tide 4e sd A ai: DE ee en KABINET IE: DER | / NATUURLYKE HISTORIEN, _ WETENSCHAPPEN, KONSTEN Ne EN HANDWERKEN, *__ Voor de Maanden JANUARY zen FEBRUARY 1722; Perciert en opgeheldert met Kopere Plaaten. ZEVENDE DEEL, 59 Wk EN Gr Tz’"AMSTELDAM,; By BALTHAZAR LAKEMAN, _Boekverkooper, achter de Nieuwe Kerk, over de Molfteeg. 1722, h & pe ki \ Rn 8 & 47 eN nl We EE H On: A, 4 ie: Be RR grbaalfst dr za 5 zld En at ik O ie n Pd / pe pele Jane 7 Kr sek / elks s ie RE | fi a 4 / is RE ‚ dre ties : SN met NTR wd 7 gi wa \ SN sf x n c rad ï ej Kk ee | Kit LE KEA 2 Avat EAG 6 Ri vd id PL abs Me” zou HERCT SAGEN ob Dg 8 VOORREDEN. et Erwyl ik ondernomen beb een Natnur= be Uyke Hiftorie vande Lucht te fchryven, te) zal het niet ondienftig zyn, indie zel 206 we finkjes van het Kabinet , zodanige Konften en Handwerken te verhandelen , dewele ke veel betrekkinge op de lucht hebben. Het ge- beurd dikwils, dat een Konftenaar aan de hoe- danigheid van de ueht van bet Land daar by in woord komt toe te fchryven de dingen, dewelke hem zo wel niet gelukken als zyn Konft-genoten die in andere Steden of LandJchappen woonen; daar ondertuffchen ziet de lucht / maar zyne on- kunde de oorzaak is , dat andere hem voorby flreven. Dit gaat echter niet door over alles; want zommige Konften konnen niet zo gelukkig in de eene lucht als wel in de andere geoeffent worden. Beide deze aanmerkingen hebben plaats in de Verw-konft. Zommige van onze Werwers befchuldigen in verfcheide gevallen de hoedanig- beid van onze lucht, alfchoon dezelve in die ge- vallen geen nadeel komt te doen ; en het is aan de andere kant de waarbeid , dat zommige ko= leuren niet zo beflendig , en zommige niet zo fèhoon konnen gemaakt worden in het eene Land- fehap en lucht als in de andere. Dit heeft my bewogen, oyn, benevens de Natnurlyke Hiftorie van de Lucht, ook te gelyk de Verw-kunft te be- JSehryven. Maar aan de Verw-kanft kan nooit grooter ophelderinge en licht gegeven worden, als door de naanwkeurige befchryvingen van de verwe=ftoffen en de materien , dewelke in de Verwekunft te pas komen , en daaalyks gebruikt ng wars TIVO: O R RE D/E Ni '7 worden. Daarom heb ik een aanvang gemaakt met de vermaarde verw-flof Indigo genaamt. Jk heb de Nataurlyke Hiflorie van de Indigo wat uitgeftrekter befchreven, om dat dezelve in de Verw-konft zeer veel te pas komt: om dat de- zelve het fondament van de Blaauw-kuip is be= gevens de Paftel, en om dat met dezelve een grooten Koophandel gedreven word. Maar de Natuurlyke Hiftorien van de andere verw-flof- fen zullen zodanig beknoptelyk voorgeftelt wor- den, als eenigzints mogelyk 15 , om zo veel te eerder tot de befchryvinge van de Werw-konft zelfs te konnen overgaan. ° De Verw -konft kan niet geleerd worden uit boeken, maar door arbeid , moeite en ondervin= dinge in de Werkbuizen der Verwers. Daarom zal niemant wit myne befchryvingen over de verw-ftoffen en verw-konft, zonder behulp van lang gewerkt en verkeert te hebben in de Verwe- ryen, de verw-konft konnen leeren, Ik zal al- leenlyk maar zo veel opbelderingen tragten te geven aan de Meefter Werwers, en aan zomimi= ge zaken, dewelke voor haar dikwils zeer dui- fer zva, zo veel licht tragten te geven, als my mogelyk1s om by deze nutte Konflenaars in een goed blaadje te geraken. Want ik fchryf wel zeer veel zaken uit liefde en een goed hart voor myne Landsgenoten „ maar ook veel zaken om eere inte leggen. Ik ben noch zo verre niet ge- komen, dat ik my van die ydele glorie kan ont= doen, en de Schryvers, die 1n hunne Opdragten of Voorredenen anders voorgeven , heb ik novait konnen geloven. Over eenige Faaren is in Vrankryk een Boekje 14% VOORREDEN. in't ligt gegeven, door een uitflekend bekwaam Man, onder den Titel van Lie TEINTURIER PARFAIT. Dit Boekje is overgezet in het Hoog- „duitfch, en met eenige Nooten en Aanmerkingen werryktjen wederom in't licht gebragt totFrankfurt 1703.önder den Titul van Gruudliche Anweifung zur Faárbe-kunít, ex dez zelfde Boekje 15 naderhand wederom uitgegeven tot Parysin’t Jaar 1716. #2 drie deelen onder denT itul vanSecretsConcernant les Arts & Metiers, enz. Welk laafte een rommel- zootje behelft van alderhande dingen, die niet ge- noegzaam opgebeldert,maar kwalyk befchreve zyn. Gelyk als OPL aanmerkingen en vermeerderin- gen van den Duitfcher zeer weinig licht aan den _Teinturier Parfait komen by:te zetten. Waarom Wy oordeelen, dat tot noch toe geen ander Boek, Voor zo veel als wy weten, over de Verw-kanft gefchreven is, als het eerfle enn originele kleine Boekje van het welke wy gefproken hebben. Als ikun in dit Boekje en deszelfs overzettingen, vermeerderingen, byvoegzels, zo veel gevonden hadde, alsde. Liefhebbers. en. Meefter Verwers van noden hebben, om de gebeele Verw-kunft in den grond te verfbaan, zoude ik over de Verw- konft niet eens gefchreven hebben, Maar in hoe verre ik nu alle deze zaaken, meerder opgebel- dert en verbetert mag hebben , geef ik aan bet oordeel van de verftandige en regtfchape Lezérs , dewelke de bovengemelde Boeken, en onze be- Sfchryvingen over de verw-flofFen en verw-kunft, na dat zy afgebandelt zyn, met malkanderen ko- men te vergelyken. Het nut en den dienft , dewelke elk Lezer zal konnen genieten uit onze Natuurlyke Hiftorie van VOORREDEN. van de Lucht, zullen minder of meerder zyn, wa de meerder of minder bekwaamheid, naauw- keurigheid, toepaffinge en oplettentheid van den Lezer zelfs. Hoe veel ons aan een diepe proef= — kundige kennif]e vande lucht gelegen legt, word daatlyk openbaar , zo ras als wy ons indagtig maaken de gemeenfchap die wy alle met de lucht, dewelke wy inademen , in dewelke wy fwem- men, en van dewelke wy altyd eenigzints ver- vult zyn, dewelke ons omringt , im evengewigt houd, en aan alle zyden egaal parft , hebben: zo ras als wy aanmerken dat onze gezondheiden ziekte vour het grootfte gedeelte van de lucht af= hangen; dat de gefteltheid van ons geheele lin chaam , zelfs ons naturel en ons verftand door de lucht konnen verandert worden; dat onze meefte Konft-oeffeningen , Konft-flukken , Handwerken, Ambagten en War kaden meerder of minder be- trekkinge op de lucht hebben , enz. Ik blyve, bekwame Lezer! met veel eerbiedigheid, uw toegenege WILLEM van RANOUW. M, D. Amfterdam den 15. April 1723. Ald be EA IEN AT U UR- | SN _ KONST-KABINET, Voor de Maanden JANUARY en FEBRUARY bit vaa B, Pag. Ë Agttiende Verhandeling van de ALG E- MEENE Natuurlyke Hiftorifchry= DErS, en in dezelwe het vervolg van het Kort begryp > en de opheldering der Na- tuurlyke Hiftorie , en de Proefkundige Wijsbegeerte van ROBERTUS BOYLE, Waar in gehandelt word van de LUCHT. Ì. te E Proeven, die de Hoog waardige Ro= RSW Zerzus Boyle, omtrent de gefteltheid BEB vande Lucht in ’t werk heeft ge- Be telt, zyn zodanig aanmerkelyk, dat ik geoordeelt hebbe , dat het aan niemant on= aangenaam zal zyn, als wy alles vervolgen en naanwkevriglyk befchouwen , wat dien Heer VEL Deer, À in 2 > Natuur- en Konfl-Kabinct, h in den meergemelden Brief aan zynen Neef, den oudften Zoon vanden Graave van Corke, in %t Jaar 1659 gefchreven heeft: Wy hebben — (a) gezien, hoe verfcheidentlyk de lucht zich inwikkelt, en in verfcheide foorten vanvogten werkt. Nu was de Heer Boyle bedagt,of niet wel zommige lichamen in hunnebewegingver- haaft of vertraagt werden , na dat de lucht, waar in dezelve zich bewegen , meerder of min- der ingedrongen of verwydertis. Diedegeftelt- heid van de flingers naauwkeurig hebben onder- zogt, hebben ondervonden, dat.derzelverheen … en weer bewegingen, langzamer worden , en korter duuren in eer dikker‘ ais in een dunder vloeibaar wezen. Daarom heeft de Heer Boyle eens willen beproeven, of een flinger niet ra{ler en langduuriger zoude bewegen, ín een lucht- ledigen Recspient, als in de buiten-lucht, „of ín een Recipient die met lucht opgevuld is. ‘Hier toe heeft dien Heer een paar klootsgedaantige en wel gepolyfte flingers) verkoren ‚die vwan {taal en van. eem egaale groote, gemaakt waren leder flinger woeg omtrent twintig. dragmaas, „De eene flinger wierd gehangen in den Recipieut, en na dat de lucht uitgepompt was, in deszelfs heen en weder-bewegingen gebragt, zo veel als de wydte en de (terkte van den Recipiezt toeliet. „De andere flinger wierd aan!eenrdraad van dezelfde lengte'in de open lucht gelangen, en infgelyks in dezelfde-hoeveelheid van bewe- Agha ging { (a) Ziet Natuur-en ‚Konft-Kabinet woor, de Maan- den ‘November en Deceinber 1721. van pag. 331. tof P5- 469. \ il Liv January en February 1722. 3 ging gebragt, in zo verre, dat deze twee gêlyke ngers in een egalen afltand hunne heen en weer weging volbragten. Een van de omftanders telden de wederkeringen van den flinger die in den luchtledigen Aecipieat bewoog , terwyl een ander van de omfttanders op den zelven tyd de wederkeringen van den flinger ‚dewelke zich in de open lucht kwam te bewegen, telde; en het gebeurde dat de flinger, die in den lucht-- _ ledigen Recipient geplaat{t was , twee-en-twintig wederkeringen hadden gedaan , terwyl de flin= & ger, die in de open lucht geplaat{t was , niet meer als twintig wederket ingen hadde volbragt. _ Waar uit bleek, dat de wederftreving van de Tucht dien flinger zo veel hadde vertraagt , dat ‚_dezelve, in dezelfde hoeveelheid van tyd twee — „wederkeringen minder volbragt, als de flinger ‚die zich in de lucht-ledige plaats kwam te be= ‚wegen. Maar wy zouden wel iets op de onzeker- _… heid van deze Proef konnen aanmerken , ’t __ welk wy tot beter gelegentheid zullen fparen. + 2e le Kircherus en verfcheide andere vermaarde Mannen „hebben uit hoofde van een Proef, die zy daar toe hadden in’t werk geftelt 'ge- „ „oordeelt, dat de lucht het middel niet was, «waar door.het geluid tot ons gehoor wierd over= _ «gebragt, niet tegenftaande de Schoolen en de Oude Natuurkundige zulks tot dien tyd hadden _vaft geftelt. Maar dat het-geluid tot onsgehoor «wierd, gebragt door middel van een ander we- _ zen, % welk fynder als de lucht is, De Heer dee A2 Boyle 4 Natuur- en Konft-Kabinet, Boyle was echter van gedagten , dat het befluit, % welk Kircherus en die Heeren uit hunnen Proef hadden opgemaakt, niet al te wel door- ging, en dat hunne proef ondervinding zulks niet onfeilbaar dicteerde, De Heer Boyle heeft dan cen zak -Horologse bekwaamlyk gehangen inden Recipiext, en na dat den Recipient wel digt gefloten was, konden de omftanders het kloppen van den onruft van ’ gemelde Horolv- Zie zeer wel hooren , zo lange als de Recipiezt vol lucht was; maar zo ras als de lucht uit den * Recipieut wierd uitgepompt, verminderde het geluid van den onruft van ’t gemelde zak-Horo- logie, en na dat al de lucht uit den Kecipzeat « was uirgepompt, wierd van niemant, boenaby ° het oor ook aan den Recipient geplaaft was, eenig geluid meer gehoort , niet tegenftaande het uurwerk op dezelfde wyze voortging de mi- nuten en vuren aan te wyzen , tot een teken” dat het zelve niet ophield te gaan. Maar zo ras - als de lucht in den Recipient wederom wierd ingelaten, konden de omftanders ook daatlyk het geluid van den onruft wederom als van te voren hooren, Waar uit klaarlyk bleek, dat het afzyn van de lucht uit den Recipieut de oor= zaak was, dat het geluid van ’t uurwerk niet gehoord was geworden ; en dat de lucht mede het voornaamfte middel is, waar door de klan- ken aan ons gehoor gebragt worden. Hoewel wy echter niet moeten buiten fluiten, een we- zen, ’t welk fynder als de lucht is „ ch tot het overbrengen der klanken aan ons gehoor, bui- ten twyfiel mede zo wel als de-lucht voor een middel komt te dienen, , De Î \ “Stannary en February 1722. Î 4 fi 3) - De Heer Boyle oordeelt , dat het echter zeer aanmerkelyk is , hoe de klank van den onrüft 1 A B hd rare ‘ van zodanig een MHorologie, dat in den glazen en wel gefloten Recipient geplaatt was , door de dikte van ’t glas tot het gehoor kon dringen 5 te meer, door dien dit glas al vry dik was, Dien Heer gelooft, dat door de beweging van den oculi , part. 2. Claff, 111. de Teftac. Turbinatis. 5 _Pannaryen February 1722. 12% _ Antie gezonden was, een fchoon purper vloei= de, dewyl hy bezig was om dezelve aan ftuk- ken te fnyden. Pabius Colamna verhaalt by den zelven van een viool-purper , het welk ook _uit zodanig eenhoorn voortvloeide, die gevon- _ den was aan de zee-{tranden van den Vefuvzus, by Napels. Dit koftelyke Ligueur wierd op verfcheide wyzen uit deze hoorns ontvangen, Jmperatus (tegenwoordig by myne Lezers zeer wel bekent) zegt, dat deze visjes hun purper- zap uitfpogen buiten hunne hoorns ,als de hoorn fterk gewreven wierd, A. Colwmra, die een Traêtaatje, dog zeer kort, over deze purper- hoorns en purper gefchreven heeft, (a) verhaalt , _dat de visjes gevangen zynde, dit koftelyke vogt van zelfs uitbraaken. In Ozomzaft Pollucis Quarto word verhaald, dat zy ouwelinks de fchalen van de gevange purper-hoorns aan (tukken bra- ken: dat zy deze visjes met water in een ketel kookten: dat daar door derzelver zap door her vuur in beweginge gerakende , voor den dag kwam, en ten deele aannam een geele koleur, ten deele een paarfche koleur , en ten deele eenige andere koleuren, Als de Lezer begerig | is om de gedaantens van de purper-hoorns te | ee zien, deze zyn door Ulyf/. Aldrovand, en ver- fcheide andere Schryvers, in verfcheide Figuu- ren uitgedrukt. Maar niemant heeft zo naauw- keurig, en zo veel verfcheide zoorten van pur- per-hoorns uitgebeeld, als de vermaarde Jezu- wyt Bonaunus , van den welken ik boven ge- fproke hebbe. | H 5 Ik (a) Vid. Fab, Column, de purpura. rzz Natuur-en Konft-Kabinet, 40. Ik zal, om de bepaaltheid van myn beftek, van deze Koninglyke purper affcheiden. Want wy hebben nu genoegzaam getoont, dat den Indigo by de Oude niet is gemaakt geweeft van hunne purper ; en dat deze twee verw-ftoffen zeer veel van malkanderen kwamen te verfche- len, als zynde de eene van een hoorn-vis, en de andere van de plant Axil. De Oude, en zeer veel later Schryvers, hebben gemeent , dat de Europiche lfatis, of wede, daar de blaauwe Paftelvan gemaakt word, het zelfde kruid was , daar in Ooft-Indien de Indigo van bereid wierd. Om deze dwalinge ook geheel weg te nemen, zal ik deze twee zo zeer onderfcheide plant- gewaffen befchryven. En zulks noch wel te meerder, omdat, alfchoon de wedeef de Az:l twee byzondere plant-gewaffchen, ende Paftel en de Indigo twee byzondere verw-ftoffen zyn, echter de Paftel geagt word als een Inlandfchen Indigo ; om dat dezelve zo bek waam gevonden word, in het blaauw-verwen5 en dát zelfs de Indigo veel helderder en beter koleur verwt, als by dezelve Paftel gemengt word; als ook , om dat deze twee verw-ftoffen het fundament van de blaauw-kuip zvn. De wede is een Eu- ropifch gewas, en overvloedig, zo wel by de oude als later Schryvers bekent. Elke Natie heeft aan dit kruid byna een byzondere naam gegeven. DeGrieken noemen het zelve Jfatis; de Romeinen behouden zomtyds’ de Griek{che naam, en zomtyds geven zy aan dit kruid den naam van Glaftum. De Hoogduitfchers noe- men 4 _Sfanuary en February) 1722. 123 __hén dit kruid Weyd,de Engelfche Wode of Wade, __ De Nederlanders Wede. De Itaiianen Grado, De Franfche noemen het zelve zomtyds Paftel, _ Maar dit veroorzaakt verwarringe ; om dat de _ Patel eigentlyk is de blaauwe verw-ftof, de- welke van dit kruid gemaakt word. Anders noemen zy dit kruid Guede , en zommige ge- ven aan het zelve ook wel den naam van Gua- dam, andere.van Ni, andere die van Atl, Maar deze Schryvers zyn mifleid , menendedat dit kruid en de Axt/, daar de Indigo in de Indiën van bereid word , een en het zelfde kruid is, Daarom zetten zommige de naam van N4/ en Anil, dien zy by Avicenna, Mefne en an- dere Arabifche Schryvers vinden, over met de naam van Jfatis of wede. Maar de Arabifche Schryvers kenden zeer wel de Aril, of het In- digo-kruid, en verftonden geenzints door die naam de wede, daar de blaauwe verw-{tof, dien wy Pa/le/ noemen , van bereid wierd in _ Europa, maar het Indigo-kruid, 41. | De wede word gemeenlyk in twee zoorten | verdeelt, namentlyk in tamme wede en wilde wede; gelyk te zien is in Tab. Xxxvi. alwaar |_door Fig. 2. de tamme wede uitgebeeld word, en door Fig. 3. de wilde wede. Deze twee zoorten van wede zyn niet anders als maar eene zoort, en verfchelen maar alleenlyk daar in, dat de eene geoeffent word op wel gemeft ‚_ _Land,en datde andere op zeer veel plaatzen in ’t | wild groeid. Maar als de wilde wede verplant, of van deszelfs zaad gezaaid , en geoeffend word, Xz4 Natuur- en Konft-Kabinet, word, krygt dezelve volkomentlyk de gedaan- te en eigenfchappen van de tamme wede. Be- halven de alom bekende tammeen wilde wede, hebben de Kruid-befchryvers noch verfcheide andere zoorten, diein verfcheide vreemde Lan- den groeyen, ontdekt Gelyk als de Ooft-In= difche Zee-lfatis, die grys van koleur is: de Ooft- Indifche Jfatis met een grys-koleurige vrûgt, die de gedaante van een ey heeft : de Ooft-Indifche Zfatis met het blad van Leps- dium + de Ooflt-Indifche Jfatis met bladeren van de Braffica Perfoliata , en met een vrugt die de gedaante van een hart heeft , en grys van koleur is: de kleine wede Jfat1s van Por- tugaal, Hort. Lugd. Batav. in Appendice. Maar deze zyn voor de lief hebbery. 42. De tamme wede die allom bekent is, en van dewelke de bekende blaauwe verw-ftof Paftel gemaakt word, heeft langwerpige breede bla- - deren, die donker-groen van koleur zyn. Zy hebben omtrent de gedaante van de {malle weeg- bladeren 3 maar zyn veel grooter. Defteel van dit kruit is omtrent drie voeten hoog , en zom- tyds veel hooger, na dat de grond kragtig, is, daar dezelve op geoeffend word. De opgaan- de fteel van de wede, deszelfs lang werpige bla- deren uitgefchoten hebbende, verfpreid zictt bo- ven in een breede krans, die een groot getal geele bloempjes voortbrengt. Deze bloemen veranderen naderhand in blaasjes , die afhan- gen, en allengskens een fwarte koleur aanne- men. De wortel is wit van koleur, zeer lang- werpig January en February 1722. 12 _ werpig van gedaante, en dringt zich zeer diep in den grond. De wortel is met weinig vezels, en regt neergaande als dunne peen , zaraxicuur, of iets diergelyks. De bladeren die aande (tron- „ken waflen, zyn veel fcherper en kleinder als die uit de wortel fchieten. De wede behoort onder die zoort van (a) planten , welker bloem zich kruisgewys vertoont ; zodanige kruis-ge- daantige bloemen worden uit vier bloem-bla- deren te zamen geftelt, en vertoonen daar door eenigermaten een kruis, Als by deze bloemen een Calyx of kelk is, heeft dezelve ook ge- woonlyk vier bladen, die in dezelfde order ge- fchikt zyn, als de vier bloerns-bladen. En de Paftillus , of ftamper , gaat gewoon-’ lyk over in de vrugt. Gelyk gezien kan wor- den in Fig. 4. A, ís de kruis-formige bloem van de wede, uit vier bloem-blaadjes , als B. be- ftaande; uit welkers kelkje D. komt opryzen, de ftamper of ftyl (piftillum) CG, dewelke ein= delyk verandert in de vrugt E, dewelke byna de gedaante van een tongetje heeft, en als een blaasje eenigzints gapende , gelyk gezien word by F. G. befluitende, als in een doosje , het zaat, alste zien is by H, Deze zaadjes zyn eenigzints langwerpig , gelyk te zien is by I. De wilde wede behoeven wy niet te befchry- ven , om dat dezelve in alles met de tarnme overeenkomt , als alleenlyk dat dezelve wat fchiraalder van bladeren en bloemen is. Echter «groeid de wilde wede veel hoger als de tamine, j maar _ (4) Vid, Foferh. Piston Tournefort Inflitut. Rei Her= bar, Claff: 5. de Herbis &* suffruticibus Flore Pobype- talo-Cruciformi, Se, 126. Natuur- en Konft-Kabinet, maar de fteelen zyn dunder en bruinder, ende kauwkens of blaasjes, die wel na een tonge gelykenen, zyn ook, fmalder, 43: De Ifatis of wede , word op zeer veel plaat zen in Vrankryk, Italien, Spanje, Engeland, Duitsland, Switzerland, Vlaanderen enz. ge- zaaid; maar de wede, die in ’t Graaffchap Thouloufe gezaaid word, is zeer geroemd, en wil aldaar zeer wel gedyen. Jul: Gefar. (a) ge=" tuigt , dat de Oude Engelfchen , hun met dit Glaftum beftreken ‚ven dat zulks een blauwe koleur maakt ; maar wy moeten hier verftaan de Paftel , die van dit kruid gemaakt word. Plinius (b) verhaalt, dat in Vrankryk eeu kruid” was, het welk van gedaante, de weegbree ge leek , en aldaar Glaflum genaamt wierd , met het welk de getrouwde vrouwen, en zelfs ook de jonge dogters in Engeland , hun geheele lis chaam kwamen te beftryken 5 als wanneer zy dan op zommige Feeft-dagen , en in Kerkelyke oeffeningen , op die wyze , naakt kwamen te verfchynen. Zheopbraftes , Diofcorides , Pli= zius, Galenus, Paulus, en een groote menigte oúde Griekfche, en zelfs Latyníche Schryvers, hebben de wede en deszelfs verw-{tof befchre- ven ; waar uit klaarlyk blykt, dat dit kruid en deszelfs gebruik , al van over-oude tyden , ge- meenzaam bekent is geweeft, En dewyl de Blaauwe verw-{toffe, dewelke van dezelvege- maakt word, een groote over-een-komft, ten opzigte van het blaauw-verwen van kekgaen . ol- „ (4) vid. de Bell, Gall. lib. 5. (b) Lib.22, cap. 1, Nd mA, ZA Januaryen Febrùary 1722. Tar Wolle en Linne-ftoffe ,‚ met de Indigo heeft ; was het geheel geen wonder , dat die Mannen geloofde, dat het. kruid, van het welke de In- digo in Ooft-Indien gemaakt wierd, aldaar niet anders was, als by ons de Wede ; om dat de Anil, of het Indigo-kruid, aan haar onbekent ‘was, Het is minder ten beften te duiden , dat meeft alle onze hedendaagfche Kruid-befchry- wers (onder dewelke zelfs zommige gevonden worden , die de Axil , daar den Indigo in de Indien van gemaakt word, onder hunne vrem- de Plant‘gewaffen, in Broey-kaffen en Oranje- huizen , Zelfs oeffenen , en voor hunne oogen zien) den Agzil den naam geven van 4fatis Iz- dica , Indiaanfdhe‘weede : Paftel de Madagas- Car , Paftel van Madagafcar. (In Madagafcar word er gevonden ): Glaftuu Indrcnia: Indiaanfche ‘Glaftam of wede , daar zy zelfs konnen weten, en met hunne oogen zien, dat de wede en de Az:/, twee Plant-gewaffen zyn, die zo veel van malkander verfcheelen , dat zy elk een byzondere naam vereifchen , om daar mede te betekenen de twee byzondere denk- beelden , die wy van die twee byzondere Plan= ten genieten. Want als wy in diergelyke za- ken niet naaukeurig zyn, komen uit de minfte misflag en verwerringe , die in het benamen der dingen begaan word , ontelbaare dwalingen eu verkeerde opizteute voorfchyn, dewelke voort= del ‚ en vermenigvuldigt worden van die chryvers, dewelke malkander , zonder hun ‚ oordeel te gebruiken , of eenig onderzoek op de zaak te doen , van woord tot woord , ge- trouwelyk uit{chryven, D lk e «28 _Natuur- en Konft-Kabinet,- 44. De wilde wede groeid op zeer veele plaat= zen „als een fchadelyk onkruid voor „het Koorn, Matth. Lobel (a) getuigt, dat de wil- de wede voor het Koorn zeer fchadelyk is, en hy vergelykt de gedaante van de bladeren van de wilde wede , met de bladeren van de Endi- vie. Dit zal mifchien de oorzaak zyn geweeft, zegt hy , dat Plizius de wede geftelt heeft on- der de Latouwen. De fteelen van de wilde we- de , zyn zeer houtagtig en regt. „Het geel van de bloemen van. de wede , “is.zeer bleek, MM. Lobel, die in der daad een naaukeurig Kruid- kender is geweeft, verzekert ook , dat de befte wede in Touloufe gewonnen word „ én dat het groene kruid, aldaar Guede genaamt word 5 daar , na alle waarfchynelykheid., „onze naam wede van afkomftig zal zyn. Het voort-teelen van de wede is in T'ouloufe „van ,over lange tyden , van zo veel belang geweeft , dat altyd geoordeelt is geworden, dat de wede-bouw dat land ryk maakt, gelyk eenigzints kan gezegt worden van de Roode Mee of Mee-krap , ten opzigte van Zeeland, het land van Voren enz. Zommige noemen onverfchillig in hunne Boe- ken, dit kruid zo wel Paftel, als wede; maar zy-konnen uit de volgende woorden van den vermaarden Label, onderregt worden; daar hy’ (6) zegt: Dat in ’tland van Toulonfe, dit kruid groen zynde , Guede genaamt word , maar dat het zelve gedroogt , gerot, gemalen , en in zeer groote hopen vergadert zynde , Paftel genaamt word, (a) vid. Qbfervat. Stirpium. (6) Vid. libr. citat. ; SJanuaryen February 1722. 129 word. Ende word van daar gebragt door geheel Vrankryk, Engeland en Nederland , om verkogt de worden aan de Verwers, om met dezelve de Jiakenen , Wolle Stoffen, Linnen en andere za- en blaauw te verwen. ’t Word ook gezaaid in RyfJel, in Vlaanderen , en in Duitfehlandop goed vet land, alwaar ook zeer goede Wede „die maar weinig flegter is als die van Tonlouze „ gewon- zen word, Dat de naam Paster gegeven word aan de verw-ltof die van de Wede bereid word , is, om dat dezelve , onder de bereidinge tot klompen als een deeg gekneed word, en zom- tyds als bollen, of in de gedaante van koeken, die als tot een deeg te zamen gekneed zyu„ op zommige plaatzen verkogt word. Hoewel de- zelve anderzints ook verkogt word in poeder, gelyk als de meefte verw-{toffen. De naam Paftel is anderzints algemeen , en toepaffelyk ep alderhánde zoorten van Crios , als ook van andere verw-{toffen, die tot een Pafta of deeg gekneed zynde, in de gedaante van koekjes, blokjes, ftokjes , enz. verkogt word. Zo noe= men de Franfchen Paflel de Carmofin , een verw-ftof, die in die gedaante toegetakelt en be- reid is van de Karmozyn-koleur van de Graza= Kermes of Karmozyn-beyen : zo word in *t La- tyn door den Digter Horat:us Paft:llus genaamt een reuk-balletje , of reuk-koekje: zo noemen Plinius en Celfus Paftillus een zeker klompje van droge Artzeny, dat tot Romen by de Apa- thekers verkogt wierd, enz. EE 45. ‚De Hooggeleerde Rembertus Dodoneus heeft VII Deer, baie £ ein 130 _ Natuur-en Konft-Kabinct, in éen zeker opzigt in zyn tyd al eenigzints gee merkt, dat de Europifche Wede geheel wat an= ders was, als het geene de Arabifche Schryvers Anil noemen. Maar in een ander opzigt, heeft hy echter gedwaalt, en geoordeelt, dateen ze= kere Anil , daar Avicenna van fpreekt in zyn $12. Capittel, niet anders was, alsde Jfatis of Wede: daar ondertuffchen Avicenna op die plaats {preekt niet van de Wede, maar van het In- digo-kruid. Wy zullen ’s Mans eige woor= den bybrengen. Men vind (zegt (a) hy) dez naam van Paftellum of Paftillum „ met eenige befchryvinge van dien by Plinius Valerianus, in het darde Capittel van zyn tweede Boek. In vaze tyden noemen de Nederlanders dit kruid Wede. Avicenna noemt het Nil, in zyn g12. Capittel. Daar is nochtans by de Arabieren een ander Nil, °t welk GRANUM Nir ende Hap- Arnie genaamd word , waar van Avicenna fpreekt in’t 306. Capittel, en Serapionin't283, nva „ het welke een zoort van Windeof Con- _ wofvulus is. Dodoneus is verdwaalt, dat hy in het laafte van deze woorden heeft geoordeelt, dat de Nil, of het Indigo-kruid, een zoort van Winde of Convoluulus (het welk zo genaamt word, om dat het zich om eenige by{taande dingen vlegt, windt, of anders vaft hegt) is, daar het inderdaad geen de minfte gemeenfchap mede heeft. Maar daar hy in die zelfde woor- den oordeeld , dat de Wede geheel iets anders is als die Azi/, heeft hy het wit veel beter. gee troffen. Hoewel hy echter in de befchryvinge van (a) Ziet Kruid-boek van Rembertus Dodonays, het eerfle deel, heb derde Boek , het 28, Capistel, ON January en February 1722. 43t van de Couvolvulus {taande houd, dat de Ni» daar Avicenna van {preekt , in zyn 306, Capittel, __en Serapior in zyn 283, Capittel, een zoort van Winde was ; en dat N:/, daar Avicezna van {preekt in zyn $12, Capittel, niet anders was, als de Jfatis van de Grieken. «Waar uit blykt, ‘ dat hy- maar gezien heeft, wat deze Nil niet was, maar eigentlyk niet wat dezelve was, (a) Ravelingius , die anderzints een Geleerd Kruid-kender was, en na de dood van Dodo- neus byvoegzels en uitleggingen over het Kruid- boek van Dodoneus gemaakt heeft, zegt, Jfatis 4udica is daar men het Indicum of Indifch blaauw (namentlyk de Indigo) var maakt, Ju’t In- diaanfch ook Galt ende ‚Nil genaamt, in't Ara- bifch Anil ofte Aunil: die van onze Wede als niet werfchilt. Het word ook Nir ofte Annir genaamt, als of men blaauw zeide, Uit deze woorden blykt klaarlyk , dat Ravelingius met de reft ge- dwaalt heeft, -daar hy oordeelt, dat de Ax:l van | onze Wede als niet verfcheelt, Want de ril „of het Indigo-kruid verfcheelt vande Wedealza „veel als van de Winde of de Couvolvalas, 46. | …_ Dat Dodoneus geoordeelt heeft, dat de dril een zoort van Winde of Convoluulus was, is | veroorzaakt door zekere zaden, dewelke aan hem ‘onder.de naam van zaden van N1/ overge- zonden waren , maar dewelke inderdaad zaden Er. ME Il 2 zyn ê | rs | 7 (4) Ziet de Byvoegzels by de Text van de Wede in's | rangehiaalde Boek „ daar bygevoegt door Fooft van Ravs- | van Antwerpen, | àl IJ - " 132 __Natuur- en Konfl-Kabinet, zyn geweeft van andere plant-gewaflen. Spre- kende van de winden met blaauwe klokjes, (a) zegt hy, met deze winden komen niet kwa- dykovereen die zoorten van Nie , van dewelke eenige zaden over ettelyke jaren aan ons gezon- den zyn, want de Kruiden die daar van voort- kwamen, hadden zeer lange flelen , haar zelve ouk als die van de andere winden om de naaf? by= flaande flekken of fhaken vlegtende : ende een van die hadde een fteel met veel korte doornkens be- zet : de fleel van het andere had geen doornen: de bloemen van beide hadden een fchoone paar- Sche verwe : daar na volgen fwarte blinkende gladde zaden. Deze zoorten van dit zogenaam= de Nier waren aan Dodoneus gezonden van Antonius Cortus uit Padua; dewelke deze uit verre Landen, nade getuigenifle van Dodoneus, ontfangen hadde, tot een teken naar ons oor= deel, dat op dezelve zeer weinig ftaat te maken was. Dodonens oordeeld , dat Avscezna van tweederhande Nur fpreekt , dat het Nir daar hy van fpreekt in zyn 306. Capittel „ eigentlyk was de Convoluulus met blaauweklokjes, hier in wierd hy verfterkt door de woorden van Serapio, diein zyn 283. Capittel zegt, het kruid van de Nur gelykt het gewas van de-Leblab: dat is, Gonvolvalus of Winde, enz. En Dodo- zaeus oordeelde, dat de Ni/, daar Avicenna van fpreekt in zyn $12. Capittel, anders nict is als de Jatis of Wede van de Grieken. ‘Maar de Nil, daar Avicenna van {preekt in zyn s12. Ca- pittel, isde Azil of het Indigo-kruid ; en de Nil daar (a) Ziet het. Kruid-boek van Rembertus Dodoneuss het derde deel , het dartiende Boek „het zevende Capittels * + r n ni Fannary en February 1722. 133 _daar hy van {preekt in zyn 306, Capittel en Se- rapio in zyn 283. Capittel, is of niet bekent, “of zal een zoort van het Indigo-kruid geweeft zyn. Dewyl van het Indigo-kruid verfcheide zoorten gevonden worden „ dewelke wel in ge= daante van bladeren van malkanderen komente verfchelen , maar echter in geflagts-tekens over een.komen , en geen overeenkomtft hebben met de Wede of metde Cozvolvalus of Winde. Het gebeurd zeer dikwils, dat de oude Kruid-be- fchryvers 7o maar een gelykenis maaken met anderekruiden, dewelke , alfchoon dezelve om- trent hunne gellagts-tekens geende minfte over= eenkomft hebben, zy echter voor een en het zelfde geflagt of zoort aanzien, als zy in het een of het ander maar eenige overeenkomft heb= ben, en op die wyze zullen zy buiten tw yffel een zoort van de Aril, vergeleken hebben met de Winde, om eenige overeenkom(t van heg- tinge. Of zy zullen aan die Winde met fchoo- ne blaauwe klokjes-bloemen den naam van N4/ gegeven hebben, om daar mede uit te drukken het fchoone blaauw van hunne klokjes, die naam ontlenende van den blaauwen- Indigo: gelyk dit zelfde kruid om de fchoone blaauw- heid van deszelfs bloemen , elders vitr#oo/ nade blaauwe vitriool genaamt word ; gelyk te zien is inde Aantekeningen van Ravelingsus over Do- doneus 3, Deel, 13. Boek, 7. Capittel. Maar dat zy de Wede en het Indigo-kruid, ofde Azil, voor een en het zelfde aanzagen, om dat uit beide een blaauwe verwe gemaakt wierd, is een vol(trekte dwalinge van de Schryvers van later tyd, die uit onkunde van het een of het andere van die beide geboren word, 1 3 Uit 234 Natuur-en Konft-Kabinet, 47- Uit alle deze zaken zien wy klaarlyk , datde Schryvers de Auil niet gekent hebben , en dat die onkunde de oorzaak is geweeft, dat zy hun toevlugt genomen hebben tot de Jfat?s of de We- de; om dat van deze kwanfùuis mede een blaau- we verw-ftof gemaakt word. Dat ook de Griek- fche en onze Europifche Schryvers, dewelke de Anil niet gezien hadden ‚ omtrent dezelve dwaalde, was niet zeer te verwonderen; want zommige vermaarde Europianen , die zelfs in de Oofterfche Indiën gewoond hebben, geven niet alleenlyk een verkeerde befchryvinge van de Anil, maar ook zelfs van de bercidinge van den Zudiga die van dezelve gemaakt word. De vermaarde Garcias ab Orta, in zyn tyd Lyf- Medicus van den Portugyfchen Onderkoning van Ooft-Indien, (a) heeft de Azil al zeer ver- keerdelyk vergeleken by een kruid, met het welke de Axil geen de minfte overeenkomft heeft, Gelyk als hy ook de bereidinge van den Indigo uit de Azil kwalyk befchreven heeft, Het kruid by de Arabieren, Turken en alle die Natien Anil geaaamt (regt Garctas ab Orta) word in Guzaratte , daar het groeid „Gali, maar au van de meefte Nil geheten. Het ts eer kruid dat jaarlyks gezaaid word, en den Bafilicum (zodanig zet Clufius dit over uit het Portugys) gelyk is; want het word op dre zelfde wyze vers gadert, en gedroogt zynde geweekt. Dit, nader- band wel gekueuft en 1 broden gekneed , flellen En (2) Vid. Garcia ab Orta Plantar.Hifbor. lib, x1.cap.26. SFanuaryen February 172 138 %y eenige dagen te drogen; en gedroogt zynde, ea het met een groene koleur voorziente zyn: maar hoe meer het gedroogt word, hoe meer het sa blaanw overgaat, tot dat het eindelyk in een hoog blaauw of Veneetfche kolenr verandert. Dee ze befchryvinge heeft geen de minfte overeen-= komft met de Azil, Want de Axl gelykt ner- gens minder na als na de Bafilicum, Maar het zoüde wel konnen zyn , dat de overzettinge van Clufius hier gebrekkelyk was, Garcias ab Orta gebruikt in het Portugys het woord Maz- irignam, en dit woord heeft Clafius overgezet Bafilicum, dog eenigzints onzeker, Want C/u- fius (a) zegt , De Schryver gebruikt het woord MANGIRIQUAM , welke zaam alle de Portugye zen, dewelke ik daar over geraadpleegt hebbe; hebben overgezet BAsiLicUM. Maar deze ge- bykenifle komt my zeer onbillyk voor, om dat wy uit de BASILICUM geen Paflillen plegen te be- reiden, maar wel van de Isatis, Ik geloof ook dat Garctas ab Orta zelfs, door deze naam Mar= girignam de Ifatis of Wede verftaan heeft, om dat hy zegt, dat de Adwil op die zelfde wyze als de Mangiriguam vergadert, gedroogd, geweekt , neuf, tot broden gekneed, en wederom ge- droogd word, Het welk van de Bafilicum geen- zints, maár van de Wede volkomentlyk gezegt kan worden. Bebâlven dit alles, fchyntonzen Gurcias ab Orta dit zelfs maar uit zyn inbeel- ding, die hy noch van de Eropifche bereidinge van de blaauwe gd Paftel heeft overig 4 ger (a) Vid. Clufis Annotat, in Garcia ab Orta Hiftor, Plantar, lib. 11. cap. 26, 136 __Natuur- en Konft-Kabinef ; gehouden, befchreven te hebben ; want het ís wel hartelyk mis, dat de Indigo op die wyze als hy befchryft gemaakt word. De Indigo is eengeltremt zap, of een lák van het kruid Az:/, maar geenzints een geftampt poeder , gelyk de Paftel van de Wede is. De Aril word niet gekneuft, en dan tot broden gekneed. Dit heeft plaats omtrent de Wede, en de daar van ge- maakte. Paftel.. De bereidinge van de Indigo gefchied op een geheel andere wyze. De ver- maarde Clufius heeft ook al bemerkt, dat Gar- ctas hier dwaalde. My geheugt, zegt hy, dat ik over eenige Jaaren van Alexandrie (in Egyp- ten) zaad van Azil gekregen-hebbe, en dat de planten die daar uit voortkwamen , bladen had- den vande Colutea Minor, of kleine Lombaard= fche Linfen. Voorwaar Lezer ! van-alle de gewaflen, met dewelke de /z:/ kan vergelekeu ‚worden, is tot noch toe geen een bekent, het welk in verfcheide omftandigheden, en gedaante ‚van bladen , nader met de Az#/ overeenkomt , als zommige foorten van deColutea of deliombaard- fche Linfen. Zodat Clufias hier eenigzints agter de zaak geweett fchynttezyn , en dat het zaat van Anil ‚dat aan hem uit Alexandrien overgezonden isgeweelt , zaad vande opregte Azil geweeft zal zzn. De Avsl heeft-zo veel overeenkomft met de Colutea, dat zelfs onze aldernaauwkeurigfte hedendaagfche Schryvers „de Axil Indiaanfche Colutea of Ooft-Indifche Lombaardfche Linfen, of ook wel Indigo voortbrengende Linfen noe- men. Hoewel wy echter zullen bewyzen, dat de Agil geen zoort van Colutea, maar een plant cneengeflagt op zich zelven is, Dezeplant Azi/ ir … maakt. 4 Vale BLP. ‚January en February 1722. 137 maakt een geflagt „ dat zo wel zyn zoorten heeft als de Colutea, Daarom zalik door verfcheide Figuuren de geflagts-merktekens van deze plan- ten benevens malkander uitbeelden, op dat de Lezer het onderfcheid zelfs zal kunnen gewaar worden. | : 4 Gelyk wy gezien hebben, dat de Schryvers om de gelykheid van de twee blaauwe verw- ftoffen, die voortgebragt worden van de We- de, en van de Azil, zomtyds aan de Ax:/ de naam van Indiaanfehe Wede gegeven hebben, hebben zommige later en naaukeuriger Kruid- befchryvers zig voor die misflag tragten te! ver- hoeden, en hebben naauwer gelet opde gedaante van de Azil, of het Indigo-kruid. En dewylzy uit de fchikkinge, geftalte , en gedaante der bla= deren , en uit de kaauwkens of zeer dunne peultjes, die aan den Axz! groeyen, en uit des- zelfs zaat in die dunne peultjes oordeelden, dat het zelve aldernaatt te brengen was aan de Co- dutea of Lombaardtche Linfen , hebben zy ge- oordeelt, dat het Indigo-kruid of de Az:/, een zoort van Lombaardfche Linfen was; te meer, om dat onder-de Lombaardfche Linfen „ ver- . fcheide zoorten gevonden worden , dewelke, alfchoon zy al vry wat van malkanderen {chy- nen te verfchelen , ten opzigte van bladeren, peultjes , blaasjes, kaauwkens, zaad, komen zy-echter in hunne geflagts-merktekens overeen, Aan dewelke het Indige-kruid niet voldoet, en in het Indigo-kruid de geflagts-merktekens van de Lombaardfe Linfen niet gevonden worden. Uit „welken hoofde ik met perzzigfie de Azil tot cen |B nieuw 138 Natuur-en Konft-Kabinet e nieuw geflagt onder de plaiit-gewaflen zal vers heffen, gelyk als ik dezelve ook met deszelfs zoorten byzonderlyk zal befchryven. verg 49. Als dan de Azil of het Indigo-kruid, geen zoort van de Lombaardfche Linfen of Colutea is, behooren wy ook den naam van Lombaard- fche Linfen of Colutea geenzints aan dezelve toe te paffen, gelyk als zommige van de vers maardfte Kruid-befchryvers, als by- voorbeeld de uitmuntende Paulus Hermannus, voor de- zen Profeffor tot Leiden; dewelkeaande Azil de naam heeft (a) heeft gegeven van Colutea In- dica Herbacea, Indiaanfche kruids-gedaantige Lombaardfche Linfen, uit dewelke de Indigo bes reid word. (vb) Mortfon noemt dezelve Nel en — ook Indiaanfche Indigo, op welke laafte bena- « minge wy konnen aanmerken, dat de Azil of Nil niet is de Indiaanfche Indigo, om dat de Nil of Ant! het kruid is, en de Indigo de Fe= eula,moer, geftremt zap , of liever de verw- lak , dewelke var de Az:/ bereid word. Vere fcheide Schryvers zyn van gedagten , datde Azil of het Indigo-kruid , het welk voortgeteelt word in het Koningryk Guzaratte , en in Cambaje, langwerpige en fimalle bladeren heeft als Ros- maryn. Het welk veroorzaakt is uit de vol= gende woorden van den vermaarden Reifiger (Ce) Fan Huygen van Linfchoten, Het Anil (zegt (a) Vid. Horti Academici Yugduno-Batavi Pauli Hermanni, paz. 168. (6) Hifl. 2, pag. 202. (c) Ziet de Scheepvaart van Fan Huigen van Lin=" Schoten , het 69, Capittel., „Januaryen February 1722. 13ô (zegt by ) anders Indigo en in Guzaratte Gali: van ‚andere Nil: het welke een koftelyke verwe 15, en zeer in Portugaal getrokken ende verban= ‚ delt, waft in Indiën in't Koningryk van Cam- bayen, Het kruid is byna gelyk Rofemaryn , word gezaaid gelyk ander kruid, ende op zyn fayzoen geplukt en gedroogt , ende daar wa nat gemaakt en goftootrn, ende alzo zekere dagen weder ge- droogt en bereid. Het isin het eerfl fyn groen, maar daar na word het fyn blaauw ; gelyk als bet blykt als het herwaarts gezonden word. Hoe dat het fchoonder van aarde en flof is, hoe ’t be- der is, en om te beproeven of het goed is, zo brand ment met cen kaars, en als het zich zel- ‚ven ontdoed gelyk als fyu meel, is’t goed. Maar vadien bet word gelyk als zant , deugd het miet: desgelyks in 't water geworpen zynde, is het goed wanneer het komt te dryven ‚ maar kwaad als het zelve komt te zinken. Deze Anil word in groote agtinge gebonden, en geld altyd, zo wel an Ooft-lndien , als in Portugaal meerder als de kruid-nagelen. De Koning heeft dezelve bin- wen weinig jaaren herwaards verpagt , zo dat niemand dezelve in Ooft-ludien mag koopen , of na Portúgaal brengen , als die Pagters, op de wyze alsde peper. Deze befchryvinge van de be- teidinge van de Indigo is in verfeheide omftan- digheden verkeert, en meer overeenkomftig met de gebrekkelyke befchryvinge van Garcras ab Orta, als met de waarheid. Want het kruid Auil word niet tot poeder geftampt, maar des- zelfs moer bereid zynde tot een blaauw lak, het welke wy Indigo noemen, Het is zeer waarfchynelyk, dat Jax Huigen van Linfchoten | deze ‚x4o Natuur-en Konft-Kalinct, deze befchryvinge van Garcias ab Urta, die voor hem gefchreven heeft, ontleend heeft; temeer, “om dat deze Reifiger geen man is geweeft, die in de.Kruid-kunde afgeregt was. Daarom is bok zeer weinig taat te maken op die woor-_ den, daar hy zegt, het kruid is byna gelyk als Rofemaryn. Hy zal buiten twyffel meer acht gegeven hebben, dat dit kruid een klein hee- ftertje is, op de wyze als de Rofemaryn , als wel op de overeenkomtft van deszelfs bladen en andere deeìen met de Rotemaryn. Echter heb- ben de Schryvers dit nagevolgt. (a)Cafparus Bau- hinaus (helt een zoortonder het Indigo-kruid „het - welke hy den naam geeft van Indiaanfche Wede met bladeren als Rotemaryn „die zeer na zoude komen aan onze Jfatis of Wede. Verfcheide Schryvers hebben voorgegeven, dat onder de verfcheide zoorten van de Äg:l ook eenezoort * word gevonden, dewelke met langwerpige en lange bladeren, als Rofemaryn, zoude voor- zien zyn 5 miaar als wy alles wel doorfnuffe- len , fchynt zulks meer op het geloof, en van hooren zeggen , als uit een kenniffe van de zaak zelfs, Hetis waar, dat eenige zoorten van Azil gevonden worden met lange bladeren 5 maar deze zyn niet van gedaante als de blade- ren van de Rofemaryn. Zommige geven zelfs voor, dat zy een zaad uit de Indiën hebben ont- fangen, uit het welke diergelyk een plant met bladeren als de Rofemaryn is voortgekomen; maar dat van zodanig een plant de Indigo ge- maakt word , hebben zy enkelyk maar op gaed geloof aangenomen. Het is bedenkelyk, dat (2) Vid, Cabar. Banhini Pinac. lib, 3. febt. 4. __ Fanuaryen February 1722. A41 dat zodanig een zaad zal geweeft zyn van cen zoort van Gezifta, of iets diergelyks , en geen- zints van de Azil, of het Indigo-kruid. De voortreffelyke (a) Leonardus Plaknetius fpreekt _ van een verw-Gegiffe met bladeren als Rofe- maryn; maar hy zegt, enkelyk maar op de ge= tuigenifle van Cafparus Banbinus, dat deze zou= de gezonden zyn geweeft uit de Indiën van den Heere Zerentius, en dat het opfchrift van dien was, Kruip-ANir. Maar wart taat op: dier- gelyke Notitien te maken is, zal aan den Lezer wel bekent zyn. Pruknetius getuigt, dat hy diergelyk een plant bezat : maar dat de fteet van die plant hoekig was, endat dezelve daar- om wel meeft tot de Gezifte behoorde; hoewel (zegt hy) ik hoor verhalen, dat dezelve bereid word tot het afverwzel van een blaanwe koleur in het Korningryk van Bisnagar, en in andere plaatfchen van Ooft-Indren. « IWy hebben dezelve (vervolgt hy) ontfangen onder den titel var Ro= Jemarya-boom, Liet hier van de afbeeldinge in Tabula xxxvri. Fig. s. Voor de reft weet de vermaarde Plukgetius niet te bewyzen, als met Linfchoten , dat uit diergelyk een plant met bla= deren als Rofemaryn , ergens Indigo gemaake word; ook heeft deze plant geen de minftege= Iykeniffe of overeenkomtt met de Azil of het Indigo-kruid, of met eenige van deszelfs zoor= ten. Ik ontken niet, dat diergelyke Gezifte in Ooft-Indien gevonden word ;-maar wy zullen niet eerder aännemen dat deze is de Axil, of het kruid van het welke de Indigo bereid word ; voor dat zulks nader is aangetoont, Ik (2) vid, Le Plúknetij Almageft: li G. 142 Natuur-en Konft-Kabinet, so. Ik oordeel, dat wy veel beter ftaat konnen maken op Schryvers, dewelke de Kruid-kunde zelfs hebben verftaan, en te gelyk zelfs in Ooft- Indien wonende, met voordagt van de Azil of het Indigo-kruid gefchreven hebben. Voorna- mentlyk , als zy noch daar en boven van die uit= ftekende naauwkeurigheid zyn geweeft, dat zy op de plaatzen daar de Azil komt te groeyen, en den Indigo uit dezelve bereid word, dit kruid naar het leven hebben doen tekenen, en in ’ koper hebben uitgebeeld, Onder deze durven wy geruftelyk ftellen de Makers vanhet Boek, genaamt Mortas Indscus Malabarieus, nament- lyk den Hoog-Edelen Hegricus van Rheede van Drakenftein, Gouverneur van het Koningryk Malabar enz. enz. en den Heere Johannes Ca- Jearius, Deze (a) befchryven een plant-gewas, het welke volkomentiyk in alle omftandighe- den , geftalte van gewas, gedaante van ftelen , bladeren , bloemen , kaauwkens, zaad, enz. overeenkomt met de Aui/. Zy geven aan dit heettertjeden naam van Azer:; maar getuigen , dat het in de Bramynfche Landtaal Nely ge= naamt word. Welke naam Ney buiten eeni- ge twyftel gebogen is vande algemeen bekende naam Ni, Aul 5 of dat bedenkelyker is, de naam A2, is om de ligtheidshalven afkomttig van dit „Nely. Zy getuigen , dat dit als een kruidagtige heefter groeid, omtrent tot de hoog- te van cen mans lengte, (hoewel dit zeer onge= Iyk is) aan alle kanten dwarstakken uitfchie= tende («) Vid, Hort, Malabar. Part, 1, Fig. 54. 3 | dh AAI _____ Sfanuary en February 1722. 143 tende, gelyk als in lig. 6. uitgebeeld word. De wortel is witagtig, houtig, en met digte veze- Jen omhangen. De ftam is omtrent van de dikte van een mans arm. Aan de bloem A. A. blykt klaarlyk , dat dezelve is een Flos Papilionaceus of vlinder-bloem. De naam vlinder-bloem heb= ben de Kruid-kundige ontleend vande vlindert- jes of kapelletjes; want als deze beesjes neder- zitten, en hunne voor-wiekjes gelyk veelryds om hoog houden, en de agter-wiekjes die ook wat korter zyn een weinig lager, gelykenen zy zeer wel na zodanig een bloem , den welken wy den naam van Flos Papilionaceus of fiinder- bloem geven. Gelyk te zien is uit het flindertje X, en een daar nèvens geplaafte Flos Pap:liona= ceus of vlinder-bloem Ain Fig, 7. Om dat nude Ifatis of Wede een gewas is, het welke kruis- bloemen voortbrengt, gelyk te zien is in Fig 4, en de Ax:/ een vlinder-bloem dragende heefter is, en dat ook in bladen, takken, vrugten al- des komt te verfchelen , ziet de Lezer openbaar= ik dat de Wede of het Paftel-kruid , en de Agil of het Indigo-kruid , geen twee zoorten van een en het zelfde geflagt , maar elk van een byzonder geflagt zyn; en dat vervolgens de Avil geenzints langer Jfatts Indica of Indiaans= fehe Wede behoort genaamt te worden. , n $L. { — Nu ftaat ons noch te onderzoeken, of de Anil een zoort is vande Colutea (Liombaard- fche Linfen) of niet, Het is de waarheid , dat de Azdl, zo wel als de Lombaardfche Linfen, met een vlinder-bloem, of Flos Papilionaceus pronkt. 144 Natuur- en Konft-Kabinet, pronkt. Maar al de planten , dewelkeeen vlin= der-bloem dragen, zyn daarom niet van een ge= flage; in tegendeel vinden wy een groote me- nigte verfcheide geflagten van planten, dewel- ke een vlinder-bloem voortbrengen. Maar eer wy dit aanwyzen, zal ik eerít de deelen van de vlinder-bloem voorttelien. Ikzalook tegelyk;, om den Lezer door de verandering een weinig te vervarfchen, een digreffie inwerpen , en in dezelve voorftellen vericheide geflagten van plant-gewaflen met vlinder-bloem; om dat de Azil infgelyks een plant-gewas met vlinder- bloem is; en dat hier door noch klaarder zal blyken , dat de Azt/ niet behoord onder die kruid-geflagten , van dewelke de Schryvers, op verfcheide wyzen , dezelve tot een zoort ftellen. Ik hoop ook, dat myn Lezer wel zal goedkeuren, dat ik in het befchryven van het Indigo-kruid, en den Indigo zelfs zeer omftan- dig ben, en zeer wel zal gelieven te Ónderfchei- den, dat het geheel wat anders is, een plant- gewas te befchryven als een kruid-befchryver, of een geheele natuurlyke- en konften-hiftorie van een plant-gewas, en alles wat daar uit be= reid word en mede verrigt word, te vertoonen. De Geleerde Cordus , van ons voor dezen al aangehaalt, is de eerfte gewecft, dewelke aan deze bloem, om deszelfs gedaante, den naam van vlinder-bloem gegeven (a) heeft. Een vlin- der-bloem in lig. 7. getekent, met A is te za- men (6) geftelt uit vier ongelyke bloem-bladen, dewelke uitryzea uit een eenbladíge holle kelk B. B.B. (a) Vid. Hiftor. lib, 2. cap. 162. (&) Zaflinnt. Reiherbarie de Lournefort Fig. 7. Yanuary en February 1722. I4y B.B.B. en ook K. Deze vier kelkjes worden hier voorgeftelt om derzelver verfcheide geftal= te, en om aan te wyzen , dat alle de vlinder- bloemen geenzints van een en dezelve gedaante zyn. Het is genoeg om een vlinder-bloem te Zyn , als dezelve beftaat uit ongelyke bloem- bladen , welker bovenfte bloem-blad D den ftandaart (na het Vaandel van de Ruiters ) ge- naamt word , en welkers benedenfte bloem- blad E de kiel (na den bodem van een Schip) word genaamt , en welkers twee middelfte de vleugels worden genaamt , die door F. FF. bete- kent worden, Het gebeurd zomtyds wel, dat de kiel uit twee bloem-blaadjes beftaat in zom= mige vlinder-bloemen, geïyk als in het bloeyzel van de boonen, erwten, en Lathyrus of piatte erwten, Her is aan deze bloem eigen, dat de Pifillum of’ ftyltje L overgaat in de vrugt O, ewelke een haauw (gelyk de vrugt- fchilten daar de Roomfche boonen en Turk{che boont- jes en diergelyke in komen te groeyen) genaamt word. Gelyk als de bloem-bladen van de vlin- der-bloem uit dekelk B, of K Uitryzen, komt ook uit de kelk opryzen de Piftillam, getekent met C, of ook met L. Ee: De plant-gewaflen met vlinder -bloemen, worden om deze en geene byzonderheid in ver: {cheide geflagten verdeelt; en als die byzonder- heid dan gevonden word in verfcheide zoorten, worden die alle aangemerkt als zoorten van zOdanig een geflagt, het welk om die byzon- derheid als een geflagt op zich. zelfs, van alle VIL Deer. WE de EN 146 _Natüúr- en Konft- Kabinet, de andere geflagten en plant-gewaffen met vlin- der-bloemen ondetfcheiden is. Alfchoon dan nude Colxtea of Laombaardfche Linfen, daar in met de Axil of het Indigo-kruid overeen= kommt, dat zy beide vlinder =bloemen dragen, volgt daar uit op geenderhânde wyze, dat uit dien hoofde de Azsl een zoort vân Colutea 70u- de zyn. Want onder de verfcheide geflagten van plant-gewaffchen , dewelke alle een vlin- der-bloem drágen , zyn noch verfcheide hoofd- geflagten , dewelke elk wederom geflagten on- der zich hebben, en elk van deze onder-geflag- ten hebben dan noch hunnezoorten ; gelyk on- der andere by voorbeeld, dre plazt-gawaf/en met een vlinder-bloermn , welkers Piftillum of ffamper overgaat in een een-dofig en kort boontje; gelyk de GrYcyRRHIZA of het Zoethout, éen onder- geflagt vân deze is, en welkers vlinder-bloem getoont word in Fig. 8. met A.A; uit welkérs kelkje B, B. opgaat het ftampertje of Piftillam GC, het welk nâderhand overgaat in een kort boontje D, dat gemeenlyk befwangett is met zaadjes ; gelyk gezien word in E,‚ die de ge- daante hebben van een nier, als te zien is in F. Om dat nu noch verfchefde vlizder-bloem dra- ende plant-gewaflen gevonden worden, welkers Piftillum of fhampertje overgaat in een kort boont- je ‚ worden deze alle gehouden.als ónder-ge- flasten van die vlieder-bloem dragende plant-ge- waffen, welkers Piftilluin of flampertje overgaat in eeh kort boontje; en gelyk als het Zoethout vâù deze eengeflagt is, zo is ook wederomeen andere geflagt de Cicer. Wy noemen het Zöet- hout cen geflagt of onder-geflagt, om dât nóch vere MB it’ ed % _ Sfanuary en February 17e2. — 147 verfeheide zoorten van Zoethout gevonden wor= “ den. Wy noemen ook de Gicer een geflagt of onder-geflagt, om dat noch verfcheide zoorten van Cecers gevonden worden. De Cicer ver- fcheelt nu âls een geflagt van het Zoethout, onder het hoofd-geflagt van die plant-gewaffen met een vlinder-bloem , welkers fhampertje overs gaat in een een-dofig en kort boontje of boon= kauwken , om dat de Cicer een plant-gewas is met eén vlinder-bloem , welke vlinder-bloem uitgebeeld word in Fig. 9. met A.A, uit wel” kers kelkje B, B. B, ryft het (tampertje C, het welk naderhand overgaat in het korte. boon- peultje D, dat eenigzins opgeblazen is als een blaasje, eh bevrugt is met Cicers, gelyk tezien isin E.E; welke Cizers de gedaante hebben _als uitgebeelt word in F, Omdat nu verfche:- de zoorten van Gicers gevonden worden, kan elk een wel zien dat het noodzakelykis, datde Cicers Als een onder-geflagt dat zyn zoorten onder zich heeft moeten geftelt worden, onder het hoofd-geflagt van die plaut-gewaffen met een | vlinder-bloeim , welkers flampertje overgaat in | een kort boon-bauwke. De LiOMBAARDSCHE LANSEN ís een ander onder-geflagt van het hoofd- | geflagt van die plant-gewalfen met een vlinders | bloem, welkers frampertje overgaat in een kort boon -Ranwke. De Lezs word in het Neder= duitfeh alleenlyk Linfen genaamt, tot onder- fcheid van de Golutea, die Lsombaardfche Lin- fen genaamt word, Ik hoop niet dat het on- | EEE aan den Weetgierigen Lezer zal | zal zyn, dat ik de voornaamtfte hoofd-geflagten ‚en Onder -geflagten met haar voorten met zo : 2 veel = 148 __Natuur- en Konft-Kabintt, veel omftandigheid kome te befchryven; want de onkundige zullen uit deze ftaaltjes konnen leeren , met welk een naauwkeurigheid de be- roemde hedendaagfche Plant-befchryvers aan de planr-gewaflen hebben weten waar te nemen de onaffcheidelyke geflagts-merktekens, door de- welke de plant-gewaffen in verfcheide hoofd- geflagten, onder-geflagten en zoorten, volgens _ een goede ordre , onderfcheiden en verdeelt worden 5 ende kundige liefhebbers zulleu door deze ophelderinge ontdekken, dat de Aut of het Indigo-kruid niet behoort tot die plant-ge- waflen , onder dewelke de Kruid-befchryvers dezelve tot noch toe geftelt hebben; behalven dat elk een zal konnen zien de byzondere ge- fteltheden, door dewelke de Azil van alle de andere plant-gewatflen onderfcheiden is. 53 De Legs of Linfe , is een plant-gewas met vlinder-bloem getekent in Fig. ro. met A, A, uit welkers kelk K‚. K. opryt de ftamper B, welke ftamper naderhand overgaat in het korte boon-haauwke CG, welk boon-haauwke bevrugt is met zaadjes, gelyk te zien is in D, en wel- ke zaadjes van een ronde gedaante zyn, gelyk als uitgebeeld word met E. Het kruid Ozo- brychris (dat geen duitfche naam heeft die my! bekent is) is wederom een ander onder-geflagt van het hoofd-geflagt van die plant - gewaflen met een vlinder-bloem, welkers ftampertje overgaat in een een-dozig en kort boon-hauw-/ ke, Ziet deszelfs vlinder-bloem in Fig. twel A, A, uit welkers kelk CG. G, opryft het ftam-| pertje, Sranuary en February 1722. 149 pertje B, het welk naderhand overgaat in het boon-haauwke D, dat zomtyds is Egels ge- wys, en zomtyds als in E; en bevrugt is met een zaadje, gelyk te zien is met F , dewelke “de gedaante heeft van een nier in ’t klein, ge- 1yk tezien is met G. Van dezoorten van alle _deze onder-geflagten, zullen wy niet fpreken, want die zyn veel in getal ‚ maar moeten ook elk met de onaffcheidelyke merktekens van zyn geflagt voorzien zyn, of zy behoren niet tot zo- danig een geflagt. De ulnararta is mede een onder-geflagt van het hoofd-geflagt van die plant- gewaflen met een vlinder-bloem, welkers fram- perije overgaat in een een-dozig boon-haauwke, Deze vlinder-bloem word vertoont in Fig. 12. met À , uit welks pypsgewyze en als opge- zwolle kelk B, B. B. opryft het ftampertje C, het welk naderhand overgaat in een kort haauw- ke D, dat bevrugt is met een zaadje , gelyk te zien isin E‚ dat rondagtig is, gelyk blykt in F. De Doryenium is mede een plant-gewas met een wlinder-bloem , welkers frampertje overgaat in een een-dozig en kort boontje, Maar het is de moeite niet waardig , om alhier alles uit te beel- den. 54 Een Ander hoofdBellhge van de plant-gewaf- fen met vlinder-bloem , maken die plant-ge- waflen met vlinder-bloem ‚ welker ffampertje “verandert niet in een kort boon-haauwke, ge- lyk-als het voorgaande, maar ix een een-dozig boon-haauwke dat lang is. Onder dit hoofd- ‚ -geflagt behooren wederom verfcheide onder- geflagten, en onder elk geflagt veele byzondere «6 K zoor= rso Natuur-en Konft-Kabinet, zoorten. Onder dit geflagt behoren , by voor- beeld, 1. De boonen met al haar zoorten, ge- Iyk als Roomfche boonen, Paarde boonen enz. van ongemeen veel verfcheide zoorten, zyn de bloeyzels zo algemeen bekent, dat ik dezelve niet behoeve uit te beelden. 2, Gelyk ook deZLuup:- zen met alle haar zoorten. 3. De Orobusof erve met haar verfcheide zoorten. Deze is mede een onder-geflagt van die plant-gewaflen met vlinder-bloem , welkers flampertje overgaat in een een-dozige boon-haauw die lang is. Gelyk gezien kan worden in kig, 13. deszelts vlinder- bloem A, dewelke beftaat uit het bloem-blad A, den ftandaard genaamt, uit de kiel CG, en uit de vleugels B; uitde kelk K ryft de (tamper E, omwonden met het vlies D, Welke flamper naderhand overgaat in het lange boou-kaauwke F, het welke bevrugt is mer zaadjes, te zien in G, dewelke gewoonlyk ey-rond zyn, ge- Iyk biykt met H. De Erwte met al haar zoor- ten, is ook een onder-geflagt van die plaut- gewaflen met vlinder-bloem , welkers flamper overgaat in een cen-dozige haauw die lang is; maar deze is al te gemeen bekent om uitgebeeld te worden. De Lathyrus of platte erwt, is inf= gelyks een onder-geflagt van die zelfde plant-, gewaflen; gelyk ook de Ciymenum, Maar de- ze hebben zo weinig overeenkomtft ín gedaante ‚van plant, van blad, van kaauwkens , van zaad met de Aril, dat het niet eens nodig is om de= zelve uit te beelden. Gelyk als ook isde Ochrus of kleine erwte, en de Victa of wicke ; gelyk | als ook de erve of het ervam, Maar de Ga- | lega, die mede een -onderegeflagt van die | vline | | Panuary en February A722. AST wlinder-bloens dragende plant-gewaffea, welkers flampertje verandert in een lang boon-baauwke, is, heeft in gedaante van bladen, van bloemen, van haauwkens , en nier-gedaantig zaad, als __ ook van groote en hoogte van plant, zo veel __@vereenkom{t met de Azil, dat wy goedgevon- den hebben dezelve uitte beelden. Devlinder- bloemvan de Galega word uitgebeeld in Fig. 14. met A, uit deszelfs kelk F, ryft de ftam- per E,‚ dewelke overgaat in het {mal boon- haauwke G , dat met zaad bevrugt is, gelykte zien is in H, ende gedaante heeft van een nier, ‚ gelyk blykt in .L. By deze kenteikens mogen gevoegd worden de bladen, die twee en twee dwars over malkanderen , gelyk blykt by M. M., aan het ribbetje of takje N , komen tc groeyen ; behalwen een blad dat aan ’t einde groeid , gelyk blykt by O, De Affragaloides is wederom een ander onder-geflagt van deze _ haauwkes plant-gewaflen ; gelyk ook de Aphacas ss. De plant -gewaffeu met vlinder -bloem, wel- kers flampertje overgaat ineen lit-haauwke ‚ma- ken wederom een ander hoofd-geftagt uit onder de plant-gewaflen met vlinder bloem; onder dit hoofd-geflagt behoord als een ouder-geflagt de Securidaca of het bylkens-kruid metalle des- zeifs zoort, welkers vlinder-bloem uitgebeeld word in Fig, rs. met A, uitswelkerskelk BB. uitryft het ftampertje C, dat naderhand over- gaat in een regt haauwke D, met veel litten, die elk bevrugt zyn met cen vierkantig zaadje G. Odder dit hoofd-gellagt is ook de Orzitho- K 4 podium AS2 Natuur- en Konft- Kabinet, Podium of vogel-voet met deszelfs zoortert. Maar deze heeft geen repte, maar kromme lit- haauwkes, Als ook de Paards-yzer of Ferrum Egqninum met alle deszelfs zoorten. Mitsga- ders de Hedyfarum met deszelfs veelvuldige zoorten, als ook de $corpioides of het Schor- pioen-kruid met alle deszelfs zoorten, en het welke een lit-kaauwke heeft, dat als cen alikruik gekruld is, $ó. De plant-gewafen met vlinder-bloemr en drieen blad, maken wederom een ander hoofd-geflagt uit onder de plant-gewaflen met vlinder-bloem. Onder deze is een onder-geflagt de Lorus. met deszelfs veelvuldige zoorten. De vlinder- bloem van de Lotus word uitgebeeld in Fig. 16, met A, uit welkers kelk B. B. ryft de ftamper C, die overgaat in verfcheide zoort van haauw- kes, nade verfcheide zoort van Lotus, gelyk als in D.E. F of G; by welke tekens ook als een geflagts-merkteiken bygevoegd word, drie- blad A, voorzien aan den uitgang van deszelfs. fteeltje met de vleugel N. De Zrifolium met. deszelfs overvloedig veele zoorten, is mede een onder-geflagt onder het hoofd-geflagt van plazt- gewaflen met vlinder-bloem en drie-blad, Hoc- wel de vlinder-bloem aan zommige zoorten van klaver juift niet wel zo volkomen in zyn dec- len is, als by voorbeeld in Fig. 17. A, is vlin= der-bloem van klaver en D D is infgelyks bloem van andere klaver, maar deze bloem — heeft niet volkomen alle deelen van de vlin= der-bloem , en kan daarom genaamt worden vlin= \ Kin JFannaryen February 1722. 153 vlinder-bloem-gelykende bloem Q is een klaver= ‘blad zynde het mede -geflagts-merkteken. Een ander onder-geflagt van dit hoofd-geflagt, is ook de Anon:s, of het ftal - kruid „met alle deszelfs _ goorten , het ‘welke een zoort'heeft, die A, _ AR. noemt Azoxis Americana „ Folio Latiori, _ Subrotundo. Anil five Indigo Guadalupenfis. 'Zo dat alhier de Azil van Guadaloupe voor een Axo- wis gehouden word. Hier van op een andere plaats. « De Melilote is infgelyks een onder-ge- flagt van het hoofd-geflagt van de plant-gewaf- fen met vlinder-bloem en drie-blad, Gelyk als ook de Feenum Grecum of Fenigriek, en der- zelver zoorten. Infgelyks ook de Medica, wel- kers vlinder-bloem uitgebeeld word in Fig. 18. À, uit welks kelkje B, B, voortkomt het ftam= pertje C, dat naderhand in de alikruik-formige vrugt E overgaat; in dewelke het zaad K ge- vonden word, dat veeltyds de gedaante van een _ miertje heeft. Van de Medica “vyn zeer veel zoorten. De Medicago is ook-een onder-geflagt van het hoofd-geflagt van plant-gewaffen met vlinder-bloem en drie-blad. Infgelyks ook de Phafeolus of Turkfche boontjes, van dewelke een ongemeen groot getal verfcheide zoorten zyn. $7. i Onder de plant-gewaffen met vlinder-bloem is noch wederom een ander hoofd-geflagt, na- mentlyk de plant-gewaflen met vlinder-bloem, welker flamper overgaat in een twee-dozig baauw= ke. In welke haauwkes het zaad legt, gelyk uit= | gebeeld word in LN. S. van Fig. 19. dat haauw- ‚_kes vande Affragalus zyn. Onder dit hoofd» | Ks geflagt | | zy4 Natuur on Konft-Kabinet, geflagt behoord ook als een onder-geflagt de Zragacantha of boks-doren, en ook de Peleci- gus. Dusverre hebben wy nu uitgebeeld ver- Ícheide hoofd-geflagten met hunné onder-ge- Magten van de kruiden of kruid-gedaantige Heefters met vlinder-bloem, Nu zullen wy een weinig van de vlinder-bloem-dragende boo- menen Heefters {preken. En welvoornament- _ Iyk, om dat de Colutea onder de boom-heefters behoort. En dewyl de Schryvers eenparig be- kennen, dat de Aril infgelyks een Heetfter is, en met de geflagtsmerkteikens van de Colutea na hun oordeel zeer veel overeenkomft heeft, hebben zy geftelt, dat de Ari! of het Indigo- kruid, een zoort-van Colgtea is, aar dit is veroorzaakt , omdat zommige de Azil ze}fs Colutea genaamt hebben. Gelyk als Pluknettus, die een plant Amf onder de Colutea heeft uitge- beeld; niet tellende dat deze de Axel zelfs was, maar een Colutaa, - Paarom noemt hy dezelve Colutea Foltis Anil, of Lioombaardfche Linfen met bladeren van de Azil, Deze word uitge- beeld in Fig. 20, en is pe Anil zelfs. De boomen en Heefters met vlinder-bloem konnen zo wel in verfcheide hoofd-geflagten, en die wederom in hupune onder-geflagten met hunne zoorten verdeelt worden, alsde vlinder- bloem-dragende kruiden en kruid-gedaantige Heefters, daar wy boven van gefproken heb- ben. Een heofd-geflagt word gemaakt van die boomen en Heefters met vlinder-bloem, dewel- ke met boom-bladengroeyen , dieaan huntakje enkeld en niet wederzyds regt tegens malkander dae over Sanuaryen February vez. vrg __ovér ftaan , maar den cen omden anderen. De id | | Í Í Genifha met alle deszelfs zoorten is een Onder- geflagt van dit hoofd-geflagt. In Tabula XXXviit. Fig. 1, word van de Geniffa uitgebeeld de vlinder-bloem À , welkers ftamper B opry(t uit de kelk G, en verandert in-de platte en lan- ge haauw D. By deze gellagts-kenteikens wor- den gevoegd de fchikkinge vande bladeren H en [ , de eene hooger ais de andere, Vande Ge- nifke worden veel zoorten befthreven. De Cra- tolaria is een ander onder-geflagt van het hoofd- geflagt der vlinder-bloen-draagende boomen en Heefters met wervelbeenswyze gefchikte bladen. De Spartiwin en deszelfs zoorten , maakt. ook een onder-geflagt uit van dit hoofd-geflagt; ge- lyk als ook de Geziffa- Spartiumn met deszelts zoorten: de Geziftella, de Siliguafbrum , enz. De boomen en Heefters met vlinder-bloen: , wel- ker boom-bladeren drie-blad zyn, maken een an- der hoofd-geflagt. ‘Onder dit hoofd-geflagt is de „Anagyris een onder-geflagt. Ziet deszelfs vlinder-bloem Fig. 2. A. De ftandaart Q-is ia deze vlinder-bloem korter als de andere bladen. De ftamper ryít uit de kelk GC, en verandett in de haauw D, die bevrugt is met niersgedaan- tige boontjes H‚, De boom-bladeren zyn 1. Liet Dodoneus pag. 1230. De Cyrifus maakt ook een ander onder-geflagt uit van dit hoofd- geflagt „en heeft veele zoorten. Ziet in Fig. 3. Aen B. Uit welkers kelk CG. G. ryít de lam per D, die eindelyk verandert in de haauwkes EF. l. K,‚ die verfcheide. zaad voortbrengen, De bladen zyn uitgebeeld door N. De Cyzifo- Genifta maakt wederom een ander onder-geflagt RT van end ten af Ts Re lar oa 156 Natuur-en Konft-Kabinet, van dit hoofd-geflagt , en is een gewas dat van de Cytifus en van de Gezifte verfcheeld, om dat haar bladen ten deele enkeld zyn , en ten deele drie-blad. 59. De boomen en Heefters met vlinder-bloem, welker boom-bladen aan weerskanten van hunne takjes dwars uitfchieten , en met hunne dunne blad-fleeltjes als by malkanderen gevoegs fchy- nen, maaken wederom een ander hoofd-geflagt zit onder de vlander-bloem-dragende boomen en Heefters. Dat onder dit hoofd-geflagt eindelyk „de Anil of het Indigo-kruid behoord, is zeker, „zo wel als de Golutea. Maar of die twee elk voor een onder-gefiagt van dit hoofd -geflagt moeten gehouden worden, dan of de Axl maar een zoort van Lombaardfche Linfen (Colutea) is, zullen wy moeten onderzoeken met veel naauwkeurigheid, want deze zaak is tot noch toe wat duifter. Want beide ftaan hunne boom- bladen dwars over malkander aan detakjes , en beide dragen zy vlinder-bloemen , beide konnen zy ook onder de Heefters geftelt worden. Hoec- wel de Lombaardfche Linfen (Colutea) meer- | der behooren onder de boom-heefters, en de Atl miet hooger als onder de kruid -heefters kan geftelt worden. 6o. De Pfeudoacacia is mede met deszelfs zoor- ten een onder-geflagt van het hoofd-geflagt der boomen en Heefters met vlinder-bloum , en twee dwars-bladen, welkers fleeltjes in hun takje als tot malkander verfmelten. In Fig. 4. word uit- gebeeld met A. Â, de vlinder- bloem van de Pfen= 5 Sanuary en February 1722. 157 E Pfendoacacia, uit welkers kelk B. B. B. uitry{t _het ftampertje GC, dat met het vlies D omwonden __ is, en naderhand overgaat in een plat haauwke _E; het welk bevrugt is met het zaad F, het welk de gedaante van een nier heeft. By deze geflagts-merktekens worden nu ook gevoegt de bladeren G.H, dewelke, als door zamenvoe- _ ginge van hunne fteeltjes, twee aan twee aan __het takje dwars over malkander, en een blad _aan het uiterfte einde by [, valt zyn. Om dat nu de Pfeudoacacta , noch in bloem , noch haauwkes, noch bladen, noch plants-groote, (die uit hun middel-ribbetje , zy-ribbetjes uit- fchieten, dat in de Axi/ zelden gefchied) met de Axil gelyk van gedaante is , kan de Axl al- toos niet geftelt worden als een zoort van de Pfeudoacacia, fchoon zy met dezelve al onder een en het zelfde hoofd-geflagt kwam te behe- ren. De Emerus is wederom een ander onder= geflagt van het hoofd-geflagt van die boomen ez Heefters met vlinder-bloern , welker boom-bladen twee aan twee nit bun fleeltje dwars over mal- kander groeven, In Fig, s. word uitgebeeld van de Emerus de vlinder-bloem A‚A, uit welkers kelk GC. C. uitryft het (tanpertje B; het welk naderhand overgaat in het dunne peul-haauwke D, het welk bevrugt is met langwerpig rond zaad F. Dit zaad komt in gedaante niet over= een met dat van de Azi/, want dit zaad is lang- werpig rond, en het zaad van de Axl heeft de gedaante van een nier in ’t klein; behalven dat de Emerus byna in geen zaak met de Azil over eenkomt, als in de dunne haauwkes, en in de fchikkinge der boom-blaadjes, en het algemeen merk= 158 _ Natuur-en Konfl-Kabinet, merkteken van een vlinder-bloem. Daarom kàn de Azil ook geenzins voor een zoort vande Emerus gefteit werden, al behoorde dezelve al onder het zelfde hoofd-geflagt. De Corogilla is mede een onder-geflâgt van dit hoofd-geftìagt. In Fig. 6. A. word deszelfs vlinder-bloem uit- gebeeld , welkers ftamper C ryft uit deszelfs kelkje B, dat overgaat in het lit-haauwke D, het welk bevrugt is met langwerpig rond zaad F. De Axil kan ook op geenderhande wyze als een zoort van de Coroz:lla geftelt worden, om deszelfs lit-haauwke, ed, enz. De Emeras en de Corogilla worden van de meefte Kruid- befchryvers als zoorten van de Colutea (Lom- baardfche Linfen) aangemerkt, maar verkeer- delyk. De Barba ‘Jovis word infgelyks als een onder-geflagt van dit hoofd-geflagt geftelt. Maar — om dat dezelve zo weinig gemeenfchap met de Anil heeft, zal het niet eens nodig zyn dezelve alhier te befchryven. De Colutea, aan dewel- ke de Kruid-befchryvers den naam van Lom- baardfche Linfen geven , is mede een onder- geflagt van de boomen en Heefters met vlinder- bloem, en twee dwars over malkander ftaande boum-bladen, die paar en paar aan hun takje groeyen. Van dit geflagt oordeelen meeft alle de nieuwe Kruid-befchryvers, dat de Axl een zeort is; waarom zy ook den Axz:/ noemen, Colutea Indica, of Indifche Lombaardfche Lin- fen. Maar dit is veroorzaakt, om dat zy ver- fcheide zoorten van plant-gewaffen onder de Colutea brengen , dewelke als de merk-tekens, en alles näauw onderzogt worden , daar zelfs niet eens onder behoren. f De … ___ Januaryen Febfaáry 1922. tje \ ór. _ De Kruid-befchryvers verdeelen de Luom- bäardfche Linten (Colxtea) noch wederom in twee geflägten ; als 1. De Colazéa Veficaria, of Lombaardfche Linfen met blaas-haauwkes , dat de ware Coldtea is; en >. DeColgtea Sili- gef, of de Lömbaardfche Linfen met peul- haauwkes. Onder elk van deze twee geflagten behooren verfcheide zoorten. Maâr datde Azi! _op geënderhande wyze een zoort ís vân de Co- dated Veficarin, of Lombaardfche Linfen met _blaâs-hâauwkes, is dé waârheid. Want de Azi/ draagt geen blaas-haauwkeés, in&âr zeer dunne langwerpige peul-baauwkés. Om dit klaarlyk aan te wyzen , worden de Lombaardfche Lin- fen met blaas -haauwkes (Colutea Veficaria } ‚ uitgebeeld, In Fig. 7. A. is de vlinder - bloem van de Colutea Veficariâ, uit welkers kelk B uitryít de ftamper C; dewelke naderhand ver= andert in een vliesagtig doosje D, dât als een blaas opgeblazen is, en bevrugt is met zaad E, F.G, dat de gedaante van eén niertje heeft, De | Calwtea word ook onderfcheiden in boom-hee- ‚ fter en kruid-heefter, onder alle de zootten van | Colgtea, die de groote van een boomagtige hee- | ftef uitmaaken, behoott ook geenzints de Atl, | Waântde Azi/ is niet anders als een kruid-heefter. En de meelte kruid-heeftêrs, aan dewelke de | Schryvers de naam van Colatea hebben toege- ‚ voegt,behooren eerder onder andere gewaffen als onder de Colutea ; namentlyk onder de Polygala, ‚ (want zommige Schryvers hebben geen agt ge= (geven, of het plant-gewas, dat zy den naam van | Î 160 Natuur- en Konft-Kabinet, van Colutea gaven , vlinder-bloem of andere ge= ftalte van bloemen droeg) onder de Coroxilla, onder de Orobus, onder de Axthyllis, onderde Securidaca , onder de Melilotus , onder de He- dyfarum ‚onder de Aflragalus. Om deze en veel meer andere redenen, dewelke myn beftek niet toelaten , ftellen wy „ dat de Anil is een onder-geflagt van die kruid-heefters en kruiden met vlander-bloenr , en twee over malkander flaan- de dwars-blaadjes , die paar aan paar uit hup takje groeyen , benevens een enkeld blad aan het einde van hun takje. Dit onder-geflagt of de Atl, heeft verfcheide zoorten, dewelke in ge- daante van bladen, groote van plant enz. zeer veel van malkander komen te verfchelen 5 en alfchoon onder de kruid-heefters , aan dewelke de Schryvers den naam van Colutea Herbacea Seliguofa of kruid-gedaantige heelter van Lom- baardfche Linfen met peul-haauwkes geven, verfcheide gevonden worden, die in dezen of geenen zaak vry wat overeenkomf{t met de Azz/ hebben, zullen wy echter de Az:/ als een by- “zonder geflagt ftellen , om dat uit verfcheide zoorten van de Axel, de Indigo bereid word; het welk in geen zoort van de Lombaardíche Linfen gevonden zal worden. Ook word hier door de Axi/ naauwkeuriger onderfcheiden , by deszelfs aloude naam betekent en buiten ver- warringe gebragt. Maar laat ons nu, na deze onze digref}ie of afwykinge , over de plant-ge- waflen met vlinder-bloem, eens overgaan tot den Azil, of het Indigo- kruid met deszelfs zoorten. Voor zo veele als tot noch toe aan ons bekent zyn geworden. Wy ge anuaryen February i7et. z6ï je ; 62. Wy hebben aangemerkt , dat de Galega zeer _ wéel overeenkomft heeft met de Aril , ten op= ” Zigte van gedaante en groote van plant , fchik- inge en gedaante van bladen , van bloemen, van dunne en langwerpige haauwkes; als ook _ van zaad, het welke in beide de geddante van een nier in ’t klein vertoont. Gelyk gezien kan ‘worden in Tab, xxxvir. Fig. 6. De Schryvers _ van de Hortus Indicas Malabarticus (a) getuigen; dat deze plant in Tab. Loe. Citat, mm Se heek es, 168 _ Natuur-en Konft-Kabinet, eer{t gefchreven heeft. Hy geeft ook aan dit plants gewas den naam van Caachira, Wat de merkte= kens vandeze plant belangt, moeten wy beken= nen , dat dezelve niet met de gellagts- -merktekens overeenkomen met de Aril; om dat dezelvegeen vlinder-blom draagt ;- maar echter daarin, dat de bladen twee aan twee groeyen , en dat uit dezelve ook de Indigo bereid word. Maar dit moeten wy ftellen onder de gebrekkelykheid vande geflagts- verdeelinge dier Kruid-befchryveren, dewelkede geflagten der plant-gewaflchen, onderfcheiden uitde bloem, de vrugt , het zaad „enz. welke ge= brekkelykheid, zichin allede methodens van ge- flagt-verdelingen der planten, altyd min of meer voorkomt; om dat de natuur gewoonelyk fpeelt met duizende veranderingen en ongelykheden 5 waarom wy ook geenzints konnen belet worden, deze Caachtra van Brafil te ftellen , alseen zoort vande Azi/, of het Indigo-kruid. Definaak van dezeplant ís ‘ook cen weinig bitteren fcherp, ge= lyk als de voorgaande, dewelke wy Een hebben. Pifo getuigt,dat deze plant-gewaflen we meeft in de aan zee gelege gronden komen a groeyen. 66, Hernandes en Recchius («) fpreken ok van twee zoorten van plant-gewaflen, uit dewelke die van Mextco Indigo bereiden. De eerfte van de- ze twee zoorten van Mexicaanfche Anil, komt zeer wel overeen met de Caachira van Pifo, met langwerpige bladen , dewelke wy zo even voor- geftelt ‘hebben; zy geven aan deze planten den Indiaanfchen naam van Xiubguilits Pitzahac, dat is, Zudigoekruid met finalle bladen. En aan den daar (a) Vid. Hiftoria Mexiocang lib, 4. , | Î Ë | | Ì ___Sfamuatyen February 1725 16î daar uitbereïden Indigo, den naam van JMobuit/î enz. Deze Indigo van Mexico, dewelke Hernan des en Recchins befchryven, zal buiten twyffel _vandenzelfdenaartzyn, alsde Indigo Guatima- lo; het welke, om de nabygelegentheid van dat __Landfchap, by het Ryk van Mexico, zeer welte denken is. Deplant Az:/, of het Indigo-kruid , wil zeer wel groeyen op alle de plaatzen daar de luchten zeer warmen de gronden tot het voort= teelen van plant-gewaflen bekwaam zyn5 gelyk wy getoont hebben, dat deze Kruid-heefter ge- vonden wordin Afrika, Afiaen Amerika. Wat Amerika belangt, aldaar fchynen de luchten en gronden zodanig bekwaam tot het voorttelen van deze Kruid-heefter tezyn, dat, gelyk als wy uit Pifogezien hebben , dezelve in Brafil, en ook op veel andere plaatzen vanzelfs voortkomt, en in het wilde groeid, De Eerwaardige Heer DuZertre (a) getuigt, dat dezelve groeid en ook aangefokt word op de voor-Eylanden van Amerika, de= welke door de Franfchen bezeten en bewoond worden, Hy geeft aan de plant zelfs (die anders den naam van Agil voert) den naam van Indigo. Deze plant (zegt hy) woerd den naam van een koftelyke Koopmanfchap , van dewelke (hy fpreekt van de Weft-Indifche Indigo) twee zoorten ge- vonden worden. De eerfle zoort die Guatimalo _… _gewaamt word , ts de fchoonfte, de fynfte en de duur- e van prys. De tweede Schyf-Iudigo genaamt ip oeren ia de Weft-Lidien, Sa dewelke onze Eylanden een gedeelte zyn. De flruik vande- ze plant word redelyk groot, enn groeid tot een L hees- (a) Hiftoire Generale des. Antilles Habitées par les Fran- gois tom 2..Contenant U Hiftoyre Naturelle trave 3.chap. 12; 170 Natuur-en Konff-Kabinet, beeflertje , als dezelwe niet gekort of afgefneden word; zy verdeelt zich in verfcheide takken en telgen , dewelke voorzien zyn met kleine blaadjes, die omtrent niet grooter als de nagel vande kleine Binger zjn , enwat dik. De koleur van deze bla- den is aan de boven-zyde hoog-groen , en aan de on- derfle kant verzulvert groen. De bloemen zyn roodagtig, de vragten langwerpige peultjes, die vervult zynmet zaad het welk olyf-Rleurigis. De befchryvinge van deze Azil, door deze oog-ge- tuige, komt zo volkomen overeen met de Azil van Malabar en Ooft-Indien, inde Hortus Iuds= cus Malabaricus befchreven , dat niemand kan twyffelen dat deze plant een zoort van een en het zelfde geflagt is ; gelyk ook openbaarlyk blykt aan deszelfs gedaante, dewelke in Fig. 11, uit- gebeeld word, A 67. _… De Heer De Rochefort (a) befchryft ook eên zoort van Auil, die met de Az! dewelke wy be- fchreven hebben, zeer wel overeenkomt. Vaz deze plant (regt.hy) word gemaakt die viool- kleurige verw-of , dewelke Indigo genaamt word, Dezeplant isnoch veel kleinder van gewas, als dekleinftedewelke wy tot noch toe befchreven hebben. En mag daarom met regt alderkleinfte Indigo genaamt worden, Want dieHeer en oog- getuige verzekert, dat dezelve niet hooger als twee voeten een half komtopte groeyen. Deze plant word uitgebeeld in Tab, xxxviuu, Fig, 12, hier agter bygevoegd. De bladen van deze plant zynongemeenklein; en terwyl de plant ftaat te groeyen, (a) Hifboire Naturelle &* Morale des Iles Antilles de P Amerique livr.1. chap, 10, artic, 3. Sanary en February mi Pf groeyen , groen van koleur ; maar als de plant rypis, worden de bladen geelagtig van koleur. De bloempjes zyn roodagtìg van koleur, zy word op de voor-Eylanden van Amerika voortgeteelt van zaad , dat met regels in eest regten lyn gezaaid word, Dereuk vandeze plant (zegt de Heer Ao- chefort)is zeer onaangenaam, in tegendeel van deze zoort ván Indigo-plant, dewelke gevonden word ophet groote Eyland van Madagaftar, en zeer kleine bloempjes voortbrengt, die zeer lieffe= Iyk vat reuk ; en ade van koleur zyn, 5 ) ‘Ferwylwy hier van de Indigo van Madagaftar fpreken, zullen wy aan den Lezer mede deelen het geen de Heer de Flacoart van dezelve in de Hiftorie van Madagaftar ‚dewelke wy reets heb- ben bygebragt, heett aangetekent. Bagbets (zegt hy) daten Oofd-Iudien Anil genaamt word, is et- gentlyk die plant, van dewelke de Indigo gemaakt word. Zy verzamelen een groote menigte van dit kruid, zo haaft als het zelve begintte bloeyen; zy werpen het zelve omte rotten 1n een groot vat met water, en roeren het zelve daaglyks om met een groote flok. Zo haaft als dit kruid is verrot (het welke gewoonlyk binnen drie of vier dagen is vol- bragt) lezen wy uit het zelve de fleelen, en on- mutie vezelen. Nadat zy deze flof dan wel heb- ben door malkanderen geroert , maken zy een gat am het benedenfte gedeelte van het vat, op dat door het zelve zoude uitvloeyen in een ledig vat, door een lek-zak van linnen, gelyk als door een zeef, het water dat op dien tyd verkregen heeft een donkere viool-koleur. By dit doorgezygde blaauwe zap gieten zy omtrent een half-pint boors-oly, of meer 172 __Matuur- en Konft-Kabinet } meer of min, na de hoeveelheid van dit zap. Nas derhand flaan zy dit zap geweldig door malkander met een zoort vaneen draay-boom , zo lange Zok de boom-oly met dit zap door en door vermengt is. Naderhand laten zy dit zap flil laan, als wan- weerde verw-flof naden grondkamt te zinken ‚in de gedaante vant een moer , en zich van bet water komt af te fcheiden; als wanneer zy het water doen nitvloeyen , of weg lekken door eenzak, op de manier als wy gewoon zyn des Hypocras door zelekken. De moer of de geftremde verw-fbof, de= welke van zyn water ontlaft ep over is gebleven, Spreiden zy uit op een breden fleen, en laten de- zelve in de fchaduwe droogen. Terwylzy onder- tuflchen wel zorge dragen , dat dezelve ze ve de minfte flof of vuiligheid befmet word, eze moer, nugedroogt zynde, is de opregteeu zozeer vermaarde blaanwe verweftof , dewelke Indigo genaamt word, Hier ziet de Lezer nu in het kort, op welk een wyze de Indigo op Madagafcar be- reid wierd, op dien tyd toen de Franfche een ge- deelte van dat groote Eyland bewoonde, Na- derhand zal ik befchryven de verfcheide manie- ren, door dewelke de Indigo bereid word in Afia, Amerika, enz. 9. Zommige Liefhebbers en Kruid-beminnaren van Europa, en zelfs van dit ons Nederland, hebben de nieuwsgierigheid gehad, om het zaad "vande dzi/te ontbieden uit Ooft-Indien, en van verfcheide plaatzen van Afia en Amerika; en heb- ben dit-zaad geoeffent in hunne broey-kaffen, en. het eindelyk door hunnen yver zo verre gebragt, dat zy van het zelve goede planten hebben doen voort- VAE" RI: __ SFandaryen Felruaryrzar: _ A7t voortkomen. Hier van zyn getuigen de Kruid- hoven van de vermaarde Hosge Schoole te Lei- den, en Amfterdam. Ook heeft de vermaarde en alom bekende Kruidkenner en Oeffenaar de Heer («) Abraham Munting in zyn eigen Kruid- hof tot Groeningen, de Azil niet alleen uit zaad ewonnen ‚ maar zelfs verfcheide zoorten van dezelve gehad. De Heer Muzting noemt het zelve een heefteragtig gewas ; waar uit blykt „dat de Azi/ geen boom -heefter, maar een kruid- heefter is , gelyk wy te voren aangemerkt heb- ben. Diezelfde Heer heeft driederhande zoorten van Agil of Indigo-kruid voortgekweekt. Als 1, Axel met ronde bladeren; 2. Azil met lang- werpige bladeren; 3. Axi/ met Lombaardfche Linfen-bladeren, De Azi/ met ronde bladeren van de Heer Munting, word uitgebeeld in Fig.1 3. De blaadjes van deze Azil zyn zeer teder ‚ de blommen hebben de gedaaute van vlinder-blom. „Debladeren zyn wel groen, maar trekken zeer ligt naar het geel. De blom is roodagtig van ko- leur, en van een {waren en onlieflyken reuk. Het fchynt uit de gedaante en befchryvingen , dat de- Le zoort van Az:/ met ronde bladen dezelfde is, dewelke de Heeren Du Zertre en Rochefort be- fchreven hebben ; te meer, dewyl zy infgelyks getuigen ‚ dat aan dezelve een onaangenaame reuk befpeurd word, Uit de ontdekkingen de- „welke wy dusverre gedaan hebben; blykt ook klaarlyk , dat alleenlyk ten opzigte van de reuk ‚drie onderfcheiden omtrent de Azi/ gevonden word. Want debloemen van de Azi/ van Ma- 8 labar (4) Ziet Naauwkeurige Befchryvinge der Aard-ge- wallen , door A. Munting, 2. boek, 47. Kapitt, 174 _Natuur- en Konft-Kalinet, labar zyn geheel zonder reuk, de bloemen vait de Axi/ van het Eyland Madagaftar zyn zeer lieflyk en aangenaam van reuk, en de blommen van de Aril van de voor-Eylanden van Amerika zyn van een fwaaren en onaangenamen reuk. 70. De Axil met lange bladen van den Heere Mfuu- Zing, word uitgebeeld in Iig. 14. Deze zoort groeid (na de getuigeniffe van dien Heer) wel vyf voeten hoog ; en verdeeld zich in veele ta= melyke dikke, afch-graauwe en ligte zyde-tak- ken, waar aan de bladen ook by paren tweeaan twee tegen malkander over voortkomen. Deze bladen zyn omtrent twee vinger-breed lang, en een halve vinger-breed in de brecdte , achter . ftomp-rond, maar voor zeer fpits toelopende; teder van aart; donker-groen van koleur, dog onder bleker als boven; in ’t midden voorzien met een regt doorlopende groote ader , waar uit verfcheide kleinder adertjes, om hoog ge- keert, voortvloeyen. De bloempjes van deze Azil zyn van een witte roodagtige koleur. Als deze bloempjes vergaan, worden zy gevolgt van veele by malkander gevoegde zeer dunne peult- jes of haauwkes met zaad, het welk, als het zyn rypheid heeft bekomen, fwart is. De Azi/ met bladeren van Lombaardfche Linzen van den Heere Munting , komt ook volkomen overeen met die zelfde zoort van Azil,dewelke wy reeds befchreven hebben; gelyk als blykt in Fig. 15. Deze bladen zitten ook aan hunne telgjes met zeven of negen paar in getal regt tegen malkan- der over , behaiven een blad, het welke, ge- Iyk als in de andere zoorten, aan het einde Ie net h il ZN fs f 4 A / …___ Sfannaryen February 1722. 17} het telgje komt te groeyen. Deze bladeren zyn in het midden ook voorzien met een ruggetje _of zigtbaar adertje. Tuffchende telgjes komen wederom andere dunne telgjes voort, aan de- welke vyf, zes, zeven of agt kleine bloempjes uitfpruiten, die van een purperagtige koleur , en van een aangename reuk zyn. Tot de oeffe- ninge van deze plant-gewaffen , zegt de Heer Munting , word vereifcht een zandige en lugtige aarde, die wat verwarmdt word met tweejari= ge paarde-miít, eenjarige duive-mift, hoender- drek en het mol van bomen of verrotte boom- bladeren , alles wel door malkanderen geroert; waar uit klaarlyk blykt, dat dezelve een war- me en te gelyk zalpeteragtige grond beminnen, Want dat uit deze miften zalpeter bereid kan worden, hebben wy in onze verhandelinge over de Salpeter voor dezen in het Natuur-en Konft- kabinet overvloedig genoeg aangewezen. Als deze plant-gewaflen in de Lente buiten gebragt worden , beminnen zy een opene , watime, vrye, luchtige eu geheel ter zon gelegene plaats , daar zy de ftraalen van de zon , van des morgens vroeg, tot des na de middags ten drie vuren onbelemmert konnen genieten, be- vryd voor alle {cherpe koude en noordelyke Winden. Zy moeten zeer weinig water heb- ben, en het water , daar zy mede befproeid _worden, moet eerft in de zon laauw gemaakt „worden. bi } | 71 ‚_ Niet tegenftaande de Heer Manting deze plant-gewaflen heeft voortgeteelt, zyn dezelve ‚_ _&chter zeer teder van aard in deze onze luch= ten ; _ x76 _Natuur- en Konft-Kabinet , ten; want 1 konnen zelfs in de Lente, noch bok in de Zomer geen koude regenen, veel minder fneeuw , ryp; of vorft, of fterke win- den verdragen. Ook dragen zy in deze Noord- fche Landen geen zaad. De Heer Munting ge-' tuigt ook , dat deze plant-gewaffen hier te Lan- de nooit blommen voortbrengen , alfchoon dië Heer de blom op het berigt van andere befchre= ven heeft; echter is aan ons bekent gemaaktdat zy hier te Liaande ook zomtyds bloempjes hebben voortgebragt. Zy moeten omtrent half Sep= tember in huis gebragt worden , endes winters in de ftoof-kas maar eens of tweemaal van bo-= ven met een weinigje laauw regen-water bego= ten worden, 72. De Liefhebbers zyn gewoon de Anil indeze onze koude Landen door zaad, dat varfch uit Ooft-Indien gebragt is, aan te winnen. Dit | zaad word in een pot, niet diep, gezaaid, met | een waflchende maan van de maand Maart, April of Mey. Naderhand word deze pot in warme Paarde-Mift gezet, tot op den eerften van de maand Juny, bedekt zynde met een gla- zen raam, De Heer Muzting verhaalt, dat hy op die wyze de Axtl met ronde bladeren viet Jaren lang goed en wel heeft konneri bewaren: Dat hy dezelve in dien tyd tot een klein boomp- je, dat anderhalve voet hoog was, hadde op- gefnoeyd. “De andere zoorten bevond de Heer Munting veel tederder van aart , en duurde, (opgegroeid zynde tot de hoogte van een voet ) maar drie Jaaren. Na welken tyd zy in ‘het Jaar 1654, na het eindigen van den Winter; beide Dt si oe _ Yanuaryen February1722. 177 evanvzelfs- zyn vergaan. Vanzelfs groeyen heefteragtig „ en niet gelyk enkeld kruid ge- onlyk. doed. Hun flammetje is ook hout- „waar uit blykt, dat de Azil een kruid- erts. Zy blyven hier te Lande in de ftoof-- kaflen,des Winters ‚en in de open lucht des mers-altyd groen, maar laten haar onderfte eu , door ouderdom in den Winter geel lende, nu en dan van zelfs ter neder vallen. Indigo, dewelke te Batavia, en op het Ei- and’ Java groeid, word uitgebeeld in Fig16; zovals dezelve naar het leven afgetekent is , door, den Heere C‚ de Bruin, vermaart Reizi- ger, konftig Tekenaar) enz, - ‚Na dat wy geleerd lize ‚ dat van de Axil verfcheide zoorten gevonden worden ; is het geheel niet.te verwonderen, dat in deze Lan- den-zo weelderley zoorten van verw-ftof Indigo uit fia, Afrika en Amerika worden overge= bragt. ‚Want behalven dat deze plant in. zo veelderley zoorten onderfcheiden is, word ook een groot,onderfcheid in de Indigo gevonden, uit hoofde van de-verfcheide Landfíchappen, grûnden, luchten:enz.’, daar dezelve komt te greyen-; daar noch bykomt , de verfcheide _Wyze, door dewelke de Indigo by verfcheide | volkeren, van de: Agil „gemaakt word. De ‚ waârdye van de :verw-ftof Indigo is zeer ver fehillende „ om het. onderfcheid van deszelfs deugd en. gebruik, gelyk als openbaarlyk blykt zeen: Brief ‚dens welken de Heer Hendrik vaz Zaan my over die zaak: op den, 1.8, February | -oMIL Dees. M Tees | € OAN 178 _ _Natuur- en Konft-Kabinet, 1723. gefchreven heeft , en tmet-dewelke wy _ dit flukje zullen befluiten. Ik zal inhet toe- komende Natuur-en Konft-Kabinet vande In- digo, deszelfs bereidinge „ gebruiken nutheidin * de Verw-konft , Schilder-konft, Verligtery- konft, Verlak-konft, Geneeskunde, benevens _ verfcheide Proeven omtrent den Indigo ín ’t werk geftelt, laten volgen. „zich BRIEF vanden Heere Hendrik van Raat aan Willem van Ranouw , over de verfcheide zoorten van Indigo. MYN HEER! OO Nader de Indigo, dewelke wy in deze Lan- den ontfangen, is wel de voornaamtfte die ons uit de Spaanfche Weft- Indien gezonden word. Deze word van de Kooplieden Zwdigo Guatimalo of Granada genaamt; na het Land- fchap GvATiMALO, het welke de Spanjaarden aan de vafte Kuft, niet verre van Mexico, i de Weft-Indien bezitten , en alwaar deze Indí go zeer overvloedig voortgeteelt en aangewon nen word, De Indigo Gustimalo word in roenen en ook in Kaflen overgezonden, D zelve valt zeer ongelyk in deugd , en is oo daarom van een zeer verfchillende prys. Wan de eene is veertig of vyftig ftuivers meer waar dig als de andere. Daarom moeten. wy de pryijk van de Indigo Guatimaio noteeren var 45 1 1oo ftuivers het pond. Dat is 24 as guld,het@ Alle, of de meefte Indigo is violet-blaauw Ö ‚_____Januaryen February 1722. 179 ‚ koleur, Deligfte is gewoonlyk de befie; en de befte Indigo moet als kurk op ’t water RYVEN. ' Vy krygen in deze Landen ook Indigo uit ‘ranfche Weft-Indiën ; gelyk als by voor- de Indigo van Sint Domino. Onder word ook vry wat onderfcheid gevonden, ende van 36 tot só ftuivers het pond, Zo dât het verfchil in dezen omtrent een guiden op het pond zoude bedragen. De oorzaken van dit onderfcheid van deugd, zo wel in de Indigo auatimalo, als Sint Domingo, of ook andere ndigo , zyn verfcheiden, en ik geloof by u ger wel bekent, Ook twyffel ik niet, of gy zült wel weten de oorzaaken vande minder of eerder deugd van de Indigo in de verhande- lingen over die {tof klaar genoeg open te leggen. VIARTENIQUE zend ook Indigo na Eurupas eze is omtrent waardig 40 ftuivers het pond, ok maaken de Franfchen die op GUARDE- LOUPE woonen Indigo , die na deze Landen zonden word, Deze is ook omtrent 40 ftui- vers het pond waardig. De Indigo van Guar- oupe komt in vaten. De treffelyke Colonien, die de Engelfchen in de Weft-Indien hebben opgeregt, laten ook geenzints na deze koftelyke verw-{tof Indigo te labriceren, Gelyk by voorbeeld de Indigo Bar- ados , alzo genaamt naar het Eyland Barbados, dat aan de Engelfche behoord, Deze Indigo Barbados ís de fleg{te zoort van al de zoorten. an Indigo , en is'zó hard gls teen ; daarom word dezelve ook gewoonlyk maar van 8 tot 2 ftuivers het pond verkogt. Deze Indigo word ES M 2 mede MR RL 180 _Matuur- en Konft-Kabinet, mede in vaten overgezonden. De Indigo van … JAMAICA is vry wat beter, Deze word van 30 tot 45 (tuivers het pond verkogt. Aiïwaar ge- noegzaam uit komt te blyken , dat deze juift ook niet van de befte zoort van Indigo is. Deze komt ook over in vaten. De [ndigo van Sint Euftace en Montferrat is door de bank noch een weinig minder van alot, en kan in prys ge= noteert worden van 30 tot 40 ftuivers het pond. Ook komt dezelve zeer zelden alhier in Hol- land, maar meeft in Engeland. Uit de Hollandfche Weft-Indien word ook zomtyds eenige Indigo gezonden, en word ook niet van de allerflegte gekeurd. Want de In- digo van: Curaflouw word in prys genoteert van 45 tot so (tuivers het pond. Deze word ook in vaten herwaards overgevoert; hoewel zeer weinig van dezelve overgebragt word. De Hol- land , of bewoonders van Suriname, zyn ook al eenigen tyd bezig geweeft met den Indigo, maar díe voorttelinge fchynd zeer weinig op te nemen; want de Indigo van Suriname komt in een zeer geringe hoeveelheid ; anderzints is dezelve ook niet van de flegtíte zoort, gelyk uit de prys blykt, want dezelve word q0 a so ftuivers het pond genoteert. De Deenen hebben ook een Colonie te Sint ‘Thomas daar Indigo gemaakt word. Deze is maar van een middelmatige deugd, en geld ge- woonlyk 36 a 4o ftuivers het pond , en word mede in vaten overgevoerd. Ik zoude nu noch ook wel konnen fpreken van Afrika, daar ik weet dat ook Indigo op verfcheide plaatzen ge- wonnen word; maar ik moet openhartig ok en, Januaryen February 1722. 18t den, dat dezelve tot noch toe niet tot myne nifle gekomen is. En ik geloof, dat wy ks van u zelfs zullen dienen af te wagten, r wat Afie belangt, dat zend zeer veel In- o na Europa, die aan my ook bekent is ge- ‘worden. Onder de plaatzen van Afia, daar de Indigo overvloedig voortgeteelt en gemaakt word, noeten wy bekennen, dat het Land van den Grooten Mogol , boven alle de andere de kroon fpant ; zelfs in dat opzigt van alle de Landfchappen van geheel Afia. De Indigo, dewelke uit de eigentlyke heerfchappy van den Grooten Mogol gebragt word , draagt de naam van Zedigo Lauro, of ook wel van 4zdigo d’A- gra, of ook wel van Jxdigo Biana. Maar zy word dan na de Stad of het Dorp genaamt, onder welkers Gebied of Kreits zy komt te groeyen, of gemaakt word. Maar deze Indi- go komt nu weinig over, daar zy in tegendeel | voor dezen met zeer groote partyen van twec- hondert en tweehondert vyftig duizend ponden | te gelyk overgebragt wierd. Zy zeggen, dat een Inlandfche onluft of oorlog hier van de oorzaak is. Deze Judigo Lauro is al in | ons Land uit Ooft-Indien overgebragt van het | begin van de opregtinge van onze Ooft-Indi- | fehe Maatfchappye, Xy word altyd in Farde- len overgebragt. Uit het Koniugryk van Gu- | füratte, daar de vermaarde Koopftad Suratte | tegenwoordig de hoofdplaats van is, en welk | Koningryk tegenwoordig tot een Wingewett of Provencie van den Grooten Mogol gebragt 18, komen de twee volgende: zoorten van In- Pas £' kia digo , 182 __Natuur- en Konft-Kabinet, digo , namentlyk JZudigo Circkees , en Iudige Famboefer. De Indigo Circkees word zodanig genaamt, na het Dorp Circke , in het welke dezelve gemaakt word. Dezeis de befte van deze twee Gufuratrifche zoorten, en word me: de in Fardelen overgebravt. Maar alfchoon de Indigo Girckees beter als de Jamboefer is, komt dezelve echter niet te pas by de befte zoerten van Indigo. Gelyk als haar prys , die van vyftien tot vier-en-twintig ftuivers het pond genoteert word, komt uit te wyzen. De Zudigo Jamboefer geld maar 14 a 16 ftuivers het pond. Deze beide zoorten zyn gemaakt tot de gedaante van Tabletten, dewelke zy vygjes noemen ; en de jamboezer word ook overgebragt in Farde- len als de Kaneel. Uit de Nederlandfche Ooft-Indien word ook ecnige Indigo tot ous overgezonden, Gelyk als onder andere de Zudigo van Java of Batavia. Maar deze komt tegenwoordig zo goed niet meer als wel voor dezen. Deze Indigo van Java word gemaakt tot ronde Zabletjes , en deze Indigo word, na dat zy reeds haren eifch al verkregen heeft, wederom gekookt,en noch eens gezuivert. Dit is de oorzaak, dat dezelve zomtyds zeer goed en zuiver en hoog in prys gevonden word, Zy word overgezonden in katten; en de prys kan gezoteert worden van 40 tot 80 (tuivers het pond. Van Ceylon word ook zomtyds Indigo overgezonden, gelyk als ook van Cormandel , maar zo weinig, datde- zelve maar tot monfters verftrekt. Hier te Lande word ook een Inlandfche In- digo verkogt , dewelke plat- Indigo genaamt word, Panuary en February 1722. 183 ord, om dat zy in ftukjes gevormt is. Maar tis een Compofitie, en geld van 8 en meer ers het pond. Dezelve word veel buitens pds gebruikt om Schapen mede te tekenen, s anderzints. Maar alfchoon deze Compofitie n my bekent is, zal ik-dezelve echter niet befchryven , om het bedrog niet te voeden, ant het is reeds te beklagen, dat met het poe- er van de befte Indigo zo veel kunsjes gepleegt De Indigo en de Patel zyn ‘het fon- t van de/Blaäuw-kuip. Waar toe heden- daags veel Erffurter Paftel, of by gebrek van die andere, zoort. van Pattel gebruikt word. ___Maar ik zal wegens het verder gebruik van de Indigo niet breder uitweiden , om dat aan my _genoeg bekent is, dat die zaak overvloedig ge- __noeg aan u bekent is. Daarom zalhetmy voor dezen reeds genoeg zyn, het geene ik tot on- | derhoudinge van, onze vrindíchap , en ‘Corref- | pondentie , van de Indigo dusverre hebbe ge- chreven. Wat de drie gezonde Boeken be- __langd, dezelve zal ik aan ‘een vermaard Get „___mneesheer tot Gent , die een groot vriend van B. is, in ’t kort overzenden, Ondertuffchen | blyve ik enz. HENDRIK van RAAT. | icterdai den 18. | ‚ February 1723. ‚Einde van de Maanden January on February, Ee BEER E GON, Van den 1 | BOEKVERKOOPER. D e Heer var Ranouw heeft aan My toege- ftaan , om op de twee volgende Stukjes van dit Zevende Deel , de Maanden die wy ten agteren Zyn, te ftellen, op dat wy met den tyd te eerder gelyk mogen geraken. Want het “_verfchil van de dagtekeningen van de Brieven, die zomtyds in *t Kabinet gedrukt worden , is anders te groot , ten opzigte van den Datum van ’t Kabinet zelfs. AAN en Aer Bord weiss À lik Nin od Jauary en Februari, 1722. nf heg « _ \ A u k : OR A E wieren KABINET DER BNATUURLYKE à HI STORIEN, _ WETENSCHAPPEN, KONSTEN HANDWERKEN, Voor de Maanden MAART jJULY 1722. Verciert en opgeheldert met Kopere Plaaten. Te AMSTERDAM, By BALTHAZAR LAKEMAN, Boekverkooper achter de Nieuwe Kerk, over de Molfteeg. 1722. Elin a ARC Ù vd ue wt a LA: d A da H he Lon NE alan NE ARB n bt 5 Sr A REST heat ad Ki s et ad > é OA MIET MÁ er Ji evi ARL 2 Del za eN, ATA: „rok ANNES odd 95110 wsdbary ja) kebert „gaafdloMt Shave Je jd PAB BENA TUUR Jl EEN À _ KONST-KABINET, Woor de Maanden k MAART, —- JULY. € 1722. Negentiende verhandeling van de ALGE- | MEENE Natuurlyke Hiftorifchryvers , Ì en in de zelbe het vervolg van bet kort | begryp en de opheldering der Natuurlyke ! Hiftorie , en de proefkundige Wysbegeerte | van ROBERTUS BOYLE, waar in gebandelt word vande LUCHT. L, We E Hoogwaardige Robertus Boyle, G\ \P) heeft het naaukeurig en naarftig BAS! JS onderzoek van de lucht, van zo RAZ veel belang geoordeelt, dat hy op | EL, A 2 die 4, Natuur- en Konfl-Kabinet, die zaak, in het jaar 1651 aan zyn Neef ge- fchreeve hadde, noch eentwedeaan dien zelven Heer, en dewelke gedagtekent is tot Oxtort den 24 Maart 1667, heeft toegezonden, En dewyl tuflchen het Schryven van deze twee Brieven, agt gehele jaren verlopen zyn, kan de Lezer op een goeden grond vermoeden, dat de vermaarde fchryverindit vervolg geen min- der zaken zal komen te ontdekken, als in den eerften Brief gevonden werden, Aan dezen Brief geeft de Heer Boyle den Naam van eerfte vervolg , om dat die Heer eenige tyd nade- zen tweden Brief nog een vervolg heeft in ’% licht gegeven ; gelyk als naderhand, als wy dns het zelve komen te fpreken,ook zal bly- en. ze In dezen tweden Brief heeft de Heer Boyle, even gelyk als in den eerften ‚ten opzichte vau de Lucht , voornaamentlyk het oog op des Loacats fwaarte en elafticiteit, en derzelver uitwerkingen op de lichamen enz. Tot deproe- ven, dewelke de Heer Boyle in dit vervoig heeft voorgeftelt, is een Luucht-pomp van een geheel andere zamentftelling en gedaante, als _ deeerfte, den welken wy hebben uitgebeeld,ge= bruikt. Ook hadde de Heer Boyle indien tuf- fchen- tyd verfcheide bekwame werktui- gen en glaze reciptenten van alderhande groote doen gereet maken. Maar dewyl % zedert dien tyd de Luucht-pomp zeer veel is verbetert, en dat elk een dit werktuig na zyn verfcheide zin- nelykheid, verfcheideuclyk kan toetakelen, ez e Zl b BEA (i Maar, July, 1722. 5 deel ik het geheel niet nodig te zyn, juilt alle de verfcheide gedaantens van Lucht-pompen uit te beelden, dewelke van verfcheide lief heb- _bers zyn gebruikt. Wyzullen ons vergenoe- gen, dat wy reets hebben uitgebeeld de eer{te; __mamentlyk die van den groot Achtbaren Otto de Guiricke, en noch die van den Hoog waar- digen Robertus Boyle. Voorde reft zullen wy Ë dezen eene uitbeeldinge mededeelen van de li alderbekwaamf{te Lucht-pompen, dewelke na- _derhand uitgevonden, en in een algemeen ge- bruik geraakt zyn. De Heer Boyle klaagt in de Voorrede van dit vervolg, over de gebrek- kelykheit van de figuuren en platen, mäar ik hebbe dezelve niet alleen in onzetab. XX XIX, ‚___hier agter by gevoegt verbetert, maar ook ee- __nige werktuigen uitgebeeld, die in de platen van den Heere Boyleniet zyn. Het welkeik voorde ‚___Lezers, dewelke de Heer Boyle komen na te ‚__zien nodig hebbe geoordeelt hier aan te teke- ‚nen. Door verfcheide eid: is onfeilbaar ge- bleken, dat de Lucht een zekere zwaarte heeft, maar behalven dezelveze ondervinden. wy ook ‚__inde Lucht een wederftrevendekragt , of elaft:- ‚_eiteit, welkers te rugdryvende neiginge altyd egaal is, met de drukkinge van deze zwaarte; in zo verre dat een klein gedeelte lucht in een glas zodanig ingefloten zynde , dat het zelve ‚__geen de minfte gemeenfchap met de buite-lucht ‚_ heeft, dezelfde kragt van perzinge heeft „als ‚__de zwaarte of drukkinge van den dampkring of A 3 bui- 1 6. __ Natuur-en Konft-Kabinet buite-lucht op de lichamen, op dewelke dit gedeelte komt te drukken. Al {choon wyde- ze zaak met verfcheide proeven voor dezen hebben-bewezen, zullen wy echter de volgen=- de proeven van den Here Boyle mededelen, om dat dezelve buiten twyfel zeer overtuigende en aangenaam voor den Liezer zullen bevonden worden. Uit de volgende proef zal blyken dat _ het kwikzilver kam opgeperft werden tot een aanmerkelyke hoogte, alleenlyk door de Elaf- ticiteit van een klein gedeelte lucht, al zo wel als door de zwaarte van een drametraal- gelyke. lucht-kolom van. den dampkring. De Heer onderzoeker beeft genomen het glazen bakje in tab, XXXIX. fig. 1. gete- kent met A. de vierde part van dit bakje was opgevult met kwik, inde hals van dit bakje wierd geftoken den glazen Zubus B, van zeer dun glas. Dezen tubus was aan beidede einden open , «en floot met het onderfte einde zo nauwkeurig in den hals van het kwik bakje, dat dezelve door behulp van cement, aldaar lucht-dicht in gepaft was, en dat de lucht die in de ruimte C van dit bakje nu befloten was, geen de minfte gemeen{chap hadde met de bui- te-Incht. Dit bakje A wierd met gemelde tubus B gezet in een zeer langwerpigen glazen recipient, die tot deze proef gefchikt was, ge- Iyk te zien is met DE F, na dat nu het einde D van dezen recipiext gevoegt was aan de lucht-pomp , wierd de Lucht uitgepompt, en uit den recipient en vervolgens ook uit den glazen tubus B; zo ras als nu deze tubus B was geworden een luchtledige plaats, rees d daat- REASOPODREE trsvkad dd Mott, a Julin OP …__daatlyk:de kwik, die in het-bakje A was, na ___boven ij-den-:tubus-B tot-de hoogfte van 27 ___duim’by'Geedeze: kwik -wierd tot die-hoogte __opgepar{taileenlyk door de-Eilafticiteis of te rug- _ dryvende kragt van heb weinigje lucht,” het _ welke beflooten was inde ruimte van het bak= je C‚swant orn dat deze lucht, dewelke inde … ruimte C. vandit: bakjes wás ; mergens konde … Bitgaan, oeffende dezelve-zyne perzinge al- _ leenlyk op de kwik ‚rdie in het bakje was, __maâr ‚konde die kwik niet-op'‘perzen ‘in den ‚__tubus, omdat deze tubus vol lucht was dé+ __wyl dezelve ;, aan deszelfs boven einde open | zynde; “volkomen gemeenfehap hadde met dè buiten-lucht. «Maar :zo ras als‘door de lucht- pomp zo wel uit denrécipient-D E'F , ‘en ver- volgens-ook uit den tubus BB, de lucht was uit= gepompt, verloor de kwikvaan die zyde de te- genperzing van de buite-lucht,, „waar door de perzinge vâir de lucht , diein de ruimte C'bës floten-was, op, de kwik de Overhand kreeg, en vervolgens de kwik inde tubus B op petf= feri:tor de hoogtte van: 47 duin by G. hier ait bleeksopehbaarlyk ; dat «de &lafticiteit van dé weinige lucht, die in de ruutite CG was’, “to veel kragt oeffende om de kwik op te petzên tot de hoogte van 27 duim; alsde z waart vánì de. buite-lucht dewelke nu uitgepompt wás ilt den tecipient en glazen tubus B; door dewelke de kwik was nedergehouden kwam te bedras gensen dat vervolgens de perzingen van de Dlafa ticiteit van de lucht op de lichamen egaal is, met de drukkinge die de lucht op de lichamen oeffent, door deszelfs twádrte. Het Welk mar A4 noch 8 Natuur= en Konft-Kabinet noch klaarder bleek, zo ras als de buite- lucht wederom ingelaten wierd in den recipient D E F, en vervolgens in den tubus B, dewyl daar door de kwik daatlyk weder. nederzakten in het bakje A, en de tubus B vol lucht en „wederom ledig van kwik wierd als van te vo- ren. Deze proef verfcheidemaal hervatzynde, was gedurig van die zelfde uitkomft, Zommige hebben senordseik dat uit deze proef nog niet genoegzaam bleek, dat de kragt van de Elafticiteit van de lucht egaal is, met de zwaare- kragt van de lucht. Zy geloofden dat zulk een klein gedeelte lucht „gelyk als in de ruimte GC was ingefloten, niet magtig ge- noeg was, om de kwik zo veel te rug te dry- ven als miffchien een veel grooter gedeelte in- gefloten lucht, en dat miflchien een. groot ge- deelte ingefloten lucht door deszelfs &laftsci- teit de kwik in een luchtledige plaats , mif- íchien veel hoger zoude komen op te perzen als de zwaarte van de dampkring gewoonlyk in een Barometer komt te doen; en dat daar uit dan zoude blyken, dat de zwaare-. kragt van de lucht of dampkring, geheel onegaal is met de te rug dryvende kragt of Elafticite:t van de lucht, Al fchoon nu deze voorftellinge zon= der eenige grond of -waarfchynelykheid is „heeft echter de naauwkeurige Heer Boyle zulks met de volgende proef onderzogt. je $% - De Heer onderzoeker nam een groot gla- s A Zen — Maart, —— Jul), 1722. 9 zen * vat fig. 2. getekent met A. Na dat nu __n dit zeer groote vat ingegoten was een mag- __tige hoeveelheit kwikzilver, wierd in dit vat _ gefteken een zeer dunnen en langen glazen _Zubus, dewelke gelyk als de eerfte daar wy van … gefproken hebben in fig. r. insgelyk aan zyn _ beideeinden open was. Dezen tubus wierd _ @ok regt over einde geftelt in het groot glaze _ vat A, en in de hals B van dit vat, zodanig _Tuchtdigt met cement toegefloten en vatige- __maakt, dat de Lucht, dewelke in de ruimte van dit vat was, geen de minfte gemeenfchap konde hebben met de buiten-lucht , want zulks konde niet gefchieden. met het onderte einde van de tubus , om dat het zelve in de kwik was geftelt. Dit zeer grote glazen vat, be- nevens de vaft{luitende tubus, wierd geplaaft in een recipient die ongemeen groot en hoog was. Nadat nu de lucht uit den recipient was uitgepompt , konde, hoe zeer met deuit- pompinge ook wierd aangehouden, echter de kwik door de grote menigte lucht die in ’t groot glaze vat in de ruimte ingefloten was, niet hooger opgeperft werden, als de lucht op Jr word door de zwaarte van den damp- ring in de bekende Barometer. Waar uit openbaarlyk blykt, dat de Elafticiteit van veel of weinig lucht noit krachtiger is, alsde zwaar= te kragt van de lucht, wel verftaande de EJaf- ticiteit van de natuurlyke Lucht, zo als wy dien inademen , maar geenzints van in malkander geperfte of door hette aan gezette Lucht. As 6, Als * De Schryver zegt een kruik, maar wy oordeelen beter een glas, ed zo __Natuur- en Konft-Kabinet; 6. Als wy verfcheide Barometers die van een zeer ongelyke wydte zyn neffens malkandere befchouwen, zullen wy (als dezelve door een treffelyk meefter gelyk als by voorbeeld de ver- maarde D. G. Fahrenheid toegettelt zyn) be= vinden, dat de kwik door de zwaarte van de Lucht tot een evergelyke hoogte word opge- perft, onder die voorzorg nochtans, dat wy geen een van alle die Barometers of pypen al te naauw maken. Om een reden dewelke wy op een andere plaats zullen geven. Wy zul- len bevinden, zegge ik, dat de kwik-kolom zo hoog zal ftaan ín de naaufte tubus als in de wydíte tubus van zodanig verfchillende Baro- meters. De reden hier van ís van zich zelven klaar, want dewyl een lucht-kolom de kwik opdryft in den naauwf{ten tubus van een van die Barometers „ behoeft zodanig een lucht- kolom geen grooter zwaarte- kragt te oeffe- nen , als een andere lucht-kolom dewelke de kwik tot die zelfde hoogte op perft in de al- derwydfte tubus van een van die onderfchei- de Barometers; want het is wel waar, datde kwik-kolom in den wydften tabus dikker of groter van. diameter is, maar hier moet te= gens aangemerkt worden , dat insgelyks de lucht-kolom , die dezelve opperft , isen zo veel groter van diameter is, als de lucht- kolom die de kwik-kolom opperft in den aldernaauwften tubus, zynde de Diameter van elke lacht-kolorn egaal met de diameter van de kwik-kolom die elk komt op te pet Is BROCMEREE 4 ____Maart, July, 1722. 11 __Als dan het gewigt van een lucht-kolom van __het bovenfte van den dampkring tot op de op- pervlakte van de kwik die in ’ bakje van de ometer is gerekent, egaal is,met een kwik- olom die de hoogte heeft van 27 of 28 of 29 duim, na de onderfcheide zwaarte van den _ Dampkring, is het ook zeeker dat de verfchei- de kwik-kolommen , in een en dezelfde. ge- _fteltheit van de Lucht, by malkanderen ge- _plaatft (taande, altyd alle te gelyk moete zyn _van de hoogte van 27 of 28 ot 29 duim, na _dat op dien tyd de Dampkring meerder of min- _ der zwaar is. Verfta hier geen Engelfche7dui- _… men. 7: Gelyk als deze zaak nu waar ís, ten opzig- te van de zwaarte-kragt van de Lucht, wilde de naauwkeurige Heer Boyle ook wel eens door proeven onderzoeken, of deze zaak ook plaats heèft ten opzigte van de te rug dryvende kragt of Elafticiteit van de Luucht , dat is of de lucht door deszelfs Elafticiteit de kwik in glazen pypen van verfcheide wydte, tot eenen dezelfde hoogte zoudeop parzen ‚namentlyk of de opgepatfte kwik-kolom in de wydfte pyp zo hoog zoude worden opgebeurd , als in de naauw- fte, Hier toe nam de Heer Boyle het zelfde groot glazen vat, het welk in fig. 2, met A uitge- beeld is, en twee glaze pypen van een ver- fcheiden Diameter , als dezelve by beurten in dit glazen vat geplaatft wierden, zoude blyken by het uitpompen van de Lucht, dat de kwik door 12 _ Natunr- en Konft-Kabinet, door de Elafticite:t van de Lucht hyna zohoog; wierd op geperft ín den wydften tubus als in den kleinften, wiens Diameter echter wel de helft minder was. De kwik zoude door de Elafticiteit van deze beflote Lucht wel tot een en dezelve hoogte op geperft wor- de als de ub: van een en dezelfde wydte wa= ren geweelt, maar als de kwik in de wydíten tubus wierd op geperft, is daar door veroor- zaakt, dat de ruimte van het glazen vat daar de lucht in befloten was, groter wierd als wan- neer de kwik in den kleinen tubus wierd opge- perft, en dat door het opryzen van meerder hoeveelheid kwik , de ingefloten lucht zich in die groter ruimte meerder kwam te verwyde- ren,en vervolgens zwakker wierd, als dat maar een veel minder gedeelte kwik in den naauwfte tubus uit het glaze vat wierd opgedreven na boven, na welke proportie de opgeper{te kwik- kolommen ook maar kwamen te verfcheelen, en ‚_geenfints na’tgrooteverfchil van de hoeveelheid des opgeperften kwiks. Als deze twee ver- fcheide pypen geftelt waren geweeft in twee verfcheide glaze vaten, en dat de proportie van de ingefloten lucht gefchikt was geweeft na de hoeveelheid van de kwik, en de wydte van elke tubus, of dat dezelve te gelyk in het glazen vat geplaaft ftonden, zoude de hoogte van de opgeperfte kwik in de twe pypen van ongelyke diameter egaal zyn. Waar uit ge- noegzaam openbaar is, dat de elafticiteit van de lucht, de kwik tot een en dezelfde hoogte in een wyden tubus zo wel zoude opperzen, als ij Maart, July 1722. 13 _als in een tubus van minder diameter, zo wel _ als de lucht door deflelfs fwaarte - kragt de _kwik in pypen van een ongelyke drameter tot een en dezelfde hoogte komt opte perzen.T'ot ‚vermaak van eenige liethebbers vertoonde de Heer Boyle een Fontein, dewelke fprong door de elaftic:teit van de lucht, zo alsdezelve na- _tuurlyk zonder eenige inperzinge of aanzet- __tinge van warmte geftelt is. De Heer Boyle __nam een grote glazen Fles, gelyk als vertoont word in Fig. 3. A. deze wierd met een be- hoorlyke hoeveelheid water opgevult. In de- ze fles wierd geftelt een glazen tubus B. van 36 duim lengte, Dezelve was open aan elk ein- de, en wierd met deflelfs onderfte einde ge- plaaft onder het water, dat in de fles was. De hals van den fles, daar den tubus door ging, wierd zodanig digt toe geluteert, dat geen drup water, nog iets van de ingefloten lucht konde doordringen. ter zyden de binne wan- de van den hals, en den pyp. Dit werktuig wierd geplaatft in den zeer grooten recipient C. 20 ras als door de lucht-pomp maar een wei- nig lucht uit den recipient wierd uitgepompt, begon de lucht die in de fles was zich uitte zet- ten, om dat door de uitpomping van de lucht, die in de recipient was, dezelveverfwakt was in deflelfs egale tegenperzinge, waar door het water dat in de fles was met geweld geperft wierd, niet alleen in den glazen tubus B, maar zelfs tot boven tegens den bol D. van den recz- pient, Deze Fontein duurde zo Jang tot de verwyderinge van de lucht E. die in de fles A befloten was, egaal was met de luchtdie noch in | | | | 14 Natuur-en Konft-Kabinet, indenrecipient was. Maar zo ras wederom eenige lucht uit de recipient wierd uit gepompt, begon daatlyk de Fontein wederom te {prin= gen, zo lang tot de verwyderinge vande beide luchten wederom egaal waren. Het boventte einde van den tubus B. was zeer naauw ge- maakt, waar door het fpringen van de Fon= _ tein langer duurden. Op dezen tubus wierd geplaaft het koper werktuigje F. in fig. 4. het — welk vol pypjes was, waar door “verfcheide _ waterftralen vertoont wierden. Behalven dat door deze proef de elafticiteit van de lucht wierd aangetoont, tragte de Heer onder- zoeker ook te gelyk te ondekken, of de linien die de waterftralen befchreven in een zeer ver- dunde lucht niet verfcheelde van de linien de- — welke de waterftraalen maakten in een dikker tucht. Maar hy konde zyn oogmerk om de gebrekkelikheid des werktuigs niet bereiken. Ook wierd door deze proef klaarlyk ontdekt, hoe door de egaalheid van de wederzydfche parzinge, en evengelyke elaftsciteit van de lucht een lichaem in defzelfs ftandplaats ongekreukt gehouden word, gelyk als aan dit water biykt, het welke uit de glaze fles A geparft word in de hoogte, zo ras als de lucht in den tubus B door de uitpompinge van een weinig lucht, maar een weinig dunder is geworden, als de lucht die in de ruimte E van de fles befloten is, en wederom komt op te houden met {pringen, zo ras als deze beide luchten namentlyk die van den recipient, en die, dewelke in de ruimte E befloten is, van een en dezelfde verwyderinge zyn geworden, en vervolgens met een egale kragt REE td en er E __ Maart, — — July 1722. 1 ijn 3 elk-aan zyn zyde, met dewelke hy. het water komt te raaken, op het water drukt. _ Op dezelfde wyze als alle lichamen die daag- _ 1yks in de lucht verkeren, hoe teder dezelve __@ok mogen zyn, door deze egale perzing onge- kreúke blyven, maar zo ras als deze perzinge, het zy door de fwaarte van de lucht, of door defzelfs elafticiteit aan de eene of deandere zy-* de de overhand heeft, worden zy of uit hunnen _ ffantplaetssgedreven, ‚of op de eene of de an- _ dere wyze gekreukt, of verbryzelt, uitgeno- _ men in ’t geval van’t volkomen rond, gelyk als een rond glaze Bolletje , de fwaarte van den gehelen dampkring konde verdragen, en een platte glazen ruit met een grote flag ver- bryzelt wierd, op de eerfte of twede uitpom- ping van de lucht. 9. Het vermogen van de te rug dryvende kragt of elafticite:t dat natuurlyk aan de lucht is,‚heb- ben wy door verfcheide proeve gezien, nietal- leen op de vloeibaare lichamen, gelyk als het ‚ kwikzilver, of het water, maar zelfs ook op de vafte lichamen, gelyk wy zien hoeeen blaas met een groten flag in een recipient aan, ink barft door de elafticiteit of uitzettinge van de ‚ Tùcht, dewelke in dezelve befloten ís, zo ras | als de buite- lucht, die op defzelfs buitenwwan= den met de-binnen lucht op de binnen wanden. egaal drukt, word weg gepompt. Of als wy zien hoe een ronde glaze bol vol lucht in een uitgepompte recipient tot gruis-aan {tuk komt ‚ te barften, dat zo fyn is als zulverzand, Maar bl nu 1 1 hd En vs 16 Natuur= en Konft-Kabinét, nu wilde de Heer Boyle wel eens weten hoe veel kragt een weinigje luchtkan oefenendoor —_ defzelfs elafliciteit. De Heer Boyle nam de Varkensblaas in fig. 5. A. vaneen zeer mid. delmatige groote, en dreef zo veel lucht uit dezelve dat defzelfs vyfde deel maar met lucht opgevult was. Defzelfs boventten hals B wierd met een fterk touwtje lucht digt toegebonden, en aan het onder{te gedeelte van den ftop G, of den haan van de kraan, door dewelke de lucht uit en in den recipient F gelaten word, Aan het onderfte gedeelte D, van den Blaas is gebonden een gewigt van 1s pondenE, zoras als nu de lucht die in de Blaas befloten was van de perzing van de lucht des recipient ont- flagen wierden, kwam deze binne- lucht zich uit te zetten, en in defzelfs volumen zodanig, zich uit te breiden, dat dezelve de blaas ver- vulde en dede uitzette in de wydte, tot diege- daante in dewelke gy dezelve uitgebeelt ziet; en dewyl de blaas door deze uitzettinge korter wierd, was het blykbaar, dat door de Elaft:- eiteit van de weinige lucht die inden blaas was ingefloten, het gewigt E wierd opgetilt, juift %o veel in de hoogte als het onderfte gedeelte D van de blaas genadert was aan het bovenfte gedeelte B. De Heer Boyle hervatte deze proef met een groter blaas daar zo weinig lucht in gelaten was, dat dezelve byna geheel flap kwam te hangen, echter was de Elafticiteit van dat weinigje ingefloten lucht zo vermo= gende dat (na het u't- pompen van de lucht uit den recipient in dewelke die blaas geplaaft was) het zelve niet alleeniyk den blaas kwam op te vul- k Maart, July, 1722. 17 vullen, en uit te zetten, maar ook optilden een gewigt van 24 ponden. De Heer onder- _ zoeker geeft vorder in bedenkinge, of door deze proef niet wel eenigzints zoude konnen opgeheldert worden de beweginge en de kragt der menfchelyke fpieren, door een zoort van een vergelykinge by. deze elafticgue opblazin- BA: 4 ik 10, _ In deeerfte tyden toen de {waarte-kracht en Elafhsciteit van de lucht eerft ondekt waren, _ maakten de hooge Scholen zeer vele beweginge, „en wilde hun oude ftelling, dewelke gemeenlyk _ vacui fuga of afkeer der Natuur van ’t ledige ge- __naamt word,op geenderhande wyze verlaten. Zy _ gaven zeer veel moeyte aan de Heeren T orricelli, Guericke, Merfennus , Petit, Pafcal , Boyleen andere, Onder deze plenilten en_ tegenwor- ftelaars bevonden zich zelfs verfcheide zeer ‚ doordringende en grote verftanden, zo dat naauweliks eenige proef tegens haar gevoelen gedaan wierd, daar zy niet de eene of andere uitvlugt op witten te vinden. Als zy het water in een pomp den zuiger (die de lucht uit des pomps-buis uitpompt) zagen volgen, en als na klimmen in de hoogte, oordeelen zy, dat dit water in de pomps-buis opklom uit hoofdevan _een afkeer die de natuur hadde van het ledige: dat alles ja het geheel al zodanig vervult, en niet als lichaam was, dat nergens een_ eenig lichaam hoe dun of klein het zelve ook zyn mogte, uit de gebuurfchap van defzelfs- om= zingende ligchamen konde vertrekken, of des- _VIL Deer, B zelfs | 18 Natuur-en Konft-Kabinet , zelfs plaats wierde daatlyk , zonder eenige tuffchenkomtte, vervult : dat daarom ook zo ras als de zuiger van een pomp na boven gaat, het water dezelfde daatlyk volgde, op dat tuffchen den zuiger en het water geen ledig zoude zyn. Maar het geen deze Heeren wel voornamentlyk overhoop kwam te werpen, was dat uit de proef van Torricelli bleek, dat dit water in de pomp na boven geperft wierde van de lucht, die op de oppervlakte drukt van het water dat in de put is, in dewelke de _ pomp géplaaft (taat. En dat alleenlyk om datde — tegenperzinge van de lucht die in den tubus van de pomp was word weg genomen, zo ras als die lucht word uitgepompt, en dat dit wa- ter dat de zuiger fchynt na te volgen,tot geen grooter hoogte kan geparft worden, als het water dat in de bak daar de pomp inftaat door de juifte fwaarte van de lucht die op deszelfs oppervlakte drukt, dáar toe gedwongen werd, en noit hoger : Dat als dit opklimmen van het water gefchiede uit hoofde van die zo ge- naamde afkeer van het ledige, het water ze- lerlyk den zuiger zoude volgen tot alderhande hoogte, al wás zelfs zulks tot honderten meer voeren, daar nu in tegefideel het water maar 32 Rynlandfctie voeten opklimt, en altes wat dan de zuiger vat cen pornp nog hoger opgehdalt word een lugtlêdige plaats is, om dat het wa- ter op 3à voet hoogte blyft ftaan,‚en de zuiger éch- ter de lucht uit den tubus van den pomp wég- pompt. Niet tegenftaande de Heer Boyle zich in die ktweltie wegens het vaczi fuga of den afkeer van het ledigen niet wilde mengen, oor= Maart , Julys 1722. 19 oordeelde die Heer, om dat hy nu aan beter werktuigen geraakt was, dat hy door proeven wel zeer klaar zoude aantoonen, dat niemant om uit te leggen het opklimmen van het wa- ter in den tubus van den pomp zo ras als de ‚ zuiger na om hoog gehaalt word , zyn toevlugt tot het vacui fugam of afkeer van het ledige __zoude behoeven te nemen. He Neemt een koperen pyp, gelyk als uitge- beeld (taat in fig. 7 met A. dezelve moet ge- Bogen zyn, gelyk als dezelve uitgebeeld is, laat aan het dikfte einde maken de koperen kraan B, en fluit dat einde lucht-digt in de _pyp C van de lucht-pomp , daar dezelve door- _fteekt door het tafeltje D. luteert lucht-digt aan het dunfte einde E van den gebogen koperen pyp den glazen zubus F. deze tubus moet so duimen lang zyn. Plaats dezen glazen tubus | perpendicunlair of regt overeind, en met heton- derfte einde G. in het glazen vat met kwik H, dat dit einde een weinig in de kwik ingedom- pelt is. Pompt dan de lucht uit den glazen pyp F, en de kwik zal noit hoger als 30 dui- men, dat is by r opklimmen, hoelang gy ook met pompen moogt aanhouden. En in dezen tubus F. die so duimen lang is zal een ruimte die twintig duimen lang is, dat is van 1 tot F. overblyven. Om dat de lucht-pomp K, die ‚op de oppervlakte van de kwik in het glaze vat |H, komt te wegen, juift net zo fwaar en niet {fwaarder is. Na dat nu de dampkring de eene {dag lichter of fwaarder weegt, en dat deze B 2 lucht- 20 __ Natuur- en Konft-Kabinet , lucht-ftraal K, derhalven meerder of minder komt te parzen, zal de kwik-kolom ryzen of dalen, op 28. 29. of byna 30 duim. Als nu - een vogt ligter bevonden word, als de kwik, zal het zelve ook na mate dat het lichter is, daatlyk hooger ryzen. Het welk daatlyk blykr, “zo ras als gy in de plaats van kwik in dit glaze vat H, water giet, want zo ‘ras als dan de lucht gepompt word uit de glazen tubus F', zal het water niet alleen klimmen tot aan het bovenfte einde van den tubus, maar zelfs ook overlopen, en als de tubus de lengte hadde, zelfs tot de hoogte van byna 32 Rynlandfche: voeten, om dat de kwik-kolom van 3o duim zo fwaar is, alseen water-kolom van 32 Rynlandfche voeten, en deze elk egaal wegen met de lucht-kolom. Dewyl dit kwikzil- ver en het water op het vitpompen van de lucht nu op dezelve wyzè na bovengaat, als het wa- ter in de houte pypen van de gewoone lange pompen,blykt klaar door uitpompen en uitzuigen dat het kwik-zilver noch het water nier hoger konnen opgevoert worden , als doorde {waar- te van de lucht, of door des zelfs Elafticizeit, en dat wy deze zaak ook geenzins met het vacuz fuga of afkeer van * ledige behoeft uit te leg- gen, rar Het zyn zeer aangenaame proeven, waar door wy betogen, dar wy door het uitpompen van de lucht konnen ontdekken de proportie van de fpectficgue {waarte, dewelke de vogten onder malkander hebben. Neemt by voor- beeld - Maart , — July, 1722 af beeld gelyk in fig. 8. uitgebeeld word, een ko- peren pyp A. voegt aan deszelfs dik {te einde een koperen kraan B. en fluit dit zelfde einde lucht- digt in de pyp C. van de lucht-pomp , daar de- zelve door de tafel D. doorfteekt, het andere _&inde E. moet gemaáäkt zyn met een dwars-pyp _F. in het einde G. van de dwars-pyp moet lucht-digt geluteert worden den glazentubus X, deze glaze tubus moet met deszelfs onderfte inde perpezdiculair geplaatft (taan in het glazen Bakje met kwik H. in het einde I. van den dwars-pyp moet luchtdigt geluteert worden den glaze tubus K. deze glaze tubus moet met zyn onderfte einde perpendiculair geplaattt (taan in een glazen vat met water L. als gy nude lucht zult pompen uit dit werktuig , moet zeer voorzigtig gehandelt worden. Want om dat deze glaze pypen niet langer zyn als so duim, kan niet veel lucht uit dezelve gepompt wor- ‚ den, of de lucht-kolom M. zoude het water | zekerlyk al te hoog op perzen, door den tubus ‚ K; om dat dezelve het water in een geheel \ luchtledige plaats zoude opdryven tot 32 voet | gelyk als wy getoont hebben, 13. De Heer Boyle onde dat zodanig. een ‚ werktuig zoude konnen gemaakt worden. met ‚ Een redelyk getal glazen pype, en dat op die ‚_wyze in het doen van eene proef verfcheide vogten te gelyk tegens malkanderen zouden ‚ konnen gewoogen worden , en te gelyk ontdekt | worden de hoogte die elk vogt beklom, ende- | welke beantwoorde de proportie tuflchen de Ik B 3 trap 22. Natuur-en Konfte Kabinet , trap van parzing, en de fpectficgue {waartens de vogten. Zo ras als nu op een zeer naarzig- tige wyze een weiniger lucht was uitgepompt kwam het water daatlyk inden glazen tubus K. op te ryzen tot de hoogte van 42 duim en by N, en op dien zelven tyd was de kwik maar opgerezen omtrent drie duim in de tubus X. by O. het welk zeer wel kwam te beantwoor- den aan het onderfcheit van {waarte dat gevon. den wierdtuffchen de kwik en het water ,zynde de kwik veertienmaal fwaarder als het water, ge- Iyk als indezetwe vloeibare floffen kwam te bly- ken. Want dek wik veertien maal waarder zyn= deals het water , rees het water ook veertien maal hoger als de kwik. De Heer onderzoeker ver- volgde deze proef en bevond met groot ge- noegen dat door het uitpompen of wederom in- laten van een weinigje lucht, deze twe vloei- bare ftoffen kwamen te ryzen en te dalen ge- proportioneert op malkander , en elk na zyn fpecificque {waarte. Uit deze proef blykt on- wederfprekelyk , dat het opryzen van de kwik eu van het water niet gefchied uit hoofde van de zo genaamde afkeer van het ledige, maar enkelyk en alleen door de fwaarte-kragt vande lucht. Anders zoude zekerlyk de kwik in een en dezelfde gefteltheid van verdunde lucht op- ryzen tot de hoogte van 42 duimen zo wel als het water. 14 Om het onderfcheid van de fwaarte van an- dere vloeibare vogten, door deze proefbevin- dinge te ontdekken, ledigde de Heer Boyle het glazen —__ Miart, — July, 1722. 23 __ glazen vat H. van deszelfs kwik, en goot in dit vat een zeer ligte pekel die geraakt was van gemeen water met keuken- zout. Na dat de glazen tubus X. met deszelfs onderfte einde geftelt was in die pekel, op dezelfde wyze als te voren in de kwik, wierd wederom voor- zigtiglyk een weinig lucht gepompt uit de beide glazen pypen X en K, ftaande den tubus K. _ wederom als voren in het vars water, dat in het glazen vat L. gehouden wierd. Op deze uitpomping rees daatlyk het vars water weder- om als te voren op de hoogte van 42 duimen; maar de pekel die {waarder was rees niet hoger als nauwelyks tot 40 duimen. Waar uit date- 1yk konde gecalculeert worden hoe veel de pekel fwaarder was als het water. Maar om dat dit onderfcheid niet groot was, uit hoofdedat de- ze pekel zeer flap gemaakt was, wilde de Heer . onderzoeker dit onderfcheid van fwaarte tuf= fchen de alderkragtigfte pekel en gemeen water eens navorfchen; daar toe nam die Heer een goede hoeveelheid gemeen zout, en liet het zel- ve fimelten, tot een alderfwaarfte pekel in een vogtige lucht. Deze pekel in de plaats vande ligte pekel in den tubus X. gedaan zynde, en de lucht als vooren voorzigtiglyk uit de beiden glaze pypen gepompt zynde kwam, toen het värfch water wederom op de hoogte van 42 duim-was, deze fware pekel 75 lager te ftaan als gebouwt isop deze fubtile materie, zoude alles wat zy omtrent die zaken geleerd hebben , geheel vervallen , en on- waar bevonden worden, als hen konde aange- Ee 8 toont 62 Natuur-en Konft-Kabinet, toont worden, dat zodanig een fyne materie niet is. Dit is de reden dat zy op proeven van die natuur, als wy boven gemelt hebben, hun ftellinge van de fyne materie zo ligt niet zouden verlaten, te meer daarzy hun fyne hoofdftof zo ongemeen fyn ftellen, dat dezelve zondereens 5 te raken, door verfcheide zaken kan heen vloeyen, en dat zo ras als deze luchtledige blaas-balk D fchielyk komt neder te vallen, hun fyne hoofdftof met dewelke de gehele ruim. te van den blaas-balk na hun oordeel volko- mentlyk vervuld is, uit deze ruimte uitvloeid door het leer, en het hour van den blaas-balk , en dat vervolgens hun fyne hoofd -ftof niet eens verpligt is, om juift uit te gaan door de ope- ninge van het pypje H, en het pluimveertje Ì te bewegen. 53. Om echter zo het nete was zodanig een fyne hoofd-ftof, door dewelkealle lucht-ledige ruimtens volkomentlyk , na het gevoelen der Kartefianen vervult worden, met proeven aan te wyzen, gebruikte de Heer Boyle daar toe alle middelen die maar eenigzints konden dienen em zyn oogmerk te bereiken. Daar toe liet dien Heer blaas-balken aan ftellen die niet van leer, maar van blaazen gemaakt waren , om dat bevonden was dat deze veel eerder komen te barften, eer zy eenigede minfte dun gemaak- te of fyne lucht zouden door laten, gelyk wy in verfcheide gevallen gezien hebben, als wy in dezelve de kragt van de Elaftiteit van de lacht hebben aangetoont. Diergelyke Mn, E Iet vi ‚ Maart , July, 1722 63 liet die Heer, tot nog meerder voorzorge om te beletten, zo het mogelyk was, dat die fyne _materie niet overal daar uitvloeide, en meerder verpligt mogt worden uit te gaan door het dun _pypje H, en het pluimveertje 1 te bewegen, eral beftryken met ongemeen vaft en digt vernis. Maar in weerwil van ditalles, koude aan de pluisjes van het zeer fyne pluimveertje 1 _niet de minfte beweginge befpeurd worden (door _ dewelke zoude komen te blyken, dat uit de ruimte van de lucht-ledige blaas-balk D cen _fyne ftoffe kwam te vloeyen door de openinge van het pypje H,‚) op dien tyd als de luchtie- _dige blaas-balk D daar zy legt ín de lucht-ledige recipient A door de fwaarte van het gewigt B fchielyk wierd neder geparft. DE Behalven de bovengemelde proef heeft de naaukeurige Onderzoeker ook nog andere proe- ven in het werk geftelt, tot dienít van de lief. hebbers, en om te ondekken, of zodanig een fyne materieis, dewelke datelyk de ruimtens, daar de lucht uitgepompt werd, volkomentlyk wederom vervult. Maar die Heer heeft door ‚de aldernaaukeurigfte proeven geenzinshetaan- zyn van zodanig een fyne hoofd-ftof, als Des- kartes en zyne navolgers begrypen, konnen be- wyzen. Op dat nu de lezer de natuur van dit onderzoek onderfcheidentlyk mag begrypen, ‚ ftaat te letten , dat wy' niet met de vacuiften, ‚ dewelke het ledige ftellen , moeten geloven, ‚dat doorde ruimtens , daar de lucht uitge- ‚ pompt werd, niet anders komt tepafferax alsde À Bas « ligt- \ | 64 _Natuur=en Konft-Kabinet ; ligt-ftralen, Want de ondervinding zal ons het tegendeel leeren ; om dat de zeil-fteen in een lucht-ledige recipient komt te werken op de naald, die buiten den zelven gehouden werd. Waar uit blykrdat het wezen, waar door het yzer naar den zeil-fteen beweegt zich alzo wel , als de (tralen van het licht, of als het vuur „ komtte bevinden in een recipient, al fchoon al de lucht uit dezelve is uitgepompt. Maar de- wyl niemant aan deze wezens tot noch toe zo veel floftelykheid toegefchreven heeft, om een plaats, daar de lucht uitgepompt is, zodanig: wederom te vervullen , datdie gehele plaats niet als enkeld ftof, matery, of lichaam zon= der eenig ledigheit, of zo als gy dat beliefd te dopen is geworden , kan het wel waar zyn „dat in een recipiezt, daar de lucht uitgepompt is, zich bevinden, en ook uit en in dezelve kon- nen dringen, verfcheide wezens die zeer ligt en zelfs weinig ftoffelyk zyn, en vooralles zo wykbaar zyn, dat zy geen de aldermintte bewe- ginge koomen te verwekken aan de fyne pluis- jes van het zeer tedere pluimveertje 1. als wy dan konnen begrypen dat diergelyke wezens van verfcheide foorten, en van zo ongemeen weinig ftoffelykheid ,‚ konnen vloeyen in en door de lucht-ledige ruimtens , gelyk als wy | door de proefondervindingenen waarnemingen geleerd hebben, volgt daar geenzints uit , dat wy insgelyks ook konnen begrypen , dat alle Jucht-ledige raimtens , en de oninbeeldelyke lucht-ledige plaatzen, dewelke in ’t geheel-al tuffchen ons en de ftarren, en tuffchen de ftar- ren zelfs gevonden worden, vervult zyn met de han Maart, July, 1722. 65 de fyne hoofdftof na het denkbeeld van Des- kartes en zyn navolgers: dat is, zonder dat e- __ nig ledig gevonden word, en alles niet als met _matery vervult is. Want by te brengen dat ker licht-ftraalen, het, vuur enz. in dierge- _ Iyke ruimtens zyn, zich overal bevinden, en vervolgens die gehele ruimtens vervullen,dezel- ve voor een bewys veritrekken , dat zodanige ruimtens volkomen en overal met ftoffelykheid voorzien zyn, is door onze voorbeelden, die wy voor dezen by gebragt hebben van den rook, ‚van de reukdelen , enz. al genoegzaam beant- _ woord. 55: _ De Heer Boyle heeft ook de curieusheid gehad,-om te onderzoeken, of in de uitge- pompte en lucht-ledige. recipient niet overge- — bleven was een wezen, het welke bekwaam is, om de kleine vlokjes, of ligte pluisjes, die neder vallen van de hoogte tot in de laagte van zodanig een uitgepompte recipient ‚in hun- ne beweginge te doen heen en weder gaan ‚en met verfcheide kromme linien , wentelingen en draaijingen hun nedertogt te doen volbren- _ gen, dan of die ligte pluisjes door een regte _ Jyn na beneden vallen. Hier toe liet de Heer Onderzoeker blazen den recipient uitgebeelt Fig. 14: met A. Door het draaijen van de wervel. BB wierd na genoegen geopent of ge- floten het tangetje C, waar door op hun tyd los gelaten wierden de ligte pluisjes D DD. Na dat nu de lucht zo veel als zulks doen- Iyk was, uit de recipient A was uitgepompt, wierd een pluisje los gelaten, het welk in een VII. Deez, E reg. he, bin ad 66. __Natuur- en Konft-Kabinet , regte lyn, als een ftuk leod,zonder de min- fte omdraaijinge nederzakte, gelyk als gezien word met DDD. De Heer Onderzoeker her- vatte deze proef nog eens,en dezelve was van dezelfde goede uitkom(t. Naderhand wierd in den recipient de lucht ingelaten, en na dat de recipient met lucht vervult was, wederom diergelyk een. pluisje los gelaten; maar dit pluisje zakte niet zoo ras na beneden, als de pluisjes, dewelke in de lucht-ledige reciptezt nedergevallen waren, maar maakte veel om- draaijingen en wentelingeneer het op den grond kwam. 56. Nu is aan elk liefhebber genoegzaam be- kent, dat al de lucht noit zodanig uit de reci- pienten gepompt word, of in een zogenaam- de lucht-ledige recipient is altydt noch een weinigje uitnement verdunde lucht overgeble- ven; dewelke ook door de gehele ruimte van den. recipient verfpreid is. Niet tegenftaande nu in deze verdunde lucht noch meerder te- genftrevinge is, als in den recipient gevonden zoude worden wanneer de zelve volmaakte- Iyk van alle lucht ontbloot ware , gelyk als blykt door de lucht-verklikkertjes daar wy van gefproken hebben. Wat moet nu de Rede zyn, dat deze dunne verfpreide lucht, die noch altyd in de uitgepompte recipienten overblyft, geen tegenttrevinge vertoont aan de nederval- lende pluisjes DD D, in de luchtledige rec#- pient A van Fig. 14? De oorzaak is buiten al- le tegenfpraak de weinig ftoffelykheid, of lig- _cha- ' \ ‘ til oe A mj nt Maart, —— Jäh 1722. 67 chamelykheid van die ongemeen weinige en zeer wyd verfpreide lucht, na mate van des- zelfs groot volumen ; want Zo ras ais meer lucht in den rectpiezt ingelaten word, verto- nen de pluisjes in het nederzakken draaijingen __en wentcelingen, door de tegenftrevinge van de lucht, door dewelke zy na beneden zak- ken ; waar door wy onderwezen worden, dat in een lucht-ledige recipient zich wel kon- nen onthouden verfcheide uitvloeizels „wezens, verdunde lucht, vuur , licht{tralen , klank-o- vervoerende materte, magneetftof, enz in de welke, na de ruimtens dië zy beflaati, maar zeer weinig materie gevonden word. Als dan ook de lucht na mate van deszelfs ftoffe- Iykheid, of geheel geen of enige belemmerin- ge geeft aan deze pluisjes, in het nedervallen; wat belemmeringe zoude dan de fyne hoofd- ftof van Deskartes, en deszelfs navolgers wel moeten veroorzaaken, aan deze pluisjes, als zy door dezelve kwamen neer te zakken, om dat deze hoofdftof digter , ftoffelyker en ver: volgens ook {waatder moet zyn als het goud; dat is zonder enige ledigheid, of onligchame- likheid toe te laten in deszelfs volumen? AGSTE VERHANDELING. Van de BYZONDERE NATUUR- LYKE HISTORISGCHRIVERS, en in de zelve het vervolg van de natuurly= ke hiftorie en de bereidinge rvan de Indigo. E 2 De 68 _Naur- en Konft-Kabinet I. E Indigo-tuinen, in dewelke de Fran- fchen en Engelfchen op de voor-eylan- den en eylanden die zy in Amerika bewonen de. Indigo voortkweken, worden toebereid van goede aarde, die kragtig is, en zeer wel bearbeid en gelyk gemaakt word. In deze aar- de maken zy kleine putjes, die omtrent een voet van malkander zyn; in elk van deze put- jes werpen zy zo veel zaat van Anil, als zy met den duim en de twee voorfte vingers kon- nen vatten; dit zaad bedekken zy met om- trent twee duim breed aarde; gelyk als uitge- beeld word in Tab. XL met AAAA. Zy nemen dit zaijen gewoonlyk waar op een re- genagtigen tyd, om dat deze de bekwaamfte is om het zaad te doen {wellen, en eerder uit te doen fchieten , als in een groote hitte en langdurige droogte. Als de regen zagt en enigzints aanhoudende is „of dat de grond door voorgaande regen vogtig genoeg is, komt om- trent vier dagen na den tyd van de zaijinge de Anil al te voorfchyn , voornamentlyk als zy het geluk hebben, dat op of onder den regen een bekwame warmte komt te volgen. 2. Als de Anil in goede aarde, en in een be- kwaam (zifven gezaid is, verkrygt de zelve binnen den tyd van drie maanden zodanig een bekwame hoogte, dat dezelve voor de eerfte maal afgefneden kan worden. Dewyl zy het zaad van de Anil niet enkeld , maar met vin- \ „ger Maart, July, 1722. 69 gergreepjes in zodanige putjes zaijen , komt zodanige gezaide Anil te voorfchyn , niet by enkelde planten, maar by bosjes, gelyk als __ gezien kan worden met BBBB. Dit gefchiet _ op datzy binnen zeer korten tyd zeer veel jong _ loof of jonge bladeren zouden verkrygen. __ Want als zy elke plant byzonder kwamen te _zaijen, zouden zy of meerder plaats van no- __den hebben, of minder kruid in zodanig een __ korten tyd voort teelen. Deze eerfte (nee, of \_ dit afgefneden kruid, is dan eigentlyk die Anil, _ van dewelke zy de zeer vermaarde verf{tof In- __digo bereiden, zonder dat zy zo lang behoe= ven te wagten dat het zelve zyn volkomen __ hoogte bereikt, tot een heefter opgefchoten is, el ie blom , vrugt of zaad voortgebragt _heett. 3: | Na deze eerfte (neede, bot de ftam weder- om uit, maar veel overvloediger als van te \_ voren, om dat elk ftammetje dan veel takken ‚__uitfchiet, die in zes weken wederom volko- | | |__men bekwaam zyn, om gefneden te worden. \_Op dezen tyd moet zeer naauw agt gegeven “worden, op dat de plant niet tot deszelfs vol- | _komen rypheid kome. Want dan laat de- zelve daatlyk al zyn bladeren vallen , en de Indigo-bereiders zouden meer als zes gehele’ weken moeten wagten , eer wederom nieu- we bladeren gegroeid waren. Het welk zeer fehadelyk voor de Indigo-makery zoude zyn. E3 Het zo Natuur- en Konft-Kabinet , Het voornaamíte kwaad, dat aan deze A- nil plantery, of aan deze planten overkomt, is een zeker zoort van rufpen, die zomtyds binnen ene nagt voortgeteelt worden ; hoewel het ene land{chap zulks meerder onderworpen is als het andere ; want op het Eyland Sint Kriftotfel gebeurd dit zomtyds wel eens, maar op Martinike , volgens’t berigt van ooggetui- gen, wederom zeer zelden. Als deze ryp in de Anil komt te graszeren , zien de inwoon- ders daatlyk meeft al hun fchoone hoop van voordeel verdwynen. Nechtans komen zy deze fchade zomtyds enigzints te gemoet , met daatlyk al de Anil af te fnyden, zo ver als de zelve dan maar gegroeid mag zyn, enrhet af- gefnede kruid met rufpen en al in de kuip te werpen, en zich van het zelve tot de Indigo- bereiding te bedienen. Andere komen dit on- gemak te hulp met een fcheidinge te maken, tuflchen de Anil, die van de ryp aangetaft is geworden, en de Anil , die noch volkomen daar van bevryd is gebleven. Deze fcheidin= ge word gemaakt door het affnyden van de Änil, in dewelke de ryp reets graszeert. Maar dit hulpmiddel heeft geen plaats als int geval, wanneer maar zeer geringe plekken befimet zyn, en dat de overige Anil noch geheelelyk bevryd is. $- Als de Anil deszelfs rypheid gekregen heeft, word dezelve, gelyk aangemerkt is, afgefne- den wehl” OAN Meen de ei > heid 6 à AN id eid b k | k: Maart, ——= Jus 1722. 71 den voor dat dezelve in Bloei gaat, met zekre daar toe bekwame mefzen, dewelke byna de gedaante hebben van een Sikkel ,gelyk als uit- Rid word met C. Terwyl de fwarten DD met de mefzen C de Anil affnyden word die tot bundels gemaakt, gelyk uitge- beeld is met EE. Maar als het kruid nog te kort is word het zelve in linde-zakken ge- daan , om gebragt te worden in de Indigo- makery , dewyl de Indigo bereideryen zomtyds __al een redelyke tu{lchenwydte van de Anil- tuinen afgelegen zyn. Naderhand word de Anil in de kuip H geworpen, gelyk als uit- gebeeld word met FFF. Aan deze kuip H word den naam van de uitwerk-kuip gege- _ ven. De Anil in deze kuip geworpen zyn- de word gefchikt, gepakt, en met de’ voeten _op malkander valt, geftampt, of digt in mal. __kander gedrukt; en naderhand word op de zelve een groote raam gelegt, die valt ge- drukt word met een groot ftuk houd dat over dwars gelegt word, op dat het water , dat naderhand in de kuip gegoten word, zoude konnen ftaan boven de ingepakte Anil. Daar na worden geopent de kranen ** van de wa- terbak +, op dat het water allengskens zoude lopen in de uitweek-kuip H; het welk zo lang vervolgt word , tot dat het water even boven de oppervlakte van het kruid komt te ftaan. Naderhand begint de doorgeweekte Anil te geften, zeer heet ‘te worden, en zo- danig te broeijen , dat het water een half ko- kende beweging krygts * : 1; dik De- 72 Natuur en Konft-Kabinet; 6. Deze giftinge of opbruizinge is zeer nood- zakelyk tot de bereidinge van de:Indigo; om dat door dezelve wel voornamentlyk de fcho- ne Blauwe koleur „en flym daar de Indigo van gemaakt word, veroorzaakt en als opgewekt word. Als zonder deze Broeijinge en geflin- ge het water op de-Anil gegoten was, om des zelfs zap maar enkelyk uit te trekken,en als op te lofzen , zoude voor eerft niet zo veel ligchaam en flym uit de Anil getrokken wor= den, en de vereifchte blauwe koleur en ftof- felykheid, die wy den Indigo noemen, zoude daar niet wel uit bereid konnen worden. Waar uit klaarlyk blykt dat de Indigo niet is een en- keld uitgetrokken zap van de Anil, maar een wezen het welke van dit kruid door middel van een verrottende geftinge,als half op nieuw voortgebragt word. Alfchoon wy nu aan deze zo zeer noodza- kelyke Broeijenge den naam van geftinge ko- men te geven , moeten wy echter de zelve van de ware geftinge onderfcheiden ; om dat deze broeijenge meerder overeenkomft met de verrottinge als met de volkomen geftinge heeft. Deze beweginge is geen volkomen geftinge , dewelke ftrekt. om een ef/eztie en wynig wezen te bereiden, en de vuiligheden af te Ícheiden, en boven:uit te fchuimen of na den grond te ftoten: maar buiten en behalven de volkome geftinge gefchieden in de ligcha- LG | ES! men Maart, —— Jul, Wax: 73 men ver{cheide geftende en bruizende bewegin- 4 gen, de welke baftert-geftingen konnen ge- ___naamt worden. Ook kan om ver{cheide re- __denen deze Broeijenge van den Anil geen vol- komen verrottinge genaamt worden , door de _ welke een ftof, in dewelke de volkome ver- rottinge gebeurd , geheelelyk in een ander wezen komt over te gaan, want den wezens- __band van de Anil word niet zo volkomentlyk _ontwezend, of in den Indigo, die uit het fly- __mig zap van de Anil gemaakt word , komen ik nog over te blyven verfcheide hoedanigheden, die in het kruid Anil gevonden worden. Daar= om moeten wy begrypen dat de Broeijeng van __de Anil een ontbindende beweginge is, die ten _ delen uit de geftinge, en ten delen uit de ver- _rottinge beftaat, en aan beide komt te partici- _ peren. Hoe veel veranderinge van koleur, _ reuk, fmaak en kragt de verrottinge en de geftinge nu aan een wezen konnen toebren- gen, is zeer wel bekent aan zodanige ftof- fcheidkundige mannen, die de Chymifche werkdaden in den grond verftaan. Door de verrottinge worden de wezens-banden der ftof- fen niet alleen los gemaakt, maar de olyde- len, en zoutdelen, die in de ftoffen als ver- fcholen en voor de zinnen als verburgen la- gen, worden fyn geflepen op vrye voeten ge- bragt , en dikwils zodanig ligt gemaakt, en van hunne kerkers en windzels ontflagen, dat zy uit dezelve uitgaan als een vlug en olyag- tig zout, gelyk als de fware ftanken, en de vlugge zouten die door verder verrottinge uit zommige kruiden gemaakt worden , ‘ over- a? E s vloe- Se 74 __Natuur- en Konft-Kabinct, vloediglyk getuigen. De aanmerkelyke uit- werkinge van de geftinge konnen wy ook gewaar worden , als wy agt geven , hoe door de geftinge uit alderhande koren ko- renwyn, uit honing, en uit zuiker , wyn en brandewyn, en uit het zoete zap der druiven geeltige wynen, en uit de Brouwers gyl fter- ke en dronken makende bieren voortgebragt worden. 8. Als de doorgeweekte Anil in het hevigfte van deze broeijende beweginge is} geeft de zelve een groten {tank van zich. Het welk - een openbaar bewys is, dat de fyne olydelen en vlugge zouten door die beweginge los ge- maakt worden. Deze ftank konnen wy ook zelfs nog gewaar worden aan de blauwkui- — pen, in de welke met de Indigo blauw geverwd word, als ook aan het blauwgeverfde lin- den en andere blauwgeverfde {toffen. De {maak van het kruid Anil is zeer bitter , waar uit blykt dat in de Anil zeer veel fcherp zout en oly gevonden word, gelyk ook blykt aan de Indigo , om dat dezelve in het vuur gewor- pen zynde zeer wel vlam wil vatten en bran- den. , Waar door ook genoegzaam getuigt word dat zy is een brandende ftof, in de wel- ke oly en zoutdelen gevonden worden. 9. Alfehoon nu deze broeijende geftinge tot het bereiden van de Indigo zo hoofdnoodzake- Iyk is, moet echter zeer naukeurig agt gege- ven d BEETA 9 { Maart, - Jus 1722. 75 ven worden, op een zeker tydpunt, in het welke deze beweginge de Anil-pap tot een ze- _ kere graad van koleur , reuk en cor/ijtentie gebragt heeft. Dit tyd-punt waer te nemen, is een kennifle, die door de ondervindinge verkregen word,en in de welke de voornaam- fte kont van de Indigo-bereidinge beftaat. Want _ als deze verrottende gettinge al te lang wierde _ toegelaten, zoude alles noodzakelyk beder- _ ven, de Indigo-pap zoude in een vappa , of _ verfchaalde en kragteloze flyk, of bedurven ftof , overgaan, en alle deszelfs af?:ve zoute, ‚vette, lugtige en fynfte olydeeltjes verliezen, _ gelyk wy zulks in de totale verrottingen, en _ zommige geftingen, daaglyks ondervinden, in de Azynmakeryen , Bierbrouweryen, Wyn- _ wordingen , Korenbrandewyn-{tokeryen , __Brood-bakkeryen, enz. OE en — \ 10. __Het naukeurig agt geven op zekere tyd- punten heeft plaats in de bereidingen van meeft alle ftoffen. De voorbeelden hier van zyn zo veel en overvloedig, alst groot ge- tal der verfcheide konft-gewrogten. De ftaal- temperinge, het hegten en wellen der metalen, het koken van de glas-fpys, zelfs het toema- ken, koken, bakken en braden van onze da- gelykfche voedfels, het verwen, het koken en rafineren van Zuiker, Borax , Sperma Ceti, Camfer, het maken van Vermilioen, het ko- ken van Verniffen, het maken van Buskruid, } van Lymen, van Lakken, het koleuren der | Amauzen, het maken van de ronse, en Uie | 26 _Natuure en Konft-Kabinet, — duizende andere produtten van de konft zyn hier volmondige getuigen. Zelfs heeft de natuur ín het voortbrengen van de natuurlyke fchepfelen zekere tydpunten van de uiterfte volmaaktheid, tot de welke de fchepzels ge- bragt worden. | TE Als wy de verrottende geftinge , door de welke de Indigo-pap geboren word, in een zeker opzigt befchouwen, konnen wy dezel- ve ook vergelyken by de kokinge. Want gelyk als de kokinge door het vuur verregt word, en de wezens tot verfcheide verande- ringen doet overgaan, fpeelt insgelyks het vuar alhier de voornaamfte rol , gelyk als komt te blyken uit de herte die onder deze ver- rottende opbruizinge van de geweekte Anil zich komt te vertoonen. Als wy dit alles o- verwegen, zullen wy ons geenzints behoeven te verwonderen, dat wy uit het kragtigekruid Anil, de aanmerkelyke ftof , die Indigo ge- naamt word, zien te voorfchyn komen. Want de ftovinge, broeijinge , kokinge, vetrottin- ge, en geftinge zyn operatien die alderhande nieuwe zaaken doen te voorfchyn komen. Door een zapte en egale Broeijinge zien wy een weinig flym in een levendig kuiken ver- anderen, en de meefte dieren voortkomen uit beginzels , die nergens minder, als na de die- ren die daar uit voortkomen, gelyken. I2. Als onder het Broeijen en geften van de A- _ nil Maart, —— Puls 1722. 77 nil het behoorlyke tyd-punt gekomen is, in de welke de Anil in de Indigo-flym verandert is, moeten zeer promptelyk de kranen GG van de uitweek-kuip H geopent worden , op dat dit flymige zinéluur, uit de uitweek-kuip H, « zoude vloeijen in de flag-kuip L. Loven over deze flag-kuip I is gemaakt een houten rol K met zes kanten , aan elk einde van deze rol zyn twe yzere bouten LL, de welke konnen | Draijen in twe gootjes van yzer MM. Aan de twe zyden van deze rol zyn vaftgemaakt - _zes pyramidale flagers , aan elke zyde drie by _NN, de welke hier niet konnen gezien wor- ‚den, en een perzoonO beweegt gedurig deze “rol K, op diewyze, dat alsde drie flagers aan __de ene zyde opgaan, de- drie, die aan de an- dere zyde zyn, na beneden worden gedrukt. ‚ Deze beweginge gefchied gedurig, en zo lang tot de koleur van dit flymige zZin&uur zeer fchoon hemelsblaauw word. ABe 7e j ___Terwyl het (lymige afverfzel van de Indigo geklopt word, gieten zy‚by beurten enige le: pels met oly van olyven in het zelve, om te beletten dat het zelve niet komt te fchuimen; of zich te verbinden met het water tot een e= gaal. wezen. Want zonder deze oly zou het onmogelyk zyn , hun oogmerk te bereiken. Omtrent het kloppen en bewegen van dit af- verfzel, moet ook naukeurig op het behoor- lyke tydpunt agt gegeven worden. Dit tyd- punt is geboren wanneer het Indigozap de ver- eifchte hemelsblauwe koleur heeftsaangeno- … men, bud 78 Natuur- en Konfl-Kabinet, men. Want als zy na dat zulks gefchiet is, nog langer met hèt kloppen kwamen aan te houden, zoude de Indigo-grein, die door den bekwamen tyd van kloppen zich geformeert heeft, wederom met het afgeflagen water ver- _ enigen , en zy zoude zeer veel Indigo-grein verliezen. Als zy ook het Indigo-zap niet lang genoeg geflagen hadden, zoude her grein van de Indigo, dat zich noch niet geformeert hadde, onder het water vermengt blyven. Als onder het kloppen het indigo-zap de vereifch- te blauwe koleur heeft aangenomen, is zulks een teken, dart al het grein van de Indigo zich van het water heeft afgefcheiden , daar in ge- holpen zynde door de ingeftorte oly. 14. As wy begrypen dat de oly een zeer tak- agtig en kleverig wezen is, het welke zich met het water niet kan vermengen , konnen wy zeer licht verftaan, dat de gomagtige , tak- agtige, zoute en hersagtige deelen van het zap van de Anil zich, door dit kloppen en flaan, piet de olydelen komen te verenigen, en zich vervolgens van het water af te fcheiden tot een wezen; in welke af{cheidinge van de wa- terdelen, en te zamen menginge van de tak- agtige olydelen de fchietinge van het Indigo- grein eigentlyk beftaat. Door dit Irdigo-grein moeten wy niet anders verftaan als een zeker ftremzel, dat zich ontdaan heeft van de wae= terdelen, en het welke niet anders is als de eflentie van de Anil, die door de verrottende geftinge uit de Anil voortgebragt is. Ee dit rem Maart, Julys 1722. 79 _ftremzel word met regt den naam van Indigo- _grein gegeven, om dat tuffchen het zelve en de Indigo geen ander onderfcheid ter wereld ís, als dat dit ftremzel nu nog nat, en de In- _digo droog is. Als dit ftremzel, na dat het zelve behoorlyk is geklopt, van zyn meefte waterdelen afgefcheiden is, en deszelfs zeer fchone blauwe koleur aangenomen heeft ‚door onkunde nog langer geklopt word, laat het zich door het {laan wederom met veel wa- terdelen vermengen, het verlieft zyn blauwe koleur , en de Indigo die daar uit voort- komt verkrygt een morzige en fwartagtige ko- leur, gelyk als de Smits kool. 15. ___Na dat nu het indir Hen behoorlyk is te _ zamen geftremt, word het zelve in ruft gela- ten, als wanneer het zelve zich binnen een kwartier van een uur zagtelyk komt te zetten op den grond van de flag-kuip, even gelyk ais een wyu-moer, terwyl het water , daar dit ftremzel zich van afgefcheiden heeft, op het zelve komt boven te dryven. Om nu al het ‚ water zeer voorzigtiglyk van dit firemzel of Indigo-grein af te fcheiden, word het zelve zeer zagielyk uitgelaten , door openingen of gootjes, de welke daar toe de ene boven den \ anderen in de flagkuip gemaakt zyn. Op dat ‚nu van het Indígo-grein geheel niets verloren | zoude gaan, laten zy het water dat boven het \ zelve ftaat niet lager boven van het zelve aflo- pen, als tot dat het helder en klaar en onge. | kleurt blyft, “Want zo ras als het zelve met [|M eni- | Î me lend ad ie 80 __ Natuur-en Konft-Kabinet, enige koleur, en met de ligíte delen van den Indigo vermengt, komt uit te lekken, word dit water daatlyk gevangen in een tobbe, of een bekwamen bak, uit de welke het zelve, benevens het overige ludigo-ftremzel, over egoten word in lekzakken van linden PPPPPP, door de welke het water word door gelekt, en de Indigo behouden , die on- der dit water vermengt was. Na dat nu het water uit het Indigo-ftremzel is uitgelekt, worden deze lekzakken gedragen door de fwarten QQ, en de Indigo uit dezelve uitge- ftort in platte vierkante Bakjes van hout RRRRRRRR, die omtrent een duim breed diep of hoog van randen zyn, om in dezelve de Indigo te drogen. 1ó. Als de Indigo in deze platte houte bakjes enige tyd gedroogd heeft, begint dezelve enig- zints te Íplyten door de droogte. Op dien. tyd word de Indigo gefneeden in tabletten, en na dat de zelve op die wyze nog enigen tyd geftaan heeft, beginnen zich de zelve door de droogte te fcheiden van malkanderen ; en van de randen en den bodem van deze platte houte kiftjes of bakjes los te worden, als wanneer deze zabletten worden het onderfte boven ge- keert, om ook insgelyks aan de andere zyde te drogen, en hart te worden, om tegens al- ke bedervinge en fchimmelinge wel te konnen uren. A In zommige landen gebruiken zy tot het be- Maart, —= July, 172 B „bereiden van de Indigo brak water , maar zulks gefchiet uit gebrek van zoet en verfch water; want de ondervindinge heeft geleerd, dat het alderligtfte en alderzoetfte water tot de bereidinge van de Indigo het bekwaamfte ‚bevonden word; daar in tegendeel het brakke … water dikwils de oorzaak is, dat de Indigo _uit de lucht enige vogtigheid na zich komt te _ trekken, waar door fchimmelagtigheid ver- oorzaakt word: Gelyk als wy weten dat het _ zee-zout, dat ín het brakke water gevonden _ word; zeer licht door de lucht vogtig komt te * 8 worden. Maar om dit gebrek voor te komen, __word in zommige landen , gelyk als in de _ heerfehappy van den groten Mogol, in Cam- _ baye, en zelfs ook in Guatimalo, de Indigo en gedroogt op heet gemaakte yzere plaaten. 1 JORD AKE 18: In zommige landen. word de Indigo wel e= __nigzints op een andere wyze bereid, maar hét ' komt alles maar uit op het zelfde oogmerk. Behalve dat zommige onder het Indigo-ftrem- ‚ zel andere ftoffen , uit een bedriegelykheid ; komen te vermengen ,gelyk als onze kooplie- den tot hun grote fchade dagelyks gewaar wor- den. Of, gelyk als zommige minder zoorten komen uit te wyzen, en daarom ook veel minder in prys verkogt worden. Hoewel ook zommige Indigo flegter en fwakker van verwe is, om dat de Anil, daar dezelve uit gemaakt word, minder bekwaam en deügd= zaam vald in het ene landfchap als in het an= VIT. Deer. F dere; Dn 825 Natuur-en Konft-Kabinet ; dere ‚en zelfs in den enen tyd van;het jaar als: in den anderen. Waaruit ik, oordeel dat de Lezer nu genoegzaam begrypen kan de oor- zaak van het groote onder{ícheid dat in de ver- fcheide zoorten van Indigo gevonden. word. 19. Lod Al de kuipen , dewelke tot de Indigo-berei- dery gebruikt worden , moeten gemaakt wor- den van (teen, die door kalk eu-cement wel aan, malkanderen;gehegt is. Zommige hebben dit zomtyds ondernomen in. kuipen van hout, maar de ondervinding heeft hen ‚tot hun {cha- de, geleerd dat het hout de fcherpheid van’ het zap. van de Anil niet kan wederftaan; want het zap van de Anil of het Indigo-kruit is zo doordringende en fcherp „dat het zelve door het hout geheelelyk komt te pezetreren. Waar uit wy genoegzaam konnen begrypen, dat in het plantgewas Anil een. uitftekende a@Zivsteit en fcherpheid. verburgen is. _ Gelyk. ook ge- noegzaam blykt uit de groote broeijinge, op- geltinge en verrottinge , die het zelvein de uit- week-bak komt aan te regten; maar wel voor- namentlyk aan de onverdragelyke ftank „ de- welke deze plant onder de bereidinge komt uit te wazemen; die zelfs zo ongemeen kragtig en fchadelyk is, dat: de Negers, die nog niet gewoon. zyn in de zelve te werken, daar zeer dikwils van komen-te fterven. Zelfs bevinden daaglyks de arbeiders „ die hier in onze pakhui- zen, met het ftorten en zuiveren: van de Indi- go, bezig zyn, aan hunne neusgaten; ia-hun keel „ in de borft en zelfs: in het hooft,’ dat uit [ide re + Jelke NK Mûart, ——= July, 1722. 83 de Indigo zeer fcherpe deeltjes uitwazemen, door de welke hunne lichamen dikwils zeer worden uitgedroogt „ en de vliezen van de bo- vengemelde delen aangegrepen ; hoewel de e= ne die ongemakken minder onderworpen is, _ als de andere, en de ene menfchook veel eer+ der tot het verdragen van de uitvloeizels van de Indigo komt te gewennen als de andere. 20. Aansmy is, onder verfcheide proefjes, ge- geven door den Heer van Tiel, een takje van. de Anil plant, zo als het zelve van de Heefter in Weftindiën afgeplukt is gelyk als in Tab, XL Fig. 1 met A uitgebeeld word. Dittak- je was by den Heer van Tiel al verfcheide ja- ren bewaard, en nochtans. zodanig volkomen _frifch , gezond , ongemytert , en zonder fehimmel, dat ik niet het: allerminfte gebrek aan het hout, of aan de peultjes, of aan de; zaadjes „die in de peultjes befloten leggen; kan ontdekken. Waar uit de duurzaamheid en beftendigheid van het;hout„ de vrugt „en ’, faad genoegzaam komt te blyken. _ Ik hebbe het zelve naar het leven, en zo groot als. het- in der daad is, in de gemelde Tab. XL la- ten uitbeelden. De peultjes BBB zyn donker: bruin van koleur. Het zaad CG is bruin geel’, van koleur en gekauwd zynde ongemeen zil-, tig, en, zeer lang in de mond gehouden. zyn» de „een opdrogende en zamentrekkende fmaak;, die een weinigje bitteragtigheid over zich had- de. Het fteeltje DDD is zeer egaal, dun, hart en houtagtig. 3: 84 Natuur-en Konft-Kabinet ; 21. | De Indigo van Sint Domingo is tegenwoors dig al zeer veel in ’t gebruik, en onder dezel- ve worden (lukken gevonden ,die uitmuntend fchoon, zuiver en kragtig van. verwe zyn; maar ook worden onder dezelve wederom fltukken gevonden, die zeer flegt, ja zommi- ge die byna valfch zyn, en de welke vry wat meer van malkander in waardy komen te ver- {chillen als anderzints het onderfcheid van de prys van de Indigo van St. Domingo, nament- Iyk van 36 tot s6 ftuivers komt te bedragen. Maar dewyl de kwade ftukken onder de goede gemengt worden konnen wy wegens het onder- fcheid, dat gevonden word tu{lchen de befte en de flegfte St. Domingo, ter wereld geen ftaat maken op het onderfcheid en den onder- fcheiden prys der fortimenten. Daarom heb ik laten uitzoeken alderbefte St. Domingo, middelmatige St. Domingo, en de flegfte St. Domingo. Ik hebbe van elks een geheel ftuk- je, zonder het zelve tot poeder te ftampen ; gewurpen in fchoon gemaakte, en welgerei= nigde glaze wynkelkjes, die met regenwater twe darde opgevuld waren. Ik heb,zonder de {tof te roeren, dezelve laten {taan twe aren in de Zon, op den na den middag ten twe u- reti. Ik vonde geen andere veranderinge van koleur aan dit koud regenwater, als dat zich onder op den grond een weinig doorfchynende geelagtigheid vertoonde, waar door ik ont- dekte, dat in de Indigo gevonden word een ftof, behalven de blauwe koleur ;die door wa= oe ter "d ned il on Maart, — July, 1722. Sp ter opgeloft zynde, een geelagtigheid vertoont, en dat deze {tof ook. zeer gereet is om zich met kout water te verenigen, en zich eerder te laten opioflchen als het blaauw van den In- digo. 22. Zo haaft als ik in elk kelkje byzonder met een fchoon ftukje van een gladde en fchone _toebakspyp begonde te roeren , fcheide de befte Indigo van St. Domingo daatlyk van malkan- der, en het water wierd zeer hoog Blauw van koleur. Ik liet het geen dat nog niet gefmol= ten was weder zagtjes na den grond zakken, en het water wierd helder, enigzints door- fehynende en fchoon blauw van koleur. De koleur van dit blaauw trok een tintje naar het groen, het welk ongemeen veel verfcheeld van de koleur van deze zelfde befte Indigo, als zy droog is, en doorgebroken zynde, op zyn fchoonfte bezien word. Want dan is dezelve alderfchoonft violet blaauw, of befte paars van koleur, de welke in der daad zeer aange- naam voor het oog is. Na dat deze befte [n- digo van twe uren tot zes uren, dat is vier u-. ren in het koud water in de Zon geftaan had- de, en dat noch veel meer koleur in het wa- ter opgeloft was geworden, was het groene tintje verdwenen, en het water hadde een vol- komen blaauwe koleur. Dit groene tintje was, na myn gedagten, veroorzaakt van het geel, daar wy van gefproken hebben , want geel en blaauw maakt-groen. Maar van dit geel is zo weinig in de Indigo, dat het zelve ’ F aan 86 _Natuur- en Konft-Kabinet, aan de koleur geen. veranderinge kan geven, zo ras als de Indigo maar meerder opgeloft word. Jel Na dat de middelzoort van de Indigo van St. Domingo, insgelyks eerft twe uren in de Zon geftaan hadde, en wel omgeroerd wierd, bleef echter het ingeworpe ftukje in deszelfs geheel, en zulks al vry hartnekkig , zonder dat het water door dit roeren enige andere ko- leur kreeg als een alderbleekft en nauwelyks „kennelyk blaauw. … Maar de flegfte Indigo die byna valfch was en even lang in het water ge= ftaan hadde , wilde zich gants niet laten ont- binden, en gaf aan het water geen andere ko- leur als het geel daar ík van heb gefproken, en het welke ik geloof voort te komen van een muffige en fchimmelagtige ftof die altyd aan de (tukken Indigo min of meer gevon- den wordt. „ De middelzoort Indigo hadde zelfs te zes uren nog. maar een weinig meer- der koleur gegeven , en liet zich door het roe- ren met de pyp ook nog geenzints breken, als maar enige kleine brokjes, die afgeweekt fchenen te zyn. Maar van de flegfte zoort was niets. afgeweekt , veel minder liet de zelve door het roeren met de pyp zich breken , en gaf ook niet de alderminfte koleur aan het water , als een ongemeen bleek tintje van geel, dat naauwelyks gezien konde worden. 24e Uit deze proeven, van de Indigo uit zich zelfs _ Nin Aad Maart, — July, 1722. 8 zelfs door kout water-te doen oploffchen, kon- de ik zeer licht het grote onderfcheid van de Indigo van St. Domingo ontdekken, en ik wierde ook door deze proeven gewaar, datde ftof, met de welke zy de Indigo te St. Do- __mingo vervalfchen ‚geen de minfte koleur aan _ het koude water, al fchoon ‘het zelve in de _ Zon ftaat, van zich komt af te geven. Het _Onderfcheid van de Indigo kan ook zeer wel ___door het gezigt aan de Droge Indigo gezien ____worden. Want als de befte Indigo doorge- _ broken, en van binnen gezien word, vertoont de zelve een ongemeene fchone viool-ko- leur, als de middelzoort word doorgebroken wel blaauw , maar veel minder purper of ___paarfch. Maar als de flegfte zoort doorge- __broken word, is de koleur die van buiten ‘blaauw is, om dat zy by de beter zoorten vermengt gelegen heeft, van binnen fwart- agtig en onaangenaam voor ’t gezigt. 25. ‚ Door de {waarte kan de Indigo ook zeer wel onderfcheiden worden. Want de alder- befte is zeer ver de ligfte en de middelzoort volgt daar aan, maar ‘de flegfte is rna fwaar en zo hart als zagte fteen. - T'oen ik het droge. ftukje van de befte Indigo in het koude regenwater kwam té werpen dreef het zelve zeer luchtig en ook omtrent een mi- nuit van een uur lang. Als ik het zelve na den grond kwam te (toten ging het van zelfs wederom na boven;-tot dat het eindelyk doorweekt van water {cheen te zyn en ook 11 F 4 on- 88 _- Natuur- en Konft-Kabinet, ongemeen veel lucht-bellen hadde uitgelaten, wanneer het na den grond zakte. Het ftuk- je van de middelzoort dreef omtrent de hon- derfte gedeelte van een minuit op ’t water en ging toen daatlyk na den grond van het glas. Het ftukje van de alderflegfte St. Do- mingo zonk , in ’t water geworpen zynde, daatlyk als een fteen na den grond. De deugd van de Indigo kan ook gekent worden aan de fchimmel met de welke de Indigo-ftukken uitwendig befchimmelt zyn. Het is aan de Indigo zeer eigen van buiten aan fchimmel uit te werpen. De bete Indigo werpt de meefte fchimmel na buiten. Het fchynt dat de min- der zoorten niet zo togtgatig en ligt zyn, om deze deeltjes door te laten ,„ of het fchynt dat in de mindere zoorten minder van die vlugge en zeer fyne fchimmel-deeltjes zyn. Ook is de fchimmel van de befte Indigo de witfte van koleur. Op de alderbefte ftukjes zet zich een {chimmel, dat zo wit is als fneeuw , en het welk op de Indigo legt als een fyn meel, of zeer witte blom. Zodanig een witte Bloem zien de kooplieden van den Indigo liever, als dat de fchimmel van den Indigo zeer fchrael, dun of van een graauwe koleur is. Want deze zeer witte bloem geeft te kennen dat de Indigo zagt, fyn, vet, wel- gevoed, zuiver en vol koleur is; daar de an- dere {chimmels een fchraalheid van den Indi- go betekenen. 26. Des avonds ten 1o uuren, na dat de flegte en k Maart, Julys 1722. 89 en middelmatige zoort van Indigo 8 uren te _ weken geftaan- hadde, gaven zy nog geen het ___minfte afverfzel aan het water, daarom goot __ik op het ftukje van de flegtte Indigo kokend water in een thekopje, waar door het zelve week wierd, en zich door een {tampertje van yzer aan tuk liet vryven, zich met het water kwam te vermengen , en aan het zelve een _fwarte Blaauwe koleur kwam te geven. _ Ik __ bevond dat zo ras als de Indigo in het kokend __ water ontbonden was geworden, de zelve een ‚zeer onaangename reuk en walgelyke (tank nit gaf, het welk ík in alle de zoorten van Indigo en zelfs in de belte ondervonden hebbe. Deze ftank is een eygen reuk, en kan nergens ‚ by vergeleken worden, als na. de kuipen der blaauwverwers, en na het blaauwe linden, net welk noch eerft varfch geverwt is. Ik goot dit hoog aftrekzel van de flegfte Indigo weder- om by het koude water, in het kelkje daar dit ftukje Indigo niet in hadde konnen fimelten, om te ondervinden of de koleur , ín het kou- de water gewurpen en geheel kout geworden zynde , ook wederom zoude nederftryken na den grond, en het water of helder , of ten -minften weinig afgeverwd zoude nalaten, ge- Iyk als wy omtrent veel koleuren zien gebeu- ren, de welke in kout water zonder loog niet konnen opgeloft, of verenigt worden, en door de hette des vuurs verenigt zynde, wederom „naar den grond zakken, zo ras als zy koud worden, en uit het water vertrekken na den grond, zo ras als zy van het vuur en van de hette ontbloot worden. . Maar niet tegenftaan- F s Pi de 99 _ Natuur-en Konft-Kabinet, | de veel grove en ongefmolte delen uit dit af- verwzel wegzakten na den grond, bleef echter het water enigen tyd zeer hoog blaauw „en vry wel gefatureert. Waar uit kwam te blyken, dat de flegite Indigo niet gelyk als de befte , zich in kout maar wel in kokend of zeer heet water wilde laten ontbinden en oploffchen. Naderhand goot ik ook op de zelfde wyze ko- kend water op de middelzoort van de Indigo St. Domingo, maar ik hadde byna de zelfde uitkomft , als met de eezfte zoort, en bevon- de dar ik ook een zeer flegt ftukje uit het mon- ftertje van de middelmatige zoort van Indigo aangetroffen hadde. 27 Naderhand heb ik zeer zagtelyk al het wa- ter of afverwzel afgegoten van de befte Indií- go, en ik bevonde dat dit afverwzel, het welk uit de befte Indigo getrokken was, alleenlyk maar met kout water „in dentyd van agt uren, dat was van twe uren tot des avonds ten 1o uren, veel hoger van koleur, en meer verza- digt was, als de afverwzels van de twe bo- vengemelde zoorten, die door kookend water ontbonden waren. Op de ftof die niet ge- {molten was, en op den grond van het kelk- je leide, goot ik (dezelve in een thekopje ge- daan zynde) een weinigje kokend water, in het welke de zelve daatlyk met een weinigje vryven van het yzeren ftampertje kwam te fmelten voor het groot{te gedeelte. Ik goot dit by zyn eigen afverwzel wederom. in het kelkje,en bêvond dat dit afverwzel ongemeen : fwaar ns nt ee 8 ATOMEREON 0 k Maart, —— Julyy 1722. Or __fwaar verzadigt was, endat in deze befte zoort | ongemeen veel meer koleur was als in de twe __boven gemelde zoorten. \ } 28. ____Na dat deze drie zoorten van Indigo van St. Domingo in het regenwater nog in ’t geheel te week geftaan hadden 24 uren, was de ko- leur van de middelzoort en flegfte zoort meeft wit het water en na den grond weg gezakt, _zynde in het water maat overgebleven een zeer fchraal afverwzel, elk na mate van deszelfs deugd. Dit afverwzel was na verloop van 5 ‚dagen ook geheel na den grond gezakt, en het „water van deze twe zoorten byna klaar en wit _ geworden. Waar uit kwam te blyken, dat __deze twe zoorten van Indigo zeer flegt waren, __en dat het water niet gekoleurd was geweeft __door een gefimolten zapagtigheid , maar alleen- lyk door een zeer fyn poeder, het welk door de hette van het vuur was opgeheven, en om deszelfs ligtheid en fynheid in het water hadde gedreven „en op die wyze een koleur vertoont, zo langê tot het zelve allengskens wederom geheel na den grond gezakt was. Maar in de befte zoort was de blaauwe koleur niet alleen volftandig blyven ftaan , maar zelfs nog meer- der geworden. Waar uit blykt dat de regte Indigo zich met het kout water zonder enige toezetting van loog of fcherpigheid zeer wel komt te verenigen. 29: Om te onderzoeken of de Indigo van een zuur= 9x __ Natuure en Konft-Kabinet, zuurtemperende of alkalyne hoedanigheid was, heb ik een lepel van het afverfzel of tizciuur vande befte Indigo gegoten in een ander {choon kriftallyn kelkje. En om dat deze tinduar, gelyk als boven gemeld is, zeer gefatureerd | en fwaar van koleur was, heb ik by de zelve} gegoten twe lepels zeer zuiver en helder regen- | water, om de #:zêuur te verdunnen. Echter bevond ik de blaauwe koleur nog zodanig fwaar, dat dezelve nog niet geheel doorfchy- nende was. Waar uit ik ontdekte dat het re- genwater ongemeen veel blaauw afverfzel van de Indigo kan dragen, en in zich verfwelgen. In dit verlengde afverfzel ftortte ik vyf drup- pels oly van vitriool die ongemeen kragtig en {waar was; maar ik leerde tot myn verwon- dering, en geheel buiten myn verwagtinge „dat de blaauwe koleur van deze zeer fcherpe, by- tende en alderwreedfte oly niet het alderminfte kwam te verfchieten of te verkleuren. Waar uit ik ontdekte; dat in de Indigo geen alkalyn wezen ontdekt wierd; 2. dat de Indigo onder de wrange en te zamentrekkende wezens be- hoort; 3. dat de Indigo is een zeer vafte ko- leur, en zeer beftendig voor de lucht, en voor de zure Vitrioolagtige en zure Sulferagtige de- len, die zich gemeenlyk in de lucht bevinden, en noodwendig boven alle andere koleuren kan beftaan. Ik liet dit onveranderde afverf- _ zel een half uur ftil ftaan, maar toen bevond ik dat enige delen naar den grond waren ge- pretipiteert. Waar door het tinluur zo veel echter maar verdunt was geworden, dat het zelve nu eenigzints doorfchynend blaauw was. In Maart, — Jul, 1722. 93 vee In dit zz uur nd ik enige druppels fter- _ke loog van pot-as, om de zure delen van de __oly van vitriool op te lofzen, en te ondekken welk een verandering deze zeer kragtige loog ‚zoude toebrengen aan de blaauwe koleur.Maar de loog van pot-as was van geen andere uit- Werkinge, als dat zy de ftof die naar den grond \ geprecipiteert was door de oly van vitriool, weder naar boven dreef en de koleur een wei- pigje blaauwer maakte. Ik goot in een ander glazen kelkje een lepel vol van het kragtige #ndluur van de befte Indigo dat door water uitgetrokken was, zonder het zelve te verlen- gen of te verdunnen. Hier by ftortte ik zeer ‚ veel van de fterke loog van pot-afch, maar de ‚zelve maakte geen verandering in de hooge _ blaauwe koleur van dit gefatureerde afverfzel. _ Waar uit openbaarlyk kwam te blyken, dat __de Indigo-koleur ook zeer beftendig is tegens _ de Alkalyne en zuurbrekende zouten, en dat’ de blaauwe koleur van de Indigo ook zelfs zeer beftendig moet zyn in die varfche luchten de welke met veel fyne zuurbrekende of Al- kalyne delen bevrugt zyn. ker Ie Kn Aeit de" Bbvcheemidlde proef-ondervinding ontdekken wy ook, dat de Indigo een zeer byzonder wezen uit de plantgewafzen is ,want als ín de uitgetrokke blaauwe zappen uit bloe- men of kruiden , het zy van violen, van het kruid Orfeilje, of de Lakmoes, of he; ve A EDE= 94 _Natuur= en Konft-Kabinct, kebeziën, of van deze of gene blaauwe bloe- men, ingedrupt word een loog van pot-afch, worden zy groen ; gelyk ook zelfs de meette zappen van de bloemen of kruiden, van wat koleur zy ook mogen zyn. Maar als in de blaauwe zappen ingeftort worden oly van vi- triool, of van zure geeft van falpeter , of van fwavel, of van keuken-zout, of andere fwa- te mineralifche ture geelien , worden deze zappen rood. Naar welken regel het blaauw uittrekzel van den [ndigo, door het inftorten van de oly van vitriool, rood , en door het inftorten van de loog van pot-afch groen hadde behoren te worden. Waar door ook enigzints beveftigt word dat de blaauwe ko- leur van den Indigo geen gewrogt van de vegetatie of het uittrekzel van den Anil of het Indigo-kruid is , maar dat deze blaauwe koleur in dit zap naderhand voortgebragt word, en een gewrogt is van de rottende geftinge , en het flaan daar ik van gefproken hebbe. Waar door wy de oorzaak een wei- nig beter konnen zien, waarom de Indigo zo zeer byzonder is in vergelykinge van de andere blaauwe zappen der overige plantge- waflen. \ x. Ik goot le Eej. lepel vol in een an- der fchoon glazen kelkje van het zeer kragti- ge tinétuur van de befte Indigo , en verlengde het zelve met twe lepels fchoon regenwater. In dit verlengde #induur deed ik een matige hoeveelheid van Aluin, die in regenwater ge- Ímol= AA VI LTN | Maart, —= Fulysr7i2. op fmolten, en door een kladpapier gelekt was. _ Maar de Aluin gaf ook zeer weinig verande- ringe aan de blaauwe koleur; als dat deszelfs doorfchynendheid daar door een weinigje wierd opgeheldert „en. de dofheid van-het blaauw een” weinigje weg genomen. Waar toe ook ge- woonlyk den Aluin van de verwers gebruikt … word , om de dofheid der koleuren en verf- _ ftoffen, by de welke de aluin te pas komt, op te helderen en deftoffen tedoen aangrypen, Uit deze proef blykt ook klaarlyk dat de blaauwe _ koleur vande’ Indigo de kragt van-den aluin wederftaat; het welk zo zeer. niet te verwon- _ deren is,om dat zeer veel verfftoffen den aluin __konnen verdragen, maar den: aanval van de pot-afch „ «en oly van vitriool ongekreukt te konnen verdragen, is van veel belang in verf- ftoffen die van plantgewafzen bereid worden; B ah Wy ondervinden cat de wittrekzels met-wa=> ter van zamentrekkende plantgewafzen, gelyk als-het afziedzel van de gâlnoten van eyken= bladeren of het afziedzel. van de fchors van’ eykenhout het trekzel vansthe; van {umaâch;, en diergelyke: zamentrekkende-ftoffen „daat=" lyk in een {warten Inkt veranderen „zo ras als daar by gegoten word vitriool die in water is gefimolten; en dewyl de Indígo’ een zaimen=” trekkende {maak heeft, goot ik. een lepel vol. van het -meergemelde hooge tinduur vande" befté Indigo-van: St. Domingo ineen poftelei=* ne kopje; zonder het zelve met: water te vere” lengen.” -Ik-ftortte in dit kopje énige druppels: Add, groes 96. _Natuur- en Konft-Kabinei ; groene vitriool van yzer die in regenwater ge= Ímolten was, maar het tizéiuur van de Indi- go wierd niet fwart, maar begon te fchifteny . en binnen enige minuten wierd het zinéfuur geheel klaar water, en de Indigo, die in het zelve gefmolten was geweeft, zakte op den grond van het kopje in de gedaante van een dik en drabbig poeder. De delen van devi- triool hadden de delen van den Indigo aange- grepen, de welke malkander omhelft hebben- de hun water verlieten en na den grond zak- ten. Jk goot het water dat helder en klaar was zagtelyk boven van het poeder af, in een ander kopje , en bevond dat het poeder zyn blaauwe Indigo koleur wel niet geheel verlo- ren hadde ,maar dat het zelve echter veel don- kerder en als een blaauwagtig groen, het welk morzig is en na den fwarten trekt, was ge- worden. Ik goot het water, dat in een the- kopje van het poeder afgegoten was , weder- om op het poeder, en ftortte in het zelve eni- ge druppelen fterke loog van pot-afch. Hier door wierd het poeder dat op den grond lag wederom aangegrepen, en liet zich wederom met het water mengen, maar niet op de wyze van een Zinc uur , maar als een drabbig groen zap, in het welke de Indigo verfpreid en ver- deelt was in zeer kleine en ligte deeltjes, die om hunne ligtheid nu niet langer op den grond bleven leggen , maar door het gehele vogt kwamen te dryven, maar op een wyze dat ik oordeelde dat de zelve allengskens wel weder- om het water zouden verlaten en nadengrond gaan; gelyk als ook binnen twe minuten ge- N fchied« \ „bd ki ki | " Eke Koch A „Maart, mm fal, i722. “97 fchiedde zals wanneer het water wederom klaar was, en ‚op den grond een zeer ligt en bewe- gelyk. poeder, dat zeer groen van koleur was, nedergezakt was. «Dit poeder was veel fyn- der van delen en ookveel lichter als het eerfte, ter noch de pot-afckr in het zelve ingeftort was; want op de minfte fchuddinge en beweginge van het kopje liet het zich met het water men- ‚gen, en vertoonde een groen en drabbig #7 uur. … Om dat de pot-afch de vitr'ooldelen en deszelfs zuur had aangegrepen , en daar door de Indigo-deelen voor een gedeelte van de vitriool-deelen waren ontflagen. Na dat dit gezonken poeder twaalf uren geftaan hadde, _was eindelyk de blaauwe koleur geheel veran- dert in een groene koleur, en enige delen als van yzerroeft. Ook gaf het poeder een reuk van zich gelyk als het yzer, wanneer wy op het zelve pot-afch water, of andere zuurtem- perende vogten komen te gieten, die voortge- bragt wierd door de werkinge van de pot-afch op de vitriool vam yzer. 4 Door deze proef Der wy de oorzaak ontdekken waarom de fwartverwers hunne befte ftoffen die fwart geverwd moeten wor- den, eerft blaauw verwen: Want om dat de vitriool , die in de fwarte verwen is, zo gre- tig op de Indigo aanvalt ; ende zelveomhelft, is het niet te verwonderen dat de fwarte verwe wonderlyk wel aan de ftoffen komt te hegten, op een blaauwen grond ; behalven dat nog de Indigo. de vreedheid Rn de fwarte verwe e- 8 : nig= -98 Natuur en-Konft-Kabinét, nigzints, verzagten’te gemoet komt; in zo verre als dezelve de fcherpheid van de vitriool, door des zelfs omhelzinge, komt te breken; gelyk als de. fwart-verwers ook wel gewent zyn een ligte roden-grond in de plaats van een blaauwen te leggen op de ftoffen „de welke zy fwart verwen, of dat zy Brafilien hout, af ander root verwhout gebruiken on- der het fwart verwen , om de vreetheid van , de vitriool en galnoten te verzagten. - í8 35. > Om te onderzoeken op welk een wyze de vlugge en alkalyne pis-zouten zich komen te gedragen omtrent den Indigo, heb ik ge- goten een lepel vol van het meergemelde _ fware tinttuur van de befte Indigo van St. Domingo in een fchoon glaze kelkje,en heb het-zelve verdunt met twe lepels vol regen- water y «in zo verre, dat dit fchone blaauwe tinctuur byna doorfchynende was geworden. Ik ftortte in dit verdunde zinuur. een. wei- nigje vlugge geeft van Armoniac-zout, maar dit gaf geen verandering aan de blaauwe ko- leur.» als dat het:de-doorfchynendheid een weinig -benam „gelyk: de piszouten gewoon- lykr de,afverwzels „der verfltoffen wel een weinigje, troebél maken. … Ook ‘hadde: dit vlugge zout in destiaëzar verwekt een reuk , die enigzints na,devreuk: van rozen fweemde. Ik ftortte hier byzenige, druppelen zeer goede en zure-geeft van fälpeter , het. welk de zin&uar wel. een weinig, ‘wederom ophelderde >maar geheel geen nadeel aan deszelfs blaauwe koleur ie kwam € 8 VET Gi _ Maart, —— July; 1722. «99 kwatn toe te brengen. Waar uit de beftendig- ‘heid van de blaauwe koleùr van de Indigo o- penbaarlyk kwam te blyken. Want de ande- re verfitoffen zouden alle deze zure geeften, _en kragtige en fcherpe zouten op geenderhan- de wyze, met zo weinig veranderinge , kon- nen uitftaan. Gelyk als by voorbeeld de rode koleuren vande Gonchenilie, Karmozyn-beyen, rode houten, Chineefe Lak-verw „of de fwar- te koleur van vitriool met galnoten, Sumach, the of andere te zamentrekkende bladeren, vfugten, fchorzen enz. of zelfs ook de ande- _re blaauwe koleuren van Lakmoes, of Orfeil- __je, of violen, krakebeyen , alderhande blaau- we bloemen, of de bruine en gele koleuren, _ dewyl deze door het byvoegen van de boven- gemelde zure geeften en {cherpe zouten, zeer veel veranderingen omtrent hun koleur onder _ worpen zyn. $ | N 6. „Onder de zure pre ‚ de welke zeer krag- tig zyn. om de koleuren uit te wiffchen „ of ten minften te veranderen, word niets zo vermogende „gevonden als het fterk water, Daarom ftortte ik een lepel van het fware tiz- &uur van de Indigo wederom op nieuw in een fchoon glaze kelkje, en zonder het zelve mét water te verlengen ftortte ik in het zelve ryke- lyk veel feer fcherp ftark water of agua fortis; maar de blaauwe koleur bleef even beftandig alste voren. Het welk ik niet geloof dat by- ‚_ na een enige koleur ter wereld , zodanig als ‚__de Indigo zoude konnen uitftaan. Waar door GA wy roo …Natmur- en Konft-Kabinet , wy ontdekken dat wy ons nu niet langer be- hoeven te verwonderen over de beftendigheid van de blaauwe koleur die met den Indigo ge- verwd word. 37° Onder de vlugge delen en zouten die ín de plantgewafzen gevonden worden „is een zout, het welke wy kers-zout noemen, en het wel- ke gevonden word in kruiden die tegen de fcheurbuik gebruikt worden , gelyk als de le- pel-bladen’, de tuin-kers, de water-kers, debe- keboom enz. Dit zout is wel zeer hitzig, maar ook zeer ligt, vlug en fyn ; want als deze kruiden gevreven of geftampt worden, verlie- zen zy dit kerszout zeer fchielyk, dewyl het daatlyk vervliegt. Ik was nieuwsgierig om te weten hoe zig dit zeer ligte en vlugge zout zoude gedragen met een wezen dat zo beften- dig en te gelyk zamentrekkend ís als-de Indi- go. Ik goot wederom op nieuw een lepel van het bovengemelde kragtigetizétuur vande Indigo in een fchoon glaze kelkje, en ftortte, zonder het zelve met water te verdunnen,daar | in een goede hoeveelheid zeer kragtige geeft van lepelbladen, die met voorloop van bran- « dewyn gediftilleerd was. Maar ik ontdekte « niet de allerminfte veranderinge aan de blaau- we koleur van het fchone #zénur van de In- digo. Niet tegenftaande verfcheide andere verfltoffen , die uit plantgewafzen bereid zyn, zigtbare veranderingen en ophelderingen door den voorloop van brandewyn onderworpen zyn. Ik verwagtte van het vlugge kerszout der Ef OENE) RAMON Nl 4 t 5 — Maart, —— Súly, 1722. ref _ der lepel-bladen wel geenzonderlinge verande- __ringe omtrent de koleur. van de Indigo , maar * _… wel enigzints omtrent den reuk. Het welk _ Echter niet gebeurde, als dat de reuk van de __depel-bladen uit het #nuur van de Indigo veel _ eerder was verdwenen, als uit een evengelyk _ gedeelte water, in het welke ik in een ander __the-kopje de zelfde hoeveelheid van geeft van 8 lepel-bladen ingeftort hadde, in het welke de _ reùk nog zeer lang was overgebleven , na dat de zelve al zeer lang uit het afverwzel van de Indigo vertrokken was geweeft. Even als of het kers-zout zich zo wel met het ge- fatureerde Indigo-tin&uur niet konde vereni- _ gen als het zelve nog wel voor enigen tydzyn _ Verblyf kwam te houden inhet fchoon regen- _ water. 38. Het gebeurd zomtyds dat de vegetabile‘zu- ren, als by voorbeeld de Azyn, het zap van Citroenen, aalbeffen, appelen, zuringe, drui- ven en andere zure vrugten of kruiden, op zommige zaken komen te werken , dezelve te verbyten, of te ontbinden , daar dikwils de minerale zuren, als de zure geeft van vitriool, _ van gemeen zout, van fwavel, van zalpeter, of de Clyffus van Antimonie enz. minder magt op komen te oefenen. Om dit, ten op- zigte van den Indigo ,te onderzoeken ftelde ik twe fuïvere glaze kelkjes, en goot inhet eene twe lepels vol fchoon regenwater , eri in het andere twe lepels vol helder Citroen-zap , het welk ik zo nT uit een friffche Citroen In 3 ge- zoz Natuur-en Konft-Kabinet, _ gedrukt hadde. In elk kelkje goot ik vervol- gens een lepel van het dikwils gemelde krag- tige tindinur van de befte Indigo ; maar beide de tinAuren waren egaal blaauw van koleur, als alleenlyk dat de #ztiuur met het Citroen- zap niet zo doorfchynende en helder was als die met het water. Het welk veroorzaakt wierd door de dofheid van het Citroen-zap, Anderzints was de blaauwe koleur in beide van een en de zelfde hoogte van tint; hebbene de vervolgens de blaauwe koleur van de Indí- o niet het allerminfte geleden door dit zeer yne en kragtige vegetabile zuur , namentlyk het Citroen-zap : het welk echter zeer weinige koleuren (gelyk als na dezen, als wy over andere verf{toffen komen te handelen , nader zal blyken ) konnen uitftaan, en waar uit wy ‘een uitmuntend bewys trekken van de beften- digheid en de vaftigheid van de blaauwe ko. leur van den Indigo. Alfchoon ik een ad een zeer vermaart pis-zout, namentlyk de geeft van het zout van Armoniac, een proef op den Indigo genomen hadde, wilde ik echter zulks noch eens nader onderzoeken met de pis zelfs. Ik ftelde twe zuivere glaze kelkjes, en goot in het ene vier lepels fchoon regenwater , en inhet andere vier lepels wel gekookte en hoog geel geko- leurde Menfche-pis. Ik goot in elk kelkje een lepel vol van het dikwils gemelde {ware tinbuur van de Indigo. Maar het was zeer Sangenaam om tezien, dat het Indigo-ziz& var, Ì het FAD __ Maart, Ju 1722. 103 het welk in de pis gegoten’-was,- bleef hangen” _ inhet bovenfte gedeelte van de ‘pis „ omtrent. tot een breedte vantwe Linien of een zesde van een duim, terwyl ondertufichen het andere gedeelte van de pis geheel helder en klaar was gebleven. « Daar in tegendeel de Indigo-tin- Enur die in het water geftort-was daatlyk zich door het gehele water kwam te verfpreiden. Ik bewoog het glas van de pis enige reizen van. de laagte naar de hoogte, waar door de:{terke. Indigo-tinduur , in de gedaante:-van wolkjes, wel naar beneden gedrongen wierd ,: maar el- _ ke reis wederom, en zulks ook al zeer fchie- _lyk, naar boven klom. o. De oorzaak van ie verfchynzel is, om dat de Indigo zeer ligt is, en zo lang als de zelve droog is op het water als kurk komt te dry- ven. En dewyl nu de Indigo-®inâuur een by= zondere wezens-band hadde aangenomen door den langen tyd , in den welken de Indigo in het zelve gefmolten was, kwam dit zindluur te dryven op de pis, die wederom een andere ‚ wezens-band hadde met ‘deszelfs loogzouten; waar door de pis ook fwaarder van gewigt was als het #:7@ uur van Indigo dat op het zelve als een blaauwen rand bleef ftaan. Als ik door dezen rand horizontaal door zag, was de ko- leur volkomen blaauw, gelyk als de fterke tinétuur van de Indigo ; maar als ik van boven in het glas door dezen rand na den ‘grond van het glas kwam te zien „ fcheen alles tot inden bodem van het glas zeer fchoon groen. „het | G 4 welk zo _Natwar= en Konft-Kabinét, welk veroorzaakt wierd van de gele koleur van de pis, en de blaauwe koleur. van de In- digo die op de pis kwam te dryven. Want blaauw en geel maakt groen. Dit zelfde zult gy zien gebeuren, als gy een pikdonkere ka- mer maakt, en een rond gat in een vengfter boort, door het welke het ligt alleenlyk maar kan doorgaan. Zo ras als gy voor dit gat een blaauw glas ftelt zullen, als gy daar door komt te zien, al de voorwerpen buiten op de ftraat blaauw fchynen. En als gy op dit blaau- we glas nog een glas , dat geel is, komt te plaatzen, zullen alle de voorwerpen die gy daar door ziet groen fchynen. Na dat nu de- ze pis met de rand van de Indigo zonder het minfte te veranderen een geheel uur geftaan hadde, roerde ik met een lepel dit mengzel ondet malkander. Waar door de wezens-band van elk in zo verre verbroken wierd, dat zy te zamen mengden en een zeer fchoon en doorfchynend groen tizcuur uitmaakten. L. Uit de bovengemelde proef ondervindin- gen is nu de deugd en beflendigheid van de blaauwe koleur van de befte Indigo genoeg- zaam gebleken , maar behalven deze proeven gebruiken de kooplieden van de Indigo ook nog een andere manier om de waardy en deugd- zaamheid van de Indigo te ontdekken , na- mentlyk door het vuur. Zy leggende Indigo op het vuur , en als de zelve geheel weg brand, nemen zy zulks voor een teken dat de Indi- go opregt is. Maar indien de Indigo geheel geen OAT Rs RT Urd aen PN Hili N Pd ze Maart, — Julys 1722. 109 wdd 5 / en vlam vat, of dar dezelve een f'waar caput _mortuum of uitgebrande ftof overlaat, oordee- ‚ Yen zy dat de indigo of geheel ondeugend of vervalftis. Ik leide om deze proef in de befte indigo van St. Domingo infgelyks ook aante _ftelien een ftukje indigo van tien grein op een brandende en vlammede kool. Zoo ras als _de indigo vlam vatte gaf dezelve een zeer fwa- ren Rook uit, die voor een gedeelte blaauw , en voor een gedeelte rood purper van koleur … was, en een zeer {waren onaangenamen ftank _ hadde, Deze ftank of reuk kan genoegzaam _ nergens by vergeleken worden , als by den __fwaren reuk van de blaauw kuipen , of by het linden , dat nog vars met indigo blaauw ge- geverwd is. De indigo vatte wel vlam , zo lang als dezelve in de vlam van het vuur was, en veranderde eindelyk in een gloeyendekool, die echter niet zodanig beftendig was, dat de- zelve in zyn geheel bleef, maar door het aan- raken viel dezelve van malkander. Om dit noch nader te onderzoeken, hield ik een ftuk- je indigo in de vlam van de kaars , het welk infgelyks vlam vatte, en ook met een zeer witte vlam brande , zo lang als het zelve in de vlam gehouden wierd , maar zo ras als het zelve te rug uit de vlam van de keers gehaalt wierd, ging de vlam daatlyk uit, niet in ftaat zynde om uit zich zelfs de vlam te voeden. Het gedeelte van de indigo dat op deze wyze ver-' brand was , hield ook geen gloeyende kool , maar verroonde een uitgebrande donkerbruine ftof, en daar het zelve een fcheidinge maakte, tuffchen de onverbranden indigo van het zelfde G s ftuk- zo6 Natuur-en Konft- Kabinet, ftukje, vertoonde zich een purperagtige roden kring, de welke zeerglintterdeen blonk. Dee. ze gliniteringe. wierd veroorzaakt van een groot getal kleine deeltjes, die als robynpuntjes uit- ftaken , zynde elk puntje zo klein als de punt van een fyne naald. De uitgebrande kool van de indigo fcheide ik met een zeer dun mesje van de onverbrande indigo af, het welke. zichzeer. licht lietaffcheiden, en viel by het gemeldero- byn koleurig ringetie af , opeen wit papier „. het welke ik daar onder gelegt hadde. _ In het nedervallen brak de kool in zeer kleine ftukje, die omtrent van grote ware als de korrels van zeer fyn buskruit , en ook omtrent zoo hatd. Ik wierpdeze uitgebrande korrelties wederom, op een kool vuur, van de welke de as was afgedaan , op dewelke dezelve wel gloeynd wierden , maar echter hunne hardigheid zeer lang behielden. Ik vreef dezelve met een zeer klein mesje zeer fyn op de kool , maar dezelve veranderde doorhetvryven wel ineen poeder dat bruin van koleur was ‚, maar verteerden niet als voor den tyd van 3 minuten toen alles in een donkere as verandert was. Waar uit ge- noegzaam komt te blyken dat deeze befte in= digo van St. Domingo niet geheel weg bran- dede maar een matige hoeveelheid van Caput mortnum kwam na te laten. Is. Ik nam een ftuk van een dragma van de flegíte zoort van de indigo St: Domingo, en hield het zelve in de vlam vande kaars, maar het wilde geen de minfte vlam vatten, doch gaf Maart, =— July, 1722 107 f cd zich een onverdragelyk ftank , dievol- omen en geheel met de ftank van de befte indigo over een kwam. Ik leide dit ftuk ‘op _een brandende kaol , daar het zeer lang lag te „ Ímeulen, maar geen vlam vatte , en gaf een _ftank uit die zich door het. gehele huis ver- _ fpreide, Na verloop van twee minuten , gaf _ dit ftuk geen meer rook noch ftank van zich 1 … af, enlwas verandert in een fwarte en harde «kool , byna van gedaante als een uitgebrande _ __fmitskool. Ik nam deze kool die gloeyend was met een klein tangetje van het vuur , en _ leide dezelve op een koude yzere plaat omte verkoelen. Zo lang als de rook van dit ftuk _ flegfte indigo kwam te duren was de reuk van de ftank tot het laafte toe volkomentlyk egaal met de ftauk van de rook van de alder- — befte indigo , maar het caput mortuum was eindelyk zo fchoon uitgebrand dat in het zel- ve niet de alderminfte reuk meer overig was. Toen het caput mortuum kout geworden was; vond ik het zelve nog in zyn geheel , en zo hard dat het zich zonder van malkanderen te vallen genoegzaam liet behandelen: ik konde egter het zelve vryven op een wit papier. En om te ondekkenof ook zand onder het zelve gemengt was, kaauwdt ik een gedeelte van!dit poeder tuflchen de tanden, maar fchoon het zeer knarfte, ondekte ik echter dat geen zand onder deeze {tof gevonde wierd. Maar dat de Rof beftond in een fmakeloos, en aardag- tig ligchaam , dat ongemeen vreet en té za- mentrekkende was. LAD 16, to8 Natuur- en Konft-Kabinet, Lj 16. Uit de ftank en ’t caput mortuum van dee- flegte indigo bemerkte ik genoegzaam, dat de flot, daar de indigo te St. domingo medever- valfcht word , niet anders is als de droezem van de indigo die ondeugend en kwalik uitge- vallen is, te meer om dat dit caput mortuums na lang op een kool vuur gelegt te hebben. kwam te verteeren in een afagtig wezen. Het welk niet zoude gefchied zyn , als het zelve in een onverbrandelyke aerde , of zand hadde beftaan. Maar alfchoon die van St. Domingo hunnen indigo nu op deze wyze komen te vervalfchen , namentlyk met onder de befte indigo een meer of minder hoeveelheid (tuk- ken van de flegfte ook wel middelmatige in- digo te werpen, zyn daarom de middelen door dewelke de Indigo vervalfcht word niet over al de zelfde. Want de Indigo-Bouwers van ver- fcheide plaatfen onder het gebied van de ‚ grooten Magol, laten dikwils hun nat Indi- go grein, in de plaats van in houte bakjes , gelyk als wy befchreven hebben , drogen op het zand , waar door zich vry wat zand in deze blauwe verfltof komt in te wik- kelen. Waar door zy het gewigt van den Indigo merkelyk weten te doen vermeerde- ren. Maar de Indiaanfche en andere Koop- lieden, dewelke tot Suratte, Bengale, en in verfcheide andere plaatfen den Indigo kopen, zyn in tegendeel ook afgeregt op proeven die dit bedrog komen te ontdekken. Om _ Om de beftendigheid van de blauwe koleur __van den Indigo nog nader te onderzoeken ‚heb ík nog verfcheide andere proeven, mer dezelve __gedaan , door de kragtige tinduar te werpen _ in Brandewyn, in Wyn-Azyn, in Olie van _terpentyn; menfchen-quyl, in gefmolten Ar- ‚mmoniac zout , en nog in verfcheide andere _floffen, in dewelke anderzints een grote kragt en vermogen om de ligchamen te ontbinden en te veranderen befpeurd word. Maar de _ Veranderingen dewelke deze alle aan de be- __ftendige en vate blaauwe koleur van de In. digo toebragten waren zo gering , dat de zel- ve niet waardig zyn vm aangemerkt te worder; als alleenlyk in de Franfche wyn. Ik ftelde twe zuivere glaze kelkjes; in het eene kelkje goot ik twe lepels vol regenwater ‚ En in het andere twe lepels vol Franfche wyn, die zeer blank en kaars-fchoon was, Ik goot in el kelkje een lepel vol van de fware Indigo ko- leur ; maar de koleur van het tin ux met wyn was veel levendiger, doorfchynender, helder- der als de tizdluur met water. Ook was dè koleur van de #inéluur met wyn een weinigje groen van tint. : ) | 18. Na dat het tinluur met wyn twaalf uren geftaan hadde, was al de Indigo op den grond van ’t kelkje gezakt, en de wyn was weder- om gekeel klaar , wit «en. doorfchynende get worden. Ik goot de wyn zeer zagtelyk; van gol het tn «ro Natuur-en Konft-Kabinet s het poeder af, en goot op het zelve wederom kout regenwater , waar door het poeder we- derom van de grond wierd opgeligt,, en zig _ met het regenwater verenigden, en een Blauwe &inétuur vertoonden. In ditzrcuur dreven zeer veel ongemene tyne deeltjes, als een zeer fyn ftof van den Indigo, hetwelk zich echter niet met het water wilden verenigen, maar na ver= loop van 6. uren op den groud van het kelkje kwam te zakken, en een zeer ligt blauw en doorfchynend tizéluur in het water. nalieten. Ik proefde de klare wyn dewelke ik vande In- digo hadde afgegoten ,en bevond dat dezelve zeer te zamentrekkende en vrang was gewor- den. Deze Stypticiteit of zamentrekkendheid van de wyn, die vry vrang was, wierd voort- gebragt van eenige zamentrekkende delen de- welke de wyn uit den Indigo hadde opgeloft , en gefmolten. „Waar uit klaarlyk blykt „ dat dedelen van den Indigo diede blaauwe koleur verwekken , niet in den wyn zodanig komen te fmelten , dat dezelve zich tot een wezens- band, met dezelve verenigen, gelyk als in het water; maar wel de vitrioolagtige en famen- trekkende delen van den Indigo, die geen blaauwe koleur geven. Dat de indigo in de wyn ook na dengrond wierd geftoten , wierd veroorzaakt , om dat de zwaarfte zure delen van de wyn met de zwaarfte delen van den In- digo malkander hadden aangegrepen, en om- helft ; waar doorde blauwe Indigo-delen in malkander geknepen zynde , zwaarder waren geworden , en na-den grond van het kelkje wa- ten gezakt. Maar zo ras alsop dit poeder wa- zat ter t df on or Maart, —— Fulys1722. Tre ter gegoten wierd, vermengde zichdit neder. geftoten poeder wederom met het water ‚, om dat door ‘het water de wyn zouten , ofhet zuur van de wyn gedileert en van de Indigo deelen _afgefcheiden wierden „ en op die wyze de In- _digo wederom in {taat gebragt wierd , om ín _het water te konnen fimelten-, en een blauw _Zinduur te vertoonen, behalven enige fyne en “harder ligte ftofjes , die-als eeri zeer fyn poe- _der door het wâter dreven; en-allengskens we- _derom na den grond zakten. Hier uit konnen de Liefhebbers: ondekken dát de wyn , in % __blaauwverwen met den-Indigo , aan de Indi- __go-verf byzet een meerder vreedheid , buyten alle twyfel niet onbekwaam, om de Indigo de wolle of linde ftoffen beter te doen aangrypen, en het afwerven , dat de- Indigo zeer onder “worpen is, ín de eerft blaauw geverwde ftof- fen te beletten voornamentlyk als- maar “wel gelet word „ dat niet al te veel wyn by de In- digo gegoten word, om dat:anders de Indígo zoude komen te fchiften „ gelyk wy gezien hebben in het zinduur van de Indigo daar ik by ene lepel #uduur twe lepels vol wyn inge- goten hadde. Lo} 13 ep vil dj6 rg. 1034 1 | Het zal mifchien aan den lezer wel bekerit ‚zyn wat wy door een magtigeen zwakke verf= ftof verftaan , déwyl wy daaglyks in de oly= verwen ondetvinden, dat de-ené verfftof veel ‚ meerder uit ffykt als de“andere ; of dat wy ‚ meteen porid'van de ene verwe dikwils zo veel ‚ „wolle, linde-of zyde ftoffe zóude konneû ver- | wen a date rrz _ Natuurs en Konft-Kabinet ; „wen als met drie of vier ponden van een ans dere verwe. In dit opzigt moet de Indigo on- der de magtige verfltoffen geagt worden. want een kleine hoeveelheid Indigo is bekwaam om een grote menigte „water blaauw te, verwen: ‘Toen ik het hogen tindnur met kout water en de befte Indigo van St. Domingo kwam te bereiden,hadde ik in het glazen kelkje gewor pen een ftukje van die befte Indigo dat maar 25 greinen fwaar was. op dit ftukje hadde ik gegoten een gemeen wynkelkje met {choon re- ‚genwater. na dat ik dit fware zixélunr dat door dit. water afgetrokken was verbruikt hadde tot de proeven; vond ik op de grond van het kelk- je nog zeer veel poeder van dit (tukje In- digo leggen, ik goot opdit poeder in een fpoel- ‘kom gedaan zynde vier kelkjes kout-regen- genwater ; het welk wederom een zeer hooge ‘blaauwe koleur uit dit poeder kwam uit tetrek- ken. Waar uit kwam te blyken, dat het wa- ter, toteen zekere graat van hoeveelheid met de blauwe koleur-delen van den Indigo verza= digt zynde; geen meer blauwe koleur-delen van. Indigo in zyn boezen konde bergen of dragen : gelyk als kwam te blyken aan de blaauwe kor eur delen die uit die zelfde Indigo van het wa- ter van de vier kelkjes en nog agtandere kelk= jes opgenomen wietden. 20; Na dat ik nu de vier kelkjes van dit hoog- | gekoleurde blaauwe ziuétuur van het poeder | wederom hadde afgegooten , goot ik op het « zelve wederom vier andere kelkjes {choon re« | gen- | _ Maart, — Fulyy 1723. 113 __wâter, het welk wederom als al het voor- . gaande een zeer hoog blaauwe en wel ge/atn- reerde koleur verkreeg ; zynde nu reets het water van negen wyn kelkjes , elk omtrent __ van twe en een half-ons water , zeer hoog __ blaauw gekoleurt geworden van 25 grein In- __digo ik goor het zinctuur vande vier laafte wyn- _ kelkjes wederomaf, en vondop de grond van __de pofteleyne fpoelkom nog veel poeder van _de gemelde 25 grein Indigo leggen. Ik goot _ wederom op dit poeder vier kelkjes kout re- _ genwater , het welk infgelyk een zeer hoog __blaauwe koleur verkreeg. Maar dewyl deze _koleur een tintie , dat even te onderfcheiden was , ligter was , als de koleur van alle de voorgaande kelkjes , vervolgde ik niet langer - water te gieten op de ftof , die van de vyfen- twintig grein Indigo nog op den bodem van de fpoelkom overig was. Ik hield my vergenoegt _met te ondervinden , dat 25 grein Indigo een zeer hoog blaauwe en wel gefatureerde koleur … hadden konnen geven aan ruim 33 onzen kout regenwater. of liever dat 25 grein Indigo een | zeer hoge blaauwe koleur konde geven aan meer | als r1ooo grein water behalve nog de koleur van de Indigo die verlpilt was ; en dewelke | ook nog overgebleven was op den grond van ‚ de fpoelkom. Het welk nog wel zoo veel | kwam te bedragen, dat wy vryelyk mogen be- ‚_ fluiten , dat een grein van de befte Indigo van | St. Domingo , de kragt heeft om aan soo \_grein water een hoog blaauwe koleur tegeven. ‚waar uit klaarlyk blykt dat de Indigo een van | de magtigfte verf-{toffen is,en in verf-kragt VEREN II DEEL H zelfs 114 Natuur-en Konft-Kabinet, zelfs niet behoeft te wyken voor de magtige verf-{tof die wy conchenilie noemen. 21. Myn beftek laat niet toe om de aanmerkin- - gen, dewelke ik over de andere zoortên’ van Índigo gemaakt heb, en de proeven. die met dezelve gedaan zyn in deze verhandeling me- de te delen. dit voor het toekomende. Ik zal alleenlyk nog maar bekent maken dat de bereidinge van de Indigo in de land- fchappen van den groten Mogol , enigzints op een andere wyze gefchiet , als wy gezien hebben dat die van de voor-Eylanden van A- merika met het bereiden van den Indigo ge- went zyn om te gaan. De Indigo word in verfcheide plaatzen van het ryk van den groten Mogol gewonnen ; maar zy heeft verfcheide hoedanigheden na de verfcheide plaatzen daar de anil geteelt, en den indigo bereid word. De befte van alle die zoorten komt van het land Biana, Indova, Korfa ; welke landfchappen een, en zommige twee dag reizen gelegen zyn van Agra, de hoofd{tadt van het ryk des Mo- gols. Deze Indigo is de befte, en word in ’t algemeen Zudigo lauro genaamt. Maar in ’ landfchap Gufurate omtrentagt dagreizen van Surate, en twe mylen van de (tad Amababat , werd een dorp gevonden , het welk de naam heeft van Sarkefle , daarom werd de Indigo die aldaar bereid werd Jrdigo Cirkees gea naamt. Deze Indigo is door malkander niet half zo ‚duur als de Zwdigo lauro ; want de prys is van 1< tot 24 ftuivers het pond , gelyk als wy in onze eer(te verhandelinge reets ge- no- fl, did _ Maart, —= Julys 1722. If noteert hebben. Deze Indigo Cirkees is uit- erlyk optoog zeer blaauw „ maar in het dopr- breken byna van de zelfde koleur van binnen als van buiten, en geenzints violet, of paars, _ gelyk’als de befte zoort. Het blaauw van de- _ ze indigo fweemt meerder na de koleur van _ het lakmoes. Deze Indigo word gemaakt tot _ brokjes of tabletten , die byna een gedaante } hebben als ronde rype vygen , gelyk ook aan _dezelve den naam van vygjes gegeven werd. ‚ De Indigo Cirkees is zeer bros in het door- breken, en niet zo vaft van zelfftandighe'd als _ de Judigo van St. Domingo, veel minder alsde Jndigo guatimalo , of lauro , want die is zeer ligt valt en hart. De andere zoort van Gufu- _ rattifche Indigo , die den naam van jamboezer heeft, werd ook in diergelyke brokjes diewat gro- ter zyn gemaakt , en die niet zo zuiver in ° door- breken als de Indigo Cirkees. Ook is de Indigo jamboezerveel fwaarder en ook veel flegter als de Garkees. Gelyk alsde prys die van 14 tot 16 ftui- vers genoteert word, genoegzaam komt uitte wyzen. Als de jamboezer door gebroken werd, js dezelve van:binnen vol witte ftipjes , even als of onder dezelve droge kalk gemengt was. De Circkees ende jamboezer befmettten ook veel meer de handen, in het handelen, als de Judigo lauro , guatimalo of St. Domingo. Ook is die befmettinge meerder donker en vuil „even | als een meelagtige ftof van een zeer brofze | Paftel, of {merige Crion. | 2à, | Te Baroche in het land van den Mogol ‚ $yerd ook Indigo gemaakt, die zeer veel over= | HiAm- een. | 1 16 _- Natuur= en Konft-Kabinet, een komft heeft met de jamboezer gelyk als. ook in delanden vanden koning van Golkon- da, die byna van dezelfde natuur en prys is als de Circkees. Ook werd in her dorp,Raout en in verfcheide kleine dorpjes gelegen „om- trent het groote dorp rahourt Indigo ge- maakt tuffchen furate en Brampor. reifie gers getuigen dat de inwoonders van Raout jaarlyks meer als voor honderduizend rou- pien van deze Indigo verkopen. Uit Bengala - komt ook Indigo, die met de fchepen na Ma- flipatan gevoerd word: maar deze is ook flegt en al zo weinig als die wy gemeld hebben by de Iwdigo lauro te vergelyken. 23. In het land van den’ Mogol werd de In- digo op zommige plaatzen driemaal in een jaar van dezelve zayinge van den Anil gemaakt. Zy beginnen deze zayinge als de grootfte re- gentyd voor by is, en dat de gronden door- weekt zyn , en van een daar op volgende wermte zeer gekoefterten geftooft werden. Als nu de Anil omtrent twe voeten hoog is, ge- | fchied de eerfte af{nydingetot omtrent een half- voet boven den grond, op dat de Anil weder- om haaftiglyk zoude konnen uitlopen. De In- | digo van deze eerfte {ne is wel twaalf ten hon- dert beter als van de twede aflnydingeen de Indigo van de derde {hee is nog wel twintig ten hondert flegter als die van de twede. De Indigo van de eerfte {nee isin’t doorbreken van een fchoonder, levendiger en blinkender viool purpere koleur als van de twede , en die wee derom Mart , mmm fly, 1722. 117 ___derom nog veel levendiger en purper agtiger van ___koleur als van de derde. k alit MIDAS it 350 EER. A 24. ax ___ Desefeidinge van de Indigo in de landen van en Mogol gefchiet in kuilen , die wel reden in hunnen omtrek en in den grond elt zyn , en zodanig zyn toegettelt , __dat zy het water , als het Zwdigo-grein door … de verrottendegeftinge, roeringe en kloppinge _ gefchoten en blaauw geworden is, daar uitkon- “afltappen ; als wanneer zy het Zrdigo-grein , __in de plaats van linde zakken, in fyne mantjes __ laten uitzyperen , en in de gedaante van door _ gefneden bollen, in de zon, en naderhand op hete yzere pannen laten drogen en zeer hard _ worden. dewyl zy gewoonlyk met dezen In- digo wat rouw komete handelen , geraakt veel itof- van Indigo als anderzints onder dezelve , en dewyl op de Indigo , die uit het land ge- voerd werd tol taat; laten de kooplieden om den tol te befparen, dit ftof eerft uitziften. In de hete landen daar de lucht zeer fcherp en fyn; __en deligehamen droog zyn , moeten dezifters zig zeer voor dit (tof behoeden. waarom zy ook hun aangezigt met lywaat, daar twe openin= gen voor haar ogen ingemaakt zyn, bedekken. __Dieftof is in die warme plaatzen zo ongemeen doordringende en fcherp:, dat het zelfs , val- ‚_ gens de getuigenifle van den Heer Tavernier door de {chaal van een Ey komt door te drin= gen, en het ey van binnen blaauw te maken , als het zelve-enigen tyd in deze (tofziftinge ge- legen heeft. Wy-hebben geen reden om dit te LED H 3 N ont- And <1 118 Matuur- en Konft-Kabinet, “ontkennen. want in zommige fteen-breken van Duitfland word dagelyks ondervonden , hoe - ongemeen het ftof dat onder het fteenbreken gedurig komt te ftuiven door alles kopt heen te dringen. j 25. : Het tinêuur van de befte Indigo van St, Domingo met water getrokken, én daar ik van gefproken hebbe , hadde ik twe dagen la- ten (taan , elk in een byzonder glas , om te onderzoeken of de delen van de Indigo , die - alderlaaft uit de Indigo uitgetrokken waren , even zo vaft aan het water quamen aan te kle- ven , en zich inu” beftendig met het zelve te verenigen, als de delen van den Indigo, de- welke aldereerft door het water uitgetrokken waren. Maar ik ondervonde hier in een No- tabel onderfcheid. Ik hadde van het ziz@uar , van het aldereerfte kelkje met het welk ik ver- fcheide proeven, gelyk gemelt is, gedaan had- de , omtrent nog een lepel vol overgehouden , en het zelve zeer zagtelyk van het Indigo=poe- der , dat op den grond lag , afgegoten in een wyuke!kje van zeer dun en helder glas ;-en de eerfte vierkelkjes tizéfuur , het welke ik van dit poeder hadde afgetrokken, waren insgelyks zeer zagtelyk afgegoten in een zeer dun en helder lee. glas, gelyke als ook de twede vier kelkjes , en de darde in twe diergelyke bier- glazen. 26. Na dat ik deze glazen in hunne order naaft mMalkander hadde geplaaft, bevond ik een zeer groot ot onderfcheid omtrent de Blaauwe koleur ; want in het eerfte kelkje , in het welk de le- pel vol eer{t atgetrokke zizuur was, bevond ik niet de mintte verzakkinge: in het eerfte _ de verzakkinge nog meer en vry wat zetzelop- den bodem van het glas ; in het derde Bier-glas __… was de Indigo nog veel meer weg gezakt, en _ hadde in het water veel {chraalder koleur na- _gelaten en veel zetzel op den grond gemaakt. waar uit kwam te blyken, dat de delen, die __uit de Indigo eerft door het water opgeloft wor. den , veel eelder ligter en zappiger fchynen te zyn: dat dezelve veel meer overeenkomft heb- ben met het water als die daar na door het wa- ter uit de de Indigo opgeloft werden. Op deze ___wyze zouden wy ook uit een grote hoeveel- heid Indigo konnen bereiden een bloem van de befte delen van de Indigo. VEERTIENDE VERHANDELING, Van het GOUD enz. sn dewelke een aanvang gemaakt word met de befchryving der JUWELIERS KONS7. nd ' | - 2e Wi hebben in dartien verhandelingen. van V_ het Goud en alle.de andere metalen en H 4 5 mi- rzo Natuur-en Konft-Kabinet, mineralen te gelyk befchreven. 1.de BER G- WERKEN ; 2 de METAAL- EN MlI- NERAAL- GRAVERYEN EN BERG- _— BOUWERYEN ; en wy zyn volgens ônze beloften nog fchuldig te handelen 1 de BEREL- DINGE DER ERTZEN , ZUIVERING EN SCHEIDING DER METAALEN EN MINERALEN; 2 de BESCHRYVINGE VAN DE WEZENS-STANT-VERWIS- ZELINGOF VEREDELING DER ME- TALEN. Het welk wy aan den lezer, als wy volgens onze order daar toe gekomen zyn, en wy leven , na dezen zullen mede delen. 2. Dewyl het voornaamfte oogmerk in dit Na- tuur-en Konft-kabinet altyd is geweeft , om natuur en konft als verenigt te befchryven ; Heb ik nodig geoordeelt , by de verhandeling van elk natuurlyk wezen ook te gelyk te be- fchryven de konften en ambagten , van de- welke zodanig een natuurlyk ligchaam eigent- Iyk het ftoffelyk onderwerp bevonden word te zyn. Daarom hebik , na dat onder de be- fchryvinge der metaalen het Goud zeer om- ftandig afgehandelt was, daar by gevoegt die konften en handwerken vandewelkehet Goud is het ftoffelyk onderwerp ; gelyk als daar zyn het reets afgehandelde ambagt der Blad-goud- flagers : 2 het Goud-draad trekkers ambagt: het Goud-draad-pletters ambagt : 4 de kon van vergulden. Nu is-omtrent het gout nog overig de JUWELIERS-KONST , en het Goud-fmits-ambagt. Om dan nn de on= Maart, — Fays 1722ì Tat konften en ambagten van ‘het gout allengskens afte doen, zal ik tegenwoordig gaan befchry- ven de Juweliers-kontt, Wy mogen deze we- __tenfchap met regt als een groote konft aan= merken „voornamentlyk daar onderdezelve van. ons gebragt zullen worden. 1 de kennifle der _ &dele gefteentes : 2 de Diamant-zagers kont. 3de Diamant-klievers konft, 4 de Diamant- _ Álypers-kunft : 5 de Juweel-zetters-kunft : 6 _ Het grofzetters handwerk: 7 de Robyn-{lypers- _ kunít, 8 de wetenfchap der bereidinge van de foelien 9de Amolieer-konft: 1o het maken van alderhande gekoleurde tenen, {malten en amau- fen door kuuft: 11 Het infchilderen van alder- hande figuren „als van boomen ,bofchen , plans ten , dieren, infekten, menfchen enz, in ver- fcheide gefteentes , als of dezelve van binnen en natuurlyk in dezelve gegroeid waren. het welk inderdaad geen geringe Ambagten zyn , maar als zeer kunftige handwerken , dewelke by weinige bekent zyn, moeten geagt worden. RO Om de Juweliers-konft ineen goede ordre voor te {tellen , zal ik eerft-aan myne lezers mededelen een nauwkeurige befchryvinge der edele en andere gefteentes in ’t algemeen , en naderhand-een befchryvinge van elke zoort van ftenen in ’t byzonder. want het is ten hoog- ften noodzaakelyk dat een leerling van de Ju- weliers-kun{t, heeft een natuurlyke en proef- kundige kennifle van de edele gefteentens, en alderhande (toffen die onder dezelve …be- hooren. Als wy ook aanmerken de vermaard= Hs heid 122 Natuur-en Konft-Kabinet heid van de cacle gefteentens, en.daar uit ge- maakt kon{t-ttukken en juwelen , en hoe die wetenfchap zelfs het aangename tyd verdryf is van de koningen en wereld-grooten komthet ons voor, dat byna cen ygelyk „ die of zeer wel opgevoedis, of een goede ommagang met aanzienlyke menfcheu hectt, of dieeenige lief- hebbery bezit voor Rariteiten en verwonderens- waardige nauurlyke ligchamen en kunft ge- wrogten , enig genoegen uit deze onze ver- handelingen over de juweliers-konft zal kon- ken gerieten Zelfs dunkt my dat de juwe- liers-konft , een aanzienelyk gedeelt behelft van de natuurlyke hiftorie en van de hiftorie der konften. De Chymiften en andere proef- kundige natuur onderzoekers, die zo veel ver- maak {cheppen in het nabóotzen van de edele gefteentes en paarlen door kuuft, zullen hier ook geen geringe onderregtinge konnen ver- keygen, dewyl wy te gelyk ook zullen be- fehryven de kunft om alderhande edele geko- leurde ftenen door konít te maken. De na- tuurkundigedie zo veel-moeitedoen in het na- vorfchen van de oorzaaken en manieren, door de welke de dingen gevormt en voortgebragt worden, zullen hier ook uitmuntende en ver- wonderens waardige voorwerpen uit hunne be- fchouwingen en fcherpzinnige befpiegelingen ontmoeten. 4. De meefte fchryvers dewelke over de Edele gefteentes gehandelt hebben zyn zo onvoor- zigtig geweeft, in het vertellen van wonderen en | VA Maart, — July, 1722 123 en fabelen wegens de hoedanigheden en krag- ten derzelver , dat zy door hunne verhande- lingen de agtinge van de natuurlyke hiftorie der edele gefteentens enigzints gekrenkt heb- ben. Onder de fchryvers worden echter enige evonden , gelyk als by voorbeeld de Griek- _ fche THEOFRASTUS , CONRADUS _ GESNERUS ANSELMUS BOETIUS __ DEBOOT, JOANNES DE LAAT, RO- _ BERTUS BOYLE, JOHANNES KUN- _ ‘KELIUS , die met veel meer voorzigugheid over de Edele gefteentens gefchreven hebben. Echter werd onder de fchryvers niemant ge- vonden, die met meer roem over de Edele ge- fteenten gefchreven heeft als A NSE L- MUS DE BOOT van Brugge , lyfarts van Keizer Rudolphus de twede. De {chry- vers die voor onzen A. Boetius de Boot over de Edele gefteenten gehandelt hadden , bedien- den zich van geen bekwame ordre „ of metho- de, in de fchikkinge en verdelinge vande ge- fteentens en der zelver zoorten. Zommigebe- dienden zich van de ordre vain het A.B.C. „ge- lyk als by voorbeeld PLINIUS, en het boek dat op de naam van ALBERTUS MAG- NUS over de Deugden der,gefteenten om- fwerft, en LUDOVICUS DULCIS.. An- dere hebben geen ordre ter wereld gehouden. , maar onder een gemengdt van de gefteenten ge- handelt; gelyk ‘als by voorbeeld FRANCIS- CUS RUEUS , ANDREAS BACCIUS, GARDANUS enz. Hoewel echter CON- RADUS GESNERUS nog enigzints een order gevolgt heeft, en de {tenen in claffes jen eelt f24 Natuur-en Konft-Kabinet ,- deelt heeft; daar hy handelt van de'gedaantens en de gelykheden der gefteentens. Maar A. Boetius de Boor heeft daar omtrent een geheel andere verdelinge gemaakt ; als by voorbeeld 1 van de ongekoleurde doorfchynde koftelyke edele gefteenten als de diamant;2 de door- fchynende gekoleurde dierbaarlte Edele ge- fteenten , en onder die dewelke rood van koleur zyn; 3 van de paerlen , om dat deze gewoonlyk wel de darde van rang in prys en koftbaarheid zyn; 4 de edele gefteentens met een Blaauwe koleur ; $ van de gefteentens die groen van koleur zyn ; ten 6 van de gele flenen , en dewelk half doorfchynende zyn; 7 vande ondoorfchynende gefteenten ; & van de fte- nen die van de dieren afkomttig zyn ; 9 van de (tenen dewelke onedelen ftenen of grove faxe zyn ; en 10 van de (tenen die van de ou- deen ook van zommige hedendaagfche Schry- vers verfiert zyn geworden , en die nergens te vinden zyn, Hoe wel echter de fchryver zelfs noch niet eens behagen in deze ordre hadde „ daarom heeft de Boot nadat het werk alteveel gevordert was om verandert te werden , twe tafels medegedeelt, in de welke aangewezen word , dat de ftenen zo wel in geflagten en zoorten konnen verdeelt werden als de plantgewaflen of dieren. 5. Op dat het gene aan deze. onze Natuur-en Konft Hiftorie der edele. gefteente mogt ko- men te ontbreken , de lezer by de fchryvers, dewelke over dezelve gefchreven hebben , en f te _ Maart, Juh 1722. 123 ' te gelyk onze verhandelingen by hunne ontdek. _ kinge vergelyken zoude,konnen vinden, zal ik __de voornaamtte fchryvers, die van de edele ge- __fteentens gefchreven hebben aantekenen. Ik zal over de waardy en het gewigt van deze fchry- _versniet in het byzonder oordelen, maar zulks overlaten aan myne lezers die hen van dezelve _komente bedienen. Van THEOPHRASTUS __ERESIUS die in het 3652. jaar na de fchep- __pinge der wereld, of 310 jaaren voor de ge- _ boorte van Kriftus geleeft heeft hebben wy een klein boekje over de ftenen. het welk by ver- fcheide andere werken van dien vermaarden Griek gedrukt is. EVAX een Arabifch ko- ning , en de welke geleeft heeft volgens de aantekening van Juftus na de gebogrte van Kriftus ín *t jaar sg. heeft een boek gefchreven over de edele gefteenten. Dit werkje is uitge- ile door Henr. Rantzovius, en gedruktzot eipfig 1595 in 4. of dit boek echt of van later datum is, zullen wy alhier niet bepalen , want Salmafius , Harduinus en andere grote oordeelkundige}ontkennen enigzints den gehe- len koning Evax, maar MARBOD ZEUS een Franfch-Digter van de elfde eeuw na Kriftus geboorte en die ook van de edele gefteentens gefchreven heeft, zegt dat Evax een boek over de edele gefteentens aan Keizer Tiberius heeft «opgedragen. PLINIUS die ten tyde van Kei- zer Vefpafianus , dat is na de geboorte van Chriftus in ’t jaar 72 geleeft heeft. Heeft uit ‚__de fchryvers die voor hem geleeft hebben zeer |+ veel wetenswaardige zaken: aangeteikent van ‚… de edele gefteentens, in het gehele 37 boek | ij van A } \ 126 Natuur-en Konft-Kabinet , van zyn Natuurlyke Hiftorie. Wy hebben ook een Boekje dat op de naam van MACER om- fwerft, en in vyf boeken met latyníche verfen de medicinale ítoffen befchryft; de vier eerfte Boeken handelen van plantgewaszen dieren eu derzelver delen , maar het vyfde en laatfte Boek befchryft de edele gelteenten, Als dit boekje van EMILIUS MACER een ver- maart digter te Verone was, gelyk als die ene dewelke de naam van Macer voor dit nen geplaaft heeft fchint te willen beteke- nen , zoude dit boekje al van den tyd van kei- zer Auguftus, onder de welken milius oema= cer gebloeid heeft moeten zyn. Maar Gau- dentius Merula oordeelt dat de fchryver van dit boekje is geweeft enen ODOBONUS. Het is uit de onzuiverheid van ’t latyn, en om dat de fchryver Pliniusen Galenus die lang na Himilius Macer geleeft hebben citeert, genoeg- zaam openbaar dat deze befchryving van de E- dele gefteenten op de naam van Macer vaneen jonger datum is. HABDARAMAHNUS , van geboorte een Egyptenaar , heeft in *t Ara- bifch een boek gefchreven over de medicina- le eigenfchappen en kragten van de dieren „ planten en edele gefteenten. Dit boek is uit het Arabifch in ’t latyn overgezet uit een ma- vufcript van de Bibliotheecg van den Kardinaal Mazarin , en tot paris gedrukt by Sebaft. en Gabr. Cramoify 1647 in 8. 6. Onder de oude Schryvers kan ook geftelt worden. PSELLUS die gefchreven en een aam- TE en 8 Maart , — July, 1722. 127 Naamwyzer vande Edele gefteenten , diemeeft in *t gebruik zyn, met derzelver genezende kragten. Dit boekis uit het Grieks uitgegeven 1594. in 8 door CLAUDIUS A CAN- TAERUS ‚dewelke daar aantekeningen en ophelderingen bygevoegt heeft. DE LISCOP EPIPHANIUS heeft een Boek gefchreven over de twaalf ftenen die aan de kledinge van Aaron waren. Dit boek ís gedrukt met het werk van Gefnerus, over de bergftoffen ; ook te vinden in de werken van Epiphanius en in andere. MARBODZEUS een Franfch digter van de elfde eeuw heeft een Boek gefchreven over de gedaantens , gefteltheden en kragten van de edelegefteentens. Dit boek is gedrukt te keulen 1539 in 8 met aantekeningen enop- helderingen van Alardus Amfterdammer , %. Onder de later Schryvers die over de edele gefteenten gefchreven hebben kan geftelt wor- den ADAMUS LONIGERUS die geboren is tot Marpurg in Hefzen ; in ’t jaar 1528. want hv heeft een werk uitgegeven tot Franc- fort 1551 in Folio, over de natuurlyke hifto- tie in het welke onder andere gehandelt werd van de Edele gefteenten , metalen enz. De vermaarden Italiaan ANDREAS BACCIUS, beroemt wegens zyne uitmuntende Natuurlyke _Hiftorie en befchryvinge van alle de bekende wynen des aarbodens , als ook wegens zyn boek over de bad{toven en wateren , heeft in het [taliaans een verhandelinge uitgegeven we gens de kragten en het gebruik van de edele ge- A 128 Natuur-en Konft-Kabinet , gefteentens. _WOLEGANGUS GABEL- CHOVERUS heeft dit boek uit het Italians in het latyn vertaalt , en met aantekeningen „en waarnemingen zeer vermeerdert, en uitgege- ven tr francfort. 1603 in 8. het is aldaar her- drukt 1643. in 8. 8. ANSELMUS BOETIUS DE BOOT, van den welken wy gefproken hebben, mag wel onder de voornaamfte {chryvers over de edele gefteentens geftelt worden. Hy heeft zyn Hiftorie van de edele gefteentens en grover fteenen , en fteenftoffen eer{t uitgegeven tot Harover 1609 in 4. in dit werk word gehan- delt van den oorfprong, gefteltheid, kragt en wardy der gefteenten. Ook word befchreven de manier om uit de ftenente bereiden olien, zouten, afverwzels, ef/entie en alderhande ge- heime geneefimiddelen door behulp van de ftof- fchey-kunde. Ook vinde ik in deze fchryver verfcheide verfcheide wyzen van de gekoleur- de ftenen door konft te bereiden. Benevens een korte befchryvinge van verfcheide werk tuigen om de ftenen te flypen , te graveren , te polyften en te bereiden tot juwelen. Dit boek is naderhand nog twemaal gedrukt ; eens in ’t jaar 1636, en naderhand 1647. in groot Odtavo , met de aantekeningen en ophelderin- gen van ADRIANUS TOLLIUS M. D. 9. CONRADUS GESNERUS , die gebo- ren is te Zurich in Switzerland in den jare > 1G, Maart, —— July 1722. iag ij 1516, en door zyn weergaloze geleerdheid en- onnavolgbare {chrifteneen onfterfelyken naam al heeft verkregen, was onzen Boetius de Boot ; __gelyk wy aangemerkt hebben, enigzints voor- _ __ gegaan in het befchryven der Edele Beente __ maar een bekwame leer-ordere en goede metho- de; want hy heeft een Boek uitgegeven over _ de gedaanten en gelykheden van de Bergftof- __ fen, Stenen, en Juweel-gefleentens, gedrukt te Zurich 1565 in Oétavo met Liguren. Dit __boek beltaat uit 14 kapittels. Het 1 kapittel _ handelt van de gefteenten in welke meerder _ aangemerkt worden deftrepen, punten en op- __pervlakkige gedaanten, als wel derzelver vafte ligchaam of form. Het 2 kapittel handelt van de ftenen die iets gemeen hebben metde Sterren, Zon, Maan, of andere Elementen. Het 3 kapittel handelt van de ftenen die hun- __ne namen hebben ontleent van de Meteora of __verhevelingen des luchts. Het 4. kapittel be- fehryft de ftenen en metalen die genaamt wor- den na levendige aardfche ligchamen , of der- zelver delen. Het $. kapittel vertoont de onder- aard{che ftoffen, dewelke enige konft ftukken natuurlyk komen na te bootfchen. Het 6ka- pittel handelt van verfcheide Konft-ftukken die ke zyn uit metalen, ftenen of edele ge- eenten. Het 7 kapittel befchryft de onder- aardfche ftoffen die de gedaante van zommige Plantgewafzen verbeelden. Het 8 kapittel (preekt van de Heefters en takken of delen van bo- _ men , die in fteen zyù verandert. Het 9 ka- Pittel handelt van verfcheide onder-aardfche delfftoffen , en bergftoffen, die enige overeen= VII Deer, | komft 136 Natuur-en Konft-Kabinet, komft hebben met de Bomen en derzelver de- en. Het 1o kapittel handelt van het koraal. Het tr kapittel van zommige zee-kruiden die in fteen veranderen. Het 12 kapittel han- delt van de (tenen die gevonden worden in de menfchen en in de dieten ; als ook van defte- nen die genaamt worden na de dieren of der- zelver delen. Het 13 kapittel befehryft de fte- nen dewelke groeyen in de vogelen , of van dezelve hunne namen ontlenen. Het 14 kapittel vertoont de ftenen dewelke de gedaan= te van zommige viflchen ‘en waterdieren ver- beelden. Ik heb deze zaken een weinig om- ftandiger voorgeftelt , op dat de lezer zoude konnen zien, welk een onderfcheid gevonden word in de ordre van Conradus Gefherus en die van Anfel. Boetius de Boot. 10. In het bovengemelde Boek van Conradus Gefnherus worden nog gevonden de volgende verhandelingen als 1 J. KENTMANUS VAN DRESDENS naamwyzer van alle de berg-ftoffen en deif-{toffen,die gevondenworden voornaämentlyk in Meiffen, en in ândere länd- fchappen. 2 Kentmanus befchryvingevan 12 ge- flägten van ftenen, dewelke komen te groey- en in het menfchelyke ligcháam en des zelfs delen. 3 Verfcheide aanmerkingen en waar- hemingen van GEORGIUS FABRITIUS Wegens de metaal-ftoffen en der zelver namen die door Agricola niet aangemerkt zyn.4 SE- VERINUS GOEBELIUS van de Brand- Reen. 5- Valerias Cordus over het Sperma 4 tet. Ee bd hat lie bd Maart, _—_ July; 1722. 13E ceti. 6. EPIPHANIUS over de twaalf fte- nen in het kleet van Aaron. 7 GHR, RUEUS over de edele gefteenten, en voornamentlyk van dewelke in de openbaringe van Johannes ge- fproken word. IL. ERASMUS STELLA geboortig in Meifzen heeft ook een klein boekje gefchre- ven over de edele gefteenten. Dit werkje is gedrukt te Strasburg 1530. in 8. Agter het zel- ve is bygevoegt PLINIUS over de edele ge- fteenten. Zynde het 37 Boek van de natuur- Iyke hiftorie van Plinus daar wy van gefproken hebben. In het begin en in ’t midden van de feftiende eeuw is veel onderzoek gedaan op den aart en de natuur der edele gefteenten , gelyk als gebleken is uit eenige fchryvers dewelke wy hebben aangehaalt en daatlyk zullen voor- ftellen. De luft en de begeerte die toen over al befpeurt wierd tot de kennifle der berg-{tof- fen prikkelde verfcheide mannenaan, om niet ‚alleen op dezelve te doen een natuurkundig on- derzoek, maar ook om hunne bevindingenen waarnemingen in het ligt te geven. CAMIL- LUS LEONARDUS heeft in het jaar 1502 in het ligt gegeven {yn Spiegel der tenen, ge- drukt te Pefaro in Quarto. Dit Boek is nader- hand herdrukt te Augsburg 1533 in Quarto en naderhand te Paris 1éor in Otavo. CHRI- STOPHORUS EUCELIUS gaf te Franc- fort in ’t Jaar 1557 in Oëtavo. een boek uit over de metaalkunde, in het welke gehandelt word van den oorfprong , van de verfchei- 2 dent- 132 _-Natuur- en Konft-Kabinet dentheid , en natuurlyke gefteltheid der me- talline ligchamen , tenen, en edele getteen= tens. In ’t jaar 1531 gaf GEORGIUS PIC- FORIUS zyne verklaringen over Marbo- deus befchryvinge der edele gefteentes in het ligt te Francfort in Oêtavo. Pittorius voeg- de by dit boek een gedigt over de mole-fteen. ALARDUS Amfterdammer gaf dit zelfde Boek uit van Marbodeus agt jaar daarna na- mentlyk 1539 in’t ligt te Keulen in Oétavo, en met nader verklaringen en aanmerkingen opgeheldert. In het jaar 1515 wierd geboren VALERIUS CORDUS , dewelke buiten ‚alle tegenfpraak geftelt mag werden onder de grootfte kenders der Natuurlyke Hiftorie. Deze man heeft onderzogt meeft alle metaal- groeven en bergwerken van geheel Meifzen 3 en ganfch Saxen-land. Agter zyn aanmerkin- gen over Diofcorides , dewelke uitgekomen zynte Zurich 1561 in Folio, word gevonden een uitmuntende befchryvinge van de meefte bergftoffen , metalen , en STENEN die ge- vonden worden in Duitfchland. ín het jaar 1585 heeft JOHANNES THOMAS FREI- GIUS uitgegeven te Bazel zyn natuurkundige twift-reden in 36 Boeken in Oétavo , van de welke de 26 eerfte Boeken handelen van de metalen, ftenen ‚en edele gefteenten, HIERONYMUS CARDANUS die ge- boren is te Milaan 1sor en gefchreven heeft tot aan het jaar 1576 handelt in zyn boek de fubtilitate ook zeer veel van de gefteenten. In *% jaar 1599 heeft de vermaarde FERRAN- TUS IMPERATUS uitgegeven zyn ae 4 yke VDE RPUE, C 3 4 Maart, ——= July, 1722. 133 Iyke hiftorie te Napels in Folio , ín dewelke uitmuntende ontdekkingen gevonden worden van de gefteentens en fteenagtige gewaflen. _BERNHARDUS G. PENOT US heeft in ‘t jaar 1594 verfcheide verhandelingen uitge- geven over de paerlen en derzelver ef/ezte , “over de olien van verfcheide edele gefteentens Enz. gedrukt te Francfortin O&tavo. Dit Boek is verfcheidemaal herdrukt. Gelyk als ook ‚het werkje van FRANCISCUS RUEUS het welke eerft is uitgekomen te Paris 1547 in Odtavo. Ik heb van den inhout van dit boek geproken ; maar PASCHASIUS BAL DUI- NUS heeft in een Brief over het zelve enige aanmerkingen gemaakt ‚en in dezelve ook gehandelt over de hebreeuwfche namen der edele gefteenten, als ook over de verwonde- renswaardigheid dier. kleinodien , der zelver gebruik ‚misbruik en kragten. Deze brief werd agter verfcheide drukken van Rueus gevonden. Brig: Met het begin van de zeventiende eeuw be- gonden zich wederom verfcheide naukeurige onderzoekers na den aart en natuur der ftenen en edele gefteentes op te doen. Want 160 af WOLFGANGUS GABELCHOVE- US zyn aanmerkingen en Waarnemingen over het Boek van Andreas Baccius van de edele en koftelyke gefteentens in het ligt te Francfort in Oâavo. Hier was ook byge- voegt een twiftreden over de voorttelinge van het goudt, en over deszelfs temperament, MICHAEL ZANARDUS heeft in het jaar 1 3 1619 134 _ Natuur- en Konft-Kabimet, 1órgverfcheide twiftredenen in’ ligt gegeven, die gedrukt zyn te Venetien in groot Quarto, en in dewelke verfcheide wetenswaardige za- ken van het gefteente worden gevonden. VIN- GCENTIUS BURGUNDUS heeft in vier Foltanten uitgegeven ‘zyn Spiegel der Natuur, of natuurlyke Hiltorie enz. Gedrukt te Dou- ay in Vlaandere 1624. In het eerfte deel word gevonden een hiftorie van de (tenen. In het jaar 1631 is een boek zonder naam van den Schryver uitgekomen te Francfort over de na- tuurlyke en konftige toverkunft; in het wel- ke zeer veel zaken gemelt worden van de ede- Te gefteenten en grove (tenen. BERNHAR- DUS GEESIUS heeft 1636, in 't ligt gege- wen een befchryvinge' van de metalen , mine- ralen ,‚ftenen en Edele gefteenten “in Folio. CONRADUS HORNEIUS heeft gemaakt een ‘kort begrip vande STENEN , metalen en mineralen gedrukt te Helmftadt 1624 tu Oâta- vo. JOHANNES DANIEL M Y LIUS heeft een geneeskundig en ftoffchey-kundig werk uitgegeven in ’t jaar 1618 te Francfortin Quarto, in het welke in een traZaat byzon- der gehandelt word van de edele gefteenten. JOHANNES GUIDIUS heeft in % “jaar 1627 in * ligt gegeveneen boek over de mine- ralen in Quarto gedrukt te Francfort. In dit “werk word een byzondere verhandelinge ge- vonden over de edele gefteenten; En eenzrac- Paat over de vercierfelen enz In het jaar 1635 heeft BARTHOLOMZEUS HORN- DOERFER een boek gefchreven vver het af= verfzel der edele gefteenten in’ Oétavo. - 4 ° Î 13: 1 U bl 0 RT AN _ te handelen. Maart, memmen July, 1722. 135 3: Onder de Puik-Schryvers van alle die over de edele gefteenten gehandelt hebben mag met goet regt geftelt worden JOHANNES DE BOOT van Antwerpen, vermaard wegens zyne treffelyke befchryving van Amerika. Hy heeft „een Boek ‘in ’t ligt gegeven over de edele ge- Îteenten en grove ftenen, het welk gedrukt iste Leiden 1647 in O&tavo. In de bekende Reisbefchryvinge van Jan Baptift Tavernier werden in de reifen van Indien het twede boek van het 15 Hooftdeel tot het 25 Hooftdeel verfcheide befchryvingen gevonden van de dia- manten, paerlen, robynen , gekoleurde ftenen, Bezoar en andere edele gefteenten van Ooftin- die, benevens een befchryvingeder diamantmy- nen parelvificheryen enz, $ 14. Zommige fchryvers Ae verhandelingen en aanmerkingen in het ligt gegeven over deze of gene byzondere zoort van ftenen, gelyk als by voorbeeld over de Barnfteen , over de Ooft of Weft-Indifche Bezoar-fteen, over de Piedro del porco , over de Lapis Armenus , over de Bloed fteen , over de harte fteen „over delapis ZEtites, over de ligtende fteen van Bo- logne, over de lapis Liyncurius , over de Gra- veelfteen , en verfcheide andere gefteenten. Maar van deze fchryvers zal ik byzonderlyk Ípreken op de plaats daar wy van dezelve in onze natuurlyke hiftorie van de ftenen komen I 4 KSe 136 Natuur-en Konff-Kabinet, 15. Garcias ab Horto heeft in het Portugyích een Boek over de uitlandfche gewatlen gefchreven. De vermaarde (Carolus Clufius heeft dit werk in het latyn vertaalt, en benevens zyn werken laten drukken in Folio in ’t jaar 1605. Dit werk van Garcias is in twe Boeken verdeelt, op het laatfte van het eerfte boek is een ver- handeling over de edele gefteenren. En dewyl Garcias ab Horto is geweelt lyf-arts van den Portugyfchen onderkoning der Indien , heeft hy gelegentheid gehad om te fchryven van de Ortentaalfche juwelen verfcheide zaken, die an- dere niet hebben geweten. Hy handelt wel meeft van den diamant, van den fimaragd, van den Robyn, van de fapphier , van de hyacinth , van de granaat , van de jafpis , van depaer- len enz. Op die wyze fchryft ook J. HU YGEN VAN LINSCHOTEN. THOMAS ERAS- TUS heeft 1572 te Bazel in Quarto uitgegeven zyn boeken tegens Parafelfus , in dezelve word gehandelt van de voorttelinge der fte- nen, enz, 16. Gelyk als Conradus Gêfnerus in zyn veer- tiende kapittel, daar wy van gefproken heb- ben, van de ftenen handelt, de welke de ge- daante van zommige vifzen en water-dieren vertonen, heeft ook de vermaarde kender der Natuurlyke hiftorie MART'INUS LISTER in ’t jaar 1579 te Londen in quarto uitgege- ven €en Hiftorie van de Spinnekoppen en Slakken van Engeland, benevens een Verhan- deling over de tenen van dat zelfde-Eyland, e NONA SAT fa bel Maart, —— July, 1722. 137 | k die enigzints de gedaante van flakken verto- nen. Zommige Schryvers hebben gefchreven over de vifzen, fchulp-vitzen, hoorntjes, ze- © gewafzen, planten, bloemen, zaden, houten, _ dieren de welke in (teen verandert, en in de __ diepe gronden gevonden zyn, maar van deze en nog verfcheide andere Boeken zullen wy op zyn plaats nader preken. CAROLUS NICOLAUS LANGIUS heeft gefchreven een Hiltorie van de ftenen met gedaantens, van Switzerland. Dit werk is gedrukt te Vene- tien 1708 in quarto; en is een zeer voortref= felyk werk. Onder de Nieuwe Schryvers kan ook geftelt worden EMANUEL KO- NIG. Deze heeft in zyn boek (genaamt het Mineralifche Koningryk, nu laaft gedrukt te Bazel 1703 in guarto) in de derde afdelinge ehandelt van de (tenen. Het 1. kapittel han- delt van de ftenen in het algemeen en van der zelver natuur of gefteltheid. Het 2. kapittel van de oorfprong en de voorttelinge der fte- nen. Het 3. kapittel van de verfcheidentheden der (tenen. Het 4. kapittel van de kleine e- dele gefteentens, van der zelver deugden, en van de voortbrenginge der zelver door konft. Het $. kapittel van de alderkoftelykfte edele efteentens, namentlyk de Diamant, Robyn, Karbonkel’ Granaat , Hyacinth , Sapphier, Smaragd, Chryfolyt, Topaas, Turkois, O- paal enz. Het 6. kapittel handelt van de ede- le gefteentens , die groot van volumen zyn; Als daar zyn de Jafpis, de Agaat, de Ame- thyít, de Carneol de Calcedoon, de Onich 5 het Kryftalenz. Het 7. kapittel van de min- US, der 138 Natuur-en Konft-Kabinet, der koftelyke ftenen, die echter klein van vo- lumen zyn, gelyk als de Zeil-fteen, de Bloed- fteen, Splyt-{teen , de Smirgel , de Lazuur- fteen, de Armenius of het bergblaauw, de /a- pis gloflopetra of Serpentstong , de Star- fteen, de Joden-fteen , de Dadei-fteen, de Morochthus of Melk-fteen, de ierfche fteen, de Arent-fteen, enz. Het 8. kapittel van de ftenen die de gedaantens van verfcheide Na- tuur- of Konftgewrogten hebben, en van de wyze op de welke zy voortgeteelt worden. Het 9. kapittel van de grove en harde fteenen, als de Saxe, de keijfteen, de vuurfteen , de flyplteen, het marmer. Het ro. leapittel han- delt van de onkoftbare grote {lenen , die zagt zyn, als by voorbeeld de kalk-fteen, de Gyps, de fteen van Bologne, de Puim-{teen ‚de T'o- phus, de drup-fteen, die van druipend of lo- pend water ftremt, de Ofteocolla , de Corzu fofile, of berg-yvoor, de Amiant of vlas- fleen, de Spiegel-fteen , het ys van Maria, Talk-fteen. Het rr. kapittel handelt van de koralen. PAULUS BOCCONE, Edel- man van Sicilie, heeft een klein boekje uitge- geven in ’t Franfch, onder den titel van Na- tuurlyke Opfporingen en Waarnemingen omtrent de Koraal, verfcheide gefteentens enz. Dit boekje is gedrukt te Amfterdam 1674, in duo- … decimo. De Heer Johannes Jacobus Scheuch- ferus heeft gefchreven een Natuurlyke Hifto- rie van Switzerland „die gedrukt is int Hoog- duitfch te Zurich 1716, 1717, en 1718 in guarto. _ In het darde deel befchryft die ver- maarde Schryver x. de aarden van Switzerland, en ji iN Maart, —= Ful)s 1722 139 __ en zo wel vette als magere teelaarde. 2. De ‚_ftenen, en onder de zelve verfcheide zoorten ‚van Saxen-fteen , van de fteen uit de welke _ vaten, potten en huisgeraden gedraayd wor- _ den, van de Zandfíteen en van het zand, To» _ _fusfteen, Molefteen, Kalkfteen, Gyps,Wet- ‚ fteen, Marmer, Albaft, klein grof gefteente;, _ als keizelfteen, Amianth of Vlastteen , Talk- __fteen, Moskovifch glas, doorfchynend vrou- wen ys of Cryftalagtige {teen , Goudfimits __fpathendeftenen die verfcheide gedaantes ver- _ beelden; Graveelfteen , Kat-oog , Agaat, Gra naat, Amethyft , Karbonkel, Kryttal , val- fche of Europifche Diarnanten , Vuurftcen of Swavelfteen, Berggroen, Glimmer ; een om= ftandige befchryvinge van (tenen, of verfteen- de dingen, dewelke de Heer Scheuchzer aan- merkt als merktekens , gewrogten en over- blyfzels van de Zondvloed. In het jaar 17os is in * Hoogduit{ch te Neurenberg wederom herdrukt, en vermeerdert in ’ licht gekomen KONST- EN WERKSCHOOL, in twee delen in guarto. Het vierdeboek van het eer- fte deel handelt van de natuurlyke edele ge- fteentens, van de paerlen , van de koralen; van de grove ftenen, van de Seilfteen. ‚In het twede Boek van het eerfte deel word gehan* __delt van de bereidingen van allerhande edele ge= | fteentens ‚en Amauzen te maken, vari alderhan= de zoort van koleur-glas , glazuringen en foe= lien te bereiden. Dog, altes-is.meeft van woord _tot woord gefchreven uit het boek van Kunke __lius , daar wy daatlyk nader van zullen {pre- ken. BENEVENUTOCELLINI „eenver- maard r40o _Natuur= en Konft-Kabinet , maard Juwelier in Italien, heeft in de feftien- de eeuw een Boek gefchreven over de {teen- werkers koatt het bereiden en zetten der edele gefteenten, over het maken der foelien, over het goudfmeden enz. Het welk zeer hoog ge- waardeert word. Maar wat moeite ik ook heb- be aangewend heb ik tot nog toe dit boek niet konnen magtig worden. 17. Enige treffelyke liefhebbers van natuur en konft hebben op aldernande wyze getragt de edele gefteenten na te maken door kont. Zom- mige hebben over deze zaak Boeken gefchre- ven, of in hunne werken Verhandelingen in- evoegt. JOANNES BAPTISTA Bl- ELLI heeft in het lraliaanfch een boek ge- fchreven over de konften, geheimenen konft- — ftukken van metalen en mineralen. Dit boek is in het Hoogduitfch vertaalt door Petrus Uffenbach , en onder den tul van GUL- DENE KUNST gedrukt te Frankfort 1603 ingzarto. Dit werk beftaat uit 13 hoofdftuk- ken. Het agfte hoofd{tuk of boek handelt van de edele gefteenten die door konft gemaakt worden: van het maken der Smaragden , Ro- bynen , Granaten , Hiacinthen , Sapphiren, Turkoifen, Topaazen, koralen, paarlen, en een groot getal andere koftelyke ftenen : ins- gelyks van het graveren der edele gefteenten, het maken van Spiegels, vernifzen,foelien enz. 18. ANTONIUS NERUS van PFlorenfen heeft #s 4 vl } 5 Maart, = Julys 1722. 14r _ heeft een Boek in ’t Latyn gefchreven , het _ welk gedrukt is te Florenfe in guarto, en na- db derhand 1668 te Amfterdam in duodecimo, en __ paderhand te Amfterdam wederom herdrukt _ 1686 in 12. In dit werk word zeer naaukeu- _ rig befchreven de konft om glas te maken: de _ glasblazers konft : het toebereiden van alder- _hande zoort van Amauzen : alderhande edele _ gefteentens na te maken door konft: het ma- _ ken van foelien en alderhande zoorten van _fehilder-lakken: het bereiden van Spiegel-fpys. CHRISTOPHORUS MERRET, Engels- man, heeft zeer geleerde aanmerkingen er aantekeningen over dit werk van Agtonius Ne- rus uitgegeven, die ook agter het werk ges drukt zyn met een aanhangzel over de glas-o- vens, en werktuigen der glasblazers met Fi- guren uitgebeeld. LEME JOHANNES KUNKELIUS heeft in het jaar 1679 in ’t Hoogduitfch uitgegeven zyn vollkommene Glasmacher-kunft, gedrukt te Frankfort in guarto. Het eerfte deel be- helft een overzettinge van het boek van Anto- nius Nerus met de aanmerkingen van Chrifto- phorus Merret, uit het Latyn in ’t Hoog- _duitfch. Verrykt met ophelderingen en ver. klaringen van Kunkelius, in de welke het maken der edele pefteenten, Amaufen, Dou- bletten, en Spiegels, zeer veel verbetert word. Het twede deel handelt van de kont van glas- « fchilderen of inbakkeu van koleuren in glas: het maken van Delfs poftelein : van a eent. i4z Natuur- en Konft-Kabinet , fteentjes met alderhande fchone koleuren: het glas-blazen met de lamp: van het gieten van alderhande bloemen, lof en kruiden van zul- ver: van alderhande Gypswerken : van zeer fchone lak-vernifzen: vergulde en gemarmer- de pampieren : het maken van alderhaude ftrooyglanzen en goudkoleurige bronzen : ver- fcheide verburge konften enz. Agter dit zeer uitmuntende werk word gevonden een ver- handelinge over de natuurlyke edele gefteen- — tens, paerlen en juwelen. n 136: Van alle de welke tot noch toe gefchreven hebben over de konft van glas te maken, als ook over het maken van edele gefteenten door kontt , heeft niemant met zo veel zekerheid en welbeproefde en ondervonde kennifle ge= fchreven als deze Johannes Kunkelius. Als de Lezer de volgende Schryvers , als ook de teetsgemnelde over die zelfde ftof benevens Jo- _ hannes Kunkelius geliefd na te zien, zal ’s mans proefkundige wetenfchap baarblykelyk genoeg doorftralen. JOHANNES JACO- BUS WECKERUS van Bafel, die gebloeid heeft in ’t jaar 1562, heeft een werk gefchre- ven over de geheime konften, het welk in 17 boeken verdeelt en te Bazel 1582 in Qdfavo gedrukt is. Dit boek is dikwils te Bazel her= drakt; áls ín de jaren 1588. 1592. 1629, 1642 én 1662. Deze Schryver handelt in "het elfde boek over de geheime konften der ftenen eh édele gefteentens. GE (4, PE Maart, — Julys 17i2. 143 21. JOHANNES BAPTISTA PORTA, Napolitaan, die gebloeid heeft 1560, heeft een werk gefchreven over de Natuurlyke To- _verkonft, of de wonderwerken der Natuur, gedrukt te Antwerpen 1561 in O@Zavo, en verdeelt in 4 boeken. Dit werk is naderhand, in 20 boeken verdeelt, verfcheide maal her- drukt. Als te Napels 1569 in folio. Te Frankfort 1591 , als ook 1597, en 1607 in otavo. Te Hanover 1644 in o@avo, Te Leiden 1644 en ook 1ószin 12. Te Am- _fterdam 1664 in 12. De Schryver handelt in het zesde boek van dit werk over het Nama- ken der edele gefteenten, het maken van du- _bletten, van Smalten of Amaufen; in het ze- vende boek over de wonderlyke werkinge en aart van den Zeilfteen. enz. 22: ATHANASIUS KIRCHERUS heeft in zyn boek De Orderaardfche Wereld (het welk gefchreven is in ’ Latyn ; en te Amfterdam 1664; en ook naderhand in ’t Nederduitfch vertaalt, gedrukt is in fo/zo) over het namaken der edele gefteentens gefchreven. Maar deze Schryver {chynt vandiezaken zelfs zeer weini- ge proef-ondervindingen gehad, ende Schryvers maar op goed geloof uitgefchreven [te hebben. Want het grootfte gedeelte van zynvoorftellin- gen en befchryvingen van het namaken der Ede- le gefteenten zyn niet goet: _ Anderzints heeft hy zeer naarftiglyk by malkander vergadert , en ook in een zeer goede ordre voorgeftelt een aeer brede befchryvinge ván de ftenen ‚ onder den 144 _ Natuur-en Konft-Kabinet , den tytel van STEENAGTIGE ZELFS- STANDIGHEID DES AARDRYKS: ‘In dewelke Aircherus veel meer uit eigen bevin“ dingen en eigen oordeel befchreven heeft als over de bovengemelde tof. Hy handeit 1. van de veelvuldige verfcheidendtheid der fte- nen , 2. van de oorfprong der bergen ; 3 van de verfcheide koleuren der grovc en edele ge= fteentens ; 4 van de oorfprong der Diaman- ten en doorfchynende gelteentens , $ van de verfcheide gedaantens, formen en beeltenifzen der grove en fyne ftenen ; 6 van de oorfprong des zaps door de welke zommige zaken ver= fteent worden; 7 van verfcheide zaken die in fteen verandert zyn; van de ftenen die in de Dieren gevonden worden; 8 van het onder- aardfche hout en de fteen-kolen ; g van de Asbeft en van de Barnfteen; ro een tafel van de geftaltens en kragten der edele gefteentens; ir van de twaalf (tenen van den Borftlap ; 12 van de edele gefteentens die in Tyrol gevon= den worden; 13 van de ftehen die in de zee- wateren voortgeteelt worden ; 14 van de gla- zen de welke Amaufen of Smalten genaamt worden, en de welke gebruikt worden tot a= molieerfel, en tot het nabootzen van de geko- leurde edele gefteentens ; 15 van de manier door de welke de gekoleurde ftenen uit de Amaus of het fmeltglas bereid worden; 16 van de foelien die onder de gefteentens ge- plaaft worden, enz. dat Over het bereiden van de edele gefteen- tens Maart, — July, 1722. Has __tens door konft hebben ook gefchreven AN- _ TONIUS MIZALDUS, ALEXIUS _ PEDEMONTANUS, LEVINUS LEM- __NIUS van Sirkzee, SCALIGER, SCO- TUS, en enige andere, van de welke wy __na dezen nader zullen {preken. Verfcheide __Alchymiften, die by malkander vergadert zyn _ in het bekende Zheatruim Chemicum,het welk ij in fes dikke o@aver gedrukt is te Frankfort __1602,1613,1622 en 1661 , hebben verfchei- de wetenswaardige zaken verhandelt van de ‘oorzaken , voorttelinge , fchikkinge, te za- __menftellinge, koleuren , bereidingen , deugden en kragten der grove en edele gefteentens , paarlen, koralen, fteenzappen enz. Maar de- wyl deze fchryvers zeer veel fabelen , onderftel- lingen en bygelovige vertellingen onder vele goede zaken gemengt hebben , moeten dezel- ve met veel onderfcheidinge gelezen worden. | ò4. Nadat wy nude antie Schryvers, de= welke over de grove en edele gefteentens en derzelver bereidinge door konft gefchreven heb- ben, aandenlezer hebben bekent gemaakt , zul- len wy overgaan tot de algemene befchryvinge van de grove en fyne gefteentens. Het onderfcheid zo wel van grove als fyne ftenen is zo menigvuldig , dat de Schryvers, die al te methodifch over deze (tof gehandelt hebben, daar door zomtyds niet weinig in verwarring ge- „raakt zyn. Want zo ras als zy door een al- gemene defizitte hebben. gaan bepalen wat zy verftonden door grove ftenen , en door welke BEN DEE. ’ K hboe- 146 __Natuur- en Konfl-Kabinet , hoedanigheden de fyne ftenen van de groven moeften onderfcheiden worden, is hetdikwiis _ gebeurt , dat zommige onder de fyne (tenen maar als grove ftenen, zyn angemerkt en re boek gettelt. Zommige hebben onder de fyne gefteentens geftelt.de barnfteen , de gitíteen , de Bezoar , zommige geftremde zappen , of zeer fyne en harde aardagtige lichaemen „dewel- ke wederom van andere uit het geflagt der te- nen geheel uitgemonftert zyn: maar wy zullen ons met alle die gezogte en fchoolfche fubti- liteiten in het aiderminfte niet belemmeren , en onder het gefteerite aannemen alles , dat door het gebruik , en in het algemeen daar voor gehouden word. Buiten deze zaak isook myn voornemen om over de-ftenen te handelen op een vryen en ongebonden trant, Want dewyl de natuur in deze zaken zo vol verandering , zo menigvuldig en zo ryk is „ oordeel ik dat wy aan dezelve te kort zouden doen , als wy dezelve in een fyflematifche order wilden be- klemmen. Het zal ook aan een leerling veel minder verwarringe , of gelegentheid tot on= nutte twiftingen baren , dat wy in onze be- fchryving komen te volgen den natuurlyke or- der, alsdeftyve en fchrale leer- of fchool-order. aks Wy vinden een Natuurlyk of wezentlyk onderfcheid in de (tenen , ten opzigte van groor- heid en kleinheid. Want zommige ftenen ko- men te groejen tot de grootheid van ontzache= lyke bergen, rotzen als eylanden „ ja halve landfchappen ; daar in tegendeel andere ia! 8 er= __ Maart, == Jul, 1722. âgy _deromzeef klein zyn, als de Diamant, en ver- __fcheide andere fyne en edele fteentjes ofgem- _ men. Het verfchil tufichen zagt en hard is _ook zeer zakelyk in deftenen te vinden. Want ___de Diamant kan zonder tegenfpraak voor het _ _hardíte ligchaamdes;werelds gehouden worden. __Daar ondertuffchen in vergelykinge van die en __andere harde edele ftenen, de Gyps , de Talk, __de Puim-fteen, het Albaft , de Barn-fteen, de _ _Gitfteen, de Amiant enz. Zagt zyn. Het onderfcheid van hardigheid is zo aanmerkelyk , dat een zeer ervaren Diamant-Slyper en groot juwelier my verzekert heeft, dat de hardigheit van de alderhardfte gekoleurde fteen , by den diamant is, als een tegens tagtig , datis dat den diamant tagtigmaal harder is als de Robyn, of of Sapphier, de alderhardfte onder de gekoleurde edele gefteentens , dat zelfs geen Diamant is. | zó. Ten opzigte van de Doorfchynendheid en | ondeorfcheynendheid vinden wy ook een be- ftendig en natuurlyk onderfcheid in de ftenen. Want zeer veel ftenen zyn doorfchynende, en andere , gelyk als genoegzaam bekent is ‚ on- doorfchynende en donker ; gelyk als by voor- beelt onder de Edele gefteentens zyn doorfchy- nende de Diamant, de Robyn, de Karbonkel, de Hyacinth , de Sapphier , de Smaragd „de Beryl, de Prafius of look-groene fteen , de Chryfoprafius’, of look-groene ftenen met gout- geel. doormengt , de. Rubicellus , ( een fteen tuflchén de Spinellen en: Hyacynten , ) de Spi- mel-Robyn „de Granaat, de Chryfolyt , de Bi K 2 Aman- nn tan nnn nne nd 148 Natuur-en Konft-Kabinet, Amandin , de Ballaflius , ( een minder zoort ‘van Robyn) de Almandyu, (een {teen tuflchen de Granaat en Robyn) en noch verfcheide an- dere; En onder de edele (tenen zyn wederom ondoorfchynende de T'urcois, de Sardonyx , de Opaal, en verfcheide andere; gelyk als ook dit onderfcheid van doorfchynende en ondoor- fchynende onder de grove ftenen zo algemeen bekent is, dat wy het geheel onnodig oordelen omftandig van het zelve te fpreken. B. Het onderfcheid van lelyk of fchoon , als ook van overvloedig of weinig en zeldender , is of niet ftellig en natuurlyk, of hangt enke- yk maar af van deagtinge der menfchen. Maar niemant zal tegenfpreken , dat de ftenen we- zentlyk onderfcheiden zyn in gekoleurde en ongekoleurde ftenen. . Ten opzigte van de be. naminge der tenen diend de leerling ook aan- temerken , dat de geleerde door den naam (te- nen gemenelyk verftaan allerhande grove fte- nen en door de benaminge van edele gefteen- tens , alderhande dierbare, konftbare, of fyne, of verwonderenswaardige {tenen ; Maar on- der de Naam van gemmez worden afzonder- lyk alderhande kleine, of doorfchynende , of fchitterende, of zeer koftelyke juweel {teentjes verltaan, 28. ' De ftenen moeten zo wel onder de leven- | dige ligchamen geftelt worden als de plantge- wafzen want zy komen voort uit zdad; zy wor- Bn Maart, —= July 1722: 149 worden gevoed, vermeerdert , en: groeyen „in de gronden of in hunne moer leggende ,daag- B, jks zoo lang aan, tot zy eindelyk hunnever- _eifchte volmaaktheid bereikt hebben ; ook ko- men zy te fterven , of te bederven „ of uit hun zelfs , of ook wel,door verrottinge , of door ontbindinge , veroorzaakt door lichamen, _die tegens hunne gefteltheid ftrydig zyn. Alle deze zaken gebeuren in de ftenen zeer lang- zaam „en minder baarblykelyk voor het: oog’ __der menfchen als in de menfchen , dieren , plantgewaflen , eriz, „Als wy zeggen dat de {tenen leven , zal de lezer wel aanmerken, _dat wy door dat leven niet anders verftaan als het vegebatile , en. geenzints het dierlyke le- ven ; Het welk onderfcheiden is door: de ver- mogens van denken ‚ gewaarworden „ of voe- len, en zich uit zich-zelfs.te bewegen. Welk leven tot nogtoe niemand (die geen manne- tjes in de maan wilde fchilderen ) aan de (tenen heeft toegefchreven | _ KE „29. ___ Dat de ftenen hunnen oorfprong hebben uit vloeibaare of ten minfte uit zeer zagte en we-- ke delen ontdekken wy uit verfcheide waar- neminger , en word met veel ondervindingen beveftigt. Want wy ontmoeten verfcheide bron- nen en vloeibaere, wateren, dewelke!of geheel in {teen veranderen ‚of van dewelke ftenen komen te groeyep aan de wanden van de bui- zen , door dewelke dezelve komen:te vloey- en, of aan de wanden, randen, en gronden over dewelke dezelve over ftromen., of be- Ale K 3 ne- nn le di yo _Natuurs en Konft-Kabinet „ nevens dewelke dezelve komente vloeyen, of in: dewelke verfcheide ligchamen:in. {teen ko- mea te veranderen; van de verwulften van zom- mige onderaard{che kelders , fpelonken „ uit- geholde, (teenrotzên, badítoven., zyperen ‚en druppeu vloeibare zappen”, diein (teen veran- deren, en:-alderhande gedaantens aannemen. Van zommige Hooge lteenrotzen ‚en ontza- chelyke fteenbergen „ lekken en druppen vloei- bare (toffem, die allengskens in zeer grocte fteen- kegels „die zeer helder en doorfchynende zyn, als zy geklooft worden ,-komen te verande- ren.’ t 30 JEN ai 7 rj 30% Î --De bovengemelde aanmerking geeft. ons licht om te konnen’ verftaan ‚de ongemene doorfchynendheid van zommigesedele gefteen- tens , die buiten alle twyfel , eer zy nog tot hunne kardigheid gekomen zyn.geweeft „ be- ftaan hebben uit vloeybare:en doorfchynende delen, gelyk als het helder en doorfchynendt ys, | uit helder en doorfchynend water , of gelyk als de heldere en doorfchynende kryftallenvan opgelofte metaalen , mineralen , zouten van potafch , of van ontelbaareandere logen „meet of ‚minder doorfchynende en helder zyn , na dat die logen: zelfs zomtyds meer of min. ge- zuivertiengefsltreert zyn geweeft. Maar alfchoon _ de doorfehynende gelteentens geboren worden uit zuivere en doorfchynende zappen, moeten | wy nieb!menen dat deze zappen enkeld: water zyn. Geenzints, Wy konnen zelfs de {waarfte | rmetaalen en mineralen zodanig in zommige fmelt- | Í _ Maart, — Jul), 1722. LSE fimeltvogten oplofzen , dat dezelve „in de boezem van deze vogten ‘hangende , niet an= ders fchynen te zyn als zeer heldere en door- fchynende wateren. Wy konnen de metalen en mineralen tot kryftallen maken , en deze kryftallen laten fmelten in fchóon regenwater, zonder dat het regenwater daar door deszelfs vloeibaarheid, of ‘doorfchynendheid in het al- derminfte komt te verliezen. Gelyk als blykt in devitriool van yzer, koper, Chryftallen van zulver, van kwik- zulver enz. Ks __Om ‘aan een’ onkundig lezer hier van een denkbeeld té geven , zullen wy met een zeer ligte proef ophelderen,’ en aantoren hoedanig het fchoon régetn-water , kän in zich beflui- ten een f\vaar metaal , mineralifche Chriftal- len en zoute ligchaamen , en echter zyn zeer vloeibaar, helder en klaar. . Neemt fublimaat van kwik-zulvér, Het welke niet anders is als kwik-zulver, dat met het zuur van vitriool zout en falpeérer is vaftgemaakt , en in 'krif- tallyne bloemen is opgeheven ‚ of gefublt= meert aan het bovenfte gedeëlte van het /xb/i= meerglas. Weerpt een groote menigte van de- ze fublimaat in fchoon regenwater, en gy zult ‚ de fublirmnaat voor uw ogen zien verdwynen , enin het water zien weg fmélten. Het wa- ter word door deze ingewurpen fublimaat of opgeheve kwik wel zeer verwonderens waar= dig fwaar vangewigt, maár niet het aldermin: Île troebel, of onklaar ; in tegendeel fchynt het water daar door te worden veel doorfchy- K 4 pn nen- isz Natuur-en Konft-Kabinet, nender en helderder ; ten minften verkrygt het zelve een blixemende zulverkleurige glans , die wel waardig is om met aandagt befchout te worden. Als wy nu in agt nemen welk een {waren ligchaam het kwik-zulveris , hoe grof de ligchamen zyn die met deze fublimaat vermengd zyn,nameatlyk de zuren van ons keu- ken-zout, van de vitriool, en van de zalpeter ; blykt uit deze proef overvloedig genoeg , dat enkeld regenwater in deszelfs boezem kan dra- gen en befluiten metalen, mineralen, en fwa- re zouten, zonder dat daar door deszelfs door- fchynendheid of vloeibaarheid in het aldermin- fte word belet. Het welk wy,als zulks hier vereifcht wierd , met een ontelbaar getal an- dere proeven zouden konnen beveftigen. 3Àe Als dan de vloeibare en doorfchyrende zap - pen , uit dewelke de doorfchynende ftenen hunnen oorfprong hebben, geen enkeld water zyn, maar in hunnen boezem konnen verber- gen alderhande fware lichamen en metallyne , mineralifche of zoute wezens , moeten wy ook niet geloven , dat de ftenen zo wel grove als fyne uit enkeld water komen te groeyen ; maar uit zappen , die met alderhande delen be- vrugt en befwangert zyn. De verfcheidenheid van de ftoffen, dewelke zich in zodanige zap- pen bevinden , zyn ook de oorzaak van de verfcheidenheid der tenen. Hier moet in zom- mige gevallen ook bygevoegt worden een on- derwerp, in het welke zommige van deze zap- + pen rad B, fin rijs _ Maart, — July, 1722. 1yà en Zich komen in te wikkelen want na dat et onderwerp verfcheiden is , daar zodanig een fteen-makend-zap zich inboezemd zal ook buiten alle tegenfpraak de fteen , die daar uit te zamen geftelt word , onder{cheiden zyn. Het is zeer wia Here dat de koleuren van rood, blaauw , geel, groen , paars , en vorder alleandere koleuren, dewelke wyinde Edele gefteenten vinden, geboren worden van de metallyne en mineralifche dampen, of zap- pen , door dewelke dezelve gevoed of door- trokken en doorwazemd worden. De lezer zal hier zelfs niet begeren aan te twyfelen , als hy agt geeft op de twe volgende aanmer- kingen ; Als eerftelyk: dat in Ongarien, Bo- hemen ‚Saxen „en verder in verfcheide andere plaatzen van Duitífchland , mitsgaders in En- geland , Vrankryk, Italien , en buiten twyfel ook ín Ooft- en Weft-Indien , of over aldaar metaal en mineraal-aderen in de gronden ge- vonden worden, de edele gefteentens gemeen- lyk groeyen , en gevonden worden , niet al- leen in de metaal- en mineraal-rykegronden, maar zelfs op die gedeeltens van de gronden , alwaar de metaal en mineraal dampen het meeft komen door te wazemen. Op de plaats van % * gebergte of van de gronden, alwaar een me- taal- of minerael-ader onder de gronden door- loopt , geeft dezelve zyne voornaamfte uitwa- zemninge. Wy moeten een metaal- of mine. taal-ader aanmerken als een wezen dat een ‚ fcheidinge in de gronden of in de ontzagchelyke ber- rs4 __Natuare en Konft-Kabinet, - bergen maakt. Dewyl dit wezen in de ber- gen , of onderaardfche gronden , door het on- deraardfche vuur gekookt, en tot zynerypheid word gebragt van de dampen en onderaard{che zyden en van alle wegen uit het gefteente en van onderen na dit wezen toe komen te fchie- ten „, konnen wy ook wel begrypen , dat de overtollige dampen hunnen meeften uittogt „maaken op die plaats van de gronden of bergen , daar zich deze metaal aderen op het kragtigfte komen te bevinden, en in diergelyke plaatzen worden de meefte Edelegefteentens gevonden. En dewyl deze dampen met alderhande meta- Iyne en mineralifche delen bevrugt zyn, is het zeer wel te begrypen , dat de koleuren , die wy inde Edele gefteentens bevinden, voortko- men van de metalen en mineralen. 24. Detre zaak word nog nader beveftigt, als wy overwegen de manier , door de welke de Edele gefteentens worden nagemaakt, “Want dit gefchiet door een zeer zuiver en fchoon glas , dat wy van metaal-afchen, en van het gewoonelyke zuiverfte, en befte glas maaken,en door het byvoegen van enig metaal of mineraal zodanige fchoone koieuren geven, als wy zelfs begeren. Want elk metaal geeft aan het zui- vere glas zyn byzondere koleur. Gelyk ik op zyn plaats nader zal bewyzen. Maar omdateen leerling aan de kennifle van de mineralifche vitdampingen. uit de -metaal-aderen zeer veel „Belegen legt „, om,te begrypen den regten oor- fprong fyne geeften , dewelke van onderen van ter -_ EE br td td en APE Maart, == July 172 155 _fprong van de fchone koleuren die in de edele _gefteentens gevonden worden zal ik van die zaak nog een weinig meerder fpreken. SRE roa e 25- En „Op die plaatzen, onder dewelke de metaal- aderen lopen , worden in de dek-aarde, of teel-aarde gevonden leem, zand, kleyen , mer- gels, vette .aardens „ afgebrokkelde (tenen en eentjes van alderhande geeftige koleuren , of letten die dikwils zyn vol fchoone verwen. Deze koleuren- worden in die verfcheide we- zens , infgelyks als wy van de edele gefteen} tens gezegt hebben , voortgebragt van de mi- rieralifche en metaalagtige uitwazemingen en dampen „die uit de metaal-aderen of mineraal- aderen opryzen, en door dezelve komen hene _ te dringen.in-hunner uitgang, in de opene en __Yrye lucht „of dag , zo als wy zulks noe- men. ge „op 3 „126: „Even onder de teel-aarde , door dewelke de metaal-aderen, overdekt worden „legt gewoon- lyk nog eenander dekzel, het welk de naam heeft van zeep-fteen. ‚Dit dekzellegt ook zom. tyds wel -bloot:„-op die plaatzen daar geen teel-aarde „ of keizel, of bomen , of andere ftoffen gevonden worden. Dit dekzel is een Ímerige fteenachtigheid even alsof die gehele berg met: {paaùfche zeep „ die een weinig vit … den groenen «ziet, beftreken: was, en over „al met kleine fcheurtjes gefcheurd was. Maar deze zeepfteen iszadanig open ‚ en togtgatìg, 8 dat 156 __Natuur- en Konft-Kabinet , dat de metaal-dampen zeer licht door dezelve komen heen te dringen. Want de zeepfteen verkrygt van deze dampen al zo wel , als de daer nog opleggende teel-aarde alderhande ko- leuren van root, geel, bruin „en zelfs wel fwart; gelyk wy dik wils zien dat de teel-aarde ‚boven de yzer en de tin-aderen dikwils fwart van ko- leur komt te worden. Door deze koleuren worden zomtyds wel nieuwe mynen ontdekt; voornamentlyk als dezelve, als byzondere ro- de , gele , bruyne , groene, fwarte en andere ftreken over ’t gebergte, of langs de gronden voortlopen, 27 Deze gekoleurde ftreken zyn zeer ongelyk van breedte , want de breedte van de metaal aderen is zeer ongelyk. Zommigezyn breed tien treden , S treden , vyf, en drie treden , een el, andere een halve el, andere een voct, zommige maar een halve voet, of 4, of 3; of 2 duim. In de bergen , door dewelke de- ze aderen doorkruizen, vertonen zich aan wederzyden van de metaal-ader fcheuren, de- welke zich naer het zelfde geweft het zy ooft, weft, zuiden of noorden ftrekken „daar de me- taal-ader na toeftrekt , deze voort ftrekkinge word geboren van de kragt van den metaal-ko- kenden damp , die deze fcheuren in ’tgeberg- te langs de metaal-ader komt te maken , en dewelke voortbrengt die koleuren, die gevon- den worden in de zeepfteen, in de teel-aarde, kleyen, vette berg-kleyen,liemen , fteentjes, en zelfs ook edele gefteentens , die dik- wils in deze ftreken gevonden worden. } 28. / Maart, July, 1722. 157 28. Op dat een leerling nog klaarder zoude konnen begrypen, dat de gekoleurde edele ge- fteentens gevued worden door de zelfde voed- zels , door dewelke de metaalen geteelt wor- den ; ftaat aan te merken : dat de vrugtbaar- heid van de metaal-aderen al zoo wel afhangt van den overvloed van fcheuren , en vervol- gens dampen , als de overvloet van de edele gefteentens , van de metaalrykheid en metal- lyne doorwazeminge van den grond. Alseen metaal-ader geheel zonder enige T'oevallighe= den door een gebergte voortftrykt , is dezelve gewoonlyk zeer arm van erts, maar als tot dezelve invallen, of door dezelveheen {nyden andere metaal-aderen, {cheuren, kloven enz. verkrygt dezelve daar door een groote vrugt- baarheid , en erts-rykheid. want dewyl de me- taal-ader hun voedzel moet trekken uit het gehele ligchaam en gelteente des bergs „kan zy niet genoeg gevoed worden, als de vafte (teen des bergs door de natuur niet word gekloofd, gefcheurt , “doorgekruift , en doorboort met alderhande aderen , kloven en fcheuren. want deze fcheuren zyn de kanalen , door dewelke de dampen worden gedreven, om de metaal ader te voeden , en deze dampen , door de- welke de erts word gevoed , zyn ook die zelfde , door dewelke de edele gefteentens hunne fchone koleuren verkrygen. Waardoor aan onzen geeft zeer openbaar. word , dat de gekoleurde edele gefteentens een uitftekenden overeenkomft. hebben met de metalen, en me- tallyne mineralen, 29. 158 __Natuur- enn Konft-Kabinet, 29. Het is niet alleen eigen aan de edele gefteen- tens , hunne koleuren te: ontvangen van de mineralifche en metallyne dampen-en uitwa. zemingen „ maar ook aan de grove ftenen, van dewelke gehele bergen gegroeid zyn. Want de bergen , in dewelke metaal- of mineraal- aderen groeyen , zyn gewoonlyk van de ene of de andere koléur. In de bergen welker fteen van een blaauwe koleur is, worden dikwils metàal-aderen gevonden. Het goud, of zul- ver , of koper , of zomtyds wel alle drie te zamen verenigt , want die drie metaalen zyn %X, die gewonelyk ook in eene erts groeyen, waut zelden gout zonder koper en zulver , word menigmaal gevonden in bergen , welker fteen is fchilferagtig, blaauw van koleur, vaft en zeer zuiver, Zomtyds is ook wel het ge- fteente van de bergen , in dewelke de goud- aderen groeyen’, donker-blaauw , “zuiver en mild, Het zulver-erts groeit ook dikwils in blaauw gefteente , dat zeer vaft , fwaer en zeer helder is. ‘Zommige goud-aderen , of ook wel zulver-aderen en zomtyds ook wel tin-aderen worden gevonden ín bergen , wel- kers gefteente blaauw en zeer fplytachtig , en vol wilde granaten is. Zomtyds worden ook. de zulver-aderen gevonden in bergen , welker fteen is blaauw en zeer fplytachtig met veel wilde granaten , kalkagtige adertjes , en kalk klompen , en vol querts ; het welke een har- de, droge en dorre bergftof is. Zomtyds wor= den ook koper-aderen gevonden in Ee -_ WEel- Maart, July, 1722. 1fg ker fteen blaauw en fchilferagtig is, met kleine adertjes , en groene kloven. Ook worden zomtyds goud-aderen gevonden in gefteente dat donkerblaauw is, en in het welke gevon=- den worden rode , bruine, groene en witte aderen. Zomtyds worden zulver- aderen ge. vonden in bergen, welker gefteente is van een donkere water-blaauwe koleur. Een zeer hoog donkerblaauw gefteente wy{t lood aan. Een helder witachtig-blaauw gefteente wy{t dik wils goud aan. Zomtyds worden ook lood-my- nen gevonden in gefteente dat wit en blaauw is. Zomtyds word ook goud-erts gevonden in bergen welker gefteente groenachtig blaauw van koleur ís. Uit deze waarneminge blykt genoegzaam, dat de metallyne dampen, door dewelke de metalen gevoed worden, geboren worden uit bergen , welker gefteentens geko- leurd zyn. "30. Het fchynt echter dat de natuur niet gebon= den is aan de bepaalde koleuren van de ftenen , maar met dezelve fpeelt, alfchoon dezelveeen en dezelve metaalen. voortbrengt. Want ge- lyk als verfcheide zoorten van blaauw goud erts voortteelt, word ook gouderts gevonden in bergen welker gefteente bruin van koleur is. Zelfs worden gout-aderen voortgeteelt in ge- fteente van alderhandeverwen, als fwart-bruin, groen van. hardigheid als werfteen. Zomrtyds worden lood-aderen gevonden in bergen welt ker gefteente bruin en roodachtig van koleur is, Zelfs worden goud-aderen gevonden in ber- } gen £6o __Natuur- en Konft-Kabinet, gen welkers fteen kool-fwart is. Een fwart donker- bruin getteente wyttinfgelyks goud aan. Een fwart fchilferagtig gefteente teelt koper voort. Een gefteente dat fwartagtig-graauw is , en korftachtig , als met een vatte huid overtrokken , en vol fchierl of ontaarde tin- erts gevonden word , draagt goud-erts. Een wic-graauw gefteente, met blaauwe Afch-ftof, en groene aderen wy{t lood aan. het gebeurd zomtyds wel dat metaal-aderen gevonden wor- den in bergen , welker gefteente wit of zeer weinig gekoleurd is, Want een witachtig ge- fteente, dat zeer mild is, wyft zomtyds zul- ver aan , zomtyds tin , en zomtyds ook ko- per. Een witachtig gefteente met veel katte« zulver wyft zulver aan. Dit katte-zulver is een berg{tof , die ledig is , zeer fchoon blinkt en fchilferagtig op malkander groeid , gelyk als de talk. Zomtyds word wel yzer-erts ge- vonden in een wit zand achtig, en gruzelig ge- fteente. Ook word in dat zeltdegefteente wel gevonden of koper, of blende, dat een blin- kende fwarte , en ook zomtyds gele berg{tof is , of een mineraal-marcazyt die glants ge- naamt word. Zomtyds worden jn wit ge- fleente , dat fchilferachtig is ‚gevonden of zul- ver-aderen, of yzer-erts, of tin-aderen. Zom- tyds word ín een zeer helder en klaar wit ge- fteente kwikzulver-erts gevonden : in zom- mige tinbergen word goud gevonden , in een gruifachtige zandigheid : een ander witgefteente heeft voorgeteelt goud , vitriool, en Aluin. Een ander zuiver zandagtig gefteente wy{t zom- tyds aan rode gulden-erts, en zomtyds zulver- erts. zine da hi | Maart, —— July, 1722. 161 erts. Ik heb over deze zaaken voor dezen zeer wydlopig gefchreven; * maar enige van dezelve alhier herhaalt , om aan te tonen hoe geeltig de natuur komt te fpelen , met alder- hande aangename koleuren, in de metaalryke ‚ ftenen en gronden. e gt. Al zynde Dampen ‚door de welkede (tenen, en Edele gefteentens gekoleurd worden, juift geen enkeld water , konnen wy echter het water niet geheel uit dezelve uitfluiten ; maar moeten het zelve aanmerken , als een vebicu- _lum , door het welke de metalyne geeften , en mineralifche uitvloeyingen worden gedraa- gen. Deze Dampen konnen aangemerkt wor- den ‘als bet fweet der bergen , en dat dezelve verzelt zyn van water, blykt , om dat de bergen ook haar meefte water uitgeven , op de plaatzen daar de metaal-aderen door pafzeres „ even als of die grouwzame grote klcmpen fteen , en ontzagchelyke bergen , aldaer eene ontlaft plaats hadden , voor hunne uirwaze- mingen of hun fweet. Dit (weet, of uitge- wazemde water vertoont zich omtrent de me- taal-aderen in de gedaante van Bronnen ,Born- putten ; hete of warme W ater-wellen, Fon= teinen , Beekjes en Zyperingen van alderhan- de Mineralifche wateren. Maar op de plaetzen van de metaal adefen , daer het onderaardfcle VIL Deer. L vuur % Zie Natuur- en Konft-Kabinet Maart en April 1720, van pag. 319 tot pag. 340, en op , vekfcheide andere plaatzen. ) r6z __Natuur- en, Konft-Kabinet, vuur , door het welke de metalen worden ge- kookt en ryp gemaakt , kragtiger is , gaat dit fweet op na de lucht, in de gedaante van een onzichtbaren damp, en deze damp is eigentlyk mede een wezen, door het welke de {tenen en de edele ftenen wordengevoed, en alderhande fchone koleuren komen te ontvangen. Als de bergen deze damp met-boven gewoon geweid komen op te íloken, word dezelve in demor- genftond veeltyds gezien , als een zeer dik- ke nevel en rook „gelyk aan niemand die om- trent die piaatzen verkeert heeft, onbekent kan zyn. 32 Zomtyds word gefpoelt, door langzaamheid van tyd boven van de metaal-aderen en bergen, een (tof, die zich vergadert in de dalen, inde laagtens , in zommige groote holtens, en putten van de bergen , of beneden gronden „ of ook wel in de beeken, rivieren , en water- kanalen. Deze ftof word genaamt zift-ftof ; om dat uit dezelve het goud uitgezift word. In deze ziftftof worden ook gevonden alderhan- de edele gefteenten , maflyf-goud , goud-kor- len, ftof-goud , Ryke goud-erts , die fwart , bruin, geel, of lyf verwig van koleur is; ook wel lazuur-fteen , granaat-{teen , alderhande marcazyt ‚, zulver, kwikzulver-erts enz. In diergelyke zift-ftof worden te Eule in Bohe-, men gevonden, de wilde granaten , alderhan- de wilde mineralen, als Schier! , yzer-korlen, gout-korlen met alderhande koleuren , als bruin, en met {warte punten, gele, en Iyfver- wige plekken, enz. Ja Maart; July, 1722. 163 ue 33 ‚ In zommigemetaal-ertzen worden zomtyds zulke ongemeen fchone koleuren gevonden k dat de koleuren van deberg-{teen ‚van dewelke wy gefproken hebben, by dezelve niet eens in vergelykinge komen , en zelfs zo ongemeen fehoon , en ook zommige zodanig helder _en doorfchynende zyn, dat indien de zelve niet _al te zagt van zelfftandigheid waren, zy zom- tyds voor gekoleurde Edele ftenen zouden kon- nen doorgaan , gelyk als onder een groot ge- tal anderen, by voorbeeld die zulver-erts, aan welken wy den naam geven van glas-erts , is _ zomtyds ongemeen fehoon van koleur zen doorfchynende , op. de wyze als het heldere Hoorn, het welke gebruikt word in de- lan- taarns, in de plaats van glas. Zommige van dezezulver-erts is van een uitmuntende groene koleur : zommige is ligt rood ‚doorfchynende als een Robyn ; Andere is donker rood; aan zommige word de naam gegeven van rood-_ gulden erts ; aan andere van wit-gulden-erts zommige is van koleur ligt bruin. Ld 34e In zommige gefteentens en ertzen word zo- danig een kragt vanl koleur en verfitof ge= vonden dat dezelve alle andere verf-ftoffen te boven gaan, gelyk als blykt aan verfcheide zoor- ten van mineralifche afchen , aan de ultrama- rin verw die uit de lazuurfteen gemaakt word, aan het fermilioen dat niet anders is als erts van kwik , aan het fpaansgroen, aan de kobolt of 12 ‘fwarte 164 _ Natuur- en Konft-Kabinet fwarte arfenicum , uit dewelke het blauwzel ende faffer gemaakt worden, aan het konings- geel of het auripigment of geel arfenicum „ het welk een uitwerpzel van de goud-erts is. Aan de mifpikkel vande welke het rus-geel gemaakt word ; aan de verfcheide okers, affchen enz. waar uit zeer baerblykelyk opkomt dat de fcho- ne koleuren van de koftbare en fchone edele ftenen en gemmen geboren worden van de me- talline, en mineralifche dampen , waazemsen zappen der aardens , Metalen en Mineralen ; en Berg-ftoffen in en omtrent dewelke zy wor- den voortgeteelt. / 35: Zommige ertzen , uit dewelke koper ge= kookt word, zyn zodanig fchoon van koleur en doorfchynend als deedele gefteentens zelfs, voornamentlyk die erts of berg-ftof , dewelke koper-glas genaamt word. De koleuren fpe= len in deze ertzen dikwils met zoo veel ver- anderinge van Rood, Geel , Blaauw „en Groen, als of men defchone koleuren van den regen- boog kwam te zien. Zommige koper-ertzen ver- beelden zeer fchone gele {tenen , andere we- derom groene , zommige hemelsblaauwe, an- dere fwarte, Bruine, Rodeen een groot ge- tal middel tinten van alle deze hoofd-koleu- ren. 36. Zommige lood-ertzen beflaan infgelyks uit deorfchynende en gekoleurde (tenen ; zom= mige van dezelve hebben de gedaante van al= baft, NB Ade ld ‘ Maart, —— July, 1722. 16f baft, andere zyn {wart van koleur , andere fchieten zeer aangename punten uit een moer “als wit kryflal. Deze punten zyn zo onge- meen gladt en blinkende als geflepe Diaman- ten. De tin-fteen, uit dewelke het tin gekookt word, vertoond zich ook met ongemeen vele _€n verfcheide fchone koleuren ; van dewelke zommige zyn rood, wit, fwart, bruin, vaal; ensdezelve zyn zomtyds zo ongemeen hart , _dat zy even als de Diamanten in het glas kon- __nen krafzen. Onder de tin-fteen vermengen zich veel andere gekoleurde ertzen en minerale ftoffen, als by voorbeeld , doorfchynende querts, of wit-biinkende Mifpickel, blinkende tal- kachtige , fchyfachtige bergftof , die zagt en van koleur ís als paerlemoer , en katte-zulver genaamt word. Eli De yzer-ertzen zyn ook van zo ongemeen vele en verfcheide koleuren , dat wy byna geen ander metaal van noden hadden alsalleen- lyk maar het yzer, om te bewyzen dat de grove enfyne fteenen „en edele gefleentens, en fchitterende Gemmen hunne fchone koleuren verkrygen van de metallyne en mineralifche dampen , uitwazemingen of zappen. Uit zom- mige erts-klompen van -yzer-erts komen ook pyramidale uitbottingen , gelyk gezien kan worden in Tab. XVIII Fig. 3. die gevoegt is agter ons Natuur en Konft-Kabinet voor de maanden July en Augu(ti 1720. en van dewel- ke ik gefproken heb in het zelfde (tukje pag. 161. Deze uitbottingen vertonen zich insgelyks L3 : als t 166 Natuur-en Konft-Kabinet , als edele gefteentens , en zyn zo glad en aan- genaam als geflepe diamanten , zy zyn piet doorfchynende maar, van verfcheide koleuren, namentiyk blaauw rood, geel; op dezelf= de wyze als het Stael dat aan de lamp geko- leurd is. De yzer-aarde, yzer-erts, of yzer- fteen is van ongemeen vele en zeer verfcheide koleuren ; en ook zodanig overvloedig door den gehelen aardkloot verfpreid , dat dezelve zich byna over al laat zien. Zy word gevon- den by en omtrent alle aderen van aiderhan- de metalen en mineralen. Zy vertoont zich ongemeen veel in de Boven-gronden en aan den Dag , en even onder de veld-of Bouw- aarde , als ook onder alle de andere ertzen ; onder de ertzen van gout, van zulver , van koper, van lood enz, Het vzer is zeer over- vloedig in de Rode hoorn-fteen, en in deber- gen van rood-gefteente. Zomtydsis de yzer- fteen een fchone witte Blinkende en {ware key-fteen , of een Blinkende Bruyne {ware key- fteen. Zommige yzer-{tenen zyn geel-rood , andere bruin-rood , gelyk als de Bloedfteen , andere is wit-bruin van koleur. 38. De zulver marcazyt, of bifmuth is wel niet zeer gekoleurd, maar echter word uit de- zelve met tin vermengt een fchone blauwe afch gemaakt. Op die wyze worden door by- voeginge uit de metalen en ‚mineralen de fchoontte koleuren des werelds gemaakt ; En dat de Dampen van de metalen en metallyne mineralen bekwaam zyn om aan de Eelt ge- een- Ree | Se Mrs dE ach Maart, Julys 1722. 167 flteentens , en ook aan alderhande {tenen , en aardens byzetten fchoone koleuren, blykt aan de ftreken en gekoleurde ligchamen, dewelke boven de metaal-aderen gevonden worden , _en daar wy van gefproken hebben. Gelyk als daar zynde Hoornfteen, en de doorfchynende. quertzen van alderhande fchone koleuren ,„ de fwaerwigtige fpath , dat een {ware berg- erts is, van gedaante als een keyfteen van al- derhande koleuren , wit-blinkend misz-pikkel, talkagtig katte-zulver , kley-aarde die vet is en van alderhande {chone koleuren ‚als graauw , groen , bruin , rood , geel, wit, fwart en veel middeltinten en gemengdekoleuren. Ver- fcheide zoorten van bergmergel, die of geel ‚of bruin, of rood, en van alderhande gemengde koleuren gevonden worden. De goutenko- per-erts-Aderen dragen dikwils op haar boven- fte delen een fchoone Blaauwe lazuur-koleur, hoewel het zuyvere koper-erts veeltyds op het Bovenfte van zyn Aderen een groene ko- leur draagt. Het yzer of het tin dragen veel. tyds aan de bovenfte gedeelten van hunne ade- ren een gele of een rode koleur. Het lood- erts draagd dikwils aan het bovenfte gedeelte van zyn Aderen een licht blaauwe koleur. Op deze zelfde plaatzen worden ook , gelyk als wy aangemerkt hebben, de meefte Edele gefteentens gevonden. 9. Boven elk rondes metaal en ook in elke byzondere Mynen worden ook byzondere E- dele gefteentens gevonden. Want elk byzon- L 4 der 168 __Natuur- en Konft-Kabinet, der metaal geeft zyn eigen en byzondere ko-= leuren. Maar dat ook boven en in een en dezelfde metaal aderen verfcheide zoorten van Edele gefteentens gevonden worden, gefchiet om dat de metaal-aderen zelden zuiver zyn , maar meeft altyd vermengt, of met andere metalen, of met andere mineralen. Het welk ook de oorzaak is , dat de ertzen van een en het zelve metaal , als by voorbeeld van het goud , of van het yzer, of van het koper , zo ongemeen verfcheide van koleur gevonden worden. Dekoleuren zyn zodanige blykbare gewrogten van de metalen , dat dezelve me- nigmaal tot bewys verftrekken van het aanzyn der metalen. Want als een vette kley , of andere aarde maar hoog van koleur is, word zulks altyd gehouden voor een bewys dat on- der dezelve legt een metaal-ader ; voornament- lyk als zelfs ontdekt word een zeer fchone ftreek van verfcheide koleuren van de boven aarde, dewelke wy de bouwaarde of teelaarde noe- men ; of als gevonden “word in de bovengron- den een droge aard-ftof , die of geel, of wart, of rood , of een andere fware koleur heeft , want de koleuren moeten zelfs aangemerkt worden , als een metaalachtigheid , of een roeft van enig metaal , of metallyn mine- raal „en de hoge koleuren vande bovengronden geven een onderaarfche kokinge te kennen , : en een uitdampinge van dezelve. 40. Behalven de metalen worden ia de mynen zelfs ook gevonden alderhande ftoffen , die Te Ae Ald Maart, —— July 1722. 169 bekwaam zyn tot fchone en zeer beftendige verf , en fchilder koleuren. In de zulver-myn van SCHEMNIT Zin Hongarien, word vol- gens de getuigenifle van de Hr. Brouwn in zyne reize door Ongarien gevonden een rode erts die zy aldaar noemen Cinaber van zil= ver. Als deze gemalen en met olie vermengd is geeft dezelve een fchoon rode vermilioen-ko- leur, byna als het eigentlyke vermilion, of de Ciraber van de kwik. In dezelve zulvermyn worden ook gevonden Amathiften, en in de grote kloven der bergen van Schemmnitz wor= den zelfs mengzels gevonden van Amathift, In de vermaarde en ryke koper-mynte Herrz- grundt word gevonden een groen zetzel, van een groen water , dit zetzel is eigentlyk die groe- ne Aarde , dewelke de fchilders gebruiken , en die wy berg-groen noemen. Hier worden ook {tenen gevonden van een zeer fchone groe- ne , of ook wel van een uitmuntende blauwe koleur. Onder deze ftenen is een zoort , op dewelke zy zomtyds turkoizen gevonden heb- ben. Waarom zy ook aan dezelve den naam van moer van den turkois gegeven hebben. By Banca twe Ongerfche mylen van Preiftad °, zyn veel hete Baden , by dewelke gevonden word een fteenkuil , die gegraven word’ in een kryt aarde , dewelke zeer vermakelyk , en aangenaam isom tezien. * De Heer Brouwn getuigt dat dit kryt van alderhande koleuris, be- halven de groene koleuren, dat deze koleuren zo ongemeengeeftig door malkander gemengt zyn, Ls veel * Zie gedenkwaardige Reizen door Honga- syen 5 deel 1 Hoofdftuk, 170. Natuur-en Konfl-Kabinet, veel fraayer als gemarmert papier. Digt by de zulver-mynen van Schemuttz, daar ik van ge- fproken hebbe, is een hoge lynregte rots, waar van een gedeelte, van de grond tot boventoe, uitermaten geverwd is, met blinkend fchoon blaauw , zommige delen groen, en enige plek ken geel, het welk een fchakeerzel is dat ailes teboven gaat. Diergelyk een Berg die zeer íleil is, word ook gevonden omtrent de mynen van Potofzien Delporco in America. Van dezelve word getuigt , dat de fchakeringe van deszelfs fchone koleuren , zelfs de inbeeldinge in fchoonheid van koleuren en glanzen te boven gaat. 41. „Te Glaflchitten een Ongerfche myl van Schemnitz vyn zeer veel natuurlyk heete Baden ; de zyden en kanten van deze Baden zyn vol- gens den gemelden Heer Brouwn „ door ’t geftadig druppen dezer hete wateren bedekt met een rode , witte, en groene ftof , het welk zeer aangenaam en bevallig voor het ge- zichteis, Te Eizenbanch, vier Engelfchemy- len van Glasfchitten , en vyf van Schenmzitz zyn ook hete baden. Het zetzel van dezeis rood en verandert in fteen. Waar uit zeer klaer blykt , hoe bekwaam de metallyne dampen , uitwazemingen en/zappen zynom ftenen voort te brengen, of in de groove en insgelyks inde fyne edele gefteentes voort te brengen zeer fchone en aangename koleuren. 42. nd bo __ ld: AAT: adh ke Maart, July, 1722. 174 42. Deze metaal-dampen, wazems en zappen ver- wekken niet alleen koleuren in de metaal-ert- zen , aardens , ftenen , edele gefteentens „ maar zelver ook in de zouten , en in andere zamenftremzels , die op de wyze als de edele gelteentens „in zeer veel metaal en mineraalryke gronden komen te groeyen. Een half uur gaans vande (tadt Eperzes in opperhongaryen , is een zeer voorname zout-myu , in een aard- achtige en geen fteenrotzigegrond. Ditzout is fteen zout, en alfchoon het in de myn zeer kout en vogtig is, word het zout echter niet gefmolten. Dit zout krygt van zyn verfcheide aarde , ook verfcheide aangename koleuren „ als fchoon blaauw , of geel, en is zeer door- fchynend , en zodanig hart byna als edel ge= fteente. Ik heb van diergelyke gekoleurdeen vafte zouten in myn verhandelinge over de Zalpeter, en ook elders veel breder gefchre- ven. Behalven in het zout, zien wy ook de zelfde natuurlyke verwingen van de natuur oefenen in de vitriool. In de gout-myn van Chremnits in Hongarien word , volgens de waarneminge van den gemelden Here Brouwn, gevonden witte, rode , blaauwe en groene vitriool. Op de zelfde wyze worden ook in de vermaarde koper-myn van Herragrundt ver= fcheide zoorten van witte, groene, blaauwe en rode vitriool gevonden , die zeer doorfchy- nende „en als gekoleurd edel gefteente zich vertoont. Wy vinden ongemeen veel fchone koleuren van wit, rood, groen, en zeer : fchoon 172 __Natuur- en Konft-Kabinet, fchoon blaauw in de vitriolen en chalcanten. Zomtyds groeid de chalcant in de fpelonken , op de wyze als de uitbottende bladeren vande palm-boom; en de vitriool is bekwaam om alderhande koleuren als wit, groen, blaauw, rood , ros , geel, fwart, graauw enz. aan- tenemen , gelyk wy ook elders aangetekent hebben, 43 De Berg-Kryftallen verftrekken ook voor zeer grote bewysftukken, dat de ftenen , edele gefteentens , en gemmen voortgeteelt worden, en ook hunne íchone koleuren ontvangen van de metallyne dampen, uitwazemingen en zap- pen. Het kryftal ís een zoort van lteen-{chie- tinge , dewelke in hardigheid aidernaaft komt aan de edele gefteenten. Dat het zelveechter uit een vloeibaer wezen of een zap tot zeer groote klompen komt te groeyen , blykt uit de pluisjes, diertjes en ftrootjes, die van bin- nen in deszelfs wezen gezien worden. De kryftallyne ligchamen zyn natuurlyk helder , klaar , en doorfchynende , zonder vermen- ginge van koleur uit hen zelfs, maar zy ver- krygen echter dikwils koleuren van de meta- len en mineralen, omtrent dewelke zy in de gronden gevonden worden. Zomtyds word het kryftal gevonden dat het ene gedeelte een gele, of fiool-kleurige, of een fwarte, of an- dere koleur heeft aangenomen , en het an- dere gedeelte van het zelfde kryftal , is- geble- ven helder. doorfchynende en water-wit. 44. Maart, — Fulys 172% 173 44. Verfcheide rene: de berg-kryftallen en edele gefteentens en gemmen groeyen met zekere bepaalde gedaantens, op de wyze , ge- Iyk als wy zien ftremmen uit de Zgveurez van het falgemme of Îteen-zout, van het zee-zout, van dezalpeter, van de vitriool ‚van de aluin, van de pot afch, van de Borax, van de kan- dy-zuiker, degekryftallyzeerde zouren , of we- zens, elk tot zyn eige en bepaalde gedaan- te ; en dewyl deze gekryftailizeerde ftoffen daar in met veel edele gefteentens van bepaalde gedaantens overeenkomen,en dat dezelve (trem- men uit vloeybare vogten „of logen door de kryftallizatie , en zelfs al tot een matige har- digheit , verftrekken zy eenigzints tot een be- veftinge „dat deedele gefteentens,de ftenen en kryftallen voortkomen en gevoed worden door zappen en vloeibare wezens. > 45. In zommige edele gelteenten zyn zodanige openbare tekenen , dat dezelve geboren wor: den , en hunne koleuren ontvangen van me- tallyne zappen en vloeibare wezens, dat de ene helft van een en dezelve fteen dikwils een geheel andere ftcen is, als de andere helft, De opregte en harde Diamanten konnen zel& iiet ontwyken „dat zy zelfs gele,blaauwe, rode en an= dere koleuren aantrekken uit mineralifche gron- den, ìn dewelke zy voortgeteelt worden. Wy vinden de {choonfte edele gefteen-fchietingen des werelds van {tenen , dewelke behoren ons der 174 Natuur en Konft-Kabinet, der de metaal-ertzen, daar wy van gefproken hebben , en ook van andere die zonder me- taal zyn , en ten opzichte van der zelver al- deruitmuntenfte koleuren met de edele getteen- tens uit(tekend over een komen ; maar zy zyn niet- alleen weker als de edele gefteentens en gemmen , maar zelfs ook zagter als het kry- ftal. Want tegens malkander geflagen zynde geven zy geen vuur van hen uit , gelyk als het kryttal, ook zyn zy te week om geflepen en gepoly{tte worden. Tot een bewysdat deze fchone {tenen ook hunne koleuren ontvangen van mineralifche en metalyne dampen diendt , dat zy in het vuur gelegt zynde, wel niet {melten, maar hunne fchone koleuren verliezen en uit- wazemen. Als deze {tenen in ’t vuur gehouden worden kraken dezelve en derzelver vonken en afgefpronge {plinters vertonen een vuur, als aangeftoken fwavel , maar van ’t vuur geno- men zynde vertoonen zy een gedaante als een wit zout „en dekoleuren zyn vervlogen, Zom- mige vertonen een doorfchynende fmaragd,door het heerlyk groen dat zy zomtyds van koper- agtige uicdampingen hebben ontvangen. Zom. mige zyn voor een gedeelte gekoleurd ‚en voor een gedeelte ongekoleurd. Enige zyn voor- zien van verfcheide fchoone koleuren. Zom- mige vertonen een koleur alsde blaauwe fap- plier. Zommige-hebben een koleur als zee- groen,doormengt met een viool-koleur van den Amathift, vertoonende op zommige plaatzen een fchoone goud-koleur. Zygroeven dik wils tot zeer grote brokken en klompen, Onder de Orangery van den vor{t van Wolfenbuttel, is een re Maart, ——= July, rr 175 éen ongemere grote enzeer konftig gemaakte grot , alwaar een groote menigte van deze ftenen gezien worden, welker koleuren voor ‚geen edele gefteenten behoeven te wyken. Zy worden ín zodanig een overvloed omtrentde _metaal-aderen gevonden, dat indien zy de har- digheid van het kryftal kwamen te evenaren , de hooge prys der edele gefteentens daatlyk zoude moeten vervallen; Zommige zyn zo groot, dat van dezelve geheele Aderen ges vonden worden, gelyk als wy boven reets aangemerkt hebben, daar wy van dezelve , onder de naam van verfcheide metaal-ertzen gefproken hebben. Nogtans konnen wy de- zelve om derzelver fchone koleuren , door- fchynendheid en glans Onder de onvolmaak- te edelgefteen-fehietingen ftellen. 46. Dat de edele gefteentens hun oorfprong van heldere en: doorfchynende zappen en vloei- bare wezens hebben is ook zeer waarfchyne- Iyk , als wy agt geven op de heldere door- fchynendheit der Diamanten , Robynen, Sap- phieren , en andere gemmen. * De Heer Boyle insgelyks van dit oordeel zynde, brengt hetvoorbeelt by van de delen van het zulver die duifter en ondoorfchynende zyn , maar zo’ ras als dezelve gefinolten worden in (terkwa- ter, of fterke gediftilleerdé Azyn , vertoont zich daatiyk de fo/utze niet alleen doorfchynen- _de,maarfchiet zelfs ook als wy willen door- fchynende kryftallen. Behalven dat wy uit. de’ * De gemmarum origine ac virtutibus, 176 _ Natuur-en Konft-Kabinet , de puntige en bepaalde gedaanten, die zich in vele edel-gefteenten-{chietingen vertonen , ook reden hebben om te geloven „ dat dezelve ftremmen als de kriftallen die wy door konft maken van de zouten , daar wy van gefpro- ken hebben, worden ook veel edele gefteen- ten gevonden , dewelke , noch rouw en on- geflepen en ongepolyft zynde, verfcheide ge- daantens verbeelden , even als of zy gegroeid waren in vormen , welker inwendige cozca- meratie Of ruimtens-gedaante zy hebben aan- genomen, Gelyk als wy zien aan de zou- ten die wy niet tot hunne bepaalde kry{tallen „ maar tot grote broden of klompen doen ftrem- men , ook komen aan te nemen de gedaante van de vormen „in dewelke zy komenteftrem- men. De Heer Boyle getuigt dat hy verfchei- de edele gefteenten uit hunnen moer heeft genomen , zodanig als dezelve rouw in dezel= ve gegroeid waren: dat hy onder andere ver- fcheide Indiaaníche granaten uit een vreemde ftof , of een moer heeft uitgelicht, aan de- welke verfcheide Geometrifche gedaantens wa- ren ‚ dewelke over een kwamen met de ge- daante van de holligheden en celletjes , die in de gemelde moer gezien wierden. In En- geland worden verfcheide Europifche diaman- ten gevonden, dewelke aldaar genaamt wor- den Briftolfche ftenen. Deze heeft de Heer Boyle laten graven uit de rotzen , in dewelke dezelve quamen te groejen, en aan verfcheide van dezelve gevonden zeer nette en wel ge- fchikte Geometrifche gedaantens , die zeer veel overeenkomft hadden met de gedaatte van de kry- at Ke Kobi N ik Maart, —— July, 1722: 199: kryftallen vande falpeter. Diergelyke In- landfche diamanten worden. ook zomtyds _ gevonden op andere plaatzen van Engeland, __en ook in lerland. Het zelfde word ook __dik wils- waargenomen aan de robynen, nament- _ Iyk dat dezelve komen te groeyen in de ge= _daante van bepaaldefiguren. Dit zelfde word ook waargenomen in de opregte en harde dia- _ manten, dewelke hebben een oppervlak- te, die te zamen geftelt is uit verfchei- _de driehoekkige vlaktens , dewelke zelfs _ nog niet volkomen vlak zyn, maarin hunne __vlaktens noch veel kleine driehoeken hebben, _ die voor het meefte gedeelte in een punt te _ zamen lopen , dat enigzints ftomp is. Dege- | daante der diamantens is zelfs zodanig bepaal- _ delyk aan hun eygen , dat zy daar door van de meefte edele gefteentens konnen onder{chei- den en gekent worden, 47: De Heer Boyle varken, dat aan hem be- kent was een byzonder fcheivogt in het welke die Heer verfcheide edele gefteentens had la- ten fmelten, en dat naderhand door konft de- zelve tot fmakeloze kryttallen kwamen te fchieten , die doorfchynende en zeer net van gedaante waren. Waar door zeer kragtig be- _veftigt word dat de edele gefteenten voortko- men uit vloeibare wezensof zappen, die opde - wyze als de kryltallen der zouten door de natuur gekryftallizeert engeftremt worden. In de baftert diamanten van Briftol heeft dien _zelfden Heer ook aangemerkt dat het gedeelte _van die diamanten, het welke voor derzel- ‚Ver wortel kan gebonden worden , veel min- | der- 178: Natnar- en Konft-Kabinet, - der doorfchynendeis, jazelfs zomtyds duifter , en ontbloot van alle gereguleerde gedaante , daar nochtans het boventte gedeelte van 20- danig een fteen netjes van figuur is, beltaande uit zeven vlakke zy- wanden die als{chuins ge- fneden van hun boveneinde zes driehoeken uit= rhaakten, die in het boven einde komen te eindigen als een pyramide van drie hoeken. De oorzaak waarom het onderfte gedeelte van den (teen , met het welke de fteen , als met een wortel noch aan defzelfs moer komt aan te kleven , noch duifter en van geen bepaal= de gedaante is, zal buiten twyfel zyn , om dat dezelve aldaar noch befmet is met de lym- achtigheid van deszelfs voedzel en deszelfs moer , terwyl ondertuflchen deszelfs boventte deel niet alleen gevormt is geworden door de zuiverfte en vloeibaarfte en fyníte delen van het voedzel , eer noch het luchtige wvehicalum van deszelfs voedzel geheel was uitgewazemt , _ maar dat de fteen aldaar een genoegzame on= belemmerde ruimte heeft omte (tremmen , in zodanige een hoekige en nette gedaante , als met deszelfs natuur overeenkomt, gelyk als wy zulks gewaar worden in het fchieten van de door konft bereide kryftal-zouten ; de- welke aldervolmaakft tot hunne natuurlyke gedaante fchieten , op die plaatzen in de gla- zen, daar zy in hunne &riftallizatie de mintte tegenftand of belemmeringe van vuiligheid of troebelheit ontmoeten. Dit blykt ook zeer openbaar ín de kryftallyne bergftoffen , de= welke als uit huine wortels en moeren , in zeer net bepaalde geometrifche gedaantens koo- men té groeyen. 48, Maart, == July, vjiz. 19 GE ree Be5sof 48. Dat de edele gefteenten uit vloeibare ftoffen en zappen geboren en geftremt worden, blykt ___@ok aan de kleine deeltjes , uit dewelke de- _ zelveeyntezamen geftelt. Dat zelfs de harde di- __amanten hunne nat uurlyke draden en vafte loop van fibren en af{fcheidingen van hunnefchyfjes en opmalkander gegroeide laagjes en dunne {chil fertjes hebben, blykt uit de Diamant-Klovers konít. Want de Diamant-klovingeis eigentlyk ___geen klovinge maar een {plytinge ‚diedoor een ___mietal te fcherp gereedfchap verregt word, ___gelyk wy het hout zien fplyten na den loop ‚van zyne veezelen , op het in{laan van een ___fware en ftompe wigge. Als' de diamant- _klovers hunne {plytinge ook niet ondernamen na den loop van den draad der diaman- ten , zoude de kloving, of niet , of -kwalyk gefchieden. In verfcheide andere edele gefteen= tens word ook diergelyken loop van grein , of loop ván fibren gevonden. De IndifcheGri- zolyt, laat zich na den loop van deszelfs greïn zeer licht kloven. Volgens de getuigeniflë van den Here Boyle konnen wy zelfs wel byzon- _ derlyk in de Hyacint en de Sapphier , als de _ zelve wel gefneden en gepolyft zyn , en op een verfcheide wyze tegen het licht worden gehouden, zeer fyne hegtingen en te zamen- ‚ voegingen gewaar worden. In de granaten , __ die ín Engeland eerft uit de grond gehaald waren, konde den loóp en de naden en heg- tingen van derzelver opmalkander leggende blaadjes zeer klaar gezien worden. E& 49. _ „Het is zelfs zeer waarfchynelyk „-dat. de 3 M 2 ko- ze 180 __Natuurs en Konft-Kabinet 5 koleuren der edele gefteentens van buiten aan _ dezelve worden aangebragt , of door minera- lifche en metallyne dampen, of door geko= leurde zappen ; om dat zelfs meeft alle ede- le gefteentens , behalven de Boheemfche gra- paat , hunne koleur komen te verliezen, als dezelve al te lang in het vuur gehouden wor- den. Een voornaam Juwelier , en zeer ver- maart kender en koopman hier tot Amftérdam in de gekoleurde Edele gefteentens heeft my ook verzekert , dat zelfs de lucht door zeer langen tyd de koleuren der edele gefteentens doed verminderen ; en dat hy in verfcheide zeer oude en vorftelyke Juwelen , waargeno- men heeft , dat de koleuren , door den tyd zeer vermindert geworden waren. Hlet is ook een grote waarfchynelykheid „ dat de ko- leuren van buiten aangebragt worden in de edele gefteentens , dewyl zommige edele ge- fteentens gevonden worden , uit dewelke de koleuren konnen uitgetrokken worden, door zekere daar toe bereide vogten. De Heer Boyle verhaelt dat aan hem bekent was een vogt,het welke,na dat hy in het zelve gelegt had - degranaten, een fchone koleur van die {tenen kwam te verkrygen. $o. Het fchynt ook datde Edele gefteentens hun- ne koleuren van buiten ontvangen , om dat zelfs edele gefteentens , dieals zy volkomen ryp , fchoon en zuiver zyn, de fchoonfte ko- leuren des werelds hebben , gelyk als de Ro- bynen , Sapphieren: enz. zomtyds „gevonden worden of. zeer bleek , of‚ook wel geheel on- gekoleurd, of befmet met vremde en oneigen koleuren. Ik heb kennis aan een Heer die ons Müart, — July, 1722. 18r ongemeen veel rouween ook gefleepen Ro- bynen bezit, en in dezelve en andere edele gelteentens een zeer grote handel doed, en _ ook lange jaaren gedreven heeft ; By dezen _ Heer heb ik een zeer groot getal Robynen _ gezien van alderhande koleuren. Het is zeer eygen aan den Robyn dat een en dezelve fteen veelderhande koleuren heeft, die onder het flypen en opmaken moeten afgenomen , en _van het fchone en zuivere gedeelte moeten ge- _ fcheiden worden. Zomtyds worden fteenen k gevonden, die aande ene kant zyn Robynen, en aan de andere kant zonder koleur , en andere (tenen , die aan de twe uiterfte einden … zyn van andere koleuren , en in het midden robyn. De Heer Boyle getuigt dat hy een ring aan zyn vinger droeg, in de welke was een Sardonyx, dewelke beftont uit drie opmal- kander leggende delen. Het bovenfte gedeelte was fwart , het middelfte van een kaftanje-ko- leúr,en het onderfte zoo blaauw als een turkois, Het welk geheel niette verwonderen is. Want als wy de edele gefteentens in byzondere ge- flagten gingen onderfcheiden , om de byzon- _ dere koleuren, zoude de. Sardonyx alleen in {taat zyn , om een ontelbaar getal verfcheide geflagten van edele gefteentens uit te leveren; _ want de. Natuur fpeelt wonderlyk door ver- _ fcheidendheid van koleuren in de Sardonyx. De vermaarde Benevenuto Cellini {preekt by de Heer Boyle van witte en ongekoleurde _ Robynen, Beryllen, topazen en Amethyften. _ Het wezentlyk onderfcheid van de Edele ge= _ fteentens-word by de groot{te kenders geftelt ‘ ks in derzelver onderfcheiden hardigheid; want „0 M 3 ver= 182, Natuur- en Konft-Kabinet ; » verfcheide {lenen worden gevonden van een en dezelve hardigheid,en-hoedanighedenjen dienog- tans zeer veel van malkanderen komen te ver- fchelen. ín koleuren , gelyk alsdaar zynde ro- bynen, en de Sapphieren ‚waarom dezelve ook wezentlyk een en_dezelfde zoort van Edele gefteentens uitmaaken , en niet als maar in koleur ‚dat is toevallig van malkander ko- men te_verfchelen. „Dat de Edele gelteenten in onderfeneide zoorten alleen. maar uit hoof- de van hunne onderfcheide hardigheid moeten onderfcheiden worden. , blykt ook aan den Diamant , dewelke. alleenlyk maar gekent „ en vanalle de andere edele gefteentens onder- fcheiden word, door deszelfs alderuitmuntentte hardigheid ; waar in dezelve meer als tachtig tegen een te boven gaat de hardigheid van de alderhardfte edele gefteentens , namentlyk de Robynen en Sappbieren, Onder de Diamanten worden, ook verfcheide gevonden „ dewelke gekoleurt zyn.,maar-de gekoleurde diamanten worden daarom geenzints onder andere zoor- ten van fteenen;geftelt, om dat. zy van de zelfde. hardigheid zyn „als de witte of. onge- koleurde diamanten „dat is van een-Diatmants hardigheid, Als dan de, Diamanten miet -uit- gemonfterd worden am hunne verfcheide ko- leuren.„hebben wy ook geen reden , om de andere {tenen in andere zoorten te onderfchei- den „om de verfcheidentheid. van koleuren anaar wel om derzelver onderfcheiden-hardig- heid, _Zommige (tenen die de hardigheid:des „Sapphiers bezitten worden, genaamt witte fap- phieren om dat zy ontberen het {chone blaauw „daar dekoftelyke Sapphier zo hoog-om gefchat word. os a f Maart, krens July, 1722. 183 word. Zommige diamanten zyn van koleur zeer flaauw geel , andere wederom van een _— hoger geele koleur. Zommige Diamanten zyn __blaauw-achtig, en andere wederom uit den __groenen, ja telfs zeer fchoon groen, roos-rood, en ook van anderekoleuren. Alseen gekoleurde diamant volmaakt fchoon en wel gefatuteert _ en hoog van koleur is , word dezelve waar- _diger gefchat als degewoonelyke ongekoleurde Diamanten ;maar om dat het zelden gebeurd , ‚dat de gekoleurde Diamanten {choon en zui- __ ver , hoog van koleur en perfeét zyn , wor- __ den wederom de ongekoleurde Diamanten ho- _ ger gefchat , als die met al te flaawe of __morzige en onaangename koleuren of vlekken. sr. De Edele gefteenten van. minder waarde , gelyk als by voorbeeld de Agaat en andere , __bewyzen ook genoegzaam, dat zy hunneko- _ deuren van buiten, het zy door dampen, of __gekoleurde zappen ontvangen. Wy zien ín den agaat zo veel wonderlyke fpelingen van alderhande fchone , en door malkander wer- __ kende koleuren, als of dezelve niet an- _ ders als uit alderhande gekoleurde fteenzappen en mineralifche afverwzels ware te zamen ge- _ flremt. Onder de grove ftenen zyn onder an- _ deren het zelfde ook by uitftekendheid in de marmers , van alderhande doormalkander we- melende fchone'koleuren. ‘Hoe veel vermo- gen hier omtrent ook de dampen hebben ,kon- nen wy daar uit ondekken , dat wy door ver- fcheide zappen , door verfcheide mineralifche en „metallyne dampen „in de ougekoleurde Marmers , „Albatten , -Agaten , eu andere ls M 4 door- es \ “84 __Natuur- en Konft-Kabinet , doorfchynende en witte (leenen, en in het harde kryftal , konnenvoort brengen al- derhande koleuren. En al-fchoon wy zulks ook konnen verregtendoor zappen, van plant- gewafzen, vankruiden, van vrugten, van za- den, van wortels , van bloemen , van hou- ten, van dieren, moeten wy echter, hier niet buiten fluiten de mineralifche dampen. Want ik zal op zyn plaatsbewyzen dat de planten, en de zappen en delen der dieren, hunne koleuren ver- krygen uithet onderaard{che koningtyk der me- talen en mineralen. suk Als wy-op de verfcheide koleuren , die in den agaat , of in andere edele gefteentens ge- vonden worden, naaukeurig acht geven, ver- tonen dezelve zich veeltyds als een ozgeregu- leerde vloeyinge „en golvinge van alderhande gekoleurde zappen ‚ door den fteen. Het is wel zeker dat deze ongelykheid van koleuren veroorzaakt werd door de ongelykheid vande verf-{toffen , met de welke die ftenen geko- leurd worden ; het zy dat dezelve beftaan in gekoleurde zappen ‚ dewelke op die wyze als in fteen veranderen ; het zy , dat deze verf- ftoffen beftaan in verfcheide dampen „ die in een en dezelve fteen-ftof verfcheide koleuren verwekken. De rede waarom zommige fte- ‚men aan het eene gedeelte gekoleurd zyn , en aan het andere gedeelte dikwils geheel zonder koleur,oordeeld de HeerBoyle te konnen zyn uit gebrek van koleur-{tof , namentlyk dat de ko- leur-ftofzich mengende met de ftof van denfteen, terwyldezelve noch week was,niet genoeg was de om zichte verfpreiden door al ftof vanden gehelen fteen ; of dat het eene gedeelte zaan | en __Maart, Fuly, 1722. 18f _den fteen reets te hart verfteent is geworden „ en daar door de koleur-ftof belet is geweeft, ieper te dringen door deszelfs gehele zelf(tan- digheid. 53: In zommige ftenen worden gevonden weer barftige (totfen, die in dezelve zyn ingegroeid, en als tuffchen de fyne en zeer zuivere fteen-’ zappen zyn als tuffchen in gefchoten : aan de- ze konnen wy geen beter naam geven als kam- __men en doornen, die vergeleken konnen wor- den by de kammen van fchrale of harde vuur- fteen, of keifteen , die zomtyds in een ryke- metaal-ader komt in vallen, en dezelve onder- drukt, of dwingt een anderen weg om te lo- pen. De doornen konnen wy vergelyken by de knoeften en kwaften der bomen. -Deze kammen en doornen zyn dikwils zodanig ont- aart van de natuur van den (teen, dat zy uiteen gehele byzondere tof fchynen tebeftaan. Het welke zeer klaar ontdekt word in den Agaat / als wy indezelve door konft met zappen enige koleuren en tekeningen trachten te maken „ge= Iyk als ik geleerd hebbe van den vermaarden Here Walraven, dewelke boven zyne uitmun= _ tende kenuifte van de Edele gefteentens , dé … konft om van binnen ín de zelfftandigheid van _ de Edele gefteentens, door ingedronge zappen, _ ín te tekenen alderhandefiguren , als of dezetve _ natuurlykin dezelve ingegroeid waren, tot zulk _ een hogen trap heeft uitgevonden, dat wy met _ de uiterfte verwonderinge verfcheidemaal de __konftftukken „daar ik op zyn plaats ook nader _ van zal {preken , van dien Heer hebben be= _ fchouwd, en ondervonden dat de koleuren M s der 186 Natuur-en Konft-Kabinet, der zappen niet wilden verenigen en beftendig blyven in de tLenen die met doornen en kammea gekwelt waren. Het welk aan den Agaat ook by uitftekendheid gemeen is. 54 De Jezuwyt Ath. Kircherus, vommige{chry- vers van de Mifcell. Curzof. Germanor. en an- dere befchryven verfcheide tenen , in de wel- ke ingegroeid zouden zyn, gelyk als in een jaf- pis (leen, het beeld van de Heilige maagd met het kindeke Jezus, als ook van een {teen die in den berg Gottes-wald in Switzerland in het jaar 1659 gevonden zoude zyn en in welkers midden zich insgelyks vertoonde een Maria- beeld met het kindeke Jezus; in andere (tenen een Mruifjefix ; in andere ffenen de letteren INR I, en diergelyke Heilige en verwonde- rens-waardige uitbeeldingen , dewelke deze Heren dM ekeen aanzien, Ik wit de won- der-werken Gods in geen delen krenken , of derzelver aanzien door zottefpeculatie onteren of verminderen , maar het zoude echter wel konnen zyn, dat de bovengemelde uitbeeldin- en niet door de natuur , maar door konftinde A met doordringende zappen voortgebragt waren ; ten min{ten is het de waarheid, en die het niet geloofd zullen wy het laten zien, dat de gemelde Heer Walraven diergelyke wonder- werken door kenft kan doen. Want ik heb zelfs by die Heer verfcheide malen gezien, in verfcheide koleuren van binnen indedoorfchy- nende felfltandigheid van de ftenen , afbeeldia- gen van Beren, Apen , Leeuwenen alderhande Dieren, in boffen en ftruellen. Als ook het pertrait van den koning Georgevan Engeland; } d et 4 ___ Maart, — July 1722. BZ hetportrait van den tegen woordigen koning vans Pruizen , en andere zaken meer, Het geen my ook noch te kragtiger heeft bewoogen te E oordelen , dat de {chone koleuren der Edele gefteentes geboren worden uit zappen , dam- _pen, wazems en alderhande vloeibare wezens, 8 SS _ Dit gevoelen word ook kragtig beveftigt door de vertoninge van de koleuren van zom _ mige gefteentens zelfs, want behalven dat veel koleurengolfachtig en als zappen van verfoheide _koleuren door malkander wemelende gezien worden, verminderen ook zommige koleuren den tint van bupne koleur:, in hunnen voort- gang op de wyze als een wazem of rook „die hoe hoger naboven hoe dunder word. De Heer Boyle verhaalt dat hy onder andere kleinodien ig Jralien gezien heeft een ftuk kryftal,betwelk om= trent twe vuiften groot was, en welkers pyr vamidaal gedeelte doorfchynend groen was” Dat dit groen aan het bovenfte toppunt 20 __ _fehoon was alsde koleur van een Smaragd maar dat de koleur, hoe langer dezelve van dit toppunt afliep „ook tegelyk verminderden in den bazisof het onderfte gedeelte van. het Kd kryftal zodanig te niet hiep „datalddar-hetkry{- tal geheel ongekoleurd en wit doorfchynende was. _ Jofephus Acofta getuigt ook by -den _ Heer Boyle dat de fmaragdenin ftenengroeyen, die even gelyk zyn als het kryftal : dat dit derytal fchynt te zyn de moer van de __fmaragd : dat zy in dezelve meer en meer dikker groter en:ook ‘zuiverder worden : dat zommige Smaragden , diehy op siempen Ien 188 Natuur-en Konfl-Kabinet, hadde, nog maar groen waren aan het eene ge= deelte en aan het andere gedeelte wit: dat zommige noch geheel wit waren „en wederom andere geheel {choon en volmaakt groen. 56. Dat onder de Edele gefteentens noch zom= mige gevonden worden, in dewelke van bin- ben in derzelver zelfltandigheid nog zelfs vloeis bare zappen en ook andere zaken gevonden worden, kan níet alleen voor een bewys ver- ftrekken , dat de ftenen van zappen of weke of vloeibare wezens groejen , en gekoleurd worden , maar dit bewys is zo kragtig , dat door het zelveal onzetwyfelinge genoegzaam benomen word. De Heer Bqyle verhaald dat een Aanzienlyke dame van zyn kennis, onder andererariteiten van een reis hadde medegebragt een ftuk kryftal, in welkers midden in gefloten was een drup water , die door de beweginge zeer onderfcheidentlyk gezien konde worden. Het zelfde word ook getuigt van een gryzolyt. Zomtyds worden ftenen gevonden, in dewel- ke heldere, doorfchynende {teentjes zyn inge- groeid. De Heer Boyle heeft een fteen gezien, die zo hart was als een vuurfteen , en die noch- tans van binnen een holligheid hadde, in dewel= ke waren ingegroeid zeer fchone en doorfchy- nende kryftal punten. Als of dezelve geftremt waren van helderedoorfchynende en witte wa- terdruppelen. De Heer Boyle hadde zelfs ook een Bleke Amethyft, in dewelke gezien wier- den verfcheide ftreekjes als bruine haartjes, die op verfcheide wyzen hunneitreken volbragten, en van dewelke zommige een roode koleur te rug kwamen te kaatzen, als zy by de kaars ge- zien wierden. De _ Maart, — — July, 1722. 139 BER L 37 St ___ De harde diamanten beveftigen niet alleen __door hunne verfcheide koleuren cat de vloei- __bare,en weke ftoffen tot in hun binnenftezelf- _ftandigheid toegang komen te krygen,maar door de vremde ftoffen , die zelfs dikwils in deze harde ftenen gevonden worden, blykt overvloe. dig, dat de diamanten zo wel als de andere (te- ‚men, voortgebragt en gevoed worden door zap- ‚pen, vloebare wezens en dampen. in zeer veel Diamanten worden gevonden vlekken „ of _ wolken, door de welke die Diamanten dik- wils ook naar hun volwmex veel fwaarder van __gewigt zyn als andere Diamanten, die ruuw zyn. Door de Naaukeurige Reizigers, die zelts _by de Diamant- mynen in Ooft- Indien verkeerd hebben, is ook waargenomen, dat de Diaman- if ten in twederhande foort van gronden gevon- den werden, als inaardeen in {teen ; maar dat _de Diamanten die in de fteen, of omtrent de- zelve gevonden worden, gewoonlyk veel _fchoonder en zuiverder zyn, alsde Diamanten _die in de aarde gevonden worden, om dat die … gewoonelyk eenigzints deelachtig zyn aan de \_koleur, alsanderzinsvande Aarde, in dewelke _dezelve komentegroeyen, in zo verre, dat als __deaarde zuiveren een weinigje zandachtig is, de _ Diamanten, diein dezelve gevonden worden, ‚ gemeenlyk dan ook zuiver zyn; als de aarde vet, of {wart,of root, of van de eene of de andere ko- _ Teuris, dat dan dik wils des zelfs afverwzel door- gedrongen bevonden word, in de Diamanten, dieinde zelve gevonden worden. Als het ge= beurt dat de gronden laag, modderig of moeraf= zigzyn, wordende Diamanten ook dik wils be- Rich von- bs «90 Natuur-en Konft-Kabinet; vondente neigen na den fwarten, als de grons den {wart, of na den roden alsde gronden rood zyn. Gelyk als een zeker Frans Schryver zonder naam by de Heer Boyleverhaalt, dat naaft ce- nige jaaren in de Diamant-myn van Golkonda op een zekere plaats de Diamanten alle on- rein, en of fwart, of geel gevonden wierden, en dat zelfs zulks de oorzaak was, dat aldaar opdie plaats het Diamant zoeken verboden was. 58. ‚ Dat deEdele gefteentens verfcheide aandoenin- “gen vande metallynedampen genieten, en ook zeer veel overeenkomft hebben met de metalen , blykt ook zeer klaar uit derzelver verfcheide fwaarte. De Heer Boyle heeft door de waterwe- ginge ontdekt,dat eenige Wett-IndifcheGranaten vier maal {waarder van gewigt waren, als zui- ver en Ooft-Indifch Berg-Kryftal vanhet zelfde volumen. Wy konnen alleen door het wegen op onze handen de onderfcheiden fwaarte van de Edele {tenen zomtyds genoegzaam gewaar wor- den; en daar uit ontdekken , dat de eene veel meerder Metallyne hoedanigheden bezit als de andere. De Metaal- en Mineraal-ftoffen, door dewelke de Edele gefteentens hunne koleuren ontfangen, zyn hier genoegzame bewyzen van. Om dat zeer dikwils die Edele gefteentens de- welke alderfwaardft gekoleurd zyn, ook dik= wils fwaarder van gewigt bevonden worden, als: de ongekoleurde ftenen. el ‚ Het fchyndtook dat de doorfchynendheid van de Edele gefteentens en derzelver duifterheid zeer veel afhangen van de Metallyne verfftoffen of” zappen , door dewelkede ftenen gekoleurd ried n en ____ Matt, Je, 1722. 10X _den. Ik heb dik wils ondervondenonder het bee _reiden van de fmalt of het Atmolieer- glas, dat een Amaus die niet doorfchynende moelt zyn, _doorfehynend wierd, als dezelve al te lang in het veur gehouden werd, om dat het vuur de _rhetaal- verw ‚of van koper ‚of van yzer, of van _zilver,of van Antimonie,of van azripigmentam, ‚met dewelke wy meeft gewoon zyn de Edele _ gelteentens en de Amagazen te kleuren , weg- ftookt. Wy konnen zelfs deze verwen zo geheel weg ftoken, datde Amauzen niet anders als we= derom een ongekoleurd en doorfchynend glas werden. Gelyk wy ook zelfs dekoleuren uit de meelte fyne gekoleurde {tenen konnen weg fto- ken. Waar uit wy ook eenigzins konnen beflui= ten , dat de ondoorf{chynende Edele gelteentens, _ alsde Turkois ‚de Onyx ,deSardonyx „de Rode __Agaat,de Lazuur-fteen, meer vervult zyn met __Metallyne verf-ftof, als de doorfchynende Edele _ gefteentens. Want de overvloet van deze Metal= _ Iyneverf-ftof, belet de doorftraling van de lucht- _ftralen in de ondoorfchynendeftenen , gelyk als _dieverf-{tof de lucht-ftralen verbuigt, in de ge- ‚ koleurdedoorfchynendeftenen. 60. __In de Jafpis, en in de Agaat zien wydik wils __dedriederhandegefteitheden van zuiver ongeko= _denrd doorfchynende „gekolenrd ondoorfehynende, en gekoleurd doorfchynende , even als of ín zom- mige delen van het fteenzap „ daar den Agaat _uit-ftremt, geheel geen koleur {tof was geko- | men,en wederom in zommige delen alte veel koleur-ftof was ingedrongen, en in zommigede- Ten juift maar zoo veel verf-{tof, als bekwaam was Pla Al zoz. Natuur-en Konfl-Kabinet, » was om de ftralen van het ligt te verbuigen. De- ze ongelykheid van doorfchynendheid en on- doorfchynendheid in een en dezelve {teen word zelfs waargenomen in de Diamanten ; dewyl in dezelve dik wils vlakken gevonden worden, die geheel ondoorfchynende zyn. Gelyk als ook diergelyke donkere vlekken gevonden wor- den in de opalen , robynen . granaten , enz. en ook zomtyds doorfchynende plaatzen in (tenen, die volgens hunne gewoonelyke gefteltheid ondooríchynende zyn „als by voorbeeld de Sar= donyx enz. Ór. 2 De glasachtige hardigheid belet, dat wy niet zo wel uitde edele gefteentens als uit andere fte- nen en fteenachtige metaal-ertzen konnen uit- trekken „de metalen. Echter heeft de Heer Boy- le uit zeer fwaarwegende granaten , door middel van een fcheyvogt een yzer-achtige (tof weten af te fcheiden. Als ook de onkoften niet te zwaar, de moeite niet te groot’, en de nut- heid niet te gering was, is het buiten enigen twyfel wel bedenkelyk , dat wy uit verfchei- de edele gefteentens ook zouden uittrekken verfcheide metaal-ftoffen. Maar wy zullen hier mede fluiten onze eerfte verhandeling over de Natuurlyke Hiftorieder ftenen. Want wy oor- delen dat wy nu genoegzaam hebben getoondt, dat de ftenen zo wel grovealsfyne vcortgebragt en ook geverwd worden door zagte lichamen, vloeibare zappen , en mineralifche dampen. In onzetwedeverhandelinge zullen wy befchryven de verfcheide manieren van groeyen, en de ver- fcheide natuurlyke gedaantens der flenen. Bl N DE. BN NONDOAAA dede WW) ORONDAGD OOOMON VOONOMONDAON) 4 7 EET OOAD Maart Juli. 1 Gaza. IE NA AN nn A Add LA DEI HNE ECT MEENT ER Mm OE fe berte Lt EAA MITEL in KABINET DER NATUURLYKE HISTORIE N, _ WETENSCHAPPEN, KONSTEN EN HANDWERKEN, Voor de Maanden AUGUSTUS DECEMBER 1722, Verciert en opgeheldert met Kopere Plaaten. Te AMSTERDAM, By BALTHAZAR LAKEMAN, Boekverkooper achter de Nieuwe Kerk, over de Molfteeg. 1722. Pag. 3 NA TUU R- EN KONST-KABINET, Voor de Maanden AUGUSTUS —_— DECEMBER tjd. TWINTIGSTE VERHANDELING. Van de ALGEMENE Natuurlyke Hifto- vie-fchryvers, en in dezelve het vervolg wan het kort begryp en de opbelderinge der Natuurlyke Hiflorie, en de proefkun= dige Wysbegeerte van RO BERTUS BOTYLE, waarin gehandelt word van de LUCHT. RED K heb in myn laatfte Verhandelin- SS ge over de lucht, in de welke wy ademhalen en leven, tot myn Sf rigtfnoer gehouden den tweden ë Brief , de welke de Heer Boyle A2 over A Natuur- en Konft-Kabinet, Over de Lucht aan zynen Neef gefchreven heeft op den 24. Maart 1667.* Maar om de bepaaldheid van myn beftek konde ik op dien tyd niet geheel afhandelen alles ‚dat merk waar- dig in dien Brief gevonden werd. Daarom zal ik tegenwoordig dien brief wederom ver- volgen. Ik zal ook wederom, als in de voor- gaande Verhandelingen , de vryheid nemen, van myne aanmerkingen, bedenkingen en op- helderingen over de proef-ondervindingen van den Heere Boyle overal tuflchen in tevoegen, en buiten en behalven de proeven van de Heer Boyle ook zo veel andere proeven mededelen, als enigzints dienft konnen doen tot volma- kinge van cen NAT UURLYREISTO- RIE VAN DE LUCHT. y ei De Heer Boyle was over de voor heen ir het werk gettelde proeven, wegens de ver- fpreidinge van de klank ín een luchtledige d plaats, noch niet al te wel voldaan. Om die reden liet die Naauwkeurige Natuur-onder- zoeker een byzonder werktuig toeltellen, om door deszelfs behulp te onderzoeken de ver- fpreidinge van de klank, in een luchtledige plaats. Behalven ook noch een twede onder- zoek over de verfpreiding van de klank ín een lucht ledige plaats door behulp van een horo- logie met een wekker. Dit werktuig is uit- gebeeld in tabula XLI. Fig. 1. Het beftond ineen fchel A, eneen {tuk yzer B, en was Z0- * Zie Natuur- en Konft-Kabinct Maart — July 1722, pag. 4 Chz. tl Auguflus … December 1722: Ff _ xodanig toegeftelt, dat als de Haan C gedraayd wierd, het (tuk yzer B even als een hamer aan de fchel kwam te flaan, en geluidt te verwek- ken. Na dat nu de lugt gepompt was uit den . recipient D, wierd de fchel geflagen ; maar, het geluid was zo ongemeen weinig, dat de byftanders in twyfel waren of zy enig geluid hadden gehoord of niet. Maar de Heer Boy- le met de uiterfte naauwkeurigheid toeluifte- . rende hoorde befwaarlyk zomtyds enig zeer flaauw geluid, dat zich door den recipzent tot aan zyn gehoor kwam te verfpreiden. Dit „geluid hadde een ongewoone fcherpheid , de welke naauwelyks gehoord wierd, en op een wyze gefchiede, als of het zeer verre van daan kwam. Maar zo ras als wederom enige lucht in den recipient gelaten was, wierd zeer licht gehoord dat het yzer B geluid verwekte, als het kwam teflaan op de fchel A. Dit geluid wierd ook vermeerdert, na mate dat meerder lacht ín den recipient wierd ingelaten. Door deze proef wierd ontdekt, dat de lucht nood- „zakelyk is, tot het overvoeren van het geluid aan ons gehoor , en dat in een lucht ledige __plaats de klank zeer weinig overgebragt word. Want het weinigje geluid dat te voren van de fchel gehoord wierd, zoude konnen overge- bragt geweeft zyn, door middel van het wei- nigje lucht dat altyd noch in de recipienten, uit de welke de lucht uitgepompt is, komt o- ver te blyven. , ( 3: De Heer Boyle onderzogt de verfpreidinge ä ij A 3 van 6 Natuur- en Konft-Kabinet, van de klank in een lucht-ledigen recipiezt, nog ook met een horologie daar een morgen- wekker aan was. En op dat die Heer verze- kert zoude zyn, dat geen lucht kwam in te dringen door het draaijen van den haan C, nam de Heer Boyle een andere recipsezt , die bo- ven geheel lucht-dicht gefloten en toegeblazen was, om dat tot deze proef geen haan ver- eifcht wierd. Na dat nu het horologie aan een ftevig koper-draad in den recipiezt gehan- gen en alles wel lucht-digt gefloten en be- zorgt was, wierd de lucht uit den recipient zo volkomen als zulks mogelyk is uitgepompt. Als nu den tyd verftreken was, dat de wekker geluid moefte geven, dat op een ander horo- logie te gelyk ook gezien konde worden, en dat de Heer Boyle benevens de omftanders zeer naauw toeluifterden, wierd geen het alder- „minfte geluid gehoord; in zoo verre , dat ge- vreeft wierd, of het horologie wel mogt op- gehouden hebben te gaan. Maar dewyl door ymant aangemerkt wierd, dat het horologie in deszelfs beweginge zeer wel kwam te vol- harden, wierd die proef nog eenmaal hervat. Op welke tyd ook niemand eenig geluid ver- nam, als alieen een omftander , die juift het oor tegens den recipient gelegt hadde, regt o- ver de haak aan de welke her horologiekwam te hangen; deze verzekerde dat hy konde ho- ren een ongemeen fwak geluid, op een wyze als of het zelve van zeer verre van daan kwam. Na dat een weinigje lucht in den recipiezt in- gelaten was, konden alle de omftanders dit fwakke geluid horen, als zy het oor aan den ree Augufius mam December, 1722: Ff recipient hielden. Na mate dat ook van tyd tot tyd meerder lucht ín den recipient ingelaten wierd, nam het geluid allengsken toe op de zelfde wyze als in de voorgaande proef met de fchel. in Het is uit de gemelde proeven van den Hee- re Boyle baarblykelyk , dat de klanken , of ‚het geluid worden overgevoerd door middel van de lucht. Want als wy al ftelden dat een veel fynder vloeibaar wezen, als de lucht die Wy inademen, de eigentlyke voerman van die bewegingen , de welke wy geluid noemen, was, zouden wy echter genoodzaakt zyn om te moeren toeflemmen , dat zodanig een fyn wezen in ons gehoor geen klank zoude kon- nen verwekken , zonder behulp , onderfteu= ninge, en mede-werkinge van de Dampkring- achtige lucht, in de welke wy verkeren, a- dem halen en leven. Als dan'de lucht zo vol- komen noodzakelyk bevonden word voor het geluid, ís het een onwederfprekelyke waarheid, dat onze fpraak afhangt van de lucht, gelyk als ook alle de klanken van onze keel „alle onze ge- zangen, de fpraak en klanken der Dieren, het aangename of fcherpe geluid van alderhande mufycale inftramenten, vande welke zommi- ge door het blazen van de lucht worden voort gebragt, en andere door trillingen en bewegin= gen met de welke zy met hunne gefpanne {na= ren, of gefpanne vellen, tegens de lucht, die haar omringt komen te flaan. Uit deze over- weginge zouden wy in--bedenkinge- konnen A 4 ne- & __sNatuur='en Konft-Kabinet,; nemen, of niet wel de hoedanigheid van de klanken, of van het geluid , zomtyds zeer onderfcheiden zyn naer den verfcheiden ftaat in de welke de lucht zich bevind. Want wy weten dat de lucht ongemeen veel verance- ringen onderworpen is, door een ontelbaar getal van alderhande zoort van wezens, de- welke zich gedurig in de zelve inwikkelen, uit de diepe gronden der aarde, en uit de Zon, Maan, dwaalftarren, en vafte ftarren „of door de zelve heen pafzeren , en de zelve daag= lyks verdikken, of verdunnen, of vogtig „of droog , of warm, of koel, of helder, of troebel ,„ of fcherp , of zagt, of vet , of fchraal , mager en dor maken. Ook is de lucht zeer veel veranderingen onderworpen uit hoofde van de verfcheide zagte, of hevige, of onegale bewegingen, die in de zelve door alderhande winden, donders, tempeeften , ge- maakt worden; of ook wel uit hoofde van al te veel flilte , verfmagtinge , en verftikkinge van de lucht, k f. Zoo veel als myn geringe ondervindinge kan toereiken, heb ik waargenomen, dat een en de zelfde beweginge, die een en de zelfde klank voortbrengen moet, zulks echter niet — altyd komt te doen in zommige ongetemperd- — heden van de lucht. Als gy naauwkeurig op — alles acht geeft, zult gy ondervinden, dat de klank. des nachts veel verder kan gehoort wor= — den als by den dag. Ik weet wel dat demen- — fchen dit onderfcheid, gewoonlyk toefchryven aan A | AN Auguftus December, 1721. 5 aan de groote bewegingen , en het geraas dat by dag in de fteden gebeurd , maar die reden heeft buiten op zeer eenzaam land geen plaats; want alfchoon aldaar even zo veel ruft is des daags als des nachts, zult gy echter de klank des nachts veel verder horen als des daags. Dat de (taat van de lucht veel verandering geeft aan de klank, is een waarheid die niemant zal tegenfpreken. Want de klank is geheel an- ___ders by een ftille lucht, als dat de zelve door winden bewogen word. Ook zal de klank veel verfchelen na het onderfcheid der winden, By zommige winden is de klank veel zoeter, en ftrelender , en by andere wederom veel ftroever en onaangenamer. De klank is ook geheel anders in een ftrelende lucht die boven het water ftaat, als in een lucht die boven het land ftaat. Het licht van de Zon en van de Maan maken veranderingen aan de klank , om dat door het licht in de lucht een inwendige doeninge gemaakt word, die de klank enig- zints kan benadelen. Daarom is de klank by flaauw ftarligt beter , als zelfs by een lichte . Maan, ik fwyge van over dag. De klank is veranderinge onderworpen op elken tyd van den Nagt; in de voor-nagt is de klank geheel anders als in de na-nagt, en tegens de mor- gen{tond. Ook is de klank des morgens ge- heel anders als des middags, en die wederom anders als des nademiddags , en die verfcheelt wederom van de avond-klank. Dit onder= fcheid van de klanken worden wy zelfs ge- waar, als wy des avonds laat, na het houden van gaftmaalen , by malkander zyn , aan het A ver= to __ Natuur-en Konft-Kabinet; verfcheiden geluid van onze tem. Om deze reden geve ik aan alle liethebbers van de mu- zyk in bedenkinge, of zy niet wel zouden konnen geloven, dat de natuurlyke Hiftorie, de welke ik over de lucht fchryve, aan veel- derhande liefhebbers , en‚ook aan die van de Muzyk zomtyds enige dienft zoude konnen _ doen, als zy de zaken, die van de lucht ge- leerdt worden, tot haar gebruik kwamen te maken, of op hunne liefhebberyen kwamen toe te paffen. Want gelyk als den dienft van de lucht algemeen voor ons aller leven is, ge= loof ík ook dat de kennifle van de lucht voor ous nut is teu opzigte van alle onze kunften, handwerken en oefeningen. Omtrent het aan {tuk barften van die fpring- glaasjes de welke wy den naam van Glas- droppels geven , was onder de liefhebbers een verichil ontftaan. Zommige oordeelde dat de zelve aan gruis kwamen te barften door het fchielyk invliegen van de buiten-lucht, als hunne uiterfte eindjes gebroken wierden, en dat daar door de buiten-lucht toegang kreeg ín der zelver holligheid. Andere waren van ge- voelen dat dit aan gruis barften op een andere wyze veroorzaakt wierd. Om nu te onder- zoeken of deze aan ftuk barftinge veroorzaakt wierd van de buiten-lucht , ftelde de Heer Boy- le met deze fpring-glaasjes een proef in het werk in een lucht-ledige recipient, Want als ineen lucht-ledige plaats zodanige glas-drop- pels aan (tuk kwamen te berften, zo ras als de ei Augufbus — December 1722: CÌ „de zelve aan haar dunfte entjes gebroken wier= den, gelyk als wy zulks in de open lucht zien gebeuren, oordeelde de Heer Boyle dat deze aan ftuk barftinge op geenderhande wyze kon- de toegefchreven worden aan den fchielyken invloedt van de buiten-lucht. J. Alhoewel de {pringgiaasjes zeer bekent zyn, zoude het echter konnen gebeuren, dat zom- mige lezers daar omtrent noch onkundig wa- ren. Daarom zal ik de zelve alhier befchry- ven voor die liefhebbers ; het welk noch te meer dienftig zal zyn , om dat veelen ‚die wel kennifze hebben aan deze fpring-glaasjes, noch onkundig zouden konnen zyn aan der zeïver toeftellinge, als ook wegens de oorzaak van dit geeftige verfchynzel der Natuur , in het _ welke een hart en beftendig ftukje glas, op het afbreeken van deszelfs uiterfte puntje, _ daatlyk komt te barften tot zeer fyn gruis. De- ze Glas-droppels worden gemaakt, als wy een drop gefmolten glas in het water laten drup- pen; het welk wy zo wel konnen verregten aan de glas-blazers konft-lamp, als in de ge- woonlykeglas-blazeryen. Als het glas gefimol- ten is, vertoont het zelve een ongemeene taai- heid als een zeer taaije lym. Maar zo ras als „dit gefmolten glas in het water komt te drup- pen, verkrygt het daatiyk zyne hardigheid de welke aan het koude glas gevonden word, zelfs in een ogenblik , alfchoon het in het wa» ter noch in * begin zo heet is, dat wy onze vingers aan het zelve zouden konnen eea ä Is zz _ Natuur-en RKonft-Kabinet, 8. Als wy een glazen pyp aan de vlam van de konft-lamp houden, zo lange tot de zelve aan zyn einde komt te fimelten, en dan de zelve omgekeert boven het water houden , laat de zelve een drup gefmolten glas in het water vallen, en dewyl het gefmolten glas zo onge- meen lymig is valt die drop neder in de leng- te, op de manier als een drop zeer taaije bal- fem met een lange ftaart, als een fyne draad. Om dat nu het glas zo fchielyk hart word in het water „behoud ook diedrop niet alleen zyn langwerpige gedaante, maar zelfs ook zynen zeer dunnen draad, met den welken de zelve van het overige glas afgevallen was. Wanut de fchielyke hartwordinge belet, dat de gla- ze drop met deszelfs ftaart in het water tot malkander kan vloeijen,gelyk als wy anders- zints zien aan een drop van een taaije balzem, of gefmolten lym, maar de zelve verkrygt de gedaante die uitgebeeld is in tab. XLI. Fig. 2. zynde A B de gedaante van den drop, en BG van deszelfs zeer dunnen draad, by den wel- ken de zelve in ’t nedervallen afgebroken is. Deze draad is zomtyds als in D, en zomtyds gekronkeld als in BE. Zomtyds is de opper- vlakte van den drop glad als in F,en zomtyds rompelig als in G. Het dikke gedeelte van dezen glas-drop AB is zeer vaft en beftendig , en laat zich niet licht aan ftuk breken, maar kan zomtyds een matigen hamerflag uitftaan. Het fchynt dat het glas door het water een meer als gemene hardigheid komt te verkry- gen. Auguftus —— December, 1722. 13 gen. Want de vermaarde Heer Wolfius* ge- tuigt, dat hy de zelve geflepen , en bevonden heeft dat zy harder zyn als gewoonlyk glas. : 9. } Niet tegenftaande deze glas- droppen zo on= gemeen hart zyn, fpringen de zelve tot zeer fyn gruis, zo ras als wy maar een klein ftukje komen af te breken van des zelfs (taart by CC. Onder dit {pringen gefchiet al een matige kragt, want dit gruis fpat aan alie zyden weg. Dat onder het fpringen vry wat kragt ge- Íchiet worden wy gewaar, als wy zo een glas-traantje met het hoott AB in onze hand leggen, en onze hand fterk toedrukken, en met onze voorfte vinger en duim, of met de andere hand, een ftukje van de {taart by C af- > breken. Want wy voelen als een flag gefchie= den van binnen tegen onze hand ; maar dewyl het glas tot zeer fyn gruis komt te fpringen, gefchiet dit altyd zonder enige kwetzing, en “zonder het alderminfte gevaar , gelyk als ge- noeg bekent is. Want de jonge lieden , en zelfs de kinderen, geven aan malkanderen de= ze fpringglaasjes uit kluchtigheid, om de on= kundige te verrafzen. De glaasjes fpringen tot een flof, het welk zo fyn is als zulver= zant „en onder het aan {tuk flaan zelfs tuflchen onze vingers komt in te dringen als een fyn meel. Het welk wy tegenwoordig niet zo- danig naeuwkeurig aantekenen om de zeld- zaamheid van de zaak, want de zelve is ge. noeg- * Zie Chriftian Wolffen Allerhand Nutzliche Yerfgche Dritter theil, 3 Capitel, 14 _ Natuur-en Konfl-Kabinet; noegzaam bekent , maar om dat de oorzaak van dit verfchynzel niet zo licht zonder toe- pafzinge en goede overweginge te achterhalen is. < 10, \ De Heer Wolfius verhaalt dat hy, om de kragt, die in dit aan ftuk fpringen gebeurd, eens nader te onderzoeken, liet roeftellen een glazen Cylinder, die niet al te dik van glas, en een voet hoog, en omtrent een half voet wyd was. In dit glas wierd bynatot boven aan den rand water gegoten. De gemelde Heer hield daar na het fpringglaasje met het hooft en den {taart in zo verre geheel in dit water, dat maar een klein eindje van C bo- ven uit het water kwam uit te fteken. Ook hield die Heer het fpringglaasje een weinig na- der aan die zyde van het glas aan de welke hy ftonde als aan de andere zyde die tegens hem over was. Zo ras als nu een ftukje van den ftaart by C afgebroken wierd fprong deze glas-drup niet alleen in het water zo wel als inde lucht aan gruis, maar floeg ook zelfs een gat in het glas. De Heer Wolfius her- vatte deze proef verfcheide reizen met dezelfde uitkomft en bevond dat het {pringglas gedurig een rond gat in het glas hadde geflagen. Ir. Naderhand heeft de Heer Wolfius onder zocht op wat manier de glas-droppen eigent- Iyk komen te fpringen, en in de uitkomft be= vonden dat zulks gefchiedt in die zelfde ge= daante als reets by anderen, die voor EST Heer Ed \ Dt _Anguflus December 1722. 1f Heer zulks onderzogt hadden, is waargenos men geworden. Om dit onderzoek in het werk te ftellen wierd het {pring-glaasje beften= diglyk bekleed met wafch, in dier voegen dat een klein eindje van de {taart by C zonder wafch of onbekleed wierd gelaten. Na dat nu een klein ftukje van de {taart by C wierd afgebroken, kwam het fpring-glaasje van bin= nen in het wafch wel aan {tuk te fpringen, maar was door het wafch gedwongen zyne gedaante te behouden, in de welke het zelve gebroken was geworden. Na dat nu het wafch aan de ene zyde wierd weg gefneden, vond de Heer Wolfius dedelen van het fpring- glaasje by malkander leggen met kring-ronde breuken, en ftukken die zich zeer wel in {tof en gruis lieten vryven door de vingers „zonder dat daar door de handen bezeert wierden. 12. Dat de zelfltandigheid van de glas-droppen een voosheid heeft verkregen, door het fchie- Iyk uitwendig hart worden in het water , is genoegzaam te zien aan de glas-drop zelfs, want dezelve ís bezet met blaartjes of lucht- blaasjes door het gedeelte van  tot B. Die nu oordeelden , dat de buiten-lucht de oorzaak van dit aan ftuk barften was, begrepen , dat deze blaartjes of blaasjes van de glas- drup luchtledige plaatsjes waren, uit de wel- ke de lucht door-het vuur was uitgedreven. Dat zo ras als de buiten-lucht door het openen van de {taart by C gelegentheit kwam te 16 _ Natuur-en Konft-Kabinet; te krygen om te dringen in de glas-drup, de zelve door die fchielyke invloed aan fluk kwam te barften, want zy oordeelden dat alle deze blaasjes gemeenfchap met malkander hadden, en dat derzelver verwulfjes zeer teder zynde zeer licht uit malkander , en tot ftof, of fyn gruis, gelicht en gevreven konden worden, door den fchielyken invloed van de buiten-lucht. Maar niet tegenftaande het vol- komentlyk de waarheid is, dat door het vuur de lucht ten uiterften verdunt en ook uit alles uitgedreven kan worden, heeftechter de onder- vindinge geleerd dat de buiten-lucht geenzints de oorzaak is door de welke de fpring-glaasjes aan ftuk komen te bartten. Door welke on- dervindinge wy ook te gelyk leren, dat wy alles wat waarfchynelyk is ook nooit hoger behoren te boek te ftellen als waarfchynelyk, om dat wy zo menigmaal bedrogen worden, als wy onze zeer waarfchynelyke gifzingen als loutere waarheden aanmerken, en onze har- zenfchilderyen aan een ygelyk trachten op te dringen als volkome zekerheden. Nek 15 De Heer Boyle hadde in een lucht-ledige recipient een werktuig zodanig weten toe te ftellen, dat een glas-drup, die in de zelfde geplaat{t was, aan deszelfs einde C konde ge- broken worden , zo haaft als de lucht uit den recipient was uitgepompt, en bevond tot ver- fcheide reizen, en zonder aan de uitwerking te konnen twyfelen , dat de glas-droppen zo wel aan (tuk, en tot gruis komen te barften in \ „ks ie 4 hb bs IE AR tor rd ak ; Aurnflus — December 1722. i7 in een lucht-ledige plaats , als in de open lucht; en dat vervolgens deze aan ftuk barflinge niet kwam te gebeuren door den fchielyken in- vloed van de buiten-lucht, gelyk als te voren byna elk een geoordeelt hadde ; daar wy ons ook niet over behoren te verwonderen, om de groote waarfchynelykheid die in die meninge zich op deed, voor en aleer de Heer Boyle het tegendeel door deze proef-ondervindinge ge- _ toont hadde. Tot beveftiging van de waar- heid van deze proef , heeft de Heer Wolfius de zelfde ook met de uiterite oplettentheid in, het werk geftelt, en gedurig ondervonden, _ dat de glas-droppen in een lucht-ledige rec:- _ Piet Lo wel tot gruis komen te fpringen als in de open lucht. es id. De wate oorzäak van het aan {tuk fpringen van de glas droppen beftaat in de gefteltheid , de welke de zelve door het fchierlyk en uit- wendig kout worden in het water verkrygen. __Als de harde lichamen in het vuur gloeijend gemaakt, en fchielyk in het water geworpen worden, verkrygen de zelve wel een hardheid, maar Ook te gelyk een brosheid, gelyk als wy tien aan het (taal, het welke gloeijend zynde, in het water fchielyk word uitgebluft. Als Wy de harde keiltenen gloeijend maken en in het water uitbluffchen , worden de zelve zo bros, dat zy tot (tof konnen gebragt worden. _ Om de brosheid in het glas voor te komen, laten de ‘glasblazers hunne romers , kelkjes, én ander glas’, op een hete plaats, die daartoe 18 __Natuur- en Konft-Kabinet, aan de glas-oven gemaakt word , allengskernis. verkoelen, op dat de glas-delen, die door het vuur ineen beweginge gebragt zyn, zich al- lengskens wederom in malkander zouden wel- len, en het vuur allengskens uit het glas Zou= de gaan. Want als het vuur te fchielyk uit het glas gaat, door een al te fchielyké verkoe= linge, behouden de glas-deeltjes hünne door: het vuùr van malkander verfpreide fizuatie, en, fchikkinge, waar door zy malkander in min-, der punten raken , als wanneer Zy door een, langzame verkoelinge in malkander komen te wellen. Hier uit word de hartheid en bros- heid van het glas voortgebrágt. Als de glas- blazers hun geblazen romers, of kelkjes, of ander glas , zonder het zelve den te, verkoelen, daatlyk in de koude lacht plaat- zen, zal het zelve aan ftuk fpringen. De bui- tenfte deeltjes van het glas „ dat al te {chieiyk kout geworden is, ftremmen eerder als de bin= nenfte deeltjes; waar door een fpanninge ge- boren word. Want de door het vuur bewo- gen inwendige glas-deeltjes worden ín bunne beweging wederhouden, door de fchielyk ge-. ftremde deeltjes de welke de oppervlakte van het glas komen uit te maken; waar door zy, uit hoofde van de fchielyke verkoeling in die zelfde neiging, van. Zich uit te. zetten ftaan bly- vende tegen dedeeltjes van de oppervlakte van . het glas, als gefpannen blyven (laan, en zyn daarom ook gereed, om op de eerfte over- maat van aandoeninge van malkander te fprin- gen. _ Daarom fpringen de glas-dreppen tot {lof , zo ras als der zelver ftaart gebroken word. nk 41e ef Tr + Augufius — December 1722. 19 _ Word. Want om dat hunne deeltjes alle te- ens malkander in een en de zelve neiging ge- pannen {taan , verbreekt ook der zelver gehe- Je aan een íchakelinge, zo ras als maar enige van de zelve, door het breken van de (taart, __ buiten die wederzydfche {panninge, en op « __malkander fteuninge gebragt worden. Wy … zouden deze zaak noch, wel met andere voor- beelden van her aan ftuk fpringen van verfchei- ‚de harde en brofze ligchamen konnen bevefti- gen, maar ik oordeel dat de Liezers zelfs ge= __noegzaam in (taat zullen Zyn, om op dezen _grond de zelve verder en dieper te konnen uit= pluizen. EN Is: Maar om wederom te {preken van de proef- __Ondervindingen „ de welke door de Heer boy- le in den Brief, den welken wy tegenwoordig __tot onzen rigtfnoer houden, worden voorge- _ telt, ftaat aan te merken: dat de Heer Boyle noch verfcheide proeven heeft in het werk ge- ftelt; zommige om licht te verwekken in een lucht-ledige recipient , andere om een kring van alderhande fchone koleuren, als die van _den regenboog, voort te brengen, of te doen Íchynen in een lucht-ledig glas ; zommige om door de tegens malkander vryvinge van twe «harde ligchamen hete voort te brengen , in __&en lucht-ledige plaats; een andere proef met het blufzen van levendige kalk in een lucht- ledige recivient; andere proeven om te bep3- len de verfcheide kragten van de Elaftsciteië _ Wan de lucht. Maar ik oordeele dat het on- Eer Ba- nos zo … « Nataur- en Konft-Kabinet; nodig zal zyn, deze proeven alle te befchry= ven , om dat de zelve voor het meette ge- deelte over een komen met de zaken ‚de wel ke wy reets verhandelt hebben, of van zaken Ípreken van de welke wy'na dezen zullen handelen: 16. Omtrent het oplichten van zeer veel ge- wigt door de elafFiciteit van een weinigje lucht die in een blaas befloten was, zal ik echter een proef van den Heet Boyle , die om deszelfs vernuftige toeftellinge niet on: aangenaam is, befchryven.. De Heer Onder zoeker nam een koper vat, met een zeer heg- ten bodem, gelyk als uitgedrukt ftaat in Fig. 3 met A. In dit vat wierd ingedrukt de blaas LD, die klein en zeer flap opgeblazen, of aangevuld was met lacht. Op deze blaas wierd gepaft de ronde houte ftyl GC.’ Boven op de houte flyl wierd geplaattt 60 ponden gewigt, getekent mer DDDD. Dit wierd geïtelt in de recipient E. Zo ras als de lucht uit de recipient was uitgepompt, begon de blaas B zich uit te zetten , en dewyl de wanden van het kopere vat A beletten, dat de blaas zich niet ter zyden konde uitzetten , maar genoodzaakt was na boven te ryzen, wierden door deszelfs uitzettinge opgetilt de houte ftyl C, met deszelfs gewigt DDDD. waar door voor het oog getoont wierd , hoe een weinigje lucht , door deszelfs elagicstert de kragt heeft van Go pond gewigt op te par- zen. f Daar Ld Ld ID Auguflus —= December 1722. AF 17. “_® Daar de Heer Boyle, in het laat{te gedeelte _ van deze Verhandelinge, komt te fpreken van het verwekken van licht in een lucht-ledige recipient, word. niet anders voorgeftelt als het ‚ gene reets wegens die zaak in de eerfte Ver- handelinge over de lucht in het werk is geftelt … geweeft, namentlyk om licht te verwekken in een lucht-ledige recipient , door het tegens malkander knarzen van harde kandy-zuiker. __Maar de Heer Boyle heeft by toeval verfchei- de malen in een lucht-ledige recipient een on- __ gewoon licht gezien, zonder dat die Heer de __@orzaak van dit ongewone licht ooit heeft kon- __pen ontdekken, als wy voor dezen reets ver- haalt hebben. Maar ik heb reden om te ge- loven, dat dit licht het zelfde is geweeft, het welke naderhand ondekt is in de lichtende Ba- _ rometers, en in de luchtledige glaze-bollen, aan de welke wy tegenwoordig den naam van lucht-ledige nacht-lichters geven; en dewyl myn zeer aangename vriend, de Heer D. G. Fahrenheit onlangs aan my de vriend{chap heeft gedaan, van over die zaak een brief te _ fchryven, zullen wy alhier de zelve aan den Lezer mede delen. | 18. BRIEF van den Heere D. G. Fahrenheit aan Willem van Ranouw over de lichtende Ba- vometers , en over de kentekemen van een goeden Barometer. B 3 / Mya 5 22 Natuur-en Konft-Kabinet; it Myn Heer! À Ik heb in mynen Brief van den 18. February 1723 beloofd, om in een nader Miffiwe aan u mede te delen myne ondervindingen en waar- nemingen, de welke my voorgekomen en van my gedaan waren, omtrent de Barome- - ters, die wy Barometra fulminantia of lacen- tia (blixemende of LICHTENDE BARO- METERS) noemen, terwyl ik bezig was met de zelve te maken : mitsgaders de tekenen van een goeden Barometer. Daarom geve ik, tot voldoeninge van myne belofte, my de ere, u met dezen tegenwoordigen op te wagten. Het is aan u, en andere, die in deze zaken kundíg zyn, genoegzaam openbaar , dat ze-. dert de uitvindinge van de Barometers, de Heer Picard de eerfte is geweelt , die aan een Barometer , de welke door hem ge- maâkt was, heeft waargenomen, dat, ter- wyl de zelve op en neer bewogen wierde, zich by ’ zakken van de kwik , op deszelfs oppervlakte in het donker een helder licht kwamte vertonen, in die plaats van de Ba- rometers-buis , daar de zelve ledig was van de grove lucht des Dampkrings. Deze licht-fchitteringe is naderhand roch wel in enige zeer weinige Barometers waar- genomen ‚ maar de manier , om meer dier- gelyke lichtende Barometers op eenen vaten voet te maken , is noch zeer lang onbekent gebleven. Doch in het jaar 1700 wierd aan het gemeen openbaarlyk , door den groten Wiskonftenaar de Heer Johan Bernoulli, — toen RADEN EEN «__ Auguflits — Deiemler 1722. 23 ‚tóen Hoogleeraar in de Wiskunde te Gro- ninge, bekent gemaakt , door een gefchrift aan de Koninglyke Societeit der Weten- {chappen te Paris , de manier , om op een vaften voet altyd LICHTENDE BARO- METERS te konnen maken. ‚Na dat deze licht-{chitteringe nu dus ver- re ondekt was geworden in de Barometers, die volgens gewoonte met kwikzulver ge- _ vult zyn, is het gebeurd , dat ín de jaren 1705 en 1706 door den voortreffelyken Me- “_chansens Haucksbec, onder verfcheide andere nieuwelyks uitgevonden proef-ondervindin- gen,ook is bekent gemaakt aan de Koning- Iyke Societeit der Wetenfchappen te Lon- den, op wat wyze de lichtinge , die in enige Barometers met kwik wiefd waargenomen, „ ook in groote en lucht-ledige glaze bollen , zelfs zonder dat in de zelve enig kwikzilver gedaan wierd, te wege gebragt konde wor- den ; en dewyl deze proef by de ftukken kwam te blyken, is de zelve ook aangetekent in de Transactions Anglicaus , van gemelde Koning- Iyke Societeit ; en ook tot nech toe aan de zelve den naam gegeven van de Hauksbecfthe _proef-ondervindinge. ’ __… Als op alle omftandigheden , de welke de Heer Bernoulli voorgeftelt heeft, genoeg- zaam acht gegeven word, konnen wy echter maar op zekere tyden zo veel lichtende. Baro- meters maken, als. op die tyden doenlyk is. Ik zegge op zekere tyden ; dewyl dit een om, ftandigheid is, die my door ondervindinge en ‚ Onverwagt bejegent 5 Want alle de Bâro- me- 24 + Natuur- en; Konft-Kabinet meters, de welke ik kwam toe te ftellen op die tyden, in de welke de lucht met veel vog- tigheden , dampen , {ware nevels, miften, of … regens bezet was, bleven my hartnekkig wei= geren enige licht fchitteringen uit te geven , of lichtende te worden , niet tegen{taande ik met de alderuiterfte naauwkeurigheid en oplettent- heid het voorfchrift van den Heere Hooglee- raar Bernoulli (tiptelyk na kwam. Dat deze om(tandigbeid door den Heer Bernoulli niet is waatgenomen, zal, miffchien voortkomen uit het enkelde geval, namentlyk , dat de lichten= de Barometers, de welke die Heer gemaakt heeft, juitt altyd zyn t‚ egeftelt geworden op die tyden ‚als de lucht helder en droog was. Om dat het aan my genoegzaam nooit kwam te mislukken ,om de Barometers te doen lich- ten,de welke door my in een heldere en dro= ge gefteltheid van lucht toegeftelt waren. Vermits de LICHTENDE BAROME- TERS, naar het voorfchrift van den Heere Bernoulli, aan het boven einde met Cement digt gemaakt worden,en dat het Cement lich- telyk komt te barften,, of door den tyd zoda- nig te verouderen, dat zomtyds tufichen het zelve wel wat te veel van de buiten-lucht in de Barometers-pyp komt in te fluipen, hebbe ik ook nodig gevordeelt, dit gebrek op de vol- gende wyze te verhelpen. Dat is de Buis, van de welke ik een lichtende Barometer wil= de maken, haalde ik puntsgewysaf , by de konft-lamp , en na dat ik dan deze pyp of buis, op de wyze vau den Heere Bernoulli; met kwikzulver opgevult hadde, hebbe ik dit uit- akar, AN Augufius — December 1722. Ef uitgerekte puntje van de pyp aan de kaars toe= fmolten, tot-op de kwik,en op die wyze kon= _ de ik, als maar de lucht op dien tyd helder en droog was, zo veel lichtende Barometers ver- krygen als ik begeerde, Na datik nu op deze wyze het gebrek door ‚ het Cement veroorzaakt verholpen hadde, o- penbaarde zich daatlyk wederom een ander inconvenient. Te weten, dat deze fcherp-af- getrokke puntjes van de Barometers-pyp, nict het alderminfte ftootje in het nederleggen of omkeren der Barometerpyp, van de kwik, of van buiten konden uitftaan „of de puntjes kwa- men te breken, uit hoofde van hunne fpits- heid, en al te groote tederheid Gelyk ik zelfs op die wyze verfcheide Barometers heb gebrc= ken, en ook wel verzekert ben, dat aan de aldervoorzichtigfte liefhebbers zoude overko- men, als wanneer zy ‚door het fcherp aftrek- ken van de Barometers , deszelfs boven-eind komen te fluiten, of hermetifche (zo als wy dat noemen) te verzegelen. Om dan eindelyk dit onvermydelyk onge- mak voor te komen, heb ik goed gevonden, de glaze buizen van de Barometer boven te fluiten met een half ronde of verwulfs wvze gedaante, gelyk als gewoonlyk de Bärometers- buizen worden gefloten van alle Barometers, de welke zonder inzicht van iicht-fchitteringe te konnen geven gemaakt worden. Na dat ik nu op die wyze de Barometers buis gefloten hadde, heb ik de zelve met kwik gevult, op die zelfde manier ‚van de welke ík my bedien, om gelyk hoogftaande Barometers te verkry- Dt gen. pó6 Natuur-en Konft-Kabinet, …— gen. Echter met.dit onderfcheid , dat ik de buizen van die Barometers, de welke ik wil- de doen lichten, met kwik kwam op te vul- len by'een heldere , zuivere en droge lucht, en ook in der zelver luchtledige plaats , die boven de kwik-kolom in de Barometers-bui- zen gevonden word, overliet een klein lucht- belletje, dewyl dit dienftig ‘bevonden word tot het aanwakkeren van de licht-{chittering ; terwyl ik de andere buizen van myne gewoon- Iyke Barometers , in de welke de kwik-ko- lom altyd op een en de zelfde hoogte komt te ftaan, altyd zodanig met kwik kome op te vullen , dat daar door met alle mogelyke vlyt verhoed word, dat geen lucht in die lucht-le- dige plaats gevonden word. Alfchoon het dienftig is, dat in de lichtende Barometers zodanig een lucht-beltetje ingeflo- ten word, kan ik echter, tot noch toe, niet bepalen, hoe groot of klein dit lucht-belletje wel zoude mogen zyn. Want ik hebbe on- dervonden dat een lucht-belletje „ het welk niet groter is als de knop van een fpelde, ge- noeg is, om een Barometer te doen lichten, en dat zelfs in Barometers, welkers buis al van een redelyke wydre is. Als het ook voor- valt, dat een weinig meerder Incht, als zoda- nig een klein lucht belletje, in deze anderzints lucht-ledige plaats is komen in te fluipen, heeft zulks echter de licht-fchitteringe niet belet ; maar wel veroorzaakt , dat de kwik-kolom lager kwam te flaan, als in de Barometers buizen, in de welke geen lucht gevonden wierd, of in de welke geen andere lucht, als tot Ki dl AG Auguflus — December, 1722. 27 tot de hoeveelheid van een lucht-belletje als een fpelde-hooft in gelaten was. Ik heb zelfs Barometers gehad, die in het donker fterk ge- licht hebben, alfchoon in de zelve zo veel lucht was in geflopen, dat de kwik-kolom daar door 3 of 4 linien lager kwam te (laan. _ Om deze licht-fchitteringe.der lichtende Ba- rometers nader te onderzoeken , heb ik dik- wils het lucht-belletje gebragt tot dicht aan het onderfte einde van de Barometers buis, dat al- ‚_tyd open is, en onder in het bakje met kwik ftaat. Om dit uit te voeren word de Barome- ters buis, als in Fig. 4. met A word aange- wezen, het onderfte boven gekeert, met het gefloten einde B onder, en het open einde CG naboven. Als wanneer met de hand D zag- jes geftoten word aan de pyp A, waar door _ het lucht-belletje EEEE allengskens komt te klimmen na boven. Zo ras als nu dit lucht- belletje uit het gedeelte van de buis BF na het ander einde verdreven was, en de buis we- derom in deszelfs bakje G geplaaft, en der- hatven deszelfs ruimte BF meeft lucht-ledig, geworden was, heb ik ondervonden, dat de licht-fchitteringe of geheel als weg geveegt, of ten minflen ongemeen veel verfwakt en dof was. Maar zo dra als ik het lucht-belle- je EEEE wederom naar om hoog deed ryzen in de lucht-ledige ruimte BF, door de Baro- meters-buis wat dikwils op en neer te bewe- gen, verfcheen de licht-fchittering wederom zo helder en levendig als vän te vooren. Zomtyds heb ik het lucht-belletje heel uit de pyp A gebragt, en by regenachtig weer een ans »S _ Natuur-en Ronft-Kabinet, - ander lucht-belletje uit de regenachtige bui- ten-lucht laten inflaipen en na boven doen klimmen in de lucht-ledige ruimte BF , en ik heb daatlyk ondervonden, dat de licht-fchitte- ringe geheel als weg geveegt was ; en ook niet wederom kwam, als na dat ik de Baro- meter by een droge lucht eerft geheel van de kwik hadde ontledigt, van nieuws opgevult„ en met een droog lucht-belletje voorzien had- de. Waar uit openbaar is, dat de waterachti- _ ge delen , die zich by regenachtig of vogtig weer by dit lucht- belletje komen te vervoegen en in te wikkelen, zeer nadelig aan de licht- fchitteringe zyn. Het is by u en alle kundige liefhebbers zeer wel bekent, dat wy gewoon zyn in de lich- tende Barometer de licht-fchitteringe in het donker. te verwekken door den Barometers- buis op en neder te bewegen. Maar het is ook bekent geworden, dat om de licht-fchit- teringe te verwekken, het niet eens nodig is, dat wy de Barometers-huis bewegen, dewyl wy de licht-fchitteringe in de zelve konnen doen verfchynen, als wy maar met onze dro- ge hand, of vingers , de lucht-ledige plaats BF wat fterk komen te vryven, bynaop de zelfde wyze, als zulks gefchiet met de lucht- ledige bol van Hauksbec, of met enige lange Cylinder-glaasjes, de welke ter lengte van omtrent 3 of 4 duim, daar toe van my ge- maakt worden, en aan de welke ik den naam heb gegeven van Phofphori AEtheres , om dat de zelve op de zelve wyze voor nacht-lich- tertjes konnen verftrekken, als de lucht-ledige gla« Huguflus — December 1722. 29 glaze bol van Hauksbec, of als de lichtendé _Barometers. Het is aanmerkens waardig dat de water= _« achtigheid, die uitwendig is, als wy de licht- fchitteringe door vryvinge trachten te verwek- ken, het lichten al zo wel fchadelyk is, als de waterachtigheid die zich heeft komen te ver- mengen met het lucht-belletje van de lichten de Barometers, gelyk als wy boven aangemerkt hebben. Want als wy de lichtende Baromes ters, of de bollen van Hauksbec, of myne Phofphori AEtherei, komen te vryven, terwyl onze handen maar het alderminfte of nat zyn van water, of dar de zelve maar befweet zyn, zullen de zelve geenzints komen te lichten , gelyk zulks ook al is waargenomen van den eere Hauksbec. Behalven -door ‘het, watef en het fweet, word de lichtinge ook belêt door de fyne en zuure geeften , als ook door de loogen van verfcheide zoort van zouten. __Maar het ís Nozatel dat de lichtinge maar eni- er maten befchadigt word , door de fyne ge= deftilleerde olien , en genoegzaam niet belet word van de vafte olien, en vetten; gelyk als by voorbeelt vân de traan, van de boom:- faap- of lyn-oly, van het ofze, fchape- of ‚ verkens-fmeer, van het vet der vogelen enz. ne A Te 76 ‚Uit een vermoeden of gy, myn Heer! de- zen Brief wel in uw Natuur- en Konft-Ka- binet mogt komen in te. fchikken , gelyk als-ik ondervonden hebbe omtrent myn Mifzyve van den 18 February 1723, welke zaak ik aan nw zinnelykheid en verkiezinge geheel over laat, hebbe ik tot behulp voor onervarene lezers, w hs Enl- = 30 _Natuur=en Konft-Kabinet; enige aftekeningen by dezen brief bygevoegt: Kk à . Als by voorbeelt, Fig. 5 is een lichtende Bol , van Hauksbec, zo als.ik de zelve voor u en > andere Heren kome toe te {tellen , van de welke A de pyp is, door de welke ik de zel- veop myne wyze, aan u wel bekent, van de grove Damp-krings lucht kome te ontledigen. Fig. 6 verbeelt zodanig een lucht-bol die in het duifter gevreven word door de handen A en B, om voort te brengen de licht-fchitteringen CCCC. Eer wy noch van de licht-verwek= kinge affcheiden , zal ik noch fpreken van een verfchynzel, van het welke myn Heer zelfs, over omtrent $ jaren , oog-getuige geweeft is, of het zelve miflchien de opmerkinge der na- tuurkundigen waardig mochte zyn: Als wan= neer ik den bol, gelyk als die van Fig. 5 of 6, vry wat fterk in het donker met de droge hand gevreven, en de hand wederom van de zelve afgenomen hadde, in zo verte dat de licht- fchittering was opgehouden, zich buiten ver= wagtinge een licht-fchicteringe, gelyk als uit- gebeeld is in Fig s< met B, zonder vryving en als uit zich zelfs in den bol kwam te verto- nen, juift op het tyd-punt dat ik wederom myn hand gereed ftelde om de vryving te zul- len gaan hervatten. Het boven gemelde verfchynzel bragt my eniger maten in verwonderinge , om dat ik het zelve te voren noyt was gewaar geworden, en aan de andere kant was ik in twyfeling, of ik miffchien buiten myn eigen gewaar wordin- ge , niet wel met de ene of de andere vin- ger aan den, bol geraakt mocht hebben , toen ik PS mjn engen: ESE ej * __ _Auguffus December 1722. Ft ik myn hand in beweginge hadde gebragt om ‚den bol wederom aan te raken, en de vryvin= „ getehervaten. Om hier van verzekert te „ zyn, hebbe ik deze ab/ervatte verfcheide maal __ hervat, te weten met den glazen bol eerft _ fterk te vryven en te doen lichten, en na het ‚ „ephouden van de vryvinge en lichtinge de _ hand, gelyk als verbeeld word in Fig. s met __G, na de bol toe te flaan, zonder echter de _ zelve te raken, op dat de lucht, die tuffchen Ed bol en myne hand was, als tegens de bol __ mogt worden gekaatft ; en ik wierd elke reis __de gemelde licht-{chitteringe B gewaar ; mits _ dat ik maar piet al te lang uitftelde „na de vry- _ vinge de lucht tegens den bol aan te flaan, — met de eigen{te hand C, met de welke de zel« __ ve was gevreven geworden, ‚ Vorders nam, ik _ waar, dat wanneer de lucht. door.de hand G EE twee maal kort op malkander tegens den bol aan geflagen wierde, de licht-{chitteringe. zich __ ook twee maal achtervolgens openbaarde, zynde de laafte fchitteringe niet zo fterk- als ‘de eerfte. ___Ik was lang in twyfel, wat de oorzaak van dit verfchynzel zyn mogte ;of het zelve voort- kwam van de bewogene lucht, die, terwyl Zy tegens de bol aan ftoot, een vryving op de __ zelve maakt, en aldus de dunne en fyne lichts _materie, die inwendig, in de bol is, in bewe- ging brengt , byna op die zelfde wyze , als wanneer de boi met de, hand gevreven word; dan of het door de beweging van een fyne ftof, _ die zich in de lucht zelfs, tu{lchen de bol en de hand bevind, voortgebragt , en aldus mn e 32 _… Natuur-en Konff-Kabinet, de binnenfte licht-ttofte, die in de bol is, mes de gedeelt wierde. 8 Om dan van deze zaak nader onderregt te worden heb ik de volgende proef in het werk geltelt. Ik ftelde een lucht-ledig Cylinder- glaasje of Phofphorus LEtherens, velyk als uit- gebeeld wordin Fig. 7 met AB, aan wiens beide” cinden twe mafzyve glas ftengeltjes C, en D waaren aangezer, in een wyder Cylin- der-glas uitgebeeld in Fig. 8 met AB, en het welke ik van te voren aan deszelfs een einde by B aan de konft-lamp fpits afgehaald hadde, zo dat het de holle punt C verkregen hadde. Na dat ik nu de einden C en C van deze bei- de Cylinders aan ‘malkander gefimolten en ver- knogt hadde, wierd de bovenfte Cylinder aan het ander einde by A ook puntsgewys afge- baalt, en de beïde punten DD als de voorige CC aan malkander gefmolten ; waar door de beide in malkander gefloten Cylinders de ge- daante verkregen ats in Fig. 8 uitgebeeld word; zynde de kleinfte, of ingeflote Cylin- der lucht-ledig, gelyk als gemelt is. Deé tuf- fchenwydte van beide deze Cylinders was om- trent een zesde van een duim, en was vervult met gemene lucht. Na dat ik alles tot dus verre vervaardigt hadde, vreef ik deze overtrokken Phofphorus LEthereus met droge vingers ; en een poosje daar mede aangehouden hebbende, verfcheen de licht-fchittering in den lucht-ledigen Cylin- der, op de zelve levendige wyze, als of deze ingeflote Cylinder onimiddelyk van de hand, zelfs gevreven was geworden. Uit a ad OmE Anghflus . Detember 1722. 33 komt (dunkt my) nu klaar genoeg te blyken, * dat deze lichtinge veroorzaakt wierd door eene in beweginge gebragte zeer dunne en fyneftof, maar geenzints door de lucht. Want die was _befloten en afgefcheiden van de buitenfte lucht, en koft dierhalven op geenderley wyze ive de gemaakte vryvinge bewogen worden _&Waar uit wy geruftelyk mogen befluiten, dat __ het verfchynzel, daar wy van gefproken heb- _ ben,te weten van de lucht-fchitteringe die wy in den lucht-ledigen bol gewaar wierden, noch __pa de vryvinge, en alleen door een kletzinge _ van de hand na den glazen bol, zonder echter: den zelven in het alderminfte te raken , niet word veroorzaakt van de lucht, die tuffchen __dien bol en de hand zynde, van de hand naar _ den bol word toegekaat{t ; maar door de be- __weginge van een fynder {tof , als de lucht, en _ die zich in de lucht bevind, en gemeenfchap __ kan maken, zelfs door de zelfftandigheid vam __ het glas, met de licht-ftof die in de lucht-ledi- … ge bol is, en aldaar de licht-{chittering ver- toont. Het zal, buiten twyfel, myn Heer noch wel indachtig zyn, dat ik, omtrent op dien _ gelfden tyd, een Barometer hadde toegeftelt, aan welkers onderfte einde ik, in de plaats van _ een houten bakje voor de kwik , aangeblazen _ hadde een glazen bol, die mer een ‚gedeelte van de glazen pyp omgebogen zynde regt om _ hoog kwam te ftaen, gelyk als uitgebeeld _ word in Fig. 9, van gedaante als voor dezen __ zommige lucht-thermometers plegen gemaakt te worden. Deze Barometer aldus van my VIL Deer. C ge 34 __ Natuur-en Konft-Kabinet, — gemaakt zynde op dien tyd, met inzicht om aan enige liefhebbers met de proef aan te to- nen , dat de kwik in de Barometer door de fwaarte des dampkrings word om hoog ge- houden, zo hadde ik getragt om den bol A geheel lucht-ledig te maken , doch zulks was maar voor een gedeelte gefchied , om dat de tyd , wegens de aanftaande byeenkomft der liefhebbers , te kort viel, om den bol geheel lucht-ledig te maken. De lucht die noch in den bol A was over gebleven , bedroeg noch omtrent een derde van die gene, de welke voor de evacuatie den bol kwam te vervullen. Gelyk zulks klaarlyk kwam te blyken uit de hoogte van de kwik-kolom, die door de zel= ve tot negen duim opgeperft of opgehouden wierd in de Barometers buis by B. Vermits het echter noch langer duurde als ik wel (taat gemaakt hadde eer het gezelfchap vergadert was, bevong my de onderzoek-luft, om ondertuffchen op een donkere plaats te gaan, en aldaar eens te onderzoeken of deze bol A , die gelyk als gemelt is met lucht aan- gevult was , die driemaal dunder was als de buiten-lucht, ook zoude konnen lichten,wan- neer de zelve met een droge hand gevreven wierd. Na dat ík dan deze bol wat lang en fterk gevreven hadde , openbaarde zich de licht- fchitteringe, maar echter enigzints anders van glans, als in de lichtende bollen, of Barome- ters, in de welke maar een zeer gering lucht- belletje overgelaten word. Dog dat myns be- dunkens in deze ondervindinge aanmerkens waardig was, is dat ik onder het vryven a lich= Br ARNE Auguflus — December 1722. 35 dichten van den bol, te gelyk ook licht ge- waar wierd in de lucht-ledige plaats van den glazen buis tuflchen B en C. By welke plaats ik den pyp met de hand kwam vaft te houden, terwyl ik met myn andere hand den bol A kwam te vryven. Maar terwyl ik zonder voordagt onder het vryven van den bol myn hand, waar mede ik de pyp BC kwam vaft te houden , allengskens- hadde laten zakken, tot onder de kwik-kolom tuflchen Ben D, zo verdween de lichtinge in de lucht ledige plaats van den pyp getekent met BC; niet te- __genftaande de licht-fchitteringe in den bol A _ onder het vryven zeer wel aanhield, en de zel- ve verfcheen wederom zo dra als ik de buis, op deszelfs lucht-ledige plaats , met de hand kwam vaft te houden. Deze verdwyning er verfchyninge van de licht-fchittering in de … lucht-ledige plaats BC gebeurde zo dikwils _ als ik de hand onder het vryven van den bol A boven of onder de kwik-kolom kwam te houden, of te verwifzelen ; gelyk als ik ook _ deze proef-ondervinding noch verfcheide ma- len in ’t byzyn van ’t gezelfchap met het vori- Ä ge fucces herhaalde. Of deze ondervindinge _niet zoude konnen dienen, om daar door uit Enk * te leggen, of op te helderen de manier van den voortgang van het licht, zal ik aan de over- denkinge van andere overlaten. Na dat ik nu enige waarnemingen van de Lichtende Barometers „en van den Phofphorss Lthereus aan uwe Overweginge hebbe voor- » geftelt, en overgegeven, zal ik tot voldoenin= ge van myne beloften , noch een weinig fpre- C 2 ken 36 _- Matuur- en Konft-Kabinet ken van de tekenen, door de welke een goede Barometer kan gekent, en van een flegten Barometer onderfcheiden worden. Om de vrugt en de nutheid van deze tekenen wel te begrypen, zal het de moeite wel waardig zyn, dat wy ons wederom eens erinneren die zaken, de welke ik in mynen Brief van den 18 Fe- bruary 1723 hebbe afgehandelt, en op de wel- ke acht gegeven moet worden in het maken van Barometers; als 1.dat in de Darometers geen lucht moet gelaten worden ; 2. dat de * pypen inwendig geenzints fmerig, vogtig, of met enigen {met moeten bezet , of befmeurt zyn; 3- dat de kwik ten uiterfte zuiver moet zyn; 4» dat geen de minfte-onzuiverheid by ’t vullen van de. Barometer in de zelve moet in- flaipen; s. dat-de pypen niet te naauw moe- ten zyn; 6 dat het bakje onder den Barometer van een behoorlyke wydte moet zyn, en ein- delyk 7. dat de veranderlyke hoogte van de kwik-kolom met een bekende duim- of voet- maat moet afgemeten worden. Het teken waar door wy konnen ontdekken of nach enige lucht in den Barometer is over- gebleven, beftaat in een lucht-bel, die zich komt te vertonen , zo ras als de Barometer zagtelyk overgebogen, en neder gelegt word. Want de kwik zal niet voort dringen tot aan het uiterfte einde van de Parometers-pyp, die uitgebeelt- word in Fig. 1o met A; maar zal daar in verhindert worden door een lucht-bel, diezich zal vertonen by B. Maar by aldien de Barometer zonder lucht is, zal de Barome= ters buis, als de zelve word neder gelegt of Er Auguftus December, 1722. 37 _ genoegzaam word over gebogen „ geheel met kwik vervult, en de lucht-bel B niet gezien „worden. / Ik heb in myn zo even aangehaalde Miffive aangemerkt, dat , als enige vreemde deeltjes zich bevinden in de Barometers-buis (het zy _ dat de zelve voor de vullinge , of onder de __vullinge, daar in geraakt zyn) de kwik in ‚zodanige Barometers veel lager komt te ftaan, als in andere Barometers , die de vereifchte _ » zuiverheid hebben ; Als mede dat zodanige be- __fimeurde Barometers niet allenig bewogen wor- ___den van de veranderlyke fwaarte des Damp- … krings, maar ook noch daar boven van den __verfcheiden graad van warmte, waar mede de ___buiten-lucht verfcheidentlyk aangedaan word. __Doch behälven dit nadeel , het welk door de ij gemelde vreemde deeltjes aan de Barometers veroorzaakt word, zyn de zelve noch op een andere wyze fchadelyk; want de zelve amal/- _gameren en vermengen zich door den tyd met de kwik zelfs, en hegten zich in de gedaante ___van een vuil vlies aan de pyp, op die plaats al- waar de verandering van de kwik-kolom ge- __fchied, en zyn aldus de oorzaak , dat dekwik tegens de zywanden van het glas eniger maten als aan kleeft „en daar door zeer traag en loom van de veranderlyke fwaarte des Dampkrings bewogen word. p Als die vlies zich daatlyk na het maker van de Barometer voor % oog kwam te vertonert, zoude het zelve ook daatlyk konnen dienen voor een teken, dat diergelyk een Baroineter de vereifchte zuiverheid niet hadde. Maar'dit u 3 vlies 38 _ Natuur-en Konft-Kabinet, — vlies komt eerft enigen tyd, na dat de Baro- meteP al gemaakt is, tot die grofheid en zicht- baarheid aan te groeijen; en dat noch maar in Barometers, die niet zo zeer met fchadelyke vogtigheid, als wel met een taaije fmerigheid, of onzuivere kwik gekwelt zyn ; en dewyl dit vlies echter deszelfs nadeel al komt uit te wer- ken, eer het zelve op de verander-plaats zicht- baar is geworden, hebben wy een ander teken van noden, om te ontdekken, of een Daro- meter befmeurt en vogtig, of in der daad vol- komen zuiver en droog van binnen is. Dit teken word openbaar gemaakt door een zeker middel, door welkers behulp wy konnen we- ten en ontdekken, of een Barometer inwen- dig met enige fchadelyke delen befmet is of niet. Dat is,wy houden een brandende kaars aan den Barometer , op die plaats alwaar de kwik-kolom zich eindigt. By aldien nu de pyp van binnen enigzints vogtig of befmeurt is, worden de fchadelyke deeltjes door de byge- bragte warmte los gemaakt, of uitgezet, en de kwik begint daar op daatlyk merkelyk te zakken: maar de kwik zal pal blyven (taan, by aldien de Barometer van binnen volkomen zuiver is: ten ware dat de pyp al te lang door de brand van de. kaars verhit wierde, want dan zoude eindelyk een gedeelte van de kwik zelfs in een wazem of damp opgeloft worden, in welk-geval de kwik-kolom zelfs in een goede en zuivere Barometer zoude moe- ten neder zakken „en daar door den onderzoe- ker misleiden. Maar deze uitwazeminge van de kwik ontdekt zich zelfs aanftonts „door een \ me- ne IN nd an a Zuguftus = Detémber 1722. 39 menigte van kleine kwik-bolletjes, de welke aan de over zyde- van de buis, die van de kaars afgekeert is , geftremt worden, door de ver- ‚ koelinge, de welke het hout aan den glazen buis aan die zyde komt mede te delen. Deze manier, om de zuiverheid en deugd van een Barometer te beproeven, kan voorna- mentlyk des zomers in het werk geftelt wor- den, wanneer de kamers in een egaal tempe- rament van warmte met de buiten-lucht zyn; __ma&r des winters kan die beproevinge nog op de volgende wyze gefchieden. Als het des winters fterk vrieft, word de Barometer over gebragt in een kamer alwaar wat fterk geftookt word, en in de welke de zelve omtrent een vierde van een uur vertoeft heeft, dewyl deze tyd vereifcht word tot de mededelinge van het temperament des luchts van de kamer aan den Barometer. By aldien nu de kwik-kolom la- ger komt te zakken, als de zelve even te vo- ren in de koude heeft geftaan, is zulks een zeker teken, dat zodanig een Barometer van binnen met enige vremde en onreine deeltjes befmet is, en dat wy op deszelfs dagelykfche aanwyzinge van de veranderlyke fwaarte des Dampkrings geen ftaat konnen maaken. Ik hadde in myn brief van den 18. Februa- Fy 1723 aangetekent , dat myn Heer de la Hi- re de eerfte is geweeft,-de welke het verfchil omtrent de kwik-kolom ín de Barometers heeft waar genomen , maar na het recollige- ren van myn gedagten, hebbe ik bevonden, dat die lof niet aan myn Heer de la Hire maar: aan myn.Heer Amontons toekomt. Ik heb- en C 4 be” 49 Natuur-en Konft-Kabinet, be deze myne misflag te liever by deze gele- gentheid willen verbeteren , om dat ik altyd zeer aangedaan ben met eerbiedigheid voor grote mannen. … | Als enige naauwe pypjes, die aan beide ein- den open zyn, met haar ene einde in de op- pervlakte van een vogt worden gehouden „zal het vogt in de zeïve opklimmen, en dat in elk pypje juift zo veel hoger, als het zelve naau- wer of kleinder van, Diameter is. Hettegen- deel gefchiet metde kwik, want in plaats van hoger te klimmen , zo ontmoet de zelve een tegenftrevinge van de zy-wanden van het glas, in pypjes die al te naauw zyn; het welk zo wel waar genomen word in de vrye lucht , ‘als onder de lucht-ledige klok. Deze afwy- kinge of repulfie is de oorzaak, dat de kwik in Barometers „die te naauw van pyp zyn,ook niet zo hoog (taat, alswel in Barometers wel- kers buizen wyder zyn, alfchoon in beide een evengelyke omzichtigheid in het vullen is waar genomen, en dat zy volkomen zuiver zyn. Dewyl dit gebrek niet kan verholpen worden, als met de kwik over te doen in py- pen van een bekwame wydte, en dat ook een al te grote wydte van pypen overtollig zoude zyn, hebbe ik uit enige proeven, de welke ik, ten opzichte van de Aftraltie en Repulfie, die- de naauwe pypen op verfcheide vloeibare flof= fen hebben, in ’t werk heb geftelt, geleert, dat wy in het maken van Barometers konnen volftaan met pypen die een achtfte duim , of anderhalve linie in. haar Drameter hebben , ver- mits de repulfse in diergelyke pypen van geen belang is. Ik IE EEn en ran kl Pa Auguflus, December, 1722. 44 ‚Ik zoude deeze proeven „-waar door ik de gemelde bepalinge van wydte gevonden heb- be, alhier wel betchryven , maar dezelve zyn te wydlopig voor myn tegenwoordig beftek , en hebben ook hun opzicht op verfcheide an- dere zaken vandewelke wy tegenwoordig niet komen te handelen ; om dat dezelve geen ge- meenfchap met de Barometer hebben. Her zal tegenwoordig genoeg zyn, dat de lief heb- bers hier uit een teken konnen opmaken , om teondekken de oorzaak , waarom de k wik „ zelfs in pypen die van binnen volkomen zui- ver zonder lucht en droog zyn, te laag ftaar, zo ras als zy maar acht komen te geven opde vereifchte wydte der glazen Buizen van de Ba- rometers. Wart eigentlyk de wydre van de houte Bak- jes ‚dewelke aande Barometers gevoegd wor- den , zo wel om de zakkende kwik te ont- vangen , als om dezelve draagbaer te doen zyn, aangaat ; (taat aante merken , dat de wyd- fte bakjes de befte zyn. Dog vermits de deugd die een Barometer hier door verkrygt alleenig, hier maar in beftaat , dat de zakkende kwik- kolom in’ bakje gen merkelyke hoogte mag komen te maken, en dat in al te wyde bak- jes te veel kwik gehouden zoude worden, „ en op die wyze maar onnodige koften zou- den worden gemaakt, heb ik goed gevonden te bepalen zodanig een grote van bakjes , met dewelke wy konnen volftaan ; nament- Iyk met Bakjes, welker wydte is van 1óof 17 linien Franfche maat, te voegen by Ba- someters buizen die 1 !linie van Digmer, Cs zef. 4z __Natuur- en Konft-Kabinet, ter zyn. op dat de Diameter van de pyp tot die van het bakje is als 1 tot 11, Want de kwik zal in diergelyke bakjes maar omtrent 5, linie geklommen zyn, als de kwik-kolom in de buis 2 ; duim gezakt is, gelyk zulks uitde vergelykinge van de hoeken beider Diameters zeer licht kan gevonden of gecalculeert wor- den. waar uit dan ook lichtelyk gevonden word, dat, als de Diameter van de pyp blyft op1; linie maar die van het bakje half zo grootof op 8; linie gereduceert word, dan ook de kwik omtrent1 liniein’t bakje moet . 1 vee . klimmen, en maar „ linie zoude klimmen ,wan- neerde Diameter van ’t bakje 33 linien wyd is. Om te ontdekken of de bakjes inwendig wydt genoeg zyn , zoude niet wel konnen gefchieden, zonder debak jes te openen. Waar door wy genoodzaakt zyn om het op de eer- lykheid van den konftenaar te laten aankoomen of de bakjes inwendig wel zo wyd zyn , als zy zich van buiten komen te vertonen. Hoe- wel ik tot myn leetwezen zomtyds het tegen- deel in gekogte Barometers ondervonden heb- be. Want om daar van uit het klimmen en daten van de kwik-kolom te oordelen , zou- de het nodig zyn , dat wy eerft nog een an- der Barometer moeten hebben, van den wel- ken wy volkomen verzekert waren „om by den zelven onzen Barometer , aan den welken wy twyfelden te vergelyken; en dan zouden wy noch den tyd moeten afwagten „ in dewelke de Barometers veel veranderingen * aas Í f de. KEE VONK Auguflus — December 172r. 45 gemaakt hadden. Waar by dan noch voor onder {telt moet worden , dat alles, dat an- ders in het maken van een goede Barometer moet in acht genomen worden , volkoment- Iyk, behalven het bakje, was achtervolgt aan den Barometer van dewelke wy eigentiy« , ten opzichte van het bakje kwamen te twytelen. Als het bakje te naauw en ook te gelyk niet hoog genoeg is, en-dat de pyp wat lang is en verre boven de kwik-kolom komt uitte fteken, gelyk als de Larometers pemeen- Iyk gemaakt worden, om daar door zo als die lief hebbers zulks in ’t gemeen noemen een groot vacuum te hebben , is zodanig een Barometer onderhevig , dat dezelve zeer licht ontftelt word, en Incht komt te vatten , wan- neer dezelve verplaaft of vervoerd word. Het welk niet te vrezen is als het tegendeel gedaan word. Want ten opzichte van de overtollige lengte van de Barometers-pyp ftaatte noteren, dat die groote lengte voor het vacuum geen meerder deugd aan den Barometer geeft. Dit is de reden waarom ik tot de lengte van het vacuum van myne Barometers niet meer als 2 duimsof. 1 duim verkiefe,boven diehoogtede- welke de kwik-kolom bereikt in de grootfte _ fwaarte van den dampkring. ‘ Wat de verdelinge of de maat aangaat, met dewelkehet ryzen en dalen van de kwik-kolom dient afgemeten te worden , van deze heb ik duidelyk genoeg, gehandelt in mynen brief van den 18 February 1723. ook vinde ik níet goet om noch van enige kleinigheden te fpreken dewyl dezelve van weinig beläng zyn. Waarom ik 44. Natuur-en Konft-Kabinet, — ik met uw permiflie zal af breken en blyven enz. D.G. FABRENHEIT, Amfterdam den 12 July 1723. 19. Ik zoude over het licht, dat zich op het be- wegen of vryven openbaert in de lichtende Ba-_ rometers, in de lucht-ledige glaze bollen van Hauksbec, en in de lucht-ledige Cylindertjes of.nacht-lichtertjes, en ook in verfcheide an- dere gevallen komt te vertonen, noch zeer veel aan mynen Lezer te zeggen hebben , maar ik zal zulks {paren tot myne Verhandelingen, de welke na dezen zullen mede-gedeelt wor- den in een NATUURLYKE HISTORIE VAN HET VUUR, eu my wederom gaan keren tot myn voorgeftelde rigtfnoer den meergemelden brief van den Heere Boyle. 20. De laatfte proef , van de welke de Heer Boyle in dezen brief komt te fpreken, is we- derom aangelegt tegens de Pleniften van zynen tyd. Om dat twe even gelyke en wel gepo- Iyfte marmer-itenen , op mialkander gelegt zynde, ín zo verre dat der zelver oppér-vlak- ten malkander zodanig over al raken, dat al- Ile lucht tuflchen beide weg is , Zodanig aan malkander geparft worden van de omringende lucht, dat de zelve niet als met een uitftekent geweld wederom te fcheiden zyn, oordeelden de renardi Angufius — — December 1722. 45 de Pieniften dat dit een klaar bewys was, dat alles volkomentlyk met ligchamen of matery vervult was. Maar de Heer Boyle bewees het tegendeel met hun eigen proef. Hier toe hadde die Heer doen maken twe Marmer- fteentjes, de welke plat en rond waren op de manier als de fchyven van een tiktak-bord. De Diameter van deze Marmer-fteentjes was 21 linien van een duim , of 1 3 duim. Aan de bovenfte was een krammetje, gelykte … zien isin Fig. 11 met A. De lucht was tuf- fchen de twe Marmer-fteentjes- AB met een weinig oly geheel weg gevreven , waar door _de zelve zodanig valt op malkander kwamen | te fluiten en geparft wierden van de buiten- lucht, dat aan de zelve konde gehangen wor- den meer als So ponden gewigt, zonder dat _zy van malkander gefcheiden wierden. 4 21. Deze twe op malkander geperfte Marmer- teentjes wierden geplaatft in de recipient C op het vierkante blokje D. Aan het krammetje __A van het bovenfte Marmor-fteentje was ge- „ bonden het toutje.E. Dit toutje liep door de 2 haakjes FG. Aan het ander einde van dit toutje was valt gemaakt het gewigtje H , het welk enige oncen fwaar was. Na dat nu enigen tyd lang de lucht uit de recipient. wierd uitgehaalt door de lucht-pomp 1,kwam het wigtje-H neder te zakken, en het Mar- mer fteentje A (cheide zich af van het. Mar- mer-fteentje B, om dat de zelve nu niet lan- ger tegens malkander geperlt wierden van de lucht. 46 __ Natuur-en Konft-Kabinet, lucht. Want die was uit de recipient weg ge- pompt. Waar uit zeer klaar bleek, dat de lucht deze twe ftenen zo vaft op malkander perft. Want dewyl door een zeker behendig middel dit touwtje zodanig konde gewonden worden, dat het bovenfte fteentje A weder- om in des zelfs voorige ftant-plaets konde ge- fchikt worden op het onderfte teentje Ër kwamen wederom deze twe {teentjes zo vaft als te voren op malkander te klemmen , zo ras als de lucht in den recipient ingelaten was geworden. 22. Na dat nu de hoogwaardige Robertus Boyle deze brief, of twede Verhandeling over de Lucht, met deze proef gefloten hadde, heeft die Heer naderhand deze ftof vervolgt in een Derde Verhandelinge ‚de welke wel voor: namentlyk beftaat in een befchryvinge van twe zoorten van proef-ondervindingen. De eerfte zoort zyn proef-ondervindingen de wel ke gedaan zyn in een te zamen geperfte lucht, en de twede zoort in proef-ondervin- dingen de welke zyn aangeftelt niet in een na- tuurlyke maar door konft voortgebragte lucht; by de welke ook noch verfcheide andere proe- ven gevoegt zyn, en wel voornamentlyk ver- fcheide proeven van den vermaarden Heer Pa- pin , die, na dat hy verfcheide proeven met den hoog-aanzienelyken en wyd beroemden Hollander , den Heere Chriftiaan Huigens, omtrent het befchermen en bewaren der vrug- ten tegens de verrottinge , als ook omtrent an- pl Auguflus — December 1722: ay andere zaken in het werk geftelt hadde, ís o= vergelteken naar Engeland ; alwaar de Heer Papin daatlyk in de gunft en vriendfchap van onzen voortreffelyken Boyle is gekomen, uit aanmerkinge van zyne uitmuntende bek waam- heden in het uitdenken van zeer geeftige werk- tuigen, en in het aanftellen van aangename en nuttige natuur- en werktuig-kundige proc- ven. Onder de uitgevonden werktuigen van den Heere Papin kwamen, volgens de getui- geniffe van den Heere Boyle, uit te munten een dubbelvoudige lucht-pomp , een lucht- roer, en verfcheide andere izgewieufe werk- tuigen. Het welk ik alhier wel byzonder heb willen aantekenen om ’s mans wel ver- dienden lof te verkondigen ; volgende daar in den grooten Boyle, wiens regt{chapen in= borft en braaf naturel my altyd zo zeer heeft konnen behagen, dat ik al van het begin van myne oefeninge in het proefkundig onderzoek der natuurlyke dingen dien weergalozen man in alle myne betragtingen voor mynen voor- naamften Lieermeefter en wegwyzer hebbe verkoren. 23 Wy hebben in de VREE Verhandeling van deze NATUURLYKE HISTORIE VAN DE LUCHT door verfcheide proef ondervindingen geleerd , dat de Lucht zoda- nig een naauwe vereniging en gemeenfchap heeft met de natuurlyke ligchamen , dat by= na in alderhande zaken altyd min of meer lucht gevonden word. Op welk een wyze de lucht 49 Natuur-en Konft-Kabinét, Tacht zich nu in die dingen, het zy in water, oly, of in andere vloeibare of vatte wezens, komt in te wikkelen , ís tegenwoordig ons onderzoek niet ; maar ik zal in ’t voorby gaan een overweginge, die ik genomen hebbe omtrent de lucht, de welke door konft ver- wekt word, aanraken. 24. Door de lucht, die door konft voortge- bragt word, verftaan wy een lucht die in een Jucht-ledige reciptezt word voortgeteelt , met behulp van verfcheide bewegingen of werkda- den van de natuur, uit verfcheide ligchamen, die in zodanig een lucht-ledigen recipient ge- plaatft zyn. Deze werkdaden van de Natuur zyn of de verrotting, of de geftinge, of de opbruizinge , of de aan ftuk vryvinge, of de warmte der Zon enz. die in zodanige ligcha- men, de welke in een lucht-ledige recipient geplaarft zyn , van tyd tot tyd komen te ge- beuren en waar genomen worden. Als wy by voorbeeld een gedeelte rofynen, die tot pap geftampt en met water gemengt zyn, in een recipient \eggen, en naderhand uit zodanig een recipient de lucht uit pompen, zullen wy eni- gen tyd daar na gewaar worden , dat dit meng- gel aan * geften geraakt, en dat uit deze gef- tinge een aanmerkelyvke hoeveelheid lucht word voortgebragt in den lucht-ledigen recz- piest. Nu is de overweginge, of deze lucht voor af was in de ftoffen , de welke in den Jucht-ledigen recipieut aan ’t geften geraakt zyn, dan of deze lucht in ’ geheel of ten de- len pnt Aomceald Augufius — December, 1722. 49 jen op nieuw als geboren word? Om in z0= danig een geval de nette hoeveelheid van luche te konnen ontdekken ,„ word in het begin ook een lucht-verklikkertje geplaatft in den … recipient , door het welke de nette hoeveel. heid des voortgebragten luchts word aange- wezen, gelyk als wy onlangs zodanig een lucht-verklikkertje* voorgeftelt hebben. Maar dewyl tot het bepalen van de lucht die door _ kont voortgebragt word de alderuiterfte naauwkeurigheid vereifcht word , heeft de _ Heer Boyle noch een ander zeer geeftig werktuig of. lucht-verklikkertje , uitgevon- vi a den; gelyk wy in de volgende befchryvinge zullen aantonen. é 25. In Fig. 12 word met de letteren ABG _DE aangetoont den gehelen lucht-wyzer. De- ze lucht-wyzer beftaat uit drie glaze pypen, de welke zeer wel in malkander paflen,zeer wel in malkander fluiten , en volkomen lucht-digt gemaakt zyn ; maar echter op die wyze, dat zy alle in malkander doorgaan, of de doortogt der vloeibaarheden, die in haar zyn , aan malkander toe laten. De eerfte van deze drie pypen word uitgebeeld met A B en is opengelaten aan zyn einde À. De- ze tubus is veel naauwet als de onderfte tubus BCD, en wederom wyder als de tubus ED, __ De tubus BCD is in het midden by C ingebo- VII. Deer. D gen, % Zie Natuur- en Konft-Kabinet Máaft — July 1722, pag. 35- Artikel 24,25. tab. 2XxxIX, | Fig. 9. so Natuur= en Konft-Kabinet, gen, op een wyze als of de zelve beftond uit twe bakjes, die door de goot C gemeenfchap met malkander hadden. De tubus ED word aan zyn einde E hermetifch gezegelt , of met zyn eigen oenen glas lucht-digt ge- maakt, na dat-BC Deerft met kwik gevult is geworden. Alsdit werktuig, op de gemelde wyze toebereid, in een recipient word ge- plaat{t, en dat naderhand de lucht uit zoda- nig een recipient word uitgepompt , zal het gefchieden, dat de lucht, die befloten is in den tubus ED, ‘door zyn elafisc:teit de kwik in DCB zal drukken en dwingen om op te ryzen ín den tubus BA. Ook zal de lucht in — zo verre in vloeyen in het gedeelte DC van den onderften tubus, als de zelve kwik heeft _opgeperftin BA. Als tuffchen de drie py- pen van deze lucht-wyzer een goede proportie gehouden is geworden zo wel van lengte als van wydte, zal de kwik ín een lucht-ledige recipient op geperft (taan juift tot A; om dat de verwyderde lucht in EDC geen meer kwik kan onderfteunen, als tot aan de hoogte van A; het welk ook nodig is, want anders zou- de de kwik by A overlopen uit de lucht-wy- zer. 26. Op dat deze lucht-wyzer zeer naaukeurig zoude konnen aanwyzen de hoeveelheid van lucht, die ín een reciprent „die eerft lucht-ledig was, ís aangewonnen uit de ftoffen van de welke deze lucht door konft word voortge- bragt, moeten des zelfs tubus AB ED met veel Angufrús — December 1722. fr ‚ veel kleine kraaltjes onderfcheiden worden , die dân een fyn zyden draadje geregen flang- gewyze van buiten om de pypen moeten om- gewonden worden, gelyk als uitgebeeld word met 1 2 34. naderhand moet deze lucht-wyzer _geplaaft worden op de vlakke plaat M van de luchtpomp O , ook moet nog op deze zelf- de vlakke plaat geftelt worden een Barometer „HI, met een bakje 1 daar kwik in is, eneen _Barometers buis H. Dan moet over dit alles gehel worden de recipient F GE die zonder bodem is,en wel lucht-digt fluit op de pláat _LM van de luchtpomp, om datde tubus van ‚de Barometer zo veel langer is, als den reci- \ prent, moet dezelve doorgaan door den mond van den glazen recipient by F. waar na deze _openinge Ff toegefloten of luchtdigt geluteert moet worden. op dat door de reten tufichen den pyp H. en den rand F niet de alderminfte _ buiten-lucht zoude konnen influipen in den re- _éipient , of uit den recipient 'Loude konnen uit- _dyperende lucht, die door konft gemaakt was. Ei 470 ___ Als op deze wyze alles is klaar gemaakt , __word door de lucht-pomp O een weinigje lucht uit de recipient EF G uitgepompt. Zo rasals nu een weinigje van de lucht uit den recipient is vitgepompt , moet noodwendig de kwik , die in de Barometers-buis ftondt omtrent P zakken by Q, om dat de kwik die in het on- dergeftelde k wik-bakje gehouwen word, niet 20 veel geperft word van de elaftsa:teit vande lucht die in de recuprent-hefloten is, alfo nu , Da doot eN 0 $z _ Natuur-en Konft-Kabinet, door deze uitpompinge van een weinig lucht uit den recipient , de overige lucht, die inde- zelve befloten is, zo veel verwydert en ver- fwakt is geworden , dat de kwik in den tubus H is gezakt op 29 Engelfche duimen. Nu moet ook gelet worden by welk tekentje de kwik ftaat in den tubus AB vande lucht- wyzer. Want hier uit konnen wy verzekert zyn „ dat zo ras als de kwik op dat merkte- kenje blyft flaan, de lucht die in den reciptezt door kontt voortgebragtis geworden „die kragt heeft om 29 duim kwik , en ook niet meerte onderfteunen, Op deze plaats moet nu aan den tubus AB een papiertje geplakt worden, daar her getal 29 opgetekent ftaat als nu wederom een weinig lucht uit de recipient word uitge- pompt, dat de kwik nog eenduim lager, dat is op 28 duimen Engelfche maat gezakt is , moer wederom gelet worden op welk merk- teikentje de kwik ftaat in de tubus AB van den lucht-wyzer, en op deze plaats moet we- derom een merkje van papier of iets dierge- Iyks gezet worden. Dit moet elke reis ver- volgt worden , dat is elken duim breed die de kwik in de DBarometers-buis gezakt is , “moet met een merkje op de buis AB ook aangeteikent worden die plaats , alwaar de kwik elkereis op dien tydin de buis AB komt te ftaan. Op die wyze zal naderhand, zon- der dat wy de Barometer nodig hebben, kon- nen gezien worden op depyp A B van de lucht- wyzer elken duim breed, die de kwik zoude moeten zakken in deBarometer,met zodanig een Jacht. Op die wyze zal de pyp AB van zo- danig Augiftus December 1722. F3 danig een lucht-wyzer exactelyk konnen aan- tonen de trappen van de verdunde lucht. 28. Als het ook gebeurd dat zo veel lucht komt aan te wafzen in den recipient , dat de zelven meer als na gewoonte en verre boven den ftaat van de 29 duim ingedrongen en gecondenfeert is geworden, kan zulks daatlyk ontdekt wor= ‚den aan den tubus DE van de lucht-wyzer. _ Want de lucht die boven komt in te dringen in de opening by A van den tubus A B pertft, de kwik inzo verre, dat de lucht in DE niet alleen word zamen geperft , maar dat zelfs ‚een gedeelte kwik word. opgeperft in D E, ten minften zo lang tot dat de coz/iffentie van de lucht, die befloten isin DE volkomen e= gaal is met de confiffentie van de lucht die in den recipient befloten, en dikker en meer in- gedrongen geworden was. Want hoe meer de lucht in den recipient boven deszelfs na- _tuurlyke {laat ingeperft is , hoe de kwik ook hoger zâl opgeperft worden in DE. Als dan de lucht die befloten is in DE, door de opge- rezen kwik nader ingeperft is, en dat dezelve by voorbeeld maar haif zo veel plaats kwam te beflaan , als wanneer deze lucht de kwik kan onderfteunen tot een kalom van 29 duim, is zulks een teken, dat dezelve nu zodanig in een gedrongen zynde, het vermogen heeft; om de kwik te konnen onderfteunen tot de hoogte van $8 duim; dat ook vervolgens de lucht „die in de recipient tot zodanig een hoe- veelheid is aangegroeid en in malkander ge: 40 D dron« sa _— Natuur- en Konft-Kabinet, drongen , van die zelfde elaftiniteit of terug- dryvende kragt is geworden. Het welk altyd in meerder of minder in drukking of verwy-. deringe wederzyds het zelfde moet zyn, en ook altyd wel kan gecalculeerd werden de hoeveelheid van kragt des luchts, in een re- cipient uit de gtootheid van de ruimte dewel- ke de lucht komt te beflaan , die in den tubus ED befloten, en van de kwik meer of min _ opgeperft word, als maar is geobferveert een nette proportie in de beide pypen A Ben DE, en in de tubus DcD een genoegzame hoe- veelheid kwik is gedaan. 29. Wy hebben dezen toeftel voor af befchre- ven, om dat wy zullen gaan voorftellen ver- fcheide manieren , dewelke door den Heer Boyle zyn in’t werk geftelt, om uit verfchei- de lichamen lucht voortebrengen door konft„ en dan door middel van zodanig een lucht- wyzer daagelyks te konnen weten , en als te konnen peilen de nette hoeveelheid van lucht die van dag totdagis aangegroeid. Deze lucht- peilinge is te meerder dienftig „ om dat deze lacht zeer ongelyk ras of langzaam voortge- bragt word. Want zommige lichamenin de lucht-ledigen recipient gelegt zynde, geven zomtyds in de eerfte dagen of geheel geen „ of zeer weinig lucht uit, en brengen , ín de volgende dagen dikwils zeer fchielyk en on- gelooflyk veel lucht voort ; gelyk als by voor= beelt de ligchamen ‚ dewelke hunne lucht uit geven door middel van de geftingen. Want ë voor Anguflus —, December 1722. zp voor het tydpunt van de beginnende giftinge X geven diergelyke ligchaamen zeer weinig lucht ; maar daatlyk na het tyd-punt van de _” aangevangen geltinge ongemeen veel. Het welk ‘alles door middel van zodanig een lucht-wy- zer kan geweten worden ; dewyl dezelve aan- _ wyft, niet alleen de lucht die in elk etmaal , maar zelfs die van uur tot uur, of van minuit ‚tot minuit aangewonneu word. In het jaar _ 1674 was te parys. uitgekomen een klein boek- __ je ín het welke verfcheide nieuwe proeven, _ die omtrent de lucht gedaan waren , befchre- _ ven wierden. Uit de proeven dewelke al- _ ‚daar gefchreven wierden kwam te blyken, dat alleenlyk uit het brood geen lucht in den re- cipient voorgebragt wierd. Maar de Heer Boyle fchepte behagen om eens nader te on- derzoeken , of door middel van water de lucht ___niet zoude konnen voortgebragt worden uit 4 ‚het brood. Hier toe nam de Heer onderzoe __ker' een matige hoeveelheid kruim van brood, “die zeer wel met water doorweekt en een wei- __ nigje doormengt was. Deze ftof wierd in een __lucht-ledigen recipient , in dewelke ook te gelyk geplaaft was een lucht-verklikkertje op den tr July 1676ingefloten. In den tyd van 6 uren hadde het brood nog geen de minfte lucht voortgebragt. Maar vervolgens kwam te bly- ken dateen genoegzame hoeveelheid van lucht uit het brood voortgebragt was in den recj- ‚prent, zelfs in zo verre , dat op den 26 dito de flop van de recipient wierd weg gedreven door de kragt van de voortgebragte lucht. De reuk van deze lucht was zuur, Uit deze le D4 „proef aad s6 _Natuur- en Konf?-Kabinet proef kwam genoegzaam te blyken , dat het water een bek waame ontbind-ftof is, om de Yacht uit het brood op te lofzen. 30. Op den zelfden elfden July, (telden de Heer onderzoeken noch een andere proef aan , om teonderzoeken, of ín een luchtledige plaats geen lucht konde voortgebragt worden met een brand-glas,door het welk het. brood in een lucht- ledige recipient verbrand wierd. Op deze wyze wierd ongemeen veel lucht uit het brood voort- gebragt, en dat zelfs op die byzondere wyze , dat deze lucht elke reis als by form van blixe- men kwam uitbarften. Uit deze proef wierd® ontdekt , dat het zeer waarfchynelyk ís, dat wel zeer veel lucht in het brood legt opgeflo- ten, maar dat de lucht zich zodanig met het brood komtte verenigen , dat dezelve niet zeer licht zynebanden en boeyens komt teontwor- ftelen : maar als het echter gebeurd dat hy door enige hevige oorzaak komt los te breken , te gelyk ook in {taat is , om grote uit- werkingen te verregten , gelyk als gebleken is aan het uitborften van de {top van den re- cipient daar wy van gefproken hebben , en aan het blixemen, het welke zich in dezeproef kwam te vertonen by het uitberften van de lacht uit het brandende brood. 31. ) Op den 22 September 1676 wierden in een recipient ‚ die 22 onzen groot of ruim was gee Anguflus — December 1722. sy gedaan acht onzen gekneusde rozynen, met zeven onfen water. waarna de lucht uit de re- cipient wierd uitgepomt. Des anderen daags, namentlyk den 23 dito was de kwik van de lucht-wyzer- al twe duim breed gewafzen „ dat is , de lucht , die uit de rozynen in dien tyd was opgeiolt, was reets zo veel, dat de- zelve in een Barometer een kwik-kolom van twe duimen onder(teunt zouden hebben. Op den 30 dlto is de kwik gekomen tot de hoogte van 13 duim. Den s Oétober is de kwik aangenomen tot 25 duim Niaar van „den $ tot den 18 O&tober is de kwik niet met die zelfde rasheid aangewaszen. Wantop den 18 dito was de lucht noch maar even boven deszelfs natuurlyke ftaat aangewafzen en in= gedrongen, het welk wy konnen nemen op ruim dartig Engelfche duimen. Echter hadden deze rozynen veel meer lucht voort- gebragt, als rozynen dewelk de Heer Boyle zonder water in een lucht ledigen recipient hader onderzogt, pi Op den 12 July 1676 wierden ro onfen gekneusde en doorgezygde rozynen in een lucht-ledige recipient gedaan , en by dezelve zo veel water gegoten als nodig was om de- zelve tedoen gelten. Binnen den tyd van twe dagen dat is op den 14 July bragten deze ro- zynen voort zo veel lucht dat dezelve tien dui- men kwik konde onderfteunen. Zelfs was de lucht op den 14 des avonds al za zeer in den recipient CO dat dezelve kon- de 58 _ Natuur-en Konft-Kabinet, de onderfteunen 15 duim breed kwikzulver. En op den 1$ dito hadde de kwikal bereikt deszelfs gewoonlyke hoogte, dat is dat dero- zynen zo veel lucht hadden uitgegeven , dat dezelve konde opperzen een kwik-kolom van 29 duim, volgens de aanwyzinge van den lucht- wyzer. Den 16 july des morgens hadde de lucht het dekzel van den reciptezt al afgetigt, en kwam gedurig uit den recipiezt uitbartten. De Heer onderzoeker floot dezelfde ftof we- derom in een luchtledige recipient, en op den 18 July hadden deze Rozynen wederom zo veel lucht voortgebragt, dat niet alleen dien recipient met dezelve vervult was , maar dat zelfs de lucht, gelyk als in den eerften recf- pient, vit dezelve kwam uit te barften. Op den 19 July wierden dezelfde Rozynen we- derom iu een lucht-ledigen recipient gedaan. Op den 21 july was dezen recipient insgelyks wederom zodanig met lucht opgevult gewor- den, dat de lucht, gelyk als te voren uit den recipient kwam uitbartten. De zelfde Rozy- nen wierden wederom in een lucht-ledige re- cipient gedaan en op den 22 July was binnen de tydt van een errvaal al 29 veel lucht uit de rozynen voortgebragt, dat daar door de gehe- le recipient vervult was. Op den 23 Julydes morgens kwam wederomde lucht uit den re- cipient uitberften. Deze Rozynen hadden nu vier recipienten vol lucht voortgebragt , be- halven noch de lucht dewelke door de gedu- rige uitbarftinge niet gecalculeert konde wer- den. Als nu deze lucht te voren als ingeflo- ten, en metde Rozynen verenigt is gemeen en terde ni hen dass, Augufus —— December 1722. $9Q de lezer zeer wel begrypen dat uit deze proef klaarlyk getoont word, dat zodanig een lucht ongemeen veel in malkanderen moet geparft zyn geweeft in de rozynen. » 33 Door dezen proef word ook beveltigt dat het water ongemeen bekwaam is, omde lucht los te maken en uitte halen uit de rozynen ; te meer, om dat uit een andere proef was ge- bleken , dat de rozynen in een tucht-ledigen recipient, 'Londer met water vermengt te Zn, __zeer weinig lucht kwamen voort te brengen. ___O@ok blykt uit deze ondervindinge dat het wa- À ter niet daatlyk even haaftig de lucht uitde Rozynen komt los te maken, maar det de lacht naproportie van den tyde veel fchielyker word losgemaakt en in groter overvloed word voortgebragt , na dat het water binnen den tyd van vyf of fes dagen dieper in dezelfftan- digheid van derozynen is komen inte dringen. 4. De Heer derde dede in twe verfchei- de lucht-ledige recipienten enige rype peren, en ook in een andere lucht-ledige recipient enige rype pruimen , en binnen den tyd van drie dagen waren deze drie recipiemten vol- komentlyk vervult geworden met lucht, die uit deze vrugten was voortgebragt. Een van de twe recipienten, in dewelke de peren wa- ren, was geplaaft geweeft in de ftralen van de zon,en in deze recipient was binnen veel kor- ter tyd „ za veel meerder lucht ann rd, at 6o _Natuur- en Konf?-Kabinet, dat daar door binnen 24 uren het dekzel van den recipient wierd af gelicht, en noch veel tuchr buiten den recipzent kwam uit te vloeijen. Waar door komt te blyken, dat de hette van de Zon veel hulp kan toebrengen tot het voort- brengen van de lucht uit rype vrugten. « $. Als wy dit voortbreh van de lucht, door middel van water , uit brood , uit deeg, uit rozvnen, uit rype vrugten , en uit verfcheide andere wezens , eens nader komen te overwe- gen, en overbrengen tot de kokinge van onze {pyzen in de maag, zal het niet moeijelyk zyn om te begrypen, waar alle die opfwellingen, oprufpingen en uitblaziugen van winden uit voortkomen , de welke wy kort na dat wy gegeten hebben gewaar worden. “Want de- wyl in onze maag een gedurige aanvloeijinge van genoegzame vogtigheid is, en dat de fpy- zen met zo ongemeen veel lucht verenigt, en als inwendig befwangert zvn, is: het in der daad zeer waarfchynelyk , dat door die vog- tigheid veel lucht uit de fpyzen in onze maag word opgeloft of los gemaakt. Te meer, om dat het fchei-vogt van. onze maag zelfs zeer geeflig en vol fyne en vlugge delen bevonden word te zyn. Alwaar noch by komtde VLAM DES LEVENS, die, als een natuurlyk vuur, door deszelfs{/warmte onze {pyshelpt koken , en bekwaam isomde lucht uit de zelve te fpoedi- ger op telofzen, gelyk als wy boven gezien hebben omtrent de lucht, de welke uit de rype peren, door de warmte van de Zon, ook eer- der Pee en od AN Augufius — December 1722. Óx der voortgebragt wierd, als uit de andere pe- ren en pruimen, die een even gelyken tyd bui- ten de warmte van de Zon geplaatít waren geweeft. 6 Als wy nu op dee Ortbiihe vande lucht uit onze {pyzen en dranken noch verder on- zen aandagt komen te veftigen , zal het niet onwaarfchynelyk voorkomen dat zelfs deze ontbonde en los gemaakte lucht veel komt te helpen, tot het ontbinden en verbryzelen van onze fpyzen en dranken in de maag , in de darmen, in de Chyl-vaten, in het bloed; ja dat zelfs deze lucht veel dienft doet in de ver- dere af kleinzinge en kokinge van die zappen, de welke uit de Chyl daaglyks worden afge- legt En aangevoed in de andere ingewanden en „ kookkeukens, tot de welke de Chyl word o- vergevoerd met het bloed door de flag-aderen: gelyk als by voorbeelt in de lever tot het aan- _ voeden en koken van de gal: ín de klieren tot het aanvoeden en koken van verfcheide zoort van klierzappen, die in ons ligchaam gevon- den worden: in de vet celletjes tot het aan= voeden van het ver enz. _ Wit deze aanmer- _ kinge komt ook zeer klaar aan ons verftand voor, dat dewyl de lucht van zo veel gebruik en dienft is van binnen in ons ligchaam, wy met de uiterfte naauwkeurigheid behoren acht te geven op de luchten in de welke wy leven, en welke gefteltheden en hoedanigheden van de lucht wy behoren te vermyden , of trach- ten te genieten, zo veel als zulks in ons ver= Tot mogen is. 62 _ Natuur-en Konft-Kabinttz Ü 7. Tot een bewys Bk lucht zonder watet hiet zo ras word ontbonden en losgemaakt uit de vrugten , als met water, hadde de Heer Boyle , zonder byvoeginge van water, in een luchtledige recipient van twintig onfen, ge- daan twe onfen gekneusde druiven op den 16 Oétober 1677. op den 17 Ottober was nog maar een halfduims hoogte van de kwik lucht aangewonnen. Op den 18 O&tober was de kwik wederom een half duim gerezen. Op den 20 O&tober was de kwik op 2 duim. Op den 22 dito was de kwik op 4 duim. Op den 27 dito was de kwik omtrent op 6 duin. Op den 2 January 1578 hadde de kwik nog geen- zints de hoogte van 1o duimen bereikt ; het welk niet te vergelyken was by de hoeveelheit van lucht, dewelke voortgebragt was gewor- den uit vrugten, dewelke met byvoeginge van water in een luchtledigen recipient tot de ge- ftinge gebragt waren geweeft. 14. Op den 26 O@&ober 1677 hadde de Heer on- derzoeker drie onfen gekneusde druiven, ge= mengt met een half ons Brandewyn , en het mengzel gedaan in een luchtledige recipient van 30 onfen. Op den 17 Oétober was de kwik al een weinigje gerezen van de aange- wonne lucht. Maar op den tweden January 1678 was de gehele recipient al vol lugt gewor- den, dat isde kwik op 29 duim, waar uit klaar- Iyk kwam te blyken , dat de brandewyn het é aans s 7 N 5 wf Augufius —= December 1722. 63 aanwafzen van de lucht komt te helpen in een luchtledige plaats , het welk noch te aanmer- kelyker is , om dat naderhand kwam teblyken door een andere proef, dat de brandewyn het aanwafzen van de lucht kwam te beletten in- een recipient die met buiten-lucht gevult was. daf 39. Op den 19 July 1678 haddede Heer Boyle in _ een luchtledigen recipient gedaan moft van uit- geperfte druiven „die weltien maanden bewaard _ was geweeft. Op den 21 July was de kwik inde lucht-wyzer noch niet gerezen , en bygevolg _nog geen de mintte lucht aangenomen. Maar _ op den 23 July was de hoogte van den kwik __3 duim. Op den 24 dito $ duim, maar opden … 25 July des morgens wasde kwik fchielyk ge- rezen tot 104 duimen op dien zelfden dag des Avonds alreets tot 137 duim. Buiten twyfel _ omdat op dien dag de geltinge van de mott _ eerft regt zynen aanvang fal hebben gemaakt, __Want op den 26 July was de moft byna ge- _ heel uit den rrecipient uitgeborften. En op _den 27 July ook het meefte overfchot van de __mott, het welke-noch van daags te vooren in _derecipieut was gebleven. Uit deze proef kwam klaarlyk te blyken, dat de moft door den tyd eerder in kragt van te,geften door het lang be- waren hadde aangenomen als verloren. 40. Op den 30 January 1678 hadde de Heer Onderzoeker eenige Appelen, die daags te vo- ren gekookt waren, in twe verfcheide recipi= ens 64 Natuur= en Konfl-Kabinet 5 enten gedaan. In de ene recipient was een darde part zuiker by de gekookte appelen gevoegt: in de andere recipient was geen zuiker by de appelen gevoegt. Behalven deze twe tvegeltel- de recipienten nam de Heer Boyle noch drie andere recipienten , in dewelke raauwe appe- len wierden iugefloten. In de ene recipient was by de rauwe appelen gevoegt eene darde part zuiker, In de twede geen zuiker. Inde darde intgelyks geen zuiker , maar deze rauwe appelen waren in een recipient gedaan dewelke wel (esmaal groter was, als de recipsent in de welke de andrre rauwe appelen zonder zuiker ingefloten waren. Het oogmerk was om te onderzveken, of de groote ruimte van den re- cipient , of de te zamenmenginge van de zui- ker, of deraauwheid van de appelen konden dienen in het voortbrengen van meerder of van minder lucht. Op den ro February hadden de rauwe appelen die met zuiker gemengt waren een weinigje lucht voortgebragt, en op den 11 dito zo veel lucht, dat de kwik tot 3oduimen gerezen was; terwyl ondertuflchen de gekook- te appelen , die met zuiker gemengt waren , niet meer als twe duim lucht hadden voortge- bragt op den zelfden 14 February. Op den 18 February was de kwik ín den recipient, inde welke de rauwe appelen die met zuiker ge- mengt waren befloten waren , gerezen op $6 duim en op dien zelfden tyd was de kwik in de reciptent, in dewelke de gekookte appelen met zuiker waren , noch maar gerezen tot de ‘hoogte van 3 duim. In den recipient , in de welke de gekookte appelen zonder zuiker wa= ren ; LAAT MEPA don Augufins S= Detember 1932. 63 ten, was de kwik niet gerezen: In de grote ki ag in de welke de rauwe appelen zondet zuiker waren , was de kwik op den « Maart “gerezen tot 25 duim, maar in den kleinen re= cipient met rauwe appelen zonder zuiker was de kwik toen noch maar gerezen tot de hoog- te van negen duim. Op den 8 Maart was in de grote recipient de hoogte van de kwik 29 duimen in den kleine recipient met rauwe ap- pelen zonder zuiker was de hoogte van de kwik 22 ten in de gekookte appelen met zuiker bleef de hoogte van de kwik opg duim. Op den 17 Maart fwol de rauwe appelítof uit den groten recipient ‚en de kwik flond in de kleinen recipient metrau* we Appelen zonder zuiker op 67 duim , ‚en in den recipient met gekookte appelen en ij À f ®zuiker ftont de kwik op de hoogte van 1 duim met welk alles zeer klaar kwam te blyken dattot het voortbrengen van de lucht uit de appelen zeer veel kwamen toe te brengen; 1 dezuiker, 2 de raauwheid der vrugten , en 3 de grote ruimte van den recipient. 41, Als wy achtgeven op de geftingen van ver- fcheide zaken , die wy in de open lucht zien gefchieden, worden wy gewaar dat de geften- de zaken zeer veel komen te ryzen, veel lucht “ bellen voortbrengen , en ook zeer veel lucht ee doen uitfpatten , gelyk als zulks blykt aan het beflag van meel met water ; aan geftend bier, aan werkende wyn,aan uitgeperft zap vanaal- befzen, kerzen, appelen, peren, honing was VIL, Deet, E te 66 _Natuur- en Konft-Kabinet. ter, zuur deeg, zuiker- water en ontelbaare andere zaken. Als nude lucht, dewelke uit de lichamen door de geftinge in een lucht- ledige plaats word voortgebragt , te voren in die zaken, die in een luchtledige plaats de- zelve komen voort te brengen al geweeft is , zouden wy met enige waarfchynelykheid het zelfde konnen oordeelen van delucht , de welke wy zien voortkomen van de zaken , die wy in de open-lucht daaglyks zo zeer zien opfwellenen ryzen door de geftinge; wy zou- den in dit opzicht konnen geloven, dat de ge= ftingen dier ligchamen voor een groet gedeel te kwam te beftaan in den uittocht van de lucht , dewelke te voren in de zelve befloten en als ingekerkert was geweeft, Als wy aanmerken , dat het wezen , het welke wy - lucht noemen zo ontelbaar veel in malkander kan geparft worden , dat een en dezelfde lucht, in ‘tene geval meer als twintigduiziend-maat kieinder plaats komt tebeflaan ingepartt zynde, ‚als in ’t andergeval, daar de zelve uitgezet of uitgebreid is , valt het inderdaad niet fwaarte begrypen , dat een groot volumen uitgezette lucht kan befloten geweelt zyn in een peer of appel, in dewelke dezelve gekerkert, naauw vereenigt en als ingeper{t is. Waar uit zeer openbaar is , dat vele wezens ongemeen veel gemeenfchap met de lucht moeten hebben, de- wyl dezelve door geftinge, of door hette; of door verrottinge zo ongemeen veel lucht ka- men uitte werpen en als voort te brengen, Al- fchoon ymand al kwam te ftellen dat deze lucht niet als lucht in die wezens opgefloten Was TEA ida e : Auguflus mmm December 1722, 6j __‘was geweeft, maar dat een gedeelte dier we- zens in lucht door een zoort van form ver= wifzelinge kwam te veranderen, zoude zulks doch maar op een en dezelfde zaak uitkomen. en geenzints wegnemen ons befluit , dat de wezens zeer veel gemeenfchap hebben met de lucht. Dewyl deze zaak voor de liefhebbers „van de Natwarlyke Hiftorie van de lucht teen „kerlyk niet onaangenaam kan zyn, zullen wy __nog verder onderzoek op de DOOR KONST' VERWEKTE LUCHT aanftellen in het toekomende Natuur- en. Kontít-Kabinet , om dat myn beftek niet toelaat, om tegenwoor- dig langer van die zaken te fpreken. Er TT ni ie : VYFTIENDE VERHANDELING. Wan bet GOUD enz. in de welke ver= / volgt word de FUWELIERS-KONST en de NATUURLYKE HISTORIE DER STENEN. bir Te Na dat wy over den oorfprong der ftenen en der zelver fchonekoleuren * gehandelt heb= __ben, geleid ons de natuurlyke ordre om te on- __derzoeken ike VERSCHEIDE MANIE- REN, OP/ DE WELKE DE STENEN KOMEN TE GROEYEN ;en 2 DE VER- she) E 2 R SCHEI- %# Zie Natuur- en Konft-Kabinet Maatt- July 3722 van pag. 116 tot pag. 192. en nde et nd GB - Natuur-en Konft-Kabinet, SCHEIDE BEPAALDE GEDAAN- “TENS, DEWELKE DE STENEN , als zytot hunnerypheid zyn KOMEN TE VER- TONEN. Dart de ftenen in de gronden groey- en , en op verfcheide manieren , gelyk als de plantgewafzen , hunne grootwordinge en vol- komen rypheid verkrygen heb ik aangetoont ín deelfde verhandelinge van *’t Goud enz. alwaar omftandig gefproken word van de vegetatie der metalen en mineralen en der zelver verfcheide xitbottingen, maar de voedinge, groeyenge en plantsgewyze fteen-fchietinge en uitbottinge der ftenen gefchied op zo veelderhande verfcheide manieren , dat ik nodig hebbe geoordeelt , de- zelve naaukeurig te befchryven. Dewyl zulks zal konnen dienen om aan een bekwaam op- lettend leerling van de JUWELIERS- KONST te geven een diepe kennifze van de Stenen. | 3. Als aan een juwelier bekent zyn de ver- fcheide wyzen van de welke zich de Natuur komt te bedienen, ín het vormen en te zamen ftellen der (tenen, zal hy daar uit zeer groot licht verkrygen om in elke byzondere edele fteen te ontdekken den loop van deszelfs fi- bren. Hy zal konnen achterhalen in welk een order de onuitfprekelyke dunne blaatjes , uit de welke een (teen dikwils beftaat „ op mal- kander leggen, enop welke een wyze het dik= wils onzichtbaar fyne grein, uit het welk de zelf- * Zie Natuur- en Konft-Kabinet July en Aue gufty 1720 van pag. 156, tot pag. 193, ede © Augufius—— December 1722. 69 velfftandigheid van deze blaadjes , en vervol- gens de gehele fteen is te zamen geftelt, ook zelfs gefchikt is om deze blaadjes te formeren, Hy zal leren kennen van welk gedeelte van het blaadje dit greïn den aanvang fchynt te ne- men van zynen loop, en naar welk gedeelte van het blaadje de loop van dit grein zich natoe ftrekt, en in welke tuflchen-{cheidingen, na- den, en bindzels, den loop van dit grein ZO- danig komt te eindigen, dat aldaar ook zelfs ‘ komen te eindigen de blaadjes, of dunne fchil- letjes, die uit dit grein beftaan , en de welke met malkander het gehele ligchaam van den {leen komen”uit te maken. Hy zal door de- ze kennifze onderwezen worden op welke _ plaats van den fteen hy den zelven aldergeluk- kigft, en ook op zyn fchoonft en voordeligft zal konnen klieven : hy zal veel licht krygen om te weten op welk een wyze hy zyne za- ken zal moeten aanleggen in een fteen zoda- nig te flypen, en te polyften, dat hy op het alderkragtigfte zyn vuur en leven komt te ver- tonen: hy zal boven vele andere weten uit te vinden, op welk een wyze een fteen op zyn __aldervoordeeligft zal moeten gezaagt, en van zyn rouwe, onreine of ook wel gebrekkelyke __delen afgefcheiden worden. Hy zal de gebre- ken der ftenen van vremde ligchamen , onrei- ne floffen , doornen, kammen, wolken, vlekken, fchadelyke loop van der zelver was- dom, gevaar in der zelver bewerkingen „ en ontelbaare andere zaken by uitftekendheid le- ren ontdekken. DE De zo _ Natuur-en Konft-Kabinet 9 3: De ftenen hebben zo wel hunnen loop van ves gelen en draden , als ook tuffchen komende kwaften, ombuigingen van fidren en naden, als herhout. De DIAMANT, die om zyn onvergelykelyke hardigheid vermaart is boven alle de ligchamen die in de weerelt zyn, ver- toont dikwils deze loop van fibren, terwyl zy nog rouw en ongeflepen zyn , zo openbaar, dat wy zulks dikwiis met het blote oog kon- nen gewaar worden ; en alfchoon deszelfs grein zo ongemeen fyn , en des zelfs zelf{tan= digheid zo ongemeen zeafzyf is „dat dezen loop van des zelfs wasdom van onkundige niet kan gezien worden, is zulks echter aan zeer wei- nige Diamant-klievers zodanig bekent, dat zy daatlyk weten te ontdekken, op welke plaats de kerf met de punt van een andere Diamant moet gemaakt worden , om een Diamant te klieven, gelyk als een hout-fpouwer aan den loop der hout-vezelen, en uit de kennifze van de tuffchen-fchietende kwaften, weet te ont- dekken, op welke plaats van het hout hy zyn wiggen moet in flaan, om het hout op het voordeeligfte tedoen fplyten, tuflchen de tuf- fehen-{cheidinge van deszelfs draden. Maar om dat den loop van den wasdom van een Diamant veel moeijelyker te ontdekken is, zal de ene konftenaar in het klieven der Dia- Manten zeer verre boven den anderen komen uit te munten. Het welk ook de oorzaak is, dat onder een goed getal Diamant-klievers dik- wijs zeer zelden iemant gevonden word, ee eze | sed Jd Auguflus, December, 1722. 7X deze konft op de aldervolmaakfte wyze weet te oefenen. Zonder andere perfonelyk in hunnen roem te benadelen , heb ik veel reden omtegeloven, dat de vermaarde Diamant-klie- ver Sr. plaat een van de groottte werk- meeftters en kenders der Diamanten is, die in de wereld gevonden kan worden. En om te tonen dar ik deze getuigeniffe op enen goeden grond kom te geven zal ik.op zyn plaats de proeven, dewelke ik van ’s mans be- kwaamheid, en uitftekende kennifze genomen ‘heb , aan mynen lezer mededelen. 4. _ Als wydegrote Blokken van marmerfteen, _molefteen, hartfteen, of andere {ware en gro- Dn NT En te (lenen zien leggen, zodanig als dezelve uit _ de bergen zyn gehakt, zoude het zomtyds aan onoplettende toefchynen , als of in deze ftenen geen natuurlyke naden en loop van wasdom, golvingen, en voortgang van grein was , maar dat alles maar in de bergen beftond uit grote klompen , zonder enige order , of fchikkin- ge van wasdom, voortloop van grein en Fibren of bepaaldheid van keper. Maar de oplettende __konftenaars , en uitmuntende kenders van de ftenen, zyn van het tegendeel zeer wel over- tuigt. Alhoewel ik echter wel wil bekennen, dat ik zeer weinig konftenaars kom te ont- moeten, die vande uiterfte en vereifchte Naau- keurigheid en noodzakelyke onderzoek-luft zyn. Elk fchynt byna te oordelen dat hy niet meer behoeft te leren , als het voorfchrift van zyn meefter. Maar een Man, dewelke in zyn E 4 kouft ga ___Natnur- en Konft-Kabine?, konft tracht uitte munten , moet uit verfcheide andere Kontten ;„Hand- werken JAmbagten, en ook uit verfcheide wetenfchappen onderzoeken en leren , alle die zaken , dewelke zyn eigen konft konnen ophelderen en te hulp komen. Het is ook de plicht van elk konftenaar, dat hy wikt, en weegt, en redenkavelt, endege- brekkelykheden’ van zyn konft en konft-{tuk- ken tracht te verbeteren en het zy omtrent de konft, of omtrent de konft-ftukken , of om- trent de gereed{chappen of omtrent de behande- _ | lingen gedurig bezig is, om nieuwe zaken uit te vinden, $. Wy konnen de zelfsftandigheid der ftenen gevoegelyk onderfcheiden t in HARDE SEEEN-GEWASZEN:zin BROSZE SNEEN-GEWASZEN, en 3 in MIDDEL- MATIG HARDE STEEN-GEWAS. ZEN , dieals een middel-geflagt tuffchen de har- de en broze fteen-gewafzen zyn. Onder de harde fteen-gewafzen behoren alle die tenen, aan de welke wy den naam geven van Gemmen,of har- de Edele gefteentens ; dewelke wederom zeer verfcheide zyn. Demidmelmatig harde fteenge- wafzen zynook vanveel onderfcheide zoorten, van de welke zommige in glans „doorfchynend- heid, en koleurzeer veel over een komft met de gemmen of edele gefteentens vertonen, maar de- wyldezelve nietzo harden polyftbaar zyn, maar in tegendeel komen afteflyten , worde zy geen- zints onder de Edele gefteentens geacht. Maar om datdezelveveel harder ayn alsdeftenen, die van it erde A AT TME ey ud Angnfius — December, 1722. 73 van naturen tot een zeer brofze zelfltandigheid „komente groeyen ‚konnen wy hen gevoegelyk middelmatig harde fleven noemen, Debrofze flenen tyn ook in ongemeen veel zoorten on- derfcheiden , gelyk als wy zien aan de gyps- fteen, aande wyn-fteen, can verfcheide zoute. fteenfchietingen, galaêtites, tofus, Amiant-fteen, mergel-{leen , talk-fleen, de (tenen der dieren, en verfcheide andere {tenen die of zeer bros __of ongemeen zagt van zelfftandigheid zyn. 6. ‚ Ik oordeel dat deze verdelinge zeer bekwaam is, om voor een leerling van de JUWE- LIERS-KONST op te helderen een van de wezenftlyke onderfcheiden , die in het gefteen- ‚te waargenomen kan worden. Want dit on- _derfcheid is en blyft inde zaak altyd hetzelfde, om dat het zelve door de natuur zelfs gemaakt is. De natuur is ook zeer byzonder in des- zelfs werk-daaden, waar door zy elke van de- ze drie hoofd zoorten van ftenen komt voort ‚te brengen. Want niemant (dunkt my ) zal trachten te ontkennen, dat de voorttelinge en groeyinge der harde ftenen of gemmen in zeer veel omf{tandigheden komt te verfchelen van de voortelinge en groeyinge der middelmatige har- de ftenen „en dezetwe wederom ín veel om- ‘ftandigheden van de voorttelinge en groeyinge der brofze en zeer zagte fteengewafzen. ‚À De uitmuntende Juwelier Benvenuto Cellini verdeelt by F Imperatus , de harde tenen die E s wy Ja Natuur-en Konfl-Kabinet, wy gemmen, of edele gefteentens noemen, al- leenlyk maar in vier zoorten. Als r de DiA- MANT 2 de ROBYN 3de SMARAGD en 4de SAPPHIER. Hy oordeelt dat alle de andere edele gefteentens „onder deze vier zoor- ten behoren , en dat de overige niet onder de gemmen of harde edele gefteentens geftelt moe- ten worden. Mifchien zal my (vervolgt hy) zemanttegenwerpen „waarom ik maar vier Zoor- ten van kdele gefteentens of gemimen kome voor ze flellen, daar veel meer zoorten van veel an- dere Edele gefteentens genaamt werden, gelyk als by voorbeeld de Chryfopaal en de Chryfolyt, de Hyacinth, de Spinel en Beryl, de Rubinel, de Prafius, de Amethyft, de Granaat, de Pa- rel, aan den welken ik antwoord dat de parel eigentlyk maar een beentje van visis. Uitde overige zo genaamde edele gefteentens neem ik de Balafctus wel mede voor een gem of Edele fleen , maar flel dezelve onder de Robynen. Want hy is van dezelfde-hardsgbeid als de Ko- byn , maar verfcheelt in de prys. Ak neem ook de Topaas in ’t getal der gemmen , maar ik flel den zelven onder de Sappbhier , want hy is vaa de zelfde bardigheid als de Sappbier , hoe zeer hy ook in koleur van den Sapphier mag komen te verfchelen, de overige gemelde flenen erken- ze ik geenzints voor gemmenof Edele gefdeenten. Waar uit blykt dar deze grote meefter geen an- der wezentlyk onderfcheid in de edele gefteen- tens of gemmen erkent heeft , als de onder- fcheide graden van hardigheid , en dat alle de edele gefteentens , die niet zyn van de hardig- heid of der diamanten , of der Robynen oe er Arigufius — December 1722. 75 der Smaragden of der Sapphieren ‚by hem voor geen edele gelteentens of gemmen gehoude wierden. De leerling diend dit echter met on- derfcheid te verftaan. Want alfchoon Bez- wenuto Gellini de overige Edele gefteentens uit het geflagt der eigentlyke gemmen komt uit te moníteren , zal hy echter niet ontkent hebben , dat dezelve behooren onder de juweel-ftenen of harde ftenen in zo verre als dezelve zyn 1 zeer waardig van prys 3 2 fchoon van glans; 3 aange- naam van koleur; 4 bekwaam om geflepen en gepelyftte worden, en s hart en duurzaamge- noeg omals juweel gebr uikt en gedragen te kon- nen worden. Het oogmerk is alleen maar om de gemmen van dezelve te onderfcheiden om de meerder hardigheid, die inde gemmen ge- vonden word. Op deze wyzekonnen wyde- zeoverige Edele gefteentens ftellen tuffchen de gemmen en de middelmatig harde flenen, die niet hart genoeg zyn, om geflepen en ge- polyft zynde, te konnen duren , en deszelfs fyn geflepe kanten en hoeken te behouden. Als wy de zaak op die wyzebegrypen,‚konnen wy onzeverdelinge waar mede wy alledeftenen onderfcheyden, r in harde ftenen , 2 midde)- matig harde ftenen 3 brofze en zachte {tenen gevoegelyk behouden. Het isde opmerkinge der Natuur- onderzoekers buiten twyfel wel waardig , dat zeer veel fleez-witbottingen of fteen-gewafzen komen te groeyen tot hun- ne byzondere en als bepaalde geomzerrifche gedaante. Zommige ftenen groeyen tot ge- daante van een teerling of cnbifche figuur; KA „6 _Natuur- en Konf?-Kabinet, gelyk uitgebeeld word in tab. XLII fig. r. gelyk alseen zekere zoort van markazyt, en de Duitfchetopaaf, in dewelke verfcheide fteen- bottingen , dewelke te zamen verenigt zyn , en vande welke elk een teerling vertoont, ge- zien worden. De Hoek van zodanig een teer- ling, is ingeveltigt in zyn moer , gelyk als een wortel in de Aarde. Andere ftenen groey- en tot de gedaante van een lichaam , het welke te zamen geftelt {word uit opper- vlaktens van vyf zyden, gelyk als uitge= beeld word fig. 2, op de wyze als de uitbottinge van het tin , en ook van een zekere andere marcazyt. Andere zyn van een Cylinder gedaante zie fig. 3. zommige groeyen tot de figuur van een pyramide zie fig. 4. zZom- mige {tenen groeyen in de gedaante vaneen fchors met wortels als de witte tinfteen , en vormen aan de ene zyde alleenlyk maar (teen uitbottingen. Zie Natuur- en Konft- Kabinet MMey en Funy 1720 tab, XVII. fig. 14. zom- mige.ftenen groeyen als een merg tufichen twe korften gelyk als zommige zoorten van vuur- fteen. Andere groeyen gelyk als hagel in de zelfltandigheid van hunne moer , gelyk de fma=, ragd in de talk-bladen, en de granaten in een byzondere aarde. De Diamanten groeyen al- tyd in onegale gedaantens , dewelke ook al- tyd uit drie hoekige oppervlaktens beftaan , ge- lyk te zien is in fig.s. Het kryftal is een fteen gewas dat onder de harde ftenen behoort, het groeid met zeskantige kolommen, die veel- tyds in zeer grote klompen aan malkander ge- {chooten, en als geersftallizeert zyn; en ver- toont pe We, Auguftus —= December 1722. 77 toont op die wyze alderhande gedaantens , of figuren , gelyk als by voorbeeld een ftuk het welk wy uitgebeeld hebben in ‘t Natuur- en Konft-Kabinet July en Augufti 1720 tabula XVIII. fig. 3. vertoontenigzintseen Zee-Fgel van het welk elk uitfpruitzel een feskantige uit- botting vertoont. Een anderftuk kryftal in dezelf _ de tab. XVIII met fig. 4. uitgebeeld „heeft uit- ___bottingen die in lengte en dikte, byna als een mans vinger, én met een zeshoekige gedaante voorzien zyn, die aan het einde fpits toeloopt. Andere kryftallen groeyen op de wyze en ge- daante als een olyfmet zes zyden , en aan beide einden met een punt toelopende ; gelyk uit- gebeeld word in tabula XLI fig, ó hier agter by gevoegd. Zommige kryftallyne uitbottingen beginnen met zeer kleine bolletjes, zetten ein- __delyk uit tot zeskantige puntjes, gelyk te zien js in ’t Natuur-en Kont-Kabinet July en Au- gufti 1720 Tab, XVII fig. 5. behalven deze kryftallen worden ook noch verfcheide andere gedaantens van kryftallen gevonden. Onder dezelve iseen zoortdat de gedaante van een pot vertoont. 9. Wy vinden zeer veel verfcheide zoorten van kryftallyne vegetatienen fluores van alderhan- de figuur, zelfs zommige die de gedaante ver- tonen van metale plaatjes, die met malkander zyn als tezamen gegroeid , gelyk dik wils gezien word in de uitbottingen des yzers. ‘Zomtyds groeyen de Cry{tallen in klootsgewyze gedaan- te, en dewyl deze veel harder zyn als die in f een 78 _ _Natuur- en Konft-Kabinet, een zeskantige of hoekige gedaante groeyenwors den dezelve wel Baftert-Diamanten genaamt. Andere kryftallen groeyen van binnen inronde ftenen , welke {tenen om die reden kryftallyne baarmoeders genaamt worden. Wy hebben zo- danig een fteen uitgebeeld in ’t boven aange- haalde kabinet in dezelfde tabul. XVIII Fig. 13. Ín de holligheid van dezen (teen worden voortgeteelt veel feskantige kry{tallen , dewel- ke haar wortel of oorfprong hebben aan de bin- nen wanden van de holligheid van den fteen, ftrekkende met hunne punten na’t middel punt van den fteen. De fchors van die fteen is van een zand-korlige zelfftandigheid. De grootfte kryftallen die in dezelve gevonden worden zyn omtrent als een Hazelnoot, en zeer fterk flik _ kerende. Het kryftal word mede onder de harde ftenen geftelt; maar het is echter zagter als de hardeftenen, en wederom harder als de middelmatige harde ftenen , welker kanten ombeftendig zyn. Als het kryftal, gekoleurt is wort aan het zelve niet de naam van kry(tal maar van Baftert beryl, of bafter topaaz of baftert fapphier „of baftert {maragd gegeven ; in zo verre als defzelfs koleur met die ftenen overeenkomt. Zodanig gekoleurd Cryftal word zeer veel gevonden in Bohemen „ onga- rien, Saxen en in verfcheide andere landfchap- pen ; maar zy verfchelen van de ware gem- men in hardigheit, en zyn gemeenlyk niet veel harder als het ongekoleurd of befte kryftal, Verfcheide witte doorfchynede fteengewafzen worden voor kryftallen gehouden , alfchoon zy geen kryftal zyn uit gebrek van hardigheid. Zodanig zyn de meeft kryftal fchietingen , die UIt OE, TINNNODREN zi W . _… — Auguflus — December 1722. 79° uit de tinfteen, lood erts, yzer erts, en ande- _ re ertzen uitbotten , of onder verfcheide xzar- cazytaas groeyen. Maar dewyl wy tegen woor= dig van de verfcheide manieren van uitfpruitin- ge ‚ groeyinge , en van de verfcheide gedaan- tens der ftenen handelen , zullen wy als wy van het kry{tal zelfs handelen , deszelfs onat- fcheidelyke merktekens nader befchryven, | 20: ___Het befte kry{tal groeid in Ooftindien, hoe- _ wel op zommige plaatzen in Ooftindie ook veel kryftal gevonden-word, dat niet van het befte aloy is.* Georgius Everhardus Rumphius getuigt, dat in Amboina en de omleggende Ey- landen een zoort van flegt kry{tal , op dezelf de manier aan ruuwe klippen groeid als het befte. Onder deze worden zomtyds enige ftukken gevonden die na het regte kry{tal ge- Iyken , maar dezelve zyn zeer klein. Maar de flegte is zeer vol fcheuren, fchurft,ruuw, vuil van koleur en oneffen. Zommige zyn aan de ene zyde enkelde, donkere keittenen, vuil wit of geelachtig, en aan de andere helfd __doorfchynende als kryftal , zy hebben allezes ___zyden,eneindigen boven in een punt, hetwelke van de meelte afgebroken is. De groot{te zyn een Vinger dik en lang , zy groeyen als een vrugt uit ruuwe en grove berg-ftenen , altyd __veele by malkander niet regt opwaarts maar __fehuins, en verwert door malkander , hebben- de gemeenlyk een of twe grotere, en daar ___ rondom kleinder en kleinder. Zy hebben pak ik- ___% Zie Amboinfche Rariteit-kamer 3 boek zi hooftdeel, po DE NTR GERT EN 80 _ _Natuur- en Konft-Rabinet s dikwils op de vlakte van den fteen een krys- talachtige korft , als hun voet. Hun natuur= Iyke plaats zyn de grote grauwe klippen , in dewelke de kuiltjes taan zelfs aan de klippen die onderhet water ftaan. De grootfte wor- den gevonden op hoge bergen , aan zodanige klippen die overhangen en ontrent dewelkeee- nige Revieren ont{pringen. De kuiltjes die in dezerivieren zyn worden dikwils overal bezet gevonden met kleine kryftalletjes , die zom= tyds maar een lit van een vinger lang en zes- kantig en puntig zyn. Dog de zyden zyn, volgens de getuigenifle van Anmphius, uiet al= le van een en dezelfde breedte , maar dikwils zeer onregelmatig. Zomtyds is een gehele zy- de zodanig: toegegroeid, datde fteen daardoor vyf kantig, in de plaats van zeskantig is, In de rivieren worden deze ftukjes kry{tal hier en daar verftrooit gevonden, Zomtyds worden dezelve ook wel gevonden op de velden , die omtrent zodanige rivieren gelegen zvn; voor- namentlyk als in de grond van die velden word gegraven. De Heer Rumphius getuigt dat deze kryftal ftukjes op die velden eigent- Iyk niet komen te groeyen , maar door het afbruizende water van de klippen worden af- _gefpoelt , en na beneden gefleept. De rivier Waytomno voert zeer veele van deze kryftal- fteentjes met zich, in zo verre dat aande ftei- le oevers van deze rivier , een of twe voeten onder de grond gehele lagen gevonden worden van rofzen en graauwe klip-ftenen „daar de kry= ftalletjes in een grote menigte opgegroeit ge- vonden worden , inzonderheid in de kuiltjes van FAES 8 K NN Lugies — December 1722 8% _ van die ftenen , en zelfs ook in de gebroken ftenen die van binnen hol zyn. it. a „Het iseen zeer groot bewys , dat de kria ftallen door een helder, doorfchynend en vloei- _ baar wezen worden voortgebragt , om dat de- zelve aldertierigft op hunnen moer-fteen ko- men te groeyen in het water en zelfs op de gronden vande rivieren , gelyk zulks ook be- __veftigt word door den Naauwkeurigen Rum- phius. Op bet land van oud Hative (zegt die Schryver ) zyn zommige rivieren „ in dewelke 6 of 8 voeten diep onder water grote klippen gezien worden , op dewelke fchone , grote en zuivere kryftallen komen te groeyen. Op Ne- gerylima , een Dorp op de Hstoefche kuft lege een zee-ffrand , vol grote grauwe flenen. De- ze flenen leggen zo wel op het droge als in het zee-water , en deszelfs kuilen zyn vol kryftal- letjes, die klein maar zuiver zyn, Die zelf- de Heer getuigt ook dat op Bijma een berg is, _die Zolocco genaamt word : dat op dezelvege- __ vonden word een kuil met vers waater in de Welke de kryftallen, niet diep onder water, aan de klippen groeyen. dis 12. _ Dekryftalten groeyen uit een moersfteen van _verfcheide koleur. Want alfchoon de kryftal- len zomtyds alleen en op hen zelfs leggende in zommige aarde gevonden worden , moet daar uit niet befloten worden, dat het kryftal los en zonder voet in de aarde komt te groey- VII. Deer. F en 8 _Natuure ven „Konft- Kabinet. en ; maar dat deze lofze ftukken van hunnen moer-{teen afgefpoelt zynde met de aarde door het vloeyen der wateren en den regen zyn me- degevoerd geworden. Dit word beveftigt door verfcheide waarnemingen , gelyk als onder anderen door den gemelden fchryver getuigt ward, dat inde gout-mynen van Swmatra ge- vonden worden ichone grote kryftallen „ díe ruim een vinger dik , en een lit van een vin- ger lang , zuiver effen van kanten , en met een volkomen punt zyn als of dezelve gefle- pen waren. Dog de zyden zyn onregelma- tig. Zommige leggen los in den grond, en zommige zitten valt aan ftukken van graauwe en witte (tenen, van dewelke die gene, dewel- ke los leggen, buiten alle twyfel afgebroken zyn. Op Amboira worden wel grote (tuk- ken kry(tal enige voeten diep in den grond ge- vonden, maar uit alle tekenen komtte bly- ken, dat de aarde in dewelke zy gevonden wor- den van elders met deze kry{tallen aangefpoeit is, om dat ander dezelve alderhande zaken ge- vonden worden die niet in die aarde gegroeit zyn. 13e In Axzborza word noch een ander zoort van kryftal gevonden in grote (tukken op bergen. Dir kryftal is van geen bepaalde kryftals ge= daaute. De (tukken zyn als een Ey en grorer, niet zeskantig , maar zeer onregelmatig, veel hoekig , en als afgebroke ftukken van andere die groter, zyn. Het is matiglyk doorfchynen= de en klaar. Op Nufatello wordenook dierge= ly- drain Nn DELTA A RAND KI eg Lt, ug us December 1/22 83 jke (rukken kryftal gevonden die echter klein- der ‘maar zeer klaar enna den gelen trekkende bevonden worden. Aan deze ftukjes worden zommige hoeken gevonden „die zodanig fcherp en hart. zyn „ dat. zy, enigzints glas konnen € fnyden, Änderzints zyn dezelve ook zeer on= _ regelmatig van gedaante, als afgebroke (tukken: __By de Markazyt op Naffalauw worden ook zeshoekige kryftalletjes gevonden , die zo hart zyn dat dezelve glas konnen Snyden. | 4 I4. ___ De Aantekenaar eed Amboinfche Rari- S_teit-kamer van den Heer Rumphius heeftenige __kryftal-fiukjes in het koper doen verbeelden 4 welker gedaante wel waardig is om gezien te worden; en dewyl wy overde verfcheide ma= nier „ op. dewelke de ftenen. komen te groey- en en de bepaalde, gedaantens diede zelve ko- enaan te nemen handelen; hebbeik goedge- vonden dezelve hier/achter in tab X LI te ver= beelden. Fig. 7. verbeeld de gedaante van ge- meen kryftal Fig. 8 verbeeld een zeer geeftig, _ rotsje, begroeid met kryftallen van alderhan- ‚de groote die wonderlyk. door malkanderen gegroeid zyn. Fig g is-een ander rotsje boven! __ op het welke een zeskantig ftuk kryftal., als uit zyn eene punt gegroêid is. De zyden zyn van een ongelyke breedte „ want de dry.zy= zyn breder, en de, drie andere zyden wat malder „ lopende boven met platte kanten 4 __na zyn {pits toe op een „wyze als of het zelve __geflepen was. Fig.-ro. verbeeld een pyramide van, kryftal die zeskantig na boven loopt , en 5 F2 aan 84 _Natuur- en Konft-Kabinet, aan allezyden omzet is met een grote mefiig- te zeskantige en puntige kleine kryftalletjes, die met hanne puntjes na den top van de py- ramyde (trekken. Waar uit blykt hoe won- derlyk de natuur zomtyds fchynt te ípelen , omtrent de gedaantens der fteengewafzen. Waar van ook geen geringe getuigen is een ftuk helder kryftal , uitgebeeld in Fig. 11. in het welke inwendig gezien word de gedaante van een landfchap , met bergen en dalen , diehen vertonen als of zy met mos begroeid waren. Fig 12 is een rotsje van bruine fteen, op het welke gegroeid zyn verfcheide kry{tallen in de gedaante van om ver gevallen pyramiden, die zeer wit en vol greïntjes en knobbeljes zyn als robbevel. Is Als het kryftal regt zuiver en onbefmeurt is; gelykt het zeer wel na ys. Deszelfs helderheid en doorfchynendheid is dan zo: ongemeen , dat zommige gedroomt hebben , dat het kry= ftal inderdaad water is , het welk door een ongemene en langdurige koude , in onfmelt- baar ys zoude verandert zyn, Maar de onder- vindinge leert zo openbaar het tegendeel van deze gifzinge, dat dezelve geen de minfte aan- dagt verdient. De byzondere zeszydige ge- daante ( Figura Hexagona ) die aan het kry- ftal eygen is toont genoegzaamzaam dat zelve uit een byzonder ‘vloeibaar wezen, of kry{tal- figuur komt te groeyen. Gelyk als wy dege- maakte kryftallen van byzondere zouten uit hunne pekels elk tot hunne eige gedaantens zien kryftallizeren. Want alfchoon wy zommige kry- 21e Ot AS ED ada Wal Werl Bald Vn _Anguflus mm December 1722 95 kryftallen vinden die een vyfzydige gedaante (Eigura Pentagona) vertonen „of die verwerd en omgeregeltof ook wel rond van gedaante zyn, _moet zulks toege{chreven worden aande ligcha= _… men, die zodanige kry(talen omringen, en als - vormen bepalen gelyk wy in het Ary/Zallszeren. der zouten uit hunne pekels zien dat de gedaan- te van hunnekry{tallen dikwils bedurven wor- eden , door de binnen wanden of den bo- dem van het glas, of vat in dewelke zy geplaaft zyn, om tot kryftallen te fchieten. Ook wor- __ den degedaanten van de kry{talfchietingen dik- wils bedurven en verbaftert ; door vremdeftof- fen en vuiligheden , die zomtyds in die pekels gevonden worden, Op die wyze kan ook de gedaante van ware kryftal bedurven en be= lemmert worden, 16. Als wy een fware loog of zeer gefatureerde pekel of verzadigt mezffruum enz. tellen om te kryftallizeren, zyn wy dikwils verplicht om daar toe te verkiezen koele kelders , of toch- ten van vengsfters , of andere zaken , dewel- ____ke bekwaam zyn omde kryftal-fchietinge niet, __alleen te bevorderen , maar zelfs om de kry- __ ftallen hun eige en natuurlyke figuren tedoen ___ aannemen. Als by zodanige logen,pekels, of ver- _ zadigdeoplos-vogten „zomtyds al te veel warm- _tekomt, of enige andere onverwagte toevallen _komen te gebeuren word zodanig een konftige yftal fchietinge, onregelmatig en zomtyds ge- ____heel verbrod. Hier uit konnen ‚wy zeer wel iik begrypen., dat ook op dezelve wyze ‚de ge- daantens van de Natuurlyke kryftallen.„van ji zal zom-. 86 __Natuur- en„Konft-Kabinet, zommig ‘berg-kryftal zeer veel konnen vert fchelen’, van de gedaanten van ander berg- kryftal , dat op andere plaatzen is gegroeid , die meer of minder bekwaam zyn omt in des- zelfs groeyinge de kryftaïlen te doen vetkry- gen , de zeszydige gedaante, die aan hen an- derzints naruuriyk ís. Gelyk als deze aan. meerkingen nu plaats hebben omtrent het berg- kryftal , konnen wy dezelve ook toe pafzen op alle de andere ftenen , die tot een bapaal- de gedaante koren te groeyen , en omtrent de- welke de Natuur echter dikwils wonderlyk komtte fpelen, met vremde en gan hen oneigen gedaanténs aan dezelve te doen voortkomen. As Els A Àls het gebeurd, dat zommige noch ruuwe edele ‘of‘andere ftenen- gevonden worden, die nier hebben die gedaante tot de welke zy ar- derzints komen te groêyen, en als door huune eygen natuur bepaalt zyn, moeten wy daatlyk niet oordeelen dat zodanig zoort van gefteente van geen bepaalde figuur is, al wierden zelfs ongemeen veel andere, die onregelmatig van geddante ‘waren , onder -dezelve gevonden. Want niëttegenftaande' het berg-kryftal in def= zelfs ingenamatie en fteen-bottinge gewoonlyk bepaalt word tot een’ feskantige geometrifhe gedaante, vinden wy echter onder het zelve elen veel andere’ gedaantens ; gelyk áls onder andere blykt, aan de baftert diamantjes, die “iff de Alpifche gebergten en elders gevon- dea worden. * Deidhrarden uitgebeelt in Tab, > vide Clariff. Johan. Jac: Gcheuchzeri iter Alpinud®!tertiam,)s (10 7 AAS A57 GADE [MOS Ë Á Midde PET zr uguflus =— December; 1722. SF f eel Fig: 13. zommige vandeze zuivere kry- alletjes zyn geheel zonder zy-wanden , ge- lyk als A, of met weinig zy-wanden, gelyk als B, of wel rondom met zy-wanden maar die zeer fmal zyn gelyk als C. Andere zyn we- derom zeer lang en pyramydaal van zy-wanden, gelyk als ED. Andere zyn op malkander ge= grocid in een regte lyn gelyk als EE. An- dere zyn aan malkander gewafzen gelyk als FFF, Andere zyn gegroeid in de gedaante als uitgebeeld word met G. Andere in vers ___fcheide andere gedaantens gelyk als HHH- E HEEL N val 7 " 1e 18. ; ts _ Zelfs worden op zommige harde en {ware vuuríleenen gevonden uitbottingen van nette en bepaalde gedaantens. De uitmuntende * Heer J. J. Scheuchzerus en ook verfcheide andere Schryvers betuigen , dat op de hoge toppen van de Alpifche gebergtens gevonden worden uurftenen , die door de ftromende vlietjes worden gefpoelt , en mede gevoert. Dezels ve zyn zeer fwaar en van eem ronde gedaan te, uitwendig van een yzerroeftige koleur , als deze worden doorgeflagen vertonen zy ___ van binnen blinckende ftralen, en (trepen die ___ na het middelpunt van den {teen ftrekken „ ___en als zilver of gout komentefchitteren, even als of inwendig in’ middelpunt van den (teen een. {tar was , die zyn flralen-aan alle zyderp sit kwam B 4 y s___* Vid: Cirati Au@toris iter primum: Tab, zo han Chek | P, 83 Natuur-en Konft-Kabinet, kwamuit te {chieten. Diergelyke ftenen wor- den ook gevonden op andere plaatzen, zelfs in de Indien, en ook in Engeland daar de- zelve, Roeft-ballen genaamt worden volgens de getuigenifze van Litter in zyn verhandelinge van de medicinale bronnen van Engeland, en van Eduardus Luidius iz Lithograph. Britt, by Scheuchzerus. Deoppervlakte van deze íte- nen is fcherp en ongelyk. Want uit derzel- ver oppervlakte komen zeer geeftig uit te bot- ten kleine pyramiden , van dewelke zommige hein zyn „en andere noch in ’t geheel. eze pyramyden zyn vierhoekig en van gedaan- te als zommige geflepe Diamanten, gelyk als uitgebeeld word in Fig. 14 , hoe wel echter deze vierkantige uitfteekzels niet glad en blin- kende maar uitwendig yzer-roeftig zyn. 19. Het is niet alleen aanmerkelyk , dat de na- tuur een groot getal (tenen met Geometrifche gedaantens voortbrengt ‚ maar zelfs word in de (tenen nog ook die aangename fpeling van de Natuur ondervonden , dat zeer veele ge- vonden worden , door geheel Duitfchland , Switzerland, ín de Alpifche en andere ge- bergtens, in Ongârien, in Saxen, Bohemen, Engeland , Italien en in zeer veel andere ge- weften des werelds , dewelke natuurlyk ko- men na te bootzen , de gedaantens en beel- den van alderhande zoorten van fchepzels , of Natuurlyke lichamen, of ligchaams-delen, van dieren plantgewafzen en zelfs van ver{chei- de konft-gevrogten ; gelyk als den lezer a |A BRACRNTEN DE ; “Auguftus —_ December 1722. 89 der andere zal konnen vinden in het mufeunz Diluvianum van den meergemelden Heer „Scheuchzerus ; in de Natur-gefchichten van fehweitzerland van dien zelven Heer : Lang. Hiltor. Pap. Fig, Martinus liter. Conrad. Gefnerus , Foh. Jacob Bajerus in des zelts Oryctographia Norica. Het welk een zeer fraay boek ís; Jac Moccius ; Breinius en verfchei- de andere Schryvers. Verfcheide Schryvers zyn van gedagten dat deze gefigureerde of Beeld- ftenen overblyfzels zyn van de zuut-vloed. Maar ik heb in myne verhandeiinge over de zuntvloed deze meninge genoegzaam weder legdt, en deszelfs ougegrondheid aangetoont, 20 Als wy de gedaanten van’t gebergteen wel voornamentlyk van zommige of uititekende , of voor over hangende, of geboge en ver- wulfde, of fchuinfe of regt en pilaars, of py- ramidaals-gewys gegroeyderotzen, met aandagt befchouwen , vinden wy genoegzame reden om te geloven „ dat zelfs deze ontzagchelyke en grote ligchamen in hunne groeyinge van __ de Natuur min of meer als tot zekeregedaan- tens bepaalt worden, Als wy de gedaantens der bergen, rotzen enz. van elke byzondere Sa- xe of rouwe Blok-ftenen met naukeurigheid gingen onderzoeken, ik twyfel niet of wy zou- den door den tyd enige gelykforrnigheden en overeenkomften van gedaante gewaar worden omtrent de fcheidinge doornaden , of aderen of grote lagen enz. in elk zoort van Saxe. Door Saxe word in ’t algemeen verftaan alle Es grof ge __ Natuur-en Konft-Kabinet, grofen' zeer groot gefteent, van het welke ko- men te groeyen gehele bergen zomtyds halve Eylanden, en zelfs gehele landfchappen. Om dat uit deze ftenen onder anderen gehouwen worden alderhande van die grote Blokken , van dewelke wy tot onze gebouwen zagen vloer-(tenen, metzel-ftenen, platen, ftukken tot gevels, pylaten en andere bouw- mater alen geven de hoogduitzers aan de Saxe de naam van gwaderflein , en de Engelfche den naam van guarri flone ‚om dat de blokken , in vierkante gedaante uit het gebergte gehakt worden. In die betrekhinge zouden wy aan dezelve wel den naam van blok-{teen kon- nen geven ‚maar zullen ons tiever van de naam Saxe, als maar van de latyn{che naam verbo- gen zynde, bedienen. 21. A Dat de Saxe zo wel als het fynder gefteen- te groeid met een zekeren vaften voortgang , en loop van grein is een waarheid , dewelke wy in de meefte. Saxe wel konnen ontdek- ken methet blote oog. “Dat ook de Saxe zeer onderfcheiden , of van’ keper , of van grein , of van korlen ef van fibren, of Van op mal- kander leggende fehilvers , en Blaadjes , of van golvingen is , zal niemant tegenfpreken , aan den welken bekent is een grote menigte van verfcheide zoorten van Sexe. Wantdoor het onderfcheid van keper, van grein, van kor- relen van draden , en vezelen, van fchilfers , van Blaadjes , van golvinge , van dichtheit , van brosheit , van vaftheit, van hardigheit, van ne zag- Me 1 VLAPEDREDN A, Auguflus: mmm December 1722. a giet ‚ van lichtheit , van fwaarte, van, oleur , worden de Saxe van malkander ia vale zoorten onderfcheiden. Gelyk, als in de fyne gelteentens zo wel in de gem- men als in andere harde (tenen zomtyds zich komen in te wikkelen, alderhande vuile (tof fen, vlekken , ‘opreinigheden,, vremde grein nen, ftreken, ftriemen, kammen, doornen, pe E kwaften „enz, worden ook inGelyks alle, de- _ ze tOevallen in degrove (tenen gevonden. G Iyk als de fyne en edele gefleentens A worden tot alderhande pragt, vercieringe , en, verfcheide andere gebruiken, worden degrove ftenen ook daaglyks gebruikt tot den, diep{t „ nutheid , en gemak der menfchen „zo tot het bouwen van hunne huizen, raten, bak- ken , putten, fortificatien, „wallen, trappen, vloeren, tafels; enz. alsook t tot een gn getal werktuigen, als flypftenen, mole; {ten en vryfs ftenen lek-itenen om de vogten, te Eaernd Pe en door te lekken: Van zommige, Saxe word zelfs alder hande vaat werk. gemaakt. als potten,, pannen , fchotels,. vyzels,„zouts vaten , bekers, inkt- -kokers, cofty. „kopjes. en fthoteltjes , en verfcheide ander, huis- geraden, en galanterien. Andere Saxe word w ederom __tot verfcheide andere zaken, gebruikt, na, dat defzelfs gegroeide eenige gheid verfch cideni iss Uit de bovengemelde aanmerkingen kan de Bé nu genoegzaam zien ge w‚y.uit de San xe of grove berg-fteen, al. zo. wel als uit de andere Îtenen komen te ontdekken, dat de za- tuur Bediheids manieren gebraikg, N inhet woort breng ox _ Natuur- en Konft-Kabinet, brengen der fleengewafzen , en dat zeer veel Pflenen tot gedaantens komen te groeyen, tot de- welke zy elk volgens hunnen aart bepaald zjn; en dewyl ik in deze tegenwoordige verhande- linge van de Natuurlyke Hiftorse der Stenen maar voorgenomen hebbe dit alleenig uit te ha- len, en aan myne Lezers te doen zien , zal ik enige Saxes by brengen die verfcheide van zelfftandigheit en om die reden ook verfcheide van gebruik zyn. De uitmuntende Joh. Jacob Scheuchzerus getuigt, *dat in het kanton Zu- rich by het dorp Herrliberg aan het lacvan Zu- sich een Steen-breek of berg-werk gevonden word , uit het welke veel ftenen gehakt wor- den , dewelke tot het bouwen gebruikt wor- den : Dat dezelve is een zeer zagte en werk- bare zant-fteen van een byzonderen aart , om dat dezelve zeer dienftig is te gebruiken op plaatzen daar fterk word gevuurt, dewyl deze iteen het vuur tamelyk wel kan verdragen , en niet aan ftuk kom: te fpringen, om dat die fteen zo tochtgatig is , dat de zelve de vuur- deeltjes zeer licht laat doorgaan. Deze fteen word op noch twe andere plaatzen onder ’t gebied van Zurich gevonden. In het Kanton Bern in het Engftlenda! , word rode {chilfer= fteen , of ley-fteen gevonden, waar uit open- baar is, dat de Natuur zo wel komt te fpelen in de grove flenen met de koleuren, als met der zelver zelf{tandigheid , gelyk in de ley-fteen van verfcheide koleur te zien is, Maar dit blykt noch meer aan een ander gefteente , dat van “ Zie Natuur-gefchichten des Schwirzerlands < Theil, ME AE tE ARE A ADE PON NC Augufius — December 1722. 93 van den lager berg gehaalt word, want dit gefteente is graauw van koleur, maar over al doorgroeit met gekriftallizeerde kwerts , die geel van koleuris, en den fteen als met door- gaande naden en ftrepen aan malkander fchynt te hegten , waar door de zonderlinge wyze van met naden te groeyen in dezen fteen be- veltigt word. Diergelyke Naden en ftrepen worden in verfcheide Suxes gevonden , gelyk als ook volgens de geruigenifle van dien zelven oog getuige in het kanton Uri, in het Livi- ner-dal gevonden worden wit groene (tenen met kool-{warte ftreken, van een tof gelyk als zomtyds wel gevonden word in het kry= ftal. In deze {tenen groeyen ook grove en ruuwe twaalf kantige granaten, de Heer Langius geeft by den Heer Scheuchzerus aan dezen fteen verfcheide namen , maar de be- kwaamfte is die van blinkende linie fteen. 23e Alhoewel de Saxe bekent grof van greïn fehynt te zyn , gebruikt echter de Natuur tot deszelfs te zamenftellinge , zomtyds zeer lich- te en fyne delen . gelyk als wy ondekken aan den reuk , die ín verfcheide ftenen gevonden word. In een. valley de welke ftrekt van Al- torf nahetdorp Steeg, worden volgens de ge- tuigenifze van de Heren Langius en Scheuch- zerus , witte (tenen gevonden, die een reuk uitgeven van violen. Deze reuk word alder- openbaart ontdekt als den fteen een weinig in het- water word gelegt en aân de Andere zyde die met groenachtige plekken geteikent ís ge- VG. " n op … ve F4 a ij iN 94 __ Natuur-en Konfl-Kabinet, | vreven wortd. De Heer Wepferus getuigt * ook by de Heer Schuchzerus dat in het {war- te woud by het kloofter van St. Blafius veele van diergelyke {tenen gevonden worden , dat deze ftenen op hunne oppervlakte een fermili- oen rode ftof uitfchieten „als zy in de ftralen van de de zon gelegt worden; dat deze rode ftof afgefchrapt wordende, niet alleen een vi- ool-reùk komt uit te geven , maar zelfs ook dezen reuk overzetten aan het linden , als de” ftenen met het zelve gevreven worden. Van deze viool-ftenen getuigen ook Wormius, A- gricola en Andere. Maar de vaauwkeurige Anfelmus Boetius de Boot oordeelt, dat deze , viool-reuk niet van den {teen maar van een flym of mos dat aan den fteen groeid voort- komt. Ikhebbegehad (zegt Hy) zo wel witte als graanwe flenen , die een viool-venk uitgaven , maar ik heb ondervonden dat die reuk niet van den fteen zelfs voortkwam, maar van een ze- ker flymige flof , die van een geel groene koleur Was, eu als een vlies of mos aan de ene kant van den fleen vaftgegroeid was, Want aande andere zyde van den fleer daar tere ge- groeid was , wierd de vioolreuk ook niet ge- vonden. Als deze groene flof' met water be- Jprengt wierd , gaf dezelve een reuk uit, als de imas-wortel die de gehele kamer veroulde. Als deze mos vanden fleen afgenomen word ruikt dezelve niet meer na violen. Dit neemt echter niet weg dat verfcheide Saxes gevonden worden , die een reùk uitgeven. Om hier van overe ® Vid. Wepferus de Cicuta. ro nn GE Augufas —— Decomler 1722. 9 overtuigtte zyn behoeven wy maar in zommige fteen-groeven te gaan, en wy zullen de reuk wel halt gewaarworden. De Boot verhaalt zelfs dat de Marienberger Saxe zomtyds na muf- cus ruikt, als dezelve met een hamer geflagen word. Zommige Saxe van ’t thuringfche ge- bied ruikt als de thymiaan of Serpsilum. Dat te Hildesheim (teen gevonden word die als ge- brande koorn ruikt als zy geflagen word; zom= mige (tenen {linken na aard-pik enz, ks 24. Ik heb in Duitfchland verfcheide bergen van ley-fteen gezien , maar de fchilfers of bladen van dezelve zeer ongelyk gevonden , in bros- ‚heit en Brokkelachuig , in zommige bergen zien wy de ley-fteen als met lagen door de. bergen en tuffchen deandere Saxe heen lopen, en zommige bergen fehynen geheelelyk nit _ Jey-fteen te beftaan. In het kanton Glarus word volgens de get uigenifze van Kentmannus, _ Scheuchzerus en andere een uitmuntende fteen- „ beek gevonden van fchilferfteen , of ley-fteert, die byna (wart van koleur is. De gehelen berg … die de Bladeren berg genaamt word beftaat uit - zodanig vatte ley-{teen-die met lagen op rialkan- legt. Van deze ley {teen worden gemraaktde bladen van grote fchryf en rekentafelfs , die _ hier-daaglyks te koop gebragt, en door alle landen vervoert worden. De leyen of bladen van dezen (teen leggen zo evenredig dat zom- mige ftuklken van tien en meer voeten lang ge- zien worden, die gants egaal en nergens ge-, _bogen of gekromtzyn. Zomtyds lopen-doer | zh, de 96 _ Natuur- en Konft-Kabinet, de bladen van dezen fteen aderen van een witte kwerts, of kwarts die omtrent 1 £ linie van en duim breed zyn, Deze Aderen verhinde- ren zeer veel de fteengravers , om. dat dezelve brokkelig zyn, en de täfels bederven. De Bladen of ieyen van dezen fteen zyn omtrent $ duim dik, en laten zich ligtelyk van een werk- tuig dat tuffchen deze bladen ingedreven word van malkander fcheide. Het is zeer aanmer- kelyk dat elk blad wederom uit twe andere bladen of lagen beftaat , van de welke het bovenfte blad hart is, en zich zeer wel laat po- Iytten en glad maken, maar het onderfte blad is zagter , en zo week dat het zelve zich niet laat polvften , waar om het zelve ook van het eerfte blad word afgefcheiden. Wy zouden hier uit konnen befluiten dat de onderfte laag noch niet tot defzelfs rypheit gekomen was, terwyl de bovenfte laag reets tot de rypheit en vol- komenheid van defzelfs fteenfchietinge geko- men is. Dat deze fteen uit een vloybare ftof komt te groeyen word ook geoordeelt om dat in dezelve zomtyds gevonden worden {tenen , die de gedaante hebben van vifchen , of van kreiden , die de Heer Scheuchzerus oordeelt te zyn overblyfzels van de zond-vloed , die ‚ verfteent zyn geworden , van het fteenzap , van het welke deze ley-ftenen gegroeid zou- den zyn. Deze leyen worden cok zeer veel gebruikt tot het bedekken van de dakenen wan- den der gebouwen. 25. Of de ftenen , dewelke viffchen , bladeren ' van _duguflus ws Ditember 1732 DY van Bomen, kruiden , vrugten, zee-horens ; enz. vertonen „gewrögten , of overblyfzels van de zunt-vloed zyn, zullen wy alhier niet onder- zoeken. Behalven de verfteende beeltenifzen , Vinden wy ftenen welker aderen en koleuren de raarfte uitbeeldingen des werelds vertonen: De Heer Scheuchzerus verhaalt dat digt by de ftadt Schaffhaufen een koftelyke fteen-breek is van witte fteen, op dewelke fomtyds kleine boomtjes gefchildertftaan. Alsde ftenen met verfcheide koleuren door de Natuur gefchildert zyn ‚beftaan zy zomtyds uit verfcheide fteen- zelfftandigheden , van de welke zommigedoor vuur in kalk, en andere in een glafachtigheit __Overgaan: Zommige worden ook verinytert, of í IN Tt Er Á j Í n if 4 … «aderen, of fpikkels , golvingen enz. Waar G van de lucht uitgegeten , en geraken daar door wel enige koleuren kwyt. Dit heeft zelfs plaats in zommige edete en duurbare gefteentens, Maar de lezer diend wel te verftaan het groot onder- fcheit tuflchen de gemmen, en die edele gefteen- ‘tens,dewelke geen gemmen zyn. Want onder de Taafte worden zelfs ftenen verftaan , die in veel waarde maar echter zeer zagtzyn. Als wy ook zeggen , dat de koleuren van zomtnige edele ge- fteentens door den tyd verfchieten,moet hier niet _âltyd verftaan worden den tyd van eniger men- „fchen levens , maar dikwils enige euwen, ge- Aykals blykt aan zommige gegraveerde edele fte nen der aaloude volkeren, enz. 26. De verfcheidendheid der koleuren is zodanig val gemeen zelfs inde grove berg-ftenen en Sa- “xe, dat wy naauwelyks enig gefteente zullen svinden, in het welk niet komen door telopen „of enige gekoleurde plekken , of naden , of v…VIL Deer. door 98 Natuure en Konft-Kabinet,_ door genoegzaam komt &e blyken.„ dat de See xes, za wel als de kryftallen , gemmen „en alderhande edele gefteente groeyen , gevoed en gekoleurd worden door vloeibaare licha- men of mineralifche dampen Tuffchen Gaf- para en Roncaglia vyn zelfs in de grove Saxes zulke fchone en aangenaame koleuren voor het gezicht, dat de (teen-werken , dewelke in de gebouwen van de zelve gemaakt worden, met hunne koleuren zelfs de fchoonfte verwen uit- tarten. By Bedoglio in het Cafpaner gebergte , en tuffchen de beide berg-wateren Mazeno en ovate worden enige fteeugroeven gevonden, met een fchone Blaauwe koleur als ultra ma- rin, Deze (teen is zo hart en beftendig., dat van dezelve gemaakt worden kruis kozynen voor de vengfters, en kozynen voor de deu- ren zo wel in huizen, paleyfen , als kerken. Die de fchoonfte van koleur is word gevon- den onder * gebied van Bedoghio digte by het huis del Saflo. Wy gebruiken diergelyke blaauweftenen in deze landen tot Serken,trap- pen , ftoep ftenen , vloer-ftenen , tomben enz. Buiten deze worden in het land der Grifonsen zeer veel andere landen verfcheide Saxes met aangename koleuren gevonden. In het Bither- dal word gevonden fchone rode fteen, diezo hard is dat zy vyzels en ftampers van dezelve konnen maaken. Tuffchen Cafpanoen Rox- eaglia is een berg in dewelke een fteen groef is van gefprenkelde fteen die zeer aangenaam is om te zien. Zy maken vanldezelve alderhande kozyns, tot deuren , vengfters het welk zeer fchoon voor ’t gezigtis. De Galanda-berg , door de welke de Pundten en het SA, p _Auguflus December, 1722» 99 land ‘gefcheiden worden , geeft een fteen uit dewelke een koleur heeft als rood fermilioen. By Cafaccia in ’t Bergeller-dal , is een rouw gefteente het welk geel van koleur is, en zom- tyds in zich befluit (tukken van Blinkende talk= fteen. Op Chaumont een berg by Neufchatel is een wit gefteente dat zeer geeftig gemarmert en met alderhande ftreken en Cirkels geteikent ís. “In deze teen worden zomtyds gevonden _alderhande zoort van horentjes en kruikjes „ _ dewelke de Heer Scheuchzerus overblyfzels vân de zunt-vloed oordeelt tezyn. In Ne- uenburg en in daar omtrent gelege plaatzen „worden de huizen geboud van een fteen die geel van koleur is, en uit ronde zant-korleu beftaat , onder dewelke kleine ftukjes blinken- de ftof vermengt zynr Wy zouden geen ein- de krygen als wy alle de berg-ftenen of Saxes met onderfcheide koleuren wilden befchryven. __Het is genoeg dat uit deze aangehaalde waar- nemingen komt te blyken , dat de Natuur vee- _ le en verfcheide wyzen gebruikt in het groeyen _ of te zamenftellen van de ftenen. Want dat „de aanwas vande zelfftandigheid van een fteen die uit zantkorlen en uit blinleende ftukken be- ftaat , geheel anders gefchied , als de aanwas _ en de voedingen van een fteen die uit zeer fyn grein , of uit een zeer digte en leverachti- __ge zelfftandigheid , of uit een poreufe of tocht _gatige gefteltheid of uit alderhande golven be- __ftaat , of door naden en ftrepen aanmalkan- _der gehegt word iseen zekere waarheid. Want _ alle deze en meer andere byzondere hoedanighe- __dender ftenen geven ef an te kennen,dat B 2 zy zoe _ Natuurea en Konft-Kabinet, zy op byzondere wyzen komen te groeyer. Zommige fteen-zappen zyn zo ongemeen be- vrugt van fteen-ftof , dat zy door een enkelde ftremminge , zo ras als zy im de open lucht komen binnen korten tyd in harde ftenen ver- anderen. Gelyk als wy van deze zaak voor dezen in ’t Natuur-en Konft-Kabinet een aan- merkelyk voorbeeld hebben bygebragt van een bron in Amerika , wiens water in de open lucht komt te veranderen in een doorfchynende en zeer harde (teen , van dewelke zy aldaar beelden en alderhande Czeraden maken , al- leenlyk met het fteen-water in vormen te la- ten (lremmen. Tot zodanig een fteenwordin- ge fchynt alleenlyk maar nodig te zyn , of dat de dunne en vloeibare water-delen, of an- dere bewegelyke delen uit het fteen zap in de openlucht komen uit te wazemen, of dat uit de lucht in zodanige wateren-en zeer vloeibare fteen-zappen enige fyne en te gelyk ftevige dee- len komen in tedringen „en de fteen-{tof zoda- nig aan malkander te hegten , dat dezelve zy- ne vloeibaarheid verlieft, en in een hard én dig- ter in malkander verenigt ligchaam overgaat. a De manier door ke verfcheide zaken in fteen veranderen , of verlteent worden is verfcheide. Fallopius zegt, de flof door de- welke verfcheide zaken, als planten , bladen , houten in fleen verandert worden is een fleen- zap , hetwelk geftremt zynde in dezelfde fleen overgaat welkers zap het te voren was, Dit flean-zap is twederley , of zuiver of onzuiver. Het Auguftus December 1722. iot Het zuiverfteen zap is klaar en helder en veran. dert in zuivere fléen als het komt te flremmen. Zommige fleenzappige wateren Zyn niet zoda= nig zuiver ‚maar vol frof, en afvylzel, of af- fthaafzel van fleen, als uit zodanige wateren flenen groeyen , zyn die flenen van de zelfde natunr , als de flenen van dewelke deze af- fchaafzels gekomen en 28. Als onder de ftremmende fteen-zappen ge- vonden worden andere ligchamen, als blade- ren van bomen, vrugten , houten, horens , fchulpen , delen van dieren zz/eten enz. kan het niet anders zyn , of dezelve worden in de fteen-ftremminge ook te gelyk bekloncken in den fteen. Als zodanige fteen-zappen zeer door-dringendeen pezetrant zyn, gelyk als by voorbeeld het zap van de vuurfteen , kan het ook lichtelyk gebeuren, dat zy komen te drin- gen in de raimtens en togtgaatjes van de lig- chamen , dewelke in hen omfwerven , waar door die ligchaamen dan ook te gelyk: verfteent worden. Als ook onder een ftremmend fteen- zap gevonden worden fteen-zappen die van een andere natuur zyn , konnen wy zeer lichtbe- grypen dat uit zodanig te zamen gemengde fteen- zappen {voortkomen ftenen van verfcheide ko- leuren, golvingen en zelfftandigheden. ! 29. _ Buiten en behalven de fteen-ftremminge uit ___vloeybaar fteen-zap, konnen wy ook noch we- derom een andere wyze van fteen-wordinge begrypen. By voorbeeld als enige vette, lymi- | G 3 ge sor _Natuur- en Konfl-Kabinet xnineralachtige, of zagt-aardachtige ftof, in de bergen gevonden word, of in dezelve komt te groeyen „en dat te gelyk uit die bergen wor- den geitookt metaalachtige, vitrioolachtige , fwavelachtige „ zalpeterachtige , of andere fy- ne uitvloeizels , die zeer doordringende en r#- gide van delen zyn , en dewelke door de on- deraard{che warmte gedurig opgevoert werd; werden de pypjes van zodanig een zachte aar- de vervult, en dezelve op die wyze door den tyd tot een zeer vate , harde en-dicht- * fteen gemaakt, Als nu zodanig een zagte aarde , met andere aardens van verfcheide zelfltandigheid , en onderfcheide hoedanig- heden gemengt is , konnen wy zeer wel verftaan , dat de fteen in dewelke zy komt te veranderen ook of van verfcheide koleuren, of golvingen , of zelfftandigheden moet zyn ; of als zodanige aarde met dunne lagen op mal- kander legt , kan het wel gebeuren, dat de- zelve, in (teen verandert zynde, deszelfs laags- of bladers- gewyze gedaante behout , en dat tuffchen de ruimtens van deze lagen, zich an- dere ligchamen van de gemelde dampen kome in te wikkelen en te (tremmen in de ftoffelyk- heid en gedaante van kwertzen, of andere we- zens, die zich dan komen te vertonen als na- den, door dewelke de lagen van de ftenen aan malkander fchynen gehegt te zyn. Behalven deze zyn noch een groot getal andere manie- ren, van dewelke de natuur zich komt te be- dienen in het voortbrengen der ftenen. 30. Auguftus m— December 1722. 103 30, Behalven dat wy in zommige ftenen vinden een ongemeene digtheid en fynheid van grein gelyk als ook een beftendigheid, vaftheid en fterkte, zyn zommige van zodanig een So/idí= teit , als of, dezelve beftonden uit gegoten _ of gefmeet metaal. Gelyk als by voorbeeld het gefteente dat metrecht den naam van Pot- te-lteen toekomt, om dat uit dezelve gedraayd worden potten, fchotels „en alderhande keuken gereed{chappen. De potten, ketelsenz. die uit die (tenen gedraaid worden , zyn zo dun en ‚ net, als of dezelve gefmeet waren. Ook zyn dezelve bekwaam om alderhande ípyzen in te koken , en te bereiden op het vuur. Deze fte- nen worden op verfcheide plaatzen gevonden als in de pundten , in het Loggarnefche , en aldaar in ’t verzafcher dal. In monte di la- vazzi, en opandere plaatzen volgens de waar- neminge van den Here Scheuchzerus en an- dere. Uit de Soliditeit van dezen fteen blykt BEES dat dezelve voortkomt van een of ‚die ongemeen leemig en taay is, 31: Als de (tenen wat grof van korlen zyn, word aan dezelveden naam gegeven van zand-fteen, tot onderfcheid van alle andere ftenen, Als Wy de zand-{teen by de potte-fteen of andere taye en leverachtige ftenen vergelyken word — tuflchen dezelve een groot onderfcheid gevon- den , om dat de zand-fteen gewoonlyk zeer brofch en licht omte bewerken is. Als wy G 4 het zo4 Natuur-en Konft-Kabinet , het zandt zeer naukeurig met het vergroot glas bezien gelykt elke zant korrel zeer wel na een bal van doorfchynende kei-fteen. De zant- fteen is teer onderfcheiden. Want deenezant- fteen is veel fynder van zant korrel als de an- dere. De zant-{teen word ook onderfcheiden door deszelfs verfcheide koleuren, als ook door deszelfs meerder of minder brosheit. Zom- inige zant-{teen is zodanig open en tochtga- tig, dat wy door dezelve onzen adem kon- nen door blazen. Ook verfcheelt de fant- fteen veel van malkander in meerder of minder ftoffelykheid. Want de ene zant-fteen is veel fwaarder van gewigt als de andere. De zant- fteen is ook zeer ongelyk in hardigheid of zagtheit. Zommige zant-fteen laat zich zeer licht aan ftukken flaan door een zagte hamer- flag , in anderen is wederom het zand veel beftendiger aan malkander gehegt. Als de zant=- korrels elk op hen zelve los leggen noemen wy dezelve zant. In het algemeen konnen wy van de zant-{teen befluiten, dat dezelve beftaat uit twederley zelfftandigheden, als uit een kei. fteenachtig of glafachtige zelfitandigheid, dien wy zant-korrels noemen , en uit een weinig lymiger zelfs(tandigheid ‚door dewelke de zant- korrels aan malkander gehegt worden. Als de natuur deze twe zelfsftandigheden in een wezens-band komtete verbinden , word daar uit dezant-fteen voortgebragt. Het zant fchynt wel overeenkomft te hebben met het zout , want uit vaft-zout en zant maken wy glas. Ook vinden wy verfcheide zant-fteen die ziltig van fmaak is. Als wy dan begrypen dat de na- tuur ARES SPNA } __Auguftus December 1722. xO5 tuur een zeer helder , doorfchynend en keifte- nig fleen-zap gebruikt, tot het Aryftallszeren van de keiftenige zant-korlen , en een ziltig en lymig zap om deze kriftallen aan malkander _te verbinden, konnen wy begrypen de manier dewelke de natuur gebruikt in het voortbren- gen van het fteengewas , dat wy zant-iteen noemen, Dat het bindvogt van de zanr-{teen een ziltige {tof ís , blykt uit de ziltige (maa- ‚ken, ook daar uit , datde zant-{teen niet al te veel tegens de natte lucht kan, maar door den tyd in dezelve brofzer ja zelfs verbroken word, Dat de zant-fteen groeit uit een enig- zints lemige en ziltige (tof, en uit een door- 4 fehynend key-fteenachtig fteen-zap ; zal ik na dezen klaarder aanwyzen , als ik van elke zoort van (teen in het byzonder kome te han- delen. Als wanneer ik ook zal befchryven de verfcheïde zoorten van zant, als rood-zant, geel-zant , {wart-zant . bruin-zant, blinkend- zant , fyn-zant , grof-zant enz, É, Wy geven aan een Bees zoort van Saxe de naam van Zopbus. De Hoogduitfchers noemen den zelven toff-fteen of ook Tug- fteen. Door dezen naam worden ook bete- kent alle fteenachtige zetzels , die zich in de wateren afleggen. Daarom word de Zophus gevonden in de Badftoven en kanalen , door dewelke de mineraalachtige wateren komen te vloeyen ; om welke reden zy ook zomtyds bad-fteen genaamt word. Zommige Bronnen en bad-wateren zyn zodanig met deze {tof ver- vult , dat zy’ er daar hunne wateren 5 vloey- roó6 Natuur en Konft-Kabinst, vloeyen Zophus afleggen. Als de Zopbus eerft uit de grond genomen word , is de zelve matiglyk week , en laat zich lichtelyk fnyden of kappen ; maar als dezelve zo lang in de lucht gelegen heeft , dat dezelfs waterachtig- fte delen uitgewazemt zyn , word de Zophus hart. Het is aan den Zophus zeer eigen in zich te houden fchelpen , kruiken, bladeren van Bo- men „die ftenig en zodanig net uitgedruktzyn, dat de aderen en Fibren der bladeren noch ge- noegzaam onderfcheiden konnen worden. De Zopbus is dikwils week, grof, korlig enon- bekwaam om tot het bouwen te gebruiken als onder dezelve gevonden worden veel zand- achtige en grove aardachtige deeltjes , die niet wel gemengt zyn. De Zophas groeid ook wel inde bergen. In het kanton Zurich word zeer veel Zophws gevonden. Na de getuigeniffe van den Here Scheuchzerus word by het dorp Stallikon een gehelen berg den Stieren-berg genaamt van Zopbus {teen gevonden, in de- welke alderhande Bladeren en andere zaken gevondémsworden die verfteent of met fteen begroeid zyn. In Schwamendingen in het zelfde kanton Zurich word een fwarte Zo- phus fteen gevonden die na tteen oly ruikt, by Rorbas in het het zelfde gebied van Zurich word een water gevonden , door het welke de molens bewogen worden. Dit water legt een Tofus-{teen af die zeer hart en blinken- de is. Deze Tofus-fteen groeid aldaar in al- derhande geeftige gedaantens. De Bucher beek die van den lager berg af vliet, bedekt alles met een fteenachtige ftreek. In poa in ’ om- SHEN leak ch al, Auguftus December x722. 1o7 Domlefcher-dal worden de houte water ka- nalen overtrokken met een tufltenige tof die zich zodanig vormt , dat zy naderhand zelfs te ortenftein tot waterleidingen gebruikt wor- den. By Soglio in * bergeller-dal zet zich een Zophus die geel-rood van koleur is , en de gewafzen zo geeltig overtrekt als of het koraal was. Het is geen wonder dat de Zophus van alderhande gedaante gevonden word , want dezelve fchikt zich na de gedaante van alles daar zy aan komt te zetten. De plaatzen daar de T'ofus-fteen gevonden word zyn ontelbaar. 33° _De Zophus is in ’t gemeen licht van gewigt en zomtyds zo wel te bewerken, dat van de= zelve alderhande werktuigen konnen gemaakt worden. Voornamentlyk de witte Zophus, die in veele landíchappen van Italien gevonden word. In het gebied van Mannesfeld worden van de tofus-fteen opgemaakt gehele muren en fortificatien. Te Stolberg by ’t Hercyníche ___woud worden forzuizen van den tofus-fteen gemaakt. In Campanie word ook zeer veel tofus-fteen gevonden die fwart en ook ande- dere die rood is. Op zommige plaatzen word kalk van de tofus-fteen gebrand. Wy behoe- ven niet te twyfelen dat de meefte fchulppen, kruiken en horentjes van de horens en fchulp- pen der viffen diezo overvloedig in de zeen ge. vonden worden tofus-fteen zyn. Want deze hoornen fchulp-viffen worden alderovervloe= digft en aldergroots gevonden , omtrent zo- danige zee-boorden , daar veel fteenrotzen ee € = 108 Natuur-en Konft-Kabinet, — ftenige gronden zyn. Want dat de fchalen , fecberen, fchulppen, kruiken en horens der vif- fchen als ook de koralen en andere fteenige zee-gewaflchen komen te groeyen van de fteen- ftoffen die door het zeewater opgelofcht zyn geworden , van de mergels en fteenachtige zelfsftandigheden der fteen-rotzen en fteen- gronden , zal niemant twyfelen die acht geeft, dat tuffchen de rotzen en klippen van Noor- wegen ‚ zo ongemeen veel kreeften gevonden worden : dat in de fteenzappige rivieren zo veel rivier kreefjes daaglyks aangroeyen : dat inde rode zee by teng Arabien zulke grote kink- horens gevonden worden : dat de ftranden van de Indiaanfche Eilanden die fteenrotzich zyn krielen van alderhande hoorn-viffen, Schelp= viflen ,Schild-padden enz, 34 De Pyrites of annen is een fteengewas, het welk myns bedunken regt tegens de T'ofus overftaat in * geval van de verfteninge der vremde ligchamen. Want het fteenzap van het welke de vuurfteen groeid , is zo onge- meen doordringend en fcherp, dathet allean- dere ligchamen , door de welke het komt te dringen , zo wel inwendig als uitwendig in harde vuurfteen verandert ; daar in tegendeel de T'ofus altyd maar uiterlyk korftgewyze aan of op de ligchamen komt te groeyen. Het is wel waar dat zommige ligchamen als bla- den van bomen, zeer teder hout, vrugten enz. wel geheel in T'ofus overgaan en veranderen, maar zulks gefchied maar om dat Wer en an ae Züguflns mamma December 1722. TOG delen te week zyn, en verteert en weg ge- fchoven wordende de deeltjes van de Zepbus zich in derzelver plax:s hebben gevoegt. Het fteenzap van het welke de Pyrites of vuur- fteen word voortgebragt is zo ongemeen door- dringend. en fteenftrermend , dat door het zelve gehele ftammen „en grote takken van bomen, zee egeltjes, kreeften , beenderen van dieren , vrugten , noten, zaden, en veel an. dere zaken verandert worden, in vafteen harde vuurftenen. Als de ligchamen , dewelke door het zap van de tofùus-{teen in {teen verandert “ zyn, aanftuk worden geflagen of geopent, zal het zomtyds wel gebeuren dat dezelve van binnen hol zyn. om dat deïinwendigheid en zelf- ftandigheid van het wezen „ dat in tofus-{teen verandert is , van te voren: beftonde of in een vogt , of marg , of vleefachtigheid , dewel- ke , vergaan zynde „deze holligheit komt na te laten. Maar als de ligchamen die door het fteen-zap van de vuur-fteen in {teen verandert zyn , worden doorgeflagen , zyn dezelve van binnen zo wel vervult, en in vuurfteen ver- andert als van buiten. . Dewyl het fteen-zap van de vuur-fteen, om deszelfs {cherpheid en doordringentheid , deze holligheden vervult en aldaar in vuurfteen verandert. 35: „De vuurfteen is eigentlyk een fteengewas het welk zeer metallyn, en in dat opzicht ook van ‚ zeer veel andere fteengewaflen onderfcheiden is, Als de vuurfteen geflagen word geeft de zelve niet alleen uit vuurvonken „maar ook zelfs 16 … Natuur- en Konft-Kabinet, zelfs een: reuk van fwavel, De’ vuurfteen groeid in alderhande gedaantens , en byna in alle de metaal-groeven, en op meeft alle plaat- zen daar fteen gevonden word. Wy konnen de vuurfteen tot een zeer bekwaam voorbeeld bybrengen om te bewyzen de veelvuldige en verfcheide manieren „ van dewelke de Natuur zich komt te bedienen in het voortbrengen der fteen-gewafzen „ en om te bewyzen „ dat de meefte ftenen komen te groeyen tot bepaalde gedaantens. Het is ook een zeer grote byzon- derheid in dit geflagt van de fteengewaffen , dat het zelve zo ongemeen vol vuur is „ dat de zelve door hetfterk vryven veel eerder heet word als de andere {tenen , en deszelfs hette ook vry lang behout… Wy konnen de vuur- fteen door het fterk-vryven zodanig heet ma-= hen, dat wy onzehanden aan dezelve konnen branden. De fnelheid van de vuurfteen in het verwekken van vuurvonken is by elk een be- kend , om dat dezelve over al gebruikt word op de {naphanen „ en tot het aanfteken van tonder. Zommige vuarfteen is metaalryk , want wy vinden vuurfteen in dewelke veel koper en ook zelfs wel zilver en goud ge- vonden word. Maar in de meefte vuurfteen word gevonden of zeer veel {wavel , of vi- triool, In Italien zyn ongemeen veel fwa- vel mynen die van vuurfteen geworden zyn , en dat de fwavel niet anders ís als door de Natuur gecalcineerde vitriool, hebik voor de- zen al verfcheide maal aangetoont. Als wy dan in het fteenzap van de vuurfteen komen aan te merken , de doordringende en fyne de- len Ee NES VE BANE Auguftus — December vpz2: za fen van de fwavel , en de te zamenvringende en fcherpe delen van de vitriool, konnen wy zeer licht begrypen de reden, waarom het fteen-zap van de vuurfteen zo ongemeen door= dringend en fteenftremmend ondervonden werd, pn kl 36. ‚Dat de vuurfteen op verfcheide manieren en tot verfcheide aanmerkelyke gedaantes komtte groeyen, is een waarheid die van geen kundig Liefhebber der Natuurlyke Hiftorie ontkent zal werden. Zommige vuurfteen groeid in de gedaante van tafels , die aan beide kanten een fchors hebben. Deze fchorzen zyn wit en laten zich licht in kalk branden , maat het merg , dat tnffchen de beide {chorzen is , word veel harder en doorfchynende bevonden, en laat zich door ‘het vuur fimelten gelyk alle - de keyftenen van de welke. wy glas maken. Zommige vuurftenen groeyen in de gedaante van ronde bollen ; van dewelke zommige in = _„wendig in het middelpunt een merg hebben , het welk van dezelve zelfftandigheid is als de „witte fchors. …Tuffen, dit mergren de fchors Âs-dan de doorfchynende-zelfftändigheid , die - ich ook inhet vuurlaat {melt en „terwyl hetbin= nenfte merg en de fchors in kalk overgaan. „De lezer ‘kan een regt denk-beeld: van deze ftenen vormen, als hy dezelve vergelykt by seen appel , en de fchors als de fchel het bin- „nenfte merg als-het klokhuis , en de doorfchy- _ shende keyftof als het vleis van den appel in szynen geelt befchouwd. Als wy komen te x {preken €12 _Natuur= en Konft-Kabinet ; fpreken van de manier van groeyen der kegels. ftenen , die voortgebragt worden van de ne derhangende druppels , die van de ftenen ko= men af te druipen , op de manier als de yf- kegels, dewelke van het afdruppend water komen te bevriezen, zal de lezer klaarlyk ge= waar worden, dat deze witte {chorfen van de vuurfteen moeten aangemerk werden als de _ wortels, door dewelke de doorfchynendezelf- ftandigheid des vuurfteens gevoed werd ; en in de ronde vuurfteen in de welke in het mid- den een wit merg , en buiten om een dierge- Iyke witte fchors gevonden word ‚moet dit merg jen de uitwendige fchors aangemerkt worden , als twe wortels , door de welke de kryftallyneen doorfchynende zelfftandigheid dier ronde vuurfteen gevoed word. Demaniet door de welke zodanige vuurfteen uit zyn bine nente middelpunt , namentlyk het inwendig kalkachtig merg , als uit een wortel kan ge= voed en zelfs groter gemaakt worden ; zal de Jezer konnen verftaan op die plaatzen ; daar ik zal aanwyzen hoe verfcheide ronde ftenen, komen te groeyen nit het middelpunt als uit een zaat , zonder dat zy uitwendig enige moer, hebben, of enige wortel , ofbafs van noden zyn. -„Zommige vuurftenen zyn ook welfrond;gelyk. als de bovengemelde, maar echter zonder in- wendig merg van binnen. Deze worden al- leenlyk maar door hunnen vitwendigen fchorts gevoed. Van de vuurfteen de welke van buiten yzerroeftig en met kryftallyne punten als ge- flepen Diamanten en van binnen als goude ftarren of zilvere ftralen groeyen, hebik reets gefproken. 37 en be A Angus} == Dédmbèr, 122. à Ed MEIS CHP DON AEN O EE NEEN ztL- Ver? ef OE 100 % tif ® ‚Esch Ë Ì _ De Pyrites of Swavel-key of vuurfteen is “zo wel van alderhande koleur als gedaante. De Heer Scheuchzerus heeft in zyn Kabinet van Naturalia een goet getal van de zelve by een vergadert , die wel voornamentlyk in Swit- zerland , en in de Alpifche gebergtens komen te groeyen ; als onder anderen een goutkleuri= vuurfteen , de welke groeid in de Aderen van marmer dat afchgraauw van koleur en met fwarte aderen voorzien is uit de Heer- fchappy van Hohen-Say in de Alpes. Een tafels gewyze zulver koleurige keyfteen , uit Neder‘ weningen. Verfcheide ftukken vuur- fteen die kluitachtig zyn infgelyks van Neder- weningen. Vuurfteen de welkevitriool voort- brengt uit Rapfnach aan de zee van Zurich. Deze flenen ( vegt de Heer Scheuchzerus ) _ fweten vanzich zelfs vitriool nit in de gedaante van bairen , als zy in een vogtige lacht gelegt worden , en worden zelfs door de tyd zodanig wan de lacht opgeloft,„dat zy tot poeder vallen. Van diergelykevuurfteen fpreekt ook Agricola op verfcheide plaatzen , dewelke my nu niet infchieten. Wy mogen deze vuurfteen vryelyk aanmerken voor een vitriool-erts. Want Wag- nerus verhaalt by de Heer Scheuchzerus dat uit deze fteen kan gehaalt worden een vitriool die in kragten en deugd voor die van Hongarien geenzinrs behoeft-te wyken. Zelfs heeft de Heer Scheuchzerus uit deze keyfteen na dat dezelve tien jaren gelegen hadde, en in de zon _gecalcineert was , gehaalt 43 onfen groen-blaú- * VIJL. Deer. _H we sr4 — Natuurs en Konft-Kabinct, we vitriool uit maar 28$ onfen fteen. De vuur-, fteen groeid in verfcheide ander gefteente. De * Heer Scheuchzerus heeft ook in zyn uitmun- tend kabinet Cubifche of teerlings gewyze vuur- fteen , die in fwart marmer gegroeid is te Hirs- _ landen. Als ook yzerachtige keifteen die rond’ van gedaante en rondom met vierkante uitfte- kende pyramyden gegroeid is. Ook plat ge- groeide vuurfteen , die de gedaante heeft als dunne bladeren en in een zandachtige Saxe groeid by Steinerweg : vitriool fchietende vuur- fteen die van binnen ftrekig en meteen yzer roeftige korft gegroeid is in een zandachtige Saxe by Steinerweg. Uit den Ligerberg wor- den ook yzerdragende vuurftenen gehaalt van alderhande figuren „alseen menfchen hart, een maag enz. uit de rivier Aigle in't Kanton Bern worden gehaalt achtkantige fwavel ftenen. Uit de Alpes een vuur-fteen die de gedaante van ’s menfchen harzenen verbeeld : uit het Grín- delwoud in ’t kanton Bern fwavelkey die aan graauwe Saxe van buiten aangegroeid is. Twaalf kantige vuurftenen uit den berg For- claz in Bern. Teerlings- of Cubifche gedaan- tige vuurfteen van een goud gele koleur en gegroeid in een {warte en {chilferig Saxe infge- lyks in ’ kanton Bern- Ook vuurfteen die gegroeid is in afchgrauwe Saxe met witte kwerts. Vuurftenen die gegroeid zyn in fwart achtige Saxe die met kwerts doorfprengt is. Vi- triool dragende vuurfteen in een ruuwe Saxe, die met oker befprengt is , en nog verfcheide andere gedaantens alle groeyende in’t Kanton Bern. 38. [ad a vak | “Auguflús == Dever zoa. Eis Ent 8. ki \ ti 3 E Uit deze aanmerkinge blykt openbaarlyk ; Alt fieen legt ingewikkelt 4 een afchagtige Saxe; ke 5 zr dat de vuurfteen tot verfcheide geometrifche en bepaalde gedaantens komt te groeyen : a dat de. Pyrites of vuurfteen draagt fwavel , vitriool , yzer, koper, enz. 3 Dat de vuur- tteen in alderhande zoort van grove ftenen of Saxes komt tegroeyen :4 Dat de vuurfteen ook van buiten aan verfcheide Saxes aanvliegt of uitwendig komt als aan te waflen: 4 Dat de vuurfteen alderhande koleur komt aan te ne- men :6 Dat alle zoort van vuurfteen juift niet komt te groeyen tot een bepaalde gedaante ; gelyk ook in * Kanton Uri vuurfteen gevon- den word van een veelhoekkige gedaante ; gelyk als ook in het zelve Kanton waterkey- en die veel hoekig van gedaante en zulver- glanzig van koleur zyn ; in ’ Kanton Schweitz veel zydige en klootsgedaantige vuurfteen 5 In’t zelfde Kanton vuurfteen van een platron- de gedaante met een yzerroeftige fchors , die gevonden word in den langen reinbeek , in welke beek ook gevonden worden vuurkeyen die een Cylinderfche figuur hebben. In het zelfde Kanton Schweitz word ook omtrent vyf uren van Lachen vuurkey gevonden die goutkoleurig en veelhoekig van gedaante is. Deze is aangegroeid aan een bladerige Saxe. ‘Klootgedaantige en goudkoleurige vuurfteen word ook gevonden in Weggit-dal in ’t zelfde Kanton ; ook teerlings gedaantige vuurfteen, die yzer draagt in tzelfde Dal. Deze vuur- vok z16 _ Natuur-en Konft-Rabinet ook inde Schweitzer Alpes andere teerlings edaantige vuurfteen ; insgelyks kleine vuur- teentjes die yzerachtig en klootgedaantig zyn. In ’t Kanton Appenzell vuurfteen die van een teerlings gedaante is,ook van een twaalfhoek- kige gedaante. In’tlandíchap Pundten wer- den gehele Saxes gevonden van vitriool dragen= de vuurfteen op een zeer hogen berg. Uit deze gronden vloeid ook een vitrioolachtig water. _ In het zelfde landfchap ook twaalfzydige vuur- fteen van den berg Daira in Bergell. In Pund- ten niet verre van Filifùr word ook gevonden koperdragende vuurfteen. Als ook klootge= daantige vuurfteen van binnen meteen gulden koleur, en inwendige ftralen die van het mid- delpunt des fteens gaan en een yzer roeftige fchors hebben. Uit de bronnen van den ach- ter Rhyn word gehaald een talkachtige Saxe, die met teerlings gedaantige vuurfteenen be- vrugt is. Uit zommige ertsgroeven in de Pundten worden ook gehaalt vuurftenen die als met een faffraanachtige koleur doorvloeid- zyn. Uit de rivier Domlefchg worden gehaalt vuurfteenen die zeer net de gedaante van een dobbelfteen of teerling vertonen. Zy groey- en in fwart marmer. Op den Galandaberg word ook vuurfteen gevonden met twaalf zy- den. In de Walliffer Alpes word ook een gulden twaalfzydigen vuurfteen gevonden ; en op de hoogfte Alpes vuurfteen , die de ge- daante van dobbelftenen vertonen. In ’t graaf- fchap Neuff{chatel word byna overal gevonden vuurfteen die vitriool draagd. Deze is graauw van koleur en legt meeft in blauwachtige se mer- Ae: ZAK _ Auguflus — December 1722. 117 mergel. In de Heerfchappy van Engelberg _ word zulverkleurige vuurfteen gevonden in een zeer harde Saxe , die met rode en gele y- _zer-oker befwangert is. Als ook vuurfteen _ uit de welke uitfpruit of uitfweet vitriool en ook mify. Dat een bloem van de vitriool is, het welk ik nader zal aanwyzen alsik komete handelen van de MELANTERIA, SORY, CHALCITIS en de MISY. het welke alle _verfcheide uitfpruitzels of producten zyn van de vitrioolagtige ertíen en zamentrekkende _ vitriool-zappen. De bovengemelde zoor- ten-van vuurfteen en fwavel-key , benevens noch verfcheide andere worden alle gevon=- den in het uitmuntende Kabinet van den Heer Scheuchzerus. 39. Om dat wy in ’tgemeen den naam van vuur- fteen gegeven aan die keyftenen en andere har- de ftenen dewelke met {taal geflagen zynde vuurvonken komen uit te werpen , hebben ve- sle aan de overalbekenden molenfteen den naam van vuurfteen gegeven. Om dat de zelvege- flagen zynde zeer veel vuurvonken uitwerpt. Dewyl ook in de molefteen voornamentlyk in die van Ítalien zeer veel fwavel gevonden word, kan dezelve met recht onder de vuur- fteen geftelt worden. De molefteen is een __van de verwonderens waardigfte fteen-gewaflen van alle die in degehele natuur gevonden wor- den.Ik ben zeer verwondert,dat de fchryvers van deftenen zo weinig aandagt op de molenfteen gegeven hebben. De molefteen is ongemeen fwaar van gewigt , en nochtans zodanig tocht- ks H 3 gatig, 118 Natuur- en Konft-Kabinet. gatig, dat wy met onzen adem door defzelfs dunne ftukken enigzints doorblazen konnen. De molefteen is bros, en laat zich aanftuk- flaan. De ene molefteen is veel {ponfachtiger als de andere , gelyk als die van Sclavonie. Wy geven aan dezen fteen of grove Saxeden naam vaa molefteen om dat dezelve gebruikt word tot het malen van het koren , daar de- zelve om deszelfs rafpachtige hardigheid zeer bekwaam toegevonden word, De meefte mo- lefteen is wit als deszelfs uitwendige gele op- pervlakte met een mesafgefchrapt werd, Hoe- wel echter de molefteen van Campanie fwart- achtig van koleur en veel minder {ponfachtíig van zelfftandigheid is als die van Sclavonie. De ftukken molefteen groeyen allengskens aan malkander als dezelve tegens malkander gelegt worden in *t zee-water daar de golven tegens de fteen-klippen en zee-boorden aan- flaan. In zommige landen word de mole- fteen die te zagt en te week is in het zee-Wwater gelegt , waar door dezelve digter en harder werd. Om dat in zommige landfchappen de moleftenen gemaakt worden van zodanige Sa- xe als daar gevonden word, en tot het malen van het koren bekwaam is ; zyn verfcheide Schyvers over de {tenen daar door enigzints in verwarringe geraakt , als of de molefteen juift geen bepaalde zoort van fteen was. Het is wel waar dat alderhande zeer harde Saxe die uit kleine key-deeltjes met de welkefynezant= korlen doormengt zyn beftaat , enigzints be= kwaam zyn om gebruikt te worden tot mole- Reen , maar de molefteen daar wy van {preken, bg | en __Anguftus —— December 1722. «19 en de welke tegenwoordig byna over al in ’ gebruik is , en genoegzaam door de geheele wereldt gezonden word, is een fteengewas ‚van een byzondere of bepaalde zoort ‚en van de welke voortgebragt. word de lichte en op het water dryvende puim-fteen ‚die uit de Bran- dende bergen zomtyds zeer overvloedig word uitgebraakt. 40. Agricola * getuigt dat de molefteen gevon- den word in Saxen , by Minde en in Meys- zen by *t kafteel Libethal; als ook niet verre van daar by ’t kafteel Loma. Deze molefte- nen worden door de-rivier de wezer afgevoerd. Maar-Agricola bekent zelfs dat behalven deze ook molefteen van een andere natuur gevon- _ den word in de brandende Bergen ; gelyk als _ inde berg Etna, Vefùüvius enz. Agricola oor- deelt dat de molefteen voortgebragt word uit ftof van ontbonde tenen , welke ftof Strabo een leem noemt en met de welke zich een ma- tige hoeveelheid van brandende ftof inwendig verenigt heeft. Door deze leem daar Agricola en ftrabo van fpreeken moeten wy niet anders _ verftaan als een mengzel van zeer fyne fteen- {tof zantkorlen en zout. Deze fyne fteenítof word door de zout-punten en den groten flag der Zeegolven en door uitwekinge en lofina- kinge van het Zee-water zelfs van de fteen- klippen , fteen-gronden, en grote fteenrotzen , die aan de boorden van de Zee groeyen als afgeknaagt „af geknabbelt , opgeloft , en als een Slibbige leem door de zeewateren vervoert, N Pte. FRED „H 4 ® Zie de Natura Fofilium Lib. VII, «20 Natuur-en Konft-Kabinet „ en gebragt door ontelbare onderaard{che rioo= len , grote water kanalen’, en onderaardfche zee-kolken in de onderaardfche plaatzen der brandende bergen. Alwaar van deze {tof voort- geteelt word de mole {teen ,‚ om wederom te vervullen de onderaardfche uitgebrande {pelon- ken , ontzagchelyke grote kelders, verwulf- ten en holen der brandende bergen , die door de fchrikkelyke en onuitdrukkelyk grote bran- den , de welke zomtyds gebeuren uitgebrand en ledig geworden zyn. Agricola zegt dat de brandende bergen deze molefteen uitbraken als zy aan ’t woeden zyn; en dat wel met zoda- nigeen geweld, dat de uitgeworpeen gefmolte molefteen met gehele rivieren komt uit te vloey- en „ maar dat de zelve kout geworden zynde wederom tot {teen ftremt die naderhand gehakt uitgewerkt en als andere Saxe gebruikt word, Maar dit moet verftaan worden van die ftuk- ken molefteen , de welke in t geheel en on- gefmolten uitgeworpen worden , want als de molefteen gefmolte of uitgebrand is , gaat de zelve kout geworden zynde over in lichte puim-fteen , en is niet langer molefteen, 41. Wy konnen de regte molefteen ook vande andere Saxes onderfcheiden, dat de zelve niet overgaat in kalk of in glas, maarin puimfteen, die uitgebrand is. Want alfchoon zommige de dryvende puimtfteen aanzien als een glafach= tig produêl van de molefteen , het welk door de uiter{te kragt des vuurs van dezelve gemaakt was, gelyk als het glas van de keyftenen ‚zand, Ì NN Oe ‚ : Din MMC Ra oe BAER EE 2 _Auguftus — — December 1722 Yaa metallyne mineralen enz. door dehevigfte graad der hette gemaakt word , heeft echter de puim- fteen geen de minfte over een kon(t met enig glas. De puimfteen beftaat uit de harde, wre- de, en onverbrandelyke delen van het zeezout, en van de fteenftof aarden en zantkorlen de welke te voren waren in het flibberig leem van het welke ik gefproken hebbe,en van het wel- ke de molefteen word voortgeteelt. Dat de puimfteen uit zodanig een zout beftaat getuigt des zelfs zeer zoute {maak: Dat in de puim- … fteen een te zamentrekkende aarde is , -wor- den wy uit deszelfs ongemene wrangheid in de mond gewaâr. Want als wy maar enige rei- zen aan de puimfteen komen te lekken metde ‘tong „zal onze keel twe of drie uren lang droog blyven. De {teen-ftof van de puim-fteen blykt uit deszelfs ongemene hardigheid, en beften- digheid tegens de lucht. De puimfteen is vol grote en kleine zichtbare ronde gaatjes , die zodanig als ronde pypjes door den gehelen fteen door gaan, zodanig dat wy door den fteen met onzeÂdem konnendoorblazen. Dezetochtgaat- jes zyn de nagelate ledige plaatzen in de welke te vooren was de bitumineuze en fwavelige brandftof „eer de fteen noch was uitgebrand. Deze Brandftof is enigzints aan te merken als een inwoonder van die tochtgaatjes en pypjes, op dien tyd als de puimfteen noch levendige molefteen is. Deze pypjes en tochtgaatjes wor- den ook zelfs gevonden in de molefteen , en al fchoon de zelve aldaar vervult zyn met fwavel fyne zout-punten en betumineufe brandftof , hebben zy noch zoo veel ledigheid , dat wy Hs enig- 122 _ Natuur-en Konff-Kabinet, enigzints door de zelve konnen zuigen, alsde frukjes van de molefteen zeer dun zyn, db De lezer zal de manier van groeyen en de natuur van de Molefteen veel klaarder begry- en ‚als wy eens kortelyk affchetzen den berg tna , in de welke gelyk in de Andere bran- dende bergen de molefteen groeid, De Berg Etna is zeer hoog en ongemeen groot in zyn omtrek ; want des zelfsbenedenfte delen ftrek- ken zich aan alle zyden wyd en breed, en tot in het midden van Sicilie. Zyfie onderaardfche haardtfteden, rioolen, kolken, verwuiftens, en grouwzame fpelonken verfpreiden zich niet alleen onder de gronden door alie de delen van Sicilie , maar zelfs onder de gronden van de omgelege zee, en onder de Liparefche Eylan- den , als ook tot in het vafte land van Cala- brien , en het voornaamfte gedeelte van het koningryk Napels. De Berg Etna brand in- wendig altyd min of meer , en geeft daaglyks daar van bewys door roken, fmeulen en zelfs wel eens doorflikeringen en vlammen , maar deze brand is van geen belang , en belet niet dat deze grote Berg overal op deszelfs grote beddingen en zachtelyk docerende vlaktens voorzien is met vrugtbaare wyngaarden , koren- Akkers en beneden met grazige en vette wey- landen , en op zeer veel plaatzen in de hoog- tens is gekroont met {chone Boffchen van pyn- bomen „ Beukebomen , dennebomen , maft- bomen en alderhande terpentyn achtige en hars- achtige gewaflen. Op de hoogfte kruin van e- Í K,:- # wieren gedood, de hoflteden de daken der Auguflus — December 1722. 123 dezen hogen berg word een zeer grote omtrek gevonden, die zeer zaverachtig en over al be- dekt is met een zaverachtige en ruile afch, die op verfcheide plaatzen rookt , en zelfs ook von- ken uicwerpt , en de welke van koleur is als verbrande twavel , doormengt met verbrande fteenftof, en over al beftrooit is met puimfteen, In het midden van dezen groten kruin is een zeer grote kom, die over de vierduizend tre- den breedt is,en allengskens na beneden (chynt te vernaauwen , en te zinken tot een oninbeel- delyke diepte, Het gehele grote ligchaam van _den berg is tochtgatig. Dit is de oorzaak dat de opgeheve bitumenachtige dampen over al door de zelven komen heen te dringen , en. des zelfs boven gronden zodanig vrugtbaar en vet maken , dat zy byna alle ander vrugtbaare gronden daar in te boven gaan. e f 3: “Zomtyds komen de grote branden in de Etna voor te vallen, dat door de zelve ko- men uitvloeyen gehele rivieren van brandende fwavel, en brandende molefteen , die zich dikwils uitftrekken zeer verre , terwyl aan al- le kanten worden uitgeworpen {ware {tenen , puim {tenen , geheele heuvels en bergen van vonkende afch. De afch en puimfteen heeft zich op zommige tyden enige roo Ítaliaanfche mylen verre verfpreid, de Naburige boulanden, wyngaarden , akkers , velden , weyden, tui- nen geheel bedekt ‚en begraven, de dieren , het vee en zelfs de vifzen in de opgevulde ri= hui. n24 _ Natuur-en Konft-Kabinet, huizen, de boere plaatzen en woningen in de fteden en dorpen doen inftorten, met verftikkin- geen vernielinge van gehele huisgezinnen „Deze __grouwzame branden worden dik wils door eni- ge voortekenen voor uit gezien. Want voor den brandt worden in de onderaardfíche kelders en verwulften gehoorteen {chrikkelyk geloey van winden. Het gefwalp van zee golven. Want de zee heeft altydt grote holen gemaakt opde plaatzen daar brandende bergen zyn. Ook worden de brandende bergen altyd gevonden of op de Eylanden , of op land engtens , die aan weerskanten zee hebben. Getuigen hier van zyn alle de brandende plaatzen van [talien, de bergen Etna, de Veluvius , Solfatara , de Berg Ghymerain Liycien, de Hecla op yfland, de Brandende plaatzenop de ZEolifche Eylanden, de Eylanden Znaria, en Prochita by Napels, een van de Cycladifche Eylandenin de Archi- pel , een brandende berg op een van de Mo- luk{che Eylanden , twaalf verfcheide bran- dende bergen by de land engten van Amerika, de brandende berg by de ftadt gut in Peru , de brandende plaatzen by de ftadt Lioxa , de Afphaltifche zee , en verfcheide andere Bran- dende, rokende en fmeulende plaatzendie aan de zeeboorden gevonden worden , of onder deaarde gemeenfchap met de zee- wateren heb- ben. Waar uit blykt dat het aanfwalpen de- zer wateren, die door de onderaardfche gron- den gevoerd worden nodig is om gedurig aan te brengen brandftoffe, in de plaats van de ftof die door den brand verteert is. Deze wate- ren zyn vet en bitumenachtig, en geroerd, en zeer EVER EOD Auguflus mams December 1722. vap zeer voorzien met zoute flibbige en leemigeen zantkorlige delen , die bekwaam zyn om de mole{teen voort te telen en de branddftoffen te voeden. 44. De grote Branden der Brandende bergen ge- fchieden als op hunnetyden, dik wils maar een maal in de hondert , of twe hondert, of drie hondert jaren. « De oorzaak is dat weder- om veel tyd vereifcht word, tot het aangroey- en van zo veel Brandftof. De outfte gedenk- fchrifren melden deze grote branden van den berg Etna. Als wy dan eens ftelden dat in den tyd van s1 eeuwen de Berg Etna ten minften elke drie hondert jaren zodanig {waar gebrand heeft. Zoude in dien tyd den Etna ze- ven tien maal uitgebrand geweeft zyn. Als wy op de veelheid van afch en van puimfteen en alles acht geven, zullen wy bevinden dat de hoeveelheid van de brandftof in elke uit= brandinge ongemeen veel is, Want deze on- deraard{che branden {trekken zich dikwils on= der de gronden zodanig wyd en breedt uit, dat in verfcheide waar genomen is, dat zom- __mige branden op verfcheide plaatzen , die eni- ge hondert mylen van malkander afleggen, op een en de zelfde tyd gemeenfchap met mal- kander gehad hebben. Als wy nu eens begre- pen dat alle de brand{tof van elke uitbran- dinge een ligchaam uitmaakte het welke vyf en twintig myl in zyn diameter was , zoude „op een ende zeifde plaats in den tyd van sr eeuwen zodanig een groten brok al zeventien Äv! maal 226 Natuur-en Konft-Kabinet; maal verteert geweeft zyn. Het is gants niet waarfchynelyk dat dit kan gefchieden zonder dat zodanige brandttof gedurig van elders we derom word aangevoerd en voortgeteelt. 45. Als de Brandftof uit de brandende bergen word uit gebrand,moeten noodwendig over bly= ven de wanden en verwultten , uit de welke deze brandftof is uitgebrand. Deze wanden moe- ten beftaan uit aerdachtige beftendige en zeer valtedelen , die den brand hebben konnen we- derftaan , en den vloed des vuurs niet behoefs den na te volgen ; want anders zouden de uits ebrande bergen noodzakelyk moeten inftorten gelyk de onderaardfche fteengroeven , als de fteen uit de zelve wierd uitgegaven , zonder dat tot onderfteuninge der boven gronden pilaren wierden overgelaten. Als wy nu begry- pen, dat deze kelders van den berg Etna in sz Eeuwen zeventien maal ledig gebrand zyn, en echter in elken Groten Brand een ongeloofly- ke menigte van puimfteen heeft uitgebraakt , moet in den tyd van $1 eeuwen een ongemeen grote klomp molefteen in de Etna gegroeid zyn. Want de Puimfteen is het caput mortu- zjn van de molefteen. Maar dewyl die de- len van de molefteen daar dit caput mortuam uit beftaat onverbrandelyk zyn, moeten ook in dien tyd ongemeen veel brandftoffen aange- voerd en voortgeteelt zyn geworden , met de welke de molefteen vervult is. Deze ftoffen zyn het zeezout het bitumen en de fwavel, die overal door geheel Sicilien gevonden worden. gelyk hehe | __Augnflüs — December 1922. f27 gelyk als getuigen de vette {merige en ftinken- _de,zoute, zure, witte , fwarte, en bloedrode wateren , van de welke gehele vloeden , mei= ren , poelen , bronnen „ beekjes enz. in Sicis lien gevonden, en na welker aardpikkige geu=- ren enigzints {maken de wynen,vrugten , en alderhande voedzels die op dit vrugtbaar Ey» landt komen te groeyen. 46. Als dan de molefteen voortgeteelt word van het zout, het bitumen de zantkorlen en de ‚ leem, die gedûrig door de onderaardíche zee= wateren worden aangevoert; konnen wy zeer wel begrypen de reden waarom de ftukken mo lefteen aan malkander groeyen „ als de zelve gelegt worden aan de zee-boordenin de golven, de welke aldaar gedurig komen te kletzen te- gens de fteenklippen „ en tegens de rotzen van zodanige zee-boorden die uit (teen en fteenach: tige gebergtens beftaan. Hier door word ook opgeheldert de oorzaak , door de welke de mole{teen zo val zout is,dat wy het zelve doorde fmaak konnen ontdekken , en waâr= © om ook infgelyks de puimfteen zo ongemeen __zout van fmaak is : Als wy ook onze aan- _dagt laten gaan op den groten overvloed van “het bitumen , of aardpik dat in Sicilie en ’t koningryk van Napels gevonden word, kon» men wy zeer wel bevroeden waarom de mo= lefteen die in de brandende bergen gevonden word „ fwartachtig van koleur , en bitumen= achtig van geur, en zo bekwaam voor den __ onderaardfchen brandris. Hoe wel wy echter « niet 128 … Natuurs en Konft-Kabinèt; niet moeten beprypen, dat de mole fteen brand als de gitfteen , of de fteenkool, of de barn= _ fteen ; maar door het gewelt van het vuur van den Etna aangetaft zynde, zyn opgefwolge fwavelachtige , bitumenachtige, en zoute de- len laat oploffen en uit fchieten als by een zoort van ontploffinge , om dat zommige van zy- ne delen het geweld des vuurs niet langer kon- nen tegenftaan. 47: Op de plaatzen daar de meefte onderaardfche branden gefchieden , en daar de“meefte brand- ftoffen onder de aarde gevonden worden , zyn ook de meefte verhevelingen in de lucht. Waar uit wy mogen befluiten, dat de Brandftoffen , die in Italien „ Sicilien en andere Brandende - | plaatzen, na de lucht door het onderaardfche vuur worden opgedreven , gedurig wederom nedervallen op de zelfde gronden , zo met de regens als anderzints. Waar door de onder- aardfche brand {tof gedurig als op nieuw we- derom word aangevoed. Wy vinden ook dat alle brandende plaatzen van die byzondere ftant- plaats zyn ‚dat de zee altyd gemeenfchap heeft met des zelfs onderaardfche gronden , waar door de brandftoffen op nieuw ook gedurig wederom worden aangevoert, en voortgeteelt door de vette en flibbige zee-wateren , gelyk als wy reets gemelt hebben. De zee-wateren ontvangen deze vette brandftoffen met de re- gens uit de lucht en uit de rivieren, diede olien, vetten en harzen oplofzen uit de gronden, en zelfs uit de gewafzen, voornamentlyk als zy enig- ENE 5 En! Br 4 ES _ Zuguflus — Detember 1722. Y2ó enigzints ziftig of mineralifch zyn. Ook zyn _ dezee-wateren altyd bevrugt met fcherp zout, _ het welk in dezelve gefmolten is van de on- deraardfche zout-mynen of Aderen. die ín gro- ten overvloed gevonden worden over al it dè onmertelyk uitgettrekte gronden van den ontzagchelyken Oceaan. Door deze zou- ten worden afgeknaagt de vette delen, geflrem- de mineralifche zappen , het Bitumen , de Swavels , Naphtaas , de Git-fteen, de Steen- kool , de vurige en vette (teen-zappen ; wel- … ‘ker aderen en ftoffen in een groten overvloed evonden worden in de gronden van de zeen. „Dat de zee-wateren met zodanig brandftoffen en vetten vervuld zyn blykt openbaarlyk aan het vuren van de zee-golven bynacht onder het zeilen , aan het overvloedig vet en den traan der vifzen , aan de bitumens en naph- < taas, die door de zee-wateren worden opge- — swurpen , gelyk als blykt aan den Amber, aan het jodenpik in de dode zee, aan de Barn- fteen in Pruifchen, aan de Peteroly of Naph- ta die altyd met zeewater gepaart na boven word opgewelt , enz. 8. _ De zee- wateren wilden door de winden en _opparzende vloeden voortgedreven tot in de uitgebrande fpelonken , holen en onderaard- fehe truimtens van den Etna, Vefuvius , He- cla of andere brandende bergen. Een ftof wil gewoonlyk gretiglyk huisveften in die plaat- fen en ligchamen , met dewelke zy eene zeer “natuurlyke over eeti komft heeft ; Daarom ont- VII. Deer. Ï van- 130 Natuur-en Konft-Kabinet, vangen de droge en uitgebrande holen ftees nen en dorltige wanden van de brandende bergen wederom zeer gretiglyk de vette en finerige ftoffen, diedoor het opgeparfte zee- water gedurig wederom worden aangevoerd. Waar uit ik befluitedat het zeer waarfchynelyk is, datde verteerde Brandftoffen van den Berg Etna , een groot gedeelte van Italien, en de naat gelege brandende en rokende Eylanden, gedurig wederom aangevoed worden , door de lucht, door de regenwateren, en door de verte fmerige en minerali{che zee-wateren, en op deze wyze onderhouden word een altyd durenden brand. 9. De warmte van het dead vuurdoed de lichte en fynfte delen van het vette , dik- ke en (merige zee-water , met het welke de gronden van Sicilien en Italien overvloedig- lyk bevrugt en doorweekt worden , gedurig wegwazemen na boven in de lucht , om dat deze natte wazems door een zagte vuur-vloed, zeer ligtelyk opgedragen en gedreven worden door de fponfyachtige en tochtgatige geftelt= heid der aarde, terwyl ondertuffchen, de (waar- fte delen, de grove en fmerige vetten , de zouten en mineralifche zappen die van het” zeewater opgeloft en in des zelfs boezem ver- gadert waren worden ingewikkeld, en als vaftgehegt in de uitgebrande en aardachtige en ftenige ftoffen , die zeer dorftig zyn , en in de uitgebrande onderaardfche ruimtens , die on- der de brandende bergen overvloedig genoeg ge- vol- ( î \ Angus — December, 1722. 121 vonden worden. Waar door de zo menig- maal verteerde Brandftoffen gedurig wederom _ worden voortgeteelt. Deze fteen-{tof is die keyfteen die wy de molefteen noemen , en. uit de welke de berg Etna voor het meefte ge- deelte beftaat. P. Cornelius Severus zegt * dat wy hehalven de fwavel en het bitumen , die onder in den Etna vloeyen ook agt moeten geven op het fleenachtig gedeelte van denberg zelfs , door welkers vette zap den brand. on- derhouden en gevoed word. Dat gevonden worden keyftenen (verfta de molefteen en an- dere vuuriteen ) de welke als de berg in zyn _ „vreeflykfte woede is, als gefmolten worden, en den berg aan alle kanten als een vreeflyke wvuurvloed overftromen. Deze molefteen of vuurfteen befchryft hy op de volgende wyze noch nader. Deze keyfteern bewaart het vuar zeer hartnekkig. Als gy dezelve met de han- den aantafl „word gy des zelfs harde ruwheid ges waar ; Zy Zoud naauwlyks geloven, dat dezelve vuur in zich zoude konnen befluiten , of aar andere geburige ligchamen mededelen. Maar zo ras als gy dezen fleen met yzer flaat , zult gy gewaar worden dat dezelve geenzints var vuur ontbloot is: want de vonken fpringen on= der het flaan uit den zelven. Deze fleen. is bekwaam om dikwils de gloeyendheid aan te nemen , Zy laat niet eerder na den brand en hette te voeden, als wanneer alle deszelfs bran- dende zelffhandigheid is uitgemergelt , en zy zelfs in puimfteen verandert is. x A & Vide P. Corn, Severi Etna. ol 132 _ Natuur-en Konfl-Kabinet; N $o. 8 E Ik heb-geoordeelt uit hoofde van de groote vermaardheid der altyd brandende bergen, dat het aan den lezer niet onaangenaam zoude zyn, dat wy de manier van groeyen der molefteen wat omflandiger kwamen te/befchryven „om dat deze fteen een van de voornaamfíte brand- ftoften is der brandende bergen ; en niet tegen- ftaande de molefteen eigentlyk een zoort van vuurfteen is, verfcheelt dezelve nochtans in veel hoedanigheeden metde gewoonlyke vuur- ileen. Want de zelve is veel grof korliger als alle de andere vuurfteen. Het welk ook de rede is waarom dezelve bekwamer ís om het koren te malen, en door deszelfs rouwheid , en rafpachtige wreetheit, en ftroef heit heviger te wryvenen te verbryzelen. Ten anderen ver= fcheelt ook de molefteen van de andere vuur- fteen om dat de zelve veel tochtgatiger is. De molefteen is zeer fpongiachtig en te gelyk ook hart, fwaar , valt en dick ; om dat des zelfs tocht gaatjes zeer naauw zyn. Maar enigzints regtlyniger van loop fchynen als de tochtgaten der andere ftenen. Ten derde ver- fcheelt de moiefteen van de andere vuurtteen, dat deszelfs brandftof niet volmaaktelyk met des zelfs gehele wezen inwendig verenigt fchynt te zyn. Maar als in des zelfs tocht- gaatjes , inwendige keldertjes en hockjes als opgefloten legt. Het vuur is met de {teen- achtige zelfftandigheid van de andere vuurftee- nen meer innerlyk verenigt , als met de fteen- achtige zelfftandigheit vande molefteen, Want pal ma anode oh eN Auguftus —— Detember, 1722. 133 al worden de andere vuurftenen gebrand of gefmolten , behouden zy echter kout gewor- den zynde noch wederom hun kragt en inwen- dig vuur, op de wyzeals de metalen. Maar / de molefteen geenzints. Want deze laat zyn vuurftof uitbranden , en des zelfs fteenachtige zelfsftandigheid , de welke overblyft , na dat de zelve, is uitgebrand word bevonden te zyn kragteloos , zonder enig inwendig vuur of brandftof , gelyk als blykt aan deszelfs over- blyfzel de puimfteen. Deze puimfteen is over al vol ledige gaatjes, door de welke de brand- ftof met de welke de levendige molefteen be- vrugt is, onder het branden fchynt uitgegaan te zyn. Waar uit blykt dat de molefteen een ftof is van twederhande zelfltandigheid, als r een onverbrandelyke tteen-ftof; en 2 een bran- of die in dezelve als gehuisveft is. Ook is deze brand{tof zeer veel in vergelykinge van de fteen{tof , want de puimfteen is zor licht dat dezelve op het water komt te dryven , en de levendige molefteen is uitftekend fwaar van gewigt. Als dan een berg als de Etna op veel plaatzen is uitgebrand , door een zeer fchrik- kelyken en langdurigen braad , en dat onbe. grypelyk veel brand-ftof uit de zelve is na de lucht gefmeten , en verteert, zyn die on- deraardfche uitgebrande plaatzen als de puim- - fteen , en als de zelve wederom zyn aangegroeid; wederom verandert in levendige molefteen, gelyk als ik voordezen zeer omftandiglyk aan- getoont heb in myn weeklyks difzoars over de. graflerende ziektens enz. van pag. 209 tot pag. 240. alwaar den lezer niet alleen zal vin- a AN RR orors den 134 _Natuur- en Konft-Kabinet , den de manier, op de welkede molefteen word voortgeteelt ‚ maar ook vele aanmerkelyke uitwerkingen van ’t onderaardfch vuur. Ie Na dat wy de verfcheide gedaantens en ver- fcheide manieren van groeyen in de vuurfteen befchouwd hebben , zullen wy overgaan totde kalkfteen. Gelyk als de vuurfteen , en an- dere keyfteen , als ook het zand , dat niet anders is als kleine keyíteentjes , door het uiterfte geweld van °t vuur tot glas komt te fmelten gaat in tegendeel de kalkiteen over tot kalk, het welk eenwezentlyk onderfcheid tuf- fchen deze twe zoorten van ftenen maakt. On- der deze zoort van fteen behoren alle Saxes die tot kalk konnen gebrant worden. Dit ge- tal is zeer groot. Overal word by na teen, of fteen-ftoffen, of zee-fchulpen, en diergelyke zaken gevonden , die zich met behulp van het vuur tot kalk laten branden. De kalk-fteen is zeer verfcheide van koleur. Zommige is by uitftekendheid wit gelyk als te Lichtenber- ge te Wolfenburtel. Andere ís witachtig graauw. Zommige is zeer afchgraauw van koleur gelyk als volgens de getuigeniffe van Agricola * by Waldeburg. Andere is bruin gelyk als in de kalkfteén groef by het dorp Averfwaald. In verfcheide bergen van Saxe word zeer fpierwitte kalkfteen gevonden. Zom- mige is ten dele wit en ten dele graauw. Andere wederom is geelachtig en andere uit den & Vid, de Narura Folfilium lib. VIL, ET € dl NOS ‚ Angufzus December 1722. 135 den roden , of ook wel Blaauw van koleur. In Bohemen word zelfs kalk gebrand uit (teen __die byna {wart van koleur is. Zommige (teen is te gelyk zantkorlig en kalkachtig. Als van deze kalk word gebrand is tot de zelve geen zant van noden. Alfchoon van zeer veel íte- __nen wel kalk kan gebrant worden, zyn de na- tuurlyke Hiftori-kundige echter gewoon met de naam van kalkfteen te betekenen die zoor- ten van Saxe, dewelke daertoe om deffels vet- heit ‚ egaalheid, en andere hoedanigheden „alderbekwaamft bevonden word. 52 In de kalk-fteen is ook een groot onder fcheit ten opzichte van hardigheid of zachtheid. Aan de vloed Sala, die zich in de Elfftroom ont- laft, werd zeer wel kalk-{teen gevonden van verfcheide koleur, als ook van verfcheide ge- _ daente, en niettegenftaende de kalk-fteen ge- woonlyk dicht is; word ook zomtyds kalk- fteen , gelyk als omtrentde vloed Sala en ook op andere plaetzen gevonden die dun en pyp- achtig is. Zommige kalk-fteen beftaet in kei- fteentjes , door de welke witte aderen lopen. In Switzerland word kalk gebrand van een zeer harde en blauwe fteen. Ik heb op verfcheide plaatzen kalk zien branden van een witte en graauwachtige {teen , die als’ gemarmert was by Bensburg. Van dier gelykefteen getuigt ook de Heer Scheuchzerus dat in Switzerland kalk gebrand word ; en dat door de zelve golvin- gen van kryítaal pep komen te lopen, 53 136 _ Natuur-en Konft-Kabinet, Ee In de fteen die pa is om tot bekwa- me kalk gebrand te worden moet noodzake- Iyk een verheit zyn. Maar de lezer zal hier wel onderfcheiden wat wy door de vertheiten de fchraalheid van de (tenen verftaan , en wel begrypen, dat wy op het oog hebben geen oly of brandent vet , maar een kleverachtigheid en fmeerachtigheid, waar door deszelfs kalk met water beflagen en gedroogt zynde aan mal- kander kleeft en een by na fteenachtige har- digheid komt-te verkrygen. De ene kalk-fteen is veel vetter als de andere. Hoezuiverderen 4 egaalder de kalk-{teen ishoe des zelve ook be- ter is tot het gebruik ; want als de kalkfteen gegroeid is uit gemengde ftoffen die zeer on- gelyk van zelfftandigheid zyn „of onder dewel- ke veel grof korlige zantftof of een flxor cry= flallinus, daar ik een fteenftremminge van baf- tert kryftal door verfta „of eenandere harde „of okeragtige , of aardagtige , of vremde ftof, is ook de kalk die daar van gebrand word ge- mengt met diergelyke onegale en onbekwame delen. Uit de vetfte kalk-fteen word ook ge- brand de taayíte en kleverigfte kalk. De kalk van dorre en magere of fchrale kalk-fteen. ís rul en bros. De kalk van zeer digteen vafte kalk-fteen is ook veel fwaarder en Iyviger , als die uit dunne , lichte of pypachtige kalk=- _fteen gebrand word. De T'ofusis ook zeer be= kwaam tot de kalk brandinge, Want te Meif= fen word zeer goede kalk uit de tofflteen ge- brand , en dewyl in deze fteen ook te gelyk zant “zuur temperend zout. wils aan de muren als een ruige mos uitfprui- ten , in de gedaante van zeer fyne en -draad- vr nek er OEE Augiifus — — December 1712: 137 zant-korrel gevonden word , behoeft die kalk met geen zant , of ten miníten met zeer wei- nig gemengt te worden. 54. & Wy ondekken uit de kalk, datde kalk-fteen in zich behelft een ftof , dewelke zich door ‘het vuur laat ba ern fcherp en y zien dit zout dik- achtige kryftallen. Zommige hebben dit kalk- zout aangezien voor een zalpeter , maar tuf- fchen het kalkzout en de zalpeter is vry wat onderfcheid ; gelyk ik zal aantonen als wy van de kalkfteenen de verfcheide zoorten van kalken in het byzonder komnen te handelen. Uit de verfcheidentheid van de kalk-fteen , en het groot onderfcheit , het welk gevonden word in de kalk , ontdekken wy dat de natuur de kalk-fteen op verfcheide wyzen voortbrengt. De Natuur fchynt minder graat van hette in het voortbrengen van de kalkfteen, als in zom- __mige andere wezens, dewelke meer na de me- tallyne kant komen over te hellen , te gebrui= ken. Dit blykt , om dat de kalk-fteen door den-tyd en’ geweld van ’t vuur in kalk of ftof verbroken word. Wy vinden ook zeer veel kalk-fteen dewelketot zeer aangename of ook wel bepaalde gedaantens komt te groeyen. Gelyk als blykt aan de T'ofus , aan de fchul- pen en kruiken , die in de wateren en ookin de bergen gevonden worden en uit kalkfteen be- ftaan, Wy vinden een hak fteen-dewelke groëit 5 als 135 _Naruwr= en Konfl-Kabinet als een ftam, die zich klooft met fchorzen als oefter fchulpen met dewelke zy rondombezet is. Gelyk als wy voor dezen uitgebeelt hebben, uitFerrandus Lmperatus in het Natuur en Konft- Kabinet July en Augufty 1720 Tabula XVIII. Fig. 10. 55 Als wy zommige verre aardens of lemen be- fchouwen , konnen wy dezelve naauwelyks anders , als door de koleur van de kalk on- derfcheiden. Want wy vinden verfcheidele- men en aardens , die in het gebruik zo bek waam zyn als de kalk. Als dan de kalk niet anders is als een aarde, die door het vuur van de kalk-fteen gebrand of gecalcineerd is , konnen wy daar uit afleiden , dat de kalkfteen van de natuur word voortgebragt, vaneen lemig aard- achtig wezen „dat door een bekwaame vogtig- heid als bekneed zynde tot een fteenachtige hardigheid komt op te drogen ; gelyk als wy ondervinden , dat de kalk met water wel be- flagen en doorkneed zynde, ook naderhand weder in een fteen achtig wezen opgedroogd word. De Aardens die veel overeenkomft hebben met de kalk zyn verfcheide ; want zom- mige komen meer overeen met de kalk , en andere wederom meer met de gyps. Het welk een wezen is dat zeer na aan de kalk komt, 56. De voornaamfte werkinge waar door het vuur de kalkfteen in kalk komt te veranderen , is het wegnemen van de natuurlyke vogtigheid van Rl _ Anguflus — — December 1722: 139 van de kalkfteen. Want zo ras als het vuur de fteenzappigheid van de kalkfteen komt te verdryven , vallen deszelfs delen van malkan=- der tot kalk. Maar als wy door het by- voegen, wel beflaan, en wel doorkneden van vogtigheid, dezelve wederom doen aan mal= kander kleven, droogd dezelve wederom op , tot de hardigheid van kalkfteen , die aan zom- mige droge muren, dikwils by uitftekendheit hart en valt word ; voornaamentlyk als de kalk van zeer harde en vafte fteen gebrand is geweelt. Wy vinden twe onderfcheide ge= fteltheden in alle de ftenen, die zich door het uiterfte gewelt van ’t vuur láten ontbinden , de ene is de kalkwordinge , en de andere de fmeltinge. De (tenendie inhet vuur {meltenen - vloeyen , beftaan uit een zelfftandigheid die meer in malkander is geflagen door de natuur. maar de kälkfteen laat zyn bind-vogt door het vuur uitftoken,en gaat over in een as, diewy kalk noemen. Wy zouden ook aan de gyps- fteen wel konnen geven den naam van kalk- fteen , maar om dat de kalk-fteen niet als door langen tyd , en door veel geweld van vuur in kalk overgaat, verfcheelt dezelve van de gyps- fteen. Dewyl de gyps-fteen binnen den tyd van weinig uuren en met gering vaur in gyps overgaat. $7- De Gyps-fteen is minder voorzien met bind- zap als de kalkfteen. Daarom is de gyps ook fwakker en brofzer als de kalk. De kalk komt door langheit wan tyd zeer veel water ín ' te 140 Natuur-en Konft-Kabinet, te drinken, en hoe meerder dezelve inwendig ontbonden en met water doordrongen word, hoe dezelve beter en bek wamer word. Maar de gyps moet zeer fchielyk vogtig gemaakt wor- den , als dezelve gebruikt werd. De gyps zal dan'veel beter aankleven, aìs dat dezelve lang van te vooren beflagen was geworden. Maar in tegendeel word de kalk hoe langer hoe be- ter , na dat dezelve met water beflagen en wel doorkneed en doorwerkt is. Als de kalk zo fchielyk als degyps beflagen en daar op daat- lyk gebruikt word , is dezelve veel onbekwa- mer. Maar als de gyps niet daatlyk gebruikt word , verlieft dezelve zyn deugd en kragt , uit gebrek van lemigheid en van natuurlyk bind- vogt. Als de gyps ook komt op te drogen , gelyk als de kalk, verkrygdt dezelve niet de vaftigheid tot dewelke de kalk komt op tedro- gen; maar word als een teer lichaam, of als een gettremde en ftevige aarde. Gelyk als wy aan ’t gypswerk gewaarworden , of liever als een vnyf bare en zagte (teen , even gelyk alsde gypsfteen zelfs is. Als de gyps-fteen gebrand is , verlieft dezelve niet veel in gewigt , maar _de kalkfteen verlieft ten minften een derde ge- deelte van deszelfs fwaarte. Waar uit blykt dat de bindftof die door het vuur uit de kalk- fteen word uitgeftookt , meer als een darde part van den (teen uitmaakt. Het welk ook de reden is dat de kalk onder het beflaan zo ongemeen veel water komt in te drinken. 58. De Gyps-fteen is een (teen{chietinge vaneen Ì zeer Le fi ss ard NE ar. Auguflus—— December 1722. rar weer zapte en tedere zelfftandigheid. ‘Maar de- _wyl de natuur verfcheide wyzen komt te ge- bruiken tot deszelfs te zamenttellinge, en ook zeer geeltige gedaantens van dezelve gevon- den worden , kan ik niet nalaten om dezel- ve aan den lezer in deze verhandelinge voor te tellen, tot een uitmuntendt bewys, datde natuur vele en verfcheide wyzen gebruikt, in het voortbrengen van de {lenen , en vele van dezelve doet groeyen tot zekere bepaalde ge- daantens, Zommige gypsíteen groeit tot de gedaante van; Boom-loof , gelyk als wy voor dezen hebben uitgebeelt in het Natuur- en Konft-Kabinet Julyen Angufiy 1720. Tab. KVIIL Fig. 7. het fchynt dat door een over- vloedige aanftrominge van ‚voedzel of fteen- zap , zodanige gypsfteen komt uit te {patten tot diergelyke taksgewyze gedaante, Wy vin- den ook een gypsfteen , dewelke draad-gyps genaamt word ; omdat dezelve komt te groey- en in een hoedanigheid van te zamen geftelde __wezelen of draden. Deze gypsfteen laat zich aan beide zyden Egaal fpouwen, even als of dezelve te zamengeftelt was uit egale draden. Deze gypsfteen is doorfchynende en blinken- de, even als den Spiegel-gyps.. Als ook van een zeer zagtezelf{tandigheit, en zodanig bros, dat zy zich door ’t vuur ook dadelyk tot witte „gypskalk laat branden. Wy hebben voor dezen des zelfs gedaante uit Ferandus Imperatus in de Bovengemelde Tab. Fig, 6 uitgebeelt. Mins! 59: Uit deze voorbeelden blykt openbaarlyk , i & U, dat taz _ Natuur-en Konfl-Kabinet; dat de brofze en zagte fteengewaffen zo wel loten , knoppen, takken dunne bladen, dra- den vezelen enz. komen uit te fchieten als de harde fteengewaflen,en de metaal-ertzen. Zom- migen gypsf{teen groeid tot de gedaante van py- pen, diezoo helder en doorfchynde zyn als het alderzuiverite water, en echter zodanig zagt en bros zyn, dat zy daatlyk door het vuur niet alleen al hun glans verliezen, maar in een — fpierwitte gyps=kalk overgaan. Deplatteftuk- ken gyps, die gypsfpiegels genoemt worden, en by elk een genoegzaam bekent zyn, groejen ep malkander als de talk met zeer dunne fchil- fers, die als ‘zeer dunne bladen op malkander egroeid leggen. Gelyk als uitgebeeld wert in Ei. XLXII. Fig. 15 hier agter bygevoegt: Zomtyds vertonen zich de draden of vezelen van de gyps als haar, of vlas, op de wyzeals de Amiant. Zommige gypsfteen groeit met kleine fchubben , die de gedaante hebben van viffchubben. Andere wederom in andere ge- daantens. De meefte zyn doorfchynende , hoe wel de ene echter veel klaarder en helderder is als de andere. 60. Alhoewel de gypsfteen zeer veel van de kalkfteen verfcheelt in hardigheid en vaftheid, fchynt echter de gypsfteen veel natuurlykeover een komtft te hebben met kalk-fteen ; want zy groeyen dik wils als in malkander Agricola * getuigt dat in de bergen van Meiffen die aan de rivier Sala gelegen zyn, verfcheide Aderen van gypsfteen gevonden worden , dewelke zelfs %* De Natura Fofilium lib. V. FN aen ld ren) A nde ej ros Zuguflus December 1722. 143 ‚zelfs door de kalkfteen komen heen te lopen. De gyps groeid op zeer veel plaatzen en in vere fcheide landíchappen. Gelyk als in Gallicie, in Saxen , by Hildesheim, by den berg Mau- ricius. In ’t Hercynfche woud by Stolberg , als ook tuflchen de fteedjes Aldedorf en Efchwe- ‘ge. In Thuringe of Opperfaxe , niet verre van het plaatsje Northuzen worden zeer veel gypsbergen gevonden, volgens de aantekenin- ge van Agricola. Als ook by het plaatsje Le- na in het T'huringfche worden ín de bergen zeer veel platte en uitgebreide gyps-aderen ge- vonden. In-het Eyland Cyprus worden ook geer veel gyps-aderen gevonden van dewelke zommige hoog aan den dag en maar even on- der de teel-aarde gevonden werden. Ook wor- den zeer veel gyps-aderen gevonden in Italien, in Theffalie, in Darbarie, in Phoenicie , in Syrie en in zeer veel andere landfchappen. Ór. De koleur van de meefte Gypsfteen is wit. Agricola verzekert dat de witte en die zeer na wit elpenbeen gelykt gevonden word te Nort- huze , en ook te Hildesheim. Maar in Iralie word op zommige plaatzen de zelve ook zeer wit gevonden, Ik heb in het door reizen van het mindens-, het Hanovers , het wolfenbut- tels het Gels, het Bronfwyks enz. gezien dat meeft alle huizen, en de voorname gebouwen, kerken enz. overvloediglyk met zy-wanden zolderingen „ en alderhande beeldwerken van gyps worden opgetooit.. Het welk een be= „wys fchynt dat in Nederzaxfche de gyps alzo Ower «44 Natuur-en Konft-Kabinet; overvloedig gevonden word als in Opperzaxerts …— Zomtyds ís de koleur van de gypsfteen verfchei- de. Zelfs word in het Hilderheims gyps genoeg gevonden die wit is met graauwe (treken en plek- ken. Te Meitlen aan de rivier Sala, daar wy van gefproken hebben , word in de bergen , in dewelke zeer veel gyps komt te groeyen , graauwe Gyps {teen met fwarte plekken ge- vonden. Te Northufe word zeer graau- we Gypsfteen gevonden. In Meyfzen word zelfs gypsfteen gevonden die van een rofze en een groene koleur is. De Heer Joh. Jac. Scheuchzerus heeft in zyne Natuurlyke Hifto- rie van Switzerland verfcheide zoorten van gyp- zen aangetekent , dic van byzondere koleuren zyn. Hy getuigt dat uit een {teen groef by Schinznach in ’t Kanton Bern gyps- fteen gevon- den word , die incarnaat of licht-rood van koleur is,’ En uit den Berg Gyfzliflwe omtrent het flot Biberftein in ’t zelfde kanton wel drie derhande zoorte van gypsfteen gegraven word als 1 licht fwarte gypfteen , die weinig in % gebruik is: 2 een zagte en witte gypsfteen die aldaar zeer veel gebruikt word, en 3 een zeer harde en witte gypsfteen die eigentlyk albaft is. Kentman fpreekt ook van een doorfchynende gypsfteen diede koleur van honing heeft. In de gypsfteen word ook een groot onderfcheid befpeurd ren opzigte van de glans. Zommi- | ge gypsfteen fchilttert en olinkt uiterlyk zo hel- # der als de fterren. Deze word meeft inde ge- daante vaa kluiten gevonden. Andere Gyps- fteen blinkt op de manier als marmer , gelyk alde witte gyps van Hilderhim met. graauwe „90 gol- Bd ven CARL _ Anguflus — Decembér 1732 taj gölven,en als derofze gyps te Meifzen. Zom: mige Gypsfteen is zeer helder, doorfchynende gelyk als de gyps van Gallicien. Al hoe wel de gyps{teen gewoonlyk de hardigheid bezit van een zeer zapte fteen , word echter zomtyds gyps gevonden die zagt is, en de gedaante van zuiker vertoont. Gelyk als volgens de ge- tuigenifle van G. Agricola gevonden word in het Hildesheims , die meer een zoort van een Aarde als van een fteen komt te vertonen. Want de zelve is zodanig zagt dat zy zich zeer licht door de vinger, tot {tof vryven laat. In tegendeel word wederom in ’t Herzyníche woud en te T'huringe gyps-{teen gevonden ,die zodanig hart is, dat de Inwoonders dezelve eert branden , en noch naderhant fyn malen. Deze gyps is zo tay en lyvig dat dezelve met waer beflagen zynde op die plaatze ntot kalk gebruikt werd. ó2. De wyl de Gyps-fteen in ’t, algemeen zeer bros en veel zachter is als de kalkfteen, mo- gen wy befluiten dat de (tof uit dewelke de gypsfteen door de Natuur word voortgebragt, min vet en lemig is, als de ftof uit de welke de Natuur de kalkfteen doet voorkomen. Het is ook zeker dat de Natuur geen grote trap van warmte gebruikt om de gypsfteen te bak- ken , gelyk als wy ook getoont hebben van de kalkfteen. Want de gypfteen valt door een korten brand daatlyk van malkander , en laat zich zeer-fchielyk verkalken: De leemftof vit de welkedegypsíteen voortgebragt word moet VII. Deer. K of s46 _ Natuurs en Konft-Kabinet , of veel zagter , fynder , egaalder en tederder van delen zyn als de leemftof uit dewelke kalk fleeu komt te groeyen, gelyk als blykt aan de glans endoorfchynendheit, en gladheit van de gypsfteen, ende meerdere duifterheid, grof heid , en ruwheid van de kalkfteen, De on- deraard{che wermte bakt door een zagte en ftre- lende omhelzinge , de kalkfteen en de gyps- {teen tot twe verfcheide ftenen , om dat hun= ne ftof of fteenzappig-leem verfcheiden is op. dezelfde wyze als in detigchelsovens verfcheide zoort van teen gemaakt word, na de verfchei- dentheit van de kley, uit dewelke dezelve be- flaat. 63. Aan zommige ride word den naam. van Albaft gegeven. Deze is byna overal be- kent , om dat van dezelve gemaakt worden, bekertjes , vaat-werk , beeldjes enz. die over- al verkogt worden, Van deze word ook zeer ras de gyps-kalk gebrand. Dit Albaft word zeer veel gevonden in Meilen, in Borgun- dien , in *t groot hertogdom van Toskanen , en in verfcheide bergen van Switzerland. Als de. witte gyps{teen die hardigheid bezit, dataan dezelve de naam van Albaft gegeven word kan zy omde fynheit van deszelfs zelfftandig- heit zo glad: gepolyít worden als een fpiegel. Het Albaft word ook, noch zeer verfcheide van Natuur voorgebragt. In Italie word Al- baft gevonden. dat zeer doorfchynend ís en een purper koleur heeft. Ook is in Italie in zeer veel achtinge een Albaft , dat gefpikkelt en op ver- Anguflus — December 1722. T47 verfcheide wyzen geplekt is. Zommige plek- jes zyn als luizen van koteur en gedaante. _ Andere wederom langwerpig als zeer kleine _ visjes. Andere als noten met fwarte fchil. len en doorfchynende van korn: De koleur van de brbderlkie is als gele oker met wit en fwart doormengt. Zommige plekken zyn wit met fwatrte randen. Het welk gepolyít zynde zeer aangenaam is voor ’t gezigt. Nog „word in'Italie Albaft gevonden dat wit is, en met aderen door lopen word , als de draden „en vezelen , of vlam men van het hout , die fwartagtig zyn. De plekken ftrekken zich veel na een vierkante gedaante. Ook word nog gevonden een albaft dat wit is met gele en rondachtige plekken, volgens de waarneming van F. Imperatas. De Ouden ftelden het Al- baft onder het marmer , maar om dat zommige zoorten van Albaft gevonden worden , die al vry hart zyn konnen die zoorten geacht worden als fteen, de welke is tuífchen het marmer en de harde gyps. Terwyl het zacht Albaft als een zoort van harde gyps moet aangemerkt worden. Het Thebaans Albaft is met gout- gele ftippen als doorlopen,. Het Albaft aan het welke de Duitfchers den naam van Serpen- tyn-fteen geven is groenachtig en fchoon ge- plekt van koleur, en zelfs ook bekwaam tot koppen , fchorelen , lepels enz. Het word zeer veel gevonden te Meiflen. Te Ments word Albaft gevonden dat van koleur is als jaspis , en bekwaam voor graf-ftenen, tom- bes, en opfchriften. Uit deze onze aante- keninge van de Gypsfteerr, blykt nu ook zeer K 2 ‚ over= «48 _Natuur- en Konft-Kabinet, overvloedig , DAT DE STENEN NIET ALLEENLYK OP VERSCHEIDE MA- NIEREN KOMEN TE GROEYEN , maar dat ook VERSCHEIDE STENEN als zy tot hunne rypheid zyn, VERSCHEIDE BE- PAALDE GEDAANTENS KOMEN AAN TE NEMEN. 64. _ Dat de Natuur isen manieren gebruikt inhet voortbrengen der (tenen, word ook zeer beveltigt door het marmer. Het welk een fteen is, die zeer na aan die witte en fyne gyps-fteen komt te grenzen, die wy Albaft noemen. Want tuffchen het Albaft en het marmer is geen ander onderfcheid, als dehard= heit en fynheit van der zelvemzaterse. Daarom gebied de natuurlyke order dat wy eens gaan befchouwen de verfcheide manieren, op de welke de Natuur het marmer komt voortte brengen. Het marmer is zeer verfcheide van grein of korrel; want in zommig marmer is de korrel zo groot, dat het zelve met regt voor een zoort van zantfteen kan gehouden worden. Maar de korrel is op zich zelfs aan- gemerkt ook zo blinckent, en door fchynend, als of elk een klein kriftal greintje was. Het marmer laat zich wonderlyk wel polyften , om de hardigheit van des zelfs grein. Zom- mig marmer heeft een wit grein, en ander wederom een grein dat rood van koleur is. De marmers zyn ongemeen vol aderen en gol- vingen van verfcheide koleuren. Het marmer laat zich zeer wel breken door het vuur, maar gaat Augufins _—— December 1722 149 gaat over“in een fyn gréin, dat zo klein is als Zaat väri flaapbollen ; als dit verkalkt grein lang in-de lucht komt te leggen word het zel- ve verbroken en bedúrven. Als het marmer grein Tang in het vùur werd gehouden gaat het zelve’ over tot’kalk , die echter niet van de befte zoort is. Op zommige plaatzen word marmer gevonden door het welke marcazyta als verfpreid gegroeit is. Dit marmer is ge- meenlyk bruin van koleur , en geeft als het geflagen word een fwavelachtige reuk van zich, volgens de waarneminge van F. Zmperatus. ‚4 ' „De dagelykfche ondervindinge beveftigt o- genfchynelyk dat het marmer groeid en aan waft , want de loopgraven die in de mârmer groeven gemaakt zyn ‚komen door het uitwaf-= zen van de marmerfteen toe te groeyen vol- gens de getuigenifze van Imperatus. Ja zelfs worden de gereet{chappen ; en werktuigen me- nigmaal in het marmer ingegroeid gevonden. De Aderen van de mârmerfteen zinken zoon= gemeen diep, dat zeêr zelden tot aan des zelfs wortel kan gegraven worden. « De Natuur fpeelt by uitftekentheit met alderhande aange- name koleuten in het marmer te Carrara , dat een klein prinsdom is in ’t groot hertogdom van Tofcane,omtrentde ftat Mafza aan de rivier Lavenza, aldaar word zeer veel {wart marmer gevonden. Dit word niet zeer bekwaam voor den beitel en tot beeldwerk , maar wederom zeef bekwaam tot polyflinge en gladmakinge gevonden. Te Carrara word ook marmer 5e r5o. „Natuur-en Konft-Kabinet, — gevonden dat gefprenkeld is, met {warte gele en witte plekken. Als ook. marmer dat {wart en met wit groene aderen doorlopen is. … Als dit marmer maar Zâgt met; {taal geflagen. word geeft het zelve een fwavelachtige reuk van zich en gebrand zynde een witte kalk. Het Grieks marmer aan het welke de naam van parium gegeven word is door gebroken zynde als met blinkende en flikkerende ftarren beltrooit. Dic is zeer bekwaam voor: beeldwerk. Aan een ander Grieks marmer word den naam gege- ven van zout marmer ‚ niet om des zelfs {maak maar om dat het zelve met heldere en grote fter- ren is,die niet alleen doerfchynend zyn, maar een vertooninge maken als heldere en grote zoutkorlen. Als dit marmer met ftaal gefla- gen word geeft het ook een fwavelachtigereuk van zich. Op zommige plaatzen.is-het zeer wit , en wederom op „andere plaatzen als met wolken , die, de koleur van een blauwe rook vertonen, Dit marmer is zeer harten kan de ongemakken van de lucht byzonder wel uitftaan, Het welk, ook de oorzaak. is dat het veel gebruikt wort tot grote werken, „Het geel marmer is zagter en vetter als de boven- gemelde zoorten, en verandert gebrand zynde in een goede kalk volgens de getuigenis van Imperatus. Het laat zich zeer wel bewerkenen glad maaken. Het ros marmer behoeft voor het geel niet te wyken „ en laat zich zeer, wel tot de bouwery gebruiken ; maar is niet zo bekwaam voor de polyftinge en ook: een wei- nig droger en dorder van {tof. Het Afrikaans marmer is wit en fwart, Het is zeer op e= Auguflus, — December, 1722. Isr kelyk dat dit marmer van twederhande zelfs- ‚ ftaudheit is. De witte plekken loopen niet » voort ‚ maar zyn als {childen , die als op hun zelven zyn, maar de fwarte koleur loopt door en door , en maakt eigentlyk het hoofd-lig- chaam uit. Als dit marmer gebrand word, gaat deszelfs witte ftof over in kalk maar de {warte {tof , die harderis, in glas, volgens de aantekeninge van den bovengemelden Schry= ver. Dit onderfcheit van hardigheit is ook de oorzaak „ dat door den tyd de witte vlekken door de lucht worden weg gegeten , terwyl „de fwarte Îtof overblyft. Dit Afrikaans mar- mer heeft ook het gebrek „ dat het met mar= kazyt door fprengt word. In de witte plek- ken werdeok zomtyds enig rood gezien , en zommige witte vlekken vioeyen op de wys als golven, door de welke wederom andere witte aderen doorloopen. 66. Het marmer dat Porta Sanéta genaamt word, is van een koleur die enigzints naar % geel en ook naar ’t purper gelykt. Het purper loopt door het geel als voetpaden die uit dunne a- - deren beftaan. Deszelfs (tof is zeer vet ; et: piet minder als zantkorlig of dof , het welk ‚… ook de oorzaak is, dat dit marmer in goede kalk overgaat door het vuúr. In zommige plaatzen vertonen zich ook vale plekken , ef ook andere die ros van koleur zyn, diedoor- rek zyn met witteen doorfchyhendé aderen. e Natuur fchynt vering ftoffen ‚ en me- 4 15x _ Natuur- en Konft-Kabinet , talyne uitvloezels en zappen te gebruiken tot de zamenftellinge van het marmer. Het welk niet alleenlyk komt te blyken aan des zelfs fwavelachtige reuk, dewelke een getuigen van een vitrioolachtig zap is, en aan deszelfs ver- fcheide koleuren „maar ook wel voornament- Iyk om de onderfcheide zelfftandigheden , die zomtyds in een en het zelfde marmer gevon- den worden. Want het marmer dat van ko- leur is als een gemengt groen , fchynt in den eerfte opflag wel alleenlyk maar van een groene koleur, maar als wel op het zelfde gelet word beftaat dit groen uit een dommeling van wit- - te, fwarte , en groene vlekken ‚vande welke de witte vlekken door het vuur overgaan in kalk , de fwarte worden ontbonden in kor- ften als een zoort van korftachtige kalk , de witte en fwarte plekken zyn klein , op dewy- ze als eyere. Dit marmer groeit in een kryt aarde in dewelke het zelve in zeer grote ftuk- ken gevonden word. De Koleur van deze kryt- aarde is afchgraauw , en dit marmer laat zich zeer wel Polyften. Het marmer dat Jexco- melan genaamt word, heeft plekken die om- trent de grote van een Dadel hebben’, deze plek- ken zyn befloten in regte en hoekkige ftrepen. Het laat zich wel polyften, en is zeer bekwaam om te dekken. ’ Het marmer pardalium is blaauwachtig van koleur , en door gebroken zynde glimftert het zelve, als’ met zant-kor- len, gelyk als het Griekfche zant-mármer van het welke wy gefproken hebben. Het ver- andert door ’ vuur in een witte kalk, en laat zich ook wel polyften. Ì 67. ME _Anguflus — December 1722. 1 53 ‘ 67. . Dat de Natuur verfcheide ftoffen gebruikt ‚ „tot de zamenttellinge van het marmer word ook beveltigt door verfcheide zoorten van marmer, aan de welke wy gevoeglyk den naam van kraak-marmer konnen geven, om dat „het zelve in het vuur gelegt zynde kraakt, en barft, en in kleine ftukjes foringt, gelykerwys als bergzout, zal gemma,zee-zout, enz. onder deze zoorten is het Spiegel marmer, het welk zich in de lucht fpout in vierkante dobbelfte- nen , die van oppervlakte zeer wit en glad zyn en als gepolyft elpenbeen blinken. De- ze fcheiden zich alengskens wederom in an- derekleindere fchilletjes en vlakke dunne blaad- jes , die. dwars door mmalkander lopen , en eindelyk geheel in vierkante en kleine dobbel- fteentjes , die aan de gedaante van een Rhom- bus of gelyk-lynig vierkant met fcheve hoe- ken bepaalt zyn. Die marmer kan ook niet het alderminfte vuur uitftaan , maar bart en fpringt daatlyk in kleine (tukjes ; waar na het eindelyk zich in kalk laat branden. De Naau- ‚keurige F. Imperatus oordeelt , dat zodanig marmer moet aangemerkt worden alseen ge- ftremt zap. Wy konnen dit zeer wel toefter- men maar tot nader ophelderinge diend aan- _ gemerkt te worden, dat deze (tremminge niet gefchiet door een werkdaad van de onder- aardfchen warmte, maar door een verkoelin- ge of verminderinge van warmte, op de wyze als de Cryffallzatse der zouten in koele plaat- zen of ‘kelders. Wy moeten het kraak-mar- K 5 mer 154 __Natuur- en Konft-Kabinet, met aanmerken alseen onryp marmer , dat is een fleen de welke geflremt is, eer de onder- aard{che warmte deszeifs vogtige delen bek wa- melyk heeft uitgedampt. Zo ras als nu dit marmer in het vuur gebragt is, worden deze waterdelen door het vuur met geweld uitge- dreven , met een verbryzelinge van de valte - delen , in de welke zy door de ftremminge zyn ingewikkelt geweeft; op de wyze als wy zien gefchieden in het gemeen zout dat in ’% vuur geworpen werd. Behalven de water. delen fchyut het kraak-marmer ook te beftaan uit ftyve en rigide delen , die op malkander in een zekere gefpannenheit zynde zo ras als door het vuur deze verbintenifze verbroken word met rasheit van malkander vliegen , niet zonder verbryzeling of vryvingop die delen , de welke in den weg zyn. Het welk een ge- kraak veroorzaakt. Dit Spiegel-marmer groeit in de tuflchen wanden van ander marmer , even als een zap dât by malkander gevloeid en geftremt is. 63. Het kraak-marmer is noch ook Vän verfchei- de zoort ; want gelyk als het wit Spiegel- maumer , daar wy 200 eeven van gefproken hebben door het vuur in zeer kleine en on- bepaalde deeltjes verbryzelt werd, word noch een ander zoort van maârmer gevonden. te Prato , een grote fladt, die in het gebied van Florence legt. Pet welk niet alleen in het vuur kraakt en barft, gelyk als het Spiegel. marmer, maat de (lukken hebben de gedaan- te Ae uk aided Auguftus — December. 1722. 45 te van {chilfers of {chalien. De koleur van dit marmer is groenachtig. Al de zoorten van marmer daar wy dus verre van gefpro- ken hebben groeyen als met Aderen in de ber gen ‚ en dat wel op deze byzondere manier , datde kleine ftrepen, naden, aderen, ftreken „of golvingen ‚ die met verfcheide koleuren daar de dezelve komen door te-kruizen , ge- woonlyk uit byzondere floffen beftaan , die „niet tegen(taande zy een en den zelven fteen, komen uit te maken , onderfcheide van zelf- ftandigheit zyn. — Zommige van deze ftoffen, zyn zo. zeer verfchillende ‚dat de ene gebrandt. zynde daatlyk-kalk word, de andere een glaf= achtig, wezen, de darde een blaarachtige ftof, die in kleine bladen en plaatjes van malkande- re {plyt, de vierde valt van malkander in ftuk- jes als Dobbeiftenen enz. Het groenachtig, marmer. van, Prato daar wy van gefproken heb- „ ben is-geaárt of doorkruift met aderen , die blaauw, van koleur zyn. Terwyl dit marmer. … van Prato in het vuur aan {tuk {pringt, blyft ondertuflchen de ftof van de blaauwe aderen leggen , dewyl de zelve het vuur kan verdra- gen. Deze blaauwe Aderen zyn van koleur als de fplinters van de Sapphier , en de zelve worden als omvangen en omhelft van de groe- ne {tof of van dezelfftandigheid van den fteen, _even als of deze groene ftof een fteen-zap was _geweeft, het welke om de {lof van de blauwe aderen als geftremt was „ daar in tegendeel de meefte Aderen van het geadert marmer zyn, als gevloeid en ingewafzen in de zelf{tandigheit van het marmer ‚ door het welke zy komen doot te kruizen. Als 156 _Natuur- en Konft-Kabinet. 69. Als wy aandagtig op de natuur van het gé- adert marmer komen te letten , konnen wy zeer licht zien , dar dezelve gewoonlyk beftaat uiteen te zamen vloeyingeder zappên van kalk- fteen en keifteen ‚en dat de aderen of vlekken van de kalkfteen aan het marmer geven een zagt- heit „ en de zelfftandigheit , of aderen, of vlekken , of golvingen van de vuurfteen of keifteen aan de zelve geven een hardigheid , en duurzaamheit. Als deze twe verfcheide fteen-zappeu door tuflchen kominge van een darde het zy een leem, of fyne aarde van mal- kander getempert en omhelft worden, geven zy aan ’tmarmer tegelyk een bek wame hardig- heid voor het polyft yzer , en een bekwame toegeventheit en tayheit voor den beitel. Maar als deze twe flcenzappen in een en de zelfde fteen te veel op hen zelven zyn geven, zy een ongelykheid van zelfftandigheid, die zich ver- toont in de gedaante van korlen , of van gol- ven , of fchilfers , of van aderen, of van vlekken als fchilden , of van ftrepen „ of van vlammen , of van knoeften , of van uitbot- tingen, of van (lipjes, en kleine puntjes, ge- Iyk aìs in de porphyr-fteen. 70. De Porphyrfteen behoort onder het rode marmer , en is om des zelfs uitmuntende har- digheit van alle rode marmers het befte. De koleur is niet alleen purper-rood’, maar over al met witte Stippen doorzaayd, en de ber an- Augufius — December 1722. 157 ftandigheit van de porphyrfteen is wat aan de korlige kant, op de manier als zommige kei- ftenen. Het welk ook de oorzaak is, dat ver- fcheide fchryvers de zelve onder het geflagt van de keifteen hebben geplaaft , gelyk ook onder anderen Ferandus lmperatus, maar als de lezer op myne aanmerkinge van de twe verfcheide fteenzappen, diede meefte marmers komen uit te maken gelieft acht te geven , zal hy zeer licht konnen ondekken , dat de _Porphyrfteen een marmer is, in het welk het {teenzap van de keyfteen of vuurfteen de over hant heeft, boven het fteenzap van de kalk- fteen. Het Porphyr-marmer word noch vers _ zynde in fteen groeven of mynen tot alder- hande beelden of cieraden bewerkt , want als het zelve eenigen tyd in de lucht heeft gele- gen „ word het zo ongemeen hart, dat het niet bewerkt kan worden. Als het Porphyr- marmer met {taal word geflagen , geeft hee zelve vuur-vonken van zich, gelyk alsde vuur- fteen , maar in minder hoeveelheit.. De Por- phyr-{teen kan ook volgens de ondervindinge van Imperatus zeer wel tegens het vuur, en alfchoon de zelve al vry lang gebrant word „ zal de zelve niet {pringen of kraken , maar eindelyk overgaan in een zelfltandigheid die enigzints glasachtig is. Het welk gefchiet zo ras als deszelfs kalkf{teen verbroken en deszelfs Natuurlyk zap door ’ vuur verteert is. AP ; Het Keyftenig-fteenzap heeft ook de over- hand in het groen marmer aan het welk de naam 158 Natnur- en Konft-Kabinet, naam van laconicum gegeven word om dat het zelve gevonden word in Lacedemonie. Zommige geeven aan het zelve de naam van Serpentyn-{teen , om dat het met wit-groene plekken , die in een donker groen ftaan alsde huit van zommige langen, geplekt ís. Dit verfcheelt van het Serventyn-{teen van Meif- zen daar ik van gefproken heb , en uit het welke alderhande vaat werk gemaakt word zeer veel. Want hetis zo hartals de Por- phyrfteen , en komt met de zelvein veel hoe- danigheden, behalven de koleur en de gedaan- te der plekken , die in dit marmer groter en langwerpig zyn ,over een ; daar het in tegen- deel van de Serpentyn-fteen van Meifzen on- eindigt verfcheelt ín hardigheit. Want de Serpentynfteen van Meifzen heeft maar de har- digheid van Albaft; om dat in de zelve het kalk-ftenig zap geheel de overhand heeft. De- ze harde en groene Serpentynfteen van Luace- demonie verfcheelt van de Porphyrfteen ook daar in, dat de zelve zich eerder door het vuur laat ontbinden , door het welke des zelfs don- ker groene zelfftandigheit overgaat in eef rof- ze fiof, die ik geloof dat okerachtig zal zyn, en een bewys is van deszelfs vuurftenig zap , maar de licht groene plekken gaan door het vuur over in een wit lichaam , dat wel enigzints na de puimfteen gelykt. De naam van Serpentynfteen word ook gegeven aaneen fteen die afchgraauw van koleur, enmet fwar- - te plekken doorlopen is ‚op de wyze als de plek- ken van zommige zerpenten. Deze is ook een zeer hard en kleyachtig marmer, het welkezich me we l EMA penne 4 Anguffus — December 1722. 1 59 wel laat polyften , Een andere harde Serpentyn« fteen is fwart van koleur „en geheel met blaau= __we vlekken doorlopen. De ftof van de blau- we vlekken is echte veel harder, als de fwar= te zelfitandigheid van den iteen. Het welk de oorzaak is dat de fwarte zelfftandigheit, door de lucht,of door lekkend water verteert zyn- de, de Swarte zelfftandigheit als met knobbels uitfteekt. Als deze fteen in * vuur gelegt ‚word, verkrygt hy enige vroodheie van koleur. 72. _— Behalven dat de Natuur verfcheide manie- ren, en verfcheide ftoffen, in het voortbren- - gen van het marmer gebruikt, enook ver- _fcheide marmers tot bepaalde ‘gedaantens doet fchieten, wat derzelver terlings, of zantkorlige kleine delen belangt , maakt de- zelve ook nog daar boven zeer geeftige te- keningen en {childerien in zommige mar- mers. Hier van hebben wy een zeer geef: ftig voorbeeld in de loof-fteen van Sina , ‚ de welke door Ferandus Imperatus zeer nau- keurig is aangetekent. Wy hebben den zel- ven uitgebeelt in ’t Natuur- en Konft-Kabi- net July en Augufty r72o Tab. XVIII. Fig. xs. Deze fteen is zo danig doorgroeit dat de- __… zelve, aan welke zydedie (teen ook gebroken mag werden, komt te vertonen een geeftige boffchadie met bomen , vakken „ ftruellen en bladeren. Deze uitbeeldingen worden voort- gebragt door de mineralitche dampen en uit- __vloeizels-der gronden „ van de welke enige deelt- . 160 _ Natuurs en Konft-Kabinet, — deeltjes zich vait negten in de pypjes , fire” kenen kleine ruimtens van de iteen-ltof. Ter wyl dezelve noch is in den ftaat van deszelfs groeyinge en rypwerdinge. Deze marmer” fteen word gevonden in zekere bergen van Si- na de koleur van dezelveis witachtig daar zom- tyds zich enige rosheit ondermengt maar de koleur van de flreken of tekeninge is wart. Als deze fteenin het vuur gelegt wort fpringt _ het fwart zeer fchielik uit den fteen aan ftuk , het welk een teken is dat het zelve door ver- _ koelinge van een doordringend fteenzap ge- ftremt is. De eigentlyke ftof van de fteen zelfs kan den brana des vuurs zeer lang ver- dragen ‚ maar gaat eindelyk cok over in een glafachtige zelfltandigheit , het welke een be- wys is dat in dit loof-marmer van Sina het keyftenig fteen-zap de overhant heeft. za In dezelve Tabula vur is in Fig. 16. uite gebeeld een kalk-ftenig marmer, aan het wel- ke Imperatus den naam van koren {teen ge= geven heeft ; om dat in de zelve uitgebeelt wor- den de gedaantens van koren korlen , zaad, erweten enz. De koleur van dit marmer, is gewoonlyk wit , of afchgraauw. Onder de marmerfteen worden verfcheide gevonden ;, die alderhande bekende en bepaalde gedaantes uitbeelden , gelyk onder andere het gefchre- ven marmer , in het welke gezien. worden alderhande letters , van de welke zommige zelfs verftaanbaar en leesbaar zyn. Dit zoort van marmer laat zich door ’t vuur tot kalk fn ke B RA & J Aa / : Ô li Auguftus — December, 1722. rót den , maar heeft echter die hardigheid en fyn- er er # heit, dat het zich zeer glad laat polyften. Ge- _1yk als ook het marmer Garatronius , het wel- ke of fwart of wit van koleur is, en overal zeer geeftig vertoont Arabifche letters, die of geel of purperachtig van koleur zyn. De ftof zo wel van Het uitgebeelde koren , als van de ftreken der letters , ichynt te zyn een vremde materie, diedoor het ontmoetende fteen-zap , van het welke de fteen komt te groeyen, ver= fteent wort, op de zelfde wyzeals wy vinden verfcheide horentjes , kruikjes , fchelpjes „’bla- deren , vrugten, zaat, enz. In zommige kalk- ‚ ftenen , en ook wel in ftenen , die van een keiftenigen of vuurftenigen aart zyn , alwaar dezelve van het ontmoetende en haar omhel- zende of ook wel doordringende fteen-zap ver- fteent zyn geworden. 74: Na dat wy nu ontdekt hebben, dat het mar- „mer door een keiftenig of kalkftenig of ook veeltyds door beide, of elk byzonder, met ftre- ken onderfcheiden , of ook. wel enigzints ge- mengt, zyn fteenwordinge verkrygt, ftaat aan te merken, dat, behalven deze fteen-zappen, ook noch vereifcht word een meer of min fyne aarde , het welk als een onderwerp , de- ze fteen-zappen indrinkkende, komt mede te helpen , om het ligchaam van het marmer uitte maken. Hier moeten wy nu ook noch by- voegen de vogtigheid, of het water, het welk de oorzaak is dat deze fteen-zappen vloeibaar zyn ; als ook noch daar boven de metallyne, VH. Deer. L en ró6x Natuur en Konft-Kabinet, en mineralifche dampen „ en uitvloeizels , die de verfcheide koleuren in het marmer komen voort te brengen. Als het fteenzap , door het welke het marmer verfteent word , niet an- ders was als enkeld water „zoude het niet mag- tig. zyn , om de fyne aarde of deszelfs on- ‚„ derwerp , tot de vaftigheit vari fteen aan mal- kander te hegten. Maar het is zeker , dat dit fteen-zap bevrugt is , of met zalpeter „ of met fteen-zout, of ook wel met vitriool, of an- dere amerallifche of mineralifche zappen , en delen.” Het keiftenig fteen-zap van die delen des marmers , de welke door ’t vuur in een glafachtige zelfltandigheit over gaan „is van een vitrioolachtigen of anderen vuurftenigen en kei- ftenigen aart. Gelyk als blykt uit de fwavel- reuk , die zommige van die marmer-ftenen , geflagen zynde, komen uit te geven; als ook aan den oker , die zich zomtyds in zodanig marmer komt te vertonen. Zommige mar- mer-{teen is zelfs van een yzerachtige Natuur, gelyk als een zeker zoort van marmer te Meif- zen, het welk zodanig hart en beftendig is, dat de yzer fmeden het zelve komen te gebruiken tot hunne Ambeelden. Diergelyk yzerachtig marmer word ook gevonden in Egypten. Het welk tegelyk ook zeer ókerachtig van koleur , en zelfftandigheit is. Maar het kalkfteriig fteen- zap van diedelen des marmers, de welkedoor het vuur in een kalk overgaan , is van een zalpeterachtige natutir , het welk ik te meer- der durf verzekeren, om dat wy van die kalk= ftenige delen des marmers zalpeter konnen maken 5 áls ook dat de kalk van die ftenen , Be é vol Augrfus December 1722. 163 gelyk als andere kalk , dikwils van zelfs dit fleen-zout komt uit te fchieten ; en alfchoon dit fteen-zout juift wel geen volkomen zalpe- ter is, zal echter niemant ontkennen, dat het zelve is van een zalpeterachtige hoedanigheit. ‚ Dit kalk-zout zoude ook wel volkomen zal- peter zyn , indien niet het vuur in de verkal- kinge deszelfs vlugfte en fynfte zure delen had- de verteert , of verbroken of in enige zeer fyne aard-deeltjes hadde geklonken , en vaft- gemaakt. Gelyk als wy zulks aan de zalpe- ter zelfs zien gebeuren , als wy door het in- werpen van dove kool het zelve tot een vaft zout komen te bereiden. 5. Dat de Natuur oen fteenwordinge van het marmer vogtigheit en zap gebruikt, konnen wy , behalven uit veel andere hoedanigheden omftandigheden en tekennen ook vaftftellen , om dat het marmer veel zagter en weker be- vonden word als het eerft uit de gronden word uitgehaalt , als naderhand , wanneer door de wermte van de lucht deszelfs vogtigheit is weg-. gewazemt. Het ene marmer word veel eerder hart in de lucht als het andere, en de oor- zaak is uit onze voorgaande ophelderingen en aanmerkingen ‘ook zeer licht te agterhalen, Zommige marmers werden door zeer langen tyd van de lucht niet alleen geheel wederom zacht en mollig gemaakt, maar zelfs tot aar- de overgebragt , en andere marmers worden van de lucht uitgegeten, en als vermor- zelt, niet tegen{taande de meefte marmers ge- L 2 adert 164 _ Natuur-en Konft-Kabinet, aderten van verfcheide koleuren zyn, wor- den de zelve echter uit hoofde van hunnen grond koleur onderfcheiden 1 in wit marmer, 2 in afch-graauw marmer, 3 in fwart mar- mer , 4 in bruin marmer , 5 in blaauw-achtig marmer , 6 in geel marmer , 7 in ros en ook in rood marmer , 8 in groen marmer. De- wyl nu deze koleuren noch elk in zeer veel trappen van hoger of lager gekoleurd, of ook wel door andere koleuren gebroken zyndeon- derfcheiden worden , kan de lezer zeer wel begrypen , dat byna alderhande koleuren , en tinten van koleuren , in de marmer-fteen ge- vonden worden. 76, Wy hebben aangemerkt dat zelfs de natuur het marmer grein van zommige marmers tot bepaalde en geometrifche figuren doet ftrem- men en te zamen groeyen ; gelyk als onder andere het marmer dat uit vierkante gedaantens " die de figuur van een Rhombus vertonen , ís te zamen geftelt enz. Maar de Natuur be- paalt ook op verfcheide wyzen het gehele fteen gewas van de marmer-fteen , zo wel tot ver: fcheide gedaante als tot verfcheide grote; ge- lyk als zommig marmer te Hildesheim , het welk op deszelts oppervlakte over al als met grote gefwellen en puiften begroeid is. Zom- mig marmer , gelyk als dat van Luacedemo- nie groeit in kleine klompjes, en kluiten, die overal verfpret leggende in de grond gevon- den worden, Dit marmer wierd aldaar by het Dorp Crocea gevonden. Ander marmer groeit tot ’ jm ) 1 jn de Auguftus December 1722. 165 tot zodanige grote (tukken , dat uit de zelve gehele blokken , tafels , vioer-ftenen en zelfs grote pilaren en vyzels konnen gemaakt worden. In Rhodus, en ook op veel plaat- zen, groeit het marmer, eerder in de breed- te als in de dikte. Het marmer te Hildesheim , dat wel meeft na de afch-grauwe of bruine kant helt , groeid zelden tot dikker platen of bladen , als twe grote duimen. Zomtyds brengt de Natuur het marmer in de gronden voort in de gedaante van zeer brede py laren , ge- Jyk als in het T'hebaans gebied, of ook wel inde gedaante van hoekige pilaren gelyk als te Meif- zen. Dezehoeken zyn ook nog zeer verfchei- den „op zyn minft zyn dezelve vier in °t getal, en op zyn hoogfte zeven volgens de waarnemin- ge van den Hvog-geleerden Agricola. Deze pilaren zyn gewoonlyk zeer vaft aan malkander gevoegt, hoe wel echter zommige enkeld ko- men te groeyen, gelyk als in * Thebaanfch. Gewoonlyk fchynen deze pylaren als ín mal- bg — kander te fteken , groeyende de kleine pilaren in de grote. Onder deze pilaren van Meifzen zyn de grootfte gemeenlyk omtrent ancer- half voet dik, en veertien voeten lang ; maar de pilaren van het T'hebaanfche marmer zyn veel groter, want zy groeyen tot de diktevan twaalf voeten ‚en zomtyds wel tot de lengte van hondert en meer voeten. Waar uit openbaar- lyk blykt dat de Natuur verfcheide wyzen gebruikt in het voortbrengen der fleen-gewafzen, en dat de meefte flenen komen te groeyen tot gereguleerde en bepaalde gedaantens, Het welk d El ik 166 _Natuur- en Konfl-Kabinet ik voorgenomen hadde in deze verhandelinge aan myne lezers te doen zien. NEGENDE VERHANDELING. VandeBYZONDERE NATUURLYKE HISTORIE - SCHRIVERS en in de zelve het gebruik van den Indigo. 4 I. Ni dat wy in onze twe voorgaande ver- handelingen over den Indigo hebben be- fchreven deszelfs Natuurlyke Hiftorie, en ver- {cheide manieren van bereidingen , benevens enige proef-ondervindingen de welke wy we- gens de kragt en beftendigheit van deszelfsblaau- we koleur verkregen hebben, zullen wy tot een befluit noch een weinig voorftellen we- gens des zelfs gebruik. Het gebruik van de Indigo is zeer uitgeftrekt in de verwkunf(t, in de fchilderkunft onder de olyverwen , en ook- in de verlichtery-kunde , onder de waterver- wen. Zelfs wordt de Indigo van zommige gebruikt in de geneeskonft, en tot dartig of veertig grein zomtyds ingegeven in een Bo- Jusje , met een Conferfje „of elettuarium , of ook wel in drankjes , of in de gedaante van pillen, tinétuur, of in poeder. Maar ik oordeel deszelfs inwendig gebruik in verfchei- de gevallen fchadelyk, om deszelfs ongemene zamentrekkentheid , vreetheit en uitdrogenden aart. De Indigo is een van de uitdrogenfte mid- \ IE ZEN L Ö ' Auguflus —— December 1722. 167 middelen die my bekent zyn. Zy maakt dor- ‘heit en magerheit in ’t ligchaam , zy maakt „Áchraalheit op deborft, verftoppingen in ’t hooft, ruizinge in de oren : zy verdooft de gal , en is zeer fchadelyk voor de zenuwen en zuur- achtige vliezen , en zeer gevoelige delen. Zy verdikt de zappen en bluft de levendige werm- te enigzints uit, hoe wel dit maar verftaen moet worden in ’t geval als iemant dezelve al te veel en te lang achter malkander komt te - gebruiken , want dewyl inde Indigo , ook.bui- ten en behalven des zelfs grooveen zamentrek= kende delen „gevonden worden zeer fyne fcher- pe en doordringende delen, kan het zomtyds wel gebeuren, dat zy in zommige gevallende „taye en harde ftoffen verbreekt en op die wy» ze zeer fware verftoppingen komt los te ma- ken en te ontbinden. Wat ook het gebruik van den Indigo in zommige uitwendige gebre- ken belangt , hebben wy geen reden om het __ zelve te verwerpen gelyk als ik op zyn plaats zal aantonen. ne De ongezonde hoedanigheden en ongetem- pertheden van onze zappen, en de ziektens en ongemakken de welke daar uit voortkomen „ mitsgaeders de ongefteltheden van verflappin- gen ‚ verhardingen , opkrimpingen, verfwak- ingen, uitzettingen, verftoppingen der vafte delen , en der zelver vezelen , zyn zo menig- vuldig en verfcheiden , dat, de hulp middelen , de welke voor de ene fchadelyk zyn, voorde „andere zeer dikwils zeer dienftig.en voordelig \ L 4 be- 168 Natuur- en Konft-Kabintt, bevonden worden. De Indianen gebruiken, volgensde aentekening van de Hortus malaba= _ ricus de wortel van de Indigo heefter gekookt met water tegen de pynen van de nieren , en in ’t graveel. De bladeren ftoten zy met wa- ter tot een pap, en leggen de zelve op den on- derbuik , buiten twytel dikwils met een goe- de uitkomft voornameutlyk in ’t geval van ont- ftekinge, of geinflammeerd, heet en galachtig menfchelyk water , dat met veel fcherpe en bytende loog-zouten bevrugt is. Want be- halven dat de Indigo plant zamentrekkende en uit dien hoofde verkoelende bevonden word, is de zelve noch ook zeer voorzien met fyne en lichte delen , gelyk als klaarlyk blykt uit deszelfs (terken (tank de welke zich in de be- reidinge vanden Indigo onder het verrotten komt te openbaren , en de welke wy onder het koken van den Indigo, als ook in de blaauw- kuipen gewaer worden ; behalven dat noch de bittere fmaek van de Indigo-plant , en ook zelfs van de Indigo , een genoegzaam be- wys is , dat dezelve zo. wel beftaat uit zeer fyne en lichte delen, als uit een zamentrek- kende zelfftandigheid , in de welke de zel- ve als geknevelt en opgefloten zyn. Dat een wortel, fchors, kruid, vrugt, zaad, zap enz. te gelyk kan beftaan uit te zamentrekkendede- len , en uit delen die zeer fyn, licht en o-= penende zyn, ís een waerheid, die openbaer is, en tegenwoordig geen verder be wys van noden heeft. De Indigo zelfs word aan de Malabar- fche kuft gebruikt op gefwellen , om dezelve te doen verteren en op te drogen, ke Fran- oink kN Zi Auguflus December, 1722. 169 Francifcus Hernandes * eerfte Geneesheer wegens den Koning van Spanje in de Spaen- fche Wett-lndien zegt van de Anil of Indigo- plant XIUHQUILITL PITZAHAG of de Anil met dunne bladen fchiet ene wortel uit van dewelke veel flronken voortkomen die zes GU- BITI (vegen voet) lang, en omtrent een ping dik, van een afzraauwe koleur ‚ rond en licht zyn. De bladen zyn gelykals die van de cí- cers. De bloemen zya klein , en uit den wit= “ten roodachtig. De peultjes hangen trofgewys aan den flruik gelyk als dikke warmpjes „en zyn met fwart zaad befwangert. De vragt is een weinig bitterachtig „boonachtig van fmaak, beet en droog inden tweden graed. Deszelfs poe- der geneeft de verouderde fweren, als zy te vo- ren met pis afgewafzen worden. Zy zeggen dat de geftote bladeren de pyn en den grooten brand van de hoofden der kinderen weg nemen, als zy daar op gelegt worden. En ook der her- zenen als het hooft met het aftrekzel der bla- deren gebet word. Uit de bladeren ward ge- maakt een verf „ die de Indianen T LACCHOL. Ll MEHUITLIVE zoemen met de welke zy het hair fwart verwen. Het groeid van zelfs „in de hete geweften op vlakke en bergagtige plaatzen. Alfchoon zonmige het zelve onder het zeflast der kruiden flellen, fchynt het noch- tans een heefter ‚die twejarenleeft en duurt. De | Ls manier %* Vid. Plantarum animal, min. Hiftor. lib, IV. Cap, 12, & 13. 170 Natuur-en Konft-Kabinet, manier van die verf-flof, dewelke de latingen blaauw , (Ìudigo) maer de Mexikanen MO. HUIILI, ez TLEVOHUILLI zoemen , te maken „15 de volgende , zy werpen het af= gefnede kruid 1n een ketel of kuip met water , kloppen en flaan het zelve geweldig met fchop- pen , en het water , allengskens gekoleurd ge- worden zynde, word in een ander vat over ge= daan, uit bet welke zy het bovenfte water la. ten van boven aflopen, terwyl de droezem „die eigentlyk de ( blauwe Tudigo of) verf is , op den grond is gezakt. Deze word dan in hen- nippe zakken dourgelekt , naderbant in de zon gedroogt , en als tot kleine koekjes gemaakt , dewelke op platen , onder dewelke vuur geftookt word, vorder zodanig gehard en gedroogt wor- den, dat zy jaren konnen duren en tot bet ge- bruik bewaard worden, Aldaaris noch eenan= dere plant met dezelfde naam van X1U H- QUILITL PITZAHACG gewoemt , die ook met een blauwe koleur verwt , en bet hair der vrouwen fwart maakt ‚ maar nochtans in groote ez gedaante van de voorgaande verfcheelt. Het zs een heefter van een gemene grote, en die veel draadachtige wortelen heeft , uit dewelke afchgrauwe flraikjes voortkomen. De bladen zyn een weinigje groter als die van de lange peper, en met Fibertjes in de lengte doorlopen. De bloemen zyn witachtig: het 15 kont en vog- tig van Natuur. De manier om de Indigo te bereiden is van beide egaal ‚ maar de verf van deze laafte is niet zo goet , en daarom is dit krayt niet zo goed on voort te telen door zay- ex. Ik heb de eygen woorden van Hernan” ‚ Es tide atd _Auguflus — December1722. 171 des hier in gevoegt , op dat de Lezer zoude konnen zien, dat de Indianen van Mexiko of _ Guatimalo de Indigo byna op de zelfde wyze toe bereiden als wy verhaalt hebben van des- ‚ zelfs bereidinge op de Franíche voor- Eylan- den van Amerika, te Guzarate , en op ver- fcheide andere plaatzen onder het gebied van den Mogol, te Madagasker door een kolonie die de Ë ranfchen voor dezen op dat Eyland gehad hebben enz. 4. Ik vinde ookin Hernandes , dat de Span- jaerts op dien tyd, in de welke hy te Mexico zyne Natuurlykegedeukf{chriften maakte , het zayen en voorttelen vande Indigo-plant, ende bereidinge van den Indigo noch niet kwamen te oeffenen. Want Hernandes raad in zyne fchriften zulks den Spanjaarden aan , en ftelt wel uitdrukkelyk daar toe aan hen voor de heuvelachtige en vlakke plaatzen , die vrugt- baar en aan de zee-boorden gelegen zyn. Het welk lichtelyk wel gelegentheit gegeven heeft, dat de Spanjaarden tot de bouw van den In- digo het zeer vrugtbare en wel gelege land- fchap Guatimalo verkoren hebben. Waut het landfchap Guatimalo bezit niet alleen alle de hoedanigheden dewelke Francitcus. Hernan- des tot het bouwen vanden Indigo hadde voor- geftelt , maar geeft ook de befte en kragtigfte Indigo des werelds. De Koning van Spanje had- de deze Franci(cus Hernandez , benevens ver- fcheide geleerde mannen naar Amerika gezon= den, om van die landen op te maken eene be- | fchry- 172 Natuur-en Konft-Kabinet, fchryvinge van der zelver metalen, mineralen, aardens , fteengewaflen, edele ftenen, plan- ten, vrugten ,balzems, harzen, gommen „die- ren, vogelen, viflen, zx/elten enz. De moei- te die tot het te zamenttellen van deze Na- tuurlyke Hiftorie is aangewend, is onbefchryfe- Iyk‚en de Hooggeleerde Jofefus Acofta getuigt, dat de onkotten tot het zelve 6oooo Dukaten kwamen te belopen. Dit werk is naderhand uit de fchriften van FHlermandez door de ver- maarde Nardus Antonius Recchus, op bevel van den Koning, in ordre gebragt, en met de aantekeningen van zeer veel geleerde mannen verrykt in het ligt gebragt, en naderhand nog wederom verbetert. Het welk ik alhier een weinigje om{landiger kome te beregten, om dat aan my geen boek bekent is, uit het wel- ke een geleerd lief hebber van de Natuurlyke Hiftorie en natuurlyke zaken van Amerika, (voornamentlyk als hy het werk van den bo- ven gemelden Jofephus Acoftta daar benevens komt te lezen, ) zo wel kan onderwezen wor- den. Maar om eens een ERA: dieper en afgele= gener onderzoek op de zelf{tandigheid van den Indigo tedoen moeten wy ons erinneren , darde zelve onder deszelfs bereidinge gebragt word tot een zekere graat van verrottinge, gelyk als ge- noegzamen blykt aan den groten en onver- draeglyken flank , die de anil komt uit te ge- ven, op dien tyd als de zelve in die broeyen- ge gebragt is, van dewelke ik in myne twede ‚ver- be OR rn / “Auguflus—— Decömber 1722. *73 verhandeling over den Indigo gefproken heb. De verrottinge ís niet alleen een werkdaad van de Natuur, waar door zy den wezenband der dingen ontbint, maar ook maakt de ver- rottinge zommige fware ligchamen zo fyn en licht, dat zy in de lucht komen op te ryzen, gelyk als wy door der zelver ftank gewaar worden. Onder deze fyn en luchtig gemaak- te lichamen bevinden zich onder andere de vlug- ge Piszouten. Dit is de oorzaak waarom de „delen der dieren, zelf hun been, hun bloed, hun pis, hun weet, zo vol zyn van dit vlug- ge zout , om dat de kokinge der voedzels in ons ligchaam een zekere graat van verrottinge is, door de welke de voedzels in zo verre worden ontbonden, fyn en licht gemaakt. Ik zegh een zekere graad van verrottinge, om dat dezelve in ons lichaam ook wederom in zo verre word geftuidt, al daar onze voedzels zyn overgegaan in een nieuwen wezensband van vlees, van been , van bloed , van gal, enz. Maar als die verrotting verder voortgaat, gelyk als wy zien gebeuren in de verftervin- ge der dierlyke ligchamen, of der zelver de- len , geven zy een onverdraaglyke ‘ftank uit, en ook als wy zulks begeren zeer veel vlug zout. Want als wy de menfchelyk pis eenigen tyd in de warme paarde meft, in een-toegeflote vat, leggen , en aldaar laten rotten, geeft de- zelve een ongeloofelyke hoeveelheit van dit vlugge piszout, 6. Uit de boven gemelde redenkavelingen blykt genoeg- 274 __Natuur- en Konft-Kabimet, genoegzaam dat door de verrotting vande Anil of het Indigo kruid veel van deszelfs delen ligt en fyn gemaakt worden. Deze delen be- ftaan in vlug zout, en zeer gexalteerde oly- deeltjes, dewelke door dit vluggezout worden 4 mede opgefleept in de lucht, alwaar zy gro= ten {tank verwekken: Maar om dat onder de bereidinge van de Indigo den verderen voort- … / gang van deze verrotting gefteuit word, zyn daar door veel licht gemaakte delen genood- zaakt, om in dezelve, al fchoon zy wel ee- nigzints opgeloft zyn geworden, te moeten blyven, daar zy gevangen leggen in de grove en fware zamentrekkende delen , daar ook te gelyk de Anil en ook infgelyks de Indigo uit beltaat. Als het nu gebeurd dat de Indigo met water word gekookt , of door ’ vuur word gebrand, of door een verder verrottinge of broeyenge nader word ontbonden, werden de- ze geknevelde vlugge delen uit hunne boeyens ontflagen, en vertonen zich ook niet weinig door hunnen grooten ftank. ze Als wy overwegen dat de Indigo beftaat uit zeer veel zamentrekkende , verdikkende, en verkoelende delen , konnen wy zeer wel be- grypen waarom dezelve de vloeyenge van de hete gal, uiterlyke roodheit, vlamminge, py- nen uit heete oorzaken, alte groten zugtig- heid, en flym-gefwellen kan wegnemen, en de floffen als te rug dryven, met aan de fibren der overlade delen een groter Rexixus by te zetten. Als wy ook te gelyk in aanmerking ne- EE an veren le nn __Iyk kan dif ARR hj Angufliis — Detember 1722. 175 fiërnen dat de Indigo zeer is bevrugt met fyne én lichte delen, die als op den fprong (taan, om by de eerfte gelegentheid van ontboe- yenge hunmer omwindzels of banden uit te gaan na buiten, konnen wy ook zeer wel be- grypen , op welk een wyze de Indigo te ge- tieren de taaye en flymige humeu- ren , en de dikke ftoffen der gefwellen, en zugtige delen bewamer maken om weg te vloe- yen. Darindelndigo, in weer wil van deszelfs fcherphéid, en zamentrekkentheid, ook tege- Iyk gevonden wordt veel vlug zout is niet te verworideren, om dat gelyk wy geleerd heb- ben de Indigo in deszelfs bereidinge uit de A- nil tot eeni zekere trap de verrottinge onder- gaan heeft. Maat op dat de Lezer den aart van de Indigo iti dett grond mag leten kennen, zal ikk kortelyk aantekenen op welk een wyze uit de zaden, vrugten, en kruiden de vlugge wouten können gemaakte worden. Dewyl de Indigo van zo veele en verfcheide konfte- naars gebruikt werd, gelyk als by voorbeeld in de geneeskonft, in de heelkonft , in de verwkonft, in de fchilderkonft, in de. verlig- tery-kunde, ifr de katoen-drukkers konft, en zeer overvloedig in het maken van lamenias , in het toebeteiden ván blaauwe fchryf-inkt, in de verlakkonft , én in.verfcheide andere konften en handwerken, is het wel bedenke- Iyk dat zomtnige die naauw keurig en opletten- de zyn, zomtyds wel enig nut en goed gebruik zullen korinen maken van een nader en die- per ontdekking van den aart en de hoedanig. heden van deze zêer vermaarde verw-ltof, Laat 176 _Natuur- en Konft-Kabinet, laaten wy om dit te doen blyken, eens tot een voorbeeld nemen een zekere konli-greep van zommige fchilders , door dewelke zy de blaau- we koleur van den Indigo vaftter, beftendiger , en duurzamer weten te maaken. Zy nemen een gedeelte Indigo , en doen dezelve in een pampier : dit pampier, wel toegevouwen zyn- de, leggen zy tuflchen de lepels van een tang, of iets anders , en houden de tang met de le-_ pels eenigen tyd in het vuur , als wanneer uit de Indigo een flinkende rook komt uit te gaan. Als de meefte ftank door de hette van het vuur uit de Indigo is uitgedreven , zuiveren zy de- zelve van het gefchroeide papier , en vryven met hunne gekookte oly dezelve tot een fchil- der verf. Het is zeer waarfchynelyk dat deze konfigreep by toeval is gevonden, zonder te weten waar eigentlyk in komen te beftaan die delen , dewelke onder de gedaante van tank , uit de Indigo worden uitgeftookt, en dewelke, als zy in de Indigo zyn „ de oorzaak zyn dat dezelve deszelfs blauwe koleur veel eerder door de lucht komt te verliezen. Maar deze delen zyn niet anders als het vlugge zout, dat met eige olydelen verenigt,onder de gedaante van een ftinkend uitvloezel uitden Indigo word uitge- ftookt. Dat het vlug zout aan de beftendig- heit van de blauwe koleur van de Indigo fcha- delyk zoude zyn is licht te begrypen , om dat het zelve door de vogtige lucht zeer licht word opgeloft , waar door de tederheit van de ko- leur noodzakelyk bedurven moet worden. An- dere fchilders koken tot dit zelfde oogmerk de Indigo eenigen tyd met fchoon water , KE als 5, Ordre VS Augufliús — December 1722 197 als ik van de toebereidinge der oly- en water. verwen kome te handelen , zal ik aanwyzen een manier om de Indigo te bereiden tot der zelver meerder vaftigheid en beftendigheit van koleur tegens de lucht. Verfcheide Geleerde ftof[cheikundige hebben voordezen ontkent, dat uit de plantgewafzen , of der zelver delen een vlug alkalyn-zout be- reid konde worden , maar de tyd heeft het te- gendeel geopenbaart. Die dit tegenfpraken ga- ven voor, dat uit de dieren en der zelver de- len ; gelyk als wel voornamentlyk uit de harts horen , uit de klauwen , uithet yvoor , uit het bloed, uit de pis, wel konde gemaakt worden, of in de gedaante van een vlugzou- ten geeft, of in gedaante van droog en wit zout, een viug alkalyn of zuur temperend zout ; maar dat uit de plantgewafzen ‚of der zelver delen gehaalt wierde of een vaft zout, _ door brandinge , of een effentieel zout door kryftal fchietinge, of een zuren geeft. Maar “de grote ftoffcheikundinge Van Helmond ende vermaarde Luudovicus hebben aangetoont ‚twe verfcheide manieren om uit de plantgewaflen een alkalyn vlugzout te bereiden. 9. Door middel vaneen vaft zout, gelyk als by voorbeeld vaft zout van wynfteen of pot- afch , en een fyne gedeftilleerde olie van wel ruikende kruiden, vrugten of zaaden , kan ge- maakt worden een zuur temperend vlug, zout. VII. Dezer, M „Neemt 178 Natuur-en Konft-Kabinety Neemt by voorbeeld drie delen vaft zout van wynfteen , en feen deel gedettileerde oly van terpentyn, mengt dit wel te zamen , en laat het zo lang in een zagte warmte ftaan meu- ken „ tot de oly en het zout wel ís te zamen geftremt. Dettilleert dit mengzel naderhand zeer zagtelyk in een glazen retort ‚ en gy zult een vlugzout zien zetten aan de bovenfte delen vande retort; het welk zeer vlug, fyn, vuur temperende , en van veel deugd is. Door enkelde deftillatie kont gy ook een vlug zout verkrygen uit verfcheide hete zaaden. Neemt peper, of zaad van lepelbladen, of van wyuruit enz. een pond; doed het zelve ineen glazen retort „ en deftilleert eerft zagtelyk de _ Phlegma of het water uit het zelve, en gy zult naderhand een vlugzout en fyue geeft zien opklimmen. Dit vlugge zout is zo ongemeen vlug ‚en beweeglyk , dat het ín het midden, of op het einde van de deftillatie, zomtydsde retort doed aan ftuk barften. Uit zagtelyk vitgedampte extraêten van kruiden en wortels kan ook, op een gevoegelyke wyze, een vlug zout gemaakt worden. 10. Maar om een weinig nader te komen tet het vlug zout van de Indigo , zullen wy aanteke- nen de manier, om door middel van de gef- tinge , of halve verrottinge , uit de zj waflen het ‘zuur temperend vlug zout te reiden „op de wyzeals dezelve in de Zransace tions Anglicans befchreven word. Neemt in het midden van de zomer een goede ke a ‘neit Auguflus wam December 1722: 179 heit bladeren van deze of gene plant gewaffen. „Doed dezelvein eenfterk en wel gefloten def. tilleer-glas, zo lang tot dezelve uit zich zelfs beginnen te giften en te werken , en vervol- gens te verrotten , en over te gaan in de gee daante van een pap. Deftilleert deze pap eerft door een middelmatig vuur , en gy zult in begin verkrygen een flappe Phlegma, die na- derhand gevolgt word van een zuur tempere- rende geeft , en van een vlugzout. En op het laafte-van de deftillatie-een dikke (tinken- de en fwarte olie, mengt uw vlugzout met die olie, en recteficeert het zelve verfcheide reizen, als wanneer gy zelfs een. groot gedeelte van die olie zult zien overgaan in vlug-zout. Dit is een Vlug alkalyn pis zoutwvan-dien zelfden aart, -…_als gemaakt word uit de delen vande dieren, gelyk als by voorbeeld-het vlugzout. van Ar- moniac ‚ van pis, van bloed enz. TI, : Li Als het hooy zeer kragtig is „gelyk datvroeg gemait word, volgens de gewoonte der vetwey- ers, en dat het niet genoeg been-droog in de fchuur word opgeftapelt , begint het zelve niet alleen te broeyen, maar geraakt dikwils zelfs wel in den-brand, wordende -de-oly-delen in een irreguliere en verwarde beweginge: gebragt, door de vlngge-zout delen die door-de-broey= inge”zyn losgemaakt. Deze vluggezeut delen openbaren zich genoegzaam aan den groten „reuk , die het hoy onder ’t broeyenaan allezy- … «áden’ kont ‘te verfpreiden. ‚Dat de bereidinge M 2 van 185 Natuur-en. Konft-Kabinet van het vlugzout uit de plantgewaffen door mid- del van de geftinge en verrottinge , gelyk als wy boven befchreven hebben , op de zelfde wy- ze komt te gebeuren , blykt klaarlyk ; want. als de bladeren ín het toegefloten deftilleer glas aan ’t geften geraakt zyn, word het glas onge- meen heet. Nadie hette of geftinge begint de ver- rottinge; dewelke alle de hoedanigheden, geu= ren, en reuken van het kruid geheel verandert, en in het zelveeen onverdragelyken ftank ver- wekt. Hoe deze planten vogtiger en vetter zyn, hoe zy ook eerder tot de verrottingeover- gaan. De Liefhebbers hebben waargenomen, dat onder de verrottinge zomtyds in het mid- den van het digt gefloten vat, zich komen te vertonen wurmen ; vliegjes en andere infedtez, Deze infelten hebben zy alleen en op hen zelfs gediftilleert , maar de zelve gaven geen zuur temperend zout uit , gelyk als de pap van de verrotte bladeren. Het overblyfzel uit het wel- ke dít vlugzout gediftilleert word, geeft geen vaft zout gelyk alle de kruiden , als zy gebrand worden. Waar uit blykt dat het zelve door de verrottinge in vlug zout is overgegaan en verandert. / 12. Niemand heeft over de bereiding van de vlug- ge zouten uit de plant-gewaflen omftandi- ger en naauwkeuriger gefchreven , als de ver- maarde Wedelius. * Deze Heer getuigt , dat i hy * Vid, Clar. Wedel. de Sale volatili planta- ram. Auguftus December 1722 18r hy tot het ontdekken van het vlug zout der plant-gewaflen , overvloedige _ aanleidinge kwam te verkrygen uitde bereiding, dewelke hy daagelyks zag „en zeer naaukeurig waarnam van de paftel , of die blaauwe verwftof , de- welke met de Indigo het voormaamfte van de blaauw kuip uitmaakt. De Heer Wedelius ontdekte, dat als het kruid wede daar de blau- we verwítof die wy paftel noemen van gemaakt word, op hopen leide, en aan het rotten ge- raakten, uit het zelveeen onverdragelyken, en zich allom verfpreidende ftank geboren wierd, en die Heer maakte uit dit verrotte kruit na- derhand vlug zout. Als wy nu acht geven op de bereidinge van den Indigo uit de Anil , en hoedanig de Anil ook geraakt aan het flinken, in des zelfs broeibak , zullen wy zeer licht kon- nen bevatten dat de Indigo een ftof is, in de welke veel vlug zout, door een beginnende verrottinge is losgemaakt, en door de belette voortgang van die verrottinge in het zelve is opgefloten. Waar uit overvloedig komt te blyken , dat de Indigo uit tweederhande de- len namentlyk zamentrekkende en vlugge be- ftaat. 13: Als wy de Malie sletom laten rotten , konnen wy op die zelfde wyze vlug-zout van de zelve bereiden. Maar dewyl de Indigo on- der deszelfs bereidinge zo ongemeen geflagen is geworden , zyn deszelfs olyachtige delen , of zo als andere zulks noemen deszelfs {ulfer- - achtige delen , dieeven gelyk alsdeszelfs zout M door 182 Natuur- en Konft-Kabinet. door de verrottinge luchtig gemaakt waren „ wederom zo ongemeen in malkanderen ge- klopt , dat de Indigo de geftinge , en de daer opvolgende verrottinge magtiglyk kan tegen- ftaan. lk heb in de verhandeling over de be- reidinge van de Indigo aangetoont , dat deze kloppinge en polzinge tot een zekeren trap bepaalt moet worden ; of dat de gehele berei- ding van den Indigo komt te miflukken. De- ze trap is het tyd-punt, in het welk de za- mentrekkende delen, ende door de verrottinge geexalteerde oly-delen en vlugge zout-delen we- derom tot een wezens band zyn verenigt,en op die wyze de blaauwe koleur uitmaken, Maar zo ras als wy door het wederom aan- ftellen van een nieuwe geftinge of verrottin- ge, dezen wezensband komen te ontbinden, worden die zelfde vaftgeknevelde, maar te voren geexalteerde en door de begonne ver- rottinge los gemaakte olyachtige delen en vlug- ge zout-delen ontbonden. Ig. Dat de Indigo oid is tot de geftinge , warden wy gewaar in de blaauw-kuipen. De paftel integendeel is zeer gereed tot het in= gaan van inwendige werkinge, en zagte gef- tinge , en word daarom ook zeer bekwaam gevonden om de Indigo, die by dezelveinde blaauwkuip gemengt werd, mede aan het wer- ken en aan het zagtelyk geften te helpen. Als wy de Indigo met pis mengen , en in digeftie of meukinge (tellen, konnen wy dezelve ins- gelyks aan het gelten, inwendig werken, a zelfs { | | ) Angufius — — December 1722. 183 zelfs tot de verrottinge overbrengen , gelyk als zeer wel bekent zal zyn by de lief hebbers dewelke weten, wat de blaauw verwersdoor de pis-kuip verftaan. Uit aanmerkinge van de fyne en zeer doordringende delen dewel- ke in de Indigo gevonden worden , en waar door dezelve bekwaam is om te verwen, en door te dringen, oordeeld de uitmuntende * Joannes Rat dat de Indigo zeer bek waam is te- gens de geelzugt, en de verftoppingen. vande lever, op de zelfde wyze als de faffraan. Maar wy moeten te gelyk in aanmerkinge nemen, dat de Indigo wel met de Saffraan over een komt ten opzigte van fyne en doordringende delen , maar geenzints ten opzichte van wrede en za- mentrekkende delen ; die inde Indigo zeer over- vloedig gevonden worden. Ook zyn de delen van de Indigo meer {nydende , en veel fcherper, en harder, als dievan de faffraan, die molliger en zagter zyn. De fcherpheit en corrofyf heid, die in de Indigo gevonden word , is de oor- zaak dat voor dezen de Indigo wierd aange- zien voor een fenyn volgens de aantekening van D, Tancredus Robinfòn, f Is. _Zommige, Eik als onder andere D. Mx- raltus, verheffen den Indigo ongemeen in de genezinge van een al te {terken kraam-ont- lafting. Als ook in verfcheide zoorten van buikloop. In het uitzakken, en in de verflap- pingen van de vagina uters. De hete vloey- M 4 in- ® Vid. Hiftor, Plantarum Lib. XVIII Cap: 4 284 Natuur-en Konft-Kabinet xe ingen van een gele en fcherpe gal maken dikwilks aan de benen der oude lieden , of in ligchamen die vol fcherpe, hitzige, en gal- achtige humeuren, of van een hete lever zyn, of in de hete fcheurbuik , een rode en glin- - fterende roos , die zomtyds zeer pynelyk is. Als op dezelve het poeder van de Indigo ge- ftrooit werd, verdwynd de roos , de pyn, en de fwellinge. dikwils zeer haaftiglyk. Maar ik zoude aan geen regt fchapen geneefheer , heelmeeftet, of wie het ook zoude mogen zyn raden, oit op diergelyk een wyze de rooste genezen. Zommige gebruiken in de plaats van den Indigo tegen diergelyke roos , zelfs zonder onderfcheid waar dezelve zich ook mag komen te vertonen , terwen-meel ryke- Iyk doormengt met blaauwzel ; en zy gelo- ven dat zy hen wonder wel gekweten heb- ben , als zy door diergelyke te rug kaatzende middelen de roos zien verdwynen. Want zy weten niet dat zy de ziekte geenzints gene= zen, maar alleenlyk of van plaats doen veran- deren , of dikwils de oorzaak zyn , dat de ftof zyn eigen kookkeuken de lever aangrypt , verteert , en den zieken door den tyd komt te doden , daar ik hier tot Amfterdam ver- fcheide droevige uitkomftten van gezien „ en aangetekent hebbe, en ook in myn Boek over de natuurlyke Hiftorie van de gal nader zal verklaren. De onvoorzigtigheit, om de roos door verkoelende en te zamentrekkende mid- delen te repelleren, gaat by zommige zo verre, dat ik zulks dikwils hebbe gezien en belet, zelfs in de bel-roos, Het rabraken van dege- nees- Augufbus, —— December, 1722. 185 neeskouft en heelkonft is hedendaags zo alge- meen, datwy diergelyke dingen moeten zien, zelfs van menfchen , die door duizend loos- heden, liften en geblankette vertoningen een groot gerugt by ’t gemeen weten te verwek- ken ; het welk in de plaats van op‚hunne'be- dryven en ongelukkige verregtingen agt te ge- ven , zich niet zelden aan den íchyn en op- Ear Fanfaronnades vergaapt , en blind kykt. , 16. vs _ Wy hebben in onze voorgaande verhande- lingen over de Indigo aangetoont, dat de blaau- …_ we koleur van die vrrmaerde verfltof by uit- ftekentheid bettendig is. Maar wy hebben van die zaak zelfs ook een kragtig bewys door deszelfs gebruik in de geneeskonft. Want als de Indigo ingenomen word, geeft dezelve niet alleen een groen-blauwe koleur aan het menfchelyke water dat uit de blaas gelooft word, maar zelfs ook een groen blaauwe koleur aan het vlees en in het aangezicht van den genen, die dezelve komt te gebruiken. Ik heb on- __dervonden dat de me-krap ingenomen zynde, een {choon rode krab-koleur mededeelt aan het menfchelyke water, maar echter tot noch toe niet waergenomen, dat zy zulks ook doed aan het vlees , of aan de uitwendigen koleur van den opperhuid. Het is waar wy vinden verfcheide dingen dewelke in het menfchely- ke water voortbrengen verfcheide reuken en koleuren, zelfs. zommige zaken die enigzints de koleur van de opperhuit en het vlees kon: M 5 nen 186 Natuur- en Konft-Kabinet nen doen veranderen , maar zulks gefchied door delndigo zeer baarblykelyk. 17. De vermaarde Geneesheer en uitmuntende Natnurlyke Hiftorie-Schryver Martinus Lifter heeft de Indigo voorgefchreven tegens degeel- zugt en het graveel. Die Schryver verhaalt dat een vrouw die vyftig jaren oud was, om-- trent drie jaren lang fwaar was aangetaft ge- weeft van een geelzugt. Dat de koleur door het gehele ligchaam zeer geel was : Dat het water niet alleen zeer weinig maar zelfs van een faffraan-gele koleur was, met een fwoe- gende Ademhalinge, gefpannen buik, en Hy- pochondria, de afgang wit van koleur, in de mond fprouw ‚en het ligchaam zeer verma- gert. Aan deze ziekte {chreef de Heer Lifter voor een Drachma Indigo van Barbados en liet dezelve daaglyks in die hoeveelheyd in de ge- daante van pillen innemen. Door ’t gebruik van deze pillen begon de zieke daatlyk over vloedig genoeg te wateren, en kort op het gebruik der pillen veranderde de heldere en ge- le koleur van het water in een donker groe- ne koleur. Ook was de koleur van het aan- gezicht van deze vrouw uit het geel naer het groen gekeert. Zelfs vertoonde zich den da- gelykfche afgang groenachtig. Na dat de Heer Lifter het gebruik van de Indigo-pillen enige dagen kwam uitte ftellen en ondertufchen , eenige puergeer-pillen liet gebruyken ver- * Vid. de fontibus medicatis Anglie Exercis tatio altera. Auguftus — December 1722. 187 verdween niet alleen de groenheid , maar het water wierd wederom als te vooren helder en fatfraan-koleurig van gedaante. Na de pur- geer-middelen gaf de Geneesheer wederom de Indigo-pillenals tevoren, en ’t water wiert we- derom uitden groene {wartachtig ; maar echter minder gekoleurtals in den aanvang. Door de- ze en enige andere geneesmiddelen waar on- der de Spaanfche of Jerufalemíche zeep wel een van de voornaamfte was wierd den hon- ger herftelt, de koleur van het water zo wel als defzelfs Confistentie als die der gezonde en de Ademhaling verbetert. Ig, Uit de bovengemelde Aanmerkinge blykt genoegzaam dat de Indigo ingenomen zynde niet alleenlyk komt te verwen de zappen ,uit- laftingen maer zelfs ook de huid. De reden, waerom de Indigo in deze zieke geen blaau- we maar een groene koleur verwekte , was de geelheit van de geelzucht. Want geel en blaauw maakt groen. De heer Lifter (preekt noch van een andere vrouw, die op het minft anderhalf jaar met een geelzucht beladen was geweeft, en die door het gebruik van de In- digo en de Spaanfche zeep gelukkig herftelt wierd. In deze zieke vertoonde zich ook het verfchynzel van de groene koleur, waar door de voorgaande ondervindinge beveftigt wierd. Maar als ymant een proef beliefde te nemen van deze zaak in een dier, zal hy ondervin- den, dat de Indigo als de zelve overvloedig in= gegeven werd, niet alleen het vermogen heeft van het vleis en de huid groen, maar zelfs om ) blaau» 188 _ Natuur-en Konft-Kabinet, blaauw van koleur te doen werden. Het fcheí- vogt van de maag , en het pis-zout van onze zappen , beftaart uit zodanige werkzameen door- dringende delen, datdaar door byna alles wat wy komen te nuttigen van koleur en hoeda- nigheden verandert word. Maar de koleur van de Indigo is zodanig beftendig tegens den aanval van deze delen , dat dezelve byna on- veranderlyk voor dezelve fchynt te blyven en te beftaan. ek De Indigo worá wel voornamentlyk van zommige Geneesheren van London , ook noch in verfcheide anderen gevallen voorgefchre- ven. Maar dewyì wy overvloedig genoeg voorzien zyn van hulpmiddelen tegens die ziek- tens, die veel aangenamer en veiliger voor het gebruikt zyn, behoeven wy ons tegens dein- wendige ongemakken en ziektens, van de wrede kwaadaardige en zamentrekkende Indigo geenzints te bedienen. Deszelfs uitwendig ge- bruik kan in verouderde {weren , flymige en taye gefwellen, verhardingen , zugtigheid, en diergelyk gevallen met meer geruftheid toege- ftaan worden ; als maar acht gegeven word, dat wy door deszelfs uitterlyk gebruik niet komen na binnen te jagen heumeuren, dieop inwendige en voorname ingewanden komente vallen , en aldaar grote ongemakken te ver- oorzaken. Het welk in acht genomen moer worden in het gebruik van alle te rugdryven- de hulpmiddelen. 29. dAuguflus — December 1722. 189 “20. De Indigo is van een zeer goed gebruik in „de verligterykunde , om vande zelve water- verf , en zelf zeer goeden fchryf inkt te ma- ken, die beftendig en aangenaam blaauw van koleur is. Om van de Indigo blaauwe fchryf inkt te maken kan dezelve ontbonden worden met wit van Ey, het welk te voren zeer langen tyd geklopt is. In de plaatsvan het Ey-wit, kan gebruikt worden een matig vet gomwa- ter, het welk toegeftelt is van water en Ara- bifche gom. Zodanige fchryfinkt of water- verwe kan door byvoeginge van andere zap- koleuren zo veel in tinten verandert worden als onsbehaagt ; gelyk als by voorbeeld blaauw, „purper, violet, groen, enz. Als wy een be- kwaam geel voegen by den blaauwen inkt die van Indigo gemaakt is verkrygen wy een inkt die groen van koleur is , en die zo hoog of laag gekoleurt kan werden als ons behaagt. Door het bydoen van fchulp-wit by den In: digo , konnen wy een inkt maken , die He- _mels blaauw van koleur is. Door het byvoe- gen van de befte karmyn by de befte Indigo , konnen wy eenfchryfinkt maken van een uit- - muntende fchone paarfche koleur. Wy geven aan deze water-verwen den naam van inkt om dat met dezelve gefchreven kan worden, als ook om daar in nate volgen het gebruik, anderzints betekent het woort inkt gemeenlyk fwarten fchryf-inkt, Wy konnen verfcheide blaauwe ‘fchryf-inkten maaken uit alderhande bloe- z9o Natuur-en Konft-Kabinet, bloemen als Irias „koren bloemen, violen , bef- zen enz. Zy parzen het zap uit dezelve, en mengen daar in een weinigje Aluin, als wan- neer het met een weinig gomwater bekwaam wort gemaakt om mede te fchryven. Ande- dere wazemen zodanige zappen zagtelyk uit, om dezelve te beter te konnen bewaren , en als zy dezelve nodig hebben om te fchry- ven fmelten zy een weinig met gom-water. Andere wazemen zodanig een _uitgeperft zap op drie vierde , dan werpen zy in het zelve plukzel van linden , dat in pis nat gemaakt en gedroogt is; dit plukzel door- drongen zynde laten zy in de zon droog wor- den, eù wederom op een nieuw door dringen met het gemelde uitgewazemde zap ; zulks hervatten zy driemaal en bewaren het geko- leurde plùkzel tot hun gebruik. Als zy blaau- we fchryf-inkt van noden hebben , laten zy een weinge van ‘het plukzel uitweken in gom- water tot een bekwamen inkt, Andere laten de bloemen , uit dewelke zy de blaauwe ko- leur trachten te trekken , een dag uittrekken in helder, en doorgeklinft Citroen-zap. Het ge- koleurde Citroen-zap fcheiden zy af, endam- pen het zelve zeer zagtelyk uit, om de koleur tot het gebruik te bewaren. Als wanneer zy een weinig met wit van ey of gom-wa- ter mengen tot bekwame fchryf-inkt , of wa- terwerf. Wy konnen ook door een begin- nende verrottinge op de wyze als gefchiet omtrent de wede , of paftel, en-de Anil , of de Indigo blaauwe koleur maken. Maar ik zal deze dingen fparen tot de vierde en laaf- te Auguflus — December 1722. Tot ‚te verhandelinge van den Indigo, Wat het bereiden van het gomwater belangt , kan ge- nomen wordeeen deel heldere Arabifche gom, en zes delen water, als de gom zagtelyk ge- fmolten is word dit water door ‘gedaan en in een glas bewaard tot het gebruik , en kan na de dunheit of Iyvigheid van de koleur , die daar mede gemerigt word , altyd verdunt worden. Zommige koken ‘hetgomwater eensligtjesop , dewyl zy oordeelen , dat het zelve dan veel beter kan duren. Maar dan moeten wy meer als zesdelen water by een „deel gom mengen voor het wegwazemen, dat onder het koken gefchied. 21. _ Zommige gebruiken het wit van eyeren in de plaats van gomwater. Het ey-wit isin- , ‚_derdaad een kragtige lym. . Want als het zel- ve wel geklopt en met levendige fteenkalk&n beflagen is, kan het zelfs gebruik worden voor een hegt-Cement, om gebroke paftelein, ge- / broke horens en fchulpen , die om hunne by- zondere gedaantens of koleuren in waardege- houden worden , ‘en zelfs gebroken glas aan malkander te hegten. Om met het ey-wit fchryf-koleuren of water-verwen te bereide , word het zelve eerft geflagen met een lepel, of iets diergelyks , zo lang tot het komt te verkrygen de dunheit en vloeibaarheit van wa- ter. Dan word de Indigo of andere verf- ftof met het zelve gevreven , tot de Confis- tentie van {chryf-inkt of van waterverf. Dewyl het Rade ond atol Va DM AE - zoz _ Natuur en Konft-Kabinet, het ey-wit de bedervinige en rottinge onder» worpen is weten zommige het zelve zodanig te bereiden , dat het lang kan duren. Zy nemen het wit uit eyeren , en gieten op het zelve zonder het dun te kloppen omtrent een dartigfte gedeelte zeer goede wyn-azyn. Met dezen Azyn laten zy het zelve vier en twin- tig uren ftaan. Daar na doen zy het zeer voor= zigtiglyk door een fyn linden doekje vloeyen, wel zorgdragende dat het wit niet komt te ver- breken uit zyn aan een fchakelinge. Nader- hant laten zy dit doorzygzel nog acht dagen ftaan , en doen het wederom door het linden vloeyen als te voren , en bewaren het in een ftene kruikje , of in een digt gefloten flesje , „tot het gebruik. Als by de íchryf-inkten en OP paver-koleuren, die zulks verdragen konnen, “een weinigje Aluin gedaan word, wordenzy opgeheldert. Einde van de Maanden Aug== Decemb. 1722. KOR- N 4 KOR TEN INHOUD Van *t zevende Deel, of van % jaar beginnende metde maanden Januaryen February 1722, en eindigende met de maand Decem- ber van ’t zelfde jaar incluis. Men de Agttiende verhandeling van de Algemene Na- twurlyke Hiflori-Schryvers, 1. Onderzoek of nier wel zommige lichamen in hunne beweginge ver- __haaft of vertraagt werden ‚na dat de lucht, waar in dezelve zich bewegen ‚ meerder of minder in- edrongen of verwydert is. 2. De Slingers be- wegen langzamer in een dikker als in een dun- der lucht. 3. De lucht is het middel waar door het geluid tot ons gehoor werd overgebragt , daar in geholpen wordende door een ander we- zen dat fynder els de lucht is. 4. Van den dienft van de lucht en het onderaardfche vuur in ’ op- heffen van de dampen en uitvloeizels der aarde, 5. Als twe ligchamen vaneen ongelyke grote _evenwigtig zyn in de lucht, zullen zy hun even- wigt verliezen in het water. 6. Een zeer aan- gename wyze om de lucht te wegen. 7, De de- Ten van het water zyn doordringender als die van de luche. 8. Bewys van de ongehoorde kragt van „een heet gemaakte lucht. 9. De proportie vande _fwaarte tuflchen het water en de lucht ro. De lucht fchyntop alle plaarzen niet even (waar van gewigt te zyn. ir. Een zeerdienftig werktuig om de proportien van de fwaarte tuflchen ver- fcheide vloeibare ligchamen te vinden. 12. Het kwikzilver is veertienmaal fwaarder als het wa- ter. 13. Van de hoogte des Dampkrings. 14. In de lacht gebeuren ontelbare afteratien daar __de menfchen geen gedagten van hebben. rs. De eerfte ontdekkinge van her licht der lichtende Barometers, nachtligtertjes enz. 16, In de lucht worden verfcheide delen gevonden , die de ftra- N len KORTEN INHOUT- len van het lient konnen verbuigen. 17. In de lucht worden vezfcheide wezens gevonden dewel- ke konnen dringen door hert glas en andere lig- chamen. 18, Een manier om yste maken door zout en (neeuw. 19. Het bevrozen water heeft de kragt om de meralen te doen barften. Zom- mige proef ondervindingen mer verfcheide die- ren in een lucht-ledige recipient. 21, Van den dienft des luchts in de ligchamen der menfchen en der dieren: 22, Brief vanden Here D. G.F ah- renheit aan den {chryver,over enige zakendie in acht moeten genomen werden , omtrent het toeftellen der Barometers. 2. Zevende verhandeling wan de Byzondere Na- zuurlyke Hiftorie-Schryvers. zv. De Natuurlyke Hiftorie van de Indigo. 2. De indigo verfcheelt veel van malkander in deugden kragt- 3- De kennifze van't gebruik van de Indigo kan door cen dieper natuurkuudige befchouwinge van de zelve nader opgeheldert worden. 4. De konft van Indigo te maken is zeer ouc. s. Zulks werd, bewezen uit Diofcorides , Arrianus, Plinius, Vi- truvius , Galenus, Panlus Zgineta,enz.enver- fcheide plaatzen van deze fchryvers werden op- geheldert en verklaart. 6. De Schryvers dewelke de Anil of Indigo-plant met de Jfatis of paftel- plant verwert hebben worden verfchoont. 7. De Oude hebben het kunsje al gehad om de Indigo te vervalfchen. 8 Dit werd bewezen uit Plini- us 9 Valerius Cordus word geprezen, to Ver- fcheide dwalingen van zommige Uitleggers van Diofcorides te regt gebragt. 11. De Griek- fche en Larynfche fchryvers hebben of niet ge- weten den Indigo plant, of gemeent dar, de In- digo in Ooft-Indien van de J/atts of wede ge- maakt wierd. 12. De Arabifche Schryvers hebben de Anil of Indigo-planr gekent. z3. De Tnmqen: ers KORTEN INHOUT. ders van Barbarìen fcbynen de eerfte geweeft te zyn die de Indigo-kwekery van de Indianen ge- leerd hebben. 12. Van den koophandel der Fc- niciersén derzelver volkplantinge te Carthago. 13 De Indigo wierd volgens de geruigenifze van Pli- nius te Rome zeer duur verkogt. 14 Van den gro- ten koophandel der oude Egyprenareu, Pheniciers en Carthagers. 16. Befchryvinge van her purpurif- _fitm of purper-lak der oude. 16. Verfcheide zoorten van purper lák. 17. Befchryvinge van de Grana- kermes of 't karmozyn-grein. 18. Van de Con- chenilie. i9. Van het Koninglyke purper der ou- denen deszelfs zoorten. zo. vande purper vis. 21. Befchryvinge vande I/etis of wede. 22. befchry- vinge vânde AnilofIndigo-planr. 23 De Anilis een onder geflagt of planrgewas op zich zelfs, en in verfcheide zoorten verdeelt. 24. Van de plant- gewalzen mert vlinder-bloem. 25.De Anil van Geylon,van Malabar,vän Brafyl,‚van Mexico, van de vooreylanden van Amerika, van Madagafzar. ‚26. Voorrelinge vân Anil kier telande. 27. Vande Anil vân Batavia. 28. Bricf van den Here Hendrik van Râäát aan den Schryver over de verfcheide zootrten van Indigo. 3. Negentiende Verhandeling van de Algemene Natzurlyke Hiftori-Schryvers. 1. Een twede brief van den Here Boyle over de lucht deszelfs (waarte- kragt en Elafticiteit. 2. De Elafficiteit of te rug- dryvende kragt van deluchris in kragt egaal mer deszelfs fwaarte-kragt. 3. Zulks word bewezen met verfcheide Bonder dijken. 4. hoe ecu blaas of ronde glaze bol aan ftuk barft door de £- _dafticiteit vân de lucht. 5. Een weinigje lucht kan éen ongelooflyke kragtocffenen doot deszelfs £- lafticiteit. 6. Nader wederlegginge van de vercier- de afkeer van hetledigedoor verfcheide proef on- dervindingen. 7. Verfcheide proeven om door 2 mid- KORTEN INHOUT. middel van de lucht te ontdekken de proportie van de fpecificgue (waarte, de welke de vogrten onder malkander hebben. 8. Een zeer naaukeuri- ge proef om te ontdekken tot welk een hoogte de lucht her water komt op te parzen in een lucht- ledige plaats. 9. De Befchryvinge van een lucht- verklikker. ro. Het tin beneemr de vloeibaerheit van her kwikzilver. 1x. Her zoude zeer dienftig - zyn, dat op veel plaarzen te gelyk wierden waar- genomen de veranderingen vanden Dampkring, en van het weer. 12. Dat wy maar in een zekere hoogte van den Dampkring konnen leven. 13. Van de hoogte der hoge bergenen inzonderheid vaa de piek van Kanarien. 14. Een tegenwerpinge vande pfeniffen wederlegt. 15. Konft om het wa- ter uit Zich zelven te doen opklimmen in de hoog- te. 16. Aanmerkinge over het opklimmen der kri- ftallen aan de binnen wanden der vaten. 17. Hoe- danig de licht komt te werken in her bloed kop- pen, emin hecftellen van blinde kopyen. 18. Van de fyne hoofdfítof van den vermaarden Deskartes, 19. lu de grote tuflchen ruimtens der wereld , maan , planeten , zon , vatte fterren ‚ worden ver- fcherde zoorten van fyne ftoffen gevonden. zo. De Heer Coyle heeft verfcheide proeven in’: werk ge- ftelt om de fyne hoofdftof van Deskartes te oat- dekken ‚ maar heeft dezelve nergens konnen vin- den. 4. Agfte verbardeling , van de Byzondere Na- tuurlyke Hiflori-Schryvers. 1. Van de Bereidinge van de Indigo. 2. Hoe de Indigo-tuinen toege- ftelt, en de Anil gezaaid werd. 3. Dar de Anil na verloop van drie ‘maanden voor de eerfte maal ge- fneden werd, en zesweken daar na voor de twe- de maal.4.De Anilis zomrtyds geplaagt met eenze- ker zoort van rufpen,die in eue nacht voortgereelt worden en alles bederven. 5, hulpmiddelen daar Gaf tegen KORTEN INHOUT. tegen gebruikt. 6. Befchryvinge van de Indigo- „bereidery.7. Een zeer naaukeurige befchouwinge van de verrottinge en deszelfs wonderlyke uit- werkingen. 8. De Anil geeftonder de verrottinge een onverdragelyken ftank. 9. De {maak van her kruid Anil is zeer bitter. ro. Van her tyd-punt in het welke de Anil-pap’deszelfs (choneen beften- dige blaauwekoleur aanneemt. 1r. Het naaukeu- zig acht geven op diergelyke tyd-punten heeft plaats in her bereiden van zeer veel {toffen. 12. Het gebruik ven de boom-oly in her mìaken vande In- digo. 13. Hoede Ind:go gedroogt en in tabletten elneden werd. 14. De Indigo kuipen moeten van Bid gemaakt werden. 15. Vaneen takje van de Anil-plant dar in Weft-Indien geplukt en mer peultjes en Indigo-zaad voorzien is 16. Dar de In- „digo van St. Domingo tegenwoordig by ons meeftin’r gebruik , en van verfeheide zoorten of hever fortimenten is. 17. Verfcheide proef onder- vindingen van den Indigo met verfcheide vogren ; zo om te ondekken deszelfs ver va!finge als de be= ftendigheid van deszelfs koleur. 18 De koleur van de befte Indigo moet violet zyn. 19. De ligtfte In- digo is de-befte. zo. De zeer witte (chimmel is een teken van de Deugdzaamheid van de Indigo. x1. Dedeugd van de Indigo kan ook ontdekt wer- den door het vuur. 22. Waarom de (wart-verwers hunue befte ftoffen eerltmer de Indigo blaauw-, verwen. 23. Dar de Indigo niet alleenlyk is een zeer magtige verwftof , maar dar deszelfs blauwe _koleur een van de beftendigfte des werelds is. 24. Een grein befte Indigo kan}aan soo grein water een hoge blaauwe koleur geven. 15. Vande Indi- gomakeryen in het land van den groten Mogol. s. Veertiende verhandeling van bet Goud. 1. Be- fchryving van de ‘Juweliers konft. z. De Juweliers kon{t moet verdeelt worden in verfcheide weten- N 3 fchap- KORTEN INHOUT. fchappen ; diecen goed Juwelier behoortte ver- Maan: als dekennifzeder ftenen : De Diamant- zagersen ook Snyders konft : de Diamant-klie- vers-kunft: De Diamant-flypers-kunft : De Ju- weelzetters-konft : het Grofzerters hahdwerk ;de Robyn-{lypers-kunft; de bereidinge der foeliensde Amolieer-kunft;het maken van de gekoleùrdefte. nen ; het infchilderen in de ftenen mer zappenenz. 3: Een verhandeling vande ftenen in 't algemeen. 4. De voornaamfte Schryvers die over de ftenen gefchreven hebben werden gemeld. 5. belofte van den {chryver om in zyne verhandelingen over de ftenen den groten rykdom van de Natuur, en des- zelfs veranderingen enfpelingen meer na te vol- gen , alseen fchool{che of armhartige leer-ordre. 6. Van her ongemeen onderfcheid van groot en klein onder de ltenen. 7. Van het wezentlyk ondere fcheid der ftenen ten opzigte van harten zagt,van door {fchynend eù ondoorfchynend , van geko= leurd en ongekoleurd. 8 De Stenen werden ondet- fcheiden in Stenen, Edele gefteentens en Geïmmen, 9. De ftenen zyn levendige ligchamen of deelge- noten van her vegetable leven. ro. De ftenen heb- ben hunnen oorfptong uit vlocibaare of zeer zag- te wezens. 11. Dat de Îteen-zappen geen enkeld water zyn word door vergelykinge getoont. 124 De fteneu verkrygen hunne koleuren door Mé- tallyne en Minerahfche uitvlocizelsen dampen 13. De Edele gefteentens groeyen meeft in mineraal- ryke land{chappen. 14. Befchryvinge van de zeep- fteen. 15. Vande koleuren der bergfteenen , en hoe die vah de metaal-dampeén voorigebragt wor- den. 16. De mineraal-dampen zynaltyd niet van water ontbloot. 17. Zommige ftenen zyn zodanig magtig van koleur, dar zy voor verfftoffen ver- ftrekken. 18. Befchryvinge van verfcheide fchoon gekoleurde ertzen, aardens ; en zelfs berg-zou- ten US vald à _ KORTEN INHOUT. ten; Ì -kryfallen. 19. De koleuren konnen door fcheivogten uit de Edele gefteontens getrokken werden. zo. De koleùur=n der Edele gefteentens werden door den tyd vermindert hoe wel daar toe im zommige verfcheide k 7 wen vereifcht werden, 21. Van de ftenen met gemeng- de koleuren als de Sardonnyx Agaat. ENZ. 22, in de gem- „men moeten de koleuren niet gehouden werden voor ge flagts kene „ maar alleeulyk de graden van har-, digheid, 23. Van de kammen en doornen diein zommige fenen gevonden werden. 24. Van de konft om inde fte- nente fchilderen. 25. De harde Diamanten zyn de be- fmettinge van verfcheide koleuren onderwurpen. 26. Van Ss kraait: fwaartc van zommige Edele gefteentens, CO, vericheide ben yzen, dat zy, Meralijn zyn. 6. Twintigfle verhandeling van de Algemene Natuurlykg Hiftori-Schryvers. x. De Natuurlyke Hiftorie van de ‘fucht werd vervolgt. 2. Van de verfpreidinge van de klank in een lucht-ledige plaats. 3. Enige reden wikkin= gen van den Schryver over het vermogen van de getezz- perheid, des luchrts in het veranderen van de klanken. 4. Van de fpring-glaasjes. Der zelver bereidinge en aan= ftakbarftinge. s. Brief van den Here D. G. Fahrenheit, aan den fchryver over de lichtende Barometers ‚ en O- verdekentekenen vaneen goeden Barometer 6. Proef ondervindinge van twe gepolvfte marmerfteentjes,waar door komt te blyken dat de drukkinge van de lucht in een bepaalde hoeveelheit van kragt beftaat. 7. Derde Brief of verhandelinge van den Here Boyle over delucht, 8 De lucht fchyat zich te verenigen of in te wikkelen in veelderhande ligchamen. 9. Duet de lucht deor ver- {cheideswerkdaden van de Natuur uit zodanige ligcha- men wederom kan losgemaakt worden. 1o Van het voort- brengen vande lucht uit verfcheide zaken in een lucht- ledige recipient. 11. Refchryvinge van een lucht peilder , waar dooraltyd de hoeveelheit vaa de lucht ontdekt. werd; die door konft voortgebragcis. 12 OP welk een wyze een grote hoeveelheit van lucht kan voortgebragt wer- den in een lucht-ledige recipient uit brood, uit gekneusde „rozynen, uit rype peren, uit rype preimen, uit gekneusde druiven, uit moft; uit gekookte cn rauwe Appelen enz, _7. voftiende verhandeling van het God waar in de Befchryr., vinge van de Juweliers konft vervolgt werd door een twe- de verhandeling over de fteaen in ’t Algemeen. FE De ftenen groeyen in de gronden door verfcheide wyzen , en zeer vele tot bepaalde en zeozerijche gedaantes. 2. Uit de nauwkeurige befchouwinge van deze zaken kan eelt KORTEN INHOUT. leerling van de Juweliers-konft verkrygen een diepe kennifze vandeedele gefteentens, en van de gemmen. g. De felfftandigheid En ftenen beftaatuit grein dat als een keper regelmatig of onregelmatig gefchikt legt. 4. Zommige ftenen zvn te zamen geflelt uit zeer dunne en opmalkander leggende blaadjes of fchilletjes. 5. Defte- nen hebben behhalven hennen joop van grein „ vezelen en draden, ookzomtyds hunne naden aan een hegtin- gen van fibren, kwaften kammen, doornen, enz. 6, De Stenen konnen onderfcheiden werden in harde fteen-ge- wafzen „ brofze fteen-gewafzen en middelmatig harde fteen-gewafzen. 7. De verdelinge der ftenen door Ben- neveruto Cellini. 8. Zommige ftenen groeyentot een teerlings gedaante, andere met vyf zydige oppervlak- rens, andere van een cylinder gedaante, andere pyra- midaal , andere met fchorzen , andere als merg tuf- fchen twefchorzen. 9, het Kryftaal groeid tot zeskanti- ge kolommen. ro, De Diamanten met driehoekige op- pervlaktens, 12. Zommige ftenen groeyen van binnen in andere fteen. 13 Van de gedaantens der bergen en fteen-rotzen. 14 Beïchryvinge van de Saxe. 15 Befchry vin- ge van verfcheide zoorten van Saxe met fchone koleuren. 16. Van de ftremmende fteen-zappen. 17 Van de potte- fteen,18 Van de zantfteen. 19 Van de tufi-fteen. zo Vande vuur-fteen „en derzelver verfcheide zoorten, gedaantens, koleuren enz. z1 Van de molenfteen, derzelver verfcheide zoorten en aan- merkelyke wyze van voorttelinge, 22 Van de kalk-fteen en deszelts verfcheide zoorten. 23 Van de Gyps-fteen en deszelfs zoosten en:geeftige ma- nier van proeyinge. 24 Van het Albaft. 25 Van het marmer , en deszelfs vele en verfcheide zaorten , ko- leuren en verwonderenswaardige gedaantens, 8. Negende verhandeling van de hyzondere Natwurlyke Hi- feori-Schryvers. 1 Van het gebruik van den Indigo 2 De indigo werd gebruikt in de geneeskunft en ook in de heelkunf. 3 Francifcus Hernandez aangehaalt. 4 De indigo beftaat uit te zamentrekkende delen, en ook uit zeer fcherpe doordringende en fyne delen. 5 Bereidin van den indigo voor de oly-verf. 6 Vlügzout van de _ indigo. 7 Schryf-inkt, Waterverf en gom-water befchre- An, 7 ete 4 EN a Jun É Je lepe bof zien a UlGEË ur Ld „Augustus — December 1722 d : Fee —= laa XLI. Augustus December 2722 À Zab. XLI. Ee =S ne SS =| 4 marin dd Lk A m nt Tele A ni be