Book Funp hi Hide D lead Aat je th er ed EN Dd EN Ò 8 N zn eN zp Heek Bk GED Uu u d Ul BE ke rieel B © BEK A Was P 8 4 tE 5 15 Taren : zvalegie voor Pr: et dtwoordele Gedrucktr JL No ers i fi ri | l Ui ij! gen d ara op de Vy DOORNICK Amfterdam by MARCUS EE iks En kr ecn A F] 1 à ROn hers WE 5 rs. En Ee end nd rde re SY DOORLUCHTIGE HO OG HEIT WILHEM HENRIK, “ar DER ORITIË Goes PRINCE var ORANGE EQoN A S SALT, Grave van Carzenellebogen; Vyanden: Dieft, Lingen, Meurs, Buuren „Leerdam; &cc: Marquis van der Veere en Vliflingen, Heere en Ba: ron van Breda, der Stad Grave en Lande van Cuik; Dieft; Grimbergen, Herftal „ Cranendonk, Wär- nefton, Arlay, Noferoy „St. Vith „ Daasburg „ Po- lanen, Willemftad, Niervaart, Y{lelftein , St. Maar: tens Dijk. Steenbergen, Geertruidenberg, de hooge en lage Swaluwen 4 Naaltwijk ‚ &c. Erf-Burg-Gra- ve van Antwerpen en Befangón, Erf-Maarfchalk van. Holland, Gouverneur en Erf-Stadhouder van Gel- derlandt, en Zutphien , Hollant en. Weft-Vrieflant ; Zeelant, Uitrecht; en Over-Yflel , Capitein en Ads tmiraal-Generaal der Vereenigde Nederlanden „&c: Wert deze Koninklijke Hovenier met alle onders | danigfte Eerbiedigheit opgedragen, “ Se Door Ka. Zijn-doorluchtigfte Hoogheits, &e: | Getkoroften en Dienflver= plichten Dienaar, > Marcus DooRNIK: Á R Es Van de R E GI MN E KR Namen derBomen, Bloemen, en Kruiden; A. Albezijen A Aardbezijeû zE) Me Aardrook Abeelboem Abrikoos Adderskruit Adonisbloem Aface Affodillen Afrikaanfche bloem Agnus Caftus Agrimonie Ajuin Akkeleijen Alantwortel Alaternusboom Alfsrank Aloë Alffem Amandelboom Ambrofia Ameos Andoorn Anemones Angelieren Angelika Anijs Appelboom Appel der Liefde. Arbutusboom Artifokken Afperfien Averone … Azedarachboom B, B Alem Balffemäppel Bafilikom: Bedftro Berberis Berenklaauw _ Berenöor Bergängelieren Berkeboom Bernagie Bertram wilde Bertratit Bieslook Biet Bietwortelen Bijltjeskruit Byvoet Bilzenkruit Bingelkruit Blaasnoot Bloem des lijders Boekeboom Boeltjeskruit Boksbaart Bonen In dit Boek begrepen. f Boom der kuisheit deslevens des doots Boommaluwe uit Provencé Beontjes Holwortel. Braambezijenboom Brafilifche Peper Bremboom Brionie Bruinelle Bruinette Buksboom Butterbloemen €: Elafterboom Chalotten Chriftus ogen Chichoreiworteleù Ciftusboom Citroenboom Colchicum Colutea 7 Corona Imperialis Cyprefleboom D. Adelboom Damaftbloert Datura Denneboom Deurwas Dille Dipkadi Diftel Donderbaart Dotterbloem Dragon wilde Dragon Drakenbloet Driebladen Drieverwige Violetten Duive kervel Duivelsbeet Duizentblad Duizentkoorn Duizent{choon Dulle kervel 2) Ikeboom Elzenboom Endivie Eppe Erten Effcheboom Ezelsmelk Ezula 145 19 197 197 E Alangiùm Ferula Filipendula Fluweelbloem ‚ Fylireboom f_ Aliga Ge Eik Ganzevoet Geitenblad Gelderfche Roos Gele Maluwe Genefta Geneverboom Gentiane Gladiolus Glaskruit Gods Genade Goutsbloemen __ Watergoutsbloerd Granaatboom Gratiola Grote Krok Guighelheil Gulde Appel H. id Agedoren Handetjeskruit Hanevoet Hartgefpan Haverëllcheboom Havikskruic Hazelwortel Hazenoten Hedyfarum met fchilden Hermodaktelen Hertstong Heul Hoefblad Hoelanger hoe liever Halwortel Boontjes Holwortel Hontskar(len Hontstant Hontstong H uislook Hulftbgom Hyacinth Hypokoon Hy{oop Benboom Ipenboom Ireas Izerkruit Jakobskruit Jalappe 137 ansbroot 39 Jasmynboom 43 Jenetten 138 Jobs Tranen, 209 |odendoorn sr En 179 Jufroumark 157 Vudasboom 40 Juffrouviole 103 Jujubenboom & K. r Aeskruit 303 ie Kaizerskroon 75 Kalfsvoer 119 Kamillen 134 Kamperfoelie 56 Kapperboom 38 Kardemomboom 69 Kardinaalsbloent 96 Karoten 163 Kars 555 Karfleboom 13 Karwey 173, Kaftanjeboom 19 Kattekruit 157 Kauwoerden 172 Keelkruic 56. Kervel 146 dulle Kervel 222 } naalde Kervel 220 Keule 1fo Kievitsaijeren go Kievitsbloem go Klapperrozen 82 Klimöp sí : Klokjes ros” Knopladk _ 159 Koeögen … 200 Kollebollen 8x Komkommers 17ó Komijn 173 Kondrille 132 Konftantinopolitaanfche blaem S4 Kool ve 164: Koornbloemen 83 Keornrozen 83 Koriander 174 Kornoelieboom 19 Kreeftkruit. Bo Krok 210 Kruisbezijenboom 59 Kruisbloem 140 Kruitje roer my niet 188 L. [Amp 217 Lathyrus 124 Lavas 152 Lavendel Tro Lauwerboom 37 Leeuwebekken 123 Lelien 76 van den Dale 56 Leverkruit 18r Lieuftrum $6 Lyfterbezijenboom 23 Limoenboom 6 Lindeboom zi Lis 85 Lombartíche Linizen ós Longkruit 303 kotusboom 47 RE G IS M. M Aagdepalm Madelieven Maibloem Maanvioletten Maert{che Violetten Malrove Maluwe witte Maluwé “gele Maluwe Mandragora Mankopbloemen Mansoor Marienfchoen Mariëtten Mariolein Martelaarsbloemert Marum Maftboom Mattikboom Mater Medika Meloenen Mispelboom Moederkruit Moerbezijebooimt Mollekruit Moly Mottenkruit: Munte Muskarí Myrchtisboom N. Aalde Kervel Nachtíchaye Narciffus Nardus Navelkruit Nieswortel Nigelle - Nipte Noteboom grote Noten kleine Noted ©. Gentrooft Okernoten Oleanderboom Olijfboom Onzer Vrouwen Mantel ‚Oranjeboom ‘Ornithogalum, Offetong Oyevaarsbek. Alm Papenhout Papen{choen, Parey Parrelkruit Paffiebloemi Paftinaken. Patich Patientie Peen 1e gele Peen ‘witte Peen rode Peen Peerdoorn A $ T ER. Penningkruit z4z | Renfeen 45 ‘eonienù % e Peperboom „19 | Peperwortel ond Pereboom 98 | Perfikboom ZIS | Perfikkruit nd Phalangium 204 | Bieter{elie 2C4 | Pylhout N ee, Pimpernoot | Prangwortel 180 Pruir boor 139 | Pfarmica ai Pyrethrum 180 é Ir À 8 126 Ualfterboom 121 Queeboom 139 Quendel 182 Ô 117 R. 29 Adijs Spaanfche R adijé Rakette 210 | Rammelatfen 140 Rapen ‚g | Rehaponticum 1: „Ridderfporen Penningbloert ‚ 183 Roomfche Netelen 113 Rozeboom izs, | Rozemarijnboom 157 Rozewortel Dj 15 |C Alade Saffraan Salie #84 | Salomonszegel 15 Salfa Parilla 32 Santorie 20 Saturet A zy | Saufeboom 6 | Scabiofebloent #18 | Scharley 153 Scheerling 132 Senegroen. Sint Jakobskruit Sint Jansbroot _| Sint Joriskruit 49 | Sifyrinchium 35 | Skammonium 139 | Skordium 16o | Skorzonera 133 | Sleutcibloemen 108 | Smakboom 163 | Smeerwörtel ‚f9z | Sorbeiboom 193 | Spaanfche Radijs 163 | Speerkruit 163 Spinagie 163 | Splith 163 | Sporkenhout $ó | Springkruie Ss, RE G I Stalkruit 208 | Veltäjuyn 118, Wilde Bertram “#68 Standelirutit z2o , Venkel 147 | Wilde Dragon 202 Starrekruit 97 | Venushair 279 | Wilgeboom 25 Steenruit 179 Kam 2:20 | Winde 4 195 Steenviolettei® î 100 Navel 183 Stekende Windé ‚195 Stokrozen 81 _ __ Spiegel 188 | Wintergroen, 113 Stokviolieren tot | Vijfvingerkruit 219 | Winterviole To Styraxboom zr | Vijgeboom ‚rr | WieeMaluwe — ets Suikerwortel 463 | Vijgeboon 127 | Wolfsmelk Is Sumachboom 68 | Vingerhoeden 106 | Wolfsworel 143 Surkel 148 | Violetren, vericheide foorten 938 | Wolleksuit 123 Swaluw wortel £ ziz | Viffelkruic 13t | Wonderbloem uit Peri 137 Synnauw zxr | Vlaskruit 125 | Wonderboom 126 Syringeboom t 48 | Vlierboom „27 | Wortelen nit 163 se Vogelvoet 118 | Wortel uit Pontus 193 T} Vokelaar ° 137 k FA marindboom ze Vreemde wilde Kers EN E. + Tamarifchboom 67 ER À 2e Y Soop 149 5e Spiegel 1 a zerlraik 207 erpentijnboom 46 Uyen 159 zerkrui 207, Thym „109 ‘Thlafpi 131 ú L. : Tydelozen zl 79 . EV Avelboont 3e kade 13 {V/ Almeetter 18r Zeepkruit 1gk Tunisbloema 95 Walnoten 15 | Zevenboom 3 en, Walftro 18: | Zeverzaat 177 v, Watergoutsbloemt 107 | Zonnebloem So f Akkaria 218 Waterlook 19o | Zonnewend pen So V Valeriane 179 ‚ Wijngaart 61 | Zonsdauw zog Varkensbroot 91 wilde Wijngaart 159 | Zùring 148 Veil ' 55 Wijnruit 178 Et & PRI V 1 E Staten van Hollant en weft-Vrieflant: Doen te meten, Al- zoo Ons vertoontis by Markús Willemfz. Doornik, Boekver- __‚ kooper tot Amfterdam, hoe dat hy Suppliáat mer groote moei- tenen koften hadde gedrukt zeker Boek,genaamt denKoninklijken Hovenier , aanwijzende de middelen om Boomen, Bloemen en Kruiten te zajen, planten > aanqueeken en woortteelen. Met konttige Kopere Platen vergiert, door D. H. Caufe: Als mede den,Nederlant(chen Hefperidés , of oeffeninge en gebruik van de Limoen, Orangie, en andere Boomen, met kopere Platen vergiert, door Jan ômmelyn, als te zien was in het exemplaar Ons geëxhibeerr. Doch alzo hy Suppliant beducht was dar yemnant he: vooríz. Boek mochte komen naar te drukken, en zulks zonde wezen tot des Supp!iants groote (cliade en nadeel, zoo keerde hy zich tot Ons, in aller oormoedigheitverzoekende, Onze gewoo- nelijke Privilegie en Oâtroy, om herzêlve Boek geduurende den tijt van vijftien naatt-komênde Jaren, in-dezen Lande alleen te mogen drukken, uitgeven en verkoopen, doen drukken, uitge- ven en verkoopen, met verbodt aan allen anderen, her zelve Boek In eênigerhande Talen , in ’t geheel of ten deel nate drukken, of elders nagedrukt in deze Landen re brengen, of te verkoopen: SO1S'T,dat Wy de zake en ’t verzoek voor{z. overgemerkt hebbên- de, en genegen wezende terbede van den Suppliant, uit Onze rech- te weten{chap „ Souveraine machten authoriteit den zelven gecon- fenreert, geaccordeerten geoêtrojeert hebben, confenteren „ accor- detenen oëtrdjeren midrsdezen, dar hy geduurende den tijdt van vijftien eer(t-achter-een-volgende Jaren, binnen den voor(z Onzen Landealleer zal mogen drukken, doen drukken, uitgeven , en ver- koopen. Verbiedende daarom allen en eenen vegelijken her zelve Boek,in eenigerhandeTalenin'tgroot of klein, in geheel of deel Bate drukken, of elders naargedrukt, binnen den zelven Onzen Larde te brengen,uit te geveh ofte verkoopen,op verbeurte van alle LR Get El de naargedrukte,ingebrachte of verkochte Exemplaren, en een boeté van drie honderr guldens daarenboven te verbeuren, teappliceren” een derde-part voor den Officter die de câlänge doen zal, een def» de-part voor den Armeu cer plaatze daarher cafus voogvallen zal en her refterende derde-part voorden Suppliam: ; Alles in dienver ande nochtans, dat Wy den Supplian: met dezen Onzen OËroye alleen willende gratificeren, rot verhoedinge van zijne fchade door het nadrukken van’t voorfz. Boek , daar door in eenigen decle vers {taan den inhoude van dien teauthorifteren, en veel min het zelvs oúder Onze proteltie en befcherminge eenig nieerder credijt, aan” zien of reputatie te geven, nemaar in cas daar in yets onbehoorlijks zoude mogen inflgeren, dea Sappliant alle het zelve tot zijnen lafte zal gehouden wezen te veranrwoorden, tot dien einde wel expreffelijk begeerende, dacby aldien hy dezen Onzen O&roye voor het zelve Boek zal willen ftellen , daar van geene geabbre- vieerde of gecontráheerde menrie zal mogen maken, nemaar ge= houdea zal wezen herzelve Oëtroy in *t geheel , en zonder eenige Omiffie daarvoor te drukken, ofte doen drukken, op poene van ‘het effect van dien te verliezen ; En ten einde den Suppliant dezen On- ‚zen confente en oétroye mogen genieten als naar behooren, laftem Wy allen eneenen vegelijken dien ’t aangaan mach , dat hy den Suppliant vaa den inhoude van dezen doen laren en gedoogen , ru- telijk, vredelijk en vollkomearlijk genieten en gebruiken, ceffe- rende allebelerfelstercontrarie. Gedaan in den Hage onder Onzen Groaten Zegele hier aan doen hangen , den 14 September, in ’t Jaar ons Heeren € Zaligmakersduizent zes hondert zes en tzevenitig. VAN ASPEREN. ter Ordermantie van de Staten, ‚ SIMON van BEAUMONT, | u Bericht voor de Boekbinder. len in malkander gefteken worden 3 als hier volgt : D E Figutén in de Koninklijken Hovenier , moeten niet van malkander gefneden ‚ maar twee heele vel: a Vel Figaren komen heel voor z Vel Figuren van Bloemen ennen gVel Figuren van Bloem-perhen == an a Folio 7 145 KONIN K- zi lidia MILERN (ETIENNE — ) (ie ie: zoek War OP IL c ry | Ze ’ Noort SAT NG GERMAIN AEN LATYE. eed mm ij Ol Zo EÀ ij KON) mri-beS zd.2 IR in LD AD TVN la : e+ repte Ér nie lade MW Tp Words” 4 Rabine En . ‚tf eter am f denn De af Lan aaneeenaElak! is Prem gE 4E IE en maf (If if TIEL if Hoge rde - Heer Prnee zwaa ragge ze = e PEREN Auwhrd 1 HN mage BEROOEN vs LUNA (FA Ma tn un en: Lik zals Hadera gt ORT ani fbd gl a a), hd DE ge E gijn, pen NEER nd Rr ED Ee en; AE ee er an er En Ee En yd ten 8 ï mam gd an ie a eme ee ee pees EL RE sh er ede, , oh Ì geac Ks 5 zl Ee ee nr \ * ABS Pi dd tf Ml, Caufe Schulp Ea Hd Ehm 3 er 4 : Ak “ies GE EN 5 Aj In 7 f bn a rake. e- sn serie drei n f k E ij en nete en dn ir en dn | A C: arftenpe IL. = \ If VIDS DD =S jj dd { a | 4 zr fi ei ee Tania in | DD LELIE . ( KI if Ur Ees des BEN Te dn Arkin EG ate ee NA vente AMD at EE Rei. EN Ve aai ED ND KONINKLYKE OVENIER. vnd noon ho Wij He B O M E N. /ì, Pen aj DAD d Ge ee APPELEB OOM. DEssg Y zullen, omeen aanvang inonz werk temaken, van onze vertheids $ gemene Appelboom, als de geen, die de meefte en kofte. flac Ig lijkfte boomvtucht voortbrengt, beginnen. Men kan zijn 5 geflacht bequamelijk in tween, in wilde en tamme, verdee- len. De tamme Appelbomen zijn veelderhande, welker Eessed vruchten , gelijk aan yder bekent is, verfcheide namen helsben. > Deftam is mátigdik , enechter niet zeer hoog „ maar tamelijk glad van gedaante, {chots. Detakken, die ziëh wijt en breet uitfpreiden , hebben rontächtige bredebladen’; die aan de kanten enigfins gekerft zijn. De bloflem, uit vijf blaadjes beftaande, is witächtig , en lijfverwig root. …-Deze boom , gaerne in zijn hout vochtig zijnde ,moet ineen vette, bruine Gront. et vochtige gront gezet, en dieshalven, zo hy in zandige, of kleiächtige aarde ftaat', met melten en befproejen geholpen worden Hy waft ook beter in een vochtige lucht, en die mariglijk kour is, dan in zeer hete landen. > Plúk, metde volle maan, een goede appel, die nietal terijp is, en bewaar. Aanteeling er cot dat de maan weêr vokis.” Neem'er dan de picten; of korrelen uit, en door zaet. läát hen wintdroog wordensen bewaar hen wel voor de vorft tot aan de naaft- “ Sbfnende Maert. Steek her dans vijf of zes.dagen nade volle maan, de diepte Ô Es een vingerbreer in d'aarde , wel-toegemaakt zijnde, ruim een voet van » halkander, en laat hen dus; opgekomen zijnde , drie jaren lang taan wallen. pleenr hen dai op, en finyd'erde geheele neêrfchietende wortel, tot aan de dovenfte zijdwortelen , af: Leg dan was, of een andere plaifter op de wortel, gaar hy afgefnedeniis , op:dat'er het fap „daar in zijn geheel leven beftaat, niet ie zou vloejen , zet hem dat; mer een afgaande maan „ter plaats „daar gy be- wert ende vruchten „-die?eraf voortkomen, zullen;-na dar zy behorelijk ‚ SEat zijn, zeer goet en ‘dubrzaam wezen. \ B | Wat ef Plantine Enting, Gedaante, Bavening. ‚het hindert niet aan debomen , fchoon zy in hun bloejen gefnoeit worden. Bei KONINKLYKE Wat deplanting aangaat ‚ maak; alsgy d’aarde te voren wel bereid en toe- gemaakt hebt, een kuil van vier voeten in’tront, entamelijkdiep. Doe enig puin opde gront, inde kuil, op dat her water te beter van de wortel zou afzinken : of anders , fnijd’er eenige takken in , en bemeft hem wel van ter zijden met twee kruiwagens van oude meft, met aarde gemengt. Deboom, dusingezet, en wel gedekt zijnde, zal zonder twijfel, zo hy goede wortel heeft, zeer groeizaam wezen. Laat ons nutot d'enting komen Neementen vaneen appelboom, die te voren vruchten gedragen heeft , en nu vol bloflem zal worden, (t welk men lichtelijk aan hun knoppen zal zien.) Snijd hen af in Februarius, (anderen zeggenin’cleft van December) een weinig voor de nieuwe maan, en leg hen ind’aarde, metde toppen boven uit. Ent hen daar na, op ’t einde van Fe- bruarius, of in ‘tbegin van Maert ‚ voor het eerfte quartier, op de ftam van een wilde appelboom, die alreê begint te knoppen. Men moet ook wel waarneemen dat men deze enten van dikke takken neemt,uit het bovenfte,of _ middelfte van de boom , naar de zuidzijde , daar zy meeft van de zon befche- nen worden , en dieshalven te groter-kracht en warmrehebben. Menlegt ookenten , gelijk te voren gezegt is afgefneden , omtrent de langte vaneen hant in d’aarde, daar zy lang goet konnen blijven, om nier alleenlijk in Maert, of April , maar ookin Maimaanten Junius tenten. Wantde boom, dan groter kracht hebbende , bewaart door zijn naturelijk fap d'ententebeter, en doet hen beter vaft groejen, en waflen , dan of men hen in de Maart daar opgezethad. Men moetookdeze, en alle andere enten , als zy beginnen te {chieten , niet meer dan een knop laten behouden „en d'anderen zachtelijk met de vinger afftrijken s op dat zy te krachtiglijker zou opfchieten , eneen beter boom maken. En hoewel men appelen op pruimftammen,pereftammen, queeftammen en op meer andere ftammen ent, zo komen zy echter beft met hun eige ftammen overêen’t welk naturelijkft is. Men ent hen ook op zwarte moerbefyeboomen, op dat d'appelen zeer fchoon en root zouden wezen. Men queekt d’appelboom ook aan door oculatie,het welk op nieugefchote takken, en jarige loten, of jonge ftammen, int left van Julius, gedaan word. D'appelboom wil in Februarius, met een afgaande maan , van zijn dode en al overvloedige takken gefnoeitsen ontlaftzijn. Maarindien het kout en vorflig weer is, zo kan men, om datde koude zeer fchadelijk voor de Bo- men ís, die onlangs gefnoeit zijn, tot in Maert, ja ook in A pril wachten: want Hier dient aangemerkt, dat men alle bomen, die men wel wil doen: groejen;, mer een waflende maan „ren als zy vol van fap zijn , ’t welk in dietijt meeft plaats heeft „ moet {noejen. De wortel word ook lichtelijk van miëren en wormtjesgeknaagt, «en verdorven. … Maar men kan dit voorkomen door de zelfde met verkensmeft; daar menfche pis onder gemengt is „te meften : want V'appelboom is geerne wan menfche pis befproeit,en om hem overvloedig in vruchten temaken „ zowindomdeftronkeenftuk loot, uit enige pisge genomêtt, maar neenthèt zelfde weêr wech , alsde boom begint te bloejg; . Indien hy quiijnt, zobefproei hem zorgvuldiglijk met menfche pis. De. boom is ‘dikwils onderworpen dar zijn vruchten, eer zy hun volkome rijpe heit bereikt hebben „lichtelijk afvallen; en omdit te verhoeden ; zal men ce rootfte wortelen ontbloten „ de zelfden open fpouwen , en een fteen daa, tuffchen leggen. Wyders, indien men deze, gelijk ook alle andere boomets. terwijl zy bloejen, voor de zwarte vliegen en rupfen, die in de bloemen ken men, wil befchutten, zo moet men een hantvol wijnruit, zo veel alflëm, ok ve: HOVENIER. : ook zo veel oprechte virginifche tobak te zamen, of alleenlijk een of twee handen vol van de zelfde cobak nemen,en dit mengfel,of ook de tobak alleen, ineen matige kerel vol water byna een half uur lang koken , en dit gekookte water deur een doek gieten, en daar mede de boom, terwijl hy bloeit, enige malen befprengen ; en dit zal veroorzaken dat de rupfen wel haaft zullen fterven, en de zwarte vliegen van de bomen afvallen. Deze boom bloeit in ’teinde van April, of in’tbegin van Maimaant. De vroege vruchten , te weten de zomeräppelen, worden in Auguftus rijp , en moeten dan geplukt worden , als hun {maak , verwe , reuk en zwartheit der pitten de rijpheit te kennen geeft. De winteräppelen, of de genen , die men voor de winter wil bewaren, moeten in't left van September , ja tot aan half October, met de hant geplukt en verzamelt, niet afgeftoten , noch afgefchud worden ; op dat men d'appel door zijn val niet zouquetfen ; en met de volle maan, en by droog weer. Men moet hen, een dag of twee daar na, met een fchone droge doek afwrijven ‚ en in een luchtige plaats naar “tnoorden, op een houte vloer, en niet op malkander gehoopt, leggen ‚en zo weinig, als ’tmogelijkis , roeren , en wel voor de vorf{t bewaren ; en dus zullen zy de gehele winter konnen duren. PEREBOOM, E Pereboom kan ook, gelijk d’appelboom, in twee geflachten, name- lijk in wilden en tammen, gedeelt worden : en gelijk men veelderhan- deappelen vind,zo zijn'er ook veelderhande peren,als Suikerpeeren, Rietpeeren, Bargemotten of foppige groentjes, Kaizerinnen , Goutpeeren, Saffraanpeeren, Giertepeeren , en meer anderen. De pereboom , die men hier inde hoven en tuinen heeft , fchiet hoger en groter op, dan d'appelboom, en krijgt deurgaens grote dikke ftruiken, en veel lange takken , die ren meeftendeel recht uit waflen „en zich niet zo deur mal- kander verfpreiden, alsdie van d’appelboom. Het hout is geeláächtig , vaft en dicht, en bequaam om daar opte {nijden. De bladeren zijn breetächtig , bovenfchoongroen, en onder bleker, enaan de kanten een weinig gekertft. Debloffem is wit ; en de vruchten, die ten meeftendeel beneden breerächtig zijn, en boven {mal toelopen, verfchillen ‚naar hun aart, zeer veel in groot- heit, geftalte, verwe en fmaak. Deze boom verêifcht een gemene gront, van natuur enigfins fteenächtig , met oude meftvan koejen en paerden,en met zant wel gemengt ‚ voorname- lijk zad’aarde ‚daar men hem in wil planten, hard , of van klai is ; een ope enluchrige plaats, en veel vochtigheit. Indiendegront, daarhy in gezet word, uit zijn eige aart vochtig is, zo moet men niet als oude meft van paer- deni gebruiken : maar indien de zelfde van natuur droog is, zo moet men al- leenlijk meft van koejen en varkens daar toe nemen 3 om dat de paerdemeft te heet zou zijn „en de boom zelf doen fterven, bezonderlijk zo deze meft op de wortelgelegt word ; daar voor men niet alleenlijk deze , maar alle andere bomen voorzichtiglijk moet bewaren, Tijt, Geflachte, Gedaante; Gront; Wat de reling door pitten, of korrelen aangaat, men moet daar ineven op reling. de zelfde wijze handelen, als van d'appelboom gezegt is. De pereboom word op een zelfde wij ze-en in een zelfde tijt, als d'appel- prantiag; boom, geplant „en waft echter langfamer op. Maar indien men deze boom, ofenige andere,van wat flach hy ook is,wil opneemen, en zonder gevaar ver- B 2 plan- Enting. Oculatie. 4 KONINKLYKE planten, zo moet men eerft met de nagelen der tiêe voorfte vingeren aande baft nijpen,en voelen of de zelve los, of vaft is. Indien de baft los is ‚zo kan de boom niet, zonder tefterven, getoert worden. Maar indien hy vaft aan zijn houtis, zo mag men de boom, gelijk ook alle anderebomen, met d'af- gaande maan, onbefchroomdelijk, zelfs in April, verplanten, dewijl hy dan weinig, of geen fap heeft. Dezeboom,dus opgenomen ,moetaan zijn top meer dari de helft afgenomen , en aan alle de punten van zijn wortel een weinig gefnoeit worden: Inhet planten moet men ook bezorgen dar d'aarde overäl aan-de wortel raakt ; op dat’er geen holligheit zou blijven : dewijl de wortel daar zou fchimmelen ; ’t welk aan de boom zeer fchadelijk zou we-= zen. Hy moet ook op gelijke wijze, doch een weinig dieper, weêr ingezet worden, te wetein, met de zelfde zijde, als te voren, naar de zon gekeert, voor de middag , met een afgaande maan „inzonderheitals zy boven d'aarde is, en in de maanden van November ‚December, Februarius, enn Maert. W yders é indien een van dusdanige, of andere botnen fterft ; zo moet men in de zelfde plaats geen andere, voor in het darde jaat, weêr inzetten. Dochindien men de plaats niet zo lang leeg wil laren „zo zal men d’aarde , daar in de voorgaan- de boom geftorven is, gantfchelijk wechdelvert, de kuil veel. groter in 't ront uitgraven, en met nieuwe aarde vullen, en met koemetft, die twee jaren oud is, wel deurmengen : want anderfins zulen alle de bomen, die men na mal- kander daar in zet, uitgaan en, fterven. Deze boom word ook, gelijk d'appelboom,bequamelijkftop zijns gelijken geënt ‚te weten op een pereftam, van een pit, of korrel voortgekomen, diein het voorjaar, met een afgaande maant van Maart; gezaait is geweeft, gelijk wy van d'appelboom gezegt hebben. Want gelijk hier in een rechte verëeni- ging der beide naturen gezien word, zo fpruit daar uit ook een Ímakelijker vrucht. Men moet ook wel waarrieemen dat men d'enten „ die nieuwelijks afgefneden zijn „ niet terftont weêr inzet ; vermits zy zwellen eer zy gevat hebben , en daar door hun naturelijk vocht verliezen , en dieshalven allengs verdrogen. Men moet’ook geen ent op een jonge boom zetten, zo de zelfde niet een jaar te voren gezet heeft geweeft. Wantalshy te voren wortel heeft gefchoten,zo neemt hy d'ent betéf aaldie ook daar na krachtig hlijker groeit, en bequamer vruchten geeft. Wyders, hoe de ftam korter, en nader aan de gront is, hoe d'entbetet dyd, en fterkér word. Voorts heeft men in d'enting van deze boom op het geen te letten, dat van d’eneing des appelboomsgezegt is 3 dewijl deze twee bomen zeer wel in natuut overëenkonten. Sommige perebomen worden hier in ’t lant ooktwee mälenpeënt. Alsmen verfcheide peren op eén boom wil enten , zóisbefl dat men Zomerpcef op zomerpeer, en winterpeer op witter peer ent;dewijl de zelfden in dezer voegen beft dijen. Wyders, indien menenten nat andère plaatfen wil zenden „ zo moet men hen in friffche potäarde, in een raap, of in een doos met nat zant fteken. Men doet deze Oculatie in't left van Julius , of in’t begin van Auguftus, op jonge loten, die by de wortel, of aan de {tam uitgelopen zijn,een hanrbreet d'eenbovend’ander , of zelfs op jongeboomtjes, van pitten of kortelen voortgekomen , die of hun hartwortel noch hebben, ofalteê daar af berooft zijn, 't welk veel beteris; vermits dézen veel groter en fchoonder vruchten geven; in voegen dat, als zy vat gekregen hebben, en in het volgende jaar beginnen uit te fchieten, boven , tot vp de breette van éen vinger aande hoogfte oculatie, afgeneden worden, zonder dát men enige andere loten daar aan laat blijven ; vermits zy anderfins het voedfel haar zich zouden trekken, en d'oculátie daar af beroven. | En 3 Men HOVENIER. 5 Men moetdezeboom alle vier of vijf jaren op de wortel ontbloten ‚ en ravening. zuiveren ‚en met goede aarde en meft weêr toedekken , vermits hy daar door weldyd, en goed voedfel krijgt. Indien zijn peren fteenächtig zijn, zo moet men de gront aan de wortel opdelven , de fteentjes uit d'aarde verzame- len en wechneemen „en in de ftam , naaft aan de wortel , een gat boren, en een wig van beuke of eeke hour daar in flaanof de wortel mert droeffem van goede oude wijn befproejen. Men moet hem in’t voorjaar van zijn mofch ‚en van zijn andere vuiligheden aan de bat zuiveren, en in Februarius;mer d'afgaande maan , van zijn dorre en overvloedige takken fnoejen, en voorts op gelijke wijze daar meê handelen , gelijk wy van d’appelboom gezegt hebben , niet alleenlijk in het affnijden van zijn hartwortel , maar ook in’tbefprengen van zijn bloflem, tegen de zwarte vliegen en rup{en. De peren worden in drie geflachten gedeelt, in-vroege , fpade „en winter- peren. De pereboom bloeit, gelijk d'appelbooms; in’tleft van April, en ook in ’teerft van Maimaant. De vroege peren moeten in Julius en Auguftus, de fpade in September , en de winterperen al diepin de herfft. geplukt wor- den; te weten,in droog weêr , en metde hant; opdat zy door de val niet ge- quetft zouden worden „ en daar beneffens met de volle maan ‚ inzonderheit de winterperen, die dan veel duurzamer zijn ; {makelijker worden , en eerft hun rechte aart en geur bekomen, als zy eenige malen de nevel, en een wei- nig rijp gevoelchebben. Zymoeten ook, gelijk d'appelen, in een droge en luchtige plaats bewaart, en niet op malkander gelegt worden; om daar door niet alleenlijk de-winter , maar ook de zomerperen lang goet te houden. QU E EB O0 O0 M. M En vind drie geflachten van deze boom, Queeappelboom, die als het mantietje , Qgeopeerboom ; die-als het wijfje aangemerkt word, en = wilde Queebóom. Doch van deze lefte, als wild zijnde , en niet tot de hoven behorende, zullen wy hier niet fpreken 3- gelijk wy ookalleandere wilde bomen met henalleenlijk te noemen, of met gantfchelijk van hen te zwijgen ‚ voorbygaan. \ De Queeboom is niethoog ‚ maar ten meeftendeel zeer laag. Deftamis mer een ruwe fchors overdekt, die fomtijts enige fchelferen afgeeft. Hy heeft veel takken , die „gelijk de genen van ueel andere boomen , zich wijd en breetuicfpreiden. Zijn bladeren zijn rontächtig, aan de bovenfte zijde groen en glad, enaand’onderfte wit en zacht , de welken anderfins de genen van d'appelboom wel gelijken: De bloflem is purperächtigh van verwe, met wit gemengt. De vrucht , die’,: volgens zijn geftalte, in Queeappelen en Queeperen onderfcheiden word,is-byiten met dunne en zachte wol bekleed. Defchil zelve is goutgeel van verwe. De kernen, of zaden leggen in 'tmid- den, gelijkdie vand’appelen en peren, en zijn in velletjes befloten. De qüee- appelboom’, of het mannetje heeft veel dunner ftam , dan het wijfje, en zijn vruchten tmeer gerimpele ; die ook meer teuk afgeven „en droger en geelder van verwe'zijn. « De veuchten van de wilde queeboom zijn veel harder van vleefch, en hebben echter een zeer goede reuk. De queeboom, zo.wel de geen, die appelen, als-die peren voortbrengt, ver- eifcht een vochtige en welgemeftesgront , die eerder favelig dan kleiächtig is; een getemperde lucht, en luchtige ope a: ‚en zeer veel vocht in droge User 3 : en Vruchten; en hun tijt, Geflacht, Gedaante. Gront: Teeling. Ies tanting. Enting. — Havening. Vruchten , en hun tijt. Geflacht. Gedaante. 6 KONINKLYKE en warme tijden. En dieshalven worden zy hier te lant deurgaans aan de kanten der hoven, en aan de floten geplant, en by droge tijden noch dikwils met water befproeit. Hy word, (gelijk van d'appelboom gezegt is) van pitten, of kernen, inde Maert gezaait, en dus drie of vier jaren lang ongeënt gelaten. Hy word van wortelfpruiten , en ook van takken geplant. Maaralshy van wortelfpruiten geplant word , is-hy zo groeifaam dat hy in het tweede jaar vruchtdraagt. Dochals hy vantakken geplant word , zo ishy niet zo voorbarig. Sommige willen dat men hem in November , of in Maert ; me de waflende maan, zal planten: ’t welk van anderen weinig geacht word; om dat zy hem in Januarius, of in Februarius, als het hout gefloten is „in d'aarde zetten. Hy word hier te lant ten meeftendeel op doorne {tammen geënt: maar ‘cis veel beter dat men hem op zijn eige ftam ent,en noch beter op de genen; die van zijn eige zaat en kerne voortgekomen , en van zijn hartwortel (gelijk wy van d'appelboom gezegt hebben ) berooft is. Deze enting dient metde waflende maan van de Maert te gefchieden. Deze boom moet , als het weer droog is, dikwils befproeit worden: en indien hy, by gebrek van vochtige en waterige gront, in droge ,fteenächtige, of klaiächtige aarde gezetis, zo moet men hem dikwils met water re hulp komen , jaomgraven , en omde wortel openen, op dat de vochtigheit vande nacht totaan de wortel zou deurdringen. Indien men ziet dat deze boom quijat, zomoet men hem met de grontfop van olie , daar even zo veel water onder gemengt is, of met ongelefchte kalk en krijt , met water getempert, befproejen. De vrucht moet met de volle maan in Oktober, als de nevel valt, en de fchil goutgeel (het teken van zijn rijpheit) geworden is, by helder en droog weer metde hant geplukt , en met een fchone droge doek van zijn ruigte en wol- ligheit gezuivert, in droog zaagfel , of zant , of ook in gekapt {tro , en ineen droge luchtige kamer gelegt worden, Zonder echter malkander te raken ; ver mits zy anderfins niet alleenlijk malkander aanfteeken , maar ook d'andere vruchten, daar zy by gelegt worden. ORANJEBOOM ;LIMOENBOOM, en CITROENBOOM. Ewijl deze bomen zo in d'uitterlijke gedaante, enkrachten der vruch- D ten , als in hun havening grotelijks overëenkomen , zullen wy de zelfden hier gezamentlijk befchrijven. …- 5 Zy worden in drie geflachten , Oranjeboom, Lémoenboom ‚en Citroenboom onderfcheiden. rd Te ner Deboom , daar d'oranje appel aan waft,is niet zeer groot „enheeft groene takken, die fomtijts met enige doornen:bezet zijn, De bladen zijn gelijk die van onze lauwerboom , langwerpig breet, dik, groen en effen, en aangenaam vanreuk. Debloflem is wit, en geeft een zoeteluchtaf. De vrucht is ront, gelijk onze gemene appelen. Defchil van deze vrucht is hoog goutgeel van verwe, en éen weinig gerimpelt, en ruw, en tamelijk dik. De Limoenboom ís ook.niet zeer groot; en omtrent van de zelfde hoogte; alsd'oranjeboom. Zijntakkenzijngroen , en doornächtig , ende bladen | gelijk en HOVENIER. vk gelijk dievan de lauwerboom. De bloffem is wit, gelijk die van d'oranje- boom, maar niet zoaangenaam van reuk. De vrucht van deze boom islang endik; doch niet zo groot als de Citroen. Defchil van deze vrucht is geel, zoet van reuk , niet zeer dik, en met deurfchijnig vleefch , dat zeer fappig is, verzien. | ve De Citroenboom is;omtrent van gelijke hoogte. Detakken zijn , gelijk die vand'oranjeboom „ ook meteen groenefchors bedekt ‚ en fomtijts met doornenbezet. Debladen komen met die van d'oranjeboom overëen. De bloffem is enigfias paersachtig , uit welks midden enige dunne draatjes voort- fpruiten. De vrucht, die veel groter dan de limoen is, word met een gour- geele fchil bedekt, die zeer aangenaam en lieffelijk van reuk is, daar een hard en witichtig vleefch onder verborgen is ‚ ‘t welk een deurluchtig merg met aangenaam zuur fap vervult, in zich begrijpt. Dekernenleggenhierendaar e verf preid. 3 Degront, daar deze driederhande bomen in gezet zijn , moet beftaan uit Grons, grof zant, van zijn zoutigheit berooft , uit driejarige fchapemeft, tweejarige paerdemeft, eenjarige hoenderdrek „ en goede fijne, of kleingewreve veen- aarde, van yder omtrentevenveel „ behalven van het lefte , daar af men her dubbelt moet hebben; Dezeftoffe, dus gemengt, en wel-deurarbeid zijnde, moet de gehele winter deur bevroren zijn , en in deze tijt vijf of zes malen omgeworpen, en wel deurgefpit worden. Zy worden hier te Lant ook van pitten, of kernen geteelt, die men in mai- Teeling. maant ‚of daar omtrent, varfch uit derij pgeworde vruchten neemt,en voort vier vingerbreet diep ind’aarde ‚ met het fcherp omhoog in potten fteekr. Men weckt ook eerft wel de pitten of kernen in lauwe melk van koejen , of van fchapen , daar men ; indien men hen zoet wil hebben , kandyfuiker in doet: Sny; in April, met het afgaan van de maan, de top van een der voornaamtfte Planting: takken van deze bomen, die een effe en weke fchors heeft, omtrent een halve voerlang , fchil de zelfde aan ‘t onderfte einde twee of drie vinger breet , en niet veerder ‚en behou het bovenfte einde van dezetak ongequetft. Steek hem , met het gefchilde einde, ruim op de helft in bereide aarde, en verzorg hem wel van behoorlijk vocht „op dat deze plant te beter zo van boven als van onder mag uitfpruiten, en toteen nieuwe boom opwaflen. Uit Genua, Liflebon, enandere plaatfen daar omtrent worden ook veel bomen herwaarts gezonden, daar men de ruigte affnijd „en de ftammen dan in de voorgedachte aarde plant, ende zelfden, zo zy in’t overvoeren enigfins droog geworden zijn, met zoete melk, of met honig-water zachtelijk met een {pons, of doek waflchen , om defchors week temaken , op dart de zelfden te beter zouden groejen. Men kan deze bomen ook door afzetting, inlegging, afleiding aanqueeken, Afzetting; te weten opdeze volgende wijze. ‚Neem een aarde pot, acht of negen duim, Inlegsing. breet hoogen een halve voet in zijn middellijn wijt, meteen opening of kerf var een vingerbreet, daarin ‚ die van boven tot op een vinger breeraan ’t on- derfte vande pot ftrekt.… Zer de zelfde vaft of inde bak, of kas, daar de boom in ftaat, of daar buiten. “Neem dan, met de volle maan, een der langfte rakken vandezeboom (om de-kroon van dit gewas te minder te fchenden)) drie, vier, vijf; of zes jaren our zijnde , en prik met de punt van uw mes deur de fchors tot in’c hour veel gaatjes rontömdezetak , op de langte van drie vin- Ree breet, ydergaatjeomtrent een ftrobreet van malkander, ter plaats, daar eze tak in d'aarde geleid zal worden, die men, deur deze opening , terftont in Enting. Oculatie. Havening. 8 KONINKLYKE in deze kleine pot zal brengen. Men zal de pot mer bereide aarde vullen, en d'aarde fomtijts met regenwater , daar toe bequaam gemaakt zijnde, be- {proejen, en wel vaft binden, op dat hy door geen winden bewogen zou wor= den. Zo haaft als men bemerkt dat deze tak , dus ingelegt zijnde, wortel fchiet, Ct welk in korte tijt gebeurt) zo {nijd men de zelfde, binnen’s huis ftaande, met een volle maan van Maert of September af ‚en laat hem noch een jaar in de zelfde porblijven , eer hy verplant word „ op dat hy te beter zou groejen. 3 Deze bomen worden bequamelijk in’tleft van Julius, gelijk ook in Mai. maant , (volgens d'ervarentheit, diemen daaraf heeft, even voor de volle maan, op wilde ftammen, yder ten minften twee vingeren.dik, en van alle hun takken ontbloot) op hun eige geflacht, doorafzuiging geënt. Deze enten , in hun nieuwe tam gevat zijnde, moeten met de volle maan van Au- guftus, of September afgefneden, en de takken, daar men hen af{nijd, met was wel toegedekt werden. Deze enten konnen geen andere enting , dano hun eige ftammen lijden: in voegen dat de genen zich grovelijk vergiflen 5 die hen op lauwer, moerbeye ‚appele, pere, of granaatäppele bomen enten; daar op zy nooit wel dyen. Zy lijden ook geen enting van enige andere vruchtbomen. ”tIs dan beft dat men yder op zijn €ige geflacht ent, hoewel men dikwils voorfpoediglijk de limoen op decitroen zet 3 vermits men by ervarentheit bevind dat de vrucht daar af beter gevoed voortkomt ‚ om dar de citroen overvloediger van vrucht is , dan de limoen, Deze ftammen worden ook, drie of vier jaren oud , en omtrent een halve duim dik zijnde,in Maimaant, Junius en Julius,een wein ig voor de volle maan, by droog weer, geoculeert ; en men moet voornamelijk wel toezien dat men de takjes, daar meê deze oculatie gedaan word, van ront hout neemt. Deze bomen moeten jarelijks in de Maert , meteen afgaande maan , van hun verdorve en al t'overvloedige takken tot aan ’t leven befnoêit en gezui- vert, endetakken, daar men dit onruim afgefneden heeft , met was gedekt worden. Men moetookindezelfdetijtd'aarde, daar zy inde potten, of bakken in ftaan „tot op omtrent een halve voet van de (tam af, zelfs tot aan de wortel, ontbloten , en d'oude aarde wech delven , en jarelijks-met nieuwe aarde, in dier voegen bereid, gelijk wy hier voor getoont hebben, verzorgen. In Julius moet men hen alle hun kleine al t'overvloedige vruchten afneemen; en hen niet meer laten behouden, dan zy bequamelijk konnen voeden. Men vervarfcht hen in Maerc, gelijk ookin April , merlaau zuiver regenwater; daar in men ook wel oprechte virgimifche tabaksbladen een weinig mag op- koken 3 ’twelk deze bomen verquikt, enfchoonder verwe aan de vruchten geeft. Doch dit water moet niet boven d’acht dagen out wezen , daar men wel een weinig fchape meft in mag weken ; ’twelk het water te beter maakt. Dezebomen konnen ook in Ápril ‚ met een afgaande maan , voor de middag, inde voorgedachte toebereide aarde verplant worden. Men moet hen ta- melijk hoog zetten ‚ op dat de zon hun wortel te beter zou konnen verwar= men , en opde bodem vande pot, of houte bak zuivere tweejarige kleinge- maakte paerdemeft, mert een weinig eenjarige hoenderdrek gemengt, tot op de hoogte van drie vingeren breet , leggen. Mendientook jarelijks, in Ju- nius , twee vingeren breet onder d'aarde „een weinig van deftam af, honigraat te leggenydie allengs zal fmeltenen, tot aangenaam voedfel van de wortel ver= ftrekken. Indien men deze bomen van het fchadelijk ongedierte wil bewa- ren „dat hun bloemen ,bladenen jongefcheuren grorelijks verderft, zo moet men hen van boven met regenwater „ daar tabak ‚een weinig al{lem en wijn: El: ruik Er ä E HOVENIER. 9 tuit te zamen ingekookt is, begieteù , en flof van tabak daar óp flrojen ; tr welk dir ongedierte van deze bomen afdrijft, zonder dat zy 'er ooit weêr by zallen komen, zo men op de gront, rontom de ftam , een ring van drie vinge- rên breet, en een vingerbteet hoog, daaroplegt. Wyders, neem duivemeft, of fehapedrek, die niet t’out is, zo veel als gy begeert, of van beide even veel. Doe dit ineen glas, zethet in de zon; en giet’er. regenwater op 5 de kracht daar af zal in dit water trekken. Neem daar na het water weêr daaraf , en doe’'er een weinig regenwater by ‚ daar een weinig fälpeter vierëntwintig uren lang in geweekt heeft , befproei daer na deze bomen fomtijrs met dit water ; en gy zulr niet alleenlijk een‚groter. drijvende kracht in hen bemer- ken, maar ook bevinden dat zy van dir ongediert niet befchadigt zullen wor- den. Ia’tvoorfte van Maimaant, naar dat de tijt bequaam is, wotden zy met een betrokkelucht, of by regenáchtig weer, buiten in d'ope lucht gebracht, en in éen warme plaats, die tegen alle noorde winden befchurt is, gezer, om van ’s morgens vroeg , tot diep in de namiddag vande zon befchenen te kon- nen worden. Men moet hen echter in d'eerfte twee weken voor de fterke middagzon befchutten, dewijl der zelfder here flralen zeer {chadelijk voot hen zijn. Doch indien zy, noch in de ftove ftaande, tot de lucht en zonne- fchijn deur d'ope venflets gewent zijn, zo zal de zelfde niet zo nadeelig aan hen Diesen Indien ‘tin de tijt vän hun buitenzetting niet regende, zo moe- ten zy met regenwater , dat een dag láng in de zonnefchijn geftaan heeft, be- fproeit worden. Men moet in Junius, en voorts,zo lang, als zy buiten ftaan , alle veertien dagen de bomen omzetten , of vant zuiden naar ’t noor- den drajen, en hen met deze volgende vocht befproejen. Neem {chapemeft;, en een weinig minder koemeft, en een groot deel zemel van tarwe meel, doet dit gezamendlijk in een‚vat, doe ‘er regenwater op, zet het in de zon, en roer het dagelijks twee of drie malen om. Maak , zes vingerbreet van de tam af, een gruppel, en giet daar wekelijks twee, drie of vier malen van deze vocht in, naar datde droogte groot is; (vermits zy her geheel jaar deur veel voch- tigheir verëiflchen ) en dek de gruppel weêr met oude paerdemeft: In't left van September, of in O&ober, naar gelegentheide des tijts, worden deze bomen weêr onder dak gebracht ‚ ineen luchtige plaats, naar’ zuiden ge- keert, zonder met hun takken , of bladeren ergensaanteraken , en met fchoon en droog weer : want indien zy natingebracht wierden, zo zouden de vruchten en bladen afvallen. Men laatin’teerft de veinfters by nacht en dag open flaan ; ‘ten waar’er een felle koude wint waaide. Men moet hen danook , naar verëifch van tijt, met het voorgedacht tabakswater, of liever met her water „ daar duive- en fchapemeft ingeweektis, befprocjen; t welk hen veel groeizamer zal maken. In November moêt men de veinfters by dag en nacht gefloten houden ; doch hen echter, als de zon fchijnt „by dag ope- nen. Men befproeithen dan voor’tleft , totaan Februarius, ‘ten waar het zeer nootzakelijk was , met laau regenwater. In ‘tr midden van deze maant begint men om d'andere dag een vuurtje in de Kaghel te ftoken , doch alle dagen , indien betkouder word. In Decemher en Januarius moet men alle dagen eens vuur ftoken , en als het hard vrieft twee malen , ‘suchtens en ‘savonts, en de veinfters wel dicht toemaken. Indien het zeer fel vrieft, zo zal men drie malen in vierëntwintig uren ftoken , op dat het altijt warm in deze plaats zou blijven, en de vorft buiten gehouden worden. Doch indien het weinig vrieft, zo is ’t genoech om d'andere dag vuurreftoken : want alte grote warmte is fchadelijk voor deze bomen ; en dus zal men met (token ten lang{ten tot aan half Maert voortvaren. Men befproeit hen in Maert : Weet Lo KONINKLYKE weêr met laau tegenwater, en doet, als’t mooi weet is, de veinfters by daag open , op dat de lucht in de kamer zoufpelen. In April laat men, zode plaats naar 't zuiden open legt, gelijk verëifcht is, de veinftersby dag en nacht open ftaan 5 op dat deze bomen te beter tot de lucht en zon zouden gewen- nen. Maar in Maimaant laat men de veinfters altijt open blijven, tot dat men de bomen, gelijk gezegtis, in d'ope lucht geplaarft heeft. Wyders, indiert men bemerkt dat deze bomen , gelijk ook meerandere , aan ’t quijnen geras ken , zo zalmen by hen een pot met zoete melk zetten , en een lange wolle lap , drie vingeren breet , mer het een einde daar in doen, en het andere einde by deftam neêr laten hangen. In dezer voegen zal de melk langs deze wolle lap naarde worteltrekken, die, door deze vocht verfrifcht „ weêr nieuwe kracht aan de boom zal byzetten. : Vrachten Deze bomen hebben geen bepaalde tijt in hun vruchten voort te brengen; en ben HE paar de zelfden worden zonder bepaling van tijt, enals zy rijp zijn „ afge- plukt : in voegen dat men, in een zelfde tijt aan een zelfde boom bloffem ; gezette, halfwafle en volwafle vruchten zier. GRANAATBOOM. Geflacht. E Granaatboom word, gelijk alle andere bomen, in twee Geflachten ; D in wilde, entamme, gedeelt. Detamme, die alleen in hete landert vruchten draagt, heeft enkelde en kleine bloflem. Maar de wilde Granaatboom balauftium genoemt, kan bequamelijk in driederhande flach onderfcheiden worden , namelijk in zodanige, die dubbelde fcharlake, die: dubbelde witte, en die dubbelde gele bloemen dragen. | Gedaante. «… Dezeboomis zeer laeg, met tedere dunne takken, die met enige kleine doornen zijn bezet, daarfmalle bladeren , die van de myrtusboom gelijken de, aanwaflen , en ‚yder op zijn eige fteel ftaande, een zeer aangenaam groert vertonen. Langs deze takjes komen de bloemen voort, die, uit zeven blade. ren beftaande , een aangename verwe aan’t oog vertonen. Gront, Hy bemint een goede gemene aarde, die met twee delen zant , twee delent paerdemeft ‚drie delen oude koemeft, drie delen veengront, en met een deel jarige fchapemeft wel deurmengt is. Teling, Detafnmie granaatboom, die hier te lände zeer zelden vruchten draagt „ word van pitten, of korlen aangequeekt, die men eerft vierëntwintig uren lang in zoete melk moet weken, en, dus lang geweekt zijnde, in April, met een volle maan , een vinger diep, in de voorgedachte bereide aarde fteken. Deze korrelen , uitgefproten zijnde, worden in de nazomer opgenomen, ent yder in zijn eigen pot, of bak gezet. Planting. __Debaluffia, of wilde granaatbomen worden van loten, omttent de gront uitgefchoten, en twee of drie jaren oüt zijnde,aangequeekt, die men in April, - omtrent een voet lang, affnijd, en, gelijk d'angelieren, ten halven infnijd, en het tweede jaar daar na, als zy wortel gefchoten hebben ‚met een afgaan- de maan van April, in potten verplant. Hevening. De Granaatboom veréëifcht een warme en luchtige plaats, die wel voor de zon bloot ftaat, en voor alle koude oofte en noorde winden befchut is, zo veel vocht, dat zy in de zomer byna alle dagen met regewater , dat in de zon- nefchijn laauw geworden is, befproeit, of door middel van een lapje laken , in dusdanig water hangende, gelijk wy van d'oranjebomen gezegt hebben, bedropen wil wezen. Deze boom, hoewel tamelijk hard van natuur ‚ moet echte HOVENIER. LI echtet in ’t begin vanOétober binen ’s huis gebrachrt,en in een plaats, die niet al te warmis „gezet, en gedurende deze tijt, met matige laauwe vocht onder - houden worden3 dewijlhy, van zijn bladen ontbloot; nietzo veel voed fel, als in warmer dagen, behoeft. Men moet hem ook niet voor half April; meteen zwoele regen, in d'opelucht brengen , enin de nacht vóor de kou-= dedekken ‚en in yder voorjaar, in’tleft van April,met een afgaande maan, van zijn dode takken zuiveren, en ten meeftendeel van zijn nieugefchote hout ontbloten, of met een {chaar fcheren ; dewijl hy anders weinig ofgeen blaemen draagt, die door dit nieu hour van hun voedfel berooft worden. VYGEBOOM. “ E vijgboom word in twee geflachten , in wilde, en tamme; gedeelt; jp en de tamme in twee bezondere verdeelingen onderfcheiden , te we- 7 ten in vygebomen met witächtige, en mer blaauwe vruchten. De vygeboom waft hier te lant fomtijts tamelijk hoog op, en is met een ru- wefchors bekleed. De {tam van binnen is wit; voos en licht, en de takkenter zijden zijn vanbinnen met merg gevult. De bladen zijn enigfins dien vande wijngaartgelijk; maar donkerder groen. | Hy veréifcht een goede bequame gront , die uit vier delen van gemene aar= de, uit twee delen tweejarige paerdemeft, twee delen oude koejemeft, een deel jarige hoendermeft, en twee delen zant beftaat, en zonder enige zou- tigheit wel door malkander gemengt is. Hy is gaerne in't gezelfchap vande wijngaart ; en men befpeurt een wonderlijke overëenkoming tuflchen beiden.s os rep ei pee, î Hy word in deze landen niet dan door jongeloten, by de wortel uitge- fchoten , aangequeekt, de welken met een afgaande maan van April van d'oude flam afgenomen, en in d'aarde gezet moeten worden. Deze loten worden dikwijls op het einde gekneuft, daar men een koorntje, of klein fteentje in fteekt. | Hy verëifchteen opelucht, en een warme plaats, die voorde zon bloot ftaat, endoor een heining, of muur wel voor de gure winden befchutis. Hy wilin de fomer gaerne befproeit en bewarert zijn, en hoewel hy lang in 't le ven kan blijven, zo kan hy echter zeer zwarelijk in dezelanden de koude vande winter, de fcherpigheit van ’t {neeuwater , en de nevel en fterke win» den verdragen. Men moet hem dieshalven in ’t left vanOctober, vroeger of fpa- der, naar de gelegentheit van ’t weêr , aan zijn wortel een voet hoog, en twee in’t ronde, met droge turfmollem wel dekken, en van onder tot boven zeer dik met ftroo omwinden, en ook niet voor in’tbegin van April, naar gele- gentheit des tijts ‚ weêr openen. Men kan ook gevoeghelijk aan d'een zijde wan deze boom d'aarde ten deel wechneemen , en de ftam gant{chelijk neder- buigen, en meraarde , of met doppen van boekweit, of met hennipfchijven, en daar na met ftro , of paerdemeft bedekken ‚ en dus onbefchadigt bewaren, ja dikwijls zijn onrijpe en kleine vruchten oùgefchonden behouden; hoe- wel hy dan ook fomcijts „ inzonderheit door de lange vorft „door de muizen; en door andere ongelegentheden,grote fchade lijd. En dieshalven word voor beft gehouden dat men hem meê in potten, of in houte bakken zer, en 's wins Gellacht; Gedaânte? Gront; ; Plantig: Havening; ters in huis brengt, en niet, dan half April , meteen zwoele regen weêr bui. tenzet. În dezer voegen zal men jarelijks volkomerijpe, en zeer {makelijke vruchten daar af bekomen. Men diëht hem in de herf{t met duivemeft te me- ften; ’t welk veröorzaakt dat zijn vruchten veel vroeger rijp worden. Ins C 2 … dien Vruchten en hun tijt, Geflacht} Gedaante, — 12 KONINKLYKE dien hy ván miefen, of ander ongedierte befchadigt word ‚ zo bêftrijk de ftam met rode aarde, butter en teer enindien hy zijn vruchten ontijdiglijk laat vallen , zo boor in deftam, niet verre van de wortel, een gat, en flaeen. pen daar in, of hak met een bijl in de {tam , als-de bladen beginnen uit te fchie= ten. Sommigen begieten de wortel met water en pekel te zamen gemengt. Deze boom bloeit in maimaant; maar zijn vruchten houden geen zekere ordening : want fommigen wotden in't eerfte jaar rijp , en-d'anderen in’t volgende jaar , zo zy de winter over aan de boom goet blijven: MOERBESYEBOOM. witte, en d'ander zwarte befyen draagt. Deze boom fchiet in dezelanden tot éen matige hoogte op; eri de ftam , die deurgaans dik, en met een ruwe fchörs bedekt is, verfpreid zich in veel takken ter zijden af. De bladen zijn bfëet „doch lopen voor fpits toe, en zijn aan de kanten gekerft. Hy draägt , inplaats van bloetnen, wolle katjes. De vrucht beftaar uit zeer veel kleine befyen, die als te zamen ges ) M En vind van deze bomen tweederhande {lach , van de welken d'een “fmolten zijn , en zeer wel in gedaanté de vrucht vart de braamftruik gelijken. Gront. Teling. Planting. Hy is bleekgroen, terwijl hy onrijp is; maar, rijp geworden, zwart van ver= we, (uitgezondert de wiete befyen ) en met rood fap vervult. __Hy verëifcht een gemene mullige, droge en welgemefte gront, warme plaatfen, een ope en warmelucht, en weinig water. Hy word van zaat aangeteelt „ maar groeit dan zeer langfaäm, en heeft wel “tien of twaalf jaren tijts van node, eef hy vruchten voortbrengt. “Hy word op driederhande wijzen voortgeplant. Vooréerft door jon- ge fpruiten, die, by de wortel vitwäflende, in de Maert, met de volle maan ingelegt, en met aarde aangevult worden, en dan zeer bequamelijk _ wortelen fchieten. Deze loten, twee jaren out zijde, moeten niet inde Eating. Havening: Vruchten en hun tijt; Herfft, maar in de Maert , met een afgaande maan, des voormiddags, verplant worden. Ten tweeden door jonge loten, die, in Maert, of in Apfil meteen volle maan afgefneden, in een donkere plaats in d'aarde ingefteken, en dik- wijls met water befproeit moeten worden, en dor deze mitddel lichtelijk wortel fchieten. „Hy word ook door middel van enting op een kaftanjebooin, of op een wil- de pere- of appelboom ; voortgeplant 3 en dan word de vrucht bleek , en ver= lieft zijn naturelijke verwe. Op dat deze boom re beter voor ’t aanftaande zou groejen , zo dient men. in October zijn wortel ontbloten, en de zelfde met moer van oude wijn ; of vârfch offebloet te bevochtigen ; en dan heeft men zeer fchone vruchten daaf af te verwachten. Indien men met defpade in een der grootfte wortelen tot opde helft infteekt, zo zal hy daar een knobbel maken, en veelvoudiglijk bitfpruiten. Hy kan de koude van de winter tamelijk wel verdragen , hoewel hy door de hatde en langdurige vorft fomrijts grote fchade lijd, en fomtijcs geheellijk fterft. Rf _ Hy islangfaam in zijn bladen en bloffem voorttte brengen,te weten in Mai- fhaant , alsde koude gantfchelijk voorbyis. Zijn vrucht, die in deze landerí zeer ongezont is, word in Auguftus rijp. Sehr ee KARSSE- HOVENIE zi KARSSEBOOM. D Aar zijn veelderhande Karffebomeh, te weten de geïhene karflë, Geflacht. boom, de morelleboom, zwarte kriekeboom, Spaanfche karfle- _boom,en meer anderen; van de welken fdmmige rode, anderen warte, en enigen witte, of wasgeele vruchten voortbrengen. De wilde Karfleboom fchiet hoog op, doch blijft Jaeger, als hy geënt Ìs, Gedaante, Defchors der takken is effen en bruin, de bladen tamelijk lang en breer, met aderen verfpreid , en aan de kanten gekerft. De bloflêm beftaat uit vijf blaâd- jes, die wit, en'in ’t midden met enige draatjes van gelijke verwe verciert zijn. _ Hy verëifcht een gemene luchtige aarde, met zant gemengt, een gront, Gron die van natuur vochtig is , met weinig , of geen meft vermengt ‚inzonderheit zo zy varfch is, dewijl hy de zelfde niet kan verdragen. “Deze bomen konnen hier te länt op vierderhande wijzen aangeteelt en Teling; voortgeplánt worden. Voorëerft op deze wijze: pluk by volle maán met uw hant de fchoonfte karffen, die niet al té tijp zijn, leg hen in een droge plaats, tor dát de maan weêt volis. Neem’et dan de fteen uit, en laár hem een weinig droger, bewaar hem wel voot de vorft tot aan de naaftkomende Maert, en fteek hem, drie of vier dagen na de volle maan, ech vingerbreet diep in goede aarde, enlaathem, opgekotmen zijnde, drie jaren lang op de zelfde plaats ftaan ‚en handel’er dan in diet voegen meê, gelijk wy van d’aan- queeking des appelbooms op deze wijze gezegt hebben. | _Tentweeden, doormiddel van zuigen, ’t welk ín’t midden van Maert, Zuiging. met eén wafleride maan, in wintetftammen, ván pitten, of korrelen voort= gekomen zijnde, gedaan word. Ten derden, door fpruiten,’t welk in't left ván Februarius met een waflen- de maan moetgefchieden ; doch niet op morelle flammen, die daar doot zouden verêrgeten , en haaftelijker verfterven. Ten vierden, door oculatie „’t welk met een waffende mäan van Maitmaänt, Oculatië, bf van Junius moet gefchieden, te weten opftaimmen, van hun hartwortel berooft; en men zal hier door niet alleenlijk vruchten, die ongemeen groot zijn, maar ook zeer goede fmaak hebben, bekomen. d « … Dezeboom heeft zeer weinig havening ván nodé ; jd hy vergdatals men mavenidg. hem alle járen meft. Men zal, in plaats van meft, zijn afgefnede vakjes en overvloedig hout, klein gefneden zijnde, aän de wortel leggen „en de zelfde in de zoiner rijkelijk met water befproejen , ’t welk in die tijt zeer aangenaam aan hemis. Alsdezeboom, nochjong zijnde, vroeg bloeit, zo moet men hem voor dit eerfte jaar van zijn bloflem beroven, dewijl hy anders lichtelijk zoufterven: Om dat hy nochte teder is om vruchten te voeden, wd _ Deze bomen bloejen in April: fnaar hun vruchten worden ongelijk, En _ Vruchtea deen vroeger; en d'anderen fpadet rip. en hun tijt, : Ù_4 : a 3 et de ok PRUIMBOOM. ‚ Bze boom word volgens zijn vruchten onderfcheiden: want men Geftacht, ij vind grote witte en blaauwe aajerpruimen , kleine witte en blaauwe _ pruimen, kroosjes en anderen. In fommige tuinen vind men ook pruimperflen, welker vleefchals dat van pruimen is, met een groene {chil bekleed3 maar de {tam en korrel is die yan een perfik gelijk. € 3 Behalven EE SN Gedaante. Gront. Teling. Enting en zuiging. Oculatie, Havening. Vruchten en huan tijt, 4 KONINKLYKE Behalven dat de ftam van deze boom tamelijk dik en hoog word, zo geeft hy ook veel takken van ter zijden uit, welker fchors effen en bruinis. De bladen zijn breer en langwerpig, en een weinig gekerft. De bloflem is wit, en de vrucht langwerpig ront, met eenfteen in’t midden, daar een korrel in is. Hy verëifcht uit zijn natuur een gemene luchtige, zandige en ongemefte aarde, een opelucht, en veel water. Hy word van korrelen , of pitten voortgeteelt, even op de zelfde wijze, als wy van d'appelboom gezegt hebben. Hy word ook bequamelijk aangequeekt daor enten en zuigen op zijnsge- lijke ftammen, die van pitten of korrelen is voortgekomen, of op jonge ftammen , die by de wortel uitgefchoten zijn. Want deze enting of zuiging by zijnsgelijken koomt beft met de natuur overëen; ’t welk in Maert, met Een waflende maan, moet gefchieden. Men kan deze boom ook gevoeghelijk oculeren ,*t welk in't midden, of in ’t left van Julius moer gefchieden , te weten op jonge boomtjes, van korrelen voortgekomen, of op jonge loten, by oude bomen uitgewaflen: niet aan weêrzijden vandeloot recht neffens malkander, maar d'een een hantbreet boven d'ander. Als deze oculatie vat gekregen heeft, zo moer men de ftam, in het volgende voorjaar, als de zelfde begint uit re fchieten , een vingerbreet boven de hoogfte oculatie affnijden, en geen andere uitfpruicfelen daar aan laten; op dat d'oculatie alleen alle de kracht daaraf zoutrekken, en, alleen het voedfel genietende, te krachtiger zou groejen. Deze boom verëifcht, gelijk wy gezegt hebben, een lofle en luchtige gront. Maar indien echter iemant hem in een klaiächtige aarde wil planten, zo moet hy de klai drie voeten in't ront wel met zant, en goede aarde deurmengen, en de boom in Februatius, of in Maert, met een afgaande maan, als de baft vaft aan de ftam zit, planten, en wel toezien dat’er geen holligheit onder de wortel word gelaten. Hy moet ook inde volgende zomer, en enige jaren daar nadikwijls met water begoten, en zorgvuldiglijk voor alle vertigheit bewaart worden: dewijl hy de zelfde geenfins kanlijden, en daar door ook veel lechter van vruchten word , die, als een ontiijjdige geboorte, lichtelijk voor de tijt afvallen. Hy wil niet gemeft zijn: want zijn vruchten vallen dan lichtelijk af; en indien dit gebeurt, zo zal meneen wig van wilde pere- bome houtind'opgekloofde wortel fteken. Alle pruimbomen taan lange tijt, eer zy vruchten voortbrengen; vermits zy veel waterrijs maken, ’t welk mien, ín Julius, boven de top moet uitknippen ; en dan zullen’er kleine tak- jes uitfchieten, daar in’t volgende jaar bloemen, en by gevolg vruchten zul- len aänkomen. Deze boom verëifcht, gelijk wy gezegt hebben, veel vocht, Als hy treuft, uit oorzaak van zijn gomming, zo moet men de gom daar af nemen, de ruige fchors zuiveren, en met grontfop van olie, met water ge- mengt, de wortel bevochtigen, of met afch , inzonderheit van wijngaartran- ken gekomen, meften. | Deze boom bloeit in April , en zijn vruchten worden inde zomer, fom- migen vroeger dan d’'anderen, rijp. — NOT E- HOVENIER. 18 _NOTEBOOM. W elks vruchten okernoten , walnoten , en gemenelijk grote noten genoemt worden. Eze boom heeft eef hoge ; dikkeen vafte {lám, in veel täkken ter zij- den verfpreid, en ismet een afchverwige {chors bekleed. De bladen _waffen gemenelijk vijf by malkander, en zijn door een middelrib vaft gehecht ‚ bynagelijk die van d'eflcheboom , behalven dar deze dikker , lan- ger, breder, en fterker van reuk zijn. De bloemen zijn pluisjes , bleekgeel van verwe, en fpruiten neffens d'oorfprong der bladen vic, De vrucht is in een groene bolfter omvangen, en de korrel, of kerne, doot zeker hard fcheidfel in vier delen gedeelt, legt in een harde houte dop befloten. _ Hy veréifcht een goede zavelige, en ook een klaiächtige welgemefte aar- de, een ope en luchtige plaats, en veel water. Hy fcltier zeer grote worte- len, en berooftal’t geen, dar daar omtrent {taat , van zijn voedfel, en heeft zo grote vyant{chap tegen deikeboom, dat, zo zy te na aan malkander taan; een van beiden ftetven moet. Hy word alleenlijk doot noten , in't voorgaande jaär geplukt, aangeteelt, diemen; met het fpits om läeg, met de volle maan van Maert, of enige da- gen daar na, omtrent cwee vingeren diep in goede aarde ligt ‚ na dat men hen enigedagente voren in nat Zant, of in water geweekt heeft. Zy „te voors fchijn gekomen, moeten twee of drie jaren {laan , zonder gemoeit te wor= den. Daar na neemt men hen op, en {nijd hen de recht nedergaande hart- wortel af, tot aan de bovenfte zijdwortels, en beftrijkt d'afgefnede plaats metwas, op dat het fap niette veel daar uit zou vloeien. Deze jonge (tämmen, dus opgenomen, en bereid zijnde, moeten in de voorgedachte aárde, in Maert (niet in de herfft, dewijl zy lichtelijk door een felle vorft zouden uitvriezen ) met een afgaande maan ‚ dartig of veertig voeten van malkander , verplant worden. Indien deze boom geen tier fchijnt te hebbeti , zo zal men zijn baft op eni- ge plaatfen openen, of ‚gelijk enige anderen doen „een gat of twee in de wor- tel boren, en een pen van palmhout daar inflaan- Men ftrooit ook wel afch by-de wortel van deze boom, die daar door veel en droge vruchten, met dun= nedoppen, voortbrengt, de welken liever met een ftok afgeflagen , als met de hant geplukt willen wezen. | | Zijn bloffem en bladen fchieten in Maert ; of in April uit, en zijn vruch- ten worden in’t left van Auguftus tijp. __NOTEBOOM, Welks vruchten gemenelijk kleine noten , of haze noten genoenit worden. Gedaanti] Gronts Teling Planting: Havening? Vruchteti en hua tijt. En vind tweederhände {lach ván deze boten ; foininigen met wic- Geflacht M te, en d'andere met rode baften omde korrelen, van de welken de 7 leften voor debefteri geacht worden. Deze boom, die meê met den naar van Hazeláaf genoeint word, heeft gedaante, veel rechte en hogetakken , die tamelijk dik, en zeer taai zijn. De bladen zijn Grönt. Teling, Planting. Hayening. Vruchten, en bun tijt. Geflacht. Gedaante. Gront. ‘Feling. Planting. Havening. 16 KONINKLYKE zijn breet, en boven groender , dan onder, en aan de kanten gekerft. De bloemen, uit pluisjes betaande, fpruiten buiten d'oorfprong der bladen uit, daar in de vruchten, in groenächtige bolfter befloten, byna gelijk de knopjes der rozen, drie of vier by malkander te voorfchijn komen. De kor- relen, of kernen zijn met een dun vliesje bekleed , en in houtächtige doppen befloten, daar de bolfter overgetrokken is. De wortel {preid zich diep in d'aarde uit. Hy verëifcht een goede, welbereide en vochtige gront; en word dieshal- ven in de boomgaart aan de kant van de grachten geplant. Hy word zelfs door zijn eige vrucht aangeteelt , die met de volle maan in Maert, of in April diep in d'aarde gefteken word, daar hy een jdar, ja fomtijts twee blijft, zonder te voorfchijn te komens ’twelk zeer langfame- lijk voortgaat. Maar hy word bequamelijk van wortelfpruiten aangequeekt, die men met een waflende maan in Maert van hun oude ftam afneemt, en in goede aarde fteekt, daar zy van zelfs wortel fchieten. Men moet geduriglijk de jonge takjes wechneemen , en tot aan de boven- fte takken fnoejen 3 op dat hy meer voedfel zou bekomen, en overvloedi= ger in vruchten worden. î Deze boom bloeit in ’t left van Maert, of in tbegin van April; en de noten worden in Auguftus rijp. Indienzydeze, gelijk ook de voorgedachte no- ten lang goet en fris wil bewaren , zo zuiver hen van hun bolfter, leg hen zydelings in een ftene pot , ftrooi een weinig zout daarover, en dek de pot wel toe : zy zullen lang goet blijven, zo men hen dus een half voet diep in d’'aarde zet, AMANDELBOOM. _ÁT En vind vierderhande Amandelbomen; te weten met bittere, en met zoete vruchten, met zachte doppen , en een vierde {lach , die zeer laeg is. Deze bomen, uitgezondert de laegen , fchieten hoger op dan de perfik= boom, hoewel de bladen, bloffem en d'onrijpe vruchten enige gelijkheit met malkander hebben. Aan de ftronk word zekere gom gevonden. Zy verëiffcheneen zandige droge gront, die met een weinig tweejarige koemeft deurmengt is. Zy hebben ook gaerne een ope, luchtige en warme plaats. Zy worden van korrelen of pitten gezaait, die men te voren een dag lang in honigwater weekt , en voort na de volle maan met her fcherp naar bene- den in d'aardefteekt. Deze bomen worden door ’tafzuigen op pruimbomen, of op kroosjes- ftammen aangequeekt; ’t welk bequamelijk in Maert gedaan word. En daar na worden zy in Maert in goede aarde verplant. Deze voortteeling gefchied fomtijds ook door inöculatie. De kleine Amandelboom , haauwelijks vier voeten hoog boven d’aarde uitfpruicende, word genoechfamelijk door zijn jonge fcheuten, by de wortel opfchietende, vermenigvuldigt: want in No- vember; Februarius , of in Maert neemt men hen , van zelfs gewortelt zijn= de, van d'ouden af, en verplant hen. Verkensmeft „ aan de wortel dezer bomen gelegt, doet hen zoete amart- delen voortbrengen : maar paerdemeft maakt hen geheel onvruchtbaar. De bomen, van pitten, of korrelen voortgekomen „en twee jaren out geworden, moeten HOVENIER. 0, n s 4 moeten vijftien of twintig voeten van malkander verplant worden, namelijk in Maert ; in kuilen, die men in de-voorwinter gemaakt heeft, op dat d’aar— de ondertuffchen tijt van te verluchten zou hebben. …_ Dezebomen bloejen zeer vroeg, maar de vruchten worden in Julius; of Vruchten; in Auguftus rijp, en men plukt hen als de bolfter open barft. ah PERSIKBOOM. a E Perfikbomen worden in de Nederlanden door hun grootheit ; ge- Geflacht, } daante en verwe van hun vruchten onderfcheiden , daar af de beften onder hun byzondere naam bekent zijn: te weten Bloetperfiken, Perfiken van der Meer, dubbelde en enkelde Bergperfiken , dubbelde en en- kelde Swolfche Perfiken , Merkatons, Perfiken van der Nat, fpade Perfiken van Rijn, enz. à Deze boom heeft lange bladen ; die van de wilgen niet ongelijk , enaan de Gedaante, kanten een weinigh gekerft. De bloflem is bleekpaerfch. De vrucht, die ront is, heeft aan d'een zijde een vore , en is mer een zachte wolächtige fchil bez kleed ;-die in’ aanzien fomtijts wit, {omtijts flaaurovot „en fomtijts geel van verwe is. „Hy verêifcht eendroge ; en zandige gemene gront „ met matige tweejarige Gront meft van koejen, of varkens, als beft daar meê overëenkomende, en met zijn eige verrotte bladen deurmengt, eneen warme, droge en ope plaats, die wel voor de zon bloot ftaat, en voor de gure oofte en noorde wint be- fchut is, om dat hy de zelfde niet kan verdragen. Deze boom word op verfcheide wijzen aangewonnen, en voorëerft met Teling pitten! of korrelen ini d'aarde tefteken, daar in men even op de zelfde wijze moet handelen , als wy van de zajing des appelbooms gefproken hebben. Gelijk ook door enten en zuigen, ’t welk bequamelijkft in Maert, meteen Enting ef waflende maan , even na het eerfte vierëndeel daar af, gedaan word , te we- “YPS: ten op pruimftammen ‚of op ftammen van kleine pruimen, die wy hier te lant kroosjes noemen , die daar toe de bequaamften gevonden worden. Men ent hem ook op Abrikoos- en Amandelftammens en als hy op een moerbefyen- ftam geënt, of geocculeert is, zo geeft hy vruchten, die rootächtig van vleefch zijn ‚ en veel vroeger rijp worden. __ en Men neemt fpruiten van pruimbomen; (doch die van de kroosjes zijn. Plantitig. beter) en plant hen in goede aarde, twee voeten van malkander. Dezefprui- ten „een jaar geftaan hebbende; moeten in Februarius zeven of acht duimen boven d’aarde afgefneden worden , daar men twee of drie fpruiten laat aan= konien „op de welken men, in Julius, of in’t begin van Auguftus, occu- leren-moet, te weten by droog weêr, en beft na de middag. Deze boom wotd langs de muren, of heiningeh, twaalf voeten van mal Havening: kander, op laegeftammen geplant, om te beter de warmte te bekomen, en van de winden befchut te wezen. Hy word in’t voorfte. van Maert , meteen uitgaande maan, van zijn verftotve hout, en van zijn waterloten gezuivert, en in de herfft aan de wortel ontbloot, en met het afgevalle loof gemeft. Men moet her , in droge tijden, tegen d’avont, dikwijls met regewater be- fproejen. Indien hy treurt, of flaau word , zo giet men water ‚ met wijnmoer gemengt, of {op , daar bonen in gekookt zijn, aan de wortel , of men dekt d’aarde aan de wortel met duiverneft, die men twee of drie vingeren dik, daar oplegt, zonder echter de wortel te ken: die, uit oorzaak van ded ) chade 18 KONINKLYKE fchade hier door zoulijden. Indien hy van’t gewormte word befchadigt , zo word het zelfde met afch ‚ en met droeffem van olie , of offe pis , daar een darde deel wijnédik onder gemengtis, verdreven. Indien de vruchten t’on- tijt afvallen, zo {la een wig van mifpelhout in zijn wortel, of anders ‚ boor een gat in de (tam, en vul het zelfde met een pen van wilgehout. Voorts, in- dien hy vuile en gefchrompelde vruchten voortbrengt, zo zal men de baft onder aan de ftam open {nijden, en, als de quade vochtigheden genoech daar uitgevloten zijn , de wonde met klaai en meft, te zamen gemengt, beftrijken. Vruchten, _Dezeboom bloeit in April, daar op de bladen te-voorfchijn komen ; en en han tijk de vruchten worden in September volkomelijk rijp. ABRIKOOS. Geflacht. Aar zijn driederhande Abrikozen, grote, met vruchten van geel- D rode verwe, kleine, met vruchten vande zelfde verwe „en een darde met een witächtige vrucht, die groter is dan d’anderen , en ook veel droger en fmakelijker. B je Zy verëiffchen een zelfde gront, als van de perfiken gezegt is, en moeten enhave- opeen zelfde wijze aangeteelt, en gehavent worden. UE ehten Zy bloejenin April, gelijk de perfikboom: maar hun vruchten worden en hun tijt. veel vroeger rijp , ja fomrijts ook in Julius. MISPELBOOM:- Geflacht? D Eze boom is in twee geflachten gedeelt, in wilde en tamme , behal- „1 / ven nocheen dardeflach , die naantjes, of kleine mifpelen genoemt worden. Doch de vrucht van de wilde mifpelboom word niet ge- nuttigt. Gedaante, _ Dezeboom heefteen harde {tam , en taje kromme takken , met langwer- pige fmalle bladen. De bloffem is wit, en beftaat uit vijf blaadjes. De vruch- ten ‚ meteen grote kruin bezet , befluiten in zich vijf platte ftenen , in plaats van zaat. ï Gront. De tamme mifpelboom verëifcht een zandige gront, of wel vette gemefte aarde, een luchtige plaats, en veel water, en word dieshalven aan de grach- ten gezet. Teling, Hy word ook in Januarius van pitten, of korrelen gezaait, en moet dan drie jaren ftil wezen , eer men hem verplant. k e Planting. Indien men deze mifpelftam , van korrelen gezaait, en drie járen ftil ge- ftaan hebbende, van zijn hartwortel ontbloot, (gelijk van d'appelboom ge- zegt is) en met een afgaande maan verplant, en; na dat hy dus een jaar of twee geftaanheeft , daar opent, zo zal men zeer heerlijke vruchten daar af beko- men. Hy word ook van zijn wortelfpruiten „in November voortgezet „aan- geteelt;, op de welken men daar na bequamelijk ent. IT oen Enting. Hy word in dezegeweften gemenelijk door vin alleen aangequeekt, te weten in Maert „en ten meeftendeel op hagedoorn; hoewel op queeftammen veel bequamer word geoordeelt. Dochindienmen zeer grote vruchten wil bekomen, zo moet men uichet midden, of uit het bovenfte van de boom, naar de zuidzijde, een loot nemen, en de zelfde in Maert, tegen 't eerfte vierëndeel der maan, opeen bequame mifpelftam enten, die, gelijk voor- gedacht IC HOVENIER 19 gedacht is, vaneen korrel ‚in Februarius of Maert gezaait, voortgekomen, en een duim dik geworden:is. arlie n° „Hy wordzeer vruchtbaar ; als men meft , metafch vermengt, en inzon= Havening: derheit van wijngaartranken , aan zijn wortel legt. Men zegt van de mifpel- boom, dathy, twee of drie malen geënt zijnde, van zijn ftenen-ontbloot word : maar ditis zeker; dat hy dan veel groter vruchten voortbrengt. „Deze boom bloeit in Maimaant „en. zijn vruchten worden-in't left van, Vruchten, October rijp „de welken met de volle maan geplukt moeten worden. ba KASTANJEBOO M. FT Aar zijn twee geflachten van deze boom, van de welken d'eende Geftacht. $ naam van gemene „en d'ander die van paerdekaftanjen voert. | __ De gemene Kaftanjeboom waft op tot een hoge boom, met, een, Gedaante. dikkeftam, en in veel en grote zijdrakken uitgebreir. Het houtiis vaften _ dicht; en de bladen zijn groot, ruw ‚en aan de kanten als een zaag gekerft. Hy draagt aan’t einde der takken lange en groene pluisjes, in plaats van bloe- men, daar op de vruchten volgen, die in ruwe en fcherpe bolfters by mal- kander gefloten zijn. De paerdekaftanjeboom, die beter koude en vorft kan verdragen, heeft in yder voorjaar, te weren in Maimaant, een aangename openftaande en langgetrofte bloem, vaneen cierelijke witte verwe, en die van binnen met rode puntjes, of knopjes verciert zija ‚ maar-echtervin deze geweften nooit rijpe vruchten geven. noo Mile sane 00 EN, Zy veréiflchen een luchtige, lofle en welgemefte gront „en‚vochtige en Gront. zandige aarde , met veel waters, en willen dieshalven aan de wortel befcha- duwt wezen „ op dat des zelfs vochtigheit niet haaftelijk doorde ftralen der: zon wechgenomen, en zy droog gelaten zouden worden. Zy.moeten ech- ter, zo veel hun takken aangaat, voor de zon open blijven, om dat zy gaerne grote hitte hebben, om hun vruchten tot rijpheit te brengen. Deze boom:word van zijn eige vrucht, in Februarius , of in Maert in d’aar- Teling. de gefteken , aangewonnen „en, zes jaren out geworden, vijfëncwintig voe- ten van malkander tot lanen endreven verplant. Doch zy wordenhierzel-. … den , dan in de hoven der liefhebbers ‚gevonden , en geven geen vruchten 3 dan in hete zomers, hoewel de zelfden echter dan niet, zo goet zijn, alsde genen, die men. uit Spanjen en Frankrijk herwaarts brengt. ‘ Dit KÓRNOELIEBO OM. Eze boomisdriederhande, twee mannetjesbomen , d’een met rode, Geflacht, D en d’'ander met witte vruchten, en een wijfjesboom, die ook wilde Kornoelie genoemt word, om dat hy geen rijpe vruchten voort- brengt. vO, moods dg We ru De mannetjes kornoeliebomen worden. fomtijts tamelijke gtate bomen , Gedaante: welker hout zeer hard en vaftis. De bladen zijn effen,-langwerpigbreet, en met veel zenuwen, tuflchen beide uitgeftrekt, verzien. De bloflem is geel- achtig, en de vruchten, of befyen eerftgroen , en daar narootofwit, als zy rijp geworden zijn. De wilde verfchilt van de voorgaanden hier in,dat hy niet zo hoog opíchiet, en dat de bloffem wit, en-aan: de rijsjes‘by. bosjes te zamen vergadert is. ier nbest | ê D 2 Zy 20 KONINKLYKE Grout. „Zy weréiffchen zowel een gemene zandige, als wel een klaiëchtige; en _ zo weleen gemefte , als ongemefte gront, vochtige ; of tamelijke-droge aat- de, veelof weinig water , en liever een ope lucht ;dah een donkere fchaduw- achtige plaats: | H.! | Telingen “Zy worden aangequeekt niet alleenlijk door de harde korrelen vát de king vrucht, die men mecéen afgaande maan in de Maert, int eeh dotiketächtige 77 plaats, en gemefte gront zaait , daar zy twee jaren blijven, eet zy opkomen; maar ook door hun jonge'fchieuten ,-die by de wortel ‚ of even bovén d’aat- de uitfchieten , de welken men ten halven , byna gelijk d'Angelieren, inlegt, en met aarde aanvult, en die dus, of ook van zelfs , wortel vatten, en op de ge- zeide tijt, en in de voorgedachte maan, als de wortel twee jaren'budis, van d'ouden afgenomen , en verplant moeten worden. Tm Havéning. _ Zy wordenindezelanden, in’t najaar, tot heiningen en heggen verplant. Zy fpruitenlang voor alle andere bomen uit, eri behouden hun groente lan- e tijt. | Vruchten, Zy bloejen jarelijks niet alleenlijk vroeg in de Maeft , maar geven in Au- en hun tijt. guftus ook vruchten , die volkomelijk rijp zijn. OLYEFBOOM. Geacht. FE WM Aar zijn tamme en wilde Olijfbomen, van de welken de lefte ook Oleafter genoemt word. ak Gront. Detamme olijfboom veréifcht een goede verte grofit, met twée= jarige paerdemeft, en eenjarige hoendermeft deurgerrtefigt. Teling. ‘Zy worden in deze landen alleenlijk dóor jonge fcheuren aafngéteelt „dië by de wortel uitfptuiten, en, in d'aarde ingelegt zijnde, te vân zelfs wortel fchieten , of met een mes, even gelijk d'angelieren, ingefneden wor- den; ’ welk bequaamtft is. Deze jonge fpruiten, wortel fchietende, wor- den, naverloop van twee jaren, van d'ouden afgenomen , en in andete pot- ten, of bakken gezet ; vermits zy anders gevaar vän te fterven lopéti. Enting. Hy word ook op wilde olijfbomen geënt. Havening. Hy verëifcht een luchtige plaats, die voor de zon bloet ftaat ‚ zonder de koude te konnen verdragen; en moet dieshalven tijdiglijk onder dak ge- bracht, en tamelijk warm gehouden , en met matig laau warer befproeit wor- den. Men meft hem met afch van kalkövens, die men omtrent de wortel legt; daar door hy weliger opfchier. Vruchten. Hy bloeit vroeg in’t voorjaar, doch geeft hier te lant geen of zeer kleine vruchten; maar riekt zeer lieffelijk als hy in zijn bloejen. fkaat. EIKEBOOM. Gedaante. ’ Akerboom, by ons Eikeboom genoemt, waft hoog op, met veeligfo: De endikke takken „die-zich wijt uitbreiden. Hs, jong-zijnde, heeft 4 eengladdefchiors , die, oudgeworden:, ruw word’, et op’ veel plaats femopen: baxft. De bladen: zijn glad, langwerpig: breet, aan de kanten gez kerft, en onder nier zogroenals boven. ba JES achter Gront. Hy watt inalderhande aarde „ dochvbeft. in een! goede welbereide grot, daar in hiy:Zijn befte tier:heeft. | 3 Teling. Hy word in deze landen door zijn akers aangeteelt ; ’r welk: bequamelijk SE HOVENIER. ai op deze volgende wijze kan gebeuren. Graaf enige gruppen, zolang enzo piancing en veel, als gy begeert ; fchaarfelijk een half vóet diep. Leg in Maett d'akers havening. daát in; niet veel by malkatider, maar luchtig, endek hen weêr metgoede aardetoe. Na dathy, wel verzorgt zijnde, drie óf wiet jaren geflaän heeft, en opgefchoten is, neem hem op, en fny’'er de zantwortelaf, op dat hy te bete wortelen zou fchieten; enin dezer voegen kan men hem ‚twee of drie duimen dik geworden „bequarnelijk tot Lanen, of Dreven planten, tet hem tefi minften twifitig voet van malkândér te zetten. Deze vetplanting ge- fchied gevoeghelijkft in Januarius, of Februarius: maar de kuilen möeteh; drie of vier voeren wijt, enige tijt té voren gegraven worden. De vruchten vän deze boom worden in deHerfftrijp,eti verftrekketi heden Vruchten; tot gerieeri vöedfel dan de varkens , hoewel de zelfden in deerfte tijden, ge- © hen tijt lijk men wil, tot onderhouding en voedfel der menfchen hebben verftrekt. LINDE BOOM. FT En vindindeze landen tweederhande Lindebomen , te weten man- Geflacht. netje en wijfje. em Her wijfje waftop tot een zeer grote en dikke boom, die zijn Gedaante: takken wijt en breet uit{preid. De fchors is van buiten tamelijk glad, énhet hout wit van verwe , maar niet hard. Debladen zijn zéér aangehaám , breer en glad, en voor enigfins {pits, en roùtóm gekerft. De blofië n , ín enige witte blaadjes beftaande, geeft een dangêname reuk af. De Vrschiks. klei. ne ròridé befyen zijnde, befluiten tiek eërt ront en zwattächitig zäat. Het mannetje word hier if van’t wijfje onderfcheidén,, dat zijn bladen veel tü- wer zijn, en zelden bloflem voortbrengt. tld: | Hy waft niet alleenlijk in een vette Klaiächtige gront, maat ook ineen ron zandige aarde, áls de zelfde wel gemeft is, maar een dorre en droge gront doet hem quiijnen, Hy word door zijn zaat aangeteelt ; ’t welk in October , November, Fe- Teling. bruarius , of Maeft in de voorgedachte aarde gefteken word. Pk Hy word ook van wortelfpruiten aangequeekt, die men, met een flag, Planting, van d'oude bomen afkapt, met enige vezeltjes van de wortel daar aan. Men zet deze wortelfpruiten twee of drie voeten van malkander, en {nijd’er allé tuigte af, en behoud niet meer dan eenfcheut, die men de bequaamfté oor- deelt, om daar af een rechte ftam te maken. Men kan hên, vier of vijf jaren out, en twee duimen dik zijnde, ter plaats, daar men hen bégeert, verplan- ten, en, met hen vijféntwintig voeten van malkander te zetten, cièrelijke lanen of dreveit daar af maken. + N in jk Het wijfje.is-zeer vruchtbaar , bloeit in Junius, én geëft in September een Vruchten, rijpe vrucht, die, aanlangefteeltjes hangende, ront van maakfel,-en met zwartächtig zaat gevult is, en, rijp geworden, van malkander barft, en zijn zaat laat vallen. ui 4 IPENBOOM. Ef vind driederhande Ypénbomen', mét brede „mietmiddelmar’ge, Gefiacht. FW B en met fmallebladen. j MU | Hy fchiet op tot een hoge bóöt ; diëfts-köut- zeer hard, ende Gedaants, baftruw is: De bladen zijn langwerpig , er gekérft. -o wier eg Hij 22 KONINKLYKE Gront. … … Hy verëifcht een goede, vette en vochtige gront, hoewel hy echter ta- … melijk voort wil, fchoon d’aarde niet op het naaukeurigfte bereid is, en heeft gaerne veel regen. Hy geeft, out geworden zijnde, gemenelijk alle zomers rijp zaat, dat, rontächtig plat zijnde, aan d'onderfte zijde van’t blad, in een dun blaasje, gezien word. — … si Teling. ____ Deze bomen konnen bequamelijk op deze volgende wijze aangeteelt wor den. Spit een ftuk lants, zo groot als gy ’t begeert , behorelijk om, en meft het van nieus; zaait dan in September, October , of Maert dit zaat luchtig daar in, en bedek het wel mer aarde , doch in dier voegen, dat het zaat niet dieper, dan een vingerbreer, onderlegt, Deze jonge boomtjes, op- gekomen zijnde, moeten in Februarius, tuffchen het eerfte vierêndeel en de volle maan vanalle zijdtakken ontbloot worden; en men moet hen dus vijf of zes jaren ongeplant laren ftaan, en dan, als men hen verplanten wil , tegen de volle maan verzetten. Men moet ookin’t verplanten de toppen, en de dikfte langfte wortelen een weinig voor affnijden. Planting. Zy worden ook van wortelfpruiten voortgeplant, byna op gelijke wijze als van de lindeboom gezegt is. BOEKEBOO M.- Gedaante. E Boekeboom fchiet met een dikke {tam hoog op; en zijn takken 3 DE zich in’t ront wijt en breet uit. De bladen zijn effen en breetächtig. De bloemen zijn kleine geelächtige pluisjes. De vruchten , in ruige bolfters befloten, zijn driekantige noten, meteen gladde fchil overtrokken, en worden gemenelijk boekpitten genoemt. De wortel zinktniet diep in d’aarde , maar ftrekt zich wijt en breet uit. Grönt, Hy verëifcht eerder een zandige, vochtige en ongemefte aarde , dan een _ goede klaiëchtige en gemefte gront. ar | Teliag: Hy word van zijn vrucht aangeteelt, die meteen afgaande maan in Maert of April, by droog weêr, een vingerbreet diep onder d'aarde, ineen lofle gront gefteken word , en voorfpoediglijk opkoomt; voornamelijk als hy in’teerft, na dat hy dus gezaait is, met een weinig regewater befproeit word? Havening. Deze bomen, duste voorfchijn gekomen, worden tot ftalbomen gefnoeit, en, vijf af zes jaren out zijnde, cot lanen, dreven, of boffchen verplant , met hen twintig of vijféntwintig voeten van malkander te zetten. Men kan van hen, als zy jong zijn, heggen maken; en dan, worden zy haagboeken genoemt, die kleinder bladen , dan d'anderen hebben, en veel groente ge- ven. Men gebruikt hen , een voet of anderhalf van malkander gezet, ook tot bekleding van prieelen en wandelrijen. Men verplant hen vroeg , te weren „in Januarius, uit oorzaak vande grote vochtigheit , die zy by zich hebben. « Vruchten, _ De vrucht van deze boom, daar af de bloffem , en ook de bladen te gelijk, en bun tijt. ‘rt einde van April, of in’t begin van Maimaant voortkoomt „ word in de Herfft rijp, en, driekantig zijnde, verftrekt aan verfcheide beeften tot een aangenaam voedfel. Ì rev ESSCHEBOOM. Gedáantel> 5 Eze boom, die zeer oud word; waft zeer hoog en dikops:enfchiet PA nt D zijn takken wijten breetuit, vande welken de tederflen„,-door ze- eN kere knoopjes onderfcheiden, van binnen hol, en metswit verfch merg gevult zijn. Het hout van de ftam is wit-en waft, en de fchors gad. en | effen. HOVENIER. 23 effen. De bladen zijn groot, lang en ront, en gekerft. Het zaat groeit in lan- ge hauwen., die aan de tederfte takken , neffens de bladen, in een tros neêrwaarts hangen. De wortel verfpreid zich wijt en diep in d’aarde. Hy verêifcht een zandige gemefte aarde, met veen, en mollem van verga- Groùt. ne bomen deurmengt; een luchtige plaats, die wel voor de zon bloot ftaar; en veel vocht. Hy word door zijn zaat aangeteelt, *t welk in Maert mer een afgaande Teling. maan, en by droog weêr in bolle aarde, niet zeer diep gefteken word, en de tijt van een geheel jaar behoeft, eer het te voorfchijn koomt. Deze boom, tot in het darde jaar geftaan hebbende, en omtrent darde- Havening: half duim dik geworden, word in ’t einde van Februarius, of int begin van Maert opgenomen, en gemenelijk vijftien of zeftien voeten van malkander totlanen, of dreven geplant , en gemenelijk aan de kanten van de (loten , om door hun grote wortel d'aarde van uitfpatting te befchutten. Men moet de kuilen, daar men hen in wil zetten , drie of vier voeten in de middellijn wijt maken, en wel toeziendat men d'opgaande toppen niet affnijd. Deze vruchten hebben geen bloemen, maar lange hauwen, daar in het , Vruchten zaat zijn groeifel heeft. Dezehauwen komen in April te voorfchijn ; maar Ô het zaat word in de herfft rijp. Qualftrbobm; «f Lyfter bezijenboom, Nl | î ok Havereficheboom genoemt ‚Y:Eel Kruitbefchrijvers ftellen de Qualfterboom onder d'effchebomen; Gedaante. _doch hy fchiet niet zó hoog op. De bladen fpruiten wel op de zelfde wijze uit, maâr zijn zachter, en dieper aan de kanten gekerft. De bloemenzijn wit, en vertonen zich kranswijze by malkander. De bezijen zijneerft groen, en, rijp geworden zijnde, root; maar onangenaam van fmaak , en fluiten in Zich enig langächtig zaat. Hy waft in alderhande aarde, inzonderheït die met tweejarige meft deur- Gront. mengt is, en beft in een zandige gront „ die veel van de zon befchenen , en van veel en matige vochtbefproeit word, * me | Hy word door zijn zaataangeteelt, en daar beneffens door zijn wortel. Teling en fpruiten, gelijk d'angelieren ingefneden en ingelegt zijnde, aangequeekt, wing en, als.de ftam een duim of twee dik is, rohtom de boomgaart, omtrent twaalf voeten van malkander, geplant. Deze vrucht, die in Maimaant bloeit, en in de herfft rijp word’, heeft hier Vruchten, de naam van Lyfterbezijen , om dat de lyfters, neppen , en meer andere vo- gelen gaerne daerafeten, en ‚ door de zelfde aangelokt, door deze middel gevangen worden. SORBENBOOM. | SE {tam van deze boom fchiec recht-om-hoog op ; isin veel takkett, gedaante. verdeelt,en met een effe bruine fchors bedekt. De kleine witte bloem tjes komen gelijk de druiven; troswijze voort. Hier-op volgen bleke vruchten „die aan d’een zijde rootächtig,; of paerfch zijn; …‚ „> … => __Hy verëifcht een gemene zandigegront, die zo wel gemeft, als ongetneft Gron. isen voor de lucht open legt, en van veel regen „en andere vocht, be- {proeit word. als versl aat Hy frl - TEER Dil We N75 aa KONINKLYKE Telingen -— Hy word op twee wijzen aangequeekt: voorëerft door middel van zijn ee, zaat, dat, meteen afgaande maan, in O&ober , November, Februarius , of Maert in d'aarde word gefteken; en ten tweeden door middel van enting , ‘twelk bequamelijkft, in’t midden van Maert , op hagedoorn, queeboom;, of appelboom gedaan word. ERE Wruchten, _ Hy bloeit in April of in Maimaant , maar zijn vruchten worden niet, dan en hùn tijt. fpade in de herfft, rijp. END Populierboom, Abeelboom. Gered Eze boom word in twee geflachten onderfcheiden, te weten in zwat- te en witte Populieren, van de welken de leften ook Abeelbomen “genoemt worden. De zwarte Populierboomis aan de top met veel takken verzien , daar af defchorseffen, gladen witächtig is, fchoon die van de ftäm ruw word be- vonden. De bladen zijn achter breet, en lopen voorfpics toe. Zy zijn ront- om gekerft, en blinkendgroen van verwe. De bloemen zijn ruige pluisjes, daar opeen {mal tros verfchiijnt, van veel tonde befyen vergadert. De wöt= tel zinkt tamelijk diep in d’aarde. | De bladen van de witte Populier, of Abeelboom , zijn breet, rontom diep gekerft, en bynagelijk die van de wijngaart , maar niet zo groot. De boven- fte zyde der bladeren is glad en groen, maar d'onderfte zilverwit, zacht en wolächtig. De bloemen zijn gelijk die vande zwarte populier , eerft paers« … achtig, en daar na bleker. ned LE fe di Zy veréiflchen een gemene wel gemefte eri vochtige gront, eti bfakächtíe ge plaatfen, daar veel vocht by koomt, en fchieten weeldig op , als zy met hun wortel aan’t water komen. j Teling, en__ Zy worden op verfcheide wijzen aangereelt : en vooréerft door hun zaat, ginquee ’twelk met de volle maan in Maert gezaait, en in d'aarde geftekert moet “___worden. Ten tweeden, door wottelfpruiten, die met een waflende maan van Aprilingefneden, én ingelegt, eri met aarde overdekt, eni, wortel ge- fchoten hebbende, met een afgaande maan van Februarius, of Maert, vari d'ouden afgenomen moeten worden. / | Zy worden ook van takken aangequeekt, die, in Maert met een volle maan Gedaante. Planting: E afgefneden, in een donkere plaats een voet diep in d'aarde geftekén, en dik- wijls mec water begoten moeten worden „ daar door zy bequamelijk wor- tel fchieten, en tot lanen en bemantelingen van hoven worden gebruikt. BERKEBO OM. Gellacht. En vind tweederhande Berkebomen ; grote gemene, en laege berke- bomen. | Gedaante Defchors van de {tam is witächtig, onêffen eh gefpleten „ maar die van detederfte takken bruinroot. De bladen lopen voor {pits tôe; en zijn aan de kanten gekerft. De bloemen zijn langwerpige pluisjes, 1 Gront. Hy behoeft niets anders, dan een zandige dorre gront ; fchoon hy ook in goede en welgemefte aarde wel wil waflen, en gaerne tamelijk veel water heeft. ah ewa vohir Felieg, _ Hy word van zijn zaar aangêteelt , ’t welk in November , Februarius of Maert , met een afgaande maan, in een fchaduwächtige plaats, doch.nier diep; f in HOVENIER. B5 in d'aarde gefteken , en in droogte fomtijts een weinig met regewater be- {proeit moet worden; Hy koomt ook dikwijls door ”t afgevalle zaat te voor- fchijn. Hy is ook bequaam om tot bemanteling en befchutting der koom- gaarden gebruikt te worden. Deze planting moer in Februarius gefchieden. VILGEBOGO M., Aar zijn veelderhande Wilgebomen , die wel tot nêgen:toe getelt ) worden, Doch de voornaamften zijn de hoge „en de laege wilgebo- men, ‘van de welken de lefte weêr in wilgen met brede, en met {mal- le bladen onderfeheiden word, … 7 De grôte wilgeboom verktijgt een dikke flam , en fchiet hoog, op, zo hy niet door het af kappen van zijn takken ondergehouden wórd. Zijnfchors en in April, of int í f é 4 EEN Ri Eid rt 15 IRG ___Hy word aangeteelt, nier alleenlijk van zaar, ’t welk men echter zwarez Tijk Kan bekomen „en dat men ín Maert ,‚tner de waffende maan, in poede vochtige aarde moet zajen : maar ook door zijn takken , die men in Maert , of in September „ een weinig voor de volle maan , affnijd , en in cen duiftere ‘vochtige plaats „een half voet diep in d'aarde fteekt. Men zer.hem ook wel indróge plaatfen; maar dan moer hy dikwijls, met water, begoten werden. Defâege wilgeboom met brede bladen waft omtrent de zeeduinen, en die mét {malle bladen in de dorre plaatfen van Brabant, ti gazon Bel, ZEN B-O-O M. SE Eze boom zo hy fiet geknot word, fchier hoog op met eeh fatí- DD ge dikkeftruik , en veel takken. De fchors is onêffen en zwartäch- ‚tig, en debladen gelijk die van de hazelaar. De:bloemen zijn kat- jes „en her zaat zeer klein, en bruinroot van verwe. _ Hy verêifcht een lo{fe omgef pitte , bolle en vochtige gront , en word dies: halven veeltijts-in-de venen aangequeekt, en aan de kanten van ’t watet gezet. $ ' | nav 1 Hy word in Maett, of in October van zijn eige zaat in de voorgedachte gront gezaait, en ‚twee of drie jaren out zijnde, opgenofnen, en in Maert verplant, en in tuinen of boomgaarden tot heggen gezet. Men plant hen dan een voet van-malkander, en kan he fcheren , ’t welk in’t begin van Ju- lius moet gefchieden. EE al be De botten van-deze boom {pruiten in April uit, en het’ zaat word in de herfft rijp » 't welk ‚ zo het niet tijdiglijk waargenemen word, van zelfs op d'aarde nedervalt „en zich zelfs zaait. ae land ‚r k.: 7 Denne- Gellacht Gedaante; Gronts Telings en planting, Gedaaïitss Gront, ‘Felinss en planting: Vruchteils en hun tijt; Gedaante. Gront, Teling. Havening. Planting: 26 KONINKLYKE Denneboom , of Maftboom. Eze boom waft recht op in de hoogte. De ftamis beneden zonder, De boven met knobbels. Uit yder van deze knobbels fpruiten vier takken recht over malkander , die {chuins opklimmen. Deze takken leveren weêr andere takjes, die kleinder zijn, en niet meer dan twee by malkander, en die neêrwaarts hangen , en dus voortfpruiten. De bladen zijn langwerpig ront, en voor fpits. De vruchten, aan het einde der takken voort- komende , beftaan uit veel zachte famengevoegde {chilferingen, daar in klei. ne nootjes befloten leggen. Rn oel Hy verëifcht een goede luchtigegront, die met veenáarde, en met twee- jarige meft van paerden, en eenjarige koejemeft , en met grof zant wel deur- mengt is. Hy word voorëerft door zijn zaat aangeteelt, 'twelk, uit Noorwegen gekomen, twee of drie jaren oud zijnde, in Maert, of April, in de voorge- dachte aarde, yder korrel ven minften een voet van malkander, gefteken moet worden, te weten ineen warme plaats, en na dat men’teen wijl tijts in wa- ter geweekt heeft. | | Deze boom, te voorfchijn gekomen, moet in d'eerfte winter tegen de koude en fchrale winden gedekt worden, en ten minften drie jaren ongeroert blijven ftaan. Daar na neemt men hemop, en verplant hemin April, met een afgaande maan, in de voorgedachte gront, ten minften twintig voeten van malkander, na dat men hem aan zijn dikfte wortelen een weinig. ge- fnoeit heeft, zonder echter de takken aan te roeren; want deze bomen zijn van zodanige natuur, dat zy, hun onmacht gevoelende, zich zelven, door de verfterving van hun onderfte takken, fnoejen, op datde bovenften, te meerder voedfel bekomende, zo veel te krachtiglijker zouden opfchieten. Doch indien deze boom, ’t zy hy verplant, of niet verplant word , zich zelf niet op de voorgedachte wijze fnoeide, zo zal men, in’tleft van d'afgaande maan, de takken moeten afneemen , niet dicht aan de ftam ; maar tot op een ruime hantbreet daar af; dewijl het overblijffel van dezeafgefnede takken, door het uitvloejen van de hars, bianen de tijt van een jaar van zelfs ver- fterft; in voegendar men dan het zelfde zonder enig gevaar kan afneemen. Maar indien temant voort de takken cot dicht aan de ftam afneemt, zo zal hy wel haaft bevinden datde boom, door d'uitvloejing van de harffige vocht, ingroot gevaar vante fterven gebracht word ‚en, zo hy niet allengs uitgaat, ten.minften.daar door zo véel zal verzwakken, dat hy naauwelijksindde tijt van vier jaren, ja miffchien nooit, weêr tot zijn verhaal zal komen. Deze aanqueeking gefchied ook door middel van zijntakken, op deze volgende wijze: Sny d'eenjarige loten af metde volle maan inde Maett „en zet henzo diep in d'aarde, dat zy naauwelijks de langte van een halve vin- ger uit(teeken , te wetenin een fchaduw ächtige plaats, die weinig van de zon befchenen word. Begiet hen dikwijls mer water; en zy zullen binnenkorte tijt wortelen fchieten. Als zy indezer voegen drie jaren geftaan hebben , zo “verplant hen in Maert, of April, met een wallende maan , omtrent twintig voeten van malkander, of laar hen ter zelfde plaats, op de voorgedachre wijtteftaan. Zy, groot geworden , fchieten hun wortelen zo wijt uit, dat zy wel tien voeten verre het voedfel uit d'aarde naar zich trekken , en daar door-alles, dat'er omtrent ftaat, van ‘tleven beroven. En dieshalven moet men hen in zodanige plaaten planten , daar zy geen {chade konnen doen. Deze HOVENIER. 27 „Deze boom,behoud zijn loof en groen de gehele winter deurs en zijn, Vruchteiì; vruchten worden in de Herfft rijp, daar men echter geen rijp zaat in vind, ©” Pan tijt. voor dat «de boom out geworden is. Kad er ierse VLIERBOOM: ere E dikke ftruiken van deze boom zijn geheel houtig „en in?t midden: gedaante. D met enig merg gevult, De kleine,ftruiken, in veel leedjes gedeelt, hebben weinig-hout, en veel wit,en voofch merg. Dé bladen zijn langwerpig, en.aan de kanten gekerft. Aan ‘teinde der takken, waflen de, witte en aangename bloemen, die zich kroonswijze, en in ’t.brede verto= nen , en daarna eerft in groene, en vervolgens in zwarte befijen veränderen;, daarin plat en langwerpig zaat befloten legt. Aan d'oude ftammen groeit, fomtijts een zachte en bruine aanwas, dat een menfchelijk oor gelijkt, en, Judas oor genoemt word. - ze Rn err fr Deze boom heeft zijnbefte tier aan de waterkant, en in vochtige plaatfens, grones-: » hoewelhy ook ineen gemene zandige, gront, en by heiningen van hoven, 8 akkers. en velden geplaatft word. pT Td ette | Hy word op drie wijzen aangequeekt, Voorëerft door zijn zaat,,” twelk, Aanqueee met een afgaande maan in September, October, of November „naar. de. ge- Fee legentheit des tijts , in goede aarde , niet, dicht „ maar luchtig- gezaait words Ten tweeden;;.door afgefnede takken, die, in Februarius, of in Maert; met de volle maan in:een, duiftere en, vochtige plaats inde gront gefleken 5 en dikwijls met water befproeit moeten worden; en in dezer voegen lichs telijk wortel fchieten, en wafdom krijgen. Zy worden ook door jonge wor- telfpruiten aangewonnen, die, ingefneden zijnde, of ook van zelfs, lichtê. lijk wortelen, en in Maert, of November van d’oude ftammen afgenomen , en verplant konnen worden. | nd Hy geeft in Maimaant zijn bloemen; en zijn befijen worden ‘in Septem- hd ber, of Oétober rijp. nt Ps en a GELDERSCHE ROOS It gewas is met een afchgraauwefchors bekleed; endetakken, doof Gedsante. D knoopächtige leedjes onderfcheiden, hebben van binnen wit merg: De bladen zijn breet , en aan de kanten met diepe hoeken. De bloe- men , die wit zijn, komen in een dikke ‚ronde en verheve tros te-voorfchijn, zonder dat’er vruchtensop volgen. ba AAW rs nlshan oib Deze boomis zeker flach van watefvlierboom, en word alstdergemene AAR ‘vlierboom aangequeekt. ed: rivignnss zoob 5 _Hy bloeit zeer gierlijk in Maimaant; en zijn befijen worden in de Herfft Ot rijp. | ZWNEDM LAUWERBOO Mus D Aar is verfcheide flach van Lauwerbomen : mantetjë, wijfje, wil- Gefacht. Ì de, grote met blinkendebladen, ‘en kleine Lauwerboom:* aes, De breedbladige Lauwerboom ; voor ’t wijfje gehouden; fchiet met Gedaante: veel ftruiken op , met een donkergroene fchors bekleed: « De bladen zijt langwerpig ; breet, hard „groen van verwe, en aangenaam van reuk. Deblae- er E 2 men 28 KONINKLYEKE „hen zijn gtasgroen, en debefijen met een z wartächtigefchors bedekt, daar af de kerne in twee delen geklooft is. ij ur ns at? De fimalbladige Lauwerboom, voor 't mannetje gehouden, waft niet zo hoog op. Debladen zijn fmalder en dunner, en deftronken met een bruin- rode {chors overtrokken, | | De wilde waft niet zo hoog, als de tamme. De takken zijngeknoopt, en in veel leden gedeelt, met brede, effe en blinkende bladen, doch zonder reuk, die by paren tegen over malkander uitwallen. De witte bloemen, dic fomtijts van buiten paersachtig zijn , komen op hêt einde der takken kroons- wijze te voorfchijn, daarop blaauwe'bezijen volgen, de welken dien van de Myrtus wel gelijken. | deld t Gront. Alle deze gellachten van lauwerbomen verèiffchen een goede gemene gront, met niet al te veel meft van paerden en koejen, van der even veel, en met veel duinzant daar onder gemengt. al Teliag, Deze geflachten van lauwerbomen, uitgezondertdegrote, mer blinken- kung. © de bladen, die zelden enige vrucht voortbrengt, worden door twee-midde- len getelt, en aangequeekt: vooréerft door hunvrucht, die meri'bakelaar, en ook boontjes noemt, de welk men in Maimaant, (uitgezondert die van de kleine lauwerboom, de welk in Maart gezaait wil wezen) en fomtijcs vroeger, meteen waffende maan, in potten naauwelijks twee ftrobreer diep in d'aarde fteekt, en in warme plaatfen zer ‚en fomtijts met water be- fproeit wil wezen; en ten tweeden door middel van hun fpruiten , die dicht aan d’aarde uit{pruiren, en, met een pennemes voorzichtig ingefheden , in d'aarde ingelegt worden, en dus wortel fchieten, en niet eerder , dan ‘in April vant volgende jaar, met een waffende maan van d'oude afgenomen, en in potten verplant moeten worden, opdat zy zo veel te vroeger en fterker zouden groejen. wir Ì Ù Harosing. De twee eerfte geflachten van lauwerbomen, te weten ‘het mannetje en v …Wijfje, en daar benefens de wilde, hoewel zy tamelijk ‘hard van aart zijn, moeten echter ‚, om buiten gevaar van te verfterven te wezen, in October binnen’shuis gebracht, en in een luchtige plaats, daar men weinig vuurt, (vermits een weinig vorft hen niet kan befchadigen) geftelt, en in ’t voor- jaar weêr buiten gebracht worden. Doch indien men hen enkelijk wil buiten laten , zomoet men hen;om voor de vorft befchur te zijn, in November-met plaaken ofmerftrodekken;en cot boven toe.dik bekleden, en‚na.datmen hen onderturfmollem'bynageheel begraven heeft, pannen daar-over heen han- gen, opdat zy voorde winterregen befchurt zouden wezen. Men ,moethen, dus gedekt znde, tot half April laten taan, eersmen hen weêr opent, of anders zijn. zy in gevaar van in‚grote ongemakken tewallen. „Dach indien, door verzuimenis, of by ongeval, veel van hun ralsken werdorven en uit- gingen, zo zalmen hen tot aan de gront affnijden ; venin-dezerwoagen zul- en zy weêr krachtiglijk uit hun wortel, die niet lichtelijk door d'ongele- gentheit des winters gantfchelijk vergaat, uicfpruiren, en met nieu aange- naam groen te voorfchijn komen. De grote lauwerboom mer blinkende bla- den, en de kleine zijn echter zeer hard van natuur, en konnen, zonder enig ongemak te gevoelen, ftormen,, fneeu, rijp, {terke-worft, en meer andere ongelegentheden verdragen. D'Ouden ‚plegen deze boom ia.hoge waerde te houden „ dewijl.de;grore Veltöver(ten-,sinhun zegepralingen , de takken daaraf iahun hant droegen ,„jaook;krandenom hua hooft daar,afgmaakten., ‘Myrthus- HOVENIER. 20. MYRTHUS BOOM. ì Eze boom word, naar de verfcheidenheit van zijn bladen, in gtote cefacht. P of grove, in kleine, of edele Myrthus onderfcheiden, en met ver- fcheide namen genoemt, te weten, dubbelde Myrthus, Myrthus met roofmarijnbladen , Myrchus met lauwerbladen ; met brede bladen, mer palmbladen, met fijne bladen , mert gekruifte bladen , met rode ftelen, met citroenbladen, met tongebladen , en.ook Jode Myrchus mer kleine bladen. Deze boom is een laeg gewas, dat fomtijts, door zijn havening, als een Gedaaato. boom opfchiet. De takken zijn taai, en met een donkerrode batt bedekt. De bladen; die aan fommige groot ‚ en aan anderen klein voortkomen, zijn breetächtig , lopen boven {pits toe, en zijn effen en glanflig , en gelijken wel naar de bladen vande maagdepalm. Tufichen de bladen ziet mende witte bloemtjes ; met witte draatjes van binnen vergiert. De vruchten zijn zwarte bezijen, deswelken die van’r klimöp-zeer wel gelijken , en daar in het zaat befloten is. - 5 | / Hy veréifcht een gemene zavelächtigeaarde, mer een weinig tweejarige Gront. paerdemeft, en de mollem der verdorve bomen, ofin des zelfs plaats mer veengront, of ook wel met verrotte bladen van bomen deurmengt, en een warme gront , die voor de-zon blootlegt „en met matige vocht verzien is. Deze bomen konnen in deze landen op vier bezondere wijzen geteelt en Teling, en aangequeekt worden : Vooreerft door zaat , ’t welk ‚uit Spanjen,Iralien, of Ed andere warme länden gekomen, in een pot, met de voorgedachte aarde ge- vulc, in April; met de volle of afgaande maan , een (krobreer diep daar in ge- fteken moetwordên. Ten tweeden, doorjonge loten, by de wortel, of even buiten de gront uirgefchoten , die men tegen de volle maan van April, opde wijze der Angelieren, infnijd, en met aarde overdekt. In dezer voegen fchie- ten Zy lichtelijk wortelen , in de zelfde zomer „en worden dan, mer de volle maan in Maimaant daar aan volgende, als zy omtrent een vinger Jang gefcho- ten hebben , van d'oude bomen afgenomen , en in potten gezet. Ten darden, door middel van een of tweejarige takjes, met de volle maan in. Maimaant of Juniusafgefneden , en terftonr de lengte van een kleine vinger diep in cen pot gezet, die met gemene zandige aarde , zonder eige vewigheit, gevult is. Deze pot, met regewarer befproeit, moet ten minften zes weken lang in een donkere plaats, daar de zon hem nier kan befchijnen , geer, tijdiglijk , vochtig gehouden, en daar na twee-of drie weken lang luchtiger >plaatft, en eindelijk in ‘t geheel voor de zonneftralen bloot geftelt worden. ‘Ten vier- den, door gehele takken, met het punt vaneen mes geboort, en in een pot ingelegt, (gelijk wy van d'oranje en andere bomen gezegt hebben) die men in’t volgende jaar aff nijd ‚en de por, daar-men d'afgefneden in laar , rerftont, zonder enig ongemak, in de zonnefchijn zer. Men kan de dubbelde Mys- ‘thus ook op andere ftammen zuigen. 48 Deze bomen konnen deurgaans, door naerftige havening „als.men hen tij- Hevenitg. diglijk van onderen fnoeit, tothoge en gierlijke boomtjes aangequeekt wor-. “den. Wijders , als zy veel jaren out „en door buu verftorve rakken „en afge- valle bladen hol en deurluchtig geworden zijn; zo mag men hea in April, met de volle maan, ofgeheellijk koppen , of ten halven d'onderfte dikfte tak- ken afneemen, die, met een mes glad en effen gefneden, en met een weinig “was, of pleifter toegedekt, op datde zon hen niet lichtelijk zou uitdrogen, voort weêr zullen uitfchieten, en jong houc maken ; ’t welk en E 3 als Vruchten, ‘Geflacht. Gedaante. Gront, Teling en aanquee= king, Havening: _ Vruchten en hun tijt. 30 KONINKLYKE als de gelegentheit zulks verëifcht , alle zes of zeven jaren gedaan mag wor- den. Men moet/hen in de zomer voor gure noorde winden, en by winter zorgvuldiglijk voor vorft bewaren, en dieshalven , gedurende deze tijt, in droge kelders, of laauwe kaghelplaat{en zetten. Led Deze bomen bloejen in deze landen zeer fpade , en hun vruchten worden zelden volkomentlijk rijp. CYPRESSEBOOM. Eze boom word bequamelijk in twee geflachten gedeelt , wantals-hy hoog opfchiet, en kleine noten draagt ‚ word hy mannetje, en als hy klein blijft, en geen vruchten geeft, wijfje genoemt. De ftam van deze boom waft lang „recht en fpits op, gelijk de {parreboom. Hy heeft veel zijdtakken , die zich niet wijt uit{preiden , maar langs de ftam opwaarts fpruiten. Hier uit waffen veel dunne korte rijsjes, die zich weêr in andere kleinder rijsjes verdeelen. De bladen zijn langwerpig ront, en be- ftaan uit een gedurige vergadering van twee of vier aan een gehechte blaadjes, die langs derijsjes groejen, en de bladen van de vruchtdragende ,zevenboom zeer wel gelijken. De nootjes hangen aan takken nederwaarts ‚ en bevarten in zich klein, platen graau-zaat en; rijp geworden zijnde , fplijten op veel plaatfen van malkander, en laten hun zaat vallen. 7 - F, Deze boom verëifcht een zandige, droge en ongemefte gront, een luch- tige plaats, die wel voor de zon bloot ftaat, en zeer weinig vocht, niet al- leenlijk als hy outgeworden , maar ook terwijl hy nochjòng is. _Hy word in deze geweften van zaat aangeteelt , dat uit Frankrijk, en an» dere warme landen herwaarts gezonden word, en, in zoete melk geweekt, met een afgaande maan in Maert of April, in een hourebak, of pot, met de voorgedachte aarde gevult, een hantbreet van malkander gezaait, en, nadat het opgekomen is, niet voor dat het twee jaren lang in de zelfde plaats ge- ftaan heeft, opgenomen , en in de voorgedachte tijt verplant moet worden. Deze boom, dus verplant zijnde , moet van boven met een weinig regewa- ter befproeit , en daar na niet meer bevochtigt worden, ten ware het water uit de lucht quam vallen , daar door hy te beter zou groejen. Men moet wel toezien dat men de hartfcheuten; of de bovenfte toppen niet breekt, of affcheert, dewijl de boom, dus gequetft zijnde, lichtelijk zou verdorren en fterven. Hy word in deze geweften grotelijks van de mie- ren geplaagt; en om deze oorzaak moet men de {tam met: kalk beftrijken., om dit ongedierte te verdrijven. Hy kan ook zwarelijk de koude verdragen, en moet dieshalven in O&ober binnen, en nietvoor in April weêr buiten gebracht wotden. Dochals hy vijf of zes jaren ovt geworden is „kan hy, als men hem voor de wint befchur, ’s winters buiten blijven , en tot een vergie- ring in de bloemparken ftaan. hind De bladenen takjes blijven het geheel jaar deur groen, en de vruchten bekomen hier in de Herfft, tegen de winter, hun grootfte rijpheit , die ech- ter niet zodanig is, als zy behoort te wezen. et oral Te ers ‚4 … Zeven- en HOVENIER. : Zievenboom, of Lavelboom. AF En vind in deze landen tweederhande geflachten van deze boom : Genacht. Eh degemene Zevenboom, en d'oprechte Zavel- of Zevenboom , die Te 725 vruchten voortbrengt. De gemene Zevenboom waft tot een tamelijk boomtje op, en breid zijn Gedaante. takken wijt uit. De bladen gelijken die van de Tamari{chboom., doch zijn ftijver en fcherp „{terk van reuk, en heet van {maak. Hy is altijt groen , maar heeft geen bezijen. De tweede flach gelijkt de gemene onvruchtbare Zevenboom , behalven datde bladen niet zoftijf en fteekächtig zijn. Hy geeft groengeele bloemt- jes‚ende vruchten zijn eerft groen, en daar na bruinblaau, in grootheit de geneverbezijen gelijk. Zy veréiflchen een gemene zandige aarde, die matiglijk gemetftis, en, Gront. wel voor de zon bloorftaande , van matige.regen befproeit ward. Deze bomen worden in deze landen op deze volgende wijze aangequeekt. Aanquec- Sny mer de vollemaan in April zo veel cakken af, als gy begeert, eenwoet king; of anderhalf lang. Snoei hen in dier voegen , dater niet meer, dan eeu top van ruim een-hanvbreet aanblijft. ‚Keus hen een weinig aan ‘t.dik einde, en fteekhen-ineengemene ongemefteaarde, in een duiftere plaats, daar de-zon weinig, fchijnt, enbefproei hen, in droge tijden, een weinig met regewa- ter ; enindezer voegen zullen zy onder knobbelen „en wortel fahieten: , „Deze fpruiten , wortel gefchoten hebbende, blijven gemenelijk knobbel ravening. achtig;en laeg, ‘ten zy men-hen tydiglijk van.onderen op {moeit en aan ftok- ken bind, en in dezer voegen tot een tamelijke hoogte brengt. Zy.moeren nietopgenomen worden, voor dat zy enige jaren geftaan hebben,en wel ge- wortelt zijn. Men ‚plant hen ook tot heggen ;-en dan worden zy jarelijks gefchoren. f N Deze bomen zijn altijt met groene bladen bezet; en de-vruchtdragende Vruchten Zevenboom brengt zijn vruchten op de zelfde wijze voort, als wy.nu van de Geneverboom zullen zeggen. GENE VERBOO M. En vind tweederhande Geneverboom , groten-en kleinen. Geflacht, M Deze boomheeft veel dunne zijdtakjes ; en de bladen „ dievdaar Gedaante. zeer dicht aan waflen, zijn fmal „en hebben aan ‘teinde fcherpe puntjes. De vruchten zijn ronde bezijen, dejpeper niet ongelijk, dieeerft groen zijn, en daar na zwart worden. Hy verëifcht een dorre, zantächtige en onvruchtbare gront, die door Grot. veel, en ook matige regen befproeit word. Maar indien hy in een goede en welgeboude aarde geplant word , zo brengt. hy-nooit ertige vruchten, of be- zijen-voort; en men bevind dat de grote Geneverboom, een warmer ge- „weeft gewent zijnde, hier geen vruchten draagt. Hy word door de zajing van zijn vruchten , of bezijen aangeteelt , diemen Teling, in Maert, met de volle maan, niet diep in d'aarde moet leggen ; «en ‚nadat zy Re opgekomen zijn, niet moet opneemen, en verplanten, voor dat zy,drie,ja- ning. ren out geworden zijn. Hy word ook in Oétober door inleggen-aangequeekt. Men maakt’er ook heggen af, die wel gefchoren willen'wezen. > Zijn'bladenblijvenaltijc groens en zijn ‘vruchten veréiflotten tweeïjaren tijts, „Vruchten en hun tijt” sj) KONINKLYKE tijts , om rijpte worden, fchoon hy alle jaren tegen de Herfft vruchten af= levert, vermits d'onrijpe , diein.dat zelfde jaar voortgekomen zijn, aan de boom blijven, en in ’t volgende jaar tor rijpheit komen, terwijl’er weêr d'anderen , die in dart jaar voortgekomen zijn, aan blijven. Het'fap, of de gom, uit deze boom vloejende, word Vernis genoemt, en is by’ allefchil- ders, om zijn glans, zeer wel bekent. | ú oe : 3 3 Hie AL 5 _ OLEANDERBOOM""! En vind tweederhande Oleanderbomen , namelijk met bleëkrode, \/ Hd en met zuivere witte bloemen. rt VREE Gedaante, © “© Dit boomächtig gewas heeft opgaande takken, die wijt-uitge- fpreit, en met lange, fpitíche; dikke en’harde bladen bezet zijn’, en koomt in veel dingen metde lauwerboom overëen. De bloemen , de gedaante van kleine roosjes uitbeeldende, en uit vijf blaadjes beftaande, zijn aänfommi- gen van deze bomen bleekroot, en aan anderen wit. Het zaat is langen licht, enlegt, met een wollige hairighouc, in kleine {malle zaatpeulen. Gront, Ly verëiflchen een goede gemene gront, met een weinig grof zänt; daar geen zoutigheit by is, met tweejarige meft van paerden „en eenjarige koeje- meft deurmengt, en die , in een luchtige plaats zijnde, voor de zon blöot legt. Aanquce- ’ Zy konnen indeze landen niet door zaat, tén'Zy uit warme geweften king. gebracht, aangeteelt worden: maar alieenlijk door jonge loten „by de wor- tel uitgelopen, die men in April, by volle maan , gelijk d’ Angelieren ; ten halven infaijd, enin d'aarde-inlegt; en op deze wijze fchieten 2y-haaftig hun wortelen. Men moêr hén echter'niet , dan na dat zy twee of drie jaren ‘ingelegt geweeft hebben, er de wortel fterker en tweejarig gewordefi'is orn “de verplanting te konnen uicftaan ; met een’ waflende maan in „Aprib,-van d'ouden afneeméù ; en in potten verplanten ; en dan moét men hen weldtie _ wekenlang voorzichtiglijk voor de glans der zon bewaren. / Gellacht. art Wavening. _ Dezeboomtjes konnen geenfins langdurige koude, noch fterke vorft te- ‘genftaan’, en moetendieshalven , op de voorgedachte wijze in potten gezet zijnde, in't midden van O&tober, of noch vroeger, naar dat het weèr be- uaam is, binnen ’s huis ‚en in een luchtige plaats gebracht worden, daar men niet, dan byfelle koude, warmte maakt. Men moet hen nier alleenlijk in de zomer, maar ook des winters, matiglijk mer regewater befproejen , en in April, by regenächtig weêr, in d'opelucht brengen. Pp Vruchten, _ Zy bloejen niet, dan tamelijk diep in de zomer, met grote aangenaamheit en hun tijt: dant gezicht, en brengen alleenlijk by grote warmte {malle zaatpeultjes voort , daar echter geen volkome rijp zaat in ís. | ief aai BOO M des LEVEN ge Gedaante, | ! Y waftrecht op ‚ met een zwartächtige fchors , dieenigfinstoot is. De bladen zijn bynagelijk die vande Cyprefleboom:, behalyen dat “zy plat, en als te zamen gevoegt zijn. Aan ’teinde van de:rijsjes fptuiten geelächtige bloemtjes , daar op fchubächtige bolletjes volgen, in de welken her zaar befloten is. Doch in deze landen komenzy zelden; of nooit zo verre. AMI mat „nil HSS Gront Hy verëifche een zandige, gemene en welgemefte,gront ‚die in een ope _ en luchtige. plaats legt. r sdh, god onrts sg nak te Hy wordindeze geweften door’t planten van zijn-takken a id HOVENIER. 33 die, in Maert, ofin April, naar gelegentheit der tijden, een weinig vöor de volle maan, afgefneden, en, in een fchaduwächtige plaats, daar de zon zeer weinig fchijnt, een halve voet diep in de voorgedachte aarde gefteken; en met de ruimte van water befproeit worden. In dezer voegen {chieten zy wortelen, en groejen voort: doch moeten niet, voorin het tweede , of dar- de jaar ‚ opgenomen , en met een afgaande maan in A pril verplant zijns ver= mits hun wortel, teder zijnde, zulks niet eerder zou konnen verdragen. Deze boom kan echrer tamelijk wel de koude van de winter , en alle rampen der tijden uitftaan, hoewel hy echter door deze ongemakken fomtijts zijn groente verlieft, en vaal van verwe word, die hamaals weêr verdwijnt; in voegen dathy zich van nieus weêr groen , en aangenamer aan’t gezicht ver- toont. … __Hy heeft, gelijk wy gezegt hebben, in deze landen zelden, of nooit eni- Vruchters ge bloemen , maarechter, by hete zomers , aan zijn jonggefchote loten veel vruchten, op een vreemde en aardige wijze te zamengevoegt, de welken niet nederwaarts hangen , maar opwaarts tegen de takken gerecht zijn, zon=. der echter hier over tot volkome rij pheir te komen. 1 — Ibenboom, of boom des doots: Eze boom is van buiten met een graauweruwefchors bekleed , en) Gedaantgs D zijn hout van binnen zwartächtig van verwe. Hy waft op met een: n ftam, die recht om hoog fchiet, en is omtrent de top in enige zijd= takken verdeelt, die veel rankjes, of rijsjes voortbrengen, daar lange , {mal le en donkergroene bladen, vederwijzetegen malkander overftaande, aan waffen. Hy, altijt een aangenaam groen vertonende, draagt kleine, ronde; lijfverwige nederhangende bloemen, die, veel te zamen vergadert, onder zijn bladen verfchuilen. Zijn vruchten zijn ronde bezijen , fchoonroot vat verwe; en langwerpig; engelijken zeer wel die van d'afperges, of de kraak- bezijen. Hy verëifcht een gemene zandige en wel gemefte gront, die voor d'ope Gront; lucht bloot legt, en mer veel water befproeit wil zijn, en kan koude en on= gemak verdragen. _ | Hy word op verfcheide wijzen geteelt en aangequeekt: eerftelijk doot Teling; zijn zaat, ’t welk, in Februarius , of Maert, naár gelegentheit des tijts , met Bn ral een afgaande maan, een duimbreer diep in d'aarde, of in de pot gefteken havening: word: ten tweeden , door eenjarige loten, daar onder een weinig tweejarig, hout is; de welken in een fchaduwächtige plaats , in d’aarde gefteken , en. dikwijls met regewater befproeit moeten worden. In dezer voegen fchieten zy bequame wortelen, en groejen wel, doch in’t eerftlangfaam, en krom en krauwelig; en dieshalven moet men in tijts ftokken daar by zetten, en hen van onderen een weinig fnoejen „ want zy waflen dan beter, en verkrij gen de hoogte van een gemene boom. Zy worden ook van worrelfpruiten afgeleid, in dier voegen, als wy meermaals verhaalt hebben. _Deze boom brengt in Maerrt, of April zijn bloemen te voorfchijn,en{fchiet Vruchten; dan ook nieuweloten. De vrucht, in kleine blaasjes befloten ; die zich war en bun tijt. zelfs openen, en zijn zaat vertonen, is by na zwart van verwe, en word in fommige jaren in de Herfft rijp. F PL A- 34 KONINKLYKE | PLAT AN Use Geraante. & Eze boom, die hoog op waft, verfpreid zich, door zijn takken, wijt D en breet uit. De bladen zijn zeer groot, gelijk die van de vygeboom, maar meer befneden. De bloemen zijn klein en bleek van verwe. De vruchten zijn ruwe en ruige bollen, van verwe de grote kliffen gelijk, en hangen aan fteeltjes, die’t een langer dan ‘tander zijn. Zy geven echter in deze landen noch bloem, noch vrucht. di Gront. Deze boom veréifcht een gemene zandige, of andere vochtige en welge- mefte aarde , in een luchtige plaats gelegen, en die veel bevochrigt word. - Aanquce- __ Hy word in dezegeweften door zijnfpruiten, by de wortel uitfchietende, king. aangequeekt. Menfnijd deze fpruiten halfin, legthenaf, en dekt hen met aarde, en neemt hen, wel gewortelt zijnde, in April, met een afgaande maan, van d'oude af, en verplant hen in de voorgedachte aarde: Deze boom, die alle ongemakken des tijts kan uicftaan, en gemenelijk zeer oud word, is by d'oude Grieken en Romainen in hoge achting geweeft. Ja Xerxes, Koning van Perfien, met zijn geheel heir een dag lang in Lydien ftil zijnde, fchiep in deze tijt zulk een groot vermaak daar onder, dat hy zijn dikke {tam met een goude bant, even alseen ring; beflaanliet. In Afia was ook eerrijts een van deze bomen, diens {tam wel tachtig voeten in zijn omkring befloeg, daarin zulk een grote holligheit gemaakt was, dat Lyci- nius Mucianus, die drie malen te Romen Burgermeefter geweeft heeft, met de zijnen; tot achtien in’t getal, dikwijls zijn maaltijt daar in gehouden heeft. | Sporkenhout , anders Pijlhout. Gedaante. U It de wortel van deze boom fpruiten veel rechte dunne ftruiken , of rijsjes, die tien of twaalf voeren lang, en in enige zijdtakjes ver- deelt zijn. Defchors is van buiten bruinzwart, met graauwe plek- jes befpikkelt. Onderdeze, naaft aan hethout, is noch een dun geel velle- tje, dar een fafferanige verwe afgeeft, en niet onäangenaam omte zienis. Het hout zelf is wit en voos, en in’t midden met enig rosächtig merg gevult. De bladen, die bruingroen zijn, gelijken wel naar die vande kriekeboom, maar zijn echter enigfins ronder. Aan d'oorfprong van deze bladen fprui- ten witte bloemtjes , yder op zijn bezonderefteel. Hier op volgen de vruch- ten, te weten bezijen, die eerft groen, daar na root, en eindelijk zwart- achtig zijn, en zich welront vertonen, maar echter in’t midden, door een diepe kloof, in twee delen gedeelt fchijnen, daar in twee kleine pitjes, of korreltjes befloten zijn. ' Gront. _« Deze boot begeert liever een gemene zandige en vochtige, dan een klai- achtige en droge gront, die, van veel vocht befproeit, voor d'ope lucht bloot legt. Aanteeling, Hy word op twee verfcheide wijzen aangeteelt. Voorëerft door zijn zaat, ORE ’twelk in Februarius of Maert, met het begin van d'afgaande maan in een luchtige vochtige gront, en donkere plaats, niet dieper, dan een vinger- breet, gezaait word. De boomtjes, van dit zaar voortgekomen , moeten niet; dan in het vierde jaar , opgenomen en verplant worden. Tentweeden,; door jongeloten, die, by, of boven de wortel uitgefchoten, met een mes, gelijk d'Angelieren , ten halven ingefneden, en dusingelegt worden. Als zy HOVENIER » 35 Ey in dezer voegen wortel gevat hebben, moet men hen, in het tweede vol. gende jaar, van d'ouden afgenomen „en in Maert, met de volle maan, op andere plaaten, in de voorgedachte gront, planten, en hen wel metrege- ‘water befproejen, op dat zy te beter zouden dyen. Hé p Deze boom bloeit jarelijks inde Lenten, en de bezijen worden in Herfft „Vruchter volkomentlijk rijp. hadith PAPENHOUT:” p Eze boom is tweederhande, d'een met brede „en d'ander met gekerf- Geflacht. # de, of getande bladen, die beide opeen zelfde wijze gebout moet ten worden. 5 De ftam en takken van dit gewas zijn met een witächtige „ en‚de jonge rijs; Gedaan, jes met een groene fchots bedekt , die, mer hoeken uitpuilende, de zelfden … als vierkant vertoont, Het hour is bleekgeel, gelijk dat van de palmboom, maar niet zo hard. De bladen, altijt twee en-twee regen malkander, over ftaande, zijn langwerpig, breeten zacht. De bloemen, uit vier witte blaäd- jes beftaande, zijn aan eendunfteeltje , kruiswijze, vier of vijf by malkan- der. Hier op volgen de vruchten, die zeer aangenaam om t'aanfchouwen zijn. Deze boom veréifcht een gemene zandige ongemefte, en ook, wel een klai, Groat. achtige ‚ of ftenige, en wel gemefte aarde, en zo wel een fchaduwächtige, als een luchtige plaats. , ; Hy kan door twee middelen aangeteelt wórden: dát is door zijn zaat, Aantecling. ’t welk in Maert, met een afgaande maan, niet diep gezaait, en by droogte fomtijts met regewater befproeit moet worden:; ‘opdat hyteerderte voor- fchijn zou komen ; en ook door fpruiten, by-de wortel „of even boven d'aar- de, uitgefproten , die men op gelijke wijze , alsmeermalen gezegt is, moet inleggen en afleiden. Deze aanqueeking word in deze geweften voor veel bequamer; dan die door zaat, geacht. Hy kan droogte, gelijk ook {neeu, rijp» fterkevorft, en andere ongemakken van dewinter uitftaan. EE _ Ditgewas bloeit in April, en geeft in Auguftus, of September rijp zaat:, Ren ‘t welk inrvier huisjesris befloten „die ; zeer aarriglijk aan-malkander gevoegt, © 4% ME een vierkante muts der priefteren vertonen; om ‘twelk deze boom ook de naam van Papemuts heeft verkregen. Deze vrucht, die zichin’t eerft groen vertoont, verändert daar na, rijp wordende, imzulk een aangename bleek- ode, of oranje verwe; dar hy van yder zienswaerdig, geoordeelt word. - oi MASTIKB OOM, Eze boom is met een rosachtige fchotsbekleed , en heeft taje täkken: Gedaaatt. & De bladen , die geduriglijk groen blijven; en daar rootächtige ader= tjes-deurlopen: gelijken die van d’olijfboom , zijn bard, en donker- groen van verwe , en zwaar van teuk,-De bloemen zijn mofchächtig , en zet- ten zich tot ronde bezijen , die eerft groen „daat na paerfch ‚en eindelijk zwart worden, en een hatde zwarteskerne „en olieächtig fap in zich beflui- ten. Âan deze boom waffen ook blaasjes, als-horentjes omgekromt, daat in eerftvocht; en hamaals kleine vliegjes, alê- muggen , gevonden worden. Daar dtruiptook zekere hats, of gom uit, die-de haam van Maftik draagt Deze boom „die mên tamelijk hatd van hatuurin deze laadeinbevind , ver- Grozt: eifcht een zandige goede aarde, met:tweejarige paerdemeft, een‘weinig veen- gront, of, in des zelfs plaats; mollem van boinen; die vergaan zijn; 't NE EF 2 we Aanquee king. Harening. Geflecht. Gedaante. 36 KONINKLYKE wel deurgemengt moet worden: gelijk ook een warme en luchtige plaats, ddie voor de zon bloot ftaat , en voor alle koude noorde, en oofte winden be- fchut, is, en met tamelijk veel water befproeit moet wezen. —__ Hy word in dit lant op twee verfcheide wijzen aangequeekt: voorëerft met zaat, uit warme landen gekomen; ’t welk in Maart , April, of Maimaant, met de volle maan, in een pot, metde voorgedachte aarde gevult , bolen luchtig gezaaitword; en ondertuffchen moet men de pot telkens van d'een in d'andere warme paerdemeft zetten. Tenanderen, met zijn jonge loten, by de wortel, of even boven d’aarde uitgefchoten; die men in April, een weinig voorde volle maan, op de meermaalgedachte wijze infnijd, en in- legt. Men moet hen echter niet eerder, dan twee jaren daar na, van d'oude afneemen , en in potten verplanten; anderfins zal men bevinden dat zy al- lengs uitgaan en verfterven. — Deze boom kan geenfins de koude regen ‚„mift, fneeu, of enige vorft ver- dragen, en word dieshalven, in potten geplant, in ‘t left van September, of in’t begin van October, naar gelegentheit des tijts, binnen ’s huis, in een ma- tige warme plaats gebracht , daar in men alleenlijk met felle vorft vuurt, en hem, deze tijt gedurende , met een weinig laau gemaakt regewater befproeit, en in April, met een zwoele regen, en ftil weêr buiten brengt. Hy geeft, in deze geweften, by hete zomers, wel bloemen, maat nooit vruchten, daar toe meer warmte vercifcht word , dan deze landen konnen leveren. Genefta, of Bremboom. Ir gewas is in verfcheide flach onderfcheiden „ welker namen zijns gemene brem, verwers brem, kleine brem, boomächtige Spaanfche brem ‚ Spaanfche brem met gele welriekende bloemen, breedgebla= de brem mer kleine gele bloemen , {tekende brem, Franfche brem met gier- bloemen, Spaanfche brem met kleine bladen, met gele en ook witte bloe- men, kleine of laege brem, kleine brem met doornen, en gele airbloe- men, Cnz. De gemene Brem heeft hourächtige groene ftruiken, met dunne kantige zijsjes begroeit, daar uit kleine donkergroene fpruiten. voortkomen. Tuf- fchen deze bladen waflen fchone gele bloemen , die, afgevallen zijnde, van lange platte peultjes gevolgeworden,de welken eerft groen, en daarna zwart- achrig zijn,en plat rosächtig zaat in zich befluiten. De wortel is zeer hard,en fpreid zich wijt en breet uit. Men vind dikwijls aan de dunne vezelingen een dik knobbelig gewas; dat daar aan groeit, en Bremraap genoemt word. De Spaanfche Brem verfchilt van de gemene zeer weinig , behalven dat hy weiniger bewaflen is, en de bloemen veel groter, “en fomtijts ook wit zijn, metlanger en zwarter peulen. ih, 5 - De ftekende Brem geeft veel dunne rijsjes , die, noch jong zijnde, met kleine blaadjes, en vedere en-weke doorntjes begroeit zijn; maar als zy-out zijn geworden; zo zijn zy zonder bladen, en dedoorntjes hard en fcherp. De bloemen zijn de gemene brembloemen gelijk „daar op ook kleine peult- jes volgen , die met ront en rootächtig zaat vervult zijn. De Spaanfche Brem met tedere takjes, en geheel witte en gele bloemen, de Spaanfche brem met riekende gele bloemen , en de: breedbladige brem met kleine gele bloemen waffen tot de hoogte van acht voeten „en verdelen zich-in weinig takken, daar uit hun wonderlijke-bladen voortkomen, die in’tmidden een: vinger breet, voor aan moch breder, maar aan defteel op het HOVENIER. 37 het fmalfte zijn, en uit veel tedere blaadjes.beftaan, de welken als aan mala kanderen gegroeit zijn, en zich vooräan in veel delen, die kort en lang; en {mal en breet zijn, verfpreiden, en zeer wel een haneftaert gelijken ‚ van de welken , tot verwondering van d'aanfchouwer, fommigen zes, ánderen zeven, en enigen acht vingerbreet lang zijn, daar uit lange, ronde en dunne fteeltjes voortkofmen, die voor aan hun punten met kleine gele bloemen , zes, zeven, ja acht by malkander, en ook d'een na d'ander opengaande , verciert zijn. d : > Deze Brembomen, die de tederften van alle zijn, veréiffchen een goede Gront en zavelige bequame aarde, met een weinig twee-of driejarige paerdemeft, een- haschiag: jarige hoenderdrek , en de mollem van de verrotte bladen van bomen -deur- mengt ; een luchtige en warme plaats, die voor de zon bloot legt, en voor alle noorde en oofte winden befchut is ; een weinig water in tijt van droog- te, en droogte in tijt van veel regen. Zy geven in deze koude landen wel een aangename bloem, maar zelden-zaat, dat volkomentlijk rijpis. Zy konnen geen koude regen in de Herfft, geen harde wint, geen {neeu', noch fel- le vorft uitftaan , en moeten dieshalven , in *tleft van September, of in”t be- gin van October , met droog weêr, binnen’s huis, op een bequame plaats gebracht worden, daar zy, van alle tochten en zyging befchurt, de lucht eni zon zo lang deur de veinfters mogen genieten , als de zachtigheit van ’t weer zulks zal toelaten. Maar zo haaft als.het kouder word „ moet men hen in een warmer plaats zetten, en echter niet, dan met fterke vorft, in de kaghel vu ren, daar zy verre moeten afftaan, vermits zy de gemaakte warmte, voor- namelijk als zy lang duurt, nietlang konnen verdragen. ’tIs dieshalven be- terdat men hen, zo lang defelle vorft duurt „in een gewelfde kelder , of in enige andere plaats zet, daar inhet niet vrieft. Zy moeten ook, zo langals zy onder dak ftaan, niet meer dan eens , of twee malen, met een weinig laau= gemaakt regewater, van boven befprengt, en niet voor half April, of noch fpader , naar tijts gelegentheit, met een zachte lucht, en zwoele regen, zo het mogelijk is, weêr buiten gezet, en tegen de koudenachten, en {chrale winden wel gedekt , en naaukeuriglijk bewaart worden. Men kan hen hier ook niet anders aanteelen, dan door hun zaar, ‘twelk, uit warme landen gekomen, in Maert, April „of Maimaant, met de volle maan, ineen pot, die met goede luchtige zandige gront gevult is, luchtig en bol gezaait, en naauwelijks een ftrobreer onder gefteken moet worden. Men kan deze jongen, van dit zaat voortgekomen, d'eerfte winter zeer zwarelijk overbrengen, uit oorzaak van hun tederheit, inzonderheit zo men hen een weinig te veel bewatert, of zo zy door een gedurige koude, niet luchts genoech konnen bekomen. De kleine ftekende Brem, en de Spaanfche Brem verëiflchen een zelfde gront, als voorgedacht is, en niet te veel vocht. Zy brengen in dezege- weften niet alleenlijk aangename bloemen voort, maar ook volkome rijp zaat, ’t welk in-April, ineen pot, vol van gemene zaveläarde , in een war- me plaats gezet, niet diep gezaait word; en dit is d'enige middel, daar door zy aangequeekt worden. | Maar de gemene Brem, de verwersbrem , en de kleine of laege brem heb- ben een harde natuur , en verëiffchen een gemene; flechte en zandige gront, ook met tweejarige paerdemeft deurmengt , en daar beneffenseen ope en luchtige plaats. Zy geven niet alleenlijk bloemen „maar ook in ‘t:ygemeen ; jarelijks volkome zaat, inzonderheit alsde zomer heet is. Zy verdragen fel. le vorft, en alle ongemakken van de winter: Zy konnen ook niet wekanders Er3 aan- Geflacht. Gedaante. Gront. Teling ‚en vaortplan= ting. Havaning. Vruchten , en hun tijt. Gedaante. Gront, Aanquee- king. 28 KONINKLYKE aangeteelt worden, als doer hun zaat, *t welk men in Maert , met een a gaande maan, moet zajen. Men moet de gemene brembloemen, eer zy opengaan, en geel worden, afplukken ; en in pekel bewaren ; en dan wor- den zy Bremkappers genoemt. KAPPERBOOM. En vìnd dtiederhande Kapperbomen, te wéten mét ronde, met {pits coelopende bladen, en peulkappers. 1 Deftamislaeg, de takken. zijn met fcherpe en kromme doornen bezet. De bladen zijn ront en breet, voor plomp of fpits toelopende. De kappers zelven, zijn de knoppen der bloemen, die.noch niet t'enemaal geflo- ten zijnde, afgeplukt, en in pekel ‚die nietalte zouris, gedaan, en dus tót gebruik bewaart worden. Zy verëiflchen een gemene zandige gront, met puin van oude ftenen , en een weinig tweejarige paerdemeft deurmengt; eneen plaats, die luchtig en warm is, en voor de zon bloot legt. | Zy worden in deze geweften alleenlijk door hun zaat aangequeekt, ’t welk, uit warme plaatfen gezonden, met een volle maan in Maett, April, of Mai- maant; ineen pot, in een warme plaats ftaande ‚ niet meer dan een flrobreet diep in-d'aarde gefteken moet worden. Hy word fomtijts ook van {cheuten, aan de wortel uitgefchoten, voortgeplant. Deze bomen, die, out geworden. zijnde, jarelijks gemenelijk bloemen; maar geen vruchten geven ; zijn van natuur teder , en laten niet alleenlijk des winters hun bladen: vallen, maar konnen ook-naauwelijks.de regen in de Herflt verdragen, en moeten dieshalven , ín het begin van October , binnen ’s huis gebracht ; en ; ineen luchtige plaats gezet, in April of Maimaant, mer een waflende maan, weêr in d'ope lucht geftelt worden. Zy konnen ook „terwijl zy binnen ’s huis (taan, geen warm water, noch gemaakte warm- te verdragen ‚ en moeten dieshalven niet, dan by vorftig weêt, de hitte „door de kàghel veroorzaakt, lijden. DeKapperboom met peulvruchten, diege menelijk een vingerslid lang zijn ‚is harder van natuur, en kan, als hy droog- achtig gehouden word, binnenshuis de koude veel beter verdragen. Pimpernoot, of Blaasnoot. Eze boom waft dikwijls als een heefterop. Zijn hour is wit, hard D en vaft. De fchors ‚ bleekgroen zijnde, is hier enrdaar, gelijk eer flangehuit, mer zwart geplekt. Debladen, die vän de vlierboomi zeet wel gelijkende; doch niet zo groot, noch zo fterk van reuk , waffen mede met een vijftal aan een rib. De bloemen zijn wit, en hangen „’tros- wijze, vier of vijf by malkander; en daar na komen de bláäsjes te voor- fchijn ‚daar in gemdnelijk twee kleine nootjes-leggen, die-mereen harde rosächtige fchel bedekt zijn. eN nee eekps Hoewel deze boom op veel plaatfen in’t wilde groeit, zo veréifche hy eehter inde hoven een bequame zandige gront, met een weinig tweejarige paerdemeft, en nier veel eenjarige koemeft deufmengt, endie luchtig is‚en voor de zon open legt.» | gs) Hy kan, dewijl zijn zaat in deze landen nietrijp word, doorgeenandere middel aangequeekt worden, dan door zijn wortelfpruiten, die gemene- lijk van zelfs wortel fchieten. Deze jonge afzerfels worden: in Maert Ee of gt pril HOVENIER 39 Br: met een waflende maan,van-d’'oude afgenomen, en ín een andere plaats geplant. : Hy dn inMaimaant niet alleenlijk een neêrhangende bloem,maar ookin Vruchtea, de Herfft een rijpe vrucht, doch alleenlijk in de {chijn, dewijl de zelfde, in het ©” bun tijt voorjaar in d'aarde gezaait, nooit te voorfchijn koomt. ARBUTUSBOO M. Aar zijn tweederhande Arbutusboomen, van de welken d'een in Geflacht. verfcheide warme plaatfen van Europa van zelfs voortkoomt; en “__d'ander word de Jaege Arbutusboom uit Virginien genoemt. Deze beide boomen veréiflchen een zandige aarde, die merenige tweeja= Gront. rige paardemeft, van eenjarige hoendermeft, en veengront gezamentlijk wel deurmengt is, en voor de zonnefchijn en warmte open legt, en voor de koude winden befchut is. „Deze bomen worden niet alleenlijk van inleggen, of uitfpruitfels aange- Aanteeling, queekt, maar ook van zaat, dat tot zijn volkome rijpheit gekomen zijn- de „in potten gezaait word. Men moet echter wel toezien dat men de jon- ge afzetfels van de laege Arbutus niet affnijd voor dat hun zwarte wortel ten minften twee jaren outis, ofanders zullen zy, verzet zijnde, niet beftaan konnen; endeze verplanting moet in potten gefchieden, om by winter in huis gezet te konnen worden. Zy konnen zeer zwarelijk koude herfftreegen, rijp en vorft verdragen, en Havening, moeten dieshalven ten langften in 't begin van October binnen ’s huis ge- bracht, en ineen luchtige plaats, daar men ftookt, als het vrieft, geftelt worden, daar men hen met een weinig läaugemaakt regewater moet be- {proejen, en niet voor half April, met een zachte regen, weêr buiten bren= gen, en voor de koude nachten dekken, . De gemene Arbutusboom geeft niet aldeenlijk bloem, maaf ook by warme Vruchten zomers volkome vrucht, die echter,gezaait zijnde,niet te voorfchijn koomt, RR RDS gelijk van de pimpernoot gezegt is. Maar de laege Arbutus uit Virginien geeft een geheelandere bloem, die wit is, en uit vijf blaadjes beftaar, en die, byna gelijk de bloemen van onze gemene hagedoorn, in een tros by mal- kander waflen, en omtrent gelijke vruchten voortbrengen, behalven dat zy een weinig kleinder zijn, SINT JANSBROOT. à E boom, daar deze vrucht aanwaft , is tamelijk ec en fpreid Gedaante. 9 zich met zijn takken wijten breetuit. Debladen zijndik, langwer- _ igront, en; deurgaans tegen malkander overftaande , aan eef inid- delfteeltje vaft. De bloemen zijn purperächtig root van verwe, daar lange platte en kromme hauwen op volgen, die brede, platte en harde kernen in zich befluiten. / __Hy verëifcht een gemene zandige gront, daareen weinig tweejarige paat- Gront. demeft, en veenäarde, wel deur malkander gefpit, deurtmengt is, éh die wel voor de warmte en zonnefchijt opên legt. | Hy word in deze geweften alleenlijk door zijn zaat aangeteelt, dât, hoe reling, varficher hoe beter, uit warme plaatfen gezonden, meteen waflende maan in April, of Maimaant, ineen pot, met de voorgedachte aarde gevult, op een luchtige wijze, en niet dieper , dan twee ftroobreet , gezaait word, en, inde warmte geftelt, en voor koude oofte en noorde windenbefchut, in korte tijt te voorkomt. De Havening. 40 KONINKLYKE Deze Boom, die in dit lant noch bloem noch: vrucht. geeft , kan geen koude herfftreegen , mift, rijp of vorft verdragen , en moet Bedir in het left van September, ofin’t begin vanOêtober, terwijl het hoch bequaam weer is, binnen ’s-huis in een luchtige plaats „ daar men.met vorftig weer in viert, gebracht „en in de winter met een weinig regewater , dat laau gemaakt is, befproeit, en niet voor half April, met eenaangenamelucht en zwoe- le regen, weêr binnen gebracht worden. Hy is zeer teder van aart, en moet dieshalven ‚ voornamelijk in d'eerfte winter „ daar in hy het grootfte gevaar uit te ftaan heeft, wel waargenomen worden, en drie jaren lang in zijn pot blijven , zonder dat men hem rept of roert. Maar daarna moer men, hem in ‚ April, meteen waflende maan, verplanten; doch indier voegen, dater Gedaante. * Gront. Aanteeling. Havening. zo weinigaarde, als’r mogelijk is, van zijn wortel afvalt. JUDASBOOM. D Eze boom fchiet fomtijts hoog ep ‚ maar blijft echter deurgaans laeg , en mag dieshalven met recht onder de heefters en kreupele boomtjes etelt worden. De bladen zijn gantfch ront, en met die van de mans- oorengelijk; dochbleker van groente, en vol van adertjes, die deur het bladloopen. De bloemen, veel by malkander uit dunne rijsjes fpruitende, die met een bruine paerffche fchors overdekt zijn , vertonen een fchoon pur- perroot, ofookweleen witte verwe, en gelijken zeer wel naar de bloflem';, vand'erten. Hierop volgende peulen, of zaathuisjes, meer dan een vin- ger breet lang, en deurfchijnig , en van buiten bruinroot, daar plat zaat in egt, ’t welk de linzenniet ongelijk is, en echter zelden in deze geweften volkomentlijk rijp word. Erve we Hy verëifcht een gemene zandige aarde, meteen weinig tweejarige paar demeft deurmengt, en die voor de zon open legt. «Ras Hy word op twee bezondere wijzen aängeteelt; vooreerft door zaat, welk, uit warmelanden gezonden, in Maert, April of Maimaant, met een afgaande maan, în de voorgedachre gront, nietdik by malkander , en niet boven de vijf korrelen ineen pot, nauwelijks twee ftroobreet diep ge- zaait, enin een warme plaats gezet moet worden : en daar na doer jonge loten , dieby de wortel, ofeven boven d’aarde uitfpruiten, de welken men voorzichtiglijk ten halven infnijd, en dus ín d’aarde legt, en, wortel ges fchoten hebbende, na verloop van tweejaren, in de voorgedachte tijt van d'oudeafneemt, en verplant. Dezeboom, hoewel tamelijk hard van natuur, kan echter de felle koude van de winter, en de vorft niet verdragen, en moet dieshalven in October, naar dat het weer bequaamis, binnen’s huisgebracht, en daar in een luch- tige plaats gezet, en met een weinig laau regewater van boven befproeit, en niet, dan in April, meteen aangename lucht, en zwoele regen weêr buiten gebracht, en, alshy in zijn bloflem ftaat, tegen de koude nachten, zo veel als mogelijk is, gedekt worden. Deze boom word dus genoemt, om dat; ge- lijk zommige willen, Judas , onze Zaligmaker verraden hebbende ‚ en over zijn gruweldaat in wanhoop vervallen, zich aan dusdanige boom verhangen zou hebben, aat AZE HOVENIER at AZEDARACHBO OM. Eze boom fchiec tamelijk hoog op, en is, jong zijnde, met gen effe Gedaante. graauächtige fchors , en ‚ ouder geworden , met een gerimpelde baftovertrokken. De bladen, donkergroen van verwe , zijn van ge= daante die van de Qualfterboom gelijk,doch dieper gekerft. Uit d'oorfprong der bladen fpruiten langefteeltjes, daar paersächtige welriekende bloeitjes aanwaflen,die zich,ftarswijze uit{preidende,uit vijf {malle bladjes beftaan. Hier op volgt devrucht,die,eerft groen,en daar na witächrtig van verwe,van geftalte de Jujuben gelijken, doch onlieffelijk van fmaak zijn, en een harde zes- hoekige fteen in zich befluiten. Hy word in onze taal ook wel Jitte Lotus- boom genoemt. Hy verëifeht een goede zandige aarde , ‘niet een weinig tweejarige paerde- Gront. meft, en mollem van verrotte bladen deurmengt, en die voor een aangena- me zonnefchijn bloot legt: Hy kan in deze geweften op twee bezondere wijzen geteelt en aange- Aantesling, dueekt worden, voorëerftdoor zijn zaat ,’t welk , uit warme landen gezon- den, inMaert, April of Maimaant, meteen volle maan, ineen pot, op een warme plaats ftaande , niet boven een ftrobreet diep, in de voorgedach= teaarde geplant word. Ten tweeden door zijn loten, die by de wortel, of even boven d’aarde uit{chieten , de welken men ruim een vinger lang met een mesten hälveninfnijd, en dusin d’aarde inlegt, daar door zy allengs wortel {fchieten , en, twee jaren geftaan hebbende, van d'ouden af- gefneden, en bezonderlijk, meteen afgaande maan in April, in potten ge- plant, en enige dagen lang voor de fterke zonnefchijn befchut moeten wor- den. ae, Ben Deze boom, week van natuur zijnde, en jarelijks zijn bladen vallen laten- Havening.. de, kan de koude lucht dezer landen niet verdragen, en moet dieshalven in *tbegin vanOétober, en fomtijts vroeger, binnen’shuis, in een luchtige plaats, daar men alleenlijk by vorftig weer vuurt, gebracht worden. Men moethem, terwijl hy onder dak ftaar , niet meer dan twee of drie malen met een weinig laaugemaakt regewater van boven begieten, en niet voor April, meteen zwoele lucht, en aangename regen, weêr buiten brengen, en tegen fchrale koude, en gure winden , of {neeuächtige vorft zorg vuldiglijk dekken. Zijn vruchten worden in deze landen nooit rijp. JUJUBENBOOM. Eze boom , die in deze landen niet hoog opwaft, heefteen krommê gegaante? D (tam, meteen onéffefchors bekleed, en harderäkken, die in fom- mige plaatfen met doornen zijn bezet. De bladen, die tegen de win- __terafvallen, zijn langwerpig, aan de kanten mer tander , en daar drie rib- ben deurlopen. Neffensde bladen waflen bleke mosächtige bloemtjes. De vruchten, die men Jujuben noemt, zijn langwerpige tonde bezijen, die vanbinnen geel, en met een bruin of rootächrig velletje overtrokken zijn; en yder een langachtige harde kerne in zich befluiten. Hy verêifcht een goede zandige gront, met een weinig tweejarige paet- Gront. demeft, en mollem van verdorve bomen deurmengt, en die in een ope lucht, en voor de zon bloot legt. er Hy word door zijn takken, die even boven d'aarde uitfchieten, aange- Aanquae-. G | Reek Havening. Gellacht,en Gedaante. Gront. Aantecling. Hävening. da KONINKLYKE queekt , de welken men met een mes voorzichtiglijk omtrent een vingerlid lang ten halven infnijd , en dus in d’aardeindegt; en opdeze wijze fchieten zy allengs wortelen. Men moet wel toezien darmen deze loten, dus inge= legt zijnde, niet van d'ouden af{nijd , voor dat hun nieuwe wortel twee jaren oudis; en dit moetin April, meteen waflende maan, gefchieden ;en men- moet de potten , daar in men hen plant, wel warm zetten. Hy kan ook van goet zaat, uit warme landen gezonden, aangeteelt worden , ’t welk menin April, of Maimaant, meteen waflende maan, in een pot, mêt de voor. gedachte aarde gevult, nietmeer dan twee ftroobreet diep, fteekt, en by. droog weer meteen weinig, laau regewater befproeit, terwijl de pot zelf ; totaan de bovenfte rand, zes weken lang in warme paerdemetft ftaat. Dezeboom, die de koude herfftreegen, vorften {neeu geenfins kan ver- dragen, moet, naar gelegentheit van tijt , in ’ left van September, of in ’t begin van October, binnen ’s huis gebracht, en in een warmeluchtige plaats, daar men by vorftig weer de kaghel ftookt, geftelt, en met een wei- nig laaugemaakt regewater onderhouden, en van boven begoten, en nier voorin  pril, meteen zwoele lucht, en aangename regen buiten de ftralen der zon, weêr buitengezet, entegen de koude nachten, en fneeuwige en hagelige vocht bedekt worden. ALATERN US BOOM. En vind vierderhande Alaternusbomen, te wèten , met langwet- pige, met rondächtige, met ronde bladen, die aen de kanten zilver- ververwig gezien worden, en met ronde bladen, die mer ftrepen en flippen gefpikkelt zijn. Deze bomen veréiflchen alleeen gemene gront , met tweejarige paerde- meft mariglijk deurmengt , en die voor de zon open legt. Zy konnen in deze geweften op vier verfcheide wijzen aangequeekt wor- den: Vooreerft door hun zaat , ’t welk, uit warme landen gebracht, in Maert of April, meteen waflende maan, twee ftroobreer diep ineen pot, op een warme plaats gezet, en met de voorgedachte aarde gevult, gefteken, en fom- tijts met water befproeit moet worden. Men moet de fpruiten, van dit zaat voortgekomen , niet , dan twee jaren daar na, in de gezeide tijt en maanftont, reppen en verplanten , uit oorzaak van hun tederheit. Zen zweeden worden zy door hun jonge loten aangequeekt, die men, in Maart, of September, als de maan vol is, meteen weinig oud hout af{nijd, en in een pot, met goe- de zandige aarde gevult, omtrent de langte van een vingerdiep infteekt, en de por acht weken lang ineen duiftere plaats telt, die niet van de zon be- fchenen word. Zy moeten fomtijts van boven met regewater befproeit, en allengs een weinig luchtiger in de lucht geftelt, en eindelijk in Auguftus in d'opelucht gezet worden. Ín dezer voegen vatten zy wortel ; en men moet hen niet, voor in het darde jaar, verplanten. Ten darden worden Zy ook door hun jonge fpruiten aangequeekt, die, by de wortel, of even boven d'aarde uitgefproten, op meergedachte wijze ingefneden en ingelegt, en, een jaar out zijnde, van d'ouden afgenomen, en in de voorgedachte tijt en maanftont inandere potten verplant worden. Menqueekthen , fen vzerden , ook door zuiging aan, ’t welk met een waflende maan, in Maert, of April, op een Celafter , of Fylireboom moet gefchieden. Zy konnen zeer zwarelijk de koude herfftreegen, ftormen, rijp, fneeu of vorft verdragen, en moeten dieshalven, gelijk veel andere tedere bomen, in Li HOVENIER. 43 in Oober binnen ’s huis gezet, en niet vroeger, dan in April, weêr buiten gebracht worden. CELASTERBOO M, p Ie boomgewas,met een gedurige aangename groente verciert,is tweë- Geflacht. D derhande: ‘teen met rondächtige, en ’t ander.met langwerpige bla- den. Deze booui verëifcht een gemene zandige gront, met een weinig tweeja- rige paerdemeft, en veenäarde deurmengt , en die voor d'ope lucht en hel- dere zonnefchijn bloot legt. Hy word op vier bezondere wijzen geteelt en aangequeekt; te weten door daeeelin zijn zaat, ‘twelk in Maert of April, met de volle maan „in een pot, met goe- de zandige en bolle aarde gevult, niet dieper „dan twee ftrobreet, gezaait; en voortin diet voegen, als van d’ Alaternusboom gezegt is, gehandelt moet worden, en, wat de drie andere wijze van aanqueeking aangaat, even in dier voegen, als wy van het voorgaande boomgewas gezegt hebben. FYLIREBO OM. 7 Aar zijn verfcheide Fylirebomen ; te weten, gemene Fylireboom » Geflacht. Í Dre brede en gladde bladen, rontöm met kleine tantjes bezet; met ronde bladen ; met lange gladde getande bladen; met rootkantige bladen; met goude bladen ; met zilverkantige bladen , en zo voort, die alle op een zelfde wijze gebout moeten worden. Zy veréiffchen alle een zelfde gront, als van de Celafter. gezegt is, behal- grons ven dat men mollem van verrotte bomen daar onder moet mengen. Hun aanteeling, aanqueeking en havening gefchied omtrent opde zelfde wijze , als vande Celafterboom gezegt is. TASMYNBOOM. FT Ra vind verfcheide{lach wan Jafmijn: te weten gemene witte Juf” Gefiacht: D mijn , dieook wilde Fafnrijn genoemt word 5 d'altijt groene Fafmnijn;, bei met gele welriekende bloemen ; Spaanfche welriekende Jafmijn ; met een grote bloem; die van binnen wit, en van buiten root is; gele Jafmijn zonder reuk; gele Fafmijn zonder reuk; en met een brembloem vergiert , Faf- mijn van Perfien met gefnede bladen, en Fafinijn van Perfien ‚ met ongekerfde bladen „die nietalle op een zelfde wijze gehavent moeten, worden: en dies- halven zullen wy van yder in’t bezonder handelen. | Daltijtgroene Fafimijn met gete welriekende bladen verëifcht een goede gen en zandige gront, beftaande uit cwee delen gemene varfche aarde „ twee delen hen grof zant zonder zoutigheit, twee delen.mollem van verdorve bomen, ofin mijn. des zelfs plaats de mollem van verrotte bladen, een. deel tweejarige paerde- meft, en een deeleenjarigehoenderdrek, die wel deur malkander gemengt is, en in een warme plaats wel voorde zonnefchijn bloot legt „ en. matiglijk, van regewater befproeit word. Hy geeft de gehele zomet deur {chone bloe- men, maar nooit zaat „ dat volkomentlijk rijp is Hy is teder van aart, en kan d'ongemakken vankouderegen, rijpen vorft geenfins verdragen, en moet dieshalven, ineen pot geplant zijnde, in *t left van. September „ of in * be- gin van Oétober binnen gebracht, en ‚ gelijk veel diergelijke gewaflen, nag: G 2 e Gront. äá KONINKEPKE de koude befchut, en niet voor half April , met een zwoele regên, weêr buiten gebracht worden. Dirgewas, in deze gewefteh niet boven de vier voeten opfchietende, word nietanders ‚ dan door zijn loten, by de wortel uitgefchoten, aange- queekt, de welken men , gelijk veel anderen , ten halven infnijd, en in d'aar- de inlegt. In dezer voegenfchieten zy wortel in't left van d'eerfte, of ge- menelijk in 't begin van de tweede zomer , en moeten, uit oorzaak van hun tederheit, nieteerder van d'oude afgenomen , en met een waflende maan, in „April, of Maimaant in potten, yder in't bezonder, geplant worden. Men moet dit gewas , dus geplant zijnde , in ’t eerft, omde wortel te verfterken; met een weinig regewater van boyen befproejen; en terftont in de zonne- fchijn zetten. De gemene Fafmijn met witte bloemen is hatder van aart, en verëifcht een goede zandige gront, daar een weinig tweejarige paerdemeft, en een weinig hoenderdrek onder gemengt is; eneen warmeluchtige plaats; die wel voot de zon blootftaat, en van veel regen befproeit word. Hy geeft wel aängena= ne bloemen , maar nooit rijp zaat , hy word wel van geen kleine rijp befcha- digt, maar kan echter geen fterke vorft uitftaan ; en moet dieshalven ook ter behoorlijke tijt binnen ’s huis gebfacht ; en met matige warmte en vochtig- heit onderhouden, en niet, voor in April, weêr buiten gebracht worden. Hy verlieft des winters alle zijn bladen, daaraf hy, vanalle dode takken ge- zuyvert zijnde, in’t voorjaar weêr verniieut word. Hy word op gelijke wij- ze, als van de gele Jafmijn gezegtis , aangequeekt. De Spaanfthe Jafinijn word op een zelfde wijze gehandelt en gehavent.als. wy van d'altijtgroene Jafmijn met gele bladen gezegt hebben. Hy word zeef oud, en, zijn bladen behoudende, tot dat’er weêt nieuwen te voorfchijn komen, moet alle voorjaren, in’t begin van Maimaant, van zijn eenjarige takken , met een waflende maan, ten halven gefnoeit worden. In dezer voe- gen fchiet hy te krachtiglijker uit, en geeft tegen de Hertfft grote bloemen, dié zeer wel rieken. Sommigen fnijden deze takjes gantfchelijk af, en doen de {lam weêr van nieus uitfpruiten: maar dit ftrekt tot nadeel van de gehele plant. Anderen laten het jong hout zitten, en fnijden alleenlijk de dode punten tot aan hetlevenaf. Wel is waar dat hy dan in ’t midden van de zo- mer bloemen geeft ; maar de zelfden zijn zeer klein, en flaau van reuk. Hy word op drie verfcheide wijzen aangequeekt. Vooreerft door enting, of zuiging, 'twelk zeer bequaam bevonden is, namelijk op deze volgende wijze. Neem een plant of twee van de voorgedachte gemene Jafmijn met witte bloemen; plant hen, dik genoech daar toe zijnde, in de zelfde pot, daar indeze Spaanfche Jafmijn ftaat ‚ en laat hen dus een jaar ftil ftaan , om vaft te _groejen. Sny hen danineenlid, of knoop (*twelk beft is) glad af, en leg in Maimaánt , met de waflende maan , een takje daat af in, en bezorg het wel met was, op. dat’er van boven geen water in de fpleet Zou vallen. Indien dit werk var krijgt, zoofny het in October , meteen volle maan af, indien niet, zo laat her ftaan, tor dar men zekerlijk ziet dat het gevat heeft. Ten twee= den, indien men hen wilfteken , zo moet dir in de gezeide Maimaant , met een volle maan, op de gedachte witte Jafmijn , inde zelfde knoop, daar aant wederzijden bladen'uitgekomen zijn, g efchieden. Men moet hen ook, als zy vat gekregen hebben, niet in ’t volgende jaar verplanten , maar hen twee jaren, nadar zy ingelegt, ofgeftekenzijn, latenftaan, vermits hun teder- heit deze verplanting niet eerder kan lijden. Maar daar na mag men hen zon- der gevaar verplanten, doch in dier voegen , dat men d’aarde, die aan de nen te] HOVENIER , 45 tel vaftis, zo veel daar aan houd , als't mogelijk is, en hen terftont met een weirig laau regewater begiet „en tien of twaalf dagen voor de hete zonneftra= len dekt. De darde aanqueeking gefchied door de kunft van oculeren,’t welk op de voorgedachte witte Jafmijn , in 't left van Julius, gelijk op veel andere bomen, gefchied. | De gele Fafmijn zonderreuk ‚ de geen fet de brembloem, en de Parfraan- Jthe met ongefnede bladen zijn harder, dan de voorgaânden, maat moeten echter binnen ’s huis gebracht worden , om dat zy; by wintet buiten blijven- de, dikwijls van koudeen ongeimak fterven. Zy verêiflchen een goede ge= mene zandige gront, meteen weinig tweejarige paerdemeft deurmengt, een, ope ef warme plaats, en veel vocht. Zy geven jarelijks niet alleenlijk bloe- men, tnaar ook (de Jafmijn zondert reuk uitgezondert) voólkomerijp zaat, en moeten, zo wel als d'andere, tegen de winter binnen gebracht, en voor grote koude bewaart worden. Zy laten tegen dé winter hun bladen vallen, en krijgen in begin vän Maimaant weêr hieu loof. Hun aanteeling gefchied. zelden met zaat, maar deurgaans door hun loten , die by de wortel uitfprui- ten, en daar meê men op gelijke wijze, als meermaals gezegt is, moet hans delen. Agnus Caftus of Boom der kuisheit. EEn vind hier in de tuinen tweederhande flach van deze bomen,d'een Geflacht. / B met purperblaauwe , en d'ander met witte bloemen. “_ Dit boomgewas heeft veel lange en taje takken, daar bladen, Gedaanté: dieeen vinger lang zijn, aan een fteeltje, zeven by malkander, waflen, eri van de welken de middelften d'anderen in graotheit overtreffen. De bloemen, in verfcheide bosjes verdeelt, groejen aan ‘t opperfte dertakjes, Het zaat is ront, en ingrootheit met dat van de koriänder gelijk. Deze bomen verëiflchen een gemene zandige gront, (hoewelzy ook wel Gront. _ * in andere aarde willen waflen) met tweejarige paerdemeft gemengt, en die voor d'opelucht, en warme zonnefchijn bloot legt, en van veel warer be- fproeit word. Zy worden vän hun jongeloten , by de wortel , ofeven boven d'aarde uit- Aanteeling: gefchören, dangequeekt, de welken men in Maert, of Aptil, metde volle maan , ten halveninfhijd, in d’aarde inlegt, en, wortel gefchoten hebbende; met de waffende maar in Á pril van d'oude afneemt, én elders plant. Zy konnen lang leven , en zijn tatnelijk hard van aart: maar konnen ech= Havening: ter de koude, en ’t ongemak van de vorft en winter niet uitftaan , en moeten dieshalven, gelijk veel andere diergelijke bomen , als de koude begint re val- len, binnen ’s huisgebracht, en, in een luchtige plaats gezet, in de wintef matiglijk met regewater van boven befproeit , of in een {tene pan van ondet met water verzorgt, en in April weêr buiten gebracht , en tegen de vochtige fieeù bedekt worden. Zy brengen, by warme zomers, zeer fpade, ja in Auguftus, of noch daar na, volkome bloemen, maar rooit zaat voort, en wor= den in de kloofters , enter plaats, daar veel Geeftelijken zijn, tot bewaring van kuisheir 4 en verdrijving van alle gailheit gebruikt. G 3 Cd 46 KONINKLYKE CISTUSBOOM. E Citus kan voorëerft bequamelijk intwee foorten gedeelt wordeti ; te weten in boomgewas, en in kruitgewas. Wy zullen hier alleen» lijk van’teerfte, als onder de bomen behorende, {preken , en ’tan= der tot in de befchrij ving der bloemen over behouden. Geflacht. Dit boomgewas word gemenelijk in vier foorten befchreven, in Ciftus met lavendelbladen , mer faliebladen , mannetje en wijfje. Gront, Alle deze bomen veréiflchen een goede zandige en luchtige gront, met tweejarige paerdemeft, en mollem van vergane bladen deurmengt, die voor d'ope lucht, en warme zonnefchijn bloot legt, en matiglijk, van water be- fproeit word. Kanteeling. Zy worden in dezegeweften op twee bezondere wijzen geteelt en aan- gequeekt. Voorëerftdoor hun zaat, *t welk in Maert, April, of Maimaant, ruim en luchtig in potten, niet meer dan een flrobreet diep, gezaait word. Men moet deze jongen,naauwelijks een vingerbreet opgefchoten zijnde, met een waflende maan opneemen, en in andere potten verplanten, en niet meet dan drie, of vier in yder pot zetten: dewijl zy anders, veel wortel fchietende, malkander van ’tvoedfel zouden beroven; en men moet, indetijt van hun verplanting, hen enige dagen lang voor de ftralen der zon befchutten, en een weinig met regewater befproejen. Ten tweeden door hun loten, om- trent de wortel uitgefproten, die menten halven infnijd, en in d'aarde in- buigt, daarin zy zelden voor het tweede of darde jaar, ja fommigen nooit, wortel fchieten, en, wortel gefchoten hebbende , niet voor twee jaren daar na opgenomen, en van d'oudeafgefneden, en met de waflende maan in A- pril verplant moeten worden, Doch deze lefte aanteeling is niet zo goet, als d'eerfte, gelijk men doorervarentheir bevonden heeft. Havening. _ Deze bomen, die in deze geweften niet langer dan tien of twaalf jaren kon- nenleven, zijntamelijk hard vanaart, en konnen echter geen koude regen, noch harde, vorft verdrggen. Zy moeten dieshalven ook ter bequame tijt binnen’s huis gebracht, En ineen luchtige plaats, daar zy deur de venfters d'opelucht, en zonneftralen konnen ontfangen „ gezet worden ; tot dat de grote koude en vorft fchadelijk aan hen word, Zy dienen ook by winter {lechs een. weinig, met laaugemaakt regewater befproeit te zijnsvermits te veel vocht de wortel zou doen rotten. Zy konnen mede.de langdurige warmte van de kaghel niet lang lijden. Dieshalven, indien men hen in een plaats, daar het niet vrieft, zonder dat men daar in vuurt, kan bewaren, zo zal men zich beft daar by bevinden. Men. moet hen ook in April met een zwoele regen, of donkere lucht weêr buiren brengen, en tegen de koude nachten; en gure wiaden.dekken , dewijl de bladen daar daor haaftig verdorren, en de ftam in gevaar van tefterven geraakt. ren Vruchten, _ Dit boomgewas geeft des zomers niet alleenlijk bloemen „ maar ook zaat dat volkomeutlijkrijp is. Gront. Eze boom verëifchteen goede zandige gront, die met een weinig tweejarige paerdemeft , eenjarige hoenderdrek , en een gedeelte van veenäarde deurmengt is, en voor de warme zonne{chijnen ope lucht blootlegt, en voor de koude noorde winden befchut is. Hy HOVENIER. 47 Hy word in deze geweften op geen andere wijze aangeteelt, dan door zijn Aanteeling. ‘taat, ‘twelk, uit warme landen gekomen , bequamelijk gezaait word, en dus, na dar het een geheel jaar in d'aarde heeft gelegen , voortkomt. Men heeft echter by ervarentheit bevonden, dâtzijn jarigetakken, by de Aanques- wortel uitgefchoren, (hoewel dir zelden gebeurt) en met een mes omtrent 1E: twee duimbreet met veel gaatjes ingeboort, en in een pot ingelegt, wortel heeft gevar, en, in April, met de waflende maan verplant , tor bomen aan- gequeekt zijn. Deze boom isteder vânaatt, en kan geen koude , noch ongemak verdfa- ravening. gen, en moerdieshalven , in Maimaant in een potgepldnr, of twee ftrobreet diepin d'aarde gezaait zijnde, mêt de pot, tot aan de bovenfte rant, in war- me paerdemeftgegraven , en, als.de zelfde zijn warmte verloren heeft, weêr in andere gezec, en, inhet left van September, of in *t eerft van October, binnen ’shuis in een luchtige plaats, daar men by grote koude en vorft vuurt , geplaarft, en niet voor in April, met zwoel weer, buiten gebracht, en voor koude regen ‚ en nachtrijp zorgvuldiglijk gedekt worden. Hy geeft in deze landen nooit enige vrucht, ja zelfs geen bloemen , die in Vruchten de warme geweften wit zijn. Hy laardes winters zijn bladen vallen, die in drin *t voorjaar weêr aanwaflen. Deze boom word zeet oud. LOTUSBOOM. Eze boom is zo groot, ja groter dan de pereboom , zijn ftam is deut- Gedaante. DD aans dik , en mer een gladde fchors, die blaaugroen is, bekleed. De takken, dielang zijn, (trekken zich wijt en breet uit. De bladen zijn rontömgekerft. De vruchten zijn ronde bezijen, die, gelijk de krieken, aan lange fteeltjes hangen , en in’teerft bleekgeel , daar na root, en , als zy hun zijpheit hebben bekomen, zwart zijn. Hy geeft echter in deze landen noch vrucht noch bloem. Hy verëifchteen gemene goede zandige gront, met een weinig tweejarige Gront, paerdemeft deurmengt. Hy kan in deze geweften zeer zwarelijk door zijn takken aangequeekt Aantecling. worden, ten ware op de zelfde wijze, als van d'oranjeboom gezegtis: maar wel door zijn rijp zaat ‚ ‘twelk , uitde warme landen gezonden , ín April, of Maimaant , in herlefte deel van de maan, op een luchtige wijze, en niet boven een vingerbreer diep in een pot gefteken moet worden. Deze boom , groot geworden , is tamelijk hard van aart, en kan alle koude rravening. en vorft uicftaan; maar word echter,als hy jong,en noch naauwelijks een duim dik van ftam is, dikwijls ylings van’t leven berooft, zo men hem des winters buiten laat ftaan. Hy moet dieshalven, terwijlhy noch teder is, ineen por, of bak geplant zijnde, gedurende de koude, binnen’s huis gebracht, en met tegewater befproeit worden. vem Deze boom word zeer out ; in voegen dat Plinius daar van getuigt dat’er in ijt zijn tijt te Romen „by de tempel van Lucina, een ftond , die wel vier hondert en vijftig jaren out was, behalven eenander, die noch ouder was , (zonder _dat men wifthoe veel) daar aan Veftaas maagden hun hair hingen, ‘cwelk zy offerden. Jahy {preekt nochvaneen ander, die van Romulus gefticht zou zijn, en in zijn tijt noch in wezen wâs, de welk ten minften acht hondert ja- ten oud geweeft moeft hebben. SYRIN- 8 KONINKLYKE SYRINGEBOOM. Gellacht. E Syringboom word in Syringe met witte, en in Syringe met blaauwe bloemen onderfcheiden3 en dezelefte word van de nieuwe kruitbe- fchrijvers Lillach genoemt Gedaante, De witte Syringe fpreid zich wijten breet uit; en zijn takken, in leedjes. onderfcheiden, zijn van een bruinächtigefchors overtrokken, en van bin nen vol van wit en voofch merg. De bladen , in yder lid tweeen twee tegen malkander overftaande, zijn breet, aande kanten een weinig gekerft, en met zenuwen, of ribben bezet. De witte bloemen , uit vier blaadjes beftaan- de, waffen vier of vijf by malkander , op de toppen der fteeltjes. Het langwer- pig zaat legt in verfcheide zaathuisjes , by malkander neêrhangende, beflo- ten. De blaauwe Syringe heeft groter, groender, gladder en breder bladen, die voor {pits toelopen. Debloemen, lichtblaau van verwe , hangen als trof fen te zamen; en zijn bruinrofch zaat is in langwerpige peultjes befloten „ en in't midden door een vlies onderfcheiden. _ Gront. Ly verëiffchen een gemene ruwe zandige welgemefte aarde , mer tweeja= rige paerdemeft gemengt, en die in d'ope lucht, en ook in duiftere plaat{en legt, en van veel water befproeit word. Aanteeling, Zy worden in deze landen van hun jonge toten aangequeekt, die, inge- se legt zijnde, van zelfs, of om dat men hen met een pennemes ingefneden heeft , wortel fchieten , en, gewortelt zijnde, van d'ouden afgenomen wor- den. Zy zijn hard van natuur, en konnen koude, en alle winterfche onge- makken verdragen. De witte Syringe bloeit in 't left van Maimaant, of in ’tbegin van Junius, en de blaauwe in’ left van April, of een weinig fpader, en hun vruchten worden in Auguftus, of September rijp. HULSTBOO M. Geflacht. ; E Hulftboom word in tweefoorten, in groene en bonte , of vergul- DD de „ onderfcheiden. De takken en ftruiken van de Hulft zijn met een groene fchors overtrokken, daar aan bruingroene bladen waflen, die in de winter fchoon- der en aangenamer van verwe zijn, daninde zomer. Zy zijn glad en effen, maar de kanten, die methoeken uitfteeken , met fcherpe doornen bezet. Hy geeft eerft witte en welriekende bloemen , daar op ronde bezijen volgen, zo groot als een ert, en root van verwe, maar die, onaangenaam van fmaak zijn, en een witte kerne in zich befluiten. | Gront,en Deze boom heeft zogoede tier in een flechte, ruwe, zandige en onge- havening boude, als in een welgemefteen goedeaarde, en groeit zo wel in donkere en fchaduwächtige, als in ope en luchtige plaatfen, Hy kan veel water, en, als hy wel gewortelt is, ook grote droogte uitftaan. Hy bloeit alle zomers, en geeft volkome rijp zaat; doch niet voor dat hy lange jaren geftaan heeft. Hy kan, zonder merkelijke fchade telijden, felle koude, en fcherpe vorft uitftaan. De bonte, of vergulde Hulft ftaar cierelijk, 't zy tor ftalboomtjes, op alderhande wijzen gefchoren,en tor heiningen van een blompark, of omtrent her tuinhuis ; De bonte of vergulde Hulft zou lichtelijk in groene verände- ren, zomen jarelijks, met het uitfnijden der groene loten, daar in niet ver- zorgde. Aanteeling: „Hy word in deze landen door twee bezondere middelen geteelt en aange queekt. Gedaante. HOVENIER. 49 queekt. Voorëerft door zijn zaat, ’'t welk, in nat zantgeweekt, in Sep= tember, of in Februartus , met de.volie maan, in d’aarde gezaait, en niet al te dicht by malkandergezet moet worden. Deze boom , in magere aarde ge- zaait, zal, alszy in gemefte aarde verplant word ; groot ongemak gevoelen, en zwarelijk willen groejen. Ten tweeden, word hy door zijn jonge loten, by. de wortel vitfpruitende, aangequeekt. Want deze loten, ven halven in- gefneden , en in d'aarde gelegt zijnde, fchieten in het volgende, of in het tweede jäar wortelen ; en-dan fnijd men hen van d'oudenaf, en verplant hen ter plaats, daar men begeert, ’t zy cot heiningen , daar roe men hen veel ge- bruike,-fchoön zy langfamelijk groot en dicht worden , of anderfins. Doch eer mên ditdoet, moetmen met de nagelen der voorfte vingers aan de baft nijpen 3 etvindien men gevoelt dat zy daar aan los zijn , zo moet men hen niet aantoere: maar indien debaft vaftis, zo mag men hen; zonder zich zo naauwaan de tijt te binden, opneemen en verplanten. Want deze boom niet alleen, maar ook alle anderen hebben tweemalen in’ jaar fap , of een Joffe baff aan hun hout: en indien-zy in-deze tijt opgenomen, en verzet wor- den’, zo. züllën zy zekerlijk fterven ; gelijk men aan veel bomen ziet, die nieuwelijks verplant zijn, fchoon d'oorzaak- daar af aan weinig bekent is. Men kan deze twee foorten van Hulft ook op malkander, te wetende bonte of vergulde op de groene, oculeren. _“Buksboom , oneigenlijk, Palm genoemt. ET Aar zijn verfcheide foorten van dit gewas! te weren grote, en klei - nes gfore met gele „ of vergulde kanten ;. middelfeortmet vergulde bladen ; kleine met bladen, alleenlijk aan de puaténverguld; klei- semet bladen „ daar vergulde ftrepen deurlopen ; en kleine miet-myrtusbla- den, daar men de geen met ftekende bladen by voegen kan 3 zy worden alle „op eenen zelfden wijze gehavent. Doch wy zullen hier alleenlijk van de ge- mene , grote en kleine Buksboom fpreken. | De hoütächtigefttonk, zo wel vandeze grote , als kleine boom, is zeer harden vaft en bleekgeel van verwe. De kleine takjes zijn met veel dikke, effe en brede bladen bezet. De grasverwige bloemen fpruiten tufichen de bla- den et tijsjes, zonder dat echter dit gewas-in deze geweften; enig zaat voortbrengt. 10 en | Zy dijen zo welin een {lechte en ongemefte , als in een goede ; zandige en gemefte gront, die open legt, veel van de zon befchenen, en met water be- fproeit word. | Zy worden op verfcheide wijzen geteelten aangequeekt. Voorëerft door hun zaat, ’twelk in Februarius of Maert, metde waflende maan, in een fchaduwächtige plaats gezaait ‚ en niet voor het darde of vierde jaar, na dat het te voorfchijn isgekomen, opgenomen, of geroert moet zijn. Ten an- deren, doorafgefnedetakjes, die men, in November, of in Maert, metde volle maan , ten minften een vinger larig in d'aarde fteekt , en ‚ als het nodig is, dikwijls met water befproeit., | Geflacht: Gedaante: Grent, Aanteelitig; De kleine Buksboom word tot vergiering van detuin, rontom de bedden Havening: en bloemparken,, gezet ;’t welk gêmenelijk in Maert „of April gefchied. De grote wafttoteen boomtje op, daaraf men, door her fcheren, verfcheide ge- daanten van zwanen , paauwen ‚enz. heeft. Hy word ook tot heiningen ge- bruikt; en gemenelijk alle jaren,beft in Maimaant,en met de waffende maan ; gefchoren.Zy zijn zeer hard van aart;en konnen koude;en felle voe pilran so KONINKLYKE HAGEDOORN. Gellacht, En vind heden twee foorten van Haagdoorn, d'een, die-gemeen / B is, meteen witte enkelde,en d'ander met een witte dubbelde bloem, van de welken de lefte-onlangs erft in onze geweften bekent is ge- worden. . Rs, Gedaante,. —_ De gemene Haagdoorn blijft deurgaans laeg , en word dan onder het hee- ftergewas gerelc; en fomtijts fchiet hy, door naerftige waarneeming, tor veen volkomeboomop. Deftam, en de dikke takken zijn met een afchver- wige fchors bekleed, en de takken met zeer fcherpe-doornen bezet „daar aan groene blinkende bladen waflen, die breet, en aan de kanten diep ge- kerft zijn: De witte bloemen, die een aangename reuk afgeven, komen by troffen te voorfchijn. De vruchten , die ronde rode bezijen zijn , befluiten in zich wit zaat. ZA | Gront. Zy waflen inalderhande aarde, ‘tzy de zelfde zandig, klaiächtig, of fte- nigiss maar hebben echter liever een welgemefte gront, die luchtig, en voor „de-zonnefchijn open legt ‚en tamelijk van vocht befproeit word. De gemene Haagdoorn met enkelde bloemen word door zijn vruchtal- leen , op deze volgende wijze, aangeteelt: Pluk, mert een volle maan, de vruchten af, daar in het zaat befloren is ‚als zy volkomentlijk rijp , en bruin- root van verwe zijn. Leg hen in een vat van fteen of hout, inde gront, dek hen metaarde, en laat hen dus een geheel jaar leggen. Neem hen dan weêr uit, en zaaihen in de Herfft, meteen afgaande maan. Zy zullenin dezer „voegen beter te voorfchijn komen ‚ dan of zy, rijp zijnde, voort in d'aar- de gelegt wierden. sf De Haagdoorn met dubbelde bloemen geeft dikwijls in ’teen jaar veel, venin ’tander-weinig vruchten , en laat fomtijts zijn bloemen vallen, zoni- der zich tot zaat te zetten. Hy word echter doot zijn tedere eenjarige tak» jes aangeteelt, of ook door zijn jonge loten, die by de wortel uitlopen, en die men voorzichtiglijk ten halven infnijd, en in d'aardeinlegt, en, na dar zy langfamelijk wortel gefchoten hebben, in Februarius, of in Maert , met een afgaande maan , van d'ouden affnijd, en verplanr. e Havening. «Dit gewas word veeltijts gebruikt om heiningen rontöm de tuinen te ma. ken, en , op zijn tijt gefchoren zijnde, verftrekt tot een aangename vercie- ring aan de hoven. Vruchten, -__ De Haagdoorn geeft zijnbloemen in Maimaant; en zijn bezijen worden en han tE sn Auguftus, of September rijp. ; PEERDOOR N. Geflacht. D Aar zijn twee foorten van deze Peerdoorn, te weten gemene Spaan- Aanteeling. fche peerdoorn , em dat hy uic Spanjen herkoomftig is,en Virginiäan- fchepeerdoorn, die zijn oorfprong uit Virginiën heeft. Gadaante. Zy worden met deze naam genoemt, om dat hun bladen die van de peer- “boom niet qualijk gelijken, fchoon zy een weinig kleinder zijn. De bladen van de Virsinidanfche peerdoorn zijn echter aan’ hun kanten nieteffen en glad, gelijk die van d'ander , maar rontöm zeer net getand , en gemenelijk meteen infnijdfel, dat niet al tediepis, vergiert. Gront, Zy verëiffchen een gemene zandige, en zo wel een ongemefte, als een __ändere gront, die met een weinig tweejarige paerdemeft deurmengt is, en voor yoor d'ope lucht en heldere zonnefchijn bloot legt „en met veel of weinig water befproeit word. | | " Zy worden in deze geweften op tweederhande wijze aangequeekt. Voor- Aanteeling: eerft door hun jonge takken, die men in Maert „mer de volle maan , affnijd, in een fchaduwächtige plaats, de langre van een vinger, in d'aarde fteekt ;, en dikwijls mer warer befptoeit ; en indezer voegen {chieten zy eindelijk wor- tel. De Peerdoorn uit Virginien moet echter (om hem in huis te konnen brengen ) in een pot gezet, en omtrent twee maanden lang in een fchaduw- achtige en vochtige plaats gehouden , en des winters niet buiten gelaten wor- den, voor dat hy de dikte van een duim, of vinger verkregen heeft. Ten an- deren door hun loten, by de wortel, of even boven d’aarde uitgefproten, die men in Maert, of April, voort na her eerfte vierde deel der maan , ten halven infnijd, en in d’aarde inlegt, en, wortel verkregen hebbende , die ten minften een jaar out is, in April, met de volle maan, van d’oude af neemt, en zo welind’aarde, alsin potten, plant. Zy geven jarelijks een witte aangename bloem, maar in deze geweften nooit zaat, dat zijn volko= me rijpheit breekt. Zy zijn tamelijk hard van aart, en konnen fneeu , fterke vörft, en alle ongemakken van de winter verdragen: doch de Virginiaan= fche niet, voor dachy, gelijk gezegt is, de dikte van een duim of vingef bekomen heeft. JODENDOORN. Ie gewas word-in’t latijn Spina Fudaica; of Spina Chrifti genoemt, Herkomt om dar fommigen willen dar de doorne kroon , door de Joden onzen. #22, é° Záligmaker opgezet, vandetaje en buigfame takken van dit gewas, snet veel fcherpe doornen bezet, gevlochten geweeft zou hebben , en dies- halven dan ook met recht de naam van Jodendoorn zou mogen voeren. ‚ Her verêifchteen gemene, goede zandige gront, met een weinig tweeja- Gront; rige paerdemeft vermengt, en die.voor d'ope lucht ‚en warme zonnefchijn open legt, en van veel water befproeit word. len ij Het word door drie bezondere middelen aangeteelt en gequeekt. Voor Aanquce: eerft door zijn zaat,'twelk, in een pot, met de voorgedachte aarde gevult, in niet meer dan twee flrobreet diep daar in gefteken, en in een hete plaats ge- ftelt, en fomrijts by droog. weer mer een weinig regewater van, boven be- fproeit moet worden. Ten tweeden door zijn zo wel oude; alsjonge loten, by de wortel , of even boven d’aarde uitgefproten, die menin April, tegen de volle maan, infnijd „en in d'aarde inlegt, en meteen haakje vaft maakt, op dar zy zich te minder zouden roeren, en zo veel t'eerder wortelen fchie- ten. Deze loten, genoechfame wortel gefchoten hebbende, moeten niet terftont van.d'ouden afgenomen ‚ maar totaan het tweede volgende jaar daar aan gelaten, en dan met een afgaande maan in April daar af gefneden, en in andere potten verplant worden; op dat men hen, door de lankheit van tijt fterker geworden , met minder gevaar zou konnen opneemen. Ten darden, door hun takjes; met de volle maan in Maert of April afgefneden , en daar aan men, zo het mogelijk is , enig oud hourmoet laten , op dat zy te bequa: melijker zouden konnen wortelen. Deze takken, terftont een vinger lang ineen pot, mer de voorgedachte aarde gevult „ ingefteken , en in een fcha- duwächtige plaats geftelt , daar zy inde tijt van acht of tien weken geen zon- neftralen ontfangen, moeten dikwijlsvan boven met regewater befproeit ; en daar naallengs meer en meer in d’'ope lucht, tot dat de Julius voorby is; H 2 geftelf 2 KONINKLYEKE geftele worden; en in dezer voegen zullen zy in de Herfft, of tegen her vol: gende voorjaar wortelen fchieten , en voorrgroejen. EK 4 Havening. — Deze boom, hoewel tamelijk hard van aart, kan echter de koude en on- gemakken van de winter, zo hy niet oud en fterk geworden is, zwarelijk verdragen , en dan ook de zelfden niet langer dan twee of drie jaren uicftaan, gelijk d’ervarentheit getoont heeft. Hy moet dieshalven, in April, meteen waflende maan, in potten geplant zijnde, in October (in welketijchy alle zijn bladen laat vallen ) binnen ’s huis gebracht, en in. een plaats, daar men niet, dan by vorftig weer ftookt, gezer, en, meteen weinig laaugemaakt regewater van boven befproeit , en in April met een zwoele regen weêr bui- ten geftelt worden. Vruchten, * Deze boom heeft niet alleenlijk alle zomers veel kleine gele bloemen, die en hun tj guffchen de bladen by malkander voortkomen; maar ook by hetetijden vol- kome rijp zaat, gelijk men by ervarentheit heeft bevonden. Berberis, of Saufeboom. a Ie boomgewas heeft zeer harde takken , die van buiten mert een afch- B graauwe baft bekleed zijn , daar onder een dunne gele fchors gezien word. Het hout is ook geel van verwe. De takken zijn met veel fcherpe doornen bezet, en mer kleine blaadjes, die aan de kanten fijn ge- kerft, en zuur zijn, bewaffen. Tuffchen de bladen {pruiten mosachtigegele bloemen, die aan lange fteeltjes hangen. Hier na volgen langwerpige bezijen, ‘die zuur van fmaak, en, rijp zijnde, root van verwe zijn, daar in een klein zaadje befloten legt. Gront. Het veréifcht een gemene phi ftenige, klaiächtige, gemefte, of on. gemeftegront, die uit zich zelf vochtig is. | Aanteeling. Het word nier alleenlijk door zijn eige vrucht aangequeekt, die, fpade in ) de Herfft rijp geworden ‚in Oétober , of November ‚ met een afgaande maan, gezaait moet worden : maar ook van de menigte van zijn jonge loten, die, by de wortel uitgefchoten , met een mesten halveningefneden, of zonder in- fnijding, in d'aarde ingelegt, en aangevult worden, en dus wortel vatten. Men neemt hen daar na, niet alleenlijk in O@tober, maar ook in Maert , met een afgaande maan, van d'oudenaf, en verplant henelders, daar-men begeert. Havening. __ Zy worden dikwijls tot heiningen geplant, dewijl zy, hard van aart zijn- de, alle koude en ongemak vande winter konnen uicftaan, zonder enige verändering te gevoelen. Vruchten, …_ Dit gewas krijgt in April zijn bladen, in Maimaant zijn bloemen, maar en hun ijt: zijn bezijen worden eerft in de Herfft rijp. | | ROZEMARYNBOOM. ” Gedaante. E Kozemarijnboom is een heefterig gewas, met een ftam, die fom- D tijes drie of vier voeten hoog waft. De bladen zijn langenfmal, aan “"_d'een zijde bleek, en aan d'ander donkergroen. Hy geeft fomtijts blaauwächtige en witte bloemtjes. Gront. Hy veréifthe een gemene zandige aarde’, daar een weinig tweejarige paer- demeft, en mollem van verdroogde bladen van bomen onder gemenget is, en die ineen luchtige plaars legt , de welkevoor dezonnefchijn open ftaat. Aanteeling. _ Hy word voornamelijk op drie wijzen aangeteelt. Voorëerft door zijn zaat, dat in April mer een waflende maan in potten of vaatjes, bol en luch- tig Gedaante. ; Wi HOVENIER ‘ 33 xig gezaait „ en in warme plaatfen gezet word. Ten tweeden, door zijn jonge vakken, die men in April,met een waflende maan, affnijd, of af breekt, eni, na dat men hen onder wat gekneuft heeft, in potten, of vaatjes „ omitrent een vinger lang, of wat dieper in de voorgedachte aarde fteekt , en’ in: een fclia= duwächtige plaats zet, om voor het uitdrogen der zon befchut te zijn, en dikwijls met regewarer , daar in fchapemeft geweekt is „ begiet. Ten darden; met hem, als hy groot gewordenis ‚ enfterke wortelen gefchoten. heeft, in Maert, of in April, uicde potten, of bakken te nemen, en in degront der bedden te zerten, te weten tot op de helft van zijn vakken, of, indien zy onder bladeloos zijn, tot aan de groene bladen. Indezer voegen zullen alle de takken wortelen fchieten, die men in September opneemt ; evin ’t vol- gende jaar van malkander fcheid, en, verplant zijnde, met veel water bez giet, tot dat zy aan ’t waflen zijn geraakt. | Deze boomis in deze geweften teder, en kan zeer zwarelijk grote kou- Havering: de „en felle vorft verdragen. Men moet hem dieshatven ‚met zij pot, zo hy. daar in laar, (of anders moet men hem uitde gront opneeméu , en in potten planten) binnen ’s huis, en in een droge luchtige plaats brengen, en in deze tijt mer matige vocht onderhouden. Een gemene wort doet aan hem: weinig fchade, inzonderheit zo men de potten tot aan de takken van de boom, ofgeheel , in droge doppen van boekweit bedelft. Dic is-nutter voor deze boom , dan een gedurige warmte van vuur, dewelke fchadelijk aan hem is „vermits de wortel daar door, gelijk ook doot te weel water in dezetijts lichtelijk bederft. Men neemt hem, in ’t einde vanFebruatius „ als-de-groöt. fte koude voorby is, uit de voorgedachte doppen ‚ en. maakt, doof *t opex nen vande:veinfters , de lucht weêr aan hens deelächtig; tor darmen hem, in't begin vanApril, meteen donkere lucht, weêr buïcenbrengt ; en in eeft plaats ftele, die van de fterke zonneftralen befchur is: De jonge fpruiten, van zaat opgekomen , zijn zeer teder vamaart , en moeten nier verplant wot- den, en konnen nier veel kouderegen inde Herfft uioftaan. Maar men moet hen, binnen gebracht, met een weinig vocht onderhouden. Deze boom, enige jaren out geworden; geeft niet alleenlijk bloemen ‚ maar ook volkos me rijp zaat. Daar zijn verfcheide foorten van Rozemarijn ; naamlijk gemene Roze= Verfcheide marijn ‚, met {malle bladen ; met brede bladen ; Engelfche Rozemarijn, met Gna goutgele bladen ; met verzilverde bladen ; Rozemarijn zonder reuk ; en wil- de Rozemarijn, die alle op een zelfde wijze gebout en gehavent moeten worden. ‚rl ROZEBOOM. Eze boom kanbequamelijk in twee foorten, intammeen wilde „on- Geflactie, DD ieneaen worden. De genen, die men onder de tamme rozen ftelt, worden met deze volgende namen genoemt, rude provincie ro- zen, daar aan delief hebbers twee , jadrie hondert bladen tellen ; enkelde en dubbelde witte rozens finweele rozen: ; enkelde em dubbelde muskusrozen; enkelde en dubbelde kaneelrozen;, enkelde en dubbelde gele rozen d'altijt groenblijvende rozen: met een: dubbelde lijfrverwige bloem: de hontsrozen , duinroosjes, emwegelantier worden onder de wilde rozebomsen geftelt. | Alle de rozebomen {chieten op met hourtächtige takjes’, die (et VOOf- Geaaante, namelijk: dewilden)) mert fcherpedoornen bezer zijn. De bladen zijn ront om gekerft, en „by paren tegen malkander overftaande „ waflen vijf of zeven H 3 aan Gront. Aanteeling. 54 KONINKLYKE aan eenfteeltje. Aan het opperfte der takken wallen grasgtoene knoppen; die vijf groene en fpitfche fchorflen, of baartjes-uitwerpen, van de welken twee aan de kanten ruig, twee effen en kaal, ende vijfde aan d’een zijde ruig, en aan d'andere kaal zijn. Hier uit komen de bloemen te voorfchijn, die, volgens hun grootheic, verwe en reúk; in verfcheidefoorten onderfcheiden worden. In’t midden van deze rozen verfchuilen zich enige hairwijze draat- jes, die gele nopjes op hun toppen dragen. Als de bloemen afgevallen zijn, brengen zy langwerpige bolletjes voort ‚die, als het zaat, *t welk als in wol- achtig hair bewonden is, rijp word, een fchone rode verwe vertonen. De wortelen van deze bomen fpreiden zich wijt uit. | Zy verëiffchen alle een gemene zandige, ftenige (en ook wel een klai- achtige) gront, die met koejemeft wel deurmengtis, en voor de zon, en haar warmte open en bloot legt , en van veel warer befproeit word. Zy worden op drie bezondere wijzen aangereelt. Voorëerft door hun zaat, 't welk in October, of November , met de volle maan, ineen pot, of vaatje, om hets winters binnen’s huiste brengen, een ftrobreet diep in de voorgedachte aarde gezaait word. Hier uit komen in de volgende zomer jonge fpruiten voort, die zelden eerder, dan na verloop van zes of zeven jaren, volkome, maar wel enkelde bloemen voortbrengen. Ten tweeden, door hun loten,by de wortel, of even boven d’aarde uitgefproten,die meteen mes ingefneden, of ook wel zonder infnijding , in d’aarde ingelegt worden, en dus wortel fchieten ; de welken men nier alleenlijk de gehele Herfft deur ‚ maar ook in Februarius, of iù Maert, met een waflende maan, mag verplanten. Maar indien men henin’rsfajaar verplant, zo geven zy noch bloemen in de volgende zomer. Ten darden, {ny in Februarius, met een volle maan, zo veel loten af, als gy begeert, en twee of drie leden lang. Maakt dan in een nieugemefte gront, op een fchaduwächtige plaats, een be- quame gruppel, en leg daar deze afgefnede loten in, en dek hen daar boven met aarde drie vinger diep. Hou deze gront zuiver met wieden , en begiet haar fomtijts met regewater. Deze ingeleide loten zullen in dezer voegen niet alleenlijk uit zich zelven binnen korte tijtwortel fchieten , maar ook boven de gront te voorfchijn komen, daar men hen twee jaren ongeroert moet laten taan. Daar na; té weten in October, of November , kort nade volle maan, neemt men hen op, en zet hen ineen luchtiger plaats, daar men __begeerr. Oeulatie. Havening. Men kan deze bomen ook van d'een op d'ander ocùleren; ’t welk in't left van Julius, met een afgaande maan, moet gefchieden. Men kan hen mede van dikke wortelen aanqueeken , diemen eenhantbreet boven d'aarde doet uitfteeken. Alledezefoorten van Rozebomén, (behalven de muskusroos ; die te tederis) konnen tot heiningen gebruikt worden. Indien iemant naar grote en voortreffelijke rozen tracht, die moet alle vijf jaren zijn Rozeboom tot aan de gront affnijden , en d'aarde met tweejd- tige koemeft vernieuwen , en in Otober, een weinig voor de völle maan, de boom met een fchaar boven affcheren ; en in dezer voegen zal hy zeer voortreffelijke rozen aan zijn bomen verkrijgen: vermits-de zelfden een jarelijkfche fnoejing verëiffehen. De dubbelde gele rozeboom wil in een warme plaats ftaan, en dikwijls met water befproeitwezen. Alszijn knoppen zich beginnen t'ontfluiten ; „moet hy des nachts tegen de regen en dau gedekt worden, dewijl hy ander- fins als verftijft, en zwarelijk open kan gaan. Hy geeft ook by droge zos mers geen bloemen, ten zy hy dikwijls met regewater aan zijn wortel be- fproeit is. De „HOVENIER. zi De Rozeboom met een dubbelde lijfverwige bloem, die altijt groen is, eà alle maanden, het geheel jaar deur, bloemen en knoppen heeft, behoud wel , als men hem des winters buiten laat, het leven, maar verlieft dan ech-= ter zijn groenigheit, en moet dieshalven in ’t left van October, of ook wel vroeger , met zijn pot, daar hy in Oétober, November, of ook wel Februa- rius in geplant is, binnen ’shuis gebracht, en in een plaats , die naarde zon open legt ‚ gezet worden, om de warmelucht, en zonnefchijn, zolang als ‘tmogelijkis, te genieten. Men moet ter plaats, daar hy ftaat, niet, dan by harde vorft; ftoken, en , zo haaft de tijt weêr zacht en -hantfaam word, hem - by.daag ; metsaangenaam weêr, buiten zetten, en des avonts weêr binnen brengen. In-dezer voegen zal hy niet alleenlijk zijn groente, maar ook zijn knoppen en bloemen behouden. De Muskusrozeboom , met dubbelde witte bloemen, bloeit zeer fpade ; als alle anderen alreê hun bloemen quijt zijn. Zijn roos fpruit ten meeften- deel uit de punten der takken. Jamen ziet dikwijls zijn befte rozen uit dè jonge loten, die eerft uit d'andere gefchoten zijn, te voorfchijn komen. Zy zijntroswijze by malkander, toteen getal van twintig, dartig, ja vijftig ineen bos; en, {pits opgaande, openen zich van onderen op: Zy hebben een aangename vertoning, en lieflelijke reuk; maar zijn niet groot van bloem, en verwelken haaft door koude regen, uit oorzaak van hún tederheit. Degehele ftam vrieft dikwijls tot aan de wortel doot ; en dan moet men de zelfde tot aan de gront affnijden , daar door hy weêr van nieusuitfchier. ‘tIs dieshalven dienftig dat men hem jarelijks , tegen de winter, met droge turf- mollem, of kif uit de kuipen der fchoenmakers , en daar pannen over heen, „dekt. In dezer voegen blijven alle de takken groen en frifch, fehoon het harden lang vrieft. | gd | ‚Indien men vroege rozen wil hebben, zo moet men rontóm de boom een miadel or grepje van twee {pannen wijt maken , en’suchtens en’savonts warm water ee daar in gieten ‚doch niet voor dat hy knoppen begint te krijgen. Indien men komen, en derozen lange tijt goet wil bewaren, zo moet men hen ; droog, en noch ge= hen lang goet te be. floten zijnde „afplukken , en in een harde keulfche pot, totboven vol, leg- waren. gen ‚en met goede franfche wijn , daar een weinig zout in gedaan is, befpren- gen, en, met een dekfel toegedekt zijnde, in een droge kelder zetten, en, degenen, die men daar uit neemt, in de zonnefchijn , of by ’t vuur, of voor een warme kagheldrogen: in dezer voegen zullen zy zich van zelfs openen, en een goede reuk. afgeven. pan U Veil, of Klimöp. TE Veil flingert zich, met zijn houtächtige ranken en zijdtakjes om de Gedaaare, 1) bomen, of vat aan de muren en oude gebouwen. Deze ranken zijn E met een graauwe {chors bekleed, die veel hairige vezelen uitwerpt. _De bladen zijn bruingroen; hard, enin’teerftrontächtig, en, daar na, als zy ouder zijn geworden, hoekig. De mosächtige bleekgeele bloemen waflen kroonswijze-by malkander „ daar kleine bezijen, omtrent een êrt groot, opvolgen, die eerft groen, en daar na zwart zijn. Dit gewastierr zo wel in een gemene ongemefte, alsin een gemefte aarde, Gront. die-zo wel voor de ruimelucht en heldere zonnefchijn, open legt, als in fchaduwächtige plaatfen gelegen is , en van veel water befproeit word: Het word nietalleenlijk door zijn bezijen, of zaat aangeteelt ; welk in Aameeling: Maert, met een waflende maan , niet meer dan rwee ftrobreet diep, op sin vocn= Havening. - Vruchten, en hun tijt. Gellacht: Gedaante. Geront, Aanteeling, Havening. Gellacht, Gedaante, 56 KONINKLYKE vochtige plaats in d'aarde gefteken word : maat veel eerder en fpoediger door zijn jonge fpruiten „die, op de gront voortkruipende, in korte tijt van zelfs wortel {chieten, de welken men in Maert, April, of November, met de waflende maan, opneemt, en verplant. | | Indien men op de wortel van dit gewas’, als het vruchten begint te dragen, afch van gebrande oefter- of moflelfchelpen ftrooit, zo zal het zeer fchone bezijen voortbrengen, die aangenaam aan’t gezicht, en zeer vermakelijk voor ’t oog, zullen wezen. Dit gewas, dat nooit zijn bladen verlieft, geeft in de Herfft zijn bloemen; en fomtijts in de winter volkome rijp zaat. Het kan; zonder enige verände- ting, alle ongemakken van koude, fneeuw en vorft verdragen. Kamperfoelie, of Geitenblad. En vind twee foorten van dit gewas; Kamperfoelie uit Duitslant, en Kamperfoelie uit Italien. je De Kamperfoelie uit Duitslant heeft houtächtige ranken, die hoog opklimmen , daar aan twee bleekgroene bladen , tegen malkander overftaan- de, wallen. Aan de toppen der ranken groejen de welriekende witte , of lijf verwige bloemen, die zeer veel te zamen gevoegt , en längwerpig , en van binnen hol zijn, daar enige draatjes uitfpruiten; anderfins zijn zy de boon- bloflem zeer gelijk. Na de bloflem volgen rode ronde bezijen; die troswij- zete zamen gevoegt zijn, en hardächtig zaat in zich befluiten. De wortel, die houtächtig is, werpt verfcheide jonge fpruiten uit. Ik Ik ‚__D'Icaliaanfche verfchilt hier in van de voorgaánde , dat de bladen ‚ kunftig- lijk in’t midden deurboort, zeer dicht rontom de fteel waflen: in voegen dat zy zich in twee of drie ordeningen om de-fteel als een fchutfel vefto- nen, daar in de bloemen en vruchten voortkomen; ’t welk-een aangename vertoning aan ‘tgezicht geeft Zy waflen zo wel in een gemene ‚zandige en flechte „als in een goede wel gemefte aarde , en zo wel in een fchaduwaächtige, als in een ope en luchtige plaats, die-voor de zonnefchijn bloor legt. Zy worden door hun jonge takken, die noch geen bloemen gedragen heb- ben, aangeteelt , en des zomers in, d’aarde ingelegt, fchieten zeer fpoedig wortelen “in voegen darmen hen in’t volgende voorjaar van d'ouden affnijd, en in Maert , mer de waflende maan , verplant. ‚ Zy worden gebruikt om de wandelrijen, priëelen en zitplaatfen te bekle- den , vermits zy door hun aangename fchaduw en lieffelijke reuk zeer ver- makelijk zijn, en het hooft verfterken. Zy geven in deze geweften jarelijks welriekende bloemen , die gierelijk voor ‘toog zijh, maar zelden, dan by hete zomers (en d’Italiaanfche nooit ) vruchten, die volkomentlijk rijp zijn. Liguftrum, of Keelkruit. A "En vind drie foorten van Liguftrum „ of Keelkruit ; ‘twelk ook de naam van Monthout en-Rijnwilg draagt, te weten mert wittebloe- 7 men, en met gefpikkelde bladen, en met een zwarte welriekende bloem ‚die groter dan van ’t gemeen Keelkruit is, en daar afde ftam drie of vier voeten hoog waft. ej rj) pirecla Dit gewas heeft langwerpige, zachte en donkergroene bladen „met die van de maagdepalm, hoewel de zelfden langer zijn, nietongelijk- Aande he toppen toppen der rijsjes groejen de welriekende bloemen , troswijze by malkan= der, dâat de bezijen op volgen, die in’t begin groeh, én, tijp gewörden » zwart zijn, en een bruinroot, of paersächtig fap in zich befluiten. 1 Het gemeen Keelkruicmet witte bloemen, gelijk ook dat mer gefpikkel- hd de bladen , waft weeldig in een goede en welgemefte aarde, en zo wel in een donkere, als luchtige plaats , die van veel water befproeit word. Maar dat mer de zwarte welriekende blóem vereifcht een goede Zandige gront , met twee- jarige paetderneft, en eenjarige hoenderdrek deurmengt, en die voor dope lacht en warme zonnefchijn blootlegt, en des zomers van veel water be: fproeit word. BP Hert gemeen Keelkrtuie, gelijk ook dat met gefpikkelde bladen, word op verfcheide wijzen geteelt en aangequeekt. Vooréerft door zijn volkome rijp zaat, (hoewel her zelden tot zijn volkome rijpheit koomt) ’tr welk in Fe- bruarius , of in Maert, met de volie maan , in een fchaduwächtige plaats, eert vingerbreet-diep, niet dik ‚ maar luchtig, in d’aarde gelegt moet worden. Ten anderen, door zijn loten, by de wortel uitgefchoten, die , ín d'aarde ingelegt zijnde, fpoediglijk wortel fchieten. Gelijk ook door zijn eenjari- gefcheuten, die, in Maert, met de volle maan afgefneden, in een duiftere plaats een hant lang in d'aarde ingefteken worden ‚ en-dus wortel vatten, ín- zónderheit zo men hentegen d'avont dikwijls met water befproeit; en als zy twee jaren geftaan hebben, moeten zy opgenomen, en in een luchtiger plaats geplant worden. Gront; Aanteeling; — Wat het Keelkruit met zwatte weltiekendé bloemen aangaat, het word niet alleenlijk van zaat, uit de warme landen gekofmen , in April, met de waffende fnaan, in een pot, met de voorgedachte aarde gevult, een ftro- breet diep gezaait: maarook door zijn jonge fcheuten , by de worrel: uit- Áchierende, geplant, die men ten halven infnijd , ín d'aarde inlegt, en, wel gewortelt zijnde, in April, met d’afgaande maan, van d'ouden afneemt, en in potten verplant. : Het gemeen en gefpikkeld Keelkruit word , tweé of drie jaren oud zijnde, totheiningen, en bekleedfel van wandelrijen en prieelen geplant} óm dat de bladen zo wel naar binnen uitde zon, en in de fchaduw , als van buitén inde zonnefchijn waflen , en her hout bedekken ; en kan felle koude, en alle ongemakken van de winter tegenftaan , en is gaerne des zomers met veel was ter befproeit. . Het Keelktuit met Zwärte welriekende bloemen, dat zeer out kan wôr- den, is teder van aart, en kan geen hagel, fneeu, of vorft verdragen, en moet dieshalven, met zijn pot, in Oêtober binnen ’s huis gezet, en eerft door de watmteder zon door de glazen en veinfters, en dáar na door die van de kaghel onderhouden, en met een weinig laau Benet ten hoogfteii twee malen, van boven befproeit, en niet eerder, dan in April, mer eef zwoele regen , en aangename lucht, weêr buiten , en ín d’öpe lucht gebracht, en voor de koude nachten en fchrale winden gedekt worden. Havenitig! De bladen van detwee eerfte foorten fpruiten in ’t begin van de lenten uit, Tijt de bloemen in’t left van Maimaant , ofbegin van Junius; en de bezijen wor= dert fpade in de Herfft rijp. Doch hetKeelkruit mer zwarte welriekende bloemen brengt niet alle zomers, maar alleenlijk in droge en warme jareti, bloflem, en nooit rijp Zaat voort. | 1 | BRAAM: 8 KONINKLYKE _ BRAAMBEZIJENBOOM. Aar zijn twee foorten van Braambezijen, wildenentammen, van B de welken de leften ook Hinnebezijen, of Flamboizen genoemt wofs Gellacht, 7 den. Î ij „Tek Gedaante, _ D'eerfte fpreid zich wijt en breet uit, met lange buigfame, ranken „die met fcherpe doornen bezet zijn, en daar aan bruingroene „ en onder wite achtige bladen waflen , die ruw, hard, en aan de kanten diepgekerft zijn, Debloemen, yder uit vijf witte blaadjes beftaande , komen aan de toppen ‚ der takken, veel by malkander, te voorfchijn. De vruchten zijn met die van de moerbezijenboom gelijk , doch veel kleinder. | nn De Hinnebezijen hebben veel dingen met de voorgaanden gemeen, behal- ven dat de takken niet met zo fcherpe doornen bezet, en de bladen bleker groen van verwe zijn. De vruchten ; rijp geworden, zijn , volgens hun aart, of root, of geelächtig. Gront, De Braambezijenboom verëifcht meer een gemene zandige „ dan een klai- achtige harde gront, doch die wel gemeft is ‚en zo wel voor d'ope lucht bloot legt, als die befchaduwt, en van veel warer befproeit word: De Hinnebezijen waflen in alderhande aarde, die met oude paerde- en koes jemeft gemengt is, en meer voor de zonnefchijn bloot flaat, dan in fchaduw gelegen is. E Aanteeling. _ Deze gewaflen worden door hun jonge fpruiten, by de wortel uitgewaf- fen, aangeteelt, die, ingelept zijnde, en van zelfs wortel gefchoten heb- bende, in April, met de volle maan, opgenomen , en verplant moeten wor den. | Havening. Zy konnenalle ongemakken van de winter uitftaan, en zijn gaerne mer water aan de wortel befproeit. Doch.de hinnebezijen, als hun vruchten te voorfchijn komen, veréiflchen droogte van boven, vermits de vruchten … doorde regen’ haaftig verwelken. Vruchten, __ Zy bloejen in April, en hun vruchten, die een goede {maak hebben; in= en hun tt Zonderheit de hinnebezijen, wo: den in de zomer rijp. | AALBEZIJEN: Geflacht? En vind in deze geweften drie foorten van dit gewas; met rode, /Ä witte, en zwarte vruchten. pe Gedaante. De ftammen en takken van deze boomtjes zijn met een bruine fchors overtrokken, daar uit brede donkergroene bladen, aan de kanten diep gekerft, fpruiten, van de welken de bladen der zwarte aalbezijen, noch jong zijnde, een aangename reuk afgeeven, alsmen hen wrijft. Debloemen, die groenächtig geel zijn, komen tu{lchen de bladen te voorfchijn ‚ en han- gen aan dunne fteeltjes veel by malkander. De bezijen zijneerft groen van verwe, die, als zy rijp worden , in root, wit, of zwart veränderen , en aan- genaam van fmaak zijn. Aas Gron® Zy verëiflchen nier alleenlijk een gemene zandige en welgemefte gront» maar ook een ftenige , klaiächtige en deurgefpitteaarde, die voor d'ope lucht en zonnefchijn bloot legt, en van veel water befproeit word. , Aanteeling. Zy konnen op drie wijzen aangeteelt worden. Voorëerft door hun fprui- ten,by de wortel uitgefchoren, die men, ingelegt zijnde, in O&tober,Novem- ber, Februarius, of in Maert, met een afgaande, of volle maan van d'ouden afneemt, HOVENIER. 30 afneemt, en verplant. Ten anderen, door hun jonge takken, die, in Fez bruarius, of in Maert, met de volle maan afgefneden , en opeen fchaduw- achtige plaats in d’aarde ingefteken worden, daar zy dikwijls, met water befproeit zijnde , lichtelijk wortelen fchieten , en in het tweede jaar opgeno- men, en in de voorgedachte maanden , met een volle maan, op een luchtiger plaats verplant worden. Ten darden, doot hun vruchten, daar men de be- ften toe verkieft, en die men, rijp genoech zijnde, met de volle maan af- plukt, en met het zaat ophangt, om tedrogen: én in November , Februa- tius , of Maert, voort na de volle maan „moet men deze vruchten, of dit zaat in goede aarde bol en luchtig zajen; en de jongen , daar af voortgekomen, moeten twee jaren lang op de zelfde plaats blijven {taan ; en daar na opge- nomen ,en van hun neêrfchietende hartwortel tot aan de bovenfte zyfcheu- ten berooft, en in varfche aardegezer worden. Dezeboomtjes, dus ver- plant zijnde, geven veel en verfcheide vruchten , die in grootheit, verween {maak veel van malkander verfchillen. Indien men van deze boomtjes voortreffelijke vruchten begeert, zo moet men jarelijks rontom hun wortel een gruppel van ruim een voet breet gra. ven, en de zelfde met twee of driejarige koejemeft, die klein gewreven, en als totaarde geworden is, vullen, en met een weinig aarde overdekken: in dezer voegen zal hy ongemene vruchten, die ongemeen om t’aanfchouwen zijn, daar aan verkrijgen. Zy worden gemenelijk aan de heiningen gezet. Zy bloejen in April en Maimaant ; en hun vruchten worden in Junius en Julius rijp. KRUISBEZIJENBOOM. N dit lant zijn twee foorten van dit gewas, van de welken d'een geel- [aetee. en d'andere bruinrode bezijen voortbrengt. D'eerfte en gemene foort van deze boomtjes heeft veel witächtige takjes, met fcherpe doornen, en groene zachte breedächtige bladen , die aap de kanten gekerft, en in fommige plaatfen diep ingefneden zijn „en enig- finsde bladen van de wijngaart, hoewel veel kleinder, gelijken. De gras- verwige bloemen fpruiten tuflchen de bladen uit, daar op de bezijen enkelt, eneen alleen, of by paren, te voorfchijn komen, dieeerft groen en wrang van fmaak, en, rijp geworden, geelächtig van verwe, en met zoet wijn= achtig fap vervult zijn , en wit zaat in zich befluiten. De bruinrode kruisbe- zijenboom heeft donkerder en groter bladen; en de takken zijn met een paerfche bruine fchors bedekt. De bezijen zijn in’t eetft groen, en; rijp wordende, verkrijgen een paerfche, of bruinrode verwe. Zy verëiflchen niet alleenlijk een gemene zandige gront, met tweejarige koejemeft wel gemengt, maar ook een klaiächtige en vette aarde, die mer een weinig zaar gebtoken is, en voor de heldere zonnefchijn openlegt, en van veel water befproeit word. Zy worden op drie verfcheide wijzen aangeteelt. Vooréerft door hun eenjarigeloten, die men in Februarius, of in Maett, met de volle maan, af= {nijd, en zo wel in een fchaduwächtige , als luchtige plaats, tamelijk diep, ind’aardefteekt, daar zy van zelfs wortelen fchieten, zonder dat zy echter opgenomen en verplant mogen worden, voor dat zy twee jaren geftaan heb- ben. Tenanderen,door hun jongeloten , by de wottel, of even boven d'aar- de uitgelopen, die, of ongefneden , of ten halven ingefneden,, in d'aarde in- gelegt zijnde, wortel fchieten, ’t welk in d'eerfte zomer gebeurt, en in'é 1z volgende Havening: Geflacht Gedaante: Gron, Aanteeling; Hayening: Tijt. Gellacht. Grant, 66 KONINKLYKE volgende voorjaar , meteen afgaande maan, van d'ouden afgenomen en vef= plant worden. En eindelijk door hun vrucht, en het zaar ‚dat daar in gewaf: fenis. Deze vrucht, niet al te rijp zijnde, word mer de volle maan afge= plukt, en in een droge plaats, gelegt, daar men ‘tallengs laat drogen, doch echter zonder het te laten bevriezen. In November, Februarius , of Maert daar aan volgende doet men 't zaat uit zijn verdroogde fchil, en zaait her; met de volle maan, niet meer dan een ftrobreet diep bol enduchtig inde toege- maakteaarde; en in dezer voegen fchiet het weeldig op, inzonderheit in- dien hetfomtijts, by droog weer , met een weinig tegewater befproeit word. Deze jonge fpruiten , twee jaren geftaan hebbende „worden opgenomen ; en men {nijd hun nedergaande hartwortel tot aan de bovenfte zijdwortelen gantfchelijk af, en zer het dan meteen afgaande maan weêr in de gront, in een luchtige plaats, yder bezander, op dat zy te beter zouden tieren. Dit gewas is hard van natuur, en kan alle ongemakken van de winter te= genftaan: en indien men voortreffelijke vruchten daar af begeert, zo moet men het zelfde opeen zelfde wijze havenen , als van d’aalbezijen gezegt is. Deze boomtjes worden dikwijls van groene rupfen geplaagt, die hun bladen gantfchelijk opëeten, en hun vruchten bederven ; ’t welk fomtijts d'oor= zaak van hun ondergang is. Maar neem, om dit ongeval te voorkomen , bla- den van Virginifche tabak , kook hen een vierde deel van een uur in regewa= ter, en befproei , als het zelfde kout geworden is, deze boomtjes daar meê, en ftrooi, terwijl de takken en bladen noch nat zijn, ftof van de zelfde tabak daar op. Het ongedierte , deze lucht gevoelende, zal haaftig afvallen, zonder weder te komen, inzonderheit zo dit twee of driemalen in de tijt van twee weken gefchied. En indien zy echter weêrkomen, zo zal men deze befproejing weêr vernieuwen. nd: Deze boomtjes {pruiten vroeg uit, bloejen in April, en hun bezijen wor- den in’t lefte van Junius volkomentlijk rijp. Indien iemant begerig is om niet alleenlijk in de herfft, maar de gehele winter deur deze bezijen goed en fmakelijk ve behouden , die neem een har- de Keulfche pot, enleg daar in zo veel van deze vruchten , als hy begeert, aa dat zy, met de volle maan, of terftont daar na afgeplukt, en van hun fte= len en knoppen gezuivert „en terwijl zy noch hard en groen zijn, en giet’et zo veel hete franfche wijn op, tot dat zy overdekt zijn, daar hy, nadatzy weêr kout zijn geworden, een dunne bodem van gefmolte butter moet op= gieten , en hen in een luchtige plaats zetten, dochechter bewaren van te be= vriezen. Deze bezijen, dus ingelegt zijnde, zullen het gehele jaar deur goet blijven, zo. ment’elkens, als men’er uitneemt; weêr een bodem van ge fmolte butter daar op giet. | PEPERBOOM. En vind vier foorten van Peperbomen, gemene, met purperwitte ML stoerer: met donkere purperbloemen3 met witte bloemen; en met drie bezijen: daar men, tot een vijfde, de Mezereon met fraalle bladen zou konnen by voegen, die niet alle van een zelfde aart-en natuur zijn. \ ANP …Dedrie eerftefoorten, die hard van natuur zijn, verëiffchen een goede gemene zandige gront, die tamelijk met paerde-en koejemeft, klein gewre- ven zijnde, deurmengt, en eerder vochtig, dan droog is, van veel water befproeit word, en meer voor de fchaduw., dan voor een ope lucht ‚en war= me zonnefchijn bloot legt. De HOVENIER. bt De Peperboom met driebezijen, dus genoemt, om dat hun vruchten , of zaat drie bezijen in een tros voortbrengen, en ook wel met de naam van Arabifche Mezereon aangewezen, en veel teerder dan den voorgaanden, veréifcht een goede gemene zandige aarde, (zonder eenige meft, of voch- tigheic) diein een luchtige en warme plaats legt , en veel van de zon befche- nen word. De Mezereon met fmalle bladen begeert een luchtige zândige gront , die met een weinig tweejarige paerdemeft ‚, en mollem van verrotte bladen van bomen deurmengtis, en in een ope en warme plaats legt, en van weinig wa- ter befproeit word. Zy worden door hun fpruiten , by de wortel uitgefchoten, ingelegt, en fchieten of allengs van zelfs wortelen , of veel fpoediger als zy opde wijze der angelieren, ten halven ingefneden, en dus met aarde overdekt zijn , en moeten; alsde wortel twee jaren out is, in Maert, met een waffende maan , van d'ouden afgenomen , en elders geplant worden. De Peperboom met drie bezijen in een tros, word niet alleenlijk door zijn ingefnede loten, die langfamelijk wortel fchieten , (de welken men, als de wortel twee jaren oud is, op de voorgedachte tijt en maan, van d'ouden moet afneemen, en in potten verplanten) aangeteelt;, maar ook door zijn zaat, ’ welk men in Febtuarius, of Maert, met de waflende maan, niet meer dan een ftrobreet diep, dun en luchtig in een pot moet zajen, en de zelfde tor in April binnen ’s huis houden. De Mezereon met {malle bladen word omtrent op de zelfde wij ze aange- teelt, zo door zijn wortelfpruiten , als door zijn zaat, uit warme geweften gezonden. De drie eerfte foorten zijn hard van natuur, en mogen ’s winters buiten gelaten worden, dewijl zy , zonder eenig ongemak te gevoelen, de koude en vorft konnen uitftaan , fchoon zy; gelijk het meefte deel van alle geboom- te, hun bladen laten vallen. De Peperboom met drie bezijen in eenttos, en de Mezereon met {malle bladen, zijn veel teerder van aart, en konnen de koude en ongemakken van dewinter niet verdragen: maar moeten met hun-potten (daar in men hen in April, met de waffende maan, moet planten) in’t begin van October binnen’shuis ‚ en in een luchtige plaats gebracht worden , daat in men by vorftig weêr de kaghel (tookt. Men moet hen ook , terwijl zy in huis ftaan, niet meer ‚ daneen of twee malen, met laau regewäter ván boven befptoejen; en niet voorin April, of noch fpader, naar gelegentheit van tijt, met een zwoele lucht, en aangename regen , weêr buiten brengen, en voor gure nachten ‚ en fchrale winden voorzichtiglijk dekken. De drie eerfte foorten, gelijk ook de Mezereon met fmalle bladen; geven zeer vroeg in Maert een zeer aangename en welriekende bloem , maar zel- den zaat, dat volkomentlijk rijp is. Doch de Peperboomm met drie bezijen geeft niet alleenlijk kleine gele bloemen , maar ook volkome rijp zaat. WYNGAART. “ETM? oude takken van de wijngaart zijn met een tuwe en barftige fchors D bekleed: Uit deze takken fpruiten veel andere ranken , die door kno- pen of leden onderfcheiden zijn, daar uit de bladen „draden en trof- fen fpruiten. De bladen zijn breet, en aan de kanten met diepe kerven ; de draden, daar meê de ranken zich vaft bf lang, dun„en gekronkelt; a 3 Aanteeling. Havening; Vruchite. Gedaante; 62 KONINKLYKE de cros is met bezijen , of druiven bezet, die, naar d'aart van de wijnftok; in greotheit, verwe en fmaak zeer veel verfchillen. Gront. Hy verëifcht in deze landen een goede gemene, zandige, of fteenächtige gront, en ook wel een klaiächtige aarde , die met zant wel deurgemengt is, maar gantfchelijk geen meft,‘t zy van koejen, en noëh minder van paerden, fchapen, of varkens, noch enige andere vettigheit; maar een naturelijke bequame zantgront, in een luchtige en warme plaats gelegen , die voor de zon bloot ftaat , én tegen alle koude noorde winden befchur is. de De wijngaart word voornamelijk op twee bezondere wijzen aangequeekt;, ging. vooréerft door eenjarige loten, die, even boven de gront uitgefchoten , om- trent een halve voer diep, en zo laeg als’t mogelijk is, in d'aarde, op de voorgedachte wijze toegemaakt, ingelegt worden; in voegen dat’er niet meer dan een , of ten hoogften twee knoppen buiten de gront uitfteeken. Op deze wijze kan men binnen korte tijt een gehele heining vol van wijngaar- den voortplanten. Men legt hen anderfins ook wel in door een mantje van twee voeten lang , en omtrent een breet, in 't welk men , even boven de bo- dem, een gat maakt, daar deur mende rank fteekt; en dan vult men het zelfde met de voorgedachte aarde. Dit gefchied inzonderheid als men hen in een andere plaats wil verplanten, of als d'eenjarige loten, die men inleg- gen wil, zo hoog aan de wijngaart uitgewaflen zijn, dat zy d'aarde niet konnen raken; in welk geval dir mantje (*t welk dan kleinder dient te zijn, dan als men’t op, of in d’aarde zet) op een gemaakte ftelling, of op het dak, zo de wijngaart daar op legt, of aan de latten vaft gemaakt word. Want dan worden zy, in ’t zelfde jaar wortel gefchoten hebbende , in October van d'ouden afgefneden, en met het mantje, zonder dat men deze nieuwe wor- tel enigfins rept, ter plaats gezet, daar men hen wilhebben; ’t welk in tijt een geheel jaar uitwint. Men moet, in dit geval,niet tot aan't volgende voor= jaar wachten , vermits het mantje anderfins in d'aarde zou rotten, en dies= halven nier zo gevoeghelijk opgenomen konnen worden. Wat d'andere ranken aangaat , die in geen mantje, maar los in d’aarde in= gelegt zijn, men neemtde zelfden, in het volgende voorjaar, met d’afgaan- de maan, uit de gront op, of laat hen een jaar over {taan , (’t welk beter is; indien men zo lang gedult kan hebben ) en plant hen in goede welbereide aar de, mer veel zant , en een weinig tweejarige koejemeft , die klein gewreven is, (twelk hen voor die tijt niet fchadelijk zal zijn, maar anderfins tot hun ondergang ftrekken)) deurmengt, zonder iets van de wortel af te {nij- den; dewijl hen zulks fomtijts ten hoogften fchadelijk, ja zelfs d'oorzaak van hun ondergang is. Aanteeling. De wijngaart word, ten tweeden, door afgefnedeloten, op deze volgens RN , de wijze, aangeteelt: Sny in Maert, met de volle maan, van de wijngaart af eronde enfterkeloten, die men in de fnoeitijt, vot deze infteeking , daar aan gelaten heeft. Kort hen zo verre, dat zy niet meer, dan vijf of zes leden, en onder de langte van een hele, of halve vinger oud hout behouden , ver= mits zy daar aan te beter wortel zullen fchieten. Leg hen, eer de lucht en zon het afgefnede einde befchijnt, in de langte drie vingeren breet diep in een goede luchtige aarde, met zant deurmengt, en zonder enige meft deur- gefpit, die voor de warmelucht open legt, of ook wel in een vochtige dui- ftere plaatss in dier voegen, dar men alleenlijk de bovenfte knoppen buiten de gront ziet uitfteeken. Verzorg hen daar na dikwijls met regewarer, op dat zy geduriglijk vochtig zouden blijven , en daar door t'eerder wortelen fchieten , en ook weeldiglijker waflen. Men _ HOVENIER. 63 »… Men kanrdewijngaârt ook door zijn zaat aanteelen: Dochdit word in.de- Aantecting ze landen zelden gedaan, dewijl zy in dezer voegen zeer langfamelijk te door zaat. woorfchijn komen, hoewel men grote verändering ‚en goede vruchten , die fomrijts van een bezondere en vreemde verwe zijn, daar door verkrijgt. Hy tiert beft in een warme plaats, tegen't zuiden openleggende, en aan navening, een muur, of fchutting gebracht „die hem voor-de-koude noorde, winden befchut 3»op dat hy nier alleenlijk van de zon, maar ook van de maan be- fchenen zouworden; wantde druiven, van natuur kout en vochtig zijnde; gelijk de maan „ worden vande zelfde bedaur, en door de warmte der zon by daag gekookt, en tot een fmakelijke rijpheit gebracht. Zy verëitlchen van boven droogte, maar van otider vocht; endieshalven fchieten zy hun wortelen diep in d’aarde, om vochtigheit te bekomen. Zy konnen des wins ters grote koude , en harde vorft uicftaan. E Snoeijarelijks, in December, of in Februarius, (maar in December fchijnt liet beft te zijn, om dat de ftlam dan zelden bloed ,’t welk in Februarius wel gebeurt) meteen afgaande maan, de ranken van de wijngaart , terwijl het goet, en geen vorftig weer is, en, gelijk het fchijnt, niet in twee of drie da- + gen zal vriezen; want dekoude en vorft zullen daar na niet hinderlijk daar aan wezen. Men moet ook alhet dode hout, kleine onvruchtbare uicfpruics fels, en andere misgewaflen affnijden en wechneemen,en voort na St. Jan ‚za haaft het bloeifel afgevallen is, alle wijngaarden {hoejen, niet met. een mess gelijk te voren, maar metde hant, daar meê men de voorfte einden der rans ken, en ook de takjes, tufichen de bladen uitfpruitende; en andere, die’er te veel zijn „en daar men geen vruchten.of bloffem aan ziet, afdraait, afplukt; en geheel wechneemt , zonder dat dit aan de wijngaarrt fchadelijk is „ gelijk, het wezen .zou, zo men dit met een mesaffneed, om dat de natuúrelijke vocht daar uit zouvloejen. Daar na vlijd men de ranken opeen rijg, te zamen , op datde vruchtente beter van de zon béfchenen „en te groter zouden wallen , vermits de naturelijke vocht zich dan-niet in. deze onnutte ranken behoeft te verfpreiden, en tot rijpwording, van de druif toegebracht kan worden. —Allejonge wijngaarden „binnen „of buiten het mantje wortelen gefchoten hebbende, moeten, alszy opgenomen, en eer zy weêr-in d'aarde gezet zijn, indier voegen gefnoeit worden, dat’er niet meer dan een fcheut bo- vende wortel blijft, daar aan nietmeer, dan ten hoogften twee knoppen; moeten blijven. Zy moeten ook nietin een kuil ‚die zich recht nederwaarts {trekt maar in een platte gruppel , die in de langte uitgeftrekt is, gezet, of liever gelegt worden; in voegen dat’er niet boven de drie vingerbreet aarde daar op legt, en niet meer dan eender twee overgelate koppen daar buiten fteekt: dewijl zy met hun voorname wortel d’aarde zeer diep deurs boren, en anderfins daar aan geen warmte van de ftralen der zon konnen ont- fangen. In’ervolgende voorjaar moet men hen, met een waflende maan , weêr {noejen , en niet meet dantwee knoppen laten behouden, en in *t dar- de jaar desgelijks , behalven dat men dan , als zy wel gewaflen zijn, drie, of anders twee knoppen daar aan laat blijven. In het vierde jäar- laat men hen zo hoog, als zy begeren , opfchieten; en {noeit hen voortäan.; gelijk: vän d'ouden gezegt is, met d'afgaande, niet met de waffende maart 3 :cwelkal= leenlijk in de jongen totaan hun darde jaar plaats heeft. Indien men een jonge krachtige ftam van drie of vier jaren fpoediglijk op enig, dak. wil leie den, zo mag,men de zelfde van alle zijn hout ontbloten, enflechs eemenige leot vanacht; tien, of twaalf leden hoog, naar dat hy fterkgefchoten heeft, laten behouden , ende drie bovenfte ogen alleen laten blijven; en in dezer voegen zal hy zijn begeerte fpoediglijk voltrokken zien. Wijders Veuchten, ea hun tijt. Middel om . ken lang te bewaren, Gellacht. Gedaante, 64 KONINKLYKE Wijders, de jonge loten’, nieuwelijks in d'aarde pefteken sve. weinig wor. cel gefchoten hebbende, gelijk ook de wijngaart, die nieuwelijks verplant is; fterfe dikwijls door grote koude, enfterke vorft; en dieshalyen moet men hen, eer het begint te vriezen, niet alleenlijk in't eerfte, maar:ook in het tweede en darde jaar , voorzichtiglijk met boekweite doppen, of anderfins dekken, om van de koude geen íchade te lijden. sb des Voorts, indien men jarelijks-goede vruchten aan zijn wijnhgaart begeert, zo moet men d’aarde- omtrent twee voeten in’tront, of rúim zo wijt, en zo diep wechdelven , cot dat de wortel zich begint te vertonen, en daar in fijn puin, gebrokelaijen, of verroteikenhout leggen, ‘en daar degemene aarde. weêr opdekken. De ftam zal in dezer-voegen niet alleenlijk zeer wel groez jen, maar.ook beter en vroeger vruchten voortbrengen : dewijl de laijen; droog van natuur, en plat zijnde, de gronten wortel, door hun breecheits vochtig houden, …_ | De Wijngaart krijgt zijn botten in April, en bloeit in Junius, en zijn druie ven worden in September ‚ en fomtijts in October. rijp. | Indien iemant begerig is om druiven bynade gehele winter deur, zonder enig verdert, te bewaren „zo moet hy, twee of drie dagen na-de volle maan, detroflen, zonder enige verrotte, of onrijpe druiven, droog, ernvniet alte rijp zijnde’, affnijden , en‚ zonder hen te beademen’, alleenlijk wan. de fteel aanraken, en henin een doos, of ander vat , daar-in. men hen wil bewaren, en daar af men de bodem met droog en luchtig warm gemaakt zant, om» trent een vingerbreet dik, bedekcheeft, zachtelijk, en zo luchtig, als.‚mos gelijk is, by lagen nederleggen, en tuffchen yder laag nieu warm zant ftros jen „en eindelijk daar meê geheel overdekken, en dan de doos opeen plaats, daar ’taltijt droog is ‚ zetten. In dezer voegen zal hy de druiyen zeer lang goet konnen bewaren. | Zy blijven ook goet; zo men op hèt zant, in de doos geftrooit , bladen van de zelfde rn fpreid, de druiven daar oplegt, en hen weêrmet diergelijke bladen dekt, en dan weêr zant; gelijk: voor gezegt is, opgiet: Voorts , hoe de troffen luchtiger , en de druiven vleefchächtiger zijn, hoe zy beter goet konnen blijven. tú | Daar is noch een andere middel, om hen de gehele winter deur goet te houden. Say, voort nade volle maan, uw druiven, niet al.te,rijp zijndes met hun gehele tros ‚, met een fchaertje af, en zuiver hen van de groenen4 die niet deugen, en beadem en handelt hen zo weinig, als doenlijk is, of knip yder druif bezonderlijkaf , met het fteeltje, ten minften voor een gedeelte daar aan te laten. Leg hen dan in een Keulíche-pot, en handel’er wijders meê, gelijk vande kruisbezijen gezegt is. at ied HONTSKARSSEN.- N de tuinen van Nederlant worden verfcheide {oorten.van dít gewas ge- ‚B voed en onderhouden, te weten grote Hontskarflen met rode, zwarte en blaauwe vruchten, en daar beneffens kleine-Hontskar{len. - De grote Hontskarf(fen met rode vruchten verkrijgt een tamelijke dikke ftronk, die, gelijk ook d'oude takken met een witachtige {chors bekleed zijn: thaarde jonge rijsjes zijn rootächtig van verwe, eri met langwerpige zachte en mer bleekgroene bladen , die onder ruig en grijs-zijn: De bloe= men, die wit zijn, komen, twee by malkander „op tere fteeltjes voort ‚en zijn van geflalte de bloemen van Kamperfoelie „hoewel veel kleinder, dee | } ns HOVENIER. ós fins gelijk. Hierop volgen even zo veel rode bezijen; als kleine kaiffën; dié veel kernen in zich befluiten. | De zwarte Hontskarflen zijn kleinder, dan de voorgedachten.. De blax den zijn lang; rontöm enigfins gekerft, en niet zo grijs aan d'onderzijde , als de voorgaanden. De bloemen zijn paersachtig , en de bezijen zwart van” verwe; | | De blaauwe Hontskarflen zijn met een tuwe zwartächtige fchors bekleed; en dragen blaauwe vruchten ‚met fer pig fap vervult , die anderfins mer d'eer= ften gelijk zijn. De kleine Hontskarflen zijn lange kreupelbomen , met dunne houtächtis getakjes, daar aan veel groter en breder bladen waflen, maar niet zo groen, als die van de grote Honrskarflen. De bloemen zijn klein en wit „de bezijen groot en root ‚ en komen van geftalte met de grote Hontskarf(fen overëen. Zy verëiflchen een goede gemene zandige gront, met tweejarige paerde= gront. en koemeft, van yder even veel, deurmengt, en die voor de ruime lucht, en zonneftralen blootlegt , en van veel warer befproeit word. Zy worden op twee verfcheide wijzen geteelt en aangequeekt, te weten, Aanveeling: door hun zaat , ‘twelk in Otober of Maert , met de volle maan, in een pot, met de voorgedachte aarde gevult, naauwelijks twee (lrobreet diep gezaait moet wezen; en door hunjonge loten, by de wortel , of even boven d’aar- de uitgefchoten, die men ten halven een halve vinger lang infnijd , in d’aar- de inlegt, et, in dezer voegen wortelen van een jaar out verkregen heb- bende, in April, met een afgaande maan ‚ van d'ouden afneemt, en ineen bequame plaats verplant. ; | De Hontskarffén bloejen alle zomersin April, Maimaant, of Jutiiùs; en ee de bezijen worden in warme zomers, omtrent de Herfft, volkomentlijk ©“ kk jn, Zy worden zeer out „en konnen ftorm , koude rijp, fneeu en felle vorft uitftaan. Lombartfche Linzen, in ‘t Latijn Colutea genoemt: a E Lombartfche Linzen worden in twee foorten onderfcheiden , te Gerlacht; B weren in Linzen met blaasjes, daar in het zaat gevonden word, en in "_Linzen, daaraf de zaarpeulen de ftaert van een fchorpioen gelijken. Dit is een heefterig gewas, met hoùtächtige ftruiken. De bladen, lang- Gedaan werpig zijnde, gelijken wel naar d'oprechte Senebladen ; en dieshalven word het van fommigen de wilde Seneboom genoemt. Het geeft gele bloe- nien, die lang duren , daar op deurfchijnige blaasjes , of peulen, die paers- achtig vati vérwe zijn, volgen, in de welken harde, zwarte en platte zaden befloten leggen. — ; Zy veréiflchen beide een goede zandige welgemefte gront, die van veel Gront, „water befproeit word, en voor d'ope lucht, en warme zonneftralen bloot lept. De worden hier op twee bezondere wijzeh aangeteelt. V ooréeft doof’ Aanteelitg: hún zaat, ’twelk, lange tijt in water geweekt, in April met een waflende taan ; in de voorgedachte aarde gezaait word : doch de Schorpioenlinzen în een pot, niet meer dan twee ftrobreet diep. Ten tweeden , door hun jon- ge fpruiten, die in groot getal by de wortel, of even boven d'aarde, uitfchies ten, de welken; met een mes ten halven ingefeden, (want indien men hen hiet infnijd, zo fchieten zy veel langfämelijker hun wortelen) en in likes K inges Havening. Vruchten, en hun tijt. Gellacht. Gront, Aanteeling. Havening. 66 KONINKLYKE ingelegt, in de gront vat krijgen , en in April, met de volle maan, van d'ous den afgenomen, en, boven een weinig, ja ook aan de punten der fterkfte wortelen, gefnoeit zijnde, verplant moeren worden. Zy konnenalle ongemakken vande winter, fneeu, hagel, en harde vorft verdragen, hoewel de jongen, van de Schorpioenlinzen gefproten , 's win- ters niet buiten gelaten moeten worden, voor dat zy drie jaren our zijn, ver= mits zy anders, teder zijnde, daor de koude van ‘t leven berooft zouden wor- den: ja fchaan zy haar volkome jaren (om zo te {preken ) bereikt heeft , zo vrieft zy echter , niet zofterk en machtig zijnde, fomtijts wel door, tot aan de wortel, of verlieft ten minften veel van haar takjes: in dit geval moet alle het dode hout, in’t begin van April, tot aan't leven afgefheden worden; en debaom, dus gezuivert zijnde, zal met de zomer weêr overvloediglijk uitfpruiten. Zy moeten niet voor het vierde jaar gefnocit worden; en men kan de Schorpioenlins bequamelijk tot heining gebruiken. Zy geven in het darde jaar na hun zajing gelebloemen, die in Maimaant te vooríchijn komen, en tot in de zomer duren; en daarna word het zaat volkomentlijk rijp. BOOMMA LU WE. En vind vijf bezondere foorten van dit boomgewas, die meeft in NE Ered van hun bloemen beftaan, te weten: met purperes met witte, met rode, met lijfverwige, en met gefpikkelde rode en witte bloemen , die gelijk enkelde ftokrozen zijn. Ly verëiflchen een goede gemene®%andige gront, die met een weinig twee- jarige paerdemeft, en ook met zo veel koemeftdeurmengt is,en voor d'ope lucht, en warme ftralen der zon open legt, en van tamelijk veel water bes fproeit word. Zy konnen in deze geweften door drie middelen aangeteelt worden. Voorëerft door hun zaart, ’t welk men in April, tegen de volle maan , niet diep ineen pot, met zandige aarde gevult, zaait. Dejongen, te voorfchijn gekomen, konnen veel warmte verdragen, en moeten niet, voor dat zy twee jaren geftaan hebben „ verzet worden. } Ten tweeden, door hun jonge takjes , met de volle maan afgefneden ; die men in een pot {teekt, en hen daar meê in een donkere , of fchaduwächtige plaats zet, daar zy niet van de zon befchenen konnen worden, en fomtijts met water befproeit. Men moet hen daar acht of tien weken lang laten blij ven, en allengs aan hen een weinig meer lucht geven , en echter niet voor in Auguftus in d'ope zonnefchijn ftellen. Deze jonge fpruicen, wortel gevat hebbende, moeten niet voor in het darde jaar geroert, en in andere potten gezet worden; ’t welk dan noch mer een afgaande maan moet gefchieden. Ten darden, konnen zy ook door zuiging aangeteelt worden, te weren met de waflende maan in April, en op bomen van gelijke aart. Maarmen moet hen dan wel een maant lang voor fterke zonnefchijn befchutten; daar door zy te beter zullen dyen. De genen, die van zaat voortgekomen zijn, konnen; vijf of zes jaren out geworden, de koude en ongemakken van de winter tamelijk, wel verdragen, totdat zy d'ouderdom van veertien of vijftien jaren verkregen hebben. Zy vriezen echter fomrijts wel rot op de helft, en veerder doot. Doch zy, van deze dode takken, zelfstot aan de wortel, onclaft, fchieten weêr nieuwe {pruiten. Maar dewijl zy lange tijt behoeven, om weêr tot een kroon van VIEE HOVENIER. 67 vier of vijf voeten hoog boven d’aarde op te fchieten, (’t welk hun hoog= fte wafdom is‚) zo oordeeltmen voor ’t beft, dat men hen voor de win= ter inhuisbfengt, en daar. met matig regewater onderhoud, en niet voot in April, met een zwoele regen, voor de zonneftralen bloot ftelt. Zy Ípruiten in't left van April uit, en geven alle zomers zeer fchone rij: bloemen , die in Auguftus of September op hun gierlijkft taan; maargeen rijp zaat, als by hete zomers. Boommaluwe uit Provence. j It bomig gewas, dat, uit oorzaak van zijn tederheit, veel van de Grout, D voorgedachten verfchilt, verëifcht ook een goede, gemene zandige gront, die met een weinig tweejarige paerdemeft, en \mollem van verrotte bladen der bomen deurmengtis, en voor de warme lucht, en aan- gename zonnefchijn open legt, en van weinig water befproeit wotd. Het kan door geen andere middel, dan door zijn zaat, aangeteelt wor- Aanteeling. den, ’t welk men in April, met de volle maan, in een pot, met de voorge- dachte aarde gevult, luchtig, en niet diep moet zajen, en hiet, voot inhet tweede, of darde jaat , verplanten, of ook wel mag laten ftaan. Zy zijn te- navening: der van aart, en konnen geen koude, noch ongemakken van de winter ver- ‘dragen Zy moeten ester ‚ in Maert of Aptil, metde volle maan, in potten; of houte bakken (naar dat zy groot zijn) verplant zijnde, in O&to- ‘ber, naar tijts gelegentheit, binnen ’s huis gebracht, en in een luchtige plaats ‘gezet worden, om daar de zonneftralen zo lang, als de koude van buiten zulks toelaat, t'ontfangen. Men moet hen ook , zo lang de winter duurt, met een weinig laaugemaakt regewater verzorgen, en niet, voor in April, “mer een zwoele lucht, en aangename regen, weêr buiten brengen; en voor- namelijk, terwijl zy binnen ftaat, van alle tocht en zyging befchutten. Zy geven in de zomer nietalleenlijk bloemen, maar ook zaat, dat vol. Vruchtes: komentlijk rijp is. TAMARISCHBOOM. WH V Eze boom isin tweefoorten onderfcheiden: in Tamarifch uit Duitse Geacht; D lant, en Tamarifch uit Italien , of Frankrijk. De Franfche, of Iraliaanfche Tamarifchboom waft omtrent een Gedaante, mans langte hoog. De ftam, niet zeet dik zijnde, is meteen ruwe fchors overtrokken , daar uit veel zijdrakjes fpruiten , die van een effe en bruinäch- tige fchors bekleed zijn. De bladen, die klein, fonten afchverwig zijn, ge- lijken die wel van de Cypresboom. Hy geeft ronde kleine lijfverwige bloem= tjes, daar kleine bezijen op volgen. De Duitfche Tamarifchboom waft niet zò hoog op, en iele wige wolächtige bloemtjës voort , de welken met het zaat wechftuiven. … Zy veréiflchen niet alleenlijk een zandige, luchtige endroge, maar ook Gros, wel een vochtige gront, die met tweejarige paerdemeft toegemaaktis, en voor d'ope lucht, en warme zonnefchijn bloot legt. _ Zy worden van hun zijdtakken, en fpruiten, by de wortel uitgefchoten, „anauct aangequeekt, die, ruim een halve vinger lang ten halven ingefneden, in d’aar- Ë de ingelegt , en met matige vocht de ouder moeten worden , eri in 't eer- fte jaar weleen weinig, maat in het volgende beter en fterker wortel {chie- ten, en die men niet vroeger ‚ dan in het darde jaar, met een volle maan in K 2 April, Tijt. Geflacht. Gedaante, Gronts Aanteeling: Havening: 63 KONINKEYKE Apeil, van d'ouden ntoet afneemen- en verplanten vermits zy anders „uit oorzaak varrhun tedere: wortel, lichtelijk zouden verfterven: …_Dezebomen,, die veel regen „ mift „hagel, fneeu, felle verft, en alle on- gemakken vande winter konnen uicftaan, bloejen gemenelijk alle jaren , van Maimaantaf de gehele zomer deur, en geven, by: hete tijderi, een waläch- tig zaat, dat door de wint verftuift, en wel rijp fchijnt , maar echter , in d'aar- de gezaait, nooit te voorfchijn koomt. Zy-worden gemenelijk ook zeet out, enlaten in de winter nooit alle hun bladen vallen. Sumachboom, anders Smakboom. Mé vind drie befondere foorten van dit gewas : Virginiaanfche Smakboom , Leertouwers Smakboom „en Smak met myrtebladen. De Virginiaanfche Smakboom waft op tot een hoge en. brede boom, welke jonge takken met een graene zachte ruige wolligheit overtrok- ken zijn, die in de Herfft bruinächtig,en daar na vaal van verwe words’ welk, als de takken ouder geworden zijn, weêr geheel verdwijnt. De takken, in de winter van hun Ad ontbloot, vertonen naturelijk de geftalte van een hertshooen. Ei, De gemene Smakboom, daar af de leertouwers de {chors gebruiken, {chiet op tot de hoogte van vijf of zes vaeten , mer verfcheide takken aan de zijden. De bladen zijn breeten langwerpig , en rontom gekerft, en {taan , tot een ges tal van negen, ofelf, aan een rootächtige middelribgevoegt. De takkenen bladen zijn met een hairige ruigte bekleed. De wicte blaemtjes waflen trose wijze tu(lchen de bladen aan lange fteeltjes, en worden van kleine ronde bee zijen, die plat zaatin zich befluiten, gevolgt. | De Smakboom met myrtusbladen, eigentlijk een, heefterig gewas, voert deze naam naar de geftalte van zijn bladen, heeft kleine flechte. bloemtjes., en veel ronde knopjes, met klein zaat gevult. De twee eerfte foorten verëiffchen een gemene zandige „of anders een fte- nige gemefte , en ook ongemetfte gront, die voor d'opelucht bloot legt, en van veel water befproeit word. Maar de Smakboom met myrtebladen ver- eifcht een gemene goede zandige aarde , tamelijk met tweejarige paerdemeft, en mollem van verrotte bladen deurmengt, en die in een ope en warme plaats, en voor de zonnefchijn bloot legt. ‘ Zy worden door hun jonge loten ‚by de wortel uiefchietende „ met inleg- gen, zonder, of metin te {nijden, aangequeekt, en vatten lichtelijk wor- tel ; en men moet hen, in Maert, of in Maimaant , met d'afgaande maan, van d’ouden afneemen, euin de voorgedachte aarde verplanten. | De Virginiaanfche Smakboom , hoewel uit flecht en voofch: hour beftaan- de, kanalle ongemakken van de winter verdragen. Maar de Smakboom der leertouwers, noch jongen teder zijnde, word lichtelijk , als-hy des winters, buiten ftaat, door felle koude van’tleven berooft, en moer dieshalven zo lang , tot dat hy bequame fterkte en dikte verkregen heeft, in potten„„of bak» ken gehouden, en by kout weer binnen ’s huis gebracht worden, De Smakboom met Myrrusbladen, geen felle vorft verdragen konnendes moet met zijn pot, daar men hem in April, met de waflendé maan, geplant heeft, in’t begin van Otober binnen 's huis gebracht, en in een luchtige plaats, daar in men alleenlijk by vorftig weer (tookt, gezet „en in April, met een zwoele regen, weêr buiten geftelt „ en voor koude nachten; fneeuächtige regen, en fchrale winden gedekt worden. IN e 1 HOVEN LER. 69 ‚De tweereerfte foorten geven des-zomers in deze landen een öpenftaan- sde tamelijk grote bloem, uit de tros’ van. kleine bloemen beftaande, dóch nooit enig zaat, dat volkomentlijk rijp-is. Maarde Smakboom met myt- tusbladen geeft bloemen , die uit een tros van kleine flechte bloemtjes be- ftaan, en klein zaat, dat nooit tat volkome rijpheit koomt. kel SKARDEMOMBOOM. MA AI En vind vier foorten van Katdemombomen , te weten grote en klei- M ne Indiaaníche, en-grote en kleine Afrikaanfche Kardamom. | De grate Indiaaníche kardamomboam bereikt gemenelijk een hoogte van vijf voeten , en overtreft de kleine Indiaanfche kardamomboom, hee!t breder bladen, die een aangenaam groen , en een rechte deurgaande ader , met veel dwarsäderen vertonen, Zy {taan ook niet by malkander ge- voegt ‚ maarfpruicen nu uitd'een, endan uit d'ander zijde vande fteel, die glad, en niet, gelijk het riet, met knopen is, uitwelks top de bloemen, even als de Hyacinthen , d'een na d'ander, opengaan. Deze bloemen, die zeer wel rieken ; zijn wit van verwe ‚ en met een purpere zoom vergiert ‚na welker afvalling de vrucht zich begint te vertonen. „De kleine Indiaanfche Kardamom waft niet boven de drie voeten hoog, en is, even als het riet, met knopen, of knobbelsaan de ftelen verdeelt. Tijt. Geflacht. Gedaante, Deze ftelen zijn van binnen met een voofiche ftofle gevult, daat aan veel dange {malle bladen, die voor ront toelopen , en, gewreven zijnde, een aan- ‚gename reuk afgeeven, waflen , en boven in een drom te zamen (taan; in voegen darde fteel geheel bloot, en zonder bladen gezien word. Uit de wortel fpruit een of twee groene airen ; die, zich openende, verfchetde bloe= men, met geel. en wit te zamen gemengt, vertonen „ en een aangename reuk afgeeven. D'air, tot zijn rijpheit komende, word geelächtig „ daar in men het zaat vind, *twelk , terwijl d'air noch groen is, wit, en op een gierlijke wijze met purpere vlekken verciert is ‚ maar, droog geworden, zulk eer verwe verkrijgt, gelijk mende zelfde hier bevind. | … De grote AfrikaanfcheKardamomboom waft niet hoger dan zes of zeven, en zelden acht voeren. Dir iseen heeftergewas, ’t welk d’Aalbezijenboom wel gelijkt, en her zaat is in driekantige hauwen befloten. Het hout, dat niet zeer hard is, vertoont zich van buiten afehgraauw ; maat van binnen wit. De kleine Afrikaanfche Kardamomboom koomt in alles met de grote overëen, behalven dat hy zelden hoger waft , als vijf, of zes voeten. De bladen en bloemen zijn van een verwe , doeh veel kleindér. De twee eerfte foorten konnen in deze geweften geerifins gevoed en ge- queekt worden. ‘Maar de twee anderen uit Afrika, welker vruchtin d'Apo- teken bekent is ‚zijn harder van aart ; inzonderheitalszy, hiet komende, dedikte van een vingerbreet hebben. Zy konnen echter niet al te veel watet verdragen, en moeten dieshalven , Zo wel in de zomer, als in de herfft, wintef, of voorjaar, droog gehouden ,‚ en voor alle winden ‚ en koude lmehebefchut worden ; en men moet hen , ten halven van September „binnen ’shuis brengen, en ineen goede plaats tegen het zuiden zetten, en daar in voort de kaghelftoken, eerft om detweede dag , daar naalle dagen, en ook, alsher zeer koutis, twee of drie malen in éen dag, en-de gehele winter deur niet meer dan eens, of twee malen van boven met een weinig laaugemaakt ‚ tegewater befproejen, en niet vroeger dan omtrent het begin van Mais Et K 2 maant; Havenin: Geflacht, Gedaante. Gront. Havening, Gedaante. Grantò zo KONINKLYKE maant, met een zwoele lucht, en aangename regen weêr buiten brengen , en in een zeer warme plaats zetten, en voor alle koude, inzonderheit voor die van de nacht, voorzichtiglijk dekken. ee gin ziee DADELBOOM. E Dadelboom word in twee verfcheide foorten onderfcheiden; ce D weten in grote Dadelboom, en in kleine Dadelboom. De grote Dadelboom fchiet op tot een hoge boom. Deftam, met een fchulpwijze fchots overtrokken , brengt aan de top veel rietächtige {mal le bladen voort, tu{lchen de welken de bloemen, in een grote omwindfel befloten, te voorfchijn komen. Als dit omwindfel opengaat, vertonen zich witte bloemen , die van langwerpige ronde vruchten , dadelen genoemt, gevolgt worden. Deze Dadels zijn van buiten rosachtig van verwe; zoet van fmaak , en befluiten in zich een langwerpige harde fteen. De kleine Dadelboom is wonderlijk van ftam, en ruig van hair, en heeft niet zo grote bladen, als d’ander. Zy verëiffchen een luchtige zavelächtige gront, die met enige tweejarige paerdemeft, eenjarige hoenderdrek , en mollem van verrotte bladen der bo- men deurmengt is, en voor de zwoele ope lucht, en warme zonnefchijn blootlegt, en van een weinig water, dat te voren door de warmte der zon laau geworden is, befproeit word. Deze bomen konnen geenfins de koude regen in de Herflt, fheeu, rijp , noch fterke vorft verdragen, en moeten dieshalven met de potten, daar in men hen in’t left van Äpril, met d'afgaande maan, gezet heeft, omtrent in’t midden van September, naar gelegentheit van tijt, in een bequame plaats binnen ’s huis ‚ niet om laeg op de gront neêr , maar om hoog geftelt worden, daar men, naar verëifch van de koude, van’tbegin van November tot aan ’t midden van Maert eens, twee, of drie malen des daagsftookt, en hen de gehele winter deur niet meer daneen, of twee malen, met een weinig rege- water, bevochtigt. Men moet hen ook niet weêr buiten brengen, dan-om- trent Maimaant, met een zwoele lucht, en aangename regen; vermits zy, zo men hen vroeger buiten brengt, in groot gevaar van tefterven zouden geraken. TAMARINDEBOOM Eze boom waft zo hoog op, als d'effche- kaftanje, of okkernote= D boom. De bladen groejen veel by malkander, en zijn bleekgroen van verwe. De bloemen, die wit zijn, en een liefelijke reuk afgee- ven ‚ beftaan uicacht blaadjes. De vrucht is een dikke hau , of peul, daar veel adertjes deurlopen, byna gelijk onze Turkfche bonen, maar groter, eerft meteen groene, daar na mer een afchverwige fchors. Het zaat ís plat, en by- na vierkant. De vruchten worden ingelegt, en ‚ gekonfijt zijnde, Tamarin= de genoemt. Hy verëifcht een wel toegemaakte gront, die uit twee delen-goede aarde, de welke niet fchimmelig ‚ noch muflig ruikt, uit een deel veengront, uit een deel van mollem der verrotte bomen, of van verdorve boombladen; twee delen tweejarige paerdemeft , die klein gewreven is, en drie delen grof zant, ‚daar geen zoutigheit by is,en wel deur malkander gemengt, beftaat ‚ en-voor de warme lucht, en heldere zonnefchijn blootlegt, en, vanalle koude gure winden HOVENIER. EI winden befchut, van een weinig tegewater , door de zon, of 't vuur laau ge= maakt, befproeit word. Hy kan geen koude, noch ongemak van de lucht verdragen; en word mavening. dieshalven in Maert, April, of Maimaant, meteen waflende maan, in een pet, die met de voorgedachre aarde gevult is, omtrent twee flrobreer diep ; bel en luchtig gezaait, of het zaat mer de hant daar in gefteken. Men zet dan de pot tot boven toe in een bed, met warme paerdemeft gevult, en dekc’'er glaze veinftersover. Als de paerdemeft zijn warmte, (die niet lan- ger dan veertien dagen duurt) verloren heeft, moet men de pot daar uit ne- men , en in varflche paerdemeft tot aan de bovenfte rant zetten, en zo tel kens van nieus doende gehele maant van Junius uit: ’t welk het zaat re vroe- ger doet voortkomen. Omtrent half September word hy, uit oorzaak van zijntederheit, binnen ’s huis gebracht, en voor d'ope veinfters gezet, om zo lang, als't mogelijk is, de glans der zon te genieten. Men moet hem echter voor alle tocht en zyging befchermen , en gedurende de gehele winter flechs met een weinig laaugemaakt regewater van boven befprengen > daar op men vaornamelijk moet merken, dewijl hy, te veel bevochtigt, Hichte: lijk van zijn verheugelijk groen, en mer enen van zijn feven berooft word. Mer het begin van November moer hy, als het kouder word , met de port in een warmer plaats gebracht worden , daar men dagelijks, naar dart de koude groat of klein is, ín de kaghelftookt, by de welk men hem niet te na moet zetten, enechter voor een deurdringende koude befchutten Hy moet ook niet vroeger , dan in’t begin van Maimaant, met een zwoele lucht, en aan- pename regen weêr buiten gebracht, en in de warmte der zon gezet. en voor koude nachten en windige dagen voorzichtiglijk gedekt worden, Hyis zo teder van aart, dat hy zwarelijk de winter over kan duren. STYRAXBOOM Eze boom is van flam en bladen de Queeboom niet ongelijk. De Gedatts: bloemen zijn wit, en gelijken die van d'O ranjeboom, De vruchten zijn ront, en zogroot, als de hazenoten. Hy veréifcht een goede zandige aarde, met enige tweejarige paerdemeft, Gronk eenjarige hoendetdrek, en mollem van verrotte bomen, of anders veengrant, deurmengt, die vooreen warme lucht , en voor de heldere zanneftralen- open legt, En van matige vochtigheit befproeie word. Hy kanin deze landen nietalleenlijk door zijn zdat aangeteelt warden „ 't welk „uit warmer geweften gezonden, en met de waflende maan in Maert, April, of Maimaant , bol en luchtig, omtrent twee ftrobreet diep in een pot ; met de voorgedachte aarde gevùlt , gefteken word: maar oek daor zijn jonge fpruiten ‚aan de wortel „of even boven e'aarde uitgefproten, die men, uit oor- zaak van hun tederheit , voorziehtiglijk , gelijk d'Angelieren , mer een mesje ten halven moet infnijden, en in d'aarde inleggen, en, als zy wortelen ge- {choren hebben, C'swelk tragelijk toegaat) met de waflende maan in April van d'onden affnijden, en in potten verplanten. — g Deze boom, die, hoewel hy nooit zijn bladen haat vallen, echtef-zeet Haveniag. zwarelijk de koude tegen van de Herfft, mift, ftorm, felle vorft, en d'on- gemakkeri van de winter kan verdragen „ moet ten halven van September; of in ‘tbegin van O@tober , haar gelegentheit van tijt, metde pot; daät hy in {laar , binnen ’s huis gebracht, en in een luchtige plaats gezet worden, om deur d'ope veinfters de zonneftralen zo lang te genieten ; tot dat Re mede Vruchten. - Gedaante. Gront, Aanfeeling. Havening: ! r za KONINKLYKE mende koude zulks belet ;- en dan moet men hen ineen warmer plaäts btetis gen, daar in menechter niet, dan by vorftig weer, de kaghel ftookt. Men moet hen ook de gehele winter deur hiet meer, dan twee, of drie malen van boven met laau gemaakt regewater befprengen, en niet vtoeger, dan in April, na dat men hen , door ’t openen van de veinfters, enigfins weêr tot de lucht gewent heeft, met een zwoele regen weêr buiten zetten, en niet terftont voorde ftralen der zon bloot ftellen, maar voor koude regen; gure nach= ten; en fterke winden tot in Maimaant zorgvuldiglijk dekken. Deze boom, tamelijk out geworden, geeft in deze geweften niet alleen= lijk bloemen , maar , by warme zomers, ook volkome zaat. PISTACIEBOO M. Eze boom heeft lange en brede bladen, die voor fpits zijn, en daar D rootächtige ribbetjes deurlopen, en by vijven, of zevenen aaneen middelfteeltje waflen, van de welken het uitrerfte altijt het groorfte is. Debloemen, die roorzijn , waflen, gelijk de druiven , introflen by mal« kander. De vruchten zijn byna gelijk de hazenoten ; het binnenfte groen merg is met een paer{ch velletje bedekt. De buitenfte {chors is taai, en groen of rofchächtig , onder de welke noch een houtächtige dop verborgen legt. Hy veréifcht een luchtige zandige gront, met enige tweejarige paerdemeft, en mollem van verrotte bomen, of anders met veenäarde deurmengt , en die in een ope en warme plaats, en voor de (tralen der zon bloot legt, en matig= lijk van regewater , in de zonnefchijn warm gemaakt, befproeit word. ‚ Hy word door twee middelen geteelt en aangequeekt: Vooréerft doot zijn zaat, ’t welk in Maimaant , met de wallende maan , ineen pot, metde voorgedachte aarde gevult, luchtig, en niet tedicht, en niet dieper dan een ftrobreet, gefteken moetworden. Men moet de pot, daar in men het zaat gezaait heeft, niet alleenlijk in een plaats, daar de zon warm {chijnt, zettens maar ook, tot boven aan de rand, in warme paerdemelt, ten minften twee maanden lang , met vervarfiching van zodanige nieuwe meft „delven , en met glas overdekken; en in dezer voegen zal het zaat vroeger te voorfchijn ko- men. D'andere aanqueeking gefchied door zijn takken, die men met een mes inboort, en in d’aarde inlegt, op gelijke wijze, als wy van d'Oranje- boom gezegt hebben. Deze boom, hoewel hyindeze geweften tamelijk voort wil, kan echter de kouderegen van de herfft, harde winden, nevelige lucht, en rijp, offelle vorft zwarelijk verdragen, en moet dieshalven, in April met d’afgaande maan in een pot geplant zijnde, in't left van September, of begin van Oéto- ber, terwijl hy droog is, binnen ’s huis, in een luchtige plaats, daar men by vorftig weer in ftookt, gezet, en gedurende de gehele winter niet meer dan twee, of drie malen met laaugemaakt regewater van boven befproeit, en niet vroeger , dan ten halven van April, meteen zwoele lucht, en warme tegen, weêr buiten gebracht, en voor hagel en fneeu , en gure nachten voor= zichtiglijk gedekt worden. Deze boom geeft indeze koudegeweften zelden EZ enige bloem, en veel minder vrucht. Einde der bomene KONINK- Aal.7 of JL ln u CGC & ve Ù erp mare ie si il $ jp If lig, meen 6 Gn ALE MEAN REDA Ee de hpa keine Ie A BAAL B Leti Ef net PR PE ALA HL. IN ENE 3 | ed SS | Pa S RN x RT TN Wan p LL RE EE Aen VAAT A fi h, ED E dn wi ike emmae ie en =n at, ke Ne de AN u we Pen ED KONINKLYK HOVENIER BLOEMEN. TULPEN. Dag Y zullen, een einde van de bomen gemaakt hebbende, ny WIE IN van de bloemen {preken, en voorëerft van enigen der gener IN bj met bollen aan de wortel; onder de welken de Tulp, uit A WAAS fleekend gierlijk zijnde, de voorgang zal hebben. AKG De Tulpen worden in vroegen en {paden onderfcheideng eensch; SS en voorts is yder foort, naar de verfcheidenheit der verwen, | bloem volgt een driekantig zaatbolletje ‚ daar plat en voos zaat in is. De wortel is bolächtig. | _…Zyverêiflchen een goede gemene zandige gront, die met een weinig veeft- gront; aarde, en tweejarige paerdemeft deuemengtis., en voor de warme lucht, en heldere zonneftralen open legt. _Zy wordenindeze, gelijk ook in andere landen „ door twee middelen ge- Aanteeling: teelt en aangequeekt, te weten door hun zaat, en ook door hun bollen. Het zaat, t welk zijn volkome rij pheit heeft bekomen, als de bol, daar in het befloten is, zijn groenheit heeft verloren, en open barft, (in welke tijt men het met de bol moet affnijden , en in huis op een droge plaatsleggen } word in September , tegen de volle maan, ineen houte vat, met de voorge dachte aarde gevult, en zo diep in de gront gegraven, dar. her boven daar meê gelijk is, in een fchaduwächtige, en geen warme plaats, omtrent een vingerbreet diep, gezaait, daar in her, maar niet vroeger „als in ‘t volgende jaar, gelijk gras , of bieslook te voorfchijn Ae De bollen. van. dit jong Ld le _ gewas 74 KONINKLYKE gewas worden nietopgenomen , voor dat het zelfde twee jaren geftaan heeft, „en ook niet, dan na dat-zijnloof, of blaádjes vefgaan zijn. Men zet deze tedere bolletjes, die riiet zo lang ‚ alsde groten, uit d’aarde konnen blijven, in’t left van Auguftus in een andere, en warmer, en yder jaar op.een bezon- dere plaats, weêr in de gront, tot dat zy bloemen voortbrengen ; 't welk in't gemeen nietgefchied, dan nadat zy zeven, acht, ja negen of tien jaten oud zijn. : Zy worden ook door jonge aangewafle bolletjes, uit d'ouden voortge- {proten, aangereelt,; de welken, ter behorelijke tijt uit d’aarde genomen, en , van hun moeder gefcheiden , en weêt in de gront gezet zijnde, eerder, dan degenen, die vân zaat voortgekomen zijn, bloem geven; te weten in het volgende, of in her tweede, en fomtijts niet. voor in het darde jaar. Havening. Deze bloemen zijn tamelijk hard van natuur , maar konten echter niet al te veel vocht verdragen. Hun bollen moeten jarelijks, in't begin van Julius, uit d'aarde genomen , binnen ’s huis , in een droge plaats gelegt, en , van hun buitenfte {chil en oude wortel gezuivert, in September, met een waflende, of volle maan, weêr in friflche aarde, op de voorgedachte wijze bereid, en telkens in een nieuwe plaats, zo men die gelegentheit heeft, (om dat zy gaerne van gront veränderen, en daar in beter groëjen, en aangenamer bloe men voörtbrenget) ruim vier vingerbreet diep gezet worden. Doch de ge- nen , van de welken men zaat wil winnen , moeten zo lang ftaan , tot dat het zelfde zijn volkome rijpheit heeft bekomen, en dan ook, gelijk d'anderen, op gerómen, en op hun tijt weêr ingezet wezen. Men kan hen ook een of twee jaren laten ftaan ‚ zonder hen op te nemen : maar dit word niet zo goet geacht; vermits zy danrlichtelijk rotten, om dathet water te zeer na bene= den deurdringt. Indien men de bollen, opgenomen zijnde, weêr in de zelf- de aarde wil zetten, zo moet men haar allé weken eens, tot dat men hen weêr inzet, omfpitten en omwerpen, op dat zy daar door frifch en luch- tig zou'worden , en van alle muffigheit bevrijd blijven; vermits de bollen anderfins lichtelijk enige hinder zouden krijgen, De gront moet ook ten - dangften alle drie of vier jaren met de voorgedachte meft, en varfch zant , daar geen zoutigheit by is, deurmengt worden. „… Uit de zajing. van deze bloemen fpruiten veel veränderlijke, fchone eri “> aarigename verwen, die zy met huri eerfte bloem, (de welk, in’t gemeen jarelijks verändert) voortbrengen, en daar in d'een d'ander in {ehoonheit overtreft, voornamelijk zo zy uithet zaat van éen witte bloem, met een fterke zwarte gront , of paerfche verwe, die men beft acht om te zajen „aan gewonnen zijn, pens Deze jonge bollen fchieten dikwijls, eer zy eenige bloem voortgebracht hebben, enige nieuwe bolletjes uit, die, zeer diep in d’aarde fchietende, zinkers genoemt worden, en deurgaans twee malen zo groot, als d'ouden worden ; dewijl zy alle het voedt naat zichtrekken; daar doord’'ouden aan ’tquijnen geraken, en niets, dan de baft beliouden, gelijk d'ervarent- heit getoont heeft. Deze zinkers dan moeten, in’t opneemen van de bol len, wel nagevorfcht worden : want indien men hen in d'aarde laat, zo zin- ken zy in’t volgende jaar zo diep, dat zy daar na naauwelijks te vinden zijn, en dieshalven isde voorgedachte kift zeer dienftig: of anders kan men de bedden onder met ftenen, of met hout vloeren; daar door Zy» niet zo diep zinkende, gemakkelijker gevonden konnen worden. Tijk, _ Zy bloejen in April, en Maimaant, en geven gemenelijk alle jaren zaat, dat valkomentlijk rijp is. Doch degenen, die niet meer daa ceri enig blad te voors “HOVENIER ze te voorfchijn brengen, geven voor dat jaar geen zaat, ja zelfs ook geen bloem. Hier ftaat, alsiets aanmerkenswaerdig, waar te nemen, dat alle Tulpen Verindes miet altijt even fchoon blijven; maar gemenelijk om het tweede jaar veran. PPE* deren: in voegen dar de geen, die in’teen jaar zeer fchoon van verwe te voorfchijn is gekomen , in het volgende jaar zich eenverwig , en zonder eni- geaangenaambieit zal vertonen; ja zo, darmen naauwelijks zal konnen ge- loven, dar uit een en de zelfde bol zulk een grote verändering is gerezen. Men heeft ook by ervarentheit bevonden dat een flechte bol een fchoonder bloem , dan ooït te voren, heeft gegeven; en terftont daar na uitgegaanis, als of hy; zijn uitterfte krachten te werk ftellende,noch voor de lefte maal dogen vaf zijn meefter had willen verheugen. - > Kaizerskroon „ anders Corona Imperials. "EQ It gewas isin verfcheide foorten onderfcheiden; want men vind het Genacht: k zelfde met rode, met bleekrode , met witte , (doch zeer zelden) met gele, met dubbelde, en met gefpikkelde bloemen, gelijk ook met brede ftelen , en met twee rijgen van bloemen boven malkander , en meer anderen. _Her heeft een ronde hoge fteel, met langwerpige bladen, gelijk die van de Gedaante. Leliën bewaflen, en die op de top een verzameling van veel bladen voort- brerigt. Hier uit fpruiten bloemen, die uit zes bladen beftaan, en in’tront nederwaarts hangen. Deur de bloemen, zodanig van verwe, als wy hier voorgezeit hebben , lopen purpere adertjes, en hebben in ’t midden zes wir. achtige draatjes, rontöm een dik middelpriemtje gevoegt. Het veréifcht een goede gemene zandige gront, met tweejarige koemeft Groat; deurmengt, en die in een ope en luchtige plaats legt, en van veel, en ook matige regen befproeit word. Het word op twee wijzen aangereelt: Vooréerft, en voornamelijk door Aanteeling, zijn aangegroeide bolletjes; die, uit d'aarde genomen, van d'ouden afge- fcheiden , en weêr, gelijk d'ouden , in d’aarde gezet worden; en ten ande- ten door zijn zaat, 't welk in September, met de volle maan, in een bezone dere plaats in de voorgedachte aarde, omtrent een halve vinger diep ‚gezaait word, en in ’t volgende voorjaar te voorfchijn koomt , maar niet vroeger dan in het achtfte, of negende jaar zijn eerfte bloem , die dikwijls van verwe ver- andert, voortbrengt : ’t welk oorzaak is van dat het zo zelden door zijn zaat aangeteelt word. nen Zijn bollen, die een af keerige reuk hebben , worden jarelijks, in’t begin Havening. van Julius, uitdegront genomen, fn een droge plaats gelegt, en in Septem- ber, met de volle maan, weêr diepind'aarde, van nieus omgefpit, en met meft deurmengt, gezet: want hoe de bollen dieper ingezet worden , hoe zy te beter aangroejen. Men kan hen ook wel een zomer laten overftaan , en om het tweede jaar uitneemen; ’twelk zonder enige hinder mag gefchie- den, inzonderheit als de bollen by anderen ftaan. Het kan alle koude, en ongemakken van de winter uitftaan. / a f Dit gewas geeft zijn bloemen in April; enin de zomer volkome rijp zaat. Tijt L 2 | % LE Geflachti Martagons. Gront. Havening. Geflacht, Gedaante. 6 KONINKEYKE | lef. Dea. | N % | " En :vind veelderhande lach van Leien: gemene witte Lelien; mét brede bladen; witte Lelien nier dubbelde bloemen; vroege Lelien van Konftantinopolen; vroege rode Lelten uit Icalien 3 bloetrode Le: lien met bolletjes ‚ die aan diftelen ; tulchen de bladen, voortkomen 4 bloet: rode Lelien zonder bolletjes; bloetfode Leliën mer dubbelde bloemen ‚die niet alle jarên, maar.yder tweedeof dardd jaar dubbele ; voortkomen Berglelien mer een gele bloem ‚zonder ftippén;. witte Berglelien mec ftip+ pens witte Berglelien zonder ftippeh; witte Berglelien, met geftipte pura perbloemen; witte Berglelien zonder geftiptespurperbloemen ; ípade Les lien van Konftantinopolen, anders Martagons van Konftantinopolen ge- noemt; fpade Lelien van Konftantinopolen,met een fchone menier-tode ver- we, die van fommigen Martagon van Pomponius genoemt word; Parfiaan- fchie lelies grote Lelie van Moryn; Berglelie van Kanada, met gele bloe- men, En meer anderen, die alle, de lefte uitgezondert, op een zelfde wijze geboút en geliavent moeten worden. orks Nbdlodadk SAAN Zy vetëiflchen een goede gemene, zandige, luchtige en gemefte gfont ‚in een ope plaats gelegen, en die van veel regen befproeit word. ey Zy moeten alle vier jaren, in’t left van Julius, uit d’aarde opgenomen; en, nia dat de gront omgefpit , en van nieus gemeftis, voort weêr ingezet wor» den: want indien zy lang buiten bleveh,zó zouden zy in ’t volgende jaar naau- welijks bloemen voortbrengen. Men moet de bollen ook ten meeftendeel van malkander fcheiden, en bezonderlijk vier vingerbreet diep zetten : want dan dragen zy groter bloemen, en groejen ook te beter aan, Indien men be- geert dat de Lelien in verfcheide tijden, d'een vroeger, en d'ander fpader-, zullen bloejen , zo zal men de bolten met hun klifters fommigen twaalf , an» deren acht, anderen vier, en anderen twee vingerbreet diep in d’aarde zet- ten ; en naar dat zy diep of ondiep ftaan, zal de bloem of vroeger of fpader te voorfchijn komen. De Berglelie van Kanade met gele bloemen, die veel teerder van aart is, kan in deze geweften de felle koude van den winter zwarelijk verdragen, en moet dieshalven in een pot gezet, en ’s winters binnen ’s huis geftelt, en ook niet des zomers, voor dat haar bladen gantfchelijk vergaan zijn, uitde gront opgenomen,en in nieuwe aarde verplant worden3 vermits zy daar door tot flapheit of taaiheit zouden vervallen,en dieshalven allengs verderven. Maibloem , of Lelie van den Dale. An ditgewas zijn vier verfcheide foorten bekent: grote Maibloem, V witte Maibloem , purpere Maibloem , en kleine Maibloem, die ook eenbladige Maibloem genoemt word. __ en a Het brengt aan zijn eerfte teel twee of drie bladen voort „de welken klein- der, dan die van de witte Lelien zijn. De welriekende bloemtjes waffen aan ‚een dunen teer fteeltje, en zijn aande kanten gekerft, daar ronde rode be- Gront, zijen , kleinder dan die van d'Afperges, op volgen. Het zaat is bitter en hard; en de wortel lang, dun, en met knopen, en {preid zich wijt uit. Het waft in alderhande gront, doch liefft in de geen , die zandig is, zo wel ongemeft, als gemeft, en in een duiftere en fchaduwächtige plaats legt; en van veel water befproeit word. Deze __ EHOVENIERS „ Deéze-bloemen worden niet vân-hunzaat aangeteelts ’t welk in-dezé ge” Aateëlng, weften zeldefì zijp- word, maar alleenlijk door hurvaangewaflefpraiteny díe,“ nadat zy in vijf jaren hiet geroert zijn; opgenomen; en ‚ vanrd'onden afges fcheiden-zijtrde;, ín Maert of April , met de waflende maan; weêr verplant moeten wordetit dewijlzy, allengs rezeer deut-tmalkander waflende, van bloemen veränderen zouden. gen BOA ws zeug y Dit gewas vertoont zijn bloemen:in Mairmaant#- maar zijn zaat word zel: nh ACK 0 ‚o his t. den tijprro oai !l ro srarn: si else =crheey eaf valpetd oedi E aen bij ir: blogmgewas isin veel foorten onderfcheiden Devoornaamften cent: p zijnde gemene Hyacinth, van de welken {ommigen root , ander Weidios zen blaau, enanderen wit zijn ‚ met Turkoifche bloemen ;gektoon- den}; bultenaars5. pafleroeten; Celeftijnen „én meer anderen. Ook met Srarbloemen;, met trosbloemen ;:Ocientaalfche. Hyacinth; beneflens Hyar cinthien uit Peru, met witte en blaauwe bloemen ;-grote en kleine Hyacinth wie Virginiën ; Hyacinthen met lelienbollen „en driekantige bladen „en meer anderen „ doorde naerftige Kruitbefchrij vers naaukeprig befchreven. ‚ De gemene Hyacinth heeft lange, {malle en blinkende bladen, tu{lchen Gedzante, de welken, een ronde kale fleel opwaft , welks top met veel langwerpige bloe- met, die rondsen.hol, en blaau , wit, of bleekpurperig van verwe zijn. Her zaat is klein, en ront ; en in driekantige peultjes beflóren. Deswottel is bol, achtig; enher geheel. gewas is met een taai fap gevult. „D'Oriëntaalfche Hyas cinth heeft breder bladen „en groter bloemen en wortelen ; dan.de voorgaan: de. Die met trosbloemen heeft lange, {malle, enbyna ronde bladen, daar tuffchen dunne fteeltjes {ptuiten „aan-welker toppen-kleine, holle „en blaaue we bloemtjes , in troffen by malkander, Broess! te 3 skis … Ly verëifchen by na alle een goede zavelige aarde, tamelijk met tweëjatige Groäts paerdemeft „en eenjarige hoenderdrek deurmengts die tegen de- warme zone nefchijn open legt; en van matige vocht befproeit word. ane „Zy worden voornamelijk op twee wijzen aangeteelt, vooréerft door hut Aanteeling, zaars ’t welkin.deze landen ook volkomentlijk rijp.word „en dat in Septem- ber , mer de volle maan ; in-de voorgedachte aarde ; omrtrenteen vingerbreet diep, gezaait.moet worden. Hier uit {ptuiten jongenin ’t volgende voorjaar, diein’t vierde, vijfde, ja zefte jaar bun eerfte bloemen.geven „de welken ver- fcheide aangename verwen aan’toog vertonen. Zy worden gok door-hun jonge bollen „ter zijden aangegroeit ‚ voortgeqteekt , de welken, als men hen uit d’aarde neemt, van d'ouden afgenomen, en ter behoorlijke tijt be= zonderlijk in d'aatde gezet worden. Hoewel alle deze voorgedachrte „en meer andere Hyacinthen , (uitgezoh- Havening, dert die van Perù en Virginiën, van de welken wy bezonderlijk zullen fpte- ken) des winters tamelijke koude en ongemakken konnen verdragen, zo is het echter zeer dienftig dat men hen daar regen.mer {tto „of met yets anders dekt. De bollen worden jatelijks in Julius-uir d’aarde genomen , ineen dto- ge plaats bewaart „en ín Septembet ‚mer de volle maar; adat menrde gront omgefpit „en omgeworpen, en met paetdetneft ( gelijk bezen: is)deurmengt heeft ; weêr ingezet ; en hoemen het dieper inzet, hoe zy meer affptuic fels bekomen: Men laat hen fomtijtsook een jaar over ftaan: „De-bloemen komen in Maer, Aprid-erMaimaent tevoorfchijng en zy Tidt geven zaat, dat ten vollen rijp is. E-% | AGE tigd L 3 De B KONINKLYKE „Hyacinth =>, De-Hyacinth uit Perus-met witte-en blaauwe bloemen ‚ en meef ‘anderen, uit Peru, Hyacinth uit Virgie niËn, uit. warme landen voortgekomen, zijn teerder van’ aart y ei fterven lichtes lijk, fchoon'men hen opde voorgedachte wijze dekt. Dieshalvensis herdien= ftiger datmen hen in potten zet, en’swinters binnen 's huis-bretigt: dewijl zy dan veel beter bloem zullen leeren, fchoon zy-nóoit volkóme rijp zaat voortbrengen. Zy konnen echter, gelijk de voorgaanden, door-hun jonge » aangegroeide-bollen-aangereelt worden; de 19v- 86% De welriekende Hyacinthen uit Virginiën, in grote en kleine onderfchei- den, konnen gantfchelijk geen koude en ongemakken van de winter verdra- gen, en moeten dieshalver nietalleenlijk in pótrefn gezet, maar binnen ’s huis in een warme plaats, daar men's winters de kaghelftookt, gezet, en niet voor in April weêr buiten gebracht, én voor veel vocht, gurë winden, en koude nachten befchut worden. Zy laten gemenelijk des winters hun bla- den vallen’, en worden it April, metde volle maan, in goede zandige aar- de, daar een weinig tweejarige paerdemett, die klein gewreven is, eenjárige hoenderdrek , en mollem van verrotte bladen van bomen deurgemengt is; verplant. Zygeven in deze koude geweften niet alle jaren bloemen, maar dikwijls eens om het vierde, zefte, achtte, of het tiende jaar. En indien dic gebeurt; zo neem tarwe zemel ‚ en meng het mét regewarer , 't welk eni= ge rijzing of koking zal veròorzaken. Als deze koking gedaan is, zo neem een pot, en doe hem half vol van dit gekookte, en leg daar op eên vinger= breer dik van de voorgedachte aarde; zet daar op, in April; met de volle maan , een of twee van’ deze bollen, en dek hen geheel met dezeaarde. Leg “er dan weêr een duimbreet hoog van de voorgedachte bereide zemel op, er dan weêr aarde, totdat depot vol is, die men dan, tot aân de bövenfte rand, in warme varflche paerdemeft, veertien dagen lang, (want dus lang kan hy warm blijven”) en dan weêr in andere moet zetten, tot dat zy aan ‘t waflen zijn geraakt. Men laat hen in de lefte warme paerdemeft, in een warme plaars ftaan, of neemt hen uit‚-zo men begeert: en in dezer voegen zullen zy jare= lijks veel welriekende bloemen , die te zamen gevoegt zijn „en d'een na d'an- der open gaan , te voorfchijn brengen. Men laat deze bollen, in’t begin van ‘ October binnen gebracht, gantfchelijk in hun aarde uitdrogen. Men kan hen ook in November uit d'aarde opneemen, en droog wechleggen. Maar enigen achten beter, dat men hen, met de gehele klomp aarde, uit de pot fchud, en daarin, buiten de lucht „langfamelijk laat drogen, en tot in April leggen, om hen dan , met devolle maan, weêr in potten te zetten: doch in dier voegen „dat men de bollen aan malkander laat, uitgezondert de penen, die men gemakkelijk van d'anderen: kan afneemen, de welken men dan in ‘andere potten zet. Geflacht. NARCISSUS. E Narciffen zijn-in zeer veel foorten, naar de verfcheidenheit van hun vorm en verwe, onderfcheiden. De voornaamften zijn gemene =S witte Narciflen met enkelde „en met dubbelde bloemen 3 witte Nar- ciflen metpurpere , en met gele kelkjes; witte Narciflen meteen dubbelde gele krans in't middén 5 met bleke kelkjes, en-bleekpurpere randen; met gele kelkjes, en rode randen; met witte bloemen, en rode randen aande kelk; met geheel gele bloemen en goutverwige kelken ; Narciffen mer bies- achtige bladen, en gele bloemen; Indíaanfche Narciffen met rode bloemen; Vire ‚A HR-O VZEIN TVE-R. 5ö Virginiaanfche Narciflus, met Leliebloemen ; die van binnen wit , én van bui ten root zijn, én meer anderén. Dit bla heeft lange groene bladen, tuflchen de welken een kantige fteel, Gedaanté, diekáalis, opwaft. De bloemen fpruiten uit éen velächtig vliesjë, van zes, of meer bladen , in”t midden met een kelkje, en zeer verfcheiden van ver- wen. Het zaat, dat zwartis, legt in een hoekächtige zaatbolletje befloten. Ly verêiflchen een goede gemene zandige gront, met tweejatige koë- Grout en paerdemeft, en een weinig veenäarde deurmengt, en die in een wärme plaats lege, de welke van matige vocht befproeit word. | “Zy worden door twee bezondere middelen aangeteelt. Voorëerft doot hun jonge aangewaffe bolletjes, die men van d'ouden, als Zy Opgenoinen ‘zijn, gevoeghelijk afneemt, en weêr mer hen in de voorgedachte aarde zet. Ten anderen door hun zaat,’t welk, in Auguftus, of September, met dé volle maan, in een vat, dar in d'aarde ftaat , een vingerbreet diep gezaait moet wezen, Het koomt wel in't volgende voorjaar op , maar geeft'echtet zeer zelden voor het zefte of zevende jaar , na dat het gezaait is, zijn bloem, daar in dikwijls aardige veränderingen , zo van vorm, als van verwe, Le: fpeurt worden. _ Ikk wf Nl De böllénvan deze bloem , die matiglijk de koude van de winter kan ver- Havening. dragen, worden , te weten de flechtften , alle drie jaren ‚ maar de beften ge- amenelijk alle jaren , in Julius uit d'aarde opgenomen, en in, een droge bequa- „me plaats gelegt, en van hun oude vezelwortelen gezuivert , in September, omtrent de volle maan, in de varfchgemefte voorgedachte aarde, nieuw lijks omgefpit ; en deurgeflagen zijnde, weêr in de grontgezet, zonder dar echter de bol zelf aan de meft raakt, maar wel de vezelwortel ; vermits de bol anders lichtelijk zou verrotten. Dit bloemgewas bloeit ín April, en Maimaant, en geeft by goede zo- Tijt mers rijp zaät, behalven dat met dubbelde bloemen, | D'Indiaanfche en Virginiaanfche, en verfcheideandere uitheemfche Nat- Ke ciflen zijn teder van aart, en konnen in dezelanden de koude van de winter Sience. ei zeer zwarelijk verdragen ; «en moeten dieshalven, in-potten, of in een zon- Narciffen; nebak gezet zijnde, binnen ’s huis gebracht, en in een luchtige plaats gezer;, ‚ef met zeer weinig vochtigheir onderhouden worden, Aanteeling: TYDELOZEN. a Ie bloemigewás, in 't Latijn Pf/eiidonartiffus, datis valfthe Narcis, Geacht. B word in twee foorten onderfcheiden, van de welken d’een enkelde, _en d'andete dubbelde bloemen voortbrengt. | Het verfchilt niet veel van de Narciflus, omt welk het ook vanfommigeri Gedaarte: met de voorgedachte naait genoemt word. De bladen zijn alleenlijk wat korter ; en de gele bloeien, yder a een bezondere teel te voorfchijn ko- mende, hebben groter, länger en dikker kelk. Doch aän de dubbelde bloe- men ziet men geen uitpuilende kelk. De zaatbollerjes zijn langwerpig ront ; en de wortel is bolächtig, eri klifterig. | KN. > Het verëifcht een zelfde gront, aänteeling en havening, afs van de gemene Gronrsad: Narciffen gezegtis 3 dewijl zy van fommigen voor zekere {foort van dezer narerng. geacht werden. ZONNE Gellacht, Gedaante, Gront. Aanteeling. Rechtop- faande Zonne- bloem. Geflacht. Gedaante, 30 KONINKLYKE ZONNEBLOEM E Zonnebloem kan bequamelijk in vijf foorten onderfcheiden wor: D den, en dezen zijn: met de grootfte bloem; met een langwerpige * bloem; mer een fteilftaende bloem , met kindertjes en wit zaat; en met kindertjes en zwart zaat. vl Epen vr. Hy heeft een dikke en enkeldefteel, die toracht, tien , twaalf voeten , ja fomtijts hoger, opfchiet. De bladen zijn groot en breet , rontòm de kanten gekerft, en donkergroen van verwe. Aan de top van defteel waflen grote ronde, of rontächtige gele bloemen, in't midden vande welken het zwart platächtig zaat, gelijk de bijen in hun huisjes, of raten, zijn plaats heeft. De wortel is knobbelig en vezelig. Uit deze grote bloemen ípruiten fomtijts noch kleinen ; en dan word deze bloem Zonnebloem met kinderen ge= noemt. arr Hy verëifcht een gemene en welgemefte aarde, die van nieus omgewor= pen is, en voor de heldere zonneftralen bloot legt, en van veel water be» fproeit word. Hy word van zaat aangeteelt, ’t welk, in Maert, of April, met de volle maan in de voorgedachte aarde gezaait , zo weeldig te voorfchijn koomt „dat de fteel totacht, tien, ja edel opfchiec, en in de zomer een bloem eeft, die aan ’t gezicht aangenaam is. Het zaat word in de Herf{t volkome- iijkrijp; endewijl de vogelen naar het zelfde zeer begerig zijn „ vit oorzaak van zijn lieffelijke {maak „zo moet men voorzichtig wezen in het nier te lang op de fteel te laten. | os: K im De rechtöpftaande Sonnebloem, welks zaat langer, niet zo breet, en lichte graau van verweis , en drie bruinblaauwe{ftrepen heeft, die recht daar deur lopen , geven jarelijks geen volkome rijp zaat , maar alleenlijk by hetezoe mers, enals hy in een warme plaats taat; engeeft groter bladen, Zonnewend , of Kreeftkruit. | M En vind driederhande flach van dit gewas: Grote „kleine, en krui+ pende Zonnewende. De grote Zonnewende waft recht op, meteen fteeltje, dat ront, en enigfins hairig, en witächtig is, en daar verfcheide takjes uit fpruiten. De bladen zijn breet „en langwerpig „enigúns wit en ruw, en hairig. De bloe- men zijn wit, op een rijg gefchikt, en bezetten de fteeltjes , die zich, gelijk de flaert vaneen Kreeft , aant einde ombuigen. ‘De wortel is dun „maar ech- ter hard. _ | hi i bac | De kleine Zonnewendegelijkt zeer wel naarde grote „ zoveel de bladen aangaat „ maar die echter groender en zwarter zijn, Op de bloem, die geel vaa verweis, volgt de vrucht, die uit drie. kleine bezijen by malkander bez flaat, en aan dunne fteeltjes hangen, De wortel is vezelig. | À _ De kruipende Zonnewende heeft haar naam,-van-dat-zy-langs d’aarde kruipt, koomt enigfins met de grote: overëen, maar is echter kleindersen in veel fleeltjes gedeelt, en wolächtig. De toppen der takken buigen zich ook om, gelijk d'andere; en daar aan waflen, gelijk aan de grote, mede witte bloemen , opeen rijg, gefchikt „daar enkelde zaden op volgen „én fomá tijts twee by malkander, groter dan dat van de grote Zonnewende. Dewors tal is klein en bruin. Zy: ‚ volkomentlijk rijp. HOVENIER. 8r 2_Zy veréiflchen een gemrene zandige gront, die wel gemeft, endikwwijls-or- Gron. gefpit endeurgeflagen is,en in een ope ‘en duchtige plaats legt. | Ly vergaan jarelijks, en moeten -dieshalven in April, mer de wafletde Aanteeling. mâan, van nieusgezaait worden. Zy waflen ook wel van het nedergevalle zaat, en-komen dieskalyen in grote owervloet te voorfchijn. … Zy bloejen inde zotmermaanden ; en hun zaatwordin de Herflimaarrden Tijt. STOKROZEN. An dit gewas vind men verfcheide{oorten, te weten : met gele, wit- Genscht, tes bruinrode, lijfverwige, purpere, en bonte bloemen; uit wir enn purper beftaande, en meer anderen: vanalle welke foorten dubbel- den ehenkelden zijn. | Defteel van dit gewas fchiet hoog op; en het heeft grote brede bladen, Gedaaate, die rontöm aan de kanten gekerft zijn. Ter plaats, daar de bladen uit de fteel fpruiten, brengt het zodanige bloemen voort, die enigfins naar de ro- _zengelijken. De wortel is lang, dik en wit. Het verëifcht eengemene zandige gront, daar oude paêrde- of koemeft gront. deurgemengt is, en die voor d'ope lucht „en heldere zonneftralen bloot legt, — en matiglijk van vocht befproeit word. | ë, _ Het word van zaataangeteelt, ’twelk, in de Lenten in de voorgedachte Aanrceling. aarde gezaait, geen bloem geeft, dan in het tweedejaar: en hoewel het fom- tijts aan de wortel gefcheurt word , zo dijd het echter beft van gezaait zaat. … DeStokrozen in ’t gemeen zijn hard vanaart, en konnen felle vorft, en ravening, d'ongemakken van de winter bequamelijk ùitftaan. ak „Zy geven gen bloemen , dan in het tweede jaar, te weten van't midden rijn des zomers af, tot aan de winter: in voegen dat hun bloemen, d'een na d'an- der opengaande, een lange tijt een aangename aanfchouwing aan d'ogen > en in de Herfft een volkome rijp zaat geven. De fteel vergaat alle winters ;maar de wortel blijft enige jaren goet, en fpruit in't voorjaar tot drie of vier ma- len uit. Heul, of Mankopbloemen. Ir gewas word in verfcheide foorten onderfcheiden; gelijk ih tam- Geflacht, 5 me Heul , met enkelde en. dubbelde bloemen, die vetfcheiden _ van verwe, wit,root, paerfch, bont, en gefpikkelt zijn: Gehoorn- de Heul, die weêr in twee foorten, in metgele, en met rode bloemen on- derfcheiden worden : -doornächtige Heul, die men weêr in verfcheide {oor- 6 Ki zi EE _ ten onderverdeelt, namelijk in enkelde gele, rode, en paerfche bloemen. De tamme Heul, met enkelde bloemen, heeft lange, brede en witächtige Gedaautet bladen, die rontöm aan de kanten gekerft zijn. De Îteel fchiet hoog op: en. op des zelfs top wafteen bloem van vier bladen, die wit, root, of paerfch van verweis. In’t midden van deze bloem ziet men een hooftje , met veel draad. jes bezet, 'twelk , na darde bloem afgevallen is „veel groter word; éh bo; ven een kruin krijgt, die van binnen mer velletjes afgefeheiden is, en veel zaat in zich befluit. De tamme Heul met dubbelde bloemen verfchilt van d'enkelden alleenlijk hier in , dat de bloem uit meer bladen beftaat, die dike wijls dun gekerft zijn. hit „De gehoornde Heal met gele bloemen heeft aan de zijden diep gefhede, of M gekerfde äl 8 KONINKLYKE “gekerfde bladen, die hairächtig en afchverwig van verwe zijn, eneen ronde Grant. Aanteeling. - Kit, Geflacht: Gedaante: Aanteeling en havee ging. Tijt. getakcefteel. De bloemen, geel zijnde, beftaan’uit vier bladen , die, afge= vallen zijnde , van een dun langwerpig en krom hoorntje, of peul „met zwart zaat gevult, gevolgt worden. De rodé gehoornde Heul is in alles kleinder en teerder dan de voorgaande. De bloemea zijn hoogroot vamverwe, en worden mede van een hoornwijze peul gevolgt, welks einde mer een breet hooftje gevult is, r li yi, Detteel van de doornächtige Heul, die rontòm takken heeft, waft om trent anderhalve voet hoog, en, onder witächtig zijnde, is mer doornen bezet, en omtrent een vinger dik. De bladen zijn lang en gekerft , onder graau, en bovengroen , daar echter witte ftrepen deurlopen, en aan de ran- den met bleekverwige doornen verzien. Op de toppen van de takjes zijn driehoekige fcherpe koppen, die gele bloemen met zes bladen voortbren- gen, en in ’t midden een vijf kantig doornáchtig hooftje , dat met veel draat- jesbezeris, hebben, daar rond zwart zaat in is. Alle deze gewaffen verëillchen een gemene zandige grónt, die ván tiïeus omgeworpen is, en liever een gemefte, dan een ongemefte aarde, diein een ope en luchtige plaats legt, en van veel water befproeit word. Zy moeten in Maert, met de volle, of waflende maan, bol, luchtig, em. niet diep in de voorgedachte aarde gezaait worden. De camme Heul koomt ook dikwijls van zijn neêrgevalle zaat te voorfchijn. Maár het zaat van de gehoornde Heul, ter voorgedachte tijt gezaait zijnde, geeft geen bloem, dan in de tweede zomer na dat het gezaait is. Hy koomt{ömrijts, gelijk de voorgaande, door zijn nedergevalle zaat op te fchieten. Het zaat van de Heul met doornen heeft ook deze eigenfchap, dat het niet alle in’t eerfte, maar ookin hettweede, darde , vierde, ja vijfde jaar te voorfchijn koomt.’ - _ De tamme Heul geeft zijn bloem in Junius, de gehoornde gele in Maimaant en Junius, en de rode in Auguftus en September, doch nier dan in het twee= de jaar na dat hy gezaait is. Maar de doornächtige Heul geeft zijn bloem van Julius tot diep in de Herfft, daar in ook het zaat van deze driederhande Heulen volkomenrtlijk rijp word. Klapperrozen of Kollebloemen. Aar zijn verfcheide foorten van dit gewas. Doch men kan. hen bee 9 quamelijk in tween delen , in dubbelde en enkelde bloemen. De dubbelden zijn weêr in verfcheide foorten onderfcheiden: in'donker- roden, bleekroden, bruinrode gevlamden, mer witte kanten, lijfverwigen, en meer anderen. d Dit gewas heeft ruige ftelen, met langwerpige bladen , die diep gekerfde randen hebben, bewaflen. De bloemen,de genen van de tamtrie Heul gelijk, komen op de toppen der ftelen voort. De wortel is tamelijk lang j. Zy moeten in Maert, met de volle maan, in een welbereide aarde, en warrie plaats gezaait, en, als de bloem afgevallen is, de kaoppen wel voot de regen bewaart worden, indien men goed zaat daar af wil bekomen. D'en- kelde Klapperroos behoeft geen waarneeming,noch havening; dewijl hy zijn zaat laat vallen, en alle voorjaren van zelfs uit d'aarde te voorfchijn koomt. Zy geven hun bloemen in Maimaant en Junius; en na der zelfder afval- ling word het zaat rijp. p KOORN: HOVENIER 83 _ KOORNROZEN. E Koornroös heeft een ronde fteel van bynatwee voeten hoog , die gasnis. tuig ; of hairig in ‘taanraken, en met lange, {malle en fpitfe bladen bea | waffenis. Op de top van de fteel vertoont hy bruinrode bloemen; ‘daar langwerpige zaarhuisjes , met zwart zaat gevult, op volgen. De wortel is teder en dun. 7 garen pal ‚Hy veréifcht een gemene zandige , en beide gemefte en ongemeftegront Baroik: die voor d'ope lucht, en heldere zonneftraten bloot legt, en van matige vocht befproeit word. Hy moet inde tuinen jarelijks in Maert, of April , metde waflende maan , Aanteeljng, niet diep in de voorgedachte aarde gezaait worden ; dewijl hy telkens ver- # gaat: doch hy koomt ook dikwijls door zijn gevalle zaat te voorfchijn. « Dir gewas geeft zijn bloemen in Maimaant en Junius; en in de Herfft zaat, rij. dat volkomentlijk rijp is. Las KOORNBLOEME N. Af ditgewas, dat ook Roggebloem genoemt word, zijn werfcheis Geacht; @ de foorten , die voornamelijk in de verwe onderfcheiden zijn: want: ì _men vind'er met rode, witte, purpere, ert blaauwe bloemen; ges lijk bok ret witte blöemen, die een violette gront hebben , en anderen met gemengde verwen: grote Koornbloefaen mer brede bladen, witte en purpe- re welriekende Turkfche koórnbloemeh; witte en purpere Spaanfche koorn- bloemen; boomächtige Koornbloemen, en meer anderen. Men IO Allé deze bloemen verëiffchen een gemene zandige grönt, die nieus ornge- gront; fpiten deurgeflagen , en meteen weinig tweejarige paêrdemeft deurmengt is, en voor d'ope lucht bloot legt, en vai niet teer, dan matige vocht befproeit word. Pre pm) Zat 1) WE ek rdt. es: Zy moeten jarelijks (dewijl zy’s winters vergaan) in Maert, of April, Aanteeilhg? gierde waffende maan , van nieus in de voorgedachte aarde gezaait worden. Doch de gemene Koornbloemen komen dikwijls van zelfs, door hun neêr- gevalle zaat, te voorfchijn. ‘ elk, AT Zy bloejen in Maimaant, Junius eri Julius, en geven zaat, dat volkoment- Tije, lijk tijp ís. helen. bee ere | i De witte en purpêre Turkfchie Koornbloein, die teder vánaart is, veréifcht mavening. een warme plaats, en nietal te veel vochtighéit , en moer, als de bloem open ftäat, voor regen befchur worden, op dât het zaat nier zoubederven. De witte en purpere Spaanfchie Koorribloem is niet zo krachtig van reuk, als de voorgaande, én nier zo volvan bläden; en word echtef op de zelfde wijze gehavent. mas Lk _DeKoornbloem imet biede bläden känlange järén in’t leven blijven, en word niet alleenlijk doot zijn zaät dangeteelt; maar ook door zijn jongen Ee die; wortel fchietende, in April of Maimaäat van d'ouden äfgenömen, en verplant moeten wotdéti. | hb _ De doornächtige Koornbloem, de vreemfte van alle deze footten, van Amerikaänfch zaät gefproten, fchfet in deze landen op tot de hoogte van dardehalve voet , én veréifcht de zelfde aarde , doëh fet mollem van tertötte bladen vän bomen deurmengt; en tamelijk veel vocht in de zofnér. Hy kan lange jaren in’ leven blijver ; en geeft alle zomêts een zarigename bloem, Á 2 re dine döchi Geflacht. Gedaante, Gront, Aanteeling, 84 KONINKLYKE doch geen zaat , dat volkomentlijk rijp is; hoewel hy niet anders , dan vaii zaar, aangeteelt kan-worden „dewijl men geen {pruitren by de wortel ziet. En fchoon hy matiglijk hard van natuur is, zo kan hy echter niet de koude regen van de Herflt, noch d'ongeimakken van de winter verdragen; en moet dieshalven, ineen pot gezet, in’t left van September , of begin van Odo. ber, naar gelegentheit vantijt, in huis gebracht, en in een lachtige plaats , daar men nieeftookt, als.by. vorftig weêr, gezet, en flechs met een weinig; laaugemaakt regewater van boven befproeit, en in 't left van Maert, of begin: van April, meteen zwoele lucht, en aangename regen ‚ weêr buiten geftelt, en voor koude vocht, en gure nachten, en fchrale winden gedekt worden, » Konftantinopolitaanfche bloem. “q le gewas kan bequamelijk in vier foorten, naar de verfcheidenheie Dr hun verwe, onderfcheiden worden, met dubbelde, en enkelde rode, met enkelde witte, en enkelde bonte-bloemen. sh Het waft met ronde „holle ‚geknoopte en hairige ftelen omtrent drie voe- ten hoog, Uit yder knoop {pruiten twee langwerpige brede bladen, die voor fpits toelopen, en enigfins hairächtig zijn. Het draagt aan de toppen der ftelen veel (chone bloemen, die zodanig van verwe zijn, als wy hen terftont befchreven hebben. Hert zaar, rosächtig zijnde, is in langwerpige, huisjes befloten ; ende wortel is vezelächtig. } Her verëifcht een luchtige zandige gront, met tweejarige paerdemeft deurmengt, en die in een warme plaats, en voor de zonneftralen bloot legt. Het word door twee verfcheidene middelen, aangeteelt en voortgezet: voorëerft door zijn zaat „’twelk in April, of in Maimaant ‚ met een waflen= _de maan; omtrent een ftrobreet diep, in d’aardegezaait moet worden! en 8 Pet Tijte Geflacht, Gedaante. Gront, Aanteeling. Tijt, ten anderen door zijn jonge aangewalle fpruiten, die men in April, mersde waflende maan, van d'ouden afneemt , en verplant. Doch indien her gezaait word, zo geeft het geen bloemen, dan in het tweede jaar. N var Het bloeit in Junius „Julius en Auguftus, en het zaat word by warme dro- ge zomers volkomentlijk rijp , behalven dat van de dubbelde bloemen; Het kan alle ongemakken en rampen der tijden verdragen. ï Gods Genade, in't Latijn Gratiola. En vind drie foorten van dit gewas: met grote purperächtige witte; + met kleine witte, en met gele bloemen. â Dit gewas heeft veel vierkante fteelgjes, met veel langwerpige {malle bladen dicht bewaflen. De bloemen fpruiten uit aan d'oorfprong der bladen, op bezondere fteeltjes ; en.na-de bloemen volgen kleine ronde zaat- bolletjes, daar klein zaat in legt. zE rive Het verëi{cht een gemene zandigegront , die-van natuur woehtig is, en ineen ope en luchtige plaars legt „ en van veel water befproeit word. Het kan niet anders, dan door. zijnjonge affpruictelen „ aangeteelt wof= den, die men in April, met de waflende maan, van d'ouden afneemt, en elders plant. rf nt; abel, D fd Het bloeit lange tijt „tot in Julius en Auguftus, doch geefs nooit zaat „dat volkomelijk rijp is. Het kan lang in’e leven blijven; en alle ongerhakken fneeu „ hagel en vorft verdragen. al 1 IREAS; HOVENIER. 85 IREAS, of Lis daar in alle de verwen vande, regenboog zijn te vinden „ Worden in | D Eze bloemen, in’tLatijn Iris, dàt is Regenboog , gewoemt, ofdat * Lis „ of Ireas mêr bolächtige, of klifterige wortelen, Lis, of Ireas , dat zulke wortel niet heeft, en in Lis, of Ireas met knobbelen onderfchei- den. Men vind, zo veel de twee eerfle foorten aangaat, groot onderfcheit in de bladen, en verwe der bloemen, naar welker verfcheidenheit zy onder hun eige naam bekenczijn. Onder d'Ireas, of tÄis met bollen, of klifteri- _ge worrels ftelt men d'Engelfche lreas, of t Lis met violetblaauwe bloemet; die van Portugal ‚ mer bloemen van verfcheide verwen; hetSpaanfche, mert blaauwe, gele, witte en bonte bloemen; met btedebladen ; met {malle bla- dens zonder klifterige wortel, of Lis van Overzee , in d’Ápoteken onder de naam van Florentijníche Lis bekent; dar blaauwe, gele, witte; purpere, violette en bontebloemen voortbrengt. Onderdezefoorr ftelt men her Lis van Portugal , die twee malen in’g jaar bloem geeft ; van Dalmatien ;. van ‚Konffaûrinopolens van Damaskus; van Afias van Íripoli ; en‚van Svfa in Perfien. FA art 4 Engelfch Lis, met bolächtige wortel, geeft vier of vijf lange fmalle bladen met ftrepen, tuflehen de welken een fteel van anderhalf voer hoog fpruic, daar op een blaauwe bloem, uit negen bladen beftaande, te voorfchijn koomr, Geflächt Gedaanite, Van deze bladen ftaande drie kleinften overéinde ; dfie zijn naar boven zen _ drie naar beneden omgektult.. Na de bloem volgt een langwerpige dikke zaatpeul. Lis van Portugal heeft een bloem; vän de welk de drie onderfte bladen -witächrtig, ende zes anderen bleekblaau, en met ênige witte ftrepen. ver- giert zijn. en, das met. brede bladen, en klifterige wortel geeft blaauwe, of witächtige bloemen. " „is zonder bolächtige, of klifterige wortel heeft langwerpige bladen , die de geftalte vaneen zwaert uitbeelden. De bloemen beftaan üit zes bladen, van de welken drie overinde ftaan, en drie nederwaarts omgekrult zijn , en een witte; gele, blaauwe, violette, purpete , of bonte bloem vertonen, De wortel is lang;en knobbelig, en in veel afzetfels onderfcheiden , die ten mee: ftendeel langs d’aarde kruipen. Ek te Rua Lis van Portugal ‚ dat, tweemalen in’tjaar bloeit, heeft een wêlriekendé bloem, die-donkerpurper van verwe is. De bladen zijn korter, dan die van de, voorgaande, fooft. TR sE Flir ik) — Lis van Dalmatien heeft bladen , die zichals twee vleugelen uitfpreiden, tuflchen de welken een gevakte fteel opíchiet ; die hol, en met veel blaauwe violette bloeien , uit negen bladenvbeftaande;opf{chiet. Men vind van deze {lach noch eenander; dat veel kleinderis,en bleke bloemen voortbrengt. _ vis wan Konftantinopslen, dat zeer gtoot is, geeft Een bloem va negen bladen, die met afchgraauwe entootächtige bladengetekentis. Et _Lsvun Damaskus brengt veel bloemen voort;die meê uit negen bladen be. flaan, vande welken de drie bladen, die men nederwaarts gekrult ziet, bleek; of blaaupaerfch van verwe „de drie anderer naaf boven omgekrult, afchver- wig, en de drie rechtöpftaande bleekblaaù zijn , daar witte Îlrepen deurlopen. dis van Afiageeft bloemen; ook van wad die op Een getakte Reel, van anderhalve voet hoog, Ípruiten. e drie onderften van deze 8 taan | ad M 3 gen 86 KONINKLYKE gen zijn donkerpaerfch, onder met veel aders vergiert, de drie andereù ble. ker, endedrie, dië overëinde ftaan , fchoonpurper van verwe. Lis van Tripoli heeft bladen van omtrent anderhalve voet lang, tamelijk breet, en groen , doch zonder glans. De fteel met knöpen, die tot óp vijf voe- ten hoóg opfchiet, is met korte bladen begróeit. Op de top van deze fteel wallen twee òf drie goutverwige bloemen, die uic zes bläden beftaan. Lie van Sufa in Perfiën geeft een zeer grote bloem van negen bladen , van de welken de drie onderften van binnen zwart zijn, daar putperwitte ade= réndeurlopen , en mer zwarté hairtjes bewallen ‚en met een zwarte fluweele plek getekent. De drie anderen zijn bleekbruin, en de drie rechtöpftaande met zwartächtige en afchverwige ftrepen vetciert. | Knobbekige Lis heeft lange, fmalle, geftreepte, vierkante fpitiche bladen, en eén dunne teel , op welks top een donkergroene bloem waft, die klein= der dan de Lis zonder bollen, en met zwartächtige kanten, of lijften ver= ciertis. Nade bloem volgt ee hoekig nederhangend zaathuisje, daar tont zaat, kleinder als erten, in befloten is. Brant Lis mét bollen vérëifcht een goede zandige grónt, met éen weinig veens aarde, en eenjarige paerdemeft deurmengt, en die in een luchtige plaacs legt, en van marige regen bevochtigtword, De grote en kleine knopige Lis met brede bladen, delijk ook die met fmalle bladen, willen een gemene, zandige en luchtige gront, doch die welgemeft is, voor de zonneftralen open legt, en van veel water befproeit word. Aanteeling: _ Lis merbollen wotd niet alleenlijk door zijn zaat aangeteëlt , 't welk, int September, met d'afgaarde maan , twee ftrobreet diep in de voorgedáchte aarde gezaait zijnde ‚in het voorjaar te voorfchijn koomt: maar veel begua: melijkef doot zijn jonge aangewafle bollen, die gemenelijk in hiet tweede jaar daar nd bloemen gever: daat, in tegendeel, de geneti, die van zaat voort- koomt , geen bloemen voortbrengen, dan na verloop van vijf of zes jaren; onder de welken men echter veel zodánigen ziet, die om de veränderingen van hun verwen wonderlijk fchijnen. Het groot en klein breecblädig Lis met knobbelige wortel, en dat met {malle bladen worden ook van zijn zaat aaúgequeekt,’t welk men in September , met de wafleride , of volle maan, in een pöt, of bakje zaait, om het’s winters ini huis te konriën zetten. Dit zaart, dus gezaait, koomt in’t voorjaar te voorfchijn, maat geeft zelden bloem voot her vijfde jdat daar na. Her word dieshalven begtiämelijker doot zijn jonge aangegroeide wortelen aangequeekt, die men in Maert, of Septeinber; met de waflende maan, van d'ouden afneemt, en verplant. Het groot en klein Lis van Sufa, ’twelk in deze landen geen rijp zaat geeft, word alleens lijk door zijn aangewaflë wottel aängequeekt ; die men van d'ouden afneemt; eet meti’t in September weêr in d'aarde zet, | 8 Btavening. Lis metbollen kan 'felle vorftuitftaan. De bollen wotden yder darde of vierde jaar, in Julius, of in’tbegin van Auguftus, dit d'darde genomen, in een droge pldats gelegt, en met d'afgaande maan in September, twee duiim- bfeet dief in nieugertiefte aarde gezet. Want indien men hen alle jaren op- nam, zo zouden zy zelden voor het tweedejaar weêr bloem krijgen. Het wit ên klein Florentijnfche Lis thet brede bladen moet in &eù warmer plaats, die wel voor de zon blootlegt, geplant worden ; vermits Zy dus alle jaren, en anders niet, dan om het tweede, of darde jaar bloemên vöortbrehgen. Her grooter klein Lis ván Sufa, ’t welk de koude en ongemakkèn van de winter hiet kar verdragen , moet , in potten gezet zijnde, ín October binheù’s huis gezet, in een luchtige plaars geftelt, mer geen vocht befproeit, maat de gehele wintet HOVENIER 7 87 winter deur droog gehouden, en ter bequame tijt weêr buiten gebrächt, en in zodanige plaats, als gezegt is, geplaatft worden. Men moet hen ook alle zomers, als zy uitgebloeit hebben, in ‘t begin van Julius uit d'aarde nemen, van hun énziiverheit reinigen, en totaan de volle maan in September in een droge plaatsleggen , en hen dan, van nieus van hun-dorre bladen gezuivert, en aan d'onderfte vezelwortelen een weinig gekort, weêr in potten zetten, die onder éwee of drie vingerbreet met tweejarige paêrdemeft, klein gewre- - ven zijnde, belegt, en daar boven op met zandige aarde gevult is. Voorts moet men hen zorgvuldiglijk voór alle koude regen bewaren ; en in dezer voegen, en-anders niet, zullen zy in deze geweften jarelijks bloemen te voor- fchijn brengen. Het Lis met bolächtige wortel bloeit in Junius , dat zonder bollen în Mai= maant: hâârdat van Portugal , twée malen in een jaar bloejende, geeft zijn eerfte bloemen in't voorjaar, en de leften in November. *t Lis met knob- belige wortelen bloeit vroeger, dan enige anderen. Zrwaertkruit , anders Gladioluús. ® Aar zijn verfcheide foorten van dit gewás, die naar de verfcheiden- $ hei der verwe van de bloemen onderfcheiden worden: Swaertkruit met rde ‚met witte, mer lijfverwige , met paerfche, en Italiaanfche „met purpere bloemen. Nochis’er een ander flach, ’t welk de naam naarde Kaap de bone Efperance heeft. Het Zwaertkruit in’tgemeen heeft lange, {malle ; fpitfe en geftreepte bla- den. Defteel, ront zijnde; is opwaarts met zes of zeven fchone bloemen, án ordening (taande „bewaffen: Her zaat, in ronde blaasjes befloten , ís roor, en zo groot, als dat van Raket. De wortel heeft twee bollen; d'een boven d'ander geplaacft. | Zy verëiflchen alte een goede gemene zandige gront, mert tweejatige paef- demeft deurmengt, en die in een luchtige plaats, en voor de zon open legt. Zy worden bequamelijker door hun jonge bollerjes aangequeekrt, die men, als-zy uit d'aardegenomen zijn, vand'ouden afneemt, dan door hun zaat, ‘twelk in September, met de waflende maan, ruim een ftrobreet diep in d'aarde gezaait moet zijn, en wel in het volgende jaar opkoomt , maar niet voor het Zevende of achrfte jaar bloemen geeft. Dit gewas wil veel, en ook weinig vocht hebben. Men moet het in het tweede of darde jaar, int left van Julius, opneemen , en in een droge plaats ‘bewaren , en in September, mer de volle maan, weêr in d’aarde zetten. Hert bloeit-niet alleenlijk alle zomers, in Maimaant, Junius, of Julius, «maar geeft dikwijls ook rijp zaat. Het Zwaertkruit van de-Kaap de bone Efperangé met een rode bloem, t welk teerder is, daneen van d'anderen, en in deze geweften alleenlijk by hete zomers bloemen , en nooit tip zaat geeft, verëifcht een goede zandige gront, met tweejarige paerdemeft, een weinig eenjarige hoenderdrek, en möllem van verrotte boombladén déúrmerigt, éen luchtige pläâats , en mati- ge vocht. ‘Het kan geen koude regen in de Herfft, noch fterke vorft in'de winter verdragen, éù möer dieshälven, in een pot ftaande , ín October bin- nen’s huis gebracht, en in eén luchtige plaats, daar raen alleenlijk by vorftig weer ftookt, geftelt, en onderhouden , en niet voor in Aptil weêr buiten ge- zetworden. Dit gewas word alleenlijk door zijn dangewafle boîterjes , ter gezeide tijt opgenomen; van d'oudenafgefcheiden , en weêf ingezet , aange- queekt. SAFs Tijt, Gefllacht, Gedaarte.. Gront, Acnteeline Havening. Tijt. Ziwaerte kruyt vart Kaapde Bone Efpe- rance. Geflacht. Gedaante, Geont, ‘Aanteeling. Havening. Tijt. Gellache. Gront, Aanteeling. 8 KONINKLYKE SAFERA AN. Aar zijn verfcheide foorten van Saffraan, die meeft inhun bloem D verfchillen : yroege Saffraan mer blaauwe bloemen 5 ‘Saffraan met gele, witte en purpere bloemen; met witte bloemen, en ‘een vior lette gront; met witte bloemen, en violette firepenz oprechte Herfftlaf fraan „ en blaauwe Herflt{affraan , en verfcheide anderen. — De Saffraan met blaauwe, of donkerpurpere-bloemen , heeft ‘zeer {malle enlaage bladen. De bloem beftaar uit zes blaadjes, en heeft int midden ro- de draatjes , die eigentlijk Saffraan genoemt worden , en een priemtjes’twelk aan’t einde in drien gedeelt is, De vroege Saffraan gelijkt wel de voorgaande ingedaante; maar fommi- gen drageu bladen, die een weinig breder zijn. Hy heeft bloemen van vèr- fcheide verwen: witte bloemen met violette ftrepen ; purpere bloemen-met witteftrepen, en mecbleekgeele draatjes ; gefpikkelde bloemen; gele bloe- men, bleke bloemen, en goutgeele bloemen mer purpere ftreepjes. Onder deze foort worden bloemen metacht bladen gevonden. De Herfitaffraan verfchilt van d'eerfte foort hier in, dat de bladen aan weêrzijden met witte gevoorde ftrepen getekent zijn. Zy vereiffchen alle een gemene zandige grout, met tweejarige meft van Aal ‚en een weinig paerdemeft vermengt, en die ineen ope en luchtige aats legt. E Zy onde op twee wijzen aangeteelt worden: voorëerft en voorname lijk door hun jonge aangewafle bollen, die, in Julius opgenomen, en van d'ouden afgefcheiden, in September, met de volle-maan , in een nieugeme- fteaatde weêr ingezet worden. Ten anderen door hun zaat , ’t welk „in Sep- tember, met de volle maan, in een fchaduwächtige plaats gezaait, ín het volgende voorjaar uit d'aarde te voorfchijn koomt, en geen bloem geeft, voor dat het zes, zeven, ja acht jaren geftaan heeft: *t welk oorzaak isdat men hen nooit van hun zaat aaateelt. De bollen van dicgewas, 'twelk zo welregen, alsdroogte, felle koude, en andere ongemakken des tijts kan verdragen, worden jarelijks in Juliusuit d'aarde opgenomen, in een droge plaatsgelegt, en in September , met de volle maan , weêr in de varflche gront, van nieus gemeft ‚en altijt zuiver van onkruit gehouden zijnde, gezet. Zy behoeven echter niet alle jaren, maar alleenlijk yder darde jaar opgenomen te worden, voornamelijk zo zy onder andere bollen geplant ftaan: dewijl dit niet aan hen kan hinderens ja fommigen brengen dan meer jongen voort , en worden beter in hun bollen. Dit gewas geeft niet alleenlijk bloemen, die zeer verfcheidelijk in de tij voortkomen ‚ maar ook in warme zomers volkome rijp zaat. ANEMONES. Aar zijn twee foorten van Anemones, te weten met brede, ert met fmalle bladen, die wijders , naar de verfcheidenheit van hun verwen, in byna ontellijke gedaanten onderfcheiden worden. Zy verëiflchen een welbereide gront , die mer paerdemeft , hoenderdrek» en mollem van verrotte bladen wel deurmengt is, en voorde warme zonne- fchijn naar 't zuiden open legt. Zy konnen op verfcheide wijzen aangequeekt worden, te weten door hun HOVENIER. 89 hun zaat, dat in de Maett, Maimaant, of Juhius gezaait word; gelijk ook door hunjongebollen, dietet zijden aanwaflen, de welken in September; of October , in d'aarde gezet worden. Doch wy zullen hier een naaukeurie gerb efchrijving van hùn aanreeling en havening maken. Zde … Verkies in uw tuin aan de noortzijde , daar de zelfde tegen de gute winden afgefchut moer zijn, een bedde, daar de zon het grootfte deel van de dag haar ftralen op fchier. Spit daat ruim een voet diep d'oude aarde uit, en brengt’er vooreerft een half voer warme paerdemeft in, die men dicht moet toetreeden, en dan weêreen halve voet van de zelfde eenjarige meft, met een matig deel van mollem van verrotte bladen van bomen daar onder gemengt, zó de gront uit eige aart vochtig is: maar indien men hem droog bevind, zo neein daat toe oude paerdemeft, en eenjarige, of tweejarige koemeft, klein gewreven, van yder omtrent de helft; dewijl men bevind dat het zeer dienftig is in vochtige aarde paerdemeft, en in droge gront koemeft te gebruiken. Leg hier op geheel zandige goede aarde, ruim twee vingerbreet hoog, en daar op d'Anemonebollen , daar men weêr zo veel van de gedachté zandige aar- de moet opdekken , tot dat zy omtrent een duimbreet onderleggen. Strooi daar over, omtrent anderhalve duimbreet hoog , een- of tweejarige paerde- meft, die klein gewreven, en met oude hoenderdtek deurmengt is, Breng daar over weêr zo veel van de gemene aarde, tot dat de bollen vier vitiger- breet diep komen teleggeun; ’t welk de bequame diepteis. Dit allés moet in September ‚of October (gelijk ook in Februarius, zo de gront niet bevro- zenis, doch de twee eerftgenoemde maanden worden voor de befte gehou den) gefchieden, te weren met d'afgaande maan, en een weinig voor het lefte quartier: want de bollen worden dan groter , de bloemen cierlijket, er de verwen fchoonder. Dit bedde moet ook achter , naar de noortzijde , ho- ger, dan voor, gemaakt, en tegen de veelheir van tegen, van fneeu, offelle vorft met luiken, ftro, of anderfins gedekt worden, opdat de bollen, daar inleggende, geen hinder van deze ongemakken zouden lijden. Maar als de tijt vande vorft voorby, en de maant van Februaríus gekomen is, begint merì dit bedde weêr geheel, often deel té openen; en echter moet men niet al. leenlijk by nacht, maar ook by dag, als het koud is, veel regent, rijpt, ef guur is, het zelfde weêr dekken; vermits dit gewas zoteder is, dat het geen koude noch ongemak kan uitftaan. __Voorts, indien men d’Anemones ip potten wilhouden , zo zal men twee delen van gemeneaarde, daar in men in een jaar tijts niet gezaait, noch ge- plant heeft, twee delen gron zant, daar geen zoutigheit by is, een deel van een- of tweejärige hoenderdrek, een deel tweejarige koejemeft;, en een deel mollem van verrotte bladen van bomen te zamen mengen , en het zelfde een, maánt, of zes weken te voren, eer men de bollen daar in wil zetten, deur mal- kander arbeiden, en yder week eens omfpicten en deurflaan,en de potten daar. meê vullen, en inde voorgedachte tijten maanftond de bollen, niet meer dan drie duimbreet diep , met de knoppen, daar uit de bladen en bloemen voort komnen, om hoog, daar in zette. Men moet hen in’c voorjaar voor veel regen, en{chrale winden dekken, als zy noch weinig,loof hebben gefcho- ten, ofals de knoppen te voorfchijn beginnen te komen. In dezer voegen zal men voortreffelijke bloemen verkrijgen. rd _ Alsde bladen ed geworden en vergaan, ende bloemen afgevallen zijn; zal mer voort de bollen of wortels uit d'aarde nemen, van hùn verrotting en onzuiverheit „zo’er enige aan ís; zuiveren en wafichen, en ineen droge En luchtige plaats leggen, totdat men hen weêr in d'aarde zet. EEn N Kuevitss Bezondere aanteeling en have= ning. Gellacht, Gedaante. Gront, Aanteeling. Havening. Tijt: Gellacht. Gedaante, Gront. oo KONINKLYKE Kievitsbloem, anders Kievitsairen. M En vind verfcheide foorten van Kievitsairen: met witte, met gele, JL met purpere, met zwarte bloemen, en meer anderen. Uit de wortel fchiet een dunne en tedere fteel , daar gemenelijk vijf lange fmalle bladen, die witächtig groen zijn, uit waffen. „Aan de top van deze fteel groejen fomtijts een, en fomtijts twee nederhangende bloe- men, die, uit zes bladen beftaande, enigfins naar de Tulpgelijken, en daar in zes draden, meteen priemtje in't midden, zijn. De wortel beftaat in een bol, die van d’ Ajuin gelijk. _ Zy verëiflchen een gemene luchtige en zandige gront, met tweejarige paerdemeft deurmengt, en die voor d'ope lucht bloot legt, en van matige vocht befproeit word. Zy konnen op twee bezondere wijzen aangeteelt worden: namelijk door hun zaat, ‘twelk, in goede jaren zijn volkome rijpheit verkregen hebben- de, in September , metde volle maan, in een pot, mer de voorgedachte aar- de gevult, omtrent een vingerbreet diep gezaait, en dus, met de pot, tot boven toe, in d'aarde, in een fchaduwrijke plaats, gezet word. Dit zaat, dus gezaait, koomt niet op, dan in het darde jaar, in’twelk het als gras te voorfchijn koomt. Zy konnen dieshalven veel gevoeghelijker door hun aangewaffe bollen, ter rechtetijt weêr aan d'aarde bevolen zijnde , aange= queekten vermeerdert worden. | Hun bolwortel word om het tweede of darde jaar, in her left van Junius, of in ’t begin van Julius, uit d'aarde opgenomen, en binnen ’s.huis in een plaats ‚ daar het nieralte droog is „ gelegt, en ten langften een maant daar na, (want zy konnen zonder hinder niet zo lang, als andere bollen, uitde gront blijven) weêr ind aarde, nadarde zelfde van nieusgemeft , en omge- worpen is , drie of vier vingerbreet diep geplant ‚ en konnen alle ongemak- ken van de winter uitftaan, en matige vochtigheit verdragen, Zy bloejen jarelijksin’t voorjaar, doch hun zaat word niet, dan by goe- de en warme zomers rijp. Hermodaktelen , in't Latijn Colchicum. WM Ir gewas word in tNederlants niet alleenlijk metdeze naam, maar y ook wel Tydelozen genoemt, doch echter verre van de genen ver- fcheiden, die wyachter de Narciffen befchreven hebben. Men vind hier af veel veränderlijke foorten: metenkelde bloemen, met dubbelde bloemen , met gefpikkelde bloemen , die alte drie in de Herfft bloe- jen, met purperbloem, die in*t voorjaar bloeit, met netswijze bloemen, metgele bloemen, en meer anderen. Dir gewas heeft aan de fteel vier, of vijf lange, brede, gladde en zachte bla- den, de welken die van de witte Lelie wel gelijken, cuièhen de welken twee of drie dfiekantige blaasjes , als hauwen, of peulen op korte. fleeltjes te voorfchijn komen , de welken, rijp geworden, zich zelven in drie delen openen, van hard rontächtig zaat, ros van verwe zijnde „ vertonen. 4 Zy verëiflchen een goede zandige aarde, die met tweejarige paerdemeft wel deurmengtis, en voor de heldere lucht, en warme zonneftrafen bloot legt, en van matige voclit befproeit word. En Zy worden zelden door hun zaat, ’twelk in deze landen geen volkome rijpheit kan bekomen, aangereelt , maar wel door funjonge aangegroeide df bolletjes , „HOVENIER. Or bolletjes, die, van d'ouden afgenomen, ter behorelijke tijt met d'otiden weêr ingezet worden. e nii “De bollen“wan dit gewas *t welk felle koude „ en d'andere ongemakken ravening. van de winter kán verdragen, mogen alle jaren , in ’t begin van Julius; uit hun gront opgeiómen, en in-éen droge plaats gelegt, enin September, thiet de volle maan,drie of vier vingerbreet diep weêr in d'aarde, na dat men de zelfde vän nieus omgefpir, en mer een weinig van de voorgedachte paerdemeft deurgeflagen heeft, gezet worden. Men behoeft hen echter alle jaren nier optenemen, voornamelijk als zy by andere bollen flaan : want dan is't ge- noech dat men-hênom ’t darde jaat eens opneemt ; ’t welk zonder enige on- gelegentheit kan gefchieden. Zy geven deurgaans hun bloemen in September , als de bladen vergaan je zijn, hoewel enigen van hen in ‘t voorjaar-bloejen. oVARKENSBROOT. Aar zijn verfcheide foorten van Varkensbroot,en vooréerft de genen, ensen, die hun naam van de vier getijden van’t jaar voeren, de welken dies- halven bequamelijk in Lente-, Zomer-, Herfft- en Wintervarkens= broot gedeelt, en fommigen hieraf, weêr in bezondere foorten onderfchei- den worden. Want daar is Lentevarkensbroot met purpere, met witte,en met witte welriekende bloemen, en nocheen foort van Lentevarkensbroot met witte welriekende bloemen, en gemarmerde bladen : Zomervarkensbroot met paerfche, en met witte bloemen : Herfftvarkensbroot met klimbladen; en Wintervarkensbroot met een rootächtige purpere bloem, en kleine ronde bladen. - Men vind nach verfcheide andere foorten van dit gewas, en onder anderen welriekend warkensbroot, met purpere bloemen ; met een lange knobbelwortel, en welriekende purpete bloemen ; met witte bloemen ; met lange bladen gelijk een helbaart ; met helbaartsbladen, en grote witte bloe- men; Parfaaaních Varkensbroot ; met grote ronde bladen ; van Aleppo,en meer anderen, die meeft alle op een zelfde wijze gebout worden. _Zy verëiflchen een gemene zavelige gront, matiglijk met tweejarige meft Gron; van paerden en koejen deurmengt, en die voor d'ope lucht,en heldere zonnes fehijn bloot legt, en van matige vocht befproeit word. | Dit gewas vertoont zich tweederhande in d'aarde; ’teen met wortels, et Aanteeling, “tander mer bollen, en kan bequamelijk door zijn zaat aangeteelt worden, ’ welk men in September, met de volle maan , in potten, met de voorgedach= teaarde gevult, (op darmen ‘tby winter in huiszow konnen brengen) om= trent een ftrobreet diep, moet zajen. In de volgende zomer, en fomtiijts niet wroeger,dan inde Herfft, verneemt men daar af een klein blaadje ; en het geeft geen bloem, dan in het zefte jaar. Men befpeurt grote verándering , zo in de bloem, als in hetloef. Men kan hetook door’t deurbreken en fcheuren van zijn wortel aanqueeken. „Dit gewas, tot een bequame ouderdom gekomen, kan alle ongemakken navening, van tijt tegenftaan. Maar de jongen moeten, uit oorzaak van hun tederkreic , des winters binnen ’s huis gebracht,en van boveri met een weirrig laaugemaakt regewater begoten, en , twee jaren in de zelfde pot geftaan hebbende, daar uit genomen „en mer de waffende maan weêr in de por, na dat men dezelfde met nieuwe aarde gevult heeft , geftelt worden „tot dat het eens of twee malen ge- bloeit heeft : want dan kan het zonder {fchade buiten blijven, en de koude van de winter verdragen. Het word in Julius uit de gront genomen, en Verte N 2 weêr; Tije oz KONINKLYKE weêr, gelijk gezegt is, in varffche aarde verplant. „Zo wel het jonge „als het oude laat in Junius zijn bladen vallen. perma * Het Varkensbroot geeft zijn bloemen, naar dat de foorten. verfcheiden zijn, in verfcheide tijden ; en alsde bloem, die aangenaam om t’aanfchouwen. is, zijn bladen verloren heeft, wind de fteel zich op een-vreemde wijze in malkander „en trekt zich „met zijn knopje, daar het zaat in waft, op d’ aarde neder, en opent zich niet voor-de maant van-Auguftusin’t volgende jaar ; en dan bevind men het zaat eerft zijn volle rijpheitbekomen te hebben, Hanevoet ; anders Butterbloemen, die in de tui-_ nen gebruikt worden. à Ît gewas word in verfcheide footten onderfcheiden , van de welken wy flechs enigen zullen optellen : als Afiaanfche Hanevoet, die ook de naam van Turkfche Hanevoet, met een.knobbelige wortel voert ; de welke weêr in Aleppo met donkerrode, en in Aleppo met bonte bloemen, onderfcheiden word : gelijk ook Wonder van Parys, de welk de gevlamde Aleppo genoemt worden gele en rode gevlamde bloemen draagt ; hét mon- fter; het groot monfter, met geel en root gevlamt 5 grote verwonderens- waerdige; grote verwonderenswaerdige met geel eri tootgevlamt ; grote Tulbant; de gevlamde van Houten ; meteen ronde bloem; tet eef ronde bloem, die geel en root gevlamtis ; kleine en grote oranjen ; Rotnainfche, geel en root gevlamt, met meeranderen, die bynaop een zelfde wijze aan- geteelt, en gehavent moeten worden; gelijk van d'Anemones verhaalt is. Dit zy van de tedere Hanevoet, of Butterbloem gezegt. hed +. War d'andere foorten van Hanevoet aangaat, gelijk de Portugaalfche Ha- nevoet van de Herfft, zo wel met enkelde, als met dubbelde bloemen ; die met weegbreebladen ; de zoete van Tragus ; met een bolwortel; d'Iraliaan- fche van de berg A poniuss de grote en kleine gevlamde; de fneeuwitte En- gelfche; met knobbelige wortelen en ruitebladen; met knobbelige wortel ; en lange {malle wollige bladen ; met gele ronde bloemen ; uit de noorderlijke geweften, en meer anderen : hoewel zy veel jaren in’t leven blijven, en zon- der hinder de koude en ongemakken van de winter konnen verdragen, zó geven zy echter zeer zelden rijp zaat. Zy verliezen des winters hun loof, ’ welk in de Maert weêr te voorfchijn koomt. Zy verëiflchen een gemene zandige aarde, die met tweejarige paerde- en koemeft wel deutmengt, en in een ope luchtige plaats gelegenis. Zy worden deur hún aangewafle worte- rs aangeteelt, die men in Maert, of in April van d'ouden afneemt, en ver- plant. | De genen met knobbelige wortelen konnen ook, gelijk die uit Afia, als hun bladen vergaan zijn, jarelijks opgenomen, en in September, of Oétober, met de volle maan , weêr in de voorgedachrte aarde, nieuwelijks omgeworpen zijnde, gezet worden. | De ftekende grasachtige Hanevoet duurt niet langer , dan een zomer , en in een bequame plaats gezet , en fomtijts met water befproeit , geeft in de Herfft volkome rijp zaat ‚ *t welk in Maert, met de waflende maan , weêr in d'aarde gezaait moet worden. Hy zaait ook wel zich zelf door het zaat, ’t welk , tijp zijnde, op de gront nedergevallen is. AKK E- HOVENIER. 03 WAKKELEIJE N: En-vind zeer veel bezondere foorten van Akkeleijen : Dubbelde Geacht; - Akkeleijen, die de gedaante van een ftar vertonen , en wit, purper, ij root en blaau van verwe zijn 3 dubbelde omgekeerde Akkeleijen met witte bloemen 3 dubbelde bonte Akkeleijen „en meer anderen : in voe= gen dat men hen van alderhande verwen, behalven geel, vind. D'Akkeley heeft blaauchtige groene bladen. Detfteel, diedun, ront en Gedaaùts rootächtig is,„{chiet omtrerit anderhalve voet hoog „en is aan het opperfte der: takjes met bloemen behangen. _Yder bloem beftaar uit vijf nederhangende hoorntjes ;stuflchen de welken vijf blaadjes zijn, en heeft in't midden enige draatjes,die mét nopjes-bezet zijn. De bloemen zijn, gelijk wy gezegt heb= ben, van alderhande verwen , behálven van geel , van welke verwe men tot noch toe niergevonden heeft. Na de bloemen volgen vijf hooenwijze peul- tjes, daar zwart blinkent zaat in is. De wortel is tamelijk dik ‚; en met veze= ten bezet Afm f Zy verëiffchen een goede zandige aarde „ die wel gemeft is, en in een ope Gront. en luchtige-plaars, en voor de zonneftralen blootlegt. Zy worden door Aanteeling, geen ander middel , dan-door hun zaat, aangeteelr, ’t welk in Maert of April, met de volle maan in de voorgedachte aarde gezaait, en dikwijls met water begoten moet worden „opdat het vroeger re voorfchijn zou komen; ’t welk anders langer dan een maant duurt, uit oorzaak van zijn hardigheit, Dit gewas, dat grote koude , en d'ongemakken van de winter kan verdra= navening? gen, blijftenige jaren in’tleven , en fpruit telkens weêr uit. Het geeft, inz zonderheit zo men de hartfteel vanalle zijn bladen en zijderakken berooft; en aan de toppen niet meer dan vier of vijf bloemen aan des zelfs bovenfte top laat groejen ('twelk het befte zaat geeft) veel veränderlijke en vermakelij- ke bloemen van uitfteekende verwen; inzonderheit zo het zaat van bonte bloemen is. gewonnen. De jonge planten geven zelden voor d'eerftemaal enige vrucht, totinhet rijn darde jaâr. „en daar naalle jaren. De tijt van hun bloejing isin Junius, enin Julius, daar:rijp zaat op volgt. ANGELIERE N. FM Aar zijn zeer veel verfcheide foorten van deze bloemen, die ten, Geacht: meeftendeel hun bezondere naam hebben, en in hun geftalte en ver- we van malkander verfchillen. „ Dir gewas heeft biesächtige fteeltjes; daar blaauwächtige groene bladen, Gedaatitg by paren tegen malkander overftaande, aan waffen, en uit de knopen fprui- ten. Debloemen, die uit lange ronde getande huisjes voortkomen, zijn of enkelt, of dubbelt ‚en „in't midden twee draatjes vertonende , van veel ver- fcheide verwen. Het zaat, dat kleinen zwartis , legt in langwerpige zaat- bolletjes befloten. De wortel is vezelächtig. Zy verëi{lchen een goede luchtige gront, die uit twee delen varflcheaarde, Greif; twee delen grof zant, zonder enige zoutigheit, twee delen mollem van ou- de verganebomen , of van de bladen der bomen „ een deel tweejarige paerde- melt, en een deel jarige hoenderdrek beftaat; en dit alles in de Herfft wel door malkander gewerkt, en”’s winters dikwijls omgefpit en deurgeflagen , en tor het gebruik tegen ’t voorjaar bequaam gemaakt. 5 ‚ N 3 D'aars Aanteeling, 4 KONINKLYKE D'aanteeling gefchied voornamelijk op twee bezondere wijzen, te weren door hun zaat, en door d'inlegging van hun aflegging, van’t welk het lefte emeenft is, en dieshalven hier, in de befchrijving, ook de voorgang zal hebben. De jonge fcheuten ‚; boven de wortel úitgefchoten , moeten inde zomer, als zy fterk genoech zijn, gedurende dewaffende maan, voorzich- tiglijk met een mes van onderen op ; ten halvenvan:hun {teel ingefneden warden , te weten van een weinig onder *tlidaf en daar deur, totaan ‚ of in, ofdeur het volgende lid, zo het kort-daar opvolgt. Deze ingefnede lo- “ten worden ‘deurgaans in d'aarde nedergebogens ’txvelk oorzaak is van dat Havening, zy dikwijls half, ja fomrijts ook geheel van hun ftam af breeken: in voegen dat zy, daar door te minder voedfel krijgende, te langfamelijker wortel fchie- ten, en fomtijts geheellijk verfterven. Het zou/dieshalven beter zijn dat men deze ingefnede loten recht op lier ftaan, enmet luchtige aärde, daar geen vettigheit by is, tor een vingerbreet boven d'infnijding aanhoogde, een weinig met regewater begoot, en een week of anderhalf voor fterke luchten zonnefchijn befchutte. dû dane Rr3dl EI) Wat d'aanreeling door hun zaat aangaat, zulks kan gevoeghelijk op deze volgende wijze gefchieden : Neem het zaat vanvd'eerftöpengaande harr- bloem van yder fteel, daar men niet meer dan ten hoagften vijf of zes bloe- men aan gelaten heeft, en breek , met de volle maan; de knoppen af, daar het zaatinis, als zy hun groente beginnen te verliezen, dewijl het dan zijn volkome rijpheit heeft verkregen , en vanbinnen zwart word. Laat her zaat de gehele winter lang in de knop blijven, en doe het daar na uitde knop, en zaaihet;, in April , af in Maimaant ‚ met de volle maan, niet diep in geme- ne zandigeaarde. De jonge fpruiten, te voorfchijn gekometr; eneen vinger hoog opgefchoten zijnde ‚ moeten met de volle maan, omtrenteen voet van malkander verplant worden: en in dezer vaegen geven zy „gelijk d'ervas rentheie getoont heeft, zekerlijk in het volgende jaar bloemen, onder de welken dikwijls enigen, die zeer groot, en fchoon van verwezijn, voort= komen, inzonderheit zo het zaat van goede bloemen is gefproten. Indien men , ind’ Angelieren te verplanten, onder in yder pot twee hand- vol van kleingeftote leijen , met de voorgedachte aarde gemengt , legt, zo zal men bevinden dat deze bloemen niet alleenlijk in grootheit, maar ook in fchoonheit der verwen, d'anderen verre zullen overtreffen. Men houd de Maert, als de maan afgaat, een of twee dagen voor her lefte vierendeel, voor de bequaamfte tijt, daar in zy opgenomen, van hun verdorve bladen gezuivert, en in nieuwe aarde geplant moeten worden: dewijl de bloemen dan veel gierlijker te voorfchijn komen, en niet zo veel barften als de genen, die tegen de tijt van de volle maan verplant zijn. Zy (laan gaerne in een ope en luchtige plaats, die voor de zonneftralen bloot legt , en konnen niet veel water verdragen, voornamelijk als zy in pot- ten gezet zijn, hoewel het hen niet zo fchadelijk ìs als zy op een bedde in de grontflaan ‚ enechter gebeurt het dikwijls dat zy, als ‘er veel water op- valt , terwijl de knoppen open gaan, open barften. Zy konnen tamelijk E winterfche koude verdragen, maar weinig, ofgeen fneeu, en noch minder int voorjaar de rijp in de nacht, en de zonnefchijn by daag: dewijl deze ftrijdige dingen, dus op malkander volgende , zeer fchadelijk voor hen zijn. Voorts moet men weten dat, alsde bloem vergaan is, het zaar, inde knop zittende, door veel regen lichtelijk verderft, en dat dieshalven het zaathuis- je gedekt dient te zijn. Men moet zich ook wel wachten van , als men dit ge- was met water befproeit, de bladen re raken, dewijl daar door dikwijls gehele loren verderven. Zy HOVENIER Ö3 „Zy bloejen van Junius af rotdiep- in Septeraber; en otdertuiffehen word mij un záat rijp. | | B Pluimtjes , anders Kleine Bergändelierets. PF Y-zijnin verfcheide foorten onderfcheiden'; Want men vind et mèt Gellacht witte bloemen, met witte bloemen; éti itt’t Middefi Eén f útpere gtont, Pe met-blekebloemen, met rode bloemen, met blterrade viseren ‚en meer anderen. } ak | / ie Zy verëiffchen een gemene zandige aarde ; die met && Weirig oude koeje- Gront, mett deurmengt is, en ineen ope en luchtige plaäts; en voot de fttalen der - zon bloot legt. is ‚Zy worden door twee middelen aangeteëlt: vöorêerft dor hun Zaat, Aanteeling. twelk in April, of Maimaant; met de vollé taan, niet diëp in de voofge- dachte aarde gezaait moet wotden ; ef ten anidefeh doot hún jötige loten, die, gelijk van d'Angelieren gezegt is ; iftgefnieden êtt ingelegt Zijnde, wor- tel fchieten, en in de gezeide tijt en maanftond opgenomen, en verplant moeten wezen. pen he …_ Zy bloejen jarelijks, en geven záar, dát volkomeitlijk tijpis. _£ Tijk FLUWEELBL OEM 3 En vind verfcheide foorten van deze'bloErhen : te weet „ püfpere Geflacht: M fluweele bloem met wit zát rhet eerr-hanékartt, mée drie of viet r veränderlijke verwen ‚ namelijk, donkerroot ; bleektoet; geel ; én groenverwig , en dieshalven van enigen ook papegaaïktuit geróett; mèt een wittebloem , meteen gele fteel ‚en gele aít „ met een todebloëm, met een groene bloem, en- meer anderen. « sbs …— Zy veréiffchen alle een gemene zändige gront ;„mhet twéejarige paërderneft Gront, deurmengt, eh die in dope én ruime lucht; en voorde zonieftraléfr bloot legt, eni van matige vocht befproeitword. ech; oft | „Zy worden, in Maert „of April, metde waflende maai niet diepin daar: Aanteeling. de, op de voorgedachte:wijze toegeraakt, gezaaît:: » ARD Zy duren niet meer dan een zomer, en moeten dieshalven alle jaren van rijt, nieus gezaait worden. Zy vertonen zich in Auguftus „ en hún zaat word in de Herfft rijp. wd „De driëverwige Fluweelbloem'is de rederfte vanalle dezén , ent toet diës- halven tegen! eet muur; òp een warnte plaats „ ini d'aatdé „ daat yeélvár{iche warme perdemeft onder legt , gezaait , of anders in één pot, die men telkens ip warme paerdemelt, rot aan dé bovénfte tánt, met zetten, én tegen veel regewater befchut worde. oF 5 en Tunisbloem , of Afrikaanifche bloem. Ie gewas kan beguamelijk in’ twee foóftén., üì gróöt en kléin', gedeelt, Geflacht. De yder foort weêr in verfcheide anderer} nadt de vérfelteidenheit si vân hun bloemen „gedeelt worden. De gröte Afrikaanifchë bloem in dubbeldebloemen „ metigoutgeeld vefwe' „ dûbbelde gele bloemet, dubbel: de welriekerrde bloemen „dubbelde bloemert mieë Auttpijpér , enkelde bot: mem, en enkelde bloemen: mier fluiepijgpdns de kleiie Afrikaanfche blóëm eigentlijk, Tunisbloem genoemt, in” grote dubbelde'geelrode'’, Kleine dub= belde geelrode, en in enkelde. Lo Gedaante. Gront. Aanteeling. mijt. Havening, 06 KONINKLYKE Zo wel de grote, als. de kleige Tunisbloemen hebbén geftreepte’ ef gëe takte telen, met langwerpige bladen, die aan de kanten gekerft zijn „ett elijk het Rijnvaren, veel aan een middelrib waflen. De bloemen, die op de toppen der telen uit een langächtig kopje té voorfchijn komen, zijn ver- fcheiden van verwe. Het zaatis zwartächtig, lang en {mal , en de wortel vez zelächtig. De groten wallen torde hoogte van viet, of vijf voeten: maar de kleinen zelden boven anderhalve voet. me ur ey Zy verêiflchen een gemene zandige gront ; die met tweejdrige paerde- ef koejemeft wel deurmengtis, en voor d'ope lucht, en warme: zonneftralen bloot legt, en van veel regen befproeit word. Ly moeten jarelijks in Maert, met de volle maan, niet diep; en tamelijk luchtig en wijt van malkander gezaait worden , op dat zy (taan zouden mo- gen blijven: anderfins moeten zy , omtrent twee duimbreet lang opgefcho- ten zijnde , verplant, en voort met een weinig water begoten worden. __ Dir gewas bloeit by ‚na de gehele zomer lang, en geeft tegen-de winter zaat, dat volkomentlijk rijp is, en-word door een weinig rijp van’t leven BEGOOLE gd bere | roan eh _De dubbelde bloefnen, op de middelfteel (taande, die van onderen tot » aandetopin dier voegen is gefnoeit „dat ’er niet meer , dan vier of vijf bloe- men, of knoppen, aan blijven, geven her befte zaar, fchoon daar uit ech- ter fomtijts noch enkelde bloemen uit waflen. Deze {noeit heeftin degrote Afrikaanfche bloem, recht overëinde ftaande, wel plaats, doch nietin de ‚kleine Afrikaanfche , of Tunisbloem „die niet zo recht op, maar enigfins Gront: Havening. langs d'aarde kruipt. Voorts, alle deze bloemen , maar voornamelijk de gro= te Afrikaanfche , moeten „als zy geheel open zijn, zorgvuldiglijk voor veel regen bewaart worden ‚ dewijl zy daar door lichtelijk verrotten , en met hut zaat verloren gaan. Het zal dieshalven niet ondienftig zijn, dat men enigen van hen, yderin’tbezonder, in potten zet, op dat men hen gevoeghelijker in't droge zou konnen brengen ‚en door deze middel van re veel vochtig. heit befchutten. Men kan hen ook, in hun volle bloem ftaande „ver planten: maar dan moet men hen eerft wel met water begieten , op dat d’aarde te be= ter aan de wortel zou blijven, en in dezer voegen verzetten, en weêr begie- ten, en enige dagen voor de zonneftralen befchutren. KARDINAALSBLOEM. Eze bloem, om zijn fchone hoge, rode verwe , die van de kleding der |) dimen verre overtreffende, dus genoemt, verëifcht een goede zandige gront; die met een weinig tweejarige klein gewreven paerde- meft, en mollem van verrotte bladen der bomen deurmengt is „en voot de warme lucht, en heldere zonneftralen open legt. BE Dit gewas, hoewel teder van aart, kan, in een warme zandige plaats ftaande, en in de winter buiten blijvende; fomtiijts de koude en ongemak- ken destijts verdragen; maar verrot echter lichtelijk, als’er veel water op valt. *t Is dieshalven dienftig dat men enigen van hen in potten hóud, en in’tbegin van October, terwijl zy droog zijn , binnen’s huis brengt, en in een luchtige plaats zet, daar men niet, dan by vorftig weet ‚ ftookt , zon- er hen met water te begieten, en hen niet voor in het left van Maert , of in't eerft van April, mer een zwoele lucht, en aangename tegen weêr in d'opelucheftelt, en tegen de koude nachten , fchrale winden ; en veel vocht voorzichtiglijk dekt. De fteel word; als hy boven begint te verdorren, en als HOVENIER 89 âls de bloemen vergaan zijn, omtrent een halve vinger lang boven de gfont afgefneden : ‘en if dezèr voegen krijgt hy by, de wortel nieuwd feheuten, die, van zelfs wortel gefchoten hebbende, en in Auguftus, September, of in April, doch beft in de Herflt, mer de waflende maán , zächtelijk afgenomen, en verplant, en door deze middel alleen aangegüieekt Worden. Men moet zich ook wel wachten vandefteel, in zijn volle kracht ftaande, af te (nijn den; dewijl de gehele plânt daar door in gevaar vän te {terven zou gerâken. Somcijts gebeurt het ook dat de fteelen , noch halfgroen , en metde waffen: de maan, in een potgefteken zijnde, en in een fchâduwächtige plaâts gezet; En met matige vocht befproeit, wortel fchietert. STARREKRUIT. lt gewas wórd in verfcheide foorten onderfcheiden. ‘Want daar is Geflachs, oprecht Starrekruit met gele bloemen; mer brede bladen en gele bloes men ; mer blaauwe bloemen; met brede blaauwe bloeien ; groot Startekruic met blâauwe bloemen; geel Srarrekruit-mert gladde bladen als van Vlaskruit; boomächtig Virginiaanfch Srarrekruir met witte bloemen 3 jarelijkfch Portugalfch Srarrektuit ; Ooftenrijkfch Srarrekruit met gele bloe- men ; gemeen Srarrekruit; Franích Starrekruic, en meer anderen. | Zy verëiflchen een gemene zandige aarde, met een weinig jarige paerde: Groar, meft deurmengt, en die in een luchtige plaats, en voor deftralen der zön open legt, en tamelijk van water befproeit word. Lets … Zy blijven lange jaren in’t leven, en geven alle zomers hun bloemen; Tijt. faâr in deze landen zeer zelden zaat;, dat volkomentlijk rijp is, uitgezon- dert het Poreugalfch Starrekruit , dat nietlanger , dan een zomer duurt, en de beide foorten van Konyfch Starrekruit, die ook niet langer, dan darde: half jaat in t leven blijven, en in de Hetfft volkotmentlijk rijp zaat geven. kN Zy worden alleenlijk door hun aangewafle wortelen, en jonge loten aati+ Aanterling: gequeekt, die mer in April, met de waflende maan; voorzichtiglijk van d'ouden afneemt , en in de vootgedachte aarde verplant. Her jarelijkfch Por- tugalfche Starrektuit ; of van een zomer, des winters ftervende , word door zijn zaat alleeh aangeteelt , ’t welk jarelijks, in April; met een waflende maan in een por, met de voorgedachte aarde gevult, niet diep gezaait moet worden. De beide footten van Konyfch Startekruit moeten, dewijl zy ee winter over duren ; en in detweede zoiner zaat geven; yder tweede jaar, in April, met de waflende naan, ván nieus gezaait wörden : {choon zy ook; door hun afgevalle zaát, van zelfs weêr te voorfchijn komen. « » : Daar is noch een ander foort van dit gewas, Water Srtárrekruit: gerioemt; Starrekr uit; “welk van zelfs áan d'oever ván flromende vloeden; die op-en aflopen, dd, wäft , en dieshalven dikwijls vän zoutwater bevochtigt, en met de gehele klompaarde , dan de wortel väft blijvende, opgenomen, en in de tuinen if varfche aatde, met zant, en een weinig tweejarige paerdemeft verplant words en daar wel groeit, en gaerne in een ope ruime plaats laat, die wel van de zon word befchenen, en vah veel watef befproeit. Dit kruit, dar enige ja- renlang kan leven, en felle vorft, en d'andere ongemakken van de winter titftaan , brengt geeftige langwerpige bloemen , en-by droge zomets volko- ine rijp zaat voort, ‘twelk, ín Maert, of April, mert de waflende maan, in _ potten, met goede aarde, en zöutächtig zeezantgevult; fúim een ftrabteet diëp gezaait, en dikwijls van boven met water begoren, te voorfchijn koorts en door deze middel alleen aangeteelt word. Ee ie © SC A Gellacht, Gront: Haveníng. Geflacht. 8 KONINKLYKE SCABIOSEBLOEM. E Scabiofebloem is in veelderhande footten onderfcheiden : want DE vind grote gemene Scabiofe; grote Spaanfche Scabiofe;s Bok« fcabiofe; Bergfcabiofe; Steenfcabiofe met {malle bladen; Portugal- fche Steenfcabiofe ; met ongekerfde bladen; en verfcheide foorten van In- diaanfche Scabiofe; met purpere bloemen; met bonte bloemen uit wit en purper te zamen gemengt 3 met rode bloemen ; met bonte bloemen , uit root en witte zamen gemengt; met bloemen, die kindertjes voortbrengen, of met bloem uit bloem, dat is van de welken een bloem, de voornaamfte zijnde, vier, en fomtijts zes, kleinder dan de middelbloem, rontöm ter zij- den voortbrengt, die yder weêr twee, of drie ‚noch kleinder zijnde, te voor- {chijn brengen ; *t welk eeh aangename vertoning aan ’t gezicht geeft, doch alle jaren evenèens gezien word. Daar is noch een Scabiofe met malle ruige bladen ‚ diein de weiden waft. Zy verëiflthen alle een goede, gemene zandige gront „matiglijk met twee= jarige paerdemeft deurmengt, en die voor de warme lucht, en heldere zon= neftralen open legt, en tamelijk wel van water befproeit word. De gemene grote Scabiofe, en de gene met {malle bladen, die van natuur in {lenige plaatfen waft, konnen de felle koude vande winter, en de gure re- gen tegenftaan , en geven deurgaans zaat , dat volkomentlijk-rijp is, *t welk in April, metde waflende maan, niet diep in de voorgedachte aarde gezaait moet zijn, en indezer voegen alleen aangeteelt kan worden. ‘ed D'Indiaanfche Scabiofe met haar vericheide foorten, de Scabiofe met {malle ruige bladen , die in de weiden waft, met ongefnede bladen „en ronde bloemen ; de Bokfcabiofe, en de Bergfcabiofe duren niet langer, dan twee zomers, en, teder van aart zijnde, konnen geen koude regen inde Herfft, noch felle vorft in de winter verdragen. Zy moeten dieshalven in April, of in Maimaant, metde waflende maan, in potten , met de voorgedachte aar degevult, gezaait, of geplant, enin’tbegin, of in’teinde van Oétober , naar gelegentheit des tijts, binnen ’s huis gebracht, en in een luchtige plaats ge- zer worden , daar in men niet vuurt, dan alleenlijk by vorftig weer, en ook niet lang, om dat zy deze warmte zo qualijk , als de vorft, konnen uitftaan. Men moer hen ondertuflchen met een weinig vocht onderhouden, en fom- vijts, als het facht weer is buiten zetten, en in ’t begin van April buiten la- ten; doch henechter, tegen de koude nachten, en fchrale winden dekken. In dezer voegen geven zy in de tweede zomer gemenelijk rijp-zaat, en ver gaan dan gantfchelijk. De Portugalfche Scabiofe, die in fteenächtige plaatfen waft, en de grote Spaanfche Scabiofe blijven niet langer, daneen zomer, in’tleven, en wor- deninde voorgedachtetijt in potten, nier meer als twee by malkander „ge- zaait, en-geven in de der geen tijp zaat, dan by warme jaren. MAERTSCHE VIOLETTEN. r En vind verfcheide foorten;tot vijf toe, van ditgewas, ’t welksten meeftendeel de- naam. van. de verfcheidenheit van. zijn verwen draagt. Want daar zijn enkelde-en-dubbelde blaauwe Vialerten, en> kelden met witte, en dubbelden met graauwe bloemen, en wilde Maersfche Violetten zonder reuk. Dit HOVENIER + 99 „Dit-gewas’ heeft rontächtige en breetichtige bladen „die rontomaan de gedaante kanten een,weinig gekerft, en bruingroen van verwe zijn. Tufüchen deze bladen waflen-dunne fteeltjes, die yder een bloem dragen, de welk uit vijf bladen beftaat „en achter met een tuitje uitpuilen, Na de bloemen volgen kleine zaathuisjes, daar klein ront en wit zaat in is. De wortel is vezelächtig. „Zy vereiflehen een gemene zandige, en liever een gemefte, dan cen on- Gron gemeftgrontjen die zo welvoor d'ope lucht, en warme zonneftralen bloot. als infchaduw legt, en daar beneffens van veel water befproeit word. Zy worden door twee verfeheide wijzen aangereelt: te weten door hun Aatteeling, zaat, ’t welk in Maert „met de waflende maan, niet diep in de voorgedachte aarde gezaait moet zijn ; „en door hun aangewafle jonge fpruiten, de welken, van zelfs wortel gekregen hebbende, ter voorgedachte tijt van d'ouden afge- nomen „ eninde-voorgedachte aarde verplant moeten, worden. 6 „Dit gewas;’ewelk enige jaren kan duren, en felle vorft, en andere onge- legentheden van tijt uitftaan, krijgt niet alleenlijk bloemen, maar geeft ja- rêlijks ook-zaat; ’twelknietalle tfeffens , maar’veen na tander, rijp word, en‚-van Junius beginnende „tot aan October duurt „„en.nietalleenlijk onder. debladen , maar ook-half „ja byna geheel in d’aarde verborgen word gevon- den. Men moet dit zaatnietafplukken voor dat het volkomentlijk rijp is 5 namentlijk, alsde knoppeng daar hetin legt, blaau, en het zaar zelf, darte voren bleekwitis; geelächtig word: want indien men langer wacht „zo barft de-knop opeten het zaar valt op d'aarde neêr. Men moet de zaatknoppen, afgeplukt zijnde , binnen’s huis, op een houte tafelbort luchtig en wijt uits gefpreid „enige wekenlang latenleggen, op dat zy té beter zouden drogen, en dan het zaat daar uit doen, en het zelfde in een, droge plaats bewaren, om, het van fchimniel tebefchutten, Debloemen komen in ‘tleft van Maert, of. in’ begin van April te voorfchijn. … …… … dns De blaauwe en graauwe dubbelde Maertíche Violen, fchoon zy nooit enig, zaat krijgen, worden echter door hun jonge aangewafle fpruiten, van zelfs wortel fchietende, aangeteelt en aangequeekt, die men ook, om het tweede. jaar, in Auguftus, of September, opneemt.en verplant; ’t welk zeer noot= zakelijk is „dewijl zy anders enkelt van bloem zouden worden, … -Drieverwige Violette, anders Peníeen. à Aar zijn tweefoorten van dit gewas: D'een, die gemeenis, kruip B langs d’aarde heen, en d’ander heeft ftijve rechtöpftaande ftelen. len, die fomrijts tot anderhalve voet hoog opfchieten, en daar aan bteetäch= tige fpitfche bladen wallen , die rontom gekerft zijn. De bloemen zijn klein= der, dan de gemene Maertfche Violetten , met de welke zy anderfins tame- lijk wel overéenkomen. Na de bloemen volgen langächtige peultjes, die van zelfs open gaan, als het zaat ,’t welk wit en klein is, rijp word. De wor« tel is vezelächtig , gelijk die van de Maertfche Violerten. _ Deftelen van de gemene drieverwige Violetten zijn teder, duh, kantig en geknoopt; uitde welke andere fteeltjes {pruiten , daar de bloem aanwaft, die in maakfel en grootheir de maert{che bloem gelijkt, maar drie onderfcheide verwen vertoont. De wortel is ook vezelächtig, - ; Groat; “Zy verëiflchen zo wel een goede, zandige, droge en ongemefte, alseen Gro5_ vochtige en gemeftegront, die zo wel in d'ope ruimelucht, als in fchaduw- achtige plaatfen legt, en van matige vocht befproeit word, | O 2 Zy Tijten has vening. f Geflacht, De rechtöpftaande drieverwige Violetten waflen op met harde fte= Gedaante. Aanteeling. en de gehele zomer deur met aangename bloeien pronken. : Tijt. too KONINKEYKE Zy worden jarelijks in Maeft, of in September) met dewalfendemaant, gêe zaait, en komen ook ter plaats, daar zy geftaan hebben, doorhetneêrgevalle” zaat overvloediglijk genoech te voorfchijn, niet alleenlijtintevoorjaarsmaárs ook in de zomer,en zelfs tegen de Herfft, die dan de gehele winter overftkán , Zy duren gemenelijk niec langer , dan eeft zomer; envergaatvs na-dat zy hun zaat gegeven hebben. De rechtöpftaande’ dtieverwige Violetten blijven „echter veel jaren int leven, en kotfúen harde worftjen d'àndete ongemakken: Gellacht. Gedaante. Gront, Tijt. Gellacht. Gedaaánte, van de winter verdragen, zonder enige {chadé tellijdén.” Maanvioletten , andérs Peninifigbloem: An deze bloemen worden twe foottengevonden te weten meteen: W_ langdurige wortel, en met een wortel; | die niet langer dan eentjaat duurt. ‚Maf ii, | _ De Maanvioletten , of het Penníngskruit met eeneenjarige wortel heeft: brede bladen, die voor eenigfins {pits toelopën “en roncöm aan dé kaniteti’ gekerft zijn. Tuflchen deze bladen fpruit eef: fónde getaktefteel , met eni-: gen van de zelfde bladen, doch die éen weinigkleinder zijn’, bewaffen. De bloemen zijn paerfch , of bleekpurperig, en enigfins blaau: en daar na volger platächtige ronde peultjes , die van dtië velletjëste'zamen gevoegt zijn, de welken vier of vijf platte zaden, bynagelijk een-hälve maan, in zich befluiten. De wortel is knobbelig, per Annes | % EPT ets zonneftrafen bloot legt, en van veel water befproeit word. | D'eenjarige Penningsbloem , of Maanviolet bloeit in de tweede zomer „en geeft dan zaat , 't welk volkomentlijk rijp is, en vergaat dan ; en moet dies- halven jarelijks, of om het tweede jaar, in A pril, met de waflende maán, van ‚nieus; doch niet diep , in d’aarde gezaait worden. Maanvioletten of Penningsbloemen met langdurende wöttélen ; die enige jaren in’t leven blijven, worden nier alleenlijk door hun zaat,in Maert of April met de waflende maan gezaait, maar ook door hun aangewaflê fpruiten, die men met de zelfde maan{tond van d'ouderi afneemt en verplánt, aangereelt, en fpruiten ook van zelfs door hun neêrgevallé zaat: Zy geven in het twee- de jaar bun eerfte bloemen , en bloejen daar na alle zomers, in de welken zy nie taltijt zaat geven , dat volkomentlijk rijpis. „Bteenvioletten „ of Muurbloem, It gewas kan bequamelijk in drie foorten otiderfcheiden worden: want men vind enkelde en dubbelde gele Steenviolieren, en-ook met een goutlakenfe bloem. , zi Dit gewas heeft houtächtige getakte ftelen, die'mee langwerpige {malle groene bladen bewaflen zijn. Debloemen, uit vier bladen beftaande, zijn aangenaam van reuk, en worden van dunne langwerpige peultjes, daar plae zZaatinis, gevolgt. De wortel is hard en vezelächtig. Zy | Zy verëiffchen uit hún natuur een zandige goede gront; die met een wei, gedaante. nig tweejarige paerdemeft, en een weinig rodefteen en kalk van oude muren … _kleingeklopezijnde, deurmengt is, enin een plaats legt; de welke deurgaans; van de zon befchenen, en van matige vocht bef proeitword:, By Dedubbelde Steenviolieren, fchoon-zy nooit zaat voortbrengen, konnen Aantedling, echter door twee middelenaangequeektworden + te weten door;hun-takjes; die, geen knoppen, noch bloemen-hebbende’, ia Maimaant, met de voll maan „afgefneden „en terftont een halve vinger lang, of, naar.dat deze takjes) lang zijn, dieper, tot aan de bovenftetop, in potten, die mer de-voorgedachte __aardegevult zijn, gefteken-worden, Menzer deze potren in een plaats, daar zy» ruim zes weken lang, niet van de ftralen der zon befchenen, en dikwijls: met regewater begoten worden. In dezer voegen zullen zy tegen de winter, of in’t volgende voorjaaraangroejen: — ols) ub af __D’andereamiddelis.doot hun zijdtakken, die hoe nader aan de wortel, hoe bequamerdaáttoe, de welken men in-April, met derwaflende maan , na dat men. allede bloemknoppen. afgebroken heeft „sten chalven infnijd, en met aardeaanhoogt; en daar indegt. In dezer voegen zullen zy lichtelijk wortel; vatten. ll vat He meed LENS a Jeen (tka agt zl Zy vertoönen hunbloemen in Aprilen Mairmaánt. … De dubbelde bloes Tijs men geven döoit zaat ‚ maar alleenlijk d'enkelden.; en echter niet voor het re vof darde jaar na-hun uitwafling:, -endaar na jarelijks, zolang zy leven: kaa), Aare ni ikt DIG ai / „-Dedubbelde bloemen:konnen, jong-zijnde,de koude zwarelijk verdragen, Havsnitig, en moeten dieshálven „in April metde waflende maanin potten geplant, tijs diglijk-binnen?s huis-gebracht „ en ineenduchtige' plaats „daat ’tniet alte warm is, gezet; en de gehele winter deur met een weinig water befproeit „en ter bequame tijt weêr buiten in de lucht geftelt worden. Maar d'enkelde bloemen , die hard van aart zijn, konnen over vloet van water, ftrehge koude ; en alle ongemakken van de winter verdragen. , EE oben1sg ‚Daar is echter een middel om dubbelde bloemen door zaát aan te telen 4 dewelkdezeis. Zaai, in April , met de volle maan, het zaat vandeze en- kelde bloemên. Ontbloot de jongen, uit dit zdat voortgekomen , van alle hun fpruiten ; die ter zijden ùit gefchoten zijn,en behou alleenlijk de middel= _fte hartloot, daar vit de bloem verwacht word; „die men ook van zijn zijd= takjes, zo’er enigen uit fpruiten „moet beroven, en derechtöpgaande fchors alleen mert zijn bloemen , behouden. Het zaat van deze bloemen , met de volle maan gewonnen ‚ moet in April, met de volle maan , weêr gezaait wor- den ; en door deze middel zal men goede dubbelde bloemen daar uit verz krijgen. À a pl alsan STOKVIOLIERE N. ; En kan dic gewas gevoeghelijk in twee foorten onderfcheiden,dewijl Geflackt, Mee het zelfde met dubbelde en enkelde bloemen vind, die yder weêr, naar de verfcheidenheit van hun verwen, verdeelt konnen worden : want onder de dubbeldenheeft men, die root, wit, purper „root. “— en witbont, er griijs van verwe zijn, en de zelfde verandering van verwen word ook in d'enkelde bloemen gevonden. „ __ Het heeft een rechte tonde {teel , omtrent twee voeten hoog „ daar ver Gedaante) fcheide zijd-takken aanwaffen , die mer lange {malle en wolächtige bladen, wan geftalte de wilge bladen gelijk, bezet zij ä De bloemen, die Apen 3 E r yar Î ton KONINKLWKE > yän reuk zijn , beftaan uit vier blaadjes, die langsde takken , op kleine dun- nefteeltjes, opwaarts voortkomen. Hier op volgen langächtige malle peult=. jes, daar in breet , effe en rontächtig zaat gevonden.word. De wortel heeft veel grove en fterke vezelen, die in d'aarde geveft zijn. ke Gront, “ “ Zy verëiffchen van natuur een gemene zandige gront, die uit twee delen gemene bruine aarde , twee: delen grof zant, een deel oude: paerdemeft , die» klein gemaaktis, en uit een deel mollem der verrotte bladen van bomen be=: ftaat, en die, wel deur malkander gemengt, in een-ope en luchtige plaats: en voor de warme zonneftralen bloot Jegt. shan 100,18 Tijt. De genen , die van zaat voortgekomen zijt; bloejehin het tweede jaar by- na de gehele zomer lang ‚en geven in de Herfft rijp zaat; en deven echter zel den langer, dan vier jaren. „al in Dt Jam Aanteeling. Hoewel de dubbelde bloemen nooitenig zaat geven; zo konnen zy echie ter op deze volgende wijze aangereelt worden: Neem-het zaar van. dat ge- was, ’tweélkeertijts dubbelde bloemen heeft gegeven, C'uwelk getuigt dat! het van een goede aart is) zaaier in Maerr, of April,omtrentde volle maans: ine en magere gemene zandigeaarde:, en bégiet hets. opgekonten zijnde, en: als het nodig is, met regewater, daar een weinig tobak, of een hantvol alflem: “i- ingekooktis, en ftrooi ‘er voort geftote fobak op ‚om niet van ’trongedierte befchadigtte worden. ‘Verplant het daar na, als‘teen vingerlid. en gewaf= fen is, met de volle maan „ruim een halve voet van malkander „of anders: twee fpruiten in een pot, om het niet alleenlijk in de winter beter overste! behouden, maar ook bequamelijker zaatdaar af tebekomen; {ny met een mes alle zijdfpruiten af ; enbelvou nietanders ‚ dan de middelfte-hartfpruits daar in ’t volgende jaar bloemen aanwaflen, die-men meê vanalle hun bla- den,-behalven"de bovenfte twee of drie; moet ontbloten, op dar alle het voedfel van-de gehele wortel zich inhet zaat zou vervoegen; dat, door de-: ze middel dikker geworden; en rijp geroech zijnde, mer de volle maanaf-/ gefheden, en een tijt lang in zijn peul gelaten, en in't volgende voorjaar, ter gezeide tijt ‚weêr niet diep in d'aarde gezaait moetworden: daar uit dan, zonder twijffel, veel voortreffelijke bloemen zullen voortkomen. D Havening. _ Ditgewas, dat zwarelijk veel koude regen in de Herfft, (daardoor her dikwijls ‘aan zijn ftam neffenis de-gront aan ’trotten geraakt) ven vorft in de winter kan verdragen , moet, in potten „of houte bakken geplant zijnde, met droog-weer , in October binnen ’s-huis gebracht, en in een luchtige plaats, zonderenige tocht, of zyging, en daar men geen vuur ftookt „ge- zet, en met weinig water onderhouden, en in Maert, mert een-betrokke tucht, weêr buiten geftelt worden. Voorts, dewijl dit gewas lichtelijk even boven d’aarde, of aan de wortel inkankert, zo moet men, om deze, voort= gang teftuiten , rabakpoejer daar in wrijven: en indien men bevind datdeze plant, gelijk ook verfcheide anderen „flap en flaau word „zo zal men de zelf= de met vocht, half uit zoete melk , en half uit regewater beftaande, en in een potte zamen gemengt , befproejen ; want dit verquikt grorelijks niet alleen- lijk dit, maar ook alle andere gewaffen. _ | gandere ___ Men vind’ noch verfcheide andere foorten van Stokvioliefen ; die alle en- Violen. _ Kelt van bloem zijn; en niet langer dan een zomer duren: namentlijk to- de Stokviolen van eenjaar ; Portugalfche Zeeftokviolen met purpere bloe- „ men; Zeeftokviolen uit Kandiën ; en bergftokviolen met gele bloemen, die echter op de voorgedachte wijze gehandelt en gehavent, dikwijls met dubbelde bloemen te voorfchijn zijn gekomen. Zy geven, in de voorge- dachte tijt en aarde gezaait, tegen de winter rijp zaat, en vergaan dan, en moeten HOVENIER. 103 moeten dieshalyen in ’e voorjaar van nieus gezaait worden. _ - De Stokviolen uit Kandien , met zaadpeulen, die wel pijlen gelijken ‚zijh teder vanaart, en moeten dieshalven „ in potten gezet, des winters ia huis gebracht, en op de voorverhaalde wijze bewaart worden , vermits zy ‚ bui- ten blijvende, de vorft en andere ongemakken niet konnen verdragen. Zy geven in her tweede jaar tijp zaat, en vergaan van zelfs. | … De Zeeviolen met gele en witte bloemen waflën.niet opwaarts, gelijk de Stokviolen ‚maar gelijk andere planten, in een gemene zandigegront, dië met een weinig oude paerdemeft deurgemengt is. Zy zijn hard van aart, en konnen, buiten ftaande, de felle koude, en d'andere ongemakken van de winter uitftaan, zonder enige fchadete lijden. Zy geven inde tweede zo- mer zaat, dat volkomentlijk rijp is, en blijven enige jaren in’t leven. Damaftbloem , of Juffrou Viole, anders Wanterviole. « En kàn dit gewas bequamelijk in drie foorten verdeelen; te weten, M in grote en kleine dubbelde, en in enkelde bloemen; en yder foor- te weêr naar de verwe van haar bloemen onderfcheiden. Want on= der de grote dubbelden vind men met witte bloemen ; met witte bloemen daat bleekrode ftrepén deurlopen ; en met witte bloemen die met rode plek- ken verciert zijn; onder de kleine dubbelden heeft men met witte, met pur- pere, en met bonte bloemen , die uit wit en purper beftaan : en d'enkelden zijn of wit, of purpet vanverwe. Dit gewasfchiet hoog op. De ftelen zijn met lange en breetächtige bla- den, die bruingroen , ef aan de kanten gekerft zijn, bewaflen. De bloemen groejen aan de toppen der zijdfteeltjes. Na de bloemen volgen langwerpige ronde peultjes, daar in klein, langwerpig, en brùin zaat befloten As De wortel is vezelächtig. Zy verëiflchen niet alleenlijk een goede zandige gront, die mét tweejari- pe paerdémeft deurgemengt is, maar ook een klaiächtige aarde, die met zant ebroken is. De dubbelde bloemen, die nooit enig rijp zaat geven, konnen op deze wijze aangeteelt worden : Men fnijd alle de (telen van deze gewaflen een hal. ve vinger lang boven d’aarde af, dach niet voor dat hun bloemen byna ver- gaan zijn, en met d'afgaande maan: want indien men dit vroeger deë, zo zou zulks ten hoogften aan ’t gewas fchadelijk zijn; om dat, als men de fte- lenaffneed, terwijl zy noch in hun volle kracht ftonden , het naturelijk fap, dat naar boven klimt, en daar door zy, met de bloemen „gevoed worden; ylings zou uitvloejen ; en hier door zou het geheel gewas krachteloos, en dikwijls van 'tleverberooft worden: Doch dit gebeurt niet zo lichtelijk „als de bloemen omtrent vergaan zijn; dewijl dan het fap vermindert, en weêr langs de fteel naar de wortel afzakt, die, meer voedfel verkrijgende, van nieus veel jonge fpruiten voortbrengt „de welken al waflende wortelen ma- ken, endie men in September, met de waflende maan, of met een mes, of met de hant van d’ouden afneemt, en in varfiche aarde, op de voorgedachte wijze toegemaakt , verplaat. Maar indien de jonge {pruiten niet wortels ge= noech hadden gefchoten, en d'oude plant zelf in gevaar zou wezen, ze moet menhem in ’t geheel opneemen, en in zo veel. delen fnijden, als hy lijden kan, doch in dier voegen, dat aan yder. deel iets van d'oude wortel blijft. Gellacht Gedaante, Gront. Aanteeling, Tij Ee Haveninge _jaook fomtijts gant{chelijk opgeëten. Dé hu Geflacht; Gedaante. Groff, Toú KONINKLYKE blijft. Op deze wijze zullen zy nieuwe wortelen fehieten , voor de winter aangroejeri, en vervolgens veel groter en aangenamer bloemen , en ook met minder gevaar ; voortbrengen, dan de genen, die in Maert opgenomenen verplant zijn. Î | Wijders, men kan'ook deze afgefnede takken in flukken, ruim een vinger lang ‚fnijden , ende zelfden terftont ineen donkere plaats, omtrent een hal ve vinger lang , in d'aarde fteken , en by droogte dikwijls met water begieten. In dezer voegen zullen zy fpoediglijk wortel fchieten , en voortgroejen. De witte en purpere enkelde Damaftbloem , jarelijks rijp zaat gevende; kan daar door in Maert, met de waflende maan, gezaait worden, en dus té voorfchijn komen. Hy fpruit ook genoechfamelijk door zijn neêrgevalle zaat voort. mnd Zy bloejen in her tweede jaar , in de maanden van May, Junius, en Julius, engeven dan aangename welriekende bloemen, doch geen rijp zaat , behal= vend'enkelden, die dieshalven gezaait, en van hun zaät aangeteelt konnen worden. Zy duren zelden langer, dan vier jaren. Alle deze gewaflen worden nier alleenlijk in de Herfft, maar ook in’ voorjaar, van kleine groene warmitjes , die hen toejen, zeer befchadigt, pmiddel hier tegen is, alle de bladen, ftelen en {pruiten naaúkeuriglijk te deurzoeken, en de groene wor- ien, of rupfen, die men vind , daar af té neemen , en te doden , en dan de- ze planten mét regewater , daar oprechte Virgie bladen vierêntwintig uren lárig in geweekt hebben, by helder en droog weer, drië malen in een dag, ’suchtens, ’s ïiddags ‚en savonts, te begieten, en dit telkens om de darde of vierde dag, tot vijf of zes verfcheide malen. Dit gewörtmte zal hiet af fterven, en niet lichtëlijk weêr daar in groejen, dewijl het dit fäp niét kan verdtagen, 'twelk ook de planten zelven weêr verfrifcht, en döet groejen, fchoon zy tót aaù dé wortel áfgebeten waren. A Hetftof, òf de poëjef van de zelfde tobak heeft oók de zelfde kracht en uitwerking, als men , de planten eerft op de voorgedachte wijze van dit on- gedierte gezuiverthebbende, hèt zelfde, by droog weer, eerft twee malen, en daar na eens in de week „óp de bladen fttooit. Hierdoor fterft niet alleen- lijk het voorgedacht ongedierte, maar ook alle {lakken en wormen, die aäti dit gewas fchadelijk zijn. e- pa Indien iemant uit het zaát van deze enkelde bloemen dubbelde wil aan- teelen, die handel daar meê op de zelfde wijze, als van de Stokviolen ge- zegtis, en gy zult bevinden dar zy in't darde, of vierde jaar fchone en cier- lijke dubbelde bloemen zullen geven , die echter geen rijp zaat voortbrengen. MARIETTE N. It gewás word bequamelijk in dfie bezondere foorten onderfchei- den: in gemene Mariëtten, met witte, purpere en bleke bloemen; kruipende Mariëtten, en Amerikaánfche Mariëtten. De gemene Mariërten hebben lange, brede en ruigächtige donkergroene bladen, tuffchen de welken een ronde en haitige fteel waft, diegetakris. Aar * opperfte der ftelen waffen langwerpige, ronde, en holle bloemen , die van verwe verfcheiden , en in’t midden met twee draatjés vergiert, én aan’tein- de met vijf karrelen gefneden zijn. Nade bloemen volgen vijfhoekige zaat- bolletjes. Het zaat is klein, bruin en driekantig. De wortel is wit en lang. _ De gemene en kruipende Mariëtten verëiffchen een gemene zandige gront; die HOVENIER. Io% die wel gemeft is, in een warme plaats legt, en van tamelijk veel- water be- fproeit word. D'Amerikaanfche Mariëcren begeren een goede zandige gront, met een weinig ‘eenjarige hoenderdrek, tweejarige paerdemeft „en van ze veel veenäarde-deurmengt, en die in een warme plaats legt, en voor alle oo- fte- en noorde winden befchucis, en niet van te veel warer befproeit word. De gemene Mariëtten worden jarelijks;of alle twee jaren, inMaert,of A pril, met de waflende maan, gezaait. De kruipende Mariëtten, in deze geweften geen zaat , dat volkomentlijk rijp is, te voorfchijn brengende, worden door bun jonge {cheuren, die geduriglijk voortlopen, en in Maert, met de wafs fende maan , opgenomen en verplant moeten worden, in overvloet aange- teelt. D'Amerikaanfche Mariërten konnen in deze koude landen alleenlijk door hun aangewafle jonge wortelen „die men in April, mer de waflende maan , voorzichtiglijk van d'ouden afneemt, eninandere potten plant, aan= geteelt worden’, ” welk echter langfamelijk voortgaat, De gemene flach van Mariëcten geeft zijn bloemen-niet voor het tweede jaar na dat zy gezaait zijn. Zy bloejen de meefte zomer deur, en geven in de Herf(t zaar, dat volkomentlijk rijp is. Zy duren ten hoogften niet langer, dan drie jaren. De kruipende Mariëtten konnen veel jaren duren, en geven in deze geweften nooit rijp zaat, hoewel zy alle ongemakken van de winter konnen verdragen. D’Amerikaanfche Mariëcten , een voortreffelijk gewas, geven alle zomers een gierlijke rode bloem, die ‘uit een gele kelk te voor- fchijn.koomt, maar tot noch toe geen zaat , dat volkomentlijk rijp is. D'Amerikaanfche Mariëtten , hoewel tamelijk hard van aart , konten ech- ter geenfins veel koude regen in de Herfft, felle winden , of harde vorft ver- ‚dragen, en moeten dieshalven , in April, metde waflende maan „in een pot gezet zijnde „in Oétober „naar gelegentheit van tijt „binnen ’s huis gebracht, in een luchtige plaats geftelt , daar men alleenlijk by vorftig weer vuurt, en de gehele winter deur met een weinig laaugemaakt regewater , van onderen in een pan gedaan, gevoed en onderhouden, en niet vroeger , dan in April, met een zwoele lucht, en aangename regen, weêr buiten gezet, en voor veel regen, gure nachten, en fchrale winden uit het ooften „ of noorden wajende, gedekt worden. | En vind verfcheide foorten van deze bloemen „te weten grote blaau- we Melkklokjes, gernene kleine Melkklokjes, kleine fpitsöpfchie- A rende Klokjes met blaauwe, en ook mert witte bloemen, kleine Melk- klokjes met lange bladen, die van de Perfik gelijk, met wittesen blaauwe bloemeû, wicte en blaauwe Klokjes met netelbladen , en meet anderen. Aanteeling; Tijts Haveniùë, Geflacht, Zy verëiflchen alle een gemene zândigegront, díe ten deel met oude paer- Groat. de- en ten deel met koemelt deurgemengtis, ein een ruime en ope plaats legt , ef van matige vocht befproeit word. oe de Dé grote Melkklokjes, met hun takjes fpits ópfchierende, düren in deze landen zelden langer, dan drie jaren, en geven ook, als zy opgekomien zijn; een bloemen, dan in het tweede, en noch meeft inhet darde jaar , en niet anders , dan by warme zomers , rijp zaat. En dewijl zy in dezeländen, ge- lijk’gezegt is’, niet lang konnen leven, zo moet men hen in April, met de waflende maan, in een pot, vol van zandige aarde, van nieus zajen , en in een warme plaats zetten „en fomtijts met water begieten. Zy worden ook, doch zeer zelden, door jonge aangewaffe fpruiten aangereelt; die men de ,Ì P gehele Havening; 106 KONINKLYKE gehele zomer deut, metde waflende maan, als zy. wortelen gefchoten. hes ben, van d'ouden mag afneemen ‚en verplanten: AG bram naat … De kleine fpitsopfchietende witte en blaauwe Klokjes blijven langer in't leven fchoon. zy in deze geweften nooit enig, rijp zaat geven: Hun aantee= ling gefchied door hun jonge fcheuten , by de wortel uitgefehoten ; die mer ‘in April, met de waflende maan ‚van d'ouden afneemt, en in een andere aarde plant. 1; OENE ris De kleine gemene Melkklokjes, dekleine witte en blaauwe Melkklokjks met Perfikbladen, en de witte en blaauwe Klokjes met netelbladen konnen. lange jaren in’t levenblijven. Zy geven jarelijks niet alleenlijk aangename bloemen, maar ook in't gemeen alle zomers rijp zaat ,’t welk men met droog weer moet inbrengen, en in September, of in April, merde waflende. maan , niet diep ineen pot, met de voorgedachteaarde gevult; zajen. Zy worden door deze middel zo wel aangereelt, als.door hun jonge worte= len, die men metde waflende maan in A pril van d'ouden. afneemt, en el- ders plant rn | Tijt. Zy geven hun bloemen in Junius, Julius en Auguftus. VINGERMHMOEDE N. Geflacht. D Eze bloemen konnen gevoeghelijk in drie verfcheide foorten onder- {cheiden worden: te weten, in grote , kleine, en Virginiaanfche Vin- gerhoeden. De groten kanmen weêr in verfcheidefoorten, volgens de verfcheidenheit van hun verwen, onderfcheiden: namentlijk in witte en purpere bloemen, van de welken fommigen geftipt zijn. Men vind vande- zen noch een darde foort, met een ruige gelebloem. Van de kleine Vinger- hoeden heeft men ook tweefoorten, dat is mer gele , en met lijfrerwige bloe- men. De Vingerhoed uit Virginien heeft fmalle bladen, met een purpere ge- airde bloem. — | Gront. Zy verëiflchen een gemene zandige en welgemefte gront , en niet minder een luchtige en ope, alseen fchaduwächtige en donkere plaats. Tijt. Zy geven hun Boemen ‚ die aangenaam aan ’t gezicht zijn, in Junius, Ju- lius, en Auguftus , doch niet voor de tweede zomer , en geven zaat dat vol- komentlijk rijp is, en vergaan met het tweede, of ten langften met het dar- de jaar, fchoon zy alle ongemakken van de winter, en veel water konnen uitftaan. | ‚Ki Aanteeling, Zy moetenof in September, of in Maert, met de waffende maan gezaait « worden , en komen dikwijls ook uie hun neêrgevalle zaat te voorfchijn De Virginiaanfche Vingerhoed met {malle bladen , en purpere bloemen, die geairt zijn, kan veel jaren in ’tleven blijven. Hy word op twee wijzen aangeteelt 5, vooréerft door zijn zdat, 'twelk in April, met de waflende maan, in een pot , met de gedachte aarde gevult, niet meer dan een ftrobreet diep, wijt van malkander gezaait moet worden ; en ten anderen door zijn jongèaangewafle wortelen , die men ter zelfde tijt van d'ouden afneemt, en verplant, 47 _,GOUTSBLOE MEN. Geflacht: Eze bloemen konnen in drie foorten onderfcheiden worden: want men vind dubbelden, enkelden, en metkindertjes ‚ of bloem uit "% bloem. De dubbelden konnen weêr in verfcheide flach verdeelt wor- den: want men heeft’er, die bleek ; die hoog root, en die bontgeel zijn. Het HOVENIER 107 Het kruit, daar deze bloemen aanwaflen , brengt veel ftelen, en langwer- pige, breetächtige bleekgroene bladen;voort, die zacht van aanraking zijn. De bloemen fpruiten tot de toppen der (telen uit ‚ en beftaan ui veel blaadjes by malkander, die, met d'ondergang der zon zich te zamen fluiten, en weêr openen als de zon weêr te voorfchijn koomr, Na de bloemen volgen grote platächtige ronde knoppen,die uit veel kromme zaden, gelijk de klaau- wen van een vogel, by malkander beftaan: De wortelis vezelächtig: Zy vereiffchen een gemene zandige gront, die wel gemeft is, voor de hel- dere zonnefchijn open legt, en van veel water befproeit word. Zy worden in Maert, metde volle maan, in de voorgedachte aarde ge- zaait, en ook wel met de bosje groen van malkander te fcheuren voortge- plant. AN Zy bloejen van April, of Maimaant ‘af de gehele zomer deur tot aan de Gedaante, Gront. Aanteeling, ‘Tijt. winter, zo wel in d'eerfte zomer na dat zy gezaait zijn, als in detweede, en geven volkome rijp zaat. ; Indien men, uitfteekende dubbelde Goutsbloemen wil bekomen, zo moet men van de dubbelde bloemen alle zijdfpruiten affnijden, en met de volle maan het zaat van de dubbelde hartbloem nemen , en her zelfde in de Maert, metde gezeide maan, zajen, en dejongen, die hieraf voortkomen, tot aan de bovenfte toppen op fnoejen. In dezer voegen verdubbelen zy zich niet alleenlijk , maar brengen in het tweede jaar ook dikwijls zodanige bloemen voort, daar verfcheideanderen uitfchieten , die kindertjes genoemt worden; Havening. 'twelk een aangename aanfchouwing aan’t gezicht vertoont. Men vind’er ook, die uit eige aart zodanige bloemen met jongen:voortbrengen. Watergoutsbloem , of Dotterbloem. M En vind twee foorten van dit gewas , te weten met dubbelde, en met enkelde bloemen. De bladen van dit kruit , die een fchoon groen aan d'ogen verto- nen, zijn breet, rontächtig, en rontöm een weinig gekerft. Tuf{lchen de bladen {pruiten ronde ftelen, in verfcheide zijdfcheuten gedeelt, daar op goutgeele bloemen waflen, op de welken drie of vier peultjes, gelijk aan Geflacht, Gedaante: d'Akeleijen , volgen , daar in klein geel zaat beflotenis. De wortel is vezel achtig. | Zy verëiflchen, uit hun eige aart , een luchtige zandige gront, die zo wel ongemeft, alsgemeft is, die van veel warer befproeitword, en eerder in een fchaduwächtige plaats, als in d'ope lucht legt. 04 Zy worden niet alleenlijk door hun zaar aangeteelt, 't welk in September, met de waflende maán, omtrent een vinger diep, in een donkere en vochti- ge plaats; in de voorgedachte aarde gezaait moet zijn: maar ook bequame- lijk door hun aangewafle wortelen, die nen in Maert , of April, met de waf- fende maan , van d'ouden afneemt, en verplant, en de gehele zomer deur dikwijls met water befproeit. kt pr de Dit gewas is.byna her geheel jaar deurgroen, en geeft zijn bloemen in de lenten , of wat fpader. Ad P 2 y DUI Grónt. Aanteceling. Tije Geflacht; Gront, Aanteeling. Tik Geflacht, Gront, Aantecling. Tijt z038 KONINKLYKE DUIZENTSCHOON. Aar zijn verfcheide foorten van deze bloemen, welker verfcheiden= D heit ten meeftendeel in de verändering der verwen beftaat : want men vind’er, die wit, die root fluweel, die donkerroot, en bont zijn; gelijk ook die dubbelt , en van verwe of wit ‚ of root zijn; en een foort, die bloem uit bloem voortbrengen : en daar beneffens wilde Duizentfchoon, ook wel Koekoeksbloemen genoemt, die root, en dubbelt of enkelt zijn, en en- kelde witte. De verfcheidenheit beftaat ook hier in, dat fommigen veel , en anderen weinig bloemen by malkanderen hebben. Zy veréiffchen een gemene zavelige gront, die met enige oude paerdemeft deurmengtis, en voor d'ope lucht, en heldere zonnefchijn bloot legt. Alle deze foorten van bloemen, (uitgezondert de tamme en wilde Dui- zentfchoon met dubbelde rode bloemen , die door hun ingefnede en ingelei- de zijdtakken aangequeekt worden, en nooit enig zaat geven; gelijk ook de Duizentfchoon, met witte dubbelde bloemen) worden door hun zaat aangeteelt, ’t welk in April, met de waflende maan, naauwelijks een ftro- breet diep in potten , met bequame aarde gevult, gezaait ‚en „een half duim hoog gewaflen zijnde, omtrent een voet van malkander gezet, en aan yder plant een bezonder plaats gegeven moet worden. Ly, gezaait zijnde, bloejen niet voor in het tweede jaar,en geven inde Herf{t zaar, dat volkomentlijk rijp is, behalven de voorgedachte foorten, en leven zelden langer , dan twee jaren. Paffiebloem, anders Bloem des lijdens. ) He: zijn verfcheide foorten van dit gewas, te weten met gele bloe- men , en klimbladen , met vijf bladen by malkanderen; blaauwe bloe men ‚daar bloemen en {tippen op zijn, met drie bladen, en van groot- heit en verwe gelijk een roos, met groene bloemen , met groene paersäch- tige bonte bloemen, en nochanderen, die de geftalte van klokjes vertonen. Zy verëiffchen een zandige gront, zonder brakheit, daar oude paerde- meft, hoenderdrek , en mollem van verdorve bomen, of van verrotte bla- den deurgemengt is, en die voor d'ope lucht bloot legt. Zy worden in deze landen alleenlijk door hun wortelen aangeteelt, die men in yder voorjaar, of liever yder tweede voorjaar moet opneemen, van hun verrotting zuiveren, en in April, metde waflende maan „in potten, met de voorgedachte aarde gevult, fchuins nedergaande, verplanten, en boven op d’aarde zantftrojen , daar door zy te zuiverder blijven. Zy wallen des zomers gemenelijk twee of drie voeten hoog, en verliezen des winters hun loof. Zy geven in Auguftus, enin September wonderlijke bloemen „ die wel aangenaam om aan te zien zijn, maar echter niet langer dan een dag en nacht duren, en deurgaans recht op de middag open gaan. Deze bloemen vallen zelden af, maar fluiten zich weêr toe, en verdorren langfamelijk ; en hier uit fpruiten, by warme zomers ‚kleine vruchten, zo groot als een okkernoot, doch zonder zaat. De gele Paffiebloem met veel bladen, die de dikfte en meefte wortel heeft , waft dikwijls vijf, of zes voe- ten hoog, en vertoont in deze geweften (doch nietaltijt)) bladen, die mer vermakelijk geel, als gout, aan de kanten vergiert zijn, maar geeft nooit enige vrucht. Zy HOVENIER. 109 Zy,hoewel langleevende van aart, zijn echter teder, en konnen niet veel navening. koude regen in de Herfft ‚ noch de vorft in de winter verdragen, en moeten dieshalven, met hun potten, terwijl zy bovendroog zijn, in het left van September, of in’t begin van October, binnen’s huis, en in een luchtige plaats gezet worden, daar men niet, dan als het vrieft, de kaghel moer {to ken. Men moet hen ook niet, dan in April, meteen aangename lucht, en zwoele regen, weêr buiten brengen. Zy konnen weinig water, zo wel in de zomer, als int voorjaar, verdragen ; ’t welk aande wortel oorzaak van verrotting zou geven; en men moet hen de gehele winter deur zorgvuldig- lijk van vocht wachten, De gele Paffiebloem vertifcht echter meer water , en wil, zo in 't voorjaar, als in de winter , ramelijk met laauw gemaakt regewa- ter onderhouden worden. Men moer in’t voorjaar de ftelen , die allengs {lap en machteloos worden, tot aan de wortel affnijden, op dat zy weêr voor- fpoediger te voorfchijn zouden komen. THYM. En vind verfcheide{foorten van dit gewas: te weten gemene Thijm Geflacht. M met brede en {malle bladen ; mer brede zilvere bladen ; met {malle goutgeele bladen; Thijm uit Kandien , en Zeethijm uit Portugal. De gemene Thijm heeft veel fteeltjes, met blaadjes rontöm bewaflen. De Gedaante. bloemtjes fpruiten tuflchen de bladen uit; en de wortelis vezelächtig. Dirgewas, datgeen verrigheit verdragen kan, verëifchteen gemene zave= Gront. ligegront, met weinig tweejarige paerdemeft, en die in een ope plaats, en yoor de zonneftralen bloot legt , en van veel water befproeit word. De bequaamfte middel om dit gewas aan te queken, is, het zelfde om Aanteeling, het tweede of darde jaar , in Maert, metde waflende maan, op te graven, en, naar zijn grootheit ‚ van malkander te {cheiden, en terftont in de voor= gedachteaarde, van nieus omgeworpen, te verplanten, te weten zo diep , dat de groene toppen alleen boven fteken. In dezer voegen zal het veel wor= tel fchieten; dewijl yder fteeltje zijn bezondere wortel fchier. Men kan het ook door zijn zaat aanteelen, ’t welk , by warme zomers volkome rijp- heit bekomen hebbende, in Maimaant ‚ met de waflende maan , een ftrobreet diep in d'aarde gefteken moet worden. Het {pruit ook dikwijls van zijn ne- dergevalle zaat voort. De Zeethijm uit Portugal, en de Thijm uit Kandien, die teerder van aart Havening. zijn, enin deze koudelanden nooit enig rijp zaargeven, konnen, in d'ope lucht {taande , geenfins de vorft in de winter verdragen, en moeten dieshal- ven in potten gezet, met d'October binnen’s huis gebracht , en in een luch- tige plaats, daar men nietftookt, gezet, en, meteen weinig vocht van bo- ven befproeit, in 'tleft van Maert, of in’t begin van April, met een aange- name regen weêr buiten gedragen, en zeer warm geftelt zijn: , De Thijm met zilvere en goutgeele bladen verändert allengs , en word ein- delijk gantfchelijk groen. Om ditvoor te komen, moet men de fchoonfte- takken, diemeeft bont zijn, inleggen, en hen, als zy wortelen gefchoten hebben, inde voorgedachte tijt verplanten. P 3 LAVEN- Geflacht, Gedaante: Gront. Tijt. Aanteeling. Havening van de La- vendel met gefnede bladen. sio KONINKLYKE LAVENDEL E Lavendel kan bequamelijk in verfcheide foorten, als in grote La- D vendel met brede; en kleine Lavendel met {malle bladen , met witte- bloemen; en met gefnede bladen onderfcheiden worden. Dit gewas beftaat in dunne vierkant geknooptefteeltjes, aan. yder lid, of knoop met twee blaadjes behangen , en draagt aan het opperfte der ftelen veel bloemtjes ‚die als airen by malkander vergadert zijn. De wortel is hard, en in enige vezelen gedeelt. rn) stoa CE. Het verëifcht een gemene gront ‚ die matiglijk gemeftis, en voor d'ope, lacht, en zonneftralen bloot legt, en van veel water befproeit word. Het geeft jarelijks in Junius en Julius gierelijke bloemtjes, maar nooit in deze geweften rijp zaat. isee E Het word hier door de menigte van zijn zijdtakjes aangequeekt , die men om de twee , of drie jaren met-d’'ouden opneemt, en tor aan de toppen weêr in een nieuwe gront zet; en in dezer voegen fchieten zy wortelen bin- nen korte tijt. De Lavendel met gefnede bladen; die veel teerder, dan d'andereis-, en geenfins koude regen in de Herfft , noch enige vorft in de winter kan verdra- gen, moet ‚ineen potftaande, in October binnen ’s huis gebracht ‚en in een luchtige plaats, daar men alleenlijk by fterke vorft in ftookt, geftelt, enin: Maert by mooi weer , buiten gezet, en by nacht weêr ingenomen worden. Men moet hemde hele winter deur met een weinig laau gemaakt regewater van onderen; en in pannen verzorgen, Hy geeft in. deze geweften, als hy- “warm gezet is, zaat, dat volkomentlijk rijp is„eh-dat men in April, met Gellacht, Gront, Tijt. de waflende maan, niet diep ‚ maar bol en luchtig ‚in potten moet zajen ; daaa! door hy alleenlijk in deze landen aangeteelt word, Hy duurt hier zelden lan ger , dan twee zomers. SeL0E UIEE ErB-LOE: M"ENN. 3 Eze bloemen konnen bequamelijk in verfcheide foorten gedeelt wor- Dee ‚Want men vind dubbelde gele Sleurelbloemen; dubbelde ge- len kroonwijze by malkander ; grote fpierwitten met bloem uit bloem; roosverwigen met bloem uic bloem ; purperen 3 roden 3 gelen ; roeft- verwigen; bonrten bloem uit bloem ; met geblade ftelen ‚ en meer anderen :- gelijk ook driederhande Bergfleutelbloemen ; «te weren met ronde bladén, die ook Bergfanikel genoemt word; mert langwerpige bladen , en met bloem uit bloem , die gemenelijk tot drie boven malkanderfpruiten ; en meer an- deren: nas zaet Zy verëiffchen een gemene zavelige, en wel gemefte gront, en uit hun. natuur liever die in een fchaduwächtige, als-ineen luchtige plaatslegt, en die van veel water befproeit word. Zy bloejen in April, en Maimaant; en geven; in ‘tleft van Junius , of int begin van Julius , zaat, dat volkomentlijk rij pis. D'oude planten die ruim en luchtig geplant ftaan , verliezen in’t midden van de zomer hun bladen, en fchijnen heel te verdorren , maar fchieten echter in de Herfft weêr nieu- we bladen uit: doch inde genen, die in fchaduw ftaan , koomthet nieuloof weêr eerder te voorfchijn. Het jong gewas, van zaat voortgekomen , gelijk ook d'anderen , geeft zijn eerfte bloem in het tweede voorjaar , en daar na alle jaren. Zy HOVENIER. Tu Zy werden in September, met dexwaffende tnaan , ineen fchaduwächtige plaats, in de voorgedachte aarde ruim: een vingerbreet diep gezaait, en komen „ dusgezaait zijnde , niet op voor in-Maimaaar, of in’tleft van April daar aan volgende. | D’aarde, daar men dir zaat in gezaait heeft, moet dikwijls. met water be- fproeit worden; daardoor zy niet alleenlijk eerder voortkomen, maar ook te beter groejen. Indien zy ftaan gebleven:, of alte dicht by malkander ge- voegt zijn, zo kan men hen in Julius, even voorde volle maan, ineen wel. gemefte gront, die van nieus omgeworpen is ‚en in eenfchaduwächtige plaats legt, verplanten » want zy verkrijgen.dan zo grote kracht, dat-zy. dikwijls in’tvolgende voorjaar hun eerfte bloem geven, diein grootheit, en ia ver- andering van fchone verwen zo gierlijk is, dat hy: door d'ogen-d’aanfchou- wers verheugt. Wijders, dewijl de plaats, daar men-deze bloemen zaait, gemenelijk, uit oorzaak van haar duifterheit, van: veel. wormen, die zeer fehadelijk voor deze jonge planten is, bezeris, zo moet men,d’aarde met _ hetftof van Virginifche tobak beftrojen , vermits het ongedierte, deze lucht niet verdragen-konnende., daar af wech vlucht. | De Bergfleurelbloem , ook Bergfanikel,genoemt ‚diein een, pot gezaait , en op de zelfde wijze aangereelt word, moet des winters binnen ’s-huis, in een luchtige plaats , doch daar het niet vrieft, bewaart „en buiten in warme enluchtige plaat{en , daar zy voor de- gure noorde-en-oofte winden befchur zijns geftelt worden. BERENÖOR. à E bladen van dit gewas, die witächtig groen zijn , gelijken tamelijk 9 wel naar die van de Sleutelbloemen5s behalven dat dezen glad, zon- A der rimpel, en inalles dikker, dan die van de Sleurelbloemen , zijn. Tuflchen deze bladen waft een dunne ronde fteel „ die aan de top veel bloe- Stokrozen, met een gele ring, heeft gezien. ua ler, U Vr mik * Zy Aanteeling. Havening. Berefleutel. bloem. Gedaante. Aanteeling. Tijt. Havening. Berenöor met Berna- giebladen, Geflacht, Gedaante, Gront, Tijt. 112 KONINKLYKE Zy wordenook door middel van hun jonge aangewaffe loten aangequeekt, die yder darde jaar, terwijl zy in hun volle bloem ftaan , met de waflende maan, opgenomen, van d'ouden afgefcheurt, en in aarde, die van nieus ge- meften deurgeflagen is, ten minften een halve voet van malkander ; verplant worden. En indien men dit door onächtzaamheit verzuimt, zo vergaan zy dikwijls,en krijgen geen bloemen.De witte en purpere bonte Beerenöor heeft noch dit eigenen bezonder, dathy om het tweede jaar op de voorgedachte wijze opgenomen en verplant moet worden, vermits hy anders zijn bontig- heit verlieft, en eenverwig word. Dir gewas geeft in April en Maimaant een cierlijke en welriekende bloem, die byna alleanderen overtreft, en in hetleft van Junius zaat, dat volkoment- lijk rijp is, en dat men,zo haaft de zaatknopjes boven open barften,voorzich= tiglijk moet waarneemen. Deze plant, die fterke vorft, en d'andere ongemakken van de winter uit= ftaan kan ‚ moet by droogte dikwijls met regewater befproeit worden. En dewijl men in’t voorjaar bevind , dat deze planten door de vorft in de nacht, en het ontdojen der aarde door de warmte der zon dikwijls hoog uit de gront rijzen , zo moet men hen zachtelijk, en zonder de wortel te quetfen , weêr indrukken, of liever met aarde aanhogen, op dat zy niet door de fterke lucht in't \woorjaar zouden verdrogen. De Berenöort met bernagiebladen fpteid zijn ruige donkergroene bladen plat op d'aarde neder, en, niet zo hard van natuur zijnde, kan in de win= ver niet alleenlijk de felle vorft , maar ook niet d'al te grote vochtigheit verdragen. Hy dierit dieshalven in een pot, met de voorgedachte aarde ge- vult, en met veel zant deurmengt, geplant , met matige vocht onderhou= den, in’t left van Oétober binnen ’s huis gebracht, in een luchtige plaats, verre vande kaghel, gezet, en in't begin van April, met een zwoele regen, weêr buiten gedragen , en voor veel regen en koude winden befchut te wor- den. Rr J FILIPENDUL A. En kan dit gewas bequfdmelijk in vierfoorten onderfcheiden: want M men vind gemene Filipendula , in alle Apotekers winkels bekent; Filipendula met {malle bladen ; Bergfilipendula , en Portugalfche Filipendula. - De gemene Filipendula heeft langwerpige bladen , die uitgefpreid , en aan de kanten zo wanfchikkelijk gefneden en gekerft zijn , dat zy uit veel bezon- dere blaadjes’, aan een middelfteeltje te zamen gevoegt, fchijnen te beftaan. Deftelen zijn hard, met {trepen, en omtrent anderhalve , of twee voeten hoog: De witte bloemen, uit zes blaadjes, gelijk een ftar, betaande, waf- fen aan de top der ftelen , kroonswijze by malkander. De wortel is zwart, en in veel vezelingen gedeelt, en puilt in fommige plaatfen uit gelijk knobbeleu. De tweede foortheeft; gelijk gezegt is, fmalle bladen, en de Portugalfche Filipendula heeft een bolwortel. d \ Zy verëiffchen alle een gemene zâvelige gront, die wel gemeftis, in een warme plaats legt ‚ en van tamelijk veel water befproeit word. « E — Zy bloejen in Junius en Julius , en vertonen een aangename bloem, daar by goede warme zomers, en anders niet „ rijp zaat op volgt. Zy leven enige jaren, en konnen de koude, enandere ongemakken van de winter ta- melijk wel verdragen. | Zy | SHOVENIER 13 Zy konnenop twee bezondere wijzen aangeteelt worden: te weten; Aantceling door hun rijp zaat ‚ *t welk in April, of ook wel in Oëtober , met de waf fende maan, in cen pot, met de voorgedachte’ aarde gevult, gezaait, en {omtijts met een weinig water van boven befproeit moet worden; en ook door hun wortelfpruiren , die men in April , met de voorgedachte maan; van d'ouden afneemt, en elders plant. u nz! Men vind , behalven deze voorgedachte gewaflen , twee foorten van waterfili Waterfilipendula, namelijk mer {malle bladen; en mer kleine blaadjes; Pendule: glie van de Pererfélie gelijk; en zy veräiflchen een zelfde gront, aanteeling en havening, als van de voorgaande Filipendula gezegt is. NEE S WOR TED Aar zijn veel veränderlijke{oorten van dit gewas, ’t welk voorëerft Geflacht: in twee foorten „ia witte ‚ en-Zwarre Nieswortel , en-yder van deze weêr in verfcheide andere foorten gedeelt.kan worden: -want men vind driederhande witte Nieswortel te weren met witte ‚met groenäch= tige, en met bruinrode. bloemen… Van de zwarte: Nieswortel,vind men . twee foorten, die de naam van oprécht dragen; van de welken d'een een roosverwige bloem voortbrengt. Behalven dezefoorten , is’er noch zwar- te baftaart Nieswortel ‚ zwarte ftinkende Nieswortel ‚ die ook grote wil- de Nieswortel , of ftinkend Luiskruid genoemt word, zwarte driebladige Nieswortel „ en zwarte Nieswortel met Sanikelbladen. En u5Zy verêiffchen alle uit hun naturelijke aart een goede zavelige gront, die Croat wel gemeft is » en in een luchtige plaars-legr. st alsa 5 or Zy gevenal vroeg;in’t voorjaar hun bloemen daar gemenelijk rijp zaat Tij. op volgt. pe zal maj IN Zy worden niet alleenlijk door. hun zaat; aangeteelt ,’t welk men in Aantecling, Apul, metde waflende maan, even onder d'aarde zaait ; maar ook door hun aangewaffe jonge wortelfpruiten „die menin Maert ‚ met de waflende maan ‚ van d’'ouden afneemt , en elders plant. Zy-konnen koude en vorft zonder merkelijke verhindering verdragen , en vallen tamelijk met water befproeit zijn. ICT getraamseshe res De zwarte flinkende „ en de driebladige Nieswortel leven:niet.zo lang, navening, als d’anderen., bloejen indetweedezomer, en vergaan ‚ nadat zy rijp zaat hebben gegeven, en moeten dieshalven jarelijks „of alle twee jaren van nieus, gelijk van d'anderen gezegt is ‚ gezaait worden. Degrote baftaart Nieswortel koomt ook door zijn gevalle zaat te voorfchijn. __WINTERGROEN. En vind drie foorten van dit gewas: te weten gemeen Wintet- genacht: Mee ; met getande bladen ; en uict-Amerika. 26] Kres Het gemeen Wintergroeni geeft uit zijn dunne vezelächtigg Gedaante. wortel vijf „zes, ja zeven langächcigeofteeltjes; aan yder van de welken een breed , hard en gladächtig, blad waft. Tuffchen deze bladen waft een hoger fteel; die met witte bloemtjess in't midden veel draadjes uitfchie- tende, vergiert is. Op debloemtjes volgen vijf hoekige zaatbolletjes, daar klein zaat inis. | (erst is{ KN Het gemeen Wintergroen , en dat met getande bladen veréiflchen een gront; goede gemene aarde ‚ zander enige mett, of vochtigheit ‚ maar met veel zeezant m4 KONINKLYKE ‚ zeezant deurmengt» en, die.zo wel:in een luchtige, als {chaduwächtige Tijt. Aanteeling. Havening. plaats login do ui ler 190 10E | sqüt | Her Wintergroen uit Amerika verëifcht ook, wel een zandige ‚gront; maar die echter met enige tweejarige paerdemeft , eenjarige hoenderdrek ; en mollem van verdorve bomen, of van verrotte boombläden deurmengt is, en ineen warme en luchtige plaats legt. de sh: REY Het gemeen W intergroen ‚ en dat met getande bladen blijven”s winters en ’s zomers groen, engeven in Junius en Julius zeer aangename;en welrië- kende bloemen, en by warme zomers rijp zaat.. Zy konnemienige jaren leven. : Li: ok, ï « GE RR) Het Wintergroen uic Amerika kan , volgens zijn natuur, lange jaren le- ven, en geeft by warme droge zomers een gele bloem, met'een lange hals, of kelk , maar nooit in deze geweften enig zaat, dat volkomelijk rijp is. Het verlieft deswintersalle de bladen seen ftelen ; die gebloeirebben „En behoud echter enigen aan de wortel groen, die in’tvolgende jaar weêr uit- fchieten ; en bloemen voortbrengen. — nau De twee eerfte foorten worden door twee bezondere middelen aange- teelt: te weten door hun jonge fpruiten ;-die langfamelijk aangroejen , en in Maert; of in April; merdde waflende maan , van d’'ouden afgenomen en verplant worden ; en-ook door hun rijp zaat ‚ dat men in de voorgedachte tijt, in een pot, met de voorgedachrte aarde gevult, niet meer dan een ftro- breet diep 3 “zaait. +04 hore HIE Drin LAT O\ _Het Wintergroen uit Amerika kan-door geen andere middel, dan door zijn{pruiten, tamelijk fterk en dik zijnde , aangequcekt worden , die men in April, merde waffende maan, voorzichtiglijk infnijd, ef’ in een pot inlegt , en een tijt lang zorgvûldiglijk voor veel water befchueses „Hoewel de twee eerfte foorten tamelijk veel water verëiflchen; zo kan echter het Amerikaanfch Winvergroen niet meer „dan matige vocht, ver- dagen ; er noch minder de koude herfftreegen en d'ongemakken vande Winter; éh moet dieshalven , op de voorgedachite wijze verplant zijnde, mert zijn pot'in warme paerdemeft gezet, en in’t begin van Oêtober ; naar gelegentheit van tijt, binnen’s huis gebracht, en in een lachitige plaats ge- ftelt worden , daar men alleenlijk by vorftig weer de kaghel ftookt. Men … Ndse “moet het ook de gehele winter deur miet meer daneen , of twee malen van Gellacht, Gedaante, boven befproejen ‚ en in! April meteen zwoele regen ‚ en aangename lucht weêr buiten brengen, en voor gure nachten, kille vocht, en fchrale- winden zorgvuldiglijk befchurten? Aat | derd HOEFBLAD. M En vind twee verfcheide foorten van dit gewas: te weten het ge- LN meen Hoef blad , en het Berghoefblad. … rn | Degele bloemen van dit Hoef blad beftaan uit veelsfimalle blaad- jes, die op korte fteeltjes waflen. Daar na bekoomt het zijn bladen, die breet en-hoekig,; en boven groen, en onder wolächrig wit zijn. De wortel islang, dunen wits „vor tut du ai fuit, | Je) > Het Berghoef blad geeft in't eerft vijf of zesbladen , die byná ront, en aan de kanten gekerft „en boven getimpelt zijn „eneen bruinegroenigheit vertonen. Deze bladen zijn van onderen wolächtig wit. De fteel die kaal; hot, grijs en swolächtig is penomtrent een fpan-hoog watt, vertoont een paerflche moflige bloem, die van de wintzals (tuifjes, verwaait en verftrooie word. | Het HOVENIER. 115 Hert gemeen Hoef blad verëifcht een zandige flechte gront; die niet ge- bout „ En van natuur vochtig is, en zo wel in d'ope lucht, als in een fcha- duwrijke plaats legt ‚ en van veel water befproeit word. Her geeft vroeg in’t voorjaar cen kleine gele bloem , die alleen , zonder enig loof; te voorfchijn koomt ‚en in de zomer zaat geeft, dat volkoment- lijk rijp is. De bladen komen niet voort, dan nadat de bloemen vergaan zijn. Het kan zonder enige hinder de koude en ongemakken van de win- ter verdragen. Het word niet alleenlijk door zijn zaat aangeteelt, ’t welk men in Maert, met de waflende maan, even onder d’aarde bedelft; maar ook door zijn jonge fpruiten; die daarde deurlopen, en die men in April ‚met de waf- fende maan , af breekt en verplant. War het Berghocf blad aangaat, het word op een zelfde wijze aange- teelt en gehavent , als van het Amerikaanfch Wintergroen gezegt is. MADELIEVEN. Aar zijn verfcheide foorten van deze bloemen, als enkelden met rode, witte en bonte bloemen ; dubbelden met rode, witte en bonte bloemen ; witte en bonte dubbelden mert kindertjes, of bloem uit bloem ; Doornmadelieven uit Kandia ; Amerikaaníche Made- lieven ; gele Madelieven van Dalechampius, ronde gele Madelieven, en meer anderen. D'enkelde en dubbelde Madelieven, en de genen , die bloem uit bloem voortbrengen , willen wel in alderhande aarde waflen ‚ doch liefft m een zandige gront, met een weinig oude koemeft deurmengt; en die in een luchtige plaats legt, en van veel water befproeit word. De doornächtige Madelieven, die van natuur teder zijn, verëiffchen een goede zavelige aarde, metenige eenjarige paerdemeft deurmengt ‚ en die in een ope en luchtige plaats legt „en matiglijk van vocht befproeit word. D’ A merikaanfche Madelieven , gelijk ook die van Dalechampius, en de blaauwe ronde Madelieven , die tamelijk hard van aart zijn, veréiffchen een goede zandige aarde, met mollem van verrotte bladen van bomen, zonder enige andere vettigheit , vermengt ‚ en die in een luchtige en wars me plaatslegt, en tamelijk van vocht befprocit word. Dit gewas geeft zijn eerfte bloemen in April, en bloeit voort het groot» fte deel vande zomer. D'enkelde en dubbelde Madelieven, gelijk ook de genen, diemet kindertjes te voorfchijn komen, geven jarelijks goed rijp zaat; maar niet de doornige Madelieven uicKandia, noch die van Ame- rika, noch van Dalechampius , maar wel by goede zomers de ronde blaaur we Madelieven. D'enkelde en dubbelde Madelieven , daar men die met kindertjes mag onder rekenen, worden nier alleenlijk door hun zaat aangeteelt ; ’t welk; nedergevallen zijnde, van zelfs weêr te voorfchijn koomt: maar ook door hun johge aangegroeide fpruiten , die men jarelijks van d'ouden afneemen, en met de volle maan verplanten moet ; ja zelfs cot twee of drie malen in een zomer „ vermits zy anders lichtelijk enkelt worden. _ Doornige Madelieven uit Kandia, die van Dalechampius ; en d’ Áme- rikaanfche Madelieven worden alleenlijk door hun jonge fpruiten, in ‘April of Maimaant, metde waflende maan, van d'ouden afgenomen; en in potten verplant. Gront, Tijt. Aanteeling, Geflachs, Gront, Tijt. Aanteeling. 16 KONINKLYKE De blaauwe ronde Madelteven worden op twee wijzen aangeteelt: nä: mentlijk door het zaat, ’e welk men in April, met de waflende maan, in een pot ‚ met de voorgedachte aarde gevult, en in een warme. plaats fiaan de ;even onder zaait, en daor hun jonge affpruitfelen , die men;in.de voor- Havening. Geflacht; Gedaante. Gront, Tijt: Aanteeling; Bavening. Indien men de bloemen, die enkelt zijn, twee, drie , ja vier malen, en, telkens met de volle maan opneemt , en verplant ‚ zo worden zy dikker , en eindelijk geheel dubbelt. De bloemen met kindertjes moeten niet jare: lijks, maar yder tweede jaar opgenomen en verzet worden : want. indien men hen alle jaren opneemt, zo warden de bloemen flechter , maar met de verzetting van her tweede jaar bloejen zy veel gierelijker. De doornige Madelieven uit Kandia; d’ Ameríikaanfche Madelievens die van Dalechampius , en de ronde blaauwe bloemen ; teder van aart zijn- de, doch d'een meer dan d’ander ‚, moeten, zo men van kun behoudenis verzekert wil wezen , in potten geplant zijnde, in O&ober binnen ’s huis gebracht, in luchtige plaatfen gezet, en flechs meteen weinig warmte by vorftig weer onderhouden, en alleenlijk met een weinig laaugemaakt re- gewater van boven befproeit ‚ en in’t begin van April weêr buiten geftelt, en voor fchrale winden befchut worden. HONTSTANT. M En vind drie foorten van dit gewas, naarde verwe van zijn bloes gedachte tijt van d'ouden. afneemt, en in potten.verplant. men, die wit ‚ purper ; en lijfverwig zijn. Het heeft niet meer dan twee of drie breetächtige bladen , met rootächtige vlakken getekent , en dieeen weinig naar d'aarde. omgebogen zijn. Tuffchen deze bladen rijfteen dun fteeltje , ruim een hantbreet lang, daar op een bloemtje waft , dat neder waarts hangt, en , uit zes blaadjes be- ftaande, zes draadjes, die met hun nopjes vergiert zijn ‚ in ’t midden heeft. Na de bloem volgt een klein rond bolletje , daar het zaat in befloten legt. De wortel vertoont zich als een langwerpige bol, daar veel vezelen aan- hangen. Her veréifcht een gemene zandige gront , die weinig, of niet gemelt is, enin een luchtige plaats legt, de welken matige vocht ontfangt. Het geeft al vroeg in’t voorjaar ‚ te weten in de Maert, zijn bloemen; en by droog weer , en warme zomers, volkome rijp zaat. Het word niet alleenlijk door zijn jonge aangegroeide bollen aange- queekt , die men, alsmen de bollen opneemt , van d'ouden af{cheit : maar ook door hun zaat , ’t welk in September, metde volle maan, in een pot, of bak, omtrent twee ftrobreet diep gezaait moet zijn, Indezer voegen koomt het wel in’ volgende voorjaar te voorfchijn , maar geeft echter zijn eerfte bloem niet; dan in'tzevende, of acht{te jaar daar na. De bolvan ditkruit, die zeer wel naar een Hontstant gelijkt, moet alle jaren, of liever om het darde jaar, ’e welk beter geoordeelt. word , in ’cleft van Junius, uit d’aarde opgenomen, en ‚ na dat de gront deurgeflagen, En met varfch zant vernieut is, voort weêr ingezet worden „ vermits hy niet lang in d'ope lucht kan blijven, maar haaft flap word, daar verderfte- nis op volgt. SIS Y- HOVENIER. Tij SIS YRINGCHIU M. B F An dit gewas zijn twee foosten bekent, de welken byna nergens Geflächt Kk anders in ‚ dan in de grootheit , verfchillen. hdd Game : De grore Sifyrinchium heeft groene lange {malle bladen ; weinig Gedaatite. in getal, met voren, of ftrepen, en meeftendeel ter aarde gefpreid. De fteel, omtrent een fpan hoog waflende , istons, ftijf en vaft, en met voren, en met omwind{elen bezet, en daar uit het zijn bloemen , tot vijf, of zes in getal, d'een na d'ander rijp wordende, voortbrengt. De bloemis blaau van verwes-metenige gele (lippen, en aangenaam om t'aanfchouwen , en byna van geftälte gelijk die van de flinkende Lufch. De wortel is bolächs tg „en als met een net omwonden, … ‚De kleine Sifyrinchium is de grote in allesgelijk, behalven dat hy in al- les kleinder en teerder 1s. K | ê + ‚Die gewas verëitcht een goede zavelächtige aarde ‚ met enige oude paer- Grost. demeft, en mollem der verrotte bladen van bomen deurmengrten die voor d'ope lucht, en heldere zonneftralen blooe legt. zaan 4 Her geeft ‚ nieuwelijks uit de warme landengekomen „in deze geweften Tijt het eerfte en tweede jaar zijn bloemen , die daar na alleenlijk om het twee- de jaar voortkomen ‚ en eindelijk geheel wechblijven, vermits het d'on- gemakken van deze landen zwarelijk kan verdragen. Het kan, buiten blijvende , zeer zwarelijk de koude witftaan , en Havening. moet dieshalven , in een pot gezet , gelijk veel andere weke gewaflen, ty- | diglijk binnen’s huis gebracht, en zonder enige vocht , tot in’t left van Maèrt , in een warme plaats gehouden ‚ en dan met een zwoele regen weêr buiten geftelt worden. Het word, gelijk d'andere bolgewaflen , jarelijks; in’t begin van Julius, uit d'aarde genomen , en in September , met de volle ete daar weêr ingezet , na dar de zelfde deurgeflagen ; en. van nieus ge- meit 1s, Muskari , of Dipkad:. à Ar En vindhierafverfcheidefoorten, te weten met witächtige , met Geflachs. Q/B blaauwe, met gele, en met groene bloemen. Van de gelen zijn & mede twee foorten , vande welken d'een met gele bloemen voort- koomt , en d'anderen in’ ftaan geel worden; dezeleften hebben een aan» gename reuk, gelijk van Muskus. | | Zy verëäiffehen een gemene enn gront , die met oude pâerde- en koe- Gron. meft deurmengt is, en voor d'ope lucht, en heldere zonneftralen bloot : legt, en matiglijk van vocht befproeit word, . Zy geven hun bloemen in April, maar in deze landen nooit zaat, dat Tt. volkomentlijk rijp is. Zy worden gevoeghelijker door middel van hun aangegroeide bolletjes, Aanteeling. die men van d'ouden afneemt , aangeteelt, dan door hun zaat ; ‘t welk geen bloem geeft, dan nadat het, in September gezaait zijnde, zeven of acht jaren geftaan heeft. vet 4, pe De bollen van dit gewas, dat, zonder enige hinder te lijden ‚ alle kott- navening. de en ongemakken van de winter kan verdragen, worden in yder darde jaar, in Julius, uit de gront genomen, en, in een droge plaats gelegt, in September, op’tleft van de waffènde maan , in d'aarde, van nieus omge {pit zijnde, weêr ingezet. | Q3 Ornithos Geflacht, Grant. Tijte Aanteeling. Haveníng. Andere Veltäjuins Gellacht: bd Gedzante 118 KONINKLYKE Ornithogalum , anders Veltäjuin. De gewas kan bequamelijkin verfcheide foorten , naar de verfchei- denheit van zijn bloemen , onderfcheiden worden : want men vind Veltäjuin mert grote brede witte bloemen,kleine Veltäjuin met wire te bloemen , met gele bloemen : geairde Veltäjuin met bleke bloemen , met welriekende geairde bloemen; Arabifche , en grote en kleine Napelfche Veltäjuin ; mer geäirde bloemen uit Narbonen ; groene Ongerfche Velt- ajuin, en meer anderen. Zy verëiffchen een zavelige luchtige gront , die met tweejarige pacrde- meft deurmengt is ‚ en voor de ftralen der zon open legt. Zy bloejen ten meeftendeel in Maimaant, en geven, (doch niet alle; en-ook niet alle jaren ) volkome rijp zaat , en konnen d'ongemakken van de winter uicftaan. Zy worden niet alleenlijk door hun rijp zaat aangeteelt , ’t welk men in September „ mert de volle maan , een vinger diep in de voorgedachte aar- de moet fteken : maar ook en bequamelijker door hun jonge aängegroei= de bolletjes, die, van d'ouden afgenomen, ter behoorlijke tijt weêr in d'aar- de gezet worden. Hun zaat, op de voorgedachte wijze gezaait, koomt in 't volgende voorjaar te voorfchijn ; en geeft echter geen bloemen, dan ze- ven, of acht jaren daar na, daar onder men gemenelijk enigen van veräns derlijke verwen befpeurt. ki Hun bollen worden van fommigen alle jaren ‚ van anderen om het twee= de, én van anderen om het datde jaar ; in het einde van Juliuss-uit d'aarde opgenomen; in een droge plaats gelegt, en in September, metde waffen= de maan, na dat d'aarde van nieus gemeft, en de vezel wortel gezuivert is, tamelijk diep weêr ingezet. D'Arabifche, en grore en kleine Morenlantfche Veltäjuin zijn teerde vanaart, en konnen de harde vorft in de winter naauwelijks verdragen s en moeten dieshalven, in potten geplant zijnde, by wintertijt binnen ’shuis gebracht , en in een luchtige plaats, of in een zonnebak ‚ zonder hen met enige vocht te befproejen , bewaart zijn. VOGELVOET. En heeft drie foorten van dit gewas, te weten gemeen klein Vo- M gelvoet ‚groot Vogelvoet, en groot Vogelvoet uit Kandia. De gemene kleine Vogelvoet {pruit uit de gront met veel kleine, tere dunne fteeltjes, die op d'aarde gefpreid leggen. De blaadjes zijn dun en teer, en van geftalte gelijk die van de Linfen. De bloemtjes, die klein en geelächtig zijn, waflen in troffen by malkander. De zaatpeultjes zijn klein, dun en langwerpig, en in leedjes verdeelt, en aan ’teinde omge- kromt , gelijk een vogelvoet , en befluiten in hun leedjes zes of zeven zaad- jes, klein en rontgelijk raapzaat. De grote Vogelvoet heeft groter bladen; gelijk die van de Galiga , doch een weinig kleinder. De bloemen waffen trosgewijze in een kroontje, en Zijn bleekroot van verwe. Hierop volgen dunne kleine zaatpeultjes, veel by malkander , en aan d’einden omgekromt, gelijk een vogelklaau, even gelijk de kleine Vogelvoer, behalven dat zy groter, en niet in leden ge- deelt zijn. Zy HOVENIER. riö Zy veréiflchen uit bun. natuur een gement zandige grott , die weinig gn is, en in een luchcige plaacs legt, en niet van te veel regen befproeit word. | |: OIS Zy geven hun bloemen in Junius , fülius en Auguftus, en in de Herfft zaat dat volkomentlijk rijp is. Maar dewijl de gröte Vogelvoet, en dik uit Kandiía {pader te voorichijn komen, zo krijgen zy dikwijls geen rijp zaat. Zy duren niet langer, dan een zomers; behalven de kleine Vogel: voet, die, als het fpade te voorfchijn koomrt „ ten-meeftendeel de gehele winter over duurt; enn de tweede zomer fterft , nadat hy een rijpe vR heeft gegeven. 5 L gvd 9 Zy moeten jarclijks, in Maert ‚ met de waflende maan, niet boven twee ftrobreet diepin de voorgedachte aarde gezaait, en door deze mid del alleen aangeteelt worden. d KALFSV OET. De zijn verfcheide foorten van dit gewas: te weten, gemene t Kalfsvoet , met witte aderen, met zwarte vlakken, mer gefnede bladen, ook Speerwortel genoemt; groot en klein Kalfsvoet uit Egipten, Waterkalfsvoet , en meer anderen. Zy veriflchen zo wel een gemene zandige en ongermefte , alseen goede vette gemefte aarde, en liever die in een {chaduwäáchtige, als die in cen luchtige plaats legt, en die van veel water befproeit word. „>De grote en kleine Kalfsvoet uit Egipten, die tcerder van natüur is; verëifcht echter een luchtige goede gront, die met klein gewreve jarige paerdemeft deurmengt is,en in een luchtige plaats ; vaor de ftralen der zon bloot legt ‚ en tegen alle gure winden befchut is,en des zomers’ van veel water befproeit word. Aho KE sio SVO, „De grote Kalfsvoet met gefnede bladen verëifcht een zeef zavelige aarde. ee „De Waterkalfsvoert verëifcht een luchtige zandige gront , met tweejari- ge kleingewreve paerdemeft deurmengt , en die eerder ini een fchaduwächs tige, dan in een ope plaatslegt, en van veel water befproeit word. Zy geven eenmaal in’ jaar bloemen , te weten in Junius, maar twee malen bladen , in’t voorjaar, die in de zomer verdorren, en in de herflt. Maar de grote Kalf&voet uit Egipten geeft in deze geweften noch bloem, noch zaat. Dekleine Kalfsvoet uit Egipten laar in de winter niet alle zijn bladen vallen; maar behoudaltijt‘enig groen ; en geeft in deze landen by warme zomers een volkome bloem, doch geeri rijp zaat; gelijk ook de grote Kalfsvoet met gefhede bladen. "De Warerkalfsvoer geeft ook geen bloemen; gelijkhy wel zou doen, zo hy in zijn rechte hooftftoffe ftond ; die’twater is. … 23 : al Zy worden niet alleenlijk door hun zaat aangeteelt; ’ welk in Maert, met de waffende maan, in d'aarde gezaait word ; maar ook dòor middel vanhun jonge aangegroeide wortelen ‚die men zo wel in Maert; als in Sep- tember opneemt; en met de waflende maan verplant. — „De grote Kalfsvoet uit Egipten, di geenfins de koude en ongertiakken van de winter kan verdragen; moets in April, of Maimaant, met de vollemaan; in een pot geplant zijnde 3'in’t left vän September, terwijl hy droog iss binnen ’s huis gebracht ; en in een luchtige plaats; daar men de gehele winter ftookt; geftelt worden, In't midden van N aten eLAN Bee Groït, Tijt, Aanteeling: Geflacht, ‘Gront, Tijs Aanteeling. Havering, Verfcheide foorten. Gront, Kit, ‘Aantecling. Havening. zoo KONINKLYKE geeft men aan hem, in zijn pot ftaande, een pan vol laau gemaakt regewa- ter, daar men hem in zet, en niet meer. Her gebeurt ook dikwijls dat zijn bladen verrotten, die men eerft boven, en daar na ook van de ftam zelf, tot aan de wortel, zo’tnootzakelijk is, met de hant zachjes wech neemt; in voegen dar de wortel dikwijls geheel bloot word, ’t welk geen ongele- gentheit geeft, zo hy flechs gaaf blijft. Maar indien men enige verrotting in de wortel zelf befpeurt ‚ zo neemt men hem geheel uit d'aarde, zuivert hem, en legt hem in een droge plaats, tot dar hy weêr in d'aarde gezet word. Men neemt de wortel, glad en gaaf zijnde, ook wel uit d’aarde, en legt hem, met zijn vezelen, op hout neder omtrent de kaghel, daar door hy allengs droogt, en goet blijft. Deze wortelen, zo wel de genen, die men uiet noot als vrywilliglijk uit daarde heeft genomen , moeten in April, met de volle maan, weêr in de voorgedachte gront, van nieus toege- maakt zijnde gezet „en , beneffens d’anderen, omtrent Maimaant, met een zwoele lucht, en aangenameregen, weêr buiten gebracht, en zes weken lang tegen veel regen , koude nachten en fchrale winden gedekt worden, daar door zy in gevaar van te breken zouden geraken. STANDELKRUIT. Ie gewas is veelderhande,en yder foorte heeft zijn bezondere bloem» Di mannetjes, wijfjes, bytjes, muggetjes, vliegjes, kikvorfchen; zotkapjes ‚en zo voort, genoemt worden. Men vind ook gele bloe- men van deze flach , daar aan men de naam van Lieve vrouwe fchoenen geeft, en meer anderen. hi Zy verëiflchen alle een gemene zandige gront , die zonder enige vetrig- heit, of meteen weinig tweejarige paerdemeft deurgemengt is. Zy geven ten meeftendeel in April en Maimaant hun bloemen; die niet langer, dan een dag duren, en brengen dagelijks anderen te voorfchijn , dâar rijp zaat op volgt. Men kan hen door hun zaat aanteelen, doch veel gevoeghelijker door hun jonge aangegroeide bolletjes, die men in September , alsde bloemen en bladen verdort zijn , of in’t left van Maert ‚ met de waflende maan, van d'ouden afneemt, en verplant. ) Alle dezefoorten , die fchaduwächtige plaacfen ‚ en veel waters verëif= fchen, en die men uit het wilde wil opneemen; en inde tuinen verplan- ten, moeten; terwijl zy in hun volle bloem ftaan Û vermits zy anders qualijk te kennen zijn) in dier voegen uitgegraven worden; dat’er ten minften twee vingerbreet van hun eige en naturclijke aarde -rontöm de wortel blijft, en, ingezet zijnde, terftont mee water worden befproeit; op dat zy, met hunonderfte punten der wortelen een andere gront gee waar wordende, te beter zouden uit{chieten. Men moet ook het gras; daar meê zy uitgedolven worden , af{nijden zo veel als’ mogelijk is, op dar het in degoede aarde niet d'overhant krijgt. sb} | Het Standelkruit met bloemen , die een menfchelijke geftalte vertonen; en meeranderen , uitwarme landen hier gebracht, verminderen en ver- Íterven eindelijk, als zy des winters buiten blijven , om dat zy de koude niet konnen verdragen. Zy moeten dieshalven in porten geplant, des wine ters binnen ’s huisgebracht, en met matige vochtigheitonderhouden; en in't voorjaar, meteen zwoele regen, weêr buiten gebracht worden. H Á Ne HOVENIER 121 _HANDETjJESKRUIT Ït gewas word in mannetje en wijfje onderfcheiden. Men vind | noch een andere foort van Hollanefch Handetjeskruit,*t welk riekt gelijk d'Angelieren. | Het mannetjes Handetjeskruit heeft langwerpige brede Bladen „de wel- ken zachten glad , en kleinder dan die van de Lelien zijn. De fteel is ront en effen, omtrent een voet hoog, en mer de voorgedachte bladen bezet. De bloemen zijn die van de zorskapjes enigfins gelijk, en bleekpurper , bruinpaers, lichtroot, of witächtig van verwe, met donker purpere vlake jesgerekent. Onder yder bloem waft een fpits fcherp blaadje. De wortel is gelijk twee uitgefpreide handen: die yder vier uitpuilende delen, als vingers, vertonen. … 5 | te er _ Her wijfjes Handetjeskruit verfchilt hier in van ’t voorgaande; dät het in allesenigfins kleinder, en de bladen mer veel zwarte {tippen getekent zijn. ’ | Hollantfch Handertjeskruic , dat als Angelicum ruikt , heeft lange (malie bladen; tuffchen de welken een fteel waft , die een fpanlang, en vanon- deren met een of twee bladen bekleed is. De bloemen , die licht paerfch van verwe zijn, ftaan boven aan de fteel, airswijze by malkander;en rieken hieffelijk, gelijk d’ Angelieren. De wortel is van geftalte gelijk de voor- aanden. ú Zy verëiffchen een gemene zandige gront ‚ die in een fchaduwächtige plaats legt; en van veel water befproeit word. | ‚__Zy geven hun bloemen in funiusen- Julius, en nà dat de zelfden vergaan zijn, verplant men hen in vochtige en, fchaduwächtige plaatfen. MOLY. W, Aar zijnverfcheide foorten van Moly, namenclijk, met (malle, B met brede bladen, Serpent Moly , Indiaanfche Moly ‚ en meer an- deren. D'eerfte foort heeft lange, fihalle grasachtige bladen ;, tuffchen de wel- ken een dunne fteel opfchiet, die op zijn top witte bloemtjes draagt, de welken kroonswijze by malkandet vergadert zijn. De wortel, gelijk van een uyen ; ís van buien bruin, van binnen wit, fterk van reuk , en fcherp van {imaak , en heeft onder veel dunne vezelingen. 5 * De tweede foort heeft groter en breder bladen , tüffclien de welken een groen ront knobbeltjefpruit. Defteel, diedikis, draagt paerfche bloemt- jes, opde welken driekantige zaathooftjes volgen: De wortel gelijkt ook naar een uyen. , en! - De Serpent Moly kooit in bladen , fteel, en wortel met d'eerfte foort overëen. De bloemen zijn wel wát groter ‚ maar in kleinder getal by mals kander „en blozend wit van verwe , daar blinkende bolletjes onder leggen: D'Indiaanfche Moly isin gedaante de tweede foort byna gelij k; behal ven dat zy geen ktoohiswijze bloetntjes draagt, maar in des zelfs plaats éen plat ront hooftje heeft, met een dun vlies gedekt; in’ welk blinkende bolletjes voortkottien, zonder dat men enige bloemen befpeurt. Gellachs, Gedaante, Groat, Tijt. Gellacht: Gedaaritë! Zy verëiffchen alle een gemene zandige en luchtige gront, die miet Eert Groët, Weinig oude paerdemeft deurmengtis, en in een luchtige”plaats legt; en — vän matige vocht befproejt word. - k Zy Tijt. Aanteeling. Gellacht. Gedaante. Gront. Tijt. Aanteeling; en have- ning. Geflacht. Gront, Tite Aapreeling. ie KONINKBVRERE Zy bloejen in Junius en Julius, en geven jarclijks nict alleenlijk bloe= men, maar in warme zomers ook rijp zaat. / Zy worden door hun zaat , dat langfamelijk te voorfchijn koomt „ aan= geteelt , maar veel gevoeghelijker door hun jonge aange waffe bolletjes , die men in Julius, of wat fpader, met d'ouden opneemt, op een droge plaats legt, en in September, mer d'afgaande maan, in de voorgedachte aarde, van nieus toegemaakt; verplant: Zy konnen ook wel twee jaren overftaan, zonder enige {fchadete lijden. Indien men veel afzerfels wil bekomen, zo moet men de bollen een hantbreet diep, of noch dieper in d'aarde zetten: want hoe zy dieper ftaan ; hoe zy meer afzetfels geven. 5 Bed Da vee B An dit gewas vind men vier foorten ; als groot en klein Byltjest \ kruit, met purpere bloemen ‚ en met blaasjes. Het groot Bylteskruit heeft veel ronde ftelen , anderhalve voet lang. De bladen, die veel in getal , en langwerpig, en voor ront zijn, waft fen aan een middelfteel. De bloemen , die geel zijn , ftaantroswijze by mal- kander , daar lange platte kromme peultjesop volgen, in de welken rofch platächtig zaat is, aan de kanten {cherp. De wortel is klein , enmet enige vezelingen behangen. ey Het klein Bijltjeskruit is het voorgaande van fteel en bladen gelijk , be- halven dat zy kleinder, en de peultjes korter en krommer zijn. D'anderé foorten verfchillen zeer weinig van dezen. | Zy veréiflchen een gemene zavelige gront, met enige tweejarige paer= demeft, en mollem van verrotte boombladen deurmengt, en die in een warme en luchtige plaatslegt ‚ en matiglijk van vocht befproeit word. Zy bloejen in Maimaant, en in Junius, en geven in deze landen geen rijp zaat, dan in zeer warme zomers. Zy blijven zeer zelden de winter over. Zy moeten jarelijks , in Maert , met de waflende maan; in potten , met de voorgedachte aarde gevult , niet boven een ftrobreet diep , twee ineen pot» gezaait, droog en warm gehouden , en niet verplant worden. In de= zer voegen verkrijgt men van hen , als zy zeer warm {taan , fomtijts zaat ; dat volkomentlijk rijp is, en vergaan daar meê; hoewel dat met purpere bloemen fomtijts de winter over duurt. Zy konnen alleenlijk door hun zaat aangeteelt worden. Hedyfarum met fchilden. En telt drie foorten van dit gewas ‚ naar de verwen van zijn bloem M onderfcheiden: want men vind met rode, witte en lijfverwige bloemen. A Zy veréiflchen een gemene zandige gront, met oude paerdemeft deur- mengt, en die ineen luchtige en warme plaats legt, en tamelijk veel van: water befproeit word, Dit gewas leeft niet langer, dan twee zomers, daar meê het dan vers gaat. Maar datmer de lijfverwige bloem kan veel jaren duren. Hetgeeft fomtijts in’t eerfte jaar, in de Herfít, enige weinige bloemen , en inhet tweede jaar volkome rijp zaat. | Zy worden door middel van hun zaat, in potten gezaait, die met de voorgedachte aarde gevult zijn, aangequeekt ‚ en moeten in April, of Mar- ‚HOVENIER. 123 Maimaant, in d'aarde, dus toebereit zijnde, voortgeteelt worden. Zy konnen zwarelijk harde vorft uitftaan , en moeten dieshalven , in potten ftaande; ’s winters binnen ’s huis gebracht, in een luchtige plaats geftelt, en flechs met een weinig water (dewijl te veel hen lichtelijk doet rotten) onderhouden worden. Men kan hen in April, met de gehele klompaarde ‚ opneemen, en dus weêr in de gront zetten. LEEUWEBEKKEN. An dit gewas vind men verfcheide foorten, die wy in drien, in groot , klein „en kleinft, zullen verdeelen. Van de grote Leeuwe- bekken vind men drie verfcheide foorten ; met brede bladen met brede bladen uit Portugal ‚ met fmalle bladen. Zy verëiffchen een goede zandige gront, die wel gemeft is, en in een luchtige en warme plaats legt. Zy duren een winter over, en geven in de zomer een aangename bloem; en rijp zaat; daar meê zy dan vergaan. De kleine Leeuwebekken met {malle bladen ‚en de kleinfte Leeuwenbekken konnen niet langer, dan cen zomer, duren, en geven inde herfft zaat , dat volkomentlijk rijp is. Zy worden alleenlijk door hun zaat aangereelt ,’t welk in Maert , met de waflende maan, niet diep (dewijl het langfamelijk opkoome ) in d’aar- de gezaait moet zijn. Zy waflen fomtijts ook van zelfs, door hun neêrge- valle zaat; ’t welk dikwijls geeftige veränderingen in hun bloemen ver- oorzaakt. Zy konnen veel vocht, en felle koude verdragen. } WOLLEKRUIT. It gewas kan bequamelijk in verfcheide foorten onderfcheiden wor- DD den: voorëerft in wit mannetjes W ollekruit met witte, en met gele bloemen , en wit wijfjes Wollekruit met grote gele bloemen: een ingetakt wijfjes W ollekruit met grote gele bloemen , daar men noch zwart Wollekruit met witre bloemen , boomächtige W ollekruit met Savieblä- den en gele bloemen, en ook met, witte bloemen by kan voegen. Het verëifcht een goede zavelige gront, met oude paerdemeft deurge- mengt ‚ en diein een ope en warme plaats legt ‚ en van veel water befproeit word. Het bloeit in de tweede zomer , in de maanden van Julius; Auguftus en September „en fterft.dan: Het boomächtig Wollekruit ‚ zo wel mer gele, als-witte bloemen „ hoewel teerder van aart, kan lange jaren leven, en bloeit alle zomers; maar geeft nooitrijp zaat ; en word in deze geweften naauwelijks vier voeten. hoog. _ ta PIC Deze gewaffen(uirgezondert het boomächtig W ollekruit worden jare- lijks, ofom het tweede jaar , in Maert ‚met de waflende maan , in de voor edachte aarde gezaait. Het fpruitook van zelf voort door zijn nederge- valle zaat, „Maar het boomächtig, Wollekruit, dat nooit rijp zaat,voort- brengt, word door zijn jonge (pruiten, even boven de wortel uitgefchoten, aangequeekt… Deze jonge, {pruiten,‚„even als d’ Angelieren ingefneden, worden in d’aardeingelegt , of daar meê aangehoogt, en» ha dat zy wor- tel gefchoten hebben (’t welk niet voor een jaar daar na is) vand’'ouden afgenomen, en met de waflende maan in potten geplant: en dewijl zy te- der zijn ‚en d'ongemakken van de winter nietkonnen verdragen ‚ zo moef, R z men Havening, Geflacht. Gront; Tg fs Aanteeling, Gellachteik Gront,; Tijt, Aanteelings Gellacht. Gront, 4 KONINKLYKE men hen in O&aber binnen *s huisbrengen, ineen luchtige plaats zetten ; daar menalleenlijk by vorftig weer ftookt, en matiglijk met laaugemaakt regewater onderhouden, in April; meteen zwoole regen; weêr buiten brengen, en tegen gure nachten, en fchrale winden zorgvuldiglijk dekken; Er Vemde dee 0 En heeft veel en verfcheide foorten van dit gewas: te weten een- M jarige Amerikaanfche Lathyrus met blaauwe, met witte , en mee rode bloemen; Spaanfche Lathyrus met gele bloemen ; kleine Portugalfche Lathyrus;, Portugalfche Lachyrus mer zaat gelijk een hart ; langdurige Lathyrus met brede ‚ en met {malle bladen , en meer anderen. » Zy veréiflchen alle een gemene zavelige aarde , matiglijk met oude paer- demeft deurmengt, die in een luchtige en warme plaatslegt, en van mas — tige vocht befproeit word. E ijt. Zy geven zeer gierlijke bloemen, en bloejen lange tijt, te weten van ‘t begin van Julius, tot zeer diep in de zomer, en vergaan tegen de winter, nadat zy zaat, ’t welk volkomentlijk rijp is, voortgebracht hebben. ‚De langdurige Lathyrus met brede èn {malle bladen blijft dikwijls Aanteeling: … Gellacht, Gedaante. “ Gront. Tijt. Aanteeling. Havering. twaalf, ja vijftien jaren in't leven, en geeft by warme zomers, en anders niet ‚ volkome rijp zaat. Zy worden jarelijks , in April, metde wallende maan , in de voorge- dachte aardegezaait sen in dezer voegen geduriglijk vernieut: | De langdurige Lathyrus met brede en {malle bladen word op de zelfde wijze gezaait ‚ en geeft echter zijn eerfte bloem niet vroeger ; dan in % vier- de jaar. iS RIDDERSPOREN. It gewas kan bequamelijk in drie (oorten onderfcheiden worden ; D namentlijk in met dubbelde , en enkelde bloemen , en in Engelfche Ridderfporen. De dubbelden en enkelden konnen weêr naar de verfcheidenheit van hun verwen verdeelt worden : want men vind’er, die wit, blaau, purper en lijfverwig zijn. D'Engelfehe Ridderfporen „wel tot twintig bezondere foorten, zijn ook zeer verfcheiden. in At \ Dit gewas heeft hoge getakte ftelen, met dunne, donkergroene bla- den, die zeer klein gefneden zijn. De bloemen komen langs’het opperfte der ftelen te voorfchijn, en; van voren open ftaande ; zijn achter, gelijk een hoorn ‚ omgebogen: Na de bloemen volgen lange ronde zaathuisjes, die zwart en hoekig, zaat in zich befluiten. De wortel is dunen teer. Zy veréillehen een gemene zavelige en welgemefte gront, die onlangs ómgefpit en deurgeflagen is, en voor de warme zonneftralen bloot legt ; en van tamelijk veel water befproeit word. Je 4 Zy bloejen byna de gehele zomer deur , en geven; eer de winter koomt, volkome rijp zaat, en vergaan. ‚Zy moeten jarelijks in Maert , met de volle maan , niet diep in de voor- gedachte aarde gezaait zijn, en worden in dezer voegen vérnieut en on= derhouden. | Indien men deze bloemen vroeg, en by gevolg rijp zaat daar af begeert te hebben, zo moer men het zaat ; inzonderheit dat van de dubbelde bloe= ä men, HOVENIER, tas men , in September ‚ met de volle maan , zajen; en in dezer voegen zullen zy in Maert te voorfchijn komen, en lang duren. LN | Indien men d'enkelde bloemen dubbelt wil maken, zo moet men de zijdtakjes wechneemen , en de middelften alleen laten, en met de volle maan het zaat daar af winnen, en het zelfde weêr ter rechte tijt zajen , cû van dit gewas al weêr nietmeer dan de middelften laten. In dezer voegen zal men met het darde jaar zeer grote en aangename bloemen verkrijgen. Nardus, of Nigelle. It gewas is in verfcheide foorten onderfcheiden: want men vind Geflacht. D tamme en wilde Nardus ; Citroennardus; Citroennardus met blaauwe bloemen; grote gehoornde Nardus; van Damaskus met enkelde bloemen ; met dubbelde witte bloemen ‚en met dubbelde bleek- blaauwe bloemen. | | Dit kruit fchiet met tedere getakte fteelsjesop. De bladen zijn langwer- Gedaante. pigs en in verfcheide delen gefneden. Op de top der fteeltjes draagt het bloemen , die uit vijf bladen beftaan , en in’t midden mer veel draatjes ver- giert zijn. Hiér op volgt zwart geelächtig en welriekent zaat , *t welk ‚dat van d'Akkeleijen enigfins gelijk , in bezondere zaathuisjes is befloten. De ‘wortelis dun ; en daaraan hangen enige vezelingen. ' Het veréifcht uit zijn natuur een luchtige zavelige en welgemefte gront; Gront. die in een warme plaats, en voor de ftralen der zon open legt. Her bloeit in de zomer , en geeft rijp Zaat, en vergaat met eenjaar. Het Tijt, en moet dieshalven. jarelijks in Maert, met de waflende maan, vaa nieus in “"“*"&: de voorgedachte aarde gezaait, en dusaangeteelt worden. Heefpruit fom- tijts van zelfs voort , door middel van zijn neêrgevalle zaat. VLASKRUIT. En vind veel foorten van dit. gewas, de welken voornamelijk -in Geflacht, M de. verfcheidenheit der verwen van de blaem beftaät: want men vind verfcheide foorten-van Ongerfch Vlaskruit, namentlijk met bleke, met blaauwe, met purpere , en met bonte bloemen ;, kruipent Vlaskruit met blaauwe bloemen; met fmalle bladen, en grote blaauwe bloemen ‚ met bladen van Huislook „mer gele bloemen ; Ooftenrijks Vlas- kruit met witte welriekende bloemen ; met driebladig loof uit Valencia; uit Portugal ,-uit Kandia; met welriekent zaat ; 'Bezemvlaskruit, daaraf men in Italien bezemen maakt, en zeer aangenaam om t'aanfchouwen; dewijl het, een gierlijke groente vertonende, fpits opwaft,; en meer an- deren. eq … Dit gewas heeft rondeftelen , die tamelijk hoog, en met bladen, gelijk Gedaante, dievan’t Vlas, bewaflen zijn. De bloemen, achter met een {mal ftaartje uitpuilende, komen langsde ftelen te voorfchijn, en worden van ronde bolletjes, daar zwart zaat in is, gevolge. Jel Zy verëiflchen een gemene zavelige ; en zo wel een ongemefte, alsge- Graat, mefte gront, (daar-echter dat van Kandía, met zijn welriekend zaat wel enige oude paerdemeft; en mollem van verrotte boombladen deurgemengt wil hebben )- die voor de warme lucht en heldere zonneftralen open legt, en van matige vocht befproeit word. ir 3 -Zy geven-hun bloemen in Juliusen in ; enveel vari hen; Aen Tije. Ee k 3 Q Aanteeling. Havening. Gellacht. Gedaante. 26 KONINKLYKE de winter rijp zaat ; en vergaan door een weinig koude; te weten het krui- pend Vlaskruit, dat met huislookbladen , her driebladig Vlaskruit uier Va- lencia, en het Bezemvlaskruit , dat hier zelden rijp zaatgeeft. D’andere foorten vergaan niet zo haaft , maar duren veel jaren , en konnen tamelijk wel de koude , en d'andere ongemakken van de winter uitftaan „en geven by warme zomers rijp zaat. Het Vlaskruit uit Kandia geeft. in deze koude landen , in deerfte zomer, fraje blaauwe bloemen , die uit-de punten van hun tedere takken voortkomen , dochgeen rijp zaat , ’t welk echter, in't volgende jaar, zijn volkome rijpheit bekoomt. De natuur brengt echter uit het midden der ftelen,tuffchen de bladen, een ander zaat voort, dat, ge- lijkeen druivetros nederhangende, klein en ront, en grijs van verwe is, en in deze geweften niet rijp word. Het duurt hier zelden langer, als twee jaren. | K _ Het Bezemvlaskruit, het driebladig Vlasktuit uit Valencia, dat met Huislookbladen, en het kruipend Vlaskruit worden jarelijks, in April,met de waflende maan, van hun rijp zaat inde voorgedachte aarde, doch niet diep, gezaait. D'andere foorten worden nier alleenlijk door-hun zaatopde voorgedachte wijze, en in de voorgenoemde tijt en gront aangereelt ‚maar ook door hun jonge fpruiten ‚ die de gront deurlopen , aangequcekt, de welken men ter zelfde tijt van d'ouden moetafneemen , en verplanten. « Wart het Vlaskruit uie Kandia met welriekend zaat aangaat, het word in April, metde waflende maan, ineen pot, met de voorgedachte aarde gevult, niet meer, dan een ftrobreet diep, gezaait, of, ergensanderste voorfchijn gekomen, daar in geplant. : Dic Kandifch Vlaskruit, d'ongemakken van de winter niet verdragen konnende, moet, in een pot geplant zijnde, gelijk gezegt is, in ’t begin van Oétober binnen gebracht, en, zolang het weer zulkstoelaat , inccen luchtige plaats gezet, en echter voor de vorft gewacht worden , zonder; zo veel als’t mogelijk is, de warmte van de kaghel te gevoelen, vermits het de zelfde zeer zwarclijk kan verdragen. Men moet het ook, de gehele win= ter deur, niet meer, dan eens, of twee malen van boven met water be- fproejen , in April, mer een zwoele regen „en aangename lucht , weêr bui- ten brengen, en zorgvuldiglijk voor de gure nachten , en fchrale winden dekken. | Wonderboom „of Mollekruit. | D It gewas kan bequamelijkintwee foorten, in groot en Klein; ondere fcheiden worden. tn est Het {chiet met een dikke holle fteel, boven in verfcheide zijd. takken verdeelt zijnde, zo hoog op , dat het enigfinseen boom gelijkt. De bladen zijn groot, breet, en zacht; en in zeven of negen-delen gefchei- den, en aan de kanten gekerft, gelijk een zaag; sen yder blad watt opeen bezonder fteeltje. Aan de top der ftelen, en ter plaats, daar'de bladen voortkomen, waffen mofchächtige gele bloemen; -die in: troffen,” gelijk ‚ druiven, by malkander zijn , daar op driekantige peultjes volgen ; die met Gront, zachte ftekelingen bezet zijn. Deze befluiten yder in zich drie langwerpie ge ronde zaden , vanbuiten. blaau-en gefpikkelt „ en vanbinnen met wit olieächtig merg gevulc, De wortel,beftaar uit veel vezelingen; Het verêifcht een luchtige zavelige gront ‚ die met oude paerdemeft; eenjarige hoenderdrek , en mollem van verrotte boombladen deurmenge is 3 Cn HOVENIER. 155 is, en voor d'ope lucht en warme zonneftralen open legt, tégen de gure winden befchut is, en van tamelijk veel vocht befproeit word. Het duurt in deze landen zelden langer, dan een jaar; en de bloemen ijt. vallen haaftaf. De kleine geeft zijn rijp zaat fpade in de Herfft. Maar de grote zeer zelden, als by warme zomers. In de hete landen kan het enige ja= ren duren. _ Het moet indeze geweften jarelijks in April, tnet de waffende maan; Aanteling. in potten , met de voorgedachte aarde gevult , en niet meer dan een in yder pot, uit oorzaak van de grootheit zijns wortels, gezaait, en nict verplant worden: VYGBOON. s En vínd wel zesderhande Vygbonen, die naar de verfcheiden: getacht M heit der verwen van hun bloemen , en bladen onderféheiden wot= den: want daar zijn vygbonen mert gele welriekende bloemen 5 met purperächtige lijfverwige bloemen ; met witte bloemen ; met brede bladen , en blaauwe bonte bloemen ; met middelmarige bladen , en blaau= we bloemen; en kleine blaauwe Vygbonen met fmalle bladen; die ook’ wilde V ygboon word geheten. _ Zy hebben hairige holle ronde ftelen, mee Bladen ; vingerwijze im Gedaante. zesof zevendelen gefneden;en die aan de bovenzijde groen, en van onde- ren grijs, of wolächtigzijn» De bloemen waflen airswijze by mralkander; en worden van lange, brede en dikke peulen gevolgt , dre van bititén ertig: finsruigzijn. Her zaat is platen ront, buiten wit; en binnen geel, en bit= ter van fmaak. Zy verêiflchen een gemene zandige gront , die weinig gemeft is,en voor Groni. d'ope en warme lucht bloot legt, en van matige vocht befproeit word. Zy bloejen in Maimaant , en in Jurrius, en, rijp zaat gegeven hebbende, rit vergaan tegen de winter. Zy moeten jarelijks, in Maert ; of April, met de waffende taan , van Aanteeling, nieus in de voorgedachte aarde ‚ nieuwelijks omgefpit en deurgeflagen zijnde, niet meer dan een vingerbreet diep gezaait zijn; en konnen op geen andere wijze aangeteelt worden. DATUR A. _A En heeft kennis van vier onderfcheide foorten van Datuúra: te we- Genacht: M ten met dubbelde bloemen; purpere Datura; gemene witte Da- Stura, En Doorndatura. De bloemenzijnlangenhol. __ vn Zy veréiflehen een gemene zandige en wel gemrefte gront, die ineen Gront, ope warme plaats legt, en van veel vochtigheir befproett word. Zy duren niet langer , dan een zomer, en geven voor de winter rijp zaat Tije. in doornige knoppen, en fterven daar meê. De Datura mee dubbelde bloe- men geeft echter in deze geweften weinig, of geen rijp zaat. ed Zy moeten jarelijks ‚ in Maert, of April, miet de waffende fraai ‚in de Aanteeling; voorgedachte aarde, doch niet diep, gezaait, en door deze enige middel aangeteelt worden. Zy fpruiten fomtijts ook van hun neêrgevalle zaat voort. Gellacht. Gedagnter Gront, Tijt. Aanteeling. _ Havening. Geffacht. Gedaante. 28 KONINKLYKE BALSEMAPPE IL. a Íe gewas word in twee foorten , mannetje en wijfje, onderfcheiden: D Het mannerje heeft dunne rankächtige ftelen ‚ als met klaviertjes bezet, daar meê het zichaan de ftaketren vaft maakt. De bladen zijn breet, zacht, en gekerft, die van de wijngaart gelijk , maar kleinder. De bloemen , uit vijf blaadjes beftaande , zijn bleekgeel van verwe. Hier op volgen langwerpige ronde vruchten, die boven {pits; buikächtig , en bruinroot zijn, en Balfemäppelen genoemt worden, de welken met uit- fteekende doorn wijze prikkelen bezet zijn. Het zaat is zwart, én gelijk dat van de Citrullen , maar kleinder. De wortel fpreid zich wijd en breer uit. Het wijfje heeft gladde, dikke, rechte en fappige (telen , die van onde= ren dikwijls rosachtig zijn, en hoger dan een voet opfchieren. De bladen zijn lang, {mal , en fpits, en rontóm gekerft. De lijfverwige , of bleek- paerfche bloemtjes waflen aan d'oorfprong der bladen , en worden van rons de ruwe vruchten gevolgt, dieeerft groen , en daar na bleek zijn. Het zaat gelijkt de Linzen wel; en de wortel isgetakt, en vezelig, Zy verêiflchen een gemene zavelige aarde, met jarige paerdemeft; jari- ge hoenderdrek ‚ en mollem van verrotte boombladen deurmengt; en die in een luchtige en warme plaats legt ‚en van veel water befproeit word. Zy bloejen in Julius, en in Auguftus, en geven in de Herfit hun vruch» ten; en konnen niet langer , dan een zomer , duren. Zy worden jarelijks , in Maert, of in April, met de waflende maan, in de voorgedachte aarde gezaait. Het mannetje , in een pot gezaait ; en t'elkens daar meê, tot aan de rand, in varflche paerdemeft gezet, geeft in deze geweften niet alleenlijk bloem en vrucht, maar ook by warme zomers rijp zaat. Het wijfje word gemenelijk in een warme plaats, tegen de muur, of hei- ningen, daar het van gure oofte en noorde winden belchutis ‚gezaait, en dikwijls tot bekleding van prieeltjes gebruikt. Her heeft vreemde bloes men , en krijgt in de Herfft rijp zaat, ’t welk, zo men niet intijts toeziet ; van zelfs ter aarde valt , en verloren gaat. DISTEL. E Diftel kan bequamelijk in twee foorten ‚in wilde „en tamme , on= D derfcheiden ‚en daar na yder foort weêr bezonderlijk verdeelt wor= den: Maar wy zullen hier geen anderen , dan enigen der voornaam ftefi ‚ die in de hoven en tuinen onderhouden worden ; befchrijven: De Karduus Benediëtus , anders gezegende Diftel ; heeft ronde ftelen, die deurgaans langs d’aarde kruipen, en met lange gefnedebladen, mes zachte doofnen bezet ; bewafien zijn. Zo welde Bean s alsde ftelen zijn met enige wolligheit overtrokken. Op detoppen der (telen fpruiten ron= de bolletjes, met lange ftekende blaadjes en doornen bezeten daar gele bloemen uit voortkomen. ‘Hier op volgt langächtig graau zaat, aan ‘t bo= venêinde met doorntjes bezet. De wortel is wit, en met veel vezelingen behangen. De Starrediftel heeft langwerpige diepgefnede bladen; diemet enige wolligheit overtrokken zijn , tuffchen de welken de ftelen anderhalve voet koog opfchieten , en verfcheide zijdfpruiten hebben. Nierde bladen , of ftglen ; HOVENIER 120 ftelen ; naar de langwerpige bolletjes, dieop de toppen der ftelen waffen; zijn met doornen bezet. Uit het midden van deze bolletjes fpruiren paers- fche, en ook witte bloemen , daar op-rontächtig plat zaat volgt, | De Somerdiftel kan ook bequamelijk in twee foorten, grote en kleine; gedeelt worden. Degroteis , gelijk de Starrediftel, ook nergens doornig, dan ín zijn bolletjes, of bloemknopjes. Deftelen, die anderhalve voet op- fchieten , hebben ook niet zo veel zijdtakken. De bladen zijn langwerpig; en grijs, van weêrzijden met diepe fnippelingen. De bloemen, die geel zijn, beftaan uit draatjes, of hairige vezelingen. Het zaat is klein, en de wortel langen dun. D’andere foort heeft ook gefnippelde bladen, die aan de beide zijden gekerft zijn. De bloemen zijn ook geel, en de knoppen; of bolletjes zeer doornächtig. De Mariendiftel , ook wel Melkdiftel genoemt, heeft grote, brede en gladde bladen , die aan de kanten gekerft , met fcherpe doornen bezet, en __bleekgroen van verwezijn, daar veel melkwitte ftrepenen vlakken deur- lopen. Tuffchen deze bladen rijzen hoge ftelen , op welker toppen ronde bollen waflen , die zeerfel teken, daar uit paerfche bloemen voortkomen. Het platen bleekpaerfch zaat legt in wolächtig hair befloten. De wortel islang, diken wit. ek De Kaardediftel heeft lange brede bleekgroene bladen , die voor fpits toelopen ; en aan de kanten » gelijk een zaag , gekerft zijn. Tuflchen deze bladen waft een hoge fteel , daar verfcheide zijdrakken uirfpruicen, die met fcherpe doornen bezet, en met enige leden ; of knopen verzien zijn, daar uit dicht aan de fteel twee bladen voortkomen, die tegen mal- kanderoverftaan, en rontóm aande kanten; en ook aan de middelrib , fcherpe doornen hebben. Op de toppen der ftelen waflen langwerpi- ge ftekende bolletjes, die eigentlijk Kaarden genoemt worden. Tuifchen „d'omgeboge haakjes van deze bolletjes vertonen zich witte bloemtjes, ge- lijk byehuisjes, daar in namaals plat en bitter zaat gevonden word. De Roomfche Diftel word in twee foorten gedeelt , te weten in grote en kleine. De grote Roomfche Diftel heeft zeer hoge ftelen ; met lange en brede bladen, die diep gekerft ‚en boven groen , en onder afchverwig zijn; eneen fterkereuk af geven. Op de toppen der ftelen waffen ruwe bollen, daar uit kleine witte bloemen fpruiten, diein ’t midden met blaauwe draat- jes vergiert zijn. Het zaat is langwerpig» en emigfinsruig ; ende wortel is dik, enin veel zijdwortelen verdeelt. De kleine Roomfche diftel heeft kleinder ftelenen bladen, maar die met fcherpe doornen bezet zijn, Tuf- fchen de bloemen fpruiten noch enige harde ftekelingen uit. Zy verëiffehen alle een goede zaveligejen wel gemette gront,diein d'ope gront. lucht, en ineen warme plaats legt, en van tamelijk veel water befproeit word. Zy geven alle jaren zaat , dat volkomentlijk rijp is. Tijt De Karduus Benedictus, of gezegende Diftel, de Mariendiftel, ende Srarrediftel duren niet langer , dan een zomer, en vergaan in de Herflt , na dat zy rijp zaat gegeven hebben. De Kaardediftel, en de zomerdiftel vergaan niet zo haaftig , maar kon- nen, zonder enige fchade te lijden, veel regen , felle vorft, en alle onge- makken vande winter verdragen. Zy bloejen met het tweede jaar , in Ju- nius, of in Julius, en geven in de Herfft rijp zaat, en vergaan daar meê. De grote en kleine Roomfche Diftel zijn macigtijk hard van natuur, en konnen veel jaren duren , en de koude regen in de Herfft, felle vorft , en i s d'andere Aanteeling. 130 KONINKLYKE d'andere ongelegentheden van de tijt verdragen. Zy bloejen jarelijks , en geven echter niet dan by warme zomers , zaat , dat volkomentlijk rijp is. Zy worden jarelijks in Maert en April, mer de waflende maan, niet diep inde voorgedachte aarde gezaait. - De Zomerdiftel kan gevoeghelijk door zijn jonge aangewaffe wortelen “ aangeteelt worden, die men in April, met de waflende maan, van d'oue Geflacht. Gront, Tije: Aanteeling. Geflacht, Gront, den afneemt, en in de voorgedachte aarde plant. MEDIK A. It gewas word in twee bezondere foorten, in oprechte, en gemene. D Medica ,onderfcheiden , vande welken yder weêr naar de verfchei- denheit van zijn bloemen verdeelt word : want men vind oprechte Medica met purpere, met gele,en met groengeele geftreepte bloemen. Van de gemene Medica vind men veel verfcheide foorten ; als, met maanzaat ; met ftekend zaat; Zeemedica ; met vruchten als flakkehuisjes , ook als rupfen te zamengerolt, en meer anderen. Zy verëiflchen een gemene zavelige , en welgemefte gront ; die nieuwe- lijks omgefpit is, voor de warme zonneftralen bloot legt „en van veel wa- ter befproeit word. Maarde Zeemedika, die uit haar natuur aan de zee- kant waft, weinig vettigheit verdragen konnende, moet in een zandige. gront ‚met een weinig tweejarige paerdemeft deurmengt ‚ geplant worden. D'oprechte Medica , die van natuur lang kan leven , en felle koude, en d'ongemakken van de winter verdragen, bloeit lang alle zomers, doch niet voor in het darde jaar, en geeft rijp zaat. Zy verlieft des winters haar bladen : maar de ftelen , hun groente behoudende, geven jarelijks nieuwe bladen, gelijk de wortelen nieuwe fcheuren. D'andere foorten van geme- ne Medika duren niet langer, daneen zomer, en geven tegen de winter zaat , dat volkomentlijk rijp is. De Zeemedica echter „ die niet zo haaftig vergaat, blijft vijf „zes, zeven , ja langer jaren in’t leven , zo zy warm (taat, en geeft, zo wel inde zomer, als inde Herfft, rijp zaat, en behoud des winters niet alleenlijk het meefte deel van haar bladen, die bleekwit van verwe zijn ‚maar geeft uit haar wortel geduriglijk nieuwe fpruiten. Zy worden jarelijks, in April, met de waflende maan, in de voorge= dachte aarde, niet zeer diep, gezaait, en op deze wijze aangeteelt. Doch d'oprechte Medika kan ook door haar aangegroeide wortelen , die men ter zelfde tijt van d'ouden afneemt , en in de voorgedachte aarde plant , aange- queekt worden: gelijkook de Zeemedica, die, lichtelijk door de koude des winters uitvriezende, ineen pot, met de voorgedachte aarde gevult, geplant, en tegen de winter binnen ’s huis gebracht, en in een luchtige: plaats, daar men alleenlijk by grote koude ftookt , gezet, en met weinig, of geen vocht befproeit moet worden. MOTTENKRUIT. En vind verfcheide foorten van dit gewas, namelijk, met die wel M riekt; metgele, met witte, met purpere, met afchverwige ver- we; met zijdrakken , en meer anderen. Zy verêillchen een gemene zavelige, enzo weleen ongemefte, alseen gemefte gront, die in een luchtige en warme plaats legt, en van veel water befproeit word. Het 4 ER To} Kar 3 En Az lite. HOVENIER. 13t ‚Het bloeit van Junius tot in September, en geeft rijp zaat. Het welrie- Tijs kend Motrekruit,en dar mer gele, gelijk ookimter witte bloemen verkrijgen hun bloemen en rijp zaacin detweede zomer, en fterven daar met. Het ‘Mottekruit met purpere, metafchverwige bloemen , en meêr anderen ver: gaan niet zo lichtelijk, maâr, jarelijks nieuwe fcheuren uit hún wortels ‘fchietende , duren enige jaren lang. Zy verliezen ook des wintersniet alle hun bladen, ‘en geven des zomers veelderhande bloemen, diemiet langer dan een dag duren, en dagelijks vernieut worden. _ Het welriekend Mottekruic ; en dat met gele en witte bloemen wórden Aanteelins, in Maert, of in April, met de waflende maan, niet diep in de voorgedach- k te aarde gezaait : maar dat met purpere en afchverwige bloemen ‚en meer anderen moeten in September, metde waffende maan, even in d’aardes in potten gedaan,gezaait worden,op dat zy in tvoorjaar zouden opkomen; dewijl zy traaglijk voortkomen. Want indien men hen in Maert, of in April zaait , zo zullen zy eerlt in de Herf{t opkomen; en om hún tederheit a le) {taan van in de winter te vergaan. a et Mottekruit met purpere, en metafchverwige bloemen, maer ; in Havenirë, potten ftaande, tegen de winter binnen’s huis gebracht, en tegen d'on- gemakken van de vorft befchut worden: ‚ Thlafpi , Viflelkruit, of Vreemde wilde Kers. RM En vind veelboorten van dit gewas: want daaris mét brede bha- genscrr. M den; miec brede bladen, en zwävelige bloemen; uit Kandia met witte en purpere bloemen die kroonswijze wäflen , en met witte bloemen, die altijt groen blijven, en langsd’aarde kruipen; úit Portugal; met kroonswijze bloemen, die zich alseen wajer vertonen ; grote en klei- ne uit Frankrijk met kroonswijze bloemen , en meer anderen. Zy verëilfchen alle een gemene zandige gront, die met enige oude paer- arout, demeft deurtnengt is, in een ope en wârriie plaats legt „en van matige vocht befproeit word. _ Zy geven deurgaans jarelijks rijp zaat, en duren ten meeftendeel niet tijt, langer, dan een zomer. Die uit Kandiía vergaan echter nier zo haaftig, maar duren enige jaren lang: en deze foorten bloejen vroeg in “t vobrjaar; en geven in deze koude landen ook rijp zaat. ir af r | Zy worden alleenlijk door hun zaat aangeteelt, ’t welk in Maert,of April, aaätceling; met de waflende maan jarelijks niet meer; dan een ftrobreet diep, in de voorgedachte aarde gezaait, en dus an moet worden. Het kruí- pend Viffelkruir uit Kandia word echter door zijn jonge uitgefchote loren; die van zelfs wottel fchieten , aangeteelt, de welken men ter gedachte tijt van d'ouden afneemt, en verplant. Maar men moet eerft de bloem ‚ die zy in deze tijt dragen, affnijden; dewijl ht anders lichtelijk niet wel zoü dyen. bd, lroewel de verfcheide foorten van dit gewas; dat de bynáam van Kah- pajenitg: _dia draagt, enige jaren lang konnen leven, zo konnen zy echter geenfins de koude regen in de Herfft, noch de felle vorft in de winter verdragen ; en dieshalven moet men hen in potten houden, in O&tober binnen ’s huis brengen , ineen luchtige plaats (tellen ‚ daar men niet, als by vorftig weer, ftookt, en de gehele winter deur met een weinig, laau regewater onderhoui- den, enin April ‚ met een zwoele regen weêr buiten zetten, en voor kous de nachten, engure winden desh befchutten. pepe: Geflacht. Gront. Tijt. Aanteeling. Havening. 132 KONINKLYKE KONDRILLE. h Aar zijn verfcheide foorten van dit gewas: te weten grote Kondril- D le met gele bloemen; kleine met blaauwe bloemen ; met bladen van koornbloemen, en met gele bloemen ; met blaauwe bloemen, en Krajevoetsbladen ; met purpere bloemen , en blinkend zaat ; met rijs- achtige ftelen , en meer anderen. Zy verëilfchen een gemene zavelige gront, daar enige oude paerdemeft deurgeroert is ‚ en die voor de warmelucht, en heldere zonneftralen open legt. De Kondrille met rijsachtige takken, en die met purpere bloemen en blinkend zaat duren niet langer, dan cen zomer, en geven fpadein de Herfft rijp zaat; hoewel het met degene, die rijstakken heeft , wel diík- wijls mift. De kleine Kondrille met blaauwe bloemen, en die metde ge- daante van Krajevoet duren langer ‚ als zy wel bezorgt worden ‚en bloejen in de zomer; en, rijp zaat gegeven hebbende, vergaan. De Kondrille met gele bloemen , en koornbloeme bladen , die lange jaren kan leven „en grote ongemakken van de winter uitftaan, bloeit lange tijt in de zomer, doch geeft zelden rijp zaat. ): Zy worden jarelijks, in Maert „of April, met de waflende maan, inde voorgedachte aarde, niet meer dan een ftrobreet diep, gezaait, en door deze middel aangereelt,behalven deKondrille met gele bloemen,en koorn- bloembladen, die men ook van haar.aangegrocide wortelen lkan aanquee- ken, de welken in April, of Maimaant van d'ouden afgenomen; en elders verplant worden. AN RE De kleine Kondrille met blaauwe bloemen, en ook die met de bladen van een krajevoct , fchoon zy een winter over duren , zijn echter teder van aart ‚ en konnen d'ongemakken van de winter niet verdragên. Zy moeten dieshalven, ter gezeide tijt in een pot gezaait, in Oétober binnen’s huis gebracht , en in een luchtige plaats gezet , en met ope veinfters, tot datde koude zulks belet, gehouden, en in April, met een zoete lucht „en zwoele regen weêr buiten geftelt ‚en voor veel vocht, koude nachten, en gure win- A den zorgvuldiglijk gedekt worden. Geflacht. Gront, Tijt. OYEVAARSBEK. D It gewas is in verfcheide foorten onderfcheiden : want daar is knob- belige Oyevaarsbek ; Muskusoyevaarsbek ; met butterbloems bla- den, en met rode bloemen; met butterbloems bladen en violette bloemen ; met bruine bloemen en plekkige bladen ; met blaauwe en bon- te bloetnen, en Wolfswortelbladen ; Virginifche Oyevaarsbek met ge- Îtreepte bloemen; met bolwortel en rode bloemen ; met grote bloetrode bloemen ; grote middelbare en kleine Indiaanfche Oyevaarsbek met bon- te bloetmten , die by nacht reuk afgeeven ; Oyevaarsbek ; die op de klippen waft ; met maluwebladen; uit Kandia; Robbertsoyevaarsbek ; Duive- voetsoyevaarsbek , en meer anderen. Zy verëiflchen een gemene zavelige gront, die wel gemeft is, voorde ruime lucht bloot legt, en van veel tegen befproeit word. __D'Oyevaarsbekken met Wolfswortelbladen, en met blaauwe en bonte bloemen ; die uit Virginien met geftreepte bloemen; met bolworrel en rode HOVENIER? 133 rode bloemen, met butterbloemsbladen en rode en purpere bloemen ; met bruine bloemen en plekkige bladen ; met grote bloetrode bloemen; en de geknobbelde Oyevaarsbek , die uit hun natuur lang konnen leven; blocjen niet alleenlijk jarelijks, maar geven ook zaat, dat volkomentlijk.…: rijp.is. Maar d’Oyevaarsbekken , die op de klippen. waflen , die met Ma- luwebladen , de geen uit Kandia, de Muskusoyevaarsbek , de geen „die de naam vanRobbert draagt, en die met duivevoeten duren niet langer ‚ dan een zomer en vergaan , nadat zy rijp zaat hebben-gegeven. Zy moeten in April, met de waflende maan, niet diep in de voorge- Aanteeling; dachte aarde gezaait worden; en enigen van hen fpruiten ook van zelfs voort. D'eerttefoorten , effen hier voor genoemt ‚ wordenook wel door hun aangewafle wortelen aangequeekt , die men in dezelfde tijt van d’ou- denafneemt; en verplant. … | De drie foorten van Indiaanfche Oyevaarsbekken, die by nacht reuk Havering: afgeeven ; teerder van aart zijnde, konnen in dezegeweften dekoudeen ongemakken vande winter ‚noch veel vocht verdragen : en moeten dies- halven ‚ in potten gezet zijnde, in Oétober binnen ’s huis, en in een lucha tige plaats geftelt, daar men alleenlijk by vorftig weer ftookt , de gehele winter deur met een weinig laau regewater onderhouden,en in April, met een warmelucht, en zwoele regen , weêr buiten gebracht, en inde zonne „ritsen fchijn gezet „ en voor de koude naerftiglijk gedekt worden. Doleta lsd ale -BRkdnd, Totino: Mi vind drie onderfcheide foorten van dit gewas: Getneen Par- genacht. relkruic, kruipend Parrelkruic, en klein opftaande Parrelkruit. Zy vereilfchen eengemene , zandige, en luchtige gront ‚ die wel eronts gemeft is, voorde warme zonneftralen bloot legt, en van matige vocht befproeit word. Zy blijven lange jaren in tleven, geven deurgaans zaat ‚dat volkoment- Tijt. lijk rijp is, en konnen d'ongemakken van de winter tegenftaan. Het krui- pend Parrelkruit , hoewel het in deze landen jarelijks bloeit; geeft echter nooit rijp zaat. Het klein opftaande Parrelkruit duurt niet langer , dan een zomer, en fterft, na dat het in de Herfft rijp zaat voortgebracht heeft. ‚ Het gemeen en klein opftaande Parrelkruit worden jarelijks, in Apri! , Aanteelingd met de waffende maan ; in de voorgedachteaarde gezaait, enindezervoe- gen aangeteelt. Maar het kruipend Parrelkruit, in deze landen geen rijp zaat gevende, word alleenlijk door zijn fpruiten aangequeekt, die men in d’aarde inlegt, en die, wortelgefchoten hebbende, van d'ouden afge- nomen ; en verplant worden. BRUINELLE. X J An dit gewas vind men twee foorten, alleenlijk in de verwe van Gellacht, de bloem, van de welken d'een purper, en d'ander wit is, onder- fcheiden: 8 Î Zy hebben vierkante ruige ftelen, met brede en langwerpige bladen , Gedaante. die ook ruigbewaflen zijn. De bloemen wallen airswijze op de toppen der ftelen; ende wortel beftaat uit veel vezelingen. Zy wallen zo wel in een gemene flechte zandige „ als in een gemefte gront , die in een ope en luchtige plaats legt, en konnen veel regen, en ook grote droogte verdragen. KS 5 5 s 3 Zi Gronts Tijt. Aanteelidg. - Geflacht, Gedaanite, za KONINKLYKE Zy bloejen lange tijt inde zomer , en geven jarelijks inde Herfft zat; ‚dat volkomentlijk rijp is, en konnen harde vorft ‚ en alle eN van ‚de winter vuitftaan. Zy worden alleenlijk door hun zaat aangeteelt, *t welk in Maert; met de waflende maan , niet diep in de voorgedachte aarde gezaait moet wort ke „of komen van zelfs voort door hun aedergevlle zaat. Bruinette, anders Adonisbloem. En vind hier af twee foorten; die alleenlijk in de verwe der bloë- men, dewijl d'een gierelijk root, en d'andergeelis, verfchillen. Dit gewas heeft ftelen en bladen; die van de flinkende Kamille gelijk. De bloemen verfchillen in geftalte niet veel van de burrerbloemen. … Het zaatis bruin, ront en fpits, en de wortel vezelächtig, Gront. Tijt. Aanteelifig. Geacht, Gedaanté. Zy veréiflchen een gemene zandige en gemefte gront , diein een luchtie ge plaats, en voor de ftralen der zon bloot legt, en können veel, en ook weinig water verdragen. Zy bloejen zeer gierelijk in Maimaant » Junius-en Julius; en geven inde Herfft zaar ; dat volkomentlijk rijp is, en vergaan daar na: Zy worden alleenlijk door hun zaat aangereelt, ’ welk jarelijks in Maert , met de waflende maan , gezaait moet wezen: Zy komen ook van hun neêrgevalle zaat voort, nier alleenlijk in’t voorjaar, maar ook in de zomer en Herfft , en dit lefte gewas, duurt dikwijls de winter over, vers mits het niet tot bloejen koomt. KAMILLE N. LG E Kamillen konnen bequamelijk in drie verfcheide foorten, in ges menen, wilden, en vreemden; onderfcheiden, en de viene weêr in Roomfchen, Spaanfchen en Portugalfchen gedeelt worden: Van de Roomfche Kamillen zijn weêr twee foorten, te weten met enkel- de , en merdubbelde bloemen. De Spaaníche Kämillen zijn ook tweeders hande; namelijk met blore hooftjes, en die in de beemden waflen. De Porrugalfche Kamillen waffen gaerne in waterige plaatfen. De gemene K amillen hebben dunne fteeltjes en zijdrakjes ; die met kleis rie Sanke bladen bewaffen zijn, en omtrent een voet hoog opfchie- ten. Opderoppen der fteeltjes waffen bloemtjes, die; als zy zich openen; in’ midden een geel hooftje, rontöm met {malle witte blaadjes omvan- gen; vertonen. De wortel ts vezelächtig. De wilde, of ftinkende Kamillen hebben hoger en dikker ftelen, dan die van degemenen. De bladen zijn ook groter „en donkerder van verwe. De bloemen verfchillen niets van de voorgdanden, dan dat zy groter zijn. Het geheel kruit heeft een ondangenamie en Zware reuk. De Roomfche Kamillen hebben ronde ftelen;, dieop d’aarde verfpreid leggen , met veel gefnippelde bladen. De ftelen zijn met meer groen, dan die van de gemene Kamillen , bewaflen. De bloemen; die wit zijn ; waflen op de toppen der ffelen. Zy verëiffchen alle een geïtiene zavelige sen liever een gemefte p dan een ongemefte gront, die ineen ope en luchtige plaats legt, en van veel vocht befproeit word. De gemene tamme, en de wilde Kamillen worden ook overäl in’t wilde, in zandige plaatfen , gevonden: Zy HOVENIER rs Zy duren gemenelijk niet langer , daneen zomer ; vêrmits zy, in de zo- ijt. mer gebloeit, en rijp zaat voortgebracht hebbende, deurgaans vergaan. » De dubbelde en enkelde Roomfche Kamillen , en de Spaanfche mer blote hooftjes blijven echter enige jaren in't leven, en konnen dekoude van de winter tamelijk verdragen, fchoon zy in deze geweften nooit rijp zaat geven. | Zy moeten jarelijks , in Maert, met de waflende maan, in de voorge= dachte aarde gezaait zijn, en fpruiten ook dikwijls van hun neêrgevalle zaat voort. De Roomfche Kamillen , en de Spaanfche mer blote hooftjes, geen rijp zaat gevende, worden door hun aangegroeide {pruitjesaange= teelt, die men in ’t midden een weinig nederdrukt, daar door zy , d’aarde rakende, lichtelijk wortelen fchieten ;’t welk zeer bequamelijk in de Herfft gedaan word. Zy konnen niet alleenlijk in April, maar ook in Auguftus, opgenomen, en verplant worden, MARTELAARSBLOEMEN. Aanteeling. N Á An deze bloemen worden tweefoorten, gelen, en witten ‚„gevon- Geflacht. den. De gelen , zo veel hen aangaat, worden in dubbelden en en- kelden onderfcheiden. De gele bloemen worden van ftekken , of met inleggen aängeteelt : maar Aantecling, de witten worden van fcheuten, dieter zijden uitwaflen , aangequeekt. De gele bloemen, in potten geplant, moeten tegen de winter in huis Havening: gebracht, en in een droge plaats gezet ‚ en matiglijk warm gehouden wor- den. Maarde witten, d'ongemakken vande winter uitftaan konnende;, mogen wel buiten blijven. SALOMONS ZEGEL zegel; met dubbelde bloemen; met fmalle bladen ;‚ met bladen À F An dit gewas zijn zesfoorten bekent, te weten ; gemene Salomons Geflacht. van wit nieskruit; met takken, en Virginifche Salomons zegel, met geairde bloemen. Zy verëiffchen een gemene gront, die bequamelijk gemeft is, en zo wel. Gront. in een fchaduwächtige , als in een luchtige plaats; en voor de warme zon- neftralen-bloot legt, en van veel water befproeit word. Zy-bloejen vroeg in de voortijt; en geven in’t left van Julius zaat, dat Tij. volkomentlijk rijp is; behalven dat uit Virginien ,’t welk in deze geweften nooit rijp zaat voortbrengt. Zy laten tegen de winter hun bladen vallen. Zy worden op twee wijzen aangequeekt, te weten. van hun jongeaan- Aanteeling. gewafle wortelen, die men in Maert , metde waflende maan , van d'ou- den afneemt en in de voorgedachte aarde verplant; en van hun zaat , dat men ter gedachte tijt ;in de zelfde aarde, omtrent een ftrobreet diep moet zajen. AFFODILLEN. pere bloemen ; kleine Portugalfche met witte bloemen ; Water- M En vind hier af verfcheide foorten : met witte, gele „rode of pur- Geflacht. affodillen ; en twee foorten gelijk Lelien ; die geel en root zijn. De gemene Affodillen met witte bladen hebben lange {malle driekantige Gedaante, omge Gront, Tijt. Aanreeling. Geflacht. Gedaante. Gront, Tijt, Aanteeling. Zy worden op twee wijzen aangeteelt, te weten door hun zaat ;’t welk 136 KONINKLYKE vomgeboge bladen , tuffchen de welken een gladde ronde fteel omtrent ans _ derhalve voet hoog waft, die van ’t midden, tot boven toe met witte bloemtjes, uit vijf blaadjes beftaande , de welken de geftalte van cen {tar vertonen ‚ bewaflen zijn. Hier op volgen ronde balletjes, die driekantig: zaat in zich befluitert. Men vind nocheen kleinder foort van dit gewas ‚ daaraf de bladen veel kleinder en fmaller zijn, en vijf of zes getakte fteeltjes voortbrengt. De rode of purpere bloemen zijn kleinder , dan de witte Affodillen, en de bladen met ftippen getekent. Die met gele bloemen verfchilt alleenlijk in de verwe van de bloemen. Zy veréiffchen een luchtige zavelige gront , die met paerde- en koemelt deurmengt is, en in een luchtige en warme plaats legt, en van veel wacer, befproeit word. Zy konnen lange jaren duren;en vertonen hun bloemen inMaimaant,Ju-, niusen Julius, en geven deurgaans zaat ‚ dat volkomentlijk rijp is , behal- ven de gele Affodillen, die in deze landen nooit rijp zaat te voorfchijn brengen. Zy worden niet alleenlijk door hun aangegroeide wortelen aangeteelt ; die men in April, en ook in September ‚ met de wafiende maan opneemt, van d'ouden affcheid, en verplant: maar ook door hun zaat , *t welk men in Maert, of Nóvember, met de voorgedachte maan, omtrent een ftro- breet diep, in potten ‚ met de voorgedachte aarde gevult, moet zajen; en ‚de zelfden warm gezet hebbende, fomtijts met ladu regewater befproc- jen. Doch als zy van zaat aangeteelt worden, geven zy geen bloemen; dan in het darde;, of vierde jaar. PE OrNe TENS D E Peonien konnen bequamelijk in mannetje en wijfje onderfchet- den worden, de welken men weêr in verfcheide foorten kan delen: Want men vind Peoniemannetje met rode bloemen, en brede, en ook met ronde bladen ‚ en met dubbelde bloemen; en fmalle bladen: Peo- niewijfje met dubbelde rode ‚en met witte en rode enkelde bloemen : daar men noch de Peonie van Konftantinopolen , de witte met dubbelde bloc- men ‚en die met een dubbelde langdurige inkarnate bloem by mag voegen. Peoniemannetje heeft rode ftelen , daar vijf of zes bladen aan zijn, die van geftalte de genen van d'Okernoten gelijken. De bloemen, ver- fchetden van verwe, waffen aan de toppen der ftelen. Na de bloemen vol- gen ruige hoornswijze zaathuisjes, van buiten aan te zien gelijk de buiten- fte fchillen der Amandelen , daar zwart blinkend zaat in ús. De ftelen van’t wijfje zijn niet zo root, als wel groen. De bladen; Ímalder dan die van *t mannetje, zijn boven groen, en onder witächtig, en deurgaans voor in twee delen gefcheiden. De bloemen komen ten naafte by met die van ’t mannetje overëen , en het zaat legt in gelijke peultjes be= oten. ie Zy veréiffchen een gemene zavelige, en ook weleen andere gront, die wel gemeft, in een warme ‚ en ook in een fchaduwächtige plaats legt , en van veel water befproeit word. Zy konnen lange jaren duren ‚en geven , na dat zy inde zomer-gebloeit hebben , jarelijks in de Herf{t zaar , dar volkomentlijk rijp is. in HOVENIER 137 u April, met de waflende-maan, omtrent een halve. vingerbreet.diep in de voorgedachte aarde gezaait moet worden ; en. dan verloopt. fomtijes wel, een jaar , eer het te voor{chijn-koomt Het geeft. dan ook zijn eerfte bloem. niet eerder, dan in de vierde of vijfde volgende.zomer. ’t Isdieshalven dienftiger dat men hen van hun aangewafle wortelen aanqueekt „ die men in-Auguftus „of September ‚, met de volle maan, van d'ouden moet afnee-. men, en verplanten. Ganzevoet; of Vokelzer. V An dit gewas zijn verfcheide foorten tevinden: want behalven de, genachr gemene Korenganzebloem, vind men noch verfcheide anderen: gelijk de Ganzebloem uit Valentia; en noch een andere foort uitde zelfde plaats, met dikke bladen ; Spaanfche Ganzebloem met madelieve bladen; wit Kandia met een bloem, die van buiten wit ‚en van binnen geel is; Zeeganzebloem uit Portugal; grote, Virginifche Ganzebloem, met gele bloemen ‚en meer.anderen. bi kregen Zy veräiflchen een zavelige gemene gront, die met oude koejemeft ge- Groat. meft is, in een ope en luchtige plaats legt, en van matige vocht befproeit word. De Zeeganzebloem uit Portugal met gele bloemen verëifcht echter dat men oude paerdemeft, en veel duinzant daaronder mengt Zy duren ten meeftendeel niet langer , dan een jaar, en , in de zomer mijt; gebloeit hebbende, geven in de Herfft zaat , dat volkomentlijk rijp ís. De Spaanfche Ganzebloem met Madelievebladen leeft echter twee jaren, en niet, dan inde tweede zomer bloejendesgeeft rijp zaat. De Virgini{che gele Ganzebloem kan lange jaren in’t leven blijven ‚ en alle ongemakken van de winter uitftaan. Hy geeft op een hoge fteel jarelijks zijn bloemen ‚ maar in deze koude landen nooit enig rijp zaat. De Zeeganzebloem uit Portu- gal, hoewel teder van aart zijnde, duurt echter , wel waargenomen zijnde, enige jarenlang, zonder rijp zaat tegeven, dan alleenlijk by warme zo= mers. | | _ Zy moeten jarelijks, in Maert, met de waffende maan, in de voorge. Aanteeling, dachte aarde, doch niet diep, gezaait worden; fchoon enigen van hen van zelfs uit hun nedergevalle zaat te voorfchijn komen. De Virginifche Ganzebloem , hoewel hy in deze geweften geen rijp zaat geeft, word ech- ter door zijn jonge wortelen aangequeekt, die men in April , met de waf- fende maan, van d'ouden afneemt; en verplant. De Zeeganzebloem uit Portugal, ongemakken van de winter niet verdragen konnende, moet in April, metde gedachte maan; in potten, met bequame aarde gevult; ruimeen ftrobreetdiep , gezaait worden. Men moet hem ook inde Herfft voor veel koude regen befchutten ‚ in O&ober binnen ’s huis brengen ‚ met een weinig water voeden; in’t begin van April, met een zwoele regen; weêr buiten zetten ‚ en voor gure nachten ; fchrale winden , en veel water dekken. ‘Jalappe, of Wonderbloem uit Peru. Me heeft verfcheide foorten van deze Wonderbloem ‚ namelijk ; gefachs: metrode, witte, gele, en purpere bloemen, en tweederhande bonten, te weten met geel en wit, en geel en root. De bonte bloem- ftruik brengt ook eenverwige bloemen voort. T Zy Gron& Tij Aanteeling. Janos: Havening. verplanten. 8 KONINKLYKE ‚Zy verëiffchen een goede zavelige gront ; dieet enige oude koemeft, en met veel oude paerdemeft deurmengt is ; irr &&n- ope plaats ; en tegen-de zuiderzon: bloot legt, en van veel water befproeit word. nas Ly geven in de Herfft angename bloemen; die zó verfcheiden van ver= we zijn , dât men onder een grote menigte ‚die open {taan ; naauwelijks twee ; die evenëenszijn; zal vinden. De bloemen opénen zich ylingstes gen d’avont, en een weinig voor d'ondergang der zon ;en'‚degehele nacht deur , inzonderheit zo de zelfde duifter is, een lieffelijke reuk afgegeven hebbende; verwelken als de zon een wijltijtsbovende kimmen geweeft heeft , zo fpoediglijk » alszy gekomen zijn: in voegen dat men dit gewas >de gehele dag lang zonder bloemen ziet, tot dat zy tegen d’avont weêr ylings te voorfchijn komen; ’t welk Zo lang duurt; tot dat zy van de kou- de rijp in de nachr als overylt en verrafcht worden.” - wadne eig Zy worden in deze landen alleenlijk door fran’zaat aarigeteelt, ’ welk men in Maert, of April, met de waflende maän; in potten, met de voor= gedachte aarde gevult’, moet zäjen , en ; als het éven opgekomen is, daät uitnemen, en ineen warme plaats, byna twee voeten van malkanders ’ Dit gewas moet men in Otober uit d'aarde opneemen; en de wortel, van de welk men dé ftelen en ’ loof kort moet affnijden, enige dagen lang ineen luchtige plaats, doch echter zonder vande zon befchenen te wor= (Tden,te drogen , en daar na bedekt in droog zant; of in gekapt ftro, in een Geflacht, Gront. warme plaats, daar het droog is, de gehele winter overlaten leggen , en in April weêr in éen warme plaats, inde gedachté aärde planten. -In dezer voegen zal dé zelfde nier, dan in’ left van Mäitfdarit , of in” begin van Junius, weêr te voorfchijn komen; en echter zo fpoediglijk opfchieten,, dat hy niet alleenlijk veel bloemen ; maar ook veel zaat , dat volkomentlijk ïijpis, zal geven, en óp deze wijze kan deze worrel tien of twaalf jaren goet gehouden worden. Dit gewas is zo teder , dat het, flechs een weinig vanderijp geraakt, terftont zwart aan de bladen word, en de zelfden ter- ftontlaat hangen. Indien men ditbemerkt, zo moet men voort de wor- tel, zonder hem te quetfen , uit d'aarde nemen , de ftelen en’t loof af{nij- den, en met de wortel handelen , gelijk terftont gezegtis. _ | Chriftus ogen „ anders Jenctten. En kan dit gewasgevoeghelijk in drie foorten onderfcheiden: te M weten in Jenetten, of Chriftus ogen , die eertijts tot kranflen te K maken gebruikt wierden ; Konftantinopolifche Jenetten ‚anders bloemen van Konftantinopolen genoemt; en in wilde Jenetten, of Chri- ftus ogen, de welken men yder weêr in’t bezonder kan verdeelen. Want men vind van d'eerfte flach vijf bezondere foorten: te weten met enkelde rode „ witte en bonte; en met dubbelde witte en rode bloemen. Van de Konftantinopolifche Jenetten zijn ook vier foorten bekent; met enkelde en dubbelde donkerrode, en met enkelde witte en bonre bloe- men. Menheeft ook verfcheide foorten van wilde Jenetren , of Chriítus ogen, namelijk met enkelde rode, witte en bleke bloemen, én die met dubbelde witte en rode bloemen ; en meeranderen. — Zy veréiffchen een gemene zavelige gront, met oude paerdemeft deur- mengt, en die in een ope en luchtige plaats legt ‚ en tamelijk veel van wa- ter befproeit word. Den. HOVENIER. 139 D'enkelde bloemen van d'eerfte foort geven in de tweede zomer rijp zaat ‚ maar de dubbelden nooit. D'enkelden duren zelden langer ‚dan drie of vier jaren. De Konftantinopolifche Jenetten geven by warme droge Zomers zaat , dat volkomentlijk rijp is; behalven die met dubbelde bloe- men, van de welken men in deze geweften nooit rijp zaat vind. Zy blijven gezamentlijk veel jaren in’t leven. De wilde Jenetten met enkelde bloe- men leven enige jaren , en geven rijp zaät, maar nooit die met dubbelde bloemen. Zy worden alle bequamelijk door hun jonge fcheuten aangeteelt, die men in April, met de waflende maan , van d'ouden afneemt , en in de voor= gedachteaarde verplant. De wilde Jenetten met dubbelde bloemen heb- ben echter dit eigen, dat zy door hun jonge fpruiten, noch geen bloem gefchoten hebbende, op deze volgende wijze aangereelt worden , te weten met hen, aan hun plant latende, ten halven in te fnijden, en met aarde t'overdekken, of met hen in Maimaant , mer de waffende, of volle maan; afte breken, nietaf te {nijden ‚in een pot te fteken , zes weken lang in een donkere plaats, buiten de ftralen der zon te ftellen , en dikwijls met rege- water te befproejen. Indien men van dit gewas, gelijk ook van veel anderen, uit enkelde bloe- men dubbelden wilaanteelen , zo moet men, volgens het geen , dat wy al- reê meermaals gezegt hebben , zich een jonge plant voorftellen , en daaraf intijts alle zijdfcheuten in dier voegen aflnijden, dat’er niet meer, dan een enige bloem, overblijft, en het zaat daar af weêr ter behoorlijke tijt za- jen, en het zelfde, opgekomen zijnde, met de volle maan verplanten, en weêr niet meer dan een fteel en bloem aan dit gewaslaten , en dit telkens " weêrvernieuwen: in dezer voegen zal men binnen drie, of vier jaren zeer fchone dubbelde bloemen verkrijgen. Papenfchoen , anders Marienfchoen. It gewas heeft een fteel van omtrent een {pan hoog, daar bladen DD metribben, of met aderen aan waflen. Op de top van de fteel fpruit de bloem, die gemenelijk alleen is, en uit vier blaadjes be- ftaat ‚ uit het midden van de welken een hoosje uitfteekt , dat enigfins de gedaante van cen fchoen vertoont ; daar af dit gewas ook de naain van Pa- penfchoen , of Marienfchoen voert. Dit gewas verêifcht een goede zavelige gront, met klein gewreve jarige paerdemeft deurmengt, en die in een ope en luchtige plaatslegt , en niet van veel water befproeit word. Het bloeit in Matmaant, en bekoomtin deze geweften zelden rijp zaat. Het word echter door zijn aangewaffe wortelen aangeteelt, die men in Maert, en ook wel in Auguftus, met de waflende maan van d'ouden af- neemt, enop zichzelf verplant. Men moet het ‚in potten geplant; in °t begin van Ottober, binnen ’s huis brengen , in een luchtige plaats zetten, byna met geen vocht befproejen, en niet vroeger, dan in’t begin van April, met een zwoele regen weêr bui- ten ftellen , en voor gure nachten dekken. | ve KRUIS- Tijts Aanteeling, Havening? Gedaante, Gront, Tijten aans teeling. Havening; Geflacht. Gedaante, Gront. Tijt. Geflacht, Gedaante. io KONINKLYKE KRUISBLOEM. M En vind verfcheide foorten van dit gewas, die naar de verfcheiden- heit der verwen van hun bloemen onderfcheiden worden: want daar is met witte, blaauwe, purpere en lijfverwige bloemen. Dit gewas heeft dunne harde fteeltjes , die omtrent een {pan lang waflen, en ten meeftendeel langs d’aarde kruipen , of ten minften omgebogen zijn, De ftelen zijn met kleine langwerpige fpitfche blaadjes bewaflen. De bloe- men , van ’t midden na boven waarts ftaande ; zijn rontóm de fteel gevoegt;, en zonder enige reuk. Hier op volgen enige zaathuisjes, daar in het zaat befloten is. De wortel is harden dun, en{fpruit gemenelijk jarelijks uit. Het waft in een gemene zandige gront , die zo wel ongemeft , als gemeft is, in een warme plaats, en voor de zonneftralen open legt, en van mati- ge vocht befproeit word. | _ Hert bloeit ten meeftendeel in Maimaant, en geeft gemenelijk alle zo- mers rijp zaat ; en vergaat niet haaft , maar blijft veel jaren in tleven. Het verlieft des winters zijn loof, uitgezondert de kruipende blaauwe Kruis= bloem. NACHTSCHAYE. En vind verfcheide foorten van dit gewas,te weten tamme Nacht- M fchaye , met zaatblaasjes, die ook Jodenkarflen, Krieken over zee, en Alkekenge genoemt word; Indiaanfche Nachtfchaye met blaasjes; zwarte Nachtfchaye met blaasjes ‚ of vreemde Krieken van over zee ; Indiaanfche Nachtfchaye met doornen ; flaapmakende Nachtfchaye; dodelijke, of dulle Nachtfchaye ; appeldragende Nachtfchaye uit Moren- lant; en Nachtfchaye met witte en blaauwe bloemen; en eetbare bollet- jes, die ook Papas van Peru genoemt worden. | De tamme Nachtfchaye heeft een rechtöpgaande fteel , die omtrent an: derhalve voet hoog waft en in veel zijdtakken verdeelt is. De bladen zijn breeten donkergroen. De bloemen, die wit zijn; waflen drie, vier, en fom= tijts meer by malkander, Daarna volgen ronde bezijen; die, gelijkeen Druivetros, of eerder als een krans, nederhangen. De wortelis dun, en van veel vezelingen omzet. De Nacht{chaye, die de naam van Jodenkarffen, of Krieken van over zee voert ; heeft fteeltjes van omtrent anderhalve voet hoog, die dun, ront en rootächtig, en; gelijk de tamme Nachtfchaye ;, in enige zijdtakjes, maar niet zo veelin getal, verdeelt zijn, De bladen zijn groter , dan die vande tamme Nachtfchaye, en fomtijts met witte plekken getekent. De bloemen, die witächtig zijn, fpruiten uit d'oorfprong der bladen, en hangen neder- waarts, die van dikke blaasjes gevolgt worden, in de welken eerft een groe- ne, en daar na een rode bezije, als een Kars, die met klein plat en geel- achtig zaat gevult is, verborgenlegt. De wortel, die dun en witächtig is, verfpreid zich wijt en breet; en geeft in verfcheide plaatfen nieuwe fcheuten. 65. De zwarte N. achtfchaye ; die ook zwarte Krieken van Overzee genoemt word, heeft dunne, ftrepige en rankächtige fteeltjes , die, gelijk de Turk= fche bonen ‚ met haar haakjes aan de byftaande ftokken, of ftaketten opklimmen. De bladen zijn langwerpig, rontöm gekerft , en in fommige delen HOVENIER. ra delen diep gefneden. Op de lange fteeltjes wallen kleine witte bloemrjess die van blaasjes gevolgt worden , de welken in drie delen gefcheiden zijn; daaraf yder een harde zwarte vrucht; of bezije in zich befluie. Het mid= delfte van de vrucht is wie, en vertoont de geftalte van een hart. De wor- tel is tamelijk dik , en met veel vezelingen behangen. De flaapmakende Nachtfchaye heeft dikke, ronde en hardächtige fte= len, die omtrent drie voeten hoog opklimmen , en met zachte brede lang: werpige bladen bewaffen zijn. De bloemtjes, die rontöm de fteel aan d'oor- Íprong der bladen voortkomen, zijn bleekgeel van verwe, en;uit vijf blaad- jes beltaande, in’ midden met enige draatjes vergiert. Hier op vol- gen fafferaangele Bezijen, met klein zaat gevult, die in ruige blaasjes, de geftalte van zalfbusjes vertonende, befloten zijn. De wortel is lang en houtächtig. De grote Nachtfchaye, aan de welke men ook de naam van Dulle Be= zije, of dodelijke Nachtfchaye geeft , heeft bruine ronde getakte ftelen; een dunne vinger dik „en die omtrent vier voeten hoog waflen. De bladen zijn donkergroen , en haträchtig , en groter dan die van de gemene Nacht- fchaye. De bloemen, op korte fteeltjes aan d'oorfprong der bladen voort- komende, zijn langwerpig, hol, en donkerpaerfch van verwe. Hier op volgen grote zwarte blinkende bezijen , die yder de gedaante van eenen- kelde druif vertonen, en met klein bruin zaat gevulr zijn. De wortel is lang en witächtig ‚ kruipt geduriglijk voort , en geeft jarelijks nieuwe fcheuten. Zy veréiflchen een gemene zandige gront ‚die met oude paerde-of koe- jemeft, van elks even veel, deurmengt is, in een ope en luchtige plaats legt ‚ genoechfamelijk van de zon befchenen, en van matiglijk veel water befproeit word. De Tamme Nachtfchaye is van natuur zodanig ‚ dat zy niet langer , dan een zomer duurt, en, haar bloemen en rijp zaat gegeven hebbende , fterft en vergaat: gelijk ook de Indiaanfche Nachtfchaye met blaasjes, d'appel- dragende Nachtfchaye uit Morenlant, en de zwarte Nachtfchaye met blaasjes, die mede niet langer ‚ dan een jaar leven, en, in warme zomers rijp zaat gegeven hebbende, fterven. De Nachtfchaye mer eetbare bol- letjes, de dodelijke Nachtfchaye ; de flaapmakende, en de Nachtfchaye met zaatblaasjes , anders Krieken van over zee , of Jodenkarffen genoemt; duren enige jaren lang, en geven jarelijks rijp zaat, behalven d'eetbare Nachtfchaye, aan de welke men zelden zaat vind ; dat volkomentlijk rijp is. De flaapmakende Nacht{chaye word echter dikwijls door harde vorft wechgerukt , en vergaat, en fterft gemenelijk met de tweede zomer. De tamme Nachtíchaye word jarelijks in Maert , met de waflènde maan, in de voorgedachte aarde gezaait, of {pruit van zelfs, door haar neder ge- valle zaat, voort. D'Indiaanfche Nachtfchaye met zaatblaasjes, en die met doornen , gelijk ook de zwarte Nachtfchaye met zaatblaasjes , en d'ap- peldragende Nachtfchaye uit Morenlant, worden jarelijks in April, met de waffende maan, in potten , met de voorgedachte aarde gevult, even onder gezaait, endaarmeêineen warme plaats, die voor de hete zonneftralen bloot legt, geftelt , en met matige vocht onderhouden, en ook niet meer dan een of twee in een pot gelaten ; uit oorzaak van de veelheit der wor- telen, die zy fchieten. De Nachtfchaye met zaatblaasjes , ook Alkekengi , Krieken van over zee , en Jodenkarlen genoemt; de flaapmakende Nacht- fchaye, en daar beneffens de dodelijke of dulle Nachtfchaye, worden ter T 3 voor. Grent; Tijt, Aanteeling. Geflacht. Gedaante. Gront, Tijt. Aanteeling. Geflacht. Gedaante. Gront. Tijt, ae KONINKERRE voorgedachte tijt in d’aarde gezaait , en ook door hun aangrocjende wors telen voortgeteelt. D'eetbare Nachtfchaye met bolletjes, hoewel zy in de= elanden geen rijp zaat geeft, word echter van haar ronde bolletjes aange queekt; die menin Odtober , met de volle maan, uit de gront opneemt, in droog zant legt ‚ om hen des winters voor fpijs te konnen gebruiken, en in Maert, of April, met de volle maan, in een gemefte aarde, die nieuwe- lijks omgefpit , en deurgeflagen is, weêr inzet, en dus van nieus aanqueekt. MAAGDEPALM. E Maagdepalm kan bequamelijk in twee foorten, in grote , en klei- D ne, onderfcheiden worden , van de welken men yder weêr naar de verfcheidenheit der verwen van hun bloemen kan verdeelen. Want men vind grote Maagdepalm met blaauwe; kleine Maagdepalm met wit- te bloemen ; met purpere bloemen ; met dubbelde purpere bloeme n ;met zilvere bladen , en wit en blaau geftreepte bloemen ; met goude bladen en bonte bloemen; met goude bladen; en geheel witte bloemen, en meer anderen. / De kleine Maagdepalm heeft rankáchtige dunne groene ftelen. De bla= den , die twee en twee tegen malkander over taan , en altijt groen blijven, komen in gedaante en verwe enigfins metde Lauwerbladen overëen, maar zijn veel kleinder. De bloemen zijn verfcheiden van verwe, gelijk wy vertoont hebben. De wortel is vezelächtig. De grote Maagdepalm is met de voorgaande in alles gelijk, behalven dat hy met langer ranken langs d’aarde kruipt, en groter bladen en bloemen heeft. Zy veréiffchen een gemene zavelige en welgemefte gront , die ineen fchaduwächtige plaatslegt ‚ en van veel water befproeit word. Dit gewas, dat lange jaren kan duren, en altijt groen blijft, bloeit jare- lijks in Maerc, April, en Maimaant, en ook fomtijts fpader, maar geeft in deze geweften nooitrijp zaat. Het word door zijn fcheuten,die van zelfs voort{pruitensen wortel fchie- ten» aangeteelt. Men mag hen de gehele zomer deur , met de waflende maan, affteeken, en moethen, verplant zijnde, met een weinig,water be- fproejen. BERENKLAA UW. En vind drie foorten van dit gewas; te weten tamme, ftekendeen M Duitfche Berenklaauw. De Berenklaauw heeft grote brede en donkergroene bladen, die aan beide zijden gekerft zijn. Tuflchen de bladen {pruit een fteel, die van het midden tot aan de top met veel langwerpige witte bloemtjes, uit twee bladen beftaande, bezet is. Na de bloemen volgen brede peultjes, die plat en breet zaat in zich befluiten. De wortel is van buiten bruin ‚en van bin- nen wit. ENE et Dit gewas waft wel in een zavelige ongemefte gront, doch beter in aar- de, die met oude paerde-of koejemeft deurmengt is, in een luchtige plaats; en voor de zonneftralen bloot legt, en in de zomer tamelijk vaa vocht befproeit word. De tamme ende ftekende Berenklaauw geven in deze geweften zelden rijp HOVENIER … 143 rijp zaat ‚ doch bloejen echter, wel gehavent zijnde, in het tweede jaar. Maar de Duicfche Berenklaauw geeft jarelijks zo wel bloemen, als rijp zaat, enfpruittelkens weêr uit. __Zy worden in deze landen niet alleenlijk doòr het voorgedáchte zaat Aanteeling) aangeteelt, ’t welk men in April, met de waflende maan, nièt diep in een pot, met de voorgedachte aarde , moet zajen; tiaar ook doöf hun jonge fcheuten, by de wortel uitgelopen: of ook wel door de ffukken van de Wortelen, die men afbreekt , en ter gezeide tijt moet verplanten ; *t welk voornamelijk in de tamme Berenklaauw plaats heeft. WOLEFSWORTEL: En heeft verfcheide foorten van dit gewas: te weten grote Wolfs. Geflacht; wortel mert gele bloemen ; kleine W olfswortel met gele bloemen, anders Winterwolfswortel genoemt; gemene Wolfswortel met blaauwe bloemen , anders Monikskaápjes; Wolfswortel met bloemen als van Ridderfporen; met blaauwe, met bonte, en met witte bloemen ; Wolfswortel.met zwarte , en met witte Bezijen ; én meer anderen. “ De grote Wolfswortel mer gele bloemen heeft grote wijde bladen, die Gedaants diep gekerft, en bruinächtig zijn. Defteel is ront, en een weinig krom; én fchiet tottwee of drie voeten op. De bleekgeele bloemen , de gedaante van Monikskapjes vertonende, ftaanaan het oppèrtte der ftelen ín goede ordening boven malkander. Hier op volgen kleine peultjes, die van d’ Ake« leijen gelijk, en befluiten in zich zwart én hoekig zaat. De wortel beftaat uit veel kromme vezelingen. | 123 | De kleine gele Wolfswortel is een laeg gewas; met geen andere ftelen , dan daar de bladen op ftaan , en die naauwelijks een {pan hoog opwaffen; En dun zijn. Op yder fteel waft een groot rond blad, met diëpe kerven, daar op zich een bloem , gelijk een Butterbloem ; vertoont. Hier op vol- gen drie of vier peultjes, die overêinde ftaan en“daar het zaat in is. De gemene Wolfswortel met blaauwe bloemen waft tot meer dan drie voeten hoog , en is rontöm met bruingroene bladen , die echter van onde- rén witächtig, en dieper gekerft zijn ‚ behangen: De bloemen waffen aan de fteel van’t midden af, totaandetop ; en vertonen de gedaante yan een helm. De wortel is lang, dik, van buiten zwatt, er van binnen witäch- tig. D'andere foorten hebben grote gelijkheit met dezen. es OA Zy veriffchen een zavelige , en ook een teenächtige gront, die wel ge- Groat: meft is, in een ope en luchtige plaats , én voorde zon bloöt legt, envan veel vocht befproeit word. den. aah dn oema Zy geven hun bloemen in Maimaant, enin Junius; en hun zaat word Tijt. in Auguftus volkomentlijk rijp. Zy konnen d'ongemakken van de winter gemakkelijk verdragen. Zy worden niet alleenlijk door hun zaat voortgeteelt, ’ welk menin Aanteeling Oober, of November, met de waffende maan, moet zajen ; maar ook door hun aangegroeide wortelen, die men in April, met de wafiende maan, van d'ouden afneemt, en verplant. PHA- Geflacht. Gedaante. Gront, ijt. Aanteeling. 44 KONINKLYKE PHALANGIUM. M En vind verfcheide (oorten van dit gewas, de welken bequame= M lijk in drien onderfcheiden konnen worden, te weten in Phalan= gium met takken zonder takken, en vreemde Phalangium, die men weêr in bezondere foorten kan delen : namentlijk in Phalangium uit Savoyen met witte leliebloemen, Virginifche Phalangium met blaauwe, en ook met witte bloemen. Dit gewas heeft lange {malle bleekgroene bladen , die onder aan de fteel EA ‚ en op d'aarde gefpreid leggen. Defteelisront, en boven in enige zijdtakken gedeelt, daar uit veel witte bloemtjes, uit zes bladen beftaande, te voorfchijn komen. Na de bloemen volgen ronde zaat= bolletjes, met zwartächtig , hoekig zaat gevult. De wortel is dun en lang; en met tere vezelingen begroeit. „ Detweede foort is in alles met de voor* gaande gelijk; behalven dat de fteel in geen zijdtakken gedeelt is. De bloemen waflen in ordeningop de top van de fteel. __De Phalangium uit Savoyen krijgt vijf of zes holle bladen ‚ die malkan- deromvangen ‚ en, fpits toegaande, recht overëinde ftaan. Tuflchen deze bladenfpruit de fteel uit, die, een voet of meer hoog waflende, tien of twaalf witte bloemen geeft, de welken uit zes bladen beftaan , en van geftalte de lelien zeer wel gelijcken. De zaden en wortel zijn gelijkde voorgaande. \ De Virginifche Phalangium ; die met zijn wortel hard voortloopt, fchiet uit de knoop van zijn ftelen verfcheide zijdtakjes, die onder vaneen blad bevat zijn. De fteel, omtrent een voet hoog gewaflen, verdeelt zich in twee bladen; die gelijkelijk van malkander waflen, en in ’t midden daar af {pruit een trotsje van hoogblaauwe bloemtjes , die uit drie bladen be- ftaan, de welken van binnen onder root geftipt zijn ‚ en in ’tmidden gele uitftekende draatjes vertonen. Zy veréiflchen een gemeene zavelige gront, die gemeft is, voorde heldere zonnefchijn‘open legt, en van veel water befproeid word. Zy bloejen in Junius en Auguftus , en geven indeherfft, by warme zomers, zaat, dat volkomentlijk rijp is. Zy konnen bequamelijck op twee verfcheide wijzen aangeteelt wor- den; te weten door hun zaat, ’t welk men in maart, met de waflende maan, in de voorgedachte aarde zaait ; maar noch gevoeghelijker door hun jonge wortelen, die men in ’t najaar, metde gedachte maan , van d'ouden afneemt, en verplant. Einde der bloemen. K O: CIERLYCKE MODELLEN, ‚Voor de Lief hebbers van HOVEN en THUYNEN, Om alderlep BLOEM-PERKEN, PAR TERRES, en DOOLHOVEN nadeKonftopteftellen. Dienftigh voor alle Liefhebbers en Hoveniers, om Hof: fleden en Luff-hoven konftelijch te vercieren. VOTE e , varta arne: teem, loss Prop zee Polit FH isipenn mn gef hden | prEN | eenderde arne nn en mn k NE > À p ï EEN REN 2e ie and Alien ii k te en Si le : Rek ur dd OR 1e j- a ee Fee 5 Ë es haal ri kn wel Sears kever dendrad alerte vene bee samedi isin en diein FJ „ se - led bermen vra eier va ne hen ml nn de er . " Fn AE nenten nend iens ï MN À gemee gE, Ee. berde ge Lene ENE EE Pe GED A |l Ke edi EE br bet a Ânes init = Sinem eine el nt ap dn ® Dd N Ne, BEK bleet, a E Î 8 rend ed d 4 is Un 0 ved de panne De ven ks « ti wf AE nerds, aken beent det en a inder nt Mn an ae, slk ve nen a aaan LE NEE N 5 ee AE, 3 rab seiner Zer Pe 8 | q 1 gepu 2e hema: ne ese al £ OE te * ER K Vi Pd é Ere rn ee nek / ps k k & X Pis A \ re a! hed t 7 FS Nome K IN KNAL Le, mee LE 2 5 enke En AR Aen Ä \ gen 5 eenn B 5 ben” Si, \ À miri | Net EN LEED MEER VE En En E . 1: ú _ "& fi nd L a EE EE EO healen debian _ En En et Ni : } (SS leen 4 Km Ea ie 4 b Ni $ ca ele DE, í ker RE end | hea nn "mi hg Pip a i EE ende er nee ge Ed en vann egen ia geeneen, Ì, 3 ee Hi ee £ armen, : t: s m fi 4 4 en, gene mak p) Í enn nnn | be ee er ordenen aijn ltu pen dd 1 KONINKLYKE HOVENIER. Van de manca std KRUIT DIEN ront en metenigeftrepen, en op de toppen waflen kleine witte, of bleek- geele bloemtjes, die als in kransjes by malkander ftaan. Na de bloemtjes volgt klein rijp zaat. De wortel is langen wit ‚ inzonderheit als de zelfde langin een‚plaats geftaan, heeft, De Pieterfelie, die men Juffrouw mark noemt «|-heeft brede. groene bladen, die blinken, en rontôm aande kan- ten gekerft zijn. „De ftelen „ die hol, ront en geftreept zijn ,, waflenta- melijk hoopop, en hebben veel zijdtakken. Opdetoppen groejen witte bloemtjesineen.hoop;by-malkkander ‚ daar klein zaat, dat van,de gemene Piererfelie niet „ongelijk. op volgt. De, wortel heeft veel vezelingen. hk Ah 4 De Waterëppe, die tweederhande is, en in grote en kleine onderfchei- den word 4 {chiet op met lange, dikke „ kantigeenholle ftelen, die in le- den gedeelt zijn, wel vier of vijf voetenihoog. De ftelen hebben.naar bo- venenigezijdfcheuten. De, bladen. zijn, langwerp: „krachtig vanreuk, en aan de kanten. gekerft,, gelijk een zaag » en waflen altijt twee tegen malkanderover aanseen.middelfteel. Zy hebben meê witte bloemrjes , en een zelfde ordening; als wy; hen hier voor belchreven hebben, De kleine Ï Vv … “Water Gront, 46 “KONINKLYKE Wateréppe verfchilt niet van de grote , dan alleenlijk hier in, dat de takken niet zo hoog opwaflen, de bladen teerder, en de bloemen geel groen van verwezijn. D'andere foorten van Pieterfelie hebben grote ge- lijkheit met de genen , die wy alreê befchreven hebben. | Zy vereiffchen alle uit hun natuur een goede zaveligegront, die met « oudekoeje, en een weinig paerde meft deurmengtis, en niet minder een Aanteeling. Tj te Hayening. : fchaduwächtige , als een ope en luchtige plaats, die voor de ftralen der zon bloot legt, en van veel water befproeit word. De gemene tamme, en die met grote brede bladen, van-de welken men tweefoorten vind, te weten metrode, en met bleke ftelen, gelijk ook de gekrulde Pieterfelie, worden in Februarius, ofin Maart ‚ metde waflende maan, doch zeer luchtig , en nadat men het zaat een nacht lang geweekt heeft, in de voorgedachte aarde gezaait. De Steenpieterfelie word wel in de zelfde tijt, maar echter ineen pot'gezaait. De Macedoni- fche Pieterfelie , en d'andere vreemde foorten worden alleenlijk in April, met de waflende maan , in potten ‚ met de voorgedachte aarde gevult ‚ niet meer dan een ftrobreet diep, gezaait. De Pieterfelie met brede bladen word. ook wel in September gezaait „op dat zy in’t volgende jaar vroeger ge- bruikt zou konnen worden. Alle deze foorten van Pieterfelie bloejen in het tweede jaar, d'een vroe- ger, en d'ander fpader ‚ en geven dan zaat, dat volkomentlijk rijpis, be- halven de beide foorten uit Macedonien, die zelden , dan by hete zomers, rijp zaat voortbrengen. Zy konnen alle dekoude en ongemakken van de winter uitftaan; en fterven in het tweede jaar, na dat zy voor d'eerfte maal gebloeit en rijp zaat gegeven hebben. - „ Degemene tamme Pieterielie, die lang legt, eer zy te voorfchijn koomt, moet by droog weer dik wijls met water befproeit worden. Indien men dik- ke wortelen van dit gewas begeert te hebben, zo moet men het zaat niet ‚ metde waflende, maar met d’afgaande maan in de voorgedachte gront za- jen : want dan zullen de wortelen groot en dik worden. De foorten van vreemde Pieterfelie , weinig regen, inzonderheit in de Herf{t,en geen har- de vorft in de winter verdragen konnende, moeten, met hun potten, in de Herf{t binnen ’s huis gebracht, in een luchtige plaats ‚ doch zonder tocht en zyging» geftelt, enin de winter met zo weinig vuur, als’t mogelijk. ís; onderhouden worden, Gedaante. Gront, Aanteeling. KER VEL E ftelen van dit kruit zijn dunen ront, de bladen teder; metdiepe kerven, en bleekgroen van verwe. De bloemen , die in elen drom waflen, zijn wit, en worden van langwerpig dun zaat gevolt. Dé wortel is vezelächtig. | ns al aen Dit kruit veréifcht een goede , gemene en welgemefte gront, die ineen ope plaats, en voor de ftralen der zon bloot legt, en van veel vocht be- fproeit word. 5 VOM Het word gemenelijk twee malen in ’t jaar gezaait, voorëerft in Maert; met d'afgaande maan, her fchiet dan haaftiglijkop ; maar kan echter twee of drie malen afgefneden worden, eer her aan’t bloejen geraakt. Ten twee- den word het in Julius, of Auguftus, met d'afgaande maan; gezaait; en dan fchiet het niet zo fpoediglijk zijn zaat; maar kan de gehele winter deur , zelfs tot in Maimaant ; tot {pijs gebruikt worden. ie De HOVENIER 147 De Kervel, die men vroeg gezaait heeft, bloeit in Junius en Julius ; maar indien de zelfde in Julius, of Auguftus gezaait is, zo ftaat hy de hele winter over, en geeft zijn bloemen in April, of Maimaant. | eed Dd Ie kruit, bequaam om moes af te maken, word in witte en rode D onderfcheiden. 3 De witte Biet heeft grote brede en bleekgroene bladen , en lange ftelen , die holen geftreept zijn. De bloemen zijn bleekgeel „of groenäch- tig, het zaat ront en zwart ‚ en ín groene velletjes befloten. De wortel is lang en dikáchtig; ‚ Derode Biet is van geftalte de voorgaande zeer gelijk ; behalven dat de bladen, ftelen en wortelen bruinroot van verwezijn. De wortelen van de- ze rode Biet zijn in deze geweften onder de naam van Bietwortelen be- kent, en worden tot bequamefpijs gebruikt. Zy verëifchteen goede gemefte gront, die in een luchtige plaats legt , deurgaans van de zonneftralen befchenen; en ook van veel vocht befproeit word. Dir gewas; dat harde vorft, en alle andere ongemakken van de winter kan verdragen, krijgt in het tweede jaar tijp zaat „ na dat het in Maimaant te voren gebloeic heeft. Het zaat, dat men in het darde zomer gewon- nen heeft, word voor het befte gehouden, en blijft enige jaren goet. Het word niet alleenlijk in’t voorjaar ‚maar ook in alle tijden van de zo- mer ‚ met d'afgaande maan gezaait, en koomt dikwijls genoech van zelfs voort ‚ na dat het eens gezaait is: | VENKEL En vind twee foorten vandit gewas, te weten gemene, en zoete M Venkel. De gemene Venkel heeft lange dikke, geknoopte en getakte ftelen, die van binnen met voos merg gevult zijn. De bladen zijn als dun- ne ronde {nippelingen, diegroen van verwe, en aangenaam van reuk zijn. De bleekgeele bloemtjes, in *t ront by malkandergevoegt ; ftaan op de top- pen der ftelen, en worden van langwerpige zaden gevolgt. De wortel is wit, enlang, tamelijkdik, en heeft in ’t midden een harde ribbe. De zoete Venkel heeft bladen gelijk het Dillekruit. De ftelen zijn klein- der, dan die van de voorgaande. Het zaat is witächtig ‚en zoet van maak, Tt Geflacht, Gedaante; Gront} 2 Tijl Ai Aanteeling} Geflacht. Gedaante; Zy verëiflchen een gemene zandige, of kleiächtige, en ook wel een gront; fteenächtige gront, die met oude paerdemeft gemeft is, enn een plaats legt , de welke voor de warme zonneftralen bloot legt, en van matige vocht befproeit word, De bloemen van dit kruit, dat, tot verfcheide malen afgefneden; telkens Tijt. weêr uitfpruie ; bloejen in Junius en Julius, doch niet dan in het tweede jaar na hun zajing ‚ en het zaat word ín’t left van Auguftus, of ín ’tbegin van Septemberrijp. De bladen en ftelen vergaan tegen de winter; en de wortel , die in’ leven blijft , fchiet tegen de zomer weêr uit. Zy konnen d’'ongemakken van de winter, koude regen , en harde vorft zwarelijk ver- dragen ; endieshalven is dienftig, dat men hen met droge turfmollem over- ftort, en met pannen dekt , om het water afte weeren. | V 2 Zy Aantceling. Geflacht. Gedaante. Gront, Tijt. Aanteeling, Havening. Gedaante: Gront, Aanteeling. Tijt. 48 KONINKLYKE Zy worden in Maert ; of April, en ook in September , met de waflende maan, omtrent een ftrobreet diep in de voorgedachte aarde gezaait, en ook - wel in de zelfde tijt geplant. De zoete Venkel wil echter eerder gezaait,dan, geplant zijn, en liever in’t voorjaar , dan in de Hertft, Surkel, of Zuring. E Zuring, ook Surkel genoemt , die in de tuinen waft „en gemene- D lijk tot moeskruit gebruikt word, kan bequamelijk in gemene en Roomfche onderfcheiden worden. De gemene Zuring heeft langächtige bladen , die voor fpits zijn ‚ en ach- ter breet , en twee uiefteekfels vertonen. Defteel is dun, ronten geftreept. De bloemtjes zijn bruinroot ‚ en het zaat driekanrtig en bruin, en de wortel geel en vezelächtig. De Roomfche Zuring is kort , breed en bleekgroen van bladen. De bloe- men, ’tzaat, en de wortel zijn met de voorgaande foort gelijk. ‚ Zy verëiffchen een gemene zaveligeaarde, die met oude meft „’t zy van koejen , of van paerden ‚ wel deurmengt is, in een luchtige plaats „en voor de ftralen der zon bloot legt, en van veel vocht befproeit word. Zy bloejen , zo zy niet afgefneden worden, in Maimaant; en geven ja- relijks rijp zaat ‚ en konnen degehele winter overftaan; vermits zy kou= de, en d'ongemakken van de tijt konnen verdragen. Zy worden niet alleenlijk door hun zaat aangeteelt, % welk men in Maert, of April, met de waflende maan , inde voorgedachte aarde „even onder zaait: maar ook door hun aangewafle jonge fcheuten , die men ter zelfde tijt van d'ouden afneemt, en in de voorgedachte aarde plant. De Zuring is zodanig van aart, dat, hoe men haar inde zoemer meer af- Ínijd, hoe zy groter wortel, en minder tor zaat opfchiet. Doch indien men zaat daar af wil hebben , zo moet men haar laten opwaflen en drogen. SPINAGITE. WF“ It moeskruit heeft ronde holle ftelen , omtrent een voet hoog ‚ niet D zachte donkergroene bladen , die van voren {pits » achter breet, en van weêrzijden diep uitgefneden zijn. Langs, en aan de toppen der {telen draagt zy groenächtige bloemtjes ‚ die, als druivetroffen, by malkan- der waflen, en van fcherpächtig zaat gevolgt worden. De wortel is dun. Zy verëifcht van natuur een luchtige zavelige gront, die wel gemeftis, in een luchtige plaats, en voor de zonneftralen bloot legt ‚ en van veel wa- ter befproeit word. Zy word niet alleenlijk in de Maert, of April, met d’afgaande maan; maar ook in Auguftus ‚ met de zelfde maan , tamelijk wijt van malkander gezaait. Zy fchiet ylings op» en, afgefneden zijnde, levert telkensdrie malen zo veel , inzonderheit zo zy luchtig gezaait is, en anders niet. Men mag haar, eer zy zaat fchiet, tot verfcheide malen affnijden. Zy geeft haar bloe- men en zaat in de zomer: maar de gene, die {pade gezaait is, duurt de hele winter over, en geeft in ’t voorjaar rijp zaat. ld ENDI HOVENIER … 149 ENDIVIE. It kruit heeft langwerpige, breetächtigeen bleekgroene bladen, die Gedaantë aan de kanten gekerft zijn. De fteel heeft zijdrakjes, enisront,en van binnen hol. De bloemen, uit veel blaadjes beftaande, zijn deurgaans blaau , en fomtijts wit, daar wit zaat op volgt. | Zy verëifcht een goede zavelige gront, met oude paerde- en koejemeft ronr: wel deurmengt, en die in een ope plaats, en voor de zonneftralen bloot legt, en van veel water befproeit word. Zy word in Maert, of April, met de waffende maan ‚gezaait. Doch de Aanteeling, gene, diemen in de Herfft voor falade wil gebruiken , moet in ‘t left van Junius, of int begin van Julius, mer d'afgaande maan, ylen luchtig in de voorgedachte aarde gezaait worden. D'Endivie , in Maert of April gezaait, fchiet ylings op, en, in fulius haar Tijt,en hal bloemen, daar rijp zaat op volgt, gegeven hebbende, fterft én vergaat , '“"5: eer de winter koomt. Maar degene; die in’t begin van Julius gezaait is, moet, een kleine vinger hoog gewaffen zijnde, met d’afgaande maan op- genomen ‚ en omtrent anderhalve voet van malkander verplant worden, Als zy, in September, of Oëtober grote ftelen heeft verkregen, en omtrent een voet in de langte opgefchoten is, moeten haar bladen by helder weer„en droog zijnde , zachtelijk boven toegebonden worden, op dat'er geen regen gou in vallen. In dezer voegen verliezen zy hun bitterheit, en worden wit en bequaam om hen tot falade te gebruiken. Op deze wijze worden zy ook, eer de vorft hen overvalt, met hun wortel uit d’aarde opgenomen, en in droog zant in een kelder bewaart, om lang goet te blijven. HYSOOP. | E Hyfoop kan bequamelijk in twee foorten , in gêmene;, en met Gelachs DD) fmalle bladen, onderfcheiden worden. Men vind noch een darde foort, witte Engelfche Hyfoop genoemt, daar af de halve bladen fneewit, en aan d'andere helft groen zijn. Doch wy zullen hier alleenlijk van de gemene Hyfoop , die tot fpijs gebruikt word , fpreken. Dit gewas heeft harde ftelen , omrrenteen voet lang , met zijdtakken be- Gedaante, zet, en rontöm met fmalle langwerpige donker groene bladen bewaflen. De blaauwe, witte, enrode bloemen waflen van het midden des fteels tot aan de top ‚ en meeft aand'een zijde vande fteel, en yder uiteen bezonder huisje. De bloem is met purpere draatjes vergiert; de wortel is houtig, enleeft lange jaren. kerde. 4 Es! Het verëifcht een gement zandige gront, diezeer weinig gemeft is ; in Gront. een luchtige plaats legt; en van matige vocht befproeit word. Ates: ® Het bloeit in Julius en Auguftus, en geeft rijp zaat. Men moet hetin Ti Auguftusaf{nijden, en drogen, om het in de winter te gebruiken. een Het word in Maert ‚of April, met de walfende maan , nier diep „en ook “SME: wijt van malkander , in de voorgedachte aarde gezaait , en beter dus aange- queekt ‚ dan door zijn voortgefprote takken , die men in dip ‚ met de voorgedachte maan, van d'ouden afneemt, enverplant. ’t Ís aanmerke= lijk, dat het zaat van fneeuwitte ‚ of rode bloemen deurgaans planten voort brengt; die blaauwe bloemen dragen ‚ welker zaat, weêr ter gezeïde tijt in d'aarde gedaan, niet alleenlijk planten met blaauwe; maar ook met rode en witte bloemen te voorfchijn doet komen. | V 3 p Keule, 150 KONINKLYKE Keule, of Saturei. rn E Keule heeft een lange fteel , met takken , en {malle bladen , ges D lijk de Hyfoop. De bloemen, die aan d'oorfprong der bladen voort- komen; zijn witächtig, of bleek purper van verwe. Het zaat is bruin. en klein, en de wortel vezelächtig. Grent. Zy veréifcht een zavelige gront, die tamelijk wel gemeft is , in een war-, ______ me plaats, en voor de zonneftralen open legt, en van matiglijk veel water ‚befproeit word. Tt ____ Zy duurt niet langer dan een zomer, in de welk zy bloeit, en in de Herfft rijp zaat geeft, en daar meê vergaat. en! Aanteeling. Zy moet jarelijks, in Maert, of April, met de waflende maan, in de „-voorgedachte aarde, naauwelijkseen vingerbreet diep , gezaait worden,en koomt dikwijls ook door haar nedergevalle zaat te voorfchijn. BALSSE M. Geflacht. It gewas word in twee foorten, in grote, en kleine Balflem, on- derfcheiden. De grote Balflem waft met harde ronde ftelen omtrent anderhal- ve voet hoog. De bladen zijn langwerpig en breet , bleekgroen van ver we, en aande kanten gekerft. De goutgeele bloemtjes, uit veel draatjes be- ftaande , komen kranswijze te voorfchijn. De wortelis hard , en. met veel vezelingen bezet. "De kleine Balflem heeft wel enige gelijkheit met de voorgaande; maar de bladen zijn veel kleinder, fmalder , en dieper gekerft. Grout, Zy verëiffchen een gront , die tamelijk wel gemeft is, en voor de warme pe lucht, en heldere zonneftralen bloot legt. Tijtenaan- _ Zy bloejen in deze landen in Juliusen Auguftus , en worden door’t af * Gedaante. teeling. _ {cheuren der planten aangequeckt. j SALIE. AREN E Salie word in grote, of grove, en in kleine , of fijne onderfchei- den , die beide weêr naar de verfcheide verwen verdeelt worden. Gelnanter * De grote of grove Salie heeft houtächtige ftelen met takken, daar langwerpige, brede, grijsachtige en ruige bladen aan waffen. De bloemen zijn blaaupurper van verwe, het zaat zwartächtig. De wortel is hard,en met veel vezelingen behangen. De fijne Salie is met de voorgaande van geftalte gelijk, behalven dat Zy … kleinder is, en onder aan haar bladen noch twee kleine blaadjes heeft „die als tongen ; of oren zijn. „Men vind nochandere foorten van dit gewas, gelijk grove Salie met ro- de, witte en groene bonte bladen; fijne Salie met witte bloemen 5 met geel achtige bladen ; met Lavendelbladen ; met bonte bladen; Spaanfche wel- riekende Salie, en meeranderen. Sroat, Zy veréilfchen een gemene zavelige gront, die met oude paerde- en koejemeft wel deurmengris , ineen ope plaats legt » die wel van de zon be- fcheenen word , en daar veel vocht op valt. Zy bloejen deurgaans in Junius, Juliusen Auguftus, en geven gemene- lijk ijt. « HOVENIER: » zer lijk rijp zaat. Zy konnen de winter over duren , enalle ongemakken van koude, droogte en regen verdragen. Zy wordenin April, met de waflende maan , niet dicht, maar luchtig, El ien E $ A Aantecling, in de voorgedachte aarde naauwelijks een vingerbreet diep, gezaait. Men | _ queekt hen ook aan van hun takjes; die, in de gront omgebogen en inge- legt, lichtelijk wortel {chieten, gelijk ook door hun afgetnede takken , die men in April, of Maimaant , met de waflende maan, en eer zy bloejen;, ‚ affnijd , en in een fchaduwächtige plaats in de voorgedachte gront fteekt; en ‚om te beter te wortelen , dikwijls met water befproeir, en in Maert; metde waffende maan, opneemt, en verplant. De fijne Salie met witte bloemen , en ook de Spaanfche welriekende Sa- mavening: lie, van natuur teerder zijnde, dan d'anderen , moeten, in een pot gezet zijnde, tegen de winter binnenshuis gebracht „ en van matige vocht ver- zorgt worden. ’t Isook dienftig dat men enige planten van wijnruit om- trent de Salie zet, op dat de padden, en ’tandere ongedierte zich niet daar onder zou verfchuilen, en door hun vergift aan de zelfde hinderlijk wezen. POORE AR DB M Ie kruit heeft hoge vierkante ftelen. De bladen zijn groot, ruigen Gedaante; ) afchverwig. Het draagt aan de toppen der ftelen blaauwächtige _— ___wittebloemen. Het zwart zaar legt ia langwerpige getande huisjes befloten ; ende wortel.is hard en geelächtig. „ Het veréifcht een goede, gemene zavelige gront, die wel gemeftis ín Gron] | een luchtige plaats legt, en van tamelijk veel water befproeit word Het bloeit in Junius en Julius, en geeft rijp zaat, en duurt niet langer; ijt dan een zomer. Het word in Maert, of April, naar de gelegentheit des tijts, met de Aanteeiing; waflende maan , in de voorgedachte aarde gezaait, en door deze middel alleen aangeteelt. POnE EW Te gewas heeft veel tedere ronde fteeltjes, die langs d’aarde krui+ geaaantes 9 pen, en zich met veel vezelingen daar aan hechten. De bladen, die rontächtig ‚en bruingroen van verwe zijn, waflen altijt twee en tweetegen malkanderover. De witächtige of blaauwe bloemtjes groejen wervelswijze rontom de telen ; en de wortel is vezelächtig. Het verëifcht een gemene zavelige , en waterige gront , die met oude Gront; paerdemeft deurmengt is ‚ en in dope luchr legt. Het bloeit in Julius en Auguftus; en moet dan tot gebruik vergadert rijt, worden, en kan d'ongemakken vande winter verdragen. Het word in deze geweften niet alleenlijk door zijn zaat aangeteelt , Aanteelings welk menin April, met de waflende maan, in de voorgedachte aarde ‚ zaait: maar ook door zijn aangewafle jonge fcheuten , die van zelfs wortel gefchoten hebben ‚ en die menin April, of September, met de waflende maan, van d'ouden afneemt, en verplant. M A» Geflacht. Gedaante, Gront. Tijt. Aanteeling. Gedaante. Gront. Tijt. 5e KONINKLYKE | MARIOLE IEN: Rie foorten van dit gewas zijn in deze Nederlanden meeft bekent; B teweten fijne, grove, en Engelfche Mariolein, . A4 De fijne Marjolein heeft dunne rijsachtige fteeltjes „ omtrent een. voet hoog; en daar zijdtakjes uitfpruiten. De bladen -zijn/klein , by.na ront, en grijsachtig. Op de top der fteeltjes waflen kleine witte bloemtjess die airswijze by malkander ftaan. Hert zaat is bruin en‘klein, en de. wortel be- ftaat uit veel vezelingen. De grove Mariolein heeft tedere ronde fteeltjes „ met rontächtige, groter en ruiger bladen; dan die van de Poley. De bloemtjes die bleek- roots of witächtig zijn, waffen kranswijzeop detop der ftelen. Het zaat isklein en rootächtig, en de wortel lang en houtig. | D’ Engelfche Mariolein koomt in geftalte enigfins overëen,met de voor- gaande: maar de bladen zijn kleinder , glad, en bruingroen van verwe. De bloemtjes zijn purperroot ‚ en de wortel hard en vezelächtig. Zy verëiflchen een gemene zavelige gront, die met tweejarige paerde- mett wel deurmengt is, in een ope en warme plaats;en voor de zonneftralen blootlegt, en veel van regen befproeit word. Zy geven hun bloemen in de zomermaanden ; maar zelden in deze lan- den rijp zaat. Zy worden in’t left van Maert, of in ’t begin van Aprildoor hun zaat , uit warme geweften gezonden ‚ met de waflende maan ín de voorgedachte aardeigezaait, of door hun aangegroeide wortelen’ aarigequeekt , diemen in’cld& van Maert , ofin’t begin van April, met dewaffende maan, van d'oùden moetafnemen , en verplanten. | LAVAS, Ier gewas{fchiet op met veel hoge, dikke, holle, geknoopte en ge= B rakteftelen. De bladen, in verfcheide delen gefneden , zijn aan de kanten gekerft , bleek- of geelgroen van verwe, en gelijken wel naar die van de Juffroumark , behalven dat zy dikker en ftijver zijn. De bloemkranften zijn groor, ende bloemengeel. Het zaatislangwêrpig en geftreept , en‘derwortel!dik. 20 $ MiSÜ Her veréifcht een, gemene en echter lief{been zandige-enwelgemefte gen „ die iiveen fchaduwächtige plaats legt, en-wan: veel water-befproeit word. bon obs „Her bloeit in Juoius-en Julius, en geeft in: Auguftus zaatijdat volko- mentlijk rijpis. Het vergaat tegen-déwinter , -behalven: de wortel, die > amitwoorjaan weêr uitfpruiten, en, gelijk te voren;;hoog opfchiet. Het „Aanteeling. Gedaante. kan koude, regen, hagel, fneeu , en harde vorftverdvagen. «> … „lHer-wordinde Maert, met de waffende maan ‚inr devoorgedachrte aar- de gezaait; enook door zijnfpruiten; by-de worteluitgefëhoten „die mef in dezelfde tijtvan d'ouden afneemt „ en verplant. …— rn JUFFROU MAR Ker Uffroumark heeft tamelijke hoge, ronde, geftreepte , holle en ge- knoopte ftelen, met veel zijdfcheuten bezet, en blinkende groene bla- dendie rontöm de kanten gekerftzijn. Opde toppen der ftelen waffen de | - SHOVENIER % 1 JA de witte bloemtjes, die kroonswijze te-voorfchijn komen, en klein zaat nalaten ;’t welk dar vande Pieter{elie gelijke. -De wortel, heeft veel vezen, lingen. andssur wol vs zn _Ditkruit verëifcht eengoede gemefte gront , die in een opeplaats legt, esn. en van veel water befproeit word. evaósl trg Vi ‚ De bloemen van dit gewas komen in Junius-te. voorfchijn, en het zâat mijt word in Julius; of Auguftus rijp. L enstt erve A Het word op de zelfde wijze aangeteelt , en; voortgequeekt., gelijk van, Aameeling} ‘t Lavas gezegt is, daaraf het van enigen voor ’t wijfje word genomen, BER NA GIE Aar zijn twee foorten van dit gewas , van ’t welk d'een des winters gefacht! ; vergaat ; en d'ander haar groenheit behoud ‚ en overblijft jd e-Deerfte foort heeft rontächrige brede ruwe bladen, De ftelen gedaaütà: zijn ook ruwen hol, en vertonen ftarrebloemtjes, die of wit, of hetnels- blaau zijn „Enin ’t midden een zwart puntje hebben. Hier op volgen z war- te koorntjes, twee of drie by malkander. De wortel is wit, en met dunne vezelingen ind’aarde begroeit. Bad at Detweede foort is met de voorgaande gelijk ; behalven dat zy kleinder Gront; is. De kleine blaauwe bloemtjes komen met die van d’Offetong overëen. Zy verëiflcheneen gemene zandige gront, die met oude paerdemeft Tijn, : wel deurmengt is, ineen warmeen luchtige plaats legt, en van matglijk veel waters befproeit word. : Ls | D'eerfte foort met blaauwe en witte bloemen, die nietlanger, dan een Tijt, : “5 zomer, duren , geeft haar bloemen in de zomermaanden, en in de Herf{t zaat, dat volkomentlijk rijp.is,en vergaat daar meê. Maar de tweede foort, die altijt groen blijft „ en een kleine blaauw bloemtje vertoont , dat aange- naam aan ‘toog is, bloeicookeen groot deel van de zomer pen geeft by warme jaren zaat, dat volkomentlijk rijp is,maar niet in zo grote overvloet als de voorgaande. | esn stiete D'eerfte foort, die des winters vergaat, moet jarelijks in Maert, met de Aantecling, waflende maan , weêr inde voorgedachte aarde gezaait worden. Zy koomt ook wel van zelfs, door haar nedergevalle zaat, te voorfchijn. De tweede foort die-de winter overblijft „ word voortgeteelt , en aangequeekt H niet alleenlijk door haar zaat, ’t welk men in Maert , of April, met de waf- fende maan, niet boven een ffrobreet diep in de voorgedachteaarde moet zajen;-maar. ook: door haar aangewafle jonge fpruiten die men ter gezei- “_detijt van d’ouden afneemt en verplant. OSS ETON G. M En vind twee foorten van dit gewas» te weten gemene, en wilde; Genacht; De gemene word weêr in grote en kleine gedeelt. | De gemene Offerong heeft ruwe langwerpige bladen, en draagt Geaaant op de ftelen blaauwe bloem tjes ‚die in ’teerft rootächtig paerfch zijn. Hert zaat is grauw en langwerpig; en de wortel ; die lang; en tamelijk dik is, kan lange jaren duren. De-wilde Offerong is van geftalte mer de voorgaan- de gelijk ; behalven dat zy inalle delen kleinderis, | 8 Zy veréiffchen een gemene zavelige „enzo weleen ongemefte, als geme- Gront; fte gront;die veel van de zon befchenen ‚en van veel water befproeit wen: Tije Aan teeling: id Geflacht, Gedaante. Grant; Tijt. Aanteeling, Portugal- fche, en Kandifche Pimpinelle, Geflacht, Gedaante. Ba KONINKLYKE “De gemene grote en kleine Offetong, die alle ongemakken van de win= ter kan verdragen, blijft enigejaren in’t leven. Het loof verdort; maar in’t voorjaar fpruit het tot de wortel weêr uit. | De wilde Ofletong duurt niet langer, dan een zomer. Zy bloejen byna de gehele zomermaanden deur, en geven zaaty dat volkomentlijk rijp is. Zy worden alleenlijk door hun zaat aangeteelt , ’t welk men in Maert 5 of April, met de waflende maan , in de voorgedachte aarde zaait. Zy ípruis ten ook dikwijls van hun nedergevalle zaat voort: PIMPINELLE. It gewas kan bequamelijk in twee foorten, in kleine; of tamme; D en grote ; of wilde Pimpinelle onderfcheiden worden. De tamme Pimpinelle heeft rontächtige gekartelde bladen , die veel by malkander aan een middelfteeltje waflen. Tuffchen deze bladen {pruiten ronde fteelen , daar af de toppen met ronde mosächtige knopjes, purpere bloemtjes voortbrengende, bezet zijn. Het zaat is klein en kantig, de wortel lang. De reukislieflijk. De wilde, of grote Pimpinelle is in alles met de voorgaande gelijk , be- halven dat zy in alle delen groter is ‚, en donkerpurpere bloemen voort- brengen. iet k Zy verëiffchen een goede, gemene zavelige gront , die wel gemeft is, in Een ope en luchtige plaats legt, en van veel vocht befproeit word. Zy bloejen in Junius , Juliusen Auguftus , en geven zelden rijp zaat, als by warme zomers. De wortel blijft lange tijr int leven ; en'fchiet jarelijks in ’t voorjaar van zelfs weêr uit. Zy worden op twee verfcheide wijzen aangeteelt ; te weten: door hun zaat;'t welk men in Maert, of April, met de wafferde maan, niet diep in de voorgedachte aarde moet zajen;en door hun jonge aangewaflë wortelen,die men ter zelfde tijt van d'ouden afneemt, en verplant. Zy konnen dikwijls ook door hun nedergevalle zaar uitfpruiten. Behalven de voorgedachte foorten , vind men noch Pimpinelle uit Por- tugal, en doornige Pimpinelle uit Kandia. De Portugalfche Pimpinelle, veréifcht de voorgedachte gront: maar de doornige uit Kandia wil, dar men tweejarige paerdemeft,een jarige hoenderdrek, en mollem van verrot- te boombladen daar onder mengt. Deze beide foorten;teder vanaart zijnde; moeten in’ left van September, of int begin van October binnen?’s huis gebracht, en in een luchtige plaats, daar men alleenlijk by harde vorft de kaghelftookt, gezet , en flechs met een weinig laau regewater van onderen bevochtigt, enniet voor in ’* left van Maert, of in ’t eerft van April, meteen zwoele, regen weêr buiten geftelt, en voor fchrale gure winden befchut worden. Zy worden door hun zaat aangeteelt, ’ welk men in Maert, of April, met de waffende maan; in potten zaait , die met de voor gedachte aarde gevult zijn. SALADE. Aar zijn verfcheide foorten van Salade: als gemene Latuws ge= kronkelde Latuw ; Roomfche, of Spaanfche Latuw ; Kropfalade, en Veltfalade, of Vettekous. De gemene Latuw geeft bleekgroene bladen, van geftalte langwerpig breets. HOVENIER 155 breet, en met een rondefteel. De bloemtjes zijn geel, en het zaat, plat en wit zijnde, legt in hairächtige bolletjes befloten. De worrelis tamelijk lang, en met vezelingen behangen. De gekronkelde Latuw verfchilt nergens anders in van de voorgaande foort, dan dat de bladen gekronkelt, en rontöm gekerft zijn. De Roomf{che, of Spaanfche Latuw isin geftalte de gemene foort gelijk: maar de bladen zijn donkergroen van verwe; en het zaat is zwart. De Kropfalade , van de welke verfcheide foorten zijn , {luit haar bladen gelijk een Sluitkool. Defteel, bloemen , zaat en wortelen verfchillen niets van de gemene Latuw. De Veltfalade, anders Vertekous genoemt, heeft eerft kleine breetäch- tige blaadjes, tuflchen de welken een kantig en dun fteeltje opfchiet ‚ dat aan yder knoop met twee {malle blaadjes is bewaffen. De bloemtjes, wit- achtig van verwe, waflen op de toppen der fteeltjes veel by malkander. De wortel is vezelächtig. Zy veréiflcheneen gemene vette en welgemetfte gront, die van matige Gront, vocht befproeit , en dikwijls omgefpit word. De Salade word , naar dat zy verfcheiden is; in verfcheide tijden gezaait. Aantecling. ‚ Degene, die men eigentlijk Latuw noemt, in Maert, de Kropfalade in April, de Veltfalade, of Vertrekous tegen de Herfft, om de zelfde in de winter te gebruiken. De gemene en gekrulde Latuw worden verfcheide talen afgefneden, ravenings eer men hen tot bloemen en zaat laat opfchieten. De Kropfalade , opge- komen zijnde, enenige bladen verkregen hebbende , moet met d’'afgaande maan opgenomen , en ten minften wel een halve voet van malkander ver- plant worden. In dezer voegen worden zy malffer en aangenamer, en ook groter, en dan tot eten bequaam; als men de gene; die men heeft laten ftaan, alreê genuttigt heeft. Indien men vroeg Salade begeert te hebben ‚zo moet men haar inFebruarius,indien de tijt zulks toelaat,in een mulle en welgeme- fte aarde, die in een warme plaats, en voor de zonneftralen bloot legt, za- jen; de Latuw tamelijk dik „en de Kropfalade dun en luchtig, en de zelfde dikwijls met water befproejen. Maar indien men de Salade {pade wil heb- ben, zo moet men haar een maant na degewonetijtzajen. Indien men vroeg, te weten in Maimaant, Kroppen begeert, zo moet men hen in September, met d'afgaande maan, ineen. warme plaats zajen ; en de ge= nen , die na de winter overgebleven zijn, in Maert , met d'afgaande maan; in de voorgedachte welgemefte gront ‚ en warme plaats verplanten. Deze Kroppen zijn echter hard, en niet zo murw alsde genen ; die inde zomer gezaait en gehavent worden. gris KARS. En kan dit gewas ele in verfcheide foorten onderfchei- genachs; M den: want men vind gemene Kars, anders Hofkars genoemt ; met gekrulde, en ook met brede bladen ; Indiaanfche Kars ; Winter- kars; Waterkars; en meer anderen. De Hofkars heeft ronde ftelen ‚ en klein gefnede bladen. De bloemt- gedaante. jes zijn wit, en het zaat roorächtig. petit De gekronkelde Kars geeft voorëerft twee langwerpige ronde bladen, yder deurgaans mer een of twee kerven. Tuffchen deze bladen {pruiten anderen op lange groene fteeltjes, die aan de kanten vol krullen , en ge- | X 2 krens Gront, tijt. Aanteeling, Havening. 56 KONINKLYKE kronkelt zijn. De ronde middelfteel is van onder tot boven, zonder enige ordening ‚ met kleinder bladen , drieof vier by malkander, bekleed. De bloemtjes , die troswijze by malkander waffen;beftaan uit vier witte blaad-. jes ‚ en hebben yder in zich vier lange draatjes. Hetzaat, opeen fteel van twee voeten hoog waflende , is van geftalte dat van de gemene Hof karsge= lijk, met de welke zy ook in de wortel overëenkoomt. De Kars met brede bladen verfchilt alleenlijk van de gemene Kars in. de geftalte der bladen. D’Indiaanfche Kars heeft een tedere, lange en ronde fteel , die in ver- fcheide zijdtakjes is verdeelt , met de welken zy aan de byftaande fteunfels vat. De bladen, die ront zijn ‚ waflen yder aan een bezonder fteeltje. De bloemen, fchoongeel van verwe; zijn van geftalte die van de Ridderfpo- ren gelijk, maar groter. Het zaat, drie by malkander waffende ; gelijkt wel dat vande Biet. De wortel is vezelächtig. De bladen van de Winterkars zijn van geftalte gelijk die-van de gemene Rapen, doch glad, en donkergroen van verwe. De geftreepte fteel {chiet omtrentanderhalve voet op in de hoogte, en draagt aan de toppen gele bloemen ‚ op de welken zaatpeultjes volgen. De wortel is tamelijk lang en dik. De Waterkars heeft een dikke en bolle fteel sdaar veel zijdfpruiten uit fchieten , die met lange rijgen van langwerpige ronde bladen aan een mid- delfteel zijn bewaflen. De witte bloemtjes{pruiten airswijze langs de fte- len en zijdfcheuten tot boven toe ; het een.na’tander. ‚Na debloemen-vol- gen dunneronde zaatpeultjes , daar in klein geel zaat-befloten is» Onder aan de fteel , enter plaats, daar hy in ’t water-ftaat; ziet men. veel. witte vezelingen. | prasab aol „embrou Zy veréiffchen alle, de Waterkars uitgezondert „ eengemene zavelige gront, die met oude paerdeme{t gemeft is ‚ ineen opê en warme plaats legt, en van mätige vocht befproeit word. Maar-de Waterkars verëifcht een welgemefte-en vochtige aarde, en die eerder in-een fchaduwächtige, dan in een luchtige plaats legt. En, Zy alle duren niet langer , dan een jaar behalven de Winterkars „ die; de felle koude van de winter verdragen konnende; twee-zomers duurt, en ; in het tweede jaar rijp: zaar gegeven-hebbende; fterft „De Waterkars kan ook enige jaren leven , en geeft deurgaansjarelijks rijp zaat…D’andere foorten, d'een vroeger en d’ander fpader gebloeit hebbende, geven in de Herfft zaat, dat volkomentlijk rijp is: zn Zy moeten in Maert, of April, met de waflende maan, van nieus, in de voorgedachte aarde gezaait worden. Men: kan,de ‘Waterkars-ook van haar aangegroeide jongen aanqueeken , die men ter zelfde tijt van d'ouden afneemt, en verplant. Degekrulde Kars, lichtelijk allengs haar aangena- me krullen verliezende, moet alleenlijk van zaat, dat van de fchoontfte Krulkars gekomen is, met d’afgaande maan; aangeteelt worden sen ín dezer voegen zal zy haar gekrulcheie lang behouden. enb J\S| Dewijl d’Indiaanfche Kars, in d'aarde geplaactt, weeldiglijk waft, en grote overvloet van bladen, maar weinig bloemen geeft ‚ zo wordde zelf. de deurgaans in een pot gezet, op dat zy ; doorde menigte van häar wor- telen, en weinigheit van aarde in haar kracht als-gedwon gen „weinig bla- den , en veelaangename bloemen, die tot aande winter duten, te voor- fchijn zou brengen. 1de DR A- HOVENIER 157 DRAGON. It gewas heeft harde, dunne en ronde ftelen , met lange , malle en: gedaante. donkergroene bladen bewaflen. De bloemtjes zijn geel, en zeer klein. De wortelislang , en boven op d’aarde met vezelingen ver- fpreid. Her verëifcht een gemene zavelige gront , die wel gemeft, en dikwijls gront; omgefpit en deurgeflagen is , ín een luchtige plaats , en voor de zonneftra- len bloot legt, en van veel water befproeit word. Dit kruie is van Maert tot aan de winter groen, en geeft in Julius wel Tijk enige bloemen , maar nooit rijp zaat. Het moer in de winter met ftro, paer- demeft, of mer boekweitsdoppen gedekt worden. Het word alleenlijk door zijn jonge aangegroeide fpruiten aangeteelt , Aanteeling} die men, als zy wortel gefchoten hebben, in Maert, met de waflende maan, van d'ouden afneemt , en in de gedachte aarde plant. Het moet ook om’: vierde jaar opgenomen , en in aarde , die met nieuwe meft deur- mengtis, verplant worden. Nipte, of Kattekruit. D It kruit heeft getakte kantige ftelen , met zachte langwerpige brede Gedaantei bladen, die rontöm de kanten gekerft zijn. De bloemtjes, die bleek van verwe zijn, waffen rontóm deftelen , an op der zelfder toppen. De wortel is vezelächtig. Het veréifcht een gemene zandige gront , die matiglijk gemeft is, en zo Gront; wel in een fchaduwächtige , als luchtige plaats legt, en van veel vocht be- fproeit word. | Het blijft enige jaren in’ leven , en geeft jarelijks niet alleenlijk bloe- Tijt: men, diein fuliusen Auguftus te voorfchijn komen ; maar ook rijp zaat, « en kan felle koude verdragen. Het word nier alleenlijk door zijn zaat aangeteelt ,’t welk men in April, Aanteeling. met de waffende maan, niet diep. in de voorgedachte aarde moet zajen; maar ook door zijn jonge afgezette wortelen , die men ter voorgedachte . tijt van d'ouden afneemt , en verplant. RAKETTE. An dit gewas vind men deze volgende foorten : Tamme, wilde, Geflacht. V vreemde en Zeerakerte. gf De tamme Rakette heeft ronde ftelen , die omtrent anderhalve Gedaante. voet hoog opfchieten, De bladen zijn donkergroen , lang ‚en aan de beide zijden gefneden. De bloenttjes, langs het opperfte der ftelen waffende, zijn geelächtig , en beftaan uit vier blaadjes. Het zaat waft in kleine lang- werpige peultjes. De wortel is wit en lang. | De wilde Rakette is in alles de tamme gelijk , behalven.dat zy veel klein- der is. De vreemde Rakette heeft {telen , die omtrent drie voeten hoog waflen. De bladen zijn die van de wilde Rakette niet ongelijk , maar wirächtig , of graauw. Debloemtjes, met die van d’Olijf boom overëenkomende , groe- jen troswijze rontöm , en langs de ftelen, en worden van velächtige zaat- | X 3 huisjes Gront. Aanteeling. Tijt, Geflacht; Gedaante. Gront. Tijt,en aans teeling. Porcelain uit Morent Jant. 58 KONINKLYKE huisjes gevolgt, diede geftalte van een ope kroesje vertonen. Het zaat is kleinen bruin, en de wortel witächtig , dun en lang. mn De Zeerakette heeft ronde ftelen, tamelijk dik , en die met diepgekerf- de witächtige bladen , de genen van de Kruiswortel niet ongelijk , bewaf- fen zijn. De bloemtjes verfchillen niet veel van die der Koolbloemen 5 maar zijn purperroot van verwe, en worden van korte dikke peultjes ge- volgt, die yder twee voosächtige zaden in zich befluiten. De wortel is dun en lang. bind Zy veréiflchen een gemene zavelige gront , die wel gemeft is, in een ope en luchtige plaats legt, van de warme zonneftralen befchenen , en van veel vocht befproeit word. Zy moeten in Maert, of April, met de waflende maan, in de voorge- dachte aarde niet diep gezaait worden. De tamme Rakette word ook wel in Auguftus gezaait , op dat zy ‚ de winter overblijvende , te vroeger zou opfchieten. en Zy duren gemeenlijk niet langer, dan een zomer, en geven hun bloe- men in Juniusen Julius , en tegen de winter zaat, dat volkomentlijk rijp is. PORCELEIN. E Porcelein word in twee foorten , in grote ‚ of tamme, die men ook D Roomfche noemt; en inkleine, aan de welk men ook de naam van wilde Porcelein geeft, gedeelt. Degrote, of tamme Porcelain heeft ronde ‚ dikke en bruinrode ftelen , die vol fapzijn, met dikke breedächtige bladen bewaffen. De bloemtjes zijn bleekgeel van verwe. Het zaat is klein en zwart, ende wortel dun en vezelächtig. De kleine, of wilde Porcelain is met de grote gelijk, behalven dat zy veel kleinder van takjes en bladen is, en ter aarde nederlegrt. Ly veréiflchen een gemene zavelige gront , die met oude paerdemeft deuúrmengt is, in een ope en warme plaats legt, en van veel water befproeit word. Zy bloeyen in Junius, en geven in de Herfft rijp zaat. Zy duren nietlan- ger, dan een zomer ‚ en worden door de minfte rijp van hun groente be- rooft. Zy moeten dieshalven jarelijks in Maert, of April, van nieusin de voorgedachte aarde gezaait worden ; en komen dikwijls ook door hun nedergevalle zaat weêr te voorfchijn. Zy konnen op geen andere wijze, dan door hun zaat, aangeteelt worden. Behalven dezen zijner noch twee andere foorten van Porcelein »te we. ten grote Porcelein met gele bladen , en Porcelein uit Morenlant met een aardige gele ronde bloem,omtrent een duim in de middellijn groot, en met veel dikke rechtöpftaandbladen, gelijk debloem van d’Alantwortel. De bladen zijn langwerpig, achter breet, en voor fpits. Zy verëifcht een gront, die gelijkelijk uit goede aarde, grof zant , en oude paerdemeft beftaat, en met mollem van verrotte boombladen deurmengt is , die voor de hete zon- neftralen openlegt, en van matige vocht befproeit word. Zy moet jare- lijks, in April, met de waffende maan , ineen pot, met de voorgedachte aarde gevult ‚dun en luchtig gezaait worden. Men moet ook, als Zy op- gekomenis, niet meer , dan een of twee planten daar in laten , en hen niet roeren ; dewijl zy anderfins, daar door te rug gezet, zwarelijk rijp zaat zouden HOVENIER » 19 zouden geven. Dit zaat is in een dikke rondegroene knop, zo groot als een grote kars, befloten , daar de ronde bloem zeer aardig op ftaat. Uyen , anders Ajuin. En vind verfcheide foorten van Uyen , die meeft in de verwe van Geacht hun bollen, en inder zelfder grootheit of kleinheic, rontheit en lankheit;, naar de verfcheidenheit van de gront, daarin zy gezaait worden, verfchillen , en echter in de gedaante van hun uitfpruitfels en groente weinig verfcheiden zjn. De Uyen heeft lange {malle bladen, die van binnen holzijn, en tuffchen Gedaante; de welken een ronde fteel uitfchiet, die van binnen hol , en onder dikker s dan bovenis. Deze fteel vertoont op zijntop een ront bolletje, met een: dun vliesje.bekleed , daar uit veel bloemtjes{pruiten, die ; gelijk ftarretjess in't ronde by malkander waflen.Na de bloeimtjes volgen driekantige zwarte zaatjes ‚ in witächtige velletjes befloten. De wortel, eigentlijk Uyen ge= noemt , beftaar uit veel fchilferingen , eri is of plat; of langwerpig ronts van binnen wit ;en buiten rofch, en ook wit van verwe. , D' Ajuin, of liever Uyen , veréifcht een goede; luchtigeen welgemefte ront « gront, die in een ope plaats, en voor de zonneftralen bloot legt, en van veel vocht befproeit word. _ Ditgewas; dar felle koude, en d'ongemakken vande winter kan ver- Tijt dragen, geeft zijn bloemen in Julius, en rijp zaat in Auguftus; doch niet voor in het tweede jaar ; daar medezy vergaan. | Het word in deze geweften alleenlijk door zijn zaat aangeteelt , ° welk Aanteelings men in Maert; niet d'afgaande maan ; recht anders, dan veel andere ge- waffen , dun en luchtig, en niet diep in-de voorgedachte aarde zaait. Door deze middel worden zy groter; danánders. De bollen van d'Uyen, inde Herf{t hun volkomegrootheit verkregen Havening; hebbende; worden met de volle maan opgenomen, des winters in huis bewaart, en inde volgende maant; mert d’afgaande maan, weêr ingezet. De kleinfte bollen , ter gedachte tijt weêr ingezet, brengen geen bloeifel voort; maar vertonen zich zeer groot en uitftekende in de Herflt. KNOPLOOK. FN Irgewas kan bequamelijk in drie foorten, in tamme Knoplook, Geacht, |) wi Knoplook met {malle bladen , en in wilde Knoplook met brede bladen , anders ook Daslook , of Berelook genoemt , onder- fcheiden worden. Doch wy zullen hier alleenlijk van de tamme; als tot onze Hovenier dienftig zijnde , fpreken: | 1 De Knoplook heeft lange uyenächtige groene bladen , tuffchen de wel- gedaante: ken een holle lange ronde fteel opfchiet ; daar op paersachtige bloemen ; en zaat, gelijk van Uyen; waflen. De wortel beftaat uit veel dunne witte klifters, die met dunne velletjes ; bleekrofchächtig zijnde, bekleed ; en on- der met dunne vezelingen behangenzijn. en, De Knoplook veréifcht een luchtige zavelige gtont, die niet al te veel ront, gemeft is, in een luchtige en ope plaats legt ‚ en van weinig vocht befproeit word. __ Hy word op twee verfcheide wijzen aangeteelt: voorëerft door zijn Aantecting: kleine bolletjes, die veel te zamen een hooftje uitmaken , ’t welk in plaats | van 65 KONINKEPKE vAn de bloemen is; dic hy in deze geweften nooit voortbrengt” Deze boks lecjes , van malkander gefcheiden, worden in O&tober, ‘met d'afgaande: maan,in de voorgedachte aarde gefteken,en in dezer voegen aangeteelt ge= lijk ook door de jonge bolletjes, die aan de ronde wortel aangewaflen zijns „en de welken men voort „en ook in Maert „of April ‚in d’aarde mag zetten. Gedaante. Gront, Tijt. ‘Aanteeling. Gedaante, Gront, Tije, Aanteeling. Gedaante. Gropt. Tijt, en aanteeling. Geflacht: Gedaante: BIESLOOK” It gewas krijgt ronde,dunne, holle enbiesachtige blaadjes,tuftcheri’ D de welken, zo zy niet afgefneden worden, korte en ronde ftelen uit= fpruiten ‚ die op hun top veel purpere bloemtjes by malkander , die vand’Uyen gelijk, voortbrengen. De-wortelen zijn kleine uyenächtige» bolletjes , die van onderen veel vezelingennuit{chieten. if D „Het verëifcht een gemene wel gemefte gront, die van nieus omgewor=» penis, in een ope en luchtige plaats legt, en van veel vocht befproeit- word: Het geeft zijn bloemen. in Maimaanten Junius, maar niet; dan in het tweede jaar. sin ek a9 KORE 428 , Tuisort Het moet in Maert in de voorgedachte aarde gezaait ; of van zijn afzet= fels geplant zij. ie Hv «Pay Jowsilde «mia, À PARE Y. D E Parey heeft bladen en bloemen ‚die wel.naar die van d'Uyen ges. lijken. Het zaar is graau „de wortel. wit s-dun en langwerpig. Zy verëifchteen zelfde aarde, als van de Bieslook gezegtis. „Zy geeft geen zaat, dan-in her tweede jaar na haar, planting, en brengt geen bloemen voort, zo men,haar af{nijd. Zy word op een zelfde wijze aangeteelt, gelijk wy vande Bieslook ver= haalt hebben.» final à CG HALOTTE N. “ E Chalotten geven fimalle uyenächtige bladen, maar geen fteel , DD bloemen, noch zaat. De wortel , die van d’'U yen gelijkende, isvan binnen wit, en van buiten met rofchächtige velletjes bekleed. Zy hebben de zelfde {maak als Look ‚ maar geen zo bange lucht. Ly. veréiflchen een verte welgemefte gront, gelijk van de Bieslook ge= zegt Is. ar ries À | Zy brengen noch bloemen, noch zaat voort, en worden in Auguftus opgenomen en gedroogt ‚ en in Maert daar aan volgende, weêr in de voor gedachte aarde, ruim een halve voet van malkanders gezet „ en.door mids del van hun klifters, op de zelfde wijze gehavent , voortgeteelt. RAPEN. E Rapen, namelijk de tammen , worden in twée footten; te weten in gemenen , en Staertrapen , onderfcheiden. „De gemene tamme Rapen hebben langwerpige , brede ruwe bla- den, die aan de beide zijden diep gefneden zijn. Aan de toppen der (telen wallen kleine gele bloemtjes, die van langwerpige dunne peultjes,met klein bruin zaat gevult, gevolgt worden. De wortel, die men gemenelijk Raap BOCMT 1sof placront, of langwerpig ront. De Staertrapen zijn van ftelen, bladen, SHOVENIERS zé bladen ;-blöemtjes; zaatpeultjes , en zaat zelf met onze gemerie langwer: pige Rapen.gelijk. g nf gA at _Ziy verëiflchen een luchtigeszandige,welgemefte;en ook een vochtigeen Groùt, flibberige klaiächtige gront, die ineen ope plaats legt, veel vande zon bez fchenen, en van veel regen befproeit word. Zy konnen niet langer, dan twee jarert duren, en gever inde tweede Tijt. zomer volkome rijp zaat, ’t welk twee jaren goed blijft, na dat zy in April gebloeit'hebben. j Zy worden, zo men hen vroegh begeert, in Februarius, en anderfins Aanteeling. in April en Mäimaant, of ook wel in Junius, of Julius; zomen hén fpade wil hebben mer de waflende maan gezaait. — Indien men de Rapen groot en dik wil hebbenszo moet men hen „alszy Haveniùg, een vinger dik geworden zijns ‘opneemen , en in rijgen verplanten, endan » mét aarde dekken, en wel treden; vermits de Rapen ; als het loof gez kneuft ís, de voedende kracht zó veel te meêr by zich behóuden. De genen; díe men voor de gehele winter wil bewaten’; moeten’ in November uit d'aarde opgenomen ; in't droge wech gelegt s én voor harde’vorft bewaart worden. Indien men goet zaat van hen wil winnen, zo moet men hen in't voorjaar verplanten , en dan beginnen zy in April te bloejen, er’geven in Juntus zaat , dat volkomentlijk rijp is. vre oo & 1G0D 27 BA DWS | It gewas heeft bladen; gelijk-die van de Rapen ;maargroter. De cedsants D fteel is ront ‚en met takken , en draagt lichte paerfche ;of.bleke purs pere bloemtjes, van geftalte die vande Rapen byna gelijk, Hierop volgen dikke en ronde zaatpeúltjes, die voor {pics zijn, &n yder twee, of drie rofchächtige zaden in zich befluiten. De wortel, eigentlijk Radijs ge= noemt, isonder wit „ en boventoot ‚ zo verre hy boven de gront aat. Abr Het verëifcht een gemene zavelige gront ; die flechs met een-weinig ou- Gront. de paerdemeft deurmengt is; in een luchtige warme plaats legt ‚en van (a- melijk veel vochts befproeit wórd, vermits het ; de vettigheit niee verdfa- gen konnedde , lichtelijk wormfteekig zouworden. a De Radijs ‚ in Maert, merde waflende maan, in de voorgedachte aarde gezaait, bloeit in Mai of Junius, En geeft met ‘er tijt rijp zaat, twelk; ges lijk alle andere zaden, met droag weêr ingehaalt moet worden: Tijt, Rammelat{én. „anders Spaanfche Radijs. E Rammelatfen, zekefé foort van Radijs, ‘met de welk zy in veel 5 dingen overëenkoomt , konnen , gelijk dé gemene Radijs ‚ ook in "> Maert; in de voorgedachte aärdé; gezaaft worden. Maar dewijl zy dan haaftig opfchieten , vóós’ eh ftokkig worden ‚ Zo is tdienftiger dat men hen in Julius , met de waflenide maan; in beqúamie darde zaait : Ki dezer voegeri zullen zy niet voorde winter fchiëtén, en tot fpijze zeer | b quaam blijven , niet alleenlijk voor’t overige vande zomer, maar ook-de gehele winter deur. *t Isook dienttig dat men hen in Oétober , of N ovem- ber , mert de volle maan , uic de gront opneemt, en in droog zant in een kel- der, ofandere plaats legt, en hen voor de vorft bewaart) vermits Zy » daar door door geraakt zijnde, dikwijls van’tleven berooft worden. Zy» In dezer voegen bewaart, moeten in ’t volgende jaar , in Maert ‚ met de volle maans Gedaante; Gront. Ti Aanteeling, Gedaante. Gront, Tijt: Aanteeling. 62 KONINKLYKE maan, weêr in een warme plaats in d'aarde gezet zijn; en dus zullen zy voort ín April weêr uiefchieten, en in Auguftus zaat geven, dat volko» mentlijk rijp is. Indien men fomtijds met de voeren op hunloof treed „ zo zullen hun wortelen dikker , dan anders ‚ worden. PEPERWORTEL. | E Peperwortel heeft lange en brede gekerfde bladen , tuffchen de DD welken fomtijtseen dunnefteel uitfpruit, die aan de top met klef- 14 ne witte bloemtjes „ uit vier blaadjes beftaande , vergiert is „ en van kleine zaatpeultjes gevolgt worden. De wortel is lang en dik, wit van verwe , enfcherp. van maak. Hy veréifcht een gemene zandige , of liever een fteenächtige gront, die wel met oude paerde- en koeje meft deurmengt is,en in een ope plaats legt, die van de hete zonneftralen befchenen ‚ en van veel water befproeit-word:; Men ziet zo zelden bloemen en zaat van dit gewas, dat enige gefchre-, ven hebben , dat het geen bloem noch zaat geeft. De wortel, die felle kou- de, en alle ongemakken van de, winter kan verdragen , blijft lange jaren in’ leven… ol p f asl Hy word door zijn wortel aangequeekt „ die-men in September , of in Maert, met de volle maan , af breekt , en in ftenige welgemefte aarde legt; te weten overdwars , en in de langte „niet recht naar beneden , weinig meer dan twee vingerbreet diep, om meerder warmte van dezonte bekomen; . en in dezervoegen zullen de dunfte wortelen t’eerder dik ‚en tot gebruik beguaam Worden: 1e, 210 sel Iman tine „ mosisles : Y ALANT WORTEL ‘Alantwortel heeft lange, brede,en fpitfche bladen, met een wol= | Bb hes ruigte , en aan de kanten gekerft, witächtig groen van ver- we, en onder witter„-dan boven. Defteel fchiet op tot de hoogte van vier, of vijf voeten „en draagt op de toppen. brede ronde gele bloemen. Het zaat is langwerpig, dun, en {mal de wortel dik, en bitterächtig van fmaak. ret Hy verëifcht een gemene gront ‚ die wel. gemett is „eniever die in een ope, dan ineen fchaduwächtige plaats legt, en die veel van de zonneftra= len befchenen, en van veel water befproeit word. Deze wortel kan lange jaren leven , en alle ongemakken van de winter verdragen. Hy geeft jarelijks zijn bloemen in Junius „en Julius, maar nooit rijp zaat, danin zeer hete en droge zomers. Hy word van zijn wortel aangeteelt „daar af men ftukken neemt , die enige uitfpruitfelen gehad hebben , de welken men in Maert, April, of in September, met de waflende maan, doch wel drie voeten van malkander plaatft, uit oorzaak van, hun lange bladen. Men moer hen, dus verplanic zijnde, terftont met water befproejen… Deze wortel word in April, of in de Herfft opgegraven , en tot gebruik bewaart. Gele | HOVENIER. 1632 Gele Peen, anders Wortelen. E gele Peen, hier meeft met de naa van Wortèler bekent’, heb- geanttel ben ronde holle en ruigächtige ftelen. De dun gefnede bladen ftaan . aan hun middelfteeltjes wijt uitgefpreid. Detoppen van de ftelen dragen witte bloemtjes, die kranswijze by malkander ftaan. Her zaat is ruig, de wortel lang , dik, en geel, de ommigen goutgeel van verwe. Zy veréiffchen een loffe en zavelächtige, en ok cen klaijege gront , oront) maar niet gemeft, (om dat zy anders van de wormen gebeten worden) die in een luchtige en ope plaats, en voor de zonneftralen bloot legt. Ly bloejen het tweede jaar na dat zy gezaait zijn , te weren in Juniusen rijn Julius, daar in Auguftus rijp zaat op volgt; na’twelk zy vergaan. Zy worden jarelijks in Maert, met d'afgaande maan, in de voorgedach- Aanteeling; te gront, nieuwelijks omgefpit en omgeworpen zijnde, dun en luchtig, ge= zaait; dewijl zy met de waflende maan gezaait, wel grote bladen krijgen ; maar aan de wortel klein blijven. Indien men vroeg in’t voorjaar rijpe wortelen begeert, zo moet men hen in Augvftus, met d’afgaande maan; zajen , en hen in de winter, tegen harde vorft, mee ftro dekken. Men moer hen, als zy te dicht flaan, dunnen; en’tisook dienftig dat Havening; men hun bladen dikwijlsaftrekt, op dat zy te groter zouden worden. Zy konnen, inde gront ftaande, geen harde vorft verdragen ‚ en dieshalven moet men hen in Oétober „met de volle maan , uit d'aarde opneemen, en indroge kelders voor de vorft bewaren. Wat degenen aangaat, daar af men zaat wil hebben , men moet hen in Maert , met de gezeide maan ‚ weêr in d'aarde zetten; en dan zullen zy in de volgende zomer zaat geven, dat volkomentlijk rijpis ‚ en bequaam om weêr gezaait te worden. Witte Peens-anders Paftinaken. àE witte Peen, of Paftinaken hebben veel lange en brede bladen; die Geaaants, Baan de kanten gekerft,-en‚aan middelfteeltjes gehecht zijn. De <_fteel, diegeftreept en geknoopt is, fchiet hoog uit Op-de toppen waflen kleine gele bloemtjes, die kranswijze by malkander ftaan, Het zaat, is plat en ront, de wortel lang en dik, en wic van verwe. „Zy verëiffchen een zelfde gront, aanteeling en havenings als van degele gran — « wortelen gezegt 1s, ront Rode Peen „ook Karoten en Bietwortelen genoemt. Ode Peen die eigentlijk de wortel van derode Biet is, veréifcht eerder een goede vette, dan een luchtige en zavelige gront. Anr derfins moet men met hen opde zelfde wijze handelen, gelijk van de gele Peen gezegt is. SUIKERWORTELEN. It gewas heeft langwerpige en breetächtige groene bladen,die voor ceagata fpits, en aan de kanten gekerft zijn „en altijt vijf „of zeven aan een > ___middelfteeltje waflen. De fteel {chiet omtrent Anderhalve voet in de hoogte op. De toppen zijn met ‚kransjes van witte bloemen bezet, die, iele n is 45 van 1 KONINKLYKE van breetächtig zaat gevolgt worden. De wortelen , die veel by malkander fpruiten; zijn wit, en omtrent een vinger dik. Gron. …… Zy veréiffcheneen gemene zavelige gront, die wel gemeft is, en in een ope en warme, en ook in een fchaduwächtige plaarslegt, en van veel wa- ter befproeit word. Tijt, Deze wortelen; alszy niet verplant worden, geven hun bloemen in Ju- liusen Auguftus, maar nooit in deze geweften zaat , dat volkomentlijk rijp is. Zy konnenfellekoude , en alle andere ongemakken van de winter ver- dragen. Aanteeling. Zy worden jarelijks van hun jonge aangewafle wortelen, die men van d’ouden afgenomen heeft, voortgeteelt ; terwijl d'ouden voor een lekkere fpijs gebruikt worden. Men zet deze jongen in Maert , of April, tegen de „volle maan, weêrin de voorgedachte aarde ; en dan worden zy in de vol- gende zomer ook zo groot, dat men hen bequamelijk voor {pijze kan ge- bruiken, nadat men de jongen daar af genomen heeft, om hen ter geftel- de tijt weêr in d’aarde te zetten. Zy worden ook van de fpruiten, die des winters met de koppen, uitfchieten , aangereelt : want als men de zelfden in d'aarde veft, zo fchieten zy voort wortelen. Zy komen meê van zaat voort, ’ welk in Maert , met de waffende maan , in de voorgedachte aarde gezaait moet. worden. | CICHOREIWORTELEN. Gedaante. E tamme Cichorey , de welke alleen wy hier befchrijven zullen ; D heeft ten-deel brede , en ten deel fmallé bladen’, En rendeel witte ; en ten deel blaauwe bloemen. De bladen zijf lang en ruigächtig, en ten meeftendeel aan de kanten diep gefteden. De telen, bloemen en zaat komen met die van d'Endivie byna overëen. De wortelen zijt wit en lang ; en geven; afgebroken zijnde, witen/bitter {apsuit. Grons Zy verêifcht een goede zavelige en welgemefte gront, die met oude paerde- en koejemeft deurmengtis , in een luchtige pláats „en voor de zon- neftralen blootlegt, en van veel water befproeit word. Tijt. Zy bloeit in’ eerfte jaar in de Herflt, maar beter in het tweede, en geeft dan volkome rijp zaat. Zy blijft enige jaren in’t leven, en kan felle kou: de , en d'andere ongemakken van de winter verdragen. « brt Aanteeling, Zy word in Maert, of April, met d'afgaande maan; in de voorgedach= te aarde gezaait. Maar indien men goede wortelen daar af begeert, zo moet men het zaat in Junius, met d'afgaande maan , zajen: en in dezer voegen zal het kruit niet tot bloemen opfchieten ; maar alle de-kracht in de wor- telen blijven , die men dan tegen de winter uitneemt , en ‚ gekookt zijnde, tot falade gebruikt. Voorts, indien men de bladen boventoebind, gelijk van d'Endivie gezegt is, zo kan mende zelfden mede voor falade nutti- gen, gelijk fommigen ook met d'uitfpruitfels-doen. KOOL Geflacht, A-En vind verfcheide foorten van Kool, namelijk Kabuiskool, of Boerekool, rode Kabuiskool, Savooykool , Bloemkool, bruine Krulkool , en‘meeranderen. a Gedaante. De Kabuiskool heeft een dikke fteel , en grote brede bladen, daar van buiten veel dikke ribben deurlopen , en bleek- of witgroen van verwe zijn; , en HOVENIER. 165 en zich, gelijk een ronde kloot , of krop te zamen fluiten. Deze Kool, des Winters overgeftaan hebbende, ontfluit zich in’ voorjaar, en geeft, aan een fteel van twee of drie voeten hoog, eneen duim dik, gele bloemtjes en daar na langwerpige peultjes, die met zaat „dat klein, ront en bruin is, gevult zijn. De wortel is met veel vezelingenn d'aarde vaft. De rode Kool is in alles, behalven in de verwe, met de voorgaande gelijk. De Savooykool , welks binnenfte bladen mede dicht te zamen gedron= gen zijn , koomt enigfinsmer de Kabuiskool overéen ; behalven dat hy in de verwe verfchilc; niet zo wel gefloten, en enigfins gekronkelt van bla- den, en langwerpig van geftalte is. Deze Kool, de winter overgeftaan hebbende, geeft in het voorjaar een getakte fteel met witte bloemtjes , daar kleine zaarpeultjes op volgen. De Bloemkool heeft in deze geweften langwerpige brede witgroene bla= den, die opeen fteel, mariglijk groot, waflen. In’t midden tuffchen de blaadjes ziet men ftruikjes , omtrent even lang; daar op het geen waft , dat men bloem noemt, ’t welk voor een lekkere fpijs gebruikt word. De bruine Krulkool fchiet zeer hoog op. De bladen, die bruingroen; en aan de kanten gefmeden en gekronkelt zijn, fpruitenlangs de ftelen uit. Deze foort van Kool {luit zich nimmer. De bloemen, zaatpeulen , en % zaat zelf zijn van geftalte die van de wirte Kabuiskool gelijk. ‘Zy veréiffchen alle een goede gemene zavelige gront, die met oude koemeft wel deurmengt is, in een luchtige plaats legt, en van veel wa- ter befproeit word. De bloemkool verëifcht dat’er jarige paerdemeft on: dergemengtZy. " ln Zy moeren jarelijks „in Maert , met d'afgaande maan, in de voorgedach- te aarde gezaait , en, een hantbreet hoog gewaffën zijnde , met de zelfde maanftond ‚ dun en luchtig, in een andere plaats verplant, en met water op de wortel begoten worden. kbd Zy geven hier in’ volgende jaar ; na dat zy gezaait en verplant zijn, in Maert „of April, hun bloemen, daar in Maimaant rijp zaat op volgt, uic- gezondert de Bloemkool; die in deze geweften zelden zaat geeft , dat vol- komentlijk rijp is; *twelk dieshalven uit Icalien hier gebracht word. De witte en rode Sluitkool, en ook de Savooykool verëiffchen wel wa- ter op de wortel , maar nietopde bladen , voornamelijk alszy zich begin- nen tefluiten. Wanthoehet weer in dietijt droger is; hoe de Kool gro- ter, dichter en beter word , daar zy » in tegendeel, ten tijden van veel re- gen, zich niet willen fluiten , en des winters haaftiglijk verrotten. En de- wijl zy des winters de koude niet konnen verdragen » ZO ie men hen, fet hun ffruiken en wortelen ‚ opneemen ; in een kelder in d'aarde zetten, en in’t voorjaar weêr inde gront, op een warme plaats, planten, In dezer voegen fchieten zy nieuwe fpruiten ; en geven bloemenen rijp zaat, daar meê zy vergaan. Índien men vroeg Kool wil aanteelen , zo moet men de zelfde, in Auguftus, met d'afgaande maan, zajen ; en hen, opgekomen zijnde; in’t einde van September ‚ mer de zelfde maanftond, twee voeten van malkander tot aan de toppen in kuilen verplanten , en in April met aarde aanhogen , om van de wint niet nedergeflagen te worden , en tot be- ter {luicing, en aangenamer {maak te komen. r Gront? Aanteeling, Tijtì Havening? Gellacht. Sedaante. Gront. Aanteeling, Tijt. 166 KONINKLYKE KARTISOKKEN. It gewas kan in deze landen bequamelijk in twee foorten onders D fcheiden worden: te weten in gemene en Engelfche Artifokken.44 De gemene Artifokken hebben brede langwerpige afchverwige bladen, die diep gefneden zijn. Tuffchen deze bladen {pruit een hogefteel, op welkstop zich een ronde gefchubde bol ;-fpits toelopende, vertoont. Deze bol, zich openende, brengt een bloemste voorfchijn, die uit blaau- paerfche draden beftaat. Het bruin en langächtig zaat is met wolächtig hairomvlochten. De wortel is dik en lang. D'Engelfche Artifokken hebben platte beflote hoofden , van achtiens; of twintig duimen in ’tront, en zogroot, dat een bol een gehele ketel kan vullen. De fchilffers, of bladen van de bol zijn niet langwerpig; gelijk d'anderen , maar boven breet, en in dier voegen hol , gelijk men een open= gefnede hart uitbeeld , met een fcherpe penin”t midden. Zy veréiflchen een vette gront, die met oude paerde en koeje melt; en met veel afch deurmengt is ‚in een ope plaats legt; die wel van de zonne- ftralen befchenen, en van veel water befproeit word. Men neemt hen jarelijks, in Maert, metde waflende maan „ uit d’aar= deop ‚ en {nijd yder fpruit, met een weinig van de wortel, van d'ouden af; of laat ’er flechs een knobbeltje aan ‚-op dat zy daar in wortels zouden kon- nen vatten, en zet hen dus voort weêr in de voorgedachte aarde, niet dies per dan de langte van een vinger ‚op dat zy te beter.de warmte der zon aan de wortel zouden gevoelen. In dezer voegen zullen zy-voorfpoediger wezen dan de genen,die dieper gezet zijn, voornanielijk zo men yder fpruit niet minder ‚ dan drie voeten , van malkanderplant ; dewijl Zy» om wel te dragen; luchtig moeten ftaan, en veel warmte bekomen. ‘Zy konnen ook door zaat , uit warme landen;gekomen, aangeteelt wor- den. Men moet dit zaat in April, met de waflende maan , niet boveneen ftrobreet diep ‚ in de voorgedachte aarde „op-zijn: plat leggen : want ins dien men’t met de-punt om hoog in d'aarde-fteekt, zo zal het-flechter vruchten geven. Doch deze voortteeling is niet zogemeen , als diedoor hun zijdtakken. … ilp Dit gewas, dat in deze geweften niet alleenlijk bloemen, maar 'ook by warme. zomers, als het vroeg bloeit, zaat voortbrengt, kan de felle ‚kou- de van de winter niet verdragen „en moet dieshalven, als het begint tevrie- zen, met aarde aangehoogt ‚en met var{lche paerdemeft; of met boekweits doppen tot aan het bovenfte der bladen „ gedekt worden. De vrucht, zijn volkome rijpheit bekomen hebbende , moet ter behoorlijke tijt afgefneden worden , op dat het-voedfel te meer-in de zijdfcheuten zou fchieten. In- dien men vroege vruchten van dit gewas begeert ‚ zo moet menenige plan- ten ongeroert laten „ en alle de jonge {pruiten, behalven een‚of twee van de grootften en fterkften;, daar af nemen , emook rontöm een weinig van de wortel affteeken ‚en een groot. deel van oude kleingemaakte paerde- meft daar rontöm leggen; en in dezer voegen zullen zy niet allecalik vLoc- ger, maar ook groter vruchten. geven. ash Ze ASPER- HOVENIER» 167 ASPERST ENpler naer ‘Afperfien brengen in ’teerft lange, dikke en ronde fcheuten voort, die gemenelijk Afperfien genoemt worden. Dezen , namaals op- j fchietende, veränderen in een hoge fteel met takken, daar veel dun gefnippelde bladen, gelijk die van de Dille, aanwaflen. „De bloemtjes zijn geel, daar ronde bezijen op volgen, die eerft groen, en daar na root van verwe zijn, en bruin zaat in zich befluiten. en nd Zy verëiflchen een goede verte en luchtige gront ‚ die kleingewreven , en met oude koemeft wel gemeft is, en‚die voor-de warme zonneftralen open en bloot legt ‚ en van veel water befproeit word; Zy geven jarelijks in’t gemeen hun gele bloemen ‚ daar bezijen van een aangename rode verwe op volgen ‚ inde welken bruin zaacis befloten. Zy konnen lange jaren duren, en alle ongemakken vande winter verdragen. Maak in de voorgedachte aarde kuiltjes van twee vingerbreet diep , en een voet van malkander ; werp inde Maert „ voort na het eerfte vierêndeel van de maan , in yder kuiltje twee zaden , en dek hen voort met de zelfde aarde, en in’tleft van Oober met een korft van varffche koemeft , en laat hen dus tot in Maert meuken;en wrijf dan-meeuw handen deze meft,die?er de gehele winter op gelegen heeft, zo klein, als’ tnogelijk is, op datde vetrigheit door de regen naar beneden; en tot op de-wortel zou zakken. Neem deze jonge fpruiten,na dat zy twee jaren ftil geftaan hebben „en ver= planc hen in: nieuwe gront, op deze volgende wijze: eg KLM | Graaf de plaats, daar gy hen wilt zetten, en die in een jaár niet gebout heeft geweeft, d'aarde tot op de diepte van vier voeten uit ‚en hoog hen weêr met vette aarde ef koemeft by lagen ‚ tot op de hoogte van drie voe- ten ; daar men dan dezejonge fpruiten van twee jaren by rijgen ‚ en in't verbant, omtrent anderhalve voet van malkander , moet op zetten, en weêr éen voet hoog, van deze welbereide aarde daar op doen. In dezer voe- gen: zalditgewas goede tier hebben ‚en wel groejen, en veel jaren onge= roert konnen ftaan; tot dat het, te veel wortel gefchoten hebbende, weêr verzet moet worden. ‘Men moet het echter des winters mer koeje of paer- de meft, of ook met ftro dekken „en d'Afperfien niet eerder, dan in ’t vier- de jaar, affnijden , op dat zy te groter en-beter zouden worden. Men heeft ook wel waar te nemen dat men niet alle de fcheuten wechneemt, maar aan yder gewas twee of drie laar ftaan ‚om zaat daar aan tetelen: wantan- derszoudictot ondergang vande plant ftrekken. Defpruiten, die men tot zaden laat ftaan ‚ moeten ook niet afgefneden worden voor dat het zaat zijn-volkome rijpheit heeft verkregen; 't welk in Auguftus;, of in’ left van de zomer gefchied. Van dit zaat worden weêr nieuwe planten gezaait, te weten op: zodanige wijze, als voorgedacht is. AARDBEZIJEN. infommige plaatfen ‚ door hun vezelingen ‚in d'aarde veften. De Gedaante: Gr ot, d Tijt. Aanteeling: D Ie gewas verfpreid zich wijt en breet met zijn dunne takjes, die zich gedaante. bladen , van geftalte die van de Braambezijen enigfins gelijk , wallen altijt drie by malkander. Debloemtjes; die op bezondere fteeltjes fpruitens zijn in’tmiddengeel,; enrontom met vijf witte blaadjes bezet. De bezijen zijn eerftgroen.; en»als zy rijp geworden. zijn „root ei rek Gfont, Tij. Aanteeling, * Havaeni ng: 168 KONINKLYKE » welk eigentlijk het geen is, dat Aardbezijen genoemt word. De wortel is bruin en vezelächtig. ef > A Zy verëiffchen een gemene luchtige en welgemefte gront, die zo wel ineen luchtige, als in een fchaduwächtige plaats legt, en van veel water befproeit word. AEON "ls Dit gewas is het geheel jaar deur groen, Bloeit in April, en de bezijen worden in Maimaant, en in Junius rijp. | | | Zy worden van hun uitfpruitfelén aangeteelt, die men in de voorgedach- te aarde een voet van malkander zet , en totelkänder voort lopen.” Indien men goede en fchone vtuchten begeert , zo moet men hen gedu- riglijk van hun onkruit zuiveren; by droog weêr dikwijls met water be= fproejen , in de Herfft hun overtollige zijdfcheuten aflnijden „en niet meer _ ‘dan een laten behouden, en alle drie jaren in’ varfche gront verplanten. Zy moeten tegen de winter met loof, van vruchtdragende bomen , of met meft, en ook wel met ftro, bedekt worden: Gellacht, Gedaante, d’aarde vaft.: Gront, | BONEN.; E Bonen konnen bequamielijk in drie fooften onderfcheiden wore D den: te weten inkleine, of Veltbonen , ingrote; of Boere bonen» die men ook Tuinbonen noemt ‚en in Roómfche; of Turkíche bo= nen; vande welken men de leften weêr in vieren kan dêlen; namelijk in gemenen, krombekken, ronde „of Princeffe bonen en in zwarte;.of Piet Heins bonen, om dat de zelfden;van hem eerftuit:Amerika in: deze lans den gebracht zijn» : errata Lyerssb vernslg sbs deerd De Bonen, die-op’t lant „en in’t velt waffen ‚hebben ‘hollevierkante ftelen, met breetächtige bladen s:die aan een-middelfteel waffen.„De:wel- riekende bloemen ; die wivvan verwe, en met zwarte plekken getekent zijn, fpruiten aan-en langs de átelen, daar opde Peulen volgen , die van buiten groen’, en van binnen met wit overtrokken zijn, daar“in-deBonen verborgen leggen … De wortel istamelijk lang; en shet veel wezelingen-in ech : d 4 + aad Cio Es Aon L kh n De grote, of Fumbonen komen in ftelen ‚bladen , bloemen; peulenen wortel met de voorgaanden Overëen; „behalven!dao 2y inalles groter zijn. „De Turkfche Bonen hebben zeerlange-en-dunnéftelen; mer de welken zy zichomde byftaande ftokken winden ‚en° zich daar aan-hechten: -De bladen;die grooten breer zijn, waflen gemenelijk drie by-malkander»vAan d'oorfprong der. bladen ziet'mende witte gelen sof tode:bloemrjess-de welken die van d'Erten gelijken.-Hier op volgen delangerplacte-Peulens die de Boontjes ; verfcheide wan geftalte, gelijk wy: geroone-hebbens in zich befluiten: Cr 3 V oboiutelagsgenagsb r Het loof van de Piet Heins bonenvverfchiltin geftalte nietveel-vanrde Turkfche Bonen. De bloem is hoogroot van verwe. De Tuinbonen, en ook de Veltbonen verëiffchen alle eer goede zaveli- ge; en ook een klaiächtige gront, die genoech, of ook weinig gemeftis, en zolief die in een fchaduwächtige’, als dieineen openlucht legt; efí vân veel. water bevochtigt-word , inzonderheit tor dát zy aan”: bloejen gera- ken. De T urkfche Bonen begeren een gront; die luchtig, en onlangs om- gefpit, en die niet alleenlijk-met:oude, maar ook met varfche: ja warme paerdemeft deurmengt is, en in een warme plaats, en voor dezonteftra- len bloot legt, en in’ eert met weinig ; en daar na van veel water befproeit word: De HOVENIER ” 169 De Velrbonen en Tuinbonen bloejen in Maimaant, en de Turkfche Bo- mijt nen in Junius. De Veltbonen en Tuinbonen worden in Junius en Julius, en de Turkfche Bonen in Auguftus rijp. Maar d’ Amerikaanfche Bonens die gaerne tegen een muur , of {chutting , de weêrkaatfing vande zonne: ftralen begeren, komen tot geen volkome rijpheit, dan by hete zomers. Zy duren niet langer, dan een jaar. De Tuinbonen worden in Maert, in’t leftedeel vande maan; niet bo= ven een vingerbreet diep, dun en luchtig in de voorgedachte aarde gefte- ken, na dat men hen een dag lang in water, of in enige vocht geweekt heeft. Men zaait hen ook wel in November , met de voorgedachte maan- ftond, opdat zy, als de winter verby is; te vroeger zouden uitfchieten, en eerder rijpe vruchten geven. Men zaair de Turkf{che Bonen , na dat men hen geweekt heeft, jarelijks in April, met d’afgaande maan , naauwelijks een vingerbreet diep, met hun ftipjeomlaeg, op dat de wortel, die daar uit fpruit, bequamelijker zou konnen fchieten, en zer daar neffens ftokken inde gront, by de welken acht; tiea; ja twaalf gelijk opklimmen , dewijl zy zich zelven niet konnen dragèn. Deze vruchten, zomen hen met de groene {chillen wil nuttigen, moeten met de hant geplukt; en níet met het mes afgefneden worden, om dar het yzer aan de gewaffen zelven {chadelijk is. ERTEN. Me vind drie foorten van Erten, graauwen , witten en groenen; die gezamentlijk met , of zonder fchillen zijn. Zy hebben holle , lange en broffche ftelen ; die zich in veel tak- jesverfpreiden ; enaan d'einden met klawiertjes bezet , daar meê zy zich aan de ftokken , by dewelken zy op waffen ;hechten. De bladen , die breet achtig zijn, ftaan altijt tegen malkanderover. De bloemen waflen aan be- zondere lange fteeltjes , en zijn wit van verweyen omtrent in ’t midden met een paerflche plek getekents-en fomtijts geheel paerfch van verwe. De peulen , daar d'Ertenin befloten leggen ; zijn langwerpig ‚ en ront ; en han- gen nederwaarts. ‘Aanteeling? Geflacht? Gedaante} Zy verëiffchen liever een gemene zandige , dan klaiächtige, en een wel- Gron} gemefte gront; die in een luchtige, droge en warme plaats legt, en van weinig water befproeit word , inzonderheit terwijl zy in’c-bloejen ftaan. Zy worden in Maert „of April ‚met d’afgaande maan ‚, omtrent een vin- Aantceling; gerbreet diep in de voorgedachte aarde-gezaait „ bloejen in Junius en Ju- lius, en bekomen vervolgens hun volkome:rijpheit. Men verzekert dat d'Erten ; daar de wormen aan geknaagt hebben , beter om te zajen zijn. War de Peulen zonder fchil aangaat ; men: moet hen , eer zy in d’aarde gefteken worden ; vierêntwintig uren lang in:vocht, die half uit melk , en half ùie water beftaar; te weken leggen ; dewijl zy daar door hun zoutig- heit, daar door zy allerigs veränderen , verliezen. Indien men vroege Peulen begeert, Zo moet men hen in November, eer het vrieft, na her lefte vierëndeel der-maan, tamelijk dicht in de voor- gedachtegront zetten , en hen niet dekken; op dat zy weinig wortel zou- den fchieten. In dezer voegen geraken zy aan’ waffen ; eer d'anderen in’ voorjaar gezaait ‚ en in d’aarde gebracht zijn. Barst KOM. zo KONINKLYKE KOMKOMMERS Geflacht; Aar zijn twee foorten van Komkommers, namentlijk witten en DD rreerens van de welken, de witten voor de beften worden gehou- den. Alszy, noch zeer klein zijnde, afgeplukt worden , zo geeft men aan hen denaam van Agurkjes. Gedaante. De Komkommershebbenlange, rankächtige en ruwe ftelen , die langs d'aarde verfpreid leggen, en met ruwe bladen, die van de wijngaart enig- _finsgelijk , maar veel groter ‚ bewaflen zijn. Aan d’oorfprong der bladen fpruiten dunne klawiertjes, en gele bloemen, van geftalte byna gelijk de Lelien. De Komkommers zijn eerft groen, of wit, en» rijp geworden, geel van verwe, en befluiten in zich langwerpig plat zaat, dat wit is. Sront, Zy verëiflcheneen goede, gemene „zavelige en luchtige gront , die nieu- welijks omgefpit ‚ en deurgeflagen „ en metoude paerdemeft deurmengt is, ineen warme plaats, en voor de zonneftralen bloot legt, en van veel water befproeit word, tot dat zy groot worden : maar daar na konnen zy geen vocht verdragen, vermits zy daar door krachteloos worden. aid Zy bloejen in Junius, en hun vruchten worden in Auguftus rijp. Zy konnen ook niet langer, dan een zomer duren , en vergaan voort, nadat hun vruchten rijp geworden zijn. Aanteeling, Zy worden op geen andere wijze, dan door hun zaat, aangeteelt ’t welk menin’ left van April, ofin ’t begin van Maimaant , met d'afgaande maan, met de punt omlaeg ‚ ruim een ftrobreet diep „en.wel zes voêten van mal- kander, in de voorgedachte aarde fteekt. Indien men begerig,isomgrote Komkommers te bekomen ‚zo moet men metde volle maande vrucht, noch niet al te geel zijnde, afbreeken , en. het zaat daar af in de zelfde maant, en metde zelfde maanftond van?t volgendejaar zajen; en in de- zer voegen zullen deze vruchten:groter worden. Men zaait hen ook op Meloenbergen een maant vroeger; en bewaart hen voorzichtiglijk voor koude, zo zullen zy veel vroeger rijp worden: MELOENEN.” Gedaante, E Meloenen zijn „zo veel de ftelen en bladen aangaat ; enigfins met die van de Komkommers gelijk ‚ behalven dat de bladen kleinder, ronder; en nier zo hoekig zijn. De bloemen zijngeel van verwe, en de vruchten, of Meloenen gemenelijk-van buiten groen, het vleefch bleekgeel, en het binnenfte merg geheel geel-en flijmerig. Men vinder; die van buiten en binnen geheel wit zijn „en dieshalven witte Meloenen genoemt worden. Het zaat is gelijk dar van de Komkommers. Men be- {peurt ook ‘enig onderf{cheit in deze vruchten: want fommigen zijn lang werpig,, efl fomtnigen ront en kleinder. Men vind ’er mede; die naar muf- kusrieken , en dieshalven de naam van Muskadel Meloenen dragen. Havering. … Indien men met goed gevolg Meloenen: wil aanteelen; zo moet men voorëerft, in een warme plaats, tegen de zuiderzon aangelegen ‚ en door Enige muur; of fchurting vande noorde winden bevrijd „een bedde toe- ftellen, dar achter hoger is, dan voor, en gemenelijk een Meloenberg ge- noemt word, te weten op deze volgende wijze: Men moet d’aarde, daar men deze Meloenberg wil roeftellen , drie voeten wech delven, en deze kuil weêr met varffche paerdemeft vullen , enige emmers met water daar eid HOVENIER. 171 : Ï op ftorten , en de zelve dicht toe treden, op dat zy te beter. zou broejen: Daar na moet men een halve voet hoog wel bereide aarde, die achter rijft, gelijk wy gezegt hebben, op deze paerdemeft brengen , en het zaat » niet meer dan cen jaar out „ en in zoetemelk, of honigwater geweekt, om het fpoediglijker te doen uit{pruiten , in Maert , met de volle maan ; of terftont daar na, met de punt om laeg; ruim;een vingerbreet diep ‚en meer dan een hantbreet ‚van malkander in deze aarde teken. Leg daar over uw zons nebak, of liever glazekas, die aan de zijden met. hout op de gront moet fluiten, en boven glasveinfters hebben , die achter hoger zijn; dan voren, naar beloop van de meloenberg, die gy toegeftelt hebt, op dat de zelfde tegen de koude befchut zou zijn. Alsher zaat opgekomen isyen vier of vijf bladen heeft bekomen ‚ zo moet men van deze fpruiten het bovenfte hartje afnijpen , op dat zyte beter ter zijden zouden uitfchieten. Dáâar na moet men hen, met een blikke , of kopere tuinboor , uit de-gront opneemen;, en drie voeten van malkander in een plaats, die wel met paerde meft toe- gemaakt is, en voor de hete zonneftralen bloot legt, verplanten, en weêr met glaze bakken dekken, of glaze lantaernen daar over: zetten, om van de koude befchur te zijn. Als de lucht warm worden de zon hoog begint te gaan ‚ doet men by mooi weêr de glaze veinfters by daag open , doch des nachts weêr toe. Men moet zorgvuldig wezen in de vooffe bloemen af te doen „en d'overtollige takken wech te nemen. ’t Is ook dienftig dat men onder de vruchten, noch klein zijnde, een ley , of gladde huispan; legt» op dat de zelfde te groter warmte zou gevoelen. De Meloen, byna rijp ge- worden „moet ‚ zo het mogelijk is, een weinig over de volle maan met de hantafgeplukt, en niet met een mes áfgefneden worden; dewijl, gelijk meermaals gezegt is, de gewaflengeen yzer ‚ noch {taal konnen verdragen, POMPOENEN. rr En vind verfcheide foorten van Pompoenen: welker namen zijn, | mannetje, wijfje, Roomfche Pompoenen, winter Pompoenen , ken meer anderen. De Pompoenen krijgenlange ‚ ronde: en/ruwe ftelen ‚ met klaviertjes bezet, en met grote , brede en ruwe bladen bewaflen, dierontóm aan de kanten diep gekerft zijn. Zy hebben gourgeele bloemen, boven in viif delen onderfcheiden. De vruchten zijn vericheide van geftalte. De man- netjes Pompoenen zijn dik en buikächtig , en-ront ; of platront ‚ met mer- kelijke ribben ; ‚ten meeftendeel zeven in?t getal, die zich. van onder aan de fteel tot boven aan dekruin uitftrekken- De Pompoenen; aande wel- ken men-de naam van wijfjes geeft, zijn langwerpig ront, zonder merke- lijke ftrepen „ of ribben. De Roomfche Pompoenen zijn fomtijts zeer groot „en fomtijts klein en platront De winter Pompoenen zijn kleinder, dan die vande gemene {oort ; ende fommigen zijn wit ‚en d'anderen geel van vleefch. Het zaatkoomt wel met dat van de Komkommers overêen, behalven dat het groter is. Geflacht Gedaante; Zy verëilchen een gemene luchtige en zavelige gront, die met oude Grout, paerde; of koeje meft wel deurmengt ‚ en dikwijls omgefpit en deurgefla- gen is, ineen warme plaats legt, van de gure winden befchutis, van de zonneftralengeduriglijk verwarmt, en van matige vocht befproeit word. _Zy wordenalleenlijk door hun zaat aangeteelt; ’t welk men, nadar het Aanteeling, in zoete melk „of in honigwater geweekt is;rin April, met d'afgaande ZL 2 maan; Tijk Gedaante, Gront. Aanteeling. Havening. Gedaante. za KONINKLYKE maan, enige voeten van malkander , met de punt naar beneden , een eine vingerbreet diep in de voorgedachre aarde moet {teken ; en by Tehraal weer, en gure nachten dekken, inzonderheit als de jonge fpruiten gerftte voorfchijn zijngekomen. Zy moeten ; als zy opkomen ; dikwijls met vocht befproeit worden. | Zy konnen niet langer, dan een zomer, duren, en geven by warme jaren volkome rijpe vruchten. De winter Pompoenen worden echter in deze geweften nooit volkomenlijk rijp: maar men hangt hen, afgeplukt zijnde, zolang aande zolderop, cotdar zy geel zijn geworden. KAUWOERDEN. E Kauwoerden komen in ftelen„ klaviertjes en bladen met de Komkommers overëen ; behalvenidar de bladen ronder ‚en niet en zo diep gefneden zijn. Zy geven witte bloemen. De vruchten zijn fommigen buikig „meteen lange hals, (ommigen gelijk een peer ‚ met kor, ve halzen, en fommigen langen dun, enanderen platen breet. Alle deze vruchten zijn eerft groen; en-worden daar na geelächtig. Het binnenfte vleefchis wit, het zaat lang en breet „ en byna vierkant. Zy verëiflchen een goede en gemene aarde ‚„die van nieus omgefpiten deurgeflagen , ensmet oude kleingewreve paerdemeft deurmengt is „en op een gront van varflche en‚zuivere. paerdemeft , ten minften twee voeten diep, enineen-warme plaats, naarde zuiderzon gekeert „legt, en achter voordegure winden, door muurwerk „of {chutmng, befchut is. Zy worden indeze landen; in’tleft.van Maert; of in’t begin van April, met d’'afgaande:maan ‚ van zaats uit andere geweften gezonden, met de punt om laeg, en drie of vier voeten van malkander, in de voorgedachte aarde, naauwelijks een vingerbreet-dieps gezaäit; en moeten voor de koude , zo wel by dag , als by nacht , en voor regen voorzichtiglijk gedekt worden. Í Zy geven in-deze geweften wel vruchten, dietegen de Herfft rijp wor- den, maar nooit volkome rijp zaat. Zy konnen nietlanger; daneen zomer, duren ‚en vergaan tegen dewinter door de minfte koude, die zich open- baart. naa | aide } Zy zijn van natuur zo teder, dat zy niet op hun eige lighaam konnen {taan , en worden:dieshalven aan ftokkenopgebonden , of noch gevoeghe= lijker aan prieelen en latwerk opgeleid, vermits zy, zo men hen langs d’aar- de laac’kruipen', noch bloem, noch vruchtgeven. Men vind’er, dic be- weren dat van het zaat , ’t welk omtrent de hals van de Kauwoerde legt , de lange’; van*tgeen, dat in’t midden 1s, de ronde, en van ‘tgeen, dat verzi der ijn plas heeft, de korte en dikke Kauwoerden voortkomen. Menwilodk-dat , als men by de Kauwoerde, gefpeent zijnde, een fchut- tel.met water ; Omtrent een fpan verre daar af, zet, de zelfde zeer lang zal worden. Di AIN peen oe Nys heeftieenronde, ‘holle en geftreepte fteel met takjes: De bla- : den komen enigfins met die van de Pieterfelie overëen,, maar zijn bleekgroen van verwe. De bloemtjes zijn wit,-en waflen-by- mal- kander-als kransjes. Her zaatis genoech bekent. | Hy HOVENIER. 173 Hy veréifcht een verte welgemefte gront: die in een ope en luchtige eroat plaacs ‚en voor de warme zonneftralen bloot legt, en van-weinig water be- fproeit word. bard ik _ Dir kruit; dat niet langer, dan een zomer duürt „ bloeit in Julius, en Tije geeft in September zaat , dat volkomentlijk rijp is, en vergaat daar meê. Het moet jarelijks, in’teinde van Maert, of in’tbegin van April, met Aaatecling} de waflende maan, in de voorgedachte aarde, niet diep gezaait zijn. DILLE. E Dil waft recht op met een rond fteeltje, dat omtrent anderhalve gedaante D voet hoog word , en in leden, of knopen verdeelt is. De bladen zijn, gelijk die vande Venkel, zeer dun en fmal, en als {nippelin- gen, en donkergroen van verwe. De blaemtjes, die geel zijn „ waflen als Kranflen by malkander. Het zaat is dun, plat en rontächeig. De vezeläch- tige wortel iskleinder , dan die van de Venkel. he „Zy veréifcht een gemene zavelige, en liever een gemefte , dan ongeme- Grent fte gront , die voor d'opelucht, en warme zonneftralen bloot legt, en van veel warer befproeit word. Zy geeft haar bloemen in Junius en Julius; en haar zaat word in Augu- Tijt ftus rijp ‚ en vergaat daar meê allengs. Ne Zy moet jarelijks, in Maert, of April, met de waffende maan, in de Aantecling) voorgedachte aarde gezaait worden ; en koomt dikwijlsook van haar neêr= _ ° gevalle zaat te voorfchijn. KAR WE Y. E Karwey, van fommigen ook witte, of Hofkotnijn genoemt» Gedaantz; DD heeft vierkante, holle gerakte ftelen, met kleinder en teerder bla- den,dan die van de gele wortelen, bewaffen. De kleine witte bloemt- jes groejen kranswijze op de toppen der ftelen, Het zaat is bruin en lang- werpig ; fterk van reuk ‚ en krachtig vanfmaak. De wortel is dun, en om- trent een {pan lang. Zy veréifcht een gemene, en zo wel een zavelige, als geen zavelige Gront, gront, die echter wel gemeft is, ineen luchtige plaats legt, en van veel wa- ter befprocie word. | 3 Es? Dit gewas, dat felle vorft kan verdragen ‚ geeft geen bloemen ; dan in Tijs | de tweede zomer ‚ nadat het gezaait is; en bloeit dan in Juniusen Julius, daar rijp zaatop volgt; en met enen d'ondergang. N Het moet dieshalven in Maert, of April, met de waffende maan , in de Aanteeling; voorgedachte aarde, evenonder de vlakte gezaait , en dus aangeteelt wor- den. 8 KOMYN. | RE Komijn heeft uit zijn wortel niet meer , dan een fteel, die zich Gedaaats: P weêr in verfcheide zijdcakken verfpreid ; en een voet, of anderhalf brt hoog waft. De bladen zijn kleine fnippelingen, gelijk die van de Venkel, maar korter en kleinder. Op de toppen waflen kleine witte bloemtjes, kranswijze; daar {pits zaatop volgt, dacfterk van reuk, en es ; rel isteder en dun. krachtig van finaakis. De wortel is te ze Dit Grent, Tijt. ‘Aagteeling. Gedaante. Gront. Tijt: Aanteeling. Geflacht. Gedggnte. Gront. Aanteeling. 74 KONINKLYKE Dit gewas verëifcht een gemene zavelige gront ‚-die-met oude paerde- meft wel deurmengt is , in e€n warme ope plaats legt, en van veel vocht be= fproeit word. Er | Het geeft jarelijks.wel bloemen, die in Juniusen Julius te voorfchijn ko- men, maar in deze geweften geen rijp zaat ‚ dan by hetezomers. Het ver- fterft tegen de winter. 413 Het word jarelijks in A pril, met de waflende maan , in de voorgedach- teaarde, naauwelijks een vingerbreet diep, gezaait , en op deze wijze aan- geteelt. KORIANDER. It gewas {chiet met een dunne fteel , die zijdtakken heeft, in de DD hoogte omtrent anderhalve voetop. De bladen zijn klein en fimal, < gelijk {nippelingen , ende bovenftenkleinder, dan de onderften. De bloemtjes zijn wit, het-zaatront, de wortel teder , en met dunne ver zelingen behangen. Het verëifcht een goede zavelige , en ook wel geen zavelige gront , die welgemeft, en onlangs omgefpit, en deurgeflagen is, in een warme plaats legt „ en van veel vocht befproeit word. Het duurt nietlanger , dan een jaar , en geeft zijn bloemen in Julius , en rijp zaatin de Herflt, en fterft daar meê. Het moet jarelijks, in April, met de waflende maan , in de voorgedachr- te aarde, naauwelijkseen vingerbreet diep » gezaait; en dusaangequeekt worden. ee dd _ANGELIK A ‘Angelika word in tamme, wilde en water Angelika onderfchei- den; daar men noch eenander, dië uit Amerika gekomen is; kan by voegen. vind _ De tamme Angelika heeft een lange, dikke, holle en geknoopte fteel , met bladen bewaffen, die de genen van de grote Waterëppe gelijk zijn. De bloemtjes, die witächtig zijn komen aan grote en brede kranflen te voorfchijn. Het zaat is plat, breet en geelächtig, de wortel dik; en met vezelingen behangen. Dit gewas riekt en {maakt krachtiglijk naar fpece- ryen. De wilde Angelika en de Waterängelika komen byna in alles metde. tammeoverëen , behalven dat zy in alles kleinder zijn. D' Angelika uiet Amerika heeft een tamelijke dikke fteel , daar zijdtak- ken uit waffen , uit de welken fteeltjes {pruiten, daar aan bladen groejen, die langwerpig, tamelijk breet, voor fpits, en rontom fijn gekerft zijn, De bezijen , die eerft groen , en daar na bruinroot zijn , en eindelijk , ter- wijlzy dragen , zwart worden ;-waflen by troffen , gelijk de Druiven, by malkander. Deze bezijen zijn zo grootals de Korenten, daar het zaat in gevonden word. v3ia } dz tiu 3 pk Zy veréiffchen. alle een gemene zavelige en welgemefte gront, die in een luchtige plaats „en voor de warme zonneftralen bloot legten van veel water befproeit word, inzonderheit de Waterängelika. ralf De tamme „wilde en Waterängelika worden. alleenlijk-door hun zaat aangeteelt , 't welk men in Maert „met de-waflende maan; in-de voorge- dachte HOVENIER 175 dachte aarde zaait: d’Angelika uit Amerika word in September, October, - en N ovember ‚ of ook in Februarius, met de waflende maan : naauwelijks een vingerbreet diep, in de voorgedachte aarde gezaait, en is wel vijf of zes maanden onderweeg , eer men haar te voorfchijn ziet komen. Zy kan ook bequamelijk van haar aangewafle wortelen voortgequeekt worden die men met de zelfde maanftond van d'ouden afneemt , en verplant. ‚ D'Angelika, van zaat voortgekomen , bloeit in de tweede zomer in Ju- Tijs lius, daar inde Herfft rijp zaat, en haar ondergang op volgt. Zy konnen x zonder merkelijke {chade te lijden, grote koude, felle vorft, en alle andes re ongemakken van de winter verdragen. D’Amerikaanfche Angelika vergaat niet zo haaft, maar duurt veel jaren lang , en , alle zomers bloejen- de, geeft rijp zaat. ALSSE M. En vind verfcheide foorten van Alflem: maar de voornaamften genacun zijn „gemene Alflem , Roomfche Alffem , Zeealffem. Wy zullen f d'andere foorten ; als niet zo wel bekent zijnde, met zwijgen voors | by gaan. „De gemene Alffem heeft een hoge en houtächtige fteel, in verfcheide Gedaantel zijdtakjes gedeelt, en die mer diepgekerfde bladen zijn bewaflen. Deze Ì bladen zijn aan d'onderfte zijde grijsachtig. De bloemen , die gele knope« jeszijn , groejen langs de toppen der ftelen. De wortel , die hourtächtig is, fpreid zich wijt en verre heen. Uit de veelheit der wortelen van de Roomfche Alffem fpruiten veelte- derefteeltjes, die met kleine fnippelige grijze blaadjes dicht bewaffen zijn. De bloemtjes waffen aan de ftelen , gelijk de voorgaanden. Debladen, bloemen, en * zaat van de Zeealflem komen byna met dat van de Roomfche Alflem overëen. Zy verëiffchen een goede zavelige en welgemefte gront , die in een ope crons; en luchtige plaatslegt ‚ en van veel water befproeit en bevochtigt word. De gemene en Zeealffem bloeit in Julius en Auguftus, de Roomfche rit; Alffem wat fpader , daar zaat op volgt , dat volkomentlijk rijpis. Zy kon- nen de koude, en d'andere ongémakken van de winter tamelijk ver- dragen. í y worden door twee middeleh-aangeteelt, en voortgequeekt: te we- Aanteeling, ten ‚ door hun zaat, ’twelk men in April, met de waflende maan, in de voorgedachte aarde zaait; en ook door hun aangegroeide fpruiten, die men ter voorgedachte tijt van d'ouden afneemt, en verplant. ALOË. Aar zijn twee foorten van Aloë bekent, een, die men de gemene genscht, D Aloë noemt, eneenander, aan de welke men de naam van Ame- a rikaanfche Aloë geeft. _ Degemene Aloë geeft dikke, brede enlange bladen, die glad, omge Gedaante; bogen , aan de kanten gekerft, en met veel bonte ftekelige doorntjes bezet zijn, en een taai fap in zich befluiten. ‘Tuflchen deze bladen fpruit de fteel, die omtrent een voet hoog rijft ‚ en daar veel witte, of gele , of in- karnate bloemen aan waflen, De wortels zeer dik D'Ame- Groat. Aanteeling. Havening. 76 KONINKLYKE D'’ Amerikaanfche Aloë heeft groter en dikker bladen, die ook met fcherpe punten aan’teinde, en rontôm aan de kanten gewapent zijn. Zy verëiffchen een gemene luchtige aarde, die wel mer oude paerdemeft, en mollem der bomen , die van binnen verrot en vergaan zijn, deurmengt ie „in een warme plaats , en voor de zonneftralen bloot legt, tegen alle kou- de noorde en oofté winden befchut is, en van weinig water befproeit word. Zy worden , in deze geweften noch bloem , noch zaat voortbrengende, door hun jonge {fpruiten , die by de wortel uitgelopen zijn , en zelven wor- tel gefchoten hebben , aangeteelt. Zy moeten in Maimaant, met de volle maan, ineen pot, naar de grootheit van de plant geregelt , en mert de voor- gedachte aarde gevult, zo hoog, alsimmers mogelijk is;gezet, en‚op dat zy te beter zou groejen, van alle hun fpruiten, by de wortel uitlopende, geduriglijk berooft worden. Zy, dekoude en ongemakken van de Herfft en winter niet verdragen … konnende, moeten, droog zijnde, omtrent in’t midden van September; eerde nachtkoude, en rijp valt ‚ binnen’s huis gebracht, en in de hoogte; in een luchtige plaats ‚ niet verre vande kaghel, gezet worden, daar men hen, totaan ’t einde van Oëtober ‚(ten waar men voor vorft vreefde)) met epe veinfters, de lucht en zon moet doen genieten. Men moet ook de veinfters, als zy eens gefloten zijn, nier weêr voor de maant van Maert openen, en de kagheleens, twee; of drie malen, naar dat dekoude groot is) ftoken ; dewijl zy de warmte wel konnen verdragen en daar door te friffer worden. In Maert, naar dat het weer bequaamas; opent men; eer{t by daag, en daar na by dagen nacht , weêr de veinfters , op dat,deze plan- ten allengs weêr tot de lucht zouden gewennen. De-gemene Aloë heeft dit eigen, dat zy des winters wel uit de pot genomen , en met de wortel in een wolle lap „die men in lisolie geweekt heeft , gewonden; niet vetre van de kaghel de gehele winter lang opgehangen, en tegens Maimaant weêr in de pot, met de voorgedachte aarde gevult, gezet wil worden. In't left van April , of begin van Maimaant moeten zy ‚ met een aangenas me lucht, en zwoele regen , weêr buiten gebracht, en in een warme plaats voor de ftralen der zon bloot geftelt worden. Zy zijn zogrote vyanden van de nattigheit, dat zy, (inzonderheitdegemene Aloë , die „noch teer- der van aart ‚ en volder van fap zijnde, de vocht minder kan verdragen) zelfs in de heetfte dagen van de zomer geheellijk geen water ‚ dan dat van de hemel valt, konnen verdragen. En indien het veel regent; zo moet men hen daar voor dekken, of zo lang onder dak: brengen, daar zy echter de lacht en zon konnen genieten, zonder de regen tegevoelen. Wantindien men hen in de vocht, die van de hemel valt, laat ftaan, zo zullen zy wel de gehele zomer , herflt en winter groen blijven , en gezont fchijnen : maar in’t voorjaar zullen zy hun verrotting openbaren, die, zich eerftaan de hartftam, of ter zijden vertoont, daar zy door te veel vocht, tuflchen de bladen en hartftam leggende, veröorzaakt word. De gemene Aloë, die voor d'oprechte geacht word, verlieft , weêr buiten gebracht zijnde, ge menelijk haar aangename groenheir, en krijgt een bleke leververwe, uit oorzaak van de kracht des luchts, die zy de gehele winter gedertt heeft. Deze bleekheit vergaat echter weêr ; en zy vertoont wel haaft uit haar in- wendig hart een nieu aangenaam groen , dat zich binnen weinig tijts tot aan d'uirterfte punten der bladen verfpreid , voornamelijk zo zy voor veel regen befchut, en in’ eerft voor fterke zonnefchijn een weinig gedekt word. HOVENIER. 177 wörd. Zy geeft geen bloemen „dan by droge en warme zomers ; en ‚in bit- terheit de gal overtreffende, brengt in haar bloem een vocht voort, die, klaarder dan wijn, en zoeter dan honig zijnde, neder waarts hangt, en echter niét afvalt , zo men niet krachtiglijk aan de bloemen fchud. ZENVERZAAT. It gewas fchiet op gelijk een takächtig boomtje, en ismet kleine gedaante blaadjes, en overal met zaat bewaffen. De wortel is in veel vezelin= gen gedeelt. Het verëifcht een goede zavelige gront; met oude paerde meft deur- Gronr mengt , en die in een warme plaats, en voor de zonneftralen bloot legt; en van veel water befproeit word. Het word niet alleenlijk door zijn zaat aangeteelt , ’twelk men of in. Aanteeling! Otober , of in Maert, met de waffende maan ; in een pot ‚ met de voor- gedachte aarde gevult , fchaars een vinger diep, dun en luchtig moet za- jen ; maar ook door zijn aangewaffe jonge fpruiten , die men in April, met de waflende maan , van d'ouden afneemt, en verplant. Het kan, buiten ftaande , de koude en ongemakken van de winter ta- Tijtì ; melijk wel verdragen, en geeft in dezekoudelanden, by warme zomers, wel bloemen , maar nooit enig rijp zaat. Doch indien men het zelfde; in een pot gezet, die met de voorgedachte aarde gevult is, des winters bin- nen ’s huis brengt, zo bloeit het , enige jaren out geworden ; alle zomers 4 daar dan volkome rijp zaat op volgt. AVERONE. Ff En vind verfcheide foorten van Averone, te weten grote, kleis' Gefachr; | ne, en welriekende Averone. Anderen verdelen haar in mannet- "je en wijfje; en ftellen van d’eerfte foort een met brede bladen; en d'ander met fmalle bladen uit Spanjen. Zy verdeelen de tweede foorte in vieren, te weten in Averone wijfje, Bergäverone wijfje uit Portugal, Bergäverone wijfje met Rofmarijnbladen ‚ en Averone wijfje uit Kandia, met gekrulde bladen; gelijk wormen. De grote Averone groeit dikwijls gelijkeen heefter; voornamelijk zo gedaante zy daar naar gehavent word. Zy fchiet op tot de hoogte van een mans lang- te, en heeft een ftronk vaneen duim dik, of noch dikker in de middellijn, daar veel takjes uitfpruiten, die met witächtige, of afchverwige kleinge- fnede bladen zijn bewaflen, de welken in de winter vergaan , maar in April weêr uitwaffen. Zy heeftlangs de takken, van't midden, tot boven toe; veel knopjes, in plaats van bloemen „die , aan kleine rijsjes hangende, geel van verwe zijn , en daar na zaat voortbrengen. De wortel is vezelächtig. De kleine Averone blijft altijt laeg , en taat recht op met haar houtige tijsjes. De bladen zijn meer gefnippelt, dan die vande voorgaande, en groender, langer en teerder, en niet zo fterk van reuk. De wortel hangt met veel vezelingen aan malkander. De welriekende Averoneisnochkleinder. De bladen zijn ook gefnip= pele, gelijk die vande grote Averone ‚ maar niet zo wit, teerder , en aan- genamer van reuk. Zy geeft zeer veel knopjes van't midden, tot boven toe, die met hun gele verwe een aangename aanfchouwing vertonen. De wortel is gelijk die van d’anderen.  a Zy Gront. Tijt, 178 KONINKLY KE Zy verëiffchen alle een goede zavelige grants die matiglijk met oude paerdemeft deurmengt 1s, en in een luchtige en warme plaats legt , die veelrijts van de zon befchenen ; en niet mer veel vochts befproeit word, Het Averone mannetje, te weten met brede en {malle bladen, die hard van aart zijn , konnen lange jaren duren, ‚en, hoewel buiten (taande , alle ongemakken van de winter verdragen. Zy geven by warme zomers klei- ne bloemtjes , maar nooit rijp zaat. Alle de foorten van Averone wijfje ‚ zijn veel teerder van aart, en duren zelden langer, dan zeven of acht ja- Aanteeling, ren, en geven by warme droge zomers nier alleenlijk bloemen, maar ook zaat , datvolkomentlijkrijpis. Het Averone mannetje word in deze landen door zijn jonge takjes, by, of boven de wortel uitgefchoten , en die of van zelfs wortel fchieten, of in d’aarde gebogen worden , op dat zy wortel zouden fchieten , aangereelt, „en, na dat zy wortel gefchoren hebben , in April, met de waflende maan, Gedaante. Gront, Tijt. Aanteeling; van d'ouden afgenomen en verplant. Het Averone wijfje word op twee wijzen aangeteelt: te weten door haar zaat, ’t welk men in April, met de waflende maan; in potten zaait, die met de voorgedachte aarde gevult zijn; en ook door hun takjes, die men ter zelfde tijt moet af{nijden, en in potten, met de voorgedachte aarde gevult, de langte van een vinger diep in de gront fteken, en hun zes of acht weken lang in een fchaduwächti- ge en donkere plaats zetten;en tamelijk van vacht verzorgen. In dezer voe- gen vatten zy wortel, en, enige tijt in de zonnefchijn gezet , fchieten uit, engroejen voort. Doch zy, d'ongemakken van de winter niet verdragen konnende, moeten in Oétober , naar gelegentheit van tijt, binnen ’s huis gebracht, in een luchtige plaats, die matiglijk wafmis, gezet, en in de winter met een weinig laaugemaakt regewater onderhouden, en niet vroe- ger, dan in’t begin van April, met een zwoeleregen , weêr buiten geftelt worden. | WYNRUIT. Fn E Wijnruit {chiet met zijn houtächtige takjes fomtijts drie voeten 1) hoagop. Debladen zijn klein, groenächtig blaau van verwe, en € veel aan een middelfteeltje vaft. Op detop der ftelen walen groen- geele bloemtjes van vier uitgeholde blaadjes, in welker midden zich een vierhoekig bolletje vertoont, dat met enige gele draatjes vergiert is. Het zaatisklein en zwart, de wortel hard, en mer enige vezelingen behangen. Dit gewas veréifcht een gemene ongemefte zavelige gront, die met een weinig mollem van verrotte boombladen deurmengt is, voor de zonne- ftralen bloot legt ‚ en van weinig water befproeit word. — Het kan enige jaren leven, en alle ongemakken van’t jaar verdragen, bloeit in Juliusen Auguftus, en geeft alle zomers rijp zaat. Het word niet alleenlijk door zijn zaat aangeteelt , ’t welk men in Octo- ber , of in Maert , met de waflende maan, in potten ‚ met de voorgedachrte aarde gevult, naauwelijks een vingerbreet diep, dun en luchtig zaait; maar ook van zijn jonge fpruiten, die men ter voorgedachte tijt yan d’ou- den afneemt ‚ en in potten ‚ met de voorgedachte aarde gevult, verplant. Vrouwe HOVENIER. 179 Vrouwe hair, Venus hair, of Steenruit. Aar zijn drie foorten van dit gewas bekent; te weten zwart, wit? Geflacht,e (dar eigenrlijk Steenruit genoemt word) en goutgeel vrouwe hair, Gedaante, met zo dunnen tedere fteeltjes, als. het hairop’t hooft, en blaad- jes als klein gras, daar op men nooit nattigheit ziet, hoe hard het ook re- gent, maar die zich altijt even blinkendevertonen. Zy veréiffchen een zavelige gront, daar tamelijk veel fteen en kalk, Gronts klein geftoten zijnde , onder gemengt is, en liever die in een fchaduwäch- tige, dan in een luchtige plaats legt, en in de zomer van veel water be- {proet word. Zy dragen alle, behalven het goutgeel Vrouwe hair ‚noch bloem , noch Aanteeling, zaat, en moeten dieshalven door hun aangegroeide jongen aangequeekt worden , die menin April, met de waflende maan, van d'ouden afneemt, en verplant. Dewijl zy, fchoon Zy matige koude konnen verdragen , dik- wijls door felle vorft doot vriezen , zo moet men hen in de tuin, opeen warme plaats, daar zy voor de gure oofte en noorde winden gedekt zijn , planten. De geen echter, die men opde vervalle muren, en in nederge- ftorte gebouwen ziet waflen » vergaan niet zo lichtelijk , maar konnen felle koude en harde vorft uicftaan. Valeriane, of Speerkruit, ook S. Joriskruit genoemt. AX En kan dit gewas in drie verfcheide foorten aanmerken , in tam- Geflacht; M me, wilde, en vreemde Speerkruit. Het wilde Speerkruit kan weêr in twee foorten , in groot en klein, onderfcheiden worden. Wat het vreemde Speerkruit aangaat, men vind daar af verfcheide foor- ten , als Griekfch Speerkruit met witte, en met blaauwe bloemen: wel= riekend Speerkruit uit Kandia: root en wir Speerkruit uit Indien , °t welk tweederhande is, te weten dat niet meer, dan een zomer, en dar langer duurt, en meer anderen. \ Dit kruit geeft vooréerft brede, langwerpige en ongekerfde bladen, geasante: tuffchen de welken een hoge, holle, gladde en geknoopte fteel uitfpruic. Uir yder knoop waflen twee andere langer bladen , met diepe kerven. Op de top der ftelen ziet men delijfver wige bloemtjes , die als kran{ien by mal- kander voortkomen. De wortel , omtrent een duim dik ; legt ten meeften- deel bloot, en is met veel vezelingen in d'aarde vaft. De grote wilde Valeriane is in alles met de voorgaande gelijk, behalven dat de fteel hoger opfchiet, de bladen groter , en donkergroen zijn, en purpere bloemen voortbrengt. De kleine is ook met dezelfde gelijk , vitgezondert dat zy veel kleinder is. Zy geeft bloemen , die witächtig purper van verwe zijn. | De Griekfche Valeriane heeft holle, dunne en rechte ftelen, die om- trent anderhalve voet recht opfchieten: De bladen wallen zeer veel by malkander aan een middelrib, die met dezelfden de geftalte van een fchrijf= pen vertoont. Op de toppen der ftelen geeft zy aangename bloemtjes, die yder uit vijf blaadjes beftaan, en in ’t midden met enige draatjes vergiert zijn aan welker einde men enige nopjes vind. Hert zaat, dat zwart iss legrin bolletjes befloeen. De wortel is gantích vezelächtig. | Zy verëiffchen alle een gemene luchtige zavelige gront , die wel gemeft Grom, Aa 2 IS; Voor Tijt» Aanteecling, r8o KOINIEINKLYKE is, voor de warme zonneftralen bloot legt, en van veel water befproeit word. d MK BL EE ‚4 > Zy bloejen alle in de Maimaant, in Junius en Julius, en geven gemene- lijk alle rijp zaat , behalven het welriekend Speerkruit uit Kandia, dat ín deze geweften nooit rijp zaat geeft. Zy konnen lange jaren duren. E _Zy worden niet alleenlijk door hun zaat aangeteelt, *t welk men in April, met de waflende maan , omtrent een halve vingefbreet diep in de voorgedachte aarde moet zajen ; maar ook door hun jonge aangewafle wortelen, die men ter zelfde tijt van d’ouden afneemt, en verplant. De Valeriane uit Kandien, de tederfte van allen, moet, in April, mer de waflende maan, van d'oude afgenomen , en ineen pot geplant zijnde, in ‚Odtober binnen ’s huis gebracht, en in een luchtige. plaats , daar men al- Geflacht, Gedaarite. leenlijk by fterke vorft ftookt , gezet , met een weinig laau regewater be- fproeit, en in April, met een zwoele regen , weêr buiten geftelt, en voor koude nachten, en fchrale winden befchut worden. Mater , anders. Moederkruit. It gewas kan bequamelijk in twee foorten, te weten in met enkelde DD en dubbelde bloemen , onderfcheidenì worden , vari de welken men deleften weêr in enige bezondere foorten , de geftalte en verwe van de bloem betreffende, kan doen. ‚Hert heeftronde ftelen, met bleekgroene bladen, die gefneden.„en enig- finsde Byvoet gelijk zijn. De bloemen, de Kamillen gelijkende, waflen “óp de toppen der ftelen, en, 1n’t middeneen geel bolletje vertonende, Gront. Tijt. Aanteeling. zijn rontóm met witte blaadjes’ bezer. De wortelisvezelächtig. De tweede foorte is met deze voorgadnde‘in: alles pelijk; uitgezondert inde bloemen, diealle dubbele zijn ; fófmiîgen' wit ‚ en’van binnen geel, anderen zeer groot en fpierwit „’andèéren mér pijpjes ;en‘anderen met blo= te hooftjes. AGT MI JOOT £ BI ASLE Tuil MITHTRITE Oran “Zy veréiflchen alle een gemene, &n zo'wel cen zavelige , alsandere ge- mefte gront, en die zo wel in een luchtige, als fchaduwächtige’pl aats legt, en zo wel van veel , als van matig water -befproeit word. Zy duren in’ gemeen nietlanger, dan twee of drie jaren ; en konnen alle ongemakken van de winter gemakkelijk verdragen! Zy bloejen niet voor het tweede jaar , te weten in Juniuseri Julius’, en gevenzadt, dat vol- komentlijk rijp ís, behalven de grootfte fpierwitte bloem die’ in deze landen nooit rijp zaat geeft. VENT +534 Femdt AJ AGIT 1e Zy worden alle, behalven die met de grootfte bloem „op twee verfchei- de wijzen voortgeteelt , en aangequeekt : namelijk doot hun zaat,’t welk men in Maert, of April, met de waflende maan, niet diep in de voorge- dachte dardé moet zajen ; en door hun afgezette’ fpruiten’ “die men in April, metde waflende maan, vân d'ouden-äfneemt, en verplant: Men fnijd ook wel de takken van dit gewas, en fteekt hen, afgefneden zijnde, in d'aarde, in een {Chaduwächtige plaats, daar zy niet van de zon befche- nen worden; en door deze middel fchietenzy wortel,'zo ‘tmen’hen dik- wijls met warer befproeic- Daar na plant men’ hen”in een luchtiger plaats. De Mater’ mert de grootfte fpierwitte bloemword gevoeghelijk van haar takjes, ten Halven ingefneden, ein de gront gelegt, aängeteclt: ae non = Ue aad Bedftro, HOVENIER 18r Ki) Bedftro; W alftro, of Walmeefter. | It kruic {chiet.omtrent een voet hoog op ‚ met vierkante geknoop= Gedaan y te ftelen, en isaan yder knoop met zeven of acht lange fmalle blan ik 7 va vden , die zich gelijk een ftar verfpreiden , bewaffen. De bloemen, zich op de toppen der, {telen vertonende, zijn. wit ‚en worden van klein ront zaat gevolgt. „De wortel , dun en vezelächtig zijnde ‚kruipt verre en wijt voort. Dit gewas heeft een zeer zoete reuk. Her verëifcht een gemene zavelige en welgemefte gront; en ruim-zo gront: : lief die ineen fchaduwächtige , als die in een luchtige plaatslegt, en die | van tamelijk veel. water befproeit word. ETT Het kan lange jaren in% leven blijven „en bloeit jarelijks in Maimaanten Tijt Junius, zonder echter ooit,enig rijp zaar tegeven. » > Het word in deze landen rijkelijk door zijn. voortfpruitende wortelen Aanteeling, voortgequeekt, die men in April, met de waflende maan , van d'ouden afneemt „en verplant. … … 5 „Men yvind-noch tweeanderefoorten van dit gewass-te weten grote en Tweeande? kleine ,;beidemet purperblaauwe bloemen ; die nergens in van de voorge- vanvedûro, dachte verfchillen, dandat zy-inde tweede zomer rijp zaat geven, en daar meê verdwijnen; behalven dat zy ook door hun zaat aangereelt worden ; ’r.welk,men in, Maert, of April, met de-waflende maans-niet diep, en dun enluchtig in de voorgedachte aarde zaait. niet QUENDEL. De Quendel wórd. bequamelijk in drie foorten , in grote en kleine Gefacht gemene > enin Citroenquendelonderfcheiden. 35 Tir Zyverëiffchen éen: gemene: zavelige ‚en niet alleenlijk een ge- Gron mefte. „maar ook-een ongemefte gront ‚die, in een‚ope en luchtige plaats; en voor-de! warme zonneftralen: bloot legt; en van matige, of veel vocht befproeit-word: > none bb A Zy» zonder-hinder felle koude ‚en alle ongemakken vande winter ver. Tijt dragen konnende , blijven enige jaren in’tleven , bloejen de meefte zomer deur „eùgeven.by warmerzomersdeurgaans.rijp zaat.n… 5 « „Zy wordenniet alleenlijk doot-hun-zaat aangereele,”t welk menin April; Aanteeling) of Maimaant, met de wafleridesmaan ‚miet diep in!de voorgedachte aarde zaait ; „maar ook door.hun jonge fpruiten ;'die men 'byna.de gehele zomer deur inde gront buigt, en-wortel gevat hebbende; Ct welk, fpoediglijk gefchied)-van;d'oudemafneemtyen verplant. Deze lefte verplanting moet echter voor de-Herflt gefchieden; op dat zy»voor de winter noch wortel zouden fchieten ; vermits zy anders dik wijls van de koudegedoot worden: Leverkruit, dat ook wel de bynaam van Edel, _ Vet eeof van Driebladen voert En vind eigentlijk twee foorten van dit Leverkruit ‚te weten met Geflacht, Meme en-dubbêlde bloemen ;dië weêr ‚naar de verfcheide ver- VM wen van hun Bloemen verftheidelijk-gedeelt zijn. “Want men vind’er dubbelden met röde witte en-blaauwe bloemen; en enkelden met «anr! Aa 3 rode, Gedaante; Gront, Tijte Aanteeling. Gedaante, Gront, Tijt. Aanquee- king. Geflacht, Gedaante. 182 KONINKLYKE rode, met vroege en fpade blaauwe , met witte, met violette, en met bon- te bloemen; daaraf de verwe uit blaau en violet beftaat. Dit kruit heeft brede bladen, in drie delen onderfcheiden, die yder op een bezonder fteeltje waffen. De bloemtjes, te weten d'enkelden , beftaan uit zes of zeven blaadjes, ftarswijze te zamen gevoegt; maar de dubbel- den zijn dikker, en beftaan uit meer bladen’ by malkander.- Het zaatis kleinen wit, de wortel zwart, dun, en zeer gevezelt. Zy verëiflchen een gemene zavelige gront, die matiglijk gemett is; en liever die in een fchaduwächtige , dan die in een luchtige plaars legt , en die van veel vocht befproeit word. | Zy konnen alle ongemakken van de winter bequamelijk verdragen , le- ven lang uit hun natuur, en laten zelden alle hun bladen vallen. Ly bloe- jen vroeg in’t voorjaar, en geven in’tleft van Maimaant, en int begin van Junius rijp zaat „en hun eerfte bloem in’t vierde, of vijfde jaar. Men moet goede acht op *t zaat nemen, dewijl het, noch groen zijnde’; fpoedig- lijk nedervalt. ï Zy worden niet alleenlijk door hun aangegroeide fpruiten aangeteelt, diemen, terwijl zy in hun bloem ftaan, met de wortel van d'ouden af- neemt, en verplant ; maar ook door hun zaat , ’t welk , terftont nadat het gewonnen is ‚ met de volle maan ‚in een donkere plaats, of in een pot, in’t donker gezet , naauwelijks een vingerbreet diep in de voorgedachteaarde; gezaait moet worden. In dezer voegen zal het in de Herf{t „of in’£ volgen- de jaar opkomen, en allengs wonderlijke veränderingen in zijn bloem ; en in des zelfs verwen vertonen. HERTSTONG It gewas geeft uit zijn vezelächtige zwarte wortel zes , acht; of tieht DES ‚ langwerpige, ftijve en fpitfche bladen , gelijk een lan- ge tong, die aan de binnekant glad, en aande buitenzijde-met veel bruine; en dwarflche aanhangende ftreepjes, van onder-tot boven toe; bezet zijn. Dit kruit, oud wordende, verkrijgt bladen , die zo zeer gefne= den en gedeelt zijn, dat uit een enig blad veel anderen {chijnen voort te komen. al Het veréifcht een goede zavelige gront, die met oude-koemeft matig= lijk deurmengt , en liever die in een fchaduwáchtige, dan in een luchtige plaatslegt, en van veel vocht befproeit word. Het blijft het geheel jaar deur groen; maar verkrijgt in April nieuwe bladen , en geeft echter noch bloem ‚ noch zaat. nforg 2 Het word. alleenlijk door zijn aangewafle wortelen aangequéekt, die menin April, metde waflende maan , van d'ouden afneemt, en inde voors gedachtesaarde plant. MUNTTE. Te kruit word bequamelijk in vier foorten , gemene ‚of Bruinheili- se Munte, Kruifemunet, Roomfche en wilde Munt, onderfchei- en. IE : De gemene Munt heeft vierkante en bruinrode ftelen ; die enigfins ruig, en mer rondächtige , gekerfde donkergroene bladen bewaffen zijn. De rode bloenitjes groejen wervelswijze rontóm de ftelen. De wortel is dun, | lang, HOVENIER. 183 lang, en met vezelingen behangen, en die op veel plaatfen nieuwe uit= fpruitfelen uitfchiet. at cabine «ih De Kruizemunt koomt in veel delen met d'andere overëen: maar de blocmen waffen aan de top der telen, gelijkeen air, by malkander. De Roomfche Munte heeft lan werpige hairáchtige bladen, die gekerft zijn : maar de bloemen waflen gelijk die van- de Kruifemunt. De wilde Munte heeft vierkantige ruigeftelen. Debladen, dikker dan die van d'eerfte foort, zijn met een dichte witte wolligheie bekleed. De bloemen waflen opeen zelfde wijze, als die van de Kruifemunt. Zy verëiflchen een gemene zavelige en tamelijk welgemette gront , en Grönt, liever die in een fchaduwächtige , dan in een ope plaats legt „en van veel water be{proeit word. Zy » felle koude verdragen konnende, leven enige jaren lang. Zy bloe= Tijt. jen in Julius, en geven jarelijks rijp zaat. Zy worden door tweederhande middelen aangequeekt: namelijk door Aanteeling: hun zaat, ’t welk men in April, met de waflende maan, niet diep in de voorgedachte aarde zaait; en door hun jonge aangewafle wortelen, die men ter gedachte tijt van d'ouden afneemt, en verplant. De Munte met gekrulde bladen verlieft lichtelijk haar gekrultheit ‚en moet dieshalven om de twee jaren ‚in April, met de volle maan, opgenomen en verplant zijn. Navelkruit, Venus navel. An dit gewas worden onderfcheidelijk twee foorten gevonden : Geflacht. Navelkruit, en Waternavelkruit. Het groot Navelkruit heeft dikächtige en ronde bladen , die aan Gedaante: de kanten een weinig gekerft zijn, en in ’t midden een putje hebben, dat wel naar een navel gelijkt. Deze bladen zijn meteen fteeltje onder aan de wortel vaft, vol fap, teeren malích , tuffchen de welken een dunen teder fteeltje waft, dat met enige bladen is bewaflen , die langwerpig ‚ en , in drie kartelingen gedeelt, aan de buitenzijde breetächtig, en volfap zijn. Uit d'oorfprong van deze bladen fpruiten fomtijts andere takjes, die, zo wel; als de middelfteel, met veel langwerpige holle bloemtjes, en, die neder= hangen; en bleekpurper verwe vertonen, bezet zijn. Hier op volgen peult- jes ‚ met klein graau zaat. De wortel is knobbelächtig. Men vind noch an= dere foorten van ditgewas, met groenächtige witte, fpierwitte, en pur= perächtige rode bloemtjes. A done Het Waternavelkruit heeft dunne voortkruipende riisjes, die fomtijts met hun dunne vezelingen aan d’aarde vaft blijven. Uit deze rijsjes {prui- ten ronde bladen, die byna in alles met het voorbefchreve Navelkruic overëenkomen : maar de bladen zijnkleinder, dun, en bruingroen van verwe , en onder de bladen fchuilen kleine witächtige bloemtjes. Het heeft dunne vezelingen ; in plaats van wortelen, ' Zy verëiffchen een gemene zavelige gront, met oude koeje meft wel Groat, deurmengt; en die in een ope en luchtige plaats legt, en van tamelijk veel water befproeit word. Dit gewas, dat in de winter felle koude kan verdragen, geeft in de zo- Tij. mer zienswaerdige bloemen , daar gemenelijk in Julius rijp Zaat op volgt. Het word op twee verfcheide wijzen voortgeteelt, en aangequeekt: Aanteeling. vooréerft door zijn aangewafle jongen, die men in April, of Maimaanct, met de waflende maan, van d'ouden afneemt; en verplant; en ten ande= ren hi Geflacht, Gedaante. Gront, Tijt. Aanteeling. Gellacht. Gedaante. 4 KONINKLYKE gén door hun zaat , ‘t welk men in April, of September , met de waffende maan, in een pot ‚ met de voorgedachte aarde gevult, niet meer dan een vingerbreet diep moet zajen. Het word ook door zijn aangewafle bollen vermeerdert ‚ die men in Auguftusopneemt, en verplant, en niet lang bo= ven d’aarde houd, om dat zy anders bederven zouden, OGENTROOST. *Ogentrooft kan bequamelijk in twee foorten, in oprechte ‚eh an: D dere, gedeelt, en d'andere weêr naar de verfcheidenheit van hun bloemen , die root ‚ wit en geel zijn ,onderfcheiden worden. D'oprechte Ogentrooft iseen klein , teer en dun kruit, dat omtrent een fpan hoog waft, en met zwartächtige fteeltjes, veel zijdtakjes hebbende, bezet is. De bladen zijn zeer klein , en aan de kanten gekerft ; tuffchen de welken bloemtjes waflen , die wel wit, maar echter met gele, of purper- rode ftipjes gefpikkelt zijn. De wortel is dun en vezelächtig. D'andere foort van Ogentrooft verfchilt niet veel van de geen , die wy nu befchres ven hebben. D'eerfte foorte veréifchteen dorre, zandige, harde en flechte gront; die in een luchtige en ope plaats legt, en van matige vocht befproeit word. D’andere foorten hebben gaerne een gemene zavelige, en ook wel een klaiächtige gront, die zo wel in een fchaduwächtige, als in een ope en luchtige plaats legt. D'oprechte Ogentrooft geeft in de Herfft bloemen; en alles, dat daar af boven de gront ftaat, vergaat. Maar de wortel houd ftant, en fpruitin’c voorjaar weêr uit, zonder dat mên énig rijp zaat daar aan verneemt. D'an- dere {oorten , die jarelijks zaat geven, vergaan tegen de winter. Herge= beurt echter fomcijtsdat hun wortel, de koude van de winter uitgeftaan hebbende, in ’t voorjaar weêr uitfpruit; en'dan vergaan zy metde cwêe- de zomer. / D'oprechte Ogentrooft word door middel van zijn jonge aängegroeide wortelen, hetaardrijk deurlopende, aangequeekt, terwijl hy; in zijn bloem ftaande, of in Maimaant, of Junius, met de waffende maan , met een gro- te klomp aarde uitgenomen , en verplant word. D’andere foorten wor- den alleenlijk door hun zaat aangeteelt, *t welk men in September , of in Maert, mer de waflende maan, naauwelijks een vingerbreet diep in de voorgedachte aarde fteekt. MANDRAGOR Á. a Ît gewas word gevoeghelijk in twee bezondere foorten, in man- B netje, enwijfje, onderfcheiden. Deerfte foort heeft lange, brede en bleekgroene bladen , die, de Biet gelijk , ter aarde omgebogen en verfpreid zijn. De bloemtjes, die wit zijn, fpruiten tuffchen de bladen uit , yder op een bezondere fteeltje , daar goudgeele bezijen, zo ront alsappelen , op volgen, die platte en uitgehol- de zaden in zich befluiten. De wortel, witächtig, lang en dik zijnde, IS in tween , of drien gedeelt. De bladen van dit gewas zijn krachtig, en de bezijen zoet van reuk. Detweede foort, die het wijfje is, heeft kleinder , fmalder en bruinder bladen, en de Bezijen bleker, en van geftalte gelijk Penen. Zy 4 HOVENIER 185 Zy verëifchen een goede luchtige en zavelige aarde, die met oude paerde meft matiglijk deurmengt is, ineen warme en ope plaats, en voor de zonneftralen bloot legt, voordegure noorde en oofte winden befchut 1s, en van tamelijk veel vocht befproeit word. Zy brengenrijpe vruchten voort, maar niët, dan nadat zy enige jaren ‘ijt geftaan hebben „ en konnen-des winters, met ftro , mollemof Boek weits- doppen dik overdekt zijnde, de koude mariglijk verdragen. Ly worden alleenlijk door hun-zaat aangereelt , *t welk men in April, met de waflende maan, ineen pot, met de voorgedachte aarde gevult, naau- welijks een vingerbreet diep moet zajen. | Appel der Liefde , anders Gulde Appel. It gewas heeft hoge, ronde , zwakke en ruigächtige fielen, daar Gedaante; De bleekgroene, en diepgekerfde bladen aan waffen. De bloe- men ‚ die fommigen root , en fommigen geel , fommigen groter , en fommigen kleinder zijn , groejen aan korte fteeltjes , vijf of zes by malkan- der, en worden van rode, bleekgele , of witächtige appelen, die fomtijts geftreept, en fomrijts glad zijn, gevolgt. Het zaar 'is plat en geelächtig , de like langen vezelig; en hetgeheel gewas heeft een zware en fterke reuk. Zy verëiflchen een gemene zavelige „ of andere luchtige gront, die met Gronts : veel oude paerde meft deurmengtis, in een luchtige en warme plaats legt , en, alsd’Appelen groot worden , van veel vocht befproeit word. Zy duren niet langer dan een zomer , bloejen in Julius en Auguftus, en Tijt! de vruchten, van de welken fommigen zo groot, als oranje Appelen zijn , worden in de Herfft rijp. — ” Zy worden jarelijks in April, in de voorgedachte aarde, naauwelijkg Aantecling, een vingerbreet diep , gezaait ‚ en veréiflchen enige fteun, daarzy op waf- fen. Zyzijnzo weeldig in hungroejen, dat men ín de zomer hen eensof tweemalen van een gedeelte van hun {telen moet beroven, voornamelijk als de vrucht zich gezet heeft; opdat dezelfde, te meerder luchten zon=, neftralenontfangende, te vroeger rijp zou worden. Men vind een anderefoort van deze Appelen, van Spaanfch zaat aans gereelt, die, met rechtftaande fteeltjes ‚ anderhalve voet hoog waflen ; en voorts in alles d'anderen gelijk zijn. BASILIK OM. It gewas word in verfcheide foorten onderfcheiden : want men Gefache D vind grootfte Bafilikom ; purpere-Bafilikom ; gemene grote Bafili- kom ; grote en kleine Citroen bafilikom; en kleine N agelbafilikom. De gemenegrote Bafilikom heeft ronde getakte {truiken , die omtrent Gedaante, een voet hoog opfchieten , met breetächtige bladen ‚ die aan de kanten een weinig gekerft zijn. De bloemtjes zijn wit, of lijfverwig; de wortel hard, en met vezelingen behangen. | pe De kleine Bafilikom is de voorgaande in geftalte gelijk ‚ behalven dat hy in alles kleinder is. Zy. verëilchen een gemene zavelige en luchtige gront ‚ die met oude Gros; paarde meft, en mollem van verrotte boombladen matiglijk deurmengt is, in een ope en warme plaets legt, en het van vocht befproegit word. zy 136 KONINKLYKE wis Zy» hoewel teder van aart, bloejen lange tijt, en geven echter indeze landen nooit zaat, dat volkomentlijk rijp is ‚dan met bovengemene war- me zomers. „Zy duren ook niet langer , dan een zomer, en vergaan door koude, of veel regen. y or) Aastecling. — Zy moeten jarelijks, in April, of Maimaant; in potten, met de voor- _gedachteaarde gevult , luchtig en niet diep gezaait, en, voort met laau water begoten zijnde ‚ daar door het zaat terftont uitfpruit, in warme plaatfen, die voor de zonneftralen.open ftaan, gezet worden. In dezer voegen geeft het Nagelbafilikom-dik wijls rijp zaat. BRASILISCHE PEPER. ® Ie kruit heeft een vierkante bruine fteel, van anderhalve voet hoog, met zijdrakken, die met langwerpige, brede en {pit{che bladen, donkergroen zijnde ‚ bewatlen zijn. „De bloemtjes , die op korte dikke fteeltjes, tuffchen de bladen van de zijdtakjes; te veorfchijn komen. zijn wit, en hebben in ’t midden een kleingroen ftarretje, en gelijken zeer wel die van onze Maagdepalm. Hier op volgen de peultjes, mer breet; platen bleekgeel zaat gevult. Deze peultjes zijn in ’teerft groen, en wor- den daar na fchoonroot , of purperroot van verwe. Sommigen van hen zijn ront, anderen langwerpig, anderen langwerpig driekant, anderen die een hart gelijken „en anderen van geftalte alseen hoorn , en meer anderen. Gron, Hee veréifchr een goede zavelige gront „die met oude paerdemeft, en jarige hoenderdrek deurmengt is, ineen ope en luchtige plaats legt, van - alle gure winden befchur is, en van niet meer dan matige vocht befproeit word. À qe dot 5 Tijt Het bloeit zeer fpade in de zomer ; en de peulen worden in’tleft van de Herfft rijp, maar het zaar nooit in deze koude landen. Hert geheel gewas vergaat tegen de koomft van de winter. Het word jarclijks van zaat, uit warme geweften gekomen, op deze volgende wijze aangereelt. Vuleen pot, met de voorgedachte aarde, en leg, in April, mer de waflende maan, het zaat omtrent een halve vinger- breet, dun enluchtig, daar in, en zet de pot vin de welk gy uw zaat gezaait hebt, tot aan de bovenfte rant inswarme varflchetpaerde meft ‚ter plaats, daar, de. zon met haar ftralen onverbindert daar op kan fpelen: Vernieu telkens deze paerde meft, zo haaft hy zijn warmte: verloren heeft. In de- zer voegen zal het zaat veel eerder te voorfchijn komen. BOKSEBAERT. ce E Boksbaert heeft een ronde ftecl, die in enigezijdfcheuten gedeelt isde welken met lange , {malle en fpicfche bladen zijn bewaflen. De bloemen; van geftalte de Paerdebloemen gelijk, flaan op de toppen der telen, en zijn of root, of geel „of purper , of bleekblaau, of wir van verwe. Zy openen zich met d’opgang der zon, en fluiten zich des namiddaghs toe, en verftuiven gelijk pluisjes.Het zaat is zwart én langwer- Pig» en de worrel wit en lang. Dit kruit, gequerft zijnde, geeft een mel- kig Gp van zich. Srost. _ … Hy verëifchteen gemene zavelige, en welgemefte gront, die in een luch- tige plaats, en voor-de ftralenrder zon opènrlegt; en van veel vocht be: Gedaante. Aanteeling.. fproeit word: Dit HOVENIER. 1% Dit gewas’; hoewel het felle wort en d'andere ongemakken vaiide win- rije” ter kan verdragen , duurt echter niet langer ‚dan twee jareû ‚bloeit in de tweede zomer , en geeft rijp zaat , daar d'ondergang op volgt. :- Û … Het word jarelijks, of om het tweede jaar, in Maert, of April, met de Aanteeling, waflènde maan , in de voorgedachte aarde gezaait’, eri {pruit ook van zijn nedergevalle zaat voort. Men kan de wortelen ; gelijk de Cichorey wor- telen, gekookt zijnde, in plaats van Salade gebruiken. | g Skorzoneta, anders Adderskruit. Aar zijn verfcheide foorten van Skofzonera, of Adderskruit : na- gepacht mentlijk kleine, met brede bladen en gele bloemen ; grote met fmalle bladen, en gele bloemen; met rode bloemen, en ook met purpere bloemen. \ Het klein Adderskruit heeft langwerpige», fpit{che en, grijsächtige bla- eaaante, den, die aan de kanten een weinig gekerft zijn. De ronde ftelen, een voet; of anderhalf hoog op fchietende, dragen op hun toppen cen grote gele bloem, de Paerdébloem gelijk. Het zaat is langwerpig, de wortel lang, van binnen wit, en van buiten zwartächtig, die, gequêtft zijnde, gelijk de Boksbaart, een melkächtig fap van zich geeft. D'andere foorten ver: fchillen van deze, of inde bladen, of in de verwe van de bloem. Zy veréiffchen een goede zavelige gront, die met oude paerdetmeft deur- gront: mengt is, in een.ope en luchtige plaats legt ‚ en van tamelijk veel vocht be= fproeit word. Ae ananke : Dit gewas, dat in deze geweften d'ongemakken van de winter, en felle rije, koude kan verdragen, duurt enige jaren in zijn wortel, die telkens weêr uitfchiet, en bloeit, niet alleenlijk in Junius en Julius, maar geeft ook dikwijls, voornamelijk by droge zomers, volkome rijp zaát. Het word alleenlijk door zijn zaat aangeteelt , ‘ct welk men in April, met Aanteeling, de waffende maan , niet diep in d’aarde, omtrent een voet van malkander; zaait ‚ en dat ten meeftendeel niet vroeger, danin ’t volgende jaar bloeit. De wortel kan, gelijk van de Boksbaert gezegt is, bequamelijk tot fpijs gebruikt worden. , BINGELKRUIT. En’ vind drie foorten van dit gewas, mannetje; wijfje, en wild ; Genacht: M of Bergbingelkruit. / k Het mannetje Bingelkruit krijgt ftelen ; die tamelijk hoog, en Gedaante! in enige leedjes onderfcheiden zijn en zijdfpruiten hebben. Het heeft langwerpige brede bladen; die voor (pits toefchieten , en aan de kanten ge- kerft zijn. Omtrent d'oorfprong der bladen waflen kleine ‚ ruwe en ron debolletjes, twee om een fteel, daar af yder een klein ront zaatje in zich befluit. De wortel istederen vezelächtig. ye Het wijfje is in ftélen; bladen, en wortel met de"voorgaande gelijk ; bebalven dat de mofchächtige bloemen aitswijze te voorfchijn komen. — Wild Bingelkruit heeft vierkante dunne geknoopte ftelen, die omtrent een fpan hoog, zonder enige zijdfcheuten ‚ opfchieten. Uice yder lid {pruiten twee bleekgroene bladen, die tegen malkander over ftaan, en groter ‚ dan die van het tam Bingelkruir zijn. De zaarbollen zijn gelijk die van het tamme mannetje. Het heeft wortelen, die zich wijd uit ppd, | SAAAMAGES, ri 4 188 KONINKLYKE Zy verëifchen een goede gemene welgemefte gront die nieuwelijks _omgefpit is,en liever die in een fchaduwächtige., danin een huchrige plaatslegt; en die van veel regen befproeit word. | Tijt Zy duren nooit langer, dan-een zomer, bloëjen sJanins, en geven rijp zaat; daar mede zy vergaan. e Aanteeling. — Zy wanden zelden gezaait ‚vermits zy rijkelijk genoech van hun nedere gevalle zaat voort{pruiten. | Gront, Kruitje Roer my. niet. Gedaante. It gewas heeft ronde, geknoopte en getakte ftelen ‚ Omtrent ans wgn ID: derhalve voet hoog, en met bleekgroene bladen, die van’t Bin- gelkruic gelijk, bewaffen. De gele bloemen een munnikskap vertonende, zijn van voren brecten hol, en achter met een omgekrome „hoorntje. Hier op volgen lange ronde peultjes, daar klein ront zaat in legt, *t welk, alsmen de peultjes aanraakt, daaruit {pringt; van’t welk het ook de naam heeft. De wortel is vezelächtig. Gront, Het verëifcht een gemene zavelige gront, die met oude paerdemeft en hoenderdrek, en met mollem van verdorve bomen , of , in des zelfs plaats, met mollem van verrotte boombladen deurgeméngt is , in een warme en ope plaatslegt , voorde koude noordeen oofte winden befchut _is, en matiglijk met regewater, door de zon warm gemaakt, befproeit word. Tijt, Het geeft zijn bloemen in de'zomermtaänden, daar rijp zaat op volgt, ’t welk, aan de peul AANBEKOEE W, echf gat: Her kan niet langer; dan een zomer, duren. Aantecling. _ Het word in, April „met de w affe er maan „inde voorgedachte aarde gezaait , en koomt , als men ’t eens gezaait.heeft, van zelfs overvloedig ge- noech voort door zijn neêrgevalle zaat. Vrouwen, of Venus Spiegel. Gedaante, It gewas heeft tedere dunne fteeltjes van een fpan hoog, in veel D zijdtakjes verdeelt, die ten meeftendeel ter aarde verfprcid leggen. Aan de fteeltjes waflen kleine blaadjes, een. weinig gekerft. De bloemrjes zijn:klein, en rootpurperig, en gelijken zeer wel naar bolletjes, of:-knopjes, die wijtopen ftaan. Zy openen zich nad'opgang der-zon, en fluiten zich met der zelfder ondergang. De wortel is dunen vezelächtig. Great > Hee verkifcht,een gemene zavelige „ en liever gemcfte , danrongemcelte gront, die van, nieusomgefpir en deurgeflagen: is, en zo lief een {chaduw- achtige, daneen ope en, luchtige plaats,.en-die van tamelijk veel water befproeit-word, Tijk Het, duurt-niet langer, dan een zomer; „blgeie in Junius en Julius, en geeft in de Herf{t rijp zaat, en vergaat daar meê, Aanteeling. Het, word jarelijks, in. Maert, of April, met de be een maan ‚ niet diep in de.voorgedachte aarde gezaait … en fomtijts op de hoeken der bed- en: verplant; Het koome opk dikwijls van zijn.nedergevalle zaat te voor- chijn, | G ALI- HOVENIER” 189 GRE TG ANT E Galiga heeft rondeftelen:;-dierecht opwaffen ‚en met bladeris Gedaante: | gelijk die van de Linzen „bezet zijn. De bloemen; wit, of purper van verwe ‚waflen veel by malkander’, daar langwerpige , {malle en ronde peultjes op volgen , die van-klein zaat gevult zijn. De wortel is wit, hard en vezelächtig. | Zy verëifchteen gemene zavelige gront, die wel gemeft is, ineen luch- cront. tige plaatslegt, en van: veel water befproeit word. Zy geeft jarelijks „ in Junius en Julius, een aangename bloet, en het Tijt zaat word in de Herf{t rijp. De wortel; die veel jaren kan'leven, fpruit telkens in’t voorjaar weêr uit. 1 „Zy word jarelijks „in Maere , of April, met de waffende maan, naauwe- Aanteeling) lijks een vingerbreet diep inde voorgedachte gront gezaait, en geêft geen bloem, dan in het darde jaar van zijn: zajing. Zy word'opdeze wijze be- quamelijker aangeteelt, dan door haar taje aangegroeide wortelen, die men ter zelfde tijt van d'ouden afneemt’, en verplant. Huislook , anders Donderbaart genoemt. PF Anditgewas zijn veel'aanmerkenswaerdigefoorten, die echter be- Geflacht, guamelijk tot twee gebracht konnen worden, namentlijk, in gro- te, en kleine. De gemene of grote Donderbaart heeft dikke fappige bladen, die voor Gedaante, {pits toefchieten , en in verfcheide plaatfen een ronde vergadering van bla- den maken, die zich door de wortel uitbreiden. In ’t midden dezer bla- den waft fomrijtseen hogefteel , die uit dusdanige bladen beftaat, of daar aan waflen; Aan de toppen dezer ftelen ziet men zijdtakken , die met don- kerpurpere bloemen bewaffen zijn. De wortel is vezelächtig. De kleine of bladeloze' Donderbaart geeft veel tedere en dunne fteeltjes, dieomtrenteen {pan hoog opfchieten, en met kleine {malle langwerpige blaadjes zijn bewaflen, die van voren bot, lijvigen volfap zijn. Opde toppen der ftelen groejen kleine witte bloemtjes.De fteeltjes en bladen zijn in’t gemeen rootächrig. De wortel verfpreid zich langsd’aarde , daar hy , door zijn kleine vezelingen , aan vaft is. Zy veréiflchen een goede , luchtige en zavelige gront, die met oude gront; paerde meft deurmengris, in een luchtige en warme plaats -legt, en van veel, en ook van weinig water befproeit word. r Zy konnen inde winter felle koude, en alle ongemakken verdragen, zijn rije. het geheeljaar deur groen , en geven hun bloemen in de zomermaanden ; maar echter zelden zaat , dat volkomentlijk rijp is. Zy worden door hun'aangewaffe jongen aangequeekt, die men in Ma€rt, Aanteeling, of April. metde waflende maan , van d'oudenafneemt, en verplant. Daar zij hoch verfcheide andere foorten van Donderbaart ‚ die wy hier Bingé vervolgens zullen befchrijven : en voorëerft de bomige, die, tot een booin- paart, tje opwaffende, in’deze landen zeer teder is, en noort bloemen , noch zaat geeft, en, geen koude verdragen konnende ‚ in Otober, eer de rijm vale, binnen’s huis gebracht ‚ in een Tuchrige plaats gezet ; en met zo wer nig vuur; als*t mogelijk is, en met matige vocht onderhouden » Eens ZO _ haaftdevorftvoorby is ; weêr in d'ope lucht, daar in zijn leven beftaar; Bb 3 geltelt Gedaante. y Gront. „Tij. Aanteeling. Gedaante. Gront. Tijt, mo KONINKLYKE Zeftelt moet worden. Dit gewasis van dezeaart, dat hetzo wel uit de bo- venfte,als uit d'onderfte takken veel vezelingen'tot op d'aarde nederfchier, die, zich daar in veftenden, dik worden , en boven kleine blaadjes doen uiefpruiten , gelijk men vand’Indiaanfche Vijgeboom leeft. Hy word van zijn afgefnede takken aangeteelt „. die men in April, “of in Maimaant, of ookin andere tijden ; tamelijk diep in potten fteekt’, met een weinig water begier, en voort inde zonnefchijn zet ; daar door zy te eerder wortel vat- ten ‚ en voort groejen. „Sui , De krullende Huislook , of Donderbaart „die warelijk tot een wonder mag verftrekken , krijgt uit zijn krulle groente veel. gemene takjes , die al- lengs de meefter maken, en aan de plant fchadelijk zijn. Hy moet dieshal- ven jarelijks van deze takjes, en van zijn krulle bladen, die onder een of twee, en boven dikwijls vier of vijf vingerenbreet zijn, gezuivert wor- den. Dezeafgefnedertakjes , in April, mer de waflende maan, in een pots met de voorgedachteaarde gevult , gefteken zijnde ‚ zullen van zelfs wor- tel (chieten; en in dezer voegen kan dit gewas aangeteelt worden. : Waterlook „andere Skordium. | D It kruit heeft vierkantige ftelen , die geknoopt , en ter aarde gebo- gen zijn,en aan yder knoop met twèe bladen tegen malkander over bewaflen, die gekerft, gerimpelt , en; watächtig zijn. Aan d’oor- fprong der bladen zier men rootächtige bloemtjes.… Het zaat is-klein ‚ende wortel vezelächtig , en legt langs d'aarde gefpreid. sld ao «7 Hy verëifcht.een goede en welgemefte aarde „„ensliever een vochtige en fchaduwächtige, dan een luchtige plaats. « +» Hy kan lange jaren in ’t leven blijven, en geef: jarelijks, in Junius en Julius, zijn bloemen, maar nooitenigrijp zaar. Hy verlieft jarelijks zijn bladen ‚ doch zonder fchade aan de fteel te lijden, diein’ voorjaar weêr uitfpruit. : Hy word door zijn aangewafle jongen , langs d’aarde kruipende, aan- geteelt, die menin April, met de waflende maan , van d'ouden afneemt, en in de voorgedachte aarde verplant, Gals Ar Saker Brel Tait, It gewas heeft ronde, deurfchijnige en groenrode ftelen, met breet- Dits hairige bladen, die fpits toelopen., bewaffen. De bloem- tjes, zeer Klein zijnde, ftaan aan de ftelen, tuflchen de bladen ; daar op klein zwart zaat volgt, dat in ruwe huisjes is befloten. „Daar isnoch Glaskruict met Bafilikombladen ; Warterglaskruit; en driemaandig Glas- kruit met brede bladen uit Portugal. | Zy veréillchen een gemene zavelige en welgemefte gront ‚die in een luchtige en warme plaats legt, veel van de zon befchenen, en van tame- lijk veel water befproeit word, Het Waterglaskruit wil echter dikwijls be- vochtigt wezen, toes | Zy blijven enige jaren in *t leven, behalven dat van Portugal, % welke naauwelijks vier maanden kan duren. Zy konnen alle ongemakken van de winter verdragen , en, in de,Maimaant uit hun wortel weêr-te voor- fchijn gekomen, bloejen in Junius, en in de volgende maanden; en ge Yen zp Zaat, en gezaait zijnde, geen bloemen , dan inde tweede zo= mer, HOVENIER. IO mer, uitgezondert dat van Portugal , ’t welk voort aan ’t bloejen geraakt; en dikwijls rijp zaat geeft, en daar meê vergaart. Zy moeten in September ; of in Maert, met de waflende maan, niet Aanteeling, diep in de voorgedachte aarde gezaait worden; ’t welk veel gevoeghelijker is ‚ dan door hun aangewafle wortelen, die men jarelijks,in April, met de waflende maan, van d'ouden afneemt , en verplant. te P. RL T. Ie kruit heeferonde, gladdeengeknoopteftelen, die uit yder lid, Ge aaante of knoop twee breetächtige bladen met ribben die van de Weeg- bree gelijk, voortbrengen. De bloemtjes , uit vijf blaadjes beftaan- de, dieaan de toppen, en bovenfte knopen der ftelen te voorfchijn ko- men, zijn of{choonroot ‚ of bleekpurper, of witvan verwe, en hebben in ’t midden kleine draatjes, en komen uitlangwerpige huisjes. De wor- tel is in veel dikke vezelingen gedeelt. | Het veréifcht een gemene zavelige, enlicver een gemefte , dán een on- Gront gemefte gront, die in een ope en luchtige plaats legt, van de warme zon- neftralen befchenen, en van veel vocht befproeit word. Dit kruit, dat enige jaren lang kan duren, bloeit jarelijks met een aange- Tijt, name bloem in Junius en Julius, maar geeft in deze geweften nooit zaat, dat volkomentlijk rijp is. | Het word door zijn jonge fcheuten , die by de wortel uitfchieten, aan Aanteeling; gereelt. Deze jonge fcheuten ‚ die van zelfs ook wortelen, moeten in Maert, of April, met de waflende maan; van d'ouden afgenomen, en verplant. worden. sä di ROZEWORTEL. Eze wortel brengt uit zich voort véel ronde ftecltjes, die een fpan Gedaante Die ‚ of wat hoger opfchieten, en met veel brede langwerpige, fpitfche , lijvige en gladde bladen , aan de kanten eenigfins gekerft, bewaffen zijn.» De bleke ‚of geelgroene blaadjes komen by kransjes te voorfchijn. De wortel is dik en knobbeliächtig, en heeft, gekaauwt, of ge- wreven zijnde, dereuk van een roos. ijd hp Het verëifcht een gemene zavelige gront, die matiglijk gemeft is, in Groat; een luchtige en warme plaats legt , en van niet te veel vocht befproeit word. rats fi n De ftelen fpruiten in de Lenten weêr uit, die alle zomers in deze gewe= Tijt ften wel bloemen ‚ maar nooit rijp zaat geven. Deze wortel vergaat niet haaftelijk, maar blijft lange jaren in’tleven. Eilt ik Hy word door zijn jonge aengewaflë wortels aangeteelt , die men in Aanteeling, Maert, of April ‚ met de waffende maan vand ouden afneemt. SMEERWORTEL. % T An dit gewas vind men verfcheide foorten, namentlijk : gemene Geflacht} Smeerwortel met witte en purpere bloemen ; Spaanfche. met witte en purpere bloemen; kleine mer geheel purpere bloemen ; die altijt reen blijft, en meer anderen. „bry  De gente Smeerstortel heeft rechtöpftaanide ronde; dikke en gladde Gedaante: , ftelen , die met dikke bladen , de genen van tamme Porcelein gelijkend À Gront. Tijt. Aanteeling. Geflacht, Gedaante, Grant. Tijt. 192 KONINKEYKE zijn bewaflen. De bloemtjes ftaan kroonswijze by malkander. De wortel is wit, en knobbelächtig. De Spaanfche Smeer wortel.heeft minder „ maar echter groter en lijviger bladen, diealtijttweeen twee tegen malkander overftaan, en fomtijtsaan de kanteneen weinig gefneden zijn. De bloemenen wortelen zijn met de voorgaanden gelijk. De kleine Smeerwortel , die altijt groen blijft, brengt voort dunne tc- dere fteeltjes, die zichter aarde buigen, mer kleinderen ronder bladen, dan die van de gemene Smeerwortel , bewaflen. De wortel is vezelächtig. _ Zy veréiflchen liever een gemene zavelige en welgemefte, daneen on- gemefte , en ookeen fteenächtige gront, enzo lief diein een ope en war- me , alsdie in een fchaduwächtige plaats legt , en van veel en matige vocht befproeit word. _ Zy bloejen jarelijks in Julius en Auguftus, en geven in warme zomers zaat, dat volkomentlijkrijpis. Zy zijnzo hard van natuur, dat zy felle koude, enalle ongemakken van de winter konnen verdragen. _ Zy worden niet alleenlijk door hun zaat aangeteelt, *t welk men in Maert; of April, met de waffende maan, niet diep in de voorgedachte aarde plant: maar ook door hun jonge aangewaffe wortelen, die men ter zelfde tijt vand'ouden afneemt, en verplant. PATIGCH. It kruit kan men bequamelijk in verfchetde foorten onderfcheiden : 1) wafit men vind tamme Patich , Patich niet rode aderen, Patich met ronde bladen, Patich met ronde gekrulde bladen, Waterpatich ; en meer anderen. et De tamme Patich, díe ook Patientie genoemt word, heeft lange en breetächtige bladen , tuflchen de welken een hoge, ronde en geknoopte fteel opfchiet, die bruinen hol ‚en met diergelijke bladen bewaflen is. De bloemtjesdie ingrote menigte, gelijk aan ig Zuring, te voorfchijn ko- men. zijn geelächtig van verwe. Hert zaatis klein, bruin, en driekantig, en legt indunne velletjes befloten. De wortel islang, en.van binnen geel. De Patich met rodeaderen, aan de welken men ook de naam van Dra- kenbloet geeft „ heeft langwerpige {pitfche bladen „die donkergroen zijn, en daar bloetrode aderen deurlopen. Dit kruit koomt anderfinsmet het voorgaande overéen, behalven dat het niet zo hoog opfchiet. Men vind'er echter ‚die dit gewas voor d'oprechte Rhabarbar houden. De Patich met ronde bladen, van de Kruitkundigen valíche Rhabarbar genoemt , heeft grote ronde bladen, gelijk Dokkebladen. Anderfins ver- fchile het niet veel van de Patientie. | Patich met ronde gekrulde bladen » is in geftalte en kracht met de voor- gaande gelijk. Waterpatich heeft bladen, die met de genen van de Patientie gelijk zijn, daar meê hy ook in bloemen en zaat overëenkoomt. De wortel is van buis ten zwart , en van binnen root. m Zy veréiffchen een luchtige, zavelige en welgemefte gront ‚die in.een ope en warme plaats ‚ en voor de zonncftralen bloot legt, en van veel wa- ter befproeit werd. „_ Zygeven hunbloemen in Junius, Juliusen Auguftus, en brengen deur- gaans zaat voort, dat volkomentlijk rijp is. De Patientie, en de Patich met HOVENIER: 193 met rode aderen duren niet langer ‚dan twee zomers: ‘maar d'ândere foor- ten konnen lange jaren in’t leven blijven. Zy konnen felle vorft, {neeus, en d'andere ongemakken van de winter verdragen. Zy worden alle voornamentlijk door hun zaat aangeteelt, ’t welk men Aantéelin: in April, met de waflende maan, ruim eenftrobreet diep in de voorge- 1 dachte aarde moet zajen,. Men kan hen echter ook door hun wortelen voortqueeken. nar as Rhaponticum ; anders Wortel uit Pontus. En vind twee foorten van dit gewas, te weten kleine en grote ; Geflacht, beide met bladen van Alantswortel. Zyverëiffchen beide een gemene zavelige gront, die met enige gront, oude paerde met, hoenderdrek , en mollem van verrotte boombladen deurmengt is, in een warme plaats legt, en van matige vocht befproeit word. Zy worden van zaat, uit hete landen gebracht, in April, met de waf. Aanteeling; {ende maan, in potten ‚ met de voorgedachte aarde gevult, omtrent een | halve vingerbreet diep, gezaait. Zy geven hun eerfte bloem niet vroeger , dan in het darde jaar van hun Tijt. zajing, en bloejen dan voortäan jarelijks, maar brengen in deze koude gewelten nooit rijp zaat voort, en leven veel jaren. Zy konnenechter, buiten blijvende , zwarelijk de koude regen van de Havening; Herflt, offelle vorft verdragen, en moeten dieshalven , met hun potten; binnen ’shuisgebracht , in een luchtige plaats gezet , en alleenlijk met een weinig laauw regewater de gehele winter deur van boven befproeit , by harde vorft meteen weinig vuur onderhouden, en niet vroeger; dan in ‘begin van April, naar gelegentheit van tijt; met een zwoele lucht, en aangename regen, weêr buiten geftelt, en voor gure nachten , en veel nattigheit gedekt worden. Duive kervel, anders Aardrook. & lt gewas word inwerfcheide foortenonderfcheiden: te weten gé- genscnt: f mene Duive kervel ; noch een tweede foort ; ook Splich genoemt; Î met witte bloemen ; met dunne tedere bladen: Amerikaanfche met purpere bloemen ;-en ook mer gele bloemen ; die lange jaren duurt; en meer anderen. 7 De gemene Duive kervel heeft tedere , kantige en getakte fteeltjes ‚die gedaante; met afchverwige groene kleingefnede blaadjes, gelijk die vande Korian- der, bewaflenzijn. Debloemtjes, die purperroot zijn, groejen airswijze aan de toppen der fteeltjes. Het zaatisront, eù donkergroen van verwe, en de wortel dun: Detweede foort van-Duive kervel „die ook Splithgenoemt word , heeft mede dunne fteeltjes , die echter wac hoger, en daar aan kleine blaadjes, die niet aan de kanten gefneden zijn; waflen: Het heeft dunne draatjes aan zijn fteeltjes, daar meê het zich zelf vaft maakt. Aan de toppen van zijn fteeltjes waflen bleekrode bloemtjes daar kleine huisjes met zaat op volgen. De wortel is dun. D’andere foorten verfchillen niet veel van der ze beide. Niel ° 3 | Zy veréiffchen een gemene zavelige gront , die matiglijk gemeft , en van gront; Cc nieus mit 104 KONINKLYKE nieus omgefpit en deurgeflagen is ‚ die zo wel ineen luchtige, als fchaduw-= achtige plaats legt, en van niet alte veel vocht befproeit word. De twee eerfte foorten van Duive kervel, die met witte bloemen , ge: „ lijkook die met tedere bladen, duren niet langer ‚dan een zomer, bloejen Aanteeling. Gedaante, lange tijt, en geven in de Herfft zaat, dat volkomentlijk rijp is. D’Ameríe kaanfche Duive kervel met purpere. bloemen geeft in: de tweede zomer bloemen , en vergaat ; als hy rijp zaat voortgebracht heeft. D'Amerikaan: fche Duive kervel met gele bloemen duurt lange jaren, en geeft in warme zomers rijp zaat. Zy worden in Maert, of April, naar gelegentheit vantijt, met de waf- fende maan, niet diep in de voorgedachte aarde gezaait. Zyfpruiten ook van hun nedergavalle zaat voort. D’ Amerikaaníche Duive kervel word ook door middel van zijn jonge wortels voortgequeekt , die men in April; met de waflende maan, van d'ouden afneemc, en in de voorgedachte aar= de verplant. HOLWORTEL. & It gewas heeft dunne ronde fteeltjes vaneen fpan lang. De bladen B zijnbleekgroen, en diep gekerft „ en die van. de Duive kervel enig- _ finsgelijk , dochgroter. Aan’topperfte der {telen waflenlangwer- pige bloemen , achter met een uitfteekend. hoorntje „gelijk de-wilde V lass „ bloemen , en die of wit , of purper; of afchgraau; of bont zijn. Het zaat Gront. Tijt. Aanteeling. legt in breedächtige peultjes. De wortel is knobbelig , met dunne vezelin- gen behangen; en van onder breeten hol. …— … , Het waft zo wel ineen flechte-en mageriges -als-ineen zavelige.en vette gront, die zo wel ineen (chaduwächtige, als in een luchtige plaats legt, en die van veel water befproeit word. valse seon Ars De wortel kan lange jaren leven , en alle ongemakken van de winter uit= ftaan. Hy fchiet vroeg in’t voorjaar weêr uit, en geeft zijn bloemen in April en Maimaant, daar voort rijp zaat op volgt, na ’t welk het kruit vroeg, tot aar het volgende voorjaar, verdwijnt. Hy word op twee wijzen aangeteelt: te weten door zijn zaat, dat of in ‚ September; of: in Maer ‚ met de waflende maan ; niet diep in d’aarde ge- zaait moet zijn „of\ook door zijn neêrgevalle zaat voortfpruit; en door zijn jonge aangegroeide bolletjes ‚daar in: dit gewas zo weeldig is, dat, fcheon men een bol ín tien of twaalf ftukken{need.; yder deel daar af in’e voorjaar zal uitfchieten , en in korte tijt zijn volmaaktheit bereiken, en ‚ bloemen te voorfchijn brengen. - Gedaante: Grent, Tijt. Boontjes Holwortel. It gewas is in zijn ftecltjes, bladen, bloemen en zaathuisjes met de voorgaande Hol wortel gelijk, dochin alles kleinder. De wortel is “klein en ront, en heeftonder veel vezelingen. Het verëifcht een gemene zavelige gront „die met oude paerde meft wel deurmengtis, ineen luchtige en warme plaats legt „ en van veel water be= fproeit words - | „Hert vertoont alle zomers een aangename bloem, maar geeft niet altijt rijp zaat. De wortel kan de koude, en ’tongemak van de winter matiglijk verdragen , hoewel hy fomtijts door te veel regen vergaat, Het HOVENIER. 195 Het word doot zijn zaat, zijn volkome rijpheit verkregen hebbende, Aantceticig, aangeteelt. Dit zaat moet telkens in potten, met de voorgedachte aarde gevult, ín’ April , met de waffende maan, niet boven een halve vinger- breet diep gezaait worden. Stekende Winde, ook Sálfa Parilla genoemt. En vind vier foorten van dit gewas , namentlijk gemene Stekende egacht Winde; grote Stekende Winde mer gladde bladen; Stekende = Winde met geftreepte bladen, die alle onder de naam van kleine Salfa, Parilla van Peru uitgefproken worden; en d'oprechte Salfa Parillà , die veel groter van bladen is. 8 Zy veréiffchen een gemene zavelige gtont ‚ met enige oude paerde meft, Gront; en mollem van verrotte boombladen deurmengt ‚ en die in een luchtige en warme plaatslegt ‚ en van matige vocht befproeït word. Zy vertonen in deze koude landen witächtige bloemtjes, gelijk kleine rij ftarretjes, en veel by malkander, maar nooit enig zaat. £- Zy worden door hie jonge fpruiten, by de wortel uitgefptoten , voort= Aanteeling, gequeekt, die men in April, met de waffende maan , een vinger lang bo- ven de gront van d’'ouden af{nijd „en in potten plant, die met de voorgec- dachte aarde gevult zijn ; en in dezer voegen zullen zy fpoediglijk worte- len {chieten. | Deze gewaflen, én bezönderlijk dat vat d'opreclfte Salfa Parilla, de Havening! koude van deze geweften niet verdragen konnende, moeten, met hun pot- ten ; in O&ober binnen ’s huis gebracht, in een plaats, die tnatiglijk warmis, gezet, miet een weinig laaugemaakt rêgewater van onderen ver- zorgt» en niet vroeger, dan in April, met een zwoele regen ‚ weêr in d'ope lucht geftelt, en tegen de íchrale winden zorgvuldiglijk gedekt worden: FERUT A. & E Ferula kan gevoeghelijk in grote en kleine, of in Ferula, en Fe- Gellacht; B rulago onderfcheiden worden. | __ De grote Ferula heeft een hoge, dikke en geknoopte fteel ) die Gedaantë, boven in enige zijdtakken gedeelt is: De bladen zijn gelijk danne fnippe- lingen, en gelijken wel naar die van de Venkel. De bloemtjes, kranswij- ze by malkander waflende, zijn geel van verwe, en worden van brede; platte en karfächtige zaden gevolgt. De wortelislangendik. De kleine Ferula is met de voorgaande gelijk ‚ behalvendat zy in alles kleinder is. EE OT Ml, Zy vertiffchen een goede zavelige en welgerhefte gront, die voor de zon= Grontì : | neftralen bloot legt, en van tamelijk veel waters befproeit word. „… Zy bloejen in deze koude geweften, alle twee jaren eens; En geven rijp Tije zaat ‚ en worden uit hun natuur zeer out. en AO Zy worden niet zo zeer door hun wortel, als door hún zaat aangeteelt „ Aanteclidg, % welk men niet alleenlijk in Maert „ of April, maar ook in September, of O&ober , (om dat het lang in d'aarde blijft, eer het te voorfchijn koomt) met de waffende maan, in potten, metde voorgedachte aarde gevult; niet boven een halve vingerbreet diep moet zajen. Dir gewas, ’t welk d'ongemakken uk de winter niet kan de aveaing) CG 2 Geflacht. 106 KONINKLYKE moet in November; naargelegentheit van tijt; binnen ’s-huis„en onder dak gebracht; of „ indien men het buiten laat ftaan ‚ mer-droge. turfmol- lem, of boekweitsdoppen „en met pannen daar over ‚gedekt worden, om zo wel voor de regen , alsvoorde koude, befchut te wezen. Men brengt hetin’t begin van April weêr buiten, of ontbloot het, zo men ’t buiten gelaten heeft. Van deze plant worden uit de warme geweften verfcheide Gommen herwaarts gevoert. | GENTIANE. | En kan ditgewasin twee verfcheide foorten, in grote en kleine, M onderfcheiden , die yder weêr naar de verfcheide verwen van hun bloemen, gefteltheit van hun bladen , en wortel, en naar de tijt van hun bloejing verdeelt konnen worden : want men vind grote Gentia- ne met purpere, met gele, en ook met zwartgeftipte bloemen. In de kleine Gentiane heeft men meer verfcheidenheit : want men vind’er met gele, met blaauwe, en met bleekblaauwe bloemen ; met kruiswijze bladen, daar Gedaante. ‚ Gront. Tijt, Aantseling; afeen {foort ruig, en bleek van verwe is, met bladen van fwaluw wortel; en vroege Gentiane met grote blaauwe, en ook met kleine bloemen. De grote Gentiane heeft langeen brede bladen, met ribben, en gelijk die van de Nieswortel, tuffchen deze bladen waflen rechte, holle en ge- knoopteftelen. Uit yder knoop waflen twee bladen , die tegen malkander overftaan , en naarde top kleinder worden. De bloemen, van geftalte een ftralende ftar vertonende, wallen in verfcheide rijgen aan het opperfte der ftelen. Het bruin, platen dun zaat legt in langwerpige huisjes ‚ daar uit de bloemen zijn gefproten. De wortel is dik, lang, geel van verwe, en bitter van fmaak. | De kleine Gentiane heeft ronde, en holle ftelen, met leden afgedeelt , en die omtrent een voet hoog waffen. De bladen, by paren , kruiswijze by malkanderftaande, gelijken die van de grote Gentiane, behalven dat zy kleinder, en dikwijls naar d'aarde gebogen zijn. De bloemen, ver- fcheidelijk van verwen, zijn langwerpig hol, en ftaan in een ring aan de toppen der ftelen. De wortel is langwerpig, ront, en bitter van (maak. D’andere foorten komen enigíins mer deze overëen, en verfchillen voor- namelijk in de bloemen. Zy verëiflchen een gemene zavelige gront, met enige oude kleingewre- ve paerde melt deurmengt , die in een ope en luchtige plaats legt, en van matige vocht befproeit word. La Zy geven jarelijksin de zomermaanden een aangename bloem, en by warme zomersrijp zaat ‚ en laten dan hun bladen vallen. Zy konnen enige jaren duren, en in de winter alle ongemakken des tijts verdragen. De kleine Gentiane, diein’ voorjaar met een blaauwe bloem bloeit, blijft altijteven groen ‚ en behoud geduriglijk haar bladen. De kleine Gentiane met ruige kruisbladen, die veel teerder is, geeft in deze geweften nooit zaat ‚ dat volkomenctlijk rijp is. Hun aanteeling gefchied op twee wijzen: te weten door hun zaat, ’t welk men gemenelijk in September , met de waflende maan, in potten; met de voorgedachte aarde gevult, omtrent een halve vingerbreet diep dun en luchtig zaait, en, in dezer voegen inde volgende zomer te voor- fchijn koomt; en door hun jonge aangegroeide wortelen; die men in April, metde waffende maan ; voorzichtiglijk van d'ouden- afneemt, en verplant. HOVENIER. 107 verplant. De kleine Genriane met ruige kruisbladen, die in deze koude landen.nooit rijp zaat geeft , word. alleenlijk door haar wottelen , dielang- famelijk aangroejen , aangeteelt. i 1tooriekk Zy willen gaerne yder vierde jaar uit de gront opgenomen, en met Hävenff; nieuwe varflche zavelige en welgemefte aarde verzorgt zijn ; en waflen in dezer voegen weeldiger. De vroege kleine Gentiane met grote blaauwe bloemen, tamelijk groot van plant geworden , geeft zelden , of weinig bloemen ‚ en moet dieshalven in drie , of vier delen gedeelt worden ; daar door zy weêr haar voorgaande tierigheit zal bekomen ‚ en weeldig bloejen. De kleine Gentiane met ruige kruisbladen , die veel teerder van aart is, en in de winter de koude lucht niet kan verdragen ‚ moet, als het kout begint te worden ‚ met haar pot binnen ’s huis gebracht, in een luchtige plaats ge- zet , met een weinig laauw regewater’; en, als het vrieft, met matige warm= teonderhouden, en tegen de zoete tijt weêr buiten geftelt worden. Mansoor , anders -Hazel wortel. It gewas heeft brede, rondeen blinkende bladen; daar onder op gedaante korte fteeltjes , die echter aande bladen vatt zijn, bruine purpere bloemen fchuilen , die vangeftalte de zaathuisjes van ’t Bilfenkruit gelijken , in de welken daar naklein en kantig zaat word gevonden. De wortel, die teder is , fpreid zich wijt uit. Het veréifcht een zavelige welgemefte gront , en liever die in een. fcha- ront; duwächtige , dan in een luchtige plaats legt, en die van veel wäter befproeit word. Het geeft niet alleenlijk bloemen vroeg in't voorjaar ‚ maar by warme Tit zomers ook zaat, dat volkomentlijk rijp 1s ‚ en fchiet twee malen in ’ jaar nieuwe bladen , namelijk in Maimaant,en in September,zonder dat echter d'ouden afvallen. Het kan felle koude , en alle ongemakken van de win- ter tegenftaan. Het word aangeteelt niet alleen door zijn zaat, *t welk in September , Aanteeling of Maert, metde waflende maan; niet diep in de voorgedachte aarde ge- zaait moet worden ; maar ook door zijn jonge aangewafle wortelen, die men ter voorgedachte tijt twee malen in ’t jaar mag opneemen; of van d'oudenaffteeken, eninde voorgedachte gront planten. Het pruit fom- tijts ook door zijn neêrgevalle zaat voort. Daar is, behalvenditgewas, nocheen ander uit Kanada in Amerika hier gebracht, ’t welk een zelfde havening veréifcht. | Ezula, anders Ezelsmelk. Ir gewas kan bequamelijk in verfcheide foorten gedeelt worden : Gefiach: 5} Wanrmen vindgrote en kleine Ezelsmelk; Ezelsmelk met pur- pere; met rode bloemen ; met ronde bladen; kleinfte Ezelsmelk 5 en meer-arideren : die alle, gequerft zijnde, wit fap; als melk „, uitgee- ven „daar af zy de naam íchijnen te hebben. De grote Ezelsmelk heeft veel ronde ftelen, die omtrent anderhalve gedaante; voet hoog recht opfchieten , met kleine langwerpige {malle bladen bewaf- fen. De kransjes, bloemen en zaden komen met die van de Wolfsmelk overëen. De wortel isgrof , takkig ‚ en met een dikkefchorsbekleed. - De kleine Ezelsmelk koomt omtrent met de voorgaande overëen behal- ven dat zy inalleskleinder is. Ge 3 Zy “Gront, Tt. 108 KONINKLYKE Zy verëiffchen alle. een gemene-zavelige gront; die-wel gemeft is, in een warme en luchtige plaats legt ‚en van veel.vocht befproeit word. De zee Ezelsmelk heeft echter gaerne een zeer zandige aarde,en weinig, water. Zy bloejen alle inde. zomermaanden. De grote en kleine Ezelsmelk ge- _ven.by warme zomersrijp zaat ‚ gelijk ook de zee Ezelsmelk „ die met ron- Aanteeling. Geflachts BGedaante. de bladen, en de kleinfte. Maar die met de. purpere bloem nooit:in. deze geweften, die echter veel jaren in ’t leven blijft; gelijk ook-de grote en kleine Ezelsmelk. Maar de. Ezelsmelk met ronde bladen ; en de kleinfte Ezelsmelk „duren niet langer dan een jaar. ie: De grote en kleine Ezelsmelk worden niet alleenlijk door hun rijp zaat aangeteelt, °‚welk men in Maert, of April, metde waflende maan, in de voorgedachte aarde zaait ; maar ook door hun jonge aangegrocide worte- Jen, die menter zelfde tijt van d'ouden afneemt, en. verplant. D’Ezels- melk met purpere bloemen. word. alleenlijk door zijn aangewaffe jonge wortelen voortgequeekt, die menop de voorgedachte wijze afneemt en verplant. De zee Ezelsmelk , die met ronde bladen, en dekleinfte, wor- den alleenlijk in Maert, of April, met de waflende.maan, in de voorge- dachte aarde gezaait. Zy fpruiten ook wel van-hun nedergevalle zaar voort. ; WOLFSMELK. \ A En vind verfcheide foorten ván dit gewas ‚ van de welken wy hier M de voornaamften zullen optellen : te- weten mannetjes Wolfsmelk, wijfjes Wolfsmelk ‚ Zeewolfsmelk „ zonnevolgende Wolfsmelk , Cypreswolfsmelk , boomächtige Wolfsmelk, knobbelächtige W olfsmelk, kartelbladige Wolfsmelk, en meer anderen, , D'eerfte foort van mannetjes Wolfsmelk heeft rode ronde ftelen, om- trent anderhalve voet hoog , en mêrt fmalle langwerpige bladen bewaffen. In’t midden van deze ftelen ftaat een anderekale fteel , die onder. zijn bla- den derft, daaraf hy echter enige lijkteekenen behoud. Op de top van deze middelfteel waft een kroon van ronde bladen, die in ’t midden hol zijn, en degedaante van een fchutteltje vertonen. Hier uit {pruiten geel achtige bloemtjes ‚ die van driekantige bolletjes ‚ het zaat in zich befluiten- de, gevolgt worden. | Detweedefoortvan mannetje Wolfsmelk koomt met de voorgaande vverëen , behalven dat de bladen een weinig harder, de ftelen niet zo root, en de middelfteel niet zo kaal is. De darde foort heeft bleekverwige bladen, de bladen witächtig en met een zachte wolligheit bewaflen. De kroon is korter, en meer te zamen ge- drongen , en is voorts met d'anderengelijk: … … KR) De vierde foort heeft langer bladen ; dan devootgaande, en-die wel wit- achtig „ maar nietruig zijn. De kroon is geelächtig groen; en vertoont, eer zy zich open fpreid , her begin van een langwerpige vrucht, gelijk die van d’ Amandelen. Wijfjes Wolfsmelk geeft veel fteeltjes , van een voer-hoog ; die aan d'een zijde nederhukken. De bladen zijn witächtig , byna gelijk die van de Myrtheboom, en voor meteen fcherp doorntje verzien. De bloemen waflen opde topderftelen kranswijze, en komen, beneffens hun zaat; met d'anderen bynaoverëen. Zeewolfsmelk heeft bleekrode fteeltjes, die omtrent anderhalve voet hoog HOVENIER. 109 hoog opfchieten , en met veel kleine, fmalle witte blaadjes dicht bekleed zijn. De bloemen en zaden waflen gelijk van de voorgaande gezegt is. De ftclen van dir gewas, inde tuinen verplant , of gezaaic, hebben langer bla den ‚ doch zijn niet zo dicht bewaffen. | De Zonnevolgende Wolfsmelk krijgt ronde, tedere en: rootächtige fteeltjes ‚ die op hun top meteen wijdgeblade krans vergiert zijn. De blas den zijn breetächrtig , en aan de kanten een weinig gekerft. Het overige is met het voorgaande gelijk. De wortel is zeer dun. De Cypreswolfsmelk heeft zeer {malle blaadjes, met die van de Denne- boom gelijk , maar veel teerder. Het fteeltje , rootáchtig zijnde , waft dik- wijls hoger dan een {pan , en heeft verfcheide zijdrakjes. {n’tmidden van deze zijdtakjes waft een krans, met purpere , of paerfche fchaaltjes, die zeer kleine bloemtjes en zaatjes, de voorgaanden gelijkende, in zich bee fluiten. De boomächtige Wolfsmelk fchiet op als een heefter , en is boven wijd uitgefpreid, en met dichte kranflen van bladen bezet. De takken zijn root= achtig, en met bladen, die van de fmalle Myrthus gelijk, bewaflen. De vrucht isals die van ’t mannetjes Wolfsmelk: De karrelbladige W olfsmelk is met langwerpige bladen , die voor fpits; en achter breet zijn; bewaflen. Zy zijn ook bleekgroen van verwe, en aan de kanten gekerft. Dekranffen zijn (malder. Alle deze kruiden, gebro- ken zijnde , geven een melkig fap van zich. Zy vereiflchen alle een gemene zavelige ; en zo wel een gemefte, als on- gemefte gront ‚die in een luchtige en bequame plaats legt, en van veel wa- ter befproeit word. De Zeewolfsmelk verëifcht bezonderlijk een duin- zandigeaarde. , Zy bloejen alle in de zomermaanden „en geven zaat ; dat volkomentlijk rijp is. Zy konnen alle de koude en ongemakken van de winter verdragen. Zy worden niet alleenlijk door hun zaat aangeteelt , ’t welk men in Maert, of April, met de waflende maan, niet diep in de voorgedachre aarde moet zajën : maar ook door hun jonge uitgefchote wortelen (gelijk de Zeewolfsinelk , de knobbelige, en de Cypreswolfsmelk ) die men ter gezeide tijt van d'ouden afneemt , en verplant. y De boomächtige Wolfsmelk, teerder dan d’anderen zijnde, moet met zijn pot, daar hy in ftaat ; ter behorelijke tijt, gelijk veel andere tedere gewaffen, binnen ’shuisgebracht, en voor koude en vorft befchur; en ; gelijk veel anderen , in’t voorjaar weêr buiten gezet worden. Brionie, ook, wilde Wijngaart genoemt, A Ar En vindtweefborten van dit gewas; dat bequamelijk in wit en M zwart onderfcheiden kan worden. De witte Brionie heeft lange ftelen ‚ met uit{pruitende klavier- tjes, gelijk aan de Wijngaart , bezet, en met breetächtige vijfhoekige bla- den ‚ die diepgekerft zijn ‚ bewaflen. De kleine witte bloemitjes groejen in een trosje by malkander „en worden van bezijen gevolgt, dieeertt groen zijn , en daar na root worden. De wortelislang; dik, wit,en zeer bitter. De zwarte Brionie isinalles met de witte gelijk , behalven dat de bezijen niet root ‚ maar zwart zijn. De wortelis ook van buiten bruin,en van bin- nen geel. Gront} Tijts Aanteeling, Gellacht; Gedaante, Zy waffen zo wel ineen gemene zandige ; als ineen. klaiächtige; of an- Gront; dere ooo KONINKLYKE deregront, die met oude paerde en kocje meft wel deurmengt is ‚ en lie ver diein een fchaduwächtige, dan in een luchtige plaatslegt, en van veel vocht befproeit word. wijt Zy beginnen in Maimaant te bloejen , en hun bezijen worden inde Herfft volkomentlijk rijp. Zy konnen felle koude , en harde vorft verdra- gen; en verliezen tegen de winter hun loof, ’t- welk in ’ voorjaar weêr vaerdiglijk uit zijn wortelen op{chiet , die langleevende van aart zijn. Aanteeling, Zy worden op geen andere wijze, dan door hun zaat, aangeteelt , ’ welk-gemenelijk in Maert , met de waflende maan , omtrent een halve vingerbreet diep gezaait, en deurgaans aan prieelen gezet word ‚ om met hun loof een aangename {chaduw daar aan te geven: Brionieuit Men vind, behalven deze, noch zekere andere Brionie uit Kandia, die, Kanada. reder vanaart zijnde, in d'ope lucht defelle koude niet kan verdragen, en dieshalven, gelijk veel andere weke gewaflen , tegen de winter in. huis; en tegen de zomer weêr buiten gebracht moet worden. -Deze word niet al- leenlijk door haar zaat, op de voorgedachte wijze, aangeteelt , maar ook door haar afgebroke worreltakken , die men ter voorgedachte tijt van d'ouden afneemt, en verplant. KOEOGEN. Gedaante. It gewas heeft dunne ftelen, omtrent een voet lang, en met ge- D fnippelde bladen , gelijk die van de Venkel, bewaflen. Op de toppen der ftelen groejen grote gele bloemen ‚ de Goutsbloem ge- lijk. Nade bloemen volgen zaatbolletjes van veel zaden te zamen verga= dert, dieeen Moerbezije uitbeelden. De wortel is vezelächtig. Gront. Hert verëifcht een goede zavelige gront, en liever die met oude paerde ; of koeje melt deurmengt, als die gant{chelijk niet.gemeft is, en die sn een ope plaats, en voor de zonneftralen bloot legt; ‚en van tamelijk veel water befproeit word. / en Tijk Het bloeit in Maimaant; en in Junius, en geeft bloemen , die lang du- ren, en in de Herfft zaat , dat volkomentlijk rijp is. Ditgewas leeft niet langer dan een zomer. Pb Aantecling, Het moet jarelijks in Maert, of April, naar de. bequaamheit vart ’t weer , met dewaflende maan, inde voorgedachte aarde gezaait, en op deze wijze alleen aangeteelt worden. cie st. JAKOBSKRUIT. Gellacht. It gewas kan gevoeghelijk in vier onderfcheide foorten gedeelt wor= ID, den: want daár-is gemeen St. Jakokskruit, Zee ‘St. Jakobskruit; ‘t welk ook Afchkruit genoemt word ‚ nocheen foorte van Zee St, Jakobskruie, dat bezonder is, en Sr. Jakobskruic mer knopen uyt Amerika. Gedaarte. __Hetgemeen St, Jakobskruit heeft hoge ftelen , die bruinroot van verwe; en met langwerpige donkergroene bladen zijn-bewaflen. Deze bladen zijn diep gefneden, en van geftalte het Kruiskruit gelijk. Op detoppen der {telen wallen gele bloemen, van gedaante gelijk de ftarren; in’tmid- den met een middelkruin, daar een graauwe wolligheyt op volgt, die; beneffens het zaat, wechftuift. Zee St. Jakobskruie, ook Afchkruie-genoemt heeft veel groter en breder HOVENIER > 2oï breder bladen, die wijt uitgefpreid „ aan de beide zijden diep gefneden ; dik, en met een grijze wolligheit bedekt zijn. De bloemen zijn met die van ’t voorgaande gelijk. Sara De darde foort. koomt wel met het gemeen St. Jakobskruit overeen ; behalven-dat de ftelen niet root ‚ en de bladen wicter „ zachter ; en fomtijts ook kleinder zijn. De bloem is niet zo hoog geel ‚ de wortel langer, vol vezelingen,en fchiet overäl nieuwe {pruiten uit. Het Amerikaanfch St. Ja= kobskruic verfchilt hiet in-van d'anderen, dat het. geknoopt „ en knob- belig is. : Zy verëillchen een goede en gemene zavelige gront, daarweinig, of Gront geen vettigheir by is, en diein een opeen warme plaatslegt. Het Ameri- kaanfch St. Jakobskruit heeft’er echter gaerne oude paerde meft, en mol- lem van verrotte boombladen ondergemengt. Het gemeen St. Jakobskruit ‚ hoewel het felle koude ; en d'andere Tije: ongemakken van de winter kan verdragen ; duurt echter niet langer ‚ dan twee zomers, en geeft geen bloemen; dan in hettweede jaar, daar rijp zaat op volgt. De twee foorten van zee St. fakobskruit geven in deze ge- weften nooit rijp zaat , en dat van Amerika zelfs ook geen bloemen. Het gemeen St: Jakobskruict word door zijn zaat aangeteelt, ’twelk Aantecling? men in Maert, of April, met de waflènde maan , in de voorgedachte aarde zaait: De drie andere foorten worden alleenlijk door hun aarige- wafle {pruiten aangeteelt,die van zelfs wortel fchieten ; en die men met de waffende maan in April van d’ouden afneemt „en in potten, met de voor= gedachte aarde gevult; verplant: Deze drie foorten; geen koude herfftreegen; noch harde vorft verdra= Havening} gen konnende, moeten in O&ober ‚ naar de bequaamheit van *t weer, binnen’s huis gebracht ‚ in een luchtige plaats, daar men niet anders ftookt;, dan by vorftig weer, gezet, van ondermeteen weinig laauw water in een pan onderhouden, en in April, met een zwoele regen; weêr in d'ope duchtgeftelt worden: DU TZ EN TB LAD: “en __AT En heeft verfcheide foorten-van dit gewas ‚die, bequamelijk in Geflacht Mee ‚ kleine-en Waterduizentblad gedeelt. konnen worden. Van het grote Duizentblad iser witte, met purpere, en met flu- weelpurpere bloemen. Het klein Duizentblad word inmergele, en met welriekenderbloemen onderfcheiden. «Het Waterduizentblad kan ook in drien gedeelt worden; want men vind gemene, met venkelbladen ; en met hoornig zaat. En Het Duïizentblad; dat tot het lant behoort; verëifcht een gemiene za- Gront. velige; "en liever een gemefte, daneen ongemefte gront „die in een ope en bequame plaats legt ‚en van tamelijk veel vocht befpròeit word. Het Waterdúizentbladwaft byna nergens anders in de tuinen dan in een vochtige en fchiaduwächtige gront, die men.dagelijks; of omde tweede dag; met-water befproeit» … vamalal ys 2 pemsokie Het bloeit van Maimaantaf, tot een ftukweegsin de zomer, Het geen Tij dat tothet lat behoort, geeft by warmevzomers rijp zaat ; maar het Waterduizentblad nooit. Zy blijven enige: jaren in. wezen. En konnen harde vorft, en d'andere ongemakken des tijts verdragen. … thor Het Waâterduizentblad kan alleenlijk sepnain voortzettende fpruit- Aanteeling; jes; Gedaantes nos KONINKLYKE ies; die várì zelfs wortel Schieten „ voortgequeekt worden. Maar het ander word bequamelijk op twee wijzen aangeteelt ‚te weten door zijn zaat, ’t welk men in Maert » met de waflende maan, in de voorgedachte zärde zaait, en ook door zijn aangegroeide fcheuten , die gemenelijk van zelfs wortelen , en in April; metde voorgedachte maanftond, van d'ouden ilk ‚ en verplant En “Bertram, abs Pyrethrum. Bi 5 It kruit, een geeftigh gewas dat omtrent een {pan hoog opfchiet , heeft dikächtige fteeltjes „ die met klein gefnippelde bladen, gelijk die van de Kamillen ‚bewaffen zijn, Het draagt op de toppen der ftelen een brede bloem, welks kruin geelächtig is ‚ rontom bezet. met “_fmalle langwerpige blaadjes. .die aan de boven zijde wit, en van onderen ®ront, Tijt. Aanteeling. Havening. Gedâante, Gront, Tijt: purperächtig;zijn. „Het zaat,is langwerpig, en. dun ; de wortel camelijk dik, enlang, en zeer fcherp en heet van (maak. Het veréifcht een goede zavelige gemene gront, met enige paerde meft, en mollem van verrotte boombladen deurgemengt ‚ die in een. ope en warme plaats legt, „wel van de zon befchench 3 „en met matige vocht be- fproeit word. - Het bloeie diep in desta en akk baai „bezonderlijk als het najaar droog is. zaat ‚ dat volkomentlijk rijp ds. Het is gemenelijk altij groen, en blijfe zelden langer „dan drie jaren ; in ’t leven, Het word niet alleenlijk door zijn zaat aangereelt „ ’ welk men in April, of Maimaant „ met-de-waflende maan, in cen pot; met de voor- gedachte aarde gevult „ omtrenteen halve vingerbreer diep dun en luch- cig moet zajen : maar ook door zijn fteeltjes die ; van d'anderen ter be- horelijke tijt afgenomen, inde 5 ogv das8 gefteken worden , en dus gemenelijk ‘wortel fchieten. Dit gewas ‚ d'ongemakken van de winter niet verdragen konnende, moet, alsdekoude begintte vallen, binnen’s huisgebracht , in een luch- tige plaats gezet en als het niët fel vrieff, zónder vuur; zo het mogc- lijkis, en met zeer weinig, of geen water ònderhouden » Enin’t begin van April, „meteen zwoele regen; weêr buiten. gezet sen voòrgung nach- ih en Komal ge sei gedekt worden. „Wilde Bertram, Wilde. Dragon, il II JOKE ve rEabijn Pearmrica” Î D: gewas heeft dunne ronde: fteeltjes ‚die. een. vòérs deë diderhalf t y-hoog waflen , en inenige zijdrakjes gefcheiden, „Aan detakjes waf- - fen’bladen „ die aan-de kanten gelijk: een zaag gekartelt zijn. De bloemen aan “ev opperfte der fieeltjes waflende „ zijn 1n’t midden, en rontöm met»witte bladen omringt, em vertonende geftalteder-kamille bloemen ; behalven dat zy Re € De wortel is lis Sis en kruipt wijt voort: tegoed) | Hee veréifche een: goede gemene’ rek: en zo wel die fiekûädig: als die zavelig is ;-en zo weldieincen fchaduwächrtige ; als die ineen opc en luchtige plaats legt „emvan: weel-water befprogiteword.… 5 5 “Het bloeit in: Maimaant3 gpaaak en: Julius „en grafika „in- zonder- HOVENIER. 203: zonderheit by droge jaren, rijp zaat , verlieft zijn ftelen en bladen, en fchiet in ’t voorjaar by de wortel weêr uit. Het word op twee bezondere wijzen aangeteelt: te weten ‚door zijn ‘Aanteeling; zaat, ’t welk men in Maert, metde waflende maan, inde-voorgedachte «ute aarde , omtrent een halve vingerbreet diep; zaait; en ook door zijn aans gewafle loten, die van zelfs wortel fchieten, en de gront deurlopen, de welke men ter gedachte tijt van d'ouden afneemt; en verplant. — Daar zijn noch twee andere foorten van Ptarmica, te weten met effe bladen ‚ en met dubbelde bloemen , die op gelijke wijze aangeteelten ge- havent worden. Doch hoewel de gene met dubbelde bloemen zelden, of nooit rijp zaat voortbrengt, zo kan zy echter bequamelijk door haar jonge loren gelijk gezegtis, wvoortgequeekt worden. LONGKRUIT. $ E bladen van dit kruit zijn breetächtig, en lopen voor fpits toe , Gedaantël ) ruig, en met witte plekken befprenkelt. De ftelen zijn kort, en ook ruig. De bloemen zijn eerft root, en daar na blaauwächtig purper. Men vind’er ook met witte bloemen. Het zaat is zwart, gelijk dat van de Bernagie , de wortel bruin, ên met veel vezelingen behangen. Het verëifchteen goede en welgemefte gront ‚ en zo wel diein een fcha- Gront, duwächtige, als luchtige plaats legt , en van veel water befproeit word. Het bloeit in Maimaant, en geeft in de zomer zaat, dat volkomentlijk rije, rijpis. Het kan enige jaren langduren, enfelle koude, enalle ongemak- ken van de winter verdragen. ; Het word niet alleenlijk door zijn zaataangeteelt’t welk men in Maert, Aanteeling; of April, metde waflende maan , omtrenteen halve vingerbreet diep in de voorgedachte aarde moet zajen ; maar ook door zijn jonge fcheuren ; die men tergezeide tijt van d'ouden afneemt ‚en verplant. Maluwe , gemenelijk, Kaeskruit genoemt. E Maluwe , die eigentlijk onder de kruiden behöort, kan ge- Genacht voeghelijk in drie foorten onderfcheiden worden : namentlijk in grote, kleine , en met gekronkelde bladen. De grote Maluwe brengt uit haar ftam verfcheide zijdtakken voort , dië gedaante, tret brede tontächtige bladen , vaan de kanten een weinig gekerft, bewaf- fen zijn. Zy waftop tot de hoogte van twee, of meer voeten, en heeft bleekpurpere, of lijfverwige bloemtjes, uit vijf blaadjes beftaande. Op de bloemen volgen ronde platte zaatbolletjes. De wortel is witen lang. De kleine Maluweiskleinder en laeger. Defteeltjes kruipen langs d'aar- de. De bladen zijn ronderen kleinder , en aarde kanten enigfins gekerft. De bloemtjes zijn klein en-witächtig ‚ of bleekroot. Her zaat 1s ‘kleinder: „De wortel isook wit , lang en dik. p De Kronkelmaluwe waft op met een rechte fteel. De bladen zijn glad; rond, en bleekgroen van verwe, mar aan de kanten gekronkelt. De bloemtjes zijn klein , witächtig of bleekroot: Fr Zy verdiffchen een goede gemene gront, die met oudepaerde ; ofkoeje oront) meft matiglijk deurmengtis, in een luchtige en warme plaatslegt ; eri van matige vocht befproeit word. ens | Zy bloejen niet, of zeer fpade, In ef zomer en geven inhet ai Tt, k: Aanteeling. Gedaante. Gront. Tijk Aanteeling. zo KONINKIDEKE de jaar huri bloemen van Jufiius, tot aan de Herfft „en brengen,ondertuf. fchen rijp zaat voort; daar mede zy uitgaan. De gekronkelde Maluwe „duurt echter nietlanger ‚dan een zomer: Zy worden door hun zaat aangeteelt ; ’t welk men in April, met de waflende maan ‚in de voorgedachte aarde zaait, ì: | WITTE MALU:W E Ie kruit heeft hoge ronde ftelen, met zachte, brede en rontáchtige D bladen, doch die voor fpitstoefchieten, en aan de kanten enigfins gekerft zijn. De bloemen zijn of wit, of bleekgeel van verwe. De wortelislang, taai, van binnen wit, en met lijmig fap gevult. | Het verëifcht niet alleenlijk een luchtige en zavelige, maar ook een klaiächtige, of ftenigegront, die wel gemeft is, in een warme plaats legt; en van veel vocht befproeit wofd. f Her geeft jarelijks in Julius én Auguftus een aangename bloem, maar zelden rijp zaat ; dan by warme zomers. Het gewas boven d'aarde vergaat tegen de winter, maar de wortel kan alle ongemakken vande tijt uitftaan en verdragen, en {pruit in ’t-voorjaar telkens weêr uit. Het word alleenlijk door zijn jofige aangewafle- wortelen aangequcekt ; „die men in’t voorjaar van d'ouden afneemt „ en verplant. Gedaante. Gront. GELE MAL UWE EB trene drie of vier voeten hoog. Debladen zijn rontächtig, breet voor {pits, zacht ‚ en. rontom de. kanten: gekerft , ‘en-waflen yder op een langächtig fteeltje. Aan d'oorfprong van. de bladen krijgt het gele bloemtjes, die van de Ganzerik. gelijk. Hietop volgen ruwe-en. zwarte zaathuisjes, veel by malkander, met bruin zaatgevult, die, rijp gewor- den , zich ftraalswijze vertonen. De-wortelis met dunne vezelingen be- hangen. It gewas waftop, meteen ronde ‚ hardächtige getakte fteel, om: ‚ „Her verëifcht een goede zavelige gront; met enige oude paerde meft; en mollem van verrotte boombladen deurmengt ‚en diein een warme en luchtige plaatslegt, vanallegure winden befchur is „ en van matige vocht „ befproeit word. Fijt Aanteeling. Gedaante, Hert geeft jarelijks een geeftig bloemtje, maar in deze geweften nooit zaat; dat volkomentlijk rijp ís, en word door een weinig rijp ‚of koude regen van zijn aangenaam groen berooft … … Mes _Het word jarelijks , in April, mer de. waffende maan, door zijn zaat ineen pot, met de voorgedachte aarde gevult, niet boven een halve vin- gerbreet diep» gezaait, niet meer dan eenin yder pot » vermitsde wor- tel groot wordende, aan malkander hinderlijk zou wezen. | GANZERIK | Ie kruit kruipt met zijn-dunne fteeltjes langs d'aarde. De bladen; J) erigteomee die van d’Agrimonie- gelijk, zijn-aan de bovenzijde groen ‚en van onderen afchverwig; of zilververwig; daar af het ook Zilverkruit genoemt word. De gele bloemtjes waflen-op bezondere dunnetfteeltjes. De wortel is zeer vezelächtig, | HOVENIER: 2o% - Het veréifcht een gemene zavelige gront ;-zo wel die ongebout, als die roa gebout ‚ en zo wel die mager , als die vet is, zo wel die in een luchtige, als die in een fchaduwächtige plaatslegt, enliever van veel, dan van weinig vocht-bevochtigt word. | Die kruit, dat enige jaren lang kan, duren; en d'ongemakken van de rij, : winter uit{taan en verdragen , bloeit in Junius en Julius „en geeft deurgaans pe inde Herflt rijp zaat. | | „Hee word op twee wijzen, aangequeekt: namelijk door zijn kruipende Aanteeling jonge fpruitjes, die men in Maert , of September , met de wallende maan; van d'oudeny afneemt; en verplant; en ook door zijn zaat, ’ welk:ter voorgedachte tijt „ omtrent eenhalve vingerbreet diep gezaait moet wor- den. Het teelt ook zich zelf , door zijn neêrgevalle zaat , genoechtamelijk aan. A GRIMO NIE. En vind twee foorten van dit gewas ; namentlijk gemene, en wel- Geflacht) riekende Agrimonie. _ De gemene Agrimonie heeft langwerpige bladen, met enige Gedaante; ruigte bewalfen ‚ en tot aan de middelribin veel delen gedeelt, en aan de kanten gekerft. Tuffchen deze bladen waft een hoge fteel, die dun, en ook ruig is. Opde top van deze fteel waflen kleine bloemtjes, byna als ais ren; daar ruwen langwerpig zaat op volgt. De wortel is tamelijk lang en zwartächtig. HD De welriekende Agritmonieis in al haar.delen kleinder, dan de voor- gaande, en veten klam inaan te raken. | Zy zijn weeldig in’t waflen , en nietkeurig van gront; wantzy groejen Gront; zo wel ineenongemefte, als in een gemefte aarde , en zo wel in de gene, die in een fchaduwächtige, alsineen luchtige plaats legt; en zo wel die van weinig „als van veel water befproeit word, … » Zy bloejen in Junius, Julius, en Auguftus, en geven gemenelijk by Tije warmezomerszaat ‚ dat volkomentlijk rijp is ‚ en konnen de felle koude, en d'ongemakken van de winter uic{taan. Zy worden.niet alleenlijk door hun zaat aangeteelt, 't welk men in April, Aanteeling, met de waffende maan ‚ naauwelijks éen halve vingerbreet diep zaait; maar ook door hun jonge fcheuten ‚ by de wortel. uitgefchoten ‚ die men, als zy wortel gemaakt hebben; ter voorgedachte.tijt van d'ouden afneemt, en elders.plant. BOE TT Beperkt ta Aar zijn twee voorname foorten vandit gewas; te weten gemeen Geflacht; Ù Boeltjeskruic „ en Waterboeltjeskruit, van de welken het eerfte $ mannetjes, en het tweede wijfjes word geheten. D'eerftefoort van-dit gewas heeft rootächtige ronde ftelen ; die drieof Gedaanta meer voeteïihoog waffen „en met langwerpige bladen; vijf.of zes-aan een fteeltje,emvaan-de kanten gekerft; bezet zijn. Aan’ opperfte der ftelen waflen mofchachtige bloemtjes, lijfverwig, van verwe, ven in ronde zach- teikroontjes vergadert; De-wortelisvezelächtig.. vo D’andere foort, wijfjes ‚ of Warterboeltjeskruit genoemt, heeft-een donkerrode fteel; inveel zijdtakken dir „en die omtrent drie are | 3 oog Gront. Tijt. hob KONINKLYKE : ‘hoog opfchiet. De bladen gelijken wel met de voorgaande, behalven dat Zy wat breder zijn. Aandetoppen der ftelen waflen vier , of vijf blaadjes ; rontöm de ftelen; gelijk een ftar ftaande, tuflchen de welken een knop groeit, die een bloem geeft, de welk geel is, doch met zwart vermengt , en die met de middelkruin van de Gânzebloetn wel gelijke. Hier op volgt platen langwerpig zaat , dat boven ruw , enftekelig is. d Zy verëiffchen een gemene zavelige en welgemefte gront , en liever die ineen luchtige, dan in een fchaduwächtige plaats legt ; en van veel water befproeit word. Het gemeen Boeltjeskruit geeft zijn bloemen in Juliusen Auguftus , eri het Warerboeltjeskruit bloeie de gehele zomer lang „en vergaat met de koomft van de winter. Maar her Mannetjes boeltjeskruie blijft over in-zijn wortel , die jarelijks weêr uitfpruit. Zy geven beide zaat, dat volkoment= lijk rijp is. Aanteeling. Her gemeen Boeltjeskruit word nier alleenlijk door zijn zaat aangeteelt, Geflacht, Gedaante, Grorit. Tijt. ’t welk men in April, met de waflende maan, in de voorgedachte aarde zaait ; maar ook door zijn aangewafle wortelen ‚ diemen ter voorgedachi- te tijt van d'ouden afneemt, en elders plant. Het Waterboeltjeskruit word ‘_alleenlijk door zijn zaat, op de voorgedachte wijze, aangeteelt , en fpruit ook wel door zijn nedergevalle zaat voort. GUIGHELWEIL En telt vier foorten van Guighelheil, die byna nergens anders ins M dan inde verwe van hun bloemen, onderfcheiden worden. Want men vind met rode, blaauwe, gele ‘eh’ ptirpere bloemen , die alle aängenaam om aan te zienzijn. ven Dit kruit heeft vierkante dunne ftelen , dieter aarde verfpreid leggen. De bláden, altijt twee en twee tegen malkander-over ftaande, komen byná met die van groot Muur overëen, en zijn aan d'onderzijde met zwarte fpikkels getekent. De bloemen waffen met dunne fteeltjes aan d'oorfprong der bladen, en worden van kleine ronde bolletjes, of zaathuisjes gevolgt; daar zeer klein zaatinis. De wortel is vezelächtig. ' Het verëifcht een gemene zavelige gront; die wel gemeft is, in een luchtige en warme plaarslegt ‚ en van matige vocht bewatert word. Het bloeit, miet zijn aangename bloemen , in Junius, Julius en Augu- ftus, en geeft in de Herfft rijp zaat , en duurt niet langer, dan eén zomer. Aantecling. Het word jarelijks in Maert, met de waflende maan , van: nieus naau= Gedainté. Tijt. welijks een vingerbreet diep in de voorgedachte aarde gezaait, en {pruit ook van zijn neêrgevalle zaat voort. at KJ 7 DUT VoErlStB B Ent Ie kruit heeft ronde ftelen , die twee sof drie voeten-hoog opfchie- DD eens en met lange brede bladen ; aanrde kanten enigfins gekerft ; Sf zijnbewaffen. Het draagt op de top derftelen een witte, of een blaauwe ‚ en fomtijts een bruinpurpere bloem, van geftalte gelijk die van de Skabiofe. De wortel, kort, dik en Zwart zijnde is met veel vezelin= gen behangen. bdanta HJ gti | mi Hert waft.niet alleenlijk-in- een gemene Zavelige-en welgemefte; aaf red oo HOVENIER” a ook in een ongemefte gront, die in een-opeen warme plaatslegt, en van _ matige vocht befproeit word. 10 fs ad nem oil , Blimoox Het bloeit de zomermaanden deur , maar alleenlijk in het tweede jaat, rij: en geeft in de Herflt gemenelijk rijp zaar;-en duurt zelden langer, dan vier — jaren, in welke tijt het ftrenge koude, en’ d'ongemakken”van de winter kan verdragen. | Tt ns SDEENGA nogeTbav „Het word in Maert, of April, naar veréifch des tijts, met de waflende Aanteeling maan ; naauwelijks een vingerbreet diep, inde voorgedachte aarde zaait’, en fpruit dikwijls ook door zijn neêrgevalle zaat voort. YZLERKRUIT. & It gewas kan gevoeghelijk in ftaand en leggend Y zerkruit onder- genachs, B fcheiden worden. - al Het ftaande , anders gemeen Yzerkruit genoemt , heeft een kan- Gedaante) tige fleel, in verfcheide zijdrakjes gedeelt, en met langwerpige en diep- gefnede bladen bewaffen. Langs het opperfte der ftelen groejen blaauwe bloemtjes; ende wortel is-dur en vezelächtig,- Leggend Yzerkruit is-kleinder en teerder ‚en de bladen dieper gekerft. Men vind, behalven dezen , noch verfcheide andere {foorten van dit ge- was, namentlijk leggend Y zerkruit met knobbelen,root Yzerkruit met ne- telbladen „met bonte bladen ‚ met knobbelwortelen ‚, met lange ftaerten , en een bleek blaauwe bloem ‚ en miffchien meer anderen. Zy verëiffchen een goede zavelige en luchtige gront, die met oude paer- aroai) de meft wel deurmengtis ‚in een warme plaats legt, en van matige vocht befproeit word. Dat met knobbelige wortel, uit Amerika herkoomftig , verèifchtechterdat’erjärige hoenderdrek;-en mollem van verrotte boom= bladen:onder gemengt-zyv = ve tone | Zy gevenallebloemen , die in Julius'en Auguftus te voorfchijn komen, rijs en ook rijp zaar, behalven het Amerikaanfch Y zerkruit met knobbelige wortel , en dat met lange ftaerten ; en bleekblaauwe bloernen ; daar af men nooit-zaat trekt, dat volkomentlijk rijp is.Het gemeen Yzerkruic, het groot metsnetelbladen ‘en dat mer bonte bladen konnen eníge jaren du- ten, en felle koude, en d'ongemakken vanide'winter verdragen. Het leg- gend Yzetkruicleeft niet zolang; en duurt zelden langer; dan een zomer. Het Amerikaanfch Y zerkruit met knobbelwortel „ hoewel teder van na- tuur; Kan enige jaren leven ; en verlieft echter des winters zijn fteel en bla- den, diein’ voorjaar weêr uicfpruiten „en grote heerlijke bloemen, die gierlijk-root zijn, en in’ midden een‘ aangename gele ring vertonen; te voorfchijn:brengen. Het Y zerkruit mee ftaerten, en met een bleekblaau- we bloem duurt niet langer „ darveen zomer ‚en vergaat tegen de winter, zonder tijp zaatte geven. _ Jl kt , | Het gemeen Y zerkruit het groot{te met netelbladen ‚ en dat met bon- Aanteelisig; te bladen worden „niet alleeulijk door hun’ zaat aangeteelt „ 't welk men in April, met de waffende maan , omtrent een halve vingerbreet diep inde voorgedachteaarde moet zajen ‚ maar ook door hun jonge fcheutjes ‚by de worteluitgefchoten ; die men ter zelfde tijt van d'ouden afneemt , en ver- plant:”“Zy fpruiten ook door ‘hún. nedergevalle zaat voort. Heet legend Yzerkruic word alleenlijk van zijn: záat voortgeteelt. Het leggend Y zer- kruit met knobbelen , het: tederftevanalle, word jarelijks;, in April, met de waflende maan „ineen pot, metde voorgedachte aarde gevult, Bik | s08 KONINKLYKE gelijk ook dat mêt ftaerten ; en:bleekblaauwe bloemen, uit Amerika her: koomftig» die men in potten moet zajen ‚ in zonnebakken , en t'elkens in _ varffche paerde meft zetten. Havening. Gellacht. Gedaante, 3 Gront, Tijts Aanteeling. „Het leggend Y zerkruit met knobbelen „en-dat uit Amerika met knob- belwortelen , geen koude herfftreegen, noch d'ongemakken van de winter verdragen konnende, moeten in't begin van Oétober binnen *s huis-ge- ‚ bracht, ineen luchtige warme plaats geftelt „en flechs enige malen van bo- ven. met laau water befproeit , en,niet voorin April, met een zwoele re- gen, weêr buiten gebracht; entegen de koudenachten, en gure winden voorzichtiglijk gedekt worden. Stalkruit, of Prangwortel. M En vind veel foorten van dit kruit, ’ welk voornamelijk in twee onderfcheiden kan wörden : te weten in Stalkruit , of Prangwor- tel met, en zonder doornen ‚ de welken. men weêr; naar de ver: fcheide verwen van hun bloemen in verfcheide foorten kan-delen. Want men heeft doornig Stalkruitmet purpere; en met witte bloemen: en Stal- kruit zonder doornen met, gele, en met purpere bloemen ; met purpere bloemen uit Kandia; mert rode bloemen uit Spanjen ; met rode geairde bloemen; groot Stalkruit met gele welriekende: bloemen „ die niet langer dan een zomer duren; ‘klein Stalkruit met gele bloemen, die ookin de Herfft vergaan ; boomächtig Stalkruit, en meer anderen. Het Scalkruit, of de Prangwortel met-doornen waft niet hoger, dan twee {pannen lang, en fchiet veel dunne en taje takjes uit, die in leedjes verdeelt „en met fcherpe doornen bezet zijn. Aan deze rijsjes waffen kleie ne rontächtige donkergroene,blaadjes ; gelijk ook de bloemtjes.„ zodanig van verwe; als wy befchreven hebben. Na de-bloemtjes volgen kleine peultjes, met-plat zaac gevult. „De wortel ; die zeer hard is, -{preid zich wijd uit. D'andere foorten van Stalkruict zonder doornen verfchilten niet veel van dit, zoveel hun geftalte aangaat: Zy verëiflchen een zavelige goede gront ‚ die met oude paerde meft ma- tiglijk deurmengt is, in een warme. plaats, «en voor de zonneftralen bloot legt, en van matige vocht befproeit word. si Ly fchieten in’t.voorjaar-hun bladen en fcheurjes uit en-de bloemen komen in Junius, Juliusen Auguftus te voorfchijn; daar by warme zomers rijp zaatop volgt. Zy konnen lange jaren in’: leven blijven, behalven het groot en klein Stalkruit met welriekende gele bloemen , dat miet langer, daneen zomer; duurt. Het doornig Sralkruit ‚ en dat geen doornen heeft, dal Ls 8 5 „beide met purpere bloemen; verliezen jarelijks hun bladen ; en ftelen ;, die An,de Lenten weêr uit de worrel uitfpruicen.…D'andere foorten, geen felle koude verdragen konnende , moeten , in potten geplant zijnde; in Otto- ber binnen ’s huis gebracht „ineen luchtige plaarsgezet , met weinig vocht onderhouden , en in April, met een zwoele regen, weêr buiten geftelt worden. 5 ef Ly worden bequamelijk door-hun zaat aangeteelt ;*t welk-men in April, met de waflende maan „ naauwelijks een vingerbreet in de voorgedachte aarde zaait. Het boomáchrig Sralkruit „een gierelijk gewas, meteen aan: gename rootächtige bloem „ word. niet alleenlijk op de voorgedachte wijze door zijn zaat aangeteelt ; maar ook door zijn: jonge fpruiten4 by.de wor- tel uitgefchoten ‚die men, gelijk d'Angelieren; voorzichtiglijk ten halven infnijd, HOVENIER: 209 infnijd, en met aarde overdekt, en ‚ na dat zy wortel gefchoten hebben? ter voorgedachte tijt van d'ouden afneemt, en in potten verplant. ah onaf 0 Babs En Rec AN EeeN, It kruic heeft brede, lange en rietächtige bladen. De ftelen , ta- gedaante! melijk dik , zijn in leedjes gedeelt. Uit de bovenfte leedjes waflen : geersächtige airen ‚ daar in wit, glad en hard zaat is, dat aan d'een zijde rontächtig, en aan d'ândere platächtig is. De wortel is vezelig. _ Her verêifchteen goede gemene zavelige gront ; die matiglijk wel met Gront; oude paerde meft deurmengt is, in een warme plaats legt, en van weinig vocht befproeit word. Dit vreemt gewas, welks zaat de gedaante der tranen vertoont , daar af Tijt het ook de naam fchijnt te hebben , geeft alleenlijk by warme zomers in September rijp zaat, en duurt niet langer, dan een zomer. Het word jarelijks ‚in Maert, of April, metde volle maan, in de voor- Aanteeling, gedachte gront gezaait. ZONSDAUW. FM Ie gewaskan bequamelijk in twee foor en; te weten met ronde, eftacht) ) en met langwerpige bladen, onderfcheiden worden. ï Het heeft lepelwijze blaadjes, die of ront , of langwerpig zijn; Gedaantd. gelijk gezegt is, die yder op een bezonder fteeltje ftaan. De fteeltjes en blaadjes zijn rootächtig ‚ en met enige hairige wolligheit bekleed. Aan de ruigte der bladen vind men; zelfs in’t heetfte van de zomer, enige vocht , als waterdruppelen , die daar op blinken ‚ en van de welken het ook de naam fchijnt te hebben. Tuffchen deze blaadjes fpruiten andere kale fteeltjes, met witte bloemtjes bezet. De wortel beftaat uit dunne veze- lingen. „Het verëifcht een gemene zavelige, luchtige en vochtige gront, zo wel gron» die ongemeft ‚ als die met oude paerde meft deurmengt is, in een warme plaats, en voor de zenneftralen bloot legt, en van veel vocht befproeit word. ‚ lt Het bloeit in Maimaant , en in Junius, en geeft in de Herfft zaat, dat rije, volkomentlijk rijp is. Het leeft gemenelijk niet langer , dan drie jaren ;en … kan harde vorft, en d'andere ongemakken van de winter verdragen. Het word alleenlijk door zijn zaat aangeteelt ,’t welk menin April, met Aanteeling, de waffende maan, in een pot, met de voorgedachte aarde gevult, naau- welijks een vingerbreet diep, dun en luchtig, moet zajen, en geduriglijk . met vocht befproejen. Indien men dit gewas uit de plaats, daar het van natuur groeit, in de Havening; tuinen wil brengen, zo moet men het zelfde met een grote klomp aarde, omde wortel niet te quetfen, uitdelen; en daar meê in een pot, met de voorgedachte aarde gevulc; voorzichtiglijk planten, en geduriglijk met water onderhouden. |+ Ee. GROTE Gedaante. Grot. Tt. Aanteeling. Gedaante. Gronte Tijt. Aanteeling. Geflacht. zio KONINKLYKE GROTE KROK. of bleekpaerffche bloemen , her bloeifel van d'Erten gelijk , maar kleinder. Hier op volgen fmalle lange zaatpeultjes. De wortel heeft veel vezelin- en. _ Het veréifcht een gemene zavelige gront, die wel gemeft is, en voor d’ope lucht, en warme zonneftralen bloot legt, en van veel water befproeit word. Het geeft vroeg in ’t voorjaar zeer gierelijke bloemen, daar gemenelijk , voornamelijk by warme zomers, rijp zaat op volgt. Het kanlange jaren leven, en alle ongemakken van de winter verdragen. PE Het word op twee bezondere wijzen aangeteelt : te weten door zijn zaat ; ’t welk men in September, of in Maert, met de waflende maan , naauwelijks een halve vingerbreet diep in de voorgedachre aarde moet za- jen ; en door zijn aangewafle wortelen, die menin Maert , of April, ter gedachte maanftond, van d'ouden afneemt, en verplant. Het fpruit ook fomtijts van zijn nedergevalle zaat voort. SENEGROEN. Tt kruit heeft brede langwerpige groene bladen, dieaan de kanten D een weinig gekerft, en aan d'onderfte zijde fomtijts donkerroot 6 vanverwezijn. Tuffthen deze bladen waffèn vierkante holle fte- len, met twee over malkander ftaande bladen , aan welker oorfprong , kort aan de ftelen , bloemtjes voortkomen, die of blaauw , of root , of wit zijn. De wortel is vezelächtig. Het verëifcht een gemene zavelige, en welgemefte gront, die in een luchtige en bequame plaats legt, en van veel water befproeit word. Het bloeit in Maimaant;, en geeft, inzonderheit by- warme zomers, rijp zaat, en kan felle vorft , en d'andere ongemakken van de winter ver- dragen. Het word niet alleenlijk door zijn zaat aangeteelt, ’t welk men in April, met de waflende maan ‚ naauwelijks-een, halve vingerbreet diep in de voor- gedachte aarde moet zajen; maar ook door zijn uitgewaflë jonge fprui- ten, die men ter voorgedachte tijt, en ook wel in’t-najaar, vand’ouden afneemt ‚ en verplant. — SANTORIE a Te-gewas kan bequamelijk in tweefoorten:onderfcheidemworden; B namentlijk in grote en’ kleine, inde welken;weêr enige verfchei- denheit is : want men vind grote Santorie met bladen van Artií- fokken ; met bladen van de Alantsworrel; en grote Bergfantorie met gele bloemen : gemene kleine Santorie ; kleine Santorie uit Portugal, met pur- pere bloemen; en kleine Santorie met airige bloemen , die root van ver- we zijn. Zy 3 HO VSEINIDGE R 2 211 Zy verëiffchen een goede gemene gront „ die met een weinig, óude päer- de meft, en mollem van verrotte boombladen gemeft, en met veel zant deurmengt is; in een luchtige plaats legt ‚ en van tamelijk veel vocht be- fprôeit wórd WEI - grs lon > Zy. bloejenin Julius-en Auguftus , en geven echter zelden, rijp zaat ; als by droge-warme zomers ; en konnen ; inzonderheit de grote foorten , met turfmollem, of boekweits doppen gedekt zijnde , de koude en. ongemak- ken tamelijk-wel verdragen, €n duren lange jaren; behalven de gemene kleine Santorie, die, hoewel zy felle, koude kan uicftaan, echter in het tweede jaar bloemen , en volkome rijp zaat geeft ‚en daar meê vergaat. De kleine Portugalfche Santorie met purpere bloemen , en die met rode geair- de bloemen duren ook niet langer ‚ dan twee jaren, en geven geen zaat, dan in de tweede zomer, en, de koude regen van de Herflt „ en d'onge- makken van de winter niet verdragen konnende, moeten» gelijk veel an- dere tedere gewaffen , in O&tober, naar tijts gelegentheit , binnen ’s huis, en in een luchtige plaats gebracht, ensmet een weinig, laaugemaakt rege- water van boven befproeit, en in April, met een zoete lucht, en zwoele Gront, Tijt: ij regen weêr buiten geftelt, en voor fchrale noorde en oofte winden zorg- _ vuldiglijk befchut worden. Zy duren ook niet langer, dan twee jaren; geven zaat , dat volkomentlijk rijp is, en fterven daar meê. De foorten van grote Santorie worden zo wel door hun jonge aange- wafle wortelen aangequeekt, die men in April, met de waflende maan, van d'ouden afneemt , en verplant , als door hun zaat, ’t welk men ter bez horelijke tijt in d’aarde doer. Maarde foorten van kleine Santorie wor- den in April, met de waflënde maan ‚ door hun zaat ‚ dat men aan d'aarde vertrout, aangeteelt… kj Synnauw, anders Onzer vrouwen mantel. V An dit gewas vind men twee bezondere foorten , te weten de ge- mene Synnauw , en die uit Amerika. De gemene Synnauw heeft brede rontächtige bladen, die met fommige hoeken uitfteeken, en aan de kanten gekerft, en in't eerft te za- men gevouwen , of in verfcheide plojen gefchikt zijn. Het heeft ftelen, die ront, teer, en ruigächtig zijn. Op de toppen der fteeltjes waflen veel grasverwige bloemtjes by malkander , die van klein zaat, in kleine zaathuisjes verborgen, gevolgt worden. De wortel is bruin, en met veel vezelingen behangen. D’Amerikaanfche Synnauw, wel drie voeten hoog opfchietende , heeft bloemen , die als in airen waflen , en geel van verwe zijn. De gemene Synnauw veréifcht liever een gemene zavelige en welge- mefte, dan eenongemefte gront, en ruim Zo lief die in een luchtige ‚ dan in een fchaduwächtige plaats legt, en van veel water befproeit word; en d’'Amerikaanfche Synnauw wil de zelfde aarde; maar die met enige oude paerde meft, klein gewreven zijnde, deurmengtis, en die in een luchtige en warme plaatslegt , en niet van veel water befproeit word. Aanteeling; Gellacht: Gedaante; Gront; De gemene Synnauw bloeit in Majus en in Junius; en geeft, inzonder- rij: heit by warme droge zomers , jarelijks zaac, dat volkomentlijk rijp is ‚ en kan felle vorft, en alle d'andere ongemakken van de winter tegenftaan. Wat d' Amerikaanfche Synnauw aangaat, ZY geeft in deze geweften ge- menelijk alle jaren wel bloemen , maar na zaat ; dat volkomelijk rijp ee Ce 2 Aanteeling, Gedaante, Gront. Tijt. Aanteeling. Gedaante, @ront. Tijt. Aanteeling. 212 KONINKLYKE en hoewel zy uit haar natuur oud word , zo is-zy echter teder vän aart ‚ en moet dieshalverr, eer de koude vochtigheden vallen , in’t'begin van Octo- ber , gelijk veel andere diergelijke gewaflen,, in huis gebracht; ineen luch- tige plaats, zonder tocht en zyging» gezet , verre van de kaghel tegen har- de vorft, en veel vocht befchut „en in April; met een zwoele regen , weêr buiten geftelt , en tegen de gure nachten, fchrale winden, en koud {neeu voorzichtiglijk gedekt worden. De gemene Synnauw word niet alleenlijk door haar aangewafle worte- len, en jonge (pruiten aangeteelt, die men in April, mer de waflende maan , van d'ouden afneemt „en verplant ;maarook door haar zaat,’t welk men in Maert, met de voorgedachte maan, in de voorgedachte aarde, naauwelijks een ftrobreet diep ‚ moet zajen. D’Amerikaanfche Synnauw word op geen andere wijze aangequeekt, dan door haar aangewafle wor« telen, die men ter gezeide tijt van d’'ouden afneemt, en ín potten plant. AMBROSIA. It gewas fchiet op met een fteel , diein verfcheide zijdtakken ge= [Dees is. De bladen, die klein en witächtig zijn; hebben veel kers ven. De mofchächtige bloemen.„die geelzijm, groejen in ordening langs de toppen der ftelen. Het rond zaat legt in bezondere ftekelige knop- jes, die laeger dan de bloemen waflen. De wortelas dun yen Omtrent een fpan lang. Het verëifchteen goede luchtige, en zavelige gront „ met enige oude paerde meft deurmengt , en die in een warmêplaâts, en voor de zonneftra- len bloot legt, en van matige vocht befproeit word. Het geeft in deze geweften naauwelijks bloemen in't uitterfte van de zomer ‚ maar nooit zaat, dat volkomentlijk rijpis. Het is teder van aart ; en kan geen koude regen, noch gure winden verdragen, en de winter nietover duren, fchoon het, in potten geplant, tijdiglijk binnen ’s huis gebracht, en zorgvuldiglijk waargenomen word. Het moet dieshalven jarelijks in Maert, of April, met de waffende maan , van zaat , uit andere geweften gekomen , naauwelijkseen halve vin- gerbreet diep in potten, met de voorgedachte aarde gevult, gezaait, en in een bequame plaats gezet worden. SWALUWWORTEL. It kruit heeft ronde taje fteeltjes; hoger dan twee voeten ‚ met bree DD de langwerpige bladen, die fpits toefchieten , en donkergroen van verwezijn, bewaflen. De witte, en ook zwarte bloemtjes, zwaar van reuk zijnde, groejen op korte fteeltjes, die tuffchen de bladen uit- {pruiten. Hier op volgen langwerpige ronde fpic{che peultjes, daar men rofch, of goutgeel zaat in vind, dat langwerpig plat is, en in een witte wolächtigheit legt. De wortel beftaat uit veel vezelingen. Het veréifcht een gemene gemefte gront, die in een ope en luchtige plaats legt, en van veel water befproeir word. Her geeft jarelijks zijn bloemen in Junius, daar deurgaans rijp zaat op Ve Het kan lange jaren duren , en alle ongemakken van de winter ver- ragen. Het word nier alleenliik door zijn zaat aangereelt , ’t welk men in April, met HOVENIER)" an met de waflende maan , naauwelijks een ftrobteët diep in de voorgedachte aarde zaait: maar ook door zijn jonge -aangegroeide wortels ; die men ter gedachte tijt van d'ouden afneemt , en in de voorgêdachte aarde ver: plant. | : IGE JO ai | HARTSGESPAN. It gewas. heeft vierkantige donkerröde ftélen , die twee voeten Gedaants, hoog, of hoger opfchieten, en met bruingroene breedáchtige bla- den , diepe kerven hebbende, bewaffen zijn. Omtrent d’oorfprong der bladen ziet men in’t ronde purperverwige bloemen, die uit {pit{che huisjes voortkomen. De wortel ís met veel vezelingen bezet. _ Het verëi{cht een gemene zavelige, en welgemefte gront; en liever die Gront, in een luchtige, dan in een fchaduwächtige plaats legt ‚ eht vari veel water befproeit word. Ni is Het bloeit van Junius tot diep in de Hetflt, en geeft zaât , dat volkos Tt: mentlijk rijp is. Het geeft, gezaait zijnde’, zijn bloemen voor d'eerfte maal inde tweede zomer, en kan enige jaren duren. Het word op twee bezondere wijzen aangeteelt en vóortgequeekt: na- Aanteeling, mentlijk door zijn jonge uitgefprote fpruiten , die men in Maert, of April, met de waffende maan, van d'ouden afneemt , en in de voorgedachte gront plant ; endoor zijn zaat, ’twelk men ter voorgedachte tijt in de voorge- dachte aarde niet bovén een halve vingerbteet diep zaait. Het waft fom- tijts ook door zijn nedergevalle zaat op. AFAGCE. It gewas heeft lange, dunne, kantige en geknoopte ftelen , met Gedaant bladen, die boven fpits, en onder breet zijn; en aan yder knoop twee tegen malkander over ftaan. Aan d'oorfprong der bladen waffen gele bloemtjes, en kleine klawiertjes. Op de bloemen volgen breed achtige peultjes, daar plat ront zaat, zwart van verwe, ins. Het veréifcht een goede zavelige gront , die in een luchtige en warme Grent} … plaats legt, en van tamelijk veel vocht befproeit word. Het bloeit int Maimaant, en in Junius ; en geeft zaat, dat volkomentlijk Tüt- rijpis. Hetleeft twee, ja ook drie jaren , en kan de koude en d'ongemak- ken van de winter tamelijk wel verdragen. Het word op geen andere wijze ‚ dan door zijn zaat , aangeteelt , ’t welk Aanteelings men in April,met de waflende maan, in de voorgedachte aarde moet zajen. _ SPRINGKRUIT. Pringkruit waftop met een ronde fteel van omtrent twee voeten hoog, Gedaante) ran binnen hol, en boven in verfcheide zijdtrakjes gedeelt, en aan d’onderfteel mer lange {malle bladen bewaffen. De bladen, die aan de zijdtakjes groejen , zijn korter en breder. De bloemen en zaathuisjes zijn met die vande Wolfsmelk gelijk. De wortel is met enige vezelingen bez hangen. El er verdifcht een goede zavelige en luchtige, en zo wel een ongemefte, Gront alseengemeftegront , die in een ope en luchtige plaats legt, en van veel ter befproeit word. ik : Ee 3 Het rij. Aanteeling, Gedaante, Gront. Tijt. Aanteeling, Havening. zi4 KONINKLYKE ‚Het duurtindeze geweften. twee jaren: lang ‚ geeft:in de tweede zomer bloemen , en. volkome rijp zaat, en fterft daar meê. Het kan matige kou- de, maar geen harde vorft tegenftaan. nst rain omnia Het moet in Maert, of April, met de waflende maan, in de voorge- dachte aarde gezaait worden, en fpruit fomtijts door zijn nedergevalle zaat voort. SK AMMONIUM.'« It gewas heeft veel fteeltjes, die lang, dun en rijsächtigzijn ‚met D de welken zy aan de. gewaflen , omtrent ‘het zelfde. ftaandés var krijgt. De bladen zijn breet , envoor,{pits.… De bloemen zijn wit» en als klokjes. De wortel is lang, dik, van-buiten bruin;;en van, binnen wit, engeeft melkächtig fap uit. dâ nas at nela-e sptrdoul Het verëifcht een gemene zavelige gront, met enige oudegewreve paer- de: meft deurmengt ‚ die ineen: warme,plaatss en: voor de-zonneftralen bloot legt, en van matige vocht befproeit, word, ; Het geeft in deze koude landen nooit bloemen 3-veel minder zaat: Het word alleenlijk,.door zijn zaat aangeteelt ‚/t welk. men ; uit,de war- me landen gekomen, in April,-of Maimaant‚-met.de waflende maan; in een. pot, met de voorgedachte aarde gevult, ,omtrent een, halve vinger- breet diep moet zajen , en de pot in een warme,plaats zetten ;en.de gront van boven met een weinig laau regewater befproejen. Hoewel dit gewas niet haaftiglijk vergaat, maar van, hatuut,zeer oud word , zo kan het echter geen koude regen in de Herfft, noch d'ongemak- ken van de winter verdragen, en moet dieshalven met de pot, daar het inftaat, in’t begin van O&ober; terwijl het boven geheel droog is, bin- nen’s huisgebracht., en in eer luchtige plaats gezet „en van-Novefnber tot aan Maert, met matige warmte onderhouden, de gehele winter deur droog, gehouden, en in April, naartijts gelegencheit; met een zwoele regen weêr in dope lucht geftelt ‚, en voor gure nachten, veel regen en {chirale winden voorzichtiglijk gedekt worden. árdq u Daar is „ behalven dit, noch een ander Skammontum ; dat.omtrent Montpeliers zijn eerfte oorfprong heeft, en gemenelijk,des zomers wel ‘bloemen;-maar geen zaat geeft. Dit gewas word-door zijn aangewafle Gedaante. wortelen aangequeekt, die men in April, of Maimaant, met de voorge- dachte maanftont, van d'ouden afneemt , en in potten plant. HONTSTON G.- D Ie kruit heeft brede langwerpige bladen, die met een zachte wol- ligheit bedekt zijn. “Tuflchen deze bladen rijft een ronde grijsäch- tige feel, die omtrent anderhalve voet hoog opfchiet ; en in ver- fcheide zijdrakjes gedeelt is. Op deze ftelen wallen de bloemen, die of Gront. Tijt, rood, of purper ‚ of wit zijn. Het zaaris klein , en vier by malkander in ruwe {chiltjes befloten, tuflchen de welken een ftekelig priemtje voort- koomt. De wortel, van buiten bruin , van binnen wit, en met lymig lap gevule, is dik, en zinkt diep in d'aarde. Het verëifchteen zavelige welgemefte gront ‚die ín een-ope lucht ‚ en voor de zonneftralen bloot legt, en van veel water befproeit word. Her bloeit in het tweede jaar na dat het gezaait is, te weten in Junius, ___ofJu- HOVENIER. 215 of Julius, en geeft rijp zaat, na het welk het in het tweede, of darde jaar vergaat. Het kan de koude, en d'andere ongemakken van de winter ge- makkelijk verdragen. Het word in Maert, of April, met de waflende maan, in de voorge- Aanteeling, dachte aarde gezaait , en fpruit ook van zelfs, door zijn nedergevalle zaat voort. PERSIKKRUIT. It gewas heeft ronde en geknoopte ftelen, die tamelijk hoog, en gedaante: met lange ‚ brede en bruingroene bladen , die vierderhande bevon- den worden, bewaflen zijn. . Wan, men vind groot Perfikkruie met lange zwarte geftipte , met ronde zwartgeftipte bladen , zonder vlak- ken, en klein Perfikkruit. Zy verëiflchen een gemene zavelige gront, die zo wel droog , als voch= Gront; tig, en zo welongemeft, als gemeft is, enzo wel die in een (chaduwäch- tige, alsdie in een ope en luchtige plaats legt, en van veel water befproeit ‘word. Zy geven hun bloemen in Julius en Auguftus, daar by warme zomers Tijt rijp zaatop volgt. Zy konnenenige jaren duren, en felle koude , en d’an- dere ongemakken van de winter verdragen. Zy worden op twee wijzen aangeteelt, en voortgequeekt; namelijk Aanteelings door hun jongefpruiten, by de wortel aangewaflen, die men nietalleen- lijk in’t voorjaar ‚ maar ook in de zomer, van d'ouden afneemt, elders plant, en terftont met water befproeit ; en door hun zaat, ’t welk men in Maert, metde waflende maan, in de voorgedachte aarde zaait. Zy fprui- tenook door hun neêrgevalle zaat voort: Malrove, of Andoorn. En vind verfcheide foorten van dit gewas ; te weten witte Án- Geflacht, M doorn , zwarte Andoorn , Waterändoorn, Spaanfche Andoorn, Kandifche Andoorn , en meer anderen. f De witte Andoorn heeft ruige vierkantige ftelen ‚ die omtrent een voet Gedaante) hoog opfchieten , en met een dunne grijze wolligheit bezet zijn. De ge- rimpelde rontächtige grijze bladen, die aan de kanten gekerft zijn, waflen altijt twee tegen malkander over. De witächtige bloemtjes komen aan d’oorfprong der bladen. uit fcherpe huisjes; kroonswijze rontom de fteel, te voorfchijn. Het zaat is rontächtig en ruw; de wortel zwart, en met veel vezelingen bezet. Ditgewas isaangenaam van reuk: — Zwarte Andoorn gelijkt in alles naar de witte Andoorn ; behalven dat hy niet wit, maar zwartächtig, van verwe, en onäangenaam van reuk is. De bloemtjes zijn ook witächtig, en fomtijts rootächtig. De wortel be- ftaat uiet veel vezelingen. | De Waterändoorn heeft ook vierkantige hoge ftelen ‚met lange, don- kergroene en gerimpelde bladen, die aan de kanten ook gekerft, maar niet met ruigte bewaflen zijn. De bloemtjes en wortel komen met die van de witte Andoorn overèen. De Spaanfche Andoorn gelijkt wel naar de witte; behalven dat de bla- den langer, lijviger ; wit, en zoeter van reuk zijn. | De Kandifche Andoorn gelijkt naaft aan de witte Andoorn, en Bie s&ront. Tijt. Aapteeling. Geflacht; Gedaante. j Gront. Tijt. Aanteeling. Bavening. 216 KONINKLYKE gewronge dunne ronde ftelen ‚ met enige kleine zijdfcheuten » witter dan onze Andoorn. De bladen zijn fmalder , larigwerpigef , een weinig ge- kerft, en fpits aan’t einde. Zy veräiffchen een gemene zavelige, ofandere , maar echter luchtige gront, die wel gemeftis, ineen warme plaats, en voor de zonneftralen bloot legt, en van tamelijk veel water befproeit word. Zy bloejenin Julius en Auguftus, en geven in het tweede jaar rijp zaat. Zy duren gemenelijk drie, en fomtijts vier jaren , en konnen de koude en ongemakken van de winter verdragen. Uit de wortel fpruiten jarelijksde nieuwe fcheuten voort. Zy worden alleenlijk door hun zaat aangeteelt , *t welk men in Maert , of April, metde waflènde maan , omtrent een halve vingerbreet diep inde voorgedachte aarde zaait. Zy komen ook wel door hun nedergevalle zaat te voorfchijn. MARUM. It gewas word in oprechte, of gemene Spaanfche, en in boomi- achtige Kandifche Marum onderfcheiden. De gemene Marum heeft harde getakteftelen , of rijsjes, van om- trent twee fpannen hoog. „De bladen zijn klein, en watgroter, dan die van de Quendel. Op de toppen der ftelen waflen kleine witte bloemtjes; troswijze-by malkander. De wortel is dun en houtächtig. De Kandifche Marum heeft brederen grover bladen. „Zy verëiflchen een goede gemene zavelige gront, die met enige oude paerde meft , klein gewreven zijnde „en met mollem van verrotte boom- bladen deurgemengt is , in een warme plaats, en voor de zonneftralen bloot legt , tegen alle fchrale winden befchutis, en van weinig water befproeit word. D'oprechte Marum geeft jarelijks wel bloemen; (die, zo men hen niet tijdiglijk afplukt, groot gevaar aan ’t gewas veröorzaken) maar ‘nooit rijp zaat in deze geweften. Zy konnen beide veel jaren duren. D'oprechte Marum word in Maert , of April, met de waffende maan, van zaat, uitde warme landen gezonden , in potten , met de voorgedach- te aarde gevult, gezaait. De Kandifche Marum word door zijn takjesaan= gequeekt , die men in April, of in Auguftus ‚ met de voorgedachte.maan- ftond, van d'ouden af{nijd, in potten fteekt , in een fchaduwächtige plaats zeten fomtijtsmet regewater befproeit ‚ daar door zy wortel fchieten. Deze beide gewaflen , geen koude, noch ongemak van de winter ver- dragen konnende, moeren, met hun potten ‚ in ’t begin van O&ober in huis gebracht, ín een luchtige plaats, daar men niet vuurt, gezet „de gehele winter deur niet-meer dan eens, of twee malen met laau regewater van bo= ven befproeit , en in’cbegin van April, met een zwoele regen ‚weêr bui= ten geftelt, en voor {chrale winden, en koude nachten voorzichtiglijk gedekt worden. LAM P- __ EHOVENIERA a oondeersn HAMEPSn ANA oplo Ie kruit fchiet op met dunne ftelen omtrent anderhalve, voet hoog , gedaante gen heeft bladen gelijk die van onze gemene Rapen, maar kleinder ”_enzachter. Het draagt op de toppen van zijn fteeltjes gele bloemt- jes, die uic veel blaadjes by malkander beftaan, de welken met ftuifjes wechwajen. De wortel is vezelächtig. | ‚ Her verëifcht zo weleen zavelige, alsenige andere, en zo wel een onge- Gront. mefte „ als gemefte gront , en liever die in een fchaduwächtige, dan ineen luchtige plaats legt , en van veel vocht befproeit word. Her bloeit enige maanden lang , en geeft tegen de winter,zaat, dat vol- Tij komentlijk rijp is. Het duurt nietlanger, dan een zomer, en fterft door de minfte koude rijp. ed \ Het word jarelijks in Maert, met de waflende maan , naauwelijks een Aanteeling, vingerbreert-diep in de voorgedachte aarde gezaait ‚ en {pruit dikwijls door zijn nedergevalle zaat voort. HYPOK OON. En vind twee foorten van dit gewas ‚ te weten met zeer fmalfe bla- Geflacht, den, en gele bloemen, en met breetächtige bladen, en rode bloe- men. De Hypokoon met gele bloemen heeft een kort fteeltje, daar andere Gedaante zijdfteeltjesuitwallen , die- met zeer: fmalle blaadjes „als {nippelingen , zijn behangen. Op de fteeltjes-wallen zeerkleine gele bloemtjes, die uit zes bladen beftaan ‚ van de welken de twee groot „en d'anderen zo klein zijn, dat men hen naauwelijks anders kan zien , danals de bloem openis. Aan yder fteeltje waflen enige kromme peultjes; gelijk een fikkel, of bokshoorn; daarin bruin langwerpig zaat legt. De wortel ís geelächtig „langwerpig ; en met vezelingen behangen. D'andere foort van Hypokoon heeft breet= achtige bladen ‚ en aangename rode bloemen , gelijk gezegt is. Zy vereiffchen een gemene zavelige gront ; die wel gemeft is, in een Gront warme plaats, en voor de zonneftralen bloot legt , en van matige vocht be- fproeit word. Zy bloejen in de zomermaanden , en geven in de Herfft zaat dat volko- rije. mentlijk rijp is. Zy duren niet langer dan een zomer. Zy moeten jarelijks in Maert, en ookin September, om datzy langfa- Aanteeling: melijk te voorfchijn komen, met de waffende maan, omtrent een halve vingerbreet diep in de voorgedachte aarde gezaait worden ; en komen ook dikwijs door hun nedergevalle zaat voort. BY VOET. Enkan dit gewas bequamelijk in vier foorten onderfeheiden: ha- gemacht, M melijk in gemene Byvoet ; met {malle bladen 5 met bonte bladen ; en in Amerikaanfche By voet met bredebladen. De gemene Byvoet waft zo wel in een-ongemefte, als in een gemefte Gronr, gront, en liever die in een luchtige, dan die ineen fchaduwächtige plaats legt, en van veel water befproeit word. De Byvoet met {malle bladen „en d’ Amerikaanfche Byvoet veréiffchen een goede zavelige gront , mer oude Ff paerde Wijk Aanteeling. Gedaarite. Gront. mijt. Aanteeling. Geflacht. Gedaante. 218 KONINKLYKE paerde meft deurmengt , endiein een warme plaats, en voor de ftrale der zonopen legt, en van matige vocht befproeit word. De gemene Byvoet geeft in de zomer niet alleenlijk bloemen , maar ook zaat , dat volkomentlijk rijpis, blijft enige jaren in ’tleven, en kan alle ongemakken van de winter verdragen. De Byvoet mer {malle bladen, en die uit Amerika geeft in deze geweften wel bloemen , maar nooit zaat , dat volkome rijpheit heeft. Zy verfterven lichtelijk door koude regen in de Herfft, en vorftig weer ‚ en moeten dieshalven, in potten ftaande ; inrijts binnen ’s huis gebracht, in een luchtige plaats geftelt , eens of twee malen van boven met laau regewater befproeit, en, in April, met een zwoele regen , weêr buiten gezet en zorgvuldiglijk waargenomen worden. _ Degemene Byvoet word op twee verfcheide wijzen aangeteelt: voors eerft door zijn zaat , ’t welk men in Maert, of April, met de waflende maan, moet zajen; ten anderen door zijn jonge aangegroeide wortelen ; die men in April, met de voorgedachte maanftond , van d'ouden afneemr;, en elders plant. Hy koomt ook fomtijts van zijn nedergevalle zaat tevoor- fchijn. De Byvoet met fmalle bladen , en die uit Amerika worden in deze geweften door hun jonge aangewafle wortel aangequeekt, die men in April, ofook in O&ober / mer de waflende maan, vand'ouden afneemt, en in potten verplant: al VAKKARIA It kruit heeft gladde en-ronde ftelen met kopen ;-die omtrent een D voerhoogopfchieten. Aanyder knoops'of lid {pruiten-twee bla- dentegen malkander-overs die bleekgröen van verwe, en onder zeer dicht te zamen gevoegt zijn.Op de toppen der ftelen-wafiën kleine rode bloemtjes uiteen ront knopje. Het zaat!,’dat klein en-zwartris, legt in dit knopjebefloten. De wortels in verfcheïde vezelingen verdeelt. Het verëifcht een gemene zavelige gront, diematiglijk metoude pacr- de meft deurmengt is, in een warme plaats, en voor de zonneftralen bloot legt ; en van matige vocht befproeit word: A Ak: Het bloeit lange tijt inde zomer , en geeft inde Herfft-zaat’,; dat volko= mentlijk rijpis, en leeft niet langer ‚ daneen jaar. Het word jarelijks, in Maert, of April, metde waffende maan ‚ om- trent een halve vingerbreer diep in de voorgedachte aarde: gezaait ‚ en fpruit dikwijls ook door zijn nedergevalle zaat voort. DEUR WAS À\ J_ An dit gewas vind men verfcheide foorten : als, gemene Deurwas; tr LD Í met Weegbreebladen ; met lange bladen; kleinfte Deurwas, met bladen van Haasoren; Bergdeurwas, en miffchien meer anderen. Het gemeen Deurwas heeft een ronde dunne-fteel ‚ in: verfcheide zijd- takjesgedeelr. Deze ftelen worden zo dicht vande, bladen befloten ; dat zy de zelfden in het middenfchijnen:te deurboren.-De-bladen (zijn breer; met ribben; en bleekgroen van verwe: Op de: toppen: dër-ftelenvwaffen geelächtige bloemtjes,:kroonswijze by malkander , die: van-zwartächrig zaat gevolgt worden. De wortel is dun; en metenige vezelingen behangen. De tweede foort heeft groter, langer , ruwer enlijviger bladen, die een weinig HOVENIER * 219 weinig uitgeholt zijn , en lange, dunne hoekige peultjes, die vol-van zaat zijn ‚ ’t welk wel naar’ Koolzaar gelijkt. De darde foort heeft lange bladen , omtrent drie duimen breet, en die glad, en hard zijn, en donker, of bleekgroen van verwe, naar dat de gront vet ‚ of mager is. De bladen waflen twee tegen malkander over on- der aande fteel, diealleen, dun en kantig is, en een fpan hoog waft, en op detop een krans van bladen geeft ‚ gelijk die van de gemene Deurwas. Onder deze krans zijn vijf bladen , alseen ftar van: geftalte , tuffchen de welken degele bloemtjes, uit vijf blaadjes beftaande , in kransjes van vier of vijf te gelijk, voortkomen. 3 De Bergdeurwas heeft veel bloemtjes by. malkander in een hoosje; of uisje. Zy veréiffchen een gemene zavelige en welgemefte gront; en liever die gront, ineen luchtige en warme ‚ dan in een fchaduwächtige en koele plaats legt , en zo wel van veel , als van weinig vocht befproeit word. Zy bloejen in funius en Julius, en geven deurgaans in de Herfft zaat; Tijt. dat volkomentlijk rijp is, en duren niet langer ‚ dan een zomer. Zy moeten jarelijks , in Maert, of April ‚met de waflende maan, in de. Aantceling} voorgedachte gront, omtrent een halve vingerbreet diep. gezaait zijn, en fpruiten dikwijls van zelfs ‚ door hun neêrgevalle zaat voort. VYEVINGERKRUIT. En kan dit gewas bequamelijk in drie verfcheide foorten onder- Genacht; M fcheiden: te weten in gemeen rechtöpftaande;in gemeen,en Water- vijfvingerkruic. Daar is noch Bergvijfvingerkruic ; klein Vijfvin= gerkruit mee zilvere bladen, en groene moflige bloemen, en meer anderen. Het gemeen Vijfvingerkruit met rechtöpftaande ftelen, heeft langwer- gedaante; ige bladen, die aan de kanten gekerft, en onder witächtig zijn , en altijt vijf by malkander ftaan: De gele bloemtjes waffen aan de toppen der ftelen. De wortelislang, van buiten zwart , en van binnen roorächtig. Het gemeen kruipend Vijfvingerkruie heeft dunne fteeltjes, die langs d’aarde kruipen, en mergladde groene bladen ‚ met de voorgaanden enig- fins gelijk ; zijn bewaffen. Debloemtjes zijn kleinengeel ; de wortel dun enlang. Uit de ftelen fpruiten veel dunne vezelingen ‚ met de welken hee zich aan-d’aarde vaft maakt. A Her Watervijfvingerkruit heeft gladde en kale ftelen ‚ met bladen , die altije , vijf by malkander, op een fteeltje „ langwerpig» enaan de kanten gekerft, en boven groen,en onder afchver wig zijn. De bloemen, die bruin= root zijn ‚ waffen by paren aan de toppen der ftelen, en worden van een donkerroot en hard bolletje; enigfins naar een Aardbezije gelijkende > ZE- volge. De wortel verfpreid zich wijt uit door. zijn vezelingen. D’'andere _foorten verfchillen niet veel van geftalte. f fears Zy verëiffchen alle een goede , zavelige, luchtige en-welgemefte gront» Grout; dieineenluchtigeen warme , en ook in een fchaduwächtige plaats legt; en van veel water befproeit word. ' …_Zy bloejen in Maimaant, en in Junius, en geven deurgaans rijp zaat. Tije, Zy konnen enige jarenduren, en felle koude, en d'andere ongemakken van de winter verdragen. | ie, Ì Zy worden niet alleenlijk door hun» zaat aangeteelt,;-’t-welk- men in aanteeling, Maert, of April, metde waflende maan, omtrent Een ftrobreet diep a í | f Ff 2 e Geflacht; Gedaante. Gront, Aanteeling. Gedaante. Gront. Tijt. Aanteeling: 220 KONINKLYKE de voorgedachte aarde zaait: maar ook door hunjongeaangewaffe worte- len, diemen ter zelfde tijt van d'ouden afneemt, «en-verplant. Zy fpruis ten dikwijlsook van hun neêrgevalle zaat voort. + Naalde kervel , ook Venus Kam. | Me vind hieraf twee verfcheidefoorten : grote Naalde kervel , of P/B VenusKam, enkleine Naalde kervel. ‚De grote Naalde kervel.heeft bruingroene gefnippelde bladen; en rondeftelen, die van de gemene Kervel enigfinsgelijk. De witte bloem tjes komen ‘kroonswijze te voorfchijn:; na de welken lang en fpits zaat volgt , ’t welk van een geftalte een paknaaltuitbeeld. De wortel is kleins enmet enige vezelingen behangen. __ Dekleine Naalde kervel, voornamelijkimet de gemene Kervel overéëen= komende, waft omtrent een {pan hoog; en ‘heeft cen tedere fteel, die groenächtige bloemtjes voortbrengt. Hetzaat issgeheel verfcheiden van ’t voorgaande. a seh Zy verëiffchen een gemene zavelige „en liever een gemefte, dan een ongemefte gront , die ineen opeenluchtige plaatslegt ‚ en van veel vocht befproeit word. Zy bloejen in de zomermaanden , en geven volkome rijp zaat. De klei- ne Naaldekervel bloeit niet, voorin de tweede zomer, daar meê zy5 rijp zaat gegeven hebbende, fterften vergaat. De grote Naalde kervel duure echter niet langer , dan een zomer. Zy worden jarelijks, in Maert, met de waffende maan, omtrent een halve vingerbreet diep in d'aarde gezaait, of fpruiten genoechdoor hun nedergevalle zaat voort. | | Alfsrank, anders Hoe langer hoe liever. Sq Ie gewasheeft dunne, harde en houtächtigeftelen, in verfcheide B zijdrakjes gedeelt ; daar meê het zich aande bomen ; heefters:en diergelijke gewaffen vaft maake. De fchors van de jonge fteeltjes ís groen ‚ maar die van d’oude takken van buiten afchverwig ‚en van binnen groen. Dezetakken zijn vol van voos merg; de bladen langwerpig en ef fen, enlopen voor fpitstoe. De purpere, of witte bloemen „ hangen tros- wijze by malkander, en zijn meteen geel uitfteekend priemtje vergiert. Hier na volgen eerft groene ‚ en daar na {chone rode Bezijen. De worrelis lang ‚ en heeft veel vezelingen. Daar is ook Alfsrank met bonte bliden. Het vorëifcht uit zijn natuureen gemene zavelige , en zowel een onge- mefte , als gemefte gront, die-zo wel in een ‚donkere en fchaduwächtige; alsin een luchtige en wel terzon gelege plaatslegt, en van veel water be- fproeit word. ET Het bloeit alle zomers in Junius, of Julius, en de Bezijen worden in Auguftusrijp. Zyzijn hard van-natuur, en konnen veel jaren duren, en felle koude , en alle ongemakken van de winter verdragen. Het word niet alleenlijk door zijn zaat aangeteelt ‚ ’t welk men in Maert, of in September, met de waflende maan, in een pot ‚ met de voorgedache te aarde gevult , moet zajen: maar ook door zijn aangegroeide {pruiten, die van zelfs wortel fchieten „en die men ter zelfde tijt van-d’'ouden af- neemt, en verplant. - DUI. HOVE NIER, / aar ta UT -ZEEN TR OO RiNoio It gewas heeft tedere, dunne en geknoopte fteeltjes, die, op d’aar= Geaaants de verfpreidleggende, roötächtig van verwe, en met kleineblaad- jes, gelijk die van de Tijm, bewaffen zijn. Aan d'oorfprong der bladen groejen druifswijze veel kleine geelächtige , of witächtige bloemt- jes; daar op klein zaat volgt. De wortel zinkt diep ind’aarde. Daar is noch een ander gewas, Duizentkoorn genoemt, uit Portugal gefproten , dat groter van bladen, ruiger ;-en bleker van verwe is. Ld ud Zy veréiflchen een gemene zavelige , omgefpitte, en zo weleen onges Gron mefte ; alseen gemefte gront, die ineen ope en luchtige plaats legt ‚en van veel, en ook van matige vocht befproeit word. Zy. bloejen in de zomermaanden, en geven inde Herfft zaat, dat vols,rijt. komentlijkrijp is. Zy duren niet langer ‚dan een zomer , en konnen noch vorft, noch koude verdragen. > > raad, onl 4 Zy worden jarelijks in Maert, met een waffende maan, omtrent een Aantceling, halve vingerbreet diep in de voorgedachte aarde gezaait, en fpruiten ook van zelfs voort. “e Nap: HAVIKSKRUIT. ID: Aar zijn voornamelijk twee foorten van dit gewas, te weten groot Geflacht, en klein Havikskruit; van de welken’teerfte in twee, en’t ander _in drie onderfcheiden word. Het eerfte groot Havikskruit fchiet met weke ftelen omtrent anderhal. Gedaants ve voet in de hoogte op, die met groene langwerpige bladen , een vinger- breet, en aan de kanten cen weinig gekerft , bewaffen zijn. Op de toppen der ftelen waffen gele bloemen , die uit langwerpige bolletjes voortkomen, en daar na vande wint verftuiven. De wortel is vezelächtig. Het tweede groot Havikskruit koomt zeer na mert het voorgaande over- een „ behalven dat de bladen dieper gekerft , en aan de kanten met ftijve hairtjes bezet zijn. ts D'eerfte foort van klein Havikskruit heeft lange bladen, met ront uit- gefnede kanten ; die langs d’aarde uitgefpreid leggen. Tuflchen deze bla- den waflen enigedunne; bruine-engladdetteeltjes uit ‚ die veel zijdtakjes hebben ‚ de welken gele bloemen , de paerde bloemen gelijk , doch niet zo groot, voortbrengen. De wortel is lang en wit. De tweede foort heeft (malder bladen, die meer gekerft zijn. De bloemt- jes zijn ook kleinder ; en de wortel {chijnt afgebeten ; en is met veel veze- lingen behangen. … Dedarde foort van klein Havikskruit koomt met het voorgaande overs een, behalven dat het in alles noch kleinderis. Deze kruiden, gequetft zijnde, geven een melkächtig fap uit. gd Zy verëiflchen alle een gemene zavelige en welgemefte gront, die in Groätì een warme plaats legt ‚ en van matige vocht befproeit word. Zy bloejen in de zomermaanden, en geven deurgaans rijp zaat. Zy Tijt: konnen enige jaren duren, en koude, en alle ongemakken van de winter tegenftaan. — de | be sl Zy worden op twee bezondere wijzen aangeteelt en voortgequeekt: Aanteeling te weten door hun zaat, ‘t welk men in Ap ‚ met de waflende maan, 3 Eet \ 2202 KONINKLYKE omtrent een halve vingerbreet diep in de voorgedachte aarde fteekt; én door hun jonge aangewaflë wortelen, die men ter zelfde tijt van d'ouden afneemt; » ef verplant. Gellacht, Gront, Tijts Aanteeling. , Geflacht. Gedaante, Eton Tijt. Aanteeling, Dulle Kervel, anders Scheerling: k En vind werfcheide: ionen van Dulle kervel, die.niet alleenlijk ME inde namen , maar ook in de geftalte verfchillen : namentlijk ge- mene Dulle kervel; grote oprechte Dulle kervel; grote gemene Dulie kervel; Dulle kervel-uit- ete „met brede: bladen; en meer anderen. Zy waflën zo wel in een gront; die niet zavelig, alsdie zaveligis, zo wel in een ongemefte » als gemefte , en zowel in de geen , die in een fcha= duwächtige , als in een luchtige plaats legt , en die van veel water befproeit word. Zy bloejen i in Junius en Julius ‚ en geven in de Herfft ook rijp zaat. Zy ‚ konnen felle koude, en d'ändere ongemakken van de winter verdragen ; en veel jaren duren. Zy worden door hun zaat aangeteelt ,’t welk men in April, met de waf: fende maan, in de voorgedachte aarde legt. BILZEN RR UIT =E Aar zijn voornamelijk de foorten van-dit gewas, dat met de na= IDE van zwart, wit en geel onderfcheiden word Zwart Bilzenkruit heeft telen ; die tamelijk dik en hoog zijn ‚ eni in zijdtakken verdeelt , daar aan grote, lange: ‚brede, witächtige en zachte bladen waflen., dieaan de kanten. „gekerft zijn. „De bloemen, die in grote menigte aan de ftelen-groejen ‚ vertonende geftalte van. kleine ope korf- jes, en zijn aan de kanten geclächtig ; daar enige paerfche aderen deurlo- pen, en die in ’t midden bruinpaerfch van, verwe zijn. Hierop volgen langwerpige ronde zaatknoppen ‚ boven met doornen bezet , en met bruin klein zaat gevult. De wortel is dik , lang en witächtig. Wat Bilzenkruit waft niet zo hoog ‚als het zwarte. De bladen zijn ook witter , breder en zachter. Aan de kruin der ftelen, en oorf, prong der bla- den vertoont het bleek witte bloemen , opde welken witächtig zaat voort- koomt, dat in gladde zaathuisjes is befloten. De wortel, tamelijk groot zijnde, is met vezelingen. bezet. Geel Bilzenkruit heeft ongekerfde bladen, die van de grote Nacht- fchayegelijk ‚maar witter en zachter. De gele bloemtjes „aan de toppen der ftelen waflende, zijn kleinder, dan die van’t zwart Bilzenkruic. De zaathuisjes zijn ook kleinderen effender ;„envhet zaat gerlicnmes De wor- tel is dun en teder. Zy verëiffchen een gemene zavelige gront » een matiglijk gemeft is, in een ope en luchtige plaats legt, en van matige vocht befproeit word. Zy bloejen met hun tweede jaar in de zomermaanden, en geven rijp zaat ‚-daar.mede zy vergaan. — Zy worden alleenlijk-van hun zaat aangeteelt , ’e welk men in Maert s met de waflende maan, in de voorgedachte aarde moet zajen. … ROOM: HOVEN LE Ri” 223 _ROOMSCHE NETELEN. Ie gewas heeft ronde en ruwe ftelen , die van binnen hol zijn „en Gedaaäts . fomtijts wel anderhalve voet. hoog-opfchieten.. Aan deze ftelen. waflen brede bladen , die {pits toefchieten ‚ en rontom gekerft zijn. Zo,wel de ftelen; als de bladen zijn, ruig „ en. met een ftekende; of bran- dende -wolligheie bewaflen. Ut d'oorfprong.der bladen fpruic het zaat; dat, glad gelijk lijnzaar zijnde „ doch kleinder , in ronde ruige bolletjes; groter dan erten , is befloten. Daar is noch een andere foort van RoomfcheNetelen, in de welken dit onderfcheit is, dat de bladen geheel, en niet gekerft zijn. Zy waflen zo wel in een gemene flechte, als in een welgemefte vette Gronts gront, en liever die in een luchtige ‚dan in een {chaduwächtige plaats legt, en van veel; en ook van matige vocht befproeit word: Zy bloejemin de zomermaanden, geven inde Herfft rijp zaat, en, niet Tijv langer dan een zomer dutende, verfterven door een kleine vorft. Zy worden jarelijks in Maert, mer de waflende maan ‚, omtrenteen hal. Aanreeling, ve vingerbreet diep in de voorgedachte aarde gezaait , en komen ook door hun nedergevalle zaat te voorfchijn. PENNINGKRUIT ® It kruit heeft dunne en lange ftelen , die zich langs d’aarde ver{prei» Gedaante den en mer brede ronde bladen zijn bewaflên „. diealtijt by. paren "4 __tegen malkander over ftaan. Aan d'oorfprong der bladen waffen gele bloemtjes,-die uit-vijf. blaadjes beltaan, en yder op een. bezondet iteeltje.- De bloeim-is fomtijts-ook purper: Het.zaat, zeer klein zijnde,legt in kleine ronde-zaathuisjes befloten. Daar is noch éen andere foort van Penningkruit, ’t welk de bynaam van Amerikadraagt, en een fchoon en geeftig gewasis; dat nietlangs d’aarde kruipt ; maar,uít een dikke wortel rechtopwaft; RUIL | Het gemeen; Penningktuit verëifcht een gemene zavelige en luchtige, en Gron zo weleen;gemefte; als ongemefte gront „ en liever, die in een fchaduw- achtige; dan in een luchtige plaats legt. Het Penningkruit uit Amerika heeft gaerneeen goede zavelige aarde , die met enige oude paerde meft, ja- rige hoenderdrek , en mollem van bomen ‚die van binnen verdorven zijn; deurmengt is, die in een luchtige en warme plaats legt; en van matige vocht befproeit word. | Het gemeen Penningkruit bloeitin de zomermaanden, en geeft in de Tijts Herfft rijp zaat, Het Amerikaanfch Penningkruit heeft in deze koude ge- weften noch bloem , noch zaat ‚ en kan echter enige jaren duren: | Het gemeen Penningkruit word niet alleenlijk door zijn zaat aange- Aantceling, teelt, ’t welk men in Maert, met de waflende maan, omtrent een halve vingerbreer diep in de voorgedachte aarde moet zajen: maar ook door zijnjongefpruiten, die langs de gront kruipen, en van zelfs wortel fchie- ten, de welken men de gehele zomer deur, met de voorgedachte maan- ftond, van d'ouden magaffteeken , en elders planten. Het Amerikaanfch Penningkruit word in deze geweften niet alleenlijk van zijn tedere takken aangequeekt, die, in d’aarde gebogen zijnde , allengs wortel vatten; maar ook van zijn zaat, uit warme geweften gezonden, ’t welk men in April à 5) Havening. Geflacht, Gedaante, Gront- Tijt. Aanteeling. 224 KoNINKUYKE. HOVENIER. of Maimaant, met een waflende maan, omtrent een halve vingerbreet diep in een pot E niet de voorgedachte aarde gevult » moet zäjen; > Dit gewas, ongemakken van de Herfft en winter niet verdragen kon- nende, moet in” begin van Oétoberbinnen’shuis gebracht „in een luch- tige plaats daar echter geen tocht! is; en ddar men alleenlijk by vorftig weer de kaghel ftookt, gezet, en de gehele winter lang met een’weinig laau regewater van bover befproeit, en niet vroeger , dan in ’t begin: van April , meteen zwoele regen; weêr buiten geftelt , voor hei ‚ gure nach- ten, en fchrale winden voorzichtiglijk gedekt worden. AME O8. En vind voornamelijk twee verfcheide foorten van n-Ameos ; ûa- M mentlijk gemene , en kleine. De gemene Ameos heeft ronde fielen, met verfcheide takken ; en omtrentandethalve voert lang. De bladen ziin langwerpig, en aan de kanten gekerft. „De bloemtjes, vals ftarren uitgefpreie, zijn wit ‚en ftaan in ronde kran{lèn by malkander. Hert zaat is bruin, en bicter van {maak , en de wortel wit. , / ‚ Dekleine Ameos iseen zeer klein gewas met een dun enkore- fteeltjes » enlangwerpige bladen, die inkleine fnippelingen gefneden zijn, van de welken de bovenften dunner; dan d'onderften zijn. De bloemtjes, die ook wit zijn , ftaan in kleine kransjes te zamen. Het zaatis boven maten klein , fcherp ; ‘en-heet van fimaak , de-worteldunen teder. Men vind noch andere foorten van heee alst Portugal: ‚ gekrulde Ameos, en welriekende uit Kandia. sft 1ov Zy verëiflchen een gemene zavelige gront „ ii’ liever: met enige oude paerde meft, dan met gant{ch geen vertigheirdeurmengtis ‚ in een luch tige plaats ‚en voor de zonneftralen bloot legt, en van matige vocht be- fproeit word. Zy geven in de zomer niet alleenlijk bloemen, maar tegen: de winter ook zaat, dat volkomentlijk rijp is, en vergaan daar mede. De kleine Ameos geeft echter in deze landen geen rijp: zaat; zo het nietin een pot gezaait, en in een zeer warme plaats geftelt word 5 't welk pen noch dike wijls mift. Zy worden jarelijks in Maert , met de waffende maan; omtrent een hal- ve deja bii inde bend: eri aarde Ee EINDE. \ Dat is, Oefening en Gebruik van de _EIMOEN en ORANJE-“BOOMEN di Geffelt na den Aardt,en Climaat der Nederlanden. Door COMME EN: AET Wi EN BEAN fi Ì ï EEN AED | vergr ef Tot Amfterdam,By MARrcus DOoRNIK, Boek-verkooper.1676 . „Her Prörddeme voor Hf an Taaren . Le AL ups). a sed ok wek ED gn: ek eN ee ben ak es zn me ‚tabel 3b5 as er SHE de, ik 83 gigo rent een © lig end t d rarr pr nt none a 7 em er AAE en vint aetedeidk. At „oat want EA zé As eb: „sdk ús henrag ad Re ae rf Ee PRS EERE 7, Nin. Der En ent lele ie! Dn Hie eer we 7 re , … Ì Re nt . ” Dn an Û old pr NEDERLANTZE HESPERIDES. E Dat u, Oeffening en Gebruik Van de LIMOEN- en OR ANJE- BO 0 _M Boi N Geflelt na den Aardt ‚ en Climaat der NEDERLANDEN. Met kopere Platen vergiert, Door J.-C OMMELYN. Tot AMSTERDAM, By Marcus Doornik , Boek-verkooper op den Vygen-dam. 1676. Met Privilegie. 4 pAord aal k Pieds | eK a, SANNE TN /, VOOR-REDEN. € En klein gedeelte van den Hof-bouw komt hier te voor- , {chijn, zijnde een Oeffeningh van uitlandtze Boomen, = by veele bemint , maar van weinige te reghr gekent, door ) @ eenige Schrijvers aan ons Vaderlandt iet daar af in tligt ( od gegeven; dogh by niemandt (gelijk het behoort) uit-ge= wroght. Het is de Op-queekingh en gebruik van den Limoen- en Oranje-boom , die haar op-doet onder den Naam van Nederlandtze Hefperides ; welk by ondervindingh van Jaren tot hier toe gekomen, en door de (nipperingen van ledige uuren op weinigh Bladeren geraakt is. ‘*tWasnooit in gedaghten geweeft, dit door den Druk gemeen temaken, ten ware de veelvuldige aanporringh van eenige aanziene- lijke Vrinden zulks had voort-gezet , en de fwarigheden , die haar omtrent dit Werk niet weinigh op-deden , doen te boven komen 5 te meer, overmides deze Oeffeningh hier te Lande by veel voortreffelijke Perzoonen werdt by der handt gevat, die het, door eigen onkunde, op haar Hoveniers laten aankomen, by welke zelf de kenniffe zeer mager is. Dezen Hefperides werdt dan voor een ydergeopent, en vertoont zighonder een vreemde benaminge, hebbende daar in tot Voorgange- ren, den uitfteekenden Zovianus Pontantis, en den geleerden Jefuit Zoannes Baptifta Ferrarins , die hare Befchrijvingen (den eenen in Vaarzen , en den anderen met een hoogh-dravende Stijl) beide onder den Naam van Hefperides hebben uit-gevoert ; dogh alleen na de gelegent= heide van haar Vaderlandt, ‘t welk met ons Gewefte veel verfchilc, zoo dat het hare ons niet heeft konnen dienen , als in weinigh zaken, die ook gevolght, en door ondervindingh zijn bewaarheidt. Wat de Ordre, byonsgehouden, aangaat, die hebben wy van Ferrartum ontleent, dewijldezelve onverbeterlijk is. Maar vorder is hier be- traght , dat dit Werk gefchikt en gebraght is , zoodanigh als de Lught en gelegentheidt van deze Noordze Landen komt te veréiffchen , die veel ongematighde Zomers en Winters onderworpen zijn. HetVer- haal van veele Verdightzelen , met hare omftandigheden , die aan de Hiftorie van den Hof Hefperides vaft zijn , werden met goede redenen voorby-gegaan ‚ en 't voornaamfte alleen met weinigh woorden aan- geroert ‚dewijl onnoodige vertellinge niet als onnutte moeite is, Ons eenigh VOOR-REDE NN. eenigh oogh-merk was, namentlijk „de Befchrijvingh der Boomen ; en hare Vrughten , in't byzonder , en daar nade Oeffeningh , met al het geen daar toe vereifche werdt ; zoo wel van die eerft uit Italien ge- braght , als die hier te Lande van Zaden gewonnen werden. In dit alles is de eenvoudighfte wegh gehouden , en op het klaarfte voor-ge- ftelt , vermijdende alle konftige uitvindinge, die van zommige voor Wonderen aan de wereldt zijn mede-gedeelt, en met recht van een ware Oeffenaar moeten verworpen werden; overmidts de ervarent- heidt menighmaal geleert heeft , dat de Na-volgers en Gebruikers daar door niet weinigh zijn bedrogen. De Ongemakken en Qualen, die deze Boomen fomtijdts overkomen , nevens de Hulp-middelen daar tegen, zijn mede behoorlijk aan-geteekent; en daar na het gebruik van Bladeren, Blommen en Vrughten. Dit is den korten Inhoudt van dezen Hefperides , die niet te voor- fchijn komt , om te berifpen , tgeen andere alreede daar af. hebben gefchreven : maar alleen om aan ons Vaderlandt mede te deelen ‘tgeen „ waar van het nogh ontbloot was, te weten, de reghte kennifle van deze Oeffeningh. Wel is waar, dat Nederlandt veel uitftekende Mannen heeft , die hier in ervaren zijn ; dogh nogh veel meer , die dit Werk by der handt nemen zonder wetenfchap. Om nogh grooter light aan den Lezer te geven, en tot beter kenniffe der Boomen en Vrughren te geraken, zoo zijn de Af beeldingen van dien , nevens yder Befchrijvingh by-gevoeght, die alle door den uitmuntende Blom-{chil- der. Cornelis Kick na het leven zijn geteekent, en dat na Vrughten, in Hollandrze Hoven gewaffen , behalven den Appel-Sina , daar welde Bladeren alhier , maar de Vrughtin Portugaal gevallen is. Wy willen vertrouwen , dat dezen arbeid t niet onaangenaam zal wezen ; hoewel het miffchien by eenige vreemrt zal dunken , dat om zoodanige kleine dingen zoo veel papier werdt vuil gemaakt , even als of daar wat aan- gelegen was, dewijl het meer het werk {chijnt van een Boer , als van aanzienlijke Perfoonen. Deze Menfchen verzenden wy tot.de Oude Hiftorien , en de nogh hedensdaaghze ondervindingh, die beide over- vloedige getuigen zijn; hoedanigh Koningen , Vorften , en voor- treffelijke Mannen haar met den Hof-bouw hebben bezigh gehouden, en waar af ons Nederlandt geen weinigh Voorbeelden heeft. Om welke reden dan, biedt den Nederlandtze Hefperides hare edele Vrugh- ten, aan een yder, die den Arbeide niet zal ontzien, om deze Ocffeningh by der handt te vatten, en na behooren uit te voeren. NE- y Ss era: OI EEN eN en, 1 Bs jj EZ & 6)  SNEDE Il 4 SEEN INES NEDERLANTZE HESPERIDES, | Oeffening en gebruik van de Liimoen- | en Oranje-boom. Het eerfte Hooftdeel. Van de Oorzaak en Ordre van dit Werk. \ Ewijl binnen weinigh Jaren, de oefening van de Limoen- 4 en Oranje-boomen, zeer heeft toegenomen, by veel Inwoon- D deren van ons Vaderlandt, en zoude daar noch meer ver- Het tweede Hooftdeel. De Fabel van Hefperides. Nder den naam van Hefperides, werdt by de nieuwe Schrijvers niet an- ders verftaan, als de oeffening van de Citroen, Limoen, en Oranje- boomen. Alle Fabelen op te halen, die de Dighters hier af verfiert hebben, dunkt ons onnodigh, dewijl onze meening, alleen is, kort te zijn. Waar B dert 2 NEDERLANITZE Eneas den Hefperife Hof gelegen heeft, is alzoo onzeker, gelijk de waarheit Boek, van de gemelde verdightfelen, even *tzelve als dat die van den Draak be- waart wierdt, en van Mercules zoude overwonnen zijn. Virgilius zeght;, volgens Vondels vertalinge : Daer t licht te bedde gaat , het flrant den Oceaan Te rugge kaat ft 'tgeftarnte aen ’s hemels heldre daken, Van Atlas hoogen Bergh geftut ‚ in?t vierigh blaken, Op zijne fchonders draeit , 15°t allerlefte velt Der Mooren, wit dien hoek quam, zoo my is gefpelt. De Priefterin van't Volk nit Maflijl , dees behoede De Kerk van Hefpers bloet , en’t heiligh ooft , en voede Den vreeflelijken Draak, &c. Ag Hefperides is den naam van de Doghteren Hefpert, Atlanti Huisvrouw, lib2. Koningin Africa, deze waren drie, « Eglen, Arethufa „en Hefperthufa, en na hare Ouderen Hefperides ‚ en Atlantides genaamt, dat de plaats, waar de- js zen Hof gelegen heeft, onzeker is, gelijk hier boven is aangeroert, wert mede Hiftor, nat, van Ferrartys betuight, want de oude Schrijvers daar in verfchillen. P4- lib.37.e2. zis befchrijft die met deze woorden: By Syrtum is den grooten Hof Hef- stengel Peridum. Den Hof Hefperides, zoo eenige zeggen ‚ leghr in Morenlant, in Hortor. Welke de goude Appelen groeyen , en te voorfchijn komen, die door Hilrlibe. den altijdt wakende Draak bewaart werdt. Het meefte gevoelen is, dar ek den Hof Hefperides geplaatft was in’t Weften van ZEchiopie of Morenlandt, herrar-Melp Jaar tegenwoordigh de Koningtijken van Fez en Marocco zijn, omtrent de oude Riviere en Stadt Lixo, en hier is na veeler meeningh het Vaderlandt Dn der Hefperifche vrughten. Vande Stadt Marocco werdt aldus gefchreven : ___Nevens de Muuren van ’r Palais, een halfuur gaans van de Stadt, leit een zeet heerlijke en vermakelijke Boomgaart of Lufthof des Konings, Montferat geheeten, beplant met over de vijftigh duizent Limoen-boomen, en gelijk getal Oranje-boomen, zoo dat niet vreemt is, dat deze Geweften voor den Ferar.Hefp. Hof Hefperides werden uitgegeven. Door neerftigheit van Palladius zijn lib.4.de Ci- de Citroenen uit Meden en Perfien in Italien over gebraght , aldaar geoef- ai fent, en voorr geteelt , en van daar wijders in Hifpanien , Portugal, en ande- re Geweften vervoert, tot dat ten laatften ons Nederlant mede haar deel heeft genoten. Hoewel nu ter tijdt de onderfcheide veranderingen van Li- moenen, Citroenen , en Oranje-appelen veele zijn , 'twelk is veroorzaakt door de Scheep-vaart der Spanjaarden en Portugezen, die verfcheiden vreemde geflaghren in Europa hebben gebraght. Dart beide de Indiën van de- ze vruchten in menighte voorzien zijn, getuigen onsde befchrijvingen van de genen die deze Landen doorreift hebben. Linftboten zeght, dat in Guinea zijn Citroenen, Limoenen , en inzonderheit zeer {makelijke Oranje- Cap.49, Appels. En in China daar zijn Oranje-appels die in zoetigheidt de Zuiker te boven gaan. Baldeys in de Befchrijving van Ceilon , verhaalt dat daar zijn de befte Oranje-appels, Limoenen en Citroenen, welke alle andere van gaatích Indiën te boven gaan , ja ook die van Spanjen en Portugaal, alwaar, zoo gezeghtis, door de Scheep-vaart zijn gebraght, en zoodanigh verme- nighvuldighe en voort gequeekt, dat deze Boomen fchijnen een Inlants ge- was geworden te zijn , gelijk de dagelijkze ervarentheidt betoont aan de groote menighte der vrughten, welke uit die Geweften ons jaarlijks wer- den toegevoert. Enten ware datde Ouden ons wegens de plaarze van Ee Ho: HESPERIDES : Hof Hefperides, eenige aanwijzingh hadden gedaan , voorwaar wie zoude die andershebben derven ftellen, als langs de Kuften van de Middelandtze Zee, en inzonderheir den vrughtbaren Benacus , van waar onzen Hefperi- des met grootekoften, naarftigheidt en moeiten tot in ons Nederlandt ge= braghr is. Het derde Hooftdeel, Van de Geflaghten der Vruchten in't gemeen. N A het geral der Hefperifche Maaghden werden hare vrughten verdeelt, cAgleden Citroen-boom, Arethufa den Limoen-boom, Hefperthufà den Oranje-boom; deze benamingh werdt by de nieuwe Schrijvers niet anders gebruikt, als om de drie onderfcheiden vrughten uit te drukken. Ferrarins heeft zijn Hefperides met die namen verdeelt, en de redenen waarom, wijdtloopigh verhandelt. Onder drie geflaghten werden alle de Hefperife boomen begrepen. De Citroen-boom voor twaalf hondert Ja-_Citroeù- ren door Pal/adins in Italien uit Meden gebraght, en ontrent Napels ge- boom- plant en geoeffent, is de eerfte in ordre, heeft eenige mede-foorten, be- {taande in zureen zoete, de zure zijn alleen onderfcheiden in de uitwen- dige gedaanten: want d'eeneis lang-ront, andere Calabas-gewijze, en ande-= re wederom van een mismaakte vorm; de zoete Citroen-boom heeft zoo veel verfcheidentheit niet, dan dit is te beklagen , dat de ongematightheit van ons Nederlants climaat , niet toe en laat , datwy « Zgleinonzen Hef: _perides konnen plaatzen, de ture noorder-vlagen en kan zy niet tegen ftaan, en de lange Winter doet haar vrolijke bladeren ter aarden vallen, en al de fchoonheidt van haar hooft-cieraat verliezen , daarom is het beter deze te= dere in haar Vaderland telaten , als by ons in dit wreede Geweft, van droef- heit te doen fterven. Zrethufa heeft meerder kraghten, wil in dit Nederlant, nevens haar Zufter, betertieren, en zullen daarom van haar verfcheiden mede-foorten breeder fpreken, alzoo deze twee den Nederlandtzen Hef: perides boven alle andere gewaflen moeten vercieren. De Limoen-boom heeft veel foorten, Baubinus telt die tot negenderhan- BE de, maar boven alle anderen Ferrarius, hy ftelt die tot in de vijftigh, de wel- nax-lib.1n. ke van den anderen verfchillen , en tegenwoordigh in Italien bekent zijn, Nerf zn en van niemandt als van hem aangewezen, alleen eenige weinige zijn tot re nogh toe in onze Hoven, die wy hier na yder in zijn ordre zullen afbeelden en befchrijven. De Oranje-boom isby de Ouden onbekent geweeft, en by Bauhinus in , vier zoorten onderfcheiden, hedendaaghs is die in meer veranderingen, door nun m5 Ferrarinm aan ons bekent gemaakt, en werden meeft alle in Nederlandt ge- vonderi, dogh den eenen vrughtbaarder als den anderen, zullen die op zijn behoorlijke plaacs in ordre verhalen, met het gene dat daar vorder by zal nodigh wezen. Hier zoude wel dienen alle de byzondere veranderingen te ftellen „ die by Ferrarius zijn aangetekent; maar alzoo hy veel foorten maakt van zodanige, die maar misgewaflen zijn, en wy alleen van voorne- men zijn te befchrijven, die men hier in onze Nederlandtze Hoven vindt; zoo heeft ons zoodanige langwijlige verhalinge onnodigh geaght. fp. lib. 4, B z * Eet 4. NEDERLANTZE Het vierde Hooftdeel. Van de eerfte Oeffenaars. Wi? hebben hier vooren aangeroert, hoe dat de Citroen-boom, (en miffchien ook d'andere) door Patladins uit Meden in Italien zijn over gebraght; maar wie die eerft in Nederlandt heeft opgequeekt en geoeffenr, is ons niet te reght bekent. ’*tIs zeker dat dit Werk voor weinigh Ja- ren alhier tot volkomentheidt is geraakt; dat onze Ouderen voor hondert Jaren hieraf weinigh hebben geweren, blijkt aan de Schriften van Carolus Stevens, in zijn Landtwinning, en meer anderen. Clufiys isnamijngevoe- - len al van d'eerfte, die deze Boomen in Nederlandt gebraght heeft: want nogh op heden eenige van hem uit zaat gewonnen Limoen-en Oranje- boomen in den Hof van d'Academie tot Leiden in’t leven zijn, dogh al- leen wilde en onvrughtbaar, zonder eenige inoculeringe. In Brabandten „Hefperid. Vlaanderenis deze oefening al voor veel Jaren bekent, gelijk ons Ferra- Wa, 17: rigs verhaalt van de E: Heer Guilielmus de Blafvre „tot Gent , in Vlaanderen, die in deze wetenfchap zeer uitftekende is geweeft ‚en als met verwondering aanmerkt, zoodanige werden nogh heden in Brabandt tot Bru{fel en Ant- werpen veele gevonden, alwaar de meefte Boomen uit zaat geteelt, en tot volkomentheidt op gebraght zijn. Het luftige Italien heeft ons Nederlandt uit haren Hefperides eer{t voorzien, en van hare vrughten mede gedeelt. d'O preghte kenniffe van haar oefening is in Hollandt uitgevonden, door de Joan Roe: Heer Yoan Roeters zal: in zijn leven Secretaris der Stadt Ámfterdam, wiens kennifle in deze wetenfchap boven allen heeft uitgemunt , gelijk zulks aan veel ooghgetuigen de waarheit heeft doen verzekeren; dogh met zijn ontijdigen doodt is dien heerlijken Amftelfchen Hefperides vernietight, wiens vermaartheidrt niet alleen in Nederlandt, maar zigh tot in verfcheide andere Geweften uitbreiden, zoo dat die bezoght wierdt van veele uitfteken- de Vorften, en zelf die eere heeft gehadt, dat dien Doorlughtigen Prince Cofmas de Medicts ‚ Groot-Hartogh van Florencen, &c. met verwonderinge over deze Hefperife Plantagie, is opgenomen geweeft, wanneer hy aan- fchoude de volmaakte kennifle van dien voortreffelijken Oeffenaar. In Willem van dit werk is niet minder geweeft, Sr. Willem van Heuvel, Koopman tot Am- Hemel. ferdam, door wiens doen dezen handel zeer heeft toegenomen, alzoo alle Aanfchouwers als meteen ontfteken begeerte wierden aangeprikkelt tot de goude vrughten, waar van de Hefperife Hoven dezer Mannen over= vloeiden, want door de ervarentheidt van veele Jaren zijn zy tot het gewen- fchte einde gekomen. Wy zullen haar deeere geven, en meinen ook va- ftelijk , dat men haar onder het getal van d'eerfte Uitvinders moet rekenen, te weten van die genen die dit werk tot volkomentheidt in ons Nederlande — hebben gebraght. Haar-lieder namen heeft het ons goet gedaght alhier te tellen, om die uit her Graf der vergetelheide te houden, en by de Nako* melingen te doen bloeyen , zoo lange als onzen Hefperides in Nederlandt haar altijdt groenende gedaante , by opreghte Oeffenaars zal aangenaam en lieftalligh zijn. Het HESPERIDES s Het vijfde Hooftdeel. Van den Citroen-boom. H Oewel de Citroen-boom in Nederlandrt haar vrughten niet kan tot vol- komentheidt brengen , zoo zullen wy nochtans, d'eerfte plaats in de- zen Hefperides aan de zelve vergunnen, op hope of miffchien nogh yemant een nader.middel tot opqueking. van de. tedere c Zgle moghte uitvinden. gedaante; Dezen boom is van middelmatige groote, de takken zijn dunen zwak, met _veel doornen gewapent, de bladeren die van den Laurier-boom gelijk , maar veel grooter, aan de kanten wat gefchaart, hoogh-groen, fterk van reuk, en bitter van fmaak , de blommen zitten aan ’t uyterfte der takken, dight byeen, hebben dikke vleesaghtige bladen, van buiten purpuraghtigh, en van binnen wit, onder den top light faffraan-verwigh gehaart, flap van reuk, eerft zoetaghtigh ‚ maar voort bitter in ’t {maken; men ziet cen lang-ront be- gin van de jonge vrught in t midden des bloms, zonder dit teken zijn die onvrughtbaar, en vallen af; die vafter aan den boom hangen, brengen geen onvrughtbare dikkigheidt ‚ maar volgen de vrughten door ‘tbeginfel daarze aan vaftzijn. Deze Citroenen zijn langront, in’t midden opgezwollen, ook zomtijts ingeduwt, voor fpits toeloopende, en mede wel uiet gebult, zoo dat men hier in een wonderlijke fpeelinge der Natuur befpeurt; de groote en zwaarte is zeer verfcheiden, in Calabria wegen die in't gemeen van zes tor negen ponden : maar omtrent Genua heeft men die, volgens het zeggen van Ferrarins „tot dertigh ponden gezien; de {chil isgoutgeel gerimpelt, en Hefperides eenighzins vrataghtigh ‚ her vlees witen zoet, ’t mergh is vol zuur fap, mer lib.2.e.3, verfcheide langworpige zaaden voorzien. Ditgewas is uit Meden in Italien gebraght, gelijk hier voor is aangeroert , Plaat, en van den Dighter Virge/ius met deze vaarzen, na de vertalinge van Vondel, aldus befchreven : == == ’Vrachtbre Rijk van Meden en zijn zon EED Brengt heilzame appels voort , die wrang en bitter fmaken, Een heel gereed artfny, voor doodlijk fpogh van Draken, En Stiefmoers giftigh kruit, en bozen tover-zank, Verdreven door de kracht van dezen appel-drank. Dees’ Boom waft Hemel-hoggh, bet loof gelijk Lauw'rieren; En ging hy zijnen geur zoo wijt en breet niet zwieren; En zwaayen in de Lucht; men zag zijn ed'le Olden; De Telgen, en den Stam voor eenen Lanwer aan, Geen florm-wind fehud zijn loof , en bloeffem van de Telgen; De Meden heelen met dit Appel-zapte zwelgen D'amborftigheid des Mans die grijs ús, en den flank Des aders. er / n. ib, z, Citriumen Malus Citría, en in’t Griekx gurea vn8ven Malus Medica ende DE Alfljria; de Citroen-boom is, die de Hebreen TN Hadár, dat is, fchoon noemen „ en gebruiken die in het opmaken der Loof-hutten; want.al die onder haar van eenig vermogen zijn, zullen niet na-laten deze Vrugten tegen het Loof-hutten-Feeft te bekomen ; om de toebereidzelen daar mede te ver- | C cieren ; De Citroen-boom wert in’ Latijn genaamt Malus Medica, B.p. Citrus, G- Bauhin! | 6 NEDERLANTZE | Levitie. cieren; want daar ftaat 3 op den eerften, dag zult ghy nemen Takken van fchoon €23. v.40. Goboomte, &c. en dit woord Hadòr wert by hare Wet-geleerden daar voor- genomen. Ende onder andefen mêde de Myrthus, die zy ook niet en begee. ren, ten zy dat dry bladeren tegen den anderen over ftaan, ende ten minften op de lengte van vijf duimen 3 alzoo voldoende haar by-geloovigheidt , zon- der eenigh zeker bewijs van waarheidt : Evengelijk zy zeggen , de Citroens Appel de vrughr geweeft te zijn, die Adam gegeten heeft in't Paradijs, tegen het Gebodt van God de Heere. Demede-foorten van dezen Boom beftaan alléen in de onderfcheide ge- daanten van de Vrughren, uitgenomen de zoeten „ende werden by Ferrariums aldus verdeelt. : 1 Malum Citreum vulgare; | ì 1 Gemeene Citroen-appel. 2 Afalum Citreum vulgare belga | 2 Gemeene Citroen-appel , met mif. zum; Sl maakte. gedaante. 3 A4alum Citremm Cncurbitinam , dat is; h 3 Gemeene Citroen-appel , met ge- daante van een Cawoerde, 4 Zalm Citrenm dulci Medula, —_ U J 4 Zoete Citroen-appel. Noch befchrijft hy een met de häam van Malúm Citreum Maltiforme : maar dic is âlleen een fpeeling van de natuur, en geen vafte foort; gelijk in veelderhande Vrug ten werdt bevonden: Ee Dan overmidts wy deze Boomen in dit geweft tor geen volkötnentheidt konnen brengen , omdat de warmee nict genoegh is tot rijpen der Vrugten , zoo zijn wy niet van meeninge hier meerder af te zeggen : maar onzen Hefpe- rides op te cieren met zoodanige, die de Hoven van Nederlande , doof oeffening , met hare vrughtbaarheidt konnen aangenaam maken. ” Het zefte Hooftdeel. Van den Limoen -boont. Rethufa, met hare gout-geele Vrugkiten zal de cerfte plaarze in onzen \ Hefperides genieten ; alzo die niet minder als « Zgle, in deugden en Gedaante. Aangenaamheidt is te aghten. De gedaante van den Zimoen-boom in ’t ge- meen, is die van den Cigroen-boom gelijk : Verfcheide oude Schrijvers heb- ben tuffchen deze twee geen onderfcheit gemaakt;alza die beiden eenVader- Ferr. Help. landt werden toegefchreven ‚ noemende de zelve Boomen Malus Medica ; | Kb, 3, cap.te andere hebben die voor een geflaght met den Citroen gehouden. Den Lá- moen-boom wort tamelijk hoogh , heeft veel uitgefpreide Takken, met door. | nen bezet , hy maaktgeen zoo dightenKroon ‚ noch het hout is zoo hardt en vaft niet, als dat van den Oranje-boom ‚ de bladeren zijn langh-aghtigh, die van den Citroen-boom gelijk, dogh korter, voor fpits toe loopende , met veel kleine aderen door-regen ; de blommen zijn flap van reuk, zommige foorten brengen blommen voort, die van den Oranje, maar meeft die van | den Citroen-hoom gelijk ; al-eer de knoppen zigh openen zijn die purper- | verwigh , van binnenfchoon wit, met geele draatjes verciert : Dit bloeizel | Tijd, komt hier te Landeint begin van Hooymaant te voorfchijn, en de Vrughx ten op den Herfft, cot de groote van een Okkernoot geworden zijnde, blij- a ven zoo ftaan tot d'aanftaande Zomer, wanneer dan wederom nieuwe wen | om r ILO CAL KUN 0 ( IN ANN N iN AN in IN NN} WEL ih & als CHiek Pis. HESPERIDES. en dom bekomen, en verkrijgen in den tijdt van zeftien ofaghtien maanden na her bloeyen haar volkomen rijpte. De Vrughten zijn van gedaante Ey-rondt, dogh een weinig ronder en in- getrokken, van verwe bleek-geel, flap van reuk, eenighzints de Citroen- appel gelijk, en wert door kunft van oeffening zoo ver gebraght , in groote en fchoonte , datze die niets behoeft te wijken, en voornamenlijk in menigte van foorten ; waar toe door zaayen en inoculeringe is uitgebreidt. Het veersje van den Dighter Hugens (daar hy van zijn Peeren zinght) kanhier zofwijk. met reght op gepaft werden. ls ADE Peer, en hadr geflaght; Door menig Overfpel tot zoo veel keur gebraght. _ De Limoen-boom wert verdeelt in Limoen, Ponzine, Adams-appel , Paradijs-appel , Lumia ende Limas. De Limoen-boom werdt in’t Latijn geheeten Malus Limonia, ende de Naam. Vrught Limon. In ’t Griekx aem Die by onsin de Nederlandze Hoven gevonden werden, zullen hier in ordre volgen. Ice zevende Hooftdeel, Van den gemeene witte Limoen. Nder alle Limoenen , die hier te Lande tot tijpte komen , is dit geen van _# deminfte. DeBóom, die deze Vrught voortbrenght, verfpreidt zijn Gedaanes Takken (die op verfcheide plaatzen met Doorneh bezet zijn) wijdt van een, ‚defchorfleisbleek, de bladerenlichtgroen, breet, voor tond-aghtigh toe- loopende, de eerfte fcheuten zijn ros-aghtigh van verwe, die daar na fchoon- groen werden; de blommen zijn van vijf, fes, en zomtijdts van meer blade- ren gemaakt, de welk, éer die open gaan, purper-verwigh zijn, en van binnen wit; de Vrughten zijn matigh groot, ongelijk van gedaante, d'eene rond- achtigh, d'ander lang-rondt, en zommige ook mis-maakt; defchil is van buiten fchoon-geel, effen, en lieflijk van reuk, het vlees is dun, ’tmergh groen-geel, in aght of negen aaren verdeelt, van fmaak aangenaam zuur , vol fap, in’t midden gemeenlijk ongeflooten en open , is mede zeer draghtbaar. In’t Jaar 1670. heb ik op een dagh taghtigh rijpe Vrughten van een kleinen Boom gefneden, zoo dar in alle deelen waardigh is om geoeffent te werden. Deze Limoen wert hier by de Oeffenaars genaamt witte Limoen, enis de Limon vulgaris Ferrarii , of gemeene Limoen van Ferrarius , heeft ver- Ende. fcheide veranderingen, die van malkander in gedaante : maar weinig infmaak 3 SP*: verfchillen ; beftdande het meefte onderfcheit, dat de bladeren van den eenen Boom wat fpitzer en meer gefchaart zijn als de anderen „’t welk van gelijken in de Vrughten mede wert befpeurt, die in langhte en rondigheit van mal kanderen onderfcheiden zijn. Wy hebben verfcheiden reizen bemerkt, dat de Vrughten, hangende op eenen Boom, den anderen zeer ongelijk in maak- zel vertoonen. Het hid Gedaante. 8 NEDERLANTZE Het aghrtfte Hooftdeel. Limon Sbardonius van Ferrarius. O Nder de geflaghren van Limoenen diein Nederlandt gevonden werden, isdeze uitfteekende , die wy nevens de twee volgende in den Hoff van den hoogh-geleerden Heer D. Arnoldus Syen, Med. en Botanices Profeffor tot Leyden, gezien engeplukt hebben, in het Jaar 1672. Deze Limoen- boomis zeer gefchikt van Takken , en kan in een fchoone ronden Kröon ge- heuden werden; de bladeren zijn lighegroen , langh-aghtigh, voor fpics toe- loopende, een weinigh gekronkelt, met eenighzints gefchaarde kanten; de blomaren zijn van buiten met purputeftreepen, en binnen wit, de Vrughten langh-rondt, van matige groote, aan ‘t voetje van de fteel een weinigh inge- drukt, daar her de gedaante vaneen roosje fchijnt te vertoonen; voor aan de navel ftaar veeltijds een uitfteekent puntje „ alsof het was 't overblijfzel van ’t middel-punt des bloms ; de fchil is fchoon-geel van verwe , onêffen, fchijnende als met groeven doorloopen , de fmaak is lieflijk , mer eenige bit- Hefperid, lib. 3, G 15. Gedaante, Hefper, lib: 3. Cap‚ 6- Limon Sbardonius met ftrec- pen. techeidt, *t vlees is {mal , in ’t {maken zoet-aghtigh ; -het merg is aangenaam zuur, bleek-geel, in tien aaren verdeelt. Onder deze Hefperife Planten is dit al een van de geduldighfte int verdragen der ongemakken, die door de Nederlandze lught werden veroorzaakt. Deze Limoen-boom wert van Lerrarins genaamt Lemon Shardonius, na een vermaart Oeffenaar ‚ geheeten Fatrittus Shardonins 5 die de zelve eerft tot Romen uit zijnen Hof heeft voort-gebraght, zijnde buiten twijfel een veranderingh door veelvuldige verentingh. Het negende Hooftdeel. Limon Sbardonius met mismaakte gedaante. O Nder de fpeelinge der natere en zijn de Limoenen niet mis-gedeelt. Wy geven hier een Voorbeeldt , ’t welk genoeghzaam de voorftellin ge van eenige Schrijvers zal vernietigen , die veel foorten van Vrugh- ten maken , alleen beftaande in verfcheide uiterlijke gedaanten , die niet- te-mimaan eenen Boom gewaflen zijn, gelijk deze , en volgende Befchrijvin- ge zullen uitwijzen, alszo het mede-Vrugren zijn van den Limon Sbardonins. Zeer ongefchikt was deze Vrught, van maakzel lang-rondt, op de eene zijde wonderlijk uitpuilende met klauwen , aan welkers einde vier groene nagels waren, die van een Hoender-poot gelijk , leggende twee dwars over malkan- der, en de andere yder byzonder , van een gefcheiden, *t welk zeer vreemt was om zien : In’rmidden doorge{neden, verdeelde zigh door zeven byzon- dere aaren 5 dogh aan de mifmaakte zijde wonderlijk in-een gedrongen. Ferrarins vermaant vande Limon à Rivo, dat hy daar aan heeft gevonden een mis-gewas, hebbende de gedaante van ’s menfchen handeh,mer de vinge- ren door malkanderen geflagen, gevende een zeer vreemde vertooning voor de ooge der aanfchouwers : maar die de zaak doortaften, zullen bevinden, dat men deze Vrughten niet als voor onvolmaakte fchepzels moet houden. „Noch hebben wy aan den zelveBoom van de LimonSbardonins Ferrarië ge- zien deze geftreepte Limoen, welk van maakzel de eerfte gelijk was; maar in de 4 „ WI sl Cy eld gf À EENNIA (0 0) 1 ON IJ en ESES ESE 2 SE S LOTTE kPa , G Ac tt gi Dise Dd elit heule Kid rih a Pi / aam 77 dj :  A8, Mulmaakte c? EEn jj ANAINNNNN En LAAT ÊË Gvesnanrnsigaareant CG pn NE Lol. C.Hick Pr (las jn WI / t , C.Kack 7e HESPERIDES 5 de lenghte met diepe ftreepen door-regen , die van het eene einde tot het an- dereliepen, hebbende voor éen uitftekende punt, het vlees was fmal , en ’t merg intien aaren verdeelt. Deze verandering is hier aangewezen, om de Wonder-werken des Almaghtigen Gods te vertoonen ; hoedat op eenen Boom eenderley Vrught, op verfcheiden wijzen wert voortgebraght, en het niet-te-min geen byzondere foorten zijn, gelijk vele daar van maken, en aan de onkundige mede-deelen, ’t geen wy hier boven hebben aangeroert,en van Ferrari mede voor fpeelinge der nature aangezien : maar niet-te-min, als byzondere foorten, mer af beeldingen van hem geftelt, gelijk by de Limon Hefp. lib. 3; Pri effigie , en in de Befchrijvingh van de Limon flriatus vulgatior blijkt. rde es. — ‘t Welk wy hier een yder tot waarfchouwing hebben voorgedragen , om niet lighrelijk yet tot een nieuwe verdeelingh te brengen : maar al-eerft de oor- zaak vandeze wonderlijke verandering wel te doorzoeken; waar in men zal bevinden, datde blommen, die deze mis-gewaflen voortbrengen, zelfs on= volkomen van maakzel zijn. Het thiende Hooftdeel. Van de kleine Calabrifè Limoen , van Ferrôrius. D Eze Limoen van Berrarins, Limon pnfilus Calaber genaamt, na haar Hefp.lib. 3. Vaderlandt, heeft de takjes met veel kleine doornen bezet, de bladeren “P” hebben een klein hartje after aan de fteel , als dar van den Oranjen-boom , en gedaante. zijn donker-groen van verwe „die van den Laurus Leodinenfts gelijk,rontom de kanten een weynigh gefchaart „de blommen zijn klein, van buiten purpurs verwig, van binnen wit, lieflijk van lugt. De vrughten zijn van groote als een klein hoender-Ey lang-roat van maakzel.van vooren met een Tuytje uitpuy- lende, de fchil isfchoon geel, dun, lieflijk van {maak, zonder vlees, het mergh is door negen aaren verdeelt, groen-aghtigh van verwe, en fcherp-zuur van {maak , deze vrught hebben wy rijp geplukt inde Maant Augufti 1672. in den Hof van den Heet Pieter de Wolff, in de Purmer; en hier na’t leven laten afteekenens dit Boom-gewas is zeer vrughtbaar;, kan onze ftrengen lught wel verdragen , zonder daar veel ongemak af te ontfangen. Van dit geflaght isnogheen ander, dat mede een aangenaam gewasis,en Twetds daar afheb ik een boomken in mijn Hof, en van Ferrarius genaamt Limon pu= °°" films Calaber alter, datis, tweede foort van de kleine Catabrife Limoen, be- ftaande de verandering daar in,dat dit gewas in alle deelen, veel kleinder is, als de voorgaande, en magh wel voor een Naantje gehouden werden, 'c welk zigh vermakelijk aan het gezight vertoont; dit Boomke heeft zeer tedere Gedaansg; dunne takjes, met veel doornitjes bezet, de bladeren zijn klein van maakzel, de Phylierea niet ongelijk, donker-groen van verwe, de Blommen zijnals die vande voorgaandefoort, maar veel kleinder , gelijk ook de vrughjes , die een weynigh ronder van maakzel zijn, en bequaam omi in de peekel te be= waren, vermits zeer aangenaam tot fpijze zijn. D Her en nn nn Gedaante. Hefp.lib. 3. cap. 19: Pinax lib, 11, Set. 4. Gedaante. Io NEDERLANTZE Her elfde Haoftdeel | Van de zoete Limoen , van Ferrarius. D E Limon dulci Medulla Ferrari,is de malus Limonia Major duki van Bau hinus, waft aan een fchoonen en in’t aanzien cierlijken boom, welkers takken zijn bezet mer verfcheide doornen , heeft bladeren die van den Oran- jen-boom eenigfins gelijk, alleen datze aan ‘t einde van de fteel geen hartjes hebben. De blommen zijn mede d'Oranje-blommen gelijk, fchoon-wit, enlieflijk van reuk, de Vrughris groot, langh-ront van gedaante , de fchil fchoon-geel, kruydigh in ’t {maken , ’t vlees matighdik, niet onaangenaam, 't mergh is hoogh-geel,door negen aaren verdeelt, lieflijk zoet ; deze Vrugh- ten werden zomtijdts zeer groet, en veel geaght om in hete ziekten, tot ver- verfinge der Kranken te gebruiken. In den vermaarden Hof, van wijlen d'Heer Joan Roeters hebben wy de zelve verfcheiden reizen rijp gezien en gegeten, en is voorwaar de Oeffeningh wel waardigh, zoo ten aanzien van de heerlijke vrughten, als om het fchoone gewas, aangename bloeizel, en uitnemende geftalte des booms. Men vint die hier te lande zelden, als alleen by weinigh Liefhebbers, en van de zelven in grooter waarde gehou- den, overmits men die qualijk uit Italien kan bekomen, dewijl aldaar in nee ehaerk ‚ En onder den gemeene boomen, niet veel overgezon- en. werdt. | Het twaalfde Hooftdeel. Vande Limoenboom van St. Remo. D En Boom diedeze vrught voortbrenght, is in onzen Hof, hebben die onder anderen van 84. Remo bekomen, hy maakt ongefchikte tak= ken, enbrooshout, overdekt met een donker-groene fchorfle, de blade- ren zijn mede hoogh-groen, van maakzel langh-ront, aan het einde niet fpiestoeloopende, deblommen zijn wit met purpure ftreepen doormenght, zwaar van reuk , die vanden Citroen-boom gelijk , de Vrught islangh-tont, voor fpits, met een langh uitpuilende punt , (byna den teepel van een Vrou- wen borft gelijk): after daer.die aan den fteel. vaft is, diep ingedrukt, de Schorffe is hoogh-geel, rouw en ongelijk, bitter van maak, dogh niet on- “_aangenaâm van reuk , het vlees is bynaeen vinger dik, bleek geel en bit- Hefp, lib. 3. Sap. 3. teraghtigh,’t mergh hebben wy bevonden door negen aaren verdeelt te zijn , zuuren wrangh, deze Vtught wert groot , en heb die verfcheiden-malen tijp gehiadt, dat deze boom onbemint maakt, is zijn teederheit, want hy veeltijts de bladeren des Winters laat vallen, daar door hy onaangenaam uit ziet, wy-meenen dit te wezen de eerfte Lamon Ligufticus van Ferrarins, anders van hem; Limon St. Remi geheten, overmidts in veele deelen daaz mede overeen komt, dezenboom?is zeer milt in ’t bloeyen, ’t welk byna ’t gantfche jaar duurc, en is men genootzaakt de blommen af te trekken, ten einde den boom by zijn kraght blijft; dit zelfde verhaalt den voor- noemden Schrijver mede van de tweede foort , by hem genaamt Limon gere Ceris ‚ den welken viermaal in ’t jaar bloeizel en vrughren voort renght. Het BL ar NEL TALENS NE IN A A RN CHuk BES BEEN ve tper Á vnd ment “ 7 LAILO NL | Ss A } ON EAO ENEN NE EHK Part! + toe her EE a N si s { . he ï 5 ‘ \ En eni Herh Oh 2 ä N Dol. u. NN} SNES SSENNNe ENE JLN EZ LINLOR AT Val EN, CULS. TES CHK Pont Lira ES Bind AE AAE ” « en: BUERSEDEURAED EBS zi Her dàrciënde Hooftdeel. Van de Peers-gewijze Limoen van Ferrarins. _W Y hebben onder andere Limoenen van Genua, bekomen dit aangenaam nem. lib, 3. boom-gewafch: zijnde de Limon Perette Confimilis van Ferrarius, of cap +5. een mede-foort van dien ; alzoo daar eenigh verfchil in de befchrij vingeis: dezen boom heeft teedére en breukzame takken, de blaaderen zijn bleek= gedaante, groen , voor fpits en fcherp toeloopende , aan de kanten gefchaart , en after aan de voer eendunlanghaghtigh hartje, áls een byzonder fteeltje, waar aan her blade {chijnt geheght tewezen , de blom is van verwe purpur- aghrigh, die van den Citroen-boomgelijk, de Vrughtdie wy in den Jaare 1672 hebbenrijpgezien, is van maakzel langhwerpigh, in’t midden uit= puilende, na onder loopt die weder {mal toe, en boven aan den fteel een wei- nig dik, daar de zelve wat in-gedrukt is, de fchorfle is geelaghtigh, rouw, als met knobbeltjesbezet, het vleesisdun, en het mergh groot, vol zap, van een geelaghrige verwe, door negen aaren verdeelt, alwaar wy eenige beginze= len van zaat vonden, de fmaak was zeer aangenaam, tuflchen zuur en zoet; deze boven-gemelden Limoen-vrugt hebben wy aldereerft bekomen van den Heer Boot „ Raats-heer in den Hove van Uytrecht, die daar af een fchoonen boom iu zijnen Hof heeft, ook hebben wy onder andere boomen van Ge- nua, naderhant eenen bekomen, en doen nogh dagelijks naarftigheit zoo veel ons mogelijkis, her getal der verfcheiden {oorten te verineerderen, tot eieraat van onzen Nederlantze Hefperides. Het veertiende Hooftdeel. Van de Lima. Oe, de geflaghten van Limoenen, Lima genaâmt, hebben wy hier A nogh geen anderen, als de zoeten gehadt, dezen Boom heeft gedaant breukaghtigh hout, de takken zijn light-groen, op eenige plaatzen met kleine doornen bezet, heeft langhaghrige bladeren, als die van den gemeene Limoen „ light-groen„ en aan de kanten een weinigh gefchaart, gevreven zijnde, geven een aangenamen reuk, de blom is kleinder, als van de ande- te Limoenen, wit van verwe , die van den Oranje-Naantje gelijk , de Vrught isront, aan’t einde met een uitftekent mammetje, van groote alseen mid- delbaren Oranjen-Appel, de Schorfle is zeer dun en effen , lieflijk van reuk, geelagheigh, met dun vlees, het mergh Zulpher-verwigh , is door zeven en zomtijts aght aaren verdeelt, zeer zoet van fmaak, deze vrught hebben wy hier te landen verfcheiden-tmalen rijp gehadt, en is niet te twijffelen of aldeandetefoorten van Lima zouden in Nederlandt mede wel tieren, ten aanzien datze de gemeene ongemakken van dit gewefte, geduldigh verdraagt en tegen {taat , her geen dezen boom aangenaam maakt is de vrughtbaarheit, en aangename lieflijkheit van hareappelen, die bequaam zijn om den onma- telijkenbrant, der heete koortzen te verkoelen. Het Gedaante, Hefp. lib. 3, cap. 24. Gedaante, 2 NEDERLANTZE Het vijftiende Hooftdeel. Van de Adams-appel of gemeene Swarte-Limoen. D En boom die den gemeene Adams- Appel voortbrenght, zijn de takken met veele lange, fterke doornen gewapenc, het hour is broos en light brekende, flordigh in 't waflen, en;kan niet als met groote moeiten tot een goeden Kroon gehouden werden, de bladeren zijn donker-groen, hart, en langh-rónt van maakzel , een. weinigh gekronkelt, en hebben veeltijdts aan hetbegin, een-hartje of voetje gelijk de Oranje-bladeren, de blommen komen overvloedigh daar op voort; grooter als den Oranje-blom, van binnen wit , en van buiten met rootaghtige ftreepen, flap van reuk, de vrught is rondraghtigh, onder en boven een weinigh in-gedrukt, ‘de ge=. meene Oranjen-appel wel tweemaal in groote overtreffende, de verwe is volkomen Gout-geel, de Schor{le een weinigh rouw en gekartelt, het vlees matigh dik, aangenaam van {maak, het mergh is zulpher-verwigh, lieflijk zuur ‚ door elf of twaalf aaren verdeelt, deze Vrughren hebben wy alhier te lande by fchoone warme Somers, in ’t zelfde jaar by narijp gehadt, gelijk zulks 1670 gebeurt is, den boom is by ons met den naam van Swarte Limoen bekent, om dat de vrughten zoo haaft diefpeenen, zwart van verwe zijn. Het is de Pony Adami Comune van Ferrarius. Hier te landeis dezen boom gemeen by de Oeffenaars, en wert in Brabaar van de Hoveniers Citroen- boom genaamt, dough: zeer gualijk, vermidts daar mede geen gemeenfchap heeft, onderallefoorten van Limoenen is deze de hartfte „om de koude dez zer landen te verdragen, en zeer gewilligh in ‘t voortbrengen van hare vrug- ten, welkers zap in de fpijze zeef aangenaam wert bevonden „ hoewel Fer- rarins dat eenighzints fchijnttegente {preken, zoo heeft ons de ondervin- dingh noghtans anders geleert. Her feftiende Hooftdeel. Van den Oranje-boom in t gemeen, O Nder de Hefperife Doghreren heeft Hefperthuza, welk is den. Oranjes boom den aldergrootfte lof, zoo ten aanzien van de vermakelijkheidt des gezights, als van wegen de uitmuntende eigenfchappen, waar mede die begaaft is, dezen boom wert tot een bequame hooghte, dogh verfcheiden, na de plaatze en lught, daar diegeplantis, de Wortelis dik en knoeftigh; fterk van reuk, en geelaghrigh, in veel dwarfle zijd-takken verdeelt, de Stamis vaften-hardt van hout, en binnen wit, de Schorffe is donker-groen; met een yzeraghrtige verwe vermenght, de kroon verfpreit zigh in veel tak= ken, die aan de einder in menighte vrughtbare fcheutjens verdeelt zijn ; deze takken zijn met verfcheide doornen gewapent , dogh die vergaan; door de vrughtbaatheidt en menighvuldigh inoculeeren. De Bladeren zijn fchoon groen, groot, na vooren fpits toeloopende, after aan de {teel ís een voetje, datde gelijkenifle van een hartje heeft, uit welk het groote blat fchijnt voort tekomen, en zijn alle met meenighrte kleine en byna onzighr- bare gaatjes doorboort,even als de bladeren van het Hypericum. En wanneer ten die tu{lchen de vingeren wrijft, geven een'zoete en aangenamen reuk. De Blommen zijn fneeuw-wit, van zes of aghe bladeren gemaakt in’t midden ver= Lol. ta. , /h LA71O P JL 1Le WA ) Dg ne, AAS EL SN KEN NN EN NGO NN WN NS 1 uix. Kick P & Mias tiles A a ee Ò 7 EE ve Á / JA VORDEN MAMIE 1/0 Moi i Hi ij AN AN vn SNN zE KL CTG Pis & of Ne en. MP G CHTLEELNE 0 UU, O VANY INIet C Kiek For pointe sl ME Ev ee Ear beid _HESPERIDES 13 verciert met witte vézelen, die aan haar einden geel zijn, waar tuffchen ‘tfchepzel van de Vrughr zigh vertoont. Ditbloeizel, dat hier te Lande in Junio te voorfchijn komt, isfterk, dogh lieflijk van reuk, voornamentlijk des morgens eer de Zon opis, en des avondts wanneer daar weder af geweekenis. De Vrught is Saffraan-verwigh, of hoogh gout-geel, rondt wrugtt van maakzel, de {chor{le is eenighzins rouw , het vleefch voosaghrigh , wit, onaangenaam van {maak, *tmergh is door byzondere vliezen in aght deelen afgefcheiden. ar | ‚ Deze Vrughren geven alhier te Lande geen volkomen rijp Zaàdt , eù wer- den in een Jaar niet rijp ; maar hebben daar tóe twintigh Maanden van noo- den, ‘enalsdan behoeven zy die van Iralien , in aangenaamheidt van fidak , niette wijken. Darden Oranje-boom vrughtbaar enlangh-levendeië;, ge- tuight Perrarins; wanneer hy verhaalt van den Boom, die binhen Romen , Her. lib, 4; in her Kloofter van St. Balbina gevonden werd, en aldaar vijf hondert Jaren “P*— geftaanheeft. Van meer diergelijke maakt dien Schrijver gewagh: Als onder anderen van den Oranje-boom op den Berg Awventinus , in het Do- minicaner Kloofter vande H. Sabina, die omtrent vier hondert Jaren oudt is welke nogh Jaarlijks bloeyen, en vele Vrughren voortbrengen. | Wat belanght de plaats, van waar de Oranje-boomen eerft zijn geko- Oorfpronk. men, is niet welte zeggen; dewijl die in veel Geweften des werelds werden gevonden, zoo in Ooft als Weft-Indien, en byzonder door ganfch Italien , Hifpanien, Portugaal, en verfcheide Oorden in Vrankrijk. Den Oranje-Appel-boom heeft zijn oorfpronkelijke benaming ,„nadever- Naam: we van deVrugt,die gaut-geel is,en daar na nevens de andere Hefperife appels, Aureus Malum, en Malys Aúrantia Major gendamt; want overtnidts die C.Bauhini, aan de Ouden: niet en zijn bekent geweeft, zoo heeft die ook niet veel vreem- sig 1 "22 de benamingen; en die d'er zijn, zijn dezes Nerantinm, Rauwolff, Arangia Cord. in diofcor. Arangins Card. Hiffor. En dus verre hier van genoegh. Wat nu vorder de verfcheidenheidt aangaat, zullen wy vervolgens bea fchrijven, voor zoo veel wy in onze Höven zelfs hebben ondervonden, ei geoeflent. Le] Het zeventiende Hooftdeel. Wan den gemeene. Oranje-appel van Ferrarius. [rErrarius noemt deze in’t Latijn Auranttum vülgare;, dat is, gemeene Hefp. lib. 4) J_Oranje-boom, en heeft dry onderfcheide foorten, beftaande in de {maak ; “?-3: want de eeneis zuur, de rweede zoet, en de derde van een gemenghde, dar is tulchen zuur en zoete fmaak. De zuure Oranje-appel heeft vän buiten een droevige, bleeke, graanaghtige fchotfle, en fcherpen reuk, ’t metgh is Gedaante: geel, zuur, inaght, en zomtijds in negen deelen door. vliezen onderfchei- den. Wan het zaad zal ik hier niet zeggen, om dat, gelijk hier voor is ver- haalt, in Nederland’: zelve niet tot volkomen rijpteen komt. Alsdeze Appelen over Winter, tot het voor-Jaar aan den Boom blijven hangen ‚zoo werden die van binen droogh , en’t fap loöpt te rugge, tot verder voedzel vande nieuwe Vrughten , daarom is het beter (zoo voor den Boom, als de Appelen) die op den behoorlijken tijdt re {nijden, en af te nemen. E Het Gedaante. Hefp, lib. 4. cap. 3 Gematigde. Hefp, lib, 4, cap. 5. Gedaante, 4 NEDERLANTZE Het aghtiende Hooftdeel. Van de zoete Oranje Appel. E Boom die zoete Oranje-appelen vòortbtenght , isin gedaante vandé zuure niet te onderfcheiden, alleen beftaar de verandering in de Vrughr, die een dunne, gladde, hoogh-geele en bieteren fchil heeft‚’t vlees is matigh dik, en fwavel-verwigh, het merghis vol, zoet en aangenaam fap, in aght. deelen door byzondere vliezen onderfcheiden. Dit fap loopt na de Winter niet weder te rugh „ gelijk dat vande zuure Orânje-appel : maar werdt veel langer daar in behouden. Zerrarius fchrijft, dat de Hoveniers omtrent Genua ondervonden hebben, dat aan de plaats, daar dezen Boom geplant, of geftelt werdt, veel gelegenis, indien wel ter zonne ftaat , dar alsdan de Vrughren aangenaam zoet van fmaak zullen wezen : maar indien de plaats fchaduwaghtigh is, in tegendeel onaangenaam, en alles in bitterheidt fchijnen teveranderen. Alzoodegematighde Oranje-appel, in de uiterlijke enin- wendige gedaante niet is te onderfcheiden als in de {maak ; zoo heeft het niet noodigh geweeft, een byzondere befchrijvinge , nogh afteekeninge daar vant te maken. Het negentiende Hooftdeel. Van den Oranjeboom met gekrulde bladeren van Ferrariug: Vee Ferrarins werdt dezen Boom genaamt Agrantium Crifpo Folio, datis; Oranje-boom met gekrulde bladeren, eis van niemant, als van hem, eerft- befchreven. De lralianen noemen die Rie de Poullé. Dezèn Boom brenght Takken voort , die aan haar opperfte einde met veel dight-i-een- gedrongen ongewapende takjes bezet zijn , hebbende korte , dikke, in-een gekronkelde bladeren, met een klein hartje aanden fteel ; (dogh zommige hebbend’er geen.) In’ eerfte-uitfchieten vertoonen zig deze bladeren fpits, en werden naderhandt rond-aghtigh , zijn flap van reuk ‚ er aangenaam groen van verwe; op het einde van de takjes komen de blommen vöort, dight by-een ; als in bondeltjes t'zamen-gehoopt, de bladeren van de zelve zijn een weinigh naar buiten omgekrule, en hebben alle een lieffelijke lüghr, het maakzel is als die vande gemeenefoort. De Vrughr is den gemeenen Oranje-appelgelijk, uitgenomen dat onder en boven war plat van gedaante is, de fchil is by-na Saffraan-geel,rouw-aghtigh , een weinigh bitter in ’t fmas _ ken,’ vlees is dun, los, en onfmakelijk,’t mergh is geel,door een gematighde zerpheidt, lieflijk van {maak ‚ en werdt door byzondere vliezen in aght dee= len onderfcheiden. Dezen Boom moet mer naarftigheidt op gepaft werden, dewijl door haar veelvuldige dight-in-een-waflende takken lightlijk komt te vervuilen en te verftikken, doordien meer takken en blommen voortbrengt, als de zelve behoorlijk kan voeden , waarom het Mes daar aan niet moet ge- fpaart werden, indien men de Vrughtef , die zeer fchoon zijn, wil genieten, en den Boom by zijn kraghten behouden. Het HOERA ún VERN NN ZONNE iN AAR CKich Pim. wrd AA hee marnier ven Afm nh W Za) Pa AFz Zoll Tal» Lik CHEN Vit LKerra LUS CHK Pins. a Ss Dm ven ree | de 4 Es } ne Jm 5 encof- nl as rope Pz hd wd F4 is be ie SSSR DN Ï NS bi di AA pu) ij & Ai Ja TT Eee Hen U en dd A 02 Pol. is bd DJ 5; ed ef Can £ / a , ON LL dt Le SNN 5 ZI Cg Cf 4 B rek Pr. CA HESPERIDES Is Het twintighfte Hooftdeel. Vai den Oränjesboom met geroosde Vrugbt. D Ezen Boom, die van Zerrarins genaamt werdt Aurantinm Rofeiüm, is gedaante. in ’t aanzien niet veel van den gemeenen Oranje-boom verfchillende , Hef, lib.4 als dar de bladeren langh en fmalder zijn, de blommen zijn mede die van den gemeene Oranjegelijk. De Vrughr, wanneer volkomen is, is van bequame groote, after en voor wat ingedrukt; voor-aân vertoont zigh een roosje, en daar defteel vaftis, {taan mede eenige verhevene deelen, zijnde een fter- retje gelijk; de {chil is bleek-geel , tvlees matighdik, éen weinigh bitter, *t merghis light fwavel-verwigh, in negen deelen onderfcheiden , en lieflijk amperin’tfmäken. Dushebben wy die in onzén Hof in't Jaar 1671. met de zelve van Ferrariúm ganfch overéen te komen, bevonden, en alhier na het leven doen af-teekenen. Deze Vrught is om haar fchoonheidt waardigh onderhoudente werden, dewijl de vrughtbaarheidt, nevens de groote der Appelen, het aanzien van den Boom vermeerdert. Hert een-en-twintighfte Hooftdeel. Van den Oranje-boom met bonte Prught. G M de verfcheide veranderingh „zoo veel doenlijk is ‚ by-een te hebben, zoo is dit teedere Boom-gewafch wel waardigh om by andere gevoeght engeftelt tewerden. Dezen Oranje-boom werdt, zoo ten danzien van de onderfcheiden verwe, die int de bladeren en Vrughten zigh vertoonen,van Ferrartus gendamt Aurantidrm Vingatum „ enby ons, bonte Oranje-boom , Hefp. lib. 4: zy isveel teerder alseenige andere, alzoo de koude niet wel- dragen kan, Eke heeft veel zwakke en lighe-brekende takken ; die op verfcheide plaatzen met ij eenige fwavel-verwige {treepen bezet zijn; de bladeren zijn in veel deelen kleindet als die van den gemeene Oranjé-boom, en hebben mede op eenige vande zelve verfcheiden fwavel-verwige vlakken, 't welk aängenaam om zienis; deblommen zijn die van de gemeene gelijk, dogh kleinder, de Vrughtis voor haar rijpte met groene én wit-fwávelaphtige ftreepen in or- dre bezet , én als door zekere ongelijke linien onderfcheiden ; als de Vrught tijpis geworden, zoo zijn de groene ftreepengeel , en de andere in faffraan- geel verandert, de {chil is wat rouw, *t vlees dik, en ’t mergh fwavel-verwigh in negen deelen door vliezen onderfcheiden , *t welk lieflijk-zuur van fmaak is, de gäntfchen Appel is een weinigh längh-rondt vân gedaante. Hier (taat darite merken, dat alle de bladeren en Vrughten van dezen Boofn niet zijn van tweederharide verwe, maar alleen eenige, en is vn oriseerft gezien met volköme tijpe Vrughten. Inde Hoven vande Heet Joan Roeters, zafr. in zijn leven Secretaris der Stádt Amfteldam; &n by Willem vanden Heuvel; beide de ervarenfte en grootfte Oeffenaars van onzen tijdt, Het 6 NEDERLANTZE Het twee-en-twintighfte Hooftdeel. Van den Oranje-boom met gehoornde Vrught. Gedaarte, D Ezen Boom is onder alle andere Oranje-boomen , de luftighfte in ’t aan= zien, ende befte om hier te Landete oeffenen , om dat de vrughtbaarfte, en hardtfte regen de koudeis, zy fchiet hooge en wijd-uitgebreide takken, de bladeren zijn donker-groen, grooter , en voor veel-fpits-toeloopender als die van den gemeene Oranje-boom; de blommen zijn lieflijk van reuk, en zomtijdts van veel bladeren gemaakt, even als of die dubbelt waren; de Vrugbten hebben veel wonderlijke gedaanten, mer uitftekende punten, en in- gedouwde hoeken, vertoonende de gedaante van een manlijkheidt , andere vaneen Vrouwlijkheidt. Waarom. van Ferrarins ook Aurantium Herma Phroditum, five Corniculatum genaamt werdt; de fchil heeft een fchoon Saffraan-geele verwe, ‘t vlees is dik, voos, met weinig {maak „’t mergh werde intien, twaalf, en zomtijds in meer en minder Sean huisjes befloten 5 waar van den eenen den anderen begrijpt ; de fmaak is gematight zuur, niet onaangenaam. Dezen aardt is hier te Lande by veel Liefhebbers begeert, en werdt in verfcheide Hoven gevonden; alwaar met den naam van Kloofters Appel bekent is. Hefp.lib. 4. cap. 9. Het dry-en-twintighfte Hooftdeel. Van verfcheide misgewaffen. Befp, lib. 4: D Aar werden by Ferrariug gevonden verfcheide Oranje-appelen, die van eap.5815. “+ hem zijn aangeteekent als byzondere foorten, gelijk de „Awrantium flore duplici ‚ Aurantium Feinine, five Fatiferum ; en Ayrantiuim diftortum ; yan welkealle, ick vangevoelen ben, maar een en de zelvete zijn ; behoos: rende tot den voorgaande Boom, te weten, met de gehoornde Vrughr; wantdie, en nogh meer onderfcheiden in gedaânten , aan een Boom. hebbe. gezien , ook dubbelde blomrmnen ; want zulks veeltijds gefchiedt, en dar dit. alles in de yeranderingh der gedaante, nietanders is als een fpeelinge vande natuur, Wy hebben aangemerkt, hoe de blom dubbelder en menighyuldis ger bladeren heeft,deV rught mede vreemder in gedaante te voorfchijn komt, en wat de Aurantiumn Callofum belanght, die hebbe aan den gemeene Oranjes boomgevonden. Het zelve is mede vande Limoenen te verftaan, gelijk hier vooren in't negende Hooftdeel van dit Boek heb aangewezen , in de Limon Shardonius : zoo dat wan alle deze veranderingen geen by- zondere foorten, zijn te maken ; maar alleen voor mis-gewaflen moeten gehouden werden. Hier zoude men wel al de verfcheidenheidt der onvol maakte gewaflen hebben konnen vertoonen + haar het heeft ons onnoodigk gedaght, en oordeelen dat mer deze aanteekeningh genoegh is aangewezen; wat van zoodanige Vrughten is te houden, _ Het ERS JE (LOOF jak Gen £ LE Ln ge: 1 ACN r BNA Ser VANNEN KEESEENN CHik Pans, Lol 2 Ae Hi In ITN Aang ik fj HT ij Kif CH Pins. HESPERIDES 17 \ Het vier-en-twintighfte Hooftdeel. Van de Appel Sina, of Litbonfe Oranje-beom. — Ly Errarins noemt dit Boom-gewas Aurantium Olyfiponenfe, of Lisbonfe zet uv. 4, Oranje-boom , om dat die door de Portugezen aldaar eêrft uyt Sina ge- “P-13- braght is,en van daar na Italien, en meer andere Geweften verzonden. Deze … heeft teedere, dunne, doornaghtige takken, éi lange voor-fpits-toeloopende gedaante} bladeren, dé welke, gewreven zijnde, lieflijk ruiken ; de blommen zijn klein- der als die van den gemeenen Oranje-boom , de Vrught'is net rondt , van ma- tige groote, de {chil van buiten gladren effen , lieflijk geel van verwe, t vlees isdun, werdt om de aangename {maak te zamen gegeten, ’tmergh, dat zigh in negenen verdeelt, is volfap, én matigh geel, van een aangename zoetig- heide, met een weinigh ampersvermenght. Däer ftäat té merken, dat deze Vrughten verbafteren, gelijk wy konnen zien aan die ons werden roegezon- den. De Portugaalzezijn de befte van Europa; want om den aangenamen {maak te ehouden,zo in-oculeeren haarHoveniers die op den zoeteCitroen- boom, en daarom willen die Boomen , van daar hier te Lande gebraght, niet weltieren. Die van Genua zijn minder geaght, en op Oranje-{tammen ge= zets wy hebben die nu voor weinigh Jaren bekomen, en voor zeker ver- ftaan, dat in Brabandt volkomen rijpe Vrughten hebben voortgebraght, en twijfel niet of wy zullen haaft de zelve mede genieten, dewijl den voorfpoe- digen wasdom onzer Boomen daar toe groote hope geeft. War de afteekes ningh belanghe, die zijnde takken, bladeren en blommen na onzen Boom gemaakt: maar de Vrught na een uiclandzen Appel. | Het vijf-en-twintighfte Hooftdeel. Van de Oranje-boom met zoete fchil. E zoet-fchilde Oranje-boom brenght ware en dikketakken voort, de Gedaante: bladeren zijn groot „dik, hardt, en korter als die van de gemeene foort, van verwe donker groen, de blommen zijn groot, en fpreiden haar wijdt uit, en zijn overvloedigh in meniphte, de Vrught is groot en waar, de fchil fchoon Saffraan-geel , aangenaam bicteraghtigh, her vlees is vaft en dik „van een lieffelijke zoete bitterheide ; (waar van de naam Oranje-appel met zoete fchil zijn oorfpronk heeft) ’t mergh is fwavel-verwigh, en gematight zuut van fmaak, door. byzondere vliezen in negen deelen onderfcheiden. Dezen A ppel met {chil,vlees, merg en zuiker t’zamen klein gewreven, wert daar uit een treffelijk behulp-middel tegen de gebreken der mage gemaakt, volgens ‘tgeen Ferraris daar van verhaalr,en is deze Boorn by hem eerft genaamt.Au= Hef; lib; «3 rantium dulci Cortice, en is de Malus Anrantia Cortice dulci Eduli.b. p. &r Cals. Beuk Cluf: Hit. voorwaar waardig om geoeffent te werden,zoo ten danzien van de Pinax. Luz, Vrughr, als-mede om de luftigheide des Booms, die genoeghzaam weeldrigh *& 6: in’tgroeijen is. De Brabanders noemen dezen Appel t'onrecht Pour „Adami; alzoo wy-de opreghte van Ferrarius hier voor in ’t vijftiende Hooft- deel hebben befchreven. iÔ F 8: Het 8 NEDERLANTZE Hert zes-en-twintighfte Hooftdeel. Van de Oranje-boom met de kleine Vrught: Hefp, lib. 4. Ie klein Oranje-boomtje werdt van Ferrartus genaamt Aurantium Si- TE nenfè, en isde Malus Aurantia Humtlis van Bauhinus en Clufius, ook Pinsk tr. gemeenlijk Naatje geheeten , het heeft korte en dighte in-een-gedrongen ES. takjes, de bladeren zijn die van den gemeenen Oranje-boom gelijk. Maar in alle haar deelen veel kleinder, voor fpits toe-loopende, de blommen (die het overvloedigh voortbrenght)) mede als op malkanderen gepakt, en zijn van maakzel die van d'andere foorten gelijk , dogh zogroot niet; de Vrught is van groote als een Okkernoort,de fchil is Gout-geel, niet zeer bitter, 't vlees weinigh, en het mergh is onderfcheiden in aght deelen;van {maak aangenaam zuur. Dit Boom-gewasis zeer vermakelijk in't gezight, en dat ten aanzien van de overvloedige vrughebaarheidt , die veeltijds mede oorzaak is van het korte leven, indien men daar in niet voorziet, door wegh-nemen van de over- vloedige Blommen en Vrughren: Tot hier toe zijn wy nubezigh geweeflt mer alle de foorten van Vrughten te befchrijven, die tot nogh in onze Nederlandze Hoven zijn te vinden, en by Ferrarium in zijn Hefperides vermelt „ wie wy ook hebben na-gevolght, voor zoo veel hy met onze ondervindinge over-een-komt, en dewijl vers fcheiden veranderingen hebben aangemerkt, ’t zy die haar oorfpronk neemt van onze Oeffeningh, of andetzints„ zoo zal men die genoegh bekennen, als men deze Befchrijvingen nevens de af-teekeningen met die van dien Schrijver willen vergelijken , cn vorder hopen dat door naarftigheidt det Liefhebberen nogh meerder nieuwe Soorteeringe ons Nederlandt mogen werden toe-gebraght. Het zeven-en-twintighfte-Hooftdeel. Van het onderfcheidt der Oeffeningh van den Limoen-en Oranje-boom. L-eer tor de gemeene:oeffeningh treden , [zoo hebben wy het onder- À fcheide, dat vuflchen het op-queecken-van den Limoen-boom en Oranje- boomis, hier willenaanwijzen. Het heeft zijn oorfpronk daar uit, dat den Limoen-boom teerder als den Oranije-boom werdt bevonden, omde onge- makken en koude van onze harde lughe té verdragen ; overmidts het hout veel zaghrer, en nergens nazoo vaft gefloten is. Onder de foorten van Li- moenea is mede onderfcheide; want daar zijnd’er geen, die de rampen van ons Climaar beter konnen tegenftaan „als-die-wy befchreven hebben merden EerteBoek, naam van gemeene witte Limoen, en den Adams Appel fwarte Limoen ge- zevende _naamt, daarom die-van- onze Oeffemaars meeft bemindt, en voortgeteelt Idem 15. Werden : Maar wy hebben betoont, dat nog}i meerder foorten van Limoenen Hooftdeel. tor vrughiebaarheide zijne brengen, gelijk deBefchrijvingh hier vooren uit- wijt. Voorts is dehandelingh eenderley, behalven datde Boomen, die zoete Vrugheen dragen, begeeren een wel-ter-Zonne'ftaande plaats ; op dat de Appelen daar door tot beter kooking , en aangenamer fmaak zouden ge- raken, ‘t welk niet zijn zal, indien men in tegendeel handelt. Ten anderen, is noghdic, dat men inde voort-teelingh nier gebruikt „als het zaadt vanden Oranje- x Öragje boom met EE f Te | | HN LI u LIL POLOEOEAAOOEDOPROEOEE EEEN page dede nd rd Ke k & EERENS: rele HESPERIDES 19 Oranje-boom, om dat de koude dezer Landen beter kan tegenftaan, gelijk voorenis verhaalt. Zelf in Italien werden de Limoen-zaden zelden gezaait, om haar fwakheidts wil; want alle Limoenen willen gaarne inde Oranje- ftam door in-oculatie vatten, vrughtbaar, en tegen de koude en andere onge- makken harder zijn, als of die op haar zelven waren gezet. Het aghit-en-twintighfte Hooftdeel. Hoe men de Boomen uit andere Landen bekomt. H Et zal niet en zijn, aante wijzen, hoedanigh deze Hefperife Boomen hier te Lande verkregen werden, voor die gene, die de zelve door hef zaaijen niet willen afwaghten. Hier ftaat waar te nemen Tijdt en Plaats, en de wijze hoedanigh men zal handelen : ’t Is voor eerft noodigh, dat de op-gravingh en in-fchepingh gefchiedt in de maanden van December, of Januario ten langhften; op dat in May mogen ontpakt en geplant wer- den; want zoo het later nade Zomer loopt , -ftaat men in groot gevaar, om de Boomen te verliezen , often minften is men veel ten afteren, om die aan het gróeyen te krijgen. De plaats, daar die moeten gehaalt werden, is St. Remo, gelegen aan de Riviere Nervi, van waar gevoert werden op Genua, uit geen ander Geweften zal men Boomen brengen, om alhierin ons Neder- landt te oeffenen , overmidts de gelegentheidt van die plaats , boven alle die in Iralien zijn, met ons Climaat beft over-een-komt, als leggende op de hooghte van omtrent 43 Graden, benoorden den Evenaar. Ten anderen, werden daar de befte en ervarenfte Hoveniers van gant{ch Italien gevonden, daar komen geen rechter Stammen ‚nogh fchoondet Vrughren, als uit dezen Hefpérides. Indien men de Boomen uitwarmer Landen , als Hifpanien of Portugaal brenght, voorwaar het zaltevergeefswezen , dewijl die onze koude eni ongeftadige Lught niet wel konnen dragen. Wanneer nu de Oranje-en Limoen-boomen op de gezeiïden tijdt met een Handeling. goede klomp Aarde om de Wortel, zijn uit-gegraven , zullen die met aard- mofch verzorght werden, op dat de Maffa geheel blijft „ en geen aarde kan af-vallen, laat die dan pakken met de gantfche kroon , aght of thien „meerder of minder, na zy groot zijn, in een fuiker-kift, die toe-gemaakt, en in het Schip, op een lughtige plaatsgeftelt werdt , en zoo konnen die zes of aghc- weken goet blijven : maar hoe de Reis korter valt, hoe beter. Hier by dietit nogh tot waarfchouwingh , dat zorge gedragen werdt , inde kifteri geen öpe- ningh, nogh eenige gaten te maken ; op dat de Ratten , die zomrijdts veel in ‚ de Schepen zijn, de ftammen niet fchenden 5 want wy de ondervindingh daaraf mer leetwezen hebben gehadr,dat de baften in *t ronde van de Boomen ‚waren af-gegeten, en hier mede de was lange verwaghtinge verydelt. En dit is, wataangaat de overvoeringe uit Italien; waar door onzen Hefperides in Nederlandt haar eerfte beginzelen genomen heeft. | „Het ae Tydt, Plaatze. Ferrar, Hefp. lib. 2. Cap. ó. 20 NEDERLANTZE we Het nègen-èù-twintighfte Hooftdeel. Van de flellinch der Limoen-en Orartje-boomen. TJ Ie deze Boomen tereght wil oeffenen , moet voor eerft een goede ver- kiefingh doen van een bequame ftant-plaats , daar men de zelve den gant{chen Zomer laar blijven. . Men zal hiet toe bereiden in den Hof een gelegentheidt aan het Zuiden of Zuid-ooften, en is't mogelijk „reght voor de Winrter-plaats. Hiertoe moet een ruimte blijven, die vijf-en-twintigh, der- tigh , of meerder voeten wijdtis , na de mate én groote van het Erf, of den Hof. ’tZal zeer dienftigh zijn, dat deze plaats in ’t vierkant om-zet werdt met een Heiningh van Elft, of anderzins Fruit-boomen , die gevloghten zijn, en in de hooghte op-geleidt, om alle toegangen aan de Winden te benemen, op zoodanigen wijze kan men een open-lughtige louwte maken, die deze teedere Vreemdelingen zeer aangenaàm is, om aldaar te ontfangen de ftralen der Zonne, dietuffchen de vrughtbare Wanden deze Hefperzfe Maaghden komt te vermaken, en met malkanderen veroorzaken, een t'zamen-men- gelingh van aangenamen oogen-luft. Tegen hét Zuid-ooften, indien ’t mogelijk i$, zal men de Zomer-ftellingh begrijpen, en voor-al het Weften, Zuid-weften en alle deelen van het Noorden verwerpen, dewijl hier uit veel tijds (ware ftormen, vuile dampen en fchadelijke Winden voorrkomen, die zelfs onze inlandze Vrughe-boonten niet konnen verdragen, ik laar ftaan deze ; daarom zalmeridie, zoo véel mogelijk is, uit-{luiten; op dat geen ziekte of verlies van bladeren,tót groot nadeel van den wasdoim wert veroor. zaakt; want zonder zoodanigen bequameén ftant-plaats zal men te vergeefs de volkomen op-queekingh van deze Boomen, nogh hare Vrughten hebben te verwaghten. Men vindt by verfcheide onkundige Oeffenaars, die voor de ftant-plaats geen zorge dragen, darze in’t gemeen met quynende Boomen voorzien zijn. Daarom dan de louwte en befchuttinge der Winden ten hooghften noodigh is; als-mede de verkiezinge van het voorfz. Geweft, dar zelf in Italien werdt waargenomen ‚veel meer dan in deze Landen. Indien het doenlijk is, en de gelegentheidt toe-laat, dat deze ftellingh deë Boomen voor her Winter-huis gefchieden kan, zóo zal men bevinden, dat deze liefelijke Parel-bergen in haren bloey-tijde niet alleen de oogen met een heerlijk gezight : maar ook door de geopende Venfteren de verblijf-zaal van haren Heer met zeer aangename Reuk-werken zullen vervullen, _ Het dertighfte Hooftdeel. Van de Aarde en Mifch. Vv Erfcheide footten van Aarde kan tot deze Oeffeninghi gebruikt werden. gelijk dedagelijkze ondervindingh-leert , dat yder zigh nade gelegent- heidt van zijn woon-plaats kan behelpen. In Italien omtrent St. Remo be- vindt men een geele, verte en fware kley-grondt, de Brabanders hebben een zavel-kley-aarde, en ontrent Haarlem in Hollandt hebben de Oeffenaars in ‘t gebruik een wel-gemefte zand-grondt; waar in deze Boomen hare Vrugh- ten weelderigh voortbrengen. In’tkorte, men kan met zandt, ge is mifch, Rea HESPERIDES. ar mifch , tot allen tijden een bequame aarde bereiden; daar de Hefperife Plant- zoenen weelderigh in zullen tieren ; wanneer oude en welverteerde mifch daarin nietkomtteontbreken. Hetiszeker, dât-hoede aarde fchoonder; hoe die beter is, wy gebruiken een wel-gemefte aarde met wit en zaght zand doormenght, tot den toe-ftel van deze grondt , is alle aarde, nogh zand nietevenbequaam, de rtaaye kley moet men om haar koude als ondienftigh verwerpen, en verkiezen een aarde, die bruin-aghtigh, zaght, lughtigh , Zoet, vet ‚en vaneen goeden zoeten teuk is, dat men beproeft met d'aarde in zoet water eenige uuren langh telaten ftaan ; wanneer nu het water zijn zoe- ten {maak en lught behoud , is’teén teeken van goede en bequame aarde, daar het anders in tegendeel is, en ’tzand daár toe vän nooden, volgens dit voorfchrift ; Het zand wit, fijn en zaght, en na den eifch bereidt, Geeft Vrughten , als het werdt met reden aangeleidt. De voornoeinde aafde, zand en mifch verfcheide malen door-éen gefpit, zal een gantfchen Winterleggen , om te door-vriezen ; als de Vorft Elle is, weder verfcheiden reizen door-malkander doen arbeiden , om te gebrui- ken , die als-dan tot dit werk, zeer dienftigh wezen zal. Detoe-ftel van de J. Caté Sorgvliet ; 2 Deel, Heef Muntingh is onnoodigh te verhalen , die zijn aarde uit zeftien deelen oefeningh ‚ te zamen menght, alzoo dat van minder kan gefchieden. De mifch die hier verëifcht werdt; zal van Koeyen , Paarden, of Schapen Zijn, nadat dierehekomen ie , niemant behoeft hem daar aán ptecys té bin- den, met een van dryen kan men genoegh beftaan , wanneef gelet werdt, dat de zelvenietteverfch, maaroudt , defclierpigheide ddar uit verteert, en wel verrot is. Ik weet, dat daar nogh andere zaken tot mifch gebruikt werden, als van Hoenders, Duiven, fchraapzel van Hoornen, Lupinen, en diergelijken :; maar ons dunkt de eenvoudighfte wijzede befte, eneen yder waarfchouwen voor de konftigetoeftellingh , die zommige bereiden, en als een fpecie van mifch gebruiken , om de Oranje-boomen kraghtigh te doen uitdrijven ; het welk befchreven werdt van Munting in zijn Oeffeningh der Planten met deze woorden : Neemt Duive-mifch , of Schapen-drek , niet te oudt, zoo veel gy wilt, ofte van beiden even veel, doer het in eeh glas , (telt hetinde Zonne, en giet dáar op tegenwater , zoo trekt de kraghr daar van in het zelfde,giet daar na hét water af, en doet daar by een weinigh Regenwater, daar vier-en-twintigh vuren langh een beetje Salpeter in geweikt heeft , be- giet daar mede re metsde Boomen, zoo zult gy een wonderlijke drijvende kräght in die zelfde bevinden, &c. Tot hier toe Muntingh. Voorwaar ik kan zoo kraghtige drijvingh omtrent dit werk geenzinsgoer oordeelen. Wy hebben daat af een Vootbeeldt gezien tot Amfteldam in den Jare 1662. by de Heer Paulo de Rogeau , die ook zoodanigen water gebruikte ; waar mede _ hyzijn Boomen begoot,en daar mede zoo fterk uitdreef,dat die overvloedigh bloeiden, dogh weinigh hout en bladeren voortbraghte. Maar het Jaar daar na bevond diegoeden Heer , dat zijn meefte Boomen bedorven, en eenige ganfch doodt waren. Wy verwerpen dan met reghrt deze toeftellingen, die haar gebruikers meer fchade als voordeel aanbrengen : maar houden voor beft den ordinaire wegh te volgen , latende alle konftige mifch- en aard-berei- dinge varen, en gebruiken een grondt, mer alle goede eigenfchappen be- gaaft die mengenoeghzaam door het gevoel , reuk , én gezight van de fleghten kan onderfcheiden. G Het der Plante, 1 boek, c: 2. 1 Boek, c. #4 Hefp. lib. 3. cap‚ 29. Hefp. lib, z, cap. 8. Tegen het uit-broeyen der Oranje Zaaden. 22 NEDERLANTZE Het een-en-dertighfte Hooftdeel. Van het zadyen der Boomen. _N deze koude Landen verëifcht het zaayen van Oranje-kernen veel tijdt, ‘al-eer die tot Boomen werden,niet-te-min wert dit by veel Liefhebbers met voordeel gedaan, inzonderheid in Braband , alwaar verfcheide Perfoonen zijn, die, met dit Jaarlijks teaftervolgen , groote en vrughibaare Queekeryen hebben bekomen, en hier door andere tot de zelve genegentheidt op-gewekt. Om dit zaayen wel te doen, zoo moet men daar toe verkiezen het Zaad uit Oranje-appelen, en niet van Limoenen, veel min dat uit Citroenen ‚als zijnde te teéder. Volgens Ferrari getuigenis werden del imoen-zaaden in ltalien zel. den gezaait , om dat de ongemakken niet wel konnen tegen-ftaan : veel on- dienftiger is het dan in deze Geweften. Diedit wil beginnen, zal het ge- voedfte,befte en rij pfte Zaad verkiezen;van fchoone volkomen-rijpe Oranje- appelen,zoo als uit Hijpanien, Portugaal,of Italien komen,'t zelve met regen- water af-waflen , en reinigen van alle vuiligheit, en daar na in de fchaduwe we- derom dry of vier dagen droogen,in’t begin van Mey‚en volgens ’t zeggen van Ferrarius, twee dagen voor de volle Maan moet men zaayen als volghr: Vult daar toe een Pot; mert goede verte, klein-gewreve Aarde, leght het Zaad daar in een vinger-breedt diep, en ruim twee duimen breedt van malkander; ftelt de Por tegen het Zuiden, in een open lugtige, louwe, wel-ter-Zonne-ftaande plaats , en befproeit dit gezaaide van ftonden-aan met laauw regenwater, en dat om den derden dagh ; dogh moet deze Aarde niet al te nat, maar alleen matigh onderhouden werden. Om her uit-{pruiten te bevorderen , zal men glaazen Lantaarnen op de Potftellen , dat het werk uittermaten zal helpen voort-zetten. In’tuitfpruiten van ’t Zaad gebeurt veeltijds , dat de fcheut- jesdubbelt voort-komen , teweten, twee by malkander; deze tweelingen moet men fcheiden, de fwakfte uit-trekken, op datze het voedzel aan den an- deren niet benemen. Dezejonge Zaailingen werden veeltijds gequelt van de Oor-wormen , Mieren ‚Slakken en Piflebedden , die de zelve af-eeten, en den wafchdom benemen ; waarom daar tegen dient voorzien te werden. Op het derde Jaar moet mende Zaailingen yder in een byzondere Pot ver- planten, in goede Aarde , en ftellen op een plaats als vooren , daar van alle quade Winden mogenbevrijdt zijn. Zonder tegenfpoet zullen die op haar vijfde Jaar een vinger dik wezen , bequaam tot de in-oculeeringh , en in het twaalfde Jaar „of ook wel minder, tot het voort-brengen van hare Vrughten. Dit isde gemeene en zekerfte wijze van zaayen ; waar door men deze Boo- men kan op-queeken , en van jonghs-aan gewennen tot het dragen der onge- makken , die haar door de, ongeftadigheidt van dit Climaat konnen over- komen. en ons den aanftaanden:Winter verkondighde, begonnen die reedere Quee- kelingen HESPERIDES. 23 kelingen te treuren, als ongewoon de gewoonelijke ftrengheidt van onze Herfft en Winter-vlagen, die haar als tegen dit quaadr ongewapent overvie- len, en mef-eenen beroofden van alle gezontheide; waar op eindelijk de doodt volghden. Deze broeyingh is goet voor alle vreemde Zaaden, uit heete Landen, om de Planten, die daar af voort-komen , te droogen tot een Herbarium Vivum : maar geenzins is’t geraden ontrent het zaayen vande Oranje-boomen , in ’t welke men zigh zal houden by de wijze, hier vooren verhaalt. Het twee-en-dertighfte Hooftdeel. Van het Enten. E voort-teelingh der Vrughten gefchiedt meeft op dryderhande wijzen, door in-enten, af-zuigen, en enten met de botte, anders genaamt in-ocu- leeren, of in-oogen. Om het eerfte wel te doen „moet den Stam , die men enten, of in-enten zal, kraghtigh in wasdom zijn ; op dat het in-gezette Ent geen voedzel zoude ontbreken. Men zal hier toe verkiezen een be- „quame Tak, om het Ent af te fnijden (’tzy van een Limoen- of Oranje- boom,) dieniet teoudt, oftejongh zy ; want het oude is onbequaam , en “tjonge te teeder , en volgens-dien is deze waarfchouwingh , ten aanzien van ’ Oude, | Gy Vrinat , die hier dees Ente zet, - Hebt op u fluk niet wel gelet; Want wie d'er opt een groote Tak Op eenig jeugdig Boomke flak , Om dat „ als met een felle vlucht , Te brengen tot een rafJen Vrught ; Dit gaat voorzeker al te ras; En mijt voor eeuwig zijn Gewas. Hiet zal men twee-jarigh hout verkiezen, om niet temifleri ; alzoo het Jaarige te tenger is. Inde Maandt van Mey fnijdt men het Ent tot op de lenghte vantwee Botten. Het gedeelte onder de laaghfte Bott zal weder- zijds met een fcherp mesje wat plat gefneden werden; noghtans zoo, dat het buitenfte deel des bafts niet af-gaat , dewijldie weder met die van den Stam moet verëenigen. Naar het {nijden van het Ent moet men den Boom op be- hoorlijke hooghte af-zagen ‚en waar-nemen , dat de baft niet gekneuft werdt, maar effen en gelijk zy ; dan maakt met een fcherpe Beitel in ‘t opperfte van den Stam een kloove; of fpleete, (en fteekt daar in een palm-houte wig- ge , op dat de gemaakte openitgh niet weder toe-nijpt,) fleekt daar her Ent van boven nederwaarts in; tot aan het onderfte Bot , zoo dat die een wein nigh boven den Stam uit-fteekt, voeght het werk te zamen, dat de bui- tenftefchorfle van het Ent, merdebuitenfte baft van den Stam net over-een- komt; bewaart de quetzuure met goet Ent-wafch tegen het in-wateren en andere ongemakken. Op deze wijze kan men Enten op hooge Stammen, en Cats Em- blemata 12. Tydt. op byzondere Takken ; om verfcheiden foorten van Vrughten, zoo Limoen, als Oranje-appelen op eenen Stam te doen voort-komen,’t welk door in-ocu- leeren mede kan gefchieden. Dir Enten werdt door den Dighter Virgilius aardigh befchreven, wiens woorden; volgens de vertaling van vanden Vondel, aldus luiden : Men 24 NEDERLANTZE kand-pe: Men klooft met Beytelen wel diep het vafte hout, ' digen, Dan werdt de vrughtb're Ent de klove toe-betromot ; à Boek, En in-geent , de Boom begint eer langh zijn Meyen, De Takken Hemel-hoozh gelukkigh úyt te fpreyen;, En flaat verwondert, om dát tegen zijnen aart, De Stam dit nieuwe Loof , en vreemde Vrughten baart. Ten laatften werdt gezorght, dat het nieuw-gezette Entje ’t volkomen voedzel magh genieten, en door de uit-wilde-fchietende Spruiten van de wasdom niet berooft werdt , volgende de Leffe van den Heer Cats in zijn Emblemata : Als het Entje ús gezet, Alle Takken doen belet ; Daarom wat ter zijden groeit; Dient ten naauften af - gefhoeit : «Maar dat na den Hemel waft; Daar op dient te zijn gepaft ; Want dat in de hoochte fweeft,' Dat #*t dat de Vrughten geeft. Door middel van het Enten hebben wy den wildenOranje-boom zien tem= men, dan het mift veeltijds : maar de Limoen-boom op een Oranje-{tam ge- fteeken, gaatgewifler , en wil beter te zamen vertenigen. — Het Paren in deze Boomen werdt zelden gebruike, ‘ten ware uit nieusgierigheidt; want het maakt meeft {lordige Stammen, en volgens-dien by de Oeffenaars weinigh in ’t werk geftelt. Afzsiginge. _Behalven het voorgaande Enten, is de Af-zuiginge;alzoo geheeten, om dat dejongefcheute van den Moeder wordt af-gezogen. Wy hebben ’t gezien by Hercules Patronius ‚tot Zutphen, welke in deze Oeffeningh zeer ervaren was, die beide deze manieren , van Enten en Af-zuigen , aan eenige Oranje- boomen gelukkigh had uit-gevoert. Dit gefchiedt in de Mey-maandt : Ver- kieft daar toe een Oranje-ftam , jeughdigh en kraghtigh in de geoey, ftelt die zoodanigh nevens den Boom, daar af gezooght werdt ‚dat de takken met de uiterfte einden ruim konnen bereiken de bovenfte top vanden nevens-ge- Zetté Stam, die even zal af-gezaaght werden ‚ op zoodanigen hooghte als men begeert, en daar in werdt een kloove gemaakt, gelijk als of men wilde Enten ; dan zal defcheute , of tak orider de tweede, of derde botte, weder- zijds plac-aghtigh gefneden werden , op de zelve wijze als hier voor van her Entgezeghtis ; behalven dat men het vän den tak niet moet fcheiden, maar aan-laten, en vanafter in de openingh des Stäms voegen ; zoo dat de buitenfte fchorfle van het gefnede Ent, merdie vandén-Stam , reght overëen-komt, ’twelk met Ent-wafch moet verzorght werden , als-mede tegen alle bewe- gingh en fchuddingh der Winden ; op datde volkomen verëeningh , en ge- neezingk magh gefchieden , 't welk men door het by-zetren van een ftok of twee kan helpen, wanneer men door ’t binden dit ongemak voor-komt; op dat deteedere Zoogelingh voort breeken , en den Inzetter voor nadeel bevrijdt werdt. Nadat deze Ir-entingh gevat, en wel verëenight is, zalmen het nieuw-gefchoote Entje dight dan den Stam van den Moeder af-fnijden ; op dat het voortaan zijn eige voedzel trekke. dado, Onder alle foorten var Enten, die aan dit Boom-gewas enn zin pleeghit HESPERIDES. 25 pleeght werden , is’er niet dat haar natuur eigender is, als het in-oculeeren, of het Enten met de botte, en dat ten aanzien van de hardigheidt van ’t hout, waaromze de twee voorgaande manieren niet wel en willen lijden. Dit werk is by de Ouden zeer vermaart geweeft , welkers voor-fchriften by-een zijn vergadert door den geleerden M4zatdus, en daarom onnoodigh hier te ver- Opufeulum halen, als alleen de hedensdaaghze handelingh, die door ondervinding „voor er goedt gekeurt, en van yder aangenomen is. Om dit uit te voeren , moet gelet worden op detijdt, volgens de Leffe van den Heer Cats in zijn Buiten- leven; Ziet als de gulde Zon komt in den Handt gereezen, Dan 15't de reghte tijdt de Botten af te leezen, Te voegen aan het hout ‚ dan is de reghte tijt, ‘Dat haar de fchorfle pelt, en van den houte (bljt. Ferrariù In de Maandt w/o, met het af-gaan van de Maan, by fchoon weêr, wanneer nefp. lib.z; het niet mottigh nogh regen-aghtighis, wilditwerk gedaan zijn. Verkieft <8 ‘een jeughdige twee of dry-jarige fcheute van een wel-varenden Boom , waar van men begeert te in-oculeeren, en om de Botte, of Oculatie af re {nijden, is'tvan een Limoen, of Appel-Sina, zoo zoekt een Botte daar geen doornen aanis, nadatdevoorzeidetak, of fcheute is af-gefneden, zoo neemt een fcherp mesje, en fnijdtde verkoren Botre aan weder-zijden een {neede , tot op het hout, en onder; en hoven de Botte, die in ’t midden blijft ook een {nee- de, dat het in gedaante een langh-werpigh viechanrt fchiltje gelijkt, light het zelve met de punt van ’t mesje, of met den duim en voorfte vinger af, zoo dat noghráns het botje , of ooghje aan ’tfchiltje vaft blijft, en’t zelve niet ge- fcheurt werdt, wantanders zoude niet goet zijn; het bladt onder aan de botte zal half gebroken werden, om in't inzetten her fchiltje te beftieren. Men kan het {chiltjë nogh op een ander wijze af-nemen , wanneer (gelijk boven gezeght) gefnedenis, zal men dit mer een Mesjeaf-lighten , zoo dat een weinigh van ‘thoutaan ’t fchiltje blijft, om de botte te zekerder te be- houden, hoewel dittegen de gemeene regel fchijnt aan te gaan, noghtans hebben wy ’tmenighmaal goet bevonden, en gezien dat het gemakkelijker gaat als’t voorgaande. Dit is my alder-eerft bekent gemaakt door den zeer __ervaaren Heer Jun Roeters. Her fchiltje of Oculatie af gelight ‚en goet gekeurt zijnde , zal men het af- gebroken bladt , tuffchen de lippen houden, (dogh niet dat het nat wert, ) tot dar de opening in denStam op de volgende wijze gemaakt is,verkieft daar toe een effen-gladde plaats, die nogh knobbel, nogh quaft heeft, maakt de {neede door de baft, tot op het hout, een weinigh langer als de groote van ufchiltje, in degedaante vaneenlatijnfche T , of gelijk de hedensdaagze Italiaanfche Hoveniers in ’t gebruik hebben,als dit teeken uitwijft f ‚ zo aan de Limoen. en Oranje-boomen blijkt,die uit deze Geweften komen; dan hoe deze {neede gedaan wert, is even-veel ‚dewijl her in 't groeyen geen onderfcheidt maakt : daar na light defchor{fe zaghtjes (mert een beene mesje) op ‚ fcheit die weder zijds van het hout, neemt de Oculatie by het bladr, dat daar aan-gelatenis, voegt het zelve na behooren daar tuffchen, binnen de {neede tegen het hout, douwende een weinig de buitenfte baft, op dar de Oculatie wel,en effen, tegen het voor-zeide hout,als aangeplakt wert: Enftaar te merken;dat het bovenfte vandir fchiltje moet raken aan’t opperfte tegen de dwars-{nede, te weten, wanneer die de Larijnze T gelijkt: Maar indien in tegendeel op de Italiaanze | wijze 26 NEDERLANTZE wijze ftaat, zal het onderfte gedeelte raken, het fchiltje of Oculatie wel geftelt zijnde, moet meteen droogh biesje van een Moskovize Matte , {malaghtigh Lint, of anderen zaghren bandt voorzightighlijk gebonden werden , begin- nende van boven de Oculatie , en zoo nederwaarts, latende het bindzel na vooren fluiten even onder de borte en ’*t fteeltje van’t aan-gelate bladt , windt dan voort, tot de gantfche {nede ‚behalyen ’t ooghje, dat niet bedekt magh zijn, bewonden is. Met groote zorghvuldigheidt moet men dit werk te- en Regen en in-wateren befchermen, op dat het niet bederve, dewijl niet fchadelijker voor het nieuw in-gezette ooghjen is, waarom die Boomen onder eenigh dak ten dien einde geftelt werden. Omtrent dry Maanden zal het bindzel ftaan, tot men ziet, dat de Oculatie gevat ‚en de Botte aan 't fwel- len is, wanneer de bandt een weinigh lofler gemaaktwerdt. Dit werk laat men den gantfchen Winter ftaan , tot de voortijdt , en als in de Maandt van Cats Spiegel van den ou- den en nieuwen Tijdt, April, de Oculatie nogh groen en wel-varende is, dan isze goet, en men heeft hope van wasdom „ en zal zonder twijffel in de Mey , of Junio uitfchieten: maar al-eer het dus verre komt, en zoo haaft men merkt, dat de Botte goet is, en zigh bereidt tot het fpruiten, moet men de Stam twee vingeren breet , bo- ben de Ocularie af {nijden, of zagen ; op datal het voedzel en fap alleen tot die nieuw Voedfter-kindt magh geraken , en de fcheure te kraghtiger werde voort-gezêt , als die het Jaar daar naar fterk gefchooten is, neemt dan de reft van de over-gebleven Stam wegh,tot een weinigh boven her ge-in-oculeerde, en voorziet de Quetzuure met Ent-wafch : Indien de Oculatie op een hoo- gen Stam geftelt werdt, zoo zet men twee, dry. of vier Oculatien in't ronde ; om een góede geféhikte kroon te maken : maar indien de Stammen kreupel en fleghe zijn , ftelt men de Oculatie onder aan de zelve, niet verre boven de grondt ; want dan kan men door middel van dit in-oculeeren,fchoone reghte Boomen queeken, gelijk wy dat by de Oeffenaars in Brabandt zien, die daar toe verkiezen diejeughdigh en welvarende zijn , welke in een Jaar konnen fchieten tot op de hooghte van dry voeten, en meer. Men zal de bladeren , die langhs de nieuw-gefchoote Spruite {taan , niet af-trekken , maar laten be- houden tot dat zelf af-vallen ; want door de bladeren werdt het fap van on- der tot boven in volle kraght behouden. Deze teedere fcheuten kan men, door het by-ftellen vaneen {tok dwingen, en met binden zoodanigh fchik- ken, dat daar mede de grondt-flagh geleght werdt, rot het voort-brengen van {choone reghte Stammen, volgens deLeffe van Zorghvliets-ftighter : Terwijl het rijs ts jonk èn fwak, En heeft niet eenen harden tak; Terwijl het fpruitje buigen kan, Soo moet een naarftigh Bogaard-man Het Boomtje leiden met'er hand, Het Boomtje houden in den band; Ten einde dat het zonder boght Ter voller hooghte komen moght. Want na de reghre en fchoonte van den Stam werdt hier te Lande den Boom veeltijds gefchat, en dit is het middel , om die daar toe van jonghsaf te brengen. Het in-oculeeren, of in-oogen, isgeen vande minfte vermakelijk- heden dezer Oeffeningh ; want men doer yer, *t welk by-na onbegrijpelijk fchijne, dat een gantfchen Boom gedwongen wert door middel van een dun fchillerje, en een eenigh botje, zijn eigen aart te verlaten „en andere vreemde Vrughten voort te brengen. Het HESPERIDES 2 Het Enten met den Bot , en wilt geen botte menfchen, lier dient een wakker oogh, en nette vingers toe, Men doet een wonder-fiuk, en niemandt weet’er hoe: Het zoude hier wel paffen, eenige openingh te doen, hoedanigh deze ver- eeningh gefchiet, en dit groote werk in een klein begrip werdt uitgevoert,hoe dat een Boom is te zamen geftelt van deeltjes, die vele menighvuldige dunne veezelingen gelijk zijn, langhs welke, door onzightbare toght.gaatjes, het voedzel, dat ten deele in voghtigheden beftaar, opwaarts klimt, daar het zigh doorde takken verfpreidt, alwaar het by middel van de uiterlijke hitte der Zonne, en in-gefchapen warmte van binnen, de uitwerkinge van blaaderen, blommen en Vrugten te voorfchijn brenght. Deze langh-dradige door- toghten, (daar de baft geheel van t'zamen geftelt is ,) door-gefneden zijn- de, gelijk mede die van de Oculatie, welkers openingen dan weder regt op den anderen komende, zoo werdt de voghtigheidt , en het voedzel van den Stam aan het in- geënte mede - gedeelt , door de groeyende kraght te zamen gevoeght, en verëenight Men ziet het tegendeel gefchieden, wanneer deze over-een-kominge der door-toghren niet welen zijn geftelt ; dan het is onze meeningeniet , hier vante reden-kavelen : maar bevelen dat aan de hooge Verftanden der Natuur-kenders, en houden ons alleen by de eenvou- dige Oeffeningh. Men kan door in-oculeeringh aan veel veranderingh van Vrughren geraken ‚ wanneer men maar van Stammen of Zaaylingen voor- zien is, volgens de Hof-leflen van d'Heer Cats » Heeft yemandt in het Landt een Vrught van beter aart; Maakt datje zijn Gewas met uwe Boomen paart. Het dry-en-dertighfte Hooftdeel. Van de voort -teelingh door in- leggen. G Elijk in alle Schepzelen van natuure een voort-teelende eigenfchap is, alzo bevint men ’t zelve mede in de Boomen,die hare vermenighvulding niet alleen hebben doorde Zaaden ‚ maar ook door de uit-loopen onderaan hare wortelen. Om dit te bevorderen, heeft de konft daar niet weinigh by= gevoeght ‚te weten, hetin-ofaf-leggen. Van het zaayen is hier vooren ge= handelt, en het andere ftaat nu tegenwoordigh te doen ; waar in voor eerft dient geweten, dar den Oranje-boom zelden by de Wortelen uit-flaat, en dat het in-leggen van detakken , om de hardigheidt van haar-hout , niet wel tot her fchieten en maken van Wortelen iste krijgen; hoewel eenige zeggen, zulks te konnen gefchieden, en onder andere de Heer Muntingh in zijn wate Oefening der Planten : Voor my.ik heb daar toe noit konnen geraken. Maar aan den Limoen-boom, die zaghtet van hout, en meer genegen is onder by de Stam uit te fchieten, kan deze voort-teelingh bequaamlijker gefchieden : voornamentlijk als de Oculatie dight by de gronde taat, het zy dan , dat d’in= leggingh boven in de kroon, of onder by de grondt gedaan werdt; zoo geeft de tak een {neede van onderen op-waarts, neemt dan een Pot, waar in onder , ofte in de zijde een gat is, fteekt daar den tak door, en maakt dat de voorzeide {neede in tmidden van den Pot komt, leghr tuflchen de gefneede openingh een Cats Bui= ten-leven, 1 Boek; c,4, ‘Hefp. lib, 2. “cap. LI. “Tobbens ‘en Bakken» 28 NEDERLANTZ E. een plat fteentje, of yet anders, op dat die niet te dight tzamen nijpt ‚ maar opên blijft ; om het wortelen te eerder te bevorderen: Als dit behoorlijk gefteltis, zal men de Pot met goede aarde op-vullen , en door matige vogh- ‘tigheidt onderhouden. Nahet tweede Jaar ‚ zoo bevindt men gemeenlijk dewortelingh, die , wanneer bequaem en fterk is, af-{nijdt, om zigh zelf te voeden, en dan tever planten. Hier ftaat teletten , wanneerdePot, ’t zy in de kroon „ of onder aan de rondt ftaat , dar de zelve vaft gemaakt werdt ; want de minfte bewegingh, die daar aan gefchiedt, is hinderlijk „'en veroorzaakt een vergeefzen arbeidt. Deze af-geleide Boomen (als die van een getemden vrughtbaren Tak zijn.) zullen zoo fchoone Limoenen voort-brengen, als een ge-ín-oculeerden Boom, gelijk de ondervindingh onsmenigh maal geleert heeft ‚en ook met- eenen, dat men de Limoen-boomen op zoodanigen wijze lighrelijk kan ver- menighvuldigen. Daar werden by Herrartum nogh andere manieren van voort-teelingen befchreven : maar de uitvoeringh is in Nederlandt ondoen- lijk, om de kortheidt van onze Zomers. Latende het andere beruften , dewijl men hier mede doen kan alt geen, dat metanderen gedaan kan werden. Het vier-en=dertighfte Hooftdeel. Van Planten, en Verplantingh. T Weederhande Handelingh komt hier te voorfchijn , het Planterén ver- planten; het eerfte gefchiedt aande Boomen , die ons uit Italien werden gebraght, en het andere aan-die gene, welke hier te Lande in vollen wasdom ftaan. Aleerwy hier toe treden, zal hiet dienftigh zijn, dat de noodige Ge- reedtfchappen werden voor-geftelt, dewijl men zonder die niet en kan be= ginnen. r tEn is niet doenlijk de Hefperife Boomen hier te Lande in vrye Aarde te planten, gelijk in warme Geweften ; daarom heeft de konft uit-gevonden , houte Tobbens, Bakken, en fteene Potten ‚waar in de Boomen geplant , ver= dragen, en vervoert werden. Hoewel by eenige Liefhebbers deze Boomen in de vrye grondt geplant zijn; zoo werdt „dat met reght om deze reden ver- worpen. … Eerftelijk, wegens de groote Onkoften, die dit werk verëifcht, om onzeteedere Gewaflen tegen de koude re befchermen ; alzoo daar toe ver- eifcht werdt een Winter-plaats , die men des Zomers wegh-neemt , en des ‚Winters wederom kan op-ftellen , gelijk by Ferraris zoodanigh een werdt Tobbens. befchreven, die in den Hof vanden Hertogh van Parma te vindenis : maar voor veele zoude zulks al te {waar vallen om uit tevoeren. Ten ande- ren, dar by Winter-tijdt.de Gronden hier te Lande overvloedigh voghrigh, en volgens-dien kout zijn , ’twelk de Boomen en Vrughten zeer nadeeligh is; waarom wy ‚om dit alles te vermijden , onze Voor-gangers zullen vol- gen, die voor veel Jaren hier toe hebben uit “gevonden, Tobbens, Bakken , en Potten, die alle na de groote der Boomen werden genomen, De befte en be= quaamfte Tobbens zal men maken van Rynfche Stuk-Vaten, dewijl haar ftoffe hardt; dik, vaft, en goed Eiken-hout is 3 het beflagh is yzere Hoeppen, en wederzijds twee fterke yzere ooren „ of hand-vatten , om diebequaam vân d'een op d’ander plaats te verdragen , dediepte en breete boven is ge- meenlijk tweeV oeren ; doghender op den bodem een en een halve V vereen at fj gpu | NN U) TTT DNA vt le En oer rk aen à n t \ . 3 . n ' k Er . hd £ m $ E = si E « n L 1 el - - " …i NA : î ’ 26 Pp É î Ni 5 d E ‚ S : A Bee, Ì des ì } Ni In, fi ° 5 pn Wal i ri, k ee oM in} ï P n ds : re, er, HESPERIDES 29 dat de naauwte na onderen allengskens moet afgaan, om dat in’t verplan- tender Boomen, de gantfche Matla, te bequaamelijker kan uyt getrokken werden ; en indien men voor kleinder Boomen Tobbens begeert, zoo laat de diepte en boven-wijte een en een halye voet,en de Middel-lijn des bodems een en een quart voet zijn, gelijk de nevens gaande af beeldingh uitwijft, den bodem van de Tobbens, Bakken en Potten, moeten mét verfcheiden gaaten doorboort werden , om de overvloedige voghtigheit té loozen , en de wortelen der Boomen tegens verrottingh te bevrijden. De potten zullen van goede aarde gebakken zijn , van binnen en buiten verglaaft, of ook wel niet zoo het yder begeert, de gedaante zal wezen ten naaften by, als de Tob- bens boven wijder alsonder, de voer breet, tegen het omvallen, volgens de nevenisftaande teekeningh, wat de vierkante Bakken belanght, werden in alle haar, deelen zo goet niet gehouden,en vallen koftelijker, daarom wy ook niet noodigh hebben geoordeelt yet afte zeggen , nogh ook van de andere zaa- ken tot den plantingh noodigh: als Spaade, Schop, Troffel en diergelijke, ten aanzien die van gedaante yder genoegh bekentzijn. Alleen dient dit hier by gevoeght, dat de houte Tobbens beter werden gehiouden afs de fteene Potten, om dat de wortelen in ’t ronde tegens de Potten en Tobbens fchieten; ‘als medeop de Bodems, det zelve. Zoo is't datde Steen veel kouder is als het hout, en dien volgens de Boomen meer hindert, voorna- mentlijk in de Winter. ie In't begin van dit Hooftdeel is van tweederhande plantingh gefproo- poe men ken, daar wy nu de eerfte zullen af handelen , te weten vande Boomen die de -eerft- : Et f ì overgeko- TMEUW nit Iralien. af andere Gawaftaa werden ver gehraght “ als men dezel- RR ve ter behoorlijker tijd heeft bekomen , zal aanftonts na de onrpakkingh al men han- de aarde,dieaan de wortelen is fchoon afgedaan, gewaflen, en van alle verftik- delen. zal, te veezelingen en ftompen gezuyvert werden, én, de gantfche Kroon tot op een hant-breet boven de inoculatie afgezaaght, endé aangebleven einden, met Ent-wafch bekleed werden,neemt dan vorder een Ton met Regen-water,dat inde Zon is laauw geworden , en laat daar de Boomen een oftwee dagen , in leggen, op datze van de langhduurige drooghte en ongemakken, die in ’t reizen hebben geleeden, eenighzints weder door ‘tin trekken van ver- fche voghtigheït verquikken, en daar na plant die op volgende wijze : Ver- _ Planting. kieft Potten of Tobbetjes, na de groote van yder Boom zal vereifchen, vult die mer goede aarde twee of dry handen breet hoogh, ftelr daar den Boom in *tmidden in, doet dan meer fijn gewreeven aarde by, die een weinigh in- drukkende „en in ’topvullen zoo fehud den Stam open neder, ten einde dat de aarde te beter, tuflchen de Wortel-takken in zakt, en den Boom vaft wert. Alsnu den Pot behoorlijk gevult is,fteltze eenige dagen op een fchadu- aghtige louwe plaats, die van de Zon niet befcheenen werdt ‚ laat die daar zoo langh ftaan tot de botten beginnen door te breeken ; opdeze wijze zal- men de Boomen tot ons Climaat gewennen , diemen dan allengskens verder en verder inde open lught en Zonne gaat zetten,ondertuffchen moet men de aarde behoorlijk en niet te veel bewaateren, om deze zieken weder tot nieu- „sepsis we kraghtente brengen, zoo haaft men het eerfte uitfchieten begint te zien, kan hetzeer gevordert werden, met datmen glaaze Tantaarns boven de Ocu- larie ftelt,en toezien,dat geen Spinne-webbe daar aan komt. Verder dient tot opqueekingh waargenoomen , dathet ongediert de jonge teedere en eerft- uickomendefcheutjes, nietafen eten ; want dit kan veroorzaaken , dat den Wasdom niet alleen veraghtert, maar zelfs de Boomen na een langh-quy- nende uitteeringh komen te fteryen, indien op de gezeide wijze dit werk Ï zoo 30 NEDERLANTZE zoogehandelt werdt, zullen de Boomen om het vijfde jaar‘bequaam kon- nen zijn, tot het voort brengen vanBlommen, en Vrughten. Verplan- _ Daar zijn verfcheide redenen , die ons dwingen om de Limoen en Oranje- togh, boomen, te-verplanten „’t zy dat de Potten te klein werden , de tobbens ver- rot,dat nootzaaklijk van aarde moeten ververft of dat eenige quaalen ontrent de wortelen zulks komt te vereifchen,hier toe verkieft deMaanden van April, ’t begin van Mey,of Oêtober,en volgens Ferrari leering met het afgaan vande Hefp. lib, ,, Maan,na dar de gaaren in de T obben of Pot‚tegen het verftoppen bewaart zijn, cap.i2. _ (’t welk voor-gekomen wert met eenige rondt verheven ftukken, van een ge- brooken Pot daar over te leggen, dogh zoodanigh dat de uitwateringh ge- noeghzame openingh behoudt „) leght dan onder op de Boodem dry- vinge- ren breedt hoogh oude verrotte Koe-mis, endaar na zoo veel vette goede toebereide:, en tufichen de handen klein gewreven aarde, als neodigh is, (om den Boom op tezetten) drukt die een weinig met een platte hant om het ne- der-zakken voor te komen, want het ftaat oncierlijk , wanneer dé aarde te laagh, onder de randt van de Tobben of Pot komt. Na datden Boom, in ’tronde, in de oude Tobben of Pot is los gemaakt en uitgetrokken, zoo fnijdt met een fcherp mes de overvloedige Veezel-wortelen af, en beziet of nogheenighander gebrek daar aan werdt bevonden , tgeen men als dan kan voorkomen ; men moet de wortelen voor kneuzinghwaghten ; want die door pletteringh gequetft worden, zijn den Boom zeer fchadelijk,om dat lighrelijk verrottingh veroorzaken;,waar door veeltijts een quynende ziekte komt te ont{taan. Nadar dit gedaan is ftelt de Boom dan wederom in de nieu- we, toe-bereide plaatze ceglitin vmmidden , vult dezelve mer de vvorzeide aarde op, diemen rontom een weinig zal indrukken, op dat den boom vaftig- heit bekomt, die ook niet te diep moer geftelt werden. Nadat de aarde, tot behoorlijke hooghte zijnde dry vingeren breet boven op de wortel gebraght is, zalmen de Nieuw-geplanten Boom eenige dagen op een fchaduwaghtige louwe plaats ftellen, en die bevrijden tegen alle beweegingh, van winden, fchuddingh, ftooten , of anderzints. Ook magh men deze Aarde den zelfden dagh niet begieten, maar twee of dry dagen daar na, en dat maar matighlijk, om dat anderzints flijk- aphtigh werdt , en te veel op een pakt, ’twelk geen deught doet , en zoo moet men traghten , de Boomen weder te brengen,tot frifle kraghten,dat men kan befpeuren aan het voortko- men van nieuwelooten, Dereghtetijdt om te verplanten is in ’t laaft van April, of in’cbegin van Oëtober , want men op beiden dit werk doen kan, hoe wel mijns oordeels de woortijdt alder bequaamtft is. Wanneer deze ver- vende van plantinghin de herfft gefchiedt, moet men den Boom tot het voor-jaar laaten TPA. (til {taan , en de aarde mede maar matigh vervoghtigen, ter tijdt toe, tot dat in huis werdt gebraghr, en dan niet meer begieten, ten ware de noot ded zulks vereyfte , wanneer een Pot of Tobbete klein werdt, ofgebrooken is, ofTobben, ZOO zalmen den Boom met de aankleevende aarde, ineen klomp uit trek- ken, isde Tobbe vergaan ‚ zoo fnijt de hoepenen duigen rontom af, en na de verarmde aarde, een hant breer is wegh genomen,nevens het gebreide Net van Veezel - wortelen, die nk op den Bodem zijn: zoo handelt dan wijders, gelijk bovenis gezeghe.. Her HESPERIDES 31 Her vijf-en-dertighfte Hooftdeel. Van het wervoeren der. Boomen. @) M'teedere Boomen , die haar in enge Tobbens en Potten moeten be- helpen in deze Geweften te vervoeren, van de eene Stadt naar d’ander, of verder afgeleegen plaarzen ; ’t welk gedaan moet werden , in de maanden van Maart, of April ; indien her te water gefchiedt, is dirde bequaamtfte tijde, overmits de hitte der Zonne als dan nogh geen broeyingh inde {cheepen kan veroorzaaken „waar door de Boomen zouden verftikken,en haar Vrugh- ten en bladeren verliezen. Tenanderen moer deze tijdt werden waar-geno- mei, op.datze ter plaatze daarmen de Boomen wil hebben , konnen wezen aleer-die beginnen te fchieten, en haar des:te beter tegen alle ongemakken bevrijden, maar indiende reyze verre over Zee is , moetmen dit vervoeren, vroeger in de voor tijdt doen , op dat voor de warme daagen „de Boomen-ter beftemder plaatze zijn, om aan de voorzeide fchade geen deel te hebben. In dit vervoeren isnogh eenander gevaar’, behalven het breeken en fchen- den van takken,en verftikking,namentlijk vande Ratten, waar tegen men zor- Enid gen moet, dat de Stammen en Kroonenvan dit ongediert mogen ongefchon- ***" den blijven, want het kan gebeuren dar deze fchadelijke beeften, door groo- tendorft gedreeven zijnde, de baften der Boomen af-eeten, en dezelve fchen- den en dooden, gelijk onsis overgekomen. , Hier tegen ishet befte middel, darmen eenige Pourenmet verich-water doel Kelleu in de fcheepen ‚ omtrent de plaatsdaar de Boomen ftaan ; op dat deze Beeften haren dorft konnen lef- fchen: en de tedere reyzigers,op het cierlijkft tot haren Heer mogen overge- braghe werden. Zoo deze overvoeringh te lande moet gefchieden , isalteen maar te betraghten, datze opde waagens, tegen het breeken en ftooren mogen bevrijdt zijn. Hierby behoort de vervoeringh, zoo in als uit de Winter-plaats, wan- . Tide» om neer de Zomer begint ten einde te loopen, en gekomenis omtrent den aght- de winter ften October, zullen de Boomen by fchoon helder weêr ‚ en dart de blade plaarste ren wel droogh zijn, gebraght werden onder een verdekzel, t zy Galderye, “5% gemaakrriec Dak, of anderzints, nadat yder gelegenheit heeft, latende die daar eenige dagen ftaan,tot dat men ziet dat het beg;int tijt te werden,dezelve in de Winter-plaatste ftellen. ’t Welk gemeenlijk gefchiedt op half O&ober of weinigh later, na de dagen fchoon en goet zijn. In her zetten der Boomen moet men toezien dar lughtigh en zoo weinigh in malkanderen ftaan , als mo- gelijk is, opdat door het in een hangen derKroonen , de bladeren en takken niet verftikken,ook zullenze niet te digt by de Kaghgel-oven geftelt werden; om geen fchade van de hittete ontfangen‚en men zal de ftellingh zoo maken, dat men by de Boomen „, met gemak kan komen , om die by alle ongelegent- heit te helpen. In de voortijdt omtrent den thienden Mey,wanneer het zaght en regenigh weêr is, vervoertmen de Boomen wederom uit de Winter-plaats in de vrye lught „ maar niet ten eerften in een heten Zonne-fchijn, dewijlze die zoo fchielijk niet konnen verdragen Maat verliezen daar door haar bla- derenenVrughten, daarom zal men waghten na een dagh dat het regent, of anderzints zal men de Boomen brengen eenige dagen langh op een fchaduagtige plaats, om haar allengskens wederom tot lught en Zonnefchijn te gewennen, hoe de vorder regeringh inde Winter-plaats moet gefchie- den; zal hier na gezeght werden. d et 32 NEDERLANTZE Perrarië Hefp. libs z. Gp. 13. Om-gea- vingh: De Mey’ Halelujab;, 4Hooftítuk. Het zes-en-dertighfte Hooftdeel. Van meftingh ‚ werverflingh en Om-gravingh. LT Et meften van den Limoen en Oranje-boom gefchied,na de verfcheiden- heit der Geweften , en dewijl wy van meenigh zijn ‚ deze Oeffeningh alleen te fchikken na de gelegentheidt va ons Nederlande, zal dit:werk gefchieden, in de Maant van Mey ‚ zoo haaft als de Boomen uit de Winrer- plaats komen , en dat om de twee of dry Jaaten , na den noodt vereifcht. Graaft met een fcherpe Troffel, of fmalle Spaade, de oude Aarde een handt- breet, ofmeer, in’t ronde, uitde Tobbe, of Pot, daaf den Boom in ftaat, zoo diep als men kan komen,met-eenen weg-nemende de oude veezel-worrelen , en uit-geteerde Aarde; dit gedaan zijnde, vuldt de Tobbens weder op; met verte gemefte lughrige klein gewreven Aarde, die eenige tijde te voo- ren daar toe bereit , en meeniehmaal met oude Koe- of Paarde-mifch, door malkander gearbeidt , tot dat de zelve wel gemenght en verrot is, en ha de voorzeide opvullingh , effent de bovenfte Aarde , latende die lughrigh leggen om d'invloeyingh van het water, dat door regen vof begietingh daar opkomt,te bevorderen. Door middel van dicmeften en verver{ichen,kan dit edel Boom-gewafch,in naauw befloote vaten met groot gemak gevoedt,en in vrughtbaarheit onderhouden werden. Wy hebben alleen de eer voudighfte wegh voorgeftelt, als zijnde de zeekerfte, laatende vaarende konften die eenige hebben uitgevonden, € al de Werelt voor wonderen zoeken aän te prijzen „dogh die niemant meer bedriegen ; als dieze meeft gebruiken, gelijk wy hiet vooren in de befchrij ving van de mifch ten deele hebben aan-petoerr. De Om-gravingh gefchiedt jaarlijks in de voor-tijdt, tegen de tijde dat de Boomen uit de Winter-plaats komen , en is niet andersals dat de bovenfte Aarde vande Tobbens twee of dry vingeren breet, en diep werdt wegh- genomen , en met andere goede , in plaats der uyt-gereerde wederom op-gevult, om daar mede, doordeze onderhoudingh, de Aarde in Tob- bens en Potten zoo veel te verfterken, en voedzel toe te brengen , als mo- gelijk is. | Het zeven-dertighfte Hooftdeel. Van Bewaateren. D Ewijl het voedzel der Boomen en alle Aart-gewafch, beftaat uit de fijn- fte deeltjes der Aarde, en water, ’twelk zigh door zeer kleine toght- gaatjes, langhs kleine veezelen, als aderkens, door alle hare deelen verfpreit, en door de in-gefchapen warmte der zelver verfterkt zijnde met de warmte der Zonne , die van buiten in-dringht „ verandert in de gedaante en geftalte derdeelen;, tot welke het gebtaght is, en dewijl het water noodtwendigh is; zonder welk geen Boom kanleven ; want het dient tot los-makingh ‚en ver- dunningh vande gezeide deelen , op dat de zelve door de ord port, of toght-gaarjes des te bequamer konnen op-getrokken ‚en mede-gevoert wer- den , ter plaatze daarze tot voedzel werden verandert. at En overmidts onze Hefperife Vreemdelingen het vrye gebruik der Aarde by ons ontbeeren , en met kleine, en nauw-befloote Tobbens en Potten, moe- HESPERIDES 332 moeten te vreden zijn, zoo is ’t noodzaakelijk dàt men haar te hulpe komt met het toe-brengen van water, ’t welk door den Regen, ’ten zy die langhduurighis, nier genoegh kan gegeven werden , of belet, door de wijte en breete van hare kroonen, die het Regen-water meeft ter zijden doet af= vallen, om welke redenen de hulpe van het bewateren ten hooghften werdt vereifcht. Onder alle deelen dezer Oeffeningh is dit geen van de minfte, en ftaat voor-eerft te letten opde verkiezingh der wateren , en ten anderen op de tijdt wanneer men zal begieren. | Ferrarins (die wy hier ook volgen) ftelt voor het befte’t zoete, en al- wat watet tijdt-vloeyende Fontein- en Rivier-water, als zijnde het door-dringenfte en pen ver 3 kiezen zal, gezondtfte ; en daar na het Regen-warer , ‘t welk in Bakken vergadert en be- nefp. lib. z waart werdt : ten derden , volghe het Put-water , dat gemeenlijk kout &P- 4 en raauwis, vermenght met verfcheide gebreken en eigenfchappen , die het met zigh fleept uit de onderfcheide gronden , waar door het op-welt : Nogh minder in deughden is het water , dat uit moeraffige plaarzen komt: maar het alderquaadktfte , is het gene dat van de ftil-ftaande Poelen , ook dat dik, zout, brak, fwavelaghrigh ‚ en grof van deelen is, ’t welk men tot dit werk moet verwerpen, en alleen verkiezen ’t geen hier boven is voor goet gekeurt, te weten, het water dat een goeden reuk, zoeten {maak , zonder eenige fly- merigheide , welk by Winter-tijdt lauwaghtigh , en by Zomer-dagh ma- tighlijk kout is ; want dit werdt geoordeelt, gezont en aangenaam, zoo voor Menfchen, als vaar Baamen ; dan her Riviet-en Regen-water overtreft alles , wanneer dit genoegh te bekomen is, zal men het daar by houden. Daar zijn Luiden, die verfcheiden mengelingen toe-ftellen , met Mifch , Salpeter en Water , om daar mede re begieten : maar alzoo wy dat in’t 30. Hooftdeel verwerpen, en hier voor van hebben gefproken, zullen het daar by laten. Na de verfcheidenheidt der Tijden moet men zigh reguleeren , om de Oranje-boomen te begieten , by heer en droogh weêr gefchiedt zulks om den tweeden of derden dagh, tegen den avondt, wanneer de Zon is aan het onder gaan, en de Boomen niet meer befchijnt; want indien het op het heetfte van den dagh begoten werdt , zoo zoude dat een groote ziekte veroorzaken, daarom waght men tot den avondt, om reden , datde hitte der Zonne den gantfchen dagh op de Wortelen der Boomen is gevallen, en de zelve daar eenighzins door te verfriffchen. Dezebegietingh zal met voorzightigheidt gefchieden , alzoo dat de Aarde matigh voghtigh gehouden , enniet al re nat, en toc {flijkaghrigheidt gebraght wert, ook moet men de Stammen mijden, op dat die door het water ,’t geen daar tegen komt , niet verkouden, vervuilen, mofchagheigh ‚ en toteen quynende ziektegeraken ‚ en ftaat voor-al waar tenemen, dat het water, waar mede men gieten zal ‚ moet in de Zon ver= warmt zijn al eer dat her gebruikt werdt, overmidts het koude water de Boo- men zeer fchadelijk is, daarom gebruikt men Tonnen, of houte Bakken , die vande Zon den ganfchen dagh befcheenen , en waar in daaghs te vooren het water in-gedaan, al-eer het gebruikt werdt. Detijdr, wanneer deze begietingh begint en eindight, is hier te Lande in "tgemeen van Mey, tot hec laat{te van Auguftus, of wel eenweinigh langer; nadat het natte, koude, of heete dagen zijn. Men moet in ditwerk dezen algemeenen regel houden , die hier bover eenighzinsis vermaant, teweten ‚ dat men deze Boomen niet al te veel be- giers want indienze te nat gehoùden werden , verkoudt de Wortel , en werden geel van bladeren ; al te groote drooghrte is mede fchadelijk , zoo dat de matigheidt hier moet werden waargenomen , ’t welk.men genoegh be Tijdes By Winter- tijdt. Hefp. lib. 4. cap. 21. Limoven- boom. 4 NEDERLANTZE bekennen kan aan de Aarde zelve 3 want;deze Boomen willen niet over- ooten wezen. Zoo langh de Boomen in de Winter-plaats {taan , werden die zelden be- gooten , ’tenzy de noodt zulks vereifcht , ‘tgeen men merken kan aan het in-krimpen der bladeren , en flappigheit van hare Vrughten, en dan moet het gieten maar weinigh zijn, tot dart de flaauwte overgaat „ en de Vrughten en bladeren tot haar voorigen {tant wederkeeren. Wanneer dit begieten ge- fchiedt , zal men daar toe een Pot met Water op het vuur heet maken; en met kout Water zoodanigh matigen , dar het bequaamlijk laauw wert, gelijk als of het by Zomer-dagh in de Zon geftaan had; want de groote koude hinderlijk aan de Wortelen is. _In’t voor-Jaar, van April tor Mey toe zal men deze Boomen wederom zoeken te verheugen door een langhzame voedingh met Water, 't welk in Teften, of platte Potten op de Tobben werdt geftelt, en daar langhwerpige lappen van Lakenze zelf-kanten in-leggen3 waar door het allengskens werdt getrokken, en in de Aarde druipt, die alzoo meter cijdt begint te vervoghtigen , en voedzel aan den Boom te geven: maar indien men in’t voor-Jaar fterk wil gieten , zoo zullen de Vrughren treuren , en af vallen, ‘t welk (volgens Ferrari gevoelen) by-komt, door dien de Boomen dan genoeghzame voghtigheidt by haar hebben , die uit de Wortelen na boven fchiet , en dat het toe-doen van Water het fap te over- vloedigh maakt, waar door de Vrughten gelijk als ontbonden werden „ en af-vailen. Tot hier toe nu, zoo veel het Bewateren belanght ; indien het in deBloey-tijdt, en hecfwellen der Vrughten wel werdt waargenomen , zal men bevinden , datde Boomen vroolijk zijn , en haren Meefter met Blom- men, Vrughten , en aangename bladeren , zijnen gedaanen arbeidt rijkelijk zullen vergelden. Het aght-en-dertighfte. Hooftdeel. Van het Befnooren. T Weederhande Befhoeying is omtrent deze Boomen gebruikelijk. Eer- ftelijk, die men jaarlijks oefent , met het wegh-nemen van her verftorven hout,en overvloedigetakken. Ten tweeden , her af-zerten van de geheele kroon. De Snoeyingh , die den Limoen-boom vereifcht , is omtrent het weeldrigh hout, ’t welk dezen Boom veeltijds maakt ‚ en noodzakelijk moet werden af-gefneden , zoo ten aanzien van degoede geftalte van haren kroon , als tot gemeen welvaren van de Vrughten ; want by gebrek van dit werk krijgen de Limoen-boomen. ongefchikte en {lenterige kroonen , die haar onaange- naam voor het gezight vertoonen. Ten anderen, moet men die ook zuive- ren van het verftorven hout ,’t welk zigh in de voor-tijdt, nogh in huis ftaan- de, kome te openbaren ‚en veroorzaakt werdt door voghtigheden , die op de takken en bladeren neder-vallen, daar verftikkingh en befchimmeling voort- brengen, die door een fcherpe eigenfchap *t leven uit het teedere hout en bladeren bijt, en een fchadelijke verftervingh te wege brenght, en ontfteekt in weinigh tijdes den gantfchen tak, indien men niet vlijtigh daar by is, om 'equaadt door her af-fnijden te {tuiten ; daarom moer dit tot op het leven wegh-genomen, en de Wonden met Ent-wafch beflreken werden, om vorder verdervingh voor te komen: | Den HESPERIDES 25 D'Oranje-boom is het voor-verhaalde quaadt mede onderworpen ; waarom die als den Limoen-boom in dit geval moet gehandelt werden : Maar nogh heeft zy ietbyzonders , datze aan de voor-einden van de takken veel. tijdts zeer dighte kribbelige en menighvuldige kleine fcheutjes voort- brenght, (inzonderheidt die mer gekronkelde bladeren ,) welke het voed- zel te kraghriger uit-mergelen , en vorder fchieten van jonge looten verhin- deren , en den Boom te veel doen bloeyen , waar door ten laatften een uit- teeringhwerdt veroorzaakt ; om dit voor tekomen , werden die overvloe- dige fcheurjes in haar begin uic-gebrooken , en maar twee of dry ten hoogh- ftenby-eengelaten; of indien men bevindt, dat deze fcheuten te veel zijn gebleven, werden die op den algemeenen fnoei-tijdt wegh-genomen , ten einde de aanftaende nieuwe te kraghtiger mogen voort-komen. Wanneer men gewaar werdt, dat den Limoen- en Oranje-boom beginnen op tehouden van groeyen , en in gebreeke blijven van nieuwe looten te fchie- ten, ’t welk teekenen zijn, datde groeyende kraght is af-genomen, zijnde veroorzaakt door het overvloedigh bloeyen en Vrught: dragen, zoo zal men den gantfchen Kroon, tot op een hand-breet, af-houwen , en den Boom gelijk hier voor in ’t aghrfte Hooftdeel is geleert) in verflche Aarde ver- planten, nade Wortelen wel gezuivert zijn 5 waar door de zelve als tot een nieuw leven geraakt , en men verkrijghralzoo , in plaats van uit-geleefde, wederom jonge jeughdige Boomen. Dit Snoei-werk maer ter handt genomen werden in de voor-tijdt, te weten ‚ zoo haaft de Boomen uit de Winter-plaats komen, en volgens Fer- rariù leeringh , met een af-gaande Maan : maar tot het wegh-{nijden van ver- dort , of verftorven hout en zal men geen tijdcaanzien , dewijl dat moet wegh-genomen werden ‚ zoo haaft als het zelve gezien werdt. Tothet af- nemen van den gantfchen kroon , kan men geen Jaaren voor-fchrijven, alzoo alleen op de voor-verhaalde teekenen daar omtrent moet werden gezien. Het gereetfchap ‚dat men tot dit werk van nooden heeft, is een Snoei-beitel, houten Hamer, kleine Zaage, krom Snoei-mes, en Ent-wafch, om de ge maakte Wonden voor het in-waateren te bevrijden , en het genezen te be= vorderen. Het negen-en-dertighfte Hooftdeel. Van de Middelen tegens verfcheide Gebreken ‚ en Ongediert. G Elijk de Menfchen en Dieren haar Ziekten, Quaalen, en Vyanden zijn onderworpen , alzoo mede de Boomen en Planten , die noodtzakelijk daar tegen door hulp-middelen moeten geredt, en befchermt werden, indien men de zelve by hare welvaart en gezontheidt wil behouden. De gemeene Ziektens, die wy hier te Lande bevinden, zijn het Gommen, geel. werden, luizen, verrottinghen verouderen : Wat het eerfte belanght, {chijnrt zijn oorfpronk tenemen uit eenige quaad-aardige koude taayeftoffe, ’ welk de natuur zoekt quiijt te werden, en op d'een of d'ander plaats uit werpt, ineen taaye en fcherpe voghtigheidt, die alles (waar zy langhs henen vloeidt)in-eet , en bederft : daarom , zoo haaft men dit quaadt verneemt, zal de begomde plaats mer een fcherp Mes tot op het gezonde hour uit-ge- {neden werden , de uit-gefneden Wonde beftrijken met Kalk en Turf-afch, die te zamen met Regenwater tot bequame dikte vermenght zijn zi an Ovranje- boom, Af-nemen van den Kroon. Tijde. a Hefp. lib. &. ap. 1Ó. Gommen; 36 NEDERLANTZE dan mert Ent-wafch zal over-kleeden. Dit is menighmaal met goedt voor deel in deze gelegentheidegebruikt , enis het zelve middel , dat Ferrarins Help. lib. 4. regen de verrottingh befchrijft. Tegen het geel werden der blaaderen, dat Gleiheige Zijn oorfpronk neemt uit dequade geftalte der inwendige deelen, ofdoor ver- der blaade- rottingh aen de Wortelen , en ook wel van te veel begieten, waardoor ni) den Boom verkout is: of te langhduurige uitdroogingh der Aarde,zoo wordt van den zelven Schrijver aan-geprezen een dooden Hondt aan de Wortelen van de Boomen te begraaven, en dewijl zulks by ons niet wel is uit te voeren, doordien wy het gebruik der vrye Aarde moeten miflen , en met naauwe Potten en Tobbens behelpen, zoo hebben wy gezien , dat in plaats gebruikt wierde {fchraapzel van Oflen horens , die te vooren verrot en uit-gebroeit zijn, waar door deze Boomen op nieuw fcheenen te herleven : maar hier moet gezorght werden, dat dit hoorn-fchraapzel matigh gebruikt werdt , op dat door de fcherpigheidt, die het by zigh heeft, de Boomen niet be- fchadight. Maar indien het voort-komt uit een verrottingh , of verderf der Wortelen , zoo is het bequaamfte den Boom uit te nemen, de oude Aarde weghte doen, en de Wortel van alle bedorve veezelen en takken te zuiveren, en zoo weder planten in verfche nieuwe Aarde , waardoor die tot een veel jeughdiger wasdom zal uit-fchieten. Indien het werdt veroorzaakt door te overvloedige natcigheidt, diede Wortel verkouwt , zoo is het befte middel, dat men de Tobbens, of Potten beziet; want het wel gebeurt ‚dat de gaaten van onder verftopt zijn, waar door het water niet kan geloft werden,maar om de Wortel blijft taan, eu daar dit quaadt by-brenght, zoo zal men die ope- nen, op dat de behoorlijke af-loozingh kangefchieden : Of komt het by, dat de Aarde te vaftgepakt is, en lught ontbreekt, danisde verplanting het naafte middel. Luizen, Het geen hier de naam van Luizen heeft, bevinden wy veel meer een ziekte, die haar oorf pronk neemt uit vervuilingh der Boomen, die door den Honingh-dauw veelrijdes veroorzaakt werdt; en mede door te veel voghtige dampen, in de Winter-plaats ‚ door het weinigh lughten, en te dight op-een pakken der Boomen, (als wel voor een Vyant, die haar van buiten aan-komt,) en mec reght werdt genaamt Luis-ziekte ; want het is niet genoegh, dat een Boom daar mede is befmet , maar alle die daar omtrent ftaan , werden het zelve quaadt veeltijdts deelaghrigh. DicDier, indien wy het zoo mogen noemen, is van verwe in zijn begin wit, van maakzel langh-rondt, wanneer het volkomen is , heeft het de groote als een gemeene Wandt-luis, Karftanje- bruin vanverwe, op de rugh bezet met lange hairen , dogh die vergaan in weinigh daagen, van binnen is het vol grauwaghtige voghtigheidt, dar zoet van {maak is, waarom de Mieren daar veel omtrent zijn „en de zoetigheidt af- lekken. Deze voghtfchijnt dit Dier tot voedzel te ftrekken , ’t welk het uit de baft van den Boom trekt ; want het heeft zijn zit-plaats meeft op de bla- deren, en jeughdighfte takken „en men kan niet lightbemerken , dat het van plaats verandert, hoewel het zulks zeer langhzaam doet. „Als nuregen het uít-gaan van de Zomer dit beesje begint tefterven, en zijn fap verdrooghrt, zoo laac her van zigh gaan menighte van wit (tof, dat zijn Eyeren, Neten, of ZLaadt is, door 't welk het wederom voort-teelt. Wy hebbenondervonden, dat waar dic {tof plaats grijpt ‚ ja zelf in Wijngaarden, Perzik, Lauwrier, en Myrrhus-boomen, darze het Jaar daar aan met dit vuil waren befmet, en in paas van een, honderden te voorfchijn quamen, zoo datze de Boomen doot ret uit-mergelen van haar natuurlijk voedzel ten laatften quamen tedooden, gelijkaan verfcheide Boomengefchiedt is. Dit ongediert enfterft door ne koude, HESPERIDES 37 koude, alzoo het zelf de hardtfte Winters tegen-ftaat, en wat middelen wy hebben aangewendt , om deze ziektete verdrijven, zoo is alleen bevonden het eenighfte, de Boomen fchoon te maken van haat vuiligheidt, mer een Sponce in Regenwater nat gemaakt ‚ waar medede bladeren en takken inde voor-tijdt , al-eer de zelve begonden uit te fchieten , lieten afwaffchen , en hier door is dit quaadt t'eenemaal overwonnen, dat anderzins maghrigh genoeghwas om de befmette Boomen gantfch te verflinden. Nu wy hier van bevrijdt zijn, hebben ook andere dit geringh middel niet willen verbergen, maar daarom wat langh geweeft in ’t verhalen van zooda- nigen fchaadelijk gebrek , en zijngeneezingh. Tegen de verrottingh in de verrotting: Stammen en takken der Boomen, is niet anders te gebruiken, als’t geen hier boven van het gommen is gezeght. Wanneer een Boom komt te verouderen , datze geen jonge loten te voor- Veroude- fchijn brengt ; maar allengskens vanboven af verfterft ‚ zoo is het eenighfte "“"- middel, inde voor-tijdt de gantíche kroon, tot op een hand-breet boven de in-oculatie wegh te nemen , op datze wederom uit-fpruite , en als door een nieuw Gewas tot haar eerfte Jeughc, en frifle kraghten magh geraken, gelijk hier vooren is aan-gewezen. Nu ftaan ons aan te merken de uitwendige Vyanden , die de Hefperije Inwoonders komen beftormen en ontruften; te weten, de Mieren , Oorwormen, en Spinnekoppen. De twee eerften befchadigen deze Boomen voornamentlijk aan haar Pen jonge fcheuten en blommen. Hier tegen zijn veel middelenbedaght; Fer- man” rarius wil, dar men afch om de Stam ftrooye, of dat men boom-wol, in fteen- Hefp. lib, 2. olie yet gemaakt, daar om zal leggen, teneinde, dat dour den ftank dic Onge- Stat: diert zoude te rugh keeren : Maar by onzen tijdt hebben wy beter wapenen gezien, totaf-weeringe van deze quaad-aardige gaften , te weten , loode Rin- gen van een hand-breet wijdt, die in't ronde om den Stam waren aan-een ge- maakt, met een diepte van een of twee duimen , welk vol water werden ge- houden ; waar door den Boom als mer een Water-graft omgingeltis ‚die den wegh tot het op-klimmen van dit ongediërt verhindert, en alzoo tegen deze Vyanden befchermt blijft. Deze vondt is eerft voor den dagh gebraght door den Heer Joan Roeters, in zijn leven Secretaris der Stadt Armfteldam, en groot Lief-hebber dezer Oeffeningh. Voorts hebben andere haar Boomen op bankjes geftelt van een half voet boven de grondt, welkers voeten van dikke blokjes gemaakt, in bakjes {taan , die vol water gehouden werden, en deze fchadelijke beeften van de Boomen af-keeren. Men kan de Oorwor= men, die de jonge teedere fchieuten af-eten, en fchenden; ook met lappen van rouw lijnwaat in de Boomen teleggen ; vangen , en zoo in toom houden. De Spinne-koppen befchadigen de Limoen-en Oranje-boomen met het t’za= Spinnekop: men-fpinnen van de bladeren ‚ en het by-een-rukken van de jongefcheuten ; P“* ‘waar doorde bladeren {wart , vuil, en in haren wasdom verhindert werden ; de eenigfte remedietegen dit quaadt, is; de zelve te vangen, en alzoo deze Geweldenaars verjagende , om het aangenaam Boom-gewafch van zulken vuil gefpuis te bevrijden. Watbelanght andere ongevallen van Winden en quade Lughten, daat van egen is hier vooren geleert , hoedanigh die behooren geweert , en tegen-gegaan te nis: werden. k Wanneer de Boomen by Winter-dagh in huis ftaan, zoo werdendie wel regen de geplaaght van Muizen en Ratten „om datze by geen water konnen geraken, ie di waarom niet ondienftigh is de Winrter-plaats met eenige Vallen , en Teften f met water te voorzien , op dat dit ongediert gevangen , of haren dorft Ee a | werde, 38- NEDERLANTZE werdt, om die teddwingèn de. Boomen te verfchoonen, gelijk wy hebben:ge- zien, dat $7. Willem vanden Heuvel. zulks is-wedervaren. Slakken en … War Slakken en Rufpen aangaat, is hier te Lande niet bevonden,dat eenige Rufpen. _{chadeaamdit Gewas toe-btenigen ‚ en daarom onnoodigh by. deze gelegent- heidt daar af te-vermanen. Indien die daar al. aan werden bevonden; her befte middel daar tegen; is: het af-vangen. dert td Het veertighfte Hooftdeel. Van de Winter-plaats, en haar gebruik. D Ewijl heet onmogelijk is „ die uicheemfche Boom-gewas in dezekanden # te oeffenen, ’ten zy men die by Winter-tijdt tegen de Vorft en‘koude behoorlijk weet te befchermen, dat niet kan gefchiedenr, dien daar geen goede Winter-plaats in voor-raadtis. „Wy zien, datzein Brabandt en Vlaen- deren daar toe gebruiken gewulfde Kelderen , om te ontgaan het ongemak van het vyer te ftooken : maar daar mede ontgaan haar ook in’ gemeen dé Vrughren, die door de weinige lught „en voghtige dampen, welk de Boomen genieten, vergaan „ en afvallen, ’ten zy datmen ‚ zoo haaft de Vorft gedaan is de zelve wederom uit de Kelder in een lughtige Kamer draaght, *twelk niet wel doenlijk is voor iemandt die een groot geral van- Boomen heeft, _door-dien , wegenède menighte, den arbeidt tefwaar, en te koftelijk zoude . vallen : daar-en-boven methet dikmaal verbrengen loopt men gevaar vande kroonen door het ftooten tefchenden. Totdit werk werdt ten minften een lughtige Kamer vereifcht „ die van alle toghten vry is ‚ en opene venfters en glazen tegen het Zuyden heeft, op dat de Zon ‚des Winters {chijnende, met aangename ftraalen deze teedere Vreemdelingen magh verquikken. Hetzy hoedanigh een Winter-plaats dat men toe-ftelt , zoo zal men zorgen „dat die met het open zoo veel tegen ’t Zuidenftaat, als eenighzins mogelijk is. Tot naarder onderreghtingh hebben wy alhier eenige voorbeelden geftelt, welke alle tot dit werk dienftigh zijn. - Eerftelijk geven wy den voor-rangh de Academie Winter-plaats in den Hof van de Academie tot Leiden, diein de len ghte tor Leyden, heeft hondert aghtien , de breete vijftien ‚de hooghte, tot het verwelfzel toe, twaalf, en verder zeftien Rynlandze Voeten. Tegen het Zuiden is dic Ge- bouw met elf kruis-kozijnen voorzien, hebbende den ingank by-na in 't mid- den, zijnde van binnen bezer met vier yzere Kaghgel-ovens. Deze Galdery is bequaam tot het bewaren van alle vreemde Boom-gewaffen en Planten, aÎs ook mede voor Limoen-en Oranje-boomen : maar hier zijn eenige gebree- ken, teneerften ‚ aan de kruis-kozijnen ‚ welkers houte venfters na buiten openflaan, hetgeen wy verwerpen , om dat by Winter-tijdt al te voghrigh zijn, en als het dan zaght we'er maakt, dat die moeten werden geopent, te veel fchaduwe veroorzaken , daarom oordeel de glaazeRamen beter die doorgaans op-gaan, en haar houte of andere fluitinge met dubbelde{pon- ningen van binnen hebben. Ten anderen, is den ingank in het midden, 't welk wel cierlijk ftaac,na den regel van de bouw-konft, maar ís zeer ondien- “ ftigh, alzoo veel toghren by-brenght, die men dan genootzaakt is, met het ftellen van een voor-Portaal buiten te houden, *t welk zoo gevoeghlijk niet en komtsals-dan wänneer den ingank van deWinter-plaats binnen ’s huis kan gebraght werden. Een OP Za Zer „li re VIa, Zel zg ) | EK SG 11 € TEL Hoff, vand ALS ELT ES Get 2 p den 4 CR SNENENNEN EN NN ES DR Ef ce MS \ id ch ae „ek a nd Pek F Di ej 8 > es, LE mr 1 | SL CG | ELT DAZU RE E > ESS Z EE | 5 En ens 5 en ED Z 2 5 3 il ie £ EN en 5 En 1 er Tj ei S è 5 en 5 Eef SE, > Ee er Er en. ‘ 3 1 - ee = AD LTV GTE jorn Ear 7 EE PT Er La wd Ó (T a Ps ‚ne mn pi ikan bd older \ Wehe ® ef t = 2 Keje REE " nd N Urd EC TE rte LO UID Dm aA eld Oz! ° CG als EPEN v‚ Dn @5 UVA SHV zj FUC ies es 0, we, ETET verk nd QWireer nst uden (HoiF PER AL B Cr melk Wel 3 E30 MN u A ACR Ed F b ú } \ 4 ML Ei 1 HESPERIDES. 39 _ Ken veel volmaakter Timmeringh heeft dert vermaarden. Oflenaar de Heer _ winter. Fean Roeters gemaakt, die als-noch in wezen is, hebbende in de lenghte tagh- EN ventigh, debreete rwintigh „ ende hooghte dertien Amfteldamze Voeten. Roeters; oe _ metgeheel opgaandeglaazen, en-houte Venfters , die in: malkanderen.met gien dubbelde fponningen fluiten „en voor alletoghten vry zijn; den ingankis binnenshuis, om des te bequamer alle koude te hinderen : en;voorcs verzien met dry yzere Kagbgel-ovens;om by tijden van Vorft te gebruiken. „Maar boven al is uieftekende de Winter-plaats van d'Heer Pieter de Wolf, Winter: in zija vermakelijken Hof in-de Purmer „die inde lenghte heeft hondert Bit zn, tzeftigh, de breete binnens muurs twintigh „en in de hooghre dertien Amftel- ter de wolf, damfche Hout-voeten ‚ zijnde voorzien met twee-en-dertigh doorgaans- 5. Ca Eur heogh-opgaandeglaazen en houte Venfteren, hebbende wel in tmidden een uitgangh, dogh werde by winter-tijdt gefloten ; en den ingangh, die als-dan gebruikt werdt van binnen. „ zijnde mer vier yzere Kaghgel-ovens tegen de koudegewapent. „Deze Winter-plaats heeft in Hollandt: geen weergÀ, zoo tenaanzien van de groote, als-mede van de Timmeragie + dan dewijl her yder niet gelegen komt zoodanige koften te doen ‚en dat nier-te-min veel. Lief- hebbers, die genegen zijn deze Oeffeningh te handthaven.; mer hleinder be- grijp én onkoften;yets zoude konnen doen,zoo geven wy alhier een Befchrij- vinghen Af-teekeningh eener Winrer-plaats van minder waarde; gelijk ia _ winter. mijnen Hof heb doentoe-ftellen ‚zijnde in de lenghte vijftigh , indebreete plaats van veertien, en inddehooghte twaalf Amfteldamze,Voeten'; voorzien met twee hie kleine yzere Kaghgel-ovens „ en met zeftien-hooghropgaande glaaze Ven- {lers fluitende in dry-dubbelde fponningens welke by tijden van harde Vorft van binnen bezet werden met houte Ramen,-die-mer Ooft-Indifch Zeil-doek bekleet zijn3 den ingangh komt binnens huis, zijndedie Gebouw alleen van eemhalve fteens muur „ en buiten met hout bekleedt; hiermede hebben wy defelfte Vorften konnen tegen-flaan, en verduuren. afs Daar isnogh een andere Winter-plaars te zien buiten. Haerlem tot Owver- winter: ween, by Frans van Sompel, diein dezeOeffeningh uitmunt. DeTimme- Baas van ragieis aan alle zijden geheel van hout, met dubbelde Planken , t'eenemaal wanScranen befchooten, de welke tuflchen beiden met doppen „of baften van Boekweit tot Over gevult zijn, Zo dat daar gantfch.geen koude nogh toghten in en komen ‚wan “e) neer alles behoorlijk is geflooten en voorzien. Alhier werden deze Boo- men bewaart zonder Kaghgel-oven „ en alleen te hulp gekomen met het by- ftellen van Teften met geglomde Turf-kolen , ’t welk gemakkelijk doorde kleinheidt van de plaats kan gefchieden „ alzoo die maar langh is twee-en- dertigh, bree tien, en hoogh negen Amfteldamze Voeten ; dogh in groote plaatzen is dit op deze wijze niet wel mogelijk , ten aanzien.dat de toght- gaaten zoo nauwkeurigh niet konnen geweert werde , ofde koude en Vorft neemt de overhandt. Men maakt dan de Winter-plaats zoodanighals yder goet dunkt. Noch- Gebruik _ tansis het gebruik eenderhande;namentlijk tot bewaringh van teedere Booms iS gewaflen, die onze koude Winter-vlagen niet konnen tegen-ftaan., Van dig plaats. rijdtaf , dat de Boomen in de Winter-plaats gezet zijn , zalmen beginnen te zorgen ‚om tegenalle voorvallende ongemakken en rampen op zijn hoede te wezen ; want door zorghloosheidt kan op eenen naght meer fchade ge- fchieden,als-men in een geheel Jaar zal te boven komen,daarom op her fluiten en openen der Venfteren en glaazen moet werden gepaft : maar op wat tijdt zulksmoer gefchieden, kan men ten aanzien van de Maanden niet wel voor- fchrijven:, alzoo de gelegentheide van het Weêr zulks moet uit - wijzen ; | want 40 NEDERLANTZE want het gebeurt hier te Lande by zommige flappe Winters, dat de glaazen gantfche dagen open taan, en daarom dient voor een algemeenen regel , zo Openen langh het fchoon Weêr is, en niet en vrieft, zullen de Venfters naght en dagh sa effen open blijven, tot half November , en dan zal men die desavondts voor den fiesen. __onderganghder Zonnefluiten: Maar als het miftigh, mottigh , en vriezent Weêr is, zal men die toe houden , en het moet een Oeffenaar niet verdrieten de Venfters te openen en te (luiten , al was her veel malen op eenen dagh; want hoe de Boomen meer verlught werden , hoe het beter is , om zoo alle verftikkingh en befchimmelingh. voor te komen. Wanneer her nu begint te vriezen , dogh niet zoo fterk , dat de Vorft in huis komt, opent men alleen by daagh de houte Venfters of Luiken, teneinde, datde Zon in de Winter- plaats {chijnende, de Boomen en Vrughten magh verquikken ; en tegenden avondt, voor Zonnen ondergangh, moet men de zelve weder fluiten, om b naght niet fchielijk van de koude overvallen te werden. Als nude Vorft beginctoete nemen , zal de Winter-plaats t'eenemaal geflooten blijven , en men moet maken, dat daar geen toght-gaten zijn, waar die nedervalien doen- zegrootefchade, en veroorzaken , dat het eerder binnen ’s huis ys maakt. Niet-te-min , als het op de middagh fchoonen Zonne-fchijnis , magh men de zelve door de glaazen wel binnenlaten, en vertrokken zijnde, wederom dighefluiten. Wanneer het nu zoo fterk vrieft, dat binnen ’s huis niet langer Milen zonder vyer ftooken is te houden , ’t welk mea gewaar werdt door her ftellen foken. _ vameenige Teften of Potten met water, hier en daar in de Winter-plaats , en men bevindt, dathet begint yste maken’, als-dan is het tijdt om vyer in de Kaghgel-ovens te brengen,’e welk gemeenlijk gefchiedt des morgens vroegh, en des avondts omtrent negen uurén. Maarindien’egebeurt , dat het by dagh mer deze twee vyeren niet iste houden, als-dan moer men op de mid- Gemee- dagh mede ftooken , en in dit vyeren dezen algemeenen regel houden : zoo pd langh het water in de Teften niet bevrieft, behoeft men geen vyer te maken, ren. en wanneer het water tot ys werdt , moet men niet fterker ftooken , als dat men ziet het ys los werden , en de Vorft daar op niet kan vatten; want indien men te heet vyert, zal het meerder fchade doen , als of het eens in de Winter- plaats quam te vriezen, ’t Is my-eens gebeurt, datde Vorft de Boomen by naght overviel, en dat Bladeren en Vrughten ftijf ftonden , als of die wit berijpt waren, 't welk door - onaghtzaamheidt van den Hovenier was veroorzaakt Om dit ongeval wederom teredden, wierdt in de Kaghgel-ovens, langhzaam vyer gemaakt, en niet ten eerften heer geftookt, door welke zoete aan-groeyende warmte, de bevroore Bladeren en Vrughten allengs begonden te ontdooyen, en tot haar voorigen ftant geraakte ; ja hebbe nooit meerder rijpe Vrughten gehadt als op dar zelve Jaar van 1668. Hetgevaltook wel , dat het in de Winter- Voghtig- plaats, boven aan de Zolder (wanneer men eenige dagen after-een vyer wende ftookt, zonder dat de Venfteren geopent werden , wegens den geduurigen plaats. Vorft) veel droppelen waters hangen, welke op de Boomen nedervallende, daar groot quaadt by-brengen ; namentlijk, befchimmelingh aan de takken , en het af-vallen van Vrughten en Bladeren, waar tegen men moet voorzien, en dit met een Schippers Dweil op een ftok, dagelijks af. nemen , en zoo haaft de tijde het eenighzins toe-laat, de Venfterente openen , om deze voghtige dampen, dieuit de Aarde op-rijzen ‚ te doen vertrekken ; want door het Tijdt om langh toe ftaan van de Deuren en Glaazen blijvenze beflooten. weder de __En op deze voor-verhaalde wijze moet men zigh gedragen. In tijden Openen. vanVorft, dienu op-houdende ‚, moeten de Venfteren weder open , omde Boomen HESPERIDES. AT Boomen te lughren , en daar voorts mede handelen, gelijk hier boven is ver- haalc. Maar dat men dit vyer-ftooken aanzekere Maanden, als December, Januarius en Februarius , wil binden , gelijk zommige fchrijven, is onzes oor- deels qualijk ; want het gebeurt, dat geheele Winters voorby-gaan , ende onnoodighis, vyerte maken, gelijk hier boven is aangeroert. Maar her is voor-al beft, dat men zigh gedraaght na de tijde, ende daar in doe gelijk wy: hier hebben aangewezen. | My komt in den zin zeker voorval, dat, ten aanzien van het vyer- ftoken, niet kan na-laten te verhalen : Een aanzienlijk Heer , wiens naam om reden hier verfwijge ‚ komende in den vermaarden Hof van de Heer Roeters, zalr. en na hy alles wel doorzien hadde , vraagde aan dien ver- maarden Oeffenaar, hoe veel Turf hy dogh op een Winter verbrande, ten aanzien zijne Boomen zoo uitnemende fchoon ftonden ? d'Heer Roeters niet wetende waárom dit wierde gevraagt , antwoorde dat hy mer hondert Manden (bedragende omtrent vier-en-twintigh guldens) al-zijne Boomen nu twee Winters hadde bewaart , ende dat daar nogh vry wat was over-ge- fchooten. Hoe isdat mogelijk, antwoorde den ander; mijn Kneght heeft meer alstwee hondert manden Turf verbrandt ‚ en nogh zijn mijn Boomen doodt. Waarom zeer wierdrgelaghgen, als wel bemerkende, dat de over- groote hitte zijn Boomen had verftikt en uitgedrooght. Waar uit men zier, dat nietde groote onkoften ‚ maar de grondige kennifle , de befte Vrughten eeft, f 5 Wanneer nude Vorft op-houdt, en de voor-tijdt nadert, zal men de Boo- men weder tot de lught gewennen ‚ met het openen en {luiten der Venfleren en'glaazen ter behoorlijker tijdt, en zighdaar in alles gedragen , na dat het Weêr uic-wijft ; want dat ftaat vaft „ dat Mift, Damp, Voght, en Vorft in de Winter-plaats niet moeten geleden werden. In dic werk zal men volharden , tot’er tijdt toe dat men de Boomen in’tbegin van May, by zaght , regenaghtigh Weêr , in de vrye Lughr ftelt , zorght voor-al in uit-brengen, datze niet fchielijk van de Zon befcheenen werden : maar allengskens daar toe gewennen, en als-dan verder handelen, met bewateren , befaoeyen , en andere Oeffeninge , die hier vooren yder op haar behoorlijke plaatzen zijn aan-gewezen ; op datze haar bladeren en Vrughten behouden, ende haren Meefter zijnen gedaanen arbeidt, met de goude Mefperife Appe- Munting: Ware Oeffe- ning‚uboek: 2 Cap. Tijdt tot weder-opes nen van de Winter- plaats. Tijdt van weder uft= brengen. len mogen beloonen , welke geen Oeffenaar en zal verkrijgen , ‘ten zy eerft dien fterken Winter-draak behoorlijk is getemt, en overwonnen. Het een-en-veertighfte Hooftdeel. Van het plukken der Blommen en Vrughten. HE is noodzakelijk tot behoudenifle der Boomen , dat men die ter be- hoorlijker tijdt van Blommen en Vrughten on tlaft; want door ber over- vloedigh bloeyen werdenze uit-geteert ; kraghreloos , en geraken daar door tot een geheelen ondergank , overmidts het onmogelijk is , datze diealle konnen voeden. Daarom is men genootzaakt te plukken , ende ontlaftingh te verhaaften , met het wegh-nemen van alle de na- of zijd-blom= men, latende de eerfte hart-blommen alleen tot het voort-brengen der Vrug- ten, en dat niet meer, als men oordeelt den Boom behoorlijk kan voeden , die dan zoo veel te gtooter enfchoonder zullen werden ‚ en door deze ver- M lightingh Ontlafting er Boo- men. Tijdt tot het pluk- ken der Vrughten. 42 NEDERLANTZE lightingh zullen de jonge fcheurten te kraghtiger voort-komen , ende Boo- men te berer by hare jeught onderhouden werden. Degeplukte Blommen kan men gebruiken tot veelderhande zaken, gelijk wy hier na breeder zullen aan-wij zen. ze De Vrughren , zol imoenenals Oranje-appelen, moeten op haren rijdt geplukt, en af-genomen werden. Men kan hier te Lande , gelijk in Italien gefchiedt, den reghren tijdt van yder foort int byzonder niet voor-fchrijven, alzo onze Zomers zeer ongeftadigh, en verfcheiden zijn ‚ want het wel ge- beurt is, dat de Limoen- en Oranje-appels, by ons in warme Zomers, in de Maandt September zijn af-genomen, dewijl haar behoorlijke rijpte had- den , daar die anders gemeenlijk tot in de Maanden van Februarius , of Maart moeften blijven hangen. Om nu zeker te gaan , zal men de Vrughten af- nemen , wanneer haar behoorlijke groote en verwe hebben, *t welk het eêne Jaar by ‘tandere zomtijdts eenige Maanden komt te verfchillen , nadat het _ een koude of warme Zomer is. Tweederhande Plukkingh gefchiedt omtrent deze Vrughten , te weten Onrijp, en Rijp, werdende de eerfte gebruikt om te confijten , en de andere om hec fap uit te perflen, tot Spijze en Genees-middelen. Het zy dan hoedanigh men plukt, zoo moet men hier in met groote voor- zightigheid te werk gaan; want met de hand de Vrughten af te trekken, zoude niet wel zijn; als met groot gevaar om de Boomen te fchenden , dewijl te vaft aan de Takken geheghe , en daar van qualijk konnen af-gefcheiden werden, ’ten zy met gevaar van te fcheuren , waarom men genootzaakt is die met een fcherp Mesje afte (nijden, zoodanigh,dat aan yder Vrught een klein takje vaft blijft, ’t welk nietals te cierlijkerftaat, en men kan dit fnijden waar-ne- men , darmen dat doet met zoo weinighals’t mogelijk is, den Boom te be- fchadigen. Wanneer nudit af-{nijden ter behoorlijker tijdt gefchiedt, zullen de weder-nieuw-aankomende Vrughten des te beter varen ; overmidts het voedzel dan alleen hebben , ’t welk met de af-gefneden anders te zamen moeften deelen. Daar is niet beter voor de Boomen, als dat men die ontlaft, indien haar wel- vaart zal bevordert werden. Zommige laten de Vrughren langh hangen, om daar medete pronken : maar buiten alle twijffel is dit {chadelijk , alzoo men ziet, dat als de Limoenen over rijp zijn, af-vallen, en d'Oranje-appels verdroogen, evenals of het voedzel , aan de oude Vrughten van de Moeder - wierdt geweigert, om de eerft-aankomende Jongen 't zelve wederom toe te voegen. Waar uit klaarlijk is af tenemen , dat de natuure ons aanwijft , hoe noodigh hetis voor Boom en Vrughren , dat men dieter behoorlijker tijdt ontlaft , op datze beiden mogen behouden , en voor haren ondergank be- vrijde werden. Het HESPERIDES 43 Het twee-en-veertighfte Hooftdeel. Van het voordeel, ent gebruik van den Oranje-boor. H Et geen eerlijk, voordeeligh en vermakelijk is, is prijzens waardigh , ef magh zonder fchroom van alle Menfchen by der hande genomen wer- den , dat deze dry eigenfchappen in onze Oeffleningh te vinden zijn , is aan een yder bekent, die de zelve grondigh verftaar; wat het vermaak en de eer- baarheidt aangaat, die zijn genoeghzame getuigen van haar zelf, en onnoo- digh te bewijzen, daarom wy alleen hier van het voordeel „en ’t gebruik zul- len {preken. De voordeelen die deze Boomen geven, zijn verfcheiden , be- halven, na dar tot behoorlijke groote gekomen zijn, voor veel geldrs konnen verkoft, en goede winfte mede kan gedaan werden,zoo hebben die nogh haar byzonder gebruik in de Genees-konft, Huis-houdinghen Reuk-werk, waar af wy zullen handelen. Gered Uit den Oranjen-boom werden veel zaken toe-bereidt, zoo tot vermaak als noodtzakelijkheidt. De Bladeren zijn goedt tegen een geftooten en gekneufden Scheen , en geneeft die ‚ wanneer men de zelve twee maal daaghs daar verfch op-leght. DezeBladeren in den mondt geknaauwt , geven een zoeten en wel-riecken- den adem. Men difteleert uit de Oranje-blommen een water ,’e welk lieflijk van reuk is, entorveel dingen in de Genees-konft bequaam , voornamentlijk om te doen fweeten , het herte te verfterken , en meer-andere Gebreeken , daar af de Boeken der Genees-meefters en Kruit-befchrijvers vol zijn. Om dit Water te maken , zal men de Oranje-blommen plukken des mor- gens, al-eer van de Zon befcheenen zijn, ende diftilleeren in een tinne klok , _metlanghzaam vyer , op dar geen, de minfte verbrandcheidt daar omtrent komt; want deze diftillarie moet alleen maar by uit-waaflemingh gefchie- den , en als-dan zal men bekomen, wel weinigh, maar niet-te-min een zeer lieflijk en kraghtigh water. Men kan ook ten anderen, voor die meerder hoop begeert, diftilleeren in een Kerel , door een flangh, hoewel zoo aange- naam niet zal ruiken. De Blommen van Oranje-boomen zijn zeer goedrineen Kas metfchoon Lijnwaat gelegt, om het zelve eenen aangenamen reuk te geven. Maar om hier te Lande uit de Blommen Olie door de diftillatie te trekken , is niet wel mogelijk „alzoo de menighte, die daar toe vereifcht werdt, veel te groot is ; want zes hondert Pondt nauwelijks twee ofdry Ongen uit-leve- ren: dan, om niet t'eenemaal van dit lieflijk Reuk-werk verfteeken te zijn, zoo werdt hier na nogh geleert „ hoedanigh men dat op een ander wijze zal toe-ftellen. aft d Om van de Oranje-blommen een uit-trekkingh met Brandewijn te ma- ken, zoo neemt tot yder Pint twee Ongen Blommen, ftelt die in de Zon te diftilleeren , veertien dagen langh, en gebruikt daar van een Lepel vol te ge- lijk, tegen veelderhande koude ziektenengebreeken , en inzonderheidt in het Colijcq , of krimpingh der darmen. Om deze Blommen in Suiker te bewaren, 't welk gemeenlijk Confijten werdt genaamt, zoo zal men die plukken even te vooreneer die open gaan, en met fchoon Regen-water op-kooken, tot datze morw „en van haar bin aeidt De Blade= ren. R. Dod., Herbar. 28 boek; z Cap. Brandes wijn. Suikeringhi; Palilli, 4 NEDERLANTZE heidt ten deele ontlaft zijn , daar na zo kookt de Suiker tot een behoorlijke hooghte en dikte van een Syroop,engiet die (na dat met wit van Eyeren ge- zuivert, en wel klaár is) warm op de Blommen , en laatze te zamen ftaan kout werden ; indien de Syroop te dun is, of daar na werdt, moet men die wederom vétkooken tot zijn behoorlijke dikte, op dat de Blomrthen te beter mogen bewaart blijven : Dir is een overtreflelijk Genees-middel, tegen quade lughten , en vuile dampen ; en mede een uitfteekendelekkernye. Voorts werden van de Oranje-blommen Pa/tli, of Bolletjes gemaakt op navol- gende wijze : Neemt vijftigh Blommen , die ganfch open zijn, plukt die by herfteeltjeaf, om de bladerkens , zoo veel mogelijks, niet te raken, op dat de reuk niet gefchonden werdt, fnijdt de bladeren tet een Schaartje „ een voor eên, zeer klein ; hier toe zal men nemen een Pont van de alderfchoon- fte Candy Broot-fuiker , die te bekomen is ‚de zelve fijnftooten „en doer die in een klein koper Bekkentje ‚ en daar by dry Ongen gediftilleert water van Oranje-bloeifem, roert dat met een Spatel, tor het t'zamen onder-een ver= menghtis, 't welk men dan op gegloeide kolen langhzaam zal doen kooken; totdertijdt , datals men tu{fchen de vingeren drukt de Syroop ‚daar als met haarige draatjes komt aan te kleven , daat naar neemt het van ‘t vyer, en doet de gefneede zuivere Oranje-blommen in deze gekookte Suiker, de zelve met het Spadeltje onder-een roerende, tor dar alles wel vermenghris; dan moet men een Plank nemien van hardt hout, die doorgaans met kleine kuiltjes is uit-geholt,en met fijn-geftooten Suiker dighubeftrooyen ; gier dan meteen zilveren Lepel de holletjes vol van deze gemenghde Syroop, die kout, en dan uit-genomen zijnde, moee men de aan-hahgende Suiker met een Mes van de Bolletjes at-doen , zóo hebt ghy dan Paftijli, die zeer fchoon en aangenaam zijn, en nut tot vele dingen, voornamenlijk tot verfterkingh van't herte, en tegen alle flaauwte , en het is een zeer goet behulp-middel tegen alle quade, ongezonde, Peftelentiale Lughren. De zelve in Roze-water, of Zuuringh- water gefmolten, werden zeer nuttelijk gebruikt in alle quaad-aardige Koort- zen, en meer andere Ziektens, die uit koude haten oorfpronk nemen. Nogh werdt uit deze Blommen een Olie gemaakt op na-volgende wijze : Neemt Noten van Ben , ofte by gebreeken van dien, zoete Amandelen, hoe verfcher hoe beter; hiet uit perftde Olie , (dogh zonder vyer, op datze te langer zoet magh blijven) dari zal men nemen fchoon, wit, en gereinight Cattoen of Boom-wol , dat vry van alle metten, vuile, of duffen reuk is, anderzins is men genootzaakt het te zuiveren op na-volgende wijze , met het Cattoen in een Pot met fterke Pekel telaten weeken , tot dat alle quade reuken zijn uit- getrokken , en wederom in vers water uit-gewaflen, en gedrooght zijnde, met de voor-gemelde Olie ver gemaakt , dogh alleen zoodanigh , datde Olie van zelf niet uiten druipt ; neemt als-dan een nieuwe aarden Pot, befpreide den bodem met verfch-geplukte Oranje-blommen , leght daar op een regel van dit vette Cattoen , en dan wederom blommen, en alzoo Laagh om Laagh, tot dar de Pot vol is, die men met een Blaas dighrt toe-maakt, en op een droo- ge, niet koude, en noghrans geen al te warme plaats wegh-ftelt. Men zal deze Blommen daaghlijks veranderen ‚de oude wegh-doende ;en weder ver- ‘fche in de plaats , en dat vijf of zes dagen na malkanderen, en drukken, of parffen dit ge-olide Cattoen uit, welke Olie een zeer fchoone aangename lught van zigh geeft, bequaam om in veel lieflijke Reuk-werken te gebruiken. Zoo haaft die wat geftaan , de vuiligheidt en wateraghtigheidt gezonken , de Olie daar van gezuivert, en klaar geworden is, magh men diebezigen naar behooren. Deze wijze van Olie van Oranje-blommen is uit Ferrarium , die HESPERIDES. 45 die deze geleert heeft van eenen Frangifcas Dragus, en verfcheiden maal van ret tib. 4: andere ook na dit voor-fchrift gemaakt, en zeer. goedr bevonden. Nogh ver- cap. 24. haalt den zelven Schrijver een veel korter wegh, op na-volgende wijze: Neemt een pont Olie de Ben , ofvan zoete Amandelen, verfch geparft, een pont Blommen van Oranje , trekt die de bladerkens af „ (die men. alleen: zal gebruiken) ftootze in een fteenen Mortier , doet die in een glaazen Fles, en giet de Olie daar boven op : nadat twee of dry dagen geftaan zal hebben, zoo laat de Olie door een hairen Stramijn van de Blommen af-loopen „en fcheidet __die van de wateraghtige voghtigheidt, daat de zelve mede vermenght is, fmijt de oude Blommen wegh, en vervarft die weder met nieuwe , en dat tot dederde maal; fcheidt dan u Olie, en maákt die helder en klaar „om Hand- fchoenen , en veel andere dingen daar mede te doen ruiken. Men kan ook zoo handelen met de Blommen van Jafminen. balve, op Van Oranje-blommen wordt een Zalve gemaakt: deze wijze, Neemt wit Was; N en, hel __ Sperma C@ti , vän elks een Once; Smelt dit óp een zaght vyer té zamen , en daar af-genomen zijnde ‚doet daar by van ons hier boven befchreven Olie van Oranje-blommen , zoo veel als ‘tbehoort , ’t welk men met een Spaateltje te zamen zal roeren , tor alles wel onder-een vermenght, en kout gewordenis; welke koelre men zal verhaa- ften zoo ras als ’t mogelijk is, op dat door de groote hitte de reuk van de Olie niet zoude vervliegen. Men kan mede in plaats van Sperma Cwtt, of Wal- fchot, witte en gefuiverde Verkens-reuzel nemen. Deze Zalve is goet tegen de heetegebreeken van de Borft, wanneer men die daar mede fmeert , en ook tegen heete ontfteekingen van het Podagra , en meer diergelijke Ziekten, dië uit hitte haren oorfpronk hebben: | | De Appelen van Oranje hebben mêde veelderhände gebruik endeughden, öranje: defchorffen werden gedrooght ‚nat en droogh geconfijt, en ook werdt daar tpeel. een Olie van gediftilleert. De kleine groene Appelkens, die de groote heb- ben van gen Erweet, werden aan fnoertjes gereegen, en van de Juflrouwen om de handen gedragen, wegens haren goeden reuk. | De Schillen van Oranje-appelen hebben in de Genees-konft veel ge- bruik, en hebben een warme eigeníchap, gedrooght, en tot Pulver geftooten , zijn zeer dienftigh tegen Colijk, en andere koude gebreeken, met een weinig Schroderut a . 4 fi in Pharmac. Wijn warm in-genomen, doen watef maken, en het fweet verwekken, Men Med. Chin gebruikt dit Poeyer van een Scrupul tot éen Bega toe. mic. lib. 4 Om Oranje-fchillen te Confijten, of met Suiker re bewaren, zal men he- Öcconfijke men de Schillen van verfle ; rijpe Oranje-appelen, het binnenfte wit daar uit Oranje- doen „ en eenige dagen in fchoon Regen-watef laten weiken, op dar de meefte “hilen- bitterheidt uit-trekke, kooktze dan inander{choon Regen-water, tot darze murw zijn, de Syroop zalmenbehoorlijk kooken , en nadar Schillen wel verzeegen zijn, daar in leggen, en tòt hergebruik bewaren ‚wil men die droog Confijteri, zoo neemt de Schillen ‚ na dat eenigen tijdt in de Syroopgelegen hebben, daar wederotn uit, en fteltze in een wartime plaats, of Stoof te droo- gen : En om te Candalizeeren moet men de Sytoop alleen maar hooger koos ken, dan of men die nat wilde bewaren. 13 rs Deze in-gemaakte Oranje-fchillen verfterken het hetre tegen alle flaau- wigheden, verwarmen de verkoude Mage, en weder-ftaan alle quade en Pefti- fentiale loghten. Om een Olie te maken + Neeint var{le Oranje-fchillen, vijftigh Ponden „doer dit in een Vat, ftamptze vaft op-een ‚en laatze wel rot= ten, doetze in een Diftilleer-keerel , en giet vn een goedt deel water op , eri met 46 NEDERLANTZE met een matigh vyer gediftilleert,zoo komt met het water een fchoonen klaa- ren, en fterk-riekende Olte over, die men van het water zal af-fcheiden , eri tot het gebruik bewaren, tegen alle koude gebreeken, zoo der Mage, als an- dere deelen des Lichaams: Men gebruikt die mede uitwendigh , tegen de koude en verftijfde Zenuwen, wanneer men die daar mede ftrijkt. Het fap Bap. vande Oranje-appelen is onderfcheiden in kraghten , nadat zuur ‚ of zoet zijn. Dezelaatfte zijn warmer, en werden bequaainlijk gebruikt in de heete gebreeken der Longe, alzoo matighlijk verkoelen : Die vaneen gematighde {maak, zijn zeer aangenaam ; maar het fap van de zuure is meer verkoelende, en werdt daar van een Syroop gemaakt, om tegen alle quaad-aardige Koort- zen, onder andere Genees-middelen te vermengen. Het fap over Spijze ge- bruikt, geeft die een aangename geur: Cok wert die van de Turken, in plaats van Verjuis,indeSpijzegedaan. Het is mede goer tegen het blaauwfchuit ; en geeft een goeden Adem gelijk onze Zee-varende Luiden genoegh konnen getuigen. Waar mede wy dit zullen laten beruften , en nogh een weinigh aan-roeren het gebruik van den Limoen-boom. Het dry-er-veertighfte Hooftdeel. Vän het gebruik van de Limoen:boom: H Et zal miffchien iemandt vreemt voor-komen, dat wy het gebruik van de Oranje-boom voor de Liimsen-buutr flellen ; hoewel de laarfte eerft befchreven is : ’tIs daarom, dat den Oranje-boom by ons meer bemint, eri gemeender is, en geven die derhalven de voor-rangh. Latende nu volgen den Limoen-boom, welkefs Vrughren niet alleen in de Genees-konft , maar ook in de Huis-houdingh bekent zijn, en in kraghten mert den Citroen-Appel gant{ch over-een-komt, gelijk haren {maak uit-wijft, zijnde mede in werking onderfcheiden; dewijl de zoeten de zuuren in warmtetebovengaan. De Schil. {chillen van de Limoenen werden met Suiker in-gemaakt , ofgecontfijt op de zelve wijze, gelijk hier vooren van de Oranje-appelen gezeghr is, om in de Genees-konft, en mede tot lekkernye te gebruiken. Theatrum Het buitenfte van de Limoen-fchillen is een zeer goedt Genees-middel Fungorum voor de gene die quade Campernoeljen , of Fungi hebben gegeten, zoo Deen d'Heer Francifcus van Sterbeeck {chrijft. Met gebranden Wijn over-gehaalt, en in de Winkels Limoen-wäter ge- naamt. Gelijkze ook met Oranje-fchillen doen, wert in de koude Noordtze Landen veel gedronken, dogh meeft uit dertelheidt ; hoewel het tegen koude inwendige gebreeken niet ondienftigh is. Entotdezen Drarik werden Jaar- lijks veel duizenden Ponden , zoo van Oranje „als Limoen-fchillen gebruike, ‘die uit /ralien hier te Lande werderi gezonden. Uit deze Schillen werdt Olie. een Olie gemaakt, even gelijk die uitde Oranje-fchillen. Men kan metde } Bauhin. handt een zeer wel-riekende Olie uit de verfle Limoen-fchilten parffen , die hie Oem: uitermaten goet is , om het herre te verfterken „en het gezight te verbeteren. Zaadt. Ook wert het Zaadt in veele Genees-middelen gebruikt. Maar het Sap is beft Sap. _bekent,zoo wel in de Keuken,als A potheek,en met groot voordeel,tegen het blaauw-fchuit,en zijn mede-foorten,goet bevonden; waarom het veel vande _ Zee-varende Luiden tegeris dit ongeval gebruikt wert. Uit dit Sap wert met Suiker een Syroop toe-geftelt,bequaam tegen de heere en brandende Koort- zen. Het water, dat uit het fap van Limoenen , door het Balseum Marie ; ia HESPERIDES 4 in een glaaze Kolf is gediftilleett , is bequaain om alle vlakken van de huit af tenemen , âls-mede alle {proeten des Aangezights, en doodt alle Wormen des Lighaams, wanneer men dat drinkt 5 ’t welk het fap mede doet, wanneet | daar een Onge van werdrin-genomeh. Hertfap van Limoehen weder-ftaat Matthol. it alle Vergift , en vergiftige Dieren. De Limoenen werden in Pekel bewaart, En a eh by vleës geftooft,’t welk een zeer aangename Sauzeis. De kleine Limoen van Calabria werdt in haar fap in-geleit en bewaart, om zoote eten: Wyders werden op veelderhande wijze Lemonade gemaakt, die een overinate lek= kere en verkoelende Drank geeft. Neemt | ___Gerffe-water , een Mingelen, Drukt daer in het {fap van vier of vijf Limoenen , en maakt het zoo zoet van Suiker als noodigh is; dit wel door malkanderen geroert , is de aange- naamfte Koel-drank , die men kan wenfchen. Om uit het fap van de Limoe- ten Paflili te maken, zoo neemt ‘tT Sap uit de kleine Calabrif Limoen, een Once, Ferrari Schoone witte Candy-fisiker , twee Oncen; pi ie : 4 iy ’ C Cap. Ia Ol) van Caneel , aght druppelen: ei 4 Het Limoen-fap zal men door een dighren Lap doen druipen, op dat het hel- der en klaar werdt, en met de Suiker tot behoorlijke dikte kooken, om alzoo tot Pafhilji te konnen gieten, doende op het alderlaät{te de Caneel-oly daar onder. dn 0, _Deze Pafliili zijn een zeer aangename Lekkernye, en geven een lieflijken Adem. Uit dit Limoen-fap werdt een Syroop gemaakt opdeze wijze: Neemt Sap wan Limoenen , zes Ponden, : epe, witte Súiker , dry Ponden, | A lts Maakt hieraf een Syroop, door behoorlijke kookingh. DezeSyroopwerdt veel in de Genees-konft gebruikt, in heete Ziekten , en brandende Koortzen, en wederftaar de Peftelentiale verrottingh, werdt met groot vóor- Banderory deel tegen de Wormen des Buiks gebruikt. Voorts zijn de elen van de he Limoenen die van de Citroen-appel t'eenemaal gelijk, en werden d'eenvoor —“="""* d'ander zonder dwalingh gebruikt. Dit is al wat van deze zaak in ’t korte was te zeggen, latende ’t geen door andere haar naarftige ondervindingh nogh moght te voorfchijn komen ; aan die, welkers luft wyder (trekt deze Handelingh verder uit te breiden. id PED R EIGER SSTIE RK HOOFT-DEELEN. Hooftdeel. j | TI. Oorzaak , en Ördre van dit Werk mn nen II. Fabel van Hefperides ___ == III. Van de Geflaghten der Vrugbten_ in ’t gemeen a IV. Van de eerfte Oeffenaars —__ n= __ V. Van den Citroen-boöm en VI Van den Limoen-boom —_— ns == —_—— VII. Van den gemeene Witte Limoen » » eek W III. Limon Sbardonius van Ferrarius a IX. Limon Sbardoniüs met mismaakte Gedaante —_— X; Kleine Calabrife Limoen van Ferrarius _—__ ee XI. Zoete Limoen van Ferratius - EE XII. Limoen-boom van St. Remò en —_—— XIII. Peers- ae Limoên van Fefrariùs XIV. Van de Lima Rn X V. Adams-Appel , of gemeene Swarte Limoen XVI, Vari den Oranje-boom in ’t gemeen == TT XVII. Gemeene Oranje-Äppel van Ferrarius ET XVIII. Zoete Oranje-Appel — _ XIX. Oranje-boom met gektulde Bladeren van Peins en XX. Oranje-boom met geroosde Vruehe _— MMI Oranje-boom met bonte V mn XXII: Oranje-boom, mef gehoornde ed a vm XXIII, Van verfcheide Mis-gewaflen bnn XXIV. Áppel- -Sitra , of Lisbonfe Oranje-boom _—__ hamer den XXV. Orarfje-boom met zoete Schil —___— es kar XXVI: Oranje-boom met kleine Vrught XXVII. Van hiet onderfcheidt der Oecffeningh van den Limoen- en Oranje-boom WKNVIIÍ Hoe men de Boomen ‘uit andere Landen bekomt — _—_=n n XXIX: Vande ftellingh der Limoen- en. angen Eet “XXX: Van de Aarde en Mifch will XX XT Van het Zaayen der Boomen en XX XII. Van het Enten == en en XX XIII. Van de Voort-teelingh door in-leggefi e= een XXXIV. Van Planten; en Verplantingh ne ne nn XXXV. Van het verfoeren der Boomen a a XXXVI. Van Meftingh „ Ververfingh „en a ate XXXVII Van Bewateren Drenten nn XXXVIIL Van het Befnoeyerì XLI XLII. XLIIL „ Van de Middelen tegeris verfcheide Gebreken , en Ongediert — . Van de Winter-plaats , en haar gebruik en Van het Plukken der Blommén en Vrughten == — Voordeel , en ’t gebruik van d’ Oran; e-boom ed Gebruik van den Limoen-boom en EINDE. Fol. \O BO OON Ara as bel mt PR TVT G 1 B, E Stâtén van Hollant en weft-Vrieflant: Doen te meten, Al- zoo Onsvertoontis by Markus Willemfg, Doornik, Boekver- Á kooper tot Amfterdam,hoe dat hy Suppliänt mer groote moei- d tenen koften hadde gedrukt zeker Boek, genaamt denKoninklijken Hovenier , aanwijzende de middelen om Boomen, Bloemen en Kruiden te zajen, planten”, aanqueeken en voortteelen. Met konftige Kopere Platen vergiert, door D. H. Caufe: Als mede den Nederlantfchen Hefperides , of oefteninge en gebruik van de Limoen, Orangie, en andere Boomen, met kopere Platen vergierr, door Fan Commelyn, als te zien was in her exemplaar het vooríz. Boek mochte komen naar te drukken, en zulks zoude wezen tot des Suppliants groote (chadeen nadeel, zoo keerde hy zich tot Ons, in aller ootmoedigheitverzoekende, Onze gewoo- nelijke Privilegie en Oëtroy, om herzelve Boek geduurende den tijt van vijftien naaft-komende Jaren, in dezen Lande alleen te mogen drukken, uitgeven en verkoopen; doen drukken , uirge- ven en verkoopen , met verbodt aan allen anderen , her zelve Boek in eenigerhande Talen, in’t geheel of sen deel nate drukken, of elders nagedrukrt indeze Landen te brengen, of te verkoopen: SO 1S'T,dat Wy de zake en ’t verzoek voor{z, overgemerkt hebben- de, en genegen wezende ter bede.van den Supplianr, uit Onze rech- 1e wetenfchap „ Souveraine macht en authoriteit den zelven gecon- fenteert, geaccordeest en geoëtrojeert hebben, conlenteren , accor- dereneno@ttojeren midtsdezen , dar hy geduurende den tijdr van wijftien eexft-achter-een-volgende Jaren, binnen den.vooríz. Onzen Lande alleen zal mogen drukken, doen drukken, uitgeven , en ver- koopen. Verbiedende daarom allenen eenen yegelijken het zelve Reek,in eenigerhandeTalen,in’t groot of klein, in’r geheel of deel mate drukken, of elders naargedrukt, binnen den zelven Onzen Lande te brengen,uit te geven ofte verkoopen,op verbeurte van alle de naargedrukte, ingebrachte of verkachte Erernplarén, éh'een hoetê van drie hondert guldens daarenboven te verbeuren, teappliceren een derde- part voor den Officier die de calange doen zal, eender- de-parr voor den Armen ter plaatze daarhetcafus voorvallen zal, en her refterende derde-part voorden Suppliant ; Alles in dienver= ftande nochtans, dat Wy den Supplianr met dezen Onzen Oëtrôye alleen willende gratificeren, tor verhoedinge van zijne fchade doot hert nadrukken van’t voorfz, Boek , daar door in eenigen deele ver- ftaan den inhoude van dien te authorifeeren, en veel min het zelve …d : ‚ onder Onze protetieen befcherminge eenig meerder credijt, aan= Ons geëxhibeert. Doch alzo hy Suppliant beducht was dat yemanc | Zien of reputatie te geven, nemaar in cas daar in yets onbehoorlijks zoude mogen influeren „ den Suppliant alle her zelve tot zijnen Jafte zal gehouden wezen te veranrwoorden, tot dien einde wel expreffelijk begeerende , datby aldien hy dezen Onzen Oâtroye voor het zelve Boek zal willen ftellen ; daar van geene geabbre- vieerde of gecontraheerde mentie zal mogen maken, nemaar ge= houden zal wezen herzelve Oêtroy in ‘tgeheel , en zondereenige Omiffie daarvoor te drukken, of te doen drukken, op poene van her effet van dien te verliezen 5 En teneinde den Suppliant dezen On- zen confente en oftroye mogen genieten als naar behooren, laften Wy allen en eenen vegelijken dien ’t aangaan mach , das hy den Suppliant van den inhoude van dezen doen laten en gedoogen , ru- ftelijk , vredelijk en volkomentlijk genieten en gebruiken , cefle- rende alle belet{eis ter contrarie. Gedaan in den Hage onder Onzen Grooten Zegele hier aan doen hangen , den 14 September, in ’t Jaar ons Heeren en Zaligmakers duizent zes hondert zes erì tzeventig. VAN ASPEREN. Ter Ordonnantievan de Staten, SXMON van BEAUMONT, DRUK-E VOOR-REDEN. Tin, 18. leeft dezen Hefperidum, 33. leeft van den Hof Hefperidum, st, leeft dezen Hefperidum, 73. leeft biedende Nederlantze Hefperides, Yag.n lin, 12, is, leeft zijn. K Jin. 13. dezen Hefperides, leeft deze He fperides, Jin, zo, den Hefperides, leeft den Hefperidum,. lin, 22. teneinde hy voorby den wakende Draak, (voeght daar by) zijnde alle d'ongemakken. Pag. 2. lin, 14, Atlanti, leeft Arlantis. lin, ao Hefperides,leeft Hefperidum, lin. 23. Hefperides, leeft Hefperidum, Ì lin, 3e. Hefperides, leeft Hefperidum, Pag: 2. lin. 2. Hefperides, leeft Hefperidum, lin. 4, onzen, leeft onze. Orel BN: Pag. 4, lin. tz, Lmoen, leeft Limoen. lin. 21. Hefperides, leeft Helperidum, lin. 43 den Hefperides, leeft de Hefperides. Pag. 5. lin. 56, in dezen Hefperides, leeft onder de Hefperides, Pag. 6.lin 28, de eerfte plaarze in onzen, leeft de tweede plaatag onder de Pag. 8. lin, 18, deze Hefperife, leeft de Hefperifs. Pag,17.lin, 26. Oranje- boom met zoete{chil, leeft Oranje-appel met zoete fchil. lin. 27. leeft d'Oranje-boom met zoet-fchilde Vrucht, Pag.zo,lin. 7,aan het Zuiden, leeft tegen het Zuiden, Pag.38 lin.2. dien daar geen, leeft zoo daar geen, Pag.4o.lin. 6.en vriezent, leeft of vriezent, Kegift. lin,38, verroeren, leeft vervoeren. Bericht voor den Boekbinder. PLimoen Bloeyfel nn 6 "Gehoornde Oranje-Appel ee TÁ gGemene witte Limoen — 7 Âppel China of Lisbonfe Oranje-Appel „Limoen Sbardonius Ferrari eOranje- Appel met foete {chil Ne. 2, is „{ Limoen Sbardonius met mismaakte gedaante _ (Limoen Sbardonius met ftreepen wCalabrife Limoen wZoete Limoen van Ferrarius 2 =Limoen van St. Remo van Ferrarius Ne, 2. wPeers-gewijfe Limoen van Ferrarius wÎima met zoete vrucht Ne. 2. 3 “Adams Appel of Swarte Limoen “Oranje Bloeyfel Ne. 2, te »Gemeene of zuure Oranje-Appel. 13 “Zoete Oranje-Appel “ Oranje-boom met gekrulde bladeren vanFer - » 14 _ rarius No, 2. # Geroofde Oranje-Appel „Bonte Oranje-Appel è 9 Afbeelding van Tobbens en Potten _ 2 9 8 |LOranje-boom mer de kleine vrucht, anders Naan- tje 18 iter-plaats ín den Hof van d' Academie} „ tot Leyden N°. 2. Winter-plaats in den Hof van de Ed. Heer | Joan Roeters inter-plaats in den Hof van*d'Heer Pieter | de Wolf. NS. 1. P39 | Í Áfbeelding van de Winter-plaats van d'Heer Pieter de Wolf, fooals diefich van binnen „vertoont NO. 2. Winter - plaats in den Hof van d'Heer Jan ed Commelijn Ne, 3. ®, h NU: bib 2 shut rein Mij ali d; bra tuin aen ä honds keur Auster ú, ostirnki arr Line hehe R5 j ride ed ú ds $ l en Feis estas toves aad Ei Ed hen en pe we a prs ö net FS „as outre haald er; se ar werd ik De rada Kerk inbe d mis od Ee Thar ee eelt 8 0 d greed dad ; Inlae, Abi anne) Eon ed fn td Ae ade std hath