Laboratorium voor Planteniyr'emt .ek au -rj“ob vriesk, aangehaald, waarin men ook de beschrijvingen van famiiiën kan nalezen, welke ik kortheidshalve met stilzwijgen voorbij ging. De karakters der familiën, geslachten en soorten zijn of van de voor- naamste schrijvers onveranderd of gewijzigd over- genomen, of voor mijn bepaald doel znmengesteld ; bij allen heb ik getracht, voor zoo verre dit mo- gelijk was, de beschrijvingen met de natuur zelve *c vergelijken. Ik heb daarbij de Latijnsehe Ter- minologie gebruikt, omdat deze de meest beknop- te, duidelijkste en bekende is, en men vertrouwen VIII voorrede. moet, dat iedereen, die ook maar een beginnende Plantenkundige is, dezelve verstaat. Welligt had- den sommigen gewenseht, dat ik ook dit gedeelte in het Nederduitsch, zoo als het overige gedeelte van hel werk, geschreven had; doch ik hield het voor onnoodig, omdat ieder, die de Nederduitsehe kunstspraak kent, zonder twijfel de Latijnsche reeds verstaat. De Nederduitsehe kunstspraak is in vele opzigten nog onvolledig, veelal onbepaald, en laat die beknoptheid van beschrijving niet toe, waar- door de Latijnsche zich zoo zeer aanbeveelt. Nie- mand zal toch ook in ernst willen beweren, dat men, om eene Latijnsche Plantbeschrijving te kunnen verstaan, de Latijnsche taal magtig zoude moeten zijn. Lij iedere beschrijving heb ik, behalve de groei- plaats, bloeitijd, duurzaamheid enz., eene afbeel- ding der plant vermeld, doorgaans uit de bekende voortreffelijke plaatwerken van fr. kees vow esen- beck en van hayne ; zoo in deze werken de plant niet was afgebeeld, heb ik andere plaatwerken moeten aanhalen. Ten einde vooral voor de Nederlandsche Genees- kundigen en Pharmaceuten mijn werk nuttig te maken, heb ik met bijzondere oplettendheid de inlandsche geneeskrachtige planten behandeld, daar- bij steeds den Nederduitsehen naam, volgens de VOORREDE. Flora Belgü sep ten trio na fis van vaj* o a ix, aange- haald, ten einde men daardoor met den eersten oog- opslag de inlandsche geneeskrachtige gewassen van de uillandsche onderkennen kunne, en uit genoemd werk de inlandsche groeiplaatsen derzelve kunne aanleeren, om daardoor in staat gesteld te worden, de planten in het land zelve te verzamelen. Met hetzelfde doel is ook de Flora Batava bij de meeste inlandsche planten, daarin voorkomende, aangehaald. — Het is zeer te bejammeren, dat onze Geneeskundigen over het algemeen de studie der inlandsche, vooral der geneeskrachtige, planten zoo zeer veronachtzamen, en daardoor eenen schat voorbijzien, welke de natuur in het land zelf met milde hand aanbiedt, Oe zucht naar het vreemde en nieuwe bezielt velen tot groot nadeel der ge- neeskundige wetenschap en der lijdende menseh- heid. Men gebruikt nieuwe geneesmiddelen, over wier werking de ondervinding nog niets geboekt heeft, niet bedenkende hoeveel waarneming en ver- gelijking van waarneming er toe vereischt wordt, om tot eenige zekerheid over den aard der wer- king van een geneesmiddel te geraken. Zoodanige proefnemingen, want anders kan ik het onberaden gebruik van alle die nieuwigheden niet noemen, verdienen zoo vee! te ernstigere afkeuring, als hel X VOORREDE, aantal van geneeskrachtige sloffen, waarover een rijke schat van ondervinding van eeuwen herwaarts gehoekt staat, groot en reeds meer dan voldoen- de is. Tot de kennis eener plant, in geneeskundig en pharmaceutisch opzigt, behoort meer dan enkele botanische kennis derzelve, De reuk en smaak van het gebruikte plantendeel, de scheikundige zamens telling, de hoofdtrekken der werking op het menschelijk ligchaam, het voornaamste gebruik, de wijze van toediening en de preparaten, welke in de Apotheek uit de plant bereid worden, moeten tevens vermeld worden. Het is moeijelijk hierbij binnen de juiste grenzen te blijven, en niet naar de Pharmacie, Plantenchemie of Materies medica af te dwalen. Naauwelijks kan men alle deze wetenschappen naauwkeurig van elkander afscheiden. De weten- schap der geneeskrachtige planten kan als de grond- slag of de voornaamste hulpswetenschap van allen beschouwd worden, weshalve het mij ook in dit opzigt doelmatig voorkomt, de raakpunten derzel- ve in een Leerboek, als het onderdavige, duidelijk te doen uitkomen. Deze wijze van behandeling is niet nieuw; in het Handboek van bisghoff, dat mij in vele opzigten VOORREDE. XI tot voorbeeld verstrekt heeft, vindt men dezelve reeds gedeeltelijk gevolgd ; doch heeft deze schrijver bij de scheikundige zamenstelling alleen die stoffen vermeld, welke hem de voornaamste en de werkzame toeschenen; waardoor dit doelmatige en lofwaar- dige werk eene belangrijke leemte heeft verkregen. Trouwens is het moeijelijk en niet zelden onmo- gelijk te bepalen, van welk chemisch beginsel deze of geene werking afhangt, en niemand zal willen ontkennen, dat niet alle stoffen, zelfs de kleine hoeveelheden gom en plantenslijm niet uitgesloten, tot het eigenaardige der werking bijdragen. Ik meende daarom met de meeste naauwgezetheid het chemische gedeelte te moeten bewerken. Ik ontveins niet, dat mij dit vele moeijelijkheden heeft veroorzaakt. De organische Scheikunde gaat in onze dagen met eene snelheid vooruit, dat hij. die haar niet opzettelijk beoefent, al spoedig ach- ter blijft. De ontledingen zijn in vele Tijdschrif- ten verspreid, waarbij zoo vele onbeduidende, ook onjuiste, bekend gemaakt worden, dat het vooral hierin noodig is, de goede korrels van het kaf te scheiden. In dit opzigt heeft het mij vooral leed gedaan, dat dat gedeelte van de laatste uitgave van het Leerboek van berzelius nog niet geheel door mij heeft kunnen gebruikt worden. Ik meen XI! VOORREDE. daarom op toegevende beoordeeling aanspraak te mogen maken. De Materies pharniaceutica, welke eene afzonder- lijke en wel begrensde wetenschap uitmaakt, is in dit Leerboek uitgesloten, en verdient vooral onder ons eene bijzondere bewerking. Bij de korte opgave van de voornaamste werking van het plantendeel heb ik getracht de waarheid uit de ondervinding te putten, al het hypotheti- sche ter zijde stellende. Doch het is vooral van dit gedeelte der wetenschap waar, dat het moeijehjk is, helder water uit eenen troebelen bron te schep- pen. Mijn individueel gevoelen heb ik hierbij niet op den voorgrond gesteld, want wie zoude zich willen aanmatigen, over de werking van alle genei ski ach- tige planten ondervinding te bezitten! Bij de wijze van toediening meende ik veelal de gift (dosis) te moeten opgeven, omdat deze tot de juiste kennis van de geneeskrachtige eigenschappen van een gewas veel bijdraagt. Bij de opgave der vervalschingen en verwisselingen is vooral de ontdekking derzelve door botanische kennis onder hel oog gehouden. Somtijds zijn de vervalschingen alleen genoemd, somtijds is bepaaldelijk opgegeven, door welk ken- merk zij vooral herkend worden. De botanische beschrijving geeft dan deze kenmerken aan de VOORREDE. XIII hand. Zij maakl in dit: opzigt vele breedvoerige beschrijvingen van vervalschingen, in de boeken der Pharmacie en Materies inedica opgeteekend, overbodig, Daar de Pharmacopcea Belgica nog steeds in officieel gebruik blijft, kwam het mij niet onge- past voor, de daarin vermelde planten met een bijzonder teeken te onderscheiden. De benamin- gen zijn niet altijd gelijk aan de door mij op- gegevenen ; men zal dan den in de Pharmacopoe vermelden naam onder de Synonyma aantreffen. Ik wensch overigens hartelijk, dat dit gedeelte van mijnen arbeid spoedig, door de invoering eener nieuwe Pharmacopaea, overbodig moge worden, want reeds sints lang is de noodzakelijkheid daar- van algemeen erkend en wordt dagelijks meer gevoeld . Er bestaat eene bijzondere klasse van officinele planten, die men gewoonlijk de ongebruikelijken en verouderden of obsoleten noemt. Zij worden ge- woonlijk in vele Handboeken geheel met stilzwij- gen voorbijgegaan. Ik twijfel of dit doelmatig zij. Vele derzelven, wier gebruik, ten onregte, thans terzijde gesteld is, zullen later op nieuw onder de gebruikeiijken worden opgenomen, weshalve het goed zal zijn, dezelve ook nu niet geheel te ver- VOORHEDK, viv «•eten. Bij veie Geneeskundigen en Pharmaceuten, die de medicinale Plantenkunde niet bij voorkeur beoefenen, zijn deze planten onbekend; daar zij echter in vroegere geschriften, welke thans nog al- gemeen gelezen worden, vermeld staan, vermeende ik, dezelve in mijn boek te moeten opnemen, ten einde men dezelve daarin konde opzoeken, hetwelk te meer noodzakelijk was, daar de oudere pharmaceu- tische namen zoo geheel van de thans gebruikelijke botanische verschillen. Ten einde echter deze plan- ten op den eersten blik te onderscheiden, en voorat voor de beginnende beoefenaars de noodzakelijke van de minder noodzakelijke kennis af te scheiden, heb ik, ook kortheidshalve, van deze planten geene beschrij- ving medegedeeld, en het daarvan opgegevene met eenen kleinen letter laten drukken, dan alleen voor dezelve den gewonen letter behoudende, wanneer haar gebruik ook thans nog niet geheel vergeten is. Op die wijze meende ik vooral aan het plan van vol_ ledigheid te voldoen, zonder van de beknoptheid af te wijken. Wie eene beschrijving van zulk eene plant te lezen wenscht, kan dezelve ligtelijk in een Syste- ma Plantarum opzoeken. Niet zelden heb ik de ge- neeskrachtige eigenschappen van deze obsolete planten in het kort vermeld, omdat hare kennis een helder- der licht over den aard der geneeskrachten, aan de VOORREDE. XV oeheele familie of de aanverwante soorten eigen, verspreidt. De inleiding heb ik, behalve aan eeue geschiedenis en de litteratuur der wetenschap, vooral toegewijd aan eene meer bepaalde uiteenzetting van het vraag- punt, in hoeverre de wetenschappelijke plantenkennis voor de Pharrnakodynamü nuttig en noodzakelijk is. liet was misschien doelmatiger geweest, dit gedeelte aan het slot van het geheele werk te plaatsen, daar eerst bekendheid met de natuurlijke rangschikking- en de geneeskrachtige eigenschappen des plantenrijks iii slaat stelt, hierin een juist oordeel te vellen. Gebrek aan dezè kennis heeft menigeen hierin een voorbarig en onjuist oordeel doen uilspreken. Ik wensch daar- om, dat men dit gedeelte, vooral in betrekking tot en met kennis aan het eigenlijke werk, leze. Een overzigt der plantengeslachten, in dit boek vermeld, naar het sexuele stelsel, registers over alle plantennamen, pharmaceutische benamingen en preparaten zijn achter het werk gevoegd, met eene lijst der in hetzelve gebruikte verkortingen. Dat ik bij de uaamverkortingen korte opgaven over het leven en de schriften dier schrijvers, zoo als si'Rexcel achter zijn Systema Vegetabilium deed, gevoegd heb, wijte men aau de ondervinding, dat vooral eerstbeginnende beoefenaars groot ge- xvr VOORREDE. brok aan zulke kennis hebben, en ook veel ge- vorderden dikwijls niet weten, welke namen eigen- lijk onder die verkortingen te verstaan zijn, die daardoor voor hen onverstaanbare Hieroglyphen blijven. „ Ten slotte meen ik te moeten opmerken, dat van de nieuwe uitgave van geiger’s Pharmaceuti- schc Plantenkunde, door fr. kees voiy esekbeck en DiERBACii bezorgd, slechts de twee eerste afle- veringen mij ter inzage kwamen, toen mijn leer- boek bijkans geheel was afgedrukt. En hiermede meen ik genoeg over de inrigting van mijn werk gezegd te hebben. Mogt het door deskundigen doelmatig bevonden worden en door het publiek met welwillendheid worden opgeno- men, dan vleije ik mij, geenen nutteloozen arbeid ondernomen te hebben en stel mij dan voor, in van tijd tot tijd mede te deelen vervolgen, de vorderingen der medicinale Plantenkunde op te teekenen. Rotterdam , Mei 1838. INLEIDING. De afdeeling der Plantenkunde, welke de in de ge- neeskunst gebruikelijke planten leert kennen, heet phar- macewische Plantenkunde, botanica pharhaceütica. Wordt dezelve hoofdzakelijk in betrekking tot de genees- krachtige eigenschappen en haar therapeutisch gebruik be- schouwd, verdient zij den naam botanica medicinalis, geneeskundige Plantenkunde. Daar men echter in onze tijden de wetenschap der medicinale planten gelijktijdig systematisch, chemisch, pharmaceutisch en therapeutisch beoefent, noemt men dezelve niet ten onregte botanica ph armaceutico-medica . Geneeskrachtige planten, plant ae medicatae, heeten allen, welke tot genezing van ziekten gebruikt kunnen worden. Officinele planten, plantae officinales seu medicinales , zijn diegenen derzelve, welke tot dat doel in den artsenij- voorraad zijn opgenomen. EERSTE HOOFDSTUK. Oorsprong en geschiedenis. liet is bekend, dat de Plantenkunde weleer een ge- 4 II INLEIDING. deelte der geneesmiddelleer {Mater in medica) uitmaakte en als zoodanig in den kring der geneeskrachtige weten- schappen zelve behoorde ; zij werd niet afzonderlijk be- oefend, maar bestond alleen uit onvolledige beschrijvingen van geneeskrachtige planten, in de boeken van Materies medica opgeteekend. De vhj ictTQtxii van dioscoiudes is een merkwaardig gedenkteeken van dezen onvolmaakten toestand der wetenschap bij de Grieken, door wier schran- der vernuft andere wetenschappen tot eene hoogte opge- voerd waren, die ontzag en bewondering verwekt ook bij de nakomelingen van onze dagen. Niet om het Planten- rijk in zijn geheel te leeren kennen, werd deszelfs we- tenschap beoefend, maar kennis te erlangen, van die ge- wassen, welke voor den mensch als geneesmiddelen of in andere opzigten tot nut konden verstrekken, was het eenige streven der toenmalige Plantenkundigen. Deze toestand der wetenschap duurde tot na de mid- deleeuwen, toen, bij het ontwaken der wetenschappen na dit tijdvak van bijgeloof en onkunde, ook de plantenkunde herleefde, om door de volgende geslachten in gelukkiger tijden tot eenen hoogeren trap van ontwikkeling te wor- den opgevoerd. Doch hoewel reeds in de 16 en 17 de eeuw lofwaardige geschriften over Plantenkunde bewijzen van eene meer grondige beoefening opleverden en eene goede toekomst voorspelden, was toch steeds de aandacht der Plantenkundigen hoofdzakelijk op het nut der planten gevestigd, hetwelk in de geschriften der 16, 17 en zelfs der 18 de eeuw, van rejibert dodoens, clusiüs, l’obel, de broeders casper en johan bauiiin, steeds met de meeste zorg staat opgeteekend. — Ook het onderwijs der Plantenkunde was aan geneeskundigen toevertrouwd en de botanische tuinen heetten om dezelfde redenen Horti medici. In de geschiedenis aller wetenschappen zien wij, dat dezelve in geenen gelijkmatigen tred door allen eeuwen IS LEIDING. III vooruitgaan, maar na vele jaren van stilstaan plotse- lings tot eene hoogere ontwikkeling opklimmen, dikwijls door het schrandere vernuft en de vlijt van eenen eenigen beoefenaar. Zander echter de verdiensten van zulke mannen te kort te doen, leert de beschouwing der voorafgaande tijdperken, dat zulke veranderingen langzaam en onopgemerkt waren voorbereid. — Bij het ontwaken der Plantenkunde namelijk werden aanvankelijk alléén de ge- schriften van THEOPHRASTOs en dioscorides bestudeerd ; men wilde de door hen vermelde planten, uit Grieken- land en Klein-Azië, in de overige deelen van Europa te- rug vinden en verviel daardoor in eene reeks van dwa- lingen. Langzamerhand hiervan terug komende en zich overtuigende, dat er ook nog andere planten bestonden als die, welke van de Grieken beschreven waren, wendde men zich tot de nasporing der inlandschc gewassen en leerde zoo de natuur zelve bestudeeren. Vooral na de ontdekking van Amerika en andere landen, aan welke de natuur eene geheel eigenaardige vegetatie schonk, legde men de werken der Grieken, als geheel onvoldoende, ter zijde. En hierin lag de grondslag, waarop weldra de Plantenkunde als eene bijzondere wetenschap zoude ver- rijzen. De man die deze taak volbragt heeft, was carolüs unnaeüs, die de wetenschap der natuur, vooral van het Plantenrijk, grondveste en tot eene hoogte verhief, die reeds in zijnen tijd de bewondering der gansche wereld opwekte en zijnen naam met eerbied tot aan de laatste nakomelingen zal bewaren. De kennis der planten stond thans als eene zelfstandige wetenschap onder de overige naluur-wetenschappen ge- vestigd. Aanvankelijk uit de geneeskundige wetenschap- pen ontsproten, begon men haar thans op deze en andere toe te passen. De wetenschap der geneeskrachtige planten werd als A * INLKIDING. IV een belangrijk onderdeel der eigenlijke plantenkunde be- schouwd, hetwelk steeds met zoo veel te meer ijver be- oefend werd, als men zich moeijelijk vertrouwd konde maken met het denkbeeld eener wetenschap, die zonder onmiddelijk nuttige strekking voor ’smenschen belangen moest boeiend worden. — 'Wetenschappen op ’smenschen belangen nuttig toe te passeD, is ook in alle eeuwen een zeer prijzenswaardig streven van vele beoefenaars geweest, en llvnjeus zelf, die de Plantenkunde tot eene afzonder- lijke en onafhankelijke wetenschap had verheven, beijverde zich reeds, haar voor vele andere wetenschappen nuttig te doen worden. Onder den titel eener Materies medina schreef hij een beknopt handboek, waarin de geneeskrach- tige planten beschreven werden, om van vele andere wer- ken van den onsterfelijken natuurkenner, die deze strek- king hadden, thans niet te gewagen. De toenmalige kennis der geneeskrachtige planten be- paalde zich echter enkel bij de naauwkeurige bepaling der plantensoorten, naar het sexuele stelsel van linimsus gerangschikt en bij de opgave der bijzondere krachten van elke. Uoogst onvolledig waren de bepalingen der ge- neeskrachten zelve: zij waren geput uit ruwe empirie en droegen nog de sporen der bijgeloovige stellingen van voor- gaande eeuwen. Sedert echter de materies medica zelve op eene meer wetenschappelijke wijze werd beoefend, be- gon ook de leer der geneeskrachtige planten eene betere rigting te nemen. Door onbevooroordeelde ondervinding geleid, werden vele als werkeloos bevonden planten uit de rij der geneeskrachtige gebannen, en daarvoor uit de nieuw ontdekte landen vele belangrijke geneeskrachtige planten onder de artsenijen opgenomen. Orde is het eerste kenmerk van echte wetenschap. Deze orde zelf moet niet willekeurig en van individuele beschou- wingen afhankelijk zijn, maar geput uit de zaken zelve ; zij moet wetenschappelijk zijn. Zij ontbrak aan de leer der INLEIDING, V planten, zou lang men die naar het seniele stelsel van linNjLxs, door den g rooie uitvinder zelf als kunstmatig beschouwd, rangschikte. Daardoor miste zij het kenmerk van echte wetenschap en bleef eene ordenlooze verzameling van daadzaken, zonder algemeenere en diepere inzigten in den aard en het onderling verband derzelve, lïet is bekend dat linn-els reeds eene natuurlijke rang- schikking der planten beproefde, welke hij voor het hoogste wit der wetenschap hield, hetwelk echter in zijnen tijd niet kon bereikt worden. Dat hij echter deze als den eenigen vasten grondslag voor de beoefening der genees- krachtige planten beschouwde, staat op meer dan eene plaats zijner geschriften opgeteekend. Hij beproefde zelf, deze planten naar die brokstukken van het natuurlijk stelsel te rangschikken en zoo tot meer algemeene inzig- ten te geraken. Van dien tijd dagteekent de wetenschap- pelijke beoefening der geneeskrachtige plantenleer. Overeenstemming te vinden tusschen den uitwendigen vorm der dingen en hunne zamenslelling en eigenschap- pen, was sinds de oudste tijden een geliefkoosd denkbeeld der natuurkundigen. (1) Ook in onze wetenschap vindt men dit denkbeeld te- rug. Men vermoedde, dat, wanneer men eene met de natuur overeenkomstige rangschikking der planten gevon- den had, men daarna ook de geneeskrachten, als nood- zakelijke eigenschappen van den bouw der deelen, zoude kunnen bepalen en wetenschappelijk rangschikken. Aan de natuur getoetst, moest dit denkbeeld weldra in vele opzigten bevestigd worden. Want er zijn afdeelingen in het plantenrijk, welke door de natuur zelve zoo duidelijk omschreven zijn, dat zij door iedereen liglelijk worden opgemerkt, en in bijkans alle stelsels bewaard zijn geble- (1) Forma naturae alicujus talis est, ut ea posita, natura in* fallibiliter sequatur. Bveo: TI INLEIDING. Ten. Bij dezen vondt men veelal algemeene gelijksoortige eigenschappen, overeenkomstige krachten ; wie toch zoude de geurigheid der Lipbloemigen ( Labiatae ), de verdoo- vende vergiftige eigenschappen der Nachtschadeachtigen (Solaneae), de slijmgehalte der Maloweachtigen (Malva- ceae), de voedingskracht der grassen ( Gramineae ) of de harssen der Kegeldragenden ( Conïferae ) kunnen voorbij- zien, van afdeelingen, die ook de oppervlakkigste waarnemer kan opmerken. Zij konden de beoefenaars dezer wetenschap moed geven, dat bij betere inzigten in de natuurlijke ver- wantschappen van het plantenrijk de overeenstemming in eigenschappen ook duidelijker blijken zoude. Zoo lange echter de kennis der natuurlijke rangschik- king van het plantenrijk onvolledig en gebrekkig bleef en de scheikunde nog weinig ophelderingen omtrent de za- menstelling der planten en de eigenschappen der stoffen gegeven had, kon de wetenschap van de geneeskrachtige eigenschappen weinig vorderingen maken, waartoe ook de weinig gezuiverde begrippen van geneeskracht, genezing en ziekte niet weinig bijdroegen. Wij willen thans onderzoeken, hoe de leer der genees- krachtige planten, tot haar tegenwoordig meer weten- schappelijk standpunt gekomen is. Hierbij de verdiensten van enkele beoefenaren waarderende, trachten wij een historisch beeld der wetenschap te geven, vooral in be- trekking tot de natuurlijke methode, die als de grondslag derzelve moet beschouwd worden. De verschillende pogingen van vroegere artsen en na- tuurkundigen, de geneeskracht der planten uit reuk en smaak, kleur enz., of uit de overeenkomst in vorm met bepaalde deelen des ligchaams te verklaren, moeten hier met stilzwijgen voorbij gegaan worden, omdat zij in geenc nadere betrekking staan tot de plantenkunde zelve. Het was echter vooral de laatste wdjze, de leer der Signatu- ren genoemd, welke vele dwaalbegrippen in de Materies iimnuiKti'. Y1I medica heelt ingevoerd; wanbegrippen die alleen in de bijgeloovige middeleeuwen, verontschuldiging kunnen vin- den. (1) Andreas c^esalpinüs, (geb. 1519, f 1603) lijiarts van den loenmaligen Faus, werd door Li SN Ai os de eerste goede systematische plantenkundige genoemd. Hem behoort ook de verdienste, te eerst de aandacht der plantenkundige:! op de overeenstemming in krachten met de natuurlijke afdeelingen opmerkzaam gemaakt te hebben. Daar echter ia zijnen tijd als echt natuurlijke afdeelingen, alleen de ge- slachten bekend waren, kon hij slechts tot het resultaat komen, »dat planten, welke tot een geslacht behooren, meestal ook dezelfde krachten hebben.” (2) Minder duidelijk vinden wij dit denkbeeld bij joan baptist poiiTA, [geb. 1545, -j- 1615, te Napels) terug, in wiens woorden men in nieuwere tijden misschien te veel gezocht heeft, (3) daar hij eigenlijk onder de aanhangers van de belugchelijke leer der signaturen behoorde ge- rangschikt ie worden. (1) Hoeverre het menschelijk verstand, uit valsche beginselen redenerende, van do waarheid kan afdwalen, kunnen ons de volgende aanhalingen uit het hieronder te vermelden werk van Porta bewijzen: » Gonsideranti igitur radieem cavam in arnbitu quasi in fibrillas divisam (van Fumaria balbosa L.), ad hepatis cavitates, vel scirrhos valere occurrit, illico experiendum cnravi, favitque rei cvcnlus voto.” — » Quartauas et tertianas tollunt quadrati et trilateri caules.” — Het is nog meer le verwonderen, dat Adaxson over deze dwaasheden niet ongnustig oordeelt : » Gette idee (zegt hij) ct la methode qn'il a fondco dessus est trés ingenieuse et conlient au moins autant do verités que de faussetès.” Famill. des plantes I. 13. (2) Plantac quae generis socielato junguntur, plerumque et similes possident facultates (De planlis libri XVI. Florentiae 1583), (3) Tali forma tales vires convcniunt.” ( Phytognomonica , Neapol. 1588 fol.) VIII INLEIDING. Wij aarzelen niet, RiiD. Jac. camerakius den eersten Botanist te noemen, die in een gedenkwaardig geschrift de Cmvenientia Plantarum in fructificatione et viri- biis. Tubingae 1699, deze leer wetenschappelijk heeft voorgedragen en er meer bepaaldelijk de aandacht der Artsen en Natuurkundigen op vestigde, van het beginsel uitgaande, dat de bouw der bevruchtingswerktuigen, voor- al van het zaad, de natuurlijke verwantschappen het vei- ligst konde aanwijzen. Dieper, dan alle zijne voorgangers, drong linmus in dit onderwerp door, wiens denkbeelden, in d e P fiilosophia botanica bewaard, in de (bl. NX) vermelde dissertatie van FR. hasselquist (1747) breeder ontwikkeld zijn, waarin wij een treffend betoog vinden over de wijze, waarna men de krachten en eigenschappen der planten naar hare onderlinge verwantschap kan opsporen. Tot grondslag dienen § 336 en §337 van de Philosophia botanica : »De krachten der planten bepalen de Plantenkundigen naar de bevruchtingswerktuigen, lettende op den smaak, den reuk, de kleur en de groeiplaats.” (1) » Planten, welke in geslacht overeenstemmen, stemmen ook in kracht overeen ; alle welke tot eene natuurlijke orde behooren, zijn ook verwant in krachten, en alle welke eene natuurlijke klasse uitmaken, komen ook eenig- zins in krachten overeen. (2) Als het hoofddenkbeeld dezer stellingen kan men al- zoo beschouwen, dat de eigenschappen cn krachten der planten in dezelfde verhouding staan, als derzelver na- (1) Yires plantarum a fruclijicatione desumat Botanicus, observato sapore, odore, colore, et loco.” (2) Plaulae, quae genere coaveaiunt, etiam virlute conveai- unt ; quae ordine naturali conlinentur, etiam virtute propius accedunt ; quae classe naturali congruunt, etiam viribus quodarn- modo congruunt.” INLEIDING. IX tuurhjke verwantschap, en daar deze in de voortplantings- werktuigen het duidelijkst zigthaar is, kunnen deze Lot de bepaalde aanwijzing der krachten dienen. Bij dit on- derzoek moet men echter den smaak, den reuk en de kleur der planten en hunne standplaats in aanmerking nemen, dewijl deze insgelijks tot aanwijzing van eigen- schappen kunnen leiden, en deze vooral door de stand- plaats der planten, door de invloeden der buitenwereld dikwijls aanmerkelijk gewijzigd worden. LiNNiEus, die zelfs van de kunstmatigheid van zijn sexueel stelsel overtuigd was, gebruikte bij dit onderzoek zijne ordmes naturales ; daar echter sommige afdeelin- gen van zijn sexueel stelsel, meer toevallig dan opzette- lijk, natuurlijke afdeelingen des plantenrijks bevatten, (1) wees hij ook daarna de overeenkomst in krachten aan. lot betere beoordeeling van de verdiensten van linn^os in onze wetenschap, onlleenen zij het volgende uit zijne werken : ■» Overeenstemmende krachten vindt men in de vol- gende geslachten : Convolvulus, Allium, Laurus, Eunhor- bia, Artemisia.” » V Verwantschap van krachten in de ordincs : Columniferae [Malvaceae], Scitamina, Orchideae, Mul- (1) In Monandria vindt men alle Scitamineae, in Trizndria Pigynia bijkans alle Gramineae, in Pentandria Monogynia allo Boragineae en Solaneae, in Pentandria Pigynia alle Um- belliferae , in Hexatidria de Liliaceac, in Jtecandria de Cary- ophylleae (Sileneae), in Icosandtia de Uosaccae, in Polyandria de Banunculaceac en Papaveraceae, in Didynamia Gymnosper - mia bijkans alle Labiatae, in J). ^4 ngiosperm'.a de Scrofula- «ueae, in Tetradynamïa de Cruciferae, in Monadelphia de _ a >ace ae, in 1) iadelphia de Papiliouaccac, in Syngenesia allo ompositae, in Gynandria alle Orchideae, in Monoecia en Biee- cia de Amentaceae en Coniferae, en in Cryplor/amia de al'dce lingen der plantae cellularcs. X INLEIDING. tisiliquae [Ranunculaceae], Contortae [Apocyneae en As- clepiadeae] .” » In de klassen : Gramina, Compositae, Umbellatae, Tricoccae, Sarmentaceae, Oleracea, Filices, Papilionaceae, Lomentaceae, Siliquosac, Yerticillntae.” (1) » De bladen der (/rassen geven een frisch voedsel voor het vee ; de kleine zaden worden door de vogels, de grootere door den mensch gegeten.” » De Stellatae [Rubiaceae Trib. Stellatae] zijn pisdrij- vend.” »Rubia, Asperula, Aparine, Galium.” » De Jsperifolicc zijn meer of minder tot groente geschikt, slijmhoudend.” »De Luridce [Solancse] zijn verdachte planten.” »Vau walgelijken reuk zijn: Solanum, ïïyoscyamus, Nicotiana, Atropa, Mandragora, Datura, — V erdoovend : Atropa, Mandragora, Nicotiana, ïïyoscyamus, Melongena, Lyco- persicon (hier te lande). — Scherp is Capsicum.” »De Umbellatce zijn op drooge gronden aromatisch, verwarmend, uildrijvend ; op natte standplaatsen vergiftig; de kracht ligt vooral in de w'ortels en zaden.” » De wortels der ffexandria zijn naar den smaak en reuk eetbaar of schadelijk. — Eetbaar zijn de reukeloo- ze wortels: »Martagon, Tuliptc, Ornithogali.” — Ver- giftig blijkens den onaangenamen reuk : » Gloriosa, Scilla, Hyacinthus, Anthericum, Leucojum, Narcissus, Corona imperialis.” »De Bicornes jTaccinieoe en Ericaceae] zijn zamen- trekkend, maar de zure bessen eetbaar.” »De saprijke vruchten der Icosandria zijn eetbaar.” »De Polyandrie» is gewoonlijk vergiftig.” » Multisiliquee : Aconitum, Anlhora, Aquilegia, Staphis- agria, Delphinium, Helleborus, Apiuin risus, Clematis, Pulsatilla, Paeonia. ( 1 ) Philos. bot. § 337 . INLEIDING. XI ithceades; Papaver, Chelidonium, Actsea. Alias; Euphorbia, Cambogia, Peganum,” »De P erticillatcv [Labiatte] zijn geurig, op de zenu- wen werkend, oplossend, drijvend ; de bladen bevatten de kracht.” »De SiUquoste [Cruciferee] zijn saprijk, scherp, door- dringend, pisdrijvend; door drooging vermindert de kracht.” » De Columnïferae [Malvacese] zijn slij nahoudend, ver- zachtend, bedarend, rijpmakend.” »Yan de Papilionaceae worden de bladen door het. vee, de zaden door verschillende dieren gegeten en zijn meelrijk en windmakend.” »De Syngenesia, belangrijk voor de geneeskunst, is over het algemeen bitter.” » De Orchideae wekken de teelddrift op.” » Yaniila in Amerika, Salep in den Oriënt, Satyrium in Europa.” »De Coniferae zijn harsig en diurelisch.” » Allen zijn harsig; diuretisch, de urine blaauw kleu- iend , leiebinthina, Juniperus, Sabina, Olibanum, Pyrus, Abies, Cupressus.” »De Cryptocjamia bevat veelal verdachte gewassen.” (1) Zie daar dan de eerste poging, de natuurlijke verdee- ling der gewassen als grondslag tot bepaling der krach- ten te stellen, door limbus beproefd! In hoe verre de uitkomsten van zijn onderzoek aan de waarheid beantwoorden, zal men uit eene vergelijking, van hetgeen wij van iedere dezer familien in ons leer- boek gezegd hebben, kunnen beoordeelen. Wij twijfelen met, oi men zal deze poging van L. als voor zijnen tijd wel geslaagd erkennen. In de Dissertatie van hasselouist vindt men alle deze stellingen nog uitvoeriger uiteengezet. (2) (!) m. bot. § 338— § 354. (2) Amoen. acad. Tom. Y. p. 432-440. XII INUE1DLNG. Dut de krachten der planten, behalve voor de natuur- lijke verwantschap, nog door andere omstandigheden be- paald worden, was aan LINKJECS niet onbekend. »De melksap bevattende planten, zegt hij (1), zijn ge- woonlijk vergiftig, minder die tot de Semillosculosae [Ci- choraceae] behoorende.” Hij staaft dit door vele voorbeel- den uit de Contortse, Rhoeades en Tricoccie. Belangrijk waren, naar zijne meening, in dit opzigt, de standplaatsen. »Eene drooge standplaats maakt de planten smakelijk (geurig), eene vochtige smakeloos, eene natte veelal scherp.” (2) Het was hem gemakkelijk di tin het algemeen door vele voorbeelden te staven. »De eigenschappen der planten, waarin de krachten liggen, wijst de smaak, reuk en kleur aan.” (3) Wanneer men in aanmerking neemt, hoe de dieren, in den natuurstaat, door hunne zintuigen geleid, het nuttige van het schadelijk voedsel onderscheiden en daarbij zich herinnert in hoeverre reuk, smaak en kleur, ons eenige kennis over het chemische karakter eener plant kunnen geven, zal men de woorden van L. naar waarheid kun- nen schatten. (4) De wijze, waarop linimsus alle deze stellingen had voor- (1) JPhil. Bot § 356. (2) t. a. p. § 357. (3) t. a. p. § 358. (4) » Ad venenatas plantas a salutaribus distingnendas (cor- porum cniin o regno lapideo nulla fit mentio, illa enim crcator nulli aiiiinali in cibum deslinavit) posuit uatura gusium et ol- factum, quorum ope inter noxia et salnbria saepius luti pabu- lantur ipsa peeora. Ideoque sensus gustalionis in eo loco sedem nactus est, ubi cibus praelerlabi debet, soilicet in ore, ori vero superpositum est instrumentum odoratus, nasus videifcet, cujus auxilio de illo quod maxime volatile est, quodque seinper supe- riora pelil, judicium ferant bruta et liomines." Hasskloust L c. p. 443. INLEIDING. NIK gedragen, de juistheid zijner meeste opmerkingen en het gewigt, hetwelk men gewoon was, aan de uitspraken van zulk een’ man te hechten, trokken de aandacht zijner tijd • genooten ten sterkste op dit ondenverp. Velen trachtten die waarheden uit te breiden, en verder toe te passen, terwijl anderen, die vergaten, dat deze wetenschap, naauw- lijks begonnen, nog in vele opzigtcn gebrekkig en onvol- ledig moest zijn, tegen de leer van den grooten Zweed opkwamen) en in het openbaar dezelve bestreden, als: JOHann GOTTLIEB GLEDiTSCH in een afzonderlijk werk, waarin hij tegen de onvolledigheid der toenmalige stelsels te velde trekt, het verschil der krachten naar de onder- scheidene standplaatsen aanwijst en alle uitzonderingen op de regels van lin&xus vlijtig bijeenverzamelt (1). Ook vogel (2) en platz (3) belmoren tot deze tegenstanders. Als onbevooroordeelde verdeedigers verdienen genoemd te worden: isenflajiji (4), wilcke (5) en gmelin (6). Ook MuuRAY hechtte stilzwijgend zijne goedkeuring aan deze denkbeelden, daar hij in zijne beroemden Apwava- tus medicaminum de natuurlijke ordines tot grondslag ter verdeeling stelde, hoewel hij niet in het bijzonder de overeenkomst in krachten tusschen de afdeelingen der- zelfde plan tenfamilie trachtte aan te wijzen. (1) Be Methodo botanica dubio et fallaci virtntnm inplan- tis indice. Francof. 1742 (2) Materies medica. p. 12. (3) Be plantarum virtutibus ex ipsarum caractere botanico nunquam cognoscendis. Dissert. 3. Lips. 1762, 1763. (4) Melhodus plantarum mediciiae clinimc adminiculuni. Erlang. 1764. (5) J)e usu sysiemalis sextialis in medicina. Grypiiiswald. 1764. (6) Botanica et Chemia ad medicinam applicatae. Tubing. 1755. XIV INLEIDING. Later bleven weinigen het door linnjeus aangewezen voetspoor volgen en over het algemeen werd de leer der geneeskrachtige planten door Artsen en Plantenkundigen zeer vernalatigd. Velen meenden met de eenvoudige kennis der namen en der klassen van hel sexuele stelsel, waartoe de planten behoorden, genoeg te kunnen vol- staan. Jüssieu poogde de kennis der krachten van het plan- tenrijk ook door zijn natuurlijk stelsel op te helderen, en schreef daarover eene afzonderlijke verhandeling (1). Hetzelfde vraagstuk maakte in 1797 een onderwerp uit van de academische verhandeling (zie bl. XX.) van g. vno- LIK waarin de volgende vragen opgelost worden : 1 . Kan men uit de overeenkomst der planten in vorm tol over- eenkomst in krachten besluiten. 2. In hoeverre verdie- nen deze gevolgtrekkingen vertrouwen. 3. Waarop moe- ten de beginsels van zulke besluiten steunen. — De S. merkt vooraf op, dat er in onzen tijd niet meer aan ge- twijfeld wordt, dat de geneeskracht der planten uit hunne werking moet bepaald worden en alzoo een onderwerp van waarneming uitmaakt. Wanneer aan den Planten- kundige twee planten van een zeer aanverwant maaksel aangeboden worden, zal hij niet als geheel zeker stellen, dat zij dezelfde kracht bezitten, maar hij zal, indien hem de kracht der eene bekend is, eene verwantschap der andere met deze vermoeden : de waarneming moet dit nader bepalen. Zulke op analogie steunende redenering is in alle natuurwetenschappen aangenomen. — De vele nog niet gekende krachten, w T elke in de planten liggen, zouden alleen door toeval kunnen bekend worden, wan- neer men dezelve niet door eene hypothese a priori tracht te bepalen. De analogie geleidt alleen tol waar- (1) Zie: Mémoires de la Socité de Mcdicinè ; année 1 786» p. 188- INLEIDING. XV schijnlijkheid, maar van deze bestaan er verschillende graden; de hoogste nadert het meest aan de zekerheid. Wanneer men door het besluiten uit analogie dwaalt, zoo geschiedt dit vooral daardoor, dat men eene schijn- bare overeenkomst voor eene wezenlijke neemt. Wanneer de overeenkomst tusschen twee ligchamen in het algemeen zeer waarschijnlijk is, naar hunnen vorm oordeelende, dan is het ook waarschijnlijk, dat de overeenkomst zich ook op de krachten uitstrekt. De krachten der planten hangen van hunne nadere grondstoffen, oliën, harsen, zouten enz., af. Deze stoffen verkrijgen in de onderscheidene planten verschillende eigenschappen, door het bijzondere maaksel der afschei- dende organen, welke in iedere plant eigenaardig ge wij - zigd zijn. Daarom is hel met de natuur overeenkomstig te stellen, dat, wanneer in twee planten eene soortgelijke structuur plaats heeft, ook de door dezelve bereidde stoffen van gelijke of verwante hoedanigheid zullen zijn, d. i., dat er overeenstemming in kracht zal plaats heb- ben. Hieruit besluit de S., dat men te regt deze wijze van redenering op de bepaling der geneeskrachtige eigen- schappen toepast; zij zoude altijd tot juiste uitkomsten geleiden, wanneer de eigenschappen der stoffen alléén van den bouw' der dezelve afscheidende organen afhankelijk waren. Maar hierop hebben ook de prikkels, welke deze organen in werking brengen, invloed, zoo dat, wanneer tw'ee planten dezelfde structuur hadden, maar aan ver- schillende prikkels onderworpen waren, zij onderschei- dene stoffen en krachten zouden bevatten. Daarom heeft dezelfde plant naar het verschil van grond en lucht- streek verschillende krachten. Veel moeijelijker is de beantwoording der vraag, in oe verre de bouw- der pl. moet overeenstemmen, om tot soortgelijke krachten te kunnen besluiten. Bepaal- delijk moet de overeenstemming tusschen die organen XVI INLEIDING. plaats hebben, welke de werkzame beginsels afscheiden. Daar echter het maaksel der inwendige organen, die de stoffen bewerken en afscheiden, niet naauwkeurig genoeg bekend is, om derzelver wijzigingen en verschillen te kunnen aanwijzen, zoo kan men dezelve tot dit doel niet onderling vergelijken, hetgeen anders de veiligste weg zijn zoude. Men is derhalve genoodzaakt de uit- wendige gedaante der planten tot grondslag der vergelij- king te nemen, op grond, dat bij organische ligchamen den uitw'endigen vorm door den inwendigen bouw bepaald wordt. Tot maatstaf voor deze verwantschap in uit- wendige gedaante, bezigt men de natuurlijke geslachten en ordes der plantenstelsels. Daar echter deze natuur- lijke rangschikking nog in vele opzigten onvolledig is, zal het geene verwondering baren, dat de daaruit afge- leidde gevolgtrekkingen in vele opzigten aan tegenwerpin- gen onderhevig zijn. In het algemeen moet men, om de krachten der plan- ten volgens botanische beginsels op te sporen, 1. hunne overeenstemming in structuur opsporen. 2. den aard der prikkels, welke op de plantenorga- nen in eenigerlei opzigt werken kunnen, bepalen, dewijl daardoor de eigenschappen der stoffen gewijzigd worden. Ten slotte noemt de S. voorbeelden uit de natuurlijke familiën, zoo als die toen bekend waren. Het is inderdaad zeer te verwonderen, dat een onder- werp van zoo veel belang en waarover sommigen reeds vele ophelderingen en heldere wenken gegeven hadden, niet algemeen ingang vond bij de beoefenaars der ge- nees- en natuurkunde. De onvolledige chemische ken- nis der planten schijnt hiertoe wel medegewerkt te heb- ben, doch schijnt vooral het gebrek aan botanische kennis bij de artsen daarvan de voornaamste oorzaak ge- weest te zijn. Men zal zich echter niet verwonderen, dat een Plan- INLEIDING. XVII tenkundige van helderen blik, wiens streven was de we- tenschappelijke kennis der natuurlijke plantenafdeelingen te vestigen en dit rijk in alle zijne betrekkingen te lee- ren kennen, ook op de krachten der planten zijne aan- dacht vestigde. Tot verkrijging van den dotoralen graad in de genees- de verdedigde de Candolle in 1804 eene inaugurele dis- sertatie over dit onderwerp voor de geneeskundige Facul- teit te Parijs, en gaf dezelve omgewerkt en veel meer uitgebreid onder den (hl. xx) vermelden titel in het licht in 1816. De uitkomsten zijner onderzoekingen evestigden allezins de verwachting, welke zich reeds LiNNiEus van een dusdanig onderzoek, op eene meer grondige en uitgebreidde kennis der natuurlijke verwant- schap des plantenrijks steunende, voorgesteld had. In eenen dmdelijken en sierlijken stijl geschreven, bevat dit werk zoo vele belangrijke daadzaken en treffende ziens-’ wijzen, zoo vele onbetwistbare bewijzen voor de overeen- stemming m kracht bij gelijksoortigheid van bouw, dat aan den beroemden schrijver de lof toekomt, de genees- kundige plantenkunde op eenen echt vretenschappelijken grondslag gevestigd en in de rij der wetenschappen van de 19 de eeuw ingevoerd, en velen tot dcrzelver beoefe- ning aangespcord te hebben. Van de 150 toen beken- Je famiiiën wees hij aan, dat 40 geene krachten bezaten of dat dezelve althans nog onbekend waren. Tan 22 kan men vermoeden, dat overeenstemming tusschen gedaante en kracht plaats heeft, hoewel men nog maar van zeer weinigen de eigenschappen kent. Bij 20 heeft deze overeenstemming plaats in bepaalde ** eehngen en geslachten der familie, terwijl andere af- e p Ul '’ en ver schillende eigenschappen aanwijzen. 9 35 is de overeenstemming zeer duidelijk, doch met weinige uitzonderingen. E XVlIl INLEIDING. Bij 31 is de overeenstemming zonder uitzonderingen. 3 maken eene uitzondering op den algemeenen regel, zoodat in het algemeen de wet van overeenstemming tus- schen vorm en kracht meer ol minder waar is in 109, en naauwlijks onjuist in 3 familien. Tot een der eerste verdiensten van de Candolle be- hoort de toepassing der Organographie op het onder- zoek der krachten van de planten, waarbij hij de nood- zakelijkheid aanwees, bij het vergelijken der krachten van verschillende planten, alleen soortgelijke organen te ver- gelijken. Wij komen hierop nog opzettelijk terug. Met stilzwijgen mogen wij de verdiensten van barton, eenen Noord- Amerikaanschen Natuurkundigen, niet voor- bijgaan, die in 1 801 in een werk over de Noord-Ameri- kaansche geneesmiddelen de stellingen van de Candolle in vele opzigten bevestigde ( 1 ) . Ook cassel schreef een afzonderlijk werkje over dit onderwerp. (2) Als de laatste bearbeider van dit onderwerp verdient de verdienstelijke fransche Pharmaceut E. soubeiran genoemd te worden, wiens hierop betrekkelijke prijsverhandeling bl. xx door ons aangehaald is. Zij is verdienstelijk door het bijeenbrengen der, na de uitgave van het werk van DE Candolle, gevonden daadzaken, maar opent voor het overige geene nieuwe gezigtspunten, Uij toonde de over- eenkomst in 37 Familien aan, terwijl zij bij andere wel bestaat, maar minder duidelijk is : b. v. Ranunculaceae, Magnoliaceae , Papaveraceae, Cmciferae, Menisper- meae, Fiolarieae , Outtiferae, Acerineae, Rutaceae , Stryckneae, Gentianecie, Convolvulaceae , Solaneae , Pi- peraceae, Aroidecte, A 'spkodelecte, Colchicaceae, Grami- (1) Collections por an Essai towards a mater ia rnedica of the United States, bij bekjasii b ssiitii babtos. Piiiladelphia 2 parts. 8vo. 1801 — 1804- (2) Yersuch über die natürlichen Familien der Pflanzen mit 'Rücksicht auf ikre Hiilkraft. Köln 1810. INLEIDING. XIX neae. bij anderen in deze overeenkomst niet bewezen, maar zal waarschijnlijk door een nader onderzoek beves- worden, als Nymphaeaceac, Tiliaceae , Camellieae, yff°Ptylleae, Anstolochieae , Amarylluleae, Asparageae. n ecne vierde reeks plaatst hij diegenen, waarover men thans nog niets met zekerheid bepalen kan: Bioci- neae, Polygaleae , Rkamneae, Cucurbitaceae , Bubiaceae, Apocyneae. Scrophularineae, C/ienopodeae, Polyyoneae, Palmae, Lrticeae, Muphorbiaceae. — Strijdig met het beginsel zijn: Meltaceae, i 'erebinthaceae, Legumino- sae, Bosaneae, Umbelliferae, Fungi. In onze dagen wordt de Pharmaceulische Plantenkun- de met buitengewonen ijver beoefend, en vindt en geeft beurtelings ophelderingen in den vooruitgang der organi- sche Scheikunde, der Physiologie en Pathologie. De veel- vuldige reizen der Plantenkundigen hebben over den oor- sprong van uitlandsche geneesmiddelen veel licht verspreid en vele nieuwe geneeskrachtige stoffen doen kennen. Onder hen verdienen vooral Mariius, descourtilz, a. dest. hilaire, schiede, deppe en POEPPIG ten opzigtc der Amerikaan- sche, EHRENBERG en PEROTTET voor de Afri.kaansche, en ROXBÜRGH, WALLICH, ELUJUE, REINWARDT en VVAITZ voor de O. Indische geneesmiddelen en planten genoemd te worden. Onder de bearbeiders der wetenschap zelve hebben zich FR. NEES VON ESENBECK, HATNE, DIERBACH, KUNZE, reiger, richard enz. groote verdiensten verworven. II. HOOFDSTUK. Lijst der voornaamste Boeken en Plaatwerken . A. ALGEMEEHE. Linn^us (respond. FREDERico HASSELQUiST.) Vires plantarum. Upsaliae 1747. Ook in Amoenitates Aca- demicse I p. 418 — 453. Gerardi vrolik Observationes de defoliatione vege- tabilium nee non de viribus plantarum ex principiis bo- tanicis dijudicandis. Lugd. Bat. 1797. 8vo. A. P. de Candolle Essai sur les propriétés médicales des plantes comparées avee leurs formes extérieures. Paris 1804. 4to. 2 edit. 1816. 8vo. Hetzelfde in het duitsch vertaald: A. P. DE Cakdolle Versuch über die Arzneikraefte der Pfianzen, verglichen mit der ausseren Form und der natürlichen Classeneintheilung derselben, nacli der zweiten franz. Ausgabe übersetzt mit Zusaezen und Anmerkungen von k. i. perleb. Aarau 1818. E. Soübeiran antwoord op de vraag, wat sedert de Candobee’s werk, tot bevestiging en uitbreiding van dit INLEIDING. XXt onderwerp, is waargenomen ; in de V erh. der IIoll. Maatschapp, van Wet. te Haarlem. XVII, 1. Stuk p. 165—223. I. II. Dierbach Abhandlung über die Arzneiknefte der Pflanzen, verglichen mit ibrer Structur und ihren chemischen Eigenschaften. Lemgo 1830. 8vo. F. P. Cassel Versuch uber die natürlichen Familiën der Pflanzen, mit Rücksicht auf ihre Heilkraft. Köln 1810. 8vo. B. HANDBOEKEN. C. Linn^us Materia medica. Lib. I. secundum sys- tema suum digestus. Holm. 1749. Bevat alleen beschrij- vingen der toen officinele planten. Tweede uitgave door schreber in 1772. A. Richard Botanique médicale. Tom. 1 en 2. Pa- ris 1823. 8vo. A. Rxchard’s Mediciniscbe Botanik. Aus dem fran- zösischen mit Zusaetzen und Anmerkungen herausgegeben von G. KUJtZE und G. F. KUSiMER. Berlin 1824 — 26. 2 deelen. 8vo. Een van het oorspronkelijk geheel ver» schillend zeer grondig geschreven werk. Volgens het na- tuurlijke stelsel. Guaumüller Handbuch der Pharmaceutisch-medici- nischen Botanik. Eisenach 8vo. 1813 — 19. Volgens het systema sexuale. Dierbach Handbuch der Medicinisch-Pharm. Botanik odei systematische Beschreibung siimmtlicher officinellen Q ewachse. Heidelberg 1819. Svo. G- Geiger Pharmaceutische Botanik und Pharma- cognosie, een deel uitmakende van deszelfs Handbuch dei Pharmacie. Heidelberg 1828 enz. Volgens het XXII INLEIDING sexuele stelsel zeer breedvoerig en grondig bewerkt. — Fr. Nees von Esenbeek, te Bonn, zoude van dit werk eene nieuwe uitgave bewerken en had dezelve voor het grootste gedeelte voltooid, toen de dood hem wegrukte. Thans zet Dierbach hetzelve voort. Th. F. L. Nees von Esenbeck und E. H. Ebermayer Handbuch der Medicinisch-Pharmaceutischen Botanik,nach den natürlichen Familiën des Gewaechsreiches. Düsseldorf 3 deelen. 8vo. 1830 — 32. Zeer breedvoerig en grondig bewerkt, ook voor de algemeene geneeskrachtige eigen- schappen der Familiën zeer leerrijk ; levert telkens be- wijzen van eigen onderzoek. G. W. Bischoff Grundriss des medicinischen Botanik. Heidelbercj 1831. een deel, 8vo. Beknopt, naar de rangschikking van DE Candolle, met weglating der Fami- liënkarakters, zaakrijk, maar zonder algemeene beschou- wingen over de geneeskrachtige eigenschappen der Familiën. W. H. de Yriese Plantenkunde voor Apothekers en Artsen. 2 deelen, 8vo. Leyden 1835 — 38. Naar de rangschikking van BarïLING bewerkt, en geheel in het nederduitsch geschreven. Y. F. Kosteletzky allgemeine Medicinisch - Pharma- ceutische Flora, enthaltend die systematische Aufzsehlung und Beschreibung saemmtlicherbisjetztbekanntgewordenen Gewtechse aller Welttheile in ihrer Beziehung auf Diae- tetik, Therapie und Pharmazie, nach den natürlichen Familiën des Gewuechsreiches geordnet. 1832 — 37. Praag. gr. 8vo. 6 deelen. Is eene der volledigste compilatiën van dezen aard. K. S. Kuntii Anleitung zur Kenntniss saemmtlieher in der Pharmacopcea Borussica aufgeführten officinellen Gewsechse, nach natürlichen Familiën. 8. Berlin. 1834. E. WiNKLER Handbuch der Gewaechskunde zum Selbst- studium oder Beschreibung saemmtlieher pharmaceutisch- medicinischer Gewachse, welche in diePharmacopreen der IKÏ.E1DI1VG. XX in glosseren deutschen Staten aulgenommen sind. 8vo. Leip- %i S 1834. Ook met afzonderlijk uitgegevene afbeeldingen. G. 1‘RoixK Catalogus plantarum medicinalium in 1 harmacopoea Batava memoratorum, eael. Ed-itio auctior. Amsterdam 1805. 8vo. Ejusdem Catalogus plantarum medicinalium in Ph. Belgica memoratarum, caet. /bid. 1825. 8vo. C. AFBEELDINGEN. I- I. PtENCK Icones plantarum Medicinalium secun- dum systema Linnaei digestarum, cum enumeratione vi- rmm et usus medici, chirurgici atque diaetetici. Viennae 1788—1810. folio maxim. Centurise 7y. — Was een der beste werken van dezen aard, hetwelk thans echter na zoo vele belangrijke ontdekkingen verouderd en min- der bruikbaar is. D. L. Oskamp Afbeeldingen der Artseny-gewassen, met derzelver Nederduitsche en Latijnsche beschrijvingen. Amst. 1766. — 2 deel door m. hwtïuyh-, 1796,3 6 door j. c. kraus, 1798 — 1800. — Daartoe: a. yfey, vervolg op de 600 Artseny-gewassen. 1 deel en 2 deel 1 stuk. 8vo. Ook dit werk is thans nog maar in wei- nig opziglen bruikbaar. De afbeeldingen en beschrijvin- gen zijn ook niet altijd getrouw, en de geheele uitvoe- ring middelmatig. En. G. Hayne Getreue Darstellung und Beschreibung der in der Arzneikunde gebrauchlichen Gewseehse, wie auch soldier, welche mit ihnen verwechselt werden kon- den. Berlin sints 1805. Na des Schrijvers dood, door '■i'Axox en ratzejburg voortgezet ; thans 13 deelen. 4to. Een dei beste, grondigste en meest gebruikelijke werken, waarvan rle platen over het algemeen goed uitgevoerd zijn. XXIV INLEIDING. V an dezelfde 'platen gebruik makende , wordt uitge- geven door: Brandt en Ratzebürg : Darstellung und Beschreibung der Arznei-Gewaechse, welche in die neue Preussische Pharmacopoee aufgenommen sind, nach nalürl. Familiën geordnet und erheutert von Sammlung officineller Pflanzenmit lithographischen Ab- bildungen von A. henrf und Beschreibungen von M. F. WEiHE, J. w. woeter und F. w. fonke, fortgesetzt von TH. FR. E. NEES von ESENBECK. Düsseldorf, sedert 1828, folio, 2 deelen met Y Supplement-Heften. De latere gedeelten van dit algemeen gebruikelijke werk zijn alleen door n. v. £. bewerkt. Het geheele wedyvert met het voorgaande in grondige bewerking, overtreft hetzelve niet zelden in artistische uitvoering. Medical Flora, or Manual of the medical Botany of the United States of North America. Containing a se- leclion of figures and descriptions of medical plants, with their names, qualilics, properties, history, etc. and notes or remarks on equivalent substitutes. In two volumes. Bij c. s. RAFiNESQüE. Phitadelphia. 1830. 8vo. Is vooral ten opzigte der in N. Amerika gebruikelijke genees- krachtige planten hoogst belangrijk. J. Stephenson and 3. Morss Churchill Medical Bo- tany. Londen , sedert 1827. 8vo., met gekleurde afbeel- dingen. Flora Medica. London, sedert 1828., II deelen 8vo. met gekleurde afbeeldingen. J. G. Mann die auslaendischen Arznei-Pflanzen. Stutt- (/art. 1830. fol. N. Anslyn, nz. Afbeeldingen der Artsenygewassen, welke in de Nederlandsche Apotheek als zoodanig vermeld zijn. Te Amsterdam bij t, c. sepp en zoon, sedert 1829. folio. Abbildung und Beschreibung aller in der Pharmacopoea INLEIDING. XXV Borussica aufgeführten Gewaechse, herausgegeben van fr, guimpel. Text van Dr. d. f. l. von schlechiendal. Berlin. 1836. 3 deelen. 4to. — In alle opzigten aan- bevelenswaardig en waardig aan de namen der uitgevers. Flore médicale, décrite par chaumeton, poiret etc., peinte par türpin. Nouvelle publication. Paris , 1835. In livraisons, test in 8vo., platen in 4to. Flora Ëalava, afgebeeld door en van j. c. sepp en zoon, beschreven door j. kops, (later door H. c. van hall.) Amsterdam, sedert 1800. 4to. — Voor de kennis der inlandsche officinele gewassen. irr. HOOFDSTUK. Over de hulpmiddelen, welke de Plantenkunde tot hel onderwek en de hetere kennis der genees- krachten der planten aanbiedt. Terwijl wij in hel eerste hoofdstuk een geschiedkun- dig overzigt van dit onderwerp zamenstelden, bleek reeds in vele opziglen het groote gewigt der Plantenkunde voor de kennis der krachten, welke de natuur in het planten- rijk ruimschoots heeft neêrgelegd. Eene meer bepaalde ontwikkeling dezer toepassing der Plantenkunde op de Pharmocodynamiek zal voor velen onzer lezers niet on- belangrijk zijn. De krachten der planten moeten als eigenschappen der in dezelve aanwezige nadere chemische beslanddeelen be- schouwd worden. De bepaling derzelve van stoffen, wier chemisch karakter goed gekend en standvastig is, als zouten, zuren enz., is niet zeer moeijelijk op den weg der ondervinding. Ook in de organische ligchamen wijst de Scheikunde zulke stoffen van een standvastig karakter aan, als zetmeel van voedende kracht, gom en plan- tenslijm van verzachtende werking, vette oliën, wier wer- king verslappend is, vlugtige oliën, die eene prikkelende kracht bezitten, enz. Deze stoffen, in verschillende verhouding met elkander INLEIDING. XXVII vermengd, verkrijgen zamengestelde eigenschappen, die al het midden houden tusschen die der enkelvoudige stof- fen, of eene, van de beide zamens tellende geheel ver- schillende, werking bezitten. Daarom moet de werking der stoffen vooral uit de chemische zamenstelling derzelve opgehelderd worden. Het verschil der in de planten aanwezige stoffen wordt door de planten zelve veroorzaakt. Verschillende plantensoorten groeijen op dezelfde gronden, onder de- zelfde omstandigheden en vormen ieder hare bijzon- dere stoffen, terwijl dezelfde plant op verschillende standplaatsen kan groeijen, zonder dat dit eenen belang- rijken invloed op hare chemische zamenstelling uitoefent. \ iemand zal hierbij den invloed der structuur van de voedings-organen in de plant in twijfel trekken. In de natuurlijke Familiën of Orden van het Planten- rijk zijn die planten bijeengeplaatst, welke de meeste punten van overeenkomst in de organen, vooral tot de voortplanting dienende, aanbieden, waarbij de overeen- komst der overige organen niet uitgesloten is, maar niet die onmidddellijke opmerking verdient, omdat hunne vor- men minder standvastig en minder vatbaar voor eene naauwkeurige beschrijving en vergelijking zijn. Hunne gedaante en eigenschappen slaan echter steeds in de naauwste betrekking tot de reproductive organen, zoodat gelijksoortig maaksel van dezen steeds met overeenkomst in de voedings-organen gepaard gaat. Daai nu in dezen de vorming en bewerking der werk- zame stoffen plaats heeft, kan men a priori besluiten, dat m de natuurlijke Familiën, (indien zij dezen naam niet regt dragen) ook de planten van soortgelijke krach- ten zamengesteld zijn. — Daadzaken, die de waarneming Ct . naiuur aan de hand geeft, kunnen deze Theorie be- vestigen. Dndei de planten-etende dieren zijn sommigen, die xxvnr INLEIDING. bijkans, zonder onderscheid, alle planten eten, terwijl anderen zich maar van eene enkele plant voeden. Wan- neer men ten opzigté der eersten nagaat, welke planten zij niet eten, zoo vindt men, dat dit veelal alle soorten van één geslacht of ééne familie zijn. Zeer leerzaam zijn in dit opzigt de waarnemingen, welke linnjeus in zijnen Pan Suecus over de Zweedsche Planten mede- deelde, waaruit b. v. blijkt, dat de koeijen alle Labiatae, alle soorten van V eronica , de paarden bijkans alle Cru- rijer ae onaangeroerd laten, terwijl alle Grassen en Legu- minosae door de huisdieren gegeten worden. De Can- DOLLE merkt hierbij op, dat soorten van insekten, aan wie maar weinige planten tot gewoon voedsel zijn aan- gewezen, bij gebrek van deze, veelal aanverwante plan- ten opzoeken. Vele insekten voeden zich met ééne plant, anderen met de soorten van één geslacht. «Schijnt ons de natuur,” zegt de Candolle, »in alle deze voor- beelden niet zelf aan te wijzen, dat de sappen van aan- verwante plantsoorten gelijksoortige eigenschappen bezitten?” Ook de parasitische gewassen bevestigen dit gevoelen, daar velen derzelve aan ééne plantsoort, oi aan de soor- ten van één geslacht of van ééne familie gebonden zijn. De ondervinding geeft niet minder belangrijke bewijzen. Alle soorten van Cinchona leveren Kinabasten op, bijkans alle Pheum-^ootien Rhabarber, vele Pijnboomen Terpen- tijn ; Tragacanth-gom wordt door de stammen van meer dan eenen heesterachtigen Astragalus uitgezweet, om kort te gaan, dezelfde geneesmiddelen worden dikwijls uit meer dan eene, maar steeds aanverwante plantsoort verkregen. Geheele geslachten hebben niet zelden de- zelfde werking, zoo als Malva, Genliana, Euphorbia. Wanneer een geslacht eene zeer karakteristieke eigen- schap bezit, dan vinden wij deze niet zelden voor een gedeelte of gewijzigd in een aanverwant geslacht terug, b. v. de purgerende tonische kracht der Rhcu m- wortels INLEIDING. XXIX in * iet geslacht Rurneoc, hoewel in eenen zwakkeren graad, Somtijds is deze analogie zoo sterk, dat men eene zelfde kracht bij alle leden eener plantenfamilie aantreft, als b. y. he t zetmeel in de zaden der Gramineae, een scherp melksap in de Euphorbiaceae , vlugüge olie inde Labiatae, harsen in de Coniferae, plantenslijm in de Malvaceae, bittere stoffen in de Genlianeae enz. Men kan zelfs in sommige gevallen eene verwantschap in eigenschappen bij aanverwante familiën aanwijzen, b.v. tusschen de Launnae en Myristiceae, Solaneae en Scrophuiamneae, Genlianeae en Apocyneac , Labiatae en Perbenaceae, Papilionaceae en Caesalpineae, Campanu- leae en Compositae enz. De onpartijdigheid vordert, dat wij hier van de uitzonde- ringen op deze algemeene regels gewagen, als b. v. het gelijktijdig voorkomen van geurige en verdoovend-scherpe planten in de Umbelliferac, van de bittere purgerende ko- lokwinle-vruchl met de eetbare meloen onder de Cit- curbitaceae, den aardappel tusschen de verdoovende Sola- ■neac, de Laurierkers naast de eetbare kers in de Rosa- ceae, de verdoovende Dolijk tusschen de onschadelijke Giammeae enz. Later zal ons echter blijken, dat de meesten dezer tegenstrijdigheden naar botanische regels kunnen verklaard worden. Deze wijze van redenering nu, waardoor men uit de overeenkomst van bouw op gelijksoortige eigenschappen cn krachten besluit, moet met de meeste omzigligheid geschieden. Grondige kennis der Taxonomie, Organo- graphie en Physiologie moet ons hierin voorlichten. I. Taxonomie, Wanneer men in aanmerking neemt, ne rangschikking, die in boeken kan voorgesteld ^ en ’ n * e t geheel met de natuur overeenkomstig is, on t at daarin de onderlinge verwantschap volgens eene ac tervolgende orde is aangewezen, deze echter in de XXX INLEIDING. Daluur niet alzoo beslaat; en ééne plant, in eenig opzigt met de naast haar gerangschikte overeenkomende, in eene andere betrekking met eene, van haar verwij- derd geplaatste, verwant is, zoo zal niemand ontkennen, dat wij uit onze boeken de ware veelzijdige verwant- schap der planten niet kunnen aanwijzen. Lixnaecs zeide reeds, dat men een natuurlijk systema liever met eene kaart moest vergelijken, en de Candolle noemt in dit opzigt metaphorisch de soorten de Steden, de geslachten de Provinciën, de familiën de Rijken, de klassen de Werelddeelen, en de, van de overigen meer dan gewoonlijk afwijkende, planten de Eilanden, Alle deze afdeelingen, hoezeer op zich zelve staande, staan in de veelvuldigste onderlinge betrekking, verwant- schap. Maar even als de steden in sommige landen talrijker zijn en digter bij elkander liggen, zoo bestaat er ook tusschen de soorten van eenige geslachten en de ge- slachten van eenige familiën eene nadere verwantschap dan bij anderen, waar of de tusschenleden niet bestaan of nog niet ontdekt zijn. — Hierop moet bij de beoor- deeliig der eigenschappen gelet worden, daar ook de krachten op dezelfde wijze eene naauvvere of meer ver- wijderde verwantschap zullen aanbieden. Alle de soorten der Labiatae hebben eene zeer groote onderlinge verwantschap in bouw, en ook hunne krach- ten verschillen weinig ; hetzelfde heeft met de Grami- neae, JUalvaceae, Cruci/erae enz. plaats. Daarentegen verschillen de Jianunculaeeae, Jlosaceae, Hutaceae enz. veel meer onderling, zoowel in bouw als in krachten. Somtijds zelfs wordt eene in bouw' afwijkende plant tot eene familie gerekend, omdat zij daarmede nog de mees- te verwantschap heeft ; dat deze dan ook in eigenschap- pen afwijkt, zal men zich niet venvonderen ; als b. v. Paeonia onder de Ranunculaceae, enz. Vele dezer af- wijkingen zullen zonder twijfel door eene grootere vol- INLEIDING. XXXI makiiig der natuurlijke rangschikking ophouden. II. Organograpkie. De Candolle heeft het eerst de noodzakelijkheid doen kennen, hij de vergelijking van de krachten der planten, alléén tusschen gelijke of gelijk- soortige organen overeenkomst in eigenschappen te zoe- ken. £r worden uit het ruwe sap door de weefsels in de geheele plant bepaalde, tot de voeding dienende, stof- fen afgescheiden, als plantenslijm, gom, zetmeel, suiker ; deze hebben geene zeer bijzondere krachten en geven, wanneer zij in meer dan gewone hoeveelheid voorkomen, aan dezelve hoogstens verzachtende of voedende eigen- schappen. Daarentegen worden in de afzonderlijke organen der plant bijzondere stollen afgescheiden, die of in het in- wendig weefsel op bepaalde plaatsen bewaard of naar buiten ontlast worden. Ieder orgaan vormt aldus bij- zondere stoffen. Hoe onjuist zoude het nu zijn, wanneer men, bij voorbeeld, de krachten der bladen eener plant kennende, de kracht des wortels eener andere aanver- wante plant daarnaar bepalen wilde. Wanneer eene eigen- schap aan een bepaald orgaan gebonden is, zoo zal die eigenschap met de mindere ontwikkeling of het ontbreken van hetzelve insgelijks zwakker zijn of geheel verdwij- nen. Onder de Orchideae b. v. draagt de Vanille eene geurige vrucht en de laf smakende slijmrijke Salepwor- tel wordt van eene aanverwante plant derzelfde familie verzameld. Bij de Vanille ontbreekt de slijmrijke wor- telknol en bij de Salepplanten het aromatische vrucht- vleesch. Niemand zal dit eene tegenstrijdigheid heeten. Wanneer integendeel de eigenschappen, die de plant 'oor den mensch nuttig doen worden, aan een, in eene geheele familie standvastig voorkomend orgaan gebonden zl J n > dan gebruiken wdj niet zelden lot hetzelfde doel al e de planten dier familie. In alle landen der wereld ' ort * 11 zaden der Gramineae meel getrokken ; en XXXII INLEIDING. alie zaden der Umbelliferae, die in bijzondere bewaar- plaatsen vlugtige olie bevatten, zijn geurig en prikkelend. Beter inzigt in den waren aard der planten-organen heeft in dit opzigt veJe schijnbare tegenstrijdigheden opgelost. Zoo bevatten b. v. de bollen der Liliaeeae een scherp, purgerend en braakwekkend beginsel ; in het geslacht Aloë echter vindt men dit beginsel in de stengen en bladen, hetgeen niet meer onverklaarbaar is, sedert men den bol als eene verkorte steng heeft leeren kennen. Wanneer men alzoo de overeenstemming in krachten bij de planten derzelfde familie hoofdzakelijk in de ana- loge organen bevestigd vindt, zoude men in het algemeen kunnen onderzoeken, welke overeenstemming in eigen- schappen er tusschen de onderscheidene organen door het gansche plantenrijk, zonder betrekking lot de ver- deeling in familiën, bestaat, of liever, welke eigenschap- pen aan het orgaan zelve, als zoodanig, eigen zijn. De Candolle heeft deze vraag het eerst trachten te be- antwoorden, en zij moet als zeer belangrijk beschouwd worden, daar, indien er zulke algemeene eigenschappen bestaan, dit verschil derzelve bij de onderscheidene fa- miliën in een helderder licht zoude geplaatst worden. Eene juiste onderscheiding der organen is hierbij het eerste vercischle, want verwarring van ongelijksoorti- ge organen onder eenen naam, zoo als weleer niet zel- den geschiedde, zoude geheel onjuiste uitkomsten geven. In dit opzigt vooral bevordert de Organographie de leer der geneeskrachtige gewassen. Wanneer men van de ware wortels alie de onder- aardsche wortelvormige stengen, knollen, bollen enz. af- scheidt, dan vindt men bij de Dicolyledonen een groot ver- schil in eigenschappen tusschen het houtachtige centrale gedeelte en het uitwendige of de schors. liet eerste, met de ruwe onbewerkte sappen opgevuld, bezit gewoonlijk geene bijzondere eigenschappen, ook van reuk en smaak INLEIDING, xxxtir ontbloot zijnde. De schors, met de bewerkte sappen op- gevuld, bevat daardoor de werkzame stoffen. Daar bij de Monocotyledonen de bout- en schorslaag niet naauw- kettrig zij n afgescheiden, treft men ook dit onderscheid in kracht niet aan, maar vindt bijkans door het gansche wortelligehaam dezelfde stoffen. — Overblijvende plan- ten met kruidachtige stengen bevatten veelal in de wor- tels ophoopingen van voedselstof voor het volgende jaar, zetmeel en plantenslijm. Bij familiën, wier overige or- ganen geene schadelijke of eigenaardig werkende stoffen bevatten, zijn deze wortels altijd eetbaar. Bevatten deze planten echter scherpe sloffen, dan treft men dezelve ook gewoonlijk in de wortels aan, doch veelal in tegenover- gestelde verhouding van de voedende stoffen, zoo dat ve- ie dezer wortels desniettemin eetbaar blijven, of door afzondering van bet scherpe beginsel eetbaar kunnen ge- maakt worden, zoo als met de wortels van vele Aroidcae geschiedt. Van de stengen geldt in het algemeen hetzelfde als van de wortels. De schors is bij bijkans allen de zetel der werkzame beginsels. De onderaardsche stengen dee- len niet zelden de eigenschappen der wortels ; velen die- nen tot ophooping van voedsel voor de ontwikkeling van nieuwe kiemen ; als b. v. de aardappel en andere knol- len. Bij de Monocotyledonen vervalt insgelijks liet verschil in schors en hout ; in het algemeen vindt men in dezelve zeldzaam werkzame stoffen ; de looistof, zoo algemeen in de schorsen der Dicotyledonen verspreid, wordt bij deze bijkans niet gevonden. De bladen, waarin de eigenlijke active beginsels ge- loimd worden, bieden daarom hel meeste verschil in de onderscheidene familiën aan. Van de bloembladen kan men in het algemeen twee x oofdsoorten onderscheiden. Geurige en reukelooze wor- ueü ‘ n dezelfde familie gevonden. De eersten hebben C XXXIV INLEIDING. steeds eenc zeer sterke werking op het zenuwstelsel, ter- wijl de reukelooze ook veelal krachteloos zijn. Het is bij het tegenwoordig standpunt der wetenschap onver- klaarbaar, zegt de Candolle, hoe in deze organen zulk een groot verschil kan plaats hebben bij overigens zeer verwante planten. Het tegenovergestelde heeft met de JYectaria of ho- nigbakjes plaats , want in alle planten, waarin zij voor- komen, hoe groot ook overigens hun verschil zij, schei- den dezelve een suikerachtig vocht af. Zij ontbreken echter in vele planten, terwijl zij in de aanverwante ge- vonden worden. Bij sommigen heeft men aan dezen bloemenhonig vergiftige eigenschappen toegeschreven, die echter geenszins bewezen zijn; want dat de honig, door bijen en andere soortgelijke insekten afgescheiden, zoo- danige eigenschappen bezit, bewijst niet, dat dezelve aan den bloemenhonig eigen zijn. Zeer gelijkvormig zijn de eigenschappen van het stuif- meel ; in groote hoeveelheid heeft hetzelve, naar de op- merking van DESFoNT AINES, eenen spermatischen reuk ; het bevat pollenine en verbrandt liglelijk met vlam. De vrucht/mlsels (pericarpia) , oorspronkelijk uit bladen gevormd, en ook anatomisch op dezelfde wijze als deze zamengesteld, hebben ook gewooniijk de eigenschappen der bladen, zoodat men in hen over het algemeen een groot verschil in eigenschappen aantreft, echter overeen- stemming van deze in dezelfde planlenfamiliën. Bij de saprijke vruchten, die zich reeds meer van de natuur der bladen verwijderen, verschillen ook de eigenschappen zeer; alleen in hunne eerste tijdperken van ontwikkeling hebben zij veelal dezelfde eigenschappen als de bladen, voorna- melijk wanneer de buitenste laag der vruchthukseis door den kelk gevormd is ; zoo zijn onrijpe appelvruclilen en vele bessen zamentrekkend als de bladen en schorsen dezer planten, terwijl de rijpen rijk aan plantenslijm, IN’ LEIDING. XXXV suiker en bijzondere zuren worden. Slechts in de Olei- tieae vindt men olie in het pericarpium. de zaden heerscht eene groote overeenstemming van eigenschappen in dezelfde plantenfamilie, maar zoo veel te grooter verschil over het algemeen. Zij zijn, even als de bladen en schorsen, de zetel van werkzame bestanddcclen. Bij de Dicotyledonen bevatten zij veelal vette olie. De eigenlijke zaadhuid (spermodermis) be- vat bij voorkeur de active beginsels, vooral geurige stof- fen. liet albumen, veelal uit zetmeel bestaande, heeft de eigenschappen dezer stof. De hoornachtige albumina echter, b. v. der Rubiaceae, ontwikkelen door roosting een aromatisch beginsel. De albumina ofeosa der Eu- phorbiaceae, Papaveraceae enz., bevatten vetie olie. — De dikke vlecziye zaadlobben hebben door hunne zet- meel-gehalte, de eigenschappen van het gewone albumen, zoo als b. v. in de Leguminosae, wier zaden daardoor vele nuttige voedselstoffen voor mensen en dieren ople- veren ; zeldzaam bevatten zij eenige besianddeelen der bladen, als b. v. in de Paardenkastanje. . — De dunne bladachtige zaadlobben daarentegen bezitten de eigen- schappen der bladen, somtijds in nog hoogere mate,’ als b. v. van de Euphorbiaceae, die uitnemend scherp zijn, de Malvaceae, die veel slijm bevatten. Phijsiolocjie lot het wèl beoordeelen der eigen- schappen der planten is physiologische kennis derzelve allernoodzakelijkst. Ons kort bestek veroorlooft ons slechts eenige voorbeelden aan te halen. Het verschil der afgescheidene werkzame bestanddee- len> naar Je onderscheidene organen, in het voorgaande ie eds aangeslipt, geeft hierin vele ophelderingen. Zet- lle el b. v. wordt op die plaatsen van het plantenligchaam u'ooie hoeveelheid neêrgelegd, waar zich later nieu- " G eelen ontwikkelen moeten. Het albumen der Se- naina albuminosa en de meelrijke cotyledonen der Semi- C* X5XVI ISÏ.EIDING. ’ Ja ejtaJbnrainosa zijn hiervan in liet oog loopende voor* beelden. Alle deelen der Euphorbiaceae zijn van een zeer scherp vocht voorzien, doch de genoemde meelrijke organen, die ook in deze familie niet ontbreken, worden eetbaar, wanneer de embryo, die, volgens eene scherp- zinnige opmerking van jussiep, in de eigenschappen der plant deelt, vooraf verwijderd is. liet opkhmmende onbewerkte ruwe sap der planten, uit water en eenige opgeloste zouten bestaande, is zelfs in planten, wier afgescheidene sappen hoogst vergiftig zijn, onschadelijk, In W . Indie booren de inlanders in ver- giftige lianen tot op de houilaag en vergaderen eene groote hoeveelheid helder water uit den stam, om daar- mede, hij de brandende hitte van het jaargetijde, den dorst te lesschen. Welken belangrijken invloed de standplaats , de ge- aardheu ' van den grond, meerdere of mindere vochtig- heid op de bestanddeelen der planten uitoefenen, heeft ïeeds iisjVjEüs opgemerkt (1). Wanneer zelfs de ge- daante der planten hierdoor veranderd wordt, zoo als bij velen het geval is, zal men zich hierover niet verwonde- ren. Th. de saüssüke heeft reeds aangewezen, dat de inorganische stoffen als zouten, bases enz. uit den grond liglelijk in de plant overgaan, en dat dezelfde plant, op verschillende soorten van gronden gekweekt, teu opzigte der inorganische stollen, een groot verschil aan- biedt. Latere nasporingen, vooral van K. spkexgel te Bronswijk, hebben dit allezins bevestigd. — Daar deze stollen over het algemeen echter weinig invloed op de krachten der plant uitoefenen, is dit verschijnsel thans voor ons minder belangrijk, maar toch niet geheel voorbij te zien, daar op die wijze ook stoffen, welke eene krachtige werking op het dierlijk ligchaam uitoefe- 1.1 Zie bl. VIII, XII. INLEIDING. XXXVIi wen, als b. v. koper worden opgenomen. Gewigtiger is de verandering in de nadere werkzame beslanddeelen , door het verschil van standplaats veroorzaakt. Vele daad- zaken zijn hiervan reeds bekend, maar nog te weinigen, om algemeene besluiten daaruit op te kunnen maken. Daar het zonlicht en de warmte de voornaamste prikkels der plant zijn, schijnen dezelve ook op de vorming der werkzame beginsels eenen zeer grooten invloed uit te oefenen. De geurige planten, van vlugtige olie voorzien, groeien vooral op drooge aan de zon bloolgeslelde plaatsen en de geurige stoffen worden vooral in de uitwendige deelen der plant gevormd. Worden deze planten op vochtige plaatsen Qvergebragt en van het zonlicht beroofd, dan verliezen zij of deze eigenschappen en worden saprijk en wer- keloos, of nemen scherpe cn somtijds zelfs vergiftige krachten aan. Zoo groot is de invloed der uitwendige prikkels, welke op de afscheidende organen werken! (1) Uit dit gezigtspunt kan men zich de verschillende eigen- schappen, in eene familie voorkomende, verklaren, b. v. der Umbelliferae (2). — Het is duidelijk, dat uit die- zelfde oorzaak de krachten van het plautenrijk op de verschillende plaatsen der aarde groote verschillen moeten aanbieden, en dat de leden derzelfde plan tenfamilie in noordelijke of moerassige landen andere krachten zullen bezitten als in warme en drooge landen (3). — Wordt eene plant van den invloed des lichts beroofd, dan ver- liest zij hare werkzaamheid, omdat de vorming der aelive beginsels dan belet is. De bittere Cichorey b. v. wordt, in de duisternis gekweekt, eene eetbare plant. Het behoeft naauwelijks opgernerkt te worden, dat (1) Yergel, VitOLIK, bh XV- (2) Vergel. bl. 107- (3) J. C. Ebbbmaver Versuch über die Standorter der Me» dicinal-I’ilanzeu. Osnabriick 18ÜU. XXXVIII INLEIDING. de eigenschappen eener plant ook naar haren verschil- lenden leeftijd onderscheiden zijn, iets, waarop bij het verzamelen van planten voor geneeskundig gebruik niet genoeg kan gelei worden. Zeer jonge planten, (bladen en stengen) zijn gewoonlijk minder krachtig ; vóór of ge- durende den bloeitijd zijn de meesten het werkzaamst ; na den bloeitijd verliezen velen, bovenal de eenjarige, hare krachten, vooral wanneer het zaad begint rijp te wor- den. De wortels zijn in liet voor- en najaar gewoonlijk het meest geneeskrachtig. Daar dikwijls de geneeskracht eener plant van twee of meerdere chemische bestanddaelen, welke in eene bepaalde verhouding met elkander vermengd zijn, af- hangt, zoo kan men in eene aanverwante plant eene ge- heel verschillende kracht ontmoeten, door eene andere verhouding der stoffen onderling, zonder dat er een der werkzame stoffen zelve ontbreekt of door anderen ver- vangen is. Hiervan vindt men vele voorbeelden, die gewoonlijk als uitzonderingen op de vooronderstelde over- eenkomst van kracht en bouw aangehaald worden, b. v. de Umbelliferae, Aroideae. De Scheikunde beschouwt ook vele stoffen als onderscheiden, die in een zeer naauw verband staan en uit malkander ontstaan ; zoo bevatten sommigen, b. v. Coniferae , in plaats van hars, vlugtige olie enz. Het verdient van den anderen kant allezins opmerking, dat dezelfde eigenschappen in de onderscheidene fa- miliën van verschillende stoffen afhangen. Hoe ver- schillen niet de krachten van de bittere beginsels in de Gentianeae, Menispermeae , Strychneae, Magnoliaceae , Rubiaceae. Verdoovende eigenschappen daarentegen ko- men in meer dan eene familie voor, maar door stoffen van onderscheidenen aard veroorzaakt, b. v. in de Papa- veraceae, Umbelliferae, Solaneae, Rosaceae, enz. Bij allen echter is de verdoovende kracht op eene eigenaar- INLEIDING. XXXIX tiig e wijüe veranderd en ook in hare werking onder- scheiden. De 'verschillende wijze van bereiding der plantaardige geneesmiddelen geeft insgelijks aanleiding tot schijnbare verschillen in de eigenschappen van planten, welke tot dezelfde familie belmoren, b. v. de wortels van vele Jroideae bevatten, behalve eene groote hoeveelheid zet- meel, eene vlugtige scherpe stoffe; door koking en ver- hitting ;gaat deze verloren, zoodat men uit deze zelfde wortels zoowel voedende als scherp prikkelende krachten trekken kan. Als eene bron van veelvuldige dwalingen omtrent de kennis van de krachten der planten moet de Materies medica en de daarin gevolgde verdeeling der geneesmiddelen beschouwd worden. De onvolledige kennis van de wer- king der geneesmiddelen op het menschelijk ligchaam is hiervan de hoofdzakelijkste oorzaak. Yele geneesmiddelen zijn slechts op bepaalde organen en onder bepaalde toestan- den, welke veelal van den natuurlijken afwijken, aange- wend, zoo dat men b. v. van een geneesmiddel alleen zijne werking op het verslapte darmkanaal, van een ander al- leen op geirriteerde toestanden der longen kent. De on- dervinding heeft van zeer velen echter reeds bewezen, dat zij op de onderscheidene organen eene geheel ver- schillende werking uitoefenen, en dat deze door verschil- lende ziekelijke toestanden, waarin zich de organen be- vinden, zeer veranderd wordt (1). Tot volledige kennis van de werking eener sloffe behoort echter de kennis van derzelver werking op alle organen en in verschillende toestanden. Dit zoo zijnde, kan het geene verwondering haren, dat de rangschikking der geneesmiddelen naar Unne ’ in de geneeskunst bekende, krachten zoo geheel rei schilt van hunne botanische verdeeling. De kenmerken til labak, Squilla en andere- XL INLEIDING. van emetisch, purgerend, diur.etisch, zweetdrijvend enz. te zijn, geven eene zeer onvolledige kennis van den wa- ren aard der werking; want hetzelfde geneesmiddel kan beurtelings alle deze werkingen veroorzaken. Het zal daarom niemand verwonderen, in dezelfde plantenfamilie deze verschillende werkingen aan te treffen, b. v. in de Liliaceae de purgerende Aloë, het diuretische Allium, de diuretische en braakwekkende Squilla. De verschillende werking van hetzelfde geneesmiddel, in verschillende giften gebruikt, moet hierbij insgelijks in aanmerking komen. Daardoor ontstaan schijnbaar zeer verschillende werkingen, welke echter allen van ééue s toffe of ééne eigenschap afhangen. Dit verder uiteen te zetten zoude ons te ver leiden, alleen willen wij op- merken, dat men uit dit gezigtspunt vele afwijkingen van de gelijkvormigheid van kracht in eene natuurlijke familie kan verklaren. Rhabarberwortel in groote giften purgeert, terwijl kleine eene tonische werking op de ingewanden uitoefenen. De wortels der inlandsche Ru- mex-soorten, welke tot dezelfde natuurlijke familie be- hooren, oefenen, wanneer zij in de gift van rhabarber als purgans gegeven worden, slechts eene tonische wer- king uit. Het verschil bestaat alzoo slechts in de hoeveel- heid van werking, niet in den aard derzelve. In de daad ziet men in vele natuurlijke familiën, bij schijn- baar verschil in den aard der werking, slechts een on- derscheid in de hoeveelheid derzelve, en kan zelfs in die gevallen, waar door eene der bijzondere oorzaken het hoofdbestanddeel door andere stollen verdrongen is, als b. v. door zetmeel enz., sporen van de oorspronkelijke stoffe en kracht terug vinden ; zoo gaf reeds lang eene plant uit de familie der Violaricae eenen braakwortel ( lonidium ), voordat men wist, dat in alle Viola-soorten een soortgelijk braakwekkend beginsel voorhanden was. Dezelfde ■waarneembare uitwerkselen worden niet ISUlDlNG. Uj zelden dooi geneesmiddelen voorlgebrugt, die op ziels zelve zeer velschillend zijn. Bij eenig nadenken zal men echter aan alle dezen niet dezoifde werking op het ligchaam loeschrijven, hoewel zij allen, hoe verschillend ook, één symptoma met elkander gemeen hebben. Bij gebrek van beter inzigt in den aard der werkingen van genees- krachtige stoffen op het ligchaam, heeft men diergelijke symplomata tot beginsel van verdeeling aangenomen en op die wijze geneesmiddelen van zeer verschillenden aard bij elkander geplaatst. Hoe vele geneesmiddelen veroor- zaken niet vermeerdering van zweet of ontlasting en hoe verschillend is hunne eigenlijke werking! Hoe velen zijn niet diuretisch, terwijl het eene diureticum de absorptie door het gansche ligchaam verhoogt en daardoor de noodzakelijkheid van afscheiding in de nieren veroor- zaakt, terwijl een ander slechts eenen plaatselijken prik- kel in de nieren opwekt en daardoor de afscheiding van urine vermeerdert ! — Dit als waarheid erkennende, ver- valt eene tegenwerping tegen de leer van de gelijkvormig- heid van kracht bij overeenstemming in vorm, dat na- melijk dezelfde werking in zeer verschillende planten- familiën wordt aangetroffen. 11 E SLUIT. Wanneer zij thans nog eenmaal het voorgaande betoog overwegen, dan zal wel niemand twijfelen, dat tot toe- passing der algemeene Plantenkunde op de kennis der geneeskrachtige eigenschappen der planten, grondige ken- nis der Plantenkunde allernoodzakelijkst is. Oppervlak- kige kennis leidt in deze lot dwaalbegrippen en geeft XL II INLEIMKG. meer en meei aanleiding tot het tegenwoordig niet zeld zaam aan te treffen denkbeeld, dat plantenkennis weinig nut aan de geneeskunst toebrengt, terwijl anderen daar- entegen van haar te veel eischen en willen, dat zij ons alle bijzonderheden der dynamische werking van plant- aardige stoffen op het dierlijk ligchaam doe kennen. In dit opzigt willen wij ten slotte in het kort iets over de waarde de Pharmaceulische Botanie zeggen. 1. Bij het onderzoek van nieuwe geneesmiddelen is zij de eenige wetenschap, die ons a prior i eenige inlich- ting geeft omtrent de vermoedelijke werking derzelve. De naauwkeurigste scheikundige analyse zoude dit niet kunnen doen, daar het eene erkende waarheid is, dat stoffen, die dezelfde atomistische zamenstelling hebben, ge- heel verschillend van werking zijn. Zij kan alleen a poste~ riori aanwijzen, van welke sloffen waarschijnlijk de wer- king, die de ondervinding heeft leeren kennen, afhangt. De Plantenkundige vermoedt met eenige waarschijnlijk- heid de geneeskrachtige eigenschappen eens plantcndeels uit de natuurlijke verwantschap van hetzelve met andere reeds bekende geneeskrachtige planten. 2. Plantenkundigen, welke na vreemde landen ver- plaatst worden, zullen daardoor het best in staat zijn, nieuwe geneesmiddelen, vooral surrogate voor anderen, op te sporen. 3. Den eigenlijken aard en de kracht der werking kan de plantenkunde a priori niet leeren kennen. Alléén de ondervinding kan ons hierover zekere kennis verschaf- fen. Want indien men b. v. eenen nieuwen wortel uit de familie der Polygoneae ontdekt, zal men met veel waarschijnlijkheid kunnen vooronderstellen, dat deszeifs wer- king aan die van Wieuin verwant is ; maar daardoor weten wij nog niets omtrent het meer bepaalde dier werking en de therapeutische aanwending; want eerst de ondervinding moet leeren, of deze werking de purgeren- INLEIDING. XLIII de van Rheum of de 'zamentrekkende tonisclie des Ru- mex-wortels zij. 4. Ten opzigte der reeds bekende geneeskrachtige stoffen is echter de beschouwing derzelve in verband met de natuurlijke verwantschappen des plantenrijks hoogst leerzaam, om betere inzigten in den aard derzelver wer- king te verkrijgen. Daardoor leeren wij verwantschap- pen kennen, welke de ondervinding aan het ziekbed, zeer moeijelijk of geheel niet, zoude aanwijzen. Dit thans meer breedvoerig aan te toonen, verbiedt ons be- knopt bestek; een blik op de algemcene eigenschappen der familiën, in de volgende bladen opgegeven, zal dit genoegzaam kunnen bevestigen. Ook het verschil tusschen geneesmiddelen, die in werking veel verwantschap ver- toonen, wordt op deze wijze op meer stellige gronden aangewezen. »Nulla datur vera cognitio virtulum plantarum nisi botanice juncla ; concedat hoe medicus omnis experientia et bolanic.es cogniüone instructus, concedat hoe, qui classes noverit naturales, affinilates et famiüas plantarum.” linnjEUS in Horto Clijforliano. O V£RZ16 T DER NATUURLIJKE AFDEËLINGEN DES PLANTEN - RIJKS, IIOOFDZAKELIJK VOLGENS A. P. DE (JAN DOLLE. SECTIO 1. PLANTTE VASCULARES. p. 1. N „ Classis I. EXOGENE seu DICOTYLEDONE/E. p 1 . Subclassis I. THALAM I FLOR/E p. 1. II. CALYCIFLORA2 p. 54. III COROLLIFLOILE p. 169. IF. M ON OC HL A M YDE2E p. 215. Classis II. ENDOGENiE PHANEROGAMICAI seu MONOCOTYLEDONEAS p. 271. Classis III. ENDOGEN AS CKYPTOGAMIC/E p. 316. SECTIO II. PLANTAS CELLULARES. p. 324 -j- ïoiiosjE. p. 324. Classis I. MUSCI FRONDOSI. p. 324. Classis II. HEPATICAS. p. 325. -j~j- ,'.pi:ti,i.,k p. 326. Classis III. LICHENES. p. 326. Classis 1F. ALG AS. p. 330. Classis F. FUNGI p. 334. / > \ PLAST JE CKTPTOGAMIC/E. p. 316. -t. PLASTE PHAKEHOG4.MIC.E p. S E C T I O I PLANTJE vasculares. VAATPLAïïTE N. UIT CELWEEFSEL EN VATEN ZAMENGESTELD EN VAN WARE BLADEN VOORZIEN. ' VL. VASC. PHANEROGAMICAS. OPENBAAR BLOEIJENDE VA AT -PT. ANTEN Zijn van duidelijke bloemen voorzien, en bevatten die gewas- sen, welke men gewoonlijk planten (kruiden, heesters en boomen) noemt. Classis I. DICOTYLEDONEJE seu EXOGENE. TWEEZAAMOBBIGE of BU1TENWAARTS-GROEI JENDE PLANTEN. Stengen oi stammen uit schors, bast, hout en merg zamenge- steld, welke elkander concentrisch insluiten, Het hout wast, door dat er ieder jaar eene nieuwe laag aan de buitenzijde der oude gevormd wordt. De bloemdeelen meestal in de getallen 4, 5 en hunne meervouden aanwezig. De zaadkiemen hebben twee tegen- overstaande, zelden meer kringsgewijs geplaatste, zaadlobben. Subclassis I. thalamiflorjE dc. Aele vrije bloembladen en meeldraden zijn op den bloembodem ( thalamus ) vastgehecht. t 1 B.AMUXCÜLACEA!. 2 CLEMATIS Familia I. RANUNCULACEiE juss. Calyx 3 — 6- sepdus. Petala 3 — plura, saepe nectar iformia, rarius o. Stamina libera, hypogyna, indefinita, antherae adnatae,rima du- plici de/iiscentes. Ovarium aut plurimis carpellis liberis aut conmtis Jormatum , aut solitarium, placenta unilaterali. Car- pella d- polysperma. Semina suturae interiori affixa. Embryo minimus intra albuminis foveolam. — (£. II 129). Be Ranonkelhloemigen ziju veelal kruidachtige gew., met aan den voet verbreedde halfslengomvattende bladen of bladstelen zon- der steunblaadjes. Groeijen vooral in de gematigde luchtstreken, maar klimmen tot naar de koudste poolstreken en bergtoppen op. Eigenschappen. Bijkans allen bevatten eene scherpe , somtijds bijlende sloffe, wier aard scheikundig nog niet naauwkeurig bepaald is. Sommigen worden daardoor vergiftig. Door destil- latie met water kan men dezelve gemakkelijk uit de planten uittrekken. Wegens de groote vlugtigheid dezer stoil'e gaat zij bij het droogen verloren. Vette olieen trekken dezelve uit het water tot zich. Sommigen bevatten daarbij nog een verdoovend beginsel, als Aconilum, enz. I. CLEMATIS l. Cal. petaioideus, 4 — 8- sepalus; sep. aestivatione valvatis vel induplicalis. Corolla o. Carpella nncamentacea, 1- sperrna, caudata. (1) 1. Ci. recta i. Caule erecto, f, pirmatis, foliolis ovatis acurainatis, sepalis oblongis oblusis, glabris extus margine pubes- centibus. — - Syn. Cl. erecta All. Gr. in de bosschen van Europa vooral Duilschland. — BI. Jun. — Aug. fi — Ic. D. 390. H. XIII. 30. (2) 2. Cl. vix.UBA i. Caul. scandente, f. pinnatis, foliolis ovatis acuminatis integerrimis, grosse serratis sublobatisve basi snbeordalis, sep. oblongis utrinque lornentosis. — Glema- tis F.B.Sept. I. 2. p. 415. V. G. p. 164. — Syn. Cl. sepium Lam. — Gr. langs ds hagen enz. inEuropa. — BI. Jun. — Juk f; — Ic. II. XIII. 32. G.B. Van beiden de bladen, van 1. hba clematidis ekectae s. FiAMJiuiAE iovis (bloemen en wortels), van 2. ror.t r et stipites Cl. SY1VESTB.IS. E. Scherp-giftig ; zonder reuk ; gekneusd scherp riekend ; smaak brandend scherp; in den mond gehouden blaartrekkend. ÜANUNCULACEJE. 3 A3fEM0JfE. Gedroogd veel zwakker van kracht, onder het poederen echter in den neus en keel pijn verwekkend. £■ Vlugtige scherpe stof en looistof. ■ Op de huid blaartrekkend, inwendig scherp, ontsteking- makend. * ' . lhans zeldzaa m; vroeger versch en gedroogd tegen sy- philis m- en uitwendig in ivf., door störck zeer geprezen (2dr op 1 ffi aq. ebul., 2 — 3 maal daags 4 onc.) P. EXTR. K.11I. lOVIS. II. AXEIIONE t. Cal. pelaloideus, 5- pleiosepalus, sep. aes- tivatione imbricatis. Cor. o. Carp. nucarnentacea, 1- sperma, receptaculo incrassato hemisphaerico s. conico affixa. — Involu- ernm infra florem, trifoliatum. 1^- (■•*) I. A. pratensis i.. Involucrifoliissessilibusdigitato-mul- tipartilis, f radicalibus Iriplicato-pinnatifidis, laciniis linearibus, flore pendulo, sepalis campanulato-conniventibus apice revolulis, car- pellis caijdaque carpellum multoties superante hirsutis. Syn. Pulsatilla pratensis JVIill. — Gr. op de heidevelden, heuvels, enz. in Dmtscld., Fiankr., Zwitser]. — Bl. April, bl. donkerpaarsch y. — Ic. D. 392. H. I. 23. G. B. bladen, iib. puisathiae kjgiucahtis. E. Zonder reuk, bij kneuzing tot tranen prikkelend; smaak brandend scherp, lang durend. B. Anemonine uit de Hba door destilleren met water bereid, cristalliseerbaar, (Pulsatillen-camfer (Geiger)) en looistof. W. Scherp en bijtend. G. Zeldzaam, uit- en inwendig, tegen jicht, syphilis, oogziek- ten, enz., in ivf. cn sticcus expr. — Onlangs het extract tegen kinkhoest geprezen, | gr. 3 maal daags. P . AQUA en EXTR. PTOSATIELAE KIGRÏCARTIS. Van a. vntsATiLiA r.. Paarschc Anemoon F. B. Sept. I, 2. p. 413 V. G. p. ‘55. (Syn. P. vulgaris Ml. Gr. en Bl. als Ho. 1. Ie. D f 9 *- H ’ l ' 22 - v - G- Tab. XXVI) wordt de Hba pb ,. s *ticeae verza- me.d, Tan gelijke eigenschappen cn aanwending als de voorgaande. Van A - kmohosa r.. Bosch Anemoon F. II. Sept. I, 2. p.413 (g r . R hosscl >cn van geheel Europa. Bl. Maart— Hei. 2j_. bl. j lur . per ’ _ /c - H ‘ l - 24 > werden vroeger de Hba et hl. eaitoscelj aebi welke eene scherpe vlugtige olie, of de later ontdekte Anemonine 1 * rakunculacejs . 4 UEI.LEBOiVUS. bevatten, gebruikt; van soortgelijke kracht en aanwending als No. 1. ƒ>. — aq. r. ale. in de Pb. Suec. Vans, QEPATiCA i.. (Syn. Hepatica nobilisDC. Gr. Europ. BI, Maart— Apr. bl. rozenrood, zelden wit. If..) werden de fob. her. nonius, welke weinig scherp zijn, gebruikt, b. v. door boeruaavi tegen Ver- ouderde gonorrhoee geprezen. Van bet talrijke geslacht ranusccbcs is thans bijkans gcene soort meer in gebruik, vroeger de bladen van r. fbammijba, Egel Ranonkel F. B. Sept. I, 2. p. 417 (hb. fbajwbae mieoris) ; van R. usgua i., grootc R. t. a. p. (db. ei. jiajoris), het kruid van u. sceberatus, blaartrekkende R. F. B. Sept. I, 2. p. 419 (au. R. eaeesiris) ; van r. ACRis i,, gemeen e R. F. B. Sept. I, 2. p. 421 (na. r. pratersis) , de bladen van R. eicaria l., ranonkelachtig Speenkruid F. B. Sept. 1,2. p. 417 (hba. cuezidoiui miroris). — Vergel. V. G.p.157 Tab. XXVII, XXVIII. III. HELLEBORUS i. Cal. pctaloideus, 5- sepalus persistens. Petala sepalis minora, ncctariformia, unguiculata : lainina tubulo- sa, bilabiata. Capsulae in reccptaculo sessiles. B. (4) 1. n. Niger l. f. radicalibus pedatis, scapo bi-tri-bracteato l 2- floro, bractcis ovalibus. — Gr. in de bergstreken van Eu- ropa. — Bl. Decemb. — Maart. — Tc. 1). 393. II. I. 7. 8. (•5) 2. H. VIRIDIS l. Caule nudo ad ramiQcationes loliato, f. pedatis, radicalium foliolis rccurvalis canaliculato-concavis elongato- lanceolatis acutis ïnaequaliter profunde serralis glabris vel subpu- bescentibus sublus rugoso- venosis, venis prorainulis, stigmate erecto. Groene Nieswortel F. B. Sept. I, 3. p. 811. — Gr. in de bosschen, op de heuvels, enz. van de gematigde streken van Europa. — Bl. Maart — Apr. Ic. 1). Suppl. II. 22. H. I. 9- G. D. Van beiden, doch vooral van de eerste soort, de wortel, K. HET.IEBOrU seu KLIEROIU NIC.IU SOU MELAMPODII. E. Scherp, vergiftig ; reuk onaangenaam, gedroogd zwak ; smaak bijtend, bitter. Eigenlijk schijnen de wortelvezels de werk- zaamste dcelen te zijn. S. Scherpe wcekhars, en bittere exlractstof, eeue vlugtigeolie. JF. Drastisch, op de huid blaartrekkend. G. Waterzucht, krankzinnigheid , onderdrukte menstruatie, huidziekten, enz., thans zeldzaam, vroeger menigvuldiger, vooral bij de Ouden een vermaard geneesmiddel tegen krankzinnigheid, reeds door iuppocrates gebruikt, echter niet te verwisselen met RA 2f UJf CU LACJSjï . MIG£LLA . 5 rad. Jlellebori albi. ■ — Als stimulans 2 — 8 gr. 2 — 4 maal daags, als drasticum 15 — 30 gr. P. EXTRACT, et TIJfCT. R. HELE. NIGRI. Eervalschingen, 1. Wortel van Actaea spicata I., onder- sc -iaën door de geheel zwarte kleur ; de doorsnede van de hout-kern derzelve heeft den vorm van een kruis. 2. Adonis Vermits L. Deze wortel is grooter, en gedroogd zijnde geheel zwart. 3. Hellcborus foetidus L. (de bladen vroeger als Ilba II. foeiidi of Hellehorastri gebruikelijk). Ic. D. Suppl. II 23. ïï. 1. 10. De wortel vormt eenen eenvoudigen, meer verlengden wortelstok, terwijl die van II. viridis uit vele dikke lakken bestaat, welke met vele onverdeelde vleezige bruine vezels bezet zijn. Verjel. hierover de afbeeldingen D. Suppl. II. 24. IV. MGEELA t. Cal. petaloideus, 5- scpalus. Petala sepalis rnmora, nectariformia, unguiculata : lamina basi fovea nectarifera, squama tecta. Caps. 5—10, connalae, stjlo persistente rostratae. (6) 1. ,. sATiVA L. Caps. glanduloso-scabris, totis connalis, seminibus triquetris transverse rugosis; involucro nullo. — An- therae muticae — Gr. in middel-Europ. enz. In Z. Duitschl. Belg. Aederl. gekweekt. — BI. ’s zomers.— Ic. D. Suppl. H. 21. H. VI. 16. G. I). De zaden, semejs melakthii s. xigellae, E. Geurig, scherp. E. Vlugtige en vette olie. ^ • 1 rikkalend, pisdrijvend, melkafscheiding bevorderend, enz. G. Zeldzaam, meer als huismiddel. (7; 2. H. ARVEKSIS t. Caps. laevibus ad medium connatis, sem. triqnetris subtiliter granulato-scabris, invol. nullo. An- therae aristatae. — Gr. in de koornlanden van Zuid-Europa. BI. Jul. Sept. ©. — Kelkbladen wit, van voren groenachtin van onderen gestreept. Ic. H. VI. 17. (tt) 3. ». bamascexa L. Caps. laevibus totis connatis, semi- nibus triquetris transverse rugosis, fl. involucrato. — Antherae muticae. Gr. in Z. Europ.— BI. Mei— J u l. Q. Kelkbladen bleek- btaauw, aan den top en van onderen groen. Ic. H. VI. 15 G. D Zoo als bij de voorgaande, waarmede zij zonder nadeel verwisseld worden. Fervalschingen. 1. De zaden van Agrostemma Githago L. KAHlISCDLACEiE. 6 ÜELPHmUM. onderscheiden zich door gebrek aan reuk en door den bitteren smaak, enz. 2. Datura Strcmonium L. heeft niervormige zaden, zonder aroma. Vergel. deze plant. V. DELPHINIÜM Cal. petaloideus, 5-sepalus, sepalnm supe- rius calcaratum. Cor. nectariforinis, 4- petala: pelala 2 superiora calcarata, calcaribus inclusis, vel petala oinnia in unuin calcaratum coalita. Caps. 1, 3, 5, polyspermae. B. (9) 1. n. sTAPliïsAGiUA i. Cor. telrapetaia, petalis basicon - natis imberbibus, 1'. palmato-quinquefidis, laciniis integris trifidis- ve, pedicellis basi tribracteatis, calcare brevissimo, caps. 3. Gr. in Z. Europa. — BI. Apr.— Jul. J . Ic. D. 394. 6r. I ). De zaden, sefB.ES staphxdis aokije. E. Scherp, bitter, vergiftig, weinig reuk, gekaauwd de speek- selafscheiding sterk opwekkend. B. Delphinine (brandend, bijtend', Staphisaine, beiden in water bijkans onoplosbaar. W. Purgerend, braakwekkend (5 — 6 gr.), uitwendig blaar- trekkend. G. Bijkans alleen uitwendig tegen schurft, enz. P. vur.v. et nsfi. fedicoeorum. Wer-derotu gelooft, dat de meeste Scm. Stapli. van eene bij- zondere plantsoort verzameld worden, welke men echter voor eene var. van D. Slaph. zal kunnen bonden. n. omicihaie WESD. Yilloso-glandnliferum, caule simplicins- culo, f. M rceolato -palmatis 5- 1- lobis inciso-dentatis lacmiisve iniegerrirnis acuminalis, pedunculis bracteolas floresque longe su- perantibus. — In Z. Eur. verbouwd © BI. bleek blaauw. — Ic. Pharjn. Cenlrabl. 1835. 10) 2. u. coKsotiDA T,. Cor. monopetala, caule divanca- tim ramoso, racemis paucifloris, pedicellis bractea longionbus, cap- sulis glabris, solitariis. Veld Riddersporen I . . Sept. I. 2. p Gr. op de korenlanden van Europa. BI. Jun. .Tul. bl. violetkleurig Q. Ic. Plenck 433. £ T) FLOliES et SE MEN COSSOLIDiE REfrAlIS S. CALftAÏRIPPiE. JE. Bloemen zonder reuk, bitter. B. Bittere extractstof, looistof, blaauwe kleurstof. lf'. Pisdrijvend, anthelmintisch, zaden krampstillend. RAKDIvCUIACEjE- 7 ACONITUM. G. Bloemen tot species, de zaden in tinctuur zelden. P- AOUA DESTILL. I'I.'JE. ^ I ■ ACOJflXÜM l. CaJjx petaloideas, 5- sepalus: sepalum su- penus (seu galeaj fornicatum. Petala 5 ; 2 superiora cucullifor- tnia, nectarifera, longe unguiculata, reliqua niinuta, linearia, etiam deficienlia. Caps. 3 — 5 polysperraae. 1 . a. wapeuus i. Nectarfis ex ungne arcuato hori- zontahter cernuis, calcare subrecurvato, fl. racemosis, carpellis junioribus divaricatis, seminibus argute triquetris dors» obtuse pliealo-rugosis. — Gr. op de bergen, langs beekjes, enz. op de Alpen van Duitschl., Zwitserland. — Bl. Jun. — Ang. BI. blaauw en wit %. — Syn. A. v uigare DC. Tc. D. Suppl. IV. 21, 22, 23. H. XII. 12, 13. Reichexbach ( Illustratio generis Aconiti ) onderscheidt vele af- wisselingen als soorten, b. v. A. Koelleannm, Hoppeanum, acu- turn, amoenurn, laxutn, formosum, I'unckianiun, Bernhardianum, strictum, acuminatum caet. G. D. De bladen, hba acosiii s. xapm.ii. P. Scherp, verdoovend, vergiftig ; reuk hij het wrijven on- aangenaam ; smaak aanvankelijk weinig, dan scherp, bitterachtig) op de long brandend. — De wortel, hoewel niet gebruikelijk, is nog veel krachtiger van aard. — In Junij en Julij, vóór het bloeijen, schijnt de plant het werkzaamst te zijn. L. Aconitine, (het werkzame in water oplosbare plantenloog- zout,) looistof en eone kleine hoeveelheid vlugtige stoffe, die tot verhooging van den scherpen smaak bijdraagt. /T. Prikkelend, pis-zweetdrijvend, uitwendig blaartrekkend. G. In chron. ziekten, jicht, rheumat., syphilis, scirrhus, uit- slagzieklen, enz. ; vooral door störck aangeprezen. Het poeder 1 gr. pro dosi, klimmend. Extract 1 — 2 gr. enz. P. EXTRACT., TTJfCT. SIMPLEX et jETHEIlEA ACOBITI. VcrmhcUngen. Er bestaat naauwelijks een plantengeslacht, waar de soorten zoo moeijelijk te onderscheiden zijn en zoo veel- vuldig m malkander overgaan, als bij deze. Vele clerzclven wor- den met de voorgaande gebruikt, hetwelk echter volgens Geiger .. e k ® uren is ’ de "ijl zÜ all °n veel minder krachtig van werkin* zl J n - De voornaamsten zijn: R- ( l2 ) «• A. Stoerkeanum Reichenb. nectariis ex ungue sn- RAM/acUI.ACE.4:. 8 PJOJIJ. perne arcuato oblique inclinatis, calcarc uncinato ; carpellis junio- ribus incurvatis, conniventibus, seminibus argute triquetris dorso argute rugoso-plicalïs. — Gr. op de bergen, Alpen, enz. BI. Jun. Aug. bl. blaauw, wit-blaauw-gevlekt. Ic. D. Suppl. IV. 24. K. XII. 15 Syn. A. neomontanum W., A. Cammarum al. lleze soort is door Reicheseach naar Störck genoemd, omdat 6 ’ . 00r ^ ezen ‘ n zijn geneesk. geschrift over deze pl. afgebeelde Aconitum JVapellus, deze en niet de Linnaeaansche soort is (13) s. ■ 4 - variegatum L. Nectariis erectis rel oblique inclinatis, calcarc uncinato, racemis basi ramosis, demum panicu- latis, cai pullis junioribus parallelis, seminibus argute triquetris transverse plicatis, plicis dorsalibus alatis membranaceis undulatis. Rehqua ut in a. Syn. A. Cammarum Iacq. — A. rostratura Bernh. galea rostrata distinctum. — Ic. H. XII. 16. Pedi- celli glabri, aut vix puberuli. (1 t) c. A. paniculatum lam. JYectariis ex ungue arcua- to-cernuis, calcare recurvato, 11. racemosis demurn divaricato-pani- cidatis, carpellis junioribus divaricatis, plicis dorsalibus alatis mem- branaceis undulatis. — Reliq. ut in pracced., fl. violacei, panicula pilis rcclis pubcscens. Hba Aconiti wordt met de bladen van Delpkinium datum I. vervalscht. 2. A. ahthora i., op de Alpen en Pyreneën groeijend, was als rad. Anthorae te voren somtijds in gebruik. Aciiea spicata e. (Ic. D. Suppl. I. 17, 18) de wortel tot verval- sching; vroeger als R. CHRisTornoRiAM s. acobiti racemosi in ge- bruik ; scherp, cmetisch en drastisch. A, racemosa t. (Ic. D. 398), Gr. in IV. Amer., aldaar is de wor- tel veel gebruikt en komt somtijds in den handel. VII. P^EOjYIA i. Cal. 5- sepalus, inaequalis, saepe folia- ceus, persistens. Petal. 5- plura. Carp. 2, 3, stigmatibus lingu- latis. Caps. 1- loculares, extrorsum dehiscentes, (15) I v. OFFiciSAus i. Herbacea, capsulis maturis erec- to-patulis apice recurvatis, f. biternatis vel lernato-bipinnatis, fo- liol. oblongis lanceolatisve supra nitidis subtus pallidis glaucescen- tibusve, terminalibus semitrifidis, lateralibus integris, caule tercti obsolete subangulato, tibris radicalibus tuberoso-incrassatis. — Gr. in de bosschen en op de bergen van Z. Europ. — - RL bij MAGXOLIACEA!. 9 URYJIIS. ons gekweekt Mei— *Jun. bl. meestal gevuld rozenrood. — l c D. 397. H. Y. 26 D. rad. zeldzaam Ft. en sehes pzeovize. E. A ersch, reuk onaangenaam, smaak bitter-zoet-zamentrek- kend ; droog r. en s. gering. b- ^lugtige verdoovende stofle, bittere extract- en looistof de laatste vooral in de bloemen ; in den wortel zetmeel en suiker JF. Krampstillend. G. Aooral in epilepsie, kinderziekten, in poeder (1- scr. j. f ] r eenige keeren), het uxtgeperste sap, de 11. in isrus f I ouce op 6 onc. colat., om de twee uren 1 1., beiden zelden. I • De Jl. , svRirp Ft. p., in species enz. ; wortel .pulv. epilept. Marchion, Aq. antiepileptica. De aanvenvandte soorten worden met deze verwisseld en schij- nen dezelfde kracht te hebben: (16) 2. p. peregrina dc. differt : foliol. magis acutis, sup. glabris, inf. albido-puberulis, fl. pallidioribus, tuberibus magis rotundis. S_yn. P. oiïïcinalis L. var. (17) 3. p. paradoxa dc. differt. caule pubescente, foliol. rugulosis, caet. Syn. P. promiscua Tausch. PoDOPnrtirn pEltatiim L. Gr. in IV. Amcr. de wortel is drastisch en in Amer. in gebruik, de bladen volgens Baxtoi» verdoovcnd. — Van den wortel 10—20 gr. in plaats van jalappe. Fam. II. MAGNOLIACEiE juss. Cal. deciduus S — 6- sepalus, quandoque spathaceus. Petala nu- mero sepalorum nmltiplici, saepius multiserialia , ba si attenu- ata. Stam. indejinita toro inferne inserta, libera, anth. adnatae 2 — 't - loculares loculis rima longiludinali introrsum raro extrorsiim dehiscentibus. Ovaria plermnque distincla, in- de/inita, multiserialia , imbricata, rarius uniseriata, numero pelalorum definita; styli breves , stigmata, simplicia. Carp. unilocularia , 3- polysperma , bivalvia, rima dehiscentia. Sem. carnosa indehiscentia ; semina sulurae interiori affixa, albu- men carnosum. Embryo rectus, parvus in ejus basi inclusus ~ (K. II. 135. 138). De Magnoliacëen zijn hoornen of heesters met afwisselende MAGN01IACE.E. 10 II-tlCIUM. eenvoudige, gesieelde bladen en vrije afvallende steunbiaadjes, met eindelingsche of okselstandige bloemen. Zij groeijen vooral in de gematigde en warmere streken van Azië en Amerika ; velen mun- ten door schoone en geurige bloemen uit. Eigenschappen. Zij bevatten hittere , zamentrekkende, of aro- matische stoffen. I. DRYMIS forst. Cal. profunde 2 — 3- partitus, petala 6 — 24 1 — 2 seriata : filam. apice incrassata, antherarum loculis discretis. Carp. 4 — 8 stigmatibus punciiformibus. Baccae totidem, unilo- culares polyspermae. ( 18 ) 1 . n. wintert forst. f. oblongis, obtusis, inf. glaucis, coriaceis, pedicellis plerumque simplicibus, congestis vel brevi- ramosis, carp. 4. — Is genoemd naar Jon. Winter, die de schors 1577 het eerst naar Engeland bragt. Syn. Wintera aromatica Mnrr. Winterana aromatica Sol. — Gr. aan de Magellhaans- straat f,. 40'. Ie. D. 372. H. IX. 6. G. I). De schors cort. winïeranus, magehanicus. E. Scherp-geurig. B. Xlugtige olie 12 p. C. en scherpe hars 10, looistof, ex- tractstof en zetmeel. W. Tonisch, opwekkend. G. In substantie 10 — 30 gr. p. d., infusie f op 6 oneen water, wijn, zeldzaam. (19) 2. d. granatfnsis l. eene verwante soort in Nieuw- Granada en Brasilië, geeft, volgens het vermoeden van Martius, de pARAiono-scnoRS. II. ILLICIUM i.. Cal. 3 — 6- sepalus, coloratus. Pet. 9- plura. Carp 8 — 12 stellatira posita, sup. longitudinaliter dehiscentia, 1- sperrna. B. (20) 1. i. anisatum loureiro. Caule 8- pedali, f. turbi- nato-ovatis, obtusis, parvis. Slaminibus circiter 30. — Sleranijs- boom. i. anisatum t. en der overige schrijvers, wordt door Sieboid en Zuccarini I. rdigiosum genoemd en voor verschillend ge- houden. Dit gr. op Japan, in China, enz., isafgebeeld: D.371, H. XIII 29 ? Tijdschrift voor Nat. Geschied. I. 1 . p. 30. llEPiiSPEIOlE.I.. I ! JUaUSPJSRKUÏI. /. onisatum Eour. in China ten W. van Canlon. — I. nni- satum in onze tuinen is gewoonlijk I . parviflorum Michx., on ƒ. Jloridamm Eli. (Bigeiow, Med. Hot. III. Tab. 48;, vol- gens Nies v. Esenb. (Bhamd. Arch. III. 228). Vergel. ni Vriese in Tijds. voor Ent. Geselt, t. a. p. G. 1). De vruchten: semhiv .aki si stii.i.ati sive eadiani. E. Smaak en reuk naar anijs. B. Vlugtige en vette olie, looistof. Volgens Sieboid in I. reli- giosum vergiftig. IV. Prikkelend, windbrekend. G. In poeder, iivfdsie, zelden alleen. P. De vlugtige olie, oe. akisi steiiati seu badiaju. Liriodekdroit tulipuera t. Gr. in H. Amer. van dezen bij ons gek week ten boom worden in zijn vaderland de schors van wortel en jonge takken tegen de koorts enz. gebruikt (corx. liriod. seu td- ZlriFERiE. Fnm. III. MENISPERMEzE barti. Cal. 3 — 4 — 6- sepalus, sepalis uni-seu biseriatis. Petala iis nu- mero aequaha aut serie tertio, acccssoria pl/ira, saepissme biseriato , raro o. Stam. pctalis numero aequalia aut duplo biseriaUa; anth. adnatae, ‘2- loculares exlrorsae. Carpella definita , libero, drupacea, saepissme :>- sperma t semine con- formi, albumine o aut parco ; embryo curvatus s. peripheri- cus — (K. II. 139). De Menispenmcëen zijn gewoonlijk slinger -heesters met afwis- selende bladen zonder steunblaadjes, met kleine dikwijls in trossen staande bloemen met gescheiden geslachten ; leven in de heete gewesten. Eigenschappen. Bevatten bittere en vergiftig-bittere verdoo- vende stoffen, met veel slijm. I. 3IENISPERMUM i. Cal. vel 3- sepalus bracteatus vel 6- sepalus. Cor. 3 — 6- petal-a. Stam pelalis opposita. Nectaria 6 glan- duloso-petal oidea . Fl, dioici. Mas. Stam. 6—25. Fem. pist. 2—6. Drupae monospermae. (*1). E M. p almatum lam. f. cordato-orbiculatis 5-fidopaI- matis reticulatis rufo-pilosis, racemis axiUaribus folio brevioribus. MEWISPER3IE*. 12 .ttEHISPERAlUM. Syn. Cocculus palmalus DC — Gr. in Z 0. Afrika lf, slin- gerpl. — Ic. (D. 364) H. IX. 48. D. suppl. III. 24. G. B- De wortel, rad. colujibo seu colombo, columbjE. E. Smaak onaangenaam bitter, slijmig. B . Columbo-bitter 10 — 12 pC (Columbine Wittstock), gele harssige extractstof 5, was O, 2, gekleurde gom 3 — 4, zetmeel 30-35, merg 17, houtvezel 12, water 6 — 10. (buchver). JF, Versterkend, tonisch, vooral op de ingewanden. G. Tegen aandoeningen der ingewanden, zwakke spijsverte- ring, in poeder (10 gr. 1* scr. p. d.), ixfusie en afkooksel j onc. op 8 colat. P. extr. en Tinei, coldmbo. I ervalscking , met eenen valschen columbo-wortel , welke in schij- ven en gespleten stukken voorkomt; onderscheidt zich door tal- rijke rimpels op de schors, door eene moer gelijkmatig-ledergele kleur der vlakten, weinig bitteren smaak. Is giftig en zijn oorsprong onbekend. (2-) 2. m. cocculus wALLicn. f. lato-cordatis, acutis, infe- rius glaucis, racemis magnis, compositis, pendulis. — Cortex suberosus. — Syn. Cocculus suberosus, lacunosus, orbiculatus nc. Anamirta Cocculus Wicht et W. Arnott Prod. Flor. Pen. Ind. or . — Gr. in Amboina, Malabaar, Celebes klimmend. — Ic. D. 365, 366. G. D. De vruchten, cocculi indici seu t.evantici seu pis- CATORII. E. Walgelijk bitter, verdoovend vergiftig. B. Vette olie en vergiftige Menispermine (Cocculine). W. Verdoovend vergiftig. G. Enkel uitwendig legen hoofdzeer, ongedierte. P. PULV. en IISG. PEDICULORU5I ; MENISPERMISE. Cocccr.us cbispcs DC. De jongste takken zijn door Waitz (Over do Jan. Geneesm.) onder den naam van stipites hrhispkriii zeer geroemd tegen intermilt. koortsen, in werking met Menyanthes trif. (Zie Gentianeae) overeenkomende. Cissajipelos PAREiRA i. Gr. in Z. Amer., O. Ind. slingerend. Ic. D. 366. — De sterke, getakte, houtachtige wortel geeft de rad. pareir* hrjva, thans ongebruikt. BERBERIDE-E. 18 BERBERIS. Fam. IF. BERBERIDEaE vemt. Sepala 3, 4, 6 altermtim hiseriata. Petala sepalis numero aequa- lia, raio dupla, opposita, bast glandulifera. Stamina hypo- gyna, lilera, petalis opposita , unth. adnatae: loculis valvula a basi ad aptcem clastice dehiscentibus. Ovarium 1, 1- loculare, placenta unilaterali. Sein. 1 — 3, placentae basi affixa. Em- bryo rechts , axilis — (K. II. 141). De Berberideèn zijn meestal heesters, ract gcsteelde, onparig gevinde, vindeeligc, door niet-onlwikkeling eenvoudige, doornig- gezaagde bladen, zonder steunblaadjes, met tweeslachtige bloemen ; in de gematigde luchtstreken. Eigenschappen. De planten dezer kleine familie bevatten in de schors en wortels niet zelden bittere, zaraentrekkende, in de bladen en vruchten zure stoffen. I. BERBERIS i. Cal. 6- sepalus. Pet. 6, inlus basi biglandu- losa. Bacca disperma. (23) 1. b. vulgaris l. Spinis triparlitis, f. fasciculatis cihato-serratis, racemis multitloris pendulis, petalis integris vel leviter emarginalis. Gemeene Berberis F. E. Sept. I - 1, p 237. Gr. in Europa, enz. — BI. Mei—Jun. 1). f c . D 368 H I. 41. Bat. 175. G. D. De bessen, baccje berberidis seu eerrerum; de bin- nenschors der takken : cortex berb. ; de wortel, rad. berb. E. Vruchten zuur; schors en wortel bitter. B. \ruchlen : appclzuur en suiker; wortel en schors eene bit- tere extractstof (Berberine 17,6) met hars 20,4, was, vet, zetmeel, oxyacanthine met plantenzuren (ac. malicum?) verbonden, eiwit- stof, tannijn (G. Poeex). /F De vruchten verfrisschend, verkoelend ; w. en s. purge- rend. Berberine in kleine giften (5—6 gr.) tonisch, in groote (10 — 10) purgerend, op de wijze van rhabarber. G. Vruchten niet zelden in de Praeparaten; wortel en schors zelden ; Berberine als surrogaat voor Rheum voorgesteld. I . Aersch uitgeperst sap der vruchten, succus berberdji, ver- der: strupus enROOB b., rotüIje. (2 if) 2. b. casadensis JiicHX. wordt in N. Amer. in plaats van deze gebruikt. VAPAVERACE.ï. 14 PAPAVER. Fam. V. RAPAVERACEiE DC. Cal. sepalus. Corolla regularis, A- pet (da. Stamina hypo- gyna A- plura, libera. Ovarium libcrum ; placentae interval- vulares , opvositae vel dissepimentis adnatae. Embryo mini- mus , reclus , aal basin alkuminis , radicula ad hilum silo. - (K. II. 143). De M u a n k op acht i ge n of' Papaver ac'ëen zijn eene kleine familie van kruidachtige planten in de gematigde luchtstreken der oude wereld, een melksap bevattende, met eenvoudige of gelobde bla- den en dikwijls groote bloemen. Eigenschappen. Verdoovend of scherp-verdoovend, sommigen alleen scherp en drastisch. I. PAPAVER l. Cal. caducus. Stam. numerosa. Stylus o. Stigma 4 — 20- radiatum. Capsula incomplete 4 — 20- locularis, substig- mate foraminibus dehiscens. B. (23) 1. p. rhoeas ï.. lilamentis subulatis, capsula breviter obovata basi rotundala glabra, lobulis stigmatas margine incurn- bentibus, caule hispido, plurilloro, f. piunatis bipinnatisque, laci- niis oblongo-lanceolatis inciso-dentatis. Klaprozen Maankop F. B. Sept. I, 2. p. 403. — Variat lol. indivisis caet. — Gr. in Europa. — BI. Mei — Jul. 0. bl. rood. Ic. D 406, H. VI. 38. Bat. 293. G, B- Bloembladen, Ft. rhoeados s. papaveris erraiici. E. Zwak verdoovend, reuk onaangenaam, smaak bitter. B. Rooee kleurstof, weekhars, cerin, appel- en galnotenzuur. W. Verzachtend, involverend, enz. G. Tegen catarrhns, enz. P. sYRfPus, zeldzaam timctura. In plaats van dezen verzamelt men ook de bloembladen van p. dubivm i„ (aanverwante Maankop F. B Sept. I, 2. p. 403) door eene cups. clavata glabra et crenis stigmatis distinctis ver- schillend, en van p. akgemose i. ( ruige Maankop F . B. Sept. I, 2. p. 401. — Ie. Bat. 15) capsula elongato-clavala hispida ; welke verwisseling niet schadelijk is. B. (28) 2. r. soiimiferusi x. lilamentis superne dilatatis, cap- sula subglobosa glabra, f. oblongis inaequaliter dentatis, superio- ribus integns basi cordata amplexicaulibus, inferioribus sinuatis FAPAVERACE.'E. 15 CHELinoPlIUM . Jjasi attenuatis. Slaapwekkende M aankop F, B. Sept. I, 2. p. 40 j, V. (i. p, 152. — Gr. in KI. Azië', Z. Europ. bij ons gekweekt. - BI. Jan.— Aug. ©. ci. nigrum : capsula subglobosa, foraminibus sub stigmatis co- iona aperlis, pelalis sacpius purpureis, seminibus nigris. — Syn. P. somnifernm Grnel. — Ic. J). 405. (3. album: caps. ovato-subglobosa, foraminibus obsoletis vel mi- nimis, petalis albis, seminibus albo-pruinosis. Syn. P. officinale Gm. P. somniferum Eugl. Bot. lc. D. 404. G. D. De zaaddozen, de zaden vooral van var. (3, en liet, door insnijdingen uit de onrijpe zaaddozen verkregen ingedikte melksap: cafsuim; seu capita papaveris, semisa p., opium, waar- van men vooral Benyaalsche en Leuantische onderscheidt (o. p,ex- GALEKSE, IEVABTICÜM SBV, TÜEBAICUM). E. Narcotisch, reuk onaangenaam verdoovend, smaak bitter- scherp. Van de zaden olieachtig zoet. B. \an Opium levant.: Narcotine 6,808, Morphine 10,842, Codeine 0,678, Barccine 6,C62, Megan ine 0,804, Meconi urn zuur 5,124, Vetstof 2,166, Caoutchouc 6,012, Hars 3,582, Gomach- tige Extraclsïof 25,200, Gom 1,042, Vezelstof en Bassorine 19,086, Water 9,846, Verlies 2,143. — In 100 d. (G. J. Mui- der). Overigens is er weinig standvastigheid in de relatieve hoe- veelheid dezer beginselen ; in andere soorten van Smyrna’s opium rondt dezelfde Scheikundige b. v. 4,106 Morphine, of 9,852, of 2,842 enz. — Van de zaden vette olie. Ook de inlandsch ge- kweekte bevat opium. S . Verdoovend, krampstillend ; in grootere giften eerst op- wekkend, dan nareotisch-vergiflig. Zaden verzachtend, bedarend. G. Menigvuldig in zenuwziekten, krampen — 1 gr. p. d., pijnlijke aandoeningen ; de zaden in emulsie tot verzachting enz. P. an de maankoppen: syrupus papaveris seu diacodii; seu e mi.com o. Van het Opium : extr. opii aquosum, vele Tinc- turen : T. OPII SIMPLEX, CROCATA SBU LAUDANUM LIQUIDUJI SYDEJI- hami ; syrupus opiatus, emplastrum opiATUM ; van de zaden : OL. papaveris ; en vele oudere en zamengestelde als theriaca akdhomachi bij de Romeinen beroemd, Pilum: de cyhoglosso, PULVIS AKODYjrUS DOVERI. I. ChELIDQHÏUM c. bauh. Cal. caducus. St. numerosa. Cap- sula siliquaeformis, unilocularis, bivalvis : valvulis a basi ad api- f l'lIMAiüACj:.*. 1(3 fUMAKIA. cem dehiscentibus. Sem placentis 2 intravalvularibus, dissepi- menturn pervium constituentibus, affixa, supra umbilicum crista glandulosa compressa praedita. B- (27) i. ch. MAJus r„ pedunculis umbellatis, f. pinnatisectis, segraentis subrotundis dentato-lobatis, petaJis integris. — Succo croceo araaro acri scatet. Stinkende Gouwe F. B.Sept. I 2.p 401. V. G. p 150. Far. laciniatum: f. segmentis in lobos linearcs Iaciniatos acu- tos fissis, petalisqne serratis incisisve. — Syn. Ch. laciniatum Mill. DL. ■ Gr . op woeste plaatsen, langs de hagen, enz. van Europa. BI. Mei— Aug. bl. geel 2J-. — Ic. D. 408. H. IV. 6. Bat. 238. V. G. Tab. XXV. G. 1). HERBA en RADIX CHEEIDOXII Seil CH. JUAJORIS. E. Scherp, bijtend, geel-rood sap bevatlend. B. Roodgele verdoovende (?) extractstof, groene weekhars, gom, Malas, Nitras en Murias Potassae, Bassorine, Kalkzouten, bittere stotfe. kk . Prikkelend, oplossend vooral op de ingew., lever, lymph. vaten, in grootere giften scherp-giftig. > } ; — 11. flati. B. (30) 1. s. HiGRA l. Glabriusctila, f. inferioribus lyratis, superioribus lanceolatis, siliquis glabris crcctis stylo breviusculo coronatis. Zuiarte Mostaard F. II . Sept. I, 2. p. 499. Syn. Melanosinapis communis Spen. — Gr. in Europa, Azia, bij ons gekweekt. — BI. Jun. — Aug. 0. — Ic. D. 403. H. VIII. 40. Bat, 250. G. 1). De zaden : sem. sinapis seu. sinapeos nigrjï. E. Gekneusd van sterken, scherpen reuk ; smaak brandend scherp, bitter, olieachlig. B . Vlugtige scherpe en vette olie. IE . Prikkelend, blaartrekkend. G. Inwendig in poeder 1 dr. 2 maal daags, en infusie ; meer uitwendig tot mostertpappen ( sinapismi ), in voetbaden. P- viNuir, serum t.tciis en UNGtJKNT . siNAPisuM, in nieuwere tijden aqua siNAP. desiiei.., tiivct. (31) 2- s. AiBA Caule foliisque lyrato-pinnatifidis gla- briusculis, siliquis hispidis patulis cylindrkis torulosis, valvuhs 5- nerviis, oligospermis, rostro siliquam aequante aut breviore com- presso. IFitte Mostaard F.B.Sept. I, 2. p. 499. — Syn. Pfapus Leucosinapis Spen. — Gr. i n Z. Europ. ook gekweekt, JU. Mei— Jul. 0. — Tc. ]). 402. 11. VIII. 39. OHJCIfEK.S. 2Ü COCHUAUIA. G. J). SE MEN SINAPIOS AI.BJE SBW SEJI. Eli UC ,ï , Het overige zoo als bij IVo. 1. De zaden geven het gewoon viostertzaad, bevatten een crislalEseerbaar, zwavel- en stikstof- houdend ligchaam ( sulpho-sinapine ), welke door destillatie in eene scherpe zwavel-blaauwzure olie ontleed wordt, verder 20 pC. vette olie, gom, gele kleurstof en Phosphas calcis (Henry en Garot). Sommigen vonden de vlugtige olie in het witte inostertzaad niet. Hervalschinq : met de zaden 'van Sinapis arvensis, Herik Mos- taard F.B.Sept. I, 2. p. 499. — Ic Eat. 147. Brassica Eruca I . , Brassica oleracea L. , doch alleen door mindere scherpte nadeelig. brassica rapa i. gewone rapen (Ic. D, suppl. III. 22, 23) de wortel voedend; het uitgpperste sap verzachtend, tot gorgeldranken, tegen winterhanden. 15. brassica CAJiPVSTRis i. Veldkoot F. B. Sopt. I, 2. p. 497. brassica natos oi.eifera geven de bekende vette olie, tot het be- reiden van zalven dienstig. brassica sAEEtiir.A 1. roode kool, als B. rubra officineel, het decoct is zacl'.t oplossend, tegen ingewandswormen van kinderen nog som- tijds gebruikt. RAPHAJ.es sATivrs b. de scherpe wortels zijn oplossend; bet uitge- pevstc sap gebruikt. Trib. II. Siliculosae. III. COCIILEARIA t. Silicula ambitu subrotunda vel el- liptica, valvulis, maxime convexis, turgida vel globosa : valvulae nervo longiludinali perspicuo et magis minusve promiimlo. Fi- lameuta edentula, superne recta. Cotyledones accuinbentes, quan- doque obliqnae (o =). Fl. albi. P». (32) 1. c. omciNALis i.. f. radicalibus peliolatis lato- ovalts subcordatis, canlinis ovatis dentatis, superioribiis basi pro- ftinde cordata atnplexicaidibus. Gewoon Lepelblad L B.Sept. I, 2. p. 479. — Gr. aan de zee-stranden, enz. in Europa, enz. BI. Apr.— Mei 11. — Ic. I). 399. H. V. 28. Bat. 108. G. J). Het versche kruid : hba cocheearij! ; zelden de sa- ri : SEJt. COClIt. F. Reuk en smaak vlugtig-scherp, naar kers. B. VI iigtig- scherpe olie. IF. Prikkelend, oplossend. G. Het vERscnE kruid en uitoeperste sap tegen scheurbuik, enz., 1 — 2 onc. daags. CIUJOIFEfUE* 21 ARMORACIA. p. AOUA, SPIRITUS, CONSERVA, SYRÜPUS, Zelden OLEUM AETH, COCHLEARIiE COCHLEARIA anguca i. Engelsch Lepelblad F. B. Sept . I, 2. p 479, f. basi rotundatis , zeldzaam voorkomend, schijnt geheel de- zelfde eigenschappen te bezitten, en wordt somtijds zonder twijfel voor de voorgaande gebruikt. IV. ARMORACIA koch. Silicula nervo dorsali destiluta, re- liqua ut Cochleariae. B. (33) 1. a. iuiSTHi&HA k. Siliculis globosis, f. radicalibus cordatis vel ovato- oblongis crenatis, caulinis inferioribus pccti- nato-pinnatilldis, superioribus ovato-lanceolatis crenato-serratis, supremis linearibus. Mierik Lepelblad F. B. Sept, I, 2. p.479. Syn. Corhlearia Armoracia L. — C. rusticana Lam. Gr. op vochtige plaatsen in Europa; ook gekweekt. — BI. Mei Jun. 1f. — Ie. D. 400. H. V. 29. Bat. 303. G. I). De verschc wortel: had. armoracia; seu raphaki RUSTICANI. E. Reuk bij kneusing vluglig-scherp, tranen vertrekkend, zeer doordringend ; smaak brandend. B . Vlugtige olie (mierik-olie) van ondraaglijk scherpen reuk en smaak. W. Prikkelend, oplossend, blaartrekkend.; inwendig in groote giften als een scherp gif. G. Inwendig versch gekneusd, in nmrsra, uitoepersïe sap 1-1 onc. eenige malen daags, tegen waterzucht, scheurbuik, jicht, enz. uitwendig tot sisapishi. P. AQUA, SÏRVPDS, COHSERVA ARMORACOi, zelden. V. LEPIDIUM t. Silicula a latere compressa, oblonga, sub rotunda, vel ovata : loculi 1- spermi ; valvulae naviculaies, dorso carinatae, vel alatae. Filamenla edenlula. Petala aequalia. Co- tyledones incumbentes, planac (o II). — Fl. albi. B. (34) 1. z. sativum i. Siliculis suborbiculatis, emargi- natis, alalis, radii adpressis, f. inferioribus petiolatis irregulariter incisis lobatis pinnalis, bipinnalisve, superioribus sessilibus linea- ribus. Gewone Kers F. B. Sept. I, 2. p. 481. — G. in den Oriënt, Z. Europa; bij ons gekweekt. — BI. Zomers Q. — Ie. H. VI. 11. CitUGIFEIUE. 22 lEPIDIUJI. G. D. Het vorscha kruid: hba nasiuriii korieasis, zelden de SEMINA. E. Reuk vlugtig-prikkelend ; smaak scherp, bitterachtig zoet. tff • Als bij Narturtium officinale. P ■ AQUA M. HORXENSIS. (35) 2 . L. ruderale L. Siliculis patentibus subrotundo-ova- libus, emarginatis apice anguste alatis, f. inferioribus petiolatis pinnatis bipinnatisque, superioribus sessihbus, lincaribus, flor. diandris. Steenkers F.B.Sejpt. I, 2 . p. 481 . — Gr. langs de wegen van Europa. — BI. Zomers <ƒ. — Ic. Bat. 43. G- I). De geheele plant: hba lepidii ruderalis. E. Reuk onaangenaam, sterk ; smaak scherp. B. Ylugtige olie, extractstof. IV. Als voorgaande. G. Tegen tusschenpozende koortsen in nieuwere tijden ge- prezen. Tam. CAPPARIDEAi jhss. (K. II. 153). — capfaris spihosa j,. [Gr. in Z. Europ,, N, Afrina ft) gaf vroeger de ramcis gadparims cor- tex, pisdrijvend, en de bloemknoppen, kappers, gemm. cokbitje capparidjs, thans alleen als bijvoegsel tot spijzen. Tam. KIXINEAÏ küsth (K. II. 200). — ïixa oreilaka L. (Gr. in Z. Araer. en op Java, volgens Biume, algemeen gekweekt ft 10' — 20'). — Ic. II. IX. 34) bet sappige merg der vruchten, in koeken gekneed, gaf de orzeaha, orp.ï.i.ara, seu tf.ru » orzeaha, pur- gerend en maagvcr8terkend, thans alleen tot geelverwen gebruikt, zeldzaam tot pleisters: empi. machtlos compos. en oxvcrocecm. Fam. VIII. CISTIiU’.E mw. f'aljx 5- sepalus : sepalis 2 exlerioribus minoribus , interdu.ni evanidis; 3 interiorihus per aestivationem contortis, ai diree - tione sepalis contraria. Stam ina hypogyna numei osa. Ovarium liberum. Capsula plurilocularis , poly sperma, dissepimentis nullis vel incampletis , unilocularts, ml» ul is in medio placen- tiferis ; vel dissepimentis complelis plurilocularis, placentis centralibus. Embryo in/ra athumen spiralis nut rurvus. (K. II. 203). De Cistineën zijn kleine heesters, vooral in de gematigde lucht- CISÏI3&A' 23 CISTUS. streken, niet altijd groene, tegenoverstaande gave bladen, met meestal groote, snel afvallende, bloemen. j Eigenschappen, Sommigen bevatten hars, anderen een zoet eet- baar vocht. I. CISTOS l. ezel. sp. Calyx 5- sepalus, sep. 2 exteriori- bus inaequalibus vel o. Petala 5 caduca. Stam. indefinita. Capsula 5 — 10- valvis, valvulis medio septiferis. B. (36) 1. c, criticus r. f. in petiolum angustatis ovatis obtusis tomen toso-hirtis undulatis venoso-rugosis, pedunculis ca- lycem villosura aequantibus terminalibus solitariis vel subumbel- latis, stylo tereli slamina aequanle. — Gr. in Z. Europa, üriek- schen Archip. — Dl. Jun. — Jul. bl. purper, f). — Ic. I). 432. H. XIII. 33. G. D. De, uit de takken en bladen gedurende het warme jaargetijde uitzweetende, welriekende hars, eadanum commusE, L. IM SOKTIS, LAEDAISUa. E. Reuk aangenaam. 3. | oplosbare weekhars. De beste soort: hars met vlugtige olie 86 pC. , was 7, en een weinig extractstof. G. Zeldzaam ; meer tot beukpoeder, kerookisgkn. c. LADISIEERI'S i. (Gr. in Spanje, Portugal. Petalis albis aut baai purpurcis. — Ic. D. 431 II. XIII. 36), en c. ctpbuis xam. (Gr. in Cyprus, enz. Ic. D. 430 H. XIII. 35) geven insgelijks ecne soort van xah abum, hetwelk thans bijkans alleen tot rookpocder gebruikt, overigens in werking van het voorgaande niet schijnt te verschillen : XADAHOM IB ÏACUXIS. HEr.iAVTHEMii.il vuiGARE g.art. (Syn. Cistus Helianthemum i. Gr. op de heidevelden van Europa) gaf vroeger hba chamzecisti. Fm. IX. VIOL A RIEiE bc. Calyx 5- sepalus. Corolla irregularis vel inaequalis, 5- petala. Stam. 5, disco hypogyno inserta. Antherae lateri interiori fdamentorum , apice in membranam aridam productorum , ad- nalae, ovaria adpressae, lilerae vel cohaerentes. Ovarium 1- loculare , placentae parietahs, 3. Styl. 1, Albumen carnosum ■ Embryo rectps, radicula hilum spectante. — (K. II. 204). De V\ lolacedn zijn kruiden of kleine heesters, in de gematigde VIOIAIUM. 24 VIOLA. en warme luchtstreken, met afwisselende, van stennblaadjes voor- ziene, bladen. Eigenschappen. Een braakwekkend beginsel schijnt in alle ge- slachten dezer familie aanwezig te zijn, me* veel slijm verbon- den ; in de grootste hoeveelheid echter in de wortels, welke der- halve in vele landen tot braakmiddelen dienen. I- VIOLA r„ Sepalis basi in appendicem productis. Petala inaequalia ; inferius deorsum in calcar productum. Stamina dila- tata, in cvlindrnm collocata nee vere connala; 2 inferiora basi calcarato-appendic ulata . B. (3/) 1. v. cao rata l. Acaulis, stolonifera, f. lato-cor- datis pubescenlibus, primigenis reniformi-cordatis, sepalis ob- tusis, petalo infirno emarginato, superioribus 4 rotundato-obtusis paulo angustioribus, pedunculis fructiferis decumbeiitibus apice rectis. Welriekend Viooltje F.B.sept . I, 1. p. 205. — Gr. langs de hagen beekjes enz. in Europa. — Bl. Maart — Apr. bl. blaauw, inwendig wit, — Var. 11. albis. — Tc. D. 386. H III. 2. G- T>- De blaauwe bloembladen, flores violarttm, violarize seu v i OJ..L noi'.TESSis ; vroeger ook hea, sejies en rad. v. Ti. Zeer welriekend; smaak zoetachlig slijmig, achterna iets prikkelend. B. Violine (het emelische beginsel, nog meer in den wortel) vlugligc olie en blaauwe kleurstof. W. Krampstillend, bedarend. G. Vroeger in ikïusie als pisdrijvend enz. ; thans nog in borst- ziekten, zelden ; de zaden tot pisdrijvend en braakwekkend ge- neesmiddel aanbevolen. P. sYRupirs vioLARUM, als excipiens, tot kleuring van Mixlurae. Verwisseling kan geschieden met de bloembaden van / . ca~ ni-na L. en V. h-irta L. (Vergl. F. B.Sept. I. 1 en 3), welke zonder geur zijn. B. (38) 2. v. tricolor x. Caule adscendente raraoso, f. crenatis, inferioribus ovato-cordatis, slipulis lyrato-pinnatifidis, la- cinia media crcnata, calcare appendicibus calycis subduplo longiore, stigmate tnagno urceolato, utrinque pilorum fasciculo praedito, ra- VI0LAIUE-*. 25 io-NiJonni. dice simpKci. Driekleurig Viooltje F.B.Sept. I, 1. p. 2C9. Duae inprimis formae : a. / . iric. vulgaris se<* grandiflora : corolla calyce majore, S — lineas in diametro, violacea, caerulea, albo-flavoque rnacu- iala ; flavus color solummodo basin pelali imparis occupat. — Syn. V. tricolor auct. — Ic. 1). 387. H. III. 5. Bat. 10. b. V . Iric arvensis: corolla longitudine calycis vel brevior, alba, pelalis supericribus leviter violaceis. — Syn. V. arvensis Murr. — Ic. II. lil 4. a en b. Gr. op de akkerlanden, weilanden, enz. van geheel Europa. — £ I . Apr. — iNov. 0 en <ƒ. — In de tuinen kweekt men nog veie verscheidenheden, G. D. De gehecle plant: iiba jace.e, seu v. sylvestris, V. TiacoioKis, seu trijs itaiis. E. Bijkans zonder reuk, gekneusd zwak riekend ; smaak zoet, slijmig ; de wortels scherp. £. Violine , slijm, enz. IV. Oplossend, krampstillend, zweet en pisdrijvend; de wortel braakwekkend. G. Tegen tin ca capitis , crusta lactea , andere huidziekten,, krampen, poeder 1 scr. in eenen dag, ivf., nEcoci 1 scr. — 1 dr. op 6 onc. w’ater in- en uitwendig. P. EXTRACT., UAGUENT. JACE.'Ï. AOT7A en SYRUPUS, thans ongebruikelijk. II. IONIDIÜM st. kil. Calyx 5- sepalus basi truncatus. Co- rolla irregnlaris, petalo quinto maxiino labelliformi, non calcarato, glandulae neclaril'e.ae perigynae. — Violae sp. L. (39) 1. I. ifecacua v ha si. uil. Caule erecto, ramoso, f. alternis, ellipticis, scrratis, "labris, eiliatis, stipulis lanceolatis, sca- riosis, cnspidatis, pedunculis axillaribus folio brevioribus, labello lalo subernarginato, — Syn. Viola Ipccacuanha L. — Gr. in Brasilië, Guayana, Tf. — Ic. Botanical Magazine 2453. G. D. De wortel, RAD. IPECACFAKU.E alba:, I. ALBJE LIGNOSAE. E. Reuk, versch ' onaangenaam ; smaak bitter-scherp. £. Violine 5 pC. gom en stikstoflioudende extractstof. IV. Braakwekkend. G. In Europa zeldzaam, daar de overige Ipecacuanha-soorten menigvuldiger gebruikt worden. In Brasilië echter worden de POT.V-ftU.M:. 3t> POI.VGAr.4. wortels van deze en andere lotddium- soorten veel als braakmid- delen aangewend, b. v. I odium brevicaule Mart., I. Poaya St. Hil ; de eerste onder den naam van Poaya Irma i da praca, de laatste P. da campo; verder van : I. urticaefolium Mart.; I. heter ophy llum Pent. in China, I. strictum Pent. op St. Tho- mas, ƒ. parviflorum Pent. in Peru. Fanu 2. POLYGALEjE J'USS. Calyx 5- sepalm, sepalt» aestimtione imbricatis ; 2 interioribus majoribus, saepe petaloideis. Corolla irregularis. Petala 3 — 4 hypogytia, cum tubo staminee plus minus connata. Stamina inferne monadelpha, apice in pkalanges 2 oppositas aequales divisa. Antherae 8, 1- loculares, poro de/iiscentes. Ovarinm 1 — 2- loeujare, dissepimenlo vahmlis contrario ; loculis 1- ovulatis, o vul is pendulis , saepe basi arillatis. — (K. II. 213). Jle Poly galeen vormen eena kleine plantenfamilic, aan de ge- matigde en warme luchtstreken eigen, en zijn kruiden en kleine heesters met afwisselende gave bladen, met in trossen staande bloemen, wier twee veel grootere kelkblaadjes a/ae hectcn. Eigenschappen. De echte Polygaleün munten door eene groote hoeveelheid biltere sloffe uit, waarmede in de wortels nog dik- wijls eene scherpe braakwekkende vereenigd is. In anderen treft men looistof aan, b. v. in de Krameriae. I. POLI GALA f.. Cal. persislens, sepala 2 interiora alae- formia. Corolla 3-5- petala, petalo inferiore carinaeformi. Cap- sula compressa. Sem. basi arillo cjuadridcntato cincta, apice nuda. I>. (-*0) 1. p. AjiARA l. 11. cristatis, racemis lerminalibus multifloris, alis obovatis trinerviis, nervis lateralibus externe ra- muloso-veno-sis apice non anastomosanlibus, ovario sub anthesi subsessili, f. lanceolaüs elliplicisve, inferioribus obovatis. Bittere Kruisbloem F.B.Sept. I, 1. p. 517. — Gr. op de weilanden enz. in de vlakten en op de bergen van Europa. — Ui j un- Aug. Ij,. — Radix pi. juvenilis tenuis, filil'ormis, annosae lignosu, crassa. — Wisselt zeer af. a. genuina; 11. majoribus, alis saepe capsula majoribus, f. ra- diealibus maximis, in rosulam congestis. — Syn. P. amara Jacq. por.rGAi.Evi- 27 por.vGAi.r P, arnarclla Cr.iruy., — ffr. aan de Alpen enz., bl donker-blaauw, — Ic. D. suppl. III. 21. H. XIII. 22. b, austriaca. 11. minoribus, alis saepe capsula brevioribus, f. radio, sparsis. — Sijn. p buxifolia Fries. P. uiiginosa Rei- ehenb. — Ic. D. 411 (nomine P. amarellae) ; variat : alarm» forma, capsulis, foliiscjue pro varia babitatione. ff. IJ. De geheele plant : radix poiygalaï, juister hra p. amahjE te noemen. E. Zonder reuk ; smaak sterk en zuiver bitter. II . Bittere extraetstief-stolFe. JV, Tonisch, zwak oplossend. ff. In poeder 1 — 2 scr. «enige keer daags, afkooksel 1 onc. op 1 ® water tot de helft ingekookt ; tegen aandoeningen der ingewanden. P. EXTRACIUM P0I.VGAT,a: ASIA RAi. Pervalschinr/ ; in onze A]>otheken met de braalw ekkende Po- lygonwm avicidare L. Kogel Duizendknoop F. B. Sopt. I. p. 325 [Ic. Bat. 218) en met Polygda vulgaris L. Gemeene Kruis- bloem F.B.Sept . I. 2. p. 517 [Ic. II. XIII. 23. Bat. 198|, zoo als T. T). Vrydag-ZYhen zeer juist heeft aangetoond. De eerste door de botanische kenmerken terstond, de laatste door den bijkans geheel ontbrekenden bitteren smaak, smallere bladen enz, w^l te onderscheiden. Aanmerking. Yele planlenkundigen houden den eersten door ons beschreven vorm voor de echte P. officindis , en verlangen, dat deze alleen gebruikt worde, als zijnde de bitterste en werkzaamste. Daar deze plant echter zeer zeldzaam is, vindt men bijkans altijd de P. uliginosa, die hoezeer minder bitter, in aard van werking niet verschilt ; en P . vulyaris I., welke sommige meenen, dat de oorspronkelijk te Weenen te eerst gebruikte plant zij. Hel komt ons echter onmogelijk voor, te bepalen, welke soort door Casoon en Cottisr aldaar als rad. P. am. gebruikt zij, daar men de thans bestaande soorten toen als zoodanig niet kende. B. (41) 2. p. sexega e. Herbacea, caulibus ex una radice pluribus simplicibus, f. oblongo-lanceolatis inlegerrimis, racemis spicatis, elongatis, tl. sessilibus, alis calycinis rotundatis, capsula ovali-emarginata. — Radix ramosa, flexuosa. — Gr. in N. Amerika, Canada ap. — fl. minuti, albo-rosei, petalo inf. eris- tato. — Tc. D. 412. H. XIII. 21. POLVGALEM:. 23 KRAMERIA. G. D. De wortel, rad. seneGjE, seneca: seu polygaLjE vir_ GINIANJi. E. Reuk zwak, niet aangenaam, bij het poederen niezen ver- wekkend ; smaak, vooral vau de schors des wortels, onaangenaam prikkelend, bijtend, de speekselafscheiding bevorderend, weinig bitter. B. Acid. polygalicum (scherp, Senegine van gehlen), Ac. virgi- nicum, Ac. pecticuin, Ac. tannicum, gele kleurstof, gom, albu- mine, Cerine, vette olie, Potasch en kalkzouten enz. (quevenne). if'. Prikkelend, oplossend, pisdrijvend ; in te groote giften braakwekkend en purgerend. G. In longziekten, oogaandoeningen, ziekten de lymph. vaten, weivliezen, waterzucht, het afkooksel, (2 — 4 dr. op G onc. colat ' . zelden in poeder. Oorspronkelijk in Amerika tegen slangenbeet. l ‘ ■ EYTEACTint sexkg/e, zeldzaam ïikctura, syrupus. II. KRAMERIA i. Calyx 4- sepalus. Petala 4 — 5 , 2 late- ralia sessilia, 2 unguiculata longiora. Stamina 3 — 4 breviorabasi- juncta. Antherae apice 2- porosae. Stigma indivisum. Frucius si.bglobosiis, muricatus, 1 -spermus. k>. j ~ 1- K triahdra Rürz et pat. f. oblongis acutiusculis Villoso-sericeis, sessilibus, racemi ahbreviali pedicellis folio lon- gioribus ; petalis 4, stam. 3. — Gr. aan de bergen van Peru ft fc. D. 413. II. TUI. 13, G. I). De wortel: radix ra tam ia;. E. Zonder reuk, smaak sterk zamentrekkend, eenigzins bitter, vooral de worlel-schors. B. Looistof 08 p. C., zetmeel, gom, eene zoete sloffe en volgens Peschier een cristalvormend zuur (Ac. Iframericum). 1} . Zamentrekkend, tonisch, weinig schadelijk op de spijs- verteering G Tegen diarrhee, bloedvloeiingen, slijravloeijingen enz , in afkooksel 1 ene. met 12 tot (5 onc water gekookt, zelden in substantie, in tandpoeder ; menigvuldiger de : P extractum n. eenige greinen p, d., tinctura r. simplex, COMPOSITA, AROMATICA. (43) 2. k. ixiNA l. — f, petiolatis oblongo-Ianceolatis cus- pidatis triplinerviis, ramis racemiferis incano-puhescentibus ; petalis SILENE#. 29 sapoiïaria. 5 j s tam. 4 — Gr. in Cumana, St. Domingo t). I c - H. VIII- 13. ff. 19. De wortel, radix ratanhi/e aktillarubi, zeldzaam voor- komend, in de Eharmacopcea gall. vermeld, van gelijke werking als de voorgaande. Fervalsching. Men vindt een' valst: ken rad II., die een e meer grijze, minder zamentrekkcnde, sekors en eene geel witte- hout- kern heeft en van K. linearis Ruiz. zoude afstamrnen. Fam. SI SILENEAE dc. Calyx monophyllus, limbo 5 — 6- deniaio , rhntilus aestivatione imbricatis. Petala totidem , d.nübus cahjcis alterna , cum staminibus carpopkoro plus minusve evidenti et elonyato in- serta. Stamina numero petalorum dupla , alterne petalorum. unguibus adnatu, vel numero petalorum actpviha , et ■cum Jus altermntia. Ovarium liberum , a basi ultra medium 2 — 5- loculare , vel basi tantum obsolete loculare , nmltiovulatum, pla- centa central i, supernc sulteni libero Stvli 2, o, distincti. Capsula dentibus 4, 6, 10 dehiscens, vel pericarpium sub- carnosum non. dehiscens. Scmina albuminosa ; embryo peri- phericus , radicula ad hilum versa. — (K. 11.228). De Sileneën zijn eene kleine plantenfamilie, der gematigde gewesten, kruiden, met geleedde stengen, tegenoverstaande gave, veelal smalle gaafrandige bladen, en zeer regelmatige bloemen. Eigenschappen. Bevatten weinig eigenaardige beginsels, meestal alleen slijm enz. Enkelen bezitten bittere stoffen , en hebben aan- genaam riekende bloemen. I. SAPON ARIA i,. Cal. 5- dentatns, basi nudus. Petala 5, ad fauceni in unguem linearem contracta. Stam. 10. Styli 2 Cap- sula 1- locularis, apice 4- dentata. Sein. reniformi-globosa. B. (44) 1. s. omciMis i- '1. fasciculato-corymbosis, ca- lyce cylindrico glabro, pclalis retusis coronalis, cauJe ereclo, f. oblongo-ellipticis. Radix ramosa, multiceps. Gewoon Zcepkruid. F. B. Sept. I, 1. p. 341. — Gr. langs de wegen, hagen van geheel Europa. — BI. Jul. — Aug., hl. wit-rood If. Ic. D. 388. H. II. 2. G. T). De wortel en bladen: radix et herbv saponari.*. SU.E5.EjE. 3U SAP05AHIA- JE. Slijmhoudomi, zonder reuk ; smaak aanvankelijk zoet, dan bitter, achterna scherp, bijtend ; van de bladen zwakker. B. Scherp-bittere extractstof ( saponine ) en gom. ^ • Prikkelend, zweet-pisdrijvend, oplossend. E. Vooral de wortel tegen jicht, huidziekten in afkooksïe, (2 onc op 4 uï water tot 2 « gek., binnen 1 dag) ; ook bestand- deel van species lignorum. P ■ EXTRACTIE» SAPOBARIj®. Fervalsching. De bladen met die van lychnis dioica L„ 1 weehuizige en roocle Aoekoeksbloem F. II. Sept. I, 1 . p. 354 welke, wanneer de plant niet bloeit, niet gemakkelijk te onder- scheiden zijn, doch heelt S. meer generfde en gladdere bladen, welke eenigzins verkeerd-eirond-elliptisch zijn, terwijl de meer behaarde bladen der L. meer cirond-lancetvormig, met korte spits, zijn. crpsopnuA sxretdiüm j.. wordt in Z. Europa de zoogenoemde had. sap. lEVANTicA s cu iiisPAHici verzameld. li. uUkxhiis CARroPHïLius l. (Cr. in Z. Europa ; in onze tuinen) gaf vroeger de h.ores tvmck seiz CAiaopnrtioRüB küsrorbm. D. CARTUUSIAPfORUlH L. de PI. I. SÏT.VESXRJS. agrostem.ua githago t., gemeene Bolderik F. B. Sept. I, 1 . p 357 (Bat. 197) (Lychnis githago Lam.) Gr. op de koornveïden vanEurop. de RADIX, HBA et SEMIXA GXTUAGIJVfS, ItlGKALASTRI L 0 T. 1 I OPFICZlf ASUM silene INPLATA SM. (Cucubnlu» Behen L.) Opgeblazen Silene F B. Sept. I, 1. 343. — Gr. op drooge weilanden van Europa, de RAD. XPHP..X AT». Fam. XII. LIJVE /E D c. Cal. 4, 5- sepalus, persistens, aestivatione imbricatus. Corolla regulans. Petala hypogyna tot , quot sepala , aestivatione con- torta, inlerdum unguibus inter se et cum staminibus cohae- rentia. Slamina 5, petalis alterna, hypogyna , bast in anm - hm connata , interjectie rlentibus (rndmentis staminus» inte- riorum), petalis oppositis. Antherae birimosae. Ovarium dis- *epiwntis 4, 5 compleiis , a men, bram dtiplid formatie, et 4, 5 incompletis , 8 , 10 - loru/are ; loculis 1 - ovulatie , ovulis pen- dulis ; placentae centrales. Styli 4, 5. Semiua exalbuminosa , embryo rectus , radicula ad hilum versa. — (K. II. 250). 1. 1 > i: t . 31 tiauM. De Lynaardiyen zijn kruiden of kleine heesters niet smalle ongesteelde bladen zonder s te u «blaadjes, met veelal in bijschermen slaande bloemen, vooral in de gematigde luchtstreken. Eigenschappen. De bastvezels zijn zeer taai en daardoor als vlas voor den menseh nuttig, De meesten bevatten veel slijm i zaden vette olie ; eenigen een scherp drastisch beginsel. I. LINUM r.. Calyx 5- sepalus. Cor, 5-pelaia. Stamina 5. Capsula 10- locularis. B. (43) 1 l. usii.mssniuM t. Sepalis ovatis acuminatis, ciliolatis eglandulosis, capsulam subaequantibus, f. lanceolatis gla- bris, caule solitario erecto Gewoon Vlas f. ff Sept. I, 1- ]• • 365. Alom gekweekt. — BI. Jul — Aug. blaauw 0. — Ic D' 389. II. VIII 17. F driat capsulis minor ibus clausis et c. ma- joribus elastice dissilientibus. G. D. De zaden, sninw i.m. E . Zonder reuk ; smaak slijmig-olieachtig. B. Slijm en cenu vette olie. IV. Bedarend, verzachtend, involverend, de olie eenigzins purgerend, G. Tegen ontstekingen, hel afkooksel der gebeele zaden (1 op 16 doelen water), ais mucilago in- en uitwendig tot gorgel- dranken, oogwater, inspuitingen ; de gestampte zaden, fariüa se- hikum ust, tot pappen, enz. P. De vette olie, oletjm lim, voor pleisters, enz. — Uit lijnwaad wordt pluksel bereid. i. cATHAHTicuM T. . purgeer Vlas F. B. Sept. I, I. p. 265 (Gr. tua- schen het gras enz. in Europa ©) van bitteren smaak en purgeer- kraebt, was vroeger als iiebjja i. catuartici gebruikelijk ; goedkoop en zeker werkend. In onzen tijd als purgeermiddel bij wormziekte op nieuw geprezen. Fam. XIII MALYACEAE. n. er. Calyx 3, 4, 5 -fidus, laciniis aestivatione valvatis ; saepe duplex : exteriore varie diviso vel e sepalis segreyatis formato . Corolla reqularis : pctala tot, quot calycis laciniae, et iis alterna , aestivatione spii aliter contorta , saepe slaminutn tubo adnata. Stamina definita vel indefinita ■ ftlamenta in tubum connata ; MALVACEAi. 32 JIAI.VA. antherae uniloculares, rima transvcrscli dehisc enten. Discus hypogynus o. Ovarium pluri-multilomlare-, lomlis 1 -pluri- ovulatis, interdum lobatum; placentae contrales. Albumen o, vel parcum. Embryo re dus: cotyledonibus contortuplicatü ; radicula hilum speelante. — (K. II. 190). De Malva-aardiqen vormen eene schoone planten-farnilie, uit kruiden en heesters, welke vooral de wanne landen beminnen, met afwisselende, met steunblaadjcs voorziene, bladen. Eigenschappen. Bijkans allen zijn zeer rijk aan planten slijm, vooral in de wartels en bladen. Weinigen bezitten aromatische en zamentrekkende beginsels. De bast van sommigen geeft taaije ve- zels voor touwwerk. I. BI ALT A r.. Calyx duplex: cxterior 3- phyllus, interior 5- fidus. Styli plurimi, inferno connati. Capsula orlicularis, mul- tilocularis ; dissepimenfa e marginibus valvularum iniroflexis ; lo- culis 1-spermis. Semina axi centrali affixa. Valvulae, maturitate solutae, carpella distineta referent es B. ( 6) l „. syi vestris r. Caule erecto vel adscendente, peliolis pedunculisquc hirsutis, f. 5-7-lobis, peduncnlis aggregatis, defloratie crectis, corolla calyeem nnilto superante, valvulis mar- ginatis reticulato-rugosis. Croate Malove F. B Sept.1, 2 . p 513 — Gr. op woeste plaatsen, aan de hagen, wegen in Europa. — BI. zomers, bl. rood ; met purper-strepen J* — f c D 415 H. II. 28 G . D . De bloemen : f:.oi:es maevae syivestris. E Zonder reuk, smaak slijmig, laf. II. Slijm en blaauwe kleurstof. IV. Verzaehtend, slijmafscheiding bevorderend. G Tegen ontstekingen, zwellingen, zeldzamer dan dc vol- gende. B. (47) 2. iu RoxuNDirotiA I.. Caule prostrato adscendente, f. cordato-subrotundis 5-7- lobis, pedunculis aggregatis, defloratis declinalis, calyee erecto, petalis calyce duplo triplove longioribus, valvulis immarginatis, laevisbus, Rondbladige Malove F B Sept. I, 2. p. 509. SyU- M. vulgaris Fr. — Gr. langs de wegen op bebouwde oorden, in Europa, enz. — 7?/. den geheelen zomer, bleekrood 0. /c. D. 414. II, H. 27. AIAIVACE.t . 33 MAL VA. (48)- 3. m. KOREA lis WAIMAKM. Caule prostrato adscendente, i'. cordato-subi'olundis 5-7- lobis, pedunculis aggregatis, defloratis declinatis, calycc erecto, petalis calycem aequantibus, valvulis mar- ginatis reticulaio-ragosis. Bondbladige M, der F. B. Sept. voor een gedeelte , zijnde dez^ pl. vroeger van haar niet onderschei- den. — Syn. M. parviflora Huds. — M. rotundifqlia Fries. — Gr. enz als de voorgaande. ■ — Tc. Reich. Jconogr. I, 20. G. D. Tan beiden de bladen, zeldzamer de bloemen : bba maï.va;, ai. Jiisonis seu vulgaris ; xxores. E. Zonder reuk, smaak laf, slijmig. B. Plantcnslijm, in de bloemen ook looistof. W . Zoo als de voorgaande. G. Insgelijks, maar menigvuldiger, gewoonlijk uitwendig, tot GOEGEI.DK.AK KEU, CLYSIIATA, OOGWATER in DECOCI van | OÏÏC Fl. of Fol. met 15 onc tot 10 onr; binnen 1 dag; veelal als bijvoegsel tot andere verzachtende middelen; b. v. species ad cataplasma, SP. EKOLLIENTES. 4. a. aicea l. vijfdctliqe Malowe F. B.Sept. I, 2. p. 511, vroeger als hba en raj>, at-cbas, van gelijke kracht als de overigen. lc. H. II. 30, II ALTILEA L. Calyx duplex: exterior 6-9- lidus; interior 5-fidus. Styli plurimi, inferne connati. Capsula ut in Malva. B. (49) 1. a. OFFiciKAiis i. f. utrinque molliler tornen- tosis inaequaliter crenatis, cordatis ovalisve, inferioribns 5- lobis, superioribus 3- lobis, pedunculis axillaribus mullilloris folio multo brevioribus. — - Gewone Heemst F. B. Sept. I, 2, p. 509. — Gr. op onbebouwde oorden, ook langs de zeekusten van Europa. — BI. Jul. — Sept., wit-bleek-rood. 1^. — lc. D. 417. II. II. 25. Bat 27S. G. 1). Wortel en bladen, rad. en bea altham sewiussiAiv.ï, zeldzamer de bloemen : flores a. E. Reuk gering, smaak slijmig, laf zoel; de wortel zoeter, siijmiger ; de bloemen tevens zwak wrang. B. Alle deelen zeer slijmhoudcnd, waarbij echter ook andere stoffen gevonden worden ; in den wortel : eene vette in alcohol oplosbare olie, eene kleine hoeveelheid hars, zuiker 4 p C , iets kleefstof en. Asparaginzure Magnesia. De Allhaeino ontslaat ge- durende het uitdampen en is van Asparagine niet onderscheiden MALVAGErS. .'54 ALÏHAEA (wittstock); do bladen bevatten vooral slijm en eenig zamentrefe- kend beginsel ; de bloemen nog eenige looistof (?). U'. Involverend, verzachtend, ontspannend, verslappend. G. Zeer menigvuldig, vooral bij calarrhale en ontstekingacli- tige borstaandoeningcn enz., voornamelijk het afkooksel des wor- tels (1 once op 12 oneen water); de bladen onc op 12 oue ; in- en uitwendig. P. Yan den wortel . syrupus altham, pasta de aitu.ïa ; zeldzaam unguem, a. — Yele species ad esema, emoixiistes, ad cataplasjia, bevatten kad. en hiia alm. Dc vroeger gebruike- lijke semiha thans vergeten. (50) 2. a. rosea cav. f. cordatis, 5 — -7- angularibus, ru- gosis, crenatis, piloso scabris; floribus axillaribus, brevi-peduncu- latis, superioribus fere spieam formantibus, calyce inleriore exle- riorem snperante, petalis latioribus c;uam longis. — Gewone Stok- roozen. — 1 St/n. Alcea rosea L, — Gr. in Azië ; in onze tuinen gekweekt. — Bi. Jun.— Oct. — fc. D. 416. H. II. 26. — De kleur der bloem zeer afwisselend, de donkeren tot officineel gebruik verzameld. G. J). De bloemen met de kelken : flop.es malvee arborej:, hortehsis seu kosejï. E. Zonder reuk: smaak slijmig-zoetachtig, iets ziltig-zamen- trekkend. B. Slijm, blaauwe kleurstof; looistof (?) W. Met de voorgaande bijkans gelijk. G. Als de voorgaande, in ivf., decoct., vooral tot gorgel- draskem, en species. gosstpium z. Boomuiol-plant, g. hbrbaczuh z., g. arboriüm z., c. bkiigiosem z. enz. in de beide Indien, N. en Z. Amerika tot het ver- zamelen der boomwol (bombax seu zaxa gossimi) gekweekt. De boom- wol omsluit de zaden in de zaaddoozen. Door de Heelkundigen tot moxa, enz. gebruikt. — De zaden, sem. gosstpji xeu bombacis, bevatten eene vette olie en dienden vroeger tegen borstziekten. niBisccs ABEZHoscnus z., in beide Indien, geeft het semziï abïzmosciii xeu GBAHA moscoata, welke zeer sterk naar muskus rieken. De O. I n d. schijnen van n. pseudo-abezmoschijs ez. verzameld te worden. — Zij bevatten : parenchyma en water 130, slijm 90, albumine 14, vet, hars, ïiekstcf zamen 16, op 250 deelen (bokastrb). SUETÏXERIACEA:. 35 tusobroma. Eam. XIV. BUETTNERIACEzE ». br. Calyx 5- partitus , quandoque coloratus , rarissime 5- sepalus. Petala 5, hypogyna , libero, , sepalis allerna , unguibus concavo- jornicatis , laciniis ligulaeformibus, nunc viinutu. Stamina uniserialia , Jilamenta saepe ntonadelpha ; antherae 2- loculares, loculis basi divertjentibus , plerumque rima longitudinali ex- trorsum dehiscentibas. Ovarium 3 — 5- loculare, loculis 2- pluri- ovulatie, ovuli» biseriatis. Fructus capsularis. Semina arillata. Embryo rectus, centraUs , cotyledonibus foliaceis in sem. albuminosis, crassis in exalbmninosis. — (K. 11.193), De Büttneriaceën zijn heesters, zelden boomen, iusschen de keerkringen en in Nieuw-Holland ; met afwisselende bladen, meestal met steunblaadjes; met stervormige kleine haren bedekt; d» bloe- men staan in bijschermen tegenover de bladen. Eigenschappen zijn weinig bekend, sommigen zijn geurig, de meesten slijm houdend. Weinigen worden in de geneeskunst ge- bruikt. I, TliEOBROMA t. Calyx 5- partitus coloratus. Petala 5 eoncava in ligulam spathulatam producta. Stamina 5, cum fila- mentis 5 sterilibus alternantia, basi in tubum coaiita. Stylus 5- lidus. Capsula 5- locularis baccata. Semina in pulpa nidulantia. B. (51) 1. xn. cacao l. f. ovalooblongis acuminatis inte- gcrrimis glaberrimis, utrinque concoloribus, petiolis in medio contractis. — - Cacaoboom. — Syn. Cacao sativa Lam — Gr. in W. Indië en Z. Amcr. — lil. het geheele jaar. fy 20' — fc. I). 419. H. IX 35. G. 1). De zaden, chocolade-boonen: sehisa, huces seu fae x cacao ; waarvan naar de onderscheidene landen verschillende soor- ten genoemd worden : Cacao de Caracas , G. des 'Hes, C. dc Berbice, C. de Suriname , C. Brasil of C. de Jffarignon. E. Versch bijkans zonder reuk, geroost aangenaam geurig ; smaak bitter olieachtig aangenaam aromatiek. B. Eene vette olie, kakaoboter 35 pC., en bittere roode extractiefstof 2, bruine eiwitstof 16, zetmeel 10, slijm 7. (j,am- padiits). /ƒ'. Voedend, opwekkend, Der boter verzachtend. 3 * TiLIACEjï. 36 TILIA G. Tot voeding vau het ligchaam b. v. na hevige krankte, tot verbetering van smaak bij onaangename geneesmiddelen. — De boter als deinulcens, uitwendig vooral tot oogzalven. P ■ De chocolade, chocoiata, succolata sive cacao tabüeata, zonder bijvoegsels s. simplex seu mebicaia ; de olie olebii seu buiyrum cacao en eene daaruit bereide seep. — Een decoct der zaadschillen als tonicum geprezen. Iu Amerika dienen nog andere soorten van dit geslacht tot chocolade. Fam. XP. TILIACE2E i>c. Calyx 4 5- sepalus, aestivatione valvatus. Corolla reyularis. Petala tot (juol sepala, iisque alterna. Stamina bypogyna, indefinita , rarius definita, libero, vel polyadelpha , stamine fasciculorum intermedio in parapetalnm mutato , petalis oppo- situm. jtntherae 2- loculares , rima duplici dehiscentes. Ova- rium 1- 4- 10- loculare; loculi 2- pluri-ovulati ; placentae centrales . Semina albuminosa ; embryo rectus ; cotyledones foliaceae. — (K. II. 196). De Lindcnboomachtigen zijn struiken en boomen, in de warme eu gematigde gewesten, met meestal afwisselende gesteelde, van steunblaadjcs voorziene, gave of gelobde, gezaagde, gekartelde of getande bladen. Eigenschappen zijn niet zeer bekend. Velen zijn sterk slijmhou- dend en geven daardoor eenige verwantschap met de Malvaceën te kennen ; sommigen dienen tot groente. De bloemen van niet weinigen zijn geurig en welriekend. De taaije bastvezels van eenigen dienen lot het bereiden van touw en matten. I. TILIA r.. Calyx 5-sepalus, deciduus. Petala 5. Stamina indefinita, libera aut polyadelpha, phalangis 5, singulis parapeta- lurn, petalis oppositum, includentibus. Ovarium 5- loculare, loculis 2- ovulatis. Stylus 1. Nux abortu 1- locularis, 1 — 2- sperma. R. (o2) 1 • r. «tuxniFOLiA EfiKH. f. oblique subrotundo- cordatis acuminatis subtus hirtis inque venarum axillis barbatis, corymbis 2 — 3- doris, parapetalis nullis, lobis stigraatis erectis. Gewone Lindenboom F. B. Sept. I, 2. p. 405. Syn. T, ïiLlAC£x£. 3 ? tilia- europaea L. — Gr. in Europa, en overal aungeplaiit. Bl. Jun. — Jol. bl. welriekend, gedachtig'. 1) . — Ir. D. 429. f. a - H. III. 48. B. (53) 2. PARviroiiA EHPiii. f. oblique subrolundo-cordatis acurnieatis, utnnque glabris subtus gtaucescentibus et in ax illis venariim barbatis, corymbis 5 — 7- floris, parapetalis nullis, lobis stigmatis denique liorizonlaliter divaricatis, capsula obsolete 4 — 5- angulari. Kleinbladhje lindenboom F. B. Sejjl. I, 2.p. 405. — Syn. T. europaea (3 L. — .T microphylla W. — Gr. en bl. met de voorgaande, doch iets later. — Tc. i). 429 (3. H. III. 46. Van beiden, door sommigen als verscheidenheden beschouwd, vindt men nog een groot aantal afwisselingen. G. I). De bloemen van allen : f cokes txt.i.e. E. Versch aangenaam geurig riekend, gedroogd met weinig reuk ; smaak laf, zoet-slijraig. B. Vlugtige olie, slijm, suiker. W. en G. Der bloemen, als zacht opwekkend, krampstillend, zacht zweetmiddel bij heete en sleepende ziekten, in ligle rheumat. en catarrh. aandoeningen, in lsrusiK als thee ; ook tot anuere species Het herhaalde destillaat der bloemen zoude eene sterk opwekkende, dan zwak verdoovendc werking hebben. — De uit het hout bereidde kool, carbo tiu.ï, als antiseplicum in poeder, liksappex, uitwendig ook in poeder en zai.ven lot tandpoeder. — Vroeger waren ook de foei a en cortex isterior in gebruik. P. aqua r lorum tieI-E, thans niet zelden in kinderziekten. De zaden bevatten eene groote hoeveelheid veite olie, en zijn tol ehocolade-bereiding aanbevolen. triubtjstta r. van drie ïn "W. Indië groeijende soorten als t. iapfüla i. enz., de bladen en vruchten, wegens hunne slijmge- halte tegen roodeloop aldaar in gebruik en ook in Europa aanbevolen. Fam. ATI. CAMELLIE/E dc. Calyx 5 — -7- sepalits, aestivatione imlricatm, sepalis coriaceis. deciduis (?). Petala lot quot sepa/a, iisijue alterna, basi saepe cokaerentia. Stamind hypogyna indefinita. Filamenta fili- forniia, basi mono- aut polyadelpha, petalisque paul/o adhac- rentia ; antherae inambentes, 2- loculares ; loculis rima Ion - gitudiitali introrsum dehiscentibus. Ovarium 3 — 5- loculare CAMELIIEJi. 38 IHIA. 3 — 5- valve, loculis abortu monospermis. Placentae ad mar- ginem dissepimentorum centralem. Seraina crassa, exalbumi- nosa, embryo cotyledonibus crassis, radicula ad kilum posita. — (K. II. 171.) De Camelliaceën , ook Theaceè'n genoemd, zijn heesters of kleine boomen, met afwisselende, o verblijvende, lederachtige, een- voudige, kortgesteelde bladen, zonder steunblaadjes, regelmatige oksclstandige roode of witte bloemen, in Tibet, China en Japan groeijend. eigenschappen. Rijk aan zam en trekkende en eenige opwek- kende beginsels. I. THEA r.. Calys 5 — 6- sepalus, persistens. Petala 6 9 biserialia ; filamenta basi in tubum brevem coalita; anlherae sub- rotundae. Capsula 3- locularis, 3 - sperma, 3- valvis (34) 1 . th. chxhessis smis. f. ellipticis, aut lanceolato- oblongis, floribus (1 — 3) axillaribus aut pscudo-terrainalibus. — Gewone -thee-heester. Er bestaan vele verscheidenheden : a. Thea viridis L. foliis raajoribus, petalis plergmque 8 — 9. Door L. als soort en moederplant der groene Thee be- schouwd. — Ic. D. 426. II. VIII. 29. (3. Thea Bohea L. f. brevioribns, magis obovatis, petalis plernmque 6 . — Voor de moederplant de zwarte Thee behou- den. — Ie. D. 427. H. VIII. 28. y. 1 hea stricta Hayne , f. angustioribus, floribus minoribus 6 - petalis. — Syn. Th. Bohea 0 . stricta Ait. — Ic. D. 428. U. VIII. 27. SiEBor.D en Nees v. Esekbeck beschrijven, be- halve deze nog: Th. sinensis rugosa; dilfusa; macrophjlla (in Niv- pon of Archief voor de beschrijving van Japan enz. 2 Hft.) Som- migen houden alle deze verscheidenheden voor soorten. G. B. Van allen de gerooste bladen, ror.iA TiiE.r. Het ver- schil tusschen groene en zwarte hangt vooral van de verschil- lende bereiding af, en beide soorten kunnen uit alle variëteiten gemaakt worden, hoezeer de Chinesen bij voorkeur eenige der- zclve tot groene, en andere tot zwarte Thee gebruiken. De laatste wordt sterker geroost. B. Chineesche Congo- Etherische olie 0,60, bladgroen 1,84, was 0,00, hars 3,64, gom 7.28, looistof 12,88, Cofteijje (vroe- CiHïlUE'*' 39 ÏHEA, jr er theine genoemd) 0,46, extracbiof 19,88, Apothema 1,48, door zeezoulzuur uitgetrokken extract 19,12, eiwitstoi 2,80, vezelstof ‘28,32, zouten onder genoemde beslanddeelen begre- pen 5,24. — De Chin. Hyscnnt ; Elh. olie 0,/3, bladgroen 2,22, was 0,28, bars 2,22, gom 8,5G, looistof 17,80, Coffeine 0,43, oxlractstof 22,88, sporen van apothema, zeozoutz. cxtr. 23,60, eiwitstof 3,00, vezelstof 17,08, zouten 5,56. (G.J. Mut- DF ^), De werking op de zenuwen schijnt van de Theeolie af te hangen; de zamentrekkcnde van de looistof, de kracht der CoSeine is nog niet naauwkeurig bepaald. 1F. Zacht zamentrekkend, het vat- en zenuwstelsel zacht op- wekkend, en ontspannend. G, In gewone Theeinfusie als zacht zweetmiddel, ook op de afscheiding der urine en de longuitwaseming werkend, in groole giften voor de ingewanden nadeelig. liet is waarschijnlijk, dat men ook de bladen van Camellia- soorten, lol het bereiden van Thee gebruikt, b. v. volgens Sictolp van C. Sasanqua Thunh. tot groene Thee. — Ook schijnen de Chinesen somtijds bij Thee geurige bijvoegsels te doen, b.v. de bloemen von Olea fragrans Tkunb. Fam, XVII. AÜHANTIAOE^E cor.n. Calyx brevis , campanulatus aut urccolatus , 4 — 5- dtvisus , »■<*- rissime 3- dentatus , marcescens. Pc lala tot , quot calijcis la- ciniae iisque alterna, per aestivationem lonqiora. Stamina tot quot peta-la aut plura, uniserialia. Filamenta libero, aut basi connata. Antkerae 2- loculares, loeulis parallelis rima longitudinali dehisccntibus , conncctivo apice saepe glanduloso. Ovarium multi/oculare. Stylus 1, stigmata crasso. Pericar- pium indehiscens, duplex, externum coriaceum , glanduliferum, cum pericarphs corpelloruui propriis coimatwu, Semina qde- rumque in pulpa succosu, cenlrali angulo loculorum affixa -• albumen o. JEmbnjo rechts , cotyledonibus crassis basi 2- auriculatis. (II. II. 175). De Aurantiace'èn vormen fiene schoone Familie van hoornen en heesters, waarvan bijkans alle deelen klieren dragen, die eene groole hoeveelheid vlugtige olie afscheiden ; met afwisselende, le- aurahtiaom.. cnucs. 40 derachtige zamenges telde (schijnbaar eenvoudige) bladen, en dik- a indil 8 ’ ZOnder steun ^ !aa djes. De meesten in «reuf^Tri ÏT!l U( ! 0r de Vl " S%e ° liB Ziji bijkanS alle deelen JL./’ P j k ' el ® nd °P ,lel zenuwstelsel. Het vrucht vleesch rijk aan ’ wlhsschend, verkoelend; het zuur dikwijls door suiker gematigd. _„/■ , < I ]I . TRÜ : S | , L - Cal - vx ‘ 3 -5- fidus. Petala 5—8. Stamina p yadelpha. Stylus teres, stigmate subcapitato. Fructus baceatus mulldoculans. Loculis polyspermis. iJ ' ( ' ) *• c - medica i. Petiolis linearibus, f. oblongis aqutis, fruciibus ovahbus, ulrinque conico verrucosis .—Citroenboom.— ; ( ;'- V' ICtta ’ C ’ Lim0 “ um RisSO - - Vde (volgens nisso ' 7 . afwisselingen in vorm en zunrgehalte der vruchten. — m Azië, in Z. Europa enz. gekweekt. - BI. Jim.-iu- t> IQ — 15'. — D. 424. H. XL 27. (r. I). De vr uchten en derzelver schillen: rnucrtis en cortex citri; vroeger ook mores en semisa c. E. Het sappige vleesch in de vruchthokjes zuiver zuur van smaak; de witte mergachtige laag van het vruchthulsel zwak van reuk en smaak; de uitwendige gele schil sterk en aangenaam aiomatisch, en geurig bitter van smaak. -B. Het sap; Citroenzuur, Ac. citricum; der schillen vhm W olie, en bittere exlractstof. CT ° // ,. Het sap verkoelend, oplossend, de schillen bitter-tonisch en vluglig-prikkeknd. <7. Het sap in koortsen en ontstekingen; de schillen zeldza- mer bij atomsche aandoeningen der ingewanden, de vlugtige olie onlangs tegen verouderde catarrh. oogontstekingen gebruikt. f . ito vruchten: het uilgeperste sap, limoensap , succus citri seu iiMosuM, en daaruit Ac. Citricum , Citras Potassae , Syru- piis AcetosituUs Citri , Syrupus Citri. — De schillen: de vlugtige olm: oi.. cixr.r, de ceduo (vooral uit C. Lhnonum Risso, gemeenlijk door destillatie verkregen), beilgajiotta (bepaaldelijk uit de vruchten van G. Bergamia Bisso door openmaken der olieklierljcs verzameld), eueosaccharuji citri; uit de schillen met suiker: conkectio citri, of comitum seu caro c. t- (->6) 2. c. aurantium I„ Petiolis alatis obovatp-oblongis AURAKÏ1ACE.*. CltRUs, VI ƒ_ oblonffis acutis subcrenulatis, peduncuiis paucitloris, iruclibus subglobosis. Oranjeboom. — Syn. C. vulgaris Risso. — C. decu- mana L. wordt gewoonlijk voor eene eigene snort gehouden, in O. en "W. Indië gekweekt. — Van de vele variëteiten tot genees- kundig gebruik vooral die met biltere vruchten : C. Aurantium amarum. L. seu G. Bigaradia Jlisso. — Gr. iE China, op de eilanden van den Ind. en Stillen Oceaan ; in Z. Europa ,W. Ind. enz. gekweekt. — BI. Jul — Aug. n 8 — 12'. — Ic. D. 425. H. IX. 28. G. 1). Bladen, bloemen, onrijpe vruchten, en de schillen der rijpe: folia, flores aurahtiorum seu ïapm, fructus seu poma a. immatura, cortex aurahtiorum, waarvan de uit Curacao ver- kregene cort. a. curassavicorum seu cortex cürassao heeten. JE. Bladen: reuk aangenaam, vooral bij kneuzing, smaak geurig-bilter. Bloemen, versch reuk zeer aangenaam en door- dringend, gedroogd veel zwakker. Pomn smaak veel meer bit- ter, heet, iets wrang. Schillen: smaak nog meer zuiver bitter. B. Vlugtige olie, in de Maden, bloemen en vruchten verschil- lend, bittere cxiractstof; in de onrijpe misschien nog looistof, in liet merg zetmeel en volgens sommigen eene eigenaardige stotïe : llesperidine. W. Tonisch, vlngtig prikkelend, vooral op het darmkanaal. G. Bij vele atonische aandoeningen ; de bladen ook bij kram- pen (vroeger een geheim middel tegen Epilepsie). Poeder, m- fusie ; vooral de Syru/pus C. A. en Aq. Napliae. P. Florcs: Oi. i j.. Ai:RA.vrioi;uji,STW ol. RArii.i;, ol. sive esseh- tia heroli; liet gedestill. water: aqua fl. haphaï. — Poma: extrac- ttjii fructuum ijimatur. au&aht. — Cortex : het uitwendige gele gedeelte, feavedo c. a. ; — de vlugtige olie : ol. cort. aukax- tiorüm; syrupus, spiritus, tihctura c. a. simplex en composita, TiNcr. STOmachica whyïTii, extractum c. a. De cort. en poma zijn nog bestanddeelen van vele zamengestekle geneesmiddelen : elixir auraht. coiïpos. enz. Fam. IlYPERICINEdï dc. - (K. II. 167.). HrpERicun pekfoaatem l., doorboord Bertshooi F. S. Sept. I, 2. p. 409. — Gr. langs de’ wegen, weilanden enz. in Europ. — BI. Jun. — Aug. geel. y. — Ic. D. 420. H. VIII. 42. G. V. De bloeijcndc toppen: svmhitatis htpemci, of debloemcn enkel : pi. n. F. Balsamisch harsig van reuk ; smaak bitter, harsig. M'IHfïBj:. 42 GAKCIRIA. B. Rooclc hors, hittere extractstof, looistof. W. Eenigzins prikkelend. G. Vroeger tegen ingewandswormen enz.; nog bij het volk in gebruik. P. Be gekookte olie: ol. htpekici ; ook hxikact. essskt. en strop. crwisscling , met andere inlandsohe soorten van dit geslacht. VtSJIU SESSIUFOUA P., V. OÜIAKIKSIS P., V. CAIEKITEHSIS P.. V. ZAC- CIF1EA hakt., in Z. Amerika geven soorten van Amerikaansche gntte- gom. Zie de volgende Familie. Fam. XVIII. GUÏTIFER2E juss. Calyx 1 — 3- sepalus, saepius persisiens , sepalis alternativi im- bricatis. Petala lot quot sepala iisque alterna , aut 4 \n ca- hjce 2- sepato, libcra, aestivatione imbricata vel contorta. Stamina 1- multi-seriata, saepe indefinita , fitamenla libera vel poltjadelpha, phalangibus cum petalis aller nis. Jntherae lineares , adnatae , 2- loculares , loculis parallelle plerumque rima lonqitudinali dehiscentibus . Ovarium e carpellis, sin- gulis styiiferis, coticrclis conslans. 1‘ericarpium duplex 1- vel multiloculare. JPlacenlae parietales aut axi dissepimen- torum affixae. Albuinen o. Embryo rectus, cotyledonibus plerumque erassis, — (K. II. 169). i)e Guitiferen zijn gewoonlijk boomcn met harssige sappen, met tegenoverstaande, lederachtige, gave bladen zonder steun- blaadjes, met okselstandige, en eindelingsche witte of roode bloe- men. In de tropische gewesten van Amerika, Indië, Mada- gaskar enz. I. GARCIMA l. I lorcs sitbdiclim. Calyx 4- 6cpalus. Pe- tala 4. Stamina basi siibconnata. Stigma lobatum; styliis sub- nullus. Bacca 4 — 8- locularis. Semina arillata. B. (57) 1. e.. cAJiEOGiA nssR. f. oblongo-lanccolatis subvc- nosis coriaceis, iloribus lerminalibus congcstis aut solitariis sub- sessilibus, frnctibus costatis. — Syn. Carabogia Gulta L. Man- gostana Cambogia Gaertn. — Gr. in 0. Indië tp hoog. Bloe- men en vruchten geel; de laatsten eetbaar en lekker. — I c . D. 421. H. IX. 4. G. D. Het gomharsige melksap, door insnijdingen verkregen: «mi, gummi guit*, gummi cambogia, c. camg.-e, guiia gahb». GVÏTIFERjï- 43 CAflELLA. ft. Zonder reuk ; smaak aanvankelijk gering, dan scherp, zoetachtig-prikkelend ; het speeksel sterk geel kleurend. B. Gele hars 80—90 p.C., gom 10—20 p.C. JF. Drastisch purgerend ; in ccnigzins groote giften ook braak- wekkend, ligtelijk nadcclig, scherp vergiftig. G. Als drasticum tegen obstructien, waterzucht, ingewands- wormen ({— 1 gr.) ; zeldzaam. — Meer als verwstof. P , Tinctixka en sapo gotti. 2. G. Morelia La 5 i. geeft op Ccylon ecnc andere maar slechte soort dezer gom. Eene andere en betere soort van guttegom wordt van sta la c- mites cambogioides müre., eenen nog niet goed geitenden boom, verzameld. In Ceylou, Siam, op Malabar. 15. careela ai. ba «iour. ( Syn . Winterania Cunella L.) — Gr. in W. Xndie. t> 20-3 0'. — Ic. D. 418. II. IX. 5. geeft de: cortex CAMXL® AEBjE seu CORT. WIRTERAXÜS SPURIOS seU COSTOS CORTICOSCS. E. Reuk, vooral bij het stampen, geurig, kaneelachtig, smaak aanvankelijk bitter, dan brandend scherp, eenigzins naar kruidna- gelen. lï. Scherpe geurige olie en hittere extractstof. W. Vlugtig prikkelend, tonisch, \ooral op de ingewanden. G. Bij zwakke spijsverteering, bloedvloeiingen zelden. cAxopnTLT.iiM iKorniiEC» i. — Gr. op de 0. Ind. eilanden.— ƒ<•. D. 422 ; en c. tacamahaca ff . — Gr. op Madagaskar en Mauritius, beide hooge 1)- — Ic - D - 423 > G eveu de Troe & er voorkomende ta- camahaca of REsisA tacam ahac® ORIESTAIIS (door Buibe aanbevolen als met Bals. Copaivac overeenkomende), gewoonlijk met resina Anime verward. De laatste boomsoort geeft echter meer bepaaldelijk de Maria of groene Balsem; (Vcrgel. htbessa CoubarilL. eaAmy- ris tomentosa Spr. p. 62.) VatïRIA iKMca i. — (Syn. ïi,*ocARrijs corAiilFERUs retz. ?) een boom op Ceylon, geeft den O. Indischen copai of sardaror. (Ic. H. XI. 5). Fam. HIPPOCASTANEjE »c. — (K. III. 164). (B.) aescoees niri'OCASTjisiJH l. Gewone P aardenkastanje F. B. Sept. I. 1. p. 309. — Gr. in Azië, bij ons veelvuldig gekweekt t> 60-80'. — Ic. D. 375. H. I. 42. G. D. De schors: cortex ulrtocASTARi seu castahe® equIr®, en de zaden : sïmiha n. E. Weinig reuk, van bitter zamentrekkenden smaak; de meel- rijke zaden aanvankelijk zoetig, dan wrang en onaangenaam bitter. mjeliaceye. 44 cedjuua. B. l)er «ohoiA looistof en bittere extractstol; van de zaden: de- zelfde met veel zetmeel. W. Ionisch, zamentrekkend, eenigzins koortsdrijvend. G. De schors: tegen koortsen, overmatige afscheidingen in poe- 1 >KR (2 dr.) en afkooksel (1—2 onc. op 8—12 onc.); de zaden als surrogaat voor Kina geprezen, bij süjmvloeijingen, diarrhee, geroost in DECOCT. P. EÏTRACXÜM CORTICI9 HIPPOCAST AflU. Fam. MELIACEzE jrss. — (K. II. 179), Cedreia ferrifbga BiüJiE. Gr. op Java hoog . — Ic. in Dr. li. A. Pobsteh Biss. de Cedreia febr. Tegon koortsen aldaar met ge- lukkig gevolg door Beuhb gebruikt. Cortex cedreiae febrif. Swietehia MAHAGoïrr i., Magahonyboom, — Gr. in Z. Amer. en S. febrifoga Roxji., — Gr. op dc bergen van O. Indie ; de schorsen tegen de koorts aanbevolen. Fam. XII . AMPELIDEzE ïi. n, k. Calyx parvus, margine integer vel suldenlatus. Petala 4 — 5 dentibus calycinis alterna, disco glanduloso extus inseria. Stamina tot , quot petala , ante petala disco iuserla. Ovarium liheruin , bilocuiare ; loculis 2- ovulatis , ovulis erectis Stylus 1 stigma simplex, Facca. Scmina albuminosa ; embryo erec- lus, radicula ad liilum versa. — (K. II. 182.) De wijngaardachtige gewassen zijn eene kleine familie van rankende planten, meestal heesters, met gezwollen knoopen en met, van sieunblaadjes voorziene, bladen, in de gematigde en heete streken der beide halfronden. Eigenschappen. Zijn behalve van het volgende geslacht wei- nig bekend. I. YITIS l Calyx obsolete 5- dentatus. Petala 5, apice cohaerentia et instar calyptrae basi secedentia. Stamina 5. Ova- rium 4- ovulatum. B. (98) 1. v. viktfbra i.. f. cordato-snbrotnndis 5-lobis, grosse dentatis. — Gr. in do warmere landen van Europa, in Klein-Azië, gekweekt langs den Rijn tot in België, met een on- noemelijk aantal verscheidenheden. — BI. Jun, j), — Ic. D. 369. 370. H. X. 40. AMPELIDEIE. 45 vitis. Q' O. De bessen, uv.-e ; de gedroogde of rozijnen : passou, PASsiTx..r, i/va: passie sm passi/l/e majores, en de kleinere van Pitis vinifera var. apyrena : fassula: mimores s. coRiiviniACJE, Corinthen , Krenten. De bladen en jonge takken met de kla- wieren : folu en pamfijmi vitis vinifek..®. E. Bessen : weinig reuk, van eenen aangenaam zoeten, geu- rigen, zuurachtigen smaak ; de rozijnen zeer zoel suikerachtig. Bladen en jonge lakken zuuraclitig-zamen trekkend van smaak. B. Bessen : slijmsuikcr, suiker, wijnsteen ; der bladen en takken, wijn- en appelzuur, en zulke zouten. JF. Der versche druiven: zacht voedend, verlrisschend, open- makend ; der rozijnen involverend, verzachtend ; der bladen en lakken . zacht zamcritrekkend. Van wijn : aangenaam opwekkend, versterkend, in kleine giften vooral op het darmkanaal, in groote het geheele vaat- en zenuwstelsel prikkelend. — Rij de onder- scheidene soorlcn verschilt de werking zeer. G. De druiven: bij obstructien der ingewanden, het poort- aderen- stelsel, bij borstziekten ; de bladen bij asthenische bloed- vloeiingen ; de jonge takken bij gcvrichtsziekten, met verette- ring, b. v. coxarthrocace ; wijn bij vele ziekten als versterkend, opwekkend geneesmiddel. P. Uit de druiven: de wijn: vin/im, naar de kleur: vinttm album en v. kuerum; naar den smaak: viküm dulce, acidultth en fervescexs ; naar de landen: v. gallicum, hispajïicum, malacense, rhenamum. Uit wijn worden door velerlei bijvoegsels de genees- krachtige wijnen, visa medicata, bereid; door destillatie: spiri- tus VISI (SP. V. SIMPLEX, RECTIFICATirS, KECTIFICATISSIMUS AL- COHOL absolutus, daaruit weder Aethersoortsn, Tincturen); verder door gisting Azijn, Acetüm (a. crudum, destileatum, comcevtratum) en daaruit aceta medicata, oxvmella, acidum aceticum, en de azijnzure zouten; — verder de uit den wijn ge- precipiteerde wijnsteen, tartarus (t. crudus, em. j/fpuratus seu cremor tartari) en hel daaruit gemaakte wijnsteenzuur, aci- dum tariaricum, en vele wijnsteenzure zouten. — Eindelijk; EXIRACTÜB pampixorum viiis uit de jonge takken en klawier en. — Ohpjucimm, (het sap der onrijpe druiven), ook succus agrestje, en dc smupirs agra/st/e en de daaruit bereidde suiker thans on- gebruikelijk. — Hel in het voorjaar door insnijdingen uit de stengen vloeijende sap, Lacrymae vitis, weleer bij ontstekingen. OXALIDEiE. 46 OXALIS. Fam. GERANIACEiE DC. — (K. U .184) Geiakum* robertiajtüm l. stinkende Ooijevaarsbek F. B. Sept. 1, 2. p» 507. — Ic. Bat. 48. —'Gr. door geheel Europa; vroeger al» zacht adstringens enz. in- en uitwendig: iierba. Fam. TROPiEOLEiE juss. — (K. II. 385). tropjeolttm MAJU8 t. O . Indische Kers. — Gr. in Peru ; bij ons in tuinen. — BI. Jan. — Sept. ©. G . D. De geheele versche plant : iiba trop^oli, wasttirtii in- DICI Vel CARDAMIKIS MAJORIS. E. Reuk vlugtig-prikkelend ; smaak scherp, naar kers. B. Vlugtige, scherpe olie. W. Wordt voor gelijk met rad. Armoraciae gehouden. G. Zeldzaam, b. ▼. tegen scheurbuik. Fam. OXALIDE^E dg. — (K. II. 188). B. 1. oxALis acetosella L. ongesteelde Klaverzuring F. B. Sept. I, 1. p 357. — Gr. langs de hagen, in de bosschen, enz. van Europa. — lil. April — Mei; wit en bleekrood 1\,. — Ic. D. 385. H. V. 39. Bat. 9. 2, 3. o. stkicia i. en o. corkicuuita i. gele Klaverzuring! F. B. Sept. t. a. p. ; Gr. beiden door geheel Europa, overal in tuinen, de eerste ook in Amerika, de laatste F. Am er. Japan, enz. — BI. zomers ; geel ©. — Ic. H. V. 40. G. D. Yan allen de versche plant: hba acetoseelie seu r.u- •TUliE. F. Zonder reuk ; smaak sterk zuur, iets wrang. J}. Oxalas Potassae. W. Acidum oxalicum is in nieuwere tijden voor giftig be- vonden. Het sap der plant wordt voor verkoelend gehouden. P. Het zont: sal aceioseila: seu oxAXl-cmi, en daaruit acidum oxaiicum. — svrupus, aqua, conserva ACETosELEiE, geheet in on- bruik, te meer sedert men de vergiftige eigenschappen van ac. oxali- cum heeft leeren kennen. Fam. AT. ZTGOPHYLLEAE r. bk. Calyx 5- sepalus , aeslivaitone imbricatus. Corolla regularis. Petala 5 recepiaculo inserla. Stamina 10, libera, hypogjna. Ovarium 1, 5- loculare, loculis 1- pluri-ovukttis, vel septis transver, •sis super imposit is instructis ; placentac centrales ; ovula horizontalia vel pendula. Discus h/pogynus cre.natus , ZrooPHïUJSjE- 47 GUAJACUM. vel glandulae seyreyatac. Embryo rcctus, radicula <*b kilo remota. — (K. II. 218). De Zygophylleën zijn kruiden, struiken of boomen, met tegen- overstaande, onpaar-gevinde, zelden eenvoudige bladen, met steun- blaadjes, en regelmatige bloemen ; g roe ij en vooral in de warme streken der gematigde zonen. I, GUAJACUM pr.uji. Calyx 5- parlilus. Petala 5. Stamina libera. Stylus subulalus. Ovarium gynophoro insidens, 5- gonum, 5- raro 2 — 3- loculare. Capsula 2 — 3- locularis, 2 — 3- gona, loculis 1- spermis. B. (59) 1. cuajacitm officinale l. f. piiinatis, 2 — 3- jugis, foliolis vix petiolulalis, obovatis aut ovalibus, glabris, nitidis, inferioribus minoribus. Floribus longe pedunculatis, 6 — 10 in umbellis terminalibus. Capsula compressa, obcordata, pleruinque 2- locularis, 2- sperma. Pokhoulboom. — Gr. in W. Indië 1) ta- melijk hoog. — Ic. D. 380. bloemen blaauw. G. J). liet hout, de schors en de uit de laatste voortkomende hars: xignum guajaci seu sanctum, cortex ligni guajaci seu SANCTI, en RESINA G. N ATI VA Seu GUMMI G. E. Kleur van het hout groenachtig-bruin ; reuk zwak ; bij het kneuzen en branden geurig: smaak geurig, bijtend bitter, van schors en hars sterker dan van het hout. B. Van kout en schors : hars en bijtende extractstof. De hars 80 pC. zuivere hars, 16j pC. bijgeinengde schors, 5, 1 in water oplosbare gom, 2 eene scherpe in w r ater opl. extractstof (Buch- ner). Volgens Unverdorben bestaat Hes. g. uit twee verschillende harssen. — T rommsborff vondt : in 1000 d. schors in 1000 d. hout Eene bijzondere hars, on- derscheiden van gewone guajac-hars .... 23 Gom , 8 Bijzondere bitter-scherpe ex- tractstof ...... 48 Geelbruine kleurstof . . 41 Slijmachtige extractstof met malas calcis .... 120 Houtvezels 760 Guajac-hars 260 Hars zoo als in d. schors gevonden wordt . . , 10 Bitter-scherpe extractstof als in de schors .... 8 Slijmachtige extractstof met een kalkzout .... 28 Houtvezels 694 RUI ACM. DIOSMA, 48 IF. Prikkelend, opwekkend op de spijsverlerings- werktuigen, de groote bloedvaten in de buikholte, vooral het poortaderstelsel : dan op het gcheele vaatstelsel, lymphat. vaten, aderen, slijmvlie- zen, nieren. G. Bij torpide obslructien, jicht, chron. rheumatisme, lym- phat. klieren-; in syphilis vroeger zeer beroemd. Het geraspte hout, iusuRA liga. o. tol species in afkooksel (1 — 2 onc op 12 — 16 onc). De Resina nat. 5 — 12 gr, 2—4 maal daags. P. Van het hout : het waterige Extr. en de Tinctuur : ix- tractum en TiNciURA ligxi G. ; van de hars iiiïctura resiix* guajaci (30 — 40 gtl. 3 maal daags) ; sap o güajaciküs. (60) 2. guajacüm sABciuM L., door zwakbehaarde 5 — 7- parige bladen onderscheiden, geeft volgens sommigen eene bleek- gele of witte soort van Pokhout, het eigenlijke ligaitm sasctüm. Fam. XXI. RUT ACE /E JUSS. Calyx 3 — 5- jidas. vel partitus, aestivatione imbricalus. Corolla regularis, vel subinaequalis. Petala tot , quot sepala, iis alterna, ante discim glandulosum inserta. Stamina sepalorum numero aeqmlia , vel dupla , disco inserta. Ovarium lobatum loculis lobisque numero lociniarum calycis ; loculis‘1 — 4- ovu- latis ; placentae centrales. Stylus 1, e medio loborum , stig- mate simplici. Capsulae loculi introrsum dekiscentes. Se- mina albuminosa; embryo intra allmmen ; radicula uh kilo reniotu. — (K. II. 220). De JFijnruitachtige planten zijn overblijvende gewassen of kleine heesters, met afwisselende bladen, welke meestal rijk zijn aan kleine oliekliertjes, welke zich als doorschijnende stippels voordoen. — Vooral in de warmere landen der gematigde noor- delijke zoon. Eigenschappen. Munten uit door veel vluytige olie, eenen doordringenden, meestal onaangenamen reuk. * Diosmee jess. Endocarpium capsulae a sareocarpio elastice dis— siliens. I.' DIOSMA l. Calyx 5- partitus. Corolia 5- petala, petala cum sepalis alterna. Discus perigynus lobatus vel in stamina RUTACEAB. 49 GALIPEA. sterilia, liliforraia aut petaloidea excrescens. Stamina 5 antheri- fera, ante petala posita. Antherae apice glandulosae. Capsula 5 (aut abortu 2 — 4) carpeSis, maturis a se invicem solutis 1 -2- spermis, conflata. (61) 1. n. crenata x.-iHUHB jl. cctp. f. ovalibus, lan- ceolato-ovatis, obtusiusculis, crenalis, crenisqiie glandulosis, laevi- bus ; lloribus pedunculalis, solitariis, axillaribus, bracteis linea- libus, styli basi pubescente. — Bucco-heester. — Syn. D. lati- folia Andr. — Barosma crenata Kunze. Parapetalifera odorata Wendl. collect. I. Tab. 15. — Gr. aan de Kaap, aan het Kot- tenlots-hollands gebergte, den Palmictrivier, enz. 1) 2—5' BI. wit. — Ie. 1). 377. G. D. Be bladen: foiia eiicco seu ruchu , seu mosar. crï- NATi. E. Reuk doordringend, geurig, naar wijnruit en rosmarijn ; smaak scherp geurig, eenigzins naar pepermunt. B. Yluglige olie, Diosmine, hars. W. Yluglig-prikkelend, zacht zamentrekkend, vooral op de slijmvliezen en nieren. G. Bij blcnnorrhoeen, vooral der piswerktuigen, hij neiging tot steenvorming, waterzucht, in ikfus (1 — 2 onc. op 8 — 12 onc.), POEDER. jP. De vlug ti ge olie. oi. fol. bücco s. dioshi. Fer valste hing, niet zelden met de bladen der D. serratifolia Fent. — )F. — [Ic. Bot Mag. 456. Wendl. collect. 1.34), welke lij ii- lancetvormig en scherp gezaagd zijn, en zeer kleine ofgeene klieren tusschen de zaagtanden dragen ; zij zijn iets bleeker en minder geneeskrachtig. Zeldzamer met Ernpkurmn serrulatum Ait., [Ic. Lam. Illustr. Tab. 86), met nog smallere en langere bladen, met getanden rand, welke tanden op den top klieren dragen. Volgens Ecia.ovgr.deze pl. op dezelfde plaatsen als de twee voorgaande, en kan dus lig- telijk verwisseld worden. II. GALIPEA aubl. Calyx brevis 5- dentatus. Corolla in- fundibilifonni-rotata, 5- fida seu 5- petala, tubo 5- angulari. Stamina 4—7, tubo inserta, inaequalia, 2 plerumque tantum an- therifera. Stylus clavatus, stigmate capitato aut 5- fido. Ova- rium 5 (aut 2 — 3) carpellis, interna sutura dehiscentibus, 1 — 2- spermis, constans, tegmento coriaceo tectuin. 4 KtTACÉ-S. 50 1'AI.IPF.A (62) 1- 6- officinalis hascock. f. tenuitis, petiolo vix longioribus ; racemis peliolatis, axillaribus el terminalibus ; corolla inaequali, laciniis 2 longioribus, 7- andris, staminibus 2 sallem fertilibus ; antheris mulicis. Capsula 2- sperma. — Echte An- gustufa-hoom. ■ — Gr. in Guyana, in de Messionen van Carony en Orinocco. — BI. Sépt. 1) 12 — 15'. G. 1). De schors: cortex angustura: ver.® seu akgos- TURAÜ VERiÉ. E. Reuk, vooral bij het poederen, niet onaangenaam geurig, cigendommelijk ; smaak geurig, cenigzins biiter en bijtend. B. Vlugligc olie 0,3, bittere hars 1,7, weckhars 1,9, gom 5,7, caoutehouc-achtige. stof 0,2, bittere extractstof 0,2, vezels 89,1 (Fischer); een kristalKseerbaar beginsel: Cusparine (Saeadik. )V. Tonisch, opwekkend, op het vaat- en zenuwstelsel. 12— 15'. — El. hel gansche jaar. — Ic. D.383. H. IX. 14. G. D. Het hout en de schors: ligstth en cortex i.rc.M quassia: (surinamensis.) E Weinig reuk; smaak zuiver eu sterk bitter, langdurend. B. Bittere extractstof: het Quassia-bitter, waaruit Wihckier het werkzame alcaloide, de Quassiine, in kristalvorm afscheidde. IE. Zuiver bitter-tonisck, opwekkend, op het darmkanaal, en dan algemeen, G. Tegen werkeloosheid van het darmkanaal cn daaruit ont- stane ziekten, als algemeen tonicum, zelden in poeder, gewoonlijk geraspt in ihfus. en dkcoct met water of wijn. P. Exikactum en tinctura quassi.ï. II. SIMARUBA AUBL. fl. monoici, dioici aut polygami. Ca- lyx 5- partitus. Corolla 5- petala aperta. Stamina 5—10. Ova- rium toro abbreviato insidens, e carpellis 3 5, leviter coalitis, constans ; styli in unum coaliti 3 — 5- fulum. B. (66) 1. s. exceisa dc. f. impari-pinnatis, foliolis 9 — 13, oppositis, petiolulatis, oblongo-lanceolatis, acuminalis, glabris;flo- ribus pentandris, in cymis paniculatis axillaribus aut extraaxil- laribus. — Syn. Quassia exceisa Sw. Q. Polygama Wright. — . Gr. in de wouden op de bergen van Jamaica en de Caraib. eil. t, 100’ — BI. Oct. Nov. — Ic. D. 381. H. IX, 16. Slflf A'RUKïiiï; . 54 SIMARUBA G. D. Hout en schors: iiomrur en cortex m&si §ttasSI.s (JAMAICESSXSJ. E. Gewoonlijk in dikke schijven. Smaak meer bitter en min- der aangenaam dan bij de voorgaande. Overigens van de voor- gaande niet verschillend en met haar geheel op dezelfde wijze, gebruikt. E. ( 67 ) 2. s. OFFiciNAiis nc. f . pari-pinnatis, foliolis 10 — 16 allernis, brevi-peliolulalis, oblongis, apice rotundatis, inferius pu- berulis ; floribus monoieis in paniculis ramificatis ; masculis de- candris. Stylo 5- fido. Carpellis 5, obovatis. — Syn. Simaruba amara Aubl. S. Guyanensis Rich. Quassia Simaruba t. — Gr. in Guyana, op Jamaica, W. Jndië f; 60 — 70'. — Ic. Aubl. Plant.de de la Guyane Tab. 331 en 332. G. D. De schors des wortels: cortex siwarttbjE (ver je.) E. Weinig reuk; smaak zeer bitter, bij lang kaauwen ook slijmig. B. Bittere extraclstof, slijm, hars, sporen van vluglige oiie en veel zouten. JF. Tonisch, vooral op de slijmvliezen. G. In roEDER (.! scr. om de 2 uur) en decoct (1 — 3dr.’op 1} ffi water), bij atonisehe blennorrhoeen. 3. 9. amara HATAB. Gr. in Jamaica, een hooge boom. — BI. Apr. de wortclschors komt somtijds tusschen de echte Simaruba-schors voor, en schijnt bijkan» dezelfde eigenschappen te hebben; Meer bitter van smaak. Subclassis II. cAtveirioniE dc. De kelkblaadjes zijn tot éénen eenbladigen kelk zamengegroeid. De bloembladen en meeldraden zijn op den, met de binnenzijde des kelks meer of minder zamengegroeiden, bloembodem (torus) bevestigd, en staan schijnbaar op den kelk. Fm. XXIII. RHAMNEiE k. er. Calyx 4 — 5- fidus , laciniis aeslivatione valvatis, deciduis ; labo persistente , ovario plus minus adhaerente Pelala sepalis al- IUUM_\E/E. ÏUU^iJJS. tgriut, saepe sqwm ij'ormia. «Stawiiw tol , qmt petqk, nsijite opposlia. Ovarium disco gtimduloso 2' * loauiare, loculis 1 - ovulati/. ovulis erectis. Stylus l, stiymatibuo *- ■*, interdum ad basin partitus. Embryo rectus, radicuh, hi- lurn spectante. — (K. II. 301). J)tt fVeqedoornachtigen zijn, dikwijls doornige, bopiuen °t heesters, met eenvoudige, afwisselende of tegenoverstaande, ge- woonlijk van twee steunblaadjes voorziene, bladen en kleine bloe- men, in bijkans alle luchtstreken en landen verspreid. Eigenschappen. Bezitten bittere, zamen trekkende, scherpe en drastische stoften ; vooral in de schors en bessen. De bladen zijn meestal bitter of zwak-geurig. I. RHAMNUS i.. Calyx 4-5- fidns, tubp campanulato vel turbinato, limbo patente vel reflcxo. Petala et stamma tubimar- gini inserta. Stylus 1-2-4- «dus. Brupa 2-4- pyrena, suc- culenta vel subsicea ; pyrenae cartilagineae longitudmahter dehis- centes. Seinen sulco profundc exaratum. B. (68) 1. r,n. cATiuiwicA i*. — Spinifera erecla, patenti- ramosa, f. ovatis glabris serrulalis basi rotundatis impresso-nei- vosis. — ZuagUadige IVeyedoom F.JS.Sept. I. 1. p. 201. — Gr. in Europa aan de akker- en weilanden enz. — SI. Mei Jan. t> 5—8'. de bessen zwart, van binnen groen. — Ic. D. 360. H. V, 43. Bat. 163. G . I ). De bessen : baccje bh. carthartic.® seu sm** cervim seu domesticje. Yroeger ook de cortex. E. Reuk onaangenaam, niet sterk; smaak zoetachtig, dan wal- gelijk bitter. Ook gedroogd het speeksel groenkleurend 'b. Eenc eigendoramelijke bittere, groene cxtractsLof, cataar- tine, appelzuur, azijnzuur, gom, suiker (Hubert). IV, Drastisch-purgerend, pisdrijvend. O. Tegen waterzucht, thans zeldzaam; memgvuldiger het versche sap tot het bereiden van sapgroen. P. Svrui’US SFIJtJE CERVIKJE S. DOMESTICÜS. B.OOB. Verwisseling met de bessen van Ligusinm vulgare Z , en van Bh. Frangula L. 2. no. huictoma 1. In 7- Europa, levert de in Frankrijk nog ge- bruikelijke mouu cam,ca, of c*. wou, nraines, d’Axiqnor, vem purgerende kracht. CASSUVIEaE, 50 PISÏACIA . 3. *h. fbabceia i . Gemeene fVegcdoorn (of Vuilboom) F. B. Sept. I. 1. p. 201, door geheel Europa gemeen. — ie. 1). 361. H. V. 44. Bat. 232. De binnen-schors en bessen, cortex irtmior en bacc» He. FKABsm* als herig purgeermiddel gebruikelijk. Dkguextüm Rh. F. tegen huidziekten. De bast bevat eene scherpe bittere extracfsfof met eene hlaauwzuur houdende ether, olie, g B I c harssige kleurstof, gom en weinig suiker» ziztpbus tulgakis ram» (Rhamvius Zizyphtis L) Gr. in K. Azië; in Z. Europa aangeplant. — BI. Aug.— Sept. 6—8'.— Ie. D. 362. — De bessen: jujubas, zonder reuk, gedroogd slijmig-zoet van smaak, slijm en suiker bevattend, als involverend, zacht oplossend genees- middel bij catarrhus enz. nog somtijds gebruikelijk. Een bestanddeel ▼an SPECIES PECTORALE». Fam . ILICINEAL rrongh. Ieex aquifoi-htw l. Getoonc Hulst F . B . Sept I. 1. p. 147. j c D. 3C3. H. VIII. 25, een heester in middel- en Z. Europa, IV. Amer. De bladen, tour aquifoiii tegen koorts (nog onlangs door Rosseau), 2 dr. met witten wijn geinfund., voor hetparoxysme ; de hessen, bjcc,»; a . , tegen epilepsie geprezen. Fam. XXIV. CASSUVIE^ r. br. Flores plerumque unisexuales. Calyx minutus, perstsbens, pl e - rmique 5- Jidus. Petala sepalis numero aequalia , calyci in- serta, aestivatione valvata. Starnina numero petalonm aequalia , iis alterna, vel dupla plurave, libera , et ante discim ovarium cingentem inserla , vel basi connala , disco nul In. Ovarium uniovulatum. Stigma 1 vel plura simplicia. Fructus in- dehiscens. Embryo curvalus. — (K. II. 294). De Cassuvieën zijn hoornen of heesters met afwisselende een- voudige of driedeclige of onparig-gevinde bladen zonder steun- blaadjes ; in warme gewesten. Eigenschappen. Bevallen scherpe, 'harssige balsarnische sap- pen, waarmede bij sommigen eene vlugtige giftige sloffe verbonden is. De vruchten van velen bevatten vette olie en zijn eetbaar. De schorsen van anderen zijn zamemrekltend. I. PISTACIA l. Flores dioici, apetali. Masc, Calyx 5-fidus, Stamina 5, antheris subsessilibus, tetragonis. Fem. Calyx 3 — 4- CASSUVIEJi- KHUS, .7 7 fidus. Ovarium 1- loculare. Stigmata 3, crassiuscula. Drupa 1 _ sperma. Seinen fundo loculi affixum. B. (69) ï. p. lestiscus l. f. abrupte pinnatis, foliolis oc- tonis, lanceolatis, petiolo alato — Mastixboom. — Gr. KI. Azië, K Afrika, Z. Europa ft 12' • — BI. Apr. Mei. — Ic. 1). 351. H. XIII. 20. G. D. De uit insnijdingen vloeijende verharde hars : mastiche SeU RESISA MASTICHIS. E. Reuk zwak, bij verwarming en verbranding sterk balsa- inisch. Smaak iets prikkelend. B. Vluglige olie, eene in Alcohol oplosbare en eene in den- zelven moeijelijk oplosbare hars, Maslicine. W. Prikkelend, opwekkend. G. Uitwendig bij rheumat. catarrh. en atonische zwellingen, vooral in fumigatien. — Inwendig zeer zelden. P. Spiritus simplex et compositus seu sr. matricalis. Een bestanddeel van vele pleisters, reukpoeder, zalven, pillen enz. 2. r. v er v £. — Gr. in KI. Azië, N. Afr. ; in Z. Europ. gekweekt, ft 12—15'. — Ic. D. Suppl. IV. 17. n. XIII. 18. — De zaadkemen : futacia:, hiicks sem rbciri ribtaci*, zonder reuk, zoet olieachtig van smaak, vette olie en suiker bevattend, in werking de zoete amandelen evenarende, worden in miri.siz, doch zeer zelden, gebruikt. — Een be- standdeel der iioRsru impïratoris. 3. p. lEREBimuts z. — Gr. als de voorgaande ft 10—20' — Ic. H. XIII. 19, geeft uit insnijdingen eene zeer lij ne Terpentijnsoort, tkre- ïihthisa ctpria sou T. uk ciiio, welke in den handel bijkans niet meer voorkomt. II. RHUS i. Elorcs hermaphroditi vel polygami vel dioici. Calyx 5- fidus. Petala 5. Stamina ante discum pengynum in- serta. Ovarium uniloculare. Stvli 3, breves, vel stigmata 3, sessilia. Drupa sicca, 1- raro 3- sperma. Semen exalbummo- sum, inversnm, funiculo e fundo orto suspensum. B. (70) 1. r. tüxicodl.ydron' i. Canlc ramisque plerumque radicanlibus ; f. ternalis, lato-ovalis, integerrirois, inferius pubes- centibus, foliolo medio longius petiolidalo ; fl. dioici. — Gif- boom. — Syn. R. pubescens Mill. — Variat: (3. R- radicans L. foliolis inferius nudis. y. R. Toxicod. quercifolium ilfickx., fol, parvis angulosis. CASSUVIEiE, 58 nJUi.y Gr. in N. Amerika ; in Europa in tuinen gekweekt. — SI. Junij t;. 2—5'. — Ic. D. 353, 354. H. IX. I. G. D. De bladen ; foiia seu iierba toxicodexdri seu Rhois Toxicodendri, seu R. radkantis. E. Scherp vergiftig ; zonder reuk, van zamenirekkeuden smaak. W - Hevig prikkelend op het zenuwstelsel, de huid en andere afscheidende organen. — De uitwaseming of aanraking der le- vende plant veroorzaakt bij sommige menschen reeds zwelling en ontsteking der huid. G. Tegen verlammingen, epilepsie, chron. huidziekten, ver- stoppingen. P. Extractum ru. toxicodenuri ; en het gedestill. water : AQUA RH. I. 2. R. copaiuhdk i. Gr. met de voorgaande, geeft misschien den Amerikaansche Copal, corsj. seu Gtrarai copai.. 3. R. coriaïia i.. Gr. in Z. Europa en a. tyfhika t. Gr . i n N Amerika, eene groote hoeveelheid ijzer blaauwkleurende looistof be- vattend, gaven de vroeger gebruikelijke FotiA en baccaï sümach ; de eersten zijn adstringerend, de laatsten zeer zuur en verkoelend. Ssmecarpes AKiCARiium 1, O, Indnche Inktboom of Acajou. - Syn. Anacardiura offieinarum Gaert. A. latifolium Lam., een hoogeO. I. boom, wiens vruchten, aaacardifji oripktaze, Acnjounoten , zon- der reuk, ia de harde uitwendige schaal een zwart, scherp, bijtend sap insluitcn, terwijl de zaadkern olieachtig, zoel van smaak is. Het zwarte sap is blaartrekkend op de huid, en was als bijtmiddel Ge- bruikelijk. »e vruchten worden als amulet tegen tandpijn enz. Ge- dragen. — In Indië is het sap als een duurzame inkt voor lijnwaad wollen goed enz. bekend. Ahacardicik occideutale l. (Cassuvium pomiferum Lam.) in en O. Indië, geeft het Anacardium occidentale, naauwJijks in den han- del voorkomend. Uit de oude stammen wordt de acajov-gom, welke de Arabische #om nadert, verkregen. Fm. XXF. JUGLANBEJE do. Flores monoici; masculi amentacei. Ferigonium2 6- partitum, Stamina plurima in medio perigonii inserta ; fdmuntq bre- vissima; antherae 2- loculares, longlludmalüer dehiscenies. Mores loerninei solitarii, bini-lernive , ji apice rainrdorutv, involucro destituti. Calyx .mpcriis, 2- dentaius dcciduvs. Pe- J'JULAiTOEjï- 59 JUGLANS. tala 4. Ovarium 1- loculare, 1- ovulatum, o o ulo erecto. ^ tl §~ mata 2, lanceolata, elongata, vel 1, peltatum, 4- lobum. Jhupa carnosa , putamine 2 — 4- valei. Semeu exctlbuminosum. Ijm hryo cotyledoiubus carnosis , hifidis , gyroso-plicatis. Badicula inipera, ah hilo remola. — (K. II. 296). De Notenbaomachtigen vormen eene kleine familie van booinen met afwisselende gevinde bladen, zonder steunblaadjes, welke we- gens de onvolmaakte mannelijke bloemen door anderen in de na- bijheid der katjes-dragende gewassen geplaatst zijn. De meesten groeijen in N. Amerika. Eigenschappen. De zaden zijn oliehoudend , zoet en eetbaar ; de wortel en stam, vooral hun schors, bevallen scherpe , purge- rende en braakwekkende stoffen zoo dat zelf Juglans cinerea dooi- de Amerik. Artsen in plaats van jalappe gebruikt wordt. De bladen bevatten looi- en kleurstoffen. I. JUGLANS l. excl. sp. — Stigmata 2, lanceolata. B. (71) 1. j. REoiA r.. Fóliolis subnovenis evalibus glabris subserratis subaequalibus, fructibus globosis. — Gewone ü o- tenboom. — Gr. in Persic, in Europa gekweekt. — BI. Mei fj 60—80'. — Ic. D. 96. G. D. De onrijpe vruchten, cn de groene uitwendige schil der rijpe vruchten * juglandes iihmatur.2e , pu'ï amen cortex ExxEiuoit Küciriï juglakdis. Vroeger ook cortex isterior als blaartrekkend en braakwekkend ; radix juglakdis, eolia j., epi- dermis nuciisi en juli (de mannelijke bloemen). E. Reuk aromatisch, eenigzins onaangenaam; smaak zeer scherp bitter, gedroogd minder scherp. B. Scherp-bittere extractstof en looistof. TB. Tonisch, het darmkanaal, de slijmvliezen, nieren, huiden hunne afscheidingen opwekkend. G. Tegen ingewandswormen, syphilis, arthritis, chron. huid- ziekten, slappe zweren, in- en uitwendig, in decoct en de P. ExiRAcruai klcubi juGEAsnis. — De vruchten zijn een bestanddeel van het tegen syphilis beroemde decocï. polei si — Oleum sticusi j. is eene zoele vette olie. AMYRIDEjE. 60 BAlSAMOOEWDRow. Eam. XXFI. AMYRIDEdE r. er. Flores hermapkroditi seu uni-sexuales. Calyx regularis, liber , persistens 4 — 5, raro 3- divisus. Petala sepalis numero aeqmlta et alterna, toro extus inserta , in paucissimis cohae- rentia, decidua, aestivatione valvata seu imbricata. Stamina cum petalis inserta , iisdem numero dupla, raro //iiadrupla aut aequalia , libera. Ovarium e carpellis 2 — 5 connatis , raro 1 solitario , cons/ans, stylis toiis concrelis , stigmalibus tol quot ovaria. Perivarpimrt drupaceum, raro cap.m/are : endocarpium lignosum pyrenas 2 — 5 liberas aut in putamen 2 — 5- loculare coalitas , nunc solitariam sistens. Sernina in loculis solitaria, exalbuminosa, cotyledonibus plerumque foliaceis plicatis. — (K. II. 297). De Arnyridem zijn heesters en boomen met afwisselende, zel- den tegenoverstaande, gevinde of driedeelige bladen, die dikwijls gestippeld (d. i. van oliekliertjes voorzien) en gewoonlijk van geene steunblaadjcs voorzien zijn. Allen leven in de tropische gewesten. Eigenschappen. Bijkans allen zijn rijk aan hars en balsem, en zeer gelijkvormig in krachten. I. BALSAMODENDRON ktjsih. Flores diclini. Calyx 4- denlatus, persistens. Corolla 4- petala, petalis angustis oblongis, annulo glanduloso prope antheras inserto. Stamina 8, verrucis interpositis. Stylus brevis. Bacca ovata, acuta, 4- sulca, I — 2 locularis, loculis 1- spermis. B. (72) 1. B. KATAi' KïïNiH. Arborea, ramis inermibus ; foliis ternatis, foliolis subaequalibus, obovatis, apice dentieulatis, glabris, baccis subsphaericis apice umbilicatis. — Syn. Amyris Kataf Forsk. — Gr. in gelukkig Arabië j). — de. D. 358. Wordt door Ehrenberg voor eene verscheidenheid der volgende gehouden. (73) 2. b. myrrha tr. wees ab es. Subarborea, ramis rigidis spinescentibus ; f. ternatis, foliolis obovatis, obtusis, apice obtuse dentieulatis, glabris, lateralibus medio multo minoribus, baccis ovatis acutis. — Gr. als de voorgaande f;. — Ic. D. 357. G. D. Yan beiden: de van zelfs uitvloeijende verharde gom- hars : myrrha sev, gummi myrrhjE, in den handel gewoonlijk in AMYRIÜE.E. 61 A M V KIS. meerdere onder malkander vermengde soorten voorkomend, waar- van de echte soort volgens Fokskaue en Bonastre van B. Rataj verzameld wordt, terwijl men de nieuwere soort van h.Myriha verkrijgt zoo als Ehresberg in Arabic zelf zag. 11, tan de outie echte Myrrho: reine eigendommelijk, aange- naam geurig-balsamisch, smaak balsaraisch bitter, tan de nieuwe J)I. : reuk terpentijnaardig, smaak meer bitter, ook cenigzins naar terpentijn. B. Eene in ether oplosb. hars 27,8, gom 54,4, bassorme 9,3 oleuin Mjrrhae 2,G, sporen van appel-benzoe-, azijn- en zwavel- zure zouten 1,4. vreemde bij mengsel en 1,6 (Branies! . W. Be voedende organen opwekkend, toongevend, vooral op de slijmvliezen ; prikkelt het vaatstelsel meer dan het zenuwstelsel. Tegen atonische obstrnctien en veranderde seerelion, vooral slijmvloeijingan, tegen beenverzwering. Inwendig in poe- der (3 gr. — 1 scr.), pieees en mixt o rem ; uitwendig in water of alcohol opgelost. P ExTRACÏUM JIÏ-RRHJE AQUOSim. TIKCTURA MYRRilAE. LIQUAMEX M . oleum -i.Tn. m. Dan een bestanddeel van velerlet zamenge- stelde geneesmiddelen, pleisters, zalven, tincturen, pillen. 3. B. gileadense kiikth (Amyris gileadeosis I..), en 4. b. opob.lsamom KBRin (A. Opobalsamum L.), in Arabië, geven door uitkoken der takken den vroeger beroemden balsamcm de mecca, obobalsamum, b. ibdaiccm seu gileaderse vekïm, ccnc aan terpentijn gelijkende wer- kin ,. hebbende tn daarmede dikwijls vervalscht. De echte, thans zeer schaars ah, bevat 30 p. C. vliigï.ge olie, 64 hars, eene in alcohol onopl. hars 4, en extractstof 0,4 (Tromsdorff). — HeL hout was al. XVI.OBAISAMUH, en dc vruchten als cakbobaisamvm bekend. — Ie. D. 356. 5 B. ZEvr.ARicrs k. (Amyris zcylanica Rctz.) Gr. in Ethiopië en Ce'y’lon, geeft de O. Indische elemi-u.es, volgens anderen van caua- Ktcu COMMME I.. afkomstig, thans echter gewoonhjk met W.Indische Elemi-hars vcrvalschd. ,, 6 Van eenen naar B. Kat af gelijkenden Arabischcn boom wordt waarschijnlijk het ïdet.UüM seu «... bdeludm verzameld, niet te verwisselen met bd. bIcdicm, van Daucus gummifer Lam. afkomstig, (zie Umbelliferae,) en eene hars van Bo rassus flabelliformis L. (zie Palra:ie.) II. AMYRIS l. Flores hermaphroditi. Calyx 4- dentatus, persistens. Corolla 4- pctala, petalis cuneato-unguiculatis, aes- tivatione imbricatis, hypogynis. Stamina petalis breviora. Ovarium AMTRIDEiC. BOSWELLlA. 62 uniloculare, disco incrassato iusidens; stigma sussüa. Nux pula- inine papyracco, 1- sperma. B; (74) 1 a. peuhieki üc. i. ternatis aut impari-pinnatis l'oüolis 5, falcatis, peliolatis, ovatis, acuminatis, serrulatis, inferius hirsulis, floribus paniculatis, albis. — Syn. A. elemifera r.. (?) — (rr. op de Antillen, f;. — Ic. pidaiïer ed. Burman Tab. 100. G. J). De uitvloeijende hars : eeemi seu besisa ezemi occi- DESTAHS. /i. laeuk aangenaam harssig naar venkel, door verwarming veel sterker. Smaak balsamisch-bitter. B. Doorschijnende hars 0,60, hars in kokenden Alcohol op- losbaar 0,24, kleur'ooze vlugtige olie 0,125, bittere cxtractstof 0,02, vreemde bijmengsels 0,015 (Bonastre). W • Prikkcleiid-opwekkond, de secretien, vooral der slijmvliezen en zweren bevorderend. G. Uitwendig bij slappe zweren, enz. P. Door verbinding met terpentijn, varkenreusel. raGüESTUM EiEMi seu baesamtjm arcaei ; ook een der bestanddeelen van xii- PtASTRUSI OPIAXUM SCU CEPHAIICUH. Eene Elemi-soort, uit Brasiliè' thans aangevoerd, wordt van icicA icicARiBA Bc, afgeleid. Abïkis iomebtosa sfk. Syn. Fagara octandra L. Eiapbrium to- mentosum Jacq., een hooge boom in Mexico en Curacao (Ic. D. Suppl. XII. 19), geeft de iuïsiba tacahadacj! occidebtaxis, van pik- achtig harssigen reuk, en onaangenaam scherp-bitteren smaak. Ove- rigens zoo als Elemi, doch zeldzaam gebruikelijk, ook tot empzastr™ TACAMAHACiE en EJirXASÏ&UH CBESTJE TAMS. Er komen echter meer dan eene soort van Tacamahaca in den handel voor, welke zonder twijfel van onderscheidene hoornen ver- zameld worden, Vergel. Fam. Gutlifcrae. p. 43. a. copaxiifkïa sta. (Elaphrium excelsum Kunth) in Mexico, schijnt ook eene soort van co PAZ te geven. Icica HEMApnïZLA ABEL. (Amyris ambrosiaca Willd.) f; i n Guyana, geeft den Amerikaanachen wierook, olIbakum absricahwi, ook als exejii voorkomend. Icica cakanka (?) kees ab *s., een nog zeer twijfelachtiVe Z. Americ. boom, schijnt de CA»AiniA-hars te leveren. III. BOSWELLIA Roxb. Flores liermaphroditi. Calyx 5- dentatus, persistens. Corolla 5- pcfcala, cxplanato-expansa, aesti- AMYRIDEJi. 63 BOSWELLIA. livatione valvata. Stamina annulo nrceolato, crenato, ovarium circumdante, inserta. Capsula 3- gona, 3-valvis, 3-locularis, lo- culis 1- spennis. Semina arillata. B. ( 75 ) 1. b. serraia roxb. f. iiupari-pinnatis, multi-jugis, foliolis ovato-oblongis, obluse serratis, petioloquc pubescentibus. Xlacemis axillaribus. Syn. B. thurilera Colebr. — Gr. op de ber- gen van 0. Indie. t) hoog. — Ic. D. 355. H. X. 46. G. D. De uitvloeijende verharde gomhars: olibahum, cummi- resika oiibahi seu xnus oriejuale. JFierook. E. Reuk eigenaardig, aangenaam harssig. Smaak balsamisch, eenigzins scherp bitter. ]}. Vlug U ge olie 5 p.C., hars 54 en gom 30—47. fF. Zoo als bij Elemi. G. Vooral tot berookingen bij atonische huidziekten. P. Bestanddeel van sommige pleisters, reukpoeders enz. 2. B. gbabra ROXB., op de kust van Coromandel en op dc ÏIo- 1 ukken, geeft eene andere soort van hars, koohdrzcuh, aldaar tot wierook gebruikt. Boksera, gummifera jaoq., een Z . Amerik. boom, geeft eenen naar Ter ebint kina cypria gelijkenden balsem, die gedroogd en in bladen gewikkeld als chiboü-hars aangetroilcn wordt. Fam. XXFJI. PAPILIQNACEJ1 i. (iegumikosje .russ. excl. gen.) Calyx 5- dentaius vel 2- labiatus , decidum vel marcescens. Co- rolla papilionacea, imo calyci inserta, 5- pelala. Petala pe- rigyna, libero, rarius inter se et cum staminilus connata ; inferiora 2 pknmque in carinam coalita. Stamina 10, cum. petalis inserta, mowadelpAa, vel diadelpha ; 9 connata ■, decimo libero . Ovarium liberuni, placenta unilaterali. Fegumen. Semina exalbuminosa. Embryo pleur orhizeus. — (K. II. 282.) De vlinderbloemige gewassen vormen eene schoone en talrijke plantenfamilie, die op alle streken der aarde hare vertegenwoor- digers bezit, in warme gewesten echter de meeste soorten telt. Zij bevat kruiden, heesters en boomen, met afwisselende, meestal zamengestelde en altijd van steunblaadjes voorziene bladen. Zij hebben groote verwantschap met de volgende familie, die insge- FAPILIOJJIACEJE. 64 31 VMOXYLOIV. lijks peulen dragen, en door jüssieu, onder den naam van JLe- cjuminosae met deze tot eene familie vereenigd waren. Eigenschappen. Een groot aantal dezer gewassen bevatten jjcene stoffen van eene eigenaardige werking, zijn indifferent, en rijk aan voedende zelfstandigheden. Hunne zaden bevatten dik- wijls eene eigenaardige voedende sloffe, Legumine genoemd. — Andere afdeelingen bezitlen balsemaardige en harssige, zamen- trekkende zelfstandigheden. — Door den slijm, het zetmeel en de suiker worden de wortels van velen voor den mensch als voed- selsloffen belangrijk. Niet minder nultig is de kleurstof, vooral de blaauwe, die in vele soorten, hoofdzakelijk in de Indigoplan- ten voorkomt, — De bladen van audcren zijn met eene purge- rende stoffe of de Catkartine voorzien, welke bij enkelen ook in de wortels en zaden aanwezig is, welke laatsten niet zelden zeer scherp zijn en tevens braalcwekkende eigenschappen bezitten. — Deze stoffen hebben de peulvruchten met de volgende zeer nabij verwante familie gemeen. — Ook de Cytisine, van soortgelijke kracht als de Calhartine, schijnt haar ook uit een scheikundig gezigtspunt zeer te gelijken. — Eigenlijke verdoovende stoffen zijn in deze larnilie zeldzaam, doch ontbreken niet geheel, daar de verdoovende zaden van sommigen tot het vangen van visschen dienen. De Familie der Vlinderbloemigen is ons dus een merk- waardig voorbeeld, van eene groote groep van planten, waarin velerlei eigenschappen gelijktijdig worden aangetroffen worden, en die als zoodanig van vele zijden voor den mensch belangrijk is. ' Trib - 5ÜP1 ' 0 " f '-*- Staraina tibera. Cotyledonesplanae, foliaceae.- Corolla 5- pctala, 2 inf. non connalis. I. MYROXÏLOJf r,. Jij. Calyx campanulatus, obsolete 5- dentatus, persistens. Petalurn superbis multo majus. Ovarium gynophoro insidens, 2-G- ovulatum. Stylus filiformis, lateralis. Legumen gynophoro alato samarae simile, non deluscens, 1- lo- eulare, 1 — 2- spermum. Semina succo balsaraeo circumdata B. (76) i m. rsHuiFERTTM i. fil. Ramis verrucosis, gla- bris f. impari-pinnatis, 11- jugis: foliolis alternis, ovato-oblon- gis, apice angustatis, obtusis, nervo medio petiolisque pubescenti- bus, iloribus racemosis. Syn. Myrospermum pedicellatum Lam. Myrospermum peruiferum D c . — Gr. in Peru, Nieuw-Granada, Mexico, Columbia f> hoog. Ic, D. 321. PAPILIOKACEE. 65 myroxylon. G- j). De zwarte Perubalsem: ealsamum peruvianum seu b. indicum KXGRUM. E. Dik-vloeibaar. Reuk aangenaam geurig, naar Storax en Vanille. Smaak bitter, scherp, lang durend. 2? . De zwarte soort bestaat uit 69,0 vlugtige olie ; 20,7 eene in alcohol oplosbare hars; 2,4 in alcohol weinig opl. hars; 6,4 Benzoèzuur ; 0,6 extractstof ; 0,9 water (Stolize). JF. Opwekkend voor de voedende organen, en tevens eenigzins op het vaat- en zenuwstelsel. G. Tegen slijmvloeijingen en veretteringen, bij aclynamische, krampachlige zenuwziekten, vooral der buik- en borst-organen. Uitwendig bij slappe wonden en zweren. Inwendig in pillen, druppels en emulsie (5 — 10 — 20 gttae.), uitwendig in verbin- ding met andere soortgelijke stollen, of in vette olieen en spiritus, tot inspuitingen, inwrijvingen. P. Tinctura balsami peruviahi : SYRUPUS itmicus. Men onderscheidt van dezen zwarten Perubalsem, die volgens sommigen door het uitkooken de jonge takken, naar de gissing van Marïius door destillatie, wordt daargesteld, den witten Peru Balsem , ealsamum peruvianum seu indicum album, welke uit de insnijdingen vloeijcn zoude, thans echter zeldzaam in den handel voorkomt, maar in gedroogden toestand, als b. peruvianum seu indicum siccum, opoealsamum: siccum gevonden wordt. (77) 2 . m. toluiferum rich. Ramis verrucosis glabris, f. impari-pinnatis, 7 — 8- jugis ; foliolis alternis, oblongis, acumi- natis, petiolisque glabris ; floribus aggregalis, axillaribus. — Syn. Toluifera Balsamum l. Myrospermum toluiferum Spr. — • Gr. in Z. Amerika, in de Savanen van Tolu ft hoog. — Tc. D. 322. G. I). De uit de schors vloeijende balsem: balsamum tolu- TANUM seu B. DE lOLU. E. Reuk aangenaam geurig. Smaak zoetachtig geurig en harssig. P- Vlugtige olie, hars en Benzoë-zuur. fF . Bijkans met Perubalsem overeenkomende. G. Zoo als van Perubalsem, vooral in Frankrijk. P • Tincïura en syrupus balsami de tolu. Aanmerking . Andere Natuurkundigen gelooven, dat Peru- en Tolu-balsem zonder onderscheid van beide deze hoornen verza- meld woi’den. 5 PAPILIOIUCE/E, 66 ONONI.v '* Trih. lot tx. Florcs papilionacei veri, stamina monadelpha aut diadelpha. Eegumen continuüm. Cotyledones epigaeae. II. OJfONIS r„ Calyx 5- fidus, persistens, fructifer aper- tus. Stamina monadclpha. Carina in rostrum subulatum acu- minata. Legurnen turgidum. (Folia omnia ternata). (78) i. o. spikosa e. Caulibus ereetis adscendenlibusque umlariam villosis sparseque glandulosis, ramis interrupte racemosis spinosis, spinis subgeminis, floribus axillaribus solitariis, pcdun- culis calyce brevioribus, foliolis ovali-oblongis slipulisque denli- calatis glabriusculis, leguminibus ovatis ereetis longitudine calycis longioribusque, seminibus tuberculato-scabris. Gedoomd Stal- kruid F.B.Sept. I, 2. p. 521. — Syn. O. arvensis |3Smilh, — Gr. op zandige plaatsen in Europa. — BI. .Tun. — Aug. Ij, — fi. — Ic. D. 324. H. X. 143. Bat. 167. (79) 2 . o. repehs e. Caulibus procumbentibus basi ra- dicantibus villosis, ramis adscendentibus, laxe racemosis apice spi- nosis, floribus axillaribus solitariis, pedunculis calyce brovioribus, foliolis ovalibtts slipulisque denticidatis glanduloso pilosis, legumi- nibus ereetis ovatis calyce brevioribus, seminibus tuberculato-sca- bris. Kruipend Sialkruid F. B. Sept I, 2. J). 523. — Syn. O. arvensis Sm. — F. B. Sept. 1. c. ? — Gr. en bl. met de voor- gaande 4 . — Ic. Bat. 219? H. XI. 44. (30) 3. o. hircina jacq. Caulibus ereetis adscendenti- busque inermibus villosis, floribus axillaribus geminis ad apicem ramorum dense spicatis, pedunculis calyce brevioribus, foliolis ovalibus slipulisque denticulatis, glandulose pilosis, leguminibus ereetis ovatis calyce brevioribus seminibus tuberculato-scabris. — Syn. O. spinosa u,. mitis i. — Gr. als de voorgaande maar zeldzamer — Bl. Jun. — Jul. — Ic, II. XI. 42. G. D. Van alle drie: de wortel .- radix onosidis seu restje eovis. . — Eertijds ook de herba. E. Zonder reuk ; smaak aangenaam zoet, tevens iets wrang en slijmig. B. Scherpe ext rads l of, hars, zetmeel. 1F. Sterk diuretisch. G. Tegen waterzucht, steen enz. ; in decoct. P. Vroeger : aqua en sae ononidis. Gesista iibcxoria l. Verw-Brem F.B.Sept. I. 2. p. 519 — Gr. in Europa ft 1 — 2'. — Ic, D. 323. ff. IX. geeft de bladen: PAPIIJONACE.®. 67 XRIftoSELLA. B,,,i ttxiusij!, ol de bloeijende toppen ; sdkmitates oïsistje nitc- xoEiJi. Van weinig reuk, tan slijmigen, achterna iets scherpen smaak ; van de bloemen cenigzins bitter. Bevatten vlugtige, scherpe olie, slijm, en looistof. Vroeger tegen atonie der afscheidende or- ganen gebruikt, later tegen llydrophobie geprezen. In poedek, isf. en DEC. inwendig en als gorgeldrank. De zaden waren als nur- gans gebr. B. o. scopakij. dc. (Spartium scoparium L.) Gewone Brem, F. B. Sept. t. a. p. — Gemeen in Europa f) laag. — Ic. Bat. 39. bezit insgelijks pisdrijvende krachten en wordt als huismiddel ge- bruikt, met bier gekookt enz. III. TRlGONiLLA i. Calyx 5- fidus, vel 5- dentatus. C.'l- rina obtusa. Stamina diadelplia. Filarnenta superne non dilatata. Ovarium ad styluin usque rectum. Stylus glaber. Legumen uni- loculare, lineare vel oblongo-linearc, compressum, 6-polyspermum. B. ( 81 ) 1. foesdm Ru ,rc Li .ir L. Floribus solitariis geminisvc subsessilibus, legurninibus Iiuearibus subfalcatis longitudinaliter venoso-striatis, slylo elongato roslratis glabris subviginli-ovula- tis, ibliolis oblongo-cunealis antice denliculatis, caule paree ra- m °sO’ ramisque erectis. — Cr. langs de akkers en op de velden van L. E uropa , meer noordelijk ook in het groot verbouwd. — BI. Jun— Aug. ®. Ic. IJ. 325. II. VIII. 41. G. D. De zaden : sehen i oevu grmcl seu foeni gr. E. Reuk sterk, onaangenaam. Smaak evenzoo, eenigzins bitter, naar erwten, en slijmig. B. Vlugtige en vette olie, veel slijm en bittere extractstof. II . Oplossend, weekmakend. G. Uitwendig tegen verhardingen, opgezette klieren, begin- nende abcessen, in poeder, afkooksel, in omslagen, als bijvoegsel tot pappen. Vroeger in hel ejipe. meliloii, diachxlon enz. Ik'. MELILOTUS toürnef. Calyx 5- dentatus. Carina ob- tusa. Stamina diadelpha. Filarnenta superne non dilatata. Ovarium ad slylum US q lle rectum. Stylus glaber. Legumen subglobosum vel oblongum, 1-4- spermum. (°“) 1. ai. DENTAiA w. Racemis densis denique elongatis, pedicelli* calyee dimidio brevioribus, alis vexillo brevioribus cari- nam superantibus, legurninibus ovatis, acutiusculis reticulato-ru- gosis ad suturam superiorem compressis glabris, stipulis e basi dilatata inciso-denlata subulatis, foliolis oblongo-lanceolatis obtusis PAPILIOHACEAi. G8 MEI.ILOTUs. argute inaequaliler subspinuloso-scrratis. — Gr. langs dan Rijn, in Bohemie enz. — lil. Jul. — Sopt. bloemen zonder reuk, ligtgeel. B. ( 83 ) 2. officihaiis w. Racemis laxinsculis deniqr.e elongatis, pedieellis calycc dimidio brevioribus, alis carinaque ve- xillum aequantibus, leguminibus ovatis breviter acuminalis reti- culato-rugosis ad suturam superiorem compressis pubescentibus, stipulis subulato-setaceis integerrimis, foliolis argute serralis, sub- relusis, inferioribus ovatis, superioribus oblongo-linearibus. Ge- wone HoningklawerF.il. Sept. I. 2. p. 535. — Syn. Trifolium Melilotus officinalis cc. I. — Gr. zeer algemeen in de weilanden, langs de wegen in Europa. — BI. Jul. — Sept. geel rf • — de. B- 326. H. H. 31. Bat. 316. (84) 3. M. vtjloams w. Racemis laxis denique elongatis, pedieellis calyce dimidio brevionbus, alis carinam subaequantibus vcxillo brevioribus, leguminibus ovatis obtusis mucronalis reticu- lato-rugosis ad suturam superiorem obtuse carinatis glabris, sti- pulis subulato-setaceis integerrimis, foliolis serratis obtusis, int'e- rioribus obovatis, superioribus oblongo-lanceolatis. Witte Ho- ningklaver F. B. Sept. I. 2. 535. — Syn. M. leucantha Koch. Trif. Mei. officinalis ƒ3. e — Gr. en hl. als voorgaande, wit. G. I). De bloeijcnde toppen : herba eu feores seu sujijiitatis MEEIEOTI. E. Reuk eigenaardig, sterk geurig, door het droogen nog versterkt, aangenaam. Smaak slijmig bitter, zwak prikkelend. B. Vlugtige olie, bittere extractstof, slijm, Renzoëzuur, en volgens guieeemette eene krislallis. stofte: Coumarine. W. Opwekkend, verdcelend, ettervormend. G. Bij inflammatore zwellingen, gezwollen klieren, verhar- dingen, uitwendig in poeder, en küssehtjes, in imfus en decoct tot omslagen, pappen enz. P. Emplasïrum meeieoti seu e. de helieoto. — Aqua en oeeum m. zijn ongebruikelijk’ — Ook een bestanddeel van species RESOIVENXES eu EJIOEEIEIfTES. 3. M. ARTIU8IS walr. (Trifolium pctitpicrrcanum Hayne) met gele bloemen, vrordt met de voorgaande gebruikt. ƒ. — Ic. D, 331. — Het PAPILIONACEiE. 72 Pi'EROCARPlrt geslacht drepanocarpus mey. onderscheidt zich door ongevleu- geldo peulen, weshalve deze plant eigenlijk daartoe zoude moeten gerekend worden. G> D. De door insnijdingen uilvloeijende gom : kino seu gum- 511 KIS0 africas’üm seu gajieiense (g. k. is granis der Apoth.) E. Weinig reuk, smaak sterk zamentrekkend, niet bitter. B. Looistof. W . Sterk tonisch-zamen trekkend. 0. Tegen atonien, slijm- en bloedvloeiingen, in poeder, pil- len en mixt. Vele andere pl. geven kino : a . Butea fkondosa roxb., een schoone boom, op de kust van Loromandel en Malabar ; misschien kino oriëntale seu asiati- cum. - Tc. D. Suppl. I. 10. Nauclea gambir hunt. (zie Rubiaceae) geeft geen kino, zoo als men weleer geloofde, maar Catechu. b. Eucalyptus pesikifera sm. (zie Myrtaceae) ; kino australe s eu nove-hollahdicum. — Cr. in N, Holl. — Ic. D. 1 Suppl. H- c. Coccoloba uviFERA L, (zie Polygoneaejjin W. Ind. Z, Amer. ; KINO OCCIDENTALE SCU AMERICANUM. Ic, D. Suppl. I. 9. (92) 2 . p. draco l. (P. officinalis Jacq.) — Gr. in W. Ind. Z. Amer. — Tc. II. IX. 9. door insnijdingen in de schors wordt eene soort van sanguis draconis verkregen, welke thans, niet meer in den handel schijnt te komen. Vergel. Dracaena en Calamus. (93) 3. p. INDICUS ROXB., in 0. Indië, zoude insgelijks Drakenbloed geven, volgens IMs v. Esenb. echter Kino. / ff . rtjmph. Herb. Amb. II. 70. (94) 4. p. sANTALiNUs l. Santelboom. — Gr. in 0. Indië. geeft het lignvii santali seu santalinum rubrum, thans alleen nog tot tandpoeder gebruikelijk, en in de verwkunst. Bevat eene hars : het Sandelrood. PjiAseolïs vulraris i., p. mmis haïne en p. tdjubus savi, gewone luinhoonen, uit 0. Indië afkomstig, alom gekweekt. — Ic. D. Suppl. 1, 15, IC. De ‘zaden geven de fariha fabarcm, zelden tot PArrE» gebruikelijk. Tot het zelfde doel ook de gewone Boon, vicu pabai., de erwten , risicu sativüw l., en de lenzen, ïr TC m hits t,, welke allen belangrijker zijn als voedingsmiddelen- H-±'MAI0XÏX0JJ. C.ÏSALPIKEjI. 73 Meiros* BREiis i)c. (Dolichos urens Jaoq.) in Z. Amer. — lc. Jaoq. Amer. 182., en n. premiss »c. (Dol. pruriens I.) 0. Indië. — Ia, rHeebe Hort. Malab. VIII. 85, De penlen vroeger als siucjsa uir- surs bekend, tegen ingewandswormen. De wortel der laatste in 0. Indië tegen de Cholera. Fam. xxrill. C JES ALPIÏTE JE a. nu. Character ut in F apilionaceis , exceptis, qaibus differunt: ein- bryone recto , corolla 5 - petala, raro o, petalis liberis, inaequa- libus, aestivatione irregulariter imbricatis, rarq in coroUarn pajnliomcecm conniventibus. Legumina saepe dissepimentis transversis multilocularia. De Caesalpineèn , door jussieo tot de Leguminosae gerekend, leven in warmere gewesten. Sommigen zijn door de, in bijkans alle deelen aanwezige, Cathartine purgerend, anderen bevatten hars- sige, balsamische stollen. Het vruchlvleesch is ligt laxerend . De schors van sommigen bevat scherpe stoffen. I. H^EMATOXTLON st. Calyx 5- partitus, tubo brevi ur- eeolato persistente, limbo inaequali deriduo Corolla regularis Sta- mina subulata, antherae oblongae. Stylus fillformis, stigma in- fundibiliforme. Legumen complanatutn, 1- loculare, 2- spermnm tn medio valvularura (non secundum suturas) dehiseens B - (95) 1. H. campechiaotm l. f. abrupte pinnatis 3-4- jugis, raro bipinnaüs ; foliolis obovatis, emarginalis, glabris, ilo- ribus racemosis, axillaribus. — Gr. in Mexico, aan de Campeche- baai enz.; op de W. Indische eil. gekweekt t) 40—50'. BI. geel, de bloemknoppen rood. — Ic. D. 342. II. X. 44. 6r. I), Hel inwendige hout, ligwhai CAjiPEcHiAjvtrii. E. reuk zwak, eigendommelijk; smaak aanvankelijk zoel, dan zamentrekkend, bitterachtig; het speeksel paarsch kleurend. E- Eenige kristtalliseerbare kleurstof, Haematine of Haema- toxine, vlugtige olie en looistof, vele zouten (bekzeeius.) 1P . Bitter zamentrekkend. G ‘ . B 'j atonic der ingewanden, tegen slijmvloeijingen, bloedig gen, in decoct. — Menigvuldiger als verwstof. P. ExTRACIUJtt EIGHX CAMPECHI Am . (99) Cjesaepihia EiiAsiiiENsis e, D in Z, Amerika, 20' 24‘, CjESALPINEjI, 74 TA3UIUSDVS. geeft het lig»um eerhambdci seu t, brasiliense rubrum ; als verwstof' bekend, vroeger tegen koorts aangewend. (97) C. BIJUGA SW. — c. CRISTA 1. — c. ECRIKATA LAM- in Brazilië en Jamaica geven eene slechtere soort van vermeld hout. c. CRxsTA volgens sommigen het ligmum citiunum. (98) c. sAPPAs l. f, 10'— 15' in 0. Indie, op de Moluk- ken geelt het lignum sappax. Vele andere soorten van dit geslacht geven verwstoffen. (99) CERATONIA siuouA L., St. Jans-broodboom, een middel- matig hooge 1) in Z, Europa, IV. Afrika. — Ic. D. 341. H. VII. 36. G. D. De vruchten : siliqua dulcis. Ji- Beuk van het inwendige moes onaangenaam zoet, smaak zoet, slijmig. B. Suiker en slijm. W. Verzachtend, involverend. G. In borstziekten. Een bestanddeel van sp. pectok. II. TAM AREND U S i. Calyx 4- fidus limbo deciduo, lacinia intima bidentata. Petala 3 adscendentia. Stamina 3 perfecta, con- nata, setis binis stipata; filamenta sterilia 4 ant 6. Legumen compressum, pulpa farctum, 1 — 3- loculare. Semina membrana propria circumdata. B. (100) 1. I, IKDICA x. f. multijugo- pinnatis, foliolis ova- to-ellipticis, obtusis ; racemis laxis nutantibus, leguminibus oblon- gis. — Gr. in 0. Indie, Arabie, Egypte, aan den Senegal; in Z. Amer. en W. Indie. 30—40'. BI. Oct. Nov. — Ic. D. 343. H. X. 41. G. J). De in de peulen bevatte pulpa tamarimdoruh. E. Reuk zuur, naar wijn. Smaak wrang en zuur, niet on- aangenaam. B. Wijnsteenzuur IJ, wijnsteen 3, citroenzuur 9, suiker 12 p. C., en gom, slijm en een weinig appelzuur. JF. Openmakend en verkoelend. De O. Ind. wordt voor de werkzaamste gehouden. G. Tot bevordering der ontlasting, als zacht refrigerans bij «ntstekings-ziekten, in decoct ; en tot bereiding van serum iacIis tamarindiwatum. < .EiAMlSE.*. 75 CASSIA III. CASSIA l. Calyx 5- sepalus. Petala 5, inferiora declinata. Staraina declinata inaequalia, inferiorum antherae elongatae apice poro gemino dehiscentes. Leguraen subseptatum, interdurn pulpa repletum. B. (101) i. c. FisTtrr.A i.. f. p'mnatis 4 — 6- jugis ; foliolis ovali-oblongis, subacuminatis, glabris; leguminibus cylindricis, r ectis, lignosis, indehiscentibus, transverse septatis ; loculis 1-sper- mis pulpa repletis- — Syn. Cathartocarpus Fistula P. Bacly- nlobium Fistula W. — Gr. in O. lndie, Egypte : naar Z. Ame- rika overgebragt. fi 20 — 30'. — BI. Jun. — Jul. — Ic. I). 344, H. IX. 39. G. ]). JDe peulen •• cassia fistula seu fistularis, eigenlijk de daaruit verzamelde pulpa cassije. E. Weinig reuk, smaak zoet, ligt zuurachtig. E. Suiker en purgerende extractslof lï . en G. Zacht openmakend, purgerend. E . Electuarium oiACAssiiE, LiHirivuM der oudere Phar- macopoeen . Er komen nog andere vruchten van aanverwante soorten voor, die echter plat zijn, en wier pulpa zamentrekkend is. (102) 2. c. lakceolata forsk. f. pinnatis 3 — 5- jugis, fo- liolis subcoriaccis, ovato-lanceolatis, acutis, utrinque pubescentibus; leguminibus falcalo-ellipticis, comprcssis absque crisla marginali Syn. C. orientalis P. — Gr. in Nubie j) 2 — 3' — JU. Jan, — Febr. — Ic. D. 345. H IX. 41. (103) 3. c. acutifolia df,l. f. pinnatis G — 10- jugis, fo- liolis membranaceis, anguste lanceolatis, acuminatis, subglabris ; leguminibus rectis, subfalcato-arcualis, compressis, absque crista marginali. — Syn. C. lanceolata Spr. dc. — Gr. in Opper- Egyptc, gelukk. Arabie ji I — 2'. — Ic. D. 346. H. IX. 40. B. (104) 4. c. sensa lam. f. pinnatis 4—6" jugis, foliolis obovatis, obtusis, rotundatis, brevi-mucronatis, glabris ; legumini- bus elongatis, falcatis, comprcssis, marginibus cristatis. — Fariat: o,, c. obovata hayse. foliolis obtusis, apice rotundatis. — Syn. C. Senna (3 italica l. — Gr . in Egypte, Ifubie en Arabie 1 — 1|. — El. Jan— Febr. — Ic. D. 347. H. IX. 42, (3. c. obtusaïa haïhe. Foliolis apice retusis. — Syn. C. Senna Auct. ■ — Gr. in Opper-Egypte, vroeger in Italië, Spanje, Z Frankrijk gekweekt f> 1 — 1[. — Ic. 1). 348. H. IX. 43. C-SSALPIJIEzE. 7fi CASSIA. G. ]). Van 2, 3, 4 de bladen, folia seotjE, en de peulen, foixiculi sekm. Men onderscheidt; 1. Folia Sennae alexandrinae, thans gewoonlijk uit de bladen van G. lanceolala bestaande. 2. f. S. tripolitanae , veelal met de voorgaande overeenko- mende, dikwijls met de bladen van C. Senna en Cynanchum Arghel vermengd. 3. f. S. de Mocca , Mcccae seu Arahicae , ook f. S. indicae genoemd, eene zeer zuivere, uit C. aeutifolia, bestaande soort. 4. f. »S. italicae , thans niet meer in den handel, van de vroe- ger in Italië en Z. Europa gekweekte C. Senna obtusata verza- meld F. Reuk eigendommelijk, eenigzins onaangenaam ; smaak zwak bitter, iets prikkelend, slijmig, walgelijk B. Cathartine (het bittere purg. bestanddeel), gele kleurstof en een weinig vette cn vlugtige olie, waarvan de onaangename reuk afhangt. — De Folliculi hebben dezelfde zamenstelling (Lassaigxe en Feheüile), tF . Drastisch-purgcrend. G. Menigvuldig als purgeermiddel, van prikkelenden aard, in poeder (5—15 gr- 1—2 maal daags als stimulans, >— 1 dr. als purg.), eleciuar, gewoonlijk in mfitsie (1 — 4 dr. op 6 onc.alle u. 1. kopj.). Een bestanddeel van vele zamengestelde genees- middelen : INFUSUM SEJtWAJ COJIF,, IMF. IA X ATI VU 31 VIEKNEBSE, EXEC- TUARIUM EENITIVVJI Seu E SESSA, SYRUPUS HAMNjE CUJT SESSA Weleer ook exiracium en tincxüra semb^e. Fer valse hing. 1 . Met de bladen van Colutea arborescens 2. met die van Cynanelmm Arghel Del. 3. Bladen van Coriaria mjrtifolia i, , waardoor toevallen van vergiftiging ontstaan zouden. Vergcl. Tephrosia p 71 (105) 5. c. HARYiAHDicA i. In N. Amerika. — Ie. D. 34 aldaar als foeia sejtmaj americanze in plaats der gewone' sebja gebruikelijk, doch van veel minder kracht. (106) 6 . c. absus 1 . In Opper-Egypte ©. — / Ci j). 4 geeft het chichïï- of ischichs-zaad, semem cxsax®, aldaar tegen ■de bekende oogziekte aanbevolen, en ook bij ons daartegen ge- bruikt. IV, COPAIFEKA 1 . Calyx 4- partitus, patens, laciniis aequa- cacsaleihej:. 77 COPAIFERA. libus; petala nulla. Filamenta filiformia. Antherae incumbentes, ovales. Stylus filiformis, stigmate obtiiso. Legumen oblique cl- lipticum, coriaceum, subcomplanatum, 2- valve, 1- spermum . o. f. diaphano-punctatia. B. (107) 1. c, jACQuiMi desf. f. 2 — 5- jugis, foliolis alternis, ovalo-oblongis, acutiusculis, nitentibus, parallele vcnosis, petiolis- que glabris. — Syn. Copaifera officinalis w. dc. kumth. — Qr. op de Caraib. eil., in N. Granada. — Ie. H. X. 14 (108) 2. c. lamgsdorffii besf. f. 3 — 5- jugis, foliolis al- ternis, ellipticis, obtusis, valde nitentibus ; peliolis pedunculisque pubescentibus. — Ie. D. II Suppl. 20. — H. X. 19. (109) 3.c. OBLOMGIFOIIA MART. f. 6 8- jugis, foliolis ple- rumque oppositis, elliptico-oblongis, relusis, glabris ; petiolis pubes- centibus. — Ie. H. X. 23. (110) 4. C. MULTIJUGA MART. f. 6 — 10- jugis, foliolis al- ternis, ovato-oblongis, acutis, nitidis, glabris, costato-venosis ; pe- tiolis puberulis. — Tc. H. X. 17 fig. C. (111) 5. c. BijuGA w. herb. — f. bijugis, foliolis oppo- sitis, oblique ovato-oblongis, acutis, coriaceis, nitidis, petiolisque glabris. — Ie. D. II. Suppl. 19. H. X. 16. b. f. non punefati». (112) 6 c, Marti i iiAYN. f. plerumquc 3- jugis, foliolis oppositis, oblongo-ovalibus, acutiusculis, margine subrevoluto, nitentibus, petiolisque glabris — Ie. H. X. 15. D. Suppl. III. 17. (113) 7. c. CORIACEA mart- f. plerumquc 3- jugis, foliolis oppositis, ovalibus, emarginatis, coriaceis, nitentibus, glabris, in- ferius glaucis ; petiolis glabris. — Ie. H. X. 20. D. Suppl. III. 16. (114) 8. c. cordifoeia iiay.ve. f. plerumque 5- jugis, fo- liolis oppositis, subcordatis, obtusis, nitidis, inferius ad nervum medium petiolisque pubescentibus. — Ie. H. X. 21. (Hö) 9. c. sELLOWii hath. f. 4- jugis foliolis plerumque alternis, lanceolatis, obtusiusculis, nitidissimis, glabris, petiolis sub- pilosis, — Ie. H. X. 22. — N°. 2 — 9 Gr. allen in Brasilië. «ZESALPIHÏA!. COF AIFERa, G. 1). De uit de schors van alle deze, en misschien nog van andere soorten door insnijdingen vloeijende balsem: balsamdm co- paiv.e scu B. de CAPAIRA, waarvan de gele, b. c. fi.avum van c. jacqüimi uit de Antillen, en de witte, b. c. album, van de ove- rigen verkregen, uit Brasilie aangevoerd wordt. Reuk eigendommelijk, balsamiek, van de witte, aangena- mer : smaak balsamisch, bitter, prikkelend, lang durend. Jj • Vluchtige olie, 45,59, gele harde hars, 52,75, bruine hars I, 66, (stoltze). tF. Opwekkend op de voedings-organen, vooral de slijmvlie- ren en nieren, hunne secreticn bevorderend. G. Tegen slijmvloeijingen, vooral gonorrhoea, fluor albus ; ook tegen chron. longziekten, inwendig op suiheb. oi' in water, in emulsie» en pillek (13 — 20 — GO gttac) ; uitwendig in emuls. tot inspuitingen, zalven. P. OLEUM AEIHEREUM BALSAMI COPAIVA'. Hatke noemt nog vele andere soorten van dit geslacht, waar- van insgelijks deze balsem zoude verzameld worden; c. betrichii u. (X. 12), C. GU.TANEXSIS DESE. (X 13), c. jussieui h. (X 17), c. jritIDA MART. (X17), C. LAXA II. (X 18), C. TRAPEZIFOLIA H. (X 23.) P~ crvalsching ; is dikwijls met 01. Ricini vermengd ; hetwelk ontdekt wordt door den balsem in water te kooken, waardoor de onvervalschte broos wordt, terwiil de vervalschle taai en week blijft. Htmeiwea coüKBAEit l., een groote Z. Amerikaansche hoorn. Tc. II. XI. 10 . wordt gewoonlijk voor de moederplant de eisiua akijie ge- houden, hij ons zelden; tot verois enkel gebr. Volgens üayse geeft deze en andere soorten van dat geslacht ( Jc . XI 6—19) eene soort van ko- pal, in Engeland anihe genoemd — Beide harsen schijnen echter van denzelfden boom afkomstig te zijn. (116) BowDicHiA viRGiLioiDEs kusth, een Z Americ. boom, wordt voor de moederplant gehouden van cortex alcomorqüe alcormoco seu chabarro, waarvoor anderen de alchorhea latifo- lia sw. (zie Euphorbiaceae) houden. B. (117) geoffraa surijtamejisis bokdi (Andira retusaKnnlh. nc. in Suriname en Cayenne.) — Jc. D. 339. geeft de cortex geof- froYjE surinamesis, in poeder, extract, afkooksel, tegen ir.ge- wands-wormen werkzaam. WIMOSEjE. 79 ACACIA. ( 118 ) g. iNERiiis sw. (Andira inennis Kunlh. do. op de W. Ind. eil. en in Guyana. — Ic 1). 338. geeft de cortex g. mjhaiceksis, met de vorige in werking overeenkomend. Bevatten volgens sommigen eene soort van loogzout, Surinamine , verder looistof, gom, en zetmeel. ( 119 ) Akdira racemosa KUMTH. Zoude volgens Dierbach de moede rpl. zijn der ahgewmwortels, welke van Ilio somtijds aangevoerd worden, G — 10 gr. als anthelm. geroemd. ( 120 ) lliPTERix onoRAXA w. (Baryosma Tongo Gaertn.) een hooge boom in Guyana, geeft de tomkaboovev, fab* tohco sen DE TOWCA. ( 121 ) Ai.oexvr.ov agaeiocmim t.ottr., een boom op de ber- gen van Cochincliina geeft waarschijnlijk het echte ughum aloé's seu AGALLOCHüM. Eene andere soort van hetzelve van hoornen uit het geslacht aquilaria. Fam. XXIX. MDIOSE/E r. br. Flores hermapkroditi aut abortu polygami. Calyx 4 — 5- divisus aut 4 — 5- sepalus , aequalis, sepalis aestivatione plerumque valvatis. Petala tot quat sepala , iisquc alterna, aequalia, raro basi connaia, aestivatione valvata. Stamina plerumque indefinita , bast saepe monadelpha. Jntherae [subrotundae, biloctilares, loculis ritna longüudinali dehiscenlibus. Ovarium 1- loculare, multiovulalum. Stylus 1, stirjmate simplicissimo. Legumen 1 - loculare , oligo-polyspermum , siccum, inlerditm transverse multiloculare et articulatum. Semina suturac superiori funiculis saepe grandefactis affixa, ktlo marginali. At hamen o. Embryo reclus. — (K. II. 285). De Mimoseën of Acacia- gewassen zijn gewoonlijk gedoomde boomcn of heesters, met gevinde, somtijds prikkelbare bladen ; of (bij ontbrekende bladen) met bladvormige bladstelen (phyl- lodia ) ; met steun blaadjes. Vooral in warme gewesten. Eigenschappen. Velen bevatten eene groote hoeveelheid gom; eenigen ook zamen trekkende stoffen. I. ACACIA w. Calyx 4 — 5- dentatus. Corolla 4 — 5- petala- aut-fida. Stamina 10 — 200, libera, rarius basi connata, Stylus MiHOSEJ!. 80 Af AC'IA. filiformis, sligmale min ulo. Legumen coiupressum, 2- valve, po- lyspcrmuiu. (122) 1. a arabica w. f. duplicato-pinnatis ; pinnis 3 — 5- jugis, pinnulis 10 — 20- jugis, foliolis oblongo-linearibus, ramulis pcliolisque pubescentibus, petiolo inter jugum infimum gianduli- fero, capilulis iloralibus axillaribus, aggregatis, legumiuibus com- presso-moniliformibus, albo-tomentosis. Syn. Mimosa nilotica z. ex parte. M. arabica Lam. A. nilotica Belile. Gr. Egypte, Ara- bie, aan den Senegal, in O. Indie \). 30 — 40' BI het gansche jaar. — Ie. 1). 332. ( 123 ) 2. a. sEVAi oei. f. duplicato-pinnatis, pinnis 2 — 3- jugis, pinnulis 8 — 12- jugis, foliolis oblongo-linealibus, glabris, petiolo inter jugum sup. glandulifero ; capilulis axillaribus, ag- gregalis ; legumiuibus lineari-falcatis, acuminatis, tornlosis, cos- tato-striatis, glabris.— Gr. in Egypte, in de woestijn vanLybië, in Nubie, Arabie. j) 15 — 20' hl. April. — Tc. O. 336.H.X30. B. (124) 3. a. vera ra. f. duplicato-pinnatis, pinnis 2- ju- gis, pinnulis 8 — 10- jngis, oblongo-linearibus, ramisque glabris, petiolis inter utrumque jugum glanduliferis, capitulis axillaribus, aggregatis, leguminibus toruloso-compressis. — Syn. Mimosa ni- lolica t. ex parte. A. vera W. ex parte. Gr. in Afrika van den Senegal tot naar Egypte t> matig hoog. — Ie. H. X. 34. D. Suppl. III. 15. ( 123 ) 4. a. TORTitis forsk. f duplicato-pinnatis, pinnis o — 6- jugis, pinnulis 5 — 11- jugis, foliolis oblongo-linealibus, sub- velutinis, petiolo inter jugum inf. glandulifero. Capitulis ternis— senis axillaribus. Leguminibus linearibus, venoso-striatis, tortis, „labris. — Gr. als de voorgaande \) 2 — 3'. BI. Xov. Dec. — Tc. D. 335. H. X. 31. ( 126 ) 5. A. EHRESBERGII FR. NEES AB ES. f. duplicato- pinnatis, pinnis 1 — 2- jugis, pinnulis 5 — 9- jugis, foliolis lineari— ovalibus, tomentosis, petiolis inter jugum glanduliferis ; capitulis axillaribus, aggregatis, leguminibus ut in A. tortili. — Gr. als de voorgaande. jy 6—8'. — Iq. D. 334. H. X 29. ( 127 ) 6- a. karroo haïne. f. duplicato-pinnatis pinnis 2- jugis, pinnulis 7 — 9- jugis, foliolis remotiusculis oblongo-li- nearibus, subglabris, petiolis inter utrumque jugum glanduliferis. JiiaiüjEj:. 81 ACACIA. oapilulis axillaribus aggregalis, leguminibus subfalcatis. — Gr. aan de Kaap, in het landschap Karroo, langs de rivieren, f) laag. BI. in Febr. j Cm jj. X. 33. ( 128 ) 7. a. gummifera w. f. duplicato-pinnatis ; pinnis 1 — 2- jugis, pinuulis 5 — 7- jugis, foliolis lineari-oblongis, glabris, petiolis inter pinnas glanduliferis ; spicis axillaribus ; leguminibus submoniliformibus, griseo-tomenlosis. — Gr. in N. Afrika bij Mogador f;. — Ic. II. X 28. G. J). Van alle deze soorten de van zelve uit de stammen vioeijende en verharde gom : gummi arabicum seu mimosje. Vooral echter volgens Ehrexberg van a. sevai, tortiiis en ehkeïïbergii. De peulen van sommigen komen thans onder den naam van bablah in den handel, en dienen wegens hunne looistofgehalte tot het zwarl verwen. -E. Zonder reuk, smaak laf, slijmig. E. Gom. G ' . Involverend, verslappend, voedend, de slijmafscheiding bevorderend. G . Bij ontstekingen, vooral van catarrhalen aard, der slijm- vliezen, tot in wikkeling van scherpe stoffen. Een bestanddeel van vele zameng. bereidingen, ook om vette olie, hars, balsems enz. met water te vermengen. De succus acacia: vee.®, uit de peulen van vele soorten bereid, komt niet meer in den handel. Volgens de Flore de Sénégambie Yan Guti.mav, Perrotbt en Richard, Livrais. 7-” me geeft acacia vf.reh: (mimosa) cuiu. & perr. Tab. 56 (ar. se.vegale.ysis i.am.) de meeste witte Gummi Arab. Ka de regenmousson vloeit de gom in Oct. en Nov. uit de scheuren, welke door de droogte in de stammen ontstaan zijn. Een tweede oogst heeft in Maart plaats, nadat de O. winden in Jan. en Febr. de lucht vochtig gemaakt hebben. — a. arabica geeft eene roodachtige gom bij de Negers Néb-Neb genoemd, a. sing guile. perr. geeft eene witte gom. (^29) g. a. sijfEGAr. w. f duplicato-pinnatis, pinnis 3 — 7- j u o ls i pinnulis 9 — 12- jugis, oblongo-linearibus, obtusis, ramis- que glabris, petiolis inter pinnas glanduliferis, spicis gracilibus solitariis axillaribus. — Syn. Mimosa Senegal L. M. albidaDel. — Gr. in Arabie en binncn-Afrika ; in Amer. aangeplant. ft / c . De- lil. FI. Aegypt. Tab, 52. fig. 3. HIMOSEA * ACACIA G. I). IJc uilvloetjende en verharde gom, gummi senegal seu SESEGAL»* 81 - Het overige zoo als bij g. arabicum, maar de stukken zijn gekleurder, harder eu minder oplosbaar. (130) 9. a. catechu w. f. duplicato-pinnatis ; pinnis 10 — 16-jugis, pinnulis 30 — 50-jugis, foliolis oblongo-linealibus, pu- bescentibus, glandula 1 inter pinnas inf., 2 — 3 inter supreinas ; spicis cylindricis, 2 — 3 aggregatis, axillaribus, leguminibus lin- eari-lanceolalis, rectis, 3 — 6-spermis — Syn. Mimosa Catechii r.. — Gr. in 0. Indie fj hoog. — Ie. D. 337. H. VIL 48. G. I). Het uil het hout, de bladen en onrijpe peulen door uitkooking bereidde extract : catechu, succus caiechu sin terra JAPONICA. E. Weinig reuk, smaak zeer zamenlrekkend, iets bitter, ten laatste zwak zoet. B. Looistof. W. Tonisch, zamentrekkend. G. Tegen bloed- en slijmvloeijingen, diarrhee, in poeder, pillek, oplossikg met water of wijn, in- en uitwendig. P. Timctuka, electuarium en trochisci catechu ; een be- standdeel van tandpoeder en tandtincturen. Ook andere boomen leveren deze stof, als areca catechu (zie palmde), sauclka gambir (zie rubiacea:). (131) 10. acacia jurema mart. (A. virginalis Pohl) een Craziliaansche boom, geeft welligt de thans somtijds in den han- del komende cortex adstrisgens brasiliexsis of c. barbatimao, welke vooral in Duitschl. als een tonico-adstring, niet zeldzaam gebr. wordt, hetgeen echter voorzigtigheid vereischt, daar meer dan eene soort onder dezen naam voorkomen. Fam. JiXIX. ROSACLJE juss. Calyx monosepa/us 4 — 5- Jidus , subtV.de involueratus. Corolla reqularis, 4 — 5- petala, raro o. Stamina plerumque indefmita , lïbera. Antherae introrsae terminales , 2- loculares. Ovarium aut ex carpellis plurimis, liberis, aut inferno calycis porie te affixis , aut inter se cownatis , coijlatum. Carpella sinr/ula 1- locularia , 1- pluri-ovulata. Stylus plerumque lateralis, stigma simplex. Fructus mox drupa, mox pomum,mox plura achenia out cupsulae dehkcentes , aut plures drnpae in capitulum K03.1L'!: t. :* vuns. 83 supru yynophorurn coulitac. Albumen nullum. (K. H.273, 277.) De rozengewassen vormen eene zeer groote familie van hoo- rnen, heesters en kruiden, over de geheele aarde verspreid. Ge- woonlijk verdeelt men dezelve thans in meerdere familien, welke wij echter als oudcrverdeelingen der familie willen beschouwen. Zij hebben afwisselende, eenvoudige of zamengcstelde, bladen met twee blijvende steunblaadjes voorzien. Eigenschappen. Zamentrekkende eigenschappen zijn in het algemeen aan deze planten eigen. Hunne vruchten zijn dikwijls eetbaar, zoet zuur en verfrisschend, voedend, en geven aan den rnensch vele voortreffelijke ooftsoorten ; onrijp zijnde deelen zij meestal in ds zamentrekkende eigenschappen der bladen. Bij sommigen zijn, vooral de bloemen en bladen , door het bevatte blaauwzuur vergiftig. De wortels der meesten bevatten veel looi- stof De bloemen van velen zijn welriekend, bevatten vlugtige olieen, niet zelden echter tevens eene of de andere scherpe stoffe. I. Trib. Pomaceae Bartl. • ■ PYRUS r.. Calyx 5- fidus. Petala 5. Styli tot, quot ovarii loculi. Poinutn 2 — 5-loculare, loculis 2- spermis, inlus membrana chartaceo-cartilaginea vestitis. ( 132 ) 1. r. iialus L. f. ovatis obtuse serratis breviler acuminatis glabris vel sublus tomentosis, petioiis dimidio folio brevioribns, corymbis simplicibus, stylis basi connatis. Appelboom ( Appel- Peerenbooni) F. B. Sept. I, 2. p. 385. — Gr. in de bosschen van Europa, en in de tuinen met onnoemelijke ver- scheidenheden gekweekt. -f*. BI. in Mei, bleekrood — F ar lat : a. Glabra f. junioribus germinibusque glaberrimis. — Si/n. P. Malus austera Wallr. Pyrus acei'ba oc. — Zure Appelen. b. f. subtus germinibusque lauatis. — Syn. P. Malus fi mitis Wallr. — P. Malus nc. — Zoete Appelen. — Ic. D. 304. H. IV. 46. £. B. De vruchten, vooral de zuurachtig-zamentrekkende van sommige verscheidenheden : poma acidula. Vroeger ook de flok.es en cortex malt. E. Reuk aangenaam, eigendommelijk, bij de onderscheidene verscheidenheden meer of minder sterk, smaak zuurachtig zoet, wijnachtig. B. Suiker, appelzuur, Ac. pecticum. Uit de wortelschors 6 * ROSACÉS. 84 cydonia. scheidde ar kokinck een kristal, plantenloogzout af, Phloridzine genoemd. jp. Ligt voedend, verfrisschend , openmakend. G. Als ligt voedsel bij koortsen en ontstekingen. P. Het uitgeperste sap : succus pomomim, waarmede tinctura fekri pomata en EsiKAciiTM F. pojiatum bereid worden. — Door gisting de appelwijn of cider. — extr. corticis maxi, vroeger tegen intermilteas aangewend, is thans ongebr. — unguentum POMATÜM Se U POMAÜIN'UJf, 1’OMATA LABIOKUM ROSENSTEINII, VOOr een gedeelte uit poma zamengesteld, waarvan de naam afgeleid is. (133) 2. p. communis l. Gewone Peerenboom F. B Se.pt, I, 2. p. 383. De vruchten insgelijks een algemeen voedsel voor koortszieken enz. II. CYDONIA TounivEF. Loculi fructus polyspermi, caetera ut in ?yro. B. (134) 4. c. yulgaris DC. f. ovatis, basi obtusis, integer- rimis subtus calycibusque lomentosis. Gewone A-weeenboom. — S'/jn. Pyrus CydoniaL. Cydonia Cydonia P. — Gr. op steenach- tige plaatsen in Z. Europa, bij ons gekweekt ]> 10 — 12'.— Bl. Mei. Vele verscheidenheden. — Ic. D. 305. H. IV. 47. G. B. De vruchten : cydonia scu fructus cydonia: ; de za- den: SEMINA CYOONIORUM. E. De vruchten: reuk sterk, aromatisch, smaak zamentrek- kend zuur. Zaden zonder reuk, in den mond slijrnig wordend ; smaak der inwendige kern zacht olieachtig. B. Der vruchten: suiker en appelzuur ; der zaden: slijm, inwendig vette olie, de schil misschien een weinig blaauwzuur. W. Der vruchten met appelen overeenkomend, maar iets meer zamentrekkend. De zaden : involverend, verzachtend, zacht za- men trekkend. G. Der vruchten vooral tot het daarstellen der te noemen ijzerpraeparaten : de zaden : bij ontsteking der oogen, der huig, bij aphthae, over het algemeen als involvens. p Het uitgeperste sap der vruchten : succus cydoniorum, en daaruit tinctura ferrj cydoniaia en extractum f. cyoonia- tüm. Der zaden: mucilago seji. cyd. — De uit de vruchten bereide wijn. stroop enz. zijn voor de geneeskunst onbelang- rijk. ftOSACjiiü. 85 ROSA. ciAT^sus oaïacastua i.. (en zonder twijfel ook de aanverwante c. oxyacaatiioides De.) genteene Haagdoorn F . B . S . I, 2. p. 38, 3. p. 807. — Io. Bat. 398 en 399, gaf vroeger elores, ioiia et ïAcea OXTACAIfTHaE SCU SPJNjE ALSiE. II. Xrib. Roseae dc. II. ROSA l. Calyx urccolatus, 5- fidus, tubus carnosus, apice constrictus : faux annulo vel disco glanduloso coarctata, lim- bus marcescens, persistens vel deciduus. Petala 5, cum stami- nibus, viginti el pluribus, ante discum inserta. Ovaria plurima, calycis tubo inclusa. Styli emersi. Bacca spuria e calycis tubo facta. B. (135) 1. it. gailica i.. Aculeis truncorum hornotinorum confertis inaequalibus, majoribus e basi dilatata compressa subu- latis subfalcalis, minoribus setaceis, setis glanduliferis interraixtis numerosis, foliolis ellipticis subrotundisve rigidiusculis coriaceis subsimplieiter serratis, stipulis lineari oblongis, planis, auriculis ovato-lanceolalis aculis divergentibus, foliorum floralium confor- mibus, laciniis calycis pinnalilidis corolla brevioribus rellexis, de- nique deciduis, carpellis omnibus sessilibus, fruclibus erectis sub- globosis cartilagineis. — Fransche Roos F. B. Sept. I, 2. p. 387. — Stjn. R austriaca Crantz. R. rubra Lam. — Gr. in Duitsehl. en Frankr. : bij ons veel gekweekt t) 3' BI. in Jun. donkerrood. Vele varieteilen. — Io. D. 303. H. XI. 30. G. 1). De bloembladen van de nog niet geheel geopende bloemen: eeores rosarium. rubraruh. E . Reuk zwak, smaak zamentrekkend. B. Roode kleurstof, welke door alcali groen, door mineraal- zuur donkerrood wordt, looistof, galnotenzuur, planteneiwit, vette en vlugtige olie, Phosphas Calcis, Potassae, Chlorur. Potassii enz. (Cartif.k). W". Z ac ht zamentrekkend, iets opwekkend. Bij asthenische inflammatie der huid en van het slijmvlies der mond- en keelholte, slijmtering, in gorgelwater , species. P ■ Acetrjj rosarum, conserva en tikciura acidüxa r. — Minder gebruikelijk : svrüi’CS, mei, en saccharum rosaiüm. B. (136) 2 . ,, CEJiiiroLiA Aculeis variis, aggregatis, ma- joribus subsetaceis, reetis, basi paullo dilatata, minoribus sctosis, subinde glanduliferis; f. 3 — 7-jugis, foliolis ovalibus aut ellipticis, KÜSACJS^. 8. (137) 1. R* idjeus t. Caulibus erectis, ramosis, fruti- eosis, f. pinnatis, superioribus ternalis, peialis obovato-cuneatis, erectis, calyce patente. Hof Braambes F. B. Sept. I, 2. p. 389. Gr- in bosschen op sleenachtige plaatsen door bijkans geheel Eu- ropa; ook gekweekt, f) 2 — 5' — BI. Mei, Jun. — Ic. D. 311. II. III. 8. Bat. 105. G. 1). De vruchten: jprucxus seu bacc^e rum idjei, vroeger ook de bladen, foiia r. io- E. Reuk der vruchten aangenaam, geurig, smaak zuurach- tig-zoet, verfrisschend. B. Suiker, gom, citroen- en appelzuur, roode kleurstof, vlug- tige olie, de asch : Carbonas, Phosphas, Murias Potassae, Carbonas en Phosphas Calcis et Magnesiae, Silicia, Oxydum Ferri (Bm)_ De bladen looistof. IV. Verkoelend, verfrisschend, zacht openmakend. G. De vruchten in koortsen , ontstekings-ziekten als adjuvans. P. Syrupus, aqua (destiie.), acetum rum id.ïi. — Weinig gebr. zijn : oelatina, roob en spiritus r. id. 2. a. frcticosus l. Gemeens Braambes F.B. Sept. I, 2.p. 391. Ic. H. III. 10, 11, 12; — en 3. a. «uRsm i. Blaautee Braambes F. B. Sept. I, 2. p. 389. — Ic. Bat. 288 H. III. 9, beide gemeen in Europa. De zacht zamen- trekkende bladen, roUA mi rauncosi, of F. a. ïaïI warenvroeger in gebr. De rijpe en onrijpe vruchten komen ook thans niet meer in den artsenij -voorraad, ham* vulgaris seu moea bvbi, Braam- bessen. 4. *. ARCTicns r. Gr. in lapland, Siberië enz.; de vruchten door liSH^vs in zijne Mat. med. p. 130 als itACc.r, roriahdicje geroemd in koortsen, enz. ROSACEiE. 88 TOR3IBKTIXLA . ( 138 ) fragaria vEscA t. Gewone Aardbezie F. B. Sept. I, 2. p. 393. — Gr. in bosschen en op onbebouwde oorden in gansch Europa. — BI. Mei. Jun. Jf. — Je. H. IV. 26. —Ook met vele verscheidenheden gekweekt. De aardbezieen (de sapryke vruchtbodcms waarop de kleine carpella geplaatst zijn) fructus seu e vcc/E fragaria, wier smaak en reuk genoegzaam bekend zijn, slijm, suiker, plantenzuur en aroma bevattend, zijn van ver- fnsschende, zacht voedende werking, en waren vroeger als diaete- tisch middel bij arlhritis, longtering enz. gebruikelijk, vooral in Zweden eenen tijd lang een beroemd geneesmiddel tegen po- dagra, na dat Lijnreus daardoor genezen was en eene Verh. over de aardbezieen geschreven had. Ook tegen den steen bevondtmen dezelve werkzaam, maar Boerhasve geloofde, dat de eigenlijke kracht in de kleine zaden huisveste, waarvan hij ’s morgens 1 — 2 dr. met witten wijn toediende. — De aardbezieen zijn ook thans nog eene aangename en heilzame verversching voor vele zieken. — De zacht zamentrekkende wortel, radix fragaria, is even als de iolia f. vergeten. De laatste zijn als surrogaat voor thee aanbevolen. P. ivaren vroeger: smures, roob, aqua, spi- ritus, tikcïura en acetum fragorum. Ook de overige soorten van fragaria, welke bij ons gekweekt worden, kunnen tot het zelfde doel dienen, hoezeer zij in aroma- gehalte eenigzins verschillen, als f. grandift.ora ehrh.; Ananas Aardbezie , — Gr. in Z. Amer. — Ic . H. IV. 29. F. colli va EHRH. in Zwitscrl. en Duilschl. — Ic. H. IV. 30. — f, elaïioR ehrh. in Duilschl. — Ic. H. IV. 27. IV. TCRMENTILLA l. Calyx 8- fidus, laciniis biserialibus, exterioribus 4 minoribus, patentioribus. Petala 4. Stamina 16 vel plura. Ovaria plurima, stylo laterali. Receplaculum con- vexum, exsuccum. B. (139) i. t. erecia l. f. lernalis, caulinis sessilibiis, sti- pulis digitalo-incisis. Gemeene Tormentil F. B. Sept. I, 2. p. 397. — Syn. T. officinalis Sm. Poientilla %ormenlilla Sibth. Gr. op de heidevelden enz. door geheel Europa en N. Azië E. BI. in Mei, Jul. geel. _ l c . D 309. H. II. 48. Rat. 114. G. I). De wortel (onderaardschc steng): rad. torjiehtilla. E. Reuk versch zwak naar rozen, gedroogd onmerkelijk. Smaak zeer zaïnentrekkend. ROSACEiE. 89 GEU M . B. Ac. tannic. 17,400, looislofapothema 18,050, hars 5,425, kleurstof 2,575, gomachtige extraclstof 4,350, gom 28,200, in potasch opgeloste extractstof 7,700, houtvezels 15,000, water 6,450, sporen van vlugtige olie (Meisner). W. Tonisch-zamentrekkend. G- In bloed- en slijmvloeijingen, diarrhce, roode loop, tegen koortsen, in poeder, pielen, mrus. en decoct. P. Extractum tormenteer.® ; vroeger ook essentia en aqua r. POTEPfiiLLA bkptans i. Kruipende Ganserik F. II. Sept. I, 2. p. 395, gemeen iu Europa, gaf vroeger de zamen trekkende herea en radix pek TA pnT tri. — le. Bat. 96. p. ARGESTEA E. Zilverwitte Ganserik F. B . Sept. t. a. p. heb h a AR6EHT1IE®. p, ASSERiHA L. Zilverschoon Ganserik F. B. Sept. I, 2. p. 393. UBA AHSEEIH^ Seil AEGENT1A.E. lo. Bat. 313. P. ÏUPÏSTRIS E. RADIX QUIHQÜEEOEII PRAGIPERI. V. GEUM i. Calyx 10- fidus, laciniis biserialibus, exterio- ribus 5 minoribus, patentioribus. Petala 5. Carpella stylo per- sistente hirsuto vel glabro terminata. Receptaculum siccum cy- lindricum. B. (140) 1. o. URBAMTM e. Carpcllis pilosis, arista biarti- culata, glabra, articulo inferiore superiorem quater superanle, su- periore basi pubescente, iloribus ereclis, calyce fruetifero recur- vato, petalis obovatis, earpophoro nullo. — Gewoon Nagel kruid F. B. Sept. I, 2. p. 397. — Gr. aan de hagen, op beschaduwde plaatsen, om de steden in Europa X BI. Jun. Aug. geel. — Ic. D. 310. H. IV. 33. Bat. 46. G. D. De wortel : rad. caryophylratje seu gei urbani. E. Reuk aangenaam, geurig, smaak geurig, bitter-zamen- trekkend. B. Vlugtige kwalijk riekende olie 0,04, hars 4,0, Ac. tann. 10,0, niet in alcohol opl. acid. tann. 31,0, gom 15,8, plantcn- slijra 9,20, houtvezel 30,0 (trommsdorff). W ■ Opwekkend, bilter-zamentrekkend, koortsdrijvend. G. Bij koortsen (door Buohhave hoog geroemd), slijmvloei- jingen, zwakle-aandoeningen der ingewanden, in poeder, pieren, eeecxuar. en in infus. met water of wijn. P Extractum en tinctura radicis car.yoi’11 yeeat® , RUSACE.E 90 AGUiaoKI*. 2. g. KiviEK I.. A '.nikkend Nugelkruid F. 11. Sept. t. a. p. op vochtige plaatsen groeijend, bloemen bleekrood. — Ic. H. IV. 34. gaf vroeger, de radix CARïornYELATjE aqVatic,e, B. AGRisioniA ehpatoria L. Gemeene Agrimomj F. B. Sept. I, 2. p. 369. — Gr. op drooge plaatsen, in weilanden enz. door ge- heel Europa. — BI. Jun. Aug. geel. — Ic. H. II. 19. Bat. 37. ï)e bittcraehttge iets zamentrekkende bladen: bersa agrihori®, vlug- tige olie en looistof houdend, waren weleer in Thee-Infusic bij bloedvloeiingen enz., en als gorgeldranken bij asthen. keelontste- king in gebr. De corserva, sïrüp., tirct., aQ. e» extr. geheel in onbruik. poterjem sarguisorba i. . Getvone Pimpernel F. B. Sept. I, 2. p. 679. — Gr. op graslanden enz. in Europa. — Ic. H. VIII. 23. Be bladen en wortel, herba en radix i’iatmkeu.e horxersis seu ITAilc® niHouis waren tegen haemorrhagie enz. gebr. De versche, iets prikkelende, bladen zijn thans nog enkel tot kruiderkussens gebruikelijk. sarguisorba oeficiralis L. Gewoon Sorbenkruid F. B. Sept. I, I. p. 143, gemeen in weilanden. — Ic. H. VII. 22, Geeft de rad. fixpireil® iTAiic.E van soortgelijke werking, alleen in de veeartse- nijkunst gebruikt. — Men verwissele beiden niet met rad. timp. saxifeag® (zie Umbcllifera;). aicheshlla viïegaris L. Gelobde Leeuwenklaauw F. B. Sept. I, 1. p, 145, gemeene 2|. plant in Europa 5 herba en radix alcuemilljs zwak zamentrekkend thans geheel obsoleet ; vroeger ook tegen den morbus cerealis geroemd. IV. Xrib. Spiraeaceae. spiRaea fiuperduea l. Knohcortelige Spiraea F. B. Sept. I, 2. p. 385 2j.. in Europa, de wortelknollen geven de rad. eiuperddl® seu saxierag® KUBR®, thans niet meer gebruikelijk. sp. uLAiARiA e. Moeras Spiraea F. B. Sept. t. a. p. de zamen- trekkende wortel was de radix bakb ® capririe- De ihpd9ik der bloemen was als zweetmiddel gebruikelijk, de herba, van zamen- trekkende kracht, tegen diarrhee. sp. roMEHTosA l. In N. Amer. en Enropa is als tonico-adstrin- p r ens tegen dysenteria geprezen. guieria xrifoliaxa mörcb. (Ic. D. 307) en g. stipuearis hbtt., beide in N. Amer., dienen in hun Vaderland tot braakmiddelen. KOSACE.'K. 91 V. Trib. Amygdaleae. V. PRUNUS i. Drupa succosa, indehiscens. Pulamen laeve vel sulcaium, foraminulis destitutum. B. (141) 1. p. eaurocerasus l. f. sempervirentibus, coriaceis, oblongis, remote-serratis, glandulis 2 — 4 ad dorsi basin. Race- mis ereclis. Fructibus obcordato-globosis nigris. — Laurierkers y.G.p. 143 — Syn. Padus Laurocerasus Mill. Cerasus Laurocerasus DC- Gr. in Persië, Syrië, aan de Zwarte Zee ; in Z. Europa aanpepl. bij ons ook in den vrijen grond meestal overblijvend. — BI X pr. Mei * 12-25'. - /c. D. 318. H. IV 41 G 1) De versche bladen: foeia laurocerasi, welke mJunij en Julij, wanneer zij in volle kracht zijn, geplukt en zoo spoedig mogelijk tot het bereiden der Praep. gebruikt moeten worden. E. Reuk bij kneusing sterk naar bittere amandelen, verdoo- vend ; smaak bitter-gcurig. B. Blaauwzuur houdende vlugtige olie, bittere extractstof en looistof. W. Bedarend, krampstillend ; in grootere giften verdoovend, vergiftig. G. Bij pijnlijke en krampachtige zenuwziekten, bij ontste- kingen met zeer verhoogde gevoeligheid, in poeder en infusie, menigvuldiger echter het p Gedestill. water, aoua laurocerasi. — Oleum lauroce- rasi is hoogst vergiftig. (B. 142) 2. p. domestica e. Gemmis floriferis subbitloris, pedunculis pubescenlibus, ramulis glabris, foliis ellipticis, fructibus oblongis. Gewone Pruimen of Zwelzenboom, Donkerblaauwe Pruim F. B. Sept. I, 2. p. 381. — Gr. in Middel- Azië, Z. Europa, overal gekweekt en somtijds verwildert. — B ?. Apr. [•? 20'. — Vele verscheidenheden. — /c. D. 319.[H. 1 ’ . 'l.j. G 7) De rijpe vruchten, pruna sive frucïus p run o rum, en derzclver pitten: nuclei prunorub. E. Vruchten zonder reuk, smaak sappig, zoet, zuurachlig geurig. De pitten naar biltere amandelen. B. De vruchten: suiker, slijm, plantenzuren. De pitten blaauwzuur houdende vlugtige olie en vette olie. In den wortel des booms, even als in peren- en kersenboomen, vondt Koninck Phloridzine. ]}'. Der vruchten .• zacht voedend, verzachtend, openma kond KOöACEJE. 92 fUtl G. Bij verstoppingen enz. Hei brcoci als excijtiens voor geneesmiddelen van onaangenamcn smaak. P . PutPA prumoruk, in plaats van de duurdere Pulpa Cassiae als ex cipiens van vaste geneesmiddelen tot elect. De vette olie der pitten komt als laaie de marmoUe in den handel. Uit de pitten kan een gedestilleerd water bereid worden zoo als uit die van Perziken. B. (1-tjJ 3. r. cerasüs t. excl. var, Umbellis aggregatis sparsisquc sessilibus, squamis gemmarum floriferarum interiori- bus foliiferis, 1. planis glabris nitidis subcoriaccis ellipticis, om- nibus acuminatis, petiolis cglandulosis, radice stolonifera. — Zure Kersenboom. — Syn. Cerasus acida 11. wett. — Gr. in Klein- Azië wild, door de Romeinen naar Europa overgebragt. — BI. Apr. Met 8—30'. — Ie. D. 315, 31G. II. IV. 42. variat : a. Acida, pedunculo brcviore, succo hyalino. — Glaskersen b. Austera , pedunculo longiore, succo colorato. — Morellen. G. D. De vruchten der Morellen cekasa acida seu erucius CERASORUJff ACIDORÜM. E. Smaak zuurachtig, iets zamentrekkend, naar het zoete overhellend. Geen reuk. B. Suiker, zuren en roode kleurstof. JF . Verkoelend, vcrfrisschend, openmakend. G. Bij koortsen en ontstekingen als adjuvans. P. Syrufus cerasoru.ii. (14 4) 4. p. AViuji r.. Umbellis aggregatis sparsisque ses- silibus, squamis gemmarum floriferarum aphyllis, f. ellipticis acuminatis subrugosis subtus pubcscentibus, petiolis Mglandulosis radice non stolonifera. — Kriele Pruim F.B.Sept. I, 2. p. 381. — Syn. Cerasus avium dc. C. dulcis Borkh. Gr. in de Europeesche bosschen en hagen. BI. Apr. Mei f; 50 — 80'.— Ic. D. 314. fig. 1, 2. — Bat. 226. Variat: (3. Juliana : fructibus majoribus cordiformibus nigris, rubris et flavcscentibus, carne rnolli non acida. — Syn, Cerasus Juliana pc. Prod. y. Duradna , fructibus majoribus, cordiformibus, carne du- riuscula, fragili. — C. Duracina dc. Prod. G. B. De vruchten der kleine en zwarte soort cerasa higra seu duicia, en derzelver pitten: huclei cerasorum. E. Zonder reuk ; smaak zeer zoet, somtijds een weinig bit- UOSACEJE. 93 PRUNUS* ter. De Pitten: reuk en smaak ee igzins naar bittere aman- delen . B. De vruchten : Suiker, zuren en roode kleurstof. De pit- ten : vette en blaauwzuur houdende olie. //. Der vruchten , verzachtend, zacht voedend. De pitten als bittere amandelen, iets zwakker. G. De kersen als zacht, verkwikkend voedsel in koortsen enz. De pitten als adjuvms tegen verhoogde sensibiliteit. ƒ*. Uit de pitten der gek neusde kersen : hel gedestill. water: aqua cerasorum MGRORUM. De uit de stammen van deze en de voorgaande soort komende gom, gummi cerasorum, gelijkt naar G. Senegal , maar wordt alleen in kaloendrukkerijen gebruikt. 5. pluralis spinosa i. Sleedoorn Pruim F. B. Sopt. X, 2. p. 381. In Europa en N. Amer. gemeen. Ie. D. 320. H. VI. 44. BI. Apr. Mei. De bloemen: plores acacia: seu acacia: rostratis seu germa- nic.u, zwak naar bittere amandelen smakend en riekend, en blaauw- zuur houdende olie, bittere extractslof en looistof bevattend, van ligt bednrcnde en eenigzins openniakende kracht, waren vroeger als bijvoegsel bij purgantia gebruikelijk. Ook de AQUA fi.or. acaciarum, en de ktrcpcs en corsrrva zijn thans obsoleet. De cortex en aahix a. rost*, zijn tegen de koorts geprezen en bevatten bittere extract- stof en looistof. Het ingedikte sap der onrijpe vruchten, succus a.r. is sterk adstingerend. (145) 6. p. padüs i. Vogel Pruim F.B.Sept. I, 2. p. 379. Syn. Cerasus Fadus DC. — Gr. In Europa in bosschen en langs hagen en beekjes. — BI In het voorjaar 1). 15 — 30'. Ic. D. 317. H. IV. 40. Bat. 85. De schors der jonge takken, cortex pruni PADi, van verdooveiulen, eenigzins onaangenamen reuk naar bittere amandelen, en bitter zamentrekkenden smaak, looistof, bittere extractslof en blaauwzuur houdende olie bevattend, en eene bedarende, zacht zamentrekkende, pisdrijvende werking hebbend, wordt tegen chron. rheumatisme, jicht, en tusschenpoo- zende koorts in poeder en inp- zeldzaam gebruikt. P. aqua p. p. De vlugtige olie tegen krampen. — De bladen, van gelijke za- menstelling en werking als anthehninthicnm. De feokes en baccae PADi seu cf.rasi racejiosi geheel obsoleet. 7. p. cocojiiha ter., een in nieuwere tijden in Calabrië ontdekte boom, wiens schors daar tegen de koorts gebruikt wordt. KOs.UK.'t . AMYGDALUs. 94 8. ». «Jiuu» '■ Het geurige hout weleer in hydiophobie als hgsuji sr. ivcim gebr. VIII. AMTGDALüS l. Drupa exsucca, maturitate irregu- laiiter ïumpens. ï uturnen 1- locularc 1 — 2-spermum. B. (1-46) I. a. cosiMtJtüs i. f lanceolatis glanduloso-serratis, pcliolo superne glanduloso, longitudine diametrum transversalom Mi aequanle vel superante, calycis tubo campanulato, putamine foraminulis perluso. Gcwoone Amandelboom , — Gr. in N. Afrika, Griekenland, Palestina, in Z. Europa gekweekt; ook hier te lande, doch zeldzaam. — BI. Maart. Apr. 12 — 20'. Vele verscheidenheden : a. A. communis daleis. zoete Amandel, met dikke harde schaal en zoete pitten. — lc. D. 312. II. IV. 39. (3. A. communis amara, bittere Amandel, met dikke harde schaal en bittere pitten. — Syn. A. amara Hayne. — ƒ<, j) 313. H. IV. 39 f. 1. y. A. commums fragilü, Kraakamandel, met dunne ligtelijk breekbare schaal en zoete kern. — Syn. A. fragilis Borkh. G. D. Van «. en y. de pitten, ahygdalje dulces ; van j3 : A. AHAKAi. E. Amyyd. dulces : weinig reuk, smaak aangenaam, zoet olieachtig. — A. amarae : reuk zeer eigendommelijk, smaak sterk bitter, verwarmend. B . Vette, enkel uit Elaine bestaande, olie 50p.C., met eiwit gom en slijmsuiker; in de biltere amandelen Amygialine, (blaauw- zuurhoudende bittere ether, olie, welke als zoodanig echter niet in de amandels voorhanden is, maar gedurende de destillatie uit Amygdalin gevormd word IA IV. A. dulc. Verzachtend, involverend, zacht voedend ; A. am. tevens bedarend, zacht bedwelmend, in groolere giften ver- giftig als blaauwzuur. G. A. d. bij ontstekingen, vooral der piswerktuigen, koortsen diarrhee. — A. am. ook nog bij pijnlijke, krampziekten. Emulsie. P. 11e vette olie: on. amïgjjaiakum. Syrupus amygdalarum seu s. EMULsivus, seu l-oocn album. Furfur amygdalarum. AyuA amygdalaruh amararum coiccentrata (als A. Laurocerasi ge- bruikt) en FARIMA a. a. pRjIparata. OL. /ETHEREUM a. AMAR. is een der hevigste narcot. vergiften. (JRANAÏE*. 95 PUï.lCA. 2. A. KANA i.. Een kleine heester iu Z. Rusland en Hongarije, ook bij ons gekweekt, wordt in zijn vaderland tot het zelfde doel als de voorgaande gebruikt. B. (147) persica vuLGAius Milt. — Syn. Amygdalus Per- sica i. Gewone Persikboom ; Gr. in Persièj in vele gematigde luchtstreken gekweekt. — BI. Apr. f) 15 — 20. — Ie. H. IV 38. De bloemen en pitten, fiob.es en jtuciei persicokum, zeld- zaam FOLIA p. somtijds in aanwending. Reuk der bloemen naar bittere amandelen, smaak bitlerachtig \ pitten evenzoo , bladen zwakker. Bevatten blaauwzuurhoudende vlugtige olie, de pitten ook vette olie. Werking zoo als dar bittere Amandelen, iets zwakker. Gebruik tegen ingewandswormen, rheumatisme, exan- them. chron., steen enz. P. syrupus rr.on.uM persicorum. Aqua (DEsrnx ) F 0 LI 0 B.UM en sücieorum persicae, met de Aq. Amygd. amar. overeenkomende. — Met alcohol gedigereerd geven de pitten de persico (Liqueur). — De bittere sterk adstring. schors der takken is tegen de koorts geroemd. Fam. XXX. GRANATEN don. Calycis tubus ovario adnatus , limbus 5 — 1-fidus, lacinüs xsti- vatione valvatis. Pelala 5 — 7. Stamina cum petacis fauci calycis inserta , 20 et plura. Ovarium pluriloculare : loculis multiovulatis, superpositie, biserialibns; 3 inferioribus, 5 su- perioribus. Stylus unus; stigma capitatum. Bacca corticata, calyce persistente coronata. Sernina arillo succulento inclusa , exalbumimsa. Embryo radicula recta, ad hilum versa, co- tyledonibus convolutis. ■ — (K. II. 261). De Granateën zijn eene zeer kleine I amilie, uit een enkel ge- slacht zamcngesteld. Heesters of hoornen met doornvormende takken, met gave, gladde, veelal tegenoverstaande, bladen, zonder steunblaadjes. I. PUNICA i. Character generis idem ac famili®. B. (148) i. p. granatum i. caule arboreo, f. lanceolatis. Granaatboom. — Gr. In N. Afrika, van daar waarschijnlijk naar KI. Azië en Z. Europa overgebragt. — BI. Jul. — Aug. ƒ>, 6-9'. bl, helder rood-bruin. — Tc. D. 301. H. X. 35. imnuKiEJK. 96 lAVTSOBlA. G. U. De bloemen: flores grakati seu raeaustiorum ; de schillen der granaatappelen : cortex ('.iuaatoriim seu malicorii. De schors des wortels: cortex radicis graxati. E. Dij kans zonder reuk ; de wortel van onaangenamen reuk; smaak bitterachtig, sterk zamentrekkend. B. Looistof en bittere extractstof. De wortelschors : vette scherpe olie 2,40, ac. laiin. 21,92, zetmeel 26,09, houtvezel en eiwitstof 44,45 (Wacketooder). — Was 0,8, hars 4,5, manna- sniker 1,8, niet kristall. suiker 2,7, gom 3,2, Inuline 1,0, plan- tenslijm 0,6, looistofzuur 10,4, galnotenzuur 4,0, extractstof 4,0, apothema 5,2, appelzuur 0,9, pectine 2,2, oxalas calcis 1,4, plan- tenvezels 51,0 (Cexedeela). JF. Tonisch, zamentrekkend, prikkelend. G. Bij plaatselijke atonie, vooral der mond- en keelholte, in poeder en decoct. De wortelschors is in nieuwere tijden zeer legen den lintworm geprezen. F ervalsching der wortelschors: 1. met die van Berberis vul- . 13) wier decoct door lymsolutie niet gepraecipiteerd wordt. 2. Buxus sempervirens L , is veel meer bitter en het decoct wordt insgelijks door lijmsolutie niet veranderd. (Verg. Urticea). Fam. C0MBRETACE7E r.br. — (K. II. 257.) termiaaiia, een geslacht van 0. Indische hoornen schijnt de ver- schillende soorten van mtrobaeaht te geven, die thans zeer zeldzaam voorkomen, en als zacht resolv. middel, maar ook tegen dysenterie, enz. gebr. werden. Hen kende 5 soorten : m. belukicje, m. irdjcaï ecu higr*, heiden van term. bmurica roxb., m. cbrboeaï van r. CHEBUI.A ROXB, M. CITRIXAÏ StW EÜTEAi Van T. CITRTXA ROXB., M. EMBlTCAi echter wordt van piiïll ar thtjs ehbuca t.. verzameld (Zie Euphorbia- ceoe). In hun vaderland dienen zij nog als zwarte verfstoffen. Fam. LYTHRARIEJE jpss. — (K. II. 269) iTTHRüM SAEicARiA r.. gemeene Party ke F. B. Sept. I, 2. p. Gr. langs slooten door geheel Europa. — BI. Zomers paarsch rood. — I c . H. III. 39 Bat. 296. — öe bladen en bloe- men : nïRBA cn PIORES SAEICARUiSe«ETSIMACnI«PDUPUREAi,van slijmig- zamentrekkenden aard, tegen diarrhee, rooden loop gebr. ; thans zeldzaam. (149) EAWSOJSIA aeba lam. Witte Alkanna heester , 8—10' in O Indië, Egypte en Arabie, jong zijnde zonder doornen (l- inerhis e.), oud gedoomd (e. spisosa e.) — J c . Plenck- 296. De wortel kwam vroeger als rad. auujmae ver* seu m- TAMARJSCIREE- 97 TABIARIX. cahmje al:, zamentrekkend geneesmiddel, ook tot roodverwen gebr. — Niet te verwisselen met Alcanna tinctoria (zie Bora- GINEiE). Fam. TAHARISCCTE/E oesv. — (K. II. 210) tasiarix CAiticA l. Gr. in Z. Europa, Arabic enz. gaf de CORTEX TA3IAR1SCI GALLICI. Ic. Plenck. 240. liet afkooksel der bla- den, wortels en takken was bij de Ouden beroemd. — Zij geeft in Arabic eene soort van Manna, welke EnREtrrERG aan den berg Sinai van haar verzamelde. T. GERHAKicA i.. Syn. Myricaria germanica Desv. Gr, in Duitseh- land, Fcankrijk enz. j|). gaf cortex tamarisct gerhaxicij zamen- trekkend. Ic, I’lenck 241. Fam. XXXI. MYRTACEAE r. br. Calycis tubus ovario adhaerens, limbus 5- Jidus, rarius 4, 6- Jidus. Petala tot, ijuot calycis laciniae, et iis alterna. Sla- mina cum petalis J'auci calycis inserla, duplicia, quam pe- tala., aut indefmila Jilamcnta nunc libero, , nunc polyadelpha , aestivatione incurvata ; antherae ovatae, rima duplici dehis- eentes. Ovarium phiriloculare, placentis centralibus. Stylus 1 , stigmate simplici. Semina exalbuminosa. Embryo rectus cotyledonibus non convolutis ; radicula ad hilum versa. (K, II. 261). De Myrtaceën zijn boomen of heesters, met gave, klierachtig- gestippclde, uervig-gerandde bladen, zonder stennblaadjes. Allen groeijen bijkans in de warme landen. Eigenschappen. Geurige sloffen zijn in de schors en in de bladen en bessen met zamen trekkende beginsels verbonden, van welke beginsels dan het eene dan weder het andere de bovenhand heeft. De vlugtige olie, welke dikwijls in groote hoeveelheid voorhan- den is, heelt meestal eenen scherpen, somtijds zelfs onaangenamen reuk. Deze, maar ook hun zamentrekkend beginsel maakt vele Myrtaceën tot belangrijke opwekkende of tonische geneesmiddelen. I. CARYOPHYLLUS xotTRBEF. Calyx cylindricus, adnatus limbo 4- fido. Petala 4, apicibus mitrae ad instar cohaerentia. Stamina libera, in 4 fasciculis posita, toro carnoso 4- angulari affixa. Ovarium 2- loculare, multiovulatum. Stylus füiformisj 7 MïllIACEj*. 98 CARYOPIIYEUls. stigma simpl riX - Bacca limbo calycino coronata, 1 — 2- locularis 1-2- sperma. B. (ISO) 1. c. AROJiAiicirs l. f. oblongo- laneeolatis integer- rimis, utrinque attenuatis, cymis trifurcato-ramosis, baccis ellip- tico-sphaericis. — li ruidnagelenloom. — Syn. Eugenia caryophyl- lata Thunb. Myrlus caryopliyllus Spr. — - Gr. in de Molukken, vooral op Makiau, van daar naar de Oost-Ind., Cayenne en W. Ind. overgebragl f’ middelm. hoog. — Ie. I). 299. H. X. 38. G. I). Do bloemknoppen : caryophyllï aromatici, zelden de i bessen : ANïornrr.r.r. — Men onderscheidt Arnboim of O. Ind. en Cayenne of Framcke Kruidnagelen; de eersten zijn de grootsten en besten. 11. Ecne zware vluglige olie 18 p.C., met hars, gom. extract- en looistof, volgens Bonastre nog Caryophylline (eene soort van hars), en volgens Lodieerï nog eene scherpe vette olie. W. Geurig, verwarmend, opwekkend. G. Bij atonie en adynamic des darmkan;«ds, vooral als adju- vans van andere tonica. P. De vlugt, olie : oeeom cARYOPHYLioRinu ; het gedesiill. wa- ter : aoua cARïOPHYLMRira, en xisciuRA c. ■ — Bestanddeel van vele zamengestelde geneesmiddelen: iimctur. ai: om at, baesamfh vitai hoffm., spec. ARoii. enz. Mtrcia ac.ris dc. ( Syn . Myrtus acrisSw., ïtyrt. Caryophyllata Jaccp) Gr. ia O. Indlë werd voor de moederplant van de in de genees- kunst niet gebruikelijke Cassia kaneel (Cassia caryophyllata) gehou- den. Verkeerdelijk worden door sommigen ook de Hor es Cassiae hiervan afgeleid (verg. Limrinac) — Eene thans in den handel voor- komende schors komt uit Amerika van Persea caryophyllata Mart. B. Mïrtis piment* L. (Eugenia Pinicnta dc.) Gr. in W. Indie t) 20 — 30', in 0. Ind. gekweekt. — le. D. 298 H. X. 37. ])e vruchten zijn het piper jamaicxnsk ecu semeh ahomi, waaruit de vlugtige olie, oxexm aitomi bereid wordl. De scuihen dier vruchten bevatten vlugt. olie 10 p.C., groene vette olie g, looislofhoude extractstof, een weinig hars, gom, en suiker. JU. communis x. Gewone Myrte, Gr. in Z. Europa; 3—6'. — Ic. H. X. 36. FOLiA en baccss mtrti, lonisch-zamentrekkend, waren wel- eer in gebruik. TI. MELALEUCAr.. Calyx subsemiglobosus, adhaerens, limbo SirUTACEiE. 99 JIF.LALj.UCA, 5-fido. Pctala 5. Stamina in i'asciculos 5 longiores, petalis op- positos, connata, Stylus filiformis, stigmate obtuso. Capsula 3- locularis, polyspenna, cum tubo calycino incrassato connata. (1S1) 1. m. leucadesdros L. f. altemis, lanceolatis, acumi- nalis, falcalis, 3 — 5- nerviis. — Florcs laxe spicati, cum ramis j iivëhilibus glabri. — Echte Cajeputhoom. — Gr. in de Moluk- j, on, zeldzamer in de overige O. Ind. t; 50'. — Ic. D. Suppi. III. 18. K. X. 9. G. 1). De uit de bladen, takken en vruchten gedestill. vlug- ge olie: ol. cajeput seu cajepuii, vooral op Banda en Bour« bereid E. Ligt blaauw-groen ; reuk sterk campherachtig ; smaak geu- rig naar eampher, ten laatste verkoelend als 01. menthae. tV. Ylugtig prikkelend-opwekkend ; dan bedarend. G. Hooidzakelijk bij chron. zenuwziekten, met adynamie en kramp, vooral der ingewanden (1 tot 8 druppels op suiker enz.) in cholera. lï. (132) 2. ai. cajepuii r.oxB, (M. minor Sm.), lager en meer heesleracbtig, door behaarde kelken en takken onderschei- den, op dezelfde plaatsen wassend, geelt dezelfde olie. — Ic. D. 300 (als M. Leucad.') B. (153) eucalyptus resihifeïia WHiiE. (Metrosideros gnm- mifera Gaertn.) — Gr. in Nieuw-Holland f».— Ic. D. Suppi. I. 11. II. X. f). zoude de N. Holl. Kino geven, ook wel extracidM ratakhi.i A.11ER. genoemd (Yergel. Papilionaceae: Pterocarpus p 82). (134) E. L 03 ÏGIF 0 LIA LK., zeer aanverwant en door langere bloemstelen onderscheiden, wordt somtijds in plaats der voor- gaande in de botanische tuinen gevonden. AcATHoramea aromaticüm w. een boom op Madagaskar, wiens plaats in de natuurl. familien nog niet naauwkeurig bepaald is, gaf CORTEX RXVEHSüRJE. Fam. XXXI I CUCURBITACEjE juss. Fiores plerumque unisexuaies. Calyx superus 5- dentatus. Corolla 5- fida nut 5- partita, hasi sua calyci adnaia. Sta- mina 5, triadelphct , vel triadelpha antheris connatis , rarius Ubmi- Xntherae sursww et urew Bot. Beposit. 558. P kilos- Transact. T. 75. I. Tab. 3,4. G. 1). Van beide soorten het door insnijdingen uit den wortel vloeijende en gedroogde melksap: asa eoïtioa sive gummi resiha asj: roniD.f. Duivelsdrek. E. Kiekt zeer doordringend, onaangenaam naar knullook, smaak evenzooj bitter-scherp. , B. Vlugtige olie, hars en gom ; veel Carbonas en Sulphas Ca' cis ; ook een weinig Phosphorns. (tt. v. es.) — Hars 48,8a, vlugtige olie 4,6, gom 19,4 met sporen van potasch- en kalk- zouten met zwavel-, phosph., azijn- en appelzuur ; plantenslijin 6,4, extractstof met Acclas en Malas Potassae 1,4, Malas Galeis 0,4, Sulphas Calcis met sporen van Sulphas Potassae 6,2, Carbo- nas Calcis 3,5, oxydum ferri en alumina 0,4, water 6,0, vreemde bijmengsels, Tczels 4,6 (BRAJinEs). W. Vlugtig prikkelend, bedarend, ontspannend op het zenuw- stelsel, vooral der gangliën ; het. lyraphat. stelsel en de slijmvlie- zen prikkelend, hunne afscheidingen bevorderend, G Te"en klierverstopping, slijmophoopmg aller organen; krampen der ingewanden, en ademhalings-werkluigen, tegen Hys- terie en Hypochondrie; in pileer, emulsie, zelden in poeder.— Uitwendig tot verdeeling Tan zwellingen enz. — Was reeds bij de oudste Grieksche artsen, hippocrates enz. onder den naam van mA- Jc. H. IV. 14. Men gebruikt thans zeer zelden de bladen, het hout, de bessen en de, in warmer landen uit den stam vloeijende ajUliace-x. 126 HFDERA. hars, folia, tissvw, p ACC.r. en resina reuera;. De bladen, van zwak balsani. reuk en scherpen smaak, even aïs het hout (in ronde ko- geltjes gedraaid) worden tot het verbinden van fistels gebr. j ook lot zuivering van oude zweren. De bessen zijn zweet-, braakwek- kend en purgatief. De hars bestaat volgens peeebiier uit: hars 23, gom 7, een weinig appelzuur, en houtvezel 60 pC. ; was tegen slijmziekten en opgestopte menstrua gebr. aralia KüDiCABirs l. Gr. in bosschen van N. Amerika, waar de wortebpruiten voor Sassapariile gebruikt worden, onder welke ook bij ons de Aralia wortel zoude voorkomen. — Ic. RAnaKSQtiE Med. Bot. I, 8. D. Suppl* IV, 16. — Van a. spikosa, een doorndragende Amer. boom, worden de bladen, schors en bessen tegen Syphylis enz. in Pi. Amer. gebr. Fant. CORNEiE »«. — (K. II. 121). corbus FIORIDA i. Gr. in N. Amerika f). — Ic. Botan. Mag. 526. De schors van dezen heester, waarin men een naar Chinine gelijkend loogzout Gornine vond, is tegen koorts aldaar aanbevolen. c. MABCCZA l. Ic. Plenck 64. Kornoeljeboom , in Z. Europa wild, bij ons in tuinen. De vruchten, müctus corri, zijn thans obsoleet. Fam. EORAKTDACEjE dok. — (K. II. 120). ( 189 ) viscuM album L. Wit Vogellijm F.B.Sept. I, 2. p. 703. — Een parasiel-heester op velerlei boomen in Europa. 2'. — BI. Maart, Apr. — Ic. 1). 267. H. IV. 24. G. J). De jongere met groen-gele schors bekleedde takken met de bladen, viscüjr album, lignum viscr querciki seu st. crucis. E. Reuk der versche schors en bladen, gekneusd, onaange- naam; smaak zoet-bitter. Het hout zonder reuk en smaak. B. Slijm, biltere extractstof, een vlugtig beginsel. IV . Zacht krampstillend. G. Tegen epilepsie, chron. kramp-ziekten, slijmvloeijingen, longziekleh, in poeder, 1hf . e n decoct. zelden De bessen ge- ven den bekenden vogellijm. Dat de oudere geneeskundigen onder I isctim (juernum dit gewas, en niet den aanverwanten parasiet-heesler van de eiken van Z. Europa, Lorantlms europaeus verstonden, beeft ZuCcaRim tegen Reichekbach aangetoond. caprifouace*. 127 SAMBVCUS. Fum. XXXV. CAPÏUFOLIACE/E ross. exd. sect. 2 et 4. Oalyx superus, limbus 2 — 5- fidus vel subinteger. Corolla mo~ nopetala, ovaria imposita, limbus 4 -5- fidus. Slamina co- rollae inserta , libera, laciniis numero aequalia et alterna, vel dupla vel 4 didynama. Ovarium 3 — 5- loculare; loculis 1- pluri-ovulatis, ovulis pendulis. Fructus baccatus, saepe 1- locularis. Embryo in centro albunmns , radicula ad kilum versa. [Fruclus interdum ex ovariis 2 connatis formatus, calycibus 2 coronatus). — (K. II. 116). De Caprifoliaceen zijn heesters uit de gematigde luchtstreken, met tegenoverstaande bladen, bijkans zonder steunblaadjes, door de structuur der bloemen eenigzins van de overige Caliciflorae afwijkend. Eigenschappen. De bladen schijnen veelal zamen trekkend te zijn, sommige bessen even als desckorssen purgerend, sommigen eetbaar ; de bloemen van eenigen zijn zweetdrijvend. Ook de wortel bezit bij enkelen purgerende krachten. I. SAMBUCUS l. Calyx sub anthesi semi-superus, limbo 5- dentato. Corolla rotata, limbo 5- lido, denique reflexo. Sta- mina 5. Stylus o. Stigmata 3, sessilia. Bacca 3 — 5- sperma. B. (190) 1. s. xigra i. Oaule frulicoso subarboreo, slipiv lis verruciformibus vel nullis, corymbi ramis primariis quinatis. Zwarte Vlier F.B.Sept. 1,1. p. 259. — Gr- op woeste plaat- sen, langs hagen, slooten enz. door ganscli Europa en een ge- deelte van Azië. — El. Jun, 1) (heester of boom). — Tc. D.' 266. H. IV. 16. G. 1). De bloemen en vruchten ; Fr.onrs en bacc,e sameüci se U GRAXA ACTES. Ook FOifA en CORTEX IXTERIOR. E. Reuk der bloemen eigendommelijk, sterk balsamiek, eenig- zins onaangenaam en verdoovend ; smaak slijmig-bilter, zwak aromatisch. De bessen bevatten een donker-paarsch sap, hebben eenen eigendomrnelijken, onaangenamen reuk, en zoefachlig-zuren tevens iets bitteren smaak. De binnenbast heeft eenen onaange- namen reuk en smaak ; ook de bladen , doch zwakker. B. Bloemen vlugtig e gekristalliseerde olie, met hars, looistof, stikstofhoudende extraetstof, sporen van zwavel, kleefstof, eiwit- CAPRIFOMAC&X. 128 SAMBUCUS. slof, appelzure, zeezoutzure en zwavelzure zouten (Eliason); bes- sen : slijmsuiker en kleurstof. W . De bloemen gedroogd diaphoretisch, zacht opwekkend, versch ook zwak verdoovend en purgerend ; der bessen zweet- cn pisdrijvend, even als de oliehoudende zaden zacht purgerend. Schors en bladen purgerend, pisdrijvend, braakwekkend. In groote giften zoude de schors zelfs vergiftig kunnen worden. G. Bloemen als een zacht zweetmiddel bij acute en chroni- sche ziekten, in infusie, uitwendig tegen koude zwellingen, roos- achtige en catarrhale ontstekingen als zacht prikkelend en ver- deelend geneesmiddel in pappin en droog; de hessen bijHydrops, Caiarrhus, Rheumat., in de Praep. — De schors, thans zeldzaam gebr. even als de bladen vooral tegen Hydrops. B. Der / lores , de gedeslill. : aqua sambuci, zeldzaam ace- tum s. Der bessen, roob sambuci. — De bloemen een bestand- deel van species enz. (101) 2. s. EBüius i. Caule herbaceo verruculoso, slipulis foliaceis ovatis serratis, corymbi ramis primariis ternatis. Lage Vlier F.B.Sept. I, Lp. 259. — Gr. als de voorgaande. 2)-. — Ic . D. 265. H. IV. 15. De bessen, ra cc a; EBuri of eigenlijk de daaruit bereidde roob ebuli, sterker van werking als r. sam- Biici, wordt nog zeldzaam als zweet- en pisdrijvend geneesmiddel gebruikt, terwijl radix, cortex interior, folia en elores ebuli geheel obsoleet zijn. De sterk purgerende werking der bessen, vooral der zaden, der bloemen en bladen kan zelfs tot vergiftiging aanleiding geven (roe. cbristisos). vibumu» opmrs t. Gewone Sneeuwbal F.B.Sept , I, 1. p. 259 gaf vroeger: cortex, tior. en baccs sambuci aquatici. lonicira PEKiCLTiiENua L. Bosch Kamperfoelie F.B.Sept. I, 1. p. 194. — Ie. Bat. 23. — Gr. in Europa. Schors, bladen, bloemen en bessen waren vroeger gebr. DÏERV1LLA CANADEKS1S W. gaf STIPITCS DIERVIT.EIE. STMPHORIA GI.OHERAXA TURSH. gaf STIP. en RA». STMPHOIUCAEPI. Fam. XXXVI. RUBIACE/E j uss . Calyx adnatus, limbo saepissime 4 — 5- partüo persistente; yuan- doque obsolelo. Corolla decidua , epi-seu subperi-gyna, mono- petala, 4—5, rarissime 3- F da, lobis aequalibus, aestivatione * EUBIACEJS. 129 KÜBIA. valuatis seu imbrl c ato-contortis. Stamina epipetala, petalis alterna, numero aequalia, libera. Antherae incimbentes bilo- culares , loculis parallclis rirna longitudinali dehiscentihus . Germen ex ovariis saepe 2, nunc 4 — 6, concretis, 1- multi-ovu- latis, compositum, indeque 2 — 6- loculare , raro 1- loculare , 1- ovulatum. Placentae centrales. Ovula erecta seu in an- gido loculorum cenlrali affixa. Stylus 1 aul 2. Pericarpium saepe indehiscens. Semina, ubi definita , erecta seu peltata. Albumen durum corneum. Embryo inclusus saepe erectus, radicula ad hilum posita. — (K. II. 112). ])e Rubiaee'én vormen eene zeer talrijke Familie, welke te- genwoordig in meerdere familien gesplist wordt. Indien wij de afdeeling der Slellatae (aan de koude en gematigde gewesten ei- gen) uitzonderen, behooren bijkans allen in de lieete luchtstreken te huis. — Zij zijn kruiden, heesters of boomen raet tegenover- staande of kransvormende, onverdeelde en gaafrandige bladen, allen, behalve de kransvormende, met steunblaadjes voorzien, welke somtijds in eene, de bladstelen verbindende, scheede, za- mengegroeid zijn. De gewoonlijk tweeslachtige bloemen slaan dikwijls in driegaffelige bijschermen, pluimen of hoofd j es. Eigenschappen. Het is bijkans onmogelijk over de zamenstelling en krachten iels in het algemeen te bepalen, daar van de 130 geslachten dezer Familie, naauwhjks 10 ten opzigio van kracht en zamenstelling eenigzins bekend zijn. Fan deze echter verza- melt de mensch allfer voortreffelijkste geneesmiddelen. — De krach- ten der onderscheidene afdeelingen loopen schijnbaar zeer uit een, zoo dat het doelmatig zijn zal, dezelve afzonderlijk te be- schouwen, zoo lang als de tusschenleden, ter verklaring van dit verschil, ontbreken en de overgangen nog onbekend zijn. De Stcllatae bevatten in hunnen wortel niet zelden eene roode of gel.-, zamenlrekkende kleurstof, welke echter ook bij de andere afdeelingen somtijds aangetroifen wordt, b. v. de Psycholrteae , Cincloneae. De overige deelen der Stellatae zijn veelal zamen- trekkend en zwak bitter. — Bij Nauclea schijnt het zamentrek- kende beginsel het sterkst ontwikkeld te zijn. Vele der boomachtige Rubiaee'én, vooral de Cinckonsae bevat- ten in de schors eene eigendommelijke biltere stoiïe, onder den vorm van loogzouten, De zaden der Psychotrieae [Coffeaceae) 9 B.UBIACES5. i3a KUBia, bevatten een eigenaardig hoornachlig eiwit, hetwelk bitter en za- rnentrekkend is, door roosten echter bijzonder aromatisch wordt. Bij enkelen wordt dit bittere beginsel tevens braakwekkend. — Aan de wortels van vele andere Rnbiaceën is een braakwekkend beginsel niet geheel vreemd, de soorten van Galiim en vele planten der Spertnacoceè'n bezitten deze eigenschap in geringe mate, welke in de Ipecacoanha zoo duidelijk te voorschijn komt. I. Trib. Slellatae. I. MJBIA i. Calycis margo obsoletus. Corolla rotata vel plana, 4 — 3- fida. Fruclus subrotundus, didymus, baccatus, succosus. B. (192) 1 . n. TiwcTonuM t.. Caulibus anmtis, f. quaternis senisve subpcliolatis lanceolatis reticulato-venosis margine retror- sum aculeato-scabris, pcdunculis axiliaribus trichotomis, corollae laciniis acuminato-appendiculatis. — Gr. in den Oriënt; in Eu- ropa (bij ons in Zeeland enz.) gekweekt. — • Hl. Jun. Jul. geel 4 . — Ic. D. 255. H. XI. 4. ( 193 ) 2 . k. perebf.iha X» f. cum caulc perennanlibus qua- ternis senisve sessilibus lanceolatis ellipticisvc aveniis margine retrorsum aculeato-scabris, pedunculis axillaribus trichotomis, corollae laciniis cuspidato-appendiculatis — Gr. in Z. Europa enz. BI. Mei — Jun. 4- — Zc. Engl. R°* : 851. G. D. Van beiden de onderaardsche stok; radix rij bij: tihc- TORtrai, Meelcroj). E. Reuk eigenaardig, dof ; smaak zwak zoet, dan iets zamen- trekkend bitter, iets prikkelend. B. Xanthine, Alizarine, scherpe extractstof, suiker, met rie- kende hars, cn eene soort van was. (Kuhimass en Zemeck'k Rukge vond! 3 kleurstoffen: Kraprood, Krappurper, Kraporanje. John vondl: roodbruin wasaardig vet 1,0, roode hars 3,0. krap- rood 20,0, apothema 5,0, bruinachtige gom 8,0, houtvezel 43,5, wijnsteen en wijnsteenzuren kalk 8,0, Sulphas Potassac en Chlor- Kalium 2,0, Phosphas Galeis en Magnesiae 7,5, Silica 1,5, ijzer- oxid 0,5. — Volgens Berzelius tevens nog pectine. IV, Tonisch-oplossend, de beenderen der daarmede gevoedde dieren rood kleurend. G. Bij aionische obstructien, onderdrukte menstruatie, been- rubiacm. 131 ASPERULA. ziekten, serophulosis, steen, vooral echter uitwendig als tonicum, in poeder en DEcocr. — Zeer gebruikelijk als verwstof. P. ExiRAcru.u RUBi.i xixcxoRu.ii. Vroeger een bestanddeel der RADICES V APERIE3ÜTES JIINORES. gaiiuw TERUM i. Geel Walstroo (Ze. Bat. 33). F. B. Scpt, I, 1 p.135. G. mohugo L. Wit Walstroo ( Jc . Bat. 191) F.B.Sept' i * t . a p en G. aparine i. f stekelig Walstroo F. B. Sopt. I t 1. p, 137 a ji cn gewone inlandsche planten, waren vroeger gebruikelijk, d e ’ twec eersten tegen Epilepsie en*., du laatste tegen klier- en leverziekten. De eerste heette semmiï g. tira, de tweede sumh. g. aebi. In onze tijden vonden sommigen hunne geneeskracht bevestigd. — De wortel der eerste kleurt insgelijks de beenderen rood, als Rubia. asperüxa odoraia t. Welriekend Buwkruid F. B, Sept. I, 1 , p 133. — Gr. in de bosschen van bijkans geheel Europa. — El. Mei— Jun. 2J-. — Ic. Plenck 53. Do bloeijcnde en hebladerde stengen, herba nEPATic* sxEELATiE eeu MAXRisïi.viA!, van aangenamen reuk, en bitterachtig-zamentrekkenden geurigen smaak, bevatten vlugtige olie bittere cu looistof en hebben eene zacht openmakende pisdrijvende werking. Ongebr. ; alleen nog als huismiddel tegen ligte borstaan- doeningen en in jimjsn, _ Ook tot kruider wijn. OPH.OERWZA hüagos x. Gr. in O. I„d. De wortel, ra D . seu serperiem, was weleer tegen slangenbeet, koorts enz i„ bruik. ' ge ' ïrib. II, Cinchoneae. II. CHVCHONA 1 . Caljcis tubus aunatus, turbinalus, limbo >- dentato persistente. Corolla infundibnliforjnis aut subrotata, limbo 5- parlito explanato Stamiua 5 inclusa. Stylus filiformis, stigmate 2- ficlo. Capsula 2- locularis, 2- valvis, polysperma. Semina alata. — Corollae spccierum officinaliuin exlus hirsutac out tomen tosae. ' a r n de tot dit geslacht behoorende boomen, welke de bergen - Z ’ • A . mer -, vooral van Peru versieren, verkrijgt men de be- eilzarrie Idna-schors, Cortex P eruvianus seu C. China,;, waarvan velerlei soorten in den handel voorkomen- Het ismoei- jelij somtijds zelfs geheel onmogelijk, te bepalen, van welke bijzondere soort van Cinchona deze of geene schors vergaderd wordt Voor zoo verre dit mngelijk ijs, zullen wij dit bij iedere 9 * RUBIACEiE. 132 CIHCHOIU. soort opgeven. Waarschijnlijk echter zijn nog sommige soorten van dit geslacht aan de 1’lanlenkundigen onbekend. (194) 1. c. comudiixea HUMB. et isosrt. f. oblongo-lanceo- latis utrinque allenuatis, glabris, nilidis, subtus axillis venarum scrobiculatis, paniculis laxis trichotomis axillaribus ; corollae lim- bo inlus sericeo-hirsuto, laciniis ovatis, aculis; capsulis ovatis. — Syn. C, ollicinalis L. — Gr. in de bosselien op de bergen van Peni; op de Andes bij Loxa, Uritusinga enz. 18'. — /c. D. 260. H. VIL 37. — BI. bleekrood. G. I). Volgens Goebel wordt de echte loxa-kina (cortex chipte de loxa verus o.) van dezen boom verzameld, welke echter thans zeldzaam voorkomt. IIichard gelooft, dat hij enkel de QUiNA FiNA, alleen bij het Spaansche hof gebruikt, levere. JE. Reuk, zoo als bij alle kinasoorten eigcndomrnelijk ; smaak zwak zuur, dan sterk zamentrekkend bitter. 1 Ti: Loxa bevat volgens Goebel 16 gr. Chinine, 20 gr. Ciiichonine. (193) 2. C. SCROBICULATA 11UJIB. d B. f. elliptico-oblongis, utrinque acutis, glabris, superius nilidis, inferius venarum axillis scrobiculatis, paniculis condcnsatis ; corollae limbo cxtus hirsuto, laciniis ovatis, obtusis, ciliatis, capsulis ovaio-oblongis. — Gr. insgelijks op de Andes, vooral in de Prov. Jaen de Bracamoros, daar geheele wouden vormend. 30'. — Ic. D. Suppl. I,"l. (196) 3. c. purpukEA r.uiz et pav. f. lato-ovalis, brevi- acuminalis, basi subcuncatis, superius glabris, inferius ad venas pubcrulis, paniculae inagnae subcondensatae ramis decussatis. Corollae limbo inlus hirsuto, capsulis cylindricis, demum ovaio- oblongis. — Gr. met de voorg. — Ic. Flor. Peruv. II. Tab. 193. G. 1). Deze beide hoornen leveren waarschijnlijk de gewone grijze Loxa-R inu, cortex chiXjE de loxa ordisaria. (Met N°. 2 wordt in Peru een groote handel gedreven, en heet daar Cas- carilla fina). E. Goebel verkreeg uit 1 Tö 9 gr. Chinine en 12 gr. Cin- chonine.. Volgens Z enk Fr vindt men de volgende Cryptogamen op de- zelve: lecidea rubrica Z . I. teucoxantha Z . . lecanora puni- cea Ach,, L. russiila Z., I. atra Ach , I. mehmoxOmtha Z., E 'iriolaria depressa Z . Ferrucaria pustu/ala Z., Chiodecton sphaerale Ach., Parmeha Goebelii A , P . rnelano/euca A., P. appressa Z., Sticla aurata Ach-, Usne.a Jlorida Ach., Gollema KlIBiACEjï. 133 CINCHONA. dzaphanum Ach. — l)e zes laatsten vond ik zeer dikwijls. — Eene roods awamsoort, Jlypucknus rubrocinctus Fr. — (Vergl. Goebee Waarenkunde III, iy, V, Tab. 5. pag, 34. (iJ<) 4 . c. glandueifera r. et pa v. f. ovato-lanceolatis, margine undulalis subrevolutis, superius glabcrrimis adnervorum orluiu glanduliferis, inferius puberulis, panieulis cymosis, calycis denlibus subulatis rubescenlibus ; corolia caljce triplo lougiore, limbo intus piloso, capsulis oblongis minutis, — Syn. C. Mu- tisii Lamb. — Gr. op de Andes. — Ie. Flor. Peruv. III. Tab. 224. G. I). Volgens fee, viheï en goebee geeft deze de lluanuco of Fanuco of Gmnuco-Kim, welke volgens hees v. esenb. eer- der van de jonge takken der c. scrobicrxaïa en purpurea zoude afkomstig zijn. — Is in de Apoth. dikwijls met de zoo even ver- melde Loxa-Kina vermengd. £. Beval van allen de meeste Cinchonine ; volgens goeeee in l ‘u; 108 gr. : volgens v. santen 106 — 210 gr. ; volgens mi- OHAe'r.is bevat zij ook Chinine. Zij komt uit de Prov. lluanuco, over Lima, en heet derhalve somtijds Lima-Kina. Van de daarop groeijende korstmossen noemt zenkfr : Aslerisca Cinchonae Spr., Graphis kaematües Fee , G. subbifida Z. Gr elongala Z., F or on hora rufescens Z., Ferrucaria myriococca F., F. sodalis Z , F. parasma Ach., Ocellularia tkelotrema- toides Z. B. (198) 5. c. eascifoeia mui. f. obovato-!anceolatis,utrinque laevibus, glabris, cymis Irifurcato-ramosis subcondcnsatis, ad ra- moruin apices axillaribus, limbo corollino intus hirsuto, laciniis oblongo-lanceolatis, acutis. Capsulis oblongis. — Syn. C. nitida. RS., C. officinalis Iluiz. C. lanceolafa RS., Rniz, et P., C. an- gustifolia Iluiz. — Gr. als de voorg. 30'. — Ic. D. 261. H VII. 38 G. J). Volgens mutis en de nieuwe Pruiss. Pliarm. geeft zij de Fonings- Kina : cortex ciiina; regius seu eutevs, cuiha be cAiTSATA. Hathe meent, dat hiervan carthagena ddra, fi- brosa, ja es, afkomstig zijn, Guiliemin zegt, china de ejma. E. Bevat volgens v. Santen 130—50 gr. (Sulphas) Chinine ; volgens Goebel de dunne pijpen 60, de dikke 84, de platte ge- schilde schors 95 gr. Chinine. RUBIACE.*. 134 CIHCHONa. Volgens Zenker groeijen op dezelve: Graphis subcurva Z. , G. fulminatrix Z., G. atrosanguinea Z., Lecidea brunneo-atra Z., L. olivaceo-rufa Z., volgens fr. mees v. es. ook: Parmelia melanoleuca Z, Lecanora punicea Ach. L. atra Ach. L. russula Z. Ik vond niet zelden ook ZTsnca-soorten. B. ( 199 ) G. c. pdbescess vahl. f. rotundato-ovatis, raro sub- cordatis, coriaceis, superius puberulis aut subglabris, inferius to- men Losis, paniculis magnis, ramis decussatis, sabcondensalis, limbo corollino intus hirsuto, laciniis ovato-oblongis, acutis, capsulis ovato-oblongis. — Syn. C. oiïïcinalis L. Syst. veg. ed. 12. — DC. onderscheidt 4 variet. a cortlala dc. (C. cordifolia Mul. C. rugosa Pav.) f. latis, subcordatis. — (3 ovata dc. (C. ovata R. et P.,) f. latis, inferius tomentosis, sup. birsutis. — y kirsuta dc. (C. hirsuta R. P.) f. subovalibns, sup. glabris, inf. piloso- pubescentibus. — S. heterophylla Pav. dc. f. sup. glabris, in- ferius ad nervos puberulis, paniculis laxis. — Gr. in Nieuw- Granada, de Andes. — Ic. D. 262. var. |3. — H. VII. 40 var. (3. G. 1). Volgens von Berge» en Goebel geeft deze soort met hare verscheidenheden de gele Carthagena en Jaèn-E'ina en misschien komt van hare stammen en dikkere takken de harde en houtachtige gele kina, chisa flava dura en fibrosa, terwijl de dunne takken dc bleeke Jaen-Kina ( Cascarilla pal/ida der inlanders) oplevcren. De schors der c. cordifolia heet in Bogota quina aiiarilla, van c. ovAXA bij de inlanders cascarillo de pata de galeareta, van c. hirsuta wordt door Rtriz genoemd cascarillo fijvo del- gado. E. De harde gele Kina van Carthagena en van St. Fée bevat volgens Goebel, in 1 « 56 gr. Chinine en 43 Cinchonine, volgens von Saste» maar 36 gr. Cinchonine, en 5 gr. Chinine. — De Chin. flav. fibrosa de Carthagena 1 « 54 gr. Chinine en geenc Cinchonine. Zenker vondt op de gele kinasoorten voornamelijk de vol- gende korstmossen: Ocellularia urceolaris Spr . , Graphis con- ferta Z., G. cooperta Z., Ferrucaria exasperata Z , F. nilida Ach., Trypethelium clandestinum F., Lecidea grisea Z, L. sangwineo-macnlaris Z. — Van zwammen: Rhizomorpha Gin- chonae Z. en lïypochnus nigro-cinctus Ehrenb. KUiUACM. 135 «TNCKOXA. j) e hl nieuwere tijden in den handel gekomene China rubi- ginosa von Bergen, welke aan deze gele Kina-soorten zeer na- dert, bevat volgens F rank (1 ü') 240 gr. Cinchonine, weinig Chinine. Huamaeies-kina bevat volgens Goeeee (1 ik) 23 gr. Chinine, volgens Hornehann 132 Cinchonine en 4 gr. Chinine. Het schijnt dit hier twee soorten verward zijn. B. (200) 7. c. magnieoeia luuz et pav. f. lato-ovalis brevi- aciiminatis, superius glabris, inferius ad nervos hirsutis, pani- culie rarnis decussatis, subcondensatis, limbo eorollino intus hir- suto, laeiniis longis, lanecolalis, aeutis, capsulis cylindricis lon- gis. — Syn. oblongifolia Mut. C. grandiiblia Poir. 80 — 100' — Ic. 1). 263. H. VII. 44. (201) 8. c. HACROCARPA vahl. f. ellipticis, obtusinsculis, coriaceis, superius glaberrimis, inferius pubescentibus, limbo co- rollino intus pubescenti-hirsuto, laeiniis ovato-lanceolatis aeutis, capsulis cylindricis longis. — Syn. C. ovalifolia Mut. — fc, H. VIL 42. (20.2) 9. c. hdmboeotiana k s. f. ut in praecedente, corcllac limbo intus glabro, capsulis ovatis. — Syn, C. ovalifolia Humb. et Boipl. E. Aan alle Rinasoorten toekomende: reuk cigendomraelijk, runacitig, soms zwak geurig ; smaak aanvankelijk meestal zuur- achtig-zamentrekkend, dan meer of minder sterk bitter, bij som- migen zelfs eenigzms aromatisch. JJ. Etne geelbruine Kina-soorl : ac. lannic 7,35, hars 0,5, bitter cxtnct 6,87, kina-zure potasch en kalk 2,5, apothema 1,2a, gom 27, houtvezel 73,75 (BerzeeutsI. In het algemeen bevatten dezt schorssen : Kina-zuur, lvinarood, looistof, Kinazuren kalk, en de .wee loogzouten Cinchonine en Chinine, met Kina- zuur verbondei, welke of gelijktijdig of alleen in de onderschei- dene basten volkomen ; waarna men de basten op de volgende wijze kan verdeden : A. Ainu, waarin Cinchonine voorheerschcnde is. 1. CORTEX PERtTOANUS, of C. CIIIM rusccs of CHINA corona of EOXA oaniNARTA. — Goebee I, pi 34. Tab. 5. “■ C0E ' 1 rX PERUVlANüS Jieil C. FUSCUS VERUS seu CHINA EOXA of cascarilea fina ; ee'ite eox* — Goeb, I, p- 4 1. T. Gfig. 1 — 5- (niet meer in den huidel). RVBICEjï. 136 CISCHONA. 3. CHINA IUIANUCO ol' YANUCO of CU. LIMA, GOEBEL I, p. 46. Tab. 6. fis. 6—8. Tab. 7. fig. 1—4. 4. CHINA TENN of TENA of CH. JAEN PALLIDA. GoEB. I, p. 65 • Tab. 10. fig. 6—9. 5. CHINA PSEUBO-LOXA seu TEN PUSCA of CH. JAEN. GoEB. I, ’■>. 67. T. 13. fig. 1—4. 6. CHINA HITAMAIIES SC tl AliOMAIIES GoEB. I, p.62. T. 10 f. 1 5. B. Kina, waarin meer Chinine dan Cinchonine is. 7. cortex CHIN* regies seu iuteps (niet llavus). Goeb. I, p. 49. T. 7, fig. 5, 6 Tab 8. fig. 1—6. C. Kina , waarin de beide, loogzouten bijkans in gelijke lioe- veclheid aanwezig zijn. 8. CHINA ELAVA Dl; RA of CU. DE CARTHAGENA of QUINA NARANI ADA de st. fee. Goeb. I, p. 66. Tab 9. fig. 1 — 4. 9. CHINA FLAVA FIBROSA of CH. DE CARTHAGENA FIBROSA. firOEB. I, p. 59. Tab. 9. fig. 5 — 8 10. CHINA KUBICINOSA. 11. CHINA nUBRA Seu CORTEX CHINA; RUBER. GoEB. I, p. 69. Tab. 11. fig. 1 — 5. In de geneeskunst en Apotheken onderscheidt men gewoonlijk alleen cortex perüvianits fuscus (vergl. soort 1), c. regius (7), c. ruber (11). De overigen dienen bijkans alleen lot het darstel- len der Kinu-loogzouten. tP. De Kina is een der krachtigste tonica, waardoor tevens de w'erkdadigheid van het gcheelc organisme krachtdadig er duur- zaam opgewekt wordt, zoo dat alle stelsels des ligchaams, de ze- nuwen niet uitgesloten, de werking dier stoffen ondervinden. De loogzoute n, welke men als het koortsdrijvende èeginsel der Kina beschouwen kan, zijn echter niet de cenige werkzame be- ginselen, waartoe de zamentrekkcnde en harssipe stoffen niet minder behooren. G. Bij allerlei chron. ziekten met atonie d>r vaste deelen ; adynamie des zenuwstelsels : ook bij heete ziektoi, doch veel zeld- zamer ; zeer gebr. tegen febris intermitlciis.— Gewoonlijk gebr. men C. fuscus; C. regius is sterker koorkdrijvend en werkt sterker op het zenuwstelsel; C. ruher is neer zaïnen trekkend en past hij atonische toestanden, phlv., inf, decoct. P. Exiractum corticis peruviani, waarvan men onderscheidt EXTR. CHINJE FRIGIDE PARATIf® en EXTRAfl'UM CHINAE SPIBITHO- sum ; — TiNcruRA, vinuM en syrupus c. peruv. — chinium of RDBIACEjï • ('OFFEA , 137 cHiaxxitnn of oui.muji [Chinine of Quininé), Sulphxs, Mnrias Chinii; cikchomke, waarvan ook SuJpkas enz. I ervalsching. Er komen vele soorten van valsche Iüna-bas- ten in den handel voor, welke geene Cinchon’ne en Chinine be- vatten, van andere hoornen dan van Cinchona afkomstig zijn, eeneu anderen reuk dan de echte en veelal eenen walgelijk bitteren smaak hebben. — De voornaamsten (want hun aantal vermeer- dert met iederen dag), zijn : 1 . China nova brasiliensis , Ch. de Rio-Janero , CaseariUa falsa door Batka gehcelcn, afkomstig van büe.xa jiexahdra poul, in de berg-bosschen van Brasilië ; tot de Rubiaceae behoorend. — Ic. D. Snpjil. I. 3. Bevat het eigenaardige Chinova-zuur en Chinovabittef. 2. China jamaicensis seu martinicensis seu *S 't. Luciae seu Piton, van exostemma feoribstsdum w. ;van dezelfde Familie. — Gr. in \Y- Indië.— Ic. D. suppl. I. 2. H. "Vil. 45. 3. China Caribaea, van exosti-mma caribjeüm w. op Jamaica en de Caraibische eil. — Ic. 11 VII. 44. 4 . China Pitoija seu C. bicolorata seu Tecamez , waarschijn- lijk van roKTLAHDiA ijexamjra jacq. (Coutarea speciosa Aubl. ), tot de Rubiaceae behoorende ; in Guyana en Z. Amer. — Eene China de Carthagena, van dezen boom afgeleid, zoude vorens Peieetieu en Cavestou bijkans dezelfde bestanddeelen als de echte kina basten bevatten, ook Chinine en Ciiichonine, 5. China surinamensis of C. nova, uit Suriname van eene • nog onbekende plant. 6. China alba, misschien van eene soort van cinchoxa. 7. Quina do Campo, misschien van strtchhos pseudo-chima st. ntt. — Vergl. over allen Goebee t. a. p. I. 8. Quina da Piauhy komt van exostemma souzaxum mart. wit Brasilië . ïiih. III. Psychotricae. UI. COFFEA r„ Oalycis tubus adnatus, lurbinalus, limbo brevi, 5- dentato. Corolla infundibuliformis, limbo explanato,tubo longiore. Stamina fauci nudae inserta. Stylus bitidus. Bacca umbilicata, 2- sperma. (203) 1. c araeica r.. f. ovato-oblongis acuminatis, gla- bris, nitidis, nndulatis, tloribus sessilibus, in axillis aggregatis, RUJSIAC&E* 138 CEPJJACL1S. staminibus exsertis, baccis ovaiis. — Gr. in gelukkig Arabië, Aethiopie, Nubie, van daar door de zorg van Witsei» naar Java overgebragt, dan in 0. en W. Indië, Z. Amer. verspreid en veel gekweekt. t> 15—20'. — Ic. D. 257. H. IX. 32. G. B. De zaden, semina coite.e arabic.».. E. Reuk zwak, eigendommelijk, door roosting sterk geurig. Smaak iets zamentrekkend, zwak bitter, geurig. Ji. Looistof, groene kleurstof, en CoiTeine (in 4 ffi Mokka- Kofïie 2k dr. volgens Sticker), hars, gom, vet, eiwit. IV. Tonisch, en vluglig-prikkelcnd op de ingewanden en het geheele zenuwstelsel, de werking der hersenen verhoogend, ip.groo- tere giften ook het vaatstelsel opwekkend, de secretien, vooral der nieren, bevorderend. G. Tegen zwakte der ingewanden en van liet zenuwstelsel, tegen narcot. vergiftiging, lusschenpoozende koorts enz. P. Tihctura eorrr/E. In sommige landen worden ook andere soorten met hetzelfde doel verbouwd, als de c. racemosa r. et p- in Peru, c. zaagde- barüe tour., op Mozambique. (204) ciiiococcA racemosa i. Gr. in Z. Amer. en W. Ind. Ic. D. Suppl. I- 20. (20i>) c. DEKSiFoiiA mart. Gr. in Brasilië. (206) c. ANGumroA MART. Gr. als de voorg. — Ic. D. Suppl. I. 21. — De wortels dezer drie heesters van zweet- en pisdrijvende, in groote giften van drastisch-purg. werking, radix C.UHCA! genoemd, in Amer. gebruikelijk, zijn ook bij ons tegen waterzucht enz. aanbevolen. Tolgens dc. geeft 0. racern. dezen wortel niet. — Bevat appelzure Emetinc, met eene bitter-scherpe extractslof, looistof, twee harsser, Caoutschouk, Bassorine, slijrn- suiker zetmeel, henzoezuur (?) (Brandes en v. Saktem); cavestoit vondt later caixaixüm en cai.vca -zuur. IV. CEPHAÉLIS sw. Flores capitati involncrati. Calycis tubus adnatus, obovatus, limbo brevissimo, 5- dentato. Corolla infundibuliforinis, 5- fida. Stamïna inclüsa, lilamentis brevissimis. Stigma 2- lidum; bacea oblengo-obovata, calycis limbo coronata, 2- locularis, 2- sperma, S>. (207) 1. c. ipecacuamha rich. Caule adscendenti nodoso, superius pnbescenti, f. oblongo-obovatis, acutiuscnlis, inferiuspu- RUBJACEJi. 139 1‘SYCHOÏiUA, beseenübus, stipulis setaceo-mullifidis, capitulis longe peduncula- tis, axillaribus, dernum nutantibus, involucri 4- phylli foliolis cordatis obtusis llores aequaniibus. Syn. Ceph. cmetica P. — Gr. ia de aloude vochtige bosschen van Brasilié' en heet daar Poi-as- Z (halfheester.) — Ic. D. 258. H. PUI. 20. G, D. Be wortel: radix ipecacitanha: seu uypecacuaxji/i: verjE, seu i. rus cm: seu axkulata:, welke door de Coroados en Puris- Indianen vooral in Jan. — Maart ingezameld wordt. E. Reuk zwak, dof, gepoederd onaangenaam prikkelend, smaak walgelijk, bijlend-bilter. B. De wortelschors : Emetine 14 — 16 p.C., met een weinig vette en vlugtige olie, was 2, gom 10, zetmeel 12, houtvezel 20, sporen van een zuur (Pelletier) ; het houtgodeelte bevat; spo- ren van vette en vlugtige olie, emetine 1,15, cxtractstof 2,45, gom 5, zetmeel 20, vezel 66,6. G'. In ldeine giften {ie — \ gr.) antispasmodisch, in grootere giften braakwekkend, huiduitwazeming en long-excreiie bevor- derend. G. Menigvuldig bij krampachtige aandoeningen der ingewands- en borst-organen, als expectorans ; een der meest gew one erae- tica in poeder (5 — 10 gr. p. d.) in mr. (2 dr. op 2—4 onc , alle 10 min 1 1. tot werking volgt). P. Sniupus, virrüM en trochisci ipecacuanh/e ; extract ipec. ph* gall (de emetine), zes maal sterker van werking dan de wortel. — Bestanddeel van pulvis ipec. compositus seuv. do'.vit.i : ( 208 ) psvcHOTRiA EMETicA Mui. Gr. in Nieuw-Granada aan de Magdalena-rivier. 2). halfheester. — Ic. D. 259. H. VIII. 19, is de moederplant der thans naauwlijks in den handel voorko- mende radix ipecacuanhje HiGRAs seu STiUAT/E, wellte veel minder Emetine bevat, 9 pC. Trib. IV. Spermacoceae. 1 (~03) richardsobia scabra mart. — Syn. Richardia sca- bra L. Gr. „ p de velden in Brasilië Z. — Ic. D. 256 .H.Vffl. -1’ g e eft de P.ADIX IPECACUAKH-* ALBJÏ, seu PAKIHOSiE Sell AMVLACEJi seu uotulai.®, nog minder werkzaam dan de voorgaande, en zeer zelden gebruikt. Op 100 deden 6 deelcn emetine (Pelletier). r. EMETicA mart. geeft eene soortgelijke ipec., de J, van Si* Paul geheeten wordt; niet gebr. KUKIACEA. . 140 WAUCltA . Tril). Y. Cephalanlheae. V. NAUCLEA hust. Calycis tubus adnatus, cylindricus, limbo 5- dentato persistente. Corolla infundibuliformis, lubo elon- gato, fauce nuda, limbo 5- fido. Stamina subinclusa. Stylus tiliformis, exserlus, stigmate elavato. Capsula 2- locularis, apice 2- valvis, polvsperma. Semina alala. Placenta dissepimento adnata. (210) 1. n. gambir humt. Ilamis terelibus, f. ovato-Iance- otalis, aculis, utrinque glabris, brcvi-petiolatis ; floribus capitato- aggregatis, pedunculis axillaribus medio bracteiferis, inferioribus sterilibus spinesccntibus. — Syn. Uncaria Gambir Roxb. Gr opde 0.1. eilanden; klimmende heester. — Ic. I) Snppl. I. 7. H. X. 3. G. 1). liet door het uitkoken der bladen en jonge takken verkregen extract : catechu seu succes catecuu seu terra japo- xica. Vergel. Acacia Catechu p. 82 en Areca Catechu (Fain. Palmae). B. IJzer groenkl. looistof 36 — 40 pC , eene harssige in koud water onoplosbare looistof, eene naar Kina-rood gelijkende stof en gom (er. kees v. esexb.) Fam, XXXF1I. VALERIANEN dc. Calyx superus, limbus involutus et denique in pappum expan- sus, aut dentatus , ' aut obsolelus. Corolla monopetala , ovario imposila : limbus 3-5- Jidus , subimequulis , vel etiain irre- gularis ; tubus basi saepe gibbus , vel calcaralus. Stamina tubo corollae inserta, / ihr.ru , 4 vel pauciora Ovarium 1- locu- lare, , aut 2-3- loculare loculo 1 ferlili, ovulo solitario pendulo. Seinen exalbmuinosum. Emhnjo rectus, radicula hilum speclunie. — (K. II. 110). De F alerianeén zijn kruiden met tegenoverstaande, gave of gelobde bladen, met twee- of eenslachlige, in eindelingsche bij- schermen geplaatste, bloemen. Bevatten weinige geslachten, vooral uit de gematigde gewesten. Eigenschappen. De onderaardsche wortelstok van allen schijnt geurig, aromatisch, bitter te zijn, en vlugtige olie met scherpe stoffen en slijm te bevatten. Daarom oefenen zij meest allen VALERIAKEJE. 141 VALER! AHA , eene prikkelende werking op het zenuwstelsel en eenigc afschei- dende organen uit ; sommigen zijn tevens wormdrijvend. I. VALEIIIANA l. Calycis limbus per anthesin involutus, postea, fructum coronans, in pappum plumosum expansus. Co- rolla infundibuliforrais, basi gibba : limbo 5- tido. B. (“11) 1. v. orriciHALis l. f. omnibus pinnalts 7 — 10- jugis, foliolis laiiceolalis dentato-serratis integerrimisve, fructibus glabris, caule sulcato, radice non stolonifera. Genezende V aleriaan F . B.Sept. I, 1. p. 33. — Varial : b. aUisshna, foliolis foüorum inferiorum elliptico-lanceolatis, profundc dentato-serratis, caule elato. (3. media, foliolis lanceolatis, inferioribus dentato-serratis, supe- rioribus integerrimis. y. angustifalia, foliolis lineari-lanceolatis linearibiisve integer- rimis vel infimis paucidenlalis. — Gr. in geheel Europa ; a op vette gronden, (3 in bosseben, y op heuvels en bergen. — Bl. Jun— Aug. D. 254. H. III. 32. Bat. 22. G. D. De wortel, bij voorkeur van var y : radix vaikrias^, se.u v. syl vestris set t v. MiNORis, in den herfst te verzamelen. Men prijst vooral de in Engeland verzamelde. F. . Reuk onaangenaam, doordringend, naar ialtenpis; smaak aanvankelijk zoet, weldra bitter scherp, geurig. B. Alugtige gele olie en valeriaanzuur 1,041, bittere extract- slof 12,500, gom 9,375, zetmeel 1,563, vezels 69,271, hars 6,250 (Trojijisdorff). IF . Alugtig-opvvekkend, ontspannend, dan op het zenuw- en vaatstelsel bedarend, zacht toongevend voor de ingewanden ; in grootere giften zelfs verdooving en duizeling verwekkend, G, Bij chron. ziekten, kramp, hysterie, ingewandswormen, — bij asth. koortsen met verhoogde sensibiliteit enz. in in rus (1 dr. — 1 onc op 6 onc.) ; zeldzamer in poeder, (10 — 20 gr ), pillen, electuar. ^ • ExtracXUM, OLEUM (jETHER.), TINCT. V. SIMPLEX, AETHEREA, ammokïata enz ; zeldzaam aqua valeriaxte. 2. V. Pne t Gr. j n bepjrjtrejjgn van Zwitserland, Duitschland enz. f., grooter dan de voorgaande. — Ic. II. III. 33 gaf de thans bijkans met meer gebr. rad. val. hajoris, van soortgelijke werking. 3. v. dioica L. Tweehuilige Valeriaan F. B.Sept. I, I.p, 33. -— VALERIANEN. 142 Gr. in gansch Eurppa; gaf vroeger rad. val. paujbteis seu mihoris, van veel zwakkere werking. p'erralscMng. Da echte Rad. F al. wordt verwisseld; 1. met den wortel der voorgaande, welke echter door den kruipenden, geleed- den, rolronden wortelstam, en veel zwakkeren reuk kenbaar is 2. met den wortel van soorten van Ranunculus (vergel. p. 3), welke geheel zonder reuk zijn. — 3. met die van Geum urha- num (verg. p. 8‘J) door den reuk te onderkennen. 4. van Cy- nanchum Fincetoxicum L. (verg. Asclepiadeae) welke wit en van geheel verschillenden reuk is. Zonder twijfel worden echter van de aanverwante soorten van Valeriana, als F. montana L., tuberosa I. en op de Alpen de wortels in stede der V. off. verzameld, eene minder nadeelige vervalsching, dewijl deze wor- tels dezelfde eigenschappen, alleen in zwakkere mate, schijnen te bezitten. (212) 4- VALERIANA CELTICA JACQ. Gr. op de hoogste Alpen van Duitschl., Zwits., Italië, Frankr. — Ie. D. snppl. III. 11. H. IX. 28. geeft den w'eleer zeer vermaarden wortel, nardus seu spicA cELiicA, bij ons in onbruik, maar in den Oriënt nog zeer gezocht. (2 1 3) 3. valeriana jatamansi jones \Syn. Patrinhi Jatamansi Don, Nardos tachys Jatamansi dc.) Gr. in O. Indië op de ber- gen van Nepal. — Ic. D suppl. III- 12. H. IX. 27, geeft de thans ongebruikelijke nardus seu spica indica seu spica nardi : (Vergel. ook Gramineae). — Volgens Matthiolus was de kostbare zalf, waarmede Maria Magdalena Jezus zalfde (Joannes XII: 13, Lucas VII- 38), eene Nardus-zalf, uit dezen wortel bereid. Deze zalf is thans nog in den Oriënt, vooral in Arabie, hooggeschat en heet Sulbid. FEDiA OT.ITORI A va ut., eetbare VeldsaUuie F. B. Sept. I, 1 p, 35. — Ie. Bat. 236, en eenige aanverwante soorten, Gr. in Europa, waren onder den naam van hba vat.erianei.lr: officineel. Door koking ontwikkelen zij Valcriaan-reuk. Fam. DIPSACE2E vaill. — (K. II. 109). SCAEIOSA ARVEKSIS I. Akker Sckurftkruid F. B. Sept, 1, 1 , p. 131 . Ic. Iï. V, 38, Bat. 121, — Gr , op akkers enz. in Europa. ÖIPSACE.*. 143 DIPSACUS, bladen, nEKBA scABioss, van bitteraebtig zamentrekkenden smaak, waren tegen uitslagziekten, zweren, als bloedzuiverend geneesmiddel gebr. scabiosa scccisA L, Moeras Schurftkruid F.S.Sept. I, 1- P. 131. — Syn. Succisa pratensis Mönch. — Cr. op weil, in Europa 2).. — Ie. ]). 253 H. V. 37. Bat. 221. De sterk bittere, zwak za- mentrekkende wortel, wegens zijnen vorm, bid. srccis.i: sou jiorsUs diaeou, Duivehbeet, genoemd, in afkooksel tegen velerlei ziekten, zweren, pest, sypbilis, fluor albus enz. gebr. DirsACüs FtitLoauM z. en n. sylvestuis w. Wilde Kardcbol F. JJ. Sepl. I, 1. p. 129 (Je. Bat. 187). De bittere wortel als b.ad.ca»t>ui veiïeris seit DtrsACi gebr. Fam. XXXVIII. COMPOSITIE adans. (syhauthere.® rich-) Flores ( Jlosculi ) in capitulum (calalhium cassi.mo, (los compositus iinmaïo dictum) congesti , sessiles , involucro pohjphylio (peri- clinio cass., cabjce communi l.) cincti receptaculo communi (clinanthio cass.) impositi , vel (rariüs) singul i involucro in- clusi et in capitulum commune collecti. Calycis tubus ovaria adnatus , limbo scarioso (pappó) elongato , varie Jisso aul brevi et integro aut obso/eto. Corolla calt/cis tubo imposita , mono- peiala, limbo aut regulari 5- fido , laciniis aestivalione val- vatis, aut irretjulari aut in ligulam Jisso. Stainina 5, co- rollae tulo adnata, ejusque lolis alterna, filamentis medio artic.ulatis, antheris linearilus in tulttm codlitis , introrsum dekiscentibus, apice semper uppendicem terminalem, lasi ple- rumque appendices daas gerentibus. Ovarium uniovulatum, ovulo erecto. Stylus 1, stigmata 2. Fovea nectarifera styli basin ctnqens. Fructus: achenium. .Albumen o. Embryo rectus, radicula infera ad hilum versa. — (K. II. 101.) De Zmmhelmigen of Zamengestelden zijn eene der grootste fa- milien van het plantenrijk, waarvan in alle luchtstreken talrijke vertegenwoordigers aangetroffen worden, gewoonlijk kruiden zeld- zamer heesters ; met afwisselende, zeer zelden tegenoverstaande, gave of gelobde, bladen zonder stcunblaadjes. De kleine, twee- of een- slachlige, somtijds geheel onzijdige, bloemen staan digt bij elkander in bloemhoofdjes, als tot eene bloem vereenigd, waarin de om den rand staande, dikwijls in vorm en kleur, van de in het midden geplaatste zeer verschillen. composUji:, 144 Hcïuca. Eigenschappen. Als algemeen in deze familie verspreidde stoffen kan men de Inuline en het door Ruvge ontdekte groen- zuur beschouwen. Daarbij vindt men, doch in zeer verschil- lende hoeveelheden, looistof (meestal ijzer-groen kleurende), hars, vlugtige olieën , in welk opzigt zij eenigzins de Labiatae nade- ren : doch bevatten de Compositae in evenredigheid steeds eene grootere hoeveelheid niet vlugtige stoffen. De wortel, steng en bladen zijn veelal meer of minder bitter, somtijds aromatisch ; de wortels somtijds iels zamentrekkend, slijmhoudend, van velen eetbaar. De bloemen hebben meestal de eigenschappen' van het kruid. De zaden zijn dikwijls rijk aan olie. — Bij sommigen vindt men zelfs verdooven-d-vergil'tige eigenschappen. De eigenschappen der Compositae zijn echter in de onderschei-, dene te vermelden ondcrafdcelingcn zeer gewijzigd, hetgeen wij bij ieder derzelve nader zullen vermelden. Trib. I. Cichoraceae Juss. Plores omnes kermaphroditi, uni- formes, corollis ligulatis. Crura styli filiformia, revoluta puberula. Zij bevatten een bitter harssitj melksap met cauotchouc, waar- bij somtijds een vlugtig, verdoovencl beginsel gevonden wordt, zoo dat hier met onschadelijke en nuttige gewassen, vergiftige in hetzelfde geslacht vereenigd, worden aangetrofi'en. De meesten zijn echter zuiver bitter. I. LACTUOA i. Involiicrum imbricalum. Flores bi-trise- rialcs, Achenium plano-compressum, in rostrum filiforme acu- roinatum. Pappus pilosus basi margine prominulo ant setulifero cinctus Receptaculum nudiiin. B. ( 214 ) 1. t. viROSA r„ f. carma aculeatis ovali-oblongis ob- tusis sagitlalis mucronalo-denliculatis integris sinnatisve, superio- ribus' acuminatis, pauicula patente, acheniis utrinque quinque- striatis latiuscule marginatis apice glabris, rostro albo achenium aequante. — Gr. langs wegen, hagen, bosschen in Middel- en Z. Europa. — Hl. Ju! — Aug. J 1 . — Jc D. 250. H. I. 47. G. I). De versche bladen en bloeijende takken, uerba eac- titcje viROSAs. Vroeger ook de zaden. E . Bevat veel wit melksap; reuk, vooral bij kneuzing, on- aangenaam, verdoovend; smaak bitter, scherp. C0AIP0SIT.S. 145 XACTUCA' B. In het ingedi’oogde sap verdoovend bittere extractstof, gom, eiwit, latuwzuur en latuwzurc zouten 57 pC., hars 7 , Caoulschone 22 en was 8 (Klixck). Volgens Buchner een eigenaardig' genees- krachtig beginsel, Zactucine. IF . Bedarend, krampstillend, in grootere gifleu verdoovend- vergiftig G. Bij krampziekten, obstructien van het poorladerstelsel, waterzucht enz., alléén het F. Extracttjm xactwcas hb-osje (1—10 gr.). Ferwisseling kan zeer ligtelijk plaats hebben met de alge- meen voorkomende Zactuca Scariola L. JFilde Latuw F.B. Sept, I, 2. p. 557. V.G.p. 121 {Syn. L. sylvcstrisDC.), onder- scheiden door f. verticalia acuta sagiltata pinnatifido-runcinata rarius integra, achenia apice setuloso-puberula. — Ic. D. 251 H. I. 46. V. G. Tab. XVIII. — Zij heeft iels zwakkere kracht dan de voor- gaande, maar wordt menigvuldigor gebruikt onder den naam van HERBA LACTXTCjE SCARIOX* SeU SVXVESTRIS. (215) 2. x. SATIVA x. f. carina aculeatis, laevibusve basi cordato-sagittata ainplexicaulibus denlicnlatis integris vel run- cinalo-pinnatifidis, panicula dilalata corymbosa fastigiata, ache- niis utrinque quinqucstrialis, rostro albo achenium aequante vei longiore. — Tuinsalade. — Sinls de oudste tijden gekweekt. BI. jul. Aug. 0 — Tele verscheidenheden. — Ic. II, VII. 30. G. 1). De bladen en bloeijende toppen : xxerba lactitcj; seu i. sativae ; vroeger ook semen. E. Melksap bevallend ; reuk onder het kneusen verdoovend ; smaak zoutachtig iets bitter. B. Narcotisch-bitlere extractstof; twee harssen enz. Berze- xius merkt op, dat er een vlugtig, nog geheel onbekend, beginsel in bevat is. tV. Van het melksap, bedarend, pijnstillend, in grootere gif- ten slaapwekkend, zonder tevens te prikkelen. G. Van het melksap, bij krampen en pijnlijke ziekten, al- léén de F. Het ingedikte uit kleine wondjes verzamelde melksap: xactücariuji seu ïHRiBACiusi; zeldzamer het extract; extra cmi seu SUCCUS XACTXJCA2 SATIV-ffi. 10 ÏOUtPOSIM. 146 TAR.AXACUM. scorzoxeka ws.abica e. Gcwoone Scor 9 oneere t veel bij ons ge- kweekt, in Z. Europa wild. Ic. D. 252. De slijmig-zoete, iets bittere wortel is een heilzaam voedsel voor vele zieken; vroeger als RAD. scobz. insr. gebr., aan welke men te voren ongelooflijke ge- neeskrachten tocschrecf. Zij bevat versch; zetmeel 9,0, bars 3,0, extract 10,0, houtvezel 46,0, water 32,0 (Joch), tracoïogoh rRAXEasis i., beemd Boksbaard F.B.Sept . I, 2. p, 555. — Ic. Bat. 342 gaf vroeger ïad. TBACorooi ecu. baebje niRci. II. TARAXACUAI juss. Involucrum irabricatum, subcaly- culatum. 1' lores multiseriales. Achenium subcompressum, su- perne squamoso-muricatum, abrupte in rostrum filiforme con- tractum. Pappus pilosas. Receptaculum nudtiin. I). (—IC) 1. t. OFFicisAtE wiGG. Acheniis lineari-obovatis stri- atis apice squamoso-muricatis, striis exteriorum a basi tubercu- lalo-rugosis, intcriorum laevibus, Mis oblongo-vcl lineari-lanceo- latis pinnatifido-runcinatis vel interns dentatis vel inieo-errimis. — Gemeene Paardebloem F.B.Sept. I, 2. p. 559. — Syn. Le- ontodon Taraxacum L. Tar. dens leonis Desf. — Varieert zeer sterk, b. v. (3. corniculatum, involucri foliolis omnibus linearibus vel exte- rioribus lanceolatis, f. glaucescentibus, — Syn. L. cornicula- tum Horn. y- paludosum, moerassig F. II. Sept. I, 3. p. 843, involucri foliolis exterioribus ovatis, acuminalis, adpressis. — Syn. Tarax. palustre nc. 'S. alpinim , involucri foliolis exterioribus ovatis, patentibus.iStyn. L. alpinus Hopp. BI. geheele jaar — Ic. D. 249. H. II. 4. Bat. 168. G. I). Do woitcl en versche bladen : iierba en radix ta- RAXACI sew DENXIS tEOSIS. F. De wortel en bladen rijk aan melksap; wortel van weinig reuk, smaak zoetachlig, naderhand sterk bitter ; de bladen insge- lijks, maar bovendien zoulachtig, B. Het melksap des wortels bevat veel Caoutchouc, verder hars, suiker, slijm, biltere extractstof in mindere hoeveelheid, vrij zuur, potasch cn kalk met zwavelzuur, phosphorzuur, chlo- rium cn een plantenzuur (Jom). W. Oplossend, zacht tonisch, vooral op de buiks-ingewanden , COMPOSITA- 147 CICUORIÜM. G. Bij verstoppingen, levenerhardingen, waterzucht, koort- sen, vooral de wortel in decoct, het uitgeperste sap van den verschen wortel en de bladen in het voorjaar. Gewoonlijk echter de F. Extractüm en mellago taraxaci. III. CICHORIUM L' Involucrnm duplex, exterius 5- phyl- lum, interius 8- phyllum, foliolis basi coalitis. Pappus coroni- formis multi-palcaceus achenio brevior. Receptaculum nudura vel subfavosum. — Flores coerulei. B. (217) 1. c. istysus l. Capitulis geminis pluribusve con- gestis sessilibus pedunculatisque, 1'oliis lloralibus e basi latiore subamplexicauli lanceolatis, pappo achcniis multoties breviore. — Gewone Cichorei F. B. Sept. I, 2. p. 573. Varieert met witte en bleekroode bloemen. — Gr. door gansch Europa op onbe- bouwde oorden ; veel gekweekt. — BI. Jul. — Sept. 2J.. . — Jc. D. 248. H. II. 24. G. B. De wortel der wilde plant, radix cichorei (sylvestkis). Vroeger ook hea, feores, semex c. K. Melksaphoudend, weinig reuk, sterk bitter van smaak. B. Biltere extractstof 25, hars 3, iets suiker en sal ammo- niacuin, in 100 d, (Johh). — Pearche vondt nog nitrum en zwa- velz., en zoutzure potasch. IV. Tonisch-oplossend. G. Tegen obstructie, geelzucht, hypochondrie, in afkooksei en species. P. Extractüm cichorei ; verouderd : cokfectio, aqua en coh- serva cichorei; in verbinding met rhabarber syropus cichorei cum rheo. niERACiuu piioselia b. Langharig Bavikskruid F. B. Sept. I, 2 . p. 563. — Jo. Bat. 29. Gr. in Europa algemeen; vroeger: rabix ei» EBA. ML08ELLB SOU AÜRICTJLiE MURI8. n. hckohvh 1 . Muur Uav. F. B. Sept. I, 2. p. 565. — Ic. Bat. 128. gemeen in Europ.; vroeger: Bba rmjiOHAiiiE gaiiicx: seu ab- MCBEM Mens MAJ0RI8. soacHBs oiBEACF.es i. en s. asper tih., moet- cn stekelige Melk- distel F. II. Sept. I, 2. p. 557. — Ic. Bat. 235, vroeger al* bba *. O EER ACE! et ASPERI. HTPocniERis macuiata i. Gevlekt Biggekruid F . B • Sopt. I, 2. p» 571. — Ic. H. VI. 43. als herba en ilores cost.® gebr» 10 * COMPOSITA. 148 SltYBUM. Trib. II. Cynarocephalse J'uss. Flores omnes tubulosi vel radiati ligulati. Stylus apice artioulatus. Deze onderafdecling bevat gewoonlijk bittere extractstoj ] meer of minder met zamentrekkende beginsels verbonden, daaren- tegen weinig: vingligc beginsels. Bij sommigen is de bittere stoffc door slijm als het ware verdrongen. De zaden zijn veelal die bevallend en bitter , sommigen drastisch enz. IV. SILYBUM vaill. Involucrutn imbricatum. Flores hermaphrodili, omnes tubulosi. Filamenta monadelpha. Pappus pilosus, denliculatus, basi annulo conjunctus, deciduus. Recepta- culum setoso-paleaceuin. (218) 1 . s. maeianum gjertk. f. amplexicaulüms hastato- pinnalifidis albo-maculatis glabris. Gevlekte Distel F. B. Sept. I, 2. p. 577. — Syn. Carduus marianus L. — Gr. vooral in Z. en M. Europa. — BI. Jul. — Aug, - Ic. I). 230. q ]) Van beiden de bloemhoofdjes: semen sahtosici, scu ci S jI seu COMTRA SCU SEMEK CORXRA YEHJiES, waarvan in den handel voorkomen: 1. S. G. levanticum , aleppicum s. alexandri- num 2 S C. africanum, barbaricum, oriëntale seu indicum , welke laatste van A. glomerata, de eerste van A. Contra afge- leid wordt. E. Reuk sterk onaangenaam geurig, smaak scherp, harssig ; walgelijk, bitter. B. Vlugtige olie 0,8, harde hars 11,0, bitter extract met Malas Calcfs 21,0, gom en in alcohol onopl. extract 36,0, eene door potasch uit de plantenvczels afgescheiden stofie 20,0, vezels 12,0 (TRoaiaisnoRrir). — Sein. Cin. levant. : Cerin 0,35, bruine bittere harssige stof 4,45, weeke groene hars 6,05, bittere cx- tractstof met opl. zouten Sulphas, Malas Potassae, Calcis, Chlorur. Potassii 20,25, gomachtige extractslof 15,50, apothema 8,60, Malas Calcis 2,00, planlcnvezels 35,45, vreemde bijmengsels 6,70 (Wackehroder). — De 0. Ind. Sem. Cin. bevat volgens des- zelfs analyse meer hars, bitter extract. — Later hebben Ka hier en Alms, het eigendommelijke, werkzame, kristall. beginsel, San- tonine, uitgetrokken. W. Anlkelmintisch, prikkelend voor de ingewanden. G. Tegen ingewandswormen, atonie en krampen der inge- wanden, in poeder (6 — 10 — 15 gr. voor kinderen.), electuar,, zelden ihfüs. (j onc op 4 onc. om 2 u. 1 1.). P. Exxractum resixosiim, TIXCIURA, coxFECTio s. c. ; be- standdeel van vele anlhelm. bereidingen, pulvis, elecïuar., iro- CHISCI ANTHELMlIfT, CONTRA VERMES. Men heeft lang over de moederplant van s. c. getwijfeld, doch naar de naauwkeurige nasporingen van fr. hees v. esekb-, be- schouwt men thans de twee genoemde voor dezelve. Prof. delle ciiiAJE houdt echter de inoederpl. nog voor eene afzon- derlijke soort, door Kukze J. Chiajeana genoemd. — Vroeger coMposirs. 156 TAJUcETcM. hield men beurtelings A. Santonica L., A. nulans IV. in de ïarterei, {B.) A. judaica L. in Palestina, Egypte enz. {Ie. D. 229.) A. palmata Lam. in Z. Frankr., Spanje, A. odoratissima Bes/, ia Numidie, A. caerulescens L. {F. B. Sept. I, 2. p. 586) aan de Middel, zee voor de moederpl. van deze zaden. Zij schijnen overigens allen soortgelijke krachten te bezitten. Michel leidt S. Cinae van 4 soorten af: A. Santonica, A. inculta Bel., A. glomerata, eu eene nieuwe soort. Vervalscking, met de bloemhoofdjes van A. Abrotanum L ., A. campestris Z., Tanacetum vulgare L. kunnen door de bot. kenmerken herkend worden. (233) 5. a. postica i. Gr. in Z. Europa. 4 . — I c . D. 232. H. II. 10. de herea seu summixates absinthii pontici seu ito MAS! bezitten soortgelijke, maar zwakkere krachten als a. ab~ sikihium l. ; en zijn bij ons obsoleet. B. (234) 6 . A. abrotanum 1 . Gr. in China, K. Azië, Eu- ropa f). — Ic. D. 233. herba seu sumhitates abrotaki seu a. maris, bezitten eene met die van Abs. eenigzins overeenkomende werking, edoch zwakker. (233) 7. a. dkacunculus l. Gr. in Z. Europa ; bij ons in tuinen gekweekt, ilerba seu summixates dracunculi zijn naauw- lijks in geneesk. gebruik. X. TANACETUM r.. Involucrum imbricatum, hemisphaeri- cum. Florcs disci herraaphroditi, tubulosi, 5- dentati, teretes ; peripherici filiformes, tridentati ; vel ornnes hermaphrodili. Ache- nium angulato-striatum, disco epigyno latitudine achenii. Pappus subnullus vel minutus, coroniformis. Receptaculum nudurn. Fl. lutei. B. (236) 1. t. vulgare l. f. bipinnatifidis, laciniis serratis — Gemeene Reinvaren F. B. Sept. I, 2. p. 585. — Gr. in gansch Europa op onbebouwde plaatsen, in K. Azië. — Hl. Jul. Sept. 4- — Ic. D. 236. II. 6 . Bat. 185. G. D. De bladen en bloemen : herba en flokes tanaceti, vroeger ook semen t. E. Reuk sterk balsamiek, onaangenaam, kampherachtig ; smaak zeer bitter, walgelijk, geurig. B. Vlugtige olie, vooral in de flores (uit het versche kruid vut' U ' 1 de bh-cnen ^), bittere extracliefstof en looistof, gom, COMPOSITIE- 157 ACHILLEA, was, weekhars, appelzure zouten (Fromherz). — Peschier wilde een alcal. beginsel gevonden hebben. JF. Tonisch, vlug tig -opwekkend, wormdrijvend, de zaden vlugtiger, de herba meer tonisch. G. Tegen ingewandswormen, aton. en krampachtige aandoe- ningen der ingewanden, gewoonlijk de flores, zelden hea in poe- der ( 1 . scr. 2 dr, in electuar. 2 maal daags) en ikfvs ; de herba meer uitwendig tot opwekkende omslagen, ook als an- thelm. in zalyev gebruikt. P. Oeeïïji (aeth.) en exiracium iamaceii ; vroeger ook aqva en ESSENIIA. 2. xaeaceibh balsamiia i. ( Syn . Bals. vulgaris W. of B. suave- olens P.) f Gr . in Z. Europa — le. H. II. 5. — reaba en stm- miAiES seu flores balsamii.®, iakaceti boexersis seu cosxi hor- iorcm , was vroeger als pijnstillend middel Beroemd. sariolisa ciiAMjF.ct PARIS8IA3 1 . Gr. in Z. Europa cnx. gaf wel- eer : derba seu summixates «akxoeik^i seiZ abrotani febir.®, zeer geurig. 6. F» agran tissima forsk. als een krachtig resolvens extern. aanbevolen. CUUT80C0WA lIirOSYRIS Z. gaf HBA DEEIOCIIRYil. (237) spilakxhes oeeraceüs l. Gr. in Z. Anier., 0. Ind. Q. Ic. jACQUifi Hort. Schoen. 135. De bladen en vooral de bloemhoofdjes zijn zeer scherp, cn verwekken sterken speeksel- vloed. Bevat scherpe vlugtigc olie, gom, extractstof, gele kleur- stof enz. Tot het bereiden der paraiihciuiih gebr. — Kan lig- telijk den vroeger gebr. s. acmeixa e. vervangen, die weleer hoog geroemd werd tegen Hydrops enz. — Gr. in Ceylon, 0' Ind. enz. — Ic. van beiden in Ann. der Pharm. XVII. 2- p- 192. XI. ACHILLEA i- Involucrum ovatum, vel ohlongum im- bricaturn. Flores disci hermaphroditi, tubulosi, corolla 5- den- tata, tubo plano compressb, bialata ; flores peripherici feminei, ligulati, ligula l )r ovi subrotunda. Achenium compressum, apice nudum vel margine proinimdo teminalum. Receptaculum pale- aceurn. B. (238) I. a. tiiEiEFOLiuai l. f. lanato-villosis vel subgla- bris, caulinis circurascriptione lanceolatis sublinearibusque bipin- COMFOSIIjE. 158 ANïHEMIS. natifidis, pinnulis bi-trifidis piunatove quinquefidis, lacinulis lin- earibus ovatisque acuminatis mucronatis, rachi integra vel in apice folii subdentata, dentibus integris, corymbo decomposito, ligulis involucro diraidio brevioribus. Gewoon Duizendblad F . B. Sept. I, 2. p. 617. — Gr. in gansch Europa langs wegen, op akkers enz., in Asie cn N- Amer- Bh Jun. Aug. wit ook bleekrood. ¥. - Ie. D. 246. H. IX. 45. Bat. 224. G. D. De bladen en bloeijende toppen herba en flores seu SUMMITAIES MILLEFOLII. E. Hha : reuk zwak aromatisch, smaak bitter, iets zarnen- trekkend. Flores: reuk sterk, smaak geurig-bitter, iets zamen- trckkend.J B. Zeer weinig vlugtige olie, bittere extractsiof, met zout- zure, pbosphorz, salpeterz. potasch 17 pC. en looistof 2|, gom, iets hars, zwavel (Bleï). W. Tonisch, iets oplossend op de ingewanden enz. G. Bij alon. aandoeningen der ingewanden, slijmvloeijingen, bloedvloeijingen, infxjs., decoct; ook het versche üiigepersie sap in het voorjaar. P. Exikacidm MiLT.rFor.il ; zelden : tinciüra, aqua en oleuii m. ( 239 ) 2. a. piAKMicA l. Lijnvormig Duizendblad F • B . Sept. I, 2. p. 615. — Gr. op vochtige plaatsen in Europa, Azië, N. Amer. — Ie. Bat. 180. I). 247. 11- IX. 44. De onderaard- sche wortelstok, bad. ftarmicas, van scherpen bijtenden smaak, naauwlijks gebruikelijk, tegen epilepsie geprezen. 8. a. HOBUis i. edel Duizendblad F. B. Sept. I. 2. p. 617. — Gr. in M. en Z. Europa nadert in eigenschappen a. miuefoewb en schijnt nog krachtiger van werking te zijn, bij ons ongehr. 4. a. AOEiATUn i. Gaf vroeger summiiates acerati seu sceatorii besce. XII. ANTHEMIS r.- Involucrum hemisphaericum, vel pla- niusculum, imbricalum. Flores disci hermaphroditi, tubulosi, co- rolla ecalcarata, lubo plano compresso bialato, limbo 5- dentato, flores peripherici foeminei, quandoque steriles, lignlati, ligula oblonga- Achenium exalatum vel anguste alatum subconformc, pappo destitutum, margine plus minusve prominulo terminatum. Receptaculum paleaceum. — Ligulae albae (excepta A- tinc- toria). COMPOSITA. 159 ANACYCI.VS. B. (240) 1. a. HoBiiis t. f. pubescentibus vel subglabris pinnatis, pinnis multiüdis, laciniis linearibus breviler mucronu- latis, receptaculo elongalo-conico, paleis oblongis muticis margine apiceque scariosis, acheniis snbtrigonis laevibus margine obsolelo terminatis, caule ramoso polycephalo. — Gr. op drooge plaatsen in Z. Europa, bij ons gekweekt. — BL Jun. Jul. bl. veelal dubbeld. 4- — Ic. D. 245. H. X- 47- G' D' De bloemhoofdjes : eeores chamomtel® rohana,®. E. Reuk sterk, aangenaam geurig, smaak tevens sterk bitter. B. Was 1,50, bladgroen en vet 3,63, hars 5,25, bittere in ether 'opl. stof 4,00, in alcohol opl. extract 3,12, alleen in water opl extract 5,50, zcezoutzuur extract met Phosphas Magnesiae 5,75, Sulphas, Tartaras Potassae, Malas Calcis, Clilorur. Potassii 1,88, eiwit 1,50, gom 0,75, plantenvezel 62,00, sporen van vlug- tige olie en looistof (Wrss). IV. Ionisch, opwekkend, prikkelend, doch naauwlijks kramp- stillend als de gewone kamillen. G- Dikwijls, doch zeer ten onregte in plaats de gewone El. Chamom • ; doelmatiger als tonicum, stomachicum in isrus (1- onc op 6 — 8 onc). B. Extractum en oleüm ch. r., zeldzaam. De Ph- lond. heeft OLEU.ti jemer., extract, en decoct. anthemidis hoeieis. 2. a. iiacTOKiA i. Verw Kamille F. B. Sepf. I, 2. p. 615. — Ic . Bat. 180 gaf vroeger fioh.es bumiulmi velgaris. 3. a. coxiiLA L. Gaf vroeger fj.ores coTMffi ïoetidje, zie p. 1G1. XIII. ANACTCLUS l. excl. sp. Achenia utrinque alata, obcordata, alis dilatatis apice in lobum productis ; centralia an- gustius alata. Reliqua ut Anthemidis- • (241) 1. A. oeficisalis maynk. Caulibus erectis veladscen- denlibus submonocephalis, paleis obovalis basin versus attenuatis, acheniorum alis cartilagineis opacis, lloribus disci aequaliter 5- dentatis. — I n Thuringen veel gekweekt. — Bl. Jul. 0. — Ic- H. IX. 46. Ti- Radix pyretjiri. — Deze is de gewoonlijk in den handel voorkomende soort, ook rad. p. communis seu germanici genoemd- E' Weinig reuk, smaak zeer scherp, langdurend, speeksel- afscheiding opwekkend- COMPOSITA?.- 160 pyrethruïï. B. Scherpe weekhars 1,7, bittere extractstof 1,17, gom 20, inuline 40, houtvezel 25, water 1,6, iets vlugtige olie en sporen van campher (Jous). Pariset meende cene [eigenaardige stoffe, Pyrethrine, gevonden te hebben, welke echter volgens Koene een mengsel uit 3 andere is- Deze vindt : eene bruine harssige in kanstische Potaschloog onopl- stof (het eigenl. scherpe beginsel) 0,95, donkerbruine in deze loog oplosbare olie 1,6, gele insge- lijks opl. olie 0,35, gom 9,4, inulin 57,7, velerlei zouten en oxyden 7,60, vezel 19,8, sporen van ac. tannic. W~. Sterk prikkelend, plaatselijk op de huid blaartrekkend. G. Bij aton. onderbuiks ziekten, feb. interm., verlammingen vooral der tong in poeder (10 gr, — 2 scr.) en inf. (I dr. op 6 onc) uitwendig tot gargarism. bij asthen. keelontsteking, tegen tandpijn. ■ P . TincturA fvrbthri ; extractdm en spiritus. B. ( 242 ) 2- A- pvRETHRUM LR. Alis acheniorum membrana- ceis, pellucidis, paleis interioribus subito in petiolum contractis, spathulatis, caulibus lateralibus elongatis, prostratis pleiocephalis. Syn. Anthemis Pyrethrnm L. — Gr. in Z. Europa, Oriënt, N- Afr- — Ie. D. 244. G. D radix pyrethri (veri seu romani). Het overige als bij de voorgaande; zeldzaam voorkomend. Aanmerking. Vroeger werd deze plantsoort voor de eenigc moederplant der R. JPyr • gehouden, en A- oll'. was van A. pyr. niet onderscheiden, tol dal Hayne denzelven als eene afzonder- lijke soort deed kennen. B. ( 243 ) pvRETHRUM PAKTHENiuM SM. (Matricaria Parth- L.) Gr. Id Z. Duitschl. — Ic. D- 242. H. VI. 20 geeft herba ma- tricarije cl’ ar FLORiBus, in werking de kamille naderemTmaaf" lang niet evenarend- GUizo TIA oeeifera I)C. (Polymnia abyssinica b. fit.) — Gr. in O. Indiii, Abyss. wordt thans in alle warme landen wegens de olierijke zaden gekweekt. Teel- of Xii.ezaab of eamtiiia genoemd. XIV. MATRICARIA L. Involucrum planiusctilum vel he- misphaericnm, imbricatum. Flores disci hermaphroditi, tubulosi, corolla ecalcarata, limbo 5- dentato ; peripherici feminei ligulati, tubo compresso. Achenia conformia exalata, pappo destituta, mar- COJIPOSIT-E. 161 MATRICARIA. jjine ubsoleto vol plus minusve prominulo vel in coronam pro- ducto, terminata. Reeeptaculum nudum subcylindrico-conicum. B. (-44) 1. m. oiiAMOMiLtA i. Foliolis invol acri obtusis. — Kamille Moederkruid. F.B.Sept. I, 2. p. 613. — Gr. door bijkans geheel Europa op koornvelden enz. — BI. Jun. — Aug. 0. /c. D. 241. H. I. 3. Bat. 290. G. B. De geheele bioeinhoofdjes : flores chamomillae vui- GARIS. E. Reuk eigendomraelijk sterk balsaraisch, smaak onaange- naam, bitter geurig. B. Ylugtige olie en bittere extractstof. W. Yluglig-opwekkend, krampstillend zweetdrijvend, zacht bitter-tonisch, vooral op de ingewanden — In te groote gifUm verwekt zij misselijkheid, braking, diarrhee. G. Bij asllien. en kramp-ziekten vooral der ingewanden, van den uterus, in feb. contin. en intermilt. in isfus. (2 — 4 dr. op 1 &:) eu poeder (> scr. — t dr.) ; uitwendig in pappen, om- slagen, baden (| 7 — 1 onc. op 1 ffi). P. Extracium en aqüa r. c. : ook oi.eum aexher., zelden : oledji cociüji en sriiUPDs chadi. — Een bestanddeel van species llESOIVENTES , AD FOMENTUM, EHOELIENIES, SP. AD ENEJIA enz. Fermlscking, kan ligtelijk,* dikwijls niet opzettelijk, plaats vinden : 1. met Pyretlmm inodorum W. ( Chrysanthemum L.)reuke- looze Fuurwortel F.B. Sept.l. 2 . p . 611, en P. PartheummW.. breedbladige Vuwrwortel F.B.Sept. t. a. p. welke met een bo- tanisch oog ligtelijk onderscheiden worden door een niet hol re- ceptaculum, dat bij de eerste soort bol, maar niet kegelvormig, is ; de bloemen zonder reuk. 2. Anthemis arvensis L. , Wilde Kamille F. B . Sept. I, 2. p. 613, en A. Cotula L. Stinkende Kamille F. B. Sept. I, 2. p. 615. — ic. Bat. 284; door een reeeptaculum comexum , po.lea- ceum lo herkennen. Alle deelcn der A. arv. zijn grijs behaard, de bloemen zwak, maar onaangenaam riekend. A. Cotula L. is stinkend van reuk, scherp van smaak, de onderste bladen drie- voudig-vindeelig mei lancelv. insnijdingen, vruchibodcm stoppelig, niet hol. 3. Chrysanthemum leucanthemum L. Witte Gaurehloem F. B.Sept. I, 2.p. 611. — /e. Bat. 50. heeft groote , platte recep- 11 rOUPOSlTA!. 162 «MCA. lacula, zonder paleae. Deze pl. zelf W as vroeger als flores bellidis majoris gebr. doroiuchh rARDALiAirciiEs l, Gr, in Z. Europa, gaf vroeger rad. DoaoKicr. tacetes erecta t. In onze tuinen gekweekt, gaf vroeger de flor. africari. bellis perehris L. Madelief F. B. Sept. I, 2. p. 611. de flores BELLIDIS MIKORIS. XV. ARNICA t. Involucrura cylindricum, foliola aequalia biserialia. Flores disci hermaphrnditi, lubulosi, limbo 5- den- lato, stigmatibus superne incrassalis, apice conico pubesccnte ter- ininatis ; peripherici foeminei, ligulati stamina infertilia gerentes. Achenium crostratum, exalaturo, slriatum. Pappus pilosus, re- ceptaculum nudura. B. (245) 1. a. mojVïana l. f. radicalibus oblongo-obovatis subintegerrimis 5-nerviis, caule paucifloro, pedunculisinvulucrisque villosis vel glanduloso-pubesecntibus. Gewoon JFolverlei F. B Sept. 1,2. p. 607. — Gr. vooral op heuvels, bergen van M. en JY. Europa, — BI. Jun. — Aug. BI goudgeel — Ic. D.239. H. VI. 47. G. I). De van het omwindsel ontdane bloempjes, de bladen en de wortel : flores, herba en radix ar.vic* se/i uqronioi OERMAMICI E. Flores : reuk versch onaangenaam geurig, gedroogd zwak- ker, bij het wrijven liglelijk niezen verwekkend ; smaak zoeiach- tig-bitter, scherp-genrig ; rad. reuk eigendommelijk, walgelijk aromat., vooral bij het poederen prikkelend, smaak scherp-geu- rig-bilter, lang durend. Hha • als de wortel, zwakker. B. Des wortels: vlugtige olie 1,5, scherpe hars 6,0, zeepstof 32,0, slijm 9.0, vezels 51,2. In 100 d. (pfaff). WEBERtrok uit de bloemen eene hars 7,5 p.C., extractstof 15 pC., eene bruine hars 17,5 p.C , en iets blaauwe elh. olie. W' ■ Vlugtig prikkelend op het vaat- en zenuwstelsel, voorna- melijk der borst- en buikholte ; de wortel minder prikkelend, meer tonisch-adstringerend. G. Bij asthen. koortsen, in slijmvloeijingen, haemorrhagie, hydrops, verlammingen, rheumat. enz. in poed. (5 — 20 gr.) ; meer in ikf. (1 — 3 dr. op 6 onc), decoct. COMPOSITIE. 163 CALENDULA. liXtSACIUM (iUDlCts) AKXIC.E J OLFU.lt AEXH. ZClflen. Bij SPECiES ÜESÜI.V., PPCTOlt. Aanmerking. In de bloemen leeft een bijzonder insekt: Musea Arnicae £., aan hetwelk sommigen verkeerdelijk eene bijzondere kracht hebben toegeschreven. Zie Ic. D. t. a. p. Mervakching met velerlei pi-, meestal bij naamvkeurige kennis dezer pl. liglelijk te ontdekken ; in het algemeen terstond door het gebrek van den eigendommelijken reuk. a. De wortel , 1. met Solidago Pirgaurea L. De wortel is grooter, bleeker, schubbig, inwendig gelijkmatig wit, gedroogd bijkans zonder reuk. 2. Inula dysenterica L. De wortel geheel met dikke vezels bezet; — droog- grijs, bijkans zonder reuk en smaak. 3. I/ieracium umbeliatum L. De wortel rondachtig-verdikt, zeer kort, zonder reuk en smaak. b. De bloemen , I. /. dysenterica en I. Britannica de bloempjes zijn smaller, korter, bleeker; verwekken geen niezen. 2. Doronicum Pardalianches L. Bleeker, zonder zaadkroon [pappus). smeer o tüi.gari» j.. Genteen Kruisltruid F.B.Sept. I, 2. p. 579. Gr. in gansch Europa. — Je. Bat. 200. — Gal vroeger iieaba cüm FT.ORIBUS SEKICIOSIS. XVI. CALENDULA i. Involucrum hemisphaericum,: foliolis aequulibus, triserialibus. Flores radii ligulati, foeminei, fertiles, stylo in stigmata duo fisso ; disci hermaphroditi; steriles, stylo stigmate indiviso capitato terminato. Aebcnia difformia, curvata, varie muricata vel dentata. (246) 1. c. officuvaiis i. Fructibus cymboideis murica- tis, cxlerioribus rotundatis, laeviusculis, f. arnplcxicauiibus oblon- gis subdentatis. Goudsbloem. — Gr. in Z. Europa; veel in onze tuinen. — BI. den geheelen zomer en herfst ©. geel. — Ic. H. IX. 47. B. Kruid en gansche bloemhoofdjes, herba en flokes caiendui/e. £■ Perse k : reuk onaangenaam, iets harssig; smaak bitter- achlig, zwak zoutachtig ; gedroogd zwakker. B. Biltere extractstof 19,13, eigendommelijke geleiaardige stof ( Calendulme) 3,5 sporen van vlugtige olie, gommige stik— 11 * XCBIilACE^. 1G4 XOBELIA. stofhoudende stof 2,0, eigenaardige zetmeelsoort 1,25, Murias Potassae 0,66, Malas Potassae 5,45, Maks Calcis 1,47, Ac. ma iicum met extractstof verbonden 7, eiwit 0,62, groengele week- liars 3,44, vezels 62,5 (Geiger). JF . Scherp-prikkelend, tonisch. O. Vroeger menigvuldig ook als praeservatief tegen velerlei ziekten; in latere tijden tegen kanker geprezen: ivf., decoct., sücc. EXPR. P. extract o. u caiesdtiLje (in put. van 2 gr., 6 —16 pill. 2 maal daags). — Vroeger ook aq>ua, acetitm, stropds, cos- SERV.1, USGUEM. Fam. EOBELIACEA jbss. — (K. II. 95). 1. lobelia STPniLiTiCA L. Gr . ia N. Amerika 2|_. — Ic , D.207. H XIII. 9. — De melksap houdende wortel bad. lobelia, van scher- pen smaak en zweetdrijvend, braakwekkend en purgatief, wordt in Am. als antisyphil. gebruikt. 2. l. implata l. Gr. in Pi. Amer. ®.— Ic. D. 206. De bladen of geheele plant, herba l. i,, in Amer. onder den naam van Indian- Tobacco als diaphor., emet, en expector. in groot aanzien. 3. l. CAouicnouc hbmb., een boom in N. Granada. — lc. Berl.Jahrl. 1824. I. tab I. ; het melksap geeft cene soort van resiha elasxica. (Vergt. simoKiA elasiica p.) Ook eenige aanverwante soorten schij- nen daartoe te dienen. Fam. VACCINIE^E nc. — (K. II, 92.) oxtcoccos PALusTRis p. Itoode Veenbes F.B.Sept. I, 1. p 317 Gr. op veens treken in Pt. Am. en Europ.; de bessen, bacca oxt- coccos in sommige landen even als de volgende gebr. 1, vaccihidh mu ID AA L. Roocle boschbessen F. B. Scpt. I, 1. p, 333, f). in N. Amer. en Europ. — Ic. I). 220. H. IV. 19. — De bladen, rerba vitis idaa, zouden soortgelijke krachten als Ar- butus uva ursi hebben, doch bevond men dat geenszins bevestigd. Zij dienen niet zelden tot vervalsching derzelve. — De zuurachtig- zamentrekkende bessen, bacca v. i. waren vroeger als een aange- naam, verkoelend middel gebr. — boob, GEtAiiitA, cobdiich, sr bupds. 2. v. MÏRTUM 9 l. Blaauwe Boschbessen F.B. Sept. I, l.p. 333, ■f) door bijkans geheel Europa. — Ic. D. 219, H. II. 6. De bacca ERICIHE.*. 165 RHODODEKDRO». mtstihorum, zijn weleer tegen diarrhee, bloedvloeiingen aang e prezen. Fam. XXXIX. ERICINEzE nc. Calyx 4-5- fidus velaar ritus, persistent. Corolla monopetata, 4 — 5- Jida vel.parli.La, hypogyno, aestivalione imbricata. Sta- mina corollae laciniis aiterna, aut dupla, ante corollam disco hypogyno inserta, libera, nee corollae adnata. Ovarium disco hypogyno insertum liberim , muUiloculare , loculis 1- mulho- vulatis, placentis cenlralibus. Stylus 1. Stigma 1. Fructus capsulark vel baccalus. Semina aptera , albuminosa. Em- bryo centralis, radicula ad hilum versa. — (K. II. 86). De Heidegewassen zijn heestertjes of kleine boomen in de koude en gematigde luchtstreken, met altijd groene, gave, dik- wijls zeer smalle, kleine, afwisselende, tegenoverstaande of krans- vormende bladen zonder steunblaadjes Eigenschappen. De tol de I Tril), behoorende gewassen zijn zamen trekkend- bitter, en levens narcotisch-scherp, waardoor som- migen zelf lot de gifgewassen bchooren. Yan de II Trib. zijn velen als zamentrekkend-bilter bekend. De vruchten zijn, indien zij sappig zijn, zuur-zamentrekkend, dikwijls eetbaar. Trib. I. reodoiucejE dc. Fructus capsularis; dissepimenta du- plicata. I. RHODODEIYDROjN' i. Calyx 5- partitus. Corolla in- fundibuliformis vel rotata. Stamina 10. Anthcrae apice poris 2 dehiscentes. Capsula quadrivalvis, marginibus valvularum inflexis quadrilocularis. _ (247) l. mi. cHRrsAMTHUM t. f. oblongis, superius atro-vi- ridibus nitidis, inferius reticulato-venosis flavis aut flavo-fuscis, integerrimis, marginibus rcvolulis, glabris, floribus (fulvis) um- bellato-terminalibus. — Gr. in O. Siberie op rotsen. 1 2'. Ic. D. 216. H. X. 27. G. D. De bladen der jongste takken, foeia seu herba rro- DODETORI CHR-SJSAHThi. E. Reuk onaangenaam, eenigzins naar rhabarber, smaak za« mentrekkend, walgelijk bitter. ERICIKEiE. 166 I.EDUBÏ . B. Looistof en biltere extractstof, een spoor van vlugtige olie . IF. Zweet- en pisdrijvend. G. Tegen rheumatismus, arthritis, steen, in poeder en in- fusie. P ■ TIJfCTURA ItHOD. CHRTSABTBI. 2. Rn. vERRCGiKïuM L. Gr. op de Alpen van Europa en M. Azië. jy 2—21. — Ic. 1). 217. II. X. 25. De bladen fooi seu herba nnonoDEHDEi fekbugikei somtijds voor de voorgaande gebr., van veel zwakkere werking. — Tot hetzelfde doel en niet deze vermengd : 3. an; hirsütum i, Gr. als de voorg. Ic. H. X. 26. II. LEDU9I i. Calyx 5- dentatus minutus. Corolla 5- pe- tala, patens. Staraina toro inserta, antherae ovalcs, erectae, apice poris 2 dehiscentes. Germen subrotundum cum toro connatnm. Stylus fdiformis, stiginate capitato. Capsula 5- locularis, a basi valvis 5 dehiscens, dissepiiuentis duplicatis e valvarum margini- bus inflexis. Semina seobiformia marginata placentis 5 ab apice coluinnae ccntralis pendulis aflixa. (218) 1. r.. palustre l. f. linearibns margine revolutis sub- tus ramisque ferrugineo-toraentosis. — Gr. op veenstreken in Europa, Azië en Pf. Arner. 2£ 1 — 3'. — Ic. D. 218. H’ III. 21. G. J). De bladen en jonge takken : eolia seu hebba ros- MARINI SYLVESTKIS SC tl LEDI PALUSIRIS. E. Sterk balsamisck, terpentijnaardig van reuk, bitter geurig, kampherachlig van smaak. B. "Vlugtige olie 1,5 p.C., looistof 7, slijmsuiker 15, chloro- phyll, bruine kleurstof en gom (Meis.yer). IV. Scherp-verdoovend, zweetdrijvend. G. Tegen kramphoest, diarrhee, cliron. huidziekten, in isrus., bij Angina tot gargarisma. — Door branders om het bier zeer koppig te maken. Trib. II. ERiCACE/E De. Baccae aut capsulae. Disaepimenta in bis simplicia, valvulis vel snturis opposita. II. ARCTOSTAPHYLOS adans. Calyx 5- lidus. Corolla subovata, limbo 5- fido. Stamina 10. Antherae apice poris 2 dehiscentes. Dritpa pentapyrena, pyrenis monospermis. B. (249) I. officinalis wiMK. ct gr ar. Caulibus procuin- PIROLACEi- 167 chiMophila: i tibn*. f- perennantibus coriaceis nitidis obovatis integerrimis. Syn . Arbutus uva ursi L. — Gr. in N. Amer., Europa, in bosschen, heidevelden enz. — BI. Mei — Jun. t) 1 H- c ‘ D. 215. H. IV. 20. G. I )• De bladen ; iolia seu herba uvjï tjrsi. £ Weinig reuk, smaak zarnen trekkend, bitter. B. Looistof 36,400, galnotenluur 1,200, bittere extractstof O 313 , hars 4,400, apothema 0,862, gom 15,700, extractstof ;,; 0 r potaschloog 17,600, houtvezels 0,600, water 6,000 (Meisxer). IV Tonisch- oplossend, opwekkend voor de unen-wer uigen. G Tegen catbarrhus der blaas, nieren, steen ; atonie dier or- ganen, in I5FUS., üecoct, zelden poeder. Fervahchimj met de bladen van Faccimum vitts idaea , die van onderen gestippeld zijn, terwijl die van Arbutus adeng zijn. Met Buxus ssmpervirens £., wiens bladen met aderig zijn en eenen onactiujenaTnen reuk hebben. Fam. XL. PTROLACÈj® mbdl. Discus hypogynus nullus. Sem.ina minutissima arillo tubuloso reticulato inclusa, globosa , arillo multo minora. Beliqua ut in Ericineis. — Vroeger met de heidegewassen vereenigd • (2'.30) 1. CH1K0MIILA UMBEILATA siuxx. ' Syn. Pyrola’um- bellata L. /c. gmelik Bad. II. T. 2. Gr. in N. Amer., N. Azië en Europa. t> 2—6'. De bladen, herba ptroeje umbeelax.*, van aanvankelijk zoeten, dan bitter-zamentrekkenden smaak en diuret. krachi, vooral in PT. Amer., zelden in Europa zoo als Fol. üvae ursi gebr., ook uitwendig tegen zweren, carcinoma, m POEDER, INE-, DECOCI. — EXTRACXUM, XIXCXURA P. UMB. 2. ch« 0 «»a kacczata reasB. in N. Amer. van gelijke kracht en “^‘"toTtsDiFoiiA z. Rondbladig Wintergroen F. B. Sepi. I, 1. p. 335 i c Bat. 188. — «»o» z. Kortstijhg Wintergroen F. B. Sept. ' t. a. p. - »• «»»* sw - Ic ' H ‘ IV ‘ 21 ~ 23 - Vroe 8 ei tegen diarrhee, uitwendig tegen wonden enz. als vozia seu hem» PTnot* seu PTRotiE MAJORis gehr. STYKACEAI. 168 styrax. J'am. XLI. ST1 RACEjE \. ricii. Calyx 1- pkyllus 4 5 divisus , rarissime integer. Discus tori nullus. Corolla calycis fauci inscrta , monopetala , limbo 4-5- ,/Wo, Zacmw c«/y«s Mi's altcrnis, aestivatione saepe val - wtfw, aw* 8-10- Stamina corollae tubo adnata, 2-4- senalia, lobis calycints numero duplo, tripla nut . quadrupla aut j ere indejhnla , rarissime corollae lacinüs aequalia etop- pcsita. Aniherae 2- loculares , loca/w rw longitudinali laterali dehiscentibus . Ovarium ex carpellis 3- — 5, suepius 4 connatis formalwn 3 — 5- loculare. Stylus cylindraceus rec- tus, stigmate 3 — 5- labo. Pericarpium drapaceum, calyce cinctum aut coronatum, puinmine duro 3 — 5- loculari, raro 1- loculari (abortu). Dissepimenta tenuia. Semina in lo- culis solitara anyulo cenlrali afftxa. Albumen camosum. Em- bryo centralis , cotyledonibus brevissimis. — (K. II. 90) De Styraceen zijn boomen of lieeslers met eenvoudige, g aa f- ranrlige, gesteelde bladen zonder steunblaadjes, met meestal okse!- standige, gewoonlijlc tweeslachtige, bloemen. Eigenschappen. Zij bevatten 'veel hars. I. STYR.AX t. Calyx liber, campanulatus, 5- dentatus, per- sistens. Corolla 5 (aut 3 — 7)- fida, stamina ejus tubi basi inserta. Capsula coriacea 1- locularis, irregulariter 'dehiscens, 1- (raro 2 — 3) sperma. B. (251) 1. s. orriCTXAUS L. f. ovatis, obtusis, inferiushir- sutis, racemis simplicibus, terrainalibus. — Cr. in Syrië, Pa- lestina enz' t> boom of groote heester. — ƒ•. I). 210. H. XI. 23. G. D. De uit den stam verkregen hars.- styrax, storax. E. Reuk balsamisch, geurig, smaak prikkelend, bitter. B. Yluglige olie, hars, Ac. bezoicum. W. Prikkelend, opwekkend. G. Vroeger vooral tegen aton. borstziekten; thans nog uit- wendig tegen Rheumat., koude zwellingen in berookixgejy tegen ulcera a tonica ; tot velerlei zalven, pleisters. P . UnGUEWTUM DE STYRACE. II. BENZOEV hayxe. I ructus lignosus, 1- spermus, indehis- cens. Reliqua ut in Styrace. .STYIUCF.AS. 169 BENZOIN. 15. (252) 1. Ji . officinale n. f. elliplico-oblongis, acuminalis, crenulatis, inlerius ramisque junioribus albo-lomentosis. Race- niis compositis, axillaribus, erectis, folia vix aequanlibus. — Syn. Lilhocarpus Benzoin Blume. Styrax Benzoin Dryand. — Gr. op Sumatra, Java. 1} matig hoog — Ic. D. 210. H. XI. 24. G. D. De door insnijdingen uit de sehors en het hout ver- kregen hars: benzoo, resina seu gummi benzocs vel asa duecis. ]] . Riekt, vooral bij verwarming aangenaam; smaakt aanvan- kelijk zoet, dan scherp prikkelend. B. Gele in aether oplosbare hars 80 p.C., bruine in aether niet oplosbare hars 0,25, Benzoëzuur 20, zeer weinig vlugtige olie en exlraclstof (Stolze). IV. Prikkelend balsamisch, opwekkend, vooral op het vaat- stelsel en de slijmvliezen der longen. G. Vroeger in blennorrhoee der longeu en ingewanden in substantie (5 — 20 gr ), ook de fiores b. ; uitwendig legen rheum. en arlhr. ziekten, atonie der huid, tot berookjng, in PLEISTER, ZALVEN eilZ. P. AciDUM BENzoicuM, ook feores genoemd (5 10 gl.) TiNCTURA BENzoës, lac viRGiNis. Bestanddeel van riekpoeders, zamengestelde geneesmiddelen- pieulje balsamica, species pro suffixu. Subclassis III. coroeeifeorje nc. Met eenbladigen vrijen kelk, eenbladige onder het vruchtbe- ginsel staande bloemkroon. Meeldraden op de bloemkroon ge- hecht. Vruchtbeginsel vrij. Fam. XLII. OLE ACE Ki:. 178 JIKKVASTUES. G. Tegen zwakte der ingewanden, tusschenpoozeude koortsen, verstoppingen, in infits., decoct., poeder, ook uitwendig tegen aton. zweren. P. EXTRACTÜM t’.M. ; ViOegCI’ : ESSENTIA, COHSERVA, AQUA, SY~ RUPUS, SAE. ( 269 ) 2 . e. puiciiEEiA FR. Bevallig Buizetidgulden&ruid F.B.Sept. I, 3. p. 779. Sijn. (Jentiana Centaurium f3 L. met de voorgaande groeijend, wordt zonder twijfel met haar ingeza- meld, met misschien nog andere verwante soorten, die allen de- zelfde krachten schijnen te bezitten. — Ie. H. I. 30. F ervalscldng. AVordl met Silene Armeria L. Gedropte Silene F.B.Sept. 1,1. p. 345, verwisseld, hetgeen ligtelijk, ook door het gebrek van den bitteren smaak, kan herkend worden. III. MENYANTHES t. Calys 5- partitus. Corolla infundi- bnliformis, limbo 5- partito, ihtus barbato. Ovarium annulo ciliato impositum. Stigma emarginaturn. Capsula 1- locularis, bivalvis, poljsperma, valvulis medio longitndinaliter placentiferis. B. (270) 1. ar. tripoli Ata t. f. tomatis. Drieblad! ge Ruig- bloem (of Water Drieblad) F. B. Sepl. I, 1. p- 181. — Gr. in moerassen, slootén door bijkans geheel Europa en in N. Amer. Bi. Mei, Jun. 2p, hl. bleekrood of wit, — Ie. D. 204. H. III, 14. ISat.2. G. D. De bladen : berba iRiroin fibrisi. F. Zonder reuk, smaak sterk en duurzaam bitter. B. Bittere extractstof, met eene stiksiofhoudende stof, Acetas Potassae en vrij appelzuur ; verder in 100 deelen la, 6 vezels, 0,49 zetmeel, 0,12 hars, 0,37 eiwit (Trommsdorw). W. Versch : oplossend, eenigzins tonisch, gedroogd veel min- der werkzaam. G Tegen verstoppingen, koortsen, enz. in ikfus., decoct., succus RECEss expr , zelden het poeder. P. EXTRACTÜM C)l JIEI.LAGO T. F. TISCIURA is obsoleet. (271) spiCELiA AKTHELMIA l. Gr. in W. Indië, Z. Amer. ©. Ie. D. 205. De geheele plant met den wortel, herba spio. ak- THEMiijE, van onaangenaam bitteren smaak, en worrndrijvende, in grootere giften, drastisch-purgerende en narcotische werking, in Amer. als anthelminth. gebruikelijk, in Europa obsoleet. B. (272) SP. MAKVUNDICA l Gr. in N. Amer. 2f. — Fe. BLEKCK. 89. HERBA et RADIX sp. mar. is in Amerika als anthelm COKVOLVULACE*. 179 «WTOITOHM. gejjr., verwekt ligtelijk braking en is ook als resolvens ge- prezen. Fam. XIV, CONVOLVULACEdE juss. Calyx 5- fidus, pershtens. Corolla monopetala, kypogyna, re- gularis , decidua : limbo 5- lobo, plerumque longitudinaliter plicato. Stamina 5, fundo corollae inserla, lobis alterna. Ovarium liberum , disco kypogyno insertum, 2 — 4- loculare, raro subuniloculare ; ouulis definitis creclis. Stylus 1, inter- dum partitus. Capsula 2, 3- 4- valais; valvulis a margine dissepvmenlorum solutie dehiscens out transverse aut non de- hiscens. Semina in basi angulorum centralium affixa, disse- pimentis incompletis fundum ovarii tantum occnvantibus , al- bumine parco mucilaginoso. Embryo curvalus, cotyledonibus corrugatis, radicula ad hüum versa autnulla. — (K. II. 65). De Convolvulaceen zijn meestal slinger-kruiden of heesters met afwisselende, eenvoudige of gelobde, bladen zonder steunblaadjes met veelal schoone, okselstandige of eindelingsehc, regelmatige, tweeslachtige, bloemen ; hel talrijkst tusschen de keerkringen, naar de koudere gewesten in aantal verminderende. Eigenschappen. Men kent dezelve van zeer weinigen, bijkans alleen van het geslacht Convolvulus I., wiens soorten echter al- len in de wortels een scherp purgerend melksap bevatten ; al- leen bij enkelen zijn deze aangevuld met zetmeel en voedzaam. I. CONVOLVULUS i. Corolla infundibuliformi campanulata, angulato- 5- loba, 5- plicata. Stylus indivisus ; stigmata 2 aut 1 capitatum aut 2—3- lobum. Capsula 2 — 4- locularis, loculis 2- spermis. B. (273) 1. c. JA 1 APA i. Radice luberosa, caule foliisque hirsuto, f. longe petiolatis, cordalis, repandis, rugulosis, inferius albo tomentosu-hirsutis, inferioribus 3 — 5- lobis, pedunculis 1 — 2- floris, iolia aequantibus, corollae tubo elongato, limbo sinuato-lo- bato ; calyce nudo, seminibus lanatis. — - Syn. Ipomaea Jalapa Pursh.— Gr. in Mexico. If.— I c . D. 197—198. H. XIII. 37. G. D. De wortel: radix jai.apa: of meci.'Oacaxx.-t; migrje. 12* ■ COmOlWLXCEJE. ISO C05T0LVUj,U5. E. Renk zwak, bij het poederen onaangenaam ; smaak aan- vankelijk zoet, dan walgelijk, Mllerachtig-scherp. B. Dc wortel des handels : hars 7,8, wcekhars 3,2, scherpe extractstof 17,9, gomachtige extractstof 14,5, kleurstof 8,2, niet kristall. suiker 1,9, gom met zouten vermengd 15,6, planten- slijm 3,2, planteneiwit 3,9, zetmeel 6,0, vezel 8,2, appelzuur 0,5 (gedeeltelijk vrij, gedeeltelijk met basen verbonden), Chlor- calcium 0,5, Phosphas Magnesiac 1,3, P. Calcis 0,4, Carbonas Calcis 3,0, water en verlies 9,4 (Gkrber). W . In kleine giften prikkelend, opwekkend voor de inge- wanden, in grootere drastisch-purgerend, en snel werkend. G. Bij obstructie met ophoopiug van slijm, ingewandswor- men, hydrops enz. enz., in poeder, pielen, eiectuar., zelden in- FÜS , DECOCT. P . RESINA en TINCTUKA RAD- JALAPPA3. EXTRACTUH is ob- soleet. (j/4) 2. c. PUROA winder. Radice tuberosa, caule foliisque glabris, f. cordatis, longe acuminatis, integerrimis, pedunculis 1 — 2- floris. Corollae tubo calyce obtuso quadruplo longiore, limbi explanati laciniis obtusis. — • Syn. C. (Iporaaea) Schiedeana Zuccar. Ipo- maea Purga Hayne. — Gr. in Mexico op de bergen om Xalapa door Dr. Schiede ontdekt. — BI. sehoonrood. — Ic. II. XII. 33, 44. De pl. kan in Duitschland in de open lucht gekweekt worden. G. 1). Geeft insgelijks rad. jalappjj. B. De gekweekte wortel: versch : hars 24,79, Mannite 2,18 bruin zuur 0,54, Acetas Polassae 1,09, water-extract 15,36, zet- meel 8,72, kleefstofachtige zelfstandigheid 11,99, inorg.’stof en asch 1,09, vezel 43,28, water 891,36. (Windman). L>. (i./ <>) 3. c. scammoma l Radice rapiformi caule pkmtaque Integra glabra, f. petiolatis, sagittatis, lobis acuminatis, sinuato- dentatis, pedunculis plerumquc 3- floris, folio longioribus, corolla campanulata infundibuliformi, tubo abbreviato, calyce involu- crato. — Gr. in K, Azië. Th. — Ic. D. 195. II. XIII, 35. G. II. Het gedroogde melksap des wortels, scammonidm seu diacrydiuji, waarvan S. Halepense voor de beste soort gehouden wordt. E. Smaak onaangenaam scherp. E. Hars 60 p.C., gom 3, extractstof 2, vreemde bijmengse- COSVOLVUXACEiE. 181 COKVOXVUiUS. leu, zand enz. 35 [Vogel). Sc. smijrneum bevat Alpha hars met i Polaschloog roodkleurende hars 5,00, Betahars 1,00, extract- stof door alcohol 11,00, dito door water 18,00, gom en iets gyps 20,00, lijm 5,00, zetmeel 23,00, kleurstof 2,00, vezels 11,00, inorgan. zouten eu silica 4,00. In 100,00 — (Marquart). }F\ Drastisch purgerend, met veel pijn, daarom het G. thans hoogst zelden. Vroeger in vele zamengestelde prae- paraten voorkomend. (276) 4. C. hechoacahha L. Een overblijvend met knol- wortel voorzien, gewas uit Mexico of Brasilië, hetwelk botanisch no „ niet „ader bestemd is, en radix mechoacamje alb.e seu ja- lappa: alb* geeft, die vroeger als purgeermiddel gebruikt werd. 5. c. scorARHJS x. een heester op de Canar. cil. — Ic. D. 196. H. XXI. 36. en c. ïloridus x., op Teneriffe zijn volgens dc. de moe- derpl. van het iiohüm rkodii ; thans obsoleet.— Vroeger van Gemsta canariensis afgeleid. . „ _ „ , 6 C. xüRrxxn » X. (Ipomaea U.Br.), Gr. m H. Holland., cd. der stille zee, O. Ind. 2J-. de wortclschcrs is radix xuarExm, m O. Indic, vroeger ook in Europa, als Jalappe gchr. 7. c. soxdaskxxa x. Zee Winde F.B.Sept. I, l.p. 187. langs de Europ. zeekusten, gaf vroeger derea soxdaksxxai seu brassicje marim, openmakend en diurctisch. 8. c. sEPlon x. Baag-Winde. F. B. Sept. t. a. p. — Ic. Bat. 202 H. XII. 37. — “xrba en rad. cokv. iiajoris van purg. kracht. 9. o.’ arveksis i. Kloljes IVindc F.B.Sept. I, 1. p. 185. -/c. Bat. 13. nERBA c. nisosts, van resolverende kracht. Fam. XLF1. BORAGLVEiE juss. Calyx divisus, dentatusve , persistent. Corolla monopetala , hy- pogynct, b-Jida , regularis vel inaeqmlis. Stemma 5, corollae inserta et ejus laciniis alterna. Ovaria 4, Ultra, disco hy- pogyno inserta , unilocularia , nniovulala aut biloculana , locu- Us uni-ovulatis, ovulis pendiUis ; aut ovarium unicum . , matu- ritate in nuces 4 secedens. Stylus 1, in medio ouariorum. Nuces 'jmtuor, cahjei inclusae. Embryo exalbummosus rec- tus , rudicula supera. Cotyledones Joliaceae. — (K- 11' 6-). De Boragineën zijn kruiden of heesters, vooral m de gema- tigde en warme luchtstreken, met afwisselende , meestal een- BORAGIMEjE, 182 SYMPÜYiujJI . voudige, en ruig behaarde bladen, waarvan de naarn Muigbla- digen , AsrEiiiroLi-ï, door iiitnaus aan dezelve gegeven, afkomstig is. De bloemen slaan veelal, in, voor den bloeitijd opgerolde, een- zijdige aren of trossen. Eigenschappen. .Rijk aan s lijm in alle deelen , met zwak za- mentrelïkende of bittere beginsels ; zeer zelden zwak verdoovend. De zaden bevatten slijm, en even als het kruid, nitrum. — In de wortels vindt men niet zelden eene roode kleurstof. I. SYUPIIVTUM i. Calyx 5- fidus. Corolla cylindrico- campanulata, limbo erecto subcoarctato, brevi- 5- Iobo, fauce fornicibus 5 subulatis, in conum conniventibus, instructa, Nuces 4, ovatae, fundo calycis alHxae, basi uinbilicatae. D. ( -- 7 / ) 1. s. ofhcikale l. radice fusiformi, caule rarnoso, superne alato, f. ovato-laneeolatis basi atlenualis decurrentibus facie scaberrimis, subtus hirsutis, calycibus acutis hirsutis. Ge- meene Smeerwortel F.JB.Sept. I, l.p. 175. — Var. calyce patente, tl. purpureo: S. patens Sm. — Gr, op vochtige plaatsen, weilanden, aan slooten, rivieren enz. door geheel Europa. — El, zomers. 4 . El. wit, bleek, donker rood, purper. — 7c. D. 185- H. III. 37. Bat. 217. G. n. De wortel: radix cowsoiid.£ kj.jor.is seu symphyti. E . Riekt weinig t smaak slijmig, iets zamentrekkcnd. B. Veel planlenslijm, iets looistof, suiker en eiwitstof. W . Involverend, verzachtend, slijmseeretie bevorderend, door de looistofgehalte van andere mucilaginosa verschillend. G, Bij geprikkelde toestanden der slijmvliezen, catarrhus, diarrhoea, tot inwikkeling van scherpe stoffen enz. in decoct. Uitwendig tot catapxasmat. emoxi. P. SYRUPÜS e SYKPIIYTO PEOKEEii, thans obsoleet. B. (278) ALiaim tiscxoria TAüscii. - Sijn - Anchusa tinc- toria L. — Ic. D. Suppl. II. 7. H. X 11 — Gr. in Z. Eu- ropa en K, Azië Tf. — De wortel: radix ai.kax.v.-e seu a. spu- rts, bruin, rood-paarseh van kleur en van zwak-zamentrckkenden slijmigen smaak, vroeger een bloedzuiverend middel, thans nog alleen tot het rood kleuren van lippen pomade enz. gebruikt. — Over de echte Alkanna vergeb Lawsonia p. 96. oKosiiA ïcbioidj's (. — Gr. in Z, Europa. — Ic, I). Suppl- H. 8. geeft in Frankrijk eerten soortgelijken roodklcurenden wortel, niet BORAGINE/E. 183 CYNOGLOSSUM, te verwisselen met o. umunni w. et Kit., wiens wortel deze ei genschap niet bezit. Ie. 1). Suppl. XI. 9. (279) aschüsa ornciNALis i.. Gewone Ossentong t ■ * ' ■ Sept. I, 1. p. 173. Gr. door bijkans geheel Europa. 1f. — Tc. H. I. 25. gaf vroeger : herba, radix en rr.or.ES bugeossi, allen zeer slijmhoudend. — Het ISuglossum der oudere geneeskundigen, is anchusa italica w. en a. sempervikkss l. II CYNOGLOSSUM l. Calyx 5- partitus. Corolla infun- dibuliformis Faux fornicibus erectis instructa. Stamina corollae •dUxa Stylus simplex persistens- Stigma emarginatum. Huces 4, unilocnlares, compressae, echinatae, stylo persistenti affixae basi non uinbilicatae. B. (280) 1. c. officisaie l Caule erecto folioso, f. infe- rioribm lato-lanCeolatis, basi attennatis, superioribus basi latiori- bus acutis pubescenti-lom entosis, racemis ebracteatis durante flo- rescentia paniculatis, slaminibus inclusis, nuculis antioe plams margine incrassato prominulo. Genezende Hondstongc F. B. Sept. I, 1. p. 173. — Gr. in Europa, Azië, N. Amer. BI. zo- mers J. — Ie. D. Suppl. II. 13, 14. H. I. 26. Bat. 34. Q I). HERBA en RADIX CYNOGLOSSI . E. Yersch ■■ reuk onaangenaam, gedroogd weinig reuk en laf van smaak. B. Slijm, volgens sommigen een vlugtig narcotisch beginsel; verder: vette olie, hars, extiactstof, gom, looistof, Malas Potassae, Acetas Galeis, acid. pecticum (cehkdilla). IV. Verzachtend enz. volgens Boerhaave en vele vroegere ge- neeskundigen sterk verdoovend. G. Vroeger tegen hoest, diarrhee, haemorrhagie, scrophelen enz ,’ in OECOCI. Hot versdie kruid tot caiape. emoee. — De wortel in onze tijden op nieuw aanbevolen. Ile vroeger beroemde pii-ue.e de cyhogiosso. Gewone Bernagie F. B. Sept. I, 1- p. 175. Q. — lc. ïï. III. 38. De versche bladen, als eniolliens, de bloemen, fi.orhs b. alsner^ (281) pur.M03M.Ri a omr.iXAT.is e. Gewoon longcvkrnid F. BOEAGIBEjE. 184 LIIHOSPEEiiUM, B. Sopt, I, 1. p. 175. — Gr. iu het grootste gedeelte van Eu- ropa. 2f. Ie. D. 187. H. II. 44. De slijmhoudende zwak zamenlrekkende Waden, herba ppemoharije seu p. maculos*, waren als emoll.ens in- en uitwendig, vooral echter bij longziek- ten gebruikelijk. ECBma yuigare i. Ge me ene Slangenkop F. B.Sept. I, l.p. 177. Gr. in Europa. Ic. Bat. 192. gaf weleer radix ech n seu BOGiossi AGRESTI3 Seu ViPERIIïI. BELIOTROPICM EÏROPIEUB E. RERBA en SEMEK HE1IOIROPII RAJORI8 »eU VERRICARI.IE. nrnospERMuM opFiciH aee l. Gladzadig Parelkruid F. B.Sept. I, 1. p. 173. — Gr. in Europa. 2f.. Ic. D. 186. ïï. IV. 29. De zaden van olieachtigcn smaak waren al., sere» i„bosper MI seu mzu sons . De bladen, (kort voor den bloeitijd) en de zaden : herba en semen hyoscyami- Bladen: reuk walgelijk verdoovend, gedroogd zwak- S0LANE4. 188 NICOTIAKa. ker, smaak laf, iets bitter. Zaden : reuk bijkans als de bladen ; smaak olieachtig, bitter. J{. Hyoscyamine. — De zaden : vette olie 24 pC., appelzure Hyoscyamine met Magnesia en kalkzouten 6, gom, Bassorine, zet- meel, Phyteumacolla, eiwit, vele zouten (Brandes). ^ • Bedarend, kramp- en pijnstillend, in grooter giften ver- doovend, giftig. G. Der bladen: in vele krampachtige eu pijnlijke aandoenin- gen, extract (| — 6 gr.), poeder (1 — 3 gr. p. d. klimmend), zel- den infusie. Uitwendig in pappen, drooge omslagen, zalven, INJECT. P. EXIRACTUM nroscYAjir, menigvuldig. Zeldzamer emplas- 1 JtTT 3J, UJTGUENÏ., OL. HYOSCYAMI INFUSUM, COCIUM ! de Uitgeperste olie der zaden, ol. seminis ii„ en in nieuwe tijden ook Yielalcoh. Extract, : extr. s. h. en in de Pliarm. Ifannov. nova een extr. n. e. sEMiNiBus, hetwelk veel krachtiger van werking is. (285) 2. h. aleus L. Gr. in Z. Europa, wordt in Frank- rijk even als de voorgaande gebr., doch schijnt iets zwakker van werking te wezen. IV. NICOTIANA L. Corolla infundibuliformis, limbo plicato, 5- lobo. Calyx persistens. Stigma capitatum. Capsula apice qua- dri-valvis, 2 — 4- locularis, polysperma. B. (286) i. n. TABAcuM l. f- oblongo-lanceolatis acuminatis, inferioribus alteuuato-decurrentibus, fauce corollae inflato-ventri- cosa, corollae limbo 5- partito, lobis acuminatis. Gewone Ta- baksplant. — Gr. wild en gekweekt in trop. Amerika, Azië Afrika, met vele variëteiten. — JU. Jul — Sept. 0. bl. rood ïc. D. 194. H. XII. 41. (287) 2- n. LATISSIMA jiiLL. f. ovato-Ianceolatis e basi auri- culata decurrcnlibus, fauce corollae intlato-ventricosa, corollae limbo 5- fido, lobis breviter acuminatis. — Syn. N. macrophylla Spr. — Gr. en bl. met de voorg. G. 1 ). De bladen : herba nicotian.e. E. Reuk versch walgelijk verdoovend, smaak onaangenaam, biiler-scherp. B. In 10,000 deelen : Nicotine 6,0, NicotiaDine 1,0, zwak bittere extractstof 287,0, gom met Malas Calcis 174,0, groene hars 26,7, planteneiwit 26,0, kleefstofachlige slof 104,8, appel- SOLANE.fi. 180 DATURA. zuur 51,0, Malas Ammoniae 12,0, Sulphas Potassae 4,8, Chlorur. Potassii 6,3, Malas en Uitras P. 9,5, Phosphas Calcis 16,6, Ma- las C. 24,2, Silica 8,8, houtvezels 496,91, sporen van zetmeel, water 8828,0 (posselt en reimann). //'. Scherp-vérdoovend, in kleine giften de afscheidingen der slijmvliezen en nieren bevorderend, in grootere narcolisch-giftig . G. Inwendig hij waterzucht, koliek, ophooping en te groote afscheiding van slijm, mania enz. in isr., ïikct. — Uitwendig in cltsmata hij beklemde breuken, schijndood, lot wasschingen tegen huidziekten ; de rook tegen kiespijn. P. extract., TiKCT., sïr , on., EiiPL., allen zeldzaam. (288) 4. s. htjstica l. Boerentabak. Gr. met dc voorg. van deze is vooral spiritus k.h. legen ziekten van het ruggemerg en de hersenen aanbevolen. Andere soorten van dit geslacht bezitten soortgelijke krachten en kunnen tot hetzelfde doel dienen. V. DATURA l. Corollai infundibuliforinis, limbo plicato, 5- lobo. Calyx deciduus, basi orbiculari persislenti. Stigma bila- mellatum. Capsula 4- valvis 4- locularis, ioculis bipartilis, poly- spermis. B. (289) 1. d. stkamokium i. f. ovatis angulato-dentatis basi cuneiformibus glabriusculis, fruclibus ovatis erectis dense spinosis, calyce limbi corollac diametrura aequante. Gemeene Doornappel F.B.Sept. I, 1. p. 197. V. G.p. 115. Gr. oorspronkelijk waar- schijnlijk in M. Azië, thans door geheel Europa, N- Amer'. enz. BI. Jul. Aug. 0 - wit. — Ie. D. 193. II. IV. 7. Bat 154. V. G. Tab. XVII. G, D. Dc bladen en zaden, iieuba en sesies stramonii. p. Bladen vooral bij het verwelken stinkend verdoovend, ge- droogd veel zwakker, smaak onaangenaam bitter. Zaden bij het poederen naar de bladen riekend ; smaak onaangenaam bilter- olieachtig. B. Extractstof, in de zaden Daturine, olie 16 pC., jvas, half- hars, Phyteumacolla, gom, kleefstof, eiwit, appel- en azijn-zure zouten (Bk.aj(des). De verscho hbo, ■. g roe n zetmeel 0,64, eiwit 0,05, hars 0,12, SOLANEvE. 190 CAPSICUni, extract 0,60, gom 0,58, zouten 0,23, vezels 5,15, water 91,25 (Promnitz). Met Belladonna overeenstemmend, maar vooral op de or- gana genitalia. G. De bladen zoo als Belladonna, vooral echter bij krankzin- nigheid, in poeoer (J — 1 gr- p. d.), isf. (I scrp. op 4 onc om de 2—4 uur 1 1.), extract, uitwendig pappek enz. bij borst- krampen, somwijlen de rook. — Van de zaden de Praep. P. EXTRACTUM stramoxii uit de bladen (1 — 3 gr.) — tikctura semikis uit de zaden ; 6 — 20 druppels- (290) 2. d. tatula i.. f. cordato-ovatis, angulato-den- tatis inaequalibus glabris, fructibus ovatis spinosis. — Syn. D. Stramonium (3 chalybea Koch. — BI. en Gr. met de voorgaande, met welke zij in eigenschappen geheel overeen te stemmen, en als zoodanig schijnt gebruikt te kunnen worden. Velen houden haar voor eene variëteit, doch kees v. esenbeck heeft haar op nieuw als soort doen kennen. De bloem is bleek blaauw, nooit wit. F'ervalscliing. De zaden met die van kigelia sativa (p. 5), welke echter door hunne driehoekige gedaante en arornat. niet onaangenamen reuk onderscheiden kunnen worden. VI. CAPSICUM i. Calyx 5- fidus. Corolla rotata, limbo 5- fido plicato. Stamina fauci inserta, filamentis brevibus, an- thcris conniventibus longitudinaliter dehiscentibus. Stigma obtu- sum. Bacca 2- locularis, polysperma. Semina superiora disse- pimento affixa. (291) 1. c. ahxüom r.. glabrum caule herbaceo, erecto, fur- ratim ramoso, f. longe petiolatis, ovatis, utrinque attenuatis, in- tegerrimis, floribus solitariis aut binis axillaribus et terminalibus, bacca exsucca, polymorpha, ovata aut conica. — Spaansche Peper. Gr. in W. Indiè', Z. Ainer. ; in alle warme landen met vele verscheidenheden gekweekt. — BI. zomers, (£) bl. vuil -wit. — • /c. D. 190. H. X. 24 G. D. De vruchten: piper hispakxcum seu ikdicum. E. Gedroogd zonder reuk, reeds bij aanraking, nog meer bij wrijving een scherp stof van zich gevend, hetwelk hevig niezen, ontsteking des aangezigts verwekken kan. Smaak uitterst scherp ^ brandend. B. Scherpe, weekhars (capsicine). YKKBASCM. 11)1 VERBASCUM. /F, Scherp-prikkeiend op de ingewanden, in groote giften pur- gerend, braking en maagonlstekiug verwekkend, uitwendig op de huid blaartrekkend. G. Inwendig bij torpiditcit van het darmkanaal, slijmophoo- ping, dyspepsie, verlamming der tong enz. het poeder (2— 8 gr.) In de heele landen bij spijzen enz. veelvuldig, bij ons totverval- sching van azijn en brandewijn. P. TificiuRA (tot l dr.) en extr a cm ti spirituosum piperis hispasici seu cAPsxcr amijt. Vele aanverwante soorten hebben dezelfde kracht. Fam. ILFIII. VERBASCEiE kocu. Coi'olla inaequalis uut irreyularis. Antherae apice dilatata fi- lamentorum transverso vel ohlique adnatae, uniloculares. Rc- liqua ut Svlanearum. - — (K. II. 62). De Ferbascem , vroeger tot de voorgaande familie gerekend, onderscheiden zich behalve door de opgegeven kenmerken, ook door de eigenschappen : zij bevatten namelijk in alle deelen veel slijm. I. VERBASCUM i.. Coroila rotata, limbo 5- lobo, inaequali. Stamina 5, inaequalia- Capsula apice 2- valvis. B. (292) 1. s. TJiAPsxjs l. f. creuatis, tomentosis, tomento lutescenle. omnibus a. folio ad folium decurrenlibfis, racemo sub- solitario, pedicellis florigcris calyce hreviorihus, corollis rotatis, tilamentis albo-lanaiis, 2 longioribus glabi'is aut superne paree pilosis anlhera sua, hinc longe decui'rente, sesqui-vd duplo lon- gioribus. JFolhladige en punibladige Toorts F.B.Sept. I, l,p. i93. — Syn. V . thapsiforme Schrad- — Gr. op zandige oorden door geheel Europa. — BI. zomers < ? - — Tc. D. 158; misschien ook 160, H. XII. 38. 39 (?) (2S3) 2. v. schradkri meyer. f. crenulalis tomentosis, to- mento lutescente, omnibus a folio ad folium decurrentibns, ra- cemo subsolitario, pedicellis (loi'igeris calyce brevioribus, corollis infundibuliformibus, fdajnentis albo-lanatis, 2 longioribus glabris vel superne paree pilosis anthera sua, hinc breviter decurrente, qua- druplo longioribus. _ Janverwante Toorts ? F-B.Sept. I, 1. p. 195. — Gr. en BI. als voorg. VERIS ASCEAi. 192 SCr.OPHUI.AIU a . (294) 3. v. pheohoides t. f. crenatis tomentosis tomcnto lutescente, superioribus breviter vel semidecurrentibus, racemo subsolitario, pedicellis tlorigeris calyce brevioribus, corollis rota- tis, filamentis albo-lanatis, 2 longioribus glabris vel superne paree pilosis aulhera sua, hlnc longe decurrente, sesqui-vel duplo lon- gioritms. — Gr. met de voorg. — Ic. D. 159. H. XII. 40. Alle soorten van Verbascum hebben variëteiten en vormen on- derling bastarden. G. £>. Aan deze 3 en misschien andere aanverwante soorten de flores verbasci, zeldzamer de bladen: iierba verbasci (albi). E. Flora; • reuk aangenaam, zoetachtig, smaak zoet-slijmig. Jierh.i : versch : reuk iets verdoovend, gedroogd verminderd; smaak bitterachtig slijmig. B . De bloemen: slijm, gele vluglige olie en slijmsuiker, dikke vetstoffe, gom, gele harssige kleurstof, Malas en Phosphas Galeis, Acid- phosphoricum en malie. (Morin). W. Verzachtend, als thee zacht diaphoretisch. G. De flores legen catarrh. aandoeningen in inf , de Iierba uitwendiq tot pappen. P. De infusie der Fl. met olie, (oieum infusum, obso- leet, — Een bestanddeel van velerlei species, als sp. pectorales, VISCERALES KJEMPFII. 4. vf.ru. NicRtnn l. Zioarte Toorts F.B.Sept. I, I. p. 195. — Ic. Bat. 71 ; gat vroeger noRES v. n. scr.ornur.ARiA sooosa t.. Knopi'j Helmkruid F.B.Sept. I, 1. p 405 . _ Ic. Bat. 107. H. V. 35. — Gr. in Europa langs beetjes, slooten enz. "Hf. — radix en herba (bladen) van bitteren smaak waren vroeger tegen scrophnlosis, huidziekten enz. gebr. s. aquaxica 1. Water Helmkruid F. H. Sept. t. a. p. — Ie. TI. y 30. Gr. als voorgaande gaf hra s. aquaticab seu retohic® aquatic® van gelijke kracht en aanwending. Fam. XLIX. ANTIRP.HINEjE juss. Calys divisus , persistens. Corolla monopetala hypogym , irre- gularis vel inaequalis, decidua , aestivatione imbricala. Sta- mina 4, didynama, aut 2, corollae inserla, antherae basi exappendiculatae . Ovarium liberum, 2- loculare , multiovula- tum , placcntis in medio dissepimenti adnatis. Stylus 1. Stigma ASXIRRHIKE.S. 193 GRAIIOEA, integrum vel bilobim. Fructus capsularis aut baccatus. Em- bryo albumine carnoso inclusus rectus, radicula hilum spec- tante. — (K. II. 53). De jAntirrhine'èv zijn hoofdzaltelijk kruidachtige gewassen uit de gematigde gewesten, met afwisselende of tegenoverstaande bladen, wier hloemen veelal in aren en trossen staan. Eigenschappen. Yelcn bezitten scherpe beginsels, waarbij, doch zelden, eeiie verdoovende slotte gevoegd is, waardoor zij eenige verwantschap met de Solaneae te kennen geven, terwijl anderen rijk aan slijm zijnde, de voorgaande familie naderen, hetwelk ook door de scherpe stoffen, in Scrophularia aanwezig, beves- tigd wordt. I. GRATIOLA i. Calyx 5- parlitus. Corollae labium su- perbis bifidum, inferius trilidum. Stamina 4, 5, tubo inserta, quorum duo fertilia. Antherae pendulae, birimosac. Stigma bi- lamellalum, ovarium adhaerens conicum. B. (29->) 1. o orrtcisAits t. f. sessilibus lanceolato-acutis 3_^5- nerviis a medio serralis tloribus axillaribus pedunculalis. Gewoon Genadekruid F.B.Sept. I, 1. p. 21- V. G. p. 97. Gr. op vochtige oorden door bijkans geheel Europa. — BI. Jul.Aug. y. Ic. D. 155. 11. III. 13. V. G. Tab. XII. G. I). De geheele plant (zonder wortel) iierba graxiol.ïi. — Vroeger ook radix. E. Riekt weinig, smaak onaangenaam, sterk bitter. B . Scherpe, biltere weekhars. IE. Draslisch-purgcrend, in kleine giften de ingewanden op- wekkend, resolv., diuret. ■G. Tegen atonic der ingewanden, tegen melancholie, hypo- chondrie, chron- huidziekten in poeper, en decoct ; uitwendig tegen zweren enz., de gekneusde versche pl., het poeder zeld- zaam- ■P- xxtp.actum GRATIOLA (1 — 4 gr. p-d-) II. DIGITALIS e. Calyx 5- partitus. Corolla campanu- lata, limbo obliquo, 4- fido ; lacinia superiore emarginata. Sta- mina 4, didynama, i n fundo corollae inserta: antherarum sac- culi d ivaricati, hinc anthera transverse dehiscens. Capsula 13 ANTIRRHKtEig. 194 WCIT.ltib. marginibus valvularum inftexis bilocnlaris, placenta superrté !i- bera. B. (2t/6) 1. d. puRpr/KKA t. 1. ovalo-lanceolatis crenatis sub- tus cum caule pedunculisque tomcntosis, ini'erioribus in petiolum attenuatis, sepalis ovato-obiongi.s brevi-acurninatis trinervibus pu- bescentibus, corolla campanula ta exlus glabra, labio superioreob- lusissimo truncalo aut leviter eraarginato, labii inferioris laciniis brevi-ovatis rotundatis. Gewoon Vingerhoedskruid F. B. Sopt. I, 2.p. 467. V. G. p. 93 — Gr. in bergachtige gewesten van M. Europa. — BI. Jun. — Aug. — BI, uitwendig purper, in- wendig wit gevlekt, met purper-stippels en witte haartjes. Som- tijds witte bloemen. — Ie. D. 154. H. I. 45. V. G. Tab. XI. G. !)■ De bladen : hebe i digitaiis purptoBwB. E. Reuk versch, vooral bij kneusing, onaangenaam, gedroogd minder, smaak onaangenaam scherp bitter. Ji. Extractstof 15,0, gom 15,0, hars 5,5, Oxalas 2,0 enTar- taras Potassae, vezelstof met verharde albumine, water (Haase). Morin, en ie Koter wilden eene eigendommelijke Digitaline daar- stellen. Dulong vondt eene bittere stoiTe, die hij Digitaline noemde. Trommsuorff scheidde eene harssige stof af. — Pikrin (Digitaline van Royer) 0,4, Digitaline 8,2, Skaptine 14,7, blad- groen 6,0, eiwit 9,3, azijnzuur 11,0, oxydurn ferri 3.7, Potascli 3.2, vezels 43,6 (JRadig). W. Scherp-narcotisch. Als remedium acre tot opwekking der afscheidingen der nieren, om de werkdadigheid van het lymph. stelsel te verhoogen, de resorptie. Als narcoticum om geïrriteerde toestanden van de ganglicn-zenuwen te bedaren, den hartslag te verminderen enz- G. Bij velerlei krankten, scrophulosis, hydrops ; bij hartziekten het beroemdste geneesmiddel; epilepsie enz, in pulvis (1 gr. dan klimmen, 2 — 3 keer daags), ijnrus. (1 dr. op 8 onc om de 2 u. I. 1.), DECOCI., SUCCUS EXPR. 1'. EXTRACTUM MGITAI.IS. TINCTURA SIMPLEX OYl AETHEREA ; zelden itsgent. Vervalscking niet zeldzaam met bladen van planten, die geene of geheel andere krachten bezitten. Goede bot. kennis moet de Apoth. bij dit onderzoek geleiden : a. Symphytum officinale L. "Vergel. p. 182, zijn met kleine stijve haren bezet, met niet gekartelden rand. AJfllR&lUn&ff. 195 VF.ROMICA, b. Conyza sguarrosa Z., onderscheiden zich door den naauw- iijks getanden rand der bladen enz. (D. Suppl. IV. 5*) c. Ecrbascum- soorten, zijn wollig. Die van V. nigrum, de Digitalis het meest naderend, zijn met stervorrnige haren bezet- d. Met aanverwante soorten van Digitalis, welke echter gele bloemen dragen. Hunne werking schijnt overigens die der echte D. zeer te naderen. (297) LIIURIA vulgarjs dc. Flas leeuwenbek F. B. Sept. I 2. p. 465. V. G. p.92. — Syn. Anlirrhinuro Linaria L. — Gr. lan^s wegen, akkers enz. door gansch Europa. — JU. zo- mers Ti ° geel- — Ic - Dl 156, H - YI - 33. Bat. 177. Hetfbloei- jende kruid, herba linarije, van onaangenaam bitteren, iets scher- pen, smaak, en pijnstillende, in grootere gillen braakwekkende, zweet- en pisdrijvende kracht, is zeldzaam uitwendig tegen slappe zweren enz. in gebruik, hba coiïtusa of het afkooksel ; vroe- ger ook inwendig tegen hydrops, icterus enz. — unguestum linari-ï. / erwisseling kan met Euphorbia Ct/parissias L. Cypresbl. Wolfsmelk F . B. Sept. I, 2. p. 373, plaats grijpen, doch door het melksap, aan deze eigen, terstond te erkennen. Vroeger waren nog t. trifhtlla w., l. elatine l., en l. cymbalaria vv officineel. — Ook antibrhinitm oroïtutii l. en A. MAJüS i. B. (298) veronica officinaeis l. Geneeskrachtige Eeren- prijs E. B. Sept. I, 1. p. 13. — Gr. langs de bosschen, op hei- develden enz. door Europa. — BI. Mei — Jul, Ti. — Ic. D. 157. H. IV. 3. Bat. 81. De bladen met de stengen, herba ve- ronica;, van zwak-geurigen reuk, en bitterachtig-zamentrekkenden smaak, vooral als Thee zacht op de huid en slijmvliezen werkend, wordt bij rheumat., catarrh., aandoeningen, slijravloeijingen der ademhalingswerktuigen enz- gebr. ; meer als huis- dan genees- middel. Vroeger als Thee d’Europe beroemd en volgens fr. hoffjiann boven Clviti- Thee te stellen. — - Vroeger ook; aqva, essesïia, extract., conserv., strtjp. 1 erw t ssefing met F. Chamacdrys L. Chamanderlijn Eerenp. ƒ ; Ji. Sept. I, ; p j^5 i goor de tweereiig-behaarde steng liglelijk te onderscheiden ; deze was vroeger als hba chamASorys spurie foemiM gebr. B. (299) v. beccarübca l. OvaaJbhdigè Eerenprijs F.B. 13* OaOBA5CBE.E. 19G i'epi. I, 1. p. 13. — Gr. in beekjes, sloolen in Europa — Hl. geheele zomer, — Ie. II. IV. 2, De versche plant, herba beccaeuxgae , welke zacht opwekkende en oplossende krachten voor de ingewanden bezit, wordt met andere resolv* kruiden als suc- ces expressus of salade, tot de z. g. curae vernales gebruikt. Vroeger waren nog vele andere soorten van dit geslacht officineel alü V. TEUCRIUM L. (üBA CIIA3I2EDRYS SPURI7E MARIS), V. TRIPHTLLOS E, (üBA ALSIKE8 TKIPU. 5PUM.X), V. 8PICATA E. (DBA V. SPICATaE.) Fam. OHOBANCHEJS juss. (K. II. 58.) eathrtea squam aria E. Geschubde Lathraca F. B. Sopt. I, 2, p. 469. de wortel als uadia oehtam* seu squamarixe. Fam. KHINANTHACEiE barti. — (T{. II. 52 ). (300.) EUPHRAsiA omciSAixs L. Gemeene Oogentroost F. B. Sept. I, 2. p.457. — Gr. door Europa op wei- en hooilanden enz. BI. zomers. Q. — Tc, II. IX 7, 8. Bat. 125. De bloeijende plant, herba EUP11RASIJE, van zwakken reuk en iets zamentrek- «end bitteren smaak, was vroeger tegen oogziekten in- en uit- wendig m gebruik. e. oDQSTirrs l. Rnodc Otqcnlroost F. B. Sept. I, 2. t. a. p. Gr. als voorg. — Ic. Bat. 194. gaf berba eupiir. rubr/b. melaw PY iiTjai a R Y E issE l. Akker Zwarthoorn F. B. Sept. I, 2. p. 459. — Ic. Bat. 189, gaf farixa semikum melamtyIii. m. pRATEjfSB E. Gcclbloemig Zwartk. F. B. Sopt. t, a. p. — sejteh K. LUTEI. PEDicrtARis pat.üstbis i. Moeras Kcirlclblad F. B. Sept. I, 2. p. 461 en p. sylvatica l. Boschachlifj K. F . B. Sept. t. a. p. HERBA PEDICUE ABIS AQUATIC* $GU riSTUEARI.E, CU HERBA P. MJRORI.S. Rni.YA.YTUüs CRisTA GALEI e* Gele Ratelen F. B. Sept. I, 2. p.459. HERBA CEIST7E G AL LI. ram. L • LABÏAT/E juss. Calyx tulmlosus , persistevs. Corolla mohopetala , hypoqtjna, ir- regularis, plernmque lilaliata. Stamina 'coroUne ivse.rla, 4, didynaraa , aut 2. Ovaria 4 libero , , disco hypogyno inserta , i-ABUTS. 197 lAVAKmjH • 1 - lociilaria , 1- ovulata, ovulo erecto. Stylus 1, in medio ovanorum. N uccs 4, calyci inclusae. Embryo rechts, ra- dicula tnfera , ad hilum versa. Albumen nullum. — (K. 11.46). De Lipbloemigen vormen eene groote, zeer natuurlijke, familie ; meestal kruidachtige gewassen met meer of minder vierkante, dikwijls holle stengen, met tegenoverstaande, aan de knoopen der stengen bevestigde, bladen, zonder steunblaadjes ; de bladen zijn op de onderzijde meestal van kliertjes voorzien. De bloemen staan of enkel, of in kransen, of in aren, enz. Zij leven vooral in de gematigde gewesten der oude wereld. Eigenschappen. Er bestaal eene zeer in het oog vallende overeenstemming in de eigenschappen der Labiatae. Allen be- vatten vlugtige olie en iets bittere Extract- en Looistof, wier betrekkelijke hoeveelheid verschilt, zoo dat men volutilia, aro- matica , zelden amuro-adstringenlia onder hen aantreft. — De helft der Labiatae is aromatisch. — Dc vlugtige oüeen derzelve scheiden veel Stearoptenon af. I. LAVANDULA t. Stamina cum stylo in tnbo coroilae abscondila. Antherae reniformes unilocularcs, in patellulam or- bicularem planam dehiscenles. Labiutn coroilae superbis bifi- dura, inferius triiidum. Calyx inaequaliter dentatus, fruciifer denlibus conniventibus clausus. B. (301) 1. l. vEitA dc. f. oblongo-linearibns lanceolatisve integerrimis junioribus canis margiuc revolutis, spicis inlerruplis, rerlicillisG — 10- floris, foliis lloralibus rhoinbeo-ovatis acnminalis roembranaceis omnibus fertilibus su premis calycc brevioribns, braeteis subnullis. — Syn. S. spica a L. — L. angnslifolia Ebrh. — Gr. op dorre heuvels en rotsen in Z. Europa; dikwijls in tuinen gekweekt. — LI. zomers. 1). laag. — . Ic. D. 178 H VIII. 37. B. De bloemen, flores eaveotux. 1 . . ' . sterk en aangenaam geurig, smaak aromatisch eemgzms naar campher. Vlugtig e olie, en looistof. Jf . t luglig opwekkend, vooral op het zenuwstelsel. G. Bij zwakte der zenuwen, bevingen der ledematen, para- iABiJixa. 198 mrstiia lysis, alléén idtw. in kussentjes, m imf . met water of wijn tot omslagen en baden. P. OXE0M, SPIRITUS I.AV ANJJUJ..-E SIllpXEX -• s. mortara l. Gr. nis de voorgaande, doch zeldzamer in tuinen ; wordt in Z. 00 ] t t 0 t het stoken vau Spiritus Serpylli door d 'Vlugtige olie r „\, looistof, bittere extractslof, gom, hars JV. ' Zacht prikkelend, windbrekend, krampstillend voor de ingewanden. ais ^ doch j n gevallen, waar men minder krachtige werking verlangt, in infus. p. 01 .ETT 3 I en AQUA MELISSH, SPIRITUS HEUSS.* SIMPLEX en COMPOSITUS (AQUA cARMELiTANA, eau des Garmes). — SVRUPUS, F.XTR. en essestia zijn verouderd. . _ „ Verwisseling met M. e.ordifoUa P. S,jn. M. hirsuta H Pa- ris., thans als behaarde variëteit der voorgaande beschouwd, met grootere duidelijk hartvormige bladen en zonder reuk. Ic. D. Snppl. II. II. ,Y HISSOPÜS l. Starnina dislanlia, superne divergentia, anlherarum sacculi divergentes apice cohaerenles, rima dehis- centes. Corollae labium superius rectum, planum, tnüclum, in- ferius tritidum, lacinia intermedia majori, obcordata; annulus ju tubo nullus. Calyx 5- denlatus. B. (" 315 ) 1. n. orricoAEIS l. Floribus verticillato-racemosis secundis denlibus calycis erectis subaequalibus, f. lanceolatis in- Lerrimis. Gewone Hij sop F.B.Sept. I, 2. p. 433. - Gr. op droooe heuvels, muren, in M. en Z. Europa, bij ons in tuinen. Bl. Jul. — Sept-, halfheestcr, hl. rozenrood of wit — Jc - » 171. H. VI. 18. Bat. 21)8. I.ABIAÏ.E. 207 HVsSOPirs, G. !>■ De bladen en bloeijende toppen • üehka uyssopi. E. Reuk sterk en aangenaam geurig ; smaak bitierachtig geu- rig, zwak naar campher. B. Vlugtige olie en looistof, een subalcaloideum, met een zuur verbonden, eene hars, gom, eiwitstof, bladgroen, (Herbergek. ) JF . Vlugtig, prikkelend, enz. G. Tegen chron. eatarrhus, borslkramp, rheumat., aton. zwakte der maag, ook als anthelmint, in «ras ; uitwendig tot garga- RIS3I., coixyr, en fappek. P. Aqua, zeldzamer oeeüm hyssopi. — Essekïia, coyserva, SYP.UP. zijn geheel obsoleet- — Een bestanddeel van zamengestelde praep. ■ ao. vulyer. visosa enz. B. (310) ïïepeta cAiARiA e. Gemeen Kattekruid. F.B.Sept. ï, 2. p. 433. — Ic. H. IV. 8 . Bat. 249. — Gr. op woeste oorden enz. door geheel Europa 2J.. De bladen herba catari.ï: seu kepetje van sterk geurigen munlaehtigen reuk, én scherp- geurig-bilterachtigen smaak, vroeger tot soortgelijke doeleinden als Menlha, Thjmus enz. gebr., thans obsoleet. Somtijds in plaats van Herba Marrubfi, B. (317) CEECHOMA hederacea e. Kruipende Hondsdraf F. B.Sept. I, 2. p. 439. — Gr. langs de paden en wegen van geheel Europa. 21. — BI. voorjaar - zomers. — Ic. D. — H. II. 8. De bebladerde steng, herba heüer.ï: xerresxris van zwak geurigen reuk en bitler-zamentrekkenden smaak, zacht prikkelend, waren vroeger, in infus. of succes express, tegen borstziekten, koorts enz. beroemd, thans even als de praep. aqva. syrxtp., coyserva ongebr. waarvan de eerste enkel nog als oogwater ge- waardeerd wordt. niucocEPHAUia moldavica Gr. in Moldavië, Podolie enz.; bij ons in tuinen. 0 . - BI. zomers, blaauw. — Ic. D. 183. H. Vin. 30 j) c bladen, nrur.* moldavic* seu heuss* macic*, naar Melisse riekend en genrig-bilter van smaak, gelijken in werking naar Melisse, maar zijn thans obsoleet. "• CAB 'aiKRSE L. gaf vroeger üba heuss* oanaeiensis. meeittis hei. rssopaïLErH z gaf herba nu.rssornru.i seu heuss* rïAct. lAHitfM AtïCji e. Witle Doovenetel F.B.Sept. I. 2. p, 441 . _ Gr. in geheel Europa. 2f Ic. H. V. 41.de bloemen, fiores i. mi seu urtic* MOETIJ* en de iieiiba v. m. waren tegen verstoppingen, koliek enz. gebruikelijk. LAJSli.TJE. 208 GALEorSIS. l. macdlatum i>. Gevlekte D m Fm B. Sept. t. a. d. al» herba i. plikii. i. pürpüreum l. Paarsche D . F , 2?. t. a. p. als hua en flores l. Rl'EItl. X- GALEOPSIS l. Stamina approxiraata, sub labio corollae superiori parallela ; anlherae valvulis duabus dehiscenles. Corollae labiutn supêrius fornicatnm ; inferius basi ulrinqne dente acuto cavo nota! urn ; lacinia intermedia obtusa vel emarginata. ( 318 ) 1. o. ocuroleïïca lam. Caule pilis retrorsum appressis pubescente, itilernodiis subaequalibus, f. serratis, caulinis ovalis, rameis ovato-lanccolalis, corollae labio superiore inciso denticu- lalo. Liglgele llennipnetel F. £ . Sept. I, 2. p. 445. — Syn. G. villosa Iluds. G. grandiflora Ilolh. G. eannabina Pollich. Gr. op zandige akkers in Europa. — BI. Jun. Jul. ©. bl. groot geel; de onderlip wil, met een gele vlak aan den voet der mid- denlib. Zelden rozenkleurig, met bekoud echter der gele vlak.— Ze. D. 175. G. I). De blocijende plant zonder den wortel : iierea galeop- sidis, ten onregle somtijds hba sidïritidis genoemd. E. Van zwak balsam. reuk, en laffen zoutig-bitteren smaak. IS. Gele, biltere in aether. ppl. hars, vet, was, chlorophyll., cxtractstof, gom, slijrasuifeer, zetmeel, Malas, Sulphas, Phosphas Polassae en kalkzouleu (Geiger), //' Opwekkend, de slijm afscheiding verbeterend. G. Beroemd legen tering, nadat men ontdekt had, dat de vermaarde JJ lankenheimsche Thee of Teringskruiden van Lie- her uit deze gesneden llennipnetel beslaan. Een specifiek ge- neesmiddel legen deze ziekte zijn zij echter niet, doch verschaft de iarusiE als Thee bij eatarrh. aandoening, en phlhysis eenige verligting. sTicnys palus tris I,. Moeras Avdoorn F. B. Sept. I, 2. p. 447. Ic. Bat. 1CG, gal iierea harruiii a qu atici acuti seii galeopsibis EOETID.F.. st. sTLVAtica l. Bosch Andoorn t. a. p. — Ic. 302. herba laiiii 9Vt.V. FOETIDI SCU URTIC/E JIAGK» FOFTIDISSIM*. st. recta l. (St. Sideviti» Vilt.). Gr. in M. en Z. Europa — Ic. I). Suppl. II. 16. H. IV. ]2. de gelieele bloeijende plant, hurba SIDERITIDIS van niet aangenamen balsam. reuk, was vroeger als adstring. en zuiverend geneesmiddel tegen wonden, fluor albus, epi» aEiaï.e. 209 MA RRUBIUM lepsie en*, gebr. In 1'raiikr. schijnt men in plaats van (leze te ver- zamelen : 8IDMUTIS scordioides l. (= S. hirta Roth. en S. hirsuta Lam.) — Ic. D. Suppl. II. 15. fig. 1 — 2), welke volgens fa. h. v. eserb. de echte nsA sideritidis is. (319) BETOHICA officihalis t. Gewone Jietonie F. B. Sept. I, 2.p. 445. {Syn. B. hirta Reichb ) Ic. H. IV. 10. Wortel en bladen, radix en herba betonic.®. De versche wortel heeft eenen onaan^enamen reuk en eenen bitteren zarnentrekkenden smaak, en is ligt emelisch en resolv. De bladen waren tegen jicht, ca- tarrhus pulmonum, adynamia nervosa enz. gebr. in inftjs. XI. MAKRUBIUM l. Stamina cum stylo in tubo corollae abscondita, autherarum sacculi rima longitudinali communi de- hiscentes. Annulus pilornm interruptus ad insertionem staminum- Calycis fructiferi dentes patuli. Nuces apice plana triangulari truncalae. (320) 1, m. vulgare t. Ramis albo-lanalis, f. ovatis in petiolum decurrentibus inaequaliter-crenatis tomentosis, infimis cordato-subrotundis, verticillis multifloris, calycibns villoso-lanalis dentibus 10 subulalis recurvo-patentibus. Wille Malrove F. B. Sept. I, 2. p. 447-— Gr. in Europa, SI. Azië en N. Amer. BI. Jun. Aug. 2J-. bl. wit, klein. — Ic. D. 174, H. XI. 40. G. D. De bladen: herba markobii albi- E. Reuk versch en gekneusd, aangenaam balsamisch iets muskusachtig, gedroogd zwakker, smaak balsamisch-bitter, iets scherp. B. Vlugtige olie, hars, bittere extractstof. W. Tonisch-prikkelend, oplossend. G. Bij borstziekten, leververharding, geelzucht, onregelm. menstruatie, in ixfus., extract., sijccus express, P EXTRACTüsi m. albi. — AQTJA en svRupus zijn obsoleet. rEKEORiauB r.. gaf vroeger herb. si. critici. “■ fseudo-dictamhiis w. schijnt vroeger tot vervalsching van rad. DicTAHj, gebruikt te zijn. BAHOTA niGRA en 4 iba (Syn. tot beiden B. foetida Lam.). Stinkende Ballote B. Sept. I, 2. p. 449. - Ic. Bat. 234. — Gr. in gansch Europa. _ jji IO mers. 2).. gaf vroeger herba eailota:, êcu wABRXiiui wiGiu seu FOETiDi, als antihyst» geneesmiddel beroemd, 14 LASIATiE. 210 MAIUtUBlUM. van onaangename^ reuk. en zeer Uitteren smaak. — Thans verwisseld met IIERB» m» albi. (321) I.E 0 TOBUS lasatüs p. ( Syn . Ballota lanata L.) Gr. in Siberië. 2(-, — Ic. I). Suppl. II. 18. De bladen en bloemen dezer plant, van zwakken reuk en zeer bitteren smaak, bittere extract- en looistof bevattend, zijn in onze tijden in Rusland als een krachtig diureticum aanbevolen, in decoci. 1 — 8 oneen op 2 ® water. i. cardiaca l. Stekelig Hertegespun F. IS. Sept. I, 2. p. 449. — Ic. It. III. 41. Bat. 263. — Gr. in Europa, K. Azië. 2f. — Be bladen, hebba cardiacjb, van zwakken onaangenamen reuk en zeer bitteren smaak, waren tegen longziekten, atonie der ingewanden, cardialgie gebruikelijk, en zijn onlangs weer aanbevolen. schteiiaria gai.ericblata i. Gemeen Glidkruid F. B. Sept. I, 2. p. 453. — Gr. in Europa lft. — Ic. Bat. 136. gaf vroeger herba TRIERTAUS SC» TERTIAKARIiE. s. lATKRiFioRA x. Gr. in N. Amer. dejniRBA, is onlangs door stal- dihc in N. Amer. als geneesmiddel en prophyl. tegen hydrophobie geroemd, hetgeen Bartok grondig wedcrlcgd heeft. rRUirEBiA vn-CARfs i„ Gcmccne Brunette F. B. Sept. I. 2. p. 455. Ic. Bat. 77. — Gr. in Europa ; de bloeijende plant, herba prhhebi,®, seit BROHEBIR5 seU C0KS01IDA3 MJXORIS. «joOA reïïass J.. Voortkruipend Zenegroen F. B. Sept, I, 2. p. 43!. — Gr. op "weit., langs hagen enz. in Europa. — Ic. H. IX. 17. Bat. 16. Het kruid, herba corsoubje hedi,® üiikoris, stm- pnm MED» scu BÜGUI..E, als zamentrekkend wondmiddel, ook ten-en haemoptoe, plitysis pulmon., lliior albus enz. gebr. a. pïrahidaiis i. en hare variëteit (3 genevensis (Ajuga genevensis E.). — Gr. met de voorg. — Ic. H. IX. 18, 19, als herba conso- i.ida: medIjE hajoris seis bucüla: op dezelfde wijze gebr. a. iva soHREB. Gr. in N. Afrika, Z. Europ. wordt als hba ivje HoscnATiiE somtijds in Frankr. gebr. B. a. champitts scnuEB. (Tencrium Chain. E.). — Gr. in de wijnbergen enz. in 31. en Z. Europa, K. Azië, 31. Afrika. — Ic. II- VIII. I. Be bloeijende plant als herba CHAM.^rrnnos scu AK rniiiTicA;, van liarssigen reuk en aromat. smaak, vrooger tegen ar- tbritis, rbeumat., chron. huidziekten gebr. tABIA TJE. 211 ÏEVCKIÜJt. XII. TE LI CRI UM L. Corollae labium superius bipartitum, laciniis margini labii inferioris impositis ; hinc fissura loco labii superioris et labium inferius 5- lobum ; annulus in lubo nullus. Stamina approximata, c fissura labii superioris egredientia; an- therarum sacculi rima longitudinali communi dehiscentes. B. (3 22) 1. t. ciU3t.MR.YS t. Terenne vel suffruticosum, basi jirocumbens, pubescens vel villosum, rarius glabralum, f. brcviter petiolatis ovalis oblongisve inciso-crenalis basi cnnealis utrinque viridibus vel subtus canescentibus, floralibus minoribus vix denlatis, verlicillis 2 — G- iloris superióribus raccmosis, calycibus declinalis tubuloso- campanulatis, denlibus lanceolalis subaequa- libus. Liggende Chamander F. B. Sept. J. 2. p. 433. — Gr. op drooge plaatsen, heuvels enz. in Z. Europa, M. .Azië. — BI. Jun. Aug. bl. bleek of donkerrood. — Ic. I). 168. II. "VIII. 4. G. B. f)e bloeijende plant, uerba CHAarJEDRYOS. E. Itcuk aangenaam balsamiek ; smaak bitter, iets wrang. B. Vlugtige olie (weinig), bittere cxtraclstof en looistof. IV. Vlug lig opwekkend, ligt tonisch. G. Tegen jicht als roborans (Vjesauüs verhaalt, dat Karei de Vijfde daardoor genezen werd), tusschenp. koorts, catarrhus pulmonum, hypochondrie enz., ikfüs., zeldzaam. P , Allen obsoleet ; als extract., essekt, aotta, syrupus, con- SERVA , B. ( 323 ) 2. T. MARüiii L. Gr. in K. Azië, Egypte, Spanje, kleine heester . — Ic. D. 170. IT VIII. 2. De bloeijende tak- ken als herba HART VERi ssii CYRiAci gebr. van zeer sterken geurig-camphcrachtigen reuk, en scherp geurig bitteren smaak, als vlugtig zeuuwmxddel tegen krampen enz., thans nog een be- standdeel van put.vis sterxuxatoritis. — De reuk dezer pl' is zoo doordringend, dat Boeruaave zegde : » natura nil similepro- creavit.” 3. T. BOXUTS l. gaf BF.RBA E0TRV08 CIlABIiEDBTOIBES. 4. t. scoKonomA i. Wilde Salie Gamander F. B. Sept. I, 2. p. ; i31. Jc. Bat. arBBA scouoDoau: scu salvia: sït, vestris. ‘’OIIEJI I„ gaf UERBA POLII itITEl SOU F. mOKTAM GAI.IOKEH. R. T. CRITICUJI lt UERBA TEÜCRII SCU ï 0 1. 1 1 ORETICI. 7. T. MOSTAKBJI l. ÜERBA POT.II KOISTARI CERMASOROM. B. (324) 8. t. SC0RDITT3I l. Hater Gamander F. B . Sept. I, 2. 14 * VKKCKSArR*. 212 vixr.ï. p. 433. — Gr. op natie oorden, langs slooten in Europa en 13. Azië — Ie. IE 169- II. VIII. 3. De bloeijende plant, herba scoboii van geurigen, knuflookachtigen reuk, en biüer-arom. smaak, was als gifwerend en antiseptisch geneesmiddel en uitwen- dig te 3 e n zweren, en inwendig tegen rotkoortsen, kinderziekte, de pest, ingewandswormen enz., als diaphoretic. tegen rheumat zeer beroemd. Vele Praep* waren bekend ; aqua scordii, esse.ntia SIMPLEX en COMPOSITA seu DIASCORDIUM LIQiriDÜM, ESSE.NTIA ALEXI- PHARM. STAU1II, ELECTITAIUUM DIOSCORIDIS SCU FRACASTORII, WlM- kler trok uit hel kruid een eigenaardig beginsel. coLLissoNiA CANADENsis i. gaf vroeger radix en iierea colein- sonims. — fc. LINN.IÜS Hort. Clifï’. Tab. 5. Is zweetdrijvend, en vooral tegen den beet der ratelslang aanbevolen. Fam. VERBENACEAÏ juss. — (K. IX. 40.) yitex agnus CASTüs L, Een Z. Europ. heester, de takken vroeger tot bewaring der kuischheid in gebr. ; — de zaden, sejien agnicasti, van scherpen pcperachtigen smaak waren tegen allerhande ziekten gebr. v. negundo t. Een O. Ind. heester; de bladen aldaar tegen zwel- lingen der gewrichten enz. gebr. verben a orriciNAUs i. Genezende Ijzerhard F. B. Sept. I, 2. p. 455. — Gr. in Europ. enz. _ Je. H. V. 42. fiat. 31. Dereuk- Iooze, zwak hittere bladen, uuriia verbena;, waren vroeger als een remedium univcrsale tegen een heir van ziekten in groot aanzien. Fam. ACANTHACEiE R.BR. — (K. II. 49). acanthus Motus i. Gr. in Z. Europa. 2J-. — I c PlH , CK 305. De wortel en bladen., radix en derba acanthï seu branc.® urSinai verib, tegen diarrhee, haemoptoe vroeger, thans zeldzaam tot clysmata emoll. gebruikt. justicia addatoda L. en j. FANicïïUATA ïuRM. in O. Ind. als febri- fug. en 8tomaob., J. mctoraiis jacq. op de Antillen als pectorale, j. ecbouum i. in 0. Ind. als diuret, i. rasuta z.,]ihid., tegen borst- ziekten gebr. Fam. PRlMübACE/E vent. — (K. II. 37). irsiMAcniA vur,GARis L. Gcmecnc Wederik F. B. Sept. I, 1. p. 183. — Gr. langs wateren enz. in geheel Enropa. 2J-. — Ic. H. VIII. PRIMULACE.E. 213 LYSIMACHIA, 15. Bat. 122. nERBA l. ibtes vroeger tegen zweren, wonden, te- ring gebr. T.. mriunjiARiA i. Itondblaclige Wed. F.B.Sept. t. a. p. te. H. VIII. 16. Bat. 173 tot gelijk doel als nul kummularia:. t. NEMORUH l. Bcsch-Wed F. B. Sept. t. a. p. gaf HBA aïïagai.- LIDIS LUTEiE. L. ErHEMERUM L. gaf RADIX EPHEMER1. (325) anauallis pïïoenicea dc. en a. coerulea p, Roode en blaauwe Basterdmuur F.B.Sept. 1 , 1 . p-185.V. G. p. 91 — Syn. van beide* A- arvensis L. . en p.-Ic.V. 153. H- II. 45 en 46 Bat. 3 Q r 0 p bebouwde plaatsen in Europa. BI. zomers. O. De geheele bloeijende plant, vooral de eerstgenoemde als hf.rba ana- «allidis, van seherp-bitteren smaak, oplossend, in grooter giften giftig, vroeger tegen Hydrops, verstoppingen, geelzucht, mama enz. inwendig beroemd ; uitwendig tegen carcinoma en andere zweren. — extracttjm, syrup., aqua enz. obsoleet. (326) primula officia Ai-is jacq. Foorjaars Sleutel bloem F.B.Sept. I, 1. p. 179. (Syn. P. veris « officinalisL.) Gr. in Europa op graslanden enz. — BI. Apr. Mei. IX. gekweekt. Ic. D 152 II. III. 34. De bloemen, flores primula veris seu paralyseos. Vroeger rad., herba, als krachtige nervina gebr. De bloemen thans als onschuldig geneesmiddel en hnisartsenij , als thee bij ligte verkoudheden enz- gebr. Verwisseling met p. elatior jacq. Gestoelde SI. F ■ B. Sept. t. a, p. (Syn. P. veris 0 elalior L-). Gr. met de voorg. — Ic. D. t. a. p. tig- 7. H. III. 25- (327) cyclamen europjeum L, Gr. in Z- Europa 2|-. Je. H. XIII. 8. de knolvormige wortelstok (rad- cyclami.ms seu ar- XHANiT^j was als drastisch purgans tegen ingewandswormen, hj- drops, geelzucht, chron. kinderziekten in- en uitwendig gebruike- lijk; is versch zoo scherp, dat er enteritis door veroorzaakt kan worden. Fam. GLOBUEA.RIE.ZE, BC. — (&• H- 44 )- eioBciAitiA vulgams i. Kogelkruid F.B. Sept. I, l.p. 129. Gr. in Europa 2).., de iets bittere bladen, foiia giobuiaris al» purgans tonic. gebr. c. alypum t. een Z. Europ. heestertje, wiens bladen, foiia iltti, eenen bitteren scherpen smaalt bezitten, en in Z. Frankr. als put- PIUJIBAGIKE-E. 214 pmjjhisago. gans tonicum, ook tegen diafthee, hydrops enz. niet zelden gebruik t. Zijn volgens Loiseeebr-Deslohgchamps het beste Surrogaat der Tol. Scnnae. tam. PIUJ1IBAGI1VEJE jdss. — (K. II. 30). statice ^uouia i. Pluimrormend Limoenkruid F. B. Sept. I, !• p. 265. gaf vroeger rad. deueji rubki. peijkbago EuRopAiA i.. Gr. 'in Z. Europ. 2J-. — lc. peehck. 95. Be scherpe wortel (radix dekieelariie sew besta rus) wordtin Frankr. tegen kiespijn, en het iiecoct met olie bereid tegen huidziekten enz. gebr. Ook de berea besteli-ari® seu stip. astosii tot gelijk doei in decoct. Bevat volgens Drr.oao cenc kristallis. Plumbagine en vette kleurstof. Ken verwissele dezen wortel niet met eene andere Radii dehxarijb p. 19. Fam. PLAHTAGINEiE juss. — (K. II, 33). (328) flahtago AEEAAaiA iv. el Kix. Gr. in Z. Europa op zandige plaatsen. 0. — Ic. I). 150. H. V. 16. (329) r. psmiua t. Gr. vooral langs de Middel. Zee 0.' Ic. D. 149. H. V. 17. (330) p. cïjsops 1 . Een kleine Z. Europ. heester. — Ic. D. 151. H. V. 8. Deze drie pl., doch vooral de eerste, geven het sejiejj psrtiii, hetwelk vooral in Frankrijk verzameld en naar elders uitgevoerd en in katoendrnkkerijen enz. gebruikt wordt. Vroeger als ver- zachtend geneesmiddel in- en uitwendig hij pneumonie, dysenterie enz. gebr. De zaden schijnen echter eenige scherpte te bevatten. (331) p. major i. Groote JFceghree F. B . Sept. I, 1. p. 139, zeer gemeen langs de wegen, op weil. enz. in Europa, Azië en Tl. jAmer. lf. — Ic. H. V. 13. Bat. 262. De wortel en bladen, herba en rad. piaotagihis majoris waren vroeger als zacht adslringens inwendig tegen tering, haemoptoe, de versche hl. en het uilgeperste sap tegen wonden, zweren, uitwendig gebr., en zijn, wat het laatste gebruik betreft, in de nieuwe Pliarm. Bor. op nieuw vermeld (folia rÉcesti a pi. majoris). p. MEDIA i. Ruige Weegbree F. B. Sept. t. a. p. Gr. in Europa als de voorg. 2j-. Ic. H. V. 14. Bat. 317, rad. en uja pl. hedi.d vroeger als de voorg. gebr. UïEHOPODEiE. 215 CHENOPODIUM. P . 11B ctoL*xA i. Smallo Weegbree F.B.Sept. ï, !• P- 1 Gr. als de voorg. in Europ., Azië, N. Amer. Ic» 42. RAD. cn DBA PL. JMÏIOStS seU TRINERVI.® als PL Viojof ™ o S tn«.Wi t. Ze* Weegbree F.B.Sept. t. a. p. - Gr. lang» de Europ. zeekusten enz. rt •„ T’crvnip ^ ; dienen beide tot bercidinjj r. 2EGYPTIACA JACQ. Gf. m *gyP ie > ^ ’ van Soda. Subclassis IV.* moiïochlamydm dc. Eén bloemkulsel (pengonium seu peri^thium) omsluit de be- vruchlingswerktuigen. Fam. LI. CHENOPODEiE vent. Flores hermaphroditi aut polygami. Perigonium 5- partitum, aestivatione imbricata. Stamina in fundo penyonn inserta, numero laciniarm aequalia aut pmciora et lavmiis opposüa. Ovarium liberum aut inferne perigonio adnatum, 1- loculare, 1 . ovulatum, ovulo in ovarii fundo offtxo. Stylus 1. smplex, nut 2, 3, 4 . parlitus stigmata indivisa. Fruclus mdehs- cens, 'siccus aut bacca spuria e calyce carnoso facta. Em- bryo circnluris, periphericus , aut sptrahs, radtcula Mum spectans; albumen farinaceum aut o — (K. II. - )• De Chenopodeën zijn eene kleine Familie van kruidaehtige ge- wassen in de «ematigde luchtstreken, met meestal afwisselende bladen, zonder ‘steun blaadjes en kleine, gewoonlijk groene, bloe- men. . . Eigenschappen. Zij bezitten over het algemeen weinig by ; zondere krachten. Sommigen bevatten veel slijm, anderen sui- ker, zoodat enkelen een nuttig voedsel voor mensch en dieren opleveren. Eenigen bevatten vlugtige olie. De za en zijn rij aan zetmeel, waardoor Chenopodium Quinoa volgens Homboldt. in Peru de plaats van rijst vervangt. CHEMOPODM. 216 CHEHOPOBIDJJ I. CHENOPOD1UM r.. Flores hermaphroditi. Perigonium 5- fidum aut 5- parlilum, dorso inappendiculatum. Stamina 5, in perigonii basi affixa. Stigmata 2. Ulriculus depressus. Semen horizontale, albuminosum, tcsla crustacea. Embryo periphericus. B. (33—) 1. en. AjjBiiostoiflEs l. f. lanceolatis remote denta- tis subtus glandulosis, racerais Ibliatis simplicibus, seminibus lae- vibus nitidis brunneis. — 6 V. in W. Ind., Mexico; in Europa somtijds verwilderd. — BI. zomers. ©. — Ze. D. 122.11. XIII. 15 G. D. De bladen en bloeijcnde toppen- herba chexopooh AMBROSIACI seu BOÏRTOS MEXICAJfjE, Z. Kiekt zeer sterk en aangenaam, smaak sterk geurig, iels kampherachtig en slijmig. £. Vhigtige olie 0,35, in aelher opl. weekhars 0,45, chloro- phyll., extraclstof, gom, eiwit, zetmeel, Oxalas, JVIalas, Tartaras, Murias Potassae, Malas Magnesiae, sporen van zwavel, van Nilras en Sulphas Pot. (Kiev). W. Vlugtig prikkelend, krampstillend. G. Bij zenuwziekten, borslkramp, convulsieen, verlammingen, ‘n isrus. (2—4 dr. op 8 onc. om 2—3 u. i kopj.), poed. (1 scr. — 1 dr., 1—3 maal daags). P. . TISC1URA eoirvos mix. Bestanddeel van vele spec. pectok. (333) 2. ch. eoirïs i. ZacMharige Gauzevoet F. B. Sept. I, 1. p. 227. — Gr. in Z. Europa; ook in tuinen en verwilderd ©. - I c . D. 123. H. XIII. 14. De bladen en top- pen, herba BOTRÏOS vuiGARis, bezitten soortgelijke eigenschappen als de voorgaande, maar zijn ongebr. (334) 3. en. AHTHEMiiMTHicmn l. Gr. in X. Amer. — Ic. PIEUCK 166. In N. Amer. onder den naam van Jerusalems eik bekend, heeft eenen walgelijken reuk en bitter scherpen smaak- suceus EXPii., ijtFus. en het gepoed. zaad, zijn aldaar als een krachtig worradrijvend middel bekend. 4. cn. vuivaria i. Stinkende G. F. B. Sept. I, I. p. 227. — Ic. D. 124. HERBA VBIVARIJE scu ATRipucis oiii)* wordt somtijds nog in de Veeartsenijkunst gebr, vroeger als anlihystericum gebr. bliibm bomüs nEHRicos c. A. HET. Algoede Ganzctoet F. B. Sept. I, 1. P- 223 . — Syn. Chenopodium Bonus ITenr. L.— Gr. in gansch Europa i. — Ie. mehck 164. herba en radja roki beiyrici seu ia- vaibi BACTÜ09I, waren gebr, de eerste tegen oude zweren, dc laatste in de Veeartsemjkunst. CHENOPODEjE 217 CUEKOPODXUM. Vele gewassen uit deze Familie geven door verbranding So- f/a als : a. HAiiwus portclacoides wallr. Porseleinbladige Melde t'. B.Sept. I, 1. p. 221. — Syn. A triplex port. L. — Gr. langs de zeekusten 1L . />. aiPiIPX.es littorale i. Strand Melde F. B.Sept. I, 1. p. 223. — Gr. als de voorg 0. c. a. halimus i. Gr. langs de kusten van Europa, Egypte, N. Holland, Virginie d. schoderia 31ARIIUIA o. a. jiEv. Zee Ganzevoet F. B. Sej. t. I, 1. p- 229. — Syn. Chenopodium maritimum L. e. salsola kali L. Prikkend Loogkruid F. B. Sepl. I, 1. p. 231. Gr. op Europ., Asiat . Amer. kusten 0. — Ic. Bat. 133. plesck. 1C2. j. s. tragxjs l. Opgerigt Loogkruid F. B. Sept, 1, 1. p. 233. Gr. vooral langs de Middel. Zee. Van deze en de voorgaande was vroeger her ba tragi als diuret. gebr. g. s. soda r.. Ongedoorud L. F. B. Sept , t. a. p. Langs de kusten van Z. Europa, W. Azië, N. Afr. 0. — Ic . plesck 161. Vroeger als herba salsola; seu kali majoris als diuret. gebrui- kelijk. h. s. SAXIVA l. Gr. langs de Spaansche kusten ©. Daar vooral lot Soda bereiding dienend. — Ic. plesck 163. f. s. iRiGXTSA w. In Spanje, Sardinië 0. k. s. SATIVA cav. (Chenopodium setigerum DC.). Cr. in Span je en Z. Frankr. ©. l. s. ER.UHC 0 SA l. Heesterachtige Ganzevoet F. B. Sept. I, 1. p. 231. — Syn. Clienop. fruticosum M.B. Gr. langs de Z. en AV. Europ. kusten f) . m. salicorsia herbacea l. Geleedde Zeekraal F. B. Sept. Ijl. p. 5. — Gr. langs de kusten van Europa en Amer- ©. — Ie. plesck. 8. BASiEK Natuurkundige Uitspanniugen II* Tab. X. gaf ook herba sALicoMi-E al antiscorbuticum. ïn Zeeland en Holland als sa l a de. n ' s ‘ arabica pall. Een kleine Arab. heester. De asch van alle deze en nog andere langs de zeekusten was- sende planten, geeft de onzuivere Soda, welke uit Z. Europa en van de Afrik, kusten langs de Middel. Zee, aangevoerd wordt. ciiMOPODEJi. 218 bexa. naar de plaatsen van bereiding en uitvoer onderscheiden in S. van Alexandri £ , van Alicante en in Fransche. Hiervan moet men onderscheiden de F ai cc- of Ae^si-Soda, welke uit verbrandde Algae verzameld wordt. CAjipnoKosMA jiohspeuïjysis l. Gr. in Z. Èurop., Tartar., in kram- pen, verlammingen weleer somtijds gebr. II. BÈTA i. Flores hermaphroditi. Perigonium 5- fidum. Stamina 5, annulo carnoso, germen cingenti, inserta. Stigmata 2. Fructus perigonio adnatus. Seinen horizontale, testa coriacea. Embryo periphcricus. Flores plerumque 2 — 3, connati, fructum spurium formant. (335) 1. b. virtGARis i. - f. radicalibus ovalis obtusis sub- cordatis, caulinis rhomboideo-ovalis, spicis foliatis. jj. maritima , tennior, radix caule vix crassior. Zee Beet F. B. Sejjt. I, 1. p. 231.— Ie. Bat. 233. — Gr. langs de Europ. kusten 0 . (3. Cicla. Radix fusiformis, folia glabra. Mangelworteh — Syn. B. Ciela L. < 7 ekweekt <$. — Ic. pienck 170. y. Rapacea, radix rapacea, crassa, f. inf. ovatis .Roods Beet. Syn. B. vulgaris L. Sp. gekweekt <ƒ ■ peexck 169- G. D. He wortel van (3 en y-, radix betjE- E. Weinig reuk ; zoet slijmig van smaak. B. Slijm, suiker, en slijmsuiker. G. Tot fabriekmatige bereiding van den beetwortelsuiker, in Frankr. en Duitschland, thans in het groot bereid- Vergel- Sac- charum officinarum- Heversche bladen der var (3- rotu betje seu cict.E worden somtijds versch op ontstoken deelen der huid gelegd. Fam. PBYTOlACCEiE R.BR. — (K. II. 30). t (336) fhxxolacca decahdra e. Gr. oorspronkelijk in N- Amer., thans in Z. Europa verwilderd AJ-. — Ic. piehck 357 De wortel, bladen, cu onrijpe bessen, Rao., eerb., eaccje phyt o- LAcciE seu SOLAHI RACEMosi, van. scherpen smaak, zijn sterk pur oalief en ametisch, en worden in N. Amer. als emeticum, ook tegen cliron. rheuraat., en uitwendig als stimulans gebr.; uit den wortel maakt men eenen pap, naar de wijze van Sinapisrai, waar- POUGOiM. 219 i’OLïGOJcUM. van de pi. in Auier. wilde Mostertbooni heet. Met de roode bessen zoude in Z. Europa de wijn rood gekleurd worden. Fam. LJI. POLYGONEN ross. Perigonium inferum , 3, 5, 6- partUum,avstivatione imbricalum. Stamina dejinita, perigonii baai inserta. Ovarium liberum , 1- loculare, 1- ovulalum, ovulo erecto Styli 2 — 3. Fructus indehiscens, nucamentaceus aut carnosus , nudus aut lactnns perigonii Merioribus, capsulam spuriam ejjicientibus , vela- liis Embryo ' inversus , rectiusculus et centralis ; aut cur- vatus et unilateralis aut periphericus. Albumen farinomm , K. II. 23). De Polygonein zijn gewoonlijk kruidachtige gewassen met af- wisselende, van scheedevormende stcunblaadjes (ochreae) voorziene, in de jeugd omgerolde bladen, met kleine, groene of gekleurde, meestal tweeslachtige, bloemen. — Leven in de gematigde lucht- streken. Eigenschappen. Zeer algemeen vindt men in de wortels der- zelvc een eigendommelijk zamen trekkend beginsel, vooral in Piheimi. De bladen zijn gewoonlijk zuur van smaak, en geven van som- migen een gezond voedsel, b.v. van Ruracx. Merkwaardig zijn de hoogst scherpe bladen van Polygonum hydropiper. De zaden van alle soorten van dit geslacht bezitten veel meel (Boekweit). Yele Polygoneën bevallen in wortel en blad veel Carbonas Catcis. I. POLYGONUM i. Perigonium 3-4-5- partitum coloratum, persistens, compressum aut obtuse trigonum, basi turbinalum, aestivalione alternativa vel quincunciali. Stamina tol quot per- gonii laeiniae, filamenta filiformia cum glandulis interdum fundo perigonii adnatis allernantia, 5 laciniis alterna, reliqua iis oppo- sita. Ovarium trigonuiri stylis 3, aut compressum stylis 2 ; stylis plerumque plus ln inus connalis. Caryopsis triquetra aut com- pressa perianlhio velata. 1. p. BisTORTA l. Caule simplicissimo, monosta- chyo, i. oblongo-ovalis subcordatis undulatis, radicalibus in pe- tiolum decurrenlibns, caryopsi acute triquetra- Beemd Duizend- knoop F. B.Sept. I, i. p. 321. — Gr. op weilanden, langs FIVOOOXE.*. 220 mjmex. slooten enz. in Europa, M. Azië, N. Amer. BI. Mei — Jul. BI. rozenrood. — Ic. D. 105. H. V. 19. Bat. 277. G. I). De wormvormige, gedraaide, geringelde, dikke wortel: 11-41) IX BISTORTjïï. E. Zonder reuk, smaak sterk zamentrekkend. B. Looistol’, slijm. W. Bijkans als kai>. tormenti r, r..r. adstring., tonisch. G. Als Tormentilla, doch zeldzamer, vooral bij aton. diarrhee, bloed- en slijmvloeijingen. (338) 2. r. HMRopiPER t. Scherpe Duizendknoop F. B. Sept. I, 1. p. 323. — Gr. op vochtige plaatsen in Europa. 0. Ic. H. V. 20. Dc geheele pk, herba pïrsicari^e urestis seu HVDRoriPEius van brandenden bijtenden smaak, maakt de huid rood; werd vroeger inwendig als diureticum en antiscorbuticum gebr. AQtTA DESTIil. 3. t. avicceare i* Vogel D. — F. B. Sept. 1, 1. p. 325. — Gr. door geheel Europa langs de wegen enz. 0. — Ic. H. V. 23. Bat. 218. als nEOA CEiïTUMNODi Ai vroeger gebr., zwak zamentrekkend en braakwekkend. Bij ons niet zelden in plaats van rad. roi.ïCAi.e ahar m in de Apotheken voorkomend. 4. ». PERsicARiA E. Persikbl. D. — F. B. Sept. I, 1. p. 323. — Ic. Bat. 124. tegen den steen aanbevolen. 5. ï. ampdibicm e. Tweeslacht. D. F.B. Sept. I, 1. p. 321. — lc. Bat. 75. de wortel in Frankr. als Surrogaat der Sarsaparille aan- geraden. II. RUMEX r.. I’erigonium ad basin sex-partituin, laciniis tribus interioribus majoribus, conniventibus. Stamina 6, per paria laciniis perigonii exterioribus opposila. Stigmata penicilluta. Nux trigona, Iaciuiis tribus interioribus perianthii capsulam spu- riatn referentibus, tofa tecta. B (?) (33ti) 1. a. cRisrus l. Sepalis subrotundis subcor- datis obtusis integerrirois aut basi denticulatis reticulatis omnibus calKferis, racemis aphyllis, verticillis approximatis, f. lanceolatis aculis unclulato-crispis. Gekruide Zuring F. B. Sept. 1, 1. p. 299. Gr. langs de oevers van beekjes en rivieren, enz. in Europa. — BI. Jun. Jul. Tf. — Ic. D. 107, 109 lig. C. (310) 2 . b. OBTUsiFOLios L. Sepalis interioribus oblongo- triangularibus nervosis subulalo dentatis in apicem integerrimum tOLYGONEiE. 221 HUM EX. inaequaliter produetis graniferis, verlicillis subreraotis aphyllis, I. primordialibus oblusiusculis cordalis, caulinis inierioribus aculis, summis lanceolatis utrinque attenuatis subtus, petiolis cauleque ramoso hirsutis. Stompachtige Zuring F. B. Sept. I, l.p. <>01. Gr. langs vaarten, slooten, rivieren in boomgaarden door geheel Europa. — BI. Jul. Aug. 4- — Ic • D - 10(i ’ 109 * fi 6- 6 - G. D. Van beiden, vooral de laatste, de wortel radix eapathi ACirri seu OXYLAPAXIU . E. Riekt weinig ; smaak zamentrekkend-bitter, iels scherp. B Looistof en bittere extractstof, zwavel , zetmeel ( Parmextier) . was en vet 1,40. hars 0,40, ijzer groenkl. ac. taunic. 3,00, La- pathine 11,80, extractstof, meest apothema 17,40, gom, planten- slijm, suiker 16,00, zetmeel 1,00, Maks, Sulphas, Phosphas Po.- tassae en Galeis 1,80, Oxalas Caleis 0,80. zwavel 0,20, vezel, vlugt. olie, water 45,60 (Herbeuger). °1F. Oplossend, zacht zamentrekkend, de afscheidingen iels opwekkend. G. Bij chron. huidziekten, inwendig het decoct., uitwendig tot wasschinjj. 3. r. pratensis mert. at K- Weiland 8 Zuring F . B . Sept. I, 3. p j C ' XIII. 2. — Sijn . R. acutus Spr. R. cristafus Wallr. Gr. op graslanden, beschad. plaatsen. 4. r. coAGioiiGRATrs scbreb. — Gr. langs beken enz. Vanbeiden werd somtijds de wortel als rad. lARATni acuti verzameld. 5. R. reiiolapaxhüh EBRD. Wijdbloeijende Z. F. B. Sept. I. p.301. Var. (3. sangnineus Wallr. — Syn. R. sasGdiheds e. Blocdroode Z. F. B. Sept. t. a. p. Gr. op beschaduwde oorden in Europa. — le. D. 108. 109 fig. a. De wortel was vroeger als ra», eapathi sahgüisei gebr. B. (341) 6. HYDROEAPATHUM Huns. Spitzo Zuring? F.B. Sept. I, 1. p 301. Ic. H. XIII. 4. — Gr. in moerassen, sloo- ten in Europa. L. gaf rad. hyurolapathi seu kritaxic.®, tegen scheurbuik enz. gebr. Tot deze en andere der vermelde soorten schijnt ook volgens de onderzoekingen van wijlen Prof. a. mun- timgh te Groningen, de herba britamïcie te belmoren, eene vol- gens Tacixus in Vriesland groeijende plant, die toen reeds legen diergelijke ziekten gebr. werd. Wat L. onder k. acütiis verstaan heeft, laat zich thans niet meer naauwkeurig bepalen. r0LY(i03£j£. 222 ftHEUM . (342) 7. K. PAxiKNTi.i l. Engelse fi. Spinuje; Gr. in Z. Europa. Oriënt; in tuinen gekweekt. — Ic. pbenck 282, de wortel radix patienti-e, seu t APATiii iiortensis seu satiti, werd als bloedzuiv. en zacht resolv. geneesmiddel gebr., en als rad. rhabarbari jio- nachorüji met de volgende verward. (343) 8. R. ALPists i. Gr. op de Alpen van 31, Europa. — BI. Jul. Aug. TL. 3 —4'. — Ic. Ü. 110, 111. H. XIII. 7. Do drooge zamen trekkend ‘biltere wortel, de echte rad. rhabarbari ïiONACHORirji, welke nog somtijds in de Apotheken gevonden wordt, en vroeger somtijds in plaats der echte Ithab. gebr. werd, vooral in de tuinen der kloosters gekweekt, waarvan de naarn afkomstig. De wortel heeft inderdaad in zamenstelling en werking verwant- schap met Rlieurn ; hij is echter meer zamentrekkend en minder purg erend B. (344) 9. R. ACEiosA i. Gewone Zuring F. B. Sept. 1,1.» 303. — Gr. in Europ , M. Azië 2f. — Ic. D. 112. H. XIII. 6. De wortel, rad. acexosaj werd als rad. kb. mos. gebr. De bla- den, hba aceïosae en hun uitgeperst sap, zijn antiscorb. 10. it. ACETOSIT.IA T,. Schaap» Z. F.B.Scpt. t. ,i. p. — Ic. Bat. 64. kan tot bereiding van sae acetoseieac gebr. worden ; even als de voorg. en volg. 11. r. scuTATvs i; Blaauicachtige Z. F. B. Sept. 1, 1. tc a. p. Gr. in M. en Z. Europa, de vroeger gebr. bladen, bekba acetosa ROTüHDiroLi* seu aoa* .w zijn thans obsoleet. •III. R.HEUM l. Perigoniura sexpartitum, persistens, laciniis 3 exteriorihus minorilms. Stamina ejus fundo inserta, antheris ovalibus supra basin affixis, integris. Ovarium trigonum, stylo brevissimo, superbis incrassato reflexo, stigmatibus crassis peltaiis aut snbeapitatis. Caryopsis 3- gona, 3- alata, pericarpio duro coriaceo, basi perigonio defiorato cineta. (343) 1. RH. ausirat.e don. Pubescenti-scabrum ; f. ro- tundato-aut oblongo-cordatis, obiusis aut aculis, subundulatis, caulinis petiolalis ; petiolis a latere compressis, 6 — 8- gonis, sta- minibus basi coalilis. Fruclus eircuinscriptione ovatus. — - Syn. Rh. Emodi Wallicli. — Gr. op het lioogc bergylak van het Hi- malaya-gebergte in 3Iidd. Azië 11,00 engl. voet boven de oppervl. der zee, in China, Nepal, Tartar. — BI. Jun. 71. bl. bruin pur- per. — Ic. H XII. 6* G. I). De wortel: radix rijei seu rhabarbari, waarvan in f’OLÏOO.NM. 223 KUEUJJl. den handel onderscheiden worden; 1 . ii . R. ntoscovüici (seu op- timi, rossici, sibirici). 2. B. II chinensis (indici, tartarici, per- sici). 3. II. II, albi s- imperialis, welke, naar men zegt, alleen voor het Keizerl. Hoi' te Petersburg vergaderd wordt, E. Reuk eigenaardig, onaangenaam-geurig ; smaak walgelijk, zamentrekkend-bitter ; het speeksel geel kleurend. B. Bij herhaling hebben de Scheikundigen deze stof ontleedt ; ook de wortel van, bij Parijs gekweekte, R. australe is onlangs onderzocht ; zie hier eene vergelijking : Rh. australe (gekweekt) door Rh- moscovilicum (des handels) O- 1 Ir .ver. door Horkemann. Rheine (rhabarbarine, gele stof) . 7,30 gr 9,58 Rhabarbarber-bitter . . ■ 14, 16,04 Apoth. van looistof . - • 5, ■ 1,45 Extract met Tannin et acid- gall. i . 1,60 1 14, Gom, Malas Galeis, sporen gom .... 10, van suiker. „ zetmeel ...... Oxalas Calcis ..... 2, . 3,30 2,04 Phosphas en Sulphas Calcis, Oxyd. Ferri .... Pectine en ac- pectic . • . 0,50 . 46,00 Stof door Potasch Houtvezel. ! uitgetrokken. 28,3 Water. \ 20,30 houtvezel . . 13,58 Albumine- Vocht . . . 4,33 1F. Tonisch, oplossend, vooral op hel darmkanaal, in grootere giften purgerend- G. Inwendig tegen atonie van het darmkanaal, obstructien, slijmophoopingen, diarrhein, dyssenterieen, chron. leverziekten en haemorrhoid. aandoeningen, in ronn. (1 scr.— 1 dr. alspurg.; 2— 6 gr. 3—4 maal daags als tonic.), piim.v, ekct., infus. — Uit- wendig zelden tegen aton. zweren. P - extbactum rhei, eïtr. r.. cour., c. cAinoxtcnn, e. pas- chtiïagogdji, tisctuba r. aqcosa (asima bbbi) 1 i onre als pur- gans, viïïosa, spirituosa, sïrupus r. en str- cichorei cuïi rheo. pilüLjE e ïuieo enz. Het gelokte aan Lixxa:i;s, uit eenen rhab- wortel eene levende VrOl.rGOSE.1:. 224 ^HEUM. pl- op te kweeken, welke R. Emodi kan geweest zijn- Hope kweekte eene plant uit zaden, aan hem uit Moscow gezonden. Vergl- Noze.han in V erh • v. liet Bat. Genoots. te Rotterdam. I. 455. Lang heeft men over de ware moederplant van dezen wortel getwijfeld, en beurtelings allerhande soorten van Rlieum als zoodanig beschouwd, lot dat na de laatste berigten de door ons vermelde als de ware Rhabarberpiant moet beschouwd worden. Er zijn echter, die gelooven, dat er ook nog wortels van de ove- rige soorten van Rh- in den handel komen, en het verschillend uilzien dier wortels schijnt dit gevoelen te bevestigen- Wij willen daarom hier nog de volgende soorten, die vroeger als de moe- derplanten beschouwd zijn, kortelings beschrijven- B. (346) 2. nn. PALMAiam t. Caule glabro, f. cordatis, pal- matifidis, Iobis acuminatis, lobis acuminatis, dentatis, utrinque pu- bescentibus ; caulinis petiolatis, pet.iolis semiteretibus, superius ca- naliculatis. Staminibus liberis. Fructus circumscriplione ovali- quadratus- — Gr. op de bergen in de N. Chin-, Tartarije, in Tibet en Nepal op het Himalaja gebergte L , — 4 gq j c D. 118, 119, 120. H. XII. 10. — Voor dat de even vermelde soort bekend was, hield men deze voor de ware moederplant, en nogtans gelooven velen, (b.v. Kotze) en misschien niet ten onregte, dat een aanzienlijk deel der Rhab. wortels van haar af- komstig is. , (347) 3. RH. uNDUT-ATifBi i- Caule glabro, f. ovato-undatis integerrimis, valde undnlalis, utrinque pubescentibus aut subWa- bris, caulinis breyi-petiolatis, petiolis semiteretibus angulis acutis superius planis. Staminibus liberis. Fructus circumscriptione oblongus. — Syn. R. Rhabarbarum L. syst. Veg Gr. op de bergen der Chin. Tartar. en in Siberië'. 5 — T- — Werd door Lijkbus voor de echte Rh- plant gehouden — Ie- H. XII. 8 . — Niet D- 116, 117 daar zoo als Bischoff opmerkt, de bladstelen van boven gesleufd zijn- (34<$) 4. mi. coMPAcmi i- Caule glabro, f. cordatis obtusis, margine cartilagine denticulato, coriaceis, utrinque glabris aut in- ferius, subpubescentibus, caulinis plerumque sessilibus amplexi- caulibus, f. inferiorum petiolis semiteretibus, obtusangulis, supe- rius canaliculalo-planis» Paniculis deHsifloris nutantibus ; starai- i’olïgom:*:. 225 KHEUM. bus liberis. Fructus circumscriplione ovato-circularis, — Gr. in Je Tartarije en China. 3—4'. - Ic. H. XII. 9. De van deze pl in onze luinen gekweekte wortel heeft, ook in schei- kundig opzigt, zoo veel overeenkomst met echte Rhab., dat men het derhalve voor zeer waarschijnlijk heeft gehouden, dat zij insgelijks dezen wortel oplevere. (349) 5. Rn. htbridux hurr. f. cordatis acuminatis, planis, radicalibus utrinque 2 — 3- denlalis, reliquis rcpandis. Komt in onze tuinen voor en wordt insgelijks onder de Rhabarberplan- ten genoemd, hoewel het zeer waarschijnlijk is, dal het een bas- taardvorm is, ontstaan uit R palinalum en rhaponticum. — De pl onder dezen naarn afgebeeld in D. Suppl. II. 4 — 6, kan de- zelfde niet zijn, maar is misschien eene andere hybrida. (3o0) 6. RH. ribes i. f. rotundatis petiolis glabris. — Gr. in Persië, Syrië. Met regt twijfelt men, of deze pl. Rh. ople- vere. (351) 7. RH. crüentdm PAix. Eene niet goed gekende pl., werd door P alias als eene der Rh. pl. beschouwd. (35?) 8. Rn. LEircoRRUiziTM PALL. — Gr. in de Soongorische, Kirgisische steppen, wordt voor de moederplant van den witten Rh. wortel gehouden. (353) 9. RU. rhaponticum l. Caule glabro, f. cordatis aut ovato-cordatis, oblusis, integerrimis, planis aut subundulatis, eau- linis petiolatis, petiolis semiterelibus, obtusanguhs, superius plano- canaliculalis, inferius sulcalis. Staminibus liberis. Fructus cir- cuinscriptione rotundo-quadratus. — Gr. in ihracië, aan de Zwarte Zee, ten N. der Kaspische Zee tot naar Siberië. Verkeerdelijk als eene op de bergen van Auvergne groeijende pl. voorgesteld, door verwisseling met den wortel van liumex atpinus, die als Rad. Rhap. in den handel komt. Ic. H. XII. 7. D. 113 115 De wortel, vroeger als Rhab. gebruikt, is rad. rhapontici (veri), van veel zwakkere kracht en alleen in de veearlsenijkunst in aanwending. Re wortel riekt zwak naar Rhab. 1 once bevat: gele harssige Rhabarbarine 10,56, gr., bittere bruine Rhabarberstol (van ppaff) 48,75, zamenlrekkende stoffe 50, oxydeerde looistof 4, slijm 17, eene eigenaardige Rhaponticine 5, zetmeel 70, rest 41, "elke 4 gr. asch bevat (Hoenemann). Van de hier vermeldde soorten van Rh. worden iu Europa, 15 THÏJJEj.AK BAPIL>e. ■>‘26 vooral in frankrijk au Engeland velen in liel groot gekweekt, en de wortel ais radix kuju nosi'ivatis, onderscheiden in r. k. n. gallici en a.vcuci, in den handel gebragt. Men schijnt hiertoe vooral R. p< matum, undulatunn , zeldzamer cowpactum of Rka- 'ponlicum te gebruiken. Smaak reuk en werking dezer wortels evenaren echter die der echte wortels niet, zoo dat zij deze niet vervangen kunnen. Misschien ware deze culture door eene ge- schikte keuze van goede planten en doelmatigen bodem veel le verbeteren. *’• (3;>4) cocccotoBA cvifeha i.. Een W. Ind. en Z Amer. boom. — Ic. 1). Suppl. I . 9. II. X. 4. Geeft volgens Dithcax de in de handel weinig voorkomende kiho occidentale seti a.he- ricasom. Andere trekken dit gevoelen in twijfel. Fam. LUI. THYMELAEdE svss. Perigonium inferum , coloratum, tubulosum , limbo k-fido, rarius 5- fido, aestivatione imbricatum. Stamina definita , fauci tu- hove inserta , perigonii laciniis numero dupla ; antkerae bi- 1 iculares , rimis 2 longitudimlibus dehiscentss. Ovarium li~ beruni, 1- loculare, 1- ovulalum, ovulo pendido. Stylus 1, stigma 1, fruotus siccus aut baccatus. A/bumen nullum , aut tenue , aut carnosurn. Embryo reclus , radiculu hilum spec- tantc. — (K. II. 10. ). De Thymele'ën zijn gewoonlijk sierlijke heestertjes van eenen l.iaijcn bast, afwisselende of tegenoverstaande, en gaafrandigc bla- den voorzien. In de gematigde gewesten. Eigenschappen, De schors en zaden der meeslea zijn meer ' f minder scherp, waardoor zij inwendig renen drastisch purge- * enden, uitwendig eenen blaart rekkenden prikkel uitoefenen. De bloemen zijn meesla! sterk riekend , sommigen bedwelmend. In !•; schorsten van velen vindt rnen eene gele kleurstof. [ DAPHNE i.. Perigonium limbo 4- fido, (lecidiuim. Drupa time niolli aut coriacea. B. 1. o. iiezereuii l. Floribus praecocibus laterali- bus sessilibus subternis pubescenlibus, laciniis perigonii ovatis aculis, f. lanceolatis basi Jonge attenuatis utrinque glabris acutis. THYMJELAEjï:. 227 DAPHWE . Gewoon Peperboompje F. JJ. Sept. I, 1. p. 321. V. G. p. 8 ;> Gr. in de bosschen door bijkans geheel Europa en N. Azië ; ook in tuinen. — BI. Maart. Apr. 1) 2—4' bl. rozenrood; bes hoog rood. — Jc. D. 125. H. III. 43. V. G. Tab. IX. F ar tal : (3 floribus albidis, drupis flavesceulibus. G. D. J)e schors: cortex mïzekei. E. Zonder reuk ; smaak brandend-scherp, langdurend. B. Scherpe in ether opl. hars, daphnine (kristalliseerbaar), bruine in aether onopl. hars, gele kleurstof, slijmsuiker, gom, een spoor van vlugt. olie, appelzuur en Malates (Gareus en Baer). pr Scherp-prikkelend, het leven der vegetalive organen op- wekkend, vooral de afscheidingen in enkelen. Op de huid blaar- trekkend. G. Zelden inwendig tegen cachesieen, rhcumat., arthr.,scro- phul., syph, ziekten, voornamelijk tegen verhardingen en zwel- lingen van vliezen, beenderen enz., in irftjs. en decoct., als bijvoegsel tot andere stoffen. Menigvuldiger uitwendig als bijt- en blaartrekkend-middel in substaxtie. P. UsGlTEKTUM MEZEKEI. TaFFETAS VEGETO-EPISPASTIQUE. (336) 2. D. I.AUE.EOLA i. Raccuiis axillaribus sub- 5- floris nutantibus, floribus bracteatis glabris, laeiniis perigonii lanceolatis ovatisve obtusis, f. lanceolatis basi longc allenuatis utiinque gla- bris. Laurier- Peperboompje Y.G. p. 89. Gr. in de bergstreken van M. en Z. Europa. — Bl. Febr. en Maart 1)1—4'. — bl. groengeel, bessen zwart. — /c. D. 126. H. IH.44- Y.G. Tab. X. De schors bezit gelijke eigenschappen en krachten met de voor- gaande en wordt ook als zoodanig verzameld Hetzelfde geldt van n- ai.pina 'i. in Zwitserland, Tyrol enz. ( 337 ) 3. d. GKiDiuai l. Floribus paniculalis, lerminalibus extus villoso-pubescentibus, perigonii laeiniis lanceolatis obtusis, f- confertis lineari-lanceolatis acuminato-cuspidatis perennantibns. Gr. in Z. Europa, N. Afrika. — BL Maart. Aug. f, 2—4'. bl. roodachtig, welriekend ; bessen rood of naar Richard zwart- achtig. — p c H nl 45 . G. I). De schors : cortex thymelae.*, in Frankrijken elders even als bij ons C. Mezerei gebr. l)c bessen semiha ghidii seu coc- coGsinn seu coccumgsidii in kracht en werking gelijk aan de schors, vroeger inwendig gebr., thans met regt ongebr. In plaats van deze vindt men rok dikwijls de bessen van D. Mezcreum 15 * tAUiu.'v.i:. 228 CISJVAMOjttUM. Belangrijk is de opmerking van Wahe.es beug, dat het scherpe beginsel voornamelijk in de embryo aanwezig is, terwijl hetzelve in het vruchlvleesch (pulpa) ontbreekt. 4. d. oiiawolia w., op den Caucasus, in Kreta ens. was bij de Ouden een vermaard geneesmiddel, Chamelwa gekeeten. Fam. II F, LAITRIN/E VENT. NEES AB ESENB. 1 erigonium mferum 4-6- Jidum aut 4-6- partitum aestivations bricatum. Stamina in basi laciniarum inserla, 6, ordine sim- phci, aut 12, ordine duplici. Antherae filamento adnatac , biloculares, Loc Ais valvuld a busi ad apicem dehiscentibus. Ovarium libertm, 1- ovulutum , ovulo pendulo. Stylus 1. Stig- ma 1 . Drupa aut bacca. Albumen vullum , embryo rectus radicula iimbil.icu.in spectante. — (K, II. 18). J)e Laurierachtigen .vormen eene der schoonste familiën van heesters en hoornen, waaronder zich alléén ééne kruidachtige bladlooze plant bevindt. Gewoonlijk hebben zij afwisselende, over- blijvende, gave, zelden gelobde bladen. De kleine twee- of een- slachtige bloemen staan in schermen, bundels, pluimen enz. Zij leven vooral op de bergstreken der warme landen en vormen daar gcheele bossehen. Eigenschappen. Zij zijn rijk aan een krachtig en aangenaam aroma. Wiet enkel de schors maar meer of minder alle deden der plant bevatten eene zeer geurige, doordringend verwarmende verhittende, somtijds scherpe vlugtige olie , welke echter in de schors en dan in de bladen in de grootste hoeveelheid voorkomt Ligtelijk vormt deze een stearopienon, hetwelk in den campherboom i'i zulk eene groote hoeveelheid aanwezig is, echter ook in de wortels van eenige anderen gevonden wordt. De vruchten bezit- ten eene vette olie, van dik vloeibaren aard. I. CIN1VAM03IUI nu rui. — _n. ae es. Flos hermaphroditns. Staminodia perfecta. Antherae 4- loeulares, interiores retro- vorsae. Limbus perigonii articulatus. — Geminae incompletrr. — Folia tri-vel-tripünervia ?>. (358) 1 • C. ZEYEANICUM URE VN. — Jf. 1B ES. Kaffiis S’jbte- tragonis glabris, f. ovatis vel ovato oblongis iu acumen obtusum productis triplinerviis vel trinerviis subtus reticulatis glabris su- lAURnTjE» 229 CINNAMOUIUMt perioribus minoribus, paniculis terminalibus axillaribusque pedun- culatis, iloribus cano-sericeis, laciniis oblongis medio deciduis. Kleine boom of heester 20 — 30' — BI. Jan. Fcbr. ct, commune , f. vel ovatis vel ovato-oblongis obtusis vel bre vissime obtusissimeque cuspidatis, corlice aromatico odore cinua- momeo. — Syn. C. zeyl. Elume Bijth . Laurus Cinnamemum Burm— Gaert. Persea Cinnamomum Spr. Laurus Cassis Botanical Magaz. 1636. — Ic.D. 128? 11. XII. 20. Burm. Thes. Zeyl. Tab. 27. (3. inodorum, facie praccedcnlis, cortex insipidus. y . suhcordatum , f. subcordalis acumine obtuso. - Cinn. zeyl. cordifolium H. XII- 21. S. Cassia, f- oblongis vel ellipticis apice Iongius altenuatis basi acutis. — Syn. Lanrus Cassia L. — Ic. D. Suppl. IV. 7. Barm. Thes. Zeyl. T. 28. — Gr. «. oorspronkelijk in Ceylon, thans in Java, in O. Indië, Martinique, St. Mauritius, aan den Senegal enz. gekweekt, y. in Ceylon; op Java gekweekt. — V in Engelscb 0. Indië, Penang enz , op Java enz. gekweekt. Q J). Van var. a en y. de bast; cortex cihhamomi vkki, acuti seti i.oxgi ; ciNSAmosniji ceïxasicüm seu cr.rr. 0 M.xsE, Van var. 2. is de schors waarschijnlijk de vroeger gebruikelijke CASSIA LIGSEA of XTEO-CASSIA. E. Reuk eigendommelijk, sterk en aangenaam geurig, smaak aangenaam, liefelijk-aromatisch, verwarmend, van 5 veel zwakker. B. Veel vlnglige olie, ac. tann., gom, geurige hars, 80 p.C. houtvezels (Vatjquelin). In de oiieen der meeste soorten van dit geslacht scheiden zich slearoplena af, welke vroeger ten on- regte voor Benzoëzuur werden gehouden- — Cassia bevat vlug- %e olie 0,8, smakelooze bars, 4,0, gomachtig extract 14,6, hout- vezels 64,3. (Bucholz). JF. Vlugtig opwekkend vooral op de ingewanden, bij grootere giften zijne werking over het gehcele ligchaam verspreidend. G Bij zwakte, ongeregelde spijsvertering.^ bloedvloeiingen, diarrheen, lusschenp. kooi’tsen in poeh. (10 >)0 gr.), isros. dr. -1 onc op 8 12 onc., om 2—3 u. 1. 1.), en dePraep. Ook als adjuvans bij andere stoften. P. De vlugtige olie: olettm cihsamomi, (uit het afval van den bast gestookt") (1 4 git.), aqua ciaxAMOMi simplex en vi- sosa ; mCTURA, I- CINX. C031P0S-, SYRUPIIS, C0SPECTI0, BALSAMUM.— Bestanddeel van velerlei zamcngesteldc geneesmiddelen. J, (Syn. Cryptocarya pret. Mart). Gr. in de Prov. Para van Braiitie, cn levert daar ecne hoog ge- schatte schor», casca prktiosa gcheetcn. HicrrEtLnm CAuronnru.A'nia ir. a» es. (Pcrsea caryoph. Mart.) Gr. in Brasiiic: volgens Martids wordt daarvan door de Indianen eene voortreffelijke Cassia-bast verzameld en als cassia cartoputt. t, ata in den handel gebragl. In Brasüie heet zij ckavo do marasiuo. (B. 370) ocotea pichürim H. B. k. (Laurus iPichürim W.) Gr. in Venezuela. Men vermoedde, dat hiervan afkomstig zijn de FABiE picmmnr, seu pEcüris, Muskaatnootboonen, waarvan men groote cn kleine onderscheidt, welke Martius thans van twee, van genoemde Ocotea verschillende boomsoorten, o. puchurv major (Xectandra P. rn. hees ab es.) en o. p. jiitor (Xeclandra n. ab es) a-deidt, I (C geeft 3 dr. vlugtige olie — Misschien zijn de F. Pichürim verscheiden van de F. Picknrtj. die Mar- tius beschreven heeft. Vroeger tegen diarrhee, fluor albus en*, gebr. NEciAnnuA ciriiVAMO!iioii)Ls 5. ab es. (ï.anrus Cifin. ff. IJ, K.). Cr 111 IV. Granadn ; ook ^rkvyefïkt pti r aiv kt. * £ol»rrleó. Ik vorm opfït>. IAURIS4C. 235 SASSAFRAS dat hiervan de schors afkomstig is, welke thans uit Z. Amerika alhier onder den naai» cahklla do mato, cakella de mat aangebiagt wordt. UI. SASSAFRAS s ab es. Flores dioici. Pergonium 6- partitum, membranacetuu, laciniis aequalibns basi persistenlibus Fl. masc. Stamina ferlilia 9 perfecta, triplici serie disposita, quo- rum tria interiora stamiuodiis geminis slipitaiis liberis crassis slipata Autherae lineares, 4- loculares, iulrorsae, Fl. foem. : stamina sterilia 9 aul pauciora. Bacca pedicello apice incrassato carnoscquc, et perigonii laciniis integris non inutatis distractisque sublobato imposila. B. (371) 1 . s. officibaU S. ABES.f.basicuneiformibusova- libus integris aut apice dilatatis trilobisque subtus grosse venosis gemtnisque pubcsceutibus, racemis sub anthcsi laxis. Syn. [.au rus Sassafras L. Persea Sassafras Spr. — Gr. in de bos- schen en langs de rivieren van Canada tot Flonda 2-10' - BI. Maart. Apr. — Ie. D- 137. H. XII, 19, G. B. Schors cn hout des wortels, cortex en eionum sassa- f& as. — Zeldzaam flores et fiaccf.. E. Riekt slerk geurig, naar venkel, smaak scherp geurig ; de schors sterker dan het hout. B. Ylugtige olie. 1F. Zacht opwekkend, ligt diaphor. en diuretisch. G. Bij chron. rheumat., jicht, syphilis, huidziekten, hydrops, in isf. en decoct. — In Amer. gebruikt men ook de bloemen. P. Oleusi HOM s., EXTRACIUM.— Een bestanddeel van species en TijrcruRA lighorum. Zoude niet s. albiuum k. ab es., welke de voorgaande zeer nadert , insgelijks deze officincle producten geven ? bkazo.1, OÜOUEBM» b. ab BS. (Laurus Benzoin L.) Gr. in Canada. Werd vroeger ten onregte voor de moederplant der beuzoe gehouden. IV. LAURUS m. AB es. Flores dioici aut hermaphroditi, in- volucrati. Perigonium 4- partitum, laciniis aequalibus dcciduis. Stamina fertilia 12 triplici serie, quarum exterior laciniis peri- gonii allerna, omnia biglandulosa. Antherae oblongae, 2- locu- LAtmi.YA. 23(7 ï*AURus, lares, introrsae. El. fem. stamiaibus castratis 2 aut 4. Stigma capitalum. Bacca fundo calycis irregulari insidens. B. (372) I. i. iroBiLis i. f. oblongo-lanceolatis, utrinque acnminatis subuudulatis venosis, floribus axillaribus fasciculatis. Gr. in K, Azië, ïï- Afrika, Griekenland, Italië, Spanje, Portugal. In Z. Frankrijk enz. gekweekt en verwilderd. — 15 — 25'. — BI. Maart. Apr. — Ic. D. 132. II. XII. 18. G. I). De bessen en bladen eacc.e en eoiia iaüri. JE. j Baccoe ■■ reuk sterk geurig, smaak bitterachtig geurig. Bladen reuk nog aangenamer, smaak meer verwarmend, iets eainpherachtig. B. Vlugtige olie ; de bessen bepaaldelijk, in 100 d. : vluglige olie 0,8, Laurine (eene kristallijne vlugtige bittere stof) 1, groene vette olie 12,8, vet 7, hars 1,6, zetmeel 25, gom 17, Bassorine 6, eene onbepaald zuur, en Suiker (Boxastre). W. Tonisch-prikkelend op de ingewanden, huid; de bessen meer verhittend. G. Vroeger de bessen tegen ziekten der ingewanden, milt, tering, feb. interrnittens in PoedEr, in ivf., thans het poeder uit- wendig tegen huidziekten, vooral de uitgeperste vette olie, ook tegen neuralgiae. — De bladen vroeger in ivf. vooral legen ziekten der vrouwe!, geslachtsdeclcn, tegenwoordig bijkans enkel als specerij. JP. laccae: de vlugtige en veile olie: or.Etrar uimisint aethe- REirar en uhgtjihositm, van de laatste dko. veRVivihi sen rosma- rijn coMBOsiitrai. — Vroeger - essehita en aqua eauri. Aanmerking, agathophyixum, p- 99 vermeld, behoort tol deze familie. Fam. LV. MÏEISTICEjE r.br Flores dioici. * Perigonium liberum, coriaceum, extus saepe lo- menlosum , Irifidum , quadri-rarius bifidtm, lobis valvatis. Masc. Stamina 3 — 15, suhperigijna, fihmentis in columnatn nrcte connalis. Antherae biloculares extrorsae, connatae aut li- berae. Fem. Perigonium deciduum, germen liberum, sessile, uni- ovulatum, ovulo ereclo. Stylus brevissimus aut nullus stigmata sublobato. Pericarpium coriaceum bivalve, semen arillo mul - tipartito cinc/mn. Alhumen copiosum ruminatum , sebaceo-car- uosum. Embryo pareus ad basin albvminis, cnf-lcdondms fo/iaceis. — (K. 11- 17.) 11 Y hl&TICEJE* BlVKlüTU'A* De Myristiceën zijn eene kleine Familie van bouineu, dikwijls van een roodacktig sap voorzien. Bladen afwisselend, lederach- tig, onverdeeld, gaafrandig, gesteeld, zonder steunblaadjes. Zij leven tusschen de keerkringen. Eigenschappen. Even als in bouw en gedaante, zoo naderen deze pl. ook in krachten aan de Lauriergewassen. Zij bevatten in bijkans alle doelen eene vlugtlge olie en scherpe zamentreh- hende beginsels, vooral het nu te beschrijven geslacht. De vetle olie, met die der Laurinean zeer overeenkomende, wordt vooral in de zaden aangetroffen. I MYRISTICA t. til. Perigonium coloratum, urceolatum. Masc. Antherae 9 -12, columnae filamentorum coalitorum insertae. Foern, Ovarium obovatum, stigmatibus 2. B. (373) 1. 2i. FRAGRA5S nourrinx. f. altemis, brevi-petiola- tis, elliplicis aut oblongis obluse acuminatis integerrimis glibris. Floribus inasculis in cymis lateralibus, foernineis asillaribus, solitaris, pedunculatis. Fruclibus nntanlibus obovoideo-globosis glabris. — Syn. M. officinalis L. lil. M- aromatica Roxb. Lam. M. moscha- ta ïhunb. — Gr. in de Molukken, daar en op Java,Surna- tra, Ile de France,. Antillen enz- gekweekt, fj 30—35'. — Bloe- men en vruchten geel, de arillus rood, gedroogd geel-bruin. — Ie. D. 133. II IX. 12. Rumphia I. Tab. 55. Men kent vele variëteiten, met kleinere, grootere, meer langwerpige enz. vruchten. G. D- De zaden, kucjks moschatae, nootemuskaat, en de aril- lus : 21 ACIS seu i j.ores macis, foelie. E. JYuces: Reuk en smaak zeer eigenaardig, sterk geurig. — Macis reuk en smaak nog fijner als van de zaden. B. Nuces. Yluglige 6 p.C. vette olie 7, vaste vetstof 24, zetmeel 2, gom 1, sporen van zuur en vezel (Bokastbe). Macis: vlugtige olie, gele vette olie alleen in aether opl., roode in alcoh. en aether opl, olie, eigenaardig zetmeel (HEWtY). IV. Opwekkend , ligt krampstillend, vooral op de ingewanden. G. Tegen zwakke spijsvertering, cardialgia, gewoonlijk de praep. tol inwrijving bij kinderen. In substantie als corrigens bij zwaar te verleren geneesmiddelen. Menigvuldig bij spijzen. P. OLEU2I AETHEREUJI XCCÜÏI ftOSCHATARtrM, CI1 O. AETH. 2IA- «Dis ; de vette uiigepersle olie oleum kccis mosch. expressum seu jm.SA.MUSI üucisr.i;. TIXCTUB.A HUCU21 2IOSCH. dl TIACT MA- S-4iVTAI.ACK.l3. 238 SASTALU.il CIDIS, spiritus MTRisncv*. — De ikuces een bestanddeel vau ace- TU3I AROMATICUM, BALSAMUM CEPUAUCUM, EU PI, AROMATICUM. De somtijds in den handel komende nolemuskaat van Jarnaika is de vrucht van mosodora MVRisTrcA duw. (Fam. Annonuceae;. Fam. SAINTALACE^E R.BR — (K. II. 5 ). SANTALUM ALBUM L. Een groote boom op* de bergen van Malabar. lc, I). 127. II. X. I. Het hout der buitenste lagen is bet lighem saïïtali album en het harde donkere inwendige hout lignum santali ciTiiiNUM, welk laatste vooral eenen aangenamen ambraachtigen reuk, en bittcr-geurigen smaak heeft. s. FREYciNExiANuai gaudicu, geeft eene donker gekleurde zeer wel- riekende soort van dit bout. — Gr. op de Sandwiehs-eit. — Lig. Sant. dient llian. alleen nog tot bcrookingcn, vroeger al» opwek- kend geneesmiddel. — Eene valscho »oort, zonder reuk wordt van iiïoporum TEaniFonim fokster op de Sandwielis-eil. verzameld. Fam. CYTINEjE iRoite. — (K. II. 3). cYTiHos HTP0CTSTI9 t. Een parasietgewas in Z. Europa op de wor- tels der Cistus- soorten. Er werd vroeger een zamentrekkend extract uit bereid, succus hypocystidis,. Fam. LFI. ARISTOLOCHIEJï juss. Flores hermaphroditi. Perigonium superu.ni , indivhum etoblique truncatum : aut 3- fidum laciniis aestivatioue valvatis . Sta- mina dejinita, libera et apici ovarii inserta, aut rum stylo et stigmate connata. Ovarium 3 — 6- loculare, placeniis centra- libus multiovulatis. Embryo minimus ad basin albwninis car- tilaginei. — (K. II. 1.) De sf risiolockiecn zijn eene kleine Familie van kruiden of heesters in de gematigde en warme gewesten. Bladen afwisse- lend, gaaf of gelobd. Bloemen okselstandig- Eigenschappen. De wartels zijn ge.woonlijk bitter , tonisch, scherp, zoodat zij of koortsdrijvende of purgerende krachten be- zitten, zeldzamer braakwekkende. Flugtige bestanddelen zijn niet zeldzaam in deze familie, waardoor zij zenuwmiddelen ople- vejen, welke bij eenigen eene verdoovende kracht bezitten. ARIsTOEOCHIEA!. 239 ARISTOEOCHJ { ARISTOLOCHU t. Perigonimu apice obtique iu ligalam dilatatum, tubulosum, tubo basi ventricoso. Antherae 6, sul» stigmate adnatae. Capsula 6- locularis. B. (374) 1. a. serpentaria t. Caule erecto aut adscendente, debili, flexuoso, pabesccnli-hirsuto, plerumque simplici, f. pelio- latis oblongis vel ovato-cordatis, aenminatis, utrinque pubescenli- bas; pedunculis lateralibus, longis, bracteis rewotis, squamaefor- mibus, perigonii tubo curvato, limbo obtuse 3- lobo, lobis in- flexis, fructu sphaerico-hexagono. Far : Oblongata Ifayne, f. oblongis cordatis, longe acummatis, caulibus simplicibus gracilioribus.— Syn. Arist. officmalis PR. n. ** Ovata llayne , f. ovalo cordalis, breve acuminalis, cauli- bus crassioribus brevioribus. — Syn. A. Serpentaria s. ab es., welk c Schrijver later deze twee soorten weder als variëteiten beschouwde, nadat hij dezelve, zoo als hij mij kort voor zijnen dood mededeelde, bloedend gezien had. - Gr. beide in de bosschen der Vereenigde N. Amer. Staten. - BI. Mei. Jan. 4- - ^ . van «. 1). 143. H. IX. 21. van ,3. D. 144. 2 a. sEEsiANA jiQ. f. ovulis cordalis obtusis scabris. — ril. nees' van es. schreef mij, tusschen de gewone Serpentaria-wortels eene soort gevonden le hebben, die door de opgegeven kenmerken van de voorg. zeer duidelijk verschilt, en waarvan misschien in de Zuidelijke provinciën van N. Amer. deze wortel verzameld wordt. Daar deze pl. nergens beschreven schijnt te zijn, noemen wij haar naar haren ontdekker, ten einde tot verder onderzoek aan te sporen. G. J). Van beiden de wortel radix serpentaria: virginianji. E. Reuk doordringend, geurig, naar kampher en valeriaan. Smaak bitter geurig, verwarmend, hars- en kampherachtig. B Vluotioe olie 0,5, weekhars, 2,85, bittere extractstof 1,7, gomachtige" Jtractstof 18,1, vezel 62,4, water 14,5 (Bochhoez). W. Zeer sterk vlugtig prikkelend (10—20 gr ), diaphore- tisch. G. Oorspronkelijk in Amerika tegen den beet van vergiftige dieren, vooral slangen. Thans bij ons tegen asthen. koortsen, krampen enz. in poeder (10 — 20 gr .jen inïus, f— 1 0,1C - opSonc. P. Tinctdra serpentaria: virginiaka. In Z. Amerika groeijen aanverwante soorten als a. ringenssw., »IUSX0L0C1UE,K. 240 1HISTOI.OCHI t. moeruka gomf.z, welke volgens Martius dezelfde krachten be- zitten. (375) 3. a. lomga l. Canle decuinbente-udscendenti, de- bili, subsimplici, glabro, f. petiolatis, reniformi-cordatis, apice retusis, floribus axiliaribus sessilibus, solitariis, perigonii tubo recto, limbo 1- labialo, labio lanceolato-ovato, fructu obovato. — Gr. in Z. Europa. — BI. zomers. — Ie. D 14f>. }[• IX. 20. Q. I). De wortelstok van verkcerd-kegelvorrnigo of rolronde gedaante rauix aristomciim: loxg.s. E. Riekt weinig, maar onaangenaam, smaakt aanvankelijk zoet, dan onaangenaam bitter-scherp. (376) 4. a. R0ÏU3D.1 l. Caulc adscendenti suberedo, pau- ciramoso, glabro, f. snbsessüibns ovato-cordalis, subretusis, ilori- bus pedunculatis, solitariis, axiliaribus, perigonii tubo recto, limbo unilabiato, labio ovato-oblongo. — Gr. en BI. als de voorg. — Jc. D. 145. H. IX. 22. G. D. De knolvormige wortelstok, r. ar. rotuxd.e. E. Als de voorgaande. — Deze en misschien ook de voor- gaande waren bestanddeelen van pulvis pkincipis mirasdolae seii ASTIFODAGRICUS PORILAKDI^. (377) 5. a. CLïMATiTiA l. Radice repenle, caulibus simpli- cibus erectis, f. ovalis profunde cordatis peliolatis glabris, iloribus axiliaribus fasciculatis. Gemeene Pyploern F.B.Sept. I, 2. p. 633. — Gr. in de gematigde en warme landen van Europa en Hf. Azië. — BI. zomers 2j. — Ic. D. 147. II. IX. 24. Bat. 160. G. V. De wortelstok, radix arist. vulgaf.is tentjis. — Vroe- ger Ook FOLIA. E. Scherp, onaangenaam iets kampherachtig riekend, scherp bitter zamentrekkend van smaak. 1F. Tonisch opwekkend. G. Als bij de twee voorgaande, bij atonie der ingewanden, arthritis enz. inw., doch hoogst zeldzaam gebr. Ook tot kogeltjes voor fonticuli. (378) 6. A. pistolochia l. Gr- in Z. Europa; gaf vroeger RAD. PISlOLOCHIjE seu ARISXOLOCHI^ POLTRr.IIIZ^. Van A. sipno l. in N. Amerika worden daar de bladen, van *. IRILOBAIA l. in W. Indië de stengels, van a. grahdiexora sw. in Jamaica de bladen, van a. rixgexs sw. in Brasilië de bladen en wortels, van a. angitioida l. in Z Amerika de gansche plant, -UUSIOLOCHIE-iE- 241 ASARUM. van a. MAtmomni i. in Syrië de wortel, van a. macrura gomez. en a. cs'mbïfera MART. in Brasilie de wortel (raxz jarrihha of de mie jioMEHs.) gebruikt. II. ASARUM i. Perigonium campanulatum, 3 — 4- fidum. Stamina 12, ovario imposita, antherae in medio lilamentorum ad- natae. Stigma radiatum, 6- lobatum. Capsula 6- locularis dis- sepimentis cum angulis centralibus non cohaerentibus. B. ( 379 ) 1. a. eurofjïum e. f. reniformibus obtusis. Eu- rope 'escke Mansoor F. B. Sept. I, 1. p. 367. V.G. p. 84. - Gr. in de bosschen van M. en N Europa. — BI. Apr.— Jun. Ij .. — Ic. 1). 148- H. 1.44. G. D. De kruipende steng met de bladen radix asari. E. Reuk sterk, peper- en valeriaanachtig, sinaak scherp geu- rig onaangenaam bitter. B. Vaste aeth. olie (Asarum-campher) en gele braakwekkcnde bittere extractstof, scherpe vette olie, zetmeel, slijm, ulmine, Ci- tras en Malas Galeis (Lassaigme). Regimbeau vond eene der eme- tine gelijkende stof. Grager vond in den verschen wortel: zet- meel 2,048, plantenslijm 0,974, eiwit 0,036, extractstof 3,972, ac. tann. 1,072, Asarine 1,172, vlugtige olie 0,630, hars 0,156, citroenzuur 0,316, Cilras Potassae 0,942, C. Calcis 1,502, C- Magnes. 0,118, Chiorkaliuin 0,117, Suiphas Potassae 1,090, Phos- phorzure zouten 0,254, vezel 12,800, water 74,600- (F. Braakwckkend en pisdrijvend. G. Thans obsoleet, enkel nog in de Vecartsenijkunst ; vroeger als emeticum en purgans ook tegen ingewandswormen, verstop- pingen, hydrops, feb, intermitt., menoslasia, catarrhus enz. in poeder en infits. ; ook als sternutatorium. P. Vroeger.- extract um en timctwra rad. asari. (380) 2. a. canadesse e., met de voorg. zeer verwant- — Gr. in N. Amer-, wordt daar even als de europ. gebruikt. Fam. LFII. EUPHORBIACExE ross. Ilores unisexuales. Pei-igonium inferum , definite divisim aut 0. Petala perigonii laciniis alterna aut nulla. Masc. : Stamina centro floris inserta , vel sub rudimento pistüli. Filamenta libera aut varie connata. Fcm. Ovarium liberum, sessile aut 16 EUPHORBIACE/E. 242 BUXUS. stipitalum , 3- locu/are, rari.us 2- aut pluri-loculare, l ocalis circa placentam centralem inorlem dispositie , 1 — 2- ovulatie ovulis p-'ndulw, solitarüs geminisve. Stigmata divisa. Capsula 2 — 3- cn :ca, coccis saepe elastice dchiscentibus. Alb urnen cur nosum. thbryo rechts, axilis , radicula ad hilum versa. Co- tyledones foliacew. — (K. I. 360.) De Woljsmelkachiigen zijn kruiden, heesters of hoornen, ge woonlijk melksap bevattend, met meestal afwisselende, gave, ge- lobde, somtijds ontbrekende of in schubjes of stekels veranderde bladen, met kleine of ge ene sleunblaadjes. Zij groeijen vooral tusschen do keerkringen, en verminderen in grootte en aantal naar do polen heen. Men kent thans over 800 soorten. Eigenschappen. Daar bijkans allen van een scherp melksap voorzien zijn, treft men groote overeenstemming in krachten in deze familie aan. Uitwendig heeft dit sap eene rood makende caustiscke- werking. Inwendig verwekt het braking en purgeren, en wordt in groolere giften vergiftig. Hij enkelen is het scherpe beginsel vlugtig. Uitzonderingen zijn de aromatische Alkonorko en de geurige Cascarille ; daar echter het scherpe beginsel der .Ëuphorbiaceen harssig is, is het niet zeer tegenstrijdig, bi| en- kelen vlugtige oliën aan te treffen en daarvan aromatische eigen- schappen. Het eiwit (albumen) der' Ëuphorbiaceen bevat veel vette, ge- woonlijk zoete olie en is somtijds met eene scherpe dra.-lische hars verbonden. Voornamelijk echter in deze scherpe ho s is de kiem en het zaadvlies aanwezig, zoodat de vruchten van velen een goed voedsel ople veren, wanneer zij van deze deelen ontdaan zijn- De wortels van velen zijn emetisch; anderen worden eetbaar, na- dat het scherpe beginsel er door koking uilgetrokk.cn is. Het melksap bevat ook Caoutschouc. Trib I. Buxpae. (38 i) buxus SE3IPERVIKE1YS t. Altoos groene Buksboom F. B.Sept. i, 3. p. 671. — Gr. in Z. Europ. ; bij ons gekweekt, waarschijnlijk niet inl. — Ic. plekcic 664. De bladen folia buxi, hebben vooral bij nat weder, eenen onaangenamen reuk en walgelijk bitteren smaak en waren vroeger als ligt purgans in EUPHORBIACEAI. 243 EMBLICA. gebr. Het geraspte hout, ligmum buxi is diaphoretisch en werd even als de wortel tegen Syphilis en chron. rheumat, zoo als Guajactnn, gebr.; men bereidde daaruit de empy reumatische Oleüm buxi. De bladen zijn voor kameelen vergiftig. Cort. buxi bevat in 1000 d. ; chorophyll. 6, bijzondere stolfe 3, was 14, stikstof— houdende vetstof 11, hars 40, extractstof 141, Malas Buxinae 1 1 , gom 44, houtvezel 678, zwavel-, phosphor-znre zouten 52 (Fauré). Trib. II. Phyllantheae. (382) emblica ofi'icimalis g^rtk. (Phyllanthus Emblica L.). een O. Ind. heester of boom. — Ic. plenck 659. rumph. Amb. VII. Tab. I, gaf vroeger myrobalasi ebiblicjü (de vrucht), tegen dysenteria enz. gebr. Zie p. 96. PYLLAXTHUS kiruri l. Ic. BURM. Zeyl- Tab. 9. fig. 2. Gr. in O. Indie en Z. Amerika; de bladen daar als krachtig diureticum gebruikelijk. Trib. III. Ricineae. I. CROTOÏf t. Flores monoici, raro dioici. Perigonium 5- partitum ; petala 5, cum glandulis totidem alterna, saepius 0. Masc. : Stamina 10 — 20, ante anthesin incurva, lilamenta libera, antherae oblongae erectae- boem. Ovarium liberum, styli o; 4- raulti-parliti, stigmalibus filiformibus. Capsula tri-capitata, in partes tres bivalves soluta, 3- sperma, semina ad spermophorum trigonuin pendula. 11. (383) 1. c. ELUiERiA svv, Ramis junioribus compressis, fusce pubescentibus, f. ovato-ellipticis, acutiusculis, integei i imis, diaphane-punctalis, superius squamulis parvis remotis, infeiius stellatis dense lepidotis, floribus terminalibus et axillanbus m race- mis compositis spicatis. Masc. et foem. perigonio et eorolla prae- ditis. Capsula lepidota. — Gr. in- de bosschen van W. Indie, Jamaika. j) heester of boom. — Ic. D. 139. G. D. De schors: cortex cascarillje. E- Riekt zwak geurig, bij het poederen en verbranden veel sterker, naar ambra et nuces moschatae ; smaak bitter geurig, eenigzins onaangenaam. B. Bittere extractstof 18,7, welriekende zwak bittere hars 15,1, welriekende olie 1,6, houtvezels 65,6 (Trommsoorff). 16 * c Horos. EIJPIORBI ACEjr. 244 Q. Tegen atonie der ingewanden, dyspepsie, diarrhoe, blen- norrhoe, ingewandswormen, adyn- koortsen (.in verbinding met kina), in poeper, me., decoct. P. est t icruüi en imctura cascaiullje. Obsoleet zijn - aqua , syrupus, Oï.Euir c. Een bestanddeel van rookpoeder enz. Aanmeridnj • De schors, welke onder den naam van cortex E iuTERiiT, scu cascarilla KOVA in den handel komt, schijnt van de jonge takken van dozen boom afkomstig te zijn. Men is langen tijd over den oorsprong der Cascarille in onze- kerheid geweest, en heeft beurtelings onderscheidene heestersoor- ten voor de moederplanten gehouden, vooral : \ ( 284 ) 2 * c. CAscA rilt.a l. Ramis teretibus, jnnioribusalbo- hiteo-lepidotis ; i'. linoari-lanceolatis, integerrimis, obtusis. inferius tomentosis, ad basin 3 glanduias gerentibus ; spicis simplicibus terminalibus. — Cr. in O. Florida, Peru, Paraguai, Bahama-eil.; heester. — Ic. peekck 686. Wright zegt, dat deze schors geenen reuk of smaak heeft, maar het is opmerkelijk zoo als Göbee op- merkt, dat de meeste Cascarille uit Paraguai wordt aangevoerd. Bischoff houdt het voor niet onwaarschijnlijk, dat nog andere soorten van Croton deze schors geven, als c. sitess jacq , c. MI- CA. NS SW., C. LIHEARIS HUL. ( 38 - 5 ) 3. c. PSEüDO-cHiNA SCHLECHTEMD. f. ovatis basi subcor- datis, obtuse acuminatis, margine suberosis, 3 — 5- nerviis, supe- rbis squaraulis albidis lepidoiis, inferius argenteo-lepidotis ; racernis avillaribus et terminalibus, ferrugineo-lepidotis, floribus utrinsque sexus calyce et corolla 5- phyllis praeditis. Capsulis lepi tis. — Gr. in Mexico. Heester. Q. V. De schors, cortex copalchi, seu cobalche seu qüika ELSXCA. JE. Riekt geurig, naar campher, rosmarijn, minder bitter dan Cascarille. W. Als Cascarille. In Amer. tegen koorts; in Europa niet in gebruik. ( 386 ) 4. c. tiglium t. Ramis junioribus glabris, f. oblongo- ovatis, acuminatis, 3 — 5- nerviis, remote serratis, utrinque gla- bfis basi bi-glanduliferis ; racemis terminalibus simplicibus, flori- bus apetalis, capsulis glabris. — Gr. op de O- Ind. eil., in Ben- galen, Malabaar ; heester- — Ic. D. 138. burm. Thesaur- Zeyl. Tab. 90. EITPHORBIACE..Ï. 245 CROZOPllORA gr. I). De zaden : grana iigui, tiuii seu tigua. E- Zonder reuk, bij verwarming eene scherpe lucht ontwik- kelend ; smaak aanvankelijk zoet olieachtig, dan geweldig scherp, bijtend, brandend. B. Niet scherpe schillen 36 deelen, scherpe kern 64 ; déze bevat eene dikke vette zoete olie 32, bittere drastische hars met het scherpe Crotonzuur verbonden 27 p.C., eiwit met gom en zetmeel 40. (Nimjio). W. Drastisch-purgerend, van zoo hevige werking, dat 10 20 korrels een paard kunnen dooden. G. Bij hardnekkige verstoppingen, torpiditeit der ingewanden, ingewandswormen, vooral taenia ; hydrops enz. ; de praep. inwen- dig, of in ciysmata of op den buik inijewreven. P. OLEÜJII CROTONIS, SAPO CROTONIS €71 TINCTUBA SE5IINÜM C. Van deze soort of van c. pavana hamiet. wordt het ucsni moeüccekse , pavane of panave, van purg. kracht, in deMoluk- ken en in Bengalen verzameld. Volgens Hamieton zouden de grana tigui van twee andere boomen afkomstig zijn: croton pavana ham. en c. jamalgot.a ham. (387) 5. c. lacciferus i (C. nromaticus Spr. Aleurites aromatica W.) Eén 0. Ind. boom. — Ie. peenck. 688. — Bürm. Thes. Zeyl. T. 91- Is eene der voornaamste moederplanten van gummi seu RESINA lacc.-e, hetwelk een verhard barssig sap is, door den steek van een insekt (Coccus Lacca L.) uitvloeijcnd. Schellak is de soort, welke in tabletjes voorkomt. In de geneeskunst niet gebr. 6. C. DRACO SCHLECHTES. et CHAM., C. SANGÜIFEOUS H. B. K. c. hxbiscifoiius h. e. k. geven in Z. Amer. eene zeer goede soort van Drakenbloed. Vcrgel. Calamus Draco. (388) crozophora ïinctoria neck. (Crolon tmetorium L.) Gr. in Z. Europa, N. Afrika. © — Ic. pobck 687. Uit het sap wordt eene blaauwe kleurstof bereid, waarmede m Frankrijk stukjes linnen geverwd worden (bezetia coerulea) welke tot het kleuren van kaas enz. dienen. Met zuren maakt men daar- van bezetia rubra seu torna sous rtjbra, Tournesol. — Vroeger waren de zaden en de bladen :ds anlhelmint. in gebruik ; en heb- ben, zoo als alle deelen der plant eene zeer sterke diuretische werking. II. RICINUS i. Flores dioici. Masci infra foem. perigonio EUPHORBIACES. 246 Ricinus. 5- partilo, stamina polyadelpha ; antherae loculis discretis, sursuin dehiscentibus. Foem: Perigonium 3- partitum- Stigmata tna bi-partita, sessilia. Fructus 3- coccus. B. (389) 1. r. communis z. Caulu erecto, rarnoso, glabro, ramisque petiolisque listulosis, plerumque pruiuoso, !'• longe pe- tiolatis, paliuato — 7-8- iklis ; ioLis oblongo-lanceolatis aciimi- natis, inaequaliter dentato-serratis. Capsulis plerumque echinatis. Farietales : 11. viridis \\\ R. badius Reichb., R. lividus Jacq., K. inermis Jacq. — Gr. in O. Ind., N. Afrika ; veel in onze tui- nen. — Bi. zomers. Oorspronkelijk 2J. 40', bij ons © 8'. Ic. D. 140. H. X. 48. G. D. De zaden: sehen kicini seu catapcti.® majoris. JE. Zonder reuk, smaak aanvankelijk zoet olieachtig, dan bijtend. B. Vette, oud zijnde, scherpe olie 40 p.C- Büchner schrijft de scherpte aan een met Jatrophazuur verwant zuur toe. Mis- schien ontstaat de scherpte door ondoelmatig uitpersen der zaden, daar de zaadhuid en de embryo zeer scherp zijn. Worden deze nn mede uitgeperst, dan zoude volgens Odier eene olie daargesteld worden, waarvan één druppel keelpijnen en diarrhee opwekt. JF. Drastisch-pnrgercntl ; de versche olie veel zachter van werking. Het schijnt, dat zoowel door ondoelmatige nitpersing, als ook door het rins worden de olie scherp en meer drastisch wordt. — De wortels zouden diuretisch zijn. G. De zaden zijn obsoleet. De olie bij verstoppingen, be- klemde breuken, ingewandswormen enz. (1 once). P. De vetle olie: oz. Riem seu castokis, door koking en ook door uitpersing der zaden bereid. (390) jatropha CURCAS z. Een boom in Z- Amer.enCuba. Gaf vroeger semina ricisi majoris seu ficus infernaeis, nuces cathartiCjE amerigan.e seu barbadenses, van de grootte der Ri- cinuszaden, en sterk drastisch. Thans in Amer. nog gebr., even als de daaruit bereidde olie, ozeum inferwaze. De zaadkiem is vooral de zetel der scherpe stof. (391) J. muztifida e. Een kleine Z. Amer. heester gaf: nuces purgamtes sa aveeuana purgaxrix. Bischoff vermoedt, dat daaruit de thans uit Amerika aangevoerde piNHOëx of eraak- oeie bereid wordt. j. MANiHoi e. De aan zetmeel en suiker rijke wortel is een EUPHOKLIACE.*. 247 SIPHONIA. voornaam voedsel voor de Z Amerikanen. Het meel heet Marti- hot, Cassave , de fijne soort Tapioka. III. SIPHONIA men. Flores monoici. Perigonium 5- fidum aul- parlitum. Stamina monadelpha, antherae 5 — 10 extrorsae sub apice coluinuae aitixae. Foem. Ovarium obtuse 3- gonum. Stigmata 3 sessilia, 2- loba. Capsula durissima, 3- cocca, eoccis bivalvibus monospermis. B. (392) 1. s. ELASTICA r. f. longe petiolatis ternatis, foliolis cuneato-obovatis, glabris, inferius griseo-albis ; floribus laxe racemoso-paniculatis, foemineis in apice rhacheos solitanis. — Syn. Jalropha elastiea L. Sip'nonia Cahuchu llich. — Gr. in de bos- schen van Guyana en Brasili.ë ft 60'. — Ic. D. 141. G. D. Het uitvloeijende verhardde [melksap: caoutschouc RESINA ELASTICA, GUMMI ELASTICUM. E. Reuk en smaak onbeduidend ; bij verwarming eigendom- melijk riekend. — Zeer uitrekbaar. G. Tot het vervaardigen van onderscheidene heelkundige werktuigen. — Overigens lot technisch gebruik. 2. s. BKAsiLi.Ejy.sis KU5T1I. geeft even als de voorgaande, in Brasilie, Caoutschouc. Vele andere pl. leveren Caoutschouc, als: van deze Familie: HIPPOMANE MANCI5ELLA L. in W. Indie, IIURA CHEPITASS l. in Amerika, vele soorten van jatropua, van ompjialea en plukemeiia in Z. Amerika, excoecama agallocha l. in 0. Indie. — Voor de overigen vergel. de Fam. Apocyneae, Lobeliaceae, Artocarpeae. Trib. IV. Acaiypheae. IV. ALCHORNEA sw. Perigonium 2-5- fidum, coloratnm, deciduum. Masc. Stamina 8, basi coalita, antherae erectae oblongae. Foem: Stylus bipartitus, stigraatibus filiformibus, capsula dicocca, baccata. (393) 1 A eatiï’oli a sw. f. longe petiolatis, ovalis, obtu- siusculis, remote dentato-serratis, utrinque glabris ; floribus tcr- minalibus spicatis, masculis 5 — 8 aggregatis, foem. solitariis re- motis. — Gr. in Gujana, Jamaica, ft 20'. — I c - B. 142. H. X. 42. G. D. De schors, cortex alconorque seu c. cararro- IÜPHORBIACEjE, 248 aechorhea. E. Smaak zwak bitter-zamentrekkend. B. Bittere extraetstof 7,5 p.C., gom-extractstof 1,5, looistof I, 1, bittere stoffe 3, hars 4 (Geigeb). W. en G. Tegen tering geprezen, thans obsoleet. Later heeft men eowdicbia virgiiioides kunth (p. 70) voor de moederplant dezer schors gehouden, doch waarschijnlijk zonder grond. Overigens is het waarschijnlijk dat deze Cortex van meer dan eene boomsoort afkomstig is, daar er meer dan eene soort in den handel voorkomen. B. (394) mekcüRIAlis annua e. Eenjarig Bingelkruid F. B. Sept. I, 2. p. 709. — Gr. door geheel Europa. — Ic. H. V. II. Bat. 195. De verschej plant, herba jiercuriaeis, van slijmig bitteren iets scherpen smaak, was vroeger als resolvens, en uitwendig als verweekend geneesmiddel in gebruik. (395) II. perennis 1. Gr. in vele Europ. landen — I c . H. Y. 10. Was vroeger als herba (de bladen) cynocrambes seu MERCuRiAiis monianjE gebr. ; hevig purgerend en braakwek- kend, zelfs giftig. Trib. V. Euphorbieae. V. EUPHOB.BIA l. Involncrum floruin proprium campa- nulatum 9-10- dentatum ; derdes 5 membranacei aut herbacei erecti vel incurvati, 5 ant 4 cum his alternantes, extrorsum versi, supra disco carnoso nectarifluo toti vel pro parte tecti, glandulae nuncupati. Flores masc. 10—20 — plures, ad basin involucri oroprii inserti, squamis ciliatis vel fissis fulti, midi, monandri, e stamine solitario, pedicello imposito conslantes, ilorescentia peracta de pedicello deciduo. Fl. foem. solitarius, in centro involucri pe- dicellatus, persistens. Calyx minutus sublobatus aut obsoletus. Petala nulla. Ovarium 1. Stylus 3- fidus aut 5- partitus. Capsula 3- cocca, coccis 1- spermis, dorso dehiscentibus et valvulis con- tortis semina elastice ejaculantibus. (396) 1. e. canauiensis i. Caule lignoso, ramoso, superbis ramisque carnoso 4- angulo, aphyllo, aculeato ; aculeis geminis, brevibus. Umbellis in caulis apice in angulis plerumque 3 con- gestis, sessilibus. Involucro urceolato, disco nectarifluo pur- pureo; fl. foemineo brevissime pedicellato, involucro incluso. Gr- op de Canar. eil. 1) 5 -6'. • — Ic. D. 134, 135. ÏUPÜOKBIACEjK. 249 EUPHOHBIA . B. (397) 2. e. omciMARüM l. Caule lignoso, superius carnoso, plerumque simplici, polygono, aphyllo, aculeato ; aculeis geminis brevibus. Involucro urceolato. Disco nectarifluo lateo ; fl. f° e_ mineo longe pcdicelkto ex involncro cxserto. — Gr. in M. en Z. Afrika. 3 — 4'. — Ic. D. 136. G. D. Van beiden: het van zelf of door insnijdingen uit- ■ vloeijende verharde melksap euphobbium seu gummi seu resima euphorbii. JE. Zonder reuk, smaak aanvankelijk zwak, dan brandend- scherp. B Hars 43,77, was 14,93, Caoutchouc 4,84, Maks Polassae 4,90, Maks Calcis 18,82, hout- en onopl. deelen 5,60, Sulphas Potassae 0,45, S. Calcis 0,10, Phosphas Calcis 0,15, water 5,4. In 100 d. (Brandes). W. G. Scherp drastisch purgerend, bij torpiditeit der ingewan- den en hydrops ; thans alleen uitwendig als huidprikkel, vesi- cans, tegen caries, uleera atouica in poeder, ïinct., zalven, pleisters. Misschien wordt deze stof nog uit andere soorten van Euphor- bia verzameld, als b.v. e. akïiquorum t. (398) 3. E. eathvris i. Herbacea, lïmbellae quadriiidae ra mis dichotomis, glandulis bicornibus, capsulis (siccatis) rugosis, seminibus rugosis subreticulatis, f. oppositis, decussatis oblongo linearibus sessilibus, superioribus basi cordalis, involucellis oblongo-ovatis acutis. — Gr. in Z. Europa; ook in onze tuinen 30-80'. — Ie . plexck 665. Het afkooksel der bladen (folia bktul.f) van zwak geurigen reuk en bitteren smaak, was vroeger als diuret., anthelminthicum in gebr Het decoct van de zamenlrekkend-biltere inwendige schors (cortex B.j is legen interm. geprezen, en de uitwendige schorsplaatjes worden op likdoornen gelegd. Het daaruit bereidde OLEUM 1 EEÏitLIXUM EMPIRE™ ATI CUM, RUSSICUM Sen NOSCOVITICITM, hetwelk ingedroogd balsamum litbuanicuji seu lituavikicum heet, wordt lot bereiding van juchtleder, ook inwendig tegen f. interm. en uitwendig tegen rheumab gebr. Het berkensap, suc- ces betulaï, in het voorjaar uit den stam door inboringen verza- BEÏULACEJi. 264 iwus. meld, bevat veel slijmsuikcr, vormt door gisting eene soori van wijn. Weleer als voorjaarskaar tegen huidziekten enz- in ge- bruik. alkus GiuiiJTOSA galrtiï. Gemeene Elzenboom F.B.Sept. I,2.p. 669. — Ic, Bat. 305. pleiïck 666. H. XIII. 48. — Gr. op vochtige plaatsen in Europa, N. Azië, tf. Afr. De zeer zamentrekkende cokteic A tai was weleer tegen ehron. Angina in gakga&isbia gebr. foiia axni lot wederopwekking van onderdrukt voetzweet enz. Fam. MY1UCE/E rich. - (K. I. 351.) MTRicA ga ze i. lluikende Gagel F. B. Sept. I > 2. p. 705. Een in onze venen gemeene zeer geurige heester gaf vroeger de bladen : herba MYRTi brabanticje. Rabenhorst scheidde daaruit eene aanzien- lijke hoeveelheid vlugt. olie af {25 © bladen gaven 42 gr.) M. CKRiFERA l. en ai. rEiïs YEV AWicA RAM. Gr . in N. Amerika ; hunne vruchten leveren was. Fam. LXII. CONIFERzE juss. Flores unisexuales ; masc- amentacei; amentum e bracteis squa- maeformibus vel peltatis formatnm. Antherae bracteis adna- tae , vel Jilamentis axillaribus connatis insidentes. Flores foeminei per inde amentacei, in bractearvm squamacformium bast sessiles, vel in basi involucri squamaeformis, ex axilla bracteae egredientis adnati, vel terminales, terni , gemini aut solitarii. Ovarium superum, perigonio urceolalo, apice fora- mine pervio, inclusum ( ovulum nudum secundum It.Jlr.). Stigma sessile, punctiforme, Stylus 0. aut Jilifoi mis cum stiamate simplici. Utriculus monospermus , perigonio persis- tente imcamentaceo tectus ; semen erectnm. Spermodermis le- nuis, membranacea. Allnmen carnosum. Embryo inversus in centro albuminis. — (K. I. 329.). De Kegeldragenden zijn boomen of heesters met meestal blij- vende, gave, gewoonlijk smalle en stijve, somtijds schubvormige bladen, waarvan hun naam Ncuddboomen afkomstig is. De bladen zijn veelal in bundels vereenigd. De structuur hunner stammen wijkt van de overige Dicotyledonen af, door dat zij bijkans geheel uit z. g. celiulae porosae bestaan. Zij leven in de koudere en ge- COKITERJE. 2G5 TAXUS. matigde luchtstreken en vormen daar niet zelden groote bosschen. Eigenschappen. Er beslaat eene zeer groote overeenstemming in eigenschappen bij deze gewassen. Allen zijn rijk aan hars, het- welk op afzonderlijke plaatsen, in gangen, in de schorsen en het hout der stammen neergelegd is. Bij warme dagen wordt in de dennebosschen eene eigenaardige harsige lucht verspreid, welke voor heilzaam voor atoii. longen gehouden wordt. De hars is prikkelend , iels diuretisch De zaden bevatten vette olie. — De Taxineën en Cupressincën wijken van de overige Coniferae eenigzins, wat hunne kracht betrclt, af. I. Trib. TAXINE.& Ricn. (430) taxus baccata i. Taxishoom. Gr. in M. en Z. Eu- ropa en Azië ; bij ons veel gekweekt. — Ie. D. 88. De jonge bebladerde takjes, folia et sümmitates taxi, van onaangenaam bitteren wrangen smaak, vroeger in gebruik, zijn thans met het exïuactuji FOJ.IORUH taxi als een opwekkend, de Sabina nade- rend, geneesmiddel aangeraden. In grootere giften vergiftig. — Vroeger waren ook eigmjm, cortex en baco* taxi officineel. De foiia bevatten: bittere vlugtige olie, eene bittere stoffe, gele kleurstof, hars, looistof, galnoienzuur, chlorophyll, slijm, suiker, appelzuren kalk (Pereiti). Vergel V. G. p. 72. ErHiDRA BISTACIIÏA l. Gr. in Z. Europa ; de vruchten waren als amehta WjE MARiHAi, en van e. hohostachïa i. de bladen als rom R. h. ollicineel. U. Trib. C0PRESSISEAÏ rich. I. JUNIPERUS l. Flores dioici. Masc. ameutacei. Anthe- rae 4 — 7, uniloculares, ad marginem inferiorem squamae ovatae peltatae insertae. Flores foeminei terni, terminales, involucro carnoso, trifido, ex squarais tribus amenti connatis formato, cincti, liberi, erecti. Nuces, perigonio persistente nucamentaceo inclu- sae, m involucro aucto, carnoso, baccam spuriam exhibente, ab- sconditae. B. (*+3i) i r S A jjtuA i. f. rhombeis acutis quadrifariam arcte imbricatis et dorso glandula impressis vel lanceolatis acuminatis patulis decurrentibus et plus rainusve remoiis, baccis pedunculo COHIFERjE. 266 JUJUPEKU;}* recurvo pendulis. Sevenboom v. o. p. 70. — Gr. op drooge plaatsen in Z. Europa, Oriënt; niet zeldzaam in onze tuinen* JSl. Maart. Apr. f> 8—12', bessen blaauw. — Ic. D- 87. G. B. De bovenste takjes, herba saein.e. E. Riekt sterk en onaangenaam, balsamiek, iets verdoovend ; smaak onaangenaam, harsig-scherp. B. Yluglige olie (op 1 « IJ- tlr. olie) en looistof. W. Opwekkend, piikkkelend, de stofverwisseling in de veget. organen verhoogend, de sccretiën bevorderend, speeiiiek prikkelend op den Uterus. G. Bij blennorrhoeen, aton. aandoeningen, anomale menstruaue, verlammingen, arthrit. en syphil. aandoeningen enz. in poeder (1—1 scr. 2 maal daags), infus (1—2 dr. op 6—8 onc. binnen 24 u.), uitwendig tegen aton. zweren, syphil. en andere Ultwas- sen enz. in poed., ikf., zalf. P. OtEUM ( ETHER.), TINCTURA, AQUA et UKGUENTÜM SABIM. — eivormi° r -ellipt. bessen en veel zwakkerer reuk. - Van J. virg worden de bladen iu N. Amer, als hba sabiv.e gebr. B. (432') 2. J. communis i. fruticosa, erecta, demqne arberes- ' ' . • • t - "U.,1 nlli. !n mn/'rnnp.m r D J ’ 1 van 'wortel en stam, lignum a., en de toppen der jonge takken, C0K1FEK.E. TUK SI. 2(57 G. Der bessen : inwendig tegen atonie en verstoppingen der spijsverleringswerktuigen, legen onderdrukte menstruatie, hydrops, chron. huidziekten, in poeder (1 — 2 scr.), ikf. (1 onc. op I Ui) en de praepar., uitwendig tot vordeeling van aton. zwellingen in omslagen, tot berooking bij besmettelijke ziekten. — Het hout: in soortgelijke ziekten als de beziën, meestal met andere stoffen tot species, in iKFils. ; ook tot berookingen. De Turiones als het hout. P . Baccae : succus ikspissatus seu roob. junipeki ; aoua (destij.i,,) en spiritus j., sp- j. composit. ; van de bessen en het hout: oeeum (jïther.) jpmiperi ; ook een bestanddeel van tinctura pihi composita seu iiGNORuar. — De hars, welke tus- schen hout en schors der oude stammen gevonden wordt, was vroeger in gebruik als resima jukiperi seu sakdaraca germanica. 3* j. oxTCEDRus l. Gr. in Z. Europa gaf rroeger norren oictcedri, en de daaruit gestookte empyr. olie, olech cadinitm. 4. j. LTci a. l. Gr. in Z. Europa en M. Azië geeft ook o. ca- dinum. 5. s. tdürifera l. Gr. in Spanje en Portugal, werd vroeger ten onregte voor de moederplant van olibaïtïïbi gehouden. ctpressus sEMrERviREHs L. Geeft eene vlugtige olie; welke in nieu- were tijden als anthelm. aanbevolen is. Vroeger waren de vruchten huces cüPREfisi en het iigmum c. officineei. B. ( 433 ) TflujA ARTicüEATA VAHi. (Callitris art. Vent.) Een N. Afrikaansche heester. — Ic. D. 85. De uit de schors zweettende en verhardde hars is de sakdaraca seu resina sakdaracsb. tot vernis enz. gebr., vroeger ook als in- en uitwendig geneesmiddel. (434) in. occidektalis t. Gr. in Pf. Arner. ; bij ons niet zelden in tuinen. De bebladerde takjes en het hout, ramuii et EiGHUM ARBORis viTAi, van sterken balsam. reuk, en geurig-bit- teren smaak, hebben oplossende zweet- en pisdrijvende krachten, en waren weleer tegen rheumat., jicht, hoest, feb. intermitt., in groot aanzien. Onlangs is de daaruit gedestill. geurige olie als anthelminth. geprezen. — Kan met Th. Orientalis t. verwisseld worden. III. Trib • ABIETIM Ricn. II. PIN l JS l. Flores amentacei; masc. antherae 2, unilo- COflIFERz®. 263 FINU», culares squiunis arnenti subtus adnatae; fem. : amentum e brac- teis squamaeformibus formatum, in axiila involucrum proprium squamaeforme billorum gerentibus, quae involucra, deinde aucta, squamas majores strobili adulti formant. Flores inversi. Peri- gonium initio involucro arcte adnatum et squama propria alaefor- mi tectum, quae maturescente fructu cum nuce solvitar. Stigma punctiforme. Nux spuria e perigonio orta. B. (435) 1. r. sri. vestris l. f. geminis, amentis femiueis post anthesin pedunculo recurvato nutantibus, strobiüs ovato-conicis psdunculatis, alis nuce triplo longioribus. Denneboom F. E. Sept. I, 2. p. 689. — Gr. in de bosschen van Europa tot indenoor- delijkste gewesten, in N. en M. Azië. 80 — 120'. El. Apr. Mei. — Ic. D. 80. (436) 2. v. maritima T.AM. 1'. gerainis, amentis foemineis per et post anthesin erectis strobiüs sessilibus angulo recto paten- tibus ovato-conicis, alis nuce triplo longioribus. Hangende Pijn- bom F. B. Sept. I, 2. p. 689.— Syn. Y. Pinaster W- - Gr. in Z. Europa. 1) iets lager dan No. 1- — El- Mei, Juriy. — Ic. D. /6, 77. G. D. Van beiden: de knoppen: turiones seu gemM/E pisi De hars der stammen: resina communis seu por, waaruit bereid worden: ierebinihina communis seu pini van P. Sylvestris ; TER. GA1EICA seu burbigaensis van P. Maritima. — Verder : OLEUM TEREBINTHINiE, T. COCTA, COEOPHOBIUM, PIX ABBA SeU RESINA EURGCNDICA, PIX MG RA SeU NAVALIS en PIX LIOCIBA SCU CEDRIA. E. Der turiones : reuk harsig, smaak harsig-bitter ; resina : reuk onaangenaam harsig, smaak prikkelend harsig iets bit- ter. _ De reuk der overige praep. is veelal iets empyreuma- tisch. B. Het inwendige gedeelte van de schors van P. sylvestris-. weeke hars 6,92, acid. tann. en apothema 6, 6&, suikerhoudend en bitter extract 15,0 kinazure kalk 0,53, geleivormende stof 18,15, water en verlies 5,25. De hars bestaat uit hars en vlugt. olie. (Wesiring).— De schors van P. maritima : acid. tannic. 52,195, extractstof 10,395, gomachtige extractstof 6,885, gom 3,960, hars 1,035, apothema 0, 485, houtvezels 25,140 (Nardo.) — Der turiones '. hars, looistof, de eerste in groote hoeveelheid. — Ter- pentijn uit: vluglige olie en twee harsen, Pinin- en Sylvinzuur genoemd (unverborben). — De schors vau P. Sylv. bevat, acid. peclicum 173,0, gomachtige stof 24,0, plantenslijm 5,0, CONIEERAS. 269 PINES. zetmeel 59,25, bitter subalcaloide 70,0, harde hars 90 , 0 , weeke hars 60 , 0 , was 13 , 0 , vezelen en een eigen zuur (nn ménil). /F. Ylugtig-opwekkend, de afscheiding der nieren en slijm- vliezen opwekkend ; van de terpentijnolie vlugtig prikkelend enz. G. der turiones : tegen atonie der ingewanden, hydrops, huidziekten, rheumat. in decoct, in- en uitwendig. — Besina .- uitwendig als stimulans, resolvens, tot bevordering der ettering ; in pleisters en zalven ; ook als berooking bij longziekten. 7e- relinthim : gewoonlijk uitwendig als stimulans, zelden inwendig tegen slijmvloeijingcn (5 — 10 gr.) enz. in emels. en pillen. Ol. Tereb. : inwendig tegen adynamie der zenuwen, atonie der slijm- vliezen, urien-werktuigen, rheumat., arthritis, verlammingen, aton. obstructie, vooral der lever, icterus, ingewandswormen, op suiker en in emujls; uitwendig tegen tumores friyidi, win- tervoeten, klierverhardingen, gangraena, in inwrijvingen, om- slagen enz. Co/op kont urn : tot bedekking van deel en als bij tu- mor albus, als poeder in torpide . zweren ; pix : bij huidziekten , pix liq. tot berooking bij phthisis pituitosa, huidziekten ; het leerwater tegen tering, aton. aandoeningen der slijmvliezen. P. ÏINCTUKA PINI COMPOSITA, PIX LIQ., AQUA PICIS seu PICEA, UKC. PICEUM.-RESINA COMMUNIS, TEREL'., COLOPHONIUM, PIX Zijn een bestanddeel van vele zalven en pleisters: ung. basilicum, BALSAMUS ARC-EI SeU UNO. ELEMI, CERAIUM RE SI NAS PiNI SCU CITRINUM, EMPL. ADH/ïSIVEM, LYTHAFiGYRI, LIMIMENTUM SAPONATO- XEKEBINTHIWATUM. B. (4-37) 3 . p-ABiESL-f. compressis subtetragonis mucronatis solitariis, strobilis cylindricis pendulis, squamis eroso-denticulatis. Sparre Pijnboom F. B . Sept. I, 2. p. 689. — Syn. Abies ex- celsa Lam* Picea vulgaris Lk. — Cr. in de Europ. en N. Asiat. wouden, hoog noordwaarts 100—180'. — BI. Mei. — Ie. D- 81. G. D. De hars resina mm, ook k. aeba genoemd; de van zelfs uitvloeijende in korrels verhardde soort geeft den gemeenen wierook: olibanum sylvestre seu thus veigare. — terebinthina communis. Het overige zoo als bij de voorg. (433) 4. p. pi cea L . {. pectinatis emarginatis subtus albo- bilineatis, strobili squamis obtusissimis apprcssis. — Syn, Abies COSIt'ERAE. 270 i’isus. pectinata DC. — Gr. in de meeste Europ. wouden 100 — 180'. BI. Mei. G. I). Geeft eene fijne Terpentijn : tereb. argextokatexsis seu abiegba, waarschijnlijk ook resisa ren, (439) 5 . p. PCMiLio h.exke. f. geminis, strobilis ovalibus rel oblongo-ovalibus ercctis, alis nuce duplo longioribus. — Syn. P. Mughus Scop. nou Jacq. — Gr. op de Z. Europ. Alpen. Uit de jonge takken wordt door destillatie met water het oleum tem- piincm bereid, met terpentijnolie grootelijks overeenkomende en verwisseld. Men zegt dat de baisamum huhgaricum uit de tak- ken uitvloeit en in vlesschen opgevangen wordt. (4-40) 6. p. piiyeai. 5, geminis, strobilis pedunculatis reflexis ovato-subrotundis obtnsis, alis nuce triplo brevioribus. — Gr. in Z. Europa. 40 — 50'. — Tc. D. 73, 79. De nootjes, mc ces pinEjE, eigenlijk hunne kernen, huci,-i ptkeaï seu pineoii, naar gewone noten smakend, waren vroeger als demulcens gebr., thans nog tot voedsel als amandelen. Geven dooi uitperssing vette olie. (441) 7.p. cEMBRA l. Gr- in M. Europ, en IV. Azië. De kernen : kuclei cemrra:, zouden zoo als de voorg. gebruikt wor- den. Uit de takken wordt de baisamum oarpaticum seu iibahi verzameld, thans geheel obsoleet. (442) 8. p. strobos i. Zoude in N. Amer. Terpentijn- olie, en (443) 9. p. taeda i. eene naar wierook gelijkende hars geven. (444) io. p eai.sa.iiea l. Syn. Abies balsamifera Michx. Gr in N. Amer. — Ic. D. 82. (445) 11. p. CANADE.NSIS I. (Syn. Abies canadensis Marshall) Gr. in N- Amer. — Ic. D. 83. Deze beide soorten geven in hun vaderland ierebibthina canabessis seu baisamum cabadebsk ook RESIKA iiquida piNi balsames, en wanneer dezelve zeer door- schijnend is, baisamum giieabehse spurium genaamd. Bevat in 100 deelen: vlugtige olie 18,6, eene in alcohol opl. hars40,moei- jelijk opl. hars 33, iets caoutschouc en bittere extractstof (Bo- nastre). De spruiten van dezen boom dienen tot het bereiden van het bekende spruce-bier. B. (446) 12. p. iarix i. f. fasciculatis planis subcanaliculatis deciduis, strobilis ovatis erectis, squamis obtusissimis apice laxis. CÏCADjE. 271 CYCA.3* Syn. Larix europaea Hort. Par. Abies Larix Lam. — Gr. ia de landen van M. en Z. Europa, Azië, 60 — 80'. — BI. Mei. G. I). Eene fijne soort van Terpentijn : terebinihiha veneta seu iaricina. E. G. Reuk aangenamer dan van gewone Terp. en meer voor inwendig gebruik. p . Een bestanddeel van vele zalven: rso. terebi vth i s a: seu ciGESiivuM enz. (447) 13. p. mi cRoc ARP a w., eene zeer aanverwante soort zoude eene nog fijnere soort van Terp. leveren. Over andere Terp. zie Pistacia Tereb. p. 57. ( 448 ) 14. P. dammara IAMB. (Syn. Agathis loranthifolia Salisb. Dammara alba Rumph.) Gr. op de Molukken enz. geeft de RF.siNA DAMMAR seu d. PUTi ev en als Copal tot bereiding van vernis dienend. — Ie. rumph. Ainboin. II. Tab. 5/. Eene zwarte Dammarahars komt van Chloroxylon Bupada (Tam. Cedreleae.) Fam. CYCADE.dE iuoi. — (K. I. 339). ctcas circixalis. L, Gr. op de Molukken, 0. Ind, - Bot. löag. T. 2826. c. revowta TnrnB. Gr. in Japan, China enz. — Ic. 1. c. X. 2963. geven in hun vaderland sago, (graxa sago) welke ook uit de stammen van EXCERHAiARios-soorten aan de Kaap en in N. Holt. en uit iamia in Z. Amer. verzameld wordt. X> Classis II. MONOCOTYLEDONEAE seu ENDOGEND, PHANEROGAMICL3E. EEHZAADLOBBIGE öf BINNENWAARTS GROEIJENDE OPENBAAR BEOEIJENDE PLANTEN. De steng is van geen duidelijk omschreven merg en ware schors voorzien, dewijl de nieuwe houtvezelen niet aan de bui- PALM,*. 272 AR.ECA. tenzijde des stams afzonderlijke lagen vormen, maar naar binnen toe onregelmatig ontstaan. De bloemdeelen zijn gewoonlijk m het drietal of deszelfs meervouden aanwezig. De zaadkiem heeft céne zaadlob of meerdere afwisselende. Fam. LXIII. PALM/E u Spadix plerumque spalhis pedunctilo adnatis tectus. Flores parui monoici aut polygamo-dioici, raro kermapkroditi, brac- teis 2, aut 1, aut 0 dncti. Perigonium duplex constans ca- lyce trisepulo et corolla 3- petala, petalis liberis aut conna- tis cum sepalis altermntibus. Stamina plerumque 6, biseria- tim sepalis ct petalis opposita, rarius ternatim multipla rarissime tria. Fi/amesita libero, aut bast connata. An- therae introrsae , biloculares , lineares, dorso offixae, lo- culis longitudinaliter deJiiscenübus. Ovarium carpellis 3, raro 2 vel 1 compositum , Uherls aut connatis. Locula ple- rumque 1- raro 2- sperma. Styli loculorum numero , bre- vissimi , coaliti. Stigmata simplicia. Fructus perigonio persistente, saepe coriaceo-indurato stipalus, baccalus veldru- paceus, aut solitarius 3- locularis. Seinen plerumque in lo- culo erectum, Albumen densum cartilagineum, corneum, aut subligneum aut oleosum aut cauum; embryo in lectculo proprio albuminis juxta pcripheriam ; extremitate cotyledonari ger- minatione aucta et cavitatem, praeexistentem vel liquefactione albuminis medii formatam , replente, — (K. I. 280). De Palmen, om hunne trotsche en sierlijke gestalte, door Lismüs teregt plantarum Principes genoemd, hebben eenen veelal houtachtigen onverdeelden stam, door de aanhechtingstee- kenen der bladen geringeld, of door de achterblijvende voetstuk- ken derzclve bedekt ; aan den top, die de eenige knop der plant is, de bladen dragend. Deze zijn gesteeld steng-omvattend, hunne voetstukken met netsgewijze vezels omsloten. De bladen ingesneden, vindeelig, waaijervormig, palmvormig, gevind enz. Zij groeijen vooral in de tropische gewesten van Amerika, zeld- zamer op het vaste land van Afrika en Azië, menigvuldig daar- entegen op de eilanden dezer werelddeelen. Slechts eene soort groeit in Z. Europa. PAIMjE. 273 ARECA. j Eigenschappen . Naast de graangewassen zijn de Palmen, de nuttigste gewassen voor den mensch, die hem voedsel en Wee- ding in ruime mate geven ; ook geneeskrachten zoekt men on- der hen niet te vergeefs. Bijkans allen bevatten in het merg der oudere stammen een overvloedig zetmeel (Sago). Uit insnij- dingen der bloemkolven en der houtlagen der stammen verzamelt men een zoet vocht, hetwelk door gisting in eenen lekkeren wijn verandert. De jonge bladspruiten leveren eene goede groente. Belangrijk zijn de vruchten ; het kiemwit der onrijpen is vloeibaar als melk en levert eenen aangenamen drank op; later verhardende nadert het de noten en geeft dan een aange- naam voedsel ; wie kent niet de dadels en kokosnoten! Ten laatste wordt het kiemwit geheel hard en hoornachtig. Anderen geven olie, anderen was, hetwelk de stammen van eenige Palmen be- kleedt, enz. — Slechts enkele Palmen bevatten sterk zamen- trekkende beginsels, I. ARECA i. Spadix ramosus, androgynus, spatha duplici cinctus, flores sup. masculi ; calyx 3- partitus, corolla 3- petala, petalis lanccolaiis, aeslivatione valvatis. Stamina 3 — 6 — 12, fila- menta subulala, antherae ovatae sagittatae. Ovarii rudimentum. Fem. Calyx 3- phyllus, corolla 3- petala ; aestivatione imbricati. Staminum rudimenta. Ovarium 3- loculare. Stigmata 3, sessilia. Drupa baccaeformis, monosperma. Albumen ruminatum corneum. Embryo basilaris. B. (449) 1. a* caiechtt i. Caudice annulato laeviusculo, f. pin- nati-sectis, segmenlis plicatis, inferioribus linearibus aut lineari- lanceolatis acutis, superioribus eroso- praemorsis, petiolis spadici- busque glabris. Fruclu ovato (ochraceo) — Gr. in O. Indie« 30—50'. — /c. D. 38. H. TIL 35. G. I). Het uit de vruchten verkregene extract; caiechu, STJCCUS CAXECHTf, SeU XERRA JAPONICA. Het overige als bij Acacia Catechu pag. 82. cartota urers i. in O. Ind. en op de O. Ind. eilanden, geeft even als de volgende soort sago. arekga SACcnASiFERA labiie. (Gomutus saccharifer Spr.) inCochin- china en O. Ind. e il. II' CALAMUS e, Flores dioici vel polvgamo-dioici, in spa- 18 PALMjï. 274 OALAHUS. dicis, spathis plurimis incorupletis vaginati, arncntis spathellulaü. Jl/asc. Calyx tridentatus aut trifidus. Corolla tripartita. Stamina 6, iilamenta basi connata, antherae sagiliatae. Ovarii rudimentum- Fem. Cal. et Cor. ut in mare. Urceolus e rudimentis staminum 6 coalitis. 1 Ovarium triloculare. Stigmata 3, sessilia. Bacca monosperma, squamis relrorsis loricata. Albumen eorneum, su~ perlicie pustulatum vel ruminatum. Embryo subbasilaris. B. (450) 1. c. djuco vv. Aculcis caudicis seriatis adpressis, rhachium solitariis subuncinatis, foliolis lineari-Ianceolalis triner- vibus in nervis supra setosis, spadicibus paniculato-ramosis erec- tis, iloribus hemaphroditis, fruclihus subglobosis. — Cr. in O- Indië, 300', een duim dik. — Ic. D. 39, 40. H. IX. 3- Geene afb. is geheel juist. Deze boom is ten eerste naauwkeurig beschreven door Klüüik , volgens Exemplaren door Pkaetorius uit Sumalra gezonden. (Bijdr. Wat. Wet. VII, 115). G. D . De uit de vruchten bereidde hars, sahguis dracomis. E. Zonder reuk en smaak ; bij verbranding eenen eigenaar- digen reuk ontwikkelend. B. Roode hars ylJraconine ) 90,7, vette olie 2,0, Benzoëzuur 3,0, Oxalas Calcis 1,6, Phpsphas Galeis 3,7, (hekserger) . W. Zamentrekkend, tonisch. G. Vroeger inwendig tegen daarrhcc, bloedvloeijingen, secre- tiones profusa; ; uitwendig op aton. klieren, in poeder en pr/ep. thans tot pul», en elect. dentifrica. Of c. verus loos.., c. norjusG w., c. RUDEürüM w. in 0- Ind. ; ook drakenbloed geven, is zeer twijfelachtig. Biume zegt, dat de beste soort dezer stof van c.draco komt, doch dat ook andere Calami deze stof bevatten, maar in te kleine hoeveelheid om in- gezameld te worden, als e. ornatus er.. — Veigl. Dracaena Draco Smilaceae) p. 280, Pterocarpus pag. 72, Croton p. 245. KI. SAGUS gjeiitm. Flores monoici, in codcm spadice ra- moso, absque spatha communi pluribus incomplelis vaginato, in amentis compressis distichis bractea et bracteola cupularibus cineti. Masc. Calyx tridenticulatus. Corolla tripetala. Stamina 6 — 12, Iilamenta basi dilatata, antherae lineares erectae. Ovarii rudi- mentum nullum. Fem. Calyx tridenticulatus. Corolla campanulata, 3- fida. Stammum urceolus 6- dentalus, antheris abortivis sagit- i'AI.Mj;. 275 SAGUS. tatis. Ovarium 3- loculare. Stigmata 3, subulata, connata. Bacca squamis retrorsis loricata, 1- sperma. Albumcn ruminatum. Em- bryo supra fossam umbilicalem dorsalis. (451) 1. s. rumphii w. Caudice inaequali, f, pinnatisectis, laciniis lineari-lanceolatis marginibus remote aculeatis, petioli dorso acaleis deciduis obtecto. Spadice biseriatim ramoso, ramis alternis. — Syn. Metroxylon Sagus- — Gr. op de 0. Ind. eil, vooral de Molukken, daar ook veel gekweekt. 15 — 30'. Ic. B.UMPH. Herb. Amb- I, 17 — 18. (452) 2. s. farinifera lam. Caudice glabro, f* pinnati- sectis lineari-oblongis, petiolo acnleis solitariis remotis longis tecto. Spadicis ramis longis squarrosis. — Gr. als de voorg. (453) 3. s. KAPUiA l. f. pinnatisectis, laciniis lineari-oblon- gis petioloque aculeatis. Spadicis ramosissimi ramis congestis. — Syn. Metroxylon viniferum Spr. Sagus Palma Pinus Gaertn. — Gr. op Malabar en in Afrika. — Ic- falisot de beauv. Flore d’Owarc Tab. 44. G. I). Van deze drie en nog andere palmen het uit de stam- men geperste meel, sago. E. Zonder reuk, laf van smaak. W. Voedend, ligt verteerbaar, verzachtend. G. Als zachte voedselstof bij velerlei ziekten. Hoezeer de soorten van sagus de grootste hoeveelheid Sago geven, zijn er nog een groot aantal palmen, uit welke deze stoffe ge- trokken wordt , als : (454) SAGUS ruffia jacs. (Metroxylon Raffia Spr.) in Ma- dagascar. (455) PHOEXIX FARIHIFERA RoxE. Gr. in O. Indië. elate syt, vestris Air. Gr. in O. Indië. C0R.YPUA uhbraculifera e- Gr. in 0- Indië. c. roiuxdifoeia lam. Op de Molukken en in Cochinchina. lALIERA SÏEVF.STRIS RL. I. gembamga eb. Gr. beide op de 0. Ind. Eil. borassus flabelliformis i- In Z. Azië. Vergl. ook Fam. CYCADEAS p. 271. (456) phoenix dacxylifera l. •Dadelpahne . Gr. in N. Afrika, Z. en \V. Azië ; daar, in 0. Indie en het zuidelijkste Eupopa geplant, 30 — 60'. — Ic. D. 37. PALMil. 276 EL-SIS. G. 1). De gedroogde kernen dactyli seu xragemata. E. Smaak aangenaam, zoetachlig-slijmig. B. Suiker, slijm, gom, eiwit. JF. Ligt voedend, involverend, de slijmsecretie bevorderend. G. Bij catarrhus als bestanddeel van vele species pectorai., ; de kernen weleer tegen aandoeningen der organa uropoielica. ( 457 ) EI.JKIS guineemsis JACQ. Gr. oorspronkelijk in N- Guinea ; van daar naar W. Indië en Z. Araer. overgebragt- Uit het vezelige olieachtige vruchtliulsel, wordt hel meeste oleuh PAEMyï verkregen, van liefelijken reuk en smaak, bij ons obsoleet, in het vaderland der plant echter als gewone olie tot dagelijks gebruik en als in- en uitwendig geneesmiddel gebruikelijk. — Empeastrum diapaimje heeft zijnen naam verkregen, omdat men vroeger oi. p. tol deszelfs bereiding gebruikte. Vele andere Palmen leveren deze olie, als: cocos hücifera l. in Z. Azië. c. büttracea L . fil. in Z. Amerika, c. FtrsiFORMis sw. in W. Ind. en Z. Amer. ( 458 ) hyfh/EME CRiMiTA GiERTN. Gr. in Opper-Egypte. Vol- gens sommigen zoude deze palme ecne soort van bdelhum, b. .egyptiacum, geven. De vruchten dezer Palmen worden in Egypte als frucïus bdelui gebruikt. Het bd, arabic™ of iHDicuM, hetwelk wij van Amyris (p. CO) afkomstig te zijn zegden, wordt volgens eenigcn van borassus feabelliformis in Z. Azië verzameld. — Over eene andere soort dezer hars zie Daucus p. 122. Fm . LXIF . SMILACE/E k.er. Flores in paucis generibus unhexuales. Perigonium tnferum petaloideum, 6- fidwin , vel 6- phyllum vel 4 — 8- parlitum. Stamina lot quot perigonii laciniae , receptaculo vel perigonio inserta. Anlherae introrsae. Ovarium liberum, triloculare, loculis 1- pluri-ovulatis, ovulis angulo centrali affixis. Styli 1 — 3. Fructus succulentus, indehiscens, triloculuris, quando - que abortu 1- loculurin, 1- spermus. — (K. I. 301 ). De Smilaceën zijn kruiden en heesters uit de gematigde ge- SMUACÜJÏ. 277 SMI1AX. westen der aarde, met eenvoudige afwisselende of kransvormende bladen . Eigenschappen ,, De slijmig hittere wortels der meesten zijn diuretisch, diapkoretisch , oplossend. Alleen Dracsena Draeo is zeer harsrijk en Paris scherp, giftig. I. SMILAX t. Flores dioici. Perigoniurn ad basin usque sex-parlituin. Masc. : ülamenta libera. Fem. Ovarium 1 3- lo- culare, loculis 1- ovulalis. Styli 3, breves. Stigmata obtusa. Bacca abortu 1 — 2- sperma. (459) 1. s. oi'FiciHAiis kunth. Caule 4- angulo aculeato, glabro, rami» novellis subteretibus incrmibus ; f. ovato-oblongis, acutis, basi cordatis, coriaceis, 5, 7- nerviis et venosis. — Gr. in Cohimbia aan de Magdalena- rivier, heestertje. B. (460) 2 s. SYPHII.ITICA nuHB. Caule tereli, aculeis remo- tis valnlis, f. oblongo-lanceolatis, cuspidatis coriaceis, 3- nervis. Gr. in Colombia aan de Cassiquiare-rivier, heestertje. — Tc. JSerlin. Jahrb. d. Pharm. 1826. T. 1. (461) 3- S. sarsaparilla L. Caule subquadrangulo, aculeis ceminatis inflexis, f. ovatis, cordatis, acutis, coriaceis, 3— 5-ner- vüs „m bellis pedunculatis, axillaribus, pedunculo petiolo duplo bJ nïgris, pruinosis. - Cr. 1» Z. A„.r„ in V„- ginie. Het schijnt dat meer dan eene soort onder dezen naam begrepen zijn. (462) 4. s. medica schieoe ct »eppe. Caule angulato, striato, angulis aculeos sparsos curvatos gerentibus, f. aunculato- cordatis brevi-acuminatis, glabris, aliis magis ovatis, alns hastatis, subcrenulatis, nervis 5 apice conlluentibus, pctiolis cana icu a is, umbella 12- Hora brcvi pedunculala. — Gr- m Mexico. G Ti Van deze vier en misschien nog andere soorten de wor- tel ; radix sassaparii-M, «U sarsaparillze, sou zarze, waarvan onderscheidene soorten voorkomen, die van verschillende planten afkomstig zijn, welke men nog niet naauwkeurig kent ; S. van Honduras , S. van Feracrui , S. van Lissabon. D eMexic., van Feracruz in den handel gcbr wordt volgens schiede van de laatste soort verzameld, de Lissah. van s. stphilitica. E. Zonder reuk, smaak laf, dan ligt bitter en prikkelend. J}, Eene scherpe bittere hars 2,8, gomachtige extiactstof 5, J- SMIIACE JE. 278 smuax. zetmeel 54,2, houtvezel 27,8 ; iets vlugtige olie (100 ® 1 onc.) (camobbio); ook suiker (rosé). Later ontdekte men eene kristall. stof, welke als Parigline , Smilacine, Salseparine. of Parillinzuur beschreven is. 1F. Opwekkend op het voedingsstelse], vooral op dc organa secretoria, diuretisch en diaphoretisch. G. Sints 1530 hoofdzakehjk in Syphilis, chron. huidziekten, jicht, rheumatisme, meestal in decoct, zelden in poeder, dikwijls in verbinding met andere species. P. Exiractum sarsap. Een bestanddeel van vele antisyphil. dranken: decoctum polloi, dec. zittmanxi, roob de laffecïeur. Verwisseling. Met de wortels van Garex arenaria L. en C. hirta L. ; deze hebben de dikte eener schrijfpen, zijn bleekgrijs en dragen aan de geledingen zwartbruine scheeden. (463) 5. s. AsrEitA l. Caule aculeato angulato f. subhas- sato-cordatis ovatis lanceolatisve 7 — 9- nerviis aculeato-dentatis coriaceis. — Gr. in Z. Europa, Oriënt, 1). G. JD. Deze wortel wordt in Italië als Sassaparille gebruikt en komt somtijds in den handel als rad. sarpap. iialic.®. Op gelijke wijze zouden de wortels van s. Atpiru w. in Grieken- land, van s. fii.AucA wart. in Brasilië, van s. erasieiessis spr. aldaar, in hun vaderland als S. gebruikt worden. B. (464) 6- s. chixa l. Caule subtereti, aculeis brevibus, sparsis, f. cordato-ovatis aul rotundatis, brevi-acuminatis, 5- ner- viis, reticulalo-venosis, coriaceis, floribus umbellatis, baccis rubris. Gr. in China en Japan, heestertje, — Ic. D. 45. Kjjmpfer Amoen. exot. p, 783. G. I). De knoistok radix chijxje verze sou oriextalis seu POMEROS JE, JE. en G. Zwak-bitter van smaak, vroeger bijkans als Sassap. in gebruik, thans obsoleet. (465) 7. s. psecdo-chjsa i.. in W. Indië en de Zuid. Staten van N. Amer. De wortel wordt veel menigvuldiger dan de voor- gaande als rad. cHisjE occidemaiis seu pseddo-chim in den han- del gebragt en schijnt dezelfde kracht te bezitten. — Op gelijke wijze worden nog de wortels van s. tammoides l. in Carolina, s. zeyeasica i. in O. Indië, s, i.KOConm,iA BI. op de O. ïnd. eil. gebruikt. '’MIIACEJe. ASPARAGUS. 279 KBS cv S ACBLEAIÜS i. Een kleine l, Europ. heester, gaf vrager rad. cn baccjE rcsci seu bkbici, oplessend en diuretisch. b. niroGLOssna l. Gr. als de voorg., gaf vroeger de iets adstnn- gerende berba uvubarias seu htfogbossi seu risbokgujg seu bokifacii seu LAUIII ABEXABDRIS«. K nTPoriiTBBBM b. Gr. «Is de voorg. gaf babi* en «m babri abbbabbbsb*, bij onderdrukte raenstrua, moeijelijke geboorte enz. enz. gebr. II ASPARAGUS r,, Flores abortu dioici. Perigomum cam- panulatum, sexpartilum, basi in lubulum saepe pedicelWormem contractum. Slamina 6- Ovarium 3- loculare, loculis -- ovu- ïatis. Stylus 1, stigmata, 3, reflexa. f406) 1. a. oracisAUS !• Caule herbaceo tereti erecto, f. fasciculaüs setaceis teretibus, ramulisque glabernmis laevibus, tu- bulo perigonii limbum dimidium aequante, filamentis florum mas- culinorum longitudine anlherae oblongae €hwane Mpersie * . „ c , - „ 279 . — Gr. langs de oevers van rivieren, tX; i» Eur.fi «.1 in tuinen. Ac. D.Suppl. III. 3. es. H. VIII. 29. Bat. Ia5. q j) De wortel met de wortelspruiten radix asparagi, van sliimig-bitleren smaak, was vroeger als pisdrijvend cn bloed- zuiverend "in gebruik, doch thans even als baccje en semiba obsoleet. De wortel bevat zwak-bittere extraclstof, hars suiker, gom, Murias, Malas, Acetas, Phosphas Potassai en Calcis (nu- LJ) De TumoNEs bevatten de eigenlijke Jsparagme. De gedroogde w. behoorde tot de rad. v aperiextes. Broussais verklaart, dat de turiones den hartslag verminderen: hij gebruikt syrcp. xuiuosum ASPARAGI. a. ACIIIIFOEIÜS L. gaf vroeger rad. en sem. corrudje. III CONVALLARIA e. Perigonium campanulatum vel tu- bulosum, 6- fidum, vel 6- dentatum. Ovarium 3- loculare lo- culis 2- ovulatis. Stigma obtusum tngonum. Bacca loculis 1- spermis. (467) l. c. majaeis E. Scapo nudo semitereti, floribus ra- cemosis nutantibus. Klokvoimig Dalb'uid F, • e P ’ V* 280. — Gr. in de bosschen van Europa, M. Azië en Amer. — I}1. Mei, Jun, V- — Ic. D. 43. H III» 18. a . SMUACEAÏ. 280 comvauaria. G. I). De gedroogde bloemen, flores lii.iorum cohvailium, en radix et baccib l. c. E. De bloemen, door het droogen geheel zonder reuk, smaak bitter-scherp. G. Vroeger tegen velerlei neuroses, thans zeldzaam nog in pulvis siERKuxATORius» De wortels en bezien waren een spe- cificum tegen Epilepsie. ( 468 ) 2 . c. POLVGOSATUM l. JFitwortelig Dalkruid F.B. Sejtt. t. a. p. — Gr. in bosschen enz. van Europa, N. Asie. lc. D. 44. H. III. 19. Bat. 94. ( 469 ) 3- c. MULTiFLORA i. F eelhloemig D . — F.B.Sept. t. a. p. — lc. H. III. 20. Bat. 95. — Gr. in Eur., Azië, N. Amerika. G. D. Van beide, vooral echter van de eerste soort, de gedroogde wortel: radix polygonati seu sigilli salomohis, van zoet-slijmigen iets scherpen smaak, vroeger uitwendig als emolliens, resolvens. ( 470 ) paris quadrifolia l. Fierbladig Pariskruid F.B. Sept.l, 3.' ~p. 796. V. G. p. 66. — Gr. in bosschen door bijkans geheel Europa. — BI. Mei. Jun. 2f. — . lc. H. III. 7. V. G. Tab. VI. Vroeger waren radix, herba et baccje paridis seu solahi quadrifolii seu uvab versa; seu u. vülpim gebr. De rad. is emetisch. De bladen en bessen hebben eene narcot drastisch- purg. braak wekkende werking. - IV. DRAC/ENA r„ Perigonium corollinum, 6- partitum palens aut reilexum, basi in tubura angnstum contractum. Sta- mina 6 basi inserta, filamenta medio incrassata. Ovarium 3- loculare, pedunculatum, stylus sursum incrassatus, stigma ob- scure trigonum. Bacca globosa, 1 — 3- sperma. ( 471 ) 1. n. draco l. Caudice prius indiviso. dein bifur- catim-ramoso, f. in apicc aggregatis, ensiibrmibus, spinoso-acu- minatis: panicula ramosissima, florum fasciculis alternis, bracteis integerrimis abbreviatis. — Gr. op de Canar. eil. een groote boom, welke eenen zeer hoogen, misschien van alle planten den hoogsten ouderdom bereikt. — lc. D. 41, 42. H. IX. 2. G. D. Het harsige sap des stams geeft eene soort van Dra- kenbloed, welke thans zeldzaam in den handel komt, samguis piperace.®. 281 I’IPER. dracosis ik MAssis. — "Vergelijk ook de andere soorten dier stoffe. pag. 274. Fam. LXV. PIPERACEzE rich. Flores herrnaphroditi , midi, brateola saepe peltata suffulti in spadice carnoso nudo sessiles. Staraina 2 lateralia seu tria , raro plura. Filamenta germmi adhaerentia. jlntherae erec- tae, 1 vel 2- loculares. Ovarium 1- loculare, ovulo erecto. Stigma 1 seu terna seu quaterna, penicillata seu hispidula. Pericarpium indehiscens, drupaceum, 1- spermum. Seinen subgtobosum, albumine dense carnoso seu subcartilagineo, centro saepe cavo • Embryo in apice seminis propriae cavitaii albu- minis immersus. — (K. I. 259). De Peperachtigen zijn kruiden of heesters, met veelal getakte knoopdragende stengen, met afwisselende tegenoverstaande of kransvormende, eenvoudige, nervige, gaafrandige bladen zonder scheeden. Zij groeijen in de schaduwrijke gewesten tusschen de keerkringen, dikwijls langs andere gewassen klimmende, of op dezelve parasitisch. Eigenschappen. De vruchten van velen zijn scherp en geurig. I, PIPER l. Antherae extrorss. ( 472 ) 1 . p. cubeba l. fil. — Et. Caule fruticoso tereti scandente, f. peliolatis oblongis vel ovato-oblongis acuminalis basi rotundatis vel oblique cordatis nervosis coriaceis glabris, pedun- culis petiolo subaequalibus, baccis longiler pedunculatis. — Prof. Beujue, van wien wij deze beschrijving ontlccnen, merkt op, dat verschillende Pepersoorten bij de Plantenknndigen als P . Cubeba beschreven zijn. — Gr. in O. Indië, op de 0- I. eil.,in Guinea, ook gekweekt. — lc. D. 22? • — Ferh. van het Bataviaansch Genootsch. XI. lig. 21. G. 1). De onrijpe gedroogde vruchten cueebjg seu piper CAUDAIUJI. E. Reuk aangenaam-geurig, smaak scherp, naar peper. B . Xlugtigc olie en scherpe vloeibare hars, welke met Copaiva- balsem overeenkomen zoude, bruine hars, bittere cxtractstof, gom, «enige zouten, (vattqueeit»). Eene eigenaardige met Piperine piperaoejï. 282 PIPER. verwante stof scheidde oassoea af, Cubebine genoemd. Monheim vondt houtvezel 64,0, extractstof 6,0, cubebine 6,0, wasachtige stof 3;0, groene vlugtige olie 2,5, gele dito 1,0, balsamische hars 1,5, Chlornatrium 15,5. W. Sterk prikkelend voor de ingewanden, op de afscheiding der slijmvliezen, zeer specifiek bij gonorrhoea en fluor albus, in poeder, pieeen, ( f — 3 dr. eenige keeren daags klimmende, tegen gonorrh.) en de P. Extractum citbebarum otEO-RESittosuM. De Cubeba; zijn een bestanddeel van sommige si>. aromatic.®. Fervahching, 1. met Semen Amomi , 2. Bacca? Rhamni , 3. Zwarte peper. B. (473) 2. p. KiGRUM e. Caule fruticoso, radkante, scandente tereti, f. ovatis vel ellipticis acuminatis interdum param oblique subcordatis 5-7- nerviis coriaceis glabris margine recurvis subtus glauco-virescentibus, spadicibus breviter pedunculatis pendulis, fructibus distinctis. — Gr. in 0. Indie, veel op de 0. I. eil., als Java, Sumatra, Borneo enz. gekweekt. — Ic. D. 21. G. B. De onrijpe gedroogde vruchten, piper üïigrum, de za- den der rijpe vruchten, piper album. E. Reuk en smaak eigendommelijk geurig, brandend-scherp, van de witte peper zwakker. 1). Vlugtige olie, scherpe weekhars, en eene kristallis. har- sige stof, (zuiver zijnde, zonder smaak) : Piperine , met extract- stof, gom, bassorine, zetmeel, Malas, Tartras Potassai, Galeis, Magnesiazontcn, (peixetier). JF. Scherp-arom., verwarmend, prikkelend, vooral op de ingewanden. G. Tegen adynamie der ingewanden, tegen feb. intermilt., de geheele korrels, in poeder (2 gr. p. d.) ; de Piperine tegen inter- mitl. ( *- gr. om de 2 u ) P. Piperinum, te voren ook oleum (.eth) en essemtia piper is. 3. ï. bohgum l. Gr. in O. Indië en op de 0. Ind. eil. — Ic. D. 23 . — Vroeger werden de geheele, onrijpe vrucktkolven, piper i.or- gü«i, gebruikt, welke nog scherper zijn dan gewone peper. 4. v. bMIB De bladen geven in O. Indië met Areca-vruchten en kalk het bekende kaauwmiddel betM. 5. p. SBEIBOA e. In 0. Ind. de kolfjes als kaauwmiddel. 6. p. cHBEii-ATua i. in Z. Amcr. de wortel heet daar ruiirAiusn- wnRTEi. dient met de vlugtige olie als storaachieuni. AKOIDEAE, 283 ARUJH. 7 p. METnTsïXcüM forst, op de eil. der Zuidzee, uit den wortel wordt eene in Engeland gebr, tinctuur bereid, en een bedwelmende drank. Fam. LXn. AROÏDE/E juss. Spadix carnosus, simplex , floribus totus vel pro parte dense tectus , misexmlibus et nudis, vel hermaphroditis ei perigonio 4 — 6 - phyllo instructis, phijllis sqmmaeformibm. Stamina in unisexmlibus filamentis brevissimis instructa , ovariis in- termixta vel supra ovaria collocata ; in hermaphroditis pe- rir/onii phyllis opposita ; filamentis longitudine perigomi praedita. Ovaria libera, 1-3- locularia, mnltioimlata. Stylus 1 vel stigma 1. Pericarpiwm non dehiscens, siccum vel bac- catum. Semen 1 vel plura, albuminosa. Embryo in axi al - buminis, rectus , ter es, rima longitudinali, plumulam inclu- dente. — (K. I. 263). De Aroideën zijn kruidachtige g’ewassen, welke bijkans allen in de warme landen te huis behooren, met veelal knoldragende wortels en wortelstandige, hij velen lang gesteelde, bladen. Eigenschappen. De knollige wortels bevatten veel zetmeel , eene vlug ti ge scherpe stop, bij anderen aroma. Deze meel- rijke wortels, door koken of droogen van de scherpe stof be- vrijd, geven een gezond voedsel, als van Anm Colocasia I. A. esculenhmi FM. enz. De overige deelen, vooral de bladen, bevatten insgelijks deze vlugtige scherpe stof. » Het verdient opmerking,” zegt vak ham, » dat, terwijl onder de Monocotyledo- nen in het algemeen eene groot»! overeenkomst in Madvorm en in het zeldzaam voorkomen van schadelijke of vergiftige gewas- sen wordt opgemerkt, de Aroideën in tweederlei opzigt van dezen regel afwijken, daar en de bladen meer met getakte aderen, dan met onverdeelde nerven voorzien zijn en niet weinigen on- der hen allerhevigst-scherpe bestanddeelen bezitten. De- zelfde opmerking kan ook op de Piperaceën enz. toegepast worden. Trib. I. AROIDE/E VERiE r.br. Flores nudi. 1 AR.UM i. Spatha cuculiata. Spadix apice nudus. ïlores masc, e sola anthera, fem. e pislillo constante, s. Anlherae mul- AKOIDEjE. 284 ACORUS. tiseriales in superiore, pistilla in inf. spadicis parte inserta. Bacca 1- sperma. B. (474) 1. a. MAcnxATUM i. f. hastato-sagittatis, concoloribus vel fuseo- maculatis, spadice recto spatha breviore clavato, clava stipite suo triplo breviore. Gewone Aronskelk F. B. Sept. I, 2. p. 685- — Gr. op vochtige beschaduwde plaatsen in Europa. — BI. Apr. Mei. 2f. bessen hoog rood. — Ic. D. 20. H. XIII. 32. Y. G. Tab. III. G. D. De knollige wortelstok; radix Ari seu arohis seu ALAMI. E. Zonder reuk, smaak der versche wortels uiterst scherp en brandend, blaartrekkend, gedroogd veel minder scherp, zoet- achtig-bitter. B. In den verschen wortel eene vlugtige (zure?) scherpe stof, welke door het droogen verloren gaat, zoodat dan niets over- blijft als in 100 d. zetmeel 70, bassorine 18, gom 5, slijmsuiker met extractslof 4, eene eigendommelijke vette olie (bttchher). Men verzamelt de wortels na het rijpworden der vruchten. JF. De versche w ortels sterk-prikkelend , gedroogd veel zwak- ker, de afscheiding der slijmvliezen bevorderend. G. Tegen blenorrhoea der longen en maag, uitwendig tegen aton. zweren, thans zeer zelden, in poeder en iwfds. P. ESSEHTIA, EXTRACTinn en FAECTIA verouderd. (475) 2. A. iTAiicuM l. Italiaansche A. — F. B. Sept. I, 2. p- 687. — Gr. in Z. Europa. De wortel heeft dezelfde eigen- schappen als de voorg. en was als rad. a. gaelici gcbr. 3. a. DSACUJICOLÜS i. gaf vroeger rad. aki majoris seu gahici. dracoutIbm i'ERTüsch L, De bladen trekken blaren op de huid, en worden in Suriname als huidprikkel gebruikt, waartoe men nog vele andere soorten dezer familie zoude kunnen aanwenden, In N. Amerika is eene soort van st3im.ocabpds kuttai, (wortelen zaden) in gcbr. gekomen. Trib II. OROMTIACE2E r.br, Flores perigonio praediti. II. ACORUS t • Spatha nulla. Perigonium hexaphyllum, per- sistens, Stamina filiformia, receptaculo inserta. Stigma obtusum, scssile. Capsula 3- locularis non dehiscens. B. (476) 1. a. cat-aws i. Scapi apice longissimo foliiformi. AROIDEAi. 285 ACOHUS. Geurige Kalmus F.B.Sept. I- 1. p- 255. - Gr. in de moe- rassen enz, van Europa; volgens sommigen in Azië te huis be- hoorend- — BI. Jul. 1f. — Ic. D. 24. H. IV. 31. G, D . De onderaardsche wortelstok: radix ca ladii aromatici seu acori VEIII. Vroeger gebruikte men ook de dunnere wortels der in Azië groeijende pl. als radix a. veri seu asiatici, seu SAPÏLEY. E. Riekt sterk en aangenaam geurig, smaak verwarmend, bitter-geurig. . , B Vlugtige bitter-geurige olie 0,1, scherpe weekhars 2,3, zoet-bittere extractstof 3,3, inuline 1,6, gom met Phosphas Potassae 5,5, houtvezels 21,5, water 65,7. In 100 d. (tromms- DORFP.) G. Bij asthen- ziekten, atonie en adynamie der ingewanden, intermitt.; ook als bijvoegsel van zwaar te verteren genees- middelen, in poeder (| — 2 dr.) ihf. (.) 1 onc. op 6 onc.) ; het decoct werkt meer tonisch (1 onc op 12 tot 8 onc. gekookt). Ook uitwendig als stimulans. P. EXTRACTUM, TIKCIURA SIMPLEX ell COMP., CONFECTIO, AQUA en o LEEM calaiii Aiioitf. Ook een bestanddeel van pulv. en nxc- XURiE. Fam. TYPïïACEAi juss. — (K. I. 266). XTÏBA LATiFOLiA i. Breedlladige T. F. B. Sept. I, 2. p. 642. de wortels, rijk aan zetmeel, ook looistof bevattend, zijn vroeger tegen slangenbeet, en vooral het afkooksel tegen metrorrkagie geprezen. Fam. LXVII. CÜLCIIICACE/E dc. Perioonium sex-fidum aut hexaphyllum. Stamina G, receptaculo vel per gonio inserta ; antherae extrorsae. Ovarium liberum , 1 Lnoslylum, aut 3, sinyulis stylo vel stigmate terminatie et basi plus minusve cohaerentilus , pluriovulatis, ovulis an- gulo centrali loculorum affixis. Fruclus introrsum dehiscens , nunc e folliculis 3 disjunctis unilocularibus compositus nunc folliculis coadunatis capsulam trivalvem valvularumque mar ginibus introrsum flexis 3- locularem exliibens, cujus loculi sub maturitate denique ab ipsis invicem secedunt. (K. I. 295). De Colchicaceën zijn kruiden uit de gematigde luchtstreken, 'COICHICACE.'E , 286 VERAXRUJU. met overblijvende wortels of* bollen, met stengomvatteude schee- devormende of wortelstandige bladen. Eigenschappen. Zij bevatten een zeer scherp beginsel, waar- door velen vergiftig worden, in alle deelen. De wortels tevens veel slijm en zetmeel. I. VERATRUM z. Flores polygami. Perigonmm 6- phyl- lum, antherae transverse in valvulas 2, patellam referentes, de- hiscentes. Capsulae 3, inferne connatae, introrsum dehiscentesj polyspermae. Semina apice plano-coinpressa vel alata. Capsulae maturae saepe prorsus sejunctae. B. ( 477 ) ï. v. sabadilla REiz. Caule simplici, glabro, sub- aphyllo, f. lere omnibus i-adicalibus, oblongo-obovatis, plicatis, caulinis lanceolatis : raccmis subsimplicibus, unilateralibus, pedun- culis nutantibus perigonium subaequanlibus, phyllis oblongis, acu- tis, integerrimis. — Gr. in de bosschen op de Antillen (en in Mexico?). Z, — BI. zwart-purper. — Ic. R. 48 - ' G. D. De vruchten, met de zaden, semen sABADiiLis. E- Zonder reuk, smaak onaangeuaam bitter, brandend-scherp. B. .Veratrine 2,8, vette olie 121, vet 2, hars 42, scherpe hars 7, extractstof 29, gomachtige cxtractstof 24, zoete extract- stof 3, phyteumacolla met potasch-zouten 5, Oxalas Barytae met Traganthstof 5, door kaliloog uitgetr. extr. 120. — in 500 d. (meisner.) W. Sterk prikkelend, in grootere giften emetisch, en purge- rend, zeer giftig. G. Zeer zelden inwendig , tegen ingewandswormen ; uitwendig legen ongedierte. In poeder, inf., gewoonlijk de P. Pulvis en unguehiuii fediculorüm, ( 478 ) 2. v. OFFiciifALE SCHIEDE et deppe. Radice bulbiformi, f. linearibus(4pedes) longis, scapo altissimo (humanae alt.), flori- bns parvis, supcrioribus raasculis, omnibus lutcis. — Gr. aan de O. zijde der Andes in Mexico. — Ic. H. XIII. 27. De twee genoemde Botanisten overtuigden zich, dat deze de raoederpl. der uit Mexico in den handel gebragte sEM* sabadilla: zij. De uit de Antillen aangevoerde zijn van v. sabadilla afkomstig. — Ik ge- loof dat Monardo, V. officinale reeds gekend heeft, want hij zegt (clusius exot. 341) dat zij in N. Spanje Cevadilla heette, hetwelk kleine gerst beleekent. COtCHICACM. 287 VERATRUM. B. (47 9) 3. v.album x, f. ellipticis vel eiliptico-lanceolatis sub- tus pubescenlibus oblique in vaginam Iranseuntibus plicatis, ra- ceino subdecomposito, bracteis pedicellum subaequantibus, sepalis denticulatis patentibus pedicello brevioribus. — Gr. op de weil. der bergen in M. Europa enz. lf. bloeijend 2 — 3', hl. witachtig. Tc. D. 46. H. XIII. 26. V. G. Tab. IV. ( 480 ) 4. v. eoeeilianum berkH. 1. ellipticis vel subrotundo- elliplicis subtus pubescenlibus plicatis, inferioribus vaginafi trans- versirn truncatae insidentibus, racemo composilo, bracteis flörem subaequantibus, sepalis denticulatis patentibus, pedicellum supe- rantibus. Syn. V. album (3- viridiflorum M. et K. — Gr. met de voorg , vooral in Zwitserl. — BI. groenacbtig. — Ic. D. 47. V- G. Tab. IV. G. D. De wortelstok van beiden : radix ueleebori albï. E. Riekt weinig, smaak brandend-seherp, onaangenaam-bit- ter. Het poeder niezen verwekkend. B. Ycratrine, verbonden met galnotenzuur, gele kleurstof, gom en zetmeel, (pelletier.) IV. Hevig prikkelend, vooral op bet darmkanaal, in groote giften emetisch, drastisch, giftig. G. Tegen atonie, obstructie der omlerbuiks-ingc wanden, hy- drops, bij krankzinnigheid en andere zenuwziekten, in poeder (,* gr. tot 6 gr., dagelijks klimmend.), isf. en decoct. (5—20 gr. op 4 — 6onc. ; eenige keeren 1 1.); als emelicum moet eene dub- bele en nog grootere gift gebr. worden; uitwendig tegen chron. exanthemata, zweren, ook als sternutalorium. P. iiHcmRA, exxractum, mee h. a. weinig in gebr. — Een bestanddeel van pulvis sternutatorius albus, umg. pediculo- RUM enz. (481) 5. v. KIGRUM i. Gr. op de bergen in Z. Duitschl., Hongarije, Z. Siberië. De wortel zoude dezelfde werking hebben als de voorgaande en er somtijds mede verwisseld worden. (482) 6. v. viRiDE AH- Gr. in N. Amer., waar- de wortel als rad. helleeori albï gebruikt wordt. II. COLCHICUM l. Perigonium infundibnliformc, tubo elon- gato. Slamina apice tubi inserta. Ovarium 1, styli 3. Capsula inllata, loculis denique secedentibus et apice introrsum dehiscen- tibus. COICHICACEjE. 288 coicmcuji. B. ( 483 ) l.c. auïumhale r.. Perigonii lubo limbum quinquics vel sexies superantc, laciniis undulato-nervosis lanceolatis, exterioribus obovato-Ianceolatis, staminibus alterne longioribus altiusque inser- tis, bulbo plurilloro, f. hysteranthiis lato-lanceolatis, acutis slrietis. ffajaars Tijdeloos F. F. Sept. I, 2. p. 305. — Gr. op de wei- landen van Europa. — BI. Sept. Oct. ; de zaden worden den vol- genden zomer rijp 2j- ^bolgewas). — Je. D. 49. H. V. 45. V. G. Tab. V. G. D. Radix, semex, fiores coechici ; de wortel in Sept. en Oct. te verzamelen. E. De bol riekt versch onaangenaam, gedroogd weinig ; smaak zoetaebtig, dan bitter, scherp en bijtend, zaden : zonder reuk, smaak zeer bitter, scherp, bloemen : sterk bitter. B. des wortels komen volgens i'ei.leiiek bijkans geheel met Feratrum overeen en zijn : eene vetstof, gele kleurstof', vlugtig zuur, gom, zetmeel, Inuline en Colckicine (tannas colc/ncini), welke thans als een eigenaardig van Veratrine verschillend alcali gekend is, door P. met haar voor identisch gehouden. IV. Prikkelend op de organa abdominalia, absorb. vaten en org. uropoiet. ; in grootere giften drastisch ; scherp-giflig. G. Tegen verstoppingen, waterzucht, chron. rheumat. en arthritis; de bloemen in poeder; der wortels 1 gr. P. ÏIBCIURA, VISUM, ACEIUM, OXTMEL RADICIS COECHICI. ÏIHCT. en VIS. SEMIHIS C. TISCT , VIS. ACET. FIOKUM C. ( 484 ) 2. c. VARiEGATüM L. Gr. in Z. Europa, de bollen, van soortgelijke werking als de voorgaande, waren als eerho- dactïli gebr. Fam. LXriII. LILlACEiE dc. Perigonium inferum, petaloideum sexfidum vel hexaphyllum. Stamina 6, receptaculo vel perigonio inserta. Antherae in- trorsae. Ovarium liberum, 3- loculare, multiovulatum , ovulis biseriatis , angulo centrali affixis, Stylus 1. Stigmata 3 aut 1, triquetrvm. Fructus siccus, dehiscens, valvis medio sep- tigeris. Embryo intro, albumen. — - (K. I. 303). De Lelieaclitigen hebben vezel- of bolwortels, zijn kruiden of kleine heestertjes, met afwisselende of kransvormende, eenvou- tUlACE/ï. 289 ALOC. dige somtijds vleezige bladen. Velen zijn met schoone bloemen versierd. Zij groeijen in de gematigde en warme luchtstreken. Men 'verdeelt deze familie in onderafdeelingen, welke als af- zonderlijke familiën kunnen beschouwd worden, en als zoodanig ook groote overeenkomst in krachten bezitten. Trib. I. AL0IK.3E. fa. b. ab es. Perigonium tubulosum vel 6- partitum. Stamina hypogyna vel tubo inscrta. Ovarium 3- loculare. Fructus : capsula vel bacca. Seminum testa membranacea. - Herbae carnosac, radice fibrosa ; subinde frutices. Eigenschappen. Bevatten in meerdere of mindere hoeveel- heid een drastisch , harsig beginsel, vooral in de bladen. ï. ALOË tours ef. Perigonium tubulosum, 1'undo nectarife- rum, 6- fidiim, limbo regulari patulo vel recurve bilabiato. Sta- mina hypogyna, filamenta adscendentia, subaequalia. Ovula plu- rima, biseriata, anatropa. Stylus trigonus, terminalis, stigma obsolete trilobum. Capsula searioso-membranacea, 3- loculans, loculicido-trivalvis. Semina alata. B. (48*5) 1. A. VULGARIS DO. Caule elongato, simplici, f. lan- eeolalis, patenlibus, apice subreeurvis, remote spinoso-denlatis, glau- cis aut albo-raaculatis, perigonio profunde 6- partito, flavo. — Sijv. A. perfoliata var. w vera L. - Gr. in Afrika, van daar naar 0. en W. Indië, Z. Amen, Z. Europa verplant. — BI. Jun. Jul. — Ie. 1). 50. B. (488) 2. a. soccoTuisA dc. Caule elongato fnrealim-ramoso, f. lanceolatis adscendentibus seit erectis, apice incurvis, gl.iucis, interne albo-maeulalis, albo-spinoso-dentatis, perigonio (!- fido, rubi'o aut croceo limbo viridesceiile. — Syn. A. perfoliata var. | L. A. suceotrina Haw. — Gr. op de Kaap en het eil. Sok- kolarah ; wordt in W. Ind. gekweekt, t'. — BI. Jun. Jul. — Ic. D. 51. (487) 3. a. spicata thusb. Caule elongato, f. lanceolato- ensiformibus, planis, patenlibus, remote rubro- spinoso- dentatis, albo-maculatis, floribus spicalis, horizontalibus, perigonio .... Gr. aan de Kaap f). G. D. Van allen het ingedikte sap der bladen: Aioè' seu GUMMI AiOës. 19 LIUACE.ii. 290 SCILLA. E. Jiiekt eigendommclijk onaangenaam-geurig, smaak zeer sterk en onaangenaam bitter. B, Eigendommelijkc bittere extractstof en hars. De fijnere soort, a. succotrina : bittere extractstof 74, hars 25, de slech- tere a. hepatica: b. e. 81, hars 6, eiwit 2, (trommsdorff). E. Zeer prikkelend op de onderbuiks-ingewanden, de peri- staltische beweging en den bloedsomloop in het systema vense port., de afscheidingen, vooral der gal, opwekkend ; leidt het ader- lijke bloed naar de onderste gedeelten van het darmkanaal ; in grootere giften drastisch purgerend. G . Tegen verstoppingen, werkeloosheid van het syst. v. p., menostasie, onderdrukte iluxus haunorrhoidalis , in poeder, pielen (als draslicum 15—20 gr., als purgans 2 — 6 gr., als resolv. stimul. Ij — j gr.), en de praep. Uitwendig bij zweren enz. in poed. en sotuT, P. ExTRACIUM Atoè's AQUOSUM, TINCTURA, TIKCT. A. COKP., ELIXIR PROPRIETATIS CUM ACIDO, E. P. CUJIf RHEO, VIN CM A , puur®. Een bestanddeel van vele composita : als extr. rhei COMP, UNGl'ENT. CONTRA VERBIES, UNO. AL. CUJI PETROLEO. Waarschijnlijk wordt deze slof ook nog van andere soorten van dit geslacht verzameld. Als zoodanig noemt men nog a. com- MEI.IN1 W., A.EEROX LAM., A AREORESCENS DC., A. PURPURASCENS HAW. Trib. It. ASPH0DELEA5 endl. Perigonitiro tubulosum vel6-partituro, rcgutarc. Stainina 6 hypogyna vel perigonio inaerta. Ovarium trilocu- lare. Fructua capsulari» vel baceatua. Seminum teala crustacea atra. De Aspkodeleën bezitten in de bollen eene scherpe slof, ter- wijl bij sommigen ook in de overige deelen der plant dezelve ge- vonden wordt Deze stof schijnt vlugtig te zijn en verdwijnt dan door koking ; of ook (jomharsig . De meesten bezitten te- vens veel sh/ni en ook suiker. — De scherpe slof heeft pis- drijvende, Iraakwekkende en purgerende krachten. II. SCILLA l. Pcrigonium 6- phyltum, patens velsubcam- panulatura. Nectarium o. Slamina imae basi phyllorum perigonii adnata ; antherae incumbentcs. Stylus indivisus. Stigma oblu- sura. Seuiiiia rotundata. Pedunculi non articulali. Spatha nulla. B. (488) 1. s. MAUITIMA L. Bulbo mag (io, ovalo, f. hysteran- llviis, oblongo-lanceolalis, oblusiusculis, scapo racemifero, racemo Imigo, cylindrico, densilloro, pcdicellis clongatis, bractcis reflexis. UtlACKA:. 291 9 CIIIA. basi subcalcaratis. — Gr. op de kusten der Middel, zee en van den Atlant. Oceaan. — BI. Aug. Sept. 2 J, bl. witachtig. — Jc. D. 55. H. XI. 21. G. B. De bol: radix sein.* seu squillas. E. Versch: reuk vlugtig-prikkclend. tranen-verwekkend, smaak scherp, zoetachtig-bitter ; gedroogd: bijkans zonder reuk, smaak walgelijk-bitter, rniuder scherp. B. Scherpe, harsige cxtractstof (Scilhtme) 3o, gom 6, Tan- nijn 24, eene scherpe vlugtige stof, vezels 30, sporen van Citras calcis en suiker. (Vogee). Tmor rondt nog shjmsuiker en eene vetstof. .... lil- IV. Prikkelend, oplossend, de afscheidingen, vooral der slijm- vliezen en nieren, bevorderend, diurelisch, in grootere giften braak- wekkend ; 1 gr. scillitine doodt eene kat. G. Tegen blennorrhoe der longen, verstoppingen, hydrops, enz., in rniv. (| — 1 gr. alle 2 u., vooral bij hydrops klimmen tot 6) enz., Pit., ikpus. (I dr. op 8 onc.), en prjcp. Uitwen- dig als huidprikkel en tot verdeeling tegen zwellingen, enz. p SïROPUS, VISUM, ACEXUM, OXÏMEL SCIltJE S. Amomum Zerumbet Koen. Gr. op Java, in 0. Ind. 4* BI. Apr. Mei, bl als de voorg. — Ic. D. f>0. G . D . De wortelknollen: radix zedoauije, waarvan insge- lijks longa en koiunda onderscheiden worden. E. Riekt geurig, aangenaam, smaak bitterachtig-geurig, scherp, campherachtig. B. Vlugtige olie 1,4, arom. wcckhars 3.G, hittere exslracl- SCllAMIKEJi. 300 amomum. stoi 11,75, gom 4,5, plan tcïislij m 9 , zetmeel 3,6, door kaliloog uit de houtvezels getrokken zetmeel 8 , met eene andere stof 3 1.2, hout 12,89, water 15. (Bucholz.) W. Opwekkend, versterkend. G. Tegen zwakte der ingewanden, adynamie, blennorrhee, koorts enz. in poeder, pillek. jJ - Oieum en tikctcra zedoarx^, spiriius zedoarias aki- satus; bestanddeel van acetbmtheriacale, tisct. carmisativa enz. (506) 3. c. rübesceks roxb Gr. in Bengalen, zoude ook zedoar. lojvga geven. i>. (507) 4. c. ZEDOARIA roxb. Gr in O- Indië, geeft volgens Boxburgh de reeds genoemde rad zedoar. rotchda;. Ic. D. Sup.V. 3. (-'>08) 5. c. leccorrhiza roxb. Gr. in O. Indië, en (509) 6. c. AKGÜSTIFOI.IA roxb. Gr. aldaar. Het zetmeel uit de knollen van 5 en 6 , wordt onder den naam van tikor en kooa gebr., en komt misschien als arrowroot in den handel. IV. AMOMUM t. Calyx lubulosus apice trifidus. Corollae tubus brevis, limbi laciniae cxleriores laterales postica angustio- res ; interiores laterales nullae, labellum maximum explanatum Filaraentum complanatum, lateribus apiceque ultra antheram rau- ticam productum, lobulis duobus auctum, lobo terminali bifido. Ovarium inferum, 3- loculare. Stylus filiformis intra antherae loculos reeeptus, stigma infundibuliforme. Capsula saepius baccata, luculicido 3- valvis. Semina arillata. ( 510 ) i. a. aromaticum roxb. f. Iauceolatis utrinque acu- minatis, glabris, spica davato-sphaerica, bracteis lanceolatis.calyce hirsuto, labello rolundalo, integro, filaroenti apice cristato vix 3- lobo, capsula rugosa. — Gr. in Bengalen 4 . G. 1). I)e vruchten : cardamomüm losgum. ( 511 ) 2. a. cardamomüm i. f. lanceolatis, utrinque acumi- natis, glabris, aptee cilialis , spica semi-hypogaea, elliptica, obtusa, bracteis lanceolatis, obtusis, marginc villosiusculis ; labello fila- mentique apice obsolete 3- lobis, capsula villosiuscula. — Gr. op Sumatra, Java, Molukken. — BI. Mei. lf,. f c . f). 64. G. I). De vruchten : cardamomüm rotusdum. ( 512 ) 3 . A- akgustifolutw sosner, — Gr. in O. Indië,. SCIÏAMINE*. 301 ELETIARI.4. Madag., Malouinen wordt voor de moederpl. van e. majus ge- houden. Somtijds ziet men nog eene zeergrootevijgvormigeCardamom., c. maximum of c. de bakda, wier oorsprong zeer duister is. (513) 4. A. GRANCM PAR.ADIS1 AFZEI. f. anguste lanceolatis, longe acuminatis, glabris, distichis, spica ovata, bracteis ovatis acuminatis, labello inlegro, undulato crispo, fiiamenti apice 3- lobo, capsula elongato-ovala, apice cylindrico coarctato. Sij n . A. guineense Knnz. — Gr. in Guinea 4. — lc. i). 65 — ? Hort. Mal al. XI. Tab- 6 door Libmïüs. in sp. pl. bij Agran. P. aangehaald. G 1) De zaden: grasa paradisi, grama meieguetta seu MANIGUETTA SÖU CARUAMOMTJM PIPERATUM. E. Reuk aangenaam geurig, smaak aromatisch peperachtig. E. Vlugtige olie 0.52, hars 3,4, extractstof 1,2, Traganth- stof 82. In 100 d. (jvieeekt.) G. Vroeger als stompchicuin, carminativum enz in gebruik. A. Munting heeft twee blijkbaar dicotyledonische heesters als moederplanten dezer zaden afgcbeeld, zij waren hem als zoodanig uit Guinea gezonden door zijnen zwager, en droegen iu den Hortus te Groningen vruchten, welke, zoo als hij uitdrukkelijk ze»! de echte Grasa paradisi bevatten. Zoo hier geene ver- gissing bij plaats had, zoude men of moeten stellen, dat er vroe- ger andere G. P- in den handel waren of dat de thans gebruikel. niet van eene Araomnm-soort afkomstig zijn. Vergel. M. Ware oefening der Planten p 204, en iu Beschrijving der Jardge- wassen p. 255 en 256. V. ELETTARIA rheed. Calyx tubulosns, tridentatus- Co- rollae tubus elongalus, filiibrmis, limbi laciniae exteriores late- rales postica angustiores : interiores lateralcs minimae, denticuli- fonnes, labellum maximum, explanatuni. Filamenturn complana- tum, indivisum, truncato-cmarginatum, supra antherae muticae loculos lateraliter adnatos haud productum. Ovarium inf. 3- lo culare. Stylus filiformis, inler antherae loculos transiens. Stigma infundibulifonne. Caps. ut in praeced. B. (514) 1. e. cardamomum white, f- lanceolatis, acuminatis, superius pubescentibus, inferius sericeis, racemo spicaeformi, laxo, foliato scapo horizontali, ramoso, llexuoso, innixo, labello obovato. SCITAMIHE;!:. alpinia. :i02 obsolete 3- lobo, lobo medio inlegro, capsula trigono-elliptica, polysperma. — Syn. Alpinia Cardarnomum Roxb. — Am. repens Sonner. — Gr. in 0. Indie op de bergen van Malabar. — BI. Sept. HL, — Jc. D. 66. G, D. De vrachten : cardamomum misijs. E. Der zaden : reuk en smaak sterk geurig, B. Vlugtige olie 4,6, vette olie 10,4, zetmeel 3,0, planten- slijrn 1,8, gele kleurstof 0,4, een plantenzuur potasch-zout met gele kleurstof 2,5, zetmeelachtige vezels 77,3. (Trommsdorff) De vlugtige olie in 4 onc., bedraagt volgens martius 76 gr. W. Opwekkend, verwarmend. G. Tot opwekking bij aslhen. toestanden der ingewanden, ook als geurig bijvoegsel tot geneesmiddelen en spijzen, insuBST. CJ> INFUS. P. Oleum en ti.nctuk ; cardamomi. Bestanddeel van iinct. AROMAT., TINCT- RHE1 VN03A enz. (515) 2. e. media mq. f. lineari lanceolatis, inferius hirsutis, labello ovalo-lanceolato, capsulis ovato-ellipticis costis 9 subalatis. Syn. E. Cardarnomum Roem. et S. — E. Cardarnomum me- dium rees ab. esesb. Alpinia costata Roxb. — Gr. in 0. Ind. Jc. Roxburgh Plants of Corom. III. Tab. 252. G. I). Wordt voor de moederplant van het zeldzaam voor- komende card. medium gehouden. Van alle de genoemde soorten van cardam. wordt c. minos als de meest geurige bijkans alleen gebruikt. Er komt nog eene bijzondere soort voor, card. losgum ; 1 duim lang, i — * duim breed, driekantig, grijs of bleek-bruin, wiens moederplant nog twijfelachtig: is. VJ. ALPINIA l. excl. sp. Calyx tubulosus laxus apice ram- pens. Corollae tubus brevis. Capsula baccata indehiscens. — Flores in racemis paniculisve terminalibus. Reliqua ut m Elet- taria. B. (516) i. a. galanga sw. f. in vaginis subsessilibus lato- lanceolatis, inferius in nervo medio pubescentibus, paniculis ra- cemosis laxis, folialis, labello spathulato, crispo, obsolete 3- lobo, lobo medio seinibifido, capsula obovata, 3 — 6- sperma. — Syn. Manui la Galanga L. — Gr. op de O. Ind, Eib — BI. Jul. — Alig. %. Jc. FLENCK 6. SCIÏAMISEZE. 303 MARANTA. G- D. D e onderaardsche wortelstok: radix uai.ahgae, (minor et MAJOR.) E. Riekt zeer sterk geurig, smaak brandend-geurig. B. Vlugtige olie 0,5 p. G, scherpe weekhars 4,9, adslring. extractstof 9,7, gom 8,2, bassorine 41,5, houtvezels 21,65, water 12,3. (BUCHOtZ). JF. Opwekkend, versterkend, verwarmend. G. Tegen atonie, dyspepsie, enz , in poeder, ikfcs. ƒ>. Tinctura gaeanga:. Bestanddeel van txsct. aromat. enz. (517) 2. A. kutass rosc. (Globba W.), Gr. met de voorg. Haar wortel zoude niet zelden tusschen de echte rad. g. voor- komen. (518) 4. A. PVRAMIDATA Bi. Gr. in Java. — Jc. D. 67, 68 (als A. Galanga) geeft misschien ook rad. g, VII. MARANTA rum. Calyx 3- phyllus, corollae 6- par- titae laciniae exteriores aequales, profundius distinctac, interiores laterales minores; labellum bifidum. Filamentum petaloideum, biparlitum, hinc antheriferum, illinc stylum involvens. Ovarium inferum, uniloculare, ovulum unicum, basilarc. Stylus carnosus, incurvus, stigma subtrigonum. Bacca 1- sperma. Semen un- cinato globosum, albumen corneum. (519) 1. m. arundinacea l. Caule herbaceo, paniculalim ramoso, f. ovato-oblongis, acnminalis, utrinque puberulis, infe- rioribus petiolatis, superioribus vaginis infixis, floribus geminatis. Gr. in W. Ind., Z. Amer. — El. Jul. Aug. 4 . bl. wit- — Jc. D. 69-70- 11 IX. 25. G. D. Het uit den knolligen wortelstok bereidde meel: faecuia MARANTAE SCtl ARROW-ROOI. B. He vcrschc wortels, vlugtige olie 0,07, zetmeel 26,00, eiwit 1,58, gomhoudende extractstof 0,6, chlorcalcium 0,25, onopl, vezels 6,0, water 65,6, (benzo»). E. Als van zuiver amilum, smaak zwak geurig. W. Voedend, verzachtend, involverend. G. Tot voedsel voor zwakke gestellen, herstellende, lot ver- mindering van geirrileerde toestanden der slijmvliezen, in water, en melk opgelost. Vele andere pl. leveren arrow-root, als . marakta indjca tus- sac, m. AT.x.ocYA taco en de reeds genoemde Curcnma-soorlen. IRIDEjE, 304 IRIS'. Van de Fam . taccezE bl. tacca fikn atifida forst., en t. »al- mata BK. op de Molukken en EU, der stille zee. Van de umbellifer^ arracacha bsculehta d.c, in Z. Amer. Fam. ALISMACE^E. — (K. I. 273). ( 320 ) alisma ptASTAGO t. Gemeene JFater-lFeeqhree F. B.Sept- I, 1. p. 307. — Ic. Bat. 247. — Gr. in Europa en M. Azië. — herba en rad peabtaganis werden in Rusland als spe- cificum tegen hydrophobie gebruikt, thans obsoleet- — Scherp- giftig. — Verg. V. G. p. 97. Fam. LXXI. IRIDEJE juss- Floras hermuphroditi , spat ka communi diphylla cincti. Peri- gonium corollinum superma , 6- partitmn , laciniis aequahbus out interioribiis saepe minoribus rarissime major ibus. Stamina 3, basi segvientorum exteriorum perigonii inserta . Antherae extrorsae. Ovarium 3- loculare , multiovulalum ovulis bise- rialibus, placenlis centralibus. Stigmata 3, simplicia aut laciniata petaloidea. Capsula 3- valvis, valvis septi/eris. Em- bryo intra albumen. — (K. I. 312). De Iridei-n zijn kruiden, zelden heestervormig, met knollen of bollen, zelden met vezelvvortels, bladen veelal wortelstandig, twee- reijig, scheedevormend, zwaard- of lijnvormig- Zij dragen prachtige snel verwelkende bloemen. Zij groeijen in de gematigde en war- me luchtstreken, vooral aan de Kaap, zeldzamer tusschen de keer- kringen. Eigenschappen. De knollen bevatten veel zetmeel , velen eene aromat. en scherpe sloffe, doch niet in die hoeveelheid, dat zij tot de eigenlijk scherpe geneesmiddelen behooren. Enkelen be- vatten ook eene kleine hoeveelheid vlugtige beginsels en rieken naar viooltjes. De bloemen van eenigen zijn rijk aan een aromat. beginsel. I. IRIS t- Pcrigonium basi tubulosum, limbo permagno 6- parlito, laciniis inaequalibus, alternis, 3 interioribus erectis 3 exterioribus retlexis inflexisve. Stamina libcra. Stigma tri- iiude®. 305 IRIS. partitum, petaloideum. Capsula obloiigo-iercs. B. (521) 1 . i. s. FLOPiEKXisA i. f. ensiformibus falcatis, caule subbilloro brevioribus, floribus sessilibus, bracteis herbaceis vi- ridi-glaucis margine scarioso augusto cinclis, floribus albis saepe cum levissirna tinctura coerulea, laciniis perigonii exterioribus iu raargine inferiorc slriolis viridi-luteolis reticulatis, extus dorso et basi virentibus, barba alba, apicibus lateis ; laciniis interioribus oblongis, basi eodcm modo rcticalatis, levi tinctura coerulea suf- fusa, caeterurn albis, carina virenle, tubo vix ovarii longitudine. Gr. in Z. Europa, vooral Italië, daar veel gekweekt. — BI. Mei, Jun. — Tc, D. 56. H. XII. 1. (522) 2. i. rAixiDA lam. f. ensiforniibus falcatis caule plu- rifloro brevioribus, spathis jam ante anthesin totis scariosis, tubo ovarii longitudine, laciniis perigonii obovatis, externis barbatis, internis abrupte unguiculatis, omnibus pallide coeruleis, unguibus transverse viridi-lineatis. — Syn. odoralissima Jacq. - Gr. in Itidië en Griekenland wild en gekweekt.— BI. Mei. bl. welrie- kend. , — ic. H. XII. 3. D. Suppl, IV. 20. G. D. Van beiden : de knolligc wortelstok ; radix iridis seu ireos FLORENTitt.®, waarvan rad. i. liburxica misschien van No. 1, en rad. i. ISTRICA seu dalmatica van No. 2. afkomstig is. E. Riekt aangenaam, naar viooltjes, smaak bitterachtig, iets scherp, van den verschen wortel veel scherper, B. Zetmeel, scherpe weekhars, vlugtige olie, looistof, gom, (vogel) ; ook Emctine volgens touery. IV, Van den gcdroogden wortel zacht prikkelend op de slijm- vliezen, versch veel sterker, zelfs diaphor. en diuret. G. Zeer zelden inwendig, vooral uitwendig, lot tandpoeder enz., de geheele w. voor kinderen tot kaautomiddel. JP. Weleer een bestanddeel van theriaca andromachi, pulvis dialreos. (523) 3. i. germanica l. f. ensiformibus, Ihlcatis caule plu- rifloro brevioribus, spathis membranaceis basi herbaceis, tubo ovarium duplo triplove superante, laciniis perigonii exterioribus barbatis obovatis planis, interioribus ovalibus abrupte unguiculatis apice integris, omnibus saturate violaceis. — Gr. in M, en Z. Europa. — BI. Mei, Jun. 2f. — Ic. D. 57. H. XII. 2. G. 1). De knollige wortelstok : radix iridis nostratis 20 ikide *. 3ÜG cuooirs. E. Verzeil onaangenaam, gedroogd naar viooltjes riekend, smaak onaangenaam bitler-scherp. IV. Drastisch purgerend, G. Thans alleen als diuret. en drast, in de vee-artsenykunst. De pl. heeft veel overeenkomst met de twee voorgaanden. (o24) 4. i- pseud-acorus l. Gele Lischbloem V- B. Sept. I, I. p, 35. — Gr. in de slooten en moerassen van Europa. — BI. geel. — Ic. H. XII. 4. Bat. vol. V. De knollige wortelstok was als ra d. pseud-acori, acori vulga- ris seu palustri s gebr. van sterk zamentrekkenden smaak, tegen hydrops, obstructie, aslhrna, ook dysenterie, thans alleen in de ars veterinaria. (521)) 5. I. FOETIDISSIMA L. gaf RADIX SPATULjE FOETID.ï. II CRÖCUS l. Perigonium corollinum superum, infundi- buliforme, r tubo elongato, limbi cainpanulati 6- partiti laciniis in- terioribus paullo minoribus, erecto-patentibus. Stamina fauci inserta. Stigma 3- fidutn vel 3- partitum, laciniis sursum latio- ribus, convolutis, dcnticulatis incisisye. Capsnla membranacea, trigona, loculicido-trivalvis, polysperma. B. (526) 1 . c. SATivus l. Spalha diphylla, fauce corollae bar- bata, stigmate 3- partito limbum perigonii aequante, laciniis elon galis superne paullo incrassatis apicc dentatis patentibus latc- raliter exsertis, tunicarum bulbi fibris capillaribus anastomosan- tibus, arcolis angustis. — Gr. wild in K. Azië, in vele Z. Europ. landen gekweekt. — BI. Sept. Oct. het stigma hoogrood ; bl. geel. y. — Ic. D. 58. H. VI. 25. G. 1). Do gedroogde stempels ( stigmata ) croccs, Saffraan. E. Riekt doordringend, geurig, verdoovend ; smaak geurig- iiilter, het speeksel geelkleurcnd. B. Zware vlugtige olie 7,5, was 0,5, bittere, gele kleurstof met vlugtige olie, (Polychroit), 16,75, gom 6,5, eiwitstof 0,5, plan tenvezel 10,0 water 10,0, (lagrange en vogel). IV. Opwekkend, krampstillend, vooral op de buikorganen, borst en uterus; in groolere giften bedwelmend. G. Tegen kramp der borst- en buikorganen, als emenago- gnm, uitwendig tot verdeeling van aton. zwellingen; — in poe- der, infus., uilw. in pappen. ƒ’. tïnctura, svrupus en EXTRACTUM CRoci. Een bestanddeel ■lUNCACEJE. 307 JUMCirs. van tihctura om crocaia, elixir PROPRiEiAiis paracelsi, elix- apekitiv. claudeki, emplasxrum de galbano crocaium, oxycrocei. Zervalsching. 1. met de bloempjes van Carthamus tinctorius. 2. van Calendula officinalis. 3. met de vezels van rookvleesch . Door opweeking en botanisch onderzoek is het gemakkelijk, deze te herkennen. De stigmata van G. vernus zijn veel korter, kapvormig ingerold. (527) gladiolus COMMUNIS l. Gr. in Z. Europa; de bollen waren vroeger als ead. victorialis roiukdjs gebr. tegen 'velerlei ziekten, als amulet tegen verwondingen. Fam. JUJSCACEiE R.B*. - (K. I. 291). (528) 1. IRIGLOCHIN MARIÏIMUM L. ZoutgïllS F . B. Sept. I, 1 p. 305. Ic. Bat. 244. 2 T. PALUSXRE L. JlloerdS ZoutgrttS 2 ' .22 S Cp t - t. U.p. Ic . Bat. 74. Beiden behooren tot de pi-, waaruit Soda getrokken wordt. ie Bloembies F. 22 1 o. 2R5. _ fn (530) 3. j. GLAUCUS EURii. Gestreepte 221. F. 22. Sept. 1, 1. p. 287. — Gr . allen in Europa. De wortelstok (radix junci) is als diuret. en resolvens, en decoct., ook alslithonlript. geprezen. (53 i) luzula vernalis dc. harige t'eldbies 1’ . B. Sept. I, 1 p. 295 . Ic- Bat. 123. De wartel even als de voorgaande geprezen. Ook de aanverwante soorien schijnen dezelfde kracht te bezitten. Fam. CYPERACE& dc . — (K. I. 257). (532) 1. CAREX aresaria l. Zand Rietgras F. 12 . Sept. I 2 p 647. Gr. op de zandstreken van Europa. — BI. Mei. Jun. — Ic. D. 26. H. V. 7. G . D . De onderaardsche wortelstok radix caricis arenakije SeU SASSAPARI LLA! GEKMAXIC/E SeU GRA5IISIS JIAIORIS. E Gedroogd zonder reuk, smaak aanvankelijk zoel, dan iels prikkelend. B. Scherpe exlractslof, zetmeel en iels vluglige olie. W. Zoo als Sassaparille, meer resolverend- CYPEK ACJEjE. 303 CAREX. G. In plaats van Sassaparille, in decoot. en extract,, doch zeldzaam. P. Extractdm seu meieago caricis arenarize, In plaats van deze soort trelt men veelal de wortels van : 0>ó3j 2 . C. UIRTA L. Behaard R. F.B.Sept. I, 2. p. 66 o. Pc. D. 27. II. V. 9. Zijn wortel heeft op de door- snede eenen donker gekleurden kern, terwijl die van de voor- gaande soort op de doorsnede gelijkvormig wit is, in den omtrek met eenen kring van bruine luchtcellen. ( 534 ) 3. c. intermedia good. Tuteerijig R. F. B. Sept. I, 2. p. 647. — Ic. H. V. 8. De wortel heeft eenen harderen kern, voorzien van oenen bruinen kring in den omtrek, en zon- der lnchtcellen. Radix conjo, uit Suriname, van ecne onbekende plant, is aaar tegen Elephantiasis gebr. en heeft uitwendig veel overeen- komst met rad. C, arenariae. ( 533 ) 1. cypERDs rotündus e. Gr. in Azië en N. Holland. Ie, D. 25. A. ( 536 ) 2. c. OFFiciNAiis FR, s. ab es. Gr. in Z. Europa, I*f. Afr., Egypte. — Ic. D. 25. R. — Van beiden waren de eivormige wortelknollen als rad. cyperi rotdxdi gebr. , „versch van aangenamen reuk, en biltcr-geurigen smaak, gedroogd zonder reuk en van bitteren smaak, als stomachicum, carminativ., eme- nagogum gebr. thans wegens de werkeloosheid der gedroogde wortels obsoleet. (o 37) 3’ c. longus l. Gr. in Z. Europa, gaf radix cyperi losGi, van wiens gebruik het zelfde geldt als van de voorgaande. ( 538 ) 4. c. esculentus t. Gr. in Z. Europa, N. Afr. De kleine eivormige wortelknollen als radix cyperi ïsceienti, eitl- btjii thrasi seu dülcinia gebr., van zoeten smaak naar aman- delen, vette olie bevattend, tot verzachtende emiiisien, thans enkel als voedsel in Z. Europa. Bevat zetmeel, inulinc, gom, enz. 6CIRPU3 lACOSTils z. Matte Bies F.B.Sept.1 , l. p. 43 . gaf vroeger rad. en semen scirpi majoris seu juitci maximi. ERiopnoRUM IATIFOLIDM iïopp. en e. AffGusTiroLiuM ROTU. Wollegras F, B. Sept. I, l.p. 49.3. p. 752, gaf de bladen als üerea eiwagrostis, beide thans geheel obsoleet. GUAilHE.I. 309 AVE5A. Fam. LXXII. GRAMINE® jiiss. Flores glwmacei, hermaphroditi aut unisexuales, in spiculas 1- multijloras dispositi. Gluma infima vacua, bivahns, valais distic kis, rarius nnivahis aut deficiens, gluma proprie dicta tCalyx Z.). Glumae sequenles 2- valves vel pohus 3 -valvcs, valvulis l paleis ) 2 interioribns in umm margme connatis, dumeUam (Corolla L.) consiitmnt, et squamulas - 3, cum valvulis 3 glumellae Uternantes (, perigonium ?) et gemtaha incladunt. Stamina 3, sqmmulis alt erna, rarius 6, aut 2 aut 1 kypo'igna. Antherac basi apiceqae emarginatae. üva- rium ’liberum ; slyli 2 aut 1, stiy mailbus 2. Caryonsis semen nudum referens. Aibumen farimceitm. Embryo extra albu- men ad ejus basin situs. — (K. I. 245). De Grassen vormen eene der grootste familien van het plan- tenrijk, en zijn gewoonlijk kruidachtig, zelden heester- of boom- vormig- De grassteng {culmus) is eigendominelijk zamenge- steld/hol en met knopen [nodi] voorzien; de eenvoudige lange smalle bladen omsluiten dezelve met hunne scheeden, en dra- gen waar deze zich met dezelve verbinden, een dun vliesje, (li- , J a \ zij groeijen over de ganschc aarde, doch de grootste hoeveelheid van individus wordt in de gematigde luchtstreken gevonden. Door de wei- en hooilanden, die zij vormen, en door het voedsel, hetwelk zij voor menschen en dieren opleveren, oefenen zij op de ontwikkeling van hel menschelijk geslacht een’ geweldigen invloed uit. Eigenschappen. Meel is het hoofdbestanddeel der zaden ; sommigen bevatten in de stengen enz. suiker ■ Geurige en vlug- tiqe stoffen vindt men zeer zelden in deze familie, somtijds in de zaadsckillen. - De bladen bevatten plantenslijm en zijn een der voornaamste voedsels voor de plantetende dieren. — De on- deraardsche stengen (kruipende wortels) zijn gewoonlijk slijmhou- dend, zoet, zacht-oplossend, bij zeer weinigen iets geurig. I, AVENA l. Glurna bivalvis, 2- multiflora. Flores her- maphroditi. Glumella bipaleacea, palea inferiore apice oidentula vel biaristala, quandoque bifida, laciniis irregulariter denticulatis, ORAMINEiE. 310 AVENA. arista dorsall genuflexa, basi torta. Ovarium apice pilosum vel glabrum, Styli nulli ; stigmata plumosa ad basin floris emer- gcntia. (;>39) 1. a. sativa l. Panicula aequali, patente, spiculis billoris, flosculis gluma minoribus lanceolatis superne attenuatis apice bifidis denticulatis glabris, altero aristato muticove, axi nu- do ad basin flosculi intimi subfasciculato-piloso. — Gewone Haver. Gr. overal verbouwd, vaderland onbekend. — BI. Jul- Aug. Ic. D. 28. ( 540 ) 2. a. orientalis schreb. Panicula unilaterali coarc- tata, spiculis billoris, flosculis gluma brevioribus glabris lanceo- latis superne attenuatis apice bifidis denticulatis, superiore mutico, axi glabro ad basin flosc, inlim.' subpiloso. — Met de voorg. ver- bouwd. — Ic. metzger Europ. üereal. 12. B. ( 541 ) 3. A. hüda l. Panicula aequali, spiculis trifloris, flosculis glurnas excedentibus glabris lanceolatis superne attenuatis bifido-cuspidatis, superiori mutico, axi glabro. Haakte Haver. In Z. Europa en Engel, met de voorg. verbouwd. Ic Metzger 1. c. 16. A. G. D. De van de kafblaadjes ontdane vruchten van deze 42) 1. andropogon schoenanthcs l. Gr. in O. Indië riekt aangenaam geurig, en dient in zijn Vaderland tot bereiding van eenen geurigen thee, en eene vlugtige zeer geurige olie. Vroeger als herea schoenanthi officioeel. — Syn. Schoenanthum GRAMINEJE. SAOCHARUM. 311 amboinicum Rumph. - A. schoen. *. ab «• schillen volgens het onderzoek van m. ««es v. esesb. I.innaeaansche soort. (543) 2 a. nardus i. Gr. met de voorg., gaf misschien SPICA NARDI der oudere Pharmacologen, waarvan «muur den kostbaren nardus der Ouden atlcidt. Vcrgei. p. 142. (544) 3. a. iwarancusa BLANK, heeft ecuen bitter-geurigen v , ' „ , i • Tp n i; e en eene hars beval, met zetmeel wortel, welke eene vlugligc olie en en zouten- - Je. Pkilos Trans. 1790. T. 16. - Vooral tegen de Cholera geroemd. De rad. iw. welke thans n. den handel JIUKICAX CM PALIS. f „,cm BIUACECM L. Gewone Gierst. Uit 0. Indië ; in Europa gekweekt. - Ie. Hetzger T. 18.- semen «iui weleer als demuloens. II SA.CCHA11UM l. Spiculae biflorae, basi sericeo-pilosae, tlore inferiore neutro unipaleaeeo, superiore hermaphrodito. Glu- mae 2 subaequales, muticae. Paleae 3, minutae, mut.cae, mae- quales. Squamulae 2-3- lobae, interdum m lubum coimatae. Stamina 1—3. Ovarium sessile glabrum. Styli 2, terminales. elongati; stigmata plumosa B. (545) l.s.omciNARUM l. Culmis medulla succosa farctis, f lóngissimis, lato-linearibus, margine denticulato-scabris, planis „ervo lato elevato albido, paniculae dilatalae ramis asc.cmatis, pseudo-verticillatis, spiculis pilis sericeis brevioribus, glanus ova- libus, acntis. Suikerriet. - Var. culmis vmdibus; flavis ; vio- laeeis ; slriatis. — Gr. oorspronkelijk langs de Lupliraal ; thans in O. en W. Indië en alle trop. landen m het groot gcUeekt. 8—12' hoog. — PI. Sept. 21-.— Tc. D. 33— oo. H. IX. 30,3.1. q D De uit het sap der stengen bereidde suiker; sacciia- rum, en * syrupus sacchari se» s. coMMUNts simplex. Van suiker onderscheidt men: 1. rw* suiker, saccuarum cuudum. 2. witte suiker, s. album, rapfinatum, meliiense. 3. Kandy S. CRYSTALLISATUM. E. De zuivere suiker zonder reuk, smaak zuiver en aange- naam zoel. , . W. De afscheiding der slijmvliezen bevorderend, Hl versche oplossing verkoelend; overigens zwak voedend. Het poeder uit- wendig prikkelend. (xRAJIIXEjE. 312 ORYZA. G. Aan pulvis sacchari : inwendig tot excipiens van velerlei geneesmiddelen, zoowel tot verbetering van smaak, als tot vermeer- dering van het volume; uitwendig tegen ulcera atonica, maculae corneae enz. De oplossing als verkoelende drank bij koortsen en ontstekin- gen, tot zachte opwekking der spijsvertering, enz. — Syrupus : lot verbetering van smaak bij mixlurae, als constitueus vanElec- luaria, Trochisci, pilulae. P. Suiker is een bestanddeel van zeer vele zamengestelde geneesmiddelen, als ; syrupx, eeaeosacchara, cokserv.®, pastee, COMFECTIOKES, MORSUEI, PUEVERES, EEEGTÜARIA, enz. Over suiker uit Bèta verg. p. 218. (546) bambusa arumisacea w. (Syn. Arundo Bambos L.). Gr. in O. Indie 60'. In de nodi van oudere stengen vormen zich eigenaardige, uit keiaardc, kalk en potasch bestaande con- cremente, labascheer , Tabaskir genoemd, vroeger in Europa gebruikelijk, in de Oosterscke landen thans nog als adstringens, en antispasm. in aanwending Een decoctüm foeiorum e. is als emenagogum gebr. — Ook andere O. Indische grassen vormen Tabascheer. aruudo dosax i. gaf badix a. donacis. (547) ORYZA SAïivA E. Hijst, Gr. in O. Indie, thans in alle warme landen op vochtige plaatsen verbouwd. — BI. Jul. Aug. 0. Tc. I). 36. De rijst, semew oryz^, dient tot be- reiding van een verzachtend, ligt voedend afkooksel, bij diarrhee koortsen, enz. Bevat eene scherpe vaste olie 0,13, slijrnsuiker 0,29, gom 0,71, zetmeel 85, kleeftsof 3,60, Potasch en Kalkzoulen met Ac. phosph. en muriaticum (Bracomtot). — Dient ook tot bereiding van arak, en eene soort van bier, sakki. (548) ZEA ïxaïs e. Turksche Tarwe. Gr. in Z. Europa, thans in alle warmere landen gekweekt. Een afkooksel der zaden kan als de voorgaande gebruikt worden. De mannelijke bloemen z ijn tegen ziekten der pis-werktuigen aangeraden. Ic, D.Sup.V. 1,2. (°43) phalaris canariensis e. Gewoon Kanuriegras F, B. Sepi. I, 1. p. 69. De zaden, semex canariesse, als tithon- tripticum weleer gebr. ». abuhdibacea i. var. picia Rietachtig K. F. B. Sept. t. a. p. gaf vroeger tolia gkamiiïis non. GKAJIIXE.E. 313 TKITICUM. coii xacrïma i„ Be semira lACKYna jobis weleer tegen hydrops. (550) eestuca feuitabs l. (Glyceria R.Br). Groot Vlot- gras F.B.Sept. I, 1. p. 105. de zaden leveren een goed voed- sel, hetwelk als semex gramisis mahk & zeldzaam gebruikt wordt. calamagostis LANCEOLATA Ruin. (Arundo Cal. L.) Pluim Riet F. B.Scpt. I, 1. p. 65,is in onze tijden als een voortreffelijk genees- middel geprezen. Be gelieele pl. met den wortel wordt in kleine stukjes gesneden, en dan als thee getrokken, welke krachtig diure- tisch werkt. Hl* TRITICUM i. Spiculae solitariae, in rhacheos excisuris sessiles, rhachi parallelae. Glurna bivalvis, 3- multiflora, valvulae carinatae acutae vel raucronatae. Glumella bipaleacea, palea in- feriore ex apice aristata vel mutica. B. (551) 1, t. repeks x. Spiculis sub- 5- floris, valvis lan- ceolatis 5- nervibus acuminatis, floscults acuminatis vel obtusius- culis muticis tel aristatis, rhachi plerumque scabra, Mis facie scabriusculis, radice repente. Kruipend Tanvgras F. B.Sept. I, 1. p. 119. — Syn. Agropyrum repens Palis. — Gr. op de akkerlanden van Europa, Azië, Amer. — BI. zomers, Tf. — Ic. D. 32. G. D. De kruipende onderaardsche steng: radix grahinis. E. Zonder reuk, smaak zoetachtig, iets slijmig en prikkelend. B. Eene eigenaardige suikersoort, (waarvan f i 0 crystalli- seerbaar), en extractstof. W. Zacht oplossend, verzachtend, vooral op de slijmvliezen werkend. G Als resolvens in koortsen en vele andere ziekten, ook als excipiens voor meer krachtige resolventia in decoci., extra ctuj» en meelago. Verwisseling. De aanverwante soorten, als T. pungens F , T. acutum BC,, T. caninum Schrei), enz. kunnen ligtelijk met deze verwisseld worden, doch de wortels schijnen bijna dezelfde eigenschappen te bezitten. B. (552) 2. x. vüiGARE x. Spica tetragona imbricata, spiculis 4- floris, valvis ventricosis ovatis trnncatis mucronatis infra api- cem compressis dorso convexis r.crvis prominulis percursis, flos- culis muticis vel aristatis. — Tarwe. — • Syn. T. aestivum L. CKAMINE.F. SECALE. 314 (forma aristala), et T. hybcrnura L. {forma mutica). — Va- derland misschien lusschen de Enphraat en Tigris, of de valleij van den Jordaan, thans overal verbouwd. — Ic. D. 31- A. (o;5<ï) 3. ï. dicoccüm schrank. Spica opposile-compressa disticha conferte irobricata, spiculis 4- floris, valvis bidcntatis, ■losculis binis exlcrioribus aristatis fertilibusquc, blnis intermediis muticis sterilibusqiie. — S>/n. T. amyleum Sér. T. Spelta Host. Als zomer- en wintertarwe verbouwd. — Ic. Metzg. 1. c. 8. A. (854) 4. x. spelta e. Spica parallele-compressa remote imbricala, spiculis 4- floris, valvis lalo-ovatis truncatis mucro- natis, carinatis, floscidis muticis vel aristatis. Verbouwd als JYo. 3. Ic. D. 31 . E. Metzs. 6. A. E. fr. 1). Uit de zaden der drie laatste en nog eenige andere soorten : farina, amylcm, fürfur tiutici. E. Van tarwemeel : zeer wit, heeft eenigen reuk en smaak. B. Meel: zetmeel 56 — 72, kleefstof 7 — 14, suiker 4 — 8, gom 2 — 4, (vaitquelin). W. Voedend, verzachtend, verslappend. G. Van het meel: inwendig als krachtig voedsel, tot prikke- ling van scherpe stoffen en vergiften. Uitwendig tot drooge om- slagen bij velerlei zwellingen ; het brood in afkooksel lol potus diluens, emolliens ; de pap tot eataplasmata ; zetmeel tol. invol- vens; furfures tot drooge omslagen; hetDxcocr totclysmata, enz. Behalve de genoemde kweekt men nog andere tarwesoorten , als: T. DUKVM DESÏ., T. TÜRGimTM L., T. POLONICÜJI t., T. HONO- COCCCJt E. IV. SECALE l. Valvae subulatae, Spiculae biflorae cum rudimenlo tertii floris longe pedicellato Reliqua ut Tritici. {OOdJ 1. s. cereale L. Valvis spicula brevioribus, rhachi lenaci. liogge. — Gr. alom verbouwd. Vaderland onbekend. BI. Mei. Jun. 0 en — lc. Metzg. 1. c. 0. A. G. D. Van de zaden : fukfub, farina en fermentum secalis een frumenti. E. Van het meel : kleur grijswit, reuk en smaak naar meel ; zuurdeeg : reuk en smaak niet onaangenaam; zuurachtig. B. Zetmeel en kleefstof. W . Meel: zoo als van tarwe, maar zwaarder te verleren. Zuurdeeg prikkelend. GRAMINE.E. .‘515 IIOKDEUM- G. Zoo als tarwe, maar tot uitwendige omslagen geschikter, omdat het langer warm blijft. Een aftreksel van roggenbrood als verkwikkende, ligt voedende drank enz. Zuurdeeg tot be- reiding van siKAPisiii. P. Emplastrujh crustjE pasis, verouderd. V. HORDE UM l. Spiculae binae, ternae, quaternae, 1-florae vel 1- florae curn rudimento floris secundi aristaeformi, in rha cheos excisuris scssiles. Gliima bivalvis ante flores posita ; val- vae spicularum ternarmn involucrum hexaphyllum mentientes. Flos summus saepc tabesccns. Glumella bipaleacea, B. (006) 1. h. vulgare 1. Spiculis omnibus hermaphroditis, fructiferis scxfariam dispositis, sericbus binis utrinque prominen- tioribus. Gerst. — Syn. H. sativum P. Overal verbouwd, oor- sprong onbekend. 0 en J 1 . — In. D. 29. ( 557 ) 2. n. HEXASTICHON i. Spiculis omnibus hermaphro- ditis aequaliler sexfariam dispositis. Verbouwd- Q. — Ic. O. 30. ( 558 ) 3. H- DisTicnum r.. Spiculis lateralibus masculis rnu- ticfs, interinediis hermaphroditis arislatis appressis, aristis erectis. Verbouwd met de voorg. ©. — Ic. Metzg. 11. A. C (559) 4 H. ZE 0 CRIT 03 L. Spiculis lateralibus masculis mu- ticis, intermediis hermaphroditis arislatis cum aristis flabeUiformi- patentibus. Verbouwd. ©. — I c - Meïzg. 11. B. G. I). Van allen: seiies hordei; ongepeld : hordeuh crudum seu iviEGiuni ; gepeld: h. mummIum seu decorticatüm, de fijnere soort: H. PERLATL'M. FARISA HORDEI; AMÏLDM Cl) MAI.TUM II, E. B.IP. zoo als van andere graansoorten: het meel bevat zetmeel 67, gom 5, slijmsuiker 5, kleefstof 3, eiwit 1, vezels enz. 7, Phosphas Calcis. kourckoy en vauquei.is vonden nog eene dikke groen-bruine vette olie. G. il. crudum; bet afkooksel lot drank in koortsige ziek- ten. U. pcrl. tot voedsel. Het mout in decoct tot ligte voeding, ook tegen verstoppingen, scrophulosis, blennorrhoea enz. Overi- gens zoo als van Tarwe. P. EAKI 5 A HORDEI PRjEPARATA SCU HORÜEUM PR.EPARATUM, door uitkokiug bereid, 5. H. HUKisoH r,. Muizen Garst F, 1 > . Sept. t, !• |>. 121 : al» nrum H. M. officineel. EQUISETAOEjE. 316 equisetum. (560) cBoiio.v uacttlon p. Gevingerde Hondstand F. F. Sept. I, 1- p. 71. — Sijn, Panicum L. — Digitaria Dact. Scop. — Gr. in Z. en M. Europa, waar de wortel voor rad. graminis verzameld wordt, en nog rijker aan suiker is dan deze, zoo dat hij deiizelven geheel kan vervangen. B. Pt, CRYPTOGAMICi®. BEDEKT BEOEIJESDE PLANTER. De werktuigen der vruchtmaking onvolkomen, eenvoudig, zaden zonder kiem, bij de kieming door uitzetting de plant vor- mend- Classis III. ENDOGENDE CüYPTOGAMICyE. BINNENWAARTS GROEI JENDE BEDEKT BLOEI JENDE , PLANTEN. Bouw der stammen als bij Class. II ; bloemen onvolmaakt of onduidelijk ziglbaar. Fam. LXXIII. EQUISETACE/E rich. I Fructificationes terminales, dispositae in amentum conicum, squa- mis pellatis intus floriferis constans. Involucella bivalvia . Semina sphaerica. numerosa nuda , filamentis 4 polliniferis hygrometricis apice dilatatis circumplicata. — (K. !• 242). De Paardestaartachtigen zijn kruiden met geleedde en met eenbladige scheeden omgeven stengen, met kransvormende takken, in houding eenigzins naar Coniferae gelijkende. Zij hebben eenen onderaardschen geleedden, kruipenden wortelstok- Zij groeijen hoofdzakelijk in de gematigde gewesten- EQÜISETACEA!. 317 EQUJSETUM# I. EQUISETUM l. Character idem ac Familiae. ( 561 ) 1. e. akvesse e. Caule sterili hysteranthio subsca- bro, striis circiter duodenis, vaginae dentibus totidein, ramissea- briusculis tetragonis ; caule fructifero pallido vernali, vaginis laxis ; vaginae denlibus 12. Akker Paardestaart F.B.Sept. II, 1. |>. 7. — Gr. op de akkers enz. van Europa, Azië en Pf. Aiuer.— BI. voorjaar. — Ic. Bal. 400. D. 10, 11. II. MII. 48. (58^) 2. e. hvemak i. Caule sterili a fructifero non di- verso, subnudo scabro fistuloso striis et vaginae dentibus fere 18, dentibus pilosis aut evanidis. Ruw P. of Schaaf stroo F. B . Scpt. II, 1. p. 2. — Gr. op vochtige plaatsen als de voorg. — BI. Jul. Aug. 4- — /c. Engl. Bot. 915. G. D. Van beiden de stengen : «erba eqtiiseti mikoris (van N°- 1) en ma Joris seu mechanici (van 21. E. Weinig reuk, smaak zwak zou tachlig-zamen trekkend. Jt. Eigenaardige extractstof en equisetum- zure zouten, in de asch veel silica. JF. en G. Als diurelicum en ligt adstringeus, in onze tijden op nieuw aanbevolen. Be overige soorten van dit geslacht (verg. F. B. sept. t. a.p.) hebben soortgelijke doch sterkere krachten, en moeten derhalve met voorzigligheid worden aangewend. Verg. V. G. p. 23. bragos- not ontleedde E. fluviatile: in alcohol onopl. extract 1,00, zuikerachtige in alcohol opl. stol 0,86, vetstof en chlorophyll 0,08, stikstofhoudende 0,02, pectin 2,26, Equisetas Magnesiae 1,11, Acelas M- 0,14, houtvezels 5,30, Silica 4,32, Sulphas Potassae 1,02, S. Galeis 1,22, Chlorur. Calcii 0,98, Phosphas Potassae 0,01, kalkaarde, sporen van Acetas Cal cis, A- Magnesiae, was, enz. 0,20, water 81,33. Fam. LXXIF. FILICES r.br. Fructificationes gregariae, juniores saepe indusio tectae, in fa- cie inferiore frondis sitae , in paucis spurie terminales spica- tae. Masc. ? minutissimae , xparsae in foliis juvenilihus , mem- brana tenui tectae. Fem. Capmlae l- loculares, saepius an- nulo articulato elastice dissidente cinctae rarius hvalves , se- minulis numerosis minutissimis repletas. — (K. I. 238). FILICES. 318 POtïFODIUM. Da Varens vorrneu eene der schoonste l'amilien des planten- rijks en bestaan meestal uit kruiden, zelden tot boomen opgroe- jende. De eenvoudige, ingesneden of gevinde bladen hebben eene kruivormige bladplooijing ( vernatio circimlis ) en dragen op de achterzijde de zaaddoosjes, welke in hoopjes ( sori ) bij el- kander staan, en vóór de ontwikkeling door de opperhuid bedekt zijn, welke naderhand veelal als een dun dekvliesje ( indusium ), zigtbaar is. De meeste, schoonste en zelfs boomachtige vormen groeijen in de tropische gewesten, vooral op de eilanden; in koudere en hoogere gewesten worden zij veel zeldzamer. Eigenschappen. De onderaardsche wortelstok (de eigenlijke steng) bevat gewoonlijk veel zetmeel, meestal verbonden met een scherp beginsel, hetwelk van harsige natuur schijnt te wezen, en bilter-zamentrekkend van werking, veelal anthelmintisch, zeldza- mer purgerend. De bladen bevatten veel slijm, met eene kleine hoeveelheid van ligt zam en trekkende en somtijds geurige stoife verbonden, welke in zeer weinigen in eene meer aanzienlijke hoeveelheid voorkomt. Trib. I: VOLYPODIACEdS noos. Capsulae I- locularea, annulo articulato elastieo longitudinali inatructae, transversim rumpentes. I. POLYFODIUM i. excl. sp. Sori subrotundi sparsi nudi. (583) 1. p. tolgare i. Fronde profunde pinnatifida, lobis oblongis crenulalis, obtusis, approximatis, stipite paleaceo. Ge- wone Boomvaren F.B.Sept. II, 1. p. 17. — Gr. op rotsen, muren, oude boomstammen, langs wallen door geheel Europa, N. Amer. en Aziii. Af. — Ic. D. 15. Bat. 439. — Fariat : lobis serratis. G. I). De wortelstok : radix polvpodii seu radix fiiiculje, SeU POIA'P. QUERCIIfl. E. Riekt onaangenaam ; smaak aanvankelijk zoet, dan onaan- genaam bitlerachtig. B ■ Eene gele vette olie van scherp-bitteren smaak 8 p. C., weekhars, gewone extractstof, zoete extractstof, looistof (pfaff en buchmer) — Eene aan Sarcocolla gelijkende stof, manna-suiker, suiker, eiwit, vogellijm, vette olie, appelznur, extractstof, zouten, (desfosses). eerzeuus vondt de zoete stotfe zeer overeenko- mende met glycyrrhizine. tF. De afscheiding der slijmvliezen bevorderend, verzachtend. FII.ICES. 319 ASplDIUM. G. Somtijds iu borstziekten. P. ESTKACiuM poevpodii en bestanddeel van andere pracp. comp., thans ongebruikelijk* ( 564 ) 2. p. caiaguala reiz. Gr. op de bergen van Peru. X. De RADIX caiagcai .x is in Peru als resolvens, expectorans en diaphoret. beroemd. Gedroogd werkeloos. Beval volgens Vau- qiieein scherpe vette olie, roode kleurstof, iels suiker, gom en zetmeel. In plaats der echte, wordt ook de wortel van p. crassi- folium l. en ACROsiicHGM huacsaro r. verzameld. II ASPIDIUM sw. Sori subrotundi, Indusia solitaria or- biculata seu reniformia, medio vel latere affixa. R. (565) La. fiiix mas sw. Fronde bipinnata, pinnulis oblongis crenatis obtusis apice serratis, rhachi stipiteque paleaceis- Manne- tjes Boschvaren F.B.Sept. II, 1. p. 19. — Syn. Polypodium f. m. L. Nephrodium li.Br. — * Gr. in bosschen enz. in Euro- pa, Azië en N. Amer — BI. Jun. Aug. 4- — Ic. D. 19. G. I). De onderaardsehe wortelstok : radix fillcis seu ru.i- cis MARis. — Vroeger, doch hoogst zeldzaam, jierba enïURioKES. E. Riekt onaangenaam, gedroogd zwakker; smaak aanvan- kelijk walgelijk zoet, dan scherp-bitter. Hel kruid veel zwakker. B. 100 d. des droogen wortels: groen bruine stearine 3,88, bleek-groene oleine met sporen van vluglige olie 2,22, scherpe zamentrekkende hars 6,22, ac- tannicum met iets suiker en ap- pelzuur 31,53, zetmeel, gelijk aan dat van Tsl- mos, 11,11, ve- zels 45,00; deze bevatten 2,53 p C. asch, welke vooral uit zwa- velzure potasch, Phosphas, Carbonas Magnesiae enz. bestaal. (wackenroder). Volgens zklleu geeft 1 ® wortel met aethcr 13 —14 drachmen of 10 — II p C. vette olie. jy Sterk anthelmintisch, van de vette olie afhankelijk. G. Tegen ingewandswormen, vooral lintworm, in poeder (2 — 3 dr., met een purgans) en het P. EXTRACTUM OEEO-RESIKOSUM SOI OlEUM FILICIS MARIS. — Een bestanddeel van vele geheime middelen tegen lintworm, als van vu f Ier enz. Verwisseling heeft ten eerste ligtelijk plaats met het menig- vuldiger voorkomende A. filix foemina Sw- (Asplenium f. f. Bernh. — Polyp* f. f. L.j waarvan wij hier de diagnose bijvoe- gen : Fronde bipinnata, pinnulis oblongo-lanceolatis, inciso-serralis. U LI CES. 320 ADIABXUM. serratur s 2 — 3- dentatis, acutis, soris oblongis anguslis. Fijn- getande Streepvaren F. B. Sept. II, i. p. 21. — Moeijelijker wordt de onderscheiding-, wanneer men alleen den wortel voor zich heeft. Deze veel kortere ondcraardsche wortelstok heeft namelijk eene schuinsche opstijgende rigting, niet horizontaal zoo als hij den echten Filix mas ; gedroogd zwart. Ten tweede met A. dilalalum IF- F rrlreedde Jloschvaren F. B- Sept. II, 1. p. 18. Fronde bipiunata, pinnulis oblongis distinclis, inciso- pinnatifidis, segmcntis raucronato-serralis slipite palcaceo. — De wortelstok ligt horizontaal onder de aarde en is gedroogd rood- bruin van kleur zoo als van Filix mas. — De schubvormige overblijfsels van alle aanverwante soorten, welke als vervalsching voorkomen, zijn dunner, meer of minder verdroogd en veel minder vleezig. /.\\ n de bladen aan den wortel aanwezig, kan men uit dcrzclvcr gedaante ligtelijk iedere vervalsching herkennen. III. ADIANTUM i. Capsnlae in soros marginales dispositae, apicibus venarum discretis impositae. Indusia margini frondis continua, receptacnlo adnata, introrsum libera. ( 586 ) I. a. capiilus VEHERIS l. Fronde 2- pinnata foliolis ovato-cuneatis lobalis serrulatis, laciniis fertilium soro terminatis, rhachi laevissiraa nitida. — Gr. op de rotsen van Z. Europa. — Bi. Jun, Sept. ij-. — Tc. D. 17. G. I). liet g;msche loof: herba capiliorum veseris. F. Riekt iels geurig, smaak iets zoetachlig, dan zamentrek- kend bitter. B. Looi- en bittere extractstof. JF. Zwak zamentrekkend, de afscheiding der slijmvliezen en huid bevorderend. G. Weleer tegen borstziekten, thans alleen de P. syrupus cvrri.r.. vo. — De Herba een bestanddeel der SPEC. FECÏ. AUGUSIAKORÜM. Hetgeen thans als Syrop de Capil- laire voorkomt, is gevvoonlijk suikerstroop met een geurig bij- voegsel. ( 567 ) 2. a. pedatum i. Fronde pedata, stipiteque laevis- simis, foliolis dimidiato-oblongis obtusis margine superiore lobato- crenatis, soris solitariis. — Gr. in N. Amer. — BI. Aug. Sept. 4 — Tc. D. 18. G. /). HERBA ADIAXTI CANADEKSIS seil CAPIEtORUM VE.VERIS n LI CES. 321 ASPLEJI1UM . canademsis, iets zamentrekkender dan de voorg., in Frankr. en Atner. zoo als deze gebruikelijk. (568) asplesium ruta muraria E. Steenruite Streepvaren F.B.Sept. II, 1. p. 23- — Gr. alom op muren, — Ic. D. 16. Bat. 60. Gafvroeger herba ruta: iiuRAiuAisew adiamti albi- (569) A. trichojiames i. Ilaarsteelige Streepv. F.B.Sept. II, 1. p. 21. — Gr. als de voorg. zeldzamer 4 . — Ic. I). 16. gaf herba TRICHOMAKES seu ADJAKTi rubri. Smaak zeer weinig adstringerend. (57 0) a. adiantum higrdm i Gr. in de bosschen op de bergen van Europa. — 11 , Ic. D. 16. ■ — Gaf herba a. kigri. Alle drie hebben soortgelijke eigenschappen als hba capill. vejt., doch zijn minder aangenaam van smaak en waren weleer als resolv. expeclor. gebr. (57 1) scolopendp.ium officikarum sM. Gewone Ilerlslong F.B.Sept. II, 1. p. 23. — Syn. Asplenium Scolopendrium L. Gr. in Europa. Gaf vroeger herba scolopekdrii seu phylli- tidis seu MAGtiJE cervipue. — Een zacht mucilaginoso-adslrin- gens. In nieuwere tijden als Thee bij borstziekten aanbevolen. (572) gymsogkamme CETERAcH spr. Geschubde Naaktstreep F.B.Sept. II, I. p. 14. — Syn. Asplenium CeterachL. — Gr. met de voorg. Gaf herba ceterach seu asplenjt, in catarrhus, miltziekten enz. gebr. (573) PTERis AQUIUHA L. Adelaars II and varen F. B. Sept- II, 1. p. 25. — Ic. Bat. 445. — Gr. algemeen in de Europ. bosschen, 2f. Gaf radix pteridis aquiuxj; scu filicis foemi- jnea:, adslring. en anlhelminlh. De wortel bevat • bittere extract- stof met iets zamentrekkcmle slof, Ac. rnalicum, Murias Potassae 6 21 vette, scherpe, eigenaardig riekende stof 0,48, groene hars 0 19 eene naar was gelijkende stof 0,0 .j, slijm o, 06, zetmeel 33,51, vezel 54,35—99,83. In 100 d- (Wackekroder). Trib II. OSMUNDACEiE Mart. Capsulae annulo incomplelo. (574) osmusda REGAI.IS l. Groots Pluimvaren F. B. Sept. II, 1. p. 15. — Gr. in Europ. De vruchtdragende toppen van het loof gaven juli osmukdje, en het pareuchijma van den wortelstok : meduu.a radicis osm. als adstrwg-, anthelm. enz 1° 21 r j LICKS t botrycuium. *99 nieuwere tijden heeft men het extract des wortels (rad. o. r.) op nieuw tegen rhachilis geroemd. Trib. III. OPIUOG I.OSSF..I' R.Br. Capsulae exannulatae. (5575) iïOTRycHiu.M lünaria sw. Trosdragend Maankruid F. B. Sept. II, I. p. 13. — St/n. Osmunda Lunaria L. — Gr. in Europ.,N. Azië. 2)., — Ic. D. 14. Gaf de zwak zamentrekkende uerba J.UNARi.E seu L. eotrydos, thans zeldzaam als bestanddeel van Füiv. ad sciRRHOs gebr. (576) oPHioGLosstijii vuiGAiUM i.. * Gemeene Adderstong F. B. Sept. t. a. p. — Gr. met de voorg. De gehecle pl., als DRA ophiogt.ossi gebr. van slijmig-zoeten smaak, ligt adstring. Ic. II. VI. 48. Fam. IXXF. LYCOPODIACE J1 rich. Fructificaliones crustaceae , sessiles ad axillas foliorum et tutte axillares, nunc bractearum et tune spieatae. Capsulae tri- tclra-coccae uni-vel raro 2 — 3 -/ocularcs, nunc uni/ormes, se- minula mv.Ua foventes ; nunc biformes ; aliae 2- valvcs pulvere farinaceo, c tjruniilis tetraëdris glahrisvelpapiUoso-spinulosis quaternatim cohaerentibus, foetae ; aliae 3 — 4- coccae , 3 — 4- valves, corpusculis panels subglobosis, vertice rhaphe tri- cruri natalie, foetae. — (K. I- 237). De Lycopodiaceën zijn gewoonlijk overblijvende kruiden, zel- den heesterachtig, met kleine, eenvoudige, overliggende blaadjes, uit wier oksels wortclvezeltjes ontspruiten. Zij groeijen over de geheele aarde, in groot aantal tusschen de keerkringen, en be- minnen, op het noordelijk halfrond, de hoogere landstreken. Eigenschappen zijn weinig bekend. Enkelen oefenen eene krach- tige drastische emetische werking uit, en kunnen zelfs giftig worden. I. LYCOPODIUM l. Capsulae vel uniformes I-loculares, 2- valves granulis hispidulis plenae vel 2- formes 3 — 4- valves, glo- bulis majoribus paucis. B. (577) 1. t. ci.avatum i„Caule repente, ramis adscenden- 1TC0P0DIACE£. 323 CYCOPODIUM. tibus, f. sparsis linearibus enerviis apice setigeris, spicis gerninis cylindricis, squamis ovatis acuminalis eroso-denticulatis, Gewone IFolfsklaauw F. B. Sept. II, 1. p. 29. — Gr. op de heidevel- den, bergen, van Europa, N. Azië en N. Arner. — SI. Jul. 2f. Ic. D. 13. H. VIIL 47. ( 578 ) 2. l. ANMoriauM t. Caule repcntc, ramis adsccnden- tibus, supra bifurcatis, ramulis simplicibus, i‘. 5- seriatis, con- ferlis, horizontali-pa ten tibus, in ramis annuis apprcssis, lineari- Ianceolatis, acuminalis apice serrulalis, spicis solitariis sessilibus. Gr. met de voorg. vooral op de Alpen. — SI. Jul. Aug. TL. G. S. Van beide soorten de fijne zaadjes of sporen: semes ltcopodh, LTCopoDicir, POJ.YIS iTC. — Smetpoeder. Vroeger ook HERBA MUSCI CLAVATI SCU ÏERRESXRIS. E. Zonder reuk en smaak ; op het gevoel vetachtig, in de vlam brandend. B. Polleninc 89,15, vette olie 6,0, suiker 3,0, en slijinige extraclstof 1,5 (Bccnotz). G. Tegen ontvellingen uitwendig bij kinderen; tol involveren van pillen ; ook inwendig met arab. gom tot emuisie tegen strangurie. — De herba is drastisch-purg. en eraelisch ; obsoleet. Nog andere soorten geven semes etcopodii, ais : ( 579 ) 3. l. ALPi.TOJt l. Alpiscke JFolJshlaawv F. B.Sept. II, 1. p. 29. en l. compeanatüm i. Platte IFolfsklaauw F. B. Sept. t. a. p. Deze laatste beval: harsig Chiorophyll 5,0, ex- tract 25, zouten van potasch, Magnesia, ijzer, koper enz. G, on- opl- vezels 64 (Johs). Wordt vervahcht met liet stuifmeel van denneloomen , van Typha enz. De eigenaardige gedaante der Wolfsklaauwzaadjes, door een vergrootglas waar te nemen, beslist dusdanig bedrog ligtelijk. 4. l. selago i. Achtrijige 1F. — F. B.Sept. II, 1. p. 31. Gr. door bijkans geheel Europa, gaf herba sei.aginis seu musci ekecti seu cathartici, van bitter-zamentrekkenden smaak, sterk drastisch-emetisch zelfs giftig, ongebruikelijk. — Vergel. V- G. p- 24. SECTIO II. PLANT /E CELLULARES. CELPLANTEN. ZIJN ALLÉÉN UIT CELWEEFSEL ZAMENGESTELD. f PLANTJE CELLULARES FOLIOS^®. Zijn van duidelijke bladen en stengen voorzien. Classis ƒ. MUS Cf FRONDOSI. Fruetificatio capsularis ; capsulae terminales vel laterales, pedt- cellatae vel sessiles, calyptratae, operculatae, uniloculares , polysporae , spons columellae affixis ; calyptra et operculo maturitate plerumque deciduis. — (K. I. 232 .) De Bladmossen zijn overblijvende kruidachtige celplanten, met kleine, gave, gezaagde of gaafrandige bladen met of zonder nerven, met onduidelijke mannelijke, duidelijke vrouwelijke bevruchtings- werktuigen. Leven over de gansche wereld. Eigenschappen: zijn weinig bekend. Doch schijnen zij noch bijzondere stoffen noch eigenaardige krachten te bezitten. Velen hebben eenen zeer zacht zamentrekkenden smaak. Weleer schreef men aan velen zeer bijzondere krachten toe, aan llypnum narcoti- sche, aan Polytrichum en Funaria de eigenschap, het uitvallen K&YXCEJE. 325 POLl'XKlCllUM* der haren tegen tc gaan, aan anderen diaphorelische enz. krachten ! Fam. LXXFI. LRYACEiE. ekbl. I. POLYTRICHUM t. excl. sp. — Capsula terminalis. Pe- ristoma simplex brevissitne 16 — 64- dentatum. Capsulae orili- cium membrana arida peristomatis denlibus prehcnsa tectuin. Cafyptra pilis deflexis hirsuta. (580) 1. p. commuke BRin. Caule sïmplici, f. lineari-lan- ceolatis, perichaclialibusque superne setaceis, omnibus serrulatis ; capsulae oblongo-tetraëdrae operculo pyramidato. Groot Vrou- wenhaar F. B. Sept. II, 1. p. 131. — Gr> in de bosscheu van Europa, Azië, N. Araer. %. — Ic. D. II. fig. A. G. D. De geheele plant : hekba adiasïi aurei, polytrichi Seu MUSCI CAPILLACEI JXAJORIS. E. Zonder reuk en smaak. IV. Ligt zaroentrekkcnd, oplossend, zweetdrijvend enz ? G. In infusie tegen borst-, milt-leverziekten. — Onlangs, weder als emmenagogum aangeraden (1 dr. op 1 ® water tot 10 oneen gekookt; ’smorg. en ’sav. de helft.). De aanverwante soorten: r. foajiosvm jitdw. Bevallig Vrouvjcnh. F. B.Sept. II, I. p. 129, Ï. jTOiriaiae® nut. Geneverbladig V. — F. B, t. a. p. p. 127, r. oaaciee hesz. Slank V. - F.B. t. a. p. p. 129, enz. worden zonder twijfel met de eerste soort verwisseld. Ic. D. 11. B. Vroeger waren nog officineel : (581) fohtimalis antipyretica l. Groot Bronmos F.B. Sept. II, 1. p. 92 tegen longziekte. (582) hypkom TRIQUETRUM t. Driekantig Dekmos F. B, SepU t. a. p. p. 60. als aiuscos vulgaris, b.v. tegen kinkhoest. (583) les REA SERICEA HEow. Zijdeachtige Leskia F. B. Sept. t. a. p. p. 84 ; allen nu geheel vergelen. Classis II. IIEPATICvE. Fructificatio capsularis capsulae terminales vel laterales, pedi- cellatae , sessiles vel frondi immersae , operculo destitutac , 1- KARCflANXIACEjï. 326 MARCHANTIA. loculares, polysporae spons in plerisque filamentis spiraliter tortis ( elateribus ) inlerrnixtis. — (K. I. 231). De Levermossen zijn van de bladmossen door gebrek van het operculum gemakkelijk te onderscheiden, overigens in verspreiding en krachten gelijk. Sommigen hebben geene duidelijk gescheiden steng en afzon- derlijke bladen. Eigenschappen zijn weinig. Marchantia weleer tegen lever- ziekten gebruikt, heeft daarvan aan de gansche Klasse den naam gegeven. Fam. LXXFII. MARCHANTIACEJS endl. (584) marchantia poeymorpha L . Feelvormige Marchantia F.E.Sept. II, I. p. 217. — Gr- over de gansche aarde. — Ic. D. 12. Van eigendommelijken reuk en zacht zamentrekkend, iets scherp, had als hirba uepatic-e fontasjs seu eichenis steuati, in verstoppingen enz. eenige beroemdheid. (585) m. coNicA i. Van gelijke kracht, heette iichen pe- TRAÏl'S 1. AXIFOLIUS. r-j". PIANÏjE CEIXUlARES APHYLI.JÏ Het weefsel is in geene duidelijke stengen en bladen geschei- den, maar vormt een blad- of steelvorraig loof {frons). Classis III. LICHENES. Plant ae aëreae, perennes, asymetricae , cellulis sphacroideis, tu- bulosis, fibrosis , laxe aygregatis conjlatae, strata duo compo- nentibus Thallus nunc irreyulariter matrici instratus, g ra ~ FiUUEUAIE.*- 327 FAnaiEtri. nulosus, strato corlicali deficiënte , nunc expansus , nialrici adnatus , continuus, strato corticaïi et medullari pi aeditus, nunc filamentosus , fruticulosus : Apothecia (fructus) compo- sita e receptaculo, nunc e tkalli substantia formato (exeipulum thallodes) nunc heterogeneo (cxcipul. proprium), nunc duplici (thallode et proprio ) ; et e strato proligero e sporis nudis vel intra ascos inclusis, conflato. ■ — (&• I 227). ■ De Korstmossen groeijen op allerhande voorwerpen, de aarde, steenen, boomeu enz., nooit in het water. Licht en vochighe.d der lucht zijn noodige vereischten voor hunnen wasdom, welke vooral door het ontbreken van de laatste gedurende het drooge jaargetijde veelal geheel stil staat. Eigenschappen Zij bevatten eenige eigenaardige, met zetmeel eenigzins overeenkomende stoften, waardoor zij zeer voedzaam zijn, bittere stoften, Cetrarine , hars, veelal kleurstoffen, De Cas- ooli-e onderscheidt ; 1. kleurstof gevende korstmossen, welke ecne aanzienlijke hoeveelheid, vooral Maauwe en roode kleurstof be- vatten ; hiertoe belmoren vooral die van een korstig, korrelig weefsel ; 2. geneeskrachtige korstmossen , dia slijm , veelal met iets bittere stoffe verbonden, bevatten, en dan als nutrientia tonica, roborantia belangrijk voor de geneeskunst zijn. — Velen leveren een goed voedsel vooi mensch en dieren. Fam. LXXVII1. PARMELIACEzE va. I. PARMELIA fu. Thallus cartilagineus varius, e cenlro horizon tali ter expansus, bilateralis, hypothallo fultus. Apothecia scutellil’ormia horizontalia, excipulo thallode discum subceraceum marginante. B. (586) 1. r. ISI.ABDICA spa. Thallo caespitoso ereeto sub- carlilagineo olivaceo-badio sublus albidiori, laciniis mullifidis ca- naliculatis dentato-ciliatis, fertilibus dilatatis, seutellis appressis planis concoloribus subintegerrimis. Vslandsche Mos. — $yn. Lichcn lislandicus L. Ceiraria ial. Ach. — Gr. op den grond, in de bossehen enz. van Europa, vooral in het noorden en op bergen, in N. Atiier, — Tc. D. 10- G . D , De geheele plant : eichen isiakdicus. E. Riekt weinig, smaak sterk bitter, slijmig. PAr.MELI.ACE E. m PARMELI A < lt. Bladgroen, 1,6, Cetrarine 3,0, niet kristalliseerbare suiker 3,6, gom 3,7, apothema 7,0, mos-zetmeel 44,6, Bilichenas Po- tassae, Lichenas Galeis en Phosphas Calcis 1,9, zetmeelachtig ge- raamte 36,2. (Berzeliits). Cetrarine is het bittere beginsel, en door Bekberger in kristalvorm daargesteld. 1F , Voedend, einoll., tonisch. G.. Tot voeding, versterking van aton. slijmvliezen, blennor- rhoea puhnonum. enz. in nEcocr. (1 onc op XII onc.), poeder. P . «elaiisa en pasta EicHESis isL. Be cetrarine is een be- standdeel van de saeiao astifebrile van kigateeu, in Italië tegen leb. intennilt. beroemd. ( 587 ) 2. p. pariexina ach. Thallo orbiculari Havo vel luteo subtus pallidiori subfibrilloso, lobis planis apice dilatatis crenatis, sculellis concoloribus integerrimis. — Syn. Liclien parietinus L. Gr. op boomstammen, dood hout, steenen over de geheele aarde zeer algemeen. — Ic. D. 8. H. V. 46. G. I). De geheele plant, iichen parietinus. E, Zwak bilter-slijrnig van smaak. B. Dele kleurstof (Parmeliageel) 3,5, roode kleurstof (P.rood) 0,5, was, bij het verkoelen van het alcoh. decoct gepracip. 1,0, gekristall. stearine 0,5', chlorophylle 6,0, weeke hars 3,5, gom en moszetmeel 9,0, planlenslijm 5,2, suiker, extradstof, keukenzout, een plantenzuur Potaschzout 2,8, Apothema met sporen van Phos- phas Magnesice 2,0, Apothema door Potaschloog uitg. 15,0, zet- mcelachtige plantenvezel 46,0, water, sporen van vluglige olie, verlies 5,0. (hekberg.er). G. Tegen feb. intermiltens geprezen, thans bijkans ongebrui- kelijk. ( 588 ) 3. p. sAXATir.is ach., p. oiiPHAEODEs ach. en andere soorten waren vroeger als ushea scu jiuscus crash humani tegen diarrhee, epilepsie enz. gebr. en tot zeer hoogen prijs in Frankr. verkocht. Ook uskea hirta kwam als zoodanig voor. » Triste monimentum slruit credulitatis el superstitionis, cum olim praes- tantiam singularem a Iichenibus et muscis expectarent, qui craniis humanis innascerentur, cujus humanac imbecillitatis memoriam servant multi vetustiores libri practici et de materia medica con- scripti.” Murray. (589) STICTA PUEJIONACEA ACH. gaf HERBA PCLMONARI JE AR- borej: seu muscus pulmohaktus quercisus. USSEACEjE. 329 USNEA. (590) PELXIDEA C ANIMA ACH., P. APHTHOSA ACH. Waren als MUSCUS CANINUS $eu HEPATICA TERRESTRIS SCll 1ICH. CINEREUS TER- resiris, tegen velerlei ziekten zelfs hydrophobie, tlians nog als volksgeneesmiddel tegen, longziekten, gebruikelijk; zwak bitter. De laatste heette ook lichen cumatilis. — p. — tolvis antiiyssus, obsoleet. Fam. LXXIX. USNEACE-E er. (391) usnea florida ach. en u. HiRTA ach. weleer als mus- cus quernus aibus gebr. De laatste heette ook jicscus cranii hcmani, zie p. 328. (592) evernia pkunastri ach. gaf muscus arboreus seu aca- cia ; ligt bitter. B. (-593) roccella tinctoria ach. — Syn. Lichen RoccelIaL. Gr. op de rotsen langs de Middel, zee, de Canar. eil., eil, van het Groen. Voorgeb. enz. — Tc. D. 9. Wordt tot bereiding van Lakmoes gebruikt, ook nog in onze fabrieken, doch zeldzamer dan weleer. — Men vindt ook r- phycopsis ach. Fam. LXXX. LECIDINE/E pr. (594) lecanora iariarea ach. — Syn. Lichen tartareusL. Gr. veel in N. Europa op de aarde, rotsen enz. — Ic. D. 7. Wordt thans vooral als mousse de Suède in onze Lakmoesfabrie- ken gebruikt. Men vindt ook t- farelia ach. In Engeland trekt men er het Cudbear of den rooden Indigo uit. (595) VARiotARiA oreina acu. Zoude in de Auvergne tot bereiding der orseille dienen (59(5) v. ajiaka ach., menigvuldig op Europ. boomstammen, is door Cassebeer als surrogaat voor Kina tegen intermitt., 10 gr. p. d. aangeraden. Richter gebruikte in plaats van deze v. com- munis ach.. 2—3 maal daags 15—20 gr. met gelukkig gevolg. Het biltere beginsel is door aims in kristalvorm afgescheiden . Picrolichenine. — Volgens nieuwere Lichenologen is Variolaria niets als de onvruchtbare thallus van andere Lichsnes, en V. arnara en V. communis zouden bepaaldelijk uit pertpsaria commu- nis fr. ontstaan- I.ECJDIKE.1!. 330 CESOSIVCK. ( 597 ) cesomvce pyxiDATA ACH. gaf muscus PixiDAlus tegen kinkhoest, koorts enz. ( 598 ) c. cocciFEEA ach. leverde insgelijks muscus pyxidatcs of herba igais, als specificum tegen kinkhoest. Aanmerking. Een zeer groot aantal korstmossen wordt op de olficinele basten aangetroflén en hunne nadere kennis is voor- al voorden Pharmacent belangrijk. Wij gaan dezelve echter thans met stilzwijgen voorbij, omdat hunne kennis alléén tot de onderscheiding der basten dient en alzoo tot de Pharmacognosie behoort, en geen gedeelte der geneeskrachtige Plantenkunde kan uitmaten. Schoone afbeeldingen met goede beschrijvingen vindt men in coebel’s Waarenkunde en eeé Ess. sur les Grijpt o games des écorces officinales. — Vergel. ook p. 132 — 134. Classis IV. ALG/E. Plant ae submersae vel rarius lujgrobiae , nudae velgelatina cir- cumdatae, mucosae , gelatinosae , membranaceae, contextu toto e cellulis variae formae , saepissime elongutis et in fila sim- plicia vel ramosa, continuo- vel articu/ata, libera vel in for- mam variam consociata, dispositie compositae ; toto super/icia nu- trimentum haurientes; viviparlu, prolificatione,j»er/éclfores spori- diis nudis vel intra sporangia inclasis propagatae. — (K I. 223.) De IFieren vormen eene groote klasse der celgewassen, en zijn geheel aan het water gebonden ; want met uitzondering van en- kelen, welke op vochtige oorden wassen, leven allen in het wa- ter. Men treft onder hen de meest verschillende vormen aan, zoowel zeer eenvoudige wezens uit vrije holle bolletjes bestaan- de, als meer zamengestelde, bladdragende, met duidelijke sporao tot de voortplanting voorzien. Sommigen schijnen eenen overgang naar het dierenrijk te maken. Men vindt Algen in alle wateren der gansche aarde. Eigenschappen. De meer zamengestelde vormen, vooral de zeewieren, bevatten eene slijmachtige geleiacklige stof, waaruit zij bijkans geheel zijn zamengesteld. Mulder heeft eene nader te noemen soort onderzocht en de belangrijke ontdekking ge- daan, dat deze gewoonlijk voor eene soort van gelei gehouden» stof, zuiver Pectinum is. Hiermede is veelal slijmsuiker en FUCACEAE. 331 FUCUS. een groot aantal zouten verbonden, vooral Chlorureta en Jodu- reta. — Vele Algen leveren een nuttig voedsel en verzachtende geneesmiddelen ; door de eigenaardige zouten verkrijgen anderen bijzondere geneeskrachtige eigenschappen. Opmerkenswaardig is onder dezen de wormdoodende kracht, welke aan vele Zee-Algen eigen is. lam. LXXXI. FUCACE/E m. I. FOCUS AG. Frons coriacea, Jilil'ormis vel plana, plerum- que diehotoma, saepe costata, vesiculis itnmersis cavis interdum donata, apolhecia unilocularia, tuberculata, tuberculis apice pertu- sis, peridiola hyalina, sporidiis nigricantibus farcta, includentibus* ( 599 ) 1. F. vesicülosus e. Fronde plana, costata diehotoma integerrima, rcceptaculis subellipticis, abortientibus in vesicas ab- euntibus. — Inlandsch. — Zeer afwisselend in vorm. — Gr. in de Noord-Oosl-., Midd. Zee, Oceaan enz. in tallooze menigte^, Jc plekck 748. Laster Natuurk. Uitspanningen II, Tab. X. G. J). De gansche plant: quercus jiarina. E. De versche plant heeft eenen eigendommelijkeu reuk, smaak zoutachtig-slijniig. IS. Joduretum Sodii, Carbonas, Sulphas, Murias, Phosphas Calcis, en Soda-zouten. IV. Oplossend op hel systema lymphaticum. G. Inwendig tegen klierzwellingen, de asch ; uitwendig tegen scrophelen enz. — Bij tering legde L.f.knec den ganschen Fueus voor de bedden der lijders. P . De verkoolde plant, ^thiops vegetabilis ; jodium. Deze laatste stof, welke hel voorname werkzame beginsel der plant is, wordt thans bijkans alleen gebruikt. Men bereidt dezelve uit de, door verbranding der plant daargestelde, keep of varec-soda, in Frankr., op de engelsche eil. enz. In deze Varcc ontdekte Cour- tois 1813 te eerst de Jodine. De meeste soorten van dit geslacht worden tot hetzelfde doel gebruikt, als f. serratus e., e. ceranoides l., f. sodosus e., p. siiiguosus i. enz. (600) sargassum columbi mij. ( Syn . S. vulgare Ag. S. bae- ciferum Ag.) vooral in den Oceaan in tallooze menigte drijvend. FLOKIDEJi. 332 SPHjEROCOCCUS. wordt door de zeevarenden tegen ziekten der urien-werktuigen gebruikt. (601) iamisaria saccharina mix. (Fucus L.). — Gr. bij- kans in alle zeeën, wordt als Salade gegeten. De op hare op- pervlakte efflorescerende suiker? zoude purgerend zijn. (602) t. becciwalis AG. aan de Kaap, gewoonlijk Kaapsehe Trompetten genoemd, geeft aldaar eene Varec-soort, welke zeer rijk aan Iodium is- Fam. LXXXII. FLORIDE/E mix. ï. SPILEROCOCCUS ag. Frons coriacea vel raembranacea, purpurascens, varia, sporidia subrotunda vel angulata, conglobata vel seriata intra apothecia sphaerica discrcla, demum saepiusporo pertusa. B. (603) l. s, HEMIIXÏHOCHORTOS AG. Fronde cartilagineatereti caespitosa implieata, ramis setaceis subdicholomis tran verse sub- strialis, tuberculis hemisphaericis lateralibus sparsis Sun. Fu- cus Helrninthochorlon DC. Ceramium Helminthochortos Roth. Gr. in de Middel, zee, vooral op de kusten van Korsica 2j-, Ia. D. 15. G. D. De gcheelc plant, met een groot aantal van andere Algen en zeepolijpen vermengd, zoo dat men uit eene groote hoeveelheid, gewoonlijk maar zeer weinig echte Helm. vergaderen kan , HïMiiNTnocnoRTOir seu muscus helm. seu m. corsicamcs seu CORALtlSA CORSICAXA Seu RUBRA, Seu CORALMIU MEUTOCORTOIÏ. E. Van doffen reuk en sterk zoutachtigen onaangenamen smaak. B. Geleistof 602, vezel 110, Sulphas Calcis 112, MuriasSodx 92, Carbonas Calcis 75. In 1000 d- (bouvier.) Later vondt men ook eene kleine hoeveelheid Jodium en Bromium. G. In poeder, in ixrus., decoct, tegen ingewandswormen ; in onze tijden ook weer tegen Scrophulosis geroemd, | once op 1 pint water, 3 maal daags 1 wijnglas. Het schijnt, dat alle de bijgevoegde Algen gelijke kracht bezit- ten, en dat de eigenlijke Helmin, geene bijzondere kracht heeft. In dit opzigt zoude men alzoo de bijvoeging van andere Algen niet kunnen aikeuren, daar deze echter zeer ongelijkmatig is, zoo verdient de Muscus corsicanus niet verder aangewend te worden. ELORIDEAi. 333 SPH«ROCOCCUS, te meer, daar men veel zekerder werkende anlhelmintica bezit. Onder de bijgemengde Algae vond ik in onze Apotheken vooral : Zonaria Pavonia Ag., Zamimria Fascia -Ag., Sporochnu.tr/ii- zhodes Ag., Sphacelaria scoparia Zyngb., Cladostep/ms Myrio- phyllmi Ag., Chondria obtusa Ag., Sphae ro coccus cor neus Ag. enz. — Een der beroemdste Algologen van onzen tijd v. martexs heeft aangewezen, dat door de Grieken bij Srnyrua sinds eeuwen de sphasrococcus muscieormis als geneesmiddel tegen ingewands- wormen gebruikt wordt en vermoedt, dat sïephaxopoli in plaats van deze Alge den s. heemimihochorios als geneesmiddel heeft aanbevolen. (604) 2. s. cRisPüs AC. Fronde dichotoraa crispa, laminis apice dilatatis integris vel laciniatis, tuberculis hemisphaericis, subterminalibus hinc concavis. — Syn. Fucus crispus L , F. ceranoides Gmel., F. polymorplms Lmx., Ulva crispa DC. — Gr. in de N. Zee, ook enkel aan onze kusten, in den Oceaan. 2|. Groenachtig-purper, gedroogd, verbleekt geelwit. — Ic. Lyhgb. T. fi. (605) 3. s. mammillosus AG. Fronde dichotoina supra ca- naliculata, ramis dilatatis integris utrinque mammilloso-tubercu- Tiferis- Syn. Fucus polymorphus Lmx. var. — F. mammil- losus Woodw. — Gr. met de voorgaande. G. T). De geheele plant van beiden en eenige aanverwante soorten geeft de ulva crispa seu licheh carrachexicus seu car- RAGHENICUS. F. Weinig reuk, smaak zoelachtig lafslijmig. B. Slijm (80 p C ), Alpha en Bcta-hars, sporen van een zuur, van eene vetstof, Chloridum Sodii, Chl. Magnesii, Sulphnretum Fotassii, Carbonas Sodac, Fhosphas Calcis, Oxydurn Ferri, spo- ren van Silica. (Herberger) Mulder bewees dat deze slijm zui- ver Ac- pecticum zij. Later vondt men ook sporen van Jodine. W. Zacht voedend, verzachtend, misschien tevens ligt resol- verend op het systema lymphaticum. G: Vooral in phihysis, en andere ziekten, in onzen tijd te eerst in Engeland, dan ook op het vasle land. gekookt met water of melk. De waarnemingen hieromtrent gedaan vindt men in Dr. n. van beeck vollenhoven Diss. de Lichene Cara- chenico. Amstel. 1835. P. GELATINA L - CARACHESICI. -NOSrOCHIÜ/E. 334 Nosroc. Fam. LXXXIII. NOSTOCHINzE ag. (606) SOSIOC commune VAUCH. — Sterreschot, was vroeger gebruikelijk en vooral door de Alchimisten hoog geschat. Classis X. FUNGI. Plantae anandrae, e corporibus organicis putrescentibus sive humo enatae ; ex iisdem inliissusceptione sese nutrientes, in ipso orlu velatae , e cellulis plus minus difformihus compositae , organa omnia simul explicanles, semel frucli/icantes, dein morientcs. Sporidia nuda aut ascis inclusa. — (K. I. 224). » Xomades, denudati , autumnales, fur/aces, qui Flora reducente plantas, colligunt earum quisquilias sordesque .” einn^us. De Zwammen wijken in zoo vele opzigtcn van de overige planten af, dat sommige natuuronderzoekers dezelve als een mid- den-rijk tusschen planten en dieren beschouwen wilden. Zij ver- toonen zich onder allerhande gestalten, dan als naakte zandkor- reltjes op levende of doode gewassen, dan als dunne draden, dan als harde vleezige of vliezige uitbreidingen ; anderen stellen kogelvormige of hoedvormige enz. wezens daar. De groene kleur ontbreekt in deze klasse. Zij groeijen over de geheele aarde. Eigenschappen. Zij bevatten veel meer stikstof dan de ove- rige planten. Als bijzondere bestanddeelen noemt men Fungine (eene eigendommelijke vezelachtige smaaklooze stof), slijm, os- mazoma, Adipocire, eene eigenaardige zuikerstof, Phosphor- en zwammenzuur . Velen bevatten vergiftige stoffen. — De meest uit- eenloopcnde eigenschappen worden in deze klasse aangetroffen, waarvan men, bij den legenwoordigen stand onzer kennis, de oorzaak niet kan aan wijzen. Het is zeker, dat de eigenschappen niet zelden van uitwendige omstandigheden afhangen, daar de- zelfde soorten dan eens vergiftig, dan weder onschadelijk zijn, en men in hetzelfde geslacht onschadelijke voedende soorten te gelijk met zeer vergiftigen aanlreft. Yergl. V. G, p. 25—32. HYMEK0MICETE5. 335 poeïporus. lam. LXXX1V. HYMENQMYCETES ra. I. POLYPORUS ra. Hymenium pileo homogeneum et con- cretum, porosum, poris subrotundis, dissepimentis simplicibus, intus ascigeris. (607) 1. p. OFPiciHAUs FR. Pileo suberoso-carnoso ungu- lato extusque albo-zonato, poris flavescentibus. — Syn. Boletus laricis Jacq. B. purgans P. — Gr. op de oude Lorkenstammen in Z. Europa, Azië. — Ic. D. 4. G. D. De van de uitwendige laag ontdane zwam: agaricus ALEUS seu FUNGUS IAKICIS. JE. Riekt naar versch meel ; smaakt aanvankelijk zoet, dan walgelijk bitter. B. Gedroogd : scherpe in kokende terpentijnolie opl. hars 9,0, hars in koude terpentijnolie opl 41,0, bitter extract 3,0, gom 6,0, zwamgeraarate 30,6, water 10,4. (busuoiz). — Gom met bitter extract en in water opl. plantenzure zouten 8,30, iilanteneiwil in oplosbaren toesiand 0,70, weeke hars 1,20, hars in kokend water opl. 2,40, hars door alcohol uitgelrokken 23,50, wasachtige stof 0,20, extractstof 2,00, Boletuszuur 0,13, zwarn- zuur 0,06, wijn- en phosphorzuur 1,35, potasch 0,33, kalk0,16, door zeezoulzuur uilgetrokken gecoag. eiwit en gomachtige stof 15,50, hars door potasch hydrat verkregen 9,50, fungine 15,00, water 11,00 (bley). IV. Inwendig drastisch, uitwendig bloedstremincnd. G. Uitwendig tegea bloedingen en zweren, in substantie ; vroeger ook inwendig tegen ingewandswormen, waterzucht, te- ring enz. P. agaricus TRocHiscATus seu TROcuisci AG. — Geheel obso- leet zijn : extract., timct. en resijva- (608) 2. p. suaveolens Fr. (Syn. Boletus L.) — Gr. op oude wilgenstammen in Europa. — Ic. D. 3. Riekt versch naar anijs ; slijmig bitter van smaak, was vroeger als fungus saiicis gebr. (609) 3- F. FOMENTARius Fr. (Boletus L.) Gr. Op beuken- en eikenstammen in Europa. B. (610) 4. p. igniarius fr. (Boletus L.) Gr. op velerlei boomstammen. i G. D. Yan beiden wordt de vuurzwam : agaricus seu fungus GASTEROMYCETES. 33 () KEAPHOSlYeES, OUERNUS PR^PARATUS S6U AGARICUS CHIRURGORDM bereid. ; ilttWen- dig a!s stypticum. (611) agaricus muscarius t. [Syn. Amanita musearia P.) riiegdoodende Bladzwam V. G. p. 33. — Gr. in de bosschen van Europa, N. Azië, in den herfst. — Ic. D. 5. V- G. Tab. I. G. 1). Het onderste verdikte gedeelte van de steng: fungus muscarius j van walgelijken reuk en brandend scherpen smaak, eene scherpe narcot. slof (Ainaniline) bevattend, van scherpe narcot. werking en krampstillend, vroeger tegen epilepsie enz. gebr. thans zeldzaam uitwendig in poeder tegen chron. huid- ziekten. TINCTURA FUNGI MUSCARII. IÖ1-) agaricus PIPERAIÜS p. Peperling ; in de Europ. bosschen gemeen, weleer tegen steen enz. gebr. (ölo) F.XIDIA AüRicirti judas i R . (.9y«. p ez i za Auricula L. Tremella al.) Gr. op Vlierboom-stammen. — Ic. D. 2* —Was vroeger als fungus sambuci seu auricuia jud.-e gebr. als zwak adslring., lefrig, in angina, hydrops, oogziekten (als sponsjes op het oog, daar zij hel water gemakkelijk inzuigt). — In onze Apotheken gewoonlijk met kleine soorten van poeypoki vcrvalscht als p. vERsicotoR FR. enz. Fam. LX XX F. GASTEROMYCETES fr. (61-4) EEAPHOMYCES OFFICINAEIS ï. AE ES. (Sl/Tl. I.VCO- perdon cervinuro L. Sclerodema P.) Gr. onder de aarde in bos- schen ; kogelrond. — Ic. D. 1. Vroeger als boletus cERVisusin gebruik, diaphor., stimulans, aphrodisiacum. Bevat osmazoma weekhars, vlugtige stinkende stof, vette olie, zwamsuiker, gom| slijm, inuline (Biez). B. (615) LYCOI'ERDON EovisTA E. (Bovista nigrescens P.) Gr. op zandige oorden in Europa. — Ic. D. I- V. G. Tab. I. De verdroogde zwam was weleer als bovista, sthepitus i.upi seu fun- gus chirurgoruh als stypticum uitwendig in gebruik.. Volgens John geven 150 gr. van het Peridium 1 gr. asch, uit Phosphas Calcis, Potassac, Ferri, Oxyd. Ferri, Soda en Silica bestaande. — Dikwijls worden aanverwante soorten in plaats van deze verza- meld. (616) tuber ciBARium i. Truffel, in Z. Europ. onder de aarde. Als TUBERA ESCUEF.NTA Seu T'JRERA TERR.E NOEII.IA Weleer gebr. Cl'MNOMSCEÏES. 337 SPHACET.IA. Fam. LXXXFi. GYMNOMYCETES ik. SPHACELIA leveillé. Fungillus parasiticus mollis, difformis, dein apiculatus aut submitrulatus, sporis sphaerico-ovatis in mem- branam rugulosam gelatinosam coadunatis, formatus, apicem fruc- tus graminis inhabitans. (017) s. segetum r.EV. fusco-flavus, fructum morbose gros- sificatum inhabitans. Var. a- Secalis Nees ab Es. — Gr. op de vruchten der graangewassen, welke daardoor monsleraehtig uilgroeijen, en sna- velvormig verlengd worden, terwijl ook hunne kleur en zelfstan- digheid veranderen. Vroeger wist men de oorzaak van deze mon- sterachtige vcrgrooling niet, of hieldt liet ganschc zaad voor een’ paddestoeltje, a's zoodanig door 1)0. sclehoxïum claves, door Fm es sperjioedia cr.Aves, gelieetcn. — Gr . vooral op de rogge, on wordt daarvan tot oflicineel gebruik verzameld. — Ie D. Suppl. I 24. V. G. Tab. II- Ook op andere grassen wordt dit plantje aangetroffen. G. D. Het geheele -aldus veranderde vruchtje der rogge . SECALE COIUSUTüM SCU CLAVES CEREA1IS S6U SEOAUS. E. Gepoederd van eenen onaangenamen reuk, smaak zwak bitter, scherp, onaangenaam. E- Eigenaardige vette olie 35,0006, vetstof, wit, kristall 1,0456, Cerin 0,7578, zwamachtigeslof 46,1862, Ergotine 1,2466, osmazoma vcgetabiiis 7,7645, suiker 1,5530, gomachtige albumi- neuse stof met stikstofhoudende roode kleurstof 2,3250, eiwitstof 1,4600, Phosphas Potassae 4,4221, P. Calcis met sporen van ijzer 0,2922, Silica 0,139 (Wiggers). JF. Prikkelend, iels verdoovend ; vooral op den uterus wer- kend. G. Bij moeijelijke geboorte tot opwekking der weeën, tegen metrorrhagie, ifl poeder 5 — 10 — 20 gr. p. d. Infusie (-1 1 dr. op 4 onc., om de 10 min. te nemen). # V E IS SK I G T DER GESLACHTEN YOLüEJÏS HET SYSTEM A SEXUALE VAN LINNAHJS. Classis. I. MONANDKIA. Ordo Monogynia. Alpinia pag. 302, Amoraum 300, Elettaria 301, Curcuma 299, Kaempferia 293, Zingiber 297, Costus 298, Maranta 303. Ordo Digynia. Blitum 217. Classis II. DIANDRIA. Ordo Monogynia. Salicornia 217, Piper 281, Olea 170, Fraxinus 171, Syringa 170, Gratiola 193, Lycopus 201, Salvia 201, Rosrnarinus 201, Collinsonia 212, Justicia 212, Vcronica 195. Classis III. TRIANDRIA. Ordo Monogynia. Iris 304, Croeus 30G, Fedia 142, Gladiolus 307, Cyperus 308, Scirpus 308, Eriophoruin 308. Ordo Digynia. Digitaria 316, Cynodon 316, Phalaris 312, Festuca 312, Tri- ticum 313, Secale 314, Hordeum 315, Avena 309, Saccharmn 311, Andropogon 310, Panicura 311, Arundo, 312, Calaraagrostis 313. Classis IV. TETRANDRIA. Ordo Monogynia. Scabiosa 142, Globularia 213, Dipsacus 143, Asperula 130, Galiurn 131, Rubia 130, Kramcria 28, Alcbemilla 90, Sangui- sorba 90, Planlago 214, Cornus 126, Camphorosnia 218. Ordo Tetragynia. Ilex 56. Classis V. PENTANDRIA. Ordo Monogynia. Ancbusa 183, Heliotropium 184, Borago 183, Echium 184, OVERZIGT DER GESLACHTE». 332 Onosma 182, Pulmonaiia 183, Lilhospermum 184, Alkannu 182, Symphytura 182, Cynoglossum 163, Anagallis 213, Lysimachia 212, Cyclamen 213, Primula 213. Erylhraea 177, Cordia 184, Menyanlhes 178, Spigelia 178, Convolvulus 179, Plumbago 214, Solanum 185, Capsicum 190, Pliysalis 186, Alropa 186, Ilyos- cyamus 187, Datura 189, Nicotiana 188, Yerbasctun 191, Yinca 174, Neriuin 175, Apucynum 175, Strychnos 173, Cinchona 131, Exostemma 137, Lobelia 164, Collea 13/, Chiococca loo, Ce- phaëlis 138, Psychotria 139, Ophiorrtiiza 131, Nauclea 140, Rhamnus 55, Zizyphus 56, Vitis 44, Diosma 48, Galipea 49, Cedrela 44, Viola 24, Jonidium 25, Ribes 105, Iledera 125, Lonicera 128, Diervilla 128, Symphoria 128, Tabernaemontana 175, Echites 175, Ordo Digynia, Cynanchum 171, Asclcpias 171, Calotropis 171, Alyxia 175, Gentiaua 176, Chenopodiurn 216, Haliraus 217, Atri- plex 217, Schoberia 217, Salsola 217, Bèta 218, Olmos 251, Heuchera 106, Panax 125, Eryngium 108, Sanicula 109, As- trantia 109, Hydrocotyle 109, Apuium 109, Petroselinum ilO, Amrni 110, Carum 110, Pimpinella 111, Sium 112, Oenanthe 113, Foeniculum 113, Athumanta 114, Pencedanum 118 Meum 114, Crithmum 114, Levisticum '115, Angelica 115, Archangelica 115, Ferula 116, Dorema 118, Thysselinum 119, Cuminum 119, Imperatoria 119, Anelhmn 120, Pastinaca 120- Galbanum 120, Daucus 120, Anlhriscus 122, Myrrhis 123, Co- nimu 123, Coriandrum 124, Seseli 125, Helosciadium 125, Aego- p odium 125, Silaus 125, Smyrnium 125, Tordylium 125, Scan- dia 125, Heracleum 125. Ordo Triyynia. Sambucus 127, Y T iburnum 128, Rhus 57, Semecarpus 58. Tamarix 97. Ordo Pentagynia. Liniim 31, Aralia 128, Statice 214. Classis VI. HEXANDRIA. Ordo Monogvnia. Calamus 273, Taliera 274, Lilinm 292, Hemerocallis 293, Fritillaria 293, Narcissus 293, Scilla 290, Album 291, Aloë 289, Asphodelus 291, Erylhronium 291, Ornithogalum 291, Anthericum 291, Narlheeium 291, Xantorrhoea 293, Dra- caena 280, Asparagus 279, Couvallaria 279, Juncus 307,Luzula 340 OVEBZIKT DER GESLA CHTEjM . 307,. Bambusa 312, Nastus 400, Acorus 284, Berberis 13, Ri- chardsonia 139, Tacea 304, Bursera 63. Ordo Diaynia. Oryza 312. Orclo Trigynla. Triglochin 307, Veratrum 286, Colchicum 287, Rurnex 220. Ordo Polygynia. Alisma 314. Classis VII. HEPTANDRIA. Ordo Monogynia. Aescuhis 43. Classis VIII. OCTANDRIA. Ordo Monogynia. Vaccinium 164, Oxycoccos 164, Lawsonia 96, Sanlaluin 238, Ainyris 61, Balsamodenilron 60, Icica 62, Daphne 226, Tropaeo- lum 46. Ordo Trigynia. Polygonum 219, Coccoloba 226. Ordo T etragi/nia . Paris 280. Classis IX. ENNEAJNDRIA. Ordo Monogynia . Anacardium 58, Cinnamomum 228, Camphora 233, Dieypel- lium 234, Mespilodaphne 234, Ocotea 234, Neetandra 234, Sas- safras 235, Benzoin 235, Laurus 235. Ordo Trigynia. Rheam 222. Classis X. DECANDRIA. Ordo Monogynia. Arctostapliylos 166, llhododendron 165, Ledum 166, Pyrola 167, Chimopliila 167, Boswcllia 62, Quassia 53, Simaruba 53, Rula 51, Dictammis 51, Guajacum 47, Myroxylon 64, Cassia75, Haemaloxylon 73, Caesalpiuia 73, Copaifera 76, Ceratonia 74, Bowdwichia 78, ïlymenaea 78, Tcmmalia 96, Aloexylon 79. Ordo Digynia. Saxifraga 106, Chrysosplenium 106, Saponaria 29, Dianthus 30, Gypsophila 30. Ordo Triaiinia. Silene 30. Ordo Pentagynia. Oxalis 46, Sedum 103, Cotyleclon 104, Agrostemma 30. Ordo Becagynia. Phytolacca 218. QVXBZI6T DER OESEAOH'l'EN. 341 Classis XI. DODECANDRIA. ürdo Monogynia. Garcinia 42, Lythrum 96, Asarum 241, Triumfetta 37, thophyllum 99, 236, Slyrax 168, Benzoin 168. Ordo IHgynia. Agrimonia 90. Ordo Polygynia. Sempervivum 104. Aga- Classis XII. ICOSANDRIA Ordo Monogynia. Amygdalus 94, Persica 95, Prunus 91, Caryophyllus 97, Myr- tus 98, Myroia 98, Eucalyptus 99, Punica 95, Opuntia 104. Ordo Penlagynia. Pyrus 83, Cydonia 84, Crataegus 85, Spiraea 90, Gillenia 90, Mesembryantheimim 104. Ordo Polygynia, Rosa 85, Rubus 87, Fragaria 88, Potentilia 89, Tormentilla 88, Geum 89. Classis XIII. POLYANDRIA. Ordo Monogynia. Chelidomum 15, Glaucium 16, Podophyllum 9, Papaver 14, Actaea 5, 8, Calophyllum 43, Vateria 43, Capparis 22, Tilia 36, Cistus 23, lielianthemuia 23, Bixa 22, Thea 38, ? Dryobalanops 234. Ordo Triyynia. Paconia 8, Aconitum 7 , Delphir.ium 6- Ordo Tctrayynia. Drymis 10. Ordo Pentagynia. Nigella 5. Ordo Polygynia. Adonis 5, Helleborus 4, Anemone 3, Ranunculus 4, ClemaOs 2, Illicium 10, Liriodundron 11, Monodora 238. Classis XIX. DIDYNAMIA. Ordo Gymnospermia. Lavandula 197, Oeyraum 198, Mentha 198, Origanum 202, Thymus 204, Calaminiha 205, Salureja 205, Clinopodium 205, Melissa 205, Ilyssopus 206, Nepeta 207, Glechoma 207, Draco- cephalum 207, Melillis 207, Lanr.ium 207, Galeopsis 208, Sta- cbys 208, Siderihs 209, Betonica 209, Marrubium 209, Ballota 209, Leonurus 210, Scutellaria 210, Prunella 210, Ajuga 210, Teucrium 211. Ordo Angiospcrmia. Verbena 212, Vitex 212, Rliinanthus 196, Euphrasia 196, Pe- 342 OTERZIGI DER GESLACHTEN. dicularis 196, Alelarnpyrum 196, Scropholarla 192, Digitalis 193, Linaria 195, Anlirrhinum 195, Acanthus 212, Lathraea 196. Classis XP . TETRADY1YAMIA. Ordo Siliculosae. Cochlearia 20, Arraoracia 21, Lepidium 21. Ordo Siliquosae. Jfasturlium 18, Sisymbrium 19, Sinapis 19, Dentaria 19, Brassica 20, Raphanus 20. Classis XVI. MOWADELPHIA. Ordo Decandria . Geranium 46, Swietenia 44. Ordo Dodecandria. Canella 43. Ordo Polyandria. Allhaea 33, Malva 32, Gossypium 34, Hibiscus 34, Acacia 79. Classis XV 11. DIADELPllIA. Ordo Triandria. Tamarindus 74- Ordo Hexandria. Fnmaria 17, Corydalis 17. Ordo Octandria. Polygala 26 Ordo Decandria Genista 66, Ononis 66, Glycyrrhiza 70, Indigofera 71, Dipte- rix 79, Andira 79, GeolTroia 78, Pterocarpus 71, Butea 72, Trigonella 67, Astragalus 68, Melilotus 67, Fhascolus 72, Vicia 72, Pisuin 72, Ervum 72, Robinia 70, Psoralea 71, Colutea 71, Thephrosia 71, Mucuna 73. Classis XVIII. FOLYADELPHIA. Ordo Decandria. Iheobroma 35. Ordo Icosandria. Melaleuca 98, Citrus 40. Ordo Pohjandria. Visinia 42, Hypericura 40. Classis XIX. SA AGE NESIA. Ordo JPolygamiu aequulis. Taraxacum 146, Lacluca 144, Scorzonera 146, Tragopogon 146, Sonchus 147, Hieracium 147, Cichorium 147, Hypochaeris 147, Carlina 149, Serratula 150, Lappa 148, Cirsium 148, Si- lybum 148, Onopordon 148, Carthamus 149, Eupatorium 152, Santolina 157, Spilanthus 157. 0VERZ1GT dek geslachiex. Ordo Pohjgamia superjlua. Artemisia 153, Gnaphalium 153, Tagetes 162, Tanacetum 156, Tussilago 151, Petasites 151, Solidago 152, Erigeron' 152, Senecio 163, Doronicum 162, Inula 152, Arnica 162, Matricaria 160, Pyrethrum 160, Anthemis 158, Anacyclus 159, Guizötia 160, Chrysanthemum 161, Achiilea 157, Bellis 162. Ordo Pohjgamia frustanea. Centaurea 150. Ordo Polyr/amia necessaria. Calendula 163. Ordo Pohjgamia ser/reyata. Echinops 150. Classis XX. GYNANDMA. Ordo Monandria. Orchis 294, Epipactis 296, Listera 296, Neottia 296, Vanitla 295, Angraecum 296. Ordo Hexandria. Aristolochia 239. Cytinus 238. Ordo Octandria. Classis XXI. M0N0ECIA. Ordo Monandria. Euphorbia 248, Artocarpus 254. Ordo Triandria. Zea 312, Carex 307, Coix 313, Emblica 243, Ficus 252, Ty- pha 285. Ordo Tetran dria. Buxus 242, Morus 252, Dorstenia 253, Antiaris 254, Urtica 254, Parietaria 254, Alnus 264. Ordo Pentandria. Crozophora 245. Ordo Hexandria. Saous 274, Elate 275, Corypha 275, Areca 273, Elaeis 276, Cocos 276. Ordo Pohjandria. Arum 283, Dracontium 284, Sagittaria 100, Poterium 90, Ju- irlans 59, Quercus 257, Liquidambar 262, Fagus 259, Corylus 259, Betula 263, Caryota 273, Crolon 243. Ordo MonadelpMa. Pinus 267, Thuja 267, Ricinus 245, Siphonia 247, Jatroplia 246, Hura 247, Hippomane 247, Plukeiielia 247, Omphalia 247, Bryonia 102, Cucnrais 100, Momordica 103, Ecballion 103. 344 OVERZIGT DEK GESLACHTEN, Classis XXII. DIOECIA. Orde, Diandria. Salix 259. Ordo Tetrandria. Viscum 126, Myrica 264. Ordo Pentandria. Cannabis 254, Ilumulus 255, Ceralonia 74, Pistacia 57' Ordo llexandria. Smilax 277, Hyphaene 276, Phoenix 275, Arenga 273, Boras- sus 275. Ordo Octandria. Populus 261, Rhodiola 104. Ordo liniieandria. Mercurialis 248. Ordo Decandritt . Coriaria 76. Ordo Bodecandria. Menispermuin II, Cocculus 12. Ordo Polyandria. Datisca 256. Ordo Monadelpkia. Juniperus 265, Taxus 265, Ephedra 265, Cycas 271, Zamia 271, Encephalarlos 271, Cissampelos 12, Myristica 237, Excoe- caria 247, Alchornca 247. Ordo Syngenesia. Ruscus 279. Classis XXIII • POLYGAMLE genera ad caeteras classes relata. Classis XXI r. CRYPTOGAMIA. Ordo Filir.es. Equiselum 317, Botrychium 322, Ophioglossum 322, Osraunda 318, Polypodium 321, Aspidiura 319, Adiantom 320, Asplenium 321, Scolopendrium 321, Gyranogramtue 321, Pleris 321. Ordo JJjuscL Lycopodium 322, Polytrickum 325, Bypnura 325, Leskia 325, Fontinalis 325. Ordo Algae. Marchantia 326, Parinelia 327, Sticta 328, Evcrnia 329, Pel- tidea 329, Cenomyce 330, Usnea 329, Lecanora 329, Tariolaria 329, Roccella 331, Fucus 331, Sargassum 331, Larainaria 332, Sphaerococcus 332, Rbcloc 334. Ordo Fungi. Agaricus 335, Polyporus 335, Elaphoinyces 336, Lycoperdon 336, Tuber 336, Exidia 336, Sphacelia 337. REGISTER OVER DE LATIJNSCHE NAMEN DER FAMILIEN EN SOORTEN. (1) A. Abies balsamifcra Michx. 270. » canadensis Marsh. 270. » excelsa Lam. 269. » larix Lam. 271. » pcctinata DC. 270. Absint liium vulgare Lam. 153. Acacia arabica W. 80. » Carroo Ilayne. 80. » Catechu \V . 82. » Ebreubergii Fr. N. ab Es. 80 » gumrnifera W. 81. » Jurcma Hart. 83. » nilotioa Del. 80. » Senegal VV. 81. » sencgalmisis Lam. 81. » Seyal Del. 80. » Sing Guil. Perott. 81. » tortilis ForsU. 80. » vera W. 80. » Verek Guil. Perott. 81. » virrjinalis Pohl 83. acabxhace^ R.Br. 212. Acanthus mollis. 212. Achillea Ageratnm L. 158. . » Millefolium L. 157. » nobilis l. 158. » Ptarmica L. 158. Aconitum acuminatum Reich. 7. » acutum Reich. 7. Aconitum amoenum Reich. 7. » Anthora E. 8. » Bernhardianum Reich. 8. y> Cammarum auct. 8. » Cammarum Jacq. 8. » formosum Reich. 7. » Funckiannm Reich. 7. » Hoppcaneum Reich. 7. » laxum Reich. 7. » Koellcanum Reich. 7. » Napcllus L. 7. » neomontanum W. 8. » paniculatum Lam. 8. » rostratum Bernh. 8. » Stoerlteanum Reich. 7. » strictuur Reich. 7. » variegatum Reich. 8. » vulgare DC, 7. Acorus Calamus L. 284, Aerostichum Hualscara R. 319. Actaca racemosa L. 8. » spicata L. 8. Adiantum capillus veneris L. 320. » pedatum L. 320. Adonis vernali s L. 5. Aegopodium Podagraria L. 1 25. AesculuS Hippocasianitm L. 43. Agaricus muscarins L . 336. »' piperatus P. 336. (1) De Synonyma zijn met cursive, de Familien met kapitale letters gedrukt. De getallen beteokenen de bladzijden. 23 346 BOTANISCH Agathis loranthifoiia Sol. 271. Agathophyllum aromaticum W. 99, 236. Agrimonia Eupatoria L. 90. Agropyrunt repcns Palis. 313. Agrostemma Gitkago L. 5 T 30. Ajuga Chamacpitys Schr. 210. » qenevensis L. 210. » Iva Sclir. 210. » pyrnmydalis L. 210. » reptans L, 210. Alcea röêea L. 34. Alcliemilla vul garis L. 90. Alchornca latifolia Sw. 24 . Aleuritea aromalica W. 245. A lisma Plantago L. 304. ALlSMACEJi. 304. Alkanna tinctorja Tauach. 182. Allium Cepa L. 292. v Porrum L. 292. » sativum L. : 291. » ursinum L. 292. » Victorialia 292. Alnus glutinóSa Gucrtn. 264. Aloë arboreseeuB DG. 290. » Commelim W. 290. » ferox Lam. 290. » per folio ia L» „ _ TT ncra L. 289. » purpurascens Haw. 290. » Soccotrina 1)C. 2S9. » soccotrina Ham. 289. » 8picala Tliunb. 289. » vulgaria PC. 289. Alocxylon Agallochum Lour. /9. Alpiuia C ar d amomum lloxb. 302. » rostata Roxb. 302. » Galanga Sw. 302. » nutans llosc. 303. » pyramidata 111. 303. Althaea orfieihati» L. 33. » rosea Gav. 34. Altingia cxcehn Nor. 263.^ Alyxia aromatica Reinw^ 175. „ sUllaia lloxb. 175. Avianita niuscaria P* 336. a marylliuf..e R.Br. 293. Ammi copticum L. HO. yy majus L. 125. Amomum Zingibor L. 297. yy Zerumbct L. 298. yy Zcrumbet Koen. 299. » angustifoliimiSonner.390 » aromaticum lloxb. 300. » Cardamomum L. 300. Amomum granum Paradisi L.301 . » Guincense Kunz. 301. AhpelidkjE u. b. k. 44. Amygdalus amara Hayn. 94. » communis L. 94. » jragilis Borkli. 94. » nana L. 95. » Persica L. 95. amyride^f. R.Br. 60. Amyris ambrosiaca W. 62. >» copallifcra Spr. 62. » elcmi/era L. 62. » gileadonsis L. 61. » Ka taf Forsli. 60. » Plumerii DC. 62. » tomentosa Spi*. 62. » Zeijlanica llctz. 61. Anacardiuni occidentale L. 58. Anacyeliis ofüciaarum Hayn. 159. Anagallis orutfnaia L. 213. » coerulea P. 213* » phoenicea DC. 213. Anamiria Cocculus W. Am. 12. Anatherum muricatum Pal. 311. Anchusa italica W. 183. » ofbtinalia L. 183. » sempervirens L. 183. » tivctoria L. 182. Andira inormis Kunth . 78. » rncemoaa Kunth. 79. » rettisa Kunth. 78. Andropogon Iwnrancusr? Plan. 311. » IVardtis L. 311. » Schoenanlhus auct.310 Anemone Fcpatica L. 4. » nemorosa L. 3. yy pratwnfti» 1. 3. » pnUnlilla L. 3. Anethum Focniculum L. 114. » gravoolens L. 120. Angelica Archangelica L. 115. yy Lev-isticuni All. 110. » syl vestris L. 115. Angostura' Cusparc RS . 50. An^raecnm fragrans Pt. Thouar.t. ° 296. Anisitm vulgarc Gaertn . 112. Anthemi8 arvensi6 L. 161. » Cotula L, 159, 161. » Tinbitis L. 15,9. » Pyrcthrum L. 160. » tinctoria L. 159. I Antbericüm Liliago L. 291. » ramosum L. 291. 1 Antbrisnus Cerefoiium HofTm. 122 REGISTER. Antliriseus sylvestri* Hoffm. 123. Antiaris toxiearia Lesch. 254. Antirrhinum Linaria t. 195. » majus L. 195. » Orontium I.. 195. Apium graveolens I. 109. » petroselinum L. 110. apoctheje R.llr. 173. Apocynum vcnetura I. 175. Aralia nudicaulis I,. 126. ARAL1ACE.Ë Juss. 125. Arbutu.i uva ursi L. 167. a Archangelioa officinalis Hofi'm. 115. Arclium B ariana \V. 149. » Lappa t. 149. » majus Schh. 149. » minas Schh, 149. » tomenlasum Schh. 149. Arctostaphy los officinalis Wim. 166. Areca Catecfiu L. 273. Arenga saccharifera tab. 273. AR1STOLOCHIEJË JuSS. 238. Aristolochia anguicida L. 240. » Clematiti8 t. 240, » cymbifera 51. 241. » grandiflora Sw. 240, » longa t. 240. » macrura Gom. 241. » maurorum 241. » Moernra Gom. 240. » Weesiara Mi]. 239. » officinalUN, ab Es 209 » Ristolochia L. 240. » ving pus Sw. 239,240. » rotunda L. 240. » Serpentaria L. 239. » Serpentaria N. ab Es. 239. » Sipho L. 240. Armoraoia rusticana K. 21. Arnica montana I. 162. Arracacha esculeuta DC. 304. Artemisia Abrotamim t. 156. » Absinlhium t. 153. » Chiajcana K.unz. 155. » coerulesoens t. 156. » Contra t. 155. » Draounculus t. 156. » glomerata Sieb. 154. » judaica t. 156. » inculta Del, 156. » mitans W. 156. » odoratissima Desf. 156. » palmata tam, 156. 347 Artemisia pontica t. 156. » Santonica L. 156. » vulgaris L. 154. Artocarpus incisa L. 254. » integrifolia I. 254. Aroideak Juss. 2S3. Arum Draounculus L. 284. » italicum L. 2S4. » maculatura l. 284. Arundo Bambos t. 312. » Donax t. 312. » CatamagrosHs L. 313. Asarum europaeum t. 241. » Canadcnsc l. 241. ASCtKPIADK.il U.Br. 171. Asclepias asthmica t. 172. » curassavica 1. 172 » gigantea L. 172. » syriaca 1. 172. » tuberosa L. 172. » Vincetoxicum L. 171. Asparagus officinalis L, 279. aspekifoiix L. 181. Asperula odorata t. 131. Asphodelus Iuteus t. 291. » ramosus L. 2917 Aspidium dilatatum Sw. 320. » filix focmina Sw. 313. » filix mos Sw. 319. Asplenium Adiantum nigrum t. 321 » Cetcrach L. 321. » filix foemina Bernh. 319. » ruta muraria L, 321. » Tricbomancs t. 321. Astragalus creticus tam. 69. » excapus t. 68. » gummifer tabill. 69, » Tragacantba,l. 69. » verus Oliv. 69. Astrantia major t. 109. Athamanta t ervicaria L. 114. » cretensis I. 114. » macedonica K. 125. » Orcoselinum L. 119. Atniplei Italimus L. 217. » littoralc t. 217. » portulacoides t. 217. Atropa Belladonna t. 186. » Mandragora 1. 187. aur ah Ti ace je Corr. 39. Avena nuda t. 310. » orientalis Schr. 310. » sativa t. 310. 23 :hs BOTANISCH B. Bactyrolobium fistula W. Hallo ta alba t. 209. » foelida Lam. » lanata I. 210. » nigra L. 209. 'ai.suiiii.uae lil. 262. iïalsamita suateolens W. 157. » vulgaris P . 157. Balsamodcndron gileadcnse Kunlh. 61 . » Kataf Kunth 60. » Myrrlia Fr. N. ab Es, 60. » Zeylanicum Kunth 61. Bambusa arundinacca W. 312. Barosma crcnata Kunz. 49. Baryosma Tango Gaertn. 79. Bellis perennis L. 162. Benzoin officinale llayii. 169. » odorlferum !Y. abEs.235. Berberide.e Vent. 13. Berberis canadcnsia Mihx. 13. » vulgaris L. 13. Bèta Cicla L. 218. » vulgaris L. 218. Betonica liirta Reich. 209. » officinalis L. 209. Betula alba I.. 263. » pubescens Ehrh. 263. Betiuacia Kich. 2S3. Bixa orellana L. 22. Eixiai;^ Kunth. 22. c. Cacao saiiva lam. 35. Cachrys maritima Spr. 114. I Cacteas DC. l04. Cactus cochenillifer L, 104. Cjesalpihie.® R.Br. 71. Ca es al pinia bijuga 8w. 72. » brasiliensis l. 71. » crista L. 72. » echinata Lam, 72. » Sappan L. 72. Calamagrostislanccolatalloth. 313. Calamintha Nepeta Clair. 205. » officinalis Mnch. 205. C alamus Draco W. 274. » ornatus BI. 274. Blitum bonus Henricus Hey. 216. Boletus fomentarius L. 335. » igniarius L, 335. » laricis Jacq. 335. » purgnvs P. 335. » suaveolem P. 335. Bonplandia trifoliata W. 50. Boragihe,e Juss. 181. 1'orago officinalis L. 183. rlorassus flabelliforuiis 1. 275. Boswellia glabra Rmb. 63. » serrata Roxb. 63. » thurifera Colcb. 63. Botrychinm Lnnaria Sw. 322. Bovista nigrescons P. 336. Bowdichia Virgilioides Kunth 70. 248. Brassica campestris I, 20. » eruca L. 20. » napus oleifera l. 20. » ra pa L. 20. » sabelliea L. 20. Bryaceje Endl. 325. Bryonia alba L. 102. » dioic' l. 102. Bubon galbamim L. 121. » gummi ferum L. 121. Bncna hcxamlra Pobl. 117. ïitETTKEItlACE® R.Br. 35. Burscra gummifera JaC'f. 63. liutea frondosa Roxb. 70. Buxus sempervirens L. 167, 242. Calamus rotang W. 274. » i nden turn W. 274. » verus Lour. 274. Calendula officinalis L. 163, 307. Callitris articulata Vent. 267. Calophyllum inopbyllum L. 43. » tacamabaca W. 43. Calolropis gigantea R.Br. 172. Cambogio gutla L. 42. Caniellia Sansanqua Thunb. 39. Caiieu.iej. 1)0. 37. Campliora offioiuarum Bauli. 233. Camphorosma monspeliensis L. 24 8. Canella alba Murr. 43. Cannabis sativa L. 254. KEGISTIiR. 349 Capparidejh Juss. 22. Capparis spinosa L. 22. CAPKlFOLIACEiE JuSS. 127. Capsicum annuum L. 190. Cardamine amara L. 18. » Ipratensis L. 18. Carduua marianus L. 148. Carcx arenar.a L. 27S, 307. » hirta L. 278, 308. » intermedia Good. 308, Carlina acaulis L. 149. » vulgaria L. 149» Carthamus corymbosus L. 150 ' » tinetorius L. 149, 307. Carum Carvi L. Hl. Caryophyllus aromaticus. L. 98. Caryota urena L. 2;3. Casaia absus L. 76. » acutifolia Del. 75, » fistula L. 75. » marylandica L. 76. » lanccolata Roxb. 75, » lanccolata Spr. 75. » oboYnta Hayn. 75. >, obtusata llayn. 75. » Senna Lam. 75. » Senna auct. 75. G AssTJvir.® ll.Br. 66. Cassuviura pomiferum Lam. 68. Cathartocarpvs fistula P. /o. Cedrela febrii'uga Dl. 42. Ccnomyce cocoifera Ach. 330. y> pyxidata Ach. 330. Ccntaurea benedicta L. 150. » caleürapa L, 150. » Centaurium L. 151. » cyanua L. 151. » jacea L. 151. » montana L. 151. Cephaëlis emelïca P. 139. » Ipceacnanba Rich. 138. Ceramimn Jlelminthochorton Jioth. 332. Cerasus acida fl, tcett. 9-. » aviuvi DC. » dut cis Borkh. 9--. » duracina DC. 9--. » JuHana DC. 92. » Lauracerasus DC. 91. » Padus DC. 93, Ceratonia Siliqua L. 72. Cetraria islandica Ach. 327. Chaerophyllum Cere/olinm Lam. 122 . >* odoratum l» 123. » » » Cbaeropyllum sylvestre L. 123. Cheirantiius Cheiri L. 19. Chelidonium Glaucium L. 16. » laciniatum MUL 16. « majus L. 16. CnENoroDE-E Vent. 215. Clienopodium ambrosioides L.216. » anthclxmnticum L. 216. » bonus Henricus L. 216. i » Botrya L. 216. » fruticosum L. 217. ma ritim um L . 217. seiigcrum DC. 217. Vul varia L! 216. Chimophila maculata Pursb. 167. » urnbellata Nutt. 167. Chiococca onguifuga Mart. 138. » densifolia Mart. 138. » racemoaa L. 138. Chironia Centaurium Sm. 177. Chloroxylon Dupaila. 271. Chondria obtusa A";. 333. Cbry8anthemuin inodorum L. 61. » lencanthemum L. 61. Chrysosplenium alternifolium L;106. Cichorium Intybua L. 147. Cicula maculata Lam. 123. » virosa L. 124. Cinchona angustifolia lluiz. 133. » Condaminea 11. B. 132. » ccrdifolia Mut 134. » glandultfera Ruiz Pav. 133. » grandij olia Poir. 135. » heteroplvylla Pav. 134. » hirsuta DC. 134. » üumboldtiana RS. 135. » lanccolata RS. 133. >, lanoifolia Mut. 133. » macrocarpa Valil. 135. » magnifolia RS. 135. » Mutisi Lam. 133. » nitida RS. 134. » oblongifolia Mut. 135. » officinalis L. 132, 134, » officinalis Ruiz. 133. » ovalifolia Humb. 135. j> ovata RS. 134. » purpurea RS. 132. » scrubiculata H.B, 132. Cinnamomum aroma ticum N. ah Es, 230, 350 BOTANISCH CinnamomumBurroanni BI. 273. » Catnphora N. ab Es. I. 23. » Cassia Blum . 230. » Culilawang N. ab Es. 231. » Culiiawao BI. 231. » cuealyptoidcs 231. » javanicum BI. 232. » incr8 Reinw. 231. » Kiamis N. ab Es. 233. » Loureirii N. ab Es. 232. » Malahathrum Batka 231. » nitidum Hook. 231. » nitidum, IV. ab Es. 231 » obtusilbltuui. 231. » Rauwolffii BI. 231. » rnbrum BI. 231. » Sintok BI. 231. » soncaurium Ham. 231. » Tnmala Fr. N. ab Es. 230. . » xanthoneurum Bl.232 » zeylanieum Breyn. 220, 231. Cir8ium arvonse Lam. 148. » criophorum L. 148. Cissampelos Pareira L. 12. Ci9Tineje Dun. 22. Cistu» cretiuus L. 23. » oyprius L. 23. » Jleliantkemum L. 23. » landaniferus L. 23. Citrus Aurantium L. 40. » Bergamia Risso. 40. » Bigaradia Risso. 40. » decumana L. 41. » Limctta Risso. 40. » Limonwn Risso. 40. » medica L. 40. » vulgaris Risso.' 41. Cladosteplms MyriopbyUum Ag. 333. Clematis erecta All. 2. » recta L, 2. » sepium Lam. 2. » Vitalba L. 2. Clinopodium vulgare L. 205. €nicus benedicties Tournef. 150. Coccoloba uvifera L. 72, 220, föncrulus crispus DC. 12. Cocculu8 lacunosiis DC. 12. » orbiculatus DC. l-~ Cocblearia anglica L. 21. » armoracia L. 21. » officinalis L. 21. Cocos butyracca L. 276. y> fusiformis Sw. 276. » nucifera L. 276. Coffea arabica L. 137. » racemosa Ruiz. P. 138. j> Zanguebariae Lour. 138. Coix lacrynia l. 313. CotcmcACEiE DC. 285. Colchicum autumnale L. 287. » variegatum L. 288. Collinsonia canadcnsis L. 212. Colutea arboreseem L. 69, 76. CoMERETAGEiE R.Br. 96. OoiQPosiT.ft Adaus. 143. CoHIFERTE Jus». 264. Conium mftculatum L. 123. Convallaria Hlajalis I. 27Ö. » iTuiUiflora L. 28T. » Polygonatum L, 280. CoKvoiïiriACE.K Juss. 179. Convolvulus arvonsis L. 181. » floridus L. 181. » Jalapa L. 179. » ineehoacanna I.. 181. » purga Wend. 180. » Scamonia L. 180. » seoparins L. 181, » sepium L. 181. » Soldanella I,. 181. » Turpothum 181. Copaifera Beyricliii Ilayn. 78. » bijuga W. 77. » cordifolia Hayn. 77. » coriaeea Mart. 77. » gUyauensis Desf. 78. » Laiigsdorflii Desf. 77. » laxa Hayne. 78. » Jacquiiiü Desf. 77. « Jnsaieui Hayn. 78. » Martii Hayn. 77. » multijuga IKart. 77. » oblongilblia ülart. 77. » officinalis W. » Sellowii Hayne. 77. » trapeaifolia Hayne. 78. Cordia Myïa L. 184. Coriandrum Biebersteinii Led. 125. » Sativum L. 124. Coriaria myrtifolia I. 78. Coaarf. DC. 126. REGISTER. 351 Coriiu® iloi'icla !<• 1^6. » maacula L. 126. CorydalU bulbosa L. 17. » cava WUi 17. » Halleri W. 17. » tuberosa DC. 17. Corylus Avellana L. 259. Corypba rotundifoÜa lam. 275. » umbracnlifcia L. 275. Costus arabicus ltosc. 9 -98. » spccio8U8 Sm. 298. Cotyledou llmbilicus L. 104. Coutarea tpeciosa AM. 157. Crassulace* DC. 103. Crataegus oxyacantba L. o5- » oxyacanthoïdes Dc. po. Crithmum niaritimum L. H^- Crocus sativus L. 306. » vermis L. 307. Croton aromaticus Sp. 245. » Caacarilla L. 244. » Dra co Scbï. 245. » Eluteria Sw. 2-^3. » hibiscifolins II. 3. K. 245. » laccifcnu L. 245. » lincavU Mill. 244. » Jamalgota llam. 245. » uiicans Sw. 244. » niteos Ja«l* 244. » Panava Hara. 2 -i5. » pseudo-Cbina Slcht. - • » sanguiflims H.. B. £• 245. » Tiglijmi L. 244. b iinclorium L. 245. Crozophora tinotoria Weck. 2^5. Crtjcieer.® ÖC. 17. / Cryptocaryu prcliosa Mart. 23a Cuculalus Bfhtn 1 • 30. Cucumis Citrullu» L. 102. » colocyntbis 1. 101. » mei» L. 101. » pepo E. 101. » sativus L. 10Ö. Cdcurmtace* J uS8. 0!). Curainum Cyminuin E. 119. Cupressiis sempcrvircns L. 267. CarBLUERiK Kien. 256. Curcuma angustifolia Roxb. 300. » Ieueorrhiza Roxb. 300. » longa E. 299. » rubescens Roxb. 300. » Zcdoaria Roxb. 300. » Zernmbet Roxb* 299. Cuspnria febrifuga Humb. 50. f Ctcaokj; Rich. 271. _ Cycas circinalis E. 271. » revoluta Thunb. 2/1. Cyclamen europeutn L. 213. Cydouia Cydonia P. 84. » vulgaris 1)0. 84. Cynancbum Arghel Del. 76, 172. » Ipecactinnha W. 172. » monspeliacum E. 172. » vhicetoxicum P. 171. Cynodon Dactylon P. 316. Cynoglosauni officinale E. 183. Cï TE* ACEAi DC. 307. Cyperus csculentus L. 308. » longus L. 308. » officinalis INT. ab Es. 308. » rotundus L. 308. Cytines Drong. 238, Cytimis bypocystis L. 238. D. jmviuTQ cilt/Q Jiumph . 271. -phne alpina L. 227. » Gnidmm L. 2-7. » Laureola L. mezereum E* " r ‘ > ' ,c Datisca cannabina L. 256. Dausce/e R.Br. 256. Datura stramonium L. 6, >8J. » tatula L. 190' Daucua Carota L. 122. » gummifer L. 122. » hispanicus Gouan. *22 Delpbinium Consolida L. 6- » elatum L. 8. Delphinium officinale Wend. 6. 1 » stapbysagria L. 6. Diantbus carthusianorum L. 30. » caryophyllus L. 30. Dicypellium oaryophyllatum N. ab Es. 234. Dictamnus (Mus Lk, 51. » Fraxinclla L. 51. » obtusiflorus Koch.51. Diervillia canadensis I*. 128. Digitalis purpucea L. 194. Digitaria Dactylon Scop. 316. Diosraa crenata L. 49. » Intifolia Andv. 49. 352 botanisch Diosnia serratifolia Vent. 49. Dipsace/i Vaill. 142. Dipsaous ftillonum L. 143. » sylvestris L. 143. Dipterix odorata.'W". 79. Dipterocaupe® BI. 274. Dolichos pruriens L. 71. » urcns L. 71. Dorenia armeniacum Don. 118. Doronicum paidalianches L. 162, 163. Ecballion agreste Rcichb. 103. » elalerlutn Bieb. 103. Echitei suberccta Jacq. 175. Echium vnlgare 1. . 184. Elaeis guincensis Jacq. 27G. Elaeocarpus copnUi/erus Rctz. 243 Elaphomyces officinalis N. ab Es. 326. . Elaphrium excelsum Kunlli. 62. » tomentosiim Kuntb. 62. Elate sylvestris Alt. 275. Elettaria cardamomum White. 301. » medium IV. ab Es. 302. » media Mq. 302. Em lioa officinalis Gacrtn. 243. Empleurum serrnlatiim Ait. 49. Encephalartos. 271. Ephedra distacbya L. 265. » monostacbya L. 265. Epidendron Vanilla L. 296. Epipaetis latifolia All. 296. » oialu W. 296. Equisetaceie Bieb. 316. Equisetiun arxense L. 317. » üuviatile L. 317. » hyemalc L. 317. Ericike.® DC. 165. Erigeron canadcnse L. 152. Eriophorum angustifoHum Botli. 30S. » latifolium Uopp.308. i’rvum lens L. 70. Eryngium cainpeatre L. 108. E Fagara octandra L. 62. Fagua sylvatica L. 259. Fedia olitoria Vahl. 142. Dorstenia braailiensis Lam. 153. » , contrajerva L. 253. » Drakenia L. 253. » Houstoni L. 253. » tubicina R. P. 253. Dracacna Draco L. 280. Dracocephalimi canariense L. 207. » Moldaviea L. 207. Drymis Winteri Forst. 10. Dryobalanops Camphora Col. 234. Erg sim um officinale L. 19. Erythraca Centraurium P. 177. » pulchclla Fr. 178. Erythronium deus canis L. 291. Esenbeckla febrifuga Mart. 51. Eucalyptus longilblia Lk. 99. » resinifera Sm. 99. Eugenia canjophyllala Thb. 98. » Pimcnta DC. 98. Eupatorium Ayapana Kunth, 152, » cannabium L. 152. » perloliatum W. 1 52. ^ Euphorbia antiquorum L. 249. » canariensis L. 248. » Chamaesyce L. 250. » Cyparissins L. 249. » esula L. 249. » Gerardiana W. 249. » Helioscopia L. 249. » Ipecacuaiiha L. 249. » Lathyris L. 249. » officinarum L. 249. » palustris L. 249. » peplus L. 249. EuPnORBlACE.T. Juss. 241. Euphrasia Odontitcs L. 196. » oillciiialis L. 196. Evernia Prunastri ‘Ach. .329. Exoecaria AgallocUa L. 247. Exidia Auricula Judae Fr. 336. Exostemma caribaeum W. 1 37. » fioribundum W. 137. » Souzanum Mrt. 137. Ferula asa foetida L. 1 16. j> galbanifera Lob . 121. » nodiflora Jacq. 321, KEGISIEU, utft Ferula opopanax Spr. 117. » persica W. 117. Festuca fluitans L. 313. Ficoide* Juss. 10'*. Ficus Carica L. 252. » clastica Raxb. 253. » indica L. 253. » nymphaeaefolia L. 253. y> populifolia L. 253. » religiosa L. 2j3. Fiuces R.lir. 317. Fiorides; Lmx. 332. Foeniculum dulce C. Bauh. 114. » officinale AM. 114. » rultjare Rolh. 114. Fontinalis antipyretiea L. 325. Frugaria collina F bril. 88. i> elatior Ebrb. 88. » grandiflora Ebrli, 88. » vesca L. 88. Fraxinus excelsior L. 171. » florxfera DC. 171. » O mus L. 171. Fritillaria imperialis L. 213. Fucaceje lmx. 331. Fuctts ccranoides Gmcl. 333. » c era nou] es L. 331. » crispiis l. 333. » Jfalmivtlwcorton DC. 332, » m amillosus Wd. 332. » uodosus L. 33. » pohjmorphus Lmx. 333. » snccha rin us L. 332. » serratus L. 331. » siliquosus L. 331. » vcsiculosus L. 331. Fumaria officinalis L. 17. » parviflora Lam. 17. » Vaillanüi Lois. 17. Fujiariace/E DC. 16. G. Galbanum officinale Don. 120. Galeopsis cannabina Poll. 208. » grandiflora Rolh. 208. » ocrhrolenca Lam. 208. » villosa Huds. 208. Galipen Cusparia St. Uil. 50. » officinalis Hanck. 50. Galium Aparine L. 131. » ïlollugo L. 131. » verum L. 131. Garcinia Cambcgia Desr. 42. » Morella Lam. 43. Gastikomjt.etïs Fr. 336. Genista scoparia DC. 67. » tinctoria L. 66. Gentiana acaulis L. 177. » amarella L. 177. » asclepiadca L. 177. )> campanalata J. 177. » Centaurium L. 177. » cruciata L. 177. » lutea L. 176. « hybrida Schl. 177. » pannonica Scop. 176. » Pnenmonanthe L. 17 /. j> punctata L. 176. * » purpurea L. 176. GexiiakejE Juss. 175. Geoffraea inermis Sw. 77. » surinamensis Bondt. 78. Gmaniacej: DC. 46. Geranium robertianum L. 46. Gcnm rivale L. 90. « urbanum L. 89. Gillenia stipularis Nutt. 90. » trifoliata N. 90. Gladiolus communis L. 307. Glaucium lulctim Scop. 16. GIcchomA bederacca L. 207. Globba nut nu 8 W. 303. Globularia Alypum L. 213. » vulgaris L. 213J Gi-oari. arïeve l)C. 213. GUjccria fluitans R.Br. 313. Glycyrrhiza ccbinata L. 68. » glabra l. 68. Gnaphnlimu arenavium L. 153. Gonuitus succharifor Spr. 273. Gossypinm arboreum L. 34. » berbaceum L. 34. » religiosum. L. 34. Grajiihe* Juss. 309. Grabatï/e Don. 06. Gratiola officinalis L. 193. GaossriARiEAi DC. 104. Guajacum officinale L. 47. » sanctum L. 28. Guttjfik® Juss. 42. Gymnogrammc Ceterach Spr. 321, Gïmbojitceiks Fr. 337. Gypsophila Struthium L. 30. BOTANISCH ;js4 H. UaeraatoxyloucompecbianumL. 71. Halimus portulacoides Wallr.217. Hedera Helix L. 125. Helianthemum vulgare Gaertn. 23, llcliotropiura enropaeum L. 184. Helleborus foetidus L. 5. » niger L. 4. » yiridis L. 4. lïelosciadiuni Ammi Koch. 125. Hemerocallis flava L. 293. Hepatica uobilis DC. 4. Ileracleum sphondylium L. 125. ileuehera americana L. 106. Hibiscua Abclmoschua L. 34. » Pseudo-Abelmoscbus L. 34. Hieracium niurorum 1 . . 147. » pilosclln T. . 147. » umbellatum L. 162. HlPPO CASTAXEJÏ DC. 43. llippomanc Mancinella L. 247. Hordeum distichum L. 315. » hexastichum L. 315. » murinum L. 315. » natie urn P. 315. » vulgare L. 315. » Zeocriton L. 315. Humulus Lupulus L. 245. Hura crepitans L. 247. Ilydroeotylc vulgaris I,. 109. Hymenaea Courbaril L. 78. Htmejiomycbies Fr. 334. Hyoscyamus albus L. 188. » niger L. 187. IlrrERiciKi.r. DC. 41. Hypericnm perforatuui L. 41. Hyphaene crinita Gaertn. 276 Hypmim triquetnim L. 325. Hypocbaeria maculata L. 147. Hvssopus officinalis L. 206. ï. en J. IatropUa Curcas L. 246. » elastica L. 247. » Manihot L. 246. » multilida L. 246. Iciea Caranna N. ab Es. 62, » heptaphylla Aub. 62. Jijnatia amara L. 174. Ilex aquifolium L. 56. IncisEas Brong. 58. llücium anisatum L. 10. » » Lour. 10. » floridanum Eli. 11. » parviflorum Ilieh. II. » religiotum Sieb.Zucc. 10. Imperatoria Osthrutbium L. 119. Indigofera anil L. 69. » tinctoria L. 69. Inula britannica L. 153, 163. » dysenterica L. 153, 163. » gr tnanica L. 153. » Selenium L. 153. » piilicaria L. 153. Ioiiidium brevicaule Mart. 26. » heterophyllum Vent. 26. » Ipecacuanha Uil. 25. » parviflorum Vent. 26. » Pouya Uil. 26. ■> striotum Vent. 26. lonidium urticaefolium Vent. 26. Ipo toxicaria P. 254. Ipomaea Jalapa Purafa. 179. » Purga Ilayn. 180. » Schiedeaiia Zucc. 180. » Turpethum K.Br. 131. Iiide.e Juss. 304. Iris florentina L. 305. » foctidissima L . 306. » germanica L. 305. » odoratissima Jacq. 305. » pallida Lam. 305. » psendaeorus L. 306. IUGBiUDE-ï DC. 58. Juglans regia L. 58. Jurcaceje R.Br. 307. Juncus conglomeratus L. 307. » effusus L. 307. » glaucus Ehr. 307. Juniperus bermudiana L.266. » communis L. 266. » Lycia L. 267. » oxycedrus L. 266. » Sabina L. 265. » tburifera L. 267. » virginiana L. 266. Justicia Adhatoda L. 212. » Kcbolium L. 212. REGISTER. 355 Justicia nasuta L. 212. » paniculata Burm. 21, Kaempl'eria Galanga L. 298, » pandurata Rorb. Krameria Ixina L. 28. j Justicia peetoralis Jacq. 212. K. Krameria lincaris L. 29. . » triandra Ruiz. 29. L. LabIATJB JUS8. 196. Lactuca sativa L. 115- » scariola L. 145. » yiroaa L. 144. Laminaria buccinalis Ag. 332. » fascia Ag. 333. » saccharma Ag. 332. Lamium album L. 207. » maculatum L. 208. » purpureum L. 208. Lappa major Gaertn. 149. » minor DC. 149. » tomentosa Lam. 149. Larix europaea H. Par. 270. Lathraea squamaria L. 196. LAiiaitf/E Vent. 228. Laurus Bvnzoni L. 235. » Camphora L. 233. » Cassia Bot. Mag. 223. » Cassia L. 229. » Cassia N. ab lis. 230. » cinnamomoides II. if. 234. » Civnamam urn L. 229. » C ah Inban L. 231. » nobilis L. 235. » Pickurim W. 234. » Sassafras L. 235. » Taniala Ham. 230. Lavandula angustifolia Ehrh 197. » latifolia Ehrh. 198. » spica L. 197. » spica I)C. 198. » stoechas L. 198. » vera DC. 197. Lawsonia alba Lam. 96. » inermis L. 96. » spinosa L, 96. Lecanora parclla Ach. 329. » tartarea Acli. 329. Lecidibiub Fe. 329. Ledum palustre L. 166. Legcmimos® Juss. 63. Leontodon alpinus Hoppe. 146. » corniculatuiii llorn. 146. » tara.vacum L. 146. Leonurus cardiaca L. 210. » lanatus P. 210. Lepidium ruderale L. 22. » sativum L. 21. Leskia scrieea lledw. 325. Levisticum otlicinab; Koch. 1 15. Licbcu islandicus L. 327. » parietinus L. 328. » Roccella L. 329. » larlarcus L. 329. Ligusticum Carri Jioth. 111. » foenicuUimRoth. 114. » Levisticum L. 115. Liuaceje DC. 288. Lilium candidum L. 292. » Martagon L. 293. Linaria cyrabalaria W. 195. » Elaline L. 195. » triphylla W. 195. » vulgaris DC. 195. Linïj: DC. 30. Linum catharticum L. 31. » usitatissimum L. 31. Liquidambar Altingiana BI. 263. » imberbis L. 263. » styraciflua L. 262. Liquirilin öfficiuaUs Mnch. 68. Liriodendron tulipifera L. 11. Lislera oyata R.Br. 296. Lithocarpus Beuzoin BI. 169. Lithospcrmum arvense L. 184. » olïicinale L. 184.. Lobelia caoutchouc numb. 164. » inflata L. 164. y> syiiluUtica L. 164. Lobeiiacej® Juss. 164. Lonicera Periclymenum L. 1 28. Loraktiiacs* Don. 126. 356 BOTANISCH Loranthus europaeus L. 126. Luzula vernalis DC. 307. Lychnis dioica L. 30. Lycoperdon Ilovïsta L. 336. » cervinum L. 336. LÏCOPODIACE.K Ricli. 322. Lycopodium alpiiiuin L. 323. » annotimim L. 323. » clavatum L. 322. » complanatum L. 323. Lycopodium selago L. 323. Lycopus europaeus L. 201. » virginicus L. 201. Lysimachia Eulu'incrum L. 213. » nemornm L. 213. » miminularia L. 213. » vulgaris L. 212. Ltthrariej: Juss. 96. Lythrum Salicaria L. 96. M. SliGltOEIACE® JllSS. 9. Majorana crassa Mnch. 203. » hortcmis Mnch. 203. Malva Alcea L. 33. » borealis AVallm. 33. » parviflora lluds. 33. » rotundifolia L. 32. » rotundifolia Fr. 33. » sylvestris L. 32. » vulgaris Fr. 32. Maiyace.® R.lir. 31. Mangostana Camhogia Gaertn.42. Marchanlia conica L. 326. » polymorpha L. 326. JURcnAHTiAcEj: lindl. 336. Haranla alloija Jacq. 303. » arundinacea L. 303. » Galdnga L. 302. » indica Tm». 303. Marrubium peregriuum L. 209. » pscudo-dictamnu8 AV. 209. » vulgare L. 209. Matricaria Cbainomilla L. 161. » Parthenium L. 160. Melaleuca Cajeputi Roxb. 99. » leucaderidroii L. 99. t> minor Sm. 99. Melampyrum arvense L. 196. » pratense L. 196. MelanosinapiscommunisSpcn. 19. Meiiaceas Juss. 42. Melilotus arvensis AVallr. 68. » dentata W. 67. » leucantha Koch. 68. » officmalis W. 68. » Yulgari8 AV. 63. Melissa Calamintha L. 205. » cordifolia P. 206. • » hirsuta Hort. Par. 206. T JVepeta X. 205. Melissa odicinalis L. 206. Melittis Melissophyllum L. 207. 31 ejyi spermej® Barll. 11. Mcnispermum Cocculus Wall. 12. » palmafum Lam. 11. Mentha aquatica. L. 2()Ö. « arvensis L. 2oe>. » auricularia L. 200. » halsamea Reicb. 199. » crispa Ten. 199, » crispata Scbtad, 199. » gentilis L. 200. » gratissima W. 199. » lactigata AV. 199. » Langii. 198. » nemorosa AV. 199. » Pimentnm Hees. 198. » Piperita lluds. 198. » Pulegium L. 200. » rotundifolia L. 200. » sativa Tausch. 200. » sylvestris L. 199. » undulata W. 199. » villosa Sale. 199. » viridis L. 199. Menyanthes triloliata L. 178. Mercurialis antina L. 248. » pereimis L. 248. Mesembryantbcmum coplicum L. 104. » crjstallinuin L. 104. » nodiflorum L. 104. Mespilodapbue pretiosa If. ab Es. 234. Metrosidoros gummiferaGaertn. 99. Metroxylon huffia Spr. 275. » rini/erum Spr. 275. Meum foeniculum Spr. 114. » Mutellina Koch. 125. Mimosa alhida Del. 81. » arubica Lam. 80. UEGISXER. .'5 a 7 Mimosa Calcchu L. .83. » nilotica L. S6. » Senegal. 81. » senegalensis. 81. Minos!.® R.Br. 79. Momordica balsamina L. 103. » Elalcrium L. 103. Monodora Myristica Dun. 238. Mom s nigra L. 252. Mueuna pruriens DC. 71. » urens DC. 71. Mussaenda stadmanni 175. Myoporuin tenuifolium forst.' 2 *j 8. Myrcia acris DC. 98. Myrica cerifcra L. 264. » Gale L. 264. » pensylvanica Lam. 264. Myristica aromatica Roxb, 237. Na pus Lcucosinapis Spon. 19. Marcissus pnëticns L. 293. » Psends-narcissus L.293 Nardostachj sjai amansi DC. 142. Marthecium ossifragum L. 291. Nasturtium officinale R.Br. 18. Wauciea Gambir Kunt. 17, 140. Mectandra einnamomoides N. ablis. 234. j) Puchury lf. abEs. 234. ÏVeottia spiralis Sw. 296. Mepeta Cataria L. 207. NephroiUum filix masR.Br. 319. Myristica 1'ragans Uoutt. 237. » moschata Thunb. 237. » officinalis L. fil. 237. MtristicEjE R.Br. 236. Myrospermum pedicellatnm Lam. 63. » pcrnijerum DC. 63. » toluiferum Spr. 65. Myroxylon pcruiferum L. 64. » toluiferum Ricb. 65. Myrrhis odorata Scop. 123. ( Mtstacej; R.Br. 97. Myrtus acris Sw. 98. » caryophtjllaia Sw. 98. » caryophyllus Spr. 98. » communis L. 98. » Pimenta L. 98. Nerium antidyaentcricmn L. 175. » oleander E. 175. » tinctorium Rottl. 175, Nicotiania latissima MUI. 188. » macrophylla Spr. 188. » rustiM L. 189. » Tabacum L. 188. Nigella nrvensis L. 5. » damasoena L. 5. » sativa L. ö. Nostoc commune Vaucb, 334, Noslocniaj; Ag. 334. 0 . ücimum Basilicum L. 198. Ocotea Pichnrim H. B. K. 234. j) Puchury maj. Mart. 234. » » minor Mart. 234. Oenanthe fistalosa L. 125. » Phellandrium Lam. 113. Olea europaea L. 170. » fragrans Thunb. 39, 170. OcEscEi Lindl. 169. Ononis nreensis Sm. 66. » hircina Jactj. 66. » repens E. 66. » spinosa L. 66. Onopordon Acanthium L. 148. Onosma arenarium Kit. 183. Onosma echioides L. 182. Ophioglossum vulgatum L. 322. Opbiorrbiza Mungos L. 131. Opopanax Chironium. 0 punt ia cocheuiliifera DC. 104 » Tuna DC. 4. OncnrDE,® Juss. 293. Orchis bifolia L. 295. » coriopbora L. 295. » hircina Crantz. 295. » latiffilia L. 295. » macnlata L. 295. » mascula L. 295. » militaris L, 294. » Morin L. 294. BOTANISCH .Jj8 Orchis pyramidalis L. 295. » ustuhita L. 295. Origanum creticum DC. L. 203. » Dictamnus L. 203. » manroslachyum Lk. 203. » fflajorana L. 203. » majoranoides W. 203. » Smyrnaeum L. 203. » vircns Lk. 203. » vulgare L. 202. Oriiithogalum arventc P. 291. Padus Laurocerasus MUI. 91. Paeonia officinalis L. 9. » paradoxa 1)0. 9. » peregrina DO. 9. » promiscua Xauacli. 9. Palmae L. 272. Panax quinqunlblium L. 125. Panicum Dactylon L. 316. » miliaceum I.. 311. Papaver Argemone I.. 14. » dubium L. 14. » officinale Gmel. 15. » Rhneas L. 14. » soinnifcrum L. 14. v somniferum Gmel, 115. Papavjskaceae DC. 14. Papiuohaceaï L. 63. Parapetalifera odorata Wendl. 49. Pariotaria difl'usa JII. K. 264. » erecta M.K. 254. » judaica W. 254. » officinalis X.. 254. Paris quadrifolia I.. 280. Parmelia islatidica Spr. 327. » omphalodns Ach. 328. » parietina Ach. 328. » saxatilis Ach. 328. Paumehaceae Fr. 327. Pastinaca Anethum Spr. 120. » 8ativa L. 120. Patrinia Jatamansi Don. 142: Pedicularis paltrstris L. 196. » sylvatica L. 196. . Peltidea aphlhosa Ach. 329. » canina Ach. 329. Persea Camphura Spr. 233. » caryophyllata Mart. 234. » Cassia Spr. 230. » cinnamomum Spr. 229. n Sassafras Spr. 235. Ornithogalum lutcuiu L. 291. Ornus europaea P. 171. ÜROBASCnEAi Juss. 196. Orysa sativa L. 312. Osraunda Lunaria L. 322. » regalis L. 321. j Oxaeidejr DC) 46. j Oxalis acetosslla L. 46. i » corniculata L. 46. » stricta L. 46. ! üxycoccos palustris L. 164. P. I Persea Tamala Spr. 230. Persica vulgaris Mill. 95. | Pcrtusanajjcoiurmmis Fr. 329. Petasiles vulgaris Möncll. 151. Pctroselinum aalivum IïoiTm. 110. Pcriccdanuni ammnniacum Fr. IV ah Es. 118. » eer vicaria Koel), 119, 1.14. » o f ficinale L. 118. » oreoselinum L. 119. » oslruthiuraKoch. 119 Pezina Auricula L. 336. Phalaris arundinacea L.yarpicta. 312. » canariensip L. 312. Phaseolus namis Hayn. 70. » tumidus Sav. 70. » vulgaris L.-70. Phellandrium aqualicum L. 113. Phyllanthus Emblica L. 243. » Niruri L. 243. Phocnix dactyli Tera L. 275. » farinifera Roxb. 275. Physalis Alkekengi L. 186. Phytolacca decaudra L. 218. PnTTOiAccEAE R.Br. 218. Picea vulgaris Lk. 269. Pimpinella anisum L. 112. » dissecta Fr. N. ab Es. 111. » hircina Lcers. 111. » • mngna L. 112. » nigrn W. 111. » Saxifraga L. 111. Pinus Abics L. 269. » balsamea L. 270. » canadensi3 L. 270. » Cembra L. 270. » Dammara Loinb - 270. KRUISTER. 35» Lari* L. 270. maritima Lam. 268. tuicrocarpa W. 270. Mug hu» Scop. 260. Picea L. 269. Pinea L. 270. % PumiÜo Haenk. 270. sylvestris L. 268. strobus L. 270. Taedia L. 270. Betle L. 282. Cubeba L. fil. 281. longum L 2S2. methystieum Forst. 283 nigrum L. 282: Seriboa L. 282 „ umbellatmn L. ZoZ. Pifekacea* Ricb. 281. pistacia Lentiscus L. 5y.^ „ terebinthus L. 57. » vcra L. 57. Pisrim aativum L. 70. FimiGunï Juss. -1». Plantago aegypt'aca Jacq. -15, ..pisiiitrifl W. Kit. Z14 Pinu» » » « y> » » » » » Piper » » » » » » » » » » » » » ,14. arenaria W. Kit. cynops L. 214v lanceolata L. 215. major L. 214. maritima L. media L. 214. » psyllinm L. 214. Pl.UMB AG1NEA E JUSS. Plumbago europaea L. -l'A- Polvgala amara L. 26. » amarclla Crantz. 27. v. austrinca Crauts. -7. » buxifolia Fr. 27. » vulgaris L. 27. Poetgaeeae Juss. 26. PolTSOHEAE Juss. 219. Polygonum amphibium L. 2JU. ,, aviculare L. 220. I bistorta L. 219 » bydrop>perl..220. » persicana L. 220. Polvnmia abyssinica L. _ • 1 • Polypodium calagaala Ru ‘Z. ’ » crassifolium. '* „ fili* foemina L. 319. » jilix ma s L. 318. » val, gare L. 318. Polyporus fomentarius Fr. 33o. » igniarius Fr. 335. » officinalis Fr. 335. » swaveolens Fr. 335. Polyporus veraiooior Fr, 336. ^ Polytricbum commune lirid. 325. » formosum lledw. 325. » graoile Slenz. 325. » jimtperinum Uill. 325. Populus alba L. 262. » balsamifera L. 262. » canescens Sm. 262. » dilatata AU. 261. » jastigiala llesf. 261. » italica du Roi. 261. » nigra L. 261. » pyramidalis Ros. 261. » Tacamaliaca Jlill. 262. » tremula L. 262. Portlaiidla hesandra Jacq. 13/. Potentilla anserina L. 89. » argentea L. 89. » reptans L. 89. » rupestris L. 89. » Tormentilla Sibt. 88 Poterium Sanguisorba L. 90. Primula elatior Jacq. 213. „ officinalis Jacq. 213. » veris L. 213. Primusacea e Vent. 212. Prunclla vulgaris L. 210. Prunus avium L. 92. » Cerasus L. 92. » Cocomilia Ten. 93. » domestica L. 91. » Laurocerasus L. 91. » Mubalcb L. 94. » Padus L. 93. ï> spinosa L. 93. Psoralea glandulosa L. 69. 1’sychotria cmetica Mut. 139. Pteris aquilina L. 321. Ptcrocarpus draco L. 70. „ indicus Rovb. 70. „ offirinalis Jacq. 70. „ santalinus L. 70. » senegalensis Hook.69. Pulegium v uigare MUI. 200. Pulmonaria officinalis L. 183. Pulsatilla pi alensi» MI. 3. » vulgaris Mi 1 1 . 3. Punica granatum L. 95. Py re tb rum inodorum W. 161. » Partheninm Sm. 160, 161. Pyrola media Sw. 167. » minor L 167. » rotundifolia L. 167. u » umhellata L. 167. BOTANISCH 3G0 P ï Kor.ACF.Aii Lindl. 167. Pyrus acerba DC. 83. » communis L. 84. » Cydonia L. 84. yuassia amara L. fil. 53. » excelsa Sw. 53. » polygama Wriglit. 53. » Simaruba L. 54. Quercus Aegylops L. 258. » Cerris L. 258. j Pyrus Malus L. 83. I » » austera Wallr. 83. i » » mitis Wallr. 83. j » Malus DC. 83. ö- Qnercua coccifora L. 258. » infcctoria Oliv. 257. » pcdunculata Elirb. 257. » JRobur L. 257, » sessiliflora Sm. 257. « Snber L. 258. * R. Rarukculaccae DC. 2. Ranunculus acris L. 4. » ficaria L. 4. » Flammula L. 4. » Lingua L. 4. » sceleratus L. 4. Raphanus satiyus L. 20. Rüambe8j R.Br. 54. Rhamnu8 cathartica L. 55. » frangula L. 56. » infuctorius L. 55. » Zizyphus L. 56. Rheum australe Don. 222. » compactum t. 224. » cruentum Pall. 225. » Emodi Wallich. 222. » hybridum Jlurr. 225. » leucorrhizura Pall. 225. » palmatum L. 224. » rhabarbaruni L. » rliaponlicum L. 225. » Ribes L. 225. » undulatum L. 224, 12. RniMASTnACEAJi llartl. 196. Rhinanthus crista galli L. 196. Rhodiola rosea L. 109. Rhododendron chrysanthum L. 165. » ierrugineum L. 166. » hirsutum L. 166. Rbu8 copallinum L. 58. » coriaria L. 58. » pubescens Mill. 57. » radicans I..57. » Toiicodendron L. 57. Ribes nigrutn L. 105. » rubrum I. . 105. Richardia scabra L. 139. Richardsonia emetica Mart. 139. » scabra Mart. 139. Ricinus badius Reicbb. 246. » communis L. 246. » incmiis Jacrj. 246. » lividus Jacij. 246. » -viridis W. 246. Robinia Pseudo-Acacia L. 68. Roccella phycopsis Ach. 329. » tinctoria Acli. 329. Rosa abyssinica Brown. 86. » arborea P. 86. » austriaca Crantz. 85. » canina E. 86. » centifolia L. 85. » damascona L. 86. » gallica L. 85. » lecbenaultiana Red. 86. » moschata Mill. 86. » rubra Lam. 85. » sepium Tlmill, 86. Rosaceae Jus8. 82. Rosmarinus officinalis L. 201. Rubia peregrina L. 130. » tinctovum L. 130. Rüeiaceae Juss. 128. Kubus arcticus L. 87. » caesius L. 87. » fruticosus L. 87. » idaeus L. 87. Rumex acctosa L. 222. » acetosclla L. 222. » acutus L. 221. » acutus Spr. 221. » alpinus L. 222. REGISTER, 361 Rumnx conglomeratie Schreb.221. » cmpus L. 220. j> cn status Wallr. 221. » hydrolapathum ïluds. 221. » nemolapallmm Ehrh. 221. y> obtusifolius L. 220. » patieu tia L. 222. » pratensis Mert. K. 221. » sanguineus L. 221. ' Rurnex acntatua L. 222. Ruscus aculeatus L. 279. j » hypoglossnm L. 279. » hypophyllum L. 279. | Ruta bractcosa Ten. 52. » divaricata Ten. 52. » graveolens L. 51. Rut ace.® Jiiss. 48. s. Saccharum officinarum L. 311. Sagus farinifera Lam* 275. » Paltna Pinas Gaerln. 275. » Raphiu L. 275. y> Riiüia Jacq. 275. Salicine.® Rich. 259. Salix alba L. 260. » amygdalina L. 261. » capraea L. 260. » fragilis L. 260. » monnndra L. 261. » pentaiidra L. 2 '9. » rubra Ïluds. 261. » Russeliaria Sm. 260. y> triandra L. 261. » viminalis L. 261. » vitellina L. 260. Salicornia arabica Pall. 217. » hcrbacea L. 217. Salsola fruticosa L. 217. » Kali L. 217. » sativa L. 217. » sativa Cav. 217. » Soda L. 217. » Tragus L. 217. » trigyna L. 217. Salvia Horminum L. 202. » olïïcinalis L. -01. » pratensis L. 202. » Sclarea L. 202. Sambucus Ebulus L. 128. » nigra L. 127. Sanguisorba olücinalis L. 90. Sanicula europaea L. 109. Santa lace.e R.Br. 238. Santalum album L. 238. » Freyrinetianum Gaud. 538. Santolina Chamaecyparissias L. 157 » fragantissima L. 157. Saponaria officinalis L. 29. Sarcostemma glaucum K. 172. Sargasaiim baccifrrum Ag. 331. » Columbi JHq. 331. » ruig are Ag, 331. Sassafras albidum N. ab Es. 235. » officinale IV. abEs.235. Satureja hortensia L. 205. » montana L. 205. Saxifraga grnnulata L, 105. Saxifragf.,e Vent. 10G. Scabiosa arvensis L. 1 12. » suoctsa L. 143. Scandiï cerefolium I. 122. » oflorala L. 123. » pecten L. 125. Schoberia maritima Mey. 217. Scilla maritima L. 290. Scirpua lneuatris L. 308. SciTAM INE JJ L. 2 6. Sclerodcrmn cervinum P. 336. Sclerotinm Clnvus DC. 337. Scolopendrium officinarum Sm. 321 . Soorzouera hispanica L. 146. Scrofularia aquatica L. 192, » nodoau L. 192. Scutellaria galerie ui ata L. 210. » lateriflora L. 210. Secale Cereolc L. 314. Sedum acre L. 103. » sexangulare L. 101. » telepbiimi L. 194. Selinum palustre L. 119. Scmecarp\i9 anucarcKum L. 58. Sempervivum tectorum L. 104. Senccio vulgaris L. 103. Sera pias latifolia L . 296. Serratula arvensis L. 14S. Scseli tortuosum L. 125. Sideritia hirsula Lam 209. » hirta lloth. 209. » Seordioïdes L. 209. Silene inflala Sm. 30. SiLJKiixi: DG. 29. 24 362 BOTANISCH Silybum marianum Gacrtn. 148. Siinaruba aniara Jlayn. 54. y> amara Aubh 54. » exceisa J)C. 53. » guyanensis Jiicb. 54. » officinalis DC. 51. Simarube^ 1)C. 52. Sinapis alba L. 19. » arvensis L. 20. » nigra L. 19.j Siphonia hrasilieiisis K. 247. » Cahuchu Ricli. 247. » élastica P. 247. Silaus pratcnsis Koch. 125. Sison anisum Spr. 112. Sisymbriuni nasïurtium L. 18. » officinale Scop. 19. » Sopbia L. 19. Slum latifolium L. 125. » Ningi Burm. 113. » nodiflorum L. 125. y> Sisarnm L. 112. Smilace^e R .Br. 276. Smilax Alpint W. 273. » asppra L. 278. » brasiiiensis Spr. 278. » China L. 278. » glaura Wall. 278. » leucophylla Bl. 278. » medica M. ft Depp. 277. » officinalis Kun tb. 277. » Pseudo-China L. 278. » Sas8:iparilla L. 277. » sypbilttica Humh* 277. » tamnoides L. 278. » zeylanica L. 278. Smyrnium olnaatruro L. 125. SOLAIÏEIE Jll8S. 184. Solanum Dulcaroara L. 185, » nigrum L. 185. » Pseudo— ChinaSt. Hil, 186. » tubcrosum L. 180. » villosum W. 180. Solcnêstemma Arghcl H. 172. Solidago Virgaurca L. 152, 103. 1 Sonchus asper L. 147. I » oleraceus L. 147. j Spartium scoparium L. 67. Spliacelaria scOparia Lyng. 333. Sphacelia segetum Lcv. 337. Sphaerocüccus corneus Ag. 333. » crispus Ag. 333. » Hclminthochortos Ag. 332. » mamillosus Ag. 333 » rausciformis Ag. 332. Spigelia anthelmia L. 178. » marylandica L. 178. Spilanthes ncmella L. 157. » oleraceus L. 157. Spiraea iilipendula L. 90. » toincntosa L. 90. » ulinaria L. 90. Sporochnus rhizodcs Ag. 333. Stachys paluBtri» L. 208. » recta L. 208. » Sideritis VUL 208. » 5ylvatica L. 208. Staticc liuionium L, 214. Stieta pulmonacea Ach. 328. Stryclinoa colubrina L. 174. » Ignatii Berg. 174. » nux -vomica L. 173. » Pseudo-Cbina St. Uil. 173, 174. » Tieuté Lesch. 174. Sttrage.* A. Ricli. 168. Styrax Benzoin Drt/au. 168. » officinalis L. 168. Succisa pratensis Moeneli. 143. Swietenia febrifuga lloxb. 44. » Mahagnny L. 44. Symphorn glomerata Pursb. 128 Symphytum officinale L. 182. » palens Sm. 182. Symplocarpus 284. i SyrrAnTiiF.HEjR Ricli. 143. Syringa vulgaris L 170. T. Tabemaemontana elastica L. 175. Tacca palmata Bl. 304. » pinnatifida Forst. 304. TaccejE Presl. 304. Tagetes erecta L. 162, Talicra Gembanga Bl. 275. Taliën sylvestris Bl. 275. Tamarïndus indica L. 72. Tamarisciitea: Desv. 97. Tamarix gallica L. 97. » germanica L. 97. Tanacctum Balsamita I. 157- REGISTER, 363 Tanacetum val gare L. 156. Taraxacum dens leonis J)csf. 146. » officinale Wigg. 146. » , palustre Ï)G. 146. Taxus baccata L. 265. Tephrosia apollinea DG. 69. » Senma Kun tb. 69. Terminalia belHrica Roxb. 96. » chebula Ro\b. 96. y> citrinn Roxb. 9G. Teucrium Botrys L. 24. » Cliamaedry8 L. 211. » Chamacpitys L. 210. » creticum L. 211. » Marum L. 211. » montanum L. 211. » Polium E. 211. 7) Scordium L 211. » Scorodonia L. 211. Thea Bohea L. 38. y> chinensis Sims. 3S. » stricta Hayn. 38. » viridis L. 38. Theobroma Cacao L. 35. Thuja articulata Vahl. 267. » oocidentalis L. 267. t> orientalis I.. 267. TnTMELE.® Juss. 226. Thymus adsccndens Bernli. 204. » angustifolius P. 205. » calaminlha L. 205. » Chamadrys Fr. 205. » pulegioides L. 205. » serpyllnm L. 204. » tenuifolius Milt . 204. » vulgaris L. 204. » vulgaris Mill. 204. Thyssclinum palustre ïïoffm. 119. Ulmus campestris L. 251. » ciliata Ehrh. 251. » efl'iisa Ehrh. 251. » octandra Slik. 251. » subcrosa Ehrh. 251. Ulva crispa DC. 333. Uhbellifeb ae Juss. 106. Uncaria Gambir Roxb. 140. Vaccinieae DC. 164. Vacciniiim Mvrtillus L. 164. Tilia europaca L. 37. » grandifolia Ehrh. 36. » ?nicrophijlta W. 37. » parvifolia Ehrh. 37. Tieiace* DC. 36. Tolui/era Balsamum L. 65. Tormentilla erecta L. 88. » officia alis Sm. 88. Trngopogou pratensis L. 146. Treraella amicula Judae. TrifoHum petitpierreanum ITnyn. 60 Triglochin maritinumi L. 307. » palustre L. 307. Trigonella foenucn graectim L. 67. Triticum acutnm DC. 313. » acslivum L. 313. » amyleum Sering. 314. » caninmn L. 313. » dicoccon Schrank. 314. » durum Dess. 314. » hy hernam L. 314. » monocoecum I. 314. » polonicmn L. 314. » pungens P. 313. » repens L. 313. » spelta L. 314. » turgidum L. 314. » vulgare L. 313. Triumfetta Lappula L. 37. Trop^oi.eas Juss. 46. Tropaeolum mnjus L. 46. Tuber cibarium L. 336. Tussilago farfara L. 151. » hybrida L. 152. » Petasiles L> 152. Typha lalifolh L. 285. Thypaceae Juss. 285. u. Urceola elastica Roxb. 175. Urtica dioiua L. 254. » pilulifera L. 254. » urens L. 254. Urticeak Juss. 250. Usnea florida Ach. 329. » liirta Ach. 329. ITsneaceae Fr. 329. V. i| Vaccinium vitis idaea L. 164, 167, || Valica. gmnmifera Lam. 175. 24 4 364 BOTANISCH REGISTER. Valeriana celtics Jaeij. 142. » dioica L. 141. » jatamansi Jon. 142. » nsontana L. 142. » officinalis L. 141. » Phu L. 141. » tuberosa L. 142. Valeriaheae DC. 140. Vanilla aromatica Sw. 295. » planifolia AU. 296. » — satiya 296. » — syWestris 296. Variolaria amara Ach. 329. » communis Ach. 329. » oreina Ach. 329. Yateria indiea L. 43. Veratrum album L. 286. » Lobellianuni Bernh.287. » lligrum L. 287. t> officinale Sch. I)epp.2S6. » Sabadilla Rel?.. 286. » yiride Ach. 287. Verbasceae Roch. 191. Verbascum nigrum L. 192. » phlomoides L. 192. » Schradci'i Mey. 191. » thapsiformc Schr. 191 » lhapsu8 L. 191. Wint era aromatica Murr. 10. Wintcrana aromatica Sol. 10. Winterania Canella L. 43. Xanthorrhoea arborca Sm. 293. Zamia 271. Zea Maya L. 312. Zingiber cassumanar Roib. 298. » officinale Rosc. 297. Verbena officinalis L. 212. Verbehackak Juss. 212. Veronica Beccabunga I.. 195. » officinalis L. 195. » spicata L. 196. » Teucrium L. 196. » triphyllos L. 196. Yiburnum opulus L. 128. Vicia faba L. 70. Vinca major L. 174. » minor L. 174. Viola arrensis Anrs. 25. » canina 1. 24. » hirta L. 24. » Ipecacuanha L. 25. » odnrala L. 24. » tricolor L. 24. Vioearieae DC. 23. Viscum album L. 126. Vi8mia cayenncnsis P. 42. » guyanenais P. 42. » ïaccifcra Mart. 42. » 8essilifolia P. 42. Vitex agnus castus L. 213. » Hejjundo L. 212. Yitis vinifera L. 44. » — apyrena L. 44. Whrightia antidyscnterica R.Br. . 17S - » tinctoria R.Br. 175. Zingiber Zerumbet Rosc. 29S. Zizyphus vulgaris Lam. 56. Zonaria pavonia Ag. 333. ZïGorimi.EAE R.Br. 46. REGISTER OVER DE PHARMACEUTISCHE BENAMINGEN DEB PLANTEN, DERZELVER GEBRUIKELIJKE DEELEN EN PREPARATEN. A. Aceta medicata 4'J. Acetum anliseptieum 52. » aromaticum 198, 138. » Calendulae 164. » caraphoratum 233. » florum Colcliici 288. » Fragorum 88. » Layandnlae 198. v prophylacticum 292. » radicis Colcliici 288. „ Roris marini 201. ,, rosarnm 85. v Rubi idaei 87. » Rutae 52. » Sarabuci 128. » tberiacalo 300. » Vini 45. Acidum aceticnm. 45. » bcnzoicum 169. v citricum 40. » oialicura 46. Aethyopa vcgetabiUs 331. Agaricua albus 335. ' j> Cbirurgormn 336. j> quernua praep 335. » trocbiscatua 335. Alcohol absolutua 45. Aloë 289. » hepatica. 290, 8uccotrina 290. Ambra liquida 263. Amenta uvae marinae 265. Ammoniacum 118. Amygdalae amaiae 94. » dnlcca 94. Amylum Hordei 315. 7 > Tritici 314. Anacardium occidentale 58. » oriëntale 58. Anima Rliei 223. Anthcrae I.iliorum alborum 292. Antophylli 98. Argelimwortel 69. Aqua Absinthii. 148. y> Acctosellae 46. » Amygdalarnm amar. con-, conti'. 94. » Anagallidis 213. » Anetbi 120. » Anisi 112. » antiepileptica 9. » antihysterica 52. 366 PHAR3IACEUTISCH Aqua aromatica 199. » Armoraciae. 24. » Artemisiae. 154. » Calami arom. 285. » Calenclalae. 164. t> carmelitana. 206. y> Caryophyllorum 98. » Carvi 111, » Centaurci minor, 178. j> Cerasorum nigrorum. 93. » Chamoinillac. 161. » Chamaedryos. 211. » Cichorei. 147. y> Cinnamomi. 229. y> Cochleariae. 21. » Coriandri. 125. » Cyani, 151. y> Farfarae. 151. « Florum Acaciarum, 93. 7 > » Calcatrippae. 7. y> » Consolidaeregalis. 7. y> » Liliorum albor. 292. y> y> Napliae 41. » » Tiliae. 37. » Foeniculi. 144. » Foliorum Persicorum. 95. » Fragorum 88. » ïïederae terrestris. 207. » Jaceae. 25. j> Imperatoriae, 120. » Juniperi. 267. » Lauri. 236. » Lauro-Cerasi. 91. t> Levistici. 115. » Majoranae. 204. t> Marrnbii albi. » Melissae. 206. » Meliloti. 68. » Menthae pip. 199. | Aqua Menthae crispae. 200. » Millefolii, 158. » Narturtii hortensia. 22. » Nucleorum Persicorum. 95. 7> Ononidia. 66* y> Picis. 269. » Pruni Padi. 93. » Pulegii. 200. » Pulsalillae uigricantis, 3. » Ranunculi albi. 4. » Rhoia Toxudendri. 58. » Roris marini. 201. » Rosa rum. 86. » Rubi idaei. 87. » Rutae. 52. » Sabinae. 266. » Salviae. 202, » Samiiuci. 128. » Scordii. 212. » Serpylü. 205. » Sinapeos. 19, » Solani nigri. 186. » Tanaccti. 157. » Thymi. 204. » Tormentillae. 89. » Toxicodcndri. 58. » Tussilaginis. 151. 7> Valerianae. 141. » Veronicae. 195. » Vincetoxici. 172. » vulneraria vinosa. 202 , 207. Arak. 312. Arow-root. 300, 303, 304. Asa dulcis. 169. » foetida. 147. Aurïculae Judae. 336. Avellana purgatrix. 246. Avena excorticata 310. B. Baccae Alkekengi 186. » Aquifolii. 56. » Asparagi. 279. 7) Berberidis. 13. » Berberum. 13. » Biusci, 279. » Bryoniae. 102. » Cerasi racemosi. 93. » Ebuli. 128. » Fragariae. 88. » Hederae 126. » Juniperi. 266. Baccae Lauri. 236. » Liliorum Convallium. 280. » Mororum. 252. » Myrti 98. » Myr liliorum. 165. t> Horlandicae. 87. » Oxyacanthae. 85. » Oxycoccos. 164. » Padi. 93. » Paridis. 280. 77 Phytolaccae. 218» » Rhamni cathart. 55. REGISTER. 367 Baccae Khanuni frangulae. 56. « Ribium nigrorum. 105. » Ribesioinm rubr. 105. » Ribium rubr. 105. » Rubi idaei. 87. » » vul garis. 87. » Rusci. 279* » Sambuci. 127. » » aquatlci. 128 . » Salam quadrifolii. 280. » racemosi. 218. » Spinae albae. 85 » » cervinae. 45. » Siimach. 68. » Taxi. 265. » Uvae vcrsac. 280. » » vulpinae. 2S0. » Yitia id.icae. 164. Balsaiüum Arcaei. 62, 269. » canadense. 270. » carpaticum 270. » cephalicuvn. 238. » Cintiamomi. 229. y> dc Copaiba. 78. » Copaivae. 78. » gileadensc verunn 61. » t> 8purium. 270. » hungaricum. 270. » hypnopticus. 261.^ » indicuni album. 65. » » nigrum. 65. » judaicum. 61. Cacao tabulata. 36. Camphora. 236. » sumu trcu sis. 234. » de Baros. 234. Canclla. 234. » do Mato. 234. Caoutscliouc 247, 253. Caphura. 233. Capita Papaveris. 15. Capsulae Papaveris. 15. Carannahars. 62. Carbo suberis. 259. » Tiliac. 37. Gardamomum de Baiida. 301. » longam, 300. 302. » maximum. 301. >» medium. 301. v minus. 302. » piperatum. 30. ■» rotundum. 300. Balsamum Libani. 270, » lithavinicum. 263, » lithuanicum. 263. » Mariae. 43. » de Mecca. 61. y> lYucistae. 217. » Opobalaamum. 65. » » siccunn 65.- » Opodeldoc. 233. » pernvianum. 65. » Sulpliuris anisatum, 112. » de Tolu. 65. » Tolutanum. 65. t> Vitae Hoffmanni. 98.' . Raniglia. 296. BdelUum 61, 122. » aegyptiacum. 276. y> arabicum. 276. » indicum. 276. » siculum. 122. Bedeguar. 87. Benzoë. 169. Betle. 282. Bezctta coerulea. 245. » rubra. 245. Boletua cervinus. 336. Bombax. 34. Bovista. 336. Brassica rubra. 20.! Butyrum Cacao. 36. » Majoranae. 205. Caricae. 252. Caro Citri. 40. Carpobalsamum. 61. Caryopbylü aromatic». 98. Casca pretiosa. 234. Cassave. 247. Cassia cinnamomea. 230. » fistula. 75. » fistularis. 75. » lignea. 229. Catechu 82, 140, 273. Cerasa acida. 92. » dulcia. 93. » nigra. 93. Ceratum citrinum. 269. » resinae Piui. 269 Cetrarina. 328. Chermes tinctorium. 258. Chibonbars. 63. ChicWizaad. 76 368 1’HARMACEUTISCH Chiniuni. 137. Chocolata. 36. Cider. 84. Cinchonium. 137. Cinnainomum ceylanicnm. 229. » chmense. 230. » indiomn, 230. Citras Potassae. 40. Clavelli Cinnamomi. 232. Cocculi indiei. 12. » pisoatorii. 12. Colocynthides. 101 . » praeparatae 102. Cojophoniurn. 26S. Conditum citri. 40. » vitis idaeae, 164. Confectio Alchermes. 258. » anthelminthica. 155. » calami aroni. 285. » Cicborei 147. » Cinnamomi 229. » Citri 40. » Corandri 125. » seminum Anisi 112. » » Cinae. 155. Coni Lupiili. 235. Conserva Absinthii 154. » Acaeiae nostratis. 93. » » gcrmanicac. 93. » Acetosellac. 46. » Armoraciaa* 21. » Caicndulae. 164. » Centaurei minoris. 178. » Chamaedryos. 24. » Cichorei. 147. y> Cochleariac. 21. » Cynobasti. 86. » Farlarac, 151. » Hederoe terrestris. 207. y> Ilyssopi. 207. » Menthae crispae. 200. » Narturtii aquatici, 18. » Roris murini. 201. » Rosa rum. 85. » Rutae 52. » Sabinae. 266. » Salviae. 202. » Tussilaginis. 151. » Yeronicae. 195. Copal. 43, 58, 62. Corallina corsieana 332. » Melitocorton. 332. » rubra. 332. Cortex Acaciae nostratis. 93. » adstringens brasil. 82. Cortex Alconorco. 247. » Alconorque. 247, 70. » Alni. 264. » Alyxiae arom. 175. » Angosturae verae. 49. » Angusturae spuriae. 50. » » verae. 49. » Aurantiorum. 41. » « curassavic. 41 » Barbatimao. 82. » Bclahc. 175. » Rerberidis. 13. » Betulae. 263. » Cabarro. 247. » Canellae alfrae. 43. » Cascarillae. 243. » Cascarilla nova. 244. » Castaneae equinac. 43. » Cedrelae febrifugae. 42. » Chabarro. 78. y> Citri 40. » Cliinae albae 137. » » bicolor. 137. » » caribaea. 137. » » do Canipo. 137. » » de Calisaya. 133. » » — carthagena 133. » » fibrosa. 133, 34. » » llava. 134. y> y> fiiscus. 235. » » de Guanuco. 133. » » Iliiamalies. 136. » » de Hsianuco. 133. » » Jaën. 133. » » de Lima. 133. » » de loxa ordinaria 132, ü> » de loxa ver us 132,135 » » jamaicensis. 137. » » Intens. 133. » » no va brasil iensis 137 » » Piauliy. 137. » » Pitaya. 137. » » Paeudo-loxa. 13 6. » » regius. 136. » » ruber. 136. » » rubiginosa. 136. » » spurius. 137. » » surinamensis 137. » » Ten. 136. » Cinnamomi acuti. 229. » » longi. 229. » » veri. 229. » Conessi. 175. » Copalchi. 224. REGISTER, 369 Cortex Culilawan. 232. » Cubalchc. 244. » Curassao. 41. » Ebuli inter. 128. » Eluteriae. 244. » Escnbecliae. 51. » Fraxini. 171. » Geoffraeae Surinam. 78. » » jauiaicenais. 79. » Grniiatorum. 96. » Hippocastani. 43. » Ligni Guajaci. 47. » » Quassiae jarnaic. 54. » » Quassiae Suriu. 53. » lijnt saiu.'li. 47* » ïariodendri, 11. » Jlagcllanicua. 10. » Maliagony. 44. » Mali. 83 » MaUcorii. 96. » Massoi. 233. » Mezcrei. 227. » ïiucum Juglandum. 59. » » » inter. 59. » Parafodo. 10. » Peruvianus. 131. » » fuscus. 135. » » regius. 136. » » rnber. 136. » Populi. 262. » Profluvii. 173. » Pruni Padi. 93. » Quereus. 257. » Radicis Capparidis. 22. » » grauati. 96. Dactyli. 270. Decoctum Cbinae factitiura 261. ,, Pollini 59, 278. » Zittmanni. 278. Elaeosaficharum Anisi. 112. » Citri. 40. » Menthae piperit. 199. » Vartillae. 296. Elaterium album. 103. » nigrum. 103. Electuarium antlielminth. 155. » Catechu. 82. Cortex Radicis Esulae. 250. » » Mori nigrae. 252. » » Rosae caninae. 87. » » sylvestris. 87. » Raven8urae. 99. » Rhammi calhart. 55. » » frangulac. 56. » Tulipiferae. 11. » Salicis. 260. » » laureae. 260. » Sambuci inter. 127. f> » aquatici. 128. » Sassafras. 2i5. » Simarubae. 54. » Sintoc. 232. » Spinae cervinae. 53. » Tamarisci gallici. 97. » » germanici. 97. » Taxi. 265. » Thymelaeae. 227. » Tiliae. 37. » tJlmi'int. 251. » Wintcranua. 10. » » spurius. 43. Costus. 3, 58, 62. » amarus. 175. » costicosua. 43. Cravo do Maranliao. 234. Crepitus Eupi. 336. Crocus. 306. » liünrum alb. 292. Cubebae. 281. Cudbear. 329, Cydonia. 84. D. Dlacrydiuin. 180a Diascordium. 212. Dulcinia. 308. E. Electuarium Diacassiae. 75. » Lioscoridis 212. » Eoeniculi. 114. » Eracastorii. 212. » lenitivum 75, 78. » Sennae 76. Elemi. 61, 62. Elixir aperitivum. 307. » Aurantiolum compos. 41. 370 PHARMACEUTISCil Elixir pectorale Wedelii. 153. » proprietatis c«m acido.290. » » » rhco. 290. » » Paraceldi. 307. Emplastrum adhaesivum. 209. » Ammoniaci. 118. » aroinaticum. 119,238. » Belladonuac. 187. » Ccphalicuin. 62, 215. » crustae pania. 62. » dkichylon compo$it22. » Diapalmae. 276. » foetidum. 1 17. » Galbani. 121. » deGalbano crocat.307. y> ïïyoscyami. 1S8. » Lythargyri. 269. » de MclUoto. 68. » Mei lloti. 68. » Ki cotianae. 189. » Opialuni. 15, 62. » oxycroceum, 22, 307. » Solaiii nigri. 186. » Tacamakacae. 62. Epidermis nucurn Juglandum 59. Esscntia alexipharmaca Staküi. 212. » Ari. 284. » Artemisiae. 154. » Centaurei minoris. 178. » CUamaedryos. 211. » Hyperici. 42. » Hyssopi. 207. » Iraperatoriae. 120. ii Lauri. 236. » Melissae. 206. » Menthae crispae. 200. » Neroli. 41. » Kueis Yomicae. 174. » Piperis, 282. » Roris marini, 201. » Rutae. 52. » Scordii. 212. » Tanaceti. 157. » ïornientillae. 89. » Yeronicae. 195. Euphorbiuin. 249. Extractum Absinthii. 153. » Aconiti. 7. » Agarici. 335. » Aloes nquos. 290, » A naga! lid is. 213. t> Angustura. 53. » Antbemidis nobilis. 159. » Ari. 2^4. Extractum Arnicae. 163, » Asari. 241. » Bardanac. 149. » Belladonnae. 187, » Eryoniae. 102. » Calanii arom. 285 » Calendulae. 164. » Cannabis. 255. » Capsici annui. 191. y> Caricia aren. 308. » Cascarillae. 244. » Catbolicum. 223. » Centaurei minoris. 138. » Chamaedryos. 211. » Chamomillac romanae. 159. » » » » y> » » » » » » » » » » » » » » » » » » » y> » » » » » » » » » » vulgaris. 161. Chelidonii. 16. Ckinae. 136. Cickorei. 147. Colocyntkidis. 102. Columbo. 12. Corticis Aurantii. 41. » Ilippocastani 44 » Mali. 84. » Pernviani frig. parat. 136. » Peruviani 'spi- rituoaum. 136. » Quercus. 257. » Salicis. 261. Croci 306. Cukebarum 282. Dulcamarae. 185. Digitalis purp. 194. Elaterii. 103. Enulae. 153, Ferri pomatum. 84. » cydoniatum. 84. Flammulac Joris. 3. Foliorum Taxi. 265. Fructaum immat. Au~ rant. 41. Fumariac. 17. Geutianae. 177. Graminis. 313. Gratiolae. 193. llelenii. 153. llellcbori albi. 287. » nigri rad. 5* iryoscyaini. 188. Ilypcrici. 42. Jaceae. 25. Jalapae. 180» REGISTER, 371 Extractum Imperatoriae. 120. » Ipecacuanliae. 139. » Lactucae sativae. 145. » » virosae. 145 » Levistici. 115. » Ligni sassafras. 235. » » campecbiani. 73. » » guajaci. 48. » Liquirtiae. 70. y> Marrubü albi. 209. » Melissae. 206. » MillefoKi. 158. » Menthae crUpae. 200. » llyrrhac aquos. 67. « Werei. 175. » Wicotianae. 189. » nucis vomicae. 124. » Nucum Juglandis. 59. » Oleandri. 125. » Oleo-resin, Filicis mar. 319. » Opii aquos. 15. » Pampinorum vitia. 45. » panchyraagogum. 223. » Piperis hi8panici. 191. » Polygalae amarae. 27. » polypodii. 319. » Pulsatillae nigricantis.3 » Pyrethri. 160. » Pyrolae umbell. 167. » Quassiac. 53. Extractum Ratanhiae. 28. » Rhei. 223. » » comp. 223, 290. » Rhois radicantis 58» » » Toxicodendri 58 » Rosaginis. 175. » Ruhiae Tinctorum. 131 » Rutae. 52. » Sabinae. 266. » Salviae. 202. » Saponariae. 30. » Sassaparillae. 278. » Scillae. 291. » Sem. Hyoscyam. 188. Semin.Santonici resinos » 155. » Senegae. 28. » Sennae. 76. » Solani nigri. 186. » » tuberosi. 186. » Syringae. 171. » Siramonii. 190. » Tanaceti. 157. » Taraxaci. 147. y> Tormcntillae. 89. » Toxicodendri. 58. » Trifolii fibrini. 178. » Valcrianae. 141. » Veronicae. 195. » Yincetoxici 172, F. Fabae Cacao. 35. » febrifugae. 174. •» Igmitii. 174. » Pichurim. 234. » Puchury. 234. » de ïonco. 69. » Tonca. 69. Faecula Ari. 254. » Jiryoniae. 162. » Warantae. 303. Farina Amygdal. am. praep. 94. » Avenae. 310. » fabarura. 72. » Hordei 315. » Scm. Lini. 31. » Melampyri. 196, » Secalis 314. » ïritici. 314. Fermentum Secalis 314. Fici. 252. Hei passae. 252. Fistulac Levistici. Flavedo Cortic. Aurant. 41. Flores. 86. » Ali'icani. 162. » Althaeae. 33. » Anthos. 201. » Arnicae. 162. » Anrantiorum. 41. » baluustioruin. 96. » Balsamitae. 157. » liellidis niajoris. 162. » » minoris. 162. » Benzocs. 169. » Boraginis. 183. » Buglossi. 183. » Bupthalmi vulgaris. 159. » Calcatrippae. 6. » Calendulae. 163. » Carthami, 150. 372 PHARMACEÜTISCU ) Flores » » » » » » » » » » » r> » » » » y> » » » » » » » » » » » » » v » y> y> » » » » » » » » » » » » Caryophyllorum rubr. 30. Cassiac. 93, 232. Cerasi raccmosi. 93. Cliamomillae ronianac. 159 » vul^aris. 161. Cheiri, 19. Cichorei. 147. Citri. 40. Col chic i. 277. Consolidac rcgalis. 6. Costae. 147. Costi hortorum. 157. Cotulae foetidae. 159. Cyani. 151. » majores. 151. Fbuli. 127. Erigeronis. 152. Farfarae. 151. Gnaphalii. 153. Granati. 96. Ilispidulae. 153. Lavaadulae. 197. Liliorum albor. 292. Lysimachiae. 96. Laraii albi. 20*1. f> rubri. 208. Lilio-Asphodeli. 293. Mali. 83. Malvae arboreae. 34. » hortensia. 34. » minoris. 33, » roaeae. 34. » sylvestris. 32. » vulgaris. 33. Meliloti. 68. Mellifolii. 158. Naphae. 41. PJarcissi. 293. Oxyacanthae. 33. Padi. 93. Paeonjae. 9. Papaveris erratici. 14. Pedis Cati. 153. j Persicorum. 95. Phalangii non ramosi. 291. » ramosi. 291. Ranuiiculi albi. 3. Rhoeados. 14. Rosae caninae. 87. » sylvestris. 87. Rosarum incarnatarum. 86, » rubrarum. 85. » pallidarum. 86. Roris marini. 201. Salicariae. 96. Flores Sambuci. 127. » » aquatici. 127. » Saxifragae albae 16. » Spinac albae. 75. » Stoechadis arabic. 198. » Tanaceti. 156. » » borteusis. 157. » Tiliae. 37. » Xunicae. 30. » » sylvestris. 30. » Tussilaginis. 151. » Verbasci. 192. » t> nigri. 192. » Violae sylvestris. 24. » Violarum. 24. » Urticae mortuae. 207. Folia Alni. 264, » Alypi. 213. » Aquifoli. 56. » Aristolochiae vulfjaris tcnuis. » 240. j> Aurantiorum. 41. » Rambusae. 312. » Betae. 218. » Betulae. 263. » Buchu, 49. » Bucco. 49 0 » Buxi. 242. » Oïclac. 2 ! 7. » Clematidis sylvestris. 2. » Coluteae. 71. » Dictanini cretici. 203. » Diosmae crenatae. 49. » Fbuli. 128. » Epbedrae inonost. 265. » Fragariae. 88. » Fraxini. 171. » Globulariae. 213. » Gramiriis picti. 312. » Hederac. 126. » Juglandis. 59. » lndi. 231. » Laiiri. 236. » » alexandrin. 279* » Laurocerasi. 91. » Lcdi palustris. 166. » Hepaticïie nobilis. 4. » Malabatbri. 231. » Myrti. 98. » Plantagmis majoris. » Naphae. 41. » Nerii. 175. » Oleandri. 175. » Oxyacanthae. 85. » Pyrolae. niaj, 167. REGISTER, 373 Folia Rhododendri. 105. » » ferrnginei.166 » Rliois Toxicodcndri. 53. » » radicantis. 58. » Ribesiorum nigrorum. 105. » Rlbium nigrorum, 105. » Roamarini sylv. 166. » Rosagiuia. 175, » Rubi bati. 87. » » frutieosi. 87. » » jdaci. 87. » Sanibuci. 127. » Sennae 74, 76. » » alexandrinac. 76. » » americanae. 76. » » arabicac. 76. » » de Slecca. 76. » » de Mooca. 76. » » germanieae. 76. » » tripolitanac. 76. » Sumach. 58. t > Quercus. 257. » Taxi. 265. » Theae. 38. » Tiliao. 37. » Toxicodendri. 58. Folia tlvae lirsi. 167. » Vilis xiniferac. 45. Folliculi Sennae. 76, Fructus Aurantiomm. 41. » lidellii. 276. » Orasorum acidorum. 92. » Citri. 41. » Corni. 126. » Cueumeri» nsinini. 103. » Cyduniae. 84. » Cynabasti. 86. » Frngariae. 88. » Jlori nigrae. 252. » Prnnonnn. 91. » Quercus. 257. j> Rubi iflaei. 87. Fungus chirurgor. 336. » Laricis- 335. » musearuis. 335. » quernus praep. 332, » Rosae. 87. » Salicia. 335. » Sambuci. 336. Furfur Amygdalarum. 94. » Secalis. 314. » Tritici. 314. G. Galbanum. 121. Gallae gallicae. 258. » turcicac. 258. Gelatina Lichtmis isl. 328. » 77 carachen. 333. » Ribesiorum rubi. 105. » Rubi idaei. 87. 77 Vitis idaeae. 164. Gemmae Oapparidis conditae. 22, 77 Pop ui i. 261. » Pini. 268. Glandes. 257. » Quercus tostae. 257. Graines d’Avignon. 55. Grana Actes. 127. » Chcrmcs. 258. » gallica. 55. » Lycii. 55. 77 Ilanigetla. 301. » Meleguetto. 301. » moschata. 34. » Sago. 271, 273, 275. 7 > Paradisi. 301 . » Tralii. 245. » Tillii. 245, Grutnm Avenae. 310. Gummi Aloë». 289. » air’oniacum. 118. » arabicum. 81. 77 Rdcllium. 61. » Cambac. 43. » Cambogiao. 43. » Cerasorum. 93. » Copai. 58. 7 > elasticnm. 247. » Euphorbii. 249. » Gambiense. 72. » gutlae. 43. 77 Kino, 71. » 77 australe. 72. » Laccae. 245. 77 Mimosae. 81. » Senegal. 84. 77 Tragacantliac. 69. » Resina asaefoetidae. 117. » » Bciiaoes. 169. » 77 Galbanum. 121. » » Guajaci nativ. 47. » » Olibanl. 63. 77 77 ïlyrrhae. 60. 374 riIAKMACEUTISCH Gummi resina Opopanax. 118. Gutta Camba. 43. » » Sagapenum. 118. I Gutti. 43. II. Helmintbochorton. 332. Hepatica terrestris. 329. Hcrba Abrotani. 150. » Absmtlui. 148. » » pontici. 156. » » romani. 156. » Acantbi. 212. » Acanthii. 148. » Acetosae. 222. « » romanae. 222. » » rotundifol. 222. » Acetosellae. 46. » Aconiti. 7. » Adianti albl. 321 . » » aur-ei. 325. » » canadensis. 320. » » ni'jri. 321. » » rubri. 321. » Agrimoniae. 90. » Alceae. 33. » Aichemillae. 90. » AlsinestriphylJosspuriae. 196 » Althacae. 33. » Anagallidis. 213. » » luteac. 123. » Anethi. 120. » Anserinae. 89. » Antbos. 201. » Aiitonii (St.) 214. » Apii montani. 119. » Argentinae. 89. » Arnicae. 162. » Artemisiac. 154. » Aspk'iiii. 321. » Atriplicis olidrc. 216. » Auricnla; majoris. 147. » » muris. 147. » Ballotac. 209. » llalsami palustris. 200. » Balsamin®, 200. » Balsamitae. 157. » Barbte ca prints, 90. » Bardanse. 149. » Beccabungae. 196. » Belladonna!. 186. » Betonicae. 269. » » aquaticae. 192, » Bislonguae. 279. » Bismalïae. 33. Herba Bonifacii. 279. » Boni Hcnrici. 216. » Boraginis. 183. » Botryos chaamadryoid. 211. » » mexican®. 216. » » vulgaris. 216. » Brane® ursin® german. 125. » » » ver®. 212. » Brassie® marinae. 181. » Britannioae. 221. » Brunei!®. 210. » Buglossi. 183. » Bugul®. 210. » Calaminthae inontanae, 205. » » ollicinnlis.205. » Calcitrappae. 1 50. » Calendulae. 163. » Canabinae. 152. » Capillorum veneris. 320. » » » cana- den». 321. » Cardaminis majoris. 46. » Cardiac®. 210. » Cardui bcncdicti. 150. » » criocophali. 148. » » baemorrboidalis. 148 » » Marine. 148. » » stellati. 150. » » tomen tosi. 148. » Carlin®. 149. » Carthami sylvestris. 151. » Catari®. 207. » Centaurü minoris. 177. » Centumnodiaj, 220. » Cerefolii. 123. » » hispanici. 123. » Ceterach. 321. » Ch.erophylli. 125. » Cham®cisti. 23. » Chamajdryos. 210. » » spuri® foeminm 195. » » » mar is 196 » Cbamoosyces. 250. » Chamaepitbyos. 210. » Cheiri. 19. » Chelidonii majoris. 16. » » minoris. 4. » Chenopodii ambrosiaci261. HEGISTEli. 375 Ilerba Cichorei. 147. » Cicutai. 123. » » aqualicae. 124. » Cicutarue odoratae. 123. » Clematitidis ereclae. 2. » Clinopidii majoris. 205. » Coctiieanae. 10. » Collinsonite. 212. » Conii. 123. » Consolidae mediae majoris. 210 . » » » minoris. 210 . j> » minoris. 210. » » sarracenicae. 152 » Convolvuli majoris. 181. » » minoris. 181. » Conyzae pulicariae. 153. » Costae. 147. » Costi hortorum. 157, » Cotyledonis oquatici. 109. » Crassulae. 104. » Crithmi. 114. v Cucumeris asinini. 103. » Cu llen. 71. » Cunigundae. 152. » Cynocrambcs. 248. » Dentellariae. 214. » Hiapensiae. 109. » Diclamni crclici. 203. » Digitalis purpureae. 194. » Doronici germanici. 162. » Dracunculi. 156. » Echinopis. 150. » Epbcmeri. 213. » Equisetl majoris. 317. » » mechanici. 317. » » minoris. 317. » Erigeronis. 152. » Erysimi vulgaris. 19. » Esulae. 250. d Euphrasiae. 196. „ j> ruhrae. 196. » Farfarae. 151. » Filicis ma'is. 319. » Fistulariac. 196. » Flammulac Jovis. 2. » » majoris. 4. » » minoris. 4. » Foenicnli marini. 114. » Furnarian. 17. t> Galcopsidis foetidae. 208. » Genistae. 66. » Geranii robertiani. 46. » Githaginis. 30. Ilerba Gnaphalü. 153. » G ra min is ossifragi. 291. » Gratiolac. 193: » Ilederae tcrrcstris. 207. » Heliochryscs. 457. » Heliotropii majoris. 181. » Hellebornstri. 5. » Ilellebori foelidi. 5. » Helleborincs latiloliae. 196. » llelxincs. 254. » Hepaticae steilatae. 131. ” » fontanae. 320. » Hicracanlhiae. 149. » Hispidulae. 153. » Hordei ruarini. 315. » Hormini pratensis. 202. » » satiïi. 202. » Hydropiperis. 220. » ILyoscyami. 187. » llypoglossi. 279. » Ilyssopi. 207. » Jaceae. 25. » » nigrac. 151. » Ignis. 330. » Imilae germanicae. 153. » » palatinae. 153, » Ivae arthriticae. 210. » » moschatae. 210. » Kali majoris. 217. » Lactucae. 145. » » sativas. 145. » » sylvcstris- 145, » » virosae. 144. » lamii Piinii. 208. » » rnbri. 208. » » sylvcstris foetid.20S, » Lapitthi unctuosi. 216. » Lauri alexandrinae. 279. » Lcdi palustris. 166. » Lepidii rudoralis. 22. » Lichcnis stellat. 324. » Linagrostis. 308. » Einariae. 195. » Linguae cervinae. 322. » Lini cathartici. 31. » loheliae inllatao. 164. » Eolii olEcinarum, 30. » Lujulac. 46. » Lunariae. 322. » » Bolrydos. 322. » Lysimacbiae. 9Ó. » » luteae. 213. » Major.mae. 202. » » foetidae. 200. » Malvae minoris. 33. 376 PHARMACEÜTISCII Ilerba » j> » » » » » » » » » » » » » » » » » » » » » » » » » » » » » » » » » » » » » » Malvao vnlgaris. 33. üffari cyriaci. 211. » veri. 211. Marrubii albi. 209. » aquatici acuti. 208. » aquatici. 201. » crctici. 209. » foctidi. 209. , » nigri. 209. fc>Q Malricariae cuirj. fl. S&r Matriaylviae. 131, Meliloli. 68. Melissae canariensis. 207. » citratae. 206. » nepelae. 207. » Tragi. 207. » ttircicae. 207. Melissophylli. 207. Menthae auriculariae. 2C0. » criapae. 199. » » rerlioillitac 200 . » eqninae. 200. » piperitae. 198, » sylseatris rotundi- ore folio. 200. Menthastri. 200. MercurialÏ8. 248. » montaiiae. 248. Miilefolii. 122. Moldavicae. 202. Musci capillacei majoris.325 » catliartici. 323. » erecti. 323. » OTati. 323. » terrestria. 323. » vulgaria. 325. Myrrliidia. 123. Myili bralianticac. 224 . Napclli. 2. Nasturtii aquatici. 12. » hortensia. 22. » iudioi. 42. ]fep(?tae. 202. Nicolianae. 188. Nummulariae. 213. Ocymi aylvealris. 202. Oenanthes aquaticae. 122. Ononidis. 22. Ophiogloasi. 322. Ophryos latifoliae. 292. Oreoselini, 119. Origani cretioi. 203. » vulgaris. 203, Papaveris corniculati. 16. Ilerba Parid. 280. » Paretariae. 254. » Peotinis. 125. » Pedicularia aqnaticae. 106. » » minoris. 196. • Pedis cati. 153. » Pentaphylli. 89. » Persicariae urentia. 220. 8 Petroselini. 220. * Pbalangii non ramosi. 291. 8 » ramosi. 231. 8 Phyllitidia. 321. » Phytolaecac. 218. » Püosellae. 147. » Pimpinellac. 90. 8 » hortensia. 90. 8 » italicae. 90. » Plantaginis. 304. 8 » mediae. 214. 8 » minoris. 214. 8 » trinerviae. 215. 8 Podagrariae. 125. » Polii cretici. 211. » » gallorum. 211. » » germanici. 211. » » lutei. 211. » » montani gallorum. 211 » Polytrichi. 322. » Prunellae. 210. i> Pulegii. 200. » Pnlicariae. 123. » Pulmonariae. 184. » » arboreae. 328 » » gallicae. 242. » » maculatae. 18 » Pulsatillae. 3. » » nigricantis. 3. » Pyrolae majoris. lil. » » umbellalae. 112. » Ramincuii albi. 3. 8 » palustri». 4. » » pratenaia. 4. » Restae boris. 66. » Rhododendri. 165. » » ferrnginei. 122 » Rbois radicantia. 58. 8 » Toxicodendri. 22. » Roris marini. 201. » i> » 8ylvestra 166. » Rutae hortensia. 2. » » murariae. 321. » Sabinae. 166, » Salicariae. 96. » Salicorniae. 217. » Salsolae. 217. HEGISÏER. 377 Hcrba Salviae 202. » » sylvestris 211. v Saniculae 109. » Saponaviae 28. » » hispanicae 30. » » levanticae 30. » Satiirejae 205. » Saxifragae albae 106. » » aureac 106. » Scabiosae 143. » Schoenanlhi 310. » Selareae 202. » Scolopendrü 321. » Scordii 212. » Scorodoiiiae 211. p Scrophulariae aquaticae 192. » » nodosae 192. p Sedi acris 103. v ■» majoris 104, » » minom 103. v Selaginis 323. » Sempervivi 104. » Serpylii 205. » Serratulae 150. » Sidcritis 209, 208. » Sii nodillori 125. » » palu8tria 125. ff Silai 125. » Solani furiosi 186. » » nigri 186. » » quadrifolii 280. » » racemosi 218. v Soldanellae 181. » Sonchi asperi 147. » tt oleraoei 147. » Sopbiae 19. » Spigeliae anthelmiae 178. » » marylandicae 178. n Spinac albae 148. » Stoechadis cilrinae 153. » Stramouii 189. » Sympbyti raedii 210. » Tauaceti 156, 157. j, ^ if hortensia 156. » Telephii 104. i. Indigo 71. Infua. Sennae comp. 76. f> Viennens. laxativ 76. Jodium 331. llerba Tcrtianariue 210. » ïeucrii 211. o Thymi 204. f> Titbymali 24'>. ff Toxicodeiidri 58. ff Tragi 217. ff Trichomanes 321. ff Trieutalis 210. ff Trifolii librini 178. ff Trinitatis 25, » Trupacoli 46. f> Tiisailaginia 151. » IJmbilici veneris.104. » Urticaeinngnae foetidissimac 208. f> r majoria 254. » ft minoria 254. » » mortuac 207. ft Uvac ursi 167. ff » vulpinae 280. » Uvulariae. 279. ft Valerianellae 142. » Verbaad 192. ft Verbcnac 212. ft Veronioae 195. » » spicatao 196. ff Verrucariac. » Vincae 147. » Violae liortenaia 24. » ft sylvestris 25. » » tricoloris 25. » Violarum 24. ft Virgae aureac 152. » Vitis idacae 164. ff Vulvariae 216, Hermodactyli 288. Hordeum 315. d crudum 315. ft deeorticatum 315. ft integrum 315. tt mundatnm 315. » perlalijm 315. ft praeparatum 315. Hnile de Marmotte 92. I Juglandea immaturac 59. Jujubae 56. Juli Juglandis 59. » Oamundae 326, en J. 25 raARMACKÜIISCB *) 78 K, Iiermes 25$. Kino 72. » africamim 72. » amcrtcanum 72, 236. » asiaticuiTi 72. » australe 72. I Kino novae EoUandiac 72. » occidentale 72, ‘226 » oriëntale 75, Koondricum 63. Kooa 300. Koppers 258. L. Lac Ammoniaci tl 8. > Virgims 169. Lacca 245. Lactucarïum 145. Ladanum 23. d commune 23. » in aortis 23. Lakmoes 329. Lana gossypü 34. Laudanum liquid. Sydenj. Lichen carragemciis 333. b cinereus terrestri» 329. » cumatiiis 329. » islandicua 327. b parietinus 328. » petraeus latifoUus 320. Lignum a gal lochum 69. Aloës 69. b Arboris vitac 267. _ „ brasiliens^ rubrum 74. » Buxi 243. j> campechiauum 73. » eilrinum 74. b colubrirmm 174. B Cupressi 267 . b Fcrnambocl 74. b Guajaci 47. » llederae 126. » J untpari 266. b Molucoanum 245, b Panavae 245. * pavauae 24a. b Quassiae 53. b b jamaidensia 54, » Rhodii 181. » Sanctae Luciae 94. b Sanclum 47, 48. b Sanlali album 238. b b citrinum 238. b Santall rubrum 72. b Santalinmn rubmm 72. b Sassafras 235. b Suberis 259, b Taxi 265. b 'Vïaci albi 126. b b quercini 126. Linimentum saponato-camphorat. 233, 269. b Tolatile campboratum 233. Liquamen Myrrhae 61. Liquidambar 263. Liquor ammonii. aula. 112. Looch album 94. Lycopodium 323. M. Mauls 237. Maltum Hordei 315. Maniliot 247. Manna 171. depurata 1/1 ■ » tabulata 171. Mastiche 57. Mcdulla rad. Osmundae 321. Mcl Hellebori albi 287. » rosarum 85, 8. b rosatuni 85, 86. Mei Rutae 52. Mollago Oaricis aren. «>08. b Graminis 313. b Xaraxaci 147. » Trifolii fibvirii 178. Mora 252. b Rubi 87. Morsuli ïmperatoris 57. Mousse de Suède 329. Mucilago Sem. Cydouior. 85. Muscus Acaciae 329. REGISTER, 379 jRuacus arJjoieuft <<29. » euuinua 329. » corsicaiius 332. » cranii liumaiu 328. » Pulraonar. quercin 828. » pyxidatus 330. » quernus alb. 329. fflyrobalant Belliricaè 96. jftyrobalani y> jf » lïïyrrha 60. cliebulae 96. citrinae 06. cmbiicae 96, 243. indicae 96. luteae 96. nigrae 96. N. Nuoes Pineae 270, » Pistaciae 57. 9 Pruiiorum 91 . » purgantes 246. » vomieae 174. Nuclei Cembrae 270. v Pcrsicorum 95. » Pineae 270. » Pistaciae 57. o. Rardus 14‘i. Nigrum hispanicum 239. Nitras Stryehnini 174. Kuces Avellanae 259. » barbadenses 246. » Cacat^ 35. » catharticae amcric. 246. » Cerasornm 92. » Cupressi 267. » Fagi 259. Oleum Abslnthn cootum 154. » Amomi 98. » Amygdalar. dulc. 94. n * aether. Amygd.emar. 94. » Anetlii 120. » Anisi 112. n » stellati 11. r> Anlhemidia nobilis 159. r> Antlips 201, 7> Arnicae 163. » Artcmisiae 154. » liadiani 11. » Iialsami copaivae 78. ;> Bergamotta 40. k belulimim 263. » iïuxi 243. » Cacao 36. » Cadinum 267. v Cajeputi 99. » Calami aromat. 285. a Camphoratum 233. » Cannabis 265. » Cardamomi 302. » Caivi 111. ;> Caryophyllorum 98. » Castoris 246. « de Ccdro 40. » ChamomiMae ronianae 159. Oleum Chamomiüae rolgaris coct. 161. » Citri 40. » Cinnamomi 229. » Cochleariae 21. » Coriandri 125. » Cortic. Aura ut. 41. » Grotoni8 245. » lliosmae oren. 49. » Filicis maris 319. » Florum Aurautiornm 41. » » Lilioium alb. 292 » Foemculi 114. » Folior Jlucco 49. » Galbani 121. » Ilyoscyami I8S. ;> Ilyperici 42. r Hyssopi 207. » Imperatoriae 120. » infernale 246 » Juniperi 267. » laurinnni 236. » I.auro-Cerasi 97. » Lavandulae 196. » Levistici 115. » Ligui Sassafras 235. » Lini 31. » Macidis 237, » Slajoranae 204. 20 * 380 PIURMACBUTISCH Oiciim Eoliloti 06. » ÜTelissao 200. » Menthae crispao 200. » » piperit. 199. ® Millefolii 158. » moscoviticum 263. » Myrrhae 61. b Myxae 184. » Naphae 41, » Nicotianae 189. * Kucum Juglamlis 59. » b mosehat. 237. b Olivamm 170. » Origaai crctici 203. » » vnlgaria 203. b Palmao 276. » Papaveria 15. » Pinhoen. 246. b Pipei'is 282 . b Ricini 246 . » llosarum 86. » Kussicum 263. » Rutae 52. » Sabinae 266. b Sera. ïïyoscyamj 188. » Serpylli 205. Pamplni vitla 43. Pasaae 45. Passula corinthiacao 45. » mojorea 45. 7> minorea 45, Pasta de Althaea 34. » Lichenis 328. Pilulae balaamicae 169. » de Cynoglosso 15, 183. b guninioaae 117. » e iüieo 223. Pineoli 270. Piper album 282. b Cubcba 281. » hispamcum 190. » jamaicense 98. b indicum 190. » longum 282. » nigrum 282. Piperinum 282. Pistaciae 57. Pix alba 268. b cedria 268. » navalis 268. » nigra 268. Oleum Solani nigr» 186. » Spicao 198. b Taiiaceti 157. b Terebinthinae 268. b templinum 276. » Thymi 204. » Yaleriauae 141. b Yerbaaci 192. b Zedoariae 300. b Zingiberis 298. Olibanum 63, 267. » americanum 62. » sylrestra 269. Ollvae 170. Omphacium 45, Opium 15. Opobalsamum 61, 65. Opopanax 118, Orellana 22. Orleana 22. Orseille 329. Oxymcl Belladonnac 187. b rad. Colchici 288. » Scillae 291. b Scilliticum 291. Poma ucidula 83. » Aurantiorum immatura 41. » Coloeinthidum 101, Pomata labiornm Kosensteinil 84. Pruna 91. Pulpa Cassiao 75. » Cucumeris 10O. v Oynobasti 86. » Prunomin 92. b Tamarindorum 74. Pulvis anodynus Dover! 15, 139. » an tbelminthleus 155. » nntilyssns 329. » antipodagricus Portlandiae 240. b Contrnjervae 253.- b contra vermcs 155. b diaireos 305. b diatragaeaiithae 68. b epilepticus ad gultetam 51. » b Harchion 9. » galaetopoeus Uoscnstein. 114. » gummosus 68, '■> Tpecacuanhae coinpos 139. register. 361 Pulvis lupulii'tto 2S6 • t> Lycopodii 323. » Pediculorum 0, 286. # Prineipia Mirandolae 240. Qucrcus marina 331. V»uina blanca 244. Pulvis ad Suhifihut. 323. j> «ternutatorius 204 , 267. Putamcu nucura Juglandum 69. Q. U Quina do Campo 174. (^uiniuro 136. R. Radix Acaciao noatratis 03. Acantbi 213. Acautliii 143. Acetosae 222. Aconiti racemosi 8. Acori asiatici 281. » palustna 306. v veri 281. » vul garis 306. Alanii 284. Aloaeae 33. Alcbemillae 90. Alkannao albao 96. s apuriao 382. „ verao 96. Alü 292. Altbaeae 33. Augelicae sativao 1 16. ,, syi vestris 3 16. Antlioniao 8. anerientes V majores 109, 297. j, miuores 109, J31. Apii dulcis 109. » montani 119. Ari 284. » gallici 284.^ » majoris 284. Arisloloobiae cavac I/. „ fabaccae 17. » longae 240. polyrrbixae 246. vul garis tennis 240. » a Arlca 172. Armoraciae 21. Arnicac 162, Aronis 284. Artemisiael54 Aruraroot IOC. Radix » Asari 241. Asparogi 279. Aspliodeli 293, » lutci 291 . » vcia 291. Astragali cxscapi 70. Aurioulae niuris 147. Barbne caprinae 90. » liiroi 1 46. Bardanae 147. Belien 30. » rubri 214, Belladomiae 186. Berberidis 13. Bctae 218. Beton icae 209. Bismalvae 33. Bistortao 220. Boni llenrici 216, Bi-ancae ursinae germ. 125. » » verae 212. Brassicae 29. Britanoicaa 221. Brusei 279. Bryoniac 102. Buglossi 183. » agrestls 184. v viperini 184. Bnlbuli Tbrasi 308. Caincao 138. Calagualao 319. Calami aromalici 286. Cardopatiae 149. Cardui Hariac 148. » tomentosi 148. » veneris 143. Caricis arenaviae 337. Carlinao 149. Caryophyllatae 89. » aquaticae 90 Cassumunav 298. 382 I’UAOMACEÖÏISCH Radis Centaurii majoris 131, » Cepae 292. » Cervicariae nigrae 119. » Chamacleontis nigri 150. » Cheledonil major ia 16. » Chinae oecidentalis 278. » » orientalia 278. » » ponderosac 278. » » yerae 278. » Ghristophorianae 8. » Cichorei 147. » Colchici 288. » Collinsoniae 2 J 2. » Colombo 12. » Columbae 12. » Columbo 12. » Conjo 308. » Corrsolidae majoris 182. » Contrajcrvae 253. » Coovolvuli uiajoria 181. » Coronae imperialis 2')3. » Córrüdae 279. » Costi arabici 298. » Crassulae 104. » Cucimieris asinini IÖ3. » Corcumae 299. » » loTigae 299. » » rotundae298, 299 » Cyclaminis 213. » Cynoglossi 103. » Cyperi esculenti 308. » » long! 308. » » rofcundi 308. » ))auci sativi 122. » Dentariae 19, 214, 196. » Denteüariac 214. » Dentis canis 291. » » leonis 148. j> Dictamoi 51. » Dipsaei 136. » Doroniei gerüianiei 162. » Ebuli 128. » Ecliii 184. 7 > Emilae 152, i» Eryngii 108. i» Esulae 250. * FiJicis foemineae 321. » >> maris 319. 9 Filieulae 318. » Filipendulae 90. » Fragariae 88. » Fraxinellae 51. » Gnlangae 299, 303. » » major, 303. » » minor. 303. Radii Get urbani 89. » Gentianae 177. y> » luteae 177. 7> 9 majoris 177. » » nigrae 119. » t> rubrae 177. » Gentianellae 177. » Giseug 125. » Githaginis 30. » Glycyrrliizae 71. » Graminis 313, 316. » » majoris 307. » Gratiolae 193. » Helen ii 152. » Hellebori albi 287. * » nigri 4. » Hieracantbiac 149. » Hirundinariae 171. » » » » » » » » » » » » » » » » » » » » llydrolapathi 221. Hypecacuanhae 139. Jalappae 179. » albac 181, Imperatoriae 120. » nigrae 169. Imperatoris 120. Inulae 152. Ipecacuanhae albae 25, 139 » amylaceae 139. » annulatae 138. » farinosac 139. » fuscae 1 38. # lignosae 25. » nigrae 139. » de St. Pa ulo 139 » slriatae 139. » verae 139. Iridis dalmatioa * 305. » jQorentinae 305. » istrica 305. » liburneae 305. » » nostratis 305. » Juglandis 59. » Junci 307. » » maximi 308. » Iwartncusae 311. » La pa Ui i aculi 221. » » hortensia 222. » » sanguine i 221. » » sativi 222. » » unctnosi 2J6. » Lappae majoris 149. » Eatiri alexandrinae 229. 9 Levistici 115. 9 Lilii albi 292, » Liliorum Convalliam 280. ni£üi$TËiv.> >83 ltadis Liijueriliae 70. » gcrmanieao 71. p hispmiiiao 7J. » roasicaó- 71. l.olii'liac 164. I.olii officinarum 30. Liuulac vernntis 3 >>7. Mandwgnrai' 187. Sarlagon 293. Me'jhoaonmi'.w nlbiie 181. • » jiigrae 179. Mal 114. Melampodii 4. Moi'su» tUaboli H3. Mixior 172. Mutigo» 131. JtuteMinno 125. Niirci»sl 293. » major is 293- « svlvestiis 293. Kimi 133. Ntnsioff 113. Onniildis 66. Orcbidis spiralU 296. Oroosclini 119. OmUbog.il» 291. Ostriithii 120. Oiylapalbi 221. l'aeooiao 9, Papaver» corniculali Parcirae liravau 12. Paridu 270. Pariparabo 282. Paslinncnc sativae 1-'.. Pationliae 222. Peïitaplvylli 89. Pctasituiis 152. Petroaelini HO. Peuceduni i 19. Phytolaccne 218» Pilosellac 147. pifnpinellao lil. „ r> majoris!12. * horten sis 98. » t taliën* 90. w minor is 90, 1 1 1 » nigrae *12. Pi's tol odium 240. Plantaghus 304. f v majorls 21 J. » mediac 214. » mi noria 1 *' » » trinerviao 215. PodophylR 9. Poly^filao 27. Radix, Polygalus virgmbmae 2& Polygonati 230. Polypodii queroini *218. Popuü tromulae 292. Pseudacovi 300. Pscudo-Cbinac 278. » Nareisai 293. Pfcanmcac 1*18. Ptciiclis 321. Pyrethri 159. » gemtanici 159, jb romaui 160. yt veii 160. {Jiiinqiid'olu fnigifcri 89. Raphani 20. » jrusüeam 21, iUlanbiae 28. » antillarum 29. llestae bovis 66. llhabarbari 222 . » monadiomm222 llhapontici veri 225. Rhei 222. » uostratis 226. Rhodiae 104. Ruime tmctorum 130. Husci 279. Saleb 295. Salcp 295. Saponariae 29. 8 ar sa par ili nu 277, » germanfeao 397 v italicaé 278. Snssapnvillac 277. Satyrii 295, Saxifrngae vu brac* 90. Scillao 291. Seirpi majoris 308. Scorzonerae hispanicae MC. Scvopbularïae nodosao 192. Seiieuae 28. Senegnc 28. Serpentaria^ virgïnianae 279. Serpödtnm 131. Sêrratwlae J'ÖO. Sigilli Silomonis 280. Su palus Iris 125. Sisari 111. Smyrnii 125. Solam furtosi 186. j> qnadrifolii 280. Spatulae foctidae. Spigdiae mnrylaridieae 1781 Spinna albne 148, Squamnriar 196. 384 FHAUJSACEUTISCH Radjx Sqiuilue 291. » Succisac !43. «> Symphoricarpi 128. » Symphyti 182. » Taraxaci 146. » Xelephii 101. » Tithyinoli 250. » » maritinii 173. » Tnrdylii 125. 8 Tonrcntillae 88. » Tragopogonis 145 » Tragorcbidis 295. » Triorchid is 296. » Turpethi 181. » IMieae mujoria 254. » Uvae versae 280. » » vulpinae 280. » Vnlerianae 141. » » raajoris 141. » » iniaoris 141 . 142 » b palustris 142. » » sylvestris 141. » Victovialis longae 292.' b » rohmdae 307. » Vincetoxici 171. » Yiolae hortensia 24. » Violarum 24. » Zarzae 277. » Zedoariae longae 299, 300, b » luteae 298. » » rotnndae 2‘J9, 300 » Zermnbet 298. B Zingiberis 297. Raiz Jarrinha 241. Kami Angeiicae conditi 11(5, b Mil Honicna 241. Ramuli arboris vitae 267, Resina Agarici 335. Saccharum 311. » crudum 311. b crystallisatura 311. a ra iü netlijn 311. b roaatum 85. Sagapenum 117. Sakki 312. Sal Abayntbii 154. b Acetosellae 46, 222. b Artemiaiae 154. b Centaurei minoria 178. b Ononidis 66. b oxalieuni 46. llealua alba 269. » Anime 78, b Benzoes 169. b burgundica 268. 8 Campborae 233. b communis 268. » Dainmar 271. » elaatica 164, 175, 247. b Kieini oceid, 62. » Euphorbii 249, b Guayci nativa 47. B Hederae 126. b Jalapae 180, b Juniperi 267. b laccae 24o. b liquida Pini bals, 270. » lutea novi Belgii 295. 8 Hasüchis 57. b Pini 268, 269. » Sandaraeae 267. B Tacamahaoae 43. b » occidentalia 62. b b orientalis 43. Roob Berberidis 13. » Cynobasti 86. B Dauci 122. » de Laffecteur 278. b Ebuli 128. b fragorum 88. s J uniperi 267. » ülurorum 252. » Rhamni cathart. 55. » Ribesiorum nigr. 106. b Rubi idaei 87. b Sambuci 128. » Spinae eerviriae 65. Rotulae Berberidis 13. B Menthae pipcrit. 199. Sal Salviao 202, Salino antifibrile 328. Salicinum 261. Sandaraca gennanica 267. Sandaraca 267. Sanguis Draconis 245, 274, 280. Sapn Ammoniaci 1 18. » Crotonis 245. b guajacinua 48. b gutti 43. Scammonium 183. » gallicum 172. » halepensc 180. REGISTER 385 Seammonium mompellauttru 1/2. SciUitimnn 290. Sebeatenae 184. Secale cereale 337. » cornutum 337. Semeu Abelmoacbi 34. » Acanthü 148. » Anuneoa veri 125. j> » vulgaria 125. p Ainoiïii 98. b Anetlii 120. » Aniai vulgaria 112. » » stcllatl i l. » Agui casli 2,2. » Apii 109. b B montani 119. » Asparagi 279. i> Badiani II. » Bardanae 149. » Bombacia 34. » Bryoniae 102. b Cacao S5. B Cnlcatrippae C. „ calida IV majora 112. „ » minora 109. b Canariense 312. b Cannabia 255. b Cardui bcncdicti 150. b b Mariae 148. B b tomcntosi 148. B Carthami 150, b Carvi Hl. b Castaneae equinae 43. b Cataputiac major. 246. „ » minor. 249. b Cheiri 19. % b Cichorei 147. b Cinac 185. B Cismac 76. b Cilri 40. b Citrulli 102. » Coccognidii 227. b Coccntngnidii 227. b Coehleariae 20. b Coffeae arabicae 138. b Colchici 288. b Coloc ynlhidunl 101 . b Consoiidae regalia 6. b Contra 155. b b vermea 155. b Coriandri 124. » Corrudao 279. b Cncumerum 100. » Cuirnr.i 119. » Cvdoiiiorum 84. I geman Cymini 119. ! b Gynobasti 86. ‘ B Jlauci cretici 114. b » sylve8tris 122. b Erucae 20. b Ficus infcrRalia 246. b Foeui graeci 67. » Foeniculi 114. b b aquntici 113. B » dulcis 114. » Foenu graeci 67. » Giraumont 103, » Githaginia 30. » Gnidii 227. » Gossypii 34. » Gram Luie ülannae 313. » lleliotropii 184. » llippocaataui 43. » Hyoscyami 187. » Junci maiimi 308, v bacrymae Jobia 313. » Leviatici 115. » bini 31 . » I.ithospermi 184. b Lolii oiflcinarum 30. » Lycopodii 323. » yielampyri lutei 196. » Jlelanthii 5. » Heloimm 101. b Milii 311. » » Solia 184, » Naalurtii hortenaia 22. » Nigellae 5. » Orcoselini 119. » Oryzae 312. » Pacouiae 9. » Papaveris 1 5. » Petroaelini 110. » b macedonici 125 » Pbalangii non ramosi 291, b » ramoai 291. b PUeFandrii 113. b Psyllii 214. » quatuor frigida majora 101 » Ricini 246. » b majoria 246. b Sabadillae 2S6, b Santonici 155. b Sasifragae albae 106. j b Scirpi majoria 308. » Seseleos 125. » Silai 126. j b Sinapcoa 19. j b » albae 20, I a b nigrae 19, 386 PHAPiM-lCKUTISCÏ* Seinen Smyrnii 125. » Sophiae 19. » Spinae albae lil. » Staphidis ngriae 6. » Stramonii 189. * Tanaeeti 156. » ïordylii 125. » Urticae major. 254. » » minoris 254, » » romanae 25 i. » Verrucariae 184. » Violae sylv. 24. » Violarum 24. Sernm lactis 74. » » sinapinum 19. » » taniarindinatum 74. SIlirjiia Baniglae 296. » daleis 74. » hirsuta 73. » Vamllae 296. Soda 217. Species aroma ticae 98» 198, 199, 201, 204, 205. ad Cataplasma 33, 34. » diatragacautbac 63. » emolliontes 33, 34,63, 161. * ad niema 34, 161. * ad fomentum 161, 256. » ad gargarisma 202. » pcctorales 56, 163, 192, 253, 320. » pro suf fi til 169. » resolventes 68, 1G1, 163, 199, 256. » viscerale» Kacmpfii 192. Spica ccïtica 142. » indien 142. » flardi 142, 311. Spiritus Angelicae comp. 116. » Anisi 112. » Anthos 201. » Cartvi lil. y> Cort. Aura n Oor. 41. » Fragorum 88. » Juniperi 267. » Lavandulae 198. » Liliorum alb. 292. * ÏÏInslichcs 57. » inatriealid 57, » Melissae 206. » Menthae crisp, 200. » lYicotianae rusticae 1 89. » Myristicae 238. » Pyretbri 160. » rectiboatus 45. | Spiritus rcotifleatissmius 45. ! » Rubi idac» 87. i> Rutae 52. » Sernylli 203. » simplex 45, » Vim 45. » » campboratu» 233v y> Zndoaria-! 300. Stïpi tes Clematitiüis sylvcstrisS. » Biervilliae 128. » Bulcamarae 485. » Menispernu 12. » Ribesiorum nigrorum 105 » Ribium nigrorum 105. » Sympboricarpi 128. Storax 168. Strepitus Lupi 336. Strobili T.upuii 255. Styrax 168. » liquida 263. » » ovient. 263. Saceolata 36, y> medica 36. » simplex 36. Succus Acaeiae nostratis 93. » » Terae 81. » Agreatac 45. » Rerberum 13. » Catecbn 82, 140, 273. » Citri 40. » Cydoniorum 84. » Hypocysiidis 238. » limonum 40. » Liqueritiae 70. » » depurat. 79. » Ittesembryanth. crysta!?. 104. » Myrrbidis expressus 123. » Pomoruru 84. » Scillae inspissat, 291. Sulphaa Chinini 136. » Cincbonini. Summilates Ab rotan i 156. » maris 156. Absinthii 153. v ponlici 156. v romani 156. Agerati 15S. Artcrmsiac 154. Bal&amitar» 157. Üefitfturei minoris 177. Cowsolidae Sarracenicae 152. Costi bortorum 157- Eupaforii flb’sue 158, REGISTER. 387 Summitates Galit albi tol. j, » rubri 131 . t> G aniatae tinctoriae 66. » Hyperici 41. 9 Meliloti 68. » Millefolii 158. » Taxi 265. „ Virgae aureae 152. Syrupus Acetoaellac 46. » Acetositatis Citr. 40. » Agrestae 45. p Alcbcrmos 259, » Allii 292. » Althaeae 34. a Ammoniaoi 118. » Amygdalariim 94. » Armoraciae 21. a Anagallidis 213. a Artemisiae 154. » lialsami de Tolu 61. » Bcrbcridis 13. a Calendulao 164. „ Capillor. xen. 320. B Cenlaurii minoris 177. » Ceraaoruni 92. » Chamoimllae 161. a Chamacdryos 211. » Cichorei cum Rheo 147, 223. » Citri 40. » Cinnaniorai 229. » Cochleariae 21. b communis 3i 1. o Contrajcryae 253. a Cort. Aurant. 41. a » 1'ciuviani 136. j> Groei 306. » Diacodii 1 5. b Draeunouli 156. » emulsirus 94. b de Erysimo 19. jj ïarfarae 151. » 1'lorum Persiconen 95. Syrupus I' lorum Rkoeaöas 14. » ï'oenicuii 114. » Marrubii 209. » llederae terrestris 207. » Era go rum 88. * Hyperici 42. » Hyssopi 207. a Jaceac 25. b i odieus 61. » Ipecacuanbae 139. » Lupulinae 250. ■» e Uleconio 15. » llannae 171. * Manna e c. Scnna 76. » Mentkae crispae 200. » Xorurum 252. : » Kicotiuuae 189. » opiatus 15. » florum Paeoniae 9. » Paparcris albi 15. » Rhamni catbart. 55. » Rliei 223. » Ribe8iorum ruhïornmlOS. » Ribium » 105. 9 » nigrorum 10G. » Rosarum 85, 86. 9 Rubi idaei 87. » Saechari 311. 9 Senegae 28. s simplex 311. 9 eolutivus 86. 9 Spinae cervinae 55. » e Svir.phytoFeonellU 182. b Tan’aceti hortensis 157. » Tragacanthae 69.j 9 Tn8Si!agini8 151. » Veronicae 195. » Tiolae kort. 24. j) Violarmn 24. » Vitis idaeac 161. » Zingiberis 298. T. Tabaskeer 312. Takaskir 312. Taeamahaca 43, 262, Taffeta3 vegeto-epispastique 2-,7. Tartari oremor. 45. ïartarua crudus 45. b depuratua 45. Terebiulhina 268. Tercbinthina «blogha 270. b orgentoratens. 270. » burgundigatensis 268 » canadensia 270. » commuuia 268. b éypria 57. » gallica 268, » larkana 271 . 388 PHARMACEGTISCH Teroblntbina I’ini 208. » veneta 271. Terra Catechu 82, 140. » japoiiica 140, 273. b merita 299. » orleana 22. Thee van Bourbon 290 Tberiaca Andromachi 15, 305. Thridacenra 145. Thus vulgarc 269. Tiglia 245. Tikor 3'H). Tincttira Absmthii 154. » acidula Rosarum 85. » Aconili, «impl. elaetb. 7. s Agariei 335. » Aloes comp. 290. b Ammoniaci 118. » Angelicae 110. » Angusturao 50. » aromatica 98, 302, 302, » » acida 202. » Asae foetidac 117. » Asari 241. » Belladonnae 187. n Balsami peruviaiii 65. » » de ïolu 65, b Benzoo» 169. » Botryos raex. 2Ï0. » Calami nrnm.it. 285. » Capsici arinui. 191. » Cardamomï 302. » Caryophylloruin 98. » Cascarillae 244. » Catechu 82. » Coffeae 138. r> Coloncynthidum 102. » Cinnaniomi 229. » Oolutnbo 12. b Cortic. Aurantsimpl. 41. » » b comp. 41. » » Peruviani 136. v Croci 306. » diaphoretica 253. » Digitalis 194. » Emilac 153. t> Euphorbü 249. v florum Rhoeado» 14. b Ferri pomata 84. b » Cydoniata 84. » flor. Colcbici 288. » Fragorum 88. » Fungi muscarii 330. » Galangae 303. » Galbani 121. Tinotura Gnllarum 358. b Gentiauao 177. » Gutti 43. b Ilolenii 153. o ïlellebori albi 287. » » nigri radicia 5. » Jalapae 18't. B TevUtioi 115. » ligni Guajaci 48. » » Sassafras 235, B lignorum 207. p Lupulinae 256. » ïlaeidis 237. b Myrrliae 6 1 . b Nicotianae 189. p nucum mosohalar. 236. b Ooulorom Populi 262. b Opü crocata 15, 307. b » simplex 15. b Para-liiiatunr. 157. p Pimpinellae albae 112. » s composita 116. p Pirii composita 267. » Piperis bispanïci 191, b Pyrethri 160. b Pyrolae umbell, 167, b (juassiae 53. » rad. Colcbici 288. b Batankiao aromat. 28. b b compos. 28. b » simplex 28. b resinae Guajaci 48. » Rhei vinosa 302, b Rhododendrl chrys. ilOC, b Sabinae 266. b Soillae 291. b Sein. Cinae 155. b » Colcbici 288. b » Crotonis 245. b b Phellandrii 113. b b Santonici 155. b b Stramonii 190. b Senegae 28. B Sennae 76. b Serpentariao virginianae b 239. b Sinapeos 19. b Stomachica Whyttii 41. B Thymi 204. b Trifolii fibrini 178. » Valerianae aetlier. 141. » » ammonia!. 141 b b simplex 141. » Vanillae 296. REGISTER 389 Tinctura Vincctosici 172. » Zedoariao 300. » Zingibcris 293. Torna Solis rubra 245. Tragacantlia 69. Triticum 314. Trochisci Agarici 335. a Alhandal 102. s anthelmintbici 155. TrochUci bechiui nigri 70. » Catechu 82. » Ipccacuanhae 139. Tubera esculenta 336. » Solani tuber. 186. » tcrrac nobiüa 336. Turiones Filicis marla 312. » Juniperi 266. » Pini 268. ü. til va crispa 333. Unguentum Aioes cuni „ AUhaeae y, lïaxdanae 149. » basilicum 269. » Calendulae 164. » contra vermes 298. » corticis Ulmi 251. » dlgeaiivum 271. » Digitalis 194. b Elemi 62, 269. » Enulae 153. » hacmorrhoidalo 262. » Hclenii 153. p üyoscyami 188. t Jaceac 25. » Liuaviae 195. (Jnguentum ISezerei 227. » nervinum 236. b pediculorumö, 12, 286, 287. » pomadinum 84. v populeum 261. » llhamni frangulao 56. s rosatum 86. d Rosoiarini comp. 236. » Sabinae 266. p Scillae 291. » Sinapinum 19. o do Styrace 168, 263. » Terebinthinae 271. ! TJpas Antjar 254. Usnea cranii bum. 328. ‘ TTvae 45. Petroleo 290 34. V. Vanilla 296. Variolaria 329. Vina medicata 45. Vinum acidulum 5. » album 45. b Aloca 290. v Coric. Peruviani 136. » Dictamni 51. b dulce 45. b fervcscens 45. 8 flor. Colchici 288. Xylobalaamum 61. Vinum gallicum 45. b hispanicum 45. b Ipecacuanbac 139. b malaccensc 45. 1 » rad. Colchici 288. » rhenamun 45. » rubrum 45. v Scillae 291. 8 Scmin. Colcbici 2S8. v Sinapinnm 19. v Viscum album 126. X. z. Zingibcr conditum 298» AANWIJZING DER W A A M - "% r E SS Si. O K T ï SI G Si W , BEI KORTE BIOGRaPHISCHE EN LITERARISCHE OPGAVEN. Ach. Erik Aoharitis, Xweedsch plantenkundige, rei dienstelijk in de kenni3 der kortmossen- -}• 1819. — Schreef: Synopsis melhodica Lichennm. Land. 1814. Jdans. Michcl Adanson, beroemd Fransch plantenkundige ; peb. 1725. f 1806. Schreef: Families des plantes. 1 — 2 deelen. 1763. Ah. Adam. Afzelius, Professor te Upsal. -]• 1836. — Beschreef pl. uit Guinea. Ag. Karl Agardh, Prof te Land, thans Zwcedsck Bisschep, beroemd als beoefenaar der Algenkunde. Systema Alga- rum. Lwid. 1824. Ait. William Aiion, opzigler tan den Koniukl. tuin te Kew, geb. 1731. | 1793. Beschreef do daarin gekweekte pl. in rijnen : Hortus Jfewetisis • 3 deelen. Lond. 1785. Allion. Carolo Allioni, Prof. te Turin. geb. 1725. f 1804 Schreef : Flora Fedemontana 1 — 3 deelen. 1785. Alpin. Prosper Alpinns, Prof. te Padua, leefde eenigen tijd in Egypte en Griekenland, en schreef de planlist Ae~ gypti ed Fesling. 1640. — geb 1553, j- 1617. AASWIJZiSG BE» 392 Aiuir. Heuij Audio w, een Eugelsch Schilder, gaf uit : Co- lonred engravinga of keath. 5 Deel. Lond. 1802. JF . Arnott ft ïFlght. G. A. Walker-Arnott ea H. Wight, twee Engelsche plantenknndigen, schre- ven JProdronms Florae JVepalensis. Tom. I. II. London. Aubl. Fusens Aublet, een Fransch priester, welke lange tijd in Guyana leefde, schreef: J/istoire des plantes de la Guiane Francaise. 4 Deelen. Paris. 1775. Banks . Joseph Banks, begeleidde als natuuronderzoeker Cook op zijne reis om de wereld, en leefde later als edel beschermer van .Natuurkundige Wetenschappen en Pre- sident van do Linaean Society, in London. geb. 1743- f 1820. Schreef eenige kleiue werkjes. Barll. Friediich Goltlieb Sartling, Prof. te Goeltingen ; schreef Ordines naturelles plantarum. 1830. C. Bauh . Casparus Bauhiu, Prof. te Basel; geb. 1550. f 1624. een der eerste herstellers der wetenschap, schreef Frodromvs en Finax Theatri botanici. J. Bauh. Broeder des voorgaanden, geb. 1541. f 1G13 Schreef Ilistoria plantarum universalis. Bernh. Johan Jakob Bcrnhardi, thans Prof. te Erfurt. Bertol. C. J. Bcrtolone, Italiaansck Plantenkundige. BI. C. I. Bluine, Directeur van ’s rijks Herbarium teLeyden, vroeger als Natuuronderzoeker in O. Indië ; gaf uit: Bijdragen tot de Fl. van Nederl. Indië. Batavia 1825. Flora Javae en Rumphia (twee prachtige plaatwerken), en : Enmneratio plantarum Javae el imidarum adja- centiunu Ltyd. 1827. Bonpl. Aimc Bonpland, begeleidde Hnmboldt op zijne reis in Amerika, werd later in Paraguai door Dr. Francia gevangen gehouden ; thans vrijgelaten nog in Amerika levend. SAAM VEKKOBTJSGES. 393 Bot-y Jean-Baplisle Bory de St. Yinceat, bekend Fransch Planlenk., onderzocht vooral de Algae en reisde in Grie- kenland. Brid. Samuel Elias Biïdel von Brideri, beroemd Bryologe. -f 1828. Schreef Bryologia zonversa. 2 deelen. 1826 — 7 , P, Br. Patrik Browne, een Ier, schreef over de planten van Jamaica in Civil and nat. kistory of Jam, London 1756. B. Br Bobert Brown, een der beroemdste plantcnkundigen ran onzen tijd, schreef onder anderen : Prodomusflorae novae Hollandiae. Loud. 1810, in welk land hij zelf gereisd had. Bun». Joan Burmau, Prof. Ie Amsterdam, geb. 1707 -j- 1780, schreef Thesaurus Zeylanicus. Amst. 1737. Zijn zoon en opvolger K. Burm. Nic. Laur. Barman, geb. 1734. -j- 1793., schreef Flora indica. 1768. D.C. Auguete Pyrameau de Candolle, Prof., eerst te Montpel lier, thans te Genève, de beroemdste thans levende Botanist, schrijver van vele voortreffelijke werken, b.v. Prodromm System, naturalis , hetwelk nog voortgezcl wordt. Cass. Henry Cassini, een voor eenige jaren overleden bekwaam Botanist te Parijs, verdienstelijk over do Synaulkereae- Cav. Antonio Josepko Cavanilles, Prof. te Madrid, geb, 1745- j- 1804. Schreef: Monadelphiae dissert. JT. Cham. Adalbert von Ckamisso, een onlangs overleden verdien- stelijk Botanist en dichter te Berlijn, begeleidde Kot- zebue op zijne reis om de wereld. Clus. Carolus Clusius, een der eerste herstellers der Bloanic, deed groote reizen door Europa, later Prof. te Leyden. geb. 1525. y 1609. Schreef Itariorum planfarum //is- ioria , Anlverpiae. 1601. 20 394 4A9WIJHRK OER Commel. Jan Commelin f 1698. verdienstelij k A maten] . plantenkundige, schreef: Ilorti medici Amstelod . icones. Curt • William Curlis, Apotheker te London, j 1799, was de eerste uitgever van het Balamc.al Magazine, en schreef flora londinensis. Belil. Alire Rafeneau Delile, tegenwoordig Prof. te Montpel- lier, deed onder Napoleon eene reis iu Egypte, schreef: Florae aegyptiacae Illiistratio. 1813. Besf. R. L Dcsfontaines f 1833, Prof. te Parijs, reisde in N. Afrika, schreef: Flora Atlaniica. 1800. Desv. N. A. Desvanx, gaf uit : Journal de Botanique. BUL Joan Jakob Dillenius, Prof. eerst te Giessea, dan. de Ox- ford ; geb. 1687. f 1747. schreef Hort. EUhamensis 1732. en Jfisioria muscorum. Lond. 1741, het eerste groote en volledige werk over deze pl. Bon. David Don, Engelscho Piantenk., schreef : Prodromus Florae nepalensis. Bryand. Jonas Dryander, Custos Musoi Bauksiani te London. i 1811. Bun. Michei Felix Dunal, verdienstelijk Botanist te Montpel- lier, schreef vooral over de Solaneae. Eckl. Zeijh. Eek Ion en Zeyker deden eene Botanische reis naar de Kaap, verspreidden vele gedroogde en levende planten van daar en schreven : Enu- meralio pl. Ajr. anslr. Ehrenb . C luist. Gotlfr. Kh ren berg, thans Prof te Berlijn, deed eene reis door Egypte, JMubie eu Arabië. — JVa- Uirgeschichtliche Jieise durch N. Afrika. Berl. 1828. Ehrh, Frid. Ehrhart, Phytograpkus van den Honing te Ha- nover. f 1795. HAAM •VJiKKOttTJIfOEir. 395 Endt Slcpkan Endlicher, thans Conservator van het Bot. Museum enz. te Ween en. uitgever dar voortreffelijke Genera plantarum sccundum ordines naturales dis- tribula. Fee. A. L. A- Fée, Prof* te Strasburg, onderzocht vooral de Cryplogamon de oflieinele schorssen, en gaf daarover een voortreffelijk plaatwerk uit; zie p. 330* Fisch. Ferdin. Fisckcr, Directeur van don Keiseil. Bot. tuin te Petersburg. Forsli. Peter Forskal, deed eene reis door Egypte on Arabië f 1763. Flora aegypt iaco-arübica. Ilavn. 1775, Forst. }• R. Forster, begeleidde Cook op zijne tweede reis om de wereld, welke zijn zoon Ceorg gedeeltelijk uitgaf. Fr. IClias Fries, beroemd Zwcedscb plantenkundige, een der heste Mycologen en Lichenographeu van onzen tijd. Li- c.henographm europaea. Lnnd. 1831. F. Goebel, JFaarenkande , mit illum. Kvpfern. Eisenach Sedert 1827. 4to. \ Gaertn. Jos. Gaertner f 1791. Schreef: de Jrueiibus et semini- bus plantarum. 1791. Gattd. Joannes Gaudin, Predikant in Zwitserland, schreef: A 'groslologia helvelica. 2 Deel. 1811. — Flora Hel- veiica 1 — 7 Beelen. 1828—32. Gmel. Joau Georg Gmelin j- 1755, te Petersburg ; deed ecue groote reis in Siberië, en schreef Flora Sibirica. 4 deel* Petersb. 1747 — 55, J. F. Gmel. Joan Friedr. Gmelin, Prof tc Goettingen f 1804, schreef Sy stoma vegetabilium. 179 1 . Goud. Sam. Goodenough, een Eogclsch Bisschop, en Planten- kundige. Grev. Robert Kaye Grovilie, ie Edinburg, Schrijver van vele Bot. werken, vooral over Cryplogameu. The Scotiisch cryptoqamic Flora , 4 deden. 26 * 396 AASWUZIHG DER Hall. Al biecht von Haller, Prof. fe Goettingeu, een der grootste Natuurkundigen van zijnen tijd f 1777. Historia stirpiumHelvetiae indi^enarum. 1 — 3 dcelen. Jfaw. Andr. Hardy Haworth, Engelscii Botanist, vooral over de kennis der vetplanten verdienstelijk. Hayne. Fried. Gottlieb Hayne, Prof. te Berlijn f 1832, Schrij- ver van het p. XXII vermelde werk over officin. planten. Hedw. J. Hcdwig, Prof. te Leipzig f 1799, beroemd Bryologe. Schreef Species muscorum frondosorum, tot op onzen tijd vervolgd door Schwaegricken. Herit. Charles Louis 1’Heritier, geb. 1746. f 1800, Frauscli Plantenkundige. Hil. Auguste de St. Hilaire te Parijs, reisde door Brasilië, en beschreef pi. van dat land. — Flora Brasiliae meri- dionalis en Plantes n snelles du Brésil. Paris. Jloffni. Georg Franz Hoffmann, Prof. te Goctlingen, dan te Moskou, f 1826, schreef eene Hora van Huilsehland, en over de ITtnbelliferae en Cryploqamen. B ook. William Jackson Woeker, Prof. to Glasgo w, een der ijverigste plantcnkundigen onzer eeuw, beschreef vooral mossen en levennossen : gaf Flora boreal-americana uit. Hom. Jan Wilken Horneman, Prof. te Koppenhage, tegen- woordige uitgever der Flora danica. Ihirnb. Alexander von Humboldt. H. B. K. Humboldt, Bonpland, et Kuntk, als beschrijver der door de twee eersten op hunne reis verzamelde pl. N ova Genera et species planiarum. Tom. I — YII. Paris 1815 — 25 fol. Jacq. N. J, Jacquin, geb. te Leyden 1727, Prof. te Weeuen f 1820, beschreef vele Amer. pl., welke hij zelf verza- meld had. Jvss. Antoino Laurent de Jussieu, Prof. te Parijs, de gron- digste bewerker van het natuurlijke stelsel, -j- 1836. — 5UA JI-VF.RK0HTJKGI5* . 397 Schreef : Genera plantarum secundum ordines nata- rales disposita. Par. 1789. Hd. Juss. Adrien de Jussieu, zoon Tan den voorgaanden , Prof. Ie Parijs. Kit. Paulus Kitaibel, Prof. te Pest. -j- 1813. Koch. Josopk Koclx. Prof. te Erlangen; Synopsis Florae Ger- manicae et Jlclvciicae 1837. K. of Kunth- Karl Siegism. Kuuth, Prof. te Berlijn, beschreef de Amer. pl. van Humboldl, en begon cenc vol- ledige beschrijving van alle pl. waarvan de Gra- mineae en Cyperaceae reeds voltooid zijn. — K. beteekent d eszei i's Handboek der Botanie , Nederduilsche Vertaling, zie voorrede p. VII. J.ahill. Jac. Julo Labillardière, deed vele reizen, en beschreef vooral Nieuw-lloil planten. Lay. Marian. Lagasca, vroeger Prof. te Madrid. Lam. Joseph Bapliste Monet de Lamarck, beroemd Natuurk. te Parijs, f 1829 ; schreef Jlore francaise enz. Latttb. Aylmer Eourke Lambert, Description of the genus Cinchona. London 1797. Lamx. Jeau Vincent Felix Lamouroux. f 1823, schreef vooral over Algae. Ledek. Karl Fried. Ledebour, Russisch Botanist. Icones plan- tarum novarum Florae russicae etc- Sedert 1830. fol. Lehm, Joh- Christ. Georg Lchmaun, Prof. te Hamburg, schreef Monographien van Ft imula , Nicotiana , Asperife- liae enz. Leseh. Lesckenault de la Tour, deed eeue reis om de wereld, ontdekte en beschreef vele nieuwe planten- Lindl. John Lindley, Prof. en zeer verdienstelijk Botanist te London- Digitalis Monoyraphia , Loud. 1821 fol. Rosarum Monographia Loud. 1820. — 1 nlroduction to the nutuial system • of Botatvj • Loud. 1837. 398 AAmVIJZIKG D*R Lk. Heinrich Friedjkh Link, Prof. to Berlijn. — JSnumeratio plantarum horti berolinensis altera. Tol. 1 — 2» Bcrol. 1821. L. Carolus a Linnc, ziek ook C. Liunacus schrijvende, bracht de eerste wetenschappelijke orde in het plantenrijk door bepaling van vaste kunstwoorden, geslachten en soorten ; hij ordende de geslachten naat 24 kunstmatige klassen, eu beschreef alle planten in het systema en species plan- tarum. Alle latere werken van dien aard, wanneer de- zelve naar het Liun. stelsel bewerkt zijn, dragen zijn uaam op den titel ; onder de latere uitgaven bekooren die van KOK MEK en sohplms (de 15de), en van sprevgei. (de 16de). i.imakcs was gcb. 1707, later Prof. te Upsal, over gaasoli de aarde beroemd, f 1778. L. excl ■ spec. of excl. gen. Beteekenl dat het door L. opge- stelde geslacht of familie bedoeld is net uitzondering van eenige soorten of geslachten. L. fit. Carolus Linnaeus filius, zoon van den voorgaanden, en zijn opvolger als Professor, leefde kort. •(• 1783 ; ver- wierf weinig verdiensten om de wetenschap. Lob. Mallhias 1'Obel. f 1G16, uit België, later Botanicus regius britannicus, gaf uit Jcones stirpium . 1591. Lois. J. L. A. Loiseleur Deslongchainps, verdienstelijk Fransch Botanicus* > Lonr. Joan. de Loureiro, Porlugeesch Monnik en Missionaris in Cochinckina, schreef Flora üochinchinensis 1790. Lyngb. Hans Ckrislian Lyngbye, Been, schreef als Candidat in do Theologie zijn voortreffelijk Tentamen ffydro. phyloiogiae dantcae ■ 1819. Mursch. Bieb. Friedrich Marschall von Bieberstein f 1826. In Russische dienst. Schreef Flora taurico- cavcasica, 3 deal. Mart. C. P. T. von Marlius, Prof. te Muncken, deed eenc grooie aan Bot. .ontdekkingen vruchtbare reis in Bra- JU±M TBBKORTISOSlr. 399 silie, schreef vele werken, waaronder dat over de Palrnao aan prachtige uitvoering en grondige bewerking boven aan staat. Me ij. Ernst H. F. Meijer, Prof. te Koningsbergen, beschrijft thans de door Dróge aan de Kaap verzamelde planten in Commentarti de pl. Afr. A ustr. G. F. G. Meijer, Prof, teGoettingeu. Michx. Andr. Michanx, reisde in N. Amer. enz. f 1803, en schreef Flora boreali-americana. Miirr. 3 . A- Murray, Prof. te Goettingen. f 1791. Mul. J. 0. Mutis onderzocht Z. Amer. planten. Wees ah Es- Cr G. Kees von Esenbeck, Prof. te Bonn, dan te Breslan, een der beroemdste Duitsche Botanisten , schroef dan System derFilzc vnd Schwaemme , Systema Eaurina, urn enz. Fr. Nees ah Es. Gottl. Fricd. N. v. Esenbeck, de broeder des voorgaanden. f 1837. Schrijver der p. XXII en XXIV vermelde Bot. pharin. werken. Nult- Thomas Kutall, Prof. te Philadelpkia. Fall. Petrus Simon Pallas. f 1810. deed groote reizen door Buslaiid, en beschreef vele pl. F, C. 11 Persoon, Kapenaar van geboorte, later te Parijs levend, f 182 . Schreef vele werken over zwammen, en Synopsis plantarum. 2 Deel 1805 — 7. Flum. Charles Plumier f 1704; reisde in W. Iadic, ca beschreef vele pl. van die lauden. Poppig. Eduard Poppig, Prof. te Leipzig, deed eene reis in Z. Amer-, van waar hij de planten thans met End- liolier beschrjjft. Foir. J. L. M. Poiret, deed een reis door Numidië'. Pursk, Friodr. Pursh, in Duitschi- geb- f 1820, reisde in N Amer., schreef Flora Amcrioue sepl. Lotid. 1814- 400 AASWIJZISG DER Reichnb. Ludw. Reichenbach, Prof. (o Dresdeu, schreef ceiio Flora excursoria van Dnitschland. Me in tv. C. G. C. Reinwardt, thans Prof. te Leyden, vroeger als Natuuronderzoeker in 0. Indic. Reis. And. J. Belzius, Prof. te Land. -}• 1821. Itheed. ff. A. van Bheede lot Drakenstein, schreef: llorlus Maldbaricus 1—12 deel. Amslerd. 1678-1703- llich. L. C. Bichard, Prof- te Parijs, leefde lang in Guyana, f 1821. Monographie des Conifères. llich- Achilles Bichard , des voorg. zoon en opvolger. 11- S- Boemer en Schultes, uitgevers van een S y st- Fegetab. Roth- A. G- Rotb, Arts bij Breinen. Schreef een Compendium van de Flora van Ihntschland. Roxb. William Boxbnrgh, Engelsch Geneesheer in 0. Ind. f. Schreef Plant s of the coasl of Coromandel. 1795 — 1816. Ruiz. et Pav. ffippol- Ruiz et Jos. Pavon, Spaansche Bota- nisten, welke Z. Amer. onderzochten, schreven Flora Peruviana et chilensis. 1798- Rumph. G. E- Runiphius, eerste Koopman op Amboina.f 1706, schreef Herbarium Hmboinense. 1 — 7 deel. Amst 1741-51. Salisb. R. A. Salisbury, Eugelsch Botanist. Paradisus Londi- nensis- Lond. 1808- Schk. Christ. Schkuhr, Kunstenaar te Wittemberg, f 1811, heeft zeer cehoone afbeeldingen uitgegeven. Sehlechtend. Dr. von Schlechtendal, Prof. te ffalle, uitgever van het bekende Bot. tijdschrift: Linnaea. Schrad- H. A. Schrader, Prof. te Goetlingen. -{- 1835. Flora Germaniae. — Monograpkia Gene ris Ferbasci- Scherb ■ J- C. ff- Schreber, Prof- te Erlaugen. -j- 1810. t XAAM-VERKOIiTISGE» 401 Schwaegr. F. Schwaegrichen, Prof. to Leipzig, vervolgt de Uedwigschc Brijolog ■ werken. Sibth. J. Sibthorp, Prof. te Oxford, -f 1796, schreef Florae Graecae Prodromus. Sm. J. E. Smith, te London. -f- 1828, kocht het Herbarium en de Bibliotheek van Linnaeus, begon de uitgave der En- (jlish Botany • Soland. D. C. Solandor, f 1786, begeleidde Banks op zijne reis. Spen. Spenner, Prof. to Freijburg ; Flora fribtir gensis. Spr. Curt Sprengel, Prof. te Halle, een der verdienstelijkslc plantenkundigen, en laatste uitgever van Linnaeus Syst_ Vegelab. — -}• 1833. Sturm . Jac. Sturm, Deutschlands Flora , sinds 1797 in af- beeldingen. Siv- Olaf Swartz, Prof. te Stockholm f 1817, reisde in W. Indië: Flora Ind. occid. en Synopsis Filicum. Tenor. Mick. Tenore, Prof. ie Napels, schreef Flora Neapolit . Thunb. C. P. Tkunbcrg, Prof. te Upsal, f 1828, reisde met ondersteuning van Burman naar Japan, schreef Flora. Japonica 1784- , en Flora C apensis 1823- cura Schalies. Torr. J- Torrey, N. Aiuerik. Botanist te New-York. Tournef. Jos. Pilton do Tonrnefort. Een der beroemdste tijdgenooteu vau Linnaeus, — Instituliones vei her- bariae. 3 deel. Vahl M. Yahl, Prof. te Koppeahage j 1804. . Vaill. S. Yaillant, Prof. te Parijs, f 1721. Vent. S. P- Yentenat, Prof. te Parijs, t 1808. v . ]I H. C. van Hall, lloogleeraar te Groningen, Schrijver dci Flora Belg. Sept -, enz. 402 AAATVIJZIS'G IIKR AAAM-VEJiKOKÏISGBIT Wahlenb. 6. Wahlonberg, Prof. te üpsala, schreef Flora Lapponica 1812. Wall. Nathaniel Wallick, Bestuurder van dea Plantentuia te Calcutta, een der borocmdste plantenkundigen van onzen tijd. Planlae asiaticae rariores ■ Londen sedert 1832 fol. — Tentamen jlorae nepalensts enz. W' G, L. Willdonow, Prof. te Berlijn f 1812, zeer bekend door de uitgave der species planturum, en andere werken. Zuccar- Z. (*• Zuccarini, Prof, te Mandiën, bowerkto een ge- deelte der pl. uit Brasilië van Martius , later die uit Japan van Siebold. — Mbnoi/raphio van Oxalis enz. li IJ S T DER VE B8B4 © 1STIM !« VAN KUNST- WOORDEN EN BOEKEN-TITELS. al, achter plantonamen — aliornm, d, i. vair andere Schrij- vers. B. voor eenen plantennaam beteekent Pharmucopoca Belgica , of dat daariu de plant vermeld is. B. Chemische bestanddeeleen van het gebruikelijke deel eener officincle plant- Bat. Flora Batava, door Kops en van Hall. BI. Bloeit of bloeitijd- hl. Bloem. Val. Calyx of kelk. Gor. Corolla of bloemkroon. 1). Abbildungen oflicineller Fflanzcn van Fr. Kees von Esen- becli, Zie Inleiding p. XXIV. dr. Drach ma- il’. Eigenschappen van het gebruikelijke deel. Empl. Emplastrum. 404 YXRKOBinOBfl TAS f. FoJium cn in alle naamvallen. Fam. Fainilia. F. B-Sept- Flora Bolgii septentrionalis, door If. C. vanUall • Fl. Florcs Fem. of foem. Feminiuus of foemineus. G- Gebruik ; korte opgave der voornaamste ziekten, waarin de plant gebruikt word, mot aanwijzing van den vorm en de gift. gebr. Gebruikt of gebruikelijk. Gr. Groeit of groei plaats, G. B- Gebruikelijke deelen, namelijk die declcu dor plant, welke in de geneeskunst gebruikt worden. Gr. Grein. H. Hayne Getreue Jbbildung, zie Iulcjidiog p. XXIII. II * H * Bqv , Hortus Parisiuus, Beroliaensis. Uba. flerba- Uerb. Herbarium of verzameling van gedroogde planten- lc. Icon of afbeelding. Fnf. of Injiis. Infusio- K. Voor de namen van landen beteekent klein- l. lepel. Masc. Masculinus of mas. N. Noord, noordelijk. 0- Oost of ooslelijk. 01- Oleum. W00HDEX EX BOEKES-TITÈES. 405 One- once (medicinaal). P. Praeparata, of pharmaceutische bereidingen. Pidv. Pulris. Pad. Radix, wortel. Scr. Scrupel. Syn. Synonyma. Syr. Syrupus. T. of Tinei. Tinei ura. u. uur. Var. Yariat of varielas- V. G. Noord Nederlandsche Yergiflige Gewassen, beschreven door F. A . W. Miquel ; met gekleurde platen. Tweede uitgave. Amsterdam bij C. G. Sulpke, 1838. ÏV, Werking op het mensckelijke ligchaam. Z. Zuid of zuidelijk. <8 Medicinaal pond. 0, Nullus in alle naamvallen, bet ontbreken van het bedoelde deel aanwijzende. 0 Eenjarige plant. £ Tweejarige % Overblijvende \> Heesters of boomen : de achter dit leeken geplaatste cijfers met accenten, duiden de hoogte in voetmaat aan, tot welke zij opgroeijen VERBETERING VAN BENIGE BELANGRIJKE DRUKFOUTEN. BI. 9 31 32 34 39 43 49 56 65 67 ■ 68 • 15 v.bov. 7 4 y. o. 7 v. b. 12 8 v. o. 5 15 T, 19 - 17 - 4 - staat: aanverwandte, lees: aanverwante. zaden, laeyisbna, onc. yat- III. tundibiliformi.- de zaden, laevibus. 1 — 2 onc. vaat- II. - fundibuliformi. b. achter Brong. voeg bij — (K. II. 85). — staat: uitkooken, lees: uitkoken. — Foenum, T. Foenum. — offic. M. off. 4 y. o. 4. — 72 6 y. b. is, in. — 73 zet achter het familie-karakter (K. II. 285). — 78 — 17 y. o. staat : kooken, lees: koken. — 84 — 17 v. b. 4. 1. — 142 — 13 tuberosa L, en en tuberosa L, — 185 9 hun hen. — 186 13 aadbevolcn aanbeyolcu. — 204 6 butryrura butyrnm. — . 217 6 v. o. al als. — 285 — 9 per gonio perigonio. ïn den loop van dit jaar zijn bij den Uitgever dezes, in het licht verschenen : M, J. Weber, Handboek der Ontleed kennis en Ontleedkunst, van het Menschelijk Ligchaam,- 1 Deel, l e en 2 e Stuk . ƒ 3, — G. J, Pooi, Over den invloed op de gezondheid van de Droog- making der Haarlemmermeer, enz. . .... f 1,20. G. C. B. Suringar, Isagoge, in doctriuam morborum chroni- corum. Pars. 2“ .. . - f 2,40. Tijdschrift , voor Genees-, Heel-, Verlos-, Schei- en Natuurkun dige Wetenschappen, uitgegeven door het Genootschap, on- der de Zinspreuk Fis unila Fortior te Hoorn, IV 0 Deel, 2“ Stuk • •» - ƒ 1,40. A. Richerahd, Nieuwe Grondbeginselen der Natuurkunde van den Mensch. (Physiologie). Naar de 10° Uitgave uit het Fransch vertaald door A. van Erpecum, 4*' Deel . . ƒ 2,80. {Het komplete werk in 4 Deden kost. ; ; , ƒ 12,80.) 0. F. Most. Encyclopedisch Woordenboek der Praktische Ue- nees-, Heel- en Verloskunde, dOe of laatste Stuk met Re * gister . - ■ 2, — (Het komplete werk .10 Stukken kost .... ƒ 24, — F. A. W. Miquki, de Noord-Nederlandsche Vergiftige Gewassen. Met 30 gekleurde Platen, in karton gebonden 2 druk ƒ 5,90. M. VV. Plagge, Handboek der bijzondere Pathologie en Thera- pie, of aanleiding tot den geneeskundigen Praktijk. 11“ Deel, 1“ Afdeeling ƒ 2,80. 1. A. van de Water, Beknopt doch zoo veel mogelijk volledig Handboek voor de Leer der Geneesmiddelen. (Materies rae- dica.) Derde verbeterde en vermeerderde Uitgaaf, door m. w. plagge, M. D., Hoogletraar aan de Universlteit te Giessen, en Lid van onderscheidene geleerde Genootschappen. Gr. • • / 5, — Magazijn der Ontleedkunde of volledige Verzameling van Ont- leedkundige Afbeeldingen van het menschelijk ligchaam. Naar rosenmuller, loder, eell, enz., vertaald en vermeer- derd door s. j. galama, in kwarto en in folio 22“ tot 30“ Movering zwart a 75. cents gekleurd a ƒ 1,50. V. Hoffman, de Aarde, hare Bewoners en Voortbrengselen, vrij in het Nederduitseh vertaald en met aanmerkingen voorzien door J. van Wijk, Rz., 7° Stuk, met eene kaart ƒ 1,40. Voorts worden bij denzelven gedebiteert; Averiee, (C.) beknopte Handleiding voor de Operative Heelkun- de, bevattende de voornaamste Operatien, zoo als zij door de beroemdste Heelkundigen van Europa thans verrigt worden, vrij vertaald en met vele bijvoegselen en aanmerkingen ver- meerderd door g. j. van epen. Met eenen koperen plaat, kl. 8vo. 1829 2 80. Cheeius, (M. J.) Leerboek der Heelkunde, 5 Deelen, inlOStuk- ken, met eene Plaat ƒ 24 20. Epen, (G. J. van) beknopte Handleiding tot de Leer des Ver- banden, naar luïtens, stark en anderen, Met uitslaande Platen, 2° zeer vermeerderde Lruk ... . . f 2,80. Hoeven, (J. van der) (Hoogleeraar aan de LeidscheHoogcschool.) Handboek der Dierkunde, of de Grondbeginsels der Natuur- lijke Geschiedenis van het Dierenrijk. Twee Deelen in 4 Stukken, met een Atlas, met 20 platen gr. 8vo. 1827— 1833 kompleet ^ ' Langenbeck, Eenvoudige en zekere manier van steensnijden, met eene Voorrede van Dr. j. n. sieboid uit het Hoogduitsch vertaald door j. g. van imgen, met platen gr. 4to . ƒ 3, Metzger, (J. D.) Geregielijke Geneeskunde, naar de 4= Druk, door Mr. j. van der einden, uit het Hoogduitsch vertaald’, 2 e Druk, gr. 8vo. 1818 ƒ 2) 80. Moll, (A.) Handboek tot de leer der teekenen van Gezondheid en Ziekte (Semiologia Medica), 3 Deelen met Aanhangsel, gr. 8vo. 2c Druk, 1826 ƒ 12 Rosenihae, (F.) Handboek der Heelkundige Ontleedkunde, nar het Hoogduilsch door a. van der hout. 1821 . . f 2,20. Sprengee, (C.) Handboek, bevattende Algemeene regelen ter be- handeling der ziekten, ten dienste vooral van jonge Genees, en Heelkunst-oefenaren. Uit het Latijn vertaald door c. j. pooe, Med. et Chir. Doctor, gr. 8vo. 1825 . . f 2,80- r. /. tr. mquml , LEERBOEK 10 1 DE milt DII ARTSENIJGEWASSEN Metzger, (J. D.) Geregtelijke Geneeskunde, naar de 4» Druk, door Mr. j. van der einden, uit het Hoogduitsch vertaald, 2 e Druk, gr. 8vo. 1818 2,80. Moei, (A.) Handboek tot de leer der teekenen van Gezondheid en Ziekte (Seraiologia Medica), 3 Deelen met Aanhangsel, gr. 8vo. 2* Druk, 1826 f 12 , Rosenthae, (F.) Handboek der Heelkundige Ontleedkunde, n ar het Hoogduitsch door a. van der hout. 1821 . . f 2,20. Sprengee, (C.) Handboek, bevattende Aïgemcene regelen ter be- handeling der ziekten, ten dienste vooral van jonge Genees, en Heelkunst-oefenaren- Uit het Latijn vertaald door c, j. pool, Med. et Chir- Doctor, gr. 8vo. 1825 . , f 2,80- I