ES RAE dp EA en hbe A he te MAGAZIJN vooOR WETENSCHAPPEN, KUNSTEN | EN LETTEREN, behelzende: 1. WIJSBEGEERTE DES LEVENS. U. GESCHIEDENIS. IL AARDRIJKS- EN NATUURKUNDE. IV. FRAAIJE LETTEREN EN MENGELWERK, Verzameld door N. G. van KAMPEN. VIRDE DEEL. & TE AMSTERDAM, BI P. MEYER WARNARS, 1826, dl EN IAN bl gra d kj di ze * dam din REGISTER. CA TER KSEEN, VERVAT IN HET VIJFDE, DEEL, VAN HET „MA G ArZ JJ N, vooR. WETENSCHAPPEN, KUNSTEN EN LETTERENs EERSTE AFDEELING. | Wijsbegeerte des Levens. Over de betrekking, van het Christendom va tot de aaije Kunsten en Parigi t el GN j hee 1, sl pen; door s. MULLER: nh AR NGD. P KES Erman al A00 EPI ATA In via enk esi k ER Bin sk Fa z oe In hoe verre mogen wij uit het plaats “hebbende ‘tot hiertoe, tot eene voort- gaande volmaking van, het, mensch- dom , naar geest zoowel als hart, met’ eênigen “grond besluiren; „door: 1 Ne SWARTE TE Le eer MR 147 Trrus romroNtus Arricus, als burger befchouwd; door Mr. a. s VAN REESEMA. - . - e « e > : 2 Je Over het Staatsbeftuur, volgens cicero; door Mr; cj. VAN ASSEN, (eerfie redevoering.) . , . . Bie e er ged 32e TWEEDE AFDEELING. Gefchiedenis. Over ALFRED DEN GROOTEN, als voor- beeld van een volmaakt Regent en groot máns door N. G. VAN KAMPEN, =— 39, De verovering van Konstantinopel door de Turken; door s. MULLER. 173 DER KEGLS TER. ‚vu DERDE AFDE ELING, aan dAardrijks-. en Natuurkunde. Over de Vaurbergen vän den Zrdischen Archipel door c. G-C, REINWARDT, BL 7e Iets * over ° de: ‘fongtte Verkenningen 7 Öpreming van -denige «Punten op Nova Zembla ‚met betrekking tot de „vroegere Waa aarneming, der Nederlan- ders; door R. GC. BENNET (medege- deeld door Je VAN WIJK, RZ.) « — 217, Over het Onweder; door j. NIEU- / WENHUIS. e ® © . . - . . wara 355: VIERDE AFDEELING. Fraaije Letteren en Mengelwerk. Over de Kikvorfchen van ARISTOPHANUS 3 door P. VAN LIMBURG BROUWER, — 99, De Overvaart over den Styx, of de Tiran, zamenfpraak van LUCIANUs; door N, G. VAN KAMPEN, » … — 235: ‚Graaf - Vr REGES TER Graaf rLoris’ Eerste Krijg gstocht (Dicht- stuk); door V.. e e „ Bit” Pragget 271. Tets over.den, „Smaak; door 1. GEEL. , — 379: Naar een oud Provencaalsch * Lied.s (Dichtstukje-).:van -acoB1 „door, « F. P.GISLUS:NANNING, ve, overe 387. Lied; naar JAcopi, Dichistukje) “door” F. GISIUS NANNING. nere 389. ! dd Î A Pi] LL WIJSBEGEERTE prs LEVENS, OV BRIT > ze DE BETREKKING » vaN” HET. CHRISTENDOM bte gern DE FPRAAIJE KUNSTEN LEN WETENSCHAPPEN; DOOR | Dorn Jet dev Baks ‚Predikant ee de Vereenigde Doopsgezinde Gemeente te Amsterdam, (*) Onaer de “aanvallen „ waaraan. het Christendom federt zijne,flichting is blootgefteld. geweest , verdienen de vijandige pogingen van deù Romeins | | fchen (*) Men gelieve in het oog te houden, dat die ftuk _geenszins eene volledige verhandeling , maar flechts eéne voorlezing is over een onderwerp, tot welks voldoende ontwikkeling een geheel boekdeel zou ver eischt. worden, Het werd voor eene gemengde £chaar, van toehoorders in de Maatfchappij Felix Meritis ver. vaardigd , alwaar het ook in den voorleden winter Îs uigefproken, A2 4 OVER DE BETREKKING) DES CHRISTENDOMS fchen „Keizer juraNusseene yoorpagge plaats. Geen geweld van wapenen had eenig deel aan dezelve; maar de Heidenfche wereld ftond met al haar ver- mogen van, wetenfchap en kunst in dezen merk- waardigen ‘mán ! tegen. eh Godsdienst “van. jezus op, om hare meerderheid boven den nieuwen geest te doen gelden, die allerwege begon te ontwaken. Jorianos ;/ van vurige geestdrift „voor de Schoone dagen van Mellas en Latium vervuld, met zijne verbeelding onder de halfgoden en helden van het voorgellacht omwandelende Asi d „dichterlijke „ wereld van HOMERUS en PLATO’ leve de,” vond de behoeften van zijnen geest in de bovenzinnelijke waarheden , in de ftrenge voorfchriften en den eens voudigen eerdienst van het Christendom niet bevre- | digd „en zag, met, minachting op „hetzelve, „neder, omdat hij het weinig gefchikt. rekende voor de aans … kweeking van wetenfchap en rige en hij met voorbeeldeloozen”iijjver huldigde: sara Het Heidendom, dat ten tijde van dien I Dog ‘in de meeste befchaafde: gewesten der aarde da hield’, en” onder zijne regering ‘het hoofd met niëúwe krent” begon’ op ‘te’ fteken ;, verdween ‘wel allènës- Keris ‘bij de trapsgewijze uitbreiding van den Chris- télijkein Godsdienst ; „maar, de (geest, welkesvan hem uitging „en: door hem gevoed en-aangekweekt: werd: bleef! feeds. voortleven „en wertoonde-:ziclvoin alle e&uwen ofder de meest verfclhiillende vórmen. Eene óverdrewene en Bijkans” ‘afgödifche véreering: ‘der Griekfche en Romeiifche Oudtieid verblindde’ het bog maar al te veel voor de’ zegeningen van den “tijd, € UIRGH DE Vr RA ATJE KUNST ÉN ‘ENZ, tijd y-waarin men “leefde, en mâakte het hak wèl eéns “koel voorde tegte waardeering van den Gods- dienst } door “den “Vader” der menfchen: ter ‘bevot. sdeting ‘van “het geluk” zijter kinderen op darde “ge. fiicht, ja vervoerde den” ligtzinnigen Vaak” tof fpot- ternij met” het heiligfte ; “wat ons’ geflaclit‘op áarde bezit. Wilt gij bewijzen ? herinnert u dns ‘hoe eén Marquis p'areens der’wereld de tegenwerpingen en _fpotternijen- wan” JurtaNus ,’ met Fransch verfiúft gekruid vim handen gafz' hoeveeri” vor TAIRE ' mét zijne — medeftanders het: Christendom ‘ten behoeve wan de vrijheid” der menfchenS van ‘den voortgang der’ verlichting de genoegens-des gezelligen levens en! den bloei: der” kunsten “poôgde te’ ondermijnen : ja hoe een PARNY (*) ‘de poëzij “ten zelfden” tijdé door zijne tene verzen fehandelijk verlaagtie envontheiligde, … _ | | denna de: Het is waar, ook deze onzinnige tegenftandis, Gode zij dank, verminderd; doch de vooringeno= menheid metde klasfieke”féhrifteri der’ Ouden heeft bij-hare groote voordeelen, zelfs ‘in’ onze dâgen het hart. wel eens” “minder vatbäar’ “gemaakt vóor de goddelijke waarde des Christendoms. Men bleef alles meer naar eenen aefthetifchen dan naar eenen zedelijken maatftaf. berekenen ; en, vanhier, dat‚men den invloed van den Godsdienst der oude, volken op de fraaie kunsten en wetenfchappen bovenmate. ver- hief ‚terwijl men-dien van het Evangelie verkleinde „ en de en vaneene grondige ftudie, pen, Griek{che K rele je fg gr 0d Hib ENE Hd 400 Mt en OD La agar des bai-rndale et twodèrties, „ eh di chants, Á 3 dk -6 \ OVER DE BETREKKING. DES „CHRISTENDOMS en Romeinfche Oudheid als volftrekt onmisbaar: be- „fchouwde tot het fcheppen van eenig voortreffelijk letterkundig gewrocht, Een wieLAND-ftond in den luister van Atheenfche wijsbegeerte „en -befchaving gnder eene Christelijke natie, de tijden roemende:, oen men. aan. de. onfterfelijke Goden offerde ,- en in derzelver dienst zijne dagen genoegelijk doorbragt; toen, eene. AsPasia lesfen van levenswijsheid gaf, een ANAKREON tot-levensgenot opwekte, ende bekranste beker. aan-het vrolijk: -gastmaal onder fijnen fchêrts rondging, terwijl eene raïs en eene PHRYNE lachte 3 en zelfs een SCHILLER kon , althans in zijne jeugd, zijn gevoel niet bedwingen , dat hem drong ‚ de gouden eeuw,te verheffen, toen alles in de natuur zijne Befchermgoden had „ toen. geen land, geen berg, geen boom, geen vloed onbezield was, in dichterlijke verrukking van Griekenlands Goden uitroepende : - | Toen fen nog. de jeugdige aard regeerder - Aan der vreugde ligten. rozenband , … Zalige geflachten. wand'len leerdet, Schoone wezens uit het- fabelland ; _ Toen weleer uw blijde dienst nog ftraalde, | Anders was het, anders dan daarna, “Moen gebloemte om uwen tempel praalde, — | _ Venus Amathufia ! ed m = Schoone tijd, waar zijt gij ?” Waar ontweken __Bloefemdagen der natuur, — waarheên ? ‚Moogt gij flechts ín liedren tot mij fpreken? +F ’ Jes in ’t lied des dichters, leeft ge alleen 7” n Uit- Î wEOT--DE PRAAIJE KUNSTENJENZO 2 ee 't Uitgeftorven ledig veld verfchrikt, mij „nag >» …‚… Geene Godheid, toont, zich. aan mijn’, blik; s…, Geen” bezielde beeldrenis, verkwikt mij, 4, Hare Cchaduw flechts vind. ik, « “rAl die bloefems, “alle zijn gevallen, „De adem van een’. noordwind woei hen ver Dat zij éé2 verrijken, ondervallen, … 03 „Moest die -fchoone- Godenreeks vergaan! „Zoo zong, Duitschlands groote dichter woor weêie nige sjaren 3 maar anders. klinkt de taal, welke in onze-dagen aldaar aangeheven wordt, waar men’ tot: een ander én: tegenovergefteld uiterfte is-vervallens Verfchillende oorzaken-hebben zamengewerkt, om: in dat land de. buitenfporige vereering der Heidens: fche Oudheid dooreene. behoorlijke. waardering: varv: den invloed des Christendoms op de kunsten en we- tenfchappen te vervangen, en men heeft zich met de wijsgeerige en historifche ontwikkeling van dien invloed, inzonderheid bezig. gehouden, eene: pogirig , waaraan men de belangrijkfte nafporingen over de- _poëzij , de fehilder=, \beeldhouws-én bouwkunst der: middeleeuwen. te danken heeft. Doch hoewel dezer befchouwing meer. met de waarheid overeenkomt „ zoo heeft echter de ontaarding van de wijsbegeerte in zekere geheimzinnige befpiegeling, en van den Godsdienst in. zeker hooggeltemd: gevoel, ook hiet: het gevaar van overdrijving doen ontftaan ; waardoor kunstgevoel. en Godsdienftigheid als inééngefmolten» zijn en de verbeelding op-het gebied van het Chriss- tendom te veel gezag. verkregen heeft. Vanhier die zer À 4 dween 8 OVERDE BETREKKING! DES “CHRISTENDOM3 dweependê “Kunstenaars en Lerterkuindigen, die) op de Héidenfche "Oudheid ‘mét’ “minachting: nederziende, geene andere” kunst willén’ later’ ‘gelden, dan welke uit een Christelijk béginfel his voortgevloeid „ die vroomheid tot ‚de noodzakelijke voorwaarde maken , . om, op het: gebied,van het {choone-viets-’van belang te doen ont{taan;endie geen’ ‘hoogeren. lof-Yoor den Godsdienst kennen; dan dat zij denzelven tot poëzij verheffen. =ìHet moge -niêt „gemakkelijk zijn ;* de grenzen naauwkeurig ‘aan te wijzen: de flotfom van het ge=: zegde- zal “ongetwijfeld daarop” nederkomen „ dat de waarheid: ook hier, gelijk doorgaans, in het midden» ligt. -Ik wenschte “eene poging te doen , om dit wat nader vaan te wijzen „ en-zalte diem einde ega algemeene aanmerkingen voordragen — } ariót „Ôver de. betrekking van het Christendom zot de es pie og _fraaije kunsten ch wetenfchappen. ‚dn hú eerfle plaats zal ik deze betrekking uit aders aard “van het Christendom in algemeene omtrekken’ zoeken voor te ftellen , omt wervolgens dezelve in’ meer bepaalde puntente doen uitkomen, en ze door eenig beroep-op de ondervinding op te helderen. „Vooraf- moet» ik» nog aanmerken „dat ik) het Chtistendom hier in de ruimfte beteekenis: -opvats’ als eenen Godsdienst namelijk , “die eenen eigenaar= digen: geest verfpreidt en eenen bepaalden’ uitwén= digen’“vorm heeft aangenomen, en «dat mijne “be= fchouwing geenszins-alle kunsten en wetenfchappen: omvat, maar alleen ‘de zoodanige , welke in” een | meer DPOT DERAAIJE KUNSTEN ENZO °O meer” regtftreeksch” verband: ftaan miet’ de zêdelijke' ontwikkeling envórming der mentchelijke natuury * „Vestigen wij dar ons 00g op den eigenlijken aafd van” het Christendom’, “Zoo zien wij vooreerst, dat kevin geent onmiddellijke en noodzakelijke ed tot de fraaie kunsten en wetenfchappeis lat” ‚De beideo voorwerpen » vän’ onze’ befchouwing fchijnen opzich zelve reeds in de grondtrekken’ van hun! wezen te verfchillen. “Het eerfte ‘is’ van eeriert bovenzinnelijken aard „ terwijl het ‘ander de ftoffé die ‘het bewerkt, in de dingen des zinnelijken levers vindt. « Het Christendom toch ‘beftaat “in “de kennië wan onze” betrekking tot eene hoogere’ en geestelijke wereld 5 “het ontfluit voor ons de gewesten , waars hee” de behoefte var ‘ons hart: ons leidt en” ‘trekt; en leert ons dat wezen kernen; hetwelk den “laate ften-grond van ons beftaan en het endperk “van af ons wenfchen en pogen uitmaakt; hét” legt de” väre _pligtingen voor ons‘open; die op” ons als zedelijke en “onifterfelijke fchepfelen rusten 5 en ftemt oris binnenfte tot de gezindheden; welke “ons ‘tot hiet doel van: onze beftemming opleiden.” Het lich®s door ‘het Christendom’ ontftoken ;’ verfpreïdt’ een) helder fchijnfèl over de donkerheden des ‘levens ;' de verwarringen verkrijgen orde ‘en “ zämemúhang', ° rd tegenftrijdigheden ‘losfen’ zich in éenftemmighièid ops en-rust=van-ons hart bij fteeds “toenémende’ order ringen in zedelijke volmaking is “het heerlijk” doet en de- fehoonfte: belooning, welke het ‘ohs-fchetikt2’ De rgefteldheid. ‘des gemoeds nu „welke uit vde’ geloovige omhelzing van zulke waârheden en begin a A5 fe. JO OVER-DE BETREKKING DES CHRISTENDOMS felen voortvloeit, zow zij niet ontftaan- en werken kunnen, zonder -dat zij van de. kunsten en weten= fchappen. voedfel en, kracht ontleende? _O„ zoo wij die wilden aannemen, zouden wij ‘het: goddelijk: vers mogen des Christendoms miskennen, en hetzelve: van. uitwendige\en toevallige dingen. afhankelijk maken. zoo zouden wij de weldaden, die het ons: fchenkt, tot eenige begunstigden. des hemels beperken, en aan het ftoffelijke «eenen al te grooten invloed op het geestelijke toekennen. ‚Neen voorwaar; de Godsdienst. door jezus verkondigd, kan op- zich zelve ftaan , en heeft de hulp der fraaije kunsten en wetenfchappen. niet volftrekt. en onmisbaar noodig tot het bereiken van zijn doel. Of had de Goddes lijke flichter des Christendoms iets van menfchelijke: kunst en wetenfchap ontleend? Waren zijne Ges zanten, die Hem op aarde vervingen „ in de fcholen’ ‘der volken - onderwezen „waar destijds de letteren: bloeiden? Hadden zij bij de Egyptifche of Eleufinie fche Priesteren , bij de Wijsgeeren en Letterkundie. gen van Athene en Rome zich. de verlichting eigen. gemaakt, die hen kenmerkte, en was hunne ge= fchiktheid tot, den post, welken zij bekleedden „ daaraan. toe te {chrijven? Vloeiden de fcherpzine nige redeneertrant en de krachtige welfprekendheid, van PAULUS, of de indringende en wegflependetaal: van JOANNES uit deze bron? Ontwaakte-de geest welke. den, belijder des Evangeliums moest onders fcheiden, toen ter tijd niet in het binnenfte- var Ongeleerden zoowel als Geleerden , ja hadden de laat{te: boven de eerfte in de daad zoo veel vooruit? } j En „TOT ,DE:FRAAIJE KUNSTEN: ENZo AI En wie zou durven ontkennen, dat de geêst:, wel- ken jezus hier, opvaarde wilde aankweeken , ooknu nog in volle zuiverheid bij den eenvoudigen „ maar welgezinden. belijder wonen kan 2 | … Deze bedenkingen brengen ons van zelve : ‘tot en Kninisinst verfchil tusfchen: het Christendom als . eenen zuiver geestelijken Godsdienst en het mythisch volksgeloof der oude wereld „ met- betrekking. tot de fraaije, kunsten en letteren, Dit laatfte toch. was een kind der omftandigheden: en der verbeelding ; „doot Priesters opgekweekt, zonder zich op eenen ftichter te kunnen beroemen, en eene befchreven wet of be» paalde regelmaat des geloofs te bezitten. Het geheele zamenftel van. godsdienftige- waarheden, voorfchrifs — ten en plegtigheden „voor. zoo veel het een geheel uitmaakte , was eigenlijk niet anders dan poëzijs en vanhier, dat de, dichtkunst der Ouden hare fiera= den, altoos. van het mythisch. geloof ontleende, ens bij de meest verfchillende rigtingen, door een zeker aefthetisch godsdienftig „gevoel, bezield bleef, . Es beftond eene onmiddellijke, en. noodzakelijke betreks king tusfchen Godsdienst en fraaije-kunsten „ zoodat de. eerfte de laatfte niet ‘misfen- kon, , Weinig „of geenen. invloed hebbende opde :zuivering van zes den „ „moest de Veelgodendienst’ inzonderheid de verbeelding. bezig houden, en het verfijnde zinnelijk gevoel ftreelen ;-en hoe: vermogt hij-dit anders , dan door het vermogen der kunsten? «Daarom «zien wij de Goden ook dúár-het meest gevierden het’ ijves rigst vereerd, waar de kunsten, metde grootfte geeste drift gekweekt. werden, „Op die …plaatfen fcherpte: zich 12 OVER DE BETREKKING DES CHRISTENDOMS zich het-vernuft; om «de meesterftukken der bouwe kunst te. doen verrijzen, welke „aan de Onfterfelijken gewijd ;-de verhevenheid dier denkbeeldige wezeris ademden5 dáár fchiep een Prrpras het béeld van den Olympifchen Jupiter, en wierde men feesten ter eere der Goden ; waartoe alle kuristen hare fieraden leendens „Maar ís dan het Christendom „ vragen wij, voor de “fraaie ‘kunstenven wetenfchappen nadeelig ? Dulde “het-dezêlve niët naast zich”, en verfmaadt het de daärvan ontleende hulp als’ geheel ongelijk- foortis „ onedel: en laag? Het zij verre , dat wij dit zouden bewerens wij mogen deze vragen veeleer ontkennend. beantwoorden; en in de tweede plaats aanmerken „ dat het Christendom în vereeniging met de fraaije kunsten en wrede nl wieden spank en bloeien kan. | ik „Ik behoef u daartoe flechts den Stichter en de eerfte verkondigers des Christendoms ‘te’ herinneren. Hoewel “niet “onderwezen ‘in de fcholen der Wijzen, en aan geleerdheid en beftchaving weinig te danket hebbende, fpreidden”zij" echter, zonder het te wilz len, in -het voordragen van hunne leer datgene ter toon > wat de'“menfchelijke kunst zich «als“haâf hoogfte: doel en ideaal voorftelt. Verbanren- zij van ‘ons alle gedâchte aan kunst ín de redenen van” Hem, die zijne wetenfchap uit eene hemelfche bron. afleidde ; maar niemamd zal ontkennen , dat de: vorm met deftof in zijnen mond tot eem volmaakt geheel. -zamenfimolt; en dat ‘alle zijne “woorden de’ volkomene vereeniging openbaarden van het ‘ware „ het goede en fchoone» Of wie, die de gedenkfchriften? | vân WOT IDEGERAAIJE KUNSTEN: ENZ 13 van LUKAS en, JOANNES „ven „de redevoerifgen van PAULUS leest „vindt. daarin geenetaal, die door wef- fende beelden „: verrasfende wendingen en roerende vergelijkingen, „door: edele, eenvoudigheid, verplets terende, kracht „en, „hartveroverende. zachtheid aan de _ eifchen;,der „kunst, in, derzelver. hoogfte, beteekenis beantwoordt? En deze „geest was het, die; ren ook inde verkondiging des, Evangeliums. beftuurde. +:Zij _floten;.de. verftandigen en, „geleerden hunner. „eeuw om derzelver. oefening geenszins, uit, en bepaalden zich, niet alleen ‚tot ‚de, zoodanigen,, „waarbij ‚men. geene, fporen, van. befchaving.-door „den_invloed ‘van. fraaije kunsten en wetenfchappen opmerktes,; Neen; ziet ;s hoe: de „Gezanten „van: zrzus, zelfs „bij voor« keur. de, zetels, vankennis, en-befchaving bezoeken vergezelt „eenen „JoOANNES-naar het weelderig. Efeze, eenen, PETRUS, naar de weidfche,fteden, van; Poutuss Galaties Cappadocie, en Bithynië ‚volgt, eenen PAULUS naar. Corigthe, „door. pracht en. geleerdheid, uitmuntende ,; enaar, dé, luisterrijke, keizerftad; „of ziet hem -ftaansop „het middelpunt; van alle Griekfche befchaving; tes'Mthenes- hoort hem-daar 4: in:-den Areopagus, Noor >de. Wijsgeeren. (wan: -zijnen tijd de: waarheden ven voorfchriften, des Evangeliums ont= vouwen „en» gìj-zult. geene „bewijzen; meet behoe: vens Om …u;-van „de. eer geragd ‚ftrekking < dee Christeridoms.'te,-overtnigen. nov gevomt novem) _t-Ofdletten wij op de: zaak zelve, ida zien: vins dat- er eene overeenftemming, beftaat „waardoor de: on» derfcheidene werkingen. van. onzen geest-den- (tempel dragen. ‚van … een’, gelijken „oorfprong „van eene ges aroordst as abaoë ra atlije Ni Î4 OVER DE BETREKKING Ds CHRISTENDÓMs lijke ftrekking getuigen, en zich als. wijzigingen Vár dien grooten en goddelijke geest vértoónen , waars van de menfchelijke fléchts een afdrukfel is. Alle onze krachten zijn hierdoor ifiwendig vereenigd 5 en verfland, rede, gevoel èn verbeelding hebben, hoewel in onderfcheidene mate, aan alles hun’ deel, wat wij als geestelijke wezens voortbrengen. Naar= mate onze vermogens. zich. op verfchillende” voor- werpeú tigtén; geven wij ‘daaraan verfchillende bes famingen terwijl dé uitwerkfelen- zelve niet meer Zijn, dan’ zóo -vele ftralen van hert licht, waarmede God den’ üefisch bedeelde Es toen hi hem naar aen beelde fchiep, tea SILERTË “:Wij togen” dezê uIemteae zantherking gend | telijk op de betrekking tusfchén het Christendom ende fraaïje kunsten et wetenfchappén overbrengen: Beide vinden háren’ gtond’ in ’smenfchen hoogere fätuur , “beide. getuigen van zijne behoefte , om ál wat zich aän hem voordoet, té onderzoeken en te doorgronden, ten einde de waarheid te vinden, en beide ftellen hem’ met eene! onzigtbaresen geestelijke wereld in werbands. “Schôon: het alleen bovenzinnes lijke ‘waarheden zijn; welke het Christendom ‘voors gele, verklaart en op de behoeften van ‘het:mens fchelijk hart. toepast: het maakt echter daarbij van ket zinnelijke gebruiks De voorwerpen der kunsten daarentegen mogen van eenen bloot ftoftelijken aard wezen: zij zijn echter door het doel, waartoe ‘zij dézelve bewerkén. En aanwenden, met ons edeler éne gedstelijk deel op het naauwfte verbonden, en wij zien beide omflingerd door den band van het wâre en goede en fchoone, ‘ Het UGA DE FKKADIE KUNSTEN ENA °Ï5 Het is desgelijks met de wetenfchappen. Dezelve “Omvatten’in- hare- nafporingen alles, wat deze ‘aarde Oplévert 5 zij träëhten® het ‘wezen vàn het zigtbate tevontdekken , et de wetten ‘daarvan te leeren kene én ; maar’ zij verhéffen zich ook boven’ het zinne= dike tot de hoogere kringen; wáar de laâtfté grond van alle waarheid beftaat , éfi- zij kenmiêrken den mensch áls den héef van hét fröffelijké , die ‘met eene hoogere wereld werbönden is, dan welke met het-oóg des ligchaams’ gezien wordt, Als ée vónk van hemelsch vuur gloeit de zucht naat kennis en waarheid in onzen boezem,ven zij wordt, evén als het Christendom, eene lampe voor onzén voet óp den: weg naar het doel ónzer verordening; en zoo ontmoeten deze gezellinnen elkander, en veréenigen zij hare pogingen , om ons datgene te- doen worden’, ‚ wat, wij worden moete. Jä, zij reiken aan elkânder de hand, om ns vari het zinnelijke tót het gees- telijke „van, het zigtbare’ tot het onzigtbäre op te heffen zij verhelderen ‘ons oog ;-om in het gewrocht den :Maker te ontdekken „ en wan uit hêt ftof det ‚ garde ten hemel opte klimmen s zij vérvullen ons hart met het gevoel voor het ware, het goède én fchoòne., en vormen ons alzoo voor éen hooger genot ; dan ons hier beneden is toebereid,® — Heerlijke vereeniging, voorwaar! Het Clitisten. dom -moge alle ‘gemeenfchap . met: die - kutisten’ en wetenfchappen, als zijner onwaardig , verfiiaden, die, haren. edelen oorfprong miskénnende, enkél op hét lageven onedele blijven hechten , zonder iets meet en iets hoogers te bedoelen, dan het zinnelijk genot van „16 OVER DE BETREKKING ;DES, CHRISTENDOMS wan.dit levendes’,tijds: het,-verloochent, zijne: ver- „want{chap „nimmer; „wanneer, dezelve hare, eigen- «aardige rigting, ‚volgen oen, het,,werkt ‚vrijen „ongehinderd „met, zijn ‚goddelijk, vermogen; ster.„ver- heffing, en, volmaking „van „den „mensch die ‚met eine handen. zijne. offers. brengt,op. devaltaren; voor ‚de, kunsten en: ‚wetenfchappen: opgesigteor: olls.mav so-Maar wij/mogen nog ‚eene -fchrede, verdergaan, pt zelfs, ‚beweren; dat het vChristendom, ops den bloeë van de fraaije „kunsten, en. vaenfappen eenen gunstigen dnvloediheeftels viooln zuuv doetamafl nev ele Br, beftaat„geeneszuiverder. anton brad wan’ ware befchaving,y „dan die shet. rChristendomsopent.) Het ds geen Godsdienst; doorhets bekrompen smenfchelijk eglaad, alseen „middel mitgsdanhts, 2 om eon tij oetan. orks sanat aat. ek ar a hoogfte, behoeften: vansonze natuur berust „ ven”! ons _door,de, Godheid gefchonken. is; om! onzen. aanleg totode-groot{te „zedelijke -volkomenheid tes ontwik kelen. De: bevordering vanswaarhtide en vvan’ reine heid ‚des Oe is„daarom:ook het: groote sdoel vansheizelpess , de ‚beginfelen, en voorfchriften ; wels ke het bevat. hebben scene eigenaardige ftrekking 5 om de edellte, aandoeningen -in «ons binnenfte. op: te wekkens de-toons,welken het aänhefts klinktovoor al, wat,-rein , al, wat; liefelijk sissen «wel luidt; «het boezemt afkeer in ‚van, alle „donkerheid ‚wanorde, wanftaltigheid en „ruwheid; het; wil,-der-Onderfcheie dene vermogens van/onze. natuur tot cen “harmonisch geheel verbinden, em het ftoffelijke met eenen geest De TOT DE FRAAIJE KUNSTEN ENZ, 17 bezielen , die” ons’ met “eene hoogere wereld in: betrekking plaatst „en wat zou: dan voordeeliger ter bevordering van kunsten en wetenfchappen kuns nen werken „ waarvan‘het ware en goede en fchoone de grondtrekken uitmaken! it Di SEN Het fpreekt van zelf , dat wij hier de rte en wetenfchappen in derzelver hoogfte beteekenis op« vatten „ en dat de zoodanige van zelve wegvallen , welke eeniglijk gegrond. zijn op ’s menfchen betrek- . king tot deze aarde en dit tijdelijk: aanwezen. De kunstenaar ; op dit ftandpunt geplaatst „ openbaart het leven van zijnen geest in zigtbare “beelden of. hoor. bare klanken naar buiten, terwijl de Wiisgeer en de ‚ Geleerde. door hunne navorfchingen en overden- kingenhet rijk der waarheid trachten uit te breiden , en beide medewerken, om het onzigtbare aan het licht te brengen en als-te! verzinnelijken. Veelvermogend is de hulp, welke het Christendom: denzulken aanbiedt. - Waar ’smenfchen edelfte ver- mogens nog fluimeren, daar ftort het zijne leven- digmakende kracht over hem uit, daar wekt het de zucht naar kennis en waarheid. bij hem op, «en, dringt hem onwederftandelijk om alles, wat zich aan hem voordoet, te onderzoeken en te leeren. kennen. Waar vooroordeel en dwaling. den geest, benevelen en kluisteren, daar -fchiet dit hemelsch licht zijne ftralen , zoodat wij vrij en:ongehinderd. onze voeten zetten op het. uitgeftrekt - gebied der, waarheid, en tot geheimên doordringen , die anders. voor ons verborgen “zouden gebleven ‘zijn. Waar. - de ziel nog aan hèt lage en onedele gebonden is „ V.D. 1 | B ke dat 18 OVER DE BETREKKING DES CHRISTENDOMS dat ons als bewoners van het ftof, aankleeft „daar komt het Christendom ons met zijn-heiligend ver mogen te hulpe , die onteerende banden verbrekende en ons verheffende tot beheerfchers van het ftof. Waar de woeling der hartstogtén de trekken van ons „wezen misvormd heeft, daar beftrijdt het die harts- togten met kracht, gevende een verhevener aanzien aan onze natuur, en bezielende het ligchamelijke met hooger leven en geest. ‘En wie berekent. het voordeel , dat uit deze prikkeling van. onzen dorst ‚naar kennis en uit deze vrijmaking van onzen geest voor kunst en wetenfchap geboren wordt ? Of zou een Godsdienst, die het geestelijk en zedelijk wezen van den mensch omvat, en bovenaardsch. is van natuur een Godsdienst, die den kunstenaar het denkbeeldig fchoon aan de hand geeft, dat verhe= vener is, dan eenig ideaal van een’ louter zinnelijs ken eerdienst ontleend , zijnen weldadigen invloed niet hiertoe uitftrekken ? Zou eene fantafie; verrijkt met niet dan zuivere «en, edele. beelden , en tot idealen opgevoerd, te groot en te’ verheven voor den geest van den mensch die ‘aan. het lage, flof geboeid is, eene fantafie , rein en uitgebreid genoeg om tot de hoogfte fchoonheid op te klimmen, zou een” gevoel „ door hemelfche liefde verfijnd en gee reinigd „ niet in flaat zijn „ beelden te fcheppen en toonen voort te brengen, zwemende naar-de vol maaktheid zelve? Trouwens, deze werking van den eenigen Godsdienst der menschheid. heeft zich ook nooit verloochend; zoolang dezelve op aarde. beftaat „ maar wij zien verlichting en befchaving, orde en fchoon- SI ROT-DE FRAAIJE KUNSTEN ENZ, 19 fchoonheid „harmonie en bevalligheid als heerlijke vruchten. op alle. plaatfen ontkiemen, waar hij zijne zaden ftrooide ‚en -de „kunsten. en wetenfchappen vieren “haren fchoonften triomf , waar „het Chrig= téndom -derzelver-pad,met zijne. fakkel. beftraalt, „Doch: wij zijn-op de- grenzen van het tweede deel „onzer befchouwing „genaderd; waarin «ik de-betreke king van het Christendom tot de fraaije-kunsten en wetenfchappen in eenige meer bepaalde punten wensch te doen uitkomen, en door een ep: op de ge fchiedenis op te helderen. De betrekking van het-Christendom. tot de fraaije kunsterien wetenfchappen mag, naar de getuigenis. der ondervinding „ vooreerst daarin gezocht worden „dat het.aan dezelve rijke flof ter bewerking gegeven heefte Wanneer wij het gebied-der wetenfchappen betres den, zien. wif eene „uitgeftrektheid … voor. ons , die ons oog -naauwelijks. vermag te omvatten, eit welke allergunstigst aflteekt bij den beperkten kring , welken. zij in de Oudheid befchreven, Ongetwijfeld moeten wij deze vorderingen. in de eer{te plaats aan de “eigenaardige rigting. van den menfchelijken geest toefchrijven, waardoor hij, eenmaal opgewekt zijnde, inhet rijk der waarheid rusteloos, voortftreeft 3 doch ‘wij, zouden „ons-aan. eenzijdigheid fchuldig maken, zoo. wij den invloed van het Christendom in, dezen wilden ‘voorbijzien. ‚Het boek der fchepping lag, voor de volken he Oudheid open; en wat zij daarin lazen ‚ maakte de natuurkunde van hunne Wijzen uits ook zij verdieps« ten zich in de geheimen der bovennatuurkunde, en Ba bee 00 OVER DE” BETRERKING! DES” CHRISTENDOMS beoefenden met vrucht de wetenfchappen „ ‘welke’ uit het burgerlijk en gezellig leven:voortvloeijen , maar heë Christendom heeft der wereld een nieuw en wel= eer onbekend boek in handen gegeven, dat den men= fchelijken “geest. op geheel onbetredene paden. van kennis geleid ‘heeft. Gij gevoelt, dat ik den Bijbel be- doel, of die verzameling van gewijde fchriften , welke door den weldadigen invloed des Evangeliums geheel nieuwe voorwerpen. van onderzoek en. befpiegeling aan de hand ‘gegeven heeft, Hoe vele gewigtige en moeijelijke navorfchingen heeft het gebruik. van dat boek veroorzaakten eén der: uitgebreidfte vakken wan wetenfchap geopend, waarin de fchranderfte en geleerdfte°mannen hunne krachten befteden !_ Hoe is de Godgeleerdheid in haren wijden omvang, de oor» deel- en uitlegkude hierdoor ‘ontftaan; hoe is de zedekunde door de zuiverder beginfelen des Christen» doms als nieuw gefchapen, in vergelijking met die der Ouden; hoe heeft de kerkelijke gefchiedenis zich als wetenfchap gevormd, en hoe is de welfprekend- ‘heid door de ftoffe , welke de Godsdienst van jezus ‘ter bewerking aanbiedt, uitgebreider aan omvang ‘en verhevener in bedoeling geworden! Het is waar, de eigenlijke ‘kunst der welfprekendheid fchitterde in „de fchoonfte ‘dagen van Griekenland en Rome, doch ‘dezelve bepaalde zich bij uitfluiting tot het behande- len van ftaatkundige en geregtelijke belangen „terwijl ‘de zedelijke welfprekendheid, die in alle tijden „ on- ‘der alle regeringsvormen en in alle landen thuis bê- hoort , eerst met het Christendom op vaarde verfche- rien ‘is, Eenen onverlaat aan te klagen, eenen be- -fchul- TOT-DE-PRAAIJE KUNSTEN) ENZ, 21 fchuldigden vrij te pleiten, en-het, gevoel van-vader- landsliefde bij-een. verbasterd. volk optewekken , ziet daar de ftoffe,- door de beroemdfte Redenaars der Oudheid behandeld; het overreden door. kracht en klem van taal „door dreigen ven. vleijen , ja door de werking van alle „ zelfs van de onedelfte. hartstogten „ ziet daar het doel, hetwelk zij zich doorgaans voor= ftelden -enook veelal bereikten. . Het Christendom heeft den Redenaar , die zich aan de-handhaving van hetzelve. toewijdt, op een. veel hooger. ftandpunt geplaatst „doordien het hem goddelijke waarheden, door hemelfche beloften en bedreigingen bekrachtigd, ter behandeling aanbiedt, „God en geweten , deugd en. eeuwigheid. zijn de onderwerpen, „welke hij. ont- wikkelt „en toepast; hij verfmaadt alle middelen „ die den ftrengften. toets der. zedelijkheid ‚niet kunnen doorftaan 3 >hij {preekt eene taal „ die. tot het binnenfte doordringt en hart en nieren doorfnijdt5 menfchen- vrees, en „onregtvaardigheid zijn hem beide, even vreemd; en hij verheft het oog van uit het {tof der aarde tot hooger gewesten „ waar hij den booswicht den arm der ftraffende geregtigheid vertoont, terwijl hij den vromen, lijder, door het uitzigt op den palm der overwinning. verkwikt. … Men is, doorgaans minder genegen, deze en foorte gelijke bedenkingen met opzigt tot de fraaïc kunften te laten: gelden, en het valt ook niet te loochenen, dat- het Christendom: hier in fommige opzigten aan den Veelgodendienst den voorrang toekennen moet, De geestelijke natuur van hetzelve gedoogt geense zins het gebruik, dat de kunften onder de volken B 3 | der 23 OVER DE BETREKKING DES ‘CHRISTENDOMS der Oudhéid van de zoo zinnelijke’ Godenleer maak- | ten, en het behoeft naauwelijks aarigetoond te wore den,“ welken’ belangrijken invloed -dit “op dezelve hebben moest,’ De fchilder’of beéldhouwer , die het geloof aan -het “wezenlijk beftaan”dier Godheden in zijn —binnenfte “droeg, zocht door ‘hét “penféel of den beitel hare bovenmenfchêlijke ligchaamskracht en fchoonheid- uittedrukken’; én “vond derhalve’ in Zijnen Godsdienst zelve een” fterken’ prikkel tot het fcheppen van grootfche en “bevallige” vormên „“en zoodra de dichter van de overtuiging doordrongen was , dat die wezens het menfchelijk geflacht onzigt- baar omzweven, befturen en leiden, liet hij ze niet flechts ter verfiering van zijne gezangen, maar als handelende perfonen optrederi , “waardoor “hij “zijne voorftellingen met een nieuw en hoogerleven bee zielde, “Dit alles moest in de’ nieuwe Christelijke wereld grootendeels wegvallen „ en blinde partijdigheïd alleen kan de latere beeldhouwers mét de vroegere gelijkfteilen , terwijl enkel miskenning van den geest der klasfieke Oudheid inde Goöden van dén Olympus bij de nieuwere dichters iëts meer vinden kart, dan poëtifche beelden , ontbloot van ziel en leven, ” | Maar zoo zeef wij dit, en wel ter eere des Chriss teridoms, toegeven, zoo zeer meenen wij te mogen beweren, dat de Bijbel zoowel, als de gefchiedenig der kerk aad’ de fchilders der latere wereld onders werpen aan de hand gegeven heeft, die de ondere werpen uit de fabel ontleend, aan eenvoudige mâjes feit, en toerende zâchtheid verre te boven gaan, oF waar ‘vindt men gröorfchor ftof, dan welke. vele kun: TOT DE FRAAIJE KUNSTEN, ENZ 23 kunftenaars uit de -oud-Duitfche en Nederlandíché fchool voor hunne tafereelen gekozen hebben; «en verfchijnt ons RAFAËL, niet in-alle zijne grootheid, als-hij. curisrus in deszelfs verheerlijking op den berg voorftelt; MICHEL: ANGELO, wanneer hij het laat{te oordeel in ftoute beelden fchetst; CORREGGIO 4 wanneer hij de geboorte van den-Heiland der wereld maalt , en RUBBENS, als hij ons bij de afneming van het kruis verplaatst! \s Of beroept Gij u welligt op de he oanchekeke der bouwkunst, welker overblijffels ons na zoo vele eeuwen nog verbazen en verrukken door hunne €ên« vóudige fchoonheid: ik wijs u op de tempels „in "de middeleeuwen door Christelijke kùnftenaars 'ge- fticht, welke door “hunne.grootfche ‘vormen het plegtig verhevene der verheerlijking vanden God uitdrukken, die“ de’ Schepper en Oppergebieder is in het oneindig ‘heelal, En nu de poëzij der nieuwe ‘Christelijke wereld met betrekking tot de: ftof?, „Welke bewondering de onfterfelijke- gewrochten der oude klasfieke dichte. kunst ook werdienenz. geen onpartijdige zal ontkene mens, dat-de-ftoffe ‚ welke het Christendom door den Bijbelen door zijne geheele gefchiedenis aan de poëzij gefchonken heeft; zoo rijk en verheven is, dat zij niet “minder” onze-bewondering-opwekt, Hier toch zweeft de. verbeelding van. den -Christelijken dichter in-hemel en in: hel, om ons de zaligheden van het eene, en de ellende van het andere verblijf. voorte- ftellen5 dáár leidt zijne hand-ons in het zalig oord, waar onze eerfte ouders woonden, en zien wij, hoe B 4 het 24 OVER DE BETREKKING DES “CHRISTENDOMS het paradijs verloren wordt; hier opent hij voor ons de geheimen van de verlosfing des menschdoms 3 ginds verplaatst hijj-ons bij-den ondergang der eerfte wereld, elders doet hij ons: de zorg van: JEHOVA voor zijn uitverkoren erfdeel-in een hagchelijk tijds= gewricht eerbiedigen „ of voert hij ons mede in den heiligen krijg, om dáár het geloof te zien: fterven of zegepralen , en overal bekoort hij niet alleen onze verbeelding, maar hij roert de teederfte {naren van ons gevoel, en vervult ons met gewaarwordingen , die ons hart verheffen en’ heiligen. „En heeft de dichter zulke grootfche, onderwerpen ain het Christendom te danken; niet minder rijk en verheven is de ftof, welke het den toonkunftenaar aan de ‘hand geeft. Zij, die op kersnacht , of in de ‘lijdensweken den dienst in de 1Sixtyn/che kapel te Rome bijgewoond hebben , die de hooge woortref- felijkheid van het orgelmuzijk weten te fchatten ; en _de Oratoria van HÄNDEL en HAYDN kennen en ver= ftaan , zij mogen, en. zij zullen ook als vurige lof» redenaars voor den Godsdienst van jezus optreden , en in dit opzigt deszelfs meerderheid verkondigen boven het Veelgodendom van Griekenland en Rome. Doch het Christendom vermag nog meer-op-dit uitgeftrekt gebieds Zet is zen allen tijde het veelvers mogend middel geweest, om het hart van den mensch met geestdrift te vervullen voor de kunflen en weten= Jchappen, en hem tot de beoefening van Ean: aan ge Jporen, | ‚ De Godsdienst , die in zijnen onvölaiskten ftaat het geheele wezen” van den mensch niet omvat „en | dus TOT DE FRAAIJE KUNSTEN. ENZ, 25 dus nooit „het eigenlijk leven van- den geest worden kon ‚mogt bij de volken der Oudheid al eens medee werken ter- aankweking van kunften, die op onze zinnelijke natuur berusten: dezelve moest een on- dergefchikt middel blijven , waar het de bevordering van het rijk der waarheid gold; Krachtiger werkten uit dien hoofde andere drijfveeren. Geen wereldbur- gerlijke geest had in die dagen de-grenzen van het vaderland over de ganfche aarde uitgezet en liefde „voor den geboortegrond was het gevoel, dat aller harten -doorgloeide„…en alleen voldoening vond inde verheerlijking van het eigen volk door- eigen: ver= dienfte. Hiermede ging het gevoel van eer van zelve gepaard, een „gevoel, dat door de geheele inrigting der maatfchappij in zulk een? hoogen graad opgewekt en gevoed werd. „De belangen van den {taat werden openlijk behandeld , als belangen van het algemeen, en de fpelen te Olympia en elders waren fpelen voor geheel Griekenland, waar de fchoonfte ceren … krans. door de. hand van alle, ftaten voor den Ait winnaar gevlochten werd, „Dit beginfel heeft in de-latere wereld veel. van zijne kracht verloren , maar. hetis door een ‘ander niet. minder vermogend gevoel vervangen, door de geestdrift namelijk , welke het Christendom, in ’s men- {chen boezem heeft uitgeftort. Gelijk de Bijbel voor „de geheele: wereld eene rijke bron van befchaving geworden is „zoo heeft de geest van Godsdienftigheid, daarvan. uitgaande, krachtig, medegewerkt om. het hart met hoogen gloed te vervullen voor wetenfchap en-kunste « Hoewel zij flechts als middelen gebezigd | B 5 wer= 26 OVER DE BETREKKING! DES CHRISTENDOMS werden ter verheerlijking van het goddelijke „of ter uitdrukking van het godsdienftig gevoel: groot was nogtans het voordeel , dat hieruit voor-de beoefening van dezelve geboren werd. Ik wil mij niet beroepen op de verdienften der’ monniken in het affchrijven der oude! meesterftukken , toen alle kunst en wetens fchap als uitgeftorven fcheen , maar is de herleving der letteren in Ewropa niet vooral aan Geestelijken te danken „die, levendig doordrongen van het inwen= dig verband tusfchen Christendom en kunsten en wêtenfchappen , dezelve ten’ voordeele van het eerfte beoefenden 2 Wat anders’ dân een geest, van den Chriëtelijken Godsdienst uitgaande, ontvonkte in die dagen mede het genie van den fchilder den beeld» houwer en bouwkunftenaar , en deed het denkbeeld vân hunne ‘onfterfelijke gewrochten in hunnen geest oprijzen?” Of waren zij, die -den grond gelegd hebben tot de groote omkeering, te dier tijd in den flaat der Christelijke wereld voorgevallen ‚niet dezul= Ken’, die „ van eenen godsdienftigen geest doortrok- ken, de kunften en wetenfchappen beoefenden, om dezelve dienstbaar te maken aan de zuivering en ver- heerlijking’ van het Christendom ? Wien ftrekken de namen var éenen AGRICOLA, REUCHLINUS , MELANCHe TÔN en ERASMUS hier niet tot voldoende bewijzen, en wie moet niet erkennen , dat de taalkennis als ge- fchapen’, èn het veld der oude Letterkunde op nieuw Ïs bebouwd geworden, alleen’ door de zucht, om tot den zin van het heilig Bijbelwoord door te dringen? “Dit vaut van reine geestdrift is ook na dien tijd door het Christendom in de harten gevoed en lévens id dig KOT DE FRAAIJE KUNSTEN) ENZ. 22 dig gehouden. “Waar toch vond men meer ver en volharding in het beoefenen der wetenfchappen , waar meer gloed int het behandelen der kunften, en waar klinkt ook nu nog de lier van den dichter fchooner, waar fchept het penfeel grooter wonderen , en verrukt de muzijk ons meer door hemelfche toonen „ dan waar het hart van het zuiverfte gevoel is doorgloeidt « « “Doch er is “meer. De Heidenfche wereld kende bij haren onvolmaakten Godsdienst geene” zucht om denzelven uit te’ breiden, en hare zoo hooggeroefnde verdraagzaamheid ‘omtrent andere eerdienften “was niets anders, dan onvérfchilligheid. Ook :dit is ver= anderd federt’de zuivering en volmaking van onze godsdienftige begrippen door het Christendom. Het hart is van de behoefte doordrongen , om ook ande- ren deelgenooten te maken van het-heil, waarin het zich verblijdt, en deze’ behoefte, zij heeft eén ge= hieel nieuw veld geopend voor wetenfchappelijke na- vörfchingen. De grenzen der kennis van onzen’ aard. bodem zijn’ door’ haat uitgezet en geheele landen, weleef voor ons ontoegankelijk , doof haar’ ontflöten. Door heiligen ijjver aägevuurd'; ontziet de Chris- telijke Zendeling geene gevafen, om het woord des levens over den ganfchen aardbodem te verkondigen 5 hij tart het bärre Noorden en het brandende Zuiden, hij vestigt zijne woning op de ‘fneeuwvelden van IJsland, hij dringt door tot het afgezonderde China, en geft ons den fleutel in de hand tot de fchatkame. ren ‘der aloude Indifèhe wijsheid, »ZÌ leven „” zegt een welfprekend Dijk LT C ) „ met den Eskimo „ in (© CHATEAUBRIAND, 28 OVER: DE: BETREKKING DES ‘CHRISTENDOMS soin zijne robbenhuid, drinken »des „noods «traan, ss met den -Groenlander , trekken; met „den Tartaar _»/of den Irokees dzië’s of, Noordamerika’s onmete- sy lijke „vlakten door; „met. den, Arabier beklimmen 5 -zij-den kameel „of volgen den zwervenden Kaffer serin zijne „woeflijnen5-allen. zijn. zij, op. het voors » beeld van paurus ,- alles „geworden opdat zij stenigen, behouden. mogten; Tot aan de verfte ein- s-den- der. aarde. ftrekt zich -het werk,hunnerliefde » uit; Chinezen. en, Japanners; zijn, hunne bekeers »-lingen geworden 3 eilanden , ftipjes: in den -Zuider= „oceaan „-ontfnappen niet .aan hun-oog, en. gelijk jr weleer de:aarde te klein was voor, de heerschzucht 5, VAT ALEXANDER „-Z00 is zij te klein. voor hunne „iliefde.”” „En deze mannen, door zulk eene liefde gedreven , gaan,-met den-verrekijker en het kompas in, de hand, op veroveringen. uit voor, Godsdienst, wetenfchap en. Europifche ;befchaving,, zij brengen de verkregene, fchatten van kennis aan het wereld- deel over, dat hen zag geboren. worden.„;en rigten alzoo. nieuwe: en_fchitterende zegeteekenen. op voor het goddelijk vermogen des. Christendomss „Zoo werkten „die: Spaanfche. en Franfche Geestelijken , die ons door den arbeid hunner liefde Paraguay; Californië en een. aanzienlijk, deel van „Zmerika deden kennen „die, Portugeefche „Zendelingen in de zestiende en zeventiende eeuw, die.de bronnen van den NZ in Abysfinië ontdekten „ door de gan- fche “Oudheid- vruchteloos, gezocht „die. geleerde Jezuïten LE COMTE en.DU HALDE , waaraan wij de volledigfte kennis van China verfchuldigd zijn. „geDe TOT DE PRAAIJE KUNSTEN ENZ 29 De vrome HANS EGEDE was in den eigenlijken zin de ontdekker van Mieuw= Groenland, de nederige ZIEGENBALG ontfloot het eerst den Godsdienst en de Letterkünde-der Hindoes, en ook nú nog: ver= heerlijken, op eene even roemrijke wijze , onder de Zendelingen der Engelfche Baptisten , een CAREY EN 'MARSHMAN in Oost-Indië, door woord en pen den goddelijken invloed van de leere- der waarheid, Doch ook hiertoe is de aangewezene invloed niet beperkt: Aet Christendom kweekt in den beoefenaar der. fraaije kunsten en wetenfchappen eenen geest aan j die. dezelve in hare verhevene waardigheid doet witkomen. | | De mensch is het groote middelpunt van alle wêtenfchap en ‘kunst. « Naar mate zijn inwendig beflaan ontwikkeld is, en hij zijne hooge waarde erkent en handhaaft , bezielt hij ze met een’ hoo- geren: geest , ‘waardoor zij aan ‘hare beftemming dienstbaar gemaakt worden. Die ofitwikkeling van ons inwendig beftaan hangt in eene hooge mate van-het Christendom af, en van daar, dat het eerien geest over alle kunst en wetenfchap verfpreidt;, die aan de doode letter leven en kracht bijzet. ‚De Ongodsdienftige ‘toch ziet in de werkingen van zijne vermogens, welke wij kunsten en wetenfchap- pen noemen, niet veel meer dan‘de gevolgen van zijne fijne bewerktuiging; hij blijft bij het zigtbare ftaan „zonder: eenig verband met eene hoogere wet reld. te ontwaren „ “terwijl ‘hij, wiens beoefening door een’ Christelijk godsdienftigen - geest beftuurd wordt „ zelfs in die gewrochten,„ welke zich enkel tot k 3O OVER DE BETREKRING. DES CHRISTENDCMS tot het ftoffelijke bepalen, eene hoogere kracht ont« dekt; die hem zijner verhevener waarde indachtig maakt , hem leerende ; dat hij van goddelijk geflacht is, Verre blijft hij daarom van -dienshoogmoed, welke alles waant te kunnen doorgronden ; berekenen, meten en ontcijferen 3 maar met een gevoel van eerbied ftaat hij {til bij de werkingen van zijnen geest, en aan- fchouwt hij de geheimen, die, bij alle zijne vorde= ringen op het gebied der waarheid, nog voor hem overblijven. “Het «zij hij de bebloemde: paden der kunsten betrede „ of-de {teile baan der wetenfchape pen bewandele : overal ziet hij verder „ dan het ftoffelijke. De poëzij is voor hem de uitftorting van het hoogfte inwendige leven zijner ziele, dat door het uitwendige opgewekt wordt; ‘de muzijk is de uitdrukking van zijne reinste gewaarwordingen door hoorbare toonen 5 fchilder- en beeldhouwkunst zijn voorftellingen van het zigtbare en van het onzigtbare in hetzelve,-en zelfs de taalkunde blijft voor hem geene dorre kennis van klanken en woorden in dere zelver onderfcheidene beteekenisfen , betrekkingen en zamenvoegingen. Of flaat den mensch. gade; zoo als hij zich in de befchouwing en nafporing der natuur verdiept. Ook de Ongodsdienftige. en, On= geloovige kan de baan der ftarren meten ,-en de groote harmonie „des heclals. nagaan; hij kan het maakfel van menfchen , dieren «en planten ontleden en derzelver wording en groei uitvorfchen; ja, met het gelukkigst gevolg voor de wetenfchap, de natuur tot in derzelver geheimfte werkplaatfen befpieden — maar het groote rijk der fchepping is in zijn oog niet TOT DE/FRAAIJE,KUNSTEN ENZ, St! niet meer, dan een kunftig zamenftel. van-allerlei krachten , die geene oorzaak hebben, een onmetelijk ligchaam „ waaraan de geest ontbreekt, een rader» werk „ dat, eenmaal bij toeval opgewonden, even toevallig blijft voortloopen. Hij durft alle verfchijnfelen uit zoogenoemde natuurwetten verklaren, hij fchaamt zich. niet, zijnen oorfprong inde dierenwereld. te zoeken, hij vertoont een’ woesten flrijd der hoofd- ftoffen , waar gewisfelijk de hoogfte wijsheid in de befchikking. voorzat „ en hij waagt het bij de prach- tigfte- tooneelen. der fchepping..niet eens, God te noemen, terwijl eene enkele „herinnering van den Vader. der. natuur elk- welgefteid hart ontvlammen moet. Maar in. welk een fchooner licht prijkt die wetenfchap „- wanneeer . Godsdienftigheid, uit het Christendom gevloeid „ haren gloed. daarover uit= ftort, en «hoe. praalt ‘het fchouwfpel der natuur in heerlijker glans! Neen, voorwaar, geen bloot ges val vormde dit alles, en bond het aan. vaste. wet- ten „ maar het is in het-oog van den Godsdienftigen befchouwer door een’ hoogen en goddelijken geest be- zield. Hij ontmoet overal de hartverheffende teekenen van één verheven doel, tot hetwelk alles door. den Oneindigen en’ Algoeden- gevormd werd; Hem hoort hij in-het gieren van den ftorm, in ‘het fuizen des winds ; in het weldadig „geratel des donders en in der vogelen ftreelend gezang; Hem ziet hij in het oog- verrukkend veldrapijt , in het zielverkwikkend fchouw- fpel van den ftarrenhemel ; Hem voelt hij in de wet der zedelijkheid „die zijnen boezem verwarmt. Hij weet , dat de-ganfche natuur een tempel des Aller- hoog- 92 OVER DE BETREKKING DES CHRISTENDOMS hoogften is, en hij aanbidt Degzelfs wijsheid’ en liefde in de wetten der bollen , die boven zijn- hoofd wentelen , en in het maakfel der planten en bloe men, die ontluiken en wafemen aan zijnen. voet. ’ Diezelfde glans en gloed ligt ook over het tooneel verfpreid , dat de wereld voor ons opent, zoo wij het in een’ gelijken geest befchouwen. Stellige on- godsdienfligheid bij het fchrijven der gefchiedenis moet ons gevoel kwetfen, en ontneemt aan het bee langrijk tafereel van de lotgevallen der volken geest en leven. “Wel is waar, ook de Ongodsdienftige kan een getrouw tafereel van den gang onzes geflachts op= hangen, dat eene aanwijzing en ontvouwing van de oorzaken bevat , die de groote wisfelingen hebben doen ontftaan „ ck levendig en fprekend fchilderij van de werkingen’ des menfchelijken. geestes, en men zou te veel eifchen, zoo men in den historiefchrijver den opzettelijken verdediger van het Godsbeftuur wilde zien; doch vraagt u zelve, of het u niet wél doet, zoo gij onder het lezen der gefchiedenis, ons willekeurig het geloof voelt oprijzen , dat geen toe. wal het beftuur hier beneden in’ handen heeft, dât eene hoogere magt hare voetftappen in de donkerheid verbergt, welke de lotgevallen der. volken omhult; en dat goddelijke wijsheid en liefde het menschdom tot het verheven doel zijner beftemming willen -op= voeren , en ziet, wat het Christendom. te dezen aanzien vermag in eenen BOSSUET, die met Zijnen adelaarsblik door den warklomp van menfchelijke driften, ondeugden , beroeringen en enkele deugden , welke de’ algemeene gefchiedenis vertoont, heens drong ; TOT DE FRAAIJE KUNSTEN ENZ 33 „drong , en-alles toteen- geheel wist te: vereenigen, het. aanbiddelijk gewrocht van den Vader des „menschdoms. pa: abn MN En dit brengt ons van zelve tot ude laatfte- bijs -zonderheid, welke den invloed. vanhet ‘Christen- «dom opde fraaije kunsten en wetenfchappen aant wijst , namelijk „ dat het aan dezelve zulk eene rigting geeft, waardoor zij aan haar laatfte doel beantwoorden, AR rt Welk: eene waarde de oefeningen van: onzen geest op zich zelve ook hebben : zij zijn niet veel meer dan middelen, om ons-het oogmerk nader te bren= gen --waartoe … wij. door „den Schepper verordend zijn „als. wij ze met onze zedelijke vermogens ‘vergelijken „> en dit oogmerk , “ het … beftaat in jets hoogers, dan in de ontwikkeling van ons ver= ftand, in-de uitbreiding van onze verbeeldingskracht en: in de- verfijning van ons, gevoel en onzen {maak het is gelegen in het eeuwig ware en goede ‚in de vorming van ons hart tot zedelijkheid sem inde verheffing van ons ganfche wezen tot geliijkvormig» heid met den heiligen Opperheer, Alle kunsten en „weténfchappen bezitten #7 zoo verre derhalve flechts eene betrekkelijke waarde, en moeten” aan. het hoogfle dienstbaar gemaakt worden, Uit haren eigen aard rigten zij ’s menfchen fchreden reeds derwaarts; en volgde hij dit geleide, hj zou, ongetwijfeld zijnen blik leeren verheffen, en op de- bane der zelfsvolmaking vorderen. Maar veelal dwaalt hij van dit geleide af, blijvende ftaan bij het zigtbare; en yv. D. Je C bee '8j OVER DE BETREKKING DES CHRISTENDOMS „befchouwende en bewonderende de vormen, zonder ‘tot den geest door. te. dringen „die daarin leeft. En zoo wordt die beoefening van kunsten en -wetenfchappen geboren „… welke het hart koud en “ongevoelig laat, of hetzelve ten hoogfte met eene fnelvliegende geestdrift en warmte voor uitwendige “grootheid en fchoonheid ‘bezielt. - Gij befeft ‘het ‘onbeftaanbare hiervan, als gij het gemoed van den kunstenaar niet verzacht ziet door edele „ rein menfchelijke aandoeningen, als gj ‘ruwheid van zeden bij hem ontwaart, die de hoogfte fchoonheid door de lier, door het penfeel of den beitel wil ‘uitdrukken 5 ja gij wendt u met verontwaardiging «van hem af, die bij de befchouwing van de heer- Jiijke tooneelen ,‘ welke de natuur. en de wereld voor hem openen, van heilige gezindheden ver= vreemd blijft, en zijn hart niet vol van aanbide ding tot Hem verheft, die de eeuwigwellende bron ‘en oorfprong is van al het groote en goede, Voor deze afdwaling kan het Christendom alleen den beoefenaar van kunst en wetenfchap beveilie gen. Geeft hijj zich aan dit geleide over, dan houdt hij het groote doel van zijn aanwezen ‘fteeds voor oogen, en blijft. bewaard voor eene overdre- vene fchatting der gewrochten van zijn’ vernuft; de ftralen, welke zijn geest in duizenderlei rigtingen uitfchiet , zijn voor hem het licht op zijnen lee. wvensweg 3 het zigtbare wordt voor hem in den hoogften zin des woords een beeld van het on- zigtbare;’ hij ziet, in alles wat hij isen wat hem é | _om- &, k ‘TOT DE FRAAIJE KUNSTEN ENZ 35 “omringt, ‘het afdrukfel- van eene: oneindiges magt» wijsheid en goedheid, en reine gezindheden , verr hevene: befluiten. doorgloeijen zijn, binnenfte, hem opvoerende tot den Heiligen zelven, wien zijn oog niet aanfchouwt, “maar wien zijn. hart gevoelt en aanbidt. Fot Het is geene mikwonidie rte ‚ die mij zoo doet fpreken M, H. H.5 neen „de ervarenis vers blijdt en verheft ons-door voorbeelden „ welke dat verband op de treffendfte wijze flaven. Een NEWTON en een BOYLE voelden hun hart van zulke heilige gezindheden doordrongen, als zij, van hunne vere hevene befpiegelingen over de hemelbollen, die hun geest had gemeten, en over de elementen , die hunne hand had gewogen en ontbonden, tot de aarde terugkeerden ; een HALLER „ een LEEU- WENHOEK en een BOERHAVE Vonden in de won= deren van het menfchelijk ligchaam en van de dies ren- en plantenwereld voedfel voor hunne gods= vrucht; een DE GROOT, Een BONNET en een VAN SWINDEN vertoonden nederige en flandvastige vroom= heid als eene fchoone vrucht van hunne kennis 5 terwijl een GELLERT En ADDISON, ECN VAN ALPHEN en rerrH door zuiverheid van zeden bewezen , dat de ware kunst van uit den hemel is gedaald en ten hemel opleidt. Edele en goddelijke geest, dien wij hier ont- moeten | _Deszelfs aankweeking zij en blijve ons doel, Medeleden! Wij behooren tot eene Maat- fchappij, die aan de Letteren en Kunsten offert; C 2 maar | 86 OVER'DE BETREKKING DES ‘CHRISTENDOMS ENZ. “maar brengen wij haar onze offers met reine han- den 3e zuiveren en veredelen wij onze verbeelding enons gevoel door de kracht, die van het Chris- tendom uitgaat, en wij zullen door:onze pogingen bewijzen „dat er cene groote. harmonie. beftaat tus= fchen onze vermogens, ja dat zij alle in één punt zamenloopen ; “in zedelijke wolmaking „het fierâad en de “kroon: van «den mensch, die naar het beeld van den Heiligen gefchapen werd. | IL GESCHIEDENIS. linda ONE R, Ar ÄLFRED DEN GROOTEN, | (KONING, VAN: ENGELAND, ALS VOORBEELD, VAN EEN VOLMAAKT REGENT EN GROOT MAN; DOOR 1 oeh N. G. VAN KAMPEN. htt Ee | He is in de beoefening der Gefchiedenis eene der aangenaamfte verrasfingen , na lange rijen. van onbeduidende vorsten, nietsdoende koningen , woeste veroveraars „ of oorlogen ; waarin menfchenbloed om beuzelingen” verfpild werd; te zijn doorgeworse teld; —eensklaps een” man -voor-ons 1e zien, die niet alleen held, ter verdediging van zijn vaderland ; maar ook weldoener en wetgever van hetzelve , die vader des volks, befchermer en vriend der letteren, en tevens mensch wassin den edelften zin van het woord, de trots-en- het fieraad zijner eeuw; door tijdgenoot en nakomeling met verrukking befchouwd, Wij moeten bekennen, dat de drie jongstverloopene eeuwen ons wel enkelde trekken van dit verhevene beeld , maar fchaars het. beeld zelve vertoonen, Waar vindt men in dezelve den koning, den helds A4 den 4O OVER ALFRED, KONING VAN ENGELAND, den, wetgever, den gelèerden, den, vaderlandfchen dichter, vereenigd ir denzelfden perfoon? Frebektr pe GROOTE was held, ftaatshuishoudkundige en wetgever tevens, mâat hij grondde zijne groôtheid op den landroof, met velen tegelijk op ééne vrouw ge= pleegds-… hij maakté middelmatige verzen in éene andere taal dan de “zijne „die “hij „werachtte. De namen van josePH in Oostenrijk, van LEOPOLD in Toscanen, worden met” eerbied genoemd; maar de _fmet der verdeeling van Polen kleeft op den eerften 3 EN LEOPOLD” muntte. flechts in één vak uit, als wet- gever van zijn klein gebied, Maar het is juist in de middeleeuwen , en wel in het donkerfte gedeelte derzelven , dat wij mannen ontmoetten , tegen welke wij met verbazing en bewondering opzien. Gelijk devreiziger , die in eenen duisteren , buijigen-winter= nacht; waar niets zijn pad verlicht, en de ftorm rondom. hem: giert „eensklaps de maan uit de dikke wolken ziet breken die „ terwijl de, ftorm bedaart 3 met „haar vriendelijk licht den wandelaar befchijnt; düs is onze -gewaarwording „wanneer. wij in de eêrfté. groote volksverhuizing eenen —THEODORIK 4 wanneer” wij later bijde ruwe Franken eenen KAREL DEN “GROOTEN; bij de onbefchaafde Sakfers eenen ALFRED ontmoeten. „Het was mijn oogmerk ,-w den laatstgenoemden ; verreweg «den edelften” der dries, âls. voorbeeld van een volmaakt regent en groot mûn in eenige bijzonderheden te „doen: -kennens1.. as vorst, IL, als letterminnaar , en dan Us de redenen aante wijzen , hoe dit-alles zich, en wel in die eeu“ wen, in éénen. perfoon kon vereenigeu „ en waarom zijn ALS” VOLMAAKT REGENTEN GROOT MAN, 4L zijn voorbeeld toch-zoo weinig invloed op zijn ” had na zijnen-dood,: L. Gelijk de goede keizers des Romeinfchen rijks van NERVA-tOt MARCUS AURELIUS , Volgens GIBBON , het gelukkigfte tijdvak der Gefchiedenis. beflaan , te meer „— envdit mérkt ‘GIBBON niet aan ‚ — ome „dat het Christendom destijds in. zijne, grootfte zuis verheid. bloeide „zoo mag „men het einde der megende „ en: het begin der tiende eeuw na onze jaartelling „als. het „rampzaligfte tijdvak: in de lots gevallen «der menschheid „ althans-voor „Europa; befchouwen. Van drie zijden, het Noorden, Oos- ten en Zuiden, drongen allesverwoestende fcharen in Ewropa, eene nieuwe volksverhuizing, maar. nog wernielender- dan: de « vorige „ omdat de invallende benden zich niet in het-land vestigden „ maar jaarlijks hetzelve afliepen en den buit naar hunne roofnesten feepten. Wij kunnen ons daarvan. eenig. denkbeeld maken door de vooronderftellings dat de Barbaren van Algiers en die van. Konflantinopel , niet weêre houden door Europifche legerbenden ‚-hunne horden in. onze vreedzame gewesten. uitbraakten „, de, weer= bare “manfchappen- tot den dood , de vrouwen en kinderen’ tot een erger lot dan den dood, tot fla= vernij onder. de. zweep hunner. opzieners doemden, Zóór vielen de Hongaren in. Duitschland en Lualië, de’ Noormannen in Enscland ‚Nederland en het westen, van: Frankrijk, de Saracenen in „Sicilië, draliësen het, zuidelijk Frankrijks, zij.zetteden zich vast-aan de, Rhône ; en blaakten en. plunderden tot TE C 5 in 42 OVER ALFRED, KONING VAN ENGELAND in Zwitferland ;-de Noormannen belegerden Parijs, en in dezen baiijjert van’ verwoesting’ en ellende gingen zelfs de kiemen van befchaving die KAREL DE ‘GROOTE geftrooid had, verloren. ‚ „Ook Engeland deelde’ rijkelijk in deze onteiter. De Deenen ; een gedeelte der Noormannen , destijds even zoo min als alle die andere Barbaren- doór het gezegende Christendom verzacht” * vermeesterden bijna het geheele Noordoosten des ‘rijks. Met drie honderd roöffchepen geland , verbrandden zij Londen en Cantorbury, et zelfs hunne volkomene neder= laag fchonk geene rust aan het rijk.” Gelijk bij de {lang van Lerna fchenen , voor elk geknot hoofd dier vêrrielers, ‘zich honderd anderen in het veld te vere toonen. De koning rruerreD fneüvelde in het jaar 871, en liet aan zijnen broeder ALFRED » een’ twee en twintig jarigen jongeling, het diep gezon- kene rijk, éene weinig begeerlijke erfenis „ achter. 5 Arrrep behoorde “tot de vereenigde natie der Anglo-Sakfers, Duitfche volken , door eenen twee en dertig jarigen oorlog tegen de inlandfche Britten gehard , maar bij welken door den invloed des ‘Christendoms, en door de poëzij, welke zij mise fchiën van hunne oude Bardenù geërfd , of van hunné vijanden. hadden overgenomen „ eenige beginfelen van befchaving beftonden. De jonge ALFRED fcheen echter doorde ftormen' des oorlogs woor altijd’ van die befchaving uitgefloten. In zijn twaalfde jaar kon hij nog niet eens lezen. «Toen werd zijn groote ‘geest eensklaps door het hooren van een gedicht ín zijne moedertaal gewekt. Hij: gevoelt een “nieuw Hi le ALS VÓLMAAKT REGENT EN CROOT MAN, 43 ' féeven in zijne ziel: de gegius ‘der dichtkunst ‘ont= wikkelde in ‘hém, zoo het fchijnt , ook de talenten van held en regents én-de eerfte jaren van zijn beftuur werden doorgebragt ín een’ altijd éervollen , fomtijds gelukkigen ftrijd “voor haardfteë en altaren, die echter, bij de telkens aangroeiende magt der ‚ Heidenfche Barbaren-, nutteloos «was. Acht veldflas gen in één ‘jaar werden’ vergeefs geleverd, Wans heer "ook, zêgt Asser; de vriend van ALFRED, dertig duizend Barbaren op Eénen dag fneuvelden , 200 “was “térftond- daarna dit aantal verdubbeld. De zaak des lands fcheen hopeloos. BURRED, ALFRED’S fchoohbroeder en hêer van een gedeelte des lands, zocht te’ Rome etne véilige fchuilplaatss anderen vloden: naar elders3 moedeloosheid heerschte alom. Arrred befloot, voor een’ tijdlang den ftorm te óntwijken , dien hijj niet kon ‘doen zwichten. Hij vlood náar een moerâsfig , onvruchtbaar gedeelte des Jards, maar de lage flreken van Athelney , waar de vijand geene buit zou gaan zoeken. Eén geloofs waârdig fchrijver verhaalt hier twee bijzonderheden, waaruit men de diepe laagte, tot welke de koning vervailén waäs, en tevêns zijn hart kan beoordeelen, Verkleed als boer leêfde’ hij een’ tijdlang bij eenen zijner voormalige veehoeders „ waarvan de vrouw hém niet Kende. Deze gelast hem op zekeren dag, zorg té drâgen voor de ‘broodkoeken, die zij bakte , ‘en die , als het tijd was, om te keeren. De koning, wiens ziel met geheel andere voorwerpen bezig was, verzuimt dit’, en haalt zich daardoor, toen de broodkoek verbrand is, ééne fcherpc bea rise 44 OVER’ ALFRED ;- KONING VAN ENGELAND; risping. wegens zijne ‚traagheid van deze vrouw op den „hals. Kort daarna, «in Athelney met zijne gemalin hereenigd zijnde, was hij juist bezig met lezen, toen eene arme … vrouw aanklopt, en „om een fruk brood vraagt. , De ‘koningin ziet den voors raad. ‚nas „zij, moet af laatfte brood aanfpreken. Hoe goedhartig ook, aarzelt zij, doch Arrrep roept wit: Hij, die. met. vijf „brooden en, twee visfchen vijf duizend mannen kon, voeden, kan ook aan,dit halve. brood. zijnen. zegen wel. fchenken!… Geef aan, deze. ongelukkige de helft van het brood. „En zij deed het. | De ftreek waarheen. ALFRED de phar ph geno= men had was. eene foort van eiland, rondom door ftilflaande wateren omgeven. … Hij deed. hetzelve bevestigen, en. flechts door eene. welverfchanste brug had men gemeenfchap met het vaste land, Van tijd tot tijd oefenden zich de Sakfers , door ,„geluke kige. uitvallen. De tijding. eener „overwinning op de Deenen ineen ander, gedeelte des, rijks, deed, den koning befluiten „eene: poging. te wagen, tot de. bee vrijding des lands,, Doch ‚vooraf moest, men.‚de, gefieldheid „des — vijands: befpieden.. Hij, vertrouwt. dit waagftuk aan-niemand, dan aan zich zelve. Zijne bekwaamheid „in -dicht- en, toonkunst maakt hij dienstbaar aan „het edelfte doels Verkleed als harp» fpeler waagt hij zich ‚te midden van, het leger, der Deenen, en, wint, door zijne, ongemeene bekwaame: heid in zang. en, muzik de. genegenheid „zelfs van; hunnen ‚koning. … Gelijk orPneus.wist, hij, dezes Wilden, ‚die weinig, van. roofdieren. verfchilden „en | hard a, ALS VOLMAAKT REGENT EN GRÓOT MANS 45 hârd en gevoelloos’ warchi als rotfen,; te winnen, eff naar zijne toonen te doen luisteren, zoodat zij dent Bard vrijen toegang door het geheele leger vergun: den , waarin hij tijd en gelegenheid had „ hunne vol- komene gerustheid, vadzigbeid en de buitenfporig- heden , waardoor zij zich verzwakten, op te mer= ken, “Nu gaat hij heen, keert tot de zijnen in de moerasfen terug, moedigt hen aan door de trobste rijke tijding, dat flechts ijdele vrees hen een’ aanval op ordelooze, in zwelgerij gedompelde Barbaren kan doen uitftellen. Zij trekken heen; die getrouwen; en worden de kern van een leger, waarheen wel dra âlle de Engelfchen , door vreemde heerfchappij vertrapt-en vergruisd, in alle de geêstdrift der wa: derlandstiefde en van den haat tegen verdrukkers, toeftroomen. — ALFRED, met vreugdekreeten ont vangen; overvalt, (laat de Deenen, en drijft hen naar eene verfterkte plaats, waar zij, om aan den dood te” ontfnappen de: genade des overwinnaars moeten inroepen. Het is groot, een’ vijand in. den reetvaardigften oorlog te overwinnen; het is grooter, dien vijand met menfchelijkheid. te behandelen; hetis het werle van een? halven God, wilde verdrukkers, die niet dan roof , moord, verwoesting of brasferij ken= nèn, tot ftille, gezetene , gehoorzame en befchaaf= de menfchen te maken. En dit heeft ALFRED ge- daan! — «De Deenen, tot het uiterfte. gebragt i __fmeekten hem om het-leven , en om vrijen aftogt naar huis. Een gewoon mensch zou deze gelegen= heid, om de-tallooze rampen, door dit volk aan zijn va- 46 OVER ALFRED; KONING VAN -ENGELANDs: ' vaderland gebrouwen; te wreken , niet hebben vere zuimd, en hij zou ligt ín de herhaalde meineeden van dit volk, in deszelfs, zoo het fcheen , ontem- baren aard, bij zijne tijdgenooten-. gewis, en ook bij het nageflacht. misfchien, vergiffenis hebben gevonden, . Doch ArLFrep verfmaadde die wraak , en dacht op een edeler middel, gebruik van zijne zege te maken. Hij wist, dat om de Barbaren te befchas ‘ven, geen beter middel beftaat, dan het Christen» dom; en is deze waarheid federt zijnen tijd niet door ontelbare proeven bevestigd? Om nu niet eens van de fnoodheden te fpreken , die de Chris= telijke Godsdienst bij de zoo hoog geroemde, en toch zoo wreede Romeinen heeft afgefchaft , — wie noemt de volken ops; door dezen Godsdienst aan de barbaarschheid onttrokken 2 Vloeide in dit ons thans zoo gelukkig Nederland , vloeide in Duitsch- land en het geheele Noorden geen menfchenbloed op de altaren van THoR en van WODAN, gelijk in de bosfchen van Polen en Rusland woor het af» godsbeeld van den dondergod der S/avoniërs? Voert zelfs nu het Christendom, waar het zich door den dienst der zendelingen vertoont, niet landbouw en huisfelijkheid met zich, in plaats van de zwervende levenswijs der Barbaren ? ‘Het zijn deze bedenkingen , door welke ook, honderd jaren vóór ALFRED, KAREL DE GROOTE werd aangezet, om de Sakfers met geweld, en door vrees voor den dood, te bekeeren. Arrren fteekt ook hier boven den grooten Frank zeer verre uits Hij gebruikte geen’ dwang, doch gaf aan de overs ef Won= ALS: VOLMAAKT. REGENTEN GROOT MAN: 47 rd ‘worinelingen de keus „…om. of te, vertrekken, of in het land te blijven: doch de laatfte moesten in, den doop hunnen bloedigen Godsdienst, die alle gru- swelen wettigde , afzweeren, en de leer van CHRIS= “rus belijden. De koning der Deenen met zijne edelen en het meerendeel van zijn volk verkozen ‘het laatfte. Arrrep zelf ftond als getuige over shunnen doop, nam zijn’ gewezen’ vijand als zoon vaan „ en fchonk ‘hem twee verwoeste en bijna ont- volkte „gewesten van. Zugeland , om die met de zijnen te: bouwen: Alle Deenen werden met de Engelfchen gelijk gefteld voor de wet. Zij bleven, na nog éénen fpoedig gedempten opftand , waarin ALFRED heilzame geftrengheid betoonde, gedurende zijne geheele regering, en ook nog een tijdlang daar- na, gehoorzame en geruste bewoners des rijks; en dit voorbeeld „ zoowel van betoonde kracht als toe- gevendheid , werkte. zoo fterk , dat latere fcharen ‚van Noormannen, bevreesd door de magt van En- gelands koning, liever zijn: rijk lieten liggen , om zich op de flecht verdedigde kusten van Nederland en Frankrijk te werpen ! | Dit laatfte oogmerk bereikte hij deb: een miidek, hetwelk hem reeds te voren gediend had, om den nog in het land genestelden vijand te fnuiken. Het was eene zeemagt van honderd twintig fchepen , de eerfte, die Engeland. bezat, en het voorfpel dier ‘houten muren, waarop het zich nog zoo zeer, boven alle volken der aarde, verheft. Hij had zich in den beginne zijner regering: van de fchepen der zeeroovers moeten. bedienen. Thans bouwde hij | zelf 48 OVER ALFREDs KONING VAN ENGELAND 5 zelfs groote fchepen „ verbeterde tot dat einde den fcheepsbouw , moedigde zijne onderdanen aan, en lokte- Friezen. en andere Nederlanders: tot zich» welke aan ‘de Noormanfche roovers den buit van Frankrijk ontrukten, Zijne. milddadigheid: en bee krompenheid verrigten dit wonder. Niet alleen zijne landslieden ‘toch en de Heidenfche Deenen ;’ maar ook , volgens zijn’ tijdgenoot en levensbefchrijver, Friezen , Franken „ Walen , Celtifche Britten en Schotten , edel en onedel, onderwierp zich van zele ve gewillig aan zijn beftuur, en die allen regeerde „ beminde , eerde en verrijkte hij met geld en gezag, Zoo, doch met minder waarheid, getuigt XENOPHON wan “CYRUS, dat vreemde volken, die hem nimmer gezien hadden, hem gewillig ten dienst ftonden. Zoo was ALFRED in de buitenlandfche betrekkin= gen zijns rijks , en. toonde wel door dien diepen rede, ‘dien hij zijn land deed genieten , dat- hij het heldenzwaard flechts zins ondanks had uit de fchede getrokken, Niet minder groot was hij in het binnenlandfche « befluur van zijn rijk , als ftaatse beftuurder en wetgever. | Het eerst hield hij zich bezig met het herftel der verwoeste fteden , vooral van: Zonden. Hij deed zijne onderdanen, in ftaat de wapenen te dra= gen, opfchrijven tot den krijgsdienst, doch-vergde geene oorlogsverrigtingen, die den landbouw konden benadeelen 3 “flechts een gedeelte der. opgefchreves, nen moest beurtelings tot den krijgsdienst gereed zijn; het overige liet hij voor de werkzaamheden des gemeenen levens achtere Op deze wijze gelukte het ALS” VOLMAAKT REGENTEN GROOT MAN, 49 het hem altijd--den- vernielenden- vijand uit hef Noorden te: kunnen wederftaans ” Doch van binnèn was shet „larid-in -dén* treurigften toeftänd. De lang envdikwijls beroofde inwoner zwierf behoeftig om emswérd; van geplundêrde , uit wanhoop plunderaars Daârbij was het lande wel: van,de legers „maar ‚niet vande enkelde partijen der” Deenen: bevrijd „die onophoudelijk. ftroopten’ en moordden „ zonder dat eenige « intigting- van -buitenlandfche. veiligheid: hen kon betrappen of. (tuiten. bei Mii vsIn-dezen {tand van zaken was ALFRED nholeus:- fonimigen de uitvinder, volgens. anderen. flechts-de vernieuwer center. orde. van zaken , wier voortreffes lijkheid «daardoor gebleken isdat zij, in weerwil aller. veranderingen , waarvan Engeland, meer dan eenig rijk: van- Zuropa, het tooneel is geweest, nog totsop „dezer dag 4: in- zeker opzigt in ftand-is ges bleven,;-Hij verdeelde het land in graaffchappen # dezê-wéder in honderden en tienen; of kleine afs deelingen- van-tien- huisgezinnen , elk onder één opperhoofd ; die voor alle misdrijven, in dit hons derds of tiental bedreven; verantwoordelijk was , indiende misdadiger niet kon worden gevondene Elk, wie zich niet in deze sieren deed-infchrijven « werd zwaar „geftraft 3 en „niemand kon van- woons= plaats veranderen ; zonder daarvan: aan--het oppere hoofdkennis te, gevens . Dus ftond jeder niet alleen voor zichzelve, maar ook voor zijne naburen ins de natie bezorgde-hare eigene-politie, en de koning, voerde flechts- het oppertoezigt over ‘het. geheele immers „ de gefchillen in eene kleine gemeente. vam V.D. 1. D tice BO OVER ALFRED, KONING VAN: ENGELAND’, tienen werden ook door die gemeente zelve beflist 4 of, in geval van: beroep, naar de Aonderd gebragt, alwaar twaalf vrijmannen , uithet wolk. gekozen, maandelijks bijeenkwamen „ en na afgelegden eed uite fpraak deden over het pleit, door den Aonderdman ss ôf ‘het opperhoofd der honderd; geëischt. Ook ieder. graaffchap had ‘weder zijne afzonderlijke. regts bank , onder-een’ door den koning gekozenen regter Òf fherif ; doch ‘alwaar ook de uitfpraak door lieden uit het volk moest gefchieden, Wie ziet hier niet de inrigting der jwrys of gezworenen , die, negen honderd jaren na ALFRED, naar het vaste landis overgebragt, en daar door fommigen als het meestera ftuk der Wijsbegeerte “geroemd wordt 2--Dit- is! al« thans: zeker, dat men blijkbaar in ALrreDs wetges ving de ftrekking befpeurt, dat de natie zich zelve bewake en befture , zonder in de banden eerier geestverftikkende pofitie te worden bekneld. En welke fchoone vruchten heeft dit voor Engeland fiet gedragen! Is de natie aan deze: vrije inrigtine gen niet die zucht voor onafhankelijkbeid „die: vas derlandsliefde , dien volksgeest verfchuldigd „ welken dezelve zoo lang” boven de meeste natiën vn Eu zopa heeft onderfcheiden % Maar. het was ALFRED niet genoeg „ flechts- de wijze van regtspleging en uitvoering der wetten te gegelen., Hij bragt zelf eene verzameling van wetten fot fltand, die thans verloren iss doch welke men äls den grond{lag van het tegenwoordig nog: in zwang zijnde: Engelfche landregt befchouwt, “Hij oan den ‘adel aan tot de oefening en, kennis di ‚ der ALS °VOLMAAKT/ REGENTEN, GROOT: MANG; 51 dér wetten} hij koos de: graven en fAerifs uit de bekkwaamfte lieden ‘en waakte geftrengsover. devine ftandkouding; zijner verordeningen, en de handhaving vam het regt. Des-goede „de menfchelijke. ALFRED was’ onverbiddelijk omtrent regters; dieveed-en pligt verzaaktens en de vgefchiedenis>verhaalt ‚dat, hijsin één jaar vieren” veêrtig:„derzelve sdoor--den ftrop deed ter dood brengen, “Zelf behield hij -zich-de beflisfing in-het hoogtte- beroep-voor, en liet. zich door -de menigte - van - zaken > dier:aldus: tot heat ‘kwamen s-niet affchrikken. « Door alle deze, middelen werd: binnen de, twintig jaren die. na ‘de. nederlaag der Noormarnnên-tot den, dood. van ALFRED verliëe pes, de orde, rust:en veiligheid. op eene wijze herfteld ;-waarop het tegenwoordige Engeland „in den hoogften bloei: van: befchaving etn welvaarts zich geenszins,-beroemen kan, Er werden gouden „arme. rìngen “bij den grooten:weg opgehangen ; men ging heen, en, liet die ‘ter prooi aan „de. voorbijgangers’ doch: niemand had het hart ,-zich „daarvan meester te maken. -De reiziger „ die: des avonds eene (om geld op ’sheeren wegen’ verloor „was zeker, dies des anderen -daags-weder ste hebben. ‚Dus had de edele koning de veiligheid aas ef teven , ‘maar hij wilde «ook de welvaart herftellene De rijkfte bron derzelve , den koophandel, begund= figde hij uit alle- zijne magt. Hij beloonde rijkelijk allen , dierin. zijm rijk fabrieken of manufactnren _veanleidens, het vzeveride gedeelte van zijn inkomen „bewaarde hij voor „de herbouwing van het vervallè- read en hij dreef: handekin de Middellandfche zee, Nt Da ca 83 OVER: ALFRED,” KONING “VAN ENGELAND 4 / en tot índidië.» Het:is merkwaardig, dat dezelfdé man „ die-de grondlegger was: der -Engelfche regts-. pleging; hunner burgerlijke vrijheid en van hunne zeemagt, ook reeds dat gewest ‘deed “bezoekens waarin «zij tegenwoordig een rijk van zestig -millioes nen … onderdanen:-bezitten. « … Gezanten van dezen koning „bezochten „de -overblijffelen van „den heiligen THOMAS in Jndië, waar die: Apostel volgens de Överlevering den „marteldood ‘had geleden; en zij keerden terug met eene-lading paarlen en-fpecerijen. Indien ook; “gelijk” de geestrijke — crBBON” bijnd vermoedt „hunne reis zich niet” verder; dan ‘tot Egyptehad: vuitgeftrekt 5 en hunne lading -dááf ops gedaan was, zoo is-ook dit reeds zeer:veel, wans meer: mên den toeftand van het bijna tot barbaarsche heid vervallêne Engeland. vóór zijn beftuur „enden, toeftand derfchéepvaart in die eeuw overweegt; z.Voor rde. ‘binnenlandfche welvaart werd: gezorgd ; door: de natie; zelve; gelijk: voor hare: veiligheid:, dus“ ook : voor” hare ‘belangen, te doen” waken: Behalve eenen geheimen raad , uit ALFREDS bijzon« dere vrienden, eenen. ftaatsraad 5 uitde voornaamfte- des lands beftaande „was «erveenesvergadering „die shet volk vertegenwoordigde, zonder eénigen invloed des konings; en jaarlijks te Londen, welke ftadyde koning tot zijnen rijkszetel-had--verkozen ,- bijeen= kwam, onder den Angel-Sakfifchen naam van -Ji/ifn stenageimot „ of Vergadering der Wijzèns > ALFRED ‘begreep „ dat zijn troon-het ftevigst en veiligst’ zou -ftaan , wanneer? hij-dien, vestigde op seéne vertegerie “woordigende. regering, «op de aloude ‘regten „des iz ï 8. U volks. ALS “VOLMAAKT/AREGENTEN, GROOD, MAN, 5 volks: „Doch hijwas te verftandig ‚, eene „geheel, nieuwe” ftaatsregeling: in te „voeren ‚met. wier grone, den zelfs zijn. volk onbekend was, Integendeel, hij, gróndde zijn geheele ftelfel op de. aloude regeringse, wijze-des volks, met die veranderingen en, wijzigin= gên :flechts , welke zijne eeuw en ’slands-nieuwe, betrekkingen vereischten. ned Hisbtstar os “Zoo: was. dan Engeland «onder ALFRED. tot eenen, ftaat van voorfpoed gebragt, „dien. het, voorheen 4, althans federt de volksverhuizing, niet „kende , -€n‚ eerst-ruim vijf eeuwen later-onder zijnen EDUARD 4, misfchien. flechts „gedeeltelijk, - terngbekwam. … De, groote man zette aan de wonderen eener dertigjarige; regering de kroon op- door. zijnen. laatften. wil, waarin die»gouden: woorden ‚voorkomen : De, Engelfchen. behoren. z00 ved te zijn, als, hanne, versen brow Rsodâtan sE T 40 vb Atie IL Men heeft-meermalen gezien, dat ongelet= terde. vorsten vaderen huns- volks waren’, en dat; tirannen--de wetenfchappen begunstigden of zelfs beoefenden, doch men. zal moeten. erkennen, dat, voorbeelden van. dezen. aard zeldzaam zijn. De, geest- en hartbefchavende en verzachtende invloed, der: letteren heeft zich. in zeer, vele voorbeelden; ook-op den troon, op de luisterrijkfte. wijze, doen. zienz-en federt vireiLius de vriend van Aueustrus, was „_ werd. de moorddadige drieman „de. vader. des vaderlands. In ALFRED zien,wij daarvan een an en allerfchitterendst bewijs. … | Wieten dek is edel, wanneer een vorsts gelijk FREDERIK, D 3 DE B OVER ALFRED, KONING VAR EROELAND Pe GROOTES in eene befchaafdereeüw Kennis zoeke wän geleerden en letterminnaars’,” en “vande gele genhedén, hem in dé ruïmfte mate-geboden ; tot Ontwikkeling zijner geestvermògens gebrûik -traakts Dock , wanneer een” koning ‘in eene barbaarfche éeuw”, in een verwoest en ‘telkens befprongen land, te midden’ van het gekletter: der wapenen: ério het gijpen der faatszorg , zich zelve tot den’ eerften dichter én geleerde van zijn waderland vormt, dart rijst ónze bewondering over” zulk ‘een verfchijnfel. ten top. Arrreb was in dit geval, Wij zagew réeds „dat hij tot zijn twaalfde jaar zelfs van die Kundigheden, welke het armfte kind bij ons niet bea hoeft te ontberen, geheel verftoken was. Niemand: Was er in Engeland in ftaat, hem inde vrije kuns ten te onderwijzen: wat zeg ik , naauwelijks nies. _mand, die het Latijnfche misboek verftond! Maar. hij kende toch Bardenzangen in de volkstaal van buitens en zelfs in zijne oorlogen, te midden. der legerplaatfen , liet hij zich door de geleerden die? hij van alle kanten tot zich ontbood, voorlezen en’ uit het Latijn voor hem overzetten; doch het duure de tot zijn négen en dertigfte jaar, eer hij de Latijn” {che taal in zoo verre’ magtig was, dat hij zelf daaruit kon vertalen. Imtmers, hij begreep het aam zijne vaderlandíche taal verfchuldigd te zijn; dezelve úit de befchadfde letterkunde der Romeinen te ‘ver= rijken. Die taai was ‘het Angel-Sakfisch , moeder van het tegenwoordige Engelsch; nog niet onkenbaar geworden door dien drom van uitheemfche woorden, welke de verovering door de/Noormáätinen " daare ALS “NOLMAART/REGENT EN! GROOT MAN 785 daarin: federt met geweld heeft ingevoerd. Hoezeer sdezelve naar: de onze- geleek , kan men opmaken wit. de- vermelding van een werkje „ door ALFRED opgefteld ; en, zegt de -Latijnfche gefchiedfchrijver., door hemin zijne landtaal RANoBOEK genaamd. … Dit handboek was “uit. Bijbelplaatfen zamengefteld. Reeds: bij onderfchéiden - gelegenheden. zagen wij (ALFREDS godsdienftige. denkwijze, . Dezelve, zou in eenen koning: van. die eeuw. niet te verwonderen geweest zijn, indien ‘wij door Godsdienst, (lechtë waarneming van uiterlijke : plegtigheden verftondens Maar fchoon ALFRED ook deze niet “verzuimde; fchoon hj zich met eenvoudigheid des harten aan zijne „kerkleer hield’, en verfcheidene verwoeste kerken herbouwde „ ja door’. zijne fpaarzaamheid genoeg overhield, om de Jéruzalemíche gemeente rijkelijk «te onderfteunen ; en met prachtige kerk- gebouwen te verfieren, hoewel hij de afgebrokené verbindtenis met Rome, die destijds voor de befchae ving van zijn land nuttig was, herftelde, en- ook derwaarts gefchenken zond; — het was er verrê af; dat. Godsdienst bij hem uit kerkgebaar-zou hebben beftaan. Overtuigd, dat men Gode best dient, door de menfchen te zegenen, was hij weldadig jegens de armen, aan welke hij het achtfte gedeelté zijnet inkomften deed uitreiken3 hij ftichtte en onderhield van een ander achtíte. gedeelte. eene hoogefchool-te Oxford , waarheen: hij de geleerdfte mannen van zijnen tijd lokte. en- waarop. de. beginfelen der.bee fchaving in het verwilderde land zouden onderwezen worden. Een vierde:gedeelte zijner inkom(ten werd di D 4 tot 256 OVER ALFRED ‘KONING (VAN (ENGELAND 5’. tot-onderhoud.van geestelijken’ beltemds en vande soverblijvende helft befteedde- hij: twee-sderden woor het onderhoud - van /vreemdelingen „ “die »hij naar sEngeland lokte , “tot onderwijs en opwekking van naijver. bij zijne onderdanen , en aan openbare wete ken en gebouwen. tot algemeen nut «en vermaak. Slechts één, zesde gedeelte behield hij dus voor zich: en men bedenke wel, dat dit flechts- de “in= skomften zijner domeinen „waren „ en dus nietde fchat van den ftaat. De fchoone vruchten “dezer werkzaamheden zijn twee fteden geweest die in-de _gefchiedenis der “menschheid, der befchaving én der geleerdheid als twee flerren der. eerfte grootte zullen fchitteren: de „wereldftad Londen, en de akademieftad Oxford! lin Doch niet te vrede metde aanmoediging vat kunsten en wetenfchappen , wilde hij die ook zelf beoefenen,” Reeds hebben wij van zijn handboek gefproken, - Hij vertaalde „ te midden der krijgs- en ftaatszorgen „ de Kronijk «van BEDA ; omtrent’ de vroegere gefchiedenis van zijn land; die van orosrus 3 gefprekken-van- Paus GREGORIS, de verbroosting der wijsbegeerte van BoëTHIUSS ja hij zoude fabelen van rsopus uit ‘het-Grieksch hebben ‘overgebragt, Maar hij was “geen. bloot vertaler. Vóór-zijnen. orosius vindt men een kostbaar gedenkftuk voor de’ aardrijkskunde der middeleeuwen, de flotfom- der ontdekkingsreizen , welke ‚op AuFREDs last in, het moorden van Europa, doorhem Germania genaamd 5 werden gedaan. …-Hij: zond namelijk twee bekwame mannen „/OTHER: en geeneen s Maar Noorwegen em ‚03 het ALS /VOLMAAKTY REGENTEN GROOT ‘MAN. 57 ‘het noordelijk’ Rusland, en deedser- de Engelfchen die landftreken kennen, welke zij eerst na! bijna: zer ven eéuwen- wêdervonden , ook naar Deenemarken en Pruisfen; zelf voegde hij bij hun reisberigt eene. befchrijving van Dwitschland ‚en dit alles:te zamen în de eenige veilige ‘bron, die wij over den toeftand dier landen in {de vroegere middeleeuwen bezitten: Men moet ‚de. diepe onkunde der ijzeren. negende eeuw, waarin vooral-de aardrijkskunde geheel-in het duister lag ,- bij „de -waardeerings van ‘dezen arbeid des grooten :mans- niet uit-het oog verliezen. «1 ‚„Door deze vertalingen en eigene werken- vormde ‘hij zijne ruwe taal, zoodat zij, volgens den geleere den: fpraakkenner jounsonN, nu in ftaat werd alle de gevoelens. van een befchaafd volk uit te drukken: Bij de Voorrede voor zijne vertaling van -GREGOS RIUS, die’ ons de tijd heeft bewaard, gaf hij -dit zelfs als eene zijner bedoelingen op. Na de diepe: onkunde , waarin «hij de natie in het begin’ zijner regering vond, te hebben gefchetst „ eindigt hij dus: „ Weshalve ik het best keur, eenige boeken, die: „ ìk het noodzakelijkst acht, dat van-allen-wordeni # verftaan , in-de taal, welke ieder begrijpt, over zy te brengen, om dus te bewerken, (hetgeen zes s kerlijk met den zegen van God, en behoud van: „ den vrede wel tot fland zal komen) dat de ge» „ heele: Engelfche jeugd „ vooral: die. ‚der vrije erb „bemiddelde lieden, “tot het leeren- der letteren, » worde opgeleid; en dat;zij eerst in geene kunst sy Onderwezen worden, vóór dat zij Engelfche ‘boes s ken kunnen lezen. Daarna kan men diegenen» sa D5 kk die 58 -OVER ALFRED, KONING VAN ENGELAND’) 5 "die tot hoogere weêtenfchappen bèêftemd zijn; ook % inde Latijnfche “taal onderwijzen.” aclweih ‚Het zal u-natuurlijk bevreemden, hoe een koning beer tijdvak van dertig jaren (want hìj beklaagt zich -deerlijk , in ”zijne-jeugd geen’ onderwijzer te hebben’ gehad) zoo veel kon tot ftand- brengen. « Hij gebruikte “daartoe een middel, hetwelk voor ons allen toegankelijk: is, doch door de minfte gebezigd wordt: wijze en doelmatige verdecling van zijnen bid, Zie hier: ‘het doors hem “gebezigde middel, De uurwerken” waren nog onbekend; doch, «de behoefte der naauwkeurige tijdsbepaling gevoelende „ deed ALFRED waskaarfen maken „ volkomen in lengte en “zwaarte gelijk aan elkander, en waarvan elke vier uren brandde, Deze plaatfte hij in-lantaarnen ; doch niet van het toen almede nog weinig bekende glas, maar van fijn gefchaafd , en dus doorfchijnend 4 runderhoren. Zoodra eene dezer kaarfen uitgebrand was „ werd eene andere opgeftoken. Volgens deze aanwijzing verdeelde hij: elken dag in drie gelijke deelen , _ waârvan hij-acht uren aan godsdienftige befchouwingenven de letteren „ acht aan de bezig heden „vari: zijn rijk, en acht aan de behoeften des ligchaams; voedfel , flaap , en misfchien ligchaamss oefeningen „ toewijdde. , ‚Doch “zelfs met deze wijze verdeeling fchijnt hets dat flechts- een man van reuzenkracht en nooit gekrenkte gezondheid in ftaat zou geweest zijn tot Zoo vele ; ven velerlei werkzaamheden , in eenen, _ Bechits twee en vijftig jarigen leeftijd, En hoe rijst gam niet onze bewondering ten top , „wanneer ons, de AIS VOLMAAKT REGENTEN GROOT MAN 59 de gefchiedfchrijvers melden; dat'hij.,- reeds-in de jeugd aan pijnlijke “kwalen ter prooije „ sfedert zijn twintigfte tot zijn wijf en veertigfte jaar, en waarfchijns lijk tot aan zijnen’ doods bijna-geen uur vrij was vam pijnen , door een ongemak, hetwelk de gebrekkige heelkunst dier tijden niet te genezen vermogt ‚en hetwelk hem, met flechts korte: verademingen; dag en nâcht martelde, En toch. was deze lijder de herfchepper, de redder, de vader zijns volks , de vriend van God en menfchen! «Zijne fmart, verre. vân hem wrevelig , misnoegd, of tot den arbeid. óngefchikt te’ maken , deed ‘hem integendeel -met verdubbelde infpanning werken, om hier op aarde de gegevene taak af tedoen, Hij wist de plaats; en-vestigde dagelijks op haar zijne blikken , waar hij rust en belooning genieten zou voor zijnen arbeid, - | | UI. Zoo hebben wij dan eenen man in zijne daden en karakter befchouwd, wiens wedergade de gefchiedenis naauwelijks kent. Maar hier rijst bij u waarfchijnlijk de bedenking: Is deze fchildering niet gevleid? Hoe heeft zulk een man in het ale gemeen — maar vooral , hoe heeft hij in de negende eeuw kunnen beftaan? Zijne gefchiedfchrijvers waren zijne tijdgenooten en vrienden; des te meer reden tot vrees, dat zij door vleijerij zijn aangee fpoord, om hem tot-een ideaal te verheffen. Mijne Hoorders! Hetgeen wij befchouwd hebben, - was het ideaal zijner gefchiedfchrijvers niet. Deze: gee fchiedfchrijvers waren monnikken, ArLFRED-was vas - Ee der ‚SN 65 OVER ALFRED j KONING: VANSENGELAND yì dèr dese volks, vijand van vervolging „ onvermoeids regent; vriend van volksbefchaving „ volksverlichting 4: „volksvrijheid5 ontdekker: van landen, vertaler van: wijsgeerige: werken ! — Ik vraag u; of een Monnik: immer deze deugden in zijnen held zou verdichten % Neen! zoo AssER ons eenen ‘roman van ALFRED had; nagelaten 3:-het zou -een’gehéel: andere held zijn ges worden. : Dan hadden „wij eenen EDUARD den Belijs | der bekomen, een’ vorst, die uit -mi$verftane gods vrucht. de belangen zijns rijks in. den, wind flaat „ zich zelv’ een’ erfgenaam oritzegt, en door. die gew waande deugd van - onthouding zijn vaderland aan eênen Noorman-ter prooi geeft. De ALFRED, doon eenen ASSER verdicht; zou niet. een derde , „maar, zekerlijk: meer dan: de helft van zijnen: -tijd--aan Godsdienstoefeningen „ en ‚wel. bepaaldelijk aan kerks plegtigheden en gebeden , hebben befteed..… Het: ideaal, dat ons in de oogen fchittert , het ideaal wans menfchelijke-„en. waarachtig Christelijke groöt= heid ftond- niet voor de blikken van eenen Monnile der negende eeuws en zoo hij-al verlicht genoeg was geweest, zulk eef denkbeeldig wezen te fcheppen en: te. waarderen „ hij „zou zich wel gewacht hebben ,: dit beeld- ‘aan zijne tijdgenooten ter- verering, voor te ftellen 3 een‘beeld, dat den. vroomen en:gemoes _deliijken sTOLBERG „maar „ook den wijsgeerigen HUME en den. fpotter, VOLTAIRE in, bewondering weglleept , zoo dat de. laatfte „hoe wars ook van de middeleeuwen, „uitroept :, „ Ik „weet niet, of sser-immer. op; aarde een man „geleefd, heeft „ die syden „eerbied. der. nakomelingfchap meer dan ar zak ___ FRED ABS" VOEMKART RECENT SENSGROOT MAN ÓD „FRED verdient” «Doch ‘heeft At Freon: waatlijk zoo beftaan, als ons zijne: gefchiedfchrijvers mel den , dan ‘kan — dan moetsde ‚glans dersdeugds diein hem fchitterde , „in “hunne gemoederen; zo ernog een vonk gevoël voor: grootheid daarin blaakte-,. diepe: bewondering hebben” verwekt. voot iets „… hetwelk -zij ;° gegeven zijnde. konden. hoogs achten , doch uit hunne mm nimmer te: voorin Prati serrie, SER LDV 68.5 mss of9s «Wij mogen dus nét beeld, atwt óns door en gefchiedfchrijvers- van: ALFRED © gefchetst: iss voor echt houden. En-mêt welk eene bewondering moet’ ons dan” niet de “redder van zijn tväderlands de weldoener en>befchaver” zijner” vijanden „ “der vâs der der Engelfche zeemagt, de -herfteller van ordes rust ven “welvaart: in. zijn rijk , de fchepper der Juri, de vriend der letterkunde; -de- dichters en-zangêr's-de vormer eener …bêfchaafde: volkstaal „-rder flichter vder koogefchool van:Otford ; de-uitbreider van (der ként nis der aarde : — en wat:nog meer is’ dan «dit alless de-opregte- Christen én” edele-menfchenvriend „met welk: eene diepe bewondering» moet hiijj--ons niet vervullen /_-Hij ís. ons een bewijs „wat “de amerisch doem, wat-hij worden: kan , ‘hoe’ ver zijne-ziël-kaù zegepralen::ook. over-de gebreken des eligchaams: Arrrep: doet: ons -zien „dat „men waiverfeelskân zijn „-zonder-het hoofdvak , waaraan wij ons hebben gewijd „te benâdeelên… Was-shij sniet-okoning ef Jetterminnaar te-gader? niet! wetgever:en’-held--te gelijk 2 Ja, de mensch kan veel ;-twaùnéer:hij flechts wil. Hes vonk dêr Godheid, die:ons is medege- „HIL deeld, Ó3 OVER ALFRED4'KONING VAN ENGELAND. 'deëld „7 moge: bij demeesten verdoofd en. verftikt | zing bij eenige bevoorregte ftervelingen ontgloeit. zijstot eene vlam, «die geheele volken in de oogerb fchittert niet alleen , —- neen „ die-hen ook verwarmt; en koestert. Dit denkbeeld ;moect ons genezen van het „bekrompene gevoelen; dat eert mensch de pet= ken van zijn beroep, van zijnen ftand in de maat= fchappij, niet zou mogen overfchrijden, zonder naar eene algemeenheid te ftreven, die zijne bijzondere pligten ‘benâdeelt.. Waarom zoude edelman „de koopman , niet dichter. mogen zijn; wanneer koning ALFRED het was? — Ziet dan op ALFRED, den ian „door ligchaamskwalen , «door onvermoeide wijanden „door regeringszorgen ‘ende taak eens wêétgevers “bezig gehouden, — er die toch voor Europa Noorwegen , Finland , Deenemarken en gevierd zoo goed als ontdekte! jab „Maar van waar. dan deze grootheid, deze siizesmene heid van kundigheden-en van. onderzoek in die eeuw en” bij dat volk , terwijl-elders de diepfte nachtop het ongelukkig Europa rustte? Mijne Hoorders! De nood is een krachtige leermeester, Alvermogend is hij, en heilòns! dat de Vader der menfchen onze dagen niet in kâlme-rust deed vervliegen! het kroost van. ADpaMm zou niet zijn, wat het:thans is, indien-het, ‚van zijnen ftamvader af ‚geene distelen en doornen had moeten vitroeijen ! == ALFRED is ons éen nieuw bewijs voor: deze waarheid. …Van kindsbeen af ons der worftelingen naar ligchaam en ziel grootgebragt; alle de kundigheden „ die hij bezat, gelijk dé Lace» demoniërs: hunne » vrouwen „ flechts fteelsgewijze Te moe. ALS VOLMAAKT REGENTEN GROOT MANs” 63 moetende winnen ‚was hij alles „wat hij was, met de volheid zijner ziel» —_ geleerde „en dichter. uit onverdoof bare” zuclit tôt:-derletteren3 „-heldvuit nood vanhet land; wetgever” uit liefde „tot zijn , volk 4 Christen uit: de behoefte van-zijn voortreffelijk hart. De: tegenfpoed is de fchool aller menfcneng maar zij is, in eene hoogere mate, de fchole der.vorsten:, v-Eenevbijkomende omftandigheid „die echter (lechts ééne vvan ALFREDS voortreffelijkheden - verklaart, zoeke men in den alouden ftaat zijner matie, „De oude : Duitfchers hadden, Bardénzangen; en de, Sak- fers waren die oude. gewoonte ,-die oude zeden van hun landniet vergeten. -s ALFRED »°’ zegt. LUDENg vatte flechts-»den, gotden: draad;,des gezangs; der # wetenfchap«en befchaving ‚die „door. alle verwars » ringen in Brittagnië voortloopt, weder op.” Van „zoo veel belang ishet; dat eene natie herinnerin» gen ;»dat zij oude dichters bezit t-Ook- bij „de, na» buren en “onophoudelijke vijanden der Engelfchen:, bij de Celtifche“ Britten. van Wates „ vloeide eene nog “rijkere ader van »dicht- en „ zangkunst „die ArrreD zekerlijk «kende „beoefende «en „misfchien navolgde. hard atra edt ‚Maar , indien ha zoer bate rin annen. per hike om: de grootheid van: ALFRED eenhigzinS:;te verklaren: zoovis het, aan den anderen: kant -on- begrijpelijk ‚hoe zijn „voorbeeld; op ; het door hem beftuurde- volk-niet-krachtiger- heeft, gewerkt. - ‘Eene eeuw: na ALFRED -zièn. wij;;de „Deenen in het bezit des. eilands; wij. zien „ nog: later „Engeland eeny _zoof der. Noormannen; „die het. alseen. veroverd a ' gee 64 SOVER ALFRED ; KONING VAN ENGELAND gewest befchouwen. en behândelen z-alle de uitmune fendewetten en inrigtingen- en weldaden: dés-kònings fchijnen verlorenen-vergeten !: Ensdeoletterkündige befchaving — ‘van deze zien wij reeds-eêne halve eeuw na ALFRED 4. naauwelijks „éen {poor „meer, Hoersellendig fteekt de ‘monnikengeleerdheid var DUNSTAN bij die des konings-af t, Doch juist hierin zien wij de reden. van ‘hetsverval, …1,:Zij was den geestelijken ‘toevertrouwdsen 2. de opw oning: sian dor en: dooeflechweh: nahuole -mabstier aten salsds xt. Welke moeite-ook ALFRED mogt doen, het was hem ‘onmogelijk een -geflacht- van menfchen te; vors mien; hetwelk in ftaat-was „des befchraving „door deh koning: begonnen, in zijnen: geest voort tevzet- téns--Wij hebben vreeds-gezien , «dat wóór-zijnen tijd genoegzdam’ niets in Engeland -beftond-s cheta welk ;>wat letterkundige vorming betreft, verdiende genoemd te wordênesArrRED moest, zijne. gelcers den: uit Wales, uit „Frankrijk jy nivelerland onte biedert” En welke woelingen ; ’ wêlke'-twistens onits ftonden er miet-tusfchen deze geleerden der negende eeuw j'en de ‘hardeohoofden.-der Anglo: Sakfersh Toen ALFRED zekeren GRIMOALD naar Oxford. bes roepen” ‘had’ tot onderwijs vin--de Godgeleerdheid, Ontftond de” felfte “haat tusfdhen: dezen” ende oud monnikken „die: geheel het fchoolfche ‘onderwijs aankleefden,- De’ koning kwam zelf haar Oxford, onr-de zaak bij te -leggenz de vertoorndercRImOALD verwijderde zich, zoodat, volgens -het-gezegde- van een’ kundigen-{chrijver, ALFRED: gemakkelijker met de Deenen-teregt kon, dan met de Pedanten.> Een ou “3 s Pi ALS“ VOLMAAKT- REGENT SEN GROOT MAN, Ó5- ander hoogleeraar ‘in de’ wis-ten fterrekundige wet tenfchappen, JOHANNES: scoTUS, uit Zerland ; werd door” zijne kweekelingen , zoo -men ‘verhaalt, ‘met pennemesfen, doodgeftoken. De tijden warên voor de groote: “ontwerpen: “van “ALFRED niet’ rijp 5 ‘€ even „weinig. als -éénof «zelfs meer vorsten in ftaat zijn, „den ‘eerimaal ontwaakten” geest van voortgang in verlichting en befchaving te breidelen „even min vermag. ook de groot{te : monarch alleen ,- en ‘wan= - neer ‘geene uiterlijke; omftandigheden hem begunsti= wien dien geest uit-den doodflaap te doen ontwaken. „Maar in-de tweede plaats.” Onderfteld zelfs, de de wijze. van opvoeding beter geweest ware; iets groots, iets waardigs, iets, dat aan de verhes vene: bedoeling van ALFreED-beantwoordde , om de Engelfchen- gelukkig „verlicht, en-zoo vrij te mas ken als ‘huntie gedachten , kon nog onmogelijk uit het toen alleen onderwijs. gevende ligchaam; de geestelijkheid; gekluisterd in de banden der Aierars chie-s-vertijzen.. «Dit ligchaam toch ‘kende geen ander - onderwijs, dan. doode vormen , wier doel was, den, geest in de kluisters der kerke te dwin= gens of te doen-voortkwijnen 3 ontelbare voorbeel … den hebben ‘die ftrekking bevestigd, en: het zal ges noeg zijn, den-zoo even gemelden DUNSTAN , THO= MAS BECKET „en andere geestelijken uit ALFREDS - vaderland: te noemen, die zich enkel bezig hielden , met hunnen ftand „ten koste van het gezag der koningen en de regten: des volks „ te verheffen. Doch zelfs in befchaafder eeuwen en. met zachtere: vormen: zelfs. met de Griekfche ven Latijnfche: puik V. D. Le ° E fchrij- 1 66 OVER ALERED, KONING: VAN: ENGELAND Schrijvers in de hand, heeft immers eene orde dievik u niet behoef te noeme ;- (haar naam is eene heiligfchennis.,)} volgens: een. vast plan -daarop gewerkt, om de vrijheid van denken en fchrijvens verlichte, wijsgerige. ‚en godsdienftige “denkbeelden te. fmoren, en-met eene net befchaafde oppers vlakte in. de hoogere ftandens, aan de lagere niet dan diepe onkunde en-zinneloos bijgeloof over te laten. Dat vele landen in het zuiden van Europa, getuigen, hoezeer men in dit plan is geflaagd! » ‚Gelukkig dan die oorden, waarin een verftandig , op -onbekrompene -beginfelen gevestigd: ftelfel vary opvoeding is. gevestigd! Gelukkig daaronder ons vaderland, hêtwelk eene “wet ‘omtrent tiet lager onderwijs bezit, die het voorwerp der- bewondering en navolging van andere natiën is! Het blijkt uit dit voorbeeld onwederfprekelijk, dat de geest des tijds, door wijze inrigtingen onderfteund:, nog meer vermag, dan een groot man, die tegen barbaarsch= heid te worstelen heeft, Terwijl wij in-het zonne= licht wandelen, kunnen wij gereedelijk: de verruks king des reizigers ontberen, wanneer hij de maan door den ftormnacht ziet breken, Wij hebben vei- ligheid, vrijheid, goede wetten , en eene letterkundis ge befchaving , waarvan ALFRED geen denkbeeld had, Benijden wij dus aan de oude tijden en heldens eeuwen hunne gastvrijheid, hunne vriendfchappen , hunne ALFREDS. niet; die gastvrijheid zou te duur gekocht zijn voor het gemis van gefchikte verblijven woor alle reizigers; ORESTES en PYLADES, te duur voor / ALS VOLMAAKT REGENT EN GROOT MAN. Óf voor algemeene onveiligheid, en de moordtöoneelert in het huis der ATRIDEN3 de ALFREDS te duur voor de Noormannen, Levert de negentiende eeuw niet éénen man op, zoo als: wij er een’ inde. negende hebben: befchouwd 3 ‘zij. ftreeft met vvereenigde krachten naar het goede , en fchoone, er grootes en zoo wij in het flrijdperk geene vijanden des: väderlands kunnen ontwapenen en befchaven , na, hen overwonnen te hebbens wij kunnen de vijanden, van „licht „ waarheid en, vrijheid „ door orde , ondere gefchiktheid „ weldadigheid «en. Christelijke: deugd- befchamen; «ens ís het-mogelijk ; winnen „ dat ook” zij eindelijk erkennen: eene zaak ;die zulke vruchten” draagt, is de zaak van God en het Regt! Ea AAN. AAN TEEKENING tot bladz, 57» rêg. EI. k “De Germania vân ALFRED is oridër anderen , uit “het? Angel -Sakfisch vertaald, te vinden: in rorsrer:, Hist. des Découvertes et des Voyages faits dans le Nord, Par. 1788, Pp. -89— 125. Eene andere vertaling levert DAHLMANN », Forfchungen auf den Gebiete der Geftchichte, 1B.£41 7-43», … Dit gedenkftuk is een der kostbaarfte voor de aardrijks kundige kennís der middeleeuwen. Beïde genoemde’ vêrtalers hebbén de namen van ArrreD met de nieuwere’ zoeken te vergelijken, en in het algemeen vele ‘ophets; derendeaanteekeningen,„ FoRsTER- ook eene kaart: daarbij. gegeven, . ArrrED ‘heeft zijne befchrijving van Europa, in plaats van die van. oroslus ingefchoven, Deze orosius, wâas ecn tijdgenoot van STe AUGUSTINUS; en fchreëf op deszelfs verzoek in het begin der vijfde eeuw eene algemeene gefchiedenis, om aan te toonen, dat niet het Christendom , gelijk de Heidenen zeiden, de oorzaak der rampen was, die het Romeinfche rijk troffen, maar dat oorlogen, aardbevingen enz, van het begin der wereld af hadden plaats gehad. Dit liet ALFRED weg, en hield zich flechts aan de aardrijkskundige befcheiden des fchrijvers. — OTHER En WULFSTAN, van welke: zich ALFRED bij dit werk bedient, en wier berigten hij ge- trouwelijk, met vermelding hunner namen, op de zijne laat volgen, waren beide Noormannen, en bereisde lie= den. Zóó wist de koning zich van de zucht tot om- zwervingen zijner gewezene vijanden tot zijn doel te bedienen, — ArrreD ftelt dan den Rrijn, den Donau, de zwarte zee, (Wendelfea) den Don en de witte (Kwen) zee als de grenspalen van Germanië; de grenzen tegen Azië of Middellandsch. bepaalt hij niet. Hij noemt” Pruisfen nog Esthland, zoo als het ten tijde. van. TACITUS heette, B A : ans IL AARDRIJKS- ex NATUURKUNDE. OVER DE « VUURBERGEN | VAN DEN INDISCHEN ARCHIPEL; Door | C._G. C. REINWARDT, Hoogleeraar te Leijden (*). HE is in de natuurkundige gefchiedenis der aarde, en bij de befchouwing der veranderingen, die zij ondergaan heeft, een vrij algemeen aangee nomen gevoelen, dat het water de voornaamfte, zoo niet de eenige werkende oorzaak geweest is, waardoor zij, op hare oppervlakte , hare tegenwoore dige gefteldheid verkregen heeft, en dat deze vloeis ftoffe, door hare bewegingen, golvingen, ftrooe men, afzakkingen, al die veranderingen heeft voorte gebragt, waarvan de blijken overal gevonden wors den. De gegrondheid van dit gevoelen fchijnt zich als van zelve aan te bieden; wanneer wij de al« gemeenheid van het water, dat bijna drie vierde der oppervlakte van de aarde uitmaakt, gevoegd bij zijne op vele plaatfen onmeetbare diepte , in aan- merking nemen; wanneer wij nagaan „ dat ook thans nog C*) Voorgelezen in de Leijdfche Afdeeling der Maat- fchappij van fraaije Kunften en Wetenfchappen , den gsfien April 1825. 72 OVER DE VUURBERGEN | nog gedurig vele » aanmerkelijke veranderingen ge- beuren, die klaarblijkelijk „en gedeeltelijk ten onzen aanfchouwen., alleen; door het water worden voort- gebragt: hoe het, den grond, befpoelende, daarin doordringende , dien “ontbindende, denzelven ‘mede-’ voert, naar elders overbrengt, geduchte inftortin- gen veroorzaakt, diepe valeien in het gebergte voortbrengt ;. én “alzoo. gedurig …deszelfs gedaante verandert. Ook op, plaatfen alwaar het niet meer werkzaam, vanwaar het geweken is, geeft toch de grond, door “zijne gefteldheid, en door de daarin overgeblevene voorwerpen duidelijk te kennen, dat die eertijds door zee of water bedekt, ja de bodem der zee zelf geweest is. Zelfs aänmerkelijk hooge bergen leveren zoodanige bewijzen op. Vele van dezen waren almede weleer door water overdekt, of hebben een gedeelte van den algemeenen bodem der zee uitgemaakt. Hunne geheele gefteldheid, en al wat zij bevatten, getuigen hetzelve. | | Geen wonder derhalvé, dat deze algemeene, uit- gebreide. en hoogstverfcheidene werking van het water de algemeene grondflag en de algemeene band is van meest alle verklaringen , waardoor men de veranderingen , die de oppervlakte der aarde’ klaarblijkelijk ondergaan heeft , getracht heeft begrijpelijk te maken , en dat, zoo men almede aan andere oorzaken eenigen invloed, eenige medewerking heeft moeten toekennen , deze ech- ter fleeds als (echts gedeeltelijk , als gering, en in vergelijking dier meer algemeene oorzaak „ als van weinig beteekenis, en zich flechts tot enkele _plaat<- Na VANDEN INDISCHEN KRCHIPEL. 73 plaatfen of toch tet geringe gedeelten der * aarde bepalende, heeft aangemerkt. oo „e at ‚Hert is thans geenszins mijn wings niesin ver. klaringen , die den grond{lag der meest geachte, en vrij algemeen aangenomene geologifche ftelfels uitmaken, in het breede te ontvouwen, veel min de gegrondheid der (tellingen, waarop zij rusten, op nieuw ter toetfe te brengen, of te betwisten, noch „ook eindelijk, den. grooten algemeenen in-_ vloed. te ontkennen ‚dien het water bijde veran- dering van de oppervlakte der vaarde heeft uitge oefend. ” Doch, op mij genomen hebbende, in dit, uur. eene fpreekbeurt te, vervullen „ zal ik aan uwen aandacht eenige waarnemingen. voordragen , betrek. | kelijk: eene dier meer bijzondere oorzaken, waar- door „ -offchoon meer bepaaldelijk , en flechts in fommige gedeelten der aarde , echter aanmerkelijke en ook- thans nog geweldige veranderingen worden voortgebragt. «Zij betreffen. de-gefteldheid en de vitwerkfelen van het brandend gebergte op «de ei landen van den Oost-Indifchen Archipel, en dus van Nederlandsch Zudiën, Ik zal mij in dezen hoofdzakelijk’ tot het waargenomene, tot hetgeen - werkelijk gebeurt en plaats heeft, bepalen; dit al- leen , en ‘eenige weinige aanmerkingen omtrent hetzelve ‚, zullen voldoende zijn , elk te doen be- feffen en te overtuigen, in hoe verre ook deze, door het onderaardfche vuur woortgebragte verfchijn= felen bij die algemeene natuurlijke gefchiedenis der aarde kunnen en behooren te worden in aanmerking genonjen „en in hoe verre zij op hetgeen elders E 5 wordt 74 SC OVER DE VUURBERGEN — wordt waargenomen, en ter verklaring van haa anbe gebeurtenisfen „ toepasfelijk zijn. - Mij vleijende dat de keus van dit onderwerp u, M, H! zal welgevallig zijn, durf ik ook op uwen gunftigen aandacht rekenen. De landen dan; tot welke mijne waarnemingen betrekking hebben, zijn diegene, die een groot ge= deelte van den Oost-Indifchen „Archipel uitmaken, bepaaldelijk het eiland Jara en alle de overige , die zich ten oosten van hetzelve , nagenoeg in eene regte lijn, tot aan het eiland Ziömor uitftrekken, voorts ook de nog meer oostelijk gelegene Bandae fche „ Amboinfche en eigenlijk zoogenaamde Moluke fche eilanden, en laatftelijk een gedeelte, en wel de noordoostelijke uiterfte uithoek van het eiland Celebes. Wij kunnen deze landen alle gezamenlijk in eene algemeene befchouwing bevatten, te meer, daar zij alle nagenoeg eene zelfde gefteldheid, wat den grond betreft, te kennen geven „ vele dezelfde verfchijnfelen , die ons zullen bezig houden, oplee veren , of toch genoegzame blijken dragen , dat deze verfchijnfelen ook aldaar vroeger hebben plaats gehad, Alle deze eilanden hebben, delfftofkundig bee fchouwd, nagenoeg dezelfde gefteldheid, De vaste “grond , de binnenfte kern derzelve, de rotsfoort, door de losfe aarde, die de oppervlakte van den bodem uitmaakt, overdekt, is altijd dezelfde, die ook in Europa veelvuldig voorkomt, en onder den naam van. bafalt vrij algemeen bekend is. Het is dat zelfde gefteente, dat door deszelfs zone VAN DEN ENDISCHEN ARCHIPEL. 75 gondérlinge gedaante. zijnde. namelijk veelal tot vrij regelmatige vijf« en zeszijdige ‚en fomwijlen als door geledingen. uit onderfcheidene ftukken zamengeftelde kolommen gevormd, de treffendfte tooneelen ople- vert, hoedanig onder anderen het. zoogenaamde Reu- zengebergte is op de. Noordkust van Zerland , en de wermaarde ‚grot van Fingal op het eiland Sraffa , tegen de Westkust ‘van Schotland „welk eiland mede geheel uit deze rotsfoort is zamengefteld. … Het is niet bekend, dat dit gefteenté op de In= difche eilanden nog eene andere rotsfoort tot grond= flag heeft, en zoo verre de waarnemingen reiken, moeten wij befluiten. dat hetzelve onmiddelijk uit den bodem der zee oprijst en met denzelven ver- bonden is. | „„Hetzelve is al weder dikwerf tot vrij hooge’ bergen. boven de oppervlakte der zee verheven. Hoewel deze hoogte; waartoe hetzelve zich vere heft, zeer onderfcheiden is, zoo is toch die van tusfchen de zes» tot zevenduizend voeten de meest gewone hoogte, welke de toppen van het bafaltgee bergte boven de oppervlakte der zee bereiken. Evenwel op Java zijn eenige derzelve aanmerkelijk hooger „en een derzelve , de Sindoro , mag ten minfte op. twaalf. tot dertienduizend voeten gefchat worden. Eene eigene gedaante onderfcheidt deze bergen op eene zeer kennelijke wijze van die , welke door andere rotsfoorten, bij voorbeeld , graniët , kalk of zandfteen gevormd worden. Zij hebben namelijk de gedaante van-eenen regelmatigen, gelijken, ftome pen kegel, -die zich benedenwaards, wanneer de “ig berg 26 s OVER/DE VUURBERGEN © berg afzonderlijk en vrij ftaat „tot eenen - zacht afs doopenden breeden.-voet tot‘in de vlakte uitftrekt.- ‚Hoewel het bafaltgefteente zeer hard en vast is, zoo is. hetzelve toch, meer dan andere fteenen van diezelfde vastheid, aan verandering onderhevig ,'en onderfcheidt-zich daardoor op-eene zeer kenfchet= fende „wijze van andere delfftoffen , en dit alleen levert „naar mijn. oordeel „reeds een ‘krachtig be= wijs op, dat dezelve op eene bijzondere wijze is. voortgebragt.. Hierin ligt dan ook de grond, dat het bafaltgebergte meer dan elk ander aan-ontbin= ‘ding, fliijting,en afneming onderhevig: is; luchten water oefenen deze ontbindende ‘kracht gedurig:uit op-hetzelve 5 ftortregens-en rivieren. voeren de onte bondene ftoffe geftadig af, hetzij naar zee, hetzij naar de lagere landen, die meestal met eene hooge laag van aarde overdekt zijn, Maar hierin, en in de bijzondere zamenttelling van den berg, ligt.ook de, grond. der. groote vruchtbaarheid, waardoor de aarde, ;uit,-dit. gefteente voortgebragt , boven de meeste andere gronden uitmunt. | | Naast ‘den -bafalt. verdient-ook nog de kalkfteen, als mede zamenftellend gedeelte van den grond dier eilanden , genoemd te worden. …Dezelve kan als het gefleente van den tweeden rang , ten opzigte zijner hoeveelheid, ligging en tijd van ontftaan, worden. aangemerkt. Hij maakt. geenszins de hoofd en voorname masfa dier eilanden uit; wordt flechts op enkele plaatfen gevonden3 verheft zich nergens:tot aanmerkelijke hoogten ;. maakt. veelal, flechts „den buitenften „zoom dier eilanden, vof de nabij. geles 6e VAN DEN INDISCHEN" ARCHIPEL. 72 gêne kleinere” eilanden” uit ;rüst-’op of tegen het bafaltgebergte „ en is -dus ‘klaarblijkelijk, van eenen lateren oorfpronig, gelijk ook deszelfs zamenttelling „ veelal-ontftaan „uit koraalbanken der zeez’te kennen: geeft. Meer dan-de bafalt: tegen de inwerking van. water „en. „lucht, beftand , levert dezelve. meestal. eenen ‘barren „ onvruchtbaren „en voor elileuur: wee nig. göltrikten bodem op. } Deze bijzóndere: en:geheel ene gefteldheid | van. Java en der overige genoemde eilanden „ waar= door zij van hetnaastbij gelegen vaste land van Indië „of van «de. grootêre- eilanden Sumatra en. Borneo verfchillen., maakt het dan ook waarfchijne: lijk „ dat zij noch. gelijktijdig, noch “op dezelfde wijze ontflaan , en ook niet „ gelijk wel eens verons= derfteld is, een -zamenhangend -deel--met “dezelve; hebben «uitgemaakt „voor welk -Jaatfte: gevoelen daarenboven geene zekere gelchiedkundige : bewijzen te vinden: zijn.” …” ap opus | „Dit bafaltgebergte nu is-hêt, waarin of waarone der veelal eene onderaardfche werking plaats heeft, die zich op onderfcheidene „onbepaalde tijden-en plaatfen, en op verfchillende wijze, naar boven s' door ‘fchokken , opheffing van den grond, door- „feheuring van denzelven, uitbarfting , - veelvuldige uitwerpfelen en door-eene ‚ met het laatfte verfchijn= fel, veelal gepaarde ontbranding openbaart. - „Op Java, en op de-naast daaraan, oostelijk ge=* legene eilanden, BaZ, Lombok, Sumbauwa en Floris, heeft deze werking ‘gedurig en ook thans: nog met alle de opgenoemde verfchijnfelen- plaats ,’ zoo 78 "COVER, DE “VUURBERGEN zoó ook op Banda, Ternate en hèt genoemde gedeela te van het eiland Celebes; doch: op de Amboinfche eilanden doet. zij zich flechts van tijd tot-tijd door _fehokken: van--den grond gevoelen. Verre «hew grootíte gedeelte der-bergen „ waartoe de grond op Java zich. verheft, ven dievzich over de geheele lengte van «het eiland, Zuidwest tot Oost , uit(treke ken, dragen blijken eener. beftendig voortdurende: werking onder dem grond, die“ zich door daaruit oprijzenden ‘rook damp, heete bronnen, kokende wellen; of. op eenige: andere wijze doet kennen. Doch: deze werking bepaalt zich niet altijd tot deze zachtere uitwerkfelen -dikwerf em van tijd-tot: tijd. veroorzaakt zij geweldige fchokken-en uitbarftingen.! Deze hebben „ten allen tijde „ bij afwisfeling plaats gehad „ gebeurenvook thans nog en moeten almede» woorde. toekomst gevreesd worden. Gelukkiglijk keert; na «eene zoo. geweldige en rondom: zich ver» woesting verfpreidende uitbarfting , veelal na weinig: dagen ‚wederom, rust. ‘en kalmte ;-fomtiijds woor eenen: zeer langen «tijd „terug. tof „Bij de befchouwing der meest opmerking verdien nende. verfchijnfelen:, die deze onderaardfche wers; king ‘in de: gemelde gewesten: oplevert „ moet inde’ eerfte plaats de uitgebreidheid. van dezelve onze! verwondering opwekken, Immers, wanneer men, dat land doorreizende „ de aaneenfchakeling of opvolging: der- eilanden. of landftreken., die dezelfde gefteldheid hebben, en. dezelfde verfchijnfelen opleveren „nas! gaats wanneer men waarneemt, -dat. de fchokken ,, door onderaard{che werking, veroorzaakt, zich foms tijds IN DEN INDISCHEN ARCHIPEL. 79 tijds algemeen en gelijktijdig in alle die landen. doen gevoelen; wanneer mem opmerkt, dat deze krach= ten hunne uitwerking naar buiten en naar boven onbepaald „ dan eens hier, dan dáár openbaren, dan mag men befluiten , dat zij algemeen in diepte be- - meden den grond van alle deze landen “werkzaam zijn, dat hun zetel zich niet tot-enkele plaatferì bepaalt „al is het, dat flechts hier de uitwerkfelen blijkbaar “zijn. Even zeer leert de ondervinding; dat deze werking niet tot den vasten , ‘droogen ; boven zee uitftekenden grond beperkt is. Gewele dige bewegingen der zee gaan’ veelvuldig met die der aarde gepaard. De algemeen bekende aardbes ving, die in 1755- voor Lisfabon: zoo verwoestend was, heeft dit-reeds doen: zien. Van een merke waardig voorbeeld daarvan „ was ik: zelf te Bima, op het eiland: Sumbauwa gelegen ; ooggetuige. Door eene geweldige aards: en” zeebeving ; die” aldaar; kort vóór mijne komst in-’r8ar, had plaats gee had, was dat oord.:zoodanig. door “verheffing: der zee overftroomd: geworden, dat de vaartuigen uit de haven verre op: het land, en> fommigen- zelfs boven op en tusfchen de huizen geflingerd waren. waar ter plaatfe ik dezelve nog .gevonden- hebs En deze. zelfde werking heeft' zich op hetzelfde tijdftip op de naburige eilanden niet alleen’; raar ook over het geheele eiland Celebes doen gevoelen; en heeft bepaaldelijk te Muakasfar, hetwelk door eene zee van meer dan’ vier graden lengte van Bima gefcheiden is, dezelfde hevige overftroomingen, ìnftortingen en verwoestingen als te Bima veroors zaakt, 80 „5 OVER/DE VUURBERGEN zaakt. Doch deze verfchijnfelen zijn nog-gering in vergelijking van hetgeen elders „gebeurd. iss „De aardbeving, «bij voorbeeld , die in 1746 de flad Lima, - in Peru, verwoestte,” heeft zich tot eben uitgeltrekt. „„Dat deze aardbevingen met de werking der vale en inseen-onmiddelijk: verband {taan zal naau- welijks. eenig-' betoog - behoeven. .… Zij gaan” dezer. meest altijd. vooraf , bedaren met de uitbersting van dezen „of „eindigen. door het voortbrengen, van nieuwe vulkanen. gelijk de zoo even gemelderaard= beving van Lima, vier groote werkzame. vulkanen heeft, doen; te. voorfchijn komen. Toen ik’ mij op de voornoemde plaats , te Bima ‚bevond „‘befpeurs | den-wij „geregeld om de vijf of-zes-minüten eenen _fchok: van. den, grond „ en;-deze', gebeurde telkens met de opftootingen van gloeijende fteeren; asch en - dikke „dampen -van- eenen, brandenden berg, die; afzonderlijk ten noordoosten -van- den ingang sder ftraat- Bima in zee, is gelegen. ' bed Echter,is „deze algemeenheid en uitgeftrektheid van ‚de zitplaats der onderaardfche werking niet-altijd | blijkbaar.» Meermalen „vertoont. zij zich flechts-op enkele plaat{en „ vof. bepaalt. zich tot eenen: enkelen vulkaan „ wanneer ‘deze voldoende fchijnt „om aan deuitzettende „kracht ruimte -en ontwikkelipg aan te bieden. haal le „Natuurlijk moeten deze uitwerkfelen uit de diepte / der.vaarde daar ‘ter plaatfe: meest blijkbaar zijn „… als waar. de, onder „den -grond „werkzame krachten den meesten tegenftand ontmoeten. Tegenf{tand moeten mj VAN DEN INDISCHEN ARCHiPer, 81 zj altijd - ontmoeten ; zonder dezen toch zouden er noch aardbevingen , noch vulkanen zijn, Werking en uitzetting is aan dien tegenftand geëvenredigd, Voor beide is naauwelijks eenige maat denkbaar; beide kunnen ontzettend zijn. Geen fterveling vers mag die te bepalen. Doch hoe verbazend groot 4 hoe- geweldig zij zijn kunnen, leert de gefchies denis dezer treffende natuurverfchijnfelen van alle tijden. Ook de landen die wij thans befchouwen , leveren ddarvan veelvuldige blijken op. Een der ontzettendíte van onzen leeftijd was de geweldige uitbarfting , die in 1815, in de maand April, op het te- voren gemelde eiland Swmbauwa voorviel, Van twee, te voren heerlijke vruchtbare landíchape pen Tomboro en Pekat, was, toen ik mij op de plaats bevond, niets dan een algemeene puinhoop van asch en lava te zien. Geen blijk van men» fchelijk verblijf was ergens te vinden, Van de twaalfduizend inwoonders ontkwamen flechts wijf den algemeenen ramp. - De nabijgelegene landen werden mede door verwoesting en daarna door hon: gersnood geteisterd, «De uitwerking dezer uitbare - fting deed zich door den geheelen Indifehen „Archfù pel, op eenen afltand in het rond en van het mids denpunt der werking, van meer dan vijftien graden gevoelen. Midden op Java, op eenen afftand van over de horiderd en twintig groote geographifche mijlen, was het fchrikkelijk geluid zoofterk „vals of het op die plaats zelve veroorzaakt werd. … Een groot gedeelte van Java werd met asch.overdekt, en ook-thans nog drijven de uitgebrande puimfteen- IN. Dx F bloke 82 «OVER DE VUURBERGEN blokken , -van deze uitbarfting afkomftig, in den Indifchen Archipel, „Op Java is; gelijk ik reeds Psi heb, ri were | kins over de geheele uitgeftrektheid van het eiland verfpreid, Hetzelve leverde meermalen voorbeelden yan fchrikkelijke uitbarflingen op, die geheele land- ftreeken , met al wat daarop beftond, verwoestedens Eenige gebeurden ook gedurende mijn verblijf ale daar, en nog daarna, in 1822, heeft al wederom eene geweldige uitbarfting plaats gehad; die van den berg Gloengoeng „ waarbij verfeheiden duizenden inwoners. zijn omgekomen. „De berg Lamongan, in het oostelijk gedeelte van Jaya gelegen, brand- de reeds federt lang wederom gedurig ‚ en deszelfs kruin, geftadig met uitgeworpen gloeiijend gefteente en asch overdekt, gelijk een gloeijende klomp vuurs, „maakte des nachts eene treffende vertooning. Natuurlijk moet de wijze , waarop de, werking Van beneden ‚naar boven gefchiedt, de gedaante der brandende. bergen bepalen. „De grond, eindelijk „ „niettegenftaande zijne vastheid, moetende wijken voor de hevig drukkende fteeds toenemende krache “ten, die van onder tegen denzelven inwerken , wordt dan eindelijk opgeheven, doch, zijnen zamenhang nog eenen tijdlang behoudende, zwelt hij almede, wordt op eene plaats,-het midden der verheffing, al meer opgeligt, doch, op deze zelfde plaats tevens het meest verzwakt, moet hij ook hier het eerst zijnen zamenhang verliezen, Van hier dat de mees-= te brandende bergen, op eenen breeden uitgeftrekten - voet rustende, van daar al fmaller, en gelijk, een e kee EA VAN DEN INDISCHEN ARCHIPEL. 83 kegel oploopen , en ‚dat ‚de van, onder, door. de drukking „ voortgeftuwde ftoffe, meestal. enkel op den top «der aldus opgerezene bergen wordt uitgee worpen „ en men begrijpt ligt dat deze floffe , wan= neer zij, gelijk weelal, uit los gefleente en asch beftaat, door val en fchikking , naarmate der zwaar te en gedaante. tot het vormen der kegelswijze gedaante moet bijdragen, gelijk deze laatfte oorzaak ook. de trechterwijze vorm der opening of sne den krater moet voortbrengen, _ Doch deze opgegevene bijzonderheden, noch de geweldige uitbarfting, noch de plaats der ontlasting „op den top van den berg; zijn altijd en beftendig „het gevolg der onderaardfche werking, Ik heb on= derfcheiden voorbeelden gezien van eene. langzame ftille- opheffing van. den bodem, van het voortbren= gen, opligten en verfpreiden, zoo wel uit zee. als uit den grond, van ontzettend groote, wijduitge- „ftrekte en tot bergen opgehoogde blokken van ba- falt en uitgebrand gefteente, „Een paar zeer merk- „waardige voorbeelden van dien aard zag ik op de eilanden Banda en Ternate, Op de eerstgemelde plaats, ter. westzijde van het eiland, hetwelk door den brandenden berg aldaar, Goenong api genaamd, „wordt gevormd, ‘was eertijds eene ruime-baai van omtrent zestig vademen diepte, In plaats van, deze, «en al verder op eene wijduitgeftrekte daar tegenover „ftaande helling van den berg, heeft zich in het jaar 1820 een uitgeltrekt voorgebergte gevormd, waar- door de geheele. baai opgevuld en opgehoogd is, en hetwelk uit verbazend groote , „woest opeenge- : F a fta= 84 OvER DE VUURBERGEN ftapelde „ fterk » uiteen ad blokken van bafaltge- fteente beftaat,. Deze hoopen vormen. onderfcheî= dene bergruggen, die’ van uit zee naar de helling wan’ den berg woortloopen. De opkomst van dit gefteente is zoo ftil, en met zoo weinig onftuie migheid gebeurd, dat de inwoneren” der Bandafche ‘eilanden daarvan niet eerder kennis droegen’ dan nadat hetzelve reeds voor het meerendeel gevormd “was, wanneer zij flechts eene fterke koking en hette va het zeewater hebben waargenomen. In “18ar, toen ik die zonderling opgewerkte’fteenhooe pen onderzocht, had de hette nog niet opgehou- “den, en heete dampen kwamen nog overal tusfchen „de blokken ten voorfchijn. Alle deze fteenen drae gen de duideljkfte blijken van eene zeer hoogen “graad van gloeijing te hebben ondergaan; fommige- zijn bijna tot puimfteen uitgebrand , of zijn, aan de lucht gekomen zijnde, van een gebrokkeld. Men mag deze zonderlinge wijze van opkomst dier fteenblokken eene voor de Bandafche eilanden ge» ‘Jukkige gebeurtenis noemen; immers , waren zij door den krater van den vulkaan uitgeworpen, en neemt men de daartoe vereischte krachten in aanmerking , eene zoodanige uitwerping zou onvermijdelijk. den geheelen ondergang dier eilanden ten gevolge gee had hebben. — Eene bijzonderheid nog van dit. “opgeworpen gefteente is, dat hetzelve geheel uit “groote blokken beftaat, en dat met hetzelve geene “asch of klein gefteente is’ opgekomen, waardoor ‚de wijze van opligting ten eenenmale van die der “hooge vulkanen onderfcheiden is, Tot VAN DEN INDISCHEN ARCHIPEL, 85, Tot een: tweede voorbeeld van dien zelfden aard, moet ik den berg, die het eiland Zerzate uitmaakt, noemen. Hier heeft eene, met de zoo even be= febrevene volkomen. overeenkomftige „gebeurtenis, plaats gehad „ uitgezonderd dat de onoverzienbare hoopen van koolzwart gefteente nog uitgeftrekter zijn. Hetzelve ligt gedeeltelijk tot eenen hoogen. breeden dam of bergrug opeengeftapeld , die , uit zee opkomende „over. het ftrand, voorts over. eene wijduitgeftrekte zachte. helling ; daarna tegen den berg-zelve, al flingerende oploopt. Het is klaar- blijkelijk, dat de grond zich hier in dezelfde rige ting, als eene {lingerende mijn , uit zee oploopende, geopend , en deze verbazende hoeveelheid ftoffe ontlast heeft. „ Voorts is dit gefteente nagenoeg ge= heel overeenkomftig met dat van de voormelde Bandafche plaats, en beide verfchillen ook in mes nig opzigt van de uitwerpfelen , welke de boven deze plaatfen brandende vulkanen hebben. uitge. worpen. : Bij den vuurberg van’ Banda moeten wij nog eenige oogenblikken ftilftaan omdat dezelve, af= zonderlijk ftaande , en met zijnen , aan vele zijden kalen , onmiddelijk in de zee afloopenden voet, meer dan andere bergen deszelfs ware gefteldheid te kennen geeft. Een groot gedeelte van den voet van dezen. berg is, wel is waar, met zwaar los gefteente overdekt , dat uit den krater is uitgee worpen. Doch het is op vele plaatfen niet minder duidelijk , dat het groote ligchaam van den berg op. die wijze niet ontftaan is. Dit beftaat, zoo als F 3 die » 86 OVER DÉ VUURBERCEN ker die evengemelde kalë’ zijden duidelijk” té kennen geven, uit dikke lagen van een-vast, zamenhan=" gend gefteente, welke lagen’ echter geenszins was" têrpas op elkander liggen’, tiáar boogswijze’, in het midden oprijzende, gekromd zijn. Men kan bij det befchouwing derzelve niet anders vêroridetftellen , dan dat deze fteenmasfa, bij derzelver verheffitig uit zee, zich in ‘eenen gedeeltelijk vloeibaren fcaat bevond én onder de opligting door aandrang van on=’ deren die boogswijze gedaante verkregen heeft. Eene’ andere Iéerzame bijzonderheid is ook nog, dat hiet enderfte gedeelte van het gefteente zeer vasten digt is, terwijl daarentegen het ‘bovenfte ‚ niet zâmengeperst noch gedrukt wordende, en-zich ale zoo in den nog vloeibaren ftaat hebbende kunnen uitzetten , meer los, van vele holligheden voors zien , en dikwerf tot eene fponsachtige lavä is uits gezet. Indien iemand nog aan eene zoodanige oprijzing en verheffing van den rotsgrond uit den bodem der’ zee mogt twijfelen , dan behoef ik ter nadere! bee vestiging flechts de oudere vulkanifche eilanden aan” te halen, over welker ftrand , rondom het eiländ’, eene hooge bank van kalkgefteente ligt, hetwelk het binnenfte bafaltgebergte gelijk een zoom ome” geeft. Hetzelve is, geliijk de zamenftelling toont, klaarblijkelijk koraalgefteente, meer of miù tot eene” vaste kalkróts weranderd , én dus onder water in zee ontftaan. Evenwel is hêtzelve verre bovert zee , fomtijds tot eene aanmerkelijke hoogte, zelfs’ tôt vrij groote bergen opgeheven, én mäákt aat” het Ì VAN DEN INDISCHEN Arcmúirer, Öf héf voorgebergte’ van het binnenfte hoogere bafalte ‚ gebergte uit, hetwelk zich dikwerf diep en ver iù het land uitftrekt; veelal ftaât het nog onder zee met de nog fteeds voortgroeijende koraalbanken in vêrband. Het bewijst, mijns bedunkens; ontegens teggelijk de opheffing van den bodem, de kracht dië van onder naar boven gewerkt heeft. Veelaf is het van onder door de zee uitgefpoeld en hangt áls een verwelf over dezelve, of bevat vele holen van onderfcheïdene grootte , doordien de losfere gronden , waarop hetzelve of de koraalbanken bêvo- fèns onderfteund werden „ zijn weggefpoeld; one willekeurig herinnêrt men zich bij het aanfchouwetí daarvan de holen, die aan het eni ijd dee over het eg eigen zijn. — N “Keeren wij tot de eigenlijke ‘brandende berde delve: terug. Hoezeer ook de krachten , waardoor Zij voortgebragt zijn, en aan den gang èn in wetr= king wórden gehouden, ongeregeld, “onbepaalbaät én onftuimig mogen genoemd worden , ‘zoo levereft zij toch in de meeste opzigten eéne treffende ges lijkenis en overeenkomst van verfchijnfelen op. Wij hebben dit reeds ten opzigte van derzelver ges daante opgemerkt. Hetzelfde geldt ook van deë opening , den krater, waardoor zij zich ontlasténe Het is meest altijd eene ronde „of langwerpig ei vormig ronde opening, aan het einde of op den top van den berg, naar: binnen’ en naar beneden - fmalter, gelijk een wijde trechter , afloopende. Doch we is de ronde buitenfte rand. bah waterpas F 4 ges 88 OVER: DE, VUURBERGEN + gelegen, maar meestal. {chuins „ opwaards hooger 4 zoo dat deszelfs opening van beneden flechts aan de eene zijde van den berg kan gezien worden, «Des zelve verkrijgt alleen dan eene meerdere onregele matigheid , wanneer een gedeelte der hooge-muur, die den rand uitmaakt, is ingeftort , of wanneer de oudere krater verftopt geworden zijnde, een nieuwe, door eene nieuwe uitbarfting, ter zijde van den ous den gevormd is. Hoogst onderfcheiden daarentegen zijn deze kraters ten opzigte van derzelver grootte en uitgeftrektheid.. De. kleinere zijn doorgaans ook de meest regelmatige, en _ fommige hebben zoo weinig uitgeftrektheid „ dat men nog eenen fteen over de middellijn. zijner bovenfte opening werpen. kan. Andere daarentegen zijn zoo ruim, dat men om over den rand derzelve rond te gaan , veron- derfteld , dat dezelve gelijk is, een kwartier ; een. half-, ja een geheel uur tijds noodig heeft. Een der grootfte, die ik beftegen heb; is die van den, berg Gedée, die door zijne ruimte , diepte „hooge, ligging van ruim negenduizend voeten boven zee, verder door de voortdurende werking binnen dene zelven ‚ door zijne gedeeltelijk ingeftorte, gedeel= telijk tot hooge loodregte „ uit bafaltkolommen. bes, ftaande , boogswijze opgeligte zijden, voorts door, zijne voortbrengfelen en vele andere verfcheidenhe= ‚den een der treffendfte tooneelen oplevert, die een mensch aanfchouwen kan. ‘Ik geloof. niet, dat men. over den rand van denzelven in, een uur tijds zou de kunnen rondgaan; hetgeen echter door de ges beurs VAN DEN, INDISCHEN, ARCHIPEL. 89 beurdeinftortingen „ door de fteilten, en heete. vers flikkende dampen, die uit denzelven oprijzen, niet doenlijk is, | ‚Ik behoor ook nog. van de voortbrengfelen der suksnen gewag te maken. Wij moeten die onder- Scheiden in dezulke, die door eene hevige, ge weldige uitbarfting uit den vulkaan worden uitges ‚ worpen, en dezulke, die door gedurige , ftille en langzame. werking worden voortgebragt. De eerst- genoemde beftaan veelal alleen in rotsgefteente, meestal bafalt; in verfchillenden ftaat van verandering door het vuur veroorzaakt , of. geheel vast en digt, „of uitgezet, van een losfer zamenftel, of fponsachtig „ of. tot ligten puimfteen uitgebrand. Geen der vulkanen, die ik bezocht heb, heeft, althans „niet. door. de latere uitbarftingen , eene vloeijende lava ontlast. Evenwel wordt eene zoo= danige lava, die klaarblijkelijk gevloeid heeft „ onder. de. oudere voortbrengfelen bevonden, gelijk de zwarte glaslava, de zoogenaamde Obfidiaan bewijst. Ook “in het landfchap Menado, op de Noordooste kust. van Celebes, welk landfchap geheel vulkanisch is, vond ik een geheele landftreek met eene zoo- danige gevloeide lava overdekt. Het gemelde, meer gewone ‚ uitgeworpene gefteente vertoont zich ge- deeltelijk in zeer groote zware blokken, gedeeltelijk in fijn gruis, en is gedeeltelijk fijne ftof of asch, die fomtijds zoo ligt is , dat zij lang in de lucht blijft opgeheven, en tot zeer verren afftand door den.wind vervoerd wordt, Ontzettend is de hoe veelheid der uitgeworpene zelfftandigheden , en deze F s is 99 OVER DE VUURBERGEN is het voornamelijk , die ons een denkbeeld vat de grootte en van het geweld der krachten, wel- ke daar werkzaam zijn, geven kan, en ons de’ verklaringen van hen kunnen doen waarderen die de werking wan eenên ‘vuurberg tot deszelfs om: trek en inhoud, zoo verre die boven den vlakken grond uitfteekt, willen bepaald hebben.’ Terwijl deze berg zelf fomtijds naauwelijks van omtrek of gedaante verandert, wordt echter het omliggende Tand tot op eenen afftänd van uren’ gaans door Zijné gitwerpfelen overdekt en opgehoogd. De ‘uitges worpené fteenblokken: liggen tot bergen hoog ops éengeflapeld, en zijn over het-ver van den voet des’ bergs zich uitftrekkende landfchap verfpreid, Ik heb, om den top van den-Goenoeng Goentoers eenen aanzienlijken vulkaan op het eiland Java, te bereiken, gedurende twee dagen mijne reis verd volgd door bosfchen en landftreken , die: geheel met de asch en het gefteente , door dezen vulkaan pas úitgeworpen, overdekt waren, over welké gés heele uitgeftrektheid van land men niet dan doode’ zZwartgebrânde boomftäammen, diep in de Zwarte asfche ftaande , in het gezigt had, | Voof het overige leveren de Indifche vulkanén in hunné uitwerpfelen geene zoo groote verfcheidenie keid van delfltoffen en gefteente op als de Vifievius én de Aetna. Het is altijd meér of min veranderd bafaltgefteente’, met weinige andere delfltoffen door mengd. Doch aanmerkelijk is der gróote hoeveels héid water, die bij fommîge uitbarftingen uit éenige’ vulkanen ontlast wordt, terwijl anderen flechts’ droog VAN DEN INDISCHEN ARCHIPEL. 91 dfoog gefteente uitwerpefi. De befg Zdjen, de laâtfte: vulkaan ín het oosten van Java, ontastte bij de laatste’ gebeurde uitbarfting eéne zoo verbazend groote hoge” véelhieid water ; dat hetzelve een groot gedeelte! van het land, tusfchen den berg en de zee, op eene lengte van twintig uren gaans overftroomde „ en daarenboven nog twee groote in zee zich ont- lästende rivieren vormde, dië; ‘doordien het water heet , en zeer met zwavel en zwavelzuur bezwan= gerd was , al het geboomte en gewas doodden 4 geliijk zich ook thans nog gedurig een. melkwit zwavelwater uit dezen berg ontlast. Ook denkelijk thans nog is de krater, gelijk hij zulks’ kort voor mijn vertrek van Java was; met een meer van wit kokend zwavelwater ‘opgevuld, ‘terwijb de- hoogere zijden van denzelven gedurig óntvlamde zwavel onts lastten, Verfcheïdene bergen ‘op Java bevatten Zoodänig zwavelzuur ‘op hunne hoogtte toppen in hunne oude uitgebrande of gedeeltelijk nog werke zàme kraters.” Een ‚paar der fchoonfte meren van dien aard vinden wij het eene op” den berg Zulagu Bodas , welke naam het witte meer beteekents Het is een zoo werrasfend. áls” verbazend fchouws fpel, wanneer men, na dooreen digt “donker bosch den berg te zijn opgegaan, plotfeling ; ‘op Eene hoogte van. bijna zesduizend voeten boven de zee, eene opene, helder verlichte ; wijduitgeltrek4 te, door hooge, fleile muren gevormde; kom onts moet, die een groot melkwit meer bevat, terwijl - de hooge rotfen het gegons terug kaatfen , waars mee 1 / 92. OVER ,DE VUURBERGEN mede een geweldige hevige ftroom van zwavel- en waterdampen , uit de diepte door het gefteente op-, ‘rijzende , met verbazenden aandrang. wordt. uitgee ftooten, Niet minder “merkwaardig is het ‚groote, hooge zwavelmeer op den berg Patoeha , die, den, ftraks gemelden nog verre in hoogte overtreft. ‚Bij eene ftille, of toch meer bedaarde , gedurige. werking der vulkanen zijn derzelver voortbreng- felen”-{lechts water en zwaveldamp , eerstgenoemde veelal zuur door zwavelzuur, gedeeltelijk ook door zoutzuur „terwijl de. zwavel door „bekoeling vast “ wordt, en; het gefteente in het rond overal. bes dekt. „Vele vulkanen; leveren op. deze wijze eene. aanzienlijke. hoeveelheid „zwavel op. In het zoo. evengenoemde meer op den Patocha „heeft deze, ftoffe- een. geheel. eiland gevormd, terwijl dezelve. al. nader, terzijde. van, den krater, dikke wanden. maakt, en deni kant en bodem van het. meer overs dekt. Waterdampen en zwavel zijn de „beftendige. voortbrengfelen. dier. meer, kalme werking van alle. vulkanen „ja vanalle plaatfen, alwaar zich eene, onderaardfche hette boven den grond openbaart, Ik heb „geene uitzondering: op. deze algemeenheid in, de door mij waargenomene, plaatfen gevonden. | Ik zal na deze oppervlakkige, en wegens gebrek aan tijd zeer bekorte „befchouwing van de gefteld= heid der brandende bergen. in Jndiën nog met weinige woorden opgeven, wat mij uit eene naauw- keurige befchouwing dier zoo merkwaardige plaat fen. gebleken is, en. wat ik meen uit het waarge= . nomene met zekerheid te mogen befluiten. Eené VAN DEN INDISCHEN ARCHIPEL. 93 _ Eene eerfte op ondervinding en waarneming ges gronde opmerking: is deze, dat de zitplaats dier Oorzaak , waardoor vulkanifche uitwerking en aard= beving wordt voortgebragt, in eene aanzienlijke diepte verre onder den bodem van land en zee ge= legen is, dat zij van eene groote uitgeftrektheid is, en dat men uit de aardbevingen , die in alle landen meer of min gevoeld zijn, mag befluiten , dat zij ook daar kan werkzaam zijn, alwaar zij zich niet in vulkanifche uitbarftingen openbaart. — Voorts: dat de onberekenbare grootte, en verbazende , klaar- bliijkelijke hevigheid , waarmede deze onderaardfche krachten werkzaam zijn, voorzeker eenen grooten invloed op de veranderingen die de aardbol, al thans op vele plaatfen, ondergaan heeft, gehad hebben en nog kunnen hebben. — Dat men over het algemeen bij de verklaring dier omwentelingen te zeer de aarde, en hetgeen hare oppervlakte uit= maakt, als eene niet door inwendige of onder haar berustende krachten beftuurde , maar flechts ‘door van boven komenden invloed aangedane, en veran- derde ftoffe befchouwd. — Dat het niet kan betwist worden „ dat door deze opwerking, van onderen naar ‘boven , eene opligting van grond kan plaats hebben , dat daardoor bergen ontftaan kunnen, en dat alzoo ook hetgeen te voren bodem der zee was, door diezelfde werking tot droog land, ja tot hoog ge- bergte kan geworden zijn, en dat deze voorftelling met alles wat wij in de natuur zien gebeuren veel meer overeenkomftig is, dan het denkbeeld, dat die oorden zelve nimmer uit hare rustplaats ge- 94 OVER DE VUURBERGEN gerukt , maar door de zee zijn overdekt geweest. — Ik moet al verder oordeelen, dat het bafaltgee flteente geenszins eene door enkel water voortge= bragte, uit het water bezonkene delfftoffe , maar dat hetzelve door onderaardfche hette is voortgêe bragt. Dat deszelfs vastheid en digtheid , zamen- hang en gedaante, ligging, voorkomen en verdere bijzonderheden ten duidelijkften doen zien, dat hete zelve zich in eenen fiaat, zoo al niet van volko» mene vloeibaarheid , dat ik niet geloof, maar: toch van weekheid, taaiheid of buigzaamheid bevonden heeft. Dat men bij het verklaren van het ontftaan van vele delfftoffen, en dus ook van den bafalt en andere zelfftandigheden die dezelve influit, voors namelijk mede moet letten op den verfchillenden graad der drukking , die dezelve ondergaan , en dat alleen deze meerdere of mindere drukking op de verhitte ftoffe onder’ de aarde, waardoor in het eene geval de uitzetting belet, in het andere de ontwikkeling van damp- of luchtvormige vloeiftoffen bevorderd wordt, hoogst verfchillende zelfftandig- heden kan: voortbrengen. Men kan zich daarvan zelfs door kunst, door eigene proefnemingen over» tuigen, gelijk dan ook de fcheikunde vele voors ‚beelden van dien aard oplevert. Deze zelfde wee tenfchap , ja vele kunstbedrijven, leeren al verder, hetgeen voornamelijk eene befchouwing der vulka- nifche voortbrengfelen op de meest overtuigende wijze aantoont, dat de wording, de regelmatige vorming van vele delfftoffen alleen door vuur heeft kunnen gefchieden, Hoe meer men deze nagaat, des VAN DEN INDISCHEN ARCHIPEL. 95 des te meer wordt men terug gebragt van de voor- ftelling, dat deze zelfftandigheden in of door wa-« ter hebben ontftaan kunnen, wil men niet tot on- gerijmde, door de ondervinding nimmer bevestigde veronderftellingen vervallen. Ik behoef hier niet bij te voegen , hoe weinig de verklaringen, die vele perfonen, welke nimmer de uitwerking van deze onderaardfche krachten op de plaats zelve gezien hebben, van de vulkanen hebben getracht te geven, met den waren aard derzelve en met de natuur overeenkomftig zijn. Hoe verfchillend ook „ en hoe wél doordacht, zij dragen alle’ het kenmerk van bekrompenheid, van zeer beperkte. ondervine ding, en geven nimmer een denkbeeld van het groote onberekenbare vermogen der natuur , dat alleen door werkelijke aanfchouwing kan gekend worden. IV. | FRAAIJE LETTEREN E_N | MENGELWERK. en OVER DE KiKVORSCHEN rin ARISTOPHANES; wi P. ran LIMBURG BROUWER. (f)_ H. is-eene niet ongewone opmerking „dat hete geen ons, in het vooruitzigt, vrees en bekommering verwekt , dikwijls bij de uitkomst ons niet alleen dragelijk voorkomt, maar foms zelfs wenfchelijk: erp aangenaam. Het denkbeeld , dat ik zou moeten {preken voor een genootfchap, waar men voornas= mee (*) Zij, die ArisTopPrHANes in zijne eigene taal lezen, en de door mij vertaalde plaatfen met het oorfpronkes lijke vergelijken , zullen vinden, dat ik in mijne overe getting fomtijds het een en ander heb uitgelaten, un de réden daarvan te zeggen. zal, denk ik, niet noodig zijns Ik moest, dit hier alleen, opmerken, om te doen zien, dat die uitlatingen met opzet hebben plaats gee had, Dat ik voorts niet overal woordelijk vertaald heb, zal men mij ook, denk ík, niet ten kwade duiden. (+4) Voorgedragen in het genootfchap voor rts odes Amfterdam. R Ga zoo - OVER DEKIKVORSCHEN melijk ziet op de wijze, Aoe men (pret verwekte mij eerte onwillekeùrige huivering : want-wie , dan de redenaar van beroep, of de Kadenza zou zich aan zulk eene. „proef durven wagen ? Doch nu ik, hier voor u, M. H.! opgetreden, - | bedenk, dat ik mij in het midden ‘bevind van kun- dige én fimaakvolle , en daarom juist toegevende hoorders ,. hoorders, die bijeen komen ter bevorde- ring van de edelfte aller gaven, ons door. de Natuur verleend, en wel met het bijzonder 00g- mêrk, om daardoor bij te dragen tot den bloei van het Nederlandfche tooneel: nu gevoel ik, dat ’er, vooral door dit laatfle, eene betrekking beftaat tus- fchen u en mij, die mij, ook bij het levendigfte befef “van mijn onvermogen vrijmoedigheid gecft, om tot u te fpreken, | | «Het tooneel , mijne geliefkoosde uitfpanning , ziet daar: dan ook, wat mij het onderwerp -aan de hand gaf ;„met hetwelk ik, wil trachten u eenige oogen= blikken te onderhouden, | „Het zal fommigen mijner toehoorders misfchien ‘ niet onbekend zijn „ dat ik bij voorkeur het Treur« pel boven alle andere. tooneeldichten bemin, Men zou-mij echter onregt doen, indien men, onderftele de, dat ik in ‘het geheel geen gevoel heb; voorde eigenaardige fchoonheid van het Blijfpel. Ik wil us M. H.! als bij wijze van inleiding op hetgeen ik u wilde mededeelen, kortelijk zeggen, hoe het mij daarmede gegaan is, Ik zal hier wel geerie vers fchaoning behoeven te. vragen ‚daarvoor, dat ik een oogenblik over mij zelven Spreek. Dit is dikwijls een ZN AN CARISTOPHANESD tor eén veel gefchikter middel, om onze denkbeelden aan. anderen mede te deelen, dan wanneer men zich tot algemeene uitdrukkingen bepaalt, b s-Langén' tijd geheel alleen ingenomen met de Tra gìfche’ Mufe van ica , kwam het zelfs niet in mij op, dat ik ooit eenig genoegen zou vinden in het lezen ván Blijjfpelen; en nog, ware ik dichter genoeg, om mij, als zoodanig, aan den dienst der Mufen toe te wijden; het zou zeker MELPOMENE , en niet THALIA zijn, voor wie ik mijn fpeeltuig zou doen klinken’; doch toem had--ik nog geene de minste’ verwachting, dat ik, zelfs, met eenig vera maak, anderen zou kunnen hooren, die de laatfte boven de eerfte verkiezen. TERENTIUS Een MOLIDRE hadden mijnen afkeer, (zoo moet ik het noemen) van het Blijfpel wel eenigzins verminderd, maät regten fmaak had ik ’er fog niet in gekregen, Hoezeer ik dus overtuigd was, dat het lezen “Van ARISTOPHANES „ den Atheenfchen Blijfpeldichter tot mijne fludiën behoorde, ‘had ik dit echter zoo lang uitgefteld. als mogelijk was, mij voorftellende ; hem , op zijnen tijd, alleen. uit noodzakelijkheid te beftuderen; om dat ik wist, dat zijne ftukken, en vooral de Griekfche aanteekeningen op dezelve, een? fchat behelzen. van belangrijke berigten omtrent de gefchiedenis, de ftaatsgefteldheid , de zeden en gewoonten van thene. Intusfchen, die tijd kwäme Ik Jas ARISTOPHANES, en, o. wonder! ik las hema met het innigst vermaak „en had de grootfte moeis _ te,vom-niet gedurig , door mijne bewondering voor de groote verdienften. van dien geestigen, vrolijken; gig | | G 3 vere Toa OVER DE KIKVORSCHEN werftandigen en menschkundigen dichter , gefchie= denis „ ftaatsgefteldheid en antiquiteiten te vergeten, en alleen met hem — te lagchen. | Het genoegen, dat mij ARISTOPHANES. verfchaft ‘heeft , deed mij befluiten om zijne poëzij tot het onderwerp te kiezen van het letterkundig onderhoud voor de oogenblikken, in welke ik tot u {preken Zou. 4 | hd Eerst wil'ik ù, M. H., eenige algemeene aans merkingen mededeelen omtrent het Blijfpeldicht der Atheners, en dan u eene proeve: van hetzelve trachten te geven, door een kort verflag omtrent den inhoud en de verdienften van een der flukken Van ARISTOPHANES. ÌÍk reken, bijhet vervullen van deze taak, op uwen toegevenden en belangftellene den. aandacht. | Het oude Blijfpel der Atheners is eene eigenaar- dige , geheel op zich zelve ftaande -dichtfoort; die nooit, voor zoo ver ik weet, is nagevolgd , en misfchien nooit nagevolgd zal worden: het is de poëzij der volksregering ; de poëzij der vrijheid in denken en fpreken, en ‘tevens eene poëzij, zoo als … misfchien alleen bij Atheners kon beoefend worden. Het oude blfpel bloeide, zoo als bekend is, te gelijk met den bloei van Athene. In den Pelopons refifchen oorlog bereikte het. deszelfs hoogte,ven _ ‚verftomde eensklaps „toen „Athene, door dwinge- landen overheerd , hare vrijheid en regten verloors De dichter , als vrij en: onafhankelijk burger , wien het geoorloofd was, zoowel in de volksvergadering k 0 als „NAN ARLSTOPHAMES 105 als overal elders, zijnen, medeburgers zijne gedacta ten „over. fhaatkunde „ zeden’ eri kunsten: mede: te - deelen , maakte van die vrijheid een: onbepaald gea braiks ftelde de gebreken-zuner. medeburgers in let algemeen „ en van enkele perfonen in het bijzonders die hij met maam en ‚toenaam aanduidde ‘tert toons en had, van den grooten hoop. althans, niets té vreezen , mits hij- maar deed lagchen. Toen Sparta Athene overwonnen had en: de dwingelanden was ren aangefteld „ werd .deze: vrijheid beperkt, de ref _afgefchaft ens der middels comedie „ zoo: als men dezelve naderhand’ noemde, naderde meer en meer het nieuwere Blijfpel. A Het oude Blijfpel- onderfcheidde „zich: daarin- van alle andere- vertooningen … dat het- niet eene’ voorà ftelling was, waarbij het, tot: het daarftellem der illufie. behoorde , dat de aanfchouwer zich geheel van, het-ftuk „ als. het;-ware„ afzonderde „ en-het, als buiten hem omgaande, befchouwde. Integendeel; de. aanfchouwer ‘had. zijn. aandeel in. de vertooning zoodat-de- dichter, bij monde: van eenen der toos neelfpelers ‚ of van. den: rei, zich vaak” tot “hem wendde-, «en hem of zijne. gebreken en. verkeerde heden, verweet, of hem, “door aanmerkingen over zijn eigen fluk,„ voor hetzelve , en voor zijne mâd nier van voorftelling zocht in te nemen. Dit maakte het fpel tot een. geheel eigen volksvermaak: - De dichter fchool daar-niet als achter de’ fchermen ‚en wachtte angftig het oordeel van het hoog verhevene publiek; de aanfchouwer zat daar niet, of als one pn Áchouwburglooper „ of, als geftreng en: G4 où 1o4 OVER /DE KIKVORSCHEN onfchendbaâr Criticus,» het: ftuk: en-deszelfs vertóo- ners„als-alleen. gefchapen , om hem-te dienen en _ tewermaken,„ uitsdehoögte te beoordeêlem. «Neen! de: geheele” fchouwburg was: de vertoonplaats : had de dichter ?er belang bij, dat -zijn”ftuk beviel, en dathet den prijs wegdroeg: (ook: voor het Blijfpel wedijverden de «dichters. om den voorrang:) de aanfchouwer had daarom niet te: wachten ,- dat men hem «angftig zou ontzien „ of hem als boven zich verheven „befchouwen: neen, geene zijner dwaas= heden. en„gebreken waren daar veilig; en hoe hara tiger de dichter de anderen-om hem kon doen lag* chen, hoe zekerder deze was van algêmeenen bijval. „Behalve, dit ‘belagchelijk maken van wezenlijk bee ftaande- gebreken’; ‘had het: oude Blijfpel ook nog _ een ander middel, om deszelfs doel , het Zagchen;, te bereiken, de parodie namelijk. Verfcheidene ftuke ken van ARISTOPHANES. zijn grootendeels niet anders; dan eene doorgaande parodie. En deze ftrekte zich uit tot alles, Niet alleen: gewoonten, plegtighe= den. perfonen, gedichten; maar de ftaatswetten ja de-Goden zelfs ftonden “bloot voor de-aanvallen vanden. Blijfpeldichter, … Zonderling , dit -moet ik bekennen , was de eerfte- indruk ,- dien het op mij. maakte ,„/toen ik bedacht,” dat die verftan= dige, gevoelvolle. Atheners, die menfchen ; “die zulk een-fijn- gevoel hadden voor het welvoege- lijke. en ‚fchoone ; “zij, die meer dan eenig wolk op aarde, «wisten , wat tragisch genot was5 zij; bij. wie “het ‘Treurfpel ontftaan was; «en bi wie het stot de hoogfte volmaaktheid was verheven St A NANEKRISTOPHANE 8 os geworden: toen ik bedacht, zeg ik dat deze zelt- de Atheners * konden” hooren; » hoe -men « hunnê eigene gebruiken en wetten belagchelijk- ten: toon telde, hoe men hunne Treurfpeldichters befpottes, ‘en hunne Goden, als veelvraten en lafaärds voor- gefteld , aan de moedwilligheid- der menigte ten prijs gaf.” Doch gelukkig zag ik-dit fchielijk „sten minstê maarshet mij nu gebleken is, in het ware daglicht, Het groote doel wan het Blijfpel was „‘zoo als ik boven zeide „ lagchen s dat is, meer bepaald, dat genot fmaken , hetwelk geestige „ vrolijke’, en- vooral door “het “contrast lachverwekkende woorftellingen ons verfchaffen, De Atheners, met het gelukkigst geftel begaafd, hadden, bij hun gevoel. voor het Schoone, eene onbegrijpelijke vatbaarheid voor elken oogenblikkelijken indruk, Juist door dat fijn gevoel, juist door hunnen gelukkigen aanleg, die hen in ftaat ftelde , om met hunne ganfche ziel de-fchoone heid te genieten vän HoMERUS goddelijke zangen, en. weg te fmelten wan weemoedig genot , bij de aândoenlijke reisen van sOPHOCLES: juist door die= zelfde gevoeligheid waren zij ook getieel oog en oor, wanneer zij wisten , dat men hen, in den eigenlijken zin van het woord , wilde vermaken. En wie zal hun dit ten kwade duiden? Ik voor- waar ben’ hier wel een onpartijdig regter. Ik heb het gezegd, en zeg ‘het nog: wij menfchen zijn hier niet op aarde geplaatst, om te beuzelen en te fchertfen; en helaas, wij hebben ‘er ook maar zoo zelden gelegenheid toes maar ’er zijn oogenblikken, waarin”.de boog” ontfpannen moet worden , of lië- bn 5 G 5 ver, 106 OVER: DE KIKVORSCHEN ver, waarin hij van zelw’ losfpringt3 ’er zijn oogene blikken ; waarin de zucht tot vreugde en vrolijkheid , ons allen door eene weldadige Godheid ingefchapen; - ons ook hier reeds „ voor eenige … oogenblikken ; voldaan fchijnts in die oogenblikken opent onze ziel , vaak langen. ‘tijd nedergebogen onder- den last van de rampen dezes levens, flechts nu en dan door zalige oogenblikken van tragifchen wellust als gefterkt en verkwikt, zich eensklaps woor eene onvermengde vrolijkheid; en wij geven ‘er ons des te gereeder aan over , naarmate wij den last „ die ons drukte, fterker gevoelden. En gevoelen, wij dat , weten wij, koudbloedige Myperboreërs, wat het zegt, uitgelaten te zijn, o hoe veel fterker moet dat gevoel dan niet gewerkt hebben in. het hart van die levendige, aandoenlijke, ligt ontvlam= bare Ioniërs! Neen, ik verwonder ’er mij ‚niet over, dat de Atheners, die het Heldendicht en: het Treurfpel bewonderden , ook met hunne geheele ziel aan het Bliijfpel hingen, en aan het genot van het cogenblik alles, alles opofferden. Denkt niet, M. H., dat ik dit, uit een zedelijk en wijsgeerig oogpunt befchouwd , geheel goedkeur; maar dit is ook thans de vraag niet. Ik wilde alleen u, en ik mag wel zeggen, mij zelven geheel overtuigen, dat het Blijfpel zoo natuurlijk is, en zoo min {trijdig, noch met de menfchelijke natuur in, het algemeen, noch zelfs met den aanleg en het fchoonheidsgevoel der Atheners, als het verhevene Treurfpel. Voorwaar de mensch is een Proteus: of zouden wij ons zelven herkennen ; indien wij ons onpartijdig ge SVAN ARISTOPHANES) 107 genoeg in alle omftandigheden konden waarnemen zouden wij ons zelven herkennen ; wanneer wij ons hu eens, door de ontembare zucht tot kennis , als begraven zagen onder onze boeken, geheel en eenig ingenomen met het doel onzer navorfching: dan weder aan het ftille ftudeervertrek ontrukt „en vroe lijk en uitgelaten deelende in het genot der zamen. levings nu eens verzonken in fomberen weemoed, in de levendige overtuiging „ dat dit leven niet an= ders is, dan eene vreemdelingfchap; en ons niet anders zijn moet dan eene overdenking „van den dood:: dan weder met den fchuimenden feestbokaal in de hand, lagchende om alle onze bezwaren, en levende als-of wij dachten:-Laat ons eten, laat ons drinken , want morgen flerven wij! En is dat met ons ‘het geval-s-zeg ik. nog eens, hoe veel meer moet het dan zoo met de Grieken geweest zijn! Vanhier dan, dat zij hunnen dichters, om der vroe lijkheid wille, alles vergaven.… De parodie „ die hun dat genot verfchafte, was bij hen, mag ik dit vreemde woord eens gebruiken , sans conséguenca. De wijsgeer, die maar durfde twijfelen aan het bee {taan der Goden , werd teregt gebannen en vervolgd als een Atheïst; maar de Blijfpeldichter, die ner- cures: voorftelde als belust op «de vlerkjes van een gebraden duifje „ en-BACCHUS , met ontblooten rug huilende onder ‚de. bullepees van racus3-de Blij- fpeldichter , die de Democratie, dien afgod van Athene , befpotte 3 die: de-fchoonfte verzen van ESCHYLUS En EURIPIDES,: ja Van SOPHOCLES zelven parodiëerde „die Blijfpeldichter. had zijn’ vrijbrief , 4: waar. ro8 OVER DE' KIKVORSCHEN waarop hij kon rekénen; hij was als de Romeinfche krijgsknecht, die achter de triomfkar van zijnen Conful vrijheid had, om de pijlen zijner geestigheid op den hoogverhevenen Zmperator af te fchietens in het kort, de Blijfpelen waren als de Saturnaliën der kunst 3 en een regtgeaard Athener herinnerde zich in het dagelijksch leven ,„ of inde tempelen der Goden , zoo min de losfe zetten; die hij in den fchouwburg gehoord had, als thans de gemagnetis feerde zich, na zijn ontwaken, de profetiën herin= _ nert, die hij ín zijnen flaap heeft doen hooren. Í Dat was naar mijn inzien het «oude Blifpel der Atheners , voor ”zoo verre wij het kennen uit de ftukken van ARISTOPHANES, den eenigen, uit wien wij het kunnen leeren kennen, Ik heb’, om u wat nader met ARISTOPHANES be= kend te maken, zijn ftuk gekozen, de. Kikvorfchen genaamd „ niet alleen, omdat ik dit voor het gee fchiktfte houd voor- zoodanig een verflag , maar ook om u tedoen zien, hoe onpartijdig ik Arise KOPHANES beoordeel. … Het onderwerp namelijk van dit ftuk is: geen ander, dan eene parodie op mijne geliefde vrienden de Treurfpeldichters; en gij zult 4 denk ik; met mij vinden, dat geen Tragicus de comedie «uit zwarter oogpunt kan. befchouwen-; dan van die zijde, waar zijne geliefkoosde kunst door haar wordt aangetast; ik heb dus ‚-dunkt mij , eenige aanfpraak op uwe goedkeuring, datsik bij u mijn debut in de eesthetifche behandeling van het Blijfpel-maak met een verflag over eene parodie op het Treurfpels …_ Ik wil u; Me H., eerst kortelijk het plan van heg VVAN-ARISTOPHANES,) » Tog het {tuk opgeven 3 „daarna. iets zeggen over” des ‚ keuzesder:perfonen; en eindelijk u opmerkzaam mas ken. ophet comifche „ dat in het ftuk doorftraalt, eu.vrk briet SNR ke Pit sd inêl „Het onderwerp „zeg. ik ; is eene parodie: op de. Treurfpeldichters „en geenszins, -z00 als SCHLEGEL, wil „eene tentoonftelling van het verval: der too’ neelkunst. Immers „ hoezeer dit verval de aanleiding geeft tot de voorftelling, maakt echter de comifche: wedftrijd tusfchen, escuyrLus en EURIPIDES het voors naamfte gedeelte van-het:ftuk uits „en “is blijkbaar. het hoofddoel , waar.alles- op uitkomt. Ook dit ftuk heeft geene gisping. van gebreken «ten doel „hoezeer die 'er ook dikwijls in arken maar voorname lijk. parodie, AR „Dionysus of. BACCHUS } rde God, tot wiens eer de feesten-gevierd werden , op’ welke treur- en bliijfpeldichters hunne kunstgewrochten den. volke, voorftelden ‚BACCHUS bi verontwaardigd. over het verval van het- Treurfpel „wijl ’er na den dood van SOPHOCLES en EURIPIDES geen” dragelijk treurfpels dichter meer gevonden werd, befluit „met: zijnen flaaf XANTHIAS naar HERCULES te gaan , en- hem, alseen? met die-ftreken bekend perfoon; te-verzoes ken, hem den kortften weg te wijzen naarde -benes denwereld „ ten- einde een’ der wroeger--geftorvene treurfpeldichters. in. het leven terug, te „roepen 4 zoo zijne. kunst voor een’ geheelen ondergang te behoeden „en. zijne feesten in. hunnen luister “te bewaren, Hereures geeft hem. de kaart van-het land; BACCHUS” vaart over. in CHARON's: bootjes „Heal en ro OVER DE KIKVORSCHEN eri komt na vele fchrikken en na eene gevoelige! kas’ tijding wan acus eindelijk ín de benedenwereld aan ;'waar hij rscuyLus en EURIPIDES een’ wedftrijd laat houden, ten gevolge van welken ftrijd escHyLus overwint ; die vervolgens, onder. het gejuich van den rei, en het gejammer van eurieipes, met zijnen befchermheer het dompige' fchimmenrijk- verlaat.’ Ziet daar in korte woorden het eenvoudige-plan van: het fluk, niet minder aanprijzenswaardig om des zelfs ‘eenvoudigheid: en eenheid, dan de fchoonfte Griekfche Treurfpelen: Dit alleen zou ik ’er op aan merken’; “dat de titel niet’ zeer gelukkig gekozen is. Gij ‘hebt. mij nog van geene” kikvorfchen hooren fpreken, erhet ftuk wordt toch naar deze diertjes genoemd. Zij komen ’er namelijk maar eens ;-en wel zeer korts in voors’ te “weten bij de overvaart van ket meer’ van de benedenwereld „wanneer BACCHUS dooreen? rei van’ kikvorfchen” begroet wordt, die met hun aangenaam” gezang „-afgewisfeld door de liefelijke; hun “natuurlijke. toonen om zijn fchuitje hoezeren. “Gij “zult mij toeftemmen , dat het ftuk beter anders had’ kunnen genoemd zijn, dafi naar eene zoo geheel bijkomende omftandigheid ; - doch zer is“toch iets, geloof ik, ter verontfchuldiging van onzen dichter te zeggen. Namelijk: de fchouwplaats dan Bacchus geheiligd, ftond te „Athene in de nam ‘bijheid van eene plaats Limnaé, of de meren ge= foemd. Nu is, geloof ik, het’ invoeren van die kikvorfchen eéne roefpeling op de plaats aan BACe Crus geheiligd , omdat deze in dit ftuk de hoofde perfoon is3 behalve ‘dat het tot het zonderlinge en 5 lach- _ HVAN ARISTOPHANES, EI tachverwekkende behoorde „ dat het ftuk een’ wone derlijken «en vooral een” comifchen naam had, eHoezeer “het Blijfpel, even: als het Treurfpel „ dicheftuk was 5” waren de ‘regelen van hetzelve niet zoo geftreng: de eenheid van plaats althans, zoo als-gij uit ‘mijne korte opgave van dit ftuk zult hebben» kunnen merken ; werd niet altijd ftreng gehouden. Ook is ’er een dubbele rei, een van de kike vorfchen , en een van de ingewijden in de geheime- nísfen van BACCHUS, die hunnen heer in het fchimmenrijk ontvangen. Ja het behoorde misfchien wel tot den geest van de comedie, dat-zij, eene parodie op alles zijnde, ook- door hare inrigting zelve, de regelen der kunst parodiëerde. | De keuze der perfonen in dit ftuk is uitnemend. Wat is meer in-den geest van het oude Blijfpel , dan BACCHUS „ den God des tooneels , zelven op het tooneel te. brengen? Het feest wordt gegeven ter eere van BACCHUS; maar het feest is een feest van vrolijkheid en gelach „van ongebondene fcherts5 het is eene parodie op de geheele wereld. Wel nu, wien zal men dan het best en het eerst nemen, dan den God zelv’ , voor wien de vrolijkheid is in= gefteld, of , zoo als wij zouden zeggen, de bruid, waarom gedanst wordt? En bij dit alles heerscht geene kwaadwilligheid, geen’ booze fpotzucht: het is in de daad. niet anders; dan de uitgelatenheid van. een vrolijk juichend hart.” Hoort flechts den rei van ingewijden, als hij. Baccnus begroet. — „ O hoogvereerde BACCHUS; gij, die ons het lie- »'felijke feestgezang hebt’ uitgevonden, kom volg da „ ons ma OVER; DEs KIKVORSCHEN „ons naar «de Godin (cerrs)! toon haar -nugrdat: „ gj gelukkig. zijt-aangekomen, ‘Kom, danslievende, BACCHUS, geleid onsb Gij toch hebt ;»omsons 5 te doen lagchen , en-om onze, beurs ste, verfchoos nen, ons dit lage fandaaltje geknipt; -gijshebt ons: » dit -verfeheurde manteltje omgedaan ;” (in tegen= overftelling » van … den, hoogen Jaars. „ens desorijke. klederen - van het TFreurfpel3) 3e kom. danslievende: „BACCHUS geleid ons!’ En tegen--CERES ; „0 gij Godin „der heilige, Orgieën „Koningin ;-zijts Óns: „nabij, geef ons heden,onbekommerd te {pelen em ste, danfen „ geef ons veel grappigs-te. zeggen; ‘en ook. „veel ernstigs :- geef, ons „-uw. feest. waardig.» »„ fpelende en -boertende, ‚te zegevieren; „en „den: „ overwinningskrans;om: onze haren te flingeren.”?’ „Ziet gij hier niet eene zekere (inag ik het woord tem opzigte van ARISTOPHANES. gebruiken 2) eene zekere „onfchuldige vrolijkheid in-doorblinken?. Em - laat nu-BaccHus voorgefteld worden als-een-eigen= belangzoekende lafaard , ‚die , alleen -om zijne feesten in „orde te, houden „ „naar, de, beneden wereld „gaats? doch „die „te bang sis;»-om jzich tedoen „gelden en; fteeds zijn”. Ouwen. XANTHIAS noodig-heeft„ ont hem. uit „alle „gevaren te, redden „en in zijne groots fche onderneming bij te ftaan: BacoHus, al was hij zelf te Athene, in den {chouwburg geweest zoals — hij. een. verftandig God „geweest. is ;:,z00 als „alle: fchrijvers hem ons affchilderen, BACCHUS zelf zou het zijnen, voedfterling ARISTOPHANES „niét kovalijk hebben: kunnen nemen. armin shae OD Doch niet alleen BACCHUS iss es welt gekzen maar “WVAN ARISTOPHANES,S 113 mââr ook ‘de beide’ dichters, met welke hier der draak-geftoken wordt; en ‘hierin vooral heeft Arise TOPHANES ‚ naar” mijn inzien „ „een groot bewijs: gegeven van zijn juist oordeel en goeden fmaake Waarom toch heeft hij sopmocLes niet in. plaats, van escuyLus of EuRIPIDES genomen ? Niet uit: bijzondere liefde tot soPHOCLES , vo neen! hij, die. niets, ontzag, @n- niets behoefde te: ontzien ‚zou, oole sopmocres” wel het zijne. gegeven hebben „ daar--het pas gaf; of liever, hij geeft het hem. op» verfcheidene- plaatfen ; daar hij verzen uit SOPHOCLES- parodiëert.- Neen , niet uit liefde tot sOPHOCLES 4 * hoewel hij hem zeker boven euripipes en zelfs- boven ‘escHyLus flelde ,, maar omdat de flimme Comicus zag, dat sOPHOCLES geen timmerhout voor hem was. et bel | „Immers , -om. bij-dit onderwerp een waarlijk voorts, durend. genoegen te-geven; door geestige zetten „/ kon hij niet altijd enkel parodie aanwenden; ’er- moesten ook. foms wezenlijke gebreken te gispen zijns „Eene doorgaande parodie van bijna geheel volmaakte ftukken kan niet op den duur bevallen» aan iemand ; die eenigen fmaak- heeft, Om dus- hier te doen -lagchen, moest hij dichters hebben „ om! welke gelagchen kon worden; die , „met de: grootte « verdienften ,- echter nog eenige en „wel erkende … gebreken hadden, die hem. ftof kone den. geven tot geestige zetten, «En hoe. zou hij hier , “behalve door, eenige getravesteerde. verzen of toeftanden , met -soPHoOCLES zijn’ fortuin kunnen maken, wiens ftukken gelijk zijn aan beelden, zoo, V sak). He H | als A Er4 OVER: DECRIKVORSCHEN als VAN DER ParM het uitdrukt, van het -gladfte marmer, op hetwelk zelfs de fijnfte vingertop geene ongelijkheid vinden kans hee zou“hij in-de reine grootheid. van ‘soprmocLes iets « gevonden hebben , om zijne parodie waarlijk piguant te maken ? Neen het was de gezwollenheid vanden; ja verhevenen en ftouten , ‘maar vaak duisteren escHyLus3 ende prologen, de’ lange ftaatkundige redeneringen ‚en vooral de menigvuldig ‘herhaalde > voorftelling van oude , gebrekkige en arme vórsten en vorstinnen van den gevoeligen en zoo dikwijls waarlijk tragis fchen eurieipes, die den fpotter ftof gegie om zijne toehoorders te ‘vermaken. “Met dat al moet men’ bekennen / dat hij ‘het op BEURIPIDES niet fterk had, en dat hij van tijd tot tijd wel eens den perfoon befpot, in plaats van de verzen. Doch misfchien had onze goede Fragicus het verdiend. Men zegt, dat eurIPipes een’ flaaf had, CEPHISOPHON geheeten, die hem in het za« mienftellea’ van zijne ftukken hielp; en de booze wereld voegt 'er bij, dat deze flaaf zeer gemeenzaam omging met mevrouw EuRIPIDES, Daarom laat ARISTOPHANES EURIPIDES ; als hij rekenfchap geeft van de wijze, op welke hìj de kunst volmaakte , das tegen escuyLus fpreken: „ Zoodra ik aan het, „ tooneel kwam , heb ik onze kunst, die opge= „ zwollen was door fnoeverijen en zware woorden , „ ligter en tengerder gemaakt; ik heb haar gezuie „verd door fijne woordjes, door behoorlijke lig= ze Chaamsbeweging en de noodige purgeermiddelen ; „ik heb haar wcd” mét monodieën „ ver- | 3 „ mengd 7 VAN ARISTOPHANES,” 15 »- mengd.met wat Cephi/ophon.”’.(*). Ook ziet men duidelijk, dat hij sopmoeres niet. ongenegen wase Doch «hoe kon men ook zulk een: beminnelijk man ongenegen zijn! … Zeker -is het. een. bewijs van ARISTOPHANES onpartijdigheid „ dat hij een’ man s zoo in alle opzigten door het geluk met de rijkfte zegeningen bekroond , en daarbij eene eerlte fter aan den Attifchen dichter - hemel niet benijdde 4 maar „door «hem in. zijne Kikvorfchen buiten het fpel te houden, hem de fchoonfte hulde toebragt 4 die een Atheensch Comicus.aan eenen Zragicus brengen. kon, Dit dan met betrekking tot onderwerp, as titel en- perfonen. Nu blijft ons nog het aange- naamfte en gewigtigfte gedeelte van onze taak over, namelijk het comifche wan dit Blijfpel. ‚Het comifche beftaat zoowel in de gedachten. als ia de uitdrukking : het eerfte echter. is natuurlijk meer vatbaar voor eene: overbrenging in eene andere taal; doch. die onder mijne hoorders, die ArisTou PHANES in zijne taal verftaan, zullen mij zeker wel het getuigenis willen gevens; dat ik ’er niet te veel van. gezegd heb , wanneer. ik hem „ook. met betrekking tot het laatfte , een’ in den hoogften: graad geestig dichter noem. Wij zullen het. ftuk doorloopen ‚waardoor ik u nog wat meer den. gang, van hetzelve zal kunnen bekend maken. | Bac- (*) De Griekfche vedekig maakt het kt voeter ve KaÔiroPörra pryvóg. H a 116 OVER DE KIKVORSCHEN Baccuus en _ xANTRIAS bij nEReurrs bitmene gelaten , vraagt BAccrus hem naar den weg naar de benedenwereld; en tevens verzoekt hij hem eene naauwkeurige opgave van zijne gastvrienden beneden ; die hij daar gemaakt. had, toen hij ‘den’ Cerberus ging halen$ van de banketbaäkkerswinkels, «de gaar= keukens, de beste logementen enz, enz. HERCULES raadt hem éerst zich op ‘te hangen, of dolle kervel te drinken; maar wijl dit BACCHUS ‘niet bevalt, om dat het eerfte te benaauwd en het tweede te koud isg zoo zegt neRCULES hem, daar hij denzelfden weg gaan wilde, als hij, toen hiijj-den Cerberus ging halen, in zijne befchrijving van hetgeen hij in de benedenwereld zien zou, onder anderen: „ Ver- wolgens komt gij dan een’ grooten modderpoel: daarin zult gij vinden liggen ieder, die ooit een” „ Vreemdeling mishandeld heeft, of geftolen, of vader of moeder geflagen heeft, voorts alle „ meintedigen, en allen, die ooïît àl was het maar „een vers van MORSIMUS ebben uitgefchrevén.” Deze MorsiMus nu was een koud, ellendig treur- fpeldichter, en dit geheele gezegde “is eene parodie op het geloof, dat de boosdoeners en de oningewij- den’ in de ‘benedenwereld it’ de modder moesten blijven liggen, „Baccuus vervolgens” de reis aannemende,“ bee’ zwaart XANTHIAS zich over de bagaadje, die hij te dragen heeft. „ Wel,’ zegt BACCHUS, „ dan zullen S wij zien, dat wij den een’ of anderen dooden, die g-begraven wordt, huren „om uw pakje te dragen,” Werkelijk treffen zij zulk een’-perfoon aan. — „ Hoor eens be ” VAN ARISTOPHANES © 117 „eens hier,” zegt BACCHUS „doode man , hoor „ eens even, wilt ge. wat verdienen, draag dan dat » pakje voor ons naar beneden.” Doode. Goed; » voor twee drachmen.” (twaalf ftuivers.) B. „Neen, » dat is te veel.” Doode. (tegen de dragers) „Voort » jongens.” B. , Hou, -hoù,. wacht een beetje, s misfchien kunnen. we nog “accorderen”. Doodes » Twee drachmen, minder niet, en anders geen „ woord 'er meer” over” B. „ Nu dan negen ; Óbolen.”” (eene drachme is zes obolen.) Doode, „ Nu dan was ik nog liever weder levendige” — - » - Zulk een tooneeltje behoort alleen aan het oude: Axtifche Blijfpel: bij TERENTIUS, noch PLAUTUS, noch MOLIÈRE is zoo ets te vinden. En nu komen zij aan den oever. CraroN neemt BaccHús in, maar noodzaakt hem, zelf mede te roeien; waar de God in het geheel niet over gefticht is, en XANTHIAS moet het meer omloopen, De kikvorfchen begroe= ten. hem , onder het- varen ; met hunne liefelijke ftemmetjes ; en. aan de overzijde gekomen , ie” zich XANTHIAS weder bij hem, De voorftelling eerst van de fnoeverij,’ daarna van’ den angst, waarin BaccHus nu verkeert, op het zien van de duisternis en den modderpoel , is “aller=: koddigste» „ Ziet gij,” zegt BACCHUS, bij het’ uits komen van. de boot, tegen XANTHIAS, ;, een’ va. » dermoorder «of. een” meinëedigen. Ik niet. „En. hier moesten toch die wilde beesten zijn, s waar hij ons van verteld heeft. Die ellendeling „ dat, heeft hij-alleeri maar gedaan , om mij bang „te an, omdat hij wist, hoe dapper ik ben , en’ sl H 3 ‚ Oma z18 OVER DE KIKVORSCHEN p omdat hij mij mijnen. moed benijdde, ‘Niemand zoe „ trotsch als die HERCULES. Nu, ik wenschte wel » dat ik iets zag, om eens een’ ftrijd aan te gaan, Zulk een’ reis waardig.” XK. „Hoor, hoor eens; hoort gij niets?” B. „ Waar zoo, waar zoo?” X. „Achter ons” B. „Toe fchielijk gij achter.” K. Nu weer voor ons.” B, „Och toe loop mw maar vooruit, OQ Goôn, waar berg ik mij !* enz. enz. en ‚Nu komen de ingewijden den bevreésden God uit zijne benaauwdheid redden door een heerlijk reis gezang, vol van dichterlijke fchoonheden, en die SOPHOCLES zelf zich niet zou behoeven te fchamen : hier en daar alweder doorzaaid met aardige zetten op het bijgeloof der Atheners, aangaande de groote voorregten van de ingewijden in de benedenwereld, Dit gezang alleen zou genoegzaam zijn, om te doen zien, welk een dichterlijk genie ARISTOPHANES ise ‚‚Nu naderen de beide reizigers het huis van PLUTO. „Doch- hier wachten. hen andere bezwarene Baccuus had zich, om zich wat meer achtbaarheid te. geven, verfierd met de leeuwenhuid en de knods Van HERCULES, , Doch dit brengt acus ; den portier van PLUTO, in het denkbeeld, dat hij HERCULES zelf is, en wil hem te lijf, omdat hij hem den Cerberus weleer ontftolen had. De arme BACCHUS weet zich uit deze verlegenheid. niet an- ders te redden , dan door, terwijl acus zich: vers wijderd heeft, «om: overal te roepew, en hulp te gaan’ halen , XANTHIAS. zijn’ leeuwenhuid om te doen, en zelf voor flaaf te fpelen. > Naauwelijks | heeft „VAN ARISTOPHANES 115 heeft XANTHIAS de huid om, en naauwelijks heëft hij, om zijne nieuwe waardigheid op té houden, zijn” flaaf BACCHUS op hoogen too bevolen; het pak op te nemen; of de meid. van PROSERPINA vêrfchijnts …„ O mijn lieve HEREULES zijt gij daar, kom binnen, kom. binnen: De Godin ‘heeft, # zoo als ze uwe komst vernomen had 4 koekjes # gebakken; en drie potten. vol lekkere rijstenbrei „ gekookt ;, zij heeft een’ heelen os aan, het fpit j geftoken , „en heerlijke taartjes. klaar gemaakt.” AK.» Kostelijk ; kind; ik kom.” De Meid, „Ja ook » lekkere vogeltjes en een deliciëus desfertje.; B. (tegen A.) ‚Ge zult toch zoo mal niet zijne; De Meid. „, Kom binnen: de kok doet miet een „ op3 de-tafel is al gedekt”? X. „Goed, goed! „jongetje pas intusfchen op mijn pak,” 2. „Neen » maar, ge moet het nu-zoo-niet opvatten, omdat sik u uit gekheid eens even als nercuLES heb wp Aangekleed „” enzo. Genoeg s XANTHIAS iS ZOO goed niet, of hij moet zich weder uitkleeden. Naauwelijks- is Baccmus weder in order, of ’et fchiet eene kookvrouw; die eene gaarkeuken in het rijk van pruTOo had , met eene harer vriendinnen uit, en randt den armen HERCULES aan, over twine tig -broodjes en eenige kostelijke. bouillie, die hij, tijdens zijn verblijf beneden, bij haar gebruikt, of liever, geftolen had , en waarvan de posten nog epen op haar boek ftonden, — Nu breekt onzen BACCHUS het doodzweet wedêr uit, eri naauwelijks zijn. de twee wijven met groot gefchreeuw heen= geloopen ;-om de buurt bij elkander te roepen, of / H 4 hij 120 OVER DE. KIKVORSCHEN — hij begint met een zacht ftemmetje.°”;, Nu “ik ‘mag » vervloekt zijn, als ik niet veel van“u hou lieve » XANTHIAS.” XK. Ja, ja, ik ken die ftreken m Al, maar Mercules word ik niet meer.” B. „ Och p toe lief XAHTHIASJE |’ X. „En hoe zou ik de m zoon van ALCMENE kunnen zijn , ik die een flaaf „ en een fterveling ben?” «(dit had Bacenus hem te. voren verweten) B. „ Ja ik weet wel, dat gij » daar boos om zijt, en ge hebt ’er waarlijk ook ey wel reden toe, maar o, ik zal’u-geen enkel » woord meer in den weg leggen’, al floegt je mes » En zoo ik u ooit in den fteek laat, kijk, dan mag ey ík ongelukkig zijn, ik en mijn’ vrouw en mijn’ » kindertjes er bij.” XANTrHIAS, die in den grond een goede kerel is, flaat dan de huid weder om, en nu komt acus met een paar welgefpierde kna= pen terug, OM HERCULES, den hondendief, te kas- tijden. “XANTriAs fchikt zich terftond naar zijne omftandigheden „ door gacus te bezweren , dat” hij onfchuldig is, en hem te verklaren, dat-hij bereid, is hem zijn’ flaaf ter pijniging over te geven 3 iets, dat dikwijls te Athene bij openlijke befchuldigingen plaats had, „ Bind hem maar op de bank,” zegt hij, „hang hem op, geesfel hem; rek hem uiteen „ s laat hem azijn in zijne neusgaten laten loopen, „al wat ge wilt; maar fla hem niet met knoflooke= » ftelen.” (dit was eene ftraf , die te zacht was voor de flaven, die werd den” vrijgeborenen alleen aanw gedaan.) ZE. ‚Nu dat is nobel gefproken, En-als: „ik het jongetje vermink „ “wat moet” ge dan» heb „ben 2” (dit bepaalde, men “dan/ook bij’zulke:gelez ki NE gen. SVANCARISTOPHANES, > rar génheden.) X. „Och dat zal’ zoo’n vaart niet loos „pen; ga je gang maar,” — ‘Ik laat aan: den béêe fcheiden’ hoorder over, om zich den benârden toes ftand, waarin devarme BACCHUS zoo geheel onver= wacht , door zijn’ eigen’ fchuld „geraakt is, voor te ftellen.. Hij weet zich hieruit niet beter te redden dan doof bekend te maken, dat hij een God is 5 waaruit een grappige twist ontftaat tusfchen hem en zijnen flaaf, wie eigenlijk van beiden HERCULES is, zoodat eindelijk xANTHIAS voorflaat , het met de ftukken uit te: maken. „ Die een God is,” zoo s redeneert hij, ‚kan beter tegen flagen', dan. een mensch. Laat EACUS maar beginnen met zijn’ 5, bullepees : laat hij Ons beurt- om „beurt fikfche » tikken geven; en die het eerst fchreeuwt „ die is » de God niet,” Hij rekende namelijk op zijnen reeds door flagen vereelden rug, en hoopte ; dat de weekelijke BACCHUS het fchielijk zou opgeven, BAc- eHus- moet zich hier. wel aan onderwerpen. -In het eerst houden beiden zich kras; maar acus verftaat zich zoo goed op het handwerk, dat weldra xaN= THIAS en BACCHUS beide even hard beginnen te fchreeuwen ; waarbij de voorwendfels „waaronder zij hunne uitboezemingen van fmart zoeken te verm bergen „ weder zeer grappig: zijn , zoodat acus eindelijk „ niet wetende, hoe hij het met de twee kwanten heeft, ’befluit „ de zaak aan de beflisfing, van zijnen Heer PLurTo over te laten. „Nu gaat dan BacCmus naar binnen. Daar wordt de zaak uitgemaakt, en eacus komt vervolgens met XANTBIAs “weder ‘buiten, waar zij zamen een. auf H 5 praat» raa OVER DE KIKVORSCHEN” praatje houden over hunne Heeren, zoo âls het de lakeijen nu ook nog wel doen. Zij worden door dit gefprek groote maatjes; en nu verhaalt racus aan XANTHIAS ; dat ’er eene zaak van gewigt op til is: dat het namelijk. eene oude wet in de beneden= wereld was; dat de beste treurfpeldichter op.een’ fraaijen troon zat, en dagelijks in het Prytaneümt van ftaatswege onthaald werd. Dit (het zij in het voorbijgaan gezegd) brengt niet weinig tóe tot het vermeerderen van het lachverwekkende ; en maakt tevens de Attifche comedie geheel nationaal, dat al de gebruiken der Atheners op de Goden worden toegepast. De beste treurfpeldichter nu mogt die voorregten genieten ; tot ’er een ander beneden kwam „ die beter was 5 dan moest hij van den troon af, Nu was Euriepiprs beneden gekomen, en had het gemeene volkje op zijne zijde gehaald, om escrHvs LUS ; tot nog toe in het bezit van den troon, zijn regt te betwisten. Sopnocres daarentegen had EscHyLus verdienften hulde gedaan, maar tevens verklaard, dat, als aan EurIPiDes de eer mogt toegekend worden , hij’ dan ook zijn regt zou laten gelden. ‘Eacus voegt er bij, dat PpruTO ten dien ‘einde een’ wedftrijd had nnen en dat BACCHUS regter-zijn. Zou. „En nu begint het belangrijkfte en grappigfte gêe deelte van: het ftuk; namelijk de wedftrijd neren de dichters. ‚ Daar zullen,” zoo zong de rei, „‚ daar zullen s vreesfelijke gevechten plaats hebben van hoog» „ gekuifde redenen; daar zál zich een geratel doen | hooe „VAN: ARISTOPHANES: 143 4 hooren, als het geratel van wagenasfen , als de een zich met zijne fplinters en zijn zaagfel ver= dedigt , de ander, de geduchte. woordenfchepper 4 met hoog in den zadel zittende gezegden (*) 3 terwijl hij, als een vertoornde ever, zijn’ borstelin gen en ruigen. hals opzettende, en grimmig de wenkbraauw fronfelend, ‚al brullend, woorden zal uitftooten, die als met bruggen aan elkânder vastleggen (})3 terwijl van de andere zijde, de nimmer rustende , fteeds vittende tong , de bewerk- fter van ligte en vlugtige woordjes , de teugels laat s fchieten , en met eene groote moeijelijkheid voor Zijden en longen, de zinnen zift en verdeelt, en „ de fijnfte toontjes doet hooren.” Ziet-daar in korte en krachtige trekken escryLus en EURIPIDES tegen elkander overgefteld. Gij zult u zeker aan deze ftijve vertaling ftooten5; maar ik kon niet anders, om u iets van het oorfpronkelijke te doen gevoelen. En nu treden de dichters ops vergezeld van BaccHus. De eerfte ontmoeting is niet van de vriendelijkfte, en Baccrus heeft moeite om de vergramde kunstbroeders een weinig tot bes daren te brengen, en hen in flaat te ftellen, een’ behoorlijken flrijd aan te gaân. Eindelijk komt ’ér wat meer rust, en nu beveelt BACCHUS beiden eerst een gebedje te doen „ voor zij beginnen. Hier ziet men duidelijk, hoe ARISTOPHANES over hen dacht, Escryrus laat hij eene eenvoudige aanroe- | ping EER IT AE EE FT (*) Prudru iamopdpar. CI) vonporari. 124 OVER: DE SKIKVORSCHEN ping doen” aan CERES; EURIPIDES » daarentegen fpreekt aldus zijn gebed. uit: „ o gij Bovenlucht ! „mijne voedfter, o onvermoeide Tong , o Wijsheid „ „0 ‘Neusgaten !- geeft mij duidelijk venter fnede te _» fpreken, in hetgeen ik zal moeten beweren !°* De eerfte, befchuldiging. van reuRIPIDES is nu daarop gerigt; dat rscuvrLus de aanfchouwers be= driegt, omdat hij AcniLLeEs” en NIOBE gefluijerd „ ‘twee derden van het ftuk, voor ftommetje had laten fpelen „ terwijl de rei vier lange zeêlen van verzen opdreunde, - Deze ftukken , ‘vooral. de Niobe ‚ (de ACHILLES kwam voor ineen ftuk, de Myrmidonen getiteld „)-die beiden verloren gegaan zijn, moeten ‚ meesterftukken geweest. zijn, van tragisch gevoele „En „waarom ‘deed hij. dat?” zegt. BACCHUS 3 „ Wel,” zegt EURIPIDES; ‚, om de-aanfchouwers te foppen: om te-maken „ dat: zij. aandachtig bles „ ver, in verwachting, dat NIoBe iets zeggen: zou, » terwijl ondertusfchen het ftuk haast uit. was; en „toen die -zotternijen aan veen eind waren „ toen „ kwam hij:daar aan ‚met twaalf woorden als koeis. „jen, gebaard en gekuifd, regte bullebakken, die j geen. mensch verftond,„”, Vervolgens « verdedigt EURIPIDES. zijne, eigene manier in tegenovérftelling van die „van ESCHYLUS ; em: zegt onder anderen „ Nen ik fprak duidelijker: de eerfte de beste „ die „op het. tooneel kwam» vertelde bij mij de ges „ heele familie van den hoofdperfoon; en-dan heb „ik geen mensch in mijne ftukken, of hij zegt ten „ minfte iets; geen een komt ’er met ftilzwijgen af, „ geene vrouw, geen flaaf , geen heer, geen. meis- les WVAN ARISTOPHANES” O TRS „jes niemand, of hij moet iets zeggen.” » Hierbij» ishet noodig opte merken , dat „de expofitiën, van EuriPipes meestal zonder eenige kunst zijn. „_ Gewooplijk komt ’er. iemand „die, zonder «veel, omwegen , de «aanfchouwers-begint-te vertellen: Ik ben diesen mijn vader was die, «en dat, en » datis er gebeurd,” enz. hetis „Zóo gaat nu die ‘twist‘ voort, onder &ene oneins. digheid van grappige’ toefpelingen.--EscnyLus vers. wijt aan BURIPIDES, dat hij de Atheners: bedorven, bad, die hij van hem ter leering ‘ontvangen-had , nog. dapper zijnde, kerels wan «zes voet;-geen draaijers „ noch bedriegers, maar-mannen «die niets ademden „ dan krijg, en om niets dachten, dan om -fpiesfen en. fchichten «en- wit gepluimde helmen; en ftormhoeden. en fcheenftukken en zevenhuidige: dapperheide -(*). Hier ‘wordt het bekende epitheton van-ayax fchild , bij momerus „bij het “woord. dapperheid. gevoegd sr zoodat ook zelfs de goede-HOMERUS &en*-veêr moet» laten. 0” roept nu-EURIPIDES 3; daar: hebben: „ wij het gedonder: al-weêr in het-gebergté.” »15 Als „ hij aan het-fmeden van: helmen gaat ,” zegt BAC»! CHUS’ ‘5; dan benik verlorên.” …— »EscHyLus namelijk „ die zelf een levendig deel genomen had aan den flrijd voor haardfteden ven altaren tegen de: Perfen „had, ‘in zijne: fiukken den krijgshaftigen. geest, die hém bezielde , overgebragt „vooral blijke baar «in zijne. Perfen en in zijne zeven Vorsten tegen Thebe. Grappig verdedigt hij zich hierover ARES «Ten. (*) “Ovpds imrafóriog. <00 er PRD kats BD DA Taó6 OVER"DE KIKVORSCHEN tegen EURIPIDES: > ORPHEUS „zegt hij, „ heeft. # ons “befchaafd en. ons de heilige plegtigheden „geleerd, Museus heeft ons ziekten leeren ge- » nezen, en de godfpraken raadplegen; ‘HESIODUS „ den landbouw, den zaaie en den oogsttijd ; en „ wat heeft den: goddelijken Homerus ‘zijn’ onfters. „felijken roem bezorgd, anders, dan” dat hij ons. „ heeft leeren in het gelid ftaan en vechten?” — ‚Dat heb ik ook gedaan, en ik denk, dat het vrij wat beter is, dan. met zulke eerlooze “vrouwen „voor den dag te komen, als PHEDRA €en STHEs » NOBEA:” Eur. „Lieve hemel! en wat deden die »„ STHENOBEA's dan voor kwaad?” Esch. „, Wel » dat zij de fatfoenlijke dames leerden dolle kervel 5 te drinken 3 wdn name door uw’ BELe 5 LEROPHONS.” p „Maar nu moeten 'er nadere bewijzen” bijgebragt worden, : De- rei, die bij iedere van deze pauzen een couplet of twee zingt, zegt nu onder ande- ren, dat hij niet bewreesd-is, dat de Atheners de dichters niet zullen kunnen /volgen , want dat ze te voren wel lompe foldaten waren, maar nu ieder met een boek in de hand liepen: een aardig voor= beeld van het maken van een compliment, en het zeggen van eene onbeleefdheid te geliijjker tijd. De Atheners toch hadden van hunne oude dapperheid al vrij wat verloren 5 maar daarentegen waren zij toegenomen in befchaafdheid en liefde voor de lets teren; die in de daad te Athene aì zeer groot moet geweest zijn, zoo als SCHLEGEL teregt aanmerkt, daar de ftukken van ARISTOPHANES, die zoo veel op= ÍTVAN ARISTOPHANES: > 127 apgang maakten „ vol-waren. van toefpelingen op plaatfen uit treurfpeldichters waätvan al het genoe- gen. verloren ging „ als: men hunne werken niet _ bijna van buiten kende, zen “Nu beginnen dan de dichters elkanders. prologen aan te tasten. « Allerkoddigst is dit tooneel.-… Die afwisfeling van comifcheen tragifche verzen, het koddige oogpunt „waaruit de laatfte: befchouwd worden , de averegtfche manier; waarop de dichter foms zijne eigene woorden verklaart, alles is hier geest: en leven , ‘en onbegrijpelijk innemend en aans lokkend, Om een enkel ftaaltje te geven: EURIPI- Des aan: de beurt gekomen „moet het begin van zijne Antigone (een verloren gegaan (tuk) opzeggen. Epieus was weleer een gelukkig mensch. Dit fpreekt ESCHYLUS tegen „ omdat Epieus tot het ongeluk, voorbeftemd , enr-dus- maar fchijnbaar gelukkig was. Eur, (gaat voort) Maar naderhand. werd hij de sampzaligfte aller menfchen. Esch. ‚Wel hij heeft, „nooit opgehoùden hette zijn z hoe kunt ge toch iemand gelukkig noemen „die eerst in een’ bak= „trog in regen en wind, buitenshuis neêrgelegd. „ wordt , vervolgens met gezwollen beenen bij „ PoLYBUS komts daarna, toen hij nog een jonge „ blom was, een oud wijf trouwen moet, en dat. » wel zijn’ eigen’ mama 5 en eindelijk zich zelven de oogen” uitfteekt 2” En dan volgt daarop „ (om u de manier, op welke men de ftaatkunde in de comedie bragt, ook “eens ”te- doen opmerken ;,) terftond een fteek, aande Atheners gegeven, die getuigt: zoowel van ARISTOPHANES edele denkwijze, | als ra3 OVER/DEKIKVORSC HEN als van zijnen ‘moed, ‘om voor de waarheid vuit-te: komen. „ Neen,’ laat hij nu BACCHUS onmiddes: lijk hierop zeggen: „ dan” was ‘hij „ vals ‘hij met »„ ERASINIDEs veldheer geweest was, in vergelijs’ » king van: zulk een lot, nog gelukkig geweest.” Nu was ERAsINIpes een van de zes veldheeren „> die, om het niet begraven: van de lijken” na den” flag bij de Arginusfe , op de onregtvaardigftes wijze! door de Atheners ter-dood-gebragt waren. SoCRA=7 TES was de eenige Prytaan geweest, -dies zich? hiertegen verzet had, en dit wordt , ven-met regts) voor eene van zijne fchoonfte daden ‘gehouden,! Maar “zullen wij ARISTOPHANES minder © roemen” die „als blijfpeldichter ; wel niet zoo veel-op het fpel- zette: maar.toch zijn crediet er “aan. waagde, “om: ook eens het zijne van dat fchandelijk regtsgeding: te zeggen? En tevens hoe zonderling een voorts: brengfel die oude comedie--was , “ziet gij uit “dit voorbeeld. ‘Zoo; -met-de beuzelachtigfte fcherts- wordt “eensktaps scene verfchrikkelijke: waarheid “in. een gefmolten „en zoo, fchielijk , onder het:gejök- en gelach, als inhet, voorbijgaan „door den-diche ter „ «die” nooit ophield mensch ’en-burger te zijn „ aande fchimmen van zijne vermoorde. medeburgers „ een jà zonderling, maar zijnen ftand -woegende „en. geheel eigenaardig offer toegebragt. | „Euriripes prologen “worden nu bij ganfche hoo= pen deerlijk gehavend, Daarop gaat men-over tot -de reigezangen. Dit is wel het wonderlijkfte en wildfte gedeelte van het ftuk, voor ons „ die zoo vele ftuk- ken van de treurfpeldichters misfen, bijna- onver= : ftaan- (VAN ARISTOPHANES, 0 529 ftaanbaar , en op-vele plaatfen , voor overzetting volftrekt onvatbaar. Ieder dichter ftelt uit geheel verfchillende reïzangen van verfchillende ftukken zijner partij, ‘met inmengfelen van zijne eigene vinding, een’ reizang zamen, waarin dezelfde woor- den, daar hij het dan het meest op geladen heeft ; gedurig weder voorkomen. Zulk een gezang heeft veel van een’ bedeldeken, maar moêt voor de Atheners, die alle die ftukken-kenden , regt vermae kelijk geweest zijn. Het meest kan men nog bes grijpen van den rei, dien EscryLus uit euRIPIDES ftukken zamenftelt ; ook hebben wij van dezen dichter het meest overgehouden, Bij voorbeeld, een (tuk van een’ reizang uit de Heeuba is ter- ftond kenbaar: allergrappigst wordt hetzelve op een onbeduidend geval met een’ geftolen haan tehuis= gebragt. win | In dezen reizang is alleraardigst nagebootst een gebrek in euripipes verzen , dat dikwijls. weder= komt, namelijk het herhaten-van dezelfde woorden ; terwijl «de fpinnénde ongelukkige, zoo als eurrier- prs ’er vele heeft, niet vergeten wordt; ook vindt men in denzelven fommige tegels, voor het grootíte gedeelte aangevuld door eene en dezelfde lettere ‘greep, die gedurig herhaald wordt, hetgeen -dien« de, om het bederven -van-den. #AytAmus te gispen , dien eURIPIDES veel weekelijker. gemaakt had, dan dezelve bij: de vorige-treurfpeldichters geweest was. Hoort, eens een enkel ftukje: dit laat zich nog het gemakkelijkst overbrengen : %e VD Xe | | Q go OVER: DE! KIKVORSCHEN © ondoordringbaar mnachtlijk » duister! Welk een’ ‚droom. hebt gij mij toegezonden; p Een’ bode van het fchimmenrijk ; Een’ geest zonder adem of leven ; Een kind van den zwarten nacht , Vreesfelijk om te aanfchouwen, Met zwarte kleederen, Met doodelijke , doodelijke trokken Met lange nagels! — O dienstmaagden, ontfteekt het licht! Put water uit den vloed; Maakt het warm, Om mij van den vreesfelijken droom te reinigen. Iö, gij Zeegod! lö mijne vrienden! Ziet toch deze wonderen, Met den haan, dien zij mij ontroofd.heeft, Is Glyce verdwenen ! N _O bergnimfen, O woede grijpt haar aan! Ik rampzalige Zat aan mijnen arbeid , „De fpinrokken vol “wolf Om, om, om, omwendende in mijne handen, Cry „Een kluwen makende, Om vroeg, als het nog fchemert , _ Het op de markt te verkoopen, __Maar hij ís ontvlogen, ontvlogen in de lucht, Door het geroei zijner ligte vederen, Smart, fmart. mij achterlatende , Terwijl tranen, tranen mij rampzalige Stroomden, ftroomden uit mijne oogen, Het. (*) Ei dd ei vinorëera zige VAN ARISTOPHANES > K3L „Het is waarlijk , in-het oorfpronkelijke , vof. men EURIPIDES- leest, De ‘woordvoeging ,- de- zwakke regels, het fentimentele van. de uitdrukking, ‘alles is naauwkeurig behouden. Nu is-de wedftrijd haast ten einde geloopen, ‚Nog een allerkoddigst tooneel befluit „denzelven. -Baccunus laât zich eene fchaal brengen , om ten flotte de regels-van de dichters tegen elkander te wegen. -Baccuus houdt de fchaal en: de dichters’ moeten -aan weerskanten ieder een’ regel opleggen „en vasthouden „ tot dat de God fluit 5 dan moeten zij gelijk loslaten, en zoo zien, welke regel het meeste wigt heeft. Dit overbrengen „van een oneigenlijk denkbeeld. op een eigenlijk, en dat aanfchouwelijk maken van hetzelve, is- wezen- lijk zeer aardig.- Ook doen „die deftige tragifche verzen, daar tusfchen in, weder eene zonderlinge uitwerking. B. „Kom aan , houdt beide vast, tot dat „ik fluit” „Esch. Klaar.” «B. „ Ieder een vers.” Eur, O was het vlot- Argo nooit de wateren: doore „gevlogen! (dit is het-begin van-de- Medea.) EB. O flroom Spercheus , en gi weiden, verblijfplaatfen van het vee! B. (fluit) „Los! — die gaat naar beneden,” @amelijk escnyLus fchaal) Eur, „En hoe komt » dat dan?” B. „Ja, hij heeft ’er eene rivier. bije 3 gedaan; hiijj-heeft zijn vers vochtig gemaakt, net » als de wolkoopers, om wat meer. wigt-te krij- „gen: en-uw vers. vloog maar.” Zoo gaat dat dan voort,:en-het-is welte denken, dat rscnyLus verzen altijd. veel zwaarlijviger zijn, dan dië- van EURIPIDES. «Op het laatst denkt deze het nog seens goed te maken. > Hij kiest ‘het zwaar- la fte 138 OVER DE KIKVORSCHEN fte vers, dat hij vinden kan. Zij nam èn’ zijne régte hand een’ knods, met ijzer zwaar beflagen 3 mâar ESCHYLUS , terftond ‘er boven op: Wagen op wagen, en lijk op lijk. Ik behoef den uitflag niet te melden, noch te zeggen , dat een ftok ,„ hoe zwaar met ijzer beflagen , hèt tegen geen” twee wagens en twee lijken kan uithouden. - En nu roept ESCHYLUSs triomferend uit: ‚Laat hij maar _p met geene woorden meer aankomen 4 maar laat w hij zelf, met vrouwlief, CEPHISOPHON eh de kine ‚ dertjes „ en met al zijne Treurfpelen op -de' fchaal „ gaan zitten; en ik zal maar twee woorden heb- ‚ben uit te fpreken, en de heele winkel gaat naaf boven.” k En nu komt het op de uitfpraak aan. Een heer. lijk bewijs is deze weder voor den gekuischten fmaak van ARISTOPHANES. Euripipes was door de Delphifche Godfpraak voor wijzer gehouden „ dan SOPHOCLES, en hij-had, om zijne fpreuken , alge- meen den. naam van den wijsen gekregen. Nu zegt BACCHUS, door PLUTO gevraagd naar den -uitflag Van zijn onderzoek: „ Dezen. (Euripides) houd „ik voor wijs; maar de ander bevalt mij.” „ Wele Aan,” zegt PLUTO tot BACCHUS, „ fpreek het 3, vonnis uit.” „B. „Dat laat ik aan uw over, maar ik neem; volgens uw verlof, hem mede, die mij „ het best aanftaat.”” «Zur. „Gedenk nu de Goden, „bij welke gij gezworen hebt, dat gij: mij van es ‚sf mede naar huis zoudt nemen,” | „En hierop antwoordt nu BACCHUS met een gepas riodeerd vers uit EURIPIDES zelven,” dat, dunkt } c1 mij, VAN ARISTOPHANES: «775 133 Mij , den Atheners een ongemeen genoegen „moet gedaan hebben. In den, Hippolytus. namelijk, leest men het door de wijsgeeren fteeds zoo hevig aans gerande vers: Mijne tong heeft gezworen, maar mijn hart is niet door den eed gebonden. À Hiervoor 8 nù BACCHUS: | li mrd Sede ed Mijne te heef: vere maar ESCHYLUs ige mek, „De rei vinde oid den Lork EsCHYLUS zijn laatst vaarwel toe, waarbij onze goedé-soCRATES nog fchielijk een tik krijgt. Bij den raad, dien de rei ESCHYLUs geeft, gebruikt hij deze woorden: „Het » is verftandig, niet, bij SOCRATES zittende, te „ babbelen, en zoo de ware kunst en de grootfte vereischten van het Treurfpel te verwaarloozen.” Dit ziet op eurIPiwes fpreuken, en is (men ver- geve het mij, dat ik hier tegen sOCRATES voor ARISTOPHANES partij trek,) eene maar al te juiste uitfpraak van ARISTOPHANES. Niemand kan soCRA=- TEs meer vereeren en beminnen, dan ik , maar voor een goed destheticus zal ik hem nooit-houden, al was het alleen flechts daarom, dat hij nooit ín den fchouwburg kwam, dan wanneer EURIPIDES ftukken vertoond werden: en dat wel Om zijne zedefpreue ken, die meestal zulk eene ellendige uitwerking doen ih zijne ftukken. Naar waarheid noemt ARISTOPHANES dit hier, op zijne wijze, bab- belen ; en naar waarheid zinfpeelt hij hier op de Ï K | vriende Pole 134 OVER DE KIKVORSCHEN VAN ARISTOPHANES. vriendfchap tusfchen sOCRATES En EURIPIDES, die zeker aan EURIPIDES ; als teuripeldahiter , niet veel goed gedaan heeft, | ke | » | Ziet daar, Mijne Hoorders, zoo veel als ik u, in een zoo kort tijdbeftek , van dit ftuk kon mede- deelen, De tijd noopt mij te eindigen. Mogt het offer, thans door mij aan THALIA, voorwaar-niet de minst beminnelijke der negen zusters, toegebragt , ook u welgevallig geweest zijn: in de daad ik zou denken, dat zij, de dans- en lachlievende Godin, mij voor de daartoe aangewende pogingen aanne beloond had, Ld on WIJSBEGEERTE pres LEVENS. g TOE E DE be CHENE 5E EED RAET DET ver IN HOE: VERRE“ MOGEN WIJ; UIT HET» PLAATS HEBBENDE “TOT HIERTOE, TOT ° ak EENE VOORTGAANDE VOLMAKING VAN, „ ‚HET MENSCHDOM „NAAR GEEST ZOO +55 WEL" ALS HART , “MET EENIGEN zo _GROND BESLUITEN? | DOOR Nus SWA RIT vP) ie, gene het menschdom toe: in volmaaktheid 2, blijft het, onder velerlei afwisfeling, nu hier, dan dáár, op dezelfde hoogte ftaan? of flaat het van, kwaad tot erger voort, en rijpt, voor, het verderf 3, Ziedaar vragen, met welke zich de “weetgierige, altijd gaarne, bezig. houdt „, en die. onze aandacht; - zoo. het mij voorkomt, ook ten volle verdienen., Het is waar, de laatfte heeft weinig grond, buiten, de „eenzijdige. zwaarmoedigheid der. bedillers. van, hunnen tijd: want hoe oud is niet reeds het zedes, bederf? Hoe dikwijls beklom het eene wezenlijke hoogte ? En hoe «vreesfelijk zou het er thans, moeten uitzien , indien van KAIN af, door-al de gruweltijden in Oosten en Westen, in oude, middels, en, (*) Voorgelezen in de Maatfchappij Feilx Meritisy: te Amfterdam, den Gden Januarij 1825, K 2 138 IN HOE VERRE MOGEN WIJ TOT EENE VOORTG. en nieuwere eeuwen ‘heen „het kwaad immer toê- genomen „ en als „een kanker, „al, wat menfchelijk is, had verteerd ! „Neen, dit ftrijdt gewisfelijk met het Christendom » dât mosterdzaad ‘van ‘ kennis é deugd en volkomenheid , hetwelk. tot een boom opwasfen en éénmaal, alle vaka befchaduwen moest. Maar zoo veel te moeijelijker fchijnt de beflisfing tusfchen ftilftand of vordering, indien welligt het zout van jezus leer maar even toereikend was om den voortgang des bederfs te fluiten, uit andere oorzaken, pit zekert rijpheid of veroudering van ons geflacht ontfprongen. Het is waar, mén heeft zich op de goddelijke"wijsheid en weldadigheid bee roepen, die niet zouden toelaten , dat zijn volmaake baar fchepfel altijd even onvolkomen bleef, dat hetzelve dien sisipnus der oudheid zou gelijk zijn, welke, volgens de fabel, immer eenen grooten fleen den hoogen berg opwentelt, om dien terftond weder van boven te zien nederftorten. Nog onlangs hoor- den wij, in het bijzonder, dat beeld der volkomen- heid verheffen, hetwelk woont in des menfchen borst, en hem nu van een verloren paradijs of gou den eeuw, dan van een duizendjarig rijk der liefde en des geluks, in de toekomst, doet droomen. Maar , zoo wij voor eene andere toekomst, dan hier op aarde, zijn beftemd, zoo dit ons tegenwoordig verblijf niet meer dan eene eerfte oefenfchool en worstelperk te achten is, waarop wij allen even ontoebereid, even onkundig en onbedreven Verfchij- nen, om naar beter te trachten, — ligt dan, zoge wel dat verlangen naar hooger, als de. gepastheid, dat VOLMAKING VAN HET MENSCHDOM BESLUITEN? 139 dat’ dit. ondermaanfghee daaraan. niet voldoe ‚ niet in den aard der zaak zelve ?,.De,gedachte aan onfters felijkheid en betere toekomst fchijnt.mij ten minften alte gefchikt „om, dit. bedoelde. verfchijnfel op te losfen „-dan dat wij: daarvan. zoo gewigtig eene zaak zouden durven af hankelijk maken. Ondertusfchen is. het waar, dat.God menigmaal meer dan één doel tevens. weet ‚te bereiken , en dat het-meer overeens komftigsfchijnt met zijne „ verheerlijking „in het menschdom hierop; aarde , uit afwisfelende geflach- tensals eene.fteeds groene-en bloeijende plant; federt eeuwen-beftaande „ eenen- voortgang in kracht en rijpheid te doen opmerken, die ten laatften welligt de aarde aan den hemel bindt, en beide, als in een vereenigd rijk van cmrastus, doet te zamen fmelten.;De vraag is -{lechts of wij voor deze „op zichzelve niet onaannemelijke ftelling ; eenig duis delijke bewijs kunnen vinden: ” De gefchiedenis zou ons dat thoetem aan de ‘hand geven. En inderdaàd hoorden wij ten verleden jare een welfprekend bee toog ‚waarbij de loop eener rivier. tot het zinnes beeld gekozen werd, om den bedoelden voortgang afte fchetfen :… wel, dikwijls ftilltaande, ja fchijná baar achterwaarts wijkende , maar om zijnen loóp des tesmoediger: té hervatten, en eindelijk ten doel te geraken. Alleen ftaat mij voor den geest, dat in deze verhandeling énkel op befchaving „ volmaking van het menfchelijk verftand en aanleg tot allerlei bes kwaamheden — niet zoo zeer op zedelijkheid „ op het allerhoogfte in den “mensch, werd gezinfpeeld. Immers, dat deze twee niet onaf{cheidelijk te zamen K 3 gaan, 140 IN HOE VERRE MOGEN Wij TOP EENE'VöORTG:/ gaan „is zoo blijkbaaf's=dat zelfs “alle werband-daâre tusfchen herhaalde smâlen. werd ofitkend. — Ziedaar dan M, H., nog. genoegzame’ ftoffé“over ; om dit onderwerp op” nieuwste behandelen. En ik waâë mij daaraan, niet in het denkbeeld van de’bedoelde fprekers (*) teregt te wijzen; integendeel’ beken’ ik gaarne bij hen in uitgebreide kennis of zwier van taal en voordragt verre achter te “ftaan. “Maar mijn voornemen is de zaak in allen gevalle vân een ander ftandpunt te befchouwen; fprekende over ‘de ‘vraag: in hoe verre “mogen” wij, uit ‘het ‘plaats hêbbende tot hiertoe, tot eene voortgaande volmaking van het | ke A mensêh- _(*) De Heeren vAN TEUTEM En VAN KAMPEN, (zie het faatfte in ode Stuk, IVde Deel van dit Magazijn). “Het ging mij, als het den bouwers van wijsgeerige ftelfels pleegt te gaan,: Door hen levendig: op het: punt” gewor: den , „meende ik hier en-daar eene zwakke-of. verwâar- loosde plaats aan te treffen, die ik door, eene veran? derde bouworde wilde dekken, doch waarbij de. men. fchelijke onvolkomenheid ligt flechts, op eene andere wijze aan den dag komt, Reeds maakte een fchrander man mij de aaumerking, dat ‘de ‘vordering ‘in zedelijk. heid, door mij beweerd, flechts|eene- vrucht van’ def ontvangen godsdienst; niet van,de menfchelijke onte wikkeling zou ‘zijn. Hiertegen. geldt, nogtans- woore eerst, dat wij eigenlijk vragen naar den, voortgang „niet naar de foort van middelen hiertoe gebezigd; 5 ‚ten, ande; fen, dat God zich, in de mededeeling zijner ‘open; baringen, naar de mate van vatbaarheid der menfchen voor. dezelve heeft gefchikt; zoodat de meerdere vól. komenheid van de eene: die van de ‘andere als voors enderftelt, | orden Göeit- osab debee Sram & had VOLMARING VAN HET MENSCHDOM BESLUITEN? 141 wenschdos; haar geest zoowel als hatt'; met eenigen grond befluiten? | hid Om in dit onderzoek voorzigtig en geleidelijk voort te gaan, zullen wij ‘de geheele ftof in afzonderlijke ftellingen afhandelen , van het meer gemakkelijke tot het min bewijsbare ‘in dier voege voortgaande, dat het eerfte aan” het laatfte tot grondflag of fteun mag verftrekken. Hoort mij dan, geachte Medeleden ;, gelijk gij pleegt, met toegevende oplettendheid. Onze eerfte ftelling is deze: de verlichting eh befchaving , hoedanig dan ook, breiden zich gedurig verder over het aardrijk uit, Wat toch vinden wij bij de oude volken, M. H.? Ben enkel Griekenland , dat alle andere natiën bar= bärén acht3 een’ enkel Athene, dat zelfs op hare zusterlteden met minachting nederziet. Hier, ja; bloeïöjen de wijsgeerte! en de kunsten, de welfpre= kendheid en dichtkunde, de gefchiedenis en andere lettertakken op het heerlijkst. | Nog flaren wij op de overblijffelen van dit ontwikkeld vermogên , als hoogfte” voorbeelden 5-nog lezen wij met verrúkking hunne zangen en verhalen of vertoogen, en het fehijnt dat zulk een tijdperk nooit weder op eenigefì grond is aangebroken, of ligt’ zal aanbreken zoo lang de wereld ftaat. — Nog vroeger tijd befchou= wende, vinden wij Egypte „ als de bakermat det Griekfche wijsheid, werwaarts zich hunne vroegfte onderzoekers opzettelijk begaven, om ‘kennis en waarheid op te doen. Het is ons wel niet moge= lijk” omtrent de wezenlijke vorderingen van dit “e K 4 land „ 142 IN HOE VERRE MOGEN WIJ TOT EENE VOORTGe land, zulk een bepaald oordeel te vellen; maar het ontbreekt toch niet aan bewijzen, die-ons van des- zelfs kennis en kunstvermogen een hoog denkbeeld doen opvattens « Sommige overblijffelen, in bouw- en wiskunde vooral, gevoegd bij de berigten van ftaatkundige en. andere. bepalingen en werkzaam- heden „ laten daaromtrent geen twijfel. En zoo het waar is, dat de Indifche. wijsheid en kunst uit de hare is voortgevloeid, dan leveren ons de Hindo’s in hunne pagoden en leerbegrippen daarvan nog meerdere bewijzen. „Wie bewondert de. kolosfale ondernemingen „de. vaste orde en de hooge wijsheid niet, die in de oudfte voortbrengfelen van deze genoemde landen -doorftralen? — Benevens deze treffen wij in de Asfyrifche , Babylonifche „. Medie fche en Perzifche heerfchappijen eene groote „mate van weelde en luister aan, die, in de ontzaggelijke hoofd. en hoffteden „ natuurlijk met kunstbeoefe- ning en onderzoek gepaard gingen. Zij volgden elkanderen op, en bouwden de eene op de puin- hoopen van de andere, waardoor het gefticht al hooger en hooger werd opgetrokken, Doch het was meestal flechts eene groenende en vruchtbare oafe in de barre woestijn. „En wat is er van al de grootheid dezer koninginnen der volken overge- bleven „ dan onbepaalde “geruchten. en _ naauwelijks op te delven ruïnen? — Wat wij verder in het heilig Eijbelboek van de oudfte tijden vinden ope geteekend, doet ons wel ginds en‚ herwaarts be- fchaafde „ menfchelijke gevoelens aantreffen , en met name in der Joden ftaatsgeltel, godsdienst en dichte 5 ga= VOLMAKING VAN HET MENSCHDOM BESLUITEN? 143 gaven de. fchoonfte voorwerpen. van. bewondering aanfchouwen 5 maar. deze ftaan in dit opzigt ook zoo. geheel alleen “onder de natiën, dat men: het daarom reeds aan bijzondere goddelijke befchikking tot hooger doel moet toefchrijven, Vergelijken wij nu hiermede onzen „eigen tijd, welk eene veel meer algemeene verfpreiding en vaste worteling van den boom der kennis doet zich aan ons voor! Alle volken „van Zwropa reiken elkander de. hand ,- planten hunne - kundigheden op geheel nieuwe werelddeelen voort en „vestigen de eenige tempels van ‚ware , immer, levende bee fchaving in die van ouds beroemde ftreken , waar nu anders flechts ftilftand of. woestheid heerfchen. Deze fchoone plant der jongfte, Europifche befchas ving kan daarenboven ‚niet onders of bijna achter= waarts, gaan. Wanneer zij hief. kwijnt en knop. of blad verliest, dan tiert zij elders te weliger en fchiet gedurig nieuwe loten. Hare zaden verrotten niets op nieuws in beter grond gezaaid , zetten zij den ouden zegen voort, en breiden dien al verder uit. Wie flaat een oog. op Amerika „ opde later: ontdekte eilanden, en vat geene hope.op , dat deze uitbreiding langs. zoo. grooter worde ? En , waar vindt gij daarentegen, in ons ,werelddeeld seen: rijk, hoe geteisterd „hoe. verdrukt „en verwilderd. ook „ waar zich de meer gezegenden, nietin. den glans verblijden, die elders ftraalt? Jerland. heeft zijne MORGANS ; ‘Sparmje zijne; vele uitnemende ‘mannen: want zwijgt de moedertaal ook geheel, bij eene‚ge= ketende drukpers „ dan roept nog. de oudheid uit , Ks het 144 IN HOEVERRE MOGEN Wij TOT BENE voor TG het graf s dan wenkt de vrêemdeling van verre , dan blijft ‘echter de ftroom der denkbeelden, hoe meer geklemd, vaak des*te bruifchender voortfchieten, — s-Dan „MH. , wie verwondert ‘zich over het Verfelil tusfchen de oude en nieuwere wereld, ware neer hij óp de gebeurtenisfen acht geeft, die de« zelve noodwendig ten gevolge moesten hebben? Wij meenen hoofdzakelijk ‘drie dingen te kunnef. aanwijzen’, ‘van Wêlké de” Voorzienigheid zich als Zoo” vele middelen’ tot“dit einde: heeft bediend. Het cerfte ” is de krijg 5de veroverzucht van enkelè groote gdesten, en de daaruit hr hiep kind isd van uitgebreide’ rijken. | “Hoòe- verre” wij er toch van af zijn, om de même fchen als wart’ ‘dieren te laten afftammen, en éent Ööffpronkelijke algemeene woestheid onzes geflachts äänte nemen — ftrijdig met gefchiedenis en rede dé eenvoudigheid der oudfte zeden fchijnt’ echter medé't& brengen, dat mén in den beginne meer afgezonderd Teefde. De' veeteelt liet geene’ opeeri- hooping “ván duizende ‘menfchen toe, De landbouw zelfs vorderde eene: mreerdere verfpreiding, zou niet elk te “ver van ‘zijnen akker ‘wonen. En noch deze kleine wêreenigingen s hoch hare dagelijkfche werke zaamheden gaven aanleiding tot die verfijnde weelde en“ vlijtige uitfpanning, welke veelal kunsten en wetenfehappen” hebben voortgebragt. Maar, nadat de Nimrops ftam aan ftam verbonden’, volk op volk gehoopt hadden 5 nadat zij met derzelver fchattén beladen, en door duizenden gevolgd, magtige fteden bêgonnen’ te bouwen 5 nadat de menfchen in” heeren sad e À en VOLMARKING VAN HET MENSCHDOM BESLUITEN? 145 en flaven waren verdeeld, en duizenden, over de velden verfpreid „ voor ‘hét onderhoud van betrekke= lijk weinigen moesten zorgen, op meer of minder afftand rondom den koning als het middelpunt ver- zameld,’ toen veranderde de gedaante der zaken, toen ontftonden er kweekhoven voor fijnere vruche ten des’ geestes, en” vonden ledigheid en weelde, eerzucht en behoefte , naar ingebeelde fchatten gra= vende’ “menigmaal een ware heilfontein. Het is waars door den rijkdom werzwakt en bedorven; Vonde zulk een’ volk weldra zijn ondergang door de meer woeste natiën, die op’ deszelfs “goederen en gemakken vlamden. En niet zelden werd dan het beste en “edelfte vernield 3: niet zelden” volgde een lange tijd van woeste barbaarschheid ; maar alle za= den gingen toch niet verloren,’ en van tijd tot tijd vestigde zich eene mate van befchaafdheid op méer dan “éénê plaats.‘ Wie “zal bepalen, in welk, mis. fchien wél geordefid „verband deze opvolgende gebeürtenisfer’ ftonden , om de oogmerkén der God- heid ‘te’ bereiken 2’ Wie- zal ons zeggen , wat dé gezondere 'godsdienttige- ‘denkbeelden van den Pér: zifehen* cyRus de 'Griëkfche befchaving van’ de „zegevierenden ALEXANDER , de wets en regtsges léerdheid ‘der’ Romeinen ‘hebben uitgewerkt? Wie zal ons, tot op dezen dag ‘en onze eigene gefchies denis toe, de ‘geheimen verklaren, waarom züidén en noorden , oosten en westen van dit werelddeel; als doôr elkander gefchud, en eindelijk zelfs met dé bewoners’ der uitgebreide vlakten van den Aziatië fchen’ grensbodem- in aes gebragt moeste worden ? Doch 145 IN HOE VERRE MOGEN WIJ TOT-EENE VOORTGe’ ‚… Doch er is een zachter ven veiliger--middel „: dan dits Gij kent hets:M. He3- gij, waardeert hets en moogt u gelukkig, achten, den roem uwer vaderen daarmede. op -het naauwfte: verbonden te-zien. „Het is de. handel „ zoo-oud, als het -beftaan,der volken, - ja der menfchen „ maar van tijd tot-tijd-toegenomen in, uitgebreidheid, om het. werk „ door -den,-oorlog inzonderheid aangevangen „in reeds -befchaafder-tijd meer en meer voort te zetten. In josern’s gefchies denis vinden, wij reeds de: Arabifche kooplieden met hunne kameelen: naar, Egypte trekkende „om reukwerk en kostbaarheden van -hun- land „en „mise fchien andere landen. „om flaven „ en -wat zijflechts magtig konden worden ,.i-dien, volkrijken , weele derigen ‚en _vruchtbaren,oord ter-markt te brengen en tegen andere. voorwerpen,ste verruilen. „En hoe. federt dien tijd de Kkaravanenhandel op vele plaatfen heeft. gebloeid; hoe „hij vervolgens; eerst ten. deele, en naderhand bijna rgeheel “door dien ter-zee is vervangen 3 mede inde vroegfte tijden reeds. door Pheniciërs en. Carthagers, benevens vele anderen. ter hand. genomen, — wien.uwer behoef ik dit te ontvouwen ? „Langs den grenzeloozen plas kruifen zich de fchepen aller natiën. En waar zich eene rivier in denzelven uitftort, of een. inham wordt gevormd , daar verheft zich vaak eene flad, in, welke het. van vreemdelingen „wemelt, „Men voert elkander. zijne voortbrengfels , maar ook zijne taal, zijne begrippen, zijne kundigheden: toe, De naijver ontwaakt vroeg of, laat,-en, de twist, zelfs brengt „haauwer, kennis en verbindtenis te weeg. „Waar VOLMAKING VAN HET MENSCHDOM BESLUITEN? 147 Waar ‘had de befchaving ‘ooit\meer- haren) zetel , dan in handelftaten. en fteden ? ‘Waar: bloëide! de vrijs heid in’ denkwijze „over. het geheel „zoodanig? Waar verfpreidde zich de rijkdom zoo algemeen ? Waar waren de voornaamfte , kunsten. en weten= fehappen’ van zoo veel belang’ voor elk ? Vanwaar daalden de kundigheden aldus neder , gelijk van den hoogen Alp de verdikte ftroomen , uit lucht en “wolken aangetrokken ? _ Slâat het oog op de Italiaanfche - republieken, de bakermat onzer nieuwere befchaving, Denkt aan uw vaderland, in het zuidelijk zoowel als in het noordelijk deel — aan onze burgerlijke en godsdienftige vrijheid, aan den roem «onzer Hoogefcholen «en. den bloei onzer fchilderkunst ‚ aan onzen invloed op rijken en ftatens ja de bijna geheele vorming van Rusland door ons! Immers, met srijL roepen wij dan uit: wij zijn een flip, en waar beftaat een volk, als wij 2 Wat Engeland thans is en federt lang was, be- hoeven. wij niet te ontvouwen. …Deszelfs- kolosfale ondernemingen; deszelfs” nijverheid, deszelfs vrije ftaatkunde , deszelfs volkplantingen „ ten \deele reeds in” onafhankelijke en bloeijende gewesten ‘herfcha=' pen, deszelfs Bijbel en „Zendelinggenootfchappen „ deszelfs vroegere en late letterkunde, maken het als- tot de kostbaarfte ‘parel aan « Europa's kroon,”tot het brandpunt van!licht en gloed, naar vele kanten uitgefchoten ; dat-dan misfchien nog. het meest ftaat verheerlijkt te worden, wanneer , na eeuwen tijds , niet dan zegeningen en grootfche herinneringen van hetzelve zullen -zijn overgebleven. — Ja , door den 148 INHOE VERRE MOGEN WIJ TOT EENE VOORTG? den handel is het licht verzameld, gekoesterd. en verfpreide En ware hìj er niet geweest, nog fton= den de meeste volken elk. op zich zelve; ‘met vreemde ‘denkbeelden zoo min, als vreemde voorts brengfels verrijkt; nog waren vreemdeling en vijand woorden van ééne beteekenis, en de toets det waarheid voor elk even ver te zoeken. Het derde middel eindelijk tot de naauwere. vers broedering des menschdoms , waardoor de beftaande mate van kundigheden meer algemeen ís geworden vind ik in den waren godsdienst. Men verfta door deze woorden de aanbidding des éénigen Scheppers des: Oniderhouders en Beftuurders der wereld , zoo. als die „mijns achtens „door de herhaalde open- baringen van onzen hemelfchen Vader zelven aan het menschdom geleerd is, Wie weet niet, dat de Heidenfche volken elk zijne eigene goden hadden, niet minder jaloersch en wraakzuchtig danzij zelve, en ‘hen vaak aanfporende en bemoedigende , om hunne eer en dienst gedurig uit-te breiden. Het is echter mijn oogmerk geenszins, deze zaak zeer hoog: op: te halen, of zelfs {lil te ftaan bij dat Jodendom, welks beftemming” blijkbaar was, de wereld voor hooger licht vatbaar te houden en lang= zamerhand toe te bereiden. Dat hooger licht zelve zij meer bijzonder ‘het voorwerp onzer opmerking. Het is waar, het Christendom kon niet beletten „ dat de nacht der zonde meer en méer nederdaalde op het uitgebreide Romeinfche gebied; de verwar-, ring heerschte welhaast in al de deelen van dit onte zettend. gevaarte , hetwelk meer dan eens waggelde. op VOLMAKING AAN HET MENSCHDOM BESLUITEN? 149 op zijne grondflagens > Ja,-al telkens ftouter aans gevallen door zijne „woeste.„geburen ‚ „zelve voort= geftuwd door meer afgelegene volken „-{tortte. her, eindelijk- bij gedeelten inz-en de eene, ftroom van. wilde barbaren brak” na-den- anderen binnén , om, al wat nog naar befchaafdheid zweemde , ten diep=. ften te bedelven. Maar wie was/het thans; ‚die dezen. onverlaten nog menigmaal een breidel- in den mond wrong; wie was het, die hen langzamere hand tot eenige kennis opleide5 wie, die” zijne dienaren te dien einde «uitzond naar de-afgelegenfte ftreken waar gevaar, voor. belooning „ hen. van allen kant tegengrimde? Waren «het niet de Paufen „de Geestelijken, de Kloosterlingen ? Was het niet door hun toedoen, dat eene foort ‚van Europifche srepu- bliek ontftond,. welker middelpunt in. het meest. befchaafde , eù-voor befchaving best gelegene Jtalië, werd gevonden ? Was het niet door dit; middel „, dat de Latijnfche taal in wezen, de meesterftukken in dezelve vervaardigd, met: der tijd weder bekend en tot verfchillende oorden werden overgebragt? … Ja, om verder te gaan „verhief zich. niet,- op denzelfden grond{lag van Oud en Nieuw Verbond, op dezelfde lucht ter uitbreiding van den dienst des Éénigen, dat rijk van MAHOMED, hetwelk. on- derdanen telt in meest alle oorden der. wereld en waarbij: de kunsten en wetenfchappen in het Oosten en Westen, in Bagdad en Granada. eenmaal zoo heerlijk bloeiden? Men houde toch al de belijders van den Zslam voor geene woeste Turken. De leer van MAHOMED bevat even zoo veel nuttigs en hei, | ligs a 150 ÍN HOE VERRE MOGEN WIJ TOT EENE VOORTG, ligs, als-zij in eene fierlijke dichtfpraak is vervats en niet alleen dáár, waar tot hiertoe de vuige afgo= dendienst had geheerscht „ maar misfchien zelfs dáár „ waar de Christelijke leer allermeest ‘verbasterd en in bijgeloof en priesterdwang was ontaard , mogt zij eene ware verbetering heeten. Wat zeggen wij ! toen naderhand de verbreede loten van dezen zelfden eeuwigen ftam, bij hunnen meest verbasterden toeftand, in vijandelijke -aanra= king kwamens toen het vuur der kruistogten onte vlamde en geheel Europa in opftand bragt, geheel het Oosten met vreemde krijgslieden vervulde, eene _ Westerfche ftad en ftaat op de ‘ruïnen van oud Jeruzalem deed verrijzen , toen zelfs ftrekte dit tot eene mededeeling wan kundigheden , aanknooping van banden, ineenfmelting van volken, welke het denkbeeld van algemeene kennis hoe langs zoo meer volmaakten,. | En nu wederom, M. H.,-wie vaardigt zijne zendelingen af naar de meest woeste volken? Wie zoekt de zaden van maatfchappelijk geluk en onder=- linge liefde om het vlijtigst te verfpreiden? Wie knoopt nieuwe banden aan tusfchen de meest verwij= derde werelddeelen? Wie voert de kunst van fchrije ven en lezen in bij de meest woeste kinderen der natuur? Wie zendt hun een fchat van kennis, eene bron van gevoel , een heerlijk middel tot ontwik- keling der menschheid, in den Bijbel, toe? Wie anders, dan de Christelijke ijver , de Christelijke liefde, de Christelijke belangftelling «in het behoud van allen ? En { VOLMAKING VANHET MENSCHDOM BESLUITEN ? 151 En ziedaar dan, twee, drie omftandigheden: aan< gewezen , die niet konden nalaten een naauwer verband tusfchen het, meerderdeel. der menfchen, daar te ftellen!, Ziedaar, hoe het niet kon misfen ; dat de befchaafdheid met-den tijd het deel van onder= fcheidene volken wierd! -Ziedaar-nu niet meer eene hoofdftad , een gemeenebest, een. uitgebreid rijk ; waar kunst-en wetenfchap bloeijen „ maar eén. werelde deel , twee, drie. werelddeelen, tot dat het Chriss tendom. allen: omvat. „Neen, aan deze vermeerdes= ring twijfelt niemand. Het licht moge klimmen en dalen-„-geliijk de zon nu dit, dan een ander oord beftraalt, en’ meer of minder. koestert; de lange winternacht heeft zich naar het verfte noorden terug getrokken. « Danken- wij voor dezen zegen, die ook ons betreft 3 en vragen wij nu verder, of liever geven wij het; als onze tweede flelling , om te bewijzen op 5 dat die befchaving tevens in eigen licht en kracht; in wezenlijkheid en grondigheid heeft toegenomen. Wij behoeven niet te herinneren, dat het woord. befchaving hier-genomen wordt in den ruimfteri der twee beteekenisfen aan hetzelve- toegekend , ook nas der omfchreven als verlichting en befchaving. Men: fchrijft deze twee aan een mensch, aan een volk „ en, gelijk hier, aan ons geflacht inhet algêmeen toe. Aangaande den eerften- nogtans , den afzon= derlijken mensch, bezigen wij deze loffpraak niet, omdat ‚hij in eene enkele kunst of zelfs wetenfchap — uitmunt : want „dit is met de groot{te ruwheid in alle andere opzigten vereenigbaar. En ten aanzien van een volk moge men al uit deszelfs geleerden Me D. 2e L en f 152 IN HOE VERRE MOGEN Wij TOT EÉNÉ VOOR TG. en kunstenaars dikwijls: den maatftaf ontleenen , om over het geheel te beflisfen3 dit gefchiedt echter alleen bij gevolgtrekking en bij gebrek van een na- der inzigt, Het zijn dus nogmaals twee zaken , welke in aanmerking moeten komen, om de befcha- ving der oude met die der nieuwere’ volken ‘te ver- gelijken. De vraag is ten eerfen: ‘hoe ver bragt men hèt, zoo hier als dáár, in onderfcheidene bekwaamheden 2 maar zij is #e#’ anderen, hoe ver ftrekte zich de invloed. van het ontftoken licht, bij elk volk, onder de menigte uit? Moejjelijk zeker is vooral dit laatfte na te vorfchen. Slechts ten aanzien van enkele fteden, Athêéne bij voorbeeld, zien wij den {maak des algemeens tot eene hooge mate geoefend, Hare ingenomenheid met- de mees- terftukken van lier en penfeel , hare hóoge waar- déring van gebouwen en gefchriften , wier onop- gefmukt fchoon thans alleen door de kundigfte man= nen naar waarde wordt gefchat, ftellen dit buiten allen twijfel. En misfchien mogen wij aan geheel Griekenland en deszelfs voorname volkplantingen , in betrekking tot het fchoone , geene meerderheid boven andere natiën ontzeggen. Veel verder nogtans ftrekt zich deze kennis niet uit. De overblijffelen van letter= teekefi- of bouw- | kunde, de berigten omtrent ftaatsvormen, zeetoge ten , ondernomen of volvoerde werkzaamheden, benevens de middelen tot dit einde gebezigd; zie- daar de voorname bouwftoffen, waaruit wij ons ftelfel van oudheidkunde der vôlken moeten bijeen= brengen. En-fchoon zij ons vorderingen doen op- mere VOLMAKING VAN HET MENSCHDÓM BESLUITEN ? 153 merken, welke thans niet meér beftaan, hoe. moei jelijk, ja onmogelijk is het echter, ook maar omtrent ééne natie te bepalen’, hoe ver zij het in de weten- fchappen over het algemeen heeft gébragt? Waar wij de voortbrengfelen zien, daar kennen wij noge tans de middelen niet; en hoe vele afzonderlijke ‚trekken in de fchriften der ouden ook gevonden Worden, te duister, ‘te onbepaald zijn dezelve, om daaruit eenig belangrijk beeld hunner algeheele kens nis’ zamen te ftellen. Het zijn derhalven , vooral hier, andere wegen, die wij moeten inflaan, om tot een goed befluit te geraken; even als men, in vele gevallen , bij het onvoldoende van dadelijk en zigtbaar bewijs, tot meer of min eenvoudige redee nerihg zijne toevlugt neemt. En nu doen zich al fpoedig onderfcheidene gronden op, die de fchaal onzer vergelijkende fchatting naar het tegenwoordig geflacht moeten doen overflaan. Wij bedoelen voor- eerst den verloopen tijd, ten anderen de reeds be= wezene meerdere verbreiding van kundigheden , ten derde nogmaals onzen godsdienst, ten vierde de- boekdrukkunst. | | Wij zeggen, de verloopen tijd: want vele weten= fchappen kunnen niet dan langzamerhand vorderen. Zoo is het gelegen met al diegenen, welke op waarneming berusten. De een bouwt hier voort op den grondflag van den ander; elk voegt iets toe tot den kring der kennis en het overzigt des ver- ftands3 elk ontdekt eene fout of eene verbetering , en de nakomeling begint met in weinig tijds van buiten te leeren of te begrijpen, “geen aan het | Ls voor- 154 IN HOE VERRE MOGEN WIJ TOT EENB VOORT Ge voorgeflacht eenen ganfchen leeftijd, ter ontdekking , heeft weggenomen. Het is waar , de kundigheden der ouden zijn meestal voor ons verloren gegaan, Hoe Egypte zijne piramiden , en al de wonderen van bouwkunde, hoe Rome hare waterleidingen vof ARCHIMEDES zijne vernielingswerktuigen hebben te zamengefteld , weten Wij nietz „maar dat zij er zijn of geweest zijn, dat er zoo vele andere min ftoute overblijffels van een vroeger vernuft door ons gevonden en ontdekt werden, dit reeds is een on- fchatbaar voorregt te achten. Het denkbeeld , de bewezene uitvoerbaarheid, het modél , ziedaar geene geringe handleiding. Hetzelfde. mogen wij zeggen van die. gebrekkige opgaven, in. de werken -der oudheid verfpreid „ welke wij reeds hebben. ver= meld, En zou dan alles zijn verloren gegaan? Zou niets in de kloosters bewaard, naar elders ontwe- ken en in veranderden toeftand tot ons zijn weder gekeerd? Zijn niet de Arabieren met regt als een middel te. befchouwen , om. dit einde te bereiken ? Ja bieden zich ook niet nog afgelegener volken, in Indië of China, onzen navorfchenden. blik. en. wike kende gisfing aan, als deel hebbende in de over- levering der oude wijsheid? Vele zaken daarenbo= ven zijn bij gefchrifte. in volkomenheid bewaard, HiPPoCRATES , ARISTOTELES , EUCLÍDES , PLINIUS 3 VITRUVIUS „ en anderen doen ons de werkdadige en befchouwende wijsgeerte, de kennis en de ge- fchiedenis der natuur, die van den mensch. en zijne voornaamfte… werkzaamheid kennen. Zij zijn. ten deele nog de -vraabgaken vanonzen eigen geests en _ VOLMAKING VAN HET MENSCHDOM BESLUITEN? 155 / en zijn het zoo veel meer geweest, als wij in het laatst verloopen’ tijdperk- meer terug dringen. ' Bo- vendien hebben zich andere ftroomen met dezen Grieksch- Romeinfchen vereenigd, gelijk zich in de ontzettende en fchoone voortbrengfels der Gothifche bouworde doet ziens ja, wat wij; in onderfcheidene opzigten , aan dezen te danken hebben, laat zich geenszins bepalen. En eindelijk , hoe lang is reeds het tegenwoordige tijdperk van befchaving, met de gedurige afwisfelingen op de oude’ wereld vergele= ken! Hoe zeer levendig werd al dien tijd de be= moeijing om te vorderen gehouden, bij den naijver onder verfchillende volken | Hoe zeer dienden hunne worstelingen zelfs, om het vernuft te fpitfen! Hoe ftrekte dit alles, inzonderheid, om zulk eenen flilfland te voorkomen, als in het digt afgeflotene China het verloop der eeuwen an vruchteloos heeft gemaakt ! En dit diene ons tot eenen overgang, om van die uitbreiding te fpreken, welke al even zeer tot” ver- heffing van het gebouw der menfchelijke kennis en vermogens moet hebben medegewerkt. Immers, in deze treffen wij flechts eene andere afmeting dere zelfde grootheid aan, als bij het even befchouwde, Door de ruimte verfpreid , werken hier tallooze geesten aan denzelfden arbeid der volmaking, wel= ken zij dáár, als door den tijd verdeeld en op ééne rij. geplaatst, poogden tot ftand te- brengen. Het is waar ‚ duizenden werken blindelings voort, zonder in eenig. opzigt verbetering, bij eenige zaak ver- meerdering van’ kènnis voort te brengen. Maar L 3 ins 156 IN HOE VERRE MOGEN WIJ TOT EBNENOORTGs indien onderduizend,kunstenaars- of geleerden flechts één oorfpronkelijk vernuft, één onvermoecid onders zoeker wordt gevonden, hoe velen tellen wij dan niet,onder de onnoemelijke beoefenaars, en ftreven dezen zoo veel te fneller voort „ naarmate zij in groo- ter aantal werkzaam zijn! Bovendien vindt hier eene natuurlijke werfcheidenheid van aanleg en verkiezing plaats. Alle takken van wetenfchap en kunst vinden hunne aankweekers. Geene zijde van den menfchelij- ken geest of het menfchelijk gemoed, ’s menfchen hand of zintuigen, blijft verwaarloosd, En er ontftaat eene gelijkmatige ontwikkeling der menschheid in ons geflacht, welke bij de eenzijdigheid van één volk , in de oude wereld „geene plaats kon grijpen. Daar moge men ons dus door enkele wonderen verbazen; de vaderlandsliefde der burgeren hier , de ontzettende magt van eenen alleenheerfcher ginds, de heerlijke natuur of de verbazende weelde , moge zich gee denkzuilen voor de eeuwigheid hebben gefticht; die overblijffels kunnen ons aan het gebrekkige in andere- opzigten , aan het weinig algemeene van ware. befchaving niet doen twijfelen. Athene en Rome ‘befchamen onze luisterrijkfte- fteden- in- de pracht en fmaak, harer openbare gebouwen ; maar het volk van Athene en Rome leefde-ook in het openbaar , leefde , in zijnen besten tijd, veel meer voor het vaderland, dan voor zichzelf en” zijne huis- felijke betrekking ; en wanneer wij de lang begravene fteden van oud Campanië binnentreden, onlangs uit puin en. lava opgehaald, dan bedroeven wij ons over de kleine, treurige huizen, door de wijzen en hel. VOLMAKING VAN HET MENSCHDOM BESLUITEN? 157 4, ; helden , de -halve. goden onzer verbeelding voormaals bewoond. | ) Doch , wanneer wij van. volksverlichting , van algemeen verfpreide , opgeklaarde en menschwaardige denkbeelden fpreken, hoe zou dan, ook onze gods» dienst niet moeten in aanmerking komen ?% Deze is immers een redelijke godsdienst 5 hij vordert na= denken, hij geeft begrippen, en doet bij. monde of gefchrift de fchoonfte. verhalen, de treffendfte waar- heden tot menfchen van allerlei ftand doordringen. Van welke der aloude godsvereeringen ‘kan men dit zeggen ? Waar waren de dienaars van het heiligdom leeraars des volks, leeraars van eene godsdienst= en zedekunde„ op redé en geleerde kennis der Schrift gegrond? En geraakte ook de geest des Evangelies» met-alle befchaving, vooreen tijd onder woeste barbaarschheid en heidendom bedolven, de latere tijden haalden dien weder ijijverig te voorfchijn. De fchok der hervorming, de twisten ftraks gerezen, de algemeene zucht voor godsdienftig. onderzoek, hoe kwalijk ook vaak gewijzigd, hoe verderfelijk zelfs voor het oogenblik , waren krachtige middelen ter opwekking. En-hoe. weldadig ftroomt, thans die, eerst ftilftaande poel, en daarna verwoestende zondvloed, als een levendig en _ vruchtbaarmakend water door de voornaamfle deelen der ganfche kerk! Neen , men moet den Bijbel niet kennen, zoo zuiver en klaar, zoo fchoon en verheven, zoo gefchikt de weetlust uit te lokken , zoo naauw, verbonden met allerlei kennis, wil men dezen invloed betwisten, Bij den Griek mogt de verbeelding geftreeld wore L 4 den, - 158 IN HOE VERRE MOGEN WIJ TOT EENE VOORTG. den; zijne behandeling van den eenigen SOCRATES doet genoegzaam zien, hoe veilig het was, dáár rêdelijken godsdienst te leeret. De wijsgeerte was het deel van weinigen en hoe ras ontaardde zij in fpitsvondigheid of losbandige verheffing boven alle godsvrucht en deugd! Kan men zulk eene leer: meéesteresfe der volken, zulk eene hoogefchool der wereld, met het Christendom en de Christelijke kerk vergelijken, om gezonde denkbeelden en alge= meene verlichting te kweeken? En hoe veel ver- der ftrekt bovendien de laatfte haren invloed uit? Twee werelddeelen huldigen haar bijna onbeperkt 5 de leerling” van MAHOMED deelt althans eenigzins in ‘hare voorregten3 en waar’ doet zij zich kennen, zonder de meerderheid harer volgelingen, in licht en bekwaamheid, heerlijk te doen uitblinken? Neen, deze gave des hemels kon de wereld niet onveran- derd laten. Als het zuurdeeg doortrok zij den _ganfchen klomp, en werkte eenen nieuwen, gees- telijken mensch. Eindelijk. vereenigt en verbindt zich met deze alle de edele boekdrukkunst. Met regt heeft men zich verwonderd, dat déze kunst eerst zoo laat aan den dag kwam, een- voortbrengfel van de nieuwe fchemering zijnde, nadat de middagzon te vergeefs aan den hemel der oudheid had gefchenen. De reden is echter welligt niet ver te zoeken. Behoefte is de bron en fpoor'der meeste uitvindingen. Het volk las in de ‘vroegere dagen niet; de Athener hoorde en zag enkel5 alleen de rijken en aanzienlij- ken fchaften- zich; door hun vermogen of hunne A fla- VOLMAKING VAN HET MÉNSCHDOM BESLUITEN? 159 flaven “het kostbaar handfchrift gemakkelijk” aan Eerst met het licht vaneen befchreven: woord, tot alle menfchen gerigt en hunne: dierbaarfte belangen betreffende „ eerst amet den geestelijken en redelijken godsdienst , veranderde deze gedaante der dingen. Hoe meer de duisternis week, na vele verwarring Over: het Christelijk Zwropa verfpreid, hoe meer elk wenschte’ door eigen onderzoek inde behandeling van. zaken te deelen ,„ van zoo groot en. eeuwig gewigt! Lang hadden eene menigte van monniken in de dringendfte behoefte voorzien. Maar eindelijk fpitste zich het brein op beter middel. Een vonk van Hollandsch vernuft ontftak de fakkel, die vooral in Duitschland welhaast heerlijk vlamde, En nu had de ftroom der gedachten een. onbelemmerden loop verkregen. Nu was de band der wetenfchap , die alle befchaafde volken omflingert, vaster toegehaald. Nu deelde zich het leven des geestes aan allen mede, gelijk alle de deelen” van het’ menfchelijk lig= chaam, fchoon in onderfcheidene mate, met gevoel en warmte worden doortrokken. Kerk en fcholen waren’ van ouds op het naaüwst verbonden. De meesten leerden lezen. velen lazen; niet weinigen fchreven; ja de boekhandel werd een gewigtige tak van beftaan. Eerst fprak ééne taal tot alle geleerden, die elk in de zijne ‘aan het volk ver- kondigden ; wat hetzelve dienftig fcheen. Daarna zijn alle talen van het befchaafd: Europa veler ei- gendom. geworden, en geene. vreemde plant van eenig gewigt, die-niet op iederen bodem wordt over= gebragt. Ja, hoe veel onkruidvonder dit-alles groeije , | Lan iet hoek 4 160 IN HOE VERRE MOGEN WIJ TOT EENE VOORTGe hoe: veel fchadelijks „ voor nutte fpijs, wordt opge „nomen en verteerd, de ontwikkeling. van het ver= ftand , de ontbolftering van het gevoel moest daarbij natuurlijk winnen. Ook de vruchtbare regen van den hemel overftelpt fomtijds de velden „ fleept het gouden graan weg: en vormt hier en elders fchade= lijke poelen; maar wie. begeert: dien echter niet? wie fchrijft hem ‘het groeïjen en” bloeijen , het bline ken en gloeijijjen van hof en veld niet dankbaar toe ? Inderdaad , M, H., wanneer wij op deze vier omftandigheden letten, dan kunnen wij aan de groo- tere mate van licht onder de tegenwoordige „ boven de meest begunstigde oude volken, bezwaarlijk twij= felen. Voor zoo verre de gefchiedenis ons daâr- omtrent onmiddelijk niet ten vollen onderrigt, : mo= gen. wij zulks uit eene gevolgtrekking op deze gronden gerustelijk afleiden. In enkele opzigten moge de oudheid onbereikbaar zijn, in de wezen- lijkfte zaken en vooral in het geheel der menschheid is. dit zelfs vam geen enkel geflacht , van geen enkel landfchap. te roemen. \ En diezelfde redenen, welke wij hebben ed tond , werken: onophoudelijk voort. Al ouder en. rijper wordt het menschdom ; al verder en verder ftrekt zich de Europifche befchaving uit; al meer en meer wint het Christendom veld; en welke taal beftaat er nog, waarin het Evangelie, door middel van pen en drukpers, zijne heilige waarheden niet doet ‘hooren 2. Zoo moet dan de kennis, het in- zigt , de volkomenheid van den menfchelijken geest gedurig toenemen. Op rotfen gevestigd, kan de | bes VOLMAKING VAN HET MENSCHDOM BESLUITEN? 161 befchaving wel hier en daar nadeel lijden ; maar nimmer. weder omver geworpen worden, Ja, wan- neer ook de ondervinding, tot hiertoe dit befluit geenszins bevestigd had, dan zouden wij echter niet mogen nalaten voor de toekomst te hopen. De kronkelende ftroom heeft. zich nu- eindelijk in te vele takken verfpreid, die elk eene nieuwe diepe bedding vormen, dan dat ooit weder geheele. ftil- ftand, veel min teruggang zou te vreezen zijn. En is het ook maar eene fchemering van den dag der kennis, die volgens aloude verwachting eenmaal heerlijk ftraalt „gewis „ gewis» zij rijst, zij rijst, de gouden zon. Ja dan, wanneer men bij haar licht terug zal zien op het nu zoo donker en flingerend pad, dan zal deze weg kort en vooral wél gekozen fchijnen. De grijsaard, want dusdanig ftel ik mij het menschdom daar in den edelften zin voor, de grijsaard lacht dan om de handbreed tijds, die het kinderlijk ongeduld zoo lang toefcheen.: En tus- fchen het paradijs en het duizendjarige rijk ligt de tijd, als de kunst tusfchen ‘de vlekkelooze en vol tooide natuur, om gene tot deze te verheffen. Doch de laatfte en hoofdzakelijke wraag- bij ons onderzoek is: heeft de zedelijkheid der menfchen op gelijke „ often minften eenige wijze toegenomen ? Is ons geflacht beter, zoo. wel als wijzer en bee fchaafder geworden? Beftaat er meer deugd en ware godsvrucht op aarde vof niet? Zij, die een onmiddellijk en onaffcheidbaar verband tusfchen wee tenfchap en braafheid aannemen , delaatfte op: eene verlichte kennis van het. eigen belang-voornamelijk | gron= 162 IN HOE VERRE KUNNEN WIJ TOT EENE VOORTG,- grondende „zullen hierop ligt toeftemmend antwoor= den. Doch die deze twee zaken als geheel afge= fcheiden befchouwen, en het pligtgevoel als eene bloote gave der natuur of infpraak van hooger magt aanzien , fchijnen niet anders dan de ervaring te kunnen raadplegen, om tot eenig befluit te komen. En hoe moeijelijk valt het, de hoofdfom der berigten op te maken, welke de gefchiedenis ons te dezen aanzien biedt! Wel verandert de foort, de kleur; ja de openbaarheid der ondeugden , naarmate woest- heid of weelde, voor- of tegenfpoed den volken eigen is. Wel zien wij zelfs voortgang of verach= tering op ééne plaats, bij eene geringere of grootere afdeeling des ganfchen geflachts; maar die als de eb en vloed der zee menigmaal flechts een veranderd evenwigt over de aarde fchijnt te brengen. Eene verzameling van roovers wordt door ftrenge tucht het eerfte volk der aarde, tot dat losbandigheid hetzelve met fchande van die hoogte nederftort. Doch op: welke van al de trappen zijns beftaans wij hetzelve befchouwen, immers vinden wij ftof om te berispen, zoowel als:te bewonderen? Ja, de ge= ringtte omftandigheden fchijnen fomtijds over meerder of minder volksdeugd geheel te beflisfen; en tot bij de minst befchaafde-natiën toe; in vreemde zeeën of woestijnen federt kort ontdekt, ontmoeten wij zachtheid, reinheid, edelmoedigheid , of integendeel woeste hebzucht, mêt afzigtige ontucht, onmatig= heid en wreedheid. > Wie zal hier den vereischten maatftaf vinden? Wie durft zelfs de meerdere in« achtneming eener uitwendige welvoegelijkheid, bij flren= VOLMAKING VAN HET MENSCHDOM BDSLUITEN ? 163 ftrengere wetten en-eene. zuiverder godsdienstleer , „waarachtige zedelijkheid noemen? Wie , fchoon kij in zijne tijd en land de gruwelen-niet ontdekt, die de oudheid bezoedelden , durft echter zijne oogen rondom en voor- of achterwaarts laten weiden „ zon= der dat hij vreest op het ftuk van wezenlijken en algemeenen voortgang. ftreng wederlegd te « zullen worden ? Wie eindelijk wordt niet-genoopt ‚om met -sALOMO te zeggen:-zoo als- het. geweest is „ zoo zal het zijn, en er is niets nieuws onder de zon ? | | Ondertusfchen willen wij het vroeger befchouwde niet verloren hebben geacht voor ons tegenwoordig onderzoek, — . De band der befchaving heeft wij- der omvang ,. zoo wel als meerdere „fterkte verkre= gen. Het gevoel voor allerlei betamelijkheid „- met helder inzigt van verpligting, in elke omftandigheid„ en vooral de broederlijke betrekking tot iederen mensch, hebben dus, mede toegenomen, Waardoor alzoo, en. dit is onze Jaatfte ftelling „ ‘het doel, dat ons voor oogen flaat, de hoogte, ‘naar. welke. wij erkennen te moeten flreven, grootfcher- en zuiverder is geworden. | | ie | Bepalen wij ons, om hiervan overtuigd te zijn, tot eene enkele hoofddeugd, de liefde, Het ecerfte gevoel. van dezelve is op zinnelijkheid, op aan fchouwing en gewoonte gegrond... De moeder heeft haar kind, de man zijne gezellinne, elk zijne huis- genooten lief. Waar de fam, zich uitbreidt, daar verwijdt zich ook de liefdeband ; en gewoonte. of vereenigd belang. doet den mensch. eenigzins lief- heb. 164 IN HOE VERRE MOGEN Wij TOT EENE VOORT G hebben, wien hij dagelijks aanfchòuwt en ten mintte nu en dan tot deelgenoot in dezelfde bemoeijingern heeft. Ziedaar de eerfte trap tot die, meer dan dierlijke grootheid , door welke zich de mensch als ùit en boven zich zelven verheft, en, door onbaat= zuchtig ftreven voor anderen, tot de algenoeg- zame liefde nadert. Zijn huisgezin, Zijn ftam, zijn dorp of kraal, boeien al zijne gedachten. Wat verder verwijderd is, treft hem niets vijandelijk en fchadelijk komt hem veeleer elke vreemdeling voor. Ja, boeit hem ock het geweld aan grooter ftaats= ligchaam vast, en zweept hem tot verre togten voor de eer eens geweldenaars, de flavernij bragt nimmer ‘liefde voorts de uitroeïijing van: de eerfte beginfelen zelfs, om door laaghartig” eigenbelang vervangen te worden, is de eenige vrucht van dat beftaan. Loodanig mogen wij ons het merischdom in de vroegfte tijden gerustelijk voorftellen. Geene andere liefde, dan tot de zijnen, geen hoogere onbaatzuchtigheid , dan omtrent vrouw en kroost, makkers’ en magen „ geene verdere drijfveer van werkzaamheid , dan die uit zelfzoekende „ vaak blinde driften werd ontleend, De gedwongen krijgsman mogt zich met den tijd aan het leger hechten en met zekere geneigdheid op: den veldheer ftaren , eigene batig waren de gevoelens, eigenbatig de bedoelin- gen, die deze gewaande liefde ftuurden. Ook de dieren toonen ons eene foortgelijke zamenfpanning , het zij tegen nood en gevaar, Gn zij om hunné prooi te wisfer te bereiken. Maar hooger klimt dit zelfde gevoel , en neemt eene VOLMAKING VAN HET MENSCHDOM BESLUITEN? 165 eene beter gefchikte, zoo wel als edeler houding aan, in de vaderlandsliefde, Deze bloeit dáár, waar vrijheid’ bloeit; zij heeft plaats, waar aan algemeen welzijn wordt gedacht; zij doet zich aan ons vooral in de gemeenebesten van ouden en nieu- wen tijd duidelijk kennen. Befchouw den Griek, befchouw den Romein5 waarop ís zijn oog geves= tigd? waarvoor leeft en denkt hij bovenal? wat is de régelmaat zijner bedrijven en de grens van zijnen pligt? Is het niet het vaderland, deszelfs roem, deszelfs grootheid, deszelfs algemeene welwezen ! Een caro zelfs kent geen andere wet, wanneer hij de verwoesting van het onfchuldige Carthago zonder ophouden vordert. En menige wijsgeer hei- ligt dit beginfel, als hoogfte en eenigfte , om daarop gene zedekunde te gronden. Hier hebben zich duizenden tot wederkeerig pligtbetoon wettig vers bonden; hier ftond elk een deel van zijne vrijheid en eigendom af, om de openbare vrijheid en magt ten top te verheffen; hier omvat de verbeelding allen , die denzelfden naam; als burger, dragen ; om ‚ hun liefde en pligt te bewijzen ; hier fchept de fede een ideaal, als het voorwerp van allereerfte en _ hoogfte belangftelling. Hoe meer elk zijn eigen eer of voordeel aan die van het vaderland onderfchikt, en deszelfs wetten, deszelfs eifchen, deszelfs be= doelingen, in alles heilig acht, hoe meer hj tot de volmaaktheid nadert. Vroeg ooit iemand , wat andere volken leden , ‘wanneèr een veldheer Rozes grootheid op hunnen ondergang en verflaving grond= de? Strafte men immer baldadige ‘wreedheid jegens die 166 IN HOE VERRE MOGEN WIJ TOT EENE VOORT Ge « die-ongelukkigen, ten zij er gevaarof. nadeel voor - den ftaat uit was verrezen 2 Was de. hoon, een” „enkelen Romeinfchen burger in het openbaar aan- gedaan, geene ergere befchuldiging ‘in cicero’s mond, dan een „uitgemergeld wingewest:2 Is het niet de -kernfpreuk van, dezen redenaar, dat het vaderland. alle foort van ‘liefde in zich bevat en gemakkelijk vereenigt ? Maar wie gevoelt niet „ dat er een hooger be- ginfel beftaat ; dan hetgeen die ouden-kenden? De algemeene menfchenliefde immers is ons boven alle bedenking aanbevolen. De vreemdeling heeft, zijne regten „zoo: wel als de landgenoot. Regtvaardig= heid en hulpe -mag de een, bij ons, niet mine der, dan de andere derven. Hij is onze broeder „ eén. kind. van denzelfden God, een voorwerp van gelijke , almagtige liefde, Het is waar, dezergrond= ftelling, is alleen die des Christendoms. En dit bevat nog flechts een klein gedeelte van het men- fchelijk „geflacht. . Maar „ ‘hoe groot is de invloed, van dit verre weg meest befchaafde,. verfpreide en heerfchende, gedeelte ! Hoe moeten…derhalve zoo edele. beginfelen, door hen gekoesterd „zich medes deelen aan allen! En vindt niet de-Jood „ de Ma- homedaan, de Hindo zelfs vele wetten en fpreuken. in zijn heilig blad, die denzelfden geest ademen? Gevoelt.niet elk, die maar eenigzins, in de Euro= pifche befchaving deelt, het gegronde en verbin= dende. van dat bevel: allen, lief te hebben? Ja, als een nieuw gefternte verheft zich dit licht aan den hemel, om tot glansriijjken geleider tè vers ftrek» VOLMAKING VAN HET MENSCHDOM BESLUITEN? 167 ftrekken.” Gelijk blind gevoel voor. redelijke , onders werping, zoo wijkt-deze op nieuw voor eene {tem des hemels, die in het binnenfte weerkaatst. Ge- noeg is het mensch: te zijn, om onze, deelneming s onzen eerbied en onze hulp op te „wekken. -De held, die zijn vaderland heeft groot gemaakt ten koste vanhet -menschdom „ wordt. door ons veroors deeld, Het vernuft „dat flechts de fchaal naar onzen kant doet overflaan , maar waarheid , regten mens fchengeluk niet heeft gehandhaafd. of. vermeerderd , draagt fchrale hulde „weg. Wie: niet, als God, ‚wenscht wel te. doen „ waar hij. flechts. menfchen vindt „ die-is in ons oog de regt eerwaardige fter= veling niet. | ; 7 Aldus ,-M, H., is het ideaal der, ‚volkomenheid fteeds, hooger en hooger geplaatst „het. einde onzer beftemming fteeds meer en meer in het-licht gefteld, en “de; zedekunde „van bekrompen dwaling gezui- verd.» Wat -men ook in mijne ontwikkeling van een deel. dezer. waarheid - berispelijk: moge vinden „dere zelver algemeene, inhoud zal wel niemand looches nen. „En zou deze overtuiging. bij het menschdom niet op zich. zelve reeds van. groot aanbelang; zijn ? Zou niet, al kantten zich nieuwe zwarigheden, uit de befchaafdheid zelve. ontwikkeld, tegen zijne das delijke verbetering aan, het hart zelve. daardoor toch „meer eerbiedwaardig «en. beminnelijk. blijven? Zou niet, na het verdrijven, -der,-wilde en_ blinde togten van. een, onbefchaafd. middeltijdvak „meer en meer zoodanig verlangen naar reinheid in hetzelve weder- Vv. D. Kerns pta „Ms eh: 4 er ed keee 168 IN HOE VERRE MOGEN WIJ TOT EENE VOORTG; » keeren „als“ juist de verloren gouden ceuw. in -eefì beter toekomende hoopt te vinden? d rJà, deze hartsgefteltenis fchijnt mij toe het ge= volg der gefchetste veranderingen, te moeten zijns Tót zoo verre is de zaak, mijns achtens , voor re= dematig bewijs volkomen vatbaar. «En waarom zou den wij aannemen , dat deze levendige ‚kracht in der mensch voor altijd te vergeefs worstelt tegen de wereld? Immers veel waarfchijnlijker is het, dat zij meer en meer veld winne! En, al was deze vordering , bij het fcherpfte onderzoek , tot ‘hiertoe ook niet te ontdekken 5 al was de ganfche verloopen tijd flechts als voorbereiding aan te merken, waarom zouden wij ophouden te hopen? Schijnt niet de.ftroom: der volmaking in onzen eigen tijd blijkbaar te zijn voort- gefchoten — fchoon daarbij áls ‘buiten zijne. oevers getreden en menigen pestpoel hebbende achtergela- ten ? Is men niet, als of dezelfde beweging dien ftroom flechts in andere beddingen had geleid, met de verfpreiding van Bijbel en Christendom „ die groote bronnen van zedelijke befchaving , drukker thans, dan ooit in de weer? Waggelt niet de troon. der barbaarschheid, die een uithoek van ons werelddeel bezoedelt en verdrukt, op zijne’ gefchokte grondfla= gen? Is niet de ftrijd tusfchen licht en duisternis hog immer hevig , en het algemeene gevoelen blijk- baar op de hand deseerften ? Is er niet gegronde hoop op groote en heilrijke dingen? q fi Men zegge niet: waarom: juist nu? noch beroe- — pen zich op de vele ‘eeuwen; die zelfs federt de invoering van het Christendom reeds verloopén-zijn ! Ach , VOLMAKING VAN HET MENSCHDOM BESLUITEN? 169 ‘Ach hoe” bekrompen is--onze- maatftaf !-_ Hoe fla ten: wij ook-de twee duizend” jaren „ en nog-eehs twee duizend jaren aan „gedurende welke- de ‘Eeuwige het grootfte gedeelte des. menschdoms als gan eigen licht en leven overliet! En zoo roepen ‘wij thans op nieuw, dat eén derde tweetal van-duie ‘zend jaren: tem einde fpoedt ; terwijl nog flechts een klein gedeelte Aet Jicht der wereld kent, én zich ‘eenigzZins onbezoedeld houdt! Maar weten wij dan miet , dat duizend jaren voor God zijn als éénen dag ? En zouden wij het niet als aannemelijke waarheid “mogen befchouwen, dat de wereld nog eerst hare kindschheid ziet? Slechts ruim twintig volkomen menfchenlevens zijn heengegaan, federt het Godsrijk op aarde gegrondvest werd; twintig menfchenlevens: beflaan, als eene keten, dat ganfche veld, hetwelk ons „ bij deszelfs woeling hier en daar, eene ge- heele eeuwigheid fchijnt. Neen, vriend der menschheid! wanhoop niet 3 uw geflacht is niet aan“eeuwige , nuttelooze woe= ling ter prooi. De befchaafdheid breidt zich meer en meer uit3 het is weinig min dan zeker, dat zij in algemeenheid en volkomenheid gedurig toeneemt, ‚en de fchoonfte vrucht van dezen bloefem, zede= lijkheid, zal niet achterblijven. Ondertusfchen mag dit aardfche vaderland onze belangftelling niet al te krachtig boeijjen. Wij hebben hier geene blijvende ftad. De volmaaktheid woont er niet, noch moet er misfshien immer verfchijnen. De mensch is vol- maakbaar; hij heeft eene hoogere roeping; wat er ook van het menschdom hier beneden te wachten M a zij. 1170 SIN HOE VERRE MOGEN WIJ TOT. EENE'VOORTG: zij.» Met’ zulk» een=-oog. ‘befchouwe ons ‘gemoëd vdeze-ftof.-“Wij- zullen haar » dan vzonder ‘angst ‚‚ zon- der “wrevel; zonder „ partijdigheid > onderzoeken. „Wij-zuúllen -dan „het zij ‘hier -óp-aarde--eenmaal- het ‘rijk „der -volmâaktheid:-wachtende; het zij-met een oog“op hooger doel‘ geflagerì, immer: den -Algoeden loven. >: En … waar “men »befchaving. uitbreidt; ‘waar „men dicht>ontfteekt „daar mag. men liefde-en geluks, rparidijsvrucht ven “goùden dagen hopen. -» Dat- ze “woor u „Mijne Heeren „ rijkelijk aanbreken! „dat, het pas begonnen, jaar ‘daarin. vruchtbaar: zij bo, ‚os IL GESCHIEDENIS. KK bie PR end DE VERO VERING + __KONSTANTINOPEL, „DOOR DE TURKEN; © vind Voorlezing, | DOOR SM Uk ak. “Predikant bij de vereenigde Doopsgezinde Gemeente te Amsterdam. f: He is een aandoenlijk verheven” fchouwfpel voor den gevoeligen befchouwer van den gang des menschdoms ,’ wanneer de gefchiedenis hem eenen magtigen flaat “in deszelfs toenemende kwijning en geheelen ondergang vertoont. Gelijk wij den mam, die ons in de dagen zijnér volkomene ‘kracht en uitgeftrekte werkzaamheid tot bewondering ftemde’, bij het afnemen van zijne vermogens, met innige belangttelling gadeflaan „ en eenen deelneménden blik op hem westigen, wanneer hij, gebogen ‘onder den last der jaren, en door herhaalde aanvallen van ziekte verzwakt, ‘eindelijk voor het geweld des doods bezwijkt, zoo ftaren wij ook met wee. moed op het verval en den ondergang van een geheel koningrijk. Dan toch zien wij de grootheid Joel M 4 en 174 _DE VEROVERING VAN;KÓNSTANTINOPEL , en de nietigheid van ons geflacht levendig voor ons ftaan 3 het vervallen en’ vergaan der gewrochten van menfchelijk vermogen „voor eeuwen, gefticht en eeuwen getrotfeerd hebbende , verkondigt ons hoo- ger waarheden ; het. verdwijnen, van ‚de groote maatfchappij eener natie op de wereldkaart ontfluijert de toekomst voor ons, oog, en wijst.ons op belang- rijke gevolgen, terwijl de nadenkende geest, bij alle de wentelingen van hetaardfche , door de uitwen- dige verfchijnfelen henen dringt, en in de tooneelen van verwoesting: de fporen “ontwaart van eene on- zigtbare magt, die aan, de volken hierbeneden-eenen afwisfelenden loopkring-heeft vaangewezen, die het kwade in het goede herfchept, en uit de duisternis, welke hier geboren wordt, elders het fchoonfte licht doet opgaan. Zulke gewigtige gebéurtenisfen zijn dikwils» met het lot-van enkele fteden verbonden. Wanneer eene ftad „het middelpunt en het bolwerk vanreen- geheel rijk uitmaakt, en in-haren boezem de -fleutels- tot-de overige gewesten bevat, wanneer zij ‚-federt- eeuwen de zetel „van den Vorst tevens de bewaarplaats ge- worden is van de-natuurlijke en-zedelijke krachten der natie, dan is het lot,van den. geheelen ftaat-met: hare welvaart „op „het naauwst verbonden, en‚‚dan moet het overgaan. van: haar in handen-van,-eenen. ande ren Meester: beflisfende ‘gevolgen hebben voor het algemeen „ inzonderheid, wanneer. die, Meester ‚in zeden en Gadsdienst- vanden vorigen’ beheerfcher verfchillende , eenen anderen geest-van zijnen ‘troon doet uitgaan. Zulk eene flad. was eertijds Jeruzalem; | d het „DOOR: DE ;TURKENe …‚, « 175 het hoofd en het middelpunt van Judea, , Vestigt uw. oog op haren ‘ondergang „en gij verbindt de ramp-= zalige lotgevallen, en de tegenwoordige verftrooijing | der weleer. begunstigde „natie. van; JeHOVA … onwils lekeurig, met. de inneming. en, verwoesting „der hei- lige: ftad; doorde: Romeinfche, krijgsbenden, In zulk, een. aanzien „en „zulk een lot deelde ook eenmaal, Konflantinopel „ en niet. minder. belangrijk zijn de gevolgen. „… welke … het „veranderd. bezit -van - „deze hoofdftaddes Griekfchen keizerrijks. gehad, heeft. „In. de „onrustige tijden. der middeleeuwen; en, bij de, onzalige twisten: ‘tusfchen de Griekfche en. La- tiijnfche kerk viel deze ftad reeds in de magt van eenen anderen beheerfcher, doch die wisfelingen waren ‘flechts voorbijgaande , en Kozifantinopél”ge- raakte ten laatfte weder in handen van denvregtmas tigen bezitter , terwijl daarenboven’, bij alle verande- ringen , de Godsdienst over „het: geheel: dezelfde bleef. Anders was het. gelegen ‘ten jare: 14535 Toen: werd de aloude ‘zetel “vanhet Oostersch kei- zerfijk de prooi van eênen veroveraar; die in ges, aardhéid , in zeden en in Godsdienst vanden vorigen Meester ten eenemale verfchilde „ven zich-de ftad ten eeuwigen “verblijve : toeëigende , » gelijk hij „des zelve „ gedurende den” loop van bijna vier eeuwen; bezeten heeft „ en ze nog als ‘zijnverkend en wettig eigendom bezit. Beflisfend. moesten. de--gevolgen van deze gebeurtenis’ wezen , em de: ondervinding heeft cons dezelve ook als zoodanig doen’ kennen; ja zij toont ons een naauw verband;van de verover ting dezer flad met de geheele gefchiedenis der M 5 hdd 176 DE VEROVERING VAN KONSTANTINOPEL, wereld tot op deze tijden toe , en “waarfchijnlijk nog tot later eeuwen’, terwijl zij ons de leiding der menfchièlijke zaken’ door eene hooger magt als in EEnEn hêlderen fpiegel doet aanfchouwen. | Ik wenschte u, voor zoo veel de’ tijden mijne krachten gedogen, op dit belangrijk tooneel te’ ver plaatfen, M. H. H., en zal de veróvering van Konflantinopel door de Turken aan u voorftellen als eene beflisfende gebeurtenis in de historie der wereld, Eerst hoop ik u de redenen van de gemelde ge- beurtenis te herinneren, om daarna met u eenigzins in de gevolgen te dringen, welke daaruit zijn voort= gevloeid. | FD VERON „Gelijk deer Kteikén van den mensch doorgaans. zie het uitwerkfel is van een enkel oogenblik „ maar ‘het door-lengte- van tijd dikwijls onzigtbaar. voorbereid wordt „zoo is het ook met het verval van geheele rijken en fteden gelegen, en zoo was het inzonder= heid met. Konftantinopel. De zaden van bederf onte wikkelden: zich in deze {tad jaren en eeuwen langs eer. zij in de magt van vreemdelingen geraakte „ja haar gang” was van, den beginne af zoodanig, dat haar verval, volgens de treffende ‚uitdrukking van eenen: Gefchiedfchtijver (*) , met hare ftichting eenen aanvang nam, terwijl deze inwendige oorzaken. door uitwendige redenen verfterkt werden „ die na verloop van elf eeuwen „ den geheelen ondergang voltooiden. Een vlugtige oogflag zal wiken zijn, om ons daarvan te eartngen: j | | Het 9 GiBaon. 1DOOR"DE TURKEN: SS) 00 HY Heét'is naar het uitwéndig aanzien een ‘treffend: féhouwfpel, wanneer wij KÓNSTANTIJN DEN GROOTEN het belluit nemen, en téti’jare 33r zien ten“ uitvoer’ brenger , om “eene nieuwe hoofdftad té flichten „ en den zetel des rijks derwaarts over te brengen. De zucht, om Rome , weleer federt den val van Carthas 20, de onbetwistbare zetel der -wereldheerfchappijs van deszelfs overgeblevene voorregten te b&roovén , om eenen Senaat te vernederen,’ die, van gezag ontbloot, zich nog wilde doen gelden, en een volk té verlagen, dat, zonder eigene werdienften te be= zitten, zich op den roem van zijne Voorvaderen: dwaasfelijk werhief , werkte ongetwijfeld meer tot dit befluit mede, dan de wensch ‘van den Keizer, om zijnen naam te vereeuwigen „ en het rijk van de dostelijke’ zijde te beveiligen, doch ‘kunnen wij naar. deze redenen flechts gisfen, een oogflag op het oord, welk hij ter volvoering van zijn ontwerp uits koos , ‘is toereikend, om zijne keuze te regtvaardis gen. Gelegen op zeven heuvelen dan den Thracifchen Bosporus ; waar de natuur met eene kwistige hand hare ‘gäven had uitgeftort, beheerschte hét oùde Byzantium de kusten van Europa en Aziès de luchtftreek was er gematigd en gezónd, de bodem rijk aan de edelfte voortbrengfelen, en dé haven ruim en veilig; de ftad was door hare ligging tegen élken vijandelijken aanväl befchut, terwijl zij vanalle kanten voor den handel open ftond, ja het fcheen 4 als of de hemel zelf deze plaats tot het middelpunt van eene groote monarchij beftemd had, Spoedig veler dan ook het nieuwe Rome op de eeuwige fons 178 DE VEROVERING VAN:KONSTANTINOPEL 3 fondamenten; naarde verklaring van KONSTANTIJN zelven; op/Gòds bevel door hem gelegd. e en weldra; ftond, de keizerftad, verfierd door „prachtige tem; pels „paleizen; ‘gaanderijen „. renperken „en ‚baden, verheerlijkt door, de, kunstgewrochten, der, Oudheid „, bewoond door,eene, weelderige menigtes, «en opgess luisterddoor; een „fchitterend. hof „,als,‚door eenen, tooverflag voor, het oog, derbewonderende, wereld, „Maar deze glans , was niet meer, dan, fchijn „want, reeds vroeg, vertoonden zich de, zaden:-van een‚in=, wendig , bederf, „dat „weldra, het. ‚ ganfche,, ligchaam : aantastte, en allen welftand ondermijnde Het, ‚bee, fluit, door KONSTANTIJN bijhet flichten der nieuwe, hoofdftad ten, uitvoer, gebragt „was, ‚niet het: werk, Jard AA af K kisi amat maar vveelder. een, gevolg, van ilsh overvloed, en, die: weelde; welke, alles ontzenuwen, en‚ook nu niet, weinig : medewerkten, om.het Griekfche-rijk; ten val.te, brengen. Zoo „lang: een: man als „de, eerfte, Christen», Keizer. derteugels;;van- het. bewind in handen hield, en.„door: „zijnen „‚krachtigen,, geest «alle. (laatsvormen, bezielde, vertoonden. zich: die, gebreken,minder, maar. onder het beheer: van zijnen, ZOON KONSTANTIUS, brak,reeds de „eene kwaal;na,de andere uit en, toen, eindelijk; ‚nar de verdeeling des. „rijks „dé zwakke, ARKADIUS den,:troon beklom , ontwikkelde. zich. dat bederf, met eene „ongeloofelijke fnelheid „zoodat het, nieuwe. Rome inhet „diepst verval ‚van sag EDE zeden het oude weldra-te boven Sing. pn | ‘Immers vertoonde Rome onder zijne. meest, vers reel en LITEON AIG OOR HB TURKEN. * 179 én’ zedebederf: ditalles“was niet meer dan liet voors fpel van ‘den’ toekomftigen flaat” des Griekfchen rijks. Daar toch’ voerde de “Keizer zelf dé teugels van het bewind: hier waren het doorgaans de’ uitgediende ‘handlangers der’ fchandelijkfte vermaken ,- weélke zich het meesterfchap over de zwakke Vofften wisten aan te” matigen, èn naar willekeur over het lot“van den ftaat ‘befchikten. “Was de magt der Praetorianen t@ „Rome wel eens geducht bij de benoeming van eeen ‘Keizer: hier ftond de troon doórgaans ten fpel aan de luimen van eené”woeste lijfwacht, die” vaak ‘de meest ondeugenden met ‘het vorftelijk purper ver- fierde3' was de invloed der vrouwen op de regering rdes"lands în" Zrafiës hoofdftad beperkt , ja van gee- nerlei belang: ‘te Konflantinopel fpeelden de Kei- “zerinnen groote rollen ,' én gingen de: gewigtigfte dwang- en ftrafbevelen dikwijls uit van het vrouwen-- vertrêk. “De verplaatfing van den rijkszetel naar de grenzen van’ Azië opendé bovendien eene wijde deur “voor Oosterfche gebruiken en zeden, en tevens voor ondeugden, in het Westen onbekend, “of minder al- gemeen 3 het despotismus , deze jammerlijke misdragt van den Aziatifchen grond, tierde ook op dén bodem van Konflantìnopel, en verkreeg er weldra reuzen- krachten; zelfs de’ fporen van eenen vrijeren (taats- vorm begonnen te verdwijnen , de Keizers befchouw- den de“ rijksinkomften hoe lang zoo meer als hun bijzonder vermogen , en ‘de belastingen en- afpèrfin- ‘gen werden bij de geringfte aanleiding verdubbeld; ‘Européefche kunsten fmaak s verbonden met Azia- tifche weelde , voerden “de ‘pracht ende werfijnitig | ten \ 280 DE VEROVERING VAN KONSTANTINOPEL; ten top 5 alle volksgeest „ die elken-ftaat moet fchra* gen en fterken, verdween „en het voorbeeld van dos= bandigheid , doorde Grooten en Aanzienlijken: gege= ven, verfpreidde eenen verderfelijken invloed op -de lagere ftanden 3de. fpelen ven de vuitdeelingen van levensbehoeften vermeerderden den lediggang en den beuzelgeest ; terwijl „het voortdurend beftaan- van partijen ‚en de twisten der fekten de-heiligfte ban= den verbraken; de Circus verkreeg hier eene uit= geftrektheid en een belang „welke hij zelfs te Rome nooit bezeten had, ja de kleuren, die de verfchil lende partijen in. de renbaan: onderfcheidden„ hadden in een ftaatkundig opzigt even zoo veel gewigt „als in de nieuwere tijden de namen der Zorys en Whigs in Engeland, der Koningsgezinden en Republikeinen- in Frankrijk ,„ en-der Liberalen. en Servilen-in het hedendaagfche- Spanje. Doch: alie. deze buitenfporigheden onder het ik waren niets anders, dan de natuurlijke uitwerkfelen, „welke het, gedrag van het hof deed: ontftaan „dat in weelde en allerlei ondeugden doorgaans begraven lag. Trouwloosheid en bedrog, geweld en gevan» genfchap» vergiftiging en ‚verminking „ vader-: broe- _der- en kindermoord — niets was te fchandelijk, om zich den weg tot den troon te banen , of zich daarop. te handhaven; het eene keizerlijk flechthoofd „werd door het ander ter dood gebragt, de eene ge= lukzoeker door den anderen verdreven,.en de wraak ‚van den overwinnaar op den overwonneling kende „dikwijls, geene palen. Gelijk. meestal, zoo ging „wreedheid ook hie met verwijfdheid en wellust ge- | paard, DOOR-DE TURKEN:-> « A8r paärd , en. buitenfporigheden ‚ waarvan de nieuwere tijden Schaars « voorbeelden aanwijzen, „werden. te Konftantinopel Schaamteloos gepleegd, Tot fchande var ons geflacht fran de. THEODORAS EN IRENES , de PHOCASSEN en MICHAËLS daar in hunne verwor- _‚_penheid, «en de-gefchiedenis vermeldt derzelver uit- fpattingen en gruwelen met eenen blos van fchaamte, genegen en afgrijzen. e-Gijsdenkt welligt, dat de. Godadiense, ‚ welken de Keizers met het volk-beleden „ iets moest hebben wermogt tot ftuiting van. dit fchroomelijk „bederf, doch ‘gij zult bij eene nadere, befchouwing erken- nen, dat het Christendom in -deszelfs toenmalige ontaarding „een. geefel «was „ die den ftaat, nog dieper, wonden floeg. ‘Neen, het was niet meer het woord van waarheid. en. liefde , zoo als het eenmaal uit den hemel daalde „ hetwelk «de harten bezielde, maar menfchelijke begrippen en. fijn ‚ge- fponnen haarkloverijen over befpiegelende: leerftuk- ken. verwarden de hoofden,en vervulden de gemoee- deren met wrok en wrevel. De gefchiedenis ver- meldt ons, helaas! geene bitterder verdeeldheden, dan die uit godgeleerde bronnen zijn opgeweld 5. maar alle deze bitterheid vertoont zich als vereenigd-in de, gefchillen -der-Griekfche kerk. … De ijver daar- voor werd in alle kringen ontftokens. en daalde-van den troon-en de bisfchoppelijke zetels vaf tot: op de geringfte -ftanden 3 het geheele wolk nam met geestdrift deel aan dezelve ; ‚de -gemeenfte- burger im de, hoofdftad. achtte. zich bevoegd: en: verpligt, over de- meest ingewikkelde onderwerpen te- rede- twis= 18a Dr VEROVERING VAN" KONSTANTINOPEL ; twisten; de Keizerssen Keizerinnen kozen” in- zaken des geloofs partij, als of het op de «welvaart van den” ftaat aankwam , ja de befaamde Trropora ;-die weleer als tooneelfpeelfter „ en “naderhand: als echte genoote “van “Keizer “jusTINIANus ; “zich: als” een mónfter van wreedheid en wellust „deed „kennen:s durfde ‘het ‘gevoelen van de éénheid der „natuur in den goddelijken Stichter: des. Christendoms door haar” gezag bekrachtigen. Dit: waren de “onzálige tijden „ toen Bisfchoppen en Aartsbisfchoppen-jaren - lang wan “het Oosten naar het Westen „en “van het Westen naar’ het Oosten draafden , “om elkander wegens eerie of “andere ‘bovennatuurkundige „of zelfs ‘wel taalkundige. haarkloverij ,” ten “eeuwigen vurè te doemen 3 toen de Conciliezalen nw en dan van bloed ftroomden 3 toen dweepzieke fnoodaarts geftijfd door een heirleger van ‘monniken, “het ge= zag ‘der ‘regering trotfchelijk’ verachtten „en elk, dien zij haatten „ vermoordden 5 “toen fcheurmakers en fektenhoofden de Chtistenheid in lichtelaaije vlam “zêtten „ en de weldadige bron, door den nederigen en zachtmoedigen jezus tot heil der lijdende “menschheid geopend, in eeneh poel veranderden , ‘waaruit niet dan vernielende dampen opftegen. Ik erken gaarne , dat men uit de gefchiedenis van alle “ftaten eene onteerende lijst van gebreken en ondéugden kan opmaken; doch een ieder, die geen vreemdeling is in den gang des menschdoms, zal „moeten toeftemmen , dat die lijst nergens breeder en „zwarter is, dan in het Oostersch keizerrijk. Ook wil “ik gaarne toegeven „dat voLTAIRE het goede voor- „Es ; bij DOOR DE TURKEN, «7 183 bijziet, “wanneer hij de Byzantijnfche historie. de fchande van den menfchelijken geest, en het Grieke fche rijk de fchande-van den aardbodem noemt 5-doch wiens oog wordt niet vermoeid” door» het: ftaren op die aaneenfchakeling” van dwaasheden en-gruwelens waarvan ik - eenige trekken. heb opgegeven, en wie’ gevoelt, niet ; “dat “hier, fchokken- moesten ont= ftaan,: welke het rijk op zijne grondvesten. deden waggelen 2 … Trouwenss-de gebreken vanden Griek- fchen ftaat waren met het inwendige leven van den zelven zoo zeer. verbonden „ ‘dat -de overblijffelen van voortreffelijke. wetten en verordeningen, en de enkele” uitftekende Vorften, Veldheeren- en Staatse mannen alleen kunnen verklaren ‚ ‘hoe dit rijk nog langer heeft voortgeduurd , dan het Westerfche, Van alle deze gebrekên en ondeugden was Konflan« tinopel ‘het „onreine ‘broeinest en -hetafzigtig too= neel, Daar ftond de troon, met bloed beklad ; daar zwelgde het hof, van Romeinsch geweld en Azias tifche weelde. omringd; daar heerschten -de- Gefnes denen „tuk op roof, in fnoodheid volleerd - en tot allen opftand gereed ;:daar woelden de partijen» ter bejaging der fchandelijkfte bedoelingen, en twiste ten de Bisfchoppen. over de leer der liefde -en zachtmoedigheid; daar vertoonden zich de ftaatkunde in hare zwakheid , de krijgsmagt ín hare losbandige heid, de zeden in hare ontaarding de „Godsdienst in zijne verlagings daar zag men een Oppethoofd zonder magt, een volk zonder gehoorzaamheid; een leger zonder tucht, en eene Priesterfchap- zonder zuiverheid van wandel; het ijdel fchaduwbeeld. van NeD. te N | de- 184 DE VEROVERING VAN? KONSTANTINOPEL 9 de aloude majesteit „des rijks ftond inde pracht en weelde der hoofdftad. voorhet „oog van den opmerkzamen befchouwer„ en van daar verfpreidden zich als uit eene vuile. bron:de wernielendfte -uit= vloeden over de afgelegenfte gewesten. „Waarlijk , wanneer wij ons oog op de teekenen van inwendige bedorvenheid vestigen, welke zich “in: dit rijk» voor ons opdoen, dan wordt het woor ons bijkans. een raadfel ‚ hoe het zijn aanwezen door den loop van zoo vele eeuwen heen heeft kunnen voortflepen, en waarom de vinger van Gods almagt den naam van hete zelve niet eerder van den aardbodem heeft uitgedelgd. En de wijsgeerige befchouwer der gefchiedenis waagt het, dit raadfel eenigzins op te losfen „ wanneer hij zegt: Konflantinopel. was een kostbaar overblijfs fel der oude wereld, die in het Westen, onderge- gaan was, en’ die overal hoe langs zoo meêr vers dween.= Al vermogt deze flad de: indringende Barbaren niet geheel af te keeren „ zij heeft nogtans menigèn» aanval “verdeeld en gebroken „ en, daardoor wezenlijken’ invloed gehad op den gang der. veran= deringen in ’%t Westen; zij heeft de ontwikkeling der nieuwe denkbeelden welke door het Christen-= _ dom ‘onder de volken verfpreid werden , bevorderd; waardoor dezelve de toekomftige dagen zouden wijzigen en bepalenz zij is langen tijd het verblijf geweest van-oude geleerdheid en de fchuilplaats van vervolgde befchavings zij heeft zelfs in haar diepfte gerval de vormen van den geest der Oudheid in een” ftaatkundig ven maatfchappelijk opzigt bewaard , en het grootfte sén: verhevenfte ,„ wat de kunst der A6 / fchoôn- / DOOR DE TURKEN 185 fchoonfte tijden had voortgebragt „ was binnen hare ‘muren befloten, … Hierdoor konden zij ;' die voortaan. beftemd waren, den “gang der verlichting en der befchaving te leiden: ‘het ‘wezen @n-de kracht der- Oudheid leeren kennen ;’-maar; zoo kon» den zij ook gevoelen, hoe diep-de nakomelingen vat de hoogte kunnen vervallen, waarop. het-voors geflacht eenmaal ftond, -wannéer zij den geest verloochenden „die“ hetzelve . zoo hoog had op= gevoerd, en zoo kon het eene tot aandrang vers verftrekken , ‘terwijl het andere tot waarfchuwing diende, En toen de geest in het. Westen van _ Europa tot behoorlijke rijpheid gekomen was, toen, gedurende de kruistogten „ honderd’ duizeride bêewo= ners” van “ons werelddeel ‚door vurige geestdrift ontvlamd, in de gelegenheid geweest waren, om dit alles van nabij te zien en te bewonderen, toen eerst onderging Konffantinopel het lot, dat het reeds lang verdiend had: het werd te vuur en tè zwaard verwoest, en viel in de magt der vreesfes lijkfte Barbaren.” (*) Bij ‘zulk. eene inwendige gefteldheid toch bel hoefden weinig uitwendige oorzaken … zamen. te werken , om den ondergang van het rijk te bes fpoedigen, en” hoe meer dezelve het middelpunt en het bolwerk van den ftaat aäntastten „des te” rass fer naderde de ontbinding van het geheel. | Deze witwendige oorzaken hadden’ reeds eeuwen lang beftaan , en vermenigvuldigden met de-toenes 8 Td iin (*) Woorden van ‘den- Hoogleeraar LUDEN. Ô N a T86 DE VEROVERING VAN ;KONSTANTINOPEL mende’ kwijning “der algemeêne „welvaart; zij lagen in de telkens herhaalde vijandige …aänvallen- van on= derfclieïidene- naburige vólken” op het, rijk „ welks. grootheid «en’fchatten-de roof= en-veroveringszucht van-dezelve ontvlamden. » Hier waren het de Per- zen; die den ‘Griekfchen Keizer - door beftendige oorlogen afmatteden-; elders overtogen-horden. van ruwe volkftammen; wier namen tot dusver onbee kend gebleven waren , de wingewesten met. krijg en verderf ; nu vermogten ‘het beleid. en de dapper- heid van BELISARIUS ‘den -ftâat alleen uit de han den der Bülgaren ‘te redden 3; dan. beftookten de Longobarden en. de Avaren het rijk in het Westen en „Noorden ;‘en- dan flak er van uit Arabië’s woéstijnen “eên „vernielende ftormwind op voor de’ trotíche. Keizerftad, . De meerdere ervarenheid der Europeërs in de krijgskunst, en de bellisfende wefking van het. Griekfche vuur verfchaften in dezen benarden toeftand wel &enige uitkomst; doch elders waren vernedêrende verdragen en fchandelijke afkoopingen de middelen, om ‘de vijanden tegen te houden 5’ maar alles te zamen genomen ,-kon ‘niet beletten ; dat de grenzen des rijks hoe lang zoo meer inkrompen:, “dàt -dtalië” nagenoeg--geheel verloren ging, terwijl de afgelegene gewesten voor de inval- Jen:der Barbaren ‘bloot lagen. Onder deze: Barbaren behoorden inzonderheid de Turken, een: zwervende volksflam uit het Westen van- Azië» welke-door een’ zijner dapperfte en gee lukkigfie Emirs, met name OTHMAN, tot eene vaste heerfchappij vereenigd. was-, en zich tot op onze tij- ' amour DOOR: DET URKENe 7 187 tijden „door “deszelfs naam „onderfcheidte In-hunne togten tot op de grenzen,van” Europa. genaderd; vonden “zij in de heillooze „verwarringen „en de onrustige bewegingen, welke de vernietiging van het Latijnfche, Keizerrijk. ende herftelling van den Griekfchen troon te. Konftantinopel ten gevolge had; _aanlokfelen „ om ftouter, ontwerpen te, fmeden „en middelen „om … dezelve ten uitvoer.…te. brengen. Nicta., Nicomedië , en bijkans „alle „de _Aziatifche gewesten van het Oosterfche. rijk vielen-in de magt van Sultan. ORCHAN „-en deze . zegepralen ‚ „gevoegd bij. zijne gelukkige ‘onderhandelingen met. de Gries ken, deden zijne magt en zijn aanzien bij de Vorften van zijnen fram niet weinig rijzen. Doch hoezeer de, gevaren telkens klommen, het hof van Byzantium was te diep, gezonken, om tot een levendig gevoel | van zijnen noodlottigen toeftand,te ontwaken, ja JOHANNES ‘KANTAKUZENUS verwarde sen „verlaagde zich dermate; dat hij een verbond, met, zijne vijan= den. als het „eenige middel aangreep, om zijn leven ens zijn. keizerlijk, diadeem te beveiligen „en zijne fchoone dochter /TuHroporA gewillig ten offer gaf, om. door, „eene echtvereeniging met den magtigen Sultan-de banden van vriendfchap nog naauwer toe te halen., Rampzalig middel voorwaar, dat, in ftede van de rust te handhaven, eene „rijke bron-opende van, onrust en ‚ellende! De; Ottomannen begonnen van, dien’ tijd, af. hoe lang. zoo. meer deel te vere krijgen, aan de inwendige betrekkingen van - het Oosterfche keizerrijk 5 zij werden met de deerlijke kwrijnings van hetzelve vertrouwelijk „bekend, en N 3 het 188 Dr VEROVERING VAN KÖNSTÄNTINOPEL , ‘het “werd hun: ‘tot gewoonte, «náár » Europa ovèr te ftéken; daar-de Saltán”fteeds gereed wâs, Zijnen fchoónvader ‘krijgsvolk toe te zenden, zöo al niet Óf’ hèm te onderfteunen ,” altliäfis om buit te behâ- len, en de overheerfching des lands voor te bee reiden. En hierin Mlaagde hij ook derwijze, dat de Turken , die reeds. vroeger aan dezen’ kant van dén Hellespont vasten voet gekregen hâdden , na de verheffing van JOHANNES pALÉorLoeuts den vijfden tot den keizerlijken troon „ al verder’ drongen, zoodat amURATi de eerfle te Adriänopel zijnen zetel vestigde, hét zegevierend teeken der halve maan in Thracië plantte , en van hier zijnen zen heinde en ver uitftrekte, Schoon de Grieken, bij deze fteeds aanwasfende magt hunner vijanden, van alle hulp verlaten, ent tot werftikkers toe benaauwd “werden, zij wisten gich tot het ‘krachtig aanvatten der middelen” niet te verheffen „ welke ‘hun behoud alleen konden verze= kerén. Als ontzinden bleven zij op den ouden weg dér zonde-én fchande voorthollen, én de geheele wereld ftaarde met afgrijzen op “de “tooneêlen , wélke de losgelatene driften té Konffantinopel voortbrág= ten. De Keizer, die zich naar Ewropa begeven Kad om hulp te zoeken, werd te Wenetië door Zijne fchuldeïfchers in hechtenis gehoùdeit, ‘er bood dàn zijne onderdanen’ het ergerlijk fchouwfpel vän eéné wijmdfchap met zijnen Zoon” ANDRÓNICUS'y waarbij moord, verminking én allerlei gruwelen beproefd, of ‘ter uitvoer gebragt werden; en toen hij, na eene tweejarige afwezigheid, van zijne vruch- 4 ten DOOR:DE TURKENe””/ «… 189 telooze “reis „terugkeerde „moest. hij ondervinden, dát hij de genegenheid-zijner onderdanen, verloren, en aande magt der Turken voedfel gegeven had, Zij» die eertijds als onafhankelijke Vorsten hier onbeperkt gebied voerden 5 fchaamden zich weldra niet meer, hunne belangen aan de beflisfing van-vreemden, te onderwerpen , en het Opperhoofd, van. eenen eertijds onâanzienlijken en zwervenden volksftam „kreeg eine delijk, zulk een gezag in handen’, dat de opvolgers van _KONSTANTIJN der „Grooten. het. beftaan van hunnen troon fmeekénde „van hem moesten afbedee Tene … Hoezeer echter des aloude, keizerftaat. voor eene naderende ontbinding rijp fcheen te wezen: dezelve ontving» van; tijd tot tijd krachtige, opwek- kingen „… om uit den doodflaap. tot, een nieuw leven te ontwaken 5 -hij „ontving wenken „die „het uitzien naar vreemde. hulp als „vruchteloos voorftel= den; ja de- gelegenheid werd hem aangeboden „om zich;zelve te-helpen, doch de regering en het volk bleven in-hunne lafheid en werkeloosheid. volhar- den ‚tot;-dat het vreesfelijk juk der flavernij op hunne feliouderen. woog. « +7 „Emmers ; hoe. weinig en hulp van vaa hun - behoud kon verzekeren,,dit zagen zij op het flag- veld van Casfovo, waar de zoon van AMURATHs de vrêesfelijke pajazeTH de eerfle „ het ontwerp der verbondene--Bulgaren «en Serviërs. verijdelde , om de | magt. der Turken: te. knotten 3.-dit. konden zij nog duidelijker zien, toen dezelfde „Sultan ,-het beleg van hunne fel benarde, hoofdftad opbrekende , tegen den Hongaarfchen. Koning sieisMUND optrok , en N 4 aan nd 19O DE VEROVERING VAN. KONSTANTINOPEL, aan het talrijk heirleger der Christenen bij Nikopolis zulk een? gevoeligen flag toebragt „dat alle geestdrift tot nieuwe kruistogten tegen de Ongeloovigen voor langen tijd werd uitgedoofd, Maar bij deze. na= drukkelijke lesfen zagen de Grieken nog een uitzigt tot hunne redding geopend, daar een nieuwe en onverwachte ftorm, door den Mongoolfchen Vero= veraar TIMUR verwekt, de Turkíche heerfchappij in den veldflag van Zncyra op häre grondvesten fchud= de, en BAjAZETH zelven van ‘den troon in den kerker, en uit den kerker ín ’t graf wierp. Wij kunnen. ons niet weerhouden ‚ met- innige belangftelling op deze gebeurtenis het oog te ves- tigen, die aan het Griekfche rijk’zulk” eene onver- ‘wachte en gewenschte verademing gaf te. midden van den bangen- nood; maar dezê opwelling van blijdfchap wordt -door het gevoel van billijke veronts. waardiging vervangen, als wij zien, dat de bewo- ners van Konflantinopel geene pogingen in het werk ftelden „-om de onafhankelijkheid-van den flaat te herwinnen, en het voortdurend beftaan van denzel= _ ven te handhaven , en alzoo «deze laatfte en on- waardeerbare gelegenheid tot zelfsbehoud nutteloos lieten voorbijgaan. … Trouwens, indien wij nog be- wijzen verlangen voor de ganfchelijke verfterving van alle levenskracht bij de Grieken, zoo vinden wij ze-hier, waar het Opperhoofd des rijks, tot alle groote gedachten en befluiten onbekwaam, den kostbaarf ten tijd in nietige bejagingen verfpilt; waar het hof, in weerwil van de nadrukkelijkfte verma ningen , aan oude dwaasheden en euveldaden verflaafd blijft „ edEAOUTE ADR DRT UWBENs ot, va BOL blijft , waar de Geestelijken elkander “in: bittere;twis= ten verfcheuren „ waarde: Geleerden ;-vol “van -aan= matiging en ontbloot van {maak „te: midden: vanhet gevaar onnadenkend: voortleven „ en waar het leger; uit allerlei Barbaren zamengefteld „ flechts zoekt te rooven en te zwelgen „-terwijl- het. volk , vermoeid door de rampen der tijden , en door vriend en vijand vertreden , den Ad der dingen met: oneantkigheid aanziet, (ur bw elk | Naauwelijks » had dns penn BAJAZETHS jongfte ZOON , MAHOMET de eerfte, zijn geflacht uit -de laagte weder. opgebeurd; waartoe het vervallen was , en den glans vanhet rijk: der Ottomannen herfteld of de mishandelingen - van den -Griekfchen ‘Keizer begonrien op- nieuw ; en‘namen „weldra-eenen zoo ernstigen keer dat: het“voortdurend, beftaan van dit ongelukkige” rijk voor het menfchelijk gevoel bijkans, ondragelijk wordt: “Het ‘bleef zich og handhaven, omdat de hoofdftad nog niet vêroverd was ‚… en „de keizerlijke troon nog in’ fchijn daar-ftond „doch »de. eindelijke uitflag. was van: dien tijd af-niet: langer, twijfelachtig. Te vergeefs beproefde: de,zoon, van Keizer: MANUEL nog eens, vreemde hulp te winnen, door onderhandelingen; met de! Kerkvergadering: té Bazel aan te knoopen „door. in perfoon naarhet, Westen te reizen, en de onderwerping der Grieke fche kerk aan: de Latijnfche toe, te-geven 5; en: vruchteloos werd, er “door pausfelijken-- invloed: een Christelijk leger bijeen gebragt, aan welks hoofd, de, Koning:van Polen: en Hongarijë „ LADIsLAUS ; zich: ftelde, ‘den. vrede verbrekende , tusfchen hemsen: N Re) de - 193 DE VEROVERING VAN’ KONSTANTINOPEL , de Turken gefloten: alle die onderhandelingen , niet meer ‚ dan eene herhaling van vroegere pogingens bleven zonder gevolg 3 het leger bezweek te Varna vóor den heldenmoed van AMURATH, En de groote infpanningen van. den Hongaarfchen Stedehouder ; JOHANNES -HUNNYADES „ mêt regt,de voormuurder Christenheid genoemd ‚ „konden “den Grieken « wel eenige verademing , » maar «éven mi volkomene redding aanbrengen , alsde avontuurlijke ; daden van den >naar Wghaatn en :ziel even réusachtigen SCANDERBEG., © | | | | ‘Eindelijk ‘had het fterfuur van hiern rijk ne Grijs “geworden in zegepralen , betaalde AMURATH den “tol ‘der natuur ;-en werd door ‘zijnen: grooten zoon y “eenen: jongeling vol van. bruifenden heldens moed, onder’ den naam) van MAHOMET' den twees den, opgevolgd , daar. KONSTANTINUS: PALÉOLOGUS zijn’ overleden’ broeder jJoHANNeEsS, drie jaren vroeger. vervangen had. - Naauwelijks- hadden beide den ‘troon beklommen, of de ftrijd ontbrandde feller dan’ ooit 3 en zag men ten tooneel geopend, waarop _ de eene Vorst-de vuiterfte krachten infpant „, om den ondergang vän zijn rijk, welken” hij niet verdient; mâat’ door” de-fchuld zijner: voorzaten als onvermije delijk voor: oogen ziet , té. verhoeden ; terwijl de aïdere , in’ de bewustheid-zijner overmagt, alles in Het werke ftelty om den wetisch van zijnen jeugdigen leeftijd--op de: puinhoopen der -aloude-keizerftad te vervullen , eén tooneel „waarop «de mensch in zijne nietigheid verfchijnt , worstelende tegen het “raads= befluit der Voorzienigheid, De toebereidfelen tot 5 a Wi de easaom: CPOor DEY TURKEN. 20 193 de verovêriing et ae” vêrdediging wan “dé vorftex lijken zetel zijn zoo © merkwaardig ,” dat “Zij eène Hiäduwkeurige” óftwikkeligg verdienden „ zoo het tijdsbeftek óns “dit vêrgútide 5 “want nooit ‘bewezêfi de “Pufkeri mêer, wät godsdienftige geestdrift ver= Mógt sy” térwijl de “ónidergang van het Griekfche rijk nog eenen fchoonen ftraal- vn eer en luister op hietzelve wierp: het ‘was de voorbereïding tot het verheven treurfpel, welks ontknooping nabij was, Op de" tergendite beledigingen van MAHOMET gaf KONSTANTIJN een antwoord, dat hem als Christen en’ als Krijgsman even zeer vereêrt, „ Dhar noch eedén, noch verbonden, noch Pisepeidan ard den Vrede kunnen bewâren „” zeide hij, „ zoo ga voort in uwén ‘goddeloozen obrlog ! Mijn vertrouwen berust op God alléén. Behaagt het Hem’, ‘uw hart te vermürwen, zoo zál ik mij in die ‘gelukkige verandering verheugen; ftelt Hij de flad in uwe agt, Zo “Onderwerp. ik mij zonder murmureren aan zijnen heiligen ‘wil, © Maar” Zoolang * de Rigter van hemel en aarde nog geene uitfpraak gedâan heeft tusfchen u en mij, voel ik mij verpligt, ‘voor de vêrdediging van mijn volk te leven en te fterven 1” Aan déze mannelijke en godvruchtige taal ‘beante woördde” “hêt’ gedrag van den Keizer gêdurende dezen banden tijd: «Geene pogingen werden gee fpaard,° om deni biftand” vän’ hemel en aardé in té foepen ) ‘maàar de’ Pátús häd den val det ftad“voors fpeld , en hij zoowel,’ als de ‘andere’ Christen mögendheden „ zägen den naderëndett ondergang met onverfchilligheid te gemoet, terwijl de Voorzienigheid dens 194 DE VEROVERING VAN KONSTANTINOPEL 3 denzelven: onherroepelijk fcheen befloten. te hebben. Aldus van allen bijftand beroofd „ en tot zijne eigene krachten bepaald, waagde het KONSTANTIJN ‚_mêt vijf. duizend ftrijdgenooten, ven twee duizend man hulptroepen , eenen. vijand het hoofd, te „bieden, die ‚met een leger van tweemaal honderd ‚duizend man tegen hem aanruktes oi MAHoMET had zich tot de, onderneming, dik: over zijnen roem en het toekomftig. lot van zijn rijk moest. beflisfen, met de, uiterfte infpanning „voors bereid 5-zijn moed kwam de grootfte zwarigheden te boven, en bragt zelfs het, ongeloofelijke ten uitvoer; hij liet ‚zijne vloot te land- op rollen vervoeren, toen dezelve aan den eenen kant der flad was afgefla- gen; hij vermeerderde zijn gefchut met kanonnen, die kogels van. zes honderd pond konden voortflingeren 4 en „begon nu de vesting van de lande en tide te berennen. … Aldus. aangevallen > zag. Kanftaarkaapst zijn. one vermijdelijk. lot met rasfe fchreden naderen; het gering aantal, der verdedigers was ‚door gevechten en arbeid gefmolten, en wantrouwen. en tweedragt namen onder hen toe, naar, mate het gevaar aan- groeide ;, gebeden , beloften en eigen voorbeeld was alles „ „wat „den Keizer overbleef „ om „den moed der zijnen, gaande te, houden; maar zijn edel hart bleef niettemin alle. voorwaarden. van eene fchan- delijke: cijnsbaarheid „ en van een’ „onteerenden overgang tot het Islamismus verwerpen , en „zoo genaakte „de. dag, die het lot, der. hoofdftad voor eeuwen bepaalde. & Bee DOOR DE“ TURKEN.” ©” 195 „-Befloten hebbende, den troon van’ Konflantinopel te: beklimmen , of zijn graf onder de muren der ftad te vinden, fpaarde mAHOMET “geene. beloften, bes dreigingen en infpanning van krachten 3 hij ontvonkte de geestdrift’ zijner benden door eene algemeene godsdienttige reiniging, en het geheele leger weer- galmde” van -het veldgefchrei: „ God is God; er is maat één God, en mAHOMET is zijn Profeet!” De belegerden zagen deze fchrikkelijke woortee« kenen ‘tot den algemêenen ftorm, en wijdden : zich plegtiglijk aan-de verdediging van alles, wat: hun dierbaar. was. De Keizer, van zijne Edelen en dap- pere fpitsbroeders omringd „zocht hen “door ‘de heiligfte drangredenen voor de gevaren te verfters ken, die-op-hen wachtten, ende moed-sder ver- _ twijfeling werd in aller harten ontvlamd, zoodat zij naar de wallen fnelden, met het vaste befluit, hun leven voor hunne dierbaarfte panden op te zetten, KoNsSTANTIJN begaf zich-met zijne Getrou= wen naar de. hoofdkerk, -en ontving er het laatfte avondmaal, -dat te dier plaatfe tot op dezen dag werd uitgereikt3 als een Christen fmeekte hij allen om vergiffenis, die hij mogt hebben beleedigd „en hij ftond dáár, gereed, om voor de edelfte zaak: te ftrijden en te fterven. Nu begon de florm, en na ongeloofelijke onee: ningen van. weerszijden--drongen de Turken van rondsom door en over den muur, zingende het lied - der “overwinning, dat het graflied was van ‘het Griekfche rijk. Te vergeefs trachtte de Keizer den ftroom «te beletten, «die: als een ftortvloed inbrak, en 196 DE VEROVERING VAN: KONSTANTINOPEL, en allen, tegenftand „overweldigde, Omringd van zijne-dapperfte. ftrijdgenooten , die bij rijen-aan zijne voeten: nedervielen., vocht hij -zoo lang, tot‘ dat de weegfchaal zonk; door den” Oppêrbeftuurder- van het lot-der volken vastgehouden 3- hij: viel „en „ de val. van „den Jaatften -der RONSTANTIJNEN Was” naar het -fchoone gezegde. van GIBBON 5 » roemrijker , dan de langdurige voorfpoed van de Byzantijnfche Cezars.” ij À „En nu volgde een tooneel. van. bloédvergieten 5 van’ roof en onmenfchelijkheid , waarvan ik niet zal wagen, zelfs enkele trekken op te geven, MAHOMET hield. des avonds eenen plegtigen intogt in de kerk _ der Heilige Sophia „ welke, hij dadelijk tot eene moskee wijddes van hier wendde hij zijne fchreden naar de eenzame en verlaten keizerlijke woning , waar . __een honderdtal opvolgers. van den grooten KON STANTIJN door elf eeuwen henen hadden geheerscht en gezwelgd, en terwijl hij den drempel van dit gebouw betrdd, drong het denkbeeld van de “wisfel. valligheid en vergankelijkheid, van alle - aardfche grootheid met zoo veel kracht in het gemoed van den. woesten Veroveraar, dat hij onwillekeurig een vers van eenen Perzifchen, Dichter bij zich zelven herhaalde: „ De fpin heeft in. het keizerlijk paleis »‚ haar net gefponnen , en:de uil heeft haar’ gekras s doen hooren in de torens-van Jfrafiab.” £=Zoo viel Konffantinopel , federt eeuwen de eerfte ftad van den dardbodem, en met haar het overe blijffel van het magtigfte rijk der wereld, nadat het ruim twee duizend jaren onder menigvuldige afwis- felingen gebloeid had. De- „DOOR DE TURKEN. diepverbasterde volken kracht en leven opte wekken: deze redenering verliest in latere tijden hare klem, en kan ons: geene oplosfing vet= fchaffen van de raadfels en tegenftrijdigheden , welke wijs na-de vernietiging van het Christen -keizerrijk: in het Oosten zien ontftaan. Die gebeurtenis toch fkelt ons de “zegepraal vanhet Islamismus ‘over het Christendom vin-een treffender licht. voor oogen ; dan wij dit ooit voorheen aanfchouwden,en“hoewel wij moeten erkennen, dat de leer van jezus, zoo als dezelve toen ter tijd in-de Griekfche kerk-ges predikt «werd, van haren zuiveren oorfprong deerlijk verbasterd was: zij-kon nogtans tegen dat zamen= weeffel- van ‘bijgeloof. en bedrog opwegen, het= welk. nu als de heerfchende Godsdienst van het nieuw opgerigte rijk vastgefteld werd, en zij bleef de kiem der, fchoonfte vruchten van geloof en liefde voor volgende tijden bewaren. « Alles kon= digde de meerderheid van den Koran boven de Heilige Schrift der Christenen aan, en de teekenen van het kruis maakten overal plaats voor de halve manen der. Ottomanfche “heerfchappij. Dadelijk na Os de 204 DE VEROVERING VAN. KONSTANTINOPEL ; de ipneming van Kon/tantinopel ‚deed de Muezzin , of Roeper, des avonds vóór. Vrijdag vande. hoogfte torens de algemeene opwekking tot. den, nabijzijnden feestdag hooren , in. naam wan God en-den Profeet 3 EN MAHOMET verrigtte in perfoon, de gewone pleg- tige gebeden, aan hetzelfde altaar, waarde laatfte der Christen -Keizers vóór weinige. dagen” nog het avondmaal gevierd had, Eene wijze ftaatkunde ‚ges bood den Veroveraar, de verftrooide- Grieken te verzamelen, en hen in zijne hoofdftad te: vereenis gen, ja hen eenigzins te begunstigen „ en hieraam gehoor gevende, verzekerde hij hum niet alleen leven en veiligheid, maar fchonk hun zelfs. vrijheid van Godsdienst , herftelde den patriarchalen {toel „ en verdeelde de. kerken der hoofdftad onder hen em. de Muzelmannen. Doch fpoedig: werden zij in het genot. van deze gunften verkort „daar “de kleinzoon: Van MAHOMET „Sultan sELIM; hum, na verloop van zestig jaren „ de meerderheid vanhet Islamismus op eene fmartelijke wijze deed gevoelen, door-hunvele __godsdienftige- voorregten te ontnemen, En hoe kom dit ook anders wezen, te-midden van een-volk,’ dat eenen Godsdienst was toegedaan, welke de Openbaring des Evangeliums als-bedrog em leugen werachtte- en haatte, „en. onder de heerfchappij van eenen Vorst, wiens natuurlijke vijandfchap; nog werfterkt moest worden door de bewustheid. zijner overmagt, die im zijn oog het zegel, was; der: goddelijke goedkeuring op de waarheid der leere, door hem” gehuldigd} De. noodlottige, gevolgen hiervan: vertoonden. zich dan. ook hoe. langs: zoo. meer; het Christendom gew vaakte in eenen. flaat van afhankelijkheid, die: eene: | jam= Wir DOORIDE TURKEN"? °1 205 jaramerlijke: kwijning te-wege ‘bragt de veelvuldige, opzettelijk: en van ter zijde gebezigde middelen; om den overgang tot het Islamismus te begunstigen: deden maar alte veel werking, en een’ oogflag op den tegenwoordigen {taat van” onderdrukking, waarin _ de“ Christenen als zoodanig’ in. het Ottomanfche rijk leven „ is voldoende, om de: verbastering * vàfi derzelwer leer en kerktucht” aante wijzen en Ons oog op het”nadeel te vestigen , dôor de Turkfche onderdrukking im dezen veroorzaakt, — * = „Van cefien anderen’ kant werkte’ de oib van Konftantinopel eenigzins gunstig op den godsdienfti _ gen toeftand der wereld, “De ftrijd ;’welké tusfcheft de: Latijnfche en” Griekfche kerken ceuwen lans, tot fchande en ten verderve der Christenheid, met zoo veel verbittering gevoérd was, ‘iam tu van zelf een einde, daar de ftaatkundige mâgt verbroken was , die denzelven- van: ééne Zijde geduürig' levendië hield. De verfchilpunten” bleven? wel® beftaan „en beftaan nog heden ten dage 3 maar de hartstoeten begonnen allengskens meer“te bedaren’; de woelingen der Geestelijkheid hielden» van’ ‘zelve op’; jä-dè _ Latiijnfche kerk befchouwde „ bij haren rijzenderi vóóte fpoed ; hare onderdrùkte zustêr met edn ‘gevoel: wan medelijden’ en> deelneming „' dat zij; tén ” tijde vak derzelver luister, nooit “had aan’ den dag” gelegt, Geene Conciliën werden’ meer gehouden „°die',’ if plaats van den vrede-te herftellen; tot niets ânders dienden , dan’ om de ‘driften op te wekken’; ‘ende fcheure nog wijder te maken 5' men had door onder= winding “geleerd , dat het twisten ‘over befpiegelendë ede O4 ge 206 DE VEROVERING VAN KONSTANTINOPEL geloofsleerftukken niet dan verbittering ten gevolge heeft, en de geest van éénheid in het algemeen Opperhoofd der Christelijke Kerk, JEZUS CHRISTUS, flingerde eenen fchoonen band om de} eertijds vijandige afdeelingen van Grieken en Latijnen. | De gevolgen der verovering van Äonftantinopel voor de zedelijke gefteldheid der wereld vertoonen ons dezelfde mengeling van licht en duisternis. De zeden der nieuwe beheerfchers van het Oos= terfche rijk ftemden overeen met den aard van hun Vaderland, dat zij verlaten hadden, en met de na» tuur van den Godsdienst, welken zij beleden. Bij allen luister, waarmede zij zich omringden, bleven zachtheid van zeden, verfijning van fmaak en alle wezenlijke befchaving hun vreemd, terwijl dappere heid in den oorlog, met werktuigelijke godsdien= ftigheid gepaard „ hen onderfcheidden ; en weelde, traagheid, wellust en hoogmoed zich in het vervolg van tijd meer onder — hen ontwikkelden. Deze zeden, welke de Turken als afftammelingen der Aziatifche horden kenmerkten , werden door hen naar ZEwropa gebragt, en over de uitgeftrekte lânden verfpreid, die zij aan hunnen fchepter onderworpen hadden. En wanneer wij bedenken, hoe ligt onze natuur door het uitwendige en zinnelijke getroffen en bekoord wordt, en hoe gemakkelijk de menfchen zich tot het aannemen. van «iets laten wegflepen, dat “hunne neigingen en begeerliijjkhedenftreelt ; zullen wij gevoelen , dat de invloed der Oosterfche begrippen en zeden in de Christen - landen gewigtig worden moest, Of kon hij, die onder, een volk E leef. DOOR DE TURKEN, 207 leefde , en opwies , dat hem van zijne vroegfte jeugd af. met de denkbeelden: van hardheid en geweld; van willekeur en bloedvergieten gemeenzaam maak= te, tot de zachter aandoeningen van menfchelijkheid geftemd worden, en moest zijn karakter niet meer of min eene plooi van zulke verderfelijke voorbeele den aannemen? Kon hij zich binnen de palen van matigheid houden, in het genieten van de aangenaam- heden dezes levens, die deze grenzen door allerlei brooddronkene uitfpattingen onder zijne beheerfchers overfchreden zag? Moest niet menigeen, zich ver- lokt gevoelen „om zich. aan-die vadzige. traagheid over-te geven, welke de Turk als het hoogfte ges - luk dezes levens befchouwt? Of kon hìijj nog de- zelfde waarde blijven hechten aan de zuiverheid der huwelijksliefde „- die zijnen wellustigen dwingeland alle banden van kuischheid fchaamteloos verbreken, en ‘hem de -buitenfporigheden van eenen Harem boven de zaligheden van den huisfelijken’ kring zag ftellen ? Trouwens , vestigen wij flechts- een oog op de bewoners der gewesten, welke aan de Turk« fche heerfchappij- onderworpen zijn, of die aan derzelver gebied grenzen, en menige trek van eene onteerende overeenkomst zal zich aan ons voordoen. | Maar duidelijker flaan die gevolgen voor onzen geest, bij eenen blik op die landen, welke federt, eeuwen wingewesten van het Ottomanfche rijk heb- ben uitgemaakt. Men fpreekt teregt van het zede bederf ‘onder de Grieken en andere volksftammen , levende ‘op Turksch grondgebied ;- doch men mag | O5 "en nateh 208 DE VEROVERING VAN. KONSTANTINOPEL, zich met meerder regt verwonderen „hoe - zij in hunnen onderdrukten ftaat nog zoo veel goeds heb= „ben behouden, als men onder hen opmerkt. Wat toch is de geheele menigte van de Rajas in het oog van den grooten Heer anders, dan eene kudde flagt= “vees:die hij naar de’koppen telt en laat onthalzen ? Welk eene behandeling moet het -uitwerkfel zijn van zulk eene befchouwing „ en-wie kan dan ei- fchen, dat zulke verachte afhangelingen deugden zullen aankweeken, welke alleen onder’ een vrij en gelukkig volk kunnên ‘ontftaan en tieren? Neens verwonderen wij ons’nîet, dat de etegenwoordige “bewoners ván landftreken „ waar de zégeningen van verlichting en befchaving eertijds prijkten „ deerlijk verbasterd, ja dat fofnmige flammen tot rooverhorden vervallen zijn, „ Hoe vele jaren en eeuwen van woe- ling ‘en bloedvergieten zijn er over deze rampzalige oorden als een’ ftormwind henen gevaren, die de edelfte kracht verbreekt „ en hoe” moet’ al het goede verftikt » en‘ vernield worden onder “den adem der dwingelandij, -die ook’ nu nog” als- eene noodvlaag door die lânden giert} Ja, ftellen wij den Griek vrij alseen” woesten: roover. tem toon ‚maar wijzén' wij tegelijk sop den ‘Turk s-die hem door zijne roofzucht van het vreedzaam bebouwen zijner velden affchrikt 5 befchuldigen wij hen vrij van onopregtheid , list en bedrog 3 maar bedenkem wij tevens, dat hij de ‘flaaf is van eenen ‘Meester „ die alle deze ‘ondeugden tegen. hem ‘in’ het werk ftelt, en wiens willekeur-en wreedheid hem geene andere middelen tot !zelfs- behoud overlaten 3 en zien wij met minachting neder op veer DOOR DESTURKEN. «v 7 209 op den ‘belagchelijken--hoogmoed „- welken de Griek jegens zijnen minderen aan den dag legt, terwijl hij voor. zijnen meerderen kruipt, os» vergêten wij dan niet de verwatene en tergende trotschheid van deszelfs Turkfchen, Beheerfcher Of meent gij , ‘dat die Meester zijne woestheid van zeden door zijne gemeenfchap met Christen-volken heeft afgelegd en verzaakt — flaat dan eenen-blik op de gruwele tooneelen van sScio.en Zpfarale sen HiEOM „Doch waarom zouden wij de flikkeringen. van licht niet met dankbaarheid opmerken „ die de duis- ternis. ook: hier eenigzins verhelderen „ en niet gaarne erkennen, dat de vernietiging van het: Griekse fche. rijk „waarvoor .hetzelve “meer „dan rijp was’; door eene andere matie, waarfchijnlijk «dezelfde noodlottige gevolgen zow hebben "gehad , welke: de overmagt der Turken na zich fleepte , ja dat «er door de zegepraal van Mahommedanéên „uit. dzië afkomftig ,„ op Christenen ‚van, Westerfchen _ftam bevochten , in fommige opzigten zelfs iets »goeds-is bewaard gebleven , dat-anders’ zou zijn verloren gee gaan. De wijzetoch , waarop :de> bewoners van heet Westerfche rijk weleer door de indringende Barbarem uit het Noorden, als het ware, -verzwole gen werden „ als welke de. zeden en den Godsdienst, de befchaving en het karakter. van hunne overs wonnelingen veelzins aannamen „kan ons doen zien , hoe ook de Grieken-hun “eigenaardig “karakter eri volksbeftaan. zouden “verloren ‘hebbén , indien zijs ter prooi van des vijandfchap- eener, Christelijk « Européefche natie, onder derzelver “juk gebragt wa 2IO DE VEROVERING VAN KONSTANTINOPEL bragt. De Turken daarentegen legden, bij hunne geheel verfchillende geaardheid, begrippen, zeden en Godsdienst , niet veel meer daneen’ uitwendig dwangjuk op de fchouderen ‘hunner overwonnelin= gen, en deze konden, fchoon onder dit juk gebo= gen, hunnen Godsdienst onder zekere beperkingen; alsmede hunne taal, gebruiken , zeden en herinnes ringen. uit de fchoone: dagen van het voorledene volkomen bewaren, waardoor zij,-te midden van den druk ‚een volk’ bleven uitmaken; brandende van ‘de begeerte , om zijne verlorene. vrijheid eens weder té herwinnen, En hier. mag ik mij op de getuigenis - van onze dagen beroepen „ welke: het. gegronde. van deze befchouwing “bevestigen „daar zij toonen „ dat diezelfde Grieken , wier Vaderen. eenmaal „Konflan- tinopel hielpen verdedigen, of zagen. bezwijken 4 door: den loop van meer dan -vier honderd jaren heen, hun karakter als natie niet hebben - verloo= chend, maar „hoe ver ook van elkander verwijderd „ als- één eenig man tegen-hunne Ottomaníche drijvers zijn opgeftaan, om, wat God gevel derzelver ftok te verbreken, of roemrijk te fterven. | Van een? even gemengden aard is de befchou- wing: der gevolgen, welke de verovering van Kon ftantinopel voor de wetenfchappelijke. gefteldheid der wereld gehad heeft. js „Eene zoo noodlottige gebeurtenis, als wij heb- ben gefchetst, moet-altoos ten nadeele werken van den ftaat der-letteren op zich-zelve ,„ en wordt doorgaans van “eene deërlijke, verachtering en kwij- ning derzelve gevolgd. Dit bewees de ondervinding 4 oek rr DOOR-DE TURKEN. grt ook. maar al te veel bij-den val van het Griekfche _ rijk. Onder de voorwerpen, welke in de algemeene verwoesting deelden „ behoorden inzonderheid de boekerijen en kunstwerken , in de hoofdftad ten grooten getale aanwezig. Geloofwaardige Historie= fchrijvers berigten ons , dat honderd, en twintig duizend meestal kostbare handfchriften in die ka= tastrophe zijn verloren geraakt, en dat vele meese terflukken van PHIDIAS, LEUCIPPUS en andere be= roemde kunstenaars eene. prooi geworden zijn van de vernielende woede der Aziatifche Barbaren, En deze eriheilen, wel verre van flechts toevallig en bijkomend te wezen, waren veeleer de natuurlijke uitwerkfelen van de geaardheid der Veroveraars. Het oorfpronkelijk volkskarakter der Turken is aan de bevordering van verlichting en befchaving door middel van kunsten en wetenfchappen ganfchelijk vreemd , en de Godsdienst, welken zij belijden , vermag deze hardheid geenszins -te verzachten. Teregt beweert GIBBON» dat Konftantinopel toen ter tijd meer boeken. en‚ geleerdheid” bevatte, dan er over de. uitgeftrekte landen. van het Westen vere fpreid waren, doch alle overbliijffelen van Griekfche kunst en letteren, welke hier en elders nog befton= den, zouden buiten twijfel hoe langs zoo meer verdwenen. zijn, en duisternis zou eerlang het licht hebben vervangen, dat voorheen zoo helder fchitterde, Maar terwijl deze oorden met de nevelen van onkunde en barbaarschheid bedreigd werden, vere rees juist hierdoor elders. het fchoonfte licht, in welks glanfen wij ons nu nog dankbaar verheugen, Wane 2I2 DE VEROVERING VAN KÓNSTANTINOPEL 3 Wanneer wij, tiaar ons bekrompen inzigt; de groote gebeurtenis beoordeelen „’ welke zulke belangrijke gevolgen had, voelen wij Ons gedrongen te erkéne nen, dat de ware beoefening van letteren, kunsten en wetenfchappen aanmerkelijk zou geleden hebben , bijjijäldien de geleerdheid der Grieken onder de puins hoopen van derzelver hoófdftad ware begraven ge= worden, of in hare verdrijving geen goed onthaal in Zfalië gevonden had. „De Turkfche wapenen’ zegt de meergemelde groote Gefchiedfchrijver „vere fnelden ongetwijfeld de vlugt der Zanggodinnen, doch wij beven op de voorftelling van dat tijdperk, wanneer Griekenland met zijne fcholen en boeke= rijen ware ‘overftelpt geworden , voor dat Europa zich uit den vloed van barbaarschheid gered had5 wanneer de zaden van kennis en wetenfchap waren verftrooid geweest, eer de grond van ZtuZië voors bereid was, om die zaden te ontvangen en vrucht» baar te maken.” nn: | Deze voorbereiding nu was door de fteeds toe= nemende” betrekkingen wan het Griekfche hof met Tralië bewerkt , alwaar het, bij den fteeds klime menden nood, telkens onderfteuning zocht, en werwaarts het aanzienlijke en beroemde “mannen zond, om die hulp te vragen. Onder deze behoorde met nam& MANUEL CHRYSOLORAS „ die, na vere fcheidene Européefche hoven te bebben bezocht, meer dan eenen leerftoel in Zralië bekleedde , en de uitgeftorvene Griekfche Letterkunde , de moeder van alle ware befchaving , deed herleven. Reeds vroeger hadden vele Geleerden het oord verlaten , dat. DOOR-DE' TURKEN: t 7 «7 213 dát hun „ bij de gedurig toenemende woelingen , die uitwendige rust en die inwendige kalmte ‚niet lan= ger vergunde „ waardoor ‘kunften en ‘wetenfchappen alleen: kunnen bloeien, en zoodra. Konftäntinopel dadelijk gevallen’ was „- ontvlugtten meer andere beoefenaars «der «letteren den fchrik der Turkfche wapenen, om zich naar J#alië te begeven waar de Griekfche Zanggodinnen weleer zulk een gunftig enthaal genoten hadden, en waar de zon van vrij heid, welvaart en verlichting ‚na een’ langen nacht, ook: nu wederom begon te verrijzen. -PrTRARCA BOCCACIO eN DANTE ‘hadden’ door. de’ lesfen van BARLAËM ; die in’ Grickenland was onderwezen, de fakkel + van den goeden ‘fmaak: “reeds “ontftoken 4 doch «ook hun licht zou waarfchijnlijk weder in duisternis werkeerd zijn, ‘zoo niet de vlugtende. bes woners van “het vernietigd Oostersch Keizerrijk daaraan’ nieuw leven en woedfel- hadden: bijgezet. Zij toch: waren ‘het, die de meesterftukken. der Oudheid weder bekend en verkrijgbaar maakten, en den-toegang tot deze lang verborgene fchatten openden3 en offchoon zij zich meer-door- taâal- geleerdheid, dan door eene fmaakvolle beoefening der Ouden onderfcheidden, zij ontftaken nogtans die geestdrift voor de letteren in de harten van velen, welke in den volgenden tijd de eeuw der MEDICISSEN- deed ontf{taan, en nog in onze dagen zegenrijk werkt, Zoo viel Konftantinopel, en zoo belangrijk waren de gevolgen van den overgang dezer ftad in handen van den Turkfchen Veroveraar. .... Zal dit groote fchouw- 214 DE VEROVERING VAN KONSTANTINOPEL, End fchouwfpel nog eens voor het oog der wereld herhaald worden, en zal een Christen« vorst dien alouden keizerlijken zetel ooit weder beklimmen? Belangrijke vraag voorwaar, welke de gebeurtenisfen van onze dagen ons van zelve in den mond leg- gen! Het antwoord hierop ligt in den fchoot der toekomst verborgen; maar. indien het kruis van CHRISTUS in die oorden ooit weder eene volkomen zegepraal behaalde over de halve maan, zoo zou den de gevolgen voorzeker. niet minder gewigtig zijn. Verdiepen ‘wij ons hierover niet in navor= fchingen, die altijd vruchteloos blijven, maar bes vestigen wij ons veeleer in de verheffende waar= heid, dat eene wijze en liefderijke Voorz enigheid op het groote fchouwtooneel der menfchelijke drif= ter „ dat wij Gefchiedenis noemen „ werkzaam is eene Voorzienigheid, die zelfs de dwaasheden en ondeugden der ftervelingen ten beste doet keeren, en alle verwarringen hierbeneden in één heerlijk geheel van orde herfchept, dat wij gedeeltelijk in dit, maar volkomen in een hooger leven zullen overzien, bewonderen en aanbidden, % : EIL . AARDRIJKS- rx NATUURKUNDE. Ed vijve P: had de ivoe 06: OVER DE hé JONGSTE } VERKENNING EN OPNEMING “VAN ENIGE” PUNTEN oP NOVA ZEMBLA; MET BETREKKING TOT DE VROEGERE WAARNEMING DER NEDERLANDERS; … door AR. G. BENNET, | Kapitein ter Zee, Medegedeeld door 5. vAN WIJK ROELANDSZOON.) EEN) VE U armen Ln de „Annales des Voyages van EYRIEs én MALTEBRUN » Juillet, 1824, vindt men een merke waardig ftuk „ getiteld: Relation de deux eapéditions aux. côtes de-la Nouvelle Zemble » faites en 1821 et 1822 , sous Jes ordres du capitaine Lieutenant LITRE, zraduite du Journal Russe, Sevenni Archiv. (Are chive. du Nord) N° 9 et 10, welke- belangrijke mededeeling die Heeren verfchuldigd zijn aan: den Heer FREDERIK VON ADELUNG, Staatsraad van Zijne Majesteit den Keizer aller. Rusfen, en hetwelk ik wel waardig. oordeelde , hoofdzakelijk in onze taal P 2 over 218 OVER DE JONGSTE VERKENNING EN OPNEMING over te brengen, ten eînde het door eenige, zoo ik meen, voor den Wetenfchap in het algemeen, en voor, den ‚Nederlander. in het ‘bijzonder „niet „geheel onverfchillige aanmerkingen te doen volgen. Sedert lang was Nova Zembla, alleen voor de Aardrijkskundigen van-eenig belang geweest; doch , toen Ewropa na vijf en twintig jaren van verdeeld» heid en oorlog op nieuws de zucht voor ontdekkin- gen zag ontwaken, trok dit land de ‘aandacht van het: Rusfisch- gouvernement tot zich, hetwelk in 1819 een brik , onder bevel van den Luitenant LAZAREW » derwaarts zond, en welke den last ont- ving, om naauwkeurig, de kusten van dit nog wei+ nig bekende land op te nemen. Men weet, dat deze expeditie niet met het gewenscht gevolg be- kroond werd, en LAZAREW flechts een enkel punt op de weskust van Nova Zembla kon bepalen. De geheele equipage werd door den Scorbut aangetast en zeer verzwakt , en terugkomende , was de Luitenant LAZAREW verpligt , negentien zijner manfchappen’ naar. het “hospitaal te senden’, alwaar eenigen derzelven ftiervêén. | Het gouvernement, hierdoor’ even min, als door de “geruchten van -ongezondheid en onmogelijkheid 3 om op het eiland te landen, afgefchrikt,” rustte-in r8ar de fchoone brik. Nova Zembla uit „ welke: voor een jaar van al: hèt noodige ‘werd voorzien 5: terwijl aan den kommanderenden Officier de keuze van Officieren en Matrozen werd’ overgelaten. — Den zsden Julij vertrok dit vaartuig van Archangèl, én na vele VREE pogingen gelukte het hun eerst VAN” EENIGE FUNTEN OP NOVA ZEMBLA «219 eerst den roden. Augustus , de kust van- Noya Zembla op 71 gt. go min. te verkennen , welke toen op eenen afftand,van 6 Italiaanfche mijlen met si was bezet. 409 Te vergeefs trachtte de kommanderende Ofiiers „Kapitein „Lsuitenant. LiTKe-;> het kanaal van. Ma» torschkin ‚hetwelk „Nova Zembla in, twee deelen fcheidt 3 te verkennen 3 „de „breedte. van, dit. kandal „wordt-op vele kaarten verfchillend „ „en „wel van 73"gr. 30 mine tot, 75 grs’ opgegeven. De Heer LITKE was van’ gevoelen ‚-dat-de eerfte opgave de waarfchijnlijkfte zal wezen , daar. deze. rust op-astroe nomifche waarnemingen ; die aldaar vóór. meer. dan vijftig jaren gedaan zijns | | boers Buiten ‘de „berigten „ dat de kusten’, die waait door vast» ijs omringd en doot drijfijs bezet. waren echter wel konden aangedaan worden, levert „ook deZe-togt-;weinige. vaardrijkskuüdige waarnemingen op,en had dus even- mins. alsde vorige de vers wachtingen „van het gouvernement vervuld, Na tene moeijelijke ‚vaart kwam. de brik Nova- Zembla: den arden :Septetiber weder te Archangel ten anker. ‚Het » eenigfte wezenlijk … voordeel “van. dezen togt was,” dat „ offchoon de mislukte pogingen om-de ftraat „Matotschkin te vinden, twijfelingen omtrent dits-belangriijjk punt. hadden toegedaan „ men echter _vaû het verkeerde gevoelen. was teruggekomen , als of Nova Zembla: door een verfchijnfel, als bij het oude-Groenland had plaats gehad, dour het ijs ge= heel ontoegankelijk zoude geworden. zijn , dewijl men nu. gevonden had, dat de geheele westkust P 3 _van 220 OVER DE JONGSTE VERKENNING EN OPNEMING van a tot 25 gr. noorderbreedte „én, mogelijk wel tót- het, uiterfte punt, vrij: van ijs-was. « sDeòverweging: hiervan „deed. het onderneemt in het volgende jaar tot eene nieuwevonderneming befluiten. » Dezelve vertrok; onder. denzelfden hier gevonden” werd verfterkte hem in déze gedachte „en vom zich hiervan des ‘te zekérder “te óvertuigen ;” bleef hij 'tootdoost aanhouden, totdat hij den “wolgenden ‘morgen”eenë keteri’ván ijs vond's welke “zich naar zijn gewoelemw om- de'-noordoost= küst “van Nova Zemblá ‘met het poolijs vereenigs de , en waardoor hij -zich “das genoodzaäkt zag 4 náar de ftraat Matotschkin” terug’ te keeren. “De kaap; die-de’ Heet viTke als de noordoost pont van “Moya Zembla” meende verkend te hebs ben zen door BARERDsz Kaap der Begeerte ; (Cap du désir) genaamd“is 3 vorid ‘hij op 76 gr. 34 min noorder’ breedte „en 62 gr. 43 min. ten’ oosten vâni Greenwich. Volgens hem had BARENDSZ deze kaap op 76 “gre 55 “mine noorder breedte , ‘én -94' gr. ‘ter oosten van Ferro of 75 gr. 5ô min. tén oosten’ vari Greenwich: geplaatste ) 9 IG A20 De! ftraat „Matopschkin nader ° opnemende „ vorid mer de’ breedte-van-derzelver ingang 73 gr.-17 mifie 4 ende > lengte» 54 gren 5 Min. ten oosten” vân Greenwich. ib met raxal, „Deze -ftraáv is door “bergen, die met eeuwigdus rénde fneeuw ven ”ijs bedekt zijn , omringd: » Aar de zuidkant , ‘3 wersten obeoosten:: der mond ders zelve valt de rivier Matotschka in dezelve em heeft zonder: twijfel, den: naam “aan deze” fträat” gegeven, „Meer ’ zuidelijken wel op:71 gr.’ 5° mins” dacht men de kaap der Ganzen te-onderkennen; die’ niet het Gilaash: Mefchar. de-noordelijke: ingang der: ftraar P 4 Kos= 223 OVER DE JONGSTE VERKENNING EN-OPNEMING Kostin -vormte- Den. 6 September; kwam -de ‘expe= ditie gelukkig weder te. Arohangel terug, - Offchoon nu deze togt rijker in. refultaten - dan die, der vorige jaren was, laat zij „echter volgens het gevoelen van. den Kapitein TLuuitenant-LITKE, nog veel te „wenfchen. overig 5 te meer daar hij nog bleef, twijfelen, of de kaap, die- hij den 11-Augus- tus. had gezien, inderdaad wel de hap der. Begeerdd Van BARENDSZ: zoude wezen.” Dewijl nu-deze: waarnemingen. der Rusfifche : zeer ieden. langs de „noordwest kust-van Nova Zembla veel. licht. kunnen verfpreiden “overde voorheen. aldaar , „zoo -door HEEMSKERK € BARENDSZ. als Jas tere. door VLAMING „en andere Nederlanders „ mede=, gedeelde verkenningen, kwam het mij niet-onbes langrijk. voor, „deze, laatften, met die. van den-kapi= tein Luitenant zrrke; te, vergelijken ,- daar zijne, waarnemingen door fterrekundige - obfervatien kon= den bepaald worden, en wij befloten, hiertoe des te. gereeder , omdat „ offchoon -deze. kusten: federt den; tijd, in welken onze voorvaders die! bevaren hebben „ nimmer fterrekundig. werden opgenomen, uit deze vergelijking ten duidelijkfte zoude. blijken „ met hoeveel … naauwkeurigheid. (tijd: en werktuigen in aanmerking genomen … wordende) zij ook’ ‘de ligging … dezer. noordelijke gewesten aangewezen hebben. \ ‘De eerste veïkenning van de Heer LITKE aan de westkust - van Nora, Zembla, wàs -het-door Ba= RENDSZ zoogenoemde „Admiraliteits- eiland op. 74 gre 45 min. , welks zuidelijke hoek -in de kaart-bij het werk VAN -EENIGE PUNTEN”OP NOVA ZEMBLA:, 223 werk var ZORGDRAGER s Groenlandfche visfcherij (*) gevoegd, juist op die breedte is aangewezen, eene naauwkeurigheid,, die terftond: in: het oog: valt, „Veel. belangrijker was ondertusfchen het: vinden van. ‚de ftraat- Matotschkin „welker „ware ligging voor als “nog « niet naauwkeurig was ‘opgeriomens De Heer LiTKE vond den ingang derzelve op.73.gre 17” mine noorderbreedte, ven. de lengte-op“54> grs 5 min. ten oosten van Greenwich, Volgens de kaart van ZORGDRAGER en de opgave van -den-Kommân= deur. VLAMING „ had, -dezesreeds inr 1644 ten noorden van. Langenesf „of Statenhoek ; -en:-wel ;op 73: grs 49 min. noorderbreedte „: eene doortogt- vermoed door. de felle {troomen, «die hij in-deze' bogtwaat= nam 7-terwijl hij de lengte vanden ingang, „dêzêr doortogt:. op 68 gr. ten oosten” van-Zeneriffé,. of 51 gre 20, mine van Greenwich bepaälde , \ zoodat wij hier- inde > breedte veg. min.» verfchil. hebbén-s- waartoe ‚het- punt van waarnemingen ook veel kon bijdragen 5 terwijl de gegiste lengte. van VLAMING flechts -3- gre-met. de geobferveerde van--den - Heer LITE verfchilt „ hetwelk.-op dezesbreedte wan-zóo weinig belang is, dat zij- ons, een‚nieuw «bewijs | > voor “*) Het: is zeer wraärfelijnlijk is de Heer LITKE de kaart , waarop ook de lengtegraden zijn aangewe- zen, gekend en gebruikt hebbe, gelijk wij dit in hee vervolg nader zullen aantoonen. Men heeft ook eenê Franfche kaart van den Heer D'ANVILLE, in 1753 uit. gegeven; waarin de ontdekkingen der Nederlanders langs Nova Zembla zijn opgegeven, en waar de graden van lengte naar den meridiaan van Perro berekend zijn, P 5 224 OVER DE JONGSTE VERKENNINGEN OPNEMING voorde naauwkeurigheid der Nederlandfche « waars nemingen” oplevert, (*) 28 Niet minder blijkt zulks ike de lasting van: het kanaal: van. Kostin of KostinSchar, (}) op de kaart van” ZORGDRAGER „geplaatst, „daar de Heer LITKE heteiland Mefchar (bij ZURGDKACER Mygolfchar) aan den: ingang van dit kanaal op de: breedte. van 71 gr 57 mine: vond; zoo als vien ook’ ze ZORGDRA- GER voorkomt; ’ oes J 19 Lek „Wij meetren mw, “dat uit cher vobrgmude genoeg: zaam ‘blijkt’, mèt welk’ eene-naauwkeurighéid: eenige voorname pünten aan de ‘kusten van Nova Zemblá voor smeer dan twee eeuwen doorde Nederlanders zijn „bepaald, “en hierdoor ons in’ ftaat- gefteld "te vinden „om «op goede grouden- het gevoelen: van den Heer Litke „ alsof hij-den Zoek’ der Begeertes en de. Eilanden van Oranje zoude verkend-hebben, ter kunnen ‘wederleggen , „en “alzoo” de twijfeling vant dien ‘verdienftelijken Officier zelve « daaromtrent tot mente te brengen. 1BARENDSZ- hadde: noordelijkfte geet ván Nov Zembla, (door henr IJshoek , ook! wel kaap’ Septent trional genoemd) op 77 gf. noorderbreedte!bepaaldg van” wetend zijn _ ijanden yan Oranje oost ten 45 Be Ch Tore C°) Op de breedte der: ftraat. Matotschkin (73 a 17 min. ,) heeft, een lengtegraad 17 min. en Bedanagk dus het verfchil. 14, mijlen, , | (ft) „De ‘benaming van deze ftraat is dus van Ruch fchen. en niet van Engelfchen oorfprong, gelijk „men uit hunne fpelling: Coast in Search, zoude opmaken. moorden-gelegens, en moeten „dus , eenige minuten noordelijker ‘gezocht worden. „De koers. van, deze eilanden: tot > den „oek! der. Begeerte is. nagenoeg ‘zuidoost. 8 mijlen. zoodat. laatstgenoemde hoek “op 26 gr. r48: min. noorderbreedte moetworden! gere- kende. (*) -BARENDSZ « had meermalen gelegenheids, om. de breedte van het Behoudenhtris,, <âlwaar «hij overwinterde „waar: te nemen em-die’ op: 76 gt. te bepalen5 terwijl-door de koersfen „welke zij bij het terugkeeren langs deze kust namen ‚: en; die „door dezen’ verdienftelijken Zeeman zijn opgegeven ; de ligging vän--den “Zoek der Begeerte , de Eilanden van Oranje en den IJshoek buiten alen: twijfel wordt gefteld: | | „Volgens: -den ‘Heer 1rrkr zoude deskaap,- dien hij voor den Zoek: -der Begeerte: hield op-76 gr. 34 min. , en dus 14 min. zuidelijker gelegen “zijns, dan uit de waarnemingen van BARENDSZ blijkt, en_ zulk een verfchil in breedte zoude ook voor dien tijd reeds van veel belang wezen; doch wij willen ons. vooral- tot: ‘de bepaling der lengte” vanden hoek «der Begeerte volgen de” Rusfifche opgaven bepalen. | : In de Nederlandfche wasfende kaart van ZORG= DRAGER ligt de hoek der Begeerte op 94 gr. lengte Ee Me ND (*) De Heer rirke plaatst den Koek der Begeerte, volgens -BARENDSZ ‘op 76 gr.-55>min.; hetgeen met zijn Eds, eigene opgave een verfchil- van ar min. zoude opleveren, D 5 { 226 OVERDE JONGSTE VERKENNINGEN OPNEMING van Tenerife; (*) of op 77 gr. 20 min. ten oosten wan, Greenwich; terwijl dethoek ; die-de HeersLitke „voor den Zoek der” Begeerte hield , cop-6a-gr.-45 mine ten oosten van Greemwich gevonden wordt „ hetgeen dus het “aanmerkelijk: verfchil “van 14 gr. +35: min. met de waarneming van BARENDSZ “em andere, Zeelie- den zoude opleveren. … Dat-ondertusfchen ‘zulk een verfchil- in” lengte> omtrent: dit:-punt. «biet - beflaan kan „kan men uit de lengtewaarnemingen;, door den ‘Heer rirke zelf bijhet kanaal Matotschkin gedaan, opmaken ;-wanneêr men-ze tot óp een voornaam punt op. die kust, benoorden-dit -kanaalsgelegen , overbrengt ‚… en wel tot-den door-BARENDSZ ZO00e ‘genoemden Statenhoek, en van daar:die geftuurde koersfen; welke de ‘Nederlanders ‘tot-aan- den Zoek der Begeerte etosinenis (F) nagaat: gelijk het: hiet volgt | | ast dur | A45) De Rusten: adden gelijk wij eik gezigd haken deze-kaart gekend te hebben „doch vergisfen zich, wanneer, zij: de lengte van Ferro opgeven, daar de Nederlanders van de vroegfte tijden hunue lengten van de piek van, Tenerife genomen hebben, De Ruse fifche. opgave van 75 gr. 5o min, ís dus ook verkeerd, even als die van den Heer p'anviLLe, ‘welke in zijné kaart van Siberië en Tartarijen dezen hoek verkeer- delijk op 94 graden beoosten Bees, in plens van Teneriffe , -ftelte GAL df „(4)» Men vinde deze. geftuurde, koersfen inde derde eting ambt Van BARENDSZ; om het noorden naar, Chinas Uitgave van 1646. | ‘puoyalag opsarg spies op Jeeu si Suryfimje op tpomorpoeig 0 Sr ouaypersepaN, ()- £ = 28 — 95 fjoisoo 214008g Jap 420 ud yooyuorwis otjagsn: 930 T UI [DJIA < Ear! B Ars 0 °Z | “oog Hap Yooy 201 oluvag Uva uopupiig UEA = adteifs Sf NEO of °° "olawsg doa vopuoyrg vor vooysfy EN N Cyete-ols | NEO fet" * # eee sgoogsff 102 H0047 eey Ue A „3 „y= 16 sl sor | or Ale BR 9 VAR ee “4$00A], deer 203 22/2 A7 deeg UEA KEE ze 8 ff 7230 “eer * apfsonr deer 203 puwjrT sans en 5 Peel Bf Na or * puopg mey 205 puogg suri Ven dé -8= 55 =I Gts DN Oe! s PUDIET SHIILAN OM JOOP LDA UeN KS -I HI ONO EE VOO ALOM VOV PUDIIT SHAIJDAUUIPD VA UA Z „-v=Mm=-I Eel OAN O0 etat ares PUDIIF S1t01D tt UP 9u sSuwT A ge st ‘or °O ON [pur L04twpp Aap opftzisaa op 303 049uvy J dee ver 5 66 VS — 1 ‘8 | CONO |t *-* * «evo deer 201 vgsuoT UEA EE 6 55 188 VG 'OË'NO NE "St tes swpgswor op 303 YooyuntvIs UvA z "jú [91800 bi > 923uof | "WIN ‘Sloa —} opdopurloA | | 228 OVER DE JONGSTE VERKENNING EN OPNEMING Op “deze wijze nu het verfchil in lengte tusfchen den Ssatenhoek enden Moek der. Begeerte verkre: … gen hebbende, gaan wij over, om: dezelve- met de | geobferveerde… bij het“ kandàl . van. Matosschkin te. 2 vergelijken, PE OAT Ce CE Het 0 | Tais oel 2% 7 OóstE fun! Gftelwich, De mond van het kanaal Matotschkin ligt. volgens. de waarneming van. Ë | den Heer LITKE Op _« « « 548 5m. De Statenhoek in de Nederlandfche kaarten bewesten het kanaal Ma- doischkin. vee oe ep he oe 0-37 L Dus ‘de Statenhoek Op «… « 532r. 28m, Verfchil der lengte tusfchen Staten= ‘hoek en hoek der Begeerte volgens BARENDSZ _ he eat 26 — 37 — 21 Se. Dus’ de pn inurvinind op So gr. sm. 2Is. Verfchil met Zeneriffe . « 16 — 40, | Hoek derBegeerte vanTeneriffe 968 gr. 45 Me 21 S. Hoek der Begeerte Ki de Ne- derlandfíche- opgaaf, er e % 4-0 O0=- Dus de kusten van Bes Zembla voorheen door de Nederlanders. | te westelijk geplaatst « . « 2gre,45M,2IS. Dat deze te westelijke ligging van Noya. Zembla werkelijk plaats had, wordt door de waärnemin= gen van VLAMING bij-het kanaal van MZatotschkin ‘bevestigd. Wij hebben reeds vermeld, dat hij het- zelve iets noordelijker onder 68 gr. van Zenerife »% KEEN B of / Mn wennen mi VAN ,EENIGE, PUNTEN, OP, NOVA ZEMBLA.. 229 of op-51 gre-20 mine lengte. van Greenwich „vermoed had; „terwijl. de. Heer „rirke,den ‘ingang op 54,grs 5 min. vond, hetwelk. juist hetzelfde verfchil. van 2gr.-45 min. te „westelijk, evenals bij den Joek. der Begeerte door. BARENDSZ Opleverte: zen ni sia | Veel. verpligting ‘heeft ‚dus, de aardrijkskunde aan den. Heer LITKE ; welke het eerst door fterrekundige waarnemingen eenige: punten, van -het-‚zoo weinig bezochte Nova Zembla heeft bepaald, en hierdoor ons heeft in flaat gefteld „om met. zekerheid te befluiten „ dat de westkust van hetzelve… voor- heen--door- de Nederlanders drie lengtegraden te westelijk is opgegeven. — Dan voorzeker zal men hun dit ten goede houden, wanneer men in aanmerking neemt, hoe gering onze nautifche kundigheden in het laatfte gedeelte der zestiende eeuw. vooral in het bepalen der lengte waren, en veel meer de wezenlijke diensten erkennen „ die zij zoo door het ontdekken van Spitsbergen, (voorheen Nieuw -land), Mauritius of Jan Maijen Eiland, Rijk IJsesz, Beeren en Witfen Eiland, dat van Behoud der Hoop door BONTEKOE, de kust van Gaal Hamkes, als door het opnemen van de kusten van, Nova Zembla zelve aan de aardrijkskunde hebben ‘bewezen. „Wanneer wij nu de opgegevene en verbeterde waarnemingen van BARENDSZ ;” VLAMING ef andere Nederlandfche zeelieden met die van den Heer LirkE vergelijken, zullen wij volkomen in ftaat zijn, omt tot ons befluit te komen , namelijk dat de Rusfen de hoek’ der Begeerte niet bereikt hebben. Im- 230 OVER DE JONGSTE VERKENNING EN OPNEMING Immers volgens hunnie” “waarnemingen ligt de kaap, die «de Heer LirkE voor den Zoek der Be- geerte ‘hield, op 62 gr. 45 min. ten oosten var Greenwich en, zonder nu-de verbeterde lengte: van dien hoek in aanmerking te nemen, vinden ‘wij uit- - de: Lear ers van den Heer Lrrke zelven. 5 Oosten Greenwich. Gebferveerde Jengte van den Heer | roert ag RIO POOT ET Er. PE mG Hoek der Bored vólgens BARENDSZ ad: or. vhn OE LANE Ue) HP eab Verfchil westelijk 14 gr. he 1 HON „Welk werfehil in engte alleen duidelijk bewijst „ dat de Rusfen den hoek der. Begeerte. niet ‚bereikt. hebben en dat men kaap Nasfau, op.26 gr. 34 Mine noorder breedte, en Sr gr. lengte van Zeneriffg of, 64 gr. 20 min. van Greenwich gelegen, voor den, oek der Begeerte heeft genomen: (*) De kust heeft van deze kaap, even als bij den Aoek der Begeerte, eene zuidoostelijke (trekking, en eenige eilanden, bij deze kaap gelegen, heeft men voor die van Oranje door BARENDSZ ontdekt, aangezien. Schoon nu uit het vorenftaande blijkt, dat de Rusfifche expeditie den Zoek der Begeerte van Bas RENDSZ (*)- Zie de hans van. ZORGDAGER, alsmede die van” den. Heer D'ANVILLE, JIL Partie de la Carte d’ Asic', contenant la Sibérie, uitgave van 1753: alwaar kaap | Nasfau op deze breedte, en op 8a gr, ten oosten van, Perro îs nedergelegd, dat nagenoeg, met Onze opgave overeenkomt, . VAN EENIGE PUNTEN OP NOVA ZEMBLA, 231 RENDsz niet heeft bereikt, kan men echter, daar zij reeds zulk een belangrijk punt als Kaap Nas/au ver- kende, met den meesten grond verwachten, dat de loffelijke pogingen van het Rusfisch Gouvernement in het opnemen van Moya Zembla, in het vervolg door het te boven zeilen van de JJskaap (Cap Septen- trional) den hoek der Begeerte en de verkenning van het Behouden Huis (*), waar de Nederlanders overwinterden, zullen bekroond worden. Wij jui- chen deze onderneming van harten toe, daar wij ons durven vleijjen, dat ook hierdoor de verdiensten onzer vroegere Zeelieden met betrekking tot hunne ontdekkingen langs deze Kusten in een zeer gunstig daglicht zullen geplaatst worden. (*) Reeds. in 1664 had Dr vLAMING het Behouden . Huis bereikt, en van daar Zuidoost gezeild tot op 7a N. Br:, van waar hij, ten N. van Nova Zembla omzeilende, in het Vlie terug kwam. Zie WITSEN 9 Noord en Oost Tartarijen, Bladz, ssr. VD Q 4 IV. FRAAIJE LETTEREN E N MENGELWERK. DE OVERVAART over DEN err dj oF, OR EL RAN, ZAMENSPRAAK VAN LUCIANDS; (Uit het Grieksch.) | > DOOR Ak N. G. ran KAMPEN. VOORAFSPRAAK D. volgeride Zamenfpraak van ‘den geêëstigen fpotter doch tevens Wijsgeer LUCIANUS , ís voor elk, die eer weinig kennis. heeft van de Griekfché fabelleer „ zoó duidelijk, dât hef niet noodig zal zijn „' eene lange inleiding te laten voorafgadn, Slechts een woord nopens den aeive en zijne wwaarfchijnlijke bedoeling, LuerÁnus leefde onder de regering’ van dèh Romeinfchen Keizer MARCUS AURELIUS 4 Ort. ftreeks het jaat 170 na’ curisTUS geboortes zijne wijsgeerige opvoeding leerde hem de beste Modellen der Oudheid; gelijk Zijne bezigheden van Pleite bezorger te Antiochië , van Redenâar in Gallië, Macedonië en Griekenland, als Ambtenaar in Egypte, Q3 ‚hem 236 DE/OYERVAARF OVER Den! sfyx; de menfchen in onderfcheidene ftanden , oorden en betrekkingen kennen: en deze boeken- en men- fchenkennis/ vertóont’ zieh allekWwegde. if \zijne ge- fchriften. De Natuur had hem met een fijn vere _nuft,. eéne sap ader van Jatyricken luim en. met, de, gaaf 4 arodië giftigd , die hij dan ook ‘vlijtig “dankweéekte, Eri waarin hij mis- fchien, alle zijne, voorgangers en volgers: heeft over- ttorfén. Lucianus (om nu van Zijne meer ernftige verhandelingen““hiet” té * fpréken) ‘befpot alle zijne Goden, de Wijsgeeren,van alle gezinten , (doch vooral de Stoicynen 2) en ook de éerfte Christenen. Doch -wantiee? hij van ‘de laätften’ flechts op enkele plaatfen, en wel zoodanig fpreekt, dat hij duidelijke blijken van onkunde geeft in hunne godsdienftige gevoelens,;zoo vertoont: hij zich als een’ zoo veel te beteren kenner van alles, wat de Wijsgeeren ger;„Oudheid., ende fabelleer aangaat. Beiden „ de Schijnheiligheid. en, overdrijving der eerften „de bui- tenfporige verdichtfelen der laatften „geven rijke flof aan zijne, ‚fnerpende hekelroede.3:en aan zi ne reeds onverfchillige, eeuw. had hij het te „danken, dat hij zoodanig over de volksgodienst mogt Schrijven.’ Hij verzamelt namelijk alle overleveringen en. nsprAohies zijmdfte en. befpottelijkfte en alit die in „korte tafereelen bij, elkander, „, waarin. „de „een -of andere God. of Godin of, ook, wel andere, perfonen „ fpre= kend ingevoerd, worden. „en „de: geheele fabelleer parodiëren. ‚Nogtans toont zich, LUCIANuUs - veeltijds ook als eenen zeer, ernftigen, zedemeester „die Merk 0 aan 2 LJ OEWDE TIRAN=vo 77 237 aandringt op een “zuiveretoeén: deugdzamen levéns- wandel „ doch vooral-zondershuichelarij en: fchijne vroomheid. Het: onderftaande ftukje , eene meer. of min. boertige ‘voorftélling: „vans de « denkbeelden der Ouden nopens’ het fchimmenrijk „de overvaart over de helrivier: Stya „en de: beoordeeling ‘door een” der drie “Regters 5 “MINOS ; “ARAKUS €en RHADA* MANTHUS behelzende „ heeft nogtans ‘eene zedelijke bedoeling, en ‘eindigt met! een diepgedacht en waar denkbeeld. „De eerfte is-dezes alle menfchen. zijn na den dood gelijk y alleen ware deugd en verdienn flen maakt aldaar «onderfcheid: in hun lot, en de werdrukker … zijner! evenmenfchen boet ddr zijne wandaden; hev tweede: geene ligchaamsftraffen zijn zoo. gepast en zwaar: voor. den boosdòender, als de wroeging van zijn geweten, het terugdenken aan zijne vorige wandaden ; en ‘nu voor eeuwig verlorene genietingen. Men ftore: zich dus niet aan het boere tige kleed, hetwelk om de » geheele. voorftelling geworpen is; “en hetwelk-de' Vertaler , zoo: verre de aard der beide: talen „toeliet „ heeft. zoeken” te behouden. «Men dringe door in de’ kern ,-en zal uit die-fchijnbaar zoo losfefpel der verbeelding Wee zenlijk nut kunnen trekken, Doch vooral. als aefthetisch kunstgewrocht be- fchouwd; bezitten” de werken “van: LUCIANUSs en ook deze zijn Kataplouss de grootfte verdiene ften. Deze Schrijver ; in PLATO en de overige oude Wijsgeeren doorkneed ; heeft niet alleen op een’ afftand van vier eeuwen van die groote Model- len, in een reeds zinkend tijdvak, waarin gezwol- Q4 ‚len \ 238 DE OVERVAART OVER DEN STYXj lenheid enwärfmdakshetroware sfchoon en -de Na. tuúr” begonnen’ oterdverdringefsjode Zuivere ;. klase fieke=rtaat:en „toon! vabsuitdnikking ‘der eeuw van PERIKLES « Cl “ALEXANDER, 9 :((hêt o echte: Atticismus bewaard 3»maar nien, otitmoetuvéelvuldige-toefpelingén op plaatfen der -Oudens/ in!hetobijzondersvan PLATO; bij:hem. „Deevertaling, van zulk veenen‘Schrijver vis niet gemakkelijk: doch: ééne. “zijner -eigenfchappen moet mens daarbijsvoorab inhet vOog houden’ -„Hij-is een fpotteryvdië vallessparodiëert ;> de ternftige: toon der wijsgeerige: ‘verhandeling zoekemien „dus niet bij hem,:witgezonderdvop‘enkele plaatfen 3 "bev: hièr inde aanklagt van cyNiscus,» Het is de.losfe.toon der: gefneenzamezamenfpraak „ven ‚het. is-dezerge- smeenzaamheid:j-die. ik: heb.-trachten “te bewaren „ en «daarom: „wêl-…eens fpon= (*) Deze “plaats ís moeijelijk, Zie de:-uitvoe- rige Noot van TIB. HEMSTERHUIs, op dezelve bij de eerfte Zamenfpraak der- Dooden van LUCIANUS , (Opp. Edit. Amst. 1743. P. L P. 330, 331. ) Rijke en bij- geloovige lieden plaatften,. als ter ontzondiging’ voor hetgeen , waarmede zij zich wetend of onwetend, vers ontreinigd hadden, een zuiveringsofer VOOr HEKATE, de Godin van het doodenrijk, veeltijds op de gemeene wegen. Het werd voor groote zonde gehouden; daar- van te eten, doch de Cynici wisten daar niet van, vol- gens de verachting aller vooroordeelen „en de hond/che levenswijze dier Wijsgeeren, welke echter bij LUCrA- Nus veelal in een gunftig licht verfchijnen, omdat zij ter goeder trouwe waren, en geene huichelaars ,. zoo als vele Stoïcynen. OF DE TÎRAN, 247 fpottnen. Ik wilde wel menigmaal de leverisdraad afbreken, én hier komen, thaar ik weet niet hoe 5 hij-was onbreekbaar. krornö. Ik liet ù als opzienet en geneesheer over de menfchelijke verkeerdheden achter, Maar ftap maar in, op goed geluk ! — CYNIscus. Neen , waarlijk niet, voor dat wij dien gebondenen daar hebben feheep gebragt; anders ben ik bang, dat hij u nog met, bidden en fmeeken overhaalt, om hem achter te laten. kLorHo. Laat eens zien, wie is dat Í MERCURIUS. MEGAPENTHES, zoon van LACYDES, dé tiran. _krórno. Naar binnen, gl — MEGAPENTHES. Geenszins , mijúe gêbîedfter! maar laat mij nog maar een weinig naar boven gaan, dan zal ik’ van zelf tot u weêrom komen, zonder dat iemand mij roept. KLoTHO. En waarom wildet gij dan heengaan 2 MEGAPENTHES: Och laat rhij mijn huis eerst afbouwen ! Het is pas half voltooid. KroTHo. Peuzelpraat! naar binnen maar. MEGAPENTHES: Ik eisch geen’ langen tijd, o Schikgodin! Laat mij dezen dág nog maar blijven „ tot dat ik mijne vrouw iets zal hebben. gezegd „ wegens mijn geld, en waar ik dien grooten fchat heb begraven. kLoTHo.. De zaak ligt er toe, Gij kunt uwen wensch. niet verkrijgen. MEGAPENTHES. Moet er dan zoo veel goud te, loor gaan ? eG SOEP R KLO= 248. DE OVERVAART OVER DEN STYX5 ‚_KLOTHO.: Te loor? neen, wees:daar “maar gerust op, uw neef MEGAKLES zal het wel vinden. MEGAPENTHES. O welk eene fchande } mijn vijand dien ik door. wers epsgete niet heb om het leven gebragt? fr 9 KLOTHO. Dezelfde: hij zal u nog veertig jaren èn” iets’ daarënboven overleven, en uwe bijzitten , en uwe kleederen, en âl uw goud in bezit nemen. MEGAPENTHES. Neen 5 dat is onregtvaardig , KLOTHO „ dat gij dat aan mijne ergfte vijanden ten deel geeft, _krorTHO. Wel lieve man, hebt gij het niet alles ook aan CYDIMACHUS , wien het.toebehoorde , ont- nomen, hem zelve gedood, en, terwijl hij nog ziel- toogde, zijne kinderen in zijn gezigt vermoord? _MEGAPENTHES. Maar nu was het toch mijne bezitting. « KLoTHO. «En nu is uw tijd van bezit om. MEGAPENTHES. Luister eens, krorHo! ik heb u iets te zeggen, dat niemand hooren mag. — Gijs lieden daar, gaat eens eventjes heen. — Als gij mij laat. ontfnappen, beloof ik u nog op heden duizend talenten zuiver goud te geven. KLOTHOs Wel dwaas! hebt gij nog al. goud e en talenten in het: hoofd 2 MEGAPENTHES. En ik zal er nog, z00 gij wilt, twee bekers bij doen, die'‘ik'na het vermoorden van KLEOKRITUS voor mij heb “genomen , waarvan elk ‘honderd. talenten van op den toets echt bevon= den goud bevat. KLO= LOFTDE TIRANSS7O “1 949 KLoTHo. Grijpt hem aans want ik’ ziee wel, hij wil toch niet gewillig, naar binnen… MEGAPENTHER. Nu! ik neem u tot getuigen 5 dat thans mijne ftadsmuur en mijn Scheepsdok onvoltooid blijven.’ Zij waren klamgekaonms zoo ik nog flechts vier dagen had: mogen leven, -= KLOTHO, Stel u inge een mend vand dat in. MEGAPENTHES. Maar ike heb toch. nog één vols komen billijk verzoek, si aw “KLOTHO. Wat dan ? -MEGAPENTHES. „ Wel !- zoo -lang «te hein: tot dat ik, de Pifidiërs ‘heb: t*ondergebragt ; en aan de Lydiërs belasting opgelegd, en een ‘overgroot gee denkteeken “voor mij heb opgerigt „ waarop "ik. dan zetten wil, wat ík in mijn leven al groots en krijgshaftigs gedaan heb. ‘KLOTHO: Zoo, manb nu vraagt gij niet meet éénen dag ‚ maar bijna twintig jaren van mij? SIMEGAPENTHES, . Neen ! zoo gij wilt; ben ik bee reid; «u borgen te ftellen voor mijne- fpoedige tee rugkeering, en wil u in mijne plaats bijn: geliefden zoon achterlaten. gLOfHO. Eltendeling! hem, dien gij zoo dike wijls gebeden hebt, op aarde- te mogen achterlaten? MEGAPENTHES. «Ja, eertijds heb tie dat „wel gebeden. Nu zie ik het beter in. KLoTHo. © Hij zal u weldra volgen, als hij door den’ nieuwen Koning vermoord is. ‚ ‘MEGAPENTHES. Wel nu! Schikgodin, dat zult gi mij toch niet weigeren. | R a KLO : ’ 250 DE OVERVAART OVER DEN STYX5 “KLOTHOs ss Wat? : om Frit ou TOA MEGAPENTHESe Ik: wilde cens weten „ hoe hiet erna mij zal vuitzien. lak aamerwa cn „KrOTHO. Luister dan maark als gij die aihoeid eis zult” gij nog * meer ‘fpijt hebben. … Uw -flaaf MIDAS zal „uwe vrouw: nemen 3 hijsheeft het reeds vroeger met «baar gehouden, MEGAPENTHES. O die vervloekte, dien dio, op. haar werzoek,:de vrijheid heb. gefchonken! __KLOTHO. Uwe dochter zal'sonder de bijzitten van den tegenwoordigen tiran „worden opgenomen. De ftandbeelden ; die -w-de! ftad’ weleer. heeft opge- rigt„ zullen allen worden terneêrgeworpen onder het fchaterend gejuich der aanfchouwers. MEGAPENTHES. Zeg mij; zal dan niet een. mijner vrienden zich dat alles-aantrekken 2 — KLoTHO. Wie was uw vriend ? of- om welke billijke reden 2 weet gij dan niet, dat allen, die voor u nedervielen ; enal wat: gij zeidet en deedt , goëdkeurden, zulks of uit vrees, of uit hoop ‚ de- den , daar zi vrienden waren van uwe heerfchap- pij, en de tijden aanzagen? MEGAPENTHES. Well als zij in mijne ‚ maaltijden ä den beker plengden 4 dan wenschten zij mij met luider ftemme alles goeds, en elk was gereed om voor mij te fterven, zoo dit vergund ware; en zelfs zwoeren zij bij mijn leven. KLOTHO. Daarom zit gij dan ook gister toen gij bij een’ van die lieden gegeten hebt, geftorven, Want hij heeft u den Jlaatften beker ingefchonken , die u hier naar toe heeft gebragt. 2 ME= UIt OFIDE TIRANS2VO va BBI “ MEGAPENTHES, “Zoo !odát ‘was dan het bittere, dat, il» viper wat: liad » hg toch „met die daad:stoor Prictf Sbtood IWoutsg js a KLOTHO: ihrer: mij te veel, ee moest : liever iiioad: fchuit gaânsr 5 © Shrtimwod ik do els MEGAPENTHES: hen ding inkt mij zwaar op het hart, waarom ik voor een’ korten tijd weder aan -het,licht„wenschte té komen; 61 …KLOTHOS «Well, watvis dat dan} Het fchijnt van zeer veel belang. | MEGAPENTHESs; Mijn :flaaf KARION hide hij dacht , dat ik, dood „was; klom tegen den laten avond--in mijn (laapvertrek $--en daar’ hij de beste gelegenheid. had; „vermits, niemand bij mij waakte , floot. hij,.de. deur, „en. befliep ‚mijne bijzit GLYCE- RIONs'(*) Chij. had, het 3 geloof ik; wel meer gedaan) alsof er niemand mêer binnen. was, en‚_na dat, hij. zijnen: lust ‚had. geboet, keerde hij het ge- zigt: naar mij toe. 5») Gij nietige fchurk , (})°”. zeide hij, „wat hebt gij mij dikwijls onverdiend geflagen !” dit zeggende, trok hij mij bij ’t hair, én floeg mij in ’t gezigts eindelijk haalde hij het diep uit de keet, en befpoog, mij, en prak, terwijl hij. heen- sing. wlan kaan de plats der verdoemden!” 9 Bersdris, De Hape was gek niet te houden. +, © (4) Letterlijk: g ; fehandelijk vand. Biu gien wedr) daar-men- echter hiet ligt aan ligchaamsgrootte zou kun- aen denken, hetwelk de. Schrijver niet bedoelt, zoo heb ík het moeten veranderen. … …- 252 DE OVERVAART OVER) DEN STYX; Ik „was wel ‘woedend ‘boos „odoch” kon” ‘hem niets doen „want “ik; ‘werd: al“kouds {*).-die overvloekte flavin, toen zij gerucht hoorde, (daar* ervierhand boven kwam) beftreek: hare “oogen: met fpeekfel , als of zij mij beweende, en jammerde 4 en riep mij-_ nen naam uit, var ekj wi lengiags: hans wan ‘ze krijgt Jes. ke OV Hi MIOTBEW „TIDU à KLoTHO. Dreig- ina: vsbo nu moet gij inftappen, het is gag ot vóor vin warren te komen. | 135 MEGAPENTHES: ’ Wie: zâl zich verta snaen eenen Monarch (+) dé fte te verheffen"? - KLOTHO. Tegen” eenéh Morniârch 2 fiiermand! maar tegen’ eenen’ dooden” zäl' RHADAMANTiUs- het doen, dien gij weldrá zult ziën dat”regtvaardig is , en haar ieders wêrdienfte” regt Apréekt. Mae kom aan, niet lager getalmd. et za @ (enabag MEGAPENTHES, AL maakeet” sij fo dän heerd eén ware het een flaaf, in plas ‘ban een’ koning 5 zoo ne AN als © Dit is in het Grieksch niee duiaêijt Er pe eigenlijk van den Naaf: hij zak gat ik dood was, én ik was reeds koud; maar tet koit mij tor voor, dat LUCIANUs den man heeft willen affchilderen (fervende , Choe zou hij anders alles hebben kunnen zien en voelen?) als *t wate ter fraf ‘vóor dêr” móord “van zijnen voorganger , wiens kinderen hij ook , vid gene nog zieltoogde, bad omgebragt. “hest, 1 | (4) Gr. tegen eenen tirân, ‘Tegenwoordig noemen die Heeren zich zelve zoo niet meer, en wij wertalen in eene hedendaagfche taal, Rev nIIDOM 104 AT HAR OF DE TIRAN. ‚25% als ik geweest ben, och laat Sj flechts pdr lee vendig worden ! | | KLOTHO. «Waâr is de man met zijn’ ftok-? en’ Zij, MERCURIUS! trekt hem bij den voet naär bin- nen: want hij wil niet goedfchiks. “MERCURIUS. Kom „ weggeloopene flaaf ! — Schip- pers neem hem aan, en dien ftérken man daar „-(*)’ en draag zorg, dat hij terdeege vast aan “Een bne wordt gebonden. ESTO WIV SAR MEGAPENTHES, Maar ik moet op de RR plaats: zitten. ooit .eUarPoin « WLOPHOI! WadrOm Pet ov hr) adh gav band MEGAPENTHES. _ Mijn Hemel! om did ik eens Monarch std en eenê OEM had “van dendui- zënd mans’ > 4 SEEDEDE } SIATII ID Af “Krorifö. Heeft uw aaf KARIoN “u’ niet: teregt oder Häîren uitgetrokken’, armzalig - fchepfel | _-maár de monarchy zal u zuur opbreken , wanneer gij den ftok van dien man daar eens dee br hebben. | age , Aaotiat afilinenid (*) ots. Wat ? zou deze EYNISCUs egte ats Kop | kas vrij in ’ berispen waart / hiksns aan Ri kroispaal latèn“hechteri: 9d. sh omsl on | u Ct) __ “KLOTHO. Dellons blijft D nu ook web aan den) mast vastgelieché, , bh ' AE 5 Den Cynifthen wijsgeer, _ wanden lans flaat, mn jeg op den, eerften ‚ den tiran, Rox R 4 254 DE OVERVAART OVER DEN STYX5 „MICYLLUS. ” Zeg Gens, KLOTHO »' flaat gij op: mij- in ’t geheel geene acht? of omdat ik: arm -ben 4 moet ik daarom ook. het laatst in de fchuit-gaan 2 „„KkLoTHOo= Wie zijt gij ? | . MICYLLUS. MrcyuLus, de fchoenlapper. (*) „KLOTHO. « Wel zoo? verveelt, u het - wachten reeds? Ziet gij niet, hoe veel die tiran belooft «te, geven, wanneer ik hem eene korte. poos vrij laat 2, het verwondert mij dus, dat u dit verwijl ook niet. lief is. nfi | MICYLLUS. Hoor eens, gia Schikgodin! Die weldaad van dien Cyk/oop bevalt mi niet hnkiuass wanneer hij, belooft : ‚lk zal NIEMAND Act laatfse- dn (B of ik de eerfte of de laatfte ben , dezelfde tanden vers _wâchten ‘mij toch, Ook. is het met mij eene geheel andere zaak , dan met rijke lieden, Want iks | ; ries venen © Eigenlijk lederfnijder , Kelncen det van een’ fchoenmaker verftaan wordt, Daar echter deze MICYLLEUS zeer arm moet zijn , en exyrorójos. toch ook van een’ fchoenlapper kan gebezigd worden, zoo. heb ik; om het contrast te: meer te paie uitkomen’, hét laatfte verkozen. (CT) Het 36ofte vers van hereiXde Boek der oussfen Het is de. Cykloop POLYPHEMUS 4 die. ‘hier, {prekend. _ ingevoerd wordt, nadat hij ULYssEs en zijne medgezsl len in zijn hol gevangen, en er reeds eenigen van opgegeten heeft. Urysses, die zich onder den naam van NIEMAND verfcholen heeft, geeft hem wijn te drin- ken, waarop ‘hij’ in eene’ goede bui belooft,’ uit ‘danke baarheid den milden gever het laatst te zullen opeten; OF DE TIRAN, A Je onze levenswijze is liijnregt- uiteenloópend. - De tiran toch , in zijn leven voor gelukkig. geacht „ én bij allen gevreesd en ontzien, die zoo veel goud en zilver, en fchoone: kleederen , én paars den , en gastmalen ,- en: bloeiende. kinderen en choone vrouwen. verliest , - jammerde met regt; en was bedroefd, toen hij aan dit alles ontrukt werd. Want ik weet niet hoe, maar de ziel raakt daar aan, even als aan vogellijm, vastgekleefd, en wil die goederen” niet loslaten, “waaraan «zij zoo lang gehecht is geweest. «Of veeleer is het een _ onbreekbare band, wadraan zij gebonden zijn, zoodat, wanneer iemand dien met geweld losrukt zoo fchreeuwen zij, en, hoewel in andere dingen vermetel, worden zij omtrent den weg,” die naar’ de benedenwereld voert, lafhartig bevonden. Dan ‚ keeren zij zich achterwaarts om, gelijk ongelukkige minnaars, en willen. hetgeen in het licht is,»ten, minften wan” verre befchouwen „ gelijk die: dwaas daar gedaan ‘heeft, zoowel door weg “te looperi', als u hier zoo te ftaan bidden.” Maar ik, die: inhet leven géen pand: had, dat «mij daaraan” verbond noch akker , noch paleis, noch goud; noch'-prach= tig huisraad, noch «roem: of ftandbeelden 3 hetis natuurlijk, dat ik fpoedig=bereid ben; en ATROPOS had mij flechts'te. wenken, toen wierp ike vrolijk het mes: en het leêr weg, hield alleen de--leestiù de hand , en zonder eens mijn fchoeifel aante. doen; of het zwartfel van mijne handen af te-vegen ; fprong ik op , volgde de Schikgodin , of liever, _ ging haar vooraf „ziende op hetgeen vóór mij was, Et GN ov Wwant 256 DE OVERVAART OVER DEN STYX3 want ik had niets achtergelaten, dat mij kon doen omkeeren „ of terugroepen. En waarlijk ! „200 wer ik zien kan, komt mij alles bij ulieden zeer goed voors Dat «er voor allen’ gelijkheid -heerscht „en niemand boven “zijnen naasten uitfteekt; dat is mij bijzonder-aangenaams. Ik sgeloof ookwel: dat-hier geéne fchulden. ingevorderd ; noch. ‘belastingen wors den-bêtâald; en wat het voornaamfte’ is , dat. mem ’s winters geene koude lijdt, dat ‘men niet ziek wordt „ dat men;van-de- Grooten: geene’ flagen krijgts Hier is het vrede, ‘en het omgekéerde met den toeftand op aarde, « Hiervlagchen ‘wij Armenen treuren en, weenen-de Rijken, | Úrd sKLOTHOe Ja #° ik heb’ alvlang: gezien ; dr. gi lachter.;> mreyrLus., Wat komt. uetoch: zoo- belage chelijk voor 2,- j | rad ah MICYLLUS. » ddie o meest Igetérde ailer: Gor dinnent ‘Toensik daar:boven in de nabijheid vän den;tiran „woonde „ enzeers duidelijk, zag, water bij-hem! omgings fcheen'hij-mij toe-een’ God gelijk. te ‘wezefi, . Want ziende der glans van zijn-pürpers de “menigte «zijner bedienderi, zijn-goud; zijne drinkbekers: met edelgefteenten; omzet „ zijne bede fteden ‘met zilverén--voêten zoo prees ik hem zalig. Als cik--dem geur. der: ofpijzen rook „ die. voor hem _klaar- gemaakt „werden ; zoo ‚kon: ik;het niet uithous den; zoodat ‚de maän mij boven de. menschheid vers heven „en driëwerf. gelukkig voorkwam , sja bijkans, fchooner „ én weleeneél Ckoninklijke maat) CC) hooe (De imi el was drie duimetr voötér, dax de gewone, / | ALTE MITOFIDERIRANAEvO oo App Hooger , datändere menfchen ; waäfinëer hij daat zoó opgeblazen door zijn” voorfpoed- en deftig heen: ftäpte ‚ en eene’ hooge borst zette, terwijl hij dé- nr die Hom te oge rp terijn above belagchelijk voor , nu hij alle die wraliae heeft móeten uittrekkên3 en ik houde mij zelve“nog voor belag- chelijker , die zulk een ‘gemeen voorwerp (*) heb kunnen bewonderen „ wiens geluk “ik beóordeelde naar den geur’ vân het vet zijner fpijzen, en hem zalig fprak om het fap der fchelpen in de Lakoni- fche zee. (+) ‘En ook’ kar ik’ mij niet-vâù lagchen — onthouden , op het gezigt' van «den ‘woekeraar GNIPHON , die fteent en bêjämmieft, dat hij ‘zijne fchatten niet gebruikt heeft , maar zonder iëts daarvan te fmaken : geftorven isen aan détt Tigtmis RroDos CHARES zijn goed heeft achtergelaten (wätit ‘die was’ de naaste in 'zijne® familie „én is volgens de wet tot eerften “erfgenaam opgeroepen) ; — vooral, wanneer ik bedenk, hoe bleek de man altijd“er’ uit zag, gédrükt “door: zórgen „ “en “met een” gefronsd voorhoofd ; terwijl niets aan hem rijk wâs-, dán zijne taken, Waarmedé ‘hij de talenten’ én ‘de ‘ton- é É ä kit … fien 0 Keten. tetterlijk zwiveringoffer , dat “is ‘het- geen, zoo als wij boven® zagen, ter óntzondigihg op de gemeene wegen werd nedergeleid”,' en”'âls’ wäre vervldekt was. Mém meende; datval” het. tend als het ware, zich daarin vereenigde. „8i lov „Ct De purperflak ‚waarmede „de koshere Tirifche wivperikiiiden geverwd werden. Zie onder anderen BEEREN , ddéen, II. D. bl. 8690. Ned. Vert, 258 DE OVERVAART OVER, DEN STYX5 nen gouds berekende, en zoo van lieverlede bijeen= fchraapte , wat die gelukkige RHODOCHARES in korten tijd zal doorbrengen. … Maar {teken „wij „niet haast van wal ? want wat er. nog verder ‚te »lagchen „is. kunnen wij onder weg wel: afdoen „terwijl. wij. die knapen zien: huilén, | KLOTHO. Stap -dan maar naar binnen, opa ds fchipper het anker kan ligten. ied tú CHARON, Heg. vriend{ „waar. moet dat naar toe? de “fchuit „is…vol.… Blijf. maar aan wal. Morgen ochtend vroeg zullen. wij u, overzetten., | MICYLLUS. Dat is niet, regt, CHARON , dat. gij mij achter laat; ik ben gister reeds geftorven, - Ik zal. u bij -RHADAMANTHUS „over fchending van het Regt aanklagen. Och, ik ongelukkige Ll daar. varen zij-al , «en laten, mij alléén. hier achter, … Maar waarom.„zou „ik -hun niet achterna zwemmen ? 2 Ik ben.dood, ik kan nietmeer verdrinken. En, daar= bij haalt dat nog. den diner manrgeld,: uit , dien ik niet. heb, ú KLOTHOs … Wat’s ‚dat 2, blijk. en MICYLLUS zóó moogt. gij er niet. over. MICYLLUS, Misfchien kom. dk nog g cerder. over, dan gijlieden. KLOTHO. ‘ Neen, dat gaat zO0 piet. Laten wij het ‚naar hem toe zetten, en hem grijpen. 20 MERCURIUS., help eens! | ‘CHARON.: En-waar moet hij dan zitten? En va dat alles vol is. | evy % MERCURIUS, Op de fchouders an den tin, n zoo gij wilt. ; ik 319 $10 ARTOe OF DE TIRANe 259 ekLofHo. Dat is een goede: raad „ MERCURIUS , (Cot. mrcyrLus) klim daar maar in, en zit de fchou- ders van dien deugniet: wat Nu, eene goa Faart:! …… . it nuatd ; Aid, CYNISCUS: Ja, crimes om u hiér de: voenetvald te zeggen, zoo als het behoott3 den ftuiver veer= geld heb ik niet. Meer ‘bezit ik niet «dan «den bedelzak , dien gij hier ziet „ en.dezen. ftok, “Voorts ben ík- gereed, om het vuil uit te fcheppen , of te roeijen., zoo als gij wilt. Gij zult u over mij niet. beklagen , mits ik maar-een’ herzien en ftevigen. riem heb, | NN “CHARON. Roei dan maar; ’ is genoeg, zoo gij dat voor mij doet. CYNISCUS. Moet ik de roeiers niet met zingen in de maat houden? (*) CHARON. Wel zeker! indien gij een liedje sn dat daarvoor past. __CYNIsCUS. Ja, CHARON! ik ken er velé. Maar zij maken hier zulk een geweld met weenen , gat mijn. gezang geftoord zal worden. EEN RIJKAARD. Wee over mijne fchatten! wee over mijne landerijen ! EEN ANDER, Ach! ach! mijn huis, dat ik heb. achtergelaten ! | EEN DERDE. Hoe. vele mijner talenten zal niet mijn erfgenaam door de keel lappen ! nk: „BEN (*) ovhorersdrar, Zie de Noot in de bovenaangehaalde Editie van nemsternuis en merrz. D.I, bl. 642, 1 269 DE OVERVAMART OVER DEN STYX; EEN: VIERDE. « Och! och ! mijne kleine kindertjes ! VEEN VIJFDE. Wie: zal de druiven lezen van. dei Wijngaard, dien ik voorleden jaar geplant, heb? MERCURIUS. Hoe, mricyLrus, huilt. gij niet? hiìemand: mag hiér ‘zondef geween overvaren. : =MICYLLUS: «Loop! waarom. zou . huilen 2: ik vaar mêt genoegen over, - ciel MERCURIUS. Nu, het is toch zoo het gebruik gij moest maar een weinig zuchten, MICYLLUS.’ Nu „-dan zal ik huilen 5 omdat gij het goed ‘vindt. «Wee over mijn leêrl wee over mijne oude leesten 3 och! och! mijne verfletene fchoenen! ik arme drommel! ik zal niet meer: van sochtends tot ‘savonds zonder eten blijven , en ts winters niet zonder fchoeifel en halfnaakt rond- dwalen, zoodat mijne tanden klapperen van de kou« des Wie zal mijn mes hebben en mijne elst? Mij dunkt, ik heb nu genoeg gejammerd, Wij zijn bijkans over. HOLD | CHARON. ” Kom aan, betaalt. het veergeld, — Ik heb het reeds van allen5 geef gi thans uwen ftuiver, MICYLLUS. | MICyLLus. Is dat eene grap, CHARON? gijij {Schrijft , zoo als het fpreekwoord zegt, in het water, wanneer gij eenen ftuiver van micyLLus verwacht, Ik “weet niet eens, of een ftuiver- rond iS: Tof vierkant, | 4 VSCHARON. Dat is van daag al eene heerlijk voor- deelige vaart! Maar gaat er dan maar uit. Ik ga de paarden en osfen” en ‘honden’, en de andere beesten laden, die moeten er toch ook over. KLO= (OF SDE TIRAN.Ss so «17-261 _-KLOTHO, Neem dezen dán over, O MERCURIUS 3 en wees gijij hun geleider. …Ik- moet weder naat den overkant „ om INDOPATES eh HERMAMITHRES de “Serers (*) over te varen zij zijn. in;een- gevecht tegen elkander om-de grensfcheiding .gefneuveld. « MERCURIUS., Kom aan! gaat gijijlieden vooruit! of liever volgt mijvachter-elkander. MicyLLus. HemePl wat’ is-dat donker! waar is nu de fchoone meerLLus? en: wie. zal: hier onder- fcheiden , of PHRYNE Of sSYMMICHE fchooner is? want allesis eveneens, en gelijk van kleur; het eener is niet meer of minder bekoorlijk , dan het andere,’ -Mijn-afgefleten“manteltje „-dat--mij kort-te voren: nog zoo leelijk voorkwam „ heeft: nu dezelfde waarde, als des konings purpergewaad, Want zij zijn beide ‘onzigtbaar , en gaan ondet dezelfde duis- ternis fchuil. CYNISCUS ‚ waar zijt gij toch ? | CYNiscus, Hier zoo, MYCILLUS- Laten wij zamen gaan, als het u goed dunkt. | ‚ MICYLLUS. Goed, geef: mij uwe regterhand, Zeg mij toch, (want gij zijt ingewijd!) komt het u-niet voor, dat de Mysteriën van Eleufis (})- veel over- een= …(*) Een afgelegen volk in Zndië, misfchien de Chie nezen. Anderen lezen: Syriërs. …_(t) Deze Mysrteriën, waarvan wij nog het regte niet weten, daar zij, die in dezelve ingewijd waren, het geheim bewaren moesten, beftonden in kleine en groote Mysteriën. Volgens fommigen waren zij van Indifchen oorfprong, en vindt men de daarbij uitgefprokene ge- heimzinnige woorden in de Sanskritfche taal weder 5 hoogstwaarfchijnlijk echter kwamen zij onmiddellijkvuie Egyp- 262 DE OVERVAART OVER DEN sTyxi eenkomst hebben met hetgeen hier gebeurt ! Zie, daar komt eene vrouw aan met eene fakkel in de hand; die er vreesfelijk en dreigend uitziet. Is het ook eene der Wraakgodinnen (Furiën?) * MICYLLUS. Naar haar voorkomen fchijnt het wel ZOOs MERCURIUS. Neem deze òver ;” 0 TISIPHONE 4 het zijn er duizend en vier, * TISIPHONE: Ja, RHADAMANTHUS hier verwacht u reeds lang: | RHADAMANTHUS: (de Reger) Brengt ‘hen te voor= Egypte, waar dergelijke verborgene plegtigheden voor isis, het zinnebeeld der vruchtbare aarde; gelijk voor CERES (waaraan de Mysteriën gewijd waren) bij de Grieken werden gevierd, De inwijding had plaats met allerlei op de verbeelding werkende plegtigheden. Geene grove zZondaârs wetden daarbij toegelaten: en de kleine waren zoo veel âls voorbereiding tot de groóte Mysterien, waarin men de benedenwereld en de ftraf der-boose wichten zinnebeeldig. fchijnt te hebben -voorgefteld , zoowel als de bezigheden van het ZElyfium. (Zie Voyage d° Anacharsis , V. Ve. ch. 68.) Hierop ziet deze uitdrukking van Lucianus, Men kan merken, dat hij in eene eeuw leefde , waarin de eerbied voor de Mysteriën reeds zeer geweken was3 anders zou heur het fpreken daarvan op dezen toon, te midden eener boers tige voorftelling, zeer flecht bekomen zijn, want de doodftraf ftond op het openbaar maken dezer verbore genheden. Volgens WARBURTON zou. de verkondiging der leer van Gods Eenheid, en de onfterfelijkheid der ziel het doel dezer plegtigheden. en der inwijding tot dezelve geweest zijn, hetwelk ook BARTHELEMY niet voor onwaarfchijnlijk keurt, OF DE TIRANs 263 voörfchijn ;: Wraakgodin! En gij, O MERCURIUS 4 toep hen af, | CYNISCUS. O , RHADAMANTHUS! bij uwen vader JUPITER bezweer ik u 5 laat mij eerst voor het onderzoek komen. RHADAMANTHUS. En waarom ? CyNiscus. Ik vêrlang zeer iemand aan te klagen wegens de imisdaden, die ik weet dat hij in zijn leven gepleegd heeft, — Maar men zou aan mijne feden geen geloof hechten, indien het niet eerst bekend wierd, wie ik ben, en op welk. eene wijze ik geleefd heb. RHADAMANTHUS,, Wie zijt gij pen 2 CYNISCUS. _CyNiscus „ o voortreffelijke ! bij vere kiezing een Wijsgeer. “s RHADAMANTHUS: „Kom dan hier, en ftahet eerst voor. ’t gerigt,. En gij, MERCURIUS ! roep zijne befchuldigers ops _ _MERCURIUS. den. iemand dezen CYNISCUS te befchuldigen. heeft „ hij kome herwaarts ! Niemand komt. … | | RHADAMANTHUS.- Maar. dat is niet genoeg. — CYNISCUS kleed u uit, opdat ik onderzoeke , of gij ook lidreekens hebt. - CYNISCUSe Hoe. zou ik toch semeikke zijn. gen worden ? B rik "OM ede” d RHADAMANTHUS: … Wanneer iemand van ulieden in, zijn leven. kwaad heeft gedaan, zoo draagt hij Vv. Ds. S van 864 DE OVERVAART OVER DEN STYX5 vän elk ‘dier: misdrijven. onzigtbare teekenen. in zijne ziel rond, (*) 1e EYNISCUS. «Zie daar fla: ik--dus ‘naakt voor u, opdat gij de teekenen: waarvan gij fpreekt ; zoudt kunnen onderzoeken. | RHADAMANTHUS. «Gij zijt: geheel zuiver „behalve deze ‘drie vof. vier, die geheel weg en onmerkbaar zijn. Maar: hoe is-dat? „het zijn: wel fporen en teekenen van fchandmerken , maar ik weet niet hoe, al- (*) Deze plaats is eene navolging van PLATO, die dit fraaije zinnebeeld in zijnen Gorgias, op. eene wijze bezigt, welke misfchien aan LUCIANus het denkbeeld van deze geheele zamerfpraak heeft aande ‘hand ge- daan. Het doel dier zamenfpraak is te bewijzen, eerst dat een Redendar ‘hetgeen hij zegt, niet om weg te flepen, of zelfs te misleiden, maar enkel moet voors dragen, om het goede te bevorderen, dat dus de wel- fprekendheïd” der Sophisten niet meer dat bedrog was. Dit leidt van zelve tot de befchouwing van regt en onregt op zich zelve, en tot een bewijs, dat het goede, het regtvaardige, het heilige’, ook zonder’ bijkomende genôegens iets waarachtigs en zelfftandigs iss Daarom is zelfs de geftrafte kwaaddoener minder ongelukkig, dan de’ ongeftrafte ; die in zijne vaart ten verderve kan voorthollen , en ziet de dood is te vreezen, of het ergfte kwaad, maar de bngeregtigheid, wanneer de ziel, met Zonden beladen, “naar de benedenwereld vertrekt; en ke KG dit OF DE TIRAN, 265 althans ze zijn uitgewischt of veel meer uitgefnee den. Hoe is dat, cyniscus, én hoe zijt gij als op nieuw zuiver geworden ? CcyNiscus. Ik zal het u zeggen. Reeds vroeg dóor gebrek aan opleiding flecht geworden zijnde, en daardoor vele kwade indrukfels. hebbende bee komen „ was ik: niet-zoodra begonnen mij. opde Wijsbegeerte toe te leggen , of ikheb allengs alle die-lidteekens uit mijne ziel. gewischt. ï RHÂ= dit heldert hij dan op door de bekende Mythe van het fchimmenrijk en de drie Doodenregters. Dd4dr, zegt hij , _befchouwt RHADAMANTRUS de zielen, sier wetende van wien zij zijn, maar dikwijls, wanneer hij de ziel des grooten Konings, of van eenigen anderen Monarch of Gezaghebber aaiitreft, ziet hij, dat er niets gezonds in die ziel, maar dat zij als gegeefeld, en vol flriemen is door de meineeden en de onregtvaardigheid, welke ieders daden in zijne ziel te weeg brengen. Deze plaats is door pLuTARCHUS in het werkje over de late Godsftraf , en door ARRIANus in zijne voortreffe- lijke Verhandelingen over de Wijsbegeerte „ volgens EPIC- TETUS, en hier ook blijkbaar door Lucianus nagevolgd. ‘Zie Puur. de ferd Numinis Vindictâ Ed, WIJTTENBACH Pp. 1Io, 1IL. Men vindt ook eene merkwaardige fchil- dering van den tiran en deszelfs ellendig leven bij al- len uicerlijken glans in praTo’'s Republiek, kort na het begin van het negende Boek. (Edit, Basil; 1534 P.457-) S 2 266 Dr OVERVAART OVERSDEN STYX3 “2RHADAMANTHUS: Welk -eensgoedsen «heilzaam: geneesmiddel-hebt gij gebruikt!» Ga dan heen naar de eilanden der. zaligen , om -daar-met de, beste, der: meníchen ‚te: leven, „wanneer, gij; eerst: den. tiran zult hebben befchuldigd „waarvan, gij winatenkrin terwijl desanderens usb: abe atau. toabtauh midd U v.MICYLLUS, Mijne- db 'OSRHADAMANTHUS-s demo kort vafijlen “heeft weinig vonderzoek noodig. Ik fla reeds een poosje ontkleed voor us Onderzoek mij:nu maar. __RHODAN,. ‚Wie zijt, gij ? E) MICYLLUS, De fchoenlapper 3 MICYELUS» € „„RHODAN.: Geluk daarmede, MICYLLUS L nej zijt volkomen. zuiver en zonder merk, Ga ook gij met dezen, CYNISCUS. „Roept nu den tiran, MERCURIUSe MEGAPENTHES , zoon van LACYDES, kome, te. voorfchijn, „ Waar fchuilt. sij? Kom. hier, U roep. ik, den tiran, Smijt hem toch hier in ons midden, TISIPHONE ; al was het met het hoofd voor- over. (*) En gi, o cyniscus, begin uwe befchul- diging, en overtuig hem; de man ftaat hier voor u. CyYNiscus, Wat de geheele zaak betreft , zou het eigenlijk geene woorden. behoeven, want zi zult hem fpoedig aan zijne fchandmerken kennen. Maar ik zal u den man toch blootleggen , en in ei redenen mikte eh nog duidelijker ten toon | vene kben c(*) Emfreaxnror wIera, zi a Had OF! DE AIKRANAGVO At 267 Tpreiden.”” Hoe deze driewerf ‘gevloekte als’ amb. teloös petfoon! heeft” gehandeld,’ meen ik'te moe. ten voorbijgaan,” Doch ‚nadat hij de vermetelfte booswichten tot-zijne boezemwrienden gemaakt; en zich met veren {toet van” lijfltaffieren omringd had, is>hij opge kaan “tirane van “zijne geboorteltad ge» worden y ‘en heeft meer -danotien’ duizend menfchen öhweroordeeld: “ter „dood “gebragt. Daarop „made goederen van elk -derzelvere te hebben-geroofd:; ten toppunt van rijkdom -geklominen - zijnde, was: et _geenê foort van ongebondenheid, waaraan’ hij: zich miet heeft “overgegeven. (“Hij bezigdealle: mo= gelijke wreedheid en geweld omtrent:de ongelukkige Vurgers j- fchond’ de maagden; Ónteerde de jongeline _genyrensgedroeg zich omtrent zijnetonderdanen vais een onbefchofte dronkáard.Zijn verachtelijk neder. zien opanderen ;-zijne!opgeblazenhéid eftrotschheid omtrent allen, die hem ontmoetten 3 kan” mei niët zoo vergelden , als “zij verdienen. Men zou eert de Zon,’ dan ‘hem j'vlak “in aangezigt! hebben-durven ziens Wie »zou ook « alle “de ‚nieuw ‘uitgevondene {tratfen ot” verzadiging» zijner > wreedheid « kunien opfommen, van hem, die zelfs zijne gemeenzaamtte wrienden \niet: heeft” gefpaard t-- En dat” dit geene wast „ bra hekholiigiug enn hem 8 zult gij tossb ew iig MN te Hit, HORIÛR TEN ter- „…C*) Men. verhaalt een dergelijk. gezegde van eenen MEGAPENTHES, — neen! den -knecht van eenen MEGA» PENTHES Onzer dagen, Nies die zich „daarop zou hebben beroemd. $ j BEM / S 3 268 DE OVERVAART OVER. DEN STYX; terftond kunnen weten „wanneer gij-flechts de door hem vermoorden oproept, Doch zij komen reeds onopgeroepen , zoo als gij ziet, omringen én beang- ftigen hem. Deze allen, O RHADAMANTHUS „- zijn door dien booswicht gedood; dezen „werden lagen gelegd , «om hunne. fchoone vrouwen. , genen om hunne met geweld..door -hem ontvoerde. kinderen, anderen «om hunnen rijkdom „ fommigen „wegens hunne regtvaardigheid,en. zedigheid„ en afkeer van ’% geen door hem gefchiedde. RHODAN, „Wat zegt gij daarop , ellendeling 2 MEGAPENTHES. «Wegens ‘hen, die ik-ter dood heb laten brengen;-is het„-zoo-als hij-zegt ; maar omtrent al het andere, het overfpel , het geweld aan jongelingen en. maagden gepleegd, omtrent..dit alles heeft mij -cyniscus. belogen. | CYNISCUS. Ik zal u ook hiervan , 0 RHADAMAN= THUS, getuigen bijbrengen. RHODAN, « Welke bedoelt gij ? | CyNIiscus, Roep , 0 MERCURIUS !-zijne nacht- lamp, «en zijn bed. Als zij-te voorfchijn komen, zullen zij wel getuigen „ wat zij: van -zijne, verrigtin= gen weten. MERCURIUS. Verfchijnt, bed en nachtlamp. van MEGAPENTHES. Ziedaar! zij gehoorzamen al. RHADAM. Zegt gijlieden dan, wat gij van dezen MEGAPENTHES weet. Gij, bed! fpreek het eerst. Het bed fpreekt, Cyniscus heeft hem volkomen naar waarheid befchuldigd.” Maar ik durf hetgeen hij op mij verrigt heeft, van fchaamte niet zeggen. RHAs OESDE TIRAN.isvo 10 269 ‚‚RHADAM.: Gij, befchuldigt hem opshet duidelijkst, daar gij niet eens van u verkrijgen. kunt ‚zulks uit te fpreken. Gij, 0 ad leg thans, uw, getuie genis.afe;n or De kamp; preekt, ste „over: a. gebeurd iss weet ik niet: want daar, was ik, niet, tegenwoordig. Maar hetgeen hij bij nacht; gedaan. heeft, . of, hets geen, met; hem. gedaan ‚werd „‚ walgt, mij te, verhalen. Veel heb ik gezien, dat, niet te melden, ÄS,, en alle fchaamteloosheid. overtreft, Menigmaal heb „ik, ops zettelijk de olie niet ingedronken;, om maar,uit. te gaan. Maar hij bragt mij bij zijne wandaden, en bezoedelde mijn licht op allerlei wijze, RHADAM, Reeds getuigen genoeg! maar trek ook zijn purperkleed uit, opdat wij ook het getal zij- ner lidteekens zien, Wel verfchrikkelijk! hij is gee heel beprikt, of liever bont en blaauw van zoo vele fchandmerken. Hoe zullen wij hem nu ftrafs fen! Zullen wij -hem in den brandenden PAlege- then werpen „ of aan. den driehoofdigen hond CERBERUS overgeven? _— | CyNiscus. Geenszins, maar indien gij mijn’ raad volgt, zal ik u eene nieuwe en voor hem gefchikte ftraf aanwijzen. RHADAMANTHUS, Zeg die dan, ik zal u daarvoor den grootften dank fchuldig zijn. CYNISCUS. Het is, meen ik, de gewoonte, dat alle geftorvenen het. water der Zethe (van den ftroom der vergetelheid) drinken ? RHADAM. Zekerlijk. S 4 CYe 270 DE OVERVAART OVER DEN STYX3 CYNIscus. Dat hij dan alléén van die allen niet daaruit drinke ! | | __RHADAMANTHUS. Waarom ? CYNIiscus. Dan zal hij eene zware ftraf ondere gaan, wanneer hij zich herinnert, wie hij was, en hoe veel hij daarboven vermogt, en wanneer hij zijne weelde herdenkt. RHADAMANTHUS. Uw raad is goed. Hij worde veroordeeld, naar den Zwrtarus gebragt, ‘en aldaar gebonden te worden, met dé herinnering van het- geen hij in zijn leven gedaan heeft. | GRAAF GRAAF: FLORIS EERSTE KRIJGSTOCHT. _ Legende: Het ‘koninglijk | gebeente ontdeckt ee den Fries getemt. / VONDE Le ih Pen Daar “ginds“"van Egmonds achtbaar floty = Tot aan” het Sehoorels “duin ; Daar klinkt en weêrklinkt over ’t veld „ Trompet * en ° krijgsbazuin. > | Daar “ ftaat in’ vollew wapendosch Een machtig “ heir »gefchaard : en | Daar- hoort “ men …’t ‘onverpoosd gebriesch. _ Van. menig oorlogspaard, Ki Daar flikkert’, ‘in den” glans “der! ’zon, « Het “aad'lijk “wapenfchild …… ” Van” menig wijdgeducht’ Baroen , Die fpeér of degen dtilt” Daar Kent wmên -aan de ftrijdbanier,- Aan ’t-erflijk zijdgeweer , ” | Of aan de “ftandaartleus „den naam Van menig … Baanderheer. ND OS 4 Daar 272 CL ALORAAE rÜORIS „Daar « rukken’ in” het ftrijdkuras, » Staag verfche drommen aan hj Door riddren, in ’t helmet vergrijsd , Kloekmoedig voorgegaan. =— „ Voor wien” toch” heeft die heldenfchaar » Den ftormhoed opgezet ? „ Voor wien fpant heel deez heirmacht faam, „En fteekt mende trompet ? n Wie of hier legerhoofd mag. zijn „ En,zoo veel «oorlogsliën „ „ ‘Gehoorzaam, aan -zijn „hoog, bevel ; » Zijn voetfpoor volgen … zien ? „ Die hier',den- laf als veldheer zwaait „En ’t‚-pad- der, „glorie, toont» » „iGewis, hijvisseen «roemrijk held „ ‚7 „ Wien zege op zege -kroont, „ Die Hollands „adel Jeiden mag, „ Den fierften dien „men, kent , „ Gewis ,_ hijvis op-t..veld vergrijsd „En ’theirbeftier, gewend, „ Doe, wakk’re hopman, mij den, held, „ Doe mij „den. veldheer; Zien, … „ Die waardig „boven, allen … was ; „ Aan allen.-te „gebiën.” „ Die EERSTE, KRIJGSTOCHT, 273 — Wat ‚vraagt ‚gij naar „ons,-legerhoofd 2} Ginds „waait, zijn” veldbanier , Die ver valle. audere, overtreft In majesteit „en, zwier, Gelijk bij *toglansrijk licht „der „maan Het ftergeflonker kwijnt, Zoo taant-ook.-elke banderol, „evo Als „Hollands Leeuw. verfchijats Gelijk voor /t „welig fchoon «der. roos ' Het ganfchebloemhof wijkt, « Zoo is er. Ridder , Vorst „noch Heer „ Die, Hollands Graaf «gelijkt, — — „ Hoe? Hollands-:Graaf! Ostoon hem nij,” — == Ginds óp dat: fpierwit vros « … Voert hij” de-sgrijze! benden aan; ür In blânken-- wapendosch. 01 ej Wie Pichijt, Zou“? mooglik kunnen -zijn ? „ Op “’trbaardeloos--gelaat. -> „ Lees vik--den-streko- der confchuld ‘nog’, „ Diet vprilst der vjeugd. verraadt.” — — Trée, toe , gij. dwaas , ven. lees veeleer, Op ’t“baardeloos. „gelaat, Den gloed des “echten - adeldomes:, Die ’ vKoningsbloed werraade. - Tree 974 “OGRAAF FLORIS” Trêe toe, gij dwaas, herkén”” veeleer — In de “opflag* van zijn’ “oog ** Des tweeden: wiLrems Vorstefiblik , * Waarvoor Germanje ‘boog. | Al fehijnt “de kus- der “eerfte min Te zweeven op zijn’ moud’, Ver boven «trom en _krijgsrumoer © Zende: hij-“ zijn’ ftem in “% rond Al -fehijnt zijn’ blanke “en “poëz’le hand __ Voor ‚zacht geftreel «beftemd ;, Aanschouw: hoe “forsch. zij. …’t ros bedwingt , En ’- flagZwaard houdt omklentd. Al” iso /zijmo uitzieneewriend’lijk , teêr!j … Zijn ctoefpraak vftraf->noch barsch > Hij zweeme aan’ hof; naar) Küpido-3 « Hier toont hij > zich veen Mars, — leeg En! omleewar reênryS vérhâal © het’ mij-, „ Toog ‘hij/shetzoharnassdaan ? „ Deed thij'-zao “groot sveen ° legermacht ó “z- Met, hem;-tem-weldeocht s'gaan.? 5 Valt hem „2200 sjong zijn otijksgebied- „En erfdeel reeds tekleen pf „ls hij mett Hollands vette „beemd Dd „En Zeeland niette vreên ? „ Of EERSTE SKRIJGSTOCHT, 275 „ Of jaagt een *bloote:” gloriezuche „ Een « iedie“ trek naar» eers’ „ Hem vuit det fchoot der oftille “fust „In ’t tidderlijk geweer?” — | =— Neen , ’t is geen “heersch=>of gloriezúcht Geen trek “ndar “ grooter macht „…! Die rroris borst ontbranden deed, Hem in ‘Westfriesland. “bracht, «7 Een’ reiner “drift ; zijn’ “grootheid waard’ „ Nam hem den boezem in. , | Uit ‘vroomheid’ gordt hij ’ lemmer aat ; En heil'gen * kinderzin.» | os “niet Westfrieslanids - heerfchappij … — Die hem in de’ oogen fpeelt ; “Zijn gindfche weelige “akkers ’ niet, Wier overvloed — hem” “ftreelt. Hij vlamt “op bosch ‘nóch klaverwei , Hoe “hout- “en »“zuivelrijk #7 Het doel van zijn” verheven: tocht Is Koning wirLems lijk, » he “Is dat” rampzalig overfchot «— / 7 Van zoo vermaard een’ held, In“ ’t “fchiet'rendst) van zijn” levensloop: Te droevig neêrgeveld: ” Is 276 TUGRAAF: FLORES >> Dat vaderlijk” gebeente alleen , Zoo lang vergeefs - gezocht , … Maar door den. Fries. te wel bewaakt; Is % voorwerp. van. zijn’ tocht, > Ontdekken, -van- eens-- vaders lijk Had * eindloos- meer . waardij Voor rroris ouderlievend. hart , Dan heel zijn’ heerfchappij. Ja „zoo zijn hart „de. keus: moest. doens „ Uws vaders lijk of, ftaf.l” Hij ftond- voor’ zulk zeen. heilig. pand . Den fchepter. willig » af — ome > Ile danke u , „‘hopman-„. voor. ’t - bericht s » Dat God -de deugd: gedenk’ … „ Van” zulk een’ - trouwen, vroomen Zoon , „En hemsder zege Schenk)” _— Góds bijftand: kan „niet: falen „neen } Bij zulk een grootsch beftaan :-- Den zoon: toch» die zijn’ vader : eert Zal ’t wél ops-aarde gaan, Dan „ hoor daar klatert de. aanvalkreet ! De Fries heeft ons--verrast, Daar rukken ’svijands, benden, aan : Zie hoe hun-aantal, wast, Geen EERSTE” KRIJGSTOCHT. 277 Geen ‚nood 4- al» pakt het onweêr faam, De moed “behoudt het veld : En nooit heeft Hollands ftrijdb’re Leeuw Zijn’ vijanden geteld, De Leeuw vän ‘Holland overwon: En Friesland ligt in band 5 Gewroken is’ de nederlaag , En uitgewischt «de: fchand’ Nu juichen beide Graaflijkheên « In bandelooze vreugd « Nooit ‘heeft een maar zoo onverwacht , Zoo heerlijk „ haar verheugd, Het daavrend , dreunend klokgebrom Weêrklinkt ín elken wal, En ‘paart zich aam der burg'ren “kreet En fehel triomfgefchal, - | De maagden ‘heffen ’t feestgezang __ Mert dankb’re “toonen aan: Omhangen met festoen en krans Graaf Froris zegevaam — Het 78 T WCRANFH FLORIS! A: Hetr-oude “bier bruischt ops if %” vat's Ten beste: van ’t gemeen, De vpoorters drinken “rroris heils Van hem waagt “iedereens De pikton zendt van ftraat en plein De vreugdevlammen òp. Men danst en zingt, en voert alom De vrolijkheid ii ‘top. | Eén echter‚-fehoon hem „Hollands. roem: En Zeelánds welvaart ftreelt kn, Heeft dat uitbundig - jubelfeest „ Dien hoogtijd: niet gedeeld, Eén echrer;“-fchoon hij -’t--volk bemint; Ontwijkt het vreugdgewoel ; En “blijft- een prooi---van „boez@mfimart. 7 En kwellend , zielsgevoel. : Eén echter vliedt: in eenzaamheid Der burg’ren. trouwbetoon, Wies--mag hij--wezen ? ==. Hollands Graaf „_ Des Tweeden WILLEMS « ZOON, Wat baat--hem- uitgeftrekter macht en Vermeerd'ring van, gebied? Wat , hooger leen en „heergewaad-? Hij acht dien voorfpoed niete Wat EERSTE RRIJGSTOCHT. 27 Wat baat heme"’t juichen van zijn: volk, Dat. hem als winnaar groet ? Wat Kennemer- en Waterland ,_ ___ Geketend aan “zijn” woet?® Der. Friezen ftraf , hoe ftreng: en fel, Heeft rLOoRIs niet voldaan : | Om ’s vaders lijk, en niet om wraak ,. Schoot. hij de rusting aan, Het “denkbeeld aan “dat Koningslijk Zweeft „altijd „voor zijn’ … geest , Ontrust en plaagt hem ‚dag. en nacht Op jachtpartij en feest. Een trouwe ftoet heeft zonder vrucht _ Westfriesland doorgezocht «_ En hem. gefchenken uitgeloofd, Die ’t graf ontdekken mocht. Vergeefs werd, ieder ondervraagd, _ Waar ’t kil gebeente rust : Van ’s Konings: droeve grafplaats, zijn De Friezen onbewust.  De Graaf „ gefolterd door zijn leed, Nerkwijnt in bitt'ren rouw, Dat kij den plicht niet kan voldoen, Dien hij vervullen woù. v.D 2 T Die Bo Ur GRAAF © FLORIS” „Dies rouw groeit - dant want “'s vaders * fchim Vergunt hem rust noch vreê ; Maar toont, zich in het flapensuur Aan ’s Graven legerfteê.; Bebloed:p misvormd-sen aak’lig” “bleek „ ___Van alle” pracht “ ontdaan „ Ziet rLoRIs elke middernacht Het fpookfel voor zich ftaan, « Is vfücht'loos of” de jong”ling fchreit:, De ‘handen angftig wringt, En, dóor een’ vlótte hoop bezield, Den geest‘tot fprekén dringt. Het wreed verfchijnfel antwoordt niet, Dan met een naar gezucht: En lost , als hij ’ omhelzen’ wil, Zich op in dunne lucht, Eens had ‘het ‘flaatsbelang den vorst In: Alkmaars wal vereischt, Met heel ‘zijn graafliijk hofgezin Was hij daarheen gereisd, Hij “had , ‘vermoeid van *%” rijksbeftier En van den verren tocht, De rust, die hem zoo lang ontvlood, Op 't donzig bed “gezocht. sid pt e L Moen EERSTE -KRIJGSTOCHT, „281 Reeds. look een” zachte fluim’ting, 't‚‚o0g , Weldadig mneêrgedaald Wanneer „het, fpook den. jong ling wekt, En, ’t machtbezoek. nerhaalt. _ Nu ‚echter zag. de vorftenfchim Min treurig, dan voorheen, En fprak voor,’t eerst: „‚ waak, op, mijn zoon ! „Het oogenblik verfcheen. ve Verfchriklijk. is „uws. vaders lot: 4 „ Mijn’ ziel lijdt. hellepijn ; „ Dan gij ‚mijn FLORdS „ gij alleen, „ Gij. kunt mijn redder zijn, „ Weet , dat ik in den fulferpoel „De lout’ring door moet. ftaan, de oe „dat door u den kinderplicht „ Volkomen is voldaan. _ „ Tot dat de lijkdienstplechtigheên _„ Behoorlijk zijn. verricht , „En mijn beklagenswaard gebeent’ „In heilige aarde ligt. „Ga, fpoed u naar Hoogwoude heen: „ Daar dolf men, wreed, en. laf, Ek Mij in eene ongewijde , fte& » Een onaanzienlijk graf. T 2 ss De 28e EROGRAAFT Er ORF 5, 'De bóoswicht , “die ni had” erkend, En vechter: dorst’“ verflaan 3 °° „5 Töön' szeif “u, “bij zijn” jongften * fnik, > Mijn” vloekb’re ‘rustplaats “aan,” ‚‚ Hem zi zij kennen’ aan mijn bloed , ‚‚ Dat ‘hij vergoten heeft wke » En onùitwischbaar voor” altijd 1, -Op "€ fchendig aanzicht kleeft: - „Dan oort daar krast de wakk’re ‘haan „En“ fpelt her dagend licht. Mijn tijd is “om: vaarwel: mijn zoon; „ Gedenk ‘aan ‘ewen plicht” \ Dus prak het f{pookfel, en verdween, * | Verbijsterd en ontfteld dh Is FLORIS - uit de bange koets , De flaapzaal uitgefneld. „‚ Waakt op, mijn vlugge paadjes, op! (Dus wordt zijn’ ftem gehoord) 9 Mijn paadjes ! knapen ! op! waakt op ! „, Wat fammelt gij? maakt voort! — de Brengt mj den lichtften wapendosch „ „En langt mij %t oprlogszwaard; » Mijn ruiters! opt! wij gaan ter jacht! „ Men zâdel’ * fnelfte paard,” 4 Des EERSTE! OKRIJG STOCH Te 283- Des Graven «last is» naauw-; verftaan j… / OF. dadelijk iwerinidaerzhon ke s0° De kleppers flampvoet aan „de poort, sho En briescht „van ongeduld. k De Graaf -flijgt „op 3 de-hofftoet meê z Hij rents-en vijlt» hen. voor 3» ' voGeeù “hunner die--hem , volgen, kan | U Op ’t aangewezen ‚fpoor. » De * Gräâf “wliegt’ voort,‘ door dik en -dun, Hen aften \wer “vooruit; Geen -hêuvelkling- noch kreupelbosch „ Geên’ “water “dat ‘hem fluit, > vo Vergeefs" jaagt “hem de hofftoet na, « Verlegen en ontftelds | De Graaf is, hoe men fpoeden “moog’,: Aan aller oog ont{neld, — Ed 1 HI. _Naauw- bracht de blonde dageraad De morgenfcheem’ring aan, Nog was uit Flevoos waterplas De zon niet opgegaan. T 3 Ks. Wan. 284 ICRMAP PLO RISC 77 7 Wanneer «des Graver: arendsoog «vo vol _ In * uitgeftrekt verfchiet Door veheenddamp en nevel. heen “ Hoogwoudes toren ziet. Zijn: boezem fchokt op dat “gezichts” Zijn oog fchiet enkel wvuure: „„ Voort f fpoed wu, (zegt hij) o mijn ’ Hij fpoedt “er -heen; klopt vaan, em roept, Van ongeduld > verteerd „ ti Dat op den weg “een ftervend ros 1 Een’ „waterdronk ‘begeert, „‚ Ga j vreemd'liog !o(krijgt hij tot--befcheid) „, Verwacht geen? hulp -van mjs « …„ Geen’ -deefnis: huist in” deze: hut ; » Ga ‚"“vreemd'ling , ga voorbije - ’k Heb: «nooït op: 't bloedig --oortogsveld 5 Meêwarig « mij “getoond 35 14 | „ Bijr plondring”heb «ilk “vrouw „noch kind „> Noch oùderdom verfchóond, + ‚, Eens bad me „gen held lin dijfsgen& 57 hé Zijn’ ftem was …juiste-uw” fleme ‚> Hij, boód ; mij: geld en-vadeldoma 7 ò Mijn’: hand ontzielde--hems 3 Wat ik: aan “menfchen: heb, ontzegd; _ ‚, Bewijs, ik „aan ;geen: dier, ‚> Dus vreemd’ling:; wie gij wezen moogt , ‚> Verwijder ‚a ‚van -hier” T 4 Die 286 TAGRAAFU FLORIS AIT Die ‘haatlijke y:vongastvrife:! taal +’ Ontzet; * verbaast »-den » vorste” Een felle--drifes-om zulk veen” hoon >” Doorblaakt zijn’ heldenborst, _e “Hij: bonst. ‘van “fpijt op” de “eeken” post #5 En , telkens meer “verwoed, Ontbloot” hij--% - vreeslijk «zijdgeweer: 77 De deur ligt-vaan zijn” voet. ° eoNw treedt de ‘huisman’ op ‘hem-aan #7 Een: ongetemde ‘ Fries , Wier %” rosfe > hoofdhaar grof als “vlas; Tot op -de--fchoud’ren---wies, Een ‘raige ‘baard bedekt zijn’ “borst 5’. Zijn blik: is-fcheel ven —norsch:; … Zijn ‘zware ven {chier … ontblootte-leên::;” , Zijn grof: gefpierd ven forsch;,.: … Hij zwaait met ‘ijzerfterke vuist Een’ zwaren- goedendag; __Poch rFroris” vangt met kloek “beleid : … Op ‘breed ‘rapier den flag, ” » > Wat wil” dit, huisman 2” is” zijn’ “vraag. Pas ‘heeft’ hij’ die geuit , 2 Wol Of *’s vijands drieste oploopenheid” Is in haar’” vaart “geftuit, 7’ % Is N EERSTE) WRIJGSTOTC HT. 287 „et Is Cwigdkms” (geese! duús gilt’ de-“Fries , Met doodverw op % “gelaat „ nd Terwijl’ hij “* - moordend’® wapentuig > Der hand ontvallen ‘laars rag En rroris leest in de eigen -{toud «*_ Op. ’t ‘grijnzend aangezicht > Den bloedviek”; “die” van Koningsmoord … Den onverlaât «beticht, gibsos 0 De moorder waande : in Hollands Graaf e - In majesteit vari leest”, | In: ftem zijn’ vader «zoo gelijk, is Te aanfchouwen - ’s- Konings geest. ‘ Verwilderd fpringt- hij: uit dè: hut ; En rent “door *%- haäkbosch: heen 5 De jong'ling volgt met rasfen fpoed En blank geweer zijn: fchreên, … De huisman ziet. niet eenmaal om,’ Maar ijlt, van angst gefpoord „En van -verftand geheel beroofd, Geftadig verder voort. Hij naakt ín 't eind. eene open: fteê : ? Een naar- en. week moeras, Waar niet ‘dan «vorsch en. paddeftoel , Geen’ bloemste vinden was, Daar 288 TI GRAAF FLORIS „Daar. ftaakt de Fries. zijn’, fnellen „draf, En flaat op «eenmaal, fil, … Bevangen; door, een’ doodfchen -fchrik En huiv’ringvollen gril. „Dan , Hollands. Graaf is hem nabij _ Die ’t wreekend ftaal- werheft „ En: door de ruige. vlechten heen Des ondiers Schedel treft. De:-booswicht -ftort . met naren kreet Zieltogend neêr, in't fliijk, Den helvorst werd de ziel ten deel, Den „wormen. ’t… bloedig lijk. » God, dof ‚dus, roept de jong'ling, uit: s, De moorder heeft. zijn’ ftraf | > Gewroken - is mijns. vaders dood! „‚ En hier ,- hier. is, zijn graf U* Nu bezigt hij als fchop of fpâ Het fnijdend -oorlogszwaard , | En graaft «en wroet” in ’t week moeras, Dat wiLLeMs. rif , bewaart, Hij fpit en woelt , tot dat zijn ftaal Op harde beenders ftoot, Zijn’. vlijt groeit »aan; en’ Vorstenrif Ligt voor zijne oogen bloot. Den EERSTE KRIJGSTOCHT, «289 Een tranenvloed van finart … en “vreugd Vliet langs zijn’ kaken neêr 5 Hij drukt” het kil- geraamte aan 'e hart En kust het keer op keere En ‚ în dat treffend oogenblik Verfchijnt zijn trouwe. ftoet , Die , met een’ dankbren vreugdenkreet, Zijn’ eed’len Meester groet, Zij vonden ’t ftervend paard «op “weg; En, van *t gezicht ontfteld,- Waande elk van hen ,’ dar Hollands Graaf „Door moorders. werd geveld, Dan , rFroris toont hun ?’% vorftenlijk , Terwijl zijn blijde mond Hun ’s Hemels eeuwig wijs beftier, En ’s moorders ftraf verkondt, . En rroris vouwt de handen faam’ En knielt aanbiddend neér, En al de hofftoet knielt met hem En looft den Hemelheer, Nu voert: men , met gepasten tred En ongedekte kruin Het overfchot des braven Helds Naar Alkmaars zandig duin. Men \ 200 GRAAF FLORISSEERSTE KRIJGSTOCHT. 3 Men fpoelt «het: af © met» heilig: vmat” (9 Van’ alleszonreine fimet,svvi 417 En “ftelt hee voor elks oog ten. toon Op * -vorst’lijk vftaatfiebed, De mis, tot rust» ván ’s Koning „ziel „” Klinkt, dag aan dag «in: ’t koor. . De sboerpsalm ftijgt naar hooger trans — En knalt de -heem’len: door, * En „vna rde ‘vaste «en plegtigheên , Verzelt „men ’t lijkgebeent’ ‘Naar Middelburgs. vermaarde „vest, En richt hem ’ grafgefteent’, Ka October 1825. _- L WIJSBEGEERTE pes LEVENS. VD Vv TITUS POMPONIUS ATTICUS, ALS BURGER BESCHOUWD; b or. 4. SIEWERTSZ VAN REESENA, r ‚ Advocaat tte Rotterdam (*). He zijn miet altoos de uitftekendfte mannen geweest „ die het meest zijn vermaard geworden door de toejuiching der menfchen; het waren niet altoos de lofwaardigfte daden , welke de bewondering opwekten, die eeuwen lang de harten van tijdge= nooten en-nageflachten hield opgetogen; het waren dan ook niet altoos de fchitterendfte vertooningen van grootheid welke bij eenen wijzen en regtfchapen man voor de echtfte blijken van hare zuiverheid gelden mogten. 8 Boven allen peil is’ dikwerf de waarde verheven van den doorluchtigen krijgsheld ; die voor de rede ding van zijn vaderlând geene gevaren ontzag, zijn leven prijs gaf, den dood der eere verwierf; van Ee | den (*) Voorgelezen in Beh jare 1812. | | V 2 294 TITUS POMPONIUS ATTICUS, den verheven ftaatsman, die, in de ‚ oogenblikken van het dringendfte gevaar, met eene vaste hand het roer te houden wist, en de ranke kiel , midden door de branding henen, in eene veilige haven be- landen deed, Dankbaar klopten de härten der ge- redde landgenooten 3 hoog klonken de liederen der gewijde dichteren, en op onwankelbare zuilen werd de roem des grooten mans voor het oog der wereld gevestigd! — En wie. ook, M, H! die gevoel heeft vóor het eerwáardige dêr zelfsverloochening , welke in dien moed gelegen was, wie, die een danke baar gemoed met zich. omdraagt,en- het vaderland lief heeft, kan zijne deelneming weigeren aan die groote voorbeelden van menfchelijke- verhevenheid ? Wie „ die de gruweldaden der ftoutheid en de flinkschheden.. der valfche. ftaatkunde immer in de zwarte rol der gefchiedenis heeft gelezen , verpoost zich niet gaarne bij die enkele trekken van wezenlijke verdienfte „ welke des te meer uitblinken naarmate zij fpaarzamer zich vertoonen ? Maar wat dunkt u, M. H? wendt zich niet onder die wezenlijk verdiende erkentenis, bij een dieper inzigt, der zake, van. lieverlede eene. nafpo- ring der oorzaken, die den krijgsheld en den ftaats- man bewogen hebben, om zich in die gevaarlijke loopbaan te wagen, welke niet dan dood-en-ver- derf fcheen te beloven? — Is het niet „ als vof eene geheimd ftem uit ons binnenfte oprijst, en ons iets, dat als eerzucht klinkt, toefluistert? — Zien wij. niet dien geheimen fleutel van zoo vele raadfelen , het eigenbelang, voor ons liggen? — Hooren wij den ALS BURGER BESCHOUWD. 205 den kreet van partijfchap niet uit het duister opkomen? — Brengt niet een blik in de toedragt van vele lotgevallen ons alle de wonderen des toevals voor het oog, door welken zoo vele verdienften van anderen, zoo vele’ onbeduidende oorzaken van gee wigtige gevolgen „zoo vele bijjeenvoegingen van gewone werktuigen , te zamen eene tooverachtige gedaante aannemen „ en met de verwonderlijkfte eene zijdigheid aan den. gelukkigen lieveling des roems als zoo vele cijnfen zijner graotheid worden aange bragt? — Keeren wij dan van den zwijmelzang der lofliederen terug tot de “wezenlijke waarde van zoo vele geptezené- mannen „ van zoo vele geroemde daden, wat is het dan dat aan ons hart eene duure zame achting kan inboezemen? — IS het dan die eerzucht / dat eigenbelang , die partijfchap , dat toe= val? — Of fchudáen wij alles, wat aan hen te wij- ten is, af, als onwaardige pronkgewaden, en vers heffen wij flechts den -lof van hem en van die da« den , welke door hunne eigen kracht en groote heid de zaak der deugd en der regtvaardigheid be= vorderden? | Zoo zeker als deze overtuiging mij bezielt, zoo zeker is het echter ook, dat meestal de deugd en de regtvaardigheid, welke niet van zoo geruchtmas= kende omftandigheden vergezeld zijn, ook onopge= merkt en ongeprezen voorbijgaan. In den ftillen kring „der huisfelijke. bezigheden worden dikwijls deugden geoefend , waarvan eene enkele méér waardig is dan alle de’ zegepralen des beroemdften veld- peen de fchijnbare werkeloosheid van den’ wezen-= V3 lijs 296 TITUS POMPONLUS ATTICUS; lijken vaderlander is dikwijls honderdvoudig meerder waard dan de ftoutfte onderneming des gelukkigen __muitelings. Ja, wat zegge ik? — geene grootheid kan welligt in wezenlijke zuiverheid die evenaren van den braven man die: zich als vreemdeling. van alle burgerlijke partiijfchap en alleen als dienaar van de magt der deugd en. regtvaardigheid gedraagt. — Maar zelden’ wordt voor hem het loflied: aangeheven zelden zijne verdienfte erkend, Dikwijls, M. HE hielden deze overdenkingen mij bezig, als ik, onder zoo: vele;helden van Romess het oog mogt vestigen op den vreedzamen tijdge= noot der geweldigfte burgertwisten, op. T. POMPO= NIUS ATTICUS: op hem, die door zijne geboorte zijne rijkdommen > Zijnen. invloed „ en-vooral door zijnen uitftekenden geest en welfprekendheid geboren fcheen, om aan de beroeringen van zijnen tijd het vermogendf{te aandeel te nemen; ja, welligt alle de hoofden der tweedragt te onderwerpen; en in zicht den grootften der Romeinen te doen eerbiedigen; maar die integendeel alle de lokäzen “der wereld= fche grootheid te ontvlugten, en in een vreedzaam leven zijne ware grootheid-te behouden. wist; die in de flilte des ambteloozen levens, zich met het beoefenen van alle burgerlijke deugden bezig hield, en niet gezien werd onder zoo vele hooggefchoten ftarren van zijnen tijd die de--hoogfte deugd en regtfchapenheid bezat, en geene van-die zwakheden. der eerzucht, welke zelfs de edelfte zielen doen af= dwalen van het echte fpoor der. wijsheids Maar toen ik: nu, M,‚ Ht! de eer te verdienen had van! nk he- ALS BURGER BESCHOUWD” 897 heden. voor ulieden ‘het woord te voerên5 toen ik roiidzag in den grooten rei van wetenswaardige zan ken, welke de herinnering vân het gebeurde, de nafporing van het onzigtbare „ en de opmerking van het tegenwoordig oogenblik, om ons henen verzä- melen5 toen. ik bedacht wat-nuttig voor onzé geméenfchappelijke” overdenking kon “zijn, toen meende ik, M.- H! in dat gedrag van PomvPoNtus ATTICUS, éen zoò rijk en keurig fchilderij van men= fchelijke grootheid-te zien, dat ik geenen man meer lofwaardig » geen bedrijf meer prijsfelijk , geen on= derwerp 'méêr onzer aller aandacht waardig KOR achten ! | di Ik zal het wagen, M. H! dezen indruk te vol- gen3 ik zal beproeven, of gij dien” met mij deelen zult; ik zal van uwe uitfpraak de beflisfing ver. wachten , of welligt eene te groote vooringeno- menheid miet de waarde der onopgefmukte deugd mij hebbe weggefleept , dan of het oordeel der wijsheid zich hier met den aandrang van het gewoel zal vereenigen, om de uitnemende waarde van den vreedzamen burger, in ATTIcus, te verkondigen. Ik’ zal- hem u voorftèllen , gelijk hij wass en zoo gij ‘daar bij de trekken herkent, met welke hem zijn levensbefchrijver fchildert , dan zal derzelver keurigheid u zeker nog eenige fchadeloosftelling geven , wanneet gij ook var jn oordeel over hem he verfchillen. … De magt en de neerndpb van het gemeené- “best waren tet’ top geftegen, De groote wedftrijd | V 4 use 298 TITUS POMPONIUS ATTICUS, , tusfchen „Rome «en „Karthago , was ‚ beflist. Op weinige «landftreken. na was,de geheele. bekende wereld onderworpen. De wetenfchappen „ welke den vrede. beminnen „ begonnen te ontluiken; het gezegend Griekenland leenderzijne fchatten- aan de weetgierigheid der Romeinfche jeugd ;-eene nieuwe zon. ging op voor de,groote wereldftad „en ‚bee loofde eenen verrukkelijken dag. Lucius TORQUA= TUS, de jonge MARIUS „ MARCUS CICERO, QUINTUS HORTENSIUS ; vormden eenen bekoorlijken kring van beminnelijke kinderen, wier uitftekende gaven het hart hunner ouderen. verrukten , wier onderlinge vriendfchap hunne harten. voor de toekomst vere bond, wier uitnemende geestvermogens. de. voor- boden fchenen te zijn" van die grootheid ; welke eenmaal de. bewondering. van alle nageflachten zou tot zich trekken. … Maar boven. hen allen zag men hunnen leerge- noot, den jeugdigen ATTIcus, uitblinken. Uit een der oudfte geflachten van Rome, in ride derlijken ftand en van eenen rijken vader. geboren, was hem het nog grootere geluk te beurt gevallen , dat die vader ook van een minzaam karakter, en een uitnemend: beminnaar der letteren was. Van. zijne eerfte jeugd af werd deze zin in hem overgeftort „ en hij werd in alle takken van wetenfchap” onder- rigt, voor welke zijne jaren hem vatbaar maakten. Daarnevens had de natuur zelve hem tot den lieve- ling der wetenfchappen gevormd, en hem, bij eene uitftekende vlugheid: van. bevatting „ ook zulk. eene mitnemende. vaardigheid. en. aangenaamheid. van ‚uit bh fpraak ALS BURGER BESCHOUWD, 299 {praak gegeven; dat hij in deze beide deelen alle zijne gelijken overtrof, Hij. ontftak dan ook boven allen hunnen naijver en weetlust; maar wat meer is, zijne zachtgeaardheid en beminnelijkheid were bonden hen met zoo teedere vriendfchap aan hem ; dat hunne liefde nog hunnen naïöver overtrof. In zulk eenen gelukkigen {tand geboren: en opges voed met hen , die daarna de eerfte ftaatsmannen. en redenaren. van hunnen, ja van alle tijden zijn geworden „ zoude zeker pomrPoNtus nevens hen tot het beftuur-der openlijke zaken zijn opgeklommen, wanneer hij niet zelf opzettelijk zich daarvan had onthouden. Geen hunner was van zijnen rang; geen. hunnêr hem. in rijkdom” gelijk; geen hun= ner overtrof hem in die beminnelijke-voorregten van voorkomende vriendelijkheid. en innemende fprake „ door welke zich de menigte laat wegvoeren , of in dien overvloed van wetenfchap , door welken de geest eenes enkelen geheele fcharen van men-= fchen aan zijne uitfpraken onderwerpen kan. Nies mand was meer dan hij tot regent eens vrijen volks geboren: Rome fcheen op hem te wachten , om de vruchten harer overwinningen te fmaken. _ Maar, ik behoeve het voor u, M. H! niet uit de gefchiedenis op té delven, dat meermalen de burgers van een gemeenebest „ hetwelk: alle bron- nen «van innerlijke en uiterlijke „welvaart in zich bevatte „ zelve den fchat verwoest hebben , die met zoo vele zorgen verkregen en met zoo veel bloed betaald was. : Ee Rome had zich vrijgemaakt van de magt der koe Vs nin. 300 TETUS -POMPONIUS ATTICUS, ningen, maar flechts den naam - van hunne heers fchappij verlorenis. ‘Het zag den eenen vermetelen na den anderen het oppérgezag aangrijpen , en zich door aanval en wederftand geweldiglijk ontrust. De overheerfching der Edelen maakte telkens den’ overe moed. van het volk: gaande ; de muiterij deed hets zelve regten winnen, welke de listen der grooten weder wisten te verlammen; eindelijk was het Tris bunaatfchap bepaald , het bolwerk wan de vrijheid des volks, maar tevéns de gevaarlijkfte magt in de handen: eenes eerzuchtigen,” Sints dien tijd waren de. verdeeldheden eerder aangegroeid dan vèrmin= derd. De geboorte ván PomPoNIUS volgde kort op eene der: geweldigften. Nog was de herinnering levendig van” de ftoutheid der beide GRACCHEN 5 nog waren de laatfte fporen van hunnen opftand niet verdwenen ; nog fcheen men in de gefprekken der burgers den weergalm van den kreet des ge« fmoorden burgerkrijgs te hooren. De fchijnbare rust, in welke zich het gemeene. best” inwendig bevond in de eerfte levensjaren en jongelingfchap van ATTicus, was dan ook eer eene verpozing dan een eindperk van de beroeringen. De ‘brandftoffen lagen te fmeulen onder de asfche , om op de eerfte aanblazing met des te meer gek weld te ontvlammen, @n fchrik en verwoesting te werfpreidene Het teed dan ook niet lang , of per- foonlijke ijverzucht voegde zich bij de algemeene partijdigheid, om eenen burgeroorlog te ontfteken, welke in wreedheden en gruwelen alle de voren moest ‘overtreffen. — | Mn Ik _ ) ALS -BURGER”BESCHOUWDs zor Ik behoef u die, M.-H! niet in het breede te ontvouwen. Gij weet het, hoe de burgerlijke MA» Rius en de ridderlijke syrrA zich beide ten hoog- ften bij het vaderland. hadden « verdiend gemaakt» maar dôor cenên «ohzaligen: naijver werden: gefchein den 5 gij weet het; hoe die naijver uitbarstte „toen MARIUS het: bevel over den Mithridatifchén oorlog, dat reeds «aan syLLA was opgedragen, door tus- fchenkomst. van -den volkstribuun. suuprcius aan zich wist te-doen-toewijzen 5 gij weet, hoe sYLLA, op dien geweldigen aanflag smet zijne legérbenden naar de ftad gefneld, den’ Tribuun te dooden, ‘MARIUS te overwinnen, de geweldigfte flagting onder deszelfs aanhang aan te rigten wist5 en hoe CINNA en MARIUS het jaar daarna: weder van-hunnen kant de ftad vermeesterden , en geen einde maakten aan den moord hunner vijanden. Gij weet het „hoe syLLa weder „na. den dood van marius, deszelfs vol gelingen verflagen, den jongen MARIUS ;> Conful van. Rome, verbannen, en van zijne Overwin= ning het fchandelijkfte misbruik gemaakt heeft door het plegen der uitgezochtfte wreedheden , en’ het verdelgen en berooven zijner vijanden , en van hunne eigendommen. Alle de ijijsfelijkheden des bur» gerkrijgs. beftormden de „meesteres der wereld met hare verfchrikkingen 3 de woede der onzinnigfte twee= dragt kweekte en onderhield: den verhitten moord- lusts nergens was rust;-nergens veiligheid „ nergens eenig overblijffel van eendragt te vinden; het ge- heele volk was verdeeld in twee vijandelijke legers, aan welker verbittering zich niemand kon, onttrek» kene 302 TITUS POMPONIUS ATTICUS, ken. Vredelievendheid was eene misdaad, onparttij= , digheid de leuze des;doods. Arricuss de bloedverwant ‘van suLPICIUS, was onder allen aan -het eerfte gevaar blootgefteld: zijne betrekking tot” dezen: aanvoerder “der « volkspartij , en zijne vriendfchap met’ den jongen maRIUSs fche-e nen hem tot deze zijde op te eisfchens- zijne gee -boorte vorderde hem aan den kant der Patriciërs. Maar ATrTicus, M. H! was de-eenige „ voor wien het bewaard. bleef geene partij tevkiezen. » Midden onder die geweldige beroeringen bleef hij, als eene onbewegelijke “rots in het midden. der. bruifende golven; zijn eigen meester, en weigerde zoo wel der eene, als der andere partij alle deelneming aan hunne ontwerpens De zachtheid van zijnen- vree delievenden aard was door het beoefenen der wee tenfchappen verfterkt, en had zich tot eene wijs- heid des levens gevormd, welke. den jeugdigen . man eene bedaardheid en gelatenheid deed oefenen, die de doldriftigheid der ervarene grijzen had moe= ten” befchamen. … Met haar beftreed hij, zoo lang hij kon „de aanzoeken en verwiijjtingen der ijverige aanhangers van beide partijen „ en. bleef der men- fchelijkheid getrouw 5 zij deed hem de hevigheid van den jongen MARIUS vermijden „ maar weder- hield hem echter niet om denzelven, toen hij ges bannen. werd, de handsen de krachtdadigfte hulp te-leenen5 zij hield hem tegen allen beftand , — tot dat, na den moord van suLpicius , de verdeeld- heid der gemoederen hem niët langer wilde toe= Staan’ zijne rede te volgen, maar baldadig” bijs od ftand ALS BURGER BESCHOUWD: 303 ftand van hem aféischte, «Toen ontweek hij het tooneel der toomelooze burgertwisten- naar het ge= letterd Athene, en- bragt-derwaards met zijne ziele- rust een groot gedeelte zijner bezittingen over. Zijn leven te Athene was een zegen voor dezen ftaat , een voorbeeld van burgerlijke deugd , een doorloopend tafereel van menschlieveridheid en van echte vaderlandsliefde ! Met zijnen rijkdom onderfteunde hij menigmalen de “openlijke fchatkist zonder eenige renten te ge- nieten, Dikwijls deed. hìj ook uitdeelingen van koren aan de behoeftigen. « Met welwillendheid zorgde hij voor hunne openlijke belangen , zoo diks wijls als raad of daad van hem werd afgevraagd; zijne befchaafdheid, zijne goedheid, zijne wijsheid, wonnen hem de harten van allen; den geringften fcheen hij gelijk te zijn, den voornaamften te eve naren : overal kwam hem de liefde des volks te gemoet; en ftrekte ten zegel aan zijne beminnens-. waardigheid. =— Want. welk een beter en geldiger bewijs, M. H! kon daarvan toch gevonden wor= den, dan dat hij bij een volk, zoo trotsch op zijne oudheid en befchaafdheid, en hetwelk alle de an= deren in wetenfchap overtrof, boven alle burgers „werd hooggefchat, ja van hunne vereering den naam van Athener verkreeg ? Intusfchen vergat hij zijne vrienden niet, welke, naar hunne denkwijze. het vaderland behartigende , daardoor in nood of dijden geraakten, Zoo heeft hij aan den moedigen beftrijder der -Catilinarifche zamenzwering, aan den.grooten cicerRo, met wien hij 304 _TITUS POMPONIUSATTICUS, hij ene onafgebroken briefwisfcling hield , de krachtdadigfte ‘hulp „ de inilddadigfte onderfteuning gefchonken „-toen deze genoodzaakt was het geredde vaderland. te ontvlugten. „Maar boven alles bleef ‘hem dat vaderland heilig. Standvastig weigerde hij de zeldzameveer , welke hem de Atheners, bij zoo vele openlijke blijken van achting, geftadig wilden opdringen, om burger van Athene te worden. ” Altijd hield hij het voor het eerfte gefchenk der “fortuin , dat hij in die ftad geboren «was, in welke het, gebied der wereld huisvestte 3 altijd bleef hij dien zetel beminnen, aan welks voeten zijne jeugd ontloken was, welke hem aan de borst zijner zoo zeer door hem gelief= de moeder, aan de hand zijns geachten vaders had zien opgroeijijen 3 altijd bleef het zijn roem, daar nog te huis te behooren, waar hij het eerfte dag- licht gezien. had. Maar echter kon ook geen afe ftand den aard zijner genegenheid veranderen. Toen SYLLA, terugkeerend uit Zziën, in dthene kwam, en door den omgang met POMPONIUS-. zoo zeer werd bekoord, dat hij met alle magt van overredifg aan= drong, om met hem in Jtaliën terug te keeren, wat meent gij, M. H! dat zijn antwoord was? — Hij, die den volksgezinden aanhang niet had willen bijijftaan, gaf hijij zich aan «den vleijenden toon van het zegevierend hoofd der Patriciërs over ? ‚Neen „’ antwoordde hijj, „ nimmer zal ik mij tegen hen ‚ taten geleiden , welke ik verlaten heb, om niet sy tegen u de wapenen op te’ vatten.” Zoo leef. de. hij weldadig,» bemind, maar tevens ftandvas- | tig, ALS BURGER BESCHOUWD.! 305 fig, aan zijne beginfelen getrouw ; tot dat einde- lijk de vrede des vaderlands eenigermate: herfteld fcheen te zijn. Marrusvwas reeds lang door syLLA in het graf gevolgd, in hetwelk hunne ijdele eerzucht naast de fchamelheid. van- den-geringften- hunner flaven was verdwenen. ‘CESAR en POMPEJUS- vers weerden den ftaat van: buiten, welke-door. den fchranderen crcero van binnen bewaakt werd toen ATTicus niet langer de: begeerte kon wederftaan , om, tot de vaderlijke haardftede terug te keeren. De- zekerheid daarvan was eene algemeene rouw- marè voor de burgerij van Athene, Zijn vertrek werd -door een algemeen geleide onder tranen en weeklagten gevierd; . maar toen ook, Ms, H! kon hij afwezende niet langer beletten-„-hetgeen hij bij zijne tegenwoordigheid zoo menigmalen met moeite had tegengehouden; toen moest hij hunner liefde toelaten , hem hare hartelijkheid door de treffendfte blijken te betuigen: naauwlijks had hij den grond zijner vreemdelingfchap verlaten, of zijn ftandbeeld „werd op de pleinen van Athene opgerigt, onder het handgeklap eener algemêene vreugde „ onder de tranen eerier algemeene liefdevolle herinnering. ‚Niemand was in vreedzame en nuttige beramine gen -zoo onvermoeid als de in Rome teruggekeer= de Arrreusy niemand was meer belangeloos, nie- mand - trouwhartiger. Altijd was hij aan de edelfte zijde, zonder zich aan de vloeden der burgerlijke twisten over te geven, omdat hij hen, dievzich daaraan waagden „ even. weinig hun eigen meester - vordeelde, als hen dic geflingerd worden door de baren der zee. Nim. 306 TITUS POMPONIUS ATTICUS, „Nimmer trachtte «hij naar eerambten, tot welken hem de weg open ftond , overtuigd dat zij niet met eere konden:verkregen worden bij de zoo verre- gaande verfpillingen der kuiperij, noch met goeden uitflag waargenomen bij zulk eene bedorvenheid van „zeden, als toen het gemeenebest beheerschte. Nooit kocht hij eenig goed der verbannenen ; nimmer heeft hij iemand aangeklaagd, met niemand eenig Regts« geding gehad, Van de aan hem opgedragen waar- digheden van Prefect der Confuls en Praetoren heeft hij den naam aangenomen, zonder van dezelve eenig voordeel te trekken. Door dit alles won hij en behield ook de algemeene achting, wel ke vermeerderde, naarmate men overtuigd - werd, dat zijne handelwijze alleen aan zijne vaste begin= selen van pligt, niet aan hoop noch vrees was toe te fchrijven. Bekend als een gezworen vijand van alle. onwaarheid, welke hij nimmer zeide noch dul- den kon, als een heilig vereerder van zijn gegeven woord , als een getrouw volbrenger van allen door hem opgevatten arbeid, als de zorgvuldigfte bezor- ger van de belangen der beide cicero’s, van cATO;, van Q. MARIUS ; VAN HORTENSIUS , Van. AULUS ToRQUVATUS en- vele andere Romeinfche edelen, werd hij algemeen vereerd als degeen die, niet uit vadzigheid , maar uit overtuiging , zich van de openbare zaken onthouden had, Overal bleef zijne onwankelbare standvastigheid, zijne nimmer wijkende vriendelijkheid „ zijne teedere deelneming. hem de waarborg van eéns ieders genegénheid. Zijn moe derlijke oom , Qe CAECILIUS, van de ongemakke- - lijk= ALS BURGER BESCHOUWD. $o7 lijkfte geaardheid, en wien niemand, kon verdragen , had hem zoo lief, dat hij hem alle zijne bezittin= gen fchonk; CICERO €En HORTENSIUS wedijverden om zijne vriendfchap meer nog dan- om de palm der welfprekendheid, en-hij was de band, die hen te zamenhield, welke- anders zoo gemakkelijk door nae ijver waren gefcheiden5 zijn huis was de verzamee ling van de uitftlekendfte vernuften, en te gelijk een tempel der matigheid, van den goeden fmaak en van huisfelijk geluk. Hij was de beminnelijkfte echtgenoot, de teederfte vader, En geen wonder, M. H! want de gefehiedenis ftelt. hem ook voor onze: oogen als den besten zoon, die in den ou derdom van zeven en zestig jaren bij het lijk zijner negentigjarige moeder zeggen kon,-dat hij nim» mer met haar verzoend was , en nimmer met zijne geliijkjarige zuster in tweedragt was geweest, ten blijke dat er of tusfchen hen nimmer eenige twist geheerscht had, of dat zij elkander zóó lief hadden gehad , dat geen-toorn hunne eendragt had kune nen verftoren. Het zou ons te ver henen leiden, M., H! wane neer wij alle de verrigtingen van ATTIicus in hare bijzonderheden „wilden nagaan , welke verder van zijne. edele inborst de onloochenbaarfte bewijzen konden geven, Het was ons hoofddoel, hem als vreedzamen burger te befchouwen, en, offchoon het waar is, dat de eene deugd ten naauwften aan de andere is vermaagfchapt, en dat allen waarlijk flechts één tafereel vormen, dat van alle zijden het oog des aandachtigen tot zich trekt, zoo noodzaakt V.D. 9 X ons 308 _TITUS BOMBÓNIUG ATTICUS, ofis toch dev éngte des tijds, om. het flaauwe’ licht onzer voorftelling altijd meer bepaal op die eene zijde te doen vallen. | Maar’, “wanneer wij “daartoe. nu verder gaan’ in het “leven van aTTicus, zoo vermenigvuldigen” de gelegenheden om hem: te bewonderen zoodanig , dat alleen -de ‘kortheid van een koel verhaal gefchike is, om“”aan “zijnen lof niet geheel te kort te doen. Geene praal van woorden komt den rijkdom van Zijn gedrag nabij. | ‚Reeds begon zijn levên ten avond te neigen; toen de” burgertwisten , welke ‘zijnen mannelijken ouderdom’ hádden ontrust, andermaal en met nog flerkeren aandrang ontvlamden. Moord en ‘verdel- ging zwierden wederom hunne zwarte vanen over - het naauwelijks adem fcheppende Gemeenebest. De éene partijfchap was nietin wezen, of zij werd door eene nog ftoutere verdreven, welke fpoedig voor ééne “andere plaats maakte, Verdeeldheden en zas menzweringen … volgden elkander-zoo fpoedig in wezen en in wreedheden op, dat het niemand aan eénig verdichtfel ontbrak om allen , welke hij haatte óf vreesde, te doen vallen en vermoorden. „Het was de ijverzucht van CESAR En POMPEJUS , welke het tooneel van menfchelijke dwaasheid en Óndeugd opende. Nadat , door den dood van M. CRASsUS, het door hun gevormde Driemanfchap verbroken was, hetwelk alles naar zijnen zin be-= heerschte, en toen ,’door den döod van jurra, de dochter van cesar en echtgenoote van POMPEJUS; vn deze band: van vereeniging was verdwenen , toen ÂLs BuReER BäsenouwD. go9 toén was niets meer in-fldat eene uitbarfting van hunnen naijver; of liever van hunnen nijd tégen te houden; -Pomerjus kor niemand nevens. zich s CESAR niemand-boven ‘zich dulden. De Senaat; welke in de magt van pomerjus was „gebood toen aan CESAR om binhen eenen- bepaalden tijd. zijn leger af te danken; op fltaffe van tot wijdnd dês vas derlands te worden verklaard. Crëar kwam’ met het - leger naar Rome, pomPejus en de Senaat vlugtten naar Griekenland. Spanje en. Griekenland waren weldra getuigen van de overmagt van CESAR 3 welke ‘door den Pharfalifchen flag voor altoos bes flist werd: Maar giij weet het, Mi. H! dat de zegepraal van CESAR weldra door den opftand van BRUTUS en cassrus werd gevolgd, in welken die IES man verraderlijk werd omgebragts - Deze omkeering werd wederom welhaast vän eene andere gevolgd, AnToNrus , die de ambtgenoot van CESAR geweêst was, werd weldra om zijne heersche zucht voor vijand verklaard „ en fpoedig overwonnen. | Doch: CESAR OCTAVIANUS AuGusTus ef LEPIDUS voegden zich bij hem 3 deden BRUTUS en Cassius hunne heetfchappij met den dood bekoopens ver= meesterden het Gemeenebest, en vervulden het met den moofd en de vervolging der beste burgers , ont der welken de vriend van ATTICUS; M. CICERO 3 altoos de gedenkwaärdigfte blijven zal. - Maar ook dit Driemanfchap werd alras doot verdeeldheid gefcheurd, en het Gemeenebest wedet door flag op flag van zijne eigene burgers gc= Xa teise 310 TITUS POMPONIUS-ATTICUS, teisterd, totdat AueusTuss=alleen: het veld behield 5 en al.het bloedvergieten om: dén naam-der:vrijheid ; maar» wezenlijk ‘om eigenbelangen- eerzucht „door zijne „alleenheerfching. werd ‘opgevolgd. „Het -fchijnt inden eerften „opflag ; ongeloofelijk , M: H! dat Ar rrcus. zich nu bij-alle deze gebeur- tenisfen „onzijdig „hebbe kunnen. houden. Bij. alle- moeijelijkheid toch ‚der ‚zaak zelve, kwam nu nog de vertrouwde vriendfchap met BRUTUS, den tegen- _ftander van +;CRSAR, met CICERO , den. doodvijand van ANTONIUS , met; zoo. vele anderen „ welke door den overwinnaar werdelgd werden; kwamen de nu zoo luide verwijtingen der Grooten, dat hij weinig de flechte burgers fcheem te haten; kwam eindelijk het doodelijk ‘gevaar, waarin ‚hij meermalen was: deze allen vereenigden zich om. hem te dwingen, partij te kiezen. „Hij koos er geene. Ook -nu betoonde, hij-door de ftrengfte onzijdig- heid zijnen afkeer. van „deze burgertwisten; eenen afkeer „ welke hem bij allen had. moeten gehaat ma- ken.„ zoo niet de ftandvastige, grootheid van zijn karakter hun. den „diepften eerbied had ingeboe- zemd. n ( | ‘ aad: Want, .M. HL welverre dat dit gedrag aan laf: heid of. louter ftaatkundige voorzigtigheid- toe te fchrijven zoude geweest» zijn „ zoo. blonk integen- deel zijn moed-,onbeneveld uit, wanneer, de, zaak der menfchelijkheid- zijnen. bijftand, vorderde. Steeds was. hijvtaan;de zijde, niet” vam den, overwin- naar , maar van den onderdrukten; niet om door partijfchap.te kwetfen, maar, om. door weldadigheid | Ze ALS" BURGER ‘BESCHOUWD: « JIE zègen “te brengen 5’ altoos ging hij den baldadigen overmoed, waar het vereischt werd , te keer. Toen ‘BRUTUS ven cAsSstUS meesters waren s: wil den “fommigen eenen bijzonderen fchat voor „de moordenaren … van “CESAR …bijeengebragt — hebben, Men verlangde. daartoe de aanvoering van-ATTICUSs den vriend van BRUTUS. ‘Maar „neen !” antwoorde dè ‘hij! „zoo BruTUS ‘iets van. zijne rijkdommen „begeerde, kon hij, zoo vele zij waren, die ge- s‚’brúiken: maar nimmer zou hij over bloedgeld „ met-iemand fpreken, nöch zamenfpannen,” « Toen ‘intusfchen ANTONrus 'eenigzins „magtigèr werd, en BRUTUS En CASSIUS in ballingfchap were den gezonden „ ftond hij den- vlugtenden BRUTUS bij met ‘eene aanzienlijke fomme, zonder echter ANTONIUS aant te hangen. Maar toen daarop: de zaak van ANTONIUS flechter begon te ftaan , €en iedereen denzelven' verliet en beleedigde; toen: het in het minfte niet te verwachten was’ dat hij den ftrijd als overwinnaar zou eindigen 3 toen de eigene vrienden ‘van ‘ANTONtus bereid waren zijne vrouw van alles te berooven , zijne kinderen. om te brengen, — toen ftond ATTICUS, vriend van CICERO, vriend van BRUTUS, vriend der vijanden van ANTONIUS,' hen. manmoedig, tegen, bleef in alles borg voor de. ongelukkige ruLvra, hielp haar met magt van geld, zonder handfchrift, zonder renten , — en toonde het door duizend bedrijven op de uitftekendfte wijze , dat hij niet de vriend der fortuin, maar de vriend der menfchen was. Deze zoo ftandvastige getrouwheid -aan zijne X 3 be= qI2 TITUS POMPONIUS/ATTICUS, beginfelen dwong den koenen: cesar den -diep- ften eerbied af, en noopte den onftuimigen AN+ TONIUS, gereed, bij zijne» overwinning „>> hem den dolk in het hart te doen ftooten „omi-niet alleen dezen vertrouwd{ten vriend zijnerrdoodvijandenste fparen, maar ook, hem ‘ten geválle;verfcheidehe zijner. vrienden. Zij-dêed hem eenen rang verwer ven in de” oogen van: het werbaasde Rome „ welke die der. wereldfche waardigheden. verre te boven gaat: dien van eene“ ongefchokte en onbefimette deugd, welke de aanlokfeten der eerzucht weet te verachten , waar de geftrengheid des pligtgebods die wraken mogt, maar die lijf en leven veil heeft, om zelfs die genen wel te doen, wan welkevzij het meest ín gevoelens verfchilt.» Als een befcherms god voor de ongelukkigen van alle ftanden en par- tijen. geleek hij het ware afbeeldfel der Voorzienige heid op aarde , door geenen hartstogt tot liefdé noch haat bewogen, afkeerig van twisten ‘tweees dragt, weldoende aan allen. | Hoe wenschte ik niet, MH! bij deze onvol- komene fchetfe nog te kunnen aanroeren „die mes nigvuldige blijken van edelmoedigheid, die trekken van wijsheid, die uitvloeifelen- eener groote ziel , welke ook het verhaal van zijn huisfelijk en bur- gerlijk leven in zijnen ouderdom zoo bijzonder vere fieren, Maar ik mag thans die aangename taak niet van zijnen levenisbefchrijver ontleenen. Met gene aarzelende hand moet ik het tooneel zijner bedrijven fluitens zelfs van de hoogheid, tot welke hij zijn geflacht, door de echtvereeniging met den Op- ALS “BURGERS BESCHOUWD;: 313 Opvolger . van AuGÚsTúss verheven -zag ,' ‘wil rik niet gewagen: watstoch „waren in» zijne,oogen die toevallige vereeringen „meerder waard „dan de -toe- vallige betooningen van fmaad en ondankbaarheids, aan welke de verdiënfte-evèn- zeer is. blootgefteld ? En zouden wijs M. H!-hem van die-zijde ‘eenigen lof toewijden ‚ welke -bij-‘hem zelven/geene achitirig verdienen kon 2 „Zouden wij zijne asfche ‚gaan ont- heiligen met den laùwer:der „wereldfche grootheid? Zouden ‘wij"zoo: ver afwijken wan | Is / ALS BURGER. BESCHOUWD: T.M Is het-niet , als vof wijcniet mógen ‘weigeren? Is het- niet een pligtverzuim, te zwijgen? Is het niet de verachting des denkenden en handelenden: waar- dig, zoo wij ons onttrekken? — Zoo fluistert „de eerzucht, zoo word het hart vleijend verleid , be= ftormd, overwonnen „ en de-bezadigdfte man wordt weldra de ijjverigfte partiijganger. Maar wat dan, als het de zaak des vaderlands geldt? De dierbaarfte. belangen „van. ons. zelven en van onze medeburgers 2 ‘Niet een gefchil van denke beelden , zonder dadelijke vrucht noch invloed; maar een ftrijd, die. alles aanraakt, wat ons van “den vroegen * morgen tot „den laten nacht het naaste iss onze rust, onze eer, ons eigendom, het geluk van ons huisgezin, ons geheele aanzijn, zoo lang nog een. goed burger zijn leven aan dat zijns waderlands verbonden houdt? - Ik beroep-mij op-die genen onder u, M.H!-die de verdeeldheden in ons vaderland hebben bijgewoond, _ en vraag--het- aan uwe, ondervinding, of. het: voor eenen gevoeligen „ vernuftigen, krachtvollen , alom aangezochten en vereerden man mogelijk-is, geene partij te kiezen bij de verdeeldheid zijner landge- nooten? Neen! neen! zegt uwe ‘herinnering. Maar ATTICUS, in wien alle deze aanlokfelen zich. ver- eenigden „ om ‘hem te doen „wankelen , ATTICUS wist hen allen te wederftaan. Hij wist niet flechts over alles, wat van buiten op hem aandrong, maar ook. op die verleiding ,„ welke «haren grond in ons. hart, invons eigen geftel heeft „te zege= wieren 3 hij wist, hetgeen:altijd voor den grootften X 5 trie 316 TITUS-POMPONIUSCATTICUS triomf “gehouden is, “zich zelven te overwinnen. Vereering: noch verachting konden hem zijne ftand- vastigheid benemen; maar verdwenen fchaamrood voor de grootheid van zijne ziel. | Ik. bewonder zijnen uitftekenden moed, — Of waant welligt nog iemand dat. zijne fchijnbare were keloosheid aan lafheid was toe te fchrijven ? — of is er iéts, dat meerdere ‘kloekmoedigheid aanduidt, dan den flrijd te voeren en vol te houden tegen de openbare. meening van allen , zonder onderfcheid, die met ons leven ? — De dapperheid, die om het moorden in’ eenen veldflag geroemd wordt, heeft het zelfbehoud, de verbittering , de wraakzucht , alle de prikkels eener opgewondene drift tot oorza= ken en gezellen; de ftrijdenden zijn aan zieken in lende koortfen gelijk, wier zinnen door eene on= geregelde kracht worden “beheerscht en geléid en woortgédreven.” Maar de ftrijd van den geest tegen’ het algemeen oordeel is die des beradenen mans, die “bij: het vergaan der wereld: niet zou verblee= ken. — De moed van ATTIcus was grooter dan die zijner medeburgers. - Elk hunner had zijne eigene partij ter “zijner verdediging gereed; elk hunner had flechts “tegen een “gedeelte des volks te ftrijden 3 maar AT Ticus ftond alléén ‘tegen allen , ftelde zich aan allen -bloot , omdat hij van allen verfchildee — Voor hem ‘was ook geene: overwinning” aanfporing “tot. moed5 ‘hem wenkte de lauwer” niet, noch beloofde hem geprezene. rust, en dle de voor- deelen „der overheerfching; hij werd door geen belang noch wraakzucht tegen de kleinmoedigheid gee ALS BURGER,BESCHOUWD: « 317 gewapend, zoo als zijne medeburgers; met zijn geweten „alleen ftond hijs op zich zelven tustende , zonder hoop noch-vreess … © …Zijn- moed » was „ook pie in doel, Jm mers kost «het. der’ aangezette. drift ‘geene opoffe- ring » „zijne tegenpartij te verdelgen: het is in tee gendeel lafenis en wellust voor de verhitte wraake zucht ; zijnen vijand den dolk inhet hart te ftooten, Dit nu was al de moed der Romeinfche ‘burgers, Maar aTTicus onderfteunde- hen zelfs, die van hem verfchilden , ja, ‘wat meer is, hij wierp zich telkens tusfchen de-rêeds opgehevene hand, en het flagtoffer ; dat ter neêr lag:gebogen. Hij gaf zijne goen deren prijs, hij ftelde lijf en-leven in het zekerfte gevaar, om den overwónnenen «teredden 3. altijd aan «de zijde des vernederden, ftelde hij zich ook altijd - bloot vaan de. woede des overwinnaars „ en overtrof alzoo in goddelijke verhevenheid verre de geroemde dapperheid dergenen , die dood en vere derf bragten „om den” nog onbeflisten kamp te eindigen. … Arricus vérdedigde de regten «der menschheid tegen den zegepralenden burger. | Eindelijk bewonder ik in hem ook zijne uitnt- mende vaderlandsliefde en wijsheid; want waarlijk, wat anders hadden de werdeeldheden zijner mede- burgers ten grondflag, dan bijzondere belangen van eerzucht en partijdigheid? Daarin te deelen, die te voeden, die voor te ftaan, was zekerlijk geene liefde „ wier kenmerk altijd zijn moet ; haar voorwerp niet te verdelgen maar te behouden. Door: ongere- gelden moord en alle foort van. wreedheden elkan= dl der f 818 TIiTUS POMPONIUS ATTiCys, der den: naam van burger te betwisten , was niet anders dan de regten der menschheid met voeten: te treden 3 en, waar blijft immer ‘het vaderland behoue den, waar de menschheid verloren gaat? — Nim- mer ‘toch, M. Hb kan het den wijzen ontgaàn , dat niet de menschheid om “het “vaderland , maar “dat het waderland’om de menschheid beftaat. Deze is de lichtende fakkel, welke hare ffralen fpreidt van het eerfte oogenblik der fchepping af-tot aan dat, waarin het den Schepper zal behagen, den kring, welke zij in de oneindigheid befchrijven moest, tê fluiten. Zij ‘isde wetgeeffter van ons beftaan en wezen hier’ op aardez als Aare dienaren zijn wij in maatfchappijen verzameld, en , naar de onverfchil- lige verwisfelingen van ‘tijden en plaatfen , burgers van onderfcheidene volken. Zij beheerscht alle na= tien, alle hemelftreken , alle regeringsvormén 3 zij alleen houdt de fchaal-van het geluk des een in handene | Arricus ‘beminde zijn vaderland, als de getuige van zijne geboorte, de befchermfter-van zijne jeugd, de voedfter van zijne genoegens; hij vereerde de openbare rust, zonder welke geene, der mensch. heid heilige, inrigtingen kunnén vruchtbaar zijn 3 hij gehoorzaamde de beftaande wetten, zonder wel ken geene rust kan worden gehandhaafd; hij eer= biedigde de regering der beftaande overheid „ zonder welke geene wetten kunnen “gelden. Gelijk een. dankbare zoon de zorgen zijner moeder met liefde vergeldt, zoo onderfteunde hij ook alle nuttige ine rigtingen„ door welke het vaderland bloeien kon; _ hij ALS BURGER BESCHOUWD. 319 hij was een weldoener en befchermer voor alle zijne medeburgers, zonder onderfcheid- van ftand of gevoelens; hij beminde zijn vaderland ‘als eene hem aangewezene werkplaats der menschheid. | Wien, M. H! zullen wij dan boven. hem de eerepalm der echte vaderlandsliefde toereiïken? — of meent nog iemand dat hij had moeten partij kie= zen tusfchen hen, die van wederzijden niets dan eigene grootheid bedoelden, niets dan het verderf des lands bewerkten ? Neen! zoo ik van mijne. voorftelling dezes eer« waardigen mans eenige overtuiging. mag hopen, dan zeker vertrouw ik, dat het deze zijn zal, ‘dat het waarachtig geluk des burgers niet afhankelijk is van deze of gene meening aangaande het ftaats- beftuur, maar alleen van de getrouwe uitoefening der onveranderlijke pligten , welke’ het gebod der rede aan den mensch heeft voorgefchreven. | En wat is er dan ook , dat hem tot een ander ge= drag had moeten bewegen ? Immers geen maatfchappe= lijk verdrag , waar alle burgers hetzelve hadden ver= broken, en elkander vijandelijk aantastten 2 Immers geen band, die niet geacht werd té beftaan ? want waar toch is die verbindtenis tusfchen burgers van het zelfde land’ uit-te denken, door welke zij zoue den hebben aangenomen, om eenmaal elkander op de puinhoopen des vaderlands te vermoorden ? Bij zulke omftandigheden is aan geene verpligting tot dadeliijjke verwering van elkanders gevoelens te denken; dan heerscht alleen die onveranderlijke wet, welke zich ook bij den val der Staten niet NE: g20 TiTUS POMPONIUS ATTICUS, uit laat wisfchèn „maar bij alle: verdeeldheden- hate heiligheid. behoudt: het gebod van-niemand te vere ongelijken en aan allen wel te doen, Aan dat gebod heeft arTicus op de uitftekendfte wijze vols daans hij, wien. het vaderland ontviel; bleef aan alle zijne. pligten jegens hetzelve getrouw 5 bij de afwisfelende nederlaag der mededingeren behield zijne grootmoedigheid het veld der overwinningz zijne. treffelijke. deugd is in de gefchiedenis der menschheid heilig aan het hart des gevoeligens Zegen zij dan ook hier aan zijne gedachtenis toe= gebragt !. onverwelkt bloeit zijn roem en ftraalt door den, nacht der tijden henen in dezen tempel der kunften ; de voedfters der menfchenliefde! Die waarachtige deugd des edelen Romeins verheffe ons gemoed tot ftandvastigheid, tot vredelievends heid, tot weldadigheid, Zij verfterke voor ons het onwankelbare bolwerk van, alle wezenlijke wverdien= fte, de ftellige zekerheid, dat geen tegenfpoed, geene verfmading „ geene. dwaze vijand{chap der menfchen., de rust des wijzen kunnen verftoren 3 dat aan hem, die zijne zedelijke pligten- beoefent, nimmer de heerfchappij over zijn geluk kan ontno= men worden, maar dat de brave, ftandvastige man in zijn. gerust geweten den fleutel der zaligheid bewaart, OVER HET STAATSBESTUUR, WorGens C TC E R 65 Mr. C. J.van ASSEN, | Eerste Redevoering ()- Ik wenschte, M.G. T! uwe vereêrende aandacht in dit avonduur bezig te houden met eene korte en “algemeene fchets van de ftaatkundige begrippen van CICERO, ontleend uit zijn beroemd werk, over het flaatsbefluur. Ik zal mij heden bij het eerfte boek bepalen, Het is den meesten uwer voorzeker reeds bekend , dat dit gefchrift van den Romeinfchen Conful in het vorige jaar voor het eerst is in het licht gekomen. Wij bezaten de meeste fchriften van CICERO, ontweldigd aan de vernielende hand des tijds: doch’ van de zoo geliefkoosde vrucht zijns ede (* Voorgelezen in de Maatfchappij van Mederl, Letterkunde te Leyden, in 1823. god OVER HET STAAFSBESTUUR, edelen letterarbeids, van de gefprekken over het ftaatsbeftuur „, betreurden wij fteeds het gemis 3 én de geringe proeven , die hier of daar door anderen waren bewaard, vermeerderden flechts onze lust , maar bevredigden haâf niét. Wij danken het der orWergelijkelijke en bijna verbazende vlijt ván den geleerden ANGELO MAI; dat wij ons thans van dit gefchrift van ciceRro een volledig plan kunnen voorftellen , en er zoo duidelijke denkbeelden van hebben verkregen , dat wij niet zonder waarfchijnlijkheid den inhoud kunnen gisfen van de gedeelten, die nù hog wotden gemist. Het was eene gewoonte eigenaardig en overeenkom- ftig met den zuinigen en huishoudelijken geest der Ro- meinen, omr de letters van het perkament, waarop zij gefchreven hadden, foms uit te wisfchen en er andere overheen te fchrijven, even gelijk wij op onze léijen of perkamenten zakboekjes plegen te doen, die wij op reis gebruiken. De letters worden door de oppervlakkige hand. wel fchijnbaar , maar niet altijd wezenlijk uitgewischt, De ommetrekken blijven en komen dikwijls met den tijd weder té voorfchijn. Toen in Ztalië door het bederf der regering en de veroveringen der Barbaren alle fmaak, voor de Latijnfche Letterkunde was verdwenen „ hadden de affchriften van de werken van CICERO, LIVIUS, FRONTO en anderen geene hoogere waarde ‚Gan dat zij een’ rijken voorraad van perkament opleverden. Men wischte dus de letters uit; doch niet, gee lijk de oude Romeinen weleef deden,-om er iets beters voor in de plaats te zetten , maar om @r con= VOLGENS CICERO, 323 tontracten op te fchrijven. van verkoopingen. en giften aan de kerk, of opftellen van. godsdienftige monnikken= gebeden. Zoo verdween onder de roe- kelooze hand der drieste onwetendheid, hetgeen zelfs de vernielende tijd medelijdend- fcheen te willen fparen ! | Het ís opmerkelijk , dat zoo vele. uitftekende geleerden. bij de onvermoeidfte pogingen, om uit het puin der oudheid de verloren kleinodiën der Letterkunde op te delven „ nimmer op het denkbeeld zijn gekomen, om de perkamenten kerk- en gebe= denboeken, die in het ftof der kloosters verfcholen lagen , te onderzoeken en tegen het daglicht te houden. Doch het fcheen, dat deze ontdekking voor den waardigen opziener der pausfelijke boeke verzameling bewaard was, om, door de bewustheid van eigen vinding, de zucht voor den zwaren arbeid fteeds levendig te houden, . Aan zijne pogingen; in de Ambrozynfche bibliotheek te Milaan met zoo gelukkige proef aangevangen, en te Rome in-het Vatikaan voortgezet, zijn wij den onbepaaldften dank verfchuldigd , dat voor de gefchiedenis- der Letter- kunde en der Rechtsgeleerdheid een nieuw licht opdaagt ‚ waarvoor zij alleen de oogen fluiten, die te vadzig zijn, om hunne eigene werken onder dat licht te houden. Maar van alle deze, door ANGELO mar ontdekte , en tevens door hemzelven, met geleerde aanteekee ningen, uitgegeven werken , zijn voorzeker verre;het gewigtigfte de boeken van cicero de Republica , voor zoo veel wij ze thans bezitten; want offchoon wij V.D. 3 IJ niet { 304 OVER HET STAATSBESTUUR,; ‘iet’ durven ’óntkenmien’ dat: misfchien’ ook’ nu nog ‘de helft wan hét” geheel ontbreekt , “behoören’ wij echter ten hòogfteh’ daïikbaar te zijn voor den gevon- ‘denen fchâat. Hoe náauwkeuriger de beoefenaar der Latijnfche Letterkunde zijne wâardij toetst en weegt , hoe kostelijker hij ze zal bevinden. Hij ziet een nieuw veld geopend: voor zijne taalkundige nafpo- ringen 3-vindt eene reeks van woorden in eene be- teekenis gebruikt, die “hij niet vermoed had, of aan wier echtheid hij te angstvallig had getwijfeld. Met welk eene keurigheid van ‘uitdrukking ctcero zijne Griekfche voorgangers, PLATO en ARISTOTELES , Of nagevolgd, of in het Latijn overgebragt heeft, zal hij hieruit op nieuw leeren bewonderen, en tevens nieuwé bouwftof kunnen gâren, om andere Gricke fche en Latijnfche plaatfen met deze nieuwe hulp- middelen uit te leggen of te verbeteren. Inzonderheid zullen zij met bliijjkbare vreugde de waardij dezer boeken erkennen, die de fchriften der ouden niet alleen beoefenen, om de fchoonheid van ftijl en vorm, maar tevens om de lesfen der wijsheid, die zij, bij de naïve ontvouwing hunner gefchiedenis” en de vermelding hunner zeden en inftellingen, aan de nakomelingfchap van alle tijden en volken hebben gegeven. Dat dan ook het bee doelde gefchrift van CICERO eene vermeerdering van dien wijsheidsfchat is, zullen wi thans pogen aan te toonen. Verplaatst u dus, M, G.T. „ voor eenige oogen- blikken met uwe verbeelding in de gelukkige dagen wan Rome’s republiek. In Häre gelukkige dagen, | zeg VOLGENS” CICEROs- 325 zeg ik 3 want cicero: fchetst- in”-zijne -gefprekken niet. den troebelen «tijd; toen hij dezes boeken fchreef-, en-de koorts der eerzucht de hechtheid der _ oude beginfelen had verwoest. » Anderen - mogten hem « raden „om «zich zelven als hoofdperfonaadje fprekende inte -voêren , en zijne tijdgenootendoor zijn gezag en voorbeeld te leeren-;wat het’welzijn des ftaats van hen-eischtes, De voorzigtige fchrijver had een te juist oordeel, «om nietsin té zien hoe gevaarlijk. het is ‚ openlijk als kampvechter op te treden voor of tegen den geest van dien tijd „waarin hij zelf een zoo gtooten rol op het ftaatstooneel had vervuld. Daarenboven bezielde. hem -de „teedere zucht die -aan alle. gevoelige harten eigen is, om zich de dagen. van. het verledene onder behagelijke kleuren voor den geest te roepen, en in hunnè befpiegeling balfem te vinden voor de fmart, dië de vreeze der toekomst bij hem veroorzaakte. Het is de edele sciPro, de zoon van P, AEMILIUS, en de aangenomen kleinzoon van den.grooten AFRI« CANUs, de kweekeling van rorLvBIus, en de held van den laatften Punifchen oorlog, in wiens bêgaaf= den mond cicero de gefprekken legt, die wel uit zijne «eigen pen vloeiden, doch geenszins verfchilden van de gedachten, die ook screro bezielden, als hij over Rome en de toekomst fprak. _ Het was feesttijd te Rome, De deur der raadzaal was gefloten 3 de ftem der redenaars en rechteren zweeg. Het volk „gaf zich over aan luidruchtige vermaken; doch de aanzienlijke ambtenaren , vere moeid van zorg, ontvloden de flad, en fmaakten IJ a voor 326 OVER HET,STAATSBESTUUR, voor eenige -dagen-de-ftreelende-rust van het buiterte leven , een: genoegen „zoo nuttig als noodzakelijk , om ‘den:lang ingefpannen geest weder vrijer adem te doen halen, eri niet altijd te drukken-door het pak van -dagelijkfchén arbeid , dieten laatften de ziel flavinne: maakt van de zaak, die dan: met edelen zin behoort te dienen. | Het jaargetijde echter en de kortheid van het feest vergunde hen niet, om naar hunne Villa’s in het zuidelijk Zralië te gaan, waar zij dikwerf , gelijk CICERO. elders getuigt, als blijde. kinderen de fpelen der onfchuld. hêrnieuwden, en fchelpen verzamelden aan Gaëta’s bekoorlijke ftranden. „Scrrro verwijderde zich dus niet verre van Rome, maar begaf zich naar zijn lusthuis, dat in de voor= ftad lag. | Eenige zijner gemeenzame vrienden hadden on- derling afgefproken, om hem daar een bezoek te komen brengen. Gij befeft gemakkelijk , M.G, T., dat dit gezele fchap zijnen. gastheer waardig was : want, behalve dat de rang van scirro het reeds gebood, CICERO wilde ‘hen laten redetwisten over den ftaat en over regeringsvormen 3 en het was toen nog de verlichte gewoonte niet, dat burgers van allerlei kring en rang en jaren zich veroorloofden , om de daden van vorsten en ftaatsmannen.te beoordeelen. Om echter eene bijzondere deftigheid aan het te houden gefprek bij te zetten, voert cicERro in geen zijner dialogen zoo vele en zoo aanzienlijke fprekers bijeen dan hier. Vier hunner hebben’ reeds de con« VOLGENS ‘CICERO. > ger confulaire- „waardigheid bekleed; “Prius ;: TUBERO , MEMMIUS «€ MANILIUS : behalve hen kwam LEL1us’ met zijne beide-fchoonzonen ; — rrermws, met recht” de wijze bijgenaamd , eneen toonbeeld van:broeder= lijke vriendfchap. jegens sc1rto , waardig: dat Cicero zijne gefprekken overde vriëndfchap “met het EEn fchrift „. Lelius”’. verfierde,- ierland « Met hoe bevallige kleuren is. math Ee ‘hunne on= zedinss achting „: Zonder „welke! geérie- vriendfchap kan. beftaan ,. door, cicero geteekend!. Reeds was’ het grootfte „gedeelte „van, het: vgezelfchap bijeen „ toen een- bediende, kwam zeggen’, “dat, LELtus” op weg was. De wrede tk stot hiêrtoe in zijn huisgewaad. in, het midden-zijner-hem gelijke gasten: had gezeten; trekt oogenblikkelijk-zijn fchoei- fel -en_ mantel aan „en gaat: zijnen ouderen: vriend in de: gallerij opwachten ,- werwaarts. de piemels als. betamelijk , hem volgen. «>> eni ab „Hartelijk ís‚/hunne-ontmoêting5 doch mined willen zij huiswaarts keeren; of sc1pro loopt: om hen heen „en dringt rLrtius in hun midden. —„ Want „°° laat cicEro hierop volgen, dit, was onder hen een wederzijdsch. vriend{chapsrecht ‚. dat LeLrus in den oorlog AFRICANUS «eerde als. een: god „en AFRI- CANUs weder. te..Rome LeLIUS met de oplettendheid van eenen eerbiedigen zoon. behandelde.” „SCIPIO is nu innig verheugd over de tegenwoore digheid van zoo vele geëerde vrienden en bekenden. Hij ftelt hen voor, om zich op den grasheuvel neêr te vleijen aan een hoek van het veld, alwaar de zon hen kon verkwikken. B IJ 3 „Wel- 328 OVER(HET STAATSBESTUUR, „Weldra nam, bij: deze. bèfchaafde'-en-ervaren: mans nen „ naar. aanleiding. van de. gebeurtenisfen van den: dag; het onderhoudende gefprek’die’ ‘wending , waar: CicERO ‘het-heén wilde leiden, . Men ‘koutede over het verfchijnfel ;-dat zich aan de lacht ‘had vertoond over zijne natuufkundige verklaring , over het vers nuft van ARCHIMEDES, @n “de door hem uitgevon= den. fpheer „waarop alle. de ‘hemelteckenen - zoo waren afgebeeld, dat zij omgedraaid konden worden; Men {prak hierover-met te grootere levendigheid, wijl de beoefèning-dezer wetenfchap eerst federt kort bij, de-Romeinen „had begonnen opgang temaken totdat de -achtbare remus „vals. éen echt Romein, bevreesd, dat de zucht voor deze Griekfche ftudiën hèt-opkomend ‘ geflacht zou verbasteren, met: drift ùitroept:-" Bekommeren “wij * ons niet of: er “zich eene dubbele zon aan-het firmament vertoone ! ‘want zal de verklaring der redenen ons beter of geluks kiger-maken 9 Maar bekommeten wij ons eerder over den dubbelen -fenaat „over eene “dubbele natie in hetzélfde Romeinfche volk, Laat -ons’ de’ kennis beoefenen , die ons bekwaam maakt voor den ftaat:, en laat ons scipro liever vragen’ om ons te willen leeren ; welke regeringsvorm de ‘bêste zij!’ Scipio laat zich gemakkelijk overhalen, om zing gedachten mede te deelen over êen zoo geliefkoosd onderwerp, dat menigmaal zijn “geest: tot “de ern- ftiglte- overpeinzingen had gebragt , of ‘de belang rijkfte “en aangenaamfte: ftof- had “opgeleverd vòor zijnen omgang smet POLYBIUS en PANAETIUS. */ > Doch hier moet ik u oplettend’makens M.G, T45 f op VOLGENS „CICERO.ss,5 329 op:het; treffend onderfcheid.‚-dat,zich, heg maakt tus= fchen: Grieken, en-Romeinen, … ‚PraToen-zijne „dialogen „over „de. Politica of. ln flaatsbeftuur waren niet,meer„onbekend aan: scrpio, ende welopgevoede Romeinen ‚van zijnen. tijd 5-doch het ging hun „ gelijk, het „ons ‚gewoonlijk,,gaat „als _wij de voortbrengfelen; van. uitheemfche letterkunde leeren ‘kennen: Zij: verplaatften „zich „niet inde dichterlijke „wereld ‚van den verheven, pLATO, maar ftelden, de „denkbeelden van-rPrLATO onder het ges zichtspunt ‚ van „waar zij "ze konden overziene Het flreelde de vergeeflijke ijdelheid vanden goed» hartigen CICERO , -dat-hij de Griekfche ‘Wijsbegeerte , zoo als hij gaarne zeide , kon, opluisteren door. het licht van zijne-fchoone en’ rijke moedertaal die hij, als, eên-:opregt „beminnaar van’/zijn vaderland;, met voorbeeldeloozen ijver„beoefend had,» Weldra floop bijv dezen gelukkig flagenden ; arbeid.» de, „nationale eigenliefde binnen; -om,te, gelooven „:‚dat, al, wat de Romeinen, zich. mogten. verwaardigd. hebben-van de Grieken over te nemen, eene: wezenlijke. verbetering had ondergaan. Gold deze weronderftelling omtrent eenige zaak, dan was het voorzeker, omtrent, de ervarenheid. ín het befturen van den ftaat,. “Wat toch waren de wetten, en „zeden. en-inrigtingen van ‚de Grieken , in vergelijking. met die van de Romeinfche republiek! Praro had-wel zijne meeningen over regeringsvorm: „ontwikkeld „, doch. moest zijne toe= vlucht nemen tot denkbeelden „die in geen eenigen ftaat , dien hij kende, waren verwezenlijkt. Maar wilde de Romeinfche wijsgeer hierover zijne gedach- Ia ten 330 OVER HET STAATSBESTUUR, ten laten gaan, waar zoude hij fchooner en beter model vinden , dan in Rome'’s gebied, zoo als-het door zijne voorouderen” gevestigd, en tegen de ver- gankeliijkheid gewaarborgd was ! Wanneer dus rELIus scipro aanmoedigt , om hunne jongere vrienden den weg ter kennis van den ftaat aan te wijzen, aarzelt hij- niet; om ook deze beweegreden ‘er bij te woegen : „ Het heugt mij nog hoe gij menigmaal met PANAETius in het bijzijn van POLYBIUS redetwistte , en betoogde, dat die maatfchappelijke toeftand de beste was, - dien onze voorouders ons hebben nagelaten.” “Waarop scrpro met openhartige bewustheid van êigen waarde antwoordt: Ee: el \ ‘> Ik ontken niet, dat het verzorgen en beheeren van den ftaat mij als eene af te werken taak van mijne voorouders is opgedragen,” Ik heb dus, even als de kunstenaars bij het bewerken der fchoone ftukken , waarin zij willen uitmunten , niets anders gedacht, niets anders overwogen,” niets anders bes hartigd , dan hoe het beste te flagen in het voltoois jen dezer verhevene taak. Doch wat ik ter bereiking van mijn dóel bij de fchranderfte en ervarenfte Griekfche fchrijvers over dit vraagftuk heb gelezen heeft mij niet bevredigd; en ‘echter durf ik mijne meeningen niet boven de hunne ftellen,”* | Dan puriLus neemt deze bedeesdheid van sciero weg „ door op eenen vleijenden toon-te zeggen: » Neen waarlijk scipio , ik twijfel niet, of uw betoog zal veel rijker en vollediger zijn, dan al wat ooit door de Grieken over dit onderwerp gefchre= ven is” Het VOLGENS CICERO, _33r Het moge ons voorzeker bevreemden; dateen Romein op zulk eene wijze over de Grickfehe Let- teren en Wijsbegeerte durfde fpreken , daar hij toch zich zelven wel bewust was,-dat nooit een dichter of fchrijver onder zijne landgenooten de flift in de hand nam, of hij koos een Grieksch voorbeeld ter navolging. Wijt het echter niet aan CiceRo’s bijzondere eigenliefde of ijdele eerzucht, ‘maar “aan den volkstrots der Romeinen in het algemeen , dien ik zoo even aanwees. | | Voor den Romein , opgevoed in de begrippen zijner natie, was Rome het middelpunt, werwaarts alle zijne gedachten zich keerden. Het denkbeeld van fterkte, van macht, van glorie en eeuwigdurend- heid lag voor hem bevat in den naam van Rome alleen. Die heilige flad met- haar gebied ; zoo ee het door zijne heldhaftige vaderen in Ztalië was geves= tigd, en zich over Afrika en Gallië had uitgebreid, als eene Godheid in eere te houden, te handhaven tegen alle geweld, en met een bolwerk van wetten en inftellingen te verfchanfen; dat was de hoogfte en vroomfte gedachte, die ooit in het hart en hoofd van een echt Romein kon oprijzen, Van daar-die onvermoeide werkdadigheid in vrede en oorlogstijd, die prachtige eerbewijzen aan den overwinnaar, die verachting jegens den overwonnenen. Rusteloos van het eene bedrijf naar het andere gejäagd, vond de Romein noch tijd noch lust, om de gebeurtenisfen „ die elkander verdrongen , in bevalligen (tijl op te teekenen , en hare oorzaken en gevolgen gade te IJ 5 flaan, 332 OVER HET, STAATSBESTUUR, flaan. „Het beoefenen van fchoone kunsten was in zijne oogen eene: ijdele bezigheid, onwaardig den werkdadigen„burger. Waartoe zou de Romein den kostelijken tijd, dien de, republiek voor zich, eischte aan. een arbeid- befteden „die. geen doel had noch rente gaf 2. - | 5 Als-kind de wetten van. den ftaat van, buiten te teeren „ om als jongeling, onder het: geleide van een ervaren rechtsgeleerde „. hare toepasfing. te kunnen maken , en door de pleitzaal zich den weg te ope nen tot „eereposten ; inde afgelegene. gewesten , zoowel als aan,den trap, van het kapitool,, niets te zien, dan Rome, en Rome. alleen; — dat is, naar ons oordeel „ het karakter van „den Romeinfchen ftaatsburger ; „zooals het te lezen ftond, op, elken wezenstrek der caTO°’S, der SCEVOLA’s, der FA= BIUSSEN. ooEn, nu; -vleije ik mij, zal.het ons niet meer „bevreemden , „waarom „CICERO zoo zorgvuldig in acht heeft genomen dat “screro in geheel zijn betoog nooit ophoudt Romein te zijn die alles aan Rome , als- zijn ideaal, toetst „ en van andere volken met zekere minachting fpreekt. Welk, een hemelsbreed verfchil moest „ reeds hiers door „ ontftaan tusfchen, PLATO’s boeken over de republieken „die. van. CICERO, Ja, in vele, opzigten hebben zij. niets dan den vorm met elkanderen „gemeen. Het was voor PLATO'S onbegrensde. genie niet voldoende, om aan te too» nen „ door welke inrigtingen een bepaalde burger= flaat het’ gelukkigst kan worden, ‚ Hooger doel zweefde voor prATO’s geest! Den mensch, het | groote VOLGENS „CICERO: „5/5 3393 grootfte ,raadfel- der. fchepping ; dat, met «de voeten, aan het ftof gebonden. het,hoofd opheft, om uit te, zien. naar, die betere wereld, waarvan nog het flaauwe gevoel. der herinnering op zijn gelaat is uits gedrukt „ dat zonderlinge wezen, door de kracht der. wijsbegeerte „ het oor-te doen, fluiten voor de, wan- klinkende ‘toonen der driften; en begeerlijkheden „ hem die, verheven zucht en kalmte:te geven „die de bewustheid van zijnen hemelfchen oorfprong fteeds, klaarder „en levendiger maakt + ja „ zelfs „geheel. de menfchelijke maatfchappij tot.het uitgedrukte. beeld, te formeren van dien. eenigen. mensch: — dat was de onbevredigbare zucht „van „PLATO’s zoo hoog gefpannen verbeelding. „Hoe geheel anders is de gang der gedachten’ in deze boeken van cicero! En niettegenftaande dit alles, vragen wij het met onpartijdigheid; aan wien hebben „ook deze fchriften van den Romeinfchen wijsgeer den behageliijjken vorm te danken; aan wien den, rijkdom ‚der. denkbeelden „die hierin het fchoonfte licht worden geplaatst; aan wien de’ fijn gefponnen redetwist over het voordeel van rechtvaar- digheid of onrechtvaardigheid ín het ftaatsbeftuur 5 aan wien eindelijk de verheven flotrede, waar screio in een droomgezigt de hemelen voor zich geopend ziets — aan wien anders, dan aan den goddelijken PLATO, met wien, cicero beleed, liever te- willen dwalen, dan met anderen, den effen weg te gaan? Vergeeft mij deze uitweiding, M.G.T, „ ik oor= deelde ze noodzakelijk, om u op het ftandpunt te brengen, waar ‘ik u, bij het hooren van scrpio’s se 334 OVER HET beveren, gefprek, plaatfen wildes en thans’ zin wij tot hem genaderd, om hem niet weder te verlaten. Met eene naauwkeurigheid, die ín redetwisten te” veel uit het oog wordt verloren , doch in den wijs= geer bovenal wordt. gevorderd, vangt thans: sctpio zijne rede aan, met de juiste bepaling: en befchrij- ving, wat men door het) woord Republiek hebbe te verftaans Hij hecht er geenszins die beteekenis aan, die de üijdelheid van latere dagen aan dat woord uite fluitend ‘heeft gegeven. Overal, waar eene“ fchare van menfchen, door overeenftemming omtrent het’ hooge begrip van recht en door zucht tot behartiging van elkanders welzijn; zich vereenigt: daar is volk, daar is maatfchappij, daar is Republiek àanwezig. Maar ‘hoe vereenigen zich deze fcharen van men- fchen tot volk en maatfchappij? Is het de vrees voor gevaren, die zij fchuwen? Js het de hoop” op voordeel, dat zij beoogen? Is het de nood der behoeften „ of gevoel van zwakheid, dat hen doet zamenfcholen ? Neen ! ‘zoo laag ftelde de Hei- denfche krijgsheld def oorfprong der maatfchappijen niet. Geene bewustheid van onvermogen , maar ingefchapen zueht tot gezelligheid vereenigt en bindt de menfchen met menfchen te zamen. De mensch is niet geboren , om alleen en op zich zelven te ftaan, of eenzaam en verlaten op de aarde rond te dwalen. —’ Neen! al kon hijj zich - ‚ baden in den weelderigften overvloed; waar wensch en vervulling hetzelfde beteekenen , toch zoude de leegte van zijn hart hem doen reikhalzen naar het bijzijn van natuurgenooten. Door dit hooger begin= fe) VOLGENS: CICERO,’ 335 fel gedreven, vestigen de menfchen een vast verblijf op eene veilige plaats, en (laan er hunne wonin- gen op, en noemen deze verzameling eene ftad of burgt. Opmerkelijk is het, hetgeen scipio er bij= voegt ‚ dat zulk eene ftad hier en daar plaatfen bevat ten openbare dienfte des volks ‚en tempelgebouwen voor de Goden. Deze twee denkbeelden zijn bijna onder alle de oude volken omaffcheidelijk geweest. Eene openbare plaats in het midden der ftad aan te leggen, waar het recht wordt gefproken , waar de belangen van den ftaat worden overwogen; en op de hoogten, rondom die verzamelplaats, tempe- len te flichten ter eere der Goden. Het was hun innig geloof aan de Voorzienigheid, als beheer- fcheresfe der menfchelijke zaken „ dat hen fteeds aan deze leer vastgehecht hield; en bij hen Gods- dienst en flaat in het naauwfte verband bragt. Als bij rraro en Cicero deze redetwist over den besten regeringsvorm met de bekoorlijkfte befchrij ving van de onfterfelijkheid wordt befloten ; dan is dit geen fchitterend dichterlijk kleed, dat zij over een dor, wijsgeerig betoog willen ten toon fprei- den , maar de eigen natuurlijke loop van hunne befpiegelingen over den ftaat moest hen opvoeren tot de hoogere wereld , waarvan de zichtbare de weerfchijn is. Daarom eindigen ook zoo dikwijls de Griekfche treurfpelen met een? god ten tooneele te voeren, niet omdat de dichterlijke genie van eenen SOPHOCLES geene andere ontknooping wist te ver- zinnen , maar omdat, ook naar zijne denkwijze, geen menfchelijk bedrijf, zonder hoogere tusfchen- komst , wordt volvoerd, Dan , 336 OVER HET STAATSBESTUUR, Dan ; al waken de Goden; toch moet de mensch werkdadig zijn , en zich der goddelijke zorg waardig maken5 en nu ontftaat de allergewichtigfte vraag : door „welke raadgevendesen verzorgende macht moet daf de ftaat beftuurd worden „om befiendige kracht sen bloei te bewaren ? “Co Dit ftaatsverzorgende beleid,” zegt sciero, 5 moet vooreerst altijd geregeld zijn naar-het begin- fel, -dat de maatfchappij heeft doen ontftaan.” De ‘zin zijner woorden is voorzeker : de overeenftem= ming omtrent het begrip van recht en behartiging van elkanders welzijn is de grondflag van den ‚maatfchappelijken ftaat 3 welke de wijze van beftuur moge wezen, deze grondflag moet onwrikbaar en heilig zijn 3 en alle- macht moet aan dat beginfel worden getoetst. Gelijk de voogd, niet om zich „zelven , maar om den minderjarigen de voogdij waar= neemt, en in deze pligtsbetrachting alleen belooning voor zijne moeite vindt: zoo moet de bezitter der «macht, verheven boven dwaze zelfbedoeling , niets anders voor oogen zien, dan het heilige beginfel van den ftaat, handhaving des rechts en vermeerde- ring van welvaart. Dan aan wien zulk een beheer en beleid opte dragen? Hier volgt het betoog van scipío, overe “waardig om in zijn oorfpronkelijk geheel gehoord te worden. Want hier is scipro op zijn eigen grond= gebied, en zijne gedachten zijn zoo helder, als zijne voordragt eenvoudig en waar is. | Scipio vraagt niet: bij wien eigenlijk deze macht berust , door wien zij opgedragen is, of door wien zij als U NVOLGENS- CICERO, © 337 als bij lastgeving uitgeoefend: wordt? - Van dergelijke denkbeelden „die de wijsgeeren van latere:tijden zoo geweldig hebben’ verdeeld „treffen wij ‘hier zelfs geene fporen aan. En geen wonder voorwaar! want nimmer befchouwden de oude volken den flaat als een gevaarte „ dat op gouden en zilveren fpillen wordt rondgedraaid ; maar als- een zedelijk geheel, uit de vereeniging van zedelijke “wezens zamenge= fteld. En gelijk de mensch met zich zelven: geen verdrag kan fluiten , maar zich beter of flechter beheerscht , naar de mate van inwendige kracht, waarmede hij zijn verftand en hart in overeen{tem- ming houdt: zoo rijst ook uit den boezem van den ftaat de macht op, die niet bij last of verdrag wil lekeurig kan opgedragen of ontnomen worden , maar zich naar de zedelijke gefteldheid van den flat, onder deze of gene gedaante uitdrukt en naar buiten vertoont. | En daarom zegt scipto , zonder eenig voorafgaand. betoog: „ Het beheer van den ffaat moet nn of aan Éénen, of aan eenige uitgekozenen worden toe “gewezen , of door geheel het volk worden aanvaard. Elk dezer drie vormen kan, naar zijn oordeel, (of- fchoon de eene beter dan de andere „ en’ geene dezer volkomen zij) een dragelijken toeftand ople= veren: want zelfs de alleenheerfcher kan- een billijk en wijsheid minnend vorst zijn; ook de aanzien= lijken kunnen het zijns ja zelfs het geheele volk te zamen kan zich eene niet onvaste orde van zaken vestigen , wanneer men het influipen van onrechte vaardigheden en kuiperijen weet voor te komen. | Evene 338 OVER HET STAATSBESTUUR, „Evenwel is deze regeringsvorm de minst aannemee lijke van allen!” — Bij deze laatfte woofden dacht scipio waarfchijnlijk aân TIBERIUS GRACCHUS en zijne ongelukkige ondernemingen. Dan ; niet alleen deze volksheerfchappij, maar ook de andere beïde regeringsvormen ontgaan de af keu- ring van screro niet, omdat zij de grenzen misfen, waarin de natuur zelve alle macht beperkt, ten einde ze niet door. overmaat machteloos te maken. Wanneer de Grieken of Romeinen van koninklijke heerfchappij fpreken „ hebben zij meest altijd het oog op de Oosterfche despoten. „ Al zij dus de Perfifche cyrus,”’ zegt SCIPIO , » de „wijste en | regtvaardigfte vorst geweest , de toeftand van het geheele volk kan toch niet begeerlijk zijn , waar de wenk van een eenigen gebiedt, zonder dat iemands recht. of raad werd gehoord. Al beheeren de aan- zienlijken van het Masfiliaansch gebied in Gal/iën den bloeijenden ftaat met de ftrengfte rechtvaardigheid, “de toeftand van het volk draagt toch het fchaduwe beeld der flavernij, En hebben de Atheners fome tijds de macht van den achtbaren Zreopagus ont= bonden, en geene andere wet erkend, dan door het volk voorgedragen en bekrachtigd: hoe was het er gefteld? alle rangen en trappen van eer en waardig= heid waren weggenomen , de gemeenfte man zette zich op de hoogte van den aanzienlijkften „en de ftaat kon zelfs zijn uiterlijk fatfoen niet meer op= houden.” | Ik wilde deze rede van scriPro niet toepasfelijk maken, M.G, T.; omdat ieder, die eenige kennis van VOLGENS CicÉros 339 Wän zäken door overdenking en ondervinding heeft verkregen, tigtelijk de toepasfing vindt, en voor Cyrus, Marfeille en Athene meet bekende nameh uit láteren tijd în de plaats zet: zoo wáar is het, dat de mensth , door allë eeuwen heen, in Zijne buitenfporigheden zich zelven gelijk blijft; en de Wijsgeerige befchouwing der volken bijna altijd de= zelfde uitkomften oplevert ! Doch screio gaat verder, en haalt een nieuw bewijs tegen deze grenzenlooze régeringsvormen ook uit het geväár, wáarin zij fteeds verkeeren , al gevestigd aan den glibberigen rand ván het verdérf. » Zie den beminnelijken cyrus { Eene vlaäg van onwil of kwadeh Ioim ftijgt in zijn haft op, eh hij kan een ‘monfter worden, als MZöfigehte’s tyrail. Hoe na grenst het beftuut der aanzienlijken aar hatélijke fâmilie+regering, wier loöden juk zoo veel zwaarder knelt, als de bevreesde hand het geweldi- „ger moet neêrgedrùkt houden. En is bij geheel het volk de oppetfmacht, dan is zij flechts eenê enkele fchrede van regeringloosheid en razerhij, dan ftijgt de pest 5” — doch het handfchrift is weder op deze plaats ónléesbaar. Och! ware alle gisfingen , om te wéten, wat er geftaan heeft, Zoo gemaks kelijk als deze! Waar aldus één der drie gehoetide Regefingss vormen afzonderlijk ' en alleen wefkt, en doot geen deel ‘der andere vórmen gewijzigd wordt, daar is de toeftand van den flaat altijd hachelijk en gevaar lijk ; want het eené uitërfte bedreigt daar fteeds Ne Dee Z het 349 OVER HET STAATSBESTUUR, het andere, en het wenden en keeren, en overgaan van het eene beginfel tot het tegenovergeftelde gefchiedt zoo, wonderbaarlijk, dat alleen de wijze man het kan opmerken , doch het leiden en voorko- men bijna de ‚hulp van een God, vereischt. „ Wes- halve, naar het oordeel van SCIPIO alleen de voor- zigtige vereeniging dezer drie. afzonderlijke vormen een beftendigen toeftand voor den ftaat kan vestigen.” Scrrio befluit in deze laatfte_ woorden de. hoofd- fom van geheel zijn ftaatkundig gevoelen, dat hij naderhand in alle bijzonderheden betoogt en verde- digt; doch, nu hij hiertoe wil overgaan, valt LAE- Lius hem met befcheidenheid in de rede „en vere zoekt hem, zoo hij dit vragen durft, vooraf nog eenigzins naauwkeuriger zijn oordeel te willen mee dedeelen over de gemelde regeringsvormen zelve; en openhartig te zeggen, welke van deze hij voor _de,beste keurt: want offchoon dan ook geen derzel- ven. hem geheel, mocht behagen, zijne voordracht kon toch niet‘dan. leerzaam wezen. „Scipio had zoo, even, met algemeene bewoor- dingen ‚de voor- en nadeelen der onderfcheiden regeringsvormen gefchetst doch, dewijl hij geene keuze onder haar had gedaan, en in geene bijzon- derheden was getreden, fcheen het hier thans de gefchikte. plaats, om de vorige ruwe fchets op te werken en_ van heldere kleuren, te ‚voorziene Én inderdaad zijn, deze kleuren zoo frisch en zoo le- vendig, dat, wij foms, in verzoeking zouden komen om. te twijfelen , of zij niet van onze tijden waren _ont- VOLGENS CICERO, 341 ofitleend, droegen zij,-in de manier zelve van bee handelen, geene Ee kenmerken „van oudheid en echtheid: EN „Wat is de vrijieid vân den. ea:: bij. een: Aristoe kratisch beftuur 2 vraagt scipio. , De, burgers fchije nen’ wel allen wrij-te zijn5' doch zij zijn het niet. Het is waar; zij kiezen; zij ftemmen, men kuipt bij hen om ambten, Doch „-eilieve,! al wat zij ges ven, dat moeten zij geven, al wilden zij niet, Ja! hetgeen die anderen. bij hen komen vragen, dat hebben zij zelvenniet 3 want het opperbevel, in den krijg kan hun nooit worden. opgedragen 3 -de - deur van de raadzaal is voor ‘hun ontoegankelijk 3 voor het rechterambt valt de keuze nooit-zoo laag, om tot-hen af te dalen. ‘Alle deze’ waardigheden toch worden gewogen: in de fchaal, met het gewigt van goud: en oude familiepapieren. En met. wat regt noemen zij zich de regering der besten? Het volk vereert Ben niet: met -dien- naams ‘zij-matigen zich dien aan “in \hunne volksvergaderingen ‚waar geen volk komt, — Men lette wel, dat scirro hier niet zijne eigene meening verklaart; midar die van andes ren mededeelt, — Met geene’ mindere geestigheid voert hij ook ‘hen fprekende in ;"die de-Koninklijke heerfchappij: af keuren. — > Waartoe’ hooren wij hen zeggen , waartoe de verheven taäamvänKóning 4 die voor jurrreR alleen is bewaard, aan eenmensch te geven',’vaan een mensch, die fteeds’ jaloersch is van zijne -heerfchappij, en alles alleen wil beheee ren? Wadrom hem niet liever -Tyran genoemd ? | La | want 342 OVER HET STAATSBESTUUR, - want voor den Tyran is het. even” zoo gemakkelijk zachtzinnig te “wezeny als het voor dien. Koning niet moeijelijk is, de onderdrukker van het volk te zijn. En welk een valsch bêgrip „ gelijk dat der Lacedaertioniers ; omt juist hem’tot Koning te bee noemen , dië uit Koninklijk bloed is gefproten l — Neen! daar alleen , waar het volk ‚de oppermacht in handen heeft, daar is. vrijheid en geluk; als het volk zelf heer en meester is over de wetten, over de reclitspleging , over vrede en oorlog, over leven en dood, over geld en goed; waar elk wedijvert om- zijne dienst toe te wijden aan den ftaat5 waar ‘hetzelfde doel voor het algemeen belang allem gelij- kelijk bezielt waar de wet dezelfde kracht heeft voor armen en rijken; — dáár is de éehte repu- bliek gegtondwest3 dáár is het eigenlijke gemeene- best. Laat het. volk zijn - vrijen wil volgen; laat geen Aristokratifche invloed hem misleiden: gij zult het zien, het volk doet altijd de verftandigfte keus in den- perfoon der overheden, wien het zijne belangen wil opdragen. Dan, helaasl deze voor= treffelijke gefteldheid van het volksbeftuur , zeggen zij, is bedorven geworden door de valfche begrip. pk van hen j die de deugd; omdat zij ze niet kenden’ „met. het geld verwarden, en de rijkften voor de besten hielden: Na dit vrij lange betoog, waarvan wij fleehts de hoofdtrekken konden aanwijzen, zegt LAELIUS, alsof hij eenigzins ongeduldig was geworden: „ Maar uw eigen oordeel, scrpio ! hoedanig is dit nu over dee= VOLGENS CICERO - 343 deëze drie regeringsvormên’, die elk hunne vóór en ‘nadeelen fchijnen te hebben? Zeg mijs welke houdt gij voor de beste der drie 2” | „ De Koninklijke! zegt scrpro: want ik ftelle mij onder “dien naam de heerfchappij voor „alwaar cen Koning voor zijne burgers zorgt, gelijk êen vader voor zijne kinderen, en” door ‘liefdadigheid. hunne harten wint.” Ziet de goden in den hemel: erkens nen zij niet zuPITER voor. hunnen” opperften- God ? oordeelen zij niet allen, dat „de hoogfte “majesteit bij hem alleen moet berusten ; die hemel en’aarde doet buigen op zijn wenk? « Dan, ik ga verders; zegt “SCIPIO ‚want gi wraakt : misfchien „deze droombeelden uit de fabelleer 5. leerên,ons niet de wijsgeeren „ die met: al-de-fcherpte van: hunnen geest de geheimen der natuur ‘trachten na te vor» fchen „ leeren” zij ons. niét «dat één Goddelijke Geest het heelal met al zijne deelen overziet en regeert?” | | u _ Het fcheen “alsof. den piden: s LAELIUS die betoog te ver gezocht voorkwam, Want: offchoon- hier eene merkbare gaping is, vaart scrpio dus “voort, „ Welnu, ik zal, u nadere en andere getuigen bijbrengen. Weet gj wel, dat het nog geene vier - eeuwen zijn, dat Rome onder de heerfchappij van Koningen ftond5 én wat zijn vierhonderd jaren voor eene natie? — Ja, maar toch de laatfte der Konine gen’ was een hoovaardige dwingeland,” zegt LAE- LIUS. „ Maar, die vooraf ging, voer hem sCipro te gemoet, dat was een uitftekend. vorsten d kie: ZL 3 dat 344 OVER-HET STAATSBESTUUR, dat” waren „zij allen» tot -op_-ROMULUS toe.” — Niet zonder fchijn- van ‚ongeduld. zegt LAELIUSS sik wil geene “getuigenis „van: volken, die, kort of lang geledenveene, Koninklijke regeringsvorm had-« den 5. ae’ wil. krachtige gede „dat deze „vorm goed is” dt rt Onbefchrijvelijk. is de naïviteit „en dé fchiertfende toon „ waarop sciPro, met Sokratifche kunst, den eerlijken LAELIUS ‚ bijna ondanks zich zelven ; tot de bekentenis overliaalt, die hij;-hem „wil doen afleggen, „ Welnu,” hervat scmPio, „als gij dan geene andere. getuigen wilt, dan ‚zal ik een bewijs, ten overtuiging uit uw eigen boezem, halen. … Zeg mij zijt gj wel: eens driftig. geweest 2” … ‚ Driftig 2? antwoordt » de - zachtzinnige- LAELIUS , «ach! meer dan mij lief “was.” „En liet:gij dan die drift over uw beraden: zin ‘heerfchen 2? — „O neen! dat niet, ik trachtte fteeds mij te bedwingen.” Gij houdt dus de drift voor eene onfteltenis des gemoeds, die door de reden in rust moet worden gebragt? denk nu-eens tevens aan die andere, toch» ten van het hart, aan hebzucht „aan eerzucht, aan wellust, aan heerschzucht.: Stemt gij mij niet toe , dat. zij allen beteugeld kunnen worden, als de res den alleen. den: geest beftiert?” „ Wel zeker, ftem ik dat toe ;” antwoordde de tin LAELIUSe «757 Gij zoudt dus liefstseen: gemoed bezitten, aldus gelhind BA » O niets liever °°», Gij zoudt dus bang zijn voor een: gemoed „waar ue Wesel dier smacht „had laten. varen, ‘en drift en wellust hare plaats verdrons gen” — we VOLGENS CICERO.’ 345 gen?” — ‘Ik ‘zoú mij niets räthpzaligers kütie nen woorftellen zegt LAELIUS. » Gi ‘zoudt dus ernftig willen, dat alle’ de ep laden vari ùw hart order de heerfchappij fkoiden van de reden alleen?” _„ Hoe zou ik het miet wenfchen 2 „ Welnu ‘dan ,” befluit scteio , „waarom ‘keurt gij dan in het beftuur- van den flaat af, hete geen gij in het beftuur van u zelven zoo voortrefs felijk keurt? Sta eens een deel van die alleehliëer- fching uwer ziel dan die onrustige hartstochten af; welk eene ni degom zal er in uw” binnenfte ontftaan 1° : Rn | Mij dunkt de verlegenheid. van LAELIUS is zichte baar geweest, toen hij op dit alles vroeg: — » Maar kan dan ook in het ftaatsbeftuur'recht en reden niet zoowel door meêr, als door één wor: den gehandhaafd? en wat ‘doet het er dus toe : ge een éénige „ of een groot getal regeren 2” „Ik ga al weder,” zegt screio, „u zelven tot getuigen inroepen.” „ Mij zelven?” „ Ja! toen ik onlangs met u’, op uwe landgoêderen te Fors mium was, hoorde ik u toen niet aan al uwe be= dienden het ftrengfte bevel geven, om ftiptelijk de orders te ‘volgen van eenen enkelen?” s„ Ja well maar dat was ook’ de opziener over al et aan wien ik het geheele beftuur toevertrouw.” 400 1 maar in uw huis, in “de flad, hoe velen zijn daar wel ‘meester ?* '„, Hoë velen? wel daar is maar één meester, en die erf ik,” zegt de achtbare huisvader LaELIUS.” „ Niemand regeert uwe gee ZL 4 heee 346 OVER HET,STAATSBESTUUR; heele groote huishouding. dan gij alléén?” „Wel neen !’? „En gij zoudt dus niet willen toegeven „ dat in bet beftuur van den ftgat de beste orde en vorm moeten, heerfchen , als, een eenige, die recht en billijkheid onkreukbaar handhaaft het geheel be- heerscht?””_» Waarlijk ! gij noodzaakt mij, bijna,” roept de openhartige LAELIUS uit, „om een Koe ningsgezinde te worden!’ — En nu „neemt de toon, van den diepdenkenden SCIPIO eene hoogere vlucht, en in het vuur zijner reden vaart hij dus voort; Dì Ja! LAELIUS , ja: mijn gevoelen zal het uwe zijn, als ik u niet meer met gelijkenisfen. op» houde, maar op Rome zelve wijze. … Gelukkig was Rome onder den fchepter. zijner Koningen. De hoovaardij van, flechts een hunner bragt dien gelief. den naam in haat en verdenking. Men dreef. den Koning uit. Doch wat kwam er- van het volk # Door ongewoonte aan die onbandige vrijheid fpattede het uit 5 men verjoeg onfchuldigen; men plunderde hunne bezittingen ; men „verkoos Confuls voor één jaar; men boog de bondelbijlen voor de oppermacht der menigte ;, en van elk vonnis beriep men zich op haar, en weldra fcheurde een deel der, goede gemeente , door de machtigen des volks ‚getergd , zich van hen af, en nam de wijk naar het gebergte.” | | „En dit alles gefchiedde midden. in den redes. tijd; doch gij zegt misfchien: Wel nul.als er niets te vreezen is, laat het volk dan eens aan zijn dar- telen overmoed den vrijen teugel. vieren, even, ges lijk NOLGENS, CICBROs-s-5 347 lijk „de fchipper de volle. zeilen, aan, den wind waagt, als er eene, frisfche koelte waait | „Het zij zoo! maar naauwelijks. ziet . hij, die „het”’fchip regeert, de lucht. verdonkeren; en de baren opftij- gen, of hij ijlt naar het achterfchip „{toot allen:, die, hem op het dek in den weg. ftaan „ aan eene „zijde „ en flaat alleen de ftevige, handen aan „het: flinges rende roer: en zoo fnelt ook het-volk „ bij ‘het dreie gen der gevaren „in de armen…van een opperhoofd en roept om eenen Dictator „ wiens macht door: geen jaloerfchen ambtgenoot beperkt mag worden. — Het waren geene fchoonklinkende. dichterlijke woor= den, maar het was de gevoelige taal der waarheid als ENNIUS in. zijn heldendicht het verflagen Romeinfche volk luide, weeklagten doet. uitboezemen. over ROMULUS dood en ROMULUS onvergetelijk, gemis. «Voorwaar deze genegenheid, zou fteeds de» zelfde zijn gebleven (zoo. uitnemend is deze regee ringsvorm) , waren flechts de Koningen „dezelfde. gebleven ; maar de onrechtvaardigheid. van éénen-ftortte, alles in duigen, „Mindert „dan „de. vorige is. deze vorm aan wisfelvalligheden onderheven 5 « doch. -zijn grondvest is regtvaardigheid. … Waar „deze wankelt is zijn val gewis; en naauwelijks zegt de Koning recht en billijkheid vaarwel, of. eensklaps vertoont. zich de ftaat in, eene andere „gedaante: men. ziet flechts een, Tyran,:en het grootfte goed is plot{es lijk in het. grootfte . kwaad ontaard.” 4 Hebben de voornaamften inden, ftaat hem. onttroond, het= geen. meestal het, geval, is , dan ontftaat. de tweede | \ L5 re 343 OvER HÉT STAATSBESTUUR, tegeringsvorm ; die men Aristocratie noemt, en de danzienelijken bijna tot Vorften maakt, ‘Heeft het geheele volk , met aller vereenigde ‘kracht „ den dwingeland geveld dan vestigt zich de volks- _ regering ; en zoo’lang het volk’ vervuld is van ‘de eerlijke bedoeling ‘van’ zijn’ bêdrijf, ftelt het ér hoo- gen prijs op „ zijne ftaatsregeling met’ ingetogenheid vast te houden. ‘Maar wânneer het volk (hetgeen foms wel eens gebeürt) in den’ perfoon des Konings niet een’ Dwingeland , maar een rechtvaardigen Vorst aanranden en van den troon bonzen durft, of wel hetgeen’ nog meermalen gebeurt, het bloed der Arise tokraten plengt, en geheel den ftaat neerfmakt-aan zijne dartele voeten; — ‘neen! waan niet , dat de ónafgepeitde ftroomen des Oceaans „of de vuurgloed der onmetelijke bosfchen moeijelijker zijn te ftuiten , dan de dolle vaart van dien losgebroken’ hoop, die, zoodra hij de fmachtende dorst naar de bedwele mende vrijheid heeft gelescht, én de fchuimende pokalen „ door de walfche volksleiders toegedronken „ tot op ‘den droefem heeft geledigd, zijne ‘eigene opperhoofden „als zij flechts van orde én matiging reppen ; vervolgt ; betichten vrijheid-moorders fcheldt , en alleert hem“op- de handen draagt en vergoodt ; die”zich mer’ den’ allerlaagften ’ gelijk ftelt, ‘en mét hem alle tucht uit de huizén verbant, waar de’zoon zijn’ vader befpot; en de vader- beeft voor den bloë- digen-blik van zijn” machtigen zoon: waar zelfs .…… dóch ik ga’ te verre M‚'G. Ts5 ‘want fommigen uwer” vragen” misfchien ‚of ik u eere vertaling : _mMCe VOLGENS CICERO. 349 mededeele. uit, eenig. redekunttiggedenkfchrift der Franfche Revolutie; bij iedere zinfnede toch :ftaren de. ‚ontzettende voorbeelden, uit dien gruweltijd u aan. Het is geene nieuwerwetfche befchrijving „ die ik-u does hetis -zelfs geene navolging uit het oorfpronkelijke: van, CICERO: „— het is des bijna woordelijke. overzetting van eene door ciceRo, zel= ven,nagevolgde plaats uit de Republiek van PLATO, == Hoe | was: PLATO, dan, ooit getuige „geweest. van, zulke « fchriktooneelen 2. « Maar--was „dit „noodig ? viel. het, dan: zoo moeïjelijk- voor dat verheven ges nie „ dat den kruisdood des) rechtvaardigen befchreef , alsof de, bijbelbladen- voor ;hem „ontrold. waren; dat geene rust aan het gefolterd menschdom durfde fpels len „ tot dat God zelf op ‘aarde-verfcheen 3. dat de throonen der wereld waggelende durfde noemen, ten zij de. Koningen der aarde zoo edel waren van raad „als krachtig van daad: — was het voor- hem onmogelijk som “de ' toekomst. voor de tegenwoors digheid te dagvaarden. en te beflisfen, wat:er van haar zou worden, wanneer éénmaal valfche philos fophie het monfter van valfche vrijheid zoude: baren 2 Cicero fcheen zelf-door deze verhevene--plaats zoo getroffen -te zijn, en zich zoo te verheugen” over het gelukkig -flagen zijner vertaling, dat hij LAELIUS doet zeggen: … Waarlijk, scrrio !. gij, hebt woors delijk uitgedrukt al wat PLATO daar, zegt.’”--Maar SCIPIO, nog geheel vermeesterd. door. echt Platonisch gevoel, en het einde van zijn gefprek nabij ziende , vaart aldus voort: „„Jal het-is uit dien ontemba- ren 950 OVER HET STAATSBESTUUR, ren ovêrmoed', dien zij vrijheid durvén noemen dat de tyrannij het hoofd opfteekt’, zoo als éene breede ‘boomftam “uit zijn fappigen wortel. Gelijk overmaat van macht ‘altijd verderfelijk „en ook bij de Vorsten “het voorteekên’ is van” hünrien val; zoo fnoert de vrijheid zelve met dartele ‘hand de ketenen ‘der fla vernij om de ‘lendenen harer miss leide zonen. « Want uic hun midden wordt au wel dra’ eèt aanvoerder gekozen: „ omt den laatften- aane hang van den Vorst of der grooten te vêrdrijvens Euvel van moed en onrêin van bloed “vervolgt: hij brooddronken de verdienftelijkfte mannen, en geeft zijn eigen en hun goed ten beste van het volk „ dat hij vleit en verleidt, Weldra maakt de- nijd „die -den welig: opgefchoten” burger beloert het ‘befluit- des volks noodzakelijk , om “hem met eene getrouwe lijfwacht te beveiligen , tot dat hij eindelijk: hoog genoeg’ verheven: is ; om den ‘voet te zetten op den nek van hen, die hem uit de’ laagte optilden. ‘Dit is de Tyran,: dien wij bedoelen „ dât veg troêtelkind der volksvrijheid,?® > 73 Metu HOR, 484 “Scipio haalt hier” het voorbeend” aan van PISIS- TRATUS van Atheren ! — “Maar; wat is de oudheid in zulke voorbeelden klein “en “arm! onze leeftijd heeft een treffender model opgeleverd voor PLATO’s fchilderij ; 3 doch het ondankbare Európa denkt er niet meer aan. "Ald „ Wordt deze ‘Tyran,”” dus gaat scipro voort, 5 aoot ‚de braven onder den volke’ eindelijk geveld, dan herademt de ‘ftaat5 maar is ‘het eene factie van on VOLGENSSCICBROer es 75 955 van nog-onvertzaagder. hoofden , dan ontfpruit. eene andere tyrannij onder eene andere gedaante, Dan fpelen zij met het beftuur-van-den ftaat, als kin- deren. met den bal; van den Koning vangt de. Ty- ran hem op, van den Tyran de Aristokraat, en van dezen de heffe des volks 3; uit wiens boezemsweder nieuwe tyrannij en nieuwe, factien opwellen. En zoo ziet de dag van heden de ftaatsregeling niet meer , die, gisteren nog eeuwigdurend heette, Daarom is het „Koninklijk. beftuur het, beste: want zoo lang de Koning recht en billijkheid in eere houdt, zijn die woelingen en omwentelingen niet te duchten, die door de verfpreidheid der macht uit de andere vormen ontflaan. Ook geene heerfchappij kenmerkt beter de trekken van het beeld der Voorzienigheid. Doch de bron der rechtvaardigheid, die daar boven ontfpringt en eeuwig vloeit , kan opdroogen bij hare afleiding in het menfchelijk hart. Dus heeft het Koninklijk beftuur waarborgen van nooden om dat onheil af te keeren. En waar liggen deze waar borgen? Zij liggen deels: bij de aanzieneliijken in den ftaat, deels bij het geheele volk te zamen, — Er zij dan in den ftaat een Eminent hoofd; doch het monarchale beginfel wotde in zijne werking geholpen en bevorderd en getemperd door den heilzamen invloed van Aristokratie en Demokratie.” Deze Conflitutie , gelijk sciero haar eigenaartig noemt, brengt die evenredige gelijkheid van rechten te weeg, die de vrije menfchen niet langer kunnen IS hed 352 OVER HET STAATSBESTUÜR , VOLGENS CICÊRO, miïsfen 5’ en heeft daarenboven eene vastheid, die haar bêfchut tegen de omwentelingen, waar aan de andere regefingen fteêds ten prooi zijn: Alle beweegreden “voor de ondermijning van’ het ftaats- beftuur is opgehevens want bij de eenparige were king der onderfcheiden’ beginfelen heeft de geheele fraatsrégeling ‘zulk een vasten en” zekeren loop; dat alle afleiding vruchteloos zoude zijn. Nu ‘opende zich’ voor dè befpiegelingen van _scipio een nieuw en onafzietbaar veld; hij wilde dus zijne gasten doen verpozen, en wij volgen zijn voorbeeld, | II. AARDRIJKS- zes NATUURKUNDE, * Ee LILA QGACER HET -ONWEDER; poon F. ONIEUWENHUIS, Hoogleeraar te Leyden: (*) | Onder alle verfchijnfelen, die in het rijk der natuur worden waargenomen „is „wel geen gefchik- ter, om zelfs den onopmerkzamen en ligtzinnigen aardbewoner met diep ontzag, te vervullen voor de aanbiddelijke, grootheid. des, Scheppers , dan die geduchte natuurwerking, welke ons bekend is onder den naam van ozweder. Deze „ hoe weldadig: door= gaans in de gevolgen, vervult. niet. zelden „ bij het befef harer dikwerf vernielende uitwerkingen, vele menfchen met angst en fchrik, en plaatst allen tus= {chen veiligheid en gevaar, tusfchen hoop op wel dadige uitkomften, en vrees voor onheilen „ onder wier bedreiging wij, zoo. ooit, onze nietigheid gee voelen „tegenover deze, met verwoesting en dood dreigende natuurkrachten. | Geen B (*) Voorgelezen in het Leydrche’ departement der Maatfchappij :- zog Nur van ’t Algemeen ,' Decemb, 1825 Vv. D. Je ’ Aa 356 OVER HETSONWEDER, Geen wonder, dat onkunde en bijgeloof de oud» heid voor dezelve deden fidderen3 dat’ men zich den blikfem voorftelde als vurige pijlen , onmiddelijk door Jupijn gefmeed en uit gramfchap op den aard- bodem neêrgefchoten. „ Wien wordt niet,” vroeg LUCRETIUS; » de adat beklemd, uit vrees voor „de Goden? Wién beven de leden niet van „ fchrik , als de aarde dreunt van de ratelende don= » derflagen , die doorde ruimte der hemelen rollen ? »„ Sidderen dan niet de volken der aarde , en de » trotfche koningen, uit angst voor de Goden, op „de gedachte, of niet, om eenig begonnen mis- » daad of vermetel woord „, de ontzagchelijke- tijd » der ftraffe met den’ eerften donderflag wordt „ aangekondigd „ en met den naast volgenden voor „‚ hun gekomen zal zijn 2” | Slechts bij dat volk der oudheid, hetwelk bevoor= regt was met het licht eener nadere openbaring , vond men, niet ten gevolge van meerdere natuur- kennisfe „maar van betere godsdienftige en zedelijke begrippen, voorftellingen aangaande het onweder „ meet -ftrokende’ met de volmaaktheden van het Opperwezen , en minder verontrustende voor den fterveling. Met welk een godsdienftig gevoel be= zong niet Zsraëls koninklijke dichter het onweder, gelijk het in Palestina doorgaans in het Westen opkomt, heendrijft over de-Middellandfche zee, tot boven den Zibanon, dáár losbarst en aftrekt” naar de Arabifche woeftijn! Bij de aanfchouwing van dat tooneel werd ‚hem de, borst nier beklemd, noch beefden zijne leden. uit. vrees voor. de. Goden ; maar / i i ge OVER "HET ONWEDERO 352: gelijkelijk: blakende van „dichterlijk: wuur- ‘én godse dienftig gevoel zong- de ‘harpfpeler : Bilsqgedk ut HOONS LR | ‘Edelen! roemt Jehovaht en Zijn -ftem rolt-op de wateren ! ‚De-God der eere dondert ! Ziet! Hij komt op den grooten oceaan. Zijn ftem klinkt en wordt magtiger En worde heerlijker. Jehovah's ftem verplettert cederen ; Doet de duisternis beven 5 Brengt hinden in barensnood En ontbladert het woud, Maar ín zijn. heiligdom Zegt alles : Majesteit £ Kon zoo onverfchrokken , vol eerbied en ondere werping:, een Jood-denken: en. gevoelen „ op het -ge= zigt vaneen der geduchtfte verfchijnfelen der natuur. in-eenen tijd, toen:men nog weinig wist van hare krachten en wetten: hoe veel meer moet dit pláats kunnen hebben bij hen; die in den Heer der Natuur wel den- Almagtigen „maar. ook -fteeds wijzen: en liefderijken . Vader van, het «heelal eerbiedigen3 die leven in eenen tijd, waarin «de natuurkundige” we= tenfchappen. groote» vorderingen gemaakt hebben en dagelijks. maken 5 in:eenen tijd, waarin dat licht niet opgeftoken blijft binnen den kring van geleerden , maar weldadig uitvloeit naar buiten; die leven einde- lijk in. een-land. van. ware godsdienftige-en zedelijke Aa 2 Zee 358 OVERTHET: ONWEDERe verlichting ‚-waar mên.„op het voetfpoor van HUIGENSs NIEUWENTIJT, LEEUWENHOEK ‚MAR TINET 3 UILKENS en anderen, fteeds gewoon was, wetenfchappelijke befchouwingen , waar: zulks pas-geeft; „met zedelijke en godsdienftige: befpiegélingenote- paren 5 in beiden eenen gelijken gang te houden en de wetenfchappen te beoefenen, niet alleen om derzelver voortreffelijk- heid, of het maatfchappelijk nut, dat. zij, in de toepasfing , hebben; maar, vooral ook om, derzelver invloed op de befchaving van verftand en hart, op de verheffing van den geest en veredeling van den mensch. - | / Het lust mij ulieden dé gegrondheid dezer aan- merking aan te toonen in eene natuurkundige bee JSchouwing van het onweders hopende, dat dezelve met eene der zake waardige belangftelling ontvangen en overeenkomftig de gefchiktheid naar tijd en plaats … waarin zij wordt uitgefproken , beoordeeld zal worde. „le Jot welk foort van natuurverfchijnfels behooren die des onweders 2 … Zietdaar , de eerfte vraag, met wier beantwoording - wij -ons--thans zullen bezig houden: | „ Bij eene oplettende befchouwing der verfchijnfe- len „ die het onweder gewoonlijk voorafgaan, vers gezellen en achtervolgen „ neemt men , wat de voor- afgaande betreft „ des ‘zomers „ doorgaans „ «een zware , fomtijds drukkende hette waar; in andere „jaargetijden „ruw „ regen-- en ftormachtig weder. Des zomers ziet men. de onweêrswolken , aanvanke= lijk als kleine opkomende. vlekken „ bekend onder den: naam van donderwolken „ geboren worden, of op OVER: HET ONWEDER. 359 op « eenmaal . ontftaan ‚of, met de toenemende warmte vanden dag ,. voortkomen ‚uit de „bêrg-of klipvormige „wolken, die „na zonnen opgang;uit de, bankvormige voortgebragt; aangroeijen tot-zware onweersbuijen; welke meestal, uit tweesof meerdere verfchillende. windftreken tegen elkander aandrijven zich ophoopen, zamenpakken, het ‘zwerk. verdon= keren. en dreigen loste barsten. » Eer echter dit gebeurt, Ontftaat er. gemeenlijk eene - windvlaag”; dwarrelende. in, -ongeftadige „rigting ‚ -over-de-oppers vlakte der aarde heen „en -de nabijheid des onweders gankondigende „door: het opwerpen vanhet. {tof aan den weg, -en het geritfel der;bladeren-aan, de--boos mens Straks „hoort men, van-verre den „donder } en zietfpoedig kronkelend loopende blikfémftralen” als vurige {langen uithet wolkgevaarte ‚naarden aard- bodem, of als fterk flikkerend „wit en „goud-geel licht „ langs ‚de: oppervlakte - eener wolk ;- vande eene „naarde andere -fchieten--Eene poos “daarna of fpoedig- daarop. hoort men -ratelende flagen:, :on= derfcheiden in. zwaarte, en» herhaalde: terugkaatfingen. Gemeenlijk: ontlast [zich nu -de- bui in! regen „die, in verfchillende, trappen, van fterkte ; nu als: gewone, dan. als zware. plasregen nedervalt-, fomtiüds met hagel, vergezeld gaat „en, vooral. ten gevolge eener wolkbreuk „ inde „duisternis van den nacht , ‘vurige druppels--vertoont, als dezelve. op ‘metale draden, bollen of naalden, worden opgevangen, « Wanneer het onweder, plaatfelijk vermindert , of met den:wind afdrijft , verliest zich het geluid in de verte; duren de tusfchen « oogenblikken „die er. verloopen tuss Aa 3 fchen 360 OVER HET ONWEDER fchen. het lichten den flags veel lager dari”ziet men eindelijk’, fchoon niet “altijd „. nog maart BiChtflikke. ringenof weerlichten ; vooral aan” den”gezigteïnder \ zonder eenig “geluid. meerte’ hooren. “Wat! de’ ge: volgen betreft „ fchoor“dezelve in fommige vevatlen zeer Schadelijk zijn , en bij gemis’ aan’andere'! ddartóë gefchikte: afleiders, hetblikfervuur. igrelijk hooft gebouwen, “boomen” “of-andere” ‘Kostbare’ voorwérpen treft, {verbrijzeling 7, brands dóod “en verwoesting veroorzaakt 5 „zijn. echter „over het’ geheel geno. men „de uitwerkingen des onweders allerweldadiesk Doorgaans toch wordt: de “húcht”-door ‘hetzelve” ges zuiverd „de: hette ‘verminderd 3 het aärdrijk ’ lafges koeld: en gedrénkt „ zoodat’ alles een nieuw leven ontvangt „de flaphangeude , ‘fchier verwelkte blades ren der planten „ metnieuwe veert voorzien; s Opgerigt en ‘gefpannen worden.” ele to ‚mol „Uit deze algemeene befetioiwitig blijkt reeds, dat'‘hét onweder een der meest zamnengeftelde nattiurverfchijns felen moet zijn „ als-behoörende ‘tot de “waterächtigeg luchtvormige „lichtende en” vurige” Tuêhtvérhêvelint gen. Alhoewel de beide “laatftes hierbij claarblijke ijk eene hoofdrol. fpelen;-en dev eerfte -fchijnen voorts te brengen, bleven:toch derzelwer ratuur en dor fprong, tot aan:-het: midden’ “der * ‘vorige eeuw „ons bekend. « Berst:federt de’ uitvinding van werktuigen s . gefchikt ter nafporing van de eigenfchappér!: dêr electriciteit , en den, meesten “uwer bekend onder den «naam -van” elecsrifvermachines 5 Smaar vooral federt de ontdekking der - ‘ voogênaamde'“Leydfche flesch_ „door « onzen. „ beroemden dafidgenoot” VN | MUS. OVER HET ONWEDER. „36r MUSSCHENBROEK vin den jare 1746 4 en ‘federt de „daarop gevolgde -zamenftellen van meerdere met “@lkander vereenigde , werkende electrieke Leydfche flesfchen „ of batterijen „vond- men, met. behulp dezer toeftellen , erde werkingen der opgehoopte of werfterkte electriciteit en-die van het onweder zóo vele’in het oog loopende overeenkomst, dat men” genegen werd „de verfchijnfelen des onweders tot de klasfe’ der electrieke natuurwerkingen te brêngen. e B De eerfte echter, die deze pwereuakelist opmerk- te, WAS BENJAMIN FRANKLIN, te Philadelphia. Het aantrekkend vermogen van metalen draden „ ftaven en punten ter ontlading van geëlectrifeerde ligcha- men erkend hebbende „viel dit gelukkig genie, fteeds gewoon” de nuttige” {trekking van ‘iedér-we- tenfchappelijk onderzoek ná tê'fporen , op het denke beeld , of men niet door metale puntèn dewerking der“ dampkrings «electriciteit. zoude kunnen aantoo- nen 5-even -zoo den blikfemftraal langs’ metâlen af« leiden ; als den electrieken vonk eener’ machine, ‘en zich’ alzoo in veiligheid ftéllen tegen deszelfs los barstingen. In het midden’ der vorige eeuw (1759) deelde hij deze gedachten aan zijne vrienden in’ Ze- ropa’ mede. De gronden voor zijn’ gevoelen: bragt hij toen reeds tot de volgende hoofdpunten van ver- gelijking tusfchen de overeenkomst der electrieke verfchijnfelen met die des onweders. | tr) De hoeksgewijze kronkelende loop des blik- fems gelijkt volkomen naar dien wan eenen fterken glectrieken vonk, Aa 4 se) De 362 OVER HET ONWEDER: 2.) De blikfem treft meest hooge „boven-anderen aanmerkelijk» uitftekende „ voorwerpen; als torens ; hooge gebouwen, masten, van, fchepen;en -bergtop= pen, Het, elektrieke. vuur ‚gaat,desgeliijks bij zijnen overgang.-van het -eene-geleidend ligchaam, tot het andere, doorde meest. uitftekende punten of kanten. 3.) De blikfem flaat--het meest. in,zulke, voor- werpen, die goede geleiders zijn voor de, electrici= teit, te weten in metalen, water, vochtige en dier- lijke ligchamen; met vermijding diergene „ welke geene „of flechte electrieke geleiders zijn, als harst, amber „glas, lak, pik zwavel „zijde. en‚„meer andere ftoffen. ref 4) De blikfem -ontfteekt an igchamen; hetzelfde doet de electriciteit, 9 | 5.) Door, fterke „electriciteit worden, metalen gt- {molten 5 -hetzelfde. is een der. gemeene werkingen van den blikfem, teigr ar … blsad 6.) Het „fcheuren , “ uiteenflaan en werheijzelen „van harde. ligchamen „met één woord, „verbazende vermogens „van. werktuigelijke ‚kracht, die verplaat- fing der ligchamen „uitzetting en verbreking, der deelen voortbrengen, werken. blijkbaar zoowel bj de electriciteit, als bij den -blikfem. | 7.) Beide, maken fomtijds- menfchen en dine blind , en, vernietigen „in {ommige ‚gevallen, het dierlijke leven. Door de electriciteit doodde FRANKLIN hoenders met eenen enkelen flag. 8.) Eindelijk merkte hij op „dat de magneetnaald op dezelfde, wijze van den blikfem „en‚-de electri citeit wordt aangedaan , en zer door „beide magner __tisch OVER SHET ONWEDER. 363 tisch-kan!worden. „Schoon nu de ‘opgêfioefnde gron- den; FRANKLIN: fterk genoeg voorkwamen; om ‘niet langer “te twijfelen -aan”-de“-overeenkomst tusfchen de werkende oorzaken „der “electriciteit ‘en “des On= weders3 noodigde hij echter zijne “vrienden uit, om de ; zaak „proefondervindelijk nader te onderzoeken. Dereerfte', «dies hier aan voldeed „wás een Fransch natuurkundige,“ DALIBARD. genaamd’, die ;"ún”eeren tuinste-Marlj=la Ville ‚eene hut ‘liet opflaan ; ‘wâat “___bovenvopveene ijzeren ftaaf; terhoogte wan veertig voeten „geplaatsten “van “onderen vrijgefteld „. derhal- ven „buiten valle. gemeenfchap: was’“met ‘afleidende toffe, Als-men, nu-het-ondereinde met den ‘vinger naderde, „gaf. de, ftaaf “wel „een ;kwattieruurs “achter elkander vonken , waarmede: Leydfche flesfchen” ges laden sen allerlei electrieke proeven: genomén werden: “Bijhet voorbijgaan -eener. wolk aan- het“ boverieinde _der ftaaf: hoorde’ men eenen donderflag. Deze mérk- ° waardige proefneming ; eene der ‘belangrijkfte , die „ooit gedaan, zijn, gefchiedde inhet jaar-173e. > Van toen. af “werden dezelve in de meeste landen wan Europa herhaâld. + Terwijl „echter. FRANKLIN “in Amerika nog onbekend ‘was ‘met ‘-de uitkomst dier proeven ‚, kwam. hij op de gedachte, dat! een „draad of vlieger nog gefchikter zou zijn, “dan teen ‘hoog gebouw, ter electrieke nafporing der onweerswolken. Weldra. werd die “inval ten uitvoer gebragt; Ten tweeden maal -baarde een oogenfchijnlijk niets betee= kenend kinderfpel aaneen: groot mán sden -weg tot gewigtige ontdekkingen. _NewTon fchaamde zich niet uit een, pijpenfteel zeepbellen ‘te blazen’, ten ARE, ein- 364 OVER HET ONWEDER, einde ‚de natuur …;der. kleurên te’ ‘onderzoeker, FRANKLIN, begaf zich tot het beuzelachtig kinder _ vermaak van. vliegers. zamen te «ftèllens* Over eén kruis van-cederen hout fpande hij veen -zijden* doek’, maakte. een: goeden flaart: aân. den vlieger; ent ging”, bijhet eerstvolgend onweder.„ met zijnvzoonitje: naâr buiten, Nadat hij den vlieger. tot: eene behoorlijke hoogte had. doen opgaan „ maakte ‘hij een fleutel vast aan,„het einde van ‘het touw „en ‘aan -dén fleutél-een zijden koord „ datster vrijftelling “zoude „dienen, en waarmede hij den-vlieger aan eene paal vastbond, De eerfte electrieke teekens „die hij-nu zag , be- ftonden in het van: elkander gaan -dersharige hennep- vlokken; van „het touw. Eene digte wolk’ dreef vervolgens. over den. vlieger heen „ onder “het vallen van eenigen regen,-waardoof de vliegeren het touw nat:en „dus betere. geleiders werden. Van toen af verzamelde. hij eene groote hoeveelheid electrieke ftof , „zoodat, als „hij met eene vingerknokkel “den fleutel naderde, fcherpftekende «en fchitterende von- ken ruit de ftaaf in zijne hand ftroomden. Met zulke vonken ftak hij:voorloop ‘in-brand, laadde Leydfche flesfchen en. deed: -verfcheidene electrieke proeven, waaruit bleek , dat zijne gedachten „die hij „alseen befcheiden „wijsgeers, aanvankelijk eene onderflelling genoemd had ‚ met de natuur zelve overeenftemde;, en: men «het voor eene bewezene waarheid -kan houden , dat de hoofdverfchijnfels “des onweders tot de klasfe der electrieke: behooren. be „Dat men intusfchen bij zoodanige proefnemingen zeer omzigtig zijn moet, bewijst, onder anderen; het OVER: HET ONWEDERs 365 het”ongelak „den ‘hoogléeraar RICHMANN te Peters: burg, “daarbij” overgekoren. > Deze “had ,’ in zijne kamer zoeen toeftel gemaakt „ter waarneming der electriciteit” van- der dampkring. «Met eenen vriend daarmede. eenige “proeven willende nemen , kwam hij ongelukkig met zijn hoofd: te-digt bij de vrijge- ftelde” ftaaf ,waartit oogenblikkelijk een-blikfémtftraal in> zijn ligchaam fchoot-en hem ‘doodde. * Op zijn voorhoofd was’ eene roode vlek „eert-zijner-{choenen gefclhreurd en een gedeelte zijner kleederen gezengd. Zijn vriend was-bedwelmdsenveenigen tijd befeffeloos: Het deurraam der ‘kamer was gefpleten en de: deur uit “hare ‘hengfels"“gerûkt, > Deze en foortgelijke gévaren «weet: men? thans-bij zoodanige proëven te vermijden „-door, in de nâbijheidevän “het ondereinde der “vrijgeftelde “ftaaf , eene andere “metalen 'ftaaf;, van bover mêt Eer “knop voórzien, in den grond tè flaan of. over dezelve te plaatfen , en ‘het ondereinde dier ftaaf tedoen uitloopen” of gemeenfchap’ te heb- ben mer” eenig water , drndegas ter“afleiding der zwaarfte lading.” ib re FEEMAD por De ontzettendfte uitkomften ‘had de hetikating van FRANKLIN'S proeven door pE“Romas in’ Frankri ik, met eenen zeer grooten vlieger’, ter. lengte van zêven', en ter breedte van drie voeten , en opgelaten ter ‘hoogte van vijf honderd en“ vijftig voeten , aan een koord , waardoors) tér° betere geleiding “metaal: draad: gevlochten was,” Uit deze Tchöten vonken of laat ik liever zeggen „-blikfemftroomèn als cylinders; vän “ééne „duim middellijn” en” tien “duimen lengte, waarvan ‘ieder. gevolgd werd door een’ flag, als die van 366 OVER: HET ONWEDER. van een piftoolfchot., Doch ik acht, hiermede genoeg gezegd te hebben. ter. beantwoording: onzer eerfte vraag: tot welk foort van. verfchijnfels behooren:die des onweders? De andere vraag „dies ons thans nog zal bezig houden, is veel moeijelijker „en-kan:, naar den. tegenwoordigen. ftaat der „natuurkunde, met minder , zekerheid, beantwoord, worden , “de vraag; namelijk: „ Maar wat ús -en:van- waar: komt: dië sy cleotrieke werking. in den dampkring:2?° 50. 07 De beantwoording „van: het -eerfte, gedeelte der vraag: „Wat is die electrieke werking in den-damp= kring 2 onderftelt-eenige kennis van,de verfchijn= felen „der. electriciteits Om sechter;in eene vergade- ring, als deze , niette; veel, te-onderftellen, zullen , gelijk ik, vertrouw, deskundigen : het niet ongepast achten „‚-dat ik „-met een enkel woord „Op /eene eenvoudige wijze ‚-verklare. „wat „mente, verftaan hebbe-onder „dien, matuurftaar «en, werking, „welke men gewoon) is „electriciteit te: moemens, Inst «on raden KN Reeds. -drie--honderd. jaren, vóór onze tijdrekening „ had men opgemerkt, dat de barnfteen-, onder meer andere; eigenfchappen.y-”ook: deze” bezit „- van ; ge= wreven. wordende „ ligte. ligchaamtjes-, als papier of andere vlokjes, tot.zich te trekken, en beurtelings weder. van, zich. af te ftooten, » De-krachtdier,„aane. trekking. noemde ‚men, diensvolgens barnfleenkracht „; of „clectrieke, ‚kracht „naar, het Griekfche woord mAenvgovs dat barnfleen „beteekent. terwijl men” het, verfchijnfel zelve „ dat“fommige ligchamen, als glas, lak , harst, zijde en andere ftoffen, gewreven wor- dende , andere ftofdeeltjes, aantrekken , in. fommige. [ 5e. OVER HET’ ONWEDER: 367 gevallen licht -geven „ en eenen eigenaardigen reuk verfpreiden , “met den-algemeenen naam van electri- citeit beftempelde.. Dit’ was ‘fchier: alles ‚wat men van dezelve wist “tot- op de twaalfde, of liever. tot aan het midden der achttiende eeuw;-tot op de ontdekking’ der ‘zoogenaamde electrieke proeven met de Leydfche flesch.- Van toen af werd het een als gemeen gevoelen onder de natuurkundigen , dat er in de natuur eene zeer fijne en veerkrachtige vloeiftof beftaat „door fommigen ether of eléctrieke ftof. ge- naamd, die aan alle ligchamen, naar derzelver vere ‚ fchillende vatbaarheid voor dezelve , gevonden wordt. Is deze ftof zoo algemeen verdeeld onder de lig- chamen , dat ieder , als het ware „ het zijne. heeft, een met zijn {taat en uitgebreidheid overeenkomftig aandeel; dan zegt men, dat de electrieke ftof in rust is en een ftaat van evenwigt uitmaakt, Wan- neer, bij voorbeeld , de eene wolk , in evenredige heid van hare “uitgebreidheid en inwendigen ftaat „zoo veel van deze electrieke: vloeiftof. bezit, als eene andere, die naar of langs de eerfte komt heen=- drijven , dan zegt men „dat derzelver electrieke ftaat in rust of evenwigt is; maar heeft de eene wolk naar evenredigheid van hare vatbaarheid „ meer opgehoopte electriciteit: dan de andere , dan zegt men „ dat het electriek evenwigt tusfchen beide verbroken is, dat de oververzadigde zich in” eenen ftellig werkzamen ftaat, bevindt, en de: andere in een ontkennenden met betrekking: tot de eerfte , die. ook, zoodra de «ontkennende electrieke , wolk onder haar bereik komt; hare meerdere hoeveelheid van hd 368 OVER HET, ONWEDER van” electrieke - vloeiftof aan. de -andere „mededeelt. in …zoodanige evenredigheid, dat- het -vêrbroken ‘electriek „evenwigt- herfteld, wordt. - Alle ligchamen dus „ over wier oppervlakte de electrieke vloeiftof naar. de mate van derzelver. vatbaarheid voor dee zelve gelijkelijk verdeeld is, zijn in -een- ftaat van electrieke rust „en vertoonen geene verfchijnfels van electriciteit, ten zij door wrijving. en drukking „ door gedaanteverandering „ of fcheikundige werking die fust geftoord, de -electrieke vloeiftof in bewe= ging gebragt, aan de oppervlakte weder opgehoopt of verminderd, en- alzoo de ligchamen in eenen ftel- ligen of ontkennenden electrieken. toeftand verplaatst “worden. … Naar’ deze hypothefe beftaat er dus in de geheele natuur flechts ééne electrieke vloeiftof „ of volgens andere wijsgeeren, die alles tot krachten herleiden willen „ ‘flechts ééne electrieke kracht 5 anderen echter beweren „ dat die- ééne electrieke vloeiftof- zamengefteld zij uit twee grondftoffen „ welke zij glas- en: harst „electriciteit noemen, om dat de eene door wrijving van glas , de andere: door die van harstplaten zoude opgewekt worden 3- ter= wijl die opwekking niet anders is, dan eene onte leding of fcheiding dier beide grondftoffen „ welke „ fteeds geneigd , om zich met elkander te verbinden „ bij derzelver fcheiding en vereeniging zelve de elec= trieke verfchijnfels vertoonen „maar vereenigd zijnde ; terugkeeren tot den flaat van rust. Doch het is hier de plaats niet, deze verfchijnfels te ontvou- wen of te beoordeelen: Voor ons oogmerk meenen wij genoeg gezegd te hebben ter voorbereiding tot het OVER: HET ONWEDER» 369 het duidelijk,, verftaan; onzer volgende. befchouwing. Keeren wij derhalve terug tot de ons voorge legde . vraagt ‚wat: is, enrvans waar komt: die clece tricke werking inerden dampkrings tot welke: wij gezien. «hebben, datde vei eeen van á nee der. behooren ? | ” A Heteerfte gedeelsé dezer vraag: Was ds die electrieke werking în den-dampkring ? heeft betreke king tot -den ftelligen en ontkennenden ftaat der tucht - electriciteit „en tot de wijze en den graad van fterkte „- waarop ‘zij door- den - geheelen dampkring en enkelde ftreken van dezelve werkzaam is. Zorge vuldige waarnemingen op dezelfde plaats in werfchile lende tijden, berge en. zeereizen „zelfs togten met tuchtballen hebben. wel veel. licht. verfpreid over de electrieke gefteldheid van den dampkring, maar tot nog toe niet genoegzaam ter volledige’ verklaring dèr verfchijnfelen. | IL. Beftendige waarnemingen ter zelfde plaatze , gedaan door CAVALLO, DE LUC, SCHUBLER En ans deren „ hebben geleerd: 1.) Dat de dampkring zelden. zonder eledtricit teit , méestal in een’ flaat van ftellige of glase electriciteit isz fchoon dezelve wel eens den onte kennenden «of dien der harst electriciteit aanneemt, en. fomtijds. beide ftaten op éénen dag elkander afwisfelen. “-2) Des wintêrs is de electrieke gefteldheid van den dampkring zwak ; in het voorjaar het fterkfte 5 des zomers weder zwakker , vooral ten tijde van geftadig onweder. In den herfst is, bij aanhondende Î re 370 OVER HET ONWEDER. regenbuijën “de oer Risne rn Re merke Ô baars : akte 3.) © Gedurende een vonweder- is zij het fterkfte „ maar-zwak bij aanhoudende winden. | 54e) «Ook heeft ‚men eene. dagelijkfche periodieke ebbe en vloed , of vermindering en“ wasdom: der ‚ lucht=electriciteit, boven veene en dezelfde plaats waargenomen. „Des zomers - klimt zij. van drie « tot ‚ vier uren des nademiddags, bereikt haren -laagften ftand. bij het vallen: van den avonddauw 3 dan neemt zij weer. toe en. vervolgens af tot den opgang der ZONe Des- winters zijn deze hoogfte en laagfte ftanden geheel anders; de. hoogfte , namelijks om tien ure des morgens en acht ure des avonds3 de laagfte des morgens en-des avonds’ ten’ zes ure.” Er is dan eene blijkbare verhouding tusfchen- de vermeerde= ring van electriciteit en de vermindering van voch= tigheid gedurende den loop van den dag. “5e)- Regen, fneeuw en hagel zijn meestal, fchoon meer of minder op onderfcheidene tijden , geëlectrie feerd , meermalen echter met ontkennende ‘dan met ftellige electriciteit; terwijl, hetgeen opmerkelijk is, de. gedaante der fneeuwvlokken verandert „- naar den fraat van” derzelver ‘electriciteit, … Een verfchijnfel, waarbij-deskundigen fchier-onwillekeurig denken aan de zoogenaamde Lichtenbergfche figuren. IL. Bergreizen ftelden dikweêrf den opmerkzamen natuurbefchouwer inde gelegenheid ‚om op onder- fcheidene hoogten, zelfs-van-de toppen der bergen, waarnemingen te kunnen: doen. over de beginfelen , voort. OVER HET ‘ONWEDE Re 355 voortgangen, en losbarstingén. „van onwedets, die beneden “hensin de. valleijen plaats hadden. Van deze, waarnemingen, gedaan op de Zwitfers fehe Alpen „door ‚de heeren pe. SAUSSURE en DE LUC, ‘hebben wij belangrijke. uitkomften ontvangen. De: Luc ‚bij woorbeeld-; zag- meermalen zware on. weerswolken: in;-de’ valleijen der „Alpen , langs het gebergte „heenftrijken „en gedeeltelijk op den grond rusten ‚zonder eenige: de; minste ontlading , waaruit hij met regt befloot „dat men eene onweerswolk niet te houden’ hebbe voor eenen vrijgeftelden electrieken ontlader in „welks. nabijheid. flechts-een ander gelei» dend ‘ligchaâm - gebragt “behoeft te worden „om het eerfte te ontladen, …Hij-zag , bij voorbeeld „, eene on= weerswolk- rusten op den vochtigen grond en van onderen gelieel in aanraking met denzelven, terwijl van “boven. en zijdelings svantijd tot tijd blikfemftralen uitfchoten ;' achtervolgd-door-donderflagen, “Zoo zag de hoogleeraar “KAESTNER „v-ftaande. op het Hartse gebergte „ tusfchen twee onweders in; de benedenfte bui zich ontlasten vin-plasregens, terwijl «de hooger hangende “buiseen geratel. van donder liet hooren , dat gepaard-ging met een’ zeer kouden neerslag vän regen. u IL Bij. deze. waarnemingen voegen de zeereizin gets nogéenige- bijzonderheden; onder anderen, dat de ratelende donderflagen op zee , waar geene terug- kaatfende voorwerpen het geluid ftuiten , opvangen „ of, wijzigen , regelmatiger zijn, en bij iedere terug- kaatfing. aanmerkelijk verzwakken „ tot dat het geluid geheel ophoudt. ‚Ook verzekeren. fommige zeee Vel % Bb rcie 4 ' 356 OVER/HET ON WEDERs reizigers ; dat ver plaatfen” zijn; alwaar dev oudfte in woners ‚nooit! onweders shebben beleefd ;: gelijk FORSTER betuigt van hetreiland Sg dlelena. sAV. De duchtreizigers-veindelijk werhalen-ons „dat in hoogerftreeken van’ den ‘dampkring’ de- lucht „elec= triciteit “doorgaans” week “fterker is „dan 'in- lagere. Op eene, voorde: natuurkundigen’! hoogst merke waardige ; Juchtreis der. ‘Heeren ‘CAY’ *!LUSSAC en BIOT „ liet mén een” metalen draad van vijftig Nee derlandfíche vellen -aan- eene ‘knop’ van: het: fchuitje afhangen ; terwijl dezelve gefpannen- bleef -door het gewigt van een- metalen -bols : De vhierdoor verzas melde » lucht „electriciteit werkte zeer -fterk- op: den electrometer „ en wees „ - overeenkomftig: de: waars fiemingen van DE SAUSSURE en anderen; «bij zeer helder weder,-ftellige electriciteit. „Hoe het,van binnen in- eene--wolk ook-sten aanzien, der. electri. citeit gefteld zij, “verzekert ons--de>- luchtreiziger auGusTI; op zijne éen. en twintigfteluchtreize, Ondèrnomen tè „Amiens, in “de: maand rie enjs van het jaar 1813; ondervonden te hebben. ad et De dampkring; (zegt hij onder anderen) was „ zeer nevelachtig. Reeds was ik tot in de wolken „ geftegen, toen ik nog het kanonfchot hoorde, 3 dat tot een teeken ‘mijner verdwijning in de wolken, gedaan werd, Binnen vijf fekonden bee » vond ik mij ín eene volflagenê duisternis. Zes minuten had ik werk, om dien ontzettenden klomp » van dampen “te “doórklieven , in het midden, van s denwelken ik’ bijna in zwijm gevallen - zou zijn „ door den zwavelachtigen electrieken- tf en lr fmoorende hitte.” | £ OVER HET ONWEDERe. 357 B. Thans gekomen tot het tweede lid der vraag: Van. waar en hoe komt die electrieke werking in den. dampkring 2? Zoude ik zekerlijk uwe opmerk „ zaamheid vermotijen „en tijd en plaats misbruiken, wilde ik, ook maar de. voornaamfte. gevoelens der natuurkundigen over den oorfprong der luchtselectricie teit, U mededeelen , en de gegrondheid onderzoer ken van befpiegelingen „ die meest allen: op onders ftellingen gebouwd zijn. Maar met regt kunt gl, M. H., van mij verwachten; dat ik, zoo al niet eene wiskunstig zekere; boven alle bedenkingen verhevene verklaring, ten minfte diegene duidelijk én eenvoudig. zal opgeven, welke mij voorkomt, naar den tegenwoordigen {taat der natuurkunde , de meeste waarfchijnlijkheid voor zich te hebben, Zij is dezer Gelijk men op verfchillende wijze electrie citeit kan. voortbrengen „ als door wrijving „ door verwarming ;“door’ afkoeling , „door aanraking. van verfchillende metalen en andere ongelijkfoortige ftof= fen 5 maar, svooral’ door «chemifche werkingen: zoo gebruikt ook de natuur; in-het groot, die onder» fcheidene “middelen, ja bezigt nog vele anderen, zoo, als in de’ bewerktuigde ligchamen „bij de zoo» genaamde electrieke visfchen3 alle welke wijzen van opwekking der electrieke wloeiftof ons flechts gee deeltelijk bekend zijn, maar bij iedere voorkomende nâtuurwerking in het groot, onmogelijk afzonderlijk opgegeven of aangewezen kunnen worden, Bijzone der échter fchijnt de gedaanteverwisfeling der ftofe deelen en overgang der ligchamen , bij fmelting , uit den Vasten in den vloeibaren „ bij verdamping Bb a in 358 OVER HET ONWEDER, dèndamp- of ftoomvörmigen; en bij oplosfing. , in de lucht--of ‘gasvormigen ftaat, of omgekeerd „ eén der voornaamfte bronnen van de electriciteit inde „wolken te zijn. Het klimmen namelijk en nêderdalen des waters'in en uit de-hoogere ‘gewesten dés damp- krings, is eene natuurwerking van overgâng uit den eenen ftaat in den anderen „eene. gedaanteverandering van water in waterdamp , van ontbinding des-ftooms in gasfoorten, van daar weder, door zamenftelling , in water, fneeuw „ regen, hagel ‘en ijs eene ge- daanteverandering ; die: in “eenen “geftadigen kring rondloopt. De’ waterdeeltjes , in aarde, planten en dieren ‘aanwezig „zoowel als uit de zee „ meeren en rivieren verdampende „ klimmen dagelijks naar boven, als waterblaasjes „ “foortelijk ligter dan de- lucht. Teèn gevolge der natuurlijke. electriciteit, aan ieder ftofdeeltje eigen „maar aan de meer, uitgebreide oppervlakte der blaasjes „ naar. den aard der--bijko- mende omftandieheden , ftellig vof ontkennend: wer- kende, ftooten ze elkander af, en-drijven , op be- paalde ‘afftanden , in ‘de- gedaante “van - wolken. _ Wanneer echter die waterblaasjes: weder kleiner wor= den, of zoo’ veel warmteftof verliezen, dat ze weer tot druppels zamenvloeijen „ komt het er vooral op aan, of zij zich langzaam en- geregeld tot druppels kunnen vormen, en langs andere geleidende ftoffen , als vochtige luchtftreeken.„- den ftaat van electriek evenwigt met de omringende ligchamen kunnen aan- nemen: in wélk „geval de bui zich-in regen ontlast, zonder onweder. Maar-bij eene /mellen neerflag ‚ ten gevolge eener ons onbekende chemifche werking in | de he OVER HET ONWEDER 359 de wolk zelve „bij eenen plotfelijken overgang der waterdeeltjes uit den lucht- en dampvormigen in den vloeibaren of vasten ftaat, wordt er op eenmaal zoo “veel natuurlijke „ elektrieke vloeiftof los, dat dezelve als een blikfemftraal, ‘kronkelend door. het zwerk fchiet op den naasten geleider, of naar de zijde van de kracht en, ftreeklijn der werking. — Gee daanteverandering -der oppervlakte is, onder deze Omftandigheden „ reeds een rijke bron van electrieke werkingen, in „den dampkring. Maar men vergete niet „dat er nog-zoo vele anderen zijn, waaruit de. natuur „electriciteit kan fcheppen. _ Ook zoude her bekrompenheid van kennis in de natuurkunde aan ‚den dag leggen, Zoo men den dampkring , als een afzonderlijk ‚geheel op zich zelven „ en niet veel meer in deszelfs geftadig verband met den aardbol ja zelfs .met de zon en, hemelfche lig- chamen befchouwde, ten gevolge van welke ge« durig vereenigde werkingen en terugwerkingen, al- _ lerlei opwekkingen van licht, warmte, magneti{che en elektrifche. verfchijnfelen kunnen ontftaan „ wier polaarwerkingen ‚nu eens alleen in den dampkring, dan: weder in het hart der aarde, of ook in de zon, de bron van licht en warmte „ gelegen kunnen zijn. Wat den donder betreft, deze gefchiedt als een flag bi de ontlading eener elektrieke batterij of Leydfche flesch. Dat echter dat geluid zoo dik- werf herhaald wordt, pleit. voor het vermoeden, dat zulks ten gevolge zij van onderfcheidene che- mifche ontploffingen, fchoon die herhaling, in de nabijheid der aarde , door terugkaatfende voorwer= Bb 3 pen 360 ÔVER HeT ONWEDER pen fterk vermeerdefd kan wotdems Intusfchen wordt de flag fomtijds veël later gehoord, dan het licht gezien. Dit komt van de ongelijke “fnelhieid ; waarmede het licht en geluid worden voortgeplant ; èene Snelheid , Zoo verfchillende, dat, terwijl hêt licht in een feconde den verbazenden weg aflegt van 42394 geographifche mijlen , in dienzelfden tijd het geluid maar eene ruimte doorloopt van zo42 voeten; zoodat men hieruit , ten naasten bij, over den af= ftand van een onweder kan oordeelen. Want ieder bui zal, naar dezen regel, zoo veel maal 1o42. voes. ten van ofs verwijderd zijn, als wij feconden kun- hen tellen tusfchen het licht en den flag. _ Doch vreezende uwe aandacht te zullen vermoeis jen, wil ik hier afbreken. Eene andere fpreek= beurt geeft mij, in het vervolg , welligt gelegenheid tot eene nadere befchouwing er gevaren en ons heilen des onweders en der bêste behoedmiddelen tegen dezelve; — tot het vervolgen dus eener fbof ; welker overweging bijzonder gefchikt is , om de groot. heid des Scheppers in zijne werken te leeren kens nen, en dankbaar de zegeningen te waarderen met een verfchijnfel verbonden, dat Zijne wijsheid en liefde , als met letteren van vuur aan het uitfpanfel doet lezen , en zijn Alvermogen met iederen don= derflag aan de aarde verkondigt. IV. FRAAIJE LETTEREN EN MENGELWERK. LET S OVER DEN SMAAK! door h GER Le TTA EEE Eid beoordeeling van de betrekkelijke waarde onzer zintuigen, heeft men dikwijls aan den /maak allen voorrang betwist, als niets gemeen hebbende met eenige aandoening der ziel, en alleen beftemd,- om het verhemelte, flechts een gering deel des lig- chaams, te ftreelen. Men zou evenwel kunnen vragen, waarom de gewoonte, in de meeste heden-= daagfche talen , ook eene figuurlijke kracht aan het woord fimaak gegeven heeft, en daarmede eene der grootfte volkomenheden van het verftand uitdrukt; indien wij immers edeler zintuigen bezitten, waar= van het fpraakgebruik een edeler beeld had kunnen ontleenen. Doch misfchien zou het antwoord ge- reed zijn: „de onzinnelijke {maak en de zinnelijke „ komen hierin met élkander overeen , dat zij de „ voorwerpen onderzoeken , fchiften en het uitfte- „ kende keuren.” Maar verrigten het gehoor en de 9 Bb 5 reuk „364 IETS OVER DEN SMAAK, reuk dit ook niet? — en echter ge men fteeds, in een hoogeren zin, &en- wÂân van fmaak, en nimmer een man van gehoor, of een man van reuk. Op deze wijze zouden Wij nog vele vragen kun- nen doen, en veel antwoorden geven, en wij zou- den waarfchijnlijk tot dit uitfluiffel.‘kómmen : het fpraakgebruik, waarin anders. zoo veel wijsheid en ondervinding opgefloten ligt, is in dit opzigt geheel willekeurig, of, de zinnelijke {maak , alleen door het misbruik en deszelfs gevolgen tot eene grove voldoening van de begeerte naar gênot verlaagd , of die zinnelijke fmaak verdient hooger aangeflagen te worden in de fchatting der ligchamelijke zintuigen. Misfchien zou men het zelfs nog iets verder brene gen, en zou, het blijken, dat met den zinnelijken {maak zoo menigvuldig en zoo geregeld proeven genomen worden , dat wij den graad van deszelfs verfijning naauwkeurig in elkanderen kunnen opmer« ken : terwijl de ondervinding altijd geleerd heeft, dat ook de onzinnelijke {maak zijn gebruik en zijn misbruik heeft: dat cok daarin eene eïndelooze _ verfcheidenheid gevonden wordt, en een onafzien- bare reeks van meer of min fijne beoordeelaars „ van anderen die met eene uitpurende, kieschheid gedurig aan walging lijden, en van eene derde ons gelukkiger of gelukkiger foort, die alles, wat men hun toedient, voor lief nemen , die met alles te vreden zijn. Of men in dit wijsgeerig taalonderzoëk nog vêr- der kan doordringen , weet ik niet; maar ik wenschte over. den onzinnelijken fmaak en deszelfs verfcheie d | _den= IETS OVER: DEN SMAAK. 365 _… denheid eenige gedachten: in het midden te brengen : waartoe ik „uw toegevend. gehoor uitnoodig:. want uw proevend. vermogen. durf ik niet inroepen des wijl ik tevreden zal moeten wezen , wanneer gij, bij het fcheiden , bekennen zult, een „onzondigen kost genoten te- hebben „en zonder {maak maar ook zonder walging onderhouden te. zijn, | e Men hecht gewoonlijk aan het woord /maak twee verfchillende beteekenisfen, In-de eerfte is het even onbeftemd „als het getal. der fmaakhebbende mene fchen onbepaald: is „ en „de voorwerpen; waarop het toegepast-wordt, menigvuldig zijn. Daarin is het die denkwijze , welke ieder perfoon. in het bijzon- dere heeft, en die hem evenzeer toekomt, als zijne eigene perfoonlijkheid ; maar die veranderlijk is „ omdat zij afhangt van zielsvermogens, hartstogten en omftandigheden. . Zij ligt in den mensch, en het onderzoek. van - hare wijzigingen en verfchijnfels behoort tot de ziels of karakterkunde, Zij mag befchouwd worden in verband met de voorwerpen of den invloed van buiten; maar zij is geen maatftaf voor den aard van die voorwerpen, omdat zij, met één woord; een mengfel van luim en eigenzinnig- heid is, dat niemand zich laat ontnemen, dat ieder mensch als een onvervreemdbaar regt verdedigt, en, hoe ongegrond ook, fteeds veilig aan den dag brengt, onder het zeker vrijgeleide, van de fpreuk; over den finaak mag men niet twistene ij: Er fchijnt eene tweede opvatting van dit woord te 366 IETS OVER DEN SMAÁK. te wezen, die hemelsbreed van de eerfte verfchitts In dezen zin fchijnen niet alle menfchen met fmaak begaafd te zijn , omdat het eene hoogere vatbaarheid van den geëst is, die men gevoel voor het fchoone noemt.” Deze omfchrijving is niet geheel ongelukkig gekozen: want de ouden; aan wie onze overdrag- telijke /maak- onbekend was , dachten - aan - deze zelfde eigenfchap, wannêer zij fpraken van een gee voel voor het fchoone en bevallige. Maar is deze omfchrijving duidelijk? bevat zij een helder “denkbeeld? Beproeven wij het een oogen= blik, T! en wanneer de’ uitkomst ons voldoet, dan is mijne rede geëindigd, ‘en ‘het- zal ons genoeg zijn te weten , dat fmaak, gevoel voor het fehoone îs. Indien men ons overtuigde, dat /maak de kennis, de wetenfchap van het fchoone was , dan was de vraag opgelost, en een man van fmaak zou diegene zijn, die de natuur, de regelen en de wetten van het fchoone doorgrond had en ze kende. ’ Nu beftaat zulk eene wetenfchap hiet, ten fpijt van zoo vele boekdeelen , vol bovennatuurkundige befpie- gelingen ; en men ziet meestal, dat de afgetrok- kenfte redeneringen de vraag: wat is het fchoone! laten liggen, en over de werking handelen, die het op den aanfchouwer uitoefent. Het gevolg van die werking wordt gevoel genoemd. Wat is gevoel ?,... eene zekere aandoening. — Wat is eene aandoening?...-eene zekere gewaar= wording. — Wat is eene gewaarwording ?... een gevoel! Vraagt het hem, die door iets fchoons ge- troffen wordt , wat hij gevoelt: — hij zal u ante Woore IETS OVER DEN SMAAK 367 woorden: #k gevoel hety maar de rekenfchap van die aandoening zal hij u fchuldig blijven. Is dan die gewaarwording -zoo onbepaald , en heeft zij geen kenmerk „ waardoor wij hare echtheid kunnen beoordeelen, of vertrouwen, dat zij ons ten minfte eenige: affpiegeling van de fchoonheid- oplevert: is de aard vanden fmaak zoo onbekends „dan is er ook niemand, die ons van zijnen {maak fpreekt, of wij moeten zijn gevoel eerbiedigen, en het, „op zijn hoogst, voor mogelijk. houden , dat zijn gevoel hem. misleidt. Waarom, kerft de onbes= {chaafde natuurmensch zich het aangezigt en-door= priemt „het met veders,-zoo hij geen /inaak ‘heefts omzich op te-luisteren ? — Waarom „behaagt hem de. zwarie. geliefde ? en ‚wanneer een „zware ring aan haren doorboorden. neus flingert „ wordt dan zijn gevoel voor-het -fchoone niet verhoogd? Zullen wij hem den /maak. betwisten „ omdat hij dit, fchoone gevoelt ? À Wandelen wij met den. eenvoudigen” landman, — Hij heeft eene ziel, gelijk wij, en mogelijk minder bedorven. = Een, vrolijk landfchap, “de majesteit van het rijzige geboomte , en de kracht van den eik, in vrije ontwikkeling , houden ons opgetogen. Ons gevoel ontboezemen wij in den uitroep: hoe fchoon! —: Hij zwijgt, of antwoordt met een on- verfchillig , ja wel; omdat het hooge hout zoo nuttig is, en zulke taaïje roeden voor den hooiberg kan — opleveren. „Maar hij geleidt ons naar zijne hoeve: daar wijst hij ons met zelfsvoldoening zijne net ge- Schoren hagen, en het geboomte van zijnen kleinen hof, 368 IETS'OVER DEN SMAAK. hof „met het kunftige mes tot gedaanten vän pyra: miden „ vogêlen en dolfijnen’ verfnoeid! — Wie van ons beide. heeft fmaak? == Wij hebben beide, hete geen wij -fchoon heeten: beide genieten wij ‘het , en ons gevoelzegt het ons. „Maar dè keuze dezer voorbeelden was partijdig ! Onder menfchen van gelijken omgang, tot één en het zelfde befchaafde deel- der maatfchappij behoo- tende ,’ onder deze zal de “ware fmaak gevonden worden : daar’ zal gelijkheid van gevoel beftaan; en een: zeker rigtfnoer. — Het is zoo: onder hen zult gi niet ligt iemand vinden, die zich niet mét fmaak begaafd rekent. Vraag iemand hunner naar een one derwerp van wetenfchap en ‘onderzóëk. _Opregt- heid of nederigheid zullen hem kunnen noodzaken, ou” te “antwoorden : 5, ik * matig mij geen “oordeel vdmen ik heb het onderwerp niet van alle zijden 3 befchouwd:-ik ben er niet genoeg in doorgedron- »„ gen, en zou gevaar loopen. een verkeerd oordeel „te vellen; ” maar ondervraag hém over de fchoon- heid var een voorwerp van fmaak: == terftond onte vángt ‘gij zeker befcheid : en ‘wie: uwer herinnert zich „ dikwijls te hebben hooren antwoorden: „ik z'heb geen fmaak: ik heb. nog geen fmaak genoeg: zik ‘heb weinig’ gevoel voor het fchoone, en op sdie weinige wil ik mij niet vertrouwen!” — Allen hébben Zij dus fimaak: allen gevoelen zij , wat fchoon én’ wat niet fchoon' ist en daar het geen fchoon is, Onmogelijk te gelijk niet fchoon kan zijn, zullen zij allen één gevoel hebben, één zelfde oordeel vellen. Voorbarige gevolgtrekking t als of nooit met mond | en IETS OVER DEN’ SMAAK 369 en pêén’ oorlogen gevoerd waren over onderwerpen van fmaak: als of ooit eenig geletterd genootfchap , Cwaarin het toch van zelf fpreekt, dat allé de leden menfchen van fmaak zijn) als of ooit zulk een ge= nootfchap dergelijke onderwerpen aan één enkelen perfoón toebetrouwde, en niet een oneven getal regters benoemde ; om door de meerderheid van ge- lijke ootdeelvellingen het vraagftuk ‘te ‘beflisfen ! ee Maar uit deze verdeeldheid van meeningen zelve zal toch eenig licht ‘over den fmaak opgaan , omdat de meerderheid beflist, en het eenmaal uitgebragt oor- deel aan beide ‘zijden onveranderlijk blijft, en on- wrikbaar ftaande gehouden wordt: ==» als of wij niet. dikwijls’ zagen, dat twee tegenftrijdige gevoelens ook hiér voor onderlinge toenadering vatbaar zijn. — De eerie partij daalt foms een’ weinig van hare be- wondering neder: de andere komt van harê fcherpe gisping en geringfchatting een weinig opwaards: en de dingen, die eerst voor uitfluitend fchoon , of woor volftrekt fmakeloos gehouden waren, zijn dik- wijls „ door wederzijdsch loven en -bieden , terug gebragt tot “die oneindig uitgebreide foort van voor= werpen , waarin men tegelijk veel te prijzen en veel te-laken vindt. | 3 “Hier hebt gij dus dat ode: T! met al zijne onbeftemdheid , weifeling en onzekere. toepasfing. De twee opvattingen” van’ het” woord fmaak „ waar- door wij twee denkbeelden van elkander ‘poogden te ‘onderfcheïden, loopen’ in één, en de fmaak is inderdaad niets anders , dan «dat onbefchrijfbare ge- voel , waarmede ieder kiest en volgt; wat-hem het rt mees. 370 IETS OVER DEN SMAAK, - meeste behaagt. . Het moge aan een’ anderen niet behagen ; maar deze heeft daarom niet te min zijnen fmaak. «De voorwerpen kunnen te gelijk behagen en niet behagen. — Er waren tijden, waarin so= PHOCLES“@n HORATIUS optraden en toegejuicht wer« den, en ‚deze heette: men, de eeuw van PERICLES, en de eeuw van AUGUSTUS, == In andere, tijden had men fmaak voor-andere dingen,-en het is flechts door toeval, dat men van: geene: eeuw van KNOET 4 en -van geene eeuw van MICHIEL hoort gewagen. — De. zoogenoemde wanfimaak is fmaak; omdat wan- {maak een anders, gewijzigd voelen en, gewaarwor= den , maar-toch een gevoel voor het behagende , voor het bekoorlijke „voor, het fchoone. is. De klaagftem,, die men zoo dikwijls bij uiteenloopende oordeelvellingen hoort :, 74, meet ík waarachtig, cin- dely jk niet. meer „hoe het. wezen moets deze klagt is gegrond „maar tevens. overtollig „ omdat ook over dezen fmaak niet: zal: mogen getwist worden. Hoe veel belang ik. er, ook nu „als ‘fpreker „ bij zoude hebben, dat ‚ik, hier mijne rede kon eindigen, eifchen echter deze onvoldoende uitkomst en. het belang van het onderwerp, dat wij terug. keeren „ en een duidelijker denkbeeld wan den fmaak opfporen. … Er zijn twee klasfen van menfchen > waarbij „de fmaak „ welken wij bedoelen , gevonden wordt. De eene ontwerpt’ en levert den arbeid; de andere ge= niet. Want eene derde klasfe valt niet onder onze befchouwing. Het zijn diegenen, die, waar een oordeel! van fmaak moet. geftreken worden , nimmer de eerften zijn, maar ten minfte één of twee ftem- ; men IETS OVER DEN: SMAAK 371 ien afwachten ;, en dan fpreken. Deze leveren niets 5 maar zij genieten ook weinig. - Dewijl zij echter gaarne fchijnen te genieten, zijn, zij inhet rijk der wetenfchappen nuttige burgers; die het ge bruik. of „het regt eener befchaafde opvoeding vol= gende ‚ het vertier. vermeerderen : eterszonder fmaak „ maar bij wie de fpijze aan den man gehol- pen wordt: | zi De twee andere door ons’ aangewezene -klasfen kunnen moeijelijk gefcheiden worden , omdat het ééne zelfde gewaarwording fchijnt te zijn , die de eene bij het werken, en de andere bij het genieten ondervindt. Ik zal dus geene onderfcheiding, kune nen maken, indien het flechts zeker is, wat wij vooronderftellen : want hoe overbodig ook de vraag fchijne: bij wie van beide de {maak eigenlijk -huis= vest , hare oplosfing heeft evenwel eenige zwarigheide Zal de genietende klasfe het antwoord geven ? s Ons (zegt zij) hoort de fmaak toe ‚ en eigenlijk ‚vindt gij dien bij ons alleen. Bij ons is immers het regt der beoordeeling: naar onze. uitfpraak rigt zich -de fchrijver, de dichter „de kunftenaar. Wane neer zij alle hunne talenten en vermogens te werk flellen, is het niet, omdat zij naar onze goedkeu« ring dingen , omdat onze lof. de. hoogfte belooning “voor hunne infpanning is? Niet de gewoonte alleen heeft dit regt bevestigd: men zou anders tot een tijdperk moeten kunnen opklimmen, waarin die gee woonte nog niet beftond, en waarom zou men hooger willen 4 dan de helden - eeuw „ door HOMERUS bezongen? Daar hoort gij-den Bard, met maatges zang en lier, het oor der dischgenhooten ftreelens V.D. 3 Cc Reeds 372 IËTS OVER DEN SMAAK; Reeds daar is! hun: fmaak de wet: van” zijne. kunst, én het verhäal der > dappere wapenfeiten van het voorgeflacht: is het geliefkoosd: onderwerp. ‚ waär het gedruisch vanden krijg eene: wellust iss en de dag … der” bloedige: wraak” een’ feestdag.” ‚ Heroporus;, _deoudfte gefChiedfchrijver van” Griekenland , Aas zijne boeken ín de Olympifche wedfpelen voors maar indien hij def tóon minder gelukkig getroffen „en het vergaderde volk hem met minder geestdrift-toe- jen gejuicht had, zouden dan zijne gefchiedboeken wel zoo “ongefchonden tot ons overgekomen, en niet meegefleept zijn in den ftroom der vergetelheid, met zoo vele treure en bliijjfpelen „ waarover eene’ ligts zinnige, maar fmaakvolle en fijngevoelende menigte * het vonnis der afkeuring uitgefproken had ? En wat zal het lot zijn van eene menigte dichtftukken , waarmede de maker den fmaak zijner kunstbroeders en zichzelven voldaan heeft, maar die, ten too nieele gevoerd, met minder toegevendheid behane deld zijn ? „ Doch wat verdedigen wij onze zaak met ge- woonte of ondervinding „daar ons regt op vaste grondbeginfels fteunt, wier aanwijzing alle tegen- fpraak voorkomt? „De fmaak is eene werking van het verftand , en eene fnelle en juiste opmerking van orde, nutof noodzakelijkheid en overeenkomst metde natuur ; ook “wel waarheid of” eenvoudigheid genoemd, Verbeelden wij ons eenen fchrijver ‚ wiens brein rijk - bevracht: is met- wetenfchap en belezenheid. Van alle’ zijden wergadert hij-eenièn fchat van bouwe floffen 3. maar de toevloed is te flerk,-en al te ge= fp ' ' fta- LET 8 VOV BR CD EN “SMAAK 373 ftadig dan ‘dat hij zein “zijne voorraadfchuur bes —hoorlijk plaatfen ren fchikken kan. Wijsbegeerte ligt op vaardrijkskundes geftapeld „ gefchiederis. hoopt hj op ‘beeldende: kunften „ en onder ‘dien bajert- van __fkoffe fchitrert hier ‘en-daarveen. fragment, van ges zond- verftand ; deels: eigen: voortbrengfels „ deels uit eene -of andere afbraak’ van «oude „of nieuwere „ befchaving opgezameld, == Nu maakt ‘hij een opftelt zine pen ìs’ vaardig 5: >maar wanneer hij-de tegen» Arijdigfte dingen vereenigt wanneer ‘hij -zijnen-lezes _ ren’ eene-duîzeling vefoorzaakt, door de verinenging vân' werheverien, gemeenzamen- en platten ftijl, ven door eene wemelende drukte ‘van vergelijkingen en toefpelingen 5 — het-moge zijne eigene fehuld zijn’ of nief: == zijn‘opftel: wordt de tegenhanger van een vertrek „ waarin val het noodige: huisraad voorhanden is, doch waâar. niets op zijne plaats ftaat, en-zelfs het geoefendfte «oog geene regelmatigheid ziet, noch ontdekken kán,’ wat voor het gebruik, “wat voor het gemak , en “wat voor enkele verfiering beftemd is. Hij beléedigt den’ fmaak , omdat ‘hij ae ff dé orde zondigt, „ Ziet dat gebouw , door een’ kunfligen bouwe meester opgetrokken » aanfchouwt die fchilderij}. — Doëh waartoe inde fchoone-kunften rondgezöcht? Houden wij onzen fchrijver vast, en laten: wij hem miet varen; voor dat-wij de drie’ kenmerken ván den {maak aan zijne gewrochten getoetst hebben, “vo De’ kieschheid berekent het doel van alle han- delingen „ met derzelver. nut en noodzakelijkheid en zou zij ook-niet berekenen, „waartoe en met welk nut: een boek in «de wereld -verfchijnt ?- Het ben Cc a | vere 374 IETS OVER DEN SMAAK; verfchijnt, om gelezen te worden : — het moet’ de grenzen eener wetenfchap uitbreiden „ het ‘moet ons derwijzen „ het moet ftichten, het moet vermaken. Maar: wanneer de wetenfchap er noch aanwas noch opheldering bij wint» wanneer het noch onderwijst noch fticht, noch, vermaakt 2... De vriend, die ons-bezoekt, isaltijd welkom, zelfs dan, wanneer ftoffe- tot. nuttig onderhoud ontbreekt „en een ge- fprek- over beuzelingen onderhoudend is; maar hij, aan wien wij flechts beleefdheid fchuldig zijn , die zich zelven ‘het bezoek, dat hij ons doet, en niet aan ons als eene. eer. moet toerekenen „ die alleen naar onze gezondheid verneemt, over de koude of hette van het jaargetij klaagt, en ons blootelijk » zij= nen naam fchijnt te willen herinneren : — hém zien wij liefst fpaarzamer met zijne opwachting. Het is aan zoo weinige fchrijvers gegeven ,- boezemvrien= den van hunne lezers te worden, en eens onge- vraagd te mogen oploopen „om over niets , maar bevallig te beuzelen! — Mogen anderen daarom de verhouding vergeten tusfchen één en duizenden, en den eerbied, dien eene ganfche vite van één harer leden vorderen moet? „ Het is dus eene onkieschheid, het is gebrek aan fmaak , de pen te voeren, zoo dikwijls het nut= tiger is niet te fchrijvene | 13, Maar het boek is gefchreven. De fchrijver, had regt om op te treden, omdat hij te- verhalen had, wat weinigen wisten, en te beredeneren, waarover nog niet of‘ maar weinig gedacht was. Ongelukkig is “hij, wanneer ‚hij de kennis van het nuttige en noodzakelijke mist: wanneer «zijne leus is :-de woor | den IETS'OVER DENYSMAAK, 375 den «zijn vom (de zakeny enomiet-de:zakenvom de woorden: vals ik fehrijfy zie koop de zaken, en ziet opde woorden.:. Waarom zegtgij niet, as ik dees? Zie de onbeftaanbaarheid van’uwe magtfpreuk ! Gijwaagt ‘het piet ,m bijde fchare def genietenden tevvoegen ; en” wilt liever” het ftandpunt ‘vermijden’, waar gij een onpartijdig beoordeelaar van uw eigen werk zoudt zijns =— Gij weet wat gij zeggen „ gij weet ‘wat gij fchrijven” wilt's de denkbeelden ftaan: klaar ven geregeld voor uwen geest! fchrijf ze ne- der 5” maar. verzuim’ het, door” eene bezadigde keuze eú fchikking uwer “woorden, ze helder en geleidelijk” uit: te drukken: = vergeet het, dat één enkel woord „overtollig in fchijn , een ge makkelij ken overgang van «de eene gedachte tot de andere maakt: —rtast in het wilde rond naar vergelijkingen en overdragtelijke fpreekwijzen, die niet in overeen= komst zijn met uwe bedoelingen, die niet begrepen worden , omdat gijj-ze uit min beoefende wetenfchap= perd of uit weinig bekende zaken ontleent , die aan= ftootelijk « zijn, omdat zij: eene: onaangename , ja walgelijke herinnering opwekken: — wees te fpaars zaam met uwe bijvoegelijke naamwoorden ; wanneer zij de kracht uwer” meening zouden «kunnen doen ‚ werken, of laat, geen enkel naamwoord onverzeld, en deel uwe epitheten rond bij handenvol, wan neer er geen enkel noodig is. — Gij kunt dit alles doen, omdat gij zelf weet en begrijpt en gevoelt , wat gij gefchreven hebt 5 maar gij zijt onkiesch omdat gij voor uwen lezer niet een weinig mocite ten beste. hebt: — en wanneer hij fomtijds glim= lacht , waar gij hem met uwe zaken tot tranen toe Cc 3 hadt 376 IETS :OVER DEN vSM AA Ká hadt willen-verteederen.: wanneer hìj den neus rim» pelt „ waar ‚gij-hem op-uwêzaken dacht:te onthalen: wanneer hij het;boek-onvêrgenoegd ster -zijden legt, waar gij hem, met;uwe zaken dacht te klatistêren geef daarvan ‚de,;fehuldaan mwes woorden „wiër nuttige „en ‚„moodzakelijke;beliandeling: Rombel was; of „onverfchillig voorkwatsiagno aas ig zeem » Eenvoudig noemenwij.»den- man:, wiens daden. geen ander doel hebben, dan shet doel dat hij: fchijnt te „bejagen: «omdat -hij -zich: niet anders--wilsvertoos nen, dan hij werkelijk is, Hij fpreekt „omdat het hem -niet lust te-zwijgen ; en; hij- zwijgt, omdat hij niet wil fprekenz--maar wanneerhij zwijgt „zwijgt zijn gelaat. mede: wanneer hij fpreekt „luistert hij naar zich zelven niet, — Zoo rook sderfchrijver 3 maar vooronderftellen wij, „dat ‘het dezen aan eens voudigheid ontbreekt: weldra ; zults gij shet “inv zijne gefchriften bemerkene Hij: zâl „w-zeggensj'sdat hij iets duisters „mededeelt „ en; ‘hij szal het-met, velerlei geleerdheid. toelichten::-hij verwijst u naat honderd fchrijvers, die-gij moet raadplegen; envzijn ijverdbes {paart u het moeijelijk zoeken; en- doorbladeren. Maar was ‘hét -wel-duister „wat hij ‘usvoordroeg „en hebt, gij „ doór al dien toéftel ; meerropgedaân 4 ‚dan deze. wetenfchap „die: hij uveigenlijke wilde, infchers peny dat hij honderd “boeken: gelezensheeft.?> Hij flelt u eene waarheid voor „die -treffen--kon:; maar zijne voordragt -pränkt, ze op lem: owerlaadti-ze „met bloemen ven sverfierfels die vliaremegtondtreke vere duisteren „sen: hare Krachtsontzenuwemor iva wbiro 5 Ziet daar de ‘hoofdëigenfchappen : vaarten slade wiersheilige oen: age (shronden: bewaritig aanvons Kóes | be= IETS OVER DEN. SMAAK. 372 betrouwd. is. Wij kennen-de wetten, en deelen ze aan, de. arbeidende klasfe, mede, Door het. werktui, gelijke hunner „kunst, gedrongen en weggevoerd, verdooven zij.zoo ligt de infpraak van hun, beter gevoel „en offeren „de regelen aanshet gemak. der behandeling op. Maar onze. {maak „ onbelemmerd, en „onverbasterd, omdat. hij aan. geen, werktuig. iets toegeeft, onze fmaak onderfteunt den hunnen, en brengt hen van den dwaalweg terug. Zij bewegen zich, ieder in zijn eigenen werkkring, en zouden dien. al. naauwer en naauwer tochalen „naarmate zij beperkt wierden door aanleg, manier of eigenzin= nigheid ; — maar onze gezigteinder is ruimer: ons ftandpunt is hooger, , Vandaar. overzien wij het ges heele gebied van den, {maak : en ons beftuur. regelt en verlevendigt het Gemeenebest der Kunften.” N f \ De billijkheid dach dat, wij ook de andere prij hooren: zij fpreekt aldus: „ Het is eene onaangename taak, het woord te dd tegen hem, die zich uwen onderwijzer en befchermer „noemt, omdat-.de ondankbaarheid eene verfoeijelijke ondeugd is, terwijl onderwijs en be- fcherming den. warmften dank verdienen. … Maar het is nog onaangenamer „eene, fchatting te betalen, die zonder billijkheid afgevergd wordt, en het zelfger voel verheft zich , wanneer. anderen als eene wel ‚daad: toerekenen „ wat men „aan zich - zelven vers fchuldigd is. „ Het is een voortreffelijk beroep op de EPG wenneer gij den Bard naar, het gastmaal binnenleidt, en hem laat befpieden, welk gezang met den luim Ee der 378 IETS OVER DEN SMAAïG der feestgenooten ‘het best inftemmen ‘zals maar verplaatst u „ in verbeelding, met ons aan het Thes= falifche {trand , waar Griekenlands ‘helden vergaderd zijn, om den togt naar het gulden vlies te onder- nemen. — Met opgeruïimden geest liggen zij op den oever neder, en onthalen zich, zoo veel de plaats en de gelegenheid het toelaten: de ‘beker gaat rond , en fpant en verhit de gemoederen, Een uit den hoop flaat vermetele taal uit,’ en verheft de kracht zijner wapenen boven de magt van jurPiTER + een ander tuchtigt hem met wijze redenen. Het ontbreekt geen van beiden aan goedkeuring en onderfteuning. Men twist, men tiert: het zwaard zal getrokken , en eene groote onderneming door hunne tweedragt verijdeld worden. — Orpnevs neemt zijne lier: zijn gezang ademt vrede en de Oppermagt der Goden : hij eindigt, en het oor der twistenden vangt nog zijne laatfte toonen op! de ftorm der hartstogten is bedaard, en de tweedragt vergeten. — Zegt vrij, dat dit oud verhaal opgefmukt ‚ misfchien geheel verdicht is, maar gij zult niet ontkennen , dat een volk , na gedurige nederlagen ontmoedigd, door ge« zangen aangevuurd werd , en de overwinning be= haalde. Heette dit, zich vleijen en fchikken, en naar goedkeuring"dingen, of toont de kunst zich hier in hare onbedwongene , vrije kracht, in het bezit van dat vermogen „ hetwelk TiMoTnEUS op den jeugdigen Vorst van Macedonië had? Liet hij den fpeler niet voor zich komen , flechts om zijne nieuws- gierigheid te voldoen, en iets te hooren vanhet, beroemde talent des fpelers; — maar trilde niet het krijgslied door zijne ziel en zenuwen, en vloog hij niet IETS OVER DEN YSMAAK: 379 niet ‘op van zijnen zetel, en greëp” naâr zijne fpeer aan den wand? 2 | »„ Maar gij /hebt u op gewoonte en ondervinding niet: willen beroepen , en hebt-u op den grond ges plaatst, waar uw régt op bevestigd iss Daar hebt gij een ftelfel van fmaak opgerigt, én gij-zendt van daar uwe” wetten en bevelen uit. —’ Vergunt ons, de hechtheid. van. dien grondf(lag te onderzoeken: want zonder deze dreigt geheel uw ftelfel in te ftorten. ch » Orde , noodzakelijkheid , eenvoudigheid! Weet gij wat orde is: wanneer zij behaagt , en wanneer zij verveelt ? Kunt gij eene verhevene orde bee fpeuren , wanneer een ongeoefend oog wanorde ziet? — Weet gij, wat noodzakelijk is in de kun- ften? Hebt-gij den kunftenaar, wij zeggen niet, in zijne werkplaats befpied , maar zijne- ziel doorgrond, om te weten, wat hij kon achterlaten, dat tot de uitdrukking zijner gedachte miet noodig was? Bezit gij den maatftaf vari het eenvoudige, en weet gij, wanneer liet edel én groot, en wanneer het klein en kinderachtig is? — Wij vermeten ons niet, beflisfend te antwoorden ; maar gij kunt het. Gij zegt: „, het zijn afgetrokkene , ingefchapene denk- »’ beelden.” Waarom neemt gij den Irokees nier in uwe wetgevende rangen op ? ook” hij heeft “inge- fchapene denkbeelden , en hij draagt den toetsfteen van den fmaak met zich rond, — „, Neen!” zegt Sijs 5 bij- hem zijn die denkbeelden ftomp : zij lig= „gen in de kiem , en zijn door geene oefening » uitgelokt’ én opgefcherpt.”” Maar op welken fteén hebt gij ze gewet ? wat heeft de kennis van die Ces cie 380 IETS OVER DEN ‚SMAAK, eigenfchappen inu ontwikkeld? „Was het een on« derwijzer, die een boek over dit onderwerp: opge= fteld, had? van wien had-deze zijne wetenfchap ? van wien, een, derde, en een vierde? Zegt gij: uit de befchouwing der. natuur? Verbergt. zij-zich:dan voorons, wier ftreven het, is, haar, na: te volgen? Noemt. dan toch eindelijk „de „werken derkunsts onzen. arbeid, zelven , „waaruit ‘gij voorfchriften ont= leent’, en ze ons verminkt terug geeft; die gi u verzamelt , als een onmisbaar huisraad: die gij weegt en fchat: als. koopwaren : «die «gij gedurig aanftaart , omdat dit aanftaren- van „uw genot „getuigt, dit genot van uwe; wetenfchap, deze wetenfchap . >, van-uwen fmaak, ‚== Orde „ noodzakelijkheid „„eenwoudigheid ? Gij „zijt. tegen seenen-fchrijver ; die niet beftond „te velde getrokken :, welaan.!-ons lust het, een: helden= dicht ‘te. -maken. Helpt gij «ons ‘met uwe gronde zegelen b, 444! | iet | Wijz verdelen het in twaalf. of vier. en. twintig aolkns alle; nagenoeg van even. veel regels. , Eene bedevaan. de zanggodes gaat voorop: dan volgt een held, „wiens lotgevallen bezongen. worden. Wat hij het eerst gedaan of geleden ‘heeftsskomt het-eerst & wat,;daarop. volgt, komt later. „Zijne daden en,ge- varen. „worden. gedurig grooterven- ìjsfelijker, sen de ontknooping vanhet «geheel {taat vaan het „eindes _Ditsis:-de ordet Er is niets, in, het- gedicht „welks gemis" het „geheel niet „misvormen .zou., Geen regel of eindrijm is, er te,veels geen tusfchenverhaal , dat met het overige niet rin: verband. ftaat» geene plote felijke, uitkomst “ontbreekt „er „wanneer desheld,met levensgevaar bedreigd wordt „en de lezer met, een’ sies te IETS,OVERDEN,SMAAK 38r te-vroegen afloop,,van het gedicht,-dit is, de, nood- zakelijkheid! Alle, handelingen „loopen , „zitten, flaan, worden ongekunfteld voorgefteld: alles „wordt duidelijk uitgelegd: de taal valt, onder ieders bevat- ting: een ‚kind kan ze, verftaan, Gij ondervindt geenen, last, van «het gedurig terugdenken. op het ges lezene, en vermoeijend,, uitpluizen, van verborgene fchoonheden, Het; gedicht „leest gij door „als eene historie „en daarmede afgedaan, dit ‚is de eenvou- digheid. „Plaats nu „dit meesterftuk, naast, uwen HOMERUS.: „Wij;„hebben het» naar uwe voorfchriften bearbeid „en gij moogt het genieten. | „ Of: wilt. gij. liever. eene. fchilderij 2, Komt! bes Eng ‚ons penfeel, en onderfteunt. ons met uwen raad! Het isin een. zuiveren regthoek gevat. Het ftelt eene watervlakte voor, flil en effen; door geene . ongelijke golving bewogen. De, gezigteinder is eene | ongebogen ‚lijn. ‚_ Hiermede is uw juist gevoel van orde. voldaan, want „geen. dobberend vaartuig, geen fladderende. meeuw „breekt, het verband: geene wolk zweeft er in de lacht, Waartoe. ook;-zou» dit, alles noodzakelijk „wezen ? Wie, iser immers „, die nooit een kalm en onbewogen. meer , aanfchouwd heeft, en „een „onbewolkten hemel ?, En hoe moet u;onze eenvoudigheid niet bevallen? , „Alles. is hier natuur ; waarheid, ‘eenvoudig gheids 0 het is-zoo eenvou dig | Gij, aanfchouwt in, ons fchilderftuk niets „dan lucht „. „en, water! ‚Neemt: het nu, mede,naar uwe verzameling, en. hangt het. naast, uwen. SCHOTEL : wij hebben het naar, uwe voorfchriften bearbeid, en‚gij moogt het genieten. ; # Verre, zij-het. van, ons navolgende te, zeg: gen: bs IETS OVER DEN SMAAK, ne Be neen, beiden deelen wij den {maak , maar wij zeeen ook den wanfinaak , en wij behooren tot ééne -maat- fchappij, om wederzijds op elkander te werken ‚ óm ons op den regten weg te brengen, of tot dwalin= „gen te verleiden. — Eene gefchiedenis der kunften en wetenfchappen, die iets meer behelze, -dân de levens der arbeiders , met eene lijst van hunnen ar beid, zij zal het leeren „ dat tijden van den zuiver= ften fmaak het naast aan wanfimaak grenzen. Zij zal den loop der menfchelijke befchaving vòlgen , en de vreemde verfchijnfelen uitteggen , die, zónder de kennis der oorzaken , ‘onverftaanbaar zijn. -Zij zal een gedeelte dier oorzaken ontdekken, wanneer zij den menfchelijken geest in zijnen geheelen werk= kring gadeflaat: wanneer zij wetten „ inftellingen en betrekkingen , wanneer zij de lotgevallen der volkeren, in geluk en in tegenfpoed, in armoede en in weelde , onderzoekt, zelfs dan zal welligt het ongeftadig getij van den fmaak nog gedeeltelijk een raadfel blijven ; — maar men zal ook tijdperken ontmoeten, waarin het verloop van den fmaak aan u, en aan u alleen te wijten is. / „ Het ís eene der grootfte zegeningen, waänneêr letteren en wetenfchappen zich uitbreiden, én die heilzame werking op iederen perfcon in het bijzon= dere , en op de maatfchappij in het algemeen heb- ben, welke men verlichting en befchaving "noemt. Men zegt het ons dikwijls: wij gelooven het, en wie twijfelt er aan, die géen wellust en glorie zoekt in het tegenfpreken ? Doch waarom wordt de fmaak niet genoemd, wanneer men ons den lof der Ârd PET IETS-OVER DEN SMAAKe 383 der befchaving en der verlichting doet hooren? Is de fimaak in beide begrepen? Zou de fmaak beider onmisbare medgezel zijn? of. zou men alleen be- fchaving en. verlichting noemen „ omdat letteren „ geleerdheid „ wijsbegeerte ; en wat al meer het verftand befchaaft. en verlicht, dikwijls ftiijgen. en eene. aanmerkelijke hoogte bereiken „terwijl de _ {maak die vaart niet kan bijhouden „en achter aan komt? Het laatfte is wel het waarfchijnlijkfte , ome dat men gewoonlijk een onderfcheid maakt tusfchen werken. van diepe nafporing of overpeinzing „ en werken van fmaak, terwijl die lijn zoo fcherp ge= trokken wordt, dat men den {maak in de laatfte gaarne ongemoeid laat ,-maar deszelfs overeenkomst naar de eerfte zou aanmerken als de influiping eener luchtige oppervlakkigheid, — Dit moge zijn, zoo als het iss maar het blijft te wenfchen „ dat de uite breiding der wetenfchappen hare gehalte en ftevig= heid nooit moge verminderen: dat haar nooit moge gefchieden, wat den kostbaren ftaaf, onder de hand van den goud{mid, te beurt valt. Hij klopt op den « klomp, en “het rekbaar metaal breidt zich uit: het wordt. breeder en langer: en hoe meer de hamer beukt, hoe dunner het wordt en ijlder: tot dat het eindelijk als. geen ligchaam meer heeft, geene aanraking meer verdragen kan, en voor den adem , als een veder, wegftuift; maar zoo ligt moest. het ook „zijn ; zou het op duizend dingen van minder waarde kunnen -aangeftreken en gelijmd worden: . Zij worden verguld, en het is als zag men louter goud. | „Waar de befchaving op zulk. eene wijze ver- fpreid fpreid “wordt „daar “ligt hêt in”dégefteldheid’ der” tijden, “eri niemând heeft er fchuúld aan; vof‘ allen’ zijn fchuldig,-“Maar wanneer velen onder ú, die de natuur ‘tot vreedzaam” genieten, niet tot wetgevêén, en nog”tiïindér tot’ arbêiden beftemd heeft; wanneer zij hoopsgewijze’ tòt «ons ovêrkomert en ons helpen arbeiden “dan ‘zal het door twe fchuld zijn, dat de fmaak in gevaar gebragt wordt. | aah | | „ Wij ftortten onze zangen uit, én Teverden u _poëzij, maar gij komt, en gij wilt door kunst vere goeden, wat de natuur u geweigerd heeft. Gij ziet ons grepen ‘en zetten en ‘wendingen af: gij flooft én zwoegt: gij meet en lijmt, ef doof uwen Ónder= lingen naïöver brengt gij"het in die kunst zoo ver; dat uwe verzen fprekend naar pôëzij” gelijken. Wat zullen ‘wij doen? Is’ het woórbeëld’, “dat gi geeft, niet verleidelijk ? Het is toch niet billijk, dat gij ons ‘in het duister zoudt zetten , ‘en dat ook onze kunst niet fchitteren zou. “Zal het niet voor uwe rekening liggen „ Zoo de dichtkunst van lie= verlede ontaardt, en de taal hare eenvoudige kracht verliest? ' N ve Wij fchreven, waneer ‘het “noödig” was ; én leverden u doorwrochte ftukken 3 maar gij komt , en werkt onzen arbeid‘nog eens door en om en over, en uw werk gelijkt fprekend” naar “een goed ge= fchrift, — Wart ‘zullen wij doen ? wij” waren fchrij= vers , en” zullen wij nu onder de ‘groote’ menigte verzwolgen worden?” lievêr iets ‘meer gefchreven dan’ “wij anders zouden gedaan. hebben! Maar wie is er de oorzaak van, dat wij verleid worden, om minder goed te fechrijven’, én dat wij eindelijk , allen E te IETS OVER DEN SMAAK, 385. té zamén, de ware bevordering der wetenfchap en den opbouw der. taal uit het oog verliezen ? „Wij waren’ toonkunftenaars en leverden uwer= zeef van eene edele em bezielde kunst ; ‘maar gij kómt „(ach -bijna- allen!) en” ftreeft “ons in/ vaardig= heid op zijde! — Wat zullen wij doen ? Wij “waren mekesters : ‘erì “zal onze eerzucht ons niët te eenîger tijd verlokken’, om: van -óns-fpel’ eene ligchaamsoefe- ning te maken, en te zamen met u in het zweet van ons’ aaïnigezigt te arbeiden? — Gevaarlijke tijden voor den fmaak, waarin wij, aldus onzety aanleg verzakende, bij den arbeid zuchten! Wij worden buigzadm en gedwee onder uwe handen, én einde- tijk waardig, om door uwe aanvoerders vernederd te worden tot werktuigen , om hunne gril, die zij fmaak noemen, te bevredigen, en vérwezen' te worden’ naar de werkplaats van den kok,’ die met rook en roet befmeerd; geblakerd en hüijgend voor het heete fornuis, de eêlfte fchotels naar hunnen disch opzendt, maar zelf eene tong heeft vane per inven Pe Hier eindigen, T! de pleitredenen van beide pare tijen, die wij, zoo het fchijnt , in geen goeden luim ‘aangetroffen hebben. Misfchien zouden zij, in een “gemeenzaam gefprek „zich beter“verftaan hebben’; maar nu heeft’ hun onbefcheiden’ pleidooi mij den tijd ontroofd , waarin ik voorgenomen had, nog zoo veel te gisfen en mede te deelen. Hunne tegenfttijdige gevoelens hebben mij in onzekerheid gebragt, en doen mij de hoop verliezen, om: eene befchrijving van den {maak uitte vinden, die u en mij 386 IETS OVER DEN SMAAKe mij zelven. voldoen zou. « Indien gij immers. van „mij eischte „dat ik „ zoo, al. niet. een, afgewerkt beeld , ten „minfte een fchemerenden omtrek vanden {maak ontwierp „ wat zou ik anders dan dit. weinige, kuns nen antwoorden, datde beeldfpraak der ouden mij ingeeft: | 5 | ApoLLo vvoert de Zanggodinnen ten reis het is een ftatige trein. „ Op ieders aangezigt ligt ernst en waardigheid, Met geregelden en afgemeten tred gaan zij zamen 5 maar fchijnen niet bij elkaar te behoo= ren, omdat, uit: een plegtig gevoel van eigen waar- de, ieder in ‘zich zelve verdiept is. Stichtend is deze optogt; maar de eerbied houdt den aanfchou-= wer op eenen afftand terug, en hij gevoelt den wensch niet in zich oprijzen: mogt ik deel hebben aan deze plegtigheid ! Wat beweging deelt zich in eens aan. het koor mede? De ffroeve ernst verdwijnt : opgeruimdheid en een vriendelijke lach” ontluiken op haar gelaat. Aller ledematen ontvangen eene gemakkelijker bui- ging. De flatige tred wordt een zedige „ maar vro- lijke en ongedwongen dans. Ziet! zij geven elkan= der de hand, en ftrengelen zich: zamen, en verwijs deren zich van malkaar, om in gedurig afwisfelen- de kringen en wendingen; fteeds fchooner gevlochs “ten groepen te vormen! — Van waar toch komt dat vernieuwde leven? van waar die ftemming tot zus= terlijke gezelligheid? De drie-Gratiën hebben zich onder het haodan gemengd: zij doorzweven ; zij verbinden en bezielen den. rei,met hare Bevalligheid, mn LTAADOVAVOAG AUO Kzb 1 | ‚ 887 NAAR, EEN „OUD; o — PROVENCAALSCH LIED. hdd mm Wee nam ’t veldviooltje weg » Dat zoo heerlijk bloeide; En; zelfs naast een -rozenheg ;, ’t Oog zoo -lieflijk. boeide ? „ Jongling 4’ bloeijen duurt smaar, kort f _„ De: viooltjen” is verdord.” ; Zeg, waar zijn-de «rozen thans, “5 Die wij zingend ftrooiden 5 Of die, bij den: hoogtijddans!,” Maagd èn herder. cooiden? omme 7 s‚ Meisje !: zomers ‘duren “kort! „ Ook die rozen -zijn werdord,* ” … Breng mij dan der beek nabij Die ’t wiooltje. drenkte , En door zacht gemurmel, mij “Aan haar boorden wenkte. — „ Zon en dampkring gloeiden ‘zeer ; „En dat beekje =— vloeit niet meer” V.D. 3 Dd 0 ge- 388 NAAR EEN OUD PROVENCAALSCH LIED. © geléid’ mij “nfar dé nes” Waar de rozen ftonden, Waar gelieven „ op huun’ Weg Hemelwellust vonden. — „ Vreeslijk heeft de storm geloeid 4 pa Ook die heg heeft uitgebloeid” Zeg, waar toog het meisje heen ; Dat mij dáár. verrukrte, Toen zij die- me een-engel fcheen, Bij ’t viooltje bukte? — ‚s Jonglingt leer - wat fchoohheid zij! t » ’s Meisjes bloei is “lang voorbij” Toon mij dan des -zangêrs weg, Die, in züivre tóonen , | Zong van bloemen, beekje en “heg ; En den lof der fchoonen? »„ Meisje !-ons «leven keert. niet weêr , » Ook: die. zanger ‘is niet meer.” Vrij naar het Hoogduitsch van 5, G. JACOR, k di door FP. 'GISIUS NANNING. | LLE D, VRIJ GrvOLGD’ NAAR HET HOOGDUITSCH VAN 1. JACO B, mm En Onnen 00e dd OO, een frisfche bank van zoden, Naast een heldre. waterkom , Treft mij, uit den hoogen toren, „ Zitvren klokken! uw gebrom, Zitvren klokken ! noemt hem luide, Wien mijn boezem tegenjuicht ; Van wiens liefde ’ jong gebloemte, ’t Lentegroen zoo: zacht «getuigts”:. „Zegt het mede, murmlend beekje ! Roosje ! zachte klavertries ! Zegt het, dat Hij, die u vormde , ‘Mij een goede Vader ís, Dat Hij uit fluwelen fchalen Gouden vruchten rijpen doet; Dat, door Hem, des levens volheid Ieder. wordend knopje voedt. Klinkt dan, klokken \ Ach! wat ware Buiten Hem een hemel waard’ ! Ach! geen leven! ach! geen liefde t Zonder Hem geen heil op aard! ’s Mor- 390 / LISE De ’s Morgens 5 als ac) daauw ‘des hemels „Struik en bloem in paarlen, Zet, Deelen, zelfs de renden In mijn kinderlijk gebed. En des avonds, “wen “het -duistert:, Roept een eindeloos verfchiet: O „ Waar een heir van fferren fonkelt ; » „olan vergeer Hij de aarde niet. Hij geleidt me op ’slevens paden Voedt de grasfcheur, kweekt de gen | En ‘verfpreidt zijn vaderzegen Zelfs in ' aaklig dal „des doods. Plender sik.emij in de lente „ Als gebloemte 't _00g bekoort ; Hem wijde ik me ‚ als ftorm_ en hagel, Na den oogst 5 den veldaans foort, ro 100. Zoe ik Hein voip zang niet wijden ? Hem niet loven, in „wiens hand Zelfs de raatlende onwersflagen. Zegen zijn voor, mensch en land ‚sn riek niet zingeatgedi habe breliopten Liefd'rijk leidend voor mij zweeft, | En die me eens, in 's aardrijks. boezem , pe Leven. in den dood, hergeeft ! —_ edn b/ Ar ‚GAS1US, NANNING.