5 BENEVENS EENIGE VREEMDE DIEREN :x PLAN TGEWASSEN: IN ’T ENGELscH NAAUWKEURIG BESCHREEVEN EN NAAR | EN LEVEN MET KLEUREN AFGEBEELD, | DOOR | G. EDWARDS EN Me CATESBY: Phastnakd VERVOLGENS, TEN OPZIGT VAN DE PLAATEN MERKELY É VERBETERD, IN °T Hooepurrsen UITGEGEVEN DOOR THANS IN *T NEDERDUITSCH VERTAALD EN MET AANHAALINGEN VAN ANDERE AU THEUREN VERRYKT, DOOR M. HOUTTUEN. Mepic. Dn EEE eere dieen Re v FBR DB B. A :N Ds B EHELZENDE Her ZEEVENDE en ACHTSTE DEEL DAM 8 T ER D A M, Be JAN CHRISTIAAN SEB DP, poe Koopse MDCCLXXVL ak ACN DEN WEL EDELEN GELEERDEN HEERE DEN HEERE ABRAHAM KAPPELHOFF, MEDICINE DOCTOR GROOT KENNER EN LIEFÉEBBER DER NATUURLYKE HISTORIE: WORD MET WAARE HOOGACHTING bir ZEEVENDE ej ACHEDIE DEEL DEEZER NEDERDUITSCHE CIIGAVE ” ER UITLANDSCHE VOGELEN VAN EDWARDS eN CATESBY, . EERBIEDIGST OPGEDRAGEN DOOR ZYN WEL EDELENS onderdanig bereidwiliige Dienaar JAN CHRISTIAAN SEPP. VERZAMELING vaN UITHEEMSCHE eN ZELDZAAME ROG ELEN. de nt 5 : d e AVEN DB DEE I BESSSISSISISISISISSISISISISISISISISEISISISISISISISISISISIS SISI SISIEISIE: BE AAT nh _De gekroonde Adelaar (1). |) eeze is omtrent ee derde part kleiner dan de grootfte Arenden, die wy in A _J Europa hebben, maar hy fchynt niet minder fterk en dapper te zyn dan de änderen. | | | | De Bek, en de Huid, die het oppetfte van de. Bovenkaak bedekt, het Wasch genaamd, waar in de Neusgaten geplaatít zyn, hebben een donkere Kleur. De hoe- kèn van den Bek loopen ver agterwaards onder dè Oogen, en zyn geelachtig , de Oogkringen roodachtig Oranje-Kleur. Het voorfte van den Kop, de plekken daar de Ogen in ftaan, ende Keel, zyn gedekt mét witte Vederen, doorzaaid met kleine zwarte Vlakjes. Her agterfte van den Hals en van den Kop, de Rug en de Wieken, Zyn donker of zwartachtig bruin, de buitenfte randen der Vederen helder bruin, de Slagpennen donkerer dan de andere Veders der Wieken. De bovenrand én detippen van eenigen der kleinfte Dekvederen, zyn wit. De Staart is bruin, met zwarte Banden overdwars, ván onderen donker en licht graauw., De Borft is foodachtig bruin, met groote zwarte Vlakken overdwars aan de zyden. Het Lyf _@n de Dekveders onder aan de Stuit, Zyn wit met zwarte Vlakken. De Bouten, en de Pooten tot aan de Voeten toe, zyn met witte Vederen gedekt, die een fierlyke_ fprenkeling hebben van ronde zwarte Vlakken. De Voeten en Klaauwen heeft de Vogel zeer grof en fterk: de Voeten gedekt met Schubben van een heldere Oranje- Kleur, de Klaauwen zwart. Hy verheft de Veders aan het agterfte van den Kop in de gedaante van een Kùif of Kroon, en daar van heeft hy zynen naam. Ik zag deezen Vogel, in ’t jaar 1752, levendig op de Kermis van St. Bartholo- néus, te Londen, en maakte ‘er een Aftekening van. De Man, die hem hadt; ‚verhaalde my , dat dezelve overgebragt was van de Kuft van Guinée in Afrika : welk Berigt ik geloof aan (laa, alzo hetzelve my federt beveftigd is door den Heer PeNwOLD, woonende op Garlick-Hill te Londen , alwaar ik twee anderen van deeze zelfde Soort van Vogelen zag, die van daar gekomen waren. BARBO'T maakt in zyne befchryving van Guinée, in Folio te Londen Anno 1746 uitgegeven, pag. 218, gewag van een Vogel, dien hy de Gekroonde Arend noemt, zeggende daar van alleenlyk: „ Hier ontbreeken geen Arenden: ook verfchillen zy niet van de > genen, welken men in Europa heeft; hoewel fommigen niet volkomen eveneens … zyn. De Prent verbeeldt eenen van deeze laatfte Soort; welken men zeer zeld= | 53 ZaaM (1) Aquila coronata. Epw. 4v. V.p. 3r. T. 224. coronatus. Linn. Syft. Nat, XIL, Gen, 42. S p. r. Aquilà Africana criftata. Brrss. dv, 1, p 448. Falco | | WI. Deel, Á ä 2 VERZAMELING vAN UITHEEMSCH E > zaam ergens anders vindt dan in de Provincie van Akra, alwaar dezelve genoemd … wordt de Gekroonde Arend”. Uit dit zeggen. kan niets opgemaakt worden ; zonder het Oog te flaan op de Afbeelding, welke hy daar van geeft, alwaar de Vo- el een Kuif op den Kop heeft, veel naar die van den onzen gelykende: maar zyne Afbeelding is zeer ruuw en onnaauwkeurig ;, hebbende geen Stippen noch Vlakken. Asrrey heeft, in zyne Verzameling van Reizen, Vol. Il, p. 722, BAR- gors befchryving en afbeelding van deezen zelfden Vogel geplaatft; doch alzo uit geen van beiden. veel kundigheid dienaangaande te haalen is, zo merk ik het aan als een Voorwerp, dat tot nog toe niet wel is af gebeeld of befchreeven. | PE A Art Ek De blauwe Walk en de kleine bruine Haagdis (£). Deeze Vogel is tot minder dan de helft van zyne weezentlyke grootte, in alle Af meetingen, verkleind. Zyne Wiek, geflooten zynde, hadt de langte van. 13: Duimen, daar dezelve, indeeze Afbeelding, weinig meer dan 6 Duimen lang is3 en de andere Lighaams deelen verfchillen in de zelfde evenredigheid; waar uit men. de Lighaamelyke grootte van den Vogel, ten opzigt van anderen, kan berekenen. Hy fcheen my omtrent zo groot te zyn als een gemeene Kraay. De Haagdis is in. de Natuurlyke grootte voorgefteld. Beiden zyn zy, op de Plaat, onmiddelyk naat *t Voorwerp gegraveerd, | Deeze Valk heeft een ranke en vlugge Geflalte, gelyk de Sperwer. Zyne Poo- ten zyn lang en dun, tegenftrydig met het grove Arendachtige poftuur van veele Vogels onder de Valken. Men moet hem inde Afdeeling der genen, die men lang-gewiekte noemt, plaatzen. Hy heeft den Bek zwart en een weinig gegolfd _doch niet getand, aan de zyden of kanten van de Bovenkaak. De Neusgaten ftaan in het witte Wasch, dat den Grondfteun des Beks, van boven, bekleedt: de Oog= kringen zyn Oranje-kleur: de Huid aan de hoeken van den Bek, als ook aan de. OCogleden, is geel. De Kop, Hals, Rug, een gedeelte der Wieken en de Staart, _zyn van eene licht blaauwe of Aschgraauwe Kleur, hoedanig men in veele Zee- Meeuwen waarneemt „ loopende een witte ftreek onder de Keel door, van het eene Cor tot het andere. De buitenfte helft der Slagpennen is zwart, met witachtige pun- ten ;terwyl de rand vande Wiek en haare binnenfte Dekvederen wit zyn, zo wel als de Buik , Schenkels, Stuit en Dekveders onder aan de Staart, als ook de buitenfte Staartvederen. De Pooten zyn tot onder de Kniejen gevederd, hebbende, zo wel alsde Voeten , een Schubbige Huid , van eene heldere Oranje-kleur „die hun bekleed: , en de Klaauwen zyn zwartachtig. | 5 | __ De kleine bruine Haagdis is over % geheele Lyf van eene blaauwachtige Kleur uitgenomen twee bruinachtige Streepen, welke zig wederzyds langs de Rug EL ken. Zy is met zwarte Vlakjes aan de bovenzyde gefprenkeld, en aan den Buik — lichter bruin, zonder Vlakken. Men vindtze in drooge Heuvels en andere dorre Gronden; omtrent de Wortels van oude Boomen, alwaar zy zig in de Zon blake- ren en Vliegen vangen, enz. Ik betrapte eenmaal een van deeze Haagdisfen, zo als dezelve aan * vegten was met een klein Vogeltje, dat op zyn Neft met Be lings uitgebroede Jongen in een Wyngaard tegen een Muur zat. Ik onderftel. dat deeze Haagdis de Jongen tot zyn Prooy gemaakt zou hebben , indien hy ze uit | het (2) Accipiter fabcoeruleus. Epw. 4v. V.p.33. T. 225. Falco cyaneus. Linn. Syft. Nat. XII, Gen, 42. Sp. ro. EN ZELDZAAME VOGELËN. A het Neft had kunnen haalen. Ik zag het Gevegt eenigen tyd aan, doch, toen ik ’er zeer naby kwam, liet de Haagdis zig op den Grond vallen en het Vogeltje vloog van zyn Neft. | | De Valk was niet ver van Londen gefchooten, en als iets raars aan den Heer Leman, in het Kollegie der Geneeskundigen te Londen, wegens de zeldzaamheid van zyne Kleur, vereerd. Toen men hem eerft zag , dwarrelde hy aan den voet van eenige oude Boomen, en fcheen, geduurig aan % vliegen blyvende , nu en dan met zyne Bek en Pooten tegen de Stammen dier Boomen te kloppen. Men kon de reden hier van niet gisfen;, voor dat hy gefchooten was, wanneer men by de twin- tig der boven befchreevene Haagdisfen in zyne Krop vondt, die hy liftig gevangen hadt, door dezelven gezwind te verrasfen, Hierom oordeelde ik het niet oneigen;, zulk een Haagdis by hem af te beelden. Die men in zyne Krop vondt, waren ie- der in twee of drie ftukken gefcheurd of gebeeten. en | Doktor Saw heeft, in zyne Reizen door Barbarie en de Levant, een Valk of Havik befchreeven, door hem Karaburno genoemd, welke, zo ik meen, veel overeenkomft heeft met deezen, en waar omtrent hy de volgende Aanmerkingen — mededeelt. „ De Karaburno is een Aschgraauwe Havik, van grootte als onze Bu- » toor of Roerdomp, hebbende een zwarten Bek, roode Oogkringen, korte geele 3» Pooten, de Rug vuil Aschgraauw of blaauw, de Pennen der Wieken zwart, „» doch het Onderlyf en de Staart witachtig ©. Ik geloof dat die van Doktor Sraw de zelfde Vogel is, als ik befchreeven heb, en dat dezelve geen Inboorling van En- geland, maar by toeval herwaards overgevloogen zy. Ik denk dat Doktor Snaw de eerfte melding daar van gemaakt, en ik de eerfte Afbeelding daar van aan % licht gegeven hebbe, | P L Aak Eb De Vrugt van den tammen Sorben-Boom (3). _ Deeze Vrugt is hier in zyne Natuurlyke grootte vertoond. Zy groeit by Tros- Ten of Bosfen, van drie tot zeven of agt fluks. leder afzonderlyke Vrugt komt voort als een klein geelachtig groen Appeltje, aan de zyde, die naar de Zon gekeerd geweeft is, rood gekleurd. De geheele Huid is doorzaaid met kleine bruine Puk- keltjes , en het Oog is ingedrukt, gelyk in de Appelen, maar de Steeltjes zyn wat hoekig en niet volkomen rond, gelyk ook de Takken van den Boom. De Vrugt, onryp zynde, heeft eenen zeer wrangen Smaak, doch ryp zynde wordt hy zagt als een Mispel, en krygt de zelfde Kleur, zynde dan zeer aangenaam van Smaak. Dee- ze Sorben waren op ’t end van September in volkomenheid, en hadden vyf Zaaden of Pitten in zig, gelyk de Appelen. Een doorgefneeden Vrugt en een enkele Zaadkorrel zyn om laag op de Plaat afgebeeld, alwaar die Vrugt zig van binnen als een Appel vertoont, uitgenomen dat het Vleesch een weinig naar den geelen trekt, Anderen zyn van figuur als Peeren, en van deeze heb ik ’er ook een afgebeeld, om het verfchil aan te toonen: dezelven worden zelden zo groot als de anderen, hoe- wel zy, in alle andere opzigten, de zelfde Soort van Vrugt fchynen te zyn. De grootíte der Sorben van de eerfte Soort , die ik heb kunnen vinden, was twee _ Loot zwaar. | Juffr. (3) Sorbus maxima f. Pomifera, Epw.4v. V.p. 1. 313. Sorbus Foliis pinnatis fubtus villofis. Linn. SyfZ T, err. Sorbus fativa. C. B. Pin, 415. Sorbus legitima. ‚Nat. XII. Tom. II. Gen. 623. Sp, 3. Tamme Sorben- Crus, Hijt, 1. p. zo. Dop. Pempt. 803. Touanr. In/t, boom. Nat. Hift. IL, D. IL, Stuk, bladz. 598. A 2 4 VERZAMELING van UITHEEMSCHE oft. Brackwerw heeft de afbeelding van de Peerachtige Sorben-Vrugt ; iû haàr Kruidboek, 1. Deel, Pl. 174, gegeven. | | Deeze Sorben kwamen van Hammerfinith, een Dorp naby Londen, van waar men een menigte derzelven op de Markt van Covent-Garden bragt, ID den jaare 1752; alwaar ikze kogt. Zy waren, niettemin, diestyds nog niet bekend; by onze voornaamfte Tuinlieden en Boomkweekers; noch ook by onze keurigfte K ruidkun- digen omftreeks Londen , die ’er federt alles wat Zy krygen konden van opkogten; - om het Zaad te hebben. | | De Boom, die deeze Sorben draagt, wordt van de Franfchen Cormier of Sorbier; in ’t Latyn Sorbus, geheten. Hy is hoog, regt, fraay getakt en bevallig voor it gezigt. Zyn Baft is ruuw en witachtig: het Hout ziet uit den rooden, is fyn van Draad, taay en zeer goed voor de Draaijers, die 'er Weevers Spoelen en’ andere dingen van maaken. De Bladen zyn langwerpig; {mal , aan den rand gekarteld, van boven groen- van onderen witachtig, en gelyk die van den Esfchenboom weder- zyds aan een Steel geplaatft, die in een enkeld Blad uitloopt. De Bloemen Zyn klein en wit, verfcheidene by elkander gevoegd, en ieder uit vyf Blaadjes; die als een Roos gefchikt zyn, beftaande. Deeze Boom, een nieuweling in dit Land, is, naar ik verneem, zeer gemeen op zekere plaat{en van Vrankryk , onder anderen om- ftreeks Angers, daar hy van zelf groeit en men er verfcheide Soorten van heeft: - De Vrugt van de eene Soort wordt in Latyn Sorbum pyriforme ‚ en die van de an- dere Sorbum pomiforme getyteld. De meeften onzer Kruidkundigen fpreeken van de kragten deezer Vrugten. Zy zyn fterk famentrekkende, inzonderheid voor dat _zy haare rypheid bereikt hebben, en alsdan zeer bekwaam om t braaken en den Buikloop te ftempen. Men heeft my gezegd, dat dezelven met voerdeel in de Zuis _delyke deelen van Vrankryk worden voorgefchreeven, aan de genen, die zig in % eeten van Druiven of ’t drinken van Moft of nieuwen Wyn te buiten gegaan heb- ben. Wy hebben een kleine Vrugt in Engeland, waar van de Boom in « wilde groeit, geheel in Soort van deeze verfchillende, welke van GERARD genoemd wordt Sorbus torminalis, en by ons the Common fervice-Tree, Van deeze vindt men, met het Loof, de afbeelding op de naafte Plaat. SISSI SSSESE SSS PT AAST IV. De Vrugt van den Wilden Sorben-Boom (4), in de Hand ban een Jongen; die | | een zonderlinge Huidkwaal hadt. | In den jaate 1731 werdt aan de Koninglyke Societeit vari Londen een Jongeù vertoond, wiens Huid door eene Kwaal was aangetaft, welke men nergens vondt befchreeven: wordende toen een Berigt daar van, met de Afbeelding, van een zy- ner Handen enz., in de Verhandelingen van de Koninglyke Societeit van Londen N. 424, aan't licht gegeven. Die zelfde Perfoon liet zig nog in % jaar 1755 te Londen kyken, onder den naam van de Stekelvarken- Mun, hebbende een Zoon van _hem by zig, in de zelfde ftaat. Ik zagze toen beiden, en onderzogtze zeer zorgvul- dig. De Vader, wiens naam EDUARD LAMBERT is, was te en ‚ in de Provin- cie van Sufolk , gebooren , zynde thans omtrent veertig Jaaren oud. Het is een welgemaakt Man , het Aangezigt wel gefteld en bloozend hebbende; zo dat , wan- | neer (4) Sorbus vulgaris five Torminalis. Epw. 4v. V. _eordatis feptangulis, lobig infimis divaricatis. Linn. . 3e 5 Ee 212. Mefpilus Api folio Cc. CG: B. Pin. 454. Sy/l Nat, XII. Tom. HI G ô a Sorbus Torminalis. Dop. Pempt. 803. Crategus Foliis Sorbenboom. Nat. Hit. IL D.I Ge da ns Ae 2 ile e EN ZELDZAAME VOGELEN % heer zyne Handen én Lighaam bedekt waren, hy niet van andere Menfchen fchiéent te verfchillen: maar, buiten het Aangezicht én het Hoofd, het binnenfte zyner Han- den, de zyden en toppen der Vingeren, en de Zoolen zyner Voeten, was zyn ge- heele Lighaam begroeid met ontelbaare dunne Wrattig uitpuilende verhevenheden, fommigen van boven platachtig;, anderen hol, eenigen puntig als een Kegel, ande- ren onregelmaatig gefarzoeneerd. Zy ftonden byna zo digt aan elkander , als de Borftels in een Schuijer, en werden onderfteld eene verlanging te zyn van de Te- pelen der Huid; tot de dikte van gemeen tweedraads Touw gezwollen; ’% welk zy- ne Huid zeer ruuw maakte. Deeze Uitwasfen hadden een donker bruine Kleur, of waren Roeftig zwart, zynde zo ftyf en Veerkragtig, dat het ftryken met de Hand daar overeen fchor geluid maakte. Op fommige plaatfen waren zy meer dan een half Duim lang, en de algemeene Oppervlakte vertoonde zig redelyk egaal, hoe- wel zy trapswyze in langte afnamen naar de enden der Vingeren en Toonen toe, alwaar zy geheel verdweenen. S | En By zyne Geboorte was deeze Man gelyk andere Kinderen geweeft , tiaar na . Verloop van agt of negen Weeken was zyne Huid geel, vervolgens zwartachtig ge- worden; en deeze uitpuilingen kwamen eerlang te voorfchyn. Toen ik hem zag, vielen zy op eenige plaatfen af; en haar plaats werdt vervuld door anderen van een bieeker Kleur: ’t welk, zo hy my verhaalde, Jaarlyks plaats grypt, ín eene van de Wintermaanden, en dan is hy genoodzaakt zig eenig Bloed te doeù aftappen; om eene Ziekte te voorkomen, die anders het afvallen derzelven vergezelt. Op andere tjden doen Zy hem zeer weinig Ongemak aan, dan * gene uit de drukking van zy- ne Kleederen op dezelven ontftaat, wanneer zy haaren vollen wasdom bereikt heb- ben. Hy hadt ook de Kinderziekte gehad en men hadt hem tweemaal de Kwyl- kuur doën üitftaan, om te zien, of men hem dus van deeze Huidkwaal verlosfen zou kunnen. Geduurende de Kinderziekte én onder deeze Operatiën , wierd zyn Vel blank en effen, gelyk dat van andere Menfchen; dewyl de ruuwheid ’er afging, maar, op Zyhe herftelling, kwam de Huidkwaal weder als te vooren. Buitendien is hy altoos redelyk gezond geweeft. id De wonderbaarlyk{te byzonderheid in dit Geval is, dat deeze Man zes Kin- deren gehad heeft, die altémaal met deeze zelfde Kwaal behebt waren; en in welken zig de eerfte tekenen daar vän, insgelyks, op den Ouderdom van omtrent negen Weeken geopenbaard bebben. Een derzelven is thans nog maar in Leven; een aartige Jongen van agt Jaarén, die zig naauwkeurig in de zelfde toeftand bevindt als zyn Vader. Hy heeft ook de Kinderziekte gehad, en is, geduurende dien tyd, van deeze Kwaal bevryd geweeft. De Hand, op deeze Plaat afgebeeld, is van deezen Jongen naarde Natuur ontleend. Ik vertoon hiet birinenfte van de Hand, Zo om het andere te meer te doen uitmunten, als om eenige verandering te mäaken, alzo men in de Philofophifche Tranfa@iën de Rug van de Hand naar ’ Oog geplaatít heeft. Myne Afbeelding vertoont beter de effene Huid binnen in de Hand, en het ruuwe Vel aan de buiterizyde der Vingeren en aan de Vuift. Beneden op de Plaat ziet men eenigen van de Uitwasfén door * Mikroskoop vergroot. _ Hert fchynt my ontwyfelbaar, dat van deezen Man een ras van Menfchen voort: komen Zou kunnen, ’ welk even zodanige ruuwe Bekleedzels had, en, wanneer dit gebeurde, en men kwam te vergeeten wie de Vader was geweeft, zo is * niet onwaarfchynlyk dat men dezelven voor een byzondere Soort van Menfchen houden zou. Deeze aanmerking zou bykans voet kunnen geeven tot het denkbeeld, dat, indien de Menfchen altemaal uit één Geflagt gefprooten zyn, de zwarte Huiden der Mooren , enz. misfchien aan een dergelyke Toevallige oirzaak toe te {chryven waren (*), Ik (*) [ik weet niet, dat hier nog van eene Toevalli- eene Kwaal, den Vader overgekomen, en op deszelfs ge Oirzaak is gefproken. Zo men het aanmerkt als … Zoon voortgeplant ; dan is de Vraag, of die Kwaal ook v/4 1. Deel, B | niet 6 VERZAMELING van UITHEEMSCHE IK moet hier bekennen, dat dit Berigt grootendeels, hoewel met de vrywillige toeftemminge van den Autheur, den Heer HeNRY BAKER; mynen verpligtenden Vriend, ontleend is uit een Brief die aangebooden werdt aan, en voorgelezen in de in % jaar 1755; welken ik bevond een zo volkomene ber Koninglyke Societeit, 1 nd een, | fchryving van het gemelde Onderwerp te behelzen, dat ik niet in {taat was dezelve te verbeteren of noodig vond iets daar by te voegen Ck k de Den Tak van den Wilden Sorbenboom heb ik hier hiet alleen bygevoegd, tot verfiering en opvulling van de Plaat, maar ook om een misflag te verbeteren, dien men in ’t Kruidboek van Juffr. BrackWELL vindt; alwaar zy, den Lyfterbeziën- boom afbeeldende, denzelven voor deezen Sorbenboom hadt uitgevent. Zie haar Werk, in’ IL Deen, pag. 173. Deeze is de Sorbus Torminalis van Gerard (1): de Afbeelding heb ik in dé Natuurlyke gtootte gemaakt. De Bladen zyn mm den Zomer groen, en worden tegen den Herfft roodachtig. Hunne gedaante Is door de Afbeelding beter uitgedrukt, dan ik door befchryving zou kunnen doen , zynde dit Takje met de Vrugt naar % Leven getekend. GERARD heeft de Bloemen vyf- bladig vertoond, en zegt dat dezelven wit zyn; ik hebze niet gezien. De vrugt is in * eerft groenachtig, dan ros, en wordt, ryp en murw zynde, van eene bruin- roode Kleur. Ieder Vrugt, dwars doorgefneeden , vertoont vier Pitten of Zaadkor- rels, die van binnen wit zyn, met een donker roode Schil, Deeze Boom groeit van zelf in de Zuidelyke deelen van Engeland. SESSIES SEE LELELELEESESCSCS IEN Pv De zwart en witte Klaauwier (5). De Afbeelding vertoont den Vogel naauwkeurig in zyne Natuurlyke grootte. Hy heeft den Bek naar den Kop toe taamelyk dik, en naar de Punt verdunnende, van een donkere Kleur. De Bovenkaak is een weinig nederwaards geboogen, hangen- de met haare Punt over de Onderkaak heen. ‘Yer wederzyde van de Bovenkaak js een kleine inkeeping , by de Punt. De Vederen aan het Grondítuk van den Bek fteeken voorwaards uit, bedekkende ten deele de Neusgaten. De Pluimagie over den Kop; het Lighaam, de Wieken en Staart, is met dwarfe Baaren zwart en wit getekend; zynde de Dekveders, aan de binnenzyde der Wieken, byna geheel wit , met een weinig zwart verwardelyk daar onder gemengd. De inwaardfe baarden der Slagpennen hebben witte Vlakken, De binnenzyde derzelven,; zo wel als de onder- zyde vande Staart; is byna zo zwart als de bovenzyde, en het getal der Staartvede= ren istien. De uitwaardfe Vinger van den Voer is by de Poot gehecht aan den mid« delften. De Pooten, Voeten en Klaauwen, zyn donkerbruin. leder enkele Pluim, over ’t geheele Lighaam, is met dwarfe baaren, zwart en Wit, getekend: doch lie van de Rug hebben naar evenredigheid meer zwart en die van den Buik meer wit, Zie zodanig een Vedertje in een hoek beneden op de Plaat afgebeeld. zn Deeze Vogel is in bezitting van den Heer LEMAN, Lid van het Kollegie der | | Ge- niet weder evalli ij i ì en Ziekte.plaats heeft. En dusfchynt de Zwartheid der Sec hìs Herbal by J | | Negeren e nen der Wilden , waarfchynlyk _ p. GO PEEL RERON Jonen, niet toevallig, ter mede-niet te ftrooken. '] | (5) Lanius ive Collurio Suri ú i EDE Vertoog vindt men in de Pbhilof. Tranfa&. gro variegatus. Epw. Av, En A at zelfde Jaar, bladz, ar, zynde deeze Afbeel- Cayanenfis ftriatus. Berss, Av. II. p. 187. T 29 fas ding van-den Heer Epwarps, daar nevens, gecopi- Lanius doliatus, Linn. Sy/t, Nat. XII G 7 Se eerd, in Plaat ‚gebragt. Dus moet men weldetten, Sp. 26, j à B ak EN ZELDZAAME VOGELEN. : Geneeskundigen te Londen. Hy was Zeer wel opgezet bewaard, en hem gegeven als een inboorling van Suriname, in Zuid-Amerika. ik had hem onder % bewer. ken van deeze Plaat in handen, om hem met de grootfte naauwkeurigheid te kun- hen in Afbeelding brengen. | Een fraaije Chineeftbe Kapel. De kleine zwart en witte Kapel, daar by gevoegd , is uit Chima af komftig, en maakt een gedeelte van myn kleine V erzameling uit. Haar Wieken zyn van boven twart of zeer donker bruin, {chuins van de eene naar de andere zyde getekend met Roomkleurige Banden. - De Kop en * Borftftuk is zeer fchoon rood; zynde het overige des Lighaams, tot aan het uiterfte end, Hemelschblaauw. Dit Blaauw loopt een weinig wegs in het Zwart der langfte Wieken, ter plaatfe daar dezelven aan het Lyf gewricht zyn. Van onderen is deeze Kapel eveneens getekend als van boven, uitgenomen dat de Kleuren wat flaauwer zyn. | Po AA P.L De groote Hoorn-Uil van Athene (6). Deeze Afbeelding is getekend naar den leevenden Vogel, dien ik genoodzaakt was zeer veel te verkleinen, om hem in *t beftek van myne Plaat te kunnen brengen, Het Origineel is van de tweede grootte, als kleiner zynde dan de groote Arend- Uil, die te Londen verfcheide Jaaren in Leven gehouden is door Sir HANS SLOA= NE, en aan de Natuurbeminnaars van dien tyd zeer wel bekend was ; van den Jaare 1730 naamelyk tot 1740. Hen Maatftok regt overend naby den Vogel op zyn Stok zeltende, zo als dezelve in het hier afgebeelde poftuur zat, bevond ik dat zyne hoogte over de zeventien Duimen ware. Daar uit kan de Leezer opmaaken, hoe veel dezelve hier in Afbeelding is verkleind. _ De Bek is zeer haakig en aan het Grondftuk ten deele gedekt met kleine graauw= achtige Vederen, gelyk Haair, die voorwaards uitfteeken. Dezelve heeft, zo wel als de ÍSlaauwen, eene donkere of Zwartachtige Hoornkleur. De Oogen zyn, (ge- lyk in alle de Soorten van Hoorn-Uilen, welken ik gezien heb; ) van een fierlyke Goudkleur, met zwarte Appelen. Het Aangezigt is plat, gelyk in * geheele Geflagt der Uilen; en van eene witachtig graauwe Kleur; in den geheelen omtrek bepaald door donkere of zwarte Streepen en Vlakken. De Hoornen of Ooren beftaan alleen uit Ve- deren, welken de Vogel naar believen kan overend zetten of byna plat nederleggen. Zy zyn bruin aan de bovenzyde, en van onderen zwart, welke zwartheid onmid- delyk boven de Oogen valt, welke bovendien met eene donkere Streep omringd zyn, even of de Natuur dus derzelver luifter meer had willen doen uitfteeken. De Plui- magie van den geheelen Vogel is vaal bruin, met zwarte Vlakken. Dit Bruin is lichter aan den Borften Buik, dan op de Rug, en verfmelt in een Alaauw Asch- graauwe of witte Kleur aan het onderfte van den Buik. Van de groote Vlakken op den Kop, de Rug en Wieken, zyn fommigen dwars, anderen nederwaards ge- rekt, op eene gebrokene verwarde manier: die aan de Borft zyn zeer breed, vers fmallende allengs aan den Buik. Behalve deeze groote Vlakken is de geheele Plui- magie met zeer fyne donkere dwars-Streepjesgetekend. De Dekveders aan de bin- B nens {£6) Baho magnus coronatus Athenienfis five Avis Gen. 43. ep. T Syfl. Nat. X. Gen. 42, Sp. 1, Nae Minerve. Epw. 4v. V. p. 37. T. 227. Ars. Av, III, tuurl. Hift, 1, D. IV. Stuk, bl188, Ì. 6. Strix Bubo. Varietas @. Linn. Syft, Nat. XII, | | B 2 8 VERZAMELING van UITHEEMSCHE nenzyde der Wieken zyn licht Aschgraauw, met {malle donkere en De inwaard(e zyden der Slagpennen en de onderzyde van de Staart; 25 ee fi graauw, met de dwars-Streepjes flaauwer, De Pooten en Voeten zyn van he a gelyk in andere Uilen , en tot de enden der Vingeren toe bekleed met zagte Lotls- achtige Veertjes. | | | | Deeze Vogel was van Athene gebragt , en wordt onderfteld de geen te Zn; dien de oude Atheners hielden voor toegewyd aan haare Godin Minerva. Tegen- woordig, in ‘tjaar 1755, leeft hy te Londen, en is in bezitting van mynen vers pligtenden Vriend, Doktor Jory Fornercirr, Lid van het Kollegie der Genees: kundigen, die ‘er my kennis van gaf, en my vriendelyk verzogt ten zynen huize te komen, om hem naar *t leven af te tekenen. wellevendheid deet henend enkesehieenchtaschtaievert dae ert die Rent Rent eldknBnt derd por AR vi De Sater of Bosch-Mensch (}). Die Dier, dat een der eerften is in het Geflagt der Aapen, wordt geoordeeld het naafte, in de uitwendige Geftalte, te komen aan den Mensch. Veelen van onze Reizigers naat Afrika eù Indie verhaalen, dat de Ouden ongevaar zes Voeten hoog Zyn, wanneer zy ftaan of overend loopen. __ nn | Het voorwerp, naat het welke deeze Afbeelding getekend is, wordt in het ver» maarde Kabinet, dat men het Brittish Mufeum noemt, te Londen, bewaard. Het was een Jonge, van omtrent derdhalf Voet hoog, wanneer hy ftierf. Men hadt hem eerft een poos in Koornwyn gehouden, vervolgens gedroogd; en in dat poftuur opgezet, daar ik hem in heb afgebeeld; zynde de Tekening daar van gemaakt; voor dat deszelfs deelen te veel gedroogd of ingevallen waren: In Geftalte ges leek hy naar de meeften van het Aapen-Geflagt, als ook wat de Handen en Voes ter aangaat, doch hy verfchilde van het algemeen derzelven door geen Staart, noch een Eeltachtige Huid van agteren te hebben, om op te zitten, gelyk de Aapen; en verder, doordien zyn Hoofd ronder en Menfchelyker was. Hy hadt het Voorhoofd. hoog, de Neus plat, de Tanden meeft miet die der Menfchen overeenkomttig. Het Haair uit de Nek ftrekte opwaards naar het Voorhoofd, en hing een weinig over *t zelve en de zyden van *t Aangezigt, dat geheel kaal was, heen. De Ooren waren ook Hairloos, en geleeken veel naar Menfchen Ooren. In de zydeling& Tekening van den Kop ziet men deeze groeijing van het Haair zeer duidelyk. Hy hadt twee Tepels, eveneens geplaat{t als in de Menfchen. Het Aangezigt en de kaale deelen der Pooten waren van eene zwartachtige Vleesch-kleur , zynde het Lig- haam en de Leden gedekt met een luchtig, ruig, roodachtig bruin Haair, dikker van agteren dan van vooren, ef aan den Onder-Arm opwaards geftrekt. | Voor omtrent vyftig Jaaren was, door Epwarp Tyson, Med. Doktor, een Ont- leedkundige befchryving uitgegeven van dit zelfde Dier, ’t welk hy een Pigmy noemt, voegende de Af beelding van hetzelve daar nevens. Sedert werdt, in den jaare 1739, eene Afbeelding aan * licht gebracht van een Dier, dat men van Afri- ka hadt overgevoerd, Chimpanzee getiaamd, °% welk in Londen te kyken was: zynde die Print aan Sir HANs SLOANE opgedragen. Geen van beiden, echter, woldeede my, die het hier befchreeven Schepzel gezien had, dateen Wyfje was, als ook een EkL de (7) Homo Sylveftris five Satyrus vel Orang-Outang. De Sater of Bosch-Mensch. Nat, Hit, TI. D, IL. Ebw. Av. V. p. 6. T. 213. Simia Satyrüs. Linn. Syl. _ bladz.. 345. Pl V. Fig: 2. Nat. XIL Gen. 2. Sp. r. Syft. Nas. X, Gen. z. Ee 345 8 STUK; EN ZELUDZAAME VOEELEN” 5 ânder, zynde een Männetje, welk ik thans in handen heb, en daar mede in allé opzigten, uitgenomen de Teeldeelen, overeenkomftig is. Daarom heb ik deeze Afbeelding uitgegeven, welke met veel zorgvuldigheid door my gemaakt was, om bewaard te worden order de Tekeningen van Dieren, in het Muféam van wylen den Heer SLOANE, thans éen gedeelte van het Brittannisch Kabinet uitmaakende, Ik geloof dat zy allen Inboorlingen van Afrika zyù, {choon fómmige; die naar In- die gereisd hebben, iets befchryven dat naar dezelven gelykt. In een Boek van Printen by Fan der Aa, Boekverkooper te Leiden (welk ik denk uit Reisbefchry- vingen by een verzâmeld te zyn,) komen twee Plaaten voor, de 11de naamelyk er zie, van het gene men aldaar Saers of Orang-Outing noemt. Kapitein Breck- MAN heeft; in zyne Reiftocht úaar *t Eiland Borneo, Londen 1718; eene aan deeze nabykomende Soort afgebeeld; doch dit is de zelfde niet. Hy heeft den eerften naam ontleend, doch anders heeft hy dien gefchreeven Oran-Ootan, * welk , zo hy Zegt, in de Landtaal betekent een Bosch-Mensch. Hy zegt, dat zy geen Haair hebben, dan op die Deelen, daar hetzelve aan Meníchelyke Lighaamen groeit; en; dit waar Zynde, zo komen zy nader aan de Menfchen dan de hier afgebeelde Sater. SSS TSS SISSI SSS SES SIS sss SEE: Bl AA Re VEL _De dap met de Parkens-Staart, van Sumatra (8). _ Deeze Aap is, in °% Jaar 1752, uit Ooftindie overgebragt , door een van onze Oorlogfchepen , dat aldaar gebruikt was, om den Handel van onze Ooftindifche Kompagnie te befchutten, tegen het indringen der Franíchen in die deelen des Aard- kloots. Hy was ongemeen levendig en vol van Atie. Hy hadt ongevaar de grootte van een gewoone Huis-Kat. De Kop was zo rond niet als in eenige Soor- ten van Aapen, doch evenwel ook niet langwerpig, Men ziet denzelven afzonder- Iyk op zyde afgefchetft. Op * Aangezigt hadt hy geen of zeer weinig Haair, zyn- e de Kleur van ‘t zelve byna als die van een zwartachtig of door de Zon verbrand Mensch. De Ooren geleeken veel naar Menfchen Ooren: de Neus was taamelyk plat: de Oogen Hazelnooten Kleur met zwarte Oogappelen, waar in men geen Wit; gelyk in die der Menfchen, zag. De Mond, geflooten zynde, vertoonde geen EEn uitwendig; maar was, boven en beneden, dunnetjes bezet met eenige kor- te zwarte Haairen. De Tanden waren als Menfchen Tanden. De Kop was ge- dekt met bruin Haair, van eerie lichtachtige Kleur, uitgenomen dat hetzelve bover de Oogen, en van het Voorhoofd langs de Kruin, veel donkerer was. Het ge- heele Lighaam was ook gedekt met bruin Haair, op de Rug donkerer en lichter aan de onderzyde des Lighaams, alwaar het zeer dun wierdt of byna verdween. Naar de Voeten toe wierdt hetzelve ook langs hoe dunner. Een Streek van donker Haair liep, van boven op den Kop agterwaards, langs de Ruggegraat en Staart, ternì ende uit. De Staart was klein en kort, tegenftrydig met de meefte Soorten van Aapen: want dezelven hebben in °% algemeen of lange Staarten , of natuurlyk in % geheel geen Staart. Hy droeg zyn Staartje doorgaans zo, als het hier in de Afbeel- ding is vertoond, en daar onder bevonden zig twee ronde, Eeltachtige, kaale Plek- ken van de Huid, waar op hy zat, wanneer hy fliep of buiten Atie was. De Pal- men, zo wel van zyne Voor- als Agterpooten, geleeken naar Menfchen Handen, | gaen en heb- (8) Simia brevicandata. Edw. do. V.p. 8. T. 214: _wyzer. NB. De benaaming van Cercopitheeus en Inf Simia Nemeftrina. Linn. Sy/E. Nat. XIL Gen. 2.Sp. 4. la St. Jago, hier op de Plaat gefneeden , is fout, en Varkens Staartje. Nat, Hijt, Î D. XVIIL, Srux. Blad- ziet op een andere ‚ die ftraks volgt. VI Deel. 1Ô VERZAMELING van UITHEEMSCHE n verfchilden van Menfchen Handen hebbende platte Nagelen. Die der Voorpoote Eeken. doch ten opzigt van de Duimen, welke naar evenredigheid korter en die der Agterpooten hadden de Duimen grooter. | te Dit is by ons een ongewoone Soort van Aapen , zynde het de eerfte dien “t rr heugt gezien te hebben. Het was een Mannetje, maar f@dert ik deezen kogt ie een Jaar by my leefde, heb ik een Wyfje van de zelfde Soort gezien, t welk op de Kermis van St. Bartholomeus te Londen te kyken was. Het was de helft groo- ter dan de myne, dien ik derwaards bragt om met elkander te vergelyken, en het fcheen dat zy veel vermaäk in elkanders gezelfchap hadden, fchoon dit hunne eerfte byeenkomft ware, Ik kan geen befchryving, in voorige Autheuren der Natuurly- ke Hiftorie, vinden, die hier mede overeenkomt ; alzo door dezelven geen bekwaa- _me onderfcheiding gemaakt is tusíchen de Soorten van Aapen; die zeer talryk zyn. Men vindtze in byna alle Landen tusfchen de Keerkringen. Koude Geweften ftry= _den tegen hunne Natuur. Ik weet niet dat ‘er eenig Dier op hooge Breedten natuur: Jvk voortkomt, ’ welk eenigszins {trookt met het Geflagt der Aapen. EE AA T IX. De kleine Kat-Uil (9) Deeze hadt ongevaar de grootte van een Merel of Zwarte Lyfter. De Afbeel: ding is een weinig vérkleind, zynde een Schets van den Kop op zyde, in de Nas tuurlyke grootte, daar nevens gevoegd, Dat het een Wyfje was blykt daar uit; dat men % zelve openeride veel Bijeren daar in vondt. De Kop was rond en vry groot naar %* Lighaam, gelyk in alle Vogels van * Uilen Geflagt. Het voorfte deel of Aangezigt is van het agterfte door een breede Streep afgefcheiden; en Hartvormig; van een witte Kleur met eenige langwerpige donkere Vlakjes. De Bek is in 't mid- den daar van geplaatft, en haakig krom, gelyk die der Valken, zynde de Opper _ kaak ten deele met Wasch gedekt, waar in de Neusgaten geplaatft zyn. Hy heeft een Hoornkleur, zynde aan de Punt een weinig geel, Zo wel als de Oogkringen. _Hert Grondftuk des Beks is in de geheele rondte omringd met langdchtige Haairen. De Kruin en het agterfte van den Kop is. met donker bruine Vederen gedekt, die witachtige merken beneden haar midden hebben. De Rug, Wieken en Staart, zyn ook donker bruin , gefprenkeld met lichter bruine en witachtige Vlakken, die rond zyn op de kleine Dekveders der Wieken; langwerpig op de buitenfte Baarden der Slagpennen ; halfrmaanswyze en groot tusfchende Rug en Wieken en opde Stuit. Over de Staart loopen dwarfe Streepen, van donker en licht bruin, beurt om beurt. De rand der Wieken is wit: de binnenfte Dekveders hebben een kleine mengeling van Zwarten Wit: de binnenzyden der Slagpennen zyn Aschgraauw , met witte Vlake ken zo wel op de in- als uitwaardfe Baarden. De onderzyde van den Vogel is , van de Keel tot aan de Dekveders van de Staart, geheel wit, met groote zwarte Vlakken op de Borft en aan de Zyden; zynde de Pooten en Voeten, tot aan de Klaauwen toe, met witte Vederen gedekt, die zig als Haair vertoonen, De Klaauwen zyn _grof, haakig krom en Zwart. | | _Deeze Uil, door een Schoorfteen nedergevallen in de Parochie van Sinte Katryn, by den Tower van Londen, werdt onderfteld een vreemde Vogel te zyn, uit het | | | | eer (9) Noftua minima. Epw Av. V.p.39. T.228. Gesn. Brrss, Av, I. p. 514. Strix Pasferina, Linn. Syft. Nat. Av. 620. Arpr, Ornith. IL. p. 543. Ì. 544. Wirr. Or= XII. Gen. 43. Sp. 12. Syf?. Nat. X. Gen. 42. Sp. rr. nith. p. 69. T. 13. Raz. 4u. 26. N. 6. Ars. Zo. II, Klein Kat-Uiltje, Nat. Hijf, IL. D. IV. ln fn p: 12. T, 12, Frise. 4u, T. zoo. Noêtua minor. De at. Hift V. Stuk, bl, 207. EN ZELDZAAME VOOREN. 4 een of andere Schip op de Theems ontfnapt: maar, na dat ’er deeze Aftekening van door my vervaardigd was, werd ik onderrigt van den Schildknaap Perer Turo- BALD , van Lambeth , dat een dergelyk Kat-Uiltje door een van zyne Schoorftee- hen was ingekomen. Sedert heb ik my verbeeld, dat het een Ínboorling van En- geland ware, hoewel weinig bekend : want; fchoon WirroucHsr twee of drie Soorten van Kat-Uilen befchreeven heeft, komt echter geene derzelven hier mede volmaakt overeen. Derhalve achtte ik het niet ondienftig, daar van de Afbeelding en befchryving aan ’t licht te geeven. Alzo deze Vogel in leven was, toen ik myne Waarneemingen daar omtrent in * werk ftelde, kon ik ’er de befchryvingte naauwkeuriger van maaken. Ik onderftel dat het Mannetje van deeze Soort fchooner zal Zyn dan het Wyfje. Hy kwam in eigendom toe, aan een Heer in gedapgre Parochie, die een Buurmaán was van mynen goeden Vrind, den Heer Joseru Ames ì _„Sekretaris van het Genootíchap der Oudheidkundigen te Londen, door wien my ge- degenheid bezorgd werdt om hem te zien. | vososssssesresssrrsrssssssesssTssssÏ EA At % De groene Brafiliaanfche Pappegaay (ro). Deeze Vogel is van grootte als een tamme Duif ‚ of als de Aschgraauwe Pappe- gaay met een roode Staart, hoedanigen men van de Kuft van Guinee in Afrika, overbrengt. Hy heeft een taamelyk fterken Bek met een haak en hoeken aan de zyden van de Bovenkaak, zynde de Neusgaten in het witte Wasch, dat het Grond- {luk van den Bek bekleedt, geplaatft, Ter wederzyde van den Kop heeft hy een breede; kaale Plek der Huid, van eene witachtige Kleur, dunnetjes befprengd met zeer kleine zwarte Veertjes. In deeze Plekken zyn de Oogen geplaatft, welke hoog geele of Goudkleurige Kringen hebben, met zwarte Oogappelen. De Ve ders op het Voorhoofd, naaft aan het Grondftuk van den Bek, zyn zwart: de Kruin des Kops is blaauw , t welk allengs groen wordt in de Nek. Hy heeft ook een zware te Vlak aan ieder zyde van de Onderkaak, welke opwaards puntig uitloopt. De Hals en het geheele Lighaam, zo wel van onderen als van boven, is groen. De Wieken zyn aan de buitenzyde ook groen; uitgenomen de groote Slagpennen, en eenigen van de eerfte ry der Dekvederen, over dezelven leggende, die fchoon He- melschblaauw zyn. De Slagpennen; naaft aan de Rug , hebben eene geelachtig; groene Kleur. De rand van de Wiek, in het bovenfte gedeelte, rondom het Ge. wricht, is rood, gelyk ook de binnenzyden der Wieken, uitgenomen een klei- ne fprenkeling van Groen in de kleinfte Dekvederen, De Stuurpennen van de Staart hebben, aan de bovenzyde, haare Baarden groen, die allengs blaauw wor- den aan de Tippen, maar de buitenfte Baarden van de twee buitenfte Vederen zyn over de geheele langte blaauw. Daar is een weinig roodheid naaft aan de Schaften in alle de Vederen. Geheel rood is de onderzyde van de Staart, die uit twaalf Pen- nen beftaar, allen aan de enden final, de middelften langft, de buitenften kort{t, Len dit maakt de Staart zeer puntig. | Een zwarte (chubbige Huid bekleedt de Pooten en Voeten, waar van de Vingeren twee voorwaards en twee agterwaards ftaan, gelyk in anderen van het Geflagt der Pappegaaijen , waar dit een Soort van is. De Klaau- wen Zyn zwart en fterk, Tusfchen de groene Veders aan de Schenkelen en de ZWate (ro) Pfittacus five Macao viridis Brafilienfis, Epw. Nat. XIL Gen. 45. Sp. 6. Sy/t. Nat. X. Gen. 445 #v. V.p.ar. T. 229. Plitcacus Ara Brafilienfis viridis. Sp. 5. Groene van Brafil, Nat, Hift, L, D, IV. STUK, te Briss. Áo. IV. p. 198. Pfittacus Severus. Linn, Syft. - DG 24Ï. | De 2 12 VERZAMELING vaN UITHEEMSCHE gwarte Huid der Pooten, zyn Ringen geplaatft van Scharlakenroode Vederen; wel ken het poftuur, waar in de Vogel hier afgebeeld is, niet toeliet te vertoonen. Tot nog toe was deeze niet in Af beelding gebragt, fchoon redelyk wel befchree- ven zynde door MARCGRAAF. (Zie GUIL. Prso’s Natuurlyke. Hiftorie van Brafil, p. 207.) Hy zegt» dat deszelfs gefchreeuw is Oe, Oe; Oe. Onze Landsgenoot; _WILLOUGHBY, heeft in zyne Ornithologie, p- 112, ODS een Engelfche vertaaling der befchryvinge van den Heer MARCGRAAF ; wiens tweede Maracana het is, ge- te) « . ® 5 5 ED ; 4 8 va 5 j Myn Origineel is naar de Natuur; en Levensgrootte, getekend , hoewel het werkleind heeft moeten worden, om op de Plaat te kunnen komen. De Vogel was, in’ jaar 1752, in bezitting van den Hoog Edelen Lord CARPENTER, die zo goed was van hem my te leenen, om er een Afbeelding van te maaken. Sir _HANs SLOANE fchynt te willen, dat de kleine Macao, daar door hem in zyne Hijtó- rie van Jamaika, Vor. Il. p. 297, melding van gemaakt is, de zelfde Vogel als de boven befchreeven zy: maar ik denk, dat wy, zo het een Inboorling van dat Eiland ware, hem gemeener in Engeland zouden zien, alwaar hy zeer zeldzaam 1. Ae is de eenigfte, dien ik, in al myn zoeken naar vreemde Dieren; heb aange trommen. ee ‘ À À SESSIES SSS SESSIES SISSI SSS SE: SSS B Plon Adel De gròene Aap van St. Jago (ri). __Men geeft doorgaans aan dit Dier den naam van Groene Aap, en het is ons by dien naam bekend : doch onze Zeelieden noemenze gewoonlyk St. Jago-Aapen, om dat zy van dat Eiland komen, % welk tot die van Kaap Verde behoort, leggende op de hoogte van deeze Kaap, aan de Weftkuft van Afrika, in den Atlanufchen Qceaan, van vyftien tot agttien Graaden Noorder Breedte. Het had de grootte van de kleinfte Soort van Huiskatten. De Kop is zo rond als die van een Mensch: het Áangezigt Haairloos , en de Huid, die %* zelve be- dekt, van Kleur als het bleekfte Soort der Afrikaanfche Negeren. De Oogen zyn. helder. Hazelnooten-Kleur , met zwarte Oogappelen, die niets Wits vertoonen: de __Neusis plat. Dikwils grynsde dit Dier, vertoonende zyne witte Tanden. Het Was , naar ik geloove, toen ik het eerft had zeer Jong; om dat het alle zyne Tanden; den een na den anderen , (gelyk in Kinderen plaats heeft,) kwyt raakte; doch die het weldra wederkreeg. Zyne Ooren geleeken, in plaatzing en figuur Da veel naar Menfchen Ooren, doch waren zwart van Vel. Aan de Zyden van het Aange- 'zigt hadt het redelyk lange licht gekleurde of donker wirte Haairen, die agterwaards over de Ooren vallen, en dezelven ten deele bedekken. Boven de Oogen, op de plaats der Wenkbraauwen , hadt het eenige weinige lange zwarte Haairen. De Kruin van den Kop, de Nek, Rug en buitenkant der Leden, was van eene geel- achtig groene Kleur, De enden van het Haair, naamelyk, groen zynde e de Wortels donker Aschgraauw, maakte dit een mengzel, waar in het Groen de over- hand hadt. Het Lighaam aan de onderzyde , en de Lieden aan de binnenzyde, waren gedekt met wit of Zilverkleurig Haair, dat korter was en dunner ftondt an op de Rug. Deeze verfchillende Kleur ging voort tot aan het end van de Staart Aten de bovenzyde groenachtig hadt, de onderzyde wit. Alle de Pooten geleeken eel a oa one | ° naar A ame be. EN ZELDZAAME VOGELEN, dà ‘naar Menfchen Handen en hadden platte Nagelen. Ik geloof dat alle de Soorten van Aapen flegts twee Tepels hebben, nagenoeg als die aan de Borften der Vrou- wen geplaatft: hetwelk voor my een fterk bewys is , dat zy maar één of twee Jon- gen teener dragt voortbrengen. a re …— Ik had eens gelegenheid, om ten huize van wylen dén Hertog van Richmond, te Whitehall, een oude Wyfjes Aap te zien, welke met Jong naar Engeland was overgebragt, en deeze wierp maar één Aapje, voor * welk zy groote tederheid hadt. Vermaakelyk was het te befchouwens, hoe zy het in Baar Armen hieldt en liet zui- gen: haar Gebaarden zweemden grootelyks naar die van een Moeder, welke haar Zuigeling lief kooft. -Alzo nu dit {lag van Aapen zeer gemeen wordt overgebragt in de meefte Handeldryvende Zee-Plaatfen van Europa, zal het waarfchynlyk reeds befchreeven zyn, doch ik heb gene Afbeelding kunnen vinden, dië meer met het- zelve dan met veele andere Soorten van Aapjes ftrookte. Ei voosrsesssssssscsesrssssrsstsrssssssÏÏN B AA te CH. Het Diertje Mongooz genaamd (12). _ Deeze Dieren worden van Madagaskar overgebragt, en komen ook van veelen der kleinere Eilanden, die tusfchen ’t zelve en de Ooftindiën zig bevinden. Zy fchynen eene af wyking te zyn van het Geflagt der Aápen. De Maucauco, in my- ne Hiftorie der Vogelen p. 197, befchreeven (*), is een andere Soort van dit Ge- ilagt, maar veel chooner dan deeze. De Mongooz is kleiner dan een kleine Kat. Dit was een Wyfje. | | | | De Kop van dit Diertje gelykt taamelyk naar dien van een Vos, en is geheel tnet Haair bedekt : de Oogen zyn zwart, met Oranjekleurige Kringen; zo ook het Haair, waarin Zy ftaan, dat naar de Neus toe, die ook zwart is, puntig loopt, maar tusfchen de Oogen en Neus is een witte plek , die zig wederzyds naar de Ooren uitftrekt. De Kruin van den Kop, de Nek, Rug, Staart en Leden, zyn met Wollig Haair gedekt, van eehe donker bruine Aschkleur. De onderzyde des Lig- “_haams is wit. De Palmen der Pooten zyn van maakzel als in de Aapen, mer platte _Nagelen; uitgenomen de tweede Vinger der Agterpooten, die met eene fpitspuntige Nagel of Klaauw gewapendis. Alle de Palmen zyn gedekt met kort licht Asch- graauw Haair. De Staart is lang: het Haair taamelyk dik en zagt, en fchynt over % geheel eene mengeling te hebben van lichte en donkere deelen. In poftuurmaa- king geleek dit Diertje volkomen naat een Aap. __Ìk zag hetzelve, in ’% jaar 1752, levendig, ten huize van de verpligtende Juf: frouw Keînon, toen Vroedvrouw van haare Koninglyke Hoogheid de Princesfe van Wales, die my aanporde om ‘er een Aftekening van te maaken, en berigtte, dat het- zelve aasde op Vrugteh, Kruiden en byna allerley dingen, die men hetzelve aan- boodt, zelfs op leevende Visfchen, en dat het geduurig zig toeleid, om de Vogels in haare Kouwen te vatten. Sedert het maaken van deeze Tekening, heb ik meef van dit Geflagt gezien; onder anderen een, die gezegd werdt uit Ooftindie over- gebragt te zyn, de grootte hebbende van een groote Huiskat, met de Oogen als Hen befchreeven is, maar het Aangezigt en de Palmen geheel zwart, en de ge- heele Pels, voor * overige, donker bruin. Ik zag ook, op de Kermis van St. | | Baär- __(z2) Cynocephalus Capite Vulpino „Mongooz dictus. (*) [Dit is de Inkhoorn-Aap van Madägaskar : zie Epw. 4v. V. p. 12. T. 216. Lemur Mongoz. Linn. ons VL Deer. p. 96. Pl, XCII} &y/t. Nat. XII, Gen. 3. Sp. 2, | | Rr | WIL. Deel, An D 4 VERZAMELING van UITHEEMSCHE Bartholoméus te Londens drie of vier van deeze Dieren, die alle nagenoeg van wamen, vers dan eenig die rootte als een Huiskac waren, en ‘met elkander in geftale overeenk _ fchillende hoofdzaakelyk in Kleur. Ken derzelven hadt de Staart ruiger ik had gezien, en van taamelyk egaale dikte over de geheele langte. zis PTA A Tee De Pappegaay met blaauwe Vangen (43). _Deeze Vogel heeft de grootte van een klein Hoen of Kuikeû. De Bek is. Hoorn» kleurig of Aschgraauw, met eene Oranjekleurige Vlak aän ieder zyde van de Boven= kaak, welke taamelyk haakig is, hebbende een hoek aan ieder zyde. De Neusga- tén (laan in het Wasch; dat den Bek gedeeltelyk bedekt. Het voorfte van den Kop, of het Aangezicht, rondom den Bek, is gedekt met blaauwe Vederen, en hier in zyn de Oogen geplaatft , omringd met fmalle Kringen van een kaale Vleesch- kleurige Huid, en rondom den Oogappel Oranjekleurig. Aan den Keel, onder het Blaauw, is een plek van roode Vederen. Het agterfte van den Kop, de Nek; Rug en Dekveders der Wieken, de Borft, Buik en Dyën, zyn allen van een be- vallig Groen, % welk op de Rug donkerer en aan de onderzyde lichter is. De groot» _fteSlagpennen zyn blaauw ; die daar aan volgen blaauw getipt en rood aan de Schaf= ten: de overigen, die de Rug bedekken , groen. De binnenzyden der Slagpen- nen zyn licht blaauw; een weinig naar °t Groenetrekkende. De Staart, van boven 3 is aan het end; tef halver langte; geel; het overige donker groen, en de onderzyz de bleek geelachtig groen; fomimigen van de inwaardfe Baarden de r buiten RER ds ren ‘naar baar Wortels toë rood zynde. De Pooten, Voeten en Klaauwen; die gé- Iyk in"de’ anderen van het Pappegaaijeh-Geflagt ftaan, hebben eene Vleeschkleurs De’ Vogel behoorde aan den Heer LEHMAN, in Bisfchops-Pooft Straat te Lon: den, en is, naar ik geloove, nooit te vooren afgebeeld of befchreeven: alzo het dé eenigfte van dit (lag is, dien ik immer heb gezien. Myn Tekening was naar het Let ven gemaakt deren a | SES SSS SSS SISSI ES SISI SISI SS ESSE SIE B LoerAsBe XIV, De groene en roode Pappegaay uit China (i4). __Ditisech van de grootfte Soorten van Pappegaaijen; hebbende de grootte var eén middelmaatig Hoen. „De Bovenkaak van den Bek is rood, doch trekt naar % Geele aan de, Punt „die, taamelyk, krom is, hebbende een hoek aan ieder zyde De Onderkaak is zwart. De Neusgaten ftaan tusfchen de Veders van den Kop ai het Grondítuk van den Bek, alwaar deeze geen Wasch heeft, gelyk de meefte Pappegaaijen hebben. Hy is ook daar in byzonder, dat ’er geene kaale Huid plaats heeft rondom de Oogen; wier Kringen helder Oranjekleurig zyn. De Kop, Hals Rug; Dekveders der Wieken; de Borft, Buik en bovenzyde van de Gtaart an âlle van een {choone donker groene Kleur. De zyden des Lighaams onder de Wie ken en de binnenfte Dekveders derzelven, zyn rood: welke roodheid zig vikwaards langs de zyden van de Borft en Buik vertoont. De grootfte Slagpennen der Wie- aib se | _ieken - 4 Cn viridis Fronte coeruleâ, Epw. ge v. | ee 5 en Sa ruber & viridis, Epw. 4. CCEN ZELDZAAME VOGELEN. B) ken zyn Hemelschblaauw, gelyk die van de eerfte ry van Dekvederen daar boven; en de rand van de Wiek, die op de Borft valt, heeft even de zelfde Kleur ‚ terwyl de binnenzyde der Slagpennen en de onderzyde van de Staart, donker bruin of zwartachtig zyn. De tippen van de Staartveders, aan de onderzyde , zyn geelach- tig bruin: de Dyên, en Dekveders onder aan de Staart, groen; de Pooten, Voe- tenen ÍSlaauwen, zwart. Van de Vingeren ftaan twee voorwaards en twee agter- waards, gelyk in alle andere Pappegaaijen. Deeze Vogel is thans, in * jaar 1754, in ’t Leven en behoort an Mejuff. Ken- non, Vroedvrouw van haare Koninglyke Hoogheid, de Princesfe van Wales. Ik oordeel dezelve zo zeldzaam te zyn; als eenige Pappegaay my voorgekomen; zyn- de het de eenigfte dien ik ooit van dit lag gezien heb. Ik geloove dat hy tot nog toe nimmer afgebeeld of befchreeven zy. ln | HEP EDE NEEDE EERE Et RAE ns Ant Poa EV. df _ De zwarte Inkboorn-Aap (13). „Dit Dier ván grootte als het kleinfte {lag van Huiskatten; is zeer gemeenzaam, zagtzionig en_onfchadelyk, zonder iets van de flimheid of kwaadaartigheid der Aa- pen te hebben. De Afbeelding is op de Plaat gefchetft naar het leevende Dier. … De Kop heeft een fpitfe Snuit en gelykt veel naar dien van een Vos. De Oo. __Ben zyn van eene helder roodachtig geele of Oranje-Kleur, met zwarte Oogappe. en. De Ooren zyn aan de tippen rond, en zeer veel bedekt door het lange Haair, _dat op derzelver Randen groeit; loopende; langs de zyden van den Kop, op- en hederwaards, voort ; en dus dé vertooning tnaakende van een ruighaairige Kraag rondom het Aangezigt. Het heeft zes {chraapende of Gudsachtige Tanden voor in den Mond beneden ; maar aan:de bovenzyde kond ik geene daar op fluitende vinden: daar vertoonde zig alleen een holligheid om ze in te neemen. Het heeft vier Honds- tanden, twee boven twee beneden, en die verder in den Mond ftonden waren zeer oneffen. „Het Haair aan het Lighaam en de Leden was taamelyk lang, dik én zage, ftaande byna regt overend op de Huid. De Handen waren van figuur als die van Meníchen of Aapen; hebbende platte Nagelen: de Voeten waren als in de Aapen _gefatfoeneerd; uitgenomen dat de groote Toon of Duim grooter was, en de daar aan volgende Vinger een Honds of fcherpe Klaauw had, zynde de vier overigen _ plat genageld, De Agterpooten waren langer dan de Voorpooten : de Staart langer dan her geheele Lighaam, taamelyk ruig en byna van egaale dikte over de geheele langte. „De geheele Pels, zo wel als-de ‘kaale deelen van de Neus en de binnenzy- den der Palmen, was donker zwart. - ki en _ Dir Dier was;‚van Madagaskar af komftig. Men wilt my te verhaalen, dat het een Wyfje was; maar, wegens de dikte van het Haair, en om dat deeze Dieren van de Aapen in de Teeldeelen verfchillen , welken zy meer inwaards hebben, kon ik my van deszelfs Sexe niet nader verzekeren; Het bevindt zig thans, in ’ jaar 1755, indeven, enja bezitting van den Heer CRÍTINGTON, Klerk van het Genootfchap der _ Heelkundigen te Londen; die my de vryheid gaf om het eens aan Huis te hebben, ten einde ‘er;“op myn gemak, eene Aftekening van te maaken. Het fcheen my van Klantgewasfenteleeven. Terwyl ik het had, at het Gebak, Brood en Boter, witik 4 | : _€n (15) Cynocephalus ex Infulà Madagafcar, Maucau- Corpore fufco. Gron. Zooph. 22, Lemur Macaco, LINN, co niger diêtus. Epw. 4v. V. p. 13. T. 217. Profi- Syft. Nat. XII, Gen. 3. Sp. 3. ‚mia fufea Briss. Quadr. ‘220, Lemur Caudâ floccofg | Ds 6 VERZAMELING van UITHEEMSCHE en Zomer-Vrugten. Het was toen in July. Met Vleesch daar aan te geeven heb ik de proef niet genomen. Het zit als een Aap of Inkhoorn op, wanneer het eet; houdende de Spyze in zyne Handen of Voorpooten. SSCSSESSSSSSSSSSSSSSSESSSSSSS SSS Pp A AT XVL Het Aapje Sagouin genaamd (16): _ Dit is een Diertje uit het Aapen-Geflagt, dat naar de Inkhoornen zweemt. Dè Afbeelding is naar *t Leven gemaakt, in dé Natuurlyke grootte. Men heeftze be- vonden te weegen van vier en een half tot zes en een vierde Once, Avoirdupois Ge- wigt. Het was een Mannetje. en za ze | De Kop is zeer rond, en op de Kruin gedekt met zwart Haair. Aan de zyden van den Kop, en rondom de Ooren, heeft het länge witte Haairen, die op een zonderlinge manier als twee Kwaften uitfteeken. De Ooren zyn niet Zigtbadr in dat poftuur , zo als het hier getekend is; maar op zyde vertoonen zig dezelven: zy ge= Iyken naar Menfchen Ooren, zyn kaal en van eene donkere Vleeschkleur. Het Aangezigt beeft weinig of geen Haair: de Huid is Vleeschkleurig ; ten deele dòn- ker, uitgenomen het boveníte des Voorhoofds;, dat wit is. De Oogen zyn van. een roodachtige Hazelnooten Kleur, met zwarte Oogappelen: het Aangezigt zweemt naar dat vaneen Aap, gelyk de Afbeelding beter uitdrukt; dan de befchryving zou kunnen doen. Het geheele Lighaam was gedekt met Haair van eene donker bruins achtige Aschkleur, en van een zagte Wollige natuur: zynde dat op de Rug een wei nig flyver ; en ieder enkeld Haairtje van verfcheiderley Kleuren: te weeten om laag donker, in ’t midden roodachtig en aan ’t end graauw; t welk eene mengeling maakte op de Rug. De Palmen der Pooten waren uitwendig met kort Haair gedekt: Het hadt vyf Vingers aan ieder Poot, van maakzel als die der Ínkhoornen, met (pits fe Klaauwen, uitgenomen de twee groote Toonen of Duimen van de Agterpooten 3 die plat genageld waren. De Staart, zeer lang naar maate van het Lighaam, hadt een dik Dons, licht Aschkleurig en zwart; Ringswyze elkander vervangende; over de geheele langte. By Prso, in zyne Natuurlyke Hiflorie van Brafil; is dit Diertje, hoewel zeef flegt, afgebeeld; en daar uit door Rav befchreeven (*). Het fchynt ook de Sagoui van CLustus te zyn (f). JoHNs TON heeft, in zyne Hiflorie der iervoetige Die- ren, de Afbeeldingen van beiden uitgegeven , als byzondere en onderfcheiderie Dieren. Zyne Afbeelding van Piso noemt hy, by misvatting, Cutaia, welke naam, in % werk van dien Aurtheur, nader by de Afbeelding van de Cagui ftaat , dan derzelver eigen naam. J. LuporrPHus heeft, in zyne Hiflorie van Ethiopie of Abyfinie, twee Af beeldingen gegeven van dit Schepzel ‚ welken pag: 58, in de Engelfche Vertaaling van dat Werk, befchreeven worden. Hy noemt hetzelde Fonkes of Guereza, maar zyne befchryving komt in geenen deele met de Afbeel- | dingen overeen: des ik my verbeeld, dat men, dit in Holland gevonden hebbende onderfteld heeft het kleine Aapje, door Luporemus befchreeven, te zvn (Ehooù het weezenlyk uit Brafil gekomen was, daar de Hollanders, ten tyde van het uitgees ven dier Hiftorie, in bezitting van waren. Krein heeft, in zyn Werk ov 8 de Viervoetige Dieren, Leipzig 1751, eene Af beelding Tei 4 | Ee En | | > de grootte , op de derde | Plaat (16) Cercopithecus “parvus, Cagui minor Brafilien- _S | RE en dee red | ne yft. Nat. XII. Gen. 2. Sp. 24. Sy/t. | AE jn Lus. Exot, T, (*) Synops. es PA | EN ZELDZAAME VOGELEN 17 Flaât gegeven, welke p. 87 befchreeven is, en daar heeft hy de Staart dikker afge- beeld dan ik die ooit heb waargenomen te zyn, fchoon ik vyf of zes van deeze Diertjes levendig heb gezien. en beenen | | ‚ De laatfte Autheur, die ook de volkomenfte en befte befchryving van de Cagui aan *t licht gebragt heeft, is James PARsoNs, Med, Door en Lid van de Koninglyke Societeit, door wien zo veel daar van gezegd is, en zo wel met de Natuur overeen. komftig (°) dat zyn Ed. my de moeite heeft befpaard van eenige dingen dienaan- gaande te berde te brengen, die ik anders zou gemeld hebben: maar de Doktor hade __ her geluk niet van een Voorwerp aan te treffen; dat zo frifch en vlug, en zo wel. in ’ Bont was, als eenigen die ik naderhand heb gezien. Dat van Lord KincsTon was het kleinfte en ziekelykfte van allen die ik heb gezien. Dat van den Heer Hypr bevondt zig ook, toen ik het zag, zeer zwak, en zonder de natuurlyke dikheid van Haair. Vervolgens kwamen ’er my twee of drie voor; die geheel andere Dieren fcheenen te zyn, wegens hunne gezondheid en volheid van Bont. Dat; daar ik de Afbeelding naar maakte , behoorde aan de zeer verpligtende Juffr. Kennon, weleer Vroedvrouw van de Koninglyke Familie, die my verhaalde hoe het ver- fcheiderley dingen at; gelyk Biskuit. Vrugten, Groente, Infekten, Slakken; enz. ook dat het eenmaal, los zynde, (chielyk een Chineesch Goudvischje uit een. Kom met Water haalde, dat het dood beet en gretig opvrat; waarna men ?er kleine lee- vende Aaltjes aan gaf, welken hem in % eerft verfchrikten , door het flingeren om zyn Hals, doch die hy weldra meefter wierd, dezelven opvreetende. ___Een fraay Diertje van dit flag zag ik ten huize van den Heer Jorn Coor, Koop- man te Londen. Deeze Heer hadt weleer zyn verblyf te Liflabon gehouden, al _ waar Zyne Huisvrouw, tot haar vermaak, de proef nam om de Sang/in, gelyk men dit kleine Schepzeltje aldaar noemt, voort te teelen. Door de gunftigheid van het Klimaat, gelukte het haar, Jongen daar van te krygen, die gantsch niet mooy wa- ren by de geboorte, kleevende zeer vaft aan de Borften van haar Moer, en hangen- de vervolgens, wat grooter wordende, op haar Rug, zo dat zy eindelyk, de laft moede geworden, zig daar van ont{loeg door de Rug tegen den Muur of iets an- ders tè wfyven; maar dán nam aanftonds- het Mannetje de bezorging van deeze Jon- _gen op zig, gedoogende dat zy eenigen tyd op zyre Rug hingen, als ware om hef Wyf je te verligten, | PD AvA Devils De roodborflige Parkiet ( 1) Ik heb twée derde deelen van de Natuurlyke Afmetingen van deezen Vogel ge. __nomen, om hem tot eene grootte te brengen bekwaam voor deeze Plaat: zo dat de zigtbaare Oppervlakte van deeze Afbeelding in evenrediglieid, tot myne Tekening in de Natuurlyke grootte, ftaat als 4 tot g; en indien de Lighaamelyke Inhoud van een Vogel van deeze grootte vergeleeken werde met dien van zodanig eenen in de Nátuurlyke grootte, dan zou de evenredigheid zyn als 8 tot. 27. e __De Bek is geelachtig wit, met een {mal ftrookje Wasch over het bovenfte ge- deelte; waar in de Neusgaren geplaatft zyn. De Bovenkaak is redelyk Haakig krom, aan de kanten. golfswyze geboogen. Alle de Pluimpjes rondom den Bek zyn blaauw, en trekken zig een weinig over de Kruin uit. De zyden van den (*) Phil, Tranfatt. Vor. XLVIL pr4óe bro, Eow. 4v. V. p. 45. T. 233. | _ (17) Pûttacus minor Indie Orientalis Peêtore ru- Gn | WIL Deel. EE A 18 VERZAMELING” van /UITHEEMSCHE Kop, daâr de Oogen flaan, zyn groen; zo wel áls *t Agterhoofd. Om de Nék heeft hy een geelen Band en daar onder is de geheele Hals groen: De Rug ‚ Stuit; benevens de bovenzyden van de Wieken en Staart, zyn âllen van een fchoon groe- ne Kieur, welke zig hier, wegens het poftuur dat ik aan den Vogel gegeven heb, niet vertoont.» Ik: verkdos; veeleer „de binnenzyden der Wieken en de Borft voor % Oog te brengen, alwaar hy een grooter Verfcheidenheid heeft van Kleuren: De Borft, naamelyk; is pragtig Oranjesrood; het Luyf daar onder , en de Zyden ónder de Wieken, zyn donker groen, met eenig Rood vermengd: de Bouten, het On- derlyf en de Dekveders onder aan de Staart, Zyn geel met eene mengeling van groen: de onderzyde van de Stdartveders vuil geel. De kleine Veders op den rad by het Gewricht; aan de binnenzyde van de Wiek; zyn geel en de Dekveders;, die daar aan volgen; rood. De binnenzyden van alle de Slagpennen hebben haare Tip- en en Grondftukken van eene donkere Kleur; terwyl de inwaard{e Baarden der lang- fte Slagpennen in *t midden geel zyn, en die der kortere, naaft aan het Lighaam, rood, De Pooten; Voeten en Klaauwen, die in maakzel en: plaatzing met de an= deren van dit Geflagt overeenkomen, zyn donker of zwartachtig; j De opgezette Huid van deezen Vogel, taamelyk wel geconferveerd, dien ik thans in myne Handen heb , was gekogt in een Porfelein- Winkel te Londen, waar van de Patroon my verhaalde, dat dezelve met éen van onze Ooftindifche Schepen overgebragt ware. Het is een Soort van Parkiet , niet minder fchoon dan eenige ; die ik immer heb gezien, en, zo ik geloove, door niemand tot nog toe in Af beel- ding gebragt of befchreeven. SISSI SISSI SSI SIS SSS SSISISISISI SISI SISSI SES ESIS PART AVL | De Roozekleurig gekapte Ring-Parkiet (18). Dit is een Vogel van eene zonderlinge choonheid. De Afbeelding vertoont hem omtrent Levensgrootte of een weinig Kleiner, zo 'er verfchil in plaats heeft. | De Bovenkaak des Beks is van een Zeem-Kleur;, aan de Punt haakig en aan dé gyden gehoekt: de Onderkaak donker of zwartachtig. Het bovenfte des Beks is gedekt met een {mal ftrookje van donker Wasch, waar in de Neusgaten ftaan. De Kop is voorwaards; en rondom de Oogen; van eene roodachtige of Roozekleur, welke naar agteren verfmelt in ’ Hemelsblaauw. De Veertjes onder den Bek z ze ongevaar een Duimbreed zwart, en van daar loopt wederzyds een zwarte {tree = terwaards, die een foort van Ring of Halsband formeert , fcheidende den Ko Ee | het Lighaam, dat, zo wel als de Wieken, geheel groen is, donkerer aan e b 5 venzyde, van onderen lichter en naar °t Geele trekkende; Op de Wiek zyn shi. gen van de kleinfte Dekveders van eene dof roode Kleur, maakende een Ben Vlak. De binnenfte Dekveders der: Wieken zyn bleek geelachtig groen, en de binnenzyden der Slagpennen donker, die eenigen der uitwaardí@ Baarden heler geelachtig groen hebben. - De Staart is famengefteld uit Hemelschblaauwe Vedere pe die puntig uitloopen en waar van de middelften taamelyk lang zyn, verkortende dé Ee gh naar de zyden. ak onderen is de Staart donker geel. De Bin. | oeten en ISlaauwen, zyn Aschgraauw , en de Vinger | 5 er d baseerde mer nbedadd gr > Vingers ftaan gelyk in anderen van Deeze fierlyke Vogel was, opgezet en op een Stokje zitten in Ooftindie gezonden aan wylen de Heer Dette in ME z gede b) die (18) Pfittacus minor torquatus Capite rofeo, Epw. Av. V.p.47. T. À 33, EN ZELDZAAME VOGRLEN. EN die hem aan my leende om ‘er een Af tekening van te maaken. De Indiaanen noe: men hem ridytutab. Aurin hadt, in zyne Hiflorie der Wi ogelen, Vol. Ip. 143, reeds een Afbeelding gegeven van dit eigenfte Voorwerp; maar zyne befchryving met den Vogel vergelykende, oordeelde ik die beiden eenigzins te kunnen verbete. re. Hy hadt verzuimd gewag te maaken van de roode- Vlakken op de Wieken; en de bovenzyde van de Staart Grasgroen geheten, daar dezelve weezentlyk blaauw is, hebbende maar éene boven verbeelding kleine kleuring van Groen by de Wortels der Vederen. Hy zegt, dat de Staart beftaat uit vier Pennen, % welk tegen de natuur is van alle Vogelen, die ik ooit gezien'heb. Geen Vogel heeft ‘er minder dan tien, en, naar ik geloove, geen van het Pappegaaijen:Geflagt minder dan twaalf; maar de Staart was in deeze wat orivolmaakt, en, de Vogel in Glas beflooten zynde, kon de Heer AupiN de Veders niet van elkander fcheiden, om dezelven te tellen. Ik had de vryheid, om de Glazen Kas te openen, ten einde hem naauwkeuriger te kunnen onderzoeken. Hy was, geloof ik, ons onbekend; voor dat Arin er de Afbeelding en befchryving van aan ’ licht gegeven hadt. | | | SISSI SSS SSS SSS sss sE SIS SSS Ss sssIE De Eoyptifche Springmuis (19). ‚De Plaat vertoont dit Dier in Zyne Natuurlyke grootte. Deszelft gedaante, in % algemeen, is als die van een Rot, uitgenomen dat de Neus en de Voorpooten korter en de Agterpooten veel langer zyn. | | De Kop gelykt veel naar dien vaneen Konyn, maar de Ooren zyn korter en de Oogen puilen zeer veel buiten den Kop uit. De Neus is kaal en Vleeschkleurig ; de Tanden hebben veel overeenkomft met die der Konynen. De Huid is, op den Kop en langs de Rug; gedekt met bruinachtig Haair, van Kleur als dat der Wilde Konynen, De onderzyde van den Kop, de Keel; Buik en de binnenzyden der Dyên; zyn met wit Haair bekleed. Aan het laagte van de Rug is een Halve Maan, uit zwart Haair beftaande, waar van de Hoornen zydewaards naar den Kop gekeerd zyn. De Voorpooten hebben’ vier Vingers met Klaauwen en een ftompje van een Vinger zonder Klaauw. Zy zyn Haairloos, zo wel als die der agterfte Poo- ten; en Vleeschkleurig. Gemeenlyk verbergt het Diertje zyne Voorpooten in zyn Vagt, zo dat het alleenlyk twee Agterpooten fchynt te hebben; flegts met drie Vingeren; en deeze zyn tot boven de K niejen kaal, zo dat zy zig als de Pooten van de Vogels, die men Steltloopers noemt, vertoonen. De voortgang is huppe- lende; * welk het zeer vlug kan doën, drie of vier Voeten wegs afleggende in Eén {prong: De Staart is lang ; en van Kleur als de Rug, uitgenomen naar * End toe , alwaar dezelve zwart en Kwaftig ruig word, hebbende den tip wit. Zyne Voorpooten raaken nooit den Grond, maar hy hoüdt ’er zyn Voedzel mede, ge- lykerwys een Inkhoorn. | ge | | Ee Sob _ ALDROVANDUS heeft een taamelyk goede Afbeelding gegeven van dit Schep- zel, ’et welk van hem het Zndifëhe Konyu of Haas genoemd wordt. Men vindt het in Egypte en aan de Barbaryfche Kuft. MoNconv tytelt het de Berg-Slaapmuis (*). Het. nin en | | | Is (19) Mus gyptiacus, Pedibus pofticís longisfimis; 218, 249: Gerbo. Lr Brun ltin, 287. T. ero. Mus Caudâ elongatâ, Gerbua dittus. Epw. 4v. V. p. 18. Jaculus. Linn. Sy/f, Nat. XIL Gen. 24. Sp. 20. Syt. T. 219, Mus Paculus Pedibus pofticis longiffimis, Sf. Nat. X, Gen. 26. Sp. 15: Springer. Nat. Hit, I, Caudâ extremo villosâ. Hasse. Jrin, 198. A, Stokh. D.I. Stur, bl, 488. Pl.XX. Fig. 2, … 1752. p. 123. T. 4. f, 1, Cuniculus minor Candatus (*) Voyage d' Egypte. Ed. Germ, p. 288. Monconys Dauricus. Mus Petrop, 1, p. 344. N. í23. Lepus Indi- Rejzen. cus Utiasdiëtus, Arpr, Quadr. 395. Jerbua. Stam. lin. E | 20 VERZAMELING vaN UITHEEMSCHE is inde Brittannifche Schatkamer van den Romein HaMmy, afgebeeld en befchree: ven onder den din van Jerbua (*. Ook vindt men de Afbeelding by DE BRUIN; die het Gerho noemt in deszelfs Levantfche Reizen (}). | | Dit Dier behoorde aan Mr. ScarreT; Glazen Slyper, by St. Anne Kerk, in Weftmunfter, die my vryheid gaf om ‘er een Afbeelding van te maaken. Mr. Brew , Bibliothekaris van het Kollegie der Inner Temple, hadt ‘er ook voor eenigen tyd een gehad, dat hy my opgezet ter onderzoeking leende. Men zegt dat dit Dier maar ééne Opening of Leg van onderen heeft, gelykerwys de Vogelen;, doch zulks kan ik niet verzekeren, alzo ik het leevende Dier niet genoegzaam behande- len kon, % welk byten wilde wanneer men het vaft hield. Hert fcheen my, anders; een zeer zagtzinnig Schepzel te zyn, ° welk op dergelyke manier aaft als de Kony- nen en Haazen, eetende Graan en verfcheiderley Kruiden. Het is fchuuwer, en blyft meer in zyn Hokje over dag, dan in het fchemeren van den Avond, wanneer het te voorfchyn komt en onbefchroomder door de. Kamer huppelt, waar men het houdt. Dit doet my denken, dat het een Dier zy, ’t welk van Natuur de duifter- nis tot zyne bedryven verkieft. Het heeft, zo ik meen, twee of drie Jaaren by Mr. ScArLET geleefd, eer het ftierf. Zyn Bont was zeer zagt, ef de Huid uitermaate dun. Doktor SrAw noemt dit Dier Yerboa of Terboa. Men vindt er een omftandig Bericht van in zyne Reizen naar Barbarie en de Levant (6). Hy fchynt daar in mis te hebben, dat hy alleenlyk drie Vingers aan de Voorpooten en vier aan de Agterpooten geeft, waar van ik het tegendeel heb bevonden. De Spoo- ren of kleine Vingers aan de Agterpooten kon ik niet ontdekken in ’t een of andere der twee Voorwerpen , welke ik onderzogt heb, fchoon ik veel moeite daar toe aanwendde. Hy zegt, dat deeze Springmuizen aan de Kuft van Barbarie gemeen zyn, en ìn holen onder den Grond neftelen. SSS SSSESSSSSSSSESSSSEËS SSSSESESSSESSSSSSESS ESD A AE XxX, De kleine Mieren-Eèter (20; De Afbeelding vertoont denzelven weinig kleiner dan Natuurlyk ; alzo hy ongevaat de grootte van een Engelsch Inkhoorntje heeft. De origineele Tekening van deeze Plaat was naar *t Leven gemaakt. | Het Diertje is bekleed met een dikke Vagt van zagt Haair, glanzig als Zyde, en op de Rug een weinig gekruld of gegolfd. Het heeft een donkere Streep, die langs de Rug van de Nek tot aan het begin van de Staart loopt, en langs den Buik een andere, die wat breeder is, aan de eerfte evenwydig. Het Haair van den Kop, het Lighaam en de Staart, is licht roodachtig bruin: dat van de Pooten en het dikfte der Staart, trekt naar Aschgraauw. Zyn Haair is overal, zelfs tot aan de Klaauwen toe, nagenoeg van de zelfde langte. De binnenzyde van de Staart, naar de Punt toe, is Haairloos, en fchynt Natuurlyk naar beneden om te krullen: ° welk my doet denken, dat het zig met de Staart kan ophangen aan de Takken van Boomen. „miek zonderlingfte in dit Dier is, dat het niet meer dan twee Klaauwen aan ieder Voorpoot of Hand, (gelyk fommigen die noemen.) heeft. De Vingers of Too- nen, uit welken deeze Klaauwen fpruiten , hebben geen kennelyke verdeeling. De penn büi- B) Teéfsro Britanico, delineate € deftritte da Nico- 20) Myrm ae sle any Koman: Vol p. 109, 105: Tro. Keman an Cn Amert Ve ($) Zie fa oirfprongelyke Eng. Uitgaave, p. 248, Sf. Nat. Ki Et a a eee 249. Sp. 1. Nat.Hift. LD. L Stuk, p. 487. PL X.f.r. COEN ZELDZAAME VOGELEN:: a buitenfte Klaauw; aan ieder Hand; is aanmerkelyk groot, en de binnenfte, met de- zelve te vergelyken, zeer klein. De Agtervoeten hebben ieder vier Klaauwen, welke nagenoeg van egaale grootte zyn. , Omtrent de Voeten zo wel als de Handen is’ aanmerkelyk, dat zy niets hebben 't welk naar een Duim gelykt, als veele Viervoetige Dieren, maar in plaats van dien. dikke Belrachtige Knobbels des Hielen, tusfchen welken en de Klaauwen de Voeten hol zyn: waar door het in ftaat is om dunne Takjes van Boomen te vatten of aan te grypen. De Ooren zyn klein en rond, vertoonende zig naauwlyks boven het Haâir: de Agterpooten langer dan de Voorpooten. Ennn EE ‚_ De Tekening was gemaakt naar een opgevulde Huid van dit Diertje ‚ wel geconfen- veerd, die zig in bezitting bevondt van zyne Excellentie den Graaf PERRON, Am- basfadeur van den Koning ván Sardinie, welke verftaan hadt, dat het van de Spaan: {che Kuft in Amerika was gekomen. Een ander dergelyk Diertje , in Spiritus be- waard, kogt ik by kommisfie voor wylen Sir HaNs SLOANE, uit de Verzameling van wylen den Hertog van Richmond, in welker Catalogus het een Soort van Lui- aard genoemd was. Dit zal in het Brittannisch Kabinet blyven, alwaar het onder« gogt kan worden door de Liefhebbers der Natuur. Door behulp van deeze twee is hier een volmaakter Afbeelding aan °t licht gebragt, dan van een derzelven alleen zou hebben kunnen gefchieden: want het eerfte was alleenlyk een opgezette Huid, en het andere digt beflooten in de Flesch met Liqueur, welke ik geen permisfie had te openen. Dus kon ik den Bek niet onderzoeken , die volgens LiNNzus Tandeloos is, Men zie zyn Syffema Nature Lips. 1748. p. 8. Ord. 3. AGRIe, Dentes null, Lingua longisfpna Cylindrica. Gen. 15. MyrMrCOPHAGA. Corpus pi- lofum , Aures fübrotunde, Lyne Tweede Soort fchynt my te zyn het hier afge- beelde en befchreevene Dier. 2. MyYRMECOPHAGA Meanibus didallylis, Plantis tetra- daêlylis: ® welk mien vertaalen kan Mreren-Eerer (een Geflagt van den Rang der Peld- Dieren, waar van LiNNZ&us deeze zyne Tweede Soort maakt, ) met twees wingerige Handen en viervingerige Voeten (*). Van dit Dier vind ik geen Afbeelding of eenig Bericht, meer dán LINNZEUs daar van, als gemeld is, gegeven heeft, dat byna maar een enkele benaaming is: zo dat deeze Afbeelding, naar ik geloove, de eerfte is, welke daar van het licht gezien heeft (f). | ET Pl AAP AKI: De groene Parkiet met geele Vangen (21). …_ De hier afgebeelde Vogel is van Natuurlyke grootte, zynde vän dat flag, die een lange en puntige Staart hebben. Het was een vlugge levendige Vogel, die veel kakelde, doch weinig verftaanbaare Woorden uitbragt. | en | …_ De Bek is Aschgraauw, aanmerkelyk haakig en gehoekt of gegolfd aan de kan- ten. Het Wasch, daar de Neusgaten in ftaan, heeft die zelfde Kleur. De Oog- kring is Oranje, en is omringd door een ftrookje van een kaale witte Huid. Het Grondítuk van den Bek, en de zyden des Kops rondom de Oogen, zyn gedekt mer (*) [Ik volg de Woorden vanì den'Heer Epwarps. Iú (21) Pfttacus minor Fronte luteâ. Eow. 40, V. p. volgende Uitgaaven van het Samenftel der Natuur heeft 49. T. 234. Pfittacus minor viridis Cândâ longâ & de Ridder de Mieren-Eeters verplaat{t, en deeze is de __Malis croceis, Friscu. Ao, IV, T. 54. Pfittacus perti- Eerfte Soort geworden: zie myne Natuurlyke Hiftorie, nax. Linn. Syt. Nat. XII, Gen. 45. Sp. 15. Syft. Nat. als boven. J ek JE ___… _X-Gen. 44, Sp. ro. Geel-Wang Parkiet. Nat. Hift, I, ‚…_{t) [Indien de door Linneus aangehaalde dezelfde D. IV. STUK , bladz. 246. is,zo vondt men ’er reeds de Afbeelding van by Sraa. | WIL Deel, Ent ad 52 VERZAMELING vAN UITHEEMSCHE geele of Oränjekleurige Vederen, die nader naar den Bek toe rooder ; en lichtef geel zyn hoe zy verder agterwaards ftaan. Het boveníte van den Kop; de Nek; Rug, Wieken, Stuit ef Staart, zyn altemaal van een hooge Grasgroene Kleur, uitgenomen de grootfte Slagpennen en eenigen van derzelver Dekvederen; die aan de uitwaardfe Baarden met blaauw gerand zyn. Het voorfte van den Hals; de Borft; Buik, Dyên en Dekveders onder aan de Staart, zyn lichter of geeler groen; ED het onderfte van den Buik geheelenal geel. De binnenzyden der Slagpennen en de on- derzyde van de Staart, Zyn donker groenachtig van Kleur. De Pooten en Voeten zyn van figuur als gewoonlyk en Aschgraauw. S | | Deeze Vogel was in eigendoin van de eerfte Gemaalin van den Hoogedeler Heer, RorerT WALPOLr, die naderhand Graaf van Orford wierd, Haar Edele onderrichte my, hoe dezelve was overgebragt uit de Weftindiën , waaï van ik na- derhand ben verzekerd geworden, door zes of meer van even die zelfde Soort in een Kouw by elkander te zien, ten huize van den Hoogedelen Heer CHARLES Wa: GER, toen Kerften Lord van de Adrniraaliteit; wiens Vrouw my vertelde; dat de- gelven uit de Weftindiën kwamen. Ik kan geen befchryving van eenige Soort van Pappegaay met deeze overeenkomftig vinden : des ik befluit; dat het een nog niet befchreeven Zy: sesevesEÏSSSCSSSSsssSsEEsSSSS SSS ESSE Palen Aerle elle De Goudkruinige Parkiet (22) _Deeze, die de grootfte Afbeelding op de Plaat uiernaakt, is rndar eén weinig kleiner dan Levensgrootte getekend; zynde deeze Vogel even zo groot of liever “ruim zo groot, als een Merel. | | | | _ De Bek is zwart; de Bovenkaak haakig aan haar Punt en heeft hoeken aan de Zy« den, met een {mal ftrookje van blaauwachtig Vleeschkleur Wasch rondom het Grondftuk, waar in de Neusgaten geplaatft zyn. Het Oog ftaat in een plek var kaale Huid, van even de zelfde Kleur. De Oogkringen, zo wel als een plek van Vederen, zig van het opperfte des Beks uitftrekkende tot aan het midden van de Kruin des Hoofds , zyn van een heldere Oranjekleur. Het overige van den Kop, de Nek, Rug, de bovenzyden van de Wieken en Staart, zyn van een hooge donker groene Kleur. De Keel is geelachtig groen met een roodachtig bruinen Glans; De Borft, Buik, de Zyden onder de Wieken, de Dyën en Dekveders onder aan de Staart, zyn licht geelachtig groen. HEenige weinigen der Slagpennen, tusfchen de Jangften en kortften , naaft aan het Lighaam, zyn uitwaards blaauw. Zulken van de eerfte ry der Dekvederen, als op deeze blaauwe Slagpennen vallen, zyn ook blaauw , maakende het een en andere een blaauwe baar langs de Wiek neder. Haar binnenzyden, en de onderzyden van de Staart, zyn vuil geelachtig groen En van Kleur als gepekelde Olyven: de Pooten en Voeten van eene roodachtige. Vleeschkleur, van figuur en plaatzing gelyk in anderen van dit Geflagt: de Klaau- wen donker. …_ en | ; | _ Deeze Vogel behoorde, toen hy in Leven was, aan een jonge Juffroux ter van wylen Doktor JuRiN,die als Prefident van het Kollegie en Of Londen, in’ jaar 175o ftierf. Men berigttemy , dat dezelve van Lisfabon was gekomen | «en onderfteld werdt een Inboorling te zyn van Brafil. Hy hade in Engeland veertien Jaaren geleefd, … Geduurende de eerfte drie of vier Jaaren na zyne aankomft, leid?’ | | hy (22) Pûttacus minor Vertice Aureo, Edw, 4e, V. p. so. T. 235. | EN ZELDZAAME VOGELEN. 23 by vyf of zes kleine witte Eytjés, waar uit blykt, dat het een Wyf je ware, en ik denk, dat het wel de gade van den laat{t befchreevenen kon zyn: alzo de overeen- komft van die beiden zeer aanmerkelyk is, De Groen- en blaamwe Mosch- Parkiet (is De kleinfte Afbeelding op de Plaat vertoont deeze, in Natuurlyke grootte, zò _naauwkeurig als ik het treffen kon. De Bek en het Wasch, daar de Neusgaten in geplaatft Zyn, hebben eene Goud- kleur. De Bovenkaak is Haakig, aan de kanten gegolfd. Het Vel rondom de Oo- gen, de Pooten, Voeten eú Klaauwen, zyn allen van eéne Goud- of Oranje-Kleur, De figuur van den Bek en de Voeten toont, dat dit Vogeltje, hoe klein ook zynde;, van het Pappegaaijen-Geflagt is. De Kop, Nek, Rug, en de geheele onderzyde, hebben eene hooge Grasgroene Kleur. De Wieken zyn ook groen, uitgenomen de eerfte ry der Dekvederen boven de Slagpennen, die fierlyk hoog blaauw zyn, en de buitenfte randen van dezelven licht geelachtig groen. Het laagte van de Rug en de Dekveders aan de boven zyde van de Staart, zyn Hemelschblaauw : de bin. nenzyden der Wieken van eene groen-achtige Aschkleur; ‘hebbende eenige weinige fchoon blaauwe Vederen gemengd onder de kleinere Dekvederen, rondom het Ge- Wricht van de Wiek. De Staart is groen, aan de bovenzyde fterker en flaauwer aan de onderzyde, RO j | | _ Dit Parkietje was; in % jaar 1753, in bezitting van Mr. Jorn MiLran, Boeke handelaar, naby het Admiraaliteits-Kantoor. Het woog, toen het uit de Wyi-. geeft genomen was en gedroogd, flegts drie Vierendeel Loots , ordinair Gewigt. De Heer MirLaN was zo beleefd, van my dit en eenige andere Vogeltjes mede haar Huis te laaten neemen, om dezelven af te tekenen. Hy verhaalde my , dat deeze kleine Parkiet gekogt ware uit het Kabinet van wylen den Hertog van Rich- mond, doch daar was geen bericht te krygen, uit welk Land dezelve af komftig ware. ISIS SSS SSS SSS SSS SEE SSS SSS SESSIE oi PolreAa Aerdt sc XEkL De Olypbant (23), _ De Olyphant wordt gezegd het grootfte te zyn van alle Viervoetige Land-Dieren: hoewel het leevende Voorwerp; naar * welke decze Aftekening , maar weinige _ Jaaren geleden, in Londen gemaakt werdt; niet meer hoogte had dan een ge- meene Koe. | | ge | ee rd De Kop, koewel groot, is het niet naar de grootte des Lighaams te rekenen. Dewyl dit een Jonge was, zo hadt hy geene Tanden, welken ik ’er derhalve byge- daan heb om de Afbeelding te voltooijen. Het Voorhoofd is zeer verheven en bultig: de Ooren zyn naar evenredigheid van den Kop groot en hangen nederwaards: de Oogen zyn klein: de Snuit of Tromp is lang, verdunnende allengs van den Kop naar het End toe, dat plat is en aldaar twee Openingen of Neusgaten heeft. Het Dier kan zyne Tromp naar believen verkorten of verlangen ; alzo-dezelve vol Kreu- kels of Ringen is, die Per in ronde als ingefneeden zyn; hebbende de onderzyde | | eenis …(*) Púttacus minimus viridi ceeruleoque varius. Epw. Quadt. 131. Sen, Kab. 1. D. Pl. II, £. t. Berss. Quadr; Ao. V. p. sx. T. 235. Plttacula Brafilienfis. Briss; 4x. Elephantus. Gesn. Quadr. 377. Arpr. Quadr. Libr. Áo, IV, p. 384. Pfittacus Pafferinus. Linn. Syft. Nat. IT. Jonnsr. Quadr. 30. T. 7, 8,9. Flephas mam XII Gen. 45, Sp; 47. Syf?. Nat. X. Gen. 44. Sp. 37. _Ximus. Linn. Syt. Nat. XII. Gen. 5. Sp. 1. Sy/ë. Nat. Nat. Hift, I, D. IV. Stur, bladz. 270. … X Gen. 5. Sp, 1, Nat. Hil. LD. LSrur, Bladz. 419. (23) Elephas, Epw. Av, V. p. 22, T, 221. Rays d Dee RED AT F 2 24 VERZAMELING ván UITHEEMSC HE eenigermaate plat en de bovenzyde rond. Ook het allerkleinfte Hee Bee. le den Grond opraapen met zyne Tromp , door middel van een_ ie oe re het daar om kan draaijen. Terwyl ik in zyne Stal was om €f de SC RE maaken, zogt het naar Appelen in myne Zakken, lichtende met zyne ie Pe Kleppen zeer vaardig op, €n dan dezelve nederwaards daar in en en k Lyf is rond endik: de Rug verheft zig ronder en meer uitpuilende dan if de Varkens of eenig ander Viervoetig Dier, my bekend. Het geheele Schepzel is naar ds hoogte kort, maar de Pooten zyn taamelyk lang ; de Voeten rond, en niet veel breder dan de Pooten. leder Voet heeft vyf platte Hoornige Verhevenheden, wel: ke de Enden fchynen te zyn der Toonen , hoewel zig uitwendig geen fcheiding openbaart. Men zou het veeleer Stompvoetig mogen noemen; hoewel het Geraam- te van den Olyphant, door de Koninglyke Akademie van Parys in Afbeelding ge bragt, vyf afgezonderde Toonen aan ieder Voet of Poot vertoont. Zie de Memorien wan de Akademie der Weetenfchappen, Tom. III. Part: III p. 91; alwaar Gy vin- den zult zes Pläaten van den Olyphant en deszelfs deelen, De Staart gelykt naar die wan een Varken. De Huid fcheen zeer dik, Hoornachtig en ruuw te Zyn, met veele verheffingen en laagtens,. hangende, op veele plaat{en van het Lighaam en de Leden, los met kreuken; gelyk in de Afbeelding is uitgedrukt. Over % geheel hade dit Dier een donker bruine Kleur, zynde dunnetjes over? fpreid met korte zwarte Haairen. De Liefhebbers kunnen deszelfs Ontleedkundige Hiftorie nagaan in een klein Werkje, genaamd Ontleedkundig Berigt aangaande den Olyphant, die by toeval, in ’ jaar 1681, te Dublin verbrandde; zynde een Brief aan den Prefident van de Koninglyke Societeit, door den Heer A. MorLINrux Dok- tor van Trinity-Kollegie by Dublin, te Londen gedrukt in % jaar 1682. Men kan dit Werkje vinden in de Bibliotheek van het Kollegie der Geneeskundigen te Lon- Ee al fs: heeft, in zyne Hiftorie van Ethiopie of Abysfinie, (bladz. 544 55. van de Engelfche Vertaaling,) een lang Verhaal gegeven van de manier op wel- ke de Olyphanten aazen (% welk geheel op Plantgewasfen is, ) benevens het nadeel en de verwoefting, welke zy hier door maaken in de Plantagiën der Inboorlingen. Hy zegt, dat de Mannetjes alleen die länge Tanden hebben in de Opperkaak. Uit de meefte Reisbefchryvingen naar de Kuften van Afrika en Indie, kan men ook Be: rigten aangaande de Olyphanten bekomen. J. T. Krein heeft, in zyn Werk over de Wiervoetige Dieren, dat te Leipzig in °* jaar 1751 aan ’t licht gegeven Is, Pp. 36 tot 38 van den Olyphant gehandeld, doch geen Afbeelding daar van gegeven. Jorn- STON heeft ’er verfcheidene in zyn Werk gevoegd, die zeer goed zyn. kene befchry= ving van deszelfs Gebeente en Natuurlyke Hiftorie, met een Afbeelding , vindt men inde Phil. Transatliën, Nomm. 326 (f). | De Rhinoceros (9): __Men rekent dit gemeenlyk het naaft in grootte aan den Olyphant komende Vier: voetig Dier te zyn. Deszelfs hoogte tot aan den Schouder; in de Loodlyn geme- 5 ten, …(*) [De Heer Lannsus zal dit op ’t Oog hebber, wanneer zyn Ed.; by de algemeene befchryving van den Olyphant, Syf?. Nat. loc. cit‚ zegt. Anatome in Bi- __Bliotheca Medica, Dublin 168r,. De vermaarde Hoog- leeraar P. Camrer heeft onlangs, in de Vaderlandfche Letter-oefeningen „ verfcheide Ontleedkundige Waar- neemingen op eenen Jongen Olyphant, welken zyn Wel Ed. in de voorgaande Winter, uit de Stadhouderlyke Menagerie ‚dood bekomen hadt , tot opheldering en ver= betering van het gene dienaangaande door de Autheus. sen gezegd was, aan ’t licht gegeven. ] (1) [Geheel omftandig heb ik het gene den Oly+ _phant betreft befchreeven, in myne Natuurlyke Hifto- rie, als boven. Gedagte Hoogleeraar P. Caurer zal eenige nieuwe Afbeeldingen van een Jongen Olyphant uitgeeven, om die der Ouden te verbeteren, ] —_($) Rhinoceros. Epw. 4v. V. p. 24. T. 22r. GüsN. Quadr. 342. Arprov. Bifulc. 878. Jomnst. Quadr. 98. 1. 38. Bont. Jav. so. Isr. BERGEN Orat. 1746. T. re Raj. Quadr, 122. Rhinoceros uriüicornis. Linn. Sy/ë. Nat. XII. Gen. 36. Sp. rt. Syt. Nat, X, Gen. 22, Sp.- zr. Nat. Hift, I, D. IL, Stuk, bl, 327. } EN ZEEDZAAME-:VOGELEN:” 25 ten, was ongevaar vyf Voeten agt Duimen , volgens myn eigen langte, welke het “maar twee Duimen overtrof. Het is vry lang naar zyne hoogte, hebbende, naar % berigt-van den Eigenèar, meer dan veertien Voeten langte van de Neus tot aan ‘het end der. Staart, wanneer die volkomen werdt uitgerekt. En De Kop is van een lang maakzel, hebbende eene holte tusfchen het Voorhoofd en de Hoorn; welke voortkómt-uit het bövenfte deel van de Snuit, alwaar geen ander bekend Dier een Hoorn heeft. . De Snuit fchynt gevormd te zyn om de Aarde op te wroeten, tot aazing op de, Wortels van Planten: want dezelve is zeer buigzaam, en loopt in een Punt uit, welke het Dier, opwaards, nederwaards en zydewaards;, kan draaijen;, zynde de.Neusgaten ter wederzyden. daar van geplaatft. De onderfte Lip is byna vierkant, platächtig van vooren, met de twee hoeken zig aan de zyden vertoonende, vân eene leevendige Vleeschkleur. . De Oogen zyn klein, redelyk voorwaards aan ieder zyde van den Kop geplaatft. Hy. heeft groote Ooren , die _regtoverend op ‘t bovenfte van den Kop ftaan.. Het geheele Dier is gedekt met een geer dikke, ruuwe, barftige Huid, Aschgraauw van Kleur, hebbende Plooijen en Kreuken op alle de plaat{en daar zulks noodig was, voor de beweeging van het Dier, en vallende agterwaards over malkander;, gelyk de Afbeelding beter uitdrukt dan ik met Woorden zou kunnen doen. | Nen sd Ik tekende dit naar een Wyfje, dat zig, in’ jaar 1752,te Londen bevondt; doch ‘Eon-geëné verhevene Knobbels over de Huid van het geheele Lighaam ontdekken; die op een regelmaatige manier geplaatft waren; gelyk in eenige onlangfe Afbeel- ‘dingen is vertoond. Het Vel kwam my flests zeer ruuw en barftig voor, uitgeno= men aan de Zyden van het Agterkwartier, welke de geheele zwaarte van het Lig- haam draagen als het Dier gaat nederleggen ; want daar waren deeze verhevene Knob- bels op de Huid zeer groot. De Staart hadt eenige weinige zwarte Haairen aan het End: de Ooren, ook, hadden eenige dun verfpreide Haairen op Zig: in andere dee- len des Lighaafns vond ik geên teken van Haair. De Rug is hol en de Buik zakt haar beneden: de Pooten zyn kort en dik naar evenredigheid. De Voeten Zyn vari agteren rond met Hoeven voorwaards, welke in drieën zyn verdeeld, door twee in- Ínydingen, aan ieder Voet: maar Zy hebben die kleine Hoefjes niet aan ’ agterfte van den Voet, welke men vindt in de Runders, Harten, Schaapen, enz. De Hoorn was in dit Dier maar klein; zynde hetzelve op ver naa nog niet gekomen tot zy+ ne volle groote. | Hen | Daar komen fômtyds Rhinocerosfên voor, die op den Snuit ee dubbelen Hoorn ; of twee Hoornen agtet elkander hebben: döch of ’er zulk een Ras zy, dan of dee- ze Voortbrengzeleh toevallige Speelingen zyn van de Natuur, kan ik niet bepaa- len. {Men kan een Medaille, tnet deri dübbel-Hoornigen Rhinoceros daar op ge flagen , in de Phil. Tran/aét. N. 490; als ook den dübbelen Hoofn zelf vinden in het Kabinet van SLOANE, en een anderen in de Verzameling van wylen Doktor Mep.) In de Poil. Tran/att. Vor. XLI, N. 523 heeft men drie GeZigten van dit Beeft, benevens een Plaat van eenige afgezonderde deelen , raauwkeurig be- fchreeveri door J. PARsons, Lid der Koninglyke Societeit en van het Kollegie der Geneeskundigen te Londeri. Krein handelt, in zyn Werk over de Wiervoeti- ze Dieren, van pag. 26 tot 34, over den Rhinoceros, en geeft drie keurlyke Af. beeldingen var een dubbelen Hoorn. Ik heb thans voor my leggen de Af beelding: van zulk een Dier, gemdakt door gen Heer, die een Officier was aan boord van de Shaftsbury , een:Ooftindifche Kompagnie Schip, onder Kapitein Mar rHEw Boo- KEY, in den jaare 1737: welke Afbeelding zeer naby met de myne ftrookt, Het ftierf op den Overtogt van Indië naat Engeland, De aantekening van dien Heer; onder: de Afbeelding , is als volgt. „ De hoogte van de Rug was omtrent zeven ‚„ Voeten boven den Grond. In Kleur geleek het naar een Varken dat begint te „„ droogen, nadat het zig in de Drek heeft gewenteld. Drie Hoornige Hoeven Vl, Deel, Ban © j _s heeft 26 VERZAMELING van UITHEEMSCHE „… heeft het Dier aan ieder Voer. De Plooijen van de Huid vallen agterwaards over … elkander, en in deeze Plooijen huisveften Duizendbeenen ; Scorpioenen, kleine Slangetjes en ander Ongediert. Het was nog geen drie Jaaren oud, toen het af: > getekend werdt. De Schaft, gefpannen zynde, {preidt aan het end gelyk een > Franfche Lelie. | | Ee f De Schaft heb ik, in een hoek van de Plaat, naar de Tekening van gedagten Heer, in Afbeelding gebragt. Alzo deeze Tekening my door de Handen van Doktor R. Tyson toegekomen was, had ik geen gelegenheid om dien Heer te vraagen, of hy zodanige befchadigende Infekten had waargenomen in de Plooijen van de Huid te leggen; dan of dit Berigt van de Indiaanen overgenomen ware. Ik moet bekennen, dat het my zeer vreemd voorkomt. In T. AsrTrrrys erzá- meling van Reisen, enz. in Quarto, Lond. 1745» kan men den Olyphant en Rhi noceros , beiden, breedvoerig befchreeven vinden. ( Zie t Regiftér aan *t end van IV. Deel.) Oude Autheuren hebben onderfteld, dat “er eene groote vyandfchap tusfchen deeze Dieren plaats hebbe, en gezegd, dat zy zelden elkandef ontmoeten gonder te vegten. Zie de Werken van St. AMBROSIUS, Paris 153Ó, pag. 51; alwaar men een Print enz. van derzelver Gevegten vindt , welke daar over nage- zien kan worden, En | | SesesEsEIsSSSESSEsSSSSESSESS SSS SSS SEIESEIS Pada A Ams IV De Kline rood gewiekte Parkiet (24). Deeze Vogel, hier in zyne Natuurlyke grootte voorgefteld ; is aanrnerkelyk als de kleinfte zynde van de lang geftaarte Pappegaaijen, welken ik tot nog toe heb ges. zien. De Bek komt veel met dien van anderen overeen, zZynde van een lichte Vleeschkleur. De Oogkring is zeer donker Hazelnoot, zo dat hy zig byna zwart vertoont: terwyl de Pappegaaijen dien gemeenlyk Goudkleurig of geel hebben. Het Oog is in een Plek kaale Huid van witachtige Kleur geplaat{t. Digt onder den Bek bevindt zig een kleine Vlak van fierlyk fcharlakenroode Vederen. Het overige van den Kop en Hals is, zo wel als de Rug, Stuiten Staart, van eene hoog Grasgfoe= ne Kleur. De grootfte Slagpennen zyn donker groen; en alle de Dekveders def Wieken roodachtig , uitgenomen de kleine Veertjes aan derzelver Randen; die groen zyn. De Borft, Buik, Dyën en Dekveders onder aan de Staart, zyn lich- ter groen, meer naar geel trekkende , dan die aan de bovenzyde van den Vogel. De Pooten en Voeten zyn van een lichte Vleeschkleur: de Vingeren eveneens geplaatft als in andere Pappegdaijen. In % Jaar 1733 behoorde deeze Parkiet in eigendom aan mynen goedgunítigen Pa- troon, wylen Sir HANs SLOANE, Baronet, ten wiens Huize, in Londen, ik den= zelven voor hem aftekende , en met zyn verlof er ook een Afbeelding van maakte tot myn eigen gebruik. Ik kan geene befchryving vinden , welke met deezen Vo: el overeenkomt, en derhalve geloof ik dat dezelve niet befchreeven zy. Il wil ech= ter niet volftrekt verzekeren, dat de Autheuren, die over Vogelen gefchreeven heb= — ben, nooit een eenigen van de Pappegaaijen , welken ik onderftel zzez befchreevenen te zyn, hebben gezien: want hunne befchryvingen zyn dikwils niet genoegzaam volkomen, en eene uitlaating van het minfte belang kan misflagen veroirzaaken, wanneer het Onderwerpen zyn die veel naar elkander gelyken. Nadat ik den bo- ven gemelden afgetekend had; heb ik een anderen van die zelfde Soort gezien, een Jongman toehoorende, die zeid’ dat hy denzelven uit Ooftindie hadt medegebragr. sane PLAAT (24) Pfittacus minor Caudâ longisfimâ, viridis & ruber. Edw. Av. V. p. 53. T. 236, Ë EN ZELDZAAME VOGELEN, 27 sessnssssssssssssssss NS ssnsessssssssssn ISIS: KAAT eV, Hei kleine Parkictje ‚ de Guineefche Mosch genaamd (23). _ De Kleine Roodkoppige Parkiët, die de bovenfte Figuur op de Plaat vertoont, is hier in haare Natuurlyke grootte afgebeeld. De Staart is kort ‚ en heeft de Ve: ders van gelyke langte. Ik heb alleenlyk drie Soorten van kleine Pappegaaitjes met - korte Staarten gezien: want de ‘middelfte Veders van derzelver Staarten zyn doors gaans taamelyk lang „en verkorten trapswyze tot aan de buitenfte Veders op de zyden, De Bek ís Oranjekleurig, haakig aan de Punt van de Bovenkaak; maar heeft geen hoeken aan de kanten, gelyk gemeen is in de meeftén van het Pappegaaijen= Geflagt. De Neusgaten ftaan niet in een Huid, die zig overhet Grondítuk van de Bovenkaak uitftrekt , maâr tusfchen de Veders van het Voorhoofd en den Bek, die in de geheele rondte, zo wel boven als beneden, omringd is met heldere toode of Scharlakenkleurige Veertjes, welken het geheele voorfte deel van den Kop, of dat men het Aangezigt zou kunnen noemen , beflaan. De Oogen vertoonen zig geheel zwart, hebbende geêne gekoleurde Kringen, gelyk in de meefte Pappegaaijen , en zyn omringd met kaale Plekjes van een lichte Aschkleur. Het agterfte van den Kop, de Rug ‘en bovenzyden der Wieken ‚ Zyn van een fchoon groene Kleur: de Keel, Borft, Buik, en Dekveders onder de Staart, zyn lichter groen , en meer naar % geele trekkende, dan die van de bovenzyde. De binnenzyden der Slagpen= nen van de Wieken zyn donker Aschgraauw, zo wel als derzelver Tippen uit- waards: de kleinfte Dekveders, binnen de Wiek, zyn zwart en de ränd van de Wiek; omtrent het Gewricht, ís blaâuw. De Stuit is met Hemelschblaauwe Ve- deren gedekt. De Dekveders aan de bovenzyde van de Staart zyn, zo wel als der= zelver twee middelfte Veders;, groen; maar de overige tien, vyf aan ieder zyde ; zyn eerft, by haaren oirfprong of Wortel, groën; dan volgt een dwarfe Baar; var Scharlakenroode Kleur: dan een fmaller Stréep die zwart is, en de Tippen der Ve- deren, eindelyk, zyn groen. De Dekveders van de Staart, boven en beneden, zyri zo lang, dat de Kleuren der Vederen niet gezien kúnnen worden; ten zy men de Staart een weinig uitfpreide. Zy zyn derhalve in de Afbeelding een Wwelnig korter gemaakt, om de fchoonheid van de Staart té vertoonen. De Pootèn, Voeten en KSlaauwen ; waren in deeze van éen donkere Kleur, gelyk die van andere Pappe- gaaijen. Het was een Mannetje: in de Wyfjes is de Kop bleeker rood, eén de rand van de Wiek , omtrent het Gewricht, geel van Kleur. Ik heb eenigen van deeze ; die opgezet zyù. | Ie ie Rn Ee Ee Men brengt deeze Parkietjes van Guinee, aan de Kuft vän Afrika, en Zy zyn by ons geimeener dan eenige andere Soort van Parkieten. WirtouGusy heeft eeri lange befchryving van deezen Vogel uit Crusius gegeven, en zegt, dat het eerì Inboorling is van Ethiopie. Zie zyne Ornitbolagie, p. 119. BaRBOT geeft in _zyne Hiftorie van Guinee, in ’ Engelsch, p. 220, een Afbeelding en redelyk volkomene befchryving daar van, zeggende, dat het veel fchade doet aan de Koorn: landen. ArgiN heeft dit Parkietje in zyne Hiftorie der Vi ogelen, Vol. IIL Pp. 15, be: fchreeven en afgebeeld, zeggende; zonder eenig gezag, dat -het uit Ooftindie af. komftig is. SEBA noemt hetzelve; Vol. p. 4o, de Kleine Parkiet van Amerika, die met (25) Púttacús minirhus Capite tubro, vulgö Pasfer 387. Píittacus püllarius. Linn. Syft. Nat. XII Gen, 45. Guineënfis diëtus. Eow. Av. V. p. 54. T. 237. f. r. Sp. 45. Syf?. Nat, X, Gen. 44. Sp. 35. Guineesch Pars Píittacus parvus viridis ex Indiâ Orientali. Ars. 4v. III, kietje. Nat, Hill, I, D, IV. Stuk, bladz, 469. TE. 15. p. 15. Plttacula Guineënfis. Briss. Av, IV. p. G 23 VERZAMELING VAN UITHEEMSCH E met verfcheide Kleuren is getekend. Anderen geeven Brafil voor zyne Geboorte: plaatsop. De reden vän deeze verfchillendheid der Berigten is, dat deeze Parkiet- jes gemeenlyk overgebragt worden door Schepen, wier laatfte Vertrekplaats 1s uit de Weftindiën: want, die op Guinee vaafen, komen zelden regtftreeks van daar terug naar Europ? , maar zeilen, ingevolge van hunnen verfoeielyken en onnatuur- Iyken Koopharrdel in Menfchen, met Leadingen và Negers nar de Amerikaaníche Volkplantingen, alwaar zy die ongelukkige Schepzels verkoopen, even als gectvi- tizeërd Volk de Beeften; keerende vervolgens met hunne fnood verkreegene Win- flen naar Europa te rug(f). Hierom wordt het gene ons door dit Kanaal toekomt fom- tyds gehouden voor eef voortbrengzel van Amerika, terwyl het inderdaad uit Afri- ka afkomftig is. Zodanig is geval met dit Vogeltje, het welk ik verzekerd bef gen Inboorling van Afrika en niet van Amerika te zyn. De Geel-Redl van Maryland . _ De onderfte Figuur op de Plaat vertoont deezen Vogel in de Natuurlyke grootte Hy fchynt van het Gellagt dier Vogelen te zyn, welken men gemeenlyk Vliegen- vangers tytelt. se cf En Re | sel _ De Bek is regt, dun; fcherp gepunt en bruin van Kleur. Rondom de Bovenkaak zyn zwarte Veertjes, die ter wederzyde van den Kop pasfeeren, en nederwaards loopen naar den Hals, en in dezelven zyn de Oogen geplaatft. De Kruin van den Kop is roodachtig bruin: de Rug, Stuit en bovenzyden van de Staart en Wieken; zyn van eene groenachtig, bruine of donkere Olyfkleur. De randen van de Wieken en de Staartveders zyn lichter geelachtig, zo wel als de Staart en de Wieken aan de ondérzyde. De Keel en Borft zyn helder geel, *t welk allengs witachtig « geel wordt aan den Buik en de Dyën. De Dekveders, onder aan de Staart, zyn geel: er; de Pooten en Voeten even als in andere kleine Vogeltjes, en van een donkere Vleeschkleur. eht del ab mies Ee se Deeze Vogel was in eigendom van den Heer ErLLIoT, Koopman, in Broad: Îlreet te Londen, die denzelven, benevens anderen , in Spiritus, van Karolina in Noord-Amerika hadt ontvangen; en de beleefdheid hadt, van ze my allen te leenen; om ‘er Aftekeningen van te maaken. J. Prrtver heeft, in zyn Gazopbylactum ; op de VL. Plaat, de Afbeelding gegeven van een Vogel ; dien ik geloof de zelfde te zyn met deezen ‚ en daarom heb ik den naam behouden, dien hy ’er aan geeft, Al wat hy ‘er van zegt is. > „Avis Marylandica Gutture Iuteó: de Geelkeel van Má- „ ryland, Deezeis my door den Eerwaarden Heer H. Jones van Maryland toe- gezonden ”. Perivers Afbeelding is van de zelfde grootte als de myne, en heeft dergelyke zwarte Streep van het Voorhoofd over ’ Oog loopende. . Dé Vogel is, zo ik geloove, tot nog toe nooit befchreeven, hebbende PeTiveRr ’er alleenlyk een. Naam aan gegeven. | | | eden Sedert het fchryven van het bovenftaande ‚ heb ik den Geelkeel ontvangen ‚ en tevens een zeer netjes en naauwkeurig uitgevoerde Tekening daar van, door den Heer W. BARTRAM van Penfylvanie, die my in ftaat gefteld heeft om eenig verder Berigt te geeven van deezen Vogel: want hy zegt: „ dezelve bezoekt veel het „ Kreupelbosch en laag Geboomte, by Loopen, (van Water denk ik dat hy meent;) ; en laage Landsdouwen. Hy verlaat Peníylvanie by ’ aannaderen van den Winter „> en wordt als dan onderfteld naar een warmer Klimaat te vertrekken ” (4) ['t Is een onbarmhartig oordeel geveld over Luiden, die zulks alleen in een trein van Negotie doen, en aan den eenen kant de Slaaven koopen, volgens ’s Lauds gebruik , aan den anderen kant geen deel heb- bèn in de {legte Behandeling, welke die Slaaven nader- hand mogt wedervaaren, Mooglyk hadden zy ’t niet beter gehad in hun eigen Land.] (*) Muscicapa Marylandica Gutture luteo. Epw. Av. IV. p. 56. T. 237. f. 2. Ficedula Marilandica, Beiss. 4v. III. p. 506. Avis Marilandica Gutture Iu- teo. Per. Gaz. T. 6. f, 1. Turdus Frichas. Linn Syft. Nat. XII Gen. 107. Sp. 7- PLAAT EN ZELDZAAME VOGELEN 59 B Bu Ade XML Het Mannetje van den Kaapfen Ezel (26). _ Dit Dier heeft omtrent de groòtte vân eên Muil-Ezel, of van een mMiddelmaâtig Rypaard, en deszelfs algemeene Geftalte is als die van een welgemaakt Paard. De Kop heeft er ook de gedaante van, uitgenomen dat de Ooten een weinig langer Zyn, maar op ver naa zo lang niet , zo *t my voorkomt, als die van een Ezel, De Maanen zyn kort, niet nederhangende gelyk die van eén Paard, maar overènd ftaande: de Smoel is van donkere Kleur. De Kop is met fyne Streepen zwart enì wit getekend, die op zekere manie? voof op den Kop als ín eén middelpunt famen- loopen. De Ooren zyn ook wit en bruin gemengeld. Rondom den Hals loopen breede donker bruine Streepen, zelfs over de Maanen heen, met fimalle witte Streepen daar tusfchen in. Het Lighaam is ook, over de Rug; met dergelyke bree: de Baaren geftreept, die fmaller witte Streepen tusfchen zig hebben, en puntig ein= digen aan de zyden van den Buik, welke wit is, uitgenomen een zwarte Streep, ‘ter wederzyde gekamd, welke van tusfchen de Voorpooten zig, langs hét midden varì den Buik, tot twee derden van deszelfs langte uitftrekt. Daar is eene Streep vän af{cheiding tusfchen het Lighaam en de Billen, waar agter, op het Gât, een vlakte is van {malle Streepen, welke te famen gevoegd zyn door een Stréep, die langs het midden voortloopt tot aan het end van de Staart, maakende dus de figúuùr van eene Vischgraat. De Kwaft aan het end van de Staart is donker bruin. Over de buiten- zyde van ieder Bil loopen drie breede bruine Baaren fchuins; éindigende rondachtig aan beide Enden. De Staart gelykt meer naar die van een Ezel dan van een Paard; zynde bezet met kott Haair, uitgenomen de Kwaft aan het end, en de Onderzyde is wit. De Pooten zyn allen met wit en bruin, beurtlings, geringd, op een onre- gelmaatige en gebrokene manier. Het Dier is als een Paard gehoefd, en de Voeten zyn eeh klein end wegs boven de Hoeven bruin. Alle de Streepen of Banden; in t algemeen , zyn donker zwartachtig bruin en de tusfchenruimten wit. Deeze Afbeelding was gemaakt naar een opgevulden Huid, die thans in het Ko- ninglyk Kollegie der Geneeskundigen te Londen bewaard wordt. Ik heb veelen van deeze Huiden gezien , die altemaal eenvormig waren in T ekening en Kleu- ren. ’t Gene door Reizigers aangaande dit Dier gezegd is, verfchilt in eenige op- zigten van myne befchryving, en, alo geen hunner eené taämelyk goede Afbeel- ding daar van gegeven heeft, hope ik, dat deeze nieuwe Af beelding en befthfyving aan de Liefhebbers aangenaam zal Zyn. Men moet aanmerken, dat de Afbecl ding een veel beter befchryving daar van is, dan iemtand met woorden Zou kun- nen maaken. | Het zien van één deeZer Dieten levendig, by het Paleis van tylen zyne Ko- ninglyke Hoogheid Frrperik, Prins van Wales, te Kew, hielp my zeer veel om inyne eêrfte Tekening, die flegts naar een gevulden Huid gemaakt ‘was; te ver- beteren. | | Onze oude Natuurlyke Hiftoriekündigeh hebben allen gewag gemaakt van die Dier, en fommigen derzelven befchryven een Geffreept Paard, doch ik ber verze- kerd, dat hetzelve en de Zebra, verzameld door ALpROvaNpus en GESNERUS Ean | en „2 __ (26) Zebra mas. Ebw. 4v. V, p.25.'T. 322, Ze: XI Gen. 33. Sp. 3. Syft. Nat. X. Gen. 34. Sp. 3. bra, Ray. Quadr. 69. Jornsr. sait. T.s.f.r. Arpr, Nat. Hijt 1, D, III, Stuk, bladz goo. Quadr. Libr. L Cap. 8. Eqùus Zebra. Linn, Sy/?. Nat. VII, Deel, H er 30 VERZAMELINGT van UITHEEMSCH E en gekopieerd door een talryke Schaar van derzelver Navolgers ' niets zyn dan de vedagre. Kaapfe Ezel „welken fommigen van de oude ‘Reizigers rend nn hebben, uit hoofde van 2yne grootte, anderen een Wilde of Woud-Ezel, in gens de gelykenis van Zyne Ooren, Maanen en- Staart, naar die van dat Schepze A EEE SISSI SISI SIENSISI SESSIE EREN | Pele A hk Het IWifje van. den Kaapfên Ezel (27). Dit fraaije Dier was levendig ‚met het Mannetje; overgebragt van de Kaap der Goede Hope; doch „alzo het Mannetje , voor dat zy te Londen kwamen ‚geftorven was, heb ik hetzelve. niet gezien. Dit Wyfje, heeft verfcheide Jaaren ten huize van zyne Koninglyke Hoogheid, den Prins van Wales, te Kew, geleefd, | In grootte en geftalte zweemt het véel naarden voorgaanden. Om van deszelfs algemeene Kleur te fpreeken; (de Streepen uitgezonderd, die altemaal zwart zyn: ) de Kop „de Hals, „het bovenfte des Lighaams en. de. Dyên ; hebben eene geelach- tige licht bruine „Kleur:‚de Buik, Pooten;-en het end van, de. Staart, zyn. wit. Aan de Leden der Pooten heeft het zulke Doorens, als wy-in Paarden zien: de Hoe- ven zyn zwartachtig: de Kop is een weinig anders-dan in-de laatftbefchreevene. ge- _ftreept: de Maanen zyn zwart en‚wit: de Ooren van de zelfde Kleur als het Lyf, Op * Voorhoofd is een weinig wit: het-heeft verfcheide breede Streepen rondom den Hals , die aan deszelfs onderzyde fmal worden. Een zwarte Streep loopt langs de Ruggegraat en een gedeelte. van de Staart „ en een andere langs het midden. van-den Buik heen. De Streepen op het, Lyf:komen van de Ruggeftreep af, en fomtnigen derzelven loopen Vorkswyze aan, de zyden van het Lyf, anderen inenkelde Spitfen _uit, en daar tusfchen zyn eenige langwerpige Vlakken. Het Kruis is op eene meer verwarde onregelmaatige, manier gevlakt; De twee zyden van dit Dier, zo wel als van het hier voor befchreeven Mannetje „ waren zeer eenvormig getekend. Het Geluid, °% welk dit Dier maakte, was zeer van dat van. een Ezel verfchile. lende, en geleek meer naar het verwarde geblaf van een Bulhond. „Het fcheen van: een wilden aart en zeer koppig te zyn: niemand durfde het naderen uitgenomen een Tuinier in °% Prinfen dienft, die gewoon was ’er Voeder aan te geeven, en dees’ kon. het beryden. Ik zag hetzelve een groot Peperhuis vol Tabak, met Papier en al, opeeten, en men verhaalde my ‚dat het Vleesch zou eeten en allerley foort van. Voedzel „ welk men ’er aan wilde. geeven. Ik onderftel, dat zulks van noodzaaklyk-. heid of van gewoonte kwam „ :in:deszelfs lange Reis op Zee: want het zal ontwy- felbaar natuurlyk Gras. of „Kruideneeten , gelyk een Paard of Ezel. Nooit zag ik een Huid gelyk deeze overgebragt ; ’t welk maakt dat het veel grooter zeldzaamheid is dan het Mannetje. Ik onderftel dat de Huiden der Wyfjes niet zo fraay geacht worden te zyn als die der‘ Mannetjes, en-dat menze om die reden niet. overbrengt. - Het Wyfje.is tot nog, toe niet afgebeeld of befchreeven geweeft. | Jor Luporpuus befchryft; in zyne Hiftorie van Ethiopie of Abysfinie, (Eng. _Vertaaling p. 56) den Zebra, en zegt, dat dit Dier in de Bosfchen van dat Land ge- vangen wordt „maar aldaar zo zeldzaam is „ dat men het, tam gemaakt zynde, tot een hoogen Prys verkoopt; achtende het een bekwaam prefent te zyn voor een Souverein Vorft, „In de Verzameling van Reizen, te Londen, in Quarto, door AsTHLEY uitgegeven in ’t jaar 1745 , kan men by een verzameld vinden, wat vee- le Hiftorie-Schryvers en Reizigers gezegd hebben van den Wilden Ezel of Zebra. d See (Zie (27) Zebra foemina. Eow. 4v. V. p. 29. T. 223. Zebra Authorum, Linn. -Syft. Nat. XI, utfupra. EN ZELDZAAME VOGELENN. ze (Zie het gemelde Werk, Vòl. III; p. 320 en 378.) Ik kan geen zeker Berigt -vin- den, dat men Zebraas aangetroffen heeft in eenig ander Wereldsdeel dan Afrika; al- waar dit Dier een Inboorling {chynt te zyn , van de Zuidelykfte tot aan de Noor- delykfte deelen. | | | NSS SISSI: De roodbekkige Toukan (28). Deeze Vogel is van grootte als een middelmaatige tamme Duif en van geflalte als een Kraay. De Bek is, naar reden van het Lighaam, zeer groot, zo wel als de Kop, om den Bek te kunnen voeren. De Bek heeft, van de hoeken der Gaa- ping tot aan zyn Punt, de langte van zes en een half Duim: deszelfs hoogte of wydte is, in het dikfte deel, een weinig meer dan twee Duimen: de dikte by den __ Kop is vyf Kwartier Duims. De rand van de Bovenkaak is rond; tegenftrydig met een andere Soort van Toukan, door my in myne Hiftorie der Vogelen, p. 64, be- fchreeven, die den rand van de Bovenkaak redelyk fcherp hadt. De onderzyde is ook rond. De Bovenkaak is rondom haar Grondftuk, of by den Kop, en in het bovenfte gedeelte, geheel tot aan de Punttoe, van eene helder geele Kleur: haare zyden zyn íchoon rood tot aan de Punt, zo wel als de Onderkaak , uitgenomen dat die het Grondftuk paarschagtig heeft. Het Roode, zo wel aan het bovenfte als aan het onderfte van den Bek, is op verftheide plaatfen meer of min zwart gewolkt : zelfs is de Punt van de Onderkaak zwart. Een zwarte Lytt gaat byna rondom den _ Bek digt aan deszelfs Grondfteun, fcheidende het Roode van de andere Kleuren a£ Ook loopt tusfchen den Kop en Bek een zwarte Streep van afzondering geheel rond- om, en in het bovenfie gedeelte van die Streep ftaan de Neusgaten , welke zig niet vertoonen, als byna geheel met Vederen bedekt zynde. Dit heeft onze oude Na- tuurlyke Hiftorie befchryvers doen zeggen, dat deeze Vogel geen Neusgaten had, __en hunne Zinnen {lypen om dat gebrek op eene andere manier vervuld te krygen. _ Rondom de Oogen, ter wederzyde van den Kop, is eené geheel Vederlooze Plek van eene blaauwachtige Huid, waar boven de Kop zwart. Is, uitgenomen een witte Vlak aan jeder zyde, tegen het Grondftuk van de Bovenkaak aan. De Nek, Rug, Wieken, Staart, het Onderlyf en de Dyën, zyn zwart. De onderzyde van den Kop, de Keel en het begin van de Borft, is wit. Tusfthen het Witte van de Borft en het Zwarte aan het Lyf, is een halfmaanswyze Plek van roode Vederen ‚ met de Punten opwaards gekeerd. De Dekveders onder aan de Staart zyn rood, en die. boven op de Staart geel: de Pooten, Voeten en Klaauwen, Aschkleurig: terwyl de Vingers gelyk die der Pappegaaijen , twee voorwaards en twee agterwaards , ge- RL Zn | en | 8 Deeze fchoone, Vogel wordt opgezet bewaard in Salters Koffyhuis, te Chelfea by Londen. „Zyne Bek, Kop, Lighaam en Wieken, zyn volkomen, doch de Staart en Pooten ontbreeken, Denzelven vergelykende met de Aftekeningen van Surinaam- fe Vogelen,:door Anna Maria Merian , in het Kabinet van wylen Sir HANs Sr.oA- NE, vond ik een Afbeelding daar van Levensgrootte, welke naäuwkeurig overeen kwam met de overblyfzels van den gedroogden Vogel, en my in ftaat ftelde om myne Figuur te voltooijen. |. Perrver heeft van den zelfden Vogel, zo ik geloo- ve, in zyn Gazopbylacium , Pl, XLIV. Fig. 13, een Afbeelding gegeven: want hy (23) Pica Toucan dita Roftro tubro. Epw. Av. V. Linn. Syt. Nat. XIL Gen. 46. Sp. 5. Ramphaftos p. 58. L. 238. Tucana Brafilienfis Gutture luteo, Briss. Roftro rubro Carinâ obtufà albidâ.-Sy/?, Nat, X. p. 103. dv. IV. p. 419. T. 32. f, 1. Ramphaftos Tucanus. Gekraagde Toukan. Nat, Hift 1, DIV, Stuk, bl, 276, EL -2 d 32 VERZAMELING vAn UITHEEMSCHE hy zegt ’er van: … Jonan Surinamenfis nigers ex albo, flavo, rubro, der Ge: „ maakt naar een Hollandíche gekleurde Tekening, die zig, bevondt in de erza- meling van Heer CLARKE. Deeze komt niet naauwkeurig overeen, met EenIg … Autheur, dien ik gelezen heb ®, | | De Heer DE LA CONDAMINE vondt deeze zelfde Soort van Toukan, op zynen Togt langs de Rivier der Amazoonen nederwaards. Hy zegt: „» de T oukan, wiens „ rood en geele Bek monftreus is naar evenredigheid van het Lighaam, en wiens … Tong, gelykende naar een fyn Veertje, gerekend wordt van zonderlinge kragten „ te zyn, isaan het Land, waar van ik fpreek, in % byzonder eigen ”, Zie het Kort Begrip van zynen Reiftogt door de binnenfte deelen van Zuid-Amerika, té Londen uitgegeven in jaar 1747» P- 86. SSS EELESOEES SES ESSESSSSS KES PAAL KLIK De blaauwe Kuif-Gaay van Karolina (29). Deeze Vogel wordt in de bovenfte Figuur van de Plaat vertoond. Hy is tot op twee derden van zZyne Natuurlyke grootte verkleind, zo wel als het daar onder ftaan- de Zomervogeltje. | | | | Deeze Gaay heeft omtrent de geftalte van den Europifchen Gâay , uitgenomen dat de Staart langer is, én de Veders van ongelyke langte;, zynde de middelften dé langften en de anderen allengs verkortende tot aan de buitenften , die de kortfte zyn. De Bek is zwart: de Neusgaten zyn gedekt met kleine witte Haairtjes, voorwaards omgeboogen. De blaauwe Veders op de Kruin van den Kop Zyn lang én de Vogel kan ze als een Kuif opzetten of nederlaaten naar believen. Hy heeft zwarte Veert- jes rondom het Grondftuk van de Bovenkaak, welke om de Oogen heen agterwaards voortloopen, en zig op den Kop, agterde Kuif, famenvoegen, maakènde dus een Ringswyzen Band, die zig wederom voorwaards ombuigt en langs de zyden van den Hals voortgaat, tot dat de beiden Enden op de Borft famenkomen, en aldaar, zig verbreedende, een halfmaanswyze Bef maaken, met de Puriten opwaards gekeerd, De zyden van den Kop eneen gedeelte van de Keel, door deezen zwarten Band omvangen, zyn wit. De Vogel heeft boven ieder Oog ook een witte Plek. Het Onderfte van den Hals, van agteren, en de Rug, Zyn van eene paarschachtig blaau- we Kleur: de bovenzyden der Wieken en Staart zyn ook zeer fchoon blaauw; Zo wel als het laagfte van de Rug en de Stuit. De Staartvederen, uitgenomen de twee mniddelften, zyn wit getipt, en allen overdwars met {malle zwarte Baaren getekend, uitgenomen de twee buitenflen wederzyds. De buitenften van de groote Wiekve: ders of Slagpennen hebben alleenlyk een flaauwe Tekening van donker blaauw aan haare randen. De overigen van de Slagpennen naaft aan de Rug, en de eerfte- _ry van Vederen boven dezelven, zyn wit getipt en overdwars zeer ffaay geftreept. De Dekveders aan de binnenzyde der Wieken zyn zwartachrig: de binnenzyden der Slagpennen en de onderzyden van de Staart Aschkleurig: de Borft, onder de zwar- te Bef, van eene bruinroodachtige Appelbloefemkleur, die allengs verdwynt en in wit verandert aan den Buik , welke geheel wit is „zo welals de Dy&n en Dekveders on- der aan de Staart. De Pooten, Voeten en Klaauwen , hebben de gewoone figuur en zyn donker bruin. | | Het (29) Pica Glandaria Carolinenfis coerulea, Epw. 4v IL p. 54. T. 4, f‚ 2. Corvus criftatus, Linn. Sy/Z. Nat VE. 239. £. 1. Pica Glandaria coerulea criftata. Carrss. XII. Gen. zn 8. Syft. Nar. nn 3, Car. LT. 15. Garrulus Canadenfis coeruleus, Brrss, dv, Kuif.Gaay. Nat, Nijf, IL. D. IV. Stuk, bl. sró, EN ZELDZAAME VOGELEN. 32 _ Het eerfte Bericht, dat ik van deezen Gaay vind, is in een Stel Plaaten te Pa- rys uitgegeven omtrent den jaare 1676, getekend en in het Koper gebragt door N. Roger, Kabinet-Schilder van Koning Lopewyr den XIV. Dezelven bevatten geldzaame Vogels, uit de Koninglyke Menagerie te Verfailles. Ik oordeel dat het deeze Gaay is, welken hy Garrulüús Indicus coeruleus noemt: hy kon er Oceidentalis bygevoegd hebben; want het is een Vogel uit Karolina in Noord-Amerika, hoeda- nig een onlangs van daar gezonden werdt aan den Heer Error, Koopman, in het Oude Zuidzee-Huis te Londen, tevens met den Rooden Zomer-Vogel, ftraks te be- fchryven, en aan deezen Heer ben ik verpligt voor het gebruik derzelven om myne Vormen be EE De naafte Autheur, die van deezen Vogel gefproken heeft, is de Heer CATES- BY, in deszelfs Natuurlyke Hiftorie van Karolina, die in % jaar 1731 uitgegeven is, Vor. l. p. 15. Die Heer zegt, dat zy de zelfde poftuurmaaking hebben als onze Gaaijen, doch dat hun Geluid aangenaamer is, en dat het Wyfje niet zo levendig is van Kleur, zynde ‘er anders geen verfchil in te befpeuren. De reden, dat ik ’er deeze nieuwe Afbeelding van geef, is om dat de Vogel, fchoon dood zynde, my veel fchooner voorkwam dan die, welken de Heer CaTrsBy befchreeven heeft, Men kan het onderfcheid zien, door zyne befchryving met de myne te vergelyken. Ik on- derftel, dat de myne mooglyk een ouder Vogel zal zyn: want veele Vogels komen in *t eerfte Jaar tot hunne volle fchoonheid niet (*). De Roodt Zomer-Vigel (}). _Ín de onderfté Afbeelding op de Plaat komt deeze voor. Hy heeft den Bek taa- _melyk dik en fterk, van eene geele Kleur, maar langer naar evenredigheid dan in de Graan-cetende Dikbekken. De Veders van den geheelen Vogel zyn fchoon hoog rood fcharlaken Kleur, uitgenomen de Tippen van de grootfte Slagpennen; die don- ker rood zyn, en de Dekveders aan de binnenzyde der Wieken helder rood, De binnenzyden der Slagpennen en de onderzyde van de Staart, hebben eene roodach- tige Aschkleur. De Pooten en Voeten zyn donker bruinachtig en van *t gewoone maakzel, g À > | Deeze Vogel was; met den laatftbefthreevenen ; van Karolina overgebragt. Hy is, inde Natuurlyke grootte, door CATESBY, in deszelfs Narede Hilo van Karolina; Vol. IL. p. 56, voorgefteld. Myn Onderwerp droog zynde, kon ik des- zelfs Oogen niet befchryven. CATESBY zegt, dat dezelven groot en zwart zyn: dat hy Virginie en Karolina verlaat, by “t aankomén van den Winter, en dat de Wyf. jes bruin zyn, met geel gemengeld. Ik denk dat die Heer zal bevonden hebben; dat zy op Vliegen dazen, aangezien hy ’er den Latynfchen naam MZufcicapa rubra ; dat is Roode Vliegenvanger, aan geeft (Ì). | SSS SSSSISSSSIS ES SSS EIS SIS ESSE SS SS SISSI SI SSS SIS: | Bh A A JD KK. De Nootenkraaker (30): Deeze Vogel is; wederom, kleiner dan Natuurlyk afgebeeld; alzo hy omtrent | | | de _(*) [De Afbeelding van Heer Caresby en deszelfs (30) Caryocataftes vel Nuücifrägä: Enw. 4. T. befchryving van deezen Vogel, vindt men in den Eerss T.V.p. 63. T. 240. Gesn. dw, 245. Wirr. Orn. go. ten Band van dit Werk, Pl. XXX, bladz, 24] T, 20. Ray. Av. 42. Merula faxatilis, Arpr. Orn, IL (G) Avicula eltivalis rubra Carolinenfis. Epw. Av. _p. 630. Pica Abierum nigra gùttata, Eriscm, 4ò, T, V.p. 63. T. 239. f. 2. Mufcicapa rubra. Caressa. Car. 56. Nucifraga Briss, do. Ip. 59, Te Eft. Cor- : N Ip. T. 56. Briss. Av. II, p. 433. | | vus Caryocataêtes. Linn. Syf?. Nat. XII, Gen. so. Sp. (1) Men kan hier omtrent PL: XIL,in den Tweeden to. Syft. Nat, X. Gen. 48. Sp. 9. Nootekraaker. Nas, Band van dit Werk, bladz. ro. nazien. Le L, D, IV, Stuk, bl, 417. Pl, XXXIV. £. 4. Wil, Deel, 34 VERZAMELING van UITHEEMSCHE _de grootte heeft van onze Bontekraaijen. De Wiek, geflooten zynde, Is by de ze ven Duimen lang: de Bek, van zyne Punt tot aan de hoeken der gaapmg, twee Duimen. | enn, Hy heeft den Bek wat langer dan die gewoonlyk is in de Aakfters en Gaaijen , in- dien ren hem van boven ziet rond getipt en zwart van Kleur. De Neusgaten zyn met witachtige Vederen gedekt, die wederzyds een witte Streep maaken, van het Grondftuk des Beks tot by de Oogen. De Veders over den geheelen Kop, den Hals ent Lighaam, zyn van eene donker bruine Kleur, welke een weinig naar het Toode trekt: die aan de Keel, den Hals van onderen, de Borft en het beginzel van de Rug, hebben ieder aan haare tip een driehoekige witte Vlak, met de fcherpfte Punt opwaards geftrekt. De Wieken zyn zwart, met driehoekige witte Vlakjes op de kleinfte Dekvederen alleen. De Dekveders aan de binnenzyde der Wieken zyn zo ver met Wit getipt, dat men van het donkere derzelven byna niets kan zien. In de Wiek hebben drie of vier van de middelfte Slagpennen ieder een lang- werpige witte Vlak omtrent het midden van haare binhenfte Baarden. De Staart is famengefteld uit ewaalf zwarte Vederen, die allen witte Tippen hebben, in de mid- delften kleinft en allengs vergrootende in de buitenften, welke een weinig korter dan de middelften zyn. De Dekveders onder aan de Staart zyn wit: de Pooten, Voe- ten en Klaauwen, zwart. ” | Deeze Vogel is in bezitting van den Heer Mirran, Boekverkooper by W hite- hall, die hem my tot het maaken van deeze Afbeelding leende. Hy is de oplettend- heid van den Heer ALBIN ontfnapt. WirLouguHgY heeft, in zyne Ornithologie, Tab. XX. p. 132, deezen Vogel befchreeven en afgebeeld, dien hy noemt Caryo- chtattes GESN. & TuRN. Gesner heeft ‘er den naam van Aucifraga by gezet, in zyne Nomenclator, p. 25; de Avibus, alwaar hy een Afbeelding gegeven heeft van deezen Vogel. WirLouGHBy zegt, dat dezelve op Nooten aaft, en een Geluid heeft, eenigzins naar dat van een Aakfter gelykende, en dat men hem vindt in de Bergagtige deelen van Ooftenryk. Myne befchryving verfchilt een weinig van die van Wirroueungys Vogel, welke de middelfte Veders van de Staart geheel zwart “hadt, en het gant{che Lighaam wit gevlakt ; terwyl het laagfte deel van de Rug en de Onderbuik in de myne zonder Vlakken waren, en alle de Staartveders wit getipt. SS vesesssessssssssssssssssssssss sn | ì Bb AAT LAX De blaauwe Mees met de purpere Borft (31). Hier is dit Vogeltje in zyne Natuurlyke grootte afgebeeld. Het is, wegens zyne glanzige Kleuren, een van de fraaiften,, die ik federt eenigen tyd heb aangetroffen. De Bek is eer dun dan dik, een weinig krom, met de Punt wat nederwaards hel. _ lende, zwart van Kleur. De Kruinen zyden van den Kop, de Nek, Rug, Stuit, Dyén, het Onderlyf en de Dekveders, zo wel boven als onder aan de Staart, zyn van het fchoonfte blaauw dat men zig verbeelden kan, met een weinig zwart ge- wolkt'op.de Kruin van den Kop, in ’t midden van de. Rug, als ook op de Vede- ‘ren tusfchen de Rug en Wieken. Daar is insgelyks een kleine zwarte Zoom, rond- om de Bovenkaak.- Alle de fchoon blaauwe Veders hebben haare Grondftukken van eene zwarte of donkere Kleur, De Keel ende Borft zyn uitermaaten {choon rood- achtig: purper, hebbende deeze Veders haar onderfte of Donsachtige deel gantsch | wit. … (31) Parus coeruleus Peétore purpureo. Epw. Av. 34. fr. A vrt rs id kn V.p. ós. T. 24r. Cotinga. Briss, dv. IL -p. 340. T. Sn Sp. es Cotinga, Linn. Sy/?, Nat, XII, Gen. EN ZEEDZAAME VOGEBLEN 4 wit. De Wieken zyn zwart , uitgenomen de kleinfte Dekveders , die Blaauw Zyn, en de binnenfte Dekveders derzelven zyn zwart; de binnenzyden van de Slagpennen donker zwart. De Staart is geheel zwart, zo wel als de Pooten, Voeten en Klaau- wen. Men vondt den buitenften Vinger van ieder Voet met den middelften fa= mengewebd, even als in de Ysvogelen. | zi | Deeze Vogel was my, tot het maaken: van: deszelfs Aftekening, geleend, door mynen verpligrenden Vriend, den Schildknaap James Turosarp , die my. verhaal. de, dat dezelve naar Engeland overgebragt was door den Vlootvoogd Mrrcuer, wel ke met den tegenwoordigen Lord ANsoN op deszelfs Tocht rondom de Wereld is geweelt. En, alzo ik een Vogel vande zelfde grootte en Geflagt, hoewel in Kleur verfchillende, heb, welke van Suriname afkomftig was, dien men afgebeeld. kan zien in myne Miflorie der Vogelen, Plaat 39 (*), zo verbeeld ik my, dat deeze-zal gevangen zyn op zekere Hemelsbreedte in Zuid-Amerika, nagenoeg overeenkom:- Ítig met die van Suriname, Ik heb verfcheide Vogels van deeze Familie, hoewel kleiner, in myne voorigen zo wel als in dit Deel van myne Natuurlyke Hiftorie af. gebeeld, waar van de meeften hunne afkomft hadden van Suriname. BEDEELDEN JEDE MILE ADEHACHE INTER ELAEEH RN EA DEE BLA Al XXXL De Karohnifcbe Gaay of Beemer (32). Men ziet hier de Natuurlyke grootte van deezen Vogel. Hy was op de Plaat on= middelyk naar het Voorwerp ge-etft, zo wel als de Plant met de Bloemen, daar ne- vens voorkomende. | | _De Bek is kort, hebbende de Bovenkaak een weinig krom, en van eene zwart- achtige Kleur zynde. Rondom het Grondftuk van de Bovenkaak zyn kleine zwarte Vedertjes, die een breede Streep formeeren, welke zig om en voorby de Oogen — uitftrekt, zynde, zo wel onder als boven, met Wit gezoomd. Op de Kruin van __ den Kop zynlange Veertjes, welken de Vogel naar believen kan opzetten of laaten _ zakken. De Kop en Hals zyn bruinachtig rood of Kaftanje-bruin: de Bortt bykans wit: de Buik en. Dyén bleek geel: de Dekveders onder aan de Staart witachtig. De Rug is- donker bruin; de Stuit en Dekveders aan de bovenzyde der Staart licht Asch- graauw,. zo wel als de Wieken aan haare bovenzyden ; maar de grootfte Slagpen- __nen donkerer, hoewel de Randen van derzelver buitenfte Baarden licht Aschgraauw _zyn. De drie binnenfte Slagpennen van ieder Wiek, naaft aan de Rug, hebben haa- re inwaardfe Baarden tot aan de Tippen wit. Zeven of agt der middelfte Slagpen- nen van ieder Wiek, hebben kleine langwerpige platte dingetjes hangen aan haare Tippen „ welke van zelfftandigheid en Kleur fchynen te zyn als rood Zegel-Lak. De Staart: is donker Aschgraauw, hebbende de Tippen der Vederen fchoon Goud- geel. De Pooten, Voeren en Klaauwen, zyn zwart, en van figuur als gewoonlyk. __Deeze Vogel was my geleend door mynen waarden Vriend, Dokter Jorn Fo- THERGILL. Het was een zeer compleet Stuk, hem uit Karolina toegezonden. Ca- TESBY heeft denzelven afgebeeld en befchreeven (+): maar alzo hy zyne Afbeel- ding gefchikt heeft om eene uitgefpreide Wiek te vertoonen, is daar door het geele On- _(*) [Zie Pl LXXVII, in den Eerften Band van Nat. XIL Gen. ro8. Sp. rt. Lanius Garrulus, Syft, dit Vogelen Werk, bladz, 62. J Nat. X. Gen, 43. Sp. zo. Nat, Hift. IL D. IV, Srux, _(32) Garrulus Carolinenfis. Epw. 4v. V.p. 66. T. bladz. 223. 242. CaresB. Car, L p. T, 46. Avis Americana cris- (f) [See his Natural Hiftory of Carolina. Vor. L p. tata. Sen. Kap, IL. T. ós. f. 5. Caquantototl, HerN. 46: en dit Vogelen Werk. I, Bano. Pl. XCII, en de Mem. 55e Ray. Av. 174, Ampelis Garrulus, Linn. Sy/t. _befchryving, bladz, NN | | l 2 36 VERZAMELING van UiTHEEMSCHE Onderly£, dat een van deszelfs grootfte fchoonheden uitmaakt, ln EN Ik heb _ derhalve deeze nieuwe Afbeelding en befchryving daarvan gegeven „ welke in de _ Tekening en Kleuren een weinig van de zyne verfchilt. Myn Vrind Doktor Broo- KE Heelmeefter in Maryland geweeft, verhaalde my, op hét zien van deezen Vo= gel, dat de Wyfjes van deeze Soort niet zo helder gekleurd zyn als de Mannetjes; en dat aan dezelven die roode Druppen aan het end der Wiek-Vederen ontbreeken, ‚welken in de Mannetjes zo opzigtelyk zyn: des hy verzekerde, dat deeze een Man- netjes Vogel ware. | Ae Hike . Pe kleine blaauwe Klokjes-Winde (Convolvulus), hier alleen tot fieraad byge- voegd, is nogthans naauwkeurig naar de Natuur,gemaakt. De gedaante der Bladen en Bloemen vertoont zig in de Afbeelding duidelyker , dan ik door befchryving die gou kunnen voorftellen. De Kleur der Bloemen is in den Omtrek Hemelsblaauw, in % midden geel, als een Straalend Zonnetje. By veele Autheuren vind men er goe- de Kruidkundige befchryvingen van, dochde meefte Afbeeldingen; die my daar van voorgekomen zyn, meen ik met de myne te hebben verbeterd: SSS SSS SS SSS SSS SSS SSS SSS SISSI SSS Pr AT WX De kleine Banannen-V ogel (33): De Afbeelding vertoont deezen Vogel in de Natuurlyke grootte. Uit W yngeeft genomen zynde en maatig gedroogd, woog hy zeven Vierendeel Loots, van Óns gemeene Gewigt. ten ; | De Bek, die aan °t Grondftuk by den Kop redelyk dik is, buigt zig een weinid krom naar beneden, hebbende een fcherpe Punt. Hy is van een donkere of zwart- achtige Kleur, het Grondftuk van de Onderkaak uitgezonderd „ dat Vleeschkleurig is. Van boven heeft hy een fmal Zoompje van zwarte Vedertjes, die zydewaards tot aan de Oogen reiken, maar zig nederwaards wel een Duim breed langs de Keel uitftrekken. De Kopen een gedeelte van den Hals zyn groenachtig geel of Olyf kleur; doch het geheele Lighaam, zo wel boven als onder, de Dyën; als ook de opper: en onder-Dekveders van de Staart, zyn fchoon helder geel. De kleine: Dekveders der Wieken, zo binnen als buiten, zyn ook geel. Van dery der Dekvederen, on: middelyk boven de Slagpennen, zyn de meeften wit aan de buitenfte Baarden; for- meerende een witte Vlak in % midden van de Wiek. De Slagpennen zyn zwart; uitgenomen drie of vier van de naaften aan de Rug, welken haare uitwaardíe Baars den wit gerand hebben. Daar is een klein mengzel van Zwart onder de kleine Dek- veders van de Wiek, naby het Gewricht. De binnenzyden der Slagpennen zyn donker Aschgraauw; maar de randen van derzelver Baarden by de Wortels ligter, De Staart heeft twaalf zwarte Pennen van ongelyke langte, verkortende trapswyze naar de kanten. De Pooten, Voeten en Klaauwen, op de gewoone manier, met drie Vingeren voorwaards en één agterwaards geplaatft, zyn altemaal zwart. | _Deeze Vogel, een Inboorling van ’ Eiland Jamaika, was, met andere Natuurlyke Zeldzaamheden, van daar overgebragt door den Heer P. BrowNe , Med, Door; wien (33) Avis Bonance minor, five Iéterus Nidum fuf- péndens. Epw. 4v. V. p 68. T. 243. Briss. Av. IL. p. 118. T. rr. £. 2. Avis Aijoquantotot!. Ses. Kah. IL. p.1o02. T. 96.f. 4. HeRrN. Mex. 54. Rag. Av. 171. Oriolus Mexicanus, Linn. Syf?. Nat. XII, Gen. 52. Sp. 13. [Ik heb ’er, in myne SyfZematifche Bladwyzer der Dieren, in het 1. Drers XVIIE Srux der Natuurlyke Hiftorie, den Soortnaam aan gegeven van Xanthornus, noemd wordt. Nat. Hiflorie , bladz, 335. } om hem van de Agtíte Soort, welke ook Mevicanus heet, te onderfcheiden. De Soortnaam Bonana zou, be- ter Banana gefpeld zyn; alzo de Vrugt de Mufa of Pifang, onder welker Bladen de grootere Bananneni- Vogel zyn Neft ophangt, niet Bonana maar Banana of Banannen-Boom, ten minfte van de Hollanders, ge: Vergelyk het L, D, IV. Stuk van myne EN ZELDZAAME VOGELEN: 33 wien het behaagde my te begunftigen met het gebruik van denzelven en van des: zelfs Neft, als ook van verfcheide andere Vogelen, om Aftekeningen daar van té maaken, Ik vind geene be{chryving aan ’ licht gegeven, welke volmaakt met deezen Vogel ftrookt. De genen, die ’er naaft by komen, zyn die van den Ale: vus minor Nidum fufpendens [of kleinen Geelvogel die een Hangneft maakt] in SLOANES Matuurlyke Hiftorie van Jamaika(*), en die van den Mlerus minor of Bafterd-Baltimore Vogel, in CaTEsBYs Natuurlyke Hiftorie van Karolina (f): maar deeze beiden worden befchreeven als kleiner zynde dan onze Banannen-Vogel, en een weinig verfchillende van Kleur: nogthans geloof ik dat zy de zelfden of zeer na- by daar aan vermaagíchapt zyn; want het Neft van onzen Vogel komt nagenoeg: overeen, met het gene Sir HANS SLOANE aan den zynen toefchryft, met de vol- gende woorden. … Zy maaken hunne Neften van de Steelen of het binnenfte Haair »> van die Soort van 'ifcum, Herba parafitica , Mos of Kruid, welk men Oud Mans „> Baard noemt. Deeze weeven zy zorgvuldig onder elkander, aan de uiterfte en- „> den der Twygen van hooge Boomen, Zakswyze, op de manier van Hangneften; » waar in Zy hunne Kijeren leggen, om de Slangen enz. te ontgaan. Deeze Steelen „of Draaden houdt men gemeenlyk, hoewel ten onregte, voor Paarden-Haair ”, Het Neft, dat met den Vogel overgebragt was door Doktor BBowNe , {chynt in dert eerften opflag van Paarden-Haair gemaakt te zyn. CamresBy heeft aan zyn Ilerus minor een Wyfje gegeven, dat my eer fchynt te behooren tot zynen Baltimore Bird op de naaftvoorgaande Plaat (1). Daar is een andere Vogel, onder deezen Naam; aan ‘t licht gebragt en befchreeven , die gezegd wordt een Inboorling van Jamaika te zyn; doch deeze is, volgens het Berigt van Dr. BROWNE, af komftig van het Vafte Land van Mexiko of Nieuw Spanje, wordende op dat Eiland niet gevonden. Zie ArBiNs #'ogel-Hiftorie, Vol. Il. PL. 4o, alwaar hy dien den Banannen-Vogel tytelt. CATESBY noemt denzelfden Vogel de Geel en zwarte Aakfter. Zie zyne „Appendix , p. 5. SLOANE heeft ’er dien zelfden naam aan gegeven (6). Deeze verfchilt van onzen Vogel daariri, dat hy eeù weinig grooter is; den Kop geheel zwart, den Bek in evenredigheid langer heeft, en een zwarte Baar dwars over het bovenfte.van de Rug. De Heeren Ray en SLOANE merken den Jupujuba of Fabú van MARCGRAAF als denzelfden met den. Iéterus minor, enz. aan. Ik heb de be- fchryvingen van beide deeze Vogels zorgvuldig vergeleeken , en geen overeen: komft tusfchen dezelven gevonden. Doktor BROWNE zegt in zyne Natuurlykè _Hiftorie van Famaika, dat de Kleine Banannen-Vogel zyn Nett maakt van het Vez zelig gedeelte der Renealmia. Zie aldaar; p. 477. (**). sesssssssssrsHteeHsessssetesesssssrrrs BEAR XIV | De Specht van Pamáika (34). Deeze Vogel is een weinig kleiner dan hèt Leven getekend. De Wiek, gefloo: ten zynde, is vyf Duimen lang: de Bek, van zyne Punt tot aan de hoeken der Gaá: | Ping; (*) Natur. Hiflory of Jamáika. Vor. Il, p. 30. J&erus vân Linnaeus. Syf?. Nat. XIL Gen. 52. Sp. 4. ‘Tab. 258. f. 3. ‘ | ___Vergelyk „myne Nár. Hijt. L. D. IV. Stur, bl, 336.) (1) Natur. Hiftory of Carolina. Vor. I. p: 49. [Zie (34) Picus Jamaicenfis. Edw. Av. V. eik. den 1, Band van diet Vogelen-Werk, Pl, XCVIII, Bladz. Picus varius Jamaicenfis. Briss. Av. IV. p. 59. Picus STO ERZ | varius medius, Sroan. Jam. II, p. 299. T. 255. Picus (1) Plaat XCVI. in de I. Band van dit Werk. __Ventre rubro, Caress. Car. I. p. 19. É. 19. E 2, Picus _ (©) Natur. Hiflory of JFamaika, Vor. IL p» 301. Carolinus. Linn, Sy/7, Nat. XIL. Gen. 5ö. Sp. zo. Syft. Tab, CCLIX, Fig. 4. | Nat. X, Gen. 54. Sp. 6. Roodbuik van Karolina; Nat: (**) [Men vindt deeze aangehaald op den Oriolus Hift. 1, D. IV. bl, 379. | WIL, Deel, _K 8 VERZAMELING vn UITHEEMSCHE ping, anderhalf Duim. Ik telde in de Wiek negentien Slagpennen „en agt Vederö in de Staart, die my fcheen volkomen te zyn; hoewel WiLLOUGHBY zegt, dat de Spechten tien Veders in hunne Staarten hebben. _ … De Bek is regt. taamelyk fcherp gepunt en mit. De Vogel kan Zyne Tong | _ een goede langte uitftrekken; die puntig en hoornig is aan % end, bekwaam om In: {ekten te treffen. Het voorfte deel des Kops, geheel rondom het Grondítuk van den Bek, en voorby de Oogen heen, is geelachtig wit: het agterfte van den Kop - en Hals, fehoon rood Scharlaken: de Keel en Borft vuil Olyfkleurig; % welk traps: wyze roodachtig wordt aan den Buik, met donkere dwars-Streepen. aan den On- derbuik-en Dyën. De Dekveders onder aan de Staart zyn met donkere en witachti= ge gebrokene dwars-Streepen getekend. De Rug, de bovenzyde-der Wieken, de Stuit en Staart, zyn zwart, met fmalle licht bruine Streepen dwars over de Rug; op de Wieken witter; breeder en wit op de Stuit. De twee buitenfte Pennen van de Staart hebben witte Vlakken op haare buitenfte Baarden. De binnenfte Dekveders van de Wiek zyn donker, met een kleine mengeling van Wit overdwars, De on- derzyde van de Staart en binnenzyden van de Slagpennen zyn zeer donker Asch- graauw. De inwaard{e- Baarden der Slagpennen zyn overdwars met Wit geftreepts _ De Pooten en Voeten zyn van maakzel gelyk in andere Spechteri, met fterke IS laau= _ wen, alles van eene zwarte of donkere Kleur. en Int jaar 1753 werdt deeze Vogel van het Eiland Jamaika overgebragt door Doétot Pamrrick BROWNE, die de beleefdheid hadt, hem aan my te leenen, om ‘er een Afbeelding van te maaken. Het is de zelfde die befchreeven wordt en afgebeeld door Sir HANS SLOANE, Natuurlyke Hiftorie van Jamaika (*); doch; alzo die Heet het ongeluk gehad heeft, van op dat Eiland een zeer flegten Tekenaar in ’t {tuk van — Vogelen aan te treffen, deugen de Afbeeldingen van dezelven weinig. Om die reden heb ik het dienftig geoordeeld deeze tweede Aftekening daar van te maaken; welke beter overeenkomt met de opregte befchryving ‚ door wylen myn goede Vrind en begunftiger van deezen Vogel gegeven. Dit is de eenigfte Specht, (eigen- yk zogenaamd ,) welke op Jamaika gevonden werdt, zo door SLOANE als door De, Browne, die kortlings het geheele Eiland door gereisd heeft, om de Natuurlyke _ Voortbrengzels van hetzelve op te fpooren: fchoon ‘er een goed getal Spechten op % Vafte Land van Amerika zyn. CaresBy heeft ‘er omtrent agt verfchillende Soorten van befchreeven. De geen, die naaft aan deezen Jamaikafchen komt ; hoe- wel een weinig daar van verfchillende, is zyne Roodbuikige Specht (f). Zo iemand zeer naauwkeurige W aarneemingen aangaande de beweeging, enz. van de Tong der _Spechten , begeert, hy kan de Memoriën der Koninglyke Akademie van Parys; voor _ % jaar 1709, of het Kort Begrip daar van in * Engelsch door MARTYN €en CHAM- _BERS, Vol. III. p. 183. Pl. 3; nazien. De Afbeeldingen, zo wel in * Origineel als in de Vertaling, zyn zeer fraay. Daar is ook een Ontleedkundig Berigt “van den < zelven, in N. 350 van de Phil, Trans, te vinden. Zie insgelyks een Afbeelding _ van den Kop en Tong, in Wi rovens'ys Ornithologie, Tab. XXL Het zelfde _maakzel van de Tong heeft in t geheele Geflagt der Spechten plaats. De boven- gemelde Doétor BrowNe heeft ’er een befchryving van gegeven (1), imaar zonder “Afbeelding , wyzende zyne Leezers tot myne Natuurlyke Hiftorie, ten opzigt van de Afbeeldingen van verfcheide Vogelen , door hem befchreeven. (*) Natur, Hijt. of Jamaika. Vor. IL. p. 209. T. den:I. Band van dit Vogelen-Werk, bladz, 29, Pl. 38. 255. fig. 2. | dn | eN ER ha. Be de Ó) Natur. tif. of Carolina. Vol. L°p. 19. Zie 8 arur | it, of Jamaika. Lond. 1759; Pag. 474 PLAAT EN ZELDZAAME VOGELEN. _ 39 sssssass SS SSSISSISSISSSISISISISIS SISI SSS SISI SISSI BR AN XEKW Het groen en Oranjekleurig Tsoogeltje (35). Dit Ysvogeltje is in de Natuurlyke grootte voorgefteld. Het heeft de Staart in evenredigheid een weinig langer dan de gewoone Ysvogel. De Bek is van eene zwartachtige of donkere Kleur, uitgenomen de Onderkaak , ‘die by den Kop rood- achtig is. De Keel is Oranjekleurig en een Streep van die zelfde Kleur loopt van het Grondftuk des Beks boven de Oogen. De Kop, Nek, Rug, Staart en de Dekveders der Wieken, zyn heerlyk Pappegaay-groen. Het heeft ook een bree den Band van die zelfde IKleur dwars overde Borft. De zyden onder de Wieken, en de zyden van den Buik, zyn helder roodachtig Oranje. Het midden des Buiks; de Dyën en Dekveders onder aan de Staart, zyn wit. De Staart heeft twaalf Pen- nen, waar van de middelften een weinig langer dan de anderen zyn. De inwaardf& Baarden der Staartpennen zyn wit gevlakt: de binnenfte Dekveders @n randen der Wieken licht Oranjekleur; de Slagpennen donker bruin, met een lichte-Kley-Kleur op haare buitenfte en binnenfte Baarden gevlakt, uitgenomen eenige weinigen van de buitenfte Pennen, die geen Vlakken hebben. De Pooten en Voeten zyn klein en de Vingers aan elkander gehecht , even als in alle andere Ysvogelen , en van eene Vleeschkleur. en | | | | Een Dit Vogeltje was, in een Glas met Spiritus bewaard zynde; op de Veiling van wylen den Hertog van Ricnmonps Verzameling gekogt door CHARLEs CHAUN-= cy „ Med, Doétor , die het my leende om een Aftekening daar van tè maaken; doch wy konden niet ontdekken, van waar het was gekomen. | Pe De Blaarwe Haagdis van Nevis (*. De Blaauwe Haagdis der onderfte Afbeelding is zeer byzonder wêgens het maak- ‘gel zyner Vingeren, die kleine Webbetjes hebben zig van de zyden uitfpreidende; niet op de wyze der Vogelen met gevliesde Pooten; maar eer gelyk zeker Soort van Vliegen. … Deeze Webbetjes begryp ik een foort van Zuigers te zyn, die het Diet _in flaat ftellen om te loopen langs de gladde Oppervlakten der groote Bladen van Boomen en Planten. Het heeft een fmalle {cherpte op de Rug, welke zig langs het midden derzelve uitftrekt tot op de Staart; alwaar die hakkelig of getand wordt. Dè geheele bovenzyde is blaauwachtig; overdwars gewolkt met donkerer en lichter Scha- duwen: de onderzyde heeft eene lichte Vleeschkleur, | 7 | Deeze Tekening is onmiddelyk naar * Voorwerp, en Levensgrootte, op * Ko: per gefneeden. De Haagdis was van het Kiland Nevis, in de Weftindiën, gebragt door een Jong Heer, die Opvoedings halve te Londen kwam, en my dezelve, in Liqueur bewaard, vereerde, De ks) Ispida minof ‚ viridi Aurantioque Colore và: __ (*) Lacerta coerülea ex Ín(ulâ Nevis. ow. Zo: tia, Epw. 4v. V. p. 73. Ï. 245. Ispida Americana V.p. 74. T. 245. f. 2. Lacerta Calotes, Linn. Syft; viridis. Briss. Zw, IV. p.490: Alcedo fupereiliofa, Binn: Nat, XIR Gen. 122. Sp. 22; Syt. Nat, XIL, Gen. 62. Sp. 6. ; | Ke PLAAT 4e VERZAMELING vaN UITHEEMSCHE ISES EI Sisie See Ph A AT AAAVL | De Francolyn (36) SSS ESISISISISISISISISISISISISE _Deeze Afbeelding: is aanmerkelyk verkleind ten opzigt van de Natuurlyke grootte van den Vogel, welke die van onze Patryzen een weinig overtreft. Sommigen van zyne Afmeetingen waren als volgt. De Wiek geflooten zynde hadt zes Dui- _men: de Poot van de Knie tot aan het onderfte van den Voet, twee en een vierde Duims: de Bek, van den hoek der Gaaping tot aan de Punt, iets meer dan een Duim langte. Ae Ó _De Bek is zwart en van gedaante byna als die van éen Hen. De Neusgâten zyn in een kleine verhevenheid geplaatft. De Tong en binnenzyde van den Bek zyn Vleeschkleur : de Oogkringen Hazelnooten-Kleur. De Kop is gedekt met zwarte Vederen, uitgenomen een witte Plek onder ieder Oog, een weinig mengzel van Rood op de Kruin, en een reeks van witte Vlakjes, die van boven de Oogen ne- _derwaards gaat, zig ämenvoegende in de Nek. Alle de Vederen, rondom den Hals, zyn van eene roodachtige Oranje-Kleur, en onder deeze Halskraag zyn de Veders in de geheele rondte zwart, van agteren met kleine ronde witte Vlakjes ge- {prenkeld, tusfchen de Nek en Rug. De Buik is zwart, zo wel als de Borft, die aan de zyden zeer regelmaatige, ronde, witte Vlakken heeft. Aan den Buik en op de Dyën bevinden zig ook witte Vlakken, doch die zyn meer gebroken, en met een weinig roodachtigs gemengd. Onder aan de Staart zyn. de Dekveders geheel _ _ roodachtig Oranje-Kleur. De Rug is gedekt met Vederen, die ín *t midden zwatt en roodachtig bruin gezoomd zyn: terwyl die aan de zyden vande Rug , ten deele over de Wieken vallende, het Zwart en Bruin Tandswyze in elkander fluitende heb- ben. Van de Wieken zyn zo wel de Slagpennen als Dekveders donker, en regel. maatig gemerkt met ronde licht bruinachtige Vlakken. De binnenzyden der Wie ken zyn even als van buiten gekleurd, maar hebben de Vlakken meer gebroken en op Streepen overdwars. Her laagfte deel van de Rug en Stuit is met Vederen ge- dekt, die zwart en wit getekend zyn door fmalle dwars-Streepen. De Staartpennen _zyn eveneens gemerkt, uitgenomen aan haare lippen, welken een Duim breed lang geheel zwart waren. De Pooten en Voeten waren met roode Schubben gedekt, van Kleur als Duiven-Pooten, en de drie voor-Vingers by hunnen Wortel famen- _gevoegd door Vliezen, hebbende derzelver Klaauwen eene Hoornkleur. Ik geloof dat het een Haan was, om dat hy Spooren hadt. | Deeze Vogel was levendig in Engeland overgebragt van % Eiland Cyprus in de Middellandfche Zee, en prefent gedaan aan den Heer JAMES LEMAN, die hem my leende om een Aftekening van te maaken , maar niet voor dat hy dood was, hoewel niettemin frisch, behoudende zyne Oogen en Voeten nog hunne levendige Kleur. De Heer Wirroucugy heeft, in zyne Ornithologie, eene befchryving gegeven van den Francolyn, maar de zyne fcheen een geheel verfchillende Vogel te zyn van den mynen, dien ik houd voor den echten en eigentlyk Francolino der Îtaliaanen. OriNa heeft, in zyn Boek van de natuur der Vogelen, te Rome Anno 1622 ge- drukt, pag. 33» een Afbeelding van den Francolyn gegeven, maar dat is een van den hier vertoonden t'eenemaal verfchillende Vogel. Door TOURNEFORT is; in deszelfs Levantfchbe Reize, Vol. Il. p. 97, tegenover zyne befchryving der Voge- Ja | Ee | len (36) Attagen f. verus Francolino Italorum. Edw, 43. Tetrao Francolinus. Linn. Sy/f. Nat. XII, Gen. Av. V. p. 75. T. 246. Gesn. Av. 228. ‘TourNr, Ztin. 103. Sp. ro. T. Orientalis. Sy/f. Nar. X, Ge , ì js a d 6 S 5 . OVL. 1E. À,. n. Ors L Tí p. r58. Tetrao Orientalis. Hasserg, Zr. 278. N. Sp. 12. Francolyn. Nat. Zijt, L Dv. STUK , bladz. A CEN ZELDZAAME VOGELEN) út den van * Eiland Samos, een Afbeelding geplaat{t van mynen Vogel, dien hy op de Plaat noemt, Francolyn, een Soort van Vogelen die zig weel odbouden in Moeras. Jen (*. In de Text heeft hy geen woord van den Francolyn gefproken, taar alleen gewag gemaäkt van Hazelhoenders; die men aldaar Veld-Patryzen noemde: nogthans denk ik dat de Vogel, door hem afgebeeld, een derzelven geacht moet worden te “zyn. Myne Francolyn is ook eèn inboorling van Bengâle, in Ooftindie : want ik Vind hem zeer naauwkeurig afgebeeld in een Stél Tekeningen naar de Natuur, daar te Lande gemaakt, óp % verzoek van wylèn Do@tor Meap, en aan hem te Lon- den, omtrent twintig faaren voor zyn dood, door een Vriend, dien de Do&tor in Indië hadt, toegezonden. TourNeFoRTSs Afbeelding îs dé eenigfte welke ik tot nog toe weet vandeezen Vogel aan ’% licht gegeven te zyn, maar daar aan ont- breekt, als gezegd is , de befchryving, en dus mag deeze wel gehouden worden voor de eerfte Hiftorie van den Francolyú. | Be AT REKVIL De Chineefcbe Kwartel Bi \ _ geerft. Ik houd hem voor een Mannetjes-Vogel. De Bek is zwart; het voorfte deel des Kops, de Borft, Zyden en binnenzyden der Wieken, zyn blaauwachtig Aschgraauw. De Buik , Dyën en Dekveders onder aan de Staart, zyn van eene donkere roodachtige Oranje-Kleur, zo wel als de Staart- veders, die door de Dekveders voor * Oog verborgen zyn. Hy heeft een donker witte Streep langs het midden van de Buik. De Zyden van de Borft zyn zwart gevlakt. De Keel heeft een zwarte Vlak, die met Wit gezoomd is, en buitendien een zwaärte Streep van ieder hoek des Beks; welke Streepen zig famenvoegen tot een zwarte Bef , aan het voorfte van den Hals, beter uit de Afbeelding na te gaan; __dan door befchryving te begrypen. Het agterfte van den Kop, de Nek, Rug; _ Wieken en Dekveders van de Staart, zyn bruin. Het middelfte der Vederen op de Rug en Stuit is licht bruin of Oranje-Kleur, met zwarte Streepen wederzyds, eni eenig ftrooizel van Zwart in de tusfchenruimten. De Wieken zyn ook onregel. _maatig gebaard met donkere dwars-Streepen. De Pooten en Voeten heeft de Vo. gel als die van onzen gewoonen Kwartel, van eene heldere geel Oranje-Kleur. __Deeze Kwartel verfchilt hoofdzaakelyk van de onzen, in de zwarte merken aan zyne Keel, in de roodheid van onderen, en dat hy ’er niet meer dan de halve grootte van heeft. Hy was levendig: van Nanquin in China overgebragt door een Kapitein in dienft van de Ooftindifche Koiïpagnie, die denzelven prefent deedt aan Mr. Lr- MAN, in het Kollegie der Geneeskundigen te Londen. Deeze Heer heeft den Vo- gel, na dat die geftorven was, in een Glazen Kasje zeer netjes opgezet, en my geleend tot het maaken van de Afbeelding. De Kapitein, die hem aan Mr. LEMAN gaf, wift te verhaalen , dat deeze Vogels in China opgebragt worden om tegen elkander te vegten, én dat men ’er groote Weddeníchappen op doet , even als gefchiedt met onze Haanen-Gevegten, hier in Engeland. Ik geloof, dat dit de eerfte Afbeelding en befchryving zy van deezen Chineefchen Kwartel. Dat de Chineezen ook Deeze, hier in de Natuurlyke grootte afgebeeld, is naar % Voorwerp op de Plaat (*) [Zie de Nederduitfche Vertaaling van zyne Rei. (37) Coturnix Chinenfis. Ebw. Av. V. p. 77. Tab, ze naar de Levant, Amft. 1737 , in Quarto, L, Deer, 247. Coturnix Philippenfis. Bgiss. 4v. 1. p. 254 2e. bladz. 192, alwaar men echter, op de Plaát, die Aan- f. 7. Tetrao Chinenfis. Linn. Syf?. Nat. XII, Gen, merking niet vinde, J | ___103.Sp. 19. Naf. zijt. 1. D, V. Stuk, blagz. 426, VL Deel. el | 42 VERZAMELING van UITHEEMSCHE ook ia hun Länd den gemeenen Kwartel, met onzen Europifchen overeenkomtftig, ° hebben ; is uit hunne Afbeeldingen blykbaar. | | De Haagdis van Guernfdy (5. De Haagdis der onderfte “Afbeelding is ook in de Natuurlyke grootte voorgefteld. … Hy heeft de bovenzyde bruin met zwarte Vlakken, en een Streek van lichter bruin langs ieder zyde van het midden der Rug. De onderzyde-des Lighaams is groen met kleine donkere Vlakken. Dit was een Mannetje. Het Wyfje verfchilt ’er van, daar in, dat hetzelve den Buik licht geelachtig , met donkere Vlakjes gete- kend, heeft. _— sent Re | _— Een paar van deeze Haagdisjes werdt my leevendig gebragt, door een Perfoon; die zyn werk maakte van Adders enz. te vangen. Deez’ verhaalde my; dat dezel. ven op St. Georges Heuvel, by Cobham , in Surry „ gegreepen waren; zynde al. daar voortgeteeld uit eenigen van de zelfde Soort, welken een Heer , weinige Jaaren geleeden, mer zig gebragt had van ’ Eiland Guernfey aan de Franfche Kuít. GSSECSTCESEESESCEEESSSTSSSESSELSESSCSEL PK Tr KKEVEL Het Penfyloanifche gekraagde Bilde (38) __Deeze Vogel is bykans van gemiddelde grootte tusfchen eên Faifant en Patrys Hy is hier, inalle Afmeetingen, tot de helft verkleind. Ed ‘De Bek, van maakzel als die van een Hoen, heeft een bruinachtige Hoornkteur De Veders buigen voorwaards zig over de Neusgaten heen; en bedekken dezelven. Die op de Kruin zyn taamelyk lang, en hy kan dezelven, zo ik geloof, als een _Kuif overend zetten, of laatenze vallen, naar zyn believen, Hy heeft ook lange Veders aan den Hals, welken hy kan uitfpannen als een Kraag, of laaten die plat neerhangen ; om welke reden ik ‘er den bovenftaanden Naam aan gegeven heb. De Kop, Hals, Rug, Wieken en Staart, zyn fchoon gemengeld met donker en licht bruin, en zwart daar onder: het end van de Staart is Aschgraauw, en heeft daar binnen een breede zwarte Baar, overdwars. De onderzyde van de Staart is even als de bovenzyde, maar flaauwer, gekleurd. De binnenfte Dekveders der Wieken zyn licht bruin en wit: de binnenzyden der Wieken Aschgraauw : de Veders tus- | {chen de Rug en Wieken Oranjekleur en zwart met witte Tippen. Kort onder den Bek zyn de Veders wit: de Keel is helder bruin naar Oranjekleur trekkende. De Borft, Buik en Dyên, zyn wit, met een flaauwen weerfchyn van Oranje , en half- maanswyze zwarte Vlakken op de Borft en Zyden. De Dekveders onder aan de Staart zyn van een flaauwe onzuivere Oranje-Kleur, met witte Vlakken. De Pooten zynytotaan de Voeten toe, met witte Veertjes gedekt, die zig als Haair vertoonen. __De Voeten hebben ieder vier Vingeren van Vleesch-kleur, die op de zyden gekamd zyn, en aan den wortel door een Vlies famengevoegd. ze ER He Dies Vogel was, door den Heer JoHN BARTRAM, uit Penfylvanie, gezonden aan den Schildknaap PETER COLLINSON, Lid van de Koninglyke Societeit. Men noemt hem aldaar een Muifant. Gedagte Heer voegde daar nevens een zeer keurig | ge en ln ; Be. (*) Lacerta ex Infulâ Sarnid, Edw. 4v, V. p. 78. ollari i Tp fz Lacerta, viridis. Sea. Aob. II. Dr oe PNG ee, De ro ‚4, 5. Lacerta agilis. Linn. Sy/t. Nat, XII. Gen, Av. Ip. 214. Tetrao umbellus, LinN. Sy/2. Nat, XIL 122. Sp. 15. Syft. Nat. X. Gen. ros. Sp. 15. Nat. Gen. 103, Sp. 6, Faifant van Penfylvani if Hi D. VL STUK; bladz, Ee L D. V. Stuk, bladz, 409. PL, KEVILE sg Hijs. \ EN ZELDZAAME VOGELEN. 43 Berigt, in een Brief aan den Heer COLLINSON, * welk ik verlof kreeg te kopiee- ren, luidende hetzelve als volgt. | | ‚… Het is ‘een fclioone Vogel, wanneer hy zig in zyne pragt vertoont, dat is, '» Wanneer hy zyne Staart als die van een Kalkoen úitfpreidt, en een Krans van Ve- » deren rondom zyn Hals uitfpant gelyk een Kraag , wandelende zeer Staatelyk ' met een gelyken tred, en een Geluid maakende , % welk eenigermaate naar dat “ van eerie Kalkoen gelykt. Op dat oogenblik moet de Jaäger Vuur op hem gee- „ ven, anders vliegt hy „ eensklaps, wel twee of driehonderd Schreeden ver, eer > hy weder op den Grond gaat zitten. Daar is iets zeer aanmerkelyks in * gene wy „ alsdan Kloppen noemen , ’t welk zy met hunne Wieken doen, door met dezel- » ven tegen hunne Zyden te {laan, gelyk de Jaagers zeggen. Zy flaan op den. „Stam van een omgevallen Boom, die veele Jaaren op den Grond gelegen heeft, „ en beginnen hunne Kloppingen trapswyze, met een tusíchentyd van omtrent twee … Sekonden „ herhaalende dezelven al fchielyker, tot dat zy een Geluid van verre maaken of het donderde. Dit duurt van het begin af omtrent een Minuut, dan …„ houdt het omtrent zes of agt Minuuten op, en begint van nieuws af aan. De ‚ Klank is bykans een Kwartier gaans ver hoorbaar, en hier aan worden zy door „ de Jaagers ontdekt, en veelen van hun gedood. Ik heb ‘er menig een in dit pos- „ tuur-gefchooten , maar dezelven nooit zien Kloppen; dewyl ze my doorgaans > eerft zagen, en dus daar mede ophielden. In ’ Voorjaar en Najaar doen zy dit gemeenlyk, des morgens omtrent te negen of tien Uuren, en s° namiddags om „ vier of vyf Vuren. Hun Voedzel is voornaamelyk Besfen en Zaaden, die op’ „ Land voorkomen: hun Vleesch is wit en zeer Smaakelyk. Ik geloof dat zy maar „ eens in * Jaar, en wel in Voorjaar, broeden, brengende twaalf of veertien Kui- „ kens op, die zig tot in °t volgende Voorjaar by elkander houden, Veelen hebben … hun beft gedaan, om de Jongen op te voeden en tam te maaken, doch dit is hun ‚niet gelukt. Als men de Eijeren door een Hen laat uitbroeden, neemen zy wel … haaft de wyk naar de Bosfchagie, alwaar zy of middelen vinden om van te lee. ven of omkomen”. De Brief, waar uit dit getrokken is, was gedateerd Penfyl- vanie, den 15 July 1750. Dn | Om verder de Hiftorie van deezen Vogel op te helderen, fchreef ik aan den Heer Brooke van Maryland in Noord-Amerika, zig thans (in Mey 1752) te Londen bevindende, of hy de goedheid wilde hebben, van my zo veel Berigt, als hy in ftaat was, te geeven aangaande den Vogel, die Faifant genoemd wordt in de Pro- vinciën van Penfylvanie, Maryland, enz. Zyn Éd. verpligtte my met een voldoe= nend Antwoord, in een Brief , waar van ik her volgende Uittrekzel gemaakt heb, tot _de Hiftorie van dit Gekraagde Veldhoen betrekkelyk. | _ De Faifant broedt in alle deelen van Maryland, eenige Landfchappen aan de > Ooftelyke Kuft uitgezonderd. Zy leggen haar Eijeren in Neften, welken zy van „ afgevallen Bladen maaken, *t zy aan de zyde van omgevallen of by de Wortels van „ nog overend ftaande Boomen. Zy leggen van twaalf tot zeftien Eijeren. De … tyd dat zy broeden is in ’t Voorjaar, maar hoe lang weer ik niet: waarfchynlyk „ drie Weeken, om dat de Hoenders zo lang zitten. Een Jongen zynde vond ik ‚haar Neften, en poogde de oude Faifant te grypen doch dit gelukte my nooit. Zy „ liet my byna de Hand op haar leggen, eer zy het Neft verlaaten wilde, en toen, „alsof zy my door lift van het Neft wilde aftrekken, flodderde zy een honderd … Schreeden, of wat meer, voor my uit: zo dat ik geduurig haar meende te zullen … kunnen vatten. De Kuikentjes verlaaten het Neft zo dra zy uitgekomen zyn , en „leeven, naar ik geloof’, in ° eerft van Mieren, kleine Wormpjes en dergelyke zaa- „ken. Wanneer zy ettelyke Dagen oud zyn, weeten zy zig zo flim onder de Bla- 3 den te verbergen, dat het zeer moeielyk is hun te vinden. Verder aangroeijende „> aazen zy op Besfen, Vrugten en Graanen of ander Zaad. Druiven geluften haar | Ee en » ook, 4e VERZAMELING van UITHEEMSCHE „ook, als % het Saizoen is; Zeer wel; maar de Faifânt is in byzonder een lief heb: „ber van Klim-op Besíen. Ik ken geen ander Dier dat op dezelven aaft, en weet, „… dat die een Vergift voor veelen zyn. Schoon zy veele Jongen teffens én dikwils » tweemaal in % Jaar broeden, belet nogthans de groote menigte en verfcheidenheid » van Havikken en Valken in Maryland: die er Jagt op maaken, hasre fterké ver. ‚_s menigvuldiging. Het kloppen van den Faifânt, gelyk wy dat noemen, is een Ge- „‚ raas dat voornaamelyk in ® Voorjaar gemaakt wordt doot den Haan. Men kan het- „zelve, op een ftillen Dag, duidelyk een Kwartier gaans ver hooren. Zy zetten „ haar Borft uit gelyk een Kropper-Duif, en {laan met de Wieken, * welk een Geraas „‚ maakt dat veel naar trommelen gelykt; maar de Faifant verkort allengs den tuflentyd 5 van ieder flag, tot dat de Slagen ongewaarwordelyk famen {melten , even als wan- „> neer men twee ledige Bottels tegen elkander klopt ”. de Om, zo veel my doenlyk is, de Hiftorie van deezen Vogel te voltooijén , zal ik hier een aanhaaling doen uit de Reizen van den Baton de la Hontan naar Noord-A- merika; in *t Engelsch uitgegeven (Vol. IL. p. 67) alwaar hy fpreekt van een Vo- gel, by de Meiren van Kanada bevindelyk, welke ik denk geen ander te kunnen zyn dan die hier befchreeven is, hoewel de benaaming verfchilt. Hy zegt: „ Ik > Sing in gezelfchap met eenige Kanadiers, om deezen Vogel te zien Kloppen met »s zyne Wieken. Geloof my: dit Gezigt is een der grootftê aardigheden in de We- „ reld: want haar Geklop maakt een Geraas gelykeride veel naar dat vaneen Trom- »s mel, een Minuut lang; dan houdt het omtrent een half Kwartier Uurs op; en _„, neemt op nieuws weder aanvang. Door dit Geraas werden wy beftuurd naat de ___„ plaats, alwaar het ongelukkige Veldhoen zat , en vonden het op rottige met Mos- ‚begroeide Boomen. Door de eene Wiek dus tegen de andere te kloppen, willen > zy haar makkers tot zig roepen, en het dommelend Geraas dat’erop volgt; kan men „een half Kwartier gaans ver hooren. Zy doen dit alleen in de Maanden April ‚Mey, September en Oktober, en, °% gene zeer aanmerkelyk is, het Veldhoen _s klopt nooit op deeze manier dan op eenen Boom. Het begint met het aanibreeken van den Dag en houdt te negen Vuren ’s morgens op, tot omtrent een Uur voor. der Zonne Ondergang: dan begint het wederom te Klapperwieken, en gaat daar: ‘… mede voort, tot aan den donker toe”. Ik meen dat deeze Berigten, gegeven door twee leevende Getuigen van Agting; en een overleeden Schryver van Goeden naam, die niets van elkander wiften, het gene ’er van gemeld is beveftigen moet. Zy ftemmen zo naby overeen, als iemand _ met reden zou kunnen vorderen in Berigten, die door verfchillende Menfchen gege. ven zyn. Ik geloof dat deeze de eerfte Afbeelding en befchryving zy van den ge- dagten Vogel. DE | | BEBOSTE HRT EN EE BE Benen Mandrake order erna aned ed EAA Boxer Het kleine Hazelboen van Aleppo (39) Deeze Vogel is hier kleiner dan Levensgtootte vertoond. Hy heeft omtrent de grootte van een Patrys, hoewel hy in geftalte veel meer naar een Duif gelyke , door de langte zyner Wieken, die, geflooten zynde, bykans agt Duimen haalen; daar zy in de graauwe Patrys niet boven de zes Duimen lang zyn. Dit is de Haan of Mannetjes-Vogel, | Ze De (39) Lagopus minor f. Kata ex Aleppo, Caudâ duz- Pyrenaica, Beiss. Ao. I. p. 195. T. 19. Tetrao Alcha-® bus Plumis elongatâ. Epw. 4v. V Pp. 84. T. 249. Rus ta. LINN. Syft. Nat. XIL Ge ger Le J, Kd © e e . hed . » e . ps Jap ige) =, Ss p 5 N £ SEL Alepp. 64. 'É, 9, Cranz. Onom. T, P. 77. Bonafia I,D.V, See bladz. 412, 8 ee En di EN ZELDZAAME VOGELEN, 48 De Bek heeft een bruine of Hoornkleur , donkerft aan de Punt, zynde van maak= zel omtrent als in onze gewoone Hoenderen. De Neusgaten ftaan op het Grond- ftuk van de Bovenkaak, digt tegen de Veders van het Voorhoofd aan. De Kop is Aschgraauw , maar aan de zyden, rondom de Oogen, Oranjekleur. Boven de Oogen is een zwarte Streep, De Keel is, tot meer dan een Duim afftands van den Bek, naar beneden, insgelyks zwart, gelyk in de Mannetjes Mosch. Aan het be: gin van de Borft heeft hy een Oranjekleurige Vlak, van halfmaanswyze figuur, welke boven en onder met {malle zwarte Streepen gezoomd is. De punten van dee- ze Vlak ftrekken opwaards naar de Nek. Het overige van den Borft en Buik; de Dyën, het voorfte van de Pooten en het onderfte van de Staart, is gedekt met wit- te Vederen; hoewel het Donsachtige, naaft aan het Vleesch, donker is en de Nek= veders, onder aan de Staart uitwaards, gemengeld zyn met een weinig Zwart en roodachtig bruin. De Nek en Rug zyn gedekt met bruinachtige Vederen , die haare Tippen geeler en lichter en de middelfte deelen verdonkerd hebben door donkere dwars-Streepen. De Stuit en bovenzyde van de Staart zyn regelmaatiger getekend mèt dwars-Streepen van Oranjekleur en zwart. De zyd-Veders van de Staart zyn wit getipt en verkorten allengs tot de buitenften aan ieder zyde; maarde twee mid- delftèn zyn een groot end langer dan de overigen, en ruim zo {mal als menze in Af- beelding heeft gebragt, hebbende eene donkere Kleur. De Dekveders van de Wie= ken zyn fchoon getekend met geboogen Streepjes van Oranje en Koffykleur, heb- bende haare Tippen wit. De Slagpennen naaft aan de Rug zyn van de zelfde Kleur als de Rug. De overige Slagpennen zyn donker Aschgraauw , wordende allengs by- na zwart aan haare Tippen. De zyden des Lighaams onder de Wieken, en derzel ver binneníte Deksels. zyn wit. De Pooten zyn, aan de voorzyde, met witte Vederen als Haair gedekt: de Voeten kaal en Aschgraauw: de voorwaardfe Vingers by haaren Wortel met Vliezen famengehecht, even als in veele andere Vogelen; maar de agter-Vinger is hier zeer klein. | | Hen fraaije Aftekening van deezen Vogel , Levensgrootte, wordt in een Lyft be: waard in het Brittannifche Kabinet. Hy was van Aleppo, wel geconferveerd zynde, opgezet overgebragt door Doktor Russe, die veele Jaaren in die Stad gewoond hadt, en na zyne terugkomft te Londen zyne Waarneemingen, dat Land betreffende, aan % licht gaf; ineen Werk, waar in hy de Af beeldingen gebragt heeft van dee= zen en andere Vogelen. De Doktor gaf my verlof, om deeze Print , zo wel als verfcheide anderen, te maaken naar de Natuurlyke Voorwerpen, die hy in bezitting hadt. Inde Turkfche Taal noemt men den Vogel Kata. De Doktor ziegt, dat het Wyfje van dezelfde grootte is , doch een weinig verfchillende in Kleur, op ver na zo fchoon niet Zynde en de Puntige Veders in de Staart een weinig korter heb- bende. Men vindtze in de Wildernillen ‚niet ver van Áléppo, het grootfte deel des __Jaars, maar in Mey en Juny komen zy nader aan de Stad, dewyl zy in die Maan- den aldaar een grooter overvloed van Water aantreffen dan in de Wilderniflen. In dat Sayzoen worden zy menigvuldig gevangen, en zeer goedkoop verkogt op de Markten te Aleppo. Doktor SHaw heeft, in zyne Reizen en Waarneemingen in Barbarye, pag. 253, eén flegte Af beelding eri korte befchryving gegeven van eeneri Vogel, die ik denk de zelfde te zyn, hoewel hy ’er maar drie Vingers aan toefchryft. Ik onderftel, dat de kleine agter-Vinger door hem over * hoofd zal zyn gezien: al- zo de Pooten bekleed zyn met Veders die hem verbergen, Hy noemt denzelven Kittawia op zyne Plaat en Kittawiah in de befchryving. Die het Berigt, ’* welk ‘er Doktor Saw van geeft, met het myne vergelyken willen , kunnen hem raad: _pleegen. Doktor Russer is, zo ik geloof, de eerfte, die ons een goede Hiftorie gegeven heeft van dit Hazelhoen. | VII, Deel en He EE PLAAD 46 VERZAMELING van UITHEEMSCHE De Ooflindifcbe Trapgans (40). Zyne hoogte is gerekend ongevaar twintig Duimen te zyn in het Poftuur , waarin hy hier is getekend. Hetiseen ranker Vogel, inzonderheid wegens de langte zy- ner Pooten, dan eenig ander van dit Geflagt die ik tot nog toe heb gezien. _ De Bek is langer dan in onze Engelfche Trapganzen en van eene witachtige Kleur. De Oogen zyn groot; de Oogkringen Hazelnooten-Kleur;, de Oogleden Aschgraauw. De zyden van den Kop, geheel rondom de Oogen; zyn helder bruin: de Kruin en de geheele Hals gedekt met zwarte Vederen, die wat los han- gen, hebbende {malle Puntjes: de Rug , Stuit en Staart, helder bruin. De Veders op de Rug zyn in t midden zwart, met een weinig Strooizel van die zeifde Kleur op haare bruine deelen. De Staart heeft dwarfe Baaren van Zwart, metdergelyk Strooizel op de bruine Baaren daar tuflchen. Van het bovenfte der Rugge gaat het Bruin, met Zwart gevlakt, geheel rondom het laagte van den Hals van vooren. Alle de Dek- veders der Wieken zyn wit, uitgenomen dat de kleinfte Veders, by het Gewricht of aan den Schouder, met Zwart gerand zyn. De Slagpennen der Wieken; naaft _aan de Rug, zyn bruinachtig met zwarte Vlakken: de middelfte Slagpennen met dwar- _ fe Baaren en Strooizel van Zwart: de grootfte of buitenfte hebben haare uitwaardfé Baarden wit, en de Tippen worden allengs donker Aschgraauw. De geheele onder- _ zyde, van de dwarfe bruine Baar op de Bor(t tot aan de Dekveders onder aan de Staart, is gedekt met zwarte Vederen. De Pooten zyn lang, maar de Vingers naar dezel- ven te rekenen kort. Zy zyn een goed end boven de Kniejen Vederloos. Maar drie Vingers heeft deeze Vogel, allen voorwaards taande , gelyk in het gantíche Geflagt der Trapganzen plaats heeft. Dezelven zyn bekleed met Schubben van eene witachtige Kleur, en hebben de Klaauwen donker. - En j __Deeze Vogel is een Inboorling van Bengale, in Ooftindie , alwaar men hem Chur ge noemt. Onze Afbeelding is gemaakt naar een Tekening, welke zig in de Ver: zameling bevondt van wylen den waardigen Heer Dr. Mrap , ’% Konings Lyf- Arts. Het is de eenigfte Afbeelding, welke ik my verftout heb in deeze Natuurly- ke Hiftorie te brengen, zonder. dat ik het Voorwerp of in * geheel, of in zyne voornaamfte deelen , in Natuur gezien had. Ik geloof dat dit een zo echt Stuk zy, _als of ik het zelf naar ’t Leven had getekend. De Af beelding; naamelyk , was ge- maakt door de bezorging van den Heer Core, te Bengale woonachtig, die by- zondere verpligtingen hadt aan Doktor Mrap , en aan denzelven, tot vergelding van ontvangen Gunftbewyzen, omtrent twintig Tekeningen zondt van verfchillen: de Vogelen van dat Land, die verklaard werden naauwkeurig naar ’t Leven gemaakt te zyn. Ik geloof, dat wy tot nog toe geen Berigt van deezen Vogel hebben, fchoon het een der eerften fchynt te zyn, die de oplettendheid van een keurig Waar neemer naar zig trekken zouden. | | ee (40) Otis Bengalenfis ibi Churge diétus. Epw. do. V: p. 87. T. 250, PLAAT _L Ds V. Stuk, bladz, 297: EN ZELDZAAME VOGBLEN 42 Pb A At EL _ De kleine Trapgans (41). _ De Afbeelding vertoont den Vogel tot de helft in alle Afmeetingen verkleind. Hy fchynt ongevaar de grootte te hebben van een Faifant; maar is volmaakt van het Geflagt der Trapganzen. WiLLouGHBY noemt hem de Veld-Eend. _ De Bek is, daar hy aan den Kop paalt; Vleeschkleürig en zwart aan de Punt. De Kruin en zyden van den Kop , het agterfte van den Hals; de Rug en Dekveders der Wieken, zyn bruin; met gebroken onregelmaatige Zwarte Vlakken en Merken, De Keel; digt onder den Bek, is wit: het voorfte van den Hals licht bruin; met don- ker gemengeld: de Dekveders aan de binnenzyden der Wieken en derzelver randen zyn wit: de buitenfte Slagpennen aan * begin wit, aan de tippen zwart; die ‘er aan volgen wit met een kleine mengeling van Zwart: de binnenfte Slagpennen , naaft aan de Rug; bruin, met dwarfe zwarte Vlakken, gelyk de Rug. De Borft en Zyden zyn wit, met zwarte Vlakken; de Buik en Dyên geheel wit: de Stuit en Dekveders onder aan de Staart wit, met een kleine mengeling van Zwart: de Staartveders bruin; __met donkere Vlakjes gefprenkeld, en gebandeerd met breede zwarte dwars-Stree- pen. Het Dons onder de Vederen is Roozekleur, gelyk in de grootere Trapgans. De Pooten zyn tot een weinig boven de Kniejen Vederloos. Hy heeft aan ieder Poot drie Vingers, die allen voorwaards flaan , en aan den Wortel door een Vlies een weinig famengevoegd zyn. De Kleur der Schubben aan de Pooten en Voeten is donker geel. ie | | he | Deeze Vogel was gevangen in het Graaffchap Cornwall, en aan de Koninglyke Societeit van Londen in ° jaar 175 1 vertoond: maar, alzo 'er dies-tyds onder de te- genwoordige Leden niemand was die hem kende; behaagde het de Societeit hem door haaren Dienaar aan my te zenden, om myn Gevoelen daar omtrent te weeten, - Ik gaf, naar-myn vermogen; een Antwoord, behelzende een Berigt aangaande dee- zen Vogel, met en benevens een korte Hiftorie van een zeer zeldzaam Veldhoen van Penfylvanie , dat aldaar een Faifant geheten wordt (*): welk Antwoord het de Societeit behaagde aan ° lichtte geeven in de Phil. Tranfalliën, voor ’t jaar 1754. ° Is op die manier nu eerft ontdekt, dat deeze. Vogel een Ínboorling zy van knge- land (f); hebbende de overige Autheuren, die ’er van fpraken ; hem tot Vrankryk be- paald. BELLONIUS noemt hem Canne Petiére , pag. 2375 238; ván Zyne Hiflorie der Vogelen. Veele laatere Autheuren hebben denzelven uit zyn Werk befchree- . 41) Otis minor, Anas Campeftris f. Tetrax Autho- (*) [Deeze is hier voor, Plaat XXXVIIL, afgebeeld tum. Ebw. Av. V. p. 89. T. 2sr. Briss. 4v. V. p. en befchreeven. | / 24 Ti asefers 2x Ars. Zo lllk:p. 33 TH. ar. Otis — (). (Ik kan echter niet zien, dat dit daar ùit blyke. Tetrax. Linn. Sy/t, Nat. XII Gen. 95. Sp. 3. Syt. Kon hy niet vit Vrankryk in Cornwall overgevlogen Nat. X, Gen. 85-Sp. 3. Kleine Trapgans. Nat. Hijt. zyn? | | | | | M a 8 VERZAMELING van UITHEEMSCHE Srraw heeft, in zyne Reizen naar Barbarie en de Levant, p. 252, een Afbeelding en befchryving gegeven van deezen Vogel, dien de Barbaryfche Volkeren (zegt hy) noemen ‚> Rhaad of Saf-Saf Rhaad, *t welk Donder betekent in de Landtaal, en „> dien naam onderftelt men aan deezen Vogel te zyn gegeven, wegens het Ge- … luid dat dezelve maakt in het fpringen van den Grond; gelyk Saf=Saf, de ande- te naam, zeer natuurlyk uitdrukt het {laan van de Lugt met zyne Wieken, „> wanneer hy vliegt *. SSSSSSSSSSSSSSSSSESSSSSSSESSS SES SSSSSSS SS: Ph AA Tes kle: De Goudkoppige Lyfter (42). De beide Vogeltjes op deeze Plaat zyn in de Natuurlyke grootte voorgefteld. Uit de:geftalte van hunne Bekken befluit ik, dat zy of op Vliegen en andere Infekten, _of op Besfen en Vrugten moeten aazen. E De Lyfter, die de onderfte Afbeelding uitmaakt, heeft zynen Bek van eene don- kere Kleur, uitgenomen het Grondftuk van de Onderkaak, dat Vleeschkleurig is. De Kruin van den Kop heeft een fchoone Goudkleur. Boven ieder Oog loopteen _ zwarte Streep. De Nek, Rug, Wieken en Staart, zyn altemeal groenachtig bruin en Olyfkleurig: de binnenzyde der Slagpennen en de onderzyde van de Staart Aschgraauw. De Keel, Borft en Zyden , hebben eene witte Kleur, met langwer- pige zwarte Vlakken langs het midden der Vederen; maar het midden des Buiks, de Dyën en Dekveders onder aan de Staart, zyn zuiver wit: de Pooten en Voeten van het gewoone maakzel en geelachtig bruin van Kleur. De Blaauwe liegenvanger (5). Deeze wordt in de bovenfte Afbeelding voorgefteld. Hy heeft den Bek zwart, _ De Kruin van den Kop, de Nek, Rug, Stuit en Dekveders der Wieken trekken naar blaauwe Ley-kleur. De Staart en de Slagpennen zyn zwartachtig of donker, hebbende de buitenfte Slagpennen het onderfte wit, en de binnen Dekveders der Wie- ken zyn witachtig. De Keelen de zyden van den Kop zyn zwart, en dit Zwart loopt langs den Hals voort tot onder de Wieken. De Borft, Buik , Dyën en Dek- veders onder aan de Staart, zyn geheel wit: de Pooten en Voeten van ‘de gewoone form en donkerbruin. | | | In November des Jaars 1751, waren deze Vogeltjes, beiden, op Zee gevangen __door wylen Th. Srack, Med. Do@tor en Lid van de Kon. Societeit, op Zyn Reis- togt naar famaika, terwyl het Schip door Stilte bezet was, op omtrent agt of tien Mylen afftands van Hifpanjola. Hy heeft my deeze en verfcheide anderen prefent — gedaan. Ik geloof dat geen van beiden tot nog toe was afgebeeld of befchreeven. Ik houdze voor Trekvogelen, welke toen van het Vafte Land van Noord-Arnerika overtoogen, om hun W'inter-verblyf te neemen in de warme Eilanden tuflchen de Keerkringen. De Kaap van Florida {chynt als door de Voorzienigheid gefchikt „ om den Overtogt der Vogelen van de Weftzyde van Noord-Amerika naar Hifpan- jola, Kuba en Jamaika, en de geheele ry der Karibifche Eilanden , tot aan de Noor- delyke Kuften van Zuid-Amerika toe, te begunftigen. Die van de Ooftelyke Oe- Vers (42) Turdus Vertice Aureo. Epw. Av Vp. or: (*) Mafcicapa ceerulea. Epw. Av. V | } ii 25 ee HA a ople En Av. Ficedula Canadenfis cinerea major. Hse Se en 3 „P: 504. Motacilla Aurocapilla. Linn. S/% Nat. 527. T. 27. f. 6. Motacilla Canadenfis, Tann. S an __XIL Gen, 154. Sp, 29. Nat, XII. Gen. 114. Sp. 42 sd dl | EN ZELDZAAME VOGELEN. ‘48 vers mag men onderftellen Zuidooftwaards te trekken, over de Land-engte van. dat Wereldsdeel (*). | __ Sedert het maaken van deeze befchryvingen, heb ik twee van deeze zelfde Vo- geltjes ontvangen van mynen, goeden Vriend , den Heer W. BARTRAM van Penfyl- vânie; *t welk myn denkbeeld beveftigt, dat zy Trekvogelen zyn: want hy zegt, dat zy aldaar in April komen en blyven ‘er den geheelen Zomer. De Goudkoppi- ge Lyfter, zegt hy, maakt zyn Neft op den Grond, en verkieft altyd de Zuidzyde van een Heuvel; maakende een hol in de Bladen, gelyk een klein Oventje, dat z met Hooy bekleedt, en legt daar in vyf witte Eytjes met bruine Vlakken. Ik ont- ving van den Heer BARTRAM, te gelyk met deezen en eenige anderen, den klei- nen Lyíter, die door CaresBY, in deszelfs Natuurlyke Hiftorie van Karolina, afge- beeld is en befchreevef (}), maar de hier door my afgebeelde is kleiner , en de klein fte van het Lyfteren-Geflagt die ik ken. in: sssssssssssssrsssscesdsssessdsessrssse PD AAT XLI | De Ohf kleurige Vliegenvanger (43). Deeze Vogel, zo wel als de bygevoegde Vlinder, zyn beiden ontniddelyk naar % Voorwerp ge-etft, en hier vertoond in de Natuurlyke grootte. | De Vogel heeft een dunnen Bek; doch die wat dikker en fterker is dan in eenige _andere Vogels van deeze Familie, De Punt van de Bovenkaak buigt naar beneden, en hangt een weinig over de andere heen, De Bek is van boven donker , van onderen Vleeschkleurig. Fen donkere Streep loopt van het Grondftuk om het Oog heen; waar boven een witachtige Streep is, zynde de Kruin van den Kop, de bovenzyde vanden Hals, de geheele Rug, Wieken en Staart, bruinachtig groen , of donker Olyf kleur. De geheele onderzyde , van den Bek tot aan de Dekveders onder aan de Staart, is van een witachtige Kleur, een weinig met licht Olyfkleur gewolkt , zynde de binnenfte Dekveders en randen der Wieken witachtig; de binnenzyde der Slagpennen en de onderzyde van de Staart Aschkleurig, de binnenfte Baarden der Ve- deren met Wit gerand. De Pooten en Voeten zyn van maakzel als in de meefte andere kleine Vogeltjes en van eene zwartachtige of donkere ISleur, De Kapel heeft den Kop roodachtig , het Lyf donker, alle de Wieken helder geel, onregelmaatig met Zwart gezoomd: zynde de onderzyde, zo van het Lyf als van de Wieken, geheelenal geel. Ik heb dezelve in myne kleine Verzameling. Zy kwam van China en was, met verfcheide anderen, in een Laadje, dat ik kogt van iemand, die zig in dienft van de Ooftindifche Kompagnie bevond. _ De boven befchreeven Vogel was van Jamaika in Spiritus overgebragt door Doc- tor BROWNE, die hem my, met andere Vogels van dat Eiland, prefent deedt, Men _ kent hem daar by den naam van ZZ’hip-Tom-Kelly, welke woorden, zo men ver- zaalt, zyn Gezang byna uitdrukken. De Natuurlyke Hiftorie van Karolina van den — Heer CATESBY naziende, vind ik daar in de Afbeelding en befchryving van een Vogel, dien ik geloof denzelfden te zyn met deezen (}) Hy noemt dien de Rood- Oogige Vliegenvanger, welke , zo hy zegt, in Karolina broedt, en Zuidwaarts vertrekt in den Winter; zo dat, indien het een Trekvogel is, Karolina deszelfs Zo- | mere (*) [Ik twyfel niet of Ooftelyke zal hief Weftelyke Linn. Syf?. Nat. XII. Gen. tr3. Sp. 14. en bevoorens Wetftzyde de Ooftzyde moeten zyn. (1) Nat. Hifl. of Carolina. Vor. Lp. 3r. [Zie den _ (48) Mufcicapa fubfufco viridis five Oivacei colo- 1. Banp van dit Vogelen-Werk , bladz, so. Pl. LXILJ ris. Eow. 4v. V. p. 93. T. 253. Mufcicapa Jamai- (&) Natur. Hift. of Carolina. Vor. IL. p. 54. [Zie cenfis. Briss. 4v. IL. p. gro. Mufcicapa Olivacea. den Il. Banp van dit Vogelen-Werk, bladz. 7. PL Vil} Wil Deel, s0 VERZAMELING van UITHBEMSCHE jer: en Jamaika het Winter-verblyf mag zyn. Deeze Vogel, geloof ik, is de opa _lettendheid van Sir HANS SLOANE ont{napt. Ík kan?er niets, in zyne Hiftorie vart -famaika, mede overeenkomftig vinden. Doftor BROWNE meent dat het een Trek: vogel is, op Jamaika overkomende, en zegt, dat dezelve niet veel Nooten op zy Zang heeft, maar luid en aangenaam. Zie het Berigt daar van in deszelfs Natuur: lyke Hiftorie van Jamaika, p. 476. SSSISTSSSI SIS SISSI SISI SIS ES SISI SISISISISISI SISSI ESES GES El Ae Twee Penfylvanifcbe G oudbaantjes. (44). _Deeze Vogeltjes zyn hier in de Natuurlyke grootte vertoond. De zivaarte vätt het bovenfte op de Plaat was , als elf drooge witte Erwten; en die van het onderfte als agt zodanige Erwten; waar uit men eenigzins hunne verfchillende Lighaams grootte kan opmaaken. Zy waren beiden droog bewaard. __ | | __Hert bovenfte kan men Robynkoppig noemen. Deszelfs Bek is zwart: de Kop; de \ek, Rug en Stuit, van eene donkere Olyfgroene Kleur; die donkerft aan den _ Kop is en lichter op de Stuit. Het heeft op den Kop een Vlak van eene uitermaate _fchoon roode of fchitterende kleur. De geheele onderzyde, van den Bek tot äan de Staart, is licht geel of Roomkleurig; een weinig donkerer aan de Keel en Borft dar aan den Buik. De Dekveders der Wieken zyn Olyf kleur, met Roomkleurige Tippen, ’% welk twee witachtige Streepen tnaakt, dwars over ieder Wiek. De drie Slagpennen, naaft aan de Rug, zyn zwart of donker, met Roofnkleürige kanten; de overige, ook zwartachtig , hebben {malle groenachtig geele kanten: maar de onder. enden der Slagpennen, daar de lichte tippen der Dekvederen op dezelven vallen; zyn geheel zwart. De binnenfte Dekveders der Wieken zyn Roomkleurig ei de binnenzyden der Slagpennen Aschgraauw, miet fmalle lichte randjes aan haare bin- nenfte Baarden. De Staart is zwartachtig, hebbende de Veders geel groen gerand; enì van onderen Aschgraauw. De Pooten , Voeten en Klaauwen, zyn donker: Dee- ze befchryving raakt het Mannetje. Het Wyfje van de zelfde Soort, ook inede- gebragt, verfchilt ‘er in minfte niet van, dan daar in, dat het geene roode Vlak op den Kop heeft. Het was even zwaar als het Mannetje. en … Her onderfte Vogeltje, dat men Goudkoppig noemen kan, werfchilt wederom in % allerminfte hiet van het andere, dan daar in, dat het kleiner is, hebbende de Vlak “op den Kop langer en van eene Oranje geele Kleur; met zwart gezoomd; en een wit Streepje aan het Grondítuk van de Bowenkaak. | | | Deeze Vogeltjes waren, door mynen Vriend den Heer Wirmram BARTRAM ; van Penfylvanie overgezonden. Hert bovenfte oordeel ik, wegens deszelfs overtreffen: _de grootte , en de Vlak, die het op zyn Kop heeft, een verfchillende Soort te Zyn; _nooit te vooren afgebeeld of befchreeven en onderfcheiden van het Goudkoppige, dat men by veele Aurheuren vindt. Ik heb ontdekt, dat dit een Inwooner is van A mes rika, van Jamaika tot in onze Noorder Volkplantingen op het Vafte Land zen var Bengale in Ooftindie tot in Engeland, in het oudtyds bekende gedeelte des Aards- _ kloots (*)e | | | De (44) Regulus Vertice Rubini coloris : Regalus cris- willen geeven ‚dat hetielvé- het gewoone Erpe tatus five ‘Yrochilus antiquorum, Epw. dv. V. p. os.” fché Goudhaantje „ de Reeulus- criftatus der Autheus T. 254 Calendula Penfylvanica. Brrss Av III. p. 584. ren, zy. Caresny verzekert ook van zyn Rood gez Calendula Id, p. 579. Motacilla Calendula & Regulus. _kuifde Winterkoningje , dat hetzelve zo wel in En | Linn. Syft. Nat, XII. Gen. 114. Sp. 47, 48. Goud-” land voorkomt als in Amerika, Zie de IL Band. van _ haantje. Nat. Hij. 1, D. V. Srur, bladz. 58g. _dit Werk, p. zor. PL CX. 1 ; » Vä! (*) De Heer Epwarps {chynt hier te kernen te B EN ZELDZAAME VOGELEN- ST De Wesp; ‚hier op de Plaat vertoond, komt uit Virginie, . Zy heeft den Kop food, het boven- en onder-Lyf donker blaauw; len des Lighaams famenhecht, geel. achtig gelyk in de meefte Wespen (*. de Pooten en geen de twee dee- De Wieken zyn doorfchynende en bruin- BERIBERI DPO innemende eben deden dense deer aen eben ei | PD AAD KLV RE De V liegenvanger met de geele Stuit (45). De Vogel, hier afgebeeld, komt in Natuurlyke grootte te voorfchyü. aan de Punt een weinig nederwaards geboogen, kere Kleur, doch een weinig lichter aan het Grondítuk van de Onderkaak, een dunnen Bek, Hy heeft en van eene don= De Kruin van den Kop en deszelfs Zyden rondom de Oogen ; zyn Aschgraauw; welke Kleur allengs in Olyfgroen verandert in de Nek en op de Rug ; die met zwarte Vlakken is gefprenkeld: De Keel; Borft en Stuit zyn helder geel, De Borft is met zwarte Vlakken; als Drop-Paarlen, getekend. De Dyën; het Lyf, en de Dekveders onder aan de Staart, zyn wit: de Wieken zeer donker Aschgraauw; De tippen vari de eerfte en tweede ry der Dekvederen zyn wir, dwars over ieder Wiek: De Slagpennen naaft eh maaken twee fchuinfe Baaren aan de Rug zyn ook met Wit ge: rand, en de Dekveders, an de binnenzyde der Wieken ‚ Wit, De binnenzyden der Slagpenhen zyn Aschgraauw, met fmalle witte tandjes aan de inwaard{e Baarden. De Staartveders, uitgenomen de twee middelften; die zwart van haare inwaardfe Baarden wit, de tippen en gron boven op de Staart zwart: Zyn, hebben ’ middelfte den zwartachtig : de Dekveders De Pooten en Voeten zyn van maakzel als in de meefte andere kleine Vogeltjes, en van eeriì donkere Kleur. _Ik kreeg deezen Vogel, droog bewaard, van den Heer van Penfylvanie , met eene enkele Aftekening van de Gent bygevoegd heb tot fieraad; dan als Niettemin zal ik den Heer WitLiam BARTRAM ana, welke ik hier eer een gedeelte van deeze Natuürlyke Hiftorie. BARTRAMS Berigt daar van mededeelen. „zelve de Overblyvende Herfjf- Gentiaan van de Wildernis, Hy noemt de- en zegt; dat zy drie of ‘wier Steelen uit eenen Wortel voortbrengt; iedef van omttent een Voet hoog en dat {ominige Steelen twee Bloemen draagen: Bloemen van eene fchoone blaauwe K leur; veele Jaaren. Men vindtze weinig in Penfy De Steelen en Bladen Zyn groen; de. en lang van duur; leevende de Plant ook lvanie, CATESBY heeft; in zyne MNatuur= byke Hiftorie van Karolina, Vor. Ip. fo, eene verfchillende Soort van Amerikaan- Íche Gentiaan vertoond (f). 4 î Het Schytifch Lam; in een hoek van de Plaat afgebeeld, is ontleend uit de Phij Trans. N. 390; zynde een Soort van Mos dat aan en om de Wortels van Varen groeit en fomtyds de Vertooning maakt van éen Viervoetig Dier. Mrs. BLACKWELL heeft; in haar Kruidboek, Vor: IL PI. 360, een verfchillende Af beelding daar van gegeven. Die ‘er meer van weeten willen; _(*) [De Heer Epwarps heeft hier Vliegen en noëmt het afgebeelde Infekt een lieg daar het zekerlyk een Wesp of Baflerd-Wesp is , eenigermaate naar. die vari CATESBY, in de IL, Band van dit Vogelen Werk ; op Plaat CVL, vertoond „en bladz 96 breedvoerig be- fchreeven , of naar die van Pl, CX. gelykende en tot de Sphes cerulea van’ Lannaus behoorende. Dergelyke | Nieuwiorkfe en Surinaamfe Bafterd-Wespen, doch in Kleur verfchillende, zyn in Fig. to en 12, Op Plaat XCVE,inhee 5 Darrs XIL Stuk myner Natuurlyke — N 2 kunnen de gemelde Werken inzien, Hiftorie ; afgebeeld. J eee (45) Mufcicapa Uropygio lateo. Enw. dv. V: p: HA 2 (f) Dezelve is de Gentiana Sapondria of Gentiand met Seepkruids-Bladen „ zie bladz_ Sole KLE, in delle Band van dit Vogelen-Werk. Deeze verfchilt ook van die, welke de Heer Kara in Penfvlvanie waargenomen heeft, guinguefolia (lege guingueflora) wan LinNays genaamd. óp, PL p. 333. Is PLAAT 52 VERZAMELING van UITHEEMSCHE SSS SS ESSE SESSIES HES Pe KR TEV De geèle Roodkop wan Penfylvame (46.) De beide Afbeeldingen, op deeze Plaat, zyn in‚de Natuurlyke grootte naar opge: vêtte Vogeltjes getekend. De onderfte is de Roodkop. Dezelve heeft den Bek dun, {cherp gepunt en zwart van Kleur; de Kruin van den Kop rood; de bovenzyde, van den Kop tot aande Staart, Olyfgroen; de onderzyde, van de Oogen en Bek tot aant de Staart, helder geel, maar de Borft en Buik zyn met rood gevlakt, langs de Schaf ten der Vederen. De Wieken en Staart zyn donker, hebbende alle de Vederen met Geel gerand, uitgenomen eenigen der langfte Slagpennen, die geheelenal zwartach- tig zyn. De binnenfte Dekveders der Wieken zyn geel, en de inwaardfe Baarden van de Slagpennen donker, met Geel gerand. De onderzyde van de Staart is geel. De Pooten en Voeten zyn van maakzel als in de meefte andere kleine Vogeltjes ên donker Vleeschkleur. gt 7 den | Dit Vogeltje behoorde aan wylen Mejuffrouw Sidney Kennon;, Wroedvrouw vän de Koninglyke Familie, % Is niet bekend van waar het kwam; maar ik heb deszelfs Vaderlärid ontdekt. ’t Gene ik vaftftel daar van het Wyfje te zyn, (dewyl het in grootte, maakzel en Kleuren, volmaakt daar mede {trookt, hebbende de Kleur flegts wat bleeker,)) werdt my door gedagten Heer BAR TRAM uit Penfylvanie toe: „gezonden, met het volgende Berigt. „ Het bezoekt ons in Maart, en is een zeef „ eenzaam Vogeltje, onthoudende zig altoos in digte Boschjes, en aazende op In: ‚ fekten, welken het op het laage Geboomte vindt. Zelden komt het in hooge ‚‚ Boomen. Zy broeden in Penfylvanie niet, maar trekken verder Noordwaards %_ ___ Het witflaartige Kofibrietje (*). _ De bovenfte Afbeelding ftelt hetzelve voor. Het heeft den Bek lang en dun, naat beneden geboogen ;, zwart van Sleur aan de Punt en aan °t Grondítuk lichter. De geheele Kop, de Nek, Rug, de kleinfte Dekveders der Wieken en de Borft, zyn van eene groenachtig bruine Kleur, welke, door de verfchillende af kaatzingen van het Licht, in een Koper- of Goudkleur verwisfelt. De twee middelfte Veders van de Staart zyn eveneens gekleurd, maar de overige agt, (want het hadt ’er tien) zyn wit; uitgenomen dat de twee buitenften, aan ieder zyde, met donker een weinig gewolkt zyn aan haare Tippen. Het heeft een horizonraale Baar, van licht roodachtige Kleur, dwars over de Keel. De Buik en Dekveders onder aan de Staart zyn donker witachtig; de Wieken van eene donker paarfche Kleur, zo wel van bine nen als van buiten + de Pooten en Voeten zeer klein en witachtig. a Dit Vogeltje werdt gezegd een Inboorling te zyn van Suriname. Het was my door _mynen Vriend, den Heer JAMES LeMaN, geleend. Doktor BROWNE zegt, in zyne Natuurlyke Hiftorie van Jamaika, dat de Kolibrietjes aazen op den Honig der Bloe- men; welken zy al vliegende inzuigen; begeevende zig van de eene Bloem of Boom _ op den anderen met een onbegrypelyke vlugheid. Ik geloof, dat geen van deeze beide Vogeltjes tot nog toe afgebeeld of befchreeven ware. SSS SSS SS ESS SS SSS Ss SS SSS SSS SELS | B BEE ASA NEVI De Geelffaartige en gevlakte geele Vliegenvanger (47). Deeze Vogeltjes zyn beiden ook in de Natuurlyke grootte afgebeeld. Ik oordeel, uit de figuur van hunne Bekken, dat zy op Infekten aazen. | B (46) Avicula lutea Vertice rubro, Enw. Ao. V. p. 99. E. 256. Ficedula Penfylvanica erychrocephalos, Berss. 4v II p. 488. Motacilla petechia. Linn. Syft. Nar XIL Gen. rr4. Sp. 30. (*) Mellivora Caudâ albâ, Epw, 4v. V. p. roo. T. 256. Polytmus Surinamenfis. Briss. Av. IIL p. 674. ‘Frochilus leucuras, Lin. Sy/E. Nat, XII, Gen. 66. Sp. 6. (47) Mufcicapa Cavdâluteà & lutea maculata, Eow. dv. p. zor. T. 257, EN ZELDZAAM E :V-O GE L:EEN 7 53: _ De Geelftaartige is de bovenfte op de Plaat. Hy heeft den Bek van eene bruine Kleur, en plat gedrukt gelyk die van een Endvogel; zo dat dezelve van boven ge- zien zig veel breeder dan van de zyden vertoont. Omtrent de hoeken van den Bek heeft het Haairtjes; die voorwaards geftrekt zyn met de Punten. De Kruin van den Kop is, zo wel als de Dekveders boven op de Staart, Aschgraauw. De Nek, Rug; en Dekveders der Wieken, zyn Olyfkleurig groen. (In een ander Vogeltje van de zelfde Soort, dat gelyk met dit was overgebragt, bevond ik den Kop en Stuit na- genoeg van leur als de Rug.) De Slagpennen zyn donker bruin of zwartachtig, met een, Olyf kleurige weerfchyn; zynde het onderfte der middelfte Slagpennen geel van binnen en van buiten. De Dekveders aan de binnenzyde der Wieken zyn geel. achtig wit, ende Staartveders geel met vuil bruine Tippen ; uitgenomen de twee mid- delften, die geheel donker bruin zyn. De gantfche onderzyde, van den Bek tot aande Staart; is witachtig ‚ met een flaauwe fchaduwing van roodachtig bruin aan de zyden van de Borft. De Zyden onder de Wieken zyn geel ; de Pooten en Voeten donker bruin. De gevlakte geele Vliegenvanger; die de onderfte Af beelding uitmaakt, heeft den Bek zwartachtig of donker bruin; de Kruin van den Kop, de Nek, Rug, Wieken en Staart, van eene donker groenachtige Olyfkleur, zynde de groot{te Pennen don- kerft. De binnenfte Baarden van de zyd-Vederen der Staart zyn in de halve langte , naaft aan de Tippen, wit: de Dekveders der Wieken, van de tweede ry , hebben witte Tippén, welken een witte Vlak maaken op het bovenfte van ieder Wiek, De Keel, Borft, Zyden; en binnenfte Dekveders van de Wieken; zyn geel, met klei- ne zwarte Vlakjes langs het midden van de Vederen. De Buik en Dyën zyn flaauwer geel zonder Vlakken. Ook gaan ’er geele Streepen van den Bek boven ieder Oog. De Dekveders onder aan de Staart zyn wit: de Pooten en Voeten donker bruin. __Deeze Vogeltjes waren my; te gelyk met de genen die op de Plaat XLII zyn vertoond; door mynen goeden en verpligtenden Vriend, wylen Doktor STACK, toes — gezonden; als op de zelfde tyd en plaats gevangen zynde. Het Wyfje van het laatft befchreevene was mede overgebragt, hebbende de Borft vuil geel wit, met donkere Vlakken, en was een weinig minder glanzig op de Rug : voor ’ overige komt de Tekening vry wel overeen. Ik geloof dat deeze Vogeltjes tot nog toe niet afgebeeld noch befchreeven waren. | | SSSSsesss esse Bb ATA TFS KLV De Geele ater-Küikflaart (48). - _ De Vogel en % Inf@kt op deeze Plaat zyn Levensgroottë getekend; maar de Steen; dien ik ‘er alleen tot Sieraad bygevoegd heb, is veel verkleind: want dezelven zyn doorgaans twee Voeten, meer of min, over % kruis. — : Men onderftelt deezen het Mannetje te Zyn: alzo het- Wyfje van deeze Soort geen zwarte Tekening onder aan den Keel heeft. De Bek is regt, fcherppuntig en zwart, uitgenomen aan het Grondítuk van de Onderkaak , hetwelke naar Vleeschkleur trekt. De Oogen zyn Hazelnootenkleurig. De bovenzyde des Vogels; van den Kop tot aan de Staart , is donker Olyfgroen, uitgenomen dat de Tippen der Dekvederen van de Staart geelachtig zyn. Een geele Streep loopt van den Bek over % Oog heen, en een donkere van den hoek des Beks omvangt hetzelve. De onderzyde, van den Bek tot aande Staart; is geel; uitgenomen eenige zwatte Merken aan den Keel, die in df de (4) Motäcilla lutea. Epw. 4v. V. p. rod, T, 258. _X. Gen; 99, Sp. 13. Geele Kwikftaart; Nat. Hifi. LD. Motacilla verna. Briss. Av, IL, p. 468. Motacilla flas V. Stuk, bladz, 575; zel va. Linn. Sy/f. Nat, XII, Gen. 114. Sp. t2. Syf?. Nat. — pen E sehe 4 WIL Deel, ©, 54 VERZAMELING wan UITHEEMSCHLE | ine uitgedrukt zyn; en eenige fyne donkere dwars-Streepjes effen boven, zi bide De Wièken ew Start zin donker of zwart; hebbende haard Vederen met geelachtig Wit gerand, uitgenomen eenigen van de buitenfte een en geheel zwart zyn, en de twee buitenfte Veders , aan ieder zyde van ‘de’ mar) ess. zo ver als zy zig. buiten de Dekvéders vertoonen. De derde rade 7 tug af, ftrekt zig, de Wiek geflooten zynde,zo ver als de langfte Uit, ’ wel een byzons der Kenmerk is vande Water-K wikftaarten. De Klaauw van den agterften Vinger is taamelyk lang, naar die der Leeuwrikken gelykende. De Pooten en Voeren zyn donker van Kleur. WiLLOUGHBY zegt, dat. deeze Vogel op den Grond, in het Koorn, zyn Neft maakt van Riet en Steelen van Gras met Haair gedekt, waarop hy Pelken broed vier of vyf Eijeren legt, welke met donkere Vlakken en Streepen ons regelmaatig getekend zyn. JD É G6 1aafe 8 D--IorlE ted Vogel, Hoewel in Engeland en door gantsch Buropagémeen; is tot nog toe, zo veel ik weet , niet afgebeeld. WirrouGuBr’s befchryving van de Geele Kwikftaart is van het Wyfje alleen. ArriN heeft, in zyne Hiftorie der Vögelen, Vor. II. p. 54, eene befchryving gegeven van den Graauwen Water-Kwikftaart met Afbeeldingen daarvan , en noemt die de Geele. _Het Wandelende Blad (*). Het Infekt, daar onder afgebeeld, zegt men uit de Spaanfche Wettindiën af kont flis te zyn. Het is zeer plat Lyf‚ en heeft de roode. Kleur van (ommige drooge, Bladen; terwyl de Wieken wat geeler zyn’, trekkende. in fommigen naar Groen. Ik, zou gelooven dat zy van groen inroodachtig: bruin: veranderen: even ais de Bladen, der Boomen in zekere Saizoenen des Jaars ‚om dus beter de Vogels en ander Gedierte. te bedriegen, die ’er op aazen.… | Het wordt „om: die reden „het Wandelende Blad genoemd; dewyl een Mensch zelf het naauwlyks voor seen Dier zou aanzien: | De Agterpooten zyn volmaakt, maar ik geloof dat de uiterfte Leden van de vier andere. Pooten afgebroken waren , en het gelufte my niet dezelven by gisfing te voltooijen (Es De Afbeeldingen zyn naar de Infekten zelf, die thans in hee Brittannisch ISabinet te Londen bewaard worden, gemaakt. | ‚pt a | Alzo ik een Steen van den Reuzen-Dyk in Ierland hier in Afbeelding gebragt heb, zal men mooglyk dienaangaande Berigt van my verwagten. Die Dyk is; ont kort te gaan, een Samenftel van Steenen Kolommen of Kantzuilen, dige tegen el- kander aangevoegd. Men kan ieder Kolom in byzondere Steenen fcheiden, die niet zeer dik zyn, leggende regelmaatig op elkander en in elkander fluicende , dewyl ie- der Steen aan de eene zyde een ronde verhevenheid en aan de andere zyde een der- gelyke indrukking of holte heeft. De: Kolommen verfchillen in hoekigheid, heb- bende van vier tot agt Kanten. Dit verbaazende Gevaarte bedekt een groote Streek Gronds, inhet Graaffchap Antrim, in %t Noordelyk gedeelte van lerland,, In't Jaar 1744 zyn ’er twee fraaije Gezigten van gedrukt en uitgegeven door S. Drury. Die meer van deszelfs Hiftorie weeten wil, kan-de Phil. Transfaét. N. 212, 235 en 241, nazien. Doktor Hir heeft ook de Hiftorie daar van byeen vergaderd, in zyn Werk over de Delfftoffen, en waarfchynlyk zullen wy ‘er een volmaakte befchry- ving ij (*) Infeltum Indie Occidentalis Folium ambulans alleen, maar ik bezit 'er thans één, ’t welk veel naar diëtum. Epw. 4v. V.p. rog. T. 258. Rors. Zn/. IL _Gryll. Tab. 17. f. 4, 5. Mantis ficcifolja. Linn. Sy/t. Nat. XL. Gen. 220. Sp. 3. Sy/t. Nat. X. Gen. 194. Sp. 3. Nas. Hift.I. D, X. Stuk, bladz, rar. Pl 29. f. 2, (}) [Dat de Heer Epwarps hier in gelyk heeft, blykt uit de Afbeelding van zulk een volmaakt Wan- delend Blad, door my als boven in Plaat gebragt, niet die Afbeelding gelykt, geelachtig is, en de Voorpoo- ten ‘als ook het Lyf veel fterker gevliesd heeft. Is deeze Afbeelding van Epwarps natuurlyk , dan moet. ’er, misfchien door Verhuiding, een groote Verande- ring, van Kleur en Geftalte, in deeze: Infekten plaats grypen „ of misfchien zyn 'er van dezelven zeer vers fchillende Soorten.’ 7 EN ZELDZAAME VOGELEN” 3e ving van vinden in: Mr. Da Cosra's-Hiflarie dip Delffboffen, welke de Wereld verlangt tot voltooijing gebragt te zien (*). | | Be Fais! Ac Ar T oor KLIK, De Aschgraauwe WP uter-Kwikflaart (46). De Afbeelding ftelt de Natuurlyke grootte van deezen Vogel voor. Wy hebbe ‘er maar drie in Engeland van dit Gellagt, den Witten, Geelen en Graauwen, naa= melyk, die niet aanmerkelyk in grootte verfchillen. Zie wat ‘er WiLLoucuBt van zegt in zyne Vogel-Hiftorie, pag. 237, 238. mac | De Bek is regt en dun, van eene donkere Kleur en heeft een {pitfe Punt. De Kruin en Zyden van den Kop, de Nek en Rug, zyn gedekt met Aschgraauwe Ve- deren, die aan de randen eenigzins groenachtig geel gekleurd zyn. Een Streep: van licht Aschgraauwe Kleur loopt boven de Oogen heen. De Keel is; van den Bek af, omtrent ter langte van een Duim, zwart, gelyk in de Afbeelding. Boven deeze zwarte Plek loopt eene witte Streek. onder-ieder Oog. De geheele onderzyde- des Lighaams is helder geel, uitgenomen een weinig Wits aan de zyden van de Borft, dat over een gedeelte der Wieken valt, wanneer dezelven geflooten zyn. Dezelven zyn donker of zwartachtig. De drie kortfte Slagpennen , naaft aan de Rug; hebben geele Randen en de grootfte Slagpennen witte onderftukken, die niet geheel door de Dekveders verborgen worden, maar een fimalle witte Streep , dwars over de Wiek, zigtbaar laaten. De twee buitenfte Veders aan ieder zyde van de Staart zyn wit en alle de overigen zwart. In alle de Kwikftaarten zyn de Staartveders zeef “Jang, maar in deeze munten zy in langte boven die der anderen: uit. De Staarten be- ftaan in allen uit twaalf Vederen, en de derde Slagpen; van-de Rug af, reikt tot aan het end van de Wiek, wanneer die is geflooten. De Dekveders boven en beneden de Staart zyn geel: de Pooten, Voeten en Klaauwen; donker. WiLLoucusy zegt» dat Zy de Steenige Rivieren veel bezoeken, aazende op Water-Infekten. Het Wyf je van deeze Soort alleen is door hem befchreeven. coaehleattA | Dit was een Mannetje, zynde tot nog toe niet in befthryving of Af beelding voor gefteld. Het was by Londen gefchooten, en my «ter Aftekening gegeven. Het Wyfje verfchilt ‘er van, doordien zy het Zwart aan de Keel mift en de andere Kleus ren niet zo levendig heeft. ALBIN geeft twee Afbeeldingen, die hy, by rmis(lag, de Mannetjes en Wyfjes Geele Water-Kwikflaart tytelt ; doch ik meen dat die beiden Wyfjes van den Graauwen zyn, van verfchillenden Ouderdom; alzo zy geen van beiden eenig Zwart aan de Keel hebben. Schoon hy het de Geele noemt, is doch zyn befchryving geen andere dan die van den Graauwen, van WiLLouguey door hem overgenomen. | De Water-Haagdis (P. À Onder op de Plaat is hier, tot fieraad, de Af beelding bygevoegd van een Watere Haagdis, naar het Voorwerp getekend, Levensgrootte. Ik geloof dat menze in En- geland vindt, hebbende haar in Liqueur gekogt op de Veiling der Lief hebberyén | van … (*) [Men vindt dezelve in het Werk van dien Heer, (49) Motacilla Cineria. Epw. do, V. p. tos. T. 259. Anno 1757, te Londen, in Quarto,.aan ’t licht gege* _Ars.4v. IL T. 54. Pp. 58. Wizz. Orn, 172, Ray. 4v. 75. ven, met een Afbeelding in profil, als ook in Vol, (f) Lacerta aquatica. Epw. 4v. V, p. ro6. T, 259 XLVII[ der Phil, Tranfaä. for 1753, Lond, 1754, p. Salamandra aquatica, Raj. Quadr. 273. Lacerta paluss 226, met een Afbeelding vande Kut, daarzig die tris. Linn. Sv/?. Nat. XI Gen. 122. Sp, 44. Nat, Hift, wonderbaare Dyk bevindt. } LD, VL Stuk, bladz. ror. PI, LI £‚ 3. O 2 46 VERZAMELING van VOGELEN. van wylen Mejuffr. Kennon. Het bovenfte des Lighaams is bruin; het onderfte metf Koperkleurig, met donkere Vlakjes zo aan het Lyf als aan de Pooten. De voorften hebben ieder vier Vingers en de agrerften vyf; % welk geheel tegenftrydig is met den Krokodil, dien men ook als een Water-Haagdis kan aanmerken: alzo deeze vyf Vingers aan ieder Voorpoot en maar vier aan de Agterpooten heeft. Dit Haag- disje heeft een enkele Vin, zig van den Kop langs dé Rug tot aan de Punt der - Staart uitftrekkende, en een andere, die van de Leg reikt tot aan de Punt der Staart van onderen. Za De zwartkoppige én witkóppige Manakyr (so) _ Deeze Vogeltjes zyn beiden it de Natüurlyke grootte getekend. De bovenfte Af beelding vertoont de Zwartkoppige Manakyn. _Deeze heeft den Bek zwart, en dé geheele onderzyde, van de Keel tot aan de Staart, wit. Een zwarte Kraag of Hals. band loopt ook om de Nek heen. De kleinfte Dekveders van de Wieken, zo wel binnén als buiten, zyn wit: de Ktuin en het agterfte vän den Kop is zwart, zo wel. als de Rug, Wieken en Staart. De binnenzyden der Slagpennen en de oniderzyde van de Staart zyn donker Aschgraauw , naar welke Kleur ook de Stuit trok in eef ander Vogeltje vari deeze Soort, dat mede overgebragt was, De Pooten en Voeten zyn van maakzel als in de Ysvogeltjes en van Oranje-IKleur. an De WW itkoppige Manakyú, in de onderfte Afbeelding voofgefteld , heeft dert Bek donker bruin: het Grondftuk van de Bovenkaak met een {mal Randje van zwat- te Vederen, zynde verder de Kop tot aan de Oogen en de geheele Kruin wit; maat “alle de overige Vederen zwart. * De Pooten en Voeten Zyn van maakzel als in de andere Manakyns, en van een zwarte Kleur. | Myn Vrind, de Heer MirLaN, Boekverkooper, verpligte my mét het gebruik van deeze Vogeltjes om naar te tekenen. Zy waren droog in hunne Vederen en in eer veer goede orde geconferveerd, en werden onderfteld Ínboorlingen te zyn van Su: riname. Afbeeldingen van dezelven zyn, zo ik geloove, tot nog toe niet uitgege: ven geweeft, of eenig Berigt of befchryving van dezelven, Ik heb anderen van dee- _ge Soort in de Verzameling van den Hoog Ed. Lord CARPENTER gezien. | De kleine Klokjes-Winde (*) die overvloedig groeit aan de Haagen en D ykjés, welke tot afperking der Landeryën rondom de Stad Londen ftrekken, is hier allee “maar tot verfiering bygevoegd. De Bloem beftaat uit een enkel Blad, hoewel de: gelve, door een foort van Star, in vyven is gedeeld; Gemeenlyk heeft zy een roodachtige of purperkleur , doch zo flaauw, dat die zig bykans wit vertoont; zynde de Meeldraadjes geel. Ik ben zeer zorgvuldig geweeft; om deeze kleine _ Plant naauwkeurig voor te tellen, volgens haare Natuurlyke manier van groejing en winding van haar Steel om alles wat voorkomt, met de draay van haare Bloemen _ voor dat zy open gaan, en de gedaante van een Zaadhuisje, kort na dat de Bloem is afgevallen, _ _(5o) Parus Surinamenfis Vertice nigro. Idem Verti- Witkopje. Nat. Hift.1. D. V. Stur, bladz. 6oô. ce âlbo. Eow. 4v. V. p. 1o7. Pl, 260. Manacus. Briss. (*) Smilax levis minor. Dop. Ger. Convolvulus mi- Av, IV. p. 442. Manacus albo-Capillus, Briss. dv. nor Arvenfis. C. B. Pin. 294. Convolvulus Foliis fagit- V. p. 446. T. 35. £. 2. Pipra Manacus & Leuco- tatis utrinque acutis. Hort. Cliff. 66. Convolvulus ar cilla. LinN: Sy/?. Nat. XII. Gen. rrs. Sp. 9, 12. Pa- venfis. Linn. Sp. Plant. 218. Sy/t. Nar. Veg. XIIL rus Pipra, Sy/?, Nat, X, Gens zoo. Sp. 9. Manakyn Gen. 215. Sp. L. | À VER KA 5 Ears ad wer. eg Aqwila aurita, f. coronafe Guineensis. TM Stigma gei 6 Com Bir. Sac Cas. Mafeskuts „NL MISES bed. 4} ab , ol J PGA hel ed gp Fok NS, CORSE KEES dd CLE 5 7 4 / c/ Ek, ) Aigle JEE P P Ee Rs ene Era nds na hr NM ? — Cere A: Sz Caas. Aajarketis . | Ze eepster swbeeeruleus Ni VAL Thed. tie Fatwcon Bleu, ef le pefif | Lezaxrd Brum. ten E EN ENNE RE AA. ScÂgrrarers gecicdt. JokSehgfk Gebaar flas Dn | | | Oe | Sorbus maxima, ponmifera Ns“ Teil En La Corme ow Sorbe. Manus Sorbus / 1e NVord emres Fmaben > er ie fond ech are WD eir B weg vor der KEMTENWenr ZE Ee J.M. Selirrarer stadse. Caere Pri. Seo. ‚Caas. Marerterdig Jwvenis Cum cufe morbofà ‚N° AVL. Mein d Wi vulg aris forminalis en we Maladie gees 5 mite _ Tab.1v. ng efif Gargon, UA avorf Ede la: En de de Cormier Commu A5 0 (Pp eN en, 07e 5 eed Na 440 OOP ITTO pares BAK (ij, * SN SITAN NEUS ien sit Hit Uit NSANNENINNNN B PE Hil | te, 4 Nete £ oimpre ee Tok SebgfbLritaer foacfprs Blanche. - che N e Grie La Pt ojestatis SJheil. CELLE. En Gratie -Saerer. MM, Ns . 4 IM. Se Curt Por alia ® urn aam en afws . Pr. rio 9 Mero Vartee Call ius, a ef OE Lan alb an NN NEN SOR \ wt oft ANN IR brand) rt ’ AN sar (7 : ° ID my \ lers alij zalt 4 eek Tat hardd nd \ Ld He Ô hoi ‘ 5 ’ De ENEN nen sn nc Ki Dn Nn Ne en nt ’ NEN n Amten n ri if 1 et « \ (Ie 8 E 5 5 Vee Z, WZ AM, Sabiprraree emaalt. JohuSebart Laker Gu Bubo maenws co | NR 5e ee PAI nagius corus Afhenienlis N° GV Mel. Le Grand Hibou Cornu d'Afhenes. re Dm a Tab:Vir. Ld \ / 1 ‘ \ KN Ar’ Ni : | NN ï iN . \ SAN 1 Hos 1 „Hy ur Gêrs nd vin. den ook. Sebo Leiter flaps Homo Svlvesfris,C Sabyrus vel ON Ve. | Tie Homme Sauvage. Out ng-Oufan Là Chimp MIRE | | À Ee 5 ee dee Ise, erc opifhecus varidis £ Tago ien \ clrmaarb ras der G EN Shmatra Ee | ab: vllL Sm ee Heer en | he, NIEVL STel. Te Singe àQveve de Cochon,det rÚie | de Sumafra,dans la Mer des Tmdes. — SD Wmm es ee 5 DE Pan £ L EA 5 il \ Lab Ghia B. Noecfua minima . „ (/ onhN, KLAN N Ì iN \ Ni ij 1 BN v, Ì . N EN \ A He À - yr : en te en Sie ee en * ) | 4 | í 5 / Kij AAN biet | ARI ij Ki Ve he Win 4510 li il ) K \ jj ee A 2 m ON NEONNMAE Eee \ ï ht Mn Kd NM | \ 1 : A1 AN Atkwl3 A, \ WN Á Ah Mm } \ î U MN N en Ùy Ni A3 ij NA MK Min iN th Ne Vim > À 5 pe Ze _ | IM Seligrrarr Het 5 Crerre Poyr, Se LaardMarerntads . @ N°g VI“ Meil Me A we A oe Un bed NITE De ERROR Ù, G. Eran PSS Eg 5 Te EN Een AA Saligrraren credit. JohSehaft Liter Jeufos. | Ceerre Pew. Sac daardMajartatis 5 EEN Phiffacus, Gve Macao viridis Brafilien fs. Nuvi eig. OI ArasVerd du Bresil. k > mr Cercopifheeus mmltde, E Jago { Cercopitheens viridis. d Di) hi d RAAD BAN’ IN Seligmarn geadit, — Crerre Fars. Pat: B Nu ZL Heil Le Simge de 1? ‘fte de S-Taques. OOS. | | Tab Xr. | Í - À * 4 . ' 5 U sf, HSH 1 Jit „1 N \ ‘ ENE k 5 5 d EE - en , Pek es = sE : . , . \ atd UI NN ki me i : e en MD A ee % ‚ et = ed id De Ne Ee … k ie a: Sn Ee rd) RS 2 II Rn TN d Kn El pe oe oel kens SE Ie IN ee TN NA, _ gie’ E EE DE ed il = S 5 al Ee ER Id Sed ES = A5 K rs ES REN à IN Ac 5 y 8 \ en EN Ee eik ì ; hin 5 - 5 N î SEN $ N r / „ kt à Pr 4 d - \ : N C vephalms capife virlpino;Mo sooz ‚N?z2.VI[. chictbugs. n | 8 Le Mongoùs 5 NS Der gere Pap egey wf Dee ariten Bache. ” A ( Kie WE PS BRE rte Tab. XI. Elfacus viridis fonte coerulea. Nus VES Jheil. te Perroquef verd Lfaoê de ble. à G. Ebeardhe ad vir, Ee „7 Pliffacus Chinenls ruber ef viridis. ES B Crerrr Pip. Sar. Caasr.JH apestaris Á Nu VIE“ Thezl . Le Perro SINDS A \ es 5 TEN 15 De eN, pi SS DI mn Sen 4 Ne / Zer, , queffouge eEVerd de la Chine 1, ih if Cynoce Ell niger, ex salida agalcar,Macouco nieer dictus . de) 5 EVEN NNS Nn} NEN RON En RN TAN Crerre Prins Fat. laar. Hajootatin. Nus VILT Heil, B EN ASNENS WSANN Tab.XV. NS SNN ost Johtrbafb: Leitner fluos Le Mavdavce Noir. / xivere 9, Ed we EL te, oder D Le we) EN Jeen DIENT, en en _ mn maa er feulos / EC Dn pe FKEON nd Ld . 6 agu M re) SNR S a ke 2 DN? A NR: à KS, Ean KN ed) Al = Ke | D- KN N Dee er. Marestats je EROS V HSN \ Alt “ SSN \ Ninke EE SS 4 OS Hee EE N © N' zi Mi lofii. Cao e vS win jj} AAVrvS @ Cruys 1twm (CS G 5 Leser za vv. LS ih da …Cerco Bral] Jab en Ln pectore rubro Par clise Orientalis Cura Bip Saetaardgjartidis. Ne VI heil. L a Perruche ea Rouge wenn hd s | on ae En | j ok DE: if Ò % 2 Ù — N 5 kn SO | EE: 8 Ù IE ®) E | ns e en : zÒ E AU ik IJ 3 SAE Ar 8 | DN E torqwatus. dapife minor Pita Mus &, lonei < SJP mis Giacus;p cauda enk | Gen Bir Saer Majartadss. edibus poficis Ng VESSheil. elongafa, Gerber cbs s En End en \ . Senn = ny NEEN Le ale ren ZN EN . Ac JohaSohaft. Leiter foufao F Le Gerbuva. G PEA, BE dolby, Myrmec ophaga minor. bal Mantin. je ease zj z MSelegrrarern pede | | en JohSehafbLerkrerfrujfoe. Cere Bir. Sac laar Meg aeharie. Sn ‘ | Nao VIE Theil. Le Mangeur de Fourmis Minor. > Dide Ow MINI eg FIP Í; À iN bn Kr 1 ip LPP: d y { ú menens N An d HT & fn lener Beregen mf gelben acter. | | abt. - JM. Pehgrrmar Seat. Caz Forgr Size. iear. Marardadg Piacus minor fronfe Iufea. Nar Vr Theil. Zok, Pehafé. Gator forefrs La Perruche fagee de J ame. En ' & Bol 5 gefroa One ta Gape ae ie Der „Eleimelke oe oe Fe ope ge. ‘ ID, Als PE UIN 4 d GZ. Edeardp ad, vivere, iN A.M.S ehgrra FLrt meed. c Berre Ieip. Ss LLC _Effacus minor verfiee aureo. ef 2 Sed a/d Leklertrrer Jeu „CC zeeer Majerbetie. Maa WFT heil. mam tarus viridi Waele a que Vaart uns J, = La Perruche douronnee jar, Ta plus pefife des Perrudheg, verbe ef bless al NAT: er Slepbhant Und Das Khemo Leros. A Ar ë Hont herl Ais EE nnn Ea henna nn 4 G- Edward ad vir. dedinr ek M Sekgroareer peut : NVI Theil. Tb XT. 6 SELL, Llig JE nd we S of „Shafb Gta) flufjps 5 id | plephanf, ef Rhino ceros. Pliffacus minor cauda 1 ongilma MOENS Iik viridis ek ruber. È arg Bl Eee Tab NEVE ‘ ie j \ % ‚ La p efife Perruche a Vaile r ouge. | | Der eime Bappaaei)- aaf vofljen Bopf, oder berperling a aus | | | | | Das ele (elen ew mis, coenploard Cn" AN x Hi Ant f Ren rd N TEE Uispans : vi N ik DAA zekerdndn,l AD JM. LET Feed 8 vekef ed. Ze, Lertreer ep C Pliffaous Paller ne on Sapife uho svulgo- Ni25 VIETAeil Dun efife Perrwche a Moineau de ben Mufèicapa de Bp gwlture Iwfeo eek La Gorge VLC de zand (ete Ee) „ow le ie, AS N Ni IM. Sedigmarar geedit. Zebra mag . pe pe en | ok, DE fujps. Neae vrt Theil. al | | zebre Male. c& ä CG Gl jy} > Z 1% 4 UE, geet. Zebre Femelle. ER dà 3 Ns DEN £ les î Se an 5 bra foenai Zet B ee Pica Toucan dieta,roftro IM. Sechgrnarna epeudif. rubro.N' 28 VIE" Jheil. Der Verea muf voten Sehr a 5 D RN 7) Zj RE dà yy in Rd tn Ml5af (pf PRIN tl kred eh RAE pee zn Ds, Í Ki N Ki Tok. Schaf Laiton frcfps sn en Le Toucan a Bec rouge. d id PI AML g Ò DES: KES: A chr ken 5 EE ESE (DS È K: eN w DEE 5 ; Carolineults coerulea.N Ei capa rubra, Avicula zeftival viv Sed IS Pio Gland, Mu [ei 4 "8 Srl ant lien “tn aad PE Le Caffe Noix. Jo Shad. Lerbrer fes ie SENITEENNNENNS 5 Si LPA Le. o pet 50 VIET he Ô Re « . ZV « . G.Edardn ad) p eafwotes „vel Nucí aga. _N Pet EED s den Svsttrgdpigrn En G + SLS … ae OLNE Teil Tie Manakin Blwe B, Creer Bir Saa. Cees. nele pecfore pwrpureco …N (rine POD 8 a pot EN * 9 de Ge Sor Ceeolivift eye Seide fefpoanf. pe De AAN Uijj 4) 4 f Ld Ò at AE CurrnPov. Seze. Caers. Mazertatir 5 Gearrwhus Carolinenlis: N52 VIE Theil. Beet rie nd et Johs febafbkeitaen "fudge : Le 5 afeur dela Caroline he mee Arin ier HN 7 Ser Ee Bo gel Cee rus Ben mv Pr. Saer. Caen. ane Minor. (eaw Bon i ‚N° 55. „Tete S mImor, Avis Bonane MInor 11 dhr Su{p endens. / wr re ende rn Tab XXXTV. 7 EN 4 IED , 4 p | OJ ’ 4 7 / Ag 7 jj Hi iN (Nn zin B ALVA Je ON in | Nl VN adik fa ( Nip ik Vi pit Á Ha oi / IN \ A Glare ad vir der AM. SeBgrnarr ccdk Ook. Seha/be Liao fluos. Cerva Ber. Sao Caan Hag ares. Eieus Jumaicenfis. N°? 4g. UE. Ge sehe Piverbde la Jaamaique. à ge Ser Êleirve grëme tad Prourgenficbe Sisvo gef 5 Tab. XXXV. EEE An Pen IT G.Edarde ad DV IM. Sedigrrarsn Speudt. Tok. Seda. Leiter fluos. Ifpida minor viridi awranfio qwe _N?54. VILS zJheil le Pel Marfin-Pecherer verd ef orange colore varia, Lacerfa coerulea ex infula Nevis | eé Le Lezard Bleu. As 3 \ ì E , 7 Tab. XXXVE. | ee PT EE En Pannen ee Er nnn Een re De Sen EN BEEN Joik Seha/b Greer Jeu, er . 7 x cf agrar GECHAEE. | GC. Edearun ad vir. Arne Cerva Privy. Far Caar. Mazerzates. Affagen,verus Francolino alorwm. N56: VILT Teil. Le Franc olin. GLdards ad viv. deli. | A IM Sedigmann peul, ze | JohuPebafbe Later > Jeugrs. | A Cw Pr. Saer Cas Mgrertatig. : | ee Cofurnig Chinenlis. Nap. VILT heil. Tia Caille de la tje „ef lalsezard Lacerta er infwle Sarnia. | Gwernefey. Die Ôrime Erehe Waelrkel tard Die Kardeelrs Tab.XXXVIL. if Ne ar on | | en mennen Tab. XXXVII ev itechaln mf ener 5) afsfeaife | À a w ard Nd ia ROT (N h vi hm \ DAN Nt ° k ALTE, EEE PIN UI EAN Na nd SAAN dr Ars …\ N Vaan NER iN ON NR ne, 45) Eil lrrj dns ys pe htig® mp Fer 6 MH 5 aprreertrt 5 Join S. ehafk: Ledger > Jeeejos Cee. Fre. Suze. Car. Maarten : E G EIA ad vir. dalirr SL LLaEL. Uro gallus eollari egten{o Pen Alvaniews N° 58 MIIS" Theil. Le Coq de Bruyere a Fraild. 8 n a 8 ie: Berhabu mit der Bodelfrnrigen Bedern Tab.XNXIX- cav Deur 5 KD. HAPT LTD HI Ed DN NN ij: N ik PAD. Nij Hi: fs hl il y ‚big 5) jj 7 , Jh / w/ Minn”, hij Crezee Bro. dze. daar. Majsshats 5 4 ex Aleppo 9 N zj MIE" Jheil. Lie Pefié Coq de Bruyere aux deux aes - N alg les KD la qu ewe. G- Eduard B BED. Lagopus minor, Kafa duwde draws pl wands elo neafa. Ber Jroieifel E Bvopp Ee. eeen . Hrjd PÀ Z ms ded ES Mn Otis Pengalenfissibi Churge dictus. N07 Lr En _ EW Owfarde des Indes. RN en EE ALONE MN ENEN TN Naad ERAAN EN \ MEN KO ON Tee \, \N Tan, ave EN me et : Ee Ee Jg. Ela. Beas BEEN | IM. Scigervarenr FAALT. JoAr PeZgfekeisrer feups. | ee Crere Bio. Pao laas Mayertatisr, | … Os minor. Arms caat etris,C. Nog VI Meil. Le Pefite Outarde. / Tefrax Awfhorum. Turbws verbide vwreo. Mufvio pa coerwlea. IM. Pedigree ereu dit. Deed OR “fluos. ‘ La Grive cowronnee d'or, ef la Mowcherolle bleuë. Der OGverforbe L gem Ee Der gelbe Tab DEKKEN | bevel erdng. | | | | GS: Cirvin ec Iezrr A IMS LAPP as ZED. Joke dedafbeLiger Cune. TdS fan Zaar. Marartadsg. | Mulvicapa Gbfiulto viridis live _N ASMI Shell Le Moucherolle Olive 3 olivacei coloris. Papilio Chinen(Ès 1wfeus. eb Le Papillon Jaune. e dont OI. OE JS grad Cere Prerr. Sao dean. Hazartats rum. NG4MLE" The zl. _Reeutus criftabus alter verbice rwbini colors. Velpe Tolhmemmon Värginida, À PE ad vi ali Regulus eriftatus,C. Troehilws anti er BoldgefronteS atart’d big, Tad Der itbiüngeBönte Tab. XXXxuv. | Le Roitelet couronne d or, ef Le Roifelef courouné de rubis. Der Gegen drger urif gebe el td der Brier Tab XXXXV. | mis Dev Á) v[fe. | ACEENINNNENE en J. Eiamn ad vir. dair. TM B GEAÊL. Jolan Schade Ladan Jlagr C2errr ie Ia Laar „Brass e _Muléic vpa wtopy, io lwfeo. N° 45 MI" Jheil Lw Moncherolle aw Crowpion Jaune , Genfianw eufwmnalis Delèrú. Agnus iS eybnieus ef La Genfiamre dw Delert. (VL. £ wer 606 8 er Sotblopf Riad, gelb ey & > w ard ee 1 ad ws, 1421 )) C3/L: TE % 2 „ Ke ENA) n 3 EE NNN LN \ ij ‚ goh. tehaft.Leitaer foudoe. dl Cera SVr. Pas aar JUNE ; anche. d rp Ewe Pr Uw Co: ri & Qu OL hi Trets de ef Tie Co Zaetsn . NEVE Theil. LVP. Avieula lwfea ve ide rwbro. Mellivors cmwde alba. Podm. Miufcic up a cuwda Le k Mufeie apa Lwfe a meacwlafa. er mif gelb er Gemand, id der eb Tab XXV te Plien J Ex. 5 5 Carr Pri. Saen Caan. Haertaris, ‚N$ we NIE Jheil Le Moucherdlle & qweuë Ta Moucherolle fachefée Johsdbefk. Lisrer frufos. aune ;eb „6 | Jie aelbe Brchfkelse ii das Eeterhende Pakt Tab KK Bnr rigger ì : N Ee en É Gan Priùr Fac. Ciaar -Hazartater : 5 Mofacilla ufea. | Ni 48 Vvifrdheil. La B ergeronneffe June, ef la Tmleetaum Indie Oedidenfalis ‚Foliwm aam bwlams diebwm. Feuille ambulanfe,efc. Lapis oe Via Gigantwm in Hibernia. Ke emd Á de EE - Beignn EE ee ET Reen EE nt EE den 5 ed Ln nn KE Edcor ad rvór PRS Mofadilla cimere a Taderfa awe Ca À JES heee . ed Nuanthd TANS Eee NS me En end = d = EE SCEELLEEE LG mig zn enk Ek peo kr ner A _—_— PA ez Len EET en bern ETET SAREL GAGE Eik ee gk ban Een en DAT SEEEERE Ter Pe Sn SLEE Ce en en mn ei - ‚ de , | Te oma a Tof Sebafd. Lederen Gefps. $ N49 VE Jheil. Lay Ber geronnetfe Kal Le, e6 Le Lézard d eauw. Der fefreo ard gekonpfe Bfoaralin, ward der weil acfoppte Piamvaki. Tab L. BEAC gen é ï stg ND 2 RUS (, Sr A erts & en Guzre Drzo. Pae. Caar. Hajartatr : Parus Swrinamen(is verfide niero. N°#0 ViLerdheil. Le Manan chaperonné de noir, Parus Swrinamen (is verfide DO | ef Tie Maaagwn. chaperonnd de blano kk _ van UITHEEMSCHE en ZELDZAAME EVO GELEEN 44 (4 en mes ! \ AGE SRD rn SSSSSSISSSSSSSSSSSSSSSSSISSSSSSISISSSSss SST PDA De Manakyn met een blaauwe Rug en de rood en zwarte Manakyn. _FNIeeze beide Vogeltjes zyn in de Natuurlyke grootte afgetekend. De blaauw. DD gerugde Manakyn (*) is de Bovenfte op de Plaat. Zy heeft den Bek don- ker bruin, aan de Punt zwartachtig: de Vedertjes rondom het Grondíftuk van de Bovenkaak zyn zwart: de Kruin is, van Oog tot Oog, gedekt met hoog of Schar- lakenroode Veertjes die langachtig zyn, en welken het Vogeltje als eén Kuif kan overend zetten. De Rug is van een hoog blaauwe Kleur; al het overige der Pluint- agie zwart met een weerfchyn: de Pooten en Voeten zyn donker, uitgenomen de buitenzyden der Pooten ; want die zyngeel. De Voeten zyn als in alle de overigen van dit Geflagt, hebbende den buitenften en middelften Vinger van ieder Voet ag- terwáards famengevoegd. ’t Getal der Staartpennen is twaalf, | De onderfte Afbeelding vertoont de Rood en Zwarte Manakyn (f). Van deeze is de Bek witachtig; de geheele Kop, Hals, Borft, een gedeelte van den Buik en _de Schenkels fchoon Scharlaken of rood van Kleur. De Rug, Wieken en Staart _gyn zwart, met eenen purperen glans: de Onderbuik, benevens de Dekveders on- der de Staart, van eene donkerzwarte Kleur, die zig indringt en vermengt met het _ roode aan den Buik en Dyën. De Pooten en Voeten zyn van maakzel als in de boven befchreeverie en roodachtig bruin. De binnenfte Dekveders der Wieken en de inwaardfe Baarden van de Slagpennen , naar detzelver Schaften toe, zyn van eene bleek Oranje-Kleur. : EN Het laatft befchreevene houd ik voor een Mannetje en onderftel dat het gene reeds, in myne Vogel-Hiftorie, Pl. 83, afgebeeld is, door my de Zwart en Geele Manakyn genaamd, het Wyt je zy van deeze Soort. Prerriver heeft, in zyn Ga- zopbylacium, Plaat 46. fig. 12, een Afbeelding gegeven van myn Rood en Zwarte Manakyn, die hy noemt een Wogelije, miffchien van Suriname, dát rood en zwart gemengeld is (1). De Blaauw Gerugde Manakyn is in bezitting van myn Goeden Vrind, den Heer James LrMAN, die dezelve zeer fraay opgezet heeft in een Kasje met Glas daar voor, en de goedheid hadt, vän het my ter Aftekening te lee- nen, De Heer MircaN heeft my het andere Vogeltje , daar nevens afgebeeld, de | ge- (*) Parus Dorfo ccéruleo. Epw. Av. If. p. 109. T. 34. f. 3. Pipra Aureola. Linn. weese 261. f. 1. Manacus criftatus niger. Briss. 4v IV.p. 115. Sp. 7. Parus Aureola. Syft. Nat. X, Gen. 100, 459. T.35.£. 1. Pipra pareola. Linn. Syt. Nat. XU, Sp. 1r,Roodkopje. Nas. Hit. 1. D. V. Stuk, bl, 6or. Gen. 115 Sp. 2. : ee lig, 5: : i ’_(f) Parus ruber & niger. Epw. 4v. II. p. 109. T. (4) Avicula , forte Surinamenfis , rubro nigroque 261.f. 2. Manacus ruber. Brass. 4v. IV. p. 452. Ì. mixta. ill Deel. Ee A ie) VERZAMELING van UITHEEMSCH ú gefchonken. Men ònderftelt, dat zy beiden van Suriname af komftig zyn, en ik geloof dar van het bovenfte Vogeltje nog geen, Afbeelding uitgegeven ware. Mei vindt gekleurde Aftekeningen van beide deeze Vogeltjes in de- Verzameling van wy- len den Ridder SLOANE, thans in het Groot Brittannifch Kabinet. Ik heb dezelven, onmiddelyk naar ’ Voorwerp, op de Plaat ge-erft. f PenBErrA Aspe EE De gevlakte Groene Mees, benevens. de graauw en geele KI Tiegenvanger, Deeze Vogeltjes zyn oök in de Nätuurlyke grootte afgebeeld. Het bovenfte heeft volmaakt een Bek als de Meezen: het onderfte heeft den Bék van een byzon: der maakzel, hoedanig men dien in weinig anderen vindt; want dezelve is eeniz germaâré als die van een Endvogel famengedrukt , gelyk de bovenzyde daarvan in een Onderhoek van de Plaat aanwy{t. : ee De Mies (*) heeft den Bek kort en blaauwachtig zwait. De Veertjes van den geheelen Vogel zyn zeer fchoon Pappegaay-groen, maar, het middelfte van ieder Veertje zwatt zynde, doet dit dezelve zig fraay gevlakt vertoonen. Aan den Keel en Borft Zyn de Veertjes een weinig lichter en trekken naar bleek blaauw. De Dek. veders aan de binnenzyde der Wieken zyn helder groen, maar de binnenzyde der « Slagpennen; en de onderzyde van de Staart, zyn donker Aschgraauw: de Pooter en Voeten donker bruin. De onderfte Afbeelding is dé Pliegenvanger (f). Deet’ heeft dén Bek taame: lyk lang en breed en fàmengedrukt als die van een Endvogel, met eert Ruggetje in t bovenfte gedeelte, voortloopende van ’ eene tot het andere end. Hy is zwarte « he 8 E) y Ô achtig aan de Punt en wordt allengs roodachtig naar zyn Grondftuk, dat omringd is met ftyve Haairen of Borftels, voorwaards met de pünten geftrekt. Het voorfte van den Kop is zwart; het agterfte; zo wel als de Nek; Rug ett Stuit, donker Aschgraauw. Van onderen is de geheele Vogel, zelfs tot onder de Wieken; hel der geel. De Wieken zyn donker of zwart, thaar hebben alle de Vederen geel ge- rand, De binnenfte Dekveders der Wieken zyn geel ; de Slagpennen inwaards - Aschkleurig ‚ met de randen der \binnenfte Baarden witachtig. De Staart ‘heeft twaalf Vederen, waar van de middelften langft zyn, eh de overigen allengs verkor- ten, tot aan de uiterfte ter wederzyde. De middelfte Veders zyn geheel zwart of « donker; de anderen donker met witte Tippen: De Pooten en Voeten zyn van maak zel even als in het meefte klein Gevogelte en van een donkere Vleefchkleur. Deeze Vogeltjes behooren tot de Verzameling van den Heer Jamtes LEMAN; die my berigtte, dat zy van Suriname afkomftig waren. Myn Afbeeldingen en derzelver befchryvingen, van de weezentlyke Vogels ontleend, zyn geloof ik de eerften, die daarvan het licht gezien hebben. : PL AA TENT De Goudkleurige Mees em. de blauwe Manakyn. Deeze Vogeltjes zyn ook in de Natuurlyke grootte voorgefteld. Het bovenfte fchyne, wegens zynen korten doch fterken Bek , tot. de Meezen te behooren. Het blaaur (*) Parus viridis maculatus. Enw, 4, IE. p. 110. (f) Mufcicapa cinerea & lutea. Epw. Av. Il p. 119: 262. fs 1. Tangara viridis Indica punQata. Brrss. T. 262. f. 2. Todus cinereus. Brus. 4op. 134. LINK, Av, IL p. 19. T. 4. £. 2. Tanagra punêtata, h v Syfl. Nat, XII, Gen. ttr. Sp. EE punctata, Lan. Syt, Nar, XIL, Gen, Gu, Sp. 2, Hiftorie, die ik in 'e jaar 1751 voleindigd. heb ‚_ De Goudsleurige . dar e. Afbeëlding uitmäkt, heeft den Hok zwart; het agterfie en de zyden van den Kop, de Nek, Keel, Rug en Wie- et-een paarfchen weerfchyn. ‘ Het de buitenfte Slagpennen der Wieken, zyn donker erbru | geltje was een ander van de zelfde Soort overgebragt, * welk in geenen deele daarvan ver(childe, uitgenomen, dat het mâar.de helft der grootte en de Gouden Vlak op % Voorhoofd in evenredig= | Oog | ‘ Het was volmaakt in zyn Pluimagie;, zo dât het geen Piep-Jong Vogeltje kon zyn; ’ welk uit de grootte ook 2 | | Jongen, zo dra als zy vliegen kunnen, byna even zo groot als de Ouden. __De Blaauwe Monakyn, zynde de onderfte AF beelding;, heeft den Bek witachtig: of Vleeschkleur; den Kop, Hals, Stuit en de geheele onderzyde, zyn blaauw ; de Rug, de bovenzyde der Wieken en Staart, zwart, maar de Veders hebben een blauwe Franje. Zy heeft ook, aan den Keel, een zwarte Vlak, beginnende on= der aan het Grondftuk van den Bek: Een zwarte Streep loopt van Oog tot Oog; over ’t Grondftuk van de Bovenkaak heen, De binnenzyden van de Wieken en on- derzyde var de Staart, zyn donker Aschgraauw; de Pooten en Voeten donker bruin. De Kenmerken van de Monakyas Zyn, dat zy den Bek niet zo lang en dun heb= _ben’als-in het Geflagt der Vliegenvangeren (Mufcicapa), noch zo kort en lomp als in dat der Meezen (Pari); maar als ’ ware tuflchen beiden, en een klein weinigje nederwaards geboogen. Zy verfchillen ook daarvan, in den buitenften Vinger aan ieder Voet, naar agteren, een weinig met den middelften ämengevoegd te hebben; 't welk op de Plaaten L en Ll, beter vertoond is dan op deeze , en dat zy de Staarteh naar evenredigheid korter hebben dan veele andere kleine Vogeltjes. Deeze Vogeltjes waren in Spiritus overgebragt van Suriname , en-zyn thans, in tjaar 1753, in bezitting van den verpligtenden Heer MiLLan, Boekhandelaar by het Admiraaliteits Huis, die my dezelven tot de Aftekening goedgunftig heeft geleend. Ik geloof dat ’er tot nog toe geen Afbeeldingen of befchryvingen van deeze Vogelen aan % licht gegeven zyn. en den SISSI SS SIS SISSI SIS SIS SSS SISSI SS SS SISSI IEEE Ae B LAA ENV En | | _ Het zwart en blaauwe Boomkruipertje en de WP eflindifche Hoppe. — Deeze zyn ook in de Natuurlyke grootte getekend, maar de Hop is onvolkomen, dewyl ik ‘er niet meer van had dan den Kop en zo veel van den Hals, als in de nn, Afbeelding zig vertoont. oa | en | Het bovenfte Vogeltje is de zwart en blaauwe Boomkruiper (ft). Dezelve heeft | den (*) Parus Aureus. Epw Av. II, p. 112. T. 263. £, r. p. rr4. T. 264. f. 1. Certhia Brafilienfis coerulea, Brrsd, Tangara Brafilienfis nigro-latea. Briss. Av. Ill. p.3r. Av. Lil. p, 628. T. 31. f. 5. Avicula e Cuba. Sr, Kap, TT 2.f. 2,3. Tanagraviolacea. Linn. Syf?. Nat. XL Lp. 96, T. 6o. f. 5. Certhia cyanea. Linn. Syf?, Nat. Gen. ïrr. Sp. 5. Fringilla violacea. Sy/t. Nat. X, Gen. XI, Gen. ós. Sp. 24. Nat, Hift. 5. D. IV, Srux;, 98.Sp 25. Teitei, Nat Hift, 1. D. V, Stur, bladz, 553. _bladz. 429. | (f) Certhia nigro coeruleogue varia. Epw. div. Ïl. AN | 3. Be VERZAMELING vaN UITHEEMSCHE den Bek zwart en redelyk lang; dun, fcherp en zo wel aan de boven: als Ondetzydd krom. _ De Onderkaak is een weinig korter dan de Bovenkaak. De Tong is aan end verdeeld in Draaden. De Kruin van den Kop is bleekgroen. Rondom het Grondftuk van de Bovenkaak zyn zwarte Veertjes , die met zwarte Streepen aan de zyden van den Kop voortloopen, en zwarte Plekjes maaken, waar in de Ogen zyn geplaatft. De Zyden van den Kop, de Nek; het laagfte van de Rug; de Stuit en Dekveders van de Staart, een Baar dwars over het bovenfte van de Wiek, bez nevens de geheele onderzyde van het Vogeltje, Zyn zeer fchoon Ultramat yn blaauw gekleurd. Het heeft een breede zwarte Streep onder in de Nek, of aan het bovenfté van de Rug, overdwars: de Staart is zwart, gelyk ook de buirenzyden der Wie: ken, uitgenomen een blaauwe Baar, van welke ieder Wiek fchuins gekruift wordt, De binnenzyden der Wieken zyn van eene {Choon geele Kleur, uinge- zonderd de rand van de Wiek en de tippen der Slagpernen, die donker zyn, de Pooten en Voeten Oranje. d Dit Vogeltje houd ik voorde Guira Cereba van Marceraaf (zie zyne Hiftorie van Brafil, pag. 212. en WinLouaugy’s Ornithologie, pag. 239.) Ik geloof dit er, door voorige Autheuren; nog geene Afbeelding van gegeven ware, PrTiver heeft een Afbeelding aan ’ licht gebragt van een Vogeltje van deezen aart; dat hy noemt Fomineo Capenfis major, Capite Iuteo. De Weftindiche Hoppe (*), waarvan de Kop en Hals in % onderfte vän de Plaat vertoond is, heeft den Bek witachtig en byna van maakzel als in onze Hoen- deren. De Kop en. Hals zyn bekleed met Veders van een heldere Oranje of Goudkleur. _ Hy heeft een Kuif als een Waaijer uitgefpreid; die zeer plat is, zyn: de de Veders daarvan getekend met zwarte dwars-Streepen; een weinig binnen haa: re Tippen, die dikker zyn boven dan onder deeze zwarte Merken. Dit is al de befchryving; welke ik van den Vogel geeven kan; maat met’ dert Kop is van Amerika een Berigt overgekomen; ’ welk, uit de oirfprongelyke Franíche Taal overgezet zynde; dus luidt. , Dé Hop is een geele Vogel, die bo» ven op de Rug, aan de Keel en den Kop, naar Oranje trekt. Zyne Kam; ss uitermaate fchoon en van de zelfde Kleur, is gedekt met een bruin Kransje. ‘Het » onderfte van de Keel en den Buik is wit en fomtyds bleek graauw: de Pooten zyn » bruin en hebben drie Vingers, ‘benevens een Spoor van agteren, gelykeer s Haan: Hy flinke zeer naar Moskeljaat. Men vindt deezen Vogel in Amer » rika, op % Vafte Land, inzonderheid te Suriname, maar hy komt zelden voor »» en is zeer (chuuw.” Hert Boomkruipertje was my geleend door den Heer MirLans die hetzelve, ir % jaar 1753, zeer compleet bewaard zynde, bezat, en wien ik derhalve de Afbeel: ding te dankeri heb. De Kop van den Hop werdt my gefchonken door den Heer Schildknaap Epwarp Bram van Enfield, die denzelven met het gedagte Berigt uit de Weftindiën ontvangen hadt. Ik onderftel dat de Hollanders te Suriname, van. waar hy afkomftig zoude zyn, ’er den naam van Hoppe aan geeven, om dat de Kuif van deezen Amerikaanfchen Vogel zo zeer gelykt naar die van de Upupa, een Europeaanfchen Vogel „welken men in Duitschland, IP bidebopf, in Holland Happe noemt. Ik geloof niet dat iemand tot heden nog eenig Berigt of. Af beelding vaa deezen zeldzaamen Vogel gegeven hadt. Ik oordeel dat dezelve ofigevaar de groot te hebben moet van een gemeene Hen. Het Kapelletje daar boven is naar % lee ven getekend. Men hade het op* Veld by Loriden gevangen. Het heefteene — oomen, uitgenomen aan den Kop en het agterfte van het Lyf, daar het ruin IS, (*) Rupicola, Enw. 4o. IL p.'t1s. T. 164. £. 2. lis. Barr. Movin. 1 i i Lins. Sf. / T É2. . ‚ Zguin. 132. Pipra Rupicola. Linn. 6% Bass. 4v. IV. p. 437. F. 34. £. 1. Gallus ferus Saxati- Nat, XII, Gen. 115. Sp. En E PLAAT RN E N ZELDZAAME VOGELEN.- È HEER Dn ind oant ande amd aantasten bam atman | PL KAT Tv De Purperkleurige Indifche Boomkruipertjes. Deeze Vogeltjes zyn ook in de Natuürlyke grootte op de Plaat gebragt, zynde Onmiddelyk naar 't Voorwerp gegraveerd. Uit hunne groote gelykheid naar elkan- der acht ikze Mannetje en Wyt je te zyn van de zelfde Soort Graas Het bovenfte Vogeltje, dat ik voor ‘t Mannetje houde, heeft den Bek zwart en van taamelyke langte. Dezelve is Boogswyze gekromd en van Grondftuk af, naar de Punt toe, zeer weinig verdunnende, maar {lerker dan die van ’ laagfte Vogeltje, De Kop, Hals, Rug, Stuit en de Dekveders der Wieken zyn donkerpaarfch naar blaauwe trekkende. De Staart is zwart. De Buik, Dyèn, de Dekveders onder de Staart en de Slagpennen, zyn donkerbruin. De binnenzyde der Wieken en de on- derzyde vân de Staart, Zyn donker Aschkleur. De Borft is groen en heeft aan ie- der zyde een Vlak geele of Goudkleurige Vederen, die ten deele over de Wieken vallen, wanneer dezelven geflooten zyn. De Pooten en Voeten zyn zwarte Het onderfte Vogeltje, dat het kleinfte is, verfchilt nergens in van het bovenfte ten opzigt van de Pluimagie, dan dat de Buik ‚ Dyên en Dekveders onder de. Staart van de zelfde blaauwachtig paarfche Kleur zyn, als de bovenzyde , en dat ’er de groene Vlak, dwars over de Borft, aan ONEDECEK __Deeze Vogeltjes zyn van een byzonder Geflagt, verfchillende van de Kolibrie- tjes daar in, dat zy de Bekken fterk krom geboogen hebben en de Pooten veel langer; niaar zy hebben het zelfde flag van Tong, die zig aan °t end in verfcheide Drâaden verdeelt. Dus onderftelik, dat zy op de zelfde manier leeven, {lurpende de Honig of het Vogt uit de Bloemen mer huúnne lange Tongetjes, die tot dat ein- de zo wel gefchikt zyn. De eigentlyk zogenaamde Kolibrietjes vindt men alleenlyk in Amerika, maar dit Geflagt komt: zo wel voor in de Ooft-als in de Weftindiën. Hert blauwe Boomkruipertje, op Plaat 2ì , van myne Vogel- Hiftorie, afgebeeld, is van dit Gellagt, zo wel als dat van de hier naaft voorgaande Plaar. Deeze Vogel- tjes zyn in de Verzameling van den Heer |. LEmAN, in % Kollegie der Genees- heeren te Londen. Dat zy Inboorlingen van Bengâle in Ooftindie zyn, heb ik Ontdekt uit eenige Tekeningen van gekleurde Vogelen, die van daar door.een En- gelsch Heer, aldaar zyn verblyf hebbende, aan wylen den Geleerden en waardigen Patroon der Weetenfchäppen, den Heer Doktor RICHARD Meap, gezonden waren, ssdtesssssssssesssssstosssHsscHsedssdesssss Bale A AD svn De Roodborflige Kolibriet en de Groenkeelige, benevens de Hazehnuis. Deeze allen zyn in de Natuurlyke grootte getekend; doch ik geloof dat de Ha: _ zelmuis een Jong ware, of nog niet tot zyn volkomen grootte gegroeid, hoewel maar weinig daar van verfchillende. | en ___Het Roodborftige Kolibrietje (}) wordt door de bovenfte Af beelding voor Oog gebragt. Het heeft den Bek zwärt en meer nederwaards geboogen dan ge- woonlyk in dit Geflagt. Het gelykt daar in zelfs taamelyk veel naar het laatft be- fchreeven Boomkruipertje. De zyden van den Kop en de Keel, Zo ver als de | | _ Borft (*) Certhia purpurea Indica. Epw. 4v. II. P 116. ‘_(f) Mellivora Peétore rubro Eow. 4v. II, p. 118, E. 265. Certhia viridis nitens, Petore rubro, Fafciâ T. 266. £. t. Polytmus Cayânenfis violaceus. Brissi anticà Chalybeâ. Burss, 4e. IL p. 643. T. 32.1. Ao, 1{I p. 683. T. 35. f. 3. Trochilus Jugularië. Linn: Certhia Chalybea, Linn. Syyt, Nas, XII, Gen.65.Sp.10. Syt. Nar. Xil, Gen. 66. Sp. 7. VII, Deel. | | 5 6 VERZAMELING van UITHEEMSCHE Borft reikt, zyn van eene fchoonroade of karmyn- Kleur, De Kruin des. Kops, de Nek, de Buik, Dyën en Sraart, zyn donker bruin of zwart, getmengeld met eenige Franje van blaauw aan de kanten der Vederen. De Stuit en Dekveders van de Staart, zo wel boven als berieden; zyn:van- eene: {choon’ blaauwe Kleur; de Wieken fehoon donker groen, mét een glans als van gepoly{t Goud, wanneer het- zelve in de Zonnefchyn geplaatft is. De binnenzyden der Wieken zyn ook groen; rnaar niet zo glanzig als de buirenzyden: de Pooten, naar t Lyf te rekenen, kort, In alle die van dit Geflagt zyn de Pooten donker of zwartachtig Het Groenkeelige Kolibrietje, in de onderfte Afbeelding; heeft den Bek regt en zwart. De Kop van boven, de Nek en * laagfte van de Rug, de Wieken % Lyf en de Stdârt , Zyn van een donker bruine Kleur. Het onderfte van den Hals of de ‘Keel is choon groen met eenen Goudglans. Het donker bruine der Wieken heeft ook een Gouden weerfchyn en rondom het Lighaam is een Gordel of Band van een fchoon blaauwe Kleur, die de Borft, de Zyden en het bovenfte van de Rug be. flaat. By de Leg heeft het een witte Vlak. De binnenfte Dekveders der Wieken zyn groen met eene mengeling van blaauw; de Pooten en Voeten donker. De Hazelmuis of Relmuis (*), op den Grond van de Plaat vertoond, is roodachtig bruin of Voskleurig aan zyne bovenzyde en Staart, wir aan den Keel en Buik. Hy heeft vier Vingers aan ieder Voorpoot en vyf aan ieder Agterpoot. Zyne Tanden zyn als die vaneen Inkhoorn en ik acht hem een Soort van dat Geflagt te zyn. In Engeland is hy gemeen, komende voor in Bosfchen en Haagen daar veele Hazel- nooten zyn; die zyn voornaamfte Voedtel uitmaaken. Hy flaapt verftheide Maan= den in de Winter. By ons worden ze veel gehouden in kleine Hokjes, met ge- vlogten Draad Kouwetjes daar aan gevoegd. Slaapende hebben zy geen kenbaard beweeging van Ademhaaling, Polsflag, noch gevoelbaare Warmte: De twee befchreeven Vogeltjes waren van Suriname gedroogd overgebragt, eù zyn thans in bezitting vanden Heer Mirran; die my met derzelver gebruik, om ‘er Aftekeningen van te maaken, verpligtte. Doktor Browne, een Heer die lang in Jamaika geweeft is, en kortlings een Natuurlyke Hiftorie van dat Eiland aan licht gegeven heeft, berigttee my, dat de Kolibrietjes alle de Vogelen , die haar Nestjes genaaken, zelfs de grootften en verfchrikkelyk{ten, weeten weg te jaagen door een {nelle beweeging naby derzelver Oogen , % welk hun in zulk een vreeze en verwarring brengt, dat zy ylings weg vliegen, om dic Ongemak te ontgaan: Als de Kolibrietjes van deeze Schermutzelingen te rug keeren, is hunne beweeging zo vlug; dat men ’er geen Oog op kan houden, ontdekkende flegts hunnen Koers aan het fhorrend Geluid, dat zy. met de Wieken maaken in het fchieten door de Lugt. Hunne Nestjes ftellen zy fimen van fyn Mos; Katoen en het Dons van Planten, hechtende die aan dunne Takjes van Oranje, Limoen-of andere Boomen; alwaar zy door het Bladerloof wel befchut zyn. Geen van deeze beide Vogeltjes is tot nog toe, zo veel ik weet, afgebeeld of befchreeven geweeft, Dee AN ARD EVA De Roodborflige Merel (). Deeze is getekend naar een Vogel, die gedroogd van Suriname vas overgebragts en op de Plaat komt hy voor in de Natuurlyke grootte. Hy is zeer ongemeen, ten (*) Mus Avellanarum minor. Epw. Av, IL p. r19. (f) Merula Pettore rabro. Enw. 41. II. p. 120, T. 266. Raj. Quadr. 220. Arprov. Digit, 440. Mus _T, 267. Mufcicapa Cayanenfìs nigra major. Biss. 4v. Avellanarius. Linn. Syft. Nat. XII. Gen, 24, Sp. 14. IL p. 387. T. 38. f. 3. Lanius Carbo, Parr. Adumbr, Syft. Nat. X. Gen. 26. Sp. 11. Hazelmuis of Relmuis, 114. ‘Ìanagra Jacapa. Linn. Syt. N, L IK Nat, Hift. LD. IL Srox, bladz, 485. Sen NGS EN ZELDZAAME VOGBLEN” 5 opzigt van het maäkzel vän zyn Bek, wiens Onderkaak zig zeer ver langs de zyden des Kops uitftrekt, zynde breeder en dikker dan het Grondítuk van de Bovenkaak. … De Bek is van onderen in een hoek van de Plaat vertoond. Hy heeft een redely- ke dikte en breêdte naar de Lighaams-groorte, en is van een zwarte of donkere Kleur, uitgenomen de breede Grondftukken van de Onderkaak, welke blaauwachtie Aschgraauw zyn. De Neusgaren flaan in *t Grondftuk. der Bovenkaak ‚ naaft aan de Vederen van het Voorhoofd. De geheele Vogel is gedekt met donker zwarte Vederen zonder eenigen Glans, uitgenomen aan *t voorfte van den Kop, aân de Keel en het begin van de Borft, alwaar de Veders een Franje hebben van een fchoo- ne Roode W yn of Karmozyn-kleur, die van buiten zig geheel rood vertoont; maar aan de zyden van de Borft en aan den Buik allengs verflaauwt, tot dat zy in het ‘Zwart geheel verdwyne. De binnenzyden der Wieken zyn ook zwart. De Staart is van middelmaatige langte, famengefteld úit twaalf Vederen, waar van de middel- ften een weinig langer dan de viterflen aan ieder zyde zyn. De Pooten en Voeten zyn van t gemeene maakzel en van een ziwartachtige Kleur. | An De Vogel wordt opgezet in de V erzameling van den Heer LemaN bewaard. Ik ftaâ in twyfel waar toe hy behoore; kennende geen Geflagt van Vogelen, dat met hem overeenkomt in het mêakzel van den Bek. Ik geloof, dat hy te vooren nooit afgebeeld of befthreeven zy, maar iets naar hem gelykende komt voor in MARCGRAAFS Hiftorie van Brafil, onder den naam van Jacapu. H y geeft daar de grootte van een Leeuwrik aan, en zegt, dat die over *t geheel glanzig zwart is, maar dat onder aan de Keel eenige Vlakken van Vermiljoen-Kleur met het Zwart gemengd zyn; hebbende de Vogel den Bek een weinig krom en zwart, een half Duim lang. Wirrovcusr heeft dit Berigt gevoegd in zyne Ornithologie, pag. 194 van de Engelfche Uitgaave; Londen 1678. | NEEN S:SISISISIS NSISISIS SSS SES sss Ss: Pol. As A Te LML s De Leeiwrik genûamd Calandra en de Gevlakte Mol. _ De Vogel is op deeze Plaat in de Natüurlyke Grootte afgebeeld. Hy fchynt te behooren tot het Geflagt der Leeuwrikken, aangemerkt zyne algemeene Kleur en de langte van zyne agterfte Klaauwen of Spooren; maar de Bek is dikker dan in veelen van het Leeuwrikken-Geflagt (*) en _ De Bek is van eene geelachtig bruine Kleur en donker langs de Bovenkaak van - boven. De Oogen zyn van een donkere Kleur. Van het bovenfte des Beks, door het Oog, loopt een zwarte of donkere Streep, die wederzyds eenige Witheid heeft. Aan de zyden van den Kop, onder de Oogen, zyn ook eenige gebroken zwart= achtige Streepen, en aan * begin van de Borft heeft hy een aanmerkelyken zware _ ten Halsband, De Keel en voorfte van den Hals zyn witachtig, met licht bruin gemengd, De Kop; Nek, Rug, Wieken en Staart, zyn roodachtig bruin, maat het middelfte der Vederen zwart. De Borft onder den Halsband is licht bruin, met donkerer bruin gevlakt: de Buik, Dyën en Dekveders onder aan de Staart zyn wits de Pooten, Vingers en Klaauwen, Vleeschkleur;. de agterfte Klaauwen vry lang; gelykerwys in de Leeuwrikken. De binnenzyden der. Wieken en onderzyde van de Staart trekken naar °t- Aschgraauwe. he eenn De Gevlakte Mol is een weinig kleiner dan Natuurlyk afgebeeld. Dewyl dit Dier | | | | Zo _(*) Calandra. Epw. 40, II. p. rè2. T. 268, Gesn. p: 252. T. zo. f‚ 2. Alauda Calandra, Lian, Syt Nat, Atpr. Wir. &c. Alauda non criftata major, Gesn. XIL, Gen, 165. Sp. 9. : lc. zo. Alauda major five Calandra, Brass. Av, IL, B 2 8 VERZAMELING van UITHEEMSCHE zo bekend is, behoef ik er maar dit weinige vante zeggen; naamelyk, dat zy ji van de gewoone zwartachtige Kleur, toevallig gefprenkeld met licht KK leykleurige Vlakken en Merken, gelyk de Afbeelding vertoont. De geftalte van haare Poo- ten en Tanden zal, denk ik, beter uit de Afbeelding gezien, dan met Woorden uits, gedrukt kunnen worden. Het Dier heeft een ry van zeer kleine Tandjes, zo wel. boven als beneden, voor in de Mond, tusfchen de lange fcherpe T anden, Honds- Tanden genaamd, die digt aan * end van den Snoet zyn. Men vinde fomtyds Mol. len die geheel wit of Roomkleurig zyn. _Deeze Mol was by Londen gevangen en aan Doktor Fornerairr gegeven. Krein befchryft, in zyn Werk over de Viervoetige Dieren, verfcheide Soorten. van Mollen 5). De Calandra is in bezitting van den Heer Brooks te Holborn, een groot Han- delaar in vreemde Vogels en fraay Pluimgedierte, die dezelve thans, in % jaar 175, in % leven heeft. Hy zegt, dat zy van Karolina in Noord-Amerika overgebragt ware. Het iseen Wyfjes Vogel, volgens zyne manier van onderfcheiding. Hy legtze met de Rug op % vlakke van de Hand, en dan, met den Mond op den Borít blaazende, zullen de Veertjes, zegt hy, zo * een Wyfje is, van elkander gaan, laatende den geheelen Borft bloot: doch deeze Proef gelukt alleenlyk in de Broed: tyd van het klein’ Gevogelte. 7 Schoon deeze Vogel uit Noord-Amerika was overgebragt, komt dezelve, in al. le opzigten, zo naauwkeurig met de Calandra van G. P. Orrva overeen (f), en derzelver ‘Afbeelding en befchryving gelyken zo zeer naar de mynen;, dat ik verkoo- zen heb’er den zelfden naam aan te geeven; oordeelende dat de Amerikaanfché Calandra volftrekt in Soort de zelfde zy als die van Europa. Weleer heb ik ver fcheide Soorten van Vogelen ontdekt aan Europa en Amerika gemeen tezyn, en dagelyks komen my nog meer dergelyken voor. Onze Landsman Wirroucusy heeft, in zyne Ornithologie, p. 208 van de Engelfche Uitgaave, een Vertaaling aan ’%licht gegeven van de befchryvingen der Calandra door Ortva en BerLoniuss maar hy fchyntze de zelfde te achten met onze Bunting (1); hoewel, zo ik denk, zonder eenige reden: want Orrva heeft de Afbeelding gegeven van de Calandra en van de Srrillozzo, welke laatfte de Bunting is. De Calandra is wel eens zo groot als dezelve , en ik oordeel het overduidelyk , dat deeze Vogels van verfchillendé Soort zyn. Doktor Russe heeft my verhaald, dat de Calandra zeer gemeen is in de nabuurfchap van Aleppo. RENNEN bal AAS IX De Berg-Mosch, Mannetje en Wfje (GO): Deeze Vogeltjes zyn ook in de Natuurlyke grootte getekend, en verfchillen zeer weinig van de gewoone Huis-Mos{chen, hoewel zy in Bergachtige en eenzaame plaatfen zig onthouden. Het bovenfte, dar ik onderftel de Man te zyn, heeft den Bek even als die van de gewoone Mosfchen, maar zwart van Kleur. -De Kruin en het agterfte van den Kop is gedekt met donker-roode Vederen. De Keel is, van den Bek af, een Dau of (*) [Krein heeft , behalve de Gewoone Zwarte eri (1) [Zie Nat, Hiftorie. 1. D. V. Stuk, bladz. 520. Witte, niet anders dan een Roode en de Siberifche met (9) Paffer montanus. Epw. Av. IL. p. 124. T. 269. een groenen weerfchyn, allen van Sraa, I. D. Pl. 32, Briss. Av, IIL. Pp. 79. Arpr Orn. IL. p. 560, T, 560. ontleend , en verder de Bonte Mol uit Ooftvriesland, Ray. Av. 87. Ars. 4v. III, T. 66. Wir. Orn, 185. Te Pl. 4.t. van dien zelfden Autheur, doch welke aanmer- _ 45. Fringilla montana, Linn. Syft. Nar. XIL, Gen. kelyk van deeze verfchilde,} 112, Sp, 37, (1) Uvcelliera, p, zo. Rome, 1622, EN DELDZAAMENOGRELEN 9 DE verder rederwaards, Ì zwart, En daar is een-zwarte Vlak, ter wederzyde van den _Kop; naar agteren of ten deele onder de Oogen, alwaar de zyden van den Kop en als, voor ’t overige, Wit Zyn. Ook loopt “een witte'Ring om het agterfte van den Hals. De Borft „Buik, Dyën en Dekveders onder aan de Staart, zyn insgelyks wit, maar een weinig met een donkere Kleur gewolkt aan het onderfte van den Buik, De Rug en Wieken zyn gedekt met roodachtig bruine Vederen, in midden zwart De eerfte ry der Dekvederen is donker met witte gr ippen: de tweedery heeft dezel- ven-ook en dit maakt twee witte Streeken dwars over de Wieken. De zyden van het Lyfen de binnenzyden der Wieken zyn licht Aschgraauw , met Aaauw rood een “weinig. gewolkt: de Staartpennen donker , gerand met licht bruin » dat naar °% Aschgraauwe trekt. De Stuit en Dekveders van de Staart zyn van de zelfde Kleur. de Pooten en Voeten Vleeschkleurig. Te | wal Het onderfte Vogeltje, dat ik het Wyfje onderftel te Zyù van deeze Soort, vers fchilt naauwlyks in eenig opzigt van het andere, dan dat het de zwarte Plekken aan de Keel ende zyden van den Kop, als ook den witten Ring rondom den Hals, niet heeft. Het onderfte van deszelfs Bek is aan het Grondítuk geel, en van daar loopt wederzyds een rood Streekje. De Kopen Hals zyn hier licht Aschgraauw, daar zy in ‘t-aridere wit waren, en de onderzyde is donkerer wit. De kanten der Staartve- deren zyn ook lichter. In alle ‘andere opzigten komen zy, ten naaften by, overeen. ‘Het bovenfteVogeltje was my „doof mynen goeden Vrind, M. Tromas KNowr- TON, van Landesburg in Yorkshire, gezonden. Het onderfte ontving ik van Mr. BARTRAM, die in Penfylvanie, en dus in Noord-Arnerika , woonachtig is. Ik denk derhalve dat zy tot die Vogelen behooren, welke zo wel in de oude als in de nieuwe Wereld huisveften. Het Mannetje is-befchreeven door WirrLoucner, Pag. 252, die zegt, dat menze in Stirie en Carinthie vindt, doch níet geweten fchynt te hebben, dat het Ínboorlingen van Engeland zyn. Dit ontdekt hebbende, en dat Zy tevens ook in Amerika woonden ; oordeelde ikze een plaats in dit Werk te verdie- nen, ALBIN heefteen Vogeltje „dat hy de Berg-Mosch tytelt, in Af beelding gebragt, _doch dit is de Aiet Mosch , door WirLoveunsy, pag. 269, befchreeven , welke ik ook ontdekt heb een Atnerikaanfche'te zyn, als hebbend ’er zo een ontvangen van de Hudfons-Baay. | | AE Et nnb ant a a aen bent ate nd tesamen bb A AW _LX. De lang flaartige Mosch en de bruine W laschvink. Deeze Vogeltjes zyn insgelyks in de Natuurlyke grootte voorgefteld. De lang- ftaartige Mosch (*) heeft den Bek van eene helder roode Kleur en korter dan die der gewoone Mosfchen is. De Kruin van den Kop, de Nek, Rug, Stuit en Wiee ken, zyn helder bruin, naar Oranje trekkende, maar het middelfte der Vederen is zwart. De Borft is van de zelfde Kleur, maar bleeker en zonder zwarte Vlakken;, tot aan het midden toe. De zyden van den Kop, de kleine Dekveders der Wie- «ken, de Buik, Dyén en Dekveders onder aan de Staart, zyn wit. De kort{te Veders van de Staart zyn donker, met een weinig bruin aan derzelver buitenfte en witte Vlakken op de binnenfte Baarden. Over deeze Veders heen vallen vier an- deren van zeer groote langte , naar het Lighaam te rekenen van den Vogel; zynde de twee middelfte derzelven omtrent een Duim langer dan de zydelingfe, en En ie | a an —_dee- (*) Paffer Caudâ longifimâ. Eow. Av. II. p. 126. Principalis, Linn. Sy/?, Nat, XII, Gen. zzo, Sp. 32, L. r7o, Vidua Angolenfis, Briss. Zop. 80. Emberiza VIIL Deel, | C ge) VERZAMELING van UITHEBMSCHE deeze vier lange Veders hebben eene diep zwarte Kleur. De Pooten en Voeten zyn Vleeschkleurig. Na ’% ruijen groeijen deeze lange Veders weder chielyk aan; ge. heel anders dan in de Langftaartige Vink, in myne Vogel-Hiftorie p. 86, befchree- ven, die een half Jaar of langer, na het ruien, ontbloot is van zyne lange Staart. vederen (*). De Bruine Vlasch-Wink , het Vogeltje met de kortere Staart, daarnaaft ge- plaatft, heeft den Bek Aschgraauw, en deszelfs geheele Pluimagie. is byna eenkleu- rig vuilbruin of zwartachtig , hoewel de Borft en Stuit een weinig naar % Asch- graauwe trekken. ‘Alle de Veders hebben haare Tippen en Randen van een lichter Kleur; % welk eene Marmering voortbrengt ; waar in nogthans het donkere de overhand heeft: De Pooten en Voeten zyn graauwachtig. Deeze Vogeltjes bevonden zig, in *t Jaar 1751, in bezitting van de verpligtende Mejuffrouw CraYTON, van Flower in Surrey; een Dame van groote Liefhebbery in Vogelen, die my zeer vrindelyk ten haaren Huize, in Londen, alwaar deeze, en veele andere raare uitlandfe Vogeltjes, levendig in Kouwtjes gehouden werden, noodigde, om daar van Aftekeningen te maaken. De twee befchreevene waren van Lisfâbon overgebragt, en, zo men onderftelde, Inboorlingen,, of van Angola in Afrika , of van Brazil in Zuid-Amerika: want de Schepen, die dezelven te Lisbon brengen, handelen op deeze beide plaatfên, in het beloop van hunnen Reistocht. Periver, WarLoueusy en andere befchryvers der Natuurlyke Hiftorie, hebben Afbeeldingen gegeven, die veel naar den gemelden Langftaartigen Vogel gelyken, maar hunne befchryvingen verfchillen zo zeer van de myne, dat ik geloof dat deeze een nog onbefchreevene Vogel is. Wy mogen, uit de geftalte van den Bek in bei- den, wel befluiten, dat zy zodanigen zyn àls wy Perk gebekte Vogeltjes noemen; waar door zy in flaat zyn om veelerley Soorten van Zaaden en Graanen klein te ‘breeken. } Bb A Aal De zwart en geele Kriel-Mosch en de Mosch van Brazil. De twee Vogeltjes en het Kapelletje, mede op deeze Plaat vertoond, zyn allen in de Natuurlyke grootte getekend, De gefrizeerde of Kriel-Mosch (}) heeft den Bek wit, den Kop en Hals zwart; de Rug, Wieken, Stuit en Staart, altemaal zwartachtig geel-groen of donker Olyf- kleur. De Borft, Buik, Dyën en Dekveders onder de Staart, zyn geel ; de Pooten en Voeten donker. De Portugeezen noemen hem Beco de Prata. Veelen van zyne An zyn, [even als in de Hoenders die men Krieltjes noemt} gekruld of ge- rizeerd. De Brafiliaanfche Mosch van de onderfte Afbeelding heeft een taamelyk fterken Bek van een zeer fchoone roode Kleur; de Oogleden zyn ook rood, maar de Oo- gen zwart. Een groote zwarte Vlak omringt het Grondftuk van den Bek, omvan- gende de Oogen en zig een end wegs langs den Keel uitftrekkende. De Kruin van den Kop is Kleykleurig en het overige der Pluimagie van den geheelen Vogel helder bruin; zynde het midden van ieder Veder bruin of zwartachtig: doch de onderzyde / en (*) [Dezelve is, zo wel als deeze, onder den naam IL p. ror. T. 271. Fringilla criff a. Briss. App. 86. van Weeuwtje bekend, en in het IV, Drer van dit Fringilla crifj Li Vent RLR Werk, op Plaat LXVIL,. naar ’t Leven afgebeeld} 3 „Sp. SE es (4) Paffer crifpus, € nigro & luteo varius. Epw. dv. EN ZELDZAAME VOGELEN, rt _en Stuit veel lichter dan de andere deelen; het onderfte van den Buik en de Dekveders onder aan de Staart bykans wit. De Pooten en Voeten zyn van maakzel als in an- der klein Gevogelte en roodachtig Oranje-kleur. Het kleine zwart en roode Kapelletje (*) is by Londen gevangen. Hetzelve heeft het Lyf donker ; de bovenfte Wieken zwart, ieder een lange Streek en twee Vlak- ken rood hebbende. De onderfte Wieken zyn geheel rood, maar hebben de uiter- fte Randen zwart. De | dn j | | __De boven befchreeven Vogels waren in bezitting van Mejufft. Crayron. Zy zyn naar *t Leven getekend en, zo ik geloove, noch nooit afgebeeld of befchree. ven geweefl. Het zyn Ínboorlingen van Angola of Brazil, doch van welk van bei den kan ik niet bepaalen; verbeeldende my ook niet , dat alle van ’ Ras van dien gefrizeerden Vogel eveneens zyn; alzo ik toevallige Frizeeringen gezien heb in (om - mige Soorten van Vogelen, die in % algemeen een glad Pluimagie hebben. sesssssssrsesrssssssssssrsssTsssTs PLAAT el De gekraagde Vink en de groene Diftelvink., Deeze beiden zyn, wederom, Levensgrootte getekend. De Gekraagde Vink is de bovenfte Afbeelding: deeze heeft een taamelyk fterken zwarten Bek : de Kop is ook zwart, behalve een witte Plek rondom de Oogen en het Grondftuk van den Bek. De Keel is wit en van dezelve loopt een witte Streek, die als een Halsband _fmaakt; waar onder hy, aan % laag{te van den Hals, van vooren, een zwarte Baar heeft, die meer dan den halven Hals ontvangt. De Rug en Staart zyn donker Asch- kleurig bruin: de Dekveders van. de Staart een weinig lichter: de Wiekveders in * midden Zwart, met helder roodachtig bruin gezoomd: de groote Slagpennen zwart, De Borft , Buik, Dyên en Dekveders onder aan de Staart , zyn wit; met een flaauwe Oranjekleur gefchaduwd of gewolkt: de Pooten en Voeten van maakzel als in °t meefte klein Gevogelte en van een donkere Kleur. Van de Portugeezen wordt dit Vogeltje Colbeirinbo geheten. | Aaen ie | De Groene Diftelvink (f), van de onderfte Afbeelding, heeft den Bek zeer veel naar dien van onzen Diftelvink gelykende „ helder roodachtig Vleeschkleur, omringd met Scharlakenroode Vedertjes, welke het voorfte van den Kop beflaan , gaande een weinig agter de Oogen heen, Een klein Plekje van de kaale Aschgraauwe H uid _loopt van den Bek wederzyds naar de Oogen, die zig donker of zwartachtig vere toonen, even als in de meefte kleine Vogeltjes. Ik heb in veelen. van myne be- Áchryvingen de Kleur der Oogen niet gemeld, wanneer dezelven zodanig zyn, doch altoos, wanneer zig eenige ongewoone Kleur daar in openbaarde. Het agterfte van den Kopen Hals en de Rug zyn geelachtig groen: de Staart en haare Dekveders aan de bovenzyde helder rood, maar Aschkleurig van onderen. De Wieken zyn groenachtig met een rooden weerfchyn, fterkft op de kleine Dekvederen. De groo te Slagpennen zyn donker of zwart. De Borft is Olyfkleurig groen, dat wit wordt aan den Buik als ook aan de Dekveders die de Staart van onderen bekleeden. De ge- heele onderzyde is met gebroken donkere dwarsftreepjes gefprenkeld ; maar de Pooten en Voeten zyn bleek bruin. Hy voert den naam van Maracaxao by de Portugeezen. Dee- … €) [Men noemt dit gemeenlyk het St. Jakobs-Kapel- _bladz, Gar] | lerje. Het is de Phalena Noflua Jacobeasvan Linnös, __ (f) Carduelis viridis, Epw. dv. IL. p. r3o. T. 274, (Syt. Nar XII, Gen. 233. Sp. rex. Ziedebefchry- Carduelis viridis, Briss. App. zo. Fringilla Meiba. Linn. _ving in myne Natuurlyke Hiftorie) L, D. XI, Stuk, Sy? Nas, XII Gen. zra, Sp.8. A02 12 VERZAMELING van UITHEEMSCHE rDeeze' Vogeltjes waren: ook in bezitting van. Mejuffrs CrayToN. ‘Het eerfteider. zelven,„…geloof ik, zal nooit te vooren zyn afgebeeld vof befchreeven. Van den Diftelvink heb ik de Afbeelding in myne Vogel-Hiftorie, -bladz. 128, „gegeven (#); maar, alzo die gemaakt was naar een dooden „en deezevnaar een pringleevenden Vogel, «denk vik, dat de Afbeelding hier zal verbeterd -zyn. «Het: kleine “bruine” Uiltje ,„met:donkere Streepen of Vlakken, was in de Velden: by: Londen gevangen en is hier alleen tot vulling van de Plaat bygevoegd. AAA, De Gefchilderde Vink, Mannetje en P)yfije (f). Om de vermenigvuldiging van Naamen te vermyden heb ik: CATESBY’s benaa- ming van deezen Vogel behouden, niettegenftaande hy, onder de Liefhebbers in Londen, algemeener bekend.is by den Naam van Monpareil-en Maripofâ. „Zy zyn op de Plaat onmiddelyk naar % Leven, in de Natuurlyke grootte, geverft. De bovenfte Afbeelding ,-die her Mannetje-vertoont, heeft den Bek kort, dik _aan den Grondíteun, in een Punt uitloopende en donker. De Oogen zyn Hazel- nooten-Kleur; de Kop-en Nek zeer {choon Hemelsblaauw ; de. Keel en Borft rood, Dit Rood wordt trapswyze Oranjekleur aan den Buik en nog geeler aan de Dekve- ders onder de ‘Staart. De Rug is licht geelachtig groen. ;De'Stuit-of ‘Dekveders van de Staart zyn-rood; deWieken en Staart zelf, van boven: blaauwachtig groen van onderen Aschkleurig, uitgenomen eenige weinigen van de grootfte ‘Slagpen- nen die donker-zyn ; de Pooten en Veeten ‘Vleeschkleurig. } De onderfte Afbeelding , welke ik onderftel het Wyfje van den boven befchreeve: nen te zyn; is geheel Pappegaay-groen; maar de bovenzyde, de Wieken en Staart, zyn blaauwachtiger groen, de onderzyde is lichter en meer naar % geele trekkende, In alle andere opzigten komt zy met de bovenfte Afbeelding overeen, Deeze beide befchryvingen zyn opgemaakt naar Vogeltjes, die levendig in Kooït- jes gehouden werden, en dus niet volkomen de Schoonheid hadden , welken zy hebben ‘in de Bosfchen , daar zy natuurlyk woonen. Ik heb reeds het. Mannetje befchreeven, naar Eén dat in Karolina was gefchooten en droog herwaards gebragt. Die befehryving verfchilt hier een weinig van (zie myne Vogel-Hiftorie, Pi 130.) Een groote menigte van deeze Vogeltjes worden uit Noord-Amerika te Londen ges ” bragt, en aan de Liefhebbers prefent gedaan of verkogt. Indien men ?er wel op paft, leeven zy eenige Jaaren alhier. Ik heb ?er een, twee of drie Jaaren, in ' Leven gehouden. Hert Mannetje heeft een zagte Zangtoon met eenige verandering. De beide Sexen hebben eenige Jaaren werk, eer zy de volmaaktheid van Kleur be reiken: zynde een of twee Jaaren zo gemeen van Kleur als een Wyfjes-Mosch, en niet van elkander te onderfcheiden (4). é Par Dr cAmtAn DeelxIVs De Amerikaanfebe Diflelvink, Man en IP) (6). Deeze Vogeltjes zyn beiden in de Natuurlyke grootte getekend, en onmiddelyk naar C°) Zie dit Vogelen-Werk, V. Deer Plaat XXIIL netje en Wyfje elk tot () Fringilla tricolor Mas & Femina, Epw. 4v,1L, noemende De Ed si oen Pp. zin de 173 £ EE Chloris Ludoviciana valgoPa- 110. Sp. 24: het andere Tanagra En Gen, zrr. LD Cardieis Amerkan mas Gld Ee Pre Gele Fehn, inderdaad, arimerkeljk te 8 » , Epw, 4v. en. Verge le Dri Ï iftelvi He el br Loa St 143: ed, a Pp. Pt: 18 gn de Heise Wafthink BIS En eid X - Syft. Nat, XIL Gen. 112, Sp, 12. eel de el ing: iekleuri (S) [De Heer Liynzus heeft dic zogenaamde Maan: ge Vins PL E me VED pr ee EN ZELDZAAME VOGELEN., 13 naar % Leven op de Plaat ge-erft. De bovenfte, die her Mannetje is, heeft den Bek veel naar dien van onze Diftelvinken, zo wel in figuur, als dat. dezelve van lichte Vleeschkleur is, gelykende. De Oogen zyn van eene donker Hazelnooten- „Kleur. Het voorfte van den Kop is met zwarte Vederen gedekt ; het overige, ZO wel als de Hals, Borft en Rug, met helder geele Vederen. De Dyén: het onder= fte van den Buik en de Dekvederen, zo wel boven als beneden de Staart, zyn geel- achtig wit; de kleinfte Dekveders der Wieken aan de buitenzyde geel, aan de — _ binnenzyde witachtig. De overige Pluimen van de Wiek zyn Zwart , maar de eerfte en tweede ry der Dekvederen heeft witte Lippen, die met bruin een weinig ge- fchaduwd zyn. , Een gedeelte der Slagpennen, naaft aan de Rug, heeft lichte Tip- pen en Randen. De Staart heeft twaalf Veders, van byna gelyke langte, die zwart van Kleur zyn, maar de binnenftc Baarden der buitenfte Vederen zyn naar de T ip- pen wit. De binnenzyden der Slagpennen en de onderzyde van de Staart zyn donker Aschgraauw ; de Pooten en Voeten Vleeschkleurig. In de Jongheid is het Mannetje van het Wyfje niet, dan aan de zwarte Plek op den Kop, te onder- _ {cheiden. einen Het Wyfje, zynde de onderfte Afbeelding, heeft den Bek en Pooten van even de zelfde Kleur als het Mannetje; maar de zwarte Plek op den Kop ontbreekt. De Kruin van den Kop, de Nek en Rug, zyn Olyfgroen; de Keel, Borften Stuit, zyn bleek geel; de Buik en Dekveders onder aan de Staart, zyn wit. De Wieken en Staart komen met die van het Mannetje overeen, maar het zwart is donkerer en_ het heldere bruinachtig. Zo wel de Slagpennen; als de Dekveders, aan de binnen- zyde der Wieken, zyn Aschgraauw. en | | 5 Deeze Vogeltjes waren van Nieuw Jork uit Noord Amerika overgebragt. Ik hield het Wyfje in een Kouwtje van het Mannetje afgezonderd, en dit leid, in de Maand Auguftus 1755, een Paarlkleurig Eytje zonder eenige Vlakken, % welk door my op den Voorgrond is afgebeeld, Het Wyfje heeft tweemaal in een Jaar geruid, ter- wylik het hield; naamelyk in Maart en September. In de Winter-Maanden was haar Lyf geheel bruin, maar de Kop, Wieken en Staart, van dezelfde Kleur als in de Zomer. Het Mannetje, kort na dat ik hem gekreegen had, ftervende, zo kan ik niet berigten, of die op de zelfde manier ruide of niet ; fchoon ik denk dat het hun, beiden gemeen zy. De alwyze Schepper heeft waarfchynlyk beoogd, deeze Vogelt- jes geduurig byna in % zelfde Gewaad te fteeken, alsde Kleur is van de Heefters en _ Boomen, waar zy zig op onthouden, om hun te beter te verbergen en te befchutten voor de Roofvogels en ander Gedierte dat op Vogelen aaft. en Van het Mannetje was reeds door CaTrsny, op de Drie-en-veertigfte Plaat van zyn Eerfte Deel, de Af beelding gegeven (*), maar, alzo ik in ftaat was om het Wyf. __jeen haar Ey er by te voegen , en ook eenige verbetering in de Af beelding van her Mannetje meen gemaakt te hebben , verftoutte ik my, deeze Plaat onder % Oog der Liefhebberen te brengen. _SSSSSSIS SSS SSS SSS SISSI SESSIES SEE. | | EL AAR LXV. De kleine bruine Butoor GA De grootfte Vogel, op deeze Plaat afgebeeld, zal ik hier befchryven. De- | | zel (*) Zie het IL, Deer, van dit Vogelen-Werk , Plaat T. 275. Ardeola neevia, Briss. 4v, V. p. 5oo. T. 40. 86 , _f, 2, Ardea minuta. Linn. Sy/ö Nat, XIL Gen, (}) Ardea Stellaris parva fulca. Epw, dv. IL p.135., 84. Sp. 26, VI Deel, B D r4 VERZAMELING van UITHEEMSCHE “zelve is kleiner vertoond dan Levens grootte ; als hebbende ongevaar, de grootte van een Kievit of Plevier. De Wiek, geflooten zynde, heeft zes Duimen, de Poor byna twee Duimen langte, en de Vingers waren lang, hebbende de middelfte om. — trent de langte van de Poot. De Sneb is, van de hoeken des Beks rot aan de Punr, twee en een half Duim. dn De Sneb is, gelyk in anderen van het Reiger-Gellagt, regt en loopt uit in een fcherpe Punt; bruinachtig van boven en lichter van onderen: doch zal waarfchyn- Iyk, toen de Vogel leefde , groenachtig zyn geweeft. Tusfchen de Sneb en de Oogen is de Huid kaal, gelyk in de gewoone Butoor. De Kruin van den Ko is zwart, en hy heeft ook een zwarte Streep ter wederzyde , die van de hoeken des Beks afkomt. De Hals is gedekt met lange, losfë, roodachtig bruine Vederen, van vooren lichter, van agteren donkerer ; zynde de zyd-Vederen, langs het mid. den heen, met zwart getekend. He Rug is gedekt met roodachtig bruine Vedes: ren, waar van de middelfte deelen zwart zyn; de Buik en Dyën met licht bruine Vederen van een los geweefzel, hebbende lange zwarte Vlakken langs het midden heen. De Wieken zyn roodachtig bruin, lichter dan de Rug : derzelver kleinfte Dekveders zyn gevlakt even als op de Rug, maar de naafte Dekveders boven de Slagpennen, en de Slagpennen naaft aan de Rug, zyn bruin, met weinig of geen zwart. De grootfte Slagpennen en de Staartveders zyn zwart. Het Dons, dat de onder-enden van de grootfte Slagpennen bedekt, is ook zwart. De Dekveders aan de binnenzyde der Wieken, de Buik en de Dekveders onder aan de Staart, zyn wit. De Slagpennen aan de binnenzyde en de Staartveders van onderen zyn Asche kleurig. De Pooten en Voeten zyn van eene groenachtige Kleur. De buitenfte Vinger is aan den middelften door een Vliesje verknogt, De middelfte Klaauw van ieder Voet is aan de eene zyde Kamswyze getand. Deeze Vogel was van Aleppo gebragt door Do@tor Russen, die my Vryheid „ verleende om ’er een Afbeelding van te maaken. Door Doêtor Saw is, in des- zelfs Reíize naar Barbarie en de Levant, pag. 255, een kleine Butoor befchreeven, die in Barbarie Boo-onk, dat is Langhals, geheten wordt. Hy zegt, „ dat dezelve „ wat kleiner dan een Kievit zy, den Hals, Borft en Buik, licht geel hebbende , » maar de Rug en het bovenfte der Wieken gitzwart. De Staart is kort; de Ver ders van den Hals zyn lang en geftreept met wit of licht geel. De Sneb is drie „„ Duimen lang, groen, en van maakzel als die van een Oijevaar. De Pooten, „» die hy kort en dan heeft, zyn groen. In % loopen en Aas opzoeken, ftrekt hy zyn Hals zeven of agt Duimen uit”. Zie de kleine Afbeelding op de Plaat, welke van Door Saws Tekening ontleend is en naar zyne befchryving gekleurd, Hy zegt niets van het Zwart op den Kop, maar zyne Afbeelding drukt hetzelve kragtig uit. De Schildknaap Tarror Warre toonde my de Tekening van den Vogel, zeer naby overeenkomende met dien, welken Doêtor Sraw afgebeeld en befchreeven heeft, hebbende ook de Kruin van den Kop zwart: welke Vogel hy, zo ik meen, gezegd heeft, dat in ’ Land van Wales was gefchooten. Waarfchyn- lyk zullen Doêtor Saws en Doêtor Russer, Vogels, alleen in Sexe of Ouder- dom verfchillen. De Soort was ons onbekend, tor dat zy door den laatft genoemden, in Jaar 1755, werdt aan ’% licht gebragt. PLAAT EN ZELDZAAME VOGELENS SSS SSS SSS SSS sss Ess SEE EN TAS Kek we 2 De Canuts-Wogel (C°) Deeze is hier in de Natuurlyke grootte voorgefteld. Hy heeft de Seb van ag teren taamelyk dik en naar de Punt verdannende , die niet fcherp maar rondachtig is en donker Aschgraauw, zynde de Oogen Hazelnooten-Kleur: Van den Bek tot aan het Oog loopt een donkere Streep ,-en daarboven een witte, De Kruin van den Kop, de Nek of % agterfte van den Hals, de Rug en Wieken, zyn Asch- graauw, de Veders een weinig helderer aan den rând dan in ’ midden. De Dekve- ders der Wieken, naaft boven de Slagpennen; zyn wit aan’ de tippen en een wei- nig opwaards langs den rand, maakende een witte Streep dwars over de Wiek. De Slagpennen naaft aan de Rug hebben lichte randen. De grootfte of buitenfte Slag- pehnen zyn donkerer dan de overigen en hebben witte Schaften. Hert laagfte van de Rug en de bovenfte Dekveders van de Staart zyn donker Aschgraauw en wit ge- mengeld, maakende Vlakken als Halvemaantjes. De Staart is Aschgraauw; De onderzyde, van den Keel tot aan de Staart, is wit, met donkere Vlakjes aan den Keelen Borft. De Zyden onder de Wieken, de Buik, Dyën en Dekveders onder de Staart, zyn met donkere dwarsftreepjes getekend: De Rand van de Wiek is wit. De Pooten zyn, tot een weinig boven de Kniejen, Vederloos. De Schen- kels, Voeten en Klaauwen, zyn donker blaauwachtig Aschgraauw : de Vingers t'ee- nemaal van elkander afgefcheiden, Le de | Ik vond deezen Vogel op de Markten te Londen, in een Winter dat het zeet fterk vroor; ik geloove in *t Jaar 1739 of 1740. Wir Loucust verhaalt, hoe men __ zegt; dat zy in ’t Graaf{chap Lincoln aankomen in ’t voorfte van den Winter, bly- _Vende aldaar twee of drie Maanden omtrent de Zee-ftranden, en dan verdwynende. Zy vliegen by Schoolen. Men heeftze ook aan de Kuft van Lancaftershire, by Liverpool, in het Winter-Saizoen gezien, Zie Wirr. Ornitbol. p. 302 T. 56. __Myn oogmerk was nier, om eenigen Engelfchen Vogel, die reeds afgebeeld en befchreeven was, in Afbeelding te brengen of te befthryven: maar; alzo deeze Vo- gel zeldzaam is in de Zuidelyke deelen van Engeland, en de Af beelding van Wirs LOUGHBY niet te beftig, hebbende ArgriN hein geheel overgeflagen ; zo dagt ik dat een volmaakter Afbeelding, in Natuurlyke grootte, de Lief hebbers niet onaan- genaam zou zyn. Myne befchryving , naar een versch gedooden Vogel, verfchilt een weinig van die van WirLoucuay; % welk altoos * geval zal zyn, als twee Perfoo- nen de befchryving haar verfchillende, of zelfs naar % zelfde Dier opmaaken. SSS SSS SSS SSS SSS SSS SSS SSS Sese sI ss Peelo do Re Valdes De Gevlakte Strandlooper (}) en bet Denne Boomkruipertje. _Deeze Vogels zyn beiden ook gefchetft in de Natuurlyke grootte. Men heeft ze op de Plaat, onmiddelyk naar de opgezette Voorwerpen , getekend en geverft. oe De (*) Canutus. Epw. Aw. II p. 13%. T. 276. Brtss. Sp. rö. Zaagpen. Nat. Hift. 1. D. V. Stuk, b'. 280. dv. V. p. 258. Ra. Av. ro8. Knot Agri Lincolnien- GR rihga maculata, Epw. 4v. Il. p. 139. T. 277. fis. Wirr. Orn, 224. T. C6. Tringa Canutus. Linn. Turdus Aquaticus, Briss. Av. V. p. 255. Tringa mas Syt. Nat, XIL Gen, 87. Sp, 15. Syt, Nat, X, Gen 78. De LiNN, Syft, Nat. XII, Gen, 87. Sp. 7. 2 | 16 VERZAMELING van UITHEEMSCHE De grootfte is de Strandlooper. Deez’ heeft de Snebregt donker naar de Punt en paar den Kop toe Vleeschkleurig. De Bovenkaak is wederzyds gefleufd: de Neus gaten zyn lang. Hy heeft een witte Streep boven ieder Oog. De Kop, het ag terfte van den Hals, de Rug, Stuit en Dekveders der Wieken, zyn bruinachtig, een weinig naar Olyfkleur trekkende, met een flaauwen glans op de Wieken, De middelfte Veders van de Staart en de kleinfte Slagpennen naaft aan de Rug, zyn van de zelfde bruinachtige Kleur. De Kop is met kleine langwerpige donkere Vlak. ken, langs de Schaften van zyne Vederen , gevlakt. Aan den Hals vergrooten die Vlakken naar de Rug toe, waar zy groot{t zyn; maar de Stuit is gantsch ongevlake, De Veders op de Schouders en de Wieken zyn getekend met donkere dwarfe Vlak. ken, wier figuur men beft begrypen zal uit de Afbeelding. De grootfte Slagpennen zyn donker, hebbende ommige van de kortften witte Tippen. De ry der Dekve- deren naaft hier boven is ook donker met witte Tippen; waar uit twee fchuine wit- te Streepen, dwars over de Wiek, ontftaan. De rand en binnenfte Dekveders der Wieken zyn insgelyks wit; uitgenomen een regelmaatige donkere Streep, die dwars over dezelven loopt. De binnenzyden van de Slagpennen zyn Aschgraauw met wit- achtige Onderftukken ; behalve dat drie of vier van de buiteníte Slagpennen geen wit hebben. De middelfte Veders van de Staart hebben een donkere Baar overdwars by haare Tippen; de buitenfte Veders worden allengs korter, en zyn wit met donkere dwars-Streepen. Van den Keel tot aan de Staart toe is de Vogel witachtig, gefpren- keld met donkere Vlakjes, die aan de Borft grooter zyn, en van eene byzondere figuur, gelyk de Afbeelding uitdrukt. Aan den Buik, Dyën en Dekveders onder de Staart, zyn deeze donkere Vlakken niet zo regelmaatig als aan den Borft. De Pooten zyn, tot een weinig boven de Kniejen, Vederloos: de Vingers plat naar “_agteren, alwaar de buiten{te en middelfte Vinger van ieder Voet met een Vliesjé gewebd zyn. De Pooten en Voeten zyn donkerachtig Vleeschkleur, de KKlaau- wen zwart. De kleinfte Vogel op de Plaat ís een Denne Boomkruiper (*). Deeze heeft der Bek zwart, een weinig dik van Grondftuk doch in een fcherpe Punt uitloopende. Van den Bek tot aan het Oog loopt wederzyds een zwarte Streep. De Kruin en Zyden van den. Kop, de Borft, Buik en Dyën, zyn van een helder geele Kleur; de Kruin eén weinig hooger geel. Over de Nek en Rug, tot aan de Staart toe, is het Vogeltje fchoon geelachtig groen, naar Olyfkleur trekkende, en helderft aan de Stuit. De Wieken en Staart zyn blaauwachtig graauw: De Dekveders van de Wie- ken hebben witte tippen, maakende dus twee witte Streepen dwars over ieder Wiek, De binnenfte Dekveders van de Wieken zyn wit, de binnenzyden der Slagpennen graauw en derzelver inwaard(e Baarden hebben witachtige randen. De buitenfte Veders van de Staart hebben witte Baarden inwaards, en de Dekveders onder de Staart zyn ook wit. De Pooten en Voeten zyn van eene geelachtig bruine Kleur en van maakzel als in de meefte andere kleinfte Vogeltjes. Deeze Vogels waren, met en benevens veele anderen, by Philadelphia in Pen(yl- vaniegefchooten door mynen Vriend, den Heer Wir.Lram BARTRAM , die dezelven ten mynen dienfte naar Londen zondt, op dat ik ’er de Afbeelding en Natuurlyke Hiftoire van zoude uitgeeven. Den kleinen Vogel acht ik de Pynboomkruiper te zyn van CATESBY (f), hoewel de myne helderer van Kleur is. De zyne mag wel een Mannetje zyn van het eerfte Jaar. * Voornaamfte verfchil tusfchen dezelven is, î dat (*) Certhia Pinus. Epw. 4o, II. p. 140. T, 277. teren zy, op de manier van de Boomkruipertjes „langs Parus Americanus lutescens. Caressa, Car, Lp.46.T. de Pyn-en Denneboomen. Zie ’t Denpe Deer van 46, Bass. do, HIL p. 576. Certhia Pinus, Linn. Syt. dit Werk, Plaat 22. Men maakt hier, in ’t Hoog: Nat. XIL Gen. 6s. Sp. 16. duitsch, verkeerdelyk een Tannen-Baumbacker van. De (1) Caresn. Carol, L FT. 6r. [Hy noemtze Parus _Boomhakkers zyn Spechten; een veel grooter en ge- Americanus lutescens: die ik genoemd heb, de Geel. heel ander flag van Vogelen. By nader onderzoek acht achtige Dennen- Mees : want volgens zyn Verhaal klau- Epwars de zyne in Soort van Carzsay verfchillen.] EN-ZELDZAAME VOGELEN. dat de Wieken en Staart in de zyne bruin waren, en blaauwe trekkende. Hy zegt, dat de W yfjes allen derlooze Boomen, in de Winter, hun Voedzel zi zegt, dat zy in Penfylvanie van % Zuiden komen in April, en aazen op de Infekten, welke zy vinden op de Bladen en Knoppen der Boomen, gaande daar mede het grootfte deel van den Zomer voort, en hy gelooft dat zy aldaar broeden, hoewel hy nooit eenigen van derzelver Neften vond. Volgens CaresBy kunnen zy den Winter doorftaan in Karolina, % welk veel Zuidelyker gelegen is dan Penfylvanie, | De grootfte Vogel of Strandlooper komt ook, zegt de Heer BaRTRAM, van ’ Zuiden, indie zelfde Maand, in Penfylvanie. Hy opende het Wyfje, en vondt er taamelyk groote Éijeren in, maar by toeval verloor hy hetzelve, zo dat de Vo- gel, aan my gezonden , een Mannetje is, Zy blyven , zegt hy, het grootfte deel van den Zomer in dat Land. Ik geloof dat deeze Vogels zo wel in Europa zyn als in Amerika; want in ’ Jaar 1743 werdt my ‘er een gezonden door wylen mynen Vriend, den Heer Baronet ROBERT ABDY , welken hy naby zyne Luft- plaats ALBINS, in Esfex, hadt gefchooten. Deezen bevond ik een Wyfje te zyn, en het verfchilde in geenen deele van den Amerikaanfchen Strandlooper, dan daar in, dat het geene Vlakken van onderen hadt, uitgenomen aan den Keel, alwaar eenige kleine langwerpige Vlakjes van dien aart waren, langs de Schaften der Ve- deren. „Uit myne aanmerkingen by de Tekening van het Wyfje blykt, dat het my in de Mey-Maand gezonden was, en ik geloof dat het een Trekvogel zy, die zeer zelden voorkomt in Engeland. | | re graauw zyn in de myne, naar °% bruin zyn, en dat menze op Bla- et zoeken. De Heer BARTRAM CAE WOO OMEN Hent td bb eaten ee Ed aan daten daens ble As A Tau | De binfle Vater Hen (*) en bet Geele WV interkoningje. Deeze Vogels zyn ook op de Plaat onmiddelyk naar ’ Voorwerp ge-etft, en beiden in de Natuurlyke grootte afgebeeld. De onderfte is het Warterhennetje , ’% welke den Bek of Sneb zwart heeft, uitgenomen het Grondftuk van de Onderkaak, 't welk roodachtig is, zynde de Kop t' eenemaal zwart. Het agterfte van den Hals, de Rug, Wieken en Staart, zyn bruin, aan den Hals wat uit den rooden gemar- merd: op de Rug en Stuit met witachtige dwars-Streepen, doch de Wieken en Staartveders gefprenkeld met ronde witte Vlakken. De binnenfte Dekveders der Wieken zyn Aschgraauw, overdwars met wit getekend. De rand van de Wiek is ook wit. De binnenzyden der Slagpennen en de onderzyde van de Staart zyn Asch- graauw. Het voorfte van den Hals en Borft is blaauwachtig Aschgraauw of Ley- kleurig. De Buik en Dyën zyn gedekt met donker bruine of zwartachtige Vede- ren, overdwars gemengeld met eene witachtige Aschkleur. De Dekveders onder aan de Staart zyn wit: de Vingers lang gelyk in alle Waterhoentjes , en hebben {malle Vliesjes op zyde, gelyk de grootfte Soort derzelven. De Pooten en Voe- ten zyn bruin. | | ds | | De bovenfte Afbeelding vertoont het Geele Winterkoningje (4). De Bek, Poo- tenen Voeten van hetzelve zyn zwart. De Kruin van den Kop, de Nek, Rug, Stuit, (&) Gallinula Chloropus minima. Eow. 4v. IL. p. Oenanthe fufcolutea minor. SLoan. Jam. IL, p. 3ro, 142. Ì. 278. [An pertinet ad Tringam pufillam. Linn. Ray, 4v. 186, Catesn. Car, 1. p. 63. T. 63. Mora. Sy/t, Nat. XIL Gen. 87. Sp. 20, que Colore parum _cilla acredula. Faun. Suec. IN, 237. Varietas Mota differt, magnitudine fere convenit & habitat in Indiâ _cille Trochili. Linn. Sy/t. Nat. XIL, Gen. 114. Sp, 4 Occidentali? Vid, Briss. 4v.V.p. 222. T.25.f.2.] Zie Nat. Hift. 1. D, V. Stuk, blad, 24de 299 (1) Regulus lateus, Epw. Av. IL p. 143. T. 278 ll. Dee. | E 18 VERZAMELING van UITHEEMSCHE Stuit, Wieken en Staart, zyn van eene groenachtig bruine of donkere Olyfkleur, maar de tippen der Dekvederen zyn ligter, en maaken twee fchuinfe Merken dwars over ieder Wiek. De binnenzyden der Slagpennen zyn Aschgraauw; de binnen- fte Dekveders der Wieken helder geel, gelyk de geheele onderzyde van het Vo- geltje van den Bek tot aan de Staart. Het heeft een donker Streepje dat over’ Oo loopt, zynde daar boven en beneden geel. Een ander dergelyk Streepje ftreke zig van den Hoek des Beks langs de zyde van den Kop uit. Deeze beide Vogels waren van het Eiland Jamaika overgebragt door. Doktor Browne. Hét Waterhoentje wordt, door de Ingezetenen des ilands, uit aan- merking van zyn Geluid , Bidy-Bidy geheten. Ik geloof dat het tot nu toe onbe- kend zy geweelt: want in SLoaNes Hiftorie van Jamaika komt niets dergelyks _ voor (*). Her geele Winterkoningje is, verbeeld -ik my, door verfcheiderley Autheuren onder verfhillende Naamen afgebeeld en befchreeven. Zie de Regulus won criftatus van WirLoueusY, p. 228 en de Geele Mees van CATESBY, Vor. I, p. 63 (})._Hy-zegt dat zy in Karolina broeden, en van daar vertrekken tegen % aankomen van den Winter. Ik heb een gekleurde Afbeelding daar van uit Holland of Duitschland, die de Fluiter genoemd wordt. Ik heb ook, zo ik meen, het zelfs de Vogeltje van Bengale uic Ooftindie ontvangen: zo dat deeze Soort my toefchynt over % grootfte gedeelte van den bekenden Aardbodem verfpreid te zyn, zynde overal een Trekvogel. Ik geloof, dat het zy, de Oenanthe fufco-lutea minor van SLOANE. Alzo de Heer Wirroueugy ’er geenen Engelfchen naam aan gegeven hadt, verkoos ik het den gedagten naam te geeven; daar CaTrsBy het onder de Meezen plaatft: % welk ik niet eigen vind: want het heeft den Bek lang en dun, terwyl dezelve korter en zo fpits niet is in de Meezen. E BAL AA TE KI. De Amerikaanfibe Water-Rall (1). Deeze Vogel is hier ook in de Natuurlyke grootte afgebeeld, zynde onmiddelyk naar Voorwerp op *t Koper gebragt. Hy heeft de Sneb een weinig nederwaards geboogen, met Sleuven aan de zyden van de Bovenkaak, in welken de Neusgaten geplaatft zyn. De Sneb is van een donkere Kleur, maar roodachtig aan % Grond: ftuk vande Onderkaak; maakende dit Grondftuk, voor aan den Kop, eenige kaal- heid, gelyk in de Koet en Waterhoen. De Kruin van den Kop is zwart of don- ker; de zyden Aschgraauw, maar boven ieder Oog, en aan den Keel „ís een witte Streek. De Nek en Rug hebben in % midden zwarte en aan de kanten bruine Ve- deren. De Keel en Borft zyn bruinachtig Oranje-Kleur ; de Dekveders der Wie- „ken roodachtig bruin: de Slagpennen naaft aan de Rug en de Staartveders donker, met bruine tippen, gelykerwys de Veders van de Rug, zynde de grootfte Slag- pennen geheel donker of zwart. De Wieken hebben witte randen, maar de on- derfte Dekveders zyn donker met Sneeuw-witte tippen, zo dat zy zig uitwaards wit vertoonen. De binnenzyden der Slagpennen zyn Aschgraauw; de Veders aan de zyden onder de Wieken, aan het onderfte des Lighaams en de Dyën, donker met witte dwars-Streepen; de Dekveders , onder aan de Staart, wit, zwart en Oranje- kleur. C°) [Men kan daar omtrent nazien, wat D. Browne _XXVLJ van het Kleine Waterhoentje zegt, in zyne Nat. Hit, (H) [Zie de befchryving van den Europifchen Water- van Jamaika, p. 409 4 “ Rall, daar deeze mooglyk een Verfcheidenheid van (1) [Zie het UL Dezer van dit Werk, bladz, 21. Pl. ‘zal zyn, Nat. Hib, 1. D. Stuk, bladz, 281] EN ZELDZAAME NVOGELEN. 19 kleur. De Pooten zyn Vederloos tot boven de Kniejen. De middelfte Vinger komt den Schenkel in langte gelyk, die, zo wel als de Voet, een donkere Vleesche kleur heeft. — EO | el Deeze Vogel was uit Penfylvanie gezonden door den Heer BaRTRAM. Hy is paauwkeurig van de zelfde grootte en figuur als onze Water-Rall ‚en verfchilt daar van naauwlyks in eenig opzigt, dan dat hy den Keel en Borft roodachtig heeft, ter- wyl deonze op die plaatfen blaauwachtig Aschgraauw of Ley-kleurig is. Hy was nog riet afgebeeld of befchreeven; hoewel ik naauwlyks kan denken , dat hy in Soort ver- chille van den Engelfchen Water-Rall, niettegenftaande het onderfcheid van Kleur, P j Es Ä Â T EL X Kk | De Lang flaartige Eend van Terrenenf () en de Plevier met gefboorde Wieken, — De eerfigemelde heeft byna de grootte van onze Talingen. Zy is hier verkleind, om haar in ‘t beftek van de Plaat te kunnen brengen. Haare voornaamfte Afimees tingen zyn als volgt. Van de Punt der Snebbe tot aan de hoeken van den Bek, een weinig meer dan anderhalf Duim; zynde de geflooten Wieken agt Duimen; de Pooten beneden de Kniejen niet volkomen anderhalf Duim ; de middelfte Vinger een weinig meer dan twee Duimen, de Staartveders in ’ midden byna agt Dui- men lang. | sa | | | De Sneb is zwart , doch heeft een roode Streek, dwars over de Onderkaak, tuss fchen de Neusgaten en de tip. Zy is diep getand aan de kanten en van geftalte als in de meefte andere Fendvogels. Het voorfte deel en de zyden van den Kop, be- nevens de zyden van den Hals, zyn licht bruin, naar Vleeschkleur trekkende. Het agterfle van den Kop en Hals, de Keel en het bovenfte van de Borft, zyn wit. __Hy heeft een groote zwarte Vlak aan teder zyde van den Kop of het begin van den Hals. De Rug en Dekveders der Wieken zyn glanzig zwart: de groorfte Slagpen- nen en de vier middelfte of langfte Staartveders zwart of donker: de andere Slag. _ pennen, naaft aande Rug, donker roodachtig bruin. De binnenzyden der Wieken ‚zyn geheel van eene donker bruine Kleur, zo wel als de Borft, en deeze Kleur voegt zig door een Ring of Kraag famen met het Zwart vande Rug. De zyden onder de Wieken, de Dyën, Buik en Dekveders beneden de Staart, zyn wit, zo wel als de buitenfte Veders van de Staart aan ieder zyde, met derzelver bovenfte _ Dekveders. Van de Schouders komen breede Streeken van lange fmalle witte Ve- deren af, die zig tusfchen de Rug en Wieken, aan ieder zyde, bykans tot aan het begin van de Staart uitftrekken.. De Pooten en Vingers zyn donker rood; de Vlie- __zen der Voeten zwart. Zy heeft een klein Webbetje aan de binnenzyde van ieder inwaardfen Vinger, als ook aan de onderzyde van den kleinen agter-Vinger van ieder Poot. | Seen Se Deeze Eendvogel was op de Vischbanken van Newfoundland of Terreneuf, in Noord-Amerika, gevangen, en bevindt zig thans, in dex Jaare 1754, opgezet in _de Verzameling van den Heer FARZER, van New-Inn, te Londen, die my ver- pligt heeft mer dezelve aan my teleenen. De Afbeelding is op de Plaat onmidde- _lyk naar t Voorwerp ge-etft. Ik twyfel of het niet de zelfde Vogel zy als de lang- ltaartige Eendvogel van de Hudfons-Baay, in myne Vogel-Hiftorie, Plaat 156, uit- gegeven (f). By vergelyking ftel ik het mooglyk, dat zy Mannetje en Wyfje | | Zy0s * oi m Et ialis, .Syft. Nat. XIL Gen. 67. Sp, 30. _ AOM pe r46 Ta Do ant aad RO Die ine P Daar vande Wel EEL „3 20 VERZAMELING van UITHEEMSCHE zyn, alzo hiaare Afmeetingen, en de Figuuren van haare Snebben en Voeten , zeer naa overeenkomen: maar ik laat dit denkbeeld ter nadere onderzoeking van de Na- tuur-lief hebbers over. De myne, geloof ik, zal de eerfte Afbeelding en befchry- ving van deeze Eend zyn. De Plevier met gefpoorde Wieken (*) is van de Natuurlyke grootte byna tot den zelfden trap verkleind als de Eendvogel. Hy heeft de grootte van onze Kievit; maar de Pooten zyn langer, van de Knie tot aan het onderfte van den Hiel drie Duimen, en de Wiek, geflooten zynde, zeven Duim haalende, De Bek is zwart: de Kruin van den Kop gedekt met glanzig zwarte Vederen, die taamelyk lang zyn, en welken hy, zo ik geloof, als een Kuif kan opzetten. De Keel is ook zwart, maar de zyden van den Kop en de Hals in % ronde wit. De Rug en alle de Dekveders der Wieken hebben, aan haare bovenzyde, een Muis- vaale Kleur, die donkerer is op de Rug en lichter op de Wieken, en allerlicht{t aan de randen der Vederen by de kanten der Wieken daar die op de Borft leggen, en boven de groote Slagpennen , welke zwart zyn. De kleinfte Slagpennen , naaft aan de Rug, zyn daar mede eenkleurig. De Dekveders aan de binnenzyde der Wie- ken en de Zyden onder de Wieken, zyn wit. Ieder Wiek heeft, een weinig be- neden het Knop-Gewricht, een fcherpe Hoornige Spoor. Het Lyf is, tot aande Pooten, zwart, doch laager, zo wel als de Dyén, en de Dekveders van de Staart, boven en beneden, wit. De Staartveders hebben haare bovenfte helften, naaft aan den Wortel, wit, maar het overige zwart, uitgenomen dat de buitenfte Veders, aan ieder zyde, wit getipt zyn. De Pooten zyn, tot boven de Kniejen, Veder- loos, en, zo wel als de Voeten en Klaauwen, geheel zwart, zynde de middelfte Vinger door een Vliesje aan den buitenften gevoegd. Hy heeft geen agter-Vinger. Doktor Russrr, een Heer die veele Jaaren zyn verblyf gehad heeft te Aleppo, thans in Londen woonachtig, bragt deezen Vogel van daar mede in ’ Jaar 1754, en hadt de goedheid van my hem te laaten aftekenen. Ik acht het de zelfde Soort te zyn, als de gene, die ik in myne Vogel-Hiftorie, onder den naam van Zwart- borftige Indiaanfche Plevier, Plaat XLVII, aan % licht gegeven heb (#). Ik had toen de Spooren van de Wieken niet ontdekt, fchoon ik niet twyfel of hy zal de- zelven gehad hebben: want ik zou ze ook in deeze niet hebben gevonden, indien ?er my geen Bericht van gegeven was, eerik de Aftekening maakte. Myn voori- ge Afbeelding verfchilt een weinig van deeze , daarin , dat het zwarte Merk aan den Keel was famengevoegd met het Zwarte aan de Borft, en in % hebben van een - helderen weêrfchyn op het Zwart, te weeten groenachtig op den Kop en paarsch aan de Borft, % welk my doet denken, dat de eerfte een Mannetje ware en deeze het Wyfje. Ik zou ’er geen tweede Afbeelding van gemaakt hebben, indien ik de Spooren niet had ontdekt, die eveneens waren op de beide Wieken. Deeze Vogel is aan de Rivier, by Aleppo, gemeen. P. Lucas geeft, in zyn Reistogt naar de Levant (1), een zeer zonderling Be-_ richt van een Vogel, dien men‘op de Nyl vindt, fchynende my dit zelfde flag van Vogelen te zyn. Derhalve zal ik, ten pleiziere van den Leezer, % gene hy daar van gezegd heeft hier invoegen. „ Deeze Vogel geleek naar een Plevier en was by- » na van die grootte; hy vloog in ’% ronde en ging in den gaapenden Bek der Kro- » kodillen, die toen opt Water uitgeftrekt lagen, in Opper-Egypte; zynde regt » voor het Vaartuig van onzen Autheur. Na dat zy ?er een weinig in waren ge- » weeft, flooten de Krokodillen hunne Bekken, en openden ze kort daarna weder- » OM; Eben ae {be Dee vnd Vegen P. 84. Lapwing. Ru]. Alepp. 12. T. rt. Varietas (1) In drie Deeltjes in Duodeci tte Charadrii Spinofi, Linn. Sy/?. Nar. XIL Gen. 88. Sp. 12. KR 1719. Tom, IL EE zn sss se EN ZELDZAAME VOGELEN. ar om, als om de Vogels uit te laaten. Het Volk verhaalde my , dat deeze Vogels, … van welken ‘er een groote menigte was, hun Aas zoeken op het gene tusfchen de ‚, Landen van deeze Montters is bly ven zitten, pikkende hetzelve daar uit. En, met „ de fcherpe Doorntjes, als een Soort van Spooren, die Zy op den top van hunne ‚, Wieken hebben zitten, prikken zy den Krokodil, en plaagen hein zo lang, tot dat _ , hy den Bek, dien hy geflooten had, weder open doet, om ze uit te laaten: be- … vrydende dus zig zelf van ‘t gevaar, waar in zy zig bevonden. Waarfchynlyk „ zyn dit de Vogels, die van Prrnrus Frochiki geheten worden. Beitar, een Ara- „ bisch Autheur, verhaalt dergelyke Hiftorie van een Vogel , doch geeft ‘er den . b } e 14 ° e e 7 „ naam niet vanop ”. Alzo ik één deezer Vogelen uit Ooftindie ontvangen heb, is het gantsch niet ongeloof baar, dat dezelve een Inboorlin | | | g kan zyn van Opper- Egypte, ’t welk byna op de zelfde Hemelsbreedte legt. E | En 59 | PEA Ane Xr | Wier Snebben van zeer weinig bekende Vogelen. Deeze Vogelbekken zyn allen van een zeer ongewoon maakzel. De bovenfte Afbeelding, A, is Levensgrootte; de drie anderen, B, C‚, D zyn in Afmeetin- _ gen tot de helft verkleind, en dus gebragt tot het agtíte deel van hunne Natuur- lyke grootte. | Dn Ee 5 | De Bek A is, omtrent de hoeken van de Gaaping, zo breed als hoog , maar wordt zeer fchielyk aan de zyden famengedrukt, en is aan de Punt zeer dun, in * byzon- der de Onderkaak, welke zo doorfchynend is, dat men, als hy op Papier legt, het Schrift daar door kan leezen. Zy is aan beide kanten fcherp, en buigzaam als een Schilders Mes. De Bovenkaak is korter dan de Onderkaak, en heeft een klein Sleuf- je, waar van dezelve, even als het Lemmer van een Scheermes van het Hecht, wordt ingenomen. De geheele Bek was van een lichte Hoornkleur. __ Deeze geheele Vogel is afgebeeld en befchreeven door den Heer CATESBY, in deszelfs Natuurlyke Hiftorie van Karolina (*), alwaar hy denzelven noemt Groote Meeuw met een ongelyke Snebbe, in’ Engelsch Cutwater, in °% Fransch Coupeur P Eau, dat is Waterfnyder. Hy is van boven zwart, van onderen wit, hebbende de Pooten en Voeten rood, en de Sneb ook by den Kop rood, maar zwart aan de Punt. PeriveR heeft ook een Af beelding gegeven van den Bek van deezen Vogel (}), doch hy zegt 'er niets van, dan dat hy 'er den naam aan geeft van Ka- rolinifche Vogel met een Mesgelykende Snuit, de Scheermes-Snabel van Karolina; _zie zyne Catalogus, p. 541. Het is dezelfde Vogel, als welke Ray genoemd heeft de Zee-Kraay van Madrafs (1). _ | on | De tweede Sneb, B, behoort tot de Geboornde Ooftindifche Raaf of Rhinoce- ros-Vogel, welke ik nergens wel afgebeeld heb gevonden. Wat de Geftalte be. _langt, daar van behoef ik niets te zeggen, alzo ik dezelve hier, onmiddelyk naar x Voorwerp, in Tekening gebragt heb. Zy is van eene geelachtige Hoornkleur, zynde het Grondftuk van de Bovenkaak en de Hoorn of Knobbel , naar den Kop toe, met rood gewolkt. Het Grondftuk van beiden is omringd met zwart, ge- lyk ook de Hoorn een zwarte Streep ter wederzyde heeft, en de getande kanten van den Bek zyn insgelyks zwart. Zelden fluiten deeze Bekken digt, % welk ik | | on- (*)- Vor. I. p. go. Zie het IV. Deer van dit Werk, (f) Gazoph, Plaat 76. Fig. 2. Pl. LXXX. en myne-befchryving Nat. Hit. I, D.V. (1) Synops. Avium p. 194. Tab, L Fig, 5. Stuk, bladz, 159. | | | WII Deel, gE 22 VERZAMELING van UITHEEMSCHE onderftel, van derzelver-krimping- in ’ droogen voort te komen. De Neusgaten {laan in het Grondftuk van de Bovenkaak, naby de Ooghollen, en de Hoorn is, aan zyn Grond{tuk, zo dik als hoog. Ik heb by my twee deezer Bekken van de zelf. de Soort, De ander verfchilt van den hier afgebeelden daarin; dat de Hoorn alleen. " lyk een weinig opwaards draait , zonder eenige buiging agterover’, en dat hy den top van de Hoorn zydelings meer famengedrukt heeft. Daar aan ontbreeken ook — de zwarte Streepen.op de zyden van de Hoorn, en het zwart aan de gehakkelde kan- ten van den Bek, Ik neemze voor Snebben van Mannetje en Wyfje. Zy zyn naar de grootte by. uitftek ligt, hebbende haare holligheid gevuld met dunne Bee- nige Hokjes, opde manier van een Honigraat, doeh onregelmatig: Deeze Bek ken waren van ?t Eiland Sumatra gebragt en werden my prefent gedaan door my- nen Vriend Kapitein Isaak WoRrTH, nu eenige Jaaren geleeden. Daar zyn, by veele befchryvers der Natuurlyke Hiftorie, korte en duiftere Berigten aangaande dee. ze Vogels, die door den tyd moeten opgehelderd worden (*). j De Bek D behoort tot een anderen Vogel van het zelfde Geflagt, maar kleiner en van een verfchillende Soort (f). De Hoorn of Knobbel boven den Bek is » ge- lyk de boven befchreevene, licht en Spongieus; naar den Kop «toe breed. en dik, maar uitloopende in een dunnen Wigswyzen rand , naar de Punt van den Bek. Over % geheel is de Bek bleek Hoornkleur, maar heeft het Grondítuk van de Onderkaak een weinig met rood getekend, terwyl dat van de Hoorn en Bovenkaak, beiden, zwart is, zo wel als de gehakkelde randen der Kaaken. De Punt van de Boven- kaak, en het end van de Hoorn naaft daar aan, is ook zwart. De Neusgaten zyn tusfthen den Bek en Hoorn, digt aan het Grondftuk des Beks geplaatft. Hy is taamelyk dik, naar agteren, doch op zyde famengedrukt naar de Punt. Prriver heeft, in zyn Gazopbylacium, de Afbeelding gegeven van de Boven- kaak en Hoorn van deezen Vogel, zie Pl, 31. F ig. 1. Hy zegt dar Pater Kamrr- rrhemdeeze Aftekening, met en benevens zyne befchryving van Philippynche Vogels zond, dat nu gedrukt te vinden is in de Verhandelingen der Koninglyke Societeit, N. 285, Perrver heeft ook een Afbeelding, die‘ echter niet zeer naauw- keurig is, van den geheelen Vogel aan * licht gegeven in *t zelfde Werk, Plaat 28, Fig. 6. De Bek, hier door my vertoond, is naar Voorwerp getekend. Ik vind in de Boeken der Natuurlyke Hiftorie een groote Verfcheidenheid van Bekken van dit Ras van Vogelen, fchoon Wy naauwlyks iers van de Beeften zelf weeten. Myn Vriend, de Heer Henry Baker, Lid der Koninglyke Societeit, leende my den laatft befchreevenen. G is de Bek van een Vogel , ons geheel onbekend. Hy was, my geleend door den verpligtenden Heer Furzer, van New-I[nn te Londen, die my. verhaalde, dat dezelve van * Eiland Sumatra was gebragt, alwaar men ’er een Indiaanfchen naam aan gaf, betekenende de Zriendelyke Bosch-Pogel : om dat hy de Menfchen voor ge- vaar befchutte, wanneer zy in de Bosfehen flaapen. Deeze fchynt tot een ander Geflagt van Vogelen te behooren, dan de twee latten: want de Knobbel, boven den Bek, is van eene plarachtige verhevenronde gedaante naar vooren > en aldaar 5 wite €#) [Ik heb deezen Vogel, die de Buceras Rhinoce- of wel te Batavia, geheten, en aat op Krengen. De ros van LINNus is, in myne Natuuriyke Hiflorie, E,_ Bek moet van een levendig gefchooten of Versch ge- Deer, IV, Stuk, blads, 287, befchreeven en federt dooden Vogel zyn genomen; anders is dezelve geheel een Sneb of Bek ontyangen van de laat{tgemelde Ge- _doodsch van Kleur, en dit kan misfchien de reden ftalte, die. naamelyk de Hoorn regt uitgeftrekt, niet zyn, datde Bek A geen rood heeft, ’t welk anders Qmgekromd heeft, doch dezelve is „van binnen geheel ook natuurlyk is aan den Waterfnyder.} hol en van buiten zeer fchoon Oranjekleur. De wyd- (H) [Hy worde betrokken tot ‘den Buceros bicornis te tusfchen de Kaaken geloof ik niee, door. uitdroo- _ van Linyzeus, Syt. Nat, XI, Gen. 47. Sp. 1: of Ca- Sing en inkrimping veroirzaakt te zyn, om dat dezel- _lao der Philippynfche Eilanden, ook in China voorko= ven aan de Pant volmaakt ín malkander fluiten. Dee- mende: zie myne Natuurlyke Hiftorie I, D. VI, Sruu, ze Vogel wordt Faarvogel of Jaar-Vogel in Ooftindie, _bladz, 283, ende Afbeelding Pl, XXXIIL Fig. 3.1 EN ZELDZAAME VOGELEN. 23 “witachtig: voor °t overige rood, De geheele Bek is zeer zwaar, {chynende de Knobbel vaft Been te zyn. Men ziet het Neusgat in de Afbeeldins agter den Knobbel. De Bek is van eene vuil witachtige Kleur naar de Pant : ee ernie donkere Vlakken, en een weinig gerand aan den top van de Bovenkaak. Het dikke deel van den Bek, wordt van witachtig, naar den Kop toe, allengs rood, zynde al- daar taamelyk dik , en met Sleuven uitgegroefd„ gelyk de Afbeelding aanwy{t. Ik acht deezen Bek zeer zeldzaam te zyn, als hebbende nooit de wedergaa daar van gezien, en ik geloof dat dit de eerfte Af beelding zy , welke ’er ooic van is aan % licht gegeven. _ en Ë SSS SISSI SISSI ISS SEEN Pr De Spoorvisch en de Indifche Gattorugine. _… Deeze Visfchen zyn hier in de Natuurlyke grootte getekend, en geen van beiden is nog ooit, zo ik geloove, in Afbeelding gebragt of befchreeven geweefl. Den grootften noem ik de Spoorvisch, om dat hy twee zonderling gekamde. fcherppunti- ge Beendertjes of Spooren aan zyne boven-en onderzyde heeft. Na dat ik die Vischje, dat gedroogd was , in Water had laaten weeken, om het eenigermaate tot de Kleur te brengen, welke hetzelve in Leven zynde hadt, vertoonde het zig bykans van Kleur als een Haring, te weeten groenachtig langs de Rug en blaauwach tig bleek paarsch aan de onderzyde. De Spooren kon men, terwyl het Vischje nat was, regtftandig opzettenaande Rug en Buik, of byna evenwydig met dezelven nederdrukken. Het heeft aan ieder Zyde een Streep, welke op de Schubben van den Kop tot aan de Staart getekend is. Het voorfte van den Kop puilt aanmerke- lyk uit: de Bek draait een weinig opwaards: de Neusgaten zyn wat boven den Bek geplaatft. Agter de Oogen, aan ieder Zyde, heeft het een groote Beenige Schub, | welke zig als een Oor vertoont, fchoon zy met de onderzyde aan den Kop is vaft- gehecht. Derzelver figuur en Straalswyze Tekening, kan men in de Afbeelding uitgedrukt zien. Hert heeft over het geheele Lighaam breede vafte Schubben, die „ met een Vergrootglas gezien, zig allen op dergelyke manier geftraald vertoonen. De Afbeelding wyft de Kieuwen aan, welke roodachtig zyn. Van den bovenften Spoor , bykans tot aan de Staart toe, loopt, langs het midden van de Rug, een Vin van dergelyke Kleur. De Staart was, door de droogte, een weinig afgebroken, % welk ik ’er by gifling heb aangevoegd , toonende de fchuinfë Streep overdwars , war ik er bygedaan heb. Naby de Kieuwen, aan de onderzyde, heeft het twee lange fimalle Vinnen; aan °t midden des Buiks een paar anderen, die nog een weinigje fmal ler zyn; en naby de Leg is de laagfte Spoor geplaatft, van welke een enkele Vin, _byna tot aan de Staartvin loopt. De Staart en onderfte Vinnen zyn ook roodachtig; Het is een taamelyk dikbuikig Vischje. | Han _ Het kleinfte Vischje wordt van my Gattorugine Indica geheten, alzo het veel naar een Vischje gelykt, dat afgebeeld is by WrirLoucmBy de Fifcibus, Tab. H, 2 (*), en genoemd wordt Gattorngine Wenetiis (f)-. Het heeft de Rug boogswys’ krom , met een enkele Vin, langs derzelver midden loopende van den Koptot aan de doch ‚om de waarheid te zeggen, fchynt het hier afge= beelde lang zo veel niet daar mede over een te komen, als de naaftvolgende Soort „ BLENNIUS Supercilinfus ge. naamd, door my aldaar ook in Fig. 2, uit het Werk van den Heer Gronovius, in. Afbeelding gebragt, en dat was een: Indisch, Vischje; zo zyn Éd, melde} F0 [Int Werk van Epwarps ftaat Tab. IL, 2. welk men ook in ’: Hoogduitsch nagefchreeven heeft ; doch het moet dus zyn. | + (P)-[Hier van heb ik in de Natuurlyke Hifborie, VIT. STUK ‚Plaat LX Fig. 1, de Afbeelding uit, Wiouad- By medegedeeld en hetzelve bladz. 230, befchreeven ; VERZAMELING van UITHEEMSCHE de Staart. Aan de onderzyde is het hol of inwaards geboogen.. Het heeft geene of maar zeer kleine Tanden. De onderzyde van den Kop, en de Kieuwen, zyn getekend met donkere rondachtige Vlakken. De Kieuwen zyn aan de kanten ge- kamd „en digt agter dezelven, aan de onderzyde, vindt men een paar byhangende Koordjes, ieder van welken zig in twee andere verdeelt, die puntig uitlopen. Van omftreeks het midden des Buiks tot aan de Staart, heeft het een enkele Vin, in maakzel van de Rugvin verfchillende, gelyk uit de Afbeelding beft zal blyken. De Staart-Vin gelyke naar die-van de Rug. Het heeft ook een langachtige Vin aan jeder zyde, digt agter de Kieuwen. De zyd-Streepen zyn hoekig gebroken en de Schubben zo klein, dat men die naauwlyks zien kan met het bloote Oog ; maar op de zyden vertoont zig een flaauwe intanding met gegolfde Streepen, als in de Af: beelding. Dit Vischje isop de zyden zeer plat, uitgenomen by den Kop, waar het meer dikte heeft. Het was in Spiritus bewaard, en had: een verfleeten Vleesch ‘kleur. De Spoorvisch was my geleend door mynen Vriend, den Heer Josep Amas, die my verhaalde; dat dezelve kwam uit de Verzameling van wylen den Schild- knaap Grorer Hormes, in zyn Leven Regifterbewaarder van den Tower te Lon- den: maar ik kon geen berigt krygen aangaande de plaats waar hy van daan geko- men was. De kleinfte Visch behoorde wylen den Heer Doktor MORTIMER, Se- kretaris van de Koninglyke Societeit, die hem my leende, en verhaalde, dat hy uit Ooftindie afkomftig ware. «Dezelve verfchilt een weinig van de Venetiaaníche Gattorugine , voorgemeld, gelyk men door vergelyking der Afbeeldingen kan ontdekken, 24 Piel An Ansel De Zee-Vledermuis en de gevlakte „Acarauna van Brafil. Deeze Vischjes zyn in de Natuurlyke grootte afgebeeld. De bovenfte Figuuren {tellen de Zee-Wiedermuis in drie poftuuren voor (°). Dezelve vertoonde zig my, in Spiritus bewaard zynde, over % geheel van eene donker bruine of graauwe Kleur. Ik acht het Schepzel van * Geflagt der Rochen te zyn: want het komt my Kraak- beenig voor. Fig. 1 geeft ‘er een Gezigt op zyde van, vertoonende de Staart in haare waare Strekking en de Vinnetjes aan derzelver boven- en onderzyde: als ook den Bek , met de Snuit of Hoorn daar boven. Mig. 2 vertoont de Rug van het Vischje en ig. 3 ftelt hetzelve van de Buikzyde voor, alwaar het een paar Vin- nen heeft, die nagenoeg geplaatft zyn als de Voorpooten in de Viervoetige Dieren. In allen komen de twee groote Agtervinnen te voorfchyn, die eenigermaate naar de Agterpooten der Viervoetige Dieren gelyken. De Huid op de Rug, en in de gee heele rondte der zyden, is ruuw als Sagryn, met eenige grootere puntige oneffen- heden; doch aan den Buik is dezelve gladder en zagter dan boven. Het is de Gua- cucuja van Piso en Wir LoUuGHBY, en de Zee-Vledermuis van Browne (f). De Afbeelding van P1so is (legt , en geeft valschelyk een Horifontaale Staart aan dit Vischje. « De Acarauna, zynde het onderfte Vischje op de Plaat (J), is op de zyden zeer plat; ‚ (*) [Het is de Lopbius Vefpertilio van Linnzvus, door my genoemd Kikvorsch-Visch en befchreeven Nat. Hiftorie IL. D. VL Stuk , bladz. 537. Zie Syft, Nat. XL. GE Kr id z Zie deszelfs Nat. Hijt. van Famaika, pag. ks nOva Tig ele (4) [Dit Vischje behoort zekerlyk tot het Geflagt van Chaetodon by Linnaus, en fchynt eene verandering te zyn van de Zeftiende Soort, als waarmede het in % ge= tal der Doorntjes van de Vinnen overeenkomt, en te- vens in de Kleur, die zwart en wit bont is, volgens Akrtepr, hoewel niet geftreept zynde : doch in deeze Soort komen aanmerkelyke veranderingen voor, gelyk ik opgemerkt heb, Nas. Hift. L, Deer Vil, Stu, bladz. 366. J : EN ZELDZAAME VOGELEN. 5 plat inzonderheid naar de Staarttoe, Zynde de Kop een weinig dikker. De Bek is klein; de Tanden zyn lang en zeer dun, de Neusgaten by de Oogen geplaatft De Kieuwen, aan ieder zyde, hebben een fcherpen Spoor en een getanden za Het heeft twee Vinnen aan de zyden agter de Kieuwen en een paar kleinere re den Buik. Van den Kop tot aan de Staart heeft het een Vin, die in een hoek uit= loopt, op t midden van de Rug. Hert heeft ook een enkele Vin van ’ midden des Buiks tot aan de Staart, insgelyks hoekig bepaald. Deeze Vinnen zyn van ver- {chillend maakzel, en fterker naar den Kop toe dan meer agterwaards, gelyk in de Afbeelding is uitgedrukt. Het heeft een maatige Staart, die zo wel als de Kop en % voorfte van het Lyf, met en benevens de twee paar kleine Vinnen, wit zyn, en de onderfte Vin is wit gerand, de bovenfte van vooren en van agteren wit. Het agterfte des Lighaams en de Vinnen is van een donker paarsch zwartachtige Kleur: Om laag, in Fig. 5, is een enkele Schub van dit Vischje by vergrooting voorge fteld, zynde het bovenfte daar van de Wortel, waarmede zy in de Huid vaft ge- weten heeft. De Schubben zyn zeer ftevig. Het Vischje behoort tot het Geflagt der genen, welken Prso en WirrLouarHsy Acarauna heeten : hoewel een andere Soort daar van dan zy befchreeven hebben, Daar vertoont zig op hetzelve geene Zydftreeps. | | dE | | he De Zee-Vledermuis was my door den Heer Josepn Ames geleend: het andere Vischje bezit ik in myne kleine Verzameling. Beiden onthouden zy zig aan de Kuft van Brafil en omftreeks de Weftindifche Eilanden. | Pat A Ad LXXIV. De Geboornde Visch en de Zee-Knorbaan. _ Deeze Vischjes zyn beiden Levensgrootte naar *t Voorwerp getekend. Het Gè- hoornde was in Spiritus bewaard, het andere versch toen men het tekende. Het eerftgemelde (*) heeft eene langwerpig vierkante figuur, zynde aan de Rug fmalft en breedft aan den Buik. Het is over zyn geheel bekleed mert een dikke ftyve Huid, zo hard als Hoorn, dien men niet kan buigen. De buitenfte Oppervlakte is door Streepen verdeeld in zes hoekige Perkjes, die ieder een Sterretje in ’t midden heb- ben: zynde overal vaneen donkere Kleur, maar de Oogkringen Oranje. De Bek is klein, met lange dunne Tanden. Boven de Oogen ftrekken twee Hoornen voor- aards, en onder aan den Buik twee anderen agterwaards. De verkleinde Afbeel- dingen A en B, vertoonen het van de Rug- en Buikzyde, om deeze befchryving {meer op te helderen. Aan ieder Zyde heeft het een Vin; op het agterfte van de _ Rug ook eene, en een vierde aan de onderzyde , agter de Navel. ‘De Staart is ook taamelyk lang gevind, zynde dezelve, zo wel als alle de andere Vinnen, beweeg- Iyk in de holligheden van het Hoornige bekleedzel. Dit Vischje openende , vond jk ’er geene Ruggegraat in, gelyk in andere Visfchen, noch eenig ander Gebeente, maar in plaats van dien eenige Kraakbeenige zelfftandigheden, met de Vinnen ge- meenfchap hebbende en met de Staart, om diete beweegen. Daar is een groote Ver- fcheidenheid van dit flag van Visfchen. De onderfte Afbeelding is de Zee-Knorbaan (f). Deez’ heeft den Bek taamelyk | wyd, (*) [Hetzelve behoort tot het Geflagt van Oftracion, Pl. LXVIIL Fig. 4. | dat thans door Linneus mede onder de Ampbibia gee (f) [Cottus Scorpius, Linn. Syt. Nat. XIL Gen. plaatft is: zie Sy/d, Nat. XIL. p. 409. Het voert by zóo, Sp. 5. Zie dezelve befchreeven in myne Natuur: zyn Ed. den naam van Quadricornis, wegens zyne vier Lyke Hiftorie, 1, D. VII Stuk, bl. 298, en naar een_ Hoornen, in ’t Nederduitsch dien van Koekkoekvisch, Voorwerp van myne Verzameling afgebeeld, PI, LXI, zynde door my niet alleen befchreeven maar ookin Af- fig. 5, komende zeer. wel met deeze Afbgzelding as beelding gebragt: Nat. Hijt, 1. D, VIIL Sr. bl, 4j2.] vereen.] | | _ WIL Deel, G 26 VERZAMELING van UITHEEMSCHE wyds en zonder Tanden: de Oogen zyn fchoon: rood, gekringd: de. Neusgaten eén weinig voorlyker dan dezelven geplaat{t. De Kop is in *t midden plattig, maar bo. ven ieder Oog heeft hy een ry van ‘Tandjes of Verheffingen. De Kieuwen. zyn van agteren gewapend met fcherpe Hoornige punten, °% welk ik onderftel de reden te zyn vân den Latyn{chen naam Scorpius of Zee-Scorpioen. Het Lighaam zal byna zo breed als hoog zyn: want het is een dikke Visch. De onderzyde heeft eene Zilver. kleur, trekkende een weinig naar % roode: de bovenzyde is donkerbruin, met zwar: te Vlakjes gefprenkeld en gewolkt met grooter zwarte Vlakken, Het donkere op de Rug voegt zig verwardelyk, en als Kamswyze, (amen, met de lichte Kleur aan den Buik. Hert heeft een zydftreep van den Kop tot aan de Staart, als ook twee Vinnen op de Rug, en eene aan den Buik agter de Navel. Deeze beftaan, zo wel als de Staartvin, uiet doorfchynende Vliezen , die geftevigd worden en. uitgefpreid door Graaten, welke Oranjekleurig en zwart zyn. Zo zyn ook de Vinnen agter de Kieuwen Oranjekleurig en derzelver Graaten zwart gevlakt. Daar is een paar {inalle Vinnen of Voelers onder aan het voorfte van den Buik, van eene witachtige Kleur, welke ieder maar drie Beentjes hebben. Hert Vischje was versch toen ik het aftekende en bezig aan + Kuit fchieten, waar van de Korreltjes of Lijertjes de grootte van Raapzaad hadden, zeer rood van Kleur. Het was in de Maand Janua- ry gevangen.  ; î Myn verpligtende Vriend, Jorn Fornrreir, Med. Dofor, begunftigde my met het Gehoornde Vischje, * welk gebragt was van * Eiland Madagaskar. Ik heb tot nog toe niets daar mede overeenkomftig uitgegeven gevonden. Wirtoueusy ftelt wel, in zyn Werk van de Visfchen, een Afbeelding voor, welke veel naar de myne gelykt, doch eene geheel verfchillende Oppervlakte heeft, zynde onregel- maatig gevlakt. Hy noemt herzelve ‘Pifticulus cornutus. De Zee-Knorhaan was versch te Londen gebragt, zynde by den Mond van de Rivier de Theems onder de Sprot gevangen. Hy fchynt iets te verfchillen van het gene door WirrouGnay onder den naam van Scorpaena en Scorpius is afgebeeld (*). Ik heb ?er de Afbeels ding van ook aangetroffen in een Stel Printen, daar men het Porcellus noemt, BaebisAs Aa Tee EXeXiVe , De Groote Kakkerlak en de Gedoornde Krekel of bet Fluit-Infokt, Deeze beide Infekten zyn naar % Voorwerp getekend en Levensgrootte in Plaat gebragt. De Kakkerlak maakt de twee bovenfte Afbeeldingen uit (f), zynde al daar van de boven en onderzyde vertoond. De Kop is gedekt met.cen Soort van Schild, dat aan den rand licht bruin gezoomd is, in’ midden zwart. Hier van ko« men twee anderen voort, die aan de kanten ook licht bruin zyn, in ’% midden don- ker bruin. Deeze hebben de gedaante van korte Wieken en dekken een gedeche des Lighaams aan de bovenzyde. Het Liyf of agterfte Deel is roodachtig bruin, en beftaat uit omtrent agt Ringen, doch is zeer plat, aan de zyden als een Zaag getand, De Kop die, uitgenomen de bruine Oogen, zwart is, ziet men alleenlyk aan den onderkant. De Hoorntjes zyn byna twee Duimen lang, Het Dier heeft zes rood- achtig bruine Pooten, ieder van drie Leden, van welken die naaft aan het Lighaam effen C°) [Tab H. 4. en Tab. X. 12, 13, 15 van Wir- naamd, aanmerkelyk daar van verfchilt.} zoucnBY zyn hier door Epwaros aangehaald, waar * (4) [Het is weezentlyk een Kakkerlak, behoorende van de eerfte, onder den naam van Scorpena, eenigs- tot het Geflagt van Blatta by Linnaus, hoewel men zins gelyke, doch zo wel als de anderen, Scorpius ge. hem 'er als onvolmaakt zynde niet aangehaald. vinde, } nnn ad ante dksand EN ZELDZA AME VOGELEÉN. ëffen zyn, de middelften met fcherpe Stekels bezet; of Haairig „ aan ‘t end tet twee fcherpe Klaauwen. | Het Mluit-In/ekt G) 5; in drie verfchillende poftüuren, laagef op de Plaat ver- vertoond. De Kop is Van figuur als die van een Spriokhaan; zynde het Bovenlyf of het Borft{tuk omringd met veele fcherpe Punten; het agterfte of Agterlyf lamen- gefteld uit omtrent tien Ringen, en twee Prikkels hebbende aan zyn end, Het Dier heeft zes Pooten, ieder van drie Leden: het bovenfte Lid glad en effen; het mid- delfte met eenige kleine Puntjes, terwyl de Voeten of uiterite Leden uit rondachti- ge platte Stukjes beftaan > die dezelven buigzaam maaken, hebbende ieder Voet aan % end twee Klaauwtjes. Het Lighaam is aan de bovenzyde zwart met Oranje- kleurige Vlakken; aan de onderzyde Oranje, zo wel als de Pooten, ‘die echter een weinig zwarts aan de Gewrichten hebben. De Hoorntjes zyn bruin (}). De Groote Kakkerlak was van Karolina medegebragt door wylen den Heer Ca: pesBY, die in het Aanhangzel van zyn Natuurlyke Hiftorie van Karolina, p. 10; de- gelve noemt Blatta maxima fufca peltata, De reden , dat ik hem op nieuws afgebeeld heb; is de zeldzaamheid van dic Infekt;, en dat de Heer Carressy in deszelis Afte: kening niet alte wel geflaagd is, *t welk ik getracht heb te verbeteren, Het kwam 2? de uiterfle of de Voeten, ruig my, nat overlyden van dien Heer, in handen (4). | Het Fluit-Infekt was van Santa Cruz in Barbarie mede gebragt door mynen goë- den Vriend, Kapt. JorN Dorson, die ’ zelve my prefent deedt. Ik heb het dien naain gegeven ‚om dat het veel gelykt haar een ander Ínfekt, dat men in Afrika vindt; en waar van de Ingezetenen Fluitjes maaken, om hun Vee by malkander te roepen. Deeze beftaan uit het geheele uitwendige bekleedzel van % Infekt, na dat ’er de Kop; Pooten, en ‘t end van de Staart, afgenomen zyn, en het binnenfte daar uit gehaald; Zodanige Baften , ten dien einde gedroogd en hard gemaakt, heeft men vinden han: gen om de Halzen der Inboorlingen van de Kuft van Afrika, tegenover Madagas= kar; Ik heb daar van de Af beeldingen in myne Vogel Hiftorie, Plaat 178, medege- deeld (6). Ik weet niet tot wat Geflagt van Infekten ik dit laatfte zal t?huis brengen, Ik geloof dat herzelve tot nog toe niet afgebeeld zy noch befchreeven. & - Behaumednkenent AHEEEMBADE DIE zeearend eenn enn aandeden ant Een A Aer reen | De WW alvisch-Pok met Polypen; de Zee-Slak, de Haairige Krab en, bet Ko- rallyn van gedaante als Haring-Graaten. _ De Letter A, op deeze Plaat, wyft de Walvisch Pok aan , met een Soort van Polypen daarop vaft zittende; alles in de Natuurlyke grootte: Figuur B vertoont het Onderfte vande Pok, dat een weinig holrond is: C het Hoofd van een der Polypen doorgefneeden, om de inwendige deelen van ’ zelve voor % Oog te brengen (66). De Schulp van de Pok is zeshoekig, en heeft op de hoeken een Soort ue Py- | | alters 0 Cnfeêtum Fiftula dum. Eow. Av.ll. p. tér, heeft die Heet hetzelve inderdaad wat fober getekend 4.285. £.3, 4,5. Dit Infekt heeft Linngus betrok. en gekleurd. ] ken tot het Geflagt van Gryllus. en het is by zyn Ed, (6) [Dit zyn zekerlyk een Soort van Torren. Zië thans Gryllus Tin Soins” Syft. Nat. XII, Gen. bladz, 77, in het VL Deel van dit Werk en de Af- 221, Sp. 59. Ik noem het derhalve Gedoornde Krekel.] « beeldingen aldaar Plaat LXXII ] | balen (1) [Fen opzigt van de Kleur is, in deeze beide _({9) [Deeze Walvisch-Pok is door den Heer Lin- laf, eenig verfchil tusftheri de befchryvingenge- _N&us een toe Ere Geflagt en : el Ea leurde Afbeeldi i hryving moe- daar van, onder den bynaam van, Diademna, de Der- ten vols nes hep de elorgeilg tiende Soort dit, gelyk ik gezie He RE se (HD) Dt Gedaste « | SATESBY kan menin in Afbeelding gebragt in myne Natuurly e Hiftorie, 1. el bis vin EN Wat in Hig.6. op Plaat CVIII, Deels XV. Stuk, bladz, III enz. Plaat CXVL, Fig, 5. afgebeeld vinden, Indien dit het zelfde Infekt is , dan G 28 VERZAMELING vaN UIT HEEMSCHE lafters, die elk beftaan uit vier Pypen nevens elkander, van boven naauw en teh deele open, van onderen allengs verdikkende, zo dat zy zig, aldaar famenvoegen; “ Ieder Pypje is omgeven met een groot getal Ringetjes of Groeí jes, gelyk in de Af- beelding blykt, en de ruimte tusfchen deeze Pylafters is wel effener , doch niet Zon- der zigtbaare Streepjes, in die ftrekking als de Plaat vertoont. De Schaal is van eene vuil witachtige Kleur, aan % Grondftuk breedít en fmaller aan den Top, alwaar een Opening is, in welker midden zig een Soort van Polypus, laat zien, zy- ne Klaauwen voortbrengende uit het midden van een Lederachtige zelfftandig- heid, die de gedaante van de Lub aan een Hembds-Mouw heeft. Daar zyn, behal, ve deezen Polypus, omtrent zeven anderen , oogfchynlyk in Soort verfchillende; die ieder met zynen Voer vaft zitten rondom de Opening, aan het bovenfte van de Schaal. Deeze hebben Eyronde Hoofden, met iets dat naar Ooren gelykt , wier Holligheden doorgaan tot in het Hoofd. De Hoofden zyn aan de Schaal vat, met langachtige Steelen of Halzen. By de doorfnyding van zulk een Hoofd, als C aan wyft, ontdekte ik % gene ik denk eigentlyk het Dier te zyn, dat niet fchynt te klee- ven aan de binnenwand van zyn Hokje, % welk aan de eene zyde een Opening heeft, waar door de Polypus zyne Klaauwen, Nypers of Voelers, uitbrengt. Deeze Poly- pen waren van eene donker roodachtige Kleur (*). De Zee-Slak, by D vertoond, is de Schulp van een Zee-lnfkt, % welk wy niet kennen in een meer volmaakte ftaat (f). Deeze Schulp of Schaal beftaat uit agt Deelen of Leden, zo fyn van Werk als of zy gegraveerd waren. Van buiten is zy verheven, van binnen hol, en wanneer het Dier leeft, zo ik denk, in ftaat om zig tot een ronde figuur op te rollen. Uitgeftrekt zynde heeft de Schaal de gedaante en grootte van deeze Afbeelding. De buitenzyde is donker bruin-van Kleur, naar ®e groene trekkende; de binnenzyde witachtig , gedeeltelyk blaauwachtig groen ge- kleurd (4). De Geftalte van het Haairige Krabbetje, by E vertoond, heeft niets ongereens. Ik heb de Staart, die gewoonlyk omgekromd onder * Lyf legt, uitgeftrekt. Het heeft, behalve zyne groote Klaauwen of Nypers, vier kleiner Pooten aan ieder zy- de. Zyne Nypers hebben de beide deelen, waar mede zy iets kunnen aanvatten , gehakkeld, en vertoonen zig gelyk de voorfte Tanden in de Mond. Het is geheel bedekt mer eene zelfftandigheid als fyn Haair of Mos, van eene donkere geelachtig groene Kleur : maar de tippen van alle de Pooten zyn wit. Dit Krabberje verfchilt hier door in gedaante zo weinig van het Mosfige bekleedzel der Rotfen en Steenen, die op den Zee-Oever leggen, dat zulks, naar ik my verbeeld, dienen kan, om het te gemakkelyker te doen aazen op de Wormen en Infekten, die in het Zee-Wier huisveften, zonder dat zy het gewaar worden of tyd hebben om te ontvlugten. __Her Takje Korallyn, by F afgebeeld, {pruit wederzyds van den Hoofdrak uit; „byna gelyk een Haring-Graat, daar het den naam van heeft. Het verfchynt hier in de Natuurlyke grootte en geftalte. De Kleur is bruin. Men heeft het van * Ei land van St. Heleen, in de Atlantiche Zee, medegebragt (6). Ais de Balanus Balene van Lister (zie deszelfs Hifloria Conchyliorum , Tab. 4453) (!) [Zy zyn door den Heer Linnmus aangehaald, van die grootte, doch ik heb Yer naderhand een beko- onder den Soortnaam van Lepas durita, Syft. Nat. XIl, men, die ongelyk grooter is en door haare omkromming Gen. zor. Sp. 19, en door my; onder den naam van het denkbeeld van Epwarps, dat het Dier zig daar Geoorde LangMals, niet alleen in *t zelfde Stuk, bladz, mede rond kan maaken, beveftigt. Deeze Schaal be- 127, befchreeven, maar ook in Fig. 9, op de zelfde {taat ook, gelyk alle de mynen, uit agt ftukken, zyn- Plaat, en in dergelyke plaatzìng, volgens Erus, afge- de by de vyf Duimen Jang en anderhalf Duim breed.] celd. } 5 (S)_[ Het fchynt overeente komen met het Haring (GH) CChiton aculeatús, Linn. Syft. Nat. XII, Gen. _graat-Korallyn van den Heer Erzzs, Sertularia Haleci- goo. Sp. 3. Zie myne Afbeelding op de zelfde Plaac na. Linn. Syf?. Nar. XII Gen. 347. Sp 8: door my Fig. 1, 2. hoewel mooglyk een andere Soort. J befchreeven, Nat. Hit. L. Deens XVI Srux, blade. (1) [ Gemeenlyk vallen deeze Schaalen wel Omtrent 541] EN ZELDZAAME VOGELEN, 29 45 ,) en de Pedieulus Cetì &c. van SrmearD (Zie Pbikof al de van deeze Autheuren heeft ‘er de Af Keine van Te ik, hadt alleenlyk de ledige Schaal gezien en SIBBALD fchynt dezelve gezien ie heb-= ben, met twee van de Polypen gedroogd daar op, De Oorgelykende deelen nam; hy, verkeerdelyk voor Klaauwen, en onderftelde dat de Balanus aan de Huid van den Walvisch gehecht was met deeze Klaauwen; maar ik geloof, dat al dit flas van Schaalen aankleeven met haar Grond{teun. Het Origineel, naar ’t welke myne AF beelding was getekend, bevindt zig thans in de keurige Verzameling van den Schild= Knaap ISAAK RoMILLY, Lid van de Kon. Societeit, die my met deszelfs gebruik verpligt heeft. Het iseen fraay Stuk, in Spiritus geconferveerd. Gedagte Heer heeft ‘er een keurlyke Plaat van doen graveeren, welke, zo ik hope, met de naauws keurige befchryving , daar van gemaakt, uitgegeven zal worden, en , het geen ik hier daar van kortelyk gezegd heb, verre zal te boven gaan. „Het Voorwerp -D heb ik in myne kleine Verzameling. Rumetius heeft de Af. beelding daar van gegeven; zie zyne Tiende Plaat, Fig. 4. Hy noemt het Lmax marina, in’t Neerduitsch Zee-Slekke, en geeft ’er verder eenige Indische naamen aan, waar uit ik onderftel, dat men het by de Eilanden van Ooftindie vindt (*®, De myne was op eene Veiling te Londen gekogt. SrgA heeft 'er twee Afbeeldingen- van, die men vindt in zyn Kabinet, Il. Deer Plaat LXI, N. 3 en 4. . EN E À __Hert Krabbetje E was gebragt van de Kaap der Goede Hope, en beruft nu ide _keurlyke en koftbaare Verzameling van myn verpligtenden Vriend, JorN ForHer-_ GiLL, Med. Door, die het my leende om ‘er een Aftekening van te maaken. Het is, zo ik geloove, nog niet befchreeven geweeft. | de | n | SCOSS EEL ESSEN SSS RED AAT UVH. wa Dé Kleine Moeras-Schildpad, Deeze Schildpad is in drie-poftuuren, en in de Natuurlyke grootte , op de Plaat: _ afgebeeld, zynde onmiddelyk naar ’t Leven op ’t Koper getekend en ge-erft, De’ ___Kopis, in de geheele Omtrek der Kaaken en Oogen, van eene roodachtig geele ee Kleur; deszelfs Kruin, de Keel en Hals, donker. De Voorpooten hebben ieder vyf Vingers, die fcherp genageld zyn, de Agterpooten niet meer dan vier. Ik acht het Dier van een tweeflagtigen aart te zyn, alzo het Vinswyze byhangzels heeft aard alle de Pooten, die over *t geheel, ten ende toe, bedekt zyn met een ruuwe don= _ kere Huid. De bovenzyde van de Schaal is verdeeld in dertien fchilden, díe allen ook van eene donkere Kleur zyn. De Omrtrek beftaat uit kleine Schildjes, waar wan die naaft aan. den Kop en Staart insgelyks donker, die aan de zyderì roodachtig geel zyn. Het onderfte van de Schaa! is verfcheidelyk van het bovenfte afgefchei= den, gelyk men uit de Afbeelding beft zal begrypen; zynde daar mede aan de zy- den famengevoegd , en hebbende twee Leden of Scharnieren; zo dat de Schaal door dit gedeelte digt geflooten wordt, wanneer de Kop, Pooten en Staart, ingetrokken zyn. Het onderfte der Schaal is ook donkerachtig van Kleur, doch aan den Om- trek , overal , met roodachtig geel gewolkt. Het Dier heeft een klein donker Staartje, met een {cherp Hoornig Puntje, waar van het zelve, zo ik geloove , ges bruik maakt, om „ wanneer het langs de fchuinte van Slykerige Banken loopt, zjkp | en De- | (*) [Zy vallen ook in d Wettindiën en aan de afrukt, gelykerwys de Piffebedden : des men ze ook Franfche Kuft, erde Rotfen gelyk de Le- _gemeenlyk Lee: Pisfebedden noemt} | paden of Patellen, en zig, omkrommende als menze 'er De tie ZN: II, Deel 30 VERZAMELING van UITHEEMSCHE / beweéging naar believen te maatigen, en zig tegen te houden, door het Staartje met de Punt naar om laag te keeren. Men zegt dat het, leevende, zeer fterk naat Moskeljaat ruikt. Ik verbeeld my, dat het een Jong kan zyn, en dat men ’er van deeze Soort heeft van meer grootte. „Die Schildpadje was, zo ik geloof, tot nog toe niet afgebeeld of befchreeven, _ uitgenomen in het Gentlemans Magazyn van January 1758, alwaar een zeer gebrek- kelyke Afbeelding daar van gegeven is, welke ik hope dat in myne Figuuren een weinig zal zyn verbeterd. Het was, uit Penfylvanie, door den Heer BarTram, gezonden aan mynen waarden Vriend den Schildknaap Peter COLLINSON , Lid der Kon. Societeit , die by alle gelegenheden vaardig en gewillig is my te verpligten; met het gene hem uit vreemde Geweften toegezonden wordt, wanneer het een Voorwerp is, niet gemeen bekend (*). E PA Ashe AVL De Gedoornde Haay (}) en de Scherminkel. De vier Afbeeldingen op deeze Plaat zyn allen in de Natuurlyke grootte naar % Voorwerp ge-etft. De drie bovenften vertoonen den Gedoornden of Doorn:Haay: in drie poftuuren;, de eerfte van onderen , de tweede van de zyde, en de derde van boventgeziënsst en k Het is een Soort van Haay, en; zo ik onderftel, maar pas gebooren, dewyl een gedeelte. van de Navelftreng nog aan den Buik zit. De Oogen zyn groot en puilen: zodanig uit, dat het Schepzel daar mede naar alle kanten heen kan zien. Deszelís gedaante in % algemeen kan beter uit de gezegde Afbeeldingen begreepen worden, dan uit een Schriftelyke verklaaring. De Rug of bovenzyde is van een blaauwach- tige of Leykleur, met ronde witachtige Vlakken; de onderzyde eenigszins uit den rooden wit. Hy heeft zyd-Streepen , die zig van de zyden des Kops tot aan den Staart uitftrekken , en dubbelde Neusgaten. De Bek is, gelyk in alle de Haaijen , onder aan den Kop. Zo heeft hy ook vyf Spleeten, ter wederzyden van’ den Hals, die voor Kieuwen verftrekken, en kleine Openingen agter de Oogen, zig als Oorgaten vertoonende. Aan den Buik heeft hy twee paar Vinnen, tu{lchen wel: ken, voorwaards, de Navelftreng is geplaatft, en tufichen de agterften, die de kleinften zyn, het Aarsgar. Twee enkelde Vinnen zyn ’er op de Rug, de grootíte op %t midden, de kleinfte een weinig agterlyker, by wier Grondftuk, aan de zyde paar den Kop toe, twee kleine Prikkels voortkomen , die , naar de Vinnen gere: kend, in de oude Viflthen veel grooter vallen, gelyk men in Wirvouausy’s His, torie der Viflchen , “lab, B 5, kan zien. Van deeze Doornen, die hem inzon= derheid van andere Haaijen onderfcheiden, ontleent deeze Vifch zynen naam. De Huid fcheen zeer glad te zyn, op % Gevoel, doch mer een Vergrootglas kon ik’er kleine Korreltjes in zien, welke in voortgroeijen daar eene ruuwheid aan kunnen geeven. De Tanden kon men niet voelen , maar met een Glas waren derzelver beginzelen, zo wel in de Kaaken als aan * Gehemelte » zigtbaar. Het end. van de Staart is, gelyk in andere Haaïjen, van een byzondere figuur. De Vinnen van de Rug en Staart zyn blaauwachug met witte Randen. Deeze en alle andere Vis: “ (@&) [Dit Schildpadje fchynt van- alle Soorten van (1) Mauttelas fpinax. Enw. Av. T. 288. Galeus den Ridder Lans te verfchillen en is evenwel door _ Acanthias five Spinaxfufcus.. Wir. Zohth. 57. „Raj. zyn Bd, niet tot een byzondere Soort gemaakt , waar: Pifc. ar. Squalas fpinax. Linn. Syff, Nat. XIL Gems fchynlyk, om dat de Heer Epwarps-twyfelde, of het 131. Sp. 3. Speerhaay. Nat. Hit. L, D. VL Sruk, ook een Jong ware.] : bladz. 4or. - di aÀ N et EN ZELDZAAME VOGELEN. zt chen van het Haay-Geflagt zegt men (niet Beênig maar) Kraakbeeitig te zyn; ge- Iykerwys de Roch. 8 …— De onderfte Afbeelding, op deeze zelfde Plaât, vertoont den Scherminkèl (*). Deeze gelykt zo zeer naar een dor Takje, dat men onderftelt hier door Vogels en andere Gedierten „ die op Infekten aazen; mifleid te worden. Het dikfte Deel. naaft aan den Kop; waar de zes Pooten geplaatft zyn; is vol van kleine Prikkeltjes of Doorhen;, gelyk men aan de Takken van veelerley Heefters eù Boomen waars neemt. De Kop gelykt naar “dien van een Sprinkhaatì, hebbende twee Hoornen. Het is; over de geheele langte des Lighaams, in Leden verdeeld, maar hét teer- {te Lid, zynde de Staart, is alleenlyk halfrond en hol, vertoonende zic als een gefchild Takje. Het Dier was van eene groenachtig bruine Kleur, fchoon ik denk dar zy eerft groener zyn „ veranderende allengs met den Oùderdom en Saizoenen R zo dat zy altoos byna de Kleur hebben van de Aarde; het Gras of de Heefters , op welken 29 leeven. | vn | Van deeze Infekten zyn veele verfchillènde Söortén , Zo wel in de van ouds be- kende Wereld als in Amerika. PeTiver heeft, in zyn Gazopbylacium, Tab. LX., een Afbeelding gegeven die van de myne verfchilt, van een Dier, dat hy noemt een Kleine Brafihhaanfcbe Pennefchaft:Sprinkbaan, aldaar Arúmatia genaamd, Deen ze was groenachtig, met gevlakte Pooten; het Lyf als een Berken-Twygje, lang en dun. Ook heeft MARCGRAVIUS, in zyne Nat. Hliflorie van Brafil, twee ver- fchillende Soorten van dit Infekt uitgegeven; Zie p. 25 ï. | ri A 7 se : ded De origineele Onderwerpen, naar welken de Af beeldingen op deeze Piaat ge- maakt zyn, waren in Wyngeeft overgebragt van de Kaap der Goede Hope en wor: den thans bewaard in het Kabinet van den waardigen Heer Jorn ForrerouL; Geneesheer te Londe. Shan} soessesessesatendsssesssseeass ne dee bee jk Jongen van den Grooten Zee-Hond of bonte Haay (#). Se Ho ; De Af Boellneen zyn op de Plaat onmiddelyk naar % Voorwerp gefiieeden en in de Natuurlyke grootte aan ’t licht gebragt. De twee bovenften onderftelt men de grootte van den Vifch te zyn, wanneer hy flegts weinige Dagen oud is: de on-_ derften vertoonen het Schepzel by °t uitkomen uit het Ey, van welks inwendige dee: Ten nog een gedeelte-door de Navelftreng daar aan vaft zit. … De Zee-Hond is een kleiner Soort van Haaijen. Ik meen hem in % Britfche Ka- | naal, alwaar onze Zeelieden hem Sea-Dog heeten, gezien te hebben. De Huid _fchynt die te zyn, welken onze Kaftemaakers en anderen gebruiken om hun Werk, in %* polyften, den laatften eifch te geeven. De bovenzyde of Rug is van een bruinachtige Kleur, bont gemaakt door zwartachtige Baaren overdwars ‚ die onre- gelmaatig zyn gebroken: de Buikzyde is geheel wit. Hy heeft van de Oogen tot de Staart zydftreepen , welken men echter niet zeer duidelyk kan zien. De Oogen Een niet uit, gelyk in de laatft befchreevene, ook is de Bek zo ver niiet onder den Kop geplaatft. De Neusgaten loopen tot in den Bek door, en vyf Spleeten aan ieder zyde van den Kop ftrekken voor Kieuwen. Op de Rug heeft het Schepzel ï | HEER j fer 5 | | twee | LEME Lea (A Catalus major vulearis. Elw. Ao IL. Tab. : De bet lijk rh OE DE a KE mede boort, mre de OE Cate Liss, Gij Bar HL Gel at B Sal Maskers te zyn vaa de men Bogee Has Nat. ik LD, VL St blade, 505. 32 VERZAMELING van UITHEEMSCHE twee enkelde Vinnen, de. eene agter de andere: aan den Buik zyn tweet paar Vin- nen; tùflchen de agterfteh van welken het Aarsgat geplaatft is. Bovendien heeft het een enkelde Vin aan de onderzyde, naby de Staart, welke Vin van een byzon- ‘der maakzel is, beft uit de Afbeelding te kennen. Alle de Vinnen hebben donkere Vlakken. . Het Ey is met een daar uit komend Vifchje afgebeeld. Het heeft een Hoornachtige Zelfftandigheid en is bruinrood van Kleur, naar een Beurs gelykende, platachtig en aan de kanten fcherp. Hert tegenwoordige fchynt eenigen.tyd in Zee gezworven te hebben, als bezet zynde met witte Koraalachtige. Korftjes. De Huiden van de kleinften deezer Vifchjes waren kennelyk ruuw op *t-Gevoel hunne Tandjes zeer fcherp , beftaande uit verfcheide ryen „ gelyk die der Haaijen. Het is een Kraakbeenige Vifch (*). 3 3 , kj _ Deeze Vifchjes waren overgebragt van de ÏKaap der Goede Hope, en bevinden zig thans, in Liqueur gezet, inde Verzameling van Dr. Jorn ForTHeRGiLL. Het is de Catulus” major vulgaris van WirLovansy , waar van men een Afbeelding vindt. in deszelfs Hiftorie der Viflchen; “Tab. B.-4. Maar, alzo ik Ser verfcheider. ley Gezigten van gegeven heb, benevens het Ey en Jorge Vifchje , hope ik tot: deszelfs Hiftorie iets te zullen bygevoegd hebben. Alzo men dit Schepzel aan de Brittifche Kuften , zo wel als aan de Kaap der Goede Hope vindt, mogen wy on: derftellen, dat hetzelve ook voorkomt in de meefte Zeeën ‚van de-heete en koude. Lugtftreeken. Ô aa Bebe KEEN pee De zwarte gekroonde of gekapte Gier (4). Dit is een zeer groôte Vogël overtreffende de grootte van defi gemeenen Arend ongevaar een derde deel. Hy heeft den Bek langer dan de Arend, zonder hoeken aan de kanten van de Bovenkaak en naar de Punt toe van een zwartachtige of don- ‘kere Kleur. Deszelfs Grondftuk is met eene licht blaauwachtige Huid, het Wafch genaamd, bekleed,’ en daar in ffaan de Neusgaten. De Kop en een gedeelte van den Hals, zyn dunnetjes gedekt met ‘korte Donfächtige Veeren, Afchgraauw van Kleur, doch wit rondom de Oogen en aan de Kaaken. De Oogkring is van een donkere Hazelnooten kleur. Hy heeft een rondachtig Toupet of Kuif, af komende ‘van het agterfte des Kops. Het laagfte van den Hals is omringd met lange loffë Veeren, die Afchgraäuw zyn, maakende een foort van Kraag , waar in de Vogel zyn Kop terugtrekt wanneer hy in rufte is of flaapt: zo dat men alsdan den Kop naauwlyks kan zien. ‚De overige Pluimagie, die het geheele Lighaam bedekt, is van een donkerbruine of zwartachtige Kleur, uitgenomen eenige weinigen der klein: fte Dekvederen van de Wiek, die witte Tippen hebben; zynde de onderzyde lich; ter gefchaduwd dan dè Rug en Wieken; de Pooten en Voeten gedekt met blaauw4 achtige Schubben; de Vingers, die zwarte Nagels of Klaauwen hebben, aan %. Grondftuk met een Huid vereenigd. De Veders der Schenkelen zyn lang en los; en bedekken fomtyds de Pooten teenemaal. Re 4 De Zwart en wit bonte Indifche Slang „ daar onder bygevoegd, is omtrent veer | ee j dk (*). [Meer Soorten van Haaijen zyn ‘er wier Jongen hangen, is in de Uitgezogte Verband. IX , Deel, zulk een Byhangzel hebben, dat zekerlyk het Dooi- bladz, 485, Plaat. 62, een frazije Afbeelding aan 't jer is vanhet Ey, waar door zy gevoed wordens“ge- licht gebragt.) TE ei ‚ Iyk in een der mynen blykt, weinig „meer grootte (f) Vultur niger criftatus. Epw. Av, II, Tab, 290. „hebbende, roodachtig van boven, daar het zo groot p. 171. Vultur Arabicus. Briss. Av, App. 29. Val is als een redelyk Hoender-Ey. Van de Haaijen- tur Monachus. Linn. Syft- Nat,-XIl, Gen. 4x Tasjes en hoe zy in de. Zee Boompses aan de Kaap Sp, 4. © EEn, ie EN ZELDZAAME VOGELEN. tie Duimen lang. Hy heeft een donker witte of Roomkleur, en i Zi zesendertig zwartachtige Ringen of Banden om het Lyf, bena He ken op den Kop. Zyn middellyn is, opt dikfte, anderhalf Duim. Op de Rue heeft hy een aanmerkelyke fcherpte overlangs. De Staart is flomp en rondachti 7 ‚met het end vier Duimen van de Navel af. Hy heeft kleine Schubben aan de be venzyde, zynde die aan den Buik halfcirkel-vormig. | … De Gier werdt te Londen, in * jaar 1757, onder andere Beeften en Roofdie- ren „ publiek vertoond. Ik kon van de Plaats zyner afkomft geen Berigt kry- gen, dan van den Man, die hem vertoonde, en deez? zeid’, dat hy uit de Woefty- nen van Arabie kwam; doch op hun zeggen is geen ftaat te maaken. Het fchynt my een tot nog toe onbefchreeven Vogel te zyn. Ik meen er een van deeze Soort, nu twee of drie Jaaren geleeden, by den Hertog van Cumberland in Windfor-Park, gezien te hebben. In GESNers Nomenclator , in de eerfte Rang der Vogelen, pag. 4» is onder de Arenden een Vogel afgebeeld, die een Kuif heeft op het ag- terfte van den Kop ; doch in andere opzigten van den mynen verfchillende is. _ De Slang was uit de Ooftindiën overgebragt, maar ik kan niet zeggen van welke byzondere plaats of Landftreek. Hy behoort den Heer ScLATER , Drogift, in Newgate:Straat, te Londen, die my met het gebruik van deezen en andere Indifche Slangen, welke in Wyngeeft geconferveerd waren, verpligt heeft. In SEBA’s Na- tuurlyke Hiftorie vind ik drie Afbeeldingen van Slangen, na genoeg van °% zelfde Soort; ziel. Deer, Pl. LIL £. 4. en Il. Deer PL IX. £. 3. Pl. LVIIL £ 2, 33 . 5 Y EA N 5 \ 7 5 ADHD DEE DREDD NTA NEEDE HRE HAD DAELE BDA AT rex De Moeras-Havik (*) en Rietvogehs. De Afbeelding van den Havik is zeer verkleind: want zyne Wieken, uitgefpreid, hadden drie en een half Voeten vlugts , en van de punt des Beks tot aan het end van de Staart was de langte twee Voeten. — | | | | De Bek is van een blaauwachtige Kleur, zynde de kanten van de Bovenkaak op de zyden gegolfd. Hy heeft aan * Grondftuk Oranjekleurig Wafch , waar in de- __Neusgaten geplaatft zyn. De Oogen zyn ook met een Oranjekleurigen Huid om- ringd. By de Neusgaten en aan de hoeken van den Bek, heeft hy zwarte Haairen of Borftels. Van den Bek door de Oogen loopt een zwarte Streep, die by den Kop wat blauwachtig is. Van de Neusgaten komen witte Streepen af, die langs de zyden van den Kop nederbuigen, en zig onder den Keel vereenigen. Onder ieder Oog heeft de Vogel ook een wit Plekje. Het overige van den Kop, de Hals en Borft, zyn van een donker bruine Kleur, met eenig mengzel van wit op de Kruin van den Kop. De Rug, Wieken en Staart, zyn ook donker bruin. De Staart heeft vier dwarfe Baaren van een zwartachtige Kleur; maar de Stuit en de Dekve- ders aan de bovenzyde zyn wit. Een gedeelte van den Borft, Buik, Schenkels en- Dekveders onder aan de Staart , hebben eene roodachtig geele Kleur. De Pooten en Voeten zyn gedekt met Oranjekleurige Schubben ; doch de Klaauwen zyn zwart (f). zen a RE De Mannetjes Rietvogel, die op den Boom vertoond wordt, is zwart, uitgeno- men een geelachtig roode Vlak in de Nek en dat de Dekveders van de Wiee en ben | tuit - € 5 | rus thuis ge- | fchil; dat men Zo hier als elders tus- De d Heer LinNeus thuis ge (1) [Het verfchil; da be) Ee de Oe (Syf1. Nat. är fchen de Kleuring en de befchryving vindt, is den P. 129.) waar van de befchryving in myne Nat. Hijt. Duitfchen Afzetter te wyten, Ik volg den Engelfchen LD, IV, Srux, bl, 421] | Text van den Autheur.} VII Deel. 34 VERZAMELING van UITHEEMSCHE Stuit wit zyn. De Bek is Loodkleurig en de Pooten zyn bruin, Het Wyfje, on- der des Haviks Pooten afgebeeld, is aan de bovenzyde bruin, en van onderen wit achtig met geel gekleurd, hebbende den Bek Vleefchkleurig en de Pooten bruin. De Moeras-Havik is gegraveerd naar eene Tekening, die ’er in Penfylvanie naar % leven van gemaakt was, en my door mynen verpligtenden Vriend „den Heer Wirrram BARTRAM, een’ Inboorling van dat Land, toegezonden. De Rietvo- gels zyn even de zelfden, als die CaresBy Byffvogels noemt, welken men afge- beelden befthreeven kan vinden, in het IL Deel zyner Hiftorie van Karolina, p, 14. (*). De Heer BARTRAM zegt, dat de Havik de Moeraflen in ’ Zomer-Sai- zoen veel bezoekt, en aldaar aaft op Rietvogels, Kikvorfchen Slangen, Haagdis- fen, en wat dies meer is. Zy vertrekken van Penfylvanie in % aankomen van den “Winter. Vindende deezen Havik niet door CATESBY of eenig ander Autheur be- fchreeven; wilde ik de gelegenheid niet laaten voorbygaan , om ‘er de Afbeelding ‘van te geeven. Hoewel ik den Vogel zelf niet gezien heb, meen ik groote reden te hebben om te denken, dat de Heer BARTRAM zeer naauwkeurig in zyne After kening zo wel als in zyne Kleuring zy. Ik heb veelen van zyne ‘Tekeningen met de Natuurlyke Voorwerpen vergeleeken, en die met dezelven zeer overeenkomftig ‘bevonden. De Ryftvogels zyn tot fieraad in de Plaat gebragt, en in % klein geko- pieerd naar de Af! beeldingen van CamesBY, hoewel zy in poftuur daar van verfchil: len. Zy zyn een weinig grooter dan een Leeurik. ERE NEE PED ANA Te OXXXIL De Geringde Paes) er de Blaauwkoppize (f)- De eerftgemelde maakt de bovenfte, de laatfte de onderfte Afbeelding op de Plaat uit. Beiden zyn zy, in alle opzigten „ van een zelfde gedaante en maakzel, en zou; den miffchien wel Mannetje en Wyfje kunnen zyn (6). De grootte is als die van een Wilde Duif. Zy hebben beiden de Bekken geheel rood; de Oogkringen Oranje- kleurig, en een {mal Vleefchkleurig Wafch aan het Grondítuk van den Bek , waar in de Neusgaten geplaatft zyn. Rondom de Oogen hebben zy ieder ook een klein Plekje van Vleefchkleurig Vel. De Pooten en Voeten zyn in beiden Afchkleurig. 1 De Ring-Pappegaay heeft de Kruin en zyden des Kops groen. Een zwarte Streep loopt by hem van de Onderkaak-een weinig nederwaards, verdeelende zig dan in twee Streepen, die, agterwaards om den Hals draaijende, een zwarten Ring rond- om denzelven maaken, welke van agteren bykans gellooten is, Aan het agterfte van, den Hals; ofinde Nek , boven deeze zwarten Ring „ zyn de Veeren Hemelfch-, blaauw „ en daar onder loopt een baar of Band van roode Vederen. Her Lighaam is, zo wel boven als beneden Groen, hoewel van onderen wat lichter als van boven. doch de Rug en bovenzyde der Wieken zyn donkerer en wat blaauwer groen. De Slagpennen en Dekveders naaft daar bovén , aan de binnenzyde der Wieken , zyn. ‘Muisvaal; de kleinfte Dekveders licht blaauwachtig-groen. Hy heeft een roode Vlak op de kleinfte Dekveders, aan de buitenzyde der Wieken. De bovenzyde, van de Staart is blaauwgroen, de onderzyde donker geel of Olyfkleur, De mid- ‘ , 5 é EE delfte (*) [Das is dan, zo wel het Mannetje als het Wyf- _D. IV. Stur, bladz. 244. ‘Zy zyn door den Heer ä je; ook afgebeeld in ’t Eerfte Deel van dit Werk Pl, _ Linneus ook daar t'huis gebragt. Deeze Soort is aan- XXVIII. onder den naam van Karolinifchen Ortolaan of __merkelyke verandering onderhevig. zj Ryftvogel, en aldaar zeer omftandig befchreeven. ] (9) [Dit zou ik echter naauwlyks denken, alzo ìk, (t) [Deeze beiden fchynen_te “behooren tot: den‘ het Wyfje van een Ceylonfchen groenen Ring-Pappe- Pfittacus Alexandrì, Linn. Syfi.:Nat. XII. Gen, 45. _ gaay, thans levendig bezit, dat geen het minfte He- | Sp. 143 door my de Gekraagde geheten, Nat. Hift.-1. melfchblaauw op den Kop heeft} * : E N. Z ELDZAAME VOGELEN.- delfte Veders waren dertien Duim HU ea | | _ De Blaauwkoppige Pappegaay heeft den Kop geheel en al van een fchoone He- melfchblaauwe Kleur. In andere opzigten komt hy met den befchreevenen over- een, zynde geheel groen. Daar die een roode Vlak op de Wiek heeft, heeft dee- ze een geele. Ook is de bovenzyde van de Staart blaauwer, en de kanten der groo- te Slagpennen trekken naar % blaauwe. - | | Dt, 35 en lang. Zy worden trapswyze korter naar de _… Beide deeze Vogels waren, met een der Schepen van onze Ooftindifche Kom- pagnie, levendig te Londen gebragt. De eerfte, zegt WiLLoucHay, is de Pap- pegaay (Pfttacus) der Ouden, en de eenigfte dien men in Europa gekend heeft, van den Leeftyd van Alexander den Grooten tot aan dien van Nero: zie zyne Vo- gelbefchryving, p‚ 115. De Blaauwkoppige is de eenigfte, dien ik van dit Soort ooit heb gezien, en daar is, zo ik geloove, te vooren geen Afbeelding of befchry- ving van gegeven. Beiden heb ik ze naar de leevende Vogels afgetekend, Daar _komt dikwils uit Indie een andere Soort van Geringde Pappegaay , welke naauwlyks jn eenig opzigt van de hier befchreevenen, dan alleen in grootte, verfchilt. Zyne grootte, naamelyk, gaat die van een Merel niet te boven. Ook ontbreekt hem de roode Vlak opde Wiek, Een deezer laatften zag ik ten huize van den Schildknaap GEORGE SHELVOCKE, te Greenwich. | a | veescsesesssssessssrcossrssssrssssÏsSSSss PEEL A ATS EXXXITL De blaauw gekruinde en de Goudwiek-Parkiet (*). Deeze Vogeltjes zyn beiden in de Natuurlyke grootte afgebeeld en onmiddelyk naar *t Leven op de Plaat gegraveerd. De bovenfte Afbeelding vertoont de Blaauw gekruinde Parkiet. Deszelfs Bek en _ het Walch, dat het Grondftuk bekleedt, is zwart: de randen van de Bovenkaak gehoekt. Het heeft een klein Plekje naakte Huid rondom de Oogen. De Kop en Hals zyn groen, en op de Kruin van-den Kop is een ronde Vlak , van eene fchoon blaauwe of Sáphier-Kleur. In ’% laagfte van de Nek heeft het een Oranjekleurig, __Maantje; waar door de Hals van de Rug wordt afgefcheiden. De Rug, Wieken , Borft, Buik, Schenkels, de Dekveders onder de Staart en de Staart zelf, zyn _groen. De Slagpennen zyn aan haare Tippen, zo wel van buiten als van binnen „ donker; de inwaardfe Baarden derzelven Hemelfchblaauw; de Dekveders der Wie- ken aan de binnenzyde licht groen. De Keel is fchoon rood of Bloedkleurig, zo wel als de Stuit en Dekveders van de Staart. Op ’t midden van de Rug is een geele _ Vlak, De Pooten en Voeten, die van figuur zyn als in andere Soorten van het Pappegaaijen-Geflagt, zyn van een zwarte of donkere Kleur. De Staart beftaat uit twaalf Veders van gelyke langte. Zy is aan de onderzyde blaauwachtig en van bo-_ ven door de roode Dekveders byna geheel bedekt. De Goudwieh- Parkiet van de onderfte Afbeelding heeft den Bek, zo wel als den. | „Huid rondom het Oog, witachtig, en een aanmerkelyken hoek ter wederzyde van de Bovenkaak. Deszelfs Pluimagie , uitgenomen eenige Veders der Wieken, is. geheel groen ; doch aan de onderzyde lichter en donkerer op de Rug: het welk, ee A ik > UE 5 ie % 7 ee EDwaArps in het TL Deer. @ TD ( TEA den Heer LinNaus be- Ridder het Parkietje van ; 5 den tor gymen Pfiitaons Galgulus (Sy, Nat, KIL, van dit Vogelwerk , PL, XI, afgebeeld. beteke. De Gen.4s. S 46,) dien ik in de Natuurlyke Hiftorie, _andereis zyne Pfistacus Chryfopterus (bi pe 44.) hg beds an à heb befchreeven , en waar toe-ook de ee Brisson Pfittacula Alis deauratis getyteld.} zh en De f p LE En 36 VERZAMELING van UITHEEMSCHE ik geloove, in alle groene Pappegazijen en andere Vogelen. plaats heeft. Omtrent vier van de Slagpennen, die op de vier buitenften volgen , zyn van een fchoone Goud- of Oranje-Kleur , zo wel als de eer{te ry der Dekvederen boven deeze Pen. nen, en eenigen, ter wederzyde van de Goudkleurigen , hebben haare buitenfte Baarden fierlyk donker blaauw. De Tippen der grootfte Pennen zyn donker. De binnenzyden der Slagpennen zyn donker blaauw , uitgenomen die der Gouden, wel ke geel zyn. De eerfte ry der binnenfte Dekvederen is donkerer blaauw, en de kleinfte Dekveders zyn donker: de Pooten , Voeten en Klaauwen, van een lichte Vleefchkleur. De eerft befchreeven deezer Vogelen kwam van het Eiland Sumatra in Ooftindie, en werdt my, wel gedroogd zynde , prefent gedaan , door een Heer , die myn Vrind was, welke hem van daar hadt medegebragt. Het is een der kleinfte en fraaifte Vogelen van het Pappegaaijen-Gellagt, die my ooit voorgekomen zyn. Ik heb het thans in myn kleine Verzameling. Zekerlyk was het nog nooit befchree. ven. Her andere Vogeltje behoorde aan een der Heeren van de Admiraaliteit, die hetzelve, geftorven zynde , door een Knegt my thuis zondt. Ik denk dat het ook uit Ooftindie afkomftig zy; doch ik kon daar geen zeker Berigt van krygen. Het is, zo ik geloove , tot nog toe door geen Autheur afgebeeld of befchreeven. De Huid daar van heb ik bewaard. Beli A Ap Te SLXXXIV: De Vogel Dodo genaamd (*) en de Guineefthe Big. De Dodo is een groote Vogel, naar ik denk van de derde grootte; als men den Struisvogel neemt voor een van de eerfte en den Kafuaris voor een van de tweede grootte. Deeze Afbeelding is in ’ klein gekopieerd naar een Schildery met Olie- verw van de natuurlyke grootte. ‘In * Origineel is hy omtrent dertig Duimen hoog: de Bek, in zyne grootfte langte, negen Duimen, De Oogen zyn in ’ Grondftuk van de Bovenkaak geplaatft. De Bek, die krom is aan ’ end gelyk een Pappegaays-Bek, heeft eene zwartach- tige Kleur, doch met een weinig Roods boven den tip aan deszelfs kromte. Om. trent de Neusgaten heeft hy verheffingen. De helft, naaft aan den Kop, is van een lichte Afchkleur en de Oogkring witachtig. De Vedertjes op de Kruin van den Kop loopen amen en voegen zig aan den Bek in een hoek, dus de vertooning van een Kalot maakende. De geheele Vogel, uitgenomen de Wieken en Staart, is Afch- graauw, aan de bovenzyde donkerer, aan de onderzyde lichter. De Borft is bykans wit, en de Veders omtrent de buiging der Schenkelen zyn byna zwart. De Staart is zeer hoog geplaatft, en de Veders daar van, die witachtig zyn, verheffen zig. De grootfte Pennen of Veders der Wieken zyn geelachtig wit; de Dekveders wit met zwarte Tippen en de kleinfte Dekveders, op den rand der Wieken , Afchkleu- rig. De Pooten en Voeten, die dik en fterk zyn, vindt men gedekt met een Schub- bige geele Huid. Ieder Voet heeft drie Vingers die voorwaards {taan en eenen ag- terwaards gekeerd, allen met zwarte Klaauwen. Tot vliegen, geloof ik, is hy on- bekwaam (f). De (*) Dodo Avis. Epw, 4v. IL T. 294. p. 179. Ra- blad. 320. Didus ineptus. Sy/?. Nat. XII, Gen, 97 phus. Briss 4v. V.p- 14. Cygnus cucullatus. Nieren, P.I. , Nat. a3r. Waz. Ornith. 107. T.27. Raj. do. 37. (1) [Zie de uitvoerige befchryving van deezen Vo, Gallus Gallinaceus peregrinus. Crus. Exot. 99. T. ro. gel, op de aangehaalde plaats van myne Natuurlyke Oreur. Muf. 23. T. 13. p. 5. Struthio cucullatus. Syf?. _ Hiftorie.) Nat, X. p. 155. Dod- Aars, Nat. Hift. IL, D, V. Stuk, P 5 P TÀ 2 en ie 7 j a En gn ee s 7 : id EN ZELDZAAME VOGRLEN: 5 242 0D ' den (% be : d a __De Gwmeefehe Big (*), iets grooter dan onze EagelfChe Inkhoorn , heeft Tans den als van een Konyn en kleine ronde Oortjes van haare Voorpooten en drie aan ieder Agterpoot. Zy heeft in % geheel geen Staart. De Kleur Is meeft wit; doch Zy zyn meer of min met een Wortel geele Kleuren Zwait, in eene groote verfcheidenheid , getekend, komende geen twee derzelven in Tekening overeen: Zy worden tam omtrent Londen geteeld en opge- …_ Daar zyn vier Vingers aan ieder voed als de Konynen. | De Origineele Tekening; naar welke deeze Print van was in Holland gefchilderd naar een leevenden V ogel , dien men van ° Eiland Mau- ritius in Beropa gebragt had, in de tyden van den vroegften Vaart op de Ooftindiën, overde Kaap der Goede Hope. Deeze Tekening was in bezitting van wylen Sir _HANS SLOANE ; tot aan Zyn dood ; en vervolgens my in handen gekomen zynde; heb ik die, als een groote zeldzaamheid, overgegeven in het Brittannifch Kabinet, De gedagte Hiftorie van de Tekening had ik van dien Heer en van wylen Dr. More TIMER ; Sekretaris der Koninglyke Societeit. Prso heeft, in zyn Werk (de Indie ntrinfgue Re Naturali,) twee Af beeldingen van den Dodo; die naar deeze zelfde Tekening gemaakt zyn. Zie een kleine Figuur , op Koper gegraveerd; in * mid- den van zyn Ïytelprint; en een grootere, in Hour gefneeden, in *t V. Boek, p. 71. Hy noemt hen Dronte of Dod- Aars. CHARLETON geeft ‘er, in zyn Onos maflicum ‚ den naam aan van de Monnik-Swaan van ’t Eiland Mauritius, [nu Je de Prance) Het is de Gallus Gallinaceus peregrinus , of Uitheemfche Kalkoen van Crusius en de Cyguus cucullatus of gekapte Zwaan van NrerEMBERG;, welke Au- theuren een en ’t zelfde Houtínee-Plaatje in hunne Werken gebruikt hebben. Wir- _LOUGHBY, door wien de Print van Prso gekopieerd is; noemt hem de Dodo. Hy is door HerBeRT in zyne Reizen; die te Londen in % jaar 1677 gedrukt zyn; op. _bladz. 282, 283 afgebeeld en befchreeven. Dewyl myn Afbeelding veel grooter dan, EE te vooren uitgegevene is, heb ik de kleine deelen duidelyker kunnen uit- rukken, ; | Met Guineefch Biggetje, dat by ons een zeer bekend Diertje is; heb ik (legts by den Vogel gevoegd, om een regt denkbeeld te geeven van deszelfs grootte. Het is naar t Leven getekend. Het wordt door MARCGRAAF de Cavía Cobaya van Bra- fil genoemd. Zie zyne Afbeelding p. 225. % Is twyfelachtig of Guinée in Afrika den Braûl de plaats van deszelfs natuurlyke af komft zy; | den Dodo gegraveerd is; SSSSSSISISSISS SI SISI SIS SIS SIS SISSI SISSI SSS ESS SISSI SSL Pl AAT EKV De Kuraflaufcbe Paauwies en die, welke mer Cufto noemt. Deeze Vogels zyn zeer veel kleinder dan natuurlyk afgebeeld, dls byria met een Kalkoenfe Hen in grootte overeenkomende. Naar ’t Leven zynze getekend; de Kurafufche, Pig. 1, door my zelven; de Cufco, Fig. 2, door eeri Heer; die it dienft was van den Hertog van Portland, | | en in Alzo de eerftgemelde (f) in de meefte opzigten gelyk is aan de andere, zal ik alleenlyk melden, waar in zy daar van verfchille. De Bek is aan de Punt Zwart en heeft een geel Walch. Boven den Bek, tuffchen de Neusgaten, heeft ’ | | il en zy AN le Hee ) Avis Curaffso dicta. Eow. do, IÌ. p. 181. T. MS Omis Ansi Kay, Goch mad: aps fh Glide Gala Índios, Ais Jonsr. Ouadr. 161. T. 63. f, 6. Mas Porcellas. Linn. Ornitb. p. 332, 333- Ars. do. IL. p. 31, 32. Crax Syfl, Nat. Gen. 24. Sp. r. Guinee!ch Biggetje. Nat. _Caraflous. Brrss. 4v. goo. Crax globicera, Lran. Sybe Hift,1. D. 1. Stuk, Wiede. 439. Nat. XII. Gen. zoo, Sp. 4: j VI Dee K VERZAMELING vaN, UITHEEMSCHE iden Knobbel, die geel van kleur is, en op den Kop een Kuit Jeeren , welke met de Punten voorwaards gekeerd zyn. . Zie tuurlyke grootte, op den Voorgrond van de Plaat, De Staart is niet met Wit getipt. In andere opzigten komen deeze Vogels overeen; De Hen van deeze foort verfchilt van den Haan daar in; dat Per de Knobbel op den Bek aan ontbreekt en dat zy de Veders bruin,. zwart en Afchkleurig bont heeft; met dwarfe Streepen: anderen zyn geheel roodachtig bruin met veele Verfcheiden: heden, gelyk gemeen is in Huifelyke. Vogelen. Sloane heeft, ín zyne befchryving “van Jamaika, Vol. II. p. 302, Tab. 260, deezen Vogel, dien hy noemt Gallus Jy dicus &c. Hy zegt daar, dat de Staart niet meer dan twee Duimen lang zy: indien men tien Duimen leeft, zal het nader aan de waarheid komen. … (Zie de Ontleed: kundige befchryving van deezen Vogel in de Vertoogen vän de Koninglyke Aka. demie van Parys, Tom. III, het 1. Deel, pag; 223.) Sir HANS SLOANE heeft allé de Autheuren opgeteld, die voor zyn tyd over deezen Vogel hebben gefchreeven, Ik tekende hem naar * Leven, ten huize van wylen den Heer Crarres Waer; te Chelfea. Men moet in aanmerking neemen, dat geen van deeze beide Vogelen de -Knobbels op hunne Koppen hebben in het eerfte Jaar. De Cufto (°) heeft zyn naam van den Knobbel boven den Bek, welke veel naat een Amerikaanfche Noot van dien naam gelykt (f). [Ook noemt men hem de Paau: zwies smet den Steen: want] deeze Knobbel is vän eene fchoon blaauwe Kleur, [, ge: lyk een Saphier,} zo wel als het Grondítuk van de Bovenkaak des Beks, die voor *t overige rood is en de Oogen hebben roodachtig bruine Kringen: De ge- heele Vogel is glanzig git zwart, met een blaauwen en purperkleurigen weerfchyn, uitgenomen het onderfte van den Buik, de Dekveders onder de Staart en de tippen der Staartvederen, die allen wit zyn. Hy heeft de Pooten en Voeten gedekt mee _een Schubbige Huid, van eene donkere Vleefchkleur. 5 Of deeze laatft befthreevene in Soort de zelfde zy met den voorgaanden Vogels: kan ik niet volftrekt bepaalen. Ik weet dat hy by ons zeer zeldzaam is in vergely- king met den Kurafläufthen, die gemeen. voorkomt- in de Menageriën van onzen Adel, Liefhebbers zynde van Vogelen. Ik heb maar een enkelen Cufto- Vogel, in alle myne nafpooringen, gezien, en wegens het verfchil der Iknobbelen, zo wel in grootte als in figuur en Kleur, zo wel als om dar de een zo aanmerklyk gekuifd is en de ander in ’ geheel geen Kuif heeft, denk ik eer, dat zy in Soort verfchillen. De Cufco is de Pauxi van NieRENBERG, de ander is de Mituporanga van Marc: Graar. De luatfte is by verfcheide Autheuren afgebeeld, maar die, welke den Cufco befchryven , geeven Yer geene Afl beelding van. Dus denk ik, dat deeze de eerfte zy, die daar van aan ’% licht komt. Hy is in bezitting van den Hertog van Portland, maar, dewyl hy zig op een Luftplaats van zyne Genade, ver afftandig van Londen, bevondt, gedoogden myne bezigheden niet, dat ik ’er zelf een Af- 35 -zy een hard en ro ‘van lange zwarte \ een der Kuif- Vederen, in de N tekening van maakte. ward dentenneent aen g O4 EED arie REEN en EYN PL A A T “LXXXVL „De kleine Lyfler. Deeze Vogel is hier in de Natuurlyke grootte voorgefteld. De Bovenkaak is don- (@*)_ Avis Acajou. Epw. dv. IL. p. 18r. T. 295. wel eenigszins naar Cachou of. Catsjou te gelyken , . 2. Pauxi Heen. Mexic. 56, Nier, Nat. 234. Wir. welken naam men in ’t Nederduitfch aan. de Acajou- Orn, 114. Gallina, Indica alia. Arprov. uts. Phafianus Appelen geeft, naar wier Noor dit Uitwas eeniger- Crax Mexicanus. Briss. dv. IL. p. 303. Crax Pauxi,. maate zweemt; te meer, om dat dezelve: buiten aart , Linn. Syt. Nar. XIL Gen. zoo. Sp. 5. den Appel zit, gelyk bekend is. Zie myne Nat, Hit. (f) Lin’t Engelfch Cushew- Bird, Dat woord fchjne IL, D, II, Stuk, Pr. IX.) in CEN ZELDZAAME VOEBDLEEN: 4 donker of | zwartachtig ; de Onderkaak donker aan de Punt en naar den Kop toe geel. Omtrent de hoeken van den Bek heeft hy eenige korte Haairtjes en eenì lichtachti- gen Ring rondom het Oog. De Kop, de bovenzyde van den Hals, de Rug Wieken en Staart, zyn allên van een roodachtig bruine of Tegelkleur veranderen: de in t geheel niet in de Schaduwen der Vederen; gelyk zv doen in ot se FR | | 3 B } G&F VEACrEN; gelyk Zy doen in onze Engelfche Lyfters. De onderzyden van de Wieken en Staart zyn Afchgraauw, uitgenomen dat de inwaardfe Baarden der Slagpennen naar de Schaften toe witachtig zyn De Keel, digt onder den Bek; is witachtig en de Borft geelachtig met donkere Vlak= ken. De Buik, Dyén en Dekveders onder aan de Staart, Zyn wit, met Afchgraäuw eer weinig gefchaduwd: de Pooten, Voeten en Klaauwen, Vleefchkleur. … Jk ontving deezen Vogel, te gelyk met een kleiner foort van Lyfters dien ik be- _yóorens reeds aan ’t licht gegeven heb (*), van myn goeden Vriend den Heet Wir. BARTRAM van Philadelphia in Penfylvanie; mer Berigt, dat zy ‘er in April komen en den geheelen Zomer blyven, aldaar broedende en de Jongen op- brengende. CaTesBy heeft hem in Zyne Natuurlyke Hiftorie van Karolina, Vor. I. p- 31, afgebeeld, doch ‘er geene befchryving van gegeven. Hy zegt alleenlyk , dat dezelve, in geftalte en Kleur, overeenkomt met den Zing-Lyfter, en ’er flegts in grootte van verfchilt ; weegende niet meer dan twee en een half Loot; hoe- wel ik, denzelven daar mede vergelykende, rêden vondt om ‘er een geheel vers fchillende befchryving van te geeven. Volgens dien Autheur blyven zy in Karolina _ het geheele Jaar, huishoùdende in digte Boffchen en Savaanen: maar zy zingen niet. Sir HANS SLOÂNE noemt deezen Vogel eenvoudiglyk een Lifter; en zegt dat zy zig onthouden in de Boflchen op de Gebergten, enz. Of het een Trekvo= gel zy dan niet; daar maakt hy geene melding van. (Zie zyne Natúurlyke Hifto- nie van Jamaika, Vor. Il. p. 305.) Die ver daar van Noordwaards gaan zyn Trek- _ vogelen. Dewyl Penfylvanie zeer koude Winters heeft, kunnen zy het daar niet houden; imzar in ’% Klimaat van Karolina, veel verder Zuidwaards, zyn de W inters zagt genoeg voor dat Gevogelte; om ’er te kunnen blyven. | in SSS vessesssssssssn SSS SSHrEeSSE HL AA F LREKVEL De Penfylvanifche Leeurik en de bruine Chineefche Paauw-Oog Kapel. “De Leeurik en de Kapel zy beiden Levensgrootte getekend en op de Plaat ots fniddelyk naar de Natuurlyke Voorwerpen gegraveerd. | Be _De Bek van den Leeurik is fcherp gepunt en dun, en van een zwartachtige Kleur, uitgenomen een weinig Geel aan ’% Grondftuk van de Onderkaak. De Kop, Nek en Rug; zyn van eene vuil donker bruine Kleur. Een zwartachtige Streep loopt door het Oog en een Tegelkleurige daar boven: de Oogleden zyn ook licht gekleurd en’ het Oog is donker. De Wieken en Staart zyû donker bruin; doch de Veders heb= ben licht bruine rariden en tippen, en de binrienzyden der Wieken zyn Afchgraauw, De buitenfte Veders, aan ieder zyde van de Staart, zyn wit: de twee naaft daar aan hebben witte Tippen. De onderzyde des Vogels, van den Bek tot aan de Staart; is licht roodachtig bruin, met donkere Vlakken; gelyk de Afbeelding doet zien. De Pooten, Voeten en Klaauwen ; zyn donker bruin. Hy heeft een langachtige Klaauw of Spoor vanagteren , maar korter, zo ik meen; dan in de gewoone Leeurik. Het byzondere in deeze Vogels, dat, de Wieken digt geflooten zynde, de derde Slag- B” en ; in | pen: €) Zie Praar XLIL pag: 48, in het VIL Deet Ees Werk, E 2 40 VERZAMELING van UITHEEMSCHE pen, van het Lighaam af gerekend, tot aan den tip van de Wiek reikt; % well, een beftendig Kenmerk is van het Geflagt der Kwikftaarten. Hoewel deeze Vogel zo veel gelykt naar eenigen der bekende Leeurikken, ben ik nogthans; by naauw- keurig onderzoek, verzekerd geworden, dat het een Soort is, nooit te vooren af: gebeeld of befchreeven. Hy is aan Europa en Noord-Amerika gemeen. Ik heb hem in de nabuurfchap van Londen aangetroffen. Be „De Bruine Chincefche Paauw-Oog-Kapel (*), heeft de bovenzyde fterk donker- bruin. De bovenfte Wieken hebben ieder een groote zwarte Vlak of Oog, bevat- tende twee kleine witte Vlakjes en ten deele omringd zynde met Oranjekleur. De; Onderwieken hebben kleine zwarte Vlakken aan den omtrek van den Rand met liche, en: witachtige plekjes in 2% midden. De onderzyde van de Kapel is donker, trekken- de-naar Roozekleur en gemengeld met helderer en donkerer deelen ; hebbende ook eenige kleine donkere Ringetjes. Ik ontving den boven befchreeven Vogel van den Heer Wir. BARTRAM van Penfylvanie, die my berigt gaf, dat zy zig aldaar het eerfte in de Maand Maart, op haar vertrek Noordwaards, vertoonen en dat men ?er in ’t end van Mey geene meer gewaar wordt. P L AA T LXXXVIIL De Goudkruinige Vliegenvangers , Mannetje en IP yfjje (f): Deeze Vogeltjes zyn in de Natuurlyke grootte afgebeeld, en onmiddelyk naar Leven op de Plaat gegraveerd. __ ‚ Het bovenfte, dat ik onderftel het Mannetje te zyn, heeft een dunnen Bek, die zwartachtig is of donker van Kleur. Daar loopt van den Bek door het Oog cen breede zwarte Streek en daar boven is een fmal wit Streepje. De zyden van den Kop en Keel, beneden die Streek, zyn wit. Her agterfte vanden Kop, de Nek Rug en Dekveders boven de Staart, zyn blaauw of Leykleur, met donkere of zwar- tachtige Vlakken langs het midden der Vederen heen. De Borft is zwart, mer een kleine mengeling van Graauw. Op de Kruin des Kops is een helder geele Vlak. De zyden der Borft, onder de zwarte Baar, en-de Stuit, zyn insgelyks geel; de Veders der Wieken zwart met graauwachtige randen. De binnen zyden der Wie- ken zyn graauw. De tippen der Dekvederen en de Slagpennen naaft aan de Rug, zyn wit. - De Staart, die zwart is van boven, beftaat uit twaalf Pennen, gelyk in _ alle Vogeltjes van dit Geflagt, voor zo ver ik ze waargenomen heb: zynde de bin- nenfte Baarden van de drie buiteníte Vederen wederzyds met witte Vlakken gete- kend. De Buik , Schenkels en. Dekveders onder aan de Staart, zyn wit; doch met Zwart geplekt aan de zyden van Borft en Buik, De Pooten, Voeten en Klaau-, wen, zyn donker of zwartachtig. Brsf Het Wyfje verfchilt van het Mannetje daar in, dat het bruinachtig is op de Rug, Wieken en Staart, daar het Mannetje blaauw is of zwart, en dat ’er de zwarte Streek door het Oog aan ontbreekt, zo wel als het zwarte Merk op de Borft. In-alle andere opzigten komen zy overeen, Daar de Vederen van deeze Vogeltjes uitwaards wit zyn, Zyn zy zwart aan haare Donsachtige deelen, binnenwaards, by. de Schaften. : ie Zy «C° [Papilio Nymphalis Leda heeft de Ridder Lin- G}) Mufcicapa Aureo vertice, Mas & Foemina. Eow. NEUS deeze Kapel „genoemd en het onderfcheid van _4v. p. IL, p. 187. T. 298. Motacilla Coronata. LiNN. Mannetje en Wyfje, zyns oordeels, aangetoond. Zie Syt. Nat, XII, Gen, 114, Sp. 21, à Syt. Nat, XII. Gen. 23r, Sp. 15r.] dn __Penfylvanie toegezonden; die zegt, dat zy aldaar paar warmer Klimaaten te rug. Hy od én es d x i on î is ' 5 EN ZELDZAAME VOGELEN 4E ry rar 4 1 E hed Pd d N à A Zy waren my insgelyks door mynen Vriend, den Heer Wirr. BARTRAM; uik Ne SE ee d daar, in % Voorjaar, Zuidwaards van daan omen, en 28 maar drie of Vier Dagén lasten ‘zien, aazende op Infekten: gaande dan verder Noordwaards voort, alwaar hy onderftelt dat zy hunne Zomer- wooning veftigen, om hun Geflagt voort te planten: keerende voor den Winter a hadt eenigen van de Wyfjes geopend daar in Knobbeltjes van Éijeren; iets grooter dan Raapzaad, Evean Tik dat dat menze, zonder fchroom;, voor tot nog toe niet befchreeven Vogeltjes mag houden. 5 _ SSSSSSSSSSSSSSSSISSESSSEST SSS SSS EES SSS PL ANT IKK _De Goud- gewiekte 4 liegenwanger & ) ef de Chineefobe Schildpad- Kapel, j | | die gevlakt is. | Deeze Vogel en Vlinder zyn beiden onmiddelyk naar ’ Leven op %* Koper gete- kend en ge-etft, in de Natuurlyke grootte. 5 | B de De Vogel heeft den Bek zeer regt, fcherp gepunt en zwart van Kleur. Van den hoek des Beks, om het Oog heen; loopt een breede zwarte Streek, waar boven _en beneden witte Streepen zyn. De Keel, van den Bek tot aan de Borft, is zwart De Borft, Buik, Schenkels en Dekveders onder de Staart , zyn wit. De Kruin van den Kop is helder geel. De Nek, Rug, Stuit, en de kleine Dekveders der Wies ken, zyn van een licht blaauwachtige Ley- Kleur. De Slagpennen en bovenzyde van de Staart; zyn donker Afchgraauw. De uitwaardfe Baarden van de eerfte ry der buitenfte Dekvederen van de Wieken; zyn geel; zo wel als de tippen der Vede- ren naaft daar boven; welke te famen eene fchoon geele Plek maaken op ieder Wiek: De binnenfte Dekveders der Wieken zyn wit en de Slagpennen van binnen licht Afch- graauw, met witachtige randen. Van onderen is de Staart Afchgraauw ;, met witte Vlakken op de inwaardfe Baarden der buitenfte Vederen aan ieder zydes De Pooten en Voeten zyn donker. | Ee | De Chineefche gevlakte Schildpad-Kapel, daar nevens afgebeeld, heeft in % alge- _meen een roodachtige Oranjekleur, met geel en zwarte Slingers aan den rand uit= gemonfterd. Door het midden van ieder Wiek loopt een zwarte Bedding, gevuld met witte Vlakken van een ovaale figuur. Daar zyn ook eenige andere Vlakken en Schaduwingen van Zwart op de Wieken, beft in de Afbeelding na te gaan. Alzo de onderzyde van deeze Kapel weinig verfchilt van de bovenzyde, dan dat zy flaau- AME 4 Voorwerp nog niet befchreeven te zyn. } ver gekleurd is, heb ik nagelaten daar een Afbeelding vante geeven. Ik acht het Den boven gemelden Vogel heb ik ontvangen van mynen Vriend, den Heer Wir. BARTRAM, die verhaalt, dat zy in de Maand April in Penfylvanie verfchy- nen, doch alleenlyk op hunne paflägie naar het Noorden, blyvende ‘er maar weinig tje, zo veel ik weet, niet afgebeeld of befchreeven. Dagen. Men neemt waar, dat zy op Infekten agzen. Tot nog toe was dit Vogel PLAAT (*) Mafcicapa Alis Aureis. Eow. 4v. IL, p. 189. PL E 299. Motacilla Chryfoptera. Linn. Syt Nat XII, Gen. 114. Sp. 20 VII. Deel Se ob 4 VERZAMELING van UITHEEMSCHE Ss S À $ SI Palos As cAnd ie XC: De swart gekeelde Groene Vliegenvanger en de swart en witte Boomkruiper. Deeze Vogeltjes zyn beiden ook op de Plaat onmiddelyk naart Voorwerp, en in de Nartuurlyke grootte, gegraveerd, : _De bovenfte Afbeelding vertoont den Groenen Pliegenvanger (*). _Deeze heeft den Bek dun, zeer puntig en zwart: de zyden van den Kop en een gedeelte van den Hals, zyn fchoon helder geel. De Keel, van den Bek tot aan de Borft, is zwart, De Kruin van den Kop, de Nek, Rug, Stuit, en de kleine Dekveders der Wieken, zyn Olyfkleurig groen: de Wieken en Staartveders donker Afchkleur of zwartachtig graauw. Alzo de tippen der twee voornaamfte ryën van Dekvederen wit zyn, ont- {laan daar uit twee witte Baaren dwars over de Wiek. De Slagpennen naaft het Lighaam zyn; witachtig gerand; de Dekveders aan de binnenzyde der Wieken wit, De Slagpennen hebben ook de kanten van haare inwaardfe Baarden wit. Drie der buitenfte Staartvederen, aan ieder zyde, hebben witte Vlakken op haare inwaardfe Baarden. De Borft, onder den zwarten Keel, is geelachtig. De Buik, Schenkels en Dekveders beneden aan de Staart, zyn wit. Het Vogeltje heeft donker bruine of zwartachtige Veders onder de Wieken, gemengeld met' het Wit aan de zyden van het Lyf. De Pooten en Voeten zyn donker. De Zwart en witte Boomkruiper (f), die de onderfte Afbeelding op de Plaat ís; heeft den Bek, Pooten en Voeten, zwart. Van den hoek des Beks, beneden het Oog, ftrekt zig een breede zwarte Plek Vederen uit, die boven en onder omringd is met een witte Streep, loopende boven het Qog en daar boven is wederom een zwarte Streek, De Kruin des Kops is wit, de Keel zwart; de Nek, Rug en Stuit, wie, met groote zwarte Vlakken langs het midden der Vederen heen. De Wieken zyn zwart, doch hebben de tippen van de twee voornaamfte ryen der Dekvederen wit, % welk Baaren dwars overde Wiek maakt. De Slagpennen naaft aan de Rug zyn ook met Wit gerand; de overigen Afchgraauw met de kanten der inwaard(e Baarden wit, zo wel als de binnenfte Dekveders der Wieken. De Onder: zyde, van de Borft tot aan de Dekveders beneden aan de Staart, is wit, doch op de Borft en aan de zyden des Lighaams met Zwart gevlakt. De Staart is zwart, met de kanten der Vederen graauw en aan de eed Afchgraauw; hebbende de binnenfte Baarden der buiten(te Vederen witte Vlakken. De Heer Wirr. BARTPRAM, van wien ik deeze Vogeltjes ontving, zegt, dat de Groene Vliegenvangers door de Provincie van Penfylvanie, maar eenige wei- nige Dagen in de Maand April, Noordwaards trekken en in hunne voortgang op In- fekten aazen. De Zwarten Witte Boomkruiper komt ’er ook in April, doch blyft Per den geheelen Zomer, en fchynt ?er dus te broeden. Hy aaft op Vliegen, Spinnekoppen, Rupfen en andere Infekten, vertrekkende Zuidwaards tegen % aanko- men van den Winter. 3 «_Deeze twee zeldzaame en fierlyke Vogeltjes, die ik geloof nog niet befchreeven te zyn, waren my geheel onbekend, tot dar ik het pleizier had, dezelven vanden Heer BArRTRAM te ontvangen, die my op den zelfden tyd verpligtte met veertien Amerikaanfche Vogels meeftal niet befchreevenen, voegende-daar by eenige korte Berigten en Waarneemingen dezelven betreffende, in een Brief gedagtekend Pen(yl- vanie, Juny 1756. Alle deeze Vogelen zyn in dit Tweede Deel van myne Nalee- zingen in Plaat gebragt. 5 PLAAT (8) Aep viridis Gutture nigro, Epw. /o, II, CH Certhia nigra & alba. Epw.. Av, Jbidem, Pp. 190, wer inwaardfe Baarden licht of witachtig. De twee buitenfte Veders, aan ieder zyde ÊN ZELDZAAME VOGELEN, 43 soossssnsssnsesssesssssssssnsE es eÏsssen RO Ar AH REK Ende De Roodkselige V liagenvangers É Mannetje en fie (*). | Deeze beide a beeldingen > waar van de boverifte het Mannetje is, zyn ook, ir de Natuurlyke grootte, naar °% Voorwerp op de Plaat gegraveerd. | Ee Het Mannetje heeft een dunnen zwarten Bek; de Kruin van den Kop is seel. Daar is een zwarte Plek, gaande van den hoek des Beks onder het Oog. ers 5 zerfte van den Kop of de Nek is zwart. De zyden des Kops, van den Keel af; als ook de Buik, Schenkels en Dekveders onder aan de Staart, zvn wit. Het laate van den Keel of begin van de Borft, is van eene donker roodachtige Kleur, welke zig verdeelt en onder ieder. Wiek voortloopt (f). De Rug, Stuit en bovenzyde der Wieken, zyn van een zwarte of donkere Kleur, de Veders met licht geelachtig: groen gerand, uitgenomen de kleine Dekveders der Wieken; die geheel donker zyn. De twee voornaaimfte ryen der Dekvederen zyn fterk witachtig getipt, maa- kende dus twee lichte Baaren dwars over ieder Wiek. Aan de binnenzyde der Wie- ken zyn de Dekveders wit, en de Slagpennen Afchgraauw. De Staart is zwartach- tig van boven, hebbende de buiteníte Veders witte Vlakken op haare binnenfte Baar- den. De Pooten en Voeten zyn zwart. B Re Het Wyfje verfchilt van het Mannetje daar in, dat het geen Zwart agter aan den - Kop, geen donkere Vlakken op de Rug en naauwlyks eenig Rood aan de Borft ; heeft. In andere opzigten zyn zy nagenoeg even eens gekleurd. a _ Deeze Vogeltjes heb ik ook van den Heer BARTRAM ontvangen, die zegt, dat _zy Penfylvanie in de Maand April bezoeken, doch aldaar niet broeden, maar eeni- ge weinige Dagen op Vliegen, Spinnekoppen en andere Inf@kten geaaft hebbende, hunne vlugt Noordwaards neemen en dat menze dan den geheelen Zomer niet meer ziet. Ik {tel valt, dat zy nog niet befehreeven waren. | _ GECSSEESSES SESSIES ESTE ISES LES Plekker TK De Kleine blaauw graauwe Vliegenangers, Mannetje £S Wafje (9). __Deeze zyn ook in Levensgrootte met hun Neft, alles naar de Natuur in Plaat ge- bragt. De bovenfte Afbeelding is het Mannetje. Die heeft den Bek zwart, uitge- nomen de Onderkaak , die roodachtig is aan zyn Grondftuk, De Kruin en zyden van den Kop, de Nek, Rug, Stuit ‘en bovenzyde van de Staart, zyn allen Ley- kleurig blaauw , Van de Neusgaten , boven de Oogen tot aan het agterfte des Kops, loopt een geboogene zwarte Streek, en de Oogleden zyn wit. De buitenzyde der Wiek is bruinachtig Afchgraauw , hebbende drie of vier van de kleinfte Slagpennen, naaft aan de Rug, witachtige Randen. De binnenfte Dekveders der Wieken zyn witachtig; de Slagpennen aan de binnenzyde Afchgraauw;, de Randen van derzel- van _ (® Mufcicapa Gutture rubro, Mas & Femina. kleurige Zyden aan dit Vogeltje toefchryft aal En Av. UI. il 193. T. zor. Motacilla Penfylvanica.- ($) Mafcicapa parva fubceerulea, Mas & Femina, Lin. Syf?. Nar. Xil. Gen. 114. Sp. 19- Epw. Av. IL p. 194. T. go2. Motacilla coerulea, LiNN. (f) [De Heer Linnaus is zekerlyk door afgezette Syt. Nat. KIL Gen, 114. SP. 4: Plaaten bedroogen geweeft, wanneer hy flegts Bloed- 15 44 VERZAMELING van UITHEEMSEHE van de Staart, zyn wit, de derde heeft alleenlyk een witte Tip. De geheele onder: ‘zyde, van Bek tot Staart, is wit: de Pooten en Voeten zyn zwart. Het Wyfje, dat de onderfte Afbeelding is, verfchilt van het Mannetje daar in, dat ’er de zwarte Plek boven’ Oog aan ontbreekt; dat het de bovenzyde der Staart even zo graauw als de Wieken heeft en de Randen der Slagpennen; naaft aan dè Rug, donkerer dan het Mannetje. Voorts komen zy in alle opzigten overeen, _ Deeze Vogeltjes met hunne Neften ontving ik van mynen verpligtenden Vriend, den Heer Wir. BARTRAM, die zegt, dat zy in Maart in Penfylvanie van % Zuiden komen, en in April hunne Neften beginnen te maaken, van Knoppen of. Spruiten van Boomen ‚ Dons van Planten „ en wat dies meer is. De buiten{le Rok van dit Neft is een plat graauwachtig Mos, dat zy van de Rotfen vergaderen, en de binnenfte Voering is Paardehaair. Zy blyven ’er den geheelen Zomer, doch ver. dwynen tegen ’ aankomen van den Winter. De onderwerpen van deeze Plaat acht ik nieuw te-zyn; alzo ik geene Afbeeldingen of befchryvingen, die met dezelven overeenkwamen, heb kunnen vinden. PA ACI De Kruisbekken, Mannetje en WW )fje (3). Deeze Vogels zyn in de Natuurlyke grootte afgebeeld, De Tekeningen zyn Origineel en op de Plaat onmidelyk naar % Leven gemaakt. De Bovenkaak loopt aan de Punt kruislings over de Onderkaak, in fommigen aan de regter, in anderen aan de flinkerzyde. … « Ee e, den De bovenfte Afbeelding ftelt het Mannetje voor, welks Bek, die redelyk dik en fterk is, een donkere of zwartachtige Kleur heeft. Het Oog is van een donker Hazelnooten-Kleur. De Kop, Hals, Bor{t, Rug en Stuit, zyn volkomen rood: de bovenzyde van de Staart en Wieken geheel donker of zwartachtig; doch de randen der Slagpennen en Staartvederen trekken een weinig naar ’ roode. De bin: nenzyde der Wieken en de onderzyde van de Staart, zyn Afchgraauw. De Schen- kels, het Onderlyf en de Dekveders beneden aan de Staart, zyn witachtig , met ce- nige donkere Vlakken: de Pooten en Voeten van eene bruine Vleefchkleur. In het Wyfje, dat de onderfte Afbeelding vertoont, zyn de Bek, Oogen, Poo- ten en Voeten, volmaakt in gedaante en Kleur met die van het Mannetje overeen- komftig. De Kop, Hals en * Lighaam, zo wel onder als boven, zyn geelachtig groen, gelyk dat van den Groenling (Chloris): de Stuit is hoog geel, naar *t Oran- je trekkende: de Zyden van den Kop en de Keel zyn Afchgraauw; het Onderlyf en de Dekveders aan de Staart, van eene witachtig Afchgraauwe Kleur, met donkere Vlakken: de. Wieken en Staart aan de buitenzyde donker Afchgraauw, doch van onderen wat bleeker. È Deeze Vogels hebben zig onlangs, in de Jaaren 1756 en 1757 naamelyk; groote Vlugten in de nabuurfchap van ine eee, Zy Keen rte el gelmaatig en beftendig, in bepaalde Saizoenen, maar veel eer toevallig, om rede- nen die wy niet weeten. Somtyds ziet of hoort men ’er niet van, verfcheide Jaaren agtereen. Onlangs ontving ik ’er een uit Groenland, die door de Walvisviilthers was gevangen. Hier uit onderftel ik, dat het een Vogel is, aan Noord-Amerika zo wel als Europa gemeen: want ik heb waargenomen, dat de meefte zo wel Land- als Water- C) Loxia Mas & Femina. Enw. 4o. II p. 106. rog. Sp. r. Kruisbek Kernbyter, Nar, Hill. I T. 303. Loxia Authorum, Linn. Sy/?, Nar, XII, Gen, Stuk, blads. 498. Je BD, % eeh Watervogels „die deeze hooge Noorder Breedte ezoeken: zi rerfchillie ov minder Noordelyke deelen oe Europa treo oe EE dat hy drie Loot weegt. Fen , dien ik levendig in een Kouwtje hield Et rd van vier Loot en een half vierendeel Loots. Tegenftrydig met de meefte d he Vogelen verfchillen zy met elkanderen in Kleur: want ik heb ‘er veelen azie: En bevonden , dat de befchryving van den eenen niet voltrekt zou oen, die van een anderen. Zy hebben wel de zelfde Kleren; groen, rood, donker en Afchgraauw , maar op verfchillende wyzen mert elkander gemengeld En dit maakt de algemeene Hoofdkleur uit. Uit een groot getal van deeze Vogelen heb ik hier twee gekoozen, die ik oordeelde beft het oogmerk der leuring te Zullëh uitdruk- ken; alzo zy dé grootfte uiterften van verfchil vertoonen. By ons komen zy véêl op de Pynboomen en aazen op het Zaad der Pyn-Appelen. Over eenige Jaaren ont- ving.ik een Brief, van wylen den Hertog van Richmond, met den Vogel Dikbek: genaamd: hoewel ik nu twyfel of deeze laatfte, (die in het Vierde Deel van myne _ Vogel-Hiftorie, p. 228, ingevoegd is,) niet veeleer tot de Loxia of Kruisvink be- hoore (*). Zy zyn door de meefte Autheuren , die van de Vogelen gehandeld hebben, befchreeven en afgebeeld, j oe | 45 SSS SSS SISSI SSS SE SESSIES SEE | PA Tei De Witkeelige Mofth en de gedle Kápel niet Zilvervlakjes. __ Zy zyn beiden Levensgrootté afgebeeld. De Vogel is gemaakt naar een nette Tekening in Kleuren, door den meergemelden Wir.r. BARTRAM vän Philadelphia _ in Penfylvanie, my bezorgd: de Kapel kwam van Karolina. … en | De Mofchì (f) heeft een korten dikken Bek, (gelyk de Graan-eetende Vogels ge- meenlyk hebben,) van een zwartachtige of donkere Kleur. Van den Hoek des Beks door het Oog, (dat van Hatelnoote-Kleur is) loopt een donkere Streep. Bo- ven het Oog is een Boog, vari Oranjekleur naaft aan den Bek, maar die, naar het agterfte van den Kop, allengs wit wordt. De Keel, effen onder den Bek, is wit, daar hy zwart is in dé gemeene Mofch. De geheele bovenzyde , Kop, Nek, Rug, Staart en Wieken, is van eerie roodachtig bruine Kleur, doch de miiddelfte deelen der Vederen zyn donker, ’% welk een aängeriaame vetfcheidenheid in de Schaduwing der Vedeten veroirzaakt. De rand van het bovenfte der Wieken, ndaft dan den Borft, is licht geel gekleurd. De zyden van den Kop, de Borft, Buik, Schenkels - en de Dekveders onder aan de Staart, Zyn licht of witachtig Afchgraauw, zonder Vlakken: de Pooten en Voeten roodachtig Vleefchkleur. 5 | De Kapel (Q) heeft den Kop rood, het Lighaam bruin, het onderfte of de Staart geel, met een donkere ftreep langs de bovenzyde; de algemeene Kleur van al de Wieken, zo wel boven als beneden, is geel. De boveníte hebben, ín ’ midden van haare bovenzyden, ieder een roode Vlak met een donker Kringetje, en agt donkere Vlakken aan den uiterften Rand, De kortfte of onder- Wieken zyn, rondom den Rand, met donkere Vlakken, die naar de Lettef V gelyken, getekend. en | | | e *) [Het i Voccot es der Autheuren, behoo- 6) [Deeze Kapel heeft de Heer Linneus van des B, Gie oe Gete, df Loxia, en door my ag- ae Senna, daar dezelve zeer naar gelykt, door gen ter den voorgaanden omftandig befchreeven.] Dezelve naam van Eubule onderfcheiden. Zie $y/t. Nat. X ip is op Plaat LXXXIII, in t Zesde Deel van dit Voge- Gen. 23r. Sp. 102. Dat zyn Ed. dezelve ook tot de len:Werk , in Afbeelding gebragt. Oranje-Kapel (Hyale) Sp. 100. betrekt, moet zekerlyk (f) Paffer Gurture albo. Epw. dv. II, P198. een misflag zyn. ] VIII, Deel, | M df 2 ad 5 46 VERZAMELING van UITHEEMSCHE de onderzyde zyn alle de Wieken een weinig gewolkt met donkere Vläkjes en ieder Wiek heeft in % midden twee witte Vlakken, met een roodachtig boordzel, d … Myn verpligtende Vriend, de Heer HerNRY Baker, Lid der Kon. Societeit, voorzag my „met deeze, benevens de kleine Geel en. Zwarte Kapel, die op Plaat XCVI. zal volgen. Hy zeid, dat zy uit Zuid-Karolina overgebragt waren, Ik heb den Vogel nooit gezien, maar oordeelde de Tekening van den Heer BARTRAM zeer fraai, en kon aan derzelver naauwkeurigheid en echtheid geen twyfel (laan. Ik geloof dat geen der Onderwerpen van deeze Plaat ons tot nog toe oolt Zyn bekend _ „geweeft, bid 4 vont rote VE PE VR ERE en PRRP Dr En Ee: WEER ET DER HIE PA Ar Tee CV: De Wârm-Eeter (*) van Penfjlvanie en bet Wirginifch Boktorretje. De beide Afbeeldingen, op de Plaat; zyn onmiddelyk naar de Voorwerpen, Le- vensgrootte, getekend en gegraveerd. De Vogel fchynt een middelflag te zyn; tuffehen de Dunbekkigen en de Dikbekkigen, die Graanen eeten; als hebbende den Bek dikker dan de’ eerften maar dunner dan de laatften, 8 : Zyn Bek is taamelyk {cherp gepunt, aan de bovenzyde donker, maar Vleefch- kleurig aan de onderzyde. Van den hoek des Beks, door het Oog, loopt eene {malle zwarte Streep. Effen boven * zelve iseen. geelachtig en daar boven een zwart Boogje. Het overige van den Kop, Keel en Borft, is roodachtig geel ; welke Kleur allengs witachtig wordt en dus blyft, tot aan de onderzyde van de Staart, De geheele bovenzyde, Rug, Wieken en Staart; zyn van een donkere Olyfgroes ne Kleur; de binnenfte Dekveders van de Wieken geelachtig wit; de binnen. zyden der Slagpennen en de onderzyde van de Staart, ‘Afchgraauw: de Pooten en Voeten Vleefchkleurig. el jen î De geftalte van het Boktorrerje is uit de Afbeelding kenbaar. Het ís van een _ donkerbruine Kleur en heeft zyn naam van zyne twee lange Hoornen, die agter- waards ftrekken, gelyk die van een Bok. Het was gevonden door een Kuiper in Londen onder ’ klooven van een Stuk Virginifch Eikenhout, tot Pypeduigen. Het Stuk Houts, met het Infekt daar in leevende, werdt my in April 1758, door mynen verpligtenden Vriend, Joseen Amzrs, Lid der Kon. Societeit, gegeven. Het was toen eetende en maakte zynen voortgang door het Hout, waar uit het in July van * zelfde faar voortkwam door een Gaatje, dat het aan % end daar van hadt doorgeknaagd, gelyk op de Plaat is afgebeeld; alwaar ook, op zyde van het Stuk, de holligheid vertoond wordt, welke het in de vafte Eik gemaakt hadt. De opening, daar het in gekomen was, bevondt zig in het andere gedeelte des Houts en ftrookte “met de afgebeelde. Dit Torretje knaauwt het Hout in zyn volmaakte ftaat. Her Stof, dar ik in de holligheid vondt, vertoonde zig niet als Excrementen, maar als fyn Zaagzel of Gruis van Hout. Daar zyn veele verfchillende Soorten van dit Ge- flagt van Torretjes of Bokjes, die, zo ik geloof, allen Hout vreeten ({). De Heer James LEHMAN toonde my een Soort van Bokje, grooter dan dit, en van zeer fchoone Kleuren, ’ welk gevonden was in een vaft Stuk Mahony-Hout. Doktor Prr, van Mile-end, heeft de zelfde Soort als de myne, die levendig, in de ftaat C°) Vermivora. Epw. dv. II. p. 200. T. go. Diertje, dat niet aangroeit, zulke vafte Spyze te nut- > (1) [En ik geloof, dat zy geen van allen Hout ee- _tigen. Ook zyn de holligheden in het Hout grooten- ten, maar dat zy flegts het vermogen hebben, om deels niet door hun, maar door den Worm daar zy uit het Hout af te knaagen, tot dat zy een uitgang heb-, voortkomen , gemaakt. ben gevonden. Het ftrydt tegen de natuur van een EN ZELDZAAME VOGELEN. 43 ftaat van Worm, gevonden was in een Stuk hard Hout, uit Nieuw Engeland over- gebragt s en in die (taat, zo hy zeide, het Hout knaagde, De Worm,tot volwas- fenheid gekomen; verandert in een Popje, daar men het Torretje volkomen ge- vormd in kon zien; bewonden in een dun doorfcliynend Huidje, waarvan de Dok- tor my een Tekening vertoonde. Na dat het in die Staat eenigen tyd gebleeven was, kwam ‘er een volmaakt Boktorretje uit voort; van de zelfde Soort als door my js befchreeven. En e j aen De Worm. Eeter ontving ik van det Heer Wir. BARTRAM, die zeet, dat het een Lrekvogel is en dat hy waargenomen heeft, hoe al de Dunbekkige Vogels van Penfylvanie van dien aart zyn. Deeze Vogel vertoont zig het eerfte in July en gaat dan Nootdwaards voort, doch hoe verre is onzeker. Men heeft de Vogels, die in ‘ Voorjaar Noordwaards door dat Land pafleeren , nooit den zelfden weg zien te rug keeren; De Heer BARTRAM onderftelt, dat zv in de Herfft Zuidwaards gaan, doot eenige andere Pallagie, agter hunne inlandfche Bergen. Ik geloof dat dit de eerfte Afbeelding en befchryving zy van den Worm-eeter: ook {taat het my niet voor, dar de Boktorren tot nog toe ontdekt waren kaauwers of eeters te zyn in het Hout (*). | ceoesssssssssssssssssrssss sesesssssssn Pet AAR KEV _De Dikbek van Malakka en de Jacarini , met een kleine geele Kapel. — Deeze Vogels ef de Kapel zyn allen in de Natuurlyke grootte getekend. Die Van lig: î. en Fig. 3. lagen voor my, terwyl zy op de Plaat gebragt werden. __ De Dikbek van Malakka (}) (Fig. t.), heeft den Bek van eene blaauwe Kleur, dik eû Sterk naar de grootte van den Vogel. De Kop en onderzyden der Wieken _ zyn licht Afchgraauw; de Rug; Wieken; Stuit en Staart; roodachtig of Kaftanje- bruin: de Borít, Buik en de geheele onderzyde, donker of zwartachtig : de Deke veders onder aan de Staart een weinig lichter: de Pooten en Voeren Vleefchkleur. De Afbeelding (lig. 2.) vertoont den Jacarini van MARCGRAAF ({); wiens bee Schryving WiLoueusy in zyn Werk; p. 258, overgenomen heeft. Hy komt voor in deszelfs Hiflorie van Brafil, p. 210. Maar, alzo de gedagte Autheuren ’er geen Afbeelding van gegeven hadden, was het my aangenaam, gelegenheid te hebben om denzelven te tekenen. De Portugeezen noemen hen Megritto. Het is een Graaneetende Vogel, die een middelmaatig dikken korten Bek heeft, van een donkere Kleur. Zyn Pluimagie is geheel zwart, met een uitneemend fraay gepo- Iyfte Oppervlakte, als gebruineerd Staal, en, in een bekwaam Licht gefteld „ een weerfchyn hebbegde van zeer fchoon donker blaauw over het Lighaam, en fomtyds een groenachtige Kleur aan den Hals en Wieken. De Pooten en Voeten zyn van ’ gewoone maakzel en van een bruine Vleefchkleur. MARCGRAAF zegt, dat de bin- nenzyden der Wieken wit zyn. De zyd-Veders der Staart draaijen buitenwaards, ge- lk in de Afbeelding is uitgedrukt. (*) [De waarfchynlykheid was evenwel groot : want hoe zouden anders, die in ’ Hout veranderen, daar uit komen. Rorsrr hadt een aanmerkelyke twyfeling … Over dit Stuk, of zy ook Hout aten, om dat men ze zo veel op Stammen van Boomen en Hout aantreft ; doch hy fchynt niet bedagt te hebben, dat zy daar op moeten zyn, om hunne Kijeren in Scheuren of Gaat- ES te leggen, ten einde de uitkomende Wormpjes in t Hout kunnen booren. Inf. U, Scar. Up. 16. f hans is het blykbaar dat zy hetzelve afknaagen of kaauwen … Deeze. kunnen: doch indien het Bokje van April tot July Hout tot voedzel hadt: gebruikt, moeft het ook Ex- crementen hebben afgelegd. } en (®) Coccothrauftes Malaccenfis. Epw. dv. IL p. 204 T. 306. f.-r. Maja Sinenfis. Briss. Av. III, p. 212, TT, 9. £. 1. Loxia Maja. Linn. Sy? Nat. XIL Gen. zog. Sp. Il, | (4) Jacarini, Epw. Av. II, p. 204. T. 306. f. 2, Tangara Brafilienfis nigra. Briss. Av. III p. 28. Ta- nagra Jacarina. Linn. $y/t. Nat. XIL, Gen, zit. Sp. 4 M 2 48 VERZAMELING var UITHEEMSCHE Deeze twee Vogels waren in bezitting van den verpligtenden Liefhebber, Tay: “roR Warre, Schildknaap van Lincolns-Inn, die my met het Gezigt derzelven be- gunttigde. De eerfte was gedroogd uit Indië overgebragt onder den naam van het * Malakfe VW inter-Koningje , doch welken ik verkoozen heb te veranderen, als heb- bende de Vogel niets daarvan dan de grootte. De andere Vogel leefde in een Kouwtje, dat ik niet met my naar Huis kon neemen: zo dat ik hem alleen by ge: heugenis tekende en kleurde, maar vervolgens myn Tekening met den Vogel ver geleek, die ik nagenoeg bevondt overeen te komen. AE Het kleine geele en zwarte Kapelletje (fig. 3.) heeft zyn Kop, Lighaam; Poo- ten, enz. van eene donkere Kleur. Alle de Wieken aan beide zyden zyn geel doch aan de bovenzyden zeer diep met zwartachtig of donker gezoomd. Ook heeft ieder der boven -Wieken een klein zwart Vlakje: de onder-Wieken een rond rood Vlakje, by den uiterften Rand, benevens een weinigje Rood. Hert was uit Zuid- Karolina af komttig. k Pael sAnlse CVT: De Kleine Pulp, Corlieu genaamd (*) en bet Papier-Mos. Deeze is kleiner dan de gemeene Wulp, Evenwel is deeze Afbeelding in Afmee- tingen omttent de helft verkleind: zo dat hy in Oppervlakte hier maar een vierde en in Lighaamelyke grootte niet meer dan een agtfte van de Natuurlyke grootte heeft. e Kop, in ’% onderfte van de Plaat, komt voor in de laat{tgemelde grootte. Voorts zyn beide deeze Voorwerpen orimiddelyk naar de Natuur gegraveerd. De Bek is, aan ieder zyde van de Bovenkaak, met Sleuven, waar in de Neus- gaten hunne plaats hebben. De Kleur des Beks is van boven donker, van onde- ren roodachtig naby den Kop. De Afbeelding vertoont de Geftalte, beter dan de befchryving zou kunnen doen. Op zyde is hy een weinig famengedrukt. De Kop en Hals, tot aan de Borft, zyn gedekt met roodachtig bruine Vederen, hebbende ieder Veder een donker Merk langs het midden heen. Rondom de Oogen zyn zy lichtachtig, ende Keel, onmiddelyk onder den Bek, is een klein end wegs wit. De helft van de Rug naaft aan den Kop, de bovenfte Dekveders der Wieken, eni de Slagpennen die naaft aan de Rug komen, wanneer de Wieken geflooten zyn ; Vindt men ook met roodachtig bruine. Vederen gedekt, die donkere Streepen langs haare Schaften hebben, aan ieder zyde getand. De groote Slagpennen zyn uitwaards geheel zwart of donker, met witte Schaften. Na de vierde volgen ’er omtrent tien: van eene donkere Kleur, met halfronde witte Vlakken op de buitenfte Baarden gete- kend. De Dekveders aan de binnenzyde der Wieken zyn wit, met flaauwe don- kere Vlakjes. De binnenzyden der Slagpennen zyn licht Afchgraauw, mee witte Streepen overdwars. De Borft, Buik, Schenkels, Zyden, de Dekveders beneden aan de Staart, zyn wit, zo wel als de agterfte helft van de Rug. De zyden onder de Wieken, evenwel, zyn met flaauw Afchgraauwe Vlakjes gefprenkeld; De Staart beftaat uit twaalf Vederen, waarvan de middelften wel zo lang zyn als de anderen. Hy is, zo wel als de bovenfte Dekveders, witachtig, met eenige bruinheid ge: mengd, en heeft van boven zwartachtige Streepen overdwars. De Pooten zyn naakt boven de Kniejen, die een aanmerkelyke dikte hebben, De drie voorfte Vin- gers (®) [Deeze Vogel is door den Heer Linnmus be- 86. Sp. 4., door my befchree Hift. LD. trokken tot den Scylopax Pheopus, Syft. Nat. XII. Ger V. ta ’bladz. BEN ven seh ten en Voeten met een groenachtige gefchubde Huid bekleed. EN ZELDZAAME VOGELEN ers zyn aan hun begin famengevoegd met een (le | : Zoomen, die breedte en dn Ee de oe se) en beter in ftaat om te loopen op Zandige en Modderige Stranden. dat hunne Nar ie: Iyke Weiden zyn, om Aas te zoeken. De Klaauwen zvn En en donk 3 ee van de middelfte Vingers aan de binnenzyden kantig verdund. Zy hebben e pag. 49 De Huid van deezen Vogel was door myn zeer goeden Vri | Mas BorToN, Bloemift van Werley - Clough in Volle ee De was gefchooten, my toegezonden. Ik verbeeld my dat het die zelfde Vo el z e welke door Wirroucusy befchreeven is, pag. 294. van zyne Obd le, EL waar hy, wat andere Autheuren daar van gezegd hadden, by een dan Lee Jk vind er geen Afbeelding van, dan een flegte by GESNERUS (es Zie z Ee Phaeopus alter , Arquata minor. Nomencl. Av. Ord. 8. P. 103. Sn _ Het Papier- Mos is in de Natuurlyke grootte getekend. De Bladen daar van zyn zeer dun, en getakt, als de Afbeelding vertoont, hebbende hunne Oppervlakten bedekt met kleine Nopjes of Stippen. De Kleur is licht bruinachtig geel. Het was door een Ooftindifch Schip van St. Heleen medegebragt. De Heer Eris heeft in zyne Natuurlyke Hiflorie der Korallynen, twee verfchillende Soorten opgegeven, die veel naar het tegenwoordige gelyken (f). | | | 5 sosssssssssssssssrsTSssssssssssssssss LA As De XCYML | De Tzergraauwe Strandlooper of Koet -Pleviër , een Soort van Snep (6). 5 Deeze Vogel is op de Plaat in de Natuurlyke grootte vertoond, en onmiddelyk naar * Voorwerp gegraveerd, De kleine Afbeelding ftelt hem met uitgefpreide. Vlerken voor. | De Bek, die eene zwarte of donkere Kleur heeft, heeft een Sleuf aan ieder zyde van de Bovenkaak, in welke Sleuven de Neusgaren zyn. De Oogen vind ik aan de zyden van den Kop, verder agterwaards dan gewoonlyk, geplaatft. Hy heeft een donkere Vlak op de Kruin; terwyl het overige van den Kop, de onderzyde van den Hals en het geheele Lyf tot aan de Dekveders beneden aan de Staart, wie zyn. De bovenzyde van den Hals is licht graauw: de Rug en Stuit zyn: blaauwach= tig of Leykleur, met donkere Vlakken langs het midden der Vederen, en een wei- nig bruin, daarin fpeelende. De Staart heeft twaalf Veäders, die fcherpachtig aan de tippen zyn, van eene zwarte of donkere Kleur, met finalle licht Afchgraauwe ran- den. De Wiek is uitwaards ook zwartachtig. De binnenfte Slagpennen, die naaft aan de Rug vallen, zyn zwart, met {cherpe punten, hebbende de kanten licht van Kleur of wit. Eenigen der middelfte Pennen zyn geheel wit; de volgende hebben witte Tippen en de agt uiterften of buitenften zyn zwart, met witte Schaften. De eerfte ry van Dekveders boven de Slagpennen, heeft zeer witte Tippen; in de twee- de zyn dezelven flaauwer (**); de kleine zyn geheel zwart, en de binnenfte of is | ; | | waardfe (*) [Men windt ’er echter, onder den naam van Phaopus minor, ook eene by Atprovanpus en thans, na het fchryven van Epwarps, by BrissoN dv. V. P. 317. T. 17. f, 1] | (f) [Onder den naam van Smalbladig Hoornweer, Pl, 28., en van Papíer- Mos, Pl. 38., Fig. 8. Deeze beiden behooren tot de Fluftra truncata van den Heer Linneus, welke ik, onder de Zeegewaflen, by den Naam van Beitelwormig Korflgewas, heb. befchreeven. Zie Nat. Hift, 1, D. XVIL. Srux. bladz. 477. De laatft- gemelde Plaat isin de Eerfte Uitgave van Eris niet. ] 9) [Het is, by den Heer LinNUs ‚thans de agtfte VII Deel, “Soort van Strandloopers, onder den naam van Zringa lobata; en is,door my, by dien van Koet- Plevier om= ftandig befchreeven, Nat. Hit. 1. D, V. Sruk, bladz. 245. Doch de zelfde Afbeelding als deeze, welke ik verkleind overgenomen heb, Praar XLIV, Fig. 3.3 js door den Heer Epwarps gebragt in de Phil. Tran= faftiën. en aldaar bladz. 247. befchreeven. ] (**) [De Franfche Vertaaler, door den Hoogduits fchen gevolgd, zegt hier, dat de Tippen der eerfte ry langer, die der tweede korter zyn; ’t welk wel waar kan zyn; doch ik meen dat Epwanps met deep white tips zulks niee bedoeld heeft, te) VERZAMELING van UITHEEMSCHE waarde wit met éen weinig graauw. De Slagpennen zyn, aan de binnenzydej licht: Afchgraauw. De Pooten en Voeten trekken naar Loodkleur. Het buitengewoonfte van deezen Vogel, zyn de Vinnen of Lobben, aan de zy: den van zyne Vingers, dat Vliezen zyn, by de Gewrichten uirgegulpt, zo dat zy die aanwyzen. Beft ziet men zulks in: een Voert, die een weinig vergroot in een hoek der Plaat is gefchetft;, waar ook blykt, dat deeze Vliezen, aan de kanten, Kamswyze fyn ingefneeden [of als mer Franje] zyn. De Bek is platachtig gelyk die van een Endvogel, en dus breeder dan hoog. Zie een Afbeelding van deszelfs bovenzyde, aan den grooteren Kop, diein de andere hoek is getekend, met een klei ner Kop, die-een fmaller Bek heeft, daar nevens: Hier mede heb ik het verfchil tuflchen den hier befthreevenen Vogel en een van hetzelfde Geflagt van Arnerika; meteen fmallen Bek, te vooren door my. uitgegeven, willen aanwyzen (5. 5 Deeze Strandlooper is, zo ik geloof , nog niet afgebeeld of befchreeven geweeft; voor dat hy uitkwam in de Werbandelingen der Koninglyke Sôcieteit , Vor. L. Part; Lp. 255. op’ Jaar 1757: Maar in de Afbeelding van dat Werk was hy niet ge- kleurd, en een naauwkeurige Kleuring oordeel ik een voornaame zaak te zyn in de -_Natuurlyke. Hiftorie. Ik geef hem dan hier wederom aan % licht. Hy werdt my bezorgd door myn verpligtenden Vriend, den Heer Tomas BortToN, Bloemift van Worley-clough in Yorkshire, by welke plaats hy in January 1757 was ge- fchooten. De Heer Ray zegt, in een Werk door hem in % Jaar 1674 te Londen uitgegeven ({), na het noemen van den Koet, in zyne Verzameling van Vogeleni, p. 92, dat de Heer Jotnson van Brigna, by Grotabridge in Yorkshire, hem een Vogel van het Koet-Geflagt vertoonde, met gelobde Voeteri, niet veel grooter dan een Merel of zwarte Lyfter zynde. Daar zo weinig, ten dien opzigte, door Ray gezegd wordt; kan men niets bepaalen aangaande dien Vogel; maar mer. mag veilig befluiten, dat her onze boven befchreevene niet geweelt zy: want de Lyfter: weegt, volgens dien Autheur, vier Oncen; en de Heer Botrons die. my deezen Vogel zondt, zegt in zyn Brief, dat dezelve; nieuwlings gedood, maar één Once woog. Ed ndr daned ED) KEER EEE K E ERI AAD XC De Fregatvagel (6), een Chineeftb Wifsbje, en bet roode Hoormïer. De Vogel, van deeze Plaat, is zeer veel kleiner dan Levensgrootte, in welke de Kop en regter Voet om laag zyn afgefchetft. Het Origineel was een opgevulde Huid, en dus opgezet hadt hy, van de Punt des, Beks tot aan het end der Staart, de langte van zes-en-dertig Duimen. De Wiek, geflooten zynde, was drie-en-twin- tig Duimen lang, en de tippen der Wieken bevonden zig, uitgebreid zynde, meer dan zes Voeten van elkander. De Staart, die gevorkt is, heeft de buitenfte Veders dertien Duimen lang en de eerfte of grootfte Slagpen zeftien Duimen. De Bek heeft twee Sleuven, loopende langs de geheele Bovenkaak, in welker begin, by den Kop, de Neusgaten geplaat{t zyn. Hy is rood van Kleur en worde wyder naar den Keel, zynde de hoeken des Beks byna twee Duim van elkander. De geheele Vogel, uitgenomen de Hals en Bor{t, is met Veders van een Roeftig- bruinachtige of zwarte Kleur gedekt. De Buik, de binnenzyden der Wieken, en _de onderzyde van de Staart, zyn een weinig lichter dan de Rug. Op de Borft is een 5 5 wit (€) Eow. 4o. T. 46, [Zie het IL, Deer van dit Vo. Nat. XII, Gen. 72. Sp. 2. [Hy is doorim in de gelen-Werk bladz, 71. Pl. gr. Nat. Hift. IL. D. V. Stuk bladz. xrr. OE be- (0) 4 Colletion of English Words Ec. witha Catalo- _fchreeven en Plaat XXXVII Fig. 2, als vliegende in gue of Englisb Birds and Fishes &c. Afbeelding gebragt; waar men de aanhaalingen der. ($) Avis Rabhorcados vel Navis Bellica difta. pw. _Authe ka je do. IL p. 209. T, zog. Pelecanus Aquilus. Luann. Syt. ee B erokirBBaliedekiant wit Bed van Vederen;, van bynà Hattvormiec ok a toond) welks Pant naar den Keel remie guur » \afzonderlyk op de Plaat ver- de Wieken. Deeze hebben ie nn Ee Ope hoeken gaan onder cerften rang op eene: fy De Staart beftaat rees oi Vele wen den middelften de helft korter dan de zydelingfen zyn. 1 ok eren, waar van de twee gevederd, zyn de kortften, naar de Hg Kn t Footen, tot de Kniejen toe feb zangerroffie in de Vogelen. Zy hadden aan de buitenzy ien Heins forane Va dertjes geheel tot de Voeten toe, gelyk aangeweer uitenzyden kleine ftompe Ve- vaneen Poot. De vier Vingers zyn allen Gen oto. es SS Afbeelding Kormorân of Water-Raaf , Jan van Gent De ie Sven als in de Pellikaan, ze Vogel een Soort is. De Vingers zyn hiet tot EL deden Bn Gellagt deë- Iyk gemeen is in de meefte Watervogelen, maar het uiterfte Lid e : Ee oe fen vry gelaten, om bever zyne Prooy,(Vifthen naamelyk, die fipperig zyn.) te kre 4 afthouden. De Pooten en Voeten zyn van Ze aad geelachti- | _Het Chineefche Wifchje, dat ik twintig Maanden lente schonen En | Bekken met Water, is in de. Natuurlyke grootte naar ’% en Het hadt | geene Vinnen op de Rug, maar kleine Bultjes, ter plaatf& daar de Rugvinnen ge- _woonlyk ftaan. Aan de onderzyde hadt het drie paar Vinnen, het EN on Kieuwen, het tweede in ’t midden des Buiks, en het derde BAE, den de ï _tuflchen welke laatften de Navel geplaatft was, _ Onderdelen 5 3 En dat eenigen enkelde; anderen dubbelde Staarten hebben, maar aan den denkt fimengevoegd. De hier afgebeelde hadt de Staart ten deele dabbeld, gelyk o d l _ Plaat is uitgedrukt. De Vinnen en Staart waren rood van Kleur Het dr i vige Schubben gedekt en hadt aan ieder zyde een Zydftreep. De Rug was donl De trekkeide naar groen, welk näar de onderzyde trapswyze veranderde 6 ee En of Goud-Kleur (*). nn k id Ed aren _ Het #oode Zee Wier, tot fieraad hier mede bygebragt, is ook in de Natuurlyke grootte getekend, Het is plat en zo dun als het balie Linnen fierlyk geno tof gekorreld; en van een fchoone Karmyn Kleur. Het was my gegeven door AE, zeer geachten Vriend, wylen den waardigen Liefhebber, den Heer ARTHUR Ponp ‚ Lid van de Koninglyke Societeit, die hetzelve, met en benevens andere Zeegewaflen, van de Kaap der Goede Hope ontvangen hadt. Het fchynt my nage- noeg overeen te komen, met het Breedbladerig Hoornwier van den Heer ELus, | die een Mikroskoopifche befchryving uitgegeven heeft van deszelfs kleine deelen. Zie zyn Werk over de Koraalgewaflen, Pl. XXIX, p. zo. (1). ge een _ De Vogel, op deeze Plaat vertoond, was my, droog wel geconferveerd zynde, door mynen verpligtenden Vriend, den Schildknaap IsaaK Romirry, Lid van de Koninglyke Societeit, prefent gedaan. Men vindtze alleenlyk in warme Landen, en ziet ze in de Zee vliegen op een verren af{tand van ' Land. Hy fcheen my de zelfde te zyn als de Rabiborcado of Raboforcado van WirLOUGHBY, waarvan het Berigt en de Afbeelding, p. 395; Tab. LXXVII; van deszelfs Werk iste vinden. _Periver geeft, in Zyn Gazopbylacium, even de zelfde Afbeelding. Hy noemt het de Indiaanfche Workflaart. De Afbeeldingen van deeze Autheuren (welke zy; om dit in % voorbygaan te zeggen, van NIEREMBERG ontleend hebben: zie des= zelfs Hit. Nat. p. 221.) zyn zeer onvolkomen en kunnen geen denkbeeld geeven van den Vogel. Geen zy daarvan zeggen, komt op niets anders uit, dan dat dezelve j een __ (® [Kan dit Vifchje tot de Chineefche Goudvis- op. Plaat CIV. in *t Zesde Deel afgebeeld zyn, dan fchen behooren, onder welken men, zo ten opzigt &6En gewag? Ik vind het door den Ridder Linus _ Vande figuur des Lighaams als van de Kleur en Vin- _ niet aangehaald. ] | | _ Hen, inzonderheid in de hier te Land geteelde, zo (4) Van het fmalbladige vindt men hier voor, Op veel veranderingen ontmoet? Waarom maakt Epwarps Plaat XCVIL, een Af beelding. Zie verder de Aan: van de zynen, die by hem Plaat 209, en in dit Werk tete aldaar, — en st | 2 52 VERZAMELING van UITHEEMSCHE een Gevorkte Staart heeft (*). -Do TerTrr geeft, in zyne Natuurbyke Hiflorie der Woor-Eilanden van Amerika, eene befchryving van deezen Vogel, onder den naam van Ja Fregate, met een Berigt van zyne lange vlugt van Land over de Zee, en. zyn vegten met andere Zee-Vogels om den Roof, enz. Ray heeft in zyn S- nopfis Avium of Kort Begrip der Vogelen, pag. 153» 154: de befchryving van pu Terrre gebruikt, waar van een gedeelte overgenomen is in ALBINS Fogel. Hiflorie, Vor. III. pag. 75; en ik verbeeld my, dat die Autheur zyne Afbeelding van den Fregatvogel alleenlyk uit de befchryving van pu TerrRe heeft opge maakt: want dezelve is zeer vitieus, byzonderlyk ten opzigt van de Kieuwen, ge- Iyk hy ze noemt, en van de Voeten, die in myne Afbeelding zyn verbeterd. Du TeRTRE zegt, dat de Mannetjes geheel zwart als Ravens zyn. Ik geloof dat de tegenwoordige ver de echt{te Afbeelding en naauwkeurigfte befchryving is, welke men ’er tot nog toe van heeft: maar ik onderftel dat dit het Wyfje zou kunnen zyn. Na dat ik deezen Vogel getekend en gekleurd had, naamelyk, heeft een Heer, die verfcheide Tochten naar Ooftindie gedaan hadt, my verhaald, dat de Vederen der Mannetjes van deeze Soort geheel zwart zyn (f). Pal ASS AT. C. Het Dier dat men de Luijaard noemt. Het heeft ongevaar de grootte van een groote Huiskat. Ik heb het getekend naat een Huid, die opgezet was in het nevensgaande poftuur. Het Velom den Bek was zo digt en hard, dat ik de Tanden niet kon ontdekken. De Ooren zyn klein , rondachtig en geheel bedekt door het lange Haair op den Kop. Uitwendig vertoont er zig geen Staart aan. De regter Voorvoet of Hand is in de Natuurlyke grootte onder op de Plaat voorgefteld Ö De Kop is redelyk rond, gelyk men ziet in de zydelingfe Tekening daar van. Hy_ is, van boven, op zyde en van agteren, gedekt mer lang Haair, % welk over den Hals heen hangt, gelyk in de Menfchen. Ook heeft het Aangezigt van vooren iets naar dat van een Man gelykende, [als met een Staatie- Pruik, wier enden wederzyds op de Borft hangen, verfierd.] Het is met kort Haair gedekt, dat in de geheele rondte uitwaards trekt, en, het Haair van den Kop. in andere Streeken ontmoeten- de, een kleine verheffing rondom het Aangezigt maakt, zich als een Masker ver- toonende. Het Vel was om den Bek kaal en van eene roodachtige Sleur, zynde ook om de Oogen roodachtig. De Voeten [en Handen] zyn ook met een kaale roode Huid gedekt, [als had het Dier een Soort van Polsjes of Handfchoenen zon- der Vingers aan.| leder heeft drie zeer fterke witte Nagels of Klaauwen, van taa- melyke langte en maatig geboogen. Zy zyn platachtig en niet in Vingers verdeeld, maar de Nagels of Klaauwen komen onmiddelyk voort uit den onverdeelden Voer (**), De Armen of Voorpooten zyn langer dan de Agterpooten.. Of het Tepels op de Borften had, gelyk de Aapen, verhinderde my de dikte van het Dons en de droog- de: te (*) [Hy wordt, zo Nieremsrre aantekent, [van de Spaanfchen denk ik,} Rabohorcado geheten , om dat zyn Staart gelyken zou naar eens Snyders Schaar en van de Portugeezen Rabiforcado, [waarfchynlyk om dat dezelve naar een Vork gelykt.] Dit is de re- den van ’% verfchil dier benaamingen,] (f) [Van het Mannetje heb ik, uit Brisson, de voorgemelde Afbeelding gegeven, die in Indie door zeker Heer was getekend, met byvoeging , dat die Vogel bykans veertien Voeten afftands van ’t end der eene Wiek tot dat der andere had; zo dat zy in groot- te ontzaglyk zouden verfchillen. ’tIs, zou men zeg- gen, byna ongelooflyk. } (9) [Dit Dier fchynt, wegens de Drievingerigheid, te behooren tot den Weftindifchen Luijaard, door my in het L Deers IL. Stuk der Natuurlyke Hiftorie, bladz, 488, enz. befchreeven, en uit Sraa Pl, IX. Fig. 1, aldaar, doch wat in een andere Geftalte, afgebeeld, « Linneus heeft deeze Afbeelding van Epwarps, on- der het getal van Pl. 220., aangehaald; dat mis is: zie ons VII, Deel p. 20. (**) [De Heer LinNaus noemt dat gedeelte, daar de Klaauwen in geworteld zyn, hier famengevoegde Vingers (Digiti combinati) en dus kan zyn Ed. uitdruk- king van (Pedibus tridaëlylis) , met Drie-Vingerige Voeten, beftaan. Het fchynt wel met onze Agter- hand (Metacarpus) overeen te komen] DO OCENEELDEKAML VOGETEN te der Huid, waar te nêemen. Het is over %« geheel bekleed met cen dik grof Haair, van een donkerbruine Kleur, % welk zi ebroke (pleet _ _gelyk verweerde Hennip, en fcheen lang Gal de Zonnen. ‘Wind Rn 53 bloot gefteld te zyn geweeft. | | _… ‘Dit Dier was uit de Honduras, een Gewelt van Amerika, _woont, Zo ik geloof, in alle de Landftreeken der Nieuwe Wereld, die niet veele 4 Graaden van de Evennagtslyn zyn afgelegen. Het was in bezitting van wylen _ Lord Perer. De eerfte Autheur, dien ik tegenwoordig vinden kan , by wien daarvan gewag wordt gemaakt, is GESNERUS, welke ’er een Af beelding van gege- ven heeft, volmaakt als een Beer, met eens Menfchen Hoofd (Oe De volgende is CLUSIUS, wiens Afbeelding beter gelykt, onder den naam van Jenavus Gb NIEREMBERG heeft deeze beide Af beeldingen gekopieerd, en ’er een van zig zel- ven bygevoegd (6). Prso vertoont het Geraamte van dit Dier, met een Afbeel- _ding daar van, gelyk eén Pad kruipende, en op de Tyrelplaat van zyn Werk heeft hy 'er een, die by een Boom opklautert. Hy noemt het Dier Ay of Ignavus, en maakt ‘er een grooter en kleiner Soort van (**). Damprer zegt. (Ff): de Lui ‚ jaard aaft op de Bladen van Boomen, eetende eerft een Boom kaal, voor dat hy „ er weder af klimt, en is zo traag van voortgang, dat hy byna van Honger fterft, … voor dat hy een anderen kan beklimmen, hoewel de Boomen digt by elkander flaan.” DoN ÂNTONio D'UrLoa zegt, „ dat ’er, in 't Land omftreeks Por- _» to Bello, een Dier is, (zo ik onderttel onze Luijaard,) genaamd Perico Ligero of de Plugge Pieter, een Spotnaam daar aan gegeven wegens. zyne overmaatige „ traagheid van Gang en Lutheid. Het is zo log, dat het geen Ketting of Hok „ behoeft: want het gaat van zyn plaats niet, tot dat het door Honger zy gedron- » gen, hebbende ook geen vreez’ voor Menfchen of Wilde Beeften (99). Zyn „ Voedzel zyn, in %t algemeen, Wilde Vrugten, en wanneer hy ’er geene op den _ „ Grond kan vinden, dan zoekt hy een Boom uit, die wel beladen is, beklimt dien ‚„ met veel moeite, en, om zig een tweede opklimming te befpaaren, plukt hy alle de Vrugten af, (mytende die op den Grond: dan verder de moeite willende uit- > winnen van ‘er af te klimmen, maakt hy zig tot een Kloot en rolt langs de Tak= „> ken nederwaards. Aan den Voet van deezen Boom blyft hy, tot alle de Vrug= » ten verteerd zyn, gaande nooit van zyn plaats, voor dät de Honger hem dwingt _s Anderen op te zoeken” (***). Krein heeft, in zyn Hifborie der Viéroetige Die- ven (fÌt), de laatfte Origineele Afbeelding daarvan gegeven, buiten deeze my- ne, welke van alle de voorgaande verfchilt, en, zo ik geloof, naauwkeuriger zal bevonden worden dan de meeften. Aldie ik gezien heb, ftrekken het Haair der _… Pooten tot de Nagelen uit, *t welk ftrydig is met de natuur vaän dit Dier (999). oe | | re a O Re , WISTEN | YS (HH) [Ik vind, dat die Autheur hem drie Vingers en aa esi Galat zi A Voet toefchryft. Ziep. 43, Lipf. 1751. nd pie GIN Cova uit wylen de Heer Epwarps dit opge- ie Hit, Nat. p. 163, 164. [Zyn bovenfte Af- maakt hebbe, en wat hem Grond gaf, om zn jan beelding, welke die van Crusius is, was hier te Am- te tellen, begryp ik geheel Haen, Was hem, Ae Gen Îlerdam naar een opgezetten Huid gemaakt, en isze- een Vogelkenner, onbekend L Sl men SO : EE __ kerlyk de flegtfte nier. Daar onder heeft hy een ver le Huid der Dieren, inzonderhei He hee oe nt beterde Afbeelding van Crusius, zo hy zegt, geplaatft.] zyn, konftig kleure OE met Verwebe rvk eenen by / zn iet bezeffen, dat men, om de Afbeelding op te | ze 00 de Indie utriufque Re naturali, Sc Pp fehikken. Een den en Voeten al batons À | an Kampêche. en rood kon maaken, zo wel als aan den Bek, om het | di Pe w er en Heer je Dier te meer naar een Menfchje te don ge Ds | SON, door den Heer ENDE vertaald , Baak, » El Een lenen en ee se . an, - pd ° , 5 Lu ie jede hoe 5 cen Aa vi alle Die- _ over de Klaauwen valt, even als in de Afbeelding van HEERE EKSE WIZG MEL VECEBACHUIË Le 2 1 Srna, voorgemeld, die natuurlyker fchynt te zyn, Onee 40.) ‚or, Het ftryde derhalve niet tegen de Natuur van den Lui- ae ve jaard, het Haair tot aan de Nagelen uitgeltrekt te telyks van die door anderen aan hem toegefchreeven hebben. Wordt, verfchitlende J | | Oo MIL Deel. | ovêrgebragt ,/en KORTE INHOUD DER VIERDE HONDERD PLAATEN VAN DIT WERK. SSS LYST ver VOGELEN, ENZ Die afgebeeld en befchreeven zyn in het ZOESVEEIN D En sDube B Le Tab. BL D: Gekroonde Adelaar. E - Leti De blaauwe Valk en de kleine bruine Haags, = - U 2 Byzondere Huidkwaal in de Hand, - - - IME 4: De zwarteen witte Klaauwier. Ae. 5 és Vv 6 Een fraaije Ghineefthe Kapel. - - 5 5 — 7 De groote: Hoorn-“Oil van Athene, el = = - VL — De Sater of Bofch- Menftb. « = - VII, 8 De Aap met de Varkens- SL van Samarra. - - - VIN 9 De kleine Kat -Ùil, . = « - IX to De groene Brafiliaanfche Pappegaa - - = pe De groene Zap van S 5 Jago zi rehee - - - NIEL Het Diertje Mongooz genaamd, E = = - UT De Pappegaay met blaauwe Wangen. Eene - XI 14 De groen en roode Pappegaay uit China. - - - NN De zwarte Inkboorn- Aap. - - - - XV. rs Het Aapje Sagouin gevaamd. - - Di - XVI 16 De roodborflige Parkiet.“ - - - XVIL 17 De Roozekleurig gekapte Ring- Parkie. - - - XVII 18 De Egyptifche Springuuis. = - - XIX. 19 De kleine Mieren- Eeter. - = = XX zo De groene Parkiet met geele Wangen - - = XXL. ar De Goudkruinige Parkiet. ; = - - - XXI 22 De groen en blaauwe ojee Parkiet. - - « —_ 23 De Olyphant. - - = - XXII — De Rhinoceros. - = - - = 24 De kleine rood Benlieke Parkiet, - = XXIV. 26 Het kleine Parkietje, de Guineefche Mofch geraamd. - - XXV, 27 De Geel- Keel van Maryland, - - - = —_ 28 \ Het Mannetje van den Kaapfen Ezel, - - - - XXVI 29 Het WWyfje van den Kaapfen Ezel. -. = - = XXVIL. 30 De Roodbekkige Toukan. - - - XXVIII 3 De blaauwe Kuif-Gaay van Karolina Aere - "id = XXIX. 32 De roode Zomer- Vogel. - - 5 = 33 De Nootenkraaker. e 5 - 5 XXX. TT De blaanwe Mees met de pn Borf. - - - - KNN ZA De. Karolinifche Gaay of Beemer, - = - - e KITS) De kleine Banannen-Vogel. - - - = 5 XXXIIL — 36 Ds Specht van Famaika. GN a 5 5 XXXIV. 37 et groen en Oranjekleurig Tsvo gelij €. = - - - > De He Hasidis van Avis se - - 6 > eN kb De Francolyn, - - = - / De Chineefche Kr ariel - - - - = HRRVIL Z De Haagdis van Guernfiy. . - Ee je ne Ze 0 KOR Tek hNH ou D _ Het Penfylvanifche gekraagde Veldhoen, hd Be Het kleine Hazelhoen van Aleppo, e 2 ze z De Ooflindifthe Trapgans. Ge Ee en De kleine Trapgans. 5 E en De Goudkoppige Lofler. e d 5 5 é _De blaauwe Vliegenvanger. en 5 Rae De Obyf kleurige Vliegenvanger. 5 a E 6 Een Ghineefth Kapelletje. ee  2 e Twee Penfylvaztfche Goudhaantjes. zen £ Ee Een Virgintfche: Wesp. | ze 5 A Het Scytifch Lam, zogenaamd. > à EE De geele Roodkop van ‘Penfylvante. - E aen Het Witflaartige Kolibrietge. Eu de ee De De geelflaartige en gevlakte geele Vliegenvanger. & & De geele Water -Kwikffaart. - - dn Het Wandelende Blad. _ Be 5 Steen van den Reuzen- Dyk in ferland, _—_ « EE Ee De Aftbgraauwe Water - Kwikftaart. > - 5 De Water- Haagdis. Dn - De zwarthoppige en witkoppige Manakyn. = > - de, De Vliegenvanger met de geele Stuit. . Se en 55 Tab; Bl. XXXVIIL ár Xl 46. Malil an XLI 48 XLIII 49 XLIV. so ee 4 DR XLV. — XLVI — KLIK, 4 534 Th SSS SESSIE LYS T “per VO GE Loeke Ns eng | Die afgebeeld en befchreeven zyn in het Aa Ts The Dekekek De Manakyn met een blaanwe Rug. es mk 5 De rond en zwarte Manakyn. = en i e De gevlakte groene Mees, - Ge S En 5 De graauw en geele Vliegenvanger. - à ge n De Gondkleurige Mees. = - ae = a De blaanwe Manakyn. Ek = - Het swart en blaauwe Boomkruipertje. a a = De Weflindfebe Hoppe. - ‚5 2 À De Purperkleurige Indifche Boomkruipertjes. in 5 8 Het Roodborflige Kolibrietje. > en ee « Het Groenkeelige dito. - = e al - De Hazelmuis of Relmuts. > = … - De roodborftige Merel - = - = De Leeuwrik genaamd Calandra. HEE - - De gevlakte Mol, = zion - - 5 : De Berg- Mosch, Mannetje en Woyfpe. en 5 5 De langflaartige Mosch. = Zen = 2 * De bruine Vlafchvink. Da : 5 7 De zwart en geele Kriel- Mofth. Ann E e = De Mofth van Brazil. - het Sen 7 5 Het St. Jakobs Kapelletje. Eee 8 € 5 5 De gekraagde Vink en groene Diftelvink. > - > | De gefthilderde Vink, Mannetje €n Woyfje. ee s À _De Amerikaanfche Diflebuink, Man en Woyf. Te ; De kleine bruine Butoor, 5 5 Be 3 5 De Canuts- Vogel. - 5 3 ed À De gevlakte Strandlooper : ee : 5 Het Dennen Boomkruiperije: en 3 De kleinfle Waterhen. 5 ze ee nn Het geele Winterkoningje. - > en n De Amerikaanfche W ater - Rall. ek en jn _ De lang flaartige Eend van Terreneuf. a 5 E e De Plevier met gefpoorde W scken, 7 Ön : El / | oee |l 1 Talma LKSN Í {_n | Det 55 Zier Snebben van zeer weinig-bekende Vygelen. De Spoorvifth en de Indifche Gattorugine. De Zee-Vledermuis en gevlakte Acarauna. De gehoornde Vifch en Lee- Kuorhaan. De De gedoornde Krekel of het Fluit- fokt De Walvifch-Pok met Polypen. De Zee- Slak en Haairige Krab. Kee OmsRs ole Groote Kakkerlak. Het Korallyn als Haring- Graaten. De kleine Moeras- Gap BDE De Scherminkel, een Info ke ret Jongen van den Grooten Zee- Hond of bonten Haay. De zwarte gekroonde of’ gekapte Gier. gedoornde Haay. De Moeras- Havik en Rietvogels. De De De De kleine blaauw graauwe Vliegenvangers, dito. De Kruisbekken, Mannetje en Horjeg Geringde groene ‘Pappegaay en de Blaauwkoppige. blaauw gekruinde en de Goudwiek Parkiet. Vogel Dodo genaamd, Guineeftbe Big. Kuraffaufche Paaurwies en Bd Euicos kleine Lyfler. Penfjlvanifche Tri bruine Chineefche Paauw- Oog Kapit. Goudkruinige Vliegeinvangers, Man en nllaje Goudzewiekte Vliegenvanger. — De Ghineefche Schildpad Kapel. De zwart gekeelde groene Vi Bnr De zwart en witte Boomkruiper. gers, NEL en Wft db 7 ig lieg De Witkeelige Mofih. De geele Kapel met Zitvervlakjes. De Worm- Eeter van Penfylvanie. Het Wirginifch Boktorretje. De Dikbek van Malakka en de acar Een geel en zwart Kapelletje uit Karolina. De kleine Wulp, Corlieu genaad, Het Papier- Mos. De Yzergraauwe Strandloper of. Koet. Plevier. De Fregatvogel. Een Chineefch Goudoiftbje. Het roode Hoornwier. Het Dier dat men de Luijaard noemt. DE TE A : Ho wt t VDE Ad EAR DLD GE ADD rs Tab. Bl LXX. ar LXXII « “23 LXXII 24 LXXIV. 25 LXXV. 26 ace Ni) LXXVI, — es 28 LXXVIL 29 LXXVIIL 30 gaans EN LXXIX% EXXR LXXXI. 33 LXXXII. 34 LXXXIIL 3# LXXXIV. 56 Ten 37 LXXXV. — _LXXXVI, 38° LXXXVII. « 39 ne 40 LXXXVIIL — LXXXIX. 41 XC. «42 NC vi XCII, — XCII 44 XCIVA SS XGCV. 46 XCVI. 47 XGCVIL — XCVIII XCIX. so St GC. 52 eN De Vrugt van den tammen Sorbenboom. De Vrugt van den wilden Sorbenboorn. LYST DER BOO M- EN PLANTGEWASSEN, De kleine blaauwe Klokjes- Winde. De Gentiaan met Zeepkruids- Bladen. De kleine gemeene Klokjes- Winde. die in het Zevende Deel voorkomen. Tab. BIJ TITS IV. XXXII 36 DIL At lbs 0 8 er Bj arrnin Ee a Bick ei, | Tab.LI. Ber roff Tad Tepe Bfoverkin. | A Cu ALE IM „Scigrrarr geedit. MA Staf te Lrtreer figs. } | nk Curl DPir. Sar. Cas. MAJLLLAAS d j 4 La = pe e \ è _Prrws dorfo deerwleo. 051. VII heil. Le Mamaqwn a dos blews ef Le Managwin rouge eEMmoir. Parus twber e£ niger. Eer ge Lecfte Dreife, rabat Ser or wi TD Bd iegem[iager. 2 Nee 5 ENEN EEAN Glan ad viv. delier. ML. Saligrrvarsr geedit. Jofer Seharb Lrtrer Safps. Aar Pir. Sac. laar. Majestatis. | Parus viridis maculabugs, BE NSA a VILT Jheil. Tie Melange verfe fachefeée TEE Mulaig apa cinerea ef lwfea. La Moucherolle ardoife ef j ame. lie wergold efp Preife Hard Der bleke ovation | Tab. LUT. Yi) be) ATA G-Cdaaridr TM tE AM Seliger geet. Jole SehafeLztrer Sefo. aur Pri. Pae. Caar. Majartatis. | $ Vr a, Paars wwrews eb ‚N° #5.VZZ. Jheil. La Melange doree gee Parus coeruleus … he Megan | Dee ehoase tad blaie Satter bjevefer Tab rmv. | Der Briebehopf- | 9 C-Edvardr ad pirelli. A.F. clie edt. Fok Sehardlrdor SGS: Grover Lore. Saen. Caar. Majertlatss s 145 . À der 8 5 : ° fel Geréhria, coerulea eb NLG TA : EN Sg VI. Therl lie Grmmpere mw noir ef bleus Upup Av eG Le Wi ddehop Ô Tab. Liv: er ek xr bebe SrePtanrif e Ge 8 ava we ef J & 69 PV Á Á () ” Se SES ES APS kanse” NS ER | SSS Ó Vi N A oen Se EEN Jor Shaft Lerdrrer Sape. Cuerrr Pra. Saa Caes. Marertatis G-Odvardin EEK Ak e: N° 44 VIE Theil 3 Grimp erearmx pourpre des Tudes Cerfhriae Tmdice purpurese er Solbet uik vofher Belt der Rolle rf geumersrilf valve Ee, 8 Eh breef en } ir CN LA: Te, Ait Kak eN /, ij af ES U r PIII d weej Á UAA N vur Gn ld Hil i ili; acernd Ki GEZ TCE s A en ae Zes SDE geit. Jokse Liter feefee gr Ek E arr Pr. Sea. Zaar. Mgjerlas. L oib es, POUPG le dol Pi 0 Er Lesli CC jecfore rúbro. NG: VII Thet S Zorge ver „ef le Lioiv. vellivore T Mws Avellanarum minor. Mellivora, gwome virida. mm Merula peefore rwbro. JMH Sedigrrnarm gesl. Czevrr P LE SE AAS » Marantarir 8 N° Sr:VIISReil. mb: VIE: Jol Schaffelaar flap. Le Merle 5 gorge TOuge. te Aro Be Serre e Had Der flecft Baitlroirf: | Tab Tvr. Gerre Prior, Saer Gaas, Hazarlatg 4 Bd 5 Talpa maculafw. N°se VILTheil LaCalaadresef Une Taupe fachefée. mnd heden bemin G. Edsardk ed vir GD IM Segers Scud. Guerre Br. Sae. Czar. Ha grater. Faller. morrfarus zmas eb foemminw. Ne VIT eit. OEE SchafBikror fears. Moineaux de Monta nes Mâle ef, Féme le. Ser Sperling mf (angen Se par, umd der brode | Ee lomp Vr Tab LX GEduarde att Sn en a IM. wad geendid. Johs Pobafd Lzder Jeugps. | Oor Stir. Sars Caers Hagastads 5 Paller emwwda ee N° go „VAL Jkeil ie Moineau à lon e qweuês Linwria fwlea ef La Dicke TWNe. Best fie _gel6 td Ie id 5 worde orde Spe erltug î mg B rab. EE PIE At gans xs Oris RN Nen PC Cr? erifpus Ee eo ant hd Ee zon MF en e vari sid NP man geac ne . ee E à mi | Te es TW eG Fri (2 / Ja TL E ' en Ei 5 en ef on v dr nom vBr £ 5 efil f e Te ef É. 5 ef ver Collier. WD ms 1 5) ij \ a, Lie Chardonner JAiË Le Pinlo Zes WES KN ML En aart ‘ je 5 Cure Pri Faern Caear. °62: ó & UZI EE als freif dd Der gewe ieali6. Pab. LT. | cali5 nf pi il td il RE Nn A8 AD, Ô ETEN S E À ki, Sin GEdarde ad viv. deler. Aviewla for a Cardiwelis Der gente Sad, err Er to ete Gier. UNI vee zzai — NIKE ús /s bi, W/, VOREN WD: AG 2 MH. Saprrarrr geadd MA. Shaft Leiber ffe ze Frar. Bae. Cas: Haartatrs Fringilla tetedlene uee ef Ee N65 VIT zeil. Tie Pinson Peinf, Mâle ef Pámelle. Tab TXIV ideeen Carduelis Americana ,mas ef N°: VEE" Jhel. Le dhardonneret Ameriquamn, Loermina | Male eb Eémelle. Creer Bei. Sao: CaarMagastedes Ardea Belle parva Fwleas. Bd £ ‚ DE greet. N° 65. VIE Merl . A e É Ee Bed Rolo ome. | A Taub.LXV. DONEREN eije RE" Ge DSR 5 ir Joh edafde Liteon Saas 5 Tie Pe Biwfor Brun. Hi eN dn iS p ei Leder e. Edu asus vi Lel. | IMS” geeuddt: Se daf LLe JE 4 Ae | Gure Prio. Saa Caer « 5 NN De he en AN En = S } me SES SEN Geland DR Si IM Sakgrrvarerr gred. | Joh schaf. Lrtrer fougos : | Cuerre Lein. Sao. Crezer. Hayertater 5 / 5 \ Den 0 JOVI TJhetl. lie Cana u e- New- N° 70. Ee Ze Canard, alongue TE de Terr 5 eperonnees. Anas cauda longi him ex ij neuwe. ef Tie Pluvier a aale _foundland. Pluvialis atis caleare donafis. | Beer Selndh el oor [ebr tie Hard toewig befonmder Tab. XXL 2 B. > k, EES SS s ee Ne en he GEdards STEE EE G. Mescliisruardr j made Jokssehafde Leben fes. Currie Bei. Saer Caashajssteige. Rolta duabwor cwriofw Aviwmy N° VI” Jheil. Quatre Beef d Ozsearpe pew COrmauS. ct qwodannmo do adhue ine ogifa ? | Der Dpoenftleh „And Der Prdtanifehe Battortiguin. Tab. ESL Sa lied vega Bron RL AN Ie SNr al ie AAV? Pi NT il dk dens en 4 \ E Ws ús Hi ú LA is RDD NW \ 4 ger Ny, NN eten sar) NN Nd ì bark bt vi PINS PIII AHS / Ss oe, G. Edrards ad wir. dean. J.M. gea. Joh Sebaft. Lezbzer: Jeufps 5 EEn Carre Zi. Saze. Caar. Mayarleti. Gattorugima Indiews; et N72 VIS Jheil. Le Poillon eperonnes ef Bifeis calcaribus preditus . Lie Gattorugina des Indes G-Edwarde ad sriv. dekker. ATD geaudit. e Bifcig Vefpertilio merinug dietug. N°75: VUIL STheil Tie Ch Acarmunv maculata. | | Ee (ouris de Mers et T? Acarwwna noir et blanc. pes Der Joefifeh Amd Der Fee-Sroepton. Tab Da GZ. Edkramdln ad vir. der, T.MU.S edgar crd. Czar Pei. Se: Caers. MayerliiËës À Bifeieuwus corrruiuws … | ‚N77 Veil. Ee Poilfon cornw5 et Scorpius marinus. | Le Seorpion de Mer. + Der groe GirfehBifer Loet das pfeiffendeFufecE Tab LAAN t Blaffa maehna . Infeetum Fibula ee JM. Sehgrmarmr greet. Carr Sri. Saze. Caers Mayartatis N° 75 VIE Jheil. 5 Joh.tehaft.Letrer fruipe p Le Grand Cerf-volaaf 5 et Lie Scarabée ifflant. dn de Belamus oel ew. Polyp hans ke „ot Dre aA fele Geen e mf Boh yer die Seef! ecfe, Tab XXVI. der awrielgte Gre Stad Die Koralle ir geffa- £ eimes Gerräg oves. | AD ‘ GCdvarde Albre. TM SPeigrmmarnre AAL: Jot, Peerd: Le Jeugps 18 wis. NS ENE Theil „ LeBalanug de la Baleine aA des Trimare Marimws. Cancer hirfwius. Ten Re, Ge ze delle offa, Halecwra semudans. 5 ; ve De En orme Ì ‘ Die Plpiave Doraff Sehiloliöte. Tab za Ee GZ Lrvarde ad wvir. GE TM. Sadigrrearer:. meid, JoAsehgfbleitrern Joure. Kk Cere Brio. S. zodaaer. Majertadris s Te fludo parva lwfola. | NS NIET Teil. Ta Petite Torfvë de Maré cage. ue $ ex aefp ore Se eid ze ft hj) var! w/ eef Fo der Tab XXVI. Spadier[fo ef gemert wird. ha N | a a Ng Ene ANEEINNN NEER. + Zen neen Rä Edwards wel viv. delen. IM.Sedigrrarmr gront. en an Ee En Crerre Pri. So. Caan. AM. zj estate Galeus Acaafdrias, five Spina Pilais. N° 78 vut Jheil. LG e Chien de Mer e erommne avec Tulectiwm Virgulfum. ambudaus dichum. \’ Inlecfe app Ie le Bafon Marchant. had Dn ni , Je „Satigrrarre Z GL. Jeen Seerde. Lezer A veegoe É Arre Pra Saer. caar. Miarastatis. Cafulws maj or Pilcag. SEND 70 vrei Le Chaf de Mer Major. G. Edwards ad viv. det fel 8 er 3 gevo xe oder mit eier J x Ne Ee EE * wad Òre fe wor UD 1D Ex ee Fot vavÂl| G- Easviartb adrie. lin. J W. oreeaÊl, Joh. S ehaf Leteern fufos. | Over Pir Sz. Cass. Hezzardag : Ar zen ee / je / Val fur niger criftetus . N° 80. VAL" Jherl. he Vautour Noir Cowronne,ow Serp ens Tadáows miger ef albus. Chaperanne,efle SerpenfNoir ef Bland des Indes. : | Der Borat Falef wnd der Kohr Bogd, … Tab LXXXL | oder Sarofmifehe Smering, 5 ad G Cr ad vin dehin. ni ennn : zi nn | | IMS; atd excudt Cum Priv. Sac. Caes. Mes: / | | N° az. VIT“ Jhedl | | Accipiter Paludarius | le Faucon de Marais A Ee etl Ortolan de la Caroline. | Der Papy age) mit einen Pals Greif. oe, table | und der blau Konfige Bap age … | | | | | / EAI kar, IAM Seligmarn excut $ ELT | Cum Frio, Sac Caes Nayestatis N° sz. vII® Theil N 8 P(ttacus minor Torquatus le Perroquet a collier et Pûttacus munor capite coeruleo. le Perroquet a tete bleue. Der mit < apbier gefrónter Bapvage, a Tab. LXXXTIL | appage mit Dofd Stege. 5 N Ee nen nd aren, RE AS ek NING NESS Sn SEA SRRREENNS EN RN NEN SN N SS ANAMNESE N Al \ III Lif Er / OE LIE CED Sd N° 55. vre TJ heil | en | Plittacus minor vertice Sapplarino. __LaPerrique couronnee de Saphire, Pfittacus minor alis aureis. et la Perrique aux ailes d or | Tab. LXXKIN a NES NE td, Ne AN & N R A \ TAM. Jeeligmanr evcudtt G Edrards adm zi. del. De ee ED JE Caes Mij es SeeNe BM VI heid | Le Dodo et le Cochon d' Inde. C Dodo avis Maus Africanus Porecellus Guineenfis dictus ej Á hi ‘ N A Re Lea ë ed ek EN / DS NSE kie ASENNNN\ NE AN NSONTDN Nr 5 ä > En 5 S 5 ik 3 5e ANALE Ss KEREN, NSS = mrs NE) Led Esvarde adri. En Pe IM. Set EGITLATITE CELLAET. MA. Sehg/tekhedrer Jeugps. Zer For. SAL. CAAS. Aeg) SEP ES Avis Civra{ao diefa. Avis Aaa) ow. N° 86. vrterMerl. TD Oiseaw de Curassauw, eble Cusco. Wbs LN /y Dj fj) ww 14 je Hi LH \ AS 5 \ Á | et G Edmarcl wat wi. dedrsy Cere Sai. Saer. Geas. Mzyasrtatds 5 IH Sedigprarr gemd N°EEVUE PRET, … Pefile Grive. Ad Eur dus Pp UUVAMË . IN ze Benfilvanifelje Gerdje tard der brite Sipmefterlrg. Tab OOM G Edwards ER vir. dean. Cure PriD. Faceless. Agjastatis. Ze Alaude Penfilvamica. Nerf Mel. — HD Alouefte de Pen(ilvaunie,ef Papilio Lulcus. | Ek Te Papillon brun. ward ad viv. debar | 2 Ls ze Joh. Seb. Nes Je Swen Lieg endfehjeir | pper nik golderer Browen | Euv S | a, Fab. LXXXVIIL iv | D erve Ate EENS se DARE ee gen TES lr RE Cze: ‚< ) « MJ, Pd Ze Multi j 0, d 4 N Dn TJheiÂ. Mo h Ì RGL | - Gs + Tab.LXXXIX. Î ' Í Ì | Der tegen-Schnápper mit gofdenen Slagen, mb der Klee tate chilòfróe a chymefterling \ ' f Á i 6 Eduard ad viv dehan. ze | a 5 Cum Pri. Sac. Caes Mayestatis A | E ogg. VIT Theil Mufeicapa alis aureis e 9 3 } Moucherole aux Ailes. Papilio testudinarius maculatus, dorees Papillon To rtuê marguete, hs | | EE Orne liegen. Schnápper mit Behiwarser Frit é lab. LXXXX. | _ Amd der Zehmmarde ünd werde Jatmbhacter. ame RA A /h ac! Sk \ ERN Anr dl pr m\ (7 A # Orr rh TND ain NN G, Eduara ad vr / ji Mi, EN as EE 2 is EO, ak Ek Mn it Cum Sriv. Jac. Caes. Mays iztis Mufcicapa viridis eutture nivo NS go. VIE: heil La Moucherole Verte a Gorge Noire, Certhia nigra et alba | | et le Grimpereau Noir et Blanc Tab. LXXXXL dwe Sliegen Sebnápper mit Kother Stift, ein Sr ûmd eine Ste 5 1 En t t : 5 \ 8 in Sl OZ : == , E K 8 e SS 2 \: ae \ t | Ee G Elias s N° O1. NET hela | Menthesoles a Gorge Rouge, Mufeicapa qutture trubro e [ | _Mâle et Femelle, mas et foemina. He Kleine Sfengrate Sliegenfänger, cin Sr, wd etne Fie. : Tab. LXXXXII G, Eduardr ad vir. delin. 5 aren 7 IAM. Seligmann excudt. : Cum Prù. Sac. Cacs. Myeftatis. N° ge. VIE Theil | Mufcicapa parva (ubeeerulea Petites Moucheroles gris de fer, mas et Femina - 5 Maâle et Femelle. Der Krúmfehnabel cin Sr novemer ef Tab. LXXXXIIL G. Eduard ET: à ei EN Liefs exc. , Cum Frb. Sac. Caes Majeftatis. : N° 5. VIT Thl. Bees Croifes, Mâle Loxia, mas et Femina et Femelle. Der ‘Operling mif weifder Grift nebft einen Tab. LXXXXIV Delben Demetterfing . Eid ad zr, Lln 5 TN Len exe: Cum Pb. Jac. Cac. Majeftatis. BEENS 94 VIF, heil. \ Moineau à Gorge Blanche, avec un Papillon Jaune. Faller gutture albo. Tab. XCV. Der Mrmfeefder úmd der Biegenfäfer. G Edvard ad vó: ED TN: Sliamann excud. Cum Fri. Sac. Cacs.Mgjeftatis. ed N° 93 Vrt Theil Le Mangeur de Vers, et le 4 Vermivora Scarabeus Scarabee Chevre. capricornis. S - Tab. XCVI Der Kernbeiter oder Dieffchnabler ats Mkatacca td der 5 acarini nebft einem Életnen Febmetterling. Á 0 Een eeen ee LAM. dehomana ezcudit. ad vir del. 5 ó 5 lajeflatie. N° 96 VII Theil. Le Gros-bec de Malacca, et le Jacarini, Coccothrauftes Malaccensis, Jacarini avec un Petit Papillon Jaune Papilio parvus luteus. Der Mimbre{l oder fleire Sraacher dad Das Berrier Srook. wabXCvir g-Cdvardr ad vin. ain FM Seigmarar geler. Johgehafkkider Joppe. Care Bi Sao. Gran Hafartatie. f Arquafa minor,nofbafibus Witimbrel N 77 VIET Theil. Le Wimbrel „ow Pefif Corliew; icfa. Mufeus papyraceus. ef la Moulle de Papier. Die Cifdengratie Diaferdrofel mit Maferbifner Woten, Tab XOVii | | eme Art von Becafinen. : ZA. Seligmann ezcudit Cum Priy, Sac. Caes, Maseftatis : N° gs. Vals Jheil Tringa grifea lobatis inftar, ö E Tringa gris de Fer au pied de Poul, Fulices digitis. de Fau efpece de Becafline. DieFergatte ein Beevogel ind. ein Steffen. TabXCDX, A AN 9-Ldwardb ad viv deln. FM Felipreaner gecubr Josca /bLitren frufas. Car Bir. Sao laar grartaiis. » Avis Rabihore ados vel Navis bellica N°gg VULSJheil. La Fregafe ; Poiflon de la Chine. dieta. Pilves Chinenles. 5 Das Fatillhiee oder Der fi 5 Tab.c. N ian, lijk LA G Edward al riv. dele. IM. Segrare geedit. JohSehafikssre fps. Coor Liv Sao Caartugjertatis. Tgnavus. : Noo. VUIL Teil, Le Paresseux.