VERZAMELING v AN UITLANDSCHE zn ZELDZAAME VOGELEN. BENEVENS EENIGE VREEMDE ° _ DIEREN zn PLANTGEWASSEN: INT ENGELSCH NAAUWKEURIG BESCHREEVEN EN NAAR *T LEVEN MET KLEUREN AFGEBEELD; DOOR | G. EI DWA RDS en M. CATESBY: TEE __ VERVOLGENS, TEN OPZIGT VAN DE PLAATEN MERKELYK | VERBETERD; IN ’T HOOGDUITSCH UITGEGEVEN ee DOOR ES EL MANEN ma, meen THANS IN ’T NEDERDUITSCH VERTAALD EN MET AANHAALINGEN VAN ANDERE AUTHEUREN | VERRYKT, DOOR M. HOUTTUYN, Meprc. Doctor. geveven ent sestoemt omme smtaaneventemit banan vanette EED PHA ND. ‚ BEHELZENDE | ET NEGENDE DD EE L, B AM SP ER DAM. Bx JAN CHRISTIAAN SEPP, Boekverkooper. | MDCCLXXXL. VERZAMELING van UITHEEMSCHE eN ZELDZAAME Dad A GND BEEDLE VREE NEED Be nn bant padde da elende sa MO hed De choon Voorredens of Inleidingen gemeenlyk van weinig nuttigheid zyn, alzo a} de Leezers van een uitmuntend Oordeel en Verftand, liever verkiezen zelf de uitvoering te waardeeren van een Werk, door onmiddelyk toe te treeden tot het leezen van den Text, volgens den algemeenen Tytel, zonder door den Autheur verder onderricht of vooringenomen te zyn, aangaande den Inhoud: heb ik nog- thans, dit her laatfte zynde dat ik meen aan ’ Licht te geeven, reden om myne _dankbaare verplichting te betuigen dan myne waarde Vrienden, die my met Stoffe. voorzien hebben tot de laatfte Deelen van dit Werk, en door veelen van welken ik „edelmioedig ontvangen en onthaald ben in hunne Huizen; in verfcheide Landíchap- pen van dit Ryk. Niet minder acht ik my verplicht aan eenige aanzienlyke Fami- liën, die, hoewel ik het vermaak niet had van haar Perfoonlyk te kennen, niette: min by Brieven my zeer nadrukkelyk hebben uitgenoodigd, om eenigen tyd by hun op het Land door te brengen: ’ welk ik gaarne zou, hebben ingevolgd, zo niet myne Jaaren en de groote afltand hunner Buitenplaat{en zulks ondoenlyk gemaakt hadden. En, aangezien het, in % beloop deezes Werks , billyk geweeft is, op zyne plaats de Naamen myner Voorftanderen, Weldoeneren en Vrienden, tot vol _komen bewyzen der echtheid van de Onderwerpen, daarin vervat, te melden, acht ik het niet noodig, daarvan alhier, by herhaalinge,; Gewag te maaken. _ Dikwils gebeurt het, dat myne Afbeeldingen, op de Gedrukte Plaateri; groote: lyks van myne Origineele Tekeningen verfchillen. Ik ber, naamelyk, niet als toos te vrede geweeft met deeze Tekeningen, ten opzigt van de Poftuuren of Ac: _tiën, in welken de Voorwerpen geplaatft waren: in zulke Gevallen heb ik wel drie of vier, ja fomtyds zes Schetfen of Omtrekken gemaakt, dezelven naauwkeurig met elkander vergeleeken, en dan die gene uitgekoozen, welke my voorkwam de minft gedwongene en natuurlykfte te zyn, om op myne Plaat gegraveerd te worden. Ten onregte zou men verwagten, dat een Werk, van deezen aart, in de uiterfte volko- menheid bewerkt en voltooid werde, wat de .Kleuring aangaat; alzo het hier door _ten uiterfte duur zou worden: want de uitvoering van zulk Werk, hier te Londen; tot den hoogften trap, koft veel. Het weezentlykfte in deezen is; dat men zig zo naauwkeurig, als ’t vallen kan, houde aan de verfcheidenheid van Kleuren, welke de Origineele Voorwerpen hebben. Dit is myne voornaamfte zorg geweeft, en thans, al het gene gekleurd is naziende , oordeel ik de Afbeeldingen hier in veel nader aan de Natuur te komen, dan de meefte Werken van deezen aart ‚ die immer uitgegeven zyn. Dikwils ben ik aangezogt geweeft, om eenigen van onze Engel fche Vogelen af te tekenen en aan * Licht te brengen; maar, terwyl my zo veele - gelegenheden voorgekomen zyn, om nieuwe en zeer zeldzaame Vogelen, die aan weinige Liefhebbers zelfs, in Engeland, bekend waren, aan te treften; zo heb ik JX. Deel, de: 2 VERZAMELING van UITHEEMSCHE dezelven in °t beloop mynes Werks van tyd tot tyd plaats gegeven, en getrouwe- lyk voorgefteld, tot onderrigting van onze tydgenooten zo wel als van de Nakome- lingfchap. Wat de genen aanbelangt, die naar Afbeeldingen der Vogelen van hun eigen Land verlangen; derzelver nieuwsgierigheid, denk ik, zal in % korte voldaan worden. Daar is thans, door een Genootfchâp van oude Britten, ten voordeele van een Armen-School in Lenden, een Natuurlyke Hiftorie der Gedierten van Groot Brittannie ondernomen, welke men met de Vogelen begonnen heeft, De kleine en middelmaatigen zyn daar in Levensgrootte getekend; op lmperiaal Papier in Folio gedrukt en afgezet met natuurlyke Kleuren. Veelen van de Plaaten heb ik gezien, en achtze zo goed als iets van dien aart, dat tot nog toe in Engeland of el- ders aan ’t Licht gegeven is. Ik beb het pleizier van te kennen den Schildknaap T'rHo- MAS PeNNANT, een Heer in % Graaflchap Flint, van groot Vermogen en veel Perfoonlyke verdienften, die dit Genootfchap bygeftaan heeft, met aan hetzelve alle de ongemeene Vogelen van Noord-Wales, ter bevordering van de gedagte milddaa= dige Stichting, te bezorgen. Alzo ik wel verzekerd ben, dat de Heer PENNANT een goeden Smaak heeft in het Tekenen, en wel ervaren is in de Natuurlyke Hifto- rie, hebbende tevens een fterke neiging om die voort te zetten; zo twyfel ik niet; __ef zyn Ed, zal, edelmoedig, aan dar Genootfchap al den byftand geeven, die in Zyn Vermogen is; noch ook, of alle Lief hebbers der Natuur zullen zo wel onderrichting “als vermaak in het Werk vinden, wanneer hetzelve tot voltooijing is gebragt. _ By die gelegenheid komt my in gedagten de verplichting, welke ik aan zyn Ed. heb, door onlangs van hem te ontvangen de Puff van °t Eiland Man, en eenige andere Vogels, die ik nog niet gezien had. Onlangs kreeg ik eenig Berigt, raaken- de het Geflagt der Onweersvogelen Petterils, tot welken de Puffin behoort: naames Jyk, dat zy allen, of de meeften, uit hunne Keel Olie werpen int Aangezigt der Vogelaaren, die hun trachten te vatten. In onze Nieuwspapieren, van Juny des Jaars 1761, vind ik uit Mul in Schotland het Verhaal van een droevig Ongeluk, dat men zegt eenen Heer CAMPBELL overgekomen te zyn, die, tusfchen de Rotfen aan de Zeekuft uit vogelen gaande, en een Ladder opgeklommen zynde, om ee- nigen van dit flag van Vogelen uit derzelver Gaten in de Rotfen te haalen, toen hy zyn Hand in het Gat ftak eensklaps en onverwagt zo veel Olie in zyn Aangezigt kreeg, dat hy den Ladder los liet, en, nedervallende op de Rotfen , het Leven verloor. De Heer CHaRLES SMITH zegt, in zyn oude en tegenwoordige ftaat van het Graaffchap Kerry in lerland, dat ’er een klein. Webvoerig Vogeltje is, wei- nig grooter dan een Mosch, % welk in *t Voorjaar overvloedig uitgebroed wordt op de Rotfen of Eilanden, die men de Ferriters noemt aan de Kuft van Kerry; en; gevangen zynde, ontrent een Thee-Lepeltje vol Olie uitwerpt. Dit Vogeltje acht ik naverwant te zyn aan mynen Onweersvogel, afgebeeld op Plaat go (*). MARTIN befchryft, in zyne Hiftorie van St. Kilda, een Vogel, de Fulmar genaamd, die uit zyne Afbeelding duidelyk blykt, van het Geflagt der Onweers-Vogelen te zyn. … Wanneer, zegt hy, de jonge Fulmar gereed is om te vliegen, zo werpt hy, _ âls men hem naby komt, een veelheid klaare Olie uit zyn Bek, en weet daat „> mede den genen, die hem vatten wil, vlak in’ Aangezigt te treffen”, Ik ges loof, dat de Fulmar van St. Kilda de Puffin zy van Man, of ten minfte daar zeer naby aan kome; zynde zekerlyk een Soort van % zelfde Geflagt. . Zie deszelfs be- fchryving in MARTINS Reistogt naar St. Kilda, een der Wefter-Eilanden van Schoe- land, Londen 1698, pag. 55 ‚ alwaar men tevens een Afbeelding vindt van dien Vogel. _De Heer Brisson heeft in zyne Ornithbologie, te Parys aan °t Licht gekomen in % Jaar 1760, zo wel Verzamelaar als Origineel Autheur, een Algemeene Hiftorie der Vogelen uitgegeven, welke ik oordeel, over *t geheel befchouwd, een zeer goed (*) [Zie het Derde Deel van dit Werk , bladz. Gó6. Pl. LXXV. Men noemt hem gemeenlyk Storm-Zwae 1 EN ZELDZAAME VOGELEN. 3 goed en nuttig Werk te zyn; maar ik vind ’er dat gene in, *t welk ieder Verzame- Jaar zal overkomen, door wien de Onderwerpen , die hy behandelt , niet lang en zorgvuldig beftudeerd zyri: te weeten, menigvuldige herhaalingen van een en de zelfde Soorten van Vogelen onder verfchillende ‘naamen; gelyk zy door byzondere | Autheuren befchreeven: voorkomen, die hy in afgezonderde Artikels befchryft, als Soortelyk van elkander verfchillende: waardoor, zo ik meen, het geral der Soorten van Wogelen grootelyks door hem ís vermenigvuldigd. Om één Voorbeeld uit ver- fcheidene, welken ik in het beloop Zynes Werks opgemerkt heb, uitte kippen: hy _ heeft, in zyn Vierde Deel, pag. 549; den Gekraagden Byën-Beter (Guefpier a Col- Jier) van Madagaskar befchreeven, dien hy een-Soortig maakt met den Ooffindifchen Byén-Eeter van myne Vogel-Hiftorie, Pl, 183; en in *t zelfde Deel, pag. 552, be- fchryft hy den Gekraagden Byën-Eeter (Gue/pier a Collier) van Bengale, welken hy zegt den Bengaalfchen Byèën-Beter te zyn van Aupins Vogelen-Werk , Vol. II. Pl. zo. Indien de Heer BRissoN haauwkeurig acht gegeven had op zyn Onder- werp, zo moeft hy gezien hebben; dat die twee Vogels, door hem als byzondere Soorten voorgefteld, een en de zelfden waren, en behoorden in een zelfde Artikel te zyn begreepen. ArgiN en Epwarps, naamelyk, hebben den naam opgege- ven van den Heer, in wiens Verzameling te Londen deeze Vogel bewaard werdt: waar uit het klaar te ontdekkeri is, dat hunne Afbeeldingen en befchryvingen ont- _Jeend waren van een en den zelfden Lighaamelyken Vogel. j | De Vogelbefchryving van gezegden Heer is thans tot voltooijing gebragt , zes dikke Deelen in Quarto uitmaakende, met een groot getal in t Koper gefneedene Plaaten; waar op veele Afbeeldingen van nieuwe Vogelen, my geheel onbekend. Men heeftze met veel moeite en zeer netjes in Plaat gebragt; maar de meeften heb- ben een ftyve houding, als of zy naar gedroogde of opgezette Vogelen getekend waren. Dit is in zodanig een Werk verfchoonlyk: want men kan niet onderftel- Ten, dat de gehuurde Werkluy gelegenheid hebben gehad , om de gedaanten en oftuuren van de Onderwerpen, toen die leefden, te zien en te beftudeeren. De Heer BrissoN heeft zo wel alle Autheuren van de Natuurlyke Hiftorie, als Reis- befchryvingen, geraadpleegd, die iets over de Vogelen hebben te boek gefteld, en de Naamen verzameld, welke door hun, in alle Taalen, aan de Vogels zyn gege- ven. Ik geloof, derhalve, dat zyne Synonyma volkomener en uitgebreider zyn, dan by eenig voorgaand Autheur, maar deeze zeer lange Benaamingen zyn aan mis- flagen onderhevig. Ik vind, in het gedagte Werk, dat de Schryver my onder an- deren heeft aangehaald, en de Naamen van myne Onderwerpen overgenomen, ja zelfs myne befchryvingen gekopieerd, wanneer hy de Natuurlyke Vogels niet had, om die daar van te ontleenen. Tot Plaat 309 toe heeft hy my gevolgd, doch ver- der kon hy niet, om dat hy zyn Werk beflooten heeft, voorenaleer dit derde Deel van myne Naleezingen was voltooid, waar door het getal myner Plaaten wordt uit- gebreid tot driehonderd twee-en-zeftig: zo. dat ’er in dit laatfte Deel veele raare en fraaije Onderwerpen zyn, door geen Autheur tot nog toe, dan door my zelf, flegts __by Naame voorgedragen. | / | j Wat het groot getal aangaat en de Verfcheidenheid van de Onderwerpen, die dit - geheele Werk, ’ welk thans uit noodzaaklykheid geflooten wordt, famenftellen : dezelven zyn op verfchillende tyden, met groote tusfchenpoozingen , verzameld, en by Deelen, van omtrent vyftig Plaaten ieder, uitgegeven: waarvan dit het Zeven- de is en het laatfte. In’ geheel bevatten zy driehonderd-en vyf en-zeflig Plaaten, 't welk overeenkomt met het getal der Dagen in een Jaar. Veelen van deeze Plaa- ten bevatten drie of vier veríchillende Onderwerpen, allen naar ’ Leven getekend, en beloopen met elkander zeshonderd Arikelen : zynde fommigen der kleinften, . hoewel naauwkeurig en natuurlyk getekend en gekleurd, niet befchreeven of in de be= fchryvingen genoemd. Het kwam my derhalve raadzaam voor, by het fluiten van het geheele Werk de Onderwerpen van elkander te fcheiden, en ieder klein Artikel ED. a te 4 VERZAMELING: van UITHEEMSCHE te brengen in een Geflagtfchikkenden Bladwyzer, plaatzende alle de Soorten van de zelfde Stam, Familie of Geflagt, onder haar eigen onderfcheidene Hoofden; ten ein- de de Natuur- Lief hebbers beter in: {taat te ftellen om te kunnen vinden wat zy be- geeren te onderzoeken; met aanhaaling van de Nommers der Plaaten, welken ik, om verwarring zo veel mooglyk te vermyden, het geheele Werk heb laaten door- loopen, zonder een zelfde getal re herhaalen. Hoe ver ik in de bekwaame fchikking geflaagd ben, moet ik-den genen, die het behaagt dezelve te onderzoeken, laaten beoordeelen: doch ik twyfel niet, of myne Afbeeldingen en befchryvingen, met elkander vergeleeken, zullen gereedelyk aanwyzen, tot welk Geflagt of Klasfe ie= ‚der byzonder Onderwerp behoore, en zulke Autheuren , als de Wereld verpligt hebben met Samenftelzels van alle de. Onderwerpen, die men in de Natuur vindt; „zullen genoegzaam in {taat zyn, om ieder nieuw Voorwerp, °t welk zy in myne „ Werken mogen ‘vinden, te plaatzen onder anderen van het zelfde Geflagt, die zy reeds volgens den Rang gefchikt hebben in hunne verfchillende Samenftelzelen. Ten einde, voorts, de Wereld te overtuigen, dat 'er niets meer, van déezen aart, door my kan uitgegeven worden, moet ik myne Leezers berigten, dat ik my ontflagen heb’ van de Stoffen, waar op ik-zou kunnen voortgaan te werken. Alle myne Origineele Tekeningen zyn verkogt aan een edelmoedig Kooper, en dus de Kigendom geworden van een Edelen Graaf van groot Aanzien. Zy beloopen in ’ geheel een getal van meer dan negenhonderd; en veelen derzelven zyn van Voor-. werpen , nog nooit in Plaat gebragt. Thans, myn Jaaren zulks vereifchende, heb ik ‚niets over, dan my te onttrekken van het gewoel der Wereld, om Vrede en Rufte te genieten in de gemeenzaame. Verkeering met eenige weinige Vrienden van myn eigen middelmaatigen Levensftaat, wier weezentlyke Waardigheid my door lan- K ge Ondervinding bekend geworden is | sssssesssssesrssssesordensecsssssrssernnn | PR oep eej dl Het Zwarte Aapje van middelmaatige grootte (i). _ Dit Aapje, hebbende omtrent de grootte van een groote Kat, was zZagtzinnig van aart, doende geen Mensch kwaad. Het hadt pleizier om met een jonge Kat te Ípeelen, gelykerwys de meefte Aapen. Het was een weinig dertel, volgens der= zelver aart; als een Mannetje zynde. | Ee Rn 5 De Kop van dit Schepzel was taamelyk rond. Het hadt de Huid des Aangezigts van eene getaande Vleeschkleur , dunnetjes met zwart Haair gedekt. De Ooren waren van figuur als Menfchen-Ooren: de Oogen van eene roodachtige Hazelnooten- Kleur, met zwarte Oogappelen. Het Haair boven de Oogen was lang en veree- nigde de Wenkbraauwen; dat aan de zZyden van den Kop bedekte gedeeltelyk de Ooren. De Kop, Rug, Armen, Pooten en Staart, waren met taamelyk lang, los, donker zwart Haair gedekt, zynde niet zeer ftyf en ook niet zeer zagt. Het voorfte of onderfte des Lighaams was byna geheel kaal , van een donkere Vleesch- kleur, met twee Tepels aan de Borft. De vier Pooten geleeken alle eenigszins naar eens Menfchen Hand, zynde met een zagte zwarte Huid gedekt, en weinig of geen Haair hebbende, met platte Nagelen. De Kat is er alleen tot fieraad der Afbeel- ding bygevoegd. | | En _My werdt dit Aapje prefent gedaan, door myn verplichtenden Vriend, den Heer GrorGe Cope, van Stratford in Esf@x. Ik ben onderrigt, dat het een Inboorling is van Guinee, aan de Afrikaanfche Kuft. Het was een zeer vlug en levendig | | j Be Diertje, (1) Simia nigra magnitudinis medize, Epw. Av, 22 It, ZIT, Simia Aygula. Linn. Sy? Nat, XII, Gen. 2. Sp ar. EN ZELDZAAME: VOGEBLEN. é Diertje, van een goed naturel: doch ik vond my genoodzaakt my daar van te ont- flaan, uit gebrek van genoegzaame ruimte: weshalve ik het vereerde aan een Hoog- edelen Heer in Esfex, die een bekwaame Diergaarde op eenigen afftand van zyn Huis heeft ,-om zulke Dieren te houden. Ik weet niet dat deeze Soort tot nog toe is befchreeven. ; Rd Ee oe In Oxford-Straat , by *t Soho Plein, zag ik in ’t Jaar 1761, in een Huis daar men Wilde Beeften vertoont, eén zwarte. Aap, eenigszins naar % zelve gelykende, wel- ke een Spümekop-Aap genoemd werdt, wegens de dunte en langte van zyne Poo- ten en Staart. Dezelve hadt het Aangezigt Vleeschkleur en hieldt met zyne Staart vaft, door dezelve ergens rondom te flingeren. Deszelfs groote byzonderheid en ’ ene ík nooit te vooren waargenomen hadt, was, dar de Voorpooten maar vier. Vingers hadden, ontbreekende de Duimen -daar aan. Op de zelfde plaats was een andere lang-Pootige vietvingerige Aap, in alle opzigten den voorgaanden gelyken- de, uitgenomen dat hy bruin Haair hadt. Deeze aanmerking vond ik goed hier te maaken, alzo dit Soort van Aapen door my voorheen niet was ontdekt (*). re rie B eee edele eee lee oe dee neee ek nn TA A | De groene Weflindifthe Raaf of groote Brafiiaanfcbe Pappegaay (2). Dat deeze Vogel van de grootften is onder de Pappegaaijen, blykt genoegzaam uit de Schets-Tekening van den Kop, in de Natuurlyke grootte. De Wiek, ge- flooten zynde; was omtrent dertien Duimen lang en de middelfte Staartpen vyftien Duimen. Hy hadt den Kop; naar het Lighaam te rekenen, groot, den Bek van eene donkere Kleur; taamelyk fterk en de Bovenkaak zeer ER met uithoekin- gen wederzyds: de Tong donker; rond en zagt: de Neusgaten klein, in een fimal witachtig Huidje geplaatft, dat den Bek geheel omringde. Aan beide zyden van den _Kop was een taamelyk breede plek der Huid, van Vederen geheel kaal en Vleescli- kleurig, met bruine dwars-Streepen onder het Oog, beftaande uit kleirie zwarte Veertjes. De Oogen, in deeze Vederlooze Huidplekken geplaatft , hadden geele Kringen en zwarte Oogappelen. Het voorfte van den Kop, aan den Bek paalende, is met fchoone roode Vederen gedekt, en men ziet onder den Bek een weinig don- ker rood, zig vermengende met de groene Vederen. De Kop van boven, de ge- heele Hals, de Borft en Veders der Wieken, zyn van een fchoone hoog groene Kleur, hebbende de groene Dekveders, onder de Staart, met een weinig rood ge- mengd. De Slagpennen, en een gedeelte van de ry der Vederen daar boven, zyn heerlyk Hemelschblaauw , uitgenomen eenige weinigen naaft aan de Rug, die allengs roen worden. De binnenzyden der Wieken en de onderzyde van de Staart, zyri vuil Oranje-Kleur: het midden van de Rug, de Stuit en, Dekveders op de Staart fierlyk blaauw. De Veders of Pennen van de Staart worden trapswyze naar de kanten korter, zo dat de uiterften naauwlyks een derde deel der langte van de mid- delften hebben: allen puntig zynde, van eene hoogroode Kleur, met blaauwe Tip- pen en twaalf in getal, De Pooten en Voeten zyn met Schubben van eene donkere Vleeschkleur gedekt, de Klaauwen donker; de Voeten van fatzoen als in allerley Pappegaaijen. | Aen | | Deeze {choone Vogel heeft toebehoord aan den keurigen en verpligtenden Heer, | Pur. _(*) [Het zal waarfchynlyk de Simia Panifcus zyn ge- 1e fufca major &e. ; aijcus ze mia jor &c. Fam. 486. Eh weeft van den Heer Linneus, afkomftig uit Zuid- (2) Pûttacus major viridis, be diëtus. Epw Amerika, by den Heer BrissoNn gemeld onder den 4v. p. 224. T. 313. Plitracus Militaris. Linn, Syt, naam van Cercopitbecus in Pedibus anterioribus Pollice Nar. XII, Gen. 45. Sp. 2 Ee carens &c. Quadrup. 211. en by Browne genaamd Si IX. Deel. | B ö VERZAMELING VAN UITHEEMSCHE Pa:ume Carrerer Weg, Schildknaap en Lid der Kon. Societeit, die hem vee: le Jaaren levendig gehouden heeft in zyn Huis in de Provincie Surrey, en de gocd- heid hadt hem my te zenden kort na dat hy was geftorven, hebbende nog de Kleur van zyne Cogen, enz. Ik maakt’er aanftons deeze Ets-Tekening van op de Plaat. De Heer Wens wift de plaats der afkomft van deezen Vogel niet, en ik heb’er met geen mooglykheid kunnen agter komen ;, maar. onderftel het een Amerikaan te zyn, aangezien alle dergelyke Vogelen uit dat Wereldsdeel komen. Ik kan geen berigt vinden aangaande dit Onderwerp, en geloof, dat het tot nog toe niet in Plaat gebragt zy of befchreeven (*). | : NIEK SISOSGSEESSSSESSSSSSSSESTSSSS EST SE _De Bhaauwkoppige Pappegaay (3). Deeze Vogel heeft ongevaar de grootte van de Blaaiwe Guineefche Pappegaay _jmet een roode Staart ; weshálve hy, gelyk de voorige, verkleind heeft moeten wor- ‚den, om hem op de Plaat te kunnen brengen, > | De Bek is van een donkere of bruine Kleur, hebbende de Bovenkaak wederzyds een roode Vlak, en taamelyk diepe uithoekingen. De Neusgaren zyn in een {mal _Huidje, redelyk digt by elkander, aan den voet van de Bovenkaák geplaatft. De Oogen hebben een donkere Kleur en zyn omringd met een kaale Vleeschkleurige Huid van weinig breedte. De Kop, Hals en een gedeelte der Borft, zyn gedekt met Veders vari {choon ultramaryn blaauw , dat op de Borft een weinig naar ’t paarfche trekt, en ter wederzyde van den Kop is een zwarte of donkere Vlak. De Rug; Buik, Schenkels en Wieken zyn van eene fchoon groene Kleur; de Dekveders der Vleugelen geelachtig groen, naar Goudkleur trekkende: de binnenfte Dekveders groenachtig ; die onder aan de Staart fcharlaken rood. De Staartveders zyn egaal vari langte; de middelften groen, wordende zydelings allengs blaauwachtig, en de onder- zyde van de Staart heeft de zelfde Kleur, maar zo levendig niet. De Pooten en Voeten zyn licht Aschgraauw , gedekt met een Schubbige Huid : de Klaauwen donker. __Deeze zeer fchoone en zeldzaame Pappegaay , ontdekte ik in een Kouw hangende aan de Deur van den Handelaar Haswert, woonende op de Punt te Portsmouth; in Mey 1761. Die Heer hadt de goedheid van my, fchoon aldaar een Vreemdeling zynde, in zyn Huis een Kamer te verleenen, om een Schets te maaken ; en aanteke- _ ningen, ten einde de Afbeelding te kunnen voltooijen: maar, hy kon my geen be- richt geeven, van waar de Vogel was; dan alleen, dat het Schip, waar mede hy dien kreeg, toen laatft uit de Middelandfche Zee kwam, aan wier Kuften, zo veel ijk weet; nergens Pappegaaijen natuurlyk huisveften. Dus blyft my de plaats zyner afkomft volkomen onzeker: hoewel ik befluit, dat deeze Soort zeer zeldzaam Zy; hebbende nooit dergelyke gezien; gelyk ik ook denk dat die tot nog toe nict af- gebeeld zy of befchreeven (f). (*) [Buiten twyfel is het de Pfittacus Militaris van den Heer Linneus, als waar van de Kenmerken, zó wel als de befchry ving, met deezen Vogel ftrooken ; hoe- wel geen Autheur door zyn Ed. worde aangehaald. Hy ftelt, zo wel als Epwarps, de plaats der af komft on- zeker; des ik niet begryp, op wat grond SELIGMANN hem een Brafiliaanfche Pappegaay genoemd hebbe, ge- Iyk op de Plaat is gefneeden. Epwanps gecft hem den naam van Maccaw, aan deeze Vogelen gemeen. Zie myne Natuurlyke Hiftorie, LD. IV, Stuk, bhadz, 236. Door hem zyn twee andere Maccaws of Wetft- indifche Raaven, naamelyk zo wel de raod en blaauwe PLAAT als de blaauw en geele, afgebeeld, Zie Plaat LIII en LIV, in de Derde Band van dit Vogelen. Werk. (3) Pûttacus Capite cseruleo, Epw. 4v. p, 226, T. 314. Pfittacus Guianenfis cyanocephalus. Briss. 4v. IV. p. 247. Plittacus menftraus. Linn, Syf?, Nat. XII Gen. 45. Sp. 39. __ (1) [De Heer Linnaus ftelt de afkomft van Suri-- name ‚ alwaar zodanigen zouden waargenomen zyn. De Brisfonfche was van Guiana, daar naatt gelegen. 't Is te verwonderen, dat deeze dan niet bekender en gemeener zy. De grootte van een Tortelduif, even- wel , doet hem eenigszins verfchillen,] EN ZELDZAAME VOGELEN. K, Bornestraat enen ee DARE | Te De bruine Parkie of kkine Pappesaay (4). | Deeze Vogel hadt omtrent de grootte van de gemeene Wilde Duiven, die merì Veldvliegers noemt of een weinig minder: weshalve hy ook op de Plaat verkleind voorkomt. Zyn Bek is donker, met hoeken en Oranjekleurige Vlakken aan de zyden van de Bovenkaak;, zynde de Neusgaten omringd met kleine roode Veertjes, de Kop, zo van boven, als aan de zyden tot onder de Oogen, zwart, met een kleinen glans van Blaauw op de kruin. Hy heeft de Oogen van een donkere Kleur; met een fmal {trookje kaale Huid, dat licht blaauwachtig is, omringd. On- middelyk beneden dit Zwarte loopt, van den Keel geheel rond tot het agterfte des Kops, een Ring van Feuiljemort Kleur, getekend met langwerpige bruine Vlak- jes. De Hals van agteren, de Rug, Stuit en Dekveders der Wieken; zyn donker bruinachtig zwart. De grootfte Slagpennen, en eenigen van de naafte ry der Vede- ten daar boven, zyn fchoon ultramaryn blaauw: de Slagpennen naaft aan het Lig- haam en de Dekveders naaft daar boven, zyn donker met een weinig blaauwheid aan de randen : de binnenzyden der Wieken lichter blaauw dan de bovenzyde en de tippen der Slagpennen zwart. De Staart vertoont zig, geflooten Zynde, van boven geheel donker blaauw; maar heeft de inwaardíe Baarden der Pennen rood, uitge- nomen de tippen , die blaauw zyn en de onderfte Dekveders rood. De Borft; Buik, Dyën vertoonen zig paarsch van Kleur; dewyl de donkere Veders een paar- {che Franje hebben. De Pooten en Voeten zyn gedekt met een donker Vleeschkleu- tige Schubbige Huid. ) | EE Deeze fierlyke Vogel werdt gezegd van Suriname afkomftig te zyn. Leevende was hy, in’ jaar 1761, de eigendom van myn keurigen en waarden Vriend, JOHN FornergirL, Geneesheer te Londen, die de goedheid hadt , van hem , dood zynde, aan my te zenden. Ik had?er, toen hy leefde, reeds een Tekening van gemaakt. Ik onderftel, dat het een zeer zeldzaame Vogel zy; alzo ik dergelyken nooit meer gezien heb, en hy is, zo ik onbefchroomd meen te mogen zeggen, tot hog toe door geen Autheur afgebeeld of befchreeven. — osesoossesscssseesseessessssnsesnÏEssTn EA A Het Aapje met de ruigbdairige Staart (5) Dit Aapje hadt omtrent de grootte van een half gegroeide Kat. Het was cer Mannetje, dat echter geen blyk gaf van eenige geilheid. Het fcheen van een tederer natuur te zyn dan de groote Aapen , zynde in zyne driften eigenzinnig ; alzo het veel genegenheid hadt voor (ommige Menfchen en een geweldigen afkeer van anderen ; in beide opzigten beftendig. j | nt Het hadt den Kop taamelyk rond; het Aangezigt en de Ooren Vleeschkleurig met weinig Haair daar op: den Mond taamelyk wyd: de Tanden en T ong El naar die der Meníchen gelykende, even als in de meefte waare Aapen. De Oogen was (4) Pfittacus parvus brunneus. Epw. Av. zis. (De XII. Sp. 38 en 403 welke ook uit € A Ridder heeft deezen niet aangehaald. Het he, ae kontie in en dn ate ino hese afs bedenkens , eene Verfcheidenheid zyn van die op Plaat (5) Simia Caudâ comatâ. Epw. Av. 229 LX en LXII, in de Derde Band van dit Werk, be. _Simia trepida, Linn, Sy/f. Nat, KIL Gen, a, $ hoorende tot de Accipisrinus of Sordidus, Syf?. Nar. on sa T. za. Sp. 2e. Ba 8 VERZAMELING van UITHEEMSCHE waren Hazelnooten-Kleur, met zwarte Appelen: het Aangezigt was van boven met langachtig bruin Haair gezoomd; de kruin des Kops gedekt met donker kort Haair, dat, zig een weinig verheffende, dé vertooning maakte van een Kalot of rond Muts- je. Inzonderheid was het aanmerkelyk, doordien ’er die Zakjd onder de Kaaken, welken men in de meefte Soorten van Aapen vindt, aan ontbraken. Het agterfte van den Hals en’ midden van de Rug was gedekt met redelyk lang donker bruin Haair, %t welk trapswyze verandert in licht geelachtig ros, aan de Zydén, Artnen _Borft en Buik, alwaar het Haair zo dun en kort is, dat men de Huid en Tepels kaú zien: maar de Dyên en Pooten hebben donkerer en roodachtiger bruin Haair. Aan alle de vier Voeren heeft het een zwartachtige Huid, die byna kaal is: de Staart lang en bekleed met donker bruin Haair: van zulk een langte, dat het dezelve geheel ruig maakt, Zy krult of helt nederwaards en het Diertje kan met haar end alles vat- ten; zo dat het daar aan hangen gaar, klimmende, door behulp der Staart, van de eene plaats naar de andere. Ee Dit Aapje werdt gezegd van Suriname afkomtftig te zyn. Het was my vereerd door mynen waarden Vriend , Kapitein JonN DossonN, van Rotherhite, welke; Kapitein zynde van een Kaaper, hetzelve vondt in een Vyandlyk Schip, dat van de Weftindiën terugkwam, door hem veroverd, in den Jaare 1759. Ik geloöt dat deeze Soort van Aapen bevoorens nog niet in Afbeelding gebragt ware (*). bedenk deit eee eetl eee edele De groote zwarte Kakatoe (6). _ Dit is een Pappegaay van de eerfte grootte. Hy valt niet kleiner dan de rood: blaauw en geele Maccaw, Arras of Weftindifche Raaf, uit Amerika. Op de Plage is een Schets van den omtrek des Beks en ‘van het voorfte des Kops, in de Natuur- lyke grootte gegeveti; — En ae en _ De Bek van deezen Vogel is fterk , zeer krom of haakig en van eene donker brui: __ne Kleur, met een hoek ter wederzyde van de Bovenkaak, wier Voet gedekt iö _met.Pluimpjes, waar in zig de Neusgaten bevinden. De Oogen zyn zwart. De zyden des Kops, van de Oogen tot aan het onderfte des Beks ‚ zyn gedekt met een kaale, roode, rimpelige Huid. De Kuif is van eene licht graauwe ÍSleur, met de Veders puntig en aan de tippen opwaards omgeboogen. Hy kan zyne Kuif meer opzetten, dan hier vertoond wordt en ook plat neder laaten vallen op het agterfte van den Kop, gelyk andere Kakatoes. Zyn geheele Ploimagie, van de Kuif ne- derwaards, is blaauwachtig zwart of donker Loodkleur, wat lichter van onderen dan op de Rug en Wieken. De Staart is langer dan gewoonlyk in deeze Vogelen, hebbende de Pennen van gelyke langte. De Pooten en Voeten zyn zwartachtig bruin gelyk de Bek, en bekleed met eene ruuwe Schubbige Huid, De Afbeelding is ontleend van eene Tekening naar Leven en in de Natuurlyke grootte, gemaakt op order van den Heer JOAN GipEoN Loren, Gouverneur van’ Eiland Ceylon en andere V aftigheden der Hollanderen aan die Kuft. Mer pleiziet - neem ik deeze eerfte gelegenheid waar, om de groote verpligting dankbaarlyk te er- - kennen, welke ik heb aan zyne Excellentie, die ailes roegebragt heeft wat hem mooglyk was, tot voltooijing van myn Werk, door het bezorgen niet alleen van (*) Men vindt ook door den Heer Linneus, die gelyk uic de Afbeelding blykt. De WelEd. Heer, deeze Soort wa.rfchynlyk van Epwaups ontleend en__W. van per Meuren te Aimfterdam heeft ‘er zodanig- wegens de Vreesachrigheid trepida genoemd heeft, een levendig gehad. ] ‚ geen ander Autheur op hetzelve aangehaald. Zyn led C6) Cacatua magnus niger Enw D Q Ì 6 6 . ne Kijne ke Ee SC e£ ‚Av. * 22 . „AIé, merkt bovendien aan, dat de Nagels rondachtig zyn, , a EN ZELDZAAME VOGELEN _ verfcheide nieuwe en keurlyke Stukken in hooge bewaaring; maar ook van veele fraaije Tekeningen, naar de Natuur gemaakt. Zyn Ed. heeft ook de Lief hebbers van deeze Ryken grootelyks verplicht, door aan het Brittannisch Muféum prefent te doen een zeer groote, keurige en koftbaare Verzameling van oirfpronklyke Teke- ningen, in Waterverw , van de fraaifte Dieren, Planten enz., die inboorlingen zyn van India: te gelyk met veele Staalen van de Voortbrengzelen des Lands, wel ge- conferveerd; welk alles my ten behulpe geftrekt heeft _ | Deeze Vogel geloof ik in Plaat gebragt te zyn door Petrus Schenk , onder den naam van Corvus Indieus, in een klein Boekje van Afbeeldingen van Vogelen naar *% Leven, te Amfterdam, Anno 1707, door S. van der Meulen uitgegeven. E Ea ha Beitel eee eeens attesten Par VII … De kleine witte Kakatoe met een geele Kuif (7). — Deeze Vogel is wat kleiner dan de gemeene Afrikaanfche graauwe Pappegaay met een roode Staart. De Schets op de Plaat, daar nevens, wyft aán, hoe zig de Kuif, niet opgezet zynde, vertoone. ; ‘ | Hy heeft den Bek donker Aschgraauw en Tanden of Hoeken aan de zyden van de Bovenkaak. Op zynen Kop heeft hy lange Veertjes van eén fchoon geele Kleur, welken hy, naar welgevallen, kan opzetten tot een getoornde Kuif, of naar agte- ren vallen laaten. De Neusgaten ftaan in een {mal Huidje, [het Wasch genaamd „| aan den Voet der Bovenkaak, De Oogen zyn geplaatft in Plekken van een licht Loodkleurige kaale Huid: zy hebben de Kringen helder Oranje , en de Appelen zwart. Onder ieder Oog is een groote plek geele Vederen. Het overige der Pluim- agie, van den Kop nederwaards, is wit , uitgenomen een flaauwe tint van geel on- der aan de Borft, aan de zyden onder de Wieken en derzelver binnenzyden. De Wieken en Staart zyn byna van gelyke langte: de Pooten en Voeten met een don- ker blaauwachtige, Loodkleurige, Schubbige Huid bekleed. | Ik maakte de Tekening van deezen Vogel ten Huize van Lord TiLney. Zy zyn van de Nederlandíche Ooftindifche Eilanden afkomftig. Brisson heeft, in zy- ne Ornithologie, Vol. IV. p. 212, zo ik meen, deeze zelfde Soort, die van de Phi- lippynfche Eilanden was overgevoerd. Ook is deeze kleine Kakatoe door ALBIN _befchreeven en in Plaat gebragt, Tom. UL p. 12; doch hy meldt de plaats van des- zelfs af komft niet. Ik hope dat deeze myne Afbeelding tot verbetering van de Zy- ne zal mogen ftrekken. Pas LeorAa Aut VII De graauwe Brafiliaanfobe Klaauwier (8). _ De Voorwerpen zyn hier in de Natuurlyke grootte vertoond. De Vogel heeft den Bek zwartachtig en een weinig nederwaards omgeboogen; zynde het Voetftuk 4 fn En def (7) Cacatua albus minor, Critâ Aavâ. Epw Av. de Heer Enwanps aldaar , is niet grooter dan een ge- p. 230. T. 317. [De Heer Linneus maakt geen by- meene Duif. By gedagten Heer W. van per Mry- zondere Soort van deezen noch ook van den voor- ren heb ik deezen dikwils levendig gezien. ] gaanden , maar wilze vergeleeken hebben:metden (8) Pica grifea Brafilienfis, Epw. 4v. p. agr. T. grooten witten Kakatoe, door Eowarps op zyne Pl, 318. Cotinga cinerea, Briss, 4v. IL, p. 353. Lanius 160. afgebeeld. Zie denzelven in de Derde Band dee- Nengeta, Linn. Sy/t. Nat. XII, Gen, 44, Sp. 7 zes Werks, op Plaat LV, vertoond. De kleine ‚ zegt Ee IX. Deel, | C so VERZAMELING vaN UITHEEMSCHE der Bovenkaak in % ronde bezet met flyve Zwarte Haairtjes , die voorwaards uit fteeken. Van de hoeken des Beks gaan breede zwarte Streeken onder de. Oogen naar het agterfte van den Kop. De Kruin, Nek, Rug en kleinfte Dekveders der Wieken, zyn van eene donker bruinachtige Aschkleur. De Staart is zwart, heb- bende de buitenfte Pennen ver heen wit getipt. ’t Getal der Pennen is twaalf , waar van de middelften langft enallen hebben zy zwarte of donkere Schaften. De Dek- veders der Wieken, zo boven als beneden, zyn zwartachtig, maar de Enden van eene witachtige Aschkleur. Rondom de Oogen, als ook van den Keel langs de Borft, tot aan de Dekveders onder de. Staart, is de geheele Vogel gedekt met licht _Aschkleurige of witachtige Vederen. De Pooten en Voeten, taamelyk fterk naar de grootte van den Vogel, zyn donker Aschgraauw , de Klaauwen zwart. De buitenfte Vinger is, aan *t begin, met den middelften famengegroeid. De bygevoegde Kapel is een Chineefche (*). Derzelver Lighaam, de Onderwie- ken en de deelen der Bovenwieken naaft aan het Lyf, zyn van een {choone Oranje- kleur, met zwarte Vlakken, beter uit de Afbeelding te zien, dan met woorden te’ verklaaren: de enden der Bovenwieken paarschachtig zwart, met witte een weinig purperkleurige Vlakken. Aan de onderkant heeft zy byna de zelfde Kleuren, doch flaauwer. DeSchildknaap Mar rHew HARRISON, Zoon van Sir THoMmas HAR- RISON, Kameraar van Londen, heeft my deeze en eenige andere Chineefche Ka- pellen vereerd: Ede Eed h De befchreeven Vogel komt zeer naby aan onzen grooten Slachtervogel wan WirLouGHBY, p. 87. en zou misfchien wel het Wyfje van die Soort kunnen zyn: want ik heb den gemelden uit Noord-Amerika ontvangen, komende naauw- keurig met de onzen, die men in Engeland en Duitschland vindt, overeen. Hoe veel de myne van dien van WiLLOUGHBY verfchille, kan men uit vergelyking van derzelver befchryvingen opmaaken. Hebbende onlangs van mynen keurigen Vriend, den Schildknaap P. CortinsoN, Lid der Koninglyke Societeit, een buitengemeen Bericht ontvangen aangaande den grooten Slachter-Vogel, beveftigd door de kun- digheid van een Heer van Aanzien, verhope ik, dat hetzelve myne Leezeren aangenaam zal zyn. | | De Heer Ber een Liefhebber en Natuur-onderzoeker, die een Reis van Mos- kow naar Peking door Siberie gedaan , en lang in Rusland zyn Verblyf gehouden heeft, gaf aän gedagten Heer bericht, in een Brief van den 5 April 1747, dat de groote of Aschkleurige Slachtervogel dikwils door de Vogelaars in Rusland gevangen en tam gemaakt worde. Zodanig een werdt aan den Heer Brrr gegeven, die een Stok, met een fpitfe Punt aan het uitfteekende end, in den Wand vaftmaakte, _om den Vogel op te laaten ruften. Byzonder aartig vertoonde zig toen de natuur van deezen Vogel. Wanneer hy een klein Vogeltje, * zy een Vlaschvink of Groenling, in zyn Kamer liet vliegen , dan vloog die aanftonas van den Stok, en vatte het Vogeltje, op een zonderlinge manier, by den Keel, waar door deszelfs Ademhaaling geftremd en hetzelve fchielyk ter dood gebragt werdt. Niet minder zonderling was, ten dien opzigte, dat hy het Vogeltje, zo even gedood, naar zyn Stok bragt, en hetzelve aan de fcherpe Punt {pitfte, trekkende het met zyn Bek en Klaauwen voort. Dit deedt hy verfcheide Vogeltjes agtereen, laatende dezel- ven zo lang hangen, tot hy gelegenheid hadt, omze op zyn gemak op te vreeten. Dit fpitfen der doode Vogeltjes is een ingeeving der Natuur, ten einde dezelven be- ter aan ftukken te kunnen fcheuren: want hy heeft de kragt niet, omze, gelyk een Havik doet, met zyne Klaauwen vaft te houden, en met zynen Bek van een te ryten; maar, als zy vaft gefpitft zyn, dan is hy {terk genoeg omze aan ftukken te | eee aen | _kry- (*) Phalena Militaris, Linn Sy/f. Nat, KIT. Gen, Kleur een weinig verfchillende, naamelyk in't midden 233. Sp. 12. Rors, Zn. IV. T,6.f, 3. Nat. Hil. IL. geel, uitwaards Violet} D. XL Stuk, bladz. 596. [Doch wy hebben ze in EN ZELDZAAME VOGELEN,:- Ei krygen. De Rusfen vermaaken zig veel, met het overleg-en wreed bedryf van dee- ze Vogelen, op die manier, aan te fChouwen (*). De boven befchreeven is zeer naby en mis{chien wel de eigenfte alsde Guiraru Nbeengeta van MARKGRAAF. Zie WiLLovensY’s befchryving, in zyne Ornitbologie p.-235. ‘Hy was in Spiritus, met veele anderen, van Suriname in Zuid-Amerika overgebragt en bevindt zig thans in de Verzameling van den Heer Jorn Foruerginr, Medicine Do@tor te Londen: geet eeeh eileen okeee teken detelellee PAL TÄ AA Al IX. De zwart en geele Aakfler van Brafil (9). Deeze Vogel is hier kleiner dan Natuurlyk vertoond, om hem beter in * beftek van de Plaat te brengen, In grootte komt hy byna met de Bonte Kraay overeen, Ziyn Wieken, geflooten zynde, hebben omtrent zes en een vierde Duim langte, Zie een Schets van den Kop om laag in de Natuurlyke grootte. - | „De Bek is regt, hoewel een weinig nederwaards geboogen aan de Punt, die vry fcherp is en de Oppervlakte glad, geel van Kleur. De Pluimagie is zwart, een weinig uit den paarfchen glinfterende, uitgenomen een fchoon geele Vlak op de Dekveders van ieder Wiek; De laagfte helft van de Rug, de Dekveders zo wel boven als beneden de Staart, en de Staartpennen by haare inplanting, zyn ook fchoon Goudgeel. Aan de binnenzyde zyn de Wieken zwart , uitgenomen een weinig Wits aan de kanten der binnenfte Baarden van de Slagpennen by derzelver … inplanting. De Staart heeft twaalf Vederen. Zo wel de zwarte als de geele dee= len van den Vogel hebben de Donsveertjes aan de Wortels der Vederen zeer wits Hy heeft taamelyk fterke Pooten en Klaauwen; die met zwarte Schubben gedekt zyn. De buitenfte en middelfte Vingers zyn aan hun begin een weinig vereenigd, MaRCGRAAF zegt, dat de Oogen Safierkleurig: zyn. je | tak _Deeze Vogel is de Jupujuba of Fapu der Brafiliaanen. … Zie de befchryving van dien Autheur, by WirzoucHsy p. 142 ende Af beelding PL, 23. Hy maakt een hangend Neft. Marcoraar zag aan eenen Boom, naby een Huis , meer dan vier honderd zodanige Neften aande enden der Takken: hangen. Hoewel zyne be- {chryvingen beter dan: die van zyne tydgenooten zyn; vind ik de Af beeldingen zo klein en flegt getekend, dat men geen regt denkbeeld maaken kan van de Onder- werpen, die hy meent uit te drukken. Ik ben deeze verbeterde Tekening ver- fchuldigd aan Kapitein WASHINGTON SHIRLEY, thans Graaf van Ferrers , die in een Fransch Schip; uit Zuid-Amerika t'huiswaards komende, een der grootíte partyên van zeldzaame en {choone Vogelen van dat Land, welke ik immer za f prys maakte: zynde die allen zeer zuiver en fraay opgezet en geconferveerd, Men zeide, dat dezelven gefchikt waren tot een prefent voor Madame Pompadour. ° Hoe leed het my was; dat eene {choone Dame beroofd werde van een zo loffelyke verluftiging, verheugde ik my niettemin uitermaate, dien Prys veilig binnen Lon- den te Zien, als welke byna de oirzaak is geweeft der Uitgaave van dit laatfte Deel myner Werken, waar in ik dikwils gelegenheid hebben zal, om den naam te mel. den van gedagten Hoog Edelen Heer, wiens geluk, in dat Schip te ontmoeten en te veroveren, mede tot myn voordeel is uitgevallen, oe De (*) [Deeze Vogel behoort tot de Klaauwieren, wel. D. IV. Sruk, bladz. ars, EE ken men in *t Hoogduitsch Doorndraaifersnoemt, om (9) Pica nigra & lutea Brafilienfis. Eow. 4v, p.9 34; dat zy op de Haagen gaan zitten en Vogeltjes op der. T. 319. Pica Perfica. Brrr. Arprov. Wizz. &e. Case gelyke manier aan de Doornen fpitfen of als ’t ware _ ficus luteus. Briss. Ao. IL. p. zoo. T. 9, £. 1. Oriolus den Nek omdraaijen ‚en dan van elkander plakken: Perficus. Linn, Syft. Nat. XII Gen, 52, Sp. 9 gelyk ik gemeld heb, in myne Natuurlyke Hiftorie, L C 3 a2 VERZAMELING van UITHEEMSCHE De Heer BrissoN geeft een goede Afbeelding van deezen Vogel, dien hy Cas- Jrgue Jaune noemt, Levensgrootte, in ‘zyn Vogelen-Werk, Tom. Il. p. roo. PL g. f, 1. Hy zegt dat men hem in Brafil, en te Cayenne, een Volkplanting der Fran- fchen benoorden de Rivier der Amazoonen, vindt. Myne Plaat was ge-etft en voltooid ‚ voor dat de Ornithologie van den Heer BrisSON aan *% licht gegeven ware; anderszins zou ik deezen Vogel nict in Afbeelding gebragt hebben (*). SSS S SSS SS SSSSSSSISSSSES EEE SSN SNN EDEN Bets TA AA AT X. De blaam en groene Aakfler (10). Deeze Vogel is hier, op de Plaat, in zyne Natuurlyke grootte vertoond. Hy __heeft den Bek zwart, een weinig nederwaards geboogen, mer een hoek aan de Bo- venkaak wederzyds, naby de Punt. De geheele Kop, Hals en onderzyde tot aan de Staart, het onderfte van de Rug als ook de Staartpennen, zyn allen van eene fchoon blaauwe Kleur, een weinig met paarsch gefchaduwd, hebbende een helder glanzige Oppervlakte als gepolyft Metaal. De kleinfte Dekveders der Wieken, zo ‚wel boven als beneden, zyn van de zelfde glanzig blaauwe Kleur. Het middelfte van de Rug, de Slagpennen, en de twee ryën van Dekveders boven dezelven, zyn zeer fchoon groen, met een weerfchyn als van gebruineerd Goud. De Dekveders hebben zwarte Tippen, twee ryën maakende dwars over ieder Wiek: de binnen- zyden der Slagpennen, en onderzyde van de Staart, zyn donker zwart. Aan het end der Staart en het midden des Lighaams tusfchen de Pooten, zyn de blaauwe Veders « met groen gefchaduwd. De Pooten, Voeren en Klaauwen, zyn taamelyk fterk naar de grootte van den Vogel, gedekt met zwarte Schubben, en hebben den bui- tenften Vinger, aan den Wortel, met den middelften een weinig famengehecht. Men heeft my onderrigt, dat deeze Vogel van * Eiland Ceylon, in Ooftindie, afkomftig zy. Hy bevindt zig in bezitting van den Heer Pager, Edelman van wylen den Hoog Edelen Lord Mrrcomge. Die Heer is zelf een zeer goed Tekes naar, en toonde my verfcheide keurige Tekeningen van Vogelen enz. in Water- verw, van zyn eigen hand, waar mede hy zyn Vertrek, in * Huis van Lord Mer- COMBE, hadt opgefierd. Hy verpligtte my met het gebruik van deeze en andere keurlyke Vogelen; om naar te tekenen. De hier befchreevene houd ik ontwyfel- baar voor een onbekende Soort, alzo ik geen Afbeelding of befchryving , in de Natuurlyke Hiftorie, daar mede overeenkomítig , kan vinden. Í ekeiieiiekeieiekeieieidieieieieieideleeidek Beeke iii eieidieidid dr dn es ee De groene Aakfler van Ceylon (11). Deeze heeft op de Plaat ook zyne Natuurlyke grootte. De Schets van den Kop, beneden, is er alleenlyk bygevoegd om een kleine uithoeking, welke de Boven- kaak wederzyds digt by de Punt heeft, aan te wyzen. De Bek is regt, taamelyk dik en zwart van Kleur, Van de Neusgaten loopt aan bel- (*) [Ik bezit ‘er zodanig eenen, uit onze Koloniën, (rr) Pica viridis Infule Ceylon. Enw. #o. p. 237. welke ook aan die Kuft leggen, overgebragt, onder T.321. Merula torquata Cap. Bone Spei, Brass. Av. myne opgezette Vogelen.] IL. p. 299, T, zo, f. 1. Turdus Zeylonus. Linn. Syft. ze Fica coerulea & ‘viridis. Epw. 4v, P. 236. Nat. XIL, Gen. zoz. Sp. 28. ‚ 320, ee EN ZELDZAAME VOGELEN. 13 beide zyden een geele Streep boven ieder Oog. De Keel; onmiddelyk orider den Bek, is helder geel. Van de hoeken des Beks, beneden de Oogen, loopen zwarte Streeken, langs de zyden van den Keel nederwaards, die zig In een groote zwarte Vlak aan * begin van de Borft vereenigen. Op het Voorhoofd en aan de agterzyde van de zwarte Streeken , zyn de Veertjes blaauw Aschkleur. De Borft ; Buik, Schenkels en Dekveders onder de Staart, zyn geel, zo wel als de zyden onder de Wieken en derzelver inwaardfe Dekveders. De kruin des Kops, de Nek, Rug, „Stuit, en de bovenzyden der Wieken, zyn Olyfkleurig groen, iets helderer op de Stuit en aan de kanten der grootfte Slagpennen, dan elders. De enden deezer Pen- nen zyn zwart of donker, de binnenzyden van eene bruinachtige Aschkleur. De Veders van de Staart worden zydelings korter en zyn allen van boven en beneden zwartachtig , doch aan de tippen geel, met de kanten, aan de bovenzyde van de Staart, een weinig Olyfkleurig, De Pooten, Voeten en Klaauwen, waaren don- ker Loodkleurig of zwart. sd gid in | Deeze Vogel was, met veele anderen, uit Ooftindie overgebragt door den Heer JaN GipEON LOTEN , Gouverneur van Ceylon, Schildknaap en Lid der Koninglyke Societeit, die dezelven prefent deedt aan het Brittannisch Muféum ‚al. waar zy thans zig bevinden. De Heer Brisson heeft, in zyne Ornitholggie, Vol. H. PL 30. Fig. 1, deezen Vogel afgebeeld en Gekraagde Merel van de Kaap der Goede Hope getyteld: maar ik ben onderrigt, dat hy van Ceylon kome. Het ver= _wondert my niet, dat ik dikwils Ooftindifche Vogels onder den naam van Kaapfche ontvangen heb: want het is waarfchynlyk, dat de Hollanders dikwils Vogelen, zo levendig als dood, aan de Kaap brengen, alwaar Schepen van andere Natiën aanko- men en dezelven koopen, om ze naar Europa te voeren „ zig verbeeldende, dat het Inboorlingen zyn van de plaats, daar zy die bekomen. Hoewel Brisson hem onder de Lyfters plaatft , acht ik eer, wegens de hoekjes aan den Bek en de zwarte merken aan den Kop, dat hy tot her Geflag: der Aakfteren of Klaauwieren behoore. as pek meNmekenede De zwarte geel gewiebte Aakfler (12). De Afbeeldingen, op deeze Plaat, zyn wederom in de Natuurlyke grootte. De Vogel heeft een aanmerkelyke invalling aan den voet der Bov | enkaak , boven de Neusgaten, welke BrissON, in de Afbeelding , door hem daar van gegeven, niet aangeweezen heeft, | | De Bek is ‘{cherp, een Weinig nederwaards geboogen en zwart van Kleur, zo wel als de geheele Pluimagie van den Vogel, uitgenomen de kleine Dekveders o de bovenzyde der Wieken, die helder geel zyn, en de inwaardfe Dekveders geel gezoomd. De Zwartheid is niet van de glanzige Soort, maar gelykt naar die van den gewoonen zwarten Mannetjes-Merel. De Staart beftaat uit twaalf Vederen, de middelften. langft en zydelings verkortende , gelyk in de Afbeelding is vertoond; ‚De Pooten, Voeten en Klaauwen, zyn redelyk grof naar ’ Lyf te rekenen, en allen zwart of donker. | De Sprinkhaan, hier onder afgebeeld, verfchilt weini haanen, (die fomtyds by geheele Wolken verfch den, welke door hun bezogt worden, veroirza g van de gemeene Sprink- ynen en Hongersnood in de Lan- aken,) dan door de aanmerkelyke | fcherp= (r2) Pica nigra Alis favis. Epw. 4v. p. 239. T° T.o.f. 2. Oriólus Cayanenfis. Linn. Sy/t. Nat, XII 322. Xanthornus Cayanenfis, Barss. 4v II, Peta Gen. 52, Sp. 15, LX. Deel, D el VERZAMELING van UITHEEMSCHE cherpte en plooijen, van haar Nekfchild (*). Den 4 Auguftus van ’% jaar 17493 werden wy verfchrikt door haare verfchyning in de nabuurfchap van Londen; maar de Voorzienigheid liet niet toe, dat zy in zulk een menigte kwamen, om de Vrug- ten des Aardryks te vernielen, Een der gemeene Sprinkhaanen heb ik op Plaat 208, in myne Vogel-Hiftorie, afgebeeld, welke hier mede vergeleeken kan wor- den, om het verfchil van grootte te zien. Ik reken dat deeze omtrent zesmaal zo Lyvig zy als de andere. Dezelve was over *t geheel roodachtig bruin van Kleur. Een van deeze Soort bevindt zig in *t Brittannisch Muféum, maar niet zo groot als die, naar welke ik deeze myne Afbeelding maakte (f). | De befthreevene Dieren zyn beiden naar ’ Voorwerp getekend. De Vogel ís één der genen, welken de Graaf FeRRERs in een Fransch Schip prys maakte, gelyk ik reeds gemeld heb, BrrissoN heeft denzelven afgebeeld en befchreeven onder den naam van Carouge de Cayenne, Het is een Inboorling. van Gujana in Zuid-Amerika, Uit welk Land de Sprinkhaan kwame heb ik niet kunnen ontdekken. Zy heeft aan wylen Mejuffrouw BARRINGTON van Bath toebehoord, en was bewaard in een Vogt van haar eigen famenftelling , welke zy geheim hieldr; doch ik geloof dat het niets ware dan een fterke Solutie van gemeene Aluin in Water: want een wei- nig daar van in een Kopje laatende uitwaafemen, hadt het overblyvende Zout de gedaante en Smaak van Aluin. Zy hade veel dingen , welke zo wel geconfer- veerd fcheenen te zyn in dit Vogt, als die men in Geeften bewaart, en indien zulks op de Proef blykt, dan zal het raadzaamer zyn, bederflyke Zaaken in Aluinwater te bewaaren dan in Geeften; als aan den eenen kant beter koop zynde en aan den an- deren, in geval van Brand, het Vuur eerder uitblusfchende dan Voedzel geevende, De Sprinkhaan is thans in handen van den Boekverkooper MirLan, by % Admiraali- teits Huis, mynen zeer goeden Vrind, die my zeer verplicht heeft met het leenen van veele keurige Voorwerpen der Natuurlyke Hiftorie, tot myn gebruik. SSS SSS SSS SEE SSS SSS SSS SEN oke XIIL De geelkoppige Spreeuw (13). Op deeze Plaat is wederom alles in de Natuurlyke Grootte voorgefteld. De Vo gel heeft den Bek taamelyk regt , fcherp gepunt en van een zwarte Kleur. Daar zyn eenige weinige zwarte Vedertjes tusfchen * begin van de Bovenkaak en de Oos gen; voor % overige ís de geheele Kop en Keel van eene {choon geele Kleur. Al zyn. Pluimagie is verder zwart, de binnenzyden der Wieken en onderzyde van de Staart, even zo zwart als van buiten. De zwartheid is zonder eenigen weerfchyn, glans of verandering van Kleuren , even als in de laatft befchreevene Vogel. De Pooten, Voeten en Klaauwen, zyn van een fterk maakzel, allen diep zwart. De Tak van den Arbutus of Aardbezie-Boom ($), waar op de Vogel ftaat, en die ’er alleen. tot fieraad is bygevoegd, heb ik insgelyks naar ’t Leven getekend. In Engeland is deeze Boom gemeen en maakt, altyd groen zZynde , een aangenaame. | Vertooning inde Winter. In November, naamelyk, draagt hy rype Vrugten en | zn | | te- (*) Gryllas Thorace criftato, Carinâ quadrifidâ. Linn. Sy/f. Nat, XIL Gen, gar. Sp. 37. … (1) Deeze zal een Weftindifche zyn , hoedanigen ik van dergelyke grootte , zo droog als in Liqueur, bezit, , Ek hebze onder den naam van Gekamde be- fehreeven, in myne-Natuurlyke Hiftorie, I.D.X. Stuk : blads. 206, enz. En | : (13) Sturnus Capite flavo, Epw. 4u, T. 323. P. 241. Xanthornus Iéterocephalus Cayanenfis. Briss. Av. IL p. 124: T. 12, f. 4. Oriolus Iterocephalus. Linn. Sy/t. Nat, XIL Gen. 52. Sp. 16. ($) Arbutus Unedo, Linn. Syft. Ves, XIII. Gen. 552. Sp. 1. Zie denzelven in myne Natuurlyke Hifto- rie, IL. Deers, V. STUK , bladz. go, enz, omftandig befchreeven.}. EN ZELDZAAME VOGCGELEN, Hú tevens Bloemen, die Vrugten voortbrengen tegen *t volgende Jaar. De Vrugt is van buiten rood en maakt Trosfen als van Aardbeziën, hebbende van binnen een geelachtig Vleesch , met kleine Zaadjes doormengd: de Bloemen zyn geelachtig wit, met de Steeltjes roodachtig, van figuur, gelyk ook de Bladeren ‚ zodanig; als de Afbeelding voorftelt, | ; zn EL De Vogel is een der gemelden , door den Graaf van FerRERS prys gemaakt, die, zo ik onderftel, allen. uit de zelfde Landítreek zyn. BrrssoN heeft, in zyne Or- pithologie, deezen Vogel afgebeeld. en befehreeven, dien hy noemt Carouge met een geelen Kop, van Cayenne. In het doorbladeren van dien Heer zyn Werk, bes vind ik, dikwils gelegenheid te zullen hebben om hetzelve aan te haalen, alzo ver- fcheidene der Vogelen, in dit gedeelte van myne Naleezingen vervat, door hem zyn afgebeeld en betehreeven: want, dewyl alle de Tekeningen der Plaaten reeds voltooid waren, eer ik het pleizier had van dat Werk te zien, kon ik, ten zynen gevalle, niet nalaaten dezelven in ° Koper te brengen. Het zal dus, daar wy bei- den de Afbeeldingen van de zelfde Onderwerpen, zonder van elkander te weeten; aan % licht gebragt hebben, derzelver Hiftorie beveftigen, door de overeenkomft van onze Afbeeldingen en befchryvingen. | snie be gant aaan nn nt omme dae ai dan nt bend va nd bide bata ne en: at XIV. De koriflaartige Aakfler (14). Zo welde Vogel, als de Tor, zyn hier in de Natuurlyke grootte vertoond. Ar- BiN heeft deezen Vogel afgebeeld naar een flegte Tekening, die in Ooftindie was vervaardigd, welke ik ten huize van den Heer DANDRrDGeE gezien heb; hoewel hy de Wereld heeft willen doen gelooven; dat zyne Afbeelding naar * Leeven was gemaakt. Zyn groote byzonderheid beftaat in de kortheid vande Staart. | __De Bek is regt, fcherp gepunt en van eene bruinachtige Vleeschkleur, Van de Bovenkaak, over den Kop heen, langs de Nek; loopt een zwarte Streep. Boven de Oogen, van den Bek langs de zyden van den Hals naar agteren, gaan Streeken, die licht bruin zyn aan de boven-en wit aan de onderkant, Van de hoeken des Beks, onder de Oogen, en een weinig langs den Hals naar beneden, ftrekt zig een bree- de zwarte Streek uit. De Keel, onmiddelyk onder det Bek, is wit. De Rug, de grootfte Dekveders der Wieken, en eenige weinigen der binnenfte Slagpennen naaft aan de Rug, zyn van een fchoone donkergroene Kleur. De bovenfte Dekveders van de Staart, en de kleinen aan de buitenzyde der Wieken, zyn uitermaate fchoon hel- der Hemelsblaauw, Eenige weinigen van de Dekveders der Wieken hebben zwar- te Tippen, daar zy aan het groene van de Rug ftooten. De Slagpennen, en eeni- gen der Dekvederen boven de buitenften, zyn zwart. Omtrent zes van de buiten- fte Slagpennen hebben witte Streeken overdwars, *t welk een witte Vlak op de Wiek maakt, zo wel boven als onder, De tippen der Slagpennen zyn donker wit; de binnenzyden der Wieken zwart, uitgenomen de gezegde witte Vlak en een klei- nere op de binnenfte Dekvederen. De Staart beftaat uit twaalf zeer korte Vederen, die, zo wel boven als onder, zwartachtig zyn, met groene tippen. De Borft, bet Lyf en de Schenkels, zyn van eene geelachtige; de Buik, Stuit en Dekveders onder aan de Staart, van eene fchoone licht roode Kleur. De Pooten zyn lang naar t Lighaam te rekenen, en, zo wel als de Voeten en Klaauwen, roodachtig geel î sj 5 et (ra) Pien Candâ brevi, Eow. dò. 242, T. 324 Pi- Aw. HL p, 316, T. 32. f. 1. Corvus brachyurus, Linn. a Indica vulgaris. Ray. 4. 105. 'F. 1 £. vo. Ars. Syf?. Nat. XII, Gen. so. Sp. 15. dv, L p. 131 Furdus viridis Moluccenfis, Briss. sal ha DSS } Pa | D 2 16 VERZAMELING van UITHEEMSCHE 130) of donker Oranje. De buitenfte Vingers zyn, by * begin, een weinig aan de mid- delften gehecht. De Tor, daar onder afgebeeld, voert den naam van Rhinoceros, of Olyphant- Tor (*); by de Liefhebbers der Infekten. De bovenfte Hoorn, die hy heeft, is wederzyds getand, en van onderen met eene zelfftandigheid bekleed, die naar geel Pluis gelykt. De Snuit , daar onder, is getand. ‘Fusfchen beiden, zegt men, neemen zy kleine Takjes van Boomen, en zaagen die, door fnel rond te vliegen, fpoedig met de gezegde Tandjes af, om daar mede hunne Neften te maaken, die- ‘nende het Pluis om ’t Zaagzel weg te veegen (f). Het Oog is roodachtig, met. een Hoornig puntje effen daar boven, waar door hetzelve befchermd wordt. ’t Ges heele Dier is van een glanzig zwarte Kleur, uitgenomen de Wieken, die bruin zyn en doorfchynende en derzelver Dekfchilden, welke hard zyn en bruinachtig groen of Olyf kleurig, met zwarte Vlakjes van verfcheiderley grootte gefprenkeld. De hier afgebeelde Vogel. was door den Gouverneur LOTEN , voorgemeld, medegebragt van * Eiland Ceylon, en bevindt zig thans in het Brittannisch Kabi- net van Natuurlyke Zaaken. Brrsson heeft denzelven, of een veel naar dien gely= kende, afgebeeld en befchreeven. Uit zyn zeggen, dat de Oogkring witachtig: zy, onderftel ik, dat hy den Vogel leevendig gehad hebbe. Hy noemt denzelven de Groene Merel van de Molukkes. Van ArBIN wordt dezelve, in zyne befchry- ving, de Bengaalfche Kwartel: en op zyne Plaat de Kwartel van de Kaap der Goe- de Hope, getyteld; hoewel hy geenszins, noch ten opzigt van den Bek noch van de Pooten, tot het Geflagt der K wartelen behoort. Doch ALBIN is een te beuzels achtig Autheur, om van braave Schryvers over de Vogelen aangehaald te worden. Zyn Werken zyn meeft een verminkte en gebrekkelyke Kopy van WirLouaHsy;, en de weinige weezentlyke Ontdekkingen, door hem gemaakt, beflaan naauwlyks een twintigfte van ’% geheel. Ee 5 | De Tor was my gegeven door rynen Waarden Vrind, Jou Gwirr Junior, van Londen, die my verhaalde, dat dezelve van ’ Eiland Guadaloupe gebragt wa- re. Aan de Vafte Kuft van Nieuw Spanje komt deeze Tor eens zo groot, als die op de Plaat is afgebeeld, voor. Een aantekening, daar mede van het Eiland geko- men, hieldt in, dat zy zeer veel kwaad doen en moeielyk te vangen Zyn. RER ned bee «HV, De gekuifde langflaartige Aakfler (15), Men ziet deezen Vogel hier ook in de Natuurlyke grootte. Ik acht dezelve het Wyfje te zyn van den Aakfterigen Paradys-Vogel, door my in myne Vogel-His- torie, op Pl. rr3, voorgefteld, en befchreeven in Raj. Syn. Avium, P. 195. De Bek is donker Aschgraauw, taamelyk regt, fcherp gepunt, met hoeken by de punt, gelyk in de Slagtervogel en van boven gekield. De Neusgaten zyn ten deele gedekt met zwarte Veders en Borftelige Hazirtjes, die vooruit fteeken. Aan de hoe- ken der gaaping is hy breed, gelyk blykt in de Af beelding, daar men vlak op den Kop ziet, in de hoek van de Plaat. De Kopen Hals zyn bekleed met zwarte Veert- | tjes, (*) Scarabzeus Hercules, Linn, Sy/?. Nat. XII, Gen.. wegen Toddy-Vliegen genoemd worden: want wan- 189. Sp. 1. Vliegende Eenhoorn. Zie myne Natuur- neer maaken de Tarren zodänige Neften? lyke Hiflorie, Ll, Deels IX, Stuk , bladz. 143. Plaat (15) Fica criftata Caudâ longâ. Epw. Jo. p. 245. LXXL Eig. 1 T. 325. Var. Mufcicapee Paradifi. Linn. Syfr. Nat. (1) [Veeleer zou ik denken, dat zy zulks doen om — XII Gen. rr 3 Sp. IL. que Pica Orient. Caudâ duabus Voedzel te trekken uit het Sap der Bladfteelen of Tak- _Pennis longisfimis donatâ. Epw. 4v. T. It3. Zie in jes, gelyk Periven daar van getuigt en datzy des- dit Vogelen-Werk III, Band, Pl. VIIL EN ZELDZAAME VOGELENS tjes, die een blaauwen of groenachtigen weerfchyn hebben. Op de Kruin zyn lange Veders, die overend gezet een Kuif maaken. De Rug, Wieken en Staart, zyn allen van een helder roodachtige Kaneelkleur: de onderzyde der Wieken en Staart eveneens maar bleeker, de tippen der Slagpennen donker. De twee middelfte Veders van de Staart zyn omtrent negen Duimen langer dan de zyde Veders, De …_Borft is Aschgraauw: de Buik, Schenkels en Dekveders onder aan de Staart, zyn wit: de Pooten, Voeten en Klaauwen, Aschgraauw. De buitenfte Vingers zyn tot het tweede Lid met de middelften famengevoegd; de binnenften zo ver als’ eerfte ftrekt. | | Deeze keurlyke Vogel was van het Eiland Ceilon medegebragt, door mynen waardigen Vriend, JoAN GipeoN LoreN, en bevindt zig nu opgezet in het Brit- tannisch Muféum. BRIisSON noemt hem Gekuifde Vliegenvanger , en zegt, dat dezelve van de Kaap der Goede Hope kome: maar zyne Afbeelding is zekerlyk onvolmaakt, doordien ’er de twee ongemeen lange Staartveders aan ontbreeken. Ik geloof dat het eigen is aan ommige Vogels, die zodanige lange Veders in de Staart hebben, het halve Jaar zonder dezelven te zyn. Ik weet dat het dus beftaat met het Weeuwtje of de Roodborftige lang geftaarte Vink, die in myne Vogel-Hiftorie, op Plaat 86, is vertoond: want fommigen derzelven hebben verfcheide Jaaren in Lon- den geruid en zyn daardoor veranderd in geheel anders gekleurde Vogeltjes, zynde zes Maanden zonder de lange Vederen of Staartpennen geweeft , waarna dezelve zig weder begonnen te vertoonen. Zie Brissons Afbeelding in zyne Ornithologie, Vol. Il. Tab. 4r. Fig. 1, en befchryving, pag. 418. BRissons Zwarte Gekuifde Vliegenvanger, van pag. 414 in °t zelfde Deel, is zekerlyk het Mannetje van de andere. Onze Landsman RoserT KNox heeft, in zyne Hiftorie van Ceylon, Lond. 1681, kortelyk deeze Vogels befchreeven, zeggende pag. 27. … Hier zyn s kleine Vogels, niet veel grooter dan Mosíchen, zeer aangenaam voor * Gezigt, » doch zo ik meen nergens anders toe dienende. Sommigen derzelven zyn wit als „» Sneeuw, hebben Staarten-van omtrent een Voet lang en Koppen zo zwart als » Git, met een Kuif of Pluim van Vedertjes, regtop daarop ftaande. Anderen > zyn’er van: de zelfde Soort, alleenlyk in Kleur verfchillende , roodachtig gelyk ‘» een Oranje-Appel en op den Kop dergelyke Pluim hebbende van zwarte Veertjes. Ik onderftel dat de eenen de Mannetjes, de anderen de Wyfjes zullen zyn”? SeBa heeft, in het 1. Deel van zyne Werken, een flegte Afbeelding van deezen Vogel, in Fig. 5, op Plaat XXX, gegeven. Deeze heeft de lange Pennen in de Staart. Hy fchynt van den zelfden Vogel wederom een Afbeelding te hebben wil. len geeven in het Tweede Deel, doch zonder de gedagte lange Vederen. sekte eee teiten ek eie eehennieiekiekeiee De blaauwe Ooflindifche Gaay (16). Deeze Vogel is op de Plaat tot de helft-verkleind in zyne Afmeetingen, dat is gebragt op een Schaal van twaalf Duimen, die maar een half Voet in langte bedraagt. De Wiek, geflooten zynde, was zeven Duimen lang. De natuurlyke grootte van zyn Kop ziet men om laag op de Plaat gefchetft. De Bek is van een zwarte of donkere Kleur, hebbende eenige borftelige zwarte Veertjes, die rondom het grondftuk der Bovenkaak woorwaards uitfteeken. De Kruin des Kops is fchoon blaauwachtig groen. Deszelfs voorfte deel, de zyden be- neden de Oogen, de Keel, Borft, Nek en Rug, zyn van eene roodachtige bruis ne (26) Garru'us coeruleus Indicus, Epw, 4v. P.247.T, 326. Coracias Indica. Linn. Sy/?. Nat, XII Gen. sr, S IX. Deel. en ik 51 Sp.a 18 VERZAMELING vaN UITHEEMSCHE ne Kleur, die lichter is van vooren dan van agteren; hebbende de Veertjes aan den Keel lichte Streepjes langs het midden en de zyden een weinig trekkende naar paarsch. De Stuit en Dekveders boven de Staart, zyn van een fchoone Hemelsch- blaauwe of Ultramaryn-KSleur;, de middelfte Veders van de Staart zyn groen: de Zy- delingfe Pennen zyn Ultramaryn-blaauw , aan haare voeten en tippen: de tusfchen- deelen der Vederen zyn helder Zeegroen : de Staart is van onderen even zo ge- kleurd als aan de bovenzyde, en beftaat uit twaalf Pennen. De Wieken hebben haare kleine Dekveders, aan de buitenzyden, van Ultramaryn-Kleur: de eerfte ry der Dekvederen, boven de Slagpennen, is Zeegroen, gelyk de Slagpennen aan haar begin, in't midden Ultramaryn en naar de enden weder Zeegroen, hoewel de ui- terfte tippen eigentlyk fchoon donker blaauw zyn. De inwaardfe Dekveders der Wieken zyn van eene licht blaauwe Kleur, de randen witachtig : de Slagpennen donkerblaauw aan de binnenzyde, uitgenomen een licht blaauwe Streek, die fchuins over de agt buitenften , naby derzelver tippen , loopt. De Buik, Schenkels en Dekveders onder aan de Staart, zyn blaauwachtig Zeegroen; de Pooten en Voeten van eene geelachtige Vleeschkleur. | | Deeze Vogel komt in verfcheide deelen van Índie voor. Het Onderwerp, daar ik myne Afbeelding naar maakt, was van Ceylon medegebragt door meer gemel- den Heer LorerN, en wordt thans in het Brittannisch Muféum opgezet bewaard. Ik vinder geen befchryving van dan by ArgiN, die ’er een Afbeelding van gege- ven heeft op Plaat 17; in zyn eerfte Deel der Vogelen (*), en, dewyl ik weet, dat hy dezelve naar een Afbeelding, die in Indie gemaakt was, getekend en den Vo- gel zelf nooit gezien heeft; zo meende ik de ‘Tekening, Kleuring en befchryving, aanmerkelyk te kunnen verbeteren. GOSSE STE SSESSSSSSS Ae eek XVIL De Zwaluwftaartige Ooflindifthe Gi (1D. De Afbeelding is verkleind, om deezen Vogel in het beftek van de Plaat te kun. nen brengen. Hy fcheen iets kleiner te zyn dan de gemeene Gaay. Zie de tuurlyke grootte van den Kop om laag gefchetft, waar in zig iets, dat naar een hoek gelyke, by de Punt des Beks vertoont. De Wiek, geflooten zynde, was meer gn en a dien de buitenfte Staartpennen omtrent tien Duimen, e Bek is taamelyk regt, zwart van Kleur, met eeni ini tjes of Haairtjes rondom ie Grondftuk van de Rascals En Alen ken: zynde de Vedertjes rondom den Bek, voor % overige, geheel wit. De Keel en de geheele onderzyde tot aan de onderfte Dekveders van de Staart Er blaauwachtig Zeegroen. De Nek, het bovenfte van de Rug, en de Ema kortfte Slagpennen naaft aan dezelve, zyn van Kleur roodachtig bruin f deet mengd met een weinig Groens op de Nek en Rug. De onderfte helft van de Ru 5 en de Dekveders aan de bovenzyde der Staart, zyn Ultramaryn blaauw, met de kerer blaauwe dwars-Streepen. De Staart, die my fcheen volkomen ez n had: flegts tien Pennen, de twee buitenften ongevaar vyf Duim langer zynde de de deren. De Kleur der middelfte Pennen was donker groen; die der zydelingfen lich: Zeegroen, uitgenomen de lange, wier enden, zo ver Zy voorby de Br r ke ten, zwart waren, De Wiek, aan de bovenzyde, heeft de kleine Dékveten hoog (*) [Arni heeft op die Plaat de Bengaalfche Gaay den Heer vertoond, welke in Soort en in Kleur verfehil. ed pa ke den XII, Gen. 52. Sp. 6, (17) [Hy is aangehaald op de Coracias caudata van Des EVR EN ZELDZAAME VOGELEN. i9 hoog blaauw; die naaft boven de Slagpennen blaauwachtig Zeegroen. De groote Slagpennen zyn voor de grootfte helft, naar % begin toe, hoog blaauw, °t welk al- lengs verandert in een donkere Kleur naar de Tippen; zynde de binnenfte Dekve- ders der Wieken Zeegroen, De Pooten zyn, naar *t Lighaam te rekenen; kort, en de Vingers tot aan * begin toe verdeeld of van een gefcheiden; allen gedekt met Schubben van eene roodachtige Vleesch-Kleur. | | De Heer Pace, Edelman van Lord MercoMmBe, verplichte my met een Ge- pigt van deezen keurlyken Vogel en berichtte my, dat dezelve een Inboorling ware van %t Eiland Ceylon in Ooftindie. Hy verfchilt zeer weinig van de Europifche of Duitfche Pappegaay, uitgenomen in de overmaatige langte van de buitenfte Staart- pennen. Zie de Afbeelding daarvan, in myne Vogel-Hiftorie, op Plaat rog (*). Brisson heeft een Afbeelding en befchryving gegeven van een andere lang geftaar- te Gaay, die in Geftalte met de myne overeenkomt , maar de befchryving verfchilt zo zeer, dat ik het niet denk de zelfde Soort te kunnen zyn. Zie zyne Ornitholo- gie pag. 72, Pl 7. Fig. 1. Ik geloof dat deeze Vogel tot nog toe niet afgebeeld of befchreeven ware. | | | ssssssssssessssssrnsrsrssssssÏÏssÏs ae ved ea A | De Brafiliaanfêbe Gaay met een getanden Bek (18). _ Deeze Vogel is op de Plaat tot ongevaar de helft in Afmeetingen verkleind, dat is gebragt op een Schaal van zes Duimen in twaalven verdeeld. Een Omtrek van den Kop, in de Natuurlyke grootte, vindt men am laag op de Plaat. Hy is kort van Pooten en niët lang van Wieken. | gen an ‚De Bek is taamelyk regt, een weinig hederwäards geboogen aan de Punt, op de kanten als een Zaag getand, en heeft de Bovenkaak donker, de Onderkaak Vleesch= kleurig naar het Grondftuk toe, De Neusgaten zyn gedekt met kleine zwarte Veertjes en eenige zwarte Borfteltjes, voorwaards fleekende, rondom de Boven- kaak. Het bovenfte deel en de zyden des Beks zyn omvat met Zwart, waar van Streepen door de Oogen loopen en breeder Streeken, met een weinig Blaauw ge- mengd, van de hoeken des Beks langs de zyden van den Hals nederwaards. De Kruin des Kops is Ultramaryn blaauw , hoewel digt aan den Bek naar Zeegroen trek- kende, en in ’t midden van dit blaauwe Kalotje is op de Kruin een zwarte Vlak, Aan den Hals, een weinig onder den Keel, heeft de Vogel een Plek zwarte Vede- ren met blaauw gerand, Voor *t overige is de geheele onderzyde, van den Bek tot aan de Dekveders beneden de Staart, Olyfkleur of groenachtig geel. Marc- GRAAF zegt, dat de Oogen geel zyn. In de Nek iseen halfmaanswyze roodach= tige Vlak. De zyden des Kops, het agterfte van den Hals, de Rug, Stuit en Dek- veders der Wieken, zyn Pappegaay-groen. De groote Slagpennen zyn blaauw met donkere tippen; eenige weinigen van de eerfte ry der Dekvederen boven dezelven zyn insgelyks blaauw; eenigen der Slagpennen naaft aan de Rug groen; de Dekve- ders aan de binnenzyde der Wieken geelachtig bruin; de binnenzyden der Slagpen- nen donker Aschkleur. Ik telde flegts tien Pennen in de Staart, die my niettemin fcheen volmaakt te zyn. De Kleur der Pennen is fchoon blaauw , trapswyze in groen veranderende naar derzelver begin; doch zy hebben altemaal zwarte Tippen en de on= (C°) [Zie Praat IV. in de Derde Band van dit Vo- Ao. 164. Epw. Aw. T. 328. Brise. 40. IV. p. 465. _ gelen Werk.) . 4 EF. 35.£,3, Rhamphaftos M ‚ Linn. Svf $ (18) Garrulus Brafilienfis Roftro Serato. Enw. 4v. KIL Gen 46. Sp. B en Sif. zr Pp. 251. T. 328. Momo. Wurz, Ornith. 298. Raj. Ge 5 20 VERZAMELING van UITHEEMSCHE onderzyde van de Staart is zwartachtig donker. ’t Geene deezen Vogel byzonder kenbaar maakt, is dat de twee lange Pennen, in ° midden van de Staart, zig ver- toonen als of wederzyds, ter langte van een Duim, een weinig binnen de Tippen, haare Baarden afgeftroopt waren, doch zulks is Natuurlyk en daar van heeft Marc- GRAAF uitdrukkelyk gewag gemaakt. De zyd-Veders der Staart worden trapswyze korter, tot een derde der langte van de middelften. De Pooten, Voeten en Klaau- wen, Zyn van eene bruinachtige Vleeschkleur: (MARCGRAAF zegt zwart.) Hy heeft drie Vingeren voorwaards en eenen agterwaards geftreke. De buitenfte voor-Vin= gers zyn, byna over hunne geheele langte, aan den middelften gehecht: de Voe- ten breed en plat. De Vingers fchynen fmalle Vliezen op zyde te hebben, % welk hun breeder maakt. E Ee | Deeze Vogel was genomen in een Franche Prys door Kapitein Smrrey, nu Graaf FERRERS, en is ontwyfelbaar dezelfde als die MARCGRAAF heeft befchree- ven onder den naam van Gura Guainumbi: hoewel zyne befchryving een weinig van de myne verfchille. Hy is een Inboorling van Brafil en andere heete deelen van Zuid-Amerika. Ik ben zo omftandig geweeft, als ’t my doenlyk was, in deszelfs befchryving ; alzo er, naar ik meen, eenige moeielykheid is, wegens de ongewoo- ne Bek en Staart, om te weeten in welk Geflagt men hem zal plaatfên: des ik hope, dat de Stelzelmaakers, van onzen tyd, daar toe raad zullen vinden. De Heer Bris- SON heeft deezen Vogel afgebeeld en befchreeven onder den naam van Momot; in zyne Ornithologie ‘Tom. IV. p. 465, Pl, 35. Fig. 3. Zyne befchryving verfchilt van de myne, inzonderheid daar in, dat hy niet gelet heeft op de gedaante der middelfte Staartpennen, zo aanmerkelyk inde Afbeelding van MARCGRAAF en de myne. Ìk onderftel, dat zy eveneens geweeft zyn in Brissons Onderwerp , maar dat zy zodanig als een gebrek zyn voorgekomen, dat zyn: Tekenaar zulks in de Afbeelding getragt heeft te verbeteren (*). Gee eee eee elijk Aleide dre. Ark, sE XIX. De geelborflige Toukan (19). Deeze Vogel is hier, in alle Afmeetingen, tot een derde verkleind, gelyk men _kan zien op de Schaal daar nevens, die op vier Duimen langte in twaalven is verdeeld. Hy heeft een zeer groote Bek, gelyk alle Toukans, op zyde plat, met den bo- venrand fcherp. De Bovenkaak, welker onderkanten getand ‘zyn, is groen, met een lange Oranjekleurige Vlak wederzyds en den bovenrand geel. De Onderkaak is blaauw, met een groene Schaduw in midden. Beiden hebben Zy de Punten, die Zig haakswys’ omkrommen, rood, en doorloopen vier of vyf flaauwe donkere Streeken dwars over de fluiting van den Bek. De Neusgaten zyn verborgen in de ‘Lwarte Streep, die het Grondítuk omringt. De Oogkring is fchoon groen, en het Oog ftaat in een kaale Plek van Violetkleur ‚ gelyk de Huid is, onder de Ve- ders, over den geheelen Vogel. De Keel en Borft zyn helder geel, en daar on- der is een baar van Scharlakenroode Vederen, door welken dat geele van het zwarte des Onderlyfs afgefcheiden wordt. De Dekweders der Staart van boven Zyn wit, en die van beneden hoog rood, De Kruin des Kops, de Nek, Rug, Wieken, | Buik (*) [Ik kan, noch uit de befchryving, noch uitde heeft een fchor, trillend, fiaan eluid Afbeelding van den Heer Epwarps, befpeuren, dat Heer Taceurmn.] , ee deeze Staartpennen in ’t midden kaal zyn, gelyk Lin- (19) Toucan Peftore flavo. Enw. Av. p253. de. Naus daar van zegt. De Vogel leeft van raauw 329. Tucana Cayanenfis Gatture luteo. Brass. Áv. IV. Vleesch, waarvan hy brokjes in Water weekt;sen die paar TE. ar fr Rhamphaftos dicolorus. Linn, dan, met den Bek vattende » geweldig klopt, Hy SZ Nat, XII, Gen, 46. Sp. 7. EN ZELDZAAME VOGELEN, af Buik en Staart, zyn geheelenal zwart; hoewel hetzelve aan de bovenzyde der W ie. ken en Staart een veranderlyken blaauwachtig paarfchen Weerfchyn heeft. Van de Vingers {taan twee voorwaards twee agterwaards; zynde de Pooten en Voeten allen blaauw of Violetkleur. | Deeze Vogel was van Jamaika gekomen, alwaar ik geloof dat hy niet geboofen maar van * Vafte Land van Amerika overgebragt zal zyn geweeft. De Heer Co-_ WEL, in het Strand, verplichtte my met een gezigt daar van terwyl hy leefde, wél ‚in de Pluimagie en vlug ware, Vervolgens werdt hy aan Lord SpENceR prefenit gedaan. Zeer zelden worden zy levendig in Engeland gebragt. Fen gekleurde Te- kening, naar zulk een leevende Vogel gemaakt, is tienmaal zo veel waardig als naar dooden: want dan zyn de Bekken, die in * teven fchoon en hoog gekleurd waren, antsch donker, gelyk ik door eigen Waarneeming heb opgemerkt. Dit Voorwerp js niet juift door eenig Autheur befchreeven. Ik bevind het naaft overeen te komen met BRissONs Geelkeelige Toukan van Cayenne. Vol. IV. p. 411. T, 31. fe 1. BEEP ERE TOEPAS CHEEnt REEN BE EER EE ee kk XX, | De groene Toukan of Pepervreeter Gie. Deeze Vogel is op de Plaat in Afmeetingen omtrent de helft verkleind: gelyk men zien kan, de Schets van den Kop, die daar beneden in Levensgrootte voorgefteld is, vergelykende met de gekleurde Afbeelding. De Bek, ook op zyde platachtig, maar niet fCherp getugd van boven , is zwart, uitgenomen aan ’% begin, daar hy rood is rondom de Bovenkaak en Oranjekleurig aan de Onderkaak. Digt daarby heeft hy een weinig Wits aan de hoeken of Tandjes en is van binnen geheel rood. De Oogen ftaan in Plekken van kaale Huid, donker Vleeschkleurig , misfchien helderer geweeft in de leevende Vogel. De Kop, Hals en Borft, zyn zwart , met veranderlyke Glanzen van Blaauw en andere Kleuren. Omtrent de plaats der Ooren, wederzyds, is een ovaale Plek van Goudkleur. Ook is het Zwart, onder den Nek, bepaald door een halfmaanswyze Ring van dergelyke Kleur, wiens Enden opwaards trekken, maakende dus een halve Hals-kraag. De Rug, Stuit, Wieken en Staart, zyn fchoon groen, uitgenomen de tippen der Staart- pennen , welke roodachtig zyn, en die der Slagpennen donker. De binnenfte Dekve- ders der Wieken heeft hy Roomkleurig; de Slagpennen inwaards Aschkleurig, met heldere kanten. De buitenfte Staartpen, wederzyds, heeft niet meer dan een Duim langte; zodanig verkorten de Staartveders, die tien in geral zyn, van de middelfte af, zynde van onderen Aschkleurig met bruine Tippen. De Buik is Olyfgroen, met een verwarde mengeling van donkere Kleur, overdwars en de Dyén zyn rood- achtig bruin: de Voeten van maakzel als in anderen van dit Geflagt de Pooten en Klaauwen, donker zwart. Dit is een van dat keurlyk Partytje Vogelen, waar van ik meermaalen gewag ge- maakt heb, den Graave FERRERS in eigendom toebehoorende. Hy is een Inboor- ling der heete deelen van * Vafte Land van Zuid-Amerika: zynde naar t Leven ge- tekend en op de Plaat ge-etft. De Gekraagde Toukan van Cayenne, door den Heer DRIsSON in Plaat gebragt, fchynt my even dezelfde te zvn: zie zyne Ornitbolovi Vor. IV. p. 429. Tab. 32.f. 2. 7 y / rnitbologie, en, zo wel als PLAAT XXL (2o) Tucan viridis. Epw. Av, p. 255. T. aa0. ta- De Mammhalta: Pinc’ cana Cayanenfis torquata. Briss, oiv, Rn T, KIL Gen. 46. fa 4 sperivorus, LinN. Sy? Nar, EX. Deel j F 22 VERZAMELING van UITHEEMSCHE specsseesssesversrsssssssressesesnÏnÏs Pele XXL. De Groene Koekoek met cen geelen Buik (21). & Î _ De Afbeelding is een weinig verkleind; zo veel naamelyk, dat de geflooten Wiek, hier drie en een vierde Duims lang, Natuurlyk de langte heeft van vier Duimen en een half. en | | De Bek is dik en kort, en platachtig, waar door de hoeken der Gaaping ver van elkander zyn; * welk den Vogel een wyd Keelgat geeft. De kanten van de Bo- venkaak zyn een weinig Tandachtig gegolfd. De Bek is geel, omringd met ftyve zwarte Veertjes, die voorwaards uitfteeken, bedekkende de Neusgaren. Deeze zwarte Veertjes breiden zig rondom de Oogen uit en een Duimbreed langs den Keel nederwaards. MARCGRAAF zegt, dat zy fchoone blaauwe Oogen hebben, met Gouden Kringen. De Kruin des Kops, de Hals in ‘tronde, de Rug, Stuit en de kleine Dekveders aan de buitenzyde der Wieken , zyn zeer glanzig groen, met een weerfchyn van Blaauw en Goudkleur, en het voorfte van den Hals is zeer blaauw _ Groen. De Wieken zyn van buiten licht Aschkleur, of witachtig met zeer kleine, ongeregelde, donkere of zwarte dwars-Streepjes; % welk een gemengelde graauwe _ Kleur maakt. De tippen der Slagpennen zyn geheel donker; de binnenzyden der „Wieken donker Aschkleur en de binnenfte Baarden der Slagpennen wit aan * begin. De Staart beftaat uit twaalf Vederen, in ’t midden lang en naar de zyden allengs ver- kortende. De zes middelfte Veders zyn uitwaards groen met zwarte Tippen, in- _waards donker Aschkleurig. De buiteníte Veders, ter wederzyden, zyn boven en onder wit, met {malle zwarte dwars-Streepjes over de geheele langte, uitgenomen aan de Tippen. De Borft, Buik en Dekveders onder aan de Staart, zyn fchoon hoog Oranje-of Goudkleur. De Schenkels en Pooten, met korte Veertjes tot aan de Voeten toe gedekt, zyn van een lichte Aschkleur, met zwarte dwars-Streepjes. De Pooten en Voeten zyn kleiner en zwakker, naar het Lighaam te rekenen, dan ik _die in eenig anderen Vogel heb waargenomen. Van de Vingeren ftaan twee voor- waards twee agterwaards; zynde de buitenfte Vingers van ieder Voet de kortften: waarvan het tegendeel in Pappegaaijen, Spechten en Koekoeken plaats heeft. De twee voorfte Vingers zyn famengevoegd aan * begin; de agterften geheel afgezon- derd, de Voeten en Klaauwen bruinachtig van Kleur. | Deeze Afbeelding is naar een Onderwerp gemaakt dat zig in de meergemelde ry- ke Verzameling van den Wel Edelen Heer , Graaf van FERRERS, bevindt. Het isde Curucui van MARCGRAAF, wiens befchryving zeer naby overeenkomt met de myne, uitgenomen dat hy de onderzyde opgeeft Vermillioen-Kleur te zyn. Zie WirLouvensy's Ornithologie, p. 140, en een onnozel kleine Afbeelding, Tab. 22. De Heer BrRissoN fchynt deezen Vogel niet gezien te hebben, maar geeft MaRCGRAAFS befchryving daar van op, in zyne Vogelkunde , Vol, IV. p. 173. Hy noemt denzelven de Groene Couroucou van Brafil. | kk PKN Pe TE | en De Specht met roode Kaaken (22). Deeze Vogel is hier in de Natuurlyke grootte afgebeeld. Hy behoort eigentlyk tot de Spechten, hebbende de Staartveders ftyf en aan de enden afgefleeten. | De (21) Cuculus viridis Ventre flavo, Epw. 4v.p. 256. XII. Gen. 55. Sp. 2. T. 331. Pûttacus Flammeus viridi-cinereus Roftro fer- (22) Picus Genis rubris, Epw. 4v, p. 253. T. 332. rato. Feuir. Per, 20. Trogon Brafilienfis viridis. Briss. Picus undatus. LinN. Sy/t. Nat. XIL G Ss dv, KV. p. 173. Trogon Curucui. Linn. Sy/% Nat. N. Syt. Na ‚ Gen. wl p. IL EN ZELDZAAME VOGELEN, a3 ‚De Bek is van een bruinachtige Kleur, niet Beitelpuntig, gelyk in (ommigen van dit Geflagt, maar fpits. Van de hoeken des Beks loopt, beneden de Oogen; _ ter wederzyde van den Kop, een Plek fchoon roode Veertjes; die de Koonen; Kaaken of zyden des Kops bedekken, dat ik tot een byzonder merkteken van dee- ze Soort gebruik. Uitgenomen die roode Vlak, is de geheele Vogel Leeuwkleurig of Oranje naar Olyfkleur trekkende met gebroken zwarte of donkere Streeken; die dwars over alle de Vederen loopen, in fommige deelen breeder; in anderen fmaller zynde, gelyk de Afbeelding beft uitdrukt. De tippen der Slagpennen zyn geheel donker; de Dekveders aan de binnenzyde der Wieken Buffelkleurig zonder Vlak- ken; de binnenzyde der Slagpennen en onderzyde van de Staart even als van boven gekleurd en geftreept, doch niet zo helder. De Staart heeft tien Vederen. De Pooten, Voeten en Klaauwen, zyn van maakzel als in andere Spechten, en allen van eene donkere of zwartachtige Aschkleur. | Het Origineel, naar * welk deeze Tekening is gemaakt, was één uit de meer: gemelde keurlyke Verzameling van den Graaf FeRRERS, en af kom{tig, zo ik on- derftel, van Terra Firma of Guajana, in Zuid-Amerika (*). Ik vind hem niet door _BrissoN, of eenig ander Autheur, befchreeven of afgebeeld. RR Arde KI De geele Specht met zwarte V'lakken (23). Deeze Vogel is niet zo volftrekt en eigentlyk een Specht, als de laatftbefchreeve= ne; hebbende zyne Staartpennen zagter en niet aan de enden afgefleeten;, waar uit het wel fchynen zou, dat hy niet by den Baft der Boomen op en neder klautere; gelyk de Spechten doen. Zyne Afbeelding komt hier in de Natuurlyke grootte voor. BRIsSON geeft den naam van Barbu aan dit flag van Vogelen. De Bek is zwart, een weinig. nederwaards geboogen aan de Punt, en heeft, aan den Voet van de Bovenkaak, eenige weinige zwarte Borftels , die voorwaards over de Neusgaten heen fteeken. Het Voorhoofd en de Keel, meer dan een Duim ver; is met fchoon Scharlaken roode Vederen gedekt. Het agterfte van de Kruin des Kops is geel, met eenig Zwart gemengeld. De zyden van den Hals, van de ag- terfte Ooghoeken nederwaards, zyn graauw , of gekleurd met een mengzel van zwart en wit. Een donkere Streep loopt van den hoek des Beks naar het Oog. De Hals van agteren, de Rug, Stuit en Wieken aan de buitenzyde, zyn van een don= ker bruine Kleur, de Veders met Olyf kleur gerand hebbende, en in de ry der Dek= vederen, naaft boven de Slagpennen, heeft ieder Veder een geelachtige Vlak aan haare buitenfte Baard; zynde de Dekveders, aan de binnenzyde der Wieken, geel- achtig wit. De binnenzyden der Slagpennen en de onderzyde van de Staart, zyn Aschkleurig bruin. De Staart heeft tien Veders, van een donker bruine of graau- we Kleur aan de bovenzyden; de middelften langft zynde de zydelingfe allengs ver- kortende; aan de enden zagt en niet afgefleeten, als gezegd is. De Borft, Buik; Dyêën, en Dekveders onder aan de Staart, hebben een helder geele Kleur: die aan de Borft en Buik fraay getekend met ovaale zwarte Plekken: de Dyén, en Dek- veders onder aan, de Staart, overdwars gemengeld met donkere Streepjes. De Poo- ten, Voeten en Klaauwen, zyn zwart. De twee voorwaardfe Vingers van ieder Voet, zyn aan % begin een weinig famengevoegd; maar de agterfte Vingers t’ ce- __nemaal van elkander afgezonderd. | | | | tb EVA Ridder Linnzus ftelt zyne Woonplaats te Een flavus maculis tigris. Epw. dv. p. 259. F 2 Ee VERZAMELING van UITHEEMSCHE % Is één van die keurlyke Vogelen, welke in een Fransch Schip door zyne Ex cellentie , thans Graaf FeRRERS, prys gemaakt waren. Ik geloof, dat dit de eerfte Afbeelding en befchryving, daarvan gegeven, zy. Brrisson heeft, in Zyne Vo- gelkunde. (Vor. IV. p. 97. Tab. 7. Fig. 4,) een Vogel befchreeven en vertoond, die ik denk geen andere dan het Wyfje van: deeze te kunnen zyn; dewyl zy niet verfchillen, dan gelyk Mannetjes en Wyfjes gewoonlyk doen. Hy noemt hem de Gevlakte Barbu van Cayenne. Het daar nevens afgebeelde Infekt behoort tot het Geflagt der Puiftebyteren (*). Het is van Engelfche afkomft, en hier alleen tot fievaad bygevoegd , dewyl ik niet gaarn groote ledige ruimten op de Plaaten overlaat. De Kop, het Lighaam en de Pooten, zyn donker bruin. Het Lyf heeft twee bogtige {malle geele Stree- pen, van den Kop wederzyds naar ’ midden loopende. Hert agter-Lyf , of de Staart, is in °t midden blaauw, met geele Vlakken aan de zyden: de Wieken zyn doorfchynend helder bruin, met donkerer bruine Vlakken, gelyk in de Afbeelding is vertoond. | | tte SISSI SSSSTSSE SCEE SCSSEESSESESSES Ps bezAreAarkhe XXIV. De facamaciri van Marcgraaf (24). Deeze Vogel is in de Natuurlyke grootte op de Plaat verbeeld. Hy verfchilt van den Ysvogel niet, dan in de figuur van den Voet, en, alzo hy twee Vingeren ag- ter-, twee voorwaards heeft, heb ik hem tuflchen de Spechten en Ysvogelen geplaatft. De Bek is niet volkomen zo dik als in de Ysvogelen, regt, fcherp gepunt, en zwart van Kleur: boven en beneden is hy gekield en overdwars doorgefneeden zou hy zig als by Letter a op de Plaat vertoonen. Rondom den Voet des Beks, zo wel boven als beneden, heeft hy zwarte Borftels als een Baard , die voorwaards uitfteeken, De Keel is, een Duimbreed beneden den Bek, geheel wit. De ge- heele bovenzyde, van den Bek tot het end der Staart, is van een fchoon groene Kleur, met een weerfchyn van Hemelschblaauw en Goud. Het zelfde Groen loopt rondom het voorfle van den Hals, beneden de witte Vlak aan den Keel. Het Groen op de Kruin van den Kop, op de Slagpennen der Wieken en op de Staart, valt meeft in ’ blaauwe. De Staart, die uit tien Veders beftaat, heeft als flaauwe dwars-Streepen, die donkerer blaauw zyn. De binnenfte Dekveders der Wieken zyn Oranje-Kleur : de Slagpennen aan de binnenzyde zwartachtig ; de tippen uit- waards donker, zo wel als de onderzyde van de Staart. De Buik, Dyën en Dek- veders beneden de Staart , zyn roodachtig Oranje. De Pooten en Voeten, van maakzel als in de Spechten, maar veel zwakker naar * Lighaam te rekenen, zyn bruinachtig Vleeschkleur. Deeze zeer aartige Vogel is een der genen welken de Graaf FERRERS prys ge- maakt heeft, als boven gemeld. Hy is door MARCGRAAF afgebeeld en befchree- ven; doch ik geloof dat de zyne een Wyfje ware: want hy maakt het Lyf enz. van Kleur als geel Wasch, daar ik hetzelve roodachtig Oranje teken. Zie deszelfs befchryving by WrrLLoueHBY, p. 139 en de. Af beelding aldaar , Plaat 22. BRISSON heeft ook deezen Vogel in Afbeelding gebragt en befchreeven. Zie deszelfs Or- nithologie Vol. IV. p. 86, Tab. V. Fig. 1. Het is een Vogel van Brafil en de heete deelen van Zuid-Amerika. MARCGRAAF, (en Briflon uit zen Werk, zo ik onder- _ftel,) zegt, dar hy blaauwe Oogen heeft, PLAAT XXV. (*) Libellula deprelfa. Linn. Syft. Nat. XII. Gen En Zie aldaar m in; [a. Linn. $ ‚XII d 5 aar myne Aanmerking. 234. Sp. 5. Rozs. Inf. IL, Aq. T. 6. f.4. & Tab. 7. _ (24) Jacamiciri Marcgravii, En p. 2ór. T, 8. 3. Platachtige Juffer. Natuurl. Hift, 1. D. XIL Stuk, 334. Galbula. Briss. 4v. IV. p. 86. T. 5.f, t. Alcec? bladz, 21. [Zelden komen dezelven zo blaauw gerugd _Galbula, Linn. Sy/?, Nat. XII, Gen. 62. Sp. I5. Lj EN ZELDZAAME VOGELEN. 45 essesseosssssssssssssssstescssssessstern Bs A tekeer GEV De Gevlakte Ysvogel (25). Deeze Vogel, hier in de natuurlyke grootte afgebeeld, heeft den Bek zwartacht tig, uitgenomen den voet van de Onderkaak, welke Oranjekleurig is. Een zwarte; taamelyk breede Streep, loopt van de Bek langs den Kop ter wederzyde, en daar in zyn de Oogen geplaarft. Zy is met {malle Oranjekleurige Streepen, boven en beneden, gezoomd. De Keel, Borf{t, Buik, Dyëên en de binnenfte Dekveders der Wieken, zyn van een fchoone Oranjekleur. Tusfchen den Hals en Borft loopt een breede zoom of band van zwarte Vederen, die licht Aschgraauw of witachtig ge- boord zyn. De Kruin des Kops is zwart , maar wordt in de Nek allengs groen. Ook zyn de zyden van den Kop, benevens de Oogen, groen; de Rug, Stuit; de bovenzyden der Wieken en de Staart, insgelyks {choon glanzig donker groen ; heb- bende de Wieken; Stuit en de Staartveders , witte Vlakken op de kanten haarer Baarden. De Staartpennen binnenzyds en de Staart van onderen, zyn donker Asch- _graauw , met witachtige Vlakken op de Baarden. Van buiten zyn de tippen der Staärtpennen een Duimbreed donker. De Pooten eù Voeten hebben eene roodach- tige Vleeschkleur, ‚De drie voorfte Vingers waren aanmerkelyk famengegroeid , Bjihens totrâande Klaaúwen. Woe, rs a | Deeze keurlyke Vogel bevindt zig in de Verzameling van Graaf FERRERS, en was, zo ik geloove, door geen ander Autheur befchreeven of gemeld. Hy heeft zyne afkomtt van Gujana, in Zuid-Amerika, | | Ee Het Infkt, op de Plaat afgebeeld, heeft een (Gort van Fungus, úit den Kop groeijende. Het was van Dominika, een der Neutraale Eilanden in de Weft-In- diën, medegebragt. Veelen derzelven waren by elkander in de Aarde begraven gevonden, die allen dergelyke Uitwasfen op den Kop hadden; zynde, zo ik denk; door de vogtigheid van den Grond daar op gegroeid. Het onvolkomen Infekt.; of de ANympha, waar op zy zitten, fchynt my het jong te zyn van de Cicada; wel- ke door ReaAumur, in zyne Natuurlyke Hiftorie der Infekten, is befchreeven, en Vol. V. PL. 16. £. 7 afgebeeld. De eene van myne Figuuren is in de natuurlyke grootte getekend, de andere een weinig grooter. Verfcheidene derzelven, werden; in den jaare 1760, gezonden aan den Schildknaap IsaAK MarTnew, Zoon van wylen den Gouverneur MaTTHEw, die my een monfter daar van prefent deedt. Ik onderftel, dat, voor en aleer de Cicada tot haar volkomen. ftaat komt, de Fun- gus verdrooge en afvalle.. De Heer Reaumur heeft, in zyne befchryving van deeze Infekten; van dit Uitwas geen gewag gemaakt. Het Infekt is geel, de Fun- gus bruin (*). SSSOCSSSSSESEEESESS SEE SEESSSESESTT Bel A AS XXVI. De Gekuifde Ysvogel (26): j Ook deeze is in de natuurlyke grootte hier voorgefteld. Ik derik dat hy het Mar- netje (25) Halcyon maculata. Epw. 4o. P. 262. T. 335. Alcedo Inda. Linn. Sy}, Nat. XIL Gen. 62. Sp. 2. Conferatur Ifpida Senegalenfis, Briss. Av. IV, p. 485. E40 fer. Ie ning gemaakt hebben?” Dn ij (20) Halcyon criftata. Epw. Ao. p. 264. T. 336; Conferatur Alcedo criftata. Linn. Syft Nat. XIL Gen; €) [Zouden niët, door knelling of drukking, de Ingewanden ùit deeze Poppen der Cicaden kunnen ge- drongen zyn, en dan toevallig eene dergelyke vertoo. LX. Deel, 62. 'Sp. 1. Alcedo Amboinenfis criítata. Srn. Muf. L: TE: 63, f. 4. Ifpìdá Philippenfis criftatd, Batss. 40, IV: Pook g G 38 VERZAMELING wan UITHEEMSCHE netje zy van deeze Soort, om dat een. ander daar mede overgebragt is, wiens figuur en grootte van deeze niet verfchilden, en die even de zelfde Kleuren hadt, maar niet zo levendig: °t geen my doet denken, dat dezelve het W yfje ware. De Bek is regt, hebbende eene fpitfe punt, en van onderen zo wel als van bo- ven gefleufd, zwartachtig. Oranjekleurige Streepen loopen van de Neusgaten onder de Oogen door. Van de Onderkaak af is de Keel wit, en dit witte gaat bykans vondom den Hals, een foort van Kraag muakende. De Kruin des Kops # gedekt met lange blaauwagtig groene Vedertjes, waar Zwarte Streepen door heen loopen; en: deeze Vedertjes, lang zynde en:los, maaken een Kuif, welke het Vogelije, zo ik onderflel, naar believen kan opzetten en laaten vallen. De Vedertjes, onmidde- lyk boven de Oogen, zyn blaauw. De Nek, Rug, Stuit, Wieken en Staart, zyn by uitftek fchoon en. hoog Ultramaryn blaauw , de Stuit iets lichter dan de andere deelen zynde en de tippen der Staartpennen donker. De binnenfte Dek- veders der Wieken zyn Oranjekleur: de Staartpennen aan de binnenzyde donker ; met de kanten flaauw Oranje. De onderzyde van de Staart is donker of zwartach: tig. De Borft, Buik, Dyên, en Dekveders onder aan de Staart, zyn helder Oran- jekleur; de Pooten en Voeten van maakzel als in andere Ysvogels, van Kleur fchar: laken-rood, | 2 | De hier befchreeven Vogel was op ’t Eiland Johanna, benoorden Madagaskar, ge- fchooten door Monfr. Pree, Koopman van Londen. Hy verfchilt van onzen Ys- vogel in kleiner te zyn (*), geen zwarte Streepen te hebben onder de Oogen, van de hoeken des Beks afkomende, en geen groene Kleur op de Wieken. Ik vind hem tot nog toe door geen Autheur befchreeven (f} | s De Phantfchietende Wespen, op de Plaat afgebeeld, zyn ontleend uit een Spaarisch Werk, dat den tytel voert van „Apparato para la Hhifloria Naturali Efpagnola , in Folio te Madrit uitgekomen in't jaar 1754e Ik heb deeze Figuuren en derzelver Hiftorie tot vergezelling gebruikt van de Groeijende Poppen der voorgaande Plaat: De Spaanfche Autheur, Pater TORRUBIA, een Franciskaaner Monnik; heeft Zyn Onderwerp zeer wel en als een geleerd Man behandeld; maar niet geheel ontbloot van. eenige gemeene- Volks dwaalingen. Ik merk dit te liever aan, om dat het van ‚belang is het karakter vaneen Autheur te kennen, wanneer hy ongewoone Ver. fchynzelen ter baan brengt. Ik gaa nu over tot zyn Berigt, het welke veel over: eenkomft fchynt te hebben met het Infekt, dat in ’ onmiddelyk voorgaande Hoofd- ftuk is befëhreeven. … Toen ik my (zegt die Pater) bevond op de Buitenplaats. » van een Heer, twee Mylen van de Stad Havána in Nieuw Spanje ; den tienden van February des jaars 1749; vond ik eenige doode Wespen in de Velden, die nogthans geheel waren, het Lyf, met Wieken en al; inderdaad volkoren Ske- letten ($). Uit den Buik van ieder Wesp fchoot een Plant, die ontrent vyf Span hoog groeit, by de Ingezeten Gia genaamd, vol van fcherpe Doorntjes, en *% emeen denkbeeld ís aldaar , dat de gezegde Doorntjes hunnen ooirfprong zyn ver- „ fchuldigd aan de Buiken der Wespen.” De Autheur zegt verder, dat hy veels Mikroskoopifche en andere Waarneemingen op dezelven. in * werk telde, doch ver- haalt niet welke Waarneemingen dit waren: maar van de geheele zaak houdt hy zig | vol: 53 (*) LU ne differe de notre Martin Pecheur, qu'en ce gwil eft plus petit &e. heeft de Franfche Vertaaler ; dach dit is four. Hy verfchilt 'er insgelyks van door een Kuif te hebben, en de Ooftindifche gewoone Ys- rood heeft en de Pooten zwart, van de Kaap ont- fangen.j en (9) [Das luide het Engelfch, van Fpwarps, woorde. Iyk. De Franfche Vertaaler maakt daar van. Deeze In- vogeltjes zyn ook veel kleiner dan de onzen: zie der- zelver Afbeelding in ’t 1, Deel van dit Werk, van de Elfde Plaat van Kpwarps ontleend. ] CH) [Lurneus heeft hem flegts bedenkelyk betrokken tot Zynen Gekuifden Ooftiridifchen Ysvogel, de Am- bonfche by Sapa afgebeeld en de Philippynfche by Brisson. Ik heb een dergelyken, doch die den Bek - Jekten waren geheel verdroogd; maar. het Lighaam, de Wieken en alle derzelver Leden, waren onbefchadigd. In ’t Spaanfch heeft Forwunra: Pero enteros rodos- los” Efquelettos con Jus Alas; dat is: de gantfche Skeletten nog geheel met haare Wicken. Men ziet hier uit, hoe iets door onkundige Vertaaling kan verbafteren en door uitbreiding onduidelyk gemaakt worden.) — EN ZELDZAAME VOGELEN. On volkomen overtuigd. Dit is zyn Berigt. Op zyne Veertiende Plaat geeft hy de Afbeelding, die ik gekopieerd heb, van deeze Wespen en de Planten, als uit der- zelver Lighaamen voortfchietende, en opgroeijende uit den Grond. Ik ben mynen Vrind, den Heer ÉMmaNverL MeNpez pa CosrTa, Lid van onze Koninglyke Societeit, enz. verpligt voor de aanwyzing van dit aartige Infekt; en voor ’ vertaalen van dit Uittrekzel uit het Spaansch. Alles, wat door dien Au- theur gezegd wordt, in aanmerking neemende, ben ik van gevoelen; dat het In- fekt, %t welk hy befchryft, niets anders is dan het door my afgebeelde op de voor- gaande Plaat (*): want de Spanjaards zyn in de kênnis der Natuurlyke Hiftorie nog niet veel gevorderd, en ik geloof dat de goede Pater wel den knobbel van uitpui- lende deelen in de Fungus voor gedroogde Bladen heeft kunnen aanzien (. ee nr geh ek Peet XXVII De Kalkoen - Faizant (en). Deeze Vogel , welke men méent van een Kalkoen en Paint voortgeteeld tè zyn, is hier veel verkleind om hem in *t beftek van deeze Plaat te kunnen brengen. Een omtrek van den Kop vindt men daar nevens in de Natuurlyke grootte, en ce- nige van de voornaamfte Afmeetingen zyn als volgt. Van de punt des Beks tot aan % end der uitgeftrekte Staart, 28 Duimen: van den Bek tot aan het end der Vingeren, 255; de tippen der Wieken, uitgeftrekt, 32 Duimen van elkander; de Wiek, geflooten, 1o Duimen lang; de Poot, van de Knie tot aân den Hiel, 33 de middeifte Vinger en Klaauw 2; Duimen, De grootte fcheen als tusfchen een Faifant-Haan en een Kalkoenfe Hen gemiddeld. | en 8 ze De Bek is zwart, met een weinig Vleefchkleur. Aan den voet vän de Onder« kaak, boven de Neusgaten, zyn lange zwarte Vedertjes, die een klein Kwaftje maaken, De Oogen waren Hazelnootenkléur, omringd met een plekje Huid, dat rood was, dunnetjes gefprenkeld met kleine Haairtjes. Het overige van den Kop; en dat gedeelte van den Hals, *t welk Vederloos is in de Kalkoenen, was gedekt met zeer korte bruine Vedertjes, welke zwarte dwarsftreepjes hebben; ligter aan den Keel dan in de Nek; die bekleed was met langer Vederen, ván een paarfchen of Koperglans, gelyk in de zwarte Kalkoenen. « De geheele Buik en de zyden des Lyfs, waren gedekt met donker zwarte Veders; maar omtrent de Leg is een witte Vlak, zynde de Dekveders; onder aan de Staart, Oranjekleur met zwarte dwars: ftreepen. De Rug, de bovenzyde van de Staart en Wieken, waren bruin, gemen- geld met grooter en kleiner zwarte dwarsftreepen 3 *t welk de Afbeelding beft zal uitdrukken. De Dyën zyn gekleurd en getekend even als de Wieken: wier bìn- nenfte Dekveders witachtig waren: de Slagpennen van ondereri Aschkleurig; overs. dwars met wit gemengd; de tippen der Wieken en Staart donker. De Staart heeft zeftien Vederen. De Pooten, Voeten en Klaauwen, zyn donker Afchkleur. De twee buitenfte Vingers van ieder Poot zyn door Vliezen met den middelften fämen- gevoegd. De Veders waren alemaal dubbeld: de eene ftevig, de andere een klei ne afgezonderde Dorisveder; beiden voortkomende van de zelfde Schaft, Ik werd begunftigd met dit ongemeene voortbrengzel door den keurigen en waar- - j den ‚€ [Dan zou dit milTchiea op de zelfde manier, als de gehen, aan welkeri hy het vertoonde, dè Doornen ik van dat Voorwerp dagt, naamelyk doof opdie In- grappig uit den Buik der Wespen ftelden voort te ko- fekten te trappen, kunaen veroirzaakt zyn.J 2 men, om dat de Wesp een Angel heeft, Een fterke_ (1) [Pater Torrubia zegt „dat men den oirfprong van” {loitreden_ waarlyk !} dat Boompje niet wift, voor dat hy het bekend maak-- __ (27) Áwis quaedam Speciei mixt ex Gallo Indico & te, én uit zyn redeneering blykt niet onduidelyk, dat Phafiano. Epw. 4ù.-p. 267. T, 337. G 2 ; bo VERZAMELING van UITHEEMSCHE den Heer, HENRY SEYMER, Schildknaap van Hanford in Dorfetshire: wien ik3 om andere redenen, ook veel verpligting heb. Daar waren drie of vier van dezel: ven ontdekt in de Boflchen naby zyn Huis, en hy hadt het geluk daar van eene te fchieten in de Maand O@tober 1759: welke Vogel zig thans op myn Tafel bevindt, terwyl ik dit fchryve. Ik heb reeds daar van eenig Berigt aan de Koninglyke Socie: teit gegeven; haar den Vogel en de Tekening, op eenen zelfden tyd, onder * Oog brengende, De Leden heeft het behaagd, zo wel de Afbeelding als de befchry- ving daar van aan ’ licht te geeven, in de Verhandelingen der Societeit; Vor. LF. Part. IL. voor % Jaar 1760; p. 833. | | ä 5 Ik kan niet nalaaten hier eenige Aanmerkingen by te brengen, welken myn waarde Vrind, PeTer COLLINSON, Schildknaap, Lid der Societeit, my aangaan: de de Failanten medegedeeld heeft. Hy zegt: „Ik zag by Lady Eflex, de Hen van een Chineefche Goudlakenfé Faifant, (welke door Epwarps, op Plaat 69, . is afgebeeld} die, geduurende den tyd van zes Jaaren, allengs van haare bruine Kleur tot die van dên Haan was overgegaan; zodanig , dat menze niet gemak: kelyk kon onderfcheiden , anders dan aan de Oogen en de langte van de Staart. ‚ Tets dergelyks is by den Hertog van Leeds gebeurd, alwaar de gemeene Engel- „ fche Faifant-Hen allengs in de Kleur van den Haan veranderde”. Zulke ver- anderingen, denk ik , gebeuren zeldzaam en alleenlyk in tàrn gemaakte Vogelen. Ik heb gemeene Haanen gtootelyks ir Kleur zien veranderen. De Guineefche Hen- nen, die, toen ik een Jongen was, als iets zeldzaams vertoond werden, zyn thans gemeene tamme Hoenders in Engeland geworden. De eerften , die men over: bragt, waren van de wilde Kleur, allen blaauwachtig graauw , met kleine witte Vlakjes;, maar, federt haaré voortteeling als Huis-Gevogelte, zyn veelen bont ge: worden, uit wit en de Natuurlyke Kleur gemengeld , anderen zyn licht Paarlkleur; met zigtbaare Vlakjes; anderen wederom zyn volkomen wit (*). soosssssssssssssssssrssssesshecnstenst Boete Ao Acne sE LUI De groote Gekroonde Ooftindifhe Duif (28): Deeze Vogel is ook aanmerkelyk verkleind, om hem in ’ beftek van de Plaat te kunnen brengen. Het origineel, hoewel van ° gezin der Duiven, heeft de rootte van een gemeene Kalkoen. | | | De Bek is zwart, taamelyk regt, met de punt van de Bovenkaak een weinig over de onderfte heen hangende. Van dezelve gaat wederzyds een breede zwarte Streek naar agteren, die puntig uitloopt, en waar in de Oogen zyn geplaatft ; wel- ke roode Kringen hebben. De Kop heeft een verheven Kam of Kroon, welke ik onderftel altoos overend te ftaan, zynde famengefteld uit zeer tedere Vedertjes, met dunne Schaftjes en zeer fyne Baardjes, welke haare deelen niet famengekleefd, maar geheel los van elkander hebben. De Kam; Kop; Hals, de Slagpennen der Wieken en de Staart, als ook de geheele onderzyde van den Vogel, zyn fchoon lichtachtig blaauw Afchkleur; even als men dit ziet in de helderfte deelen van fommigen onzer Veldvliegers of Wilde Duiven. De Dekveders aan de buitenzy- de der Wieken en op het midden van de Rug, zyn van ecne donker roodachtige Te- (*) [Buiten twyffel bedoelt Epwarps hier de Poule kelyk van de genen, welke hier geteeld worden , peintades; zynde de Tweede Soort van Faifanten by _verfchilde.] Ee __e den Heer Linneus; (onder den bynaam Meleagris) (28) Columba Indica Crit magnâ. Epw. 4v. p.271; door my omftandig befchreven: Nas. Hift. LD. V. T. 339. Phafianus criftatus Indicus. Brise: do. 1. Pp. Stuk, bl. 378. enz. Zelf heb ik zodanig eene, van 279. T. 26. f. r. Columba coronata. LiNN- Sy/t, Nats de Kaap overgebragt, eenigen tyd levendig gehad, XIÍ. Gen. to4. Sp. 17. Gekroonde Faifant. Nat. Hifts die door blaauwachtiger of donkerer Kleur aanmer, ID. V, Srux bl. 399. PL XLVIL Fig. & EN ZELDZAAME VOGELEN. 6 Tegelkleur; % welk re amen een foort van Zadel maakt, dwars over de Rug des Vogels. Eenigen van de eerfte ry der Dekvederen boven de Slagpennen zyn wit; met tippen van het gemelde rood, en de overigen van de gezegde ry, naaft aan de Rug, zyn Afchgraauw. De Pooten en Voeten , van maakzel voorkomende als in de gewoone Duiven , hebben eene witachtige Kleur, met roode Vlakken. Deeze Vogel, en die van de Zesde Plaat, zyn de eenigfte naar Tekeningen ge- maakt, in deeze laat{te vyftig Plaaten van myn Werk: maar, om dat zy voor my nieuw waren, en een byna ontwyfelbaar getuigenis van echtheid hadden; zo ver- _ heugde ik my, gelegenheid te hebben om ze in Plaat te brengen. Het Origineel is één der genen, welken de voorgemelde Gouverneur LOTEN in Índie naar Leven _deede uitfchilderen, en bevindt zig thans met veele anderen, die van daar kwamen; in het Brittannifch Kabinet. De Heer LoTeN bragt ’er verfcheidene levendig uit Indië, en deedt dezelven prefent aan wylen de Koninglyke Princes van Groot-Brit- tannie, Douariere van den Prins van Oranje, enz. Van % Eiland Banda is hy af= komftig, daar zy hem de Kroonvogel noemen. BrrssoN heeft hem afgebeeld eù befchreeven , zo ik onderftel naar één dier Vogelen , welken aan gezegde haare Koninglyke Hoogheid prefent gedaan waren: want hy befluit zyne befchryving met te zeggen, dat dezelve van % kiland Banda kwam; en gefchonken was aan de Prin- cefle van Oranje, die dezelve aan den Heer Rraumur prefent gedaan hadt (* Dit, denk ik, zal geweeft zyn toen de Vogel dood was; aangezien de Kleur der Oogen niet gemeld wordt, en de Kuif is plat vertoond, waarfchynlyk onder % ver- voeren. dus gedrukt zynde. Zie de Afbeelding in Brissons Orzitbology, Vol. I. Tab. Vl, Fig. r, pag. 278. Hy noemt denzelven, de Gekroonde Faifant der In- diën. ’tVerwondert my niet, dat die Autheur hem onder de Faifanten plaatfte; daar hy denzelven, niet leevend hadt gezien, om zyn Geflagt naar de Leevensma- nier te bepaalen. Ook deedt daar toe veel, de grootte van den Vogel, enz. Maar de Heer Loren heeft my verzekerd, dat het eigentlyk een Duif is, die gebaar- den en geluid maakt eveneens als de Duiven, in het naloopen, korren en bekken mer het Wyfje. Ik moet nogthans bekennen, dat ik nooit, zonder zodanig een berigt, zo groot een Vogel tot de Duiven zou gedagt hebben te behooren. Ik had ook deeze Plaat reeds gegraveerd „eer my de Vogelbefchryving van den Heer Brus: SON in handen was gekomen. | BE OEE ee an edna benden enne Pk ASAP XXIX: De Duif van °t Eiland Nikobar (29). Deeze Vogel is hier ook aanmerkelyk verkleind, om het beftek van de Plaat hiet te overtreeden. Hy kwam my voor, nagenoeg van grootte te zyn , als eer emeene Duif. | | | De Bek is van eene zwartachitige of donkere Kleur; de Bovenkaak hangt over de Onderkaak een weinig heen, en men ziet eene verhevenheid boven de Neus- gaten; gelyk in de meefte Duiven. De Oogen zyn Hazelnooten-Kleur, met zwarte Appelen. De Kop, Hals, Borft, Buik, Dyën en de Dekveders onder aan de Staart, zyn allen donker blaauwachtig paarsch. De Veders aan den Hals zyn lang en puntig, gelyk die van de gewoone Haanen, hebbende een fchoonen verander. Een à lyken %) [Ik meen de ine van deez EE Ve 2 ä ie in myne AA Enka en Be se ha de Afbeelding van den Heer Brisson ontleend te _p‚ 153, 154- Columba Nicobarica. Linn. Syt. Nat: hebben. De Omftandigheden verfchillen een weinig; XII. Gen, tog. Sp. 27. Nat. Hifi, L D. V: Sihks als ook de figuur] bladz. 450. IX, Deel p VERZAMELING vaN UITHEEMSCHE Iyken weerfchyn. van blaauw , rood, Goud- en Koperkleur. De Rug en boven- zyde der Wieken zyn groen, met eenen Koper- en Goudglans fpeelende. De buitenfte Slagpennen zyn fchoon blaauw, zo wel als de Dekveders onmiddelyk bo- ven dezelven, en aan de tippen, een goed end wegs, donker zwartachtig blaauw: De Staart, en derzelver bovenfte Dekveders, zyn wit: de Pooten en Voeten met . roodachtig paarfche Schubben bekleed. Ke id | B Ik heb by ArgiN Afbeeldingen gevonden, welken hy den naam geeft van Dof- fer en Duif van Nikobar; in zyne Hiftorie der Vogelen. Naderhand onderzogt ik ze ten huize van Sir HaNs SLOANE , doch kon geen onderfcheid vinden om té befluiten, welk het Mannetje of Wyfje ware; en dus geen de minfte reden, om ’er twee Afbeeldingen van te maaken. De Vogel, naar welken ik de myne tekende, bevind zig thans, in % jaar 1762, levendig in de Menagerie van den Hoog Edelen Heer Graaf TiLNeY, by zyn Huis in Eflex. ALBIN noemt hem de Minkcom- bars-Duif op zyne Plaat, en Nincombar in zyne befchryving. De vaftgeftelde naam des Eilands, van waar zy kwamen, is Nikobar , en met eenige kleinen, daar by leggende,te famen, noemt men ze de Aikobars. Zy leggen benoorden Sumatra; op de Noorder Breedte van zeven tot negen Graaden (*). BRISSON heeft ALBINS naam en befchryving van deezen Vogel in Zyne Ornithologie overgenomen. Myn oogmerk in de Afbeelding was, die van ALBIN te verbeteren; Ìn hoe verre dit my gelukt zy, laat ik aan % oordeel van ’% Algemeen. | VUVUUUVVVUVUUVUVUUUUUUVUUUUVIUUUUULL ES Rt PA At XEN, De Mannetjes paarfcb geborfte Manakya (30). | Deeze Vogel is hier in de natuurlyke grootte afgebeeld. Ik onderftel, dat hy het Mannetje zy van de Blaauwe Mees met de purpere Borft, bevoorens in tyn_ _ Werk op Plaat 241, afgebeeld ({)- | | ___De Bek is naar °t Lighaam klein en zwart, met de punt van de Bovenkaak een weinig overhangende. De Kop, het agterfte van den Hals, de Rug, de kleinfte Dekveders aan de bovenzyde der Wieken, de Stuit en Dekveders boven en on- der aan de Staart, zyn vaa een fchoone blaauwe Kleur. De Slagpennen en de ry der Dekvederen daar boven, aan de buitenzyde, zyn zwart, m@t {malle blaauwe randen. De binnenfte Dekveders der Wieken zyn zwart, met groenachtig blaauwe kanten. De Staart heeft twaalf Veders van gelyke langte; zwart van boven, met {malle blaauwe randjes aan de buitenfte Vederen. Voorts is de Staart en de Slagpen- nen van onderen bruinachtig. De Kaak, het voorfte van den Hals en het middel- {te des Buiks, zyn donker paarsch, met ronde fcharlaken roode Vlakken. Een blaau- we Gordel loopt dwars over de Borft en onmiddelyk daar onder een {charlakenroode. De zyden onder de Wieken, de Schenkels en het onderfte des Buiks, zyn fchoon blaauw. De paarfche Veders, aan deszelfs onderzyde , hebben haar Donzige deelen wit, en alle de fchoon blaauwe Veders haar Dons donker of zwartachtig, gelyk de Kleur is der Pooten en Voeten. De buitenfte Vingers zyn aan * begin een weinig; met de middelften famengevoegd. | _ Deeze Vogel was my door den zeer werpligtenden en keurigen Heer, Perer | | Re | Hent (*) [Deeze Eilanden zyn her, welke de Deenen (go) Manacus was PeCtore Parpureo. Epw. 40.273: onlangs in bezitting zouden genomen hebben. De T. 340. Cotinga. Burss, Zv, Il. p. 240. T. 34.f£. Tt. Inwooners zyn een vreedzaam Volk, doch armelyk , _Ampelis Cotinga. Linn. Syft. Nas, Gen. zo8. Sp. 4. meelt van Vifch leevende en van de Broodvrugt, (1) [Zie ons Zevende Deel, bladz. 34 » Plaat Ook leveren deeze Eilanden weinig of niets uit: zo XXXL] 3 dat de Deenen ’er denkelyk niet veel aan hebben zullen, J EN ZELDZAAME VOGELEN & Henry Tesporer, van Lubek, toegezonden. Hy berigtte my, dat hy denzel- ven van Liffàbon ontvangen had. ‘t Is een Inboorling van Brafil, en van Tierra Ferma in Zuid-Amerika. De Vogel is door BRrssoN afgebeeld, in deszelfs Orni- thologie, Vol. IL. Tab. 34. fig. 1, en op p. 340. befchreeven. __Hy noemt hem dè Cotinga, en zegt dat het een Inboorling zy van Brafil. „Deezen Vogel houdt hy voor den zelfden als de myne, van Pl, 241: maar de hier befchreevene komt aan zyne Cotinga nader. | Gen an De Kapel, in de hoek van de Plaat, genaamd de Geel en Zwarte, is een In- boorling van Éngeland, getekend naar % leven in de natuurlyke grootte. De bo- venfte Wieken zyn Oranjekleurig , ieder met een ronde zwarte Vlak: het Lyf geel, Zo wel als de onderfte Wieken, die ieder met een roode Vlak getekend zyn. Allen hebben zy breede zwarte boorden, welke met geele Vlakjes zyn uitgemonfterd. Aan de uiterfte enden der Wieken, buiten het zwart, is een {mal randje van roodachtige Kleur (*). | eel eee aa geeen Pet EE NEN De Pompadour-Wogel (31). ‚ Deeze Vogel is ook in de Natuürlyke grootte op de Pláat vertoond. Hy bez hoort tot de familie van Vogelen, welken ik Manaleyns genoemd heb. De naafte Europifche Vogel, my bekend, die met dit flag van Amerikaanfche Vogelen ftrookt, is de Boheemfche Gaay. Dezelve komt daar mede overeen in grootte, in figuur van den Bek, in de kortheid van de Staart, en wel byzonderlykft met de hier te befchryvene Soort daar in , dat ieder een groote zeldzaamheid, hoewel zeer verfchillende, heeft in de tippen van de eerfte ry der Dekvederen van de Wie- ken boven op de Slagpennen. Deeze heeft dezelven puntig, ftyf en bykans Hoornig aan de tippen: de Gaay heeft kleine platte Hoornachtige druppen ; hangende aan de tippen der Vederen, van een fchoone Scharlakenroode Kleur oe De Bek is van een bruinachtige Kleur.” Van de hoeken der gaaping, onder de Oogen; loopen {malle witte Streepen. De Slagpennen zyn wit; eenige weinigen ‚van de kortften uitgezonderd, welke eene paarfche Kleur hebben, en de tippen der buitenften zyn donker. De bintenzyden der Wieken zyn ook wit, maar insge= — lyks donker aan de tippen der buitenfte Slagpennen. De geheele Kop, de Hals, het Lighaam, de Staart, en de Dekveders der Wieken van boven, Zyn uitermaate fchoon rood naar purper trekkende, met een fierlyken glans als van Zyde; maar de Staart van onderen een weinig flaauwer. De ry der Dekvederen, naaft boven de _Slagpennen , is van een zeer byzonder maakzel, verfchillende van alle Vogels, wel- ken ik immer heb gezien. Deeze Veders zyn fmal, fcherp gepunt, flyf, en aan: merkelyk geribd aan de tippen: hebbende witte Schaften. De Staart beftaat uit twaalf Veders van gelyke langte, De Pooten, Voeten en Klaauwen , zyn zwart. De bui- tenfte _(*) [Deeze kan geen ándere zyn; dan de Oranje. _ _Nüturd; Ed. xir, Pp. 764. dangehaald wordt, op de Kapel, door my in het XL Stur van het I, Deel my- _Hyale, dat eigentlyk deeze Oranje-Kapel is. ner Natuurlyke Hiftorie bl. 257. befchreeven, en komt (31) Pompadour. Epw. 4v. p. 275. T. zár. Tur: volmaakt met die van Ronser IL Deel, T, 46. £.4, dus Puniceus. Part. adumbr. 99. Cotinga purpurea, 5-» overeen; hoewel ’er aanmerkelyke Veranderingen Berss. Av. IL. p. 347. T. 35. É. 1. Ampelis Pompa: van zyn , gelyk ik aldaar opgemerkt heb; doch het dora. Linn. Sy/% Nat. XII, Gen. 109, Sp. 2. kan niet dezelfde zyn, met die van Epwarps Plaat (f) [De Boheemfche Gaay ; by ons gemeenlyk — 304 f I, 4 a dit Werk VII Deel, Plaat o4. p. _Beemer of Zwarte Mantel genaamd , is door my in 45, voorgefteld, die de Eubule van Linnzus is, op het. Deers IV Sruk der Natuurlyke Hiftorie, blade, welke te regt de Plaat 304, maar verkeerdelyk, in 223, enz., omftandig befchreeven. plaats van Plaat 340, op de zelfde pagina, nt St: A ‚ Omftandig befc ] | H 3 64 VERZAMELING van UITHEEMSCHE tenfte Vingers hebben aan * begin eenige famenhechting met de middelften. Alle ‚de paarfche Veders zyn in het Donzige gedeelte wit. oe | Dit is één der Vogelen, welke in een Franíche Prys, door den thans Hoog Ede- len Heer, Graaf FERRERS, buit gemaakt waren. Dezelven zouden voor Madame de Pompadour, zegt men, zyn geweeft. Alzo het een Vogel van uitneemende Schoonheid is, hope ik, zal die Dame het niet kwaalyk neemen, dat ik hem haar Naam gegeven heb. ’% Is een Inboorling van Cayenne in Zuid-Amerika. BRISSON heeft hem onder den naam van Purpere Cotinga afgebeeld en befchreeven. SS SSSS ES SSS CES SSESSESSEE SSISISES SSS SI SIS SISSI PDN At KLEI De Sbirley- Vogel (32). | _Deeze is reeds ín myne Hiftorie der Vogelen, op Pl. 82, äfgebeeld (*); niaar3 alzo het Origineel daar van een weinig befchadigd was, en bovendien onder ande= re zeldzaamheden, in een Kasje met Glas geplaatft, waar uit het niet mogt geno- men worden; zyn my diestyds eenige merktekenen ontgaan, welke hier zullen wor- den befchreeven. Ook zal de befchryving in eenige byzonderheden verfchillen; *t welk doorgaans gebeurt, wanneer men een zelfde Soort van Vogelen op byzondere ryden befchryft,. Hy is in de Natuurlyke grootte getekend. j De Bek is zwartachtig, uitgenomen aan den voet van de Onderkaak, daar de- zelve eene Vleefchkleur heeft. De Kop, de Nek, Rug, Stuit, als ook de boven: zyden van de Wieken en Staart, zyn donker of zwartachtig bruin, rnaar de kan- ten der Vederen lichter. Alle de Veders der Wieken, uitgenomen de groote Slag: ennen ‚ zyn met dwarfe Streepen van eene donkere Kleur getekend. De Staart heeft twaalf Pennen , die overdwars donker gebandeerd zyn, met de tippen der Ves deren afgefleeten, en de punten der meefte Schaften daar buiten uit{teekende. De binnenzyden der Wieken en onderzyden van de Staart, zyn donker, zo wel als de Onderbuik , Schenkels en de Dekveders onder aan de Staart, De Keel en Borft, tot aan het midden des Buiks , en de ry rondom het bovenfte deel van de Wiek, zyn van een fchoone hoog- of fcharlaken-roode Kleur. De Pooten, Voeten en Klaauwen, zyn donker en vry fterk naar het Lighaam te rekenen. De buitenfte en middelfte Vingers zyn aan %t begin famengehecht. Om dat de Staart zig afge- fleeten vertoont, en dat de Schenkels en Voeten zo zwaar zyn, denk ik, dat dee- ze Vogel langs de Schorfen der Boomen opklimt, tot het zoeken van zyn Voedzel, Het is een van die keurlyke party Vogelen, den Hoog Edelen Heere, Graaf FERRERS, toebehoorende , meermaalen gemeld. Alzo by my niet gemakke- Iyk fcheen tot eenig Gellagt van Vogelen te betrekken te zyn, nam ik de vry- heid van ‘er den Familie-naam van den Hoog Edelen Bezitter aante geeven. Hy is uit Guajana, in Zuid-Amerika, afkomftig. Ik vond hem niet door eenig Autheur afgebeeld (4). Ee | De donkere Zwaluwflaartige Kapel, in t bovenfte van de Plaat vertoond, komt uit China. Het Lyf en de bovenfte Wieken zyn van eene donkere bruine of zwartachtige Kleur, met kleine witte Vlakjes op de kanten. De onderfte Wies | ken Groote Goudvink, vaorgefteld. (32) Shirlejus. Epw. Av. p. 276. T. 342. Cardis (1) [Wy krygen deeze Vogels thans van Suri- nalis fufcus Berss. 4v. IL. p. 51. Fmberiza Mili- taris. Syn. Nat. X. p. 178. De Bruine Kardinaal. Aar, Hift. 1. D. V. Stuk, bl. 525. Tanagra militaris. Syn. Nat. XIL Gen. IL Sp. 17. (*) [Men vindt hem in *t Vierde Deel deefès Voge- len-Werks, op bl, so, Pl, 59, onder den naam van name en zy zyn niet ongemeen. In myn Exemplaar vind ik dezelfde byzonderheid van de afgefleetene Staartpennen en uitfteekende Schaftjes, daar EpwarDs hier van fpreekt. } eN ZELDZAAME VOGELEN, 68 ken zyn zwart, met vyf witte Vlakken in * midden en verfcheide halfmaanswyze witte merken in °t ronde aan den zoom. De onderzyde is even als de bovenfte getekend, maar de Kleuren zyn flaauwer. Hy werdt my prefent gedaan doot den verplichtenden Heer Schildknaap Mar”rrew HARRISON, Zoon van Sir. TrHo- MAS HARRISON , Lord Kameraar van Londen (*). | seen dee eekelder kei Pd Rt XXXIIT, De Scharlaken- roode Mofch (3 3). Deeze Vogel, ook in de Natuurlyke grootte op de Plaat getekend , heeft dé Veders op de kruin des Kops taamelyk lang, en {chynt daar van een Kuifje te kunnen maaken, of dezelven geheel vlak neerleggen. | | De Bek is van een donkere Kleur, lichtft naär de punt toe. De Kop, Hals en het geheele Lyf, zyn van éen zeer fchoone roode of Scharlaken - Kleur: de. Wieken en Staart, aan de bovenzyden, donker zwart. De Staart heeft twaalf Vederen, van taamelyk gelyke langte. De Dekveders aan «de binnenzyde der _ Wieken zyn wit: de Slagpennen aan de binnenzyde van een donkere Afchkleur , met de kanten lichter. De onderzyde van den Staart is zwartachtig De Pooten en Voeten zyn zwärt: de Vedertjes boven de Kniejen een weinig donker. Van de Vingeren (taan drie voorwaards en eene agterwaards. Alle de roode Veders zyn zwartachtig in de Donzige deelen. | De Vogel kan geen andere zyn, dan de Tyepiranga van MarecGRAAF , die daar geen Afbeelding van gegeven heeft. Zie deszelfs befchryving in zyne Hifto- rie van Brafil, p. 192. Wirrouargy heeft dezelve, in zyne Vogelkunde, p. 251, vertaald overgenomen; maar door eenigen misflag zegt hy verkeerdelyk, dat de Veders op den Kop Zwart zyn; hoewel hy te regt dezelven, in % begin zyner befchryvinge, rood noemt. Van deezen Vogel heeft de Heer BrrssoN een zeer goede Afbeelding gegeven, noemende hem de Kardinaal (f). Zie zyne Ornitho- logie; Tom. ill. p. 42. Pl 3.f. 1. Het voorwerp, naar ’ welke myné Figuur ge- tekend was, werdt my gegeven door mynen waarden Vriend, faMes PARSONS , Med. Dottor en Lid der Koninglyke Societeit, die hetzelve ontvangen hadt van Mr. Brook , Heelmeefter van Maryland in Noord- Amerika. Hy fchynt, derhal- ven, de Landftreek te bewoonen, welke zig van veertig Graaden Noorder Breedte Ziuidwaards uittrekt tot omtrent die zelfde Zuider Breedte > dat is tot de Zuider Grenzen van Paraguay, naby den Mond van de Rivier de la Plata. | | De Geele Zwaluwflaartige Kapel is van Engelfche afkomf{t. Het Lighaam heeft dezelve van een donkere Kleur, de bovenfte Wieken geel en donker, mer eenig; Zwart in de verdeelingen; beft uit de Afbeelding te begrypen. De onderfte Wiee ken zyn ook geel, met eenig blaauw en zwart, hebbende ieder een roode Vlak. Myn waarde Vriend, die ook tot dit Werk heeft ingetekend, de Schildknaap | \ | | Da- (*) [De Heer Linnzus betrekt deede tot de Hee Merula Brefilica. Brit. Av, 319. Pafler erythrome: lenus , een der Equites Trojani of Trojaanfche Rid- Janus Indicus. Arprov. Orn, IÌL p. 568. Tye Piranga | „ders, zogenaamd, Syl. Nat. XIL p 74s. door my Marcoen. Braf. 192. Wir. Ornib. 184. Tanagra befchreeven in het XL. Sruk der Natuurlyke Hifto- _Brefilia. Lian. Syft. Nat XIL Gen. rr1. Sp. 2. rie, bladz. 19t, met eene bygevoegde Afbeelding, (CH) [Daar zyn verfcheide Vogelen van deeze groot welke echter van deeze aanmerkelyk fchynt te ver- te, die Kardinaal genoemd worden, wegens de Scar= fchillen. Het echte Exemplaar van Epwárps heb ik laken-roode Kleur, en de bekendfte onder dezelgen- ig Ki Sne af kome.) 5 en de » welke tot het Geflagt van Loria of Kernbyters AS Tre TEDEN SDW. 40. p. 278. T. 343. Ta- _behoort:zie niyne Nat. Hill. ID. î adz, 503 nagra Cardinalis. Biss. 4u. 1, an in Ge od ded EE, 503] LX. Deel, À Ì 66 VERZAMELING van UITHEEMSCHE DANIEL SWAINE, zondt my deezen Vlinder van Norfolk , en verzogt my daar van de Afbeelding in dit gedeelte van myn Werk te geeven (*)._ ssecsssTsseeresSesrsSossSEsSSSSSSSSSssr ne an XXXIV. De Manakyn met een witte Keel en Kuif (34). Deeze Vogel, die de onderfte op de Plaat is, wordt hier, zo wel als de ande- re, in de Natuurlyke grootte vertoond. Hy heeft den Bek regt en zwart, met eene {pitfe punt. De Keel en ’ voorfte van den Kop is wit, zo wel als de Kuif, welke hy op de Kruin heeft, beftaande uit lange, fmalle, puntige Vedertjes. Van het agterfte des Kops, agter de Oogen, begint een zwarte Streep, die aan * begin breed is, en verfinallende de Keel omvangt, loopende rondom het witte gedeelte, en hetzelve van het geelachtige, daar onder, affcheidende. De Nek, het bovenfte van de Rug en de Wieken aan de buitenzyde ,„ hebben eene donker blaauwachtige „Aschgraauwe Kleur. De inwaardfe Dekveders der Wieken zyn Kaneelkleurig: de Slagpennen van onderen Aschgraauw, ee weinig lichter dan van boven. Het ag- terfte van den Kop, het voorfte van den Hals, de Borft, Buik, de Stuit en de Staart ter wederzyden, als ook derzelver Dekveders boven en beneden, zyn van een heldere Kaneelkleur. De Pooten en Voeten zyn licht roodachtig geel: de Klaau- wen donker en de Veders ook donker boven de Kniejen. De buitenfte en mid- delfte Vingers zyn op een byzondere wyze, byna tot aan de Klaauwen toe, te famen gevoegd. | De rood gekuifde Koibrict ú. , | | De Kolibriet, zynde de bovenfte Afbeelding op de Plaat, heeft den Bek lang , dun en maar zeer weinig nederwaards geboogen, van eene donkere of zwar- te Kleur. De Tong is, gelyk by het geheele Geflagt, in fyne Draadjes gefplee- ten. Het Kuifje op den Kop heeft eene uitneemend fchoone roode of. Vlam- kleur, met eenen luifter van Robynen. De Keel is als gebruineerd Goud, veran- dérende, naar eenige plaatzingen van het Licht, in Efmaraud-groen: welke fchit- terende Kleuren, in andere plaatzingen , geheel donker zyn. Het Lyf, en de Dekveders der Wieken, zyn van eene donker bruinachtige Olyfkleur, de Slag- ennen een weinig naar het purper trekkende, In de Staart kon ik flegts agt Ve- ders tellen, welke van Kaneelkleur zyn, met zwarte tippen. De Onderbuik en _Dekveders beneden de Staart, zyn Kaneelkleurig : de Wieken en Staart van de — zelfde Kleur boven en beneden. Een witte Streep loopt dwars over *t midden van den Buik. De glanzige Vlak aan den Keel, is door een donker Streepje van de Hals en Borft afgefcheiden. De Pooten en Voeten zyn zwart. | _ Deeze Vogeltjes behoorden beiden tot den buit, gemaakt door den thans Hoog Edelen Heer, Grâaf FerRERS, Lid der Koninglyke Societeit, in wiens Verza- meling dezelven zig bevinden. ’t Zyn Inboorlingen van Guajana en Terra Ferma in Zuid-Amerika, fk kan geen befchryvingen of Afbeeldingen vinden, die met Been dezel= (*) [Dit is onze zeer bekende Page de la Reine ,wel- _[Noopeùs andere Manakyns ziet myne Nar. Hijt. IL. D. ke, onder den naam vän Machaon , thans de drie-en- V.Stur bladz. 599. Door een zonderlingen misflag dertigfte Soort in het Geflagt der Dag-Kapellen by den vindt men hier op de Plaat Adanacus fucie rubro, in Heer Linneus uitmaakt. Zie de befchtyving daar van _plâats van facie albd , gefneeden.7 in myne Nat, Hijt. LD, XL St. bl. 206.] (t) Mellifuga criftâ rubtâ. Enw. Zo. p. 281. T. _ (34) Manacus Facie albâ, Epw. 4v. 280. T. 344. 344. Tíochilas elatus. Lans. Syjk Nat. XÌl, Gen. Pipra albifrons. Linn. Sy? Nat. XII Gen. 115, Sp. 5. 66. Sp. 19. En VEEDZIAAME:IVOGELEN: — 6% dezelven overeenkomftig; zyn: zo dat ik ze voor nog niet afgebeelde of befchree- vene Vogels houde. | BA ER EAR De, Vogel. Hoppe genaamd (35) Deeze Afbeelding is een weinig kleiner dan Natuurlyk, om den Vogel op de Plaat te kunnen brengen. Zyn Bek heeft, van de punt tot aan de hoeken der gaaping, twee en een half. Duim Jangte; de Wiek, geflooten, vyf Duimen en drie Kwartier, Duims. Hy fchynt ongevaar de grootte te hebben van een Merel of zwarte Lyfter, 2 ho | De Bek is lang, dun, fcherp gepunt , en een weinig nederwaards gekromd 3 donker. naar de punten. Vleefchkleurig by den Kop, die door een byzondere groote Kam of Kuif, van lange opftaande Vedertjes; aanmerkelyk is. De Oogen zyn Ha- zelnooten-Kleur; de Vedertjes vande Kam hebben zwarte tippen, met een weinig wit daar onder. Voor *t overige zyn dezelven, zo wel als de geheele Kop, Hals en Borft, van eene geelachtig bruine of Kaneelkleur. De Rug heeft die zelfde Kleur met zwarte dwarsftreepen. De Stuit en Dekveders van de Staart, boven en bene- den, zyn wit. De Staart is aan beide zyden zwart, met een geboogene witte ftreek overdwars; gelyk dezelve zig in de Afbeelding vertoont. Zy heeft niet meer dan tien Vederen. Van de Slagpennen is de buitenfte de helft korter dan de tweede en de vierde langít. Zy zyn allen zwart, uitgenomen dat de negen bui- tenften ieder een wit merk overdwars hebben, naar de tippen toe, en de zeven vol- gende ieder vier witte baaren; maar de kleinften, naaft aan de Rug, zyn zwart, met geelachtig wit aan de kanten der uitwaardfe Baarden gezoomd. De eerfte ry der buitenfte Dekvederen, boven de Slagpennen, is zwart, met hoog witte tippen: de tweede ry derzelven is wit, en deeze maaken, met’ elkander, vyf witte baaren, „dwars over de Wieken. De kleine Dekveders, aan den rand. der Wiek, zyn roodachtig bruin, en het zwart, aan de binnenzyde der Slagpennen, is zo fterk als aan de buitenzyde. Aan den Buik, Schenkels en omftreeks de Leg, is de Vogel gedekt met witte Vedertjes, die een, weinig gefchaduwd of gewolkt zyn met roodachtig bruin. De Zyden zyn gemerkt met donkere ftreeken, langs de Schaf- ten der Vederen heen. De Pooten, Voeten en Klaauwen, zyn zwartachtig of van een donkere Loodkleur. Men vindt de buiteníte Vingers, aan haar begin, een weinig met de middelften famengevoegd. ma fot Seb igsl Deeze Hoppe was in de nabuurfchap van Londen gefchooten , en my gegeven door Doktor Rerve, Prefident van het Kollegie der Geneesheeren. Alzo deeze Heer begeerte hadt, om ’er een Afbeelding van te zien, heb ik dezelve hier in Plaat gebragt. °t ls eigentlyk geen inboorling: van Engeland; hoewel een. ver- dwaalde Vogel by wylen in dit Land gevangen wordt, daar ik denk dat men ze nooit heeft zien neftelen of broeden. In de meefte deelen van ’t vafte Land van Europa is hy gemeen; doch zal geloof ik een Trekvogel zyn; hoewel de Vogel- kenners, die hem befchreeven hebben, daar van niet {preeken. Hy is een Infek: ten-Eeter , en men vindt hem, (miffchien alleenlyk ’ Winters.) op Ceylon in Ooftindië. Ik heb een Afbeelding daar van, die, wat de grootte, gedaante en Kleur aangaat, zeer naauwkeurig was, gezien ; zynde in Ooftindie naar *t Leeven getekend, door bezorging van den Heer Schildknaap J. GipeoN LoTEN, gewe- | Zen ‚ Epw. Áv.p. 282. T. NN. Syft, Nat. X S a ve Hs de ne A ordes: hens. Ai Bd Epops. LiNN vj Nat, XIL Gen, 64, De I. % 6 _ VERZAMELING van UITHEEMSCHE zen Gouverneur van dat Eiland. Alle de Vogelbefchryvers hebben ’er van ges handeld (*). | SSSCSSESSSSSSSSSCSCSESSESESCSSSEESSSSSSeS HA Gek XXXVL. De Surinaamfche Muurkruiper (36). „De Voorwerpen, op deeze Plaat, zyn beiden naar Leven en in de Natúur- lyke grootte getekend. De Bek des Vogels is op zyde een weinig famengedrukt; gelyk uit de Schets daar van, in de hoek der Plaat, van boven gezien, blykt. Hy heeft den Bek, naar *t Lighaam te rekenen; lang, regt; een weinig haakig aan de punt, en van eene donker bruine Kleur. De Kop, het agterfte van den Hals, de Rug, Stuit, Staart en Wieken, zyn donker Loodkleurig blaauw. Alle de Dekveders aan de bovenzyde der Wieken zyn wit getipt; die aan de binnen- zyde donker, met witte randjes. De binnenzyden der Slagpennen en de onderzy- de der Staartvederen, zyn Afchgraauw, lichter dan de bovenzyde. De.Keel is wit. De Borft, Buik, Dyën en Dekveders onder aan de Staart, zyn van eene blaauwachtige Afchkleur, lichter dan de bovenzyde van den Vogel. Van den Keel tot aan de Schenkels toe, is de Borft gemerkt met witte Streepen, langs het mid- den van ieder Veder loopende, die puntig eindigen. De Pooten en Voeten zyn donker bruin. | | OA __Deeze Vogel bevindt zig in de Verzameling van mynen waarden en verplig- tenden Vriend, JorN ForHeRrGIiLL, Geneesheer te Londen; die altoos gereed is geweeft, om my te begunftigen met het gezigt en gebruik, van al het nieuwe of fraaije, % welk hy bezat. Men hadt denzelven, met veel andere Natuurlyke zeld- zaamheden, in Liqueur van Suriname over Barbados in Engeland gebragt en aan gezegden Heer, in % jaar 1758, prefent gedaan. Ik kan niets, dat naar de figuur of befchryving van deezen aartigen Vogel gelykt, by eenig Autheur vinden: des ik geloove, dat dit er de eerfte Afbeelding en befchryving van zy. | De groote donkere Zwaluwftaartige Kapel, in * bovenfte der Plaat vertoond, heeft den Kop, Pooten, * Lyf en de bovenfte Wieken donker: uitgenomen twee hoogroode Vlakken op ieder Wiek, naby her Lighaam. Die Vlakken zyn met een zwarter Kleur omringd, dan het overige der Wieken heeft. Ook zyn de on- derfte Wieken zwarter dan de bovenfte en hebben ieder zeven Vlakken van Room- kleur. met Oranje gefchaduwd. Dezelven zyn door de Áders of Ribbetjes der Wieken verdeeld, en twee derzelven hebben in % midden ovaale zwarte ; gelyk ieder Wiek zes halfmaanswyze Oranjekleurige Vlakken, in de Tandswyze infny- | dingen van haare uitgegulpte boorden. Deeze keurlyke Kapel, van China ‘af. komftig , heb ik ontvangen van den beleefden en verpligtenden Heer HARRISON, Zoon van den Heer THOMAS HARRISON , Kameraar van Londen. Ik geloof dat dezelve zeer zeldzaam zy, want ik heb ze in geene Verzameling kunnen _ vinden. : : | | PLAAT (*) [Zie eene uitvoerige befchryving van deezen Vogel in het L Deers IV. Stuk van myne Natuurlyke Hiftorie, bladz. 4.14. enz. (36) Picus Surinamenfis. Epw. dv. p. 284. T. 346. (*) [De Heer Linnseus betrekt deeze Kapel, vol. gens het Nommer van de Plaat, tot zynen Deiphobus, onder de Trojaanfche Ridders: (zie Sy/t, Nat, XIL p, 746.) Ik kan echter niet zien, dat zy, volgens de befchryving ín Muf. Lud. Ulr. of vo'gens de bepaa- ling, daar mede ftrooke. Zwart is zy immers niet, en de zeven roode byna Ringswyze Vlakken , man- keeren ‘er volftrekt aan. (zie myne Nat. Hit. L D. XL Stuk , bladz. 192.) Epwaros fchynt niet opges merke te hebben, dar de Kapel op de rug hg] EN ZELDZAAME VOGELEN., 69 GEER VENDEE RAE VNO BOE Dn ern nd ad ti an EA MVL Het roodborflig groene Boomkruipertje (37). Alle de vier Voorwerpen op deze Plaat zyn in de Natuurlyke grootte afgebeeld, Het bovenfte Vogeltje, dat een groen Boomkruipertje is met een rooden Borft, _ kreeft den Bek lang en nederwaards geboogen, van eene donkere Kleur, zo wel als de Pooten en Voeten. De Kop, Hals, Rug en Dekveders der Wieken, zyn glanzig groen, met een weerfchyn als van gebruineerd Goud en Koper. De Dek- veders aan de bovenzyde der Staart, zyn fchoon blaauw. De grootfte Wiekveders en de Staart, die twaalf Pennen heeft, zyn donker bruin, met de kanten der Ve- deren een weinig lichter; de binnenzyden der Wieken en onderzyde van de Staart lichter bruin dan boven. Het midden van den Borft is gedekt met fchoon roode Vederen. De Buik, Schenkels en Dekveders onder aan de Staart, zyn van eene licht bruine of Afchkleur, byna wit onder de Staart. Het groene gevlakte Boomkruipertje (*. — De onderfte Afbeelding vertoont dit laatfle, dat den Bek en Pooten als bover heefr, ook van een donkere Kleur. De Kop, Hals, Rug, Staart en Dekveders der Wieken, zyn hoog groen. De Borft, Buik en Dekveders onder aan de Staart, zyn lichter groen, naar geel trekkende, en van den Kop tot aan den On: derbuik getekend met donker blauwe Vlakken. De grootfte Wiekveders zyn don- ker bruin. De Keel is geel. Daar loopt een blaauwe Streep van ieder hoek des Beks onder de Oogen. Een ander Vogeltje, van deeze zelfde Soort, met deeze bewaard, hadt de geele Vlak aan den Keel niet: waarfchynlyk zal dat het Wy e zyn. | | | | De blaamwbaairige Flieg, daar nevens, heeft det Kop rood, de Pooten donker blaauw, zo wel als ’ Lyf, dat gedekt is met korte zwarte Haairtjes, door welken het blaauw zig vertoont. De Wieken zyn licht bruin en doorfchynende. … Het onderfte Voorwerp behoort tot die Infekten , welken men Spookjes noemt of Scherminkels (}): Het vertoont zig als of het Ooren had. Het Bovenlyf is Doornig, het Onderlyf met Leedjes gewricht, en alles van eene geelachtig bruine Kleur, by Vlakken onregelmaatig gefchaduwd met donkerer bruin. | Het eerflgemelde Vogelijë was van de Kaap der Goede Hope medegebragt door Gouverneur LOTEN en bevindt zig thans in het Brittannifch Kabinet van Naturaliën (6). Het andere is in de Verzameling der Hoog Edele Lady Lyrrer TON, die my met een gezigt daar van begunftigde en verhaalde, dat het uit de Weftindiën kwam. De twee andere Voorwerpen zyn my gezonden geweeft, door mynen altoos verpligtenden Vriend, FRANK Nrcnorrs, Lid der Koninglyke Societeit en Lyf-Arts van den overleeden Koning: die my berigtte, dat zy hem van het Eiland Jamaika gezonden waren, door Kolonel CHARLES Price. Ik kan niet (37) Picus viridis PeCtore rubro, Epw. 4o. p.285. kers van de Spookjes, met Vleugelfcheedjes in plaats . T. 347. Certhia Afra. Linn, Syft. Nat, XII. Gen. 65. van Vleugelen. Zie myne Nat, Hiflorie. 1, D, X. Stuk ; Sp. II le bladz, 136, enz] C) Picus viridis maculatus. Epw. 4v. 986. T. 347, ($) [Onlangs heb ik verfcheide Vogeltjes van die f. 2. ‚flag, gedroogd, van de Kaap bekomen; eenigen van (1) [In 't Engelsch Walking «Sticks, dat is Wande- welken, behalve de gedagte Kleuren, een hoog geel lende Stokjes, waar van de Franfche Vertaaler ‚zeer Plekje op de Schouders hebben, en deeze zallen mooge grappig gemaakt heeft Batons a smarcher, dat is Wan- lyk de Mannetjes zyn. delftokken. De zodanigen als deeze zyn de Mas EX. Deel, K zo VERZAMELING van UITHEEMSCHE niet vinden, dat één van deeze Schepzelen tot nog toe is in Plaat gebragt of be- {chreeven. | | SSESSSSESSSSESSSSSSSSSOSCSSSESSSSSSSSSESS He er T KXXVIIE De zwart en witte Vliegenvanger (33). De beide Vogeltjes op deeze Plaat zyn naar t Leven en in de Natuurlyke groot . te afgebeeld. | j | Het bovenfte, genaamd de Zwart en Witte Vliegenvanger , heeft den Bek regt, dun en fcherp gepunt, zwart van Kleur. Rondom den voet van de Bovenkaak _zyn eenige weinige zwarte Haairtjes, voorwaards uitgeftrekt, Het Voorhoofd, zo wel als de zyden van den Kop, daar de Oogen ftaan, is wit, als ook de ge- heele onderzyde, van den Bek tot aan de Dekveders van de Staart ingeflooten. De . Kruin des Kops, de Nek, Rug, Wieken en Staart, zyn zwart; uitgenomen de tippen der Staartvederen , die wit zyn. De binnenfte. Slagpennen hebben {malle witte randjes aan de kanten van haare buitenfte Baarden. De Wieken zyn ook, wederzyds ‚ door {malle witte Streepen van de Rug afgezonderd. De Stuit en Dek- veders aän de bovenzyde van de Staart zyn wit, met een weinig zwarts daar “onder gemengd. De Slagpennen zyn bruiner zwart dan de andere deelen. De inwaardfe Dekveders der Wieken zyn wit; de Slagpennen aan de binnenzyde bruin- _ achtig Aschkleur, lichter dan aan de buitenzyde: de Staart is van onderen en van _ boven even donker: de Pooten en Voeten zyn zwart. BE Se Den onderften Vogel noem ik de Geheel groene Boomkruiper (*). Deeze heeft den Bek nederwaards gekromd en van een donkere Kleur, uitgenomen aan den voet van de Onderkaak, daar dezelve Vleefchkleurig is. De gantfche Vogel is fchoon Pappegaay- groen, behalven dat de enden der Slagpennen zwartachtig zyn. De Kruin van den Kop, de Nek, Rug , Wieken en Staart, zyn donkerft en blaauwachtig groen; de geheele Onderzyde en de Stuit lichter of geelachtig groen. De Pooten en Voeten zyn donker of zwart. zn | j De eerflgemelde was van Guajana of Suriname gebragt en bevindt zig nu in Dok- tor ForneRraiLLs Verzameling. De andere komt uit de Spaanfche Weftindiën, en wordt in het Kabinet van Lady LyrrerroN bewaard. Ik kan niet vinden … dat één van beiden tot nog toe door iemand afgebeeld of befchreeven zy. veeel ekain geteelde Ph A A For SARA _& 5 De Paradys- Mees (39). De Afbeeldingen op deeze Plaat zyn wederom beiden naar % Leven en in de Natuurlyke grootte getekend. De Bek van het Vogeltje heeft het zelfde maakzel als die der gewoone Mee: _ (33) Muscicapa nigra & alba. Eow, Av. p. 287. T.-348. NB. [Op de Plaat is hier, door een aller- grofften misflag van den Hoogduitfchen Uitgeever, ge- zet Columba criftata magna Indica; dat is; Groote ge- kamde Indifche Duif: ’t welk op geen van de beide- Voorwerpen paft en tegen de Franíche benaamingen ftryde. Geen van beiden vind ik door LinNaus aangehaald , maar deeze fchynt naar zyne Muscicapa Capenfis of torguata wel wat te gelyken. Ondertus- {chen verfchilt de plaats der afkom{t veel. Ondertus- zen (*) [Voor een Boomkruiper fchynt decze den Bek wat dik te hebben: anders zou hy de Certhia Cayana , dunkt my, naby komen, en misfchien het Wyfje daar van kunnen zyn. ] (39) Parus Paradifiacus. Epw. 4v. p. 289 T. 349. Tangara Braflienfis. Marcom. Braf. 214. T. 215. Tangara. Buiss. 4v. IL, p. 3. Ì, rf. 1. Âvicula de Tatao, Ses. Muf. L T. Go. f. 6. Tanagra Fatao. Linn, Syt Nat. XII, Gen, zir. Sp. IIe 4 \ EN ZELDZAAME VOGELEN, et zen en is van eene zwarte of donkere Kleur. Rondom den voet van de Boven- kaak zyn de Vederen zwart. Het heeft de Kruin en zyden des Kops gedekt met geelachtig groene Vederen, waar in de Oogen geplaatft zyn. Het agterfte van den Kop en Hals; het begin van de Rug, de Staart en de Slagpennen, als ook de ry van Dekveders onmiddelyk daar boven , zyn allen diep Fluweelachtig zwart. De kanten van eenige weinige der buiteníte Slagpennen zyn fchoon blaauw, zo wel als de kleine Dekveders, met een zwarte Streep dwars daar door. De binnenzyden der Wieken zyn donker, hebbende de Dekveders met blaauw groen gerand. De Staart heeft twaalf Pennen, die donkerer zwart zyn van onderen dan van boven, Het laagte der Rug en de Stuit is met Vedertjes gedekt van eene by uitftek hel. der roodachtige Oranje-kleur , meer naar t Geele trekkende op de boven- Dekve- ders van de Staart. De Keel en Borft zyn fchoon donker Ultramaryn- blaauw ; ’% welk aan Buik en Schenkels allengs in een fchoon blaauwachtig Zeegroen verwan- delt. De Vedertjes aan °t midden des Buiks, omtrent de Leg, en de enden der Dekvederen onder aan de Staart, zyn donker of zwart gekleurd. De Pooten en Voeten zyn donker. de In dit Vogeltje zyn de Kleuren, zo wel als in veele anderen van dit Werk, zo uitermaate glanzig, dat myn geheele reeks van Verwen, gepaard met myne groot- fte ervarenheid in % mengen en famentftellen, niet dan eene fletíe en doode vertoo- ning hebben kunnen voortbrengen, wanneer men de afgezette by de Natuurlyken vergeleek. De Heer BRIsSON, niettemin, heeft in de Inleiding zyner Vogelkun-= de my befchuldigd, van myne Kleuringen fterker gemaakt te hebben dan de Na- tuur ze opgeeft. Dit is één van die keurlyke Vogelen, in bezitting zynde van den Graave FERr- RERS, Lid der Koninglyke Societeit. Hy is van Guajana, in Zuid-Amerika, afkom- flig. BrrissoN, die hem heeft afgebeeld en befchreeven , noemt hem Zangara, Hy maakt ’er de eerfte van dien naam, by MARCGRAAF, van; doch ik kan geen genoegzaame overeenkomft in de befchryving van ‘dien Autheur vinden, om vaft te ftellen, dar het de zelfde zy met die van BRissoN en den mynen, welken na-. genoeg overeenftemmen. ‘ den Het kleine Zwart en Roode Slangetje, onder op de Plaat, wordt zelden groo- ter, dan het hier vertoond is. De bovenzyde, uitgenomen een witte King rondom den Hals, is glinfterend gitzwart : de Buik of onderzyde fchoon helder rood: de Oogen Vlamkeur. Men achtze onfchadelyk, en vindtze in de Spleeten. van Rot- fen, oude Muuren en gedroogd Hout; alwaar zy aazen op Torren, Duizendbee- nen, Wormen, enz. Nooit ziet menze in ’t open Veld haar roof vervolgen, ge- lyk andere Slangen doen. Wanneer menze verdryft doen zy geen tegen{tand, maar trachten te ontvlugten en zoeken een veilige wykplaats. tn | Dit aartige Slangetje is my uit Penfylvanie door mynen goeden Vrind, den Heer W. BaRTRAM, toegezonden. Een andere Soort kwam daar nevens, welke daar mede zeer naby overeenkomt, maar een weinig grooter is. Derzelver bovenzyde was Kaftanje-bruin, de onderzyde hoog geel, en deeze beide Kleuren waren op de zyden, over de geheele langte, verdeeld door blaauwe Streepen, met kleine zwarte Vlakjes gefprenkeld. Het heeft een foort van Halsband of Kraag van geele Vlak- ken om den Hals. De Oogen zyn Goudkleur. De Geftalte in *t geheel ftrookt _ met die der Afbeelding, welke op de Plaat getekend is. Het is insgelyks on- fchadelyk. En De meefte Slangen worden, door de Menfchen, als Vergiftige en gevaarlyke - Dieren gevreesd. Het zou derhalve zeer nuttig zyn, door alle mooglyke Waar- neemingen en Proeven in % zekere onderricht te worden, welke Soorten nadeelig zyn, welke niet, en daar van een Ly{t te maaken, om de Menfchen van onnutte fchroom voor deeze Dieren te bevryden. Ik zal, als een aanfpooring tot zulke & 2 3 VERZAMELING vaN UITHEEMSCHE Waarneemingen, hier een gedeelte inlaffchen van een Vertoog, % welk den rr Maart 1762 aan de Koninglyke Societeit voorgelezen werdt. Hetzelve geeft twee byzondere Gevallen op, van Arbeidslieden, die in hun werk gebeten waren door een Dier, dat men in Engeland de Slow- of Blindworm noemt (*). De gebeetene Perfoonen hadden geen het minfte nadeel of ongemak geleeden, fchoon de Dieren aan hunne Handen hingen en vaft zaten, en dat er Bloed volgde op de Beert. Dit Schepzel wordt niettemin, door het gemeene denkbeeld, zeer gevaarlyk, zo niet doodelyk geacht te zyn; daar het gemelde Berigt fchynt te bewyzen; dat deszelfs Beet in geenen deele Venynig zy. VVUVIVUUVUVVUVUUUVUUG vvv UUU VUV PLAAT le De zwart en blaavwe Mees (40). _Deeze Vogel en alles is hier in de Natuurlyke grootte afgebeeld. de Hy heeft den Bek zwart , kort en van figuur als de gewoone Meezen. De Kruin en zyden des Kops , de Keel, Borft en de agterfte helft der Rugge, zyn van een fchoone Ultramaryn-Kleur. Het agterfte van den Kop, de Nek, het bovenfte van de Rug, de Staart en Slagpennen, zyn Fluweel zwart, uitgenomen de kanten der _buitenfte Slagpennen, die Zeegroen zyn, zo wel als de kleinfte Dekveders der Wie- ken aan de buitenzyde. De eerfte en tweede ry van Dekveders boven de Slagpen- nen zyn zwart, met fchoon blaauwe kanten. De binnenfte Dekveders der Wieken zyn Roomkleurig. Van onderen zyn de Slagpennen donker Aschgraauw, met de kanten der Baarden witachtig. De Staart heeft twaalf Vederen, die donkerer zwart van onderen zyn dan boven. Aan de Keel en Stuit is een mengeling van zwarte Veders onder de blaauwe. De Buik, Schenkels en Dekveders onder aan de Staart, _zyn Roomkleurig: de zyden van den Buik een weinig gefchaduwd met blaauw en taamelyk regelmaatig ronde zwarte Vlakken. De Pooten en Voeten zyn donker. _ Dit is een van die keurlyke Verzameling van Vogelen, den Heer Graaf Frr- RERS toebehoorende; afkomftig van Brafil en de nabuurige Geweften. BrissoN heeft hem afgebeeld en befchreeven , onder den naam van de Blaauwe Tangara _wan Cayenne. Zie het Derde Deel van zyn Werk, Pl, L Fig. 3. Ik houd hem ook voor den Guiraienoia der Brafiliaanen. Zie WirLLouansy’s Ornitbology, pad | | Rn De Tak was ’er alleen om den Vogel op te zetten bygedaan. Hy is van een Granaatappelboom , die tegen één Muur in een Tuin by Londen groeit. Men heeft _hem zeer naauwkeurig naar *t Leven getekend, terwyl hy in bloesem ftondr, die tot Vrugt begon te zetten. De Bloemknoppen zyn rood eer zy open gaan, en_ ontlooken breiden zy agt Blaadjes uit, van een fchoone Scharlaken-kleur. De mid=- delftukken der Bloemen zyn geel. Aan den top van het Takje is een Bloem ver- toond, die zig tot Vrugt zet, met de Blaadjes afgevallen, en omringd door Bloem- knoppen, die nog geflooten zyn. De Bladen zyn ftevig en glad, van middelmaa-. tig of liever zwartachtig Groen. De Afbeelding ftelt de gedaante der Bladen en Bloemen beter voor, dan ik met woorden uit kan drukken. | De ee “PLAAT (*) [Dit Dier wordt in ’t Franích Avoyne of Orvert, waren, maar de één een Vrouw, de andere haar Man; in *t Hoogduits Blindschleigh, en by ons Blindflang ge- twee of drie Jaaren daar na: doch ten opzigt van de heten; om dat het naauwlyks fchynt te kunnen zien.. onfchadelykheid der Becten komt het op even ’_ Ik heb het in ’t VL Sruk myner Natuurlyke Hiftorie, zelfde uit.) | ne bladz. 426, enz. omftandig befchreeven. Het Ver- _ (4o) Picus niger & coeruleus, Fpw. Av. p. 299, toog , daar Epwarps hier van fpreekt, vindt men in _Tangara Cayanenfis ceerulea. Buarss. Av. IIL. p. 6, het LIL, Deel der Philofopbifche Tranfattiën, p.a75. Tr. f.3. Tanagra Mexicana. Linn. Sy/t. Nat, XII, Het is een weinlg van deeze opgaave verfchillende; Gen. 1r1. Sp, 1o, | alzo de gebeetene niet twee Arbeiders of Werklieden \ EN ZELDZAAME VOGELEN 54 SSSSSISSESSISSSSESSSSSSS ESES SSS SSS SSS Pel, A AAT AXEL | Het Vogeltje Sayacù genaamd (41). Van de beide Vogelen op deeze Plaat, die in de Natuurlyke grootte voorge: fleld zyn, voert het onderfte den naam van Sayacu. Deszelfs Bek is taamelyk fterk , gelyk die der Graan eetende Vogelen, en zwart. De geheele Kop, Hals, Rug en de onderzyde, van den Keel tot aan de Dekveders onderaan de Staart, is gedekt met Aschkleurige Vederen, die met blaauwachtig groen gewolkt zyn, maar byzonderlyk op de Rug. De Veders van de Wieken en Staart zyn donker en gerand met fchoon blaauw, dat een weinig naar het Zeegroen trekt, zo dat, wan- neer de Wieken en Staart geflooten zyn, dezelven zig t'eenemaal van eene blaauw- achtige Zee-kleur vertoonen, uitgenomen de tippen der Slagpennen, die zwartach- tig zyn. De buitenfte Dekveders der Wieken zyn zuiver blaauw; de binnenfte van een Witachtige Aschkleur. De binnenzyde der Slagpennen en onderzyde van de Staart, zyn donker Aschgraauw. De Staart heeft twaalf Vederen. De Pooter, Voeten en Slaauwen, zyn zwart. A | Het bovenfte Vogeltje is de Guira Guacuberaba (*). Dit heeft den Bek taame- Jyk dik, van boven donker, van onderen Vleeschkleurig. Een fmal Zwart Zoompje omringt der voet der Bovenkaak, en verbreedt zig, aan de zyden van dén Kop, onder de Oogen, tot aan de plaats der Ooren, ftrekkende zig verder rondom de Onderkaak nederwaards, ter breedte van een Duim langs den Keel uit. De Kruin des Kops, de Nek, Rug, Wieken en Staart, zyn van eene bevallige Olyfkleur. Een geele Streep loopt rondom het Voorhoofd, bovende Oogen en daalt langs de zyden des Kops neder, fcheidende het zwart aar de voorzyde, van het groen aan de agterzyde, af. Hert voorfte van den Hals en de Borft zyn van een fchoorie Oranje- kleur, die naar beneden allengs in geel verandert. Even % zelfde heeft onder op de Rug en aan de Stuit plaats. Voorts is de Buik van onderen, zo wel als de Schenkels en de Dekveders beneden de Staart, Zo wel als boven, glanzig geel. De tippen der Slagpennen trekken naar het donkete en van eenige der buiren(ten zyn de kanten helderer groen, dan de andere deelen. De binnenfte Dekveders der Wieken zyn Roomkleurig , de binnenfte zyden der Slagpennen licht Asch- graauw, met de kanten der binnenfte Baarden witachtig. De Staart heeft twaalf Veders, die aan de onderzyde licht Aschkleur zyn: de Pooten en Voeten zwart. _De Gura bevindt zig in de Verzameling van Graaf FeRrReErs: de Sayacu in die van Doktor ForneraiLL. ’ Zyn beiden Vogeltjes uit Brafil en de nabuuri- ge Landen. De Guira is in % klein door MARcaRraAF afgebeeld, en zyne Te- kening , fchoon flegt, is door namaaken, veranderen en van de eene in de andere hand over te gaan , zodanig verbafterd, dat zy naauwlyks kenbaar is geworden. De Sayacu zal, geloof ik , nooit afgebeeld zyn geweeft, voor dat zy op de te- genwoordige Plaat te voorfchyn kwam. Men kan MARcGRAAFs korte befchryving daar van, als ook die van het ander Vogeltje, by WirLougkgr vinden, alwaar een figuur van de Guira op Plaat 4r is voorgefteld. Brisson heeftze beiden. uit MARCGRAAF, in Zyn Vogelen-Werk gebragt, en op de aangeliaalde Bladzyden befchreeven. | en PLAAT (ár) Sayacu. Epw. 4. p. 293. T. 35e. Wirr. 204. T. aêr. Wirt. Ornith 174 Ba Me Ornitb. 188. Mamrcen. Bra/, 193. Tangara Brafilienfis Braf. 112. Sylvia Brafilienûìs vidi Barss. de varia. Briss. Zw. IL p. 18. ‘lanagra Sayaca. LiNN. ' . Mortacilla Guira. Linn: 5 Syft. Nat. XII. Gen. 111. Sp. zo. Oe St. Nar, XIE Gems (*) Guira Guacuberaba Marcgravii, Eow. Ao. p. S pe Deel, LE 24 VERZAMELING van UITHEEMSCHE SSS ESSSSESESSSSSEESCESSSESSSSSE SER Pe AA Pp XLI | De geele Roodkop- Kanarie (42). De beide Vogeltjes op deeze Plaat zyn in natuurlyke grootte vertoond en ge- tekend naar leevende Voorwerpen, in Kooitjes , gelyk men de Zingvogels houdt, zittende. De Toon van * geele Vogeltje gelykt naar die van een Kanarie-Vogel, : waar van het eene Verfcheidenheid fchynt te zyn. id | Het geele met den rooden Kop heeft de Bovenkaak des Beks donker, en: de Onderkaak Vleeschkleurig geel ; de Oogen zwartachtig. De Kruin des Kops is helder roodachtig Oranjekleur. De zyden en * agterfle van den Kop; de Keel, Borft, Buik, Schenkels en Dekveders onder aan de Staart, zyn helder geel. Het agterfte van den Hals, de Rug, Wieken en Staart, zyn gedekt met Veders van een donkere Kleur, die met Olyfkleur gezoomd zyn, een weinig geeler aan de jhk dan elders, De Pooten en Voeten hebben eene blauwachtige Vleesch. kleur, | | De zwarte Rotorftige Vink (*). De Zwarte Dikbek, die agterlykft geplaatft is, heeft den Bek kort en dik, ge- Iyk in andere Vogelen van dit Geflagt en van donkere of zwartachtige Kleur, zo wel als de Oogen. De Kop, Hals, Borft, Rug, Staart en de Wieken aan de bo- venzyde, zyn blaauwachtig zwart en taamelyk glanzig. De kleine Dekveders aan de binnenzyde der Wieken en de randen der Wieken of Schouders , zyn wit. Ook hebben de Slagpennen een weinig wits aan het onderfte. der Baarden, *t welk een witte Vlak maakt op ’ midden van ieder Wiek. Aan den Buik, Schenkels en omftreeks de Leg, heeft hy eene donkerroode Okerkleur. De Dekveders on- der aan de Staart zyn donker of zwart: de Pooten en Voeten van eene donker _paarschachtige Vleeschkleur. | De Deeze twee aartige Vogeltjes zyn, zo ik geloof, tot nog toe niet afgebeeld of befchreeven. Zy leefden in % Jaar 176o en behoorden aan den Heer Pui CARTERET WeBB, Lid der Koninglyke Societeit, Parlements-Lid van Haslemere _in Surrey: die my vrindelyk ten zynen Huize in Londen noodigde, om dezelven _ af te tekenen. ’ Is veel voordeeliger de Tekening te maaken naar leevende Vo- gels, wat derzelver poftuur, manier van zitten, enz. aangaat; daar men uit doode Vogels, die gedroogd en opgevuld zyn, geen regt begrip van heeft: hoewel dee- ze beter te onderzoeken zyn, ten opzigt van de binnenzyden der Wieken, het getal der Vederen in de Staart, de Pooten en eenige andere byzonderheden “daar men zig niet van verzekeren kan in koftbaare , leevende , uitlandfche Vogeltjes , welke door * vatten en behandelen mogten benadeeld worden. De bekwaamfte Onderwerpen om naar te tekenen, en die het meefte licht geeven, zyn frisch gefchooten Vogels, wier Kleur van Oogen en Pooten nog in geenen deele is vers anderd, Deeze kan men ten naauwkeurigften onderzoeken en in alle omftandighe- den befchryven: maar dit voordeel is niet ten opzigt van alle Onderwerpen der Na- tuurlyke Hiftorie te bekomen. | PLAAT (42) Paller flavus Capite rubro. Epw. 4v, p.295. (*) Coccothrauftes niger, Epw. Zo. p. 296. T. T. 352. [Conferatur: Fringilla flaveola. Linn. Syft. 352. f.2. Loxia Angolenfis. Linn. Svfi. Nat. XIL Nat. XII. Gen. 112. Sp. 24. p. 321: naar welke hy Gen, zog. Sp. 24. P. 303. e veel fchynt te gelyken 5 | EN ZELDAAAME VOGELEN % ee evanseorkekaekiseriniekendigein erheen ear sean ben dare dig: De zwarte of donker bruine Mosfchen (43). Deeze zyn beiden ook in de Natuurlyke grootte voorgefteld, Ik hebze in na- volging van Sir Hans SLoaNr Mosfôben genoemd; hoewel ik acht, dat menze, wegens de kortheid en dikte hunner Bekken, wel onder de Dikbekken plaarzen mogt. | | De bovenfte Vogel, die het Mannetje vertoont, heeft den Bek van eene don- ker bruine Kleur. Van de Neusgaten, ter wederzyde des Kops boven de Oogen, loopt eene Oranjekleurige Streep. De Keel, onmiddelyk beneden den Bek, en de Dekveders onder de Staart, zyn van de zelfde Kleur. De Kop, uitgenomen de gedagte merken , de Hals en Rug; zyn donker Afchgraauw of blaauwachtig zwart: de Wieken en Staart donker, doch meer naar * bruine trekkende. De Dek- veders aan de binnenzyde der Wieken, de binnenzyden der Slagpennen en de on- derzyden van de Staartvederen, zyn Afchkleurig, lichter dan boven. De geheele onderzyde, van den Keel tot aan de Dekveders van de Staart, die uitgezonderd, is blaauwachtig Afchgraauw , een weinig lichter dan de bovenzyde. De Pooten ; Voeten en Klaauwen, zyn zwartachtig. | | | De onderfte Afbeelding ftelt het Wyfje voor. Hetzelve heeft den Bek even- eens als Mannetje gekleurd. De merken boven de Oogen, aan den Keel, en onder aan de Staart, die in hetzelve Oranjekleurig zyn, hebben hier maar eene Leverkleur. De Kop, Rug, Wieken en Staart, zyn Afchkleurig bruin , even als in de gewoone Wyfjes Mosfchen. De eerfte ry der Dekvederen boven de Slagpennen; en de Dekveders aan de bovenzyde van de Staart, zyn helderer, trek- kende naar Oranjekleur. De Sraart heeft in het Mannetje, zo wel als in het Wyf. je, twaalf Vederen. De Dekveders, aan de binnenzyde der Wieken, zyn geel- achtig wit. De Veders aan den Buik en Schenkels zyn witachtig, een weinig ge- fchaduwd met lichte Afchkleur: de Pooten en Voeten donker. — En Deeze Vogeltjes bevinden zig in de Verzameling van mynen verpligtenden en keurigen Vrind, den Heer James LEMAN. Het Mannetje is door den Ridder SLOANE, in zyne Hiflorie van Jamaika, Vol. Il p. 311, befchreeven: maar hy geeft ‘er geen Afbeelding van. Ook is hetzelve, geloof ik, door geen ander Autheur in Plaat gebragt. Brisson heeft de Afbeelding en befchryving gegeven van een zwarte Mosch; welken hy onderftelt die van SLOANE te zyn ; maar de Bek daar van is te veel geboogen, en zyne befëhryving te zeer verfchillende, dani __dat ik daar uit befluiten zoude , dat zyne Vogel Soortelyk de zelfde zy met dien ‚van SLOANE en myne hier afgebeelden. De Heer LrMmaN hadtze uit de Weft- indiën ontvangen. | \ SSSSSSSSSSSSSSSESSSSSSSSESSSSSSSSSSSSSSSE | PLA A Pee ELIV | _ De kleine Mofib uit Penfylvanie (44) Van deeze beide, ook in de Natuurlyke grootte afgebeelde Vogeltjes, is de on- derfte (43) Pasferes nigri vel fais Epw. Av, p; 29% (44) Pafler parvus ex Penfylvania, Epw. /v. 299. E. 353. T. 354 | L 3 5 VERZAMELING van UITHEEMSCHE derfte de Kleine Mosch, die den Bek zwart heeft, de Kruin des Kops, de Nek, Rug, Stuit, de bovenzyden van de Wieken en Staart donker bruin, de kanten der Vederen een weinig lichter. De randen der Slagpennen en buitenfte Veders van de Staart, zyn zeer helder roodachtig bruin of Oranjekleur. De Staart heeft twaalf Vederen. De onderzyde van de Staart en binnenzyden der Wieken zyn Afch. graauw, met de binnenfte Dekveders der Wieken witachtig. Boven het Oog loopt een witachtige Streek. De onderzyde des Lighaams , van den Keel tot aan de onderfte Dekveders der Staart die ingeflooten, is gedekt met witachtige Vederen, die liche bruin gefchaduwd zyn en gemerkt met langwerpige donkere Vlakken, wel- ke nederwaards ftrekken van den Bek tot aan het midden des Buiks. De Pooten en Voeten zyn bruinachtig Vleefchkleur. | an | _De | geffreepte Senegali uit Ooflindie 6 __Die bovenfte Vogeltje vertoont de Ooftindifche Senegali, in * Engelích Zus bill genaamd, om dat het den Bek zo fchoon rood heeft, als het befte Zegel-Lak. Van de Neusgaten ftrekken zig, ter wederzyden van den Kop, rood Scharlaken „merken uit, {píts eindigende omtrent de plaats der Ooren , en maakende roode plekken, waar in de Oogen ftaan. De Kruin des Kops, de Nek, de geheele bo- venzyde, Rug, Wieken en Staart, zyn donker bruin , met fyne zwarte dwars- ftreepjes op den Kop en Rug, die breeder worden op de grootfte Wiek- en Staart- pennen. De Keel, Borft, Buik en Schenkels , zyn van de zelfde bruine Kleur als de Rug, maar lichter en glanziger, hebbende fyne donkere dwarsftreepjes ge- lyk de bovenzyde. Langs het midden van den Buik loopt een gebroken fchoon — roode Streep. De binnenzyden der Wieken zyn licht bruin, zonder dwars-Stree- pen. De onderzyde van de Staart is lichter bruin dan de bovenzyde, met dwars-- ftreepjes. De Onderbuik , en de Dekveders beneden de Staart, zyn zwart... De Staart heeft twaalf Pennen, waar van de langften in *t midden, de anderen zyde- waards allengs verkortende, De Pooten en Voeten zyn van een geelachtige _Vleefchkleur. on | De laatfte Vogel is uit Ooftindie medegebragt door den Heer GinEON LOTEN, Lid van de Koninglyke Societeit. De kleine Mofch was uit Penfylvanie gezon- _ den, door mynen Vrind, Wirrram BARTRAM. Deeze heb ik in handen ; de Senegali bevindt zig in het Brittannifch Kabinet. Hy was reeds in myne Hifto- rie der Vogelen, op Plaat 179, afgebeeld: maar alzo dit Voorwerp veel verfchilt van ’t andere; zo acht ik ze Mannetje en Wyfje te zyn. Door de twee befchry- | vingen te vergelyken zal zig het onderfCheid openbaaren (#). BrIissoN heeft den Roodbek onder den naam van Geftreepte Senegali afgebeeld. Zie zyne Ornitbo- logie, Tome IIL p.2ro, PL ro. f. 5. BRissON en CaTEsByY hebben de Kleine Mofch van Noord-Amerika voorgefteld ; maar myne befchryving is van de hun- nen zodanig verfchillende, dat ik het oordeel een Soort te zyn, die tot nog toe niet is afgebeeld noch befchreeven. | | ___(@) Senegalus flriatus. Epw. 4v. p. 209. T.354. bek. Nat. Hifl. LD. V. Stuk, bl. 509. __Bauss. 4. IL p‚ 210, T. ro. f. 5, Fringilla undulata, (t) [Zie hetzelve in t VL. Deel van dit Vogelens ParLas Adumbrar. 143. Loxia Aftrild. Linn. Sy. Werk, op Plaat LXXIV, bl. 78, onder den naam van _ Nat, XII, Gen. zog. Sp. 21. p 303. Senegali of Rood- _Zegel-Lak-Bek befchreeven.3 PLAAT EN ZELDZAAME VOGELEN., A, Mere Rn eN Ae Ar Hr le Nr Mme Mme Ne NEN ie HEN mre Mere Mare He HO re Re NE pre He ore NO mre Are Hare Nd NSE SE etn nn jg gn ne en De geflippelde Bengali uit Ooflindie (45). De Vogeltjes, zo wel als het Kapelletje, op deeze Plaat, zyn allen in de Na- tuurlyke grootte en naar leevendige Voorwerpen getekend. Es De bovenfte Afbeelding vertoont het Vogeltje, Amadevad genaamd. Het heeft den Bek van maakzel als de Graaneetende Vagelen en van eene fchoon roode Kleur; De Oogkringen zyn rood, * welk niet gemeen is in dit flag van Vogelen , en dé Kop roodachtig. Hert agterfte van den Hals, de Rug, Wieken, Staart, Buik en Schenkels, zyn donker bruin: de Keel en Stuit rood: de Borft en Dekveders beneden de Staart, helder geel. Onder het Oog is een witte Streek , die van den hoek des Beks naar agteren loopt. De Keel, de zyden van den Hals en Buik, de Dekveders der Wieken en de tippen van de Staart, zyn met kleine ronde witte Vlakjes getekend. De Pooten en Voeten hebben eene Vleefchkleur. De witborflige Ooftindifche Mofch Ö: De onderfte Vogel is de witborftige Ooftindifche Mofch, die tot de Dikbekken behoort. Deeze heeft den Bek blaauwachtig Afchgraauw; de Oogen donker. De geheele Kop en Hals, de Schenkels, het midden des Buiks en de Dekveders on- der aan de Staart, zyn diep zwart. De Rug,‚*Stuit, Staart, en de Wieken aan de bovenzyden, zyn van een donkere Kaneelkleur, de tippen der Slagpennen het donkerfte. Het onderfte van de Borít of begin des Buiks, de zyden onder de Wieken en de binneníte Dekveders der Wieken, zyn wit: de Pooten en Voeten Afchkleurig. erde, De | ee | De Amadavad was een Vogeltje, dat men, wegens zyne fchoonheid, gekoo- gen hadt uit veele anderen; die levendig in een Kooy uit Indie medegebragt wa- ren. Dit flag van Vogeltjes, Bengali's genaamd , heeft een oneindige verandering in Kleuren : fommigen zyn geheel donker, zonder witte Vlakken, anderen don- ker met eenige mengeling van rood en weinige witte Vlakken. Blaauw , groen of purper, vindt men in derzelver Kleuring niet. De merken, daar zy allen in overeenftemmen , is dat zy roode Bekken en Oogen hebben en licht Vleefchkleu- rige Pooten. Ik geloof, dat het de kleinfte Graaneetende Vogel is, die men tot nog toe ontdekt heeft, Zy zingen nog, in Engeland overgebragt zynde ; haar Toon is zagt en kort, maar met menigvuldige herhaalingen. BRissoN heeft twee Vogeltjes, van deeze eigenfte Soort, afgebeeld. Zie Fig. 3 en 4, op Plaat 10; van zyn Derde Deel, p. 205 en 206: het eene onder den naam van Bruine, het andere onder dien van Geftippelde Bengali. Wi1LLouaunsr noemt het Vo- geltje Amadavad. Zyne Afbeelding en die van Periver zyn de zelfden, ArpiN heeft ?er twee flegte Figuuren van uitgegeveri; die van BrisSON zyn zeer goed. Ik geloof dat men met zorgvuldig oppasfen deeze Vogeltjes in Engeland zou kunnen voortteelen: want ik hebde Wyfjes door de Mannetjes naar ’t Neft zien dryven in * Voorjaar. gelyk de Kanarie-Vogels doen; _ De Witborflige Ooftindiche Mofch werdt levendig in een Kooitje gehouden, se | | door 45) Bengalus punêtulatus. Epw. 4u ST: 5 Ss aIÖ iep dee zj: re Ür SA ei ee. EE Ze pere NS Zij Ee parva maculata, Per, Gaz, 53. f. 1. Avicula Amada- (*) Paffer Indicus Peétore albo. Epw. dv. p. gor., vadea diêta. Wirt. Ornith, 104. T. 46. Bengalus T.35s. Coccôthrauftes Javenfis, Briss. Av. IIÌ. p; pünêtatus. Briss. dv II. p. 206. T. ro; f.4. Frin- 237. T. 13. Arn. Av. IÌ p. 34. T. 53. Loxia Ma: gilla Amandava. LinN.. 6yf?, Nat, XII: Gen, 112. lacca. Syt Nat. XII, Gen. 109. Sp: a alat IX, Deel, M 8 VERZAMELING van UITHEEMSCHE door den Apotheker Monfr. CawreY, naby St. Clements, te Londen, die de be- leefdheid hadt, van ze my te laaten zien. Hert is een Verfcheidenheid van de gene, welke door ArriN, in zyn II, Deel, Plaat 53, en door my, in myne Hiftorie der Vogelen, Plaat 43 , -is vertoond (*). BrrssoN heeft van de zelfde Soort, in zyne Ornitholagie, een goede Afbeelding, onder den naam van Gros- Bee de Fava, bet Mannetje, gegeven. Ee | Ô Hert blaauwe Kapelletje, boven aan de Plaat, is een Inboorling van Engeland. Het heeft de bovenzyde geheel blaauw , met een fmal randje’ van Oranjekleur, dar zwart geftippeld is, aan de buitenzyde der bovenfte Wieken. De onderzyde is Oranjekleurig, met kleine zwarte Vlakjes. — | Ze VUL IVIVIIVOV EI PELI LL E PEN Mep XLVI De kleine Ibis of Egyprifcbe Reiger (46) De Vogel op deeze Plaat is in alle zyne afmeetingen, dat is in hoogte, breedte enz. tot de helft verkleind. Men heeft hem, naamelyk, van twaalf Duimen hoogte op zes Duimen gebragt. Den Kop ziet men in de Natuurlyke grootte boven aan de Plaat geplaatft, en zodanig is ook de Zee-Polypus, daar beneden, vertoond. De Bek is blaauw aan den voet en naar de punt toe zwart. Hy heeft weder- — zyds een Groef, over de geheele langte der Bovenkaak , waar in de Neusgaten ge- plaatft zyn. Van den Bek af, aan de zyden des Kops, zyn Vederlooze Plekken; van eene groenachtige Kleur, in welken de Oogen flaan. De Kop, Hals, Rug, de buitenzyden der Wieken en de Staart, zyn donker bruin, de grootfte Veders der Wieken en Staart byna zwart aan haare bovenzyden, en van onderen donker - Afchkleurig. De binnenfte Dekveders der Wieken zyn wit, zo wel als de Borft; Buik, Schenkels, Stuit, en de Dekveders boven en onder aan de Staart. De Pooten zyn, meer dan eén Duim boven de Kniejen, Vederloos. De Pooten en Voeten heeft hy gedekt met een Schubbige Huid, van donkere Loodkleur. De Vingers ftaan als gewoonlyk, drie voorwaards, één agterwaards : de drie voorften aan ’t begin met Vliezen famengevoegd zynde. De Klaauwen zyn zwart. Ben zonderlinge Zue- Polypus (}). Het andere Schepzel, dat tot de Polypen behoort, heeft een ovaalen Kop, var grootte en figuur byna als een Spaanfche Olyf, met een langen Hals of Stam, waar mede het vafl zit aan een Steen. De Kop heeft een foort van kmiswyze ope- ning of Mond naby deszelfs bovenfte gedeelte, en een andere opening by den'Stam, welke men onderftelt het Fondament te zyn. De Kop is gedekt met een fchoo- ne, zagte, gladde Huid, glanzig als Satyn, witachtig en toen zy vogtig ware Paarlkleurig. Uitwaards fcheen die Kop Ribswyze verdeeld te zyn, gelykerwys een Oranje-Appel; doch toen men hem. opende werdt weinige regelmaatigheid Sn binnen ontdekt, maar het fcheen een. Dierlyke zelfftandigheid te zyn. De Stam of die Hals vertoonde zig als gerimpeld Lederachtig, dige bezet met kleine puntjes, _ (® [De Chineefche roode Mofch; zie het II, Dee deezes Werks, Pl. 85. bladz. 67], (46) Ibis minor. Epw. Av. p. 303. T.356. Tan- talus minutus, Linn. Sy/%. Nat. XIL Gen, 85. Sp. 3. (1). [De Heer Linneus heeft dit zonderlinge Zee- __Schepzel, onder den naam wan Vorticella: Ovifera, een _ plaats gegeven onder de Plantdieren. (Syft, Nat. XIL,, aelf gemaakt} den- Gen. 348. Sp. 14. p. 1319.) In de Uitgezogte Vers handelingen, X. Deer , bladz, 354-359 , winde men eene uitvoerige befchryving van dit Plantdier, door my, uit de Zhilofophifche Tranfattiën getrokken, en zeer naauwkeurige Afbeeldingen van hetzelve, zo uit- als inwendig, op Plaat LXVI: door den Heer Epwaxps }t EN ZELDZAAME VOGELEN: _ò denzelven ruuw op ’t gevoel maakten. Hy was geworteld of vaft geplakt aan een Steen, en uit den Wortel, als ook uit den Stam zelf , kwamen eenige kleine Ko- rallyne Heeftertjes voort. Fea foort van Worm fcheen te {chieten uit den Wor- tel, van de zelfde zelfftandigheid als de Stam zynde, en dit onderftelden (ommigen te zyn het beginzel of de eerfte vertooning van een anderen Polypus, van even de zelfde Soort. Ik keb hem ontvangen onder den naam van Priapus-Polypus, welke ik onderftel daar aan wegens de figuur des Kops te zyn gegeven. __De Ibis bevindt zig in de Verzameling van Doktor ForneraiLtL, die my verhaalde , dat hy denzelven van Suriname hadt ontvangen. Ik houd het voor een jongen Vogel: want alle zyne Slagpennen en Staartveders waren aan het onder- end in Scheeden of Kokertjes, gelyk plaats heeft in Vogels eer zy tot volwasfen- heid zyn gekomen. Ik kan geen Afbeelding of befchryving vinden, die ‘er mede overeenftemt : zo dat ik denk, dat hy nog niet befchreeven zal zyn geweeft, De Polypus is in handen van Doktor ALEXANDER Russer , Lid der Koninglyke Societeit en van het Kollegie der Geneesheeren te Londen. Men hadt hem in de Mond van de groote Rivier van Sc. Laurens, in Noord- Amerika , ge- vonden (*). | | HRE eee eee kee eee eicel eeen el aleen B Ee Ak XbVIL Het Spoorwiekig WW aterboen van Brafil (47). Deeze Vogel is een weinig verkleind, om hem te beter op de Plaat te kunnen brengen. Hy fcheen my omtrent de grootte van een Kievit te hebben, maar - hadt langer Pooten. Zyn waare grootte kan mien zien op Plaat 48, in myne Hiftorie der Vogelen, alwaar eene andere Vogel van dit Geflagt, die ik denk het Wyfje daar van te zvn; in de Natuurlyke grootte is voorgefteld (f). Den Bek heeft hy taamelyk lang en regt, aan de punt geel, aan % grondftuk rood. De Neusgaten zyn nader aan de punt geplaat{t, dan gewoonlyk. Aan dert voet des Beks is een gefronfelde roode Huid, welke een gedeelte des Voorhoofds bedekt, doch 'er niet aan vaft is, hebbende ook losfe roode. Kwabben., welke langs de zyden van den Bek nederhangen. De Kop, Hals en de geheele onder- zyde, de onderfte Dekveders der Staart ingeflooten; zyn zwart. De Rug en Stuit 3 de bovenzyde van de Staart , de Dekveders en een. gedeelte van de Slagpennen der Wieken, zyn van een heldere roodachtige Leverkleur. De groote Slagpen- nen zyn binnen en buiten groen, met zwarte. tippen, Eenige weinigen der bui- tenfte Dekvederen, boven de groene Slagpennen, zyn zwart : de binnenfte. Deks veders der Wieken roodachtig bruin, maar doffer dan. de bovenften. Aan * Ge wriche van ieder Wiek heeft de Vogel een: kort fcherp. Hoorntje of Spoor, dae Oranjekleurig is. De Pooten, Voeten en Klaauwen, zyn van eene blaauwachtige | Loodkleur. De agterfte Vinger beftaat uiet een, de binnenfte of meeft inwaardí& uit twee, de middelfte uit drie, de buitenfte uit vier Leedjes. De Klaauwen zyn aanmerkelyk lang , en inzonderheid die der agterfte Vingeren, welke regt en fcherp zyn als Naalden: gelyk men dit alles. zeer duidelyk in de Af beelding befpeurt. | | ziek Dee: (*) [Hy was aldaar, op de diepte van 42 vademen, Raj: Av, 178. Gallinula: Brafilienfis quarta, Witz. met den hoek van een Vifchlyn-opgehaald: zo.dat het Or, 237. Parra Jacana, Linn. Syt. Nat. XIL Gen. een Zee-Schepzel is, dat op. groote diepte leeft. 92 Sp; 3. Braine Chirurgyn. Nat. Hift. LD. V. Stur: 2), Jacana ern nigra re Epw. Av: p. bl. 277. Pl. 45, f. 4. en gos. T. 357. Jacana quarta. Barss. Av, V. p. res. t) [Zie het IL, Deel van dit Werk, blads, 74 Tetris kr Caput Chi)i noêturnum. Heen, Mes, 50 pi Rev „ aks Z43 ee Ms to VERZAMELING van UITHEEMSCHE Le) Deeze keurlyke Vogel is in bezitting van mynen waarden Vrind, Dokter Jorn FOTHERGILL, meermaalen gemeld, die hem, met veele anderen, van Suriname ontvangen heeft. Het is de vierde Brafiliaanfche Waterben , van MARCGRAAF, WirrLouaney heeft deszelfs befchryving in zyn Vogelhiftorie overgenomen. Myn Vogel is, buiten twyfel , de zelfde als die van MARCGRAAF , die verzuimd heeft ‚daar van eene Afbeelding te geeven; en ik geloof dat deeze myne de eerfte zy, welke men van deeze Soort heeft. Ik ben te omftandiger geweeft ín de befchry- ving der Pooten, aangezien MARCGRAAF zegt, dat hy aan ieder Vinger vier Leden heeft, en het welke WirLOuGHBY in een Aantekening op zyne Vertaa- ling in twyfel trekt. Ik kan het thans bewyzen een misflag te zyn; die niette- nin van de eene hand in de andere is overgegaan; want in een fraaije flerk ge- kleurde Tekening van deezen zelfden Vogel op Parkement , door de Schilderefle Juffr. MeErrAN gemaakt, die in het Brittannifch Mufeum bewaard wordt, hebben de drie voorwaarde Vingers aan ieder Voet vier Leden of Gewrichten. Hoe dit veroorzaakt zy, valt moeielyk te gisfen : maar ik onderftel, dat Juffr. MerraN een onvolkomen Vogel, zonder Pooten, volgens de befchryving van MARCGRAAF heeft willen voltooijen. BRrissoN zal waarfchynlyk een Afbeelding geeven van deezen Vogel, alzo de Franfchen een Volkplanting hebben op het Vafte Land van Zuid- Amerika, daar men ze aantreft: maar zyne laatfte Deelen, die zyne Water- vogels bevatten moeten, zyn, zo ik geloove, nog niet uitgegeven, of zo zy het zjn, dan nog niet tot ons in Engeland gekomen: nu ik dit fchryf, in ’ jaar 1762 (*). | | En de BD EADE DEERD HEA EDE EDE EEE OTE ETE RED DE: Bes Ar Ae Po SLM De Vogel genaamd Zee-Pappegaay (48). Alzo de Vogels op deeze Plaat aanmerkelyk verkleind zyn, heb ik, om een denkbeeld van het geheel uit een deel te geeven, de Koppen daar nevens in de Natuurlyke grootte by wyze van omtrekken gefchetft. De Wiek van de Zee- Pappegaay, in de bovenfte Afbeelding, toegeflagen zynde, is zes en een half Duim lang. Die van de Scheermes-Snavel heeft, op de zelfde manier, zeven en een half Duim langte. De kleinfte deezer Vogelen heeft ver den grootften Bek. De eerftgemelde heeft den Bek breed en plat, zeer famengedrukt aan de zyden, in tegenftelling van die der Endvogelen. De Neusgaten zyn aanmerkelyk naby de Iyn, die de twee Kaaken des Beks verdeelt. Ken geele Huid, rondom de hoe- ken der gaaping loopende, ftrekt zig een weinig aan de zyden des Kops uit. _ Rondom den voer der Bovenkaak is een Eeltige zelfftandigheid , van witachtige Kleur, vol Stipjes, als of zy met een Naald geprikt ware. leder Kaak heeft, naby haar Grondfteun , een blaauw driehoekig merk, ’ welk van de punt des Beks, die helder rood is, afgefcheiden wordt door een diep Groefje. Nog twee dergelyke Groef jes zyn ‘er tusfchen ’% zelve en de punt, maar niet zo diep. De Bek is taamelyk fcherp gerugd, zo wel van onderen als van boven. Wat des- zelfs figuur in algemeen aangaat, dit zal men uit de Schets beft zien kunnen. De binnenzyde des Beks is geel. De Oogen zyn van donkere Kleur, de Oogle- den (*) [De Afbeelding , welke ik daar van int jaar Barss. 4v. VL. p. 81. T.6.f. 2, Anas Arética om. 1763 uitgegeven heb, is uit het Werk van den Heer _nium Auêtoram, Lunda. GesN. dv 725. Crus. Exot, Bisson ontleend; doch dewyl de Vingers daar inal- 367. Pfittacus marinus. Anpers. Il. Il. p.55. Tor. len uitgeftrekt voorkomen, kan ik het getal der Leed- _Alca Arética. Linn. Syft. Nat. XII. Gen. 69. Sp. 4. jes in dezelven niet met zekerheid nagaan. Zee-Pappegaay. Nat, Hift. 1, D. V. Stuk, bl. 85. PL (48) Puffinus Fratercula, Eow, dv. p. 307. T.358. 37. É£. 3. EN ZELDZAAME VOGELEN, 8r den roodachtig. Boven en beneden het Oog Zyn Hoornige Lighaampjes, aan de Oogleden gehecht, het bovenfte driehoekig, het. onderfte langwerpig. Voorts zyn de zyden van den Kop, rondom de Oogen , wit: de Kruin des Kops, de Hals in.’ geheel, de Rug, Stuit, Staart en de bovenzyden der Wieken, altemaal zwart. De Staart is famengefteld uit zeftien Vederen, % welk my vreemd voor- komt, aangezien de twee grootere Soorten van dit Geflagt, daar benevens op 't Eiland Wight gevonden; ’er alleenlyk twaalf hebben. De rand der Wiek is wit- achtig: de tippen der binnenfte Slagpennen zyn Afchkleurig en de binnenzyden der Wieken licht Afchgraauw. De Borft, Buik, Schenkels en Dekveders onder aan de Staart zyn wit: de Pooten en Voeten van een geelachtige Oranjekleur. De Voe- ten hebben drie Vingeren voorwaards, die famen gewebd zyn, als in de Eenden; doch geen agter-Vinger. De Klaauwen zyn zwart, Ls De Alk of Scheermes- Snavel (*). De onderfte Vogel, in % Noorden dik, in Engeland Scheermes-Snavel ge- naamd , heeft den Bek aan de zyden ook zeer famengedrukt , en zo wel boven _ als onder fcherp gerugd. Hy is zwart, met drie Groefjes overdwars , waar van het middelfte wit. De binnenzyde des Beks is Oranje-kleurig. De Neusgaten {taan digt by de gaaping, tusíchen de Vedertjes aan den voer des Beks. Van des- zelfs bovenfte tot aan het Oog loopt een fmal wit Streepje. De Kop, Keel, het agterfte van den Hals, de Rug, Stuit, de bovenzyden der Wieken en de Staart, zyn zwart. De inwaardfe Slagpennen zyn kort en wit getipt, % welk een fchuin(ê witte Streep dwars over de Wiek veroirzaakt. De binnenfte Dekveders zyn wit en de binnenzyden der Slagpennen Afchkleurig. De Staart heeft twaalf Veders die fcherp._ gepunt zyn; de, middelften langst; de overigen allengs verkortende tot de buitenften aan ieder zyde. De Borft, Buik, Schenkels en Dekveders onder aan de | Staart, zyn wit. De Voeten hebben flegts drie Vingers, welke, gelyk in de Een- den , amen gewebd zyn. De Pooten, Voeten en Klaauwen; zyn zwart. —_ De twee hier befchreevene Vogels, zo wel de Puffin als de Alk, en de Guille- mot van, de naaftvolgende Plaat, broeden omftreeks de Rotfen, de Naalden ge- naamd, aan de Weftelykfte punt van % Eiland Wight. Zy zyn. afgebeeld en be- {chreeven geweeft door byna alle Autheuren ; die van Vogels gehandeld heb- ben, en ftaan bekend by eene verfcheidenheid van naamen „ rondom de Kuften vali Groot-Brittannie. Deeze naamen heeft WirtouausY verzameld: Zie zyne Or- nitbology , p. 323-325 » Tab. 64 en 65. Alle deeze Vogels worden door onze Walvifchvangers dikwils uit Groenland medegebragt, die de Puffin kennen by den naam van de Groenlandfcbe Pappegaay. Ik geloof dat zy op alle voor haar bekwaame Rotzige Oevers, in de Noordelyke deelen van Europa, broeden. In ee- ne befchryving der Deenfche Kilanden van Ferro, door. Lucas Jacobfen Debas ; een Deenfch Predikant, fChynen zy my voor te komen. Dezelve is in Engelfch door 7. Sterpin, Med. Doktor, vertaald , te Londen in % jaar 1676 uitgegeven. Marin befchryftze ook duidelyk allen in zyne Reistocht naar St. Kilda, het Weftelykfte van alle Schotfe Bilanden, te Londen in % jaar 1698 uitgekomen: In * begin van Juny, des jaars 1761, had ik de nieuwsgierigheid om gedagte Rortfen op ’ Eiland Wight te bezoeken; alwaar ik een Week doorbragt met het zeldzaame van dat Eiland te befchouwen; en verfcheide maalen een Zeetogtje deed onder die verbaazende Rotfen, de Naalden genaamd, daar deeze Vogels broeden; Die C) Alea. Eow. do. p. 308. T. 358. Arp. doll. Nat, XIL Gen. 69. Sp. r. Alk. Net: Hit. D.V: p.9o. T.9s. Wir. Ornih. 243. T. 63. fr &T. Stuk, bladz, Sr. ós. f. 2. Crus. Exot. 367. Alca Torda. Linn. Syt, IX. Deel. N° 1 82. VERZAMELING van UITHEEMSCHE Die plaatfen worden door veele Vreemdelingen, uit de Zuidelyke deelen van ons Land, jaarlyks om die zelfde reden bezogt. Wanneer wy eenigen van onze Dom. kerken intreeden , doet hen He grootheid en magtige donkerheid, ons als met een heiligen eerbied aan, door een Hartbeklemmende fchroom: wanneer wy de prag- tige Paleizen van groote Vorften befchouwen, ftaan wy verbaasd over de fchoon- heid, overeenftemming en regelmaatigheid, die daar in heerfcht, en verwonderen ons over % vermogen, de kundigheid en uitvinding, in het toeftellen van zulke Hemels op Aarde. Maar helaas! toen ik een weinig in de Ziee daar van af was ge- varen, zo dat ik éen volkomen gezigt kon hebben van dit allerpragtigft en verbaa- zendt Werk der Natuur, waren alle de aandoeningen, door Werken der Konft ; Tempels en Paleizen , hoe groot ook, veroirzaakt , als Schaduwen vergeleeken met "weezentlyke zaaken. De verbaazende grootheid deezer Rotfen vervult den befchou= wer met killende fchroom, en met eene ontzetting, nooit te vooren door hein ge- voeld, Een Vreemdeling, zig digt daar by bevindende, vreeft dat eenige uitpui- lende Klompen van de Rots zullen afbreeken en hem; tot ftraf voor zyne nieuws: gierigheid, met zyn Vaartuig onder dompelen. Men moet zig ten minfte op een vierde Myls afftand daar van houden, om eenig oordeel te vellen over de hoogte van de Rots. Op fommige plaatfen zyn zy byna Loodregt; op anderen over Water hangende: op anderen zyn ryên van Kloven, die tot huisvefting dienerì voor de Vogelen, alwaar zy dik by elkander zitten, doch naauwlyks te onderfcheiden zyn, dan door de beweeging, welke zy maaken. Op zekere plaaten, hoog in de Rots, zo wel als onder het merkteken van hoog Water, ziet men groote Splees — ten en diepe Holen, die ver in de Rots fchynen te dringen. Hier en daar zyn Kryftallyne Stroomen of druppelende Watervallen, die hoog uit de Rots afftorten. ‚De Laagen van Kalkfteen, Keijen en andere Stoffen, in zekere deelen gefcheiden; op eene bykans gelyke vlakte; ter diepte van zeshonderd Voeten, (% welk de hoog= te van de Rots op veele plaatfen is,) verfchaft groote bezigheid aan een keurig eri ‘onderzoekend Verftand. Is vreemd, Schaapen en Lammeren te zien weiden o de laage deelen van de Rots, naby den kant des Waters, en niet gemakkelyk te begrypen, hoe zy zo ver kunnen komen, zonder in Zee te florten: maar de Na- tuur heeft haar begaafd met het vermogen; om veilig te loopen op plaatfën die voor Menfíchen onbeganglyk zyn. Schoon deeze Vogels niet eetbaar geacht wor- den, brengt men doch veelen voor pleizier om hals. Wanneer onder de Rots een Snaphaan gelost wordt, vliegen ’er zo verbaazende menigten van Vogels af, dat de Oppervlakte der Zee daar door verdonkerd wordt. Men ziet ’er een groot ge“ tal van altoos aan * vangen van Vifch bezig in de Zee; anderen op de Klippen zit- tende, en veelen geduurig over de Boot heen en weder vliegende. De Visfchers maaken Aas van het Vleefch deezer Vogelen, om Kreeften, Krabben en ander “Zee-Gedierte, te vangen. Het onkundig Volk, op dit gedeelte des Eilands, ver- beeldt zig, dat deeze Vogels nergens in de Wereld te vinden zyn, dan omtrent deeze Naalden. De Voorgevel, van deeze verbaazende Rots, ftrekt zig omtrent vier Engelfche Mylen uit, en ziet nagenoeg, misfchien volftrekt, naar * Zuiden. De Weftpunt eindigt in *t gene men eigentlyk de Naalden noemt, % welk verfchei- de woefte, ruuwe , Pieramieden of Pylaaren zyn, door het geweld der Zee, in langte des tyds, van de vafte Rots gefcheiden, die van elkander afgezonderd in open Zee ftaan. Ds | zen N __Deeze Vogels, zegt men, worden hier niet meer dan twee Maanden in % Jaar gezien, en vertoonen zig het eerfte in ° begin der Meymaand. De Visfchers, die altoos omtrent deeze Rotfen zyn, verklaaren, dat men ze ‘er drie of viermaalen in de Winter, t'elkens één of twee Dagen, zo menigvuldig als omtrent haaren Broed- tyd, ziet. Zy zeggen, dat zy weeten, wanneer zy dezelven te verwagten heb- ben; naamelyk na dat het een weinig zagt Weder geweeft is, de Zon fterk op de En | Klip- EN ZELDZAAME VOGELEN. 83 Klippen fchynende en de Zee om laag vry ftil zynde; zo dat zy gelegenheid heb- ben tot het zoeken van haar Voedzel. De top van de Rots is een dorre „ Krye- en Steenige Vlakte, daar een groot getal van Schaapen wordt geweid, Een menigte van Kormorants of Water-Raaven, groot en klein, Zee-Meeuwen, Kornwallíche Kraaijen, Kaauwen , Spreeuwen, wilde Duiven en veel ander klein Gevogelte , broedt jaarlyks in deeze Rotfen. 5 SISSI SISSI SE SESSIES SISSI AAO it Mei De Lomme of Guillemot (49). | Deeze Vogels zyn in Afbeelding verkleind: de Pulhastór de häft in hoogte en breedte: de Guillemot ongelyk meer en is in ’% verfchiet geplaatft. Zie de omtrek- ken der Koppen van beiden om laag op de Plaat en als in * Water zig vertoonen- de, in de Natuurlyke grootte. En Ba ; Dn | De Wiek der Guillemot, toegeflagen, heeft agt en een half Duim langte. Zy fchynt omtrent de grootte van een Eend te hebben. Haar Bek is regt, dun, aan tend fpits en geheel zwart. De Neusgaten zyn laag en naby de Gewrichten der Kaaken geplaatft. By de punt der Bovenkaak is een kleine infnyding. De Bek is op zyde een weinig famengedrukt, maar niet op dergelyke manier gerugd, boven of beneden, als in de twee te vooren befchreeven Vogelen (*). De Mond is van binnen geel: de Oogen zyn donker. De Kop, Keel, het agterfte van den Hals; de Rug, Stuit, Staart, (die twaalf Vederen heeft) en de bovenzyden der Wieken; zyn zwart, of donker graauw. De binnenfte Dekveders en de tippen van de in- waardfe of kortere Slagpennen, zyn wit. Deeze tippen maaken een fcheeve witte Streep dwars over ieder Wiek, Aan de binnenzyde zyn de Slagpennen Afch-_ graauw. De Borft, Buik, Schenkels en de Dekveders beneden aan de Staart, zyn wit; de Pooten en Voeten zwart, met een weinig mengeling van Loodkleur aan de voorfte deelen der Pooten en Gewrichten der Vingeren. Hy heeft ’er (legts drie; welke fäinengewebd zyn als in de Eenden. Deeze Vogel, en de twee laatít be- fchreevene, hebben vaft aan hunne Huid zitten een foort van Tekken, die derzel- ver Bloed zuigen. Hy is van % Eiland Wight. | p | De Puffin van : Eiland Man (P. De grootfle Afbeelding vertoont de Puffin van Eiland Man. Deeze is Geflag- telyk verfchillende van de Puffin van * Eiland Wight, en van het Geflagt der Vo- gelen, die ik Peterils genoemd heb. Den Bek heeft hy regt, een weinig krom: haakig aan de punt, en van een donkere Loodkleur. De Neusgaten ftaan digt by elkander in het bovenfte des Beks, in een foort van Huid, die deszelfs Grondíteun dekt. Van de Neusgaten loopt, ter wedérzyden des Beks, een Sleuf bykans tot | | aan (49) Uria. Enw. Ao. p. 313. dq. 859. Ain. Ao. 1 p.8o. T.84. Zoor. Brit. T. H‚H, 3. Lumme Marr. Spitsb. 57. T.M. f. A. Lomvias Crus. Exot, niet uitgegroefd of gefleufd is, noch’ boven moch be: neden, gelyk in de twee andere Vogelen; en in dee 367. Uria. Briss. 4v. VI. p. 70. T.6. f. 1. Colym- bus Troile. Linn. Syl. Nat. XII. Gen. 75. Sp. 2. Alca Lomvia. Syft. Nat. X. Gen. 63. Sp. 4. Zee-Hen. Nar. Hit. 1, D. V. Stuk, bl. 88. Pl, 37. £. 4. @) [De Franfche Vertaaler heeft, in dezelwen , het Engelfche Woord ridged met het Franfche tranchant (dat is fnydende) vertaald, en hier maakt hy’er van canelé, 't welk gefleufd betekend. Hy zegt dat de Bek _ zelven was de Bek fcherp geragd. Dat is immers on- verftaanbaar en tegenftrydig. Ik denk de meening van Epwarps dus beft uitgedrukt te hebben] (t) Pofnus fuperne fuscus. Epw. Av. p. 314. T. 359. Brrss. Av. VL p. rar. Penn. Britt. T, M, Diodemedea Avis. Arpr. Orn. IIL p.57, T. 59. Gesn. 4v. 381. Procellaria Puffinus. Linn. Sy/t. Nat. XII. Gen. zo. Sp. 6. Het Zeepaard, Nat, Hijk, 1, D; V. Stuk, bladz, 93. Pl, 37. £, 6, N 2 84 VERZAMELING van- UITHEEMSCHE aan de punt toe ftrekkende. De Onderkaak heeft ook een Sleuf aan ieder zydè overlangs. Zie de juifte figuur des Beks in de Schets daar van, beneden op de Plaat. Dezelve is zydelings een weinig famengedrukt , maar meeft naar de punt toe. -De'zyden des Kops, onder de Oogen, zyn blaauwachtig graauw. De ge- heele bovenkant, van den Bek tot aan de tip der Staart, is zwart of donker bruin, nergens lichter of donkerer, uitgenomen op de Kruin des Kops. Aan de binnen- zyde der Wieken zyn de Dekveders wit en de Slagpennen Afchgraanw. Van on» _ deren is de geheele Vogel, van den Keel tot de Staart ten einde uit, volkomen wit. De Staart heeft twaalf Veders , waar van de buitenften iets korter dan de mid- delften zyn. De Pooten waren van een plarachtig maakzel „ gelyk in die van ’% Geflgt der Duikeren. De buitenzyden der Pooten en de buitenfte Vingers zyn _ zwartachtig : de binnenzyden en het overige der Voeten, is van een blaauwachti- ge Vleefchkleur. Hy heeft niet meer dan drie Vingers, allen voorwaards geftrekt en té famen gewebd als in de Eenden: de buitenfte Vingers zo lang als de middel fte, de binnenfte korter zynde. De Klaauwen zyn zwart. Onmiddelyk uit den Hiel , zonder eenige tusfchenkomende Vinger, fpruit een Klaauw of Hoornige Nagel, die, gepaard met de figuur des Beks, bewyft dat deeze Vogel van % Gee _flagt der Peterils (*) zy. Wir rouGHBy noemt het een kleinen Agter- Vinger ; als hebbende geen denkbeeld gehad van een KSlaauw uit den Hiel van een Vogel voortkomende : want ten Zynen tyde was dit Geflagt van Vogelen naauwlyks be- kend. De Fulmar van St. Kilda is één derzelven, hoewel hy befchreeven wordt . met een agter-Vinger. De Af beelding in Marins Reistogt naar dat Eiland heeft alleenlyk de Klaauw. a nn | e j “_ De -Puffin van * Eiland Man wordt gezegd te broeden in de Konyns-Holen op het Kalf van Man, een klein Eiland aan ° Zuid end van Man gelegen (f). Men kan een volkomen Berigt van derzelver manier van Voortteeling enz. vinden in dé Engelfche Vogelkunde van WirLLougHBY, p. 333 en 334. Noch hy, nog eenig ander Autheur; my bekend, heeft ?er tot nog toe een Afbeelding van gegeven: _Deez& keurlyke Vogel was my gezonden door mynen waarden Vrind en Korres- pondent THOMAS PENNANT , Schildknaap , van Bichton in Flintshire; een Heer die de bevordering van de kennis der Natuurlyke Hiftorie zeer ter harte neemt. Hy bezorgde my denzelven van ’% Wiland Man. Ik houd my verzekerd ; dat deeze Vogel en de Scheerwater van Sir Thomas Brown van Norwich, even de zelfden zyn (9). WirLoucusy heeftze in ééne Afdeeling begreepen en de Af- beeldingen, zo wel als de befchryvingen, {temmen in alle opzigten overeen. Ik ben verder daar van overtuigd geworden, door myne Tekening met Browns oude Afbeelding daar van te vergelyken, die nog in het Brittannifch Muféum wordt bewaard: zo dat ik denk, dat alle toekomftige Verzamelaars deeze twee Soorten wel tot ééne mogen brengen. De fchandelyke vermenigvuldiging der Soor- “ten van Dieren is verbaazende by veele hedendaagfche famenlappers der Natuurly- ke Hiftorie , en dezelve wordt veroirzaakt door haaft , onoplettendheid en gebrek van een volmaakte kennis der Werken die zy fchryven. Het roode Koraal-Moftb, waar mede ik den voorgrond van deeze Plaat ver- fierd heb, werdt door my te Yarmouth in Norfolk , in January des Jaars 1762, vergaderd. Verfch uit de Zee genomen, is hetzelve bevallig rood, naar Rooze- kleur trekkende , en beftaat uit zeer fyne Takjes of Vezelen, gelykende naar de Takmaaking der Boomen. Het is zo zagt en teder, dat het, buiten *t Water; hoops- (*) [De Peterils of Petrels zyn die men Onweers- de Weftzyde van Engeland.) vogelen of Storm- Zwaluwen noemt: zie myne Nat. (9) [Scheerwater, in t Engelfchr Stearwater , noemt Hijt. LD. V. Stuk, bladz. or] menze, om dat zy langs de Oppervlakte van ’t Water. (1) [Het Eiland Man legt in de Terfche Zee, aan ftryken. } EN ZELDZAAME:VOGELEN / 5% hoopswyze by een valt, zonder gedaante , maar vlak” uitgefpreid tusfchen Papier en wel gedroogd zynde ; maâkt het een frâaije Vertooning. | biet sees etheen seeker ze iedeen Eh A At L De rönd gekuifde Eènd (so), Van de op deeze Plaat afgebeelde Voorwerpen is de Kolibriet alleen in haaré nas tuurlyke grootte vertoond. De Duiker is grootelyks verkleind, Dezelve heeft in- derdaad de grootte van een Eend: de Bek heeft, van de punt tot aan den hoek der gaaping, drie Duimen min een Kwartier Duims langte, de toegeflagen Wiek zeven en een half Duim, De rond-gekuifde Bend is omtrent tot de halve hoogte gebragt; gelyk men uit den Bek, die in de natuurlyke grootte om laag op de Plaat gefchet{t js, kan zien. De Wiek heeft nagenoeg de zelfde langte als die van den Duiker, zo even gemeld. Hy fchynr een weinig grooter te zyn dan een Taling. Deeze laatfte, nu, op den voorgrond van de Plaat voorgefteld, heeft den Bek {mal en zwart, even zo hoog als breed. De Bovenkaak is op de kanten fyn ge- rand, de Onderkaak heeft ryën ván kleine ingedrukte holletjes, om de gezegde Tandjes in te neemen, De andere byzonderheden zal men beft uit de fchets var den Bek in de natuurlyke grootte begrypen, CATESBY zegt, dat deeze Vogel geele Oogen heeft. Op zyn Kop is een opftaande Kuif van lange witte Veders, die zwart getipt zyn; niet Klootswyze, maar veeleer platachtig, gelyk een W aai- jer, {preidende. Van de Kruin des Kops; boven de Oogen;. ontfpringen lange zwarte Vedérs, die ten deele de witte onderftukken der Kuifvederen bedekken. Van de Oogen agterwaards is het agterfte des Kops wit; het overige , benevens de geheele Häls, Rug èn Stuit, Fluweelachtig donker zwart. De Staart is famen- gefteld uit agttien Vederen, waar van de middelften een Duim langer zyn dan de buitenften: zo dat zy trapswyze buitenwaards verkorten. De Staartveders en groot= fte Slagpennen zyn aan haare bovenzyden diep zwart en van onderen donker Afch- kleur. De binnenfte Dekveders der Wieken zyn licht Afchgraanw , met taamelyk breede witte randen. De helft der Slagpennen; naaft aan de Rug, is glinfterend zwart;,de allerbinnenften zyn lang , met fcherpe punten, en hebben witte Streeperi langs de buitenzyden van haare Schaften : de middelften Zyn wit aan de kanten haarer buitenfte Baarden. Van de Dekveders der Wieken is de eerfte ry zwart; met breede witte tippen: de kleinften zyn licht Afchkleurig , langs den bovenften rand der Wiek met donkere Kleur gezoomd. De Borft, Buik en Dekveders on- der aan de Staart, zyn wit. Het zwart van de Rug breekt hoekswyze ne Witte; aan het onderfle van den Hals. De zyden des Buiks en de zyden onder de Wiek , zyn Oranjekleurig bruin’, gemerktekend met fyne donkere dwarsftreepjes; De Pooten zyn gelyk die der Eenden, en van eene donkere Kleur. De binnen. fte Vingers hebben kleine Webbetjes op de binnenzyde, zo wel als de agrer-Vin: gertjes van onderen. | | De Avis Venti. Hern. Mesie. 24, 33. Mergus cuculla, (so) Merganfer Criftâ rotundâ. Fow. do. p. 316. 5 tus, Lann. Syt, Nar, XII, Gen. 68, Sp. r. T, 360. Anas criftatus. Carzsn. Car. L, p. 94. T. 94 Merganfer Virginianus, Bniss. Av. VL p. 258. IX. Deel 5 56 _ VERZAMELING van UITHEEMSCHE De Groote Geneeffche Duiker (*). _De Duiker, in’ verfchiet vertoond, heeft den Bek Vleefchkleurig , aan de punt donker. De Kruin van den Kop, een plakje aan de zyde van den Hals, en een ftreep tuflchen den Bek en het Oog, zyn zwart. Het agterfte van den Hals, de Rug, Stuit en de bovenzyden der Wieken, zyn Afchkleurig , uitgenomen een witte rand aan het begin van de Wiek, naaft aan den Kop, en een groote witte Vlak in ’ midden van de Wiek, zynde ook de middelfte Slagpennen wit, zo wel als de binnenzyden der Wieken, maar de Slagpennen aldaar licht Afchgraauw. Diet flas van Vogelen heeft in *t geheel geen Staartvederen. De onderzyde , van de Keel tot aan het end des Lighaams, is gedekt met fyne witte Vedertjes, die een _glans hebben als van Satyn of Zilver. De Pooten en Voeten zyn donker groen- achtig. De Vingers zyn niet te famen gewebd, maar hebben ftevige zydelingfe Vliezen van aanmerkelyke breedte, aan de zyden uitgebreid. De Nagels zyn plat, gelyk die der Menfchen, en de Pooten ook zeer plat, om te beter het Water te kunnen klieven.” HEE | Ô Het gebeel groene Kolibrietje (D. Het kleinfte- Vogeltje, en tevens het bovenfte „ vliegende vertoond , is de gés heel groene Kolibriet. Deeze heeft een dunnen, langen, zwarten Bek. De Kop; | dels en *t geheele Lighaam , is van een fchoon groene Kleur , aan de onderzyde blaauwachtig , met een helderen Glans. De bovenzyde en de Dekveders der Wie- ken zyn geeler, met een weerfchyn als van Koper: de Slagpennen blaauwachs tig paarfch; de Staart donker blaauw: de Pooten en Voeten zwart. Het hoort toe; _ aan mynen Vriend, den Heer MizLaN , by het Admiraaliteits- Huis woonende. De plaats der afkomft is niet bekend (6). | | 8 De Duiker, voorgemeld, bevindt zig in de Verzameling van Mevrouw, de Hertoginne Douariere van Portland, die de goedheid hadt, van hem my te laaten zien. Ik werd van haar Edele onderrigt, dat dezelve gevangen ware op het Meir van Geneve, alwaar de wit gevederde Huid van de onderzyde deezer Vo- gelen afgenomen en als Leder bereid wordt, met de Veders daar aan. Dan voegt men die te famen, en maakt ’er Manteltjes, Moffen en wat dies meer is; voor de Dares van. Een ander Vogel van deeze zelfde Soort , met deeze van Geneve overgebragt „, worde in het-Brittannifch Muféum bewaard. Hy fchynt de zelfde te zyn als de Groote Lom of Aarsvoer (Colymbus major) by ALDROVANDUS. Jie Witrovaugy’s Vogelen- Werk, “p. 339. “Tab. 61. Ik meen deeze zelfde Soort van Duiker of Lomme, dood, by een Vogelkooper te Londen in de harde Winter, van de jaaren 1739 en 1740, gekogt tehebben. Ik heb daar van een Tekening Levensgrootte, welke met'die van Geneve in alle opzigten overeen- ftemt;’ uitgenomen dat de bovenzyde van een donkerer Afchkleur is, Sed De rond gekuifde Eend is uit Penfylvanie afkomftig. Ik heb dezelve, met en benevens andere Vogelen, ontvangen ‘van mynen verpligtenden Vrind, den Heer Wirrram BARTRAM, in die Volkplanting woonachtig. In zyn Brief van De- gember des jaars 1759, deeze Vogels vergezellende, berigt by my, dat zy alte- | | \ maal (*) Colymbus major Lacus Lemani. Eow.' 4v.p. Ser, Muf.ll, p. 42, Tar, fso,4. Trochilas mel. 309. T. 360. Colymbus Urinator. Linn. Syt. Nat, lifugus. Linn. Swf. Nat. XII, Gen. 66. Sp.15. XII Gen. 75. Sp. 9. (9) [Het komt buiten twyfel van Suriname of el (f) Melliuga viridis. Epw. do. p. 318. T.36o, ders aan de Kuft van Guajana, in Zuid-Amerika. ] Mellifuga Cayanenfis, Briss. Av. Ill, p. zoa. TT, 36. ze! EN ZELDZAAME VOGELEN: ; 87 maal Trekvogels zyn, die in November, uit het Noorden, in dat Land komen, en ’er hun verblyf houden tot in Maart, wanneer Zy weder terug keeren. Hy voegt 'er by, dat veel Gedierte , * welk eertyds in de thans bevolkte deelen zig bevondt, nu aldaar niet meer is, vertrokken zynde naar de onbewoonde zoomen der Provincie, en dat eenige Vogels, aan de eerfte Planters niet bekend, tegen- woordig zig in grooten getale laaten zien, benadeelende de Koornvelden en Plantagiën kragtig. Carrssy heeft deeze Eend, in haare Natuurlyke grootte, af- gebeeld in zyne Natuurlyke Hiftorie van Karolina, IL. Deel, pag. 94 (*). Hy merkt met reden aan, dat dezelve eigentlyk gefproken, of ten naauw{te genomen, niet tot het Geflagt der Eenden, maar tot dat der Duikeren (Mfergus), door Wir- LoucuBYy befchreeven, behoore. Zie daar van, by dien Autheur, verfcheide Soor- ten, van pag. 335 tot 337. CATESBY zegt, dat zy veel de verfche Wateren, in- zonderheid de Molen-Togten ‚in Virginie en Karolina, bezoeken; dat de W'yfijes over * geheel bruin zyn, hebbende ook een kleiner Vederkuif op den Kop, dan de Mannetjes. Die Autheur, geen Inwooner van Noord-Amerika zynde; hadt niet opgemerkt; dat zy Trekvogelen waren, | [ | LA EEN ee nn: Pp Let Ä A et LI. De Muurkruiper of Spinnenvanger 61). De nevensgaande Afbeelding is in de Natuurlyke grootte getekend, eù op de Plaat geverft, naar zulk een Vogeltje, dat droog opgezet was bewaard. Ik ondertitel dat het een Wyfje zy 5 alzo ik by BrrssoN een goede figuur en be- fchryving vind van het Mannetje, welke van de onder befchreevene alleenlyk ver= fchilt, in den Keel, een Duimbreed of verder van de Onderkaak af, zwart te hebben. Men vindtze in zyn Il. Deel, p. 607, Plaat 30. fig. 1, onder den naam van Je Grimpereau de Muraille. Hy geeft de Afmeetingen op van de Lighaams- deelen; welke in % algemeen iets korter waren dan in myn Vogeltje. Het Wyfje zegt hy daar in alleenlyk van het Mannetje te verfchillen, dat hetzelve den Keel Wit heeft. 4 ì [ | De Bek is lang en dun, een weinig nederwaards geboogen en van een. zwarte of donkere Kleur. De Neusgaten ftaan by het grondftuk des Beks. De Kruin van den Kop is bruinachtig Afchgraauw. De bovenzyde van den Hals, de Rug en Stuit, Zyn van een fchoone blaauwachtige Afchkleur, zo wel als de Buik, Schen- kels.en de Dekveders onder de Staart, doch die zyn een weinig donkerer. De Staart beftaat uit twaalf Vederen van gelyke langte, zwartachtig van Kleur, ùit- enomen de tippen, die witachtig zyn in de buitenfte Vederen, maar in de mids delften Afchkleurig. „De Keel en onderzyde van. den Hals is wit. De Wieken, die zig dus uitgefpreid. beft vertoonen, ‚hebben haare kleinfte Dekveders van een bevallige roode, Kleur „gelyk die van Rooden Wyn in een Glas gezien (f): de binnenfte Dekveders zyn ook rood, maar trekken naar het donkere ; en de ry [ der _(#) [Men vindt die Afbeelding in het IV. Dez T. 852. Certhia Muraria. Linn. Syt Nat. XII Gen. van dic Vogelen- Werk, Pl, 88 en de befchryving 6s. Sp. 2. Muur-Specht. Nar. Hift. 1. D, IV, Stuk, Pag. 28, 79:] : 4 bladz. 427, (Gr) Certhia muralis; Epw. 4v, p. 320. T. 361. () In de gekleurde Tekening ge'ykt het daar wei. Picus Murarius, Briss. do. IIL p; 607. T. 30. f.x1. nig naa, en Brisson zegt, dat de Wieken Roozekleur _ Wurs Orm 99. T. 23: Arprov. Ornith, L Pp: 3sr zyn} 3 02 Hè VERZAMELING van UITHEEMSCHE der buitenfte Dekvederen, naaft bòvèn de Slagpennen, is donker, met rood ge. zoomd: zo dat zy, als de Wieken toegeflagen zyn; zig geheel rood vertoonen (*). Ik telde twintig Pennen in ééne der Wieken; zynde de buitenfte de helft korter dan de naaftvolgende en de vyfde Slagpen de langfte. Zy hebben haâre buitenfte Baarden ter halver langte , naaft aan den wortel, var een fchoone roode W yn kleur; uitgenomen de drie buitenften en de drie binnenften, welke zwartachtig zyn; gelykerwys het overige van de Pennen naar end toe, de Tippen zelf uitgezon- derd, die altemaal Afchkleurig zyn gezóomd. Vier van de buitenfte Slagpennen zyn ieder met twee witte Vlakken getekend op de inwaardfe Baarden; gelyk in zo- danig een Veertje op de Plaat vertoond is: die ‘er inwaards naaft aan volgt heeft flegts ééne Vlak, en uitgenomen deeze Vlakken zyn de binnenzydíche Baarden donker, De Pooten, Voeten en Klaauwen, zyn zwart. Het Vogeltje heeft drie Vingeren voorwaards en éénen agterwaards geftrekt. De buitenfte Vinger is, by zyn begin, een weinig aan den middelften gehecht. De agter-Vinger is fterk, gelyk im de Kruipers in *t algemeen, om dezelven in ’ beklauteren van Muuren 8 ‘Boomen beter te onderfteunen. Ook zyn de Klaauwen langer dan ge- woonlyk. | | en en Dit keurlyke Vogeltje is thans , in den jaare 1762, de eigendom van myned waarden en verplichtenden Vriend, HENRY BAKER , Lid der Koninglyke Socie- teit, die hetzelve, niet lang geleeden’, van Turin bekwam , daar men het noemt Berg- Specht, en men zegt dat het zeldzaam zy in Piemont. Hert was aan den Heer Baker gezonden door Graaf PERRON, gewezen Minifter van den Koning van Sardinie aan het Hof van Groot-Brittanje. WiLLOUGHBY heeft, in zyne Vo- gelkunde, bladz. 43. Tab. 23, een zeer lamme en korte befchryving en {legte Af- beelding gegeven van dit Vogeltje, ontleend van onze eerfte moderne Natuurlyke Hiftoriekundigen ; die zeggen, dat men het in Engeland heeft, doch Wir LouGHsy hadt het ‘er nooit aängetroften. Ook geloof ik geenszins, dat het hier als Inboor- ling of als een Trekvogel voorkome: want in alle myne nafpooringen is het thans befchreeven Vogeltje het eenigfte dat ik ooit heb gezien. Hierom wás ik gene- en , hetzelve naauwkeurig af te beelden en te befchryven, hoewel het getal der Pilates daar door boven myn voorgeftelde paal vergroot wordt. Dewvl het my laat in handen kwam, kon het niet op zyn behoorlyke plaats gebragt worden; Het hadt op de Hoppe moeten volgen, als zeer naby komende aan die Soort (f). weent weent venta pntene dek mettast enten daten eet vamteantennnd ane and PA AM EIL De Zwarte Tangara van Guinde (52) _ De drie Vogeltjes op deeze Plaat zyn alle naar Voorwerp en in de Natuurly- ke grootte afgebeeld. De twee bovenften zyn Graan-eetende Dikbekken, die al- lerley Zaaden breeken; het onderfte is, zo ’ my toefchynt , een Vogeltje dat op Infekten aaft. | | En _(*) [In plaats van dit laatfte „ van en de ry def (GH) Le Geflagt van Certhia of Boomkruiper, waar buitenfle af, ftaat in de Franfche Vertaaling alleenlyk het thuis gebragt is , volgt by den Heer LINNAUS dit onverftdanbaare: les cowvertures esterieures rangées ook onmiddelyk op dat der Upupa of Hoppe] près des Ailes font fermées. ’t Is zeer te verwonderen, (52) Tangara nigra Guineënfis. Epw. Av. 322 Es daar men ’t Franfch tegenover ’t Engelfch geplaatt 362. heeft , dat daar in zo flordig te werk gegaan zy. ek BNL EEDZAAME VOOELEN Sit @ _ De Zwarte Tangara heeft een korten dikken Bek , van een witte of lichte Vleefchkleur, de Neusgaten gedekt met Vedertjes. Dit geheele Vogeltje heeft eene Pluimagie van donker zwarte Vederen; zeer glanzig, met een fchoonen paars- achtig blaauwen weerfchyn, die echter op de groote Slagpennen der Wieketi ontbreekt. Eenige weinige kleine witte Vedertjes zyn doormengd met de binnen- fte Dekveders der Wieken. Het heeft twaalf Veders van gelyke lange in de Staart. De Pooten, Voeten en Klaauwen;, zyn van maakzel als in de meefte an: dere kleine Vogeltjes, en allen van eene witachtige Vleefchkleur. De Obyfkleurige of Groenachtige Tangara (y Het Vogeltje daar naaft, dat ik de Olyf kleurige Tangara noem, heeft insgelyks een korten dikken Bek, van een donkere Vleefchkleur. Het voorfte deel des Kops van % zelve, geheel rondom den Bek en Oogen, de Keel en een gedeelte van den Borft, zyn zwart. Dit zwart verandert. allengs in donker Wit aan den Buik, welke witachtig blyft tot aan de Dekveders onder de Staart, die ingefloo- ten. Het agterfte van den Kop en Hals, de Rug, Stuit, Staart en Wieken, zyn van eene groenachtige Olyfkleur, taamelyk donker. De Staart heeft twaalf Veders van gelyke langte. De binnenzyde der Wieken en de onderzyde van de Staart, zyn van een lichte Afchkleur: dè Pooten, Voeten en Klaauwen ‚ donker Vleefchkleurig: | Het geelbuikia Boomkrüipertje (. Het onderfte Vogeltje, dat tot de Boomkruipertjes behoort, heeft een langen fcherp gepunten Bek, die een weinig nederwaards geboogen is, van eene zwartach- _ tige of donkere Kleur. De Kop, de bovenzyde van den Hals, de Rug, de bo- venzyden der Wieken en Staart, zyn van eene donker bruinachtige Afchkleur , uitgenomen de tippen der buitenfte Staartvederen en de ondef-enden der groot{te Slagpennen, die wit zyn, zo wel als de binnenite Dekveders en de randen der Wieken. De onderzyden der Slagpennen en Staartpennen zyn van een lichter Afchkleur dan de bovênzyden. De Keel, Borft en Buik, zyn geel, %* welk al- lengs witachtig wordt, aan de Dekvederen beneden de Staart. Het heeft geelach- tige Streepen, die van de Neusgaten boven de Oogen loopen in de gedaante van Wenkbraauwen. De Dekveders boven de Staart zyn ook geelachtig. In de Staart heeft het twaalf Veders van gelyke langte. De Pooten en Voeten, taamelyk grof voor zulk een klein Vogeltje, zyn allen donker. Van de Vingeren {taan drie voorwaards, één agterwaards, | | | De Zwarte Tangara is my, kortlings geftorven zynde, toegebragt door een Heer van % Paleis van St. James, die my verhaalde, dat dezelve, leevende, de eigendom was van haare Majetteit, de Koningin Charlotta, en dat zy van de Kuft van Guinée in Afrika afkomftig ware. De Heer BRISSON heeft, in zyne Vogelkunde, Vol. III p. 28, een Vogeltje, dat ’er veel naar geleek , befchreeven, t welk hy de Zwarte Tangara noemt. | | : De Groenachtige Tangara ontving ik van mynen Vriend, James LEMAN ‚ van | Londen; ‚() Tangara viridis feu Olivacea, Epw. Av, 322, 562, f. 3. Certhia flaveola. Syf?, Nat. XIL Gen. 6 E. 362, f. 2. SN Öp. 18. [Verdelyk Enw. Zo! T roo Ons Vee (1) Certhia Ventre favo. Epw. 4v. p. 323. T. biz Al rk É. E oee lds Os V, eed OE Ep go VERZAM. van UITHEEMSCHE zn ZELDZAAME VOGELEN. Londen, die my berigtte, dat deeze ook van de Kuft van Guinée overgebragt ware. Ik vind ze nergens befchreeven. _ | | | Het Boomkruipertje was my geleend door den Boekhandelaar MirLan, die my met veele Voorwerpen tot dit Werk begunftigd heeft. Ik acht hetzelve *% Wyfje te zyn van een Vogeltje, bevoorens door my, op Plaat 122, afgebeeld, _% Is het Boomkruipertje van Martinique of het Suikervogeltje van BRISSON: Zie zyn Vogelkunde, Vol, Ill p. Ó1r. Tab. 34ef, &. Rn id END KORTE KORTE INHOUD SDER LAATSTE TWEE-EN-VYFTIG PLAATEN VÁN DIT WERK. SSSSSSSSESSSSESESEESST EES SSS SSSSSSSSSSSST BEST Der VOGELDEN, ENE Die ‘afgebeeld en befchreeven zyn in het NEGENDE. DEEL z # a 8 tte, BE He zwarte Aapje van id Hent - kkk De groote Weftindifche Raaf of groote Brofi laanfsbe Pappegaay. - Kk 4 De blaauwkoppige Pappegaay. en e AE 6 De bruine Parkiet of kleine Pappegaay. Ee en IV. 7 5e Aapje met de ruighaairige Staart. En de ie 5 Ni roote zwarte Kakatoe. - =, ee = = sv 8 Ee bais witte Kakatoe met een geele Kuif. = Bn eed De graauwe Brafiliaanfthe Klaauwier., =, - - ot De zwart en geele Aaktter van Brafil, bn 3 IX. zr De blaauw en groene dakfler. … Ee tk 8 de di « Ker De groene Aakfler van Ceylon. - - Et 4 Klas De zwarte geel gewiekte Makfler. = = - - Ee De geelkoppige Spreeuw. - - - Wi - XIII. r4 De kortitaartige Aakfter. - B - = = XIV. 3 De gekuifde langftaartige Aakfler. en - = Ee pe XV. 16 De blaauwe Ooflindifthe Rae en ee - jd XVL 17 De Zwaluwftaartige Ooffindijthe Gaay. - < De = XVIL 18 Dé Brafiliaaniche Gaay, mer een getanden Bek. Des oek De geelborftige T'oukan. a - k “ En, kia MIK as De groene Toukan, of Pepervrecter. en - 4 En NX vat De groene Koekkoek mer een geeten Buik. = oe - =O NXR 22 De Specht met roode Kaaken. - En ee Sd D NK De geele Specht met zwarte Vlakken. == Ee XXIII. 23 De Jacamaciri van Marcgraaf. = ed = mn = XXIV 24 De gevlakte Ysvogel. - - - - le Se XXV. 57 De gekuifde 7svogel, se en = = - XXVI, — De Kalkoen - Faizant. - = = = en he XXVII sg De groote gekroonde Ooffindifthe Dit - - - _ ec KEVIL 40 De Duif vant Eiland Nikobar. - ete eN £ XXIX. kt De Manneties paarfch geborfle Manakyù. ek … 4 KEN De Pompadoùr- Vogel. = ne EE - XXXI. 63 De Shirley - Vogel. - = = à = SOR 64 Ken donkere 'Lwatuwftaartige Kipel uit Di en ee en De Scharlakhen-roode Mofch of Kardinaal. - sf En À: XXXIIL 65 De Eurofifche Page de la Reine of en Pagie. EN = e ne De Manakyn met een witte Keel en Kuif: . = À XXXIV. 66 De rood gekuifde Kolibriet. - - . kn n mt pons De Vogel Hoppe genaamd. EE - en S XXXV. 67 De Surinaamfe Muurkruiper. = en DN XXXVL 68 Bell drs Lwaluwitaártige Kapel uit China. « : = mn an KK OTK: TA IN H OU Tabs nt Het roodborflig groene Boomkruipertje. - De - - __ _XXXVIL 69 Het groene gevlakte dito. 2 a - = a - nn De zwart en witte Vliegenvanger. - = = „XXXVII zo De Paradys- Mees. ze Ee pe E £ = MART De zwart en blaauwe Mees. _ - Ee - - - AL Jan Het Vogeltje Sayacu genaamd, = - - = = ‚XLI 73 De geele rood- Kop Kanarie. - Rn - - XEIE 74 De zwarte roodborflige Vink. e - - - _—_ De zwarte of donker - bruine Moffchen. - - - = KHL 7 De kleine Mofch uit Penfylvanie. B - = - XLIV., — De geffreepte Senegali uit Ooflindse. En = - En —_— 76 De geftippelde Bengali ut deto. - ee - GA De witborffige Ooftindifche Mofch. sE = - - se De Kleine Ibis of Egyptifche Reiger. = - = - 3 XLVI. 78 Een zonderlinge 'Lee-Polypus. - Si - - a Het Spoorwiekig Waterhoen van Bral, - Ee - XLVIL 79 De Vogel genaamd Zee-Pappegaay. - = enge - __XLVIIL 8o De Alk of Scheermes-Snavel, _ _- = DE - - a Br De Lomme o0/ Guillemot. = Pr -_ - XLIX. 83 De Puffin van ’t Eiland Man. __ Ì L = e = mia De rond gekuifde Eend. = - - sn > En De groote Geneeffthe Duiker. = ed - - ma. H6 Het geheel groene Kolibrietje.& ___« Erinn En = nn De Mauurkruiper of Spinnenvanger. - = = - LLs8r De zwarte Tangara van Guinée, - = - = = TAL 88 De Olyfkleurige of groenachtige Tangara. - - - - mien, Îd Het geelbuikig Boomkruipertje. - ee Roe Re HEN we HEREN vre Mme RR wre Rie Re Rm Npe Re Rore ve va Rele Mme Mme ie Moeke ATA N TEKENT MG _De Lief hebbers gelieven verwittigd te zyn, dat die zo zonderlinge overflapping der Bladzyden 24 op 57, veroirzaakt is, door een groven misflag van den Letterzetter, die de Bladzyde der gefchreevene Kopy voor ’t_ vervolg der Bladzyden van ’t gedrukte heeft genomen: t welk men, wegens het afgebroken drukken, by eenige Bladen teffens, onder ’t corrigeeren niet opgemerkt heeft. Als mede, dat de VOORREDE van dit Negende Deel, de Vertaaling is der geene, welke Epwarps ge- plaatft heeft voor zyn laatfte Deel, deeze Plaaten en derzelver Befchryving bevattende: ’ welk dienen kan tot opheldering van het onderfte op bladzyde 3, dat anders tegenftrydig zyn zoude; aangezien dit Vogelen=. Werk, wegens de invoeging der Plaaten van CaTESBY, rykelyk honderd Plaaten meer, dan dat van Epwarps alleen , bevat. ALGE: ALGEMEEN REGISTER | DER | MOE LEN EN ANDERE RE EREN. DIE AFGEBEELD EN BESCHREEVEN ZYN, IN DE NEGEN DEELEN VAN DIT WERK. | À. Deel. BL Deel. Bf. Boomkruipertje (Klein bruin). s - EL ár Aarfrer (Blaauw en groene). = - IX. 12 (Wit). - - = - IL ar m__— (Brafiliaanfche). - - „<1 18 (Zwart en blaauw). - dela 2 (Gekuifde Langftaartige).. _- «= IX. 16 (Zwart en geel). - : NM ie (Groene) van Ceylon. A JX. 12 _— (Roodborftig groen). -- - >: IX. 69 m_ (Kleine Índiaanfche) - sei Bo (Zwart, wit en roodbont). IV. 40 a (Kortftaartige). ee - IX. 16 _Bofch- Menfcb of Sater, - om Mi 8 (Zwart en geelbonte). - =…, ÌV. os Bugel (Amerikaanfche). - - - IV. “ror (Zwarten geele) van Brafil. - « IX, tr Buffelije (Ooftindifch). - - VI 09 « (Zwarte geel gewiekte). - - IX. 13 Buizerd (Asgraauwe). = - - HI. I Aap (Groene) van St. Jago. 5 -__ VI. 12 —— (Ìndiaanfche). - - - ee) — (lnkhoorn) van Madagaskar. « « VL 96 _Butoor (Kanadafche). : - = en) — met de Varkens-Staart van Sumatra. - VI 9 — (Kleine Druine). — ce MIL 15. VIG 13 Aapje (klein Leeuw). = - =__VL 94 _Byên- Beter (Indiaanfche). - - „ME Ba —— (klein Zwart). - - er Lr —— met de ruighaairige Staart. - - ÌX. 7 C mm (Zwart) van middelmaatige grootte, IX. 4 „Aarsvoet. ne e - Ne Ie Calandra. - = * - VIIL 7 (Gehoornde). eV. nd « Conus Vopel. .… …- - VL 15. VILS is Acarauna (Gevlakte) van Brafil. _ - - VIJL 24 _Cbego. Ù 2 E IV. 68 Adelaar (Gekroonde). = ú - VII. IT _Cicaden (Ooftindifche), - = - Hs Albatrofs. - e 5 == IV. 60 Corlieu, - - - = VIIL 48 Alk. ze E e 4 - De Br Cato, = = - = mee VAL seaf Arend met de witte Staart. - - LL E — (Vifch-). S : . hd ' Dn _ (Witkoppige). . Ei - Le Dinber. Oe - Dee Ibas VL 85 B. —_ van Malakka. - ES = VL “47 Diftelvink (Amerikaanfche) Mannetje en Baltimore - Vogel. - - behe Wyfje. - > rev 1 Banannen - Vogel (Kleine). - - MIL 96 (Driekleurige). > - “ EE 69 _Bafterd- Baltimore Vogel. rbe le 26 (Geele Aimerikaanfche). et Beemer. ee Bn El 22 (Groene). 5 se AR ML rr - (Karolinifche). _ - - - “VII 35 _Dodo- Vogel, = e ze VD ed „Bengali (Geftippelde) uit Ooftindië. -__ÌX., 77 _Dominikaan. - - e 5 Vv. 3 Berg- Mofch, Mannetje en Wyfie. se af (Blaauwagtige) met een witten Kon E 40 Berg- Patrys. - - - - V. 18 _—— (Bruine dwars geftreepte). - - L 34 Berkbaan (Amerikaanfche). - = IV. 93 _— (Bruine Ooftindifche). - ser 40 Berkboen (Witte). . = - -_ IL 32 mm met Driehoekige Vlakken. - te Big (Guineefche). __ - -/ -__VIIL 36 —— (Gevlakte Graenlandfche).- me IL 7 Blaauw/pecht met den Bruinen Kop. - - Ì. 35 _— (Groene gevleugelde). = Een Z met den Zwarten Kop. _- a l. 35 — (groote Gekroonde Ooftindifche). - IX. 60 Blaauwvogelije (Roodbuikig). - - -__Ì. 34 — (Kleine roode). - - ns 18 Bloemzuigertje, + - - - een (Langftaart), - = = I 2 Boktorretje (Virginifch), - - st VII 46 me van 't Eilend Nikobar. = Se pe Bonte Specht (Indiaanfche). - = _ VL 8t Duiker- Gans (Roodborftige). - IV. Ô ane ee Witte). ie - lk 42 _— (Gekuifde Weftindifche). = ú IV. za oomkruipertje (Denne). - cij. LI d d i 5 s (Purperkleurig Indifch). = d VIN. À an, bee) rank A Dont, ee 1 (Graf gevlakt) n 2 IX. 69 — (Groote Geneeffche). « . ar men (Blaauw) van Surinamen, - Ì. 32 mmm (Kleine zwart en witte). € ed 67 AWGEMEEN JRE GDS E ER | neeh Duiker (Roodkeelige). . . „ IV, Duikertje (Bruin). - - - Ve E: Eend (Bahamafche) met een Loodkleurigen Bee ee m_ (Breedbekkige Amerikaanfche). - IV. mm (Kleine Buffelskop). Soa be IVe se (Gekraagde) van Lerreneuve. _= Is omm het Wittertje. = - a lvs mmm (Kleine Bruine). - - - Ws —— (Langftaartige) van Terreneuf. - VIIL a meteen Blaauwen gryzen Kop. * V. a met een lange puntige Staart. . - N. =__— (Rond gekuifde). - e EDE Eend- Vogel (Groote zwarte). = sn Eidergans (Noordfche). - - - IV. Ezel (Het Mannetje van den Kaapfen). «VI EES Wyfje van den Kaapfen). … Vik € | F. j Faifant (Brafiliaanfche). « Ek aise) (Genoornde) tie Belidae ae Goudlakenfe) uit China. … e «IL ie (Zilverlakenfe Chineefche) Haan en Hen. - : ae lamingo. - = 2 e E ed Spek in Natuurlyke Groote. è — IK Fluit - Infe&. : En as oe Francolyn. he En se VI. (De Groote) - - EN. Fregat - Vogel. - - = « _ VIIL G. Cao (Blaauwe gekuifde). = En sen me (Blaauwe Oostindifche). : a 1 a Á Brafiliaanfche) met den getande Bek. IX. kmi (De KarolinnehE) == u VI ae (Zwaluwftaartige Oostindifche). = IX. Gans (Blaauw gevlerkte). : n Yv, —- (Bruin gevlakte) s en Ne ie (Kanadáiche). - s Iv. %4 Vo Gattorugine (Indifche). a = VIIL Ee rkine Amerikaanfche)). < IV. Geel Keel, van Maryland. = = VIT Geelvogel. Ben - VI (Zwartkoppige Indifche)). - UL Geitenmelker (Karolinifche). ss LL Kleine), ee aL (Kleine Amerikaanfche) _ - IV. Gek (Bruine). - - = AM —- (Groote). - - Ee - IV. Gier (Gebaarde). . - eN = (Gekapte). - - = VIIL … (Zwartegekroonde). - VIIL Goudbaantjes (Twee Penfylvanifche). = Sn Goudplevier (Gevlakte). - : 8 en (Groote). ee A mm (Kanadafche) Mannetjes en Wyfjes. wemmm (Kleine Bruine). : e Goudvisfcben (Chineefche). - 5 VI Goudwiek (Blaauw gekruinde) Sen VI, Goudwiek- Parkiet. : e Vin. Granadier. - oe - : . asmosch (Amerikaanfche). - - Vv. Ee (Oranjekledrige). - en (Zwarte) met Bonte Wieken, _- 1. _ Groenling (Indiaanfche). - a, a (Roodkoppige). - = L Groenfpecht met den Afchgraauwen Kop. = IL Guillemot. en s u Be Guineefcbe Mofchs = « . Vil, En H. Hrardis (Blaauwe) van Nevis. = VIL Eems (Grdate gevlakte)). _. ze VI. (Doorn - Staart) uit Indie. d VI. a (Groote groene blaauw gevlakte). - VI. —__— van Guernfey. 3 VIE. == (Kleine bruine). - - VIL (Kleine gevlakte graauwe). a Md Haas (Javenifche). 5 5 e IV. De. V.23,24 IV. ee st Haay (Gedoornde), - - . VIII — (Jongen van de Bonte). . VIIL Hafelboen. - - > je HI. me (Bruin gevlakt Mannetje). - Vv. mmm (Bruin gevlakt). - en lk mm (Klein) van Aleppo. - VIJ, EPD es CLangttaartig) uit de Hudfons-baay. _ V. Hafèlmuis. — - - - - VIJL Havik (Gevlakte), el - - Ï ae (Klälled, ie met de Zwaluwftaart. : a —_ (Zwarte). - - : - Ï Hennen van de Goudlakenfe Faifant, uit Chidas . Je - TH: mn van de Paauw=Faifant uit China, - II, Hert (Groenlandfch). se « eee Hoorn - Torren (Twee vreemde). sn AV Hoorn - Uil (Virginifche). - - el m__ (Groote) van Achene. me Mile Hoppe. = - - - IX, (Weftindifche). ijk -_ VEL Huid. Torretje (Zeer klein). - Mm dk Jr acamacirì van Markgraaf, - . IX. Jacarini. - & - VIIL _Jbîs (Kleine). - = - IX. Ichneumon , uit Ooftindie. = ee ML Inkboorn (Geftreepte). ___* - se ML (Vliegende). ad - - VL Inkboorntje (Garbaryfch). - - es ML _Fufferije (Een Fraay Chineefch} - - VM. —_ van Numidie. . . ei Vs K. Kaauw (Purperkleurige). Ke Ë Kaauwtje (Geheel zwart). - s FV, (Ooftindifch). - > - E Kakatoe (Groote). - - : sNVE _— (Groote zwarte). = - IX (Kleine witte) met geele Kuif; a IA Kakkerlak (Amerikaanfche). - - IV. …_ (Groote), e - „VII (Groote Bruine). __= : DE Kalkoen - Faifant. - = - - LX. Kapel (Geel geftreepte zwart geftrekte). - IV. ame { Geele) met Zilvervläkjes, „== VIJL mi (Fraaije Chineefche), - -__VIL _— (Kleine geele). . - Se VAL mame (Wit gevlakte bruine) met roode Stippen. - = Ee IT. —_ (Zwarte geftrekte) met roode Vlakken. II. Kardinaal. - De - . in. Kat- Uil (Groote witte). _- (Kleine). - - -___ VII. _ Kauris-Vogel. - - ss IL Keerkringvogel, - - IO OM Kernbyter (Blaauwe) - - - u. — (Hemelfchblaauwe). - eN memmen (Purperkleurige). _ - - a H Kerfenvink, = VL _ Kieviet (Indiaanfche) met een zwarte Borft. IL Klaauwier (Gekuifde roffe)). - = TH am (Graauwe Brafiliaanfche. - - IX. mame (Indiaanfche) met een gegaffelde Staart. se sn . mmm (Kleinfte). _ - - AL (Zwart en witte). - NE Koekkoek (Bruine gevlakte Indiaanfche). «= II (Groene gekuifde Guineefche), - LL. (Groene) met een geele Buik. - IX. mmm (Groote gevlakte)). - RL uit Karolina. - - - LL : . (Zwarte Indiaanfche). - HIL Koet. Plevier (Bruine) Man. > - V. — (Roode). - ee es — eên zoort van Snep, - ss VEL 4 Kolibriesje. - Ee - - iN OER mmm (Geheel groen). - en mm (Groen en Blaauw). - - EL _ (Groen) met een zwarten Buik. - IL (Groenkeelig). _ - - ML (Groen Langftaart). _ «- De IL. memmen (Klein Gekuifd). be AL GE MEE N ä in Kolibrietj e (Kleinft). - e « . Burj Oranjekleurig). - s AL weed (Lang Geftaart rood). == IL. Lang Geftaart) met een Zwarten Kop. Il. m__ (Roodborftig). : Ik 5 VIIL mmm (Rood Gekuifd). - iK mm met een witte Buik. - - IL mm (Witftaartig). = “ „Vil Korallyn, van gedaante als Haring-Graaten. VIIL Kraanvogel ( Braine) van Kanada, - V. (Gekroonde Afrikaanfche). et VL (Groote Indiaanfche)). - B. (Witte Amerikaanfche)). … HL. (Witte) van de Hudfons- Baay Vv. Krab (Haairige). VIII Krekel (Gedoornde). - RL Kriel- Mofch (Zwart en geele). dee AN. Kriel-Tuling (Gekapte) uit China, - IV. Kruisbekken, (Mannetje en Wyfje). ee MEE Kuif Gaay CBlaauwe) van denk të VIk Kwartel (Chineefche). - Vik 5 Land- Schildpad CAfrikaanf: che). » vi van Karolina. - - VI Lantaarndraager C Chineefct en br Me Leeuwrik, - - VIII (Geelkeelige) : - IT. Bami (GTOOLE Amerikaanftl HERE (Penfvlvanifche). = so VA Lintbandige Vijth. - - VI Lomme, een Groenlandfche jas) IV. 79. RS Lory (Langftaartige Scharlakenroode). = VI. hl (Senarakentooie) - he —_— (Zwartgekapte 7 Ie |» jk 5 he tweede Soort. = VI Bro: Parkie. = “ = 5 VL Luyaard. Een Dier dus geraamd. = __ VIf, Zojker (Alderkle infte). E B IL. —_— (Bruine Bengaalfche). - WE en (Geelboritize). - > - IT. mm (Goudkoppige). - = AIL — (Graauwe lang Geftaarte). - sk emmers (Kleine). ie = = VII. mm met toode Pooten. B B == (Roode). Ie > - Ee Ik M. Mraign (Blaauwe)._ = = ä VIIL ___— met een Blaauwe Kug. . VIII, a (Ee . . IV: mmm (Paarfch Bebarte). = en ____ met een Witte keel en Kuif, zD mmm (Rood en Zwarte). . VIE me (Wit en Zwart koppige). - Vil. Mango Vifch. = - vl. __Marmeldier CAmerikaanfch). E « IV. Mees (Bahemafche). è e HIL _— (Blaauwe) met de purpere Dorst sa _ (Geelachtige Denner). = b Jem (Geelkeelige Amerikaanfche). => RL _ (Geele) van Karolina. — « = HI, — met de Geele Stuit, : - IH. tn (ekuifde), = > _e sl _— (Gevlakte groene). hd VIII, — (Goudkleurige). - - VIII, —— (Paradys-). - = = IX. — (Zwart en Blaauwe}; : - IX. — (Zwart gekapte). 5 UI, — (Zwarte) met een Goudkleurige Kop. 5 Meeuw (Kleine) met Epachtige Neusganten. IV. _—— (lachende). IV. Menfchen - Eeter. Vogel dus genaamd. - L. Mérel (Blaauwe). 5 1 —- (Koodborftige). de VIII, —— (Roofenroode ). - 5 5 1 —_—— (Vleefchkleurige), - Ee ie Mieren -Eeter (Kleine). de 5 VIL Mino of Minor, groot en kleine. - IL Moeras - Havik. - nd : VII. Mol (Gevlakte). - 8 5 Vl. do van Kanada, - . _ Vv. ORSESG ISP E K&K Deel BL Mofch (Bruine - it Damn Craine” Indiaanfche) met het Eyf ge- fprenkeld. «63 mm (Chineefche) Ee Mannetje met het Wyfje, - 67 — (Eenzaame). - Legt _ (Geelkoppige) van Bengale. ze Vhs == (Guineeffche). - Ee 8 mmm (Kleine) uit Penfylvanie, - IX. 46 — (Langftaartige). -, . SME 8 van Brafil. - = - MIL ld _ (Scharlaken -roode). d bs. —_ (Witborftige Ooft- -Indifëne). Ei dAenk _ (Witkeelige). Villdd —— (Zwarte) met roode Oogen. a eed Mofch- Parkiet (Groen en ine, > VIL, 23 Mofchje (Bahamaafch. _ - He #4 (Klein Graauw). - > ts Mof]chen (Zwarte). — - Ee TA 5 Miuurkruiper. - - = = TB mm (Surinaamfeche). = - IX. 68 N. N agtegaal (Amerikaanfe). - = VV. ae Net. Uil On en sr ME IE Nuörekraater. ek = = - Vil. 33 ep Oeftervreeter. - = _e IV. sa Oiypbant. - - VIL 23 Onweersvogel (Groote Zware). - IVi 64 (Kleine ). = IV. 66 (Wit en Zwart gevlakte). ae IV. 65 __ Orvtolaan (Karolinifche). - = 5 aA P. Pons Faifant (Chineefche). UL 23 Paauw - Oog - Kapel Se Chinee- ï fche). ie, IH. 58 (Bonte Chineefche). sd 4 ent (Bruine Chineefche). - VIIL. 39 (Chineefche)- - IV 5 Paauwies 6 Kuraffaufche). - - VI 97 Padda het Mannetje. > > U 65 _Pagetje (Dubbeld geftaart lars: IV. 49 Pagie (Donkere geelgeltreepte) uit Noord. America, IE sé Pagies (Zwarte Weft- Indifchie). - VL. ro7 Pappegaay (Afchgraauwe en toon VL 62 (Blaauwkoppige). Van. 34 P $ (Brafiliaan{che). - Re Ë Od: - - ML 6 m_ (Duicfche). * . Eel (Europifche). - - LA (Geringde). - : VEE a4 CGroene Brafiliaánfebe). VI Bee VEE ar = (Se) uit Karolina. - ei Groote groene ne VL or —_ (Kleine). br, (Kleiner Groen. he . VL 6% (Kleine Witborftige). - Vil 63 (Zwarte) van Madagaskar. met een Valks-Kop. Se Vl 64 CWitk oppige). - Es “VL 6% {Zeer kleine groene). - eV or ‘Paradys-….Mofch (Roodkoppige). - Wik as Paradys- Papegaay , uit Kuba, - LL 16 Paradys- Vogel. - - V.- 6 nen CAakfteragtige). - MV. 0 CGoudgeele). - - V. 9 Paradys -Vogelen (De Koning dere - Ve 8 Parkiet (Bruine). en ma, — (Bruinkeelige). „je A _ (Goudkruinige). : = VIL. 22 == (Groene) met geele Wangen. - VIL zr —_ (Kleine , rood gewiekte). - VIL 26 mmm (Kleinfte, an en roode Indiaan- fche.). - - - EE — (Lang pefiärte gr oene). - ML on — (Rood en blaauwkoppige). - Vl =p — (Roodborftige). VIT. zy Parkietje Ca) of Guineefche Mofch. VIL-e7 Q2 Patrys KL GE MokEN De Bl. erikaanfche). = ke dVr 66 hind Rgodpootige) uit Barbarie, sc kele „Pellikaan ( Amerikaantche). - in IV42. st —_ (Witte). - - ë En e : n. E 5 3 2 Ee Ee met zwarte Voeten. ee Eva 73 Wms (Noürdte). = . 0 Pepervreeter. - - Ik 18, IX. 21 Pieterfèlie- Beeftje , het Mannetje. - Ve Plevier met gefpoorde Wieken. —_ « Vb 10 a (Schretuwende)e ge ble 0 Poelfnep (Roodborftige). = - Vi 95 van Amerika. En - Ve Gl (Witte) van Kanada. . - Ve) Pompadour - Vogel. - - - TX. 63 Poule Sultane, - » - IV. 58 Puin van ’t Eiland Man. . . IX 88 K. Raaf (Blaauw en Geele Wett-Indifche). NL 58 —_— (Groene Weft-Indifche). ___ - Aes —_— Rood en Blaauwe Weft-Indifche. - Vl. 57 Ral (Bruine). - e - 1E eo Reiger (Bahamafche)). - ae UL 39 __ (Egyptifche). En - 14e 28 e= — (Blaauwe) van Karolina. - IVe 6 (Kleine Witte) van Karolina. __ = IV. 47 _ Grootte nie gekuifde). IV. 98 e= (Bek van den Egypeifchen). __ « ÍV. or —— (Graauwe) van Noord- America. « Vaes Remora of Zuigervijch. - en VED Rendier. - - e De ein 79 Rhinoceros. = e = : IE 24 Rietvogels. — - Ke ee VIJL 33 Ring - Parkiet (Roozekleurig gekapte} _ * vi 18 Ring-Walk van Kanadas ie - : - - V. 6 oerdomp. - - 5 3 5 Pr Amerikaanfche) - = Ae, _—__— (Gekuifde Amerikaanfche) adve ___ (Kleinfte). - - - Is Roodbeen (Witte) - - en, Roodborfije CAllerfierlyk groen). - Se BL ___ (Blaauw) - 5 le IL Roodkop (Geele) van Penfylvanies - NIE 43 Kanarie (Geele). - - IX 74 Roodflaart van Bengaale. = En Roodftaartje (Amerikaanfche). - TT =98 (Blaauwkeelig) - = U. 45 (Graauw) met een Zwarte Keel. - IL. 46 (Klein Amerikaanfch). en Ie 4 (Klein Zwart). — - - HI an Roodvogel (Gekuifde). . - ee —___— (Surinaamfche). . . B 62 Ryflvogel. oe - a - Rs —… (Chineefche) - » de _ het Wyfje. —_ = - IL. 66 Ss. Sater of Bofch- Men/cb. - 5 Vit. 8 Satyn - Kapel (Bafterd)). - - en Sayacu - Vogeltje. = - - Deng Scheermes - Snavel. - - - Et Scherminkel. __ « - VIlL. 30 Schildpad- Kapel (Chineefche) die gevlakt is. VIIL 4r Schildpad (Kleine Moeras-). dn VIIj. 29 Schirley - Vogel. - e -_ Et Schol - Aakfter. - en e Schyf- Taling (Bonte Amerikaanfche) « IV. 80 Senegalì (Geftreepte) uit Ooftindie. _ « Ee Slang met twee Koppen. - - NL zon Sluipwefp (Blaauwe). á ak IV. 96 Smient (Roodbekkige)). = e Vi os —_— (Roffe) met een Zwarten Bek. _« VL. gt Smirrel. - Rn S A0 Snebben (Vier) van zeer weinig bekende Vo- gelen. - ei 2 ed Sneeuw Vogel van de Hudfons Baay. = 56 —__—— — van Noord- America, - ie bt (Drie Vingerige). En 5 Ve ir EE iet Vergulde Wieken. = Tor _—— (Geele) met Zwarte Vlakken. Taa =_ (Groote Zwarte) met een Witte Bek en roode Kuif, - = - Tas Ennn (Haairige). e « « - $ ete) REGIE ZE BNR Specht (Kleine gevlakte) Den = =__— met een geheel rooden Kop. … 18 ad —— met het geele Lyf. RE = Lì. 33 _—_ met het roode Lyf. - - 1.29 m__ met roode Kaaken. - eN 8% e= van Jamaika. - = „Ne 87 (Zwarte Roodkoppige). = 7 Eg Sperwer (Duiven-). _ « - - WZ Spinnenvanger. - - - GR Spoorvijch. - - - eV ES Spotter. WS fet - - Ve Spot- Vogel (Kleine). - d IV. 4s Spreeuw (Bruine witte) van Bengales - VI. 86 —_— (Chineefche Zwarte) - - 1100 _—— (Geele Bengaalfche). - Pt A __— (Geelkoppige). - - ne —— (Zwarte) met Roode Wieken, _- L0 Springmuis (Egyptifche). - e se oVIL 10 Sprinkbaan (Groote bruine). = e VL rog (Scharlakenkleurige). - df Steenbyter. é = - - VL 86 Stekelvarken uit de Hudfons- Baay. _ _« 1 a Strandlooper (Gevlakte). - VIEL 15. Ville met Voeten als een Koet. - Et (Yzergraauwe). _ . = VIll- 49 Strontjaager Mannetje en Wyfje: - V.47,48 „lee ee Taaling (Blaauw Gevlakte Amerikaanfchè). IV. 87 (Graauwe) van Karolina. _- « IV. 85 Tungara (Zwarte) van Guinee. - sle R Tolk, een Vogel: - - : V. 49 Tor (Ooftindifche Gehoornde). en IE GE Torretje (Geelfchildig). - - IV. o9 Tortelduif van Karolina. _ ‚ « - EL. 8 Tortel - Duifje (Klein gefprenkeld). e IL 43 Toukan. - - = - TIL 48 _—__— (Geelborftige). = - „TA 40 __ (Groene). = - se (Roodbekkige). - = VI. ab Trap - Gans (Arabifche). s ee Te a8 (Ooftindifche). ae a NI 40 (Kleine). - En = VEL 47 Mannetjese - _s » ITs ag — Wyfjes. ee - = dE 6 Trek- Duif van Karelina. , -- : ke 300 Trek- Lyfter (Karolinifche). à pe IL 47 U. Uil (Kleine Valken -). - „ EAR Vv. Valk (Blaauwe). ne vl — (Zwarte). - = et _ Valkje (Klein) van Bengale. _- - Oa Veldhoen (Penfylvanifche gekraagde). « __VIL. 42 Verkeerd. Snavel. = en - IVe 7e Vink (Afchgraauwe). - - - ME aon —_— (Bahamafche). - - sdh 67 —— (Blaauwbuikige). - se Mea —— (Driekleurige Mexikaanfche). - Ve ad _ (Gekraagde). - - eV —— (Gefchilderde) Mannetjeen Wyfje. VIIL 12 —— (Purperkleurige). - - HI. 6s —— (Rood en Blaauwe Brafiliaanfche). « Vl. go — (Zwarte roodborftige)). = . IS od Vink- Mees (Amerikaanfche). - Nl. 23 Vifch (Gehoornde). - = aM ast Vifchje (Chineefch). Eee VIER so Vlasvink (Blaauwe Mexikaanfche). - Iek (Bruine). - re (Mexikaanfche) met een geele Kop. IL 68 Vlasvinken (Lweederlei) van Angola. - V. 29 Vledermuis (Groote) van Madagaskar. Ne Vledermuizen (Kleine). - - VL. roo Vliegende Vifch. - = - VI rit Vliegenvanger (Blaauwe). - me Ml AZ —_— (Geelftaartige en gevlakte geele). VIL 52 —__— (Gekuifde) met een gecelen Buik. IL. g- — _—— (Goud-gewiekte). _ - …_ VI 4£ —__—__— (Goudkruinige) Mannetje en Wyfje. 5 = see ommen (Graauw en geel). _ = eV A GE MEE Deel Vliegenvanger (Groene Blaauwkoppige). _-_ L (Groene Indiaanfche) - IV. ___— (Groene) met den Zwarte Kop sd. (Kleine blaauw graauwe) Man- netje en Wyfje. - . (Kleine Bruine). - - IE am met: de ate - SE Ban (Olyfkleurige js - ami, Goode). Ze - HI. ____—_- (Rood Geffreepte). = - Ii. _____— (Roodkeelige) Mannetje en Wyfje. VILL, Bnn (Rood Oogige). = - HI. en KAWAI): B - UT, bever ( Zwâtt gekeelde groene). en VALT —___—_ (Zwart gekruinde)). ES HI —___—— (Zwart en Witte). EK #/ioo (Leer kleine Amerikaanfche). = IV. wW. Pie | alvis- Pok met Polypen. - « . VIT. Wandelend Blad, = - - VIL Woaterbaagdis, = - - VII. Waterben (Kleinfte). = - - VIII. Waterboen met Gefpoorde Wieken. - Le (Kleine Amerikaanfche). - NS (Spoorwiekige) van Brafil. - IX. Water - Kwikftaart (Afchgraauwe ). a VIEL mn gele). - - VIL Water -Rall (Amerikaanfche). _- _- _ VIIL Water - Salamander (Amerikaanfche). - IV. Waterfnyder. ‚e - » - IV. Weeuwtje. De e = e IV: Wefp (Groote Bafterd). . - IV. Wbip- Poor-Will. Een Vogeltje. - III. 16. IV. Wielewaal. 5 En VI. (Roode). - - = ie Winterkoningje (Geel). — e . VIIL em (Gekuifd), - Ee IV. Witje (Bruin gevlakt Chineefch). . IT. — (Groot, Rood geftipt Chineefch). » V. Wolfbeer (Amerikaanfche). . el REG tot EER Worm- Eeter van Penfylvanie. © = __- _ VAIL Wouwouwen (Koning der). - - IL Wulp (Bruine Amerikaantche). . „IV. —— (Kleine). Es - - - VIIL —— (Roode Amerikaanfche), a IV. —— (Witte Amerikaanfche). IV. YX, Se : VN rvogel (Amerikaanfche). . s V. (Gekuifde). - - - DE — (Gevlakte). ee EI _ (Groote Africaanfche). - E =_ (Kleine Indiaanfche) . Se =—— met een gevorkte Staart, - 1 (Weft- Indifche). - - IL, (Zwart en Witbonte ). ae L Nrvogeltje (Groene en Oranjekteurig). «- _VIL L. Dee. Hond (Jongen van de Groote). « VIII, Zee - Knorbaan. - . VIII, Zee - Leeuwrike - - - HI. Zee - Mornel. - = aes UI Zee. Pappegaay. = ie IX. Zee. Polypus (Een Zonderlinge). - IX. Zee - Schilpad. = en VL Zee - Slak (De). - = = VIIL Zee - Vledermuis. - - - VIIL Zee- Zwaluw met den Witten Kop. - IV, Zegellak- Bek. - - En VL. Zomer « Eend (Gekuifde) van Catesby. … TV. —___—_ (Gekuifde) van Karolina. sE, Zomer - Vogel (Roode). - == vIL Zuigvisch of Remora, - - - VL Zwaan (Wilde). - - - V. Zwaluw (Amerikaanfche) met eene Stekelige Staart, - - = = Zwaluw (Groote Strand). - = dL (Purperkleurige). - = Hr. —__ (Purpere) van Kanada. - V. en ee G Edwards zi pir Tab. La En 8 Der Sehmarde ff von miftelmafdiger Jrofde. el _ Gum Friv Sac. Caes. Mayestat. | | S1mia nigra magnitudinis, N° 1 IKE Theil Le Singe noir de moyenne mediee. | De. je e | grosleur. Psrttacus magnus viridis, eis On Ng LES Thin Cres. Mayestat | Ee | E a | Tab. sovage. Le Gros Arras Vert zen Wa | EE à | En | Per Sai Foyfige Pappagen. | | lijm ann exeudt: Tab. IV ie Li BM 5 Cum Friv, Sac. Caes. Mayjeftat. eN De __Psittacus parvus Fuscus de | Ge zn : Le peut Perroquet noirâtre. Tab. V. zE 4 Cum Priv. Jac. Caes. Mayeftatis, | | a | o 5e Theil. Simia cauda comata. | | Le Singe a Oueuë Touffue . Tab.NL (e ) Der Orofe Schwartde | se Re Be „ ‚ DE nd a : ‘ ú : ed a « e . AE) Ne 'e ee ', - ie 7 vn a zi - De # . d » . 4 Ee 5 « 7. 4 £ hf k 7 5 8 7 . ‚ | E + Ô / . / . À ‚ 4 , $ : , ’ / : 4 NN / Á , : ' À HK “an ’ at ; ED: ú d 5 N . ei 1 « - ‘ at / | H er . / he kj | ’ f sd Ô Pe ' H p / . 5 ° . Ld * " 5 d ij , ke id 8 ‘ H : : : : zaet ) etek ’ À . La Ld Oee ë DN edad ie Vaarisg ts) en e 2 DJD ie Gldvard adrie MO °) ter 4 | 6. EJ heil Le Grand, Cacatua Noir Psittacus criftatus hansen Ee Tab. VII er Kleime erfde Sacatia | | i mif einen Gelben Sederbûf: ej | \ en an 5 meere 5 in ll Je 4 RS gn Ae Vd Pipnd N y/ , gd, | EN NS H\ NN ANS oled (EM RAN & Jia haya EDA ie Nn | an S Kea we NN d CT nrd Een of el ek \ \ KN „NN 8 Re hi 0 VINDT bn Cum Fry. ee Caes. Naje tatus. Psittacus minor er Eed Le Petit Cacatua albus crista flava. ie | Blanc a Crete Jaune. | Ge hen VERRE zt Dorsal \ an vorpal “iel Ë K bhaonf IN ' ” git Ni Cun Heen Ee CE Majeftatis | At B bed Shedl, | La Pie Grife de Bresil, 4%. Pica grifea Bralilirf: Ke. Tab. IX. ee te Zeymarde Lund elbe rafiltanifche Doffe. _Gédrardr ad vr, deli. Pica nigra et flava Brafilienfis. Cum Hiv. Sac. Cacs, Majbfhat- sede heil. La Pic noire et jaune du Brefil EE Se SEEIPEN LENS 6 DO < SIN WOE, Ee ANA arte NN _ SENA OS ed É Se Lel Cun Bir Sac. Cacs. yeftat. Aa Zi, ED Gaf The JA 0 NE Í / . vert La Pic bleue et IS. d EEL ca ceerulea et v Fi & _G Edwards pr, pir Pica viridas In fule Ceylon Cam Pri. Saa. Caes. Mafoftnt N° 11. 1x Thel. hi Ai INSNSSEENNENNNN lie efter mit getben ; SNNNNENEN SENSNNS 3 ep ITT he EER PLD R { ded ded Cum Fr, Jae. Caes Mayest. N° 72. KET heil. À / / | A Ge | e) 1 E úgeln úud die Jrofe Hetfchreefe. PETIT La Pie aux ailes Jaunes, etla erande Sauterelle. Tab. XII. : Be Tab. KHL. | | | Der gelbfönfigte Fracr. ûnò Der ag apfelbatm 8 | KAn ia, ALMA 5 À n EM. Jeligmarn excud. Cum Friv. Jac. Caes. Majefi tatir. | NO ts IE Sel. Sturnus capite flavo, &c. . | L Etourneau à tete jaune, Cc 5 5 ze Ge ee ed ied Ln Ì Sn. aa KN Ss _t © te en nd za ee Fr. Jac, ate | Mayeftatis. id ee IJ. TA Thel. an „ . Pica cauda brevi « Reihe Beate hdd Die Arlfer mit mem Gebovf _ G Edvard ad vt dein. 1 Cum Fri, Sac. Caes. Mayeftatis. os LIS Thed _ Pica criftata caudâ longaá. \ : Bed En | EB RVI. er blafte Oftindtf: che eh er, J 4 Mel ORK = og : B Be Fri Jac, Ee Mayeft. | Û Nb AE hel Garrulus ceeruleas indicus. en en ie Tib HT andel- cher urtf ermem Gel afb enfchmwand : 7 , w | B Edward ad vod eacud wan Jr. Sac. Caers v we ed Garrulus Argentoraten(is Ss Indes a queue caudà longâ. | | ee En d’ Hirondelle. | KE 1 Thed | En Rollier de ts, KR} Garrulu IN NJ Tab. VHL Aad DD 4 et. Ard | ek De dd Cum Jhr. Jac. Caers. Mayo/t. jn sen | Ne haf Brafilien{ìs roltro ferrato. Le Rollier au bec edentele du Brefil ND N° 19. IS Theil 1 Tab. XIX. } Z, Á - Le N ! 5 é 5 «t / 5 î 5 # S ( ° / k \ \ / N ar AM Seligmann «verdie e Totcan a gorge jaune Dae war oe $: Toucan viridss. N° zo ZIT Thal. pen Bs Jae. Caes. Majef/d Le Toucan verd. er Srúmne Kicfgtief mit gelben Pach E G.Bhrardrad os. dl. hl | Cum Pri. Sac, Caer, Majest N° zr, Zr” Jheil. Cucullus viridis ventre flavo. . Tab. XXI. Le Coucou vert au ventre jaune. 3 nd Tab. XXII. | Der Kothbacfige ypecht. oder Paûmbacter : en %. Cem Phs. Sac. Caes. Mayes N° ge. IT Jheil. _ Picus gemis rubris. | Le Piverd ou Grimpereau a rougejoue. Ö « } 5 } / r d , Te Der Gefbe Drecht oder Satunhfer neit felhwarden Slecfen 5 ME cligmann exzeudtt. - Ee | Cum Pri. Sac. Caers, Majest. | NEP hd | Picus flavus maculis nigris. 5 Le Piverd ou Grimpereau Jaune avec des taches noires. BT Vist Uien Ki Ii ML BEN on A A! N ij _Le Jacamacari de Marcgrave 5 2 E eel Tab. XXV. er fprenqliehte ef „Bogel wnd Die | id Cicade ein Anfect. | a ee An Cum Fri. Sac. Caes. Mayeft. } on oe 4 _N°2ó. IX “Thl. | ge Halcyon maculata. 5 dn | Le Martin Pecheur | Dn Tachete Ze. ran mn Jer úDogel mit eturen opf _ Fab XXVI und der Wflanden arfige Wespe. ‚ Id lj zld 8 { Û ë è ï ann excud ê eft. Pal Hal cyon orifteta- CN40 ET Theil Le Martin Pecheur , Tab XXVII Der 5 ahmen Kaft an eihe vermifchte $ atfúng 3 | : | | / | \ | a | i ae : | AN Ô de | een ir Alk ( | re AAN AND Ö IJ ie N Ac fd à pau OO: ts Ji, G. q zie: d Sri A Semm 2 Luntor Jeulp. À Avis quedam (pecici I.M. Setigmann eze. le Phailan Dindon, mixte, ex Gallo Indico Rd Efpece melee er. Phaffano nate. | | | En Der Grofe Imdianifche Zaûbn Tab._XXVIIL CR EE SEE HEE NN \ t En N Aaen | me an | ac j Columba magna Ne 2e 1 Thk Le gros Pigeon Couronne criftata Indica. en des Indes. ne DS ld grs LAAD 7 Zeg 4 AA 5 Columba In(ule Nicobar. | | Die Taibe von der Tnfâl Mieùbar. Fri Gaag N? 29. LE Phedl j Le Pi geon del {le de Neale Fi La Der anafin mit Pirpirfarber Bft, ímd der ratie TKK: | Veljward und gefbe Defjmetterling. En | Rs | an ip KU (in | SEEN Sn 6 Edwards adriedd Cam Mkin- Sac Laar Majoft. LA. Seligmann evcud, i En | fe] ter , _ Manacus mas pec N° zo, LEES hel kin a € mas pectore pur pureo, Le Manakin a gorge pourpré, kc. ' e »- Cum Fhiv. Sac. LES Me Ee N° a JAT Thel men „Jeligmann exc. Fab ompadour. Der Ghtrlen. umd der gebmmetterfing mtit dem Gebroalbenfehiwans. Tab. XXXIL \ Zn | | ed Sharlerus. oe | | N° se, EE heil \ | B e) EE Sch arf ach Gperfing „und der gelbe Geh metterlin \ Tab. AXA bn | mif dem Sehmwatb enfchwand. | | G Édwar Ee rn he Ass en a Jeligmann eze. Ö : Cum Priv. Sac, Caes, Maye ftatís, x EE Ee Zer 4 . Paffer ruber. N° 55, ZK: Theil. _Le Moineau ecarlat, &c. | Der Manafin mif Dem mwetfdem Je teht und Her Gt AAI | B mit em Nibinfarben chopf”. es Zj Hd Waz SOD) AD — ADA / ja 4 / WINN) ZJ, f ij j / fj OV ed Á N° 54. Theil | j Le Manakin au vilae blanc, et le Colibri Manacus facie rubro, et a crete couleur de rubi. _— Melli fuga crifta rubeâ. | - I 5 ij 7 | # ; ie | / / / fi Í | h | | | | 4 1 \ id Ô N / / é / j $ 1 { pe / _ el 5 G. Edwards ad Pr, Sa CaesMajoft: sô î | N° 35. YE Theil. | Upupa. | | | La Huppe. viv. del. 5 B) 5 e= 5 EL af > En gr : dn ea dai SE a 5 5 Ì 5 5 Sik B Ei a & de Bd DE Ea ERE: Jeg vR E Rn A UIt of | NS «AN EN EN E À Me Ee 0e S ijs np EN ) Een se a z RN 3 EN ; It E 5 IS 5 3 kar! ED i Het Ee NS ER uruta Bef n(i . het 1m aine =…Picus Sur grane gefle cfte Tab XXXVII. Der grune Saûmlábfer utt rother Srift, (nd der Batimlaûfer. EEN rn RR em È Mag illie nes Cum Betr. Sac Caes. Mayest. nn 8 Bicus viridis péctore rubro, N° 57 Lr heil. Le Grimpereauvert ala gone e rouge, Pieus viridis maculatus. Ee et Îe Grimpereau vert tachete, c. / . Der fchmar3 dd weifde Sliegenfchnäpper Á der gard _ Tab. XXXVII grune Datmlähfer 2 Ó G. Edwardes ad vip. del. / n a in | dk Jeeligmann exc. Cum Mi Jac: Caes. Mayest | | | Columba criftata magna Ne 4e. ZIE Thell. La Moucherola noire et blanche Indica. et le Grimpereau tout vert. _G B EEE ji a ze k Parus Paradifiacus. en Cum Btw. Jac. Caes.Majeft. N° 39. EZ Jheil. Tab. ANAEX La Melange du Paradis &e. | ' Î Ô i il ij Pieus Te ë meer 18 ceeruleus. N° go. ZX Theil. Cen B Sac. Caer Majeft se La Melaan ge nare Seeliymarnn exc On AEL OEE end er el Oden DEE S er Sagact, Amd der Oütra Ouacùberaba Oes Wlarfgraf. Tab. XLI | 4 = en gd Re n _Sayacu, et Gura Guacube N° Z me Sayacu et le Cuiara Guacuberaba Marc gravii. de Marcgrave. emee Das gefbe Kothtelehen und der fe Ren Kernbeifber. TE 8 | pe s ' à | / \ Sl k Cum Frù. Sac. Caes. Mayzest. dn Sd N%z. IX Theil, 5 Faller flavus capite rubro, Dn die ___ Le Rouge-tete jaune etle et Coccothrauf{tes mm ger. Ee _Gros-bec noir | Die | chwarden oder dunfelfarbue Dperlnge 7 G Edwards ad vó. de | A en Pin, Sac. DE El lafest, | | | N° 43. KEI heil. j Palferes nigri vel fulei. ze | Les Moineaux noirs ou noiratres. ree Der fl eine Dperling Hike parvus, et Sene galus (triatus. , . B ) ME ZAR Se Cum Brin Sao Caes., Majest. N? za. ZX heit. und der Xotbfeh nabel Tab. XLIV,' Le petit Moineaus; et le Sene gali rayé. \ \ | Der Amad avad, ünd der Omdranifebe Ean | OE | „verling muf wei Drüff, Ea TD za Casa ‚ N-48LXE heit | L Amadsvad ‚et ie Maineau Indieus pectore albo De Forterne blanche des Indes . | Bemvalus | punetulatus Fafer (Ee zl À A : A7 115, utd bie Kie bierptt anje, oder lab X LV] , AN (Ì E G fi ber (olipus. Da blerne RS EE EE OT Cum /Púv, Jac Caer, Magest, G Edwards ad vw. Li 5 N° 46 AET, — Jbis-amiator et Folypus. | | Le petit Jbis et la Plante | | | | Amamale ou le bly pe : a Der Nkafiktanifehe ieas Y er das ab NML gewallnete brafiliam(e scat | | B 7 Ó ze bam en 5e ra Ajeot: ere á En NA | / Ale: ' Jacana armata ïugraetrubra Le Chirurpren du Brefit ij 5 En Uk DE wert aich er Td der Geermeljer - ae Cum Kri 0 Saerlaes Mafe 46 IKE Teil | | , Na , oe | LS ë, | ie Sadet « von der Sart d tud Dug Sarieh AN 4 he a suillemof. | f ’ De ee En DE FP Vm | 5 en da Ke 7 Pori, EA ne =eent ie ee en a AI je RENE er 5 Re ria, ed SELL nen ze B. ae ii wms ed. doer arn nnen SLEE LEZE ZAN 5 ventie, zer Denda ans Gp ee es Verp wneer 4 ot weent! Ha EN s EAR zgeen Ben Gaden SPELDE GE naad eng : : Ee IT PE EE EE Ze, f Cte ige ri ie Pd kn EE ni ar RLS P CEC LLE Ai Pere EN ES Ga ge } Ee „Ar Loen DR wr Ei nr | on | EN en £ n Cam B. Sel aes. Mar vd Ao î NL Ml Ee aande | | A Puffinus fuperne fuleus, ef Dia. Ì Le Rufhn dJle de Man ef le Guillemof Bed / ji UO Devon of D Der: q iel { Sn Ne EN ’ L, Hi ie Laus en hen. ve Da | | Me, gro Ie Wy grune  Le old ri 5 d / vg Ape Hed Mes ete er rofunda Col bynibus |, Harle à la crefe ronde, la mal maor, ef Melhfusa viridis Cade ef le Colibea enít Ed verf Û A KEN à he nS EAN SENS nr NO 41. EE T heil. Bae en Certhia muralis. Le Grimpereau de Muraille | en en eN Der fchmare < ûnfling (Tangara) aus Yisinree Der Oftvenfarbe Ee omfg vand der, oant efferer mit ere gefb en Dael ze Ld 4 G. Cluardr ad vúr, del, 7 i ze Se | en Re EM Schiprmann. excudit | \ Cun Privy. Sac. Cacs Mayest. EE N° ó2, Lr Thal Ee Tangara ni gra Guineenlis, Tan gara ain “le Tangara noir de Îa Guinee, le Tanga à viridis, et Certhia ventre flavo. ra olive, et le Grimpereau ou le Sucrier. d