E LS = | RR X VOR ON D VAN DE MEEST BEKENDE Do a. ' Boomen, Heetters, Kruiden, Land- en Water-Planten DIE MEN IN AMBOIN A, EN DE OMLEGGENDE EYLANDEN VIND, Na haare gedaante, verfcheide benamingen, aanqueking , en gebruik: xcd MET SG ADERS VAN EENIGE INSECTEN EN GEDIERTENS, Voor *t meefte deel met de Figuren daar toe behoorende, Allen met veel moeite en vleit in veele jaaren vergadert, en befchreven in twaalf hoeken, ES &' ^ | GEORGIUS HARDUS RUMPHIUS, . Med. Do&. van Hanau, Oud Koopman en Raadsperfoon in Amboina, mitsgaders onder de naam van Plinius Indicus, Lid van de Illuftre Academia Naturae Curioforum , . in °t Duitfche en Roomfche Ryk opgerigt. ` = à : Nagezien en uitgegeven door . | JOANNES BURMANNUS, Med. Doët. en Botanices Profeffor in den Hortus Medicus te Amflerdam, Medelidt van het KevzERLYKE QuEEKSCHOOL der onderzoekers van de Natuurkunde ; Die daar verfcheide Benamingen, en zyne Aanmerkingen heeft bygevoegt. SESDE DEEL Te AMSTERDAM , By FRANÇOIS CHANGUION, Hermanus UYTWERF | In’ HAGE, By PIETER Gosse, Jan NEAULME, ADRIAAN MOETJENS, ANTHONY VAN Dore MBeeCL pios ease ia s e ee i HACE COMITIS,§ GEORGII EVERHARDI RUMPHII, Med, Dott. Hanavenfis, Mercatoris Senioris, ES in Amboina Confi uis, uomine PLINII.IND I CI celebris, & Membri. Inluftris Societatis. Aca- demiae Naturae Curioforum Germaniae y HR BA RTD N AMBOINENSE, Plurimas conple&ens Arbores, Frutices, Herbas, Plantas terreftres & aquáticas, QU AE TN A MPB-OIN A, ET ADJACENTIBUS REPERIUNTUR INSULIS, Adcuratiffime defcriptas juxta earum formas, cum diverfis denominationibus, cultura, ufu, ac virtutibus. Quod E infuper exbibet VARIA INSECTORUM ANIMALIUMQUE GENERA, Plurima cum naturalibus corum figuris depicta. Omnia magno labore ac ftudio multos per annos conleda, | & duodecim confcripta libris. Nunc primum in lucem edita, & in Latinum fermonem verfa, Cura & Studio JOANNIS BURMANNI, MED. DOCT. ET IN HORTO MEDICO AMSTELAEDAMENSI PROFESSORIS BOTANICI, ACADEMIAE CAESAREAE NATURAE CURIOSORUM SOCII ; Qui varia adjecit Synonyma , fuasque Obfervationes, PA Bs SB IA AMSTELEDAMI, Apud Francıscum CHANGUION, HERMANNUM UYTWERF. Apud Perrum Gosse, Joannem NEAULME, ADRIANUM MOETJENS, ANTONIUM VAN DOLE. M DCC L - du MO way AVILA erat "e H ERBARII AMBOINENSIS LIBER DECIM US. De Herbis agens filveftribus promifcue, * | i Pag. t AMBOINSCH ` KRUID-BOEK, HET TIENDE BOEK, Hondelende dan de Wilde Kruiden ^» door malkander. CAPUT PRIMUM. | Cyperus rotundus. Teckee.. ordinem, ut he cuivis fere obcurrant , fi modo T: defcribendis herbis filveftribus talem fequemur Amboine regionem permearet ab uno litore ad aliud. ` primarias fpecies , cuivis autem D ‘Exempli gratia fi quis e domo procedat, ftatim ob- vium inveniet gramen, talesque herbas, quz circa hominum zdes, in hortis, ad vias publicas, & ad oras cultorum agrorum crefcunt. ' Dein procedentes inveniemus illas, que in agris & collibus proveniunt, ac fenfim adfcendentes admon- tium cacumina, & ad valles füb hifce fitas luftrabi- mus‘illas, quas Amboine defertum ibi abfcondidit. g ito. defcendentes ad alte- ram litoris partem , deveniemus cirea oftium majoris fluminis , ac tales videbimus herb zin i- bus & humidis crefcunt locis, immo in ipfa fluminis aqua, & ad oram ipfius maris, ac proinde in ipfa proveniunt aqua marina, quibus determinabimus ac nem inponemus herbis Amboinz terreftribus , in fubfequenti dein libro procedemus porro in ipfum ma- re, ubi videbimus, quas plantas alius tamén nature hoc in fuo foveat & alat gremio. = > Inter gramineas herbas, quas ftatim pedibus calca- mus, quum eximus, primum locum tenet Cyperus , qui hifce ac paa in omnibus Orientalibus regi- onibus tanquam vulgare nobis infervit gramen, ut- por qui .cunctas obtegit plateas, defertos hortos, ac umiles campos, licet multe alie wT obeur- rant fpecies, quarum quasdam in fubfequentibus de- fcribemus. Cyperus forma fuá potiffimum cum illo convenit, quem Europzi defcribunt Herbarii , fed aliquid tamen peculiaresin hoc detegitur, quod dein patebit: Vulgarem fequentes modum dividimus eum in tres m peculiare tribuemus Caput, eftque primo rotundus, fecundo longus, ac tertio dulcis. $ : Cyperus rotundus eft odoratus vel inodorus. Atque odoratus iterum duplex eft, primo bulbofus, qui fe- mina cenfetur. Secundo floridus, ac plerumque bul- bis deftitutus, qui mas habetur, cum quibusdam fpu- riis fpeciebus huic capiti fubnexis: Primo Cyperus rotundus bulbofus , five legitimus gra- men eft, nil nifi folia gerens; que tenuiffima funt, tenera, & longa, que vulgo cum Potri foliis com- parantut, neque rugofa, neque acuta, culmum lata, ithamam longa, fed in iis, que ad vulgares cre- cunt vias, breviora, & ad internam partem profun- - de percurrente & trigono fulco notata, qui inferius 'acuto protuberat dorfo , folia hec octo, decem , vel duodecim fimul locantur in orbem pofita & rotundo infidentia petiolo , qui culmum craffus eft , atque unum alterumve pollicem altus, quique compofitus eft ex ipforum involucris. : Inferius durum profert capitulum , ex quo undique dependent pauce , tenues & fragiles fibrille , preter has ad latera excrefcunt bina plerumque craffiora fila, que parvos fuftinent bulbulos, atque ex hifce iterum alia tenuia fed firma fila ex nigro fufca inftar fili fer- rei, atque ex iisad palme circiter latitudinem a prio- Tom. VI, ribus EERSTE HOOFDSTUK. De ronde Cyperus. M de wilde Kruidén te befchryven zullen wy 200- O danige ordre bouden, die men ten naaften by vinden zoude, als men bet land Amboina dwars overginge van bet eene firand tot aan bet andere. By exempel , als wy den voet ten buize uitzetten , zuilen wy ten eerfden ontmoeten bet gras „en alle zodanige kruiden; die wy omirent der menfcben woningen, in de boven, aan de wegen en kantèn van gebouwde landen zien waffen. Daar na voortftappende, zullen wy ontmoeten bet velt eri beuvelen met bunne kruiden , en allenkskens opklimmende tot de toppen der bergen, en de daar onder gelegene val: leyen, zullen wy bezien, wat de Amboinfe wildernis al- daar verborgen beeft; daar ma int elffte Boek fcbielyk wederom dalende, zullen wy uitkomen aan de andere zyde op firant , omtrent de mond van een groote Rivier, en befcbouwen zodanige kruiden, die aan moer gen en vogtige P ie in 't water zelfs zoo van de Riviere als op den voor ften wal van de Zee, en dierbalven in Zeewater zelfs waffen, waar mede wy de Amboinfe landkruiden en plan: ten zullen verlaten, en onze affcheid daar van nemen, om ons in ‘t volgende Boek wat verder op Zee te begeven , en zien, wat voor planten van een andere aart in baar boezems beruftende zyn: - Onderrde grasgeflagten , waar op wy ten ger Ben moeten trappen, als wy uitgaan , heeft den voorrang den Cype- rus, dewelke bier te lande, en meeft in deeze Oofterfche Eilanden ons voor gemeen gras verftrekt , dat alle firaten, verlatene tuinen , en lage velden bedekt: boewel "er nog : veele andere zoerten van gras onder lopen, waar van wy ` in ^t volgende maar eenige befcbryven zullen, =: - De Cyperus komt in gedaante meeft overeen met den geenen, die de Europife Kruidboeken EE dog beeft nog iets byzonders , gelyk in ’t vervolg-blyken zal: : Wy deelen bem na de gemeene gewoonte in drie boofdge: Slagten, gevende yder een byzonder Hoofdftuk , te weten: de eerfte is tonds de tweede lang; en de derde zoet, © De ronde Cyperus is of welriekent; of niet riekent: De welriekende is wederom tweederlei, als een knobbel of klieragtige , die men voor bet wyfken bout. II. Bloeijende en meeft zonder klieren, die men voor bet manneken bout; met nog eenige baftaart-zoorten; agter aan dit Hoofaftuk te vinden. ; m ^f. Cyperus rotundus bulbofus five legitimus , is: een gras, niet dan bladeren dragende , zeer fmal, teer, en lang , die men in *t gemeen met de Porreybladeren verge=: lykt; gants niet ruig nog feberp, een ftrocbalm breed , een ` ke lang ; maar aan de gemeene wegen korter, aan de binnezyde met een diepe doorgaande en driezydige geute j die beneden met een fcberpe rugge uitbuilt, Deze bladeren flaan agt , tien of twaalf by malkander rontom een ronde . Deel: een ftroobalm dik , en een duim of twee boog, de: welke van bare omivindzelen gemaakt is, Aan ’t onderfte beeft zy een bard boofdeken, daar aan rontom weinige dumme én brofJe.vafelingen bangen. Bé- balven dezelven gaan een of twee dikkere draden ter zya den, daar aan men kleine knobbelen windt, en uit dezel-: ve al weder andere dunne, deg flyve draden, zwatt bruin ; % een yzerdraatje , en aan dezelven — eert 2 ribus alius iterum bulbus, ac fic porro ad quartum vel quintum in uno ordine, non direéte in terram penc- "trantes, fed oblique prorepentes , quique fub terre fuperficie locantur, alias emittunt plantulas, ita ut - totus ftolo ad fpithamz latitudinem in diametro per . hee firma fila fibi neétatur. Hi bulbi feu glandulz illam conftituunt aromaticam hujus graminis partem , quz Cyperus proprie vocatur, inequalis magnitudinis & forme. In Java enim, Ba- leya, aliisque regionibus, ubi folum eft pingue, ac multa colitur Oryza, he radices femi digiti longitu- dinem obtinent, quzdam minimum digitum longe & craffe funt, in. hifce vero infulis maxime Nucum avellanarum magnitudinem obtinent, ac ficce palli- de ruffum contrahunt colorem. Ipfarum odor & fa- or gratus eft & aromaticus cum levi amaritie & ad- ri&ione, os grato replentes odore, Relique harum plantarum partes inodorz & infi- pide funt, ac tantummodo graminez. Hi foliorum faíciculi nunquam culmum vel femen proferunt „qua in re cum Europzo Cypero non conveniunt , fed fe- nefcentes decidunt, & fuas proferunt plantas per pro- les fuas copiofas laterales , immo bulbuli feu glan- dule cum extra&is radicibus projeéte ubique pro- germinant, ubi terram tangunt, ac minimus bulbulus tritici grani magnitudinem habens, qui in terra rema- net, de novo propullulat, ita ut difficile exftirpari poffit hec planta, ubi femel excrevit. Dura fila non glandulas perforant, licet ipfis fir- miffime nexa fint, ita ut glandularum fubftantia homo- geneafit. . . : e Secundo Cyperus floridus mas habetur Cyperi, feu potius Gramen-cyperoides , qe „enim radix nullas. vel ucas admodum fuftinet glándulas , funtque fibrille lices, fufce, & circinnate , que tamen odora- te funt, fi recentes extrahantur, fed nullum habent aromaticum faporem, & aliquando unus alterve in iis confpicitur bulbulus , argumento adfinem effe C Folia funt uti in priore, fed paulo breviora, tota» ue planta humilior eft, uti & plerumque in plateis & viis obcurrit, ex centro fafciculorum folioforum tenuis: excrefcit rectus obfcure virens & glaber cul- mus, junceus, trigonus , ac raro quadragonus, femi dem altus vel paulo major , & craffior filo velorum, in-vertice fuftinens tria anguíta folia, in triangulo directe pofita, breviora & anguttiora illis ipfius plan- . tæ, atqueinter hzc alia-‘minora locantur, que fupe- , rius multos fuftinent paleaceos Corymbos fupra fefe invicem extendentes, ex acutis cellulis & fquamulis conítantes , «ex viridi & fufco colore mixtos , in qui- bus femen latet, ita ut fquamofe plume flores ac fe- mina hujus plante conftituant. - Tales floriferi culmi bini ternive ex unica propul- lülant radice, quz {ub terra neutiquam prorepit inftar ` prioris, fed per-decidvum multiplicatur femen, Tertio Cyperus inodorus proprie eft herba litorea, omnibus partibus major binis prioribus. Radices ejus funt oblonge glandulz inftar felliculz bilis pifcium; externe fuic feu rufte , & pelliculis ficcatorum fo- liorum obfite, digiti articulum longe, longiffima au- tem füb primaria locatur planta, ad utrumque latus filum emittit craffum , & ad fex digitorum fubftantiam. circiter fimiles confpiciuntur | landule; fed paulo ro- tundiores prioribus , aliquando. bine terneve fimul ,. ac preter ifta fila alie excrefcunt tam craffe quam. tenues fibrille terram perforantes, fed nullas fufti- nentes glandulas, fibrilie enim glandulifere femper oblique prorepunt. un uzvis porro harum glandularum, quum non pro- funde fub terra locantur, in fummo fafciculum gerit foliofum , qui craffum conftituit culmum , transver- falem cen altum, quique in decem vel duodecim folia fefe expandit. Hec autem multo longiora funt prioribus, binas fpithamas longa , immo longiora, pauloque latiora, fimplicem referentia canalem, per imas oras, & dgrfum inferius acutum, nun- quam flores vel femina emittentia inftar prime fpe- ciei, Subftantia glándularum interior durior & ficcior eft, aromatico odore & fapore fere deftituta, fed maxime amara eft & adftringens, unde & ille non conligantur vel fervantur. ; : : Nomen. HERBARII AMBOINENSIS LiberX. Capurl: ` bandbreed van de vorige al weder een andere knobbel , en zoo vervolgens tot vier of vyf in eene rye , niet Fegt.in de aarde nedergaande , maar dwars &ruipende , en die bet rifcb der aarden naaft komen, [cbieten andere plantjes uit, zoo dat men een geheele floel van cen {pan in de rond- te door deeze flyve draden aan malkander vaft vindt. Deeze knobbelen of klieren zyn dat fpeceryagtige deel van dit gras, "t welk men Cyperus eigentlyk noemi, van ongelyke grootte en gedaante.: Want op Fava y Baly, en andere landen, daar een vette grond is, en veel Ryft geteelt werd, zyn deeze wortelen een halve vinger lang ,' zom- mige ook een pink lang endik, maar in deeze Eilandenzyn de grootfte als bazelnoten, de meefte deel kleinder , zom- mige ront, zommige langwerpig, /cheef, bogtig , en met eenige flompe einden van de hairige draden bezet, waar door zy flekelig fchynen ‚van buiten zwart bruin , of zwart aardverwig ‚van binnen wit en bardagtig als bazelnoten, dog de droogen befterven ligt ros. Haren reuk en {maak is _ lieffelyk en fpeceryagtig , met een kleine bitterbeid en t’za- mentrekkinge, den mond met eer goede geur vervullende. De andere deelen van deeze plantzn zyn zonder reuk of [maak , alleen grasagtig. Deeze boffen van bladeren bren- gen nooit fteel of zaat voort , waarin ze met de Europifche Cyperus niet overeen komen, maar oud geworden vallenze af, en teelen hare planten voort, door bare veele afzetfels ter zyden>, ook de klieren , die men met de uitgetrokke wortelen weg/myt, [cbieten overal uit, daar ze de aarden . raken , en bet minfbe knobbeltje als een ger fte korl , °t welk in deaarde overblyft , fchiet wederom wit, zoo dat bet moe- jelyk uit te roejen is, daar bet eens benen komt. - De barde draden gaan miet door de klieren, boewel zy daar zeer aan vafl zyn, zoo dat de fubjtantie der klieren eenparig is. L Cyperds floridus, bloeyende Teckee bout men voor bet manneken van Cyperus , of veel meer een. Gramen cyperoides,..want de wortel beeft geen of weinige klie- ren, be[laande uit enkel bruine en gekrulde vafelingen , die Welriekende zyn , als men ze vers uittrekt , maar onder fpeceryagtige fmaak, en zomtyts ziet men bier en daar een klein kliertje daar aan, als een klein bewys, dat, bet uit de maag fcbap van Cyperus is. : De bladeren zyn als aan "t voorgaande, dog wat kor- ter, en bet gebeele gewas blyft lager , gelyk?t gemeenelyk op de ftraten en aan de wegen gevonden wert. Uit bet midden van de walen. bladen fchiet een dunne regte : donker groene en gladde fleel op, biesagtig, drickantig , en-zelden vierkantig , een balve voet boog , of wat meer , en wat dikker dan een zeildraat , dragende op zyn top drie Jmalle bladeren, regt im een driehoek fiaande , korter en - fmalder dan die van den firuik, en tuffen beidei nog. an- dere kleinere, en boven op veele- kafagtige trosjens , bet eene boven °t ander witflekende , van Jpit/e buisjens en Jcbubbekens gemaakt , uit den groenen en bruinen gemengt , daar in bet zaat fchuilt ; zoo dat de fchubagtige pluimpjes woor ’t’bloeizel en zaat verfirekken. * A Zulke bloeijende fleelen fchieten twee of drie uit eene wortel, die onder de aarde geenzints kruipt gelyk bet vo- rige, maar door bet uitgevalle zaat zig vermenigvuldigt. Il. Cyperus inodorus: Niet riekende Teckee is ei- gentlyk een firandgewas , aan al zyn deelen grooter dan de beide voorgaande: de wortelen zyn langwerpige klie- ren als galblaasjes van villen, mede bruin of ros van buiten, en met velletjens behangen van de droge bladeren , een lid van een vinger lang , en. het lang fte 1s onder den booftflruik ` ter weerzyden fchiet bet een dikken draat uit, en omtrent zes vingeren verder ziet men diergelyke klieren, dog wat ronder dan de vorige, zomtyts ook twee en drie aan malkander; en bebalven de voornoemde draden fchie- ten ze nog andere, zoo dikke als dunne vafelingen in de gront, maar daar en komen geen klieren aan, want de klierdragende kruipen altyt ower dwers. Jeder nu van deeze klieren , vermits ze niet diép onder de gront leggen, draagt aan zyn opperfle een bos bladeren, - zamen een dikke fieel of halm uitmakende , een dwersbant boog, en in tien of twaalf bladeren zig verdeelende, Deze zyn veel langer dan de voorgaande, twee fpannen lang en meer , ook wat breeder, fcbier niet dan een enkele geute gelykende „of met zeer fmalle randen, en van onderen een Jcberpe rugge, brengende nooit bloemen nog zaden voort , gelyk de eerfte zoorte. De klieren bebben van binnen een barder en droger fubftantie, fcbier zonder fpeceryagtige reuk of fmaak , maar merkelyk bitter en adjtringerent, daarom men ze ook mies bewaart nog vergaart, Naam. 3 ds de d oa de id A A VI . PLINIO X. Boek. 1, Hoofd/?. Nomen. He radices generaliter vocantur Cyperus, uncus angulofus ES triangularis. CORNELIO autem CELSO- Funcus quadratus , forte quod in Gra- cis regionibus quadrangularem ipfum viderit; Hzc primaria fpecies dicitur Cyperus rotundus , ac prior Cyperus rotundus odoratus, feu Cyperus legitimus. Ma- laice, Javanice, & Baleyce Tecke, Teckey, & Tickee. Amboinice Laupa, Sinice Taubyo, h. e. odorata faba, Maccaflarice. Rucu , Ternatice Tacki. Altera fpecies vocatur Cyperus floridus, feu Gramen Cyperoides, Ma- Jaice Teckee lacki lacki, quum mas hujus fpeciei cen- fetur. Tertia fpecies dicitur Cyperus imodorus, feu maritimus. Malaice Tecke Pantey; Amboinice Laupa Layn. Supra libro oétavo innuimus veteres fub Cypero 1nultas comprehendiffe bulbofas ac nodofas radices , - exempli gratia per minorem feu vulgarem Cyperum ius dc — REN "—- d ` pigra parum abraditur,que dead A intelligunt deferiptum. Cyperus Babylonicus putatur fuiffe Galanga minor , ac forte etiam Zedoaria, ac Zerumbet, Cyperus Indicus eft Curcuma. Locus. Prima ac fecunda fpecies crefcünt , uti di- étum fuit, ubique circa hominum edes, in platcis, circa arva, ac prefertim in defertis hortorum areis , ut & ad arenofas fluminum ripas; maxima & elegan- tiflima reperitur Jave in cultis agris, qui aliquamdiu vacui fuere, prefertim in Oryzz campis parum ele- vatis. Tertia fpecies in planis & craffa arena refertis crefcit litoribus, ubi longis fuis radicibus arenam per- forat, & oras aque marinz obtegit. Ujus. Prime fpeciei radices tantum in ufu funt, glandulz nempe ejus aromatice , que ab adhzren- tibus : isyipfarumque pellicula ex fufco envad dolem vel in fumo ficcantur, & dein in ciftis aromaticis fervantur , A cum aliis venduntur. Javani enim & ¡enfes cas multum adhibent & admifcent odorato unguento-Bo- bori dicto , duplex ac fere fibi obpofita in hifce radi- cibus detegitur qualitas, recentium enim decoctum ` adtenuantem , penetrantem, & diureticam poffidet virtütem, ficcata autem & in pulverem redacta radix eft adftringens , exficcans & quodammodo conftipans, atque ejus operatio fequenti obfervatur agere modo. Retentes enim radices contufz potionibus addun- tur & decoétis, que preparantur pro Hydropicis , ut aqua e corpore eliminetur, vehementer enim urinam ` expellit, Nephritidem tollit, & calculum4olvit , quum herba Pancaga , ut & turiones feu acuta capitula ra- dicum Caricis Lala addantur. Simplex ipfarum decattum in mulieribus menftrua quoque provocat , fleoremqüe album expellit , ita ut dein ceffet. Sinenfes Medici ficcatas abluunt radices in aqua , quas dein coquunt , ac propinant contra Afthma & tuffim convulfivam. . Bontius libr. 6. cap, 43. teftatur Cyperum rotundum Jave in decoétis adhiberi ad urinam & menftrua mo- venda, ac fimul ut exficcentur omnes fuperflui humo- res aquofi, uti in Beriberi frigida € Hydrope. In No- focomio Batavis tum temporis fal étiam quoddam preparabatur ex hifce radicibus, quod bonum prz- ftabat effectum in ulceribus malignis & humidis pe- dum , unde caro fpongioía & fuperfiua confumebatur & exficcabatur, usi in Europa id perficitur per radi- dices hafce ficcas, & in pulverem redaétas, atque in equorum morbis ipforum pabulo hic pulvis itidem admifcetur, uti id fit in Zeylqna aliisque veteris In- ‚die locis, unde reconvalefcunt. i i In Rocbefortii Hiftor. Antill. Cap. 11. legitar, Ro. tundum Cyperum-in Charibeis infulis crefcere elegan- tiffimam & maximam, odoratamque inftar Iridis ra- dicis, ubi & parturientibus exhibetur ad partum faci- d reddendum , quod & ibi expertum habetur reme- ium. = Hodueg JEgyptiacum multum ad Nilüm crefcens, & a Projpero Alpino defcriptum rotundus quoque eft Cyperus, nigricantes gerens radices feu bulbulos, Oli- ve magnitudinem habentes, plures fimul ex capilla-. ceo dependentes ortu, qui odorati acrem habent fa- porem, fed dicit caulem producere angulofum, qui lefquipedem altus eft, & folia gerit ftelliformia, feu inftar ftelle extenfa, ex quibus fpice. quædam ex- g : crefcunt, AMBOINSCH KRUIDBOEK, © 3 ` Naam. Jn ^t generaal noemt men deze wortelen Cype- rus; by Printus Juncus angulofus , & triangularis. Maar by Cornetius Crusus, Juncus quadratus; mis- Jebien om dat by diein de Griek/e landen vierkantig gezien beeft. Dit eerfte booftgeflagt biet Cyperus rotundus , en daar van de eerfte zoorte Cyperus rotundus odora- tus, of Cyperus legitimus, in ’t Maleits , Favaans, en Baleits Teckee, Teckey en Tickee: op Amboin Laupa, in ’t Chinees Tauhyo , dat ts welriekende bone; in "t Macaffaars Rucu; op Ternaten Tacki. De twede zoort& Cyperus floridus of gramen Cyperoides, in” Maleits Tecke lacki lacki, om dat ze ’t voor "t manneken van dit geflagt bouden. De derde zoorte Cyperus inodorus, of maritimus , in 't Maleits Tecke Pantey, op Amboin Laupa Layn. ; Boven in "t agtfle boek bebben wy gezegt, dat de ouden onder Cyperus veelderlei knobbelagtige wortelen verftaan. bebben : by exempel door de kleine of gemene Cyperus ver- fiaan zy de zoo even befchreven : Cyperus Babylonicus wert. geoordeelt de Galanga minor geweeft te zyn , en miffcbien ook de Zedoaria et Zerumbet. Cyperus Indicus is de Curcuma. Plaats. De eer fte en twede zoorte waffen, als géxegt is, overal en rontom de Woningen der menfchen , als op de firaten, rontom de erven, en inzonderbeid in de tuinen op de vertatene bedden , en aan de zandige obvers van de rivieren. De grootfte "en fcboonftevint men op Fava in de geboude landen, die een tyd lang braak leggen, inzon- derbeid op de Ryftvelden , die wat verbeven zyn.. De derde xoorte waft op vlakke en grofzandige ftranden, met bare lange wortelen in bet puere zant kruipende , en de randen des Zeewaters bekleedende. À Gebruik. De wortelen van de eerfte zoort zjn alleen in gebruik, te weten de fpeceryagrige klieren’, dewelke men van de aanbangende draden zuivert , de zwart bruine Jcbellen wat affcbrapt ,- in.de zonne of rook droogt, en dan in de kruitdözen onder andere fpeceryen verkoopt, Want de Favanen en Balyers gebruiken ze veel onder bare welriekende zalve Bobori genaamt, men bevint tweederlei. en febier firydende .eigenlebappen in deze wortel, want het afzietzel van de verjcbe beeft een dunmakende , door» dringende, en dryvende kragt; “maar de gedroogde ep ge- pulverizeerde wortel is zamentrekkende, opdrogende, en See Stoppende , bier uit bevint men zyne werking aiaus, . De verfcbe wortelen gekneuft werden gedaan in de dran- ken en decottien, die men bereid voor de «vaterzugtige , om de zugt uit den lyve te voeren. Zy dryft ook de SIS geweldig, zet af bet graveel, en dryft den [leen , als men ‘t kruit Pancaga en de fpitfe wortelen of ecrfte uitJpruit- zels van "t Snygras Lalan daar by doet. De enkele decoétie verwekt by de vrouwen ook bare Won dd en zet af den «vitten vloet > dat by daar na opboude. De Chineefe Doctoren waffchen de gedroogde wortelen in water, kokenze, en drinken ze tegen de engbor[ligbeid en kinkboeft. M Ge Bontius Lib. 6. Cap. 43. erch » dat de Cyperus rotundus op Fava in de decottien gebruikt wert’ om de Uryn en maanftonden te dryven, en met eenen op te dro- gen , alle overtollige wateragtigheid als in de koude.Beri- beri en Waterzugt. In "r Hospital op Batavia plagt men doenmaal ook een zout te bereiden uit deze wortelen, ^t welk goede effetten dede in de quaadnardige em vogtige Ulceratien der benen, bet overtollige vlecfch daar isme te verteeren en dan op te drogen, gelyk men in Europa met de droog gepulverifeerde wortelen doet „ in de zeerigbeid der paarden ook onder °t voeder te eten geven, gelyk op Ceylon en andere plaatfèn in oud Indien , waar van ze wel varen, e In de Rochefortfche Hiftorie van Antill. Cap. rt. vint men, dat den ronden Cyperus in de Cbarybifje Eilanden „ook waft zeer fchoon em groot, welriekende als Iriswortel, waar van ze aldaar de barende vrouwen ingeven , om een ligte geboorte te maken, en bouden zulks voor een beweerd middel, Hodueg van Egypten veel in de Nylwaflende, en van Prosper Alpinus befcbreven , is ook een ronde Cyperus; met zwartagtige wortelen of knobbelen , zoo groot als Oly- ven, veel Pzamen van cen bairsgevoys beginzel bangende, welriekende en fcberp van ap? » maar by zegt , dat bet een kantige ficel draagt, anderbalf voet boog , en daar op flersgewyze uitgebreide bladeren, waar uit zommige aairen Brio met grasverwige zaden, waar in bet Wee A2 TR. U Per a ^ -HERBARII AMBOINENSIS ` crefcunt , femina gerentes graminei colóris, qua in re iterum ab Indico differt: Binz alie fpecies, quan- tum fcio, non funt in ufu. Obfervavi quoque pulverem ficcarum radicum , que facillime in pulverem redigi poffunt, maximum adferre folamen in prorepentibus ulceribus, prefer- tim oris, quum ipfi infpergatur, atque os cum ejus decocto colluatur. Graminea fubftantia binarum priorum fpecierum mi- mum confcinditur , qua galline & galli gallinacei pafcuntur , qui caveis includuntur, uti multi Indi hac alunt gallos fuos propugnatores , cui & Oryzam admi- fcent. Si canes torminibus alvi vexantur, ac gramen vulgare caninum adquirere non poflunt, quevis co- medunt Teckee, fed potiffinum primam fpeciem, qua per vomitum curantur. ` : 3 Recentes rotundi Cyperi radices cum Canariis con- ‘trite, in folio fupra ignem calefattz , & adplicate incipientem diflipant Paronycbiam , fi vero hec ad fuppurationem vergat, cito iftam maturat & aperit. Eodem modo fubfequens adhibetur Tabaliffa. Altera fpecies, feu Cyperus floridus binas tresve ha- bet varietates, potiflimum in humidis crefcentes lo- cis, una nempe culmum emittit fefquipedem altum, qui undique longa & angufta prodit folia; ac fpicz verticales non ita fpinulofe funt, fed magis lanugi- nofe & extenfe. Sécunda ejus fpecies altior excre- fcit, fere inftar Caricis, ad quem etiam referri poteft, uti in ejus capite examinari poteft. Folia ejus binos pedes longa funt & parum acuta, plerumque femi concava, inferius autem dorfum acu- tius eft. . Caulis-ejus tres pedes altus eft , culmum craffus, & triangularis. Inejus vertice tria longa lo- cantur folia, in triangulo extenfa. Spice ejus fufcz funt, dure, & fpinulofe , ex fimili paleaceo compofite femine. | ~ si Si lintea quzdam alba fupra hifce cgronulis femini- ‚feris ficcantur, maculas contrahunt ruffas. Utrius- que radices funt tenues, ruffique pili, quodammodo odorati fed fatue. m itidem emittit angufta que folia , fes pedem & binos pedes longa & fafci- concava funt. Gramen Bufsnuim , Malaice Rempot Codock , Balice Padangb Dancong , neutiquam meretur referri ad Cy- peri fpecies , fed ad gramen aquaticum. Ad ripas crefcit aquarum & agrorum coenoforum ` Oryzz , ubi in Baleya bufones; venenofi degunt Dan- cong dicti, qui adeo venenati funt, ut pueri ab ipfis enecati fuerint , quorum digiti per ipforum morfus vulnerati fuerunt, immo Ko angues moriuntur, fi lu- £tando ab iis mordeantur. In Amboina autem illi non inveniuntur, ubi hoc gramen in argilla non crefcit, fed in alio folo parum humido. Oves ac boves femina depafcunt, fed gramen ipfum non comedunt, quum nimis acre & junceum fit. — Tabula Prima Ad Figuram primam Cvpert rotundi fpeciem exhibet primam. Figura fecunda Cyperum floridum „feu fezundam, denotat fpeciem. OBSERVATIO Varie funt Cyperi fpecies tam veteribus note, quam inprimis recentiorum induftria detecte, preterquam enim quod ra- dicum longitudine & rotunditate differunt, foliorum lati- tudine & anguftia, uti & faporis amaritie vel dulcedine & odoris fragrantía majore minoreve fefe diftinguunt, de qui- bus inprimis vide Plukn. Almag. p. 127. Tournef. in/tit. R. H. p. 527. & Sloan, Cas. pl. Fam. p. 35. ac S. Dale Pharin. in ato pag. 281. © : CAPUT Liber X. Caput 1. derom van ’t Ooft-indife verfchilt. De twee anderen beb- ben myns wetens, geen gebruik. Voorts zoo beb ik ook ervaren, dat het poejer van de droge wortelen , die zig zeer-ligt laten pulverijeren, groote baat doen in de vooreetende zeerigbeid , inzonderbeid in den mond, als men "t daar in firooit , ook de mond met dit deco&kum waft. Het gras van de twee eerfte zoorten werd klein gefnee- . den, en dient om boenders en banen daar mede te voeden, die men in kouwen wil bouden , gelyk veele Indianen met. bunne vegthanen doen, onder 't ge/neede gras ryfbmengende. Als de bonden buikkrimpjel krygen , en bet ordinaris bonde- gras niet hebben konnen, zoo eten ze alderbande Teckee, dog meeft van de eerfte zoorte , ’t welk ben dan door 't braken cureert, De verfche wortelen van den ronden Cyperus met Ca- naris gewreeven , in een blad over’t vuur warm gemaakt, « en overgebonden, doet de begonne Paronychia verdwy- nen, maar zoo ze alrede tot bet zweeren gezet is, doet ze die in der baaft rypen en opbreken: op de zelfjle manier gebruikt men ook de volgende Tabalifla. De tweede zoorte, of Cyperus floridus beeft nog twee of drie veranderingen, meeft aan vogtige plaatfen voort- komende, te weten, de eene fchiet met een feel anderbalf voeten boog op, en beeft rontom lange fmalle bladeren. De aairen aan den top zyn zoo [lekelig niet , maar meeft wolagtig en uitgebreid. De tweede zoorte waft nog hoger, Jcbier als een fnygras , waar onder ment ook rekenen kan, gelyk in "t zelfde Hoofdftuk te zien is. De bladeren zyn wel twee voeten lang, en wat fny- dende, meeft balf bol , dog de onderfte rugge is nog al Jcberp. De [leel is drie voeten hoog , een balm dik, ook driekantig. Op zyn top flaan drie lange bladeren , in een triangel. uitgebreid. De aairen zyn bruinagtig , ory wat bart en flekelig , ` uit diergelyke kafagtig zaat gemaakt.: e plekken daar van. De wortelen van beiden krygt “dunne ro e Dairen , eenigzints welriekende, dog flap. De derde veranderinge of vierde zoorte van Cyperus floridus., is de laaftgenoemde gelyk, want by waft ook met lange fmalle bladeren , anderbalf en twee voeten lang, en met bosjens by malkander. Daar tufJen komt een by- zondere fteel op, twee en derdebalf voeten boog, dfiekan- tig , fcberp, in de dikte van zeilgaarn , dog ftyf. Op zyn top draagt by geen bladeren in een drie/prong , waar in zy van alle de voorgaande verfchilt, maar een uitgebreide dolle van veele kruisgewyze aairen gemaakt , de eene langer dan de andere , en bunne fteeltjens zyn ruig of fnydende in "t aantaften. : ee Daar aan bangen veele korreltjes yder op een byzon- der fteeltje, groen of bruin , door malkander als Hirje- zaat ; met diergelyke zaat van binnen. Vier of vyf bla- deren maken van onderen een, vergadering , daar ze avat plat zyn. : Gramen Bufonum , in ’t Maleits Rompot Codock ; en Baleits Padangh Dancong. Het meriteert geenzints onder de geflagten van Cyperus gerekent te worden , maar onder ’t watergras. Het waft aan de kanten van de wateren , en van de- Siykige Ryfivelden , daar omtrent op Baly zig fenynige padden’ opbouden , Dancong genoemt , die zoo vergift zyn, dat ze kinderen gedoot hebben, die maar in de vinger van ben gebeten waren, en de flangen zelfs flerven daar oa, als ze in ’t worjielen van dezelve gebeten worden. - In Amboina heeft men die niet , alwaar dit gras in geen klei waft, maar in een andere gront , daar bet wat vogtig is. Schapen en koejen weiden bet zaat af, maar bet. gras, -agten ze niet, om dat bet fcberp en biesagtig is. De Eerfie. Plaat * ` Wyftaan in de Eerfte Figuur, de eerfte zoort van de ronde Cyperus, De tweede Figuur vertoont de bloeyende Cyperus, ofte de twee- . de zoort. : AANMERKING. Daar zyn veel verfcheide zgorten van de Cyperus, zoe. aan de Oude bekent geweeft , als wel voornamentlyk ontdekt door de ylyt der latere Kruidkenners, want behalven dat zy ver- fchillen door de lange en ronde wortels, zoo zyn ze ook onderfcheiden door de breedte en fmalte der bladeren, als. "mede door de fcherpe en zoete fmaak, als ook door de - Als men Lë it linnen op deze zaatkroonijes droogt 3. min of meer, flerke geur; waar over voornamentlyk ziet . Plukn. Almag. p. 127. Tournef. inftit. R. H. p. 527. & Sloan. Cat. pl. Fam. p. 35. als mede S. Dale Pharmac. in 4te pag. 281. oy VEE D fag. 4. Tab. 1. y KB A TY a Y, 144 Z "d EN A ae Lom. VE, ET TI IE = X. Boek. II. Hoff. AMBOINSCH KRUIDBOEK. CAPUT SECUNDUM. Cyperus longus. Teckee laut. Ltera Cyperi fpecies eft longa , que in hifce Orientalibus infulis fübfequentem habet for- mam, quz ab iila in Europzis libris exhibita maxime differt. Planta eft longiffima ac repens, lon- am gerens, tenuem , & perennem radicem , non pro- „funde fub arena prorepentem, culmum craffam, len- tam, & junceam, que externe fufcis obducitur pel- liculis, & in multos articulos diftin&a eft, pollicem, vel binos transverfales digitos diftantes , ubi fubtilis- fimas deorfum emittunt fibrillas, atque ad tertium vel quartum articulum brevis erigitur pedunculus , bi- nos tresve pollices altus, quo usque etiam in arena fubprimitur. ; In vertice fafciculum gerit foliofum, ex o&o vel duodecim foliis compofitum, que ad ortum latiffima funt, ad internam partem fulcata, fubtus dorfo ro- tundo notata , plerumque firma & retroflexa, atque in acutum apicem excurrentia, qui tam acutus eft, ut nudis pedibus inter hanc plantam procedere quis nequeat. Ex fafciculi centro firmus ac trigonus ex- crefcit. petiolus, vix binos pollices altus, in fummo brevem & compreflam gerens fpicam vel fpinulofum capitulum ex multis angulofis' cellulis compofitum , que fimul hoc conftituunt capitulum , "magnitudine globi fclopeti, fed quod fuperius fenfim acute ter- minatur. Ovis peculiaris cellula magnitudinem ha- bet grani Tritici, ex fimplicibus fufcis apicibus feu fquamulis mi , in qua paleaceum reconditur femen. Mox fü Torerpkale.in triangulo locantur tria vulgaria foliola, firma & pungentia;acfupra hec in interítitiis tria alia minora foliola. . un Radix eft aromatica, odorem fpirans jucundiorem rotunda, prefertim recens, que odorem fundit Gla- dioli odorati feu Tackary, ac preterea parum falfa, praefertim fi in litore crefcit. Ore mafticata lentum in faucibus cauflat ardorem , cum fiffuris linguæ & . labiorum, qui vero in una planta multo acrior eft quam in altera, quz enim in litoribus crefcunt apri- cis, multo acriorem habent faporem, & magis pun- gentia proferunt folia, quam quz in arena humida circa fluminum oftia inveniuntur. In arenofis Affahoedy litoribus hujus fpeciem inve- ni quam maxime filveftrem , que loco capitulorum iftorum feminiferorum ingentia gerebat capita fpi- nulofis foliis armata , horrida inftar Echini marini, ita ut tractari vix poffet. Folia ejus erant uti in vul- gari, radices fere inodorz. & Nomen: Latine Cyperus longus’; Malaice Teckee laut, aliis Tackary-laut; Ternatice Minjaffal unting. Locus. Nullibi hunc inveni, nifi in planis arenofis- que litoribus, prafertim iis, que in mare parum emi- nent, ubi longis fuis radicibus per arenam prorepit, . precipue Hitcelamme in Hitoës ora, ut & in Am- boinz finu in Mele ora, atque in finu Baguale. In parva Carama circa Loeham crefcit ad oftia querun- dam fluminym , & ad paludes aqua falfa repletas , ubi folum eft fubtile & arenofum., atque ubi, uti -dictum fuit, molliora gerit folia & radices magis aro- maticas. E Ufus. Longz fufceque hujus plante radices fub arena prorepentes folummodo in ufu funt loco Gla- ` dioli odorati feu Tackary, effoffe enim in frufta fcin- ` duntur, palmam longa vel breviora, fique falfz funt, mox ad folem ficcantur, fi vero a litore magis remo- te crefcant , aque falfe infperguntur, & ad folem ficcantur. Hzc fruftula quibusvis admifcentur fuffi- migis, uti etiam cum Tackari fit. Ore autem matti- candæ' non funt, quum hz radices in initio dulcem ac fatuum prebent faporem, fed uti ditum fuit, bre- vi poft vehementer linguam & labia vellicant, ita ut fiffurz fubfequantur. Tote radices decem vel duodecim orgyas longe non magno labore extrahuntur vel eradicantur, quum laxe fub terra prorepant, que ab adherentibus fibril- lis & fpinulofis foliis depurantur, in coronas flectun- tur, TWEEDE HOOFDSTUK, De lange Cyperus. welke in deeze Oofterfe Eilanden de volgende: ge- daante beeft , van de Europife boeken merkelyk verjcbillende. . Het is een zeer lang en kruipent gewas, met een lange, dunne, en doorgaande wortel , gants niet diep onder bet zant kruipende, een balm dik, taai en bies- agtig, van buiten met bruine velletjes bekleet , en in veele. leden verdeelt , een duim of twee dwer:vingers van mal- kanderen fiaande, en zeer fyne vazelingen als bairtjens H: tweede geflagte van de Cyperus is de lange, de- mederzendende. Telkens aan °t derde of vierde lit [laat een kort fleeltje overeind, twee of drie duimen boog, zoo ver bet ook meeft in bet zant fteekt. Op zyn top draagt bet een bos van agt of twaalf bla- deren „ by baren oorfpronk breedtfl , aan de binnenzyde ge- geut, van onderen met een ronde rugge, doorgaans Dat, agterwaarts gebogen, en in een ftyve fpitfe toelopende; die zoo ftekelig is, dat men bloots voets tufJen dit gewas niet wel avandelen kan. Uit het midden van deeze verga- dering komt een ftyven driekantigen fteel op, fcbaars twee duimen boog, dragende op zyn top een korte en gedronge aaire of een flekelige knop, van veele hoekige buisjens ge- maakt, en tramen een bolleken uitmakende in de grootte van een roerkogel , dog boven zagtjens toegefpitft, leder particulier knopje is zoo groot als een tarwekorl , uit en- kel bruinagtige fpitfen of Jcbubbekens gemaakt , en daar in een kafagtig zaat. Digt onder dit bolleken fiaan in een triangel de drie gewoonlyke blaadjens, ftyf en fteekelig , en boven dezelve in de tu[Jenplaatfen drie andere kleindere blaadjens. De wortel is fpeceryagtig , licffelyker van reuk dan de rondes inzonderbeid de verje riekt als Gladiolus odora- tus of Tackary, daar by wat fütig , te weten als zy op {trand;waft. In de mond gekauwt verwekt ze een langzame brant in de keele, met Jebeurtjes in de tongeen lippe, dog aan de eene ftruik veel fcherper dan aan de andere, want die op bet barre rand waffen , zyn veel fcberper van fmaak en fiekeliger van; bladeren, dan °t geene in vogtig zant omtrent de uitgang van de riviere waft. In de zandige firanden van Affaboedy beb ik een zeer wilde zoorte bier van gevonden , dewelke in plaats van de voorfchreve zaatbollekens badde groote boofden , rontom met flekelige bladeren gewapent ; zoo y/Jelyk als een Zee- - egel , Echinus marinus, dat men bem niet kon bandelen | e bladeren waren als aan "t gemene, de wortelen van wenig reuk. Naam. In ’ Latyn Cyperus longus ; in °t Maleits Teckee laut; by anderen Tackary Bats in 't Ternatis Minjaffal unting. : Plaats. Zk beb "t nergens gevonden dan op vlakke zan- dige firanden , inzonderbeid die in zee wat uitfteken , daar bet met zyn lange wortelen door het zant kruipt, inzon- derbeid by Hitoelamma op de but van Hitoe, en in den Amboin/en inbam op den Melisboek , en op den Pas van ‚Baguala. Op klein Ceram omtrent Loeboe , waft bet by den uitgang van zommige rivieren, en aan dé poelen van zout water, daar bet een fyne zandige gront beeft, al- waar bet, gelyk gezegtis, zagter van bladeren en fpece- DEER van wortelen is. es rebruik. De lange bruine wortelen, die onder bet zant kruipen, zyn van dit gewas alleenlyk in gebruik in plaats van Gladiolus odoratus , of Tackary, want de uitge- trokken {nyt men in ftukken van een bant lang of korter, en zoo zy van nature brak zyn , zoo droogt men ze ftraks in de zonne, maar zoo ze wat verder van zee af waffen, zoo dompelt men ze in zout water , en droogt ze dan in de zonne. Deeze flukjens werden onder alderbande reuk- werken gemengt , gelyk men anders met de Tackari goet. In de mond beboeft men ze niet te kaauwen , want in "t. eerfle hebben ze wel een zoete of laffe fmaak, maar , als gezegt, kort daar na byten ze geweldig in de tong en lip- pen, dot er fcbeurtjens na volgen. — . : De gebeele wortelen tien of twaalf vadem lang, wer- den met kleine moeite uitgetrokken , vermits ze ios in bet zant kruipen, van de aanbangende vazelingen en flekelige bladeren gezuivert , tot kranfJen gevlogten, een of twee A 3 reizen 6 HERBARIIAMBOINENSIS LibrX. Caput 1. tur, ac femel bisve aque marinz infperguntur, & de- nuo ad folem ficcantur, ac fic pro fuftimigio ficcantur. Recenter ficcatz radices per aliquot dies totum re- plent cubile grato fuo odorc. Mox fupra mentionem feci graminis cujusdam , quod fpinulofum gerebat caput in litore Affahudi de- tectum, quum vero dein anno 1690 majorem ejus con- quifiverim fpeciem , a vulgari Cypero longo nimis diverfam, hinc ejus peculiarem ac fubfequentem ex- hibebo defcriptionem. Videtur effe fpecies Cyperi littorei , fed aliquando etiam magis remote ‘in ipfa crefcit terra, ac culmum erigit, qui longis, anguttiffimis & firmis obdudtus eft folis, vix palmam latis , fuperne acuminatis, & acutiffime decurrentibus , fex & feptem pollices lon- is, quorum ore acute funt & rugofe , fi retrorfum Hektar vel fricentur , -in orbem circa magnum lo- cantur caput , quod componitur ex firmis echinis in- ftar fetorum porci, quorum quidam fex pollices lon- gi funt, quidam dimidio breviores & intricati, tota porro planta adeo fpinulofa eft , ut/non nifi fübtus tangi & tractari poffit. . Hzc planta in infulis Orlanitis invenitur , que ad zephyream plagam fitz funt ante Boeronem & Toma- bu , altitudinem habens trium quatuorve pedum , longa undique emittens angufta & acuta folia graminea, in quorum medio caput excrefcit , quod vir ulmis vix complecti punt, atque ex fimilibus componitur lon- gis, fpinulofisque foliis. Incolis nulli alii infervit ufui , nifi lufui cuidam, quum nempe caput hoc abfciflum plano inponitur li- tori, ac ventus flans hoc propellit & agitat, acfi Da- bolus iftud profequeretur. Nomen. Malaice Rompot bulu matta , quum fpina ejus longz quodammodo referant longa Sinenfium cilia. Sinice ët , h. e. fpina circumvolvens , quum per ventum volvatur, unde concludi poteft, in Sina quoque notum effe. Belgice Wintboll feu caput venti vocari poteft. i : . Hzc planta anno 1691 ex infulis Tomahu deduéta ` exhibebat nihil aliud effe , nifi Cyperum littoreum ét dex- folum prorepentem, articulos gerente niae, ve pollices longos , & inftar Rortamg Tjjavony cras fos, qui ad nodos , emittunt in arenam radices, iftis autem articulis arcte adftant folia fafciculata , pen- nam lata & fulcata, ficca vero convolvuntur , & ter- minantur in firmum longumque apicem , capita ifta oriuntur inter-fuperiora folia , que a feptem ad tre- decim pollices longa funt. Capita majora funt illis Batavie excretis , fetas enim gerebant decem & un-- decim pollices longas, quz inferius haud craffiores erant filo ligatario , ac fuperius inftar equifeti geni- culate & rugofe, fi retrorfum fricentur , perfecte uti in Ecbinometra fetofa. „Culmi, tam lenti funt, ut diffringi nequeant , tota autem planta nil aromatici prebet. In arenofis & incul- tis Gë infulis [ave & Sumatre , nempe circa Jam- bum, nec ullibi in ufu eft nifi ad lufum memoratum, GEE radicula acrimoniam habent, que linguam quodammodo vellicat. In arenofis quoque Zeylonz „obcurrit infulis, majorque Amboinenfi eh > eidem in- ferviens lufui. de $ ` = Seh = Tabula Secunda Ad Figuram Primam Cyperum exhibet longum. Figura Secunda Cyperum exhibet littoreum echinato capite. Quod. convenit cum ÍLY. MuLLU H. Malab. part. 12. Tab. 75. eft- . que forte Gramen Di&acophoron, fpica turgida criftata e Mu. Zeyl. pag. 25. & Tief. Zeyl. pag. 107. D EN CAPUT reizen in zeewater gedompelt , telkens weder in de zon gedroogt , en zoo bewaart tot reukwerk. De versgedroogde vervullen eenige dagen een kamer met baar aangenamen reuk, -4 Even bier boven beb ik mentie gemaakt van een gras met een fteekeligen bol , op den ftrant van Afabudi gevon- den y; maar dewyl ik naderband anno 1690-een groot flag daar van bekomen beb van den ordinaris Cyperus longus s te veel verfchillende , zoo zal ik daar van in "t byzonder de volgende befcbryving geven. Het fcbynt een zoorte van Cyperus littoreus te zyn, ` dog bet waft ook eenigzints landwaart in „en [baat met den Bel overeind, welke bezét is met lange zeer [malle en flyve: bladeren , fchaars een fcbaft breed, ma vooren toe gegeut , en zeer [pits toelopende , zes en zeven duimen lang: de kanten zyn fcherpen ruig, als men ze na agteren firykt , zy flaan rontom een. grooten bol, gemaakt van flyve flee- kels als werkens-borftelen , zommige zes duimen , zommige half zoo lang , en. verward door malkander : bet gehele ge- was is 200 Jlekelig, dat men "t niet dan van onderen kan aantaften. Dit gewas vint men op de Eilanden Orlanith, dewelke weftelyk voor Boero en Tomabu leggen, in de hoogte var drie of vier voeten, met lange [malle en fcherpe bladeren omgeven , bet gras gelyk; in bet midden groeit een bol, die eenman kwalyk omvademen kan, van diergelyke lange flekelen gemaakt. By de Inlanders dient bet tot anders niet dan tot een zeker geeftig korswyl, wanneer men den afgefneden bol op een vlak ftrant zet, en de wind waait, zoo vliegt by woort , als of de nikker agter bem was. ; , Naam. /n.'t Maleits Rompot bulu matta, om dat zyn lange flekels eenigzints gelyken na delange bairen aan de wynbraauwen der Chinefen. In” Chinees Tíjikiu , dat is rollende doorn , om dat bet met den wint rolt, waar uit men bemerken kan, dat bet in China mede moet bekent zyn. In *t Duits mag men bet Windbollen noemen, © Dit gewas anno. 1691, van de Eilanden Tomabu ge- bragt , bewees dat bet anders niet is dan een Cyperus littoreus, langs de gront ‘kruipende , met leden van vyf of fes duimen lang, en zoo dik als Rottang Tfjavony, by de knien lange wortelen in bet zant fcbietende, aan” de voorfte leden [aan de bladeren. digt en troupsgewys by malkander , een fchaft breed em gegeut , dog de droge rol- len zamen, en eindigen in een ftyve lange fpits. De windbollen komen voort tuffen de voorfte bladeren, dewel- ke van zeven tot dertien duimen lang zyn. De bollen zyn grooter dan die van Batavia, want daar waffen borftels aan , die wel tien of elf duimen lang waren, agter niet dikker dan bindgaarn , en vooren als een peertsbair geker-. teld, en beel ruig, alsmen "t agterwaarts [irykt, regt gelyk aan den fchadelyken zeeappel Echinometra fetofa. De fielen zjn zoo taai, dat ze onverbrekelyk zyn , maar de gebeele plant is niet [peceryagtig. Men vint bet op onbewoonde en zandige fbranden van Fava en Sumatra, namentlyk omtrent. Fambe, hebbende overal geen gebruik dan tot bet bovenftaande kortswyl, en in de worteltjes is een fcherpigbeid , dewelke eenigzints in de tonge byt. Op de zandige firanden van, Ceylon is "t mede bekent , dog al grooter dan ’t Amboinfe „en tot dezelfde kortswyl dienende: H De Tweede Plaat ` Vertoont in de Eerfle Figuur de lange Cyperus. : De Tweede Figuur wett aan de Strand Cyperus met een Bebe lig booft. Het welk overeenkomt met de ILy MuLLu van de Hortus Malab. part. 12. Tab. 75. eh is mogelyk het Dictas cophoron-gras, met een dikke gekamde helm van het Muf. Zeyh pag. 25. en Thef, Zeyl. pag. 107. Hae uu SEH Tal. IZ, ‚ X.Buk. WI. Hoofdf. ` AMBOINSCH KRÜIDBOEK. ; CAPUT TERTIUM. Cyperus dulcis. Teker. boina exotica, & ex Maccaflara delata, ubi in Oryze campis aliisque paludofis crefcit locis. I5 Cyperi fpecies hac quoque numeratur , Zo Am. Peculiare gerit folium, ab alíis graminis fpeciebus multum diverfum, longum nempe, rotundum "ër con- '"*cavum, illi Cepe fimile, tres quatuorque pedes al- tum, ultra Anferinam pennam craflum , externe fub- tiliter ftriatum , fuperius in obtufum definens api- cem, ubi & trigonum eft. Interne non penitus cancavum eft , fed innumeris valvulis in varias diftinétum cellulas, que vacuz po- tifimum funt. Talia folia plurima fimul conlecta {funt fafciculata, cuncta erecta, fed non firma, facile enim franguntur, fi infleCtantur, non omnino, fed complicantur quafi , funtque porro infipida & inodora. Radix ex multis componitur fibris, in molli folo transverfaliter decurrentibus, que hic & illic novos emittunt foliorum fafciculos inftar alius Cyperi. Hi- fce fibrillis bulbi adpendent, magnitudinem habentes globulorum luforiorum vel felopeti, ex rotundo gib- bi, obliqui, aliisque minoribus globulis aucti , qui parvas & raras emittunt fibrillas ; Illi externe colo- rem habent foli, in quo erefeunt, interne albicantes funt, duri , & ficci , inftar glandium terre, faporis fatui, qui vero in ficcatis dulcis eft cum levi adftri- &ione. Sponte crefcit in paludofis Oryze campis, aliisque : umi bu: -& hum id locis Es per globulos erin ci opagari poteft ;"atque poft fex menfium patium e ra fafciculor olioforum, qui relinquuntur , fibrilleque deteguntur , effodiuntur. S “Nomen. Latine Cyperus dulcis. Malaice & Macas- farice Ruku teker, & folummodo Teker; Portugallice ` Gote kelingan, & Gote klingan , quod nomen quoque "gerit Daun labrang , precedenti libro defcriptum. Locus. Copiofe crefcit in Zeylana& Java, Baleya, & Macaffara, in Orientalibus infulis ignota eft hzc planta; fed ex Macaffara delate plantule ad fluvium elaphantem plantavi, ubi progerminarunt. ©. © Jjus. Bulbi ex fibrillis dependentes depurantur & in ufum fervantur, raro crudi-eduntur , ni(i ad fitim fedandam, fed in aqua parum ebulliuntur & eduntur. . Plurimi-fupra Paparras feu mattas ficcantur , fique edere eos velimus , prius per horam in aqua mace- rantur, ac dein coquuntur, magis autem ad recreati- onem eduntur , quam ad ftomachum replendum, ac ‘potiffimum ad potum Thee, alii eos parum torrent in fartagine. ei cav $5 0024 Lentam requirunt mafticationem ob duram ipforum fubftantiam , exterior poe deplübitur cortex, dein parum contunduntur , & vafculo, in quo Thee infun- ditur, induntur, quibus aqua tepida adfunditur, acfi potus Thee effet, qui tum forbillatur uti potus Coffee. *Potatur a febricitantibus, aliisque hominibus, qui- bus potus Thee vetitus eft, hzc planta videtur con- venire cum illa, que in Europzis libris Dulci cbinum, ejusque radices Trafi Tragi, & Trafti vocantur. Dodoneus libr. 11. cap. 15. dicit plurimum orefcere circa Veronam, & ad flumen Athefim , alii hanc ha- bent pro Cypero dulci Theopbrafti libr. 6. vel pro ejus Malinatballa , de qua vide Clufium in adnotationibus fuis ad Bellonium libr. 2. cap. 40. ubi dicit, in Hispa- nia circa Valentiam vocari Funcia avellanada; Euro- peum..Dulci chinum deferibitur folium gerere acuto dorfo inftru&um , & culmum trigonum , qui flores ac femina profert inftar Cyperi , que omnia. in Indico non oui fed ufi inter fefe conveniunt. Habel zelin Zerapionis & Avicennz pro eadem ha: betur planta , que in Barbária crefcit in Malta & Si- cilia, ubi Cbabazisi vocatur. Rauwolfius in Itinerario fuo, libr .1.cap.4. fcribit, Tripolis vendi in officinis ex A o deductum, & ab incolis edi, a quibus Habel afs, five Altfis vocatur. sar D k | In - lieden genaamt Habel affis, ofte DERDE HOOFDSTUK. De zoete Cyperus, | nder de zoorten van Cyperus komt deze mede , in Amboina uitlants, en ingebragt van Macaffar , daar zy in de Ryjivelden, en andere moera[fige Plaatfen groeit. . Hy heeft een byzonder blad , yan andere grafen veel verfcbillende, te weten lang , ront , en bol , bet Ajuinloof gelyk, drie en vier voeten lang , ruim een ës dik, van buiten fyn geftreept , boven met een Jtompe fpitss daar bet'avat driekantig is. Binnen is bet niet doorgaans bol, maar met ontelbare - fcheidvellekens in werfcheide cellekens verdeelt , dewelke voor "t mee[te ydel zyn. Zulke bladeren fiaan veele by mal- kanderen in boffen , alle overeind , dog niet ftyf , want zy breken ligt , als men ze buigt, niet kort af, maar vouwen Jlegts , voorts zonder fmaak en reuk. De wortel beftaat uit veele vezelen, in de weeke gront dwers loopende , bier en, daar nieuwe boffen bladeren uit- gevende, gelyk andere Cyperus, Aan deze vezelen vindt men knobbelen bangen in de grootte van knikkers en muse quetkogels, uit den ronden bultig fcbeef , en met kleinder knobbelen bezet, aan dewelke weinige en kleine vezeltjens bangen: Buiten bebben ze de koleur van de gront, daar ze siu. binnen witagtig, bard en droog as aardakers , laf van fmaak, maar aan de gedroogden zoet met een klei- ne adftrictie. Het groeit van zelfs in de moeraffige ryft- velden , en andere lage en vogtige plaatfen: men kan bet ook met de knobbels x is en na zes maanden uitgra- ven, ter zyde van de boffen bladeren, dewelke men aan laat, en de wezels vervolgt , gelyk men de Patattas uit- graaft. N "t Latyn Cyperus dulcis; opt Maleits en Mansi? Waka hers We Debet T s Teker; in’t Portugees Gote kelingan , en Gote 3 welke naam ook draagt bet Daun labrang , in ?t voorgaande boek befchreven. — Plaats. Men vindt bet overvloedig op Ceylon en Fava, Bali, en Macaffar: in deze Oofterfe Eilanden is bet on- bekent. De plantjes van .Maca[fer gebragt , beb ik aan de Rivier den Olyphant doen opkomen. : Gebruik, De knobbelen aan de wezelen bangende , wer- den van dexelve gezuivert , en bewaart: men eet ze zele den raayw, dan om den dorft te verflaan; maar xy wer: den in wat water opgezoden , en dan gegeten. De meefte werden: op Paparren gedroogt, en men ze nuttigen wil, eerft een uur in water geweekt , en dan opgezoden 3 en meer uit pleizier gegeten, dan om den buik te vullen, en gemeenlyk by den Thecbak; andere rooften ze eerft wat in een pan. w ^ p^ H - Zyverei[fen een la kaauwen wegens bare barde fubftantie , men fcbilt ook de buitenfle ruigte af , ftoot ze klein, en doet ze im een tbeepotje, en giet warm «water daar op, als of bet Thee was, "t welk men dan drinkt ge- lyk Coffy of Bonefop. f Brett Het wert gedronken by koortfige menfchen, en andere, die den Thee verboden is. Dit gewas febynt overeen te komen met ^t geen in de Europife Kruidboeken Dulci chi- num, en zyne wortelen Trafi tragi en Trafci genoemt werden. Dodonzus libr. 11. cap. 15. zegt, veel groeijen ’er omtrent Verona en langs de rivier Athefis; andere bouden ’t voor Cyperus dulcis van Theophraftus, Lib. 6. of voor deszelfs Malinathalla, waar van ziet Clufius in zyne Aanteekeningen over Bellonium libr. 2. cap. alwaar by zegt, dat bet in Spanjen omtrent Valentia biet . Juncia avellanada. Het Europife Dulci chinum werd ` befchreven met een fcherpe rugge aan °t blad , een dries kantige fleel, die bloeizel en zaden draagt gelyk de Cype- eur, al ’t welke men aan "t Indife niet ziet, maar in 't gebruik komen ze overeen. Habel zelin van Zerapió en Avicenna wert voor.’t zelve gehouden, groejende in Barbaryen , in Malta en Sie cilien , alwaar ’t Chabazizi genaamt wert: Rauwolfius in zyn Reisboek libr: t. cap. 4. /cbryft, dat bet ook te Tripolis in de winkels verkogt wert: uit Egipten gebragt zynde wert bet van de Inwoonders gegeten : vee ê Itfis. Of 8 HERBARII AMBOINENSIS Liber X.*Caput IV. . In Macaffara teneri & pingues culmi , qui in Ory- ze campis primo pluviofo menfe magna propullalant “copia, abfcinduntur, quorum exterior viridis deglu- bitur pellis, internaque alba & mollis medulla editur, que dulcem prebet faporem: * ae Anno 1691 hoc Teker late luxurians mihi ex Ma- - caffara delatum fuit, quod tali modo obfervavi , quum juftam adquifiverit magnitudinem , folia gerens ac fru- Eus, tum nulli ad radices inveniuntur bulbi , fed modo quum illi emarcidi funt. Vetufta folia in binos tresve articulos diftinéta funt , en ia ei potiffimum abru- ptus videtur, qui late quoque diftant, foliaque binos cum dimidio ac tres pedes longa funt. Fructus pecu- . liaribus irifident petiolis , quidam transverfalem pal- mam, alii binos pedes fupra radicem progerminant , referuntque fruftulum Siriboz, vel Acori fructum , fed minores funt & planiores, digiti articulum longi , ex vagina ortum ducentes , cujus fuperflua pars fub iis dependet, funtque externe granulofi, & mufcofi quafi , acfi florerent. Javani illud vocant Tiker, ubi & in paludofis quoque crefcit campis. * Tabula Tertia Ad Figuram primam Cyperum exhibet dulcem, x . Figura Secunda Gramen denotat Capitatum. OBSERVATIO. Hic Cyperus dulcis cum illo videtur convenire; qui Cyperus dulcis rotundus, efculentus, Zrafi dulce vocatus dicitur a Parkins, Tb. Bot. pag. 146. & Cyperus rotundus efculentus "anguftifolius C. B. Pin. & Trafi f. B. &c. _ 4 Gramen vero capitatum Cap. 4. defcriptum eft Rottinga H. Ma- Jab. Tom, 12. Tab. 52. & Gramen Cyperoides minus, fpica com; fubrotunda, viridi, radice odotata Sloan. Cat. p. 36. & Tom. 1. Tab. 78. Fig. 2. vide & Thef. Zeyl. pag. 107. CAPUT QUARTUM. Gramen capitatum . Tahabfa. — “¥ Ec planta Cypero etiam adfinis videtur, cujus H formam quoque imitatur, folia faltem ejusdem funt forme, fuperius nempe trifulcata, & in- ferius dorfo acuto notata, fünt autem longiora & ad tactum acutiora, ac quodammodo fcindentia , fi retro fricentur, in locis cultis & humidis ultra pedis longi- tudinem obtinent , ceterum humilis eft plantula. Culmus fefquipedem altus eft, immo altior, tenuis, . trigonus, & junceus uti in Cypero florido. Vertici tria quoque infident- folia in triangulo pofita , longiora quam in ifto Cypero, que loco umbelle fpicatz in centro capitulum gerunt rotundum, magnitudine fe- mi perfecti Fragi , quod componitur ex albis & com- . pa&tis fquamulis, que tandem pallide fufce fant, ac decidunt, lanuginofum continentes femen. eegen eft, ex tenuibus compofita fibrillis 2 lerumque inodora, feu parum ad illum Cyperi floridi odorem adcedens. " Folia altiorem Aes illo Cyperi floridi , atque tam in peculiaribus locantur fafciculis quam illa culmi frugiferi , que ad oras acutiora funt illis Cyperi,- ipforumque fapor grami- peat. Sila e . Nomen. Latine Gramen capitatum; Malaice Taba- ifs; e: inquietum inflar notatur per tria ifta folia in triangulo pofita. o Quidam hoe vocant Tabaliffam feminam , ac prece- dentem Cyperum floridun, Tabaliffam marem. Terna- tice Tola topolo , h.e, dettuncare caput. Amboinice Paya matta, h. e. Malaice Rompot matta ican; Latine Gramen paronycbiale , a fubfequenti ejus ufu; Belgice Kmpgra.. rs. : c TOM crefcit in areis & hortis, in relictis atvis, eftque tanquam Zizania, Quod in plateis pro- venit; humile S gracile eft, ejusque capitula haud Pifo majora funt. Ufus. D: gras wil mede uit de mang fcbap van Cyperus neus non tam dulcis eft, unde & a pecoribus non hominis zgroti , quod , Op Macaffer werden de jonge en vette balmen , dewelke in de ryftuelden by den eerften regenmaand in menigten uit/pruiten, afgefneden , en de buiten[le groene buit afge- ` [cbilt zynde, bet witte en malfe pit daar uit gegeten, "7 welk, zoet van findak is. - In jaar 1691 is my dit Teker in zyn volle wasdom van: Macaffer gebragt , en aldus bevonden ; als by zyn volle wasdom beeft van bladeren en vrügten, dan vind men geen knobbelen aan de wortelen, maar wel als dezelve vergaan zyn. De oude bladeren zyn in twee of drie leden verdeelt , en ’t bovenfte is mecft afgebroken, fiaande wyd van mälkander , de bladeren zyn twee en een half en drie ; voetenläng. De vrugten komen op byzondere fleelen voort, zommige een dwersband. zommige twee voeten boven de wortel. Zy gelyken een flukje Siriboa , of de vrugten van Acorus , dog kleinder en platter; een lid van een vinger lang , uit een boofe of fcbede voortkomende , waar van 't reflantje agter aan bangt, van buiten korrelig en beban- gen met iets mosagtigs als of "t bloeifel was. De Favanen noemen ’t Tiker; alwaar ’t mede in de moerafhge velden groeit. De Derde Plaat Wyft aan in de ZerfleFiguur de zoete Cyperus. De Tweede Figuur vertoont het geboofde Gras. AANMERKING. Deze zoete Cyperus {chynt met die overeen te komen, welke de zoete, ronde, en eetbare Cyperus genaamt wert: Trafi geheten by Parkins, Th. Botan. pag. 146. en ronde eetbare - fialbladige van C. B. Pin. & Trafi van F. Bamb. &c. Dog het gehoofde gras in het vierde Capittel befchreven, is de Rottinga van de H. Malab. Tom. 12. Zab. 52. En het kleine gras na de Cyperus gelykende, met een gedronge ronde groene helm, en welriekende wortel van Sioan. Cat. p- 36. & Tom. 1. Tab. 78. Fig. 2. ziet ook de Thef. Zeyl. pag. 107, VIERDE HOOFDSTUK. Be gehoofde Gras. 4 zyn, Wiens gedaante bet ook zeer naboot[l , immers de bladeren zyn van de zelfde fatzoen , te weten boven met een driekantige voore; en beneden met een feber- pe rugge, dog xy zyn eenigzints fnydende als men ze agterwaarts ftrykt, op ge- boude en vogtige plaatzen werden xe boven een voet lang , anders blyft bet een laag. kruitjes = > ` De Bel is anderbalf voet boog en meer , dun, driekant, en biesagtig gelyk aan Cyperus floridus. Op den top Shaan insgelyks drie bladeren im cen drieboek , langer. dan aan "t voornoemde Cyperus. In plaats van de geairde dollen bebben ze in de midden een ront knopje in de grootte ven een balfwaffen Aardbefie , van witte en in een ge- dronge fchubbekens gemaakt , die ten laat[len- ligt bruin werden, en allegaar afvallen, met zig nemende een 0l- De wortel. is bairig , wit dünne: vazelingen gemaakt, meeft zonder reuk , of een. weinig: na die van Cyperus floridus riekende. De bladenen formeren een hogeren Deel, dan de Cyperus floridus, em Joen zoo wel in byzondere vergaderingen als aan den vrugtdragenden feel j^ dewelke Jeberper van kanten is dan aande Cyperus; en zyn gras is zoo zoet niet, daarom bet van de beeflen niet veel ge- A wert. © Te ou 1 aam, In "t Latyn Gramen capitatum; i» °t Maleits Tabalifía; dat is ongeruftig of woelende, gelyk een ziek men/cb , "t welk beduit wert door de drie bladeren, die van malkander in een driefpronk afavyken. : jor Zommige noemen dit Tabaliffa , het wyfken , en de voornoemde Cyperus floridus, Tabalifía het manneken. In ’t Ternaties Tola topolo, dat isi’t buofd afhonaven ; in "t Amboins Paya matta , dat is in 't Maleits Rompot matta ican; in * Latyn Gramen paronychiale, var zyn volgende gebruik;.op ’t Duit/ch Knopgras. Plaats. Het waft overal in dé:erven en tuinen op ver- latene bedden , werdende voor een onkruit,.gehouden : ’t geene op de ftraten waft, blyft laag en mager , en, zyné knoppen zyn niet grooter dan een erwete, ae G Ke, e nger en fcberper in "t aantaften, . ~ NM M Tab, ur. X. Boek. V, Hoofdft. Ufus. Alba hujus graminis capitula formam gerunt purulenti oculi in Paronychia, unde homines quam maxime inquieti funt, per quem characterem incole edodi fuere, fpecificum efle remedium contra hoc malum, quem 1n finem ifta fumuntur capitula , que cum pauxillo Curcume conteruntur , & fupra ignem parum elixantur in folio Siri Boppar , iftaque unguis malo adplicantur. Alii ifta conterunt capitula cum Canario, quz fupra ignem calefacta ifti adplicantur parti. : : In Malayenfi Grammatica hec herba feu potius ejus culmus barbatus alicui miffus denotat , perfonam, uz hunc mittit, effe inquietam, & nefciam quid fa- Lem fit. ; Hz radices vel folæ , vel cum illis fubfequentis Graminis vaccini, parum contufz , aque incoéte, & propinate , Dyfenteriam aliasque fiftunt Diarrheas. | ua hofce morbos radix hzc cruda quoque edi- tur cum Pinanga, fed potiffimum in pueris adhibetur. AMBOINSCH KRUIDBOEK. 9 Gebruik. De witte boofdekens van dit gras bebben de beeldtenis van bet etterige boofd of ooge aan ^t nagelge- zweer Paronychia, 't welk de men/chen dapper onruftig: maakt, door welk carakter de Inlanders geleert bebben, dat bet een toegeëigent geneesmiddel is tegens ’t zelve acci- dent: men neemt de voornoemde boofdekens , wryft die met een weinig Curcuma, braadt ze over "t vuur in een blad van Siri Boppar , en bind bet op bet nagelgezweer. Andere wryven dezelfde boofdekens met Canary, maken 't warm over ’t vuur , en binden ’t daar om. In de Maleitfe Letterkonft wil dit kruid of eigentlyk den gebaarden (teel aan iemant gezonden , zeggen , dat den zendende perfoon ongeruflig is, en in zorge flaat, niet wetende wat by doen zal. Deze wortelen alleen, of met de wortels van "t volgen- de Gramen vaccinum een weinig gekneuft , in water ge- kookt, en gedronken , floppen den rooden en andere buiklopen. Tegens dezelffte gebreken eten ze deze wortel nok rauw met Pinang , dog bet word meeft aan de kinderen gebruikt. CAPUT QINLNITM Gramen vaccinum , aliaque Gramina. Rompot carbon. oc eft Gramen fupinum & Geniculatum , non H quia juxta folum prorepit, fed quum fenioribus cauliculis & culmis terre incumbit, plurimi enim fimul ex una propullulant radice , inferius angu- Dap, fuperius lati, acfi compreffi effent, atque hic & illic bifidi, quorum inferiores & vetuftiffimi terre plane incumbunt, acfi ipfi adglutinati effent, qui len- tiffimi funt, ac fere disrumpi nequeunt, ipforum fum- mum in multa diftinguitur folia, vulgari gramini fimi- lia, glabra, wj da ad fummum palmam vel Ux thamam longa, plurima autem breviora funt. Culmi fo- liis ita obfeff funt, ut fere dignofci nequeant, attamen in genicula diftinéta funt, juncei, & graminei faporis. terior culmus parum erigitur , eftque rotundus & tenuis inftar fili veli navigii, atque in vertice quatuor fuftinet fpicas, non transverfaliter extenfas, fed pa- rum obliquas, & quinta aliquando parum inferior eft, . relique binos digiti articulos longe funt, non late, fed auctz binis ordinibus rugofarum & pallide viren- tium cellularum feu fquamarum , deorfüm fefe ape- rientium , ac tenue quoddam femen continentium. Radix magna eft congeries fubtilium fibrillarum , que firmiffime terre inherent, ita ut non mifi vi evelli poffint. Tenere plante potiffimum erectz funt, fed vetufte undique circa radicem extenfe decum- bunt, atque in medio patinam quafi formant, feu plagam nudam, que ex albicantibus formatur culmis. Nomen. Gramen vaccinum, juxta Malaienfe Rompot carbou, h.e. Vacce Gramen, item Rompot cras , h. e. Gramen tenax , juxta Amboinenfe Hobotu aman. Ter- natice Fartago & Fortago ; Balice Padangb bilulangb feu Balulangb , quum duritiem habeat pellis: Vacca. Locus. Molefta funt Zizania in areis undique circa edes, ut & in areis hortorum, ubi per femina quam maxime multiplicatur, ita ut intra breve temporis - fpatium ingentem obcupet locum. mam fenior facta fit hec planta, difficile cum ra- dicibus evelli poteft, culmique prius diffringuntur , . quam quod radices extrahantur,. unde effodere eas oportet, folum amat argillofum durasque vias. _Ujus. Vacca hoc depafcunt in viis & plateis, quam- diu tenerum eft, vetuftum enim a cunétis fpernitur animalibus & jumentis. Radix cum Calappi rafura mixta, vel fola in aqua contrita, capiti inlinita, ita ut per aliquod tempus adhereat, dein abluta aqua, cui eadem incoéta fuit radix, capillorum profluvium inpedit, efficitque, ut denuo excrefcant. Capilli autem inde duri, craffi, & circinnati funt, unde dein cum rafura Calappi, vel aliis mollibus fo- liis, uti illis Convolvuli minoris abluendi funt. Hujus radicis deco&tum, five folum, five cum illa Tabaliffe coctum & Gem quasvis fiftit Diar- rhzas; in Malaienfi Grammatica ramulus hujus plan- te miffus denotat illum, qui hunc mittit, propofiti tenacem effe, uti amator in amoribus. . Tom, VI. . Pre- VYFDE HOOFDSTUK Het Koei-gras , en andere 200rten van Gras. it is een Gramen fupinum en Geniculatum , niet D om dat bet langs de aarde kruipt, maar om dat bet met zyn oudfie Deelen plat op de aarde legt, want "er komen veele wit eene wortel, beneden fmal , maar bo- ven breed, als gedrukt , en bier en daar in tween zig ver- deelende, waar van de onder[le en oudfte plat ter aarde leggen, als of ze daar aan geplakt waren, zeer taai en febier onverbreekelyk: haar voorfte verdeelt zig iu veele bladeren, die van een gemene gras-fatzoen zyn , glad, en te zamen gevouwen ; op't. meefte een band of pan lang s maar de meefte korter. De fteelen zyn zoodanig met bla- deren bezet , dat men ze niet wel bekennen kan; en egter in leden verdeelt; binnen biefig „ en grasagtig van fmaak.. De uiterfte fleel ftaat wat overeind , ront en dun als een zeilgaarn , dragende op zyn top vier aairen , niet dwers uitgebreid , maar wat fchuins fiaande , en xomtyts de vyfde wat beneden: de andere tweeleden van een vinger lang , niet breed , bezet met twee rygen, ruige en bleek= groene buisjens of fchubben, naar onderen bun openende , en inhoudende eenig fyn zaat. De wortel is een groote bo[fe van fyne vazelingen , zeer vaft in de aarde boudende , zoo dat men ze niet dan met geweld uittrekken kan. De jonge flruiken ftaan meeft over- eind, maar de ouden leggen rontom,de wortel. uitgebreid s en formeeren in de midden fcbier een fchotelken , of kalen plek van de witagtige fieclen gemaakt. Naam. Gramen vaccinum ; ná ’t Maleits Rompot carbou, dat is koeigras , item Rompot cras , dat is bard- boudent gras; na °t Amboinfe Hohotu aman; in "t Ter- nataans Fartago en, Fortago ; op Baleyts Padangh bilu- langh , of Balulangh, om dat bet zoo bard wan gewas is ' CAMA: an de^ Rr a ‘Plaats. Het is een moejelyk onkruid in de etven rontom de buizen, en op de paden in de tuinen, daar bet zig met zyn zaat zeer vermenigvuldigt , en inkorten tyd een groote plaats beflaat, Als bet oud geworden is , laat bet zig moejelyk uittrek- ken met de wortelen, en de Deelen breeken eer af , dan men die wortelen uitkrygt, dies men ze uitgraven moet 5 bet bemind een kleyagtige grond en barde wegen. Gebruik. De Koebeefben weiden dat af langs de ftra- ten en wegen, zoo lang bet jorg is, want het oude wert van alle beeften veragt. De wortel met Calappus-raspel of flegts in enkel water gewreven , op 't hooft gefmeert , en een tyd lang daar op gelaten, daar ma gewaffen met "t water, daar in dezelve wortelen gekookt zyn, belet bet uitvallen van t bair, en doet het zelve waffen. _ Dog bet bair wert bier van wat grof, bard, en gekrult, dies men °t daar na met Calappus-raspel , of andere weeke bladeren , als die van Convolvulus minor moet afwafJen. Het afziedzel van de wortel, bet zy alleen, of met die van ‘Tabaliffa gekookt eu gedronken , flopt alderbande buikloopen. In de Maleitfe Letterkonft een takje van dit gras gezonden, beduid dat den zender ftandvaftig by zyn ees wil blyven, gelyk de minnaar in °t e. eb 1o Precedens vulgare Rompot carbou femina habetur, cujus mas eft fimilis planta in agris crefcens, nec ita extenía , fed folummodo binis tribusve inferioribus eniculis terre incumbens , ac fubfequentibus fefe enfim erigens articulis ad altitudinem binarum trium- ve fpithamarum. Folia ejus magis quoque extenfa funt quam przce- dentis, vulgarisque forme. In vertice atque hic & illic ex foliorum alis corymbus excrefcit ex feptem, oto, & decem fpicis compofitus , quz inferius tribus infident cauliculis inftar fulcri, Hz fpice primo vi- rides funt, dein fufcz , omnino granulofz inftar femi- nis Phalaris, fed quod multo minus eft, abfcondunt- que pufilllum fufcum femen inftar Milii. ` Cauliculi, quibus folia infident , ex rotundo plani feu compreffifunt ; Ternatenfes illud vocant Fartago lacki lacki, Goddam Frumentum eft, horum graminum formam pra fe ferens, non procumbens, fed erectum , quatuor pedes altum : Ejus folium cum illo Rompot carbou convenit , fed fuperius in vertice culmi quatuor pro» ducunt fpicas, transverfaliter cruciatas , uti in fub- fequente Gramine repente, que componuntur ex com- pactis & fquamofis cellulis, per binos ordines dispo- fitis. In hifce pufillum reconditur femen inftar Pani- ci minoris, quod duplex eft, album & nigrum, juxta binas fpecies. In Baleya & Java hoc frumentum plantatur ad oras camporum, qui Oryza conferuntur. Cum ejus gramine pecudes aluntur, maturumque femen cibo infervit, in pultem enim coquitur & edi- tur inftar Panici, quo & avicule etiam aluntur. In Cormandele ora, aliisque Indoftanz regionibus hoc femen Natsjoni vocatur , & ad cibum adhibetur , quod tamen nomen proprie Panico convenit. Bontius libr; 6. cap. 52. ex Profpero Alpino libr, 1. cap: 40. de plantis Agyptiacis hoc vocat Gramen cru- ciatum , ejusque decoctum laudat contra Dyfuriam , Stranguriam, Renum & vefice dolores & ulcera, item. ad excitandos fluxus muliebres ; viditque Jave non tantum quatuor, fed fex immo octo producere fpicas; uti hic aliquando:quinqueqiofers >à. ` Tabula Quarta Ad Figuram primam Gramen exhibet vaccinum , quod femina vulgo dicitur. x Gen Figura Secunda ejus marem quinque [picis ornatum reprefentat. Figura Tertia Gramen Fumi exhibet. — Gr OBSERVATIO. Bine be fpecies ad illud gramen pertinent , quod. gramen crucis ab. Alpino de plant. ZEgypt. pag. 121. vocatur, cujus Figura cum noftra omnino convenit, eftque Gramen Datty- . lon fpicis brevibus craffis plerumque quatuor cruciformiter dispofitis Sloan. Cat. pl. Fam. p. 33. & Gramen Javanicum _ eruciatum Bontii p. 148. & Cavara Pullu H. Malab. p. 12. Tab. 69. p. 131. & Gramen. cruciatum Zeylanicum Thef. AR PIO Bes O 070 ies rg d GE E E HERBARII AMBOINENSIS Caput X. Liber V. Het voorgaande gemene Rompot carbou, boud men voor 't wyfken; bet manneken daar van is een diergelyk gras, meer in "t velt waffende, 200 zeer niet uitgebreid, maar alleen met de twee of drie onderfle leden , op de aarde bukkende , en met de volgende knien zig allenkskens opregtende tut de boogte van twee of drie fpannen. De bladeren zyn meer uitgebreid als aan *t vorige, van gemene gras fatjoen. Op den top en bier en daar uit den Jcboot der bladeren komt een tros voort van even, agt , en tien aairen gemaakt , die echter beneden op drie fieelen als voetjes vergadert zyn. Deze aairen zyn eerft groen, daar na bruinagtig , gants korlig als Phalaris of Canari- zaat , dog veel kleinder, en verbergen een klein bruinagtig zaat als Hirfe. De jteelen, daar de bladeren aan flaan, zyn uit den ronden, mede plat of gedrukt. De Ternatanen noemen °t Fartago lacki lacki. Goddam is een koorn van fatzoen als deze grazen, niet leggende, maar overeind flaande , vier voeten boog: bet blad gelykt dat van Rompot carbou, maar boven den top dragen de fteelen vier aairen, regt over dwers in een kruis flaande, gelyk aan*t volgende Gramen repens, gemaakt van digte, en in een gedrongen fcbubagtige buis- kens, in twee rygen ftaande. Hier in fcbuilt klein zaat als. klein Panicum van tweederlei couleur , wit en zwart, na zyn twee zoorten, Op Baly en Fava werd dit koorn geplant, aan de kan- ten van de Ryftvelden. Met bet groene gras voeden ze de beeften , en "t. rype zaat dient tot de koft: want bet werd tot brey gekookt, en gegeten als Panicum, en om kleine vogeltjes te voee den. Opde Kuften Cormandel en in de andere landen van den Indoftan werd dit zaat Natsjoni genoemt, en. mede tot de koft gebruikt ; welke naam egter bet Panicum ti. gentlyk toekomt. Bontius libr. 6. cap. $2. noemt bet uit Prosper Alpinus libr. 1. cap. 40. de plantis Ægyptiacis gramen crucia- tum, en roemt zyn Decottum tegens de brand pis en koude pis, als mede tegens de pyne van nieren en blazen, en derzelver zaveeren , ook om de maand[Londen der vrou= wen te verwekken. Hy heeft bet op Java niet aileen met vier, maar ook met fes en agt aairen gezien, gelyk bet bier zomtyts met vyven is. De Vierde Plaat Vertoont in de Eerfte Figuur het Koeyengras, het geen het Wyfje doorgaans genaamt wert. : De Tweede Figuur verbeelt het Mannetje daar van, met vyf aalren vergiert, De Derde Figuur vertoont het Rookgras, AANMERKING, Deze twee zoorten hehoren tot dat gras , het welk het kruis- gras van Alpinus over de Beer planten pag. 121. ge» naamt wert, welke figuur met de Onze geheel overeenkomt, en is het Daétylon-gras met korte dikke en doorgaans vier gekruifte aairen van Sloan, Cat. pl. Fam. p. 33. en het gee kruift Javaanfe gras van Bontius pag. 148. en Cavara Pullu van de Hort. Malab. 12. Deel, Tab. 69. p. 131. en het Cey- ` loníche gekruift gras, Thef. Zeyl. pag. 106. &c. SESDE x Pag. 10. NA Tab. zv vá Y (CORO 7 ER VAR X. Boek. VL Hof. AMBOINSCH KRUIDBOEK. — T CAPUT SEXTU M. Gramen repens minus." Rompot majara. “Tec repentis graminis fpecies eft, quinque enim fexve cenues & firmos ex una producit radice culmos, fefe non erigentes , fed plane terre incumbentes vel repentes, ad palme latitudinem ab ortu geniculum formantes , ubi fibrillas iterum emit- tunt, ac mox fefe bifidunt, omnesque porro genicu- lati.funt, & radiculas terre infigunt, ubi hanc tan- gunt, ac furfum alios iterum exhibent geniculatos culmos parum elevatos, quique ad quodvis genicu- ]um fimplex producunt folium vulgaris graminis for- mz, fed non ultra extenfum digitum longum, tenue, & ad tactum parum rugofum, faporis dulcis. Culmus frugifer non craffior eft filo velorum, in fummo femper gerens quatuor fpicas, transverfaliter .ereltas & cruciatas , ultra digiti articulum longas, atque in binis ordinibus obfitas viridibus fquamofisque cellulis, que majores funt quam in precedentibus, . in quibus reconditur pufillum fufcumque femen. Radix fibrillofa quoque eft fed rara, ideoque facile eradicari TUR , licet magnum obcupet locum, cul- ‘mique inftar retis difperfi & connexi funt, ubique per fibrillas fefe figentes. Nomen. Latine Gramen repens minus , feu Agreftis minor ; Malaice Rompot majara ; Amboinice Hutta ayan, h. e. gramen repens, Ternatice Saba faba, quum ejus fpice extenfam referant palmam. Locus. Circa fepes crefcit & in umbrofis locis, fed potiffimum in cultis.vel defertis arvis. ; Ui: Pabulum eft equorum € pecudum. Culmus «cum expanfis fpicis alicui miffus- Sec um, qui hunc mittit, aliquid petere, acfi quis extenfam offer- ret palmam „ ut aliquid accipiat. x EE ramen caninum, feu Rompot andjing, huic quoque adfine eft, atque gramen eft culmum gerens tenuem & geniculatum, inferioribus geniculis terre incum- bens, dein fefe erigit , tenuia gerens extenfaque foliola. Culmus fuperne profert. binas anguftas ereétasque fpicas, atque fub his tertia aliquando locatur ex fimi- libus fquamofis compofita cellulis , inftar binorum praecedentium graminum , fed cellule he fubtiliores & anguftiores funt. Radix tenuis eft & vilis, crefcitque inter gramen ` vaccinum & Teckee , que tria gramina canes edunt, ut vomitum cauffent, quum alvi torminibus obnoxii : funt, quo curantur. 5 " Gramen fumi , Malaice Rompot affap , Ternatice Deen manjoffu, fpecies eft vulgaris Graminis venti , ` quod eft gramen pufillum, humile, tenues emittens cauliculos, non multum procumbentes , fed potifli- mum erettos, qui brevia gerunt extenfaque foliola , intenfe virentia, & aliquando, fi foli rite funt expo- ' fita, vel in folo crefcunt argillofo , rubentia vel fufca, extenfam gerit fpicam, inítar caudz vulpis, quz ex tenuiffimis cauliculis, ac fuperius ex fquamofis com- ponitur capitulis, ita ut potius fumum quam fpicam mentiatur. In fterilibus erefeit locis fub aliis grami- nibus in gracili folo , vel foli maxime expofito. Nul- . lum ‘ejus novi ufum, nifi quod alicui mittatur tan- quam obprobrium, aliquem in verbis effe inconftan- tem, tálisque promifía tanquam fumum effe. + Campeu feu Campee, fic Batavie Portugallico vo- -cabulo dictum , acti dicerent Polygonum aquaticum , eft gramen aquaticum repens, ad oras aquarum fta- gnantium & paludum obvium, flagellis fuis tam aque quam terre incumbens. Folia gerit longa graminea, inftar fübfequentis Hippogroftis, que rotundis, mol- Jibus & concavis infident petiolis, nullum, quantum notum eft, gerens florem vel femen. Muliercule Batavie multum hoc adhibent , tenerrimos fricantes culmos & folia, quibus caput inliniunt , ut crines ' excrefcant denfi & longi. ÖBB RRA Gramen Fumi, idem eft, quod gramen paniculatum, locuftis tenuiffimis fubrotundis nobis dicitur in Tbef. Zeyl. pag. 110. . Tab. 47. Fig. 3. & Gramen paniculatum ex oris Malab. - pannicula delicatiore Plukn. Phys, Tab, 300. Fig. 2. & Al- o ebe |. CAPUT ` dän ronde weeke en bolle - zaat. De Vrouwen op Batavia gebruiken 't veel, de teer: SESDE HOOFDSTUK. Het kleine kruipende Gras. : it is een zoorte van kweken-gras , want bet geeft D vyf of fes dunne ftyve fteclen uit eene wortel, die zig niet opregten, maar alle plat ter aarden leg- gen of kruipen, een band breed , van den oorfpronk een knte makende, aldaar weder inwortelende, en zoo voorts in twee andere takken zig verfpreidende , die alle met knien voortkomen, daar zy de aarde raken inwortelen, en dan opwaarts andere geleede fteelen voortbrengen, die wat overeind ftaan, en aan yder knie een enkel blad beb» ben van gemeen grasfatfoen, dog niet boven een geftrek- te vinger lang, dun, en wat ruig in "t aantaften, zoet van [maak. De vrugtdragende fteel is mede niet dikker dan zeil- gaarn , op zyn top dragende altyd vier aairen, die regt overdwers, en in "t kruis uitgebreid ftaan , ruim een lid ‘wan een vinger lang, en in twee rygen bezet met groene Jcbubagtige Duiskens , grooter, dan aan °t vorige, daar in een klein bruin zaat fcbuilt. De wortel is mede vazelagtig , dog weinig, dierbalven ligt uit te trekken is, hoewel "t een groote plaats beflaat , en de fleelen netsgewys door malkander loopen , overal met worteltjens zig vaft makende. Naam. Jn ’t Latyn Gramen repens minus, of Agre- ftis minor ; in °t Maleits Rompot majara; in 't Am- boins Hutta ayan, dat 15 kruipent gras; in’t Ternatis Saha faha, om dat zyn aairen een vlakke uitgerekte band elyken. à Baas: Het waft omtrent de beggen en op febaduwag- tige plaatfen , dog lief{t op gebouwde en verlatene landen. Gebruik. Het is een voeder voor paarden en koeibees- ten. De fteel met de uitgebreide aairen aan iemand gezon- den, beduit dat den zender iets begeert , als of men een Alitgebreide band vertoonde om iets te ontfangen. — Het Gramen caninum, Rompot andjing, of bonde- gras, is ook van dit maag febap ; een dunfteelig en geleed graasken, met de onderfte leden op de aarden bukkende , daar na zig opregtende met dunne uitgebreide blaadjens. De ficel draagt boven twee fmalle overeind ftaande aai- ren, en daar agter zomtyts een derde van diergelyke fcbub- agtige buiskens , gemaakt als de twee voorgaande, dog fynder en fmalder. De wortel is dun en gering , bet waft onder "t koeigras en Teckee gemengt , welkedrie grafen de bonden eeten „om door ’t braken bun te geneez&, als ze buikpyn bebben. . Gramen fumi, op't Maleits Rompot affap , int Ternataans Uccu manjoffu , is een zoorte van ’t gemeen Gramen venti, of windbalm, cen dunfteelig en laag gras- ken, niet veel leggende , maar meeft ond aande , met korte en uitgebreide blaadjens , die boog groen zyn „en zom- tyts als ze wel ter zonne, en op een kleigrond ftaan, rood of bruin; bet draagt een uitgebreide aaire als een voffe~ ftaart, van zeer fyne fteeltjens, en voor aan fcbubagtige knopjens gemaakt , zoo dat bet eer rook dan een aaire Jcbynt. Het waft op dorre plaatfen , onder ander laag gras in een magere gront, of die veel zonne beeft. Ik tweet er geen gebruik van, als dat men 't aan malkander zend, om te verwyten , dat iemant ongeftadig in zyn zeggen is, en dat zyne beloften maar wind zyn. Campen of Campee , aldus op Batavia in °t Portugees genaamt , ‘als of xy zeiden Polygonum aquaticum , of waterweg-gras, is een kruipent watergras, aan de oevers . van de fiaande wateren en moera[Jen gemeen, met zyn . ranken zoo wel op "t water als op `t land zwervende. Het heeft lange gras-bladeren gelyk *t volgende Hippogroftis ; Zeie zonder bekend LECH of fie Steelen en bladeren vryvende en op °t boofd /merende , om digt en lang bair te doen grocjen. AANMERKING. Dit Rookgras, is het zelfde, het geen gepluimt gras, met zeer dunne rondagtige fchubbetjes, van ons.genaamt wert in de CT bef. Zeyl. pag. 110. Tah. 47. fig. 3. en gepluimt gras uit de ` Malabaarfche Kult ,. met een fubtile pluim van Plukn. Phys. Tab. 300. Fig. 2. & Almag. pag. 176. er ba 3 S En 12 HERBARII AMBOINENSIS CAPUT SEPTIMUM. Gramen Jupplex. Rompot fubat. umile etiam ac parvum eft gramen, tenues ge- H rens geniculatosque cauliculos femi procum- bentes ac femi erectos. Ex una radice varii excrefcunt culmi, binis inferioribus articulis terre in- cumbentes, fubfequentibus fenfim fefe erigentes. Fo- liis obducti funt, quz inferiore dimidia fua parte tan- quam vagina culmum pro parte ambiunt, ac fic fimul alam avicule reprefentant, talesque ale plures fimul locantur, una ex radice provenientes. Folia vulgaris funt forme, tenera, & flavefcentia, ex binis conftruéta partibus, quarum fumma pars pal- mam circiter longa vulgare eft gramineum folium , inferior binos circiter articulos longa complicata eft inftar vaginz, 6 culmum ambit pro parte. Unde & quodvis folium circa medium geniculum gerit, & va- gina fua plane decumbit, ach ala comprefla eflet, fo- la autem ipfa inregulariter extenfa funt. Super folia tenuis decurrit cauliculus, ultra fpitha- mam altus, atque in vertice gerit tres quatuorque an- guítas fpicas ex denfis & mollibus fquamis compofi- tas, oblique ereétas. Radix vilis eft & fibrofa , fed terre firmiter inherens. Nomen. Latine Gramen fupplex , juxta Malaienfe Rompot feu Daun fubut, h. e. folium fupplex, ac fic Ternatice Goffo /uba, Amboinice Suba fuba. Locus. Non multum obcurrit, nifi fpontaneum circa montium pedes, velad colles ventofos, ubi loca funt graminofa & argillofa. : Solo tali effofla hzc planta in hortis transplantari poteft, ob elegantiam È fubfequentem ufum, cujus nullus alius innotuit nifi qui apud Malaienfes & Ter- natenfes mulierculas valet in fua Grammatica, fi enim alicuifcribunt fupplicatorium , ut condonationem quo- rundam vitiorum petant, quod nos multis literis & ceremoniis peragimus , folum hoc preftant miffione ramuli hujus eamin s quod complicatis & compres- fis foliolis qui veniam petunt, . Huc refero Amboinenfe gramen viarum, feu Poly- onum Amboinicum , quod articulato fuo & duro cau- iculo juxta terram prorepit , ubique fibrillas emittens, ac fefe bon ita ut nullibi nifi breves adtollat cau- liculos. Folia denfe fibi incumbunt, vulgaris forme, digiti articulum longa & jnftar arundinis ftriata , ex . nigro virentia, & ad cauliculorum extremum convo- luta in apicem. Nil nifi folia plerumque in hac con- fpiciuntur plantula, nifi in campo crefcat, nec mul- tum pedibus calcetur. Tum ex foliolorum alis concavus excrefcit flofcu- lus crateriformis , .& ad oras in apices diftinétus, co- loris obfcure fufci, fique inter digitos comprimatur, lympha exftillat. Nomen. Latine Polygonum Amboinicum & Gramen roris, juxta Malaienfe Rompot ombong , h. e. Gramen roris, quum ros in ejus confpiciatur foliis fere usque ad meridiem , immo ipfis ferventibus diebus & fole Íplendente , fique non multum a fole tangatur , ros usque in vesperam adparet, uti & poft folis occafum ftatim humidum eft. Amboinice Hutta tomar, quum ejus foliola referant illa arundinis Tomar, que czte- rum & Boeloe [wangi-vocatur. : Locus. Juxta vias & in campis crefcit, ubi folum . eft planum ac durum, magnum obcupans locum , ubi tam intricate radices emittit , ut fere eradicari ne- , queat , licet ifte locus circumvertatur, praefertim fi _ radicularum ejus particule quadam remaneant, uti & tolerare valet calcinationem pedumque fricationes tam hominum quam animalium, ficuti in areis etiam prorepit ac luxuriofe crefcit, unde & fymbolum eft conftantis laboris, qui cunctas fuperat res adverfas. Ufus. Quamdiu ros huic incumbit gramini, h. e usque.ad meridiem vel horam decimam , hoc gramen . quam avidiffime depafcitur , tam a majoribus quam minoribus pecudibus, quod detrimentum fubfequen- tibus reftituitur noCtibus , ita ut cunctis alternis vel tribus regerminet diebus. In Grammatica fymbolica denotat pertinax alicujus rei propofitum tam in labo- ribus quam rebus adverfis, quibus obluctari nr. ujus upplices reprefentat palmas illorum; - SEVENDE HOOFDSTUK, . Smeekent Gras. fleelen , balf leggende en half overeind fiaande. Uit eene wortel fchieten verfcheide fleelen , met de twee onderfte knietjens op de aarde leggende „ met de vol- gende allenkskens baar opregtende. Zy zyn met bunne bladeren bekleed, dewelke met baar onderfte belft als met een fchede den fleel ten deele omvatten , en. zoo t zamen een wieke of vleugeltje van een vogel verbeelden, en zul- ker wieken ftaan veele by malkander , uit eene wortel. De bladeren zyn van-gemeene gras-fatzoen, teer , en geel-groen , uit twee deelen gemaakt , bet opperfte omtrent een band lang, is een gemeen gras-blad; bet onderfte om- trent twee leeden lang , legt t zamen gevouwen als een Jcbede , en omvat den fteel voor een gedeelte: waar door dan ieder blad omtrent in de midden een knietje heeft, en mei bare fcbeden leggen ze plat, als of de wieke gedrukt was, maar de bladeren zelfs fiaan onordentelyk uitgebreid. Di nog een laag grasje met dunne en geleede Boven de bladeren loopt bet dunne fteeltje voort , ñog _ over een fpan boog, en draagt op zyn top drie of vier Jmalle aairtjens van digte en zagte fchubbekens gemaakt, febuins, ofte overeind ftaande. Dewortelisgeringen veze- - lig, dog vafthoudende. Naam. Jn ’t Latyn Gramen fupplex, na "7 Maleits Rompot of Daun fubat, dat is /meekent blad , en xod in ’t Ternataans Gofto fuba, op Amboina Suba fuba. Plaats.. Het werd niet veel gevonden , en men moet bet meeft in "t wilt zoeken omtrent de voeten van de bergen of hugtige beuvelen , daar t graffig is en een kleigront beeft. et dezelve gront uitgegraven, laat bet zig: ook in de tuinen verplanten, wegens zyn fraajigbeid , en bet vol- ende gebruik; waar van anders geene bekent is, als die de Maleitfe en Ternataanfe vrouwen in bare Letterkunjt bebben ; want als zy een Requeft aan. iemand willen Schryven, eh daar in rg gs van eenige fouten bege- ren y dat wy met veele letters en Complimenten moeften doen, konnen zy alleen verrigten met bet zenden van een enkelt. takje van dit gras, °t welk met zyn gevouwe en. ` plat gedrukte blaadjes , gevouwe banden wil uitbeelden der geener , die om vergiffenis fmeeken. Hier onder breng ik bet Amboinfe Weggras Polygo- num Amboinicum, ’twelk met zyn geleed en bart fleeltje . langs de aarde kruipt, over al vaft wortelende , zoo dat bet nergens dan met korte fteeltjes verheven ftaat. De blaadjes ftaan digt op malkanderen , van gedaante als onze weggras , een lid van een vinger lang, en geftreept als riet , zwart-groen , en aan "t uttterfte der Ges tjes ZAMEN- gerolt in een fpitsken. Men ziet ’er zelden iets anders - dan bladeren aan, ten ware dat het in "t velt flaat en niet veel getrapt werd. Daar ziet men uit: den {choot der blaadjes cen hol bloem- ` ken voortkomen als een kelkje gefat/oeneert , en nan de kan- ten in fpitfen verdeelt, donker-bruin van couleur , en als men "t. tu[Jen de vingers duwt, water uitgevende. Naam. Zn't Latyn Polygonum Amboinicum , en Gra- - men roris, va °t Maleits Rompot ombong , dat is Dauwgras , om dat men den dauw op deze bladeren ziet leggen Jcbier tot aan den middag , zelfs by beete dagen en klare zonnefchyn; en als bet de zonne niet veel raakt, . 200 biyft den dauw tot aan den avont daar op leggen, ge- ` lyk het ook ten eerften nat werd na zonnen ondergang, Op Amboin Hutta tomar, om dat zyn blaadjes gelyken na ’t riet. Tomar, anders Boeloe fwangi genaamt, Plaats. Het waft langs de wegen en in’t velt, daar een vlakke barde gront ts, beflaande een groote plaats op zig zelven, daar bet dan zoo bartnekkig inwortelt , dat men "t: febier niet uitroejen kan, al word de plaats omge- bakt , en maar eenige worteltjes in de aarde overblyven , gelyk ’t ook verdragen kan bet trappen en de fcbeuren der voeten. van men/chen en beeften, in °t midden van paden daar "t over heen loopt, en tegen aan groeit , zynde 200 een Symbolum van een flandvajtigen arbeidzaambeid, die alle tegenfpoeden overwint. _ Gebruik, Zoo lange den dauw op dit gras leid, dat is tot tegens den middag of tien uuren toe, werd dit gras zeer greetig afgeweid zoo van groot als klein vee, welk . verlies de volgende nagten al weder vergoed: werd , zoo dat zyalle twee of drie dagen daar konnen weiden. In de Let- terkonft beet bet een flantoafle vernedering , en een voor- nemen tegens allerhande tegenfpoet te willen worftelen. Liber X, Caput VIL Men . X. Boek, VIII. Hoofd/?. Hüjus Polygoni litorea quedam obcurrit fpecies , . majora magisque flavcfcentia gerens folia, in litoribus prorepens arenofis fub fruticulis, cujus folia multo rugofiora funt & articuli longiores , fed nullius ufus. Huc pertinet Gramen anaium , quod craffam gerit congeriem intricate radicis fibrofz , quz terre fir- miter inheret. Ejus cauliculi plures fimul ex radi- cibus propullulant, & undique plane incumbunt ter- re per ftrata , acfi adglutinati forent. Ejus foliola funt uti in Polygono , feu paulo longiora. Si cauli- culi geniculati ad femi pedis circiter diftantiam pro- tepferunt, iterum fefe erigunt ad femi pedis altitudi- nem, ac breves proferunt fpicas, quz in racemisdi- fpofitz fant, ac {femen continent in angulofis capfulis inftarSorgi, primo viridibus, dein fufcis, quod femen albicat, ac maturum decidit, faporis dulcis graminei. Hec planta quam maxime frugifera eft, plurimis audens fpicis. Latine vocatur mihi Gramen anatum , alaice Rompot beveck. Baleyice Padang buit buit, in folo crefcit argillofo , ac frequentiffimum eftad o- ras camporum Oryzz , ubi cenofum eft, obt ejus fe- men in ceno decidens generat fpeciem - quandam mi- norum Limacum Baleice Boeit boeit dictorum. Anates quam avidiffime hoc femen comedunt, quod in aqua ad ripas natantes deglutiunt. Gramen ipfum a vaccis & equis depafcitur, cultro etiam ex radice abfcinditur, & anatibus objicitur. AMBOINSCH KRUIDBOEK. . Ñ Men beeft nog cen firandzoorte van dit Polygo- num, met grooter en gecl-Sroender bladeren, op zandige Jiranden onder groote ruigte topende, welke. bladeren veel ruiger en de leden langer zyn, voorts zonder gebruik. dier toe beboort bet Gramen anatum , hebbende een digten klomp van een vazelagtige wortel , vaft in de aarde houdende : zyne Deelen komen veele uit de wortelen, leg- gen rontom plat ter aarde, met lagen boven malkander als of xy daar aan geplakt waren. De blaadjes zyn als aan Weggras of wat langer. Als de gekniede LS een bal- ve voet ver eisen bebben., zoo regten ze baar op om- trent een balve voet , en dragen korte aairen, daar aan "e zaat zit druifsgewys, beftaande in boekige knopjes als birffe, eerft groen, daar na bruin, daar in een witagtig zaat fchuilt, ook als birfJe, "t welk ryp zynde uitvalt , zoet en grasagtig van fmaak. Dit gras is zeer vrugtbaar, en rontom vol van deze . aairen. Het beet Gramen anatum, in ^t Maleits Rom- pot bebeck, in ’t Baleits Padang buit buit. Het waft op een kleiagtige gront; en veel don de kanten van de ryfivelden, daar ’t modderig is, alwaar zyn zaat in den yk vallende, genereert een flag kleine alykruiken; in "t Baleits Boeit boeit genaamt. De Eenden eten het zaat greelig , "t zelve in ’t water zwemmende , afweidende, Het gras werd van buiten van koejen en paarden afge- weid , men Jay bet met een mes van de Wortel af, en werpt bet de Eenden voor. : CAPUT OCTAVUM. Gramen acioulatum. Coffi cuffu. ec eft viliffima & difficillima Chala p e- H cies , quz radicem gerit tenuem , duriufcu- lam, & transverfaliter prorepentem , que du- ras tenuesque emittit fibrillas inftar Cyperi rotundi , - fed nullas profert glandulas, & terre firmiter inheret, hic & illic breves eriguntur culmi, fafciculum folio- lorum gramineorum fortnantes, que pon circiter longa fünt, ac parum firma, non grati faporis, immo fere coenófa funt , unde & a pecoribus non expetuntur. Hi foliortim fafciculi tandem igos proferunt cul- mos, pedem vel ulnam altos, infefius articulatos , quorum quivis anguftum fuftinet foliolum, digiti arti- culum circiter longum : funtque porro recti, firmi, craffitiem habentes fili velorum : In vertice gerunt - fimplicem reétamque fpicam, in multas an & fuscas fpinulas diftinétam, quz primo patvos albos- que exhibent flofculos, & qui dein in longum’ excre- cunt, durum, & gracile femen inftar illius Cumini vel Cherophylli, quod veftibus adheret, fi leviter modo adtingatur. 2, Nomen. Latine Gramen aciculatum. Malaice Cuffu cu[Ju, & Djintam utan. ‘Ternatice & Amboinice quo- ue Cuffu cu(fu. ergs Badjang badjang , Noftrates elgi banc vocant plantam Bosluy/en feu pediculos fil- vaticos & Koeskoes. Species eft Graminis tremuli, qua- le apud Gallos Amourettes vocatur , a Germanis Spelten . as. Y Lk In cunétis crefcit planis & fterilibus campis, ventofis collibus, & juxta.vias, in cunctis obcurrit Orientalibus infulis, in uno tamen loco frequentius quam in altero. Dicitur in Ternata olim non reperiri , fed ibi intro- .du&tum fuiffe a Bubulo quodam , quem rex Batsjam dono dabat regi Ternatenfi , cujus dorfum refertum erat femine hoc fpinulofo, in quo fefe circumvolve- rat in ifta regione. Quam maxime cavendum eft , nul- libi excrefcere in areis vel circa ædes vel in plateis, qu quam maxime multiplicatur per femen , nec acile tum eradicari poteft. : Ufus ejus fere nullus eft, fed hic detegendum eft tediofum ludibrium , quod quis habet ,. fi quis per campos vel in filvis procedat , ubi hoc gramen ad vias publicas crefcit, quum pretereuntium veftibus hoc femen quam maxime inheret, quod tediofa pa- tientia evelli vel cultro leniter abradi oportet, vel fi inter plicas hereat, quodvis femen evellendum eft. Sed AGTSTE HOOFDSTUK. Het Spelde-gras. | bebbende een dunne bardagtige en dwers kruipende 2 wortel, en daar aan barde , dunne vazelingen y, gelyk den C rotundus, dog zonder klieren, en vaft in de aarde boudende , bier en daar komen korte fleeltjes voort, een verg — van grasagtige blaadjes. dragen- de, omtrent een geftrekte vinger lang, en wat fiyf, niet zeer lieffelyk van /maak, ja Jcbier modderig , en daarom van 't vee niet begeert. Deeze vergaderingen brengen eindelyk lange fleeltjes voort, een voet of een elle boog „beneden in eenige knietjes verdeelt , yder met een [mal blaadje , omtrent een lid lang: voorts regt fiyf, zoo dik als zeilgaarn: op baren top dra- en ze éen enkelde regte aaîre , in veele fmalle en bruine fte- els verdeelt , die eerft een klein wit bloeizel vertoonen, daar na werden ze lang , bard en mager , als mager Comyn of Kervelzaat , dog regt [piis toegaande, en ligt afval- ende, of aanklevende aan de kleeren , als ze in ’t minfte aangeraakt werden. D: is bet veragt[le en moejelykfle onder alle grafen; Naam. In’t Latyn Gramen aciculatum; in 't Ma- leits Cuffu cuffu, en Djintam utan ; in '£ Ternataans en Amboins , ook Cuffu cuffu; in "t Baleits Badjang bad- jang; onze Duitzen noemen "t Bosluyfen, en Koeskoes, Het is een zoorte van ’t Gramen tremulum, diergely- ken men int Frans Amourettes , in ’t Hoogduits Spel- ten-gras noemt. i : Plaats. Her waft op alle vlakke en dorre velden , lug- tige beuvelen , en langs de wegen, men vint bet in alle de Oofterfe Eilanden, dog op °t eene meer dan op "t andere. In Ternaten zegt men, dat bet er eertyts niet geweeft zy, maar aldaar ingebragt is door een ig oe: Buffet s die den Koning van Batsjam fcbonk aan den Koning van Ter- maten , wiens buid vol «vas van dit Zeie zaat ‚daar in by zig op zyn land gewentelt badde. Men moet in alle manieren daar voor zyn, dat bet by niemant in zyn erven of omtrent de buizen of op firaten opkome, want bet ver- menigvuldigt zeer ligt door °t zaat , enis alsdan moejelyk ' uit te roejen. ‚Gebruik. Men beeft "er [cbier geen gebruik van, dog het moet albier bekent gemaakt werden, wegens bet ver- drietige tydverdryf , dat men bekomt „als men over ^t velt ‚Zaat, of in "t bos daar dit gras overal aam de wegen fiaat , en den. voorbygaande met zyn fleekelig zaat met menigte in de kleeren [leekt , *t welk men-dan met een der- drietige patientie of zoetjes met een mes moet affchrapen y of zoo bet > de ploojen zit zaat voor zádi uittrekken. 14 | HERBARII AMBOINENSIS Sed quod peflimum eft, fpinulofum hoc femen tam profunde per veftes penetrat friétione & agitatione in- ter ambulandum , ut ad alteram veftium partem fefe perforet , nec facile evelli poffit, unde lintea aliique tenues & fubtiles panni perduntur, fi vi evellere illud velimus, quod neque relinqui poteft, quum. per lan- cinationem cutis dolorem excitet, & ambulationem prohibeat vel difficilem reddit , qui albis bracteis ince- dunt , hifce filveftribus pediculis tam denfe obduéti funt , ut lintea diftingui nequeant : Glabris autem linteis non adhzret. Hinc itaque fit , quod homines & animalia hofce pe- diculos dictos ex filvis deportent in vicos, ubi etiam lete progerminant. In Ternatenfi fcripto bonum ta- men inveni hujus graminis ufum, Hujus enim radices aque incoéte exhibentur iis, qui putantur veneno efle infecti, quos has quoque radices cum Pinanga mafticare oportet. Tabula Quinta Ad Figuram primam Gramen exhibet aciculatum , quod eft Hu- dura Pullu, A. Malah. part. 12. Tab. 43. Figura Secunda primam fiftit Amboinenfis Hippogroftis fpeciem. 1 Figura Tertia fecundam ejus denotat fpeciem. CAPUT NONUM. Hippogroflis Amboinica. Rompot cuda. ippogroftis in Amboina duplex eft. ` rimo vulgaris major, fecundo minor fpecies. Hippogroftis major, eft gramen’ articulatum , longa gerens firma & articulata genicula, non plane ter- re incumbentia , fed fupra vicinas prorepentia herbas, atque ubi fepes adtingere poteft, has etiam adfcendit. nferiores articuli nudi funt, ex viridi & fufco di- ftin&ti colore, pedem vel fesquipedem alti, dein fefe al- ternatim dividunt in laterales cauliculos , qui inregula- res admodum & finuofi excrefcunt ad trium quatuorve pedum longitudinem , cuivis fuperiori articulo folium adftat transverfale, illi arundinis tenere fimile, fed glabrum, quatuor & quinque pollices longum , vix minimum digitum latum, nervo firmo medio, quoque „magis ad fummum, eo breviorafunt ^ . > Supremum culmi fimplicem gerit fpicam, ultra di- giti-articulum longam, non apertam , fedex pallide virentibus fquamulis compofitam , que’ fibi adcum- bunt ,ac primo flofculos exhibent albicantes , qui dein interne pufillum formant femen , in teneris plantis ‘culmi in tongum & convolutum terminantur acutum `- folium. Articuli terram tangentes radiculas ipfi infigunt , vel fi fupra terram eleventur, longas emittunt barbas inftar obtufarum fpinarum. Primarie radices rare funt , fed craffis & fibrofis fibrillis obfeffe , fatis fir- miter terram tenentes, ita ut prius abrumpi, quam evelli poffint. rer : - Secundo. Hippogroftis minor nil aliud videtur effe, quam major fpecies Rompot bebeck feu Graminis anatis ` capite feptimo defcripti , fi nempe in cultis & pin- : guibus crefcat agris. - “Terre incumbit ad altitudinem binorum cum dimi- dio pedum , in culmorum fummo multz breves locan- tur fpic®, digiti articulum circiter longe, decem nu- mero, alternatim fupra fefe invicem locate. Spice he funt denfe & granulofe inftar Fagopiri teneri, palli- de virentes, in hifce locatur album ac pufillum femen inftar Panici , fique manibus teratur, facile decidit. Rádices ejus funt copiofe fibrille inftar graminis re- pentis vulgaris.Cauliculi inferioribus geniculis terre in- cumbunt. Folia funt uti in vulgari gramine, fatis longa. | Nomen. Latine Hippogroftis Amboinica „ feu gramen ` P wr Malaice Rompot cuda; Ternatice Djéla djela. acaff. Rucu; fed nimis generale nomen; Baleyice Pa- dan jerac; h. e. gramen amorum , quum amat crefcere | in in defertis Oryze campis. : _ Locus. In umbrofis crefcit locis, ac. potiffimum cir- ca fepes, & ad fluminum ripas; ubi precepseft, ubi- que infolo argillofo. : : KS H ES + s A 1 Ufus. = Liber X. Caput IX, Maar dat bet fnoodfte is, deze fickels dringen: zoo diep in de kleeren , dat ze door "t vryven in 't gaan gebeel aan de andere zyde doordringen, en niet wel uit te trekken zyn, waar door dan linne en andere fyne floffen zeer be/cha- digt werden, als men ze met ongedult daar uit wil trek- ken; men mag ze ook daar niet in laten blyven , oin dat ze met bet fleeken in de buid iemant het gaan moejelyk ma- ken, die met witte linne kouffen door "t velt gaan; ko- men thuis zoo dik met deze bosluizen bebangen, dat men "t linnen niet bekennen kan: Op "t gladde ftof bebben zy geen vat. Hier door komt bet dan, dat menfen en beeflen deze lui- zen uit bet bos in de Negorven brengen, daar ze dan. ook opkomen. In een Ternataans Jcbriftje vind ik egter nog een goet gebruik van dit gras: wiens wortelen in water gekookt. die geenen werd te drinken gegeven, die men agt vergeven te zyn, die deze wortelen ook met Pinang mpe- ten kaauwen. De Vyfde Plaat Vertoont in de Eer[le Figuur het puntige Naaldegras „het welk is de Hudura Pullu, van de H. Malab. part: 12. Tab. 43. De Tweede Figuur wyft aan de eerfte zoort van de Amboinfcbe Hippogroftis, ofte Paardegras. NA De Derde Figuur vertoont de tweede zoort daar van. NEGENDE HOOFDSTUK. „Het Amboinfth Paarde-gras. P aardegras-is in Amboina vanstweederlei gedaante. I. Het gemeene groote: 11. Het kleine. I. Het groote Paardegras is een geleed gras , met lange flyve en gemeene fteelen, niet vlak op de aarde , maar op de naafte ruigte kruipende , en daar "t kan by komen y ook de s opklimmende. és ` De onderfte leden zyn kaal, uit den groenen en bruinen gemengt, een voet of een en een half lang, daar na ver- S * WR deelen ze ben met beurten in zyde [leelen , die zeer omor- dentelyk en bogtig loopen weder tot de lengte van drie of vier voeten; in ieder van de voorfte knietjes flaat een blad. over dwers, bet jonge riet gelykende, dog glad, vier of oyf duimen lang, fchaars een pink breed, met een fiyve zenwwe in de midden, en boe meer na vooren, boe korter zy werden. a dg ae ` Het voorfte der fteelen brengt voort een enkele gaire, ruim een lid van een vinger lang, niet geopent , maar. van bleekgroene fchubben gemaakt , digt tegen malkander ` leggende , eerft een witagtig bloeizel vertonende, en daar na van binnen een klein zaat formeerende, aan de jonge Jtruiken eindigen deze fteclen in cen lang t'zamengerolt en Jpits blade ` De Rnien, daar zy de aarde raken , wortelen wederom in, of 200 zy wat boven de aarde ftaan, fchieten lange baarden wit als ftompe doornen; de booftwortels-zyn- wei- nige , dog met dikke em vezelige vazelingen bebangen , redelyk vaft in de aarde houdende, zoo dat meñ zë eer afe breken dan uittrekken- kan. ARTS II. Het kleine Paardegras fchynt niet unliers de am, | dan een groot flag van °t voornoemde Rompot bebeck Gramen anatum , in "t fevende Hoofdftuk befchreeven, ` als *t op gebouwde en vette landen groeit — — Het leit op de aarde tot twee en derdebalve voeten boog; aan "t opperfte der fteelen flaan veele korte aairem , om- trent een lid van een vinger lang, tot tien fürs toe , in verwiffelde ordre boven malkander gefchikt. De aairen ` zyn digt, korrelig, gelyk de jonge Boekweit, doodsgroen, daar in fchuilt een klein wit zaat, als Hirfe of Pannie koorn, en als men ’t met de banden ys valt bet ligt wit. De «vortelen zyn veele vazelingen gelyk het queekgras.' De ficelen leggen met ‘baar onderfte knien op de aarde,' bet blad is als gemeen gras, redelyk lang. SEHR Naam. In ’t Latyn Hippogroftis Amboinica of Grae men equinum; in 't Maleits Rompot cuda; op Terna- ten Djela djela; op Macaffer Rucu; dog al te gemeen ; in’t Baleits Padang jerac, dat is Atkergras; om dat bet op de verlatene Ryjivelden gaarne waft, = > ©“ Plaats. Het waft op /chaduwagtige plaatfen, en liefft omtrent de beggen , en langs de waterkanten , daar "t {teil ` is, overal in een kleyige gront. ` dum > Gebruik. Tab. rh ee X. Beek. X. Hoofdf. AMBOINSCH KRUIDBOEK. t$ *"Ufus. Vulgare eft pabulum equorum, ut & vacca- rum, femen ab ovibus etiam editur. Si quis quodam cafu vulnus áccipiat in carne, nec 'aliquid aliud ad manus fit, tum virides fumuntur pri- me fpeciei fpice, & conterunturfupra porhyritim cum pauxillo Zingiberis in pultem , qua inftar Emplaftri vulneri adplicatur, unde curabitur. Cum femine fecundz fpeciei minores Anatum fpe- cies & gallinz pafcuntur. Quidam pueri hoc in lufum quoque adhihent , & coquunt inftar granorum Panici; fed gramineum prebet faporem. Gebruik, Het is een gemeen voedzel voor dé paardeny als mede voor de koeibeefien, bet zaat wert van de fcba* pen ook gegeten: a Als men by geval een vleestwonde krygt, en anders niet beeft , zoo zal men de groene aairen van de eerfte zoorte nemen, en wryven die op een fleen met een weinig Geng- ber tot een papje , en binden't pleiftersgewys op de wonde; zoo zal "t dexctve toebeelen. Met bet zaat van de tweede zoort voedt men de kleine endten en hoenders. Zommige kinderen /pelen daar ook mede , en koken "t als Pannikoorns dog geeft een grasag- tige fmaak. CHR T DEGCINMWUM Gramen arguens. Tagalgnana. nicis, ac duplex eft, domefticum, ac filveftre, domefticum plurimos gerit firmos & rectos cul- mos ex una radice ad altitudinem fex féptemve pe- dum excrefcentes, qui non omnes eriguntur, fed qui- dam uno alteroye geniculo inflexi funt, in multos ar- ticulos diftinéti, atque ex quovis geniculo folium ex- crefcit cauli aréte adcumbens. Usque ad vicinum ar- ticulum , ubi quodvis folium inflexum eft, atque in- fuper fesqui vel binas cum dimidia fpithamas longum & anguftiflimum inftar graminis vulgaris, firmam ge- rit coftam, & in longum terminatur apicem. Culmi non rotundi funt, fed duplex gerunt dorfum; ceterum glabri, & ex purpureo fufci. . — . Folia verfus fummurn fenfim decrefcunt, & prope odvis foliam alter excrefcit éulmus, cui minor in- idet fpica, ac paulo magis furfum altera major fpica, H oc gramen fpecies eft Avenz filveftris feu Phoe- immo in fuperioribus geniculis treslocariturfpice non - m recte, fed oblique fupra fefe invicem. He fpice feu potius panicule fubtus alba lanugine obducte funt, in qua patva oblonga & nigra latitant femina feu granula, quz fuperius longum uscumque perunt apicem inftar Avenæ vel Phoenicis, & ad ta- um acuta funt. Calmi denfam habent fubftantiam cum, pauca alba medulla, fuperiores articuli ad fpithamz latitudinem diftant, ac quzvis fpica brevius porro gerit folium. Radix ex multis compofita eft.curtis fibrillis inftar Avenz vel fimilium frumentorum. Nomen. Latine Gramen arguens ex ejus ufu , uti in fubfequentibus dicetur. ‘Fernatice Tagalgnana, quod nos pronunciamus Tagelnana,h e. refpeótutuo, quum ejus acute fpice emi ie crefcentes, & ad latus ver- gentes quafi aliquem denotant vel pungunt, quem ac- cufare volumus. E eret Locus. In Moluccis infulis wé crefcit, huc in Amboinam ex Ternata delata eft hzc planta, ubi nunc in hortis per femen etiam multiplicatur. Oe ejus in re Medica huc ufque ignotus eft, licet apud Ternatenfes vulgaris fed puerilis fit. Si quis enim alium, praefertim amatores, five vir conjugem, five uxor maritum accufare velit, ita ut quis ob alium, quodvis tedium , triftitiam vel moleftiam tolerare ebeat, tum tali mittunt donum acutis hujus plante fpicis obvolutum , unde declarare & fignificare vo- lunt , talem quoddam tz dium devorare debere ob ejus cauffam. Sique fignificare velint ob te triftitiam pa- tior, tum fumunt berbam Gratiofam , feu Daun tsjin- ta, que trifti fua facie vefpertino tempore triftitiam i fam mentitur, quam conjungunt iftis fpicis, quas mul alicui mittunt. E d Les Tabula Sexta Ad Figuram primam Gramen exhibet argúens. Figura fecunda Calamagrojtim denotat. ; OBSERVATIO. “ Gramen arguens Rumpbii eft gramen Æthiopicum , panicula „molli. virente , ariftis autem. crispatis longioribus. fufcis. Plukn, Almag. pag: 176. & Phyt. Tab. 300. Fig. 1. . CAPUT TIENDRHOOTDSTUK. Het l'erwyt-gras. D: gras is een gefiagte van den wilden Haver of Phenix , en beeft twee zoorten, tamme en wilde, de tamme gewint veele [Lyve en regte fleelen uit eene wortel, tot de boogte van zes en zeven voeten , niet alle regt overeind flaande , maar zommige met een of taveé knien gebogen , in veele leden of knien pedeelt , en uit ieder lid waft een blad, "t welk digt aan. den fteel legt, tot aan de naafte knie, alwaar ieder blad een knik beeft, en daar buiten nog anderbalve en dérdebalve fpannen lang , en zeer fmal gelyk gemeen gras, dog met een De ribbe, en eindigt in een lange pits. De flengels zyn niet ront; maar bebben twee ruggen ; anderzints glad, en paers-bruin, De bladeren na boven toe worden allenkskens kleinder s ‘en by ieder blad komt een andere fteel voort, daar op een kleine, en nog wat booger een andere grooter aaire voort- komt, ja aan de bovenjte leden ftaan drie aairen , niet f > maar Jcbuins boven malkander. "Deze aairen of D rie, zyn onder met een witte donfe of «volle bekleet Lë ken kleine lang- dverpige en Zwarte zaden Yer éi gr, ieder boven bebbende een lange bruine /pitfe, gelyk den baver of ver- kensborftel, in ’t Ferd Aiton De fteelen zyn d'et van Jubftantie, met een weinig wit pit: de bovenfte leden fiaan een fpan van malkander , en ieder aaire beeft nog een korter blad; de wortel beftaat uit veele korte vazelingen gebogen , den baver of dierge- lyke zaden Ley: Naam. Jn ’t La Grámen atguens ; dat is nee gras, nazyn gebruik, gelyk bier na volgen zal. Op Ter, naten Tagalgnana, ^t welk wy uit/preeken Tagelnana ; dat is om uwent wille, om dat zyn fcberpe en ¡pur aai- ren Jcbuins wa/Jende, en ter xyde uit/pringende , kwanswys naar iemant wyzen of ftecken, die men befchuldigen wil. Plaats. In de Molukfe Eilanden waft bet van zelfss bier in Amboina is ze uit Ternaten aangebragt , daar ’t nu in de boven door "t zaat zig ook vermenigvuldigt, Gebruik. Zyn gebruik in de Medicynen is tot nog toe, onbekent , boewel by de Ternàtanen een kinderlyk dog gemeen gebruik is. Want als iemant eenen anderen, z0n- derlyk de minnaars , of de vrouw baar man, of de man zyn vrouw wil befcbuldigen of verwyten, dat men om des anderen wil eenig verdriet, droefheid of zwarigheid moet uitfbaan, zoo zenden ze bem een gefchenkje met dé ftekende aairen van dit gewas bewonden, willende den anderen door de namen dezes kruids te kennen geven; dat zy em deszelfs wille eenig. verdriet:moeten uitfiaan, als zy iemant willen beduiden, dezen zin: Ik moet om uwent wil droefheid lyden, 200 neemt by bet kruid Gratiofa ; anders Daun tsjinta "t welk met zyn droevig gelaat in den avondftont de droefbeid betekent ; en voegen dit te za- men met de bovenftaande aairen, "t welk xy dan malkan+ der toezénden. Seis cero wht. Weda Plaat Vertoont in de eerfte Figuur het berispend Gras. De tweede Figuur vettoont. het Rietgras. AANMERKING. Dit berispende gras van Rumpbius ; is het Ethiopifche gras, get een zagte groene pluim, en gekrulde en gy bruine fteke - lige aairen, van Plukn, Almag. pag, 376. & Phyt. Tab. 300; Fig. Y : ; ELFDE 16 HERBARII AMBOINENSIS ZiberX, Caput XI CAPUT UNDECIMUM. Calamagroftis. Werthiffa. alamagroftis ambigit feu media eft inter Arundi- ( nem farctam fupra libr. 6. cap. 19. defcriptam, & Gramen , unde & eque bene ibi quam hic defcribi poteft , fed ob adfinitatem precedentis Ta- galenane hic locum ipfi dedimus, cum arundine Cubu Jäla convenit , & gluma ac femine cum Tagalgnana , cujus filveftris putatur effe fpecies , atque praterea aliquo modo convenit cum Sirio. Ejus arundo altitudinem habet decem, duodecim , ac tredecim pedum, & digiti craffitiem , ex rotundo compreffa eft, feu binas habet oras laterales , in amplos articulos diftinéta, & intus repleta eft fubftantia fun- gofa ac fibrofa, inftar Tubu fala. Articuli ad pedem vel quatuordecim pollices diftant, ipforumque nodi maxime protuberant , unde & culmi non recti, fed párum obliqui & finuofi funt. Cuivis articulo adponitur folium longum & angus- tum eodem modo , quo Arundo faccbarifera habet , feu uti in Tcebe fala , fed multo anguftius eft , eft enim tres cum dunidio pedes longum, vix digitum latum, & plurimis coftis donatum , firmo nervo do- natum, cum Sirii foliis conveniens. Inferius culmi alis quibusdam donati funt , quarum quavis tres quatuorve digitos lata ac plana eft, & ad internam partem parum concava, inferius anguftata, ac fuperius fefe dividens in fex octove longa folia , ultra ` quinque pedes longa, quz inferius fere nil nifi firmum exhibent nervum , ac parum convoluta funt, fuperius vix minimum digitum lata, in acutum excurrentia apicem. . Hz ale optime illas referúnt , quz in Sirii foliis obfervantur, unde & ab incolis pro Sirio filveftri ha- betur, fuperiora folia aréte culmo adcumbunt , ita ta- men , ut ex ipforum alis una alterave panicula arundi- nacea excrefcat , qua fulcum in majori formant cul- mo, in quo locatz fuere. ue Quzvis pluma magnam refert fpicam , fexdecim & octodecim pollices longa , inque plures minores paniculas diftinéta , harum quedam oblonga gerunt capitula, quz ex fimplicibus paleaceis componuntur fquamis , & ex pallide viridi & fufco colore mixta funt, ad tactum rugofa , apicibus antrorfum elevatis, & terminantur in ariflam brevem, uti in Avena & pre- cedenti Ein c , fed que multo majora funt, ac ` plurimum decidunt. GE plante longiora & graciliora gerunt ca- itula fine multis fquamis , fed Tonga gerunt fpinu- ofasque ariftas, uti in vera Tagalgnana. Intus latet fufcum ac tenue femen paleaceum ac vacuum. Radix ex fimplicibus craffis & firmis conftat fibrillis , uarum quzdam oblique decurrunt , ubi arundo excre- fcit, reliquz directe in terram penetrant. Ale ifte aliquando tam amplum formant ftolonem, ut fub eo latere quis poffet, & culmi femper ex fafciculis ori- untur. ` Noen, Latine Calamagroftis. Amboinice in Leyti- mora Weribijfa h. e. Rompt firee. In Loeehoea Welibiffa, que nomina gramen denotant Sirio fimile, multi au- tem hoc quoque vocant Tatepal, feu Tatepar , & Ta- tupele feminam , ad diftinétionem Tatepal maris , qui eft Cano cano , fed puto effe erroneum , ambz enim he plante nullam inter fefe habent fumilitudinem. Melius vocatur Tagalgnana utan. Ternatice Lauiau tomma wanga, : Locus; Ubique crefcit in campis in locis apricis , tam ad fluminum ripas , quam ad montium pedes, ubi tam denfos format ftipites, ut ferz fub iis abfcondere fefe poffint. Ujus. Ex hac planta nulla Pancava formari poteft, & nulli fere infervitufüi, excepto quod panicule feu majores fpicz arcus feftales in nuptiis ornent. Semen longis iftis ariftis armatum alicui etiam mittitur fimili in cafu, ficuti fupra de Tagalgnana fuit di&um. NB. Hac planta proxime convenire videtur.cum illa , que mihi dicitur Ixia foliis ad radicem nervofis , gramineis, floribus ac fru&u parvo convolutis in Decad, plant, Afric. . fept. pag. 191, Tab. 7c. Fig. 2. CAPUT ELFDE HOOFDSTUK. Het Riet-gras. van Arundo far&a, boven in "t fesde Boek Capit- tel 19. befcbreeven , en 't gras, daarom 't zoo wel op dezelve plaats als bier kan befchreeven werden , dog we- gens de maag [cbap van "t voorgaande Tagalgnana , beb- ben wy ’t bier gezet , aan riet komt bet met de Cubu fala overeen, en aan de pluim of zaat met de gemelde T'agalg- nana, voor welkers wilde zoorte bet gebouden wert, beb- bende daar en boven iets met de Siree gemeen. Het riet zelfs is van tien tot tavaalf en dertien voeten boog , een vinger dik, wit den ronden gedrukt , of met twee. kanten aan de zyden , in wyde leden verdeelt, en binnen gevult met een voofe dradige fubftantie , gelyk Tubu fala. De leden flaan een woet of veertien duimen van malkander , en bare knien builen merkelyk uit , waar Ke) ook de`fteelen niet regt, maar wat fcbeef en bogtig oopen. Aan ieder lid ftaat een lang fmal blad, op de manier als aan "t Suiker-riet of Toeboe fala , dog veel fmalder, namentlyk derdebalve voeten lang , fchaars een vinger breed, en zeer geribt , met een fiyve zenuwe gelyk ben zem[Lokjes, met de bladeren van Siree overeenkomende. C alamagroftis of Rietgras, wyfelt tuffen de zoorte Beneden zyn deze fleelen met eenige vlerken omgeven, waar van ieder drie of vier vingeren breed, en vlak is, of aan de binnenfte zyde wat bol, beneden pits toeloo- pende, en boven zig verdeelende in zes of agt lange bla- deren, ruim vyf voeten lang , beneden fcbier anders niet dan een flyve zenuwe, of een weinig gevouwen, boven fcbaars een pink breed, met een lange /pits. : Deze vlerken gelyken zeer wel die geenen, die men aan de Siree ziet, daarom bet ook van de Inlanders voor een wilde Siree gebouden wort. De bovenfte bladeren leggen wat digt pe den fteel aan , zoo nogtans ‚dat uit baren ` feboot een of twee rietpluimen uitkomen , dewelke een keep in den booftfteel maken, daar in zy gelegen bebben. Teder pluim gelykt een groote aaire, zestien en agttien duimen lang, en in veele mindere fleelen verdeelt, var deze dragen zommige langwerpige knopen , uit enkele kaf- agtige fcbubben gemaakt , uit den bleek-groenen en bruinen gemengt, ruig in °t handelen, met de fpitfen na vooren Vea en eindigende in een korte baard, gelyk aan de aver of voorgaande Tagalgnana, dog veel grooter , en aan de meefte afgevallen. Zommige dragen fmaldere en magere knoppen zonder veele fcbubben , maar met lange fteckelige baarden als aan "t regte Tagalgnana. Binnen jcbuilt een bruinagtig en wit zaat , "t welk mede ydel of bol is. De wortel beftaat uit enkel dikke en flyve vazelingen , waar van zommige dwers loopen, daar’t riet wit fpruit , de andere gaan regt in de aarde. De voornoemde vlerken maken zomtyts zulken breeden ftoel , dat men daar agter Schuilen kan, en de fteelen komen altyd wit die vergade- ringen voort, = aam. In‘’t Latyn Calamagroftis ; op Amboina en Leytimor Werihiffa ; dat is Rompot firee; op Loeboe Welihiffa ; alle beduidende gras, dat na Siree gelykt; dog veele noemen "t ook Tatepal of Tatepar, en Tatu- pele bet wyfken, tot onderfcbeid van Tatepal bet man- neken , welk de Cano cano is: dog dit boude ik voor een abuis , want die beide planten geen gemeen[cbap met mal-` kander bebben. Beter noemt men "7 Tagalgnana utan; in "t Ternatis Laulau tomma wanga. e Plaats. Het waft overal in't veld op opene plaatzen, zoo wel langs de rivierkanten als aan de voeten der ber- gen, daar * zoo digte ftruiken maakt , dat zig ‘t wilt daar agter verbergen kan. . | Gebruik. Men kan bier van geen Pancawa maken » en bet dient fcbier tot niets , bebalven dat men met zyne rietpluimen of groote aairen de Feeftboogen op Bruiloften vergiert. Het langgebaarde zaad word ook overgezonden in diergelyken voorval , als boven van Tagalgnana gezegt is. NB. Deze plant fchynt het naafte overeen te komen met die geene, welke ik genaamt heb Ixia, met bladeren aan de wortel, die zenuwagtig en grasagtig zyn, en de bloemen E: Dei in Zu dons ges e op Decas van € Caapje gewa/Jen, pag. 191. Lab. 70. Fig. 2. Ex TW AALF- X. Boek. XII. XIII. Hooff. CAPUT DUODECIMUM. Gramen Polytrichum. Rompot bulu babi. oc pufillum gramen convenit cum fecunda fpe- cie Polytricbi Apulei ab Anamo Lonicero iti cap. de Polytricbo aureo defcripta. de Hoc Polytrichon Amboinenfe humilis eft plantula , plurimis tenuibus ac nudis adfurgens cauliculis , di: gitum circiter craflis, ac fete equine craffitiem haben- tibus, quique zquales, glabri & aphylli funt, exce- pto quod prima germina foliola quzdam acuta refe- rant, fed que mox in cauliculos excrefcunt ac dege: nerant, horum plurimi fimul locantur inítar fetarum orcinarum , fafciculati quafi & in palme latitudinem xpanfi, coloris primo viridis , dein ex luteo fufci, qui per fubtiles intricatas fibrillas fibi ne&untur, qui- vis autem cauliculus fuftinet capitulum oblongum, feu granulum ab utraque parte acuminatum , quod fefe aperiens flofculos exhibet flavos , Dee dein degenerant in vafcula feminalia femen pufillum oblon- gum ac fubtile continentia. Poft horum vafculorum lapfum nudi remánent cau- liculi inftar fetarum porcinarum erecti, feu uti hifce in terris fefe exhibet Echinometra fetofa , Boeloe babi dicta, que fpecies quedam nocens eft pomorum ma- rinorum, longos ac tenues gerens echinos , -porcinas fetasreferentes, qui faciltime alicujus cutim penetrant ac edunt, & ulcera cauflant. ; - Nomen, Latine Polytrichum gramen; Malaice Rompot bulu babi, juxta dien formam ,- item Rompot djin- tam, & Am utta: gindam , ex forma femi- - num Cumini. o pee d Locus. Ubique crefcit in fterilibus ventofisque locis & ad pedes nudorum collium inter pes ie : Ufus ejus huc usque nullus innotuit, & ob elegan: tem ejus formam hic commemoratur." Aliquando pu- filla deteguntur graminea foliola füb hifce plantulis ad cauliculorum orcum , que ad' primum intuitum pro veris ipfarum foliolis haberentur > fi vero adcurate feparentur , detegitur , peculiaris graminis effe foliola. Tabula Septima Ad Figuram primam Gramen exhibet. Polytricbum. | Figura Secunda ad litt. A. fpeciem primam graminis caricofs . denotat, litt, B. alteram ejus fiflit fpeciem. duod Figura Tertia Pbenisem exhibet Amboinenjém montanam. _ + ai AMBOIN SCH KRUIDBOEK. 17 TWAALFDE HOOFDSTUK. Het Mosagtige Gras. it graasken komt overeen met bet tweede geflagt van't D Polytrichum Apulei ; van Apamus LoNICERUS in *t Capittel van ’t Gulden wildertoon be/chreven. Dit Amboins Polytrichon is een laag kruftje , met veele dunne en bloote flengels opfchietende, omtrent een vinger boog, in de d'De van paartsbair , even , glad, zon- der blaatjes , bebalven dat de eerfle uitfpruitfels eenige Jpitfe blaatjes gelyken, dog ftraks in [teelen veranderen, barer flaam veel by malkander als verkens=borfels; in ‘bosjes van een band breed, van verwe eerft groen, daar na uit den geelen-bruin, en bangen met fubtiele verwer= de vazelingen aan malkander. leder fteeltje draagt boven op cen langwerpig knopje of korrel, uan beide einden'toe- ge/pit]t y dewelke baat openende kleine geele bloempjes ver- toonen , daar na werden weder zulke knopjes daar van; waar in eenig langwerpig fyn zaad fcbuilt. Na "t afvallen van deze knopjes blyven de bloote flee- len flaan als verkensborflels , of bier te Lande een zeker flag. van Echinometra fetofa, Boeloe, babi genoemt , zynde een {node flag van Zee-appel, met lange en dunne Wa als verkensborflels „ die iemand zeer ligt in de buid Jteeken, en daar in zweeren., Naam. In't Latyn Polytrichum gramen, int Ma- leits Rompot bulu babi, na de voor/z. gedaante „dat is Rompot djintam, en in "t Amboins Hutta gindam, van de gedaante der zadekens na ’t Comyn. e Blades ‚Het waftover al op dorre lugtige plaatfen, en ään "t bangen van kale beuvels onder "t Calamagroftis. Pon bem is nog geen gebruik bekent , en bet is wegens zyn fraaije gedaante tót memorie alhier. zomtyts kleine grasblaadjes o er deze I ten der fleeltjes , die men in "t. eerfte voor eftelt, ¿Men vint jes by de vos- baar eigen blaadjes zoude aanzien, maar als men ze van malkander Buß 3200 bevint men, dat bet een byzonder gras is.’ De Sevende Plaat - ‚Vertoont in de Eerfte Figuur het Mosagtige Gras... De Tweede Figuur by lett. A. vertoont dé eer/fe goort vati ,..het Gogo, Lett. B. wyft aan deszelfs tweede zoort, ` De Der € Figuur wyft aan de Amboinfche Berg Phenix. ` Paz CAPUT DECIMUM TERTIUM. Gramen caricofum. Lalan.. a F alan Caricis fpecies eft peculiaris form , media inter Caricem verum, vulgare gramen, & Spar- tium._ Folia gerit fimplicia, angufta, fine pe- ` tiolis e terra prorumpentia ehfium forma, quatuor & -Quinque pedes alta, vix pollicem lata, tentja, & pet longitudinem coftis donata, nervo firmo intermedio, ad latera acuta & ledentia, lete virentia, adeoque denfa & coadunata , ut nifi deprimantur pedibus , viam inpediant; inferius angufta fünt, fefeque com- plectuntur fafciculata. xag tuens Radix graminea eft, transverfaliter per terram pro- fepens, cui per fibrillas tam firmiter iffigitur ; ut evelli vel eradicari nequeat , faporis fatui feu dulce- fcentis. Ubique autem tales foliorum fafciculos emit- ‘tit, qui inferius circa radicem aculeos aliquando quos- dam gerunt , fed ad colletionum iftarum latera e radice alii exerefcunt acuminati caules, fübulas refe- rentés , femi digitum longi, adeoque firmi, ut pedes .quodammodo ledant , fi calcentur , fi vero altius excrefcant, in folia fefe explicant. Gramen hoc totos obcupat campos, nudosque col- les tam denfe & læte germinans, ut e longinquo ha- beretur campus Oryza confitus, tam luxuriofe ac for- titer crefcit, ut neque hortos neque filvas evitet , atque tam vehementer profepit, ut arez vix depurari om, VI. Së -DERTIENDE HOOFDSTUK. Het Sny-gras. : Y alan is een Snygras van een byzondere gedaante, gemengt van't regte Snygras Carex >El ras y en Spartium. Het beftaat uit enkele fmalle bladeren zonder fleelen, uit den grond opfcbietende , in gedaante van degens, vier en vyf voeten boog, fchaars een duim breed, dun, langs benen geribt , in de midden met een fty= ve zenuwe, aan de kanten vaat fnydende, jeugdig-groen , enzoo digt op malkander , dat men daar door niet gaan kan, . of men moet bet nedertrappen. Beneden zyn ze final, en omvatten malkander met osjes. i ; De wortel is grasagtiz , in de aarde davers kruipende, met bare vaxelingen daar in zoo vaft, dat men ze niet uit- trekken kan, is zonder fmaak , of SACH Overal zulke vergaderingen van bladeren uitgevende , die beneden om: trent de wortel zomtyts eenige fteekels bebben , maar bezy- den die vergaderingen, komen wit de wortel andere fpitfe . vlerken op als elfen van een balve vinger lang, zoo Bag dat ze dêwoeten eenigzints beieeren, als'men daar op trapt, hooger werdende , openen ze ben tot bladeren. E Dit gras beflaat gebeele velden , en kale béuvels , zoo diet en jeugdig flaande , dat men 't van verre voor een Jchoon gezaait Ryfivelt aanziet , bet waft met zulken on- ‘geftuimbeid en forffie, dat bet geen tuinen en boge baffen d demo en kruipt zoo geweldig voort, dat men ter : ` nania 18 ; HERBARIIAMBOINENSIS ac fervari poffint , licet quotidie deambulentur , fi enim per binas feptimanas negligentur , has penitus obcupat & obtegit, neque ad latera facilem dat trafi- fitum, quum tame+denfe crefcar, & campos obcupet per aliquot horas extenfas, in quibus né pedis lati- tudo vacua relinquitur. i Per totum fere annum caulibus ac femine deftitui- tur, fed in medio pluvioforum menfium tempore ex centro fafciculorum folioforum longus tenuisque ex- crefcit caulis, quatuor vel quinque pedes altus, fu- perius compreffam fuftinens plumam feu paniculam , : {pithamam vel pedem longam, digitum latam , in multos tenues & nodofos cauliculos diftinétam , qui alba obteéti funt lanugine, que inftar ferici fplendet, & poft aliquot menfium fpatium avolat. Quum fpice he lanigere progerminant, tum folia breviora & ra- riora funt, quum prima longiora jam perierint. Gramen hoc quodammodo convenit cum illo , quod in Hollandia Belgice vocatur Helm quoad folia, licet 'ejus fpica fit brevior & tenuior, floribus vero lanu- ginofis convenit fere cum Spartio , berba a Dodon. libr. 7. caf. 4. defcripta. : Nomen. Latine Gramen caricefiims Belgice Indiaans Suygras; Malaice & Balaice Lalan; Amboinice We- ri; lernatice Cuffu, atque hinc Koeskoes-campi. Quid autem Cuffu porro denotet, vide libro nono in capite de Cuscuta. Locus. Nullibi copiofius crefcit quam in cun&is O- rientalibus infulis, quantum novi, tam in planis cam: pis, quam in montibus & collibus nudis, fefeque pro- pagat in filvis fub arbofibus tam filveftribus quam frugiferis magno dominorum tedio, ac praefertim iis , qui tenera plantarunt Caryophylla, que cito ambit, emaciat, fique non attendatur , éa penitus fuffocat. > : ; Potiffimum amat folum flavum argillofum in cam- pis, ubi tam alte excrefeit, ut virum mediocris fta- turg obtegat, & ferarum latebris inferviat: Proficuùm tamen eft venatoribus, qui feras poffunt inveftigare per depreffum hocce gramen; Apri enim fedes fiiis fant & latebras in hoc gramine ex ficcis ipfius foliis, ex a tam elegans formant pavimen- tum, utfub hoc fa int luviis tang Ufus ejus in hifce Orientalibus infülis paucus eft, plus tedii gen utilitatis exhibens, quum tam inpu- denter fub frugiferis fefe infinuat arboribus, vias ob- turat, & pafcentia inpediat pecora , unde quotannis per ignem cremari folebat, in areis nempe apricis , . ubi nulla fünt domicilia vel arbores frugifere ; Fa- cillime ignem concipit per ficca ejus folia, in terra procumbentia, unde quam citiffime ignis hic propa- gatur, & infignem exhibet flammam magno cum ftre- pitu, praefertim fi ventus parum flat; unde & fepe geecemmoda periculofum eft, quum non facile ex- ingui vel prohiberi poffit, atque ulterius fepe fefe propagat, quam defideratur, Si jam femel bisve plu- vie ceciderunt in crematis hifce campis, intra breve temporis fpatium regerminat hoc gramen, fi vero per aliquot continuos incendatur annos, emaciatur, alia- .. que inter hoc excrefcunt gramina pecoribus proficua. In Java & Baleya, ubi nulle fut Sagus, ex quibus Adap conficitur, magnum prebet ufum, quum que- : vis plebejorum domus hoc tegantur, fi nempe ejus folia in fafciculos conligantur cum tenuibus Gomuto filamentis, ^ . 'Te&a hec fatis denfa fifnt, gravia, ac diutius du- rant illis Adap, fed multa generant infe&a & vermes praefertim Millepedes. | Pauperes Goflypium ejus conligunt fericeum in fpi- cis proveniens , quum he fint aperte , quo com- plent pulvinaria fua. Radices & acumina ifta acuta, primo progerminantia in decoétis adhibentur , que ae ad urinas aquofosque humores expel- endos. Aliis quoque admifcentur rebus, que veneno infe- &is exhibentur hominibus, prefertim iis, qui ex ni- . mio Opii ufü urine fubpreflione laborant. Gramen vulpinum ; Malaice Rompot bulu matta di- Gum, prioris fpecies eft, fed humilior, tenuiora & anguftiora erens folia, quorum inferiora ulnz lon- itudinem habent, & inftar Oryzz foliorum angufta unt, fuprema vero palmam longa, atque preterea ad inferiorem partem unum alterumve gerunt genicu- Jum, quo cauli adcubuerunt. i . + n tere poffint, ne a pluviis tangäntur. B Liber X, Caput Xll. naauwer-nood de paden vry kan bouden ‚die men dagelyks bewandelt, want als men ze maar een paar weeken niet gebruikt , zoo bedekt bet dezelve , en ter zyden kan men ook kwalyk doorkomen , om dat bet zoo digt flaat, vel den van mylen lang beflaande zonder een voet ledige plaats te laten. Schier "t gebeele jaar door ziet men ’t zonder fleelen of zaad , bebalven midden in de regenmaanden komt midden uit gemelde vergaderingen der bladeren een lange dunne Deel woort, vier en vyf voeten boog , dragende boven op een [malle pluim , een [pan of een voet lang, een vinger breed; in veele dunne en geknopte fleeltjes verdeelt, die bebangen zyn met een witte wolle, als Zyde glimmende, dat na eenige maanden verfiuift. Als deze woldragende aaiten voortkomen , dan zyn de bladeren korter en ydeler 5 vermits de eerfte lange vergaan zyn. : Dit gras heeft eenige gelykenife met ’t-geene men in Holland Helm noemt , aangaande de bladeren , boewel den Helm korter en dunder is, maar met *t wolagtige bloeizel komt bet naby °t Spartum herba, be/cbreeven by Dodon, Libr. 7. Cap. 4. : Naam. Jn ’t Latyn Gramen caricofum ; d ^r Duits Indiaans Snygras; op °t Maleits en Baleits Lalan; op Amboins Nen Ternaten Cuffu ; en daar van Koes: koes-velden. at Culu meer beduide , ziet Lib. 9. in *t Capittel van Cuscuta. ; Plaats: Het waft nergens meer dan overal ,z00 veel my bekent is, in alle Oofterje Eilanden , zoo wel op de vlakke velden als op bergen en beuvels, daar ’t kaal is, en dringt zig ook im de boffen onder de bomen zog wel wilde als orugtdragende , tot geen klein verdriet van de eigenaars, inzonderbeid die jonge Nagelbomen geplant bebben , die. `t met er gauwigbeid omringt , uitmagert , en 200 men daar niet op paft , verftikt. . E Het bemint biefft den geelen kleigront in de velden, daar ` "t zoo boog opfcbiet , dat bet een man vaneen kleine ftatuur bedekken , en tot, Lee van *t wilt dienen kan. Egter is bet voor de Fagers nog al profytelyk, die * zelve konnen nafpeuren door "t neergetrapte gras. De wilde verkens maken hare woningen en fpelonken in dit gras van deszelfs drooge bladeren, een zulk aardig ver- wulfzel makende , dat xy daar onder konnen droog fcbuilen. Gebruik. In deze Oofterfe Eilanden beeft bet weinig gebruik, meer verdriet dan nuttigheden werfchaffende , om dat bet 200 cf age onder de vrugthomen zig indringt, ` de wegen toeftopt, en "t weidende vee belet; dierbaloen pleegt men’t jaarlyks in den brant te fleeken , te weten in een open plein, daar omtrent geen woningen of vrugtbo- - men fiaan. Het ontfangt "t vuur zeer ligt wegens de * droge bladeren, die op de grond leggen , loopt {nel voort, en . vertoont een y/Jelyke brant met een groot geklater , inzon- derheid zoo eenige. wind waait, "t welk zomtyts al wat zorgelyk is, om dat bet niet te fluiten is, en als dan . verder loopt dan men meent. Als "t nu een of twee malen op deze afgebrande velden geregent beeft, zoo e ee bet - in 't korte wederom op: dog als men dit branden eenige jaren continueert , zoo wert bet ydel, en laat ander gras daar tuffen opkomen , tot bet weiden van "t vee dienjtig. Op Fava en Baly, daar men geen Sagubomen beeft, om Adap te maken, beeft bet groot gebruik , want alle ge- meene buizen werden daar mede gedekt in bosjes aan mal-. kander gebonden , met dunne touwtjes van Goemoeto. Deze daken zyn wel digt en zwaar , konnen langer duuren dan die van Adap, maar xy genereeren veel onge» dierte , wormen inzonderbeid en duizentbeenen. — De arme lieden vergaderen bet xydagtige Cattoen aan zyne aairen waffende, als die wel geopent zyn , en vullen daar mede bunne flaapkuffens. De wortelen en bovenge- noemde fcberpe fpitfen , die eerft uitkomen, werden tot de- coétien gebruikt „ die men maakt om af te zetten de uryn en waterzugtige bumeuren. j _ Zy werden ook gemengt onder andere dingen, die men ingeeft vergeve menfchen , inzonderbeid die door ’t veel gebruik van Ampbioen SE Ee van den Uryn leiden, a Voffefteerte-gras, in ’t eits Rompot bulu mat- ta, is een zoorte van °t voorgaande, maar blyft lager, ` onderfte * dunder en fmalder van bladeren, waar van een elle lang zyn, zoo final als Ryfibladeren: de bovenfte een ‚band lang, en bebben daar en boven omtrent bet om- dere cen of twee knakken of knietjes, waar mede zy tee gen den fleel aan gezeten bebben. ` n ow iil X. Boek. XIV. Hoofd/t. In medio formant culmum tenuem, binos ac binos cum dimidio pedes altum, qui in fummo peculia- rem gerit rotundam fpicam , uti in Panico, ed que multo minor eft, ex fimplicibus firmis ciliis conftans inftar fetorum, quibus edes verruntur, queque mi- nimum circiter digitum longa funt, nunc flavefcentia’, nunc gilva , nunc -alba , tenuiora & fubtiliora: ad oras crefcit Caricis, cum quo partim mixtum eft in nudis collibus, & faxofis planis locis. Radix Caricis iftius penetrat apicibus fuis tanquam, fubulis per quasvis teneras radices , quas offendunt ` inftar Ubiorum & fecundz Satyrii fpeciei, quod radi- cem gerit inftar Lampoejang. à Aliud porro Rompot bulu matta, fupra vide fub fi- nem fecundi capitis. OBSERVA TEO. Gramen caricofum Rumpbii videtur convenire cum illo, quod gramen Indicum leger, holofericum majus, fpica longa pappefcente Piukn. byt. Tab. 92. Fig. 5. CAPUT DECIMUM QUARTUM. Phoenix Ambomica montana. Hulang. fex feptemve pedes altum, plurimos rectos ex una radice emittens caules, qui externe mol- libus pilis inftar lanuginis teéti funt, vix pennam craffi , rotundi, & in genicula diftinéti, quz per femi- pedis fpatium diftant, atque cuivis folium adponitur cum illo Sirii conveniens, fed anguftius, & ad oras acutum feu fcindens , prefertim fi retrofricetur, per longam vaginam cauli adcumbens. x alis mediorum cauliumvalii laterales excrefcunt longi caules, fimilia gerentes genicula & folia, ita ut una planta ingentem obcupet locum, fuperius vero longa-anguftaque excrefcit fpica, uti in avena fterili , paleacea, & pallide fufca, ariftis quibusdam donata, ranulofis infidens petiolis, non pungens , fed ad ta- um mollis. Radix intricata eft congeries craffarum fibrarum fir- miffime terra infixa. Nomen. Latine Phenix Amboinica montana, Ter- nato-Malaice quibusdam Tagalgnana utan, quum cun- éte Tagalgnane fpecies ad Phoenicem quoque perti- nent, alii autem magis proprie illam. vocant Siree utan, Amboinz nota eft fub nomine Hoelong ‚in Ley- timora Hoerong. ` T ee Locus. Nullibi crefcit nifi in nudis montibus, ple- rumque fub Sirii plantis , cum quo maxime convenit, fi tenera ejus fit planta, excepto quod Hoelong fo- lia flavefcant, feu ex gilvo vireant, illa autem Sirii glauca funt. à Hsi quoque gramen eft altum arundinaceum , U/us ejus mihi huc usque incognitus eft, præterquam | quod inferiores juniorum plantarum caules:dulci Sa- gueri potui infundantur defectu alius Oebat. - Radix tam firmiter terre infixa eft, ut ne vir, quam fortis etiam fit, plantam extrahere valeat. Ex hiíce fignaturis Amboinenfes edocti funt , tumentes curare gingivas, & vacillantes firmare dentes. unc in finem radices minutim confciffz eliguntur cum radicibus es carbou, ac fruftulis quibusdam Alleapade , que fimul mafticantur cum Pinanga ve- teri enger carbou autem, quod in pagis & plateis crefcit, non adhibendum eft, fed quod in montibus & filveftribus hortis provenit, nec ab animalium urina confpurcatur.. 4 ; CAPUT AMBOINSCH KRUIDBOEK. E In de midden formeren xe een dunne balm, tavee en der- debalve voeten boog, die aan 't opperfte draagt een by- zondere ronde aaire , gelyk Pannikoorn , dog veel kleinder, van enkele flyve bairtjes gemaakt , gelyk borjtels, daar men de buizen mede veegt, Jcbaars een pink lang , zommige geelagtig of vaal, zommige wits dunder en fynder: bet waft aan de kanten van °t voornoemde Snygras, en ten deele met bet zelve vermengt op kale beuvelen en fleenag- tige vlaktens. De wortel van *t vorige Snygras dringt met bare fpit- fen als met elfen door alderbande teere wortelen, die ze ontmoeten gelyk Oebis, en de tweede zoorte van Saty: rium, bebbende een wortel als Lampoejang. Nog een ander Rompot bulu matta, ziet boven aan "t einde van "t tweede Hoofdftuk. AANMER KING. Het Snygras van Rumpbius fchynt overeen te komen met het Indifche roodagtige grooter gras als de Alopecoris, met een lange zagte helm van Plukn. Phyt. Tab. 92. Fig. 5. VEERTIENDE HOOFDSTUK. Her Amboinfche Bergagtige Phenix. He is mede een boog rietagtig gras, zes en ze- ven voeten boog, met veele regte fleelen uit eene wortel opfchietende, wan buiten met zagte.bairtjes als wolle bekleet , fchaars een fchaft dik, ront , en in te- den verdeelt, een balve voet van malkander ftaande, en aan ieder een blad dat van Siree gelyk, dog fmalder, en aan de kanten fnydende, inzonderheid als men ’t agter- waarts firykt , met een lange fcbede tegens den fteel leg- gende. , Uit den {choot van de middelfte komen andere lange fleelen ter zyde uit, met diergelyke leden en bladeren be- zet , zoo dat een flruik een groote’ plaats befaat : boven op komt een lange fmalle aair gelyk aan den wilden ba» ver, kafagtig en ligt-bruin, met eenige baarden of dra- den, op korrelige Jakin Jlaande , niet ftekelig, maar zagt in 't bandelen. - e wortel is een verwerde bos van dikke vazelingen , zeer vaft in de aarde boudende. Naam. In '; Latyn Phoenix Amboinica montana, in °t Ternatis Maleits, by zommige Tagalgnana utan, dewyl alle zoorten van Tagalgnana ook onder Phoenix bebooren , dog andere noemen *t wat eigentlyker Siree utan. In Amboina is ze bekent met den naam van Hoe- long: op Leytimor Hoerong. Plaats. Het waft nergens dan op kale bergen , gemeen- lyk onder de planten van Siree gemengt , waar mede bet groote gelykenife heeft’, als ^t jong is, behalven dat de laderen van Hoelong geelagtig of vaal-groen zyn, en die van Siree blaauw-groen. _ Gebruik. Hier van is nog niets bekent , behalven dat de onder fte jteelen van de jonge ftruiken genomen werden, om in de zoete Sagueer te doen by gebrek van ander Oebat. - De wortel oud zoo vaft , dat geen man , boe Bert by zy, een ftruik kan uittrekken. Uit deze fignaturen hebben de Amboineefen geleerd , dat ze bet zweilende tantolees ge- neeft , en waggelende tanden vaft maakt. ier toe nemen ze de wortelen klein gefneeden met de wortelen van Rompot carbon, eenige kleine flukjes Al: leapade, kaauwen zulks met een oude Pinang , laten °t den patient in de mond bouden , en daar aan kwylen , dog de Rompot carbou moet men niet nemen, die in de egoryen en op ftraten waft, maar op bergen of bostui- nen, daar geen vee over loopt, en dezelve bepift. 2 VYF- ^ -HERBARII AMBOINENSIS CAPUT DECIMUM QUINTUM. Carex Amboinica. Late. Eta in binas fpecies, in majorem & minorem, preter quasdam glabras varietates. Primo. Late major tres quatuorve emittit caules ex transverfali radice, que dura & nodofa eft inftar Zingiberis, fed in articulos non diftinéta , multisque obfita fibrillis. Caules ejus quatuor pedes alti funt, trigoni, tribus nempe acutis oris obfiti , quorum bini fulcati funt feu excavati, ad tattum acuti, inferne ad binorum cum dimidio pedum altitudinem nudi, dein tria qua- tuorve folia in circulo excrefcunt, per pedis fpatium fupra hzc elevata quatuor alia, tria nempe in trian- gulo, & quartum ex ala iftorum quorundam, talesque quatuor vel quinque conleétiones foliorum fupra fefe invicem numerantur. Quodvis vero folium pedem lengum eft, in longum tenuemque apicem definens, in medio profunde fulcatum , ad oras acutum & fcan- dens, coloris obfcure virentis. Suprema caulium pars circa ftipitis medium ad oras tribus tenuibus & acute fcindentibus pelliculis alata eft, nec fefe dividit in laterales ramulos, licet caules aliquando fex pedüm altitudinem adtingant. Semen generatur tam. in vertice quam ex alis fu- periorum foliorum , brevibus in paniculis, uti im Li- guftro, fed breviores funt laterales corymbi, quibus majora infident capitula, paulo majora femine Sina- pios, primo alba ac mollia , dein cinerea & dura, quodvis autem rugofa continetur gluma. Inter & proxime fub paniculis folia quedam viri- dia, & prioribus breviora locantur, tota planta vix tractari poteft, quum ubique tam acuta fit & lancinans , fed nullum prebet incommodum, fi non fricetur fur- fum vel deorfum. Radices hic & illic furculos emittunt. sagis Secundo. Late minor binorum triumye pedum alti- tudinem modo adtingit; trigonos quoque & erectos gerit caules culmum circiter craffos , circa medium alatos. Quibus folia infident folitaria, multo minora & anguftiora quam in priore fpecie, palmam longa, nec latiora illis graminis, fcindentia quoque , fed non tam acuta quam priofis. ^; Semen ejus provenit brevibus in paniculis, quibus capitula infident folitaria ejusdem forme cum illis prioris, album, glabrum, ac fplendens, fique mafti- cetur, plerumque vacuum eft. : Radix transverfaliter quoque prorepit „ & lignofa eft: multi fimul locantur caules ubique foliis obli, que fafciculum foliofum formant, uti in gramine. _ Nomen. Latine Carex Amboinica; Malaice Late di- ftin@tione Befaar feu majus, € Kitsjil feu minus jux- ta binas fpecies. Ternatice Tsjacca magoli h. €, gla- dius magi, Báleice Padang pangiris, h. e. gramen fcin- dens; Amb. . . . Javanice Criffan. ` Locus. Non copiofe fimul provenit, fed hic & illic „una alterave ejus confpicitur fub fruticulis planta, tam in litore quam ad oras filvarum. Minor fpecies cre- feit fub precedenti Gramine caric?fo , ad montium pe- des nudos, uti & copiofe fub Calappis, ubi non mul- tum ambulatur. - xot U/us. Nullum eft animal, quod ejus depafeit folia, ünde nec etiam copiofe natura hanc prodücit plantam. ` 'Teneri ejus caules contundüntur, in aqua percolan- tur, que oculis inftillatur ad illos claros reddendos & nubeculam tollendam. Radices & caules aquz in- coquuntür & propihantur contra inpotentiam venc- ream, expellitque malignos in Gonorrhea humores. L5 eft vera Caricis fpecies, in hifce infulis diftin- Tallan tallan, "Tertia Caricis fpecies Baleyice dici- tur Tallan tallan, que magnos producit fimul folio- rum longorum fafciculos, quz fimul ex radice pro- pullulant inftar illorum Acori vel Sirce , fcindentia uodammodo. Ex horum centro trigonus excrefcit altus caulis, in fummo cororam fuftinens inftar Cy- peri maris, fed illa multo major eft, queque palea- ceum ac pungens continet femen , coloris pallide ruffi. Ple- Liber X. Caput XV. VYFTIENDE HOOFDSTUK. Het Amboinfche Sny-gras. twee zoorten groote en kleine, behalven nog eenige : ladde. E Bato , bet groote geeft drie en vier fleelen, wit een dwerswortel , die bart en geknopt is als Gengber, dog in geene klaauwen verdeelt, en met veele vazelingen be- bangen. , ; ; e fleclen zjn vier voeten hoog, driezydig , met drie fcberpe kanten, en twee van die zyde zyn gevorent of uitgebolt, zeer fcherp in "t aantaften van onderen, der- debalve voeten hoog bloot , daar na ftaan drie of vier bla- deren in een kring , en een voet of meer boven dezelve vier andere y te weten drie in een drieboek , en bet wierde wit den {choot van eene derzelver tot vier en vyf zulke ver- gaderingen boven malkander : ieder blad is een voet lang, met een lange dunne fpitfe voor aan, in de midden diep gegeut, en aan de kanten fnydende , donker- groen van couleur. Het opperfte deel van de fleelen omtrent de mid- den des ftams, is aan de kanten met drie dunne en fcberp- Jnydende vellekens als vlerken bezet, en verdeelt zig in pene zydetakken , hoewel de fleelen zomtyts zes voeten oog werden. I ate is een regte Carex in deze Eilanden, verdeelt in Het zaad komt woort zoo wel op den top als uit den Schoot der bovenfte bladeren , aan korte rolleng, gelyk aan *t Liguftrum, dog in kortere zydetakjes verdeelt, daat aan ftaan veele knopjes wat grooter als Moftaartzaat , eerft wit en week, daar na graauwagtig en bard, ieder in een ruig kelkje flaande. o ._. . Tuffen en naaft onder dé trosjes ftaan nog eenige groene bladeren korter dam de vorige, bet gebeele gewas is kwa- lyk te bandelen , dewyl bet overal zoo fcberp en fnydend is, ft nood, als men zonder voor of agterwaarts ieee * zelve aanvat. De wortelen fchieten bier en daar jonge fcheuten uit. Il. Late, bet kleine werd maar twee of drie voeter boog y beeft ook driekantige en regte [leelen , omtrent een balm dik, en omtrent de midden met vlerkjes, aan de zy- den bekleed. Daar aan ftaan de bladeren enkel, veel kleins der en fmalder dan de vorige , een band lang , en niet breeder dan die van ’t gras , mede fnydende 5 dog zoo zeer niet dan de vorige, Het zaad komt voort in korte trosjes, daar aan ydele knopjes zyn , van bet zelfde fatzoen als "t vorige, wit 5 glad, en blinkende , als men daar in byt 4 meeft bol. De wortel is ook dwers kruipende , en boutagtig. Daar ftaan veele Deelen by malkander , tot beneden toe met bla- . deren bezet „en maken een bosje op de manier als gras, Naam.’ In ’t Latyn Carex Amboinica; in ’t Maleits Late ‚met byvoeging van Befaar en Kitsjil, na de twee zoorten; in’t Ternataans Tsjacca magoli, dat is ’t zwaert vaneen Tovenaar; Baleits Padang pangiris, dat is /ny- dent gras; in’t Amboins ... . y Javaans Criffan. Plaats. Het waft niet veel by malkander „ maar bier en daar ziet men een firuik onder ander ligt kreupelbos , zoo op ftrant als aan de randen van °t boícb, bet kleine waft onder "7 voorgaande Gramen caricofum , aan ’t bangen van’t gebergte, daar °t kaal is , ook veel onder de Calappus-bomen y daar niet veel gewandelt wert. — Gebruik. Daar is geen beet, ^t welk van deze bladeren. eet’, daarom bet ook de natuur in geen overvloet voortbrengt. De jonge fteelen werden geftoten, in water zuiver door- ` gekleinfts en daar van in de oogen gedrukt om dezeloe te verklaren; en van nevelagtigbeid te zuiveren, De wore telen en fleelen werden in water gekookt , en gedronken tegens de betoveringen, en betzet af de kwade buméuren in Gonorrhea. TIL Tallan tallan. Hen derde zoorte van Carex, in "t Baleits Tallan tallan genoemt, waftmet groote boffen y en lange bladeren uit de wortelen , in een klomp [Laande , als die van Acorus of Siree, mede cenigzints fnydende. Uit de midden komt een driekante booge fteel , op zyn top een kroone dragende , gelyk den Cyperus mas, dog veel grooter , en daar aan fchubagtig en fleekelig zaad , ligt ros van couleur. ` Het X. Boek. XV. Hof. AMBOINSCH KRUIDBOEK. at Plerumque crefcit ad fluminum ripas, ubi folum eft humile & paludofum , maxime ad aquas flagnantes. Vacca ejus femina depafcunt, fed folia a nullo co- meduntur animali. Nudis pedibus quis per hanc pro- cedere poteft fine lefione , quod de binis prioribus fpeciebus non verum eft. à : Licet he tres herbe non omnino conveniant cum illa, quam Europzi libri pro Carice antiquorum de- fcribunt ; immo auétores ipfi inter fefe non qua- drent, quanam vera fuerit Carex, ad nullum tamen genus propius adcedunt quam ad Caricem feu Buto- mum Tbeopbrafti, licet etiam referri poflint ad binas Platanarie fpecies á Dodoneo defcriptas, quibus om- nibus longa Cyperi folia tribuuntur, funt quoque gla- bra quzdam Caricis fpecies, non acute nec fcinden- tés, ac proinde zque ad Caricis fpeciés quam ad Cy- peros floridos referri poflunt , quarum binas tantum commemorabo fpecies, primo majorem, fecundo mi- norem. Primo. Carex levis major longa anguftaque gerit folia, tres quatuorque pedes longa, digitum lata, in medio profunde fulcata, fulco trigono fubtus acutum dorfum conftituente, ceterum omnino glabra, funt- que fere feffilia & fafciculatim e radice propullulan- tia, ubi fefe ambiunt , ac trigonam formant conlectio- nem, ex centro hujus conlectionis fimplex erigitur caulis, ulnam altus, vix pennam craffus, acutus & trigonus, cui infident bina ternave longa folia, prio ribus fimilia, Ipfius fummo tria infuper fimilia increfcunt folia, breviora, & in triangulo extenfa , cum quibusdam aliis minoribus interpofitis. In medio umbella feu pani- cula locatur , ex fpinulofis compofita capitulis, que brevibus infident petiolis. Quodvis capitulum compo- nitur ex multis duris , acutis, & fufcis granulis, que {femini Phalaris fimilia funt , que facile decidunt, fi tractentur. Nullam gerit transverfalem primariam radicem , fed fefe dividit mox in multas longas , duras & fufcas fibrillas, que transverfaliter ac profunde per terram fefe difpergunt. Minor haberi poffet fpecies Pandani caricofi, de quo ad finem libri fexti. In uliginofis crefcit filvis. ad montium pedes , nul- lusque ejus.mihi huc usque innotuit ufus; ob elegan- tem foliorum formam in hortis quoque plantari po- teft. Secundo. Carex levis minor, ex parte defcripta eft fupra in adpendice primi hujus libri capitis. Ejus fo- lia anguftiora & tenuiora funt illis prioris, nec tam profunde fulcata , fed ad illa Caricis magis adcedunt, nullo quoque modo fcindentia. Caulis ex foliorum conlectione ortum ducit, binos- que cum dimidio pedes-altus eft, trigonus quoque, ac tria folia in triangulo locantur, inter quz alia mi- nora excrefcunt. E Panicula amplius fefe extendit priori , multis ornata etiolis inequalis longitudinis, quorum quivis fingu- arem gerit paniculam , transverfalem vel obliquam , que fquamofum feu paleaceum profert femen , que multo minora funt granula illis prioris, fufca & fapo- ris graminei. wi 22% = Radix ex fimplicibus quoque componitur tenuibus fibrillis. Reliqua poffunt fupra examinari. Carex arborea mixtam habet formam Paridani & Ca- ricis, lorigis adfcendit flagellis arbores, parvis fefé figens fibrillis hic & illic ipfarum corticibus. Ejus cortex lentiffimus eft ac lignofus , fefe dividens in multas laterales ramificationes Dä undique obfeffz - i funt anguftis longisque foliis , illis Pandani quam fimil- limis, fed quz nullum gerunt protuberans dorfum , ut füperius femi excavata funt inftar canalis plani, oftodecim & viginti pollices longa, vix digitum lata, ad oras acute dentata, fed parum pungentia. In ramorum hórum extremo fru&us excrefcunt inftar binorum incurvorum digitorum coriniventium , quo- dammodo referentes Sinhpan vel Piper longum, ex- terne parum rugofi & virides, quique interne medul- lam continent lentiffimam non diffringendam, Carex culmaris, in Leytimora Hutta dome diéta, fru- ticulus eft, cujus inferior ftipes mufcofus eft, fefe- que dividit in longa anguftaque folia, que tres qua- tuorque pedes longa funt, culmum lata, féd femper ` convoluta, ita ut rotunda effe videantur, «ad oras acuta, fi retro fricentur. AS Ex Het waft gemeenlyk aan de kanten van de vivieren , * daar "t laag en moerasfig is, en liefft aan ftaande wates ren. De koeibeeften weiden "t zaat af, maar de bladeren werden van geen vee gegeten. Men kan onbejcbadigt met bloote beenen daar door gaan, "t welk men by de twee vo~ rige zoorten niet doen kan. Hoewel deze drie kruiden niet ten vollen overeen ko- men met die geenen, die de Europife boeken voor baar Ca- rex antiquorum be/chryven, ja de Autheurs zelfs niet ` eenig zyn, wat de regte Carex geweeft zy, zoo kan ik ze egter tot geen ander geflagt nader brengen , dan onder de Carex of Butomus T'heophraíti: boewel ze ook konnen gebragt werden onder de twee zoorten van Platanaria, by Dodonzus be/cbreeven: welke alle men lange bladeren van Cyperus toe/chryft. Daar zyn nog eenige gladde zoorten van Carex , niet fcherp nog /nydende, en konnen dierbalven zoo wel onder de geflagten van Carex als onder Cyperus floridus gebragt werden , waar van ik maar twee zoorten aanteekenen zal, 1. groote, 2. kleine. I. Carex levis major , beeft lange fmalle bladeren, drie of vier voeten lang , een vinger breed, in de midden diep gegeut , met een driezydige voorn, van onderen een Jcberpe rugge makende, anders gants glad: zy ftaan by- kans zonder Deel met bosjes uit de wortel, daar ze mal- kander omvatten, en een driezydige vergadering maken ; uit bet midden dezer vergaderingen ryft een enkele fteel op, een el boog, [cbaars een fcbaft dik, [cberp , en driekantig , daar aan nog twee of drie lange bladeren flaan, de vos rige gelyk. Op zyn top flaan nog drie diergelyke bladeren, dog korter , en in een driehoek uitgebreid, met nog eenige klet nere daar tufjen. In de midden ziet men een dolle of bos, en van ftekelige knopen, op korte fteeltjes ftaande. eder knop beftaat uit veele barde , fcberpe en bruinagtige korrels, bet Canary-zaat gelyk y dewelke ligt afvallen , als men ze bandelt. ; «Het beeft ps daver[Je boofd&bortel ; maar verdeelt zig Straks in veele lange, bardé en bruinagtige vazelingen, die bun dwers en verre inde garde ver/preiden. Men zou- de bet voor een kleine zoorte van Pandanus caricofus mogen bouden , waar van in "t fesde boek gefproken is. Het groeit in vogtige boffen aan ’t bangen van bergen, en daar van is my nog geen gebruik bekent ; wegens de fraaije gedaante der bladeren kan men `t ook in de tuinen planten. II. Carex levis minor, is ten deele befcbreeven boven in "t byvoegzel van ’t eerfte Hoofüfluk dezes boeks. Zyne bladeren zyn fmalder en dunder dan "t voorgaande, en zoo diep niet gegeut , maar °t Snygras gelyker, mede zon- der eenige [cberpbeid. i De fteel is uit de vergaderinge voortkomende, twee voeten boog, mede driekantig op een ftok , drie lange bla- deren in een driehoek ftaande; en daar tuffen andere kor- bared. dm De dolle breid zig verder uit dan de vorige, met veele Steelen van ongelyke lengte, ieder draagt een byzondere dolle, dwers of [chuins ades en daar aan fcbubagtig of &afagtig zaad, zynde «eel kleindere korrels dan aan't voriges hgt-bruin en grasagtig van fmaak: ` De wortel. beftaat mede wit enkele dunne vazelingen. Der ziet boven. > = ^ Carex arborea, is ebn gemengde fatzoen van Pandang en Snygras; bet loopt met [malle ranken de boomen op; met kleine vezeltjes zig bier en daar begtende , de fcbor[Je is zeer taai en boutagtig , zig in veele korte zydetakken verdeelende , dezelve zyn digt bekleed met fmalle lange bladeren bet Pandang naaftkomende, met geen üitolerken- de rugge, maar half bol, aan de bovenzyde als een vlakke geut , agttien en twintig duimen lang, fcbaars een vina er breeds aan de kanten fyn gexaagt , dog weinig ftee- lig: aan 't-uiterfte dezer takken komen de vrugten voort; als twee kromme vingers na malkanderen gekeerd, eenig- zínts een Siriboa of lange Peper gelykende, van buiten Wat Fuig en groen, van binnen is een zeer taai pit, "t welk niet te breeken is. ` kleine firuik , «viens onderfte [lam mosagtig is, en ver. deelt zig in lange en fmalle bladeren, dewelke een biefe- rysken gelyken, drie en wier voeten lang, een flroobalm breed , dog altyd zamengerolt, zoo dat ze rond fcbynen: aan de kanten /cherp, en fnydende, als men ze agterwaarts firykt. C3 Uit Carex culmaris, op ere ia Hütta dore , is een 22 HERBARII AMBOINENSIS Ex ipforum centro alius excrefcit culmus rotundus, culmum craflus, tres quoque pedes altus, in vertice gerens oblongam & fpinulofam paniculam, que gra- hula profert rotunda, magnitudine feminis Catjang, fuperius acuto & duro apice , inferius tribus pilis hirta, inter ifta granula proveniunt tria quatuorve fimilia an- fta folia, fed muito minora, & ad latera extenfa. - Radix componitur ex duris & finuofis fibrillis, que juxta terram prorepunt. Invenitur circa Amahoefloe , & ornamento hortorum infervire poteft. Tabula Octava Ad Figuram primam Caricem exhibet Ambeinicam, que cum Tsjolap Pullu H. Malab. Tom. 12. Tab. 67. convenit. Figura fecunda Caricem denotat arboream. Liber X. Caput XVI. Uit de midden komt een andere fleel , rond , en een ftroobalm dik, mede drie voeten boog, dragende op zyn top een langwerpige en fleekelige tros , gemaakt van kleine roode korrels, in de grootte van een Catjang , boven op met een barde fpits , en agter op drie bairtjes flaande. Tuffen deze korrels komen nog drie of vier diergelyke fmal- le bladeren voort, dog veel korter , en ter zyde uitfiaande. De wortel beftaat uit barde en bogtige vazelingen , de- welke langs de aarde kruipen. Men vint bet omtrent Ama- boe/Joe , en men kan bet tot een cieraad in de tuinen zetten. De Astfte Plaat Vertoont in de eerfte Figuur den Amboinfebe Carex , het welk met de Tsjolap Pullu A. Malab. Tom. i2. Tab. 67. over- eenkomt. De tweede Figuur wyft aan den boomagtige Carex. CAPUT DECIMUM SEXTUM. Lithofpermum Amboinicum. Salee utan. I itbofpermi fpecies in Amboina reperitur, multos tit fibrillas uti Salee ,: horum quzdam fefe terra: infi+ nt. In arenofis & gracilibus locis multo anguftiora c acutiora profert folia. “Transplantata quoque plàn- ta non tam alte excrefcit quam quz fponte provenit: : „Nomen. Latine Lithofpermum {eu Milium. folis. Am- boinicum z Malaice Salee utan , verum. enim Sale, eft Lacbryma. Fobi, fupra libro octavo. defcripta , vocatur etiam Rompos manni manni sb, e. Rofaria berba ;. Ama boinice 4yboit.. |... vers con Eta. Locus. In campis reperitur. poft arenofis locis , attamen ubi nullae. ante , uti fo n hortis transplantata latiora & in amplum excrefcens fruticulum , multos adtollens rectos caules,.fed non tam altos quam in filveftri. … Ufus ejus apud Amboinenfes.in Medicina nondum notus eft, fed matura ejus officula eliguntur , acubus. perforantur, & amentis adligantur, que Amboinen- fes mulieres & pueri collis & brachiis adpendent loco amuletorum, hujus enim granula nullas habent fqua- mas uti Salee domefticum „ fed funt glabra vel prope. apices parum ftriata , fplendentia, & offea , nihilo-, minus tamen facile perforari poffunt, quum natura. ad fuperiorem & inferiorem partem rudimentum quafi foraminis effecit. - ; Bon- sis fere crefcunt b Calappis ,. uua altis arboribus. glabriora gerit folia, SESTIENDE HOOFDSTUK. Het Ambomfche Steenzaat. + ran Lithofpermum hebben wy een gedaante in Am- f boina, met veele regte fleelen uit eene wortel op- ‚febietende , de fteelen zyn drie of vier voeten boog, zonder zydetakken, fchaars een pink dik, en van onder op wel de helft bloot, en met knien afgedeelt, niet regt rond, maar wat geftreept en gedrukt „ daar na flaan de bladeren digt boven malkanderen , digt aan de fieel by de ` knien zittende, De bladeren gelyken die van Lachryma Jobi of Salee, Droe en meer overeind flaande, agttien en twintig dui- men lang , ruim twee vingeren breed , niet f/mydende , maar meeft gioi; boog-groen, boven met een doorgaande — eut s :beneden met een-[cberpe rugge, en voren een Dr, ES Spitfe. . Uit den fcboot = rish bladeren ët ander fteeltje mede overeind: ftaande, daar aan twee of drie-kleine bladeren ftaan , fcberper en meer geribt dan de andere. bladeren. Boven dezelve verdeelt zig den tros in verfcheide andere dunne fleeltjes, ieder dragende een enkele korrel in de grootte van een eravete ,, dog voren meer toegefpitfk , ook aan zommige wat boekig. Ferf groen; daar na asgraauw, ten laatften bruinagtig „en fleen- hart, «De draat, daar ze op zitten, gaat niet door, maar maakt van onderen een kuiltje, en boven op flaat-weder een andere draat, dragende een fchubagtig geel bloeixel y "t welk met twee of drie droppen afhangt en nooit: geheet afvalt. Wanneer de korrels asgraauw zyn, zoo:kan men ze met. een naald ligt doorboren , en aan fnoeren rygen. De wortel beftaat uit veel boutagtige en flyve vazelin- gens. zig wyd ver/preidende , en veele regte fieclen uitge- vende, waar door dit gewas een digten firuik maakt, met de wortelen, aan malkander vaft. De hoofdfleel omtrent de wortel. fchiet ook ter zyden dikke vazelingen gelyk bet Salee, waar van zommige zig in de aarde- vaft maken. Aan zandige en magere plaatzen gewind bet veel fmalder en fcherper bladeren. Het verplantte wil ook zoo boog niet opfchieten als °t, geene in ’t wild groeit. — a! Naam. dn’t Latyn Lithofpermum of Milium folis Amboinicum , in ’t Maleits Salee utan, want de regte Salee is Lachryma Jobi, boven in "t agtfle boek befchree- ven. Men noemt bet ook Rompot manni manni, dat is Paternofter-kruid; op Amboin Ayhoit. = . . Plaats. Men windt bet in ^t velt agter de Negoryen op droge en zandige: plaatzen, evenwel daar geen veel ruig- te fiaat , gelyk onder Calappus en andere heoge booniem. In de tuinen geplant gewind het breeder en. gladder bla- deren, wert een breede ftruik „met veele regte fieelen op= Jchieteride „dog zoo hoog niet als bet wilde. Gebruik. By deze Amboinezen is daar van. nog, nists bekent in de Medicynen, maar zyne rype. korrels werden genomen , met naalden geftoken., en aan fnoeren geregen, die de Amhoinfe vrouwen. en kinderen aan de halfen en armen dragen in plaais van brafiletten , want de korrels bebben geene fchilferen gelyk tamme Salee , maar zyn glad, of by de Jpitfen.een weinig geftreept, blinkende én een-bard , niet te min konnen ligt doorboort werden, dewyl van natuur onder en boven een beginfel van cen gaatje 15. . Bons CR X. Boek. XVII. Hoofdf. ` Bóntius libr. 6. cap. 56. Milium folis circa Bataviam in Ee quoque obfervavit, licet hoc mihi ex ejus defcriptione non conftet, nullam enim ejus exhibet formam , fed ex ufu ejus declarat ad vitia renum & vefice conducere , atque plebejos ex ipfius granis rofaria formare , unde & a Porcagallis Herta do rofa- rio vocatur, quum vero-addie ex ejus officulis fari- nam edulem preparari poffe ; puto, binas confundere iterum plantas, atque banc conmifcere eum Salee frumentaceo fupra libro octavo defcripto. Tabula Nona Ad Figurani primam Litbofpermum exhibet Amboinicum, ‘Figura fecunda Arundinéllam denotat berbam. OBSERVAT IO. Litbofpermum hoc proprie Lacbryme Fobi filve(tris fpecies eft, cujus domeftica fupra libro oëtavo cap. 28. fuit defcripta & exhibita, ubi vide notas & 7 bel Zeyl. p. 138. nec non H. Cliff. p. 437 & 438. ubi hoc genus Coix vocatur, cujus una fpecies annua, altera perennis ibi recenfetur. AMBOINSCH KRUIDBOEK: a3 Bontius lib. 6. cap. $6. heeft bet Milium folis om- trent Batavia op Fava ook gevonden, hoewel ik ir uit zyne befebryving niet befpeure , want by geene gedaante daar van geeft , maar uit bet gebruik, zeggende dat bet tot de gebreeken van de nieren en blaze dienftig zy, en om dat de flegte lieden wit zyne korrels Paternofters ma- ken; daarom "t by de Portugeefen Herba do rofario ge- naamt wert; maar als by daar by doet, dat men wit de korrels een eetbaar meel kan bebben; zoo gis ik, dat by als wederom vweederlei kruiden onder een mengt „en dit gewas confundeere met bet koren Salee , boven lib. 8. be/chreeven: De Negende Plaat Vertoont in de eerfte Figuur het Amboirfcbe Litbofpermum. De tweede Figuur wyft aan de Arundinellen plant. AANMERKING. Dit Litbofpermum is eigentlyk een wild zoort van obs tranen, ` waar van een tam zoort boven in het agt/le boek cap. 28. is befchreeven en afgebeelt ; alwaar ziet de Aanmerking, als mede de Thef. Zeyl. p. 138. en ook de H. Cliffort p. 437 & 438: alwaar dit geflagt Coix genaamt wert, waat van twee zoorte, de eene jaarlyks, de andere overblyvende, aldaar vermeld werden. CAPUT DECIMUM SEPTIMUM. Arundinella, Sajor bula A rundinella fpeciem rhentitur Alfines ¿él domefticas fpecies , & quasdam etiam*filveftres. Domeftice funt minor & major. Primo. Sayor bulu minor primo commemoratur , quum fit herba vulgatiffima & ufitatifima. Non eri: gitur, fed viridibus, mollibus , & rotundis flagellis terre incumbit, que in fenioribus plantis parum li- gnofa funt, atquein amplos articulos diftinéta. Cui- ' vis autem geniculo fimplex adftat folium , vagina am- biens petiolum fine ordine uti in Arundine. Ipfum quoque folium quodammodo emulatur illud arundinis tenere, fed multo minus eft, in medio per longitudinem tenuiter ftriatum , & ad tactum quodam- modo rugofum , & circa vaginam pilofum, digitum longum & latum, viridis pemitus coloris, cum illo Alfinis conveniens, fed majus. Subftantiam habent mollem, ac facile in mucum conteri poflunt , exce- Leger interpofitis, Flagellorum extremum. parum efe erigit, poftquam in laterales ramos extenfa funt, atque intra breve temporis fpatium magnum obcu- pant locum , fi fuo relinquantur genio, ac genicula terram tangentia radiculas emittant. ` : Ex alis fuperiorum foliolotum enor ME cau- liculus, ultra articulum longús , qui peculiare fuftinet foliolum tenuius ac pallidius reliquis , inftar femi cordis formatum , ac complicatum inftar acuti facculi vel burfule , fuperius fefe aperiens, ex quo flofculi eminent, quorum unicus tantum fimul apertus eft, - reliqui quatuor claufi dependent fub eo im peculiari burfüla; funtque capitula deorfum flexa forma acino- rum Uvarum. ; i Flofculus ifte elevatus longiusculo infidet petiolo in vaginz parte pofteriore fixo, atque ex tribus cæ- ruleis petalis conftat, forma lridis minoris, que in triangulo locantur collis anguftis, fuperius latiora. * In ejus cetitro.fex cceruleasconfpiciuntur ftamina, tria nempa breviora fine antheris , ac tria longiora cum antheris flavis, fub flofculo tria locantur albi- cantia foliola, que vaginam conftituerunt , cui in- clufus fuit See Plurimi fine femine pereunt ac‘marcefcunt, fed ali- quando cellula acuta excrefcit, in qua tenue ac fla- vefcens inftar arene reconditur femen. Matutino tempore flofculi ifti vigent & gpa funt, refertim fi poft pluviofam nottem radii folares hos inluminent, quum terram eleganti colorant fplendore ceeruleo, lete viridi intermixta foliatura, atque hinc etiam pluviofis menfibus frequentiores funt hi eer 10) / jue ber, ba repens & terre incumbens , in binas diftinéta: i me zyn, I. kleine, SEVENTÍENDE HOOFDSTUK. De Arundmelle-plant. rundinella wil een geflagt van Alfine zyn, een ` kruipent en op de aarde leggende plant, verdeelt in wee tamme zoorten , en ook eenige wilde. De tam- 4 en AS roote, "e I u, bet k wert gezet, om dat bet gemeenfte en gebruikelykfle is Het RE we overeind; ` maar legt met zyne groene, weeke, en ronde fteelen op de aarde , dewelke aan de oudjte ftruikjes wat boutagtig wer- den, en zyn verdeelt in wyde leden. Aan ieder lid Staat een blad met een fcbede , zyn fteel zonder ordre omvat: tende , gelyk die aan "t riet doen. Het blad zelfs gelykt ook eenigzints na "t jonge riet, dog is veel kleinder 5 te weten in de lengte fyn gejtreept , wat ruig in "t aantaflen , en omtrent de fchede bairig , een vinger lang en breed, regt grasgroen , met die van piod overeenkomende, dog grooter. Zy zyn week van Jubftantie, en laten baar ligt tot een flym vryven, bes balven de tuffenloopende zenuwen. Het uiterfte der flee- len regt zig wat overeind, na dat ze baar in zydetakken uitgebreid bebben, en in kort een groote plaats beflaan, als men ze begaan laat „en de knietjes , die de aarde raken; wortelen wederom in. Uit den fcboot der bovenfte bladertjes komt een dum Jteeltje voort, ruim een lid lang, ’t welk draagt een by zonder blaadje ; dunder en bleeker dan de vorige, als een baif bert geformeert, en t'zamen gevouwen als een fpits zakje of beursje, aan de bovenzyde zig openende, waar uit de bloempjes kyken; altyd maar eene tfeffens geopent y de andere tot vier fluks toe bangen nog gefloten, daar onder in een byzonder beursje , zynde neerwaarts geboge knopjes, in de gedaante van druive-fteenen. et bloempje nu flaat werbeven op een lang fleeltje e in de /chede, en beftaat uit drie fchoone i blaauwe blaadjes ‚in de gedaante van kleine Iris of Swer- _ telbloemen , te weten in een drieboek flaande, met fmalle _ balsjes , en voren breed. ` de midden ziet men zes blaauwe draden, te weten drie kortere zonder noppen, en drie langere met geele nop- pen: onder?t b je ftaan drie witagtige blaadjes , zyn- de de fcbede geweeft , daar bet in lag. Zy vergaan meeft alle zonder zaad, dog bier en daar komt een klein fpits buisken voort, daar in een fyn geel- agtig zaad legt als zant, ; In de morgenftont ftaan ze weeldrig geopent , zonder- lyk als na een regenagtige nagt een zonnefchyn volgt y wanneer ze den grond fchoon fcbilderen, met baar levend blaauw onder dat jeugdig groen, en daarom zyn ze in de regenmaanden rykelyker te zien, A a u. HERBARII AMBOINENSIS Poft meridiem fefe claudunt , atque altero die alter fefe aperit flofculus, ac fic porro , pluviofo autem tempore bini aliquando fefe fimul aperiunt. "D Radix albaeít, mollis, & vilis, ac facile eradicari . poteft. Solum amat humidum, & in hortis areas cul- tas, item fub arboribus lete crefcit umbrofis ; ubi de- clive eft folum, nec Carex adftat, he enim bine herbe nunquam fimul crefcunt, fed fibi quafi funt inimica. Nomen. Arundinella minor, & Alfine Indica; Malaice Sajor bulu kitsjil, h. e. Olus arundinaceum minus, ob foliorum fimilitudinem cum tenera arundine , qui- dam Malayenfes hanc quoque vocant Gababango , alii etiam fed erronee Cancong. utan, quum nullam aliam cum Cuncong habeat fimilitudinem , nifi quod per ter- ram prorepat; Amboinice Nalur nalul & Het ;, Ter- natice Gobbu; Bandice Nalur; Macaflarice Leco buli bulu. : Locus. Per totam aquofam, Indiam vulgo nota eft hzc planta, ubique in hortis crefcens; & areas obte- . gens, fi non evellatur, ad ripas fluminum & rivulo- rum quoque reperitur, ubi folum eft planum , nec alia crefcunt plante, fed fub arborum umbra. . Ujus ac Fires. ` Saporem. habet gramineum ; cum levi amaritie , ac tota planta quafi viftofa eft prefer- tim caules ipfius, mature eft refrigerantis, ac præ- tered peculidriter commovet & expellit. Vulgare eft olus , dulcis , & grati faporis , fi cum Ca- lappi lympha rite coquatur, gratiusque Sajor bajang: Raro folum coquitur, fed cum aliis mixtum oleribus, . quam mifcelam Malajenfes vocant Sajor baram-tspa- da, feu Sajor canda gondic, h. e. olus. meretricum & furum. Gravidis hoc olus.prohibetur , uti illud exhi- betur parturientibus, quun nature quafi vincula dis- folvit & expellit. Hujus plante mira narratur expe- rientia, que fere preftigia emalatur, attamen coram judicibus confeffa eft a meretriculis. Tria enim hujus frufta feu tres articuli viridium 6. mollium flagello- rum molliter inter digitos protraéti, ita ut fuccott fint, & fibiadhereänt, inftar Peflarii utero intrufi non tan- tum menftrua provocant , fed lochia ac foetus mor- tuos extrahunt , quo ratrices, quam ille , in quibus hoc inftituitur, poenas luere debent. a ui fuperftitiofi effe volunt, trium iftorum fruftu- lorum unum longius reliquis. eligunt , ac quedam etiam pronunciant verba, quum ea diffringunt: In- cole porro arcanam norunt artem fruftulum eligendi -ad vulnera globulorum, acuminum telarum, vel fru- ftulorum ferri confolidanda & partes inherentes ex- trahendas, que vulneribus infixa herent, teneri ehim ejus cauliculi inter digitos contriti mucum exhibent qui expreffus vulneribus infunditur, atque exprefii cauliculi fuperinponuntur, quod quotidie repetendum eft.. Tali modo intra quinque dies omne , quod vulneri- bus inheret, extrahetur, ac fimul ardor exftinguetur. Secundo. Sajor bulu befaar , pet terram quoque pro- repit, fed non tam ample fefe extendit , magisque fefe elevat. Ejus folia multo latiora, majora , & rugo- fiora funt, flavefcentia, & per longitudinem maxime ftriata, feu coftis donata initar Plantaginis, ipforum- que vagine maxime rugofz funt fufcis hirtæ pilis.. Flofculi ex fimilibus quoque erumpunt vaginis , fed minores funt ceerulei, nee multum eminent, poft hos. bina fequuntur capitula in tria divifibilia fegmenta , in quibus reconditur femen ex fufco flavum, fere in- ftar illius. Fenigreci, fed minus & mollius. In omni- bus fuis partibus hec planta rugofior eft & durior priore , rarius floret, in ficeis crefcit locis fub atbo- ribus in folo flavo argillofo. |. Nomen idem gerit cum priore, nifi quod addatur majus. im | Lus. Silveftris magis ac ficcioris nature habetur recedenti, ac proinde non vel raro ad cibum adhi- tur, ac femper aliis conmixtum oleribus. "Tertio. Sajor bulu ajer, feu Arundinella aquatica, minor eft fpecies aquatica, penitus filveftris, ad orás rivulorum crefcens, in filvis fub arborum umbris. Hujus folia multo breviora, crafiiora, pinguiora, & tam arde compacta funt, acfi fibi eflent inpofita, flagellis fuis terre incumbens. - 3 Flofcali licitum eflet experimentum „ fed ex confeflionibus porro iftarum meretricularum edoéti quoque fumus, conceptus juftos etiam expel- lere poffe, feu abortus procreare , cujus rei tám CH. brand bluffen. - Liber X. Caput XVII. Na den middag fluiten zy haar, en des anderen daags opent zig bet tweede knopje , en zoo voorts: dog in de re> gentyd ziet men ook wel twee t'feffens geopent. De wortel is wit , week , en gering, ligt om uit te trek- ken. Het waft gaarn op een vogtige grond, of in de tui- nen op geboude bedden y als mede onder de boomen, daar ’t Jchaduwagtig en laag is „zonder Snygras, welke beide krui- den nooit by malkander ftaan. Naam. Arundinella minor, en Alfine Indica, in "t Maleits Sajor bulu kitsjil, dat is Olus arundinaceum: minus, wegens de gelykeni[Je der.bladeren met het jonge riet , zommige Maleyers noemen ’t ook Gababango: an- dere dog abufivelyk Cancong utan; dewyl’t geen andere gelykeniffe met bet Cancong beeft, dan dat bet op de aar- de kruipt, Op Amboin Nalur nalulen Heöt, in "t Tera natis Gobbu; op Banda Nalur; op Macaffer Leco bulu . bulu. + Plaats, Het is meeft door, gants Water-Indien bekent, overal in de tuinen waffeniie, en de bedden. bedekkende, als men "t niet uittrekt. Men wint bet ook aan de oevers van de riviertjes , daar’t vlak en zonder andere ruigte is, dog met boomen befchaduwt. Gebruik en Kragten. Van fmaak is 't grasagtig , met een kleine bitterheid, flymerig over "t gebcele gemas 5 in- zonderbeid aan de fieelen, van aard is ’t woelende, en heeft daar en boven een verborge kragt, om te beroeren en te verdryven. Het is een gemeen moeskruid , zoet en wel van [maak, als *t met Calappus-melk gekookt werd, aangenamer dan de boor baang, Men kookt bet zelden alleen;, maar met andere moeskruiden gemehgt , welk mengelmöes de Maz , leyers Sajor haram tsjada of Sajor canda gondic, dat ` is boeren en boevenmoes noemen Swangere vrouwen Werd dit moes verboden, gelyk bet den baerende geboden werd, om dat bet de banden los maakt en afzet. Hier van heeft . men een wonderlyke experientie, die fcbier tovery.gelykt , egter in de Regtbanken. door SA van ligte vrouwlui ` . voortgebragt werd. Want drie ftukken of drie leden van de groene en malfe flengelen dezes kruids y zagtjes door de vingerengeftroopt, dat ze fappig werden, en aan malkan- deren kleven , van onderen als een Peffaris in.’t lyf gen, bragt, verwekken niet alleen de maanftonden , maar trek- ken ook de nageboorte en. doode vrugten uit, ^t welk dan een geoorloofde bandeling zoude zyn; maar uit de confeffe der ligte. vrouwlut bebben wy geleert, dat zy volkomen ontfangeniffe daar mede weten af te zetten, waar over dan %oo wel de meeftereffe „als die ’t gebruiken, in ftraffe vervallen, : «Die fuperftitieufer zyn ; willen van de drie foukjes , bet: eene langer dan "t. ander bebben , prevelen ook. eenige woorden daar by, als zy bet afbreeken. Nog bebben de In- landers een fecreet konfiftukje tot gefchoote.wonden der kogels, fpitjen van pylen, of Jtukken van yzer, die-daar in zyn fleeken gebleeven; want de jonge ‘heelen tuffen de vingeren gevreevem, drukt men den Ke uit , -giet dien in de vonden , legt boven op ^t dikke van "t uitgeper fte, en verbindt ze dagelyks eenmaal. Dit zal in vyf dagen, "t geéne in de wonde fleekt , uittrekken , en met eenen den Il. Sajor bulu befaat, kruipt ook op de aardé, dog 200 - verre niet , en regt zig meer overeind. De bladeren 2yn veel breeder, grooter, en ruiger, geel-groen, in de lengte merkelyk geftreept „of geribt als een Plantago , bare fche- den zyn zeer ruig van bruine bairtjes. : De bloempjes komen ook uit diergelyke febeden , dog zjn Kleinder „~ ligt-blaauw „ en kyken niet verre uit na de bloemen , D. twee langwerpige knopjes , die zig in drien laten deelen, en daar in ziet men bruin geel zaad, Jebier als Fenum grecum, dog kleinder en weeker. Het is in alle zyne deelen ruiger, en grover dan °t eerfte, bloeid weinig „ven waft op drooge plaatzen onder de boomen „op een geele kleigrond. en Së, BEE . Naam. "Her beeft de zelffte naam als ’t vorige, alleen- ` lyk met byvoeging van groot. : Gebruik. Het werd voor wilder en drooger van aard gebouden , en daarom niet of zelden in de koft gebruikt, en dan altyd met. andere moeskruiden gemengt. II. Sajor bulu ajer, of Arundinella aquatica, is eem kleine waterzoorte , gants wild, aan de oevers van de kleine | riviertjes in 't bos waffende onder de fchaduwe van boo- * men deze blaadjes zyn veel korter , dikker, vetter, en zoo digt op malkander gedrongen, als of zy in malkander ge- Jtapelt waren, met bare fleclen laag op de aarde Sat? 3 De o e H i S E d j X. Boek. XVII. Hoofdft. Flofculi funt uti in prioribus, fed ipforum ftamina antheras habent lanuginofas , binique vulgo fimul pro- veniunt flofculi aperti, quorum inferior fepe neétitur pedunculo fuperioris , atque fub iis tria non aperta ca- pitula in femi pellucido facculo obclufa. ` Quarta fpecies omnino quoque filveftris eft, fo- liaque habet inftar fecundz fpeciei , fed funt longiora, acutiora, & tenuiora, loco autem flofculorum {picas erit ample extenfas, ex quibus multa dependent pu- illa & rugofa capitula inftar feminis graminei, que facile decidunt, ac veftibus adhzrent. Nullius eft ufus, atque pretereuntium veftibus fa- cile adheret magno incommodo , quum multo ma- jore labore abftrahitur, quam femen Graminis -acicu- lati fupra defcripti. * uinta Species in aqua crefcit, vel ad oras aque ftagnantis , folia gerit inftar prioris fpeciei , fed paulo latiora & longiora. Spicam quoque profert, cui mul- ti albi & angufti adcrefcunt flofculi ar&te fibi adunati , interpofitis minoribus foliolis. Ufus trium ultimarum plantularum huc usque ignotus eft. OBSERVATIO. Arundinella hec vera Commeline fpecies eft, atque Commelina repens, folio- fubrotundo a me vocatur in Thef. Zeyl. pag. 70. eftque Commelina foliis ovato lanceolatis, caule pro- cumbente, petalis duobus majoribus H. Cliff. p. 21. ubi vide reliqua, ut & Dillenii H. Eltham. p. 93 AMBOINSCH KRUIDBOEK, 35 De bloempjes zyn als; aan 't voorige , dog hunne draden bebben wolagtige noppen, twee bloempjes fiaan gemeenlyk teffens open , en ^t onderfte dikwils aan ’t fleeltje van "t bovenfte vaft, en daar onder mede drie ongeopende knopjes, in een balf doorfchynend zakje befloten. ` IV. De vierde zoorte is mede gants wilt, beeft blade: ren als de tweede zoorte , dog langer , /pit/er, en dunder , in plaats van bloemen draagt bet wyd uitge/preide aai- ren, daar aan veele kleine en ruige knopjes bangen; als eenig graszaad, dat ligt afvalt, en aan de kleeren vaft biyft bangen: : Het werd tot niets gebruikt , en valt den voorbygaande moeijelyk aan de kleeren , daar men't met meer moeite moet af balen, dan °t zaad of de luizen van *t voortgaande Gra- men aciculatum. V. De vyfde zoorte waft in °t water, of aan de kanten van flaande avateren , met bladeren als de eerfte zoorte, of wat breeder en langer. Het draagt ook een aaîre ‚daar aan veele witte en fmalle bloempjes Le; digt op malkan- der gedrongen , dog met kleine blaadjes daar tuffen. Het gebruik van deze drie laatflen is nog onbekent: AANMERKING, Deze rietagtige plant is een egte zoort van de Commelina , welke de kruipende Commelina met rondagtige bladeren , van my wert genaamt in de Thef. Zeyl. pag. 70. en is de Commelina met een leggende fteel, en rondagtige fcherpe bladeren met twee grooter bloembladen, in de H. Cliffort. p. 21. alwaar het overige ziet, als mede in de Hortus Eltba- menfis, van Dillenius p. 93. CAPUT DECIMUM OCTAVUM. Crateogonum Amboimicum. rateogoni bine obcurrunt in Amboina fpecies, 1 minor & major. i Primo. Crateogonum minus , feu verum, caules quosdam emittit rotundos & tenues unica ex radice, qui in multos articulos dift n&i funt, ad digiti lati- tudinem diftantes , quorum bini vel tres inferiores finuofi funt, & terre quafi incumbunt , & radiculas in terram inmittunt, ubi terram tangunt. Cuivis no- do bina adftant folia fibi obpofita, quorum quatuor fimul crucem formant, non tamen planam uti crux vera, fed bina fibi invicem quafi adtrahuntur & eri- guntur, illis Rosmarini fimilia, fed anguftiora & te- nuiora, in teneris plantis glabra & flaccida, in fenio- ribus firma ac parum rugofa, binos digitorum articu- los longa, culinumque lata. Caules ejus porro in nullos laterales. ramulos di- ftin&i funt, fed fimplices eriguntur ad fpithamz cir- citer altitudinem , ac prope radicem extenfi, faporis acris inftar finapios deoiloris cam levi amaritie. Ex foliorum alis flofculi progerminant vix vifibi- les, in quatuor albos apices definentes , ftellati , & parvo contenti calice, quos infequuntur pufilla, ro- tunda, & duriufcula femina arenam craffiorem referen- tia, que non admodum acria funt. ; Radix fatis longa eft, in terra prorepens, in nullas quoque ramificationes diftinéta, fed fibrillis obducta. Secundo. Crateogonum majus fimplices quoque ad- tollit caules varios unica ex radice, quorum quidam aps dires divaricantur, reliqui eriguntur, vel in- erioribus articulis, terræ parum incumbunt, in arti- culos quoque di(tin&i, binos transverfales digitos di- ftantes, pedem alti, culmorum pars fuperior parum angulofa eft & rugofa. Folia eodem locantur ordine. uti in priore, minorem digitum longa & lata, firma & rugofa, nervo crafio intermedio, fuperne obfcure virentia , inferne albicantia, faporis acris & Sinapi- nacei, fed Tn debilior eft & gramineus quafi. Prope folia circa caulem collectio feu congeries eft multorum viridium caliculorum , e quibus emi- nent flofculi albicantes, ex quatuor parvis & retro- flexis apicibus formati, in centro repleti ftaminulis brevibus & flavis antheris. Poft fiofculos in caliculo quovis rotundum excre- fcit femen inftar Sinapios, ex viridi albicans, durum, & intus concavuin cum levi acrimonia. Tom. VI. cde Radix AGTTIENDE HOOFDSTUK. Het Amboinfch Kruisgras. an Kruisgras bebben wy twee zoorten in Amboina, V I. Kleine. TI. Groote. : I. Kruisgras het kleine, of bet eigentlyke , fcbiet met ettelyke ronde en dunne fleelen uit een wortel op, in veele leden verdeelt, een duim breed van malkander ftaan- de, waar van de twee of drie onderfte bogtig zyn, en op de aarde bukken, ook weder inwortelen, daar xy de aarde raken. Aan ieder lid flaan twee bladeren tegens malkan- deren, en met bun vieren in ’t kruis, niet regt geopent, gelyk een formeel kruis behoort te zyn, maar de twee zyn na malkanderen gebogen, de Roosmaryn-bladeren ge- lyk, dog fmaller en dunder, aan de jonge ftruikjes g en flap, aan de oude flyf en wat ruig , twee leden van een vinger lang , een firoobalm breed. Voorts is 't in geen zydetakskens verdeelt , maar de fteelen ftaan enkelt , omtrent een [pan boog, en by de wor- tel uitgebreid, van fmaak fcberp als flappe moftaart, met een kleine bitterbeid. Uit den fcboot der bladeren komen zeer kleine en pas ` kennelyke bloempjes voort , vier/pitfig, wit, gefternt, in een kelkje flaande , waar op volgen kleine ronde en hard- agtigt, zaatjes als grove zantkorrels, daar weinig fcber- in is. _ P wortel is redelyk lang , in de aarde kruipende, ook in geene takken verdeelt , maar met vazelingen bebangen. ` it Groot Kruisgras, febiet ook met enkele fteelen op , ver/cheiden uit eene wortel , waar van zommige by de wortel zig in tweën verdeelen, de andere flaan overéind, of met de onder fte knien een weinig op de aarde ruftende: "t is mede in leden verdeelt , twee dwersvingeren van malkander ftaande , ruim een oet boog , bet bovenfte der fteelen is wat hoekig en ruig, de bladeren Baan in de zelffte order als aan "t voorige , een kleine vinger lang en breed , ftyf en ruig , met een dikke middel-zenuwe, boven donker-groen, van onderen witagtig , mede fcherp , en mojfaariagtig van fmaak, dog flapper en grasagtiger. By de bladeren rondom den fteel ftaat een vergadering of klompje van veele groene kelkjes , daar uit witte bloempjes kyken , van vier kleine en omgeboge /pitskens gemaakt, in de midden uitgevult met korte draatjes en geele nopjes. ‘Na de bloempjes groeit in ieder kelkje een rond zaad als moftaart , uit den groenen witagtig, bard, en binnen bol, met cen Da Jcberpigbeid, e De 26 Radix mox fefe dividit in quasdam ramificationes, «que oblique terram petunt , ac fatis longe funt. - Hec fecunda fpecies quoad rugofa folia, flores, & femina , quodammodo convenit cum Parietaria. Nomen. Latine Crateogonum Amboinicum ; Belgice ¿Kruisgras ; Malaice & Amboinice nullum gerit no- men, nifi quod vocavimus Rosmaryn Ambon, quum ‘in Hitoea factum fuit, quod quidam incole videntes, «me adeo follicite colere in horto meo verum Rosma- rinum , dixerint, fatis copiofe. nos iftam tibi adporta- bimus herbam , quum fatis luxuriofe circa noftros cre- fcatpagos, quà adlata detexi præcedens effe Crate- ogonum minus , quod ex ipforum arbitrio meo adpo- nebam Rosmarino, vocabamque Rosmaryn Ambon. - Locus. In ventofis crefcit collibus, minor fpecies quoque in hortis, major femper fponte in nudis mon- tibus, & levibus filvis. E aet 2 Ufus ejus huc usque ignotus eft, licet viderim , Si- nentes illud petere in ufum Medicum, argumento in ipforum patria quoque effe notum. ` Memoratione precedentis herbe indicare me quo- ue oportét, verum Rosmarinum in Sina quoque cre- iore circa urbem Tsjantsjui fponte in litore vel non ¿procul ab eo, in folo fterili falfo , ac lapillis permixto. ." Vocatur ibi Puo; ac duplicem habet formam, ma- jorem & minorem, neque ultrà binorum pedum alti- “tudinem adtingit, denfam habens frondem & elegan- “tem comam, unde & a magnatibus delectationis gra- tia in fictilibus plantatur. Ipfis in nullo vel pauco ‘eft ufu medico, ac multo minus in cibo, quum nimis ibi amara fit herba, ex- cepto quod pauca ejus copia adhibeatur in unguento Bobori ditto pro pueris. . Tabula. Decima Crateogonum exhibet Amboinicum majus. € MERBARII AMBOINENSIS LiberX. Caput XIX, De wortel verdeelt zig flraks in eenige takken, die Jchuins in de aarde gaan, en redelyk lang zyn. Deze tweede zoorte beeft aangaande de ruige bladeren, bloempjes , en zaden eenige gemeenfchap met bet glaskruid of Parietaria. Z : Naam. In ’t Latyn Crateogonum Amboinicum ; in't Duits Kruis-gras ; in °t Muleits en Amboins wete ik nog geen naam , behalven dat zy °t genoemt bebben Rosmaryn Amboin, vermits bet op Hitoé gebeurde, dat zommige Inlanders ziende, dat ik den regten Rosmaryn zoo zorgvuldig opkweekte in myne tuin, zeiden, wy zul- len u genoegzaam van dat kruid brengen , want bet waft rondom onze Negoryen ; *t zeive dan aangebragt zynde, wierd bevonden "t voorfchreeve kleine Kruisgras te zyn, "t welk ik dan ben ten gevalle by nisynen Rosmaryn plant- te, en liet bet voortaan Rosmaryn Ambon noemen. Plaats. Het waft op lugtige beuvels, de kleine zoorte ook in de tuinen, de groote altyd in”: wild, op kale ber- gen, en in ligte boffen. Gebruik. Zyn gebruik is nog onbekent , hoewel ik "t de Chineefen beb zien halen, om tot eenig medicyn te ge- bruiken; een bewys dat bet in bun land ook moet bekent zyn. By occafie van *t voorfchreeve kruid , moet ik bier nog aanbalen , dat de regte Rofemaryn mede in. China waft, omtrent de ftad Tjantsjui, van zelfs op flrand, of niet ver “daar af , opeen ziltige magere grond, met fleentjes gemengt. Het beet aldaar a is van tweederlei zoorte, Klein - en groot , die niet boven twee voeten hoog groeit , digt van loof , en fraai van kruin, daarom van de groote Hee- ren tot plaifier in potten geplant wert. Het heeft by bunlieden geen of weinig gebruik in de medicynen, en veel min in de koft, om dat by te bitter valt, bebalven een weinig wert tot de Bobori-zalve voor de kinderen gebruikt. De Tiende Plaat Vertoont het groote Amboinfche Kruisgras. EAS ds CAPUT DECIMUM NONUM. Auris canina adfinis eft Verbene, ac dividitur in " feminam ac marem. A Primo. Auris canina femina , feu vulgatiffima, ‘eft herbaquoque procumbens, varios unica ex radice ¿emittens caules, qui geniculati funt, & in amplos ar- ticulos diftin&ti , per quatuor vel quinque transverfales digitos diftantes, horum inferiores nodi maxime pro- po ac terre incumbunt „cui per fubtiles fibril- Jas fefe infigunt, inferius rotundi, fuperius quadra- onis. firmi, -& ftriati , non erecti, fed parum finuofi efe adtollentes. Cuivis nodo bina adftant folia fibi -obpofita; illis Bliti feu Sajor Bajang fimilia, fed mul- to breviora, ac fere Rhomboidea, inferius nempe Jongen & angufta , dein fubito fefe explicantia „ac mox -iterum contracta, unde quodammodo triangularia funt; eu pendentibus minorum canum auriculis fimilia. In medio hzc pallide: virent „ ad oras rubent-, ac fubtus purpurafcunt, quoque hzc folia magis rubent, ‚eo efficaciora.cenfentur, — , Tota hee. planta, uti & fólia non unius funt ma- .gnitudinis ac forme, que enim in locis crefcit plà- mis, faxofis, ac fterilibus, uti ad vias & ad aggeres, humilis eft herba , cauliculos ad terram explicans, «nec ultra Wie N ee … Ejus folia fubrotunda funt, feu iftis auriculis fimi- Tia, .binos vel binos cum dimidio pollices longa, bi- nos digitos lata, ad oras ac fubtus maxime rubentia. Quz vero fub fepibus crefcit, ac locis umbrofis , ad quinque pedum altitudinem excrefcit, multo lon- giora ac majora proferens folia, parumque rubentia. Cauliculi etiam fefe erigere non valent, fed adftanti- : bus adcumbunt fruticulis. : Sapor fatuus eft & infipidus ; cauliculorum fummo longa anguítaque increfcit fpica, primo digitum lon- ga, ac culmum crafla , ex parvis fquamofis foliolis compofita , inferius pallide virens, fuperius rubens feu purpurea, fere inftar fpice Amaranti, quz cauda felis vocatur, fed illa multo anguftior eft, AES Hec „naamt, dog veel fmalder, NEGENTIENDE HOOFDSTUK. Hondts-ooren, j ondts-ooren is wit bet maag fcbap van Verbena, . verdeeld in wyfken en manneken. I. Hondts-ooren het wyfken, of gemeenfte , is mede een bukkend kruid, met verfcheide fleelen , uit eene wortel voortkomende, met knietjes , in wyde leden ver- „deelt, vier en vyf dwersvingeren van malkander , waar van de ondérfle knien merkelyk uitbuilen , op de aarde ‚ruften, en met fubtiele worteltjes daar in zig kegten , beneden rond , boven vierkantig, flyf , en geftreept, niet yo maar wat bogtig overeind flaande, Aan ieder knie aan twee blaadjes tegens malkander, die van Blitum of Sajor Bajang gelyk, dog veel korter, en febier ruite- JSormig , te weten, agter lang en final, daar na Sebielyk zig uitbreidende, en ook weer fchielyk toelopende, waar door ze D Ha driezydig worden, of de bangende ooren van fchootbondekens gelyk. In de midden zyn ze ligt- groen, aan. de kanten roodagtig , van onderen ligt-rood of purperagtig , en boe meer rood deze bladeren bebben, boe kragtiger men ze agt. Het gebeele kruid en bladeren zyn niet van een grootte nog fatzoen, want ’t geene op vlakke, fteenige, en dorre Plaatzen groeit, gelyk aan de wegen en op dyken, blyft laag van gewas , met zyne Deelen op de aarde uitgebreid , "s ect A palm boog. * ~ Gyne bladeren zyn rondagtig , of gemelde ooren gelyk “twee of derdebalve duimen IE à Ki vingeren Breed. d veel roodigbeid aan de kanten en onderfte zyden. .. Maar `t geene onder de heggen en fchaduwagtige plaat- zen waft, wert wel vyf voeten boog , met grooter en lan- ger bladeren, en daar men weinig roodigheid aan ziet. Ook konnen de fteelen op baar zelfs geenzints Jaan , maar leunen tegens de omflaande ruigte, De fmaak is laf en onfmakelyk, aan^t opperfte der flee- Ten Komt een lange fmalle anire voort, in ’t Gert een vin- ‚ger lang , een fchaft dik, uit kleine febubagtize blaadies gemaakt 5 beneden bleek-groen y boven rood of Gë ^ feller “als de anire van de Amarantus zoorte , Cauda felis ge- Deze We y GW X. Boek. XIX. Hoofdf. Hec denique fpica pedis longitudinem obtinet , in- ferius nuda, fed fuperius parva vagaque capitula ex ea dependent, que conftant ex parvis ac rubentibus apicibus, quorum quivis iterum bifidus eft, magni- tudine Viciarum, ad tactum parum rugofi , ac vefti- bus facile adherentes, fed laxe, fpica fuperior pars inaperta eft, & in rotundum definit apicem. _ In quovis capitulo unum alterumve reconditur fe- men durum, gilvum, ac fplendens, inftar illius Sajor Bajang, fed reniforme. : Quz vero crefcit ad vias in locis faxofis planisque , brevem profert fpicam , paucis capitulis obduétam. Radix ejus alba eft, vilis, fed ample extenfa. Secundo. Auricula canis mas majorem format fru- ticem, ac craffiores caules , fuperius quoque quadrago- nos, fed ore acutiores funt, & articuli late diftant, quorum bini tresve inferiores terre quoque incum- bunt, funtque virides, ipforumque nodi protuberan- tes, qui parum rubent. ur Hufus olia majora funt , nec rhomboidea, uti prio- ris, fed longiora & acutiora, illis Sajor Bajang fimi- liota, obfcure virentia, fine ulla rubedine. Superio- res caules fimilem quoque proferunt fpicam , fed multo longiorem, unum alterumve pedem longam, primo referentem fpicam Plantagiris latifolie , fed multo longiorem , que multa angufta & acuta profert capitula, retrorfum flexa inftar hami , viridia , rugofa, firma, nec facile decidua, ac pungentia , fi fricen- tur, ita ut ledere quoque pofiint, veftibusque fortius adherent, non decidua. E Supremus fpice apex mollis eft, & compactus, uti in priore, fed femper viret. In hoc fimile latet reni- forme. femen; fed magis oblongum, & ad unam in- clinans partem. ET ut Radix alba eft, & ample extenfa, uti in priore, fed non profunde in terram penetrat , attamen longa eft. Nomen. Latine Auris canina femina & Mas; Malai- ce Njarang, vulgo Daun matta pannas, h. e. folium contra oculos pravos & incantatos feu fafcinantes. Ternatice Ray ray, ac femina peculiariter Goffobeka; Amboinice “Affotelina , h. e. canis auricula ex folio- rum forma, & A/Jo callut, h. e. canis cauda, ex fpi- ce forma, quibusdam, Utta aman, h. e. Rompot me- gri, quum circa ædes: & in plateis crefcit. Secunda pecies peculiariter Malaice vocatur Sanco idong; Amboinice Hacca leylu, h.e. nafi hamus, quum pueri alios fallunt, fi afperas hafce fpicas nafo alicujus ad- movent odoris gratia , quam retrotrahendo talis na- fum ledunt. In Leytimora vocatur Z//ipouan; Javanice & Baleyi- ce Undor undor; praefertim mas, h. e. recede, quum retroire quemvis oportet, fi quis ipfi fit intricatus, ne veftes ledantur, vel pedes vulnerentur, quidam Malayenfes marem ac feminam vocant Lagulu. Sinice Tfapitfou, h. e. folium , quod àlicujus nafo adfricetur, fed quod mari proprie competit. Locus. Prima fpecies ubique crefcit ad aggeres, vias, & fluminum oftia, aliisque in faxofis locis , etiam fponte in hortis. Altera magis filveftris eft, ac fub humilibus crefcit fruticulis circa vicos & defertos hor- tos füb arboribus umbrofis , facitque pretereuntibus difficilem aditum per fpicas aduncas. Feminam quo- qpe inveni in fcopulis maris nudis, quorum fifluris ra- - iculas feu fibrillas tam firmiter infixerat , ut extrahi non poffet , quidam indigena. Rhizothomus multum inpendebat laborem , ut eas diffolveret, ac cum radi- cibus plantam extraheret , quuin efficaciorem hanc cenfebat contra choleram alia in terra crefcente. Ufus. Hee vilis plantula in cibo raro adhibetur, fed eo magis. in re Medica, more fummz Creatoris fapientie , qui in rebus naturalibus per viles ac fpre- tas res plerumque magna exequitur opificia. Primo inter herbas numeratur, que Ubat fwangi, h. e. Alexiteria, feu fpecifica contra incantationes vocan- tur, ac prefertim contra eam fpeciem, que per ma- lignos & fafcinantes operatur oculos , ac Malayenfi- bus Matta pannas , h. e. Oculus calidus , feu-Fafcinans dicitur, ex vulgi enim opinione, quod & etiam non , femper fine ratione creditur , quidam enim homines “ noxium habent vifum » quo pueros, feminas , aliosque inbecilles homines lzdere atque inficere valent, qui hinc febricitantes, inquieti, ac demum languentes funt. ‘ Contra AMBOINSCH KRUIDBOEK. . 27 Deze fteel werd eindelyk een voet lang , beneden kaal , en boven met kleine ydele knoppen bebangen , wit korte roodagtige fpitsjes gemaakt, waar van ieder zig weer in tween deelt, in de grootte van Vit/en, wat ruig in "t aantaften,.en aan de kleeren bangen blyvende, ‘dog flap- pelyk; bet bovenfte van de aairen blyft ongeopent , en ein- digt in sen ronde fpitfe. ^ In ieder knopje fchuilt een of twee zaadjes , bard, vaal, en blinkende, als dat van Sajor bajang , dog niere= formig. Het geene aan de wegen op fteenagtige vlakten waft gewind maar een korte aaire , met weinige knopjes. De wortel is wit , gering, dog wyd verfpreid. U. Hondts-ooren het manneken, werd grooter van firuik, en groover van fteelen , die ook boven vierkant zyn, dog fcberper van kanten, in wyde leden verdeelt , waar van de twee of drie onderfte mede op de aarde buk- ken, groen, met uitbuilende knien , daar aan men wat roodagtigheid ziet. De bladeren zyn grooter , niet ruitformig als ’tvoorige, maar langer, en fpitfer , die van Sajor bajang gelyker , zwart-groen , zonder eenige roodigbeid. De opperfte ftee= len brengen diergelyke aaire voort , die veel langer werd, «an een tot twee voeten lang, in "t eerfle de pieke van Weegbre gelykende , maar langer werdende , gewind veele fmalle en fpitfeknopjes, alleagterwaarts flaande als baak- jes, groen, ruig, Zur , niet bgt afvallende , en fteckende, als men daar tegens aan firykt, zoo dat men zig ook daar aan bezeeren kan, en de kleeren bouden ze vajt% zonder afvallen. De uiterfte fpitfe van de aaire is zagt, digt in een ge- drongen als aan ’t voorige , maar blyft altyd groen. Hier in fcbuilt diergelyke niereformig zaad, dog langwerpiger, en aan eene zyde omgekromt. De wortel is wit, en wyd uitgebreid als aan ’t voorige, niet diep in de aarde gaande, egter lang. © ii Naam. In ’ Latyn Auris canina femina & Mas; in "t Maleits Njarang ; in "t gemeen Daun matta pan- nas, dat is blad tegens kwade en betoverde Oogen ; in "t Ternataans Ray ray, bet wyfken in "t byzonder Goffo- heka; op Amboin Áffotelina , dat is Hondts-coren; na de gedaante der bladeren, en Affo callut, dat is Honde- ftaart, na de gedaante der aairen; zommige Utta aman, dat is Rompot negri, om dat -bet omtrent de buizen en op flraten waft. De tweede zoorte werd in "t byzonder envemt in’t Maletts Sanco idong ; in " Amboins Hacca eylu, dat is Neufe-baker , om dat de jongens malkander bedriegen „ latende malkaar aan de fcberpe aairen ruiken , en dan onder de neus trekken , dat ze bezeeren. - Op Leytimor noemt men t Iffipouan; op "t Javaans en Baleits Undor undor, zonderlyk bet manneken; dat is , wykt te rugs om dat men te rug moet gaan, als men daar aan. vaft raakt, zoo men de kleeren niet fcbeuren, of de beenen:kwetzen wil: zommige Maleyers noemen timan- neken en wyfken Lagulu. In "t Chinees Tfapitfou, dat is blad, dat men iemand onder de neus vryft , bet welk op ct mannetje quadreert. Plaats. Het eerfte waft overal-op de dyken, aan de wee gen, en oevers der rivieren , en andere fteenagtige plaat- zen, ook van zelfs in de tuinen. Het rweede is wat wil- der, en waft onder. de lage ruigte , omtrent de Negoryen en in verlatene tuinen onder de boomen , daar "t fcbaduw- agtig is, makende den voorbyganger de paffagie moejelyk , met zyne bakelige aairen. Het wyfken beb ik ook gevon- den , op de bloote zeeklippen gewaffen, met zyne wortels zoo vaft. in deszelfs fcheuren , dat bet niet mogelyk «was uit te trekken: een zeker Inlands Wortelman dede veel moeite., om bet zelve los en met. wortel en al wit te-kry- gen, dewyl by ’t zelve kragtiger agtte tegens bet: bord, dan "t andere op land groejende. Gebruik. Dit veragte kruidje werd in de koft weinig gebruikt , maar te meer in de Medicynen gepreezen , na de gewoonte van des Scheppers wysbeid, die in de natuur door kleine en veragte dingen, altyd meeft groote dingen werkt. Voor eerft werd bet onder die kruiden gerekent , die ze Ubat fwangi, dat is Alexiteria , of baat tegens Tovery noemen; inzonderbeid tegens die zoorte, dewelke door booze, nydige , en geinfecteerde oogen gefcbiedt s in 't Maleits Matta pannas, dat is Oculus calidus of Fafci- nans genoemt: want na 't gemeene gevoelen, ^t welk niet overal. zonder reden is , bebben de menfcben een fcbade= lyk gezigt , waar mede zy de kinderen , vrouwen, en an- dere teere menfchen konnen infecteeren , die daar van koorts fig, onruftig, en ten laatflen kwynende werden. Da Hier 28 . HERBARII AMBOINENSIS Contra hocce malum agro exhibent hanc herbam , ac prefertim, ut feminz radices cum Pinanga mafti- cet, quibus aliquando addunt Zingiberem minorem & Acorum , dein eger fefe lavare debet in balneo ex tota hac.herba preparato. Contra febres. vero hzc herba editur feu mafticatur cum Siri Pinang, ejusque ropinatur decoétum, ac foliorum fuccus oculis in- fllatur mox ante folis occafum , vel ante febris pa- roxysmum. Prafertim vero fpecificum eft remedium contra quemvis Cholericum fluxum, fi cum Siri Pi- nanga mafticetur, vel ipfius propinetur fuccus. In Dy- fenteria quoque adhibetur , ac prafertim ejus fpica cum Siri Pinanga mafticata, addita Zingibere minore. Hunc in finem. femper eligenda eft herba in fteri- libus crefcens locis, foli rite expofitis, cujus folia multum rubent. Mas non ita in ufu eft, ejus tamen radix cum Siri Pinanga mafticatur contra tufles. Alii commifcent maris ac feminz radices, ac fimul eas mafticant cum Siri Pinanga contra Dyfenteriam. Ex- dem hz binz radices SC cum minore Zingibere & Pinanga mafticantur, quarum fueco irrigantur lan- guentes pueri, quos cenfent infeétos Matta Pannas , ipfosque lavant decoéto binarum harum plantarum. Hoc quoque folium conducit cunétis febricitantibus hominibus, ut & iis, qui internum fentiunt ardorem, uum folia Bonga radja addantur. Utriusque herbe fbice fimul maíticatz ardorem urine etiam exftin- guunt, & curant acrem Gonorrheam, que Pangraffa vocatur. Folia rubra feu feminz in aqua contrita & propinata Oepes fedant feu choleram, ita ut fpecifi- cum habeatur remedium in hac Oepas fpecie, quod comprobatum fuit. A e Anno 1672, quo tempore maligna graflabatur Diar- rhea, qua multi curabantur , qui feminz totam plan- tam maíticabant cum Siri Pinanga, addito Curcumz fruftulo, ac pauxillo Cepz ; Sauciati galli gallinacei hac curantur herba, cum pauxillo Curcumz contrita, inpofito vulneri toto folio. Contra Epilepfiam folia maris fumuntur cum Herba meroris pumila , que fimul in aqua conteruntur, & «gro propinantur. Maris tenera folia ad olus etiam adhibentur inftar Sajor bajang » cui adfines hafce herbas effe quidam putant, he bine herbz etiam aque incoquuntur cum Gorumi parampuam , (qui fruticulus eft flagellis terre incumbens) ac cum dimidio Lemonis fwangi. Quod propinatur contra Matta pannas, per quod intelli- gunt quoque vulnus conjunctum cum oculis inflam- matis, & corporis ardore ingenti, quo in cafü eger multum fitit & potat, fed cibos recufat. Bontius libr. 6. cap. 59. Verbenam Indicam vocat, ipfique vires tribuit , fuccum nempe ex cochleari hauítum multos curare inteftinorum morbos, uti Co- licam, Dyfenteriam, & Choleram.: Folia cum aceto contrita cordi inponuntur contra ejus palpitationem ac deliquium, icitque vetulas Jave hanc her- bam efficacem habere contra quevis incantamenta, ad que in Europa Verbenam quoque adhibent , ac proinde herbam: facram vocant. Sic etiam fepius ex, pertus fui, fi quis ftomachi ardore vexetur, qui facile oritur ex æfu pinguium ciborum, vel etiam multo potu vini gracilis, ne in cafu alicujus lingua intu- mefcit , nigricat, vel fufca eft, ac tam gravis, ut talis vix loqui poffit, curabitur, fi tota feminz herba cum tota fua fubftantia in aqua contundatur vel contera- tur, füccusque exprimatur , ejusque cyathus propine- tur, quod bis terve repetendum eft. : Cadelari & Scberu cadelari Hort. Malab. part. 10. fig. 78 & 79. cum noftra Aure cánina conveniunt , pri- ma nempe cum mare, altera cum femina, primaque a Commelino pro Verbena Bontii quoque habetur , ipfis ibi fequentes adfcribuntur virtutes. Decoétum nempe valet contra Dyfuriam , ac dolorem N ephriticum , uti & contra mi€tum cruentum. Radix ibi in ufu eft contra Dyfenteriam , ejusque decoctum ventriculum corrobarat, flatus diffipat , mu- cum corrigit , ac calculum vefice conminuit. Brachio adligata febribus prodeft certo tempore accedentibus cum frigore. Cum Limonum fucco contrita valet con- tra lenticulas & tumores fub maxilla ortas. Feminz eadem tribuitur Virtus , aC preterea totam hanc her- bam cum oleo mixtam miétus curare purulentos. Tubula Liber X, Caput XIX. Hier tegens geven ze den patient dit kruid , inzonder- beid de wortelen van bet wyfken met Pinang te eeten, waar by zy zomtyts kleine Gember en Acorus doen , en zig in 't water waffen, daar "t geheele kruid in gezoden 15. Tegens de koortfe in t genzraal eet men ’t zelve kruid met Siri Pinang, drinkt bet decoftum , en den fap der blade- ren druipt men in de oogen kort voor zonnen ondergang, of als de koortfe wil aankomen. Inzonderbeid is "t een beweerd middel tegens alderbande bord, Cholericum flu- xum, als men ’t met Siri Pinang kaauwt, of den fap daar van inneemt. In de roode loop werd bet ook gebruikt, inzonderbeid de aaire met Siri Pinang gekaauwi , wat kleine Gember daar by doende. Hier toe moet men altyd verkiezen, "t geene op, dorre plaat/en waft, die wel ter zonne flaan, en wiens blade- ren veel rood bebben. Het mannetje werd zoo veel niet gebruikt , egter zyne wortel werd met Siri Pinang ge- kaauwt tegens de boeften. Andere doen de wortelen van t. wyfken en manneken Vzamen , en knaauwen ze met Siri Pinang tegens den rooden loop. Deze twee wortelen kaauwwt men met kleine Gember en Pinang, befproejende de zieke kinderen daar meds, die ze door t Matta Pan- nas geinfe&eert bouden „ en waffende in bet deco&um van die beide kruiden. Dit blad dient ook woor alle koortfige menfchen , en die een inwendigen brand gevoelen , als men de bladeren van Bonga radja daar by doet. De aai- ren van beide t'zamen gekaauwt , geneezen ook de Brand- pis en fcherpe Gonorrbeam , die men Pangraf]a noemt. De bladeren van *t roode of wyfken in "t water geuree- ven en gedronken, flillen "t Toepas of Choieram , zoo dat het een toegeëigent geneesmiddel gebouden wert voor deze zoorte. Anno 1672. graffeerde een zware buikloop, waar van veele geneezen wierden , die bet wyfken met zjn gebeele ftruik en Siri pinang kaauwden, daar by doende een klein * flukje Curcuma , en een weinig Ajuin. De gekwet/te hoenders. verbind men met dit kruid, t'zamen met een wei- nig Curcuma gevreeven, en met een gebeel blad daar op gebonden. Tegens vallende ziektens nemen ze de bladeren van 't manneken , met bet kruidje Herba meroris pumila, vryvent in "t water, en geven * den patientte drinken. De jonge bladeren van "t manneken werden ook tat moeskruid genomen, gelyk Sajor bajang, onder «viens maagfchap zommige deze kruiden rekenen. Beide deze kruiden kookt men in water. met Gorumi parampuan, (xynde een heeflertje met zyn takken op de aarde leggen- de,) en een balve Lemon fwangi. Drinkt bet tegens bet Matta pannas; waar onder zy ook verftaan een accident, waar by men roode en vuurige oogen en groote brand, in ’t Iyf beeft, veel water drinkt , en niet eten en wil. Bontius lib. 6. cap. 59. noemt bet Verbenam Indicam, en fchryft bem de kragten toe , dat van den fap een lepel voi gedronken, geneezen werden veelderlei gebreken der darmen, als Colyk, roode Loop, en’t Bord. De bladeren met azyn gevreeven, werden over ’t bert geflagen in deszelfs flaauw- ten en onmagt. Dat de oude Wyven op Fava* dit kruid kragtig bouden tegens alle Tovery, waar toe ze in Europa de Verbenam ook gebruiken, en daarom Herbam facram noemen. Zoo beb ik ook dikwils geprobeert , als men met de zoode of brand des maags gekweld is, veroorzaakt door . >t nuttigen van veele vette koft, ofte ook door veel drin- ken van fcbrale wynen, by welk gebrek iemand de tonge zwelt, bruin, zwart, en zoo zwaar werd, dat men kwa- lyk fpreeken kan, zoo werd men geholpen, als men ’t ge- ‘beele kruid van "t wyfken met al zyn fubftantie in water floot of vryft , den fap. uitperft , en daar van een thee- kopje vol drinkt, en dat t«vee of drie reifen na malkander. Cadelari en Scheru Cadelari in Hort. Malab. part. IO. fig. 78 en 79. befcbreeven, komen overeen met ons Auris canina, te weten bet eerfle met bet manneken, bet . tweede met bet wyfken, en wert de eerfte zoorte van Commelinus , mede voor Verbena Bontii gebouden. Haar werden aldaar de volgende kragten toege/chreeven : bet decottum is goed tegens Dyfuriam; of brandpis en pyn van t gravecl, als mede tegens bet bloedige piffen. De wortel werd gebruikt tegens den rooden Loop, baar decottum verfterkt den mage, verdryft de winden , corri- geert den flym, en breekt den fteen in de blaze. Aan den arm gebonden , dient ze tegens de koortfen , die op zekere tyd wederkomen, en met koude beginnen. Met Limoen ge- wreeven, dient zy tegens de fproeten en de gezwellen , onder de kinbakken voortkomende. Het wyfken fchryft by ` dezelfde kragten toe , en daar en boven, dat bet geheele kruid met oly gemengt, geneeft de etterige pis. = , Lab. x71. Lome. VI. Lab, X. Bock. XX. Hoofd?. AMBOINSCH KRUIDBOEK. Tabula Undecima Plantam exhibet, que Auris canina femina RUMPHIO voca- tur. OBSERVATIO. Hec Auris canina femina a variis Botanicis ad varias planta- rum claffes relata eft, quarum primarias in Thef. Zeyl. pag. 16. commemoravi , ubi mihi dicitur Amarantus fpicatus Zeyl. foliis obtufis Amaranto Siculo Boccone fimilis. Her- manno in Muf. Zeyl. dicitur Verbena Indica , fpicata foliis obtufis. In H. Cliff. pag. 10. dicitur Verbena foliis obtufe ovalibus, fpica carnofa nuda, a Vaill. de ftruét, florum di- citur Sherardia Teucrii folio, flore purpureo &c. Tabula Duodecima Ad Figuram. primam plantam denotat, que Auris canina mas dicitur. Figura fecunda Herbam Memorie exhibet. GAPUT VIGESIMU M. Herba memorte. Daun ingat. caules emittit tenues ac fimplices unica e ra- dice, paulo craffiores filo nautico, virides; angulofos, rugofos, & in amplos articulos diftinétos, ad inferiorem partem terre incumbentes inftar gra- minis cruciati ; Articulis bina adftant folia fibi obpo- fita, ac quatuor fimul crucem formant, feu cruciata funt , que digiti articulum longa funt , ad pofteriorem artem latiffima , ac fuperius acuminata, illis Bafilici facitis fed breviora, tenuiffima , ac tenerrima , pau- cis obliquis & valde protuberantibus coftis diftinéta , ad tactum rugofa, & veftibus quodammodo adhzrentia, quz videntur effe ficca, & ex nigro virentia, fi vero inter digitos fricentur, in mucum quafi diffolvuntur. Articulis quedam adftant viridia capitula inftar fe- minis Sinapios , que fuperius parum albicant, ac gilva funt, pufillaque inftar Milii, crepitantia , fi parum inter dentes comminuantur, fere uti in precedente gramine cruciato. 'Totius herbz fapor fatuus eft feu acidulus, ac fimul odorem prebens Cucumerinum. Radix vilis eft, ac facile eradicari poteft, tres qua- tuorve emittens caules, fpithamam vel pedem altos, in nullos laterales ramulos diftinétos. Nomen. Latine Herba memorie, & Parietaria Am- boinica; Malaice Daun ingat, aliis Rube, & Daun bara, h. e. Anthracum herba; Ternatice Goffo Jo- ninga, vel proprie Sonjinga, h. e. herba memoriz , quum foliola veftibus adherentia pretereuntes quafi recordari faciunt aliquid. H ec planta e genere Parietarie videtur effe, que . Locus. Süb fepibus crefcit, & in hortis circa pa- los. : Ufus. Folia inter digitos contrita , donec in mucum convertantur , quod facile fieri poteft, quibusvis in- ponuntur Anthracibus fere maturatis, quarum ardor mox exftinguitur , quaeque inde magis maturantur , ac facile aperiuntur, ita ut pus exfluat, unde & ipfis etiam inponuntur , licet aperte fint, fed in initio maturationis nimis debilia funt. In Malaienfi Grammatica hec foliola alicui miffa denotant, talem oportere aliquid recordari, feu me- morem effe alicujus rei vel perfona. Muriguti Hort. Malab. part. 10. fig. 32. quodam- modo cum hac convenire videtur planta, Malaba- renfis vero rugofior eft, majores gerens fructus feu "femina, in ufu autem Anthracum conveniunt, ubi porro additur, fi coquatur in oleo Calappus & Croco, (forte Curcuma, ) vulnera curare. Adnotator cam vocat Alfine adfinem flore candido. GNPUT 29 De Elfde Plaat Vertoont een plant, welke de Honts-cor, het Wyfje by Rum: PHIUS gehaamt wert. * : x AANMERKING. Dit wyfjes Honts-oor is van verfcheide Kruidkenners tot vet: fcheide geflagten van planten gebragt, waar van ik de voor- naamite in de Thef. Zeyl. pag. 16. heb aangehaalt „ alwaar ze van my genaamt wert Ceyloníche geaairde Amaranthus, met ftompe bladeren, gelyk aan de Sicilifche Amaranthus, van Boccone. By Herman in zyn Muf. Zeyl. wert ze Indi- íche geaairde Verbena genaamt; in de Hort. Cliff pag. 10. Verbena met ftompe ovale bladeren, met een vleefige naakte aair. Hier toe behoort de Sherardia met het blad van de ` Teucrium, en een purpere bloem, by Pill. de /Iru&. flor. &c. De Twaalfde Plaat Vertoont in de eerfte Figuur een plant, welke de Honts-oor het Mannetje, genaamt wert. De tweéde Figuur wyft aan het Memorie-kruid. TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Het Memorie-kruid. V "t geflagt van de Parietaria wil dit kruid zjn ,'t welk met dunne en enkelde [leelen uit eene wortel op/chiet , wat dikker dan zeilgaarn , groen , gehoekt , ruig , en in wyde leden verdeelt, omtrent bet onder(le op de aarde: bukkende , gelyk "t voorgaande Kruisgras. Aan de leden flaan twee blaadjes tegens malkander, en met ben vieren in 't kruis. Dezelve zyn een lid van een vine ger lang , omtrent bet agterfte breedjt, en vooren toeges Jpit/l , die van °t Bafilicum gelyk, dog korter , zeer dun, en teer, met weinige febuin/e en zeer uitbuilende ribben, ruig in 't handelen, en eenigzints aan de kleeren kleevende. Van aanzien droog, en zwart-groen , maar als men ze tuffen de vingeren uryft, in flym vergaande. Aan de leden flaan eenige groene knopjes als moftaart- zaad, waar op iets wits voortkomt, waal, en klein als birfe , krakende als men daar op byt , fchier als aan "t voorige Kruisgras. De fmaak van ’t gebeele kruid is laf of fmets, daar by wat riekende na Komkommers. De wortel is geringe, en ligt om uit te trekken, drie of wier fleelen uitgevende, een fpan of een voet boog, in geene Xydetakken verdeelt. Naam. In ’t Latyn Herba memorie , en Parietaria Amboinica; in't Maleits Daun ingat, by de andere Rube, en Daun bara; dat is Bloedzweeren-kruid; in "t Ternaties Goffo foninga, of eigentlyk Sonjinga, dat is Gedenk-kruid , om dat bet met zyn blaadjes aan de klee- ren blyft kleeven ‚als of "t den voorbygaande van iets wilde indagtig maken. Plaats. Het waft onder de beggens , en in de tuinen omtrent de poggers. Gebruik. Zyne blaadjes tuffen de vingeren of banden gevreeven , tot dat ze tot flym worden, 't welk zeer ligt toe- gaat, werden op alderbande bloedzweeren gebonden, die ten naaften by rap zyn, die bet voorts verkoelt , verweekt, doet opbreeken , en den etter uittrekken, dies men `t daar op bind, al zyn ze opgebroken , maar om de beginnende te Typen, zyn ze te zwak, In de Maleitfe Grammatica aan iemand gezonden , wil zeggen, dat wy bem van iets indagtig maken, of dat by aan ons gedenken zal. Muriguti in Hort. Malab. part. 10. fig. 32. be/cbree- ven , wil eenigzints bier mede overeen komen , dog bet Malabaarfe zal ruiger zyn, grooter vrugten en zaden dra- gende. In’t gebruik tegens bloedvinnen komen ze overeeny ` waar by nog gedaan werd, dat, als men bet kookt in Ca- lappus-oly en Crocus , (miffebien Curcuma) geneejt zy de wonden. Den Annotator maakt daar van een Alfine affi- nis flore candido. D3 EEN 30 CAPUT VIGESIMUM PRIMUM. Prunella Molucca bortenfis. Lire. vince formam, unde & tam ad unam quam ad alteram referri poteft plantam, atque in hifce infulis varie hujus herbe obcurrunt fpecies, quas in binas divido claffes , domefticas nempe & filveftres , de quibus in fubfequentibus latius. Prunella domeftica variam iterum habet format , uz tamen ad hafce binas referri poteft fpecies, lati- foliam nempe & anguftifoliam. da Primo. Latifolia Prunella domeftica ad terram incli- nat plurimis fuis flagellis, quorum minor pars erigi- H* herba mixtam gerit Prunelle & Vince Per- tur, funtque rotundi, & in amplos articulos diftincti, . quorum quidam ad femi pedis fpatium diftant. Hifce folia adítant bina fibi obpofita, quatuorque fimul obliquam formant crucem , longiufculis infiden- tia petiolis ; Urtice foliis quodammodo fimilia, fed longiora & craffiora, quinque pollices longa, binos lata, ad oras inregulariter ferrata , ipfeque ore parum contracte funt, acfi fpinulofe effent. ~ Foliorum cofte oblique admodum decurrunt finuo- fæ adfuperiorem) partem , fuperne obfcure virentes, inferne ex purpuro rubentes, faporis penitus filveftris & ingrati. In fummo brevem craffamque habent fpi- cam ex foliolis fquamofis & obfcure virentibus com- pofitam, cum fufco intermedio colore , eftque ad oras pilofa & barbata quafi, ex qua flofculus longo tubo inftruétus eminet, illi Primule Veris fimilis, in quinque inregularia petala diftinétus , coloris albi , in ipfius. tubo quatuor locantur ftamina, binis majori- bus petalis adcreta. Poít florem capitulum remanet acutum, filamento feu barba ornatum , quod plerumque fine femine perit. He itaque graves fpice ac pinguia folia graciles ad terram deprimunt caules, ipforumque articuli in ter- ram fibrillas inmittunt, ubi eam tangunt, unde & magnum obcupat hzc planta locum , licet ipfius cau- les non fint ramofi, vel multis foliis onufti , ac fere nullos laterales gerant ramulos, : - Radix longa eft, tenuis, alba, raris conftans rami- ficationibus, & oblique per terram prorepit. ` Secundo. Prunella domeftica anguftifolia, haud myl- tum diverfa eft a priore, excepto quod magis eriga- tur, ac denfiorem formet fruticulum , ipfiusque cau- les fummi quadragoni funt. Folia longiora funt & anguftiora, ad oras profunde & ample ferrata, non finuofa, fuperne curtis pilis obfita, atque hinc, fi traétentur , rugofa, in hortis een & fex, in filvis octo & novem pollices lon- ga, & unum lata, obliquis & finuofis coftis pertexta , ejusdem coloris, odoris, ac fapóris cum priore, fed paulo craffiora, fragilia, & fuccofa. Spicz ac flores funt ut in priore, hzc vero fpecies plures gerit fpicas longiores , magisque fquamofas , ru- gofiores gerens pilos ac barbas, uti quoque filveftris magis eft naturz. Totus hic fruticulus ità purpureum fuum tegit colorem, ut nil nifi obfcure virens confpi- ciatur color, fi quisipfi adftat, fique caules ad latera infle&antur, vel a vento commoveantur , mox pur- pureus adparet color. — . rea „Nomen. Latine Prunella Molucea bortenfis; Amboi- nice Ayloaba, h. e. Herba filorum ; Malaienfibus qui- busdam Ubat fwangi, h. e. herba magica & demo- num, vocabulo nimis generali; Ternatice Lire. Locus. Vulgaris eft ubique in Moluccis & Amboi- nenfibus infulis, tam in filvis quam in hortis, ubi in folitario locatur loco, quum folum fibi vindicat pro. prium, aliquando tamen transplantare eam oportet, ne moriatur. Anguftifolia quoque fpecies fponte in filvis crefcit, ubi ingentes reperiuntur lapides. . Ufus ejus vulgaris eft apud incolas. tanquam gene- rale antidotum contra incantamenta, que hec natio maxime timet, & de quibus inter fefe multa fabülan- tur, unde & hzc herba fuum obtinuit nomen, quam we enim pueri infolito flent modo, funtque fe- ricitantes vel inquieti, incantati cenfentur , unde &-mox has petunt herbas, ac radicem Codilii nigri, mas aque incoquunt, in qua tepefacta pueros Lector HERBARII AMBOINENSIS Liber X. Caput XXI. EEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK, De Molukfe Tuin-bruinelle. D it kruid beeft een gemengd fatzoen van Prunella en Senegroen , of Vinca Pervinca , daarom ’t zoo wel tot bet een als tot: bet ander kan gebragt werden , en men beeft er in deze Eilanden veele zoorten van, die ik tot twee boofdgeflagten brenge, tamme en wilde, waar van in't volgende. : De tamme Bruinelle is weder van verfcheide gedaante , dog men kan xe onder deze twee zoorten begrypen, breed- - bladige , en fmalbladige. : 2 I. De breedbladige tamme Bruinelle, is mede buk- kende ter aarde met zyne meejte fteclen, waar van bet minfte deel overeind flaat, rond, in wyde leden verdeelt, waar van zommige wel een balve voet van malkander flaan. Aan dezelve ftaan de bladeren twee en twee tegens mal- kanderen , en met bun vieren in een fcbuins kruis, op langagtige fleelzn , de Netelbladeren eenigzints gelyk, dog langer en dikker, vyf duimen lang, twee breed, aun de kanten onordentelyk gezaagt, en de kanten zjn wat ge- fr. als of ze [lekelig waren. e ribben loopen zeer fcbuins met bogten na vooren toe, boven donker groen , beneden purper - rood, van finaak ants wild, en onlieffelyk. Aun "t opperfte dragen ze een orte dikke aaire, van basis donker-groene bladeren gemaakt, dadr beftorven bruin onder loopt, aan de kan- ten bairig, en met eenige baarden , daar tuffen komt een langbalfig bloempje , de Primula Veris gelyk, in vyf on- elyke blaadjes verdeelt , wit van couleur. In bare bol- j beid ziet men vier draadjes tegens de twee grootjie blaadjes aan gewaffen. Na de bloeme blyft een fpits knopje flaan , met een draat of baard boven op , °t welk meeft zonder zaad vergaat. Deze topzware aairem en vette bladeren dan, buigen: de ranke fteelen ter. aardenwaarts , en bare knien wortelen wederom in, daar ze dezelwe raken , weshalven het een groote plaats beflaat , boewel bet ydel van takken en bladeren is, . Jcbier zonder zydetakken. De wortel is lang, dun, wit, ydel van takken, en dwers in de garde kruipende. ` IL Smalbladige tamme Bruinelle, ver/cbilt niet veel van de voorgaande , bebalven dat bet meer overeind ftaat, en digter van firuik werd, ook zyn bovenfte fleelen wat vierkant zyn. De bladeren zyn langer en fmalder, aan de kanten grof en wyd gezaagt , niet gefronft, aan de bovenzyde met korte bairtjes bezet , en daar door ruig in ’t bandelen , in de tuinen vyf en fes, iu * bosagt en negen duimen lang , en cen breed , ook met fchuinfe en bogtige ribben , van de- zelve couleur , reuk, en fmaak met de voorgaande, dog wel 200 diky bros, en fappig. De aairen en bloemen zyn als aant voorige, dog dit draagt. meer aairen , die ook langer en meer gejcbubt zjn, van bairen en baarden ruiger, gelyk bet ook wilder van aart is, De gebeele ftruik verbergt de purpere zyde zoo netjes, dat men niet dan een donker-groen ziet , als men daar voor ftaat, en /cbielyk ziet men niets dan purper, s als men de fteelen ter zyde buigt, of dat ze van den wind beweegt ‚werden. Naam. for Latyn Prunella Molucca hortenfis; in "t Amboins Ayloaha ; dat is Herba filorum ; in ’t Ma- leits by zommigen Ubat fwangi ,-dat is Toverkruid , met een al te gemenen naam ; op ‘lernaten Lire. = Plaats. Het is gemeen overal in de Moluccos , en de Am- boinfe Eilanden , zoo in "t wild als in de tuinen, daar men 't aan een eenzamen boek plant , want bet wil een plaats ` op zig zelven: bebben ep ook zomtyds verplant zyn, op dat bet niet uitgaat. Het fmalbladige waft ook in’t wild, ‚en in de boffen, daar groote [leenen onder lopen. Gebruik; Jn’t gemeen werd dit kruid by de Inlanders voor een generale tegenbaat tegens-tovery gebruikt , waar voor deze natie zeer bange is, en malkander veel beuze- lingen wys maakt, waar van dit kruid zyn naam draagt,’ want 200 dra de kinderen ongewoonlyk kryten, daar by koortfig , en onrujtig zyn, 200 boud men ze woor betovert, en dan loopen ze flraks tot deze kruiden, en tot de wortel van t zwarte Codibo, die zy te zamen in water kooken , en weder kout of laauw geworden zynde , de kinderen: daar in walken. . Den VE TUR X. Boek. XXII. Hoofift. AMBOINSCH KRUIDBOEK. et Leétor animadvertere facile poteft, incolas hofce rudes per incantamenta multos intelligere naturales morbos, ac tali modo ubique in meis fcriptis hoc ac- cipiendum & intelligendum eft, quum de incanta- mentis vel Oebat fwangi mentionem facio. Licet diffiteri haud poffim, diabolum per fuos fa- mulos multum efficere poffe in homines credulos & a Deo relictos , tam Chriftianos quam gentiles; ita ut qui incantamenta neget , genios negat, quique hos diffimulat , fimilis eft Saduceis , viamque aperit Atheis- - mi. Nostamen Chriftiani fcimus equidem , diabolum non per fuccos & herbas , fed per fupplices preces ac certam in Deo fidem propellendum efle. Hujus porro fuccus itidem propinatur & oculis inftillatur, ac con- tufa ejus folia pulfui inponuntur, ad ae ardo- rem minuendum, quod maxime in iis prodeft. A mu- lierculis quoque bibitur ad menftrua provocanda, hu- jus tamen rei nullum vidi effeftum, eftque ingratus, fi potetur, ob gravem ejus odorem ac faporem. Nomen Ayloaba obtinuit, quum folia ejus adhi- beantur in quibusvis rubris pigmentis, que albis mi- fcentur filis, ut colorem contrahant intenfum & fir- mum, immo ipfi adduntur Caflombe. Ex Ternata tres alie Lire fpecies transmiffe funt, uti primo Lire petola, que folia gerebat fubrotunda, fubtus pun&ata, fere inftar veftimenti Petola. Se- cundo. Lire papoua, quz folia gerebat an & cir- cinnata. Tertio. Lire kitsjil , que foliola habebat anguftiffima, ac craffo modo dentata , heque tres fpe- cies in hortis plantantur magis ad ornamentum , quam ad ufüm.medicum. Tabula Decima Tertia Ad Figuram primam Prunellam exhibet Moluccam hortenfem latifoliam. : A. & B. Folia exhibent anguftifolie fpeciei. Figura fecunda Prunellam denotat Moluccam filveftrem albam. Figura tertia Prunellam fittit Moluccam filve[lrem rubram. Den Leezer kan «vel merken, dat deze fimpele Inlanders onder tovery veele natuurlyke ziektens verfbaan , en zoo moet men * ook overal in myne fchriften nemen, als ik van Tovery en Ocbat /wangi bandele. Hoewel ik niet ontkennen wil, dat den duivel door zyhe dienaars veel sermag op ligtgelovige , en van God verla- tene menfchen, zoo wel im als buiten bet Chriftendom; zoo dat wie tovery ontkent, die ontkent de geeflem , en die de geeften ontkent, is zoo goed als een Saduceér, en baant den weg tot Atbeiftery. Nogtans zoo weeten wy Chrifienen ook, dat den duivel geenzints door fappen en kruiden, maar door een vierig gebed, en vaft vertrouwen tot God moet verdreeven werden Anders werd dit fap gedronken , ook inde oogen gedruipt , en de gekneusde bla» deren op de pols gebonden, om den brant in de koortfe te verminderen, daar *t zeer goed doet. De vrouwen drin- ken bem ook om de maandftonden te verwekken, dog daar van beb ik geen fucces gezien, en by is wat vies om in te nemen , wegens zyne fterken reuk en fmaak. De naam Ayloaha beeft bet gekreegen , om dat de bla- deren gebruikt werden by alle roode verwen, die ze by t witte gaarn doen , om’t zelve een booge couleur en valli: beid te geven, zelfs by de Caffomba. Uit Ternaten zyn nog drie andere zoorten van Lire toegezonden ; als 1. Lire petola, bet badde rondagtige bladeren van onderen ge/pikkelt , fchier als "t kleedje Pe tola. 2. Lire papoua , bad /malle gekrulde bladerem. 3. Lire kitsjil, bad zeer fmalle en grof gezaagde blaad- jes, werden alle drie in de boven geplant , meer tot cie- raad , dan tot medicinaal gebruik, , De Dertiende Plaat hoc ug de eerfle Figuur de tamme breedlladige Mölukfe ruinelle. A. en B. wyzen aan de bladeren van de /malbladige zoorte. De tweede Figuur wyft aan de lio nd Molukje Bruinelle. De derde Figuur vi de wilde roode Molukfe Bruinelle. CAPUT VIGESIMUM SECUNDUM. Prunella molucca filvefiris. Terz Prunellz filveftres fpecies minores funt quo- V ad formam & folia , ac dividuntur in albam , rubram, & rotunda. is Primo. Prunella filveftris alba feu femina caules ge- rit rotundos, firmos, parumque rugofos, per térram magna ex parte prorepentes , quique ad articulos fi- brillas terre inplantant , atque ad fpithame fpatium fefe iterum adtollunt, haud multos laterales emitten- tes ramos. = Folia in amplis locantut interftitiis, bina fibi obpo- fita, ac quatuor fimul obliquam formant crucem, il- lis Betonicz quodammodo fimilia , fed latiora, mi- norem circiter digitum longa, ac binos lata, adoras crafle & ample dentata, fed non profunde, in obtu- fum apicem excurrentia , rugofa , &. acutis pilis ob- fita, craffa, fragilia, fique frangantur , crepitantia , fuperius pallide virentia „ inferius albicantia, & quo- dammodo fplendentia inftar ferici denfioris, quaedam aliquid fufci ad oras gerunt , faporis & odoris ingrati & filveftris , fine acrimonia vel ardore. Caulium ver- tices curtam craffamque gerunt fpicam , ex rugofis & pallide virentibus fquamis & foliolis compofitam , in- ter que pauci quidam craffiqueeminent pili, qui poft florum lapfüm in calicibus fuperfunt. mm Flos ex longo conftat tubo , albus eft, fuperius in quinque rotunda labia feu petala diftinétus, in quo- fonda filamentum locatur. Poft illum in calice reperitur capitulum acutum, in quo latet fufcum gra- nulum. Radix fimplex eft, alba, longa, transverfa- liter repens , ac paucas gerens fibrillas. : Alba hec aliam porro habet varietatem magis ere- &am, fesquipedem alta, cujus folia inferius perfecte alba funt-inftar ferici. Flofculi ejus eandem formam habent , fed tubusalbus eft ac petala flava, poft quos granulum plerumque reperitur , quum prior fterilis lurimum fit. c Secundo. TWEE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. De Molukfe wilde Bruinelle. E regte wilde zoorten van Bruinelle zyn kleinder van D gewas en bladeren, en men verdeelt ze in witte, roode , en ronde. i d I. Witte wilde Bruinelle of °t Wyfken, beeft ron- de, fiyve, en wat ruige Deelen, die meeft op de aarde kruipen, by de knien weder inwortelen, en dan omtrent een [pan boog baar verbeffen, zonder veele zydetakken. ` De bladeren ftaan in wyde leden, twee en twee tegens malkander, en maken met hun vieren een fcbeef Kruis, die van Betonica eenigzints gelyk, dog breeder, omtrent een kleine vinger lang, en twee vingeren breed, aan de kanten grof en wyd getant , dog niet diep, en met een flompe jpitfe, ruig, en met feberpe bairtjes bezet , dik, bros, enin’t breeken krakende, boven bleek , doods-groen, beneden witagtig , en eenigzints glimmende als Sattyn; zommige hebben ook wat bruins aan de kanten, onaange- naam en wild van reuk en fmaak , zonder feberpigbeid of bitte. De toppen der fteelen dragen cen korte, dog dikke aaire , van ruige en bleek-groene fchubben en blaadjes ge- maakt, daar tuffen weinige zwarte aairen uitkyken, de- welke na `t afvallen der bloemen in den kelk zyn ftaan gebleeven. De bloem is langbalfig , wit, boven in vyf ronde lip- pen of blaadjes verdeelt , daar een draadje in flaat, Na dezelve vindt men in baar kelkje een Spits knopje , daar een bruinagtig zaadkorreltje in Jcbuilt. De wortel is enkel, wit, lang, dwers kruipende , en met weinige vazelingen. De witte beeft nog een veranderinge , die meer over- eind fluat, anderbalve voeren boog, em wiens bladeren: van onderen regt wit zyn als Sattyn. De bloempjes zyn van het zelve fatzoen, maar aan de bals wit, en boven eel, na dewelke men ordinaris cen zaadkorreltje vindt, daar bet voorgaande meeft onorugibaar is, IL ga HERBARII AMBOINENSIS Secundo Prunella filveftris rubra, feu mas modo cre- fcendi priori fimilis eft, internodia vero magis diftant, ita ut folia gerat quum maxime vaga & rara; Caules ejus quoque rotundi funt, ac fuperius parum quadra- oni, obícure virentes cum fufco intermedio colore, i, ac vix culmum craffi. Folia ejusdem funt forme , fed majora, vix dentata, & ad oras finuofa, fuperiuspilofa, rugofa, & obfcure virentia , inferius purpurea , fed non tam viridia, quam domeftice fpeciei , albo intermixto colore , {pice rariores gerunt {quamas, ceterum easdem barbas feu ilos , & albos flores, in bina petala diftinétos , quorum h remum retroflexum, ac bifidum eft. ertio. Prunella filveftris rotunda , non differt a pri- ore, excepto quod magis per terram prorepat. Ejus folia breviora & rotundiora funt, craffe & raro den- tata, quzdam inferius alba, quedam ex albo &pur- pureo colore mixta , unde & alii binas ejus compo- nunt fpecies. Spica ex raris conftat fquamis. Flos albus eft, & ejusdem forme. Plures ejus tingi poffent fpecies , que in fcopulis & ad litus crefcunt , fed funt tantum prioris Varietates , unde & inutile eas defcribere , omnes autem florent ultimis pluviofis menfibus Julio & Augufto, aliis vero temporibus raro florent , omnesque facile ex peculiari fuo filveftri odore dignofci poffunt , & quot etiam funt ipfarum varietates, fi intra manus conterantur, ipfa- rum fuccus ex fufco viridis eft. Nullum obfervant anni tempus, vel eandem formam, uti & Bugula & Prunella in noftra patria, in quavis fere regione pe- culiarem habent formam, inter binas vero iftas plan- tas hz herbe medie funt tam forma, quam viribus. In binis prioribus fpeciebus folia prebent Charadte- rem foliorum Solani , fed maxime in rubra fpecie , una enim foliorum pars plerumque brevior eft altera. Nomen, Latine Prunella Molucca filveftris. Malaien- feignotumeft, excepto generali nomine U bat /wangi, acfi Latine diceretur Averrunca, quia averruncatfpe- Gra, & Sagarum maleficia. Amboinice Aylo aba ntan cognomine albe & rubre , alba autem peculiariter vocatur Taunui , h. e. averrunca fpeétrorum , Unui enim nominant Amboinerifes , quod Malaienfes Su- mangat vocant, h.e. genii homines fervantes, & extra ipforum. me habitantes, feu uti nos Chriftiani, . quisque füum Angelum, vocamus. Im Hitota nomi- natur Aylaun nya, atque inde Latine Opbyocolla dici poffet, h. e. ferpentum vifcum feu herba , ob fequen- tem rationem. Confiteri enim oportet a Bugula & Prunella parum differre, unde & peculiare ipfi com- petit nomen. Ternatice Lire lire, ac quibusdam Go- rumi dodo, h. e. valens contra Lemures & fagas. Ja- vanice Daun ila ila, & daun Sjurare. In Luhoa 4ylaun - mamulin, feu Mebu mamuiin. Balayice Dindingbay, h. e. defende folem. TS Locus. Semper in umbrofis crefcunt locis füb in- entibus arboribus, in vallibus , & ad montium pedes. ubra autem fpecies quam elegantiffime crefcit in Sagus filva. Rotunda plerumque in filvis circa litus fcopulofum. Alba fub arboribus humilibus in collibus. In hortis quoque & circa hominum zdes plantantur, ubi magis luxuriofe , altiores, & amplioribus foliis excrefcunt. . Ufus & Vires. Omnes he herbe frequenter in ufu medico adhibentur, fed potiflimum ad morbos fuper- ftitiofos, cum quibus naturales confundunt & tegunt, primo enim efficaces cenfentur contra quavis incan- tamenta , Ve mos malignis hominibus alicui adla- tas, quos Malaice Swangi feu Pelifit , & faétum ip- füm Belifittan vocatur. á dide Eu Si quis terrefa&tus fit a fpe&tris vifibilibus & invifi- bilibus , tum ambas hafce fumunt herbas , albam nem- pe & rubram , quas inter mañus conterunt „ ipfarum- que potus propinatur, quo infectum obliniunt homi- nem per totum corpus, vel talem in aqua lavant , ‘in qua hz herbe inco&z fuere , ceteroquin quibusvis conducunt hominibus febricitantibus, tam fi ipfarum fuccum potant, quam fi in ipfarum aqua lavantur , in qua hz herbe leviter cote fuere. Si rubre fpeciei folia inter manus conterantur, & fuccus expreffus oculis inftillatur , quum fol occidat , expreffamque herbam ad folem abjiciunt, quafi indicare vellent folem fecum vehere morbum. Hec itaque ratio eft nominis Averrunce , feu Ubat favangi. Secun- Liber X. Caput XXIL II. Roode wilde Bruinelle of °t Manneken, is aan «wasdom de voorige meeft gelyk , de leden flaan wyder van malkanderen, 200 dat het zeer ydel van bladeren is. De fleelen zyn ook rond , maar boven wat vierkant, donker- groen met bruin gemengt, en ftyf, fcbaars cen ftroobalm dik. De bladeren zyn van bet zelve fatzoen, en grooter, donker getant, met bogtjes aan de kanten, boven bairig , ruig, en donker-groen , beneden purperagtig , dog 200 le- wend niet als de tamme, maar met wit vermengt. De aairen bebben weiniger [cbubben , anders dezelfde baarden of bairen , en witte bloemen , in twee blaadjes verdeelt, waar van bet bovenfte agterwaarts fiaat, en gekloven is. II. Ronde wilde Bruinelle ; wer/chilt niets van de voorgaande , bebalven dat bet meer langs de aarde kruipt. De bladeren zyn korter „en ronder , grof en donker getant, zommige beneden wit, zommige met wit en purper ge- mengt , wesbalven andere twee zoorten daar: van ma- ken. De aaire is van weinige fcbubben gemaakt. De bloe- me wit, van bet zelve fatzoen. Men zou "er al nog meer zoorten konnen uit vinden , die op klippen en aan firand waffen , dog bet zyn maar veranderingen van de voorgaande , dierbalven onnodig te befchryven. Alle bloejen in de laatfle regenmaanden Fu- lius en Augufbus ; op andere tyden ziet men zelden bloe- men daar aan, ook kan men alle aan baar byzondere wilde reuk kennen, boe veele veranderingen zy ook bebben, als men ze tu[Jen de banden vryft , en baar fap is bruin, met groen gemengt. Zy bouden geen vaft Jaizoen, of eenderlei fatzoen, gelyk mede de Bugula of Senegroen, ende Brui- nelle in "t Vaderland , fcbier in ieder land/chap een by- zondere gedaante bebben , tuffen welke beide deze kruiden «awyffelen, zoo wel in gedaante als in kragten. n de twee eerfte zoorten ziet men aan de bladeren ook eenigzints den Charatterem Solanorum , dog meeft in de roode zoorte, want gemeenlyk ziet men de eene belft aan de bladeren korter dan de andere. Naam. In’t Latyn Prunella Molucca filveftris ; in ’t.Maleits is ze onbekent , bebalven den generalen naam Ubat fwangi, als of men in °t Latyn Averrunca zeide , Quia averruncat fpectra & fagarum maleficia; op Am- boina Ayloaha-utan, met den bynaam van wit en rood, De witte werd in "t byzonder ‘Taunui genoemt , dat is Averrunca fpectrorum ; want Unui noemen de Amboi- neefen °t geene de Maleyers Sumangat bieten , dat is, geeften, die den men/cb bewaren buiten °t ligbaam wo- nende, of die wy Chriftenen een ieder zynen Engel noemen. Op Hitoe noemen zy ’t Aylaun nya, en daar van mogt . men ’t in ’t-Latyn Ophyocolla noemen; dat is Slangen- lym-kruid, om de volgende reden: Want ik moet beken- nen, dat ze van Bugula of Prunella wat verfchillen, en daarom wel een eigen naam meriteeren. Op Ternaten Lire lire, en by zommige Gorumi dodo , dat is, Valens contra lemures & fagas; op ’t Javaans Daun ila ila, en Daun sjurare; op Luboe Aylaun mamulin , of Mehu mamulin; op’t Baleits ee „dat is befcberm de zon.) Plaats. Zy waffen altyd in fchaduwagtige plaát/en , on- der groote boomen , in valleyen, enaan ’t bangen der ber- gen. De roode zoorte op "t fchoonfte in 't drooge Sagoebofcb. De ronde meeft in boffen omtrent bet firand, daar *t wat: klippig is. De witte onder laag geboomte , op beuvelen. - Ly werden. ook in tuinen en omtrent de woningen der menjcben geplant , daar ze weeldriger , hooger, en met breeder bladeren opfchieten. à; Gebruik en Kragten. Alle deze kruiden werden veel in de Medicynen gebruikt , dog meeft tot fuperftitieufe ziek- tens „daar ze de natuurlyke mede bedekken „en vermengen; want voor eerft werden ze kragtig gebouden tegen aller- lei betoveringen, of fchade van kwade menfchen iemand vn poa die men in ’t Maleits Swangi, of Peliffit, en de daat zelfs Peliffittan noemt. Als iemand ontftelt is, door ontmoetinge van zienlyke en onzientyke fpooken , alsdan nemen ze beide deze krui- den witte en roode „ vryven ze tu[Jen de banden, drinken den fap daar uit, en befiryren den geinfecteerden menfch daar made over "t gebele lyf , of waffen ze in water, daar deze kruiden in gekookt zyn, anders zyn ze dienftig alle koortfige mencben, zoo wel den fap ingedronken , als in "t water gebaad, daar in deze kruiden Mappelyk opgekookt zyn. Den jap van de roode bladeren tuffen de oed &evreeven , en uitgedrukt, druipen ze ook in de oogen, als de zonne aan °t dalen is, en goojen bet uitgedrukte kruid de zonne na, willende zeggen , dat de zonne de ziekte met baar zal wegvoeren. Dit is dan de rede van den naam Averrunca of Ubat fwangi. De X. Boek. XXI. Hoofdft. Secundum nomen Aylounia derivatum erit ab hoc cafu ex Hitoenfium relatu, qui ipforum tempore acci- dit. Vir quidam in filva anguem cederat, ‘ita ut frufta poft fe traheret , dein alium videbat ferpentem pro- reperttem , & hanc herbam in ore gerentém , quam mafticabat , hancque in fauciatum exfpuebat, qui brevi poft curatus erat & prorepebat, unde & ab ipfis vulgo creditur fauciatos angues fefe hac curare plan- ta. Hinc itaque homines.edocti funt, hafce herbas effe vulnerarias, atque- virtutem habere confolidan- tem, ad quavis enim vulnera carnofa, rubra & alba cligitur fpecies, fi aliquid rubri modo huic permixtum ‚fit, quas ore mafticant cum & etiam fine pauca Zin- giberis minoris quantitate , harumque fuccum vulne- ribus. inftillant, ac mafticatam fuperinponunt herbam, praferünt ore mafticatam, & non inter manus con- tritam herbam, quum primum magiftrum, ferpentem nempe, fic viderunt praeparare. Eadem pafta articulis etiam inponitur luxatis, ac fucco totum fricant corpus, fi quis lancinationem vel artuum dolores fentiat, quod ipfis fine dubio pro in- cantamento babetur. In morbillis, qui Malaice vocantur Saramba; Ter. natice Sabofo , Bandice More facul , h. e. fcabies rubra, fuccus rubre fpeciei propinatur ad illos expel- lendos, maturique lavantur decocto foliorum , quod non frigide fed tepide fieri oportet, uti quidam male id frigide peragunt, unde retroeunt. Baleyenfe obtinuit nomen Dindingbay , quia infe- riorem feu rubram foliorum partem follicite videtur hzc planta fervare & arcere afole, nulla enim rubedo in hifce adparet herbis , fi ipfis adftamus , vel quia ipfarum fucco facies oblinita, & ejus rubedo. curatur, que Germanis pulcbra dicitur, cum alicujus facies - quam maxime rubet, vel ab interno ardore vel a So- lis zftu. Foliorum füccus cum aceto propinatus mulieribus enftrua procurat. Rubre fpeciei folia contrita in ebribus fronti, pulfui manuum , & fub plantis pe- dum inponuntur, addito pauxillo aceto, quod febri- citantes refocillat homines, & ardorem adtralıit. Hinc itaque patet , cunctas hafce Moluccas Pru- nellas in vulnerum & febrium curatione convenire tam cum Bugula, quam Europzorum Brunella. Sic quoque Amboinenfes nomen Ayloaba inponere vo- lunt Brunelle vere feu domeftice , que in precedenti defcripta fuit capite, quum hec at tum adhibetur , neutiquam autem filveftri , quam modo Aulounya vocant. Nomen Ayloun mamulinam , feu in Leytimora Mamurin inponitur quoque Gendaru[Je ni- gre, quum hec cunctos quoque malignos genios & fpectra avertit, prefertim in folitariis filvis. Abdul Rackman, prefes quondam Hile narravit mihi egregium experimentum hujus filveftris Brunel- le, quod vidit in quodam amicorum fuorum, qui a Crocodilo morfus fuit in brachio, ita ut fruftum ejus abftulerat, quod vulnus curatum fuit foliis albe & ru- bre fpeciei fimul contritis & vulneri inpofitis; quavis autem vulneris denudatione recens fumenda eft herba. s Tom. PT. AMBOINSCH KRUIDBOEK. filorum pigmen- : 33 De tweede naam Aylounia , zal 't bier van gekreegen bebben na 't werbaal der Hitoefen, t welk in bären tyi zal gebeurt zyn: zeker man badde in’t bos een flange ge- kapt, dat ze de flukken nafleepte, daar op zag by een an» dere flange komen , met dat kruid in de mond, "t welk zy kaauwde , en de ge&wet[le flange daar mede befpoog s dewelke kort daar na weder bekwam, en weg kroup, en *t werd by baarlieden in’t gemeen gelooft, dat de gekwetfte Jlangen baar met dit kruid geneezen. Hier-van bebben dan de menfchen geleerd, dat dit wondkruiden zyn, en een beelende kragt bebben , want tot alle verfe vleeswon- den nemen ze de roode zoorte of ook de witte, daar maar iets roods aan is, knaauwen ze in de mond met, en ook wel zonder een weinig kleine Gember, druipen "t in de wonden, en binden bet knaauwzel boven op: xy willen `t in de mond geknaauwt, en niet in de banden gewreeven bebben, om dat zy den eerften meefter, te weten de flan- gen, zulks aldus bebben zien doen. Het zelve knaauwzel werd ook gebonden op ver[tuikte leden , en den fap firyken ze over 't gebeele lyf, als iemand Steekten of weedom in de leden gevoelt, "t welk ze buiten ge voor betoveringe bouden. n de Mafelen; in °t Maleits Saramba; in Ternaten Sahoflo ; op Banda More facul, dat is roode Schurft genaamt, geeft men den fap van de roode zoorte te drin- ken, om ter deegen uit te dryven, en de rype waft men met bet decoctum der bladeren, 't welk niet kout, maar laauw moet zyn, gelyk zommige kwalyk doen, en de ma- Jelen daar mede weder injagen. Den Baleitfen naam Dindinghay beeft bet gekreegen, om dat bet zyne onderfte of roode zyde /ebynt zorgvuldig voor de zonne te willen bewaren, want men niels roods aan deze planten ziet, als men daar voor flaat , of om dat den fap op 't aangezigt geftreeken, geneeft de roodigheids by de Duitfen de Schoone genaamt ; als iemands aange- zigt zeer rood werd, of door een inwendige brand, òf door de bitte der zonne, "Den fap der bladeren.met azyn gedronken, verwekt de vrouwen bunne maanftonden. De ion van de roode zoorte gevreeven, werden in de koortfen op het. voorboofd, op de pols der banden, en onder de woetzoolen gebonden, wat azyn daar by doende, *t welk de koortfige menfchen verkwikt, en den brand uittrekt. Hier wit blykt dan, dat alle deze Molukfe Bruinellen in ’t beelen van wonden , en geneezen der koort(en, gea meenfchap bebten , zoo wel met het Senegroen als Euro- pile Bruinellen. Zoo willen ook de Amboineefen den naam Ayloaha, eigentlyk aan de tamme Bruinelle geven, in 't voorgaande Hoofdftuk befchreeven, om dat dezelve tot bet gaarn-verwen gebruikt werden, en niet de wilde , die ze Jiegts Aylounya noemen. De naam Ayloun mamulin, of op Leytimor Mamurin, «verd ook gegeven aan de Genda- ruffa nigra, om dat dezelve alle kwade geeften en fpoken verdryven zal, zonderlyk als men in eenzame boffen gaar. Abdul Rackman, geweze Regent van Hila, verbaal- de my een treffelyk experiment van deze wilde Bruinelle aan ten van zyne vrienden gezien te bebben, den welke de Kayman een ftuk uit zyne arm gebeeten badde , dezel- ve zoude geneezen zyn met de bladerem van 't witte en roode zoorte , zamen gekneuft en op de eee ? Velkens een vers kruid nemende by ieder verband, i DRIÉ 34 CAPUT VIGESIMUM TERTIUM. Ophiocolla altera. Daun prada altera. di fruticulum quendam , quem mihi oftendit Amboinenfis quidam , putabatque veram effe Avlounyam feu ferpentum herbam. Hic fruticulus unum alterumve rectum erigit caulem , tres pedes al- tum, lignofum , rotundum & nodofum, feu articula- tum, fed inregulariter , fragili conftantem ligno, huic rara adftant folia, illis folii Braöteati, feu Daun pra- da fimilia, fed longiora, & magis pallide virentia, flaccida, fex feptemve pollices longa, vix binos lata, coftis parallelistransverfalibus pertexta , ingrati odo- ris, fi fricentur, fed in medio nullas habent flammas feu maculas, uti Daun prada domeftica. . Supremi caules longum gerunt racemum , raris al- bisque floribus longo collo conftantibus ornatum, qui fimiles funt illis Daun prada, fed anguftiores funt, fuperius in tria majora , inferius in bina minora petala diftin&i, quorum tria majora Temper ad unam incli- nant partem, ac bina minora ad alteram, in centro longum erigitur albumque piftillum cum binis ftamini- bus brevioribus, antheras plumbei coloris gerentibus. Poft florcs piftillum remanet , & fub hoc planum ex- crefcit germen, fuperius latius, tube forme, ac ma- turum in binas diffilit valvulas, in quibus bina locan- tur femina, obfcure cinerea, & burfe formia, feu Capfici feminibus fimilia. Quzvis valvula interne incurvum gerit denticulum , inftar hami, ac mature crepitu diífiliunt inftar fructuum Ricini , femenque ejiciunt. Nomen. Opbiocolla altera; Amboinice in Hitcea Ay- dE pobon, alii hanc vocant Aylilin utan, feu Daun prada utan, cum quo etiam maxime convenit. Sed aliud eft filveftre Aylilin, Lancez folia gerens, que glabra, flaccida, intenfe virentia, & ccerulea farina confperfa funt, fine alba ifta macula, quam domeftica habet, fructus ejus fimiles funt burfule, fed majores & fufciores. ` ` Locus, In altis crefcit filvis folo humido & argillo- fo, uti & in vallibus ad fluminum ripas. Ufus. Hitoënfis ifte, qui veram putabat effe Aylou- nyam, dicebat huic herbe adcidifle , quod in prece- denti narratum fuit capite, de ferpente vulnerata, fed non bene percipere poflum , quo modo anguis folia conquirere potuerit , tres pedes alta in tenui erecta fruticulo, credere itaque malo de utrisque her- bis vera effe pofle, atque hinc adfirmabat , vulnera- riam hanc quoque efle herbam , recentia curantem vulnera, fic ejus folia mafticanda funt cum fruftulo Pinange fine Sirio, quz vulmeri inponenda fünt. Sed cavendum eft, ne fuccus deglutiatur, quum hoc no- xium cenfetur, vel faltem alvum nimis obftipat, ita ut fubprimatur excrementorum dejectio. Des Alounya occafionem prebet defcriben- t HERBARIIAMBOINENSIS Liber X. Caput XXIII. DRIE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Het andere Slangen-krusd. . et voorgaande Alounya geeft occafie om een zeker H beeftertje te befcbryven , 't welk een ander Amboi- nees my getoont heeft, en wilde bet zelve voon’t» regte Aylounya, of Slangen-kruid gehouden hebben. Dit heeftertje fcbiet op met een of twee regte Deelen, drie voe- ten boog , boutagrig , rond, en geknopt , of geleed, dog onordentelyk, en bros van bout , daar aan ftaan weinige. ` bladeren , die van folium Bra&teatum , ef Daun pra gelyk, dog langer, en ligter-groen , flap, zes en zeven duimen lang, [cbaars twee breed, met paralelle dwerse ribben , onlieffelyk , en wat vuil van reuk, als men ze oryft, en bebben op baar midden geen vlammen, gelyk bet tamme Daun prada. De opperfte Deelen dragen aan een lange tros , weinige langbalfige en witte bloemen, die van Daun prada gelyk, dog fmalder , vooren in drie grooter en twee kleinder blaadjes zig verdeelende, waar van de drie grootere altyd na een zyde bellen , en de twee kleindere na de andere. In de midden ftaat een lange witte draad met twee kortere, en bare lootverwige knoppen. Na de bloeme blyft den langen draad flaan, en daar agter waft een plat buisken, vooren breedts, en gefat- Joeneert als een luit , ryp zynde , fpringt bet op in twee deurtjes , en daar in leggen twee platte zaadkorrels, don- ker-graauw , beursformig , of als de zaden van "t Capfi= cum. leder deurtje beeft van binnen een kromme tant als een bake, en de rype berften meteen kraak open, gelykde vrugten van Ricinus, en fmyten bet zaad uit. aam. Ophiocolla altera; in Amboin op Hitoe Ay- lounya pohon; andere noemen ' Aylilin utan, of Daun * prada útan, waar mede bet ook meejl overeen komt. Dog is nog een ander wilt Aylilin, met bladeren als Lancen, dog glad, flap, boog-groen, en met een blaauwagtig meel bejtrooit „zonder dien witten vlek, welke bet tamme beeft; zyne vrugten zyn diergelyke beursjes , dog grooter , en bruinder. > Plaats. Het waft in't booge woud op een vogtige klei- grond, en in de valleyen aan de oevers van de rivieren. Gebruik. Den Hitoées die ’t voor "t regte Aylounya bield, zeide aan dit kruid gebeurt te zyn 't geene in 't voorgaande Hoofdftuk verbaalt is, aangaande de gekwet- fte ys > dog kan ik niet wel befeffen , boe de flange by de bladeren kan komen , die drie voeten hoog zyn, en op een dun flammetje fiaan, wil dierbalven liever geloven, dat bet aan beide kruiden kan waar zyn , dierbalven bield by ftaande , dat dit ook een wondkruid zy om verffe won- den te geneezen , 200 zal men de bladeren met een ftukje Pinang zonder Siri kaauwen, en daar op binden. Dog men moet zig wagten den fap in te flikken, vermits de- zelve voor fchadelyk gebouden werd, of immers den buik. te zeer fluit, zoo dat men geen afgang bebben kan. CAPUT VIGESIMUM QUARTUM. Olus ferofinum. Sajor babi. d ec herba ex Senecionis familia effe mentitar, ` quum vero ab ea maxime differt ;- peculiaris - haberi poteft planta, hujusque tres obcurrunt fpecies in hifce infulis, uti primo alba, fecundo ru- bra, & tertio lutea. : Primo alba feu vulgatiffima fpecies eft fruticulus extenfus , quatuor vel quinque caules unica ex radice emittens , qui ulnam alti funt, craffiufculi , rotundi & fuccofi , fed externe parum rugofi. : Folia vaga locantur in amplis articulis, quodammo-. do cum illis Valerianz convenientia, bina fibi obpo- fita, ac quatuor cruciata, atque ex ipforum alis ra- muli laterales excrefcunt cruciati quoque. Folia etiam cum illis Majanz conveniunt, vel cum Urticz foliis fed funt oblongiora & inferius magis acuminata , ad oras craffe & rotunde dentata, in obtufum apicem excurrentia, fuperius glabra, & intenfe viridia, in- ferius contraéta ob venas protuberantes, quarum tres pofteriores ad caulem concurrunt, & oblique farfurn usque VIER EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Het Zogge-moes. ib kruid «vil uit de n nes van Senecio zyn, dog dewyl bet nog merkelyk daar van werfchilt , mag bet voor een kruid 2 zig zelfs gebouden wer- den , enmen beeft er in deze Eilanden drie zuorten van, ~ ‚als cerfi-bet witte , ten tweede bet roode „ten derde bet geele. _ I. De witte of gemeenfte zoorte, is een uitgebreid ftruik- je, met vier of vyf fleelen, uit eene wortel opfebietende , een el hoog, dikagtig, rond, en Jappig, dog van buiten wat ruig th "t aantaften, -De bladeren 755 wat ydel , aan wyde leden, eenig- zinss die van Valeriana gelykende , twee en.twee tegens malkander , met bun vieren int kruis , en uit bare fcboo- ten komen andere zydetakken , mede in "t. kruis flaande. De bladeren gelyken mede na die van Majana, of na die van Netelen, dog langwerpiger , en agter fpitfer. Aun de kanten grof, en rond getant , met een Tati Spite, boven glad, en boog-groen , beneden rimpelig wegens de uitbuilende aderen , waar van de drie agterfte by den Seel t'zamgn floten , en fchuins na vooren loopen tot over de X. Boek. XXIV. Hoofd/?. üsque ad folii medium, ubi ab aliis fubplentur, cras- fiuícula, fed flaccida, ac mox fplendorem amitten- tia, fi fuerint decerpta. Inferiora cum petiolis, qua- tuor & quatuor cum dimidio pollices longa funt, & tres lata, fed in lateralibus ramulis dimidio minora, faporis Bliti cum notabili amaritie ad nucleos officu- lorum Pruni adcedentia. Caulis fumma pars femper bifida eft, atque hec iterum in binas alias minores, qua fimul umbellam formant, quivis vero cauliculus viride fuftinet capitulum, ex parvis apicibus & fqua- mulis compofitum, quod fefe aperiens multa exhibet brevia , denfa, & alba ftaminula loco ipfius floris , qualia in Senecione confpiciuntur , hzc filamenta fem- per gemina funt, atque in medio locantur rotundo in germine. Poft ftaminum lapfum hoc format capitu- jum rotundum, ex multis tenuibus , oblongis, & for- dide álbicantibus feminibus compofitum , illis Cumi- ni fimilibus, fed gracilioribus, ejusdemque coloris , quodvis vero fuperius diftinguitur in tres fubtiles api- ces, inter quos vifcofus quafi locaturros, unde facile veftibus & manibus adherent. Radix ex multis com- onitur albisque fibrillis, que denfam formant gle- bi , fed que non profunde in terram penetrant. Secundo, rubra fpecies maxime differt a priore, ejus enim caules tenuiores funt & rectiores. Folia tenuiora & anguftiora, ac fimplicia, faporis amaris- fimi. Flofculi purpurei funt, nec vifcofum generant femen, fed in pappos abeunt, unde propius ad Sene- cionem hzc fpecies adcedit. Tertio , lutea fpecies humilioreft, latiora, rotundio- ra, & obfcurius dentata gerens folia, inferius con- tracta quoque, fuperius glabra. Flofculi funt capitula lutea, in papposabeuntia. Alii hanc dividunt in ma- rem, feu luteam rotundioribus foliis, & feminam al- bis floribus & longioribus foliis. eee Nomen. Latine Olus /crofarum; Malaice Sajor babi; Baleyice & Javanice Boejoe boejoe, & Bidac bancong , quod idem denotat; Amboinice in Hitoea: Aylaun abuffen, h. e. Tuffiaria, item Aylaun peu peu, h. e. Herba papilionum ; in Leytimora Ayloun febu, h. e. folium flaccidum, & Aylaun ua maffarti, h. e. Malaice Daun mucca fackit, feu folium contra faciem dolen- tem. Maccaffarice Langa langa; quidam hanc quoque Malaice vocant Daun biffol a fubfequente ejus ufu ; Bandice Lida andjing, h. e. Lingua canina, Locus. Amat crefcere circa ædes , ubi folum eft humidum & umbrofum, uti & in plateis juxta cana- les, ubi arena humida eft, ac potiffimum in locis, ubi porci, galline, ac fimilia animalia domeftica fi- mum fuum exonerant. Ufus. Apud Baleienfes vulgare eft olus, ad quod folummodo füpremi ac molle vertices eliguntur , antequam flofculi fefe aperiunt, fed aliis mifcendum eft oleribus, quum folum coétum nimis amarum eft & ingrati faporis. Folium ejus parum calefactum , ita ut flaccefcat , cunétis inponitur ulceribus & Anthra- cibus, unde cito maturantur & aperiuntur , unde & Daun biffol cognominatum eft. Porci hanc quoque amant & comedunt plantam, unde primum obtinuit nomen. Quibus caput fervet, & qui capillitii fuxui obnoxii funt, hifce fefe lavent foliis, caput enim refrigerant, & novos capillos ex- crefcere faciunt , licet priores neutiquam corroborent. Hitoenfes ejus radicem mafticant cum Pinanga & auxillo Zingiberis minoris contra tuffim gravem. edem hz radices cum Pinanga mafticate, & herba ipfa comefta Diarrhzam fiftunt. : N. 8. Hzc omnia de prima intelligenda funt fpe- cie, bine enim alie a me nondum explorate funt, Primum Leytimorenfe nomen, flaccidum nempe fo- lium inde derivatum eft, quum plerumque flaccidum & emarcidum quafi dependet, fi a fole vel vento tan- atur. Alterum nomen obtinuit, quum contritum olium inliniatur ferventibus & dolentibus faciebus, five folis eftu five aliis ardoribus cauffatis. Contra Colicam hzc fumuntur folia cum Pancaga & Herba meroris, quz fimul contunduntur, fuccusque expri- mitur & propinatur. Tabula Decima Quarta Ad Figuram primam exhibet Olus ferofarum, ac quidem pri- mam ejus fpeciem, Tr cum Nari patsja A. Malab Tom. 10. Tab. 12. convenit; & Conyza Malabarica Lamii folio, flore purpureo a Commel, in Fl, Malab. pag. 22. vocatur. Figura fecunda Senecionem fiftit Amboinicum, CAPUT AMBOINSCH KRUIDBOEK. 3f de belft van't blad, daar ze van andere vervangen wer- den, wel dikagtig „dog flap, en ftraks flenzende ‚als men ze afbreekt. De onderfte zyn met bare fteelen vier en vyf- debalve duimen lang , en drie breed, maar die aan de zyde- takken wel de belft kleinder , van fmaak als Blitum, met een merkelyke bitterbeid , na de keeften van pruimenftee- nen trekkende. Het opperfte van de fleel verdeelt zig al- tyd in twee, en dezelve weder in tavee andere mindere , makende t'2amen een kleine dolle. leder feel draagt een groen knopje , van kleine fpitsjes of [cbubbetjes gemaakt , "2 welk zig openende , vertoont veele korte, digte, en witte draadjes in plaats van een bloeme , gelyk men aan "t Se- necio ziet, Deze draadjes zyn altyd twee en twee aan malkander , en flaan in de midden op een rond beuvelken. Na 't afvallen van die draadjes formeert bet voornoemde heuveltje een rond bolletje , van veele dunne, langwerpige, en vuil-witte zaden gemaakt , den Comyn gelyk, dog ran- ker, en van de zelfde couleur , ieder boven verdeelt in drie Jubtiele fpìtsjes , waar tu[fen men een kleeverigen daauw ziet bangen, waar mede bet ligtelyk aan de kleeren en banden blyft kleeven. De wortel beftaat uit veele wit- te vazelingen, die een digten klomp maken, maar niet diep in de aarde gaande, I]. De roode zoorte verfchilt merkelyk van de voorgaan- de, want de fleelen zyn dunder en flyver. De bladeren dunder en fmalder, en flaan enkelt , zeer bitter van Jmaak. De bloempjes zyn peers, en formeeren geen kleen verig zaad, maar vergaan tot fluif kens, waar mede bet met Senecio nader overeen komt. III. De geele zoorte blyft lager van gewas , beeft bree- der, ronder, en donker getande bladeren, van onderen mede rimpelig , boven pA De bloempjes zyn geele knop- jes, die in fiuiftens vergaan. Andere verdeelen bet in manneken , of bet geele met rondere bladeren, en wyfken met witte bloemen, en langere bladeren. . Naam. Jn ’t Latyn Olus fcrofarum; in 't Maleits Sajor babi; in’: Baleits en Favaans Boejoe boejoe, en Bidac bancong, van dezelf fie beduideniffe; in Amboin o, Hitoe Aylaun ahuflen, dat is luffiaria, of Hoeftiruid, en Aylaun peu peu, dat is Herba papilionum ; op Ley- timor Ayloun fehu, dat is flap blad, en Aylaun ua mas- farii, dat is in’t Maleits Daun mucca fackit , of blad tegens zeere aangezigten. Op Maca/Jer Langa langa; zom- mige noemen ’t ook in °t Maleits Daun biffol van zyn vol- gende gebruik; op Banda Lida andjing, datis Hontstongen. Plaats. Het waft gaarn omtrent de buizen, daar’t jeba- duwagtig en vogtig is, als mede op flraten langs de geu- ten, daar een vogtig zand is, maar allerliefft op plaat- zen, daar verkens , boenders , en diergelyke buisvee bare meft benen leggen. ` Gebruik. By de Balyers is bet een gemeen moeskruid, waar toe men alleenelyk zyne eet? en malfe toppen neemt, eer de bloemen open gaan, dog men moet het ook onder ander Sajor mengen, want alleen gekookt is’t wat bitter, en vies van maak. Het blad een weinig warm gemaakt, dat bet flenfe , werd op allerbande zweeren en bloedvinnen gelegt , doet dezelve baaftig rypen , en ops breeken, waur van "t Daun biffol bygenoemt is. De verkens eeten "took gaarn, waar van 't den eerften naam beeft. Die een beet hoofd bebben , en met bet uitval- len van bairen gekwelt zyn , zullen zig met deze bladeren waffen, want zy verkoelen bet hoofd , en maken dat nieu- we bairen waffen , boewel ze bet oude geenzints bevefligen. De Hitoefen kaauwen de wortel met Pinang en een wei- nig kleine Gember , tegens den zwaren boeft. Dezelve wor-- telen met Pinang gekaauwt , en °t kruid gegeeten, {top- pen den buikloop. N.B. Alle bet voorgaande is te verftaan van de .eerfle zoorte, want de twee andere zyn van my nog niet onderzogt. De eerfte Leytimorfe naam, flap blad., komt daar van daan , om dat bet meeft flap, en als verwelkt bangt, als 't van de zon en Wind geraakt werd. De andere naam heeft bet gekreegen , om dat men bet gewreeven blad fmeert op verbitte en pynelyke aangezigten , "t zy door zonne-brand of andere bitte veroorzaakt. Tegens Colyk neemt deze bla- deren t'zamen met Pancaga en Herta meroris , floot ze, drukt den fap uit, en geeft bet te drinken. De Veertiende Plaat Vertoont in de eerfte Figuur het Sogge-blad , en wel de eerfte zoort, welke met de Nari patsja van de H. Malab. Tom. 10. Tab. 12. overeenkomt,, en Malabaarfche Conyza met het blad van het Lamium, en een purpere bloem van Commel. in de Fl. Malab. pag. 22. genaamt wert. De tweede Figuur wyft aan het Amboinfcbe Senecio. Y 2 VYF 36 “HERBARIIAMBOINENSIS CAPUT VIGESIMUM QUINTUM. - Senecio Amboinicus. Soffo mutiara. zc herba propius ad Senecionem adcedit, un- H de & idem ipfi tribui nomen, plerumque ad pedis altitudinem , aliquando ad illam ulnz ex- crefcit, caulem emittens craflum & duriufculum ,qui fefe dividit in: plures alios rectos cauliculos, tenues & firmos, inferius rotundos, fuperius ftriatos, nec la&efcentes. : B Folia folitaria locantur per ampla interftiria , atque inferiora ex alis alios laterales emittunt ramulos, te- nues, & plerumque erectos. Folia cum illis Sonchi conveniunt, fed minora funt, in medio latiffima , in- ferius prope petiolos acuminata , fesqui ac binos pol- lices longa, ultra digitum lata, fed fuperiorum cau- liculorum funt minora & anguftiora, ad oras non pro- prie dentata , fed finuofa, feu obfcure ferrata , coloris obfcure virentis , & parum rugofa, quedam etiam pl- lis vagis hirta funt, faporis fatui. : Cauliculi in vertice multa gerunt capitula, obfcure virentia, fuperius. albicantia & fplendentia inftar Per- larum , tenuibus repleta pappis feu ftaminulis, primo arcte compaêtis inftar penicelli, ac coloris purpurei fed cito albent feu grifea funt, fefe aperiunt in pap- s, qui per ventum avolant. Hi fericei pappi aliis incumbunt filamentis, Cumino fimilibus , feu uti in precedenti Sajor babi, fed non vifcofa hee funt. ` Radix in plures ramificationes diftinéta eft, ac lon- ior WE in Sajor babi, nodofis fibrillis ornata, & rinfcula. ' Nomen. Latine Senecio Amboinicus ; Maleienfe ig- notum eft; Hitoenfes vocant Aylaun abu[fen minus, hi e. Tuffiariam minorem, ac prioris fpeciem habent. Quidam hanc Malaice vocant Debat goena, feu Daun mucca manis, h. e. Amoris herbam; Ternatice Soffo mutiara, h. e. Perlarum caput, quod etidm Malaien- fe haberi poteft nomen. Locus. In hortorum defertis areis crefcit, & in pla- teis prope canales & fepes, in campis etiam reperi- - ub fepibus levioribus, ubi prius excultum fuit um. , Ufas: Ad olus non adhibetur, fed ad ufum Medicum, & contra tufles graves uti Sajor babi, cum Pinanga, Siriboa mitiore, & pauxillo Zingiberis minoris mafti- catur , fuccusque deglutitur. Apud vulgus amatoria eft herba , ac proindé Oebat guna, feu Daun mucca manis vocatur , muliercule enim ejus fucco faciem obliniunt , putantes hinc gratiores fore viris. Idem imitantur fervi & ancille ,. ut favorem dominorum fibi concilient , prefertim fi vapulationes timent, fed eodem modo contra hafce inmunes funt , quo ovis diftin&a contra Lupum. Audi jam, cur hoc de hac fentiant planta, uti enim purpureos fuos flofculos cito mutat in albos, fic pu- tant quoque , rubram feu iratam faciem cito in al- bam feu pacatam transmutari, feu quod magis vero adcedit, quum ipforum facies inde tam fplendentes te funt, quam primum inaperta capitula hujus herbe, que cum Perlis comparant. Apud obftetrices porro decantata ac celebris herba eft, quz ejus fuccum cum illo foliorum Bonga raja exhibent tempore inftantis pártus, jubentes inpre- gnatas per totum ultimum menfem hac herba lavari, € que ventri inponunt , fed nil propinant nifi ps: tempore partus , mox enim poft hauftum ejus uccum 'conamina excitantur, atque poft hunc euam ipiis propinatur, ad lochia expellenda. Vul hanc quoque herbam decerpit ad Sajor, fed aliis mi- fcendam, unde & quibusdam etia vocatur Sajor ba- ram tsjada , quod nomen ceterum gerit fupra defeti- ptum Sajor boeloe. — ` CAPUT Liber X. Caput XXV. VYF EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. ` Het Amboinfche Senecto. balven ik ze ook zoo genoemt bebbe, 't wall in "t emeen een voet , zomtyts een elle hoog , met een dikke bardagtige feel opfchietende, en zig verdeelende in veele andere regte fteelen, dun, en fiyf, beneden rond, boven geftreept, en zonder melk. D it kruidje komt met de Senecio nader overeen, Wes- De bladeren ftaan enkeld , wyd van malkander , en de onderfte geven uit baren fcboot andere zydetakken, dun, en meeft overeind ftaande. De bladeren gelyken na die van Sonchus, dog kleinder , in de midden "t breedft , en agter langs de [leelen toege/pitft, anderbalwe en twee dui- men lang, ruim een vinger breed , dog aan de bovenfte fteelen kleinder, en fmalder, aan de kanten niet eigent- lyk getant , maar bogtig, of donker gekerft , doods-groen, en wat ruig, zommige ook met ydele hairtjes bezet, laf van fmaak. i De ficelen dragen op bare toppen veele donker-groene knoppen , die boven op witagtig zyn, en blinken als perelt- jes, uitgevult met fyne vlokken of bairtjes , eerft digt in malkander gefloten als een penceeltje , en peers van cou- leur , maar baaftig werden ze wit of grys , openen baar in fluif kens , en vliegen met den wind weg. Deze zyde- vlokjes ruften op andere draadjes, de Comyn gelyk, of als in ’t voorgaande Sajor babi, dog zy werden niet kleverig. : De wortel is meer in, takken verdeelt, en langer dan aan Sajor babi, met knobbelogtige vezelingen bebangen , en Gr Naam. Ja 't Latyn Senecio Amboinicus; in’ Ma- leits is bet onbekend. De Hitocéfen noemen ’t Aylaun ahuffen , "t kleine, dat ist kleine Hoeftkruia, :en bou- den bet voor een zoort van. "t eerfte: zommige noemen bet op "t Maleits Debat goena, ofte Daun mucca manis, at is Liefde-kruid. [m 't Ternataans Soffo mutiara, dat is Paarle-knop, "t welk men ook voor t, Maleits ge~ bruiken kan. ` Plaats. Het waft in de tuinen op verlate bedden, en op Praten langs de geuten en by de paggers. In’t veld vint men.'t ook onder lugtige beggens , daar eertyts gebouwt land is geweelt. Gebruik. Tot smoeskruid werd het niet gebruikt , maar in de Medicynen en tegens zware boeften , gelyk Sajor babi, met Pinang, laffe Siriboa , en een weinig kleine Gem- ber geknaauwt, en den fap ingeflokt. By *t gemeene volkje is bet een Wefdekens-kruid, en daarom Ocbat guna, of Daun mucca manis genaamt , want de vrouwkens be- firyken "t aangezigt met den fap , baar inbeeldende , dat ze daar door aangenaam by de mannen werden. Het zel ve aapen de laven en meiden ook na, om de gunft van bunne meejters te verwerven , zonderlyk als. zy wat flagen vree- zen, en zy zjn dikwils zoo wel daar mede bewaart , als "t geteekende {cbaap. voor den wolf. oort nu ook, waarom ze "t zelve van dit kruid bebe ben willen, want gelyk "t 2yn peerfche bloemen fchielyk 1n witte verandert, zoo zal bet roode, dat is vergramde aangezigt van de meefter [ebielyk een witte , dat is vreed- zame couleur krygen; of "t welk waar{chynelyker is, om dat bet baar. aangezigten zoo blinkende en aangenaam maakt s gelyk de e ongeopende knoppen dezes kruids y: die ze by peerlen vergelyken. ; Voorts is "i by de Vroedvrouwen een vermaart kruid, die deszelfs fap met die van Bonga raja bladeren ingeven , ter tyd van. aanflaande geboorte , latende de ‘zwangere vrouwen de gebeele laatje maand mes dit kruid wallen, en "t gekookte op den buik leggen, maar niets daar van drinken, tot dat de uure van ^t baren gekomen is, want firaks na *t innemen komen baar de weedommen over , en na.’t baren wert bet ook ingegeven om de nageboorte uit be dryven. Het gemeene volkje plukt dit kruid ook tot Sa» jor y dog onder andere te mengen, daarom bet ook by zome mige Sajor haram tsjada genoemt werd, welke naam ane ders °t bovenftaande Sajor boeloe draagt. SES Lab, xy) Paz zz, neten E X. Boek, XXVI. Hoofdft. CAPUT VIGESIMUM SEXTUM. Olus /quillarum. Sajor udang. varii fefe dividunt caules in orbem, terre pla- ne incumbentes, rotundi & glabri, qui in arti- culos diftincti funt, tres quatuorve transverfales di- gitos diftantes. Hifce articulis bini alii adftant cau- les oblique vel cruciatim locati, qui fefe parum eri- gunt, inque breviores articulos diftincti funt. Cuivis autem articulo bina adítant folia fibi obpofita, atque in ipforum alis quzdam alia minora, quz fenfim no- vum formant caulem, ita ut hzc herba caules emit- tat plurimos inregulares, magnum obcupans locum. olia ejus oblonga funt & anguíta, ab utraque acu- minata parte , fesqui & binos pollices longa , mini- mum digitum lata, fuperius glabra & obfcure viren- tia, inferius paucas gerentia obliquas & protuberan- tes coftas , oris qualibus. Exceptis majoribus, in qui- bus dentes quidam minores confpiciuntur, ubi cofte nempe definunt, faporis fatui & ceenofi quafi, inftar aque nempe ftagnantis. In alis fuperiorum foliolo- rum capitulum locatur ex flavis conttans flofculis, H* herba fefe non erigit, mox enim ex radice qui tamen nil funt nifi albicantes apices, feu fquamu- . le, fere uti in albo Sajor bajang, fed haud majores funt Pifo, hiapices diu eandem fervant formam , fed tandem abeunt in pappum fine femine. Radix primaria primo fimplex eft, craffiufcula, dein fefe dividit in.longas ramificationes ac raras fibrillas, quz transverfaliter per terram decurrunt. _Cundti ar- ticuli terram tangentes in eam radiculas inmittunt , ita ut ubique terre fuperficiei adhereat. s. Alia hujus obcurrit varietas, minora, anguftiora , & crafliora gerens foliola , cum Portulaca filveftri quo- dammodo conveniens, ejusdemque fere faporis , hec non tot producit laterales ramulos, fed plura & ma- gis albentia capitula loco florum, per terram itidem rorepit, & ubique fibrillas emittit, ipfius fuccus ob- cure viret & nigricat quafi. : Nomen. Latine Olus /quillarum ; juxta Malaienfe Sajor udang , h. e. Squillarum berba , quidam etiam hanc vocant Sajor Bengala minor ‚ad diftinétionem ma- joris , quod eft Ganja bortenfis , libro o€tavo defcripta. Aliis Daun ruffa, h. e. Cervi folium, quum hi hoc amant depafcere folium. e - Locus. Amat crefcere in humilibus & humidis locis, ubi aqua pluvialis ftagnat, in hortis nempe & arvis , ubi depreflum & cenofum eft folum. E Ufus. Tota decerpitur herba, & cum ficcatis fquil- lis in olus coquitur, vel fola etiam inftar Portulace tilveftris. Cervi juniores, qui in edibus educantur , hanc quoque amant depafcere. Nature eft refrige- rantis cum levi adftri€tione, feu exficcantis, fere in- {tar Portulacz albe , cum hac quoque caput lavatur, unde refrigeratur, & niger capillitii color fervatur; Unde & multi hanc congenerem habent Daun fipat infra defcripto. Tabula Decima Quinta Ad Figuram primam exhibet Olus fquillarum. Bes Figura fecunda Agrimoniam exhibet Moluccam, que eft Bidens latifolia , hirfutior femine anguftiore radiato. Dillen. H. Eltham, pag. 51. Tab. 43. € Bidens corona feminum retror » fum aculeata, feminibus undique patentibus, H. Cliff. p. 399. CAPUT AMBOINSCH KRUIDBOEK. 37 SES EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK, Garnalen Moes, it kruid verbeft zig niet overeind, want flraks van D de wortel verdeelen zig ver/cbeide Geelen inde ronds te, plat. ter aarde leggende, rond en glad, ‘waar dezelve zyn in leden verdeelt , drie en vier dwersvinge- ren van malkander. Aan deze leden Doan twee andere , Peelen, regt dwers of in ^t kruis, en die verbeffen baar wat overeind, en zyn in korter leden verdeelt. Aan ieder lia flaan twee bladeren tegens malkander, en in dezelve Jeboot nog eenige andere kleindere, die met 'ertyd een nieu- wen fleel maken, zoo dat dit kruid met zyne Deelen zeer onr gefchoeit en verwerd groeit, een groote plaats beflaande. De bladeren zyn langagtig , en fmal, agter en vooren toege/pitft , anderbalve en twee duimen lang , een pink breed, boven glad, en doods-groen , beneden met weinige Jebuinfe ribben uitpuilende , en effene kanten, Bebalven aan de grooten ziet men eenige kleine tanden, daar de ribben eindigen, laf en modderig van /maak, als ftaande of poelwater. In den fchoot der bovenfte blaadjes ziet men een knopje flaan van gefchokte bloempjes, die dog niets dan witagtige fpitfen of /cbubbekens zyn, fcbier als aan 't witte Sajor bajang, dog niet boven een erwete root: deze /pitsjes blyven lang in een wezen, en-ver- tuiven eindelyk zonder zaad, — .. De boofdwortel is eerft enkeld, dikagtig, daar na ver- deelt ze baar in lange takken , en weinige vazelingen , die dwers in de aarde loopen. Alle knietjes, die de aarde raken , fchieten ook worteltjes daar in, zoo dat bet overal aan den rifcb der aarde vaft bangt. - Bet beeft nog eene verandering , met kleiner, fmaller, en dikagtiger blaadjes, met de wilde Porcelyn eenigzints bvereen komende, ook Jebier van de zelfde maak : deeze beeft zoo veele zydetakken niet, maar meerder en witter knopjes in plaats van bloemen y kruipt.ook langs.de aarde, en wortelt overal in; baren fap is donker-groen en zwart- agtig. i - Ni! In "t Latyn Olus fquillarum ; na " Maleitfe Sajor udang, dat is Garnalen-kruid ; zommige noemen *t Sajor Bengala 't kleine , tot onderfcheid van ’t groote, "t welk is de Ganja hortenfis, in ’t agt[le boek befcbree- ven. By anderen Daun ruffa , dat is fone PR om dat wg gaern.a Ware De . Plaats. Het gaarn 0 e én vogtige. plaatfen, daar ’t regenwater Doan blyft, Py de e en erven, daar "t laag en flikkerig is, ` a e 16 Gebruik. Het gebeele kruid werd geplukt , en.met droo- ge garnalen tot moes gekookt , of ook wel alleen, gelyk de wilde Porcelyn, De jonge bertebeeften , die men opvoed in de buizen, zyn er ook graag na om af te weiden. is verkoelende van eigenfchap , met een kleine adjtrittie, of opdroginge , fcbier als witte Porcelyn ; men gebruikt bet ook om "t boofd mede te waffen, "t zelve te verkoelen, en de zwarte couleur des bairs te bewaren, daarom ^t veele voor een geflagt bouden van.bet Daun fipat, bier na Mën ` ` — ACE. qup De Pyftiende Plant Vertoont in de eerfte Figuur het Garnale kruid. De tweede Figuur wyft aan de Molukfe Agrimonie, welke is de breedbladige, ruigere Bidens, met een naauwgelternt zaad, van Dillen. in de H. Eltham. pag. 51. Tab. 43. en de Bidens met een kroon van "t zaad, na agteren gebáakt, met zaden, van alle kanten gapende, in de H, Cliff. p. 399. Es SEVEN 38 CAPUT VIGESIMUM SEPTIMUM. Agrimonia molucca. Rautsjaga. um Europæorum Agrimonia hæc herba maxime quoad folia, neutiquam quoad flores , convenit, tres plerumque pedes alta eft, fed in hortorum ` areis ad quinque fexve pedum altitudinem excrefcit , ` primo fimplicem adtollens lignofumque ftipitem , qui fefe mox dividit in longos rectosque lateralesque ramu- los, virides & ftriatos, lentos, ac vix diffringendos , primarius vero caulis fimplex eft. — Folia longiusculis infident petiolis , quorum quod- vis quinquefidum eft , & fibi obpofitum , cum illis Agrimonie optime convenientia , bina autem inferiora foliola adpendicem quafi gerunt , tanquam peculiare foliolum , funtque porro ad oras acute dentata, ob- fcure virentia, non fplendentia , fed fubtilibus pilis obfita, atque hinc quafi lanuginofa, tenuia & ficca. Superiora foliola trifida modo funt, nec cun&aillam gerunt adpendicem , que potiffimum in inferioribus ` confpicitur caulibus. Caulium vertex viciffim fefe di- vidit in binostenuiores cauliculos, atque ad quamvis divaricationem fimplex locatur , non diftinétus, & anguftior SE , quivis autem cauliculus capitulum erit viride & oblongum , ex anguftis apicibus feu quamis compofitum, quz fefe aperientes florem ex- hibent, ex quinque flavis petalis conftantem , uti in Sajor fonga , fed minores & ample diftant hi flores. edia hujus floris pars viridis eft & elevata, obte- &a quinque angulofis flavisque ftellulis, hanc excipit oblongum ac coniforme caput , primo compactum , ex viridibus & fugats conftans apicibus, qui maturi fefe aperiunt & dehifcunt, nigricant, rugofi & ftriati fere inftar feminum Chzrefolii vel inftar minorum acuum, quivis autem horum fuperius tres gerit apices, qui ad oras quam fubtiliffime, hamati funt retrorfum , uti in bee Paftinaca marina di&a. Hzc acuminata femina axe locantur in fuis eminentiis, facile decidunt , & pretereuntium veftibus firmiter inherent. Nullus notabilis percipitur fapor vel odor in foliis velfeminibus, immo in hifce potius ingratus eft, fique caules abrumpantur , gravis detegitur odor, axillaris quafi aut hircinus. ; Radix longiffima eft & diftin&a , non profunde in terram penetrans , fed transverfaliter prorepens & tenax, eundem ingratum habens odorem & faporem. ` Quz crefcit in planis collibus & campis , haud dif- . fert a priore, nifi quod folia gerat anguftiora , lanu- ginofiora, ac fere grifea. Utriusque fuccus eleganter viridis eft, chartas tingens. Nomen. Latine Agrimonia molucca; apud Malaien- fes proprie nullum peculiare obtinuit nomen , excep- to quod quidam hanc vocent Daun damar Angus, h. e. folium contra uftionem Dammarz , Ternatice Routs- jaga € Waruma cuffu ; Amboinice in Hitcea Ayloun abuffen toani, h.e. vera herba tuffiaria. In Leytimora Hutta lauffa h. e. berba acuum , atque hinc Malaice Daun djarong ab acutis feminibus. In Loeheea Meba pori re p rn eiu proprie vocatur Routs- Jaga gofo , ad diftinétionem Routsjaga gumi, qui funis et fllvefüis, folia gerens Ce AES Locus. Sponte crefcit in hortorum areis defertis', ubi altiffime excrefcit, uti & fponte in locis quondam cultis , in vere filveftribus ac nunquam cultis non re- peritur, nifi filveftris illa & grifea fpecies. -Ufus ejus potiffimum cni hie in foliis ad uftiones curandas ex Dammara contraétas , que periculofam caufat uftionem , unde facile oriuntur Amboinenfes variolz. Folia hzc contrita ipfi inponuntur. Tenere ejus plantule aliis mifte Hitcenfibus oleri inferviunt. I jus radix cum illa Sajor Babi, Siriboaalba, ac paux- illo Zingiberis minoris mafticatur cum Pinanga con- tra tuffim , & efficaciffima habetur tri - fcriptarum herbarum. M eee RM de Foliorum fuccus oculis inftillatus illorum curatgra- . miam, mucum enim extrahit, & vifi , 1 mu [ $ um clarum red- dit, cui aliquando additur fuccus Lemon Maes , fique GH acer fit, aqua temperatur. Eadem hec radix matticatur quoque contra Odontalgiam , atque ctiam numeratur inter Oebar falawar , de quo vide infra in Daun Jalawar. Nomen HERBARII AMBOINENSIS ` Liber X. Caput XXVII. SEVEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. De Moluxe Agrimome. overeenkomft aangaande de bladeren , maar niet de bloemen , bet waft gemeenlyk drie voeten hoog , maar in de tuinen op de bedden wel vyf of zes voeten boog, eerft met een enkele boutagtige {tam op/chietende , maar die zig ftraks in lange en regte zydetakken verdeelt , gras-groen, en diep gejtreept, taai , en kwalyk om te bree- ken, om den boofdfteel enkel ftaande. De bladeren ftaan aan langagtige fleelen, en ieder in oyf mindere verdeelt, verwi/jelz tegens malkander , die van Agrimonia beft gelykende , dog de twee agterfte blaad- jes bebben een aanbangzel als een byzonder blaadje, en zyn voorts aan de kanten fcberp getant , donker-groen, zonder glans, maar met fubtiele bairtjes bekleed , en daar door wolagtig in ^t aantaften, dun, en droog. De boven- fte blaadjes zyn maar in driën verdeelt, en bebben niet alle dat aanbangzeltje , °t welk men meeft aan de onder- Jie fleelen ziet. Het opperfte der Deelen verdeelt zig met beurten in twee dundere fleeltjes, en by ieder fcheidweg Staat een enkelt , ongedeelt , en fimalder dan de andere. Leder fteeltje draagt een a en langwerpige. knop , van fmalle fpitfen of febubben gemaakt, dewelke zig ope- nende , vertoonen een bloempje, gemaakt van vyf geele blaadjes, gelyk aan Sajor fonga , dog kleinder , en wyd van malkander ftaande. Het midden dezer bloem is een groen heuveltje, bedekt met vyf hoekige geele flerretjes. Hier op volgt een-lang- werpige kegelformige knop, eerft t'zamen gepakt van groene en ruige fpitfen, dewelke ryp wordende baar ope- nende, worden zwartagtig , ruig, en geftreept, febier als Kervelzaad of kleine naalden. Jeder beeft boven op drie Jpitfen , en dezelve zyn aan de kanten zeer fubriel gebaakt, ziende de baakjes rad gelyk aan de pylen van den vis pylftaart. Deze fpitfe zaden ftaan loffelyk op baar beuveltje, vallen list af, en blyven de voorbygaande in de kleeren vaft fieeken. Daar is geen merkelyke fmaak en reuk nog in de blade- ren nog in de zaden, ja veel meer in de bladeren onaange- naam, en als men de jteelen afbreekt, zoo werd men een zwaren reuk gewaar , fcbier als van okfelen of van een bok. - De wortel is zeer lang , en verdeelt , niet diep in de aarde gaande , maar dwers kruipende en vaft boudende , van den zelven viezen reuk en fmaak. Het geene op vlak- ke beuvelen en in ’t veld waft, verfcbilt niet vant voor- gaande , bebalven dat zyne bladeren wat fmalder zyn, wolagtiger, en fcbier grys. Het fap van beiden is fcboon, groen, en verft op papier. Naam. ln ’t Latyn Agrimonia molucca; in "7 Ma- leits beeft bet geen eigentlyken naam, bebalven dat bet zommige Daun dammar angus noemen, dat is blad te- gens verbrantbeid van Dammar; op Ternaten Routsja- ga, en Waruma cuflu; in Amboin op Hitoe Ayloun ahuffen toani, dat is’ opregte boeftkruid. Op Leytimor Hutta lauffa, dat is. Naalde-kruid, en daar vam in 't Maleits Daun djarong, van de /pit/e zaden; op Loeboe Meha hatole ; in ’t Ternataans werd dit kruid eigentlyk Routsjaga goffo genaamt , tor onderfcheid van Routsjaga gumi, °t welk is een wild touw., met bladeren als Papari. ` Plaats. Het komt van zelfs voort in de tuinen op verla- tene bédden , daar ’t zeer boog wert, als mede in't wild, op eertyds gebouwde , maar opregt wilde en nooit. gebouwde plaatfen vindt men *t niet, bebalven dat wilde gryze. Gebruik. Het meefte gebruik van dit kruid bejtaat in de bladeren om verbrantheid te geneezen , die van eenige Dammer komt , dewelke een zorgelyken brand veroorzaakt, waar uit ligtelyk de Amboinfe pokken komen. De bladeren M: de Europife Agrimonia beeft dit kruid groote „werden gewereven, en daar op gebonden, De jonge plant- jes onder andere gemengt, zyn by de Hitoeöjen een moes- kruids zyne wortelen met die van Sajor babi, witte Siri- boa, en een weinig kleine Gember , werden gekaauwt met Pinang , tegens de boeften, en voor "t kragtigfte gebou- den onder deze drie naaftbefchreevene. Het fap der bladeren in de oogen gedruipt , geneeft de leepoogen, trekt den flym uit, en verklaart bet gezigte, waar by men zomtyts den fap van Lemon Maes doet, en als by te fcberp valt , met water tempert. Dezelve wortel werd ook gekaauwt tegens tantpyn, en bet werd mede gereekent onder de Oebat falawar, waar van ziet bier na in 't Daun falawar. Den X. Boek. XXVII. Hoofdf. Nomen Lea, feu folis herba apud Beeronenfes ob- tinuit, quia ejus folia contrita corpori inliniuntur in febrium horripulatione , ut corpus modice calefiat, uti a modica & grata folis face. uidam Aethiopium flamen hanc vocabat Oebat ‘moerit, h. e. Pbarmacum fcbolarium, quum ejus radi- ces mafticandz exhiberentur pueris duri oris ac hebe- tibus, ut literas Alphabethi Aethiopum melius pro- nunciarent. Si modo hic non errorem commiferit , atque hanc herbam confuderit cum Abedaria. Con- tra quandam novi Bandenfem preceptricem, quz in fcholis pueros exercebat in arte legendi, que arca- nam callebat artem pueros agiles ac dociles red- dendi, quam usque ad mortem nemini revelare vo- luit. Illam tamen detegi per filiolam, que ejus fcho- lam frequentabat , & fola jubebatur exire mane ad rudetum quoddam prope domum ejus fitum , ubi hzc herba copiofe crefcebat ad eam extrahendam & do- mum ducendam, cujus radiculas pen exhibebat mafticandas cum Siri pinang. Celebris erat, pueros in ipfius fchola effe dociles & agiles, uti etiam pre aliis indigenis mulieribus notitia legendi , fcribendi, & cantandi excellebat. Dixi aliam porro effe herbam, qua Aethiopum fla- mines utuntur ad linguas agiles reddendas, atque in- fra defcribetur füb nomine Abcdariz. Folia porro cum Curcuma contrita & calefacta recehtia curant vulnera, fuccus propinatus,.ac tota herba cum Siri pinanga mafticata , ejecto primo calcolo fucco, cæ- tera deglutita fucci pars Dyfuriam curat, qui mor- bus hic Endemius eít, illis fuperveniens , qui non adfueti- menfibus pluviofis in. pavimentis frigidis nu- dis incedunt pedibus, quidam ipfi addunt radices Toeboe toeboe, ac totam Pancage plantulam, vel binas ultimas plantas folas , quas mafticant cum Siri pinanga. Cinis combuftorum foliorum uftis inponi- tur partibus , ut ardor extrahatur. Folia ip(a contrita umbilicis recens natorum infantum inponuntur, ut pars, quousque oportet , decidat. Ex Java femen quoddam defertur, Cherefolii fe- mini fimile, feu conveniens maxime cum acuminatis defcripte plante feminibus, Andjong atap, feu Utap dictum , quod unum idemque haberetur, fed herbe funt diverfz, Javanenfe enim Andjong atap rugofis iftis capitibus deftituitur, ac faporis eft amari & aro- matici, atque potionibus Djoedjamboe admifcetur. CAPUT VIGESIMUM OCTAVUM. Herba admirationis. Daun heran. ta & quinta, a Carolo Clufio libr. 4. rarior. pl. cap. 25. defcripta, gravis faltem ejus odor reli- queque forma fatis declarant ex familia Marrubii effe, edis vel ulnz circiter altitudinem adtingit, fimplici adfurgens ftipite , fed bini tresve fupra radicem fxpe excre{cunt caules tenues , & quadragoni. Folia articu- lis adftant , bina fibi obpofita, quatuorque fimul crucem formant, oblonga, angufta , mollia, & lanuginofa ad tactum, ex nigro virentia, ad oras tribus quatuorve parvis angulis feu dentibus notata, ac paucis valde obliquis coftis pertexta, binos tresve pollices longa, femi digitum lata, inferius fenfim anguftata usque ad ipfum caulem. Supra quodvis foliorum par verticillus circa cau- lem excrefcit ex viridibus compofitus cellulis feu ca- liculis, fuperius in varios apices diftinétis, ex quibus eminent albi flofculi , longo tubo donati , fuperius pice gerentes inftar florum Galeopfidis. Supremum ujus caffidis petalum lanuginofum eft inftar Serici craflioris , inferius linguæ forme eft dependens , atque in centro quatuor alba locantur ftamina fufcas anthe- ras gerentia. H* herba maxime convenit cum Sideritide quar- Dein iisdem in caliculis ample hiantibus & in varios | apices diftinétis, quorum unus longiffimus eft , qua- tuor oblonga femina excrefcunt , Laétuce femini fimi- lia, fed craffiora & nigricantia, ac facile decens au. AMBOINSCH KRUIDBOEK. 39 Den naam Lea, of Zonnekruid heeft bet by de Boerone= Jen gekreegen, om dat zyne bladeren gewreeven, en op t lyf gefmeert werden in de trillingen van de koude koortfen > om "t lyf matig te verwarmen , gelyk van een aangename zonnefchyn. Zekeren Moorfcbe Paap noemde het Oebat moerit ; dat is Pharmacum fcholarium , om dat men zyne wor- telen te eeten geeft aan de jongens, die wat bartmondi, en dom zyn om de letteren des Moor/cben Alphabets u te fpreeken. Zoo by maar geen abuis gebad, en dit kruid niet geconfundeert beeft met de Abcdaria, daar en tegen beb ik een zekere Bandafe Meeftereffe gekent, die febool biela van kinderen om die te leeren leefen, dewelke een Jecrete konft bad, bare fchoolkinderen gaauw van begrip te maken, die ze tot baar dood toe niemand wilde openba- ren. Ik ben egter daar agter gekomen door myn dogtertje, die juift by baar ter fcboole ging en alleen onder andere Jeboolkinderen gebrutkt was , dikwils "s morgens uit te gaan na zekeren puinhoop , digt by baar wontnge gelegen; daar dit ktuid overvloedig «viejcb, om °t zelve uit te trek ken , en by baar te brengen , waar van zy dan de worteltjes de kinderen te kaauwen gaf met Siri pinang. Zy was ver- maart, dat er gaauwe leerlingen van bare fchoole kwas * men , gelyk ze boven andere Inlantfe vrouwen in kenniffe van leefen , fcbryven , en zingen uitmuntte. Ik zegge, daar is nog een ander kruid,’t welkde Moor- Je Papen gebruiken om fubtiele tongen te maken, en bier na befchreeven werd onder den naam van Abcdaria. De bladeren met wat Curcuma gevreeven , en warm gemaakt , eneezen ver/cbe wonden: den fap gedronken, en't gebeele id met Siri pinang gekaauwt, bet eerfte kalkfap uitgee Jpogen, en de reft ingezwolgen, geneef? de brandpis Dis Juriam , een gemeen landgebrek , dat die geenen overkomt , die buiten baar gewoonte in de regenmaanden op koude vloeren blootsvoets loopen + zommige doen daar by de wor- telen van Toeboe toeboe en bet gebeele kruidje Pancaga, of deze twee laatfte kruiden alleen, en kaauwen ze met Siri pinang. De Sa de gebrande bladeren werd op verbrande ‘leden gebonden om den brand uit te trekken: De georeeve bladeren bint men op de navels van de nieu- we geboorene kinderen , om die te doen afvallen; zoo verre bet beboort. Van Fava werd zeker zaad gebragt als kervelzaat, of ` de flekelige zaden van dit kruid zeer gelyk , Andjong atap of Utap genaamt , die men voor eenderlei zoude aanzien dog 't zyn verfchillende kruiden ; want bet Favaanfe Andjong atap is zonder de ruige fpitfe, en daar by bitə ter, en era io Ben fmaak, en werd onder de dranken Djoedjamboe gebruikt. AGT EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Het Verwonderings-kruid. quarta en qüinta , by Carolus Clufius befchrees D: kruid heeft groote overeenkomft met de Sidetitis ven lib. 4. rar. plant. cap. 25. Immers zynen . zwaren reuk en andere gedaante geven te kennen, dat bet uit de maag fcbap van dé Malroove is. Het waft omtrent een voet of een elle boog , met een enkele (lam, dog twee: of drie ftaan boven de wortel by malkanderen, dun, en” vierkantig. De bladeren Baan in leden , twee en twee tegens malkander , en met hun vieren in een kruis, lang- werpig , {mal ,zagt, en wolagtig in't aantaften y zwart- groen, aan de kanten met drie en vier kleine boeken of tanden, en weinige zeer fcbuinfe ribben , twee en drie dui- men lang , een balve vinger breed y na agteren allenkskens toefmallende, tot tegens de boofdfteel. Boven ieder paar bladeren flaat een krans of wervel, rontom den boofdfteel wan groene buiskens of kelkjes, bo- ven in verfcbeide fpitfen verdeelt, waar uit kyken witte langbalfige bloemkens , vooren als een belmke geformeert , of gelyk de bloeme van Galeopfis. Het boven]le blaadje van dit beimken is twolagtig als fulp , bet onderfte bangt als een tongsken af, en in de midden ftaan vier witte draden met bruine noppen, Daar na groejen in de zelffte kelkjes, die awyd gapen; en in veele fpitfen verdeelt zyn, waar van eene de lang fle is, vier langagtige zaden, als dat van latuwe, dog dike ker, en zavartogtig y "t welk ligt uitvalt. D ¢ 49 Caulium vertices non terminantur in fpicam , uti Europza Sideritis, fed cito quafi abrupti definunt , ac fuperiori verticillo quedam tantum infident folia. Totius plantz;odor ingratus eft, ad Marrubium al- bum adcedens , uti & fapor penetrantem habet ama- ritiem in feniore: planta-inferior ftipes lignofus eft, ac quivis articulus verticillo deftitutus lateralem emit- tit ramülum, ita ut tres quatuorve fzpe fupra fefe in- vicem feu per {trata excrefcant ,. vix culmum crafli, inferius firmi , fed cito flaccidi- Radix longa eft ac fimplex, raras emittens ramificationes. Nomen. Latine Herba admirationis , juxta Malaienfe Daun beran, h. e. miraculi herba, ob quam vero ra- tionem me latet, nifi quod forte admirati fuerint tot copiofos floriferos verticillos , regulariter fibi inpofi- tos;, Baleyice Bati- bati; Ternatice Goffo bayran. Locus. Circa hominum edes crefcit in areis, plateis, fepibus , ac porro in locis arenofis & fterilibus. In Leytimora prope Caftellum Victoriam copiofe cre- fcit- fed in Hitea , ubi folum eft durum & argillo- fum , vix'vel non obcurrit. Ujus. Hec herba acrem ac penetrantem habet ama- rum faporem, ac fuccum ,. qui cum aqua temperatus. pauca copia oculis inftillatur in febris horrore, unde inminuitur.. Penetranti enim virtute in initio parum vellicat ,. fed dein ad caput penetrat, ita ut ejus ama- rities in ore etiam percipiatur, atque hac alteratione febris. inminuitur. . Indigeni propugnatores eum quo- que oculis inftillant, ut audaces & intrepidi fint. Ejus nomen mulierculis anfam dedit, ut ea utantur in ar- cana fua Grammatica, atque alii eam mittant , quum indicare velint, fefe mirari fe de eo: uidam Europeus Chirurgus declaravit mihi, fe hujús-herbe fuccum efficacem comperiffe in capitis ueris , quo cunéta inpediebantur fymptomata , ‚ac cito curabantur. Licet tam irgrati fit odoris, Ba- leyenfes tamen ea utuntur & admifcent oleribus: fuc- cus viridium foliorum per nafum adtraétus multam ad- trahit pituitam & falivam per nafum.& os. Comperi autem folum adhibitum nimis acrem effe, ac proinde aqua effe mifcendum. & temperandum , quod obfti- nati negligunt ac vilipendent incolz. Apud Jobannem Baubinum lib. 30. cap. 38. defcribi- tur Sideritis vulgaris hirfuta , odore gravi, flore galeato & verticillato , vulneraria & fanans enterocelas , que convenire videtur cum noftro Daun beran. In Hort. Malab. part. 9. Fig.41. deferiptahec berba admirationis fub nomine Kondam pallu obcurrit, fed ibi nec odor , nec ufus conmemoratur. libr. cit. Fig. 78. defcribitur Job momine Polat/yra; Tertia & opti- ma figura ejus eft, que reperitur part. 10. Fig. 91. fab nomine Tumba ,.que a Commelino habetur pro Nepeta fideritidis folio, ubi. & multe ipfi preftantes tribuuntur virtutes, unde & hz tres herbz adcuratius indagandz funt. Cum Europzorum Sideritide hac in re quoque: convenit, quod ejus flofculi extracti in it- feriore parte melleum gerant fuccum, unde & in Eu- ropa copiofi ipfi infident apes, qui illum exfugunt: - 20000 Tabula Decima Sexta Ad Figuram primam Herbam exhibet admirationis, Figura fecunda Majanam denotat fatidam,. OBSERYATIO.. * Admirationis herba cum Tumba H. Malnb. part. 10. Tab. or. convenit, & Nepeta Indica > Sideritidis folio, floribus fpi- : catis a Commel. in notis vocatur, & Cardiaca minor annua Americana flore argenteo in Plain, Almag pag. 81. feu Leonurus Americana alba folio Sideritidis longi . Plyi. fab. 80. fg. 7. CR is longiore Plukn. : © CAPUT HERBARIIAMBOINENSIS Liber X. Caput XXVIII. De toppen der fteelen eindigen in geene aairen, gelyk de Europife Sideritides bebben: maar breeken kort af, en boven bet uiterfle kransken ftaan nog eenige bladeren. - - De reuk van de gebeele plante ts onlieffelyk , na de zwarte Malroove trekkende , als ook de finaak , met een doordringende bitterbeid: aan de oude flruik werd de on- derfle flam boutagtig , maar ieder lid , daar geen kransken Haat, geeft een zydetak, tot drie of vier boven malkan. der , geen [troobalm dik, beneden ftyf „en Jebielyk flap. De wortel is lang, en enkel, met weinig takken. Naam. Jn’t Latyn Herba admirationis; nat Ma- leits Daun heran , dat is Wonderkruid , om wat reden weet ik niet, als dat ze miffcbven verwondert zyn over zynqueele bloemdragende kran[Jen , die ge/chikt boven mal- - kander fiaan; in °t Baleits Bati bati; op Ternaten Goffo hayran. Plaats. Het waft omtrent de woningen der menfchen, in de Negoryen op ftraten langs de paggers ,daar’t zandig is, en voorts op dorre plaatzen; op Leytimor aan "t. Kas- teel Vittoria beeft men *t-overvloedig , maar op Hitoe, daar ^t barde kleigrond is, weinig of niet. Gebruik. Dit kruid beeft. een feberpe: bittere en door- dringende fap, dewelke men met water mengt , en daar van een weinig in de oogen druipt, als de koude van de koort/e aan komt , die daar door vermindert: Want met zyn doordringende kragt byt bet in "t eerfte wel wat, maar dringt diep in ’t boofd , zoo dat men ook zyne bitterbeid in den mond gewaar wert, en door deze alteratie vermin- dert devkoortje. De Inlandfe: Voorvegters druipen bem ook, in de oppen, om daar door flout te werden... Zyn naam beeft de vrouwkens oorzaak gegeven dat zy 't zelve in bare fecrete Letterkonfl gebruiken, en aanderiand zen- den, als zy zeggen willen, dat ze over bem ueravondert zyn: Zekere: Europife Chirutgyn verkiaarde - dat by den. Jap van dit kruid kragtig badde bevonden-in boofdwunden, waar in: bet alle toewallen belette, en daar na genas. Niet tegenftaande zynen wiefen reuk -gebruikten "t egter de Balyers onder kook Sajor, de fap van de groene bia- deren door de neufe opgetrokken „trekt veel flym en quyl door de neufe en mond uit.» Dog ikbeb bevonden ;-dat al- leen gebruikt te Bert zy, en dierbalven met water moet getempert- werden; tivelk de bardkoppige Inlanders niet en agten. i By Joannes Bauhinus libr. 30. cap. 38. wert een ge- meene ruige Sideritis:be/chreeven, met een zware retik , een gebelmde en gekransde ‘bloem ,mynde een wondkruid , en genezende de darmbreuken ; welke fchynt overeen te komen met onze Daun heran. . f In hort. Malab. part. 9. fig. 31. wert bet bovenftaan- de Herba admirationis be/chreeven, onder de naam ven Kondam pallu, dog in den Horto is nog reuk nog ge- bruik befchreeven. Lib. cit. fig. 78. wert bet befchreeven onder den naam van Polatfyra. De derde en befte gely- kenis beeft bet met Tumba, part. 10. fig. 91. befcoree- ven: en by Commelinus gebouden voor een Nepeta fide- deritidis folio, alwaar bem ook veel treffilyke kragten toegefchreeven werden, dus men deze drie nader onder-* zoeken moet. Het komt met de Europife Sideritis ook bier in overeen , dat zyne bloempjes uitgetrokken egter een zoe- ten fap bebhen , wesbalven in ’t Vaderland met menigte byen daar op zitten, die bet uitzuigen. De Sestiende Plaat Vertoont in de eeríte Figuur het Veravonderings-kruid, e tweede Figuur wyft aan de /linkenue Majane-plant. AANMERKING. De Verwonderings-plant komt overeenmet de Tumba van de Hort. Malab. part 10. Tab. 91. en die van Commel in de note genaamt wert Indifche Nepeta, met het blad van dé Sideritis ,en geaairde bloemen, en is de Americaanfche juarlyks kleinder Cardiaca met een zilververwige: bloem , * of de witte Americaaníche Leonurus met het blad vaa de Sideritis, dog langer. Plukn. Phyt. Tab. o. Jig. 7. NEGEN X. Boek, XXIX. Hoofift. AMBOINSCH KRUIDBOEK. qt CAPUT VIGESIMUM NONUM. Majana fetida, Majana utan. zc herbaeque ad Majanas , quam ad urticas mor- H tuas referri poteft. prece emittit caulem, fesqui pedemaltum , inferiusparum angulofum , fuperius rotundum , binis inferioribus articulis terre incumbentibus. Cuivis articulo bina adftant folia fibi oppofita cum quibusdam aliis minoribus, Jeu ipforum loco lateralis excrefcit ramus , cumque fubfequenti pari illa crucem formant, que cum illis Urtica foliis maxime conveniunt, ad oras fubtiliterferrata, craffi- uscula, fed flaccida & contracta , pilofa- lanugine ob- ducta, quales & cuncti funt caules. Cum petiolo tres polliceslonga funt , ac binos lata, odoris gravis & in- grati, ita ut vix ipfis diu quis adítare pofiit. In caulium fupremo rotunda & lanuginofa excrefcit pica, vix binos pollices longa, & culmum crafía, inferiore parte binis foliolis ornata. Spica hec con- ftat ex multis capitulis, undique circa caulem in or- bem pofitis, & adeo adunatis, ut unum quafi forment corpus. Exhibent autem hac flofculum pufillum , pla- num, albicantemque feu purpurafcentem , qui mox decidit, intusque tum exhibent bina ternave granula, arum dehifcunt , ac facile decidunt , quum fricentur. Radix vulgaris ac vilis eft. : Nomen Latine Majana foetida ;. Malaice.. Majana utan , & Majana bu[Joe , h.e. Majana foetida. Javanice Sulanking. TR e . Locus, Ad parvos reperitur aquarum lapfus & rivu- los, qui viciflim exficcantur per folem , atque ubi fo- fin DELE. ic Gucci nam aitor Ufus Amboinenfibus ignotus eft. Javani ejus folia edunt cum Daun contu, Coriandro , & Muff, ad ab- dominis tormina tollenda , quz ex frigidis oriuntur flatibus. : as voe Carim tumba part. 10. Fig. 93. in bort. Malab. de- fcripta quodammodo convenit cum hec Majana fæti- . da, fed ibi nullus ingratus adfcribitur ipfi odor, indi- caturque medicatum ex illa deftillari oleum , ut & alium porro ufum, qui ibi explorari poteft, .CAPUT TRIGESIMUM. Herba moeroris, Daun tsjinta, ine. Daun tsjinta obcurrunt fpecies, quas ambas in hoc capite defcribàm; Apud vulgus pro con- generibus Herbe fentientis fupra libr. 8. defcripte habentur, eodemque denotantur nomine, quum vero hujus mirabilem ac fingularem proprietatem non ha- : beant, quod nempe foliola ad tactum peregrini cujus- dam corporis non contrahant, tanquam varias potius eas defcribam. : In binas diftinguuntur fpecies, in albam &rubram. Daun tsjinta alba fimplicem , re&um , & rotundurh eri- git caulem , binos tresve pedes altum , qui trans- verfaliter in laterales fefe dividit caules fine ordine & ample diftantes , palmam vel fpithamam longos. Hitce adítant pufilla & tenera foliola altérnata, illis Indigo fimilia, anguftiora, & rariora; digiti unguem longa, füperius rotunda, inferius anguftata , fuperne eleganter viridia, àc fere non venofa , inferne grifed feu glauca, venulis protuberantibus. lr teneris plan- tulis o&o decemque ab utraque pinne parte foliola locantur extremo folitario. In adultis & provectioris etatis feptendecim ‚novendecim, & viginti ab utraque parte. Foliorum fapor amaricat inftar Piforum , ali: orumve leguminum. Sub pinna foliofa prope quodvis foliolum viride locatur capitulum , vix Vicie magnitu- dinem habens > ex quo flofculus excrefeit pufillus , ftellatus, & albicans, in fex apices diftinctus, quem infequitur iterum viride capitülum , fed minus, &gla- brius priore , quod fenfim fumeur contrahit colorem. In hoc reperiuntur in tribus diftingtis éellülisfex par: va, fufca, & femi lune formia femina. Cuncta hec capitula in inferiore petiolorum ae foliolorum parte locantur, ita ut fuperius: vix dignofci poffint pluri- maque ipforum pars ante maturitatem decidi Tom. VI : Radix NEGEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. De ftinkende Majane. it kruid kan zoo wel onder de Majanas, als onder D de dove netelen gebragt werden. Het fchiet op met een enkele ficel, anderbalf voet boog , bene- den wat hoekig , boven rond , met de twee of drie onderfte leden op de aarde bukkende. Aan ieder lid flaan twee bladeren tegens malkanderen, met nog eenige kleindere of in derzelver plaats een zydeiak , en met bet volgende paar int kruis: zy gelyken de metelbladerem , aan de kanten Sym gezaagt, dikagtig, dog flap, rimpelig, met een bai- rige wolagtigbeid bekleet , gelyk ook alle de ficelen zyn. Zy zyn met den Deel drie duimen lang, en twee breed y zwaar, enonlieffelyk , zoo dat men qualyk daar by duren, kan. Aan "t opperfte der fleelen komt een ronde en wolagtige aaire voort, fcbaars twee duimen lang , en een Jebaft dik, onder aan met twee kleine blaadjes, De aaire is gemaakt van veele kleine knopjes, rontom den fleel in kringen ftaande, en digt boven malkander , zoo dat ze een ligbaam maken. Zy vertooneneenklein plat , witagtig, of peerfch bloempje, "t welk firaks afvalt, en dan bebben ze van binnen twee of drie zaadkorreltjes , wyken wat van mal- kanderen, en vallenligt af , als men ze firykt. De wortel is flegt, en gering. Naam. In ’t Latyn Majana foetida; in ’t Maleits Majana utan , en Majana buffoe , dat is flinkende Ma- jana; op Fava Sulanking. 191 233 E ‚Plaats. Men vint bet aan keine waterlopen en beekss kens, die met beurten uitdroogen, en daar ten fteenige grond is. vl et Eu : - Gebruik. By de Amboinefen is ’t onbekents De Fava- nen eeten 2yne bladeren met Daun contu ,^Cotiander en 15: 0m ’t buikkrimpfel te verdryvem, "t welk van kou- devinden komt.) 112202 199 0:29 Chom « „Carim tumba part. zo. fig. 93: in hort; Malab. bes Jebreeven.y beeft: eenige overeenkomjt met: -deze - Majana foetida , dog wert in gemelden Hort: geen onlieffelyken reuk toegefcbreeven , maar gezegt , dat "er een Medecynale olye daar van gediftilleert wert , nevens meer ander ge- bruik, dewelke ziet. aldaar. 1 "DERTIGSTE HOOFDSTUK, „Het droevige Kruid; L Aen beeft twee zoorten van Daun tsjinta , die ik d beide in dit Hoofdftuk zal befchryven, Zy werden a by de gemeene man voor medezoorten van Herba fentiens, boven lib. 8. befchreeven , gebouden , ook met. eenen naam beteekent, Dog om dat ze deszelfs wonderlyké eigen[cbap , zyne blaadjes op "t aanraken van een vreemd ` lichaam te fluiten , geenzints bebben, zoo zal ik ze liever voor byzondere kruiden befchryven. BENUT tirer . Zy,2yn verdeelt in witte en roode zoorten; „De witte Daun tsjinta hiet op met een enkele regte en ronde fteel, twee. en. drie voeten boog. , de zig over dwers in zyde- Steelen verdeelt y zonder. order, en wyd van malkanderen; een band of cen pan lang. Hier aan ftaan kleine en teere blaadjes, eerie tegens malkander , die van Indigo ge- : lyk 5 dog fmaller en ydeler, een nagel van een vinger lang, vooren rond , en agter.toefmallende y boven [cboon-groen y en bier zonder aderen „ beneden grys.. of blaauw-groen ; met uitbuilende adertjes. Aan de jonge ryskens aan agt of tien blaadjes , aan ieder zyde met een vooruit alleen. Aan. de volwaffene en oudere zeventien „negentien y of twintig aan ieder zyde, De finaak van de bladeren is. pos. pb gelyk: erwete en andere plukorugien: On- derden bladdragenden. fleel by ieder blad ftaat een groen. knopjes Jchaars zoo groot als een Witfe , waar uit werd een. klein gefternt en witagtig bloempje , in fes Jpitsjes. verdeelt, waar. op mgt weder een groen knopje , dog, kleinder , en gladder dan "11 eerfte, "t welk get er tyd. rookveravig wert, Hier in vint men in drie celletjes fes kleine bruine en balfmaansgewyze zadekens.- Alle: deeze. Knopjes. [Laan aan de onderzyde van bare fteelen en blaad-: jes, zoodat men ze van boven niet wel. bekennen kan y, en "t meefte deel valt voor baar rypheid af. $ F De 42 Radix longa eft, in multas divaricationes diftinéta, fed non multum fibrillofa. Quasdam videtur hzc planta habere varietates , quidam enim fruticuli tan- * tum pedis vel ulnz altitudinem adtingunt , ipforum- que laterales ramuli fefe in alios minores diftingunt , unde fatis denfam format plantam , ipforumque pin- nule foliofz digiti longitudinem habent. Alie trium pedum altitudinem adquirunt , ftipesque nullos alios nifi fimplices emittit laterales ramulos, transverfales, & ab imo ad fummum alternatos & ample ambientes primarium ftipitem , oéto decemque pollices longos, viginti foliolorum paribus ornatos , que rariora & majora funt quam in priore ramofa fpecie. Folióla tenerrima funt , atque in abruptis ramulis mox fefe claudunt, parum fupra as elevata & contracta, ` quod etiam peragunt poft folis obcafum , perque totam Aoctem fic claufa manent , fed per diem expanfa funt , nec alterantur , fi tangantur, uti in Herba fentiente. Si jam Solisoccafu clauía fit hec planta, videtut mefta effe de Solisabfentia, atque hinc nomenobtinuit fuum. Secundo. Daum tsjinta rubra humilior eft priore , palmam circiter alta, denfiores & breviores gerens ramulos , ex rotundo planos , feu compreffos , & ru- bentes. Foliola ejus minora funt , anguftiora, magis ádunata , ac fuperius acutiora , in teneris plantulis rubra ora ornata, ceterum fuperne viridia , inferne ifea, venas gerentia magis protuberantes, Cuivis olio adpendet quoque capitulum viride infra nempe Ze petiolum , qu ya & rugofius eft, intus milia gerens granula. Poft horum capitulorum lap- fum apices remanent breves & hamati, pungentes quodammodo inftar fpinularum. Plurima foliorum pars ab erucis & vermiculis comefta eft, ita ut nudi fzpe ipforum petioli cum iftis hamatis caliculis tantum fu- . perfint. Radix ejus non tam ample fefe extendit, at- que gogo iculariter in terram penetrat. Exftirpata planta fua. qu^e claudit foliola furfum fupra pin- nam , quo modo etiam per totam noctem fefe con- i Sapor amatus eft, & leguminofus uti prioris, Nomen. Latine Herba meroris; Malaice Daum tsjin- tah. e. berba mefta; Ternatice Yvo 320 femina , ad di- ftinctionem Maris; que eft Herba fentiens , fic eciam: quidam Amboinenfes eam vocant Hyloun mabay, h.e. berba viva ob communem ac fimilem formam, fed non ob qualitatem , que cum Herba fentiente neuti- quam convenit. Alii eam melius Ternatice vocant Goff miskyn., h. e. herba pauperafeu mefta. Bandice Daún kitsjil. ; i Locus. Prima fpecies nullibi crefcit nifi in horto- rum areis defertis , ut & circa ædes. Rubra magis filveftris eft, & in locis crefcit planis, ubi dem e €refcunt frutices, ut & circa hominum zdificia , at que ibi adeo dente , ut campiis videatur hac planta éonfitus. a maxime enim ac brevi multiplicatur per femen deciduum. e : Ufus. Vulgo numeratur inter Oebaf goena, h.e. amoris herba, qua muliercüle utuntur, ut grate fit "viris, vel aticilke , ut favorem fibi concilient domina- zum. Rotunda granula fub petiolis dependentia cum Oryzz farina cónteruntur in pultém , qua faciem öbli- niunt, qui inde fplendet & elegantem adquirit elo. rem, fed ramulós poft aures gerunt, qui primo afla- mine éthiopico facratifunt, que ars in Moluccis max: , ime ufitata eft. Qui hanc meeftam effe dicunt herbam, ramulis utuntur, quos alicui mittant , quum indicare velint, fefe effe meftos, vel quadam cura o 5 anxios, ver; ue derivare volunt ex herbe nomine £0 yg», quod dormietem denotat , vel aliquem multa ctra Tollickum & fommolentum. ^ dut In re Medica quendam etidm habet ufum , radix enim cum Pinanga mafticatur contra abdominis tor. mina & lateris dolores. Contra Epilepfiam & puero- rum convulfiones fecunda fumitur fpecies pre- cedenti Aure canina mate , que fimul conteruntür in aqua, que "as propinatur fed cavendum eft, ne Acorus adcedat, qui forti fuo odore noxius eft Huic - málo. Folia fimul cum Marrubio albo, in Banda Daun cambing ditto, contrita , füccusque ipforum üs propinatur pueris contra Epilepfiam & convul iones, item contra Colicam adultorum etiam hominum ^ quem folia Pancage & Oleris fcrofarii adduntur. Radix bpreffos, ` HERBARIIAMBOINENSIS ` Liber X. Caput XXX. De wortel is lang, in veele takken verdeelt , dog met weinige vazelingen behangen. Het /chynt eenige verande- ringen te bebben, want zommige [iruikjes werden maar sen voet of een elle hoog , en bare zydetakken verdeelen haar in andere mindere , die bet redelyk det maken, en bare bladdragende ryskens zyn een vinger lang. Andere werden wel drie voeten boog , en den [lam heeft geen andere dan enkele zydefteelen , over dwers en van onder tot boven met beurten en wyd van malkander den boofd- feel omgevende, agt en tien duimen lang , met twintig paar blaadjes bezet, die ydeler ftaan, en grooter zyn dan aan de eerfte getakte zoorte. De blaadjes zyn zeer teer, en de afgebroken fluiten haar firaks een weinig boven den fleeiregt na vooren toe te zamen, "t welk zy ook doen na zounenondergang , blyoende de geheele nagt over gefloten, maar over dag jiaan ze uitgebreid , en ontflellen baar niet, als men ze aanraakt , gelyk de Herba fentiens. Als "t nu by zonnenondergang aidus gefioten fixat, zoo [chynt de geheele plante treurig over des zons afwezentbeid, en daar van beeft ze baren naam. : II. Root Daun tsjinta blyfs lager van gewas don't voorige, omtrent een palm boog, is digter van takken, die korter zyn , uit den ronden plat of gedruks, en roodagtig. De blaadjes zyn kleinder , fimalder , digter op malkander , en vooren [piter , uan de jonge plantjes met een rood Joompje, anders boven groen, en beneden grys, met uit- Jtekender aderen. By ieder blaadje bangt ook een groen knopje, mede beneden den fleel, maar dit is wat drieboe- kig, en ruiger, binnen met diergelyke zadekens. Na’t afvallen van de knopjes blyven eenige korte en gehaakte Jpitsjes Baan, eenigzints fteckende als doorentjes. De mee: Ste bladeren zyn van de wormen afgevreeten , zoo dat "er de bloote fleelen met die flekelige kelkjes over blyven, De wortel is zoo ver niet ver/preid, en gaat regt neer. Het vitgetrokke flutt zyne blaadjes mede na vooren toe boven den fleel , gelyk bet' ook de gebeele nagt dus geflooten Nu, . De fmaak is bitter , en pluk-orugtagtig gelyk bet voorige. Naam. Zn 't Latyn Herba moeroris ; in "t" Maleits Daun tsjinta, dat is droevig kruitje; in Ternaten Ven ygo, bet Wyfken, tot onderfcbeid van 't Manneken, "t welk is de Herba fentiens , want zy willen kortom deze kruiden voor een geflagt bouden , zoo noemen "t ook zommige Amboinefen Áyloun mahay , dat is levend kruid, ma bare gemeene gedaante, maar niet na de eigen- Jcbap , die met de Herba fentiens geenzints overeen komt. Andere noemen "t beter in ’t Ternataans Goffo miskyn, dat is arm of nederflagtig kruidje; op Banda Daun kitsjil. Plaats. De eerfte zoort waft nergens dan in de tuinen > verlatene bedden , en in de erven rond aan de buizen, e roode is wat wilder, en waft op vlakke pleinen, daar geen groote Dt Jtaat , ook omtrent de woningen der menfchen, en aldaar zoo digt, dat men’t voor een gezuait veld zoude aanzien , want bet vermenigvuldigt zig zeer s en in korte door bet uitgewalle zaad. Gebruik. In ' gemeen wert bet onder de Oebat goe- . Da, dat is liefdekens-kruid gerekent , die de vrouwen ge- bruiken om aangenaam by de mannen te worden 3 of de dienftboden als zy de gunft van bunne Meefters zoeken. De ronde korrels onder de jtelen bangende , vryven ze met wat ryfimeel tot cen papje , waar mede zy bet aangezigt befmeren, "t welk daar van belder en klaar wort, maar ` de takskens dragen ze agter de ooren, die eerft door een Moorfe äer? belezen zyn , een konflje in de Moluccos meeft gel yk. Die bet voor droef-kruid rekenen , ge- bruiken de takskens om aan malkander te zenden, als xy willen zeggen, dat zy bedroeft of met zorge beladen zjn s en willen zulks deriveeren uit des kruids naam Y go YEO» "I welk een flaper beduid, of iemand die met seele zorgen” beladen zit, en dut. 2 In de Medicynen heeft bet ook eenig gebruik, want de wortel wert met Pinang gekaauwt tegens bet krimp/el des buiks en xydefteeken. Tegens de vallende ziekte en Jruip- jes der kinderen , neemt de tweede zoorte met bet voor- gaande Auris canina, "t manneken, vryft bet in water, en geeft bet den Patient te drinken, en wagtende; dat "er geen Acorus omtrent bem kome, dewelke met zyn flerke reuk. binderlyk is in deze ziekte. De bladeren te zamen met Marrubium album , in Banda Daun cambing ge- noemt, geftoten,. en den fap witgedrukt , geeft men de kin- deren te drinken tegens de. vallende ziekte en klem, "t zelve tegens kolyk ook aan de oude menfchen , als men de bladeren wan, Pancaga en. Qus ferofarum daar by doet. De “Lab. rm Tom VI: ———— — X. Boek. XXXI. Hoofdft. „Radix cum Pinanga mafticata Odontalgiam curat. Tota herba cum Pancaga coéta & propinata, Colicam & Nephritidem curat. In Banda exhibita quoque fuit fenibus convulfioni obnoxiis, tam fola cum Pinanga maíticata, quam cum priore mixta & propinata. Jave vocatur Pulang kean,'ac dividitur in albam feu feminam , & rubram feu marem, ibique‘in ufu Medico etiam eft, tota enim planta cum radice ex- flirpata & contrita cum Oryza ruffa , addito pauxil- lo Anifi, Deryngo & Bangle, propinatur & abdo- mini inlinitur contra. peffimam Dyfenterie fpeciem, quam curat, licet core fanguinis glebe dejiciantur. Sic illi hane: quoque exhibent contra fpasmum & convulfiones tam feniorum quam juniorum ,- item contra Nephritidem. Dicitur, hanc herbam ore ma- fticatam ericere, ut ex oculis decidant quivis pulvi- fculi vel arenulz per ventum vel infortunium admifle. In Hort. Malab. part. 10. fig. 15 & 16. Kirganeli & Tsjeru kirganeli cum hac herba meroris conveniunt, prima nempe cum alba, & altera cum rubra, ipfique ibi fubfequentes tribuuntur virtutes. Folia fimul cum radicibus contrita Apofthemata curant, folia contrita & inpofita , ulcera depurant. Radices cum quibusdam aliis rebus ejusdem virtutis contrite in pulverem , & adfumpte profunt iis, qui tufi & fluxu catharrali laborant; eedem cum Allio contrite & fcroto inli- nite ejus ulcerationes curant & exficcant. ‘Tota herba fummum eít remedium contra Dyfenteriam , uti a Javanis etiam contra banc adhibetur, ficuti fupra di- ¿tum fuit. i Tabula‘ Decima Septima ` Ad Figuram primam Herbam meroris exhibet albam, Figura fecunda Herbam meroris exhibet rubram. dis ‘OBS ER VA TTO Prima alba barum plantarum fpecies eft Urinaria indica, erecta, vulgaris; Tbef. Zeyl. pag. 230. Tab. 93. fig. 2. & Urinaria Zeylanica ere&a Herm. Par. Bat. pr. pag. 385. & Tithyma- lus non la&tefcens Muf. Zeyl. pag. 11. € Phyllanthus foliis alternís , alternatim pinnatis, floribus dependentibus ex alis foliorum H. Cliff. pag. 440. ubi vide reliqua. Altera rubra fpecies eft Urinaria Indica, fupina cauliculis fu: bentibus. Muf. Zeyl. pag. A & 16. Thef. Zeyl. pag. 231. & Fruticulus capfularis hexapetalus , brevioribus foliis & an- guítis Piukn, Dëst, Tab. 183. fig. o. CAPUT TRIGESIMUM PRIMU M. Echptica. Daun fipat. fua folia. Pedis vel ulne altitudinem adtingit , caulibus adfurgens rotundis, fuccofis, & ad ta- Cum rugofis, qui inferius diftinguuntur in paucos reétosque laterales ramos. Folia ejus oblonga funt, tres pollices longa, digitum lata, ab utraque acumi- nata parte, ad oras paucis vagis & brevibus denticu- lis notata, fere feffilia in caulibus , obfcure virentia, . fuperne rugofa, ex quavis ipforum ala lateralis ex- . crefcit ramus. : : In fummo flores producit illis filveftris feu Belli- dis minoris fimiles, fed in centro petalis feu difcoi- deis deftituuntur, ac planitiem formant cum elevato cacumine, ex denfis & angulofis feminibus conftan- tem, ita ut unum corpus videantur conftituere , quod cingitur multis brevibus & albis petalis, inftar Belli- dis dicti, quivis flos ftellato infidet calici , cujus ra- dii ultra floris orbem eminent , atque hic caliculus longiori inponitur petiolo refpectu folii, ac folitarius tantum excrefcit tam ex alis fuperiorum toliolorum, quam in vertice. Hic flos vigens viridi planoque collo elevatus , cin&usque albis petalis naturaliter reprefentat folem Eclipfin patientem, qualis in ça- lenda- E95 videtur effe adfinis Parietariz per rugofa AMBOINSCH KRUIDBOEK 4 De wortel met Pinang gekaauwt genceft de tantpvn- Het gebele kruid met Pancaga gekookt en gedronken, ge- neeft kobyk en graveel In Banda is bet ook geprobeert wan oude lieden, die de klem krygen, zoo alleen met Pinang -gekaauwt, als met bet voorgaande gemengt gedronken. , Op Fava beet bet Pulang kean, verdeelt in witte of wyfken, en ^£ ronde of manneken , alduar beeft Let ook in de Medicynen zyn gebruik, want bet gebcele kruid met wortel en al uitgetrokken, met roffe rof gewrecven, daar by doende een weinig Anys, Deryngo, en Bangie, gedronken, en op den buik gefmeerd., geneeft de quaatfte zoorte van bloedioop, wanneer 'er klonteren van bloed afgaan, zoo wert bet by bunlieden mede gebruikt tegens de klem, zoo aan oude als jonge., als medein*t graveel. Men zegt , dat dit °t kruid zy, "; welk in de mond gekaauwt, uit de oogen doet vallen alderbande [lof en zant , dat daar in gekomen is. In Hort. Malab. part. 10. fig. 15 & 16. Kirganeli en Tsjeru kirganeli komen overeen met ons Herba merorts , te weten de eerfigenoemde met de witte , en de tweede met de roode zoorte, Aldaar werden ben de volgende kragten tocgefchreeven. De bladeren tezamen met de wortelen ge- wreeven geneezen de apoftemen. De bladeren gesvreeven en overgeleid zuiveren de ulceratien. De wortelen met neg eenige andere dingen van dezelfde kragt, gewreeven tot poejer „en ingenomen, belpen die geenen , die met de hoeften en zinkens op de borft beladen zyn. Dezelfde met look ge- “wreeven, en op den klootzak gefimeerd, geneeft deszelfs exul- ceratien en a — Het geheele kruid is bet opper[le reme- die tegens den bloedloop , waar toe bet by de Favanen ook gebruikt wert, als gezegt is. De Seventiende Plaat Vestoont in de eeríte Figuur het witte droevig kruid, De tweede Figuur wy(t aan de roode zoort van het droevig kruid. AANMERKING. De eerfte witte zoort van deze planten is de Ibdifche , op- ftaande , gemeene Urinaria van bet Thef. Zeyl pag. 230. Tab. 93. fig. 2. en de opftaande Ceyloníche Urinaria ván Herm. Par. Bat. pr. pag. 385. en de Tithymalus , zonder melk Mit, Zeyl. pag. 11. en de Phyllantus met verwiffelde bladeren ; dragende fteeltjes met bloemen , hangende uit de hoeken der bladeren, van de Hort. Cliff. p. 440. alwaar het overige zict. De tweede roode zoort is de Indifche Urinaria, leggende met roode fteeltjes, van het Muf; Zeyl. pag. 4 en 16 en de Thef. Zeyl pag. 231, en het ftruikje met fes bladige bloe- men, en de vrugt in een huisje , met korter en naauwe bla . deren, van Plukn. Phyt. Tab. 183. fig. 6. EEN EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. De Echpfis-plant. [NX cliptica fcbynt van de maag fchap van Parietaria te E zyn, met zyn ruige bladeren. Het fcbiet een voet of een elle boog op, met regte fleelen, rond, Jappig, en ruig in "t pes y > beneden in weinige regte zyde- takken verdeelt. De bladeren zyn langwerpig , drie dui- men lang , een vinger breed , agieren en vooren toegefpit fb; aan de kanten met weinige ydele en korte tantjes , fchter zonder woetjes tegens bare fleelen aanzittende , zwart- groen, aan de bovenzyde ruig. leder uit zyn {choot een zydetak uitgevende. dpt Op zyn top draügt bet bloempjes, die van de wilde Maagdelieven gelyk, dog in de midden heeft ze geen blaad- jes maar een plat en groen beuveltje , uit digt en boekige zaden gemaakt , zoo dat zy een ligbaam [cbynen , omgeven met veele korte en witte blaadjes , gelyk de voornoemde Bellis. leder bloem flaat op een galera bordje ; wiens flralen buiten den omring van de bloeme uitfteeken y en dit bordje op een langer feel, waar van maar een alleen flaat „ zoo wel uit den fchoot der bovenfte blaadjes als op den top. Deze bloeme in baar fleur ftaande met dat groene vlakke beuveltje , en de witte blaadjes rontom, vertoont zeer natuurlyk een Eclipferende Zon, gelyk ze in de Almanak. ken gefchildert wert, te weten als "er een totale Eclipfis Fa voor. a HERBARIIAMBOINENSIS LiberX. Caput XXXI. “lendariis depingittr , fi nempe totalis fit Eclipfis, quum Sol in orbita obfcurum Lune corpus compre- hendit, ac fplendentibus fuis radiis paululum in am- bitu eminet, quum jam alba ifta petala in orbe deci- dua fint, paululum elevatur viridis ifte collis , ni- ‘grefcit , feu obfcure cinereus eft, maturaque deci- dunt femina, que alias proferunt plaptulas ; alter- que excrefcit colliculus brevibus apicibus ornatus , qui erant pericarpia iftorum feminum , hicque ulti- mus colliculus cin&us eft o€to vel novem viridibus petalis, que fub primo abícondebantur flore, ita ut alter denuo reprefentetur flos. : Totius herbz fapor fatuus eft & ingratus, fere in- {tar crudi Sajor Bajang. Contritorum foliorum fuccus niger eft, qualia & ficca funt folia. Radix brevis eft, fibrillofa, & in multas ramificationes diftinéta, faci- lisque eradicatu, Nomen. Latine Ecliptica; Malaice Daun fipat , h. e. folium dimenfionis, quidam hanc etiam vocant Mac- kon, juxta Portugallicum Folbo maco, fed inproprie, Ternatice Wangi wangi maibo, h. e. folis ftercus , a Sole Kclipfin. patiente ejecta; Bandice Daun tinta, h. e. atramenti herba a nigro ejus fucco. Locus. In hortis crefcit ad oras arearum, & juxta fepes , ubi folum eft nigrum & leve. i Ufus. Nature eft refrigerantis & ficcz. Tota her- ba in aqua contrita, & per noctem rori expofita con- ducit altero. die ad caput lavandum , addita Calappi medulle rafura , hocque fieri oportet quam frigide eget ferre poteft, hoc caput refrigerat, capillos ex- crefcere facit , eosque nigro tingit colore, quz af- cana eft ars vetularum, que mallent juniores videri , atque hinc cupiunt longos nigrosque capillos. [dem hic ficcus inlinitur etiam capitibus infantum mox genitorum , ut capilli nigri cito excrefcant. Quum jam mulieribus fit magno ornamento, longa, anguíta, & nigra gerere cilia, hinc obliniunt hzc contrita hac herba, unde Malaienfe obtinuit nomen, ach nigrum hoc vellent denotare ciliorum orbem. . uum pueri rubras contrahunt maculas per corpus, Ternatice Safiri tacca dictas, hoc obliniuntur fucco. Idem quoque propinatur, & pectori inlinitur Afthma- ticorum, qui morbus Hoffa incolis dicitur. Folia cum pauxillo Salis contrita, & fronti inlinita , Cephalal- giam curant. Baleyenfes hac quoque utuntur herba aliis mixta ad olus. Tabula Decima O&ava Ad Figuram primam Eclipticam exhibet. Figura fecunda Silagurium {ftit anguftifolium, (eu fecundam ejus fpeciem. x Ad Alceas Eclipticam pertinere puto, & eft forte Alcea In- dica, Bellidis fpinofe folio , flofculis parvis T'bef. Zeyl. pag. 10, , : ; voorvalt, daar de zonne binnen baren omkring , bet don- ker lighaam van de maan bevat , en met bare beldere Jiralen even aan de kanten uitfteckt , als de witte blaadjes nu van den omring afgevallen zyn, zoo verbeft bem dat groene beuvelken nog Wat, wert zwartagtig , of donker- graauw , de rype zelfs vallen af, daar dan andere plant- jes van komen, nalatende een ander heuveltje, met korte fpitfen bezet, welke waren de voetjes van de voornoemde zaden , dog dit laatfte beuvelken is alsdan nog omringt met agt of negen groene blaadjes , die onder de eerste bloemen fionden, en vertoont zoo een tweede bloeme. De fmaak van ’t gebeele kruid is laf , niet aangenaam, febier als raduwe Sajor bajang. Den fap van de gevreeve bladeren is zwart, gelyk ook de drooge bladeren werden. De wortel is kort, vaxelagtig , en in veel takken wer- deelt, ligt om uit te trekken. Naam. Int Latyn Ecliptica; in’t Maleits Daun fi- pat , dat is een blad van Limite of bepaling. Zommige noe- men °t ook Mackou, na bet Portugeefe Folho maco; dog oneigentlyk. Op Ternaten Wangi wangi maiho, dat is zonnedrek, of vuiligheid van de Eclipferende Zon uitgeworpen; op Banda Daun tinta, dat is inktkruid van zyn zo Plaats. Het waft in de tuinen , aan de kanten van de bed- den , en langs de paggers , daar een zwarte mulle grond is. Gebruik. Het is verkoelende, en droogende van aart. Het geheele gewas in "t water geureevon , en een nagt in den douw gezet, dient om *s anderen daags "t boofd mede te waffen, *t raspel van Calappus-pit daar by doende, en dat zoo kout als men ’t lyden kan, dit zal *t hoofd verkoe- len, "t bair doen waffen, en’t zelve zwart verwen. Een fecreet konftje by de oude vrouwen , die geern jong willen fcbynen , en daarom zwarte lange hairen zoeken te bebben. De zelffte fap fmeert men oor op °t boofd der kinderen, die eerft gebooren zyn, om fpoedig nieuw en zwart bair voort te brengen. Dewyl nu by de vrouwen een groot cieraat is lange, fmalle , en zwarte wynbraauwen te beb- ben, 200 beftryken ze dezelve met dit gevreeven krüid , waar van bet den Maleitfen naam beeft, als of ze de zwarte cirkel van de wynbraauwen daar mede wilden bepalen. Als de kinderen. roode plekken over "t lyf krygen, in "t Ternataans Safiri lacca genaamt , zoo fmeert men ze met dit fap. Het zelve werd ook gedronken , en op de borft ge- fmeert.van die geenen, die aamborflig en met de xiekte Hoffa gekwelt zyn. De bladeren met een weinig zout ge- vreeven, en op 't voorboofd gefmeert, ftillen de boofdpyn. De Balyers gebruiken deze mede onder andere kruiden. gemengt tot moeskruid, ? De Agttiende Plaat Vertoont in de eerfte Figuur de Eclipfis-plant. De tweede Figuur weit aan het fmalbladige Silazurie, ofte de tweede zoort. b Ik. meen, dat de Ecliptica tot de Alceaas behoort, en is mo- gelyk de Indiíche Alcea met het blad van de doornige Bel- lis, met kleine bloempjes in de Thef. Zeyl. pag. 10. CAPUT TRIGESIMUM SECUNDUM. Silagurium. Silagurs. ulti noftrorum Europzorum hanc habent plan- tam pro Anonide feu Refta bovis, fed erroneum ia eft, pertinet enim ad fpecies Malve minoris, uti ejus fapor ac vires hoc fatis declarant , licet mo- do crefcendi & foliis fatis conveniat cum Anonide , excepto quod fpinis careat , tres éjus obcurrunt fpe- cies, primo rotunda, fecundo oblonga, tertio alba. Primo. Silagurium rotundum , feu vulgare, eft fruti- culus lentus & lignofus , multis fefe extendens ramis, fed non ultra ulnam excrefeit , inferior ejus ftipes penitus lignofus eft, ex cinereo viridi te&us cortice, qui in ramis fuscus ac glaber'eft, lentus & viscofus Es A SC Malvis, Foliüfhs admodum eft, ac fo- Ordine in ramuli bint CER not pil. is locantur, atque ad ortum Folia articulum digiti longa funt , fuperius lata & plerumque bifida, inferius anguftata , ad oras den- tata, fuperne intenfe viridia & glabra, inferne pallide viren- TWEE EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. De Silagoerse-plant. Y T^. van onze Europianen houden dit voor een Ano- nis of Refta bovis, maar ’t is een abuis, want bet beboort onder de geflagten van kleine Maluwe , uit- wyzende zyn fmaak en kragten , boewel ’t anders aan wasdom en bladeren met de Anonis redelyk overeen komt bebalven dat ’t geen doorns beeft , men beeft ’er drie zoor- ten van, ten eerfte de ronde , ten tavecde de lange, ten derde de witte. ; .l. Ronde of gemeene Silagoeri, is een taai “boutag- tig beelterke, dat zig met veele takken uitbreid, maar miet boven een elle boog wert, de onderfte ftam is klaar bout , bedekt met een groen-graauwe fcborfe, maar aan de takken is xe bruin, en glad, taai en Slymerig , gelyk alle Maluwen, het is wel beblaad, en dexelve Jtaan zon- der order aan de ryskens, by baren ocr{pronk hebben ze twee bairkens. De bladeren zyn een lid van een vinger làng , vooren breed , en meeft in tweén gekloven , agter fmal , aan de kanten getant, boven boog-groen , en glad, beneden bleek- groen, Jab. XVII. Lag. 44. X. Beck. XXXII. Hoofd/t. virentia , obliquis coflis pertexta , faporis pinguis , ma- xime adcedentis ad illum Malva filveftris vel agreftis. in teneris fruticulis majora funt & rotundiora , fesqui nempe pollicem longa, unum lata, luxuriofe viren- tia, in adultioribus anguftiora funt, ac non ita di- ftincte fuperius bifida, pollicem longa, ac femi lata. lpforum ramuli ac furculi tam lenti funt , ut vix abrumpi poflint. e Flos hic & illic fimplici petiolo infidet, calici in- cumbens , eX quinque ftellatis & viridibus petalis con- firucto. Flos ipfe magnitudinem obtinet Hollandici oboli feu ftuferi, perfecte rotundus, ex quinque con- ftans petalis, quz fibi ad oras incumbunt, & unicum reprelentant modo petalum , coloris vitellini , & ample apertus. In ejus centro piftillum locatur, decem lon- giora, ac plura breviora gerens ftaminula antheris flavis. Pott floris lapfum fefe contrahit calix pentapetalus, ac conum formatacutum, inque co cafeolus quafi ele- vatus & acuminatus locatur , qui maturus in decem dehifcitfegmenta , cafeiformia, & nigricantia, inque fummo acuminata , quz cuncta decidunt, relinquen- tia femi pellucidum calicem denuo ample apertum. Radix longiffima eft, ac perpendicularis , raras emit- tens ramificationes , tam firmiter terre inhaerens, ut fortis vir eam vix eradicare feu extrahere valeat, ni- fi laxo inhereat folo. Dulci conftat vifco uti in cun- ctis Malvis, fed raro. Optimus vero ejus character , ad Malvas hanc nempe plantam pertinere, eft, quod regularem fervet horam , quum ejus flores fefe ape- runt, quz quibusvis Malve fpeciebus peculiaris eft, hujus autem flores non aperiuntur ante horam nonam matutinam „ quo in ftatu manent ufque ad primam me- ` ridianam. - Aliis horis nil nifi capitula adparent,. ui- vis etiam flos femel modo fefe confpiciendus prebet feu aperitur, fi poft pluviofam noctem mane Sol fuos emittat radios, per horulam aliquando citius aperiun- tur, ac ventofo die citius fefe etiam claudunt. - Abrupti ramuli in cubiculo depofiti , mane hanc obfervant nihi- lominus horam, circa nonam enim fefe aperiunt flores, ac brevi poft meridiem fefe iterum claudunt, Hujus filveftris porro obcurrit fpecies, in agris fub fruticulis crefcens , a priore non diverfa , nifi quod altior crefcat, ad quatuor nempe & quinque pedum altitudinem, ejusque foliaanguíta funt, vix minimum digitum longa , oblonge forme , fuperne obfcure virentia , inferne. grifea. Flores fructusque funt uti in priore, easdemque etiam obfervant horas, Secundo Silagurium longifolium , elegans fruticulus eft , multos emittens rectos & lentiffimos ramos, ad quatuor pedum altitudinem , fed quinque fexve pedes alta eft hec planta, fi aliis Mice ruticulis, Cor. tice obducta glabro, cinereo, & fuperius viridi. Folia ejus folitaria locantur, & alternata, duplicis forma , juniorum enim fruticulorum teneris Dice foliis fere fimilia funt, inferius lata , fuperius acumi- nata, ad oras quoque profunde dentata, fuperne pi- lofa. In adultis oblonga funt & anguftata, binos ac tres transverfales digitos longa, vix unum lata, fu- perius obtufa, eleganter virentia, glabra, & ad ta- ctum mollia, coftis maxime obliquis pertexta , te- nuiora & molliora illis precedentis, faporis dulcis & vifcofi, lactis odorem prebentia. : Ex quavis fere foliolorum ala capitulum excrefcit coniforme , ex quinque viridibus conftans petalis , brevi pedunculo infidens, ex quo flofculus excrefcit uti in priore , fed paulo minor, coloris pallide lutei, ex quinque conftans petalis , fuperius parum bifidis , unaque dimidia pars anguftior eft altera, in centro fimile formans piftillum ac ftaminula. Poft florem 'capitulüm denuo fefe claudit, atque interne obtufum format conum; ex quinque vel fex oblongis femi- nibus compofitum, que grifea funt, ac quodvis in bi- nos incurvos apices diftinétum eft. Matura dehifcunt ac fimul decidunt. Hic flos vulgo hora feptima, & obfcuro ccelo octava fefe aperit matutina, ac decima fefe claudit, fed ita ut piftillum cum ftaminulis emi- neat, in fenioribus vero ftipitibus usque ad meridiem aperti funt , unde & maxima diei parte claufi funt. . Radix longifiima eft, perpendicularis, ac difficilis ex- ftirpatu, fuccofa quoque feu vifcofa. Tertio. Saligurium album fefe per terram magis ex- tendit lignofis furculis, ac folia haud digiti articulo lengiora fant, inferius lata ac fuperius acuta , dentata quoque AMBOINSCH KR UIDBOEK. 45 groen, met [cbuinfe ribben , van fmaak fmeerig , duide- lyk na de wilde of velt Maluwe trekkende. Aan de jonge * Jtruiken zyn ze grooter, en ronder, te weten anderbalve duim lang, en een breed, weeldrig groen , maar aan de oude zyn zy fmalder, en vooren zoo duidelyk niet. geklo- ven, een duim lang, en een halve breed. Hare ryskens zyn zoo taai, dat men ze qualyk af breken, kan. De bloeme komt bier en daar op een enkele fleel woort, ruftende op een bordje van vyf gefternde groene blaadjes. De bloem zelfs is in de grootte van een Hollandfe ftuiver, regt rond , dog van vyf blaadjes gemaakt , die wat over malkander flaan , en een blad vertoonen , dogijer geel; en wyd geüpent. In de midden ftaat een pilaartje , dra- gende tien langere, en veele kortere draadjes met geele noppen. Na "t afvallen der bloemen fluiten baar de vyf bladige voetjes , en formeeren een [pits kegeltje, en in "t zelve een kaasken, dog wat verheven , en mede toege/pitft , "t welk ryp geworden valt in tien [lukken vañ malkander als flukskens van een &aas , zwartagtig , aan ’t opperfte met een fpitfe , die al te zamen uitvallen , en laten bet half door/chynend bordje weder wyd open [laan. e wortel is zeer lang, en regt nedergaande , met weinige zydetakken, zoo vaft in de aarde boudende , dat ze een ert man qualyk kan uittrekken , of xy moet op een loffe grond (taan. Zy beeft mede een zoete Um gelyk alle Malvaas, dog weinig, Het befte kenteeken nu, dat dit kruid onder de Malvaas beboort , is bet precife uur, dat het boud in ‘t openen van zyne bloemen , bet welk ieder zoorte van Maluwe byzonder beeft. Deeze ziet men niet geopent voor regen uuren des voormiddaags, van daar af blyft ze geopent tot een uure namiddags. Op andere vuren ziet men niets dan geele knoppen ook vertoont baar ieder bloem maar eens , als er na een regenagtige nagt des 's morgens een klare zonnefchyn komt, zoo gaan ze wel een uurtje vroeger open, en by winderig weer fluiten ze baar te vroeger. De sd tdg takskens in een kamer geftelt, "s morgens agtervolgen niet te min deze uure ; want om- trent negen uuren openen zig de bloemen , en kort na de middag fluiten ze zig weer. Men vint "er nog een wilde zoorte van, int veld onder lage ruigte waffende , van de voorgaande niets ver/chil- lende , dan datze booger waft , tot vier en vyf voeten boog , en de bladeren zyn final, fcbaars een pink breed, langagtig , boven donker-groen , beneden grys; bloemen en vrugten als aan °t eerfte y en bouden ook dezelve puren, - Il. Langbladige Silaguri, wert een cierlyk beeflerken , met veele regte en zeer taaije takken opfcbietende , tot vier voeten boog y maar tot vyf of fes voeten , als bet tegens an- . dere ruigten aanleund , met een evene grauwe en boven- groenagtige fchorze bekleed, De bladeren fiaan enkeld , en met beurten boven malkan- der van tweederlei gedaante , want aan de jonge frruiken zynze de jonge Netelbladeren [cbier gelyk; agter breed en vooren [pits , aan de kanten ook diep getant , en aan de bovenzyde bairig. Aan de volwaffen zyn ze langwerpig en mal , twee en drie dwarsvingeren lang , fcbaars een breed, vooren ftomp, fcboon gras-groen, glad en zagt in "t aantaften, met zeer fcbuinze ril » dunder en weeker dan de voorgaande, van een zoete en fineerige fmaak , na melk ruikende. Schier uit ieder fcboot van de blaatjens komt een kegel- formig knopje , van vyf groene blaadjes gemaakt , op een kort fleeltje flaande , waar uit wert een bloempje als aan °t voorige , of een bairtje kleinder , ligter-geel, en van vyf blaadjes gemaakt , die vooren wat gekloven zyn , en de eene belft is fmaller dan d'andere , in de midden met een diergelyk pilaartje en draadjes. Na de bloeme fluit zig de knop weer „ en formeert van binnen een ftompe ke- gel, van vyf of fes langagtige zaden gemaakt , die graauw zyn, en teder zig in twee kromme fpitsjes verdeelt. De ry- pe vallen van malkanderen , ent'zamen af. Deze bloemen gaan ordinaris ten zeven , maar by donker weer ten agt uuren voormiddags open , en fluiten baar weer ten tien wuren , dog zoodanig, dat bet pilaartje met zyn draden buiten blyven , en aan de oude ftokken blyven zy tot aan de middag geopent. Want menfe de ats tyd van den dag gefloten ziet. De wortel is zeer lang, regt neergaan- de en weinig verdeelt , moejelyk om uit yte trekken , en mede fappig of fmeerig. II. Witte Saliguri , breid zig meer op de aarde uit, met zyn boutagtige ryskens , de bladeren zyn niet boven een lid van een vinger lang, agter breed , en vooren fpits, F 3 mede 46 HERBARII AMBOINENSIS quoque inftar foliorum Urtice , obfcure virentia, ejusdemque faporis. : a Flores ejus eandem obtinent formam & magnitu- dinem , coloris albicantis , intermixto urpureo pallido - colore, raro in frutice confpiciuntur , & ante meridiem modo aperti funt. Semen cjus eft uti in prima fpecie , fed cafeoli planioresfunt. Radix prorepit magis divifa. Nomen. Latine Silagurium; juxta Malaienfe, Java- nicum, & Baleyenfe Silaguri & Silagobi, prius Batbyr- rizım id vocavi, h. e. radicem profundam. Prima fpe- cies a quibusdam Thee Ambon, h. e. Thee Amboinen- fium vocatur, quum folia prefertim agreftis fpeciei maxime' conveniant cum foliis Sinenfis herbe Thee diáte. Ex Sinenfium enim relatu ipforumque libris conperi, Thee plantam maxime convenire forma fua cum fecunda fpecie, neutiquam vero dico unas eas- demque efle plantas. Secunda fpecies peculiariter vo- catur Daun Safappo feu Scoparia, Amboinice, in Hi- tæa Tallabebo , h. e. difficilis eradicatu, item Tubi poccol, h. é. capitulum flavum, quum plurimo tem- ore flores claufi funt, «que ac capitula effent flava, Ternatice Tigo, ` Locus. Prima fpecies in planis crefcit locis, in pla- teis nempe & areis, ubi folum eft durum argillofum- que, aliquando etiam circa edes. Altera fpecies fo- lum amat arenofum, quale eft in levibus Sagus filvis, atque etiam circa domus, ubi adeo multiplicatur per deciduum femen, ut difficile fit exftirpatu, quin tota cum radicibus eradicanda fit planta, quod in adultis Ítipitibus vix effici poteft. Tertia fpecies raro obcur- rit in defertis filveftribus hortis. Ujus. Cunéte hz herbe emollientem & maturan- tem habent virtutem. Radix cum Zingibere minore mafticata, Emplaftri modo adplicatur tumoribus fcir- rofis, fed fine Zingibere Eryfipelae manuum , inco- lis Hisme ditte, h.e. incantamento. Folia cum vel fine Curcuma inter manus fricata Anthracibus ínpo- nuntur, ut emolliantur & maturentur, fed tarde illa operantur, & aperiuntur he , nifi efficacius addatur remedium , fique in initio applicentur, has totas dis- fipant refolutione. ; Radix cum Zingibere mafticata, ejusque deglutitus fuccus abdominis tormina curat, eadem quoque re- centibus inponitur vulneribus, prefertim que a fclo- petorum globis caufata funt , emollit enim, ardorem extrahit , & curat. Prime feu rubre fpeciei fuccus oculis inftillatus, quum inflammat funt, eos refrige- rat, & humidos reddit. Contufa radix ore etiam retinetur contra Odontal- pes Secunde fpeciei longa ac flexilia vimina con- igantur, que quotidianis inferviunt fcopis. Recens radix quam vifcofiffima ore maíticatur, ejusque de- glutitus fuccus prodeft iis, quibus in faucibus h&ret piícis pinna vel fpina. Si quis fit in campo, nec audiat campanam , ex harum plantarum floribus horz determinari poflunt, quamdiu enim prime fpeciei flores fint aperti, quis certo concludere poteft nondum effe poft meridiem, ac fecundz fpeciei flos claufus indicat poft decimam effe horam , faltem fic in Amboina hoc obfervavi , nec certior factus fum , an tali modo etiam in aliis id obfervetur regionibus. i . Kurundoti H. Malab, part. 10. fig. 18. quodammo- do convenit cum prima Silaguri fupra defcripta fpe- cie, ipfius vero defcriptio fobria eft & manca; non enim indicatur fruticem:efle lignofum , cortice ob- du&um vifcofo & fatuo , nec precifa etiam indicatur floris hora, qua nempe fefe aperit & claudit. Ibi adhi- betur contra ardorem peétoris& abdominis » fi forma decocti propinetur , plureque alie ibi obcurrunt res. - Optimum veró remedium eft, fi cortex ejus cum Carega pullu, butyro , & lacte feminarum contritus inliniatur temporibus & vulneratis nervis, unde cura- tur fpasmus ex gravibus ortus vulneribus. Cum fecunda feu anguftifolia fpecie convenit Tsje- 1u parva Hort. Malab. part. 10. fig, 53- defcripta , ejus- que vires ibi memorantur, folia nempe ejus cum Ca- lappi lympha in pulticulam vel hauftulum preparata inlinita vel propinata curare renum dolores. Radix ejus. cum aqua contrita & inlinita Eryfipelam curat. Ci I SERERE cam comparat cum herbula Curaffavica rortita diéta, & defcripta a Breynio Prodr. odo fub nomine Gratiola affinis Americana. } Tabula Liber X. Caput XXXII. mede getant als Netelblaadjes , doods-groen, en van de zelffte finaak. De bloemen zyn van de voorige gedaante en grootte, witagtig met ligt-peers gemengt , werden weinig aan den flok gezien, en ook maar des voor de middags geopent. Het zaad is als aan de eerfte zoorte , dog xyne kaakskens zyn platter, de wortel is kruipende , en meer verdeelt. Naam. In ’t Latyn Silagurium ; na "t Maleits , Fa- vaans, en Baleits Silaguri en Silagohi , eerftmaal beb ik ze Bathyriza genaamt , dat is diep-wortel. De eerfte'zoora te wert ook van zommige Thee Ambon, dat is Ambonfe Thee genaamt , om dat de bladeren inzonderbeid van de weltzoorten , groote gelykeniffe bebben met dat Chineefe kruid Thee. Zeker uit bet verbaal der Cbineefen, en uit binne boeken beb ik bemerkt, dat de Theeplante.meejt van gedaante zy, als de tweede zoorte van dit Kruid, dog ik zegge geenzints, dat bet eenderlei kruiden zjn. De tweede zoorte avert in ’t byzonder Daun Safappo , of Scoparia, dat is Befemkruid genaamt. In Amboin te Hitoe Tallahoho , dat is fterk om uit te trekken, item "Tubi poccol, dat is geel knop, om dat men den meeften tyd de bloeme daar aan geflooten ziet als geele knoppen. [n Ternaten beet bet Tigo. Plaats. De eerfle zoorte waft op vlakke plaat/en, op flraten en op pleinen , daar een barde- kleigrond is , en zomtyts ook in de erven by de buizen. De tweede zoorte wil een zandige grond bebbem , gelyk in ligte Sagebo/Jen en ook ontrent de buizen , daar ’t zoo vermenigvuldigt, door °t wit gevalle zaad, dat bet moeilyk wit te roejents, of men moet bet met wortelen en al uittrekken , °t welk aan de volwaffene ftruiken kwalik te doen is. De derde zoor- te wert zelden gevonden in verlatene veldtuinen. Gebruik. Alle deze kruiden bebben een vermuravende en rypmakende kragt. kauwt , en pleifters-gewyze gebonden op harde gefavellen, maar zonder Gember , werd ze gebonden op de roozen aan de banden, by de Inlanders Hismoe , dat is toverfche be- lefing genoemt , de bladeren met of zonder Curcuma tuffen de banden gevreeven , werden gelegt op bloedvinnen om die te vermurwen en terypen , maar ze doen ze langzaam op- breken , of men moet wat fterker middel daar by doen „en als dezelve eerft uitkomen , zoo doen xy die geheel verdwynen. De wortel met Gember gekaauwt , en den zap ingezwol- gen, geneeft bet krimpzel des buiks, "t zelve wert ook op ver/che wonden gebonden , onder andere, die door kogels gemaakt zyn, want bet verzagt, trekt den brand uit, en geneeft. Het fap van de eerfte of ronde zoorte in de oogen gedaan , als de zelve te zeer verdroogt zyn, verkoelen de zelve, en brengen vogtigbeid daar in. De gekneusde wortel wert ook in de mond gehouden te- gens bet tandpyn. De tweede zoorte wegens haare lange buigzame ryskens te zamen gebonden, dient tot dagelykze beefemen. De verfche wortel , die op ?t flymerig ft is, inde mond gekaauwt , en daar van den fap ingezwolgen „helpt die geenen,den welken eenvifchgraad in de keel is blyven fleeken. Als men in *t veld is , en geene klokken boort , kan men zig na deze bloemen rigten , want zoo lange de bloeme van de eerfle zoorte openftaan, is men verzeekert, dat bet nog niet over de middag is, en de bloeme van de tweede zoor= te gefloten, bewyft , dat bet later is dan tien uuren. Im- mers zoo beb ik "t in Amboina, gevonden, en nog geen nas der berigt , of "t op andere plaatzen ook zoo is. Kurundoti in hort. Malab. part. ro. fig. 18. befebree- ven, beeft eenige gebykeniffe met de eerfle zoorte , van bet bovenflaande Silaguri , dog de befcbryving van bet zelfde is wat zober , zynde uitgelaten, dat bet een bouzagtig fbruik- jeis, fmeerig en fmets van (hors, en de preciefe uur van bet opgaan. en fluiten der bloemen, Het wert aldaar gebruikt tegens den brand van de borft en buik , als men een drank daar van maakt , en nog andere dingen meer. Dog bet befte is, dat de febor[je daar van met Carega" pullu , booter en zog gewreewen en gefmeerd werd op den Jlaap , en voor gekwetfte zenuwen, welke den kramp ge- neezen, die van zware wonden komt. Met de tweede of fimalbladige komt overeen Tsjeru par- va in Hort. Malab. part. 10. fig. 53. befebreeven, zyne kragten aldaar zjn , dat zyne bladeren gewreeven met Calappus-melk , en tot een papj? of drankje gemaakt , ge- -dronken of overgefmeerd , geneezen bet nigre-pyn. De wortel met water gewreeven, en overgefmeerd , geneelt de roofe. Den Anmotator vergelykt bet met bet kruidje van Curacau , Cabritten-kruid genoemt, bY Doétor Breyne befchreeven, in Prodomo fecundo, onder de naam van Gratiolz affinis Americana. " De De wortel met kleine. Gember ge- ` LD SS VÀ (Sg EF Ne 2 > ' in binos tresve X. Boek. XXXIII. Eed, AMBOINSCH KRUIDBOEK. 47 Tabula Decima Nona Silagurium exhibet vulgare, feu primam ejus fpeciem. OBSERVATIO. Helianthemi feu cifti humilis hec prima Silaguri videtur effe fpecies , ac forte eft Ciftus humilis Chamedryos crispatis foliis Prom. Bone fpei-Plukn. Mantiff. pag. 50. Secunda Silaguri fpecies longifolia Tab. 18. fig. 2. exhibita, vera Capraria ef H. Amftel. tom. 1. pag. 79. que in H. Cliff. pag. 310. votatur Capraria foliis alternis , corollis quinquefidis, ubi vide reliqua, nec non Breymii Prodr. 2. nov. edit. in notis pag. 69. ut & H. Malat. Tom. 10 fig. 53» pu. OF, - en De Negentiende Plaat * Vertoont de gemeene Silaguri, ofte de eerjle zo0rte daat van. AANMERKING. De eerfte zoort van Silaguri {chynt te zyn een zoort van de Heliantbemum ofte lage Ciflus , en is mogelyk de lage Ciftus met gekreukelde bladeren, van de Chamedrys uit de Kaap de Goede Hoop, van Plukn, MantifJ. pag. so. De tweede zoort van Silagurie, ofte met het lange blad, o; de 18; Plaat fig, 2. verbeeld, is de regte Capraria; van de Hort. Amftel. eerfte deel, pag. 79. welke in de H Cliff. pag. 310. genaämt wert Capraria, met verwiffelde bladeren, en de bloem-bladeren in vyfverdeelt; alwaar het overige ziet, als mede Breyn. Prodr. 2. van de nieuwe druk in de note pag. 69. en de H. Malab.-Tom, io. fig. 53. pag. 105. CAPUT TRIGESIMUM TERTIUM. Urtica decumana. Daun gattal befaer. dia, tam fordida gerens folia, quam in ulla obfervantur planta, fimplicem vero erigit cau- lem, tres quatuorve pedes altum , inferius rotundum, lignofum , ac digitum craffüm , fuperius angulofum , terales ramos diftinétum , ubique ad tactum rugofum. |... : Folia folitaria locantur , que forma conveniunt cum illis Urtice vulgaris , fed multo majora funt, fpithamam vel pedem longa, immo fepe longiora , quinque fexve pollices lata , bicoloria juxta binas di- verfas fpecies. Alba fpecies maxima gerit folia, ad oras profunde dentata, ad taum penitus rugofa, & urentia, innumerabilibus punétulis hirta, cuivis ho- rum firmus infidet pilus inftar aculei apis. In vertice vagum gerit corymbum, inraros ramulos diftinétum , quibus quoque va i infident flofculi ex fimplicibus modo apicibus conftantes , coloris fordide albicantis cum: flavo intermedio , quique plerumque fine femine decidunt, excepto quod inferiora fulca ` capitula femen producant flavum & arenofum. ubra fpecies paulo anguítiora gerit folia, fed ejus- dem longitudinis, ac rugofiora prioribus , fant enim. non modo füperne , fed etiam inferne punétalis no- tata, majores verrucas referentibus, ac cuivis firmus quoque infidet pilus ,. qui vehementius urit prioribus. ufcz funt, uti & caules ac M onftrofa Urticæ majoris fpecies obcurrit in In- oliorum vene fubtus fi capitula , que femen continent, ubique rugófa & pun- gens eft hac planta. ` ` Ambo hec folia vola manus. taéta, in initio non tam facile urunt quam noftre Europee Urtice , fi vero aculei alicujus cutim feu Epidermidem perfo- . Tant, nom modo urunt, fed fimul veficulas excitant cum pruritu quodam , quales iti contrahünt , qui 4 cimicibus morfi funt. ^ Radix ejus longa eft, repens, in multas tenues ra- mificationes diftin&ta , quibus multe adherent fibrillz. Nomen. Latine Urtica decumana ; Malaice Daun gattal befaar , h. e. Folium pruritus magnum x Term. tice Sofóru; Amboinice Sala, nefcio quomodo hoc nomen ab Hungaris acceperint, Hungari enim quas- vis Urticas quoque vocant T/alan; Javanis Camadu. Locus. Ad otas filvarum crefcit, & fponte fub fe- pibus, atque ob ejus ufum in hortis quoque plan- tatur. Ufus. Sordida hzc folia apud Indos in quotidiano funt ufü, quibus idem faciunt, quod nos fcarificatio- nibus & Cucurbitis, quam primum enim fefe fegnes fentiunt ac torpentes ex fanguine craffo , quo artus se. ac inmobiles funt, unde pruritum fentiunt vel delaffati videntur, tum zque viri 2c femine corpus fricant hifce foliis, fuprema nempe ipforum parte, ac fatis ruditer, fi enim meticulofe hoc peragitur, hzc herba fefe quafi defendit, ac majores excitat dolores, hinc intrepide hzc folia tractanda funt, folummodo cavendo, ne fuprema:manaum pars tangatur, ac fine metu corpus perfricetur hifce, non vero funt contor- quenda vel leniter tractanda. Hinc DRIE EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. De grootfle Brantnetel. E en. monftreus seagi van groote Netelen beeft men in Indien, met zoo leelyke bladeren , als men ooit aan een gewas bebben mag , zy Jcbiet met een enkelen Steel op; drie of vier voeten boog > beneden rond , bout- agtig y een vinger diks boven boekig , in twee of drie zy« detakken verdeelt , over al ruig in 't aantaften. _ De bladeren flaan enkelt , van gedaante wel onze. Nee elbladeren gelyk, dog veel grooter , een (han of een voet em meer, vyf en fes duimen breed , van taweederlet couleur na de twee zoorten , de witte zoorte beeft wel de ES: bladeren Së aan (^ "€ diep pent in ’t er gants „en ig , met ontelbaare pukkeltjes ieder Daat een ftyf baairtje als een a Op zyn top ftaat een ydele tros in weinig takjes ver: deelt, daar aan ook weinige bloempjes ZG Schier van enkele ftyve /pitzen gemaakt, vuil-wit met geel gemengt; die meeft zonder zaad afvallen , bebalven de onderfte bruine knopjes , brengen een geel zandig zaad voort. De roode zoorte beeft wat fmaldere bladeren, dog even lang , en nog ruiger dan de voorige, want bet is niet al. leen. van boven maar van onderen, ook met pukkeltjes als groote wratten bezet , en op ieder flaat een ftyf bairtje, dat beviger brand: dan de e ua De aderen zyn van. onderen bruin , gelyk ook de Beleg en knoppen, daar bet zaad infteekt, tot bet uiterfte tipje toe , ruig en flekelig. Beide deze bladeren aangeraakt met bet binnenfte van de band, branden in 't eerfte zoo ligtelyk niet als onze Europife Netels , maar als de ftekeltjes iemand in d'andes p^ jud Get 200 wenig aen alleen, maar werpen op elen op, met eenig jeuken, gelyk die geene krygen, Ki van Lë gals gem werden. "7 d e. wortel is lang, kruipende , in dunne takken verdeelt, en daar bir ont s Naam. In 't Latyn Urtica decumana; in ’t Maleits Daun gattal befaar, dat is Folium pruritus, magnum ; in ’t Ternataans Soforu ; op ’t Amboins Sala. Ik weet niet, waar zy by de Hungaren zyn geweeft ‚om dien naam malkander te leenen, want de Hungaren noemen alle ne= telen ook Tfalan; in ’t Favaans Camadu. Plaats. Het waft aan de kanten van de boffen im "t wild onder de beggens , en Wegens zyn gebruyk wert bet ook in de tuinen geplant. : Gebruik. Deze onaanzienlyke bladeren zyn by de In- dianen in een dagelyks gebruik, dewelke daar mede ver- rigten 't geene wy met fcarificeren of koppen doen, want, zoo dra zy baar onluftig gevoelen , met een zwaar bloed beladen , waar door de leden lam en fiyf werden , en groot jeuken gevoelen , of anderzints vermoeit zyn, zoo laten zoo wel vrouwen als mannen baar over ’t lyf firv< ken met deze bladeren, te weten met de bovenfle zyde, en dat vry wat bardagtig. Want zoo men bang is „en ver- zaagt een anderen over "t lyf firykt, zoo verwekt dit on- kruid grooter pyn, derbalven moet men de bladeren ftout aanvatten, alleenlyk wagtende , dat ze op de bovendeelen - van de banden niet en komen, en zonder fchramen over ’t bf firyken, maar geenzints vryven of drayen, m er 48 Hinc pars frita mox rubet, ifteque veficule magna copia intumefcunt, fed non ita iñ pedibus & ubi cutis dura eft. Veficule hæ tamen vix dolorem excitant vėl ardorem, fed pruritum potius, qualem quis per- cipit , fi aliquid rugofum cutim tangat. Sic hæ quoque veficule intra femi hore fpatium disparent, fi poit frictionem marius húmide obliniäntur guttulo olei, ac vola manus pars fricetur, fique quzdam remanet fcabrities, nil refert , fed magnum adfert folatium. Poft hanc enim friétionemi homiò talis agilior eft, atque hac fcarificatione incole corpus fuum prefer- vant a multis malis, unde vapores maligni exhalant, qui corpus adgravant. i : , Muliercul& hüic operi adeo: adfuete funt. ut: fibi inponant ac putent, zgre valere , fi non una alterave vice in feptimana corpus fricetur. Nunquam etiam credidiffem Europzorum corpora mollia has rudes fri&iones tolerare potuiffe, fed poftea ipfe hoc ex- pertus comperi , multo facilius hoc opus peragi , quam in initio quis putaret, putoque optimam .eile * fanitatis prefervätionem. “ Sic etiam Europ&os movi robuftioris conditionis , qui hanc fritionem in cute fine noxa poterant tolerare,‘ nullis etiam infequenti- bus tuberculis. Hunc in finem folia in fafciculos con- ligata in foro venduntur, ac plante in hortorum an- gulis coluntur, prefertim alba fpecies, que mollior eit, nec tam ingentem excitatardorent quam rubra. - Hi folibrum fafciculi in frigidiufculis locis , vel Mu- fe folio involuti per aliquot dies confervari poffunt, ac trans mare vehi. Poft efum calidorum fructuum , vel qui fanguinem faciunt biliofum , quales funt Man- gz, Duriones, & Ananaffz, frictie hzc faluberrima' eft, fic compertum eft in ifto loco , ubi humores maxime depravati ftagnant, plurima oriri tubercula, atque in corpore penitus fano fere nulla. rtica vulgaris 11 India quoque crefcit, forma cum media noftra fpecie: conveniens, & Malaice vocatur Daun gattal babi, h. e; Urtica porcina, quum porci hanc fine noxa edunt, licet quidam incole acprefer- tim Fernaténfes hanc etiam fine incommodo inter olera adhibent uti & in Medicina, feread fimiles mor- ` bos, ed quos nos in Europa. sa s : Vocatut. Daun gattal aous Jive & Baleyzé quoque obcurrit, fed mulierculae Javan® hanc penitus aver- fantur, ut & friétionem memoratam , atque eo magis, m fibi perfuadent, ingentem ferpentem venenum . uum in hzc ejeciffe folia,- unde usque in hodier- num diem herba hec noxia, & ifta fpecies ferpentum innoxia cenfetur , fic’ hec quoque herba eo magis vitatur, quum ipfis parvifolia rubra fpecies maxime fit nota, que multo vehementius urit alba fpecie. Tabula Vigefims ` Ad Figuram primam Urticam exbibet Decumanam, © Figdra fecunda Urticam denotat mortuam , que Ricinocarpos ' Indica glabra, Mercurialis folio a me vocatur in Zbef. Zeyl. . pag. 205. ubi plures hujus obcurrunt xt x) , & reliqua u E ‚ atque cum: Peecupameni H. Malab.' part: 1o. ab 82. jungitur. Huc & fpeétat Urtica racemofa „ angufti- “folia, fructu uicocco. Sloan. Hift. tom. 1. Tab. 82. fig. 1. t Wt p» cs Uh = CAPUT D HERBARII-AMBOINENSIS . Liber X. Caput XXXI, Hier door word de geftreke plaats ftraks rood, de voor- * .. noemde bobbelen varen met meenigten op, dog aan de bee- nen, en daar bart vel is de min[le. Het vel wert wel ontjtelt, ègter is geen 2onderlyke pyn of brand daar by, en veel meer jeuken, gelyk iemand gevoelt, als men met wat ` ruigs geftreeken wert. Zoo vergaan deexe bobbelen cok in’ een half "tur wederom , als men na ^t firyken de banden bevogtigt met een dropje Olie, en met de vlakte daar over firykt', zoo dan al eenige fcbrammetjes over blyven, dat mag geen kwaad, maar dient tot grooter verligtinge. Want na dat firyken zoo gevoelt zig de menfch merkelyk verligt , en door deze er Weer preferveeren de Inlanders. bunne lighaamen voor veele toevallige krankheden , en ver- loffen. baar van kwade dampen, die bet lyf befwaaren, De vrouwen zyn er 200 aan gewent, dat ze baar ine beelden niet wel te zyn , als zy in de week niet een of tause reizen beftreeken werden. Ik zoude bet nooit gelooft beb- ben, dat de Europianen op bunne weeke buiden deze ruige bandelingen zouden konnen verdragen , maar naderband zelfs probeerende , beb ik bevonden , dat bet veel gemakkes lyker toegaat, als men zig ten cerfte inbeelt , en bouden’t na voor een goede prefervatief van de gezontbeid. Zoo beb ik ook Europianen gekent van een robujle complexie, die dit firyken op bun vel zonder gevoelen koften verdragen , ook dat daar van gants geene bobbelen opkwamen , tot de- zen einde , werden de bladeren met bosjes op de Markt verkogt , en de planten in een boek van de tuinen naer- bouden ,‘ inzonderbeid de witte zoorte , die zagter van brand is dan de roode. d t De bosjes van bladerenkan men ook aan koele plaatzen of in een Piffang+blad gewonden , eenige dagen goed bebou- den , en met zig over Zee voeren. Na’t flerk eten van beete vrugten , of die een geil bloed maken als Mangas „ Dorioens, en Ananaffes , is deze flrykade zeer gezond. Zoo bevind men ook dat op die plaats, daar de meefte kwade hir- meuren zitten , de in le bobbelen opvaren , en op een gants gezond lighaam fcbier geene. ivo op De gemene Brandnetel waft ook in Indien , van fatzoen onze middelbaare zoorte gelyk, en biet in 't-Maleits Daun’ gattal babi; dat is Verkensnetel, dewyl bet de Verkens' zonder gevoelen eten, hoewel zommige Inlanders y inzon- derbeid de Ternatanen , ook dezelve onder Moeskruid gen bruiken „als mede in de Medicynen, fcbier tot ‘diergelyke’ gebreken , als wy nu in Europa doen. Het eerfigenoemde Daun gattal, boewel bet op Java en ` Baly ook walt , zoo zyn egter de Favaanfe vrouwen gant/ch afkerig daar van, om de voornoemde firykade te gebruiken, en dat te meer , dewyl ze malkanderen wys maken, dat een groote Slang uit kwaadbeid , baar vergift op deze blade- ren zoude uitgefpogen hebben, waar door tot den buidigen dag toe bet Kruid fcbadelyk , en die zoorte van flangen on- Jcbadelyk gebleeven is, zoo wert ook dit kruid zoo veel meer gefchouwt , om dat by bunlieden de kleinbladige roode zoorte meer bekent is, dewelke veel beviger brand dan de witte. De Twintigfle Plaat Vertoont in de eerfte Figuur de groot/te Brandnetel. De tweede Figuur wyft aan de dorre Netel, welke van. my in de Thef. pag. 205. genaamt wert Indifche gladde Ricino- -karpos.,- met het. blad van de Mercurialis, alwaar meer zoorten hier van gevonden werden, en de verdere bena: mingen, welke ook met de Peecupameni, van de H. Ma- _ lab. 10. deel Tab. 82. overeenkomt. Hier toe behoort mede de trosdragende fmalbladige Netel met een driezadige vrugt, -van Sloan, Hift. 1. deel, Tab. 82. fig. 1. ) EN X. Boek. XXXIV. Hoofdf. CAPUT TRIGESIMUM QUARTUM. Urtica mortua. Dann gattal matti. rotundum caulem, ulnam altum, pallide vi- rentem, ac fuperius parum lanuginofum. Fo- lia ejus folitaria locantur , atque ex ipforum inferio- rum alis laterales excrefcunt ramuli, ex fuperiorum vero alis capitula ac flores. 1 E Folia ipía longis infident pedunculis , illis Urtice noftratis vulgaris fimilia, inferius latiffima & rotunda, oreque ipforum aréte & fubtiliter ferratz funt, in lon- gum terminantia apicem, binos cum dimidio ac tres pollices longa , vix binos lata , fuperne obfcure yi- rentia, ac pilis hirta, inferne rugofa per multas cos- tas, quarum quinque inferius concurrunt „ faporis fa- tui, ficci, & herbacei, ipforum petioli longitudinem fere habent ipfius falii, molles , parumque lanugi- nofi, ex reliquorum foliolorum alis racemi excre- fcunt , viridibus, & ex rotundo trigonis capitulis onufti, quz compatta funt, & quorum quodvis pecu- liari infidet caliculo , nullum vero notabilem exhibent florem, inque iis fubrotundum ac pufillum latet femen. Totius plante nulla pars urit , fed ad tactum mol- lis, nec gravem prebet odorem faporemve , uti in " Europeorum mortuis Urticis. Radix in multas, breves, & intricatas divaricatio- nes diftin&a eft, que nodofz videntur. Vetufta folia rubent inftar Cancrorum coctorum. Nomen. Latine Urtica molucca mortua ; Malaice Daun gattal matti; Ternatice Soforu bobuto , h; e. Ur- tica alba. e : a Locus. In defertis crefcit hortis, nec tam copiofe reperitur, quam vera feu Urtica urens. Hac Urtica in aliis quoque crefcit Malaienfibus regionibus, fed detegere non potui, ibi in ufu efle, uti in Moluccis & hifce in matie, unde & multos novi Malaienfes , qui in, Amboinam venientes mirati funt vulgarem hujus herbe ufüm , qui ipfis ignotus erat. Ur mortua fimplicem erigit , lignofumque, ac . Ufus. Ternatenfes hanc ad olus exhibent, eft enim . ficcà & fatui faporis; contrita ejus folia Apofthema- tibus & Anthracibus inponuntur, quas matürant, ape- tiunt, inque apertis pus extrahunt. Sr ur e iso Di CAPUT TRIGESIMUM QUINTUM. ec herbaLy/imachie fimilis eft, caulemque eri- git fimplicem, maxime ftriatum , ac fere pen- tagonum, gramineum;: ac quatuor vel quinqué pedes altum, quique fefe dividitan Bei hun u ramulos, eodem modo usque-ad extremum: ffriatos. Folia folitaria & ample diftantia locantur, illis Sa- ` licis fimilia; fed non dentata,-& zqualia, fuperne glabra « viridia, inferne pallida & contráéta per co- piofas coftas maxime protuberantes , quz juxta oras im finus concurrunt , ac peeüliarem formant limbum ; quequeád lateralium ramorum ortum locáfitur ; quin- gue & fex pollices longa funt, ac transverfalem digi- tum lata? Reliqua minora fant, flaccida, & facile mar- cefcentia, faporis fatui cu fübtili oris pruritu. _ In ramorum fummo inter. foliola multi excrefcunt nodi, longinfculis infidentes pedunculis, illi vero fefe aperiunt in flores luteos, ex quinque viridibus petalis compofitos , fuperne rotundos & hiantes, calici infi- dentes tetrapetalo & pallide virenti. Flores ipfi facile decidunt , tumque ipforum pedun- culus longior excrefcit, craffior eft, & pentagonus , binos longus pollices, ultra pennam craflus , ach aci- nax effet, fuperne retinens tetrapetalum calicem feu ftellulam , qua coronatus eft hic fructus, & quodam- modo Caryophyllum refert , tandem hi fructus fu- meum conquirunt colorem , ac dehifcunt, quum in quinque longis cellulis Bue ruffumque confpici- 1 > tur femen arenaceum quafi, feu inftar illius Tabaci, Tom. VI, quod AMBOINSCH KRUIDBOEK. 49 VIER EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. ` De doove Netel. rtica mortua /chiet met een enkele , boutagtige, en ronden fleel op , een elle boog, bleek-groen, bo- ven wat «volagtig , de bladeren ftaan enkelt , en uit den fcboot der onderfien komen zydefteelen , wit de. bovenfte knopjes en bloemen. ; De bladeren zelfs fiaan op lange fteelen, onze gemeene Netelen gelyk , agter breed en rond , en de kanten digt en fyn gezaagt , met een lange fpitze , derdebalf en drie duimen lang , fchaars twee breed, boven doods-groen, en met bairtjes bezet , beneden rimpelig van veele ribben , waar van agter vyf t’zamen flooten , van fmaak laf , droog 5 en moeskruidagtig , baare elen zyn fcbier zoo lang als 't blad, zagt, en een weinig wolagtig , uit den Jeboot der refteerende blaadjes komen trosjes voort , van groen uit den ronden drieboekige knopjes gemaakt , in een gee drongen, en ieder op een bordje flaande , daar men geen kennelyk bloeizel aanziet, daar in fchuilt klein roodagtig zaad. . Aan de gebeele plante is niets brandens , maar zagt om te bandelen , en geen: fwaaren reuk, nog fmaak., gelykaan a'Europife doove netelen. ; 2:1 ff De wortel is in veele korte en gekrinkelde takken ver- deelt , die knobbelagtig febynen , de oude bladeren werden root als een gekookte kreeft. yori Naam. Jn ’t Zoe Urtica molucca mortua ; in ’t Maleits Daun gattal matti ; in ’t Ternataans Soforu. ` .bobuto; dat is witte Netelen. „Plaats. Zy waft in verlatene tuinen, enis zoo veel niet te vinden.als de regte of brandende Netel., ` Deze Urtica waft ook wel in andere Maleit{che Landen y maar ik beb- be niet konnen vernemen , dat ze aldaar gebruikt werd, gelyk in de Molukfe en deze Eilanden, wesbalven. ik veel Maleyers gekent bebbe „die in Amboina komende zig vera swonderden , over den gemeenen gebruik van dit kruid , dat by ben onbekent was. 55 eu Gebruik. De Ternatanen nemen ze onder Moeskruid , want zeis droog, en ganfch laf van fmaak, degewreeve bladeren werden op apoftemen en bloedvinnen gelegt , die ze rypen en optrekken , maar in de geopende trekken xy den, etter wit. howe! eet H icH i VYF EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. ` eg Plekke-Kruid. — 2 hoekige fleel , die. grasagtig is, vier en €f. Voeten D ier yh SE SE E ée e TNT De bloemen zelfs wallen ligt af, en dan wert den fleel, daar ze op geftaan hebben, langer en dikker , vyfkantig , twee duimen lang , ruim een fchaft dik, als of "t een bouwer wilde worden, beboudende boven op bet vierbla- dige bort of fterretje , als een kroontje , waar door deze vrugt eenigzints een Garioffel-nagel gelykt , eindelyk wer- den deze vrugten rookverwig, en ontfluiten zig , daar men dan in vyf lange celletjes veel ros zaad ziet , als zand, of Tabakszaad , 't welk uitvalt, en de plante vermenig- rutas vuldigt. jo quod decidit, ac plantam multiplicat & propagat. Ra- dix vilis eft, perpendicularis, externe nigricans. ` Nomen. Latine Herba vitiliginum ; Malaice Safor , vel Daun panu , non enim verum eft Sajor, feu olus. Amboinice . . Panu Malaice vocantur quedam albe maculz ad fummum obuli magnitudinem haben- tes, quas tam Indi, quam Miftica in facie, brachiis:, & corpore contrahunt, atque hinc hec vocatur Pana poeti, he. Vitiligo alba, atque ipfis elegans habetur, unde tantum abeít, quod iplis vitio vertatur, ut po- tius laborent eas conquirere maculas, qua adeo pro- repunt, ut totam tegant faciem , albamque reddant , fed fine fquamis vel fifluris , quod ipfis ornamento eft. E Alia preterea eft Panu itam, feu Vitiligo nigra, vel Eichen , que funt macule nigricantes , feu obfcure fufcæ, initar rubiginis ferri, non glabra uti priores, fed fquamofz & fille, que faciem desquamant & de- fedant, queque etiam contagiofe cenfentur.. Ambe diftinguendz funt ab alia alba cutis Indorum desqua- matione , i ipfis Cadel dicitur, quz erfeéta eft Lepre alba fpecies, item ab alia infuper fpecie, que hominum facies penitus nigras reddit inftar diabolo- rum, ac praterea fiflas & fquamofas Indorum cutes, que Morpbea fpecies eft. “Locus. Ubique fponte in hortis crefcit, ubi tan- wam Zizania eft , filveftris quoque eft, & reperitur ad uminum ripas, & in locis olim cultis. ` Ufüs ejus nullus mihi innotuit, nifi quod muliercu- le ejus femen fumant albicans ac femi maturum , quo: aliquem 'fricánt dicto Panu: puti laborantem , atque fe ipfas dein eodem: hocce femine; Hine macule in prima fpecie evanefcunt; ac in pofteriore dehifcent , aod: quidam ex «arbitrio fuo & voluntarie efficiunt , ut heredés finc elegantiam harum macularum , adeo amant ftülti hi homines colorem illorum ; quibus tä? men non amant effe fubjeéti.. ^ ^ ' ën $ - Herba hee convenire videtur cum Lyfimachia fpe- ciofa, quam defcribit J. Bauminos. Lib. 21. Cap. 26. quamvis hec fit fore purpurafcente. Radix vinum olet, feras domat , &ulcera maligna euraty unde puta- tur effe Onagra , five potius Oenagra , a vini A Dioscogrpr :vocata Onotbura , ThEOPHRASTO: Ona- Kita ab ; wpe Similis herba videtur defcripta effe, ni eadem fit; in Hort. Malab. part. 2. fig. 49 nomine Carambu, ac rima ejus fpecies Bracmanis dicitur Bula-vanga , licet figura cum defcriptione non penitus quadret , ac Carambu Malabarorum, quod nomen accepit a fimi- litudine cum’ Caryopbyllis, “que in fruétibus obférva- tur, atque in Amboinenfi longior eft quam in Mala- barica. SAAS LAL ASA SH Lowe A a £x RAGS A. VILA +, 1 «Tabula. Vigefima, prima, vos gy Ad Figuram primam Herbam exhibet Fitiliginum. : S Figura fecunda Bungium exbibet, fenitam, que Cop, 37. de ribitur. eee ide E | OBSERVATION. Herba Vitiliginum eft Lyfimachiá Indica, corniculata , non ` pappofa, caule altiffimo, flore odorato Commel. Cat. pag. 214. & Fl. Malab. pag. 41: & Lyfimachia Indica, non pap- E , lutea’, flore fruétuque majore Caryophylloide Ray Si A. Be ugs 1510. . & Can Caramba H. Malah: part. 2. AMZ Sovivide & Tief. Zeyl pag. 146. Bü Aen RAO CH CAPUT HERBARIIAMBOINENSIS Liber X. Caput XXXV. vuldigt. De wortel is flegt y regt neergaande, van bui- ten zwartagtig. : Naam. In % Latyn Herba vitiliginum; in ’t Maleits Sajor, of Daun panu; want bet geen eigentlyk Sajor is. in °t Ambons Panu werden "t 1n ’t Maleits ge- noemt zommige witte plekken op ’t groot/te als een ftuiver, die zoo “wel de Indianen als Misty/en in 't aangezigt , aan de armen, en aan °t lyf krygen , en bier van biet dit Panu poeti, dat is Vitiligo alba , en wert by ben voor een fraaigbeid geagt , zoo verre is 't daar vandaan, dat zy 't voor een gebrek zouden bouden , dat zy baar veel meer beneerftigen de zelve te krygen, Want bet kruipt voort, en maakt het gebeele aangezigt wit, dog zonder /chubbens of fcbeuringén, waar mede zy dan pronken. Daar is nog een ander Panu itam , of Panubeffi, dat is Vitiligo nigra, of Lichen, °t welk zyn zwartagtige of donker-bruine plekken „als yzerroeft , niet glad blyvende gelyk de voorige , maar fcbilferen , werden fchubagtig , en mismaken bet aangezigt, werdende dezelve ook voor aan-' ftekende en voortzettende gehouden. Beide zyn ze onder- Jcbeiden van een andere witte fcbilfefinge des buids aan de Indianen, by bun Cadel genaamt , en is niet anders dan een zoorte van Lepra ficca, item nog van een andere zoor- te, die de menfchen gant/ch koolzwart maakt in ’t aange- zigte, en zooleelyk als duivels met rimpelen , en fchilferen des buids aan de Indianen, en is een zoorte van Morphza. Plaats. Het waft over al van zelfs in de tuinen, daar 't voor een onkruid werd gebouden. Men vind bet ook in "t wild, aan de vlakke oevers van rivieren en plaat- zen, die eertyts bebouwt zyn geweelt. Gebruik. My is nog geen gebruik bekent , bebalven dat de vrouwtjes dit zaad nemen als 't nog witagtig is, en balf ryp , waar mede zy iemand vryven, die de voor- noemde Panu Puti beeft , en daar na zig zelven met dat eigen[le zaad, Hier door zullem de plekken aan den eers- ten vergaan , en verfpringen aan den laaft gevreeven , "t welk ze dan alwillens doen , om deze mooje plekken over te erven , 200 zeer beminnen deze zotte Kin Eben de couleur van die geenen, daar ze zoo ongeern. onder flaan. Dit kruid kat overeen te komen: met de fehoone Ly- fimachia, welke BAUHINUS befcbryft in bet or. Bok, Hoofdft. 26.: fcboon deeze een —— bloem draagt. De wortel ruikt na wyn , temt de wilde beeften , en ge» neeft de quaadaardige zweeren, waarom gemeent wert, dat bet de Onagra is, ofte liever Oenagra van de lugt des wyns zoo genaamt , en van Droscoripes Onothura, van THEOPHRASTUS Onagron. : i Diergelyke Kruid fcbynt befchreeven te werden , zoo bet niet bet zelve is, in Hortus Malab. part. 2. fig. 49. met de naam van Carambu, de eerfte zoorte, in ’t Bra- minces Bula-vanga, hoewel de figuur met de befchryvin niet allerweegs overs een komt , ep Carambu zal in^t Malabaars de naam gekreegen bebben , na de gelykeni[fe van Garioffel-nagelen , die men in.de vrugten ziet ,\ dewel- ke aan de Amboinfe langer Zyn dan aan ?t Malabaar/che. Sm De. éen en Twintig fte Plaat od 29 Vertoont inde eerie Figuur het Plekke-kruia: ost: De tweede Figuur wyft aan het Bunge-kruid, en wel het Wyfje, An ber 37. Hoofdftuk befchreeven. ort © o = AANMERKING. Het Plekke-kruid is de Indifche gehoornde, niet pluifige Lyfi- .; machia,,. met een zeer, hooge feel, en ruikende bloem, in - de Catal. van Commel. pag. 214. & Fl. Malab, pag. A1. e _ de Indifche, niet pluifige geele Lyfimachia met een groote bloem en vrugt, na een Kruidnagel gelykende , van Ray bil. plant. pag. 1510. & Cattu Carambu van de H. Ma- lab. a, dee) Tab. so. ziet ook de Thef. Zeyl, pag. 146. Is SES Sy X. Boek. XXXVI Hofdf. AMBOINSCH KRUIDBOEK. ķi CAPUT TRIGESIMUM SEXTUM. Folium tintlorum. Daun benang. aun benang mixtam gerit formam Sajor bajang , D & Gendarufje, flos vero ejus peculiarem habet formam, ac dividitur in albam: & rubram fpe- ciem. Primo. Alba fpecies eft fruticulus femi decumbens , . feu inclinans, lignofos emittens caules , qui inregula- riter in laterales fefe extendunt ramos nodis protube- rantibus, quorum inferiores terre incumbunt, & ali- quando radiculas emittunt. Inferiores nodi femi pe- dem, fuperiores transverfalem palmam diftant, cau- lesque rotunduli funt, fuperiores bifulcati funt , ac vi- rides. Cuivis nodo bina adftant folia fibi obpofita, illis Bajang majoris fimilia, fed ad oras non ita finuo- fa, quatuor & quinque pollices longa, binos ac binos cum dimidio lata, fex pallide virentibus coftis per- ' texta, inferius latiffima, fuperius longo apice donata, intenfe virentia & glabra. Ex ipforum alis quedam alia minora excrefcunt foliola ; ac dein laterales rami, eodem diftinéti modo , formantque obliquas cruces. in ramulorum extremo acuminate burfule con- fpiciuntur ex. binis virentibus. petalis compofite , quz in medio protuberans gerunt dorfum , unumque petalum femper brevius eft-altero. Ex hifce burfulis tanquam ex vagira bini tresve:excrefcunt flores; non fimul, fed fuccefüive. Flores hi peculiarisfunt forme , atque proxime: conveniunt eum illis-Cabi cabi , feu Folii- braéteati, fed breviores funt, ac tenuiore tubo euch, qui-albus eoir bay ol sb ho - Flofculus hic ex binis conftat flaccidis petalis linguæ formibus, longiufculis, & fibi incumbentibus magna ex parte , coloris purpurei feu pallide violacei, in centro tria ftamina uni adcumbunt petalo , quorum unum longiffimum eft. Poft flores longi anguftique excrefeunt nodi ; filiculas referentes „ in quibus latet . femen tenue ac flavum. Foliorum fapor & odor in- gratus eft, fi fricentur , ad. illum Gendaruff@ adce- peosi ipforumque fuccus viridis eft, Radicem gerit ignofam, & ample difperfam. Secunda, feu rubra fpecies priori fimilis eft, excepto quod folia rubras gerant coftas, &-nodi parum ru- beant. Flos ejus magis fufcus eft, nec tam longas gerit ligulas, femen eft ut prioris... Folia cum rubris itis coftis inter manus fricata rubrum tingunt colorem. Nomen. Latine Folium tinélorum : Malaice-Daun be- nang;-Amboinice in Loeboa Meouaul, hi. e 'Oebat rubrum; in Leytimora Aylóu-aba,.quod nomen com- mune eft, cum Brunella upra defcripta conveniens ; Maccaflarige Anruda Locus, Sponte crefcit ad fluminum ripas, & fub fru- ticulis, in hortis etiam plantatur, ubi quam luxurio- fiffime fefe extendit longis fuis flagellis , novosque ` format fruticulos , nodis radiculas emittentibus. Ufus. Rubra fpecies potiffimum in ufu eft , qua rubro colore inbuunt Goflypium album ut & fila, fi nempe coquantur cum foliis & radicibus enw, ad- denda vero funt Lebe folia, tum ruber color tenacior eft, quam ficum ligno Sappan fuerint tin&ta „ac vefti- menta tali modo tincta non om facile per fudores allidum contrahunt colorem, atque hic intenfus co- lor proprie vocatur Beram; quem in finem a multis ac praefertim a Maccaffarenfibus in hortis fuis colitur. Bonoenfes ac Cerame Orientalis incole hoc quoque üngunt ingentia Runei folia, quibus utuntur in Tan- tommen: & “Toedongs, fed tum loco Nenu Lignum Szen, eligendum eit, Foliorum fuccus levibus in- ftillatur vulneribus, que in filvis fepe homines con- trahunt, & cum fuper inpofito ejus folio hzec curant. * , Filorum tin&us fequenti peragitur modo, fume fo- lia ambarum fpecierum, ac rubrarum Brunellarum, ac dimidiam circiter partem foliorum Lebe, ac cor- ticem contufum radicum Nenu, contunde hzc om. nia, adfunde pauxiilum aqua, albaque fila fic mace- rentur per binos tresve dies aqua hac inpregnata , que exficcentur dein ad folem. -Refidùum ad folem calefactum per linteum filtretur, & coquantur fila in aqua hac tinéta, que adventum denuo exficcentur, & abluantur tandem in aqua falfa , exficcentur iterum, tum peracta res eit. Depu- SES EN DERTIGSTE HOOFDSTUR. Het Verwers-blad. aun benang heeft cen gemengde fatzoen van Sajor D bajang en Gendaruffa, dog de blocme beeft een by~ zondere gedaante , en i$ verdeelt in witte en roode. I. De witte zoorte is een half leggent beefterke , met boutagtige fieelen op/chietende , en onordentelyk in zyde- takken verdeelt, zig uitbreidende in uitbuilende knien , waar van de onderfie op de aarde leggen, en zomtyds in- wortelen. De onderfte knith ftaan een büloe voet , de bovenfte cen dwersband van malkander , en de fteelen zyn rondagtig , de boven[le bebben twee vorens tegens malkan- der , en voorts gras-groen. Aan ieder knie ftaan twee bladeren tegen malkander , die van groot Bayang gelyk , dog aan de kanten zoo niet gefronft , vier en vyf duimen . lang, twee en derdebalve breed , met zes ligt-groene diver- ze ribben door-reegen , agter breed , voren met een lange fpitze, hoog-groen, en glad. Uit baren {choot waffen ee- nige andere kleine blaadjes , en daar na zydetakken , op dezelve manier verdeelt , en fchuinze kruifJen uitmakende, Aen ‘t uiterfteder takken , ziet men toegefpitfte beursjes , van twee groene blaadjes gemaakt , in de midden met een verbeeve rugge , en bet eene blaadje is altyd korter dan het andere. |. Uit deeze beurzen als uit een fcheede , ko- men twee of drie bloemen voort ,. niet t'effens , maar na, malkander: : De bloemen hebben een byzonder fatzoen , en komen naa[l met die van Cabi cabi, of Folium ee, ei tum over een, dog zyn korter „en dunder van hals, en de zelven wit. stay Het bloempje beftaat uit twee flappe blaadjes , als lan- ge tongskens of lellen , meeft over malkander bangende , peers of ligt-violet. van couleur „in de midden. met drie draden tegens °t eene blad aanleggende , waar van de ee- ne de lang[le is. Na de bloemen waffen fmalle langagtige knoppen, als bouwkens , daar fyn-geel zaad in: built. De fmaak en reuk der bladeren:is onlieffelyk , als menze oryft., na 't Gendarufla trekkende , en baaren zap is groen, De wortel is boutagtig , en wyd verfpreidt. Il. Of roode zoorte is de voorgaande gelyk, bebalven ‘dat men aan de bladeren roode ribben ziet, en aan de knien ook wat roodagtigs. De bloem is bruinder , en beeft zoo lange lellen niet , bet zaad als "t voorige. De bladeren met roode ribben in de banden gevreeven verwen rood. Naam. Jn ’t Latyn Folium tin&orum ; in 't Maleits Daun benang ; im bet Amboins, op Loeboe Mehuaul , dat is rood Oebat ; op Leytimor Aylou aha , een ge- meene naam met de voornoemde Bruinelle over een ko- mende. Op Macaffer Anruda. Plaats. Het waft in ’t wild, aan de waterkanten, en onder ligte ruigten , °t werd ook in de tuinen geplant , daar "t zig zeer wild uitbreidt met zyn lange ranken, nieuwen [truiken formeert, met de ingewortelde knien. Gebruik. De roode zoorte is meef in gebruik, om’t ` witte Katoen en Gaarn rood te verwen , als men *t met de bladeren en wortelen van Nenu kookt , dog men moet de bladeren van Leha daar by doen, zoo verwenze valter rood- dan Sappan Hout , en de kleedjes daar mede geverwt verbleeken zoo ligt niet door den zweet, welke hooge couleur men eigentlyk Beram noemt, tot welken einde bet by veelen , inzonderheid by de MacafJaren in bunne tuinen gebavent werd. Die van Bonoa en Oofl-Ceram verwen daar mede ook de groote bladeren van Rune, die xy ge- bruiken aan’ de tomtommen en toedongs , maar als dan -moet men in de plaats van Nenu Sappanbout nemen. Den Jap der bladeren in ligte wonden gedruipt , die men int bofcb krygt , em een blad daar over gebonden, geneeft dezelwe. Het verwen van "t. Gaaren gefchied aldus „ neemt de bladeren van. beide voornoemde zoorten, van alderlei roode Bruinelle , en omtrent balf zoo veele bladeren van Leha, kleingekapte fcborze van Nenu wortelen , Bot bet alles kleen, doet wat water daar op, en bet witte Gaarñ, dat even water daar over gaa, laat bet aldus tavee of -drie dagen Joan weeken , droogt als dan bet Gaaren in de zonne.. Het.ander in de zonne warm gemaakt , kleinft door een doek, kookt bet gaarn in dit gevervde water op, droogt bet wederom in de wind , en fpoelt bet ten laaften af in brak avater., ep droogt bet mog eens, x00 is bet klaar, ^ Ga De 52 Depurata ifta Rune folia eodem macerantur modo er binos tresve dies in contufis foliis , fed loco Nena Sappan Lignum fi fumatur, coquuntur, & ad ventum exficcantur. Tabula Vigefima fecunda Ad Figuram primam exhibet -Folium tinttorum. Figura fecunda Bungum exhibet marem. HERBARII AMBOINENSIS Liber X. Caput XXXVII, De voornoemde fcboon gemaakte Rune bladeren , weekt men op de zelve manier , tavee of drie dagen in de geftamp- te bladeren , dog in plaatze van Nenu bet Sappanbout nemende, kooktze.daar na op, ‚en droogze in de wind. De twee en Twintig fie Plaat Vertoont in de eerfte Figuur het Verwers blad. De tweede Figuur wyft aan de Bunge-plant het mannetje. CAPUT TRIGESIMUM SEPTIMUM. Bungum. Bango bungo. femine fupra libro fexto defcriptee , cum qua fepe confunditur, dividiturque in marem & fe- minam. ems , Primo. Bungum mas proxime foliis fuis convenit cum Sajor bajang , hec vero funt anguftiora, acutiora , glabriora, & firmiora, bina fibi obpofita, caules emit- tit virides & quadragonos , in articulos diftinétos, quo- rum ‘ore parum acute funt. d Folia fubtus gerunt plures protuberantes & obliquas parallelas coftas, atque inferius illa anguftata funt, ongiufculis infidentia petiolis, cruciatim pofita. Ju- . niora folia quinque pollices longa funt, binos lata, feniora anguftiora funt & craffiora , oris zqualibus, caules in vertice gerunt quadragonas & acuminatas fpicas pyramidatas, binas ac tres fimul provenientes, media autem femper longiffima eft, atque compofi- tz. funt ex fimplicibus, pallide virentibus foliolis fea fquamulis, ar&e fibi inpofitis, qua fenfim de- hifcuut , & flofculos. exhibent albos & concavos , candem tota fpica fumeum:contrahit colorem, ac de- cidit, “in «qua femen aliquando reperitur pufillum, Inferiores caules terre parum incumbunt , ac fibril- das emittunt , reliqua vero pars fefe erigit , ae fruti- culum format elegantem , u circiter altum. > Secundo. Bungum femina: altior fruticulus ett, multos emittens tenues, & ample extenfos laterales ramos,’ tres.quatuorque pedes altos, infra rotundos , fupra.ad bina latera Íulcatos.;: in:amplos articulos:di- ftin&os, dignofos , «& culmum craffos. yj Folia bina fibi obpofita funt & cruciata, er alis fuis alia-minora., vel laterales ramulos emittentia , inequalis magnitudinis, fed. .cun&a funt fimilia illis Bajang. Jnferiora quetuor & quinque pollices longa func; tres transverfales disitoslata ; longis infidentia petiolis, Ipforüm cofte rariores funt quam in prioribus, & magis oblique decurrunt: fantque illa porro te- nuia, flaccida, intenfe viridia, & fuperiore parte pa- rum: rugofa, feu. vagis ac vix notabilibus pilis hirta. Contrita ingratum przbent odorem ac faporem inftar Gendaruff2.. Rami ejus quam inregulares crefeunt, -& «per flagella aliis incumbunt fruticulis. ' 0: . Flos folitarius brevi infidet pedunculo ex alis fo- liorum proveniens , feu parum in. ipforum finu de- cumbens, breviflimo in pedunculo viridi infidens ca- liculo barbato, cui flos longo tubo inftruétus infidet, Alli.Jasmini fimilis „fuperius in quinque petala .di- Stinétus , quorum tria inferius, & bina fuperius locata funt, albicantia, in inferioribus vero ad internam pen aliquid purpurei confpicitur , .& in. centro ongum erigitur albumque filamentum, quod poft flo- ris lapfum capitulo feu fru&ui infidet , qui magnitu- „dinem obtinet fruétus Capfici minoris , cymbali for- ‚mis, ex rotundo nempe planiufculus, ac bifidus, cu- : jus Å perior pars latiffima eff, atque ab utraque parte inea diftin&tus, juxta quam maturus «in quatuor cellulis longiufculum locatur femen , ac quodvis fegmentum hamum gerit , quo alteri neétitur, fere uti fupra dictum fuit de Opbiocolia altera. ‘Radix tenuis eft, ample fefe difpergens. Nomen. Ambas has herbas Latine voco Bungum marem, ac feminam ; Malaice & Maccaflarice Bungo ‘bungo, primam Lackilacki, alteram Parampuan; Am- boinice in Leytimora Aylouba puti, nomen commu- ne cum Brunelia alba. wë Locus, Ambz crefcunt in defertis hortis > ad ripas fluminum planas, vel in ficcis Sagus filvis. pa Ujus B adfine eft etiam priori, ut & Gendaruffe dehifcit, intus - SEVEN EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. De Bunge-plant. ungo Bungo beeft ook gemeenfchap met bet voors aande , als ook met Gendaru[Ja bet wyfken, boven ' Lib. 6. befcbreeven, waar mede bet dikwils gecon- . fundeert wort, men verdeelt bet in manneken en wyfken. L Bungo bungo bet manneken komt met bladeren , de Sajor Bajang naajt , dog deeze zyn finalder, fpitzer , glad- der ‚en fbyver , tweeen twee tegens malkander , bet [cbies op met groene vierkante fleelen , ook in leden verdeelt , en de kanten zyn wat fcberp. . De bladeren bebben van onderen veele uitftekende, en fchuinze paralelle ribben: en naar agter loopen ze ook fmal toe, op langagtige freelen in ’t kruis. De jonge zyn vyf imen lang , twee breed, aan de enden zyn ze fmalder en dikker , metrevene kanten, de fteelen op bunnen top dragen vierkantige en toegefpitfle aairen , als Pirami- den, tweeen drie by malkander , dog de middelfte is al- tyd de lang fie, van enkel ligt-groene blaadjes of fcbub- bekens gemaakt , digt op malkander fluitende , dog met ter týd gapenze wat , en dan kykender kleine witte bolle bloempjes uit , eindelyk werd de gebeele aaire rook-ver- wigen valt af , daar men zomtyts kleen zaad in vind. r range A fleelen leggen ook wat op de aarde en wor- telen in , dog de reft regt zig op , en maakt een welge- : Sebikt feruikje , omtrent een elle boog. IL Bungo:bungo *twyfken , wert een boogere ftruik, met veele dunne „en wyd uitgebreide zyde-takken opfcbie- tende, tot. drie en vier voeten boog, beneden rond , boven aan de twee zyden gevorent , in wyde leden verdeelt , boutagtig , en een firoobalm dik. De bladeren Daag ook twee en twee tegens malkande- ren, en in bet kruis, uit baaren {choot andere kleinder of ` zydetakken uitgevende van ongelyke grootte, dog alle die van Sajor Bajang gelyk. De onderfie zyn vier en vyf dui- men lang „ drie dwersvingeren breed, op lange Gei zig verdeelende. Hunneribben zyn weiniger dan aan *t voorige, en lopen fcbuinzer , voorts dun, flap , boog-groen , en aan de bovenfte zyde wat ruig’, of met ydele, en pas kennelyke bairtjes bezet. De gevreeven bebben ook een onlieffelyke fimaak y; en reuk als Gendaruffa. Deeze takken waffen zeer omgefchikt , en’wegens baare ranken leunen op de naafte ruigte. b De bloem flaat enkeld op een kort fteeltje, wit den fcboot der bladeren , of een weinig in der zelver geute ruftende , op een zeer kort fleeltje, in.een groen kelkje van baarden gemaakt „ daar.op ftaat een langbalzige bloem, als een Fasmyn , boven in vyf blaadjes verdeelt y waar van drie aan de onderfie, en twee aan de bovenfte zyde flaan, ale le wit, dog aan de onderfte ziet men binnen iets purper 5 ep dp de midden flaat een langen witten draad , die na "t afvallen van de bloem op den knop ftaan blyft. Hier uit wert een vrugt , in de grootte als een Hein Ritsje, ge- fataioneert als een veedel, te weten , uit de ronde plat- agtig: in tween verdeelt , waar van bet bovenfte deel bet breedfte is, en ter weerzyden over den buik een ribbe , of linie, langs de welke zy ryp zynde in tween fplyt , bin. nen in vier celletjes ziet men een langagtig zaad , en ie- der belft-beeft een krom baakje of tand, waar mede betin devandere helft fcbiet, febier gelyk boven gezegt is van de Ophiocolla altera. Dewortel is dun, en wyd ver/preidt. Naam. Beide deeze Kruiden noem ik in”? Latyn Bûn- um mas €” Foemina ; in "t Maleits en Macaffer Bungo bungo bet eerfte Lacki lacki. Het tweede Parampuan; in "t Amboins op Leytimor Aylouha puti , gemeen met de witte Bruynelle. 8 Plaats. Beide wa/Jenze in verlatene tuinen , en aan vlakke oevers van rivieren , of in dreoge Sageboffen. ; , Gebruik. mr X. Boek. XXXVI, Hoff. ` AMBOINSCH KRUIDBOEK. EN Ufus ejus nullus peculiaris huc usque innotuit ; excepto quod folia contrita capiti inliniantur contra Cephalalgiam. Odor enim ac fapor fatis declarant, adfines eife Gendaru(je parampean , & precedenti Daun benang , uti & binisfubfequentibusherbis, unde & etiam ad levia vulnera adhibentur in filvis , eque ac priores, inftillato nempe ipfis foliorum fucco ; ipfisque inpofitis foliis. N. B. Bungi maris & femine icones notata funt Tabula vige- fima prima & vigefima fecunda. i Gcbruik. Hier van is nog niet zonderlyks bekent , be- balven dat men de bladeren vryft , en op ’t boofd fmeert tegens boofdpyn. Want reuk en fimaak bewy/t genoeg- zaam, dat ze uit de maagfchap zyn van ’t Gendarufla parampoean, en ’t voorgaande Daun benang , als mede de twee volgende kruiden , dierbalven: werden. zy ook tot ligte kwetzuren gebruikt in ’t bos , zoo wel als "t voor- gaande , den fap der bladeren daar in gedaan , en °t blad daar over gebonden. N. B. De Afbeeldingen van de Bunge-plant het mannetje en wyfje , komen voor op de een en twintigíle en twee en twintigfte Plaat. e CAPUT TRIGESIMUM OCTAVUM. Moretiana. Daun moreto. quodammodo convenit cum Afclepiade. Cau- liculos emittit tenuiffimos ,. longos , teretes, & quadragonos , vix culmum craffos, tres pedes lon- gos, non erectos, fed ad terram inclinantes , = non tamen facile fibrillas in terram inmittunt. In amplos articulos diftinéti funt, quatuor & quinque pol- lices diftantes, incurvi & inregulares , extremitatibus fefe fenfim. adtollentes ,. frondem gerentes raram. Ad H* quoque prioribus adfinis eft, ac praterea nodos bina locantur folia, ad unam vergentia partem . uti in Afclepiade, cum fübfequenti autem pari obli- quam formant crucem , rarosque emittunt laterales ràmulos,-ita ut fimplicia. tantum fint plerumque fla- ella. oben > are 9m atte da, Eat 2: Folia-optime cum illis Scbili conveniunt, fed infe- rius rotundiora funt, paucas gerencia obliquas coftas,.. obfcure virentia, & ad tactum parum rugofa, nullum . peculiarem faporem pr&bentia cum levi amaritie , H vel Gendarufe. Horum caulium extremum longum format quafi-racemum ex brevibus articulis & pufil- lis foliis formatum,-in quorum finu bina alia minora & angúttiora locantur foliola inftar vaginz conniven- tid, & capitula turgida. Hzc dehifcentia flofculum exhibent tubo brevi & crafliufeulo conftantem , fu- perius in quinque rotundos apices diftin&um , colo- ris lgte purpurei, Caffidis formam prebentem. -Poit hunc. capitula confpiciuntur viridia , brevibus. craffisque inpofita pedunculis , iftudque capitulum apicem er brevem & firmum, matura fefe aperiunt. & dehifcunt in quatuor fegmenta, ac femina ejiciunt: Hic & illic unicum modo confpicitur tale capitulum petiolo fuo infidens , tardeque maturefcunt. Radix parva eft, & gracilis. i Nomer. Latine Moretiana ; Malaice-& Ternatice Daun moreto, item T/cbili utan , h. e. Capficum agrefte, ex forma fructuum & foliorum , licet qualitate fua penitus ab hoc differat , ac fupra libro fexto aliud Capficum filveftre defcriptum eft. . Locus, Uti priores herbe crefcit fub fruticulis in agris, & circa arbores in locis nudis, fed potiffimum ad fluminum oftia, uti in Amboina ad flumina rubri montis, & ad ripas fiuminis Weytommo. - Uus. Foliorum fuccus. rubris & conniventibus in- ftillatur oculis, quos maxime refrigerat , deterget, & claros reddit, quam artem a veterano didici Sinenfi , qui quotidie hanc in fe ipfo inftituebat , dicebatque hanc herbam in fua patria noviffe , fed verum ejus nomen. mihi indicare non. poterat, addens aves cer- tas in füa patria illum quoque adhibere ad oculos claros.reddendos , undc concludi poteft cum noftra quoque convenire Afclepiade. Anno.1678 Amboinz in frequentiorem venit ufum , quum przter morbillos & febres inter homines gras- fabatur anxietas certa pectoris apud Moluccenfes Mo- reto diéta , Amboinice Habayr, cui juncta erat tuffis ficca & difficilis, faucium pruritus, pectoris anheli- tus, & convulfio mufculorum peétoris, uti in mortu- rientibus confpicitur , contra hos morbos exhibent fuccum totius hujus plante, contritum cum pauxillo Cepe & fucco Limonis fwangi, qui tali modo. propi- natur , atque ab illo tempore iftud obtinuit nomen. Tsjeru ingratum fpirantia odorem, fere inftar aque turbide ` AGT EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. De Moerete-plant. enboven nog eenige overeenkom/t met de Afclepias , of Swaluwe wortel. Het beeft zeer dunne, lange ranken , en vierkante fteeltjes , (baart een flroobalm dik, drie voeten lang, niet opgeregt, maar ter aarden leggen- des dog niet hgt inavortelende. Zy zyn in wyde leden verdeelt., vier en yf duimen van malkander fiaande , en daar en hoven krom en ongefchikt loopende, met de einden, haar allengskens opregtende , en ydel van loof. Aan de knien. flaan ook twee bladeren aan malkander , beide na een zyde gebogen y. gelyk die aan de Swaluwe wortel, dog met bet volgende paar maken ze een [cheef kruis , en ge- ven weinige zydetakken uit „ zoo dat bet meeft uit enkele ranken bag a uba ian pobi cis situm De bladeren gelyken beft na ’t Schili bladeren, dog agter lopenze ronder, met weinige fchuinze ribben , doods- groen , en wal ruig in ’t aantaften , van geen zonderly- ken fmaak , met een kleine bitterbeid , maar vies van reuk als fpoelwater; of Gendaruffa. Het uiterfle van deze Seelen, formeert een lange tros van korte leden, en klein- dere bladeren gemaakt , tn welkers [choot twee andere nog kleindere , en fmaller blaadjes fiaan, t'zamen luikende als een [cheede, en met een knopje bezwangert. Deze vam. malkander gaande, vertoonen een bloempje , met een kor- ten dikagtigen bals , en vooren in vyf ronde boeken ver- deelt , -ligt-peerfch van couleur , van fatzoen mede belm- agtig. Hier na vind men groene knopjes , op korte dikke fteel- tjes, en bet knopje beeft een kort ftyf Jpitsken, ryp zyn- de openenze ben in wier deelen , en laten bet zaad uit- wallen. Men ziet maar bier en daar een knopje op zyn fleeltje , en men vind ze langzaam ryp. De wortel is klein, en rank. D it is nog al wit de voorige maag/chap, en heeft daar- Naam. In ’t Latyn Moretiana; in't Maleits en Ter- nataans Daun moreto ; als mede Tfchili utan , dat is Capficum agrefte , na de gedaante der vrugten en bla». deren, hoewel in eigenfcbap gants daar van verfchilt y en boven Lib. 6. is een ander Capficum filveftre be/chreevem Plaats. Het waft als de voorgaande onder laage ruigte in "t velt ontrent geboomte , daar "t kaal is , maar lief) aan de uitgangen van de revieren, gelyk op Amboina aan de revieren van den rooden berg , en aan de kanten van de Weytommo. Gebruik. Het fap van de bladeren werd in de roode en lopende oogen gedaan, die.’t merkelyk verkoelt , afvaagt ; en verklaart. Een konft , die ik van een ouden Sinees ge- leert bebbe , die bet dagelyks zelfs aan zig probeerde , eu. zeide dit kruid in Ee gekent te bebben, dog wifte my den regten naam niet te zeggen, daar nog by Ass $ dat zekere Vogelen in zyn land bet ook gebruikten, om °t gezigte te verklaren, «vaar uit men befluiten kan, dat bet met onze Asclepias moet. over een komen... e Anno 1678. is bet in Amboina in meerder gebruik ge- komen , wanneer nevens de mazelen en koortzen onder de menfchen regeerden, een zeeker benauwtbeid van de borft, op Molux Moreto genaamt , op Amboin Hahayr, waar by een drooge moeiely&e hoeft is, jeuken in de keel y ruche-, len in de borft , en trekkinge van de, bor fl-fpieren ; gelyk. de fiervende maken, tegens dezelve gebreeken gevenze dem Jap van dit gebeele gewas, met cen weinig. Ajuin en fap van Lemon fwangi gevreeven, en uitgedrukt te drinken, en van die tyd af beeft bet den voornoemden naam behouden. et Tsjeru D 54 Tsjeru tardavel Hort. Malab. part. 10. fg. 94. de- fcriptum quodammodo convenit cum hac Moretiana, fed in ifto horto nulli ejus notantur fruétus. Ipfi au- tem virtutes tribuuntur , quod folia in Canja feu Ory- ze aqua contrita & inlinita curent ictus vesparum & bomborum. Tabula Vigefima tertia Ad Figuram primam Moretianam exhibet. Figura fecunda Efulam exhibet efculentam Cap 40. defcrip- tam, quz convenire videtur cum illo, qui Tithymalus Zey- lanicus Botryoides, cauliculis villofis. 7 bef. Zeyl. pag. 223. Tab. 104. dicitur, ac licet figure non quadrent , hic tamen pertinet, diverfo forte natalis loco varians, vel ejus varie- tas habenda &c, HERBARII AMBOINENSIS Liber X. Caput XXXIX. XL, Tsjeru tardavel in hort. Malab. part. 1o. dh. 94. be- Jcbreeven-, heeft eenige gelykenifJe met deeze Moretiaan , dog inde Hortus zyn geene vrugten daar van bekent. Hem werden de kragten toegefchreeven , dat debladeren in Can- jaof ryftwater gevreeven en op gefineerd, geneezen de flee- ken van Wespen en Hommelen. De drie en Twintigfte Plaat Vertoont in de eerfte Figuur de Morete-plant. De tweede Figuur wyft aan de eetbare Efula ofte Melk-plant ; in het 40. Hoofd/tuk befchreeven, welke fchynt overeen te komen met die geene, welke de Ceylonfche, getrofte Ti- _thymalus met ruige fteeltjes genaamt wert in de Thef. Zeyl, pag. 223. Tab. 109, en fchoon de Figuren niet veel accor- deeren, hier egter toe behoort, mogelyk door de verfchei- de geboorte plaats verfchillende, of daar van een verande- ring zynde &c. CAPUT TRIGESIMUM NONUM. Olus Caprinum. tens binos cum dimidio pedes altum, ac fimpli: cem, inque raros ramos diftinétum. Folia op- time conveniunt cum illis precedentis Bungi, fed longiora funt, glabra, & flaccidiffima, mox emarci- da, quum exftirpetur hec planta. Flos etiam cum illo Bungi femine convenit, fed longior eft & cras- fior , coloris lete ccerulei, aliquando etiam albicantis. |! E quoque adfinis eft prioribus, caulem emit- Fru&us funt virides nodi inftar tenerorum Capfici: fructuum nigricantium , dehifcunt autem inftar prio- rum. Radix vilis eft, alba, & difperfa. ` Nomen. Latine Olus caprinum; Malaice Sajor cam- ` bing. Picks Potiffimum amat crefcere fub Calappis , aliisque in umbrofis locis, humidis nempe fub $ culis & gramine. ; kc Ufus. Capre hanc amant depafcere herbam , unde faum obtinuit nomen, fic quoque olus eft bonum ho- minibus, prefertim in filvis & exercitu, ubi quon- dam noftri milites nomen ipfi dederunt oleris Caprini. N. B. Huic capiti nulla adjea fuit icon. uti- t NEGEN EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. . Het Geite-moes. de, bet fcbiet op derdebalve voet boog , met eene en- kelde Deel, in weinige takken verdeeld. De blade- ren gelyken beft na *t voorgaande Bungum ’t svyfken , dog zy zyn langer, glad , en zeer flap, Bes Jlenzende , als men *t kruid uittrekt. De bloemen gelyken ook na Bun- gum bet wyfken , dog langer en dikker van bals , ligt- laauw, en zomtyts witagtig. De vrugten zyn groene knoppen , als jonge Ritsjes , die zwartagtig werden , en open berften, gelyk bet voorige. De wortel is gering , wit , en verfpreid. à; Naam. In bet Latyn Olus caprinum , i» ’t Maleits Sajor cambing. . ^. Plaats. Het waft liefft onder Calappus-boomen , enan- dere fcbaduwagtige plaatzen , daar °t wat vogtig is , onder lage ruigten en gras. . Gebruik. De Bokken weiden dit kruid geern af, waar van bet den naame beeft, zoo is ’t ook een goet kook Sajor voor menfchen , inzonderbeid als men in "t bofcb is, en in "t leger , daar eertyds onze Soldaten bet den naam van bok- ken Sajor gegeeven hebben. N og al bangt dit aan de maag fcbap van de voorgaan- N. B. By dit Hoofdftuk is geen Figuur van de plant geweeft, CAPUT QUADRAGESIMUM. -Efula eftulenta. Daun bidji catjang. "7f &c peregrina feu exotica Efule' fpecies eft, boues noxia, caulem emittens fimplicem, in nullos vel raros laterales ramos diftinétum, rotundum & rugofum, plerumque pedem altum, fi vero inter alias crefcat herbas, trium pedum altitu- dinem obtinet. Folia bina fibi funt obpofita, aliquando cruciata plerumque tamen binos formant ordines usque ad fom- mum, illis Menthe fimilia, craffiufcula, ad oras ob- tufe ferrata ab utraque parte ec pilofa, paucis obliquis coftis pertexta, binos pollices longa, digitum lata, obfcure virentia, fuperne poris oleracei, cum levi adftritione & aciditate non tamen ingrata. Quum abrumpuntur , paucum ex- ftillat album, fpiffumque lac, non acre. Ex una folii ala brevis excrefcit petiolus , umbellam fuftinens, ex multis virentibus & rugofis capitulis compofitam magnitudine feminis Sinapios , quz aliquando aliquid rubri gerunt. Hi flores cum umbella optime referunt fores Ti- tbymali beliofcopit , excepto quod granula fint minora & rugofiora, fimilis um tur folio, fed femper in obpofito, ac fic alternatim. In iftis capitulis ruffum quoddam detegitur femen. Radix tenuis eft, fed dura, & ample extenfa. UNS rubentia, fa- Nomen. la in fubfequenti confpici- VEERTIGSTE HOOFDSTUK. De eetbaare E/ula. it is een vreemde zoorte van Efu]a , dog ganfch niet Jcbadelyk , bet fcbiet met een enkelen fteel op, in e geene of weinige zydetakken verdeelt , rond en ruig, in't gemeen een voet hoog , maar tu[Jcben andere krui- den opfcbietende , wert bet drie voeten boog. De bladeren Doan twee en twee tegens malkander , zome: tyds in °t kruis, dog meeft twee rygen uitmakende tot bo- ven toe, die van Mentha gelyk, dikagtig , aan de kanten donker gezaagt , ter weerzyden ruig en bairig, met wei- nige fcbuinze ribben , twee duimen lang „ een vinger breed, doods-groen, aan de bovenfte zyde met wat roods gemengt, van fmaak moeskruidagtig , met een kleine ad- Jtriëtie en zuurte, dog niet onaangenaam în ’t eeten. Als men ze afbreekt, loopt "er een weinig witte en dikke melk uit, zonder eenige fcberpte , uit den {choot van "t eene blad komt een kort fteeltje voort , dragende een kleine dolle van veele vuil-groene en ruige knopjes gemaakt, in de grootte van Moftaartzaat , daar men zomtyds wat roods op ziet.. Dit bloeizel , en de dolle gelyken zeer wel bet bloeizel van Tithymalus helioscopius, behalven dat bet kleinder van korrel, en ruiger is, diergelyke dolle flaat ook aan ^t vol- gende blad, dog altyd aan de tegen overftaande zyde, en %00 Voorts met beurten. In de voornoemde knopjes vint men eenig ros zaad. De wortel is dun, deg bart, en wyd verfpreid. Naam. Tab. XXII. | Pa. ra. X. Bock. XL. Hoofdft. Nomen. Latine Efula efculentay Malaice Daun bidji katjang , quum pufilla gerat & adgregata inftar Kat- jang grana, ac fic Amboinice Hutta abue , h. e. Ram- pot katjang , feu Katjang gramineum. : x Locus. Sponte crefcit in hortorum areis, aliisque in agris cultis, fed tanquam Zizania habetur. Ufus. Spreta eft herba , ac raro cruda editur, tener- rimi vero caules & folia cum Bocaffan mifcentur, cui addita haud ingrata eft herba per levem adftritionem cum pauca aciditate. Per longum tempus imitari non aufus fui , quüm herba fit vilis & fordida, & inftar Efule lactefcens , donec alii id fepius inftituiffent , quum expertus fui, hanc pluresque alias la&tefcen- tes herbas rugofis pilofisque foliis gaudentes , effe innoxias , fic cunête Varingarum fpecies , atque ‘arbor Malabuol, folia gerens pilofa , innoxium gerunt lac. Contra proximus ipfarum cognatus Siri boppar , folia gerens glabra, naufeofum habet lac. RUNS Lac vero noftre herbe Cürab inlinitur, qaum prius fit {carificata, ut acari extrahantur, qui prorepete fa- ciunt, uti etiam cum Pule lacte id inftituitur. Cum hac multum convenit Herba colubraria- Pifo- nis , Portugallis Herba d'Cobres dicta , a Pifone Cap. 59. libr. 4. defcripta, quz plantula eft humilis, ubi- ue crefcens in Brafilia, lactefcens, folia gerens in- far Menthz ferrata, & obfcure virentia. Caules ejus fufci funt, & radix rubens. Flofculi in umbellulis conle&i funt, ex foliorum alis ortum ducentes, ex viridi & rubro colore mixti, hec herbula fpecificum & comprobatum eft remedium contra venenatos fer- pentum morfüs , fi mafticata vel contrita ipfis inpona- tur, ac ficca in pulverem redaéta & propinata, inpofita autem mox dolorem fedat, & venenum extrahit, in- gefta vero cor corroborat, quod per venenum languet. N. B. Hujus Figura reperitur expreffa Tab. 23 fig. 2. .AMBOINSCH KRUIDBOEK, 55 Naam. Jn ’t Latyn Efula efculenta ; iz ’t Maleits Daun bidji katjang ; om dat bet kleene by een geboopte korrels beeft als Katjang , en zoo int. Amboins Hutta ahuæ , dat is Rompot katjano, of Katjangs gras. Plaats. Het waft van zelfs in alle tuinen op de bedden, en andere gebouwde landen , en wert voor een onkruid gebouden. Gebruik. Het is een veragt kruid , en wert zelden raauw gegeten , te weten de jong [le Deelen en bladeren met Boca[Jan , daar °t niet onaangenaam by is, want bet beeft een kleene adftriétie met een weinig zuurte. Ik beb *t lange niet durven nadoen, dewyl * een leelyk kruid van aanzien, en 200 melkagtig is als een Efula , tot dat bet my dikmaals voorgedaan wierd , wanneer ik bevond , dat dit en meer andere melkagtige kruiden, die raauwe of bairagtige bladeren bebben , onfchadelyk zyn. Zoo zyn alle. Waringas geflagte , en den boom Malahuol , die bairagtige bladeren heeft , onfcbadelyk van melk. Daar en tegens baar naaften neef Siri boppar met zyn gladde bladeren , beeft een walgelyken melk. De melk van dit kruid werd ook op Curab geftreeken ; als °t eerft rauw gefchraapt is , om de zieren daar uit te trekken; die bet voort eeten veroorzaken , gelyk men an- ders met de melk van Pule doed. Hier mede beeft groote gelykeni[Je bet Herba colubra- ria, in ’t Portugees Herba d’Cobres, by Pifo , cap. 59. lib. 4. befcbreeven, een laag en ovaal groejend kruidje in Brafil-melk gevende , met gezaagde bladeren als Munte , en doods-groen. De fteelen drin „ en de wortel roodagtig. De bloempjes in kleene dolletjes vergadert , uit den fchoot der bladeren ontfpringende , uit den groenen en rooden ge- mengt , dit kruidje zal een geprobeert geneesmiddel zyn tegens de venynige beten der flangen , gekaauwt of ge= wreeven , en daar op gelegt , bet gedroogde gepulverzeert en ingedronken , bet opgelegde zal den pyn terftond ftil- len, en bet venyn uitzuigen , bet ingenomen zal bet hert verfterken, dat door-venyn verflaauwt is. ` N. B. De Figuur van deze plant komt voor op de 23. Plaat ~ figs 2. ` CAPUT-QUADRAGESIMUM PRIMUM. Conyza odorata. Sombong, Conyza odorata , Helenium Indicum ,-& Salvia In- dica, re vera enim convenit cum tribus his herbis; more crefcendi cum Conyza convenit, foliis lanugino- fis cum’ Helenip , & odore cum Salvia. ' es I N Europzis herbariis quedam reperitür herba , dicta Quatuor ejus obfervavi fpecies, quas omnes hoc in capite defcribam, quarum prima eft Conyza odorata, feu Sombong verum, fecunda Comyza mas, tertià Comy- za cadaverum, feu Sombong bankey, quarta Conyza In- dica minor, feu Tabaco utan. Primo. Conyza odorata, feu Sombong verum & vul- gare, frutex eft, quinque fexve pedes altüs, caulem adtollens rotundum, craffum, ac ferelignofum , qui fefe dividit in multos rectos laterales ramos , primo ere€tos, quique inveftiti funt foliis copiofis fimplici- bus & fine ordine pofitis, atque hec optime conve- niunt cum illis Helenii, fed minora funt, fpithamam vel pedem longa , palmam lata, ad oras inequaliter ferrata , ac preter transverfales coftas gerunt venas innumerabiles cancellatas, unde penitus contracta & quafi rugofa funt, licet ad tactum non ita fint, fed mollia, &ab utraque parte diftinéta lanugine obducta , fuperne ex cinereo viridia inftar Salvie , inferne albi- cantia. Inferius anguftata funt, & lacinias ibi gerunt quatuor vel fex, feu acutas foliofas adpendices inftar Salviz, fed multo majores. Inferiora folia plerumque emarcida ad caules de- . pendent, & fuperiora anguftiora funt, magis albentia & lanuginofiora, ac parum conniventia inftar auricu- larum Leporum ; ipforum odor & fapor aromaticus eft, optime ad Salviam adcedens, cum quadam ama- ritie. Superiores caules fefe dividunt in plures mino- res, uti in Conyza, cuncti albi & lanuginofi, cinerea gerentes oblonga capitula uti in La&uca, quz fefe aperientia flores exhibent, fed qui petalis —— e - EEN EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK. De ruikeude Conyza. zeker kruid, °t welk zy Conyza odorata, Hele- *- nium Indicum , ez Salvia Indica noemen, want bet beeft inderdaad gemeenjcbap met die drie kruiden , aan wasdom is bet een Conyza, aan wolagtigheid der blade- ren een Helenium , en aan reuk een Salie. ` JE beb "er wier zoorten van aangemerkt, die ik alle vier in dit Hoofdftuk befebryven zal, als ten eerften Conyza odorata, of bet regte Sombong, ten tweeden Conyza mas, of °t Manneken, ten derden Conyza cadaverum , of Som- bong bankey, en ten wierden Conyza Indica minor, of "Tabaco utan. is ; I. Conyza odorata, of de eigentlyke en gemeene Som. bong , is een beefler van vyf en zes voeten boog , met een ronde , dikke, en fcbier boutagtige fleel opfcbietende , die zig in veele regte zydetakken verdeelt , meeft over eind ftaande, zg zyn bekleed met veele bladeren, enkel, en zon- der ordre fiaande , die van 't Helenium beft gelykende, dog kleinder , een fpan of een voet hng, een band breed , aan de kanten ongelyk gezaagt , bebalven de dwersribben bebben ze ontelbare kleine aderen , ruitsgewys door mal- kander ‚waar door zy gebeel rimpelig fchynen , egter niet ruig, maar zagt in t aantaften, ter weerzijden met een merkelyke wolagtigbeid bekleed , boven graauw-groen, ge- lyk Salie , van onderen witagtig. Agter loopen ze fmal toe, en bebben aldaar vier of zes lapjes of (Ditze blaadjes, gelyk de Salie, dog veel grooter. De onder fte bladeren bangen meeft verdort by de fteelen af, en de bovenfte zyn fmalder , witter, avolagtiger ¿en wat t'zamen luikende als bazen-ooren , reuk:en [maak is Jpeceryagtig, na Salie beft fmaakende, met eenige bitter- beid. ` De bovenfte fbeelen verdeelen baar in veele minde= re gelyk in Conyza , alle wit en wolagtig „ draagende graauwe pu tc knoopen gelyk de Lactuca; die baar openende bet bloeizel willen zyn , dog bebben geen ken» baare blaadjes gelyk cen bloeme, maar enkel fyne draaden, van D aar is in de Europifcbe kruide-boeken ingefloopen een 56 HERBARII AMBOINENSIS deftituuntur, quz alii gerunt flores, funtque tantum- modo formati ex fimplicibus pappis duplicis fübftan- tie. Inferior enim floris pars tuberculum eft, ex den- fis conítans flavisque filamentis, fubtilifiimos & albos gerens pappos inftar Goffypii, qui facillime a vento diflipantur , inferiora autem fegmenta, quibus infident, femina funt, per que hzc planta propagatur. — Radix ejus fatis crafla eft, in multas ramificationes difperfa , füb terra parum prorepens , atque in quibus- dam locis furculos emittens, haud longe a primaria radice diftantes. Varietas ejus eft. Si hec herba in hortum transplan- tatur, vel in agro crefcat culto , arbufculam exhibet, inferius lignofum gerentem ftipitem , brachium cras- um, crafliffimas proferentem radices , longiffime fefe extendentes, ac multas producentes plantulas, que- que in hortis crefcunt, non tam cinerea vel lanugi- nofa gerunt folia, que neque tam amara funt, fed ma- gis virentia, & ad cibum aptiora. T Secundo. Conyza mas, feu Sombong mas altior ex- crefcit priore, ad fex vel feptem pedum altitudinem. Ejusque folia. majora funt , pedem circiter longa , quinque fexve digitos lata, ad oras ferrata, inferius prope caulem acuminata, & auriculis deftituta , ob- Ícure virentia, rugofa penitus, & contracta, nec la- nuginofa. Odor cum priore convenit, fed fapor ma- is amaricat, ac proinde.ad cibum non tam apta eft ec planta. Flores fimilia quoque funt oblonga virentia capitu- la, amplius fefe aperientia quam in priore , pappis quoque completa, quz primo flavent inftar floris , ac dein in pappos albos degenerant. In hortis & locis umbrofis inftar arbufcule quoque excrefcit, ac ligno- fum format caudicem. Tertio. Conyza cadaverum, feu Sombong bankey al- tior paulo eft, ad feptem vel octo pedes excrefcens; ejus tola omnium maxima funt, ceterum. ejusdem cum prima forme, inferius enim bina ternave gerunt foliorum paria, obfcure virentia & rugofa inítar fe- cundz fpeciei, ipforum odor & fapor magis filves- tris eft, propius ad illum Conyze noftratis adcedens , cum ingrata quoque amaritie , ufui culinario inepta, flores ejus ac radices funt uti in fecunda fpecie. Quarto. Conyza Indica minor, feu Tábaco tan Vatie- tas tantum videtur effe fecundz fpeciei, excepto quod plerumque minor fit, & optime convenit cum Conyza noftra campeftri, tres cum dimidio & quatuor pedes alta, viridis quoad caules & folia, que duplicem ha- bent formam , que primo enim progerminant , illis En- divie fimilia funt, feu paulo magis majora & auriculis deftituta , fubfequentia inferius parvas gerunt auriculas, parum rugofa, contracta, ad oras quoque ferrata. Flores funt primo obfcure virentia capitula ; que fefe aperientia magis flavefcunt quam priores, actan- dem quoque in pappos abeunt. Contrita folia odo- rem Conyze referunt, vel uti in hifce volunt terris, inftar foliorum "Fabaci. Nomen. Clufio exotic. libr. 4. cap. 23. vocatur Plan- ta Bantamica, atque ibi ab ipfo defcripta ex chartis Dottoris Colii, qui eam vocat Conyzam odoratam , .& Helenium alterum Indicum , Salvie odorem fpirans , cunc- . ta enim huic competunt tria ifta nomina, & cogno- minata eft ab urbe Bantama metropoli precipua Ja- ve, ubi Dr. Colius eam primus invenit, quum Bel- ge ibi primo degebant, antequam Batavia erat condi- tà, quod anno 1619 primum incepit. Ad meliorem notitiam & diftinétionem quatuor he fpecies ita denunciari poffunt. N ‚Prima dici poteft Conyza odorata , feu Helenium In- dicum Salve odore ; Belgice Ooflindijcbe ofte wilde Salie ; Malaice Sombong & Sembong. Amboinice Aylaun ta- binan , Ñ. e. folium odoratum, quod nomen cum aliis herbis commune eft. Ternatice „Madicapo ;. Javanice , Baleyice, & Maccaflarice Sombong quoque dicitur, & Bandice e i Secunda fpecies Conyza Indica mas mihi dicitur. Malaice Sombong lacki lacki. Tertia fpe- cies Conyza cadaverum ; Malaice Sombong bankey , ob fubfequentem rationem. Quarta: fpecies Conyza: In- dica minor, Malaice Tabaco utan , h. e. Tabacum Al- veftre, quod nomen fubfequens quoque gerit planta, Locus: A Java nota eft per omnes Orientales infu- las, & campum amat apricum, fterilem, arenofum, ac lapillis mixtum , juxta plānas fluminum ripas, & ad oras filvarum. d Semen Liber X. Caput XLE van tweederlei fubflantie. Want bet onderfte van de bloe- men is een beuveltje van digte geel-agtige draadjes ge- maakt , dragende zeer fyne en witte vlokken, als Cattoen, zeer ligt met de wind verfbuiven , en de onderfte voetjes, daar ze op flaan , zyn bet zaad , ’t welk deze plante vermenigvuldigt. De wortel is redelijk dik , en in veel takken verfpreid, onder de aarde wat kruipende „ en bier en daar nieuwe /pruidjes uit gevende, dog niet ver van de boofd/tam. Verandering. Dit kruid in een tuin of op een gebouwd land opfchietende werd een kleen boompje , beneden met een formeele boute flam , een arm dik , en zeer groove wortelen , die zeer verre zigverfpreiden , en veele plantjes voortbrengen, ook al 't geene in de booven waft , is zoo graauw en wolagtig niet van bladeren , nog zoo bitter, maar groender en bekwaamer in de koft. II. Conyza mas , of Sombong bet manneken , fcbiet booger op dan het voorgaande, tot zes en zeven voeten. De. bladeren zyn grooter , omtrent een voet lang , «yf en zes vingers breed , aan de kanten gezaagt , agter tegens den boofdfteel (pits toeloopende , zonder eenige ooren , donker- roen, gants ruig en rimpelig , dog zonder wolagtibeid. De reuk komt met bet eerfte over een , maar de fmaak is vry wat bitter , en dierbalven tot bet eeten zoo bekwaam niet, De bloemen zyn ook langwerpige groene knoppen , die baar wyder uitbreiden dan aan de eerfte, ook met vlorken uitgevult, in't eerfi wat geels vertonende als een bloem, daar na ook in witte fluifkens veranderende, In de boo-. ven of aan fchaduwagtige plaatzen Jchiet bet mede op als een boompje, en gewint een boutagtigen ftam. III. Conyza cadaverum , of Sombong bankey het nog wel zoo boog op, te weten zeven en agt voeten. hoog, de bladeren zyn de groot{te van allen, anders van de zelf- de gedaante met bet eerfte , want ze bebben agter twee en’ drie paren ooren mede donker-groen en ruig als de tweede; zoorte, baaren reuk ende fmaak is wat wilder, onze Co- nyza nader komende , ook met een ig bitter- beid , tot bet eeten ganfcb onbekwaam. Bloemen en wor- telen zyn als aan de tweede zoorte. IV. Conyza Indica minor , of Tabaco utan; fcbynt fugis een verandering te zyn van de tweede zoorte , be- balven dat bet doorgaans kleinder -blyft , en met onze veld Conyza beft over een komt „ vierdebalve en vier voeten boog, gras-groen van fleelen en bladeren , die van tweederlei fatzoen zyn, want de eerfb-uitkomende zyn , de Endivie-. bladeren gelyk , of wat grooter, en zonder ooren, de vol- gende bebben kleine ooren agter , weinig ruig, en rimpelig, aan de kanten ook gezaagt. De bloemen zyn sert donkergroene knoppen „ dewelke baar openende meer geels vertoonen dan de andere, einde- lyk-ook in fluifkens veranderende. De gevreeve bladeren ruiken als Conyza, of gelyk ze bier te lande willen , als Tabaksbladeren, - Naam. By Clufius exot: Lib. 4. Cap. 23. werd dit kruid genaamt Planta Bantamica, en-aldaar van bem uit de Chartabellen van Doctor Colius be/chreeven , dewel- ke bet zelve noemt Conyzam odoratam , en Heleniumal- terum Indicum, Salviz odorem fpirans , want het mag wel van alle drie den naam voeren, en is bygenaamt van Bantam de voornaamjte koopftad op Fava, daar "t Dotor Colius eerftmaal gevonden beeft , vermits de Hollanders baar eerfte rezidentie aldaar badden, eer dat Batavia ge- bouwt was, "t welk zyn begin genomen beeft Anno 1619. Tot beter onder/cheid mag men de vier zoorten aldus be- namen. - De eerfle kan bieten Conyza odorata , of Helenium Indicum 'Salvie odore, in 't Duits Ooftindifche of. wilde Salie ; «p "t. Malebaars Sombong en Sembong ; in ’t Amboins Aylaun tahinan , dat is welriekend blad 5 een naam met andere kruiden gemeen, Op Ternaten Mar, dicapo; op Fava, Baly en op Maccaffer biet het ook Som- bong; op Banda Sembong; de tweede zoorte Conyza In- dica mas; in Maleits Sombong lacki lacki. De derdë zoorte Conyza cadaverum; int Maleits Sombong ban- , key, om volgende reden. De vierde zoorte Conyza Indica minor 5 in "t Malabaars Tabaco utan, dat is wilde Ta- bak, welken naam bet volgende krüid ook ‚voert., ` Plaats. Het is van Fava-aan bekent door alle de Oos- terfche Eilanden, bet bemind een open veld, daar bet dor, zandig , en met kleine (beenen gemengt is, langs de. vlak- ke oevers wan de rivieren, en aan de kanten van 't ME ee mmy anre mese zn i b PIE X. Boek. XLI. Hoof dff. Semen per ventum longe projicitur, & aliquando in hortis progerminat , ubi tam alte excrefcit, & ma- gna profert folia , que viridiora minusque lanuginofa funt campeftri Sombong, ut diverfa haberetur fpecies. Secunda & tertia fpecies umbtas magis amant, unde & multum in vallibus & fub aliis vagis crefcunt arboribus. uarta fpecies raro obcurrit , ac potiffimum in defer- tis hortis & circa pagos. Ufus. Prima fpecies potis in ufu eft, fed quan- tum mihi notum eft, ab incolis harum infularum neu- ` tiquam ad olus, uti Dr. Colius apud Clufium 1. c. teítatur, a Bantamenfibus adhiberi. Aliis tamen mifte- tur oleribus, vel fola hzc planta coquitur & editur contra alvi tormina , quz ex flatibus & frigore fuum habent ortum , temperatam enim habet proprieta- tem, fed magis calefacientem & exficcantem. Hinc & ejus folia ubique in ufu funt ad calida balnea & fo- tus non tantum iis, qui Indica laborant Paralyfi feu Beriberi , fed etiam omnibus profunt ex diuturno con- valefcentibus morbo, ac cunctis debilibus & defati- gatis, qui ejus balneo utuntur vel vapore, quum co- piofus fubfequitur fudor. : Solummodo cavendum eft, ne in ardentibus febri- bus vel emaciatis adhibeatur hominibus, quum ardor augeretur ; quin folummodo quis fefe lavet aqua te- pida, in qua Sombong cuin refrigerantibus herbis, ac prefertim Gendarufa fuit incocta. Ad primum balneum fumuntur folia Sombong, La: ondi, & Guajavi filveftris ana manipulum, foliorum imonum dimidia pars , que aque incoquuntur, & pro balneo adhibentur. Balienfes foliorum fuccum mi- fcent cum lacte Peele & fucco Daun conte, quem exhibent contra alvi tormina, vermes, & ftomachum corruptum, qui cibum averfatur. Eadem hzc folia tam recentia quam ficca cuivis addi pofluntcibo, loco Salviz , ad ftomachum corroborandum , & proftratum adpetitum reftituendum. Alii hunc in finem bibunt EE decoctum, vel quod melius eft, tenerarum radicum decoctum , quarum fruticuli nullos adhuc- dum gerunt flores, vetufte enim radices nimis lig- nofe funt, ac fere infipide. Viridia folia minutim confciffa tam fola quam aliis admixta foliis in placentas pinfüntur. Dimidium fo- lium cum Pinanga aliquando mafticatum ciborum coctionem promovet , & ftomachum calefacit diebus frigidis. Ipforum fuccus vel decoctum propinatum nimios menfium fluxus prohibet. Bine fubfequentes fpecies in cibo non adhibentur, fed magna ipfarum folia fumuntur ad cadavera, quum abluta fint, detergenda, unde & tertia fpecies pecu- liariter fuum obtinuit nomen. Quarta fpecies cibo quoque inutilis eft, fed folio- rum fuccus propinatur ad Gonorrheam depurandam, & midtus dolorificos curandos, ni modo confundatur cum fubfequenti planta, qua, idem gerit nomen. Bontio Lib. 6. Cap. 60. dicitur Salvia Indica arbore- - feens. Licet nunquam in ea obfervaverim floresex albo ceerulefcentes, quique aptifunt, utfaccharo condian- tur. Ceterum in horto meo hanc quoque vidi ad binorum hominum altitudinem excretam, ut fupra. Teftatur quoque fpecificum effe remedium cantra Indicam Paralyfin i Beriberi, fi cochlear ejus fucco repletum ingeratur cum vino, & ad quotidianum fo- tum externe folia-adhibeantur. Quz cum illis La- gondi & Daun lontas mixta Malaienfes muliercule adhibent contra quavis frigida vitia uteri & nervo- rum. Quum vulgus binas ultimas fpecies ob foliorum fi- militudinem fzpe confundat , s praefertim adten- denda funt, utraque ipfarum folia rugofa & obfcure virentia effe, fed vere Sombong bankey folia inregu- lariter dentata funt, inferius po gerunt magnas auriculas, & in domo depofita mucidum fpirant odo- rem. Folia autem verz Sombong lanuginofa funt , re- gulariter dentata, & in cubili "Ce vifcida funt , & aromaticum fpirant odorem. Nari patsja bert, Malab. part. 10. fig. 62. defcripta hujus congenera videtur effe fpecies, minora gerens fo- lia & purpureos flores, odorata quoque, & a Comme- lino habetur pro Conyza Malabarica. Tom. VI, Foli- AMBOINSCH KRUIDBOEK. $7 Het zaad werd door de wind verre gevoert , en komt zom- tyts in de tuinen op, daar het zoo boog opfchiet , em groo- te bladeren gewint , die ook groender en min wolagtig zjn, dan bet veld Sombong , dat men "t voor een byzondere zoorte zoude aanzien. De tweede en derde zoorte willen meer fchaduwe bebben , dus men ze veel in valeien en on- der iedel geboomte vind. De viérde xoorte werd weinig gevonden , en meeft in verlaatene tuinen en ontrent de Aquen. : cbruik. De eerfte zoorte is meeft in gebruik, dog 200 veel my bekent is by de Inwoonders deezer Kilanden , geen- zinds tot moeskruid, gelyk Do&or Colius by Clufiusloco cit. getuigt van de Bantammers te gefcbieden. Maar men mengt bet wel onder andere moeskruiden , of kookt bet alleen , en eet bet tegens buikkrimpzel , dat uit winden en koude zynen oorfpronk beeft , want bet is getempert van eigen/chap, dog «vat meer verwarmende. Hier om zyn deze bladeren over al in gebruik , om warne baden en ftoovingen daar van te maken niet alleene voor die pee nen, die aan de Ooft-Indifcbe lammigbeid of Beri beri vaft zyn, maar ook alle die geenen , die uit een langdui- rige ziekte komen , of anderzints flap, en vermoeit zjn, om daar in te baden of met zynen damp geftooft te wer- den, waar op een wakker zweeten volgt. Alleenlyk met waarfchouwing , dat men’t voor geen bees te koortzige en uitteerende men/chen gebruike, vermits de bitte daar door vermeerdert wert, of men moefte alleenlyk zig met dat lauwe water waffen , daarinne Sombong met verkoelende kruiden inzonderbeid met Gendatufla ge- kookt zyn, Tot bet eerfle bad neemt men bladeren van Sombong; Lagondi, en wilde Goejavos , van elks een band vol, van Lemoenbladeren half zoo veel , Kookt die in water, en baad daar in. De Baliers mengen den fap van de bladeren met de melk dan Poelé , en Jap tan Daun contoe , geeven zulks in tegens de buikpyn , wormen, en een vervuilde maag , que Ja koft wil aannemen. Dezelve bladeren zoo wel vers alt droog kan then by alderbande koft gebruiken in plaats van Salie , om de maage te verflerken, en den verlooren eetensluft te doen wederkomen. Andere drinken tot dien einde bet Decottum van de bladeren , of 't welk nog beter is , bet afziedzel van de jonge wortelen, wiens Jiruiken nog geen bloemen dragen , want de oude worte- len zyn te boutagtig , en hier zonder fmaak. De groene bladeren werden ook klein gefneeden , en zoo alleen als met andere bladeren onder groene flruiven ge- bakken. Een balf blad zomtyds met Pinang gekaauut , bevordert de Concoêtie van de fpyze , en verwarmt de maag by koude dagen. Haren fap of afzietzel daar van gedrona ken, verdroogt bet overvloedig vlooien van de "e "etc De twee volgende zoorten zyn in de koft niet gebruike- lyk, maar baare groote bladeren werden genomen om de doode lighamen ma "t waffen daar mede af te droogen , waar van de derde zoorte in "t byzonder baaren naam beeft, De vierde zoorte dient ook in de koft niet , maar den Jap van de bladeren werd gedronken om de Gonorbeam te zuiveren, en bet pynlyke piffen te geneezen , zoo ze maar | niet geconfundeert werd met bet volgende kruid, "t welck den zelven naam draagt. By Bontius Lib. 6. Cap. 60. bietze Salvia Indica ar- borefcens. Hoewel ik nooit uit den witten ligt-blaauwe bloemen daar aan gezien bebbe , en die bekwaam mogten zyn met zuiker te Confyten. Anders beb ik ze in mynen tuin ook twee mannen boog gebad , gelyk boven gezegt is. Hy getuigt mede, dat zy een toegetigent geneesmiddel zy, tegens de Ooft-Indifche beroertbeid of Beriberi, als men een lepel vol van den fap der bladeren neemt, met wyn indrinkt , en tot dagelykze ftooving van buiten gebruikt. Deeze bladeren met die van Lagondi en Daun lontas ge- mengt , gebruiken de Maleitze vrouwen ook tegens alle koude gebreeken des lyfmoeders en der zenuwen. Dewyl den gemeenen man de twee laafte zoorten we: gens de gelykbeid der bladeren dikwils confundeert , zoo beeft men meeft bier op te letten , dat beide die bladeren wel ruig en doods-groen zyn maar ’t regte Sombong bankey is ongelyk getant , beeft agter zeven groote ooren , en in buis gelegt ruiken vermuft. Maar de bladeren van "t regte Sombong zyn wolagtig , f yn en ordentelyk gezaagt, in buis gelegt werden de bladeren wat kleeverig , enruiken Jpecer yagtig. Nari patsja in hort. Malab part. ro. fig. 62. befchree- ven, wil een mede zoorte bier oan zyn met kleinder bla- deren en purpere bloemen mede welruikend » van Comme- linus AE G voor een Conyza Malabarica, T Os 58 Foliorum fuccus cum illo Mamme unguentum ex- hibet contra Hemorrhoides , fuccus ejus cum Ca- lappi lympha propinatus inteftinorum tormina tollit. Tabula Vigefima quarta Ad Figuram primam Conyzam exhibet odoratam, que eft Co- nyza arbor Helenoides, five infuleSt. Helene , Salviz cre- natis foliis, prona parte alba lanugine incanis, Balfamifera Plukn. Manif pag. 56, ubi vide reliqua, ut & Thef- Zeyl. pag 74. : : Figura fecunda Halicacabum exhibet peregrinum Cap. 44. de- - fcriptum, Cardiofpermnm Linneo dictum. HERBARII AMBOINENSIS Liber X. Caput XLII. Den fap der bladeren met die van Mamma geven een zalve tegens de Ambayen. Den fap met Calappus-melk in- genomen verdryft bet krimpen der darmen, De vier en Twintigfte Plaat Vertoont in de eerfte Figuur de ruikende Conyza, welke is de Conyza een boom , van het Eiland St, Heleen, met gefneede bladeren als aan de Salie, aan de agteríte zyde met een . witte wol, een balfem gevende, van P/ukn. Manti[], pag. 56. alwaar het overige ziet, als mede de T'bef. Zeyl. pag. 74. - De tweede Figuur vertoont de vreemde Halicacabus , in het 44. Hoofdfiuk befchreeven, welke is het Cardiofpermum yan Lineus, CAPUT QUADRAGESIMUM SECUNDUM. Adulterina. Daun falawar, aun falawar Conyze quoque adfinis videtur, D modo autem creicendi convenit cum Nicotia- na anguftifolia. Inftar fruticis excrefcit ftipite lignofo, fex octove pedes alta, fefeque dividit in plu- Timos rotundos , & firmos laterales ramos, aliquando quam latiffime extenfos inftar arbufcule. Folia folitaria funt , & fuperius compacta, longius- - culis infidentia petiolis, anguftifolie Nicotianz fimi- lia, fed minora, ab utraque parte acuminata, oris equalibus, feptem & novem pollices longa, quatuor. & quinque lata , fed fuperiora in vetuftis ftipitibus minorafunt, fuperne intenfe virentia, fed non fplen- dentia, inferne cinerea, ad tactum rugofa, ac præ- terea vifcofa quafi arena confperfa, qualis & tota herba eft, fique conterantur, gravem fpirant odorem fere inftar fru&us Bate, qui foetet, fapor non admodum acris eft, licet fit amarus & penetrans. d ` Superiores caules multa gerunt capitula obfcure vi- rentia & arenofa , in umbellam quafi conlecta , que fefe aperiunt in flofculos fordide albicantes, qui infi- dent calici barbato, & conftant ex viridi piftillo , & acm quinque primo ere&is , dein retroflexis cum minibus brevibus antheras flavas gerentibus , poft illos fructus excrefcunt rotundi , globulos fclopeti ma- nualis feu minoris referentes, arenofi quoque, primo virides , dein flavefcentes , intusque repleti granulis ;planis, in fuccofa medulla reconditis. “ Folia peculiarem habent characterem, fed potiffi- mum vetuftiora , quod una nempe ipforum dimidia ars ad tony longior fit altera. Radix ample di- perfa eft & lignofa. Nomen. Latine Adulterina , five Folium zelotypie , vel proprie Remedium contra noxam adulterii, Malaice Daun jalawar eadem fignificatione, Amboinice Ay- loun puti. Salawar autem vocant Malaienfes vitium , quod pueris feu infantibus fupervenit, quum unus pa- rentum , ac prefertim pater adulterii fit reus, feu uxori fufpicionem ejus criminis prebet, unde mater fufpi- cax & iracunda lac fuum adulterat, & illud infanti 'exhibens, ut puto, inde damnum contrahit, mulier- cule enim fibi perfuadent, infectionem parentis apud alias mulieres contractam, la¢tantibus fupervenire, un- - ` de hi emaciantur & languent, non autem viris per- fuadent, fimilia vitia ab ipfis peracta infantibus fuis efe noxia | Nonne hee jufta eft fides, feu potius credulitas, quam fine dubio puto ortam effe a quodam genio Sa- lambar dicto , quem Arabes & JEthiopes dicunt effe -diabolum quendam, cujus officium eft folum , odium . &fufpicionem excitare & cauffare inter nuptos. Qua autem ratione hoc melius peragere is potuit ,- quàm "mulierculis perfuadere , fi infantes ipfarum forte ema- Ciántur , tum parentem adulterii effe reum. Hinc rixe & ire moventur, unde mox petunt fagas, quz infantem incantatione, & fuffimigiis ab hac infectione liberant. Atque hinc hee Herba zelotypie vocari poteft, & genius feu Diabolus ifte Salambar demon zelotypie. Ceterum meliore jure hee vocatur Tabaco utan feu Nicotiana filveftris , quod nomen huic herbz magis ptoprium eft precedente quarta Sombong fpecic. ` Locus: Crefcit in gracilibus folis, in locis incultis in agris, & poft edes pagorum. : Ufus. TWEE EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK, Het Overfpels-kruid. aun falawar wil ook uit de maag fcbap van Conyza D zyn, dog aan wasdom komt bet met den fmalblaa- digen Tabak over een. Het fchiet op als een beer, ter met een boutagtige flam , zes en agt voeten boog , die zig in veele ronde en fiyve zydetakken verdeeld , zomtyds zeer wyd uitge/preid als een formeel boompje. __ De bladeren fbaan enkeld, en na vooren toe digt op mal- kander op langagtige fleelen, den fmalblaadige Tabak ge= lyk, dog kleinder „agteren vooren toegefpitft , met evene kan- ten, zeven en negen duimen lang , vier en vyf breed, dog de voorfte aan de oude flokken zjn kleinder , boven boog- groen, dog doods, van onderen wat graauw, ruig in't aantaften , en daar en boven met een kleeverig zand be- ftrooit , gelyk ook "t gebeele kruid is, als men ze uryft, van een zwaaren reuk , fchier als de vrugten van Bate die flinken , de fmaakis niet zonderlyk fcherp , boewel wat bitter en doordringende. De bovenfte fleelen dragen veele doods-groene en zandige knopjes by een geboopt in een dolle, Waar uit werden klei- ne vuil-witte bloempjes , met een groen middel-ribhetje van vyf overeind flaande , daar na agterwaarts gebooge blaadjes gemaakt , in een diep geboord kelkje , in de midden met korte draadjes , en daar op veele geele noppen met nog een langer ftyltje blood , na dezelven volgen ronde vrugten als Piftool-kogels mede img! , eerfi groen , daar na bleeke geel, binnen vol kleine platte korrels in een fappig merg, De bladeren-bebben tot een byzonder merkteken, dog meeft deoude , dat zy de eene zyde agter aan den Deel langer beb- ben als de andere. Dewortelis wyd verfpreid, en boutagtig. Naam. In ’t Latyn Adulterina; five Folium zeloty- pie ; of eigentlyk Remedium contra noxam adulterii; in ’t Maleits Daun falawar met dezelve mn He, in’t Amboins Ayloun puti. Salawarnu noemen de Maleiers ‚bet kwaad , dat de kleine kinderen over komt, als eem ‚van de ouders, inzonderbeid de vader zig in overfpel ver- loopt , of immers de moeder fufpicie daar toe geeft , waar door de faloerze moeder ontfleeken zynde met buar zog , 200 ik giffe, bet'kind ook ontftelt , want de vrouwtjes maken’t malkanderen zoo wys , dat de fmettinge door den vader by andere vrouwen bebaald , aan de zuigende kinderen over- gaat, waar door dezelve ongedaan , mager en ziekelyk wer- den, maar xy willen de mannen niet wyzer maken, dat diergelyke fouten by baarbegaan,baare kinderen fcbadelykzy. Is dat niet een fraay geloove , "t welk ik vaftelyk zufli- neer zyn oor/pronk te bebben. van een'zeker gaft Salambat genoemt , den welken de Arabiers, en Mooren zeggen een duivel te zjn, wiens werk en officie anders niet is dan baat en jaloezy tuffen a lieden te verwekken. En boe beeft by dit beter konnen doen, als de vrouwen wys te ma- ken , dat wanneer baare kinderen by geval mager en ziekelyk werden , dat*dam den vader moet buiten de pot gepift bebben. Dan gaat bet eerft aan een razenen tieren , en dan loopt men firaks na een oude Toverbexe , die bet kind met berooking en heleezingen van deze infettie bevryd. Hier om mag men dit kruid Herba zelotypiae noe- men , en den voorfchreeven Gaft Salambar} daemon zelotypiae. Anders noemd men bet met beter reden ook Tabaco utan , of wilden Tabak, welke naam dit kruid meer eigenis,dan de voorgaande vierde zoorte vanSombon g. Plaats. Het waft op magere gronden, ongebouwde plaat- zen in't veld, en agter de buizen van de Negorijen. e Gebruik, Tomi YD A ee erg 1 X. Boek. XLIII. Hoofdft. Ufus. Folia ejus apud mulierculas magno in ufu funt , quibus infantes lavant & detergent, tam quum a fecibus fordidi funt, quam in dicio vitio , fi fufpi- cionem habeant a parentum crimine elle infectos. Ceterum foliorum decottum propinatum quoque ef- ficax eft ad Venereas quasdam inpuritates per urinas expellendas , ac prefertim mulierum albo fluxu labo- rantium , que tamen nullo modo confiteri vellent, fefe ipfas hunc contrahere per proprium fuum Salawar, eu adulterii crimen. Sic Lee curat quemvis cruentum & purulentum mictum, fi ifti decocto admifcentur fruftulum Zingi- beris rubre majoris, ac fru(tulum Cepz , quem in finem alii radicem efficaciorem putant foliis, d Maturi fructus quodammodo crudi edi offunt , qui- dam etiam tentarunt defectu Nicotianz hzc fcindere folia, & ipfi admifcere , ut copia illius augeatur, com- perientes vero nimis amarum effe, & caput gravare, dein omiferunt. Infantes jam Salawar infeéti ex eo dignofcuntur , quod ventres gerant tumentes, con- tradas nates, graciles pedes , languidi fint, & caput demittant , acfi fomnolenti eflent. Bontius Libr. 6. Cap. 51. videtur hanc delineare & defcribere herbam fub nomine fruticis Indici ignoti , de-quo dicit foliorum fuccum expreffum adhiberi ad maligna ulcera depuranda & curanda. Tabula Vigefima quinta Ad Figuram primam Adviterinam exhibet. ` Figura fecunda Lappaginem exhibet laciniatam. Litt. A. folium fecunda fpeciei fcu ferrate eft. CAPUT QUADRAGESIMUM TERTIUM. Lappago Amboinica. Ampulat, viz funt, quarum binas obfervavi ; primo nem- pe laciniatam , fecundo latifoliam feu ferra- tam, que ambz vere Lappaginis funt fpecies. Primo. Lappago laciniata optimam Bardanz praebet formam, eft autem fruticulus lignofus, duros emittens lignofosque caules, fuperius rugofos. Folia quodam- modo cum illis Goffypii conveniunt, in tres majores lacinias diftindta, ad oras ferrata ; & ad tactum rugofa. In füperioribus caulibus denfe excrefcunt ‘lappule oblongz, fuperius parum plane , undique mollibus fpinulis obfite, quarum quzvis fuperius hamata eft, B ardanz quzdam fpecies in Amboina quoque ob- . coloris fufci. Interne duras quasdam habent cellulas, in quibus pufillum latet femen , lappule hamulis fuis tam firmiter fibi ipfis, veftibus, immo & digitis nudis adherent , ut non nifi avulfione diffolvi poflint. Nomen. Latine Lappago laciniata, & Nuffalavienfis. Nuflalavienfes eam vocant Wotel & Wotele. Locus, Huc usque nullibi. detecta eft, nifí in infula .Nuffalaua , ubi in levibus filvis & nudis montibus crefcit, non in litore, fed fere in media regione. U/us cjus nullus alius eft, nifi quod ejus fru&us feu lappulz a caulibus detergeantur, & ad ludibrium fer- ventur, regulari enim compaétaque compofitione que- vis hominum & animalium forme ex iis componi funt, que tanquam aliquid rarum fervantur, fique ita > lubeat ,. diffolvi iterum , aliaque forma indui poteft. ; Secundo. Lappago latifolia feu ferrata, lignofus quo- ue fruticulus: eft, inferius digitum craflus, ac mox efe dividens in multos ramos, quibus folia infident folitaria, longis & rotundis in petiolis , funtque ex cordiformi figura triangularia, ab Utraque enim parte non procul ab apice brevem gerunt ac prominentem apicem, funtque porro ruditer dentata, ac brevi apice donata, ultra tres quatuorve pollices longa ac lata, per longitudinem tribus nervis ac plurimis transver- falibus venis donata feu pertexta, ab utraque parte rugofa, & pilofa, inferius contracta & grifea, fupe- riora minora funt, nec angulata » fed folummodo cor: diformia , nec laciniata , {aporis fatui. ; Flores AMBOINSCH KRUIDBOEK. 59 Gebruik. Zyne bladeren zyn by de vroustién in groot gebruik om de jonge kinderem' daar mede te waffen en te vegen , zoo wel ordinaris, als zy baar bevuild bebben , als om de voorfchreeve reden , wanneer ze Ju/picie hebben, dat zy door des waders buitenfprongen geinfetcert zyn. Anders is bet Decoctum van de bladeren ook kra tig ge- dronken om alle Veneriffe onzuiverbeid door den ryn te loffen , inzonderheit de vrouwen » die den witten vloed bebben , den welken zy egter nog om boog nog om laag zouden willen bekennen , dat zy bem dikwils door baar eigen Salawar verkrygen. Gely& 't ook alle bloedig en etterig piffen geneeft , als men onder °t voorfchreeven Decocium een klein Jlukje roode groote Gember , en een ftukje Ajuin doet., waar toe an: deren de wortel voor kragtiger bouden dan de bladeren. De rype vrugten kan men ter nood raauw eeten. Zom- migen bebben ookonderftaan by fcbaarsbeid van Tabak de- ze bladeren te kerven, en daar onder te mengen , om den zelven te verlengen, maar bevindende » dat bet te bitter wierde, en bet boofd bezwaarde , beeft men ’t moeten ver- bieden, De kinderen nu door "t Salawar geinfeGeerd ; Werden daar aan gekent, als zy dikke buiken bebben > in- oe billen, magere beenen, onluftig zyn, bet boofd aten bangen , als of ze duddent of Jlaperig waren. Bonus Lib. 6. Cap. 51. /cbynt dit kruid af te ma- len en te befcbryven, onder den naam van Frutex Indicus incognitus , waar van by zegt, dat men het fap uit de bladeren geperft gebruikt, om de kwaadaardige Ulceratien te zuiveren, ende te beelen, De vyf en twintigfte Plaat Vertoont in de eerfte Figuur het Over/pels-kruid. e De tweede Figuur wyit aan het ingefneede KhjJe-kruid. Lett. A vertoont het blad van de tweede ofte getande zoort, —_ -DRIE EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK. - Her Amboinfibe Kiliffe-kruid. an Klitzen hebben wy ook eenige zoorten in Amboi- na, waar van ik er twee geobferveert beb. Te weeten, teneerften Laciniáta, ten tweeden breeds bladige , beide van 't geflagte der kleine Kliffen. I. Lappago laciniata beeft de befte gedaante van Klis- zen, bet is een boutagtig bee[lerke y met barde bouta tige Stengels , dewelke boven ruig zyn y de bladeren gelyken die van Kattoen wat, in drie boofdfnibbelen gedeelt, aan de Kanten gezaagt, en ruig in "t aantaften. : Aan de dée Steelen langs been , waft bet digt voi kleine langwerpige Kliffen , vooren een weinig plat , rondom met lange weeke ftekels bezet , waar van ieder voor aan een oe beeft , bruin van couleur. Binnen bebben ze eenige barde buisjes, daar klein zaad in legt. De Klitzen kleeven met de weerbaakjes zoo vaft aan mal- kander , en aan de kleeren > ja zelfs aan de bloote viņ- geren , dat men ze zonder fcheuren kwalykafbrengen kan. Naam. Jn 't Latyn Lappago laciniata + & Nuffala- vienfis ; De d'Ween noemen ’t Wotel en Wotele. «Plaats. Men ‘heeft -bet tot nog toe nieuavers gevonden dan op ’t Eiland Nuffalau , alwaar bet in de ligte bos- Jen, en op kale bergen waft, niet op Brand, maar Schier, midden in * land. Gebruik, Het beeft geen ander gebruik , als dat men de vrugten of Kliffen van de fteelen affcbrapt, en tot zee-- ker kortswyl bewaart , want door gefebikte Zamenzettin- gen kan men alderbande gedaantens van menfcben en die- ren daar van maken , die men tot een rariteit bewaart , en als-men wil, kan men ze wederom verbreeken, en een andere gedaante daar van maken. T II. Lappago latifolia is ook een boutagtig beerfterke , beneden een vinger dik, en ftraks in veele takken zig ver- deelende, daar aan Baan de bladeren enkeld » op lange ron- de fleelen , dezelve zyn uit den bertformigen drieboekig , te weeten aan wederzyde niet verre van de [pits een kort uitftekent boekje bebbende , en voorts grof getant , met een korte fpitze, ruim drie en vier duimen lang , en ook 200 breed, in de lengte met drie zenuwen, en veele dwers- aderen doorregen, ter weerzyden ruig en baitit, gan on- deren ook rimpelig , en grys , de bovenfle zyn kleinder , en bebben geene boeken , maar flegts bertformiz, dog zon- der klooven ; fmets van fmaak, : Ha | De 60 Flores illos minoris Malve referunt, bioboli mag- nitudinem habentes, ex quinque rotundis petalis con- ftantes, ample extenfi , & ante meridiem aperti 1unt, in centro flava gerentes ftamina cum fimilibus anthe- ris, coloris late purpurei. Fruétus funt lappule , magnitudine granorum Pipe- ris, tres, fed plerumque quinque fimul junéte , curtis, fed firmis fpinis armate , que tamen nullos notabiles rebent hamos, laxe veftibus adherentes, quevis interne durum fufcumque continet officulum. Radix ample difperfa eft, lignofa, & fibrillofa. E Ais. Latine Lappago Amboinica , ac prima fpecies Laciniata, five Nufjalavienfis; fecunda Latifolia feu Serrata; Malaice Ampulat pulat & Pulot; Amboinice Hutta urutta, h. e. Herba vifcofay Javanice Puluttan. Locus. In campis crefcunt & levibus collibus , fed potiffimum in litore, ac prope areas c dium etiam proveniunt. 4 E urs : Ufus ejus nullus alius innotuit, nifi quod radices fecunda fpeciei in difficili partu adhibeantur aque in- coéte & propinate, recentes & contufz radices cum Pinanga etiam mafticantur. Ad levia quzdam vulne- ra, per feétionem vel cefionem contrata, recentia ejus fümuntur folia, que in ore mafticantur cum pauxillo Zingiberis, fi ad manus fit, vulneribus inpo- ne ea, unde ficcantur & curantur. Chirurgus quidam diu in Zeylona verfatus mihi de- clarabat , a Malabarenfi quodam didiciffe Sé arca- num, radicem nempe prime feu laciniate fpeciei effe fpecificum remedium contra morfus venenatiffimi etiam ferpentis. "Tertia snfuper fpecies eft, in filva crefcens, integra erens folia, lanuginofaque , ejus flofculi pufilli funt flavefcentes. Lappulz pufille etiam funt fupra fefe invicem ereCte , feu fpicate , nec multum adherent. Cum his convenit Malabarenfium Uren in Hort. Malab, defcriptum part. 10. fig. 2. quod commentator _ Commelinus habet pro Alcea Malabarica, ubi nulle aliz ipfi tribuuntur virtutes, nifi quod ejus radix ad- hibeatur in olei preparatione, d A Facobo Breynio etiam defcribitur Centur. I. - Cap. ag, fub nomine Trifolio affinis Indie Orientalis Xantbii facie» ac Malaico nomine Daun lacat lacat , h. e. Fo- ium vifcofum , fed flores ibi defiderantur. OBSERVATIO. Hec eft Urena foliis angulatis, I7. Cliff. pag. 348 & Urena Sinica, Xanthii facie Dillen. H. Eltham. pag. 430. quem vide ut & H. Malab. Tom | 10. Tab. 2. & eft Alcea Indica floribus rofeis parvis, fructibus parvis, quinque partitis, hispidis, lappaceis Thef. Zeyl, pag. 9, ubi vide reliqua. CAPUT QUADRAGESIMUM QUARTUM. Halicacabus Indicus. Daun copo copo. alicacabus in India quoque notus eft, ab Euro- pzo haud multum differens, excepto quod om- - = nibus fuis partibus fit minor, in binas.vero di- viditur fpecies, in majorem feu albam, ac minorem feu Halicacabum nigrum. Primo. Major alba fpecies ad binorum pedum alti- tudinem crefcit, licet ejus rami quatuor pedum lon- gitudinem adquirant, non ere&i, fed inclinantes, in- regulariter in laterales diftinéti ramos, prope majo- rem caulem nodum formantes, ubi unus alterve lateralis excrefcit ramulus , tali ordine, ut fi unus nodus ramulum adtollat, alter fubfequens hos dimittat ad latera, ac fic porro eodem modo, quo Mirabilis fupra libro octavo defcripta. Caules ejus funt inregulares, & angulofi, quidam binis , alii tribus acutis dorfis diftinéti , firmi, & lignofi. . Folia cum illis Bliti conveniunt, inferius latiffima, inlongum definentia apicem, inequalis magnitudinis, ad nodos enim fimplicia funt, ac tres pollices longa, binos digitos lata , paucis obliquis coflis transverfali- bus diftinéta, flaccida & mollia, fed non lanuginofa. ` Alia HERBARII AMBOINENSIS Liber X. Caput XLIV, De bloemen zyn als die van kleine Maluwen, 200 groot als een dubbeitje, van vyf ronde bladeren gemaakt , wyd uit gebreid , en flaan voor de middag geopent, in de mid- den. met geele draden, en diergelyke noppen , ligt-peers van couleur. De vrugten zyn kleine Kliffen, in de grootte van Pe- perkorrels , drie, dog meeft vyf by malkander geboopt , met korte dog five doorntjes , dog zonder zienlyke weer- baakjes , flappelyk aan de kleeren klevende, binnen is in ieder een barde bruine korrel. De wortel is wyd uitge- breid, boutagtig , en vol vazelingen. Naam. /n* Latyn Lappago Amboinica ; de ccrfte zoorte Laciniata, five Nuflalavienfis ; de tweede Lati- folia; in 't Maleits Ampulat pulat en Pulot; in ’t Am- boins Hutta urutta, dat is kleevent kruid ; op Fava Puluttan. 2 Plaats. Zy waffen in * veld en op ligte beuvelen , dog meef op firand , en komen ook genoegzaam by de erven in de buizen op.. Gebruik. Daar is anders niets van bekent , als dat men de wortelen van de tweede zoorte by een barde geboorte gebruikt , als men de zelve in water kookt, en drinkt , ook de verfche en gekneusde wortelen met Pinang kauwt. Tot alderbande ligte wonden , die men door fnyden of kap- pen krygt. Neemt werfche bladeren, kauwt ze in de mond | met wat Gember, zoo men "t by der band beeft, bind bet op de wonde , dat droogt en geneeft. 1 Zeker Chirurgyn langen iyd op Ceylon gewoont heb- kende , verzekerde my van een Malabaar voor een fecreet geleert te bebben , dat de wortel van de eerfle of gekerfde zoorte cen zouverein tegenmiddel zy tot de beete van de aldervernynig fte flang. Daar is nog een derde zoorte , in "t bofcb met beele bla- deren , die wolagtig zyn, de bloempjes zeer klein en ligt- geel. De Kliffen zyn zeer klein , [íaande boven malkande- renin aairen, en kleeven niet veel. Hier mede komt over een bet Malabaarfe Uren be- Jchreeven in Hort. Malab, part. zo. fig. 2. bet welk den Commentator Commelinus boud voor een Alcea Mala- barica , alwaar bem geen andere kragten werden toege- Jcbreeven, als dat men de wortel gebruikt by bet maken van Oiie. : Ziet bet mede befchreeven by Jacob. Breyn Cent. I. Cap. 35. onder den naam van Trifolio affinis Indie Orientalis Xanthii facie , met den Maleitfen naam Daun lacat lacat, dat is Kleef-blad, dog zonder bloem. AANMERKING. Deze is de Urena met hoekige bladeren, in de H. Cliff. pag. 348. en de Chinefe Urena in gedaante van de Xanthium, by Dillen. in de H. Eltham. pag. 430. welke ziet, als mede de H. Malab, 10. deel, Tab. 2. en is de Indifche Alcea met roosvormige kleine bloemen, en kleine in vyf gedeelde rui- , ge vrugten, in de Thef. Zeyl. pag. 9. alwaar het overige ziet. VIER EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK. De Indifche Kriek over Zee. E Halicacabus is in Indien ook bekent , van den Europifchen niet veel verfcbillende , bebalven dat by aan alle zyne deelen kleinder is , en verdeelt in twee zoorten , in groote of witte, en kleine of zwarte. I. De Groote wiite zoorte groeid twee voeten boog, boewel de takken vier voeten lang werden, niet over eind Staande , maar bukkende, ongefchikt , in zydetakken ver- deelt, by baren hoofdfteel een knie makende, daar een of twee zydetakjes uitkomen , met zoodanige ordre, dat als de eene knie zyn takjes opwaarts geeft, bet naaftoolgende de zynen ter zyden uitfchiet, en zoo vervolgens op de mas nier als de Mirabilis, boven Lib. 8. befcbreeven. De fleelen zyn ongefchikt , hoekig , zommige met twee, zommige met drie fcherpe ruggen, ftyf, en boutagtig. _ De bladeren gelyken na die van Blitum , agter breed, in een lange fpitze toeloopende , zeer ongelyk van grootte, want aan de knien ftaan zy enkeld , drie duimen lang , twee vingers breed , met weinige fchuinze dwarsribben s Slap en zagt, dog niet wolagtig. i D t Tab xxvi] X. Bock. XLIV, Hoofdjt. Alia ex alis & in lateralibus ramulis crefcentia mul- to minora funt. Flofculi ex quinque flavis & ftellatis conftant petalis. Fructus fimiles funt pentagonz vefi- cule utiin Europeo, fed multo minores, ac bacce in iis latentes non rubent; fed intenfe lutefcunt, feu ruffz funt ,faporisaciduli. Radix ample fefe difpergit, in lignofas diftinéta ramificationes cum plurimis fibrillis. Secundo. Minor nigra fpecies multo humilior eft, ac caules profert quoque inregulares , obfcure fufcos, feu nigricantes. Folia etiam multo minora funt , mol- liora, & lanuginofióra prioribus, ac ipforum cofte aliquid fufci gerunt. Flores fru&usque minores etiam funt. Baccz ejus flaveícunt, ac faporis magis aciduli prioribus. Nomen. Latine Halicacabus.Indicus; Malaice Daun copo copo , & Loto loto , quidam etiam eum vocant Daun boba, h. e. herbam variolarum. Ternatice Do- taga; Portugallice Bredo patafi; afonitu veficularum, quum fronti allidantur. Locus. Amat crefcere in arenofis locis, in defertis hortis, & ad planas fluminum ripas. : Ufus. Aliis mifcetur oleribus, ut & medicamentis, eontra variolas ad eas expellendas prafertim infan- tum, fi talibus mifceantur, que fupra libr. 9. in Vita alba commemorata funt. Bontius Lib. 6. Cap. 53. dicit, Sinenfes hos edere fru&tus, uti Poma amoris inftar Laétuce. Recens folio- rum fuccus adfumptus dolores fedat inflammationis renum & vefice , item in Gonorrhea virulenta, qui dolores hic vehementiores funt quam in Europa. Halicacabus peregrinus fic diCtus , parva gerens incifa inftar. Petrófelini folia, parvasque rotundas baccas, fe- mi albas ac femi nigras in veficula contentas, in Am- boina a me quoque deteétus fuit in Hitoes ora, inco- lis Uita mabu dictus, h. e. Favanorum Jajer > uique ab iis inter olera ffumeratur, uti & ejus folia ad ves- tium lotiones etiam adhibentur. s Hujus autem ampliorem defcriptionem dare nolo, quum ejus forma fatis nota fit in Europzis libris, fo- lummodo addens ejus matura grana perforari, filis adligari, & in amentis inftar Perlarum geftari a mu- lierculis & pueris, ut & fimilem plantam defcribi in Hort. Malab. part. to. fig. 70 & 71. fub nomine Inota inodien & Pee inota inodien , que fpecies funt Halica- cabi ferratis foliis, cujus major ac minor fpecies eft, que a Commelino pro {peciebus Solani veficarii haben- tur, & camparantur cum Brafilienfium Lomario a D. Pifone defcripto. Tabula Vigefima fexta Ad Figuram primam Halicasabum exhibet Indicum minorem, ubi Litt. A, ejus frü&tum veficularem , B. ejus Baccam deno- . tat, eftque Alkekengi Indicum , glabrum, Capfici folio. H. Eltham. pag. 12. Tab. 11. & T bef. Zeyl. pag. 10. Phyfalis hoc genus Linneo dicitur, cujus alias fpecies vide in H. Cliff. pag. 62. y Figura fecunda Halicacabum fiftit Bacciferum: N. B. Halicacabus peregrinus fupra Tab, 24. fig. 2. delineatus eft, qui Cardiofpermum Linneo dicitur in H. Cliff. pag. 151. & Cor Indum, five Halicacabus peregrinus Tbef. Zeyl. pag. 75. ubi vide reliqua. CAPUT AMBOINSCH KRUIDBOEK, 6t De andere uit den fcboot , en aan de dwarstal jes zyn veel Kleinder. De bloempjes zjn uit vyf ligt-gcele, en gg- Jternde blaadjes gemaakt, Devrugten zyn diergelyke vyf- boekige blaadjes , gelyk aan "t. Eurepifcbe , dog kleinder, en de Kar/Jen daar in fcbuilende , worden niet rood , maar blyven boog-geel, of ros, rins van fmaak. De wortel is verre verfpreid in boutagüge takken, vol vazelingen. IL. De kleine zwarte zoorte blyft kleinder van gewas, en zyne fleelen mede onge/chikt verdeelt, donker-bruin , of »wartagtig van couleur. De bladeren zyn nog kleinder , zagter, en wolagtiger dan de voorige , en aan bare rib- ben ziet,men iets bruins. : Bloemen en vrugten zyn mede kleinder.. Zyne KarfJen blyven bleek-geel, zynde nog rinzer dan de voorige. Naam, In’t Latyn Halicacabus Indicus; in 't Ma- leits Daun Sepe copo; en Loto loto; zommige noemen 't ook Daun boba; dat is Pokken-kruid; op Ternaten Dotaga, in't Portugees Bredo patafli ; alles van `t klap- pen der blaasjes, als men ze tegens bet hoofd flaat. Plaats. Het waft geern in zandige plaatzen, verlate- ne tuinen, en aan vlakke oevers van rivieren. Gebruik. Men mengt bet onder andere moeskruiden , item onder Medicamenten, die men inneemt , om alderban- de Pokken uit te dryven, inzonderbeid de kinder-pokken gemengt met die dingen, die boven Lib. 9. in Vitis alba verbaalt Baan, Bontius Lib. 6. Cap. 53. zegt, dat de Chincefen deze vrugten eten , gelyk de Poma amoris voor Salade. Bet groene fap der bladeren ingenomen, [tilt de pyn in de ont- ficeking der nieren , en blaas., item in de kwaadaardige Gonorrhea , bier te lande pynelyker vallende danin Europa: De 200 genoemde Halicacabus peregrinus , met kleine gefnibbelde bladeren , als Pieterfelie , en kleinz ronde korreltjes , die half wit en kalf zwart zyn , in de blaas- jes beflooten , beb ik in Amboina ook gewonden meeft op de Kuft van Hitoe, by de Inlanders Utta mahu , dat is Javaanfe fajor genoemt, ook by bun lieden onder demoes- kruiden gereekent , gelyk 2e.00k de bladeren tot bet was- Jchen der klederen gebruiken, Dog bier van wil ik géen breeder befchryving maken, om dat zyne gedaante Meg pear bekent is in de Europi- che Boeken, alleenlyk doe ik bier by, dat men de rype kor- rels doorboort , aan een draad rygt, en als Peerle-/noeren draagt , by de vrouwtjes en kinderen, en dat een dierge- lyke gewas befcbreeven wert in Hort. Malab. part. 10. g. 70 & 71. onder den naam van Inota inodien en Pee inotainodien. Zynde zoorten van Halicacabus met ges zaagde bladeren , te weten een kleine met een groote zoor- te, gelyk ze ook van Commelinus voor een medezoorte van Solanum veficarium gebouden werden ,en vergeleeken met bet Brafilifcbe Lomarium , van Doctor Pifo befchreeven, De fes en Twintigfte Plaat Vertoont in de eerfte Figuur de Indifche kleine Halicacabus , alwaar Lett. A. deszelfs blaasagtige vrugt , B. deszelfs Bes vertoont, en is de Indifche gladde Alkekengi, met het blad van de Capficum, in de Hort. Eltham. pag. 12. Tab. 11. en in de Tbef. Zeyl. pag. 10. Phy falis wert dit geflagt van Linneus genaamt, welkers andere zoorten ziet in de H. Cliff. pag. 62. De tweede Figuur verbeelt de Besdragende Halicacabus. N. B. De vreemde Halicacabus boven Tab. 24. fig. 2. afgetee- kent, is die geene, welke Cardiofpermum van Linneus ge- naamt wert in de H. Ciiff. pag. 151. & Cor Indum ofte vreemde Halicacabus, in de Tbef. Zeyl. pag. 75. alwaar het overige ziet. 62 HERBARII AMBOINENSIS CAPUT QUADRAGESIMUM QUINTUM. _ Halicacabus baccifer. Anty. & inregularibus flagellis, non vere rotundis, fed planiufculis, uno alterove dorfo diftinctis, & in amplos articulos divifis, ad quemvis nodum feu articulum hzc tria tanquam in triangulo locantur, in uno nempe angulo fimplex folium, illi Bliti fimile, fed majus & flaccidius, quatuor & quinque pollices longum, tres latum, foliique petiolus anguftas gerit alas, feu tenuiter alatus ci , uti & in Blito obferva- tur. In fecundo angulo lateralis locatur ramulus, cui folia tam folitaria, quam fafciculata adftant, minora rioribus. Ex tertio angulo tenuis excrefcit petiolus in quatuor vel quinque alios minores diftinctus, qui omnes deorfum pendent, quorum quisque fuftinet flofculum pentapetalum & lete purpureum, qui an- theras continet flavas. ge. Hos infequuntur bacce rotunde Pifi formes, fed fuperne planiufcule, pentapetalo infidentes pericar- pio, glabre, « fplendentes, femper virentes, ac tan- H: Halicacabus fefe quoque extendit duriufculis dem molliufcule, intus replete femine pufillo & pla- no in aquofa medulla contento, faporis grate aciduli, inftar Baccarum Halicacabi. Foliorum fapor eft oleraceus, gratior illo Bliti. Bacce in omnibus fere confpiciuntur nodis depen- dentes paulo fupra radicem, ubi radix fefe mox divi- dit in.plures ramos ample extenfos. Nomen. Latine Halicacabus baccifer ; Malaice & Baleice Anty; Javanice Ranti. Locus. In Amboina raro obcurfit , ac potiffimum circa edes Baleienfium. U/us. Amboinenfes non magnam hujus plante ha- bent notitiam. Baleyenfes-ea multum utuntur ad olus, ac eam preferunt Blito, folia nempe ejus alii admi- Ícent Sajor. In Hort. Malab. part. 8. fig. 28. fimilis defcribitur planta nomine, Uliria; Portugallice Fruita balfa Cbi- . na; Belgice Timpen. Cum hoc quoque convenit ies dammodo Tsjeria nari nam pulli in ejusdem Hort. Ma- lab, part. 9 fig. 86. Nelen tsjinda vero ejusdem Horti part. 10. fig. 73. cum noftro Anty melius quadrat, uti & a Commentatore vocatur Solanum bacciferum. OBSERVATIO. Hec planta Solani fpecies eft , vulgari maxime adfinis, unde & convenit cum eo, quod: Solanum caule inermi annuo ,- foliis ovatis angulatis in H. Cliff. pag. 60. vocatur , ubi vide reliqua , efique Solanum Indicum vulgari fimile , floribus albis parvis, Plukn. Almag. pag. 339. Liber X. Caput XLV. VYF EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK. De besdragende Kriek over Zee. eze Halicacabus breid zig ook uit met bardagtige D en ongefchikte fteelen , mede niet regt rond, maar platagtig , met een of twee ruggen, en in wyde leden verdeelt , aan ieder lid of knie fiaan fcbier in een drieboek deze drie dingen , in de eene hoek een enkel blad, dat van Blitum gelyk, dog. grooter , en flapper , vier en vyf duimen lang , drie breed , en den fleel van ’t blad beeft Jinalle vlerken, gelyk men mede aan bet Blitum ziet. Aam de tweede boek fbaat een zydetakje , daar de bladeren zoo wel enkeld als verfcheiden by malkander fiaan, kleinder dan de woorige. Uit den derden boek komt een dun fleeltje, in wier of vyf andere verdeelt, alle nederwaarts bangen- de „ieder dragende een klein vyfbladig en ligt-peers bloemp- je, daar in men geele noppen ziet. Hier op volgen ronde befien als erweten , dog boven wat plat, op een vyfboekig bordje ftaande, glad en blinkende, altyd groen biyvende, ten laatften wat week werdende. ` Binnen gevult met zeer klein en platagtig zaad, in een waterig merg, aangenaam rins van fmaak , regt als de Kerffen van Halicacabus. De fmaak der bladeren is moeskruidagtig , wel zoo goed als die van Blitum. De befien ziet men fchier aan alle knien bangen, digt boven de wortel, daar zig de plante firaks in takken verdeelt , die wyd uitgebreid ftaan. Naam. In t Latyn Halicacabus baccifer; in ’t Mas leits en Baleits Anty; op Fava Ranti. Plaats. Het is in Amboina weinig te vinden, en meeft omtrent de woningen der Balyers, Gebruik. De Amboine/en bebber®er weinig kenniffe van. De Balyers gebruiken "t veel tot moeskruid , en lie~ ver als Blitum, te weten de bladeren onder andere Sajor gemengt — m In Hort. Malab. part. 8. fig. 28. wert een diergelyk ewas befchreeven, onder den naam van Uliria; in ’t Portugees Fruita balfa China ; in ’t Duits Timpen; bier mede beeft ook eenige overeenkom[l Tsjeria nari nam pulli in ejusd. Hort. Malab. part. 9. fig. 86. be/cbreeven, dog Nelen tsjindi in ejusd. Hort. part. 10. fig. 73. be- Jcbreéven , komt met ons Anty beter overeen, gelyk bet ook van den Commentator Solanum bacciferum gee noemi wert, AANMERKING. Deze plant is een zoort van Solanum, aan de gemeene zeer ges lyk, waarom ze ook met die overeenkomt, die de Solanum met een jarige gladde fteel, en langwerpige hoekige blade- ren genaamt wert in de A. Cliff. pag. 60. alwaar het overi- ge ziet, en is de Indifche Solanum aan de gemeene gelyk, met witte kleine bloemen, van Plukn, Almag. pag. 349. CAPUT QUADRAGESIMUM SEXTUM. * Palmifilix. Pacu utan befaar. devenire incipimus in Amboinenfi filva; & mon- „tes adfcendere, ubi primo nobis obeurrit magna Filicum cohors, intotdiftin&afpecies, ut confidam, quamvis infulam peculiarem poffe oftendere formam. Non itaque animus eft omnes peculiariter defcribere, fed tantummodo eas , que ad meam pervenere noti- tiam , ad quas puto omnes reliquas referri poffe. Sexdecim itaque didici nofcere fpecies , quarum quas- dam in uno comprehendam capite, breviter eas de- fcripturus, geen plurime pauci funt ufus. He fexde- cim fpecies fequenti denominantur modo. Jo pagos & campos perambulavimus , & fenfim I. Palmifilix hoc in Capite defcripta. 2. Osmunda, feu Filix aquatica. 3. Filix efculenta. 4. Filix agreftis. . $. Lonchitis reda. 6. Loncbitis volubilis. 7. Dryop- teris arborea. 8. Dryopteris filveftris. 9. Dryopteris campeftris. * 10. Adiantbum volubile triplex. 11. Ca- pillus SES EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK. .- De Palmbooms-V aare. X 7 Y zvn nu de Negoryen en bet naafte veld gepas- feert , en beginnen nu eerft regt int Amboins bofch te komen, en de bergen tebeklimmen. Daar komt ons ten eerfte voor een gebeele troep van Vaaren , in zoo veelderlei geflagten verdeelt , dat ik vertrouw , dat ieder Eiland een byzondere gedaante kan vertonen. Het is dier- balven myn voornemen niet , dezelve allegaar te befchry- ven, maar alleenlyk zoodanige als tot myne kenniffe zyn gekomen , waar onder ik betrouw alle de andere gemakke- lyk konnen getrokken werden. Ik beb "er feftien zoortem leeren kennen, van dewelke ik zommige in een boofdftak zal. begrypen , kort daar over lopende, om dat de meefte vam klein gebruik zyn. De festien zoorten zyn benaamt als volgt: I, Palmifilix , of Vareboom in dit Hoofdftuk befchree- ven. 2. Osmunda ofte filix aquatica. 3. Filix esculenta. 4. Filix agreftis. 5. Lonchitis recta. 6. Lonchitis vo- lubilis. 7. Dryopteris arborea. 8. Dryopteris fylves- tris. 9. Dryopteris campeftris. ro. Adianthum von- , ile X. Boek. XLVI. Hoofdff. pillus Veneris: 12. Filix florida. 13. Polypodium Indi- cum majus ES minus. 14. Phyllitis. 15. Scolopendria arborum, 16. Filix calamaria. Palmifilix maxima fpecies eft, que nobis non in initio filve obcurrit, fed ipfi primum ordinem dare licet, quum maxima & rariffima fit herbarum in arbo- rem excrefcens, in tres fubfequentes diftinéta fpe- cies. - Primo. Palmifilix nigra rectum generat caudicem, duodecim & fexdecim pedes altum, usque ad ramorum ertum, plerumque fupra pedem , infra crus craflum. Hic caudex miram habet fubftantiam , ad illam ligni adcedentem , nullum tamen verum exhibet lignum, fed conftat ex fimplicibus, craffis, & ex fufco nigris filis, feu nervis , tam firmiter & arcte fibi inplicatis, ut ligneum referat truncum , ac proinde externe. non labereft, fed fulcatus, & foveisexcavatus , aliisque obduétus feu concretus foliis aliarum plantarum. In- tus gerit cor herbaceum ac fuccofum , conftans ex fegmentis fufcarum & nigricantium venarum , feu ex ramentis latis compofitum , quod in detruncatis pofti- bus putrefeit, ita ut intus concavus fit, acfi excavati effent poftes, relinquens multa plana & tenuia feg- menta, acfi ornamenta eflent fcriniorum ex nigro ligno inftar Ebeni compofita , quod fit , quia interpofita her- bacea fubftantia penitus eft, putrefacta. Caudex itaque fefe dividit ad verticem in duodecim circiter ramos, feu potius eraflas & herbaceas pinnas expanfas more Palme Indice feu Calappi, otto & no- vem pedes longas, inferius pollicem craflas, obfeure fufcas & mufcofas, ad trium pedum longitudinem nudas , ac pungentibus punétulis obfitas inftar fpinula- rum , reliqua pars nuda & viridis eft, inferius rotun- da, ac fuperius fulcata, fique amputentur , lentum ex- hibent viféüm. Ab ey zm autem parte gerunt duo- decim & tredecim alas feu pinnas alternatas , unum ac binos ors i n , quibus foliola infident digitum longa & lata, alternata.. Quodvis folium in multas la- cinias diftinctum eft, que ad nervum medium fere excurrunt, fuperne glabra & intenfe virentia, fubtus ruffa arena obfita, in vetuftis nempe. ‘Tener furculus ` feu Cyma pollice craffior eft ‚nuda quoque , fed infe- rius parum fpinulofa , fuperius craffo circinno ornata, uti in cunctis Filicibus , atque Epifcopi refert bacu- lum lanuginofum , harumque Cymarum quatuor vel quinque una profert planta, una autem altior eft al- tera. Folia per noctem in domo depofita gravem fpi- rant odorem, inftar Ceratophyti modo e mari deducti, vel inftar pifcium vetuftorum. Ex caudice detruncato flavus quoque & vifcofus exftillat fuccus , in molle degenerans Gummi. Radix eft crafla & intricata congeries, ex tenuibus nigrisque fibrillis compofita , que undique fefe difper- unt in orbem fine primaria radice. Rami. inferius oliolis & vifcofo mufco inveftiti funt usque ad or- tum, qui facile abradi poteft.. Quum caudex detrun- catur, ex radice alii de novo excrefcunt priore ma- Ore. ox : Secundo. Palmifilix alba fimilem habet;caudicem & formam, fed qui paula craflior eft priore, inferius tenuior quam fuperius, externe penitus rugofus & mufcofus, ex fimilibus conftruétus nervis, fed non tam niger aut durus, majusque cor gerit herbaceum. Rami non fpinulofi funt , fed ex iis dependent longi mollesque pappis laterales pinne breviores funt quam in ptiore. Foliola vero flaccidiora funt, ipforumque laciniz magis ferrate funt, fubtus non ita arenofa, fed abrupta quafi, ac facile flaccefcunt, nec tam gravem fundunt odorem quam in priore. Radix ejus. congeries eft intricata ex fibrillis con- ftans, facilis eradicatu, quum planta declivis fit, ce- terum fatis tenax. Cyma ejusdem eft formz cum prio- re, brevior, mollior, rugofa penitus per iftos. pap- OS. ; a Tertio, Palmifilix poftium, feu Pacu tiang omnium altiffimum gerit caudicem, feptem enim octove or- gyas altus eft, & crus craíffus, fuperius quoque fpi- nulofus, fed non ita pungens quam præcedens, Stipes ejus cinereus eft, pauco obduétus mufco , ac folidio- rem habet fubftantiam priore , fed fallax eft , fub molli eaim ifto mufco breves ac pungentes latitant fpinulz. Folia eandem cum mox precedente habent formam , tenuia nempe, ad medium diftinéta, ad oras fubtili- ter ferrata, ac vetufta, fübtus arenofa funt, cor her- baceum in hac fpecie minimum eft. Se Nomen. AMBOINSCH KRUIDBOEK. 63 bile eee _ 11. Capillus Veneris. 12, Filix florida. 13. Polypodium Indicum majus & minus, 14. Phyl- litis. 15. Scolopendria arborum. 16. Filix calamaria. Palmifilix is de grootfte zoorte, die ons sch in "t voor- Jte bos niet voor komt , dog wy moeten haar den voorrang geven, om dat re de grootfle en zeldzaamfte is, van een ordinaris kruid tot een boom op/cbietende , werdeelt in de drie volgende zoorten. I. Palmifilix nigra gewint een regten flam, van twaalf en. feflien voeten boog , tot aan den oor/pronk der takken, ordinaris boven een been , beneden een dye dik, Dezen flam. beeft een wonderlyke fubftantie , by is zoo bard als bout , en daar is nogtans geen eigentlyk bout aam , maar van enkelde dikke, en zwart-bruine draden, of zenuwen zoo digt en vaft door malkander gevlogten ‚dar ze cen bouten [lam verbeelden y dierbalven van buiten niet effen , maar ‚vol groeven en kuilen , en met andere bladeren be- walen. Binnen is een &ruidagtig fappig bert , ook met Jtukken van bruine en z«vartagtige aairen of breede fcbilfe- ren doortogen , "t welk in de afgekapıe {tylen afrot, zoo dat ze van binnen bol werden, als of ze uitgeboort waren, na- latende veele platte en dunne flukjes, als Iyfljes van eenig kantoor , boutagtig , en zwart als Ebbenbout, zynde de tusfen-leggende kruidagtige fubftantic als t’eenemaal ver- gaan: De flam nu verdeelt zig boven in den kruin in omtrent twaalf takken, of veel meer dikke kruidagtige fleclen uit- gebretdt , op de manier als de takken van de Palma Indica ef Calappusboom , agt ende negen woeten lang , agter ruim een duim dik , zwart-bruin en mosatig , drie voe- ten bloot „en met fleekende puntjes als doorntjes bezet , de reft kaal, en groen, van onderen rond, em boven met cen vooren, als men ze afkapt, een taaien flym uitgevende. Deze bebben aan weerzyden twaalf en dertien wieken , verwillelt tegens malkander , een en anderbalf of twee voeten lang 5 aan de zelve [laan de blaadjes y een vinger lang en breed ; ook veravi[Jelt.. leder blad is in veele fnib- belen werdeelt „ die febier tot, de middel-zenuwe toe gaan, aan de bavenfte zyde glad, en boog-groen , van onderen met ros zand bezet , te aveten aan f oudfte. De jonge Jcbeute of Cyma is dikker dan een duin, ook kaal , dog be- neden wat ficekelig , boven met een dikke krul, gelyk alle Varen, en verbeelt eeu Biffchops-ftaf , dewelke wolagtig is y van welke fcbeuten men vier of «yf aan een boom ziet , dog de eene booger als d'auder. De bladeren een nagt in buis leggende bebben een flerken, reuk als Zee- boompjes , die vars uit Zee komen, of meelige villen. Uit den afgekapten ftam vloeit ook een geel en kleverig fap , dat tot.een Gom wert. = „De wortel is een dikke verwarde klomp , van gants duh- ne zwarte Vafelingen gemaakt , rondom baar ver/preiden- de zonder eenige boofdwortel. De takken zyn agter met kleine blaadjes , en kleverig mos bekleedt , tot aan baren oorfpronk , "t welk zig ligt laat aforyven. Ais men den flam af kapt , zoo fchieten uit de wortelen andere op , die al zoo groot werden dan de eer ften. II. Palmifilix alba, gewint diergelyken flam en fatzoen , dog de ftam is wat dikker dan de voorige , beneden dunder dan boven , en van buiten gants bairig of mosagtig , van diergelyke zenuwen gemaakt , dog zoo zwart nog bard niet , en beeft een grooter kruidagtiger bert. De ` takken-zyn-niet fleekelig , maar bebangen met lange zagte vlokken , de zydewieken zyn korter dan aan *t voorgaande. De blaadjes zelfs zyn flapper, en bare fnibbelen meer ge- zaagt , van onderen 200 zandig niet, maar afgebroken , verwelken ligt ep zyn zoo Iert niet van reuk als het dng De wortel is een verwarde klomp van Vafelingen , ligt om wit te trekken, als den boom in ’t bangen flaat, maar anders redelyk vaft, Het Cyma of uit/pruitzel is van de zelffte gedaante en fatzoen als het voorige „korter; zagter, en gants ruig van de voornoemde vlokken, y ii. Palmifilix poftium, of Pacu tiang beeft den boog- ften ftam van alle , want by wert zeven en agt vamen, boog, een dye dik, en aan-zyn bowenfle mede doornagtig, dog zoo fteekelig niet als bet voorgaande. De [lam is graauw , met weinig mos bezet , en vafler van Jubfian- tie dan de voorige, dog by is bedriegelyk , want onder dat zagte mos fchuilen korte en. fleekelige doornen De bia- deren zyn van fatzoen als de naaftgemelde , te weten dun, tot. de midden toe ingekeept , aan de kanten fyn ge/chaart, en de oude van onderen zandig. Het kruidagtige bert is in deze zoorte bet kleinfte. Naam. 64 Nomen. Latine Palmifilix nigra, alba, & poftium , fic di&a, quod formam Palme parve, five Coccifere referat, item Filix arborefcens ; Malaice Pacu utan, & Pabis utan , item Pacu pobon ; Belgice Boomvaren ; Amboinice Myit & Haburu , h. e. pilofum. Prima fpecies peculiariter dicitur Maburu metten , h. e. Pacu nigrum. Secunda fpecies feu alba vocatur Haburu puti, feu Maa kakiri, h. e. Pakoe connivens, quibus- dam etiam Sa/ulen ; Ternatice Tabaculi; Baleyice Pacu dibatan. Tertia fpecies dicitur Palmifilix pos- tium 3 Malaice Pacu tiang ; Amboinice Haburu riri ulan, h.e. Poftis iterativus , quum ex uno ftipite varii poftes formari & conquiri poffunt. Paku feu Pakis vocant Malayenfes proprie unguem feu clavum , item cunétas Filicum fpecies , quum ipfarum folia formam clavi lignei habent. Locus, Nullibi tam copiofz funt hae plante , quam in hifce Orientalibus infulis, fed Javie & Baleyz non ita obvie funt. In cunis crefcit altis filvis, tam in vallibus quam montibus, ubi arbores vage funt, ita ut vera fit filveftris Filix, nec ullo modo ab homini- bus transplantari poteft, aut circa ipforum edes cre- fcere, ita ut multum inpenderim laborem, ac tandem fuccefferit quasdam hujus in meo colere horto. Ufus. Prima feu nigra fpecies ineptum & inele- ans habet trunci lignum , ita ut quis diceret nulli infervire ufui, fed re ipfa comperitur bonos ac dura- biles exhibere poftes ad fepes ac paggers, qui tres alios vulgares perdurare poflunt , exterior nempe ifto- rum nervorum tortex, internum enim lignum & in- terjacens caro intra anni fpatium putrefcit , ita ut concavi fint , exterior vero arbufcula incorrupta eft multos per annos. Hinc a fervis multum expetitur, & aliis prefertur lignis, licet haud crafliores fint pede , tertiz autem fpeciei trunci aptiores funt, quum altiores & craflio- resfint, fed raro obcurrunt. Ipforum cyma, antequam circinni fefe aperiunt , & a pappis depurati funt, in frufta confciffa cum pingui coquitur jure, & optimum n olus inftar tenerorum caulium Sajor calappa , ibro primo defcripta. Chriftiani Ternatenfes porcos fuos hac Cyma fagi- nant, quum hanc & tenera folia ipforum cibo admi- fceant. Ternatenfes iidem herbaceum radicis fumunt . cor, quod commifcent cum radicibus Toxicarie radicis, & adhibent contra adfumptum venenum , adcuratiore autem disquifitione comperi , erronee illos hanc her- , bam habere pro Gagufuru, quum deberent fumere Os- - mundam fubfequentem. Cyma fecunda feu alba fpe- ciei non edulis eft, quum parum amaricat, fed ejus varietatis cor, que peculiariter Haburu puti riri ulen vocatür, fequenti preparatur modo. Caudex binas orygas altus, fuperius in vertice caftratur eximendo ejus cymam , & detruncatione ramorum usque ad bi- ' nos tresve. Tali modo per binos menfes fuo linqui- tur genio , tumque ejus cor ex fuperiore caudice exi- mitur , quod coquitur & editur inftar medulle Sagus, quz Méur dicitur, reliqua trunci pars poftibus infer- vit feu Paggers. "Tertia fpecies aptiffima eft ad poftes , quum mini- mum gerat cor, & duriffimum lignum, quod fenfim omnino decrefcit, fed fuperior trunci pars abjicienda eft, cujus cor adhuc non fatis evanuit, tali modo noftri fervi primam adhibent fpeciem , que vulgaris & ad manus eft, queque fatis diu durat, fed eo labo- rat vitio, quod cor computrefcens quam maximam formet cavitatem , in qua albe nidulantur formice, ejus furculus feu cyma edulis quoque eft. Vetufti & putridi poftes optimum prebent foco lignum, atque ad unam partem accenfi per diem ac no&em ignem fovere poffunt, ita ut loco cefpitum ih gin fint, vel uti in Europa ficca Filicum folia adhibentur quibusdam in locis fub vafis deftillato- riis. ` Ad Palmifilicem quoque pertinet Filix canarina ; Amboinice Haburu yar lari, quum plerumque fub Ca- nariis crefcat , eftque elegans & glabra Filicis fpe- cies , non in arborem fed in fruticem excrefcens , longos emittens ramos, ad feptem o¢toque pedum altitudinem. Laterales rami directe fibi obpofiti funt, non extenfi, fed parum conniventes, pedem vel ul- nam longi, quorum bini inferiores lateralem habent adpendicem. Caules HERBARIIAMBOINENSIS Liber X. Caput XLVI. Naam. In't Latyn Palmi filix nigra, alba, en pos. tium, 200 genaamt , om dat ze de gedaante heeft van een kleine Palma ofte Cocos boom ; item Filix arborefcens ; in "t Maleits Pacu utan, en Pahis utan ; item Pacu pohon; in 't Duits Boom-varen ; in ’t Amboins Myit en Hahuru, dat is bairige ; de eerfte zoorte im’t byzonder, Hahuru puti ; of Maa kakiri; dat is leepoogige Pakoe; by zommige ook Safulen ; op Ternaten Tabaculi ; in't Baleis Pacu dibatan ; de derde zoort biet Palmifilix pos- - tium; in ’t Maleits Pacu tiang; in ’t Amboins Hahury riri ulan ; dat is Poftis iterativus ; om dat men van een” nen Jiruik verfcheide fhylen kan. krygen. Paku of Pakis noemen de Maleyers eigentlyk een nagel of fpyker , als mede alle Varen geflagten , om dat bare bla- deren de figuur van een boute nagel hebben. - Plaats. Zy zyn nergens zoo abundant , als in deze Oos- terfcbe Eilanden, dog op Fava en Baly zyn ze zo veel niet. Zy waft in alle booge boffen , zoo wel in. de valeien als op de bergen, daar de bomen wat ydel ftaan , zoo dat bet een regte bos-vare is, en wil ook geenzints door mena Jcben verplant zyn , nog omtrent bunne woningen opkomen, zoo dat ik veele moeite daarom gedaan bebbe , tot dat hetmy eens gelukte , om eenige bomen in myn tuin op te kweeken. Gebruik. De eerfte of zwarte zoorte beeft wel een on- zienlyk en leelyk bout aan den ftam, zoo dat men zeggen zoude tot geen ding ter weereld te deugen -egter bevindt men met verwondering , dat bet goede en durabele ftylen geeft tot paggers of beiningen , die wel drie anderen van gemeen bout uitbarden kunnen , te weten de buitenfte fcbor- ze van de voornoemde Zenuwen gemaakt want bet binnenfte bert en bet tuffenleggende vlee/ch verrot binnen een jaar, 200 dat ze bol werden, en egter blyft bet buitenfte boompje onbedorven Daag menigte van jaren. Hierom werden ze van de Slaven veel gezogt, en andere bouten voor getrokken, al zyn ze niet dikker als een been, dog die van de derde zoorte zyn bier. toe bekwamer „als zynde booger en dikker van [Lam , maar zjn weinig te vin. den. Haar uit/pruitzel of Cyma, eer de krullen open gaan van de vlokken gezuivert , en in flukken gefneeden, wert met een vette fop gekookt , en geeft een goet moes gelyk jon- ge fteelen van Sajor calappa, Lib. 1. befcbreeven. De Chriften Ternatanen mejtenin Ternaten bunne Var- kens daar mede , als zy de fcheuten en jonge bladeren on- der bunne koft mengen. De zelve Ternatanen nemen ook bet kruidagtige bert van de wortel, het zelve vermengen- de met de wortelen van Radix toxicaria, en gebruiken * tegens ingenomen fenyn , dog by nader onderzoek bevinde ik, dat zy abufivelyk voor Gagufuru dit kruid nemen , daar ze beboorden te nemen de volgende Osmunda. De jonge Jcbeut van de tweede of witte zoorte is niet eetbaar, om dat zy wat bitter is , maar bet bert van zyne verande- ring, die men in 't byzonder Hahuru puti riri ulen noemt; wert aldus toebereidt. De ftam , welke twee vademen hoog is of minder , wert boven in de kruin gekapoent met bet uitnemen van zyn ries » en afkappen van de takken tot twee en drie toe. Aldus laat men bem een paar maanden Baan , en neemt als dan bet palmiet uit den bovenften stam , ^t welk gekookt en ga wert als bet merg van den Sagoeboom genaamt Méur. De reft van den [lam dient tot ftylen aan Paggers. De derde zoorte is de alderbekwaamfte tot zulke Balen, om dat ze bet kleinfte bert en bardfte bout beeft , °t welk metter tyd fcbier gebeel en al verwaft, dog men moet bet bovenfie van de [iam weg fmyten , daar ^t bert nog te groot is , zoo bebelpen ben onze Slaven mer. de cerfte zwarte zoorte , dewelke by de werken is, en aan ben zelfs wel lange duurt , maar die foute by zig beeft , dat bet verrottende bert een zeer groot bol maakt, daar in de witte Mieren gelfelen zyn Eyma is anders mede eetbaar. De oude en verrotte Pagger-ftylen geven goed brand- bout , en aan ’t eene eind aangeftoken zynde konnen een nagt en dag bet vuur bewaren, zoo dat men ze in plaats van turf gebruikt , of gelyk in °t Vaderland de droge va- re bladeren gebruikt werden, in zommige plaatzen onder de Diftilleer-ketels. ; Tot Palmifilix beboort ook de Filix canarina, im 4 Amboins Hahuru yar lari, om dat ze gemeenelyk onder Canari-boomen waft , is een cierlyke en gladde Varen, werd geen boom, maar blyft een [fruik met lange takken, zeven en agt voeten boog. De zydetakken Baan regt te- gens malkander , niet uitgebreidt , maar «vat zamen luiken- de, een voet of een elle lang , waar van de twee agterfte nog een zydetakje hebben. De Tom. VE X. Boek. XLVIL Hoofd?. AMBOINSCH KRUIDBOEK. Caules obfcure fufci funt, glabri, & inferius ad me- diam partem nudi, atque dein obduéti funt tenuibus, ae profunde incifis foliolis fere usque ad medium, ac preterea foliola-ipfa ferrata funt, fuperne rugofa, inferne glabra. Ejus Cyma & tenera folia edulia funt inftar Sajor Pacu , fed non tam mollia. Baleyenfes eam’ vocant Pacu patis, h. €. Avium Filix , quum he in ea nidulentur. Siccis ejus foliis inplentur pulvina- ria uti cum Goflypio fit. Tabula Vigefima feptima Palmifilicem exhibet ob altitudinem per medium fe&am cum - ejus Cyma A. & foliis explanatis B. OBSERVAT. 10, Hujus Filicis arborefcentis varie occurrunt fpecies apud Plu- mier in tractatu de Filicibus Americanis , atque cum hac noftra proxime quoad foliaturam convenit Filix ramofa , pinnulis roftratis Lab. 35. exhibita, & Filix arborea ramofa, caudice non divifo, pinnulis anguítis, raris, integris Sloan. Cat. pl. Fam. pag. 22. & Ray tom. 3. pag. 92. 65 De Deelen zyn donker-bruin , glad, en van onderen tot de belft toe bloot , zy zyn bekleed met dunne dierge- Jnede blaadjes , omtrent tot de beift toe, endaar en boven de blaadjes zelfs nog gezaugt, aan de bovenfie xyde gefronft y van onderen efen. Lyn witfpruitzel en jonge bladeren zyn eetbaar gelyk Sajor pacu , dog terre zoo mals niet. De Balyers noemen "t Pacu patis, dat is Mogel-varen y dewyl de vogels daar in neftelen. Met zyn droge bla- deren vult men de flaapkuffens als mes katıven, De feven en Twintigfte Plaat » Vertoont de Vaare- boom, om de hoogte door midden gefne- den, met deszelfs fcboote ofte /pruit A. en de bladen uitgee- fpreid B. AANMERKING. Van deze buomagtige Vaare komen verfcheide zooften voot by Plumier in het tractaat over de Americaanfche Vaaren , en met het onze voor zoo veel de bladeren aangaat het naafte, de takkige Vaare, met gebekte blaadjes in de 35. Plaat verbeelt, en de takkige boom Vaare, met een Dronk, die niet verdeelt is, en finalle, rare, en heele blaadjes van Slaan. Cat. pl. fam. pag. 32. en Ray tom. 3. pag. 92. CAPUT QUADRAGESIMUM SEPTIMUM. Filix aquatica, five Osmunda. Paca ayer, ritur, fed a noftrate maxime diverfa, atque poft priorem maxima eft omniunf fubfequentium Fi- Deum fpecierum, ex unica enim radice multos cras- fos & fubrotundos emittit caules , a feptem ad duo- decim & quatuordecim pedes excrefcentes, fuperius pollicem ac binos digitos craffos, nudos, & herbaceos, inferius ad ortum inítar humeri craffos, ac fenfim de- crefcentes ad infantis brachium, quique ruffo obducti funt mufco , facile abradendo , funtque porro extenfi, e quibus transverfaliter excrefcunt quatuor & quinque laterales rami, alternati , non vere extenfi , fed parum furfum conniventes , ulnam vel binos tresve pedes longi, atque ex his alii iterum laterales ramuli fimi- lis forme, fed palmam vel fpithamam modo longi. (EK aquatica feu Osmunda in India quoque repe- Una parte duodecim plerumque inveniuntur foliola, flaccida, tenera, glabra, & nigricantia , quinque, fex, . & otto peces longa, ultrá digitum lata, illis vul- garis Filicis fere fimilia, fed pru: ore magis pa- rallele funt, & fuperius in longum excurrunt apicem, & ad oras fubtiliter ac vix ferrata, magisque adunata funt reliquis Filicum foliolis, faporis aquei non in- grati, nec filveftris, fed fere oleracei. Primarii rami ad internam partem plani funt, ad- inferiorem fubrotundi, ac difleéti paucum exftillant lentum mucum, atque in interiore parte pauca exhi- bent alba puncta in circulo pofita, vel cum exteriore decurfu parallela. Pinnz foliof ad oras alate funt, atque foliola ipfa fuperius nervum medium gerunt protuberantem, inferius non, ac porro fubtilibus ve- nulis pertexta funt. Radix eft mira congeries fupra terram eminens , ma- gnitudine capitis, multis obfita nodis feu mammulis, quarum quzvis formata eft ex binis auriculis fibi ad- pofitis, & ad oras dentatis inftar crifte Gallinz , fub- ftantie oleracez, coloris terrei feu ravi. Inter has aures caules excrefcunt , inferius mollibus obfiti pilis, fed inferiores, que jam caules demiferunt , dehilcunt. . inferius autem multas rotundas & craffas emittunt fibrillas in terram , inftar funium tenfas, coloris ravi, faporis aquei, fed parum amaricantis & adftringentis. “Superior radicis pars trahsfeéta herbacea quoque eft, ac fimilia exhibet puncta, feu maculas in orbem fere pofitas. Caules adulti ex auriculis iftis , uti di&um fuit, ex- cidunt, quz ad latera dein deprimuntur, ac fuperius alie denuo progerminant, unde hec congeries fenfim Capitis bovini magnitudinem obtinet. Tom. VI. Ejus SEVEN EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK. De Water-vaare, ili aquatica of Osmunda beeft ook gen geflagt in Indien, van onze Waderlandfe nog al merkelyk ver. Schillende, na de voorgaande is zy de grootjie onder alle volgende Varen geflagten , want ze gewint veele dikke en rondagtige fteclen uit eene wortel , dewelken van zeven tot twaalf en veertien voeten hoog opfchieten y bo- ven een duim en twee vingeren dik, kaal, en kruid» agtig , beneden by den oorfprong zoo dik als een ftbouder y en allenskens toefmallende tot in de dikte van een kinder. arm , met een ros mos bekleed , "t welk men ligt afvry- | ven kan, voorts wyt uit malkander ge/preidt, daar aan flaan over dwars vier of vyf xydetakken , verawiffelt te- gens malkander ‚niet regt uttge/preid, maar wat zamen of opwaarts luikende , en elk tot twee en drie voeten lang s aan de zelve weder andere zydetakken in gelyke pojluur 5° dog maar een band of een fpan lang. | Aan eene zyde fbaan omtrent twaalf blaadjes flap , teer , glad , en zwart-groen , «yf, fes, en agt duimen lang, ruim een vinger breed , de gemeene Ware fchier gelyk s dog bare kanten loopen meer paraleel, van vooren met een lange fpitze , en aan de kanten fyn of niet gefcbaart , en jlaan ook digter by malkander dan aan de andere Fa- ren, van {maak wateragtig , niet onaangenaam , nog wild, maar febter moes-kruidagtig. De boofdtakken zyn aan de binnenjie zyde plat , aan de onder/le rondagtig , doorgefneeden gevenze een weinig taaien Jlym uit , en vertoonen. van binnen eenige witte Puntjes in een ronde kring ftaande , of met den buitenften omloop paraleel. De bladdragende fteelen bebben aan de zyden eenige vellekens als vlerken. De blaadjes bebben de middelzenuwe boven uit[leeken , en van onderen niet y en zyn voorts met fyne adertjes doorweven, De wortel is een zeldzamen klomp, boven de aarde uite fleckende y inde grootte vaneen kop, bezet met veele groot» te knobbelen of mammen, waar van ieder gemaakt is van twee ooren tegens malkander ftaande, en aan: de kanten getant als een banekam , van fubjtantie kruidagtig , en aadrverwig of wolfs-geel. Tuffen deeze ooren komen de fieelen uit, die beneden met weeke bairen bezet zyn, maar de onderfte, daar de fleelem als uitgevallen zyn, gapen van malkander. Van onderen fchieten ze veele ronde en dikke vafelingen in de aarde , die gefpannen ftaan als touwen, ook wolfs-geel, van fmaak uit den wateragtige wat bitter en adfiringerend. De boven[le wortel door» gefneeden bevint men ook gants kruidagtig , en diergelyke plekken of puntjes fchier in 't ronde [taande. De fieelen bun volkomen ouderdom verkreegen bebbende vallen, als gezegt, uit die ooren, dezelve werden dan ter zyden gedrukt, en boven op groeien al «weder andere, waar door dezen klomp met ter tyd zoo groot werd als een offe-kop. ` ; prt I . m5 66 Ejus Cyma aliquando fex pedum altitudinem adqui- rit, antequam in folia fefe explicet, nec ita penitus circinnata eft uti in aliis Filicum fpeciebus , atque exterius obfcure fufca eft, ac tota mollibus obducta pilis, interius mollis, porofa, & mucofa. ; Hujus mas folium geritlongius, latius, & rugofius,. fubtus rugofis venis feu ftriis obfitum , & aliquando óra ejus tantum rugofa eft, & nigricans , fed hoc ple- rumque tantum in vetuftis confpicitur foliis. : Nomen. Latine Filix aquatica, & Osmunda Amboi- nica; Malaice Pacu ayer, & Pacu befaar; Amboinice in Hitoea Halauila , Halauela, Tebuila, & Halau fus- fuela; h. e. Mammaria ; quum radix tuberculis fuis mammas quasdam reprefentet. Vocatur quoque Pola pola bulaube, h. e. pedis craffitiem obtinens, In Ley- timora Oba lawa; "'ernatice Gagufuru, quod nomen etiam, fed inmerito Palmifilici tribuitur. Javanice Pa- kis catoc. = ; Locus. Femina in obfcuris crefcit ac humidis filvis, in.anguftis & preruptis vallibus , per quos rivuli de- currunt, & ubi folum eft argillofum , nullibi copio- fior & pulchrior quam in valle circa montem Sojz fito, ubi fluvius Elephas aliique fuum ducunt ortum, ubi monftrofe eas vidi magnitudinis, in hortos quo- que transplantari poteft in loco humido & umbrofo, ubi radicis fegmentum feu pars deponitur, cui adhz- rent auriculz feu mammulz quedam. Mas crefcit in altioribus & ficcioribus locis ad montium pedes. In Java & Baleya hic frutex in ingentem & ferocem crefcit altitudinem ramis expanfis, inter quos plerum- que ingentes angues, Malaice Oelar fawa & Oelar pe- tola , ac Baleyenfibus Annipian poetoe dietz in orbem ac varios gyros decumbunt, uti putatur & creditur, ad fefe refocillandas & refrigerendas, fi fuerint in prada, Ufus. In Loehoenfi regione femina ad olus adhibe- tur pifcibus adco&a , alii autem Amboinenfes cam rejiciunt, quum per co¢ctionem fere tota in mucum deliquefcat. In re Medica vires habet refrigerantes cum levi adftrictione. Incolae radicem vel ejus fibril- las in aqua macerant, & infantes mox in lucem edi- tos ea lavant, non tantum ad eos depurandos , fed uti credunt, ut cito etiam crefcerent, quod putant denotari in hac planta per falacem ejus. naturam , qua intra tam breve temporis fpatium excrefcit. Tenera folia & cyma contufa in aqua etiam mace- rantur, qua infantes quoque in eum lavantur finem. Foliorum fucco obliniuntur puerorum oculi, vario- lis laborantium , quos ita refrigerat , ut ibi variole non erumpant. - Primaria radix in fegmenta diffe&a , & cum viridi Katjang cocta, & propinata Paralyfin feu Beriberi cu- rat. Radix cum Pinanga alba, debili Siriboa, & pau- xillo Zingiberis minoris mafticata , ejusque degluti- tus fuccus Hemoptoém curat, praefertim que a ve- neno quodam affumpto vel corrofivis rebus fuit orta. . Ternatenfes hoc in cafu Zingiberem non addunt ; fumentes modo craflas fibrillas Bareetbcen , fex fep- temve frufta digiti articulum longa cum feptem fru- ftulis radicum Fete fete, feu Radicis toxicarie , que ad Orientem plagam excreta fuit, hzc fimul aque inco- quunt , ac quotidie matutino tempore cyathum bi- bunt, aliquando etiam addunt radices Bonga raja puti contra quevis adfumpta venena, fed interea bibere oportet Corallii albi decoctum , cum Calappa laut, Coralliis rubris & Ebore, que omnia fupra porphyri- tim cum xm conteruntur , quod experimentum prz reliquis inftitutum fuitin mercatore Germano in Ter- nata, qui ab ancilla fua araneis fuerat infectus. Quum fepe in declivibus & preruptis crefcat lo- cis, vel etiam primaria fua:radice fupra terram emi- net, hinc fit, ut nodofa iftius congeries per fenium eradicata , inftar vetufte Calappi nucis per terram vol- vatur. Hzc capita Javani ad cibum preparant fequen- ti modo , minutim ea radunt, & commifcent cum aqua Cineris, ita ut amaritiem extrahatur, macerant dein ea in aqua dulci per viginti'quatuor horas, ex- ficcant parum , & de novo ea coquunt. Folia ejus indomo depofita odorem fundunt gra- tum per aliquot dies, licet debilem & ad Poelaffari adcedentem. Tabula Vigefima oftava me satten, que forte eft Filix major, in pin- nas tantum diviia , oblongas, a Sloan. Hifl, Fam. tom. I. Tab. oe ker pe 4 . CAPUT HERBARIIAMBOINENSIS LiberX. Caput XLVII Zyn jonge fcheut werd zomtyds fes voeten boog , eer by zig in bladeren opent , en men ziet ‘er zoo volkomen krul- len niet aan, als aan d'andere Varen , van buiten is ze don- ker-geel, en gebeel met weeke bairtjes bezet , van binnen week , poreus, en flymerig. Het manneken bier van beeft een langer breeder , en ruwer blad , van onderen met ruige aderen of ftrepeñ be- zet , of zomtyds maar met een ruige zoom , zavartagtig , dog dit ziet men meefl aan de oud/te bladeren. - Naam. Ju" Latyn Filix aquatica, en Osmunda Am- boinica ; in ’s Maleits Pacu ager , en Pacu befaar; in’t Amboins op Hitoe Halauila , Halauela, Tehuila, en Halau fuffuela ; dat is Mammaria; Terwyl de wortel met bare knobbelen eenige mammen verbeeld. Het biet ook Pola pola halauhe ; dat is zoo dik als een been. Op Leytimor Oha lawa ; op Ternaten Gagufuru ; welke naam ook ten onregte. aan- de Palmifilix gegeeven werd. Op Fava Pakis catoc., Plaats. Het wyfken waft in donkere vogtige boffen in enge en Dale en valleyen, daar de rivieren doorloopen, en een kleiagtige grond is, nergens meer en fchoonder dan in de valleye, rond om den berg van Sajor gelegen, daar den rivier Olyphant en anderen ont/pringen , alwaar ik ze van monftreufe grootte gexien bebbe , men kan ze ook in de tuinen aam een- vogtige en fchaduwagtige plaats ver- ` planten, daar men een fluk van de wortel been zet , waar aan eenige ooren of mammekens zyn. Het manneken wajt op hooge en drooge plaatzen , in 't bangen der bergen. . Op Fava en Baly wert dezen flruik zeer groot en woeft, met uitgebreide takken , waar tu[Jem men gemeeneiyk de groote flangen , in "t Maleits Oelar fawa en Oelar pe- tola, in ’t Baleits Annipian poetoe genaamt, met baar bogten ruften ziet, zoo men meent om baar te verkoelen , als zy op de jagt geweeft zyn. Gebruik. Op bet Loeboefe land gebruikt men bet wyf- ken tot moeskruid by viffen gekookt , dog andere Amboi- neefen nemen bet niet aan , om dat bet door kooken (bier gebeel en al tot lym wert. In de Medicynen beeft bet ver- ` koelende kragten met een kleine adfirictie. De Inlanders nemen de wortel of bare vazelingen, weeken de zelven in water, ende waffchen daar mede de jong-geborene kinde- ren, niet alleen om te zuiveren, maar ook na baar geloof, op dat zy baaftig zouden opfchieten , °t welk zy vermot- den door den grooten drift , waar mede deze plante zoo Jchielyk opfchiet, afgebeeld wert. De jonge bladeren en fcheuten kneuft men ook in wa- ter , en waft de jonge kinderen daar mede tot den voor- Jcbreeve einde. Met den fap der bladeren beftrykt men de kinderen de oogen , die de kinder-pokken bebben , die dan dexelve verkoelt , dat de pokken daar niet uit en flaan. De groote wortel in fchyven gefneeden , met groene Kat- „jang gekookt, en gedronken genceft de Lammigheid of Be- ribert. De wortel met witte Pinang, laffe Siriboa, en een Sr kleine Gember gekauwt , en den fap ingezwol- gen geneeft bet bloedfpouwen , inzonderbeid dat van eenig ingenome fenyn of corrofive dingen komt. De Ternatanen laten bier in de Gember uit, nemende - Jlegts de dikke Vazelingen van bun Gagoefoeroe „ fes of zeven ftukjes van een lid lang met zeven ftukjes wortelen van Fete fete of Radix toxicaria , die na Ooften ge- groeit zyn , koken die in water, en drinken dagelyks 's morgens een tbeekopje daar van , zómtyds ook daar by doende de wortelen van Bonga raju puti, tegens alder- bande ingenomen venyn , dog tu[fen beiden moet men drin- ken wit Kalbabaer , Calappa laut , roode koralen , en yvoor , alles op een ruigen fleen met water gevreeven , zyn- de dit onder anderen geprobeert aan een Duits Koopman in Ternaten , die van zyne Meid met fpinmekoppen ver- geven was. ~ Dewyl’t dikwils aan bangende en afgebrooken plaat- zen, of anders met de boofdwortel boven de aarde flaal , zoo gebeurt bet, dat den knoeftigen kop in den ouderdom uitgewortelt wert , en als een oude Callappus langs de grond rolt. *Deeze koppen bereiden de Favanen tot de koft aldus , zy fchrapen ze klein, knedénze met Aswater, op dat de bitterheid daar wit komt, verfchenze dan weder uit met zoet water een etmaal, droogen ze wat, en koo~ ` Kenze nog eens. De bladeren in buis gelegt ruiken eenige dagen lieffi- lyk, boewel flap na ’t Poelaffari trekkerde. De agt en Twintig fte Plaat Vertoont de Water-vaaren plant, welke mogelyk is de groote Vaaren, in langwerpige, finalle, en met getande bladen, flegts verdeelt van Sloan. Hifl. Fam. tem. 1. Tab. 40. ? = AGT \ Y) Tab. XXVII, X. Boek, XLVIII. Hoofdft. CAPUT QUADRAGESIMUM OCTAVUM. Filix efculenta, five femma. Sajor pacu, agreftes Filicum fpecies defcribemus, atque pri- mo hoc in capite Feminam , que ufitatillima & edulis eft, ac dein in fübfequenti marem. IE binis fubfequentibus capitibus duas vulgares .. Filix efculenta ‚five Femina, vulgo Sajor pacoe dita, h. e. Filix edulis per excellentiam, fupra enim aliz memoratz funt fpecies, ac plures fubfequuntur, qua- rum pats quzdam edulis, eítque hzc vulgari noftrati feminz quodammodo fimilis, quoad mollitiem & gla- britiem , fed quoad foliorum formam noftrati mari fimilior eft, aliquando autem eft monoclonos , ali- quando polyclonos. Monoclonos hic frutex eft primo, quum erumpit, nec ultra binorum pedum altitudinem obtinet, plures enim tum caules fibi adunati unica ex radice progerminant, inferius pennam, ac fuperius culmum craffi, ad internam partem fulcati, exterius rotundi , inferius ex viridi fufci, feu nigricantes , parumque rugofi , fuperius pallide virentes & glabri, utrimque folia expanfa funt, plerumque fibi obpofita , fuperiora parum fzpe differunt cum inpari extremo, eculiaris forme, latiora & longiora reliquis, & in- erius oris protuberantibus, qua in nova excrefcunt foliola. we Cetera vulgaris funt Filicum forme, quinque pol. lices longa, ultra digitum lata, ad oras rotunde den- tata, late virentia, glabra’, ac fere fplendentia, fub- tus multis protuberantibus ac transverfalibus. coftis pertexta, atque in longum terminantur apicem. Pri- ma ejus cyma fuperius circinnum format convulutum inftar vermis, ejusque caulis inferius parum pilofus eft, He caulium collectiones fefe fenfim fupra terram ` adtollunt, ac brevem formant ftipitem, ex fimplici- bus, craffis, firmis, & nigricantibus compofitum filis, oblique & intricate decurrentibus inftar venarum pal- me manus ac pedis, ad craffitiem pollicis vel bino- rum digitorum & altitudinem manus, illorum vero folia inferiora unicam modo gerunt pinnam , fed fub- fequentia ex centro exeuntia ad altitudinem trium ac quatuor pedum , in laterales fefe dividunt pinnas , utrimque tres quatuorve fibi directe obpofitas , pe- dem vel ulnam altas, in hifce lateralibus pinnis fo- liola ejusdem locantur formz E ordinis, uti fupra dictum fuit, fed paulo minora funt. Folia tenerrima funt, flaccida, ac mox flaccefcunt, quum abrumpuntur, talique modo efui apta. cenfen- tur, vetuftiora autem fenfim duriora funt en armer St magis obfcure virentia , quz. tamen non efculenta funt. Tenerorum foliorum fapor Filicinus eft , fed fatuus, oleraceus, & cum quadam mucilagine. Radix eft congeries intricata ex nigricantibus com- pofita filis & fibrillis, quz late fefe difpergunt, nec terre firmiter inherent, hic & illic novas producen- tes plantulas, directe autem fub frutice hec congeries folida eft, externe lignofa & fibrofa , interne herbacea. Aliquando eam plantavi in horto meo loco arenofo & humido, ubi hec Filix caudicem formabat infan- tis brachium craffum, ac binos pedes altum, ex fimi- libus nervis compofitum, quique rugofus eft, ac fove- olis diftin&tus , retinens folia in folitariis pinnis , donec ter ea depofuerat, dein laterales emittebat pinnas. Ex hoc ftipite octo fubfequentes herbe aliquando fucceffive , fepe etiam fimul progerminabant , que in eodem quidem crefcebant horto, fed quarum que- : dam fatis remote diftabant, cujus rei nullam aliam dare poffum rationem , nifi quod ventus ipfarum femen in mufcofum ftipitem inpulerit, quod in ipfius foveo- lis fotum ibi progerminavit: ac fubfequentes erant. Primo. Paraphyas ejusdem Filicis ad latus excre- feens, fed parum a matrice diverfa, ipfius enim cau- les nigri erant & glabri , pedem fere longi , quibus folia fibi obpofita infidebant fere ejusdem cum ma- trice forme , fed breviora, ac tria inferiora paria foliolum gerebant tanquam adpendicem. Poftica fo- li pars profunde incifa erat usque ad nervum me- , dium, reliqua integra erant, & inlongum terminantur apicem, glabra porro nec un atque ejusdem fa- poris, mihique vocatur hec Filix e Filice. ‘ Sccundo. AMBOINSCH KRUIDBOEK. 67 AGT EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK. De eetbaare Vaare. : N deze twee naafivolgende Hoofdflukken zullen wy de I twee gemeene veldzoorten van Varen befchryven , en daar van eerflelyk in dit Hoofdftuk bet wyfke , als zynde bet gebruikelyk[le en eetbaar ‚en daar na in't vol- gende bet manneke, : Filix efculenta five Foemina in 't gemeen Sai pa- coe genaamt , dat is eetbare Waren door uitnementbeid , want boven nog eenige andere verbaalt zyn, en nog meer volgender , waar van men ook iets eetbaars beeft , is on- ze gemeene vare wyfken wat gelyk aangaande zyne week- beid en gladdigheid, maar aan gedaantens van bladeren is bet ons Varen manneken gelyker, bet is zomtyds eenftes- Jig, zomtyds weelfteelig. Eenfteelig is den firuik , voor eerft , als by op/cbiet, en niet boven twee voeten boog is, komende veele fleelen digt tegens malkander fiaande uit eene wortel, beneden een fcbaft , en boven ruim een firoo- balm dik , aan de hinnenfte zyde gevorent , buiten rond, beneden uit den groenen bruinagtig, of vuil-zwart , en wat ruig , maar boven ligt=groen , englad. Terweerzyden ftaan de bladeren uitgebreid , meeft tegens malkander , of de voorfle een weinig ver/chillende met een voor wit, van een byzonder fatzoen , breeder en langer dan d'andere , en agter met uitjtekende boeken ; die tot nieuwe blaadjes werden. De anderen zyn van bekende Varen fatzoen, vyf duimen lang , ruim een vinger breed, aan de kanten rond ge- tant, blyde-groen , glad’, en fcbier blinkende , van on- deren met veele uitfteekende dwersribbekens doorregen, en eindigen in een lange fpitze. Zyn ecrfte fcheute maakt boven een krul in malkander geroli als een worm, en zyn Steel is beneden wat bairig. -= Deze vergaderinge van fteelen verbeffen ben allenskens boven de aarde ,. en formeeren een korten flam , van en- kele dikke fbyve , en zwartagtigedraden gemaakt , febuins en verwert door malkander loopende, gelyk de aderen aan s'menfcben band , en voeten , een duim of twee vingers dik, en een band boog , waar aan de onder[le bladeren . nog al een[leelig zyn, maar de volgende uit de midden voortkomende tot de hoogte van drie of vier voeten ver- deelen ben in zydetakken , drie en vier terwederzyden , regt tegens malkander , een voet of cen elle boog, aan deze zydetakken ftaan de blaadjes in de zelve fatzoen , en order ,gelyk boven gezegt is, of een baartje kleinder. De bladeren zyn zeer teer , flap, en verflenzen ftraks , als men ze afbreekt , en zoo lange ze zoodanig zyn , agt men ze tot bet eeten bekwaam, maar de ouden werden al- lenskens border, ruiger, en donker=groender , die men dan niet en eet. De fmaak van de jonge bladeren is wel Varen- agtig , egter laf, en moeskruidagtig met eenig fmeerigbeid. De wortel is een verwerde klomp van zwartagtige dra- : den, en vazelingen gemaakt , die zig verre verfpreiden s en niet vaft in de aarde bouden , bier en daar gieuwe plantjes voortbrengende , dog regt onder-den ftruik is deze klomp «vat mafief , buiten boutagtig en dradig , binnen kruidagtig. Ik beb ze zomtyds in mynen tuin geplant , op een zandige en vogtige plaatze , daar deze Ware een flam verkreeg, - een kinds arm dik , en twee voeten hoog , van diergelyke zenuwen gemaakt, ruig, en vol kuilen, beboudende de eenfteelige bladeren , tot dat by driemaal dezelve verwiffelt bad, daar na begon by eerfi xydetakken te krygen. Aan den flam. kwamen vervolgens en dikwils te gely- ke de navolgende agt kruiden daar uit , die «vel mede tn de zelve tuin Honden , dog zommige wat vry verre daar van af, ‘waar van ik geen andere reden kan geven, dan dat de wind bet zaad der zelver tegens den mosagtigen ftam moet aangevoert bebben , die in deffelfs kuiltjes gevat , en voorts uitge/preten zyn. Zy waren deze. 1. Een bygewas vun de zelve Varen regt ter zyden uit- komende , dog een weinig van de moeder verfchillende , want de fleelen waren regt zwart , en glad , fcbier een voet lang, daar aan de bladeren tegens malkander ftonden , fcbier van de zelfjte fatzoen als de moeder , dog korter , en de drieag-* ter[le paren badden nog een klein blaadje, agter aangewas- fen. De agterfte belft was diep ge/needen tot de middelze- nuwe toe. De reft was ongejneeden, en eindigde in een lange fpitze. Voorts glad, zonder eenige ruigte, en van dezelve fmaak zynde, by my genaamt Filix e Filice. le 2. Een D 63 HERBARIIAMBOINENSIS LibrX. Caput XLVII, Secundo. Gramen parvulum, ut puto fpeciei, que fupra vocata eft Gramen aciculatum , foliolis minimis , fed nullum proferens femen. Tertio. Sonchus Amboi- nieus. Quarto. Herba fentiens. Quinto. Crufta ter- re ‚feu Curanafi minus. Sexto. Prunella alva rotunda. Septimo. Efula efonlenta, Oftavo. Senecio Amboinicus. Nomen.’ Latine Filix efculenta, five Femina; Malai- ce Sajor pacu; Javanice & Baleice Paku & Pakis; Am- boinice Uttawäa , Uttawäu & Bajo; Ternatice Pa- kis; Sinice Koe tzayn. ; Cunéte. Filices nomen Pacu obtinuerunt a folii feu pinne forma, que fi adcurate confpiciatur folitaria , clavum ligneum refert, fed Europei eas denominant ex tota folii pinna, cujus forma alam refert avis in- gentis, unde & Greci eas vocant zé, Germani eas vocant Farnkraut a plumis. Latinum nomen Filix ortum ducere videtur a Greco QAxov, h. e. folium, quum tota planta nil nifi folia confpicienda przbeat , uti & certa quzdam fpecies Phyllitis vocatur. Locus. Sajor pacu potiffimum crefcit in locis areno- fis, humilibus, & lapillis mixtis, ac proinde ubique reperitur ad fluminum ripas, & in humidis Sagus fil- vis, ubi folum eft arenofum, & nor. cenofum. n hor- tis etiam plantarí poteft, fed non in locis pinguibus, tum enim perit vel tabeícit, qui itaque eam expetit vegetam,.ac fepius tenera ejus ac pinguia defiderat folia, oportet eam locare in angulo feparato, vel fub ftillicidio rech in folo humido & arenofo, ubi tum a multiplicatur, ut quidam ejus furculi extrahen- di fint. . U/us. Tenera & mollia harum fpecierum folia om- nibus harum infularum incolis celebre funt olus, præ- fertim in filvis, ubi ea involvunt viridi.arundi Dam- boes, tam fola , quam aliis mixta oleribus cum pi- fciculo vel fquilla, quam in fluvio capiunt, ac fimul füpra ignem coquunt. Ex iftis foliis ac cyma præ- ftans quoque componi poreft Lactuca, tam fola quam aliis mixta herbis lactuceis , qui cibus inprimis gra- tus eft iis, qui ex mari adpellunt, refrigerat enim modice, & alvum laxat, prefertim fi fuperbibatur _ vinum arboreum. Hiric adparet virium ingens varietas, quz inprimis cauflatur ex regionum climate , quis enim in Europa auderet quandam Filicum fpeciem loco Laétuce ad- hibere, quum hec Indica Filix innoxia & grata fit herba oleracea, licet non facile quis Europeorum eam audeat edere, antequam ab alio id vidit perac- tum, quum Filices apud nos tam male audiant, Oportet autem in colle&tione rite nofcere hoc Sajor pacoe, optimum enim cenfetur, quod ad fluminum ri- pas & in Sagus filvis crefcit, atque parum nigrefcit in caulibus, ubique glabrum eft & fplendens, exceptis teneris circinnis feu cyma, qui inferius parum rugofi funt, ita ut ejus forma bene perfpectafit, quum multi reperiantur incole, ac praefertim peregrini fervi, qui pravas p vera conligunt fpecies, ac preterea fcien- dum eít, non omnibus nec femper conducere perfo- nis, multi enim efu hujus Lactucz nimis laxam gerunt alvum, unde & vetita eft Diarrhea laborantibus, fic etiam nulli crudi fruétus huic fuperedendi funt , qui corruptum faciunt chylum, ac facile Dyfente- riam cauffant. Europez quedam mulieres etiam compererunt , vel faltem de hac teftantur herba, loco Laétuce ni- mis avide comeftam, ipíis cauffam fuifle abortus , quod tamen vitium. non lubens huic inputarem her- ` be, quum mihi notum fit, perfonam iftam depravato laboravifle ftomacho , quz neque falutarem digerere poterat cibum , hinc conducit La&tuczm Sajor pacoe addere pauca Sinapios folia, Cepam viridem, ac Pe- trofelinum. Hunc in finem tentavi Sajor pacu in meo plantare horto , ut (emper viridis & vegeta ad manus effet her- ba, quum in campis aliquando pauca reperiatur copia, ob plurimos fervos & animalia, que id decerpunt “continuo , fed comperi non tam preftantem habere faporem filveftri , aut quod foli magis exponitur. Quam primum folia indurefcunt vel ficcantur, non amplius decerpenda funt, tenera enim & cibo apta ke, Er a planta diffolvi poffunt, quum caules ve- tufti lignofi funt, nunquam in cibo adhibendum eft, nifi 2. Een klein grasje, zoo ik giffe van de zoorte, die boven Gramen aciculatum, genoemt is, met kleine blaad- jes als wegtree, dog geen zaad voortbrengende chus Amboinicus. 4. Herba fentiens. 5. Crufta Ter-. re of Caranaffi bet kleine. 6. Prunella alba rotunda. 7. Efula efculenta. 8. Senecio Amboinicus. Naam. In ’t Latyn Filix efculenta, five Foeminas in °t Maleits Sajor pacu; in’ı Javaans en Baleis Paku en Pakis; in ’t Amboins Uttawáa, Uttawäu, en Bafo; op Ternaten Pakis, in ’t Chinees Koae tzayn. Alle bebben ze den naam van Pacu bekomen , van de gedaante der blads in "t byzonder bekeken, "t welk na een, , boute nagel galykt , maar de Europianen benoemen * na de gedaante van den gebeelen bladdragenden fiel, dewel- ke een wieke of vlerk van een grootte vogel gelykt, waar van zede Grieken mrépe noemen, de Duitze noemenze Farn- kraut, van veeren. Den Latyn[cben naam Filix fcbynt afkomftig te zyn van bet Grieks QUAAov, dat is blad , de- wyl men aan de gebeele plante niet dan bluderen ziet, ge. lyk ook nog een zekere zoorte Phyllitis genaamt wert. Plaats. De Sajor pacu waft lieffi op zandige plaatzen, daar bet laag en met fieentjes vermengt is, en dierbalven over al te vinden, aan de oevers van de rivieren , en in vogtige Sageboffen , daar bet zandig , en niet flikkig is. en kan ze ook in de tuinen wel planten , maar men moet ze op geen goed land zetten , nog eenige weldaad daar aan doen , want daar van gaat ze uit , of faut te kwynen , die 'er dan deugt van bebben wil , en dikwils jonge vette bladeren plukken , moet ze in een afgezondert boek by muuren, of daar den drop van "t dak valt, in een vog- tige zandige grond zeiten, Daar ze dan zoodanig vere menigvuldigt , dat men zommige fpruiten uittrekken moet, Gebruik. De jonge en malze bladeren van deze zoorten zyn by alle deze Eilanders een vermaard moeskruid, in- zonderbeid in ’t bos, daar zy de zelve in een groene bam- boes doen, zoo alleen als met andere moeskruiaen gemengt, nevens een visje of garneeltje, dat xy in de rivieren van- gen, en zoo te zamen over: *t vuur koken. Uit deelt: bladeren:en fcheuten kan men'ook een goede falade maken, zoo wel alleen, als met andere falaadkruiden gemengt , een koftje inzonderbeid aangenaam die geenen , die eerit uit zee komen , want bet verkoelt matig, en lakzeert den buik, inzonderheid als men eenige boom-wyn daar op drinkt. Hier aan ziet men , wat groot verfchil inde kragten'toce brengt , de verfcheidentheid der landen en des klimaats , want wie zoude in Europa durven befiaan eenige zoorte van Varen tot moeskruid of falade te gebruiken, daar de- ze Indifcbe Varen een onfcbadelyk s, ijden moeskruid is, hoewel. geen Europeaan ligt beftaan zal, daar van te eeten, eer by "t van anderen ziet voordoen , dewyl de Varen zulken kwaden naam by ons bebben. : Men moet egter kenniffe bebben, om dit Sajor pacoe te verkiezen, waar van men bet befte boud , bet geene aan de rivierkanten en in de Sagebo[Jen waft , bet geene weini zwart aan zyne fleelen beeft, over al glad, en blinke is, bebaluen de jonge krullen, die beneden wat bairig zyn, | in zomma men moet op zyne gedáante wel letten , dewyle ook veele Inlanders , inzonderheid vreemde Slaven gevonden werden, die verkeerde Ware zoorten voor de regte nemen, en dan moet men nog weten, dat ze niet voor alle perfonen of altyd dient, want veele door nuttigen van falade al te weeklyvig daar van werden, wesbalven zy die geenen ver- boden is, die aan de buikloop vaft zyn , zoo moet men ook geen rauwe vrugten daar onder eeten , dewelke een bedir- ven geil maken, en ligtelyk een roden loop verovrzaken. Zommige Europifche vrouwen bebben ook bevonden, of immers zy-betigtigen van dit kruid , dat bet in falade te gulzig genuttigt , by baar oorzaak gegeeven beeft tot een misval , welke kladde ik egter dit kruid niet gaarne wilde toefchryven, dewyl ik weer , dat die Perzoon een bedorve maag badde, die zelfs van goede koft letzel kreeg, daarom is °t raadzaam , dat men onder de Jalade van Sajor pakoe een weinig mostaart-bladeren , groene. Ajuin, en Pieterfelie menge. Tot dezen einde dan beb ik onderftaan de Sajor pacu in myn bof te planten, om altyd by de werken te hebben, dewyl ’t in veld zomtyds fchaars te vinden is , wegens meenigte van Slaven en vee , die bet geduurig plukken, maar bevond , dat bet zoo goed van {maak niet was y als 't geene in*t wild waft, en wel ter zonnen ftaat. Zoo draa de bladeren hard werden of rammelen , moet men "t niet meer plukken, want de jonge , en tot de koft bequamer , kan men met de nagels ligt afnypen, daar de oude fleelen wat boutagtig werden , gebrutet bet ook nooit . 4n 3. Son-. eegne rg X; Boek. XLIX. Hoofdft. nifi prius fit bene lotum, quum infeéta in hoc ova deponant & ipfi figunt. Vetuftis ac ficcis foliis fub axilla depofitis vel adfriétis moleftus tollitur fudor - atque ‘odor. F. Baubini Lib. 37. Cap. 1. Filix glabra, five mollis genere convenire videtur cum noftro Sajor pacu, nam & illa ramofa eit in figura. Huc quoque alia pertinet fpecies Filix lanuginofa di&a, Amboinice Utta baburu, h. e. Sajor pacu ba- bulu, que frutex eft fimplices gerens.erectos caules, quirique fexve pedes altos, qui nullum formant cau- dicem inftar precedent , atque ex nigro ruffefcit hzc planta, ipfiusque caules ad internam partem pla- num formant canalem, in dorfo autem fubtilem fut. cum, magna ex parte glabri, fed inferius prope radi- cem denfa lanugine veftiti funt, perfe&e ovillam la- nam referente , coloris ruffi, plurima autem hujus pars ipfi adheret radici, ad caules autem floccis ab- ftrahi poteft. Radix in medio craffa eft, ac ftipitem quafi format, undique multis tenuibus fibrillis obduétam. Laterales rami directe fibi obpofiti funt, fed anteriores parum differunt, hifce folia infident alternata, digitum cir- citer longa, & incifa, feu dentata inftar Sajor pacu, fuperne & inferne glabra, quam diu tenera, vetufta enim per femen quafi arenofa funt. - Reperitur hzc fpecies ad & in anterioribus monti- bus, uti & in vallibus, & ubialta funcripe. Ejus cyma eft ingens circinnus, uti in aliis Filicibus, palmam fere longus, fubtus lanugine obduêtus, unde caudam refert animalis: Coeskoes dicti. ; Inter omnes filveftres Filicum fpecies hzc aptiffima eít ad cibum, quam diu a od olia funt tenera, ac ` ajo proximum tenet locum poft r pacoe, tam cruda ad Laétucam, fed potiffimum cocta cum pifcibus vel carné inftar oleris. Ejus lanugo in aqua elota, & ad folem ficcata, Amboinenfibus in ufu eft ad pulvinaria inplenda. Tabula Vigefima nona Filicem exhibet efculentam feu feminam Sajor pacu dictam , que proxime cum Parapanna Marayara H. Malab. Tom. 12. Zab. 15. convenit, ` AMBOINSCH KRUIDBOEK, e in de koft, dan eerft ter degen in water ge/boelt y om dat bet ongedierte zyne eiers daar aan beft, of bangt. Met de oude en gedroogde bladeren onder Okgelen geurecuen verdryft men den mocielyken /weet en reuk, De gladde ofte zagte Varen van J. Bauhinus febynt in geflagt over een te komen met ons Sajor pacu , want in de figuur is ze ook met takken verbeeld, ` Hier onder beboort een ander zoorie. genaamt Filix la» nuginofa ; in "t Amboins Utta hahuru , dat is Sajor pacu babulu, werdende ftruikagtig met enkelde fieelen opjchie- tende, vyf of zes voeten boog , die geen. ftam formeeren gelyk de voorgaande , zwart met ros vermengt, aan de binnenzyde een vlakke geut , en op de rugge een fubtiele voren , heel glad, maar beneden op de wortel zyn ze met een digte wolle bekleed , en bezet, regt na fchaapswolle gelykende , van coleur ros , bet meejle deel aan de wortel oak hangende , dog omtrent de fteelen kan men ze met vlokken aftrekken. De wortel in de midden is dik , en formeert een flam, rondom met veele dunne vezelen bebangen. De zyde- takken flaan regt tegen malkanderen , dog de woorfte ver- Schillen wat , daar aan fiaan de bladeren verwiffelt tegen malkanderen, omtrent een vinger lang , en gefnibbelt of gekeept gelyk de bovenftaande Sajor pacu , boven en on- der glad, 200 lang ze jong zyn, want de oude worden van onderen wat zandig. Men vindt bet aan en op bet voor fte gebergte , als mede in de valleien, daar booge oevers zyn , zyn eerfte Cyma is een grooten krul gelyk andere Varen, [chier een band lang , van onderen met wolle bezet, waar door ’t aan een fteert van een Koeskoes gelykt. : Onder de wilde V are-zoorten ts dit bet bekwaam/te tot de koft, te weeten zoo lang de bladeren jong zyn, en heeft den naaften plaats na de voorgaande Sajor pacu, 200 wel rauw onder zalaad , dog meeft- met vis of vlees , gekookt als een moes, zyn wol in water at adi , en in de zon gedroogt is by de Ambonefengebruikelyk , om flaap- kuffens daar mede te vullen. ` De negen en Twintigfte Plaat Vertoont de eetbare Vaare-plant, ofte het wyfje Sajor pacu ge» naamt, welke het naafte met de Parapanna Maravara van de Hort. Malab. Tom. 12. Tab. 15. overeenkomt. CAPUT QUADRAGESIMUM NONUM. Filix Amboinica mas , five agrefiis. ~ Pacu lacki lacks. ` | as feu agreftis Sajor pacu fpecies cum noftrate M Filice proxime convenit, acfemper monoclo- nos eft,.verum altior excrefcit femina, ad uatuor mempe pedum altitudinem, nec notabilem ormat caudicem, ejus caules inferius parum nigricant, . feu fordide fufcifunt, fed plerumque pallide virentes, . rotundi fere, nec fulcati, ubique rugofi , ac pilis hirti. Folia ample extenfa funt, magis compacta, & lon- jora quam in femina, ad ta&um rugofa, ac ficca ex "e ECH virentia, fed fine ullo fplendore, fique vetufta, inferiore parte .quafi arenofa , faporis ingrati , nec efui apta. ia : Radix quoque conftat ex fimplicibus, nigris, & du- riufeulis fibrillis, firmius terre infixis, nec furculos proferentibus uti femina , quod neque opus erat, quum vera fit terre foboles , ubique fponte excres- cens. : Nomen. Latine Filix Amboinica mas, five agreflis; Malaice Pacu lacki lacki. Locus. cem fponte crefcit in fterilibus & incul- ko ee in plateis juxta fepta, & in agro fub fruti- culis. Ufus ejus nullus mihi innotuit, oportet autem eam nofcere , ut ab efculenta diftingui poffit , fed preterea non in uno fimul crefcunt loco. : Filix urens quoque pertinet ad Filicem marem , varios emittens fimplices ereétos.caules , ad pedis aut paulo magis altitidinem , cceruleo virides, feu plumbei fere coloris, & ad ta&um rugofos. Foliola NEGEN EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK. He Amboinfche mannetjes Vaare. * et manneken , of wilde zoorte van Sajor pacu, komt met onze Waren naaft over een , en blyft al- tyd eenfteelig , Jcbiet booger op dan bet wyfken, . te weten vier voeten hoog , en zet geen zonderlyken ftam y de ficelen zyn beneden een weinig zwart of vuil-bruin, voorts doorgaans bleek-groen , [cbier rond , en niet ge- vorent, over al ruig, en met bairtjes bezet, De bladeren fiaan wyd uitgebreid , digter op malkan- deren, en langer dan aan’t wyfken , ae in "t aantas- ten, en droog, geel-groen, dog zonder eenige glants , als ze oud werden, aan de kä $ zyde zandig , onlieffelyk van fmaak, en tot bet eeten niet bequaam, ^ De wortel beflaat mede uit enkele zwarte en bardagti- > ge vazelingen, va[ler in de aarde boudende , en brengen- de geene fcheuten voort gelyk bet wyfken, "t welk ook niet van noden was , vermits.bet een regt kind der. aar- den is, over al van zelfs voort komende.- Naam. In ’t Latyn Filix Amboinica mas, five Agres- tis; in °t Maleits Pacu lacki lacki. Plaats. Het waft over al van zelfs op dorre ongebouw- -de plaatzen, op de ftraten, langs de paggers, en't veld onder ligte ruigtens. Gebruik. Van zyn gebruik is my nog niets bekent, en men moet bet leeren kennen om van bet eetbare te konnen onderfcheiden , bebalven dat ze ook-niet op een plaats by malkander waffen. Filix urens beboort ook onder Varen bet manneken , met verfcheide enkele fleelen opfchietende tot een voet of wat meer , blauw-groen, of lood-verwig , en ruig in't aantaflen. 15 5 De H SE HERBARII AMBOINENSIS .. Foliola direéte fibi funt obpofita, tenuia, fubtilia, dentata, pilofa penitus, feu lanuginofa, quibus facile diftingui poffunt a cun&is Filicum fpeciebus, immo ab iplo vulgari Filice mare, cujus nulla tam lanugi- nofa funt. : Filix urens vocatur , Malaice Pacu api; ac Belgice Vuur-varen. In folo crefcit duro & argillofo fub fe- pibus, fed potiffimum ex muris, quiex lateribuscoc- tis exftruéti funt, immo etiam in hortis fub fepibus, fed maxime ubi aree fimilibus cinguntur lateribus. Oportet eam nofcere , & ab aliis diftinguere Filicibus, ut evitari poflit ob pravas ejus qualitates, adeo enim urentis & ferventis eft nature; acfi adfinis effet Aro. Non tantum in ore ac labia urit, ita utintumefcant, fed fi manus per faciem exhalantem fricentur, qui- bus hzc herba tractata fuit , tum ardor & rubedo in facie fentitur , ac(i contritis Capficis effet confriéta. Quum hunc ardorem aliquis exftinguere velit aqua, vehementior multó evadit, unde locus adfectus ci- nere fricari debet, vel fucco Hortulane Malabarice , . quod in me ipfo exploravi. tiel, gekerft , gants bairig of wolagtig , waar aan men ze ligt onderfcbeiden kan van alle andere Vare zoorten, zelfs van "t gemeene mannekens Vare, waar van geene zoo Wolagtig zyn. Men beet bet Filix urens ; in "t Maleits Pacu api, in ’t Duits Vuur-vare. Het groeid op een barde en dor- re kleigrond , onder de beggens , dog liefft uit de muren van gebakke flenen gemaakt , zelfs in de tuinen onder de heggens , dog liefft daar men de beddens met diergelyke Teen omzet. Men moet het leren kennen , en vanan- dere Waren onderfcheiden om bet te konnen myden we- gens zyne kwade nukken, en eigen/chappen, die bet beeft, want bet is zoo beet en brandende van natuur , als of °t uit de maag {chap van Aron was. Het brand niet alleen in de mond en lippen, dat ze op- fwellen , maar als men ook met de banden over °t fweetige aangefigt veegt , waar mede men dit kruid gebandelt beeft, zoo gevoeldt men den brand, en de roodigbeid in ’t aange-. zigt, even als of men met gevrecve Ritsjes geflreeken was, Als men deze brand met water wil biufjen, zoo werd by tiog beviger , daarom men de verbrande plaats met alle vryven zal, met de Jap van Hortulana Malabarica , bet welk ik aan my zelfs geprobeert bebbe. CAPUT QUINQUAGESIMUM. Lonchstis Amboinica. Pacu udang. H: in capite quintam & fextam Filicum fpeciem, defcribemus , quam Loncbitidem Amboinicam effe puto, quamque dividimus in ream & volubilem, rectaque iterum fubdividitur in majorem & minorem, “que omnes in hoc capite defcribuntur. Primo. Lonchitis Amboinica recta major, fimplices gerit caules , quatuor & TENIS pedes altos, adinter- nam partem maxime fulcatos , ceterum rotundos , firmos, Ca fed fragiles, cinerea & arenofa la- nugine tectos, que abradi poteft, intus vero herba- cei funt, intertextis nigris filamentis, que detracta albefcunt. "Tertia caulis pars ad radicem nuda eft; reliqua vero pars auéta eft utrimque longis , anguftis , & extenfis foliis plerumque fibi obpofitis, a quinque ad otto pollices longis, vix digitum latis, amplis in- terftitiis, oris equalibus, & in tenues apices excur- rentibus. por ; Tenera folia non rubent, fed albent , vel pallide vi- rent, ipforumque apices circinnati feu convoluti funt. Vetufta folia fubtus juxta orasin ordine gerunt obfcu- ra feu ruffa punéta , feu verrucas inftar aliarum Filicum fpecierum. Ejus cyma convoluta eft inftar vermis more Filicum. Omnes caules ad internam partem .fulcati funt, ac prope radicem concurrunt, que ex fimplicibus conftat nigris filis cum innumeris tenuis- fimis fibrillis, in terra ample fefe extendens, & novas producens plantulas, ita ut in ejus centro nil folidi reperiatur. Nomen. Latine Loncbitis recta major; Malaice Pacu Sa befaar , feu Puti; Amboinice Poppo feu Boppo , & Utta waba lauila; Baleyice Bitbit befaar ; Ternatice Lage lage. : us. Sponte crefcit ad oras filve, &. ad ripas faxofas fluminum , ut & fub fruticulis , ubi folum eft humidum, & ubi aliquando ad viri alticudinem ex- : crefcit. Innudis etiam reperitur montibus fub Schoenan- ibo fatuo feu Hulong , fed que non tam bona vel te- nera eft, quam ubi alia excrefeit. . Uus. Tenera folia parum rubentia & flaccida ab incolis coquuntur in vile olus. Baleyenfes binas ejus formant fpecies forma non diverfas, fed foliorum co- lore, quarum prima rubra eft mox defcripta , cujus tenera folia diu rubent; in Amboina vulgaris. Secun- da alba eft, que in Amboina raro reperitur, hzc non rubet , fed ubique alba lanugine tecta eft, mollis, & Íplendens inftar ferici. Ambz he fpecies ab ipfis in jor feu olus coquuntur, fed cantum defe&u aliarum herbarum vel cibi.. : Secundo. Loncbitis refta minor, humilior eft, non ultra binos pedes cum dimidio vel tres pedes alta, quatuor vel quinque fimplicibus adfurgens caulibus , qui culmi circiter craffitiem habent s ga internam par- tem VYFTIGSTE HOOFDSTUK, De Amboinfche Lonchitis. Filix befebryven, die wy voor een Lonchitis Amboi-, nica houden , verdeelen ze in Recta & Volubilis, werdende de Recta weder onderdeelt in grooie en kleine, alle in dit Hoofdfkuk befchreeven. > I. Lonchitis Amboinica recta major, beeft enkele fteelen , die vier en vyf voeten hoog op/chieten, aan de binnenzyde merkelyk gegeut , de reft rond , fiyf , bout- I? dit Hoofdftuk zullen.wy de vyf en fesde zoorte van - agtig , dog breekzaam , met een grauwe en zandige wol- agtigbeid bekleedr , die menaffiryken kan, binnen zyn ze kruidagtig , daar zwarte draden doorlopen , dewelke, ge- Jtroopt zynde, wit werden. Het derde deel des fteels van de wortel af is bloot , de reft is bezet terwederzyden met lange fmalder uitgebreide bladeren , meeft regt tegens malkander , van vyf tot agt-duimen lang , [cbaars een vinger breed , met wyde tu[Jeplaatzen , en even kanten, en daar aan zyn fyne Spitzen. De jonge bladeren werden niet rood, maar wit of bleek- groen, en bare fpitzen oan omgekrult , of zamen gerolt. De oude bladeren hebben van-onderen langs de kanten. in een rye, donkere roffe puntjes of wratjes, gelyk meer an- dere Varen, Zyn Jcbeute is v'zamen gerolt als een worm, na de manier van alle Varen, alle de fteelen zyn binnen gevorent , en ftooten t'zamen by de wortel , dewelke uit enkele zwarte draden beftaat , met ontelbare fyne vaze- lingen bebangen , in de aarde zig verre uitbreidende, en nieuwe plantjes voortbrengende , zoo dat men in bare midden niets mafiefs vind. Naam. Jn bet Latyn-Lochitis re&a major; in’t Ma- leits Pacu udang befaar of Puti; in Amboins Poppo of Boppo; en Utta waha lauila ; in °t Baléits. Bitbit befaar; op Ternaten Lage lage. Plaats. Het waft in ^t wild, aan de kantenvan’t hos, … aan fleenige oevers van rivieren, enook onder de ruigtens » daar bet wat vogtig is, al waar bet zomtyds een mans boogten opfcbiet. Men vindt bet ook op kale bergen onder 't Schoenantum fatuum of Hulong, ’s welk zoo goed en mals niet is dan "t vorige. pn Gebruik. De jonge bladeren , die nog wat roodagtig en flap zjn , werden van de Inlanders gekookt tot een Jlegt moeskruid, De Baleiörs maken’er twee zoorten van, aan gedaante niets verfchillende , maar aan de couleur der bladeren. 1. Het roode zoo even befchreeven, wiens jon- ` ge bladeren roodagtig zyn, en lange zoo blyven, zyn in Amboina gemeen. 2. Het witte, °t welk in Amboina zel- den gevonden werd, is niet rood, maar over al met een witte wolagtigheid bezet , zagt, en glimmende als zyde, beide werden by bun lieden tot Sajor gekookt , dog maar by gebrek van andere groente of koft. Il. Lonchitis re&a minor, is lager van gewas , niet boven derdebalve en drie vogten boog , met vier of vyf enkelde, en regte Deelen opfchietende , omtrent een firoo- balm dik, aan de binnenzyde weinig gegeut , de reft Gr JJ » Liber X. Caput L; De blaadjes ftaan regt tegens malkander , dun, zub- desee X. Boek. L, Hoofdft. tem parum fulcati, ceterum rotundi, firmi, glabri, ex nigro fufci, vetuftiores vero magis virent juniori- bus. In binas diftinguitur fpecies nigram & albam. Nigra fpecies iftos glabros & ex fuíco nigros gerit caules, quibus folia alternata infident, quamdiu te- nera, fed feniora directe fibi funt obpofita , atque caulis fumma pars convoluta eft. Perfecta folia tres & quatuor pollices longa funt, digitum lata, oris zqualibus, fed ibi parum finuofa funt, utrimque glabra, laete virentia, fed tenera al- bicant, breviora, & latiora funt. Radix longiffima eft, ac plerumque transverfaliter fub terra prorepit multis brevibus fibrillis , ubique novas producens plantulas. . Alba fpecies breviores ‘gerit caules, virides, ac fufco fere colore deftitutos , rugofos, feu lanuginofos. Folia ejus breviora, latiora, magisque vaga funt, ad oras quoque finuofa, magis alba, & ad tactum rugofiora prioribus, fique tenera, inftar Serici fere fplendent, quzdam directe fibi ob- pofita, quzdam alternata, faporis aufteri, terreftris, ' & magis ingrati prioribus. Nomen. Latine Lonchitis re&a ,: feu Monoclonos mi- nor, Malaice Paku, feu Pakis tickos, h. e. Filix mu- rum, quum hi fub his plurimum degunt; Baleyice Pa- kis bitbit, ac folummodo Bitbit; Amboinice Boppo & Poppo uti precedens. Locus. Juxta fluminum ripas crefcit, atque ubique - fub fruticulis, ubi folum eft arenofum & humidum, | in hortis etiam arenofis transplantari poteft, ubi quam maxime multiplicatur per furculos ex transverfali ra- dice. Ufus. Tam Amboinenfes quam Baleyenfes nigram feu primam fpeciem adhibent ad olus feu Sajor, fed tantum apud vulgus & defeétu alius cibi. Cruda loco Laétuce non valet, quum fapor Filicinus nimis pre- valet. Baleyenfes apices hujus herbe poft aures figunt, quum in bellum eunt, putantes fefe effe fervatos taétu telorum. veneno infectorum , vel falem venenum iftorum telorum per hanc herbam enervari, ac vi de- ftituere. Siecis utriusque fpeciei foliis corpus etiam fricant inter lavandum , ut moleftus ac gravis fudoris odor tollatur. "Prima feu nigra fpecies cum albis radicibus Termi- nalis anguftifolie aque incotta, & per octodecim pro- pinata dies jejuno femper ftomacho, Gonorrbeam curat tam virorum quam feminarum, ardorem énim exftin- guit, & purulentam expellit materiam ‚ac dein modice Corroborat vel adftringit, pinguia dutem interim vi- - tanda funt, ut & Canaria, ac potus calefaciens. Tertio. Lonchitis volubilis exotica, & in Europa pe- nitus ignota Filicis fpecies eft, primo fruticem for- mans, uti bine precedentes fpecies, rotundos gerens glabrosque caules , binos cum dimidio pedes altos , dein degenerat in funem volubilem, ex centro fruti- cis excrefcentem. ; « Folia ejus non- multum differunt a fecunda fpecie , fed longiora funt, magisque diftantia, ad oras non ferrata vel dentata, fed fubtilibus fpinulis notata, quz in vetuftis quoque foliis pungunt, ac folia firma & indurata fonitum edunt inftar membranz. Tenera ex purpuro rubent, dein pallide rubra inftar codti Cancri, ac demum virent, glabra funt, & multis fub- tilibus parallelis venulis pertexta. * Ex fruticis centro longus fefe adtollit caulis, pen- nam. circiter craffus, arbores adfcendens, quas longo fune ambit. Aliquando fimplex eft, aliquando fefe dividit in magnos laterales ramos vel firmas pinnas , quz ex arbore dependent, ac femper bine ternteve mul oriuntur. Ronde quidem funt & glabra fed empe mes generant fpinulas , ita ut non bene tractari poffint. EH Folia ejusdem funt forme , pallide quoque rubentia, quum tenera, fed firmiora & magis pungentia, in una fpecie rubentia, uti di&um fuic, in altera pallide vi- rentia feu albicantia, fi tenera , dein vero virentia, ` Germen generat quafi floriferum, in longum excre- fcens racemum , ex quo viginti & viginti quinque dependent tenues petioli julos referentes, culmum craffi, quinque vel feptem pollices longi , externe ruffi , & arenofi'; ita ut arena magna copia abradi poffit, intus vero herbacei, & fragiles inftar Sedi , & ex.binis quafi partibus compofiti , Januario potiffimum provenit in levibus filvis. - s= $t Funis i AMBOINSCH KRUIDBOEK. ^i Styf, glad, zwart-bruin, aan de oude groender dan aan de jonge. Men verdeelt bet in twee zoorten , zwarte en witte. De zware zoorte beeft de voornoemde giadde en zwart-bruine fleelen , daar aan de bladeren verwiffedt tegens malkander flaan , zoo lang zy jong zyn, maar aan de oude fiaan ze regt tegens malkanderen , en ’t opperfte van den fteel is t'zamen gekrult. 7 De voiwaffe bladeren zyn drie , en vier duimen lang , een vinger breed, met evene kanten , dog aan de runden wat bogtig , ter weerzyden glad , blyde-groen, dog de jonge zyn witagtig , korter, en breeder. De wortel is zeer lang, en kruipt meeft dwers onder de aarde, met veele korte vazelingen over al nieuwe plantjes vvortbrengende. De witte zoorte is korter van fleelen, dewelke groen zyn, fcbier zonder bruinte, ruig , of wol- agtig. De bladeren zyn korter, breeder , en ydeler , ook bogtig aan de kanten, witter, en ruiger in "t aanta[len dan de voorige, als zy jong zyn, fcbier blinkende als Sa- tyn, zommige regt, zommige verwifjelt tegens malkander, van fmaak wrang , aardagtig , en onaangenamer dan de voorige. Naam. Lonchitis reéta, of Monoclonos minor; Jn "t Maleüs Paku of Pakis ticko ; dat is Muyfe-vare , om dat zig die geerne daar onder opbouden; in’t Baleits Pakis bitbit, en flegts Bitbit; in ’t Amboins Boppo, en Poppo; als ’t voorige. Plaats. Het waft langs de oevers van de rivieren, en over al onder de ruigte , daar bet zanaig en vogtig is, ook laat bet zig in de tuinen op een zandige plaats ver- planten, daar ’t zig zeer vermenigvuldigt , door de Jcbeu- ten uit de dwerskruipende wortels. Gebruik, Zoo wel de Amboinefen als de Balyers ge- bruiken de zwarte , of eerfte zoorte tot kook Sajo? , dog maar by flegte lieden, en gebrek van andere koft. Reauw tot: zalade dienen ze niet., om dat xy te veel van de Va- renagtige fmaak hebben. De Balyers ficeken de toppen van dit kruid agter de ooren, als zy ten Oorlog gaan, en bouden ben verzekert voor "t kwetzen van bet fpatten-gift daar door bewaart te zyn, of immers dat bet /patte-gift door dit kruid verfwakt zal werden, en geene kragten bebben: Met de drooge bladeren van beide zoorten vry- ven ze ook "t lighaam onder ^t waffen , om den laftigen Sweet en flerken reuk te verdryven. De eerfte of zwarte zoorte met de witte wortelen van Terminalis anguftifolia in water gezoden , en agt dagen daar van gedronken, telkens met een leege mage , geneeft Gonorheeam , zoo aan de mannen als vrouwen. Want bet verkoelt den brand, dryft de vuile materie uit, en flopt daar na zagjes , maar men moet geen vettigbeid , of Ka- nary daar by nuttigen, als mede geen heeten drank, . IL, Lonchitis volubilis is een vreemde, en by ons in Europa onbekende zoorte van Varen, in ’t eerft een ftruik makende, gelyk de twee voorgaande , met ronde en gladde Steelen, derdebalve voeren boog. Daar na verandert bet in een flingerend touw , uit de midden des firuiks voort- komende, De bladeren verfchillen ook niet veel van de tweede zoorte, dog zyn langer, en wat wyder van malkanderen; aan de kantem wel niet t, of gekerft, egter met. fubticle doorntjes bezet, die aan de oude bladeren ook fice- kelig zyn, en de bladeren zelfs fiyf werdende rammelen als perkament. De jonge zyn purper-rood, daar na ligt- rood als een gekookte kreeft , ten laaften groen, glad, en met veele "ubriele en paralelle adertjes doorregen. - Uit bet midden dezes flruiks verbeft xig een langen. Deel, omtrent een fchaft dik , die de bomen opklimt , en dezelve met een lang touw omvlegt. Zomtyds blyft by enkeld, zomtyds verdeelt by zig in groote zydetakken, of ftyve ryskens , die van de bomen afbangen, en altyd met bun twee of drie uit eenen oor/pronk. Zy zyn wel rond en glad, maar met er tyd gewinnen ze korte doorntjes , dat men ze niet wel handelen kan. De bladeren zyn van bet zelve fatzoen, mede ligt-rood, als zy jong zyn, maar [Lyoer en fteckeliger , aan de eene zoorte roodagtig gelyk gezegt is ‚aan de andere bleek-groen, of witagtig aan de jonge , en daar na groen, Het gewint een fcbepzel als een bloeixel , zynde cen langen tros , daar aan twintig en vyfentwing dunne ftee- len dwers bangen als kattekens , een firoobalm dik, tot vyf en zeven duimen lang , van buiten ros en zandig , zoo dat men bet zand by menigte afflryken kan. Wan binnen kruidagtig , bros als een Sedum, ook als van twee deglen t'zamen gezet, men ziet bet in January meeft in "t ligte kreupelbos. Dit * 72 HERBARII AMBOINENSIS Funis hic interne craffum & lentum gerit nervum feu cor, quod diffringi nequit. Radix ex longis quo- que & lignofis fibrillis compofita eft, terre firmiter infixa, Que in altis crefcit filvis, frutex potifimum elt , fed in Sagus filvis aliisque levibus filvis creicens, fums eft, unde & diftingui poteft in monoclonum & polyclonum. : ` Nomen. Latine Loncbitis volubilis; Malaice Pacu mera, & Pacu udang, hee. Filix fquillarum ob folio- rum colorem; Ambojnice Laicou; Ternatice Lage lage; Maccaflarice Kalan kebu. He tres herbe Loncbitis mihi dicuntur , non quia revera funt, fed quum quodammodo conveniant cum noftra Filice foffarum , que dicitur Lonchitis altera five afpera Dioftoridis. Locus. Frutefcens potiflimum in altis crefcit mon- tibus, & in vallibus, fed volubilis ubique crefcit, tam in litore quam ad fluminum ripas fub quibusvis ruticulis. ; Ujus. [enera rubra folia incolis vulgari inferviunt oleri, fed vilis eft cibus, ac potiffimum quum in fil- vis degunt, hunc in finem herbaceam eligunt fpe- ciem, vel quz monoclonos eft, cujus folia eliguntur rubra, quam primum enim incipiunt virefcere , nimis vetufta-& dura funt. Illa prius flaccefcant, & dein co- quantur, alioquin enim nimis vifcofa funt, & melius eft, fi quzdam adftringentia ipfis addantur folia, qua- lia in filvis fatis copiofa ad manus iunt, fola enim comefta nimis alvum lubricant. Europeis noftratibus, quantum novi, in nullo hac- tenus eft ufu ad cibum, quum fapor Filicinus nimis . redominet , fic quoque in omnibus locis non zque (e: eft note. Exempli gratia circa pagum Hoeco- nalo feu Roematiga crefeens , noxia cenfetur , ipfi obpofita in Leytimora bone eft note; longus ejus funis ad quatuor vel quinque orchiarum longitudinem "torquetur , & ad ligacula adhibetur in Siriis, atque com- pertum eft, in aqua falfa effe durabiliorem Rottanga. _ Huc pertinent alie quatuor fpecies, uti primo Lon- chitis Jaguaria, Amboinice Utta waa lapia lari dicta, uz quatuor pedes alta multis caulibus ex transver- ali ad(urgit radice, qui in dorfo parum fpinulofi feu pungentibus fpinulis obfiti funt. Folia in caulibus tam fupra quam infra alternata funt, binos digitos lata, otto pollices longa, flaccida , glabra, & ex nigro viren- tia, ad oras parum ferrata, fed non dentata , fubtus ni- gricantibus venulis diftinéta : hecque fpecies eduliseft. - Secundo. Lonchitis amara, Amboinice Utta papeyite di&a, quatuor pedum altitudinem adtingit, fed ultra. medium nudi funt caules, virides, glabri, & alati, folia fant longa, angufta, octo pollices longa, digi- tum lata, ultra medium incifa parvis fiffuris, fubtus maculata quafi acus capitulis. Gagn fibrofa eft. Te- nera ejus folja fupra ignem flaccida reddita eduntur, fed parum amaricant. “Tertio. Lonchitis pilofa, cujus alia varietas eft, fed altior, penitus filveftris & fordida. Amboinice Papeyte . albar dicta, caules emittens feptem & octo pedes altos, ad mediam partem nudos „ pilofos penitus & rugofos, fine ullis lateralibus ramis. Folia omnium longiffima "funt, quatuordecim & quindecim pollices longa , ynum lata, -rotunde ferrata, & ad dimidium incifa , fub- tus nigris venis diftinéta, & ruffa quafi arena confper- fa,bina femper fibi adítant prope ortum , & conniven- tia,hzc fpecies non edulis eft, quum nimis amara fit. uarto. Loncbitis mucofa; Amboinice Matta kakiri, h. e. Filix lippofa, hzc craffam & transverfalem ge- rit radicem , qua folida eft. Caules ejus tres cum di- midio pedes alti funt , nigricantes , atque inferius parum fpinulofi , laterales horum ramuli alternati funt, & eodem modo horum foliola, binos articulos lon- a, ac fere ad dimidium incifa, quevis vero lacinia ubtiliter ferrata eft, tenuis, fuperne glabra, & ex ni- gro virens. Ejus cyma edulis eft, fed mucofa eft inftar Matta kakiri majoris , que tertia Palmifilicis fpecies eft. Rara Loncbitidis volubilis in Brafilia crefcentis fpe- cies obcurrit apud Facob. Breynium Cent. I. Cap. 69. fub nomine ilicis fcandentis perpulcbre Brafilianz. Tabula Trigefima Ad Figuram primam Loncbitidem exbibet Amboinicam rúbram. Figura fecunda Loncbisidem denotat albam, D Tabula Dit touw beeft.van hinnen een grove en taaije zenuwe of bert, "t welk men niet breeken kan. De wortel is mede van lange en boutagtige vazelingen gemaakt, vaft in de aarde boudende. Het geene in "t booge woud waft, blyfe meeft een firuik, maar in de SagoebofJen en ander kreupel- bos , daar °t meer zonne beeft, werd het een touw , daarom men ’t ook verdeelen kan in eenfteelig, en veelfleelig. — Naam. Jn ’t Latyn Lonchitis volubilis; in’t Maleits Pacu mera , en Pacu udang , dat is Garnale-varen , wegens de couleur der bladeren ; in 't Amboins Laicou; op Ternaten Lage lage; op Maccaffer Kalan kebu. 1k noem deze drie kruiden Lonchitis , niet om dat zy "t eigentlyk zyn, maar om dat zy eenigzints over een ko- men met onze Gragt-varen, dewelke men boud voor Lona chitis altera, five afpera Diofcoridis. i Plaats. Het firuikagtige waft meeft in booge boffen , en in de valeien, maar bet flingerende waft over al, zoo wel op ftrand als aan de oevers van de rivieren , onder aldera bande kreupel-bos. ; Gebruik. De jonge roode bladeren zyn by de Inlanders een gemeen moeskruid, dog maar een flegte koft , en meeft, als zy in: ’t bos moeten leven , bier toe verkieft men de Jiruikagtige zoorten, of die eerft met enkele fteelen opfcbie-. ten, men moet de bladeren nemen, als zy nog rood zyn, want zoo dra men iets groens daar aan ziet, zyn ze te oud en bard. Deze moet men eerft wat laten flenzen, en daar na koken, want anders worden ze te flymerig , men doet ook beter , als men eenige adftringeerende bladeren daar by doet , diergelyken in " bos genoeg te vinden zyn, want alleen gegeeten , maken ze den butk te week. By onze Europeanen, 200 veel my bekent is , is ze nog in geen gebruik tot de koft, terwyl bet te veel beboud van den Varenagtigen fmaak , zoo is bet ook op alle plaatzen niet even goed. By voorbeeld al 't geene omtrent ^t Dorp Hoeconalo of Roematiga waft , werd voor /chadelyk gebou- den, tegen over op Leytimor is bet goed. Het lange touw vier en vyf vademen lang, werd gedraait , en tot bindwerk gebruikt aan de zerien, en men bevind , dat bet in zout. water durabeider is dan Rottinga. Hier toe behooren nog vier andere zoorten , als I. Lon- chitis faguaria ; im °t Amboins Utta waa Lapia lari ge- naamt , werd vier voeten boog , met veele fteelen uit een dwerswortel , op den rugge ook wat doornagtig, of met , fleekende puntjes bezet. De bladeren aan de fleelen flaan zoo wel boven als onder verwiffelt , twee vingeren breed, agt duimen lang, flap, glad , en zwart-groen , aan de kanten een weinig gezaagt, maar niet gekeept, van onde- ren met zwartagtige aderen gejchilderd, deze is eetbaar. IL, Lonchitis amara ; in Amboins Utta papeyite genaamt, werdvier voetén boog, dog meeft over de belft blood, met groene, gladde, en geribde fleelen, lange , en ` Jinalle bladeren , agt duimen lang , een vinger breed, over de belfd gekeept met kleine fnibbelen, van onderen gefbikkelt als /peldekoppen. De wortel is vazelagtig , de jonge bladeren over’t vuur geflenft , werden gegeeten, ang zyn wat bitter. IL. Deze beeft nog een veranderinge , dog die booger is, gants wild, en lelyk van aanzien , Lonchitis pilofa, im *t Amboins Papeyte albar genaamt , met fleelen zevenen agt voeten boog , wel de belft blood y gants bairig en rtg» zonder zydetakken.. De bladeren zyn de lang jte van al- le, veertien en vyftien duimen lang , en een duim breeds rond, gezaagt, en tot de belft toe gekeept , van onderen zwart geadert , met ros zand , twee. Doan altyd digt by malkander by baren oorfprong , en na malkander gekeert > deze is niet eetbaar „ om dat ze bitter is. e : - IV. Lonchitis mucofa; in”: Amboins Matta kakiri,. dat is leepoogige Varen genaamt , dit beeft een dikke dwerswortel , die mafief fchynt. De fteelen zyn drie en vierdebalve voeten boog , »wartagtig, en beneden een weinig Zu e » de zydetakken daar aan ftaan verwis- felt, en aan dezelve op gelyke maniere de blaadjes , twee leden lang , fcbier tot de middelzenuwe toe ingekeepb, en yder lapje fyn gezaagt, dun, boven glad, zwart-groens zyn Cyma wert gegeten , maar is flymerig, gelyk de groote Matta kakiri, dat is de derde zoorte van Palmifilix. De rare Zoorte van de Lonchitis volubilis, in Brafit groeiende , ziet by Jacob. Breyn. Cent. I. Cap. 69. on- der de naam van Filix fcandens perpulchra Brafiliana. De Dertigfte Plaat: Vertoont in de eerfte Figuur de roode Amboinfebe Lonchitis. De tweede Figuur wyít aan de witte Loncbitis. : De Liber X. Caput L; ` Kaze Set FL pi bilder X. Boek. LI. Hoofaft. Tabula Trigefima prima Loncbitidem exhibet volubilem, feu tertiam fpeciem. OBSERVA TEO. Rubra Lonchitis Rumphii videtur effe Lonchitis major, pinnis longis, anguítisque Sloan. Hifl. Fam. Tom. J. Tab. 34. Alba Lonchitis convenit cum illa, que eft Lonebitis minor , pinnis latioribus , leviter denticulatis, fuperiore latere au- riculatis Sloan. Hifl. fam. Tom. I. Tab. 33. fig. 1. Volubilis Loncbitis, proxime convenit cum ea, que eft Filix fcandens, in pinnas tantum divifa, oblongas, latasque, non crenatas. Sloan. Hifl. Fam. Tom. I. Tab. 38. CAPUT QUINQUAGESIMUM PRIMUM. Dryopterts triplex. Ayle. ryopteris tres obfervavi fpecies , que feptimam , D OCtavam , & noram conftituunt Filicem , omnes autem in hoc continentur Capite. Primo. Dryopteris arborea longa nudaque prorepit radice juxta truncos & craffos arborum ramos inftar Polypodii, pro quo etiam haberetur, fed folia decla- rant, Dryopteris effe fpeciem. Ex hacradice hic & illic fimplices adfurgunt caules, glabri , nigri , folidi , & fulcati , pedem vel fesquipedem alti, ad tertiam partem nudi, ac cetera ipforum pars laterales emit- tit ramos, dire&te fibi obpofitos, & ex iis aliquando alii iterum laterales ramuli transverfales. Hifce infident foliola craffiufcula & firma, inftar ale expanfa. Hzc foliola binos articulos longa funt, inferius lata, ac fenfim anguftata , intenfe virentia, ‘glabra, & fplendentia, eleganter dentata , feu ferrata ad oras, ipforumque lacinie pofteriores profundius incife funt, immo aliquando peculiare foliolum ex- crefcit, ita ut tum cum Petrofelini foliis comparari offent, majora enim foliola in varias lacinias diftinéta unt, totumque folium elegantem pie confpe- ctum. Vetufta folia fubtus ruffa funt, & arenofis pun- “@ulisrepleta, fed potiffimum in iis, que in filveftri- “bus crefcunt arboribus, que enim in Sagu crefcit, elegantiffima & glaberrima eft, abruptaque in gilvum degenerant colorem. ` - ; E adix cum vero Polypodio proxime convenit, nuda enim inftar vermis per arborum corticem prorepit, ac fubtus fefe ipfi infigit per breves mufcofas & ruffas fibrillas, fed facile abitrahi poteft. Longa quoque eft, fed nullas vel paucas emittit laterales ramificationes, minimum circiter digitum craffas, externe nudas , fed parum rugofas, ac cinereo & gilvo colore mixtas, nigricantibus punétulis notatas , aliquando eciam pilo- fas & rugofas. S Quum diffecatur hzc radix , bine femi lunulz in ea confpiciuntur , intus pallide virens, ficca, brevi- bus & nigris venulis pertexta, ipfius fapor fatuus eft, proxime ad illum Polypodii adcedens, ni modo ni- mis aufterá effet. In Sagu melior eft quam in aliis fil- "veftribus arboribus , ac viliffima in putridis crefcit lignis, quum hzc in teétisnudafunt, qualia magna co- «pia habui in caftello Hila in Hitoea in alto pavimento , cujus tectum ex afferibus conftru&um erat. Miraru autem dignum eft, unde originem fuam duxerit in loco, uia pluviis continuo abluebatur, quumque herba fit femine deftituta, que enim in vivis crefcit arboribus, originem habet, uti Mufci, & Filicum genera, que ex iis vivunt & oriuntur. Secundo. Dryopteris filveftris in binas dividi poffet fpecies, quarum una in folo, altera in arboribus crè- cit , forma autem haud multum differunt, fed utreque quam maxime a precedente. Dryopteris terreftris bi- nos & binos cum dimidio pedes alta eft, ex nigro fufcos & glabros erigens caules, ad medium nudos, reliqua pars amplum & triangulare format folium , ex multis lateralibus pinnis compofitum , atque hee iterum in alias transverfales diftinguuntur pinnas, que omnes fimul innumera fuftinent foliola, eleganter expanfa. Tom. FI. vh reu oliola AMBOINSCH KRUIDBOEK. 73 De een en Dertigfte Plaat Wyf aan de flingerende Loncbitis ofte de derde zoort. AANMERKING. De roode Loncbitis van Rumphius, fchynt te zyn de grooté Loncbitis met lange en fmalle bladen, van Sloan. Hift, Fam. Tom. I. Tab. 34. De witte Lonchitis komt overeen met die geene, welke is dé kleinder Loncbitis, met breeder bladen, een weinig getant, en aan de bovenzyde met oortjes, van Sloan. Hifl. Fam. Tom. I. Tab. 33. fiz. 1. De flingerende Loncbitis komt het naaft overeen met die geere, welke is de klimmende Filix, verdeelt alleen in langwer- pige, breede, en niet getande blader, van Sloan. Hifl. Fam. Tom. I. Tab. 38. EEN EN VYFTIGSTE HOOFDSTUK. Driederhande Dryopteris. an Dryopteris beb ik drie zoorten geobferveert , tits V makende de zevende , agtfle, en negende onder de Vuaren, alle drie in dit Hoofdfluk begreepen. I. Dryopteris arborea kruipt met een lange bloote wortel langs de ftammen, en dikke takken van bomen ger lyk een Polypodium , waar voor men "t ook aanzien zoti- de, maar de bladeren getuigen , dat bet een Dryopteris zy. Uit deze wortel fchieten bier en daar enkele fteelen op, glad, zwart, flyf, en gevorent , een voet of ander- balve lang, wel een derde blood, en de reft bewaffen met zydetakken, fchier regt tegens malkander , en aan de zel- ve zomtyds weer andere zydetakken over dwers, Hier aan flaan dikagtige ftyve blaadjes , regt uitge- breid als een vleugel. Deze blaadjes zyn twee leden lang, agter breed , en allenskens fpits toelopende , boog zee- groen, glad, en blinkende, aardig gefchaart , of gezaagt aan de kanten , waar van de agter fte boeken dieper gefnee- den zyn, en zomtyds een byzonder blaadje makende , zoo dat men ze met de bladeren van Pieterfelie vergelyken zoude , want de grootfte blaadjes zyn in verfcbeide /nibbelen ver- deelt, gevende bet gebeele blad een fraai aanzien. De oude bladeren werden van onderen ros , en met zandige puntjes vervult , dog meeft aan "t qee op de wilde bo- men waft, want bet geene menaan de Sageboomen vindt, is bet fraaifte en glàd[le van aanzien , en de afgebroken ‘befterven vaal-bruin. - De wortel komt met bet regte Polypodium naaft over een, want ze kruipt blood aan de ftborze der bomen , als een worm , en begt zig van onderen daar in, met korte mosagtig en roffe vazelingen , dog is ligt af te trekken. Zy is wel lang , maar beeft geene of weinige zydetakken , zou dik als een pink, of minder , van buiten kaal , egter wat ruiger, uit den grauwen , en fpaans-groen gemengt, en met zwartagtige puntjes bezet, zomtyds ook bairig en ruig. ls men ze doorfnydt , ziet men twee balve maantjes daar in, van binnen bleek-groen , droog, met korte en zwarte adertjes gemengt , baren fmaak i$ laf , bet Poly= podium naaftkomende , indien by niet te wrang was. Aan de Sagoebomen is ze beter, dan aan andere wilde bomen , en de alderfleg fte groeid op verrotte bouten , die aan bet dakwerk bloot- ftaan , diergelyken ik in menigten gebad beb , in bet flot Hila op Hitoe op een booge galderye , welkers dak van planken gemaakt was, 2ynde te verwon- deren , waar van daan bet zyn oorfprong mag genòmen beb- ben, opeen plaats, die gedurig van den regen bejpoelt werd, en een kruid dat zonder eenig zaad is, Want "t geene aan levende bomen voort komt , beeft zyn reden gelyk als Molfen en Vaare geflagten, die daar dan groeien. Il. Dryopteris fylveftris, zoude men in twee Sorten verdeelen konnen, eene die op de grond, en de andere, die op de bomen waft , dog zy verfcbillen aún gedaante niet veel , maar alle beide merkelyk van bet voofgaunde. De Dryopteris terreftris werd twee en derdebalve voeten boog , met zwarte gladde bruine fleelen , die wel de belft bloot flaan , de reft maakt een breed drieboekig blad, ge maakt van veele zydetakken , en dezelve weder in andere dawersfteeltjes verdeelt , al te zamen met ontelbare blaad- jes —— , en cierlyk uitgebreid, D N è 74 Foliola hzc multo minora funt quam in priore , in plura minora diftincta , profunde incifa inftar foliorum Apii, fed laciniz feparatz anguítiores , breviores, & craffiores funt, fupra ex nigro virentes, infra areno- æ, in vetuftis nempe. E. T vd E: prorepit , ruffis obducta pilis, fed dire&e fub frutice congeriem vel fafciculum gerit plurimarum mufcofarum fibrillarum. Amat creicere in altis montibus fub arboribus juxta vias , ubi folum eft rubrum & argillofum , fed non copiofe obcurrit. Species hujus arborea radice repente arbori adheret, ex hac in quibusdam locis fimplices adfurgunt caules, úlnam .circiter-craffi, in fimiles pinnas diftincti , fed barum foliola latiora funt, vero Adiantbo fimiliora , ex nigro virentia & fplendentia, nec fubtus ita are- nofa. Be oe Radix eft ut prime fpecici, fed intus plurimis ni- gris venis repleta, faporis aufteri & maxime filves- tris, elegantiffima crefcit in arboribus Kinar & Cana- ris dictis. Abrupta & ficcata folia obfcure fufcum contrahuat colorem, fed femel quandam inveni fpe- ciem, nefcio qua in arbore , cujus abrupta & in libro de- pofita folia-nigerrima & fplendentia erant inftar Serici. Huc quoque pertinet Dryopteris petrea , que ele- gans & compta eft herba, glabris , nigris, & rotundis adfurgens cauliculis ex radice repente. «His pinnz ad- ftant alternate , atque in iis fimiliter foliola , vero Adiantho feu Capillo veneris adco fimilia, ut pro eo haberetur, uti & ab incolis mihi pro eadem demon- ftrata fuit herba, pro qua tamen haberi nequit, que- dam etiam varietas obfervari Mog hzc enim foliola magnitudine & rotunditate illis Capilli veneris fimilia funt, fed craffiora , profundius diffe&ta , & obfcure virentia, ac fubtus fere punétulis iftis deftituta. Radix dire&e fub ipfa plantula eft congeries intri- cata, ex fimplicibus ruffisque fibrillis compofita, ac fubtus prope caules aliquid mufcofum feu pilofum gerens , ed porro verruculis quafi fupra rupes pro- repens , quibus fefe figit fimilibus fibrillis. Cyma ejus eft ingens caulis , fupra rotundum formans circinnum , uti in cundis Filicibus. Sapor filveftris eft, & fcopu- lofus. Innudis, preruptis, & convexis crefcit rupibus, circa vel non procul a litore. ^. "Tertio. Dryopteris campefiris ex nigro fufcos quo- que adtollit cauliculos fpithamam vel pedem altos, quorum quivis peculiare format folium, uti & pre- cedens, in fubtiles pinnas directe fibi obpofitas diftinc- tum, atque in iis multa foliola, minora, magisque in- cifa cunctis prioribus, quodvis vero anterius rotun- dulum eft, ita ut pro Ruta minore haberetur, primo virentia & glabra, dein ex nigro virentia, lurida, & ad externam partem arenofa. Ejus cyma parvus quo- que circinnus eft. : Radix eft fibrofa congeries, fuperius quoque mu- fcofa, in nudis crefcit ficcisque collibus, fub grami- ne humili, vulgatiffima circa Caftellum Victoriam. Nomen. Prima fpecies vocatur Dryopteris arborea, nomen Malaienfe huc usque ignotum eft , excepto uod quibusdam vocatur Pacu alus h. e. Filix tenuis; Lesbo nic in Hitoea Aile& Ayile; in Leytimora Ma- kakiri & Maakakiri. Secunda fpecies dicitur Dryopte- ris terreftris, & filvéftris, idem gerit nomen, fi Tana feu terra addatur. Dryopteris petrea peculiariter voca- tur Mica mican utan, h. e. Apium filveftre a foliorum fimilitudine, quod vero nomen meliore jure compe- tit fubfequenti Capillo veneris, Tertia fpecies dicitur Dryopteris campeftris, ac peculiariter Malaice Pacu alus, & Pacu kitsjil. i _ Locus, Prima fpecies nullibi crefcit nifi in arbori- bus & vetuftis tectis , as elegantifiima, uti.dictum eft, in Sagubus, & in Mangio cafeolari. Secunda in Kinariis & aliis, quz truncum gerunt brevem & mu- fcofum, ubi & quadam ipfius varietates obfervantur juxta arborum varietatem. Terreftris fpecies nullibi nifi in altis crefcit filvis, ubi folum eft folidum, gla- brum , & rubrum. Tertia crefcit in nudis ac fterilibus collibus , in hortis aliquando etiam provenit , ubi terra filveftris faxis-addita eft, fed hujus foliola in- SE funt, nec tam eleganter extenfa quam in cam- eftri. e y Ufus harum herbarum nullus huc usque innotuit, erroneum enim puto, Chirurgos quosdam radicem pri- mz fpeciei adhibere velle pro Polypodio, quum nimis auftera fit. Qui- HERBARII AMBOINENSIS Liber X. Caput LI. De blaadjes zyn veel kleinder dan aan "t voorgaande, in veele mindere verdeelt , endiep gefneeden , of gefnibbelt als de bladeren van Apium, dog de fnibbelen in '1 byzon- der zjn fmalder , korter, en dikker, boven zwart-groen, van onderen zandig, te weten aan de oude, De wortel is dwerskruipende , en met roffe bairen be- kleed , maar regt onder den firuik beeft ze een bos van veele mosagtige vazelingen. Het waft geern in de hooge boffen, onder de bomen , langs de wegen, daar een rood kleiagtig aardryk is, dog men vindt bet niet veel. De boom-zoorte bier van bangt met een kruipende avortel aan de boom vaft , waar uit bier en daar enkelt fteelen opfchieten, omtrent een elle lang , in diergelyke wieken verdeelt , dog deze blaadjes zyn wat breeder, en % regte Adianthum gelyker , zwart-groen , en blinkende, wan onderen zoo zandig niet. De wortel is als aam de eerfte zoorte, dog binnen met meer ` zwarte aairen vervult, wrang , en zeer wild van fmaak, ` bet fchoonfle waft op de Kinar en Kanary-bomen. De afgebroke en gedroogde bladeren befterven donker-bruin, maar ik beb eens een xoorte gevonden , niet weetende op wat voor een boom , wiens afgebroken en in °t boek gedroog- de bladeren pik-zwart, en blinkende wierden als Satyn. Hier toe beboort ook de Dryopterispetrea, een fchoon en cierlykkruid, met gladde , zwarte , en ronde fleeltjes ope Jcbietende , uit een kruipende wortel, Daar aan fiaan de zydetakjes verwiffelt tegens malkander, en aan de zel- we de blaadjes, bet regte Adianthum of Capillus veneris zoo na komende, dat men °t daar voor zoude aanzien s ge- lyk bet my ook van de Inlanders voor eenderlei kruid getoont wierd , waar voor men *t egter niet moet bouden , ook ` kan men. nog alle onderfcheid daar aan zien, want deze blaadjes zyn wel aan grootte en rondte, de Capillus ve- neris gelyk , maar dikker , dieper ge/needen, en donker- groen, van onderen fcbier zonder puntjes. De wortel regt onder °t plantje is een verwerde klomp, van enkel ro[fe vazelingen gemaakt , en boven op by de fieelen iets bairig of fyne mos, voorts met lange wormen over de klippen kruipende , en zig daar aan begtende met Ger paige’ vazelingen , zyn eerfbe fcbeute is eem groene Steel, boven met een ronde krul gelyk aan alle Varen. De Jmaak is wild, en na de klippen trekkende. Het waft op bloote fale, en overhangende klippen , omtrent of niet verre van firand. ` IIl. Dryopteris campeftris /chiet ook met zwart-brui- ne [leeltjes op , een [pan of eem voet boog , ieder een by- zonder blad makende , gelyk ook de woorige , in fubtiele takjes verdeelt , regt tegens malkander [laande , en daar aan veele blaadjes, kleinder , en meer gefneeden dan alle devoorige, dog ieder in't byzonderis van vooren rondagtig, zoodat ment voor een kleine Ruite zoude aanzien , eerft gras- groen, en glad , -daar na zwart-groen , doods-verwig , en aan de buitenzyde zandig. Haare eer fle [cbeute is ook - een kleine krul. De wortel is een vazelige knop boven, mede mosagtig , bet waft op kale An beuvelen , onder ’tlagegras, zeer gemeen omtrent bet Cafleel Vittoria, Naam. De eerfte zoorte beet Dryopteris arborea, den Maleitfen naam is my nog onbekent , bebalven dat bet zommige Pacu alus noemen , dat is fyne Vaare. In "t Am- boins op Hitoe Aile, en Ayile ; op Leytimor Makakiri , en Maakakiri. De taveede zoorte Dees terreftris , & filveftris , beeft den zelven naam, als men Tana of Aarde daar by zet. De Dryopteris petrea werd in °t byzonder Mica mican utan, dat is wild Apium genaamt, van de gelykeni[Je der bladeren , welken naam met beter reden toekomt bet volgende Capillus veneris. De der- de zoorte beet Dryopteris campeftris ; in "7 byzonder op ’t Maleits Pacu alus, en Pacu kitsjil. Plaats. De eer [le zoorte waft nergens dan aan bomen , en oude daken , de fcboon[le , als gezegt , aan de Sagu- bomen , en op ’t Mangium clans De tweede op de Kinarbomen , en andere , die een korte , breede, en mosagtige ftam bebben , daar ze nog al eenig veran- deringen maken na de verfcheidentheid der bomen. De aard-zoorte vind. men nieuwers dan in’t booge woudt , daar een vafte, gladde , en rode aarde is. De derde waft op kale dorre beuvelen , zy komt zomtyts ook in de tuinen 0 y, daar men bos-aarde by fleenen gelegt beeft, maar deze bla- ` deren fiaan verwert, en zoo mooi niet uitgebreidt als aan "t geene in "t veld wa À S Gebruik. Van alle deze kruiden is nog geen gebruik be- kent, want ik bou bet voor een abuis , dat zommige van onze Meefters de wortel van de eerfte zoorte voor Poly- podium willen gebruiken, daar bet al te wrang u aar N ORAR m ESS X. Boek. LII. Hoofdft. uidam etiam fuerunt, qui hanc pro Saxifragia Anglorum habebant , ac radices in decoétis adhibe- bant, que contra Nephritidem preparabant, fed quantum novi fine fucceflu. Hitoénfes vulnerariam effe putant herbam , recentia enim mafticata folia vulneribus inponunt recentibus & levibus. "Tertia fpecie quidam utuntur pro vero Adiantho nigro, totam- que aque incoquunt herbam , quam frigefcere finunt, qua caput lavant, ut capilli excrefcant cum fucceflu quodam. , * Tabula Trigefima fecunda Ad Figuram primam Dryopterim exhibet arboream. Figura fecunda Adiantbum exhibet volubile minus, ac quidem tertie fpeciei ramus eft inferior , quum Fig. 3. fit ramus fise perior, cumque hoc Adiantha convenit Filix fcandens, per- pulchra, Brafiliana Breynii Centur. pag. 96. & Tsjeria Valli- panna H. Malab, part. 12. Lab. 34. AMBOINSCH KRUIDBOEK. 75 Daar waren ook eenige, die bet woor een Saxifravia Anglorum bielden, en de «wortelen onder de dranken na- men, die ze tegens °t graveel toe bereiden, dog zoo veel ik weet zonder Jucces. De Hitoejen willen een wondkruid daar uit maken, leggende de gekanwde bladeren, op vers Jebe en ligte wonder. De derde zoorte gebruiken zommige voor "t opregte Adianthum nigrum, en kooken "t gebeele kruid in water, "t welk ze kuut laten werden, en bet hoofd daar mede waflen , om bet baair te doen groeien y t welk nog al eenige fucces beeft. De twee en Dertig fte Plaat Wyft aan in de ecrfte Figuur het Boom Dryopteris. De tweede Figuur vertoont het kleine flingerend Adientbum, en wel den tak van de onderfte bladeren, daar de derde Fi- guur is cen takje van de vooríte bladeren, en met dit Adiantbum komt overeen de klimmende zeer fchoone Bra- filiaanfche Vaare van Breyn. Centur. pag. 96. en de Tsjeria Valli panna van de H. Malab. 12. deel, Tab. 34. CAPUT QUINQUAGESIMUM SECUNDUM. Adianthum volubile, Capey. bigit inter Adianthum & Hemionitidem, ab utris- que tamen differens, ita ut pro peculiari eam habeam planta, cujus folus fapor teftatur ad Filicum genera pertinere, atque decimam ipforum conftituit fpeciem. "Vulgo dividitur in majus & minus. Atque quodvis iterum fübdividitur in fuas varietates, fed ad P eculiaris herba in hifce obcurrit infulis, que am- meliorem cognitionem tres ejus conftitui primarias fpecies fequenti modo. Primo. Adiantbum volubile polypoides , prima fpecies eft, major cognominata, que caules gerit rotundos, longos, & volubiles, qui inftar fili proximis fefe cir- cumvolvunt fruticulis , in nullos laterales ramos di- ftincti, fed in amplis interftitiis locantur pinnz folio- fe, bine ac bine dire&e fibi obpofite, quevis autem folium gerit, in quinque longas lacinias diftinétum , ita ut quzvis lacinia peculiare formet folium, funt- que inflar quinque digitorum extenfz. uodvis folium fex , immo novem pollices longum eft, ac bifidum, inferior pars digitum longa eft, ac transverfalem lata, vulgaris Filicis forme , &tinftar Lonchitidis firmum , glabrum , ac fubtilibus trans- verfalibus venulis pertextum , 'orisque aequalibus. Superior & longior pars angufta eft cauda, oras ge- rens circinnatas & dentatas inftar fimbrie , feu inftar barbz pifcis Polypi. eec , Cunéta folia in medio firmum gerunt nervum, cunétique quinque inferius propre majorem concur- runt caulem, unde folium tenfum eft, fed ipforum caudz flaccidz fünt. Sapor fatuus eft, ac parum Fili- ' cinus. Caules feu funis nudus eft, rotundus, penne «craffitiem habens , adeoque lentus, ut neutiquam dif- "fringi poffit, fed vi & magno labore abrumpi. Radix fibrofa eft, non ingens , fed firmiter terre infixa. Nomen: Latine Adiantbum velubile polypoides; Ma- laice & Amboinice Capey gorita, in Loehoea Rabey & Ribey , uti & fübfequens fpecies. Secundo. Adiantbum voiubile medium, fimilis quo- que eft rotundus & longus funis, pennam craflus, & infragilis , cui ad unius alteriusve fpithame fpatium bini infident foliofi caules, quorum quivis folium reine diffe&um , & in quinque lacinias di- in&um, quarum tres peculiarem formant colledtio- nem, ac bine alie breviores funt, octo & novem pollices longe, ultra unum late, glabre, equales, & firmo medio nervo extenfe , denfis & parallelis coftulis pertexte , a prioribus diverfe , quum non iftas longas gerunt in laciniis caudas. In hujus funis fuperiore parte tres modo quatuorve lacinie excre- ' fcunt , & in fummo bing tantum in uno confpiciuntur folio, quz fefe tempore in alias diftinguunt lacinias. Radix eft uti prioris. Huc pertinet altera fpecies a precedente haud multum differens , excepto quod folia in feptem & octo lacinias fint diftin&a , ac fub- tus eleganter picta nigricantibus lineolis, acfi fcripta 'effent. een Nomen. e. A TWEE EN VYFTIGSTE HOOFDSTUK. Het flingerend Adıanthum. aar is nog een zeltzaam gewas in deze Eilanden, *t welk twyfelt tuffen Adianthum en Hemionitis, dog van beide 200 verfcbillende , dat ik ’ı voor een _ byzonder gewas boude , en waar van alleen de fmaak ge- tuigt , dat bet onder de Ware geflagten beboort , uitniaken- de de tiende zoorte van dezelve. In 't gemeen verdeelt men tin grootte en kleine. Zynde ieder weder onderdeelt in zyne veranderingen, dog om beter verftants willen beb ik tin drie boofdzoorten verdeelt , „zoo als volgt. J. Adianthum volubile polypoides, is de eerfle zoor- te de groote bygenaamt , dewelke beeft ronde, lange, en Jlingerende fteelen , die zig als een touw om de naafte ruigten legten , en in geene zydetakken verdeelen, maar aan wyde tuffenplaatzen flaan de bladdragende feeen d twee en twee regt tegens malkander , ieder dragende een . blad, in vyf lange fnibbelen verdeelt, zoodanig dat gier fmibbel een byzonder blad maakt, die als vyf vingeren uite gebreid [laan leder blad is fes en megen duimen lang, in ttwveén ge- deelt , de agterfte belft is een vinger lang, en cen dwers- vinger breed, van gemeene Vare fatzoen, als Lonchitis, Jtyf, glad, met fubsiele dwersaartjes, en evene kanten, de voorfte en lang fle belft is een fmalle fleert , met pe» krulde en gekertelde kanten als franjen , of als de baarden van den vis Polypus. ` Alle bladeren bebber in de midden een flyve zenuwe, alle vyf agter by den boofdfteel zamen ftootende , en bet blad gefpannen boudende , maar de (laarten bangen flap. De fmaak is laf , en weinig na Varen trekkende. ` De fteelen of bet touw is kaal, rond, in de dikte van een fchaft, en zoo taai, dat men bet geenzints doorbreken kan, maar wel met kragt en groot gewelt afrukken. De wortel is vezelig, niet root > maar vaft in de aarde houdende. Naam. In ’t Latyn Adianthum volubile polypoides; in ’t Maleits en Amboins Capey gorita ; op Loeboe Ra- bey en Ribey; gelyk ook de volgende zoort. ` ir Adianthum volubile Medium , is cok een dierge- lyke ront, en lang touw, een fcbaft dik, en onverbreke- lyk , daar aan wel een {pan of twee «an malkanderen , twee bladdragende fleelen ftaan, yder dragende een blad diep gefneeden, en in vyf lappen verdeelt , waar van de drie een byzondere vergaderinge maken, en de twee an- dere kortere , ook agt en negen duimen lang , ruim een breed, even, glad, met baar fiyve middelzenuwe uitge- reit ftaande , met digte parallelle ribbekens doorrege, van de voorgaande verfcbillen ze bier in, dat ze de lange fleerten aan baar fnibbelen niet en bebben, Aan het voor- De van dit touw ziet men maar drie of vier fnibbelen, en aan °t allervoorfte ziet men maar twee dan een blad, die zig met ter tyd in andere verdelen. De wortel is gelyk aan "t voorige. Hier toe behoort nog een zoorte, van de voorgaande niet veel verfchillende y bea balven dat de bladeren in zeven of agt fnibbelen verdeelt zyn, en van onderen aardig gefchildert , met zwartaguige ` linien, als of ze befcbreeven waren. Ka : Naam. 76 HERBARII AMBOINENSIS Nomen. Adiantbum volubile medium; Malaice & Am- boinice Capey befuar in Loehoea Rubey & Kibey eia; Ternatice Gumubo & Gumuba. Secunda fpecies majo- ris dicitur Capey tullis; Ternatice Gumoba gogila; Ba- leyice Hatta "Tertio. Adianthum volubile minus, funis quoque eft volubilis, multis tenuibus flagellis fefe circa frutices circumvolvens , haud multo craffior filo ligatorio , binasque habet varietates. Prima caules gerit ex ni- gro fufcos, qui fefe dividunt in alios laterales, quibus in amplis interftitiis bina locantur folia fibi obpofita , & transverfalia, achi petiolis fuis inpotita effent ipfis , quodvis fefe quoque dividit in tres vel quinque laci- nias, tenues admodum & anguítas, digiti articulum longas, ad oras fimbriatas, he autem fimbriz magis in fuperioribus confpiciuntur foliis, inferiora autem & vetultiora fimplicia funt, & a fuperioribus ita dif- ferunt, ut bine diverfee haberentur. plante. ` Altera varietas caules gerit pallide virentes, ac folia fimili modo locata , fed minora, aliusque forme, illis Adianthi magis adcedentia , non enim ultra unguem magna funt , ac fere trigona, feu inftar Trifolii ; bina ternave fimul locata, nec fimbriata. Inferioraac vetu- fta longiora &anguftiora funt, minorem fere digitum longa, hic & illic in minores lacinias diftincta , ita ut füperiora & inferiora tanquam diverfarum planta- rum haberentur. Utraque radicem gerunt fibrofam , terre firmiter infixam, adeoque foliofze funt, ut her- bas penitus tegant , quibus incumbunt. Nomen. Latine Adianthum volubile minus, Malaice Capey papua, & Capey alus; Ternatice Gomoba pa- pua; in Lochoea Sickey ; Baleyice Pacu rambat. Alii hoc Capey modo dividunt in majus & minus, fed majus fubdividi oportet in tres fpecies, & minus in binas. Locus. Omnes hz plante fub fruticulis crefcunt hu- milibus , quibus fefe firmiter circumvolvunt , piéte "& circinnate ad fluminum ripas amant crefcere , ubi locus eft umbrofus, & denfus per fruticulos. Minus in hortis & ad fepes provenit. Transplantari etiam po- teft, fi cui lubet. : U/us. Binz majores fpecies eundem habent ufum, inferiores enim funes eliguntur, in frufta fcinduntur orgyam longa, finduntur, ipforumque interna viridis medulla eximitur & abjicitur, cortex dein in tria qua- tuorve finditur loramenta, quibus ftraminez capfule Totombo ditte, noftratibus vero Tomtommen , uti & corbes , fimiliaque nexa opera ad oras confuuntur vel retexuntur, hac enim loramenta durabiliora ac fo- idiora cenfentur quovis ligaculo, atque hzc fifla fe- soni & fervari poflunt. Minores fpecies huic operi inepte fant, fed adhibentur im nuptiis & diebus fe- ftis ad edium poftes & arcus feftales ipfis ornandos , quum fpeciofa fit herba. Multi Chirurgorum noftrorum minore utuntur fpe- cie loco Capilli veneris, quo nomine illam etiam de- notant, fed meo judicio fine ullo fundamento , ad fpecies enim Hemionitidis pertinet, cujus in Europa unica quoque reperitur fpecies, incifa gerens folia. Caeterum tam major quam minor in Medicina etiam adhibetur, utriusque enim folia contunduntur cum pauxillo Curcume, aqua falfa, & cellulis nidi Ves- arum, que bono cum fucceflu inponuntur. artibus uxatis & combultis. Inquirendum eft, an non fit una eademque planta cum Mippi, feu Caja baba, que in India Occidentali & quidem in Brafilia crefcit, & commemoratur a Do- don&o in Appendice Cap. 30. pag. 1440. feribens par- vam effe herbam, circa arbores fefe volventem in- ftar Convolvuli, ipfiusque virides ac teneras plantulas’ ` confciflas contufis & filis inponi artubus, qui inde cu- rentur, immo ipfa fracta offa. Quidam etiam dicunt, internas fibrillas, ex quibus hic conligitur funis, in Brafilia adhiberi ad trabulas connectendas. i Cunétarum Caray fpecierum teneros circinnos feu cymas — Baleyenfes, antequam in folia explicen- tur, ques Mufe folio involvunt , fub cineribus torrent & edunt, dulce enim przbent olus. Baubin, libr. 37. cap. 9. Phyllitis poiycipes Laciniata Cinfii folia habet , quorum mucro in multos apices divifus eft, que convenit cum noftro Caprey majori. Tabula Liber X. Caput LII. Naam. Adianthum volubile medium; in ’t Maleits en Amboins Capey befaar; op Hoeloe Rabey , en Ribey ela; op Ternaten Gomuho , en Gumuha. De tweede zoorte van 't groote beet Capey tuilis ; op Ternaten Gumoha gogila; in ’t Baleits Hatta. lI. Adianthum volubile minus, is ook een zeldzaam gewas , met vele dunne ranken, zig om de ruigten flinge- rende, niet veel. dikker dan bindgaarn , en beeft twee verane deringen. De eerfte beeft zavart-bruine Jlecien , die zig in andere zydefleelen verdeelen , waar aan in wyde tujlen- plaatzen, vor twee bladeren tegens malkanderen ftaan, en regt dwers, als of zy met bare [leelen daar op gelegt waren, ieuer verdeelt zig mede in drie, of vyf fnibbelen, die zeer dun, en Jual zyn, een lid van een vinger lang, aan de Kanten met zeer gekrulde franjen bezet , dog deze franjen ziet men meer aan de voorfte bladeren, want de agterfte en oudjle zyn fcbier flegt, en verfcbillen van de voorfte zoo dat men "t voor twee planten zoude aanzien. 4 Het tweede beeft ligt-groene fieelen, en de bladeren in diergelyke fituatie, maar nog kleinder , en van een ander fatzoen, die van Adianthum nader komende, want ze zyn niet boven een nagel van een vinger groot, fchier drie- kantig , of als klaverbladeren, twee en drie by malkander ftaande, en zonder franjen. De oudfte agter[le werden langer en fmalder, fchier een kleine vinger lang, ook bier en daar in kleindere lapkens verdeelt, zvo dat men de voor- Jte en agterfte mede: voor diverze plante zoude- aanzien, Beide bebben een vezelagtige wortel, die vaft in de aarde boud , en zyn zoo digt beblad, dat ze de ruigte bedekken, daar xe op leggen. Naam. Jn *% Latyn Adianthum volubile minus; $g "t Maleits Capey papua, en Papey alus; op Ternaten Gomoha papua ; op Loeboe Sickey; in "t Baleits Paca rambat. Andere verdeelen dit Capey maar.in groot en klein, dog bet groote moet men onderdeclen in drie zoorten , em bei kleine in twee, Plaats. Alle deze gewaffen vint men onder de laage ruigte , daar ze zig vajt omflingeren. De gefchilderde en gekrulde willen aan de kanten van rivieren waffen, daar °t fchaduwagtig , en de ruigte wat dikis. Het kleine komt ook in de tuinen, en langs de beggens op. Het laat zig ook verplanten, als men wil. Gebruik. De twee groote zoorten bebben eenderlei gen bruik, want men neemt de onder[le Melen van bet touw, /nyt die in lukken van een vadem lang , fplyt die open, en trekt bet binnen[le gras-groen, en. weke berte uit, dat men weg [myt , de fcborze fplyt men in drie of vier rie- men, waar mede men de ftrooye koffertjes Totombo ge- naamt , en by onze Tomtommen , als ook korven , en diergelyke goet aan de randen benaait , of omzoomt. Want men deze riempjes voor vafter em durabelder houd, als eenig ander bintwerk, men kan de opge/pleete riempjes wegleggen, en bewaren. De kleine zoorten dienen bier toe niet, maar werden gebruikt op Bruyloften en Feefi- dagen, om de ftylen der buizen en Fee[lbogen daar mede te bebangen , de«oyl bet een cierlyk gewas is. Weele van onze Chirurgyns gebruiken ^t kleine voor Capillus veneris , dewyl zy "t ook zoo noemen , dog mynes oordeels zonder fundament , want bet behoort onder de zoorte van Hemionitis, wan welke men in Europa ook een zoorte vint met gefnibbelde bladeren. Anders zoo wel bet groote als "t kleine werden ook in de Medicynen gebruikt, want men neemt de bladeren , floot die met een weini Curcuma, zout water, en celletjes van een Ce dewelke men met goed fucces op verjiuikte en geblutfie leeden bind. ` i Het fiaat te bezien , of bet niet een en "t zelve xy mes ; bet Mippi , -of Caja haba , "t welk in Weft-Indien en - Brafil waft, en aangebaalt flaat by Dodonzus in zys Appendix Cap. 30. pag. 1440. /cbryvende , dat bet een klein kruid zy , zig om de boomen begtende als Veil, en zyne jonge groene ftruiken klein geltooten, op de gekwete [^ en gepletfte leeden gelegt , genezen dezelve, en beelen de gebroke beenderen. Zommige zeggen, dat de binnenfte vezelingen , waar van dat touw verzamelt is, in Brafiliea dienen om de balken mede te binden. Van alle zoorten van ’t voorfchreeven Capey, nemen de Balyers de jonge krullen, eer de bladeren bun openen, doen die in een Piffang blad, braden "t onder beete afe, en ceten*t aldus, want bet geeft een zoet moeskruid. De Phillits polycipes ingefneden bladeren gevende van Clufius , by Bauhinus libr. 37. cap. 9. be/cbreeven, beeft bladeren , welkers einde in veel punten uitloopt, en we overeen komt met onze groote Caprey. e: Hrsg N d Y Uf 22 ih A fi di Boe SC X. Boek. LII, Hoofd/. Tabula Trigefina tertia Aliantbum exhibet volubile majus, five Po!ypoides, ac quidem primam ejus fpeciem, cui proxime adcedit Phyllitidi multi- * fide adfinis Filix fcandens in pinnas tantum divifa, oblon- gas, anguflas, non crenatas Xoan, Hifi. Jam. Lom. 1, Tab. 46. fiz. 1. — CAPUT QUINQUAGESIMUM TERTIUM. Capillas veneris. Micca miccan utan, ndecima inter Filices fpecies eft elegans ac tenera herbula , cum vero Capillo veneris proxime conveniens , ac pro eo habenda. Multi exfurgunt tenues rectique pos ui una ex radice, vix fili nautarum craffitiem habentes, pedem vel ul- nam alti, ex ruffo & nigro colore fplendentes, glabri, nudi, interne cavi & fragiles , tenuibus cauliculis, nigro Accarbahar fimillimi. Hi fefe dividunt inregulariter in plures laterales ramulos, ex ruffo quoque colore nigri & fplendentes, quorum fuperiores adco fubtiles funt, ut fetum equinum vel capillum femine refe- rant; quivis vero peculiare gerit foliolum, Rutaceum quafi, magnitudine nummi Germanici , fed trigonum , quorum fuperius latus latiffimum eft & ibi dentatum, quzdam vero profundius incifa funt, inftar Apii, ac praefertim tenera, ac praterea juxta oram fuperiorem rotundis punétulis notata , ut & rufis quafi oculis , qui fenfim nigrefcunt , foliolum hoc porro tenerrimum eft, tenuiffimum, ac Jete virens, atque ad quamvis incifionem fubtus decurrit fubtilis venula per folii longitudinem. Quzdam foliola in bina vel tria feg- menta profundius incifa funt inftar Apii, ita ut inco- lx pro ejus fpecie hang habeant, ac fic nominent. ullum habet faporem nifi leviter Filicinum. Ra- dix vilis eft, mufcofa, ex brevibus, rufis, & mufco- fis fibrillis conftans, non repens, licet plurima fem- per plantule conjuncte fint. omen, Latine Capillus veneris Amboinicus ; Malai- ce & Amboirice Mica miccan utan , quafi dicas A- pa filveftre; quum Amboinenfes illum pro hoc ha- nt, quod tamen erroneum eft. Locus. In Amboina raro eum inveni, ac fere fo- lummodo in regione Lariques, femper in folo arzil- lofo luteo ad montium pedes, & ad ripas altas ex «fimili terra conftructas, ubi humidum eft, & gutte ex terra exfudant, In monte crefcebat, in quo i I regio fita eft, uti & jn litore alto haud longe ito a rupe dicta Cono faccharario noftratibus. Quz in acutis & preruptis crefcit fi is, crafüora & firmiora gerit folia, magisque incifa, cum Dryopteri convenientia. "hon Ufus. m tam raro reperiatur, ufus ejus apud - incolas ignotus eft, fed puto in omnibus rebus poffe adhiberi loco veri Capilli veneris. - . Tabula Trigefima quarta Ad Figuram primam Capiilum Veneris exhibet Amkoinicum , cum quo convenit Adianthum fruticofum , Coriandri folio, Jamaicenfe , pediculis foliorum politiore nitore nigrican- tibus Plukn. Almag. pag. 10 & Pbyt. Tab. 254. fig. 1. & Adianthum ramofum pediculis lucidis & nigris Plum. Tab. 95. de Püic. Amer. $ CAPUT AMBOINSCH KRUIDBOEK. 77 De drie en Dertigfte Plaat Vertoont het groote flingerende Atiarthum polypoides, en wel de eerfie zoorte daar van , aan welke het naate komt de Vaare, gelyk aan de veel verdeelde Hartstong , verdeelt in langwerpige, fmalle, en niet getande bladen van Sloan, Hift. Jam. Tom. 1. Tab. 46. fig. 1. DRIE EN VYFTIGSTE HOOFDSTUK. Het Venus-baair. en teer kruidje , met de regte Capilius veneris naajt over cen komende , en ook daar voor te houden. Daar fcbieten veele dunne regte fleelen uit eene wortel s Ichaars zoo dik als een zeilgaarn , een voet, of een elle boog , uit den roffen, en zwarten blinkende y glad y kaal, binnen bol, en breekzaam , de dunne ryskens van "t zwart Accarbabar beel gelyk. Deze verdeclen bun zonder order in veele zydetakjes , mede uit den roffen zwart-blinkende, swaar van de bovenfte zoo zubtiel zn „ als eeu paarde- bair , of vrouwenbgir, ieder draagt een byzonder blaadje als vaneen Ruite, in de grootte van een Duitzen penning, dog driezydig „ waar van de woorfbe de breedfte is , en ai- daar gekerft , zommige ook aieper gefneden als een Apium, inzonderbeid de jonge , en daar en boven langs de woorfle zyde , met ronde puntjes, en vo[fe oogjes hezet, die met er tyd zwartagtig werden , voorts is bet blaadje zeer dun, teer, blyde-groen , en ma yder kerfje loopt van onderen ten zubtiel adertje, in de lengte van "t blad, Zommige bladeren.zyn. twee of drie deelen dieper gefneeden , als een Apium, zoo-dat bet de Inlanders voor een mede zoor- te daar van aanzien , en ook 200 noemen, 2y bebben gants geen [maak ‚dan een weinig na Varen trekkende. De wortel is gering, mosagtig , van korte, roffe, en mede mosagtige vazelingen gemaakt, niet krui- pende , boewel men altyd veele jiruikjes by malkander vind. Naam. Jn 't Latyn Capillus veneris Ambojnicus ; in’t Maleits en Amboins Micca miccan utan, quafi di- cas Apium filveftre; dewyl 't de Amboinefen daar wor aanzien, daar in ze nogtans ongelyk bebben, Plaats. Ik beb’t in Amboina zeer wernig gevonden , en Jebier alleenig in 't Diftritt van Laricque. Altyd o een geele er herd in^t bangen der bergen, en aan fteile D E elfde zoorte onder de vare Kruiden , is een fcboon oevers van diergelyke aarde gemaakt, daar "t vogtig is s en de droppels uit de aarde fweeten. Het ftond aan den ` ‚daar de Ne Larieque op leid, als mede op een fil ‚firand, niet Ger van de Kd; zuikerbroodje 2 das) Het geene op fcberpe klippen waft, beeft dikker , en fty- ver bladeren, meer gefneeden , en met bet Dryopteris over een komende. . Gebruik. E bet zoo weinig gevonden «vert , is zyn gebruik by de Inlanders nog onbekent , maar ik boude bet daar voor , dat bet in alle dingen mag gebruikt wer- den, als opregte Capillus veneris. De vier en Dertig fle Plaat Vertoont ín de eerfte Figuur het Amboinfche Venus - banir, waar mede overeenkomt het heefteragtige Javaaníche Adi- anthum met het blad van de Coriander, en de fteelen der bladeren zwart, glad blinkende van Piukn. Almag. pag. 10. . ^ en Phyt. Tab. 254. fig. 1. en het takkige Adianthum met heldere en zwarte len, van Plum. over de Americaanfe Vaaren, Tab. 95. í De tweede Figuur verbeelt de Velt Dryopteris. E 1 K 4 VIER d CAPUT QUINQUAGESIMUM QUAR TUM. Filix florida. Salecong. uodecima eft rara Filicis fpecies , plerumque D fimplicem rectumque emittens caulem, binos cum dimidio, & tres pedes altum, cui infidet primo fafciculus feu collectio trium quatuorve longo- rum foliorum in femi circulo locatorum , que vix minimum digitum lata, & digitum longa funt , dein in binas lacinias diftinéta , atque harum quevis iterum in binas tresve minores., inftar linguarum ferpentum. Supra hanc lonle&ionem plura fimilia locantur folia alternata, fed plerumque fimplicia, & codem modo dittinéta. Plerumque nil nifi folia in hac confpieiun- tur planta, aliquando autem fpicam longam feu race- mum profert in minores laterales diftinétum , ex qui- bus aliquid ruffi & arenofi dependet, floriferi quafi , quod tamen perit, nil proferens vel relinquens. Radix vilis e(t ac fibrofa. Ad Ophioglofü fpecies referri quoque poffet, fed fapor nimis Filicinus eft. ` Nomen. Latine Filix florida; Malaice & Amboinice „Salecono. 5 Locus. Ad altas crefcit ripas fluminis Weytom- me in agris {ub Carice , ac raro fefe confpiciendam prebet. À > - » Ujus. Ejus nullus huc usque innotuit. Tabula Trigefima quinta Ad Figuram primam Filicem exhibet floridam. : Figura fecunda. Polypodium fiftit Indicum minus, five glabrum, cum quo convenit Filix, Polypodium di&a, minima, Vir- giniana, platyneuros Piukn Amag. pag. 153. & Phyt. Tab. 289. fig. 2. & forte Polypodium minus, alterum , Scolopen- drie facie Banift. Catai. MT. 78 HERBARIIAMBOINENSIS LiberX. Capit LIV. Ly, VIER EN VYFTIGSTE HOOFDSTUK. De bloeyende Vaare, D E twaalfde zoorte is een zeldzame , en rare Varen , geflagt, meeft met een enkelde regte fteel opfcbie- tende, derdehalve en drie voeten boog , daar aam Jiaat eerft een vergadering van drie of vier lange blade. ren, in een balve Cirkel , kwalyk een pink breed , en een vinger lang, van daar zyn ze in twee fnibbelen verdeelt, en yder van de zelve wederom in twee of drie mindere y als. flangetongen. Boven deze vergaderinge ftaan meer- der gelyke bladeren boven malkander, met beurten, dog meet enkeld, ook op de zelve manier verdeelt. Men ziet de meeften tyd niets daar aan dan de bladeren , en zom- tyds brengt bet een lange aaire of tros voort, in minder takken verdeelt , daar aan men iets ros en zandigs ziet ' bangen, als of bet een bloeizel was en zonder iets an- ders te formeeren vergaat. De wortel is gering, en varelig, Men zoude bet ook wel onder de zoorten van Opbioglose Jum mogen trekken, maar de Jmaak is te Varenagtig. Naam. In "rt Latyn Filix florida; in ’s Maleits en Amboins Salecong. Plaats. Het wajt aan de booge oevers, langs de rivier W'eytomme , op de velden onder "t fnygras , en komt zels den voor den dag. : Gebruik. Daar van is nog niets bekent. De vyf en Dertigfte Plaat Vertoont in de eerfte Figuur de bloeijende Vaaren, De tweede Figuur verbeelt het kleine gladde Indifche Polypo-— dium , waar mede overeenkomt de Vare; Polypodium genaamt, … - uit Virginie, die zeer klein is, en plat van zenuwen, van Plukn. Almag. pag. 153. en Pbyt. Tab. 289. fig. 2. en moge- lyk het andere kleine Polypodium, in de gedaante vaa de Scolopendria van Banift. in de Catal. Mf. Se CAPUT QUINQUAGESIMUM QUINTUM. Polypodium Indicum. Stmbor. cujus binas obfervavi fpecies, majorem feu pilofam , & minorem feu glabram. Primo. Polypodium. pilofum. feu majus , monftrofa fpecies eft, repentes gerens radices fupra terram, & arborum cortices , que plerumque pollicem craffa eft, "aliquando infantis brachium, externe obducta denfis & ruffis villis feu pilis, ita ut melius pellem referat lupi vel vulpis, quam radicem, fique e longinquo ad arborem pendere quis eam videat, pilofum per eam currere animal is putaret, quales funt Koeskofen, in primaria enim radice hic & illic laterales brevesque confpiciuntur protuberantie , quz animalis pedes re- prefentant, intus albe funt he radices, feu ex albo virentes colore , fuccofe, fragiles, & fine filis feu fibris, inftar caudicis Braffice , inferior hujus radicis ars obdutta’eft,. feu ex ea dependent innumerz ruf- æ & breves fibrillz , quibus fefe figit arborum cortici- bus, ex quibus etiam baud firmiter , fcu laxe dependet. . Ejus folia duplicem habent formam, prima etiim nullos alios gerunt caules nifi craffüm nervum me- dium, & oblique feu ad radicis latus locantur, trigona fere & formata inftar flabelli inverfi, binas transver- fales palmas lata, & unam erectam alta, inferiore feu latifima parte arcte radici adcumbunt , parum con- vexa, bina alia latera feu ore in breves lacinias di- ftin&z funt, ac fuperius cito angufte & acute termi- nantur. Ad quamvis laciniam craffa excurrit cofta ex nervo medio, ipforumque interftitia pertexta funt incurvis venis, totum vero folium firmiter expanfum eft inftar veli concavi , ac. diu radici infidet plena fua forma, licet fit cinereum & exfuccum , vel ficcatum. Ad hujus paftem internam ex ipfo radicis dorfo alius excre(cit altior culis, nigricans, firmus , externe rotundus , interne planus , ad oras anguftis alis feu pelliculis obduétus & acutus , tres quatuorve pedes altus, pecu- liare formans folium , a priore diverfum. > ; ; rA bfe Dieis tertia fpecies Polypodium Indicum continet, VYF EN VYFTIGSTE HOOFDSTUK. | Het Indifche Polypodium. ët dertiende geflagte begrypt bet Indifche Polypo- H dium , waar van ik twee zoorten aangemerkt bebe bes groot-of bairige , en klein of kale. ©. I. Polypodium pilofum, bet groote of bairige , is een monftreus geflagte van Polypodium , met kruipende wore telen boven de aarde , en. op de fchorze der boomen, in't gemeen een duim dik, zomtyds ook als een kinds-arm, buis — Zen det bekleed met weeke en roffe vlokken of bairen , 200 — dat bet beter een wolfs of voffenbuid gelykt dan een wortel en als men ze aan de bomen van verren ziet hangen s zot- de men meenen: , . dat "er een bairig ‘beeft, gelyk de Koes- Koeffen: zjn -daar aan op liep , want aan de hoofdwortel ziet men bier en daar ter zyden korte uitwafingen 5 de ' welke de poten van een beeft verbeelden, binnen zyn 2e eme wit , of wit den witten groenagtig » /appig » brofcb, — en zonder draden, een kool{tronk gebyk y de onder/te zyde van deze wortel is bebangen met ontelbare roffe, en korte vazelingen , waar mede bet zig begt in de jchorzen der boomen, en loffelyk daar aan bangt.: en ^, Zyne bladeren zyn van tweederlei gedaante , want de eerften bebben geen andere ftecien, dan een dikke middelze- nuwe, en flaan wat fcbuins , of ter zyden-aan de-avortel, chier driezydig , en gefatzoeneert als. een omgekeerde ` J y E H gef fiaande hand wayer , twee dwershanden breed, en een 3 boog, met de onderfte of breedfle zyde „zitten ze digt op de wortel, een weinig inwaarts gekromt , de twee andere zyden zyn in korte fnibbelen gejneeden , en lopen vooren Schielyk [pits toe, : Na ieder fnibbel loopt een dikke ribbe van de middelze- nuwe, en bare tuffenplaatzen zyn»met veele kromme aderen doorweven , bet geheele blad Staat fiyf gefpannen als een bol zeiltje, en blyft lange aan de wortel zitten in zyn volle fatzoen, “al is’t graauw en verdroogt. Aan de binnenzyde van dezen, regt uit de rugge van de wortel komt een ane dere ftecl, zwartagtig , [lyf, buiten rond, binnen plats aan de kanten met fmalle vellekens bekleed, drie en vir voeten boog , makende cen byzonder bladi, van 't voorig? verfchillende, d Want X. Boek, LV. Hoofdft. Inferior enim tertia caulis pars nuda eft, atque re- liqua perpecuum eit folium, fed in multas profundas lacinias diftinétum alternatas , uti in cunétis Polypo- diis, fuperior autem folii pars integra eft, quavis vero lacinia craflum gerit nervum medium, cum mul- tis intricatis venis, ad oras integra, fed firma & finuo- fa, ac porro glabra, excepto in fuperioribus laciniis, ubi per oras verruce quzdam rufiz adparent, que in exteriore parte foveolas formant. Non eandem ha- bet formam vel magnitudinem , que enim in craffis crefcit arboribus, cortice fuccofo obduétis, priorem plerumque obtinet formam , craffiffimas gerens radices, ex quibus multz excrefcunt fibrille , que vero in nudis provenitrupibus, firmiter quidem iis adheret, fed ejus radices non crafie funt , duriores & fibrofz magis, quam in priore, paucis obductz fibris, tam firmiter autem iis adherent , acfi ipfis adglutinace effent , foliaque parvas gerunt lacinias, plerumque verrucis obfitas. Altera feu interna folia cunctarum fpecierum eam habent proprictatem , quod vetuíta decidant, ac nu- dum relinquant caulem, qui erigitur inftar fubule , prima vero folia nunquam decidunt, & radicem adeo obtegunt, ut vix dignofci potlit, ipforumque conca- va pars plerumque formicis we eft, uum has radices quis in re Medica adhibere velit, non perinde eft, in quanam creverint arbore , opti- me cenfentur, que in Mangiis & Canariis crefcunt , fed que in lactefcentibus proveniunt arboribus, fü- fpectz funt. Nomen. Latine Polypodium Indicum majus , & Pilo- fum ; Malaice & Javanice Simbar layangan , item Daun layang layang , quum pueri ex inferioribus veliformi- bus foliis Layang , feu draconem formant, quem funiculo adligatum in acrem volitare finunt, Malai- enfes quidam id vocant Tauwas & Carang carang, vulgo autem Malaice dicitur Accar cu[fu , juxta fimi- litudinem animalculi Koeskoes , quod cum ejus pilo- fis comparant radicibus, Amboinice Attibu felu, feu Malaice Terbang faccu, quum pifces eo capiantur , uti infra latius. In Leytimora Haburu-yar , id eft Filix canarina; Ternatice Dinga dinga , & Cotiffo marau; Maccaffarice Baran —— Simbar. Hanc plantam defcribit Carolus Clufius libr. 4. exo- tic. cap. 17. fed in figura nil mifi prima exhibentur folia, que tantum operculo feu involucro funt fub- fequentium longorum, quz forte in radicibus, quas vidit, defiderabantur. Acredo, quam in radice ob- fervavit, per fenectutem cauffata erit, vel forte quod aromatibus fuerit adpofita , recens enim in India ne- que dulcis neque acris eft, fed fatua & aquofa cum pauca aufteritate , & Filicino fapore, be viend Locus. Hocce Polypodium -notum eft in cun&is aquofe Indie infulis; non modo crefcit in arboribus, ac peculiariter in Mangiis & Canariis, & Mangio Ca- feolari, fed etiam in aliis transplantari poteft arbori- bus, quum radicem ejus cum pauco cano ipfarum craflioribus adligemus ramis. ^ - - . a In filvis preterea crefcit in folo arenofo, ubi ejus crafla admodum radix per terram prorepit multis fini» bus ad orgyarum quarundam fpatium , juxta alias ra- dices inftar brachiorum fefe extendens, magnum ob- cupans fpatium , ita ut difficulter is perambuletur lo- cus ob acutas deciduorum foliorum pinnas, quz fefe erigunt & abrupte inftar tribulorum acute funt, nul- libi id vidi elegantius & majus quam in Nuffa caffa, quz plana & arenofa eft infula , fed ubi alte crefcunt arbores , quzque fita eft ante Caybobbo in Cerama, ubi non modo magna in folo obcupabat fpatia, fed multis etiam gyris arbores adícendebat inftar animal- culi Koeskoes, villi enim illius cum pilis hujus optime quadrant , ad latera etiam brevia emittit brachia, quz pedes iftius animalculi reprefentant , reperitur porro etiam in magnis fcopulis, in litore fitis, fed, uti dictum eft, ejus radices multo graciliores, minus- que pilofz funt. Immo in vetuftis id inveni tectis, non modo ex ligaculis formatis, fed etiam in Amboinen- fium zdibus ex Atap formatis, intalibus angulis, ubi aqua pluvialis ftagnat, ac fordes quzvis colliguntur. VAs: incole morem habent hzc folia, viliformia nempe, ligandi hamo efcato, talique modo in mare flu&uare finunt folium, es helluofa videns pifcis uti Saccu, mox id petit, & cum hamo devorat, unde & fupra memoratum accepit nomen Amboinenfe, Inco- AMBOINSCH KRUIDBOEK. 79 Want bet onderfle derde deel van den fleel is bloot , bet refteerende een doorgaand blad , dog in veele diepe fnibbelen verdeelt, verwifelt tegens malkander , gelyk aan alle Po- lypodiumn, dog bet voorfte van 't blad is ongedeelt , ieder Jnibbel beeft een dikke middelzenuwe , met nog veele ver- «verde aderen , aan de kanten ongezaagt , dog fbyf, en bogtig jtaande, voorts glad, bebalven aan de voorfte jnib- belen, ziet men langs de kanten eenige roffe vratten, de- welke aan de buitenzyde kuiltjes maken. Het beeft niet eenderlei gedaante of grootte , «vant bet geene aan de dik- ke bomen waft , die een fappige feborze bebben , is meeft van de voorige gedaante, met zeer dikke wortelen , en daar aan veel vezelingen , maar ’t geene op bloote klippen waft , dat bangt daar wel vaft aan, maar de wortelen zyn niet dik, barder, endradigerdande vorige, met weinige veze- len behangen , egter zoo vaft , i of zy daar aan ge- lymt waren , en de bladeren bebben kleine /nibbelen , en zyn meeft met vratten bezet. ‚De tweede, of binnenbladeren aan alle zoorten bebben die eigen/cbap, dat xy in den ouderdom afvallen , en den blooten fteel nalaten, die dan over eind flaat als een elze. Maar de eerfte bladeren vallen novit af, en bedekken den wortel zoodanig , dat men ze nauwelyks bekennen kan , bebbende baare bolligbeid gemeenelyk oat mieren, Als men deze wortelen tot Medicynen gebruiken wil, zoois’tniet even veel, aan wat boom zy wafJen, voor de beften agt men, die men op Manges en Canarybomen vindt, maar alle die op Melkbomen wafJen, zyn fu]pe&.. Naam. Zn ’t Latyn Polypodium Indicum majus, en Pi- lofum; Zo t Maleits en pen Simbar laying * item Daun layang layang, dewyl de jongens van ear zeilformige bladeren een Layang , dat is een vlieger maken, die ze aan een touwtje gebonden , boog in de lugt laten vlie- gen, zómmige Malyers noemen 't ook Tauwas, en Carang carang. Jn’t gemeen Maleits Accar cuffu, na de gely- . kenis van bet Beesje Koeskoes , 't welk ze met baare ruige wortelen verbeelden. Int Amboins Attihu felu, of in 't Maleits Terbang faccu , om dat men de viffegeepen daar mede vangt. Op Leytimor Hahuru-yar dat is Filix canarina; op Ternaten Dinga dinga en Cotiffo marau; op Maccaffer Barang barang; in ’t Baleits Simbar. Deze plant befcbryft Carolus Clufius libr. 4. exotic. cap. 17. dog in de figuur kan men niet zien, dan deeers- te bladeren, die maar een dekzel of omwinzel zyn van de volgende lange, dewelke miffcbien aan die wortel niet waren, die by gezien beeft. De fcberpigbeid , zoo by aan die wortel geproeft beeft, moet door den ouderdom veroor- zaakt zyn , of om dat zy by fpeceryen gelegen badde , ege ds nog zoet, nog feberp, maar wateragt met een wrungıg en na de Hala wett, - Plaats. Dit Polypodium is bekent in alle Eilanden , van Water-Indien. Het waft niet alleen op de bomen, inzonderheid op Mangas en Canarybomen „sen op 't Man- gium Cafeolare , en men kan bet ook op andere bomen verplanten, als men de wortel met een weinig flik op der en ed wer wein bindt. Hl aar bet ook op de grond in "t bos , daar 't zandig is, daar men de wortel zeer dik met veele bogten ziet kruipen , eenige vademen lang , ter zyden andere worte- len als armen uit/chietende, op zig zelfs een plaats beflaan- de , en moejelyk om door te len y wegens de Jcberpe pennen van de afgevalle bladeren , die over einde flaan, en de afgebrokene zyn zoo fcberp als voetangels , nieuwers beb ik "t fcboonder en grooter gezien dan op Nuffa caffa een vlak zandig Eilandeken , dog met booge bomen bewas- Jen , voor Ca o op Ceram gelegen , r bet niet al- leen groote plaatzen op de grond eg , maar ook met veele bogten de bomen opliep in de gedaante van koeskoes- zen, want de vlokken met de bairen dezes Beeftes meeft over een komen , en bet fchiet ter zyden korte armen uit , die de voeten des zelven Beeftes verbeelden , voorts vindt men "t ook op groote klippen , die op ftrand Baan, dog, als gezegt, deze wortelen zyn veel magerder , en min bai- rig. Jaik beb "t gevonden op oude daken , niet alleen van {cbindulen gemaakt , maar ook op der Amboinezen bui- zen van Atap aan zoodanige boeken, daar bet regenwater Doan bleef , en alderhande vuiligbeden vergaarde. Gebruik. De Inlanders bebben een manier deze blade- ren , te weten de zeilformige te binden aan een vishoek, daar een aas io it, en dde bet y al zeilende in Zee dryven , 't welk den gulzigen vis Saccu of Geepe ziende, Jiraks daar na toefchiet, en bet aldus ut dos hod yfnapt, waar van 't den bovenftaanden Amboinzen naam Z ge 6 80 HERBARII AMBOINENSIS Incola hec quoque folid pendent in locis fupra mii , ubi dormiunt, nobis quafi perfuadentes , hoc eri ludi cauffa , fed revera id fit ex fuperftitione, ut pueros nempe liberent a preftigiis & terroribus, quum nempe fint folia plantz , quz radicibus fuis animal quoddam feu fpeétrum quafi refert. Porci quoque ejus radices projeétas edunt, fed non avide. In Medicina quendam etiam habet ufum , a Poly- podio noftrate diverfum , licet quoque refrigeret & exficcet , fuccus nempe recentium radicum oculis in- ftillatus, contritaque radix ipfis adplicata, inflammatos & lippofos curat oculos, qui fiepe ita lancinantur, acfi arena in iis effet projecta. Recentes ejus radices cum Pinanga alba & Siriboa mafticatz , fuccusque de- glutitus contra alvi tormenta diuturna laudatur, alii autem iftum fumunt fuccum cum rafura albi Agallochi & Sandali rubri. Radix aque incoéta cum cortice arboris Gajang propinatur in Gonorrbea virulenta tam virorum quam feminarum , quam Malaienfes Maloe- mis vocant, fed inveterata & maligna ipfis dicitur Pangraffan. Pulticula radicis facies inlinitur ad lenticulas alias- que maculas tollendas. Incola recentes quoque con- terunt radices in aqua, qua teneros lavant pueros, quum Sawan cafe laborent, h. e. quum inquieti funt , & Jachrymantur fine cauffa. Aliud porro Sawan bidji eft in pueris, quum cutis parvis granulis rugofa fit, uti adulti petechiis obnoxii funt. Illud pellunt radice hac contrita cum Deringo & Bangle, cum Curcuma autem mafticata anthracibus inponitur ad eas matu- randas. Macaflarenfes quidam tenera coquunt folia fecunde forme ad olus. Secundo. Polypodium Indicum minus feu glabrum , radicem quoque gerit repentem , fed non ultra mini- mum digitum craffam, in prima ztate vagis pilis ob- dudtam, fed vetufta maxime nuda eft, nigris punctu- lis notata, &rugofa, interne ex viridi albicans, mul- tisque nigris pilis & venulis pertexta , faporis dulcis & aufteri, filveftris magis nature priore, magisque ad Filicinum: adcedens faporem, fubtus multis intri- catis venis obducta , quibus fefe figit arborum corti- cibus & rupibus. Non gerit ifta filiformia folia inftar prioris , fed fimplices emittit caules ulnam circiter altos, non pe- nitus erectos, fed incurvos & laterales quafi, ad ter- tiam quoque partem nudi funt, reliquaque in lacinias diftinéta uti in majore, fed fimplices adtollit caules, plerumque anguftiores, alternatos , nec ultra tres qua- tuorve ad utrumque latus. ; Apex longus eft, & parum alatus, quales & plerum- que funt laciniz laterales, & in medio latiffimz inftar cuspidis hafte , ac porro firme, glabr&, fimilibus- que nervis & venis uti majus. i Vetufta folia in inferiore parte ruffa$ generant ver- rucas, utrimque in ordine locatas, multo copiofiores ` quam in majore fpecie, quz ex tenui conftant arena, uz facile abradi poteft , fuperiore parte puftulas quas- mn formant, quibus folium variolofum effe videtur. Tenera folia lacinias gerunt inequales, & inordi- natas, ita ut quedam profunde, quidam vix lacinia- te fint, in filveftribus arboribus radix binos pollices lataeft, in EE terminans apicem, digitum crafla ac caules foliofi , binos ac binos cum dimidio pe- des alti , in feptem & o@to lacinias diftinéti , qua- rum quzdam fpithamam longe funt. In radice breves quoque obfervantur protuberantiz , pedes referentes. Nomen. Latine Polypodium Indicum minus & glabrum; Amboinice Aile, quod nomen commune eft cum Dryopteri, cum qua radix optime convenit. Baleyen- fibus Paku duke, h. e. Filix Salamandre ob rationem infra dandam. Javanice Simbar betu, vel folummodo Symbar. Locus. In vetuftis crefcit arboribus , ut & in vetuftis putridis tectis , ac rupibus vix terra obductis, que vero in terra crefcit, molliora gerit folia, plures & latiores lacinias. Ufus ejus in Amboina vix notus eft, Maccaffaren- fes vero & Baleyenfes eo plurimum utuntur contra morfus venenatos noxii animalculi ipfis Duke vel Doc- ke diéti, (quod Gecko vel Salamandrz fpecies eft) & frequens eft in iftis regionibus, multumque nocet hominibus. : Noftra- Liber X. Caput LV, De Inlanders bangen deze bladeren ook boven de kleine kinderen , daar xe leggen flapen , ons wys makende om daar mede te fpelen , maar in der daad doen zy "t uit ee- nig bygeloof , te weten om de kinderen te beuryden voor Spoken en verfchrikkingen , om dat bet kwantswys genomen is van een plante, die met baare wortelen eenig gedierte of Jpook vertuont. De Verkens eeten ook de voorgeworpe wortelen , dog niet zeer graag. In de medicynen beeft bet ook eenig gebruik , van t Vaderlandfche Polypodium verfchillende , hoewel ze mede - verkoelende en opdrogende is , den fap van de verfche wor- telen in de oogen gedropen , en de gevreeve wortel daar over gebonden , geneeft verbitte en lepige oogen , daar Jleekten by is , als of men zand daar in badde. De ver. Jche wortelen met witte Pinang en Siriboa gerauwr , en den fap ingedronken , werd gepreezen tegens de langduri- ge buikloop , maar andere nemen den zelven fap in met Jckraapzel van wit Agalochum, en rood Sandelhout, De wortel in water gekookt met de [cbor[fe des booms Gajang, werd gedronken in Gonorrhea virulenta , zoo aan man- nen als vrouwen, 't welk de Malyers Maloemis noemen, maar bet verouderde , en kwaadaardige biet Pangraffan. Met een papje van de wortel beftrykt men bet aangen zigte , om de fproeten en andere vlekken te verdryven, De Inlanders vryven ook de verfche wortelen in water, en waffen daar mede de jonge kinderen , als ze bet Sawan cuflu bebben , dat is onruftig zyn , en builen zonder ken- melyke oorzake. Daar is nog een ander Sawan bidji aan de kinderen , als de buid met kleine korrelemruig werd, gelyk de oude lieden bet roodbond krygen. Dit verdry- venze met deze wortel gevreeven met Derigno en Bangle, maar met Curcuma gekauwt , werd ze op de bloedvinnen gebonden, om die te rafen, Zommige Maccaffaren kooken de jonge bladeren van de tweede fatzoen , ook tot moeskruid, I. Polypodium Indicum minus of glabrum , bet kleine of kale „ beeft ook een kruipende wortel , dog niet boven een pink dik, in de jonkbeid buiten met ydele bairen ` bekleed , maar bet oude werd meeft kaal, met zwarte puntjes bezet , en ruig , binnen uit den groenen , witag- tig, en met veele zwarte bairtjes , en sdectjes doorregen y zoet en wrang van fmaak , wilder dan bet voorige, en meer naVaaren trekkende , van onderen met veele gekruide vezelingen bebangen , waar mede bet zig vaft- maakt om de fcborze der bomen, en klippen. Het beeft die eerfte zeilformige bladeren niet gelyk bes voorige , maar fcbiet met enkele fteelen op, omtrent een elle hoog , die niet regt over eind ftaan , maar krom en ter zyden uit. Een derde van onderen zyn ze ook bloot , en derejt in fnibbelen verdeeld , gelyk aan ’t groote , maar fchiet met enkele fleelen op, dog doorgaans /malder , verwiffelt tegens malkander , en niet boven drie of vier aan ieder zyde, De woorfte /pitze is lang, en wat gevlamt , gelyk ook zommige eege > en daar en boven in de midden bet breedfte, gelyk bet yzer van een pieket , voorts ftyf s glad, met diergelyke zenuwen , en aderen als bet groote. - De oude gewinnen.aan de onderfte xyde roffe doppen, of vratten , te weerzyden in rygen flaande, veel meer — dan aan ’t groote , van fyn zand gemaakt , die men ligt afwryven kan, aan de bovenzyde maken ze eenige puisjes s waar door bet blad pokdalig fcbynt. De jonge bladeren hebben de fnibbelen ongelyk, en onge- Jebikt, zoo dat zommige diep, zommige weinig gefneeden zyn. Aan de woutbomen werd de wortel een vinger dik, de bladdragende fteelen twee en derdebalve voeten boog , in zeven en agt fnibbelen verdeelt, waar van zommige een [pan lang zyn,twee duimen breed , ineen lange fpitze eindigende. Aan de wortel ziet men ook korte uitwallingen als poten. Naam. In ’t Latyn Polypodium Indicum minus, n glabrum ; in. "t Amboins Aile , een naam gemeen met de Dryopteris, waar na de wortel zeer wel gelykt. By de Balyers Paku duke, dat is Salamander Vaaren , om reden als beneden , in "t Javaans Simbar betul , of flegts Symbar. Plaats. Het waft op oude bomen , en boute verrotte daken , en ook op de klippen , daar weinig aarde op 15s dog "t geene op de aarde groeit , beeft weekere bladeren; meer en breder fnibbelen. Gebruik. Zyn gebruik is in Amboina weinig bekent , dog de Maccazaren en Balyers. gebruiken bet veel tegen Ve- mynige beten van bet fchadelyke gedierte , by ben Duke en Docke genaamt, Duke of Gecko, "t welk is eenSa- lamander, waar van die landen vol zyn , ende menfchen veel fcbade doen. He X. Boek. LV. Hoofdft. Noftratibus Gecko dicitur , quum tali voce clamitet, veraque Salamandre fpecies eft. Si quis jam ab eo fit morfus, vel urina confpurcatus, tum hanc fumunt herbam cum ejus radicibus, quas mafticant, vulneri- que inponunt, unde curatur. Ut primum Polypodium rite ac diftinéte nofcatur , quasdam ejus varietates hic memorabo. Ac primo quod in Kinariis crefcit, radicem gerit fordidis & mufcofis villis obductam , qui pilos non ita referunt, fed tan- quam peculiarem formant corticem. Ejus folia erecta lacinias gerunt in regulari ordine diftinétas , in qui- busdam enim laciniz directe fibi funt obpofite, in quibusdam raro, in aliis multum alternate, quevis etiam lacinia in longum excurrit apicem, fubtusque erit multas, firmas, & protuberantes venas, in oras fefe non terminantes, nulleque arenofe in iis confpi- ciuntur verruce, licet vene parum rugofe fint. Folia hzc plerumque in lacinias diftin&ta funt , ab utraque nempe parte fex vel feptem, fuperiorque apex haud -multo major eft lacinia laterali. Graciliffima ac fordidiffima eft omnium varietas, ac proinde etiam in nullo ufu Medico, fed quz in Canariis crefcit, opti- ma cenfetur. : Radicem prime feu pilofe fpeciei contundunt Ja- vani, artubusque inponünt tumidis ad cedema extra- hendum. Recentem & mollem fecundæ fpeciei radi- cem conterunt cum Curcuma & Tamarindis, inpo- nuntque abdomini temporé partus difficilis ad eum romovendum.- Ex foliis utriusque fpeciei Jave viles F oedongs feu ftraminei pilei formantur, quos capiti inponunt. Jiégentiffttucr & maximum Polypodium pilofum in Nuffa Caffa reperitur , ubi in folo crefcit , radicibus in miros gyros adeo intricatis, ut videatur effe con- geries ferpentum fibi mutuo junétorum & intricato- . rum. : Caybobbenfes id vocant Lawat feroe yh. e telam araneam ad pifces capiendos , quum pifcem Geen di&um hifce foliis capiunt raro &' nobis ludibrio modo, triangulare enim folium longo adligatur funi, quod per mare fluctuat inftar veli , mox autem fub hoc loco hami adligant fafciculum telae áranez fil- veftris, que tam tenax eft quam fericum crudüm. Pifcis ifte Geep putans pifciculum effe avide iftum devorat fafciculum , qui dentibus tam firmiter ipfi in- hzret, ut fefe extricare nequeat. Hunc in finem tex- tura ifta colitur, ac quevis fuum habet dominum. uasdam fpecies Polypodii Indici cum defcripto maxime convenientes vide apud Facobum Breynium Centur 1. Cap. 93. fed nullam aliam novi fpeciem , cujus radices füb terra prorepunt. i Tabula Trigefima fexta ` ` Ramum exhibet Polypodii Indici villofi feu pilofi, ad radices ob longitudinem diffe&um, cum quo convenit Filix, feu Po- lypodium Indicum , foliis profunde finuofis , Marrubii aqua- tici emulis Plukn. ZImag. pag. 153. € Phyt. Tab. 30. fig. 3. & Panna Kelengo Maravara Hy Malab. tom. 12; Tab. 11. . Tom. PT. CAPUT AMBOINSCH KRUIDBOEK. $t Het werd by de onze Gecko genaamt , dewyl men "t' alzoo boort roepen, en is anders niet dan een zoorte van den Salamander. Als nu iemand van bem gebeeten of bé- pift is, zoo nemen ze dit kruid , en kauwen de wortels , en binden bet op ae kwet/uuren ; die dan dadr van geneezen: Om bet eerfte Polypodium ter degen te leeren kennen; zoo zal ik eenige veranderingen daar van bier by zetten. Voor eerft bet geene op Kinarbomen waft , beeft zyne wortel met vuile moffige vlokken bekleed, die weinig na bairen gelyken, maar als een byzondere fchorze maken y zyn over. eind flaande bladeren bebben de lappen: ongelyk verdeelt y «vant aan zommige flaan de lappen regt tegens maltande= ren, aan zommige weinig, aan andere veel verwiffelt , ieder fnibbel eindigt in een lange /pitze, en beeft van on- deren veele flyve en uitbuilende airen , die tot de randen niet en komen, en men ziet geen zandige wratten daar aan , boewel dat ze de aderen wat gerimpelt maken. ` Zy zyn doorgaans in lappen verdeelt , te weten aan iei der zydein fes of zeven „ en de voorfte (pus is niet veel groo- ter dan een zyde lap. Zy is de magerfte en leelykfte van al. len , ‘derhalve in geen-Medicyn te gebruiken, maar die van de Kanarybomen werd voor de befte gebouden, De wortel van de eerfte of bairige zoorte , kneuzen de Javanen , en flaanze op de gexwolie leden , om de zugt uit te trekken , de verfebe en weeke wortel van de tweede zoorte, wryven ze met Curcuma en Tamaryn , en flaan zulks over den buik ter tyd van een barde geboorte, om dezelve te bevorderen. Uit de bladeren van beide zoorten werden op Fava flegte Toedongs of ftrooboeden gemaakt s die men op "t boofd draagt. Het /choonfte en groot/te Polypodium pilofum, vindt men op Nuffa Caffa, alwaar men ' op de grond gegroeid ziet , met wortelen im zeltzame bochten , zoodanig door malkanderen geflingert , dat men bet woor een klomp om malkanderen gewrongene flangen zoude aanzien; T De Caybobbers nemen bet eg, feroe, dat is; pin» neweeve om vis te vangen, om dat ze den vis Geep met deze bladeren vangen op zelzame en by ons belaggelyke ma» nier, want bet driekantige blad werd aan een lyn gebon- den , welke dan door de Zee vliegt als een zeildje , kort daar onder, in plaats van een vishoek binden ze een bosje weer van een zekere woud/pin , "t Welk zoo taai is als rus «ve Zyde. Hier na toe fchiet de Geep , meenende dat bet een visje is, en voorfcbreeve fpinzel blyft bem zoo vaft aan de tanden bangen, dat by daar mede aangetrokken werd. Tot deze einde werd bet voorfchreeve geweeve geculti- veerd, en ieder beeft zyn byzondere eigenaars. <` ` Eenige zoorten van Polypodium Indicum , met de voor. deren meeft accordeerende, ziet by Jacob. Breyne Cent. - cap. 98. dog ik weet geen zoorte , wiens wortelen on- der de aarde kruipen. denn BOTS i Ti H Ee peet De fes en Dertig fte Plaat is: x Vertoont cen tak van het ruige of wollige Indifche Polypodium, “by de wortels in de lengte doorgefneeden, waar mede over- ` eénkomt de Paare, ofte Indifcbe Polypodium, met diepgefneede “bladeren , na het water Marrubium gelykende van Piukn. -Almag. pag. 153. en Phyt: Tab. 30. fig. 3: en de Panna- -^'Kelengo Maravara van de Hort. Malab. 12. deel, 11. Plaat. IEC J Zeie, 1 p 6349919 — fv «I ser CHE SI 82 HERBARII AMBOINENSIS CAPUT QUINQUAGESIMUM SEXTUM. Phyllitis Amboinica. Sajor radja nute. hyllitis elegantes quasdam fpecies exhibet in hifce regionibus , uti & cuncta Filicum genera luxuriofa magis & majora funt in Indicis defer- tis, quam in Europa. Phyllitis binas obfervavi varie- tates, quz mihi dicuntur Phyllitis arborea & terreftris. Primo. Pbyllitisarborea , tenui ac repente radice de- endet ex arborum corticibus mufcofis. Aliquando ujus tria quatuorve folia fibi juncta funt, aliquando folitaria ac fere feflilia, ita ut nil nifi fola exhibeat folia, quodvis autem plerumque tres gen pe- des longum eft, fex & feptem pollices latum, in ob- tufum definens apicem , in medio feu ad fuperiorem artem latifimum , a radice angufto principio fefe Enfim dilatans & extendens, ad oräs non dentatum, fed furfum varios format finus & arcus, uti & que- dam obfervantur ad apices in rotundas lacinias di- ftinéta, firma porro inftar corii tenfi, Izte virentia; glabra, & fplendentia, per medium crafliffimus des currit nervus, nigricans, & ab utraque protuberans te , qui folium extenfum fuftinet , tenera autem lia circa apices flaccida funt, albicantia, faporem- que habent. oleraceum. : ¡QA Hac folia aliquando monftrofe funt magnitudinis fex octove pedes longa, fpithamam lata, paucis ad oras finubus , quz plerumque fimplicia dependent , formam referentia magnarum Helveticarum rhom- hearum. Nullas gerunt laterales coftas , fed fubti- es, denfas, & parallelas venulas , transverfaliter ex medio nervo ortum ducentes , fed que non in oras excurrunt, fubtus autem prope ortum parum intricate & circinmofe funt, ubi & nigricant. Vetufta folia circa apices fubtus juxta venulas ruffas & arenofas habent ftrias, que abradi poffunt. Radix non ulterius prorepit, quam folia fefe ex. tendunt, nam extra fuperius folium fruftulum adpa- ret femi digiti longitudinis, quod eminet & bifidum yet, paulo craflius penna , illi Dryopteris fimile, in- terne ex viridi albicans , paucis pertextum venulis nigris. Radix vero fragilior eft, & dulciorem habet faporem, cum illo Polypodii convenientem , firmior quoque arboribus adhzret, & interfticia inter folia adeo fibrillis & Mufco obducta funt , ut hzc radix dignofci nequeat, Fibrillz autem ejus ruffe funt, ac breves gerunt apices inftar Mufci vel Erice. S Secundo. Pbyllitis terreftris forma haud multum differt a priore,- ejus enim folia feffilia fere etiam proveniunt, quinque fexve pedes Tonga, binas trans- verfales palmas. lata, quz m integra quedam i duterh mon hi rotundas. lacinias diltinéta , hiec autem non hal radicem repentém, in orbem enim excrefeit, feu. Ícicelum format inftar caulis Braffice , in ce enim ejus apertura eft, e qua-eminet capitulum mu- fcofum, ex fimplici fere mufco feu. fibrillis.compo- fitum , excepto quod in medio aliquid herbaceum adpareat, quod durum eft, & nigris characteribus no- * tatum , ac porro innumeris fimplicibus fibrillis terre infixa, hec enim fpecies non in arboribus reperitur, feb fub iis in folo & in planis filvis. e uum vero in quibusdam arboribüs fimiles quoqü& ` ` obfervaverim conlectiones , hinc concludere quis pos- fet, ex arboribus deciduam , & terre inradicatam , ud tamen non ita facile fit , magna enim inveni atia, hifce plantulis obcupata, non fibi nexis, fed iftantibus longe at non tam prope truncos , utex iis potuiffent decidi, unde concludo, peculiarem effe: Phyllitim, ex ipfa provenientem terra, altera quoque ipfi adftabat fpecies , fimilis priori, excepto quod olia multo anguíliora effent, & ipfe plante multo minores. Nomen. Latine Pbyllitis Amboinica, arborea, & ter- reftris ; Malaice Sajor radja; Amboinice Nute & INoute ; Ternatice Hange bange; Javanice Simbar fim- pliciter. ; Locus. Prima fpecies nullibi reperitur nifi in talibus arboribus, quz corticem habent mufcofum , quales prefertim funt Saguerus , & Cinar. : Tn inzonderheid den Zagueer , en Kinar-boomen.2yn. Liber X. Capùt LV. SES EN VYFTIGSTE HOOFDSTUK. De Amboinfche Phyllitis. E Phyllitis beeft eenige fcboone zoorten in deze ge- D wefien, gelyk alle Vaare geflagten , weeldriger , en grooter zyn in de Indifcbe wildernifJen dan in Eu- ropa. Van Pbyllitis beb ik twee veranderingen aange- merkt, en ik noem ze, 1. Phyllitis arborea. 2. Phyl- litis terreftris. I. Phyllitis arborea hángt met een dunne kruipende wortel aan de mosagtige fchorfJe der bomen. Op deze ftaan zomtyds drie en vier bladeren by malkanderen , zom- tyds enkeld , en fcbier zonder fteelen , zoo dat bet niet dan enkele bladeren vertoont , ieder blad is in °t gemeen drie of vier voeten lang , fes en zeven duimen breed , met een ompe {pits in de midde , of na vooren toe breedft , van de wortel af met een fmal begin zig allenkens uitbreiden- de, aan de kanten wel ongekerft y dog na vooren toe ma= kenze verfcheide bogten en boefems, gelyk men ook zome mige vindt by de fpitzen in ronde lappen verdeelt, woorts ff , als een gefpanne leer, levend groen, glad, enblin- kende „ door de midde gaat een zeer dikke zenuwe , zwarte agtig , ente weerzyde uitbuilende , die bet blad uitgeftrekt boud , dog de jonge bladeren zyn omtrent de /pitzen flup, witagtig , en moeskruidagtig van fmaak. Men vindt deze bladeren zomtyds van monftreuze groo- te, fes en agt voeten lang, en een [dan breed, met wei- nige bogten aan de kanten, die meefi enkel bangen, inge daantevan prone Switzerze flag-fwaarden. Zy bebben ge- ne dwersribben, maar fubtiele, digte, en paralel lopende adertjes , dwers uit de middelzenuwe , dog niet tot de kanten toegaande , en onder by den. oorfpronk lopen ze wat verwerd in krullen , daar ze ook zwartagtig fchynen, De oude bladeren bebben. omtrent de /pitzen van onderen langs dezeribbekens , roffe, en zandige fireepen, die men af vryoen kan. Deswortel kruipt niet verder dande bladeren gaan, want buiten "t voorfte blad ziet men een fiukje van een-balve en lang uitfbeeken , gemeenelykintwee boofdekens ver- deelt, wat dikker dan een fcbaft , die van Dryopteris ger lyk, te weten van binnen uit den groenen, witagtig', : met weinige zwarte adertjes. Zy is egter broffer „ook zoeter van fmaak , met bet Polypodium over een komende, gy bangt ook veel vafter aan de bomen, en tuffen:de bla- deren is ze zoodanig met vezels em mos bebangen , dat men ze niet bekennen kan. De vezelen zyn ros, en beb- ben korte einden of fpitzen , gelyk bet Mos of Heide. Il. Phyllitis terreftris or hk niet veel in gedaan- te van de voorige , want de bladeren-komen ook bykans zonder [Leelen voort , vyf en = voeten lang , twee dwers- banden breed „ zommige heel , zommige in ronde lappen verdeelt , maar deze bebben geen kruipende wortel, want ze Haag in een opening , daar men een mosagtig boofd giet uitbuilen y. Jebier van enkel mos , of vezelingen gemaakt s bebalven.in. de midden vindt men iets kruidagtigs ‚bard , en vol zwarte caralteren, voorts met ontelbare diergelyke vezelen in de aarde vaft, want men vindt deze zoorte niet aan de bomen, maar wel daar onder op de grond , in vlakke boffen. gaderinge gevonden bebben, zoo zoude men mogen giffen s dat bet van de bomen afgevallen, en in de aarde gewor- teld was , "t-welk mede niet zyn kan , want ik beb oote plaatzen aangetroffen > daar veele van deze ftrui- ken ftonden niet aan malkanderen vaft , maar wyd van malkander af , dog zoo digt niet by eenige ftammen , dat ze daar van konden afgevallen zyn : waar uit ik dan befpeurde , dat bet een byzondere Phyllitis moefte zyn , ‚wit de aarde zelfs voortkomende , daar ftond ook nog een andere zoorte by, de naaftgenoemde gelyk , behalven dat de bladeren veel [malder , en de ftruiken kleinder waren. Naam. Prca Amboinica, Arborea , & Terres- tris; In't Maleits Sajor radja ; in "t Amboins Nute en Noute; op Ternaten Hange hange; in 't Favaans Sim- bar, bet enkele. Plaats. De eerfte zoorte waft nieuwers dan aan zoo- danige bomen , die een mosagtige fcborze bebben , gelyk» Dog Dog dewyl ik aan zommige bomen ook diergelyke ver- | X. Boek. LVL Hoofd. AMBOINSCH KRUIDBOEK: F In altis vero filvis reperitur in cunétis arboribus, immo in talibus , que inferius corticem. habent nu- dum, ac porro in quovis. vetufto & putrido ligno, ut & inramis & fruticulis in filvis projeétis. Mangia ipfa ab hac non libera funt, fed minor eft, &in horto meo provenit fponte ex lamellato cortice Bonga lacca feu Cypri, uti & ex aliis variisfruticibus, vix pedem craflis. Ujus. Tenera & albicantia folia, feu proprie ipfo- rum fummitates incolis oleri funt , cujus fapore qui- dam.adeo delectantur, ut ipfi nomen dederint Sajor radja, h. e. Olus regium... Maxima folia vidi ab In- dicis curatricibus electa, quorum medias coftas plana- bant &inliniebant Calappi oleo , quz fupra ignem cale- faciunt, & talibus hominibus in brachio adligabant, qui paralytici erant , & licet curatio -tarde procederet, ` zger tamen adeo reconvalefcebat , ut. tenere quid manu poffet, ac fine dubio in integrum reftitutus effet, fi bonam obfervare voluiffet dietam , quam maxime enim amabat potus calidos, & vere Arthri- tidi obnoxius erat, quam incola cum vulgari Paralyfi confundunt. Alii quoque foliis utuntur minutim con- {ciflis, & cum Calappi rafi medulla miftis , quibus caput lavant , ut capilli crefcant, fubfequens vero Scholopendria melior eft huic fcopo. Pbyllitis defcriptio & Figura ex Pontio libr. 6. cap. . cum noftra fatis bene convenit, excepto quod dicat fuam crefcere Javz juxta flumen , item radices ejus dulcefcere inftar.Polypodii. Herbz decocto ufus fuit in Dyfenteria, & Cholericafluxione, fed. mox deinde radici adfcribit refolventem & feparantem vir- tutem , tanquam utilem in Lienis: obftruttionibus, quartana , Ícorbuto, ac fimilibus morbis ex Melancho- licis humoribus, ortum ducentibus. Sal ex foliis Che- mica arte preparatum , egregium eritremedium inul- ceribus malignis, & pedum vulneribus inveteratis ad depurandum & curandum , quibus vitiis homines hifce in terris maxime obnoxii funt; Simbar majangan, feu Tando ruffa, elegans ac rara Phyllitis:eft fpecies, tenui repente radice arboribus adfixa inftar Amboinenfis. Prima ejus folia parum erecta funt, ac mox fefe in longas dividunt lacinias fere inftar {ubfequentis Polypodii, fed tam eleganter ordinata funt; ut Cornu cervi.referant, unde & no- men obtinuit. Senfim hzc folia orchiz longitudinem adquirunt, & dependent. . ; Radix tempore craffitiem adquirit Polypodii Am- boinenfis medii, paucis ruffis pilis obducta. Jave ra- riffime fponte provenit tam in arboribus quam rupi- bus magnis,' quum vero ab ifta natione tanti eefti- metur, prope hominum zdes in quibusvis arboribus frugiferis plantatur, fi abruptas plantas cum pauxillo czni iftis adfigant arboribus, donec in A corti- ces radices fixerint. Magnates Javanenfes magni eam eftimant, & fibi mutuo obferunt ad transplantandum, non moda: ob elegantem: ejus formam , fed etiam ob refrigerantes ejus virtutes, quas exercet in ferventi- bus corporibus. Hunc in finem folia eligunt tenera, que conterunt cum aqua, Tamarindis, & lamella Ce- pe, quam filtrant & propinant. ` ow Notandum autem eft, Javanos & Baleyenfes Cepe rubre virtutem adfcribere refrigerantem, & Allio ca- lefacientem. . . «i IE ' Eadem h&c Pbyllitis in Java excreta, & a D. An- drea Cleyero D. Facobo Breynio miffa proftat in hujus Centuria I. Cap. 99. fub nomine Scolopendrie Indie Orientalis Mufe facie.: 3 ; Tabula Trigefima feptima Ad Figuram primam Pbyllitim exhibet arboream Ambeinicam, cum qua convenit Phyllitis arboribus innafcens , folio fi- Duato , tenuiori, rotundis pulverulentis maculis avería parte pee Sloan. Cat. pl. “fam. pag. 14. & Polypodium foliis “linguæ Cervine majus Plum. pag. 26. Tab. 38. Figura fecunda Phyllitim denotat terreffrem. Figura tertia Scolopendriam fiftit , fubfequenti Capite defcri- ptam. CAPUT Dog in "t booge woud windt men °t dan allerbande bos men, ook aan zoodanige die beneden een kale febors beb- ben , en voorts op allerbande oud en Verrot bout, takken y en ruigten, die in * bos leggen. De Mangas-bomen zyn ‘er ook niet vry.van., dog blyft kleinder ; en in mynen twin is bet voortgekomén van zelfs , uit de febilferige fcbor- ze van Bonga lacca of Ciprus , als mede uit verjcbeide andere ftruiken, die pas een been dik waren. Gebruik. De jonge en witagtige bladeren , of eigent: lyk bunne eindens , zyn by de Inlanders een moeskruid , daar zommige zulken fmaak in vinden ‚dat ze bem de naam van Sajor radja , dat is Koninks-moes gegeven bebben. De grootfte bladeren beb ik de Indiaanfe Meeflereffen zien nemen, de middelfte ribben plat fchaven , met Calappus- olie befmeren |, over 't vuur warm maken, en zoodanige perzonen om de armen binden, die lam waren , en hoewel de cuure langzaam toeging y 200 kreeg den patient nogtans zulke beterfchap, dat by weder vatten konde, en zoude buiten twyfel volkomen geneezen zyn; als by een goeden diaet badde willen bouden , want by was zeer tot beete dranken geneegen , ‘en aan de volkome jigt vaft , dewel= ke de Inlanders met de gemeene lammigheid vermengen. Anderen gebruiken de bladeren ook kien gefneeden , en met gerafpte Calappus-pit gemengt , om bet boofd daar mede te waffen, en bet bair te doen groeien , dog de vols gende Scholopendria is daar beter toe. De hefchryving en figuur van Phyllitis uit Bontius Libr. 6. Cap. 34. komt met de onze redelyk over een, be- balven dat by zegt, de zyne op Fava langs de rivierkan- ten te groeten. Item dat zyne wortelen zoetagtig zjn , gelyk Polypodium. Het Deco&um van:*t kruid beeft by gebruikt in Dyfenteria, Cholerica fluxione, dog flraks daar op fcbryft by de worteleen ontdoenende , of fcheidende kragt toe , dienende: in alle verftoptbeden van. de miit , quartana, fcbeurbuik , en diergelyke gebreeken , wit me- lankolyke bumeuren ontftaande. Het zout uit de bladeren door Cbimi/cbe konft gemaakt, zal een voortreffelick ding Zyn, om kwaadaardige ulccratien , en gaten in de benen te zuiveren, en te geneezen „waar mede de men/cben bier te landen zeer gekweld zyn. stir : Simbar majangan , of Tando ruffa is een fcboone en rare zoorte van Phyllitis; met een dunnekruipende wora tel aan de bomen bangende , gelyk de Amboinfe. De eerfte bladeren ftaan wat over eind, verdeelen zig ftraks in lan. ge lappen , fcbier als °t voorgaande Polypodium, dog zoo adrdig gefcbikt , dat ze een Herte-boorn uitbeelden ; waar van *t de naam beeft, met ter tyd werden deze bladeren wel een vadem lang , en bangen neerwaarts. De wortel werd ook met ter tyd zoo dik als bet middel- bare Amboinfe Polipodium , met «veinige roffe bairen be- dekt. Men vindt bet op Fava zeer zelden in "t wild, zoo ` wel V, bomen als groote klippen, en dewyl bet egter by die Natie in zoo groote agtingis, zoo werd bet by de wo- ningen der menjen , op alderbande vrugtbomen geplant 3 als men de afgebroke ftruiken met een weinig flik op an- dere bomen bind y tot dat bet in der zelver fchorfen. vera wortelt. De Favaanfcbe grooten agten "t veel, en zeiten *t malkander by om te verplanten , niet alleen wegens zt: ne fraaje gedaante, maar veel meer wegens zyn verkoe= lende kragten, die bet in verbitte ligbamen betoont. Hier toe nemen ze de bladeren , nog wat jong zynde, vryoen dezelve met water, Tamaryn, en een fchilfertje Ajuin; "tr welk ze doorklinzen , en te drinken geven. .| Waar. by te noteeren Daat, dat de Javanen en Balyers den rooden Ajuin een verkoelende y en den Look een verhit- tende kragt er Deze zelfde Phillitis groeit op Fava, en door de Heer Doftor Andreas Cleyer aan de Heer Jacob. Breynius gezonden , ziet in zyn Cent. 1. Cap. 99. onder de naam van Scolopendria Indiae orientalisMufae facie. ` “De feven en Dertigfte Plaat ` Vertoont ih de eerfte Figuur deti Amboinfebe Boom-Phyliitis, waar mede overeenkomt de Phyllitis op de bomen. gtoei- jende, met een bogtig dunder blad, met ronde ftofagtige plekken up het agterfte gedeelte der bladeren gefpikkelt ` van Sloan. Cat. pl. “fam. paz. 14. en de grooter Po erg met het blad van de Hartstong van Plum. pog. 26. Lab. 38. De tweede Figuur wyft aan de Phyllitis op de aarde wa(Jende, De derde Figuur verbeelt de Scolopendria , in het volgende . Hoofdítuk befchreeven. La SEVEN 54 CAPUT QUINQUAGESIMUM SEPTIMUM. Scolopendria. Daun rambu. à ecima quinta Filicum fpecies conftituit quas- D dam. herbas , que adfines funt Scolopendrie feu Asplenio , diverfe forme, fed fub binas com- prehendo fpecies, majorem nempe & minorem. . Primo. Scolopendria major , bina ternave Sr folia fibi junéta, una ex radice dependentia, fub forma longi lienis , feu lintei longi viridis, tres, quatuor, vel quinque pedes longa , ultra pollicem lata, glabra, Craffiufcula, fed flaccida, oris zqualibus fine nervo medio, fed per folii internam partem multa excur- runt longa fila. Plurima horum pars indivifa eft, & zqualem habet latitudinem ad extremum, quadam ‚in bina triave alia folia di(tin&a funt inftar angufta- rum laciniarum, quzdam dimidium , quedam pedem longafunt, & etiam majora. Folium ipfum pedunculo caret, fed prope ortum craffiusculum eft, circiter ad pedis diftantiam a radice , aliquando magis fur- fum , aliquando deorfum magis peculiaris provenit fruétus inftar Siribom, fed magis viridis & tenuior, nunc digitum , nunc pedem longus, transverfaliter ftriatus, & granulofus, nunc fimplex, nunc geminus , atque in ejus medio fulcus decurrit. : enera folia non ultra js longa, & digitum lata, craffa funt, folida, & femperviva. Vetuita in poftica parte -ruffa arena afperfa funt. Licet vero videantur flaccida, lentatamen funt & fibrofa, fi fran- x vel mafticentur, faporis dulcis inftar Opbio- lo/h. ki y e Radix vilis eft, ex paucis conftans craffis fibris, quarum quedam juxta arborum cortices decurrunt, ac non procul ab eo loco novum formant foliorum fafciculum , abrupta folia in cubiculo fufpenfa diu virent inftar lintel. Secundo. Scolopendria minor, feu teforum, tenuem gerit ac repentem radicem, que inftar chordularum tenuium juxta arborum cortices EN , fefeque ubique craffis & brevibus figit fibrillis. Folia ejus fim- plicia locantur , firmo quoque infidentia petiolo , ui etiam inferius per cotum decurrit folium, quod dimidina vel integrum pedem longum eft, vix pol- licem latum „multo ch & firmius quam in prio- re, ac venis deftitutum, pallide virens nec fplendens, exteriore parte ruffis punctulisin binis ordinibus locatis notatum, quod tamen non in cunctis obfervatur , te- nera enim glabra funt, uti & que in filvis crefcunt , neque dependent hzc folia uti in priore, fed vel eri- guntur, vel transverfaliter ex arboribus adfurgunt. Folia ac radices ingratum habent faporem , & aufte- rum, fed variant natura arborum , quibusincrefcunt, - in domefticis frugiferis arboribus non ultra palmam longa funt, ac cultri formam habent, nec tam fibro- fa quam priora. : 3 i , Nomen. Prima, dicitur Scolopendria major. Malaice Daun rambu, h. e. folium capillaceum. Secunda vo- catur Minor feu TeGorum. Amboinice in Leytimora Rumut ; Javanice Simbar , inftar prioris. x Locus. Prima crefcit in filve(tribus arboribus in fil- va, prefertim in Sagueris. “Altera in cunctis craffis, fed plerumque domefticis feu. frupiferis arboribus, prefertim in Mangiis & Limonis, item in vetuftis tectis & puttidis lignis. Inveni in caftello Hila in tè- tto pavimenti ,' quad ex orbibusconftru&um erat, qui er pluvias & tempus perierant, miram barum her- arum congeriem , Dryopterim nempe , Polypodia, & hanc Scolopendriam , ac preterea quarumvis binas varietates, que tam luxurioíé & Tete per totum pro- repebant tectum, ach ibi plantatz effent, cunctarum Vero radices & folia ingratiora & aufteriora erant iis, quz in vivis crefcunt arboribus. Cun&tatum arborum nullas novi, quz adeo onufte fant, preter Saguerum & Kinaram, cunctis parafyti- cis herbis, quales funt Loncbitis , Dryopteris , Polg- podium, Scolependria , Appendix , Angrecum , Equife- tum , Herba fupplex & Mufeus , ita ut ipfarum trun- cus dignofci nequeat , praefertim in talibus Sagueris, e quibus fuccus ac liquor potabilis exhauftus eft, quz fuz dein committuntur nature. Si- HERBARII AMBOINENSIS Liber X, Caput LVII. SEVEN EN VYFTIGSTE HOOFDSTUK. De Scolspendrta. den , die uit de maag {chap van Scolopendria , of Asplenium , zynvan veelderlei gedaante , dog ik "wette onder tweederlei, namentlyk groot en kleine. . Scolopendria major beeft twee en drie hladeren by malkanderen , uit eene wortel afbangende , ingedaante van een lange milt , of een lang groen lint , drie en vier en vyf voeten lang , ruim een duim breed, glad , dikagtig , dog flap, met evene kanten , zonder middelze- nuwe, dog binnen door °t blad loopen veele lange draden. De meefte. zyn ongedeelt , en loopen met eenparie breedte tot de fpitzen toe, zommige zyn in twee , of drie andere: bladeren verdeelt, als fmalle lappen, zommige een halve, zommige een gantfche voet lang, en meer. Het blad heeft mede geen fteel, maar is flegts by den oorfprong dikagtig , omtrent een voet van de wortel af , zomtyds ook wat la- ger, en de fpitze nader, komt midden uit bet blad een by. zonder gewas als een Siriboa , dog boger-groen , en dun» der, zomtyds een vinger , zomtyds een voet lang , over dwers gejtreept, en kartelig , zomtyds enkel , zomtyds twee tegens malkander gegroeit , blyvende in de midden langs beene een voore. De jonge bladeren niet boven een band lang , en een vinger breed, zyn dik , gelyvig als Sempervivum. De oude zyn aan baar agterzyde met ros zand beftrooit, al. Jcbynen ze flap , zoo bevindt menze egter taai , en dradig in *t breken , en kauwen , van finaak zoet als Ophio- gloffon. De wortel is geringe , van weinig dikke vaxelingen gemaakt, waar van zommige langs de fcborze der bomen; voortlopen , en niet verre van daar een nieuwe vergade= ringe van bladeren maken , de afgebroke bladeren in een kamer gebangen, blyven lange groen, als groen lint. IL. Scolopendria minor, of TeCtorum beeft een dun- ne kruipende wortel, die als dunne chordulen aan de fcbor- ze der bomen kruipt , en zig over al met dikke korte ve- zels vaft maakt. De bladeren flaanenkeld, op een ftyven, zwarten fteel, die ook van onderen door ^t gebeele blad loopt , bet zelve is een balve , of een gebeele voet lang, Jcbaars een duim breed, veel dikker , en fiyver, dan bet voorige , ook zonder aderen , bleek-groen , en zonder glants, aan dé buitenzyde met roffe puntjes , meefi in twee ryen bezet , dog niet alle , want de jonge zyn glad, als mede bet geene in "t bos waft, niet hangende gelyk bet voorige , maar over eind, of dwers aan den boom ftaande. , D E vyftiende zoorte van Vaaren maken eenige krui- . Bladeren en wortelen zyn: onlieffelyk , en wrang van Jmaak; dog veranderen wat ma de bomen, daar. ze op . waffen.. Aan de tamme vrugtbomen zyn ze niet: boven een band lang , en gefatfoeneert als een mes j> ook 200 dra- dig niet als de voorige. ^ : ! ii Jaam. Het eerfte beet Scolopendria major; in ’t Maleits Daun rambu ; dat is bairig blad. Het tweede Minor of TeCtorum; in’t Amboins op Leytimor Rumut; in ’t Favaans Simbar; gelyk bet voorige. Plaats. Het eerfte waft aan de wilde boomen in "t bos, ` inzonderbeid aan de Sagueers-bomen. ` Het andere waft aan alderbande dikke, dog meeft tamme, of vrugtbomen, inzonderbeid Mangas en Lemoen-bomen. ` Item op oude daken , en verrot boutwerk. Ik heb ’t in fot Hila op een dak van een galdery, "t welk van borden, of fcendulen gemaakt was, die door den regen en tyd vergaan waren, een wonderlyk mengelmoes van deze kruiden gevonden, te weten van Dryopteris, Polypodium, en deze Scolopen- dria , en daar en boven van teder wel twee veranderin- gen, zoo weeldrig, en groen , over.’t geheele dak kruis pende , als of ze daar op geplant waren, maar alle baare «wortelen , en bladeren waren onlieffelyker , en wranger s dan "t geen op levendig bomen wajt. : Onder alle bomen ken ik geene , bebalven den Sagueer en Kinarboom , die zoo beladen en bebangen zjn, met vreemde gewafjen, van Lonchitis, Dryopteris, Poly- podium, Scolopendria, Appendix , Angrek , Equi- fetum , Herba Supplex, en Mofch , zoo dat men den ftam niet kekennen kan, voornamentlyk aan zoodanig Sagueers- boomen , die uit getieffert zyn, en men verwilderen laat. En X. Boek. LVIII. Hoofdf. Sique Tiffadores non in tempore eas depurent ab hifce parafytis , adeo emaciant he matrem , ut tan- dem pereat. a: s Ujus. Prime feu longe fpeciei nullum alium novi ufum, nifi quod folia in aqua conterant, feu minu- tim fciffa cum rafa Calappi medulla commifceant, & caput lavent, ut capilli longi excrefcant. Altera vero inutilis eft, & noxia in frugiferis arboribus. In Cerama circa Caybobbo vocatur hc herba Ay- bua naroe, h. e. folium longi crinis, ubi muliercule hanc non folum adhibent ad caput lavandum, utlon- um excrefcat me fed etiam foliis tanquam os conneétunt. inteo viridi capil OBSERVATIO. Scolopendria hec Rumpbii, vera Opbiogloffi , rariffimaque fpecies eft, ex arboribus dependens, uti ejus fruétificatio declarat, quam apud nullum alium inveni auctorem , queque exhibe- tur Lab. 37. Fig. 3. CAPUT QUINQUAGESIMUM OCTAVUM. Fix calamaria, Cae. ecima fexta & ultima Filicum fpecies eft exo- D tica penitus, & in Europa ignote forme, quin : haberi poffet Trichomanis fpecies. Frutex eft non ercétus vel volubilis, fed qui multis ramis fupra alios fefe extendit fruticulos. Radix transverfalis ind terram nuda jacet in varias ramificationes diftinéta, fibrillas emittens obfcure ruffas & circinnatas , que terre firmiter inherent, acfi cum illa confute effent, atque tali modo ad orchiz fpatium decurrunt multis finibus, hic & illic re&os adtollentes ftipites. . . Caules hi erecti firmi penitus funt, pennam circiter crafi , quatuor & quinque pedes longi, antequam fefe dividant, primo virides, dein fufci, ac tandem nigricantes, ac fplendentes inftar Corallii nigri. Prima divifio in tres ramos eft, quorum medius craffiffimus, fed junior & molliffimus eft. Bini laterales tenuiores ac duriores funt, atque ad pedis fpatium fefe iterum dividunt in binos, & hiiterum in E forma bifur- cata, . Ad cujusvis colle&ionis ortum bina locantur folia retroflexa , novem & decem pollices longa, binos lata, ab initio in plura foliola diftin&a aréte fibi ad- cumbentia, inftar Tamarindi foliorum, fed anguftiora funt, ac fuperius acutiora, binaternave pofteriora pa- ria ad oras parum dentata fünt, fed fubfequentia in- tegra funt, fuperne flavefcentia, fenfim virentia, in- ferne glauca, cunéta firmiter expanfa, nec facile flaccefcentia , in furce medio caput adtollitur, ex multis laciniis feu mufcofis foliolis compofitum , quod fefe aperiens germen profert circinnatum inftar ver- mis, juxta naturam -omnium Filicum , hoc autem fefe extendens in novum excrefcit caulem, qui me- dium feu primarium profert ftipitem , unde & femper brevior eft lateralibus ramis, ac terminatur femper in molles furcas , fuperius circinnatas inftar clavicu- larum Vitis. 4 _.Extremitates vero lateralium ramorum aliam obti- nent formam , unum nempe brachium extrema fur- cx quatuor gerit folia in oblongam locata crucem, quorum bina inferiora multo breviora funt, quatuor nempe & quinque pollices longa. Alterum brachium fefe diffipat in binas claviculas, vel fimilia quatuor gerit folia. Dictum caput ir medio furcz locatum ali- quando multa profert ex flavo rubentia, & pallide virentia foliola, que flores effe videntur, nulli autem flores vel fructus in hac obfervantur planta. uam ampliffime fefe ramis fuis extendit, obtegit- que hifce fruticulos tam denfe, ut vix confpici pos- fint, per longos iftos ramos undique fefe difpergens, ita ut vix ipforum ortus detegi poflit. Pinnz foliofz facile abrümpuntur inftar vitri, apices quosdam obtu- fos relinquentes, unde & multi putant ad ramorum divifionem fpinas proferre. Retti rami facile etiam abrumpuntur, fed pelliculis adherent, intus vero re- pleti funt medulla albicante, ficca, & duriufcula. ; : Nomen. AMBOINSCH KRUIDBOEK. 8 En zoo bem de Tiffadoors van deze ruigten nist by tyds zuiveren , 200 mergelen deze boerekinderen de moeder zoo uit, dat by eindelyk uitgaat. : Gebruik. Van de eerfle of lange zoorte weet ik geen ander gebruik, als dat ze de bladeren in water wryven ; of klein gefneeden, met gerafpte Callapuspit mengen, en bet boofd daar mede Sé > om lang hair te gewinnen, Maar de tweede is onnut , en een fcbadelyk onkruid aan de vrugtbomen. Op Ceram omtrent Caybobbo noemen ze dit kruid Ay: hua naroe, dat is lang bair-blad , al waar bet de vrou- wen niet alleen gebruiken om bet boofd daar mede te was: Jen, en lang bair te gewinnen , maar ook met de blade- ren als met een groen lint bet boofd-baair t’zamen binden. AANMERKING. Deze Scolopendria van Rumpbius, is een regte zoort van Opbige glofJum, die zeer fingulier is, van de bomen afhangende, gelyk zyne vrugtmaking zulksaanwyft, welke ik ook by geen ander Auteur gevonden heb , en die verbeeldt wert op de 37. Plaat, Fig. 3. AGT EN VYFTIGSTE HOOFDSTUK. De Schryf vaare. et festiende en laatfle geflagt van Paaren, is von een zeer vreemde , en in Europa onbekende fatzoen, of het moefte voor een zoorte van Triebomanes ges houden werden. Het beeft geen ftaande nog flingerende ftruik,, maar die zig met veele takken op de naafleruigtén uitbreidt. De wortel leid dwers boven de aarde bloot, in ver/cbeide takken werdeelt , met donker roffe , en gekrulde vazelingen, in de aarde vaft, als of ze daar aan genaait _ Waren, en dus lopen ze wel een vadem lang, met veele 'bogten, bier en daar regte dem opfebietende, De overeind ftaande fteelen zm regt , Dy. omtrent een fchaft dik , wier en vyf voeten lang, eer ze ben vers deelen , eerfi groen , daar na bruin, ten laaften zwart- agtig y en blinkende, als zwart Calbabaar. De eerjte verdeclinge gefchiedt in drie takken , waar van de middelfte wel de dikfte, maar de jong fle , en weekfte is. De twee ter zyden zyn dunder, en barder, omtrent een voet voort- geloopen bebbende , verdeelen ze ben weder in twee, en de zelve alweder in twee anderen, in de gedaante van gaffels. By den oorfprong van ieder vergaderinge, flaan twee „bladeren agterwaarts gebogen , negen entien duimen lang, E "El twee breed , van baar begin af, in veele kleine v verdeelt , digt tegens malkander ftaande, gelyk de maryn A IE ^ wer YE N > E N < Am SE a) AS | SEs BE VS : SSE b OU, ZN | SS zk "AN. |= 7 | ay y aal Gig Ü LEM. E UE : > 5». X. Boek. LX. Hoofdft. Nomen. Latine Muscus fruticefcens femina & mas; Malaice & Ternatice Ruttu ruft: Amboinice in Læ- hoea Keü, in Leytimora Yar iff appafua. Ruttu ruttu eft proprie vox Ternatenfis, defcendens a voce Ma- ruttu, h. e. exftinéta vel exitirpata, quum hee herba nullibi copiofius inveniatur, quam in folitariis filvis & defertis, ubi homines vidensur effe deleti. Locus. In Occidentalibus infulis non multum uti Kúe notus eft, fed ubique in harum Orientalium re- jonum filvis reperitur , ac prefertim in vallibus, emina vulgatior eft, & circa pagos crefcit fub qui- busvis fruticulis, mas vero magis amat defertas &fri- idas valles, ac rarior eft. : Ujus. Nature eft frigide « adftringentis, uti cun&ti fant Mufci, ac fimul exficcantis, unde & incole eo utuntur ad minora vulnera, que in filvis contrahunt, herbamque ore mafticantes ipfis inponunt, ceterum multum adhibetur in nuptiis ac diebus feftis > qua ornant arcus feftales, muros, & cubilia, quem in finem vero fequens aptior eft. Loci, in quibus Ruttu ruttu frequens crefcit , prudenter perambulandi funt , quum ferpentes plerumque ibi degunt. Anno 1685. in latere cocto ad limen confpetta fuit tempore pluviofo peregrina quedam Mufci forma, albicantem pre fe ferens mucaginem, referebat enim " arborem cum variis fruticibus prope radicem fefe ad- tollentem , que fefe difpergebat in innumeros fubti- les ramulos per totam lapidis fuperficiem , uti Den- droides in Achatis. GE "AES : . Ramuli nulla gerebant foliola , alioquin fine dubio Ruttu ruttu reprefentaret , fed nudi erant inftar Co- ralliorum , quidam tamen ad extremitates circinnati erant, Rofas vel flofculós quosdam referentes , inftar teli aranearum fupra lapidem extenfa erat hec'arbus- cula, nec tractari poterat fine lefione. Credi poffet Mufei naturam in argilla non deftrui, licet coquátur per ignem, atque hinc tempore pluviofo inftar muca- ginis fefe-obfert., contra humida & mucaginofa papy- rus.maculas aliquando exhibet inftar foliorum Nym- phee, quod puto magis fortuito fieri, quam ex in- dole chartz. Tabula Trigefima -nona: Ad Figuram primam Mutt exhibet fruticefcentis fpeciem pri- mam, feu age E ee Figura fecunda Alteram eius exhibet fpeciem , feu marem , cum - quo proxime convenit Mufcus ere&us , major, foliis e es oribus, acutis Ray Synopf. pag. 337. & Vaill. Bocán. Parif. Tab. 23. fig.’2. d CAPUT SEXAGESIMUM. Cingulum terre. Rutturatiu papuwa. ecunda Mufci fpecies cum illa convenit, quz in S Europa Ciagulum terre dicitür. H ans grows ^ planta eft, non erecta, fed longis firmisque fla- pellis terre incumbens; vel aliis fruticulis, ultra-or- gyam longa, ac prope-radicem: ad trium, pedum lon- gitudinem ramis nuda, fed.rügofa eft per: copiofá-fo- lola firma cilia referentia 5. reliqua pars rugofior & magis fpinulofa:eft, laterales emittens ramulos , qui femper bini fibi funt obpofiti, ac quatuor fimul cru- cem formant, rügofi: penitus , uti. & tota planta. , Hi iterum fefe dividunt in. minores ramulos fine or- dine provenientes, atque hi rurfus in alios petiolosin- ftar Coralliorum , qui petioli innumeris minimis foli- olis inftar ciliorum: hirti funt ; atquechine rugofi funt inftar pedum luporum , coloris ex viridi flavefcentis , eebe extremitates incurvate funt inftar Orni- thogali, quidam vero terminantur in fquamulam , uti in prima Ruttu ruttu fpecie, quo vero magis ad fum- mum, eo denfiores gerit hec planta ramulos , om- nesque ramuli facile abrumpuntur. Radix quoque ad quandam diftantiam fupra terram rorepit , cui fefe inplantat per paucas firmas fibril- as. Ramorum fapor dulcis elt, uti in vero Polypodio. Facile e terra evelli poteft , diuque viret, atque etiam quodammodo transplantari poteft. : " E Nomen, AMBOINSCH KRUIDBOEK, 87 Naam, In ’t Latyn Muscus fruticefcensfzmina, en Mas ; in °t Maleits en Ternataans Ruttu ruttu; in % Amboins op Loeboe Kia; op Leytimor Yar isfi appafua, Ruttu ruttu is eigentlyk Ternataans , afkom[lig van ’t woord Maruttu ; dat is omgebragt of uitgeroeu , wyl men dit kruid nieuwers overvloediger vindt , dan in "t een- zame bos, en in wildeniffen, daar de menfcben Jebynen uitgeroeit te zyn. laats, In de Wefterfche Eilanden is bet ook gelyk bet Kie niet veel.bekent , maar over al in deze Ofiri. Ge- weften, daar men "t in alle boffen vindt , inzonderbeid in de valeyen. Het wyfke is gemeender , en waft ook om- trent. de Negoryen, onder alierlei ruigtems , maar "t man- netje bemint meer de wildernifJen , en koude valeyen, werd bok-weiniger gevonden. Gebruik. Het is koud, en t'zamentrekkende van aart, gelyk alle Mos , daar by opdrogende, waarom de Inlanders et gebruiken tot kleine kwetzuuren, die ze in’t bos krygen, bet kruid. in. de mond kauwende, daar op binden , anders Gehe men "t eel. by Bruyloften , en Feeftdagen, om eeftbogen, wanden , en bedjteden daar mede te verfieren, waar toe het volgende.bekwamer is. De plaatzen , die vol Ruttu Rutta flan , moet men voorzigtig doorwande- len, want gemenelyk [langen zig aldaar opbouden. Anno 1685. beeft men gezien, op een efterik van ge- bakken fieen , in een floep liggende , in de regen moiffon een vreemde gedaante van Mos, met een witagtige fchim- mel uitflaande , want bet geleek een boom met verfcheide Jtruiken, by de wortel op/cbietende, en in ontelbare fyne takjes zig verfpreidende , over de gebeele vlakte van den Reen, gelyk de boompjes in de agaten zig vertonen, De takken badden geen bladeren , anders zouden ze on- getwyffelt een Ruttu ruttu verbeelden , maar waren bloot als bet Calbabaarboompje , bebalven eenige badden aan de eindens Krullen als roosjes 5 of-bloemkens , bet (og al: een Jpinnewebbe op een fieen, en was zonder te-bederven niet te handelen. Men zoude geloven, dat de mosagtige na~- tuur de klei niet benomen wert, àl ts by gebrand , maar Slaat als een‘ [cbimmel uit by regen-weer , daar. en tegen bet vogtige en uitgeflage pampier., vertoond zomtryds plek- ken gelyk de bladeren van Nymphea, "t welkik gte meer by geval te gefcbieden , dan uit ingebore aart des papiers. De negen: en | Dertig (le. Plaat Vertoont in de eerfle Figuur de eerfle zoort ofte het wyfje van de beefteragtige ‘Mofèh: ` * NO De tweede Figuur vertoont deszelfs tweede zoort , ofte het mane - netje, met welke het naafte overeenkomt met de grooter op- "ftaande Mofch , met nauwer en puntige bladerénvanys Synopf. pag. 337.-en Vaill. Botan. Parif. Tab. 23; fig. 2. - idis SESTIGSTE HOOFDSTUK: «De Gordel der Aarde. Ts tweede geflagt van Mos komt met bet geene over H xi GES Europa Cingulam terrae of Wolfs E klasuwengenaami wert. Her is ook een cierlyk ge- was, niet over eind fhaande, maar met lange De ran- ken op de aarde kruipende , of op andere ruigte ruftende , meer. dan een-vadem lang , by de wortel «vel de lengte wansdrie voeten, bloot van takken , dog ruig van veele kleine blaadjes. als ftyve bairtjes, de reft is nog ruiger en (teckeliger , bezet met zydetakjes, die altyd twee en tavee tegens. malkander ost: met bun vieren in "t kruis „ook s ruig y gelyk bet voorige. : : S A ben. Bias in.mindere takjes zondér’ or- der, en dezelve, weer in andere fleeltjes ‚op de manier als een Koraalboompje. Welke fieeltjes met ontelbare kleine bladeren als bairtjes bezet zyny ‘en daar door. zoo-ruig als Wolfsklaauwen , alle geel-groen van couleur. Hunne ein- dens zyn zommige omgekruld als een klauw , zommige ein- digen in een riempje of [nibbeltje , gelyk aan’t eerfte Ruttu ruttu, boe meer na vooren toe, boe digter dit gewas ge- takt is, en alle takken breeken kort af. De wortel kruipt ook een fiuk weegs boven de aarde, daar in ze baar met weinige flyve vazelingen begt. De fmaak van de fteelen is zoet, als aan ’tregte Polypodium. Men kan bet ligt uit de aarde trekken, en bet blyft lange groen „laat zig ook eenigzints verplanten, Na 88 HERBARITAMBOINENSIS Nomen. Latine Cingulum terre; Malaice Ruttu rut- tu papuwa: quidam hinc formant Ruttu ruttu param- pean, h. e. feminam , ac binas priores habent pro mare. Amboinice in Leytimora Uri wonin; feu Ma- laice Rambut papouwa. In Loehoea Keaobon , ex circin- nata ejus forma , inftar ciliorum populi Papouwas. Bandice Rompot bantal , h. e. herba pulvinaris. * Locus. In ventofis crefcit collibus arboribus defti- tutis inter humile & vagum gramen in folo duro argillofoque lapillis mixto , ubi ingentem obcupat locum. Um: ejus nullus alius innotuit, nifi quod tempore nuptiarum arcus feftales, camere, & cubilia hac Or- nentur planta, prefertim D ejus abrupti ramuli mu- ris vel linteis adfigantur , ae elegans prebent fpec- taculum, ac diu virent. Vulgus hac herba pulvina- ria replet , unde & Bandenfe obtinuit nomen. Ex- perimentum quoddam comprobatum eft ad inveterata & maligna pedum ulcera curanda. Hanc elige her- bam, ac contere cum fucco Limonis fwangi , in uo depone fruftulum zris rubri, ac fimul caleface Tog ignem, ac fatis calide inpone parti adfette. Tabula Quadragefima Ad Figuram primam Cingulum terre exhibet. Figura fecunda Mufcum capi.larem fitit. Figura tertia Mufcum gelatinum Tepponicum , in Auöluario de- fcriptum reprefentat, qui hic polt Caput 62. infericur. OBSERVAT IO. Hoc Cingulum terre vera Lycopodii fpecies eft, atque Lyco- podium fruticefcens, capillaceum , crispum , fpicis brevi- bus nutantibus vocatur a Dillen. Hift. Mufe. pag. 456. ubi vide reliqua. & Tbef. Zeyl. pag. 144. & H. Cliff. pag. 476. Eitque Belean patsja H. Malab, tom. 12. Tal. 39. & Liber X. Capit LXI: Naam. In ’t Latyn Cingulum Terre ; in ^t Maleits Ruttu ruttu papuwa, zommige maken bier van een Ruttu ruttu parampzan , dat is bet wyfken , en bouden de twee Voorgaande voor *t manneken , in Amboin op Leyti- mor Uri wonin; in 't Maleits Rambut papouwa. “Op Loeboe Keaohon; alles van zyn gekrulde fatzoen , Bee lyk de bairen van de volkeren Papouwas; op Banda Rom. pot bantal, dat is kuffenkruid. Plaats. Dit waft op lugtige beuvelen , daar geen geboom- teis , maar een laag ydel grasje op een Larde kleigrond daar fteentjes onder lopen , alwaar ’t dan een groote plaats op zig zelfs beflaat. ^ Gebruik. Daar van is anders niets bekent „ als dat men op de Bruiloften Feeflbogen , kamers, en bedfteden daar me- de verfiert , in zonderbeid als men de afgebroken takken tegens de wanden of tegen bet linnen vaft beat „daar zy een luftig gezigt maken , en lange groen blyven. De flegte lieden vullen baare flaapkuffens met dis kruid, waar van bet den Bandafen naam beeft. Een goed experiment om kwade en verouderde Ulceratien aan de voeten te ge- nezen. ` Neemt dit kruid, wryft bet klein met fap van Lemon fwangi , legt daar in een flukje rood kooper , en maakt bet t'zamen beet over bet vuur, bind bet dan:200 redelyk warm over den zweer, De Veertig fte Plaat Vertoont in de eerfte Figuur de Gardel der aarde. ` De tweede Figuur wylt aan de bairige Mafcht, De derde Figuur vertegenwoordigt de Fapanfche geelagtige Majch „- in het Auöluarium befchreeven, en hier geplaatít agter het 62. Hoofdftuk. AANMERKING. Deze Gardel der aarde is een regte zoort van Lycopodium, en „wert genaamt ftruikagtige , hairige, en gekrulde Lycopo- ~ dium, met korte neerhangende aairen, van Dillen, in de _sHiftorie der Mofcben pag. 456. alwaar het overige ziet, als ~ mede in de Thef. Zeyl. pag. 144. en Hi Cliff. pag. 476.-en … “is de Belean patsja van de: H.. Malab. tom. 12. Tab. 39. CAPUT SEXAGESIMUM PRIMUM. ` Barba faturni. Lunuit. x ertia Mufci fpecies haud multum. differt a no- ftrate Mufco arboreo , eftque congeries denfa cauliculorum inftar capitulorum arboribus ad- herentium, qui eodem modo pinnati funt, quo Mu- fcus arboreus, coloris. ex cinereo viridis, ac ficcus penitus grifeus eft, feu albicans, elegantiffime grifeam referens barbam, quz quibusdam arboribus fpeciem ingentis fed-fpuriz craffitiei prebent, In deferto enim in altis ac frigidis montibus arbores obcurrunt, vix viri craffitiem habentes in trunco, que tamen prz fe ferunt crafitiem , quam vir ulnis complecti nequit, « fi. vero quis hifce adcumbat, vel eas comprimat, in hunc vagum Mufcum incidit tanquam in foveam. ~~ Nomen. Latine Barba faturni ; Malaice-Luinut , quod ‘generale eft nomen omnium Mufcorum. ' Locus. Hic Mufcus proprie crefcit in truncis arbo- rum in altis montibus, ubi frigus plerumque eft, in .Sagueris tamen etiam reperitur, quarum füccus jam elicitus eft, & que hinc Ls gelu se ^ Ufus. Aque inco&us, vel minutim contritus: cum Zingibere minore, ac propinatus Diarrhzam curat, ex frigore & cruditate ciborum ortam. - 1 N. B, Huic Capiti nulla adjetta fuit Icon. A EE CAPUT Sg EEN EN SESTIGSTE HOOFDSTUK, Saturnus Baard, boommos , zynde een digte klomp fleelen als koppen aan de bomen bangende , en op de zelve manier ie als bet boommos-, grys-groen van. couleur, en et drooge wers gants grys „of witagtig , verbeeldende zeer aardig een gryze baard, die zommige bomen een fcbyn van groote dog valze diktens geven. ant in de wilder- niffen op booge koude bergen vindt men bomen febaars 200 dik als een man van ftam, en egter in fchyn zoo dik , dat ze een man niet omvademen kan , maar als men daar tegens leunt of drukt, zoo valt men in dit ydel Mos als in een kuil. Gun Naam.-In’t Latyn Barba faturni ; in "t Maleits Lui- nut, zynde een generale naam van alle Mos. Plaats. Dit Mos waft eigentlyk aan de ftammen der bomen , die in "t booge gebergte flaan-, ven daar ^t mee koud i$, maar men vind bet ook aan de Sagueersbom? OL ert, en verlaten zjn. ` m „Gebruik. fn "t water gekookt of klein gewreewen , met kleine Gember , en gedronken wert bevonden de buikloop te floppen, die van koude en ruwigbeid det fpyze veroor H: derde Mos verfchild niet veel van ^t Vaderlandze ` zaakt is. : N. B. By dit Hoofdítuk is geen Figuur bygevoegt geweecht- TWEE "s - U Iwer, e WG AN N N Ù MANNAN N Wi NN ^ : SN ZAS Je vu : ING UN CG ARO Bech TAN 4 X. Bork, LXIL Hooff. AMBOINSCH KRUIDBOEK, ‚ 89 CAPUT SEXAGESIMUM SECUNDUM. Mufcus capillaris. Tay angin Venimus ad fummum mundi, & Confinia coeli , Hic ubi perpetuo Rorantis nubís imago i Montibus incumbit, folemque obfuscat euntem; - Nec fera nec volucris tranfit , fed inhospita femper; Frigore tesqua rigent, ftantque alta filentia rebus’, Et graciles truncos falfa fub imagine veftit Incanus Muscus, quem laffus forte viator; . Si premat infeflu, vacuo mox mergitur antro: Ne fiat ftrepitus preffa fed voce loquendum, Nam pluvias gignit motus clamoribus der,’ ` Nec geftare falem fas eft, quia-mobilis imber * Attrahitur, cautusque fitem célare memento: Sed tacitus laticem de préffo fugere musco. ` “Ne tamen invifüs totum te perluat imber, Eft ingens folium , parva licet arbore natum., Jn formam fcuti mappam cognominat Indus, … Hoc capiti imponas, quando illic perficis iter. ervenimus jam defcriptione ad-fumma niontium H cacumina infularum Amboinenfium, ubinebulo- fis nubibus adeo cinéti fumus , ut ipfa meridie vix Sol dignofei poffit, qui ros perpetuo fluens cum frigore perpetuo quam maxime! delaffat , & horridum reddit pretereuntem. Hic loci fere nil aliud confpi- citur ,. quam. nature frigide «& acide arbotes, ` Quiles fupra libr. s. in Capite, Arboris: frigoris feu Ay mafa- ninu defcripfimus y. ibi nulla vox, neque hominum; neque animalium, neque .volucrium: auditur y quum cun&a animalia frigida hzc & ingrata mundi cacumi- ma vitant, ita ut hic perpetua fint filentia cum:horri- do crepuículo , & levi venti fufurru:, non autem. hic quoque licet adtollere vocem ,. fed tranfeundi funt hi montes filentio pacifico , altus enim clamor ita ccelum movet, ut; pluvie fubfequantur. ’Prohibetur oque Sal fecum portare , quum hoc.pluvias adtrahat. Ti horum omnium precautio inftituatur , non:tamen ‘tranfire quis poteft hofce montes fine humiditate , quum madidus fit tam per tenues pluvias quam perar- borum tactum ac ipfum folum, quod omne humidum eft, ac praterea inveftitum denfo Mufco, qui itinera- rios fallit, quum ipfi adcumbant vel infidere velint. Ex animantibus animalibus fola ibi aliquando: con- Ípicitur Lacertula quedam , que ad folis- fulgorem Caput Doum aliquando exferit ex Mufco, wel „inter multas Mufcorum fpecies ,: quz ibi. confpi- ciuntur, excellit quzdam exotica fpecies, quam hoc in capite defcribimus , ac tantummodo ex fummis truncis & craffifíimis arborum ramis dependet forma capillitii ingentis. Hic itaque mufcus longa fua emit- tit fila quatuor fexve Rem longa, nec crafliora vulgari filo futono, ita hzc intricat & fafciculos for- mat, ut totas fere obtegat.arbores, & filveftrem ac triftem locorum confpeétum complet. Multicolor eft hic Mufcus , led potiffimum hos ` quatuor exhibet colores, pallide virentem, rubrum, album, € flavum , ficcus vero plerumque unicum con- trahit colorem ex flavo & cinereo mixtum: : Fragilis eft, ac facile diffolvi poteft , & in tenuem conteri pul- tem, que manus rubro inficit colore. Viridis cenfe- tur effe tener Mufcus, ac ruber fenior, nullus porro odor vel fapor in eo percipitur, fed nature eft refri- gerantis. ‚ Nomen. Latine Mufcus -capillaris feu Circinnalis ; Malaice Tay angin; Ternatice Gori maibo, h. e. venti mus ob ejus levitatem ac fubtilitatem, : Locus. Supra indicatum eft, in quibus reperiatur locis , femper nempe in altiffimis montibus, humido rore & nube fere femper obduétis, quales pre reliquis funt Cerame montes in Provincia Amboinenfi, & in ingenti regione Hallema Heéra in Moluccis. In mon- tibus vulgaris altitudinis non vel raro hunc obfervavi , fed femper altiffimos eligit locos cujusdam infule. U/us ejus in Amboina rarus eft, quum non facile Conquiri poffit, ac fere a nemine nifi a filveftribus montium incolis feu Alphorenfibus. Tom. PT, Ter- * : TWEE EN SESTIGSTE HOOFDSTUK: Het baairige Mos. De gang beeft ons gebragt tot *s werelts boog fle toppen; Daar febier een langen arm aan’s Hemels detr zou kloppen ; Daar mifi en duifternis benevelen ‘t gezigt y En op den boogen dag verduifteren t zonneligt. Geen dier, geen vogel kan op deze boogte blyven , Dewyl de natte kouw. (bier alles doet verftyven , Geen flem, geen volgelzang men immermeer daar boort De naare frilbeid beeft baar woning aan dit oort: De ranke flammen zyn van mos wel dik in d'oogen, Maar bebben menig menfcb met baaren fchyn bedrogen; Want als een Reiziger zjn lyf daar tegen leent, Zoo zakt by in een bol, daar by * op "reine meent, Wi: met onze befchryving gekomen , tot de boog- fte bergen van de Amboinjche Eilanden, daar wy met de miftige wolken zoodanig omgeven zyn , dat men ook op de middag kwalyk de zonne bekennen kan, welken mift geduurig druipt en daar by met een moeje- lyke koude reizende gants mat en ftyf maakt. Hier ziet men nu bykans anders niet dan de koudaardige en zuure bomen, diergelyken wy boven libr. y. in."t boofäftuk vän Arbor frigoris of Ay maflaninu be/chreeven - bebben. Daar :boort:men geen [lem , nog van men[cben , nog van gedierten , nog van vogelen, vermits alle bet gedierte , de- ze koude en onguure toppen des weereids fcbusvt. Een eeu- wige ftilte met een naar febemerligt „ en een klein zuizen van winden regeeren daar y men mag ook niet bart /pree- ken , maar men moet ze pa[Jeeren met een geduldige "Rite want bet bart roepen beweegt de lugt tot regen. Het wert ook werbaden, zout by zig te dragen , om dat bet zelve den regen zal aan zig trekken. Dit alles onderboudende, kan men egter niet voor komen zonder nat te werden, zoo van den fiofregen als van °t aanraken der bomen en des gronds; daar alles nat is, en daar en boven bekleed met dik Mos, "t welk.de Reizigers bedriegt „ als men daar tegens wil leunen of zitten. - Alleenlyk onder alle levende: dieren wert aldaar gezien een Hagedisje, dat tegens bet blinken der zonne zomtydì zyn boofd buiten *t Mos uitfteekt. -` org ebr Onder veelderleizoorten van Moffen, die men aldaar ziet; munt uit een vreemd flag , "t welk wy in dit boofdftuk te befchryven bebben , en alleen aan de bovenfte [lammen , en dikfte takken der bomen bangt, in gedaante van grooté bairlokken. Dit Mos dan zyn lange draden vier en fes duimen lang dragende, niet dikker dan gemeen naigaren , door malkaar verwert , met bosjes by malkander gevoegt s en de bomen ftbier bedekkende , om bet wilde en droevige aanfchyn dezer plaatzen te volmaken, MEE f - Het is veel-verwig , dog vertoont meeft deze vier cou- leuren, ligt-groen, rood, wit, en geel , maar bet ge- droogde befterft meeft tot eene couleur’, uit den geelen, en graawwen gemengt. Het is ook bros , laat zig ligt uit malkander trekken , en tot een fyn papje uryven , "t welk de banden rood verft. Het groene wert voor jonk mos ebouden, en bet roode voor oud, voorts is geen reuk nog maak daar in, «dan verkoelend, / Naam. In ’t Latyn Mascus capillaris of Circinnalis; in^t Maleits Tay angin; op Ternaten Gori-maiho , dat is drek van de wind, wegens zyne ligtigheid en fubtiligbeid, Plaats: Boven is gezegt ; oe voor plaatzen men bet windt, te weten altyd op de boog fle bergen, die meeft al- tyd met miftige wolken bedektzyn , gelyk onder anderen dé bergen van Ceram, in de Amboinfche Provintie, en bet groote land Hallema. Heéra in de Moluxe quartieren, Op bergen van gemeene boogte beb ik bet niet of zelden gevonden, maar bet wil altyd de boog fte plaatzen in beb- ben van "t zelve Eiland. S ju Gebruik. In Amboina is zyn gebruik weinig bekent ; dewyl men ’t niet wel bekomen kan , en [ebier van nies mand dan de wilde Bergwoonders , of Alpboerefen, M Br eo HERBARILAMBOINENSIS Ternatenfes matrone feu magnates iftius regni potis- mumhune in ufum vocarunt , quz hunc remote petere curant ex Hallemahere montibus, conteruntque eum cum polline Oryze , & fruftulo. Curcumz in fubtilem pultem , quam Face inliniunt , quum exeunt, que inde floridum ac vivum adquirit colorem , ac fimul refrigerium cauffat, & a folis eftu eam prefervat. Hic vero faciei vigor; ac color nói diutius durat unico ifto die, vel faltem tam diu modo, donec facies ite- tum abluatur, ac nullum porro ipfi adfert damnum s quod alii (epe caüffant fuci. ra Siccatus-hunc in’ finem etiam adhiberi' poteft ; fi prius in aqua maceretur ,.& ifto more conteratur, guum ficcatus vero & maceratus manus non amplius rubro tingit colore iners & mortuus cenfetur. : N. B Bugs Mufci icon expreffa eft Tab. 40. fig. 2. qui quoad Figuram-optime convenit cam Mufco aureo -capillati palu- ftri , inter. foliola. folliculis, rotundis quadripartitis Pilukn. Pbyt. Tab. 48. fig: 1. differt autem, quod hic dicitur in paludibus crefcere,; .quüm. nofter. in. arboribus reperiatur-, € quibus tamen femen dejicere poteft in; locis paludofis j “atque ibi etiam progerminare. — : Mufcus Gelatinus Japponenfis. Tfchint-- 4chan. in Audtwuarn Cap. 62. fequenti: "defcribitur modo, qui hic fuo oot vo 306 Intens, ii I" mari Japponico- in-rupibus fub aqua Mufcus qui- - A dam crefcic, quatuor vel quinque circiter. pollices longus, .cujus caulcs;plani & albi funt , ad latera undi- ue gerentes foliola minima;.quorum tria plerumque iod jun&a funt , a y extremique, ramuli in circinnos fefe dividunt Jubtiles. … - ns shun) sa „s Japponenfes hunc certo, anni tempore:e art pe- tunt, .abluunt , &.ad-folem, ficcant,: talique modo ad cibum Jervatur y vel inalias transfertur regiones. … „omen. Noftra natio eam votat Tehintfehau, quod nomen a Japponenfibusaudiverunt, ' Sinenfes vero. di- cunt y.Ufcint/cbawpenitus diverfam rem: effe , plantam nempe terreftrem 'inftar-fruciculi , pufillà gerentem folia; que. fiecata in gelatinam quoque adhibentur, Cond dune Mufcüm hi vocant Hay tsjayy'h. e. Sajor laut , five Olus marinum ,. item Tscboo-boe , h. e. lapi- deam vel fcopulofam arborem. ne - Ufus,. Recipe manipulum hujus Mufci , infunde in patina aqua recenti repleta, ac macera per binos dies, quidam pauxillum aceti addunt ‚ut fortius maceretur, tum aqua turbida & gelatinofa eft, que dein coquitur, per pannum filtratur,, & frigefatta , tota mafla folida eft Gelatina , qualem. Germani coquunt ex Vaccarum pedibus ,. & Galree vocant. | won Sy nn NN Hzc itaque maffa in parva fcinditurfegmenta; qui» bus adfunditur dimidia; aque recentis, dimidia aque Rofarum. pars , & cochleatim editur. Hec eft grata & falutaris ftomacho recreatio.diebus calidis. Per totum. diem, edi poteft, fed matutino tempore pre- ftantiffimum eft, refiduum fetvari poteft, fi quotidie recens ipli adfundatur aqua. Muscus ficcatus ficciffimo fervandus eftloco , ita.ut. nullus humidus aër eum tan- gat, quo.corrumpitur. Optime eum fervavi in cubili in aperto aëre, Alii dicunt hunc Mufcum albefcere, & a marino odore depurari per calcem , fiipfe inpinga- tur in fruftis anguítis, (i vero illum coquere velimus , calx in aqua abluitur, & in Gelatinam dein coquitur. ¿;Esjen-tbi eft viridis Amboinenfis Capillas nympharúm, quem Chinenfes ficcant, & in lardo liquefacto torrent & edunt , fed ante ficcationem prius abluendus & ma- cerandus eft, de quo latius vide fupra libro undecimo. Alia porro Sinenfibus nota eft Hay tsjay, feu Alga coralloides , quam Sinenfes in aqua abluunt & mace- rant, ac dein inftar Lactuce cum aceto edunt, uti & lardo. atque Oftreis. adcoquunt , alii vero Sinenfes eam vocant Lo-cac-tsay , he Herba cornu cervi. Precedens T/cint/fcbau proprie herba eft in Sina & Java circa Samaram crefcens, que curn radicibus fimul evellitur & ficcatur , dein fi aque incoquatur, hzc nigrefeit, que fervide Sagumandz infunditur, unde Papeda nigricans preparatur, que in parva fcindi- tur fragmenta, & cum Saccharo editur ad refrige- zandum. oc Liber X. Caput LXII, De Ternataanfe vrouwen , of groote Fuffrouwen aan dat bef ‚-bebben "t meeft in kenniffe en gebruik gebragt, latende bet zelve vers van Hallemaberas gebergte halen, zy wryven * met fyn ryfimeel , en een klein Jiukje Cur- cuma tot een fubtielen pap, die.ze over 'taangezigt firy- ken, als zy uit willen gaan, * welk daar door een blozende en levende couleur bekomt , en met eene verkoelt , en tegens den zonnenbrand bewaart, Dog de jeugd duurt niet meer dan voor den zelven dag, of immers zoo lange ; tot dat men "t aangezigt weder-waft, voorts "t zelve geen letzel aan- doende ; gelyk wel andere blanketzels doen. y Het gedroogde kan men ook bier toe gebruiken , als men "t eerft in water weekt , en op voorfbaande manier wryft, dog als het geweekte de banden gants niet meer rood werft, zoo boud men 't voor verftorven en ondeugend, De Figuur van dit Mofch komt voor op de veertig(te Plaat Tab. 2,,het: welk „ voor zoo yér de Figuur betreft , zeer wel overeenkomt met de goudagtige , haairige, en moeraflige Mofch, tuffen de blaadjes.ronde in vieren gedeelde bollet- jes dragende, van Plukn. Phyt. Tab.48. fig. 1. dog verfchilt, om dat deze gezegt wert in de moeraffen te groeijen; daar het onze op de bomen gevonden wert, van waar het egter zyn zaad in vogtige plaavzen kan laten vallen, en dus ook t'effens aldaar groeijen. N De Japanfche Scheleiagtige Mofch wert in other 62. Hoofdftuk van het Zutfuarium | “> op de volgende wyze befchreeven , en hier op zyn plaats ingevoegt. I Nde Foppanfche Zee op de klippen onder water: groeit een zeker Mos, omtrent vier of «yf duimen lang , waar van de freelen plat en wit zh , aan de zyde digt bezet met zeer “kleine blaadjes ‚waar van drie gemeenlyk malkander ftaan , die mede wit zyn, en de uiterfte tak- jes verdeelen baat in fubtiele bairtjes. "De Fappanders op zekere tyd des jaars balen bet uit zee, fooclem bet uit , en drogen bet in de zon, zoodanig wert bet dan-tot de koft bewaart; of in andere Landen vervoert: Naam. (Onze Natie noemen bet "Tschintfchau , gelyk ze het vande’ Fappanders bebben booren noemen , dog de Sine- fen zeggen 5 dat bet Tschintfchau een gebeel ander ding is , te weten; een Landgewas als een firuikje met kleine bla- . deren, dewelke gedroogt mede tot Gelatina gebruikt wer- den; daar en tegen dit mos noemen xe Hay Tsjay , dat 4s Sajour laut, of Olus Marinum; datis Yrichosioz: dat: is.fteen „ of klip-blöem. ge -c Gebruik; Neemt een band vol van dit Mos , doet bet ineen kommer vers water , en weekt bet daar in twee dagen , zommige. doen een fcheutje Azyn daar by om te Jlerker uit te vrekken, bier van werd bet water dikagtig, als een lil, welk men dan opkookt , door een doek A en koud laat werden, zoo verd. de gebeele mafa een flyve lil of Gelatina, diergelyke de Duitzers uit kalfsvoeten we- ten te kooken , en Galree noemen, ids ; ` Deze mailt dan fnydt men in kleine ftukken, giet balf vers, en balf rofewater daar over , en eet bet met lepels. ‚ Dit is: een aangenaame en gezonde ververzing. voor den maag by beete dagen. Men mag "er den gebeelen dag van eeten , dog beft Sogtens. Het overfchot kan men bewa- ren, als men dagelyks vers water daar over Siet, Het drooge Mos moet men zeer droog bewaren, dot et geen vog- tige lugt by komt, waar door bet anders bederft. Ik beb bet beft bewaardineen kamer in een open lugt. Anderezeggen , dat dit Mos mede wit zy, en met kalk van zijn zee-reuk berooft, en in fmalle koeken gepakt «verde , en als men. ^t koo «vil , werd de kalk wigewatert , en tot lil gekookt, Tsjen-thi is bet Amboinfche groene Capillus nympha- rum , bet welk de Cbinefen droogen , en dan in gefmolte Jpek rooften, en eeten , dog voor bet droogen moet men bet cerft uitver/cben , waar van ziet breeder boven Libr. XI- Zoo is nog een ander Hay tsjay by de Chinefen, of Al- ga coralloides , "t welk de Chinefen witwerfchen » en droogen, en daar na als zalaad met azyn eeten, als mede by fpek en oefters koken. Dog andere Chinefen noemen dit Lo-cac-tsay, dat is Hertshoorn-kruid. ase Het voornoemde "T (chintfchau is eigentlyk een kruid , in China en op Fava omtrent Samara. groejende , bet. wer met wortelen en al uitgetrokken, en gedroogd, daar na1n water gekookt , verwt bet zelvezwartagtig, bet welk men beet op Sagumanda giet , waar-van eenzwartagtige Pa- peda werd , dewelke men in kleine brokjes fnydt, en met zuiker est om te verkoelen. Dit X. Boek. LXIII. Hoofdft. Hoc nigrum feu Javanenfe Tsjint/chau , herba eft ultra quatuor pedes alta, fed quodammodo aliis ad- cumbens herbis. Caulis ejus eft rectus, rotundus, ex rubro fufcus, culmum craflus, ac dividitur in paucos laterales ramulos, erectos quoque. Foliola vaga funt in amplis interftitiis, bina fibi ob- pofita, quzdam unguem, quzdam digiti articulum longa, immo longiora, ad oras profunde dentata y ipforumque laterales coftz furfum excurrunt, in infe- riore parte parum rugofa funt, & quodammodo cum Brunella filveftri convenientia, fine notabili fapore. In vertice fimplex locatur fpica, vel racemus femi- pedem longus , cui flores infident uti in Majana. fave provenit fponte, ac Javani nullum alium ejus norunt ufum, nifi quod maxime refrigeret, atque ca- put eo lavant ad rcfrigerandum , & ut capilli in lon- gum excrefcant. | : * Artem coquendi a Sinenfibus edo&i funt , qui to- tam herbam prius confciffam aque incoquunt, donec ex fufco nigrefcat , tum per pannum filtrant, & aquam denuo fortiter coquunt, ac per noctem deponunt in fi&tili vafe, tum nigrefcit inftar Papede tenuis, que in parvis fegmentis inftar alearum feinditur , & cum aqua & faccharo editur. = Verum nomen Sinenfe eft Siéntbau, h.e. berba An» gelorum , fed vulgo pronunciatur Tsin/au , h. e. Rompot dingin , feu herba lignea , altitudinem adtingens trium ` cum dimidio & quatuor pedum, fed in Sina humilior eft, fuperius longam gerens fpicam, quibus flofculi infident, pufillum relinquentes femen, uti in Su/affi , vel potius uti in Majana. In molli folo unicum tan- tum emittit caulem , fed in folo duro & argillofo in paucos laterales fefe dividit ramos, fequenti autem praeparatur modo. : ER à Tota herba non fciffa aque incoquitur in Sinenfi Boaly, feu ferrea fartagine, ipfi admifce fortiffimi lixivii patinam plenam. |. Lixivium hoc fuam amittit acredinemy A cuncta liquefcunt folia. Per pannum hzc filtra, denuo coque, & ipfi admifce tenuem Sa- gumandam , donec fufficiat, fed continuo agitandum & commovendum eft, alioquin.enim gleba concrefcunt, & coétio per totum duret diem. Frigefcat dein in fi&ili vafe, tum nigra ifta Papeda formata eft, quam homines fani edunt cum aqua & faccharo, fed zgri fine aqua eam edant , quum nimium refrigeret. Sinen- fis herba nigram quoque prebet Papedam, alba enim ex Mufco marino conficitur, que juxta eorum rela- tum etiam preparatur. ex. Alga coralloide , feu Agar agar. Javanenfis herba. colligitur circa Samarang. CAPUT SEXAGESIMUM TERTIUM. Equifetum Amboinicum , feu arboreum » fquamatam. Rutiu ruttu caja. fetum. Amboinicum , cum. Europeo parum. con- E & Mufcis quodammodo. adfine eft Equi- veniens, cujus in hoc capite tres proferam fpe- das gerunt quasdam anguftas, digitum longas , & flac- cidas inftar Chordularum , que conftant ex lete vi- rentibus capitulis inftar foliolorum compaétis , haud male referentibus glandes collarium filaceas. Própe ortum he caudz aliquando inter foliola exhibent fla- Ya quadam capitula flofculos mentientia. EL A Tenera AMBOINSCH KRUIDBOEK, or Dit zwarte of Favaanze Tsjintíchau , is een kruid ruim vier voeten opfchietende , dog tenigzints tegens an- dere ruigte leenende, De fteel is regt, rond; bruin-rood , een balm dik, en verdeelt zig in weinige zydetakken , die mede over eind ftaan, De blaadjes jlaan ydel in wyde tufferleden , twee te- gens malkander , zommige een nagei, zommige een lid van een vinger, en wat meer lang, aan de kanten grof ge- tant, en de zyderibben loopen na vooren, aan de onderfte zyde wal ruig , eenigzints die van onze wilde Pruneila gelyk, zonder merkelyke fmaak. Op den top fiaat een enkele aire of tros, een halve voet lang , duar aan bet bloeizel gezeten beeft , gelyk aan de Majana. Het waft op Fava in't wild, en de Favaanen weten daar geen ander gebruik van, als dat bet zeer ver: koeld, en zy waffen bet boofd daar mede om te verkoelen , en lang bair te maken. De konft van "t kooken hebben ae van de Chineefen ge- leerd , dewelke bet gebeele kruid in flukken gefneeden, eer/t in water kooken, tot dat bet zelve zwart-bruin werd , dan klenxen ze bet zelve door een doek, en kooken bet water nogmaals. flerkelyk , en laten bet een nugt in een Steene kom ftaan , zoo werd bet zwart als een dunne Pa- peda, die men dan in kleine flukken als dobbelfteenen kan /nyden, en met water en zuiker eeten. De regte Cbincefe naam is Siénthau , dat is Engel- kruid , dog werd in 't gemeen uitge/proken Tsinfau, dat is Rompot dingin of Houtkruid , bet waft vierdebalve of vier voeten boog , dog in Sina blyft bet lager , boven do met een lange aire, em daar aan bloempjes , .en.zeer klein zaad, gelyk aan Sulaffi , of beter aan Majana. In mulle grond beeft bet maar een hoogen feel. maar in barde kleigrond verdeelt bet zig in weinige xydetakkens , bet werd aldus geprepareert, ` Het gebeele kruid ongefneeden in water in een Chineefe Boaly , of yzere pan, doet daar onder van de fcherpfte loo- ge een kom vol. De looge verlieft baar fcberpte , en alle de bladeren finelten y klenft dit door een doek; kookt bet nogmaals , en roert daar onder fyne Sagumanda , tot dat £y dunkt genoeg te zyn , maar men moet gedurig roeren, anders werd bet klonterig, en bet kooken duurt den gehee- len dag. Laat bet dan koud werden in een fteene kom, x00 beeft gy die zwarte Papeda , dewelke gezonde lieden eeten met water en zuiker , maar de zieke perfoonen moe- ten ze zonder water eeten , dewyl bet anders te veel ver- koelt. Het Chineefe kruid geeft mede zwarte Papeda , want de witte komt van bet Zeemos, dewelke na bet zeg- gen ook gemaakt werd van de Alga coralloides of Agar agar, bet Favaanfe valt omtrent Samarang, * = DRIE EN SESTIGSTE HOOFDSTUK. Amboinfch Paardefiaart. ; et de Vaaren en Mos beeft eenige maog/chap bet M Amboinfche Equifetum, of Paardeftaart,met bet Europi/e maar een kleine. overeenkomft bebbende , waar van ik in dit Hoofdftuk drie zoorten voortbrengen zal. I. Equifetum arboreum fquamatum, is een aardige plant, van een vreemde Eech , en met ons Equifetum minjt overeen komende, Het bangt van de dikke takken der . bomen-af met veele fleelen y gelyk een bos lint, twee en drie voeten lang, kruidagtig , en taai. Jeder Deel een ‚band lang van zyn oorfprong, verdeelt zig in tween, en wat verder al weder in twee, ongelyk geftreept en ge- voorent, want beneden bebben ze veele flreepen, maar na vooren toe bebben ze vier ruggen met vooren daar tuffen. Ze zyn van onderen ook bekleed met kleine fcbubagtige blaadjes, die beneden in een kring ftaan , te weten na "t getal der ruggens , maar boven in 't kruis, en over dwers, zwart-groen, ftyf, van vooren fpits en een weinig fleekende. Aan "t uiterfte dragen deeze fteelen eenige fmalle fteerten, ‘een vinger lang , en flap als cordulen , van ligt-groene knopjes als blaadjes „ digt t'zamen gezet , en niet kwalyk te vergelyken met de akertjes , die de mannen.aan de (e dragen. By baaren vor Progr vertoonen deeze riempjes zomtyds tuffen de blaadjes uitkykende eenige geele knopjes, "t welk bet bloeizel zyn wil, * 1 Ma De 92 HERBARII AMBOINENSIS Tenera planta parum fefe erigit quadratis & pro- funde fulcatis fuis cauliculis, ubi foliola tam arcte compaêta funt , ipfiseue adcumbunt, ut dignofci ne- queant, ac fuperius bifidi funt, parum incurvi inftar barbarum Cancrorum. Primarii caules fefe conligunt in unaradice, que vilis et, & paucis fibrillis arbo- rum corticibus inhzret. Hujus & minor obcurrit fpecies, quz foliola gerit in binos ordines locata, haud majora Ruttu ruttu, ita ut ferratas referant alas. Caules ejus etiam quinquies vel fexies bifidi funt, latiusdiftantes quam in priore, ac totus fruticulus quatuor pedes longus e(t, & ad ejus extremum fimiles excrefcunt glandes , femper bis bifide , craffitie filorum nauticorum , que nodofz funt , feu ex tenuibus compofitz fquamulis, ac vi- rides. Malaienfes cunctas has nominant plantas generali nomine Binalo api, quo & Viscum denominant , quum arbores perdant & emacient, quibus increfcunt. Al- tera porro varietas eft priori fimilis , quz nil aliud ge- rit nifi acuta foliola, denfe & antrorfum compacta, Gajanis increfcens. Alii hafce fpecies Malaice vo- cant Suri. Nomen. Latine Equifetum arboreum fquamatum , five foliatum; Malaice Ruttu ruttu caju. Locus, Craffis arborum ramis increfcit , potiffi- mum Canariis, inque alias arbores transplantari po- teft. Ujus. In nuptiis ornamenti cauffa adhibetur. + Secundo. Equifetum fecundum cum Europzo magis convenit , ex nudis enim conftat cauliculis craffitie filorum compactoriorum, qui ftriati funt, intenfe vi- rides, non dent, caudam referentes equinam, inftar Europzi, vagi & difperfi. Nulla in ipfis confpiciuri- tur foliola, fed ad divaricationes virides quidam api- ces. Pluviofis menfibus inter hos flava quedam ex- crefcunt capitula , trigona , feu ex tribus fegmentis uafi compacta, magnitudine feminis Sinapios, que ores ac femina reprefentant. Tam humilibus in- crefcit arboribus, quam folo duro & faxofo ad pedes collium ventoforum, prefertim fub Reftiariis. - - Tertio. Equifetum filveftre, fimilis quoque planta eft, primo tenuem fimplicem parumque ftriatum adtollens caulem , qui fenfim bifidus eft, nudus & aphyllos, fed magis regularis, & elegantior eft priore. Extre- mum fupetiorum flagellorum fefe dividit in quosdam digitos inftar pedum Cicade, qui copiofa fed pufilla exhibent foliola , atque inter ea capitula quedam pur- purea magnitudine granorum Milii. : Totus fruticulus vivide viret, fpithamam vel pe- dem altus, cum pufilla mufcofa radice terre adherens. Raro obcurrit, ac fere folummodo in filvis Caju pati, uz alis mixte funt arboribus. . Vocatur Equifetum Nivefire, & Pes locufte. Cum prima fpecie , feu Equifeto arboreo fquamato convenit rara & mira planta a Jacobo Breynio, Cent. I. cap. 92. defcripta, nomine Selaginis feu Plegmaria Ce- lonice , licet Paul. Hermannus poftea declaraverit , fefe in Zeylona eam non reperiffe , fed in Cochin, que Sankrinenfi feu Malabarica alta lingua vocatur Patfin cherra tadha, varietas autem prioris fpeciei maxime convenit cum alia planta ab eodem Breynio L c. cap. too. vocata Planta mu/cofa & Plumo/a Guyanenfis , quum ipfi ex Guyana transmiffa erat , aureus vero fulgor, quem in Guyanenfi vidit, in Amboinenfi non . detegitur , Ob rationem , que ex Auttoris fententia peti poffet , quod nullum in Amboina detegatur aurum. Tabula Quadragefima prima Ad Figuram primam Equifetum exhibet arboreum fquamatum. Figura fecunda folium exhibet Petbolatum, quod mas dicitur. Figura tertia Folium petholatum feminam, (eu veram, que am- bz fubfequenti defcribuntur Capite, f OBSER- Liber X, Caput LXII De jonge plant flaat wat over eind met baar vierkan- te en diep gevoorende fleelen , daar de blaadjes zoo digt tegens aanleggen , dat men ze niet bekennen kan, en vooren zyn ze im twee riempjes gefpleeten, die wat krom jtaan, als de baarden van kreeften. De boofdfteelen ver- gaderen alle gaar aan eene wortel , die gering is, en met weinige vazelingen aan de {chor{fe der bomen bangt, Verandering van de eerfte zoorte , men windt bier van een kleindere zoorte , daar aan de blaadjes in twee ryente- gens malkander flaan , niet grooter als die van Ruttu ructu „zoo dat ze gezaagde vleugeltjes fchynen te zyn. De ficelen verdeelen baar ook in twee , en twee wyder van mal- kander dan aan "t voorgaande , tot vyf en fes maal toe, en bet gebeele firwikje is ruim vier voeten lang, aan "t uiter- Be komen diergelyke akertjes voort , altyd in twee en twee verdeelt, in de dikte van zeilgaarn geknoopt , of van dunne Jchubbetjes gemaakt , en groen, — De Malyers noemen alle deze gewaffen met een generale naam Binalo api, gelyk ze bet Viscum ook noemen , om dat ze de bomen bederven, en uitmergelem , waar op zy groeien. Nog is een ander verandering mede "t voorgaande gelyk , waar aan men niets ziet dan fpitze blaadjes , digt en voorwaarts tegens malkander gefloten, groeiende op Gajang- bomen, andere noemen alle deze zoorte in °t Maleits Suri. Naam. In’t Latyn Equifetum arboreum fquamatum, five foliatum; in ’t Maleits Ruttu ruttu caju. Plaats. Het waft op de dikke takken der bomen , meeft van Kanary-bomen , en men kan bet ook op andere bomen verplanten. . Gebruik. Het werd mede op de Bruiloften gebruikt tot vercierzel. II. Equifetum fecundum komt met bet Europiffe meer over een , want bet is gemaakt van bloote fLeelen , in de dikte van bindgaarn , gefireept , boog-groen, niet digt, als een V prae vier gelyk bet Vaderlantze, maar ydel en uit malkander ge/preid. Men ziet er geen blaadjes aan y, maar alleenlyk aan de fchynieden eenige groene fpitzen, In de regemaanden komen tujfen dezelve bier en daar eeni- ge geele knopjes voort, driezydig , als of ze van drie deelen zamen gezet waren , inde grootte van Mostartzaad , die bet bloeizel en zaad willen zyn, Het waft zoo wel op lage bos men alsinden grond , daar bet droog en fteenig is, aan de vot» ten van lugtige beuvels , inzonderbeid onder de Lontbomen. HE. Equifetum filveftre is ook diergelyke gewas , eerft met een dunne enkele, en wat geftreepte fteel opfebieten- de, die zig al gaande weg in tween verdeelt, ook kaal en zonder bladeren , dog ordentelyker en cierlyker ftaande dan aan bet voorgaande, Het uiterfte van de bovenfle ryskens verdeelt zig in eenige klaauwen , gelyk de pooten van een Sprinkbaan , daar aan men veele, dog zeer kleine blaadjes ziet, em op of tuffen dezelve eenige paarfe knopjes in de grootte van Gierze. . Het geheele firuikje is jeugdig groen , een Don of een voet boog , met een geringe mosagtige wortel aan de aarde vaft. Men vind bet weinig, en fchier alleenlyk in de bos- Jen Caju poeti , daar dezelve met andere bomen gemengt zyn. Men noemt bet Equifetum filveftre en Pes locufte. Met de ser fte zoorte of Equifetum arboreum fquama- tum komt óvereen de rare en wonderlyke plante by Jacob. Breyn. Cent. I. Cap. 92. befcbreeven , met de naam van ` Selago of Plegmaria Celonica. Hoewel Doétor Paul Herman namaals verklaart beeft , dat by ze op Ceylon niet gevonden „beeft maar wel op Kochin, werdende in de Sankrinfe of boog-Malabaarfe Taal genaamt , Patfin . cherra tadha , maar de verandering van de eerfte zoorte beeft groote gelykeni[Je met een andere plante gemeldt by ` Breyn. Loc. cit. cap, 100. po" Planta muscofa & Plumofa Guyanenfis, desoylze bem uit Guyana toegezon- den is, dog den gouden weerfchyn , dien by aan de Guy- aanfe gezien beeft , is aan de Amboinze niet te vinden, om reden gelyke men uit den Autbeur zeggen zoude, de- wyl "er geen goud in Amboina gevonden werd. De cen en Veertigfte Plaat Vertoont in de eerfte Figuur het gefcbubde, en op de bomen groeiende Equifeet ofte Paardeftaars. De tweede Figuur wyft aan het Petbola-blad , het geen het Mannetje genaamt wert, De derde Figuur vertoont het Perbola-blad ofte het e, en het egte, welke beide in het volgende Hoofdftuk be: fchreeven werden, AAN. — nie AU ER LA) X. Boek. LXIV. Hoofdf. OBSERVA TIO. Equifetum hoc arboreum Rumpbii , eft Lycopodium erectum, di- chotomum , foliis cruciatis, fpicis gracilibus. Dillen. Hift. Mufcor. pag. 450. Tab. 61. ubi ejus defcriptio ex H Mala- bar. & Breynii Centuria , cui dicitur Selago Indie Orienta- lis, five Plegmaria admirabilis Zeylanica pag. 180. ubi ele- gantiflima hujus plante Icon reperitur, vide & Thef. Zeyl pag. 211, CAPUT SEXAGESIMUM QUARTUM. Folium petolatum. Daun petola. demus, eftque humilis ac pufilla plantula , pauca gerens folia , hec vero tam eleganter pida funt, acfi arte quadam effet factum, fimplicem ac mollem adtollit caulem, non ultra binos vel tres ollices altúm, ita ut plantula hzc fere terre incum- at, fupra tria gerit folia in triangulo pofita & ex- tenía, ac fub his bina ternave alia minora, que cau- Jem quodammodo in S ee & ad ali-- quam partem vagina fua hunc ambiunt y mike folio: rum Alfines Indice, feu Arundinelle , cai adfini videtur. Vë Ka I E natürz artificio hunc decimum librum clau- th re Majora foliola quodammodo etiam illa Arundinel- le latifolie referunt, fed breviora furit & rotundiora ee etiam cordiformia quafi, craffiufcula, fed accida. In fuperiore parte fpadicea , & paulo altioris | d on = tactum: inftar SE denfioris, ac uodammodo fplendentia, quam eleganti s f 7 i p A ei anne ita lete rubentibus & intricatis flavis lineis ut cancellata fint, atque ignotos referant characteres, acfi penicillo a perito piétore pitta effent, inferius folia rubent, feu purpurafcunt fine characteribus, Sic diu viget, nil aliud exhibens liec plantulé , quam tria hee quatuorve pi&a foliola. [ "cxx & Tandem ex centro fuo Dri mollemque ad- i , Januginofus sac fex pollices altus, in tres quatuorve obfcuros articulos ~ tollit caulem, qui rotundus e diftin&us, qui flofeulos quosdam albos profert, cito marcefcentes, ac fub his caulis incipit crafcefcere A ac fru&um format trigonum eodem modo, quo Em- petrum acetofum, oblonga nempe cellula eft , ex tribus craffis pelliculis feu alis conftans, oblongior tamen elt fructu Empetri ,. coloris ex viridi & fufco diftinéti, diu fuperius emarcidum fuftinens flofculum. Hec filiqua tandem in tres dehifcit partes, fed iñ- fra ac fupra connexa, ex qua pufillum & arenofum quafi decidit femen, illi Empetri fimile , remanentibus tribus nudis filamentis inter fegmenta pofitis. Radix vilis eft, ex pufillis craffis & albis fibrillis compofita , laxe terre inherens , femperenim in molli & humido crefcit folo. Nomen. Latine Folium petolatum , juxta Malaienfe Daun petola, ob fimilitudinem veftis pretiofz ferifex Sa dic, que multis coloribus diftinéta & picta eit Locus. Raro reperitur , ita ut plurimis etiam incolis hee ignota fit plantula, femper vero crefcit in altis & remotis montibus, ubi arbotes vage ipfi umbram rebent, & füb quibus folum eft parum humidum. ultum inpendi laborem , ut eam in hortos transplan- tarem , ubi per aliquod tempus quidem crevit, fed : femper fine femine periit. Melius tamen id fuccedit Amboinenfibus, qui cam aliquando in fuis plantant hortis montanis. > Uus ^ fe. zyn = AMBOINSCH KRUIDBOEK. 9$ AANMERKING. Deze van de homen bangende Paardeflaart van Rumphius , ia het opítaande Lycopodium intweén verdeelt, met gekruifte bladeren , en fchrale aairen var Dillen, in de Hijlerie det Mofchen pag. aso. Tab. 61. alwaar deszelfs befchryving is genomen uit de Hert. Malab. en Centuria van Breyhe, b wien ze hiet de Selago van Ocftindie , ofte de verwonder- lyke Ceylonfche Plegmaria, op pag. 180. alwaar van deze plant een zeer fraaije Figuur gevonden wert, ziet ook de T'bef. Zeyl. pag. 211. VIER EN SESTIGSTE HOOFDSTUK. Het Petola-blad. befiuiten , zynde een klein láag kruidje, uit «vei» nige bladeren beftaande, dog dezelwe zyn zoo aars dig gefcbildert „alsof bet door konft gefcbiedt was , bet beeft een enkele weeke fleel, niet boven twee of drie duimen boog, zoo dat bet plantje fchiër op desaarde legt. Boven heeft bet drie bladeren , [cbier in een drieangel uitgefpreidt , en onder dezelve nog twee of drie kleindere, die den fleel ee- nigzints in leden verdeelen , en een fluk weegs met baare Jebeeden: bekleedtn , gelyk de bladeren van de Alfine In- lica ; of Arundinella , wit aviens maag fcbap bet fcbynt Mi: dit konftftuk der natuur zullen wy dit tiende boek nella fatifoli: 3 En ronder , zommige ook wat Frische 2 ik di Lap. an de bovenzyde ka- Jtanje-bruin, of wat hooger ; xagt in *t aantaften als vulpt, en cenigzints glimmende , zeer aardig gefchildert , met ligt=raode of geele linien, inen door malkandet lopende , zoo dat ze eenige ruitjes, of onbekende karacteren vertoonen , even als Ke door cen konflig Schilder met een penceel geifokkem waren. Van onderen zyn de bladeren rood, - purper-verwig , zonder karatieren. Dus blyft bet lan- gen tyd flaan, zonder iets anders te vertoonen dan deze drie of: vier gefchilderde ‘blaadjes. >. JEindelyk brengt bet uit zyn midden een enkele aveeken ‚feel voort s fond , wolagtig , vyf en fes duimen boog „ in drie of vier donkere leden verdeelt , daar op eenige witie bloempjes voortkomen , die baaft vergaan , en onder de zelven begint bet fteeltje dik te werden , en formeert een driekantige vrugt, y de manier als bet Empetrum aceto- fum, te weten een iangwerpig buisken , uit drie dikke vel» lekens of vlerken gemaakt , dog langwerpiger dan aan’t Em- petrum, van couleur uit den groenen en bruinen gemengt, bet verwelkte bloempje langen tyd boven op beboudende. Deze houwe fplyt ten laaften in drién , dog onder en boven aan malkander blyvende, en dan valt een klein zan- dig zaad daar uit , dat van Empetrum gelyk , blyvende noch drie bloote draadjes tuffen de riempjes flaan. De wortel is gering, van weinige dikke en witte va: zelingen gemaakt , flappelyk in de aarden boudende , want bet alle tyd op een loffe en vogtige grond ftaat. Naam. In 't Latyn Folium petolatum ` oa" Maleits Daun petola; wegens de gelykeniffe met een koftelyk zy- dekleedje Petola genaamt , 't welk met veelderlei verwen ` gefebildert is. Plaats. Het werd zelden gevonden , zoo dat het ook de meefte Inlanders onbekent is. Altyd op booge en afgelege bergen, daar bet van booge bomen /chaduwagtig, dog wat ydel is, onder dewelke de grond wat vogtig is. Ik hebbe veel moeiten gedaan om bet in de tuinen te verplanten, daar 't wel een tyd lang gegroeit beeft , maar telkens zonder zaad uitgegaan, ‘Beter gelukt bet de Amboinefen , die bet zomtyds in bunne bergtuinen verplanten. j M3 Gebruik, ar HERBARIIAMBOINENSIS -Liber X. Caput LXIV: Ufus ejus nullus huc usque innotuit, ita ut tantum- Gebruik. Daar van is nog niets bekent , zoo dat bet modo tanquam aliquid rarum & elegans ex montibus alleenlyk tot een rariteit van de bergen afgebragt , enver- deferatur & oftendatur. Ob fingulares foliorum lineas toont werd. Ikbeb't«vegens de aardige liniamenten der bla. id penicillo feu penna delineare non potui, unde ip- deren, met de pen of penceel niet konnen uitbeelden , dier- fam plantam adglutinavi papyro , quum ficca fatis halven ik't gebeele plantje albier geplakt bebbe op een papier , conftanter fuum fervat colorem. te meer, alzoo het gedroogde zyne couleuren meeft beboudts Finis Libri Decimi. Einde van het Tiende Boek, HERBARII AMBOINENSIS LIBER UNDECIMUS, Agens de reliquis herbis Jilvebiribs, | CAPUT PRIMUM. Angrecum feriptum. Bongaboki. Angrec krinfing. Tunc nobiléem deféribemus herbarum filveftrium Aj familiám, que eo fefe diftinguit , quod femper “in alto habitet, ih aliis nempe arboribus , ac fpernit:humile folum, uti & plerumque nobiles arce & caftella i altis exftruéta funt locis, ita út alium ac fublimen crefcendi habeant modum ac: formam , uti & nobilitas modernis fefe diftinguit, & fuperbis veftimentis. Tertiani vero addunt rationem Moluc+ cenfes principifle, quod nempé recufent flores fuos eri ab alio, quam a nobili matrona vel virgine, In “hac autem nobilitàte, aque ac inter homines; «etiam tales reperiuntur, que in rufticos degenerant, & in terra crefcünt , queque peculiarem videntur confti- tuere genus. “Unde € cunéta Angraca in binas: diftin- guere me oportet claffes.- « … or NGS Primo in nobilem ; ous fola in arboribus: erefcit ; & fécundo in rufticam, qu ex terra provenit; cun- €t$ vero adfines funt ifti herbe ,. que in Herbariis Helleborine &Calceolus: marie vocatur , & in-tot-diftine itür fpecies, ut omnes defcribere nequeam: Nobi» em tamen familiam fub duodecim comprehendi fub- fequentibus fpeciebus ;-quarum primam .& pulcherri- mam, Ángracum fcriptum hoc in capite defcribam. ` Angraecum fitus mira eft herba, more. Filicum arboribus incteíc corticibus, multosque erigit albos apices inftar coni, fed non pungentes. ren Ex hifce primo progerminant quedam es ^ planiufcule & coniformes burfe , transverfaliter in articulos diftinctz , per longitudinem profunde ful- cate feu ftriatz , fubltantiz herbacez & mucofe, ex his fefe explicant triá quatuorve longa & angufta fo- lia, fefe complectentia, illis Hellebori albi, feu Hyris fimilia, crafla, firma, inferius angufta, fenfim dila- tata, ultra pedem longa, tres lata digitos, tribus ner- vis per medium diftinéta, qui non multum protube- rant, fed medius ad internam partem Deum format: prope hanc burfam e radice alter excrefcit. caulis, ro- tundus, ac foliis deftitutus , quatuor & quinque pedes longus, fuperius parum incurvus, e quo flores regu- lari modo fupra fefe invicem crefeunt more Hyacin- "thorum; quivis autem peculiari infidet incurvo De: dunculo, UM Atque hi flores peculiarem obtinent formam, illis E accedentes, magnitudine floris Narciffi, «com- pofiti ex quinque exterioribus petalis, inferius angu- ftatis, fuperius latis, quibusdam flavis, aliis ex flavo virentibus, hifce infcripte funt ample guttz & Cha- rafteres, ac Hebraeorum effent litere, fed non di- ftin&z, funtque ex rubro colore fufce y in uno flore diverfe quam in altero. In medio aliud locatur concavum petalum compli- catum inftar crateris, coloris pallidioris, fufcis feu purpureis lineis ftriatum , in hujus cavitate craffum. erigitur piftillum lato germine ornatum, ceterum flos eft inodorus, 3 Primo 9$ AMBOINSCH KRUID-BOEK, „ELFDE BOEK, . Handelende van de overice of ref rie ct j sdb wilde Keio: ST 1 „EERSTE HOOFDSTUK. | o Bet gefebreeven Angrek, U zullen wy befcbryven den Adel onder de wilde kruiden , dewelke zy daar in uitbeelden , dat ze altyd in de boogte op andere bomen, en nooit om laag op de aarden willen wonen, gelyk men gemeenelyk de Adelyke Siooten en Burgten op de boogten ziet gebouwt , zoodat ze een vreemde manier van waffen en gedaante beb- ben, gelyk den Adel met modieufe kleederen pronkt. Dederde reden zetten de Moluxfe- Prince[[en daar by ; dat ze de bloemeñ van niemand willen gedragen' bebben don door Fufrouwen van flaat. Onder dezen Adel vindt men eg- der ook zoodanige gelyk onder de menfchen , die in Boeren veranderen , en op de aarde waffen , die een byzonder ge- flagi fcbynen te maken. Wesbalven ik ook al de Angreks in twee.boofdzoorten verdeelen: moet, -aros i ole JIn ^t Adelyke , °t welk alleen op bomen waft , en ten tweeden het Boerze, "7 avelkuit de aarden /pruit , alle zjn ze uit de maag {chap van dat kruid , 't-welk in de Kruid- boeken Helleborine em Calceolus marie genoemt werd, en in. zoo veelezoortenverdeelt , dat ik ze op verre na niet al zal kunnen befebryven. . Ik-beb egter bet. Adelyke geflagte onder de volgende twaalf zoorten begreepen, waar van ik de cerfte en feboonfte Angrecum fcriptum in dit Hoofde fuk befchryven zal. ` Angrecum fcriptum , dat is een zeltzame plante, in maniere als Maare-takken op de bomen waflende , op wiens dikfte takken , en mee[L by derzelver oor/prong, of uit de okjelen bet voort komt „ met. ontelbare taaye, en witte va- zelingen, zig op derfelver fcborfJe vaft makende, en beeft veele Lan [pitzen over eind flaan als een Egel, dog niet fieekelig. " Pe Hier uit komen eérftelyk woort eenige groote ; wat plat: te, en keegelformige beurzen over dwers in leden verdeelt, en dan in de lengte diep gevoorent of geftreept , binnen wan een kruidagtige en flymerige fubflantie, bier uit /prui- ten drie of vier lange en fmalle bladeren , malkanderen omvattende, die van witte Helleborus , of van Hyris gelyk, dik, Daf, agter /mal, allengskens breeder, ruim een voet lang , drie vingeren breed , met drie zenuwen in de lengte doortogen , die niet zeer uitbuilen , maar de mid- deljte maakt aan de binnenzyde een geut, bezyden deze beurze komt uit de wortel een anderen feel , rond , en zonder bladeren, vier en vyf voeten lang, boven wat ge= kromt, daar aan de bloemen gefchikt boven malkanderen waffen, op de manier gelyk de Hyacintben, leder op cen byzonder kromvoets fteeltje. `: Deze bloemen. zyn nu weder van een byzonder fatzoen , en willen na die van Satyrium aarden, in de grootte van een narciffe, gemaakt van vyf buitenfte blaadjes, agter final, vooren breed , zommige geel, zommige geel groen , bier op ziet men breede droppelen en karatteren y als of bet Hebreeuwfe letteren waren, dog mier kennelyks en alle bruin-rood, ook in de eene bloeme verfchillende van de andere. In de midden ftaat een ander bol blaadje, t'zamen gebo= gen als een bekertje, ligter van couleur, met bruine of peerfe linien geftreept , im dezes bolligbeid ziet men nog een dik pilaartje , met een breed boofdeke , en voorts is ze zonder reuk. D 96 HERBARIIAMBOINENSIS Primo progerminans flos interne ex viridi flavefcit, ipfiusque characteres obfcure fufci funt, fed. fenfim penitus luteus eft, ae charäfteres rubri, dit viget etiam in abruptis caulibus, qui in camera locati per octo dies flores vegetos fervant, uno poft alium fefé aperiente.. Tandem ineipiunt marceícere, fed non decidunt, ipforumque pedunculi craffefcunt & ven- tricofi funt, fructum formantes , qui tenerum refert Blimbingum, vel hexagonam craffam filiquam , cujus ore protuberantia gerunt dorfa, quorum tria majora fulcata funt, ac furfum bifida, tria alia humiliora funt nee fuleata: Quinque pollices longus eft hic MEN, fesqui craffüs , fuperius latifimus,. emarcidum fufti- nens florem ; inferius autém acütioreft, cortex hujus exterior viridis eft , craffus , & herbaceus , interna pars repleta eft farina flava & villofa, m Maturi obícuri cinerei funt,.ac facile in fex. dehi: fcunt partes, ita tamen; ut dorfa fupetius & inferius cohzreant inftar corone Cefaree, tumque flava deci- dit farina, que per ventum diffipatur , án vero in hac vis feminalis lateat , & in alias per ventum pro- jecta arbores progerminet, ignotum eft. Burfa , cui folia infident, uti dictum eft, interne herbacea eft, f vero, folia deciderint , craflefcit ma- is, ac tandem ficca.eft, ejusque fubftantia interna ungofa & fibrola eft, in qua nidulantur plerumique formicg. ` uedam hujus obfervantur-varietates , que tamen nor fatis: differunt , ut peculiarem conftituant fpe- ciem, \primo enim plante, que Mangiis vel fimilibus increfcunt arboribus, corticem fuccofum habentibus, majora gerunt folia precedenti ,- viginti feptem.& otto nempe pollices longa, ultra palmam lata, nullum alium notabilem gerentia nervum longitudinalem , -pili medium, loco trium ; quibus precedens-gaudet , referuntque, tenera folia Toxicarie feu Ypo. | ` Quodam tempore caulem habui floriferum , quatuor cum dimidio pedes longum, vario modo flexum, cu- jus quinquaginta duo flores uno tempore aperti erant. Charaéteres iis inferipti non'itá referebant Hebreo: rum, quam antiquiorum Latinorum majores literas, quidam etiam Samaritanorum literas, ex quibus no- mina etiam quzdam componi poterant ; fi petala ques dam ex floribus:defumpta in ordine Jocabantur. "©. Ramus Mange , cui Angrecum fimilesque plante ncrefcunt, fi eas rite nutriat, nullos vel paucos pro: feret fruétus, quod ferendum eft elegantis fpettaculi gratia, : Alia hüjus varietas in Calappo obfervatur , quam multi pro peculiari habent fpecie, unde & diftinéte eam defcribäm. E latere Calappi vetuftioris excrefcit. Radix élevatam format glebam ex fübtilibus longis, fed non pungentibus conis formatam. Burfe funt uti in priore, fed glabre, nec articulate, excepto quod er longitudinem. parum fint coftatz. Folia breviora unt, latiora, & craffiora, fineullis nervis, excepto medio canali, a tredecim ad fexdecim pollices longa, uatuor lata, & ex teneris exerefcunt burfis. ` Caulis orifer peculiari éxcrefcit loco, quinque & quinque cum dimidio pedes longus , minimum digitum craffus, rotundus, firmus, ac fere lignofus. Bine fuperiores tertie partes floribus ornate funt, illis prioris haud diffimilés, ex quinque nempe flavo viridibus petalis conftantes, quorum unum femper introrfum flexum, ac quivis fere flos prope ortum finuofus eft, plerum- que furfum, aliquando ad latus. : . Hujus petala piéta fuñt craflis & fufcis chara&teri- bus, qui nullas peculiares formant figuras , plurimi enim maculas referunt, litere tamen A. I. O. in iis inveniri poffunt; In medio piftillum locatur pallidius exterioribus petalis, fufcis lineis longitudinalibus di- ftinétum , ac porro fine ullo odore. Fru&us fine dubio magne & angulofe funt filique, uti in priore. . Radicis congeries fere onus viri. elt. Novembri floret. Baleyenfes nullum peculiare hujus plante fciunt nomen, nec volunt habere pro Angrec krinfing , unde hanc interim vocavi Angree calappa , quum ad verti- cem talis arboris inventa fit, quidam eam vocant An- gree lida ob glabra & firma folia, que, magnam refe- runt linguam. ; e $ Nomen. Liber XI. Caput I. De cerfte opgaande bloem is van binnen geel-groen, en baare &aratteren donker-bruin y; maaf met er tyd werd zy regt geel, en baare karafteren rood, zy Hat lang-in baar weezen , ook aan de afgebrokene fleelen, waar aan men in een. kamer gezet, wel agt dagen bloemen kan bebben, de eenena de ander opengaande.: Kindelyk beginnen ze te flen- zen , dog zonder af te vallen, en bare voeten beginnen dik en buikagtig te werden, en formeeren de vrugt „ dewelke gelykt een jonge Blimbing, of een Jeskantige dikké bou- we, en de kanien bebben uitbuilende ruggens, waar van de drie grogtere gevoorent zyn, en na vooren toe in tween zig fplyten , de drie ondere ayn laager , en nict gevoorent. Zy is vyf duimen lang , anderbalvé dik, vooren "t breedft, met de verwelkte bloeme boven op, agter wat fpitzer , bui- tenis een groene , dik en kruidagtige fchor(Je , bet binnen- fie is uitgevuld met-een geel vlokagtig meel: ~man De rype werden donker-graauw,, fplyten Jet in fes dee- len open’, xbodanig dat de ruggens agter en Vooreh aan malkanderen blyven bangen als een Keizer-kroon , en als dan quit bet geele meeft uiten verfinifimet de wind, maar of bet een zaadkragt in zig bebbe , en op andere bomen door den wind vervoert, zig Verplante ; is neg onbekent. De beurze , daar de bladeren op fiaan, is, als gezegt , van binnen kruidagtig , maar als de bladeren af gevallen zyn, 200 werden ze dikker, en ten laatften droog ,| beb- bende van binnen een vooze en draadige fubfrantie , daat dan de mieren gemeenelyk in neftelen. Së eme? , Men heeft eenige veranderingen van bet bovenftaande, dewelke niet genoeg zyn, om een byzondere 200rte te ma- ken. Want voor eerft bebben de planten, dewelke op Man- gas of diergelyke bomen ftaan , die een fappige Jcborffe beb- ben ,. grootere bladeren dan de hovenftaande , te weten Jegen. en agtentwintig duimen lang , en rúim een band breed , met geen ander kennelyke zenuwe in de lengte, dan de middelfte, in plaats van drie, die het bovengenoemde beeft, en gelyken de jonge bladeren van de Jpatwortel, . - Ik beb-op.cen tyd-een bloemdragenden feel gebad „ vam vyfdebalve voeten lang , Ce et? bogtet, Waar aa tweeen vyftig bloemen op regen (ad geopend ftonden.. De karatteren-daar op flaande , gelyken zoo wel,niet.na "& Hebreeusbfe , als na de oude Latynfe Kapitalen , ep 200= mige ook. na: Samaritaan/che letters „ waar wit, men, wel eenige naamen-konde fabriceeren,: als men bier en daar een blad van een bloem genomen , en in ordre gelegt. hadde. De tak van een Mangans-boom , waar op Angreck em Segre kruiden geplant oan , 200 by. dezelve „welk voed , zal by geene of weinige vrugten dragen , "t welk men zig dan getrooften moet,omeen fraai fpeftacul te bebben.. Nog een verandering beeft men op den Kalappus-booms *t welk veele voor een byzondere zoorte bouden , avesbalver ik ze ook uitvoerlyk befchryven zal. Zy groeit ter zydem aan de oude Kalappus-bomen , de wortel maakt een beuvel of grootenklomp van fyne, lange , dog niet fteekelyke fpit= aen. De beurzen zyn gelyk aan ’t voorgaande, dog glad, zonder afzetzels of leden, bebalven in de ne een Wei- nig geribt. De bladeren zyn wat korter , breeder, em dikker , zonder eenige zenuwen , bebalven de middelgeut s van dertien tot festien duimen lang , vier breed, en komers op de jonge beurze voort. Den bioemfteel komt byzonder. voort, vyf en fesdebalve voeten lang , een pinkdik, rond x Dy, en febier boutagtig. De twee bovenfte derde deelen zyn met bloemen bezet, die van bet voorgaande niet onge- lyk, te weten van vyf geel-groene bladeren gemaakt , waar van bet eene altyd binnewaarts gebogen ftaat , en fchier ieder bloem beeft by baar oorfprong een bogtje, meeft op- waarts , zommige ter zyden. lo - Deze blaadjes zyn gefchildert met grove en brüine ka- raü&eren , waar uit men geen zonderlinge figuren kan maken , want de mee[le na plekken gelyken , egter kan men A. F. O, daar in vinden. In de midden ‚flaat een kelkje, wat bleeker dan de buitenfte bladeren , met bruine, linien in de lengte geteekent , voorts zonder reuk, © De vrugten zyn buiten twyfel groote en kantige bour wen, gelyk aan bet voorgaande, Den klomp van de wor-. tel verfirekt ten naaften by een dragt voor een man. ZJ bloeit in November. De Balyers bebben geen byzondere naam daar toe, € willen bet egter voor geen Angrec kringfing erkennen » avesbalven ik bet by provifie Angrec calappa genoemt beb, dewyl’t by de kruin van zulken boom, gevonden is, zom- mige noemen 't Angrec lida, wegens de gladde en flyve bladeren , dewelke na een groote tong gelijken. Naam XI. Boek. I. Hoofdft. Molucca; Malaice Angrek , feu Bonga boki , & Bonga pu- tri; Ternatice Saja baki, h, e. Flos principiffe ob ra- tionem fupra datam. Alii id vocant Saja ngawa & Ngawan. Baleyice Angrec kring fing, quum flos pi- étus fit inftar veitimenti Kring fing dicti. Javanis omnes hi flores dicuntur Rangrec; Portu- galli illos vocant Fulda alacra, feu Fulba lacre, licet hzc proprie peculiaris fit fpecies Java crefcens, & Mofcum olens, ac fic denominata a fimilitudine Scor- pionis, quem florem cauda fua refert. Maláienfes quidam cun&a Angreca vocant Api api, inque ea verfantur fententia y “EX femine feu fimo quarundam avium oriri, pr&fertim avicule Cacopit, que Reguli fpecies eft, quod tamen non vero con- venit, quum hec non multum frequentat Mangia, fed potiffimum in ipfa regione in fruticibus verfatur floriferis, quorum fuccum feu roremexfugit, nomen tamen habet, fimo ferere qualibet Vifca. Locus. Nullibi crefcit, nifi in craffis arborum ramis, tam in filvis, quam in montibus, uti in Canariis, in variis Mangiis litoreis, notumque eft.in cunétis hifce Orientalibus infulis, fique leniter cum radiculis fuis tollatur, circa ædes transplantari poteft in Mangis, quum primum quoddam cznum fupra ramos inlini- tur, atque funiculo his inligatur, quotannis tum ibi faos profert flores, licet non tam elegantes lutei fint coloris, quam qui in filvis crefcunt. Sepius etiam tentavi hoc in horto & folo plantare, übi nil nifi folia dabat , fed nunquam mihi flores in confpeétum venere, licet per ed vii ibi vigeret an- nos, dein autem cafu inveni in filva femi putridum lignum, cui increverat, quod domum duxi, ac pro- funde in terra id depofui , ubi Angrecum vigebat & florebat, quum vero iftud lignum periret, etiam in- teriit Angrecum. + ~ Reftat adhuc inquirere, an coli poffit, fi totus am» putetur viridis ramus , & transverfaliter in terra fe- peliatur. Alioquin nobis fufficiat, naturam permit- tere hoe elegans fpectaculum crefcere in vicinis Man- gis. s ..Quo.modo jam hzc planta fponte in arboribus pro- L. veniat, haud facile determinari poteft , vanum enim : eft credere, ex fordibus torticum crefcere uti Mus- cus , multeque Filicum fpecies, tum enim in diver- fis arboribus differentem haberent formam , nec etiam tam facile transplantari poflenc, quum vero obferve- tur ipfis tanquam inpofita effe, imo in glabris & pla- nis corticibus, uti in Canariis, hinc vero magis ad- cedit, aut per ventum e proprio femine, aut per aves feri, praefertim Varingas, ac quasvis Vifei fpecies. Hallucinari quis poffet , veram vim feminalem latere in granulis mágnitudinem feminis Catjang habentibus, quz aliquando in flava ifta farina fructuum detegun- majora, in fructibus variarum Varingarum etiam ifta- rum femina cenfentur. come Uus. Flores non nifi oculorum obleétamento infer- viunt, fi cum toto caule abfcindantur , atque per ali- quot dies in camera deponantur, non in aqua fed in terrz gleba, hzc enim planta in aqua depofita ingra- tum fundit odorem, inftar fordide aque , vel inftar . plurimarum Orchidum fpecierum , quarum odorem etiam recens ejus fuccus fpirat, In Ternata matrone, ac praefertim uxores , forores, & filie regum (que omnes Malaice Putri, ac Moluccis Boki vocantur) fibi. adeo hos vindicant flores, ut vulgaris mulier , multo minus ferva illos dedecorarent, fi florem hunc filvis peti jubent , quos capillis innectunt, -dicentes naturam ipfam demonftrare hofce flores non conve- nire hominibus vilioris conditionis, quum nullibi nifi in altis crefcant locis, unde & diéta nomina fortita eft hec planta. Si quis Paronychia laboret , fumat herbaceam bur- fule medullam cum pauxillo Curcumz in aqua falfa contritam, ipfique inponat, tum ulcus cito mature- feet, licet & aliquando refolvatur , fi nondum fixa | illa fit. Hom. FT. Burfæ AMBOINSCH KRUIDBOEK. Nomen. Latine Angrecum fcriptum, & Helleborine ` tur, licet aquofa penitus fint. Similia granula, fed: >, capiti fao inponerent , unde hos flores pro fe folis ex : 97 Naam. Zn ’t Latyn Angrecum fcriptum . en Helle- borine Mollucca; i» ' Maleits Angrek of Bonga Boki en Bonga putri ; op Ternaten Saja baki 3 dat 15 Flos prineipifle, om reden als boven. Anderen noemen "t Saja ngawa en Ngawen ; in’t Baleits Angrec kringling; om dat de bloeme gejchildert 15 als zeker kleedje genaamt Kringfing. In 't Javaans bieten alle deze bloemen Rangrec; ae Portugee/en noemen ze Fulha alacra of Fulha lacre, Hoewel dit eigentlyk een byzondere zoort is op Fava, na Muscus ruikende , en aldus genvemt na de gelykeniffe van een Scorpiven, dien de bloem met baren fleert verbeeld. Zommige Malyers noemen ook alle Angrecs Api api, en zyn mede in dat gevoelen y dat ze wt het zaad, of. te denafgang eeniger Vogelen oorfprongelyk zyn, inzon- derbeid befchuldigen ze bet Vogeltje Cacopit daar mede, zynde een flag van Regulus , * welk niet waarfchynlyk is , dewyl bet zelve Vogeltje zig niet veel opbout op de Mangi Mangi-bomen , maar landwaarts in op ftruiken s die bloerhen dragen , welkers fap of douw bet uitzuigt s egter moet bet den naam dragen, dat bet met xyn afgang alle mijtels of maare-takken zaaje. Plaats. Zy waft nergens, dan op dikke takken der bomen in "t wild zoo op bergen, gelyk op Kanary-bomen als op firand op veelderlei Mangi Mangi-bomen , en is bekent in alle deze Ooflerze Eilanden, als men xe zoetjes met al baar worteltjes afligt , zoo kan men ze omtrent de buizen op een Mangas-boom verplanten , als men eerft een wei- nig flik op de takken fmeert , en dan met een touwtje daar opbindt, daarzejaarlyks baare bloemen geeft , boewel ze dus zoo mooi-geel niet zyn , als die in't wildzyn evaffende. JR beb "t ook meermaal geprobeerd in den tuin en grond te planten, daar ze niet dan bladeren voortbragten, maar nooit beeft bet my gelukken willen, dat de bloeme woor den dag kwam , boewel ze jaren lang over flonden , daar na vindende een balf verrotten blok in "t bo/ch , daar op ze gegroeit was, beb ik den zelven naar Luis gebragt, en diep in de aarde gezet „ daar bet Anerek wel groeide en bloeide , maar als bet blok begonde heel te vervallen, zoo ging bet ook uit, efteert nu nog te onderzoeken , of men 't onderhouden kan , als men een gebeele groene tak afkapte „ en dezelve * dwers in de aarde begraafde. Anders moeten wy ons ver- genoegen laten, dat de natuur ons dit fchoon Jpe&acul op onze nabuurige Mangas-bomen vergunt te voeden, Hoe nu deze planien in "t wild op de bomen komen , en is niet ligt te raden. Immers bet is ydel te geloven, dat ze vit de vuiligheid der Jcbor/Jen groeien, gelyk Mos of andere Vaaren mi à , Want dan zouden ze op gants ver/chil- lende bomen ook verfcheide gedaante bebben , en men zou- de ze ook zoo, niet verplanten konnen , maar vermits men ziet, dat ze als daar op gezet zyn, zelfs op gladde en effe- - ne femen gelyk de Kanary-bomen bebben, zoo is bet - 4vaar/cbynlyker , dat ze of door den wind met. baar eigen zaad, of door de vogelen gezanit worden , inzonderbeid de Waringa-bomen , en alderbande zoorten van Viscum. Men zoude mogen giffen, dat de regte zuadkragt fteekt` in eenige korrels in de grootte van Catjang , dewelke men zomtyds in. bet voornoemde geele meel der urugten windt , „hoewel ze vry wat wateragtig zyn, — Diergelyke: korrels,- grooter dan de andere, in de vrugten van verfcbeide Wa- ringas boudt men insgelyks voor zaadkorrels, Gebruik. De blveme dient tot miets dan plaizier voor de oogen , «ls men ze met den gebcelen fteel afynydt , en eenigesdagen in cen kamer fielt, niet ín water , maar bloot op een klomp aarde, want dit gewas in water komende, geeft cen vuilen reuk Van zig gelyk fpoelwater , of gelyk de meefle zoorte van Orchis, waar na cok bet verfche fap ruikt.. In Ternaten eigenen baar de groote Vrouwen , inzonderbeid de buisvrouwen , zu[lers , en dogters van kunne Kóningen (die men alle in °t Maleits Putri, in 't Moluks Boki noemt) zoodanig deze bloemen toe, dat ze een vrouw van flegten fiaat , laat fiaan een Slavinne, wel grooten affront zouden aandoen , als ze deze bloem op baar hoofd droegen. Daarom laten ze aie alleen voor baar uit den bos halen, om in °t baair te dragen, reden gevende, dat de natuur zelfs aanwyfl, dat deze bloemen voor geen lieden van geringen Saat pafje, om dat ze nieu- wers dan op booge plaatzen voortkomt , waar van ze ook de woorfchreeve namen beeft, Als iemand bet nagelfweeren bekomt , die zal bet kruid. agiige merg van de keurze nemen , met een Weinig Cur- cuma, en zout water wryven , en daar over binden, zoo zal bet gezweer zig tot een baaflig rypen fcbikken , boewel bet cok zomtyds verdwynt, als bet nog niet gezet is, e 98 Burfz magni Agreci decorticate fi funt , ipfarum- que interna medulla contrita , & cum pauxillo Zin- giberis mixta, & abdomini inlinita, primo paucum excitat pruritum, fed haud diu poft vermes enecat , ac fimul omnes malignos ex inteítinis expellit humo- res, immo lienem induratum feu Tebatu refolvit , eadem tumentibus inponitur pedibus, ut cedema ex- trahatur. S Bulborum medulla ore mafticata, ita ut fuccus pro- fluat, quo os conluitur contra Aphthas, quod prodeft, quum hic fuccus fit fatuus , ac fummopere refrigerans. Amboinenfes norunt arcanum fed fuperftitiofum , componentes ex flava fruétus farina Philtrum , ac di- cunt mulierem profequi amore talem, a quo hanc farinam cum cibo vel potu accepit. Caeterum in cibo etiam exhibetur ad Siea fiftendam , eft- que penitus infipida. Helleborinem Moluccam vocavi, quum maxime con- veniat cum Helleborine recentiorum, quam Clufius de- feribit libr. 2. rar. pl. Cap. 63. & ab aliis Calceolus Marie vocatur, qui defcribitur a Dodoneo libr. 8. Cap. 22, qui-ex Gesneri fententia multum conveniret cum Cosmofandalo. Paufanie , & Chiliodynami antiquorum , Angrecum faltem noftrum quadrat forma foliorum & florum, fed noh modo crefcendi. Examina, an etiam adcedat Flori Tigridis, qui eft flos Indiæ Occi- dentalis, quem Dodoneus defcribit in Adpendice La- tino Cap. 32. Hieronymus Tragus putat, Orchides & Satyria oriri ex femine turdorum & merularum , quarum fimus ali- quando reperitur.in agris & pratis, quum hz aves vere coëunt. . Atbanajius Kircherus in fuo mundo fubterraneo Libr. . 19. Sed. I. Cap. 9. judicat, cuncta Satyria ortum ducere vel ex putridis quorundam animalium cada- veribus, in quibus vis quedam feminalis latet , vel ex ipfis animalium feminibus, quz in montibus vel pra- “tis coëunt, atque pro ejus argumento dicit in Saty- riorum floribus detegi fpeciem iftius animalis , ex . cujus femine in terra putrefacto hoc Satyrium excre- vit, vel iftius infedi, quod plerumque ex cadavere cujusdam animalis prodit. ud fine ratione hoc credi poffet de noftro An- greco, quod Satyrio maxime adfine eft, ortum nem- pe fuum ducere ex femine Palumbis, quz magra co- pia frequentat Mangia & Canaria. Concludere etiam quis poffet, Coagulum Plinii, & Orobanchem Gesneri adfines effe herbas noftro 4ngraco, e A Foanne Baubino Libr. 7. Cap. 3. Viscum Indicum quoque defcribitur, quod puto fpeciem itidem effe Angreci. Tabula Quadragefima Jecunda Angrecum exhibet fcriptum , caudici Calappi incretum , nbi. Litt. A. florem inapertum. B. Florem ad latus con[picien- dum. C. Plorem planum naturali magnitudine offert. D. Fru&us e(t. E. Hujus plante radix eft firmiter Calappo in- , creta, OBSERVA TIO. Angrecum hoc convenit cum Ansjeli Maravara H. Malab. part. 12. Tab 1.:quod Orchis abortiva, aizoides, Malaba- rienfis, flore odoratiffimo variegato, intus aviculam repre- fentante a Commel. in notis & Fl. Malab. pag. 49. voca- ‚tur. Huc & fpe&at Vifcum, Delphinii flore albo, guttato minus , radice fibrofa, Sloan, Cat. pl. Fam. paz. 120, & Hift. vol. Tab. 148. fig. 2. FORE Mito PE CAPUT HERBARII AMBOINENSIS Liber X. Caput 1, De beurzen van bet groot Angrec gefcbilt , en bet bin. nenfte merg klein gewreeven met een weinig Gember ge~ mengt, en op den buik gefmeert , maakt in ’teerft een wei- nig jeuken, dog niet lang, daar na dood bet de wormen , en dryft met een alie kwaade bumeuren uit de darmen, ja zelfs doet bet een gezwolle Milt of "Yehatu /melten, bet zelffbe wert ook op de gef wolle beenen gebonden, om de zugt wit te trekken. Het merg uit de bollen in de mond gekaauwt , zoo dat er bet fap uit komt, en daar mede den mond gefpoelt , verdryft ` de fpruw, want "tis laf, en verkoelt zeer. De Amboinefen hebben een fecreet , dog fuperftitieus konft/tukje, van bet geele meel uit de vrugt om een Phils trumdaar van te maken, zeggende dat een vroww die gees ne moet na loopen , van dewelke ze dit meel in de hof drank gekreegen beeft. Anders wert bet ook in de koft ingegeven, om de roode loop te floppen , en bet is gants zonder fmaak. .. Ik beb bet Helleborine Molucca genaamt , om dat bet meeft overeen komi met de Helleborine recentiorum, die Clufius befcbryft Lib. 2. rar. Plant. Cap. 63. en an- ders Calceolus Marie genaamt werd , be/cbreeven by Dodonzus Lib. 6. Cap. 22. dewelke na Gesneri mee- ning wel over een komen zoude, met dat Cosmofanda- los van Paufanias , en bet Chiliodynamis der ouden, immers ons Angrec komt met °t zelve over een in gedaante der bladeren , en bloemen , maar niet in gedaante van was- dom. Bezie ook, of het eenige over een komft beeft met de Flos tigridis, een Wejt-Indiefe bloem, dewelke Dodon. befchryft in zyn Latyn/en Appendix cap. 32. Hieronymus Tragus is van gevoelen, dat de Orchides en Satyria baaren oorfprong bebben uit bet zaad van Lys» ters , en Meerle , welkers uitaverpzel men zomtyds vindt in de Beemden en Weilanden , als deze Vogels in de Lente zig paaren. i Athanafius Kircherus in fuo mundo Subterraneo Lib, 12. Sect. 1. Cap. 9. oordeelt , dat alle Satyria baaren oorfpronk bebben , of uit verrotte lichamen van pai e ‚Dieren, daar in nog eenige zaad-kragt fieekt , of van zaden zelfs der Dieren, die op de Bergen of in de Weilan- den fpeelen , en dat men tot bewys bier van op de bloemen qan deze Satyria vinden zal de gedaante , of van dat beeft , uit wiens zaad in de aarde verrot zynde , dat Satyrium ge/prooten is, of van dat infestum, "t welk ordinaris uit een dood aas van eenig Beeft groeit. „ Niet zonder reden zoude men dit mogen gevoelen van ons Angrek , "£ welk met bet Satyrium groote maag fchap beeft , dat het zyn oor/prong bebbe, van `t zaad der wilde Duiven, dewelke zig met meenigte op bouden op de Mangi mangi „en Kanari-bomen. Men zoude ook mogen giffen s dat bet Coagulum Plinii, en de Orobanche Gesneri ver- maag fcbapte kruiden te zjn met ons Angrec. By Joh. Bauhinus Lib. 7. Cap. 3. werd een Viscum Indicum befchreeven, "t welk ik mede giffe een zoorte van Angrec te zyn. Es xi De twee en Veertig fte Plaat ` Vertoont de Zefcbreeve ofte bonte Angrec, gegroeit op de ftruik van een Calappus-boom, alwaar lett. A. de knop van een ongeopende bloem. B de bloem open, en van ter 3yde, aan te zien, C. de bloem open van vooren in haar Led he grootte vertoont. D. is de Vrugt. E, de Wortel van dit gewas, aan de Calappus-boom valtgegrocit.. EN “AANMERKING. Dit Angrec komt overeen met het Ansjeli Maravara van de A. Malab. part. 12. Tab. 1. het geen de ontaarde, fappige , Ma- labaarfche Orchis, meteen zeer riekende en bonte bloem, van binnen een vogeltje verbeeldende, genaamt weit van Commel. in de noote, als mede in de FJ. Malab. pag. 49. Hier toe behoort mede het Vifcum, met een witte gevlakte bloem , als: van de Ridderfpooren, met een vezelige wor- tel van Sloan. Cat. pl. Fam. pag. 120. en de Diir, vol, I. Tab. 148. fig. 2. TWEE $ ELI | lc x ) by N 1 ie, A XI. Bork, II. Hofdf. AMBOINSCH KRUIDBOEK. 9 CAPUT SECUNDUM. Angrecum album duplex. Angrec poeti. & minor, utreque a precedenti quoad flores 2 maxime differentes. Primo. Angrecum album majus , convolvulacea fere planta eft, primo enim multis & longis radicibus fefe circumvolvit circa arborum truncos , tanquam chor- dule effent, que exterius fordide albent, interne virent & lento nervo gaudent, fub planta intricatam formantes congeriem , que aliquando laxe dependet, & tam incompta eft quam in ulla planta, folia fafciculata tria quatuorve fimul proveniunt fine burfis , excepto quod inferior caulis parum ventricofus fit & ftriatus. Exterius feu maximum folium duodecim ac fex- decim pollices longum eft, tres Quatuorve digitos la- tum, craflum, ac firmum, ac fere nervis deftitutum, S & tertia Angreci fpecies eft alba major excepto quod in medio fulcatum fit, fuperius rotun- de definens , fique adcurate adtendatur, fuperior apex femper bifidus eít, cujus unus angulus longior eft, qui character eft cunctorum Angrecorum, fed in pri- ma fpecie non adeo notabilis quam in cunctis fubfe: quentibus, ubi clarior eft. Ex intricata radicum con- erie juxta folia peculiaris excrefcit caulis, obfcure fufcis lineis notatus, craffitie penne , rotundus, ligno- fus, ac foliis deftitutus, fuperius in quosdam laterales ramulos fefe dividehs, qui in amplos articulos diftinéti funt, & in quorum fumma parte flores progerminant , multo rariores numero , & majores quam in prima fpe- cie, peculiarem quoque babent formam , quz difficilis defcriptu & difficilior delineatu eft, ac viciffim fupra fefe invicem locantur, quivis peculiari alba bafi. ` Compofitus autem hic flos eft ex quinque extefiori- bus petalis, flaccidis, & penitus albis, quorum bina lateralia maxima funt,- intra hec altera confpicitur congeries trium minorum petalorum itidem alborum, formam habentes cochlez feu calceoli, bina enim inferiora convoluta funt in circulo. Supremum petalum paulo magis fefe elevat, & ad . oras binas longas gerit barbas inftar myftacum inflexas. in centro hujus circuli alterum craffum adparet peta- lum, ge iftillum eft bifidum, ex luteo & purpu- reo colore Ce fic quoque’ circulus ifte non direéte in centro locatur floris , fed ad unam inclinat partem , in ipfo autem floris centro album locatur germen, ex quo circulus oritur, in ¿llo bina flava inveniuntur grana femen mentientia. + Lutea ifta granula per album iftud germen transpa- rent & binos referunt oculos, ac caput reprefen- tant, Cicade , flos porro inodorus eft. Fru&tus eft ex rotundo ftriata filiqua , ultra tres pol- lices longa, ac digitum craffa, fex protuberantibus coftis donata, in quibusdam vero.plantis hi fructus magis trigoni funt quam hexagoni, & in tres quoque dehifcunt partes, quarum quevis pollicem lata eft, prope apicem connexa. Interna farina pallide flava eft, & decidit, fed filamentis lateralibus adherent granula quedam alba, que fi comprimantur, lym- pham emittunt. Octobri ac fubfequentibus confpiciun- tur menfibus; Hee fpecies varietatem quandam habet, cujus flos eandem quidem habet formam , interne albus , fed externe ex lete purpureo colore fplendens. Altera etiam dus eft varietas, cujus flos quinque extenfa ge- rit petala, quorum bina latéralia latiffima funt, alba penitus, excepto quod internum germen fit luteum. Nomen. Latine Angracum: album majus; Malaice ` Angrec poeti befaar , & Bombo terbang ; Belgice Vlie- gende Duive; Baleyice Angrec colan , h. e. Mas, quum præcedens femina habetur, Amboinenfibus nul- lum huc usque obtinuit nomen, fed in Læhæa voca- tur Wanlecu. EI mo ; Lotus. In craffis itidem fed curtis crefcit arboribus, que rmuscó obduéte fimer, uti in Kinar & Mangis, Ss tanquam funis adfcendit , & e qüibus intricate ependit. Nullus ejus huc usque innotuit ufus. . Secundo. Angrecum album minus Caules quoque ge- Tit quatuor & quinque pedes longos, quorum multi ex una oriuntur radice, que mufcofa eft , & tanquam emplaftrum vetuftis incumbit arboribus , multisque fibrillis circa eas ne&itur. Cau- TWEEDE HOOFDSTUK, Het dubbelvoudige witte Angrek. . te, beftaande in groot en klein, beide van ’t voor- gaande in bloemen merkelyk verfebillende. I, Angrecum album majus is /chier bet zelfde ges was, want bet flingert vooreerft met veele en lange wor- telen, als chordelen rondom de flammen der bomen , buiten vuilwit, binnen groen , met een taaje zenùwe , onder de planten een verwerden klomp makende , die zomtyds los bangt, en zoo wild als ik aan geen andere plante ge- zien beb, de bladeren komen ook drie en vier in bosjes » malkander , zonder beurzen, bebalven den onder [len fteel, die wat buikagtig , en geftreept is. fl Het buitenjte of grootfte blad is twaalf en festien duimen lang , drie en vier vingeren breed , mede dik , en ftyf ; Jebier zonder zenuwen, bebalven in de midden gegeut , van vooren lopen ze rond toe, en als men’er nauw op let, zoo is de voor [le [pits altyd in tween gekloven , waar van deeene boek langer is, een kenteeken van alles Angreks. Aan de eerfte zoorte zoo kennelyk niet , maar aan alle de volgende klaar te zien, wit den verwerden klomp der wortelen bezy- den de bladeren komt ook eenbyzonderen fleel op, met donker- bruine linien gefpikkelt , in de dikte van cen febaft, rond; ` boutagtig , en mede ongeblad, die zig boven in eenige zy- detakken verdeelt , alle met wyde leden , aan wiens uiter {te de bloemen voortkomen , veel weiniger in’tgetal, engroo- ter dan aan de eerfte zoorte, zy bebben ook een vreemd fat- zoen, dat moeilyk te befchryven , en nog moeielyker af te teekenen is, zy flaan egter met beurten boven malkander 5 teder op een byzondere witte voet. D E tweede en derde zoorte van Së zyn de wits De bloem is gemaakt van vyf uitwendige bladeren , flap, en fpier-wit , waar vande twee ter zyden de groot[le zyn , binnen deze ziet men een andere vergadering van drie mede witte blaadjes , de gedaante van een Zeeboorn , of van een Schoenke eenigzints uitmakende , want de twee onderfte zyn t'zamen gebogen in een cirkel. Het bovenfte blaadje verbeft zig wat meer, en beeft aan zyn einden twee lange baarden, die gekruld ftaan als knevels. In de midden van deze cirkel ziet men een ander dik blaadje, als een pilaartje zig in twee boofdekens ver- delende , met geel en purper gefcbildert , zoo Boot ook den cirkel niet regt in de midden van de bloem, maar belt na de eene zyde , regt in de midden van de bloem fiaat een wit bewvelke, waar uit den cirkel ont/pringt , in "t zelve windt men twee geele korrels, als of bet zaad wilde zyn. — Deze geele korrels fchynen door dat witte beuvelije als twee oogen, en verbeelden bet boofd van een Sprinkbaan ; voorts is ze zonder reuk, ` De vrugt is een wit den ronden gefbreepte bouwen, ruim drie duimen lang , en een vinger dik, met fes uitfteekende ribben, dog aan zonimige werden deze vrugten meer drie- kantig, dan feskantig , en fplyten ook in geen ieder een duim breed , by de fpits aan malkanderen ban gende. Het binnenfte meel is bleek-geel , en alt daar "it, maar aan de xydedraden blyven eenige witte korrels bangen , en als men ze drukt , komt "er water uit. Men windt ze in Oétober en de volgende maanden, Deze zoorte heeft nog een verandering , daâr de bloem wel van-dezelve fatzoen is , binnen wit , maar buiten met een ligten purper fcbynende. Item nog een ander ver: andering , waar aan de bloem uit vyf uitge/preide blaad- jes beftaat , waar van.de twee aan de zyde zeer breed zyn , allegaar wit, bebalven dat bet binnenfte beuveltje geel is. Naam. In ’t Latyn Angrecum album-majus ; in "t Maleits Angrec Poeti befaar ` en Bombo terbang; in’t Duits vliegende Duive ; in ’t Baleits Angrec colan; dat is bet manneken;-om dat ze Det voor * wyfken bou- den, by de Amboinefen beeft bet nog geen naam, maar op Loeboe biet bet Wanlecu:: Plaats. Het waft mede op dikke dog korte: bomien ; én die mosagtig zyn , gelyk aan Kinar en Mangas-bómen ; daar bet als eem zeel op loopt , en zeer verwert; geen gebruik bier van is tot nog toe bekent. : IL. Angrecum album minus beeft ook fleelen , vier en vyf voeten lang , waar van veele uit eene wortel ftaan, dewelke mosagtig is, en als een pleifter tegens de oude bo- men aanzit, en met veele vazelingen daarom flingert. E i 2 H 100 Caulis fubtus multifidus eft, primo enim eft fruftulum binos pollices longum, pennam craffum , dein ven- ter fubfequitur , tres, quatuorve pollices longus, ac digitum craffus; oto dorfis longitudinalibus ftrietus, & transverfaliter binistribusve articulis, ubi hie ven- ter femper tenuior eft, externe fufcus. Caulis denuo racilefcit ac rotundus eft, ac tot pollices longus, olia dein fubfequuntur alternata, feu viciffim ordine fibi obpofita, Thé alis, craffiffima & firma, quatuor ollices longa , fesqui lata, fuperne parum bifidia, in medio obícurum gerentia fulcum, fuperiora autem dimidio minora funt, faporis aciduli. Reliqua caulis pars ad binorum pedum longitudi- nem nuda eft, & in obfcuros articulos diftincta, at- que in vertice binos tresve alios gerit cauliculos, quorum. quivis binos tresve profert flores, multo mi- nores quam in precedenti, primo penitus albos , fed qui dein flavefcunt, ex quinque conftantes petalis, ' quorum quatuor ad dimidium extenfa funt, quintum ad obpofitam locatur partem, ac caffidem format, que binas gerit laniellas introrfum flexas inftar cali- cis, fuperiores orz fimbriatz funt , & extrorfum flexz, externe flos albet, interne paucis purpureis lineis di- ftinctus, ac loco, gai dorfum medium protube- rat, quod luteum & mucofum eft. Cuncta quinque etala inferius concurrunt, & acutum formant faccu- um inftar florum Delphinii, ita ut petiolus ad latus ` jnmittatur, Odor debilis eft. ` Fruétus digiti articulum ws eft, & pennam cras- fus, trigonus , ac quodvis latus tres gerit coftas , interne repletus medulla lutea inftar prioris. Ex radi- ce varie excrefcunt burfule ftriate uti in preceden- te, tempore caules emittentes. In vetuftis & putridis crefcit arboribus , que in ventofis collibus locatz funt, & deciduz circa filvas Caju peti. . Non dire&e arborum ramis infidet, fed ad latera ad y gen” quafi eft hec planta, & caulibus quinque vel fex pollices longis, transverfaliter ex arbore ad dimidium dependit , radix aliam paraiytam profert lantam , que quosdam precedentis villos inveftit, ormam gerens corniculati vermis vel eruce, herba- cea, fragilis, & fatui faporis inftar Polypodii. Primo progerminantes caules aliquando convoluti funt, & guafi duplicati, apices deorfum flexos gerentes, .« Nomen. Latine Angrecum. album. minus ; Malaice Angrec parti. kitsjil., & Angrec Caffian , h. e. Angrec : y ob vilem. ejus formam, quod nomen ma- jori etiam datur. Belgice Beursjens angrec, h. e. An- grec burjale vocari poflet ob floris formam. Locus. In arboribus filveftribus queque crefcit inftar majoris , fed non tam copiofum eft, in vetuftis putri- dis & deciduis itidem reperitur arboribus, fed utre- que fpecies. haud. facile transplantari poffünt , quum radices nimis. dure , ac nimis ample parta fint. .« Hac minor fpecies aliam porro habet varietatem, cum. Daun febat. mixtam: habens formam. Tenuem enim gerit procumbentem caulem , deorfum ex nodis quzdam fila demittentem , quibus fefe figit, ac furfum alios quosdam emittit caules non ventricofos , &ad ali- guam partem nudos, dein ex lis proveniunt quatuor, ms vel fex crafla firmaque foliola, paulo minora upra defcriptis, caulis ad pedis longitudinem porro procedit.culmi craffitie ad. verticem , quum.unum: al- terumve profert florem , precedenti fimilem , acquo- | dammodo odoratum. hs Tabula Quadragefima tertia Angreium exhibet album majus. ` ve venen Tabula Quadragefima quarta dish Ad Figuram primam Angrecum exhibet album minus; quod eft Pennangu Maravara H Malab. part. 12. Tab. 3. Figura fecunda ;Angracum denotat subrum fequehti Capite defcriptum. LUE Se CAPUT ` Vertoont het groote «itte Angrek. HERBARII AMBOINENSIS Liber XI. Caput tt, De fteel is van onderen op verfcheide maal gedeelt eerjielyk een ftukje van twee duimen lang, een Sebaft dik, daar na volgt een buik , drie en vier duimen lang , een tia ger dik, met agt ruggen in de lengte geftreept, en over dwers met drie of twee leden , daar dezen buik telkens wat dunder is, van buiten bruinagtig. Dan werd den feel weder dun, en rond, ook zoo veel duimen lang , daar op volgen de bladeren, verwiffelt in ryén tegen malkande- ren, en zonder fleelen, zeer dik en Jfiyf, en vier duimen lang , anderbalve breed, aan bet bovenfle [pitsje een weinig gekloven, en een donkere geut in de midden, dog de bovenjte zyn de belft kleinder , van finaak zuuragtig, De refterende fteel van twee voet lang , is kaal, en in donkere leden verdeeld, en op zyn top in twee of drie an. dere Jteelijes , waar van ieder maar twee of drie bloe- men draagt , die veel kleinder zyn dan aan "t voorgaande, in't FS, gants wit, daar na werden ze geelagtig , ge- maakt van vyf blaadjes , waar van de vier aan de eene belft uitgebreid. ftaan , bet vyfde Daat aan de andere zyde , en formeert betbelmken , bebbende twee lappen , die inwaarts gebogen zyn als een kelkje , zyn bovenfte kan- ten zyn gefronft , en uitwaarts gebogen. Van buiten is bet ook wit , Linnen met weinige purpere linien , en in * Plaats van "t pilaartje built de middelrugge uit, die geel en fmeerig is. Alle vyf loopen ze beneden te zamen, en maken een fpits zaksken gelyk ridderfporen, zoo dat den Steel ter zyden werd ingelaten , De reuk is flap. d De vrugt is een lid van een vinger lang, en een [chaft dik, driezydig , en ieder zyde beeft drie ribben, van bin» nen uitgevuld met een geel merg, gelyk de voorgaande, Uit de wortel komen nog verfcheide kleine beursjes, ge- JStreept als vooren, en met "er tyd bunne Deelen voortbren- gende. Het waft op oude en verrotte bomen, die op luge tige beuvelen flaan , en omgevallen zyn, omtrent de ballen van Caju peeti. Het zit niet regt op de takken van de bomen, maar als ter zyden aangeplakt, en met zyn Deelen, die vyf. en fes duimen lang zyn, dwers uit den boom , en half afban- gende , de wortel beeft nog een vreemd bygewas , ’t welk zommige: lokken vun dezelven bekleet , in de gedaante van een gehoornde Worm, of Ruspe, kruidagtig,, bros, laf van {maak als Polypodium. De eerfte uitkomende fteelen zjn zomiyds zamen gevouwen als dubbelt ; met de fpits ' neerwaarts gebogen. Naam. In ’t Latyn Angrecum album minus; in ’t Maleits Angrec poeti kitsjil; en Angrec caffian; dat is, Arm angrek , wegens zyne [legte gedaante , welke naam de groote zoorte ook gegeven wert. Men zoude bet in 't Duits Beursjes angrec mogen noemen , na de ge- daante van de bloem. Plaats. Het waft mede op wilde bomen , gelyk bet groo- te, dog werd zoo veel niet gevonden, men vindt bet ook op oude verrotte en omgevallene bomen , maar geen van beiden laat zig wel verplanten , om dat de wortelen te, bard, en te verre uit gefpreid zyn. Deze kleine.zoorte beeft nog een verandering , makende met Daunfoebat een gemengde fatzoen. Want bet beeft een dunne liggende fteel neerwaarts , uit de leden eenige draaden zendende, daar mede bet zig vaft maakt , enop- waarts verfcbeide andere fteelen zonder buiken, cen fiuk- weegs bloot , daar na vier vyf of fes dikke fiyve blaadjes; wat kleinder dan boven befchreven , den he loopt nog een voet lang , in de dikte van een ftroobalm, op zm to . voort, brengende een of twee bloemen, de voorgaande ge- `. lyk, en eenigzints welriekende. b _ De drie en Veertig fte Plaat De vier en Veertigfte Plaat Vertoont in de eerfte Figuur het kleine witte Angrek, het welk is de Pennangu Maravara-van de H. Malab. 32. deel Tab. 3. De tweede Figuur wyft aan het soode Angrek , in het volgen- de Hoofdftuk befchreeven, 4 BUD Fs pudo e RR 2 SE Fay N A WC e, A NE SS K Wy Y fh, T 7 B XI. Boek, III. Heft AMBOINSCH*KRUIDBOEK. ei CAPUT TERTIUM. Angraecum rubrum. Angrec mera, magisque funiculofa priore, eft enim funis longus, ac longis ramis in minoribus filvis in- ter fruticulos decurrit , "ejus vero radix non terre infixa eft, fed hic & illic in vetufta ac putrida arbore fefe figit, ejus rami minorem digitum craffi funt, ro- tundi, duri, & firmi, fed facile ac minutim frangun- tur, quibus folia infident , non fafciculatim uti in prioribus, fed in florifero caule viciffim fupra fefe invicem locantur, quatuor & quinque pollices longa, binos lata, craffiffima & firma, prope pedunculum arum excavata, in obtufum apicem excurrentia, ac Bifida , Coftisque deftituta , excepto quod inferius nervus medius parum protuberet, Caulis florifer binas cum dimidia fpithamas longus eft, rotundus, ac firmus, in varios laterales ramulos diftinétus, quibus flofculi infident, magnitudine vul- aris Hyacinthi, compreffi, & transverfaliter ex pe- eu dependentes , ex quinque parvis petalis compofiti, quorum bina latiora deorfum , ac tria an- ftiora furfum inflexa funt, coloris intenfe lutei cum rubris lineis & maculis eleganter variegati, ita ut to- tus racemus igneus quafi adparear , in centro burfula feu craterculus ejusdem locatur coloris, ipforum vero fitus inregularis eft , nunc enim latiora petala Q sz Angrzci fpecies eft rubra; que unica eft, furfum, nunc deorfum locantur. Caulis florifer rubris lineis quoque diftin&us eft , fo- liorum fapor acidulus eft cum levi falfedine. Fru&us ultra digiti articulum Kai A funt, femi digi- tum craffi, utrimque acuminati , coloris fordide lutei, ës Le trigoni, fed fex protuberantibus coftis iftinéti , per longitudinem ftriati, intus locatur me- dulla lutea ac fibrofa, uti in aliis Angrecis, fuperius , refiduum floris fupereft, qui ftellula eft hexapetala. Nomen. Latine Angrecum rubrum; Malaice Angrec . mera; Amboinenfibus nullo innotuit nomine. Locus. In litore potiffimum crefcit , multis flagellis per fruticulos decurrens, licet ejus origo imper fit in putrido ligno vel vetuíta radice. In vallibus & juxta fluminum ripas arbores quoque. adfcendit, ubi igneo ac fplendente fuo colore inter virides herbas elegans praebet fpectaculum. Jfus ejus fere nullus eft, excepto quod tenera ejus folia aceto vel muria condi poffunt, vel fola vel cum alio Atsjar, Capparidis faporem tum prebentia, non multum tamen exfugi poflunt , quum admodum fibrofa funt, ac fere nil nifi Capparidis faporem exhibent; hunc in finem eligenda funt craffiffima & pinguiffima, in litore inter fruticulos provenientia , que grate falfa funt, ac proinde meliora funt filveftribus. Hzc varietatem quoque habet feu mixtam formam rubri nempe Agreci & fubfequentis ottavi five furvi. Cujus folia majora funt, quinque & fex pollices lon- £ binos lata, cum apice duplici. Flores rubri funt, utei, vel aurantii, inftar macisficce nucum Mofcha- tarum , fine punctulis, ac pentapetali quoque funt, iom binalatiora petala deorfum pendent, ac tria alia urfum eriguntur, ac racemus florifer in quosdam la- terales ramulos diftinctus eft... Hec fpecies norm ‘in arboribus crefcit uti alia Angrzca , fed in litore inter fruticulos inftar prioris , longis lignofisque flagellis funiformibus prorepens, que interne fungofam aquo- mque gerunt: medullam. Non tamen dicere poflüm ambas has fpecies ex ` terra ortum ducere, tam longe enim per iculos Prorepunt , ut radicem detegere non potuerim , ifte vero paucz plante, quas inveni, fefe fixerant in ve- putridis lignis, & cariofis flagellis. CAPUT DERDE HOOFDSTUK. Het roode Angrek. E vierde zoorte van Angrec is bet roode, beftaandé maar in een geflagte , nog zeeliger dan bet voori- ge, want bet is een lang touw, en loopt met lan- ‚ge takken in ?t kreupel bos tuffen de ruigte, dog zyn wor- tel vindt men niet in de aarde vaft, maer bier en daar op een ouden verrotten boom, de takken zyn een kleinen vin- ger dik, rond, bard, en ftyf, dog knappen kort af in t reeken , daar aan [laan de bladeren , en niet in byzonderé bosjes gelyk de eerfle , maar aan dezen bloemdragende Deel met beurten boven malkanderen, vier en vyf duimen lang , twee breed, zeer dik en Dat, by den fteel een wei: nig bol, met een [Lompe [pits , in tweën gedeelt , voorts zonder ribben , als dat men van onderen de middelzenuwe cen weinig ziet uitbuilen. De fieel , die de bloemen draagt , is derdebalve [pan lang , rond, en ft f, in verfcbeide xydetakken verdeelt ; daar aan de bloempjes ftaan, dezelve zyn in de grootte van ` gemeene Hyacintben , digt op malkander , en dwers uit den fteel flaande , gemaakt van vyf kleine blaadjes , waar van de tavee brecäfte neerwaarts , en de drie fmalfle op- waarts gebogen Baan „ boog-geel van grond , met roode linien , en plekjes digt ge/pikelt , zoo dat den gebeelen tros vuur-rood Jcbynt , in de midden ftaat een beursje of bekertje van dezelfde couleur. Hunnen ftand is ongelyk ; bebbende de breedfte bladeren nu boven dan onder. Den bloemdragenden Deel ziet men ook met roode linien go/pitkelt , den {maak der bladeren is zuuragtig met cen leine brakkigheid. De vrugten zyn ruim een lid van een vinger lang , een balve vinger dik, agter en vooren pits, vuil-geel van couleur „ eenigzints drieboekig , dog met fes uit{teckende ribben, in de e: geftreept , binnen ziet men bet geele dradig merg gelyk in andere Angreks , boven op ziet men "t reftant van de bloem, zynde een fesbladig fterretje. Naam. Jn’t Latyn Angrecum rubrum ; in’t Maleits Angtec mera; by de Amboinefen beeft bet geen byzonde- re naam. Plaats. Het waft meeft op flrand , met veele ranken door de ruigte lopende , boewel "t zyn oorfpronk altyd op een verrot blok of oude wortel neemt. In de valeyen, en langs de rivierkanten vindt men °t ook de bomen oploopen , daar * met zyn vuur-roode couleur tuffen de groente cen fraai /pettakel geeft. Gellik Het is ook meeft zonder gebruik, bebalven dat men zyne jonge bladeren in Azyn en Zout kan leggen, p alleen of met ander Atsjaar gemengt , Wanneer ze maaken als Cappars, dog men kan weinig daar van zui- gen, om dat ze zeer draadig zyn, en men beeft er fchier niets van dan de Capper-/maak. Hier toe moet men ver- kiezen de dikfte en vetfte bladeren , die op flrand en in lug- tige ruigte waffen, want dezelven bebben een aangename brakkigbeid , en zyn dierhalven beter , dan die uit bet bos. Dit beeft een verandering of gemengde fatzoen , van dit Aen rubrum, en "7 volgende Oféown Jive furs vum. De bladeren zyn wat grooter , vyf en fes duimen lang, twee breed , met een dubbelde fpits , de bloemen zyn-rood, geel of orangie , gelyk de drooge Foely.van de Nootemo/chaten, zonder puntjes, en bebben insgelyks vyf blaadjes, waar van de twee breedfie neerwaarts bangen, en de drie andere opwaarts flaan, en de bloem-tros is in eenige eae verdeeld: Dit geflagt ziet men: niet p de bonien gelyk de andere Angreks , maar op firand in ruigte ava[Jen , gelyk bet voorgaande met lange boutagtige ryskens als touwen , die van binnen een voos en Waters agtig merg bebben. LL. Egter kan ik niet zeggen , dat deze beide 200rten uit de aarde baaren oorfpronk bebben , want ze lopen zoo verre door de dikfte ruigtens, dat men by de wortel niet kan ko- men , en die weinige , die ik aangetroffen beb , badden baar geveft op oude verrotte blokken, en vermolzemde ryzen. N3 VIERDE 102 CAPUTQUARTUM. Angrecum quintum. Angrec kring- Jing kitsi, A AN uinta fpecies eft minor fubdivifio majoris feu Q prime, fed ob ejus varietatem peculiare iph tribui caput. Primo autem magnum gerit fo- liorum fafciculum , qui peculiari etiam crefcit modo, cundta enim folia fefe invicem ampleétuntur , qua- tuordecim & quindecim pollices longa, binos lata, & apex quam maxime bifidus eft, cujus unus angulus longior eft. Ad latera hujus fafciculi ex ipfa radice caulis oritur florifer, rotundus, firmus, quatuor pe- des longus, cui flores infident vagi , ac viciflim fu- pra fefe invicem incurvis in pedunculis. : Flores funt uti prime fpeciei, fed minores, magis- que aperti, ex quinque petalis conftantes, externe - purpurei , feu leete purpurafcentes , interne lutei , fan- guineis maculis notati, feu craffis cara&teribus diftinéti, juorum quidam rotundi inftar guttarum, alii oblongi unt., quidam etiam in medio luteam gerunt macu- lam. In centro colliculum caffidem referens locatur, utrimque angulofum , feu bina cornicula gerens, al- bum, & ad bafin purpureum, ante hocaliud incurvum éonfpicitur corniculum , interne fulcatum , fuperius p inferius luteum. Ore crafforum peta- orum plerumque inflexe funt, ac floris inflexi capi- tulum purpurafcit. Flos ipfe in Amboina inodorus eft, fed in Baleya odorem fundit , fi media caffis aperiatur. Characteres hujus floris ad ortum foliorum adparent oblongi & ftriati , fuperius lati , angulofi , ac quidam luteum formant circulum. Fruétus funt oblonge filiqué, hexagonz, tres qua- tuorve digitos longe, unum craffe, intus replete fa- tina lutea inftar prioris. . Nomen. Latine Angrecum quintum , five Angrecum Jeriptum minus; Malaice & Baleyice Angrec kring fing kitsjil. rs In litore crefcit in Mangio cafeolari , feu Waccat , ubi aliquando tam longe duis dependit fla- gellis , ut aquam tangant, hz enim arbores maris | me in aqua locantur, & refluxu in terra ficca, hinc p to Malayenfes hunc florem vocare Renda cafiam, .e. devotus & pauper, quum tam humiliter depen- dunt, abfciffus etiam diu in domo fervari poteft , Baleyenfes hanc cum prima fpecie in arboribüs Sajor peti plantant , ubi luxuriofe crefcunt, quod fequenti . peragunt modo, Totum abfcindunt caudicem a ma- trice trunci cum parte ipfius corticis, quem dein col- ligant funibus Gomuto ‘in craffis ramis iftarum arbo- rum , & externe obliniunt coeno , quum ipfis increfcit. HERBARII AMBOINENSIS LierXL Caput fy VIERDE HOOFDSTUK, Het vyfde Angrek. E vyffie zoorte is een kleine onderzoorte , van de D groote of eerfte , dog .wegens baare verandering beb ik baar een byzonder boofdftuk gegeven, Het beeft voor eerft een groote bos bladeren , die ook byzonder groeit , alle in malkanderen ftaande , en malkanderen ombelzende , veertien en vyftien duimen lang , twee breed, vooren is de [pits merkelyk in taveén gekloven , en daar van de eene boek langer. Ter zyden van deze vergade. ring uit de wortel zelfs komt een bloemdragenden Deel voort, rond, fiyf, vier voeten lang , daar aan de blog men wat ydel ftaan, en met beurten boven malkanderen, op kromme fleelen. De bloemen zyn gelyk die van de eerfle zoorte , dog kleinder , en meer geopent , van vyf blaadjes gemaakt., aan de buitenzyde peers of ligt-purper , binnen geel, met bloed-roode droppen, of dikke caratteren , waar van zom- mige rond, als droppen, zommige langwerpig zyn ; zom- mige bebben ook in de midden een geel plekje. In de mid- den ftaat een belmken , ter wederzyde twee boekjes , als boorntjes hebbende, wit met purpere linien, voor "t zelve Jtaat een ander krom boorntje , binnen gegeut , boven pur- per-verwig , beneden geel. De randen van de dikke blaad- jes zyn gemeenlyk omgebogen , en den knop van de omge- bogene bloeme is purper-verwig. De bloem beeft in Am- boina geen reuk, maar wel op Baly, als men bet middel- . Ste belmken opent. De caratteren van deze bloem zyn by den oorfprong der bladeren lankwerpig , als fireepen, na vooren toe breed , boekig , en zommige een geel cirkeltje befluitende. De vrugten zyn langwerpige bouwen, feskantig , drie en vier vingeren lang , een dik , met geel meel van bin- nen als aan "t voorige. Naam. In’t Latyn Angrecum quintum , five An- ` grecum fcriptum minus ; in ’t Maleits en Baleits An- grek kringfing kitsjil. ! Plaats. Het wijk op firand op °t Mangium cafeolare, of Waccat, daar *t zomtyds met zyn fleelen zoo lang af- bangt , dat ze aan ^t water raken , want deze bomen Jlaan met de vloet, in zee-water , en met de ebbe droog , ik giffe , dat de Malyers daarom deze bloem Renda cafian noemen , dat is demoedig , en arm, om dat ze zoo nede- rig afbangen. De afge/needene kan men ook lang in buis bewaren. * De Balyers planten deze en de i zoorte veel op de bomen van Sajor poeti , daar ze weelderig op komen, bet welk ze aldus verrigten. Zy fnyden den ge beelen [Lok van den moederftam af , met een gedeelte van deszelfs fcbor[Je , dan binden ze den zelve met touwen van Gomuto op de dikke takken van voornoemde bomen , en be- firyken *t van buiten met flik , zoo groeit by daar aan vaft- CAPUT QUINTUM. Angraecum flavum. Angrec cafturt. Angrec hemon. e t extum, feptimum , octavum , nonum , & deci- mum Angrecum luteos gerunt flores, nullis vel paucis admodum characteribus notatos, a prio- ribus in eo differunt he fpecies , quod folia nullos peculiares formant fafci€ulos , fed ipfi florifero infi- dent cauli vel ad ejus latus , qui in ramulos etiam di- ` ftinguitur. Harum plurimz funt fpecies , quarum binas hoc in capite defcribam. ; . Primo. Angraecum fextum mofchatum five odoratum, fefe figit arborum corticibus per multas craffas & al- bas fibrillas , ex quarum congerie unus alterve fefe erigit caulis , tres ic altus, cujus inferior tertia pars foliis veftita eft, viciffim & denfe fupra fefe in- vicem locatis in binis fere ordinibus, unum in alte- rius finu locatur , funtque craffa & firma, fere inftar illorum Sedi majoris , quatuor pollices longa, binos lata digitos, fine nervis & venis, excepto quod infe- rior iplorum pars fit fulcata, — ' Apex = * VYFDE HOOFDSTUK: ` Het geele Angrek te van Angrekzyn die geene , die geel van bloemen Ryn, en geene of weinige caracteren bebben , van de voorgaande daar in dre dat de bladeren geen byzondere boffen maken , maar aan of ter zyden un de bloemdragende fteel ftaan „die zig ook in takken verdeelt, bier van beeft men veelderlei zoorten , waar. van wy twee in dit boofdfluk befcbryven zullen. I. Angrecum fextum Mofchatum five odoratum , D E fesde, zevende, .agt/te, negende, en tiende 200r- . begt zig mede aan de fcbor[Je der tomen waft , met veele dikke , en witte vafelingen , uit welkers klomp een of twee Deelen opfcbieten , drie voeten boog , «viens onderfte derde- part bekleed is van bladeren, met beurten digt boven mal- kanderen ftaande , fcbier in twee ryen, bet eene in'san- deren fcboot , dik en Syf, (hier als die van Donderbaart vier duimen lang , twee vingeren breed , zonder nerven en aderen ; bebalven dat men aan de binnenfte zyde een geute ziet. De XI. Boek. V. Hoofd?. AMBOINSCH KRUIDBOEK. 103 Apex etiam ipforum bifidus eft, ac fuperior dimidia pars femper paulo longior eft, fupra hzc caulis cra- fcefcit, ventricofus ac ftriatus eft, digitum craífüs, & quatuor pollices longus, reliquum pennam craflum eft, non vere rotundum , & in articulos inaquales diftin- &um,atque in tres quatuorve ramulos laterales divifum. Flores peculiarem itidem habent formam, primo enim gerunt bina oblonga petala, fpadulis Chirurgo- rum fimilia, fuperius retroflexa, & parum circinnata, .minorem digitum longa, dein tria latiora petala in triangulo locata & extenfa confpiciuntur, primo pal- lida, feu ex viridi colore flava , uti flos Cananga ,. dein penitus lutea, ac parum ftriata, fine ullis cha- rateribus ,- fed ad unum latus aliquando purpureis lineis notata, in centro aliud confpicitur peralum, ad Jatus in quatuor angulos feu articulos diftinétum , ac complicatum inftar caliculi , albens cum purpureis lineis, eleganter variegatum , & ad cjus fuperiorem partem medium craflum erigitur piftillum cum germi- ne luteo. Matutino tempore , ac cum flos modo aper- tus eft, (atis gratum fundit odorem fere inftar Nar- cifforum , feu in ‘hifce terris inftar florum Tanjong, qui debilis quidem eft, fed tamen penetrantior , quam in aliis Angreci fpeciebus. In Baleya gratiorem fpirat odorem , unde & fabu- . lantur Dewa, qui ipforum Deus eft, & aliis Indicis gentilibus Dewata, Lewata, Rewata, & Rewa dici- tur, nócte hunc vifitare florem, ac pauxillo Mufci vel Zibetum oblinire, unde & fuum obtinuit nomen. Caulis florifer non redte excrefcit ex foliorum fafci- culis, fed fæpe inter ad ipforum latus, ach ipfis in- pofitus effet. Fru&us priorum more ex floris inferiore parte for- matur, brevior quam in prioribus fpeciebus, fesqui pollicem longus, unum craflus, trigonus, fed quod- vis latus aliud minus gerit dorfum, coloris viridis, intus repletus farina lutea villofa, ficcum diu fuperius fuftinens florem emarcidum. Nomen. Latine: Angracum ‚fextum mofcbatum y five odoratum ; Malaice & (meets Angrec.cafturi, quum mufcum fpirat. Apud Ternatenfes omnes fere fpecies idem obtinuere nomen cum praecedenti Saja boki & Saja ngawa ngawan. Hzc vero fpecies maxime con- venit cum Helleborine recentiorum, quum folia ad cau- lem gerat, que pufilla funt. Locus ejus naturalis eft in arboribus Waccat , feu Mangio cafeolari , & Limonis, quain Amboinenfium hortis filveftribus crefcunt. ; Secundo. Angrecum feptimum cadem fere gerit folia, fed paulo majora, quinque & fex pollices longa, tres lata, viciflim & ar&e fupra fefe invicem pofita, tri- bus obfcuris nervis longitudinalibus ftriara., quorum medius fulcum format. Diente ad latus fafciculo- rum folioforum caulis erigiturflorifer, ulnam feu binos pedes longus, inferius quoque ventricofus, fuperius - vix pennam craffus, lignofus; rotundus , fufcis lineis firiatus, cui flores infident vagi, fed multi fupra fefe invicem longiufculis in petiolis. ER los volantem zmulatur crabronem , ex quinque conftans petalis, quorum fupremum antrorfum incur- vatum. elt, & dorfum reprefentat , bina alia alas zmulantur , ac bina alia lateralia breviora funt , ac medium tegunt, quod binas-gerit lamellas laterales , que medium complectuntur piftillum , exteriora pe- tala parum ftriata funt, inftar floris. Canange , exter- ne lutea „interne: crocea inftar floris. Tsjampaccz , ` Caffis.vero oram gerit lingueformem extrorfum flex- am , ac purpureis: lineis ftriatam. Inferior floris pars In cornu terminatur inftar Delphinii, caput crabronis for mans; fere absque odore. mae , Pru&tus. tenuior-& longior eft precedenti, vix di- gitum craflus , ac fex coftis ftriatus, interne repletus “ordinaria lutea medulla. 3 Os diu viget ,, donec. inferior. pars crafcefcit , tum fefe. claudunt exteriora petala, ac caffidem te- sunt, que jam rubet. Floret menfibus pluviofis. Sa- por foliorum eft acidulus, ac quodammodo falíus , den- tes hebctans, . eng: SEN „ Nomen. Latine Angraecum feptimum ; Malaice An- Srece tsjampacca. ocus, In. litore crefcit in diétis Mangiis, aliisque d'Ee 4 : > 3 que in aqua falía proveniunt. Tabula De fpitze is in twee gekloven, en de voorfte helft altyd wat langer, boven dezen begint den fleel buikig , en gee Jircept-te werden, een vinger dik, en vier duigen lang , de reft is een fcbaft dik, Miet regt rond, en in ongelyke leden, boven in drie of vier zydetakken verdeelt. De bloemen hebben nu weder baar byzonder fatzoen , want voor eerft beeft ze twee lange [malle blaadjes, de Jpadulen der Chirurgyns gelyk , aan ’t bovenfte eind agter- waarts gebogen, en wat gekruld „een kleine vinger lang, daar na flaan drie breedere blaadjes in een drieangel uit- gebreid, cerft bleek of: groen-geel, gelyk de bloem Canan- ga , daar na regt geel , en ten weinig van onderen op gefireept „en zonder caraCleren , of zomtyds aan de eene zyde met purpere linien , in de midden ziet men een ander blaadje, ‘ter zyden in vier koeken of leden verdeelt, en t'zamen gebogen als een kelkje, wit-agtig-met purpere lin nien fchoon gefchildert , en aan deszelfs bovenzyde ftaat bet middelfte dikke pilaartje met een geel boofdeke. In de morgenfiond , en als de bloeme t open gaat, beeft ze eenen redelyken zoeten reuk , fcbier als Narciffen, of bier te land de bloemen Tanjong , wel flap , dog flerker dan aan andere Angreks-zoorten. Op Baly is ze nog lieflyker van reuk , «vesbalven ze fa- buleeren dat Dewa , "t welk bunnen God is , by andere Indife Heidenen Dewata , Lewata, Rewata, en Rewa genoemt , s’nagts deze bloeme bezoeke , en met een weinig Muscus of Civet befiryke , waar van. Ze baaren naam beeft. De bloemdragende fteel fchiet niet regt uit de ver- gadering der bladeren , maar dikwils KN? dezelve ter ` zyden uit, als of by daar in gefteeken was. De vrugt werd na de voorige manier uit den voet der bloem geformeerd , korter dan aan de voorgaande zoorte, anderhalve duimen lang, een dik, ‘driezydig , dog ieder zyde beeft nog een mindere rugge, gras-groen , binnen met een geel vlokkig meel , behoudende de drooge bloeme lange boven op. Naam. In ’t Latyn Angrecum fextum Mofchatum , Jive odoratum; in ’t*Maleits en Baleits Angrec cafturi ; om dat bet na Muscus ruikt. By de Ternatanen bebben ze meeft alle eenen naam met de voorgaande Saja boki, en Saja ngawa ngawan. Deze zoorte komt meeft met de Helleborine recentiorum over een, om dat ze baar bla- deren aan den fteel draagt, en klein zyn. Plaats. Zyn zitplaats is op debomen Waccat , of Man- gium cafeolare, en Lemoen-bomen, die in der Amboine- Jen bos-tuinen fiaan. ; 11. Angrzcum feptimum heeft fcbier diergelyke blade- ren, of wat grooter, vyf en fes duimen lang, drie breed, met beurten digt boven malkanderen gefchikt , met drie donkere zenuwen , in de lengte gefireept , waar van de middel[le een geute maakt. Ordinaris ter zyden uit van deze vergadering , fpruit een bloemdragende fteel., een el- le ‘of twee voeren lang , beneden mede wat buikagtig , boven fchaars een fchaft dik, boutagtig, rond , met brui- ne linien gefprikkeld , daar aan de bloemen fiaan., wat ydel , dog veele boven malkander , op langagtige fleelen, De bloeme gelykt cen vliegende borfel , gemaakt van vyf blaadjes, waar van bet boven [le wat voorwaarts gekromt Daat, en den rugge verbeeld „ de twee andere willen de vleugels zjn „ twee andere ter zyden zyn korter, en be- dekken een middelblaadje., ^t avelk: twee lappen beeft aan de zyde, die het middeifle pilaartje befluiten , de buiten- De bladeren zyn wat gefireept gelyk de bloeme Kananga, buiten geel, binnen boog-geel , gelyk de bloeme Tsjame pacca, bet belmke beeft cen rand als een tonge, witwaarts gebogen ,. en met purpere linien gefireept. Het onderfte van de bloem eindigt in een boorn, gelyk Ridderfpooren , witmakende het hoofd van eeu borfel , febier zonder reuk. De vrugt is dunders en langwerpiger dan aan de voore gaande y fcbaars een vinger dik, en met fes ribben ge~ ftreept, binnen met bet gewoonlyke geele meel gevult. De bloem Hatt lang in haar vigeur y tot dat de voer be- gint dik te werden, dan fluiten baar de buitenfte blaad- jes, en verbergen bet belmken , "t welk nu al rood gewor- den is. -Het bloeit in de regenmaanden. De fmaak der bladeren is zuuragtig , met-brakbeid gemengt ,: en maakt de tanden ftomp. sno eot Naam. In t Latyn Angrecum feptimum ; i» 't Ma- leits. Angrec tsjampacca, Plaats... Her wall mede op flrand op de voornoemde ‘Mangi Mangi-bomen y ¢n andere , die in "t zout water of zoute kreeken flaan. Co J ; e 104 “Tabula Quadragefima quinta Angrecumexhibet flavum, feu feptimum, quod hoc in capite pro fecunda fpecie defcribitur, CAPUT SEX T UM Angrect flavi relique fpecies. rit radices priore, & laxe ex arboribus depen- det, folia eodem modo in binis locantur ordi- nibus, oto & novem pollices longa ,. vix unum lata, & bifida, fine nervis excepto medio fulco , faporis recedentis. Caulis florifer tam in fummo quam ad atera excrefcit „ ac ultimus fibrillas radicales emittit deorfum , que arborum corticibus fefe infigunt. A ngrecum oftavum five furum magis extenfas ge- Medius feu fummus caulis ventricofus quoque eft , ita ut inter ortum & ventrem femper tenuior fit, quod de omnibus Angrecis intelligendum eft, quo- ram caules ventricofi funt. Flores in extenfo excrefcunt corymbo, in longius- culis & fordide albis petiolis , ex quinque conftantes petalis , ample aperti, & inftar femi lune inflexi , quidam etiam circinnati fünt, magnitudine florum Angraci tertii feu rubri, externe flavi , interne obfcure rufi, feu ruffefcentes, adoras lutei , faporis dülcis, fed fatui, atque étiam canini inftar Satyriorum. In floris centro petalum erigitur dentem emulans , pal- lide luteum „ inferius binas gerens albas lamellas, in brevem definens burfulam ab inferiore parte , ante illas piftillum-locatur flavum, cum binis albis foliolis. Abfciffi caules ac flores diu in domo fervari poffunt. Fructus Angreci furvi funt filique hexagone, pal- mam late & longe , digito craffiores, in fex dorfa diftinte, intus replete medulla fimili flava & pilofa, cui tenuis ac flava: adheret arena. © Ubique inter & poft folia longas & finuofas emittit radices chorda-. ‘tas, rotundas, binos pedes longas, ac pennam cras- fas, lentas, & infragiles, fuperius bifidas ac trifidas. Nomen. Latine Angraecum oftavum & furvum; Ma- laice Angrec kissjil glap. Locus. In dictis crefcit Wackat arboribus , tam in viridibus ipfarum truncis, quam in deciduis & femi putrídis ramis, non facile transplantari poteft ob dif- fufas radices, uri neque Angrecum album. Angracum nonam minima gerit folia, vulgari nos- trati Sempervivo fimilia, digitum circiter longa , ac vix binos lata, fine nervis , excepto obfcuro falco, ad apices non multum fiffa, crafía, & firma, ingrati acidi faporis. Caulis folia producens fub iis aliquan- du ventricofus eft, non angulofus vel ftriatus per longitudinem, fed transverfaliter in obfcuros articu- los diftin&us eft. Caules floriferi tam fuperius, quam ‘ad latera excrefcunt, ac flos potiffimum cum illo fexte fpeciei convenit, fed plerumque minor eft , ita ut minor ejus videatur efle fpecies. Petala enim quinque exteriora pallide lutea funt , cum leete pur- ureis lincis. Caffis ejus albicat cum purpureis lineo- is, & inferius cerminatur in cornu uti in Delphiniis, ante meridiem gratum hi flores fpargunt odorem , fed debilem; convenientem cum illo floris Orcbidis, feu in hifce terris cum flore Bonga tanjong. Caules hujus plantz primarii non ultra tres pedes -alti fant, aliique caules crefcunt more Daun febat , ad articulos párum fufci, in filveftribus crefcit arbo- ribus circa Capaham , floret Novembri ac Decembri. Hzc fpecies peculiariter Angrec Lemon kitsjil voca- tur, quum zque ac major in Limonis amat crefcere, ` Zngracum decimum & anguftifolium , anguftiffima ge- rit folia, iu Canariis crefcens , quz funt craffa, & anguíta inftar filiquarum Catjang tsjina, fex feptem- que pollices longa, non rotunda, fed plana, pennam lata, que undique circa re&um locantur caulem, Flos minimus eft, ac bini tresve fimul ex foliorum alis excrefcunt, flavi, ex quinque petalis conftantes, quorum bina fuperiora & anguftiora prominent, cum caflide purpurea interna. : Fructus HERBARIIAMBOINENSIS LibkrXI Caput VI. De vyf en Veertigfte Plaat Vertoont het fevende, ofte het geele Angrek, het geen voor de tweede zuort in dit Hoofdítuk befchreeven wert. SESDE HOOFDSTUK, De overige zoorten van bet geele Angrek,: der wortelen dan bet voorige , en bangt loffelyk aan de bomen , de bladeren ftuan op dezelfde ma- mier in twee rygen , dog zyn agt en negen duimen lang, Jebaars een breed , ook aan de fpitzen in twee gekloven, zonder nerven, bebalven de miadelfte geut , van de voo- rige /maak. De bloemdragende fieel [cbiet zoo wel boven op als ter zyden uit, en de laatjte fchieten eenige worte- len of wafelingen uit na beneden , die zig mede in de Jcbor(fe des booms Legten. à De middelfte of boofdfteel is mede eri s zoodanig dat by tuffen den oor/pronk, en den buik altyd dunder is, t welk men van alde Angreks verftaan moet , wiens fieclen een buik bebben. De bloemen komen aan een uitgebreiden tros, op lang= agtige vuil-witte fleelen, uit vyf blaadjes gemaakt, wyd geopend , en balvemaans gewys gebogen , zommige ook gekruld , in de grootte van Angrecum tertium of Ru- brum, buiten geelagtig , binnen donker , ros of rookver- wig, aan de kanten geel, vaneen zoeten dog flappen reuk; en daar by wat bondsagtig , de Satyria gelyk. In de mid- den ftaat een blandje als cen tant, bleek geel , en beneden met twee witte lapjes, van onderen eindigende in een kóra . te beurze, voor ben flaat een pilaartje of ambeeldje , mede geel, en tuffen beide twee witte blaadjes. De afgefneedene Jieelen en bloemen kan men ook lange in buis bewaren. De vrugten van Angrecum furvum zyn fesboekige bouwen , een band breed, en lang , ruim een vinger dik, in fes ruggen verdeelt, binnen met diergelyken geel en baai-. rig merg, daar aan geel en fyn zand bangt. Het Jcbiet. over al tuffen , en agter de bladeren zyn lange en bogtige ` wortelen, als enkele fnaren , rond , twee woeten lang y zoo dik als een fcbaft, taaienonverbreekelyk, van vooren in twee of drie zig werdeelende. e Naam. Int Latyn Angrecum o&avum en Furvum; in’t Malits Angreck kitsjil glap. \ Plaats. Het waft op voornoemde Wakkat-bomen, 200 wel op groeiende flammen als afgevalle , en balf verrotte takken. Het laat zig niet wel verplanten wegens zjn verfpreide wortelen, gelyk ook bet Angrecum album. Angrecum nonum beeft dé kleinfte bladeren, ons ge- meen Sempervivum gelyk, omtrent een vinger lang , en Jcbaars twee breed, zonder zenuwe , bebalven een don- kere geute ,' aan de fpitzen niet veel gekloven, dik, en fif , onliefelyk zuur van maak, De bladdragende Tel beeft zomtyds onder de bladeren een langwerpigen buik, niet geboekt of gefbreept in de lengte , dog over dwers m donkere leden verdeelt. De bloemdragende fteelen komen zoo wel boven als. ter zyden uit „en de bloeme gelykt met na de xeide-zoorte , dog doorgaans kleinder , 200 dat bet maar een kleine zoorte daar van fcbynt te zyn. Want de vyf buitenfte blaadjes zjn bleek-geel met ligt-peer/e lie nien. „Het helmke is witagtig met purpere linien , en ein“ digt beneden in een'boorntje gelyk Ridderfpooren, voorde — middag geven ze een lieflyken reuk van baar , dog fwak, die over een komt met de bloem van Orchis , of bier te land Bonga tanjong. EE - De boofäfteelen van "t kruid yn maar drie voeten boog , en de andere fteelen waffen op de manier van Daun foebat, by de leden-¿en weinig bruin, bet waft op wilde bomen wei trent Capaba , bloeid in November en December , dit wer in "t byzonder Angrek lemon kitsjil genaamt , om dat bet zoo wel als bet groote geerne op de I.imoen-bomen waft: ~ Angrecum decimum en Anguftifolium is de -— finalfte zoorte , meeft op de Kanary-bomen «va[Jende , mer dikke fmalle- bladeren , als bouwen van Catjang tsjina > Jes en zeven duimen lang , niet rond, maar plat, De febaft breed, dewelke rondom den regten fleel Haam, ^d bloem is zeer klein , twee of drie by malkanderen uit de A ngrecum o&avum five Furvum, beeft uitgefprei- boot der bladeren , bleek-geel , van vyf blaadjes, r^ van de twee bovenfte en jmaljte over bangen , | purper belmke van binnen. : De — e £ LT bl "TE XI. Boek. VIL Hoff. AMBOINSCH KRUIDBOEK. Fru&us pennam craffus eft, trigonus, fed in inter- fitis ftriatus, femi digitum longus, cum refiduo & emarcido flore in fumimo. Non ultra pedis altitudi- nem adtingit „ fub Filicibus crefcens in Mangi Mangi, vel filveftribus arboribus. ga. wm Libr. 6. Cap. 36. fimilem defcribit plantam, quam Sedum arbore/cens vocat , radicem gerens miram nodofamque , quam comparat cum manubrio haftz Turcarum , cum craflis Sedi foliis , &- parvo albo _ Anagallidis flore , gratum fpirante odorem corticum Citri , foliaque acidi funt faporis inftar Acetofz , ipfi multas tribuit excellentes virtutes , que a Javanis comprobate erant , ex foliis enim ac floribus con- ferva praeparatur, utilis cunctis Cerebri & Nervorum morbis, ut fpasmo & Cholerz , flores funt cordiales, ac folia Dyfenteriam curant, quum funt frigida, aci- da, & adftringentia, queque etiam in vulneribus con- ducunt ,. a venenatis telis & haftis infliétis. Fructus medium digitum longus eft, interne muco- fus & infipidus, ac transverfaliter fcilfus arcem exhi- bet cum quatuor vallis. : … Tabula Quadragefima fexta Ad Figuran primam Angrecum exhibet furvum feu o&avum. Figura fecunda Angrecum nonum denotat. Radix non ita copiofa eft 105 De vrugt is een fchaft dik , criekantig , dog tu[fen beide geftreept , anderbalve vinger lang , metrde reftante bloem boven op, "t werd niet boven een voet hoc gZ, groei- ende onder Vaaren geflagte op Mangi Mangi, of wilde bomen, de wortel is weiniger en lang. 1 : Bontius Lib. 6. Cap. 36. befcbryft een diergelyke plan» te, die by Sedum arborefcens noemt, met een wonder- lyke knobbelagtige wortel , die by vergelykt met bet band- vatzel van een Turkfe Speer , met dikke bladeren als Huis- look , enskleine witte bloemen als Anagallis , zeer welrie- kende als Citroen-fcbellen , en de bladeren zyn zuur van Jmaak als Zuuring. Hy fchryft bem veele voortrefiyke kragten toe „ die door de Favanen geprobeerd zullen zyn , want uit de bladeren en bloemen werd een Conzerva ge- maakt, dewelke nut is tot alle gebreeken der ber/enen, en zenuwen , als Spasmum en Choleram , de bloemen zyn bertfterkende , met de bladeren genezende den roden loop , als zynde koud, zuuragtig , en adftringerende van aart, De bladeren zullen ook zeer goed zyn in de wonden, door vergifte kriffen en pieken gemaakt. = De vrugt is een middelfte vinger lang , van binnen Jiymerig , en onfmakelyk , en de vrugt dwers doorge/nee- den vertoont een Fortres, met vier Bolwerken. - De fes en Veertigfte Plaat . Vertoont in de eerfte Figuur het donkere Angrek ofte het agt/le. De twede Figuur verbeelt de negende soort van Angrek. CAPUT SEPTIMUM. ‚Angrecum caninum, Angrek andjing. ."] quoque gerit radices, que fefe. circa arbores volvunt, nullam folidam formantes glebam feu congeriem. Ex centro autem ipfarum bini tresve ad- fürgunt caules , inferius ftriaci, & ad octodecim vel viginti pollices folia gerentes.. Que in binis ordinibus alternata-funt ; transverfaliter ex caule ortum. ducen- tia, firma, & coftis donata , quatuor & quinque polli- ces longa, fesqui lata. c cR - Reliqua cáulis pars nuda eft , inferius parum ven- tricofa, porro rotunda, ac binos tresve pedes longa , U fpecies multas , longas , & intricatas jn fummo paucos proferens flores, binos tresve fimul. ' Hi cum illis-albe fpeciei maximi funt inter Angreci fpecies, ex quinque petalis conftantes, purpurei, ac fine ullis characteribus, illorum vero quatuor exte- riora extenfa funt, quintum fupra calicem extenditur inftar digicabuli, vere purpureum , & ad internam artem lanuginofum inftar [ridis , in medio condens pi- illum fine ullo cornu ab inferiore parte. Floris odor gravis eft, ac penetrans, caput graváns, & caninus quafi, inftar florum quorundum Satyriorum. Sapor eft falfus & acidulus „fed ingratus , atque ex radice nullas profert burías , neque ventricofos cau- les uti alia Angreca, Octobri & Novembri obfetvatur. Fructus eft angulofus uti in aliis Angrecis. - Nomen. Latine Angrecum caninum, five Undeci- ` mum; Malaice Angrec andjing a canino odore. Locus. In arboribus crefcit, que brevem craffum- que gerunt truncum , ac mufcofe funt, prefertim in Kinar, tam in litore, quam in vallibus, ac porro nul- lus ejus notus eft ufus: : e — Tabula Quadragefima feptima Ad Figuram primam Angrecum exhibet Caninum. : Figura fecunda: sfugrecum denotat crumenatum in Zfultuarii Cap. 57. defcriptum, - ` Tom. VE: SEVEN SEVENDE HOOFDSTUK. Het. Honds-Angrêk. E elfde zoorte heeft ook veele lange wortelen door D malkanderen verwert, en baar om den boom flin- gerende zonder eenmafyuen klomp te maken. Egter uit bet middel ont/pringen twee of drie fteelen , die bene- den geftreept, en agtien of twintig duimen boog bebladt zjn. Deze bladeren ftaan in twee rygen tegens malkan- der met beurten , regt dwers uit den fleel, ftyf, en ge- — ribt , vier en vyf duimen lang , anderbalve breed. De refterende fteel is kaal, beneden weinig buikagtig , voorts rond, en twee of drie voeten lang , aan "t une ; maar weinige bloemen dragende, twee en drie by malkan- deren. Deze zyn met de witte de grootfte-onder alle An- greks-zoorten , uit vyf bladeren gemaakt , alle peers , zonder karatteren , waar van de vier buitenfte uitgebreid ftaan. Het fesde fiaat wat over "t kelkje als een es la » Tegt . purper, en aan de binnenzyde wolagtig gelyk een Iris, in bet midden bet pilaartje verbergende , zonder boorntje beneden, De reuk van de bloeme is flerk, geil bet boofd wat befwarende, en merkelyk bontsagtig, gelyk de bloe- men van zommige Satyria. > De finaak is ziltig, zuuragtig, dog niet aangenaam, en brengt uit zyn wortel geen beurzen voort , nog buik- agtige [Leelen gelyk andere Angreks , men ziet ze in OGo- ber en November bevrugt , is boekig als aan andere Angreks. . Naam. Zn’ Latyn Angrecum caninum, five Unde- cimum; in ’t Maleits Angreck andjing van zyn bonts- agtigen reuk, 3 i : Plaats. Het waft op bomen , die een korte dikke flam bebben, en mosagtig zyn; inzonderbeid op de Kinar-bo- men, zoo wel op ftrand als in de valeyen , voorts is geen gebruik daar van bekent. —— De feven en Veertigfte Plaat Vertoont in de eerfte Figuur het Honds-Angrek. * e De tweede Figuur wyft aan het beurfige Angrek, in het 57. Boofaftuk van het Autiuarium befchreeven. O CAPUT D 106 CAPUT “QUINQUAGESIMUM SEPTIMUM | Auttuari Novas quasdam Angract babet “fubfequentes fpecies. N= putandum eft, Amboinenfes luxuriofas folitu- dines, non plures Angreci proferre fpecies illis, uas in initio libri undecimi propofuimus, tum enim de- perabam omnes poffe indagari , quum vero dein plures quasdam repererim novas Ipecies » quas puto ob fin- gularem formam dignas effe, que defcribantur, hinc quasdam hic fucceflive proferam. Primo. Angrecum nervofum , quod increfcit arbori- bus Kinar & Sydroxylo, multas gerit quadratas bur- fas, tres quatuorve pollices longas , binos digitos latas, ac crallas, coadunatim coherentes, coloris pal- lide virentis, ac duriufculas, uti & cuntte alie funt, quevis vero burfa ingens profert folium, duodecim ac quindecem pollices longum , quatuor & quinque latum, per longitudinem quinque nervis diftin&tum, qui ferius acuta formant dorfa, ac cum illis Helte- ` bori albi conveniunt, cuivis autem folio acutum: ob- ponitur foliolum , atque ex centro caulis excrefcit, pedem circirer longus, rotundus , & culmum craffus; cui tres quatuorve infident flores... qui. primo funt oblonga & acuminata capitula. ; Flos formaní habet aliorum, Angrecorum, medio- . cris magnitudinis , ex quinque compofitus petalis , ` quorum tria exterióra & maxima colorem habent ex albo flavefcentem , & quorum unum elevatum eft, bina alia deorfum flexa. Binaque preterea alia añgus- tiora funt, quafi priorum: fegmenta , quz retrorfum locantur, interne vero cellula vulgaris fitaeft, ex bÌ « nis minoribus petalis formata, externe alba, feu quo- dammodo flavefcens, interne ex füfco variegata. . Hie flos volitantem repreféncar Crabronem ,. fr àn- " gulofum petiolum pro ejus capite fumatur, & infe- rius latum petalum pro ejus cauda, ac bina angufta petala pro alis. Es huc ique ignoti funt , quin provenirent ex angulofo petioli floris centro. Foliorum fapor . amarus eft & ingratus. Angrecum vero hoc id pecu- '. Tiare habet, quod ftrigofa gerat folia, & floris petio- lus ex ipfa proveniat burfa. Tabula Quadragefima o&ava «Inzrecum exhibet nervofum , quod forte ét Erythro bulbus Hellebori alb? plicatis foliis, Red Bulb, h. e. Bulbus ru- bens noftratibus dictus P/uém. Monti]. pag. 70. € Chi- chultic Tepetlauhxochite Hernand. apud Recch. pag. 368. ` Sétundo. Angrecum pungens ; repertum in arbore e den op een boom van Caju matta buta , gewint geen beur- St matta buta, nullas gerit burfas, fed craffo repit flagello juxta ramos, ac plurimum ex iis dependet, ` hic. & illic caulem emittens foliofüm , & inter hunc alii iterum excrefcunt. Folia ejus folitaria locantur, duodecim & quatuor: decimi pollices longa , vix minimum digitum lata, furfum apicem gerentia id a circiter lon- gum , qui ipfis videtur quafi inpofitus, funtque porro craffa, firma, ac fine norabilibusnervis, qui inferius parum protubetant, ac fúperius folium! quafi conca- vum formant inftar canalis. plani, coloris obfcure vi- rentis, ac vetufta ruffa funt, pungentes vero apices in his decidunt, atque inter hec ex primario caule alii excrefcunt tenues, firmi, & lignofi cauliculi , quatuor & quinque pollices longi, quorum quidam fefe dividunt in unum alterumve lateralem caulicu- lum, quorum fuperior dimidia pars flofculos profert vulgaris Angreci forma, fed qui brevia gerunt peta- la, & ex albo flavefcunt. Ex horum petiolo fruétus excrefcit, vix pollicem longus , ftriatus , & trigonus, formam gerens ger- minantis Anthophylli, diu florem fuperius fuftinens, interne obpletus farina craffa & albicante. Ter- ` leborus; Red bu HERBARIIAMBOINENSIS ` LiberXI. Caput VIL HET SEVEN EN VYFTIGSTE HOOFDSTUK Van het Auttuarium Heeft de volgende nieuwe zoorten van Angrek, M” moet niet meenen , dat de Amboinfche weelderige wildernille niet meer zoorten van Angreks voors brengt, dan die geene , die wy in 't begin van "t elfde boek geftelt bebben, alwaar ik den moed verlooren gaf om alles op te zoeken , dog: dewyl ik naderband nog eenige nieuwe zoorten gevonden heb, dewelke ik oordeelde, wes gens bare rare gedaante waurdig te zyn „om befcbreeven te werden, zoo zul ik bier eenige na malkander voorbrengen, I. Angrecum nervofum groejende op de bomen Kinar, en Yzerbout , komt voort met veele vierkantige beurzen , drie of vier duimen lang, twee vingeren dik , troeps-ge-" ` wys by malkander gehoopt , bleek-groen van couleur , en bardagtig gelyk alle andere. leder beurs brengt woort een groot blad , twaalf of vyftien duimen lang , vier of vyf breed, in de lengte met vyf zenuwen geftreept , dewelke beneden fcberpe ruggens maken, en gelyken die van Hel- leborus albus, tegen over ieder blad ftaat een {pits blaade je, en uit de midden komt een fieel voort 5 omtrent. een voet lang, rond; en een balm dik, daar op groejen drie ‘of vier btoempjes, zynde eer lange fpitze knoppen. De bloem gelykt andere Angreks van middelbare grootte, beftaande nit vyf blaadjes, waar van de drie. buitenfte, en grootfte van couleur wit-geel zyn , «vaam van bet eene opwaarts flaat , en twee neerwaarts bangen , dan zjn "er twee fmalle als riempjes, dewelke agterwaarts flaam, binnen is bet gewoonlyke .buisken van twee blaadjes ge- maakt, van buiten wit , en eenigzints na: bet geel&irek- kende, van binnen bruin gefbikkelt. . P3 ` Deze bloem verbeeld een vliegende Horfel, zoo mem rum fleeltje voor bet boofd neemt „bet ‘ onderfte breed blaadje voor den fleert, en de twee fmalle blaadjes voor vlerken. en EP De vrugten zyn nog onbekent ; of ze moeften uit bet ge- boekte voetje van de bloem voortkomen , de fmaak der bladeren is bitter , en onaangenaam. Zoo beeft dit An- pre byzonder , dat bet gejtreepte bladeren beeft, en de loemfteel wit de beurs zelfs voortkomt. De agt en Veertigfte Plaat Vertoont het 2enuwagtig Angrek, het geen mogelyk is de Erythro-bulbus, met gevouwe bladeren van de witte Hel- lb, dat is roode bol by de onze genaamt _ van Plukn. Mantif). pag. 70. en de Chichultic Tepctlauh- - xochite van Hernand. by Receb. pag. 368. ) s. IL. Angrzcum pungens , of fleekend Angrek, gevon« 20 , maar kruipt met eene dikke rank langs de takken, en hangt- melt af , bier en daar een fteel opjebietende > daar aan de bladeren ftaan , en tuffen dezelve komen al weder anderen voort. $ De bladeren Baan enkeld , twaalf of veertien duimen lang , febaars een pink breed , van vooren met een JPÜS » omtrent een lid van een vinger lang, dewelke fchynt daar op gezet te zyn, voorts dik , fiyf , en zonder kennelyke zenuwen, dewelke beneden een weinig uitbuilen , en bo- — ven bet blad wat bol maken, als eenwlakke geut, van cou- leur donker-groen , en de oudere werden rosagtig, de fiee kende fpitzen valien-aan de oude bladeren af , tuffen de- zelve uit den boofdfleel komen andere dunne fiyve, €" ` boutagtige fleeltjes, voorts vier of vyf duimen lang , 20m- mige in een of twee zydefteeltjes zig verdeelende , de voors- te belft daar van is met bloempjes bezet, van gemeene Angreks fatzoen , dog kort van bladeren , en geel-wit. D Uit haaren fleel werd de orugt, febaars een duim lang, geltreept , en driekantig, in gedaante van een beginnende Moer-nagel, dragende de bloemen nog ca bowen op, 96% binnen gevult met een witagrig grof meel. o Tab. XL VIT. SS SELS 7777 cd ADS = ^ = TARA 1127277772 TT IJD OG? Ape " ig Kë Le: GG 7 t IH 1} A 2 Ge G 7 WR zz s Ns SONY AN ZEN NR N NM ASS SSS in IR a AÑ M. 8, Y N V H D D Í | Q j H N y d j = NN AA — SSS AS == SQ ————ÀM SS I 0 SE _ => K IN $ SSE i : M N \ UJ D A 4 V \ | | EE SIR SS Am LEA SL GA SNS SN NS SH FH 7 om, VZ, Zan Pag.107 . XI. Boek. VII. Hoofaft. tofa herba, fupra rupes repens, foliaque ejus fafcicu- tata funt, octo & decem pollices longa, unum lata, fuperius excavata, inferius acutum gerentia dorfum , ad extremum bifida, & bis acuminata , unus vero apex non modo muito longior eft altero, fed etiam ungens inftar mollis fpinz. ' . Inter inferiora folia rotundi quidam, longi, & pa- rum finuofi excrefcunt caules, Chordulas referentes , quilenti funt ; & diffringi nequeunt, externe albi , & ad extremum fefe dividentes in binos tresve ramulos; qui arborum corticibus fibrillas inmittunt. Inter folia caules floriferi excrefcunt, binas fpitha- mas longi, quorum fuprema pars flofculos gerit fla- vefcentes , ex quinque petalis conftantes, que inter- ne rubra, & ad oräs flava funt, quem colorem caffis etiam gerit. Ex ipforum centro fructus excrefcunt, ultra digitum longi, ac transverfalem digitum craff, quidam digiti articulum modo longi funt, & pennam craffi , in féx acutas coftas divifi , atque inter has pro- fundi locantur fulci, planam fuperius gerentes ftellu- lam, que componitur ex quinque apicibus cum ob- tufo nodulo in centro. i; Tabula Quadragefima noná Ad Figuram primam Angrecum exhibet Saxatile, quod eft Tsjerou mau maravara H. Malab. part. 12. Tab. 5. cui a Plukn. in Almag. pag. 87. jungitur Caryophyllus Monomo- tapenfis, nervofis Bupleuri foliis intus cavis, flore cceru- leo, caulieulis fecundum longitudinem alatis Phyt. Tab. 275. fig. 1. ; Huc pertinet Orchidi affinis , planta parafytica, folio ciallo fulcato, Herm. Prud. Bat. pag: 187. Licet flos parum dif- ferat : quod eft Vifcum arboreum, flore albo fpeciofo, Americanum ; folis forma filiquarum Nerii Plukn. Pbyt. Tab. 117. jig. 6. Figura fecunda Angraecum exhibet purpureum, Cap. 8. deftrip- tum, primam nempe fpeciem. Quarto. Angrecum anguftis crumenis , multas & fubrotundas format burfas, in binos tresve obfcuros articulos diftinétas, quinque & fex pollices longas, unum latas, externe multis ficcis pelliculis obductas, harum plurime nudz ac foliolis deftitute locantur, alie in vertice tria quatuórve longa & angufta gerunt folia, duodecim & quindecim pollices longa; binos digitos lata; in fimplicem términaritià apicem , ex- cepto quod nervus medius inferius parum protube- ret, quasdani étiam gerunt ftrias longitudinales, fub- tiles referentes nervos. : . Ad latus hujus fafciculi bini foliofi eriguntur cau- les , quindecim pollices longi, in quorum fuperiore dimidia parte flores locantur ; huc usque ignoti. Hos infequuntur fructus, vix pollicem longi, & culmum erafli. Radix congeries eft tenuium longarum, & len- tflimarum fibrillarum. Se _ Quinto. Angrecum fediforme, fic ditum , quum fo- lia cum illis Sedi conveniant, quedam unicum, que- dam tres polliees longa funt, binos lata digitos, fine ullis coftis cüm firmo apice, crafla, glabra, & fuc- cofa , fed non lactefcentia , alioquin enim pro illis Nummularie latiee quis ea haberet. Flos nondum apa- ruit. Tenuibus & intricatis crefcit ehordulis inter & per radices aliorum. Angrecorum. Sexto. Angracum uniflorum , folia gerit forma & magnitudine linguam referehtia, füperius nempe fub- totunda, ac parum bifida, crafla, firma, ac finé ullis coftis, excepto quod planus canalis perfolii fuperio- rem partem decurrät. Quodvis folium brevi incum- bit burfule, ex quatuor quinqueve acutis dorfis compo- fite, quaedam vero glabra funt, & bigonz tantum. Caulis florifer ad latus buríz excrefcit, rotundus, . & fpithamam altus, quorum quivis unicum inodo fu- inet florem, quodammodo convenientem cum illo Angreci angin, qui ex tribus conftat petalis; quorum maximum & anterius linguzforme eft , inferius latum, fuperius anguftum , cum acuto dorfo in medio, retroflexum fupra totum florem , ad latera bina alia ‚Ocantur petala, inferius lata & crafla, fuperius an- - gulta & flaccida, conniventia inftar falcis. AMBOINSCH KRUIDBOEK. Tertio. Angrecum faxatile fere fimilis eft farmen- ' Toy VI Angrecum faxatile of Klip- Angrek is fchier dier- gelyke zeelend gewas, over de klippen kruipende , de bla- ` deren Haan met bosjes by malkander , agt en tien duimen lang, een breed, boven gegeut , beneden met een Scherpe rugge, aan ’t voorfie in tweën gekloven , met twee fpit- zen , Waar van de een niet alleen merkelyk langer is dan de andere, maar ook fleekende als een weeken doorn: Tuffen de agterfte bladeren komen mede lange ronde en wat bogtige [Leclen uit als Chordelen, taai; en onver- breekelig, van buiten wit, en aan haar einde zig in twee of drie takken verdeelende , dewelke al wederom in de . Jeborffe der bomen wortelen. Lulen de bladeren komen de bloemfteelen voort , twee Jpannen lang , aan baar opperfte dragende kleine geele . bloempjes, van vyf blaadjes gemaakt , dewelke van bin- beñ rood, en aan de kanten geel zyn, van welke couleur bet belmke ook ds , uit baare voeten werden de vrugten; ruim een vinger lang, en een dwersvinger dik, zommige een lid van een vinger lang , en een fcbaft dik; in Jes Scherpe ribben afgedeelt , en tuffen beide diepe woorens ; met een vlak flerretje boven op, gemaakt van vyf.fpitzen met een flomp knopje in de midden: De negen en Veertig fte Plaat Vertoont in de eerfte Figuur het Kiip-Angrek, het welk is de Tsjerou mau maravara van de H. Melab. part. 12. Tat. $. aan welk van Plukn. in het Almag. pag. 87. toegevoegt wert de Monomotapenfe Cáryophyllus met zenuwagtige blade- ren van het Bupleurum, van binnen hol, met een blaauwe bloem , en met fteeltjes na de lengte gevleugelt in de Puyt. Tab. 275. fig. 1. $ 1 Hier toe behoort ook de Parafytife plant, aan de Orchis riaa(t- komende, met een dik gevormt blad van Herm. Parud Bat. pag. 187. Schoon de bloem wat verfchilt: het geen is de * Americaaníche Vifcum op bomen groejende, met een fchoone witte bloem , en bladeren in de gedaante van de ‚Peulen van het Nerium van Plukn. Phyt. Tab. 117. fig. 6. De tweede Figuur vertoont het purpere Angrek, in het agtffe Hoofajluk befchreeveh, de eerfte zoort namentlyk. . IV. Angrecum anguftis crumenis, gewint veele, en rondagtige beurzen in twee of drie donkere leden verdeelt, vyf en jes duimen lang , ruim een breed , van buiten met veele drooge velletjes bebangen , de meefte fiaan blood, en zonder bladeren , de andere dragen op baar top drie of vier lange fmalle bladeren , twaalf en vyftien duimen lang , twee vingeren breed, in een enkelde fpits toeloopen- de, bebalven de middelzenuwe , beneden een weinig uit- builendé , bebben ze nog eenige fircepen als zubtiele zenus wen in de lengtes a Bezyden van dezen bos hebben ze twee bladdragende - fteelen, mede vyftien duimen lang , aan welkers voorfte belft de bloempjes flaan y nog onbekend. Daar op volgen de vrugten, fchaars een duim lang , en een firoobalm dik, de wortel is een klomp van dunne ; lange , en zeer taaije vajelingen gemaakt. i V. Angræcum fediforme; alzoo eec énaamt 5 dewyl de bladeren na een Sedum of Huislook gelyken , zom- mige zyn een, zommige drie duimen lang; twee vingeren breed , zonder cénige ribben, met een Äre [pits , dik, glad, en fappig , dog zonder melk, anders zoude men ze voor een Nümmularia la&ea aanzien. De bloem is nog niet gezien. Het groeit met dunne en verwerde kordulen onder, en door de wortelen van ander Angreks. VI. Angrecum unifiorum beeft bladeren; in gedaan: | te en grootte een, tong verbeeldende „te weten vooren rond , en een weinig in twein gekloven, dik; ftyf s en zonder eenige ribben, bebalven een vlakke geut aan de bovenzyde: leder blad ruft op een kort beursje , gemaakt van vier of vyf jcberpe ruggens, zommige ook glad met twee kanten. De bloemfteel komt bexyden de beurze voort; rond; een Dan boog , ieder dragende maar een bloem , eenigzints bet Angrec angin gelyk; gemaakt van drie bladeren , waar van-bet groot/te en voorjte tongeformig is, agter breed, en vooren fmal , met een fcherpe rugee in de mid- den, naar agteren gekromt over de gebeele bloem, ter zy- den Doan twee andere. bladeren , mede agter breed, en dik, vooren fmal , en flap, na malkanderen gekrompt als e Ee 108 In centro capitulum locatur. Color fufcus eft, in- termixtis plurimis ex albo flaventibus maculis, oculos referentibus , quarum quedam rotunde funt, alie quadrat , ac porro fine ullo odore. ` ` A Vili,radice ramis arborum filveftrium increfcit, & aliquando planum format angulum ex Mufco quafi conftruétum, ex quo hic & illic burfule ac fimplicia excrefcunt folia. x Septimo. Angrecum gajang , quod repertum eft in arbore Gajang, multos formans fruticulos coaduna- tos forma Lilü Favani feu Cafi felan, inferius oblon- ` um gerens inftar Cepz bulbum. Hoc bina profert olia, vix duodecim pollices longa, & unum lata , . inferius firmum gerentia nervum medium , nec ad apices bifida funt inftar aliorum Angrecorum , fed acute terminantur. Ex centro horum binorum foliorum longus ac fim- plex excrefcit caulis, cujus fuprema & maxima dimi- dia pars ultra pedis longitudinem flofculos fuítinet , ui Angreci formam reprefentant , funtque compo- iti ex quinque fordide albicantibus & anguítis petalis, uorum tria dependent, ac bina extenfa funt, inque uperiore floris parte caffis locatur. Ipforum petiolus prope ortum acutum porro gerit petalum, quod pe- tiolum obtegit, tam denfe autem locantur, ut totus caulis caudam felis referat longam , poft ipforum lapfum pauci excrefcunt fruétus , qui minimi funt cun&arum Angreci fpecierum , paulo nempe majores ranó Tritici, hexagoni quoque , per maturitatem hifcentes ad latus, fuperior vero ipforum pars nexa manet & firma. Ipforum pars interior primo flavefcit, ac fuccofa eft, que per maturitatem degenerat in fari- nam flavam & arenofam. Floret menfibus pluviofis, & in Gajanis reperitur filveftribus, que crefcunt in valle Ayer Cotta Lam- ma. Hee fpecies in aliis quoque reperitur arboribus , uti & in Celebes ora Orientali, ubi ejus folia adhi- bentur contra abdomina tumentia & indurata, fupra ges calefaéta , ita ut flaccefcant, dein abdomen iis fricatur , medullaque anguíftorum bulborum ore ma- fticatur, ac fuccus deglutitur. Odavo. Angrecum jamboe , anguíta & firma gerit folia, quinque pollices longa, binos lata digitos, fu- sperius in acutum terminancia apicem , faporis primo ingrati, dein dulcis inftar fucci Liqueritiz. lofculi bini fibi obpofiti excrefcunt tenuibus in petiolis ex flagello, qui compofiti funt ex quinque ‘craffis petalis Citrini coloris , que omnia introrfum “flexa funt inftar Ornithopodii, atque in centro loca- tur ex purpureo ceerulea lingula. Fru&us huc usque ignoti funt, & increfcit filveftribus Jambis, longis dependens farmentis. ono. Angrecum teniofum fimplici ac fignofo cre- fcit caule , cui folia infident folitaria & inordinata , craffa fegmenta referentia, utrimque bifida, acfi ex binis fegmentis compofita effent, quatuor & quinque pollices longa, ultra culmum crafla. Ad latus fupe- riorum foliorum brevis excrefcit: racemus florifer, cujus flores mihi ignoti funt. Hos infequuntur tres fexve fructus , qui funt fili- cule oblonge & fulcate, pollicis articulum longe , uti in aliis Ängrecis, qui externe diftin&i funt in tria majora, & tria minora dorfa, cum coronula fuperius potita que refiduum eft floris, intusque replete funt arenofa fubftantia. Radix longa eft, vaga, & trans- verfaliter repens, lignofaque , nec ullas profert burfas. Decimo. Angrecum lanuginofum a vulgari Angre- - corum forma parum recedit, fimplicem enim generat ‘caudicem , tres-quatuorve pedes longum fine burfa vel ventre, cujus inferior pars nuda eft, & in obfcu- ros articulos diftinéta. Superior pars foliis denfis ob- fita eft, rotunda, & lanuginofa. Folia formam habent minoris Angreci, inregula- riter admodum cauli adcreta, tres quatuorve pollices longa, binos lata digitos, craffa, firma, fine diftin- &is nervis, in brevem & firmum terminantia apicem, qui parum incurvatus eft. S Superior foliorum pars parum rugofa inftar panni fericei obfoleti , triaque quatuorve fuperiora & tener- rima folia utrimque lanuginofa funt. - Ex alis fuperiorum Foliorum racemus florifer ex- crefcit, ultra digitum longus, cui flores infident bre- vibus in petiolis, qui lanuginofi quoque funt magni- tudine Fabe. Hi HERBARITAMBOINENSIS Liber XL. Caput VII In de midden ftaat een klein boofdeken. De couleur is bruin, waar op men veele wit-geele flipjes of oogjes ziet, zommige rond, zommige vierkant , voorts zonder reuk. Het groeit met een flegte wortel op de takken der wilde bomen, en maakt zomtyds een platten boek als van eeni Mos gemaakt , waar uit bier en daar de beursjes, en ens kelde bladeren voortkomen. VII. Angrec gajang gevonden op een Gajang-boom, met veele kleine [truiken by malkander , van gedaante als de Jayaanfche Lelie, of Cafi felan, onder met een la . werpige bol als Ajuin. Deze brengt twee bladeren woort, Jchaars twaalf duimen lang , en een breed , van onderen met een fiyve middelzenuwe , en hebben aan de [pits geen kiove, gelyk andere Angreks , maar loopen fpits toe, Uit de midden van deze twee bladeren komt een langen enkelden fteel , waar van de opperfte en grootfte heift, ruim een voet lang, bezet is met kleine bloempjes, die even de gedaante van Angreks verbeelden , beftaande uit «yf vuil-witte fmalle blaadjes, waar van drie af bangen , en twee uitgebreid ftaan , en aan de bovenzyde ftaat een belmke. Haaren fleel by zyn oor/pronk beeft nog een fpits blaadje, *t welk den [leel bedekt. Zy ftaan zoo digt, dat den gebeelen fleel een langen kattenfteert verbeeld, naar baar afvallen komen weinige vrugten tot perfectie , de= welke de kleinfte zyn van alle Angreks zoorten , te weten «vat grooter dan een tarwe-korrsl , mede feskantig , in de rypbeid open berfbende , terzyde dat bet voorfte aan mal- kander biyft bangen. Haar binnenfte is eerft geelagtig , en fappig , ’t welk in de rype verandert in een geel zan- dig meel. « ; Het bloeit in de regemaanden , en men vindt bet op Gajang-bomen, die in °t wild flaan in de vallei van Ayer Cotta Lamma. Deze zoorte vindt men ook op andere bo- ‘men , als mede op Celebes Ooftkuft , aldaar werden de bladeren gebruikt. tegens gezwolle en verbarde buiken , over ’t vuur geflenft , zoo dat ze flap werden, daar na den buik daar mede gewreeven , en bet merg van de fmalle ` bollen in de mond gekaauwt, en den Lf ingezwolgen. y VIII. Angrecjamboe beeft fmalle fEyve bladeren, vyf duimen lang , twee vingeren breed , vooren in een ftyve Spits eindigende, van fmaak eerft onaangenaam , daar na zoet als fap van Zoetbout. E De bloempjes komen twee en twee tegens malkander , op korte voetjes uit den rank, gemaakt van vyf dikke Ci- troen-geele blaadjes , alle inwaarts gekromt als vogel- klanuwen , enin de midden ziet men een peers-blaauw tonksken. De vrugten zyn nog onbekent , en bet groeit op de wilde Famboes-bomen met lange rancken afhangende. IX. Angrecum teniofum of riempjes Angrec, groeit met een enkelde boutagtige feel , daar aan de bladeren enkeld , en zonder ordre fiaan , dikke riempjes gelykende, ter weerzyde met een kloof in de lengte, als of ze van twee deelen gemaakt waren, vier en vyf duimen lang , en ruim een firoobalm dik, Terzyden de voorfte bladeren komt een. korte bloem-tros voort , waar van de bloemen nog onbe- kent zyn. Hier op volgen drie of fes vrugten, zynde langwerpige geribde bouwen , een lid van een duim lang , gelyk aan andere Angreks, van buiten verdeelt in drie grootere, en drie kleindere Jcherpe ruggen , met een kroontje boven op, zynde bet reftant van de bloem, binnen vervuld met een zandig plukzel. De wortel is lang, ydel, en dwers- — , boutagtie , en brengt geene beurze voort. . Angrecum, lanuginofum , wykt van de gemeene Angreks gedaante wat af , want zy gewint een enkelde . Steel, drie en vier voeten lang , zonder buik of beurs s waar van de agterfte belft bloat is, en in donkere leden er De voor fle belft is digt beblad , rond, en wol- dë, i ; : SE De bladeren zyn van kleine Angreks gedaante , zeer irregulier om den fteel flaande , drie en vier duimen lang, twee vingeren breed , dik, ftyf , zonder merkelyke zenu= Js E een korte fiyve Jpits eindigende , die wat krom aat. - 7 De bovenzyde is wat ruie als verfleeten fulp , ende: rien vier bovenfte ‚de jong fte zyn ter wederzyden wol- agtig. ; se it den fcboot van de voor fte bladeren komt den bloem- + feel woort , ruim een vinger lang , daar aan flaan de bloempjes op korte woetjes , die al mede wolagtig zjn , ih de grootte van een Greg : ee Deze XI. Boek. VIIL Hoofáf. Hi inferius concavum gerunt petalum inftar Cym-. be, in qua concavus reconditur flofculus, fefe ape- riens in tria craffiufcula & flavefcentia petala, e qui- bus purpurea eminet lingua, que fimul reprefentant os feu riétum Leonis cum lingua extenfa. Radicem gerit vilem , ex paucis conftantem fibtillis , & inter alia Angreca crefcit in filveftribus arboribus in Toleeuwo , qui pagus eft ore Orientalis Amboinz. AMBOINSCH KRUIDBOEK. 109 Deze bebben van onderen een bol blaadje niseen fobuitje , daar in legt een bol bloempje indrie geslagtige dikke blaad- Jes zig openende , daar tuffen cen peers tonisken with pkt; te zamen verbecldende een Leewwen-mond met cen uitge- Jecke tong. d et Het beeft een zobere wortel , uit weinige vazelingen beftaande , en groeit onder andere Angreks op wilde bo: men op Toleeuw, een Dorp van Amboins Ooftbosk. - CAPUT. O.C T AV, UM. Angraecum purpureum. Angrec jamba, uodecima fpecies tam raro folia exhibet con- fpicienda, ut a muitis habeatur aphyila. Hoc obfervavi difcrimen, quod que in litoreis cre» fcit fcopulis & arboribus, foliis plerumque fic defti- tuta, fed que in ipfa terra in arboribus provenit, fo» lia profert, ita ut. bine hujus fpecies formari poffint, A non opus eit, quum varietas nimis par- va eft. Litorea fpecies primo gerit caulem angulofum & ftriatum , in mulros insequales articulos diftin@um , qui femper in medio magis protuberant quam in extre- mitatibus, uti & totus caulis prope radicem tenuiffimus eft & rotundiffimus, qui folia producit uti praecedens minus Angrecum, alrernatim pofita , quinque polli- ces longa, ultra unum lata, & fuperius fiffa uti reliqua. Caulis pedis circiter altitudinem adtingit , ac foliis ornatus eft, que vetufta decidunt, ac nudum relin- quunt caulem, atque hinc fit, ut putetur foliis defti- tui, nam prope hunc aitér excrefcit peculiáris caulis ex radice, binos-tresve pedes altus, inferius prope radicem tenuior quam in reliqua parte, in fimiles 'ventricofos articulos diftinétus. In articulorum con: nexu, qui femper humiliores funt ipfo ventre , flofculi excrefcunt fafciculati feu vérticillati quafi, inftar flo- tum Jambi, circa articulos ad unam partem nudi, Hi flofculi peculiarem habent formam , a prioribus diverfam , quinque enim gerünt petala non aperta, fed comprefla inftar tubi, abinferiore parte aperta, atque ibi Sacculum feu corniculum gerunt inftar Orchidum, pollicem longi, vel paulo minores, ac vix pennam crafli, Superiores ore in apices diftinéte funt, atque , inteme bina pofteriora petala caflidem tegunt purpu- ream feu olea inftar coloris Caffombe , inodori penitus. Hi florum fafciculi circa medium caulis de- ETE qui prope apicem nudus eft. Fructus ignoti uc usque funt, radix rara eft, ex paucis conftans fibrillis brevibus. : mm Hee fpecies in litore reperitur, tam in curtis cras» fisque arboribus, quam in preruptis rupibus, in qui- bus cariofa ligna & flagella projecta funt. Nomen. Peculiariter dieitur Angrecum purpureum & nudum. Malaice Angrec jambu, & Angrec taffumba ; _ Javanice Rangrer , quo nomine reliqua etiam indigi- tant Angreca. Secundo. Silveftris fpecies a priore haud differt , nifi quod copjofiora exhibeat folia, ex mufcofa enim . & tenui fibrofa radice octo decemque excrefcunt tau- les, octo novemque pedes longi , quorum craffio- res folia , ac tenuiores flores proferunt, in multos articulos diftinéti, qui non multum venericofi funt , uti prioris, fed profunde fulcati & ftriati. Folia in caulibus ad quatuor pedum diftantiam a radice oriuntur , fimplicia & alternata fupra fefe in- vicem, tenuiora quam in aliis Angrecis, quinque & . fex pollices longa , binos lata digitos, acuminata, ‘cum nervo medio inferius protuberance , faporis fatui & mufcofi. Caulis pars foliofa craffior eft inferiore. ` _ Caulis florifer in medio circiter flores profert copio- fos & globofos quafi , nunc abshac, nunc ab alia cau- lis parte, quivis flofculus unguem digiti circiter lon- gus eft, anguftum caliculum referens, vix pennam craffus , inferius facculo acuminato & ftriato au&us , feu in angufta petala diftin&tus, que fefe fuperius in quinque apicés aperiunt, & interne alium albicantem caliculum exhibent, flores hi coloris funt purpurei, Tubentes , & inodori, qui in confpeétum veniunt Oéto- bri & Novembri. ; i Nomen. AGTSTE HOOFDSTUK, Het parpere Angrek, 7 E tavaal/fte zoorte werd zoo zelden met bladeren gezien, dat bet van veele voor bladeloos gebouden werd. Ik beb dit onderfcheid daar van bevonden, dut bet geene op jtrandklippen en bomen «waft; meeft zons der bladeren gezien , maar "t geene landwaart en op de bomen groeid, beeft ze bladeren, zoo dat men twee zoórs ten daar an zoude konnen maken, °t welk egter niet noz dig is, vermits bet verfchil te klein is. I. Deze flandzoorte beeft vooreer{t een geboekten of ge: Jiretpten ftecl, in veele ongelyke leden verdeeld, die altyd in de midden dikker zyn dan aan de enden , gelyk den ge» beelen fleel beneden by de wortel opt Aug Ke en rondfle is ; dragende bladeren gelyk de voorgaande kleine Augreks, met beurten boven malkander flaande , vyf duimen laig; rufm Sen breed, en vooren geklouft als andere. Deze jteel werd omtrenieen voet boog, en draagt niets dan bladeren, dewelke oud geworden zynde afvallen , en den blooten feel nalaten , en bier van komt bet dat ment voor bladeloos agt , want bézyden de voornoemde komt nog een andere byzondere fieel uii de wortel , twee en drie voeten boog , beneden by de wortel dunder , dan vervolgens , en in diergelyke butkagtige leden verdeeld. In de zamenvoes „gingen dezer leden, die-altyd lager flaan dan Laren buik; grocijen de bloempjes met bosjes by malkander bangende, als wervels of bet bloeizel van gamboe , rondom de leden of aan de eene zyde blood. _, ; Deze bloempjes hebben een byzonder fatzoen; van de voorgaande verfchillende, want ze hebben wel vyf blaad- jes, die niet geopent ftaan, maar t'zamen geflooten als een bypj: , aan de onderfte zyde geopent , en daar by een klein zaksken of boorntje y gelyk de Orchides , een duim lang of minder, en fcbaars een fchaft dik: Boven zyn de kanten in fpitzen verdeeld, en binnen bedekken de twee agterfle blaadjes een belinken van verwe, purper of rooze food , gelyk de couleur CalJomba , gants zonder reuk. Deze bosjes gn omirent bet midden dezes fleels, en by de fpitzen is bet bynakaal, de vrugten zyn nog onbekent y de wortel is weinig , en uit korte vazelingen gemaakt. Deze zoorte vindt men op Brand; zoo wel op korte en dikke bomen, als op fleile klippen, daar op vermolzemde ryskens en boutjes leggen. ` ^ Naam. Men noemt bet in ’t byzonder Ängrecum Pur: pureum en nudum; in 't Maleits Angrek Jambu, en An- grek Caflumba ; op % Javaans Rangrec , gelyk zy ook alle andere Angreks noemen, 5 ll. De landzoorte verjchilt niet van de voorgaande, -Qan dat ze meer bladeren vertoont , want uit een mosag: tige en dunne vazelige wortel , komen agt en tien fleelen voort, agi en negen voeten lang , waar van de dikkere bladeren , en de dundere bloemen dragen, in veele leden verdeeld die geen zonderlyke bulten bebben als bet vooris ge, maar diep gevoorent en geftreept zyn. , De bladeren aan baare fleelen fiaan wel vier voeten van de avoriel af beginnende, en dan met beurten enkelt, en veele boven malkander dunder dan andere Angrek , vyf en fes duimen lang , twee vingeren breed, Jpits toeloopen= de, met cen middeizenuwe beneden uitbuilende y finets en Jmeerig van fmaak. Het deel des fleels ; daar de bladeren aan fiaan , ts dikker dan beneden. De bloemáragende [teel beeft zyne bloemen omtfent de midden, deze bangen in ronde bolletjes veele by malkan= der, dan aan de eene dan aan de ander zydevan den feel, ieder bloempje is omtrent.een nagel van-een vinger lang, en als een /mal kelkje , fchaars een fchaft dik „beneden met een fpits fakske langs beenen geflreept , of in fmalle blaadjes deelbaar , die zig boven in vyf fpitzen openen s en van binnen een witagtig flyf kelkje vertoonen , xy zelfs zyn van couleur purper-rood y. en zonder reuk; men ziet ze in O&ober en November. 03 Naam. 110 Nomen. Latine Angrecum purpureum filveftre; Ma- laice Angrec caffomba feu Jambus Javanice Rangrec uti precedens. : : bori . Locus. In filveftribus cuu emnt uti in Va- tingis, Samaria, & Caryophyllis = 88 Jjus. Ejus caules sr Be , calefaéti, & illiniti cu- rant Matta ican, feu Paronychiam manuum & digi- torum, fi nempe non erumpat, ut tumor diflolvatur & diffipetur, vel fi nimis increverit, ut rumpatur. In altis filveftribus arboribus hi caules feptem & o&to pedum altitudinem adtingunt, inferius plerum- que nudi, in medio floriferi, & fuperius foliofi , len- ‘tum continent mucum, qui copiofe effluit, fi fcin- dantur vel tumpantur , fed ob nimiam tenacitatem haud facile abrumpi poffunt. Prope radicem rotundi funt, dein profunde ftriati vel fulcati , ac fuperius in- ter folia ex retundo plani, binis oris lateralibus. Alie quedam Angreci fpecies, quz dein ad noti- tiam meam pervenere yobcununt in Auduar. Cap. 57. fupra jam memoratz. Tabula Quinquagefima Ad Figuram primam Angraecum exhibet purpureum, quod eft fecunda fpecis boc Capite: 8. defcripta. Figura fecunda Herbam fiftit fupplicem , ac quidem ejus pri- mam fpeciem, que adfinis eft Thalia Maravara H. Malab. part. 12. Tab. 4. Figura tertia Angrecum denotat terreftre alterum Cap. undecimo defcriptum cum ejus fru&u A. _ HERBARII AMBOINENSIS © Liber XI. Caput IX. Naam. Jn’t Latyn Angrecum purpureum filveftre: in `t Maleits Angrec caffomba , of Jambu ; op't Fax vaans Rangrce ; als "t boven[laande. ; Plaats. Het waft op wilde bomen, als op de Waringe, Samaria, en Nagel-bomen, Gebruik. Zyne fleelen geflooten, warm gemaakt, en opge/meert, geneezen de Matta ican, of de vyfer aan de banden en vingeren, te weten als by niet uitbreeken wil, om bet gezwel te verdeelen en te vernietigen , of anderzints a groot geworden zynde , te doen opbreeken, Op hooge wout-bomen werden deze fleelen zeven en agt voeten lang , van onderen op meeft bloot , in de midden met bloemen , en boven aan bet eind wederom met eenige bladeren , zy [leeken vol taajen lym , dewelke overvloedig daar uit komt , als men ze fnyd of breekt , dog wegens baare groote taajigheid zyn ze niet af te breeken. By de wortel zyn zy rond, daar na diep geftreeps of geribt , en vooren iu(Jcben de bladeren uit den platten rond , met twee-kanten aan de xyden. Nog eenige andere zoorten van Angrek , dewelke later tot myn kennifJe zyn gekomen, ziet in Auctuar. Cap. 57. welke even boven zyn verbandelt, De Vaftigfte Plaat Vertoont in de ectíte Figuur het purpere Angrek, en wel des: - zelfs tweede zoort, in dit agt/le Hoofdfluk befchreeven. . De tweede Figuur wyft aan het ootmoedige Kruid, en wel des- zelfs eerfte zoort, welke naby komt aan de Thalia Maravara van de A. Malah. part. 12. Tab. 4. De derde Figuur verbeelt het andere wilde ofte boere Angrek; in het elfde Hoofdftuk befchreeven, met deszelfs vrugt A. CAPUT NONUM. Herba fupplex. Daun fubat. «A dfinis hec herba videtur Angreco, atque ipfius nobilitatis parafitus eft, qui plerumque aulam fequitur , quinque ejus funt notz fpecies, pri- mo minor feu vulgaris, ac quatuor majorés. ` - Primo. Herba fupplex minor, herbula eft femi pe- den alta, & fere acaulis ex radice proveniens, riam ' inferius ex radice mox folia prode unt in binis ordi- nibus fibi alternata, ac viciffim fefe comple&entia, plana penitus, acfi comprefla effent. = ^ — odvis foliolum pollicis articulum: longum eft, vix femi digitum latum , firmum, & craffiufeulum, ex ortu oblique pofitum, inferius rectum, feu paruni inflexum, fuperius ventricofum, unde folium in me- dio latius eft, quam inferius, forma acinacis feu cre- fcentis lune. Inferius combinata videntur effe, acfi folium per medium complicatum effet, fuperius au- tem fünt integra , intenfe glauea , externe glabra ; interne fibrofa , &-falfi faporis cum levi aciditate, diu vegeta, fi abrupta in edibus fufpendantur. Horum foliolorum octo vel decem in uno locantur ordine, ac media maxima funt. Tales vero-foliofe collectiones quatuor „ fex, & feptem tenuibus in cau- liculis fimul ex radice excrefcunt, quz viliseft, & ex mufcofis componitur fibrillis, quibus tamen fefe tam firmiter arborum corticibus infigit, ut foliola fine ra- dice plerumque abftrahantur. Plerumque nil nifi hec foliola in hac obfervantur plantula , fed fi fit fenior, flores ac femina profert. ` ` ; «Flofculi pufilli funt, vix magnitudinem florum O- xyacanthz habentes, ac fimplices ex foliolis erum- pentes , funt enim quafi caliculi breves, curti, in- tenfe fufci , fuperius oras gerentes acutas, in pufillo viridi ac barbato caliculo pofiti, poft flores viridia fequuntur granula, Oryzz grana referentia, diu futti- nentia emarcidos flores , interne repleta flava & pilofa farina uti in Angrzco. ` Crefcit in Mango cafeolari, feu Waccat in litoribus, uti & in Waringis, aliisque litoreis arboribus , que obliquum gerunt truncum. ‘Nomen. Latine Herba fupplex minor, Malaice Daun fubat , que diftinguenda eft ab alia Daun fubat „quam fupra in initio decimi libri fub fpeciebus Graminis de- feripfimus:, unde & Ternatenfes aliud ipfi tribuunt . nomen. Secundo. NEGENDE HOOFDSTUK. Het ootmoedig Kruid. mede rekenen , en bet mag onder deszelven Adel O”: de maag {chap van Angrek wil zig dit kruid voor Parafitus of flatteerder dienen , ‘die dog ge- ‚meenlyk bet bof volgen , men beeft er vyf zoorten van, een kleine of pemeené , en «ier groote, - Y Herba fupplex minor, is een klein kruideken , niet boven ven balve voet boog , fcbier zonder fleelen uit den wortel fpruitende, want van onderen af beginnen ze ftraks boven de wortel op cen zeer kort fteeltje , twee rygen bla- deren tegens malkander gefchikt , met beurten "t ene "t ander omvattende, gants plat, als of ze gedrukt waren. * Teder blaadje is een lid van een duim lang , cbaars een balve vinger breed, Kaf en dikagtig , uit baare vergade: ringe fcbuyns ftaande , aan de onderfte kanten regt of wei: nig gebogen, maar de boven[le kant is buikig , waar door bet blad im de midden breeder word dan agter , in de ges daante van een Zabel of waffende Maan. Aan "t agterfie eind fcbynen ze dubbelt te zyn, regt als of e een blad in de lengte gevouwen was , dog aan de voorfte kanten zyn ze geel, boog zee-groen, buiten glad, binnen dradig , en ziltig van fmaak , met een kleine zuurte , lange in baar we zen blyvende, als men ze afgebroken ih de buizen opbangt. Van zulke blaadjes flaan agt of tien in eene Tyge , en de middelfte zyn de grootfte. Maar zulke vergaderingen Slaan vier, fes „en zeven , met haare dunne fteeltjes by mal» kander uit eêne wortel, dewelke geringe is, uit Mosag: tige vazelingen beftaande , met dewelke bet zig egter 200 vaft aan de fchorze der bomen begt , dat men de blaadjes ` ` meeft zonder wortelen aftrekken kan. Den meeften tyd ziet men anders niet daar aan dan deze bladeren, dog regt oud geworden, brengt het zyne bloemen en zaden voort. ` De bloempjes zyn klein , febaars zoo groot als Mai- bloempjes , enkel tuffen de blaadjes uitkykende , want bet zjn korte naauwe kelkjes , boog-bruin., boven met fpitze. randen, ineen klein groen gebaart kelkje fiaande, na de- zelve volgen de groene knopjes als ryftkorrels, bebbende de drooge bloemen nog lange boven op, binnen met een bleek: geel, en bairig meel gevult, gelyk in bet Angrek. Het waft op de bomen Mangium cafeolare, of Waccat aan firand, als mede op de Waringe-bomen , en andere firand-bomen, die met den ftam wat [cbuins leggen. Naam. In ' Latyn Herba fupplex minor; in Ma- leits Daun fubat ; men moet bet onderscheiden van ets ander Daun fubat , "t welk wy boven in "t begin des tien- ' de boeks onder de zoorten van gras befchreeven bebben , daarom. bet ook de Ternatanen een anderen naam geven. | Il, Herba SS NAO SS N XL Boek, IX. Hoofdft. Secundo. Herba fupplex major prima, varios quoque emittit caules ex radice , inferius ad aliquam partem ` nudos, dein ad binorum pedum altitudinem foliofos, uz folia ejusdem cum priore funt forme, fed majora; ac tum caulis ad fesqui pedis altitudinem excrefcit , fuperius vagos gerens flofculos , qui lutei funt coloris, & caffidem referunt, fed facile decidunt , & nudum relinquunt caulem , pauci in fructus excrefcunt, qui . funt bacce trigonz, fimili lutea farina replete. Leehcenenfes hanc peculiariter vocant Sibane, alii Daun fubat parampuan, h. e. Herba fupplex femina, uti prior mas habetur. ` > ` Ujus. He bine fpecies nomen fuum fortitz funt, quum foliola complicata videantur, & digitos refe- rant ‘binarum manuum , que fupplicari volunt, fi nempe foliofi fafciculi invertantur, qua ratio in dicto gramine Daun fubat etiam data eft. Hanc ob formam Malaienfes & Hitoenfes hanc in * Amboina adhibent, uti Ternatenfes dictum gramen, amatores fcilicet utrumque alicui mittunt, 11 fuppli- cari & condonari volunt , atque in hoc illud precife obfervant , viros mittere debere folium prime fpe- ciei, quz foliolageritfirmiffima , ac proinde majorem denotat cupidinem. Secundam vero, & fubfequentes fpecies mittunt mulieres , quo volunt teftari in fupplicatione multo ‘Janguidiores & tectiores effe viris. Le&or has nugas ne nimis derideat , quum in India fepe prodeft hanc noviffe Hieroglyphicam Gramma- ticam, ne quis fallatur. Alphorenfes porro Ceramam inhabitantes hofce fo- liofos caules cum floribus inter armillas ponunt, quum in predam vel pugnam exeunt, ut ex ipforum fide audaces fint, vel uti puto , ut fortunati fint, vide- tur enini hafce herbas ob. continuam foliaturam pu- tare effe fortunatas. Tertio. Herba fupplex major fecunda, etiam femina cenfetur effe, ac magis convenit cum ifto gramine fupplice , foliola enim gerit multo anguftiora binis kg ac proinde cum gramine melius quadrant. oliola hec fibi etiam iden funt, ac quodvis quin- que pollices longum eft vel minus, atque in medio geniculatum eft, fed fuperius plerumque emarcida vel exefa funt, ad latera horum folioforum fafciculorum tenuiffimi & firmi excrefcunt cauliculi, protuberan- tia formantes genicula, que prorepunt, & fibrillas emittunt, ac novos formant foliorum fafciculos, hi- que cauliculi non recte , fed ad latera prorepunt, fem- per minores formantes fafciculos usque ad extremi- tatem. In litore crefcit in vetuftis arboribus antror- fam inflexis, item in rupibusfolo pauco teétis, & foli rte expofitis. , : ee Herba fupplex major tertia, prope radicem caules gerit angulofos, parumque protuberantes, in . acutos angulos diftinctos, uti in Angreco. Folia ejus conveniunt cum fecunda fpecie Herbz fupplicis, ac fafciculata fant, plana, compreffa , fed ita ut fuperius in binos tresve alios fafciculos diftinéta fint, atque tum fuperior caulis adhuc excrefcit ad aliquam par- tem foliofus usque ad fummum ,. ubi flofculos profert vagos & luteos, uti in fecunda fpecie , poft flores caules nodofi nudi funt , hic & illic fruétum profe- rentes ex petiolis tenuibus , qui trigoni funt, fed ip- forum interftitia in coftas diftinéta funt , atque unguem digiti fruétus hi longi funt, intus repleti farina lutea. Quinto, Herba Supplex major quarta folia ac caules gerit uti fecunda fpecies , fed plerumque majores, caules ulnam longi fant, immo altiores , ex quibus pauca excrefcunt folia, fuperius profert hec planta binos tresve quoque flores in femi lunz formam in- exos , quivis autem ex pedunculo tenui dependet apertus inftar cymbe vel calceoli. Inferius petalum m quinque apices diftin&um eft, furfum elevaros, quí pofteriorem calceoli partem reprefentant, fupe- Mus aliud locatur petalum retroflexum, calceoli extre- mam referens partem , album penitus, interne parum avum, quod in fuperiori confpicitur petalo, ac por- TO inodorum. Herba fupplex quinta latius defcripta, inftar funis €x arboribus dependet, ac quatuordecim & res caules AMBOINSCH KRUIDBOEK, 111 II. Herba fupplex major prima, beeft ook ver/cbeide Jleelen uit eene wortel, die beneden een fiuk weegs bloot zyn, daar na tot de boogten van twee voeten met blades ren bekleet, van het zelve fatzoem als de woorige , dog grooter , dan waft den fleel nog wel een voet of anderbalf uit „aan "t bovenjte met ydele bloempjes bebangen , dewelke geel zyn, en een’ belmken gelyken, ligt afvallen, en den blooten fteel laten, weinige werden tot vrugten, "t welk drieboekige befien zyn, met diergelyk geel meel gevult. ` De Loehoenefen noemen dit in `i byzonder Sibane, andere Daun fubat parampuan , dat is Herba fupplex femina , gelyk ze bet voorgaande voor bet mannetje bouden. Gebruik, Deze twee zoorten bebben bare namen gekre- gen, om dat de blaadjes in malkander gevoegt flaan als de vingers aan twee banden , die bidden willen, te weten als pen de bladige bosjes bet onderfte boven. keert, welke re- den in 't voornoemde gras Daun fubat cok aangebaalt is. Om deze gedaante wille gebruiken ze de Malyers en Hi- toefen in Amboina , gelyk de Ternatanen met bet voor- noemde gras doen, te weten om onder de minnaars mal= kander toe te zenden , als zy malkander fméeken , en om vergiffenis bidden willen, en daar in willen ze-nog deze precifetyd gebruiken , dat de mannen moeten zenden bet blad van de eerfte zoorte, ’t welk zyn blaadjes op bet {tyf- Sten beeft, en dierbalven meerder yver betoont. Maar de tweede, en volgende zoorten zenden de vrouwen; willende bekennen, dat ze in baar fmeken en bidden vee Sopper, en geveinsder zyn dan de mannen, en Lezer gelieve deze Leuzclingen niet al te zeer uit telaggen, dewyl bet in Indien dikwils zeer te pas komt, dat men deze Hieroglypbyfebe Letterkonft verflaat , om niet bedroogen te werden. ` Voorts de Alpboerefen van Ceram fteken deze geblude ` fleelen met de bloemen in baare armringen , die ze aan de armen dragen, als 2y willen uitgaan om te roven, of koppen te baalen , om na baar o flout te werden, of zoo ik giffe goed gelukte bebben , want bet fcbynt , dat ze deze kruiden , wegens baare bejlandige groente voor ge- lukkig bouden. E me Herba fupplex major fecunda , werd ook voor een wyfken gebouden , en komt meer over een met dat Gramen Jupplex , want bet beeft veel dunder en fmalder bladeren dan de beide voorgaande , dierbalven met gras beter over een komende. Zy ftaan ook in malkander gefcbikt , ieder blaadje is vyf duimen lang , en minder, en beeft in de midden een knietje , dog zy flaan meeft dor», en doorvree- ten na vooren toe, ter zyden van deze bladige boffen was- Jen zeer dunne en flyve fteeltjes , die voortkruipende kniet- jes formeeren , worteltjes fchieten , en. nieuwe bo[Jen-bla- deren voortbrengen , lopende de fleeltjes niet regt uit , maar ter zyden , altyd kleiner bosje formeerende tot beel aan 't eindé toe. Het waft aan firand op oude bomen , die wat voorwaarts gebogen leggen , item op klippen, daar wat grond op is, en die wel ter zonne Dam, IV. Herba fupplex major tertia , gewint onder by de-wortel boekige en wat uitbuilende fteelen , in fcherpe ribben verdeelt, gelyk de Angrek. De bladeren gelyken de tweede zoorte van Herba fupplex , en flaan in ei by malkanderen, plat gedrukt y dog zoodanig , dat by zig bo- ven in twee of drie andere bosjes verdeelen , enden Zen den bovenfte fteel altyd nog een fluks weegs met eenige bladeren voort, tot bet uiterfte fleeltje, "t welk ydele gee- le bloempjes draagt gelyk de tweede zoorte, na de bloemen ` flaan de knoppige fleelen blood , bier en daar een vrugt aan dunne ficelen bangende, driekantig , dog de tufJen- Jpatien werden in ribben verdeelt, een nagel van een vin- ger lang, binne met een geel meel, V. Herba fupplex major quarta, beeft bladeren en ftcclen als de tweede, dog doorgaans grooter , de Jleelen zyn een elle boog, en meer , en daar aan weinige blade- ren, boven draagt bet insgelyks twee of drie bloemen , bal- veemaans gewys gebogen , teder aan een dun Jreeltje ge- opent , gelyk cen jcbuitje of fcboentje. Het onder fte blaad- je is in vyf fpitzen verdeelt opwaarts ftaande , .die de bielen van een Jchoenvertoonen, boven ftaat nog cen blaad- je agterwaarts gebogen als de neus van een fcboen , gebeel quit, met een weinig geel binnen aan "t bovenfle blaadje, zonder reuk. Herba fupplex quinta nader befcbreeven ‚ bangt als cen touw de'bomen af, groeit met veertien en festien fleclen uit E 11 | — HERBARII AMBOINENSIS caules ex radice emittit, prope. ortum tenues, pla- nos, ac lentifimos, hinc alii tres excrefcunt ad or- chiz longitudinem , immo longiores , qui fuperius bre- ves laterales emittunt ramulos transverfalicer pofitos. Folia digitum longa funt, ac vix unum lata, firma, & in longum apicem definentia , formam habentia lanceole. Flos magnitudinem habet tninoris Angreci, formam gerens precedentis. Fructusignotus eft. Hu- jus plantz Figura eft compofita. Tabula Quinquagefima prima Ad Figuram primam Herbam fupplicem exhibet feminam, feu fecundam eius fpeciem. : Figura fecunda Herbam fupplicem fitit , ac quidem quintam ejus fpeciem ex ligno, cui increta eft, dependentem , cum ejus : flore naturali magnitudine & forma expreffo. CAPUT DECIMUM. ` Angraecum terrefire primum. Daun corra corra, uod non in arboribus uti duodecim precedentes pecies, fed in terra crefcit, ac proin in varias diftinguitur fpecies, quarum quzdam ad Helleborum, alie ad Orchidem accedunt. Prima claffis quatuor continet fpecies, quibus fingulis peculiare tribuimus Caput. Uti primo Angrecum terrefire primum. Secun- do Angrecum terreftre alterum. Tertio Involucrum. Quarto. Helleborus Amboinicus. Js fequitur agrefte feu rufticum Angreci genus , Primo. Angrecum terreftre primum, feu’ Daun corra corra e terra progerminat, dein fefe figit multis cras- fis fibris, que plerumque nude per terram inftar ver- mium prorepunt, cum innumeris minoribus interme- diis , ex hifce primo proyenis foliorum fafciculus , uz fefe invicem compleétuntur, atque inferius cras- um & ftriatum formant caulem, foliis Curcume fil- veftris fimilia, fed multo majora, nec tam glabra, fed ex nigro virentia, per medium profunde ftriata &finuofa, fed ita ut quedam cofte in medio circiter incipiant, inferius acute protuberent, atque alias mi- hores in interftitiis gerant, quatuor pedes longa, im- mo longiora, fesqui & binas palmas lata, atque exte- riora peculiari infident petiolo , funtque tenuia, utrim- que acuminata, & infle&i ac complicari poffunt, ut lubet. Tenera in medio concava funt inftar cymbe, fed vetufta excenfa funt. Pott folia quatuor quinqueve adparént acuta tubera prope radices, fed fupra terram inftar minorum funt Condiliorum , in obfcuros articulos diftinéta, inftar burfarum aliorum Angrecorum , multis fibrillis terre infixa. Ad latera horum tuberculorum floriferi ex- crefcunt caules , quatuor & quinque pedes alti, ro- tundi, & magna ex parte nudi, fed parum articulati. In fummo multos gerunt purpureos flores fupra fefe invicem pofitos forma Acquilegiz. Quisque ex longiufculo dependet pedunculo, atque - .ex quinque conftat petalis, quorum tria anguftiora ' extenfa funt, lacte purpurei coloris uti in Colchico. In medio bina alia latiora locantur petala , parum - complicata, & ab una parte fimul aliud tegunt pa lum fuperius bifidum, & luteo incumbens piftillo li- Deis purpureis ornato. Ad latera bina alia anguftiora locantut petala, & ante lec tertium quoddam furfum ` inflexum. fupra iftud piftillum , cun&a ex purpureo colore rubentia, & tecta binis prioribus petalis fine pedúnculo , formam habentia facculi in collo Anferis, ex purpureo & flavo colore mixta , quam primum flos fefe aperit, caulis ventricofus & efie, fenfim fru&um formans. : SH eft hexagonus, utiin aliis Angrecis, fed tria modo latera protuberant, ac quodvis fulco longitu- dinali ftriatum eft, fesqui & binos pollices longus, digitum craffus, viridis, ac.diu emarcida Boris petala fervans. Maturi iatus incipit Liber XL Caput X, uit eene wortel, by baaren oorfpronk dun, plat, en zeer „taai , bier van groejen drie andere tot de lengte van ` een adem , en meer, die aan "t opperfte korte zydetakjes uitgeven, dog dwers fiaande. De bladeren zyn een vin. ger lang , en fchaars een breed , Dat met een lange pits gefatfioneert als een Lancet , de bloem is zoo groot als een klein Angrek, van fatzoen als boven. De vrugt is nog . onbekent. Hier van is een figuur gemaakt. De een en Vyftig fle Plaat Vertoont in de eerfte Figuur het ootmoedige Kruid, en wel het wyfje, of de twede zoort. , De tweede Figuur vertoont de vyfde zoort van het cotmoedige Kruid, uit het hout, daar het op gegroeit is, afhangende, met deszelfs bloem, in de natuurlyke grootte en gedaante uitgedrukt. TIENDE HOOFDSTUK, Het eerfte Land-Angrek, U volgt bet Doere geflagte van de Angreks, dewel- ke niet meer op bomen gelyk de twaalf voorgaande, maar op den grond waft , en werd wederom in ver/cheide zoorten gedeelt , waar van zommige de Helle- borus, zommige de Orchis of Standel-kruid na by komen. Het eerfte flag beeft vier zoorten , waar van wy aan ieder een boofdfbuk geven, Als ten eerften Angrecum terreftre primum, ten tweede Angrecum terreftre alterum, ten ` erden Involucrum ,. ep ten vierden Helleborus Am- boinicus. I. Angrecum terreftre primum, of Daun corra corra /pruit wit den grond, daar na begt bet zig met vele dikke vazelingen , die gelt op de grond Flood kruipen als ` wormen , en beeft nog ontelbare kleindere daar tuffen. Hier uit komt eerft ER bladeren voort, die malxander omvatten, en beneden een dikken gefireepten fleel maken, de bladeren van Curcuma Silveftris gelyk, dog veel groo- ler , en niet zoo glad ,. maar zwart-groen , in de lengte diep geftreept „en vol ploojen , dog zoodanig, dat zommige ribben omtrent de midden beginnen , beneden fcherp-uiifte ken, en andere mindere tuffen beiden hebben, by de vier voeten lang en meer , anderhalve en twee banden breed, en de buitenfte hebben ieder een byzonderen fteel , zy zyn dun, agter en vooren toege/pift, en laten zig vouwen en buigen, zoo men wil, De jonge {Laan met baar midden nog wat bol gelyk een fchuitje , maar deoude flaan uitgebreid. Na de bladeren ziet men vier of vyf fpitze knobbelenby de wortelen ; dog boven de aarde als kleine Combilis , in donkere leden verueelt , gelyk de beurzen van ander An- grek, met veel vazelingen in de aarde aft. Ter zyden ' van deze knobbelen komen de bloemdragende fteelen y vier en vyf voeten hoog, rond, en meeft blood , dog een wet nig geleed. Aan ’t bovenfte dragen ze veele purpere bloe- men boven malkander in forme van Acquelyen. Teder hangt aan een langagtig fteeltje, en is gemaakt van vyf bladeren , waar van de drie jmaljie uitgebreid. fiaan, licht-purper gelyk aan Colchicum of tydeloze. In de mid- den Joan twee andere breedere blaadjes, wat zamen gë- vouwen , aan de eene zyde, met de andere bedekken ze een ander blaadje boven in twee gefpleeten, en ruftende op een geel fleeltje met purpere linien verciert, Ter zyden flaan nog twee andere fmaldere blaadjes , en voor dezelve nog een derde wat opwaarts gekromt boven bet voornoemde, fleeltje, alle purper-rood , en bedekt met de eerfle twee blaadjes zonder boofdfteel , gefatfioneert als bet zaksken aan den bals van een kropgans , van purper en bleek-geel gemengt, zoo dra baar de bloeme opent , begint den fiee buikagtig , en gefireept te werden , zig allenskens tot de vrugt fcbikkende. Dezeloe is fesboekig , gelyk aan andere Angreks, 408 daar van zyn maar drie ruggen uithuilende, en ieder met een voore langs benen gefbreept , anderbalve en twee dui- men lang , een singer dik, groen, en langen tydde ver“ welkte blaadjes van de bloemen beboudende. De [ Pag.ua. Tab. Lx. pee Vi; Pag. uj . . SSS === IS | XI. Boek. XI. Hoofdf. Maturi fructus dehifcunt in tria latiora, & tria an- ftiora fegmenta, utrimque connexa inftar corone ‘efaree , intus flava locatur farina > que cinereum adquirit tandem colorem, & decidit , diu refiduis fur- culis, quibus pedunculi infixierant in caule, que & peculiarem formant corymbum. E Hujus & altera reperitur fpecies, quz prioris femina cenfetur , ipfi quam maxime fimilis , excepto quod folia breviora, ac dimidioanguftiora fint, immo que- dam tres modo digitos lata, eodem modo per longi- tudinem coftis donata , multis plicis rugofa, ac rariora munero. Flos eandem gerit formam , fed minor eft, albus penitus, vel aliquando inferius parum purpureus, & inodorus. Burfe prope radices anguftiores.& acu- tiores funt. In prima fpecie, fi in folo crefcát pingui & argillofo burfe aliquando craffitiem habent, ut tube- ra Condiliorum referant , atque in tota planta aliquan- do nil nifi hzc tubera confpiciuntur , quatuor & quin- que fimul locata fine foliis ac caulibus, interne her- bacea & fibrofa, primo mucofa, dein in ficcam ac fpongiofam degenerantia fubftantiam , uti fupra de Angreco fcripto fuit dictum. Jn hortis transplantata hec planta nulla gerit crafía tubera. - Nomen. Latine Angrecum terreftre primum purpu- reum: & album; Malaice Daun corra corra, juxta folii formam , quafi dicas cavum Korrakar exhibens, qui- dam, communi nomine id vócant Angrectana. Amboi- nenfes hoc vocant Abaan, quod nomen commune eft cum fubfequenti Involucro , quum ambas herbas ad unum referunt genus. i Locus. Hæ fpecies fubmiffz funt, ita ut de arbori- bus defcendant, & in folo crefcant, non tamen in ipfa veniunt planitie, fed femper in przruptis inve- niuntur locis, plerumque in vallibus, ubi terra deci- dit, ac fuperius nil nift longum crefcit gramen, quod Hulong dicitur. Alba fpecies rara eft, utraque co- piofe proveniunt ad oftium fluminis Alf, ubi difficile comparari poteft, in hortis etiam transplantari po- teft, ubi per annum flat, antequam flores proferat. … Ufus. Flores ornamento inferviunt , ac foliis Sa- gueri lagen® conligantur, omnesque elegantie iis in-. volvuntur ;-que in forum venales adferuntur, uti de fubfequenti Involucro amplius indicabitur. .. In. foliis ac radicibus acrimonia quzdam ineft, ad Helleborum quodammodo adcedens. ; : In Figura avicula adparet. picta prope florem , lon- go incurvoque roftro, que: Reguli fpecies eft , queque tam pufilla ac levis eft, ut quibusvis infideat floribus, ac fuccum vel rorem ex iis exfugat. Tabula Quinquagefima fecunda Ad Figuram primam Angrecum exhibct terrefire primum, cum ejus flore A feparato, & avicula Cacopit dicta. Angrecum terrefire alterum precedenti Tabulaso eft expreffum. Figura fecunda florem exhibet triplicatum Cap, 13. defcriptum cum ejus fru&iu B feparato. o = e AMBOINSCH KRUIDBOER. 113 De rype berften open in drie breder , en drie ‚Smaldere riempjes , agter en vooren aan malkander bangende gelyk een Keizer=króon , binnen is cen geelagtig meel, "t welk grauw werd, en uitvalt, blyvende de ‚[chuitjes, daar de Jicelen in ftonden, nog langen tyd aan den boofdfteel laan; en maken een byzonderen tros. Men windt nog een tweede zoorte bier van , die men voor 1 wyfken boud van de voorgaande , bet zelve meeft gelyk , bebalven dat de bladeren korter , en maar baif 200 breed zyn , zommige ook maar drie vingeren breed, op dezelve manier in de lengte geribt, vol vouwen, en weiniger in t getal, De bloem is van bet zelfde fatzoen , dog kleinder , gants wit , of zomtyds beneden wat peers bebbende , ook zonder reuk. De beurzen by de wortelen zyn ook wat finalder en fpiszer. Aan de cerfte zoorte, als bet op een vette kleigrond flaat, worden de beurzen zommige zoo dik, dat ze de knolien van Combilis gelyken , en aan de gebeele plante ziet men zomtyds anders niet dan deze knobbelen, vier en «yf by malkander , zonder bladeren en ficelen, binnen kruidagtig en dradig , eerft flymerig , daar na in een drooge fpongieuze zubftantie veranderende , ges lyk boven van 't Angracum fcriptum gezezt ‘is, Maar in, de tuinen geplant gewint bet geene dikke knollen. Naam. Zn; Latyn Angracum terreftre primum pur- pureum ez album; in "t Maleits Daun Corra corra; na de gedaante des blads , als gezégt , bet bol vaneen Kar- rakar vertoonende , zommige noemen ’t met een gemeene naam Angrec tana. De Amboineexen noemen ’t Ahaan , een naam gemeen met bet volgende Involucrum , terwyl xc beide kruiden voor een geflagt bouden, : Plaats. Deze zoorten vernederen bun alrede’, zoodat zè van de bomen afdalen , en op de grond waffen , epter komen ze niet tot de vlakte , maar men «indt ze altyd aan [eile plaatzen , meeft in de valeijen, daar *t land af- gevallen is y en boven op niet dan lang gras waft, van * gene men Hulong noemt. De witte zoorte werd zelden gevonden, beide ziet men veel aan de fleilte van de rivier- den Alf, daar.’t zomtyds moejelyk te bekomen is, en men kan ze ook in de tuinen verplanten, daar ze wel een jaar Joan, eer ze bloemen dragen, Gebruik, De bloemen werden maar tot cieraat gebruikt; met de bladeren bind men ze de Sagueers-potten toe, en men wind alderbande fruiten daar in , die men op de markt te koop brengt, gelyk van ’t volgende Involucrum zal ge: zegt werden. Inde bladeren en wortelen fteekt een merkea lyke fcberpig beid , die zoo wat na de Helleborus wil aarden. In de Figuur ziet men een vogeltje by de bloem getekent, met een lang krom bekje, zynde een zoorte van de Regulus of bet Koninksken, "t welk zoo klein en ligt is, dat bet op alderbande bloemen zit , en den fap of dauw daar uit zuigt: De twee en Vyftig fle Plaat Vertoont in de eerfte Figuur het eerfte Aard-Angrek, met dés- zelfs bloem A afzonderlyk, en het vogeltje Cacopit-genaamt. Het andere Aard. Angrekis in de voorgaande 50. Plaat verbeeld. De tweede Figuur vertoont de driegevoude bloem, in het 13: Hoofdftuk befclireeven , met deszelfs vrugt B afzonderlyk. — CAPUT UNDECIMUM. Angraecum terreftre alterum. Ángrec tana. ltera Angreci terreftris fpecies craffiufculam ac repentem gerit radicem, fere inftar Curcume, - quz caules quosdam emittit eraflos, per longi- tudinem ftriatos & alatos, ac transverfaliter articu- latos. Folia fefe invicem quoque complectuntur, refe- runtque illa tenere Pinange', vel Hellebori albi, bi- nas ac binas cum dimidia fpithamas longa, fesqui pal- mam lata, quinque coftis longitudinalibus diftinéta , glabra, & lete virentia. timario caule unus alterve rectus & rotundus excrefcit caulis, fequi fpithamam longus ,. quibus flo- res increfcunt fupra fefe invicem , magnitudine An- , ¿reci primi. Tam, PI, Flos ELFDE HOOFDSTUK. Het tweede Land-Angrek. E tweéde zoerte wan aard Angrek > beeft een dik- D agtige kruipende wortel , fcbier als Curcuma, de- iir uitgeeft eenige dikke fteelen , in de lengté geftreept met fcherpe ruggen, en over dwers geleed. De bladeren flaan ook om malkander , en gelyken.die van een jong Pinang-fpruitje ;\ of na Helleborus albus , twee en derdebalwe fpannen lang , anderbalve band breed, met vyf ribben in de-lengte verdeelt ; glad, en blyde-groen. Uit den bovfäfteel febieten een of twee andere'regte, en rondere fteelen, anderbalve fpannen lang , daaraan was- fen bloemen boven malkander , in de groote van ’t Angrek primum. $ P De 114 Flos externe quinque alba gerit petala, & interne amplam & flavam Caflidem, que alis fuis medium tri- gonum piftillum ambit, utreque vero directe fub fu- periore locantur petalo, quod unum eftex mox quin- que defcriptis , quodque inftar cymbz fupra florem convexum eft, poft florem ex bafi ejus fructus ex- crefcit, qui eft filiqua oblonga hexagona, externe viridis, interne farina flava repleta, uti in Angreco primo. Primaria ejus radix fruftum refert Curcumz , & fu- pra terram prominet, quum folia & vetuftus caulis deciderint, ad latera emittit radix alias craffas longas- que fibrillas, juxta terram inftar vermium prorepentes. Nomen. Latine Angracum terrefire alterum; Malai- ce Angrec tana. : e Locus. Hee fpecies in plano prorepit folo, tam in nudis montibus, ubi parvule crefcunt plantule & fruticuli , quam in planis vallibus juxta fluminum ripas fub gramine , in hortis etiam transplantari facile poteft. Jus ejus ignotus eft, excepto quod ejus fapor non tam acris fit quam prioris, magis adcedens ad illum veri Angreci. N. B. Angrecum hoc. terreftre (upra. Tab. 50. fig. 3. eft deli- neatum, atque convenit. cum Bela pola H. Mala. part. 11. Tab 35. quod Gladiolus Indicus, paluftris, latifolius, flore albicante , in notis vocatur, & £7. Malad. pag. 33. & Plukn. Amaltb. pag. 106. HERBARIIAMBOINENSIS Liber XY. Caput XII. De bloeme heeft van buiten vyf witte bladeren , en oan binnen een wyd geelagtig belmke , "t welk met zyn vleu- gelen bet middelfte drieboekige pylaartje omvat , en beide ftaan regt onder bet bovenfte blaadje , zynde een van de woorfchreve vyve , 't welk mede als een fchuitje over de bioeme gebogen ftaat, agter de bloemz wit den voet groeit de vrugt , zynde een langwerpige zeshoekige bouwe 5 bui ten groen , binnen met een geelugtig meel , gelyk aan't eerfte Angrek. De boofdwortel gelijkt wel een fluk Curcuma , en buidt boven de aarden uit, als de bladerenen oude Deel afgewais le zyn, en beeft ter zyden andere dikke lange vazelingens langs de garde kruipende als wormen. aam. In” Latyn Angrecum terreftre alterum; in "t Maleits Angrec tana. Plaats. Dit kruipt ap: op de.vlakke grond , -zoo op kaa le bergen y daar een kleine delle, en wat ruigte is , als in vlakke valeijen, langs- de rivierkanten onder ’t gras , laat zig ook ligt in de tuine verplanten. `- Zyn gebruik is nog onbekent , bebalven dat bet aan {maak zoo fcherp niet is als het voorgaande., en bet regte Angrek nader komende. N.B. Dit Land Angrek is boven Tab. so. fig. 3. afgebeeld, en komt overeen met de Bela pola van de H. Malab. part, 11. Tab, 35. het geen de Indifche, in moeraffen groeiende, breedbladige Gladiolus, met een witagtige bloem genaamt wert in de Note van Commelin, als mede in de Fl, Malab; pag. 33. ep br Plukn, Amaltb. pag. 106. CAPUT DUODECIMUM.. — Involucrum. Daun bonkus. ertia Angreci terreftris (pecies eft Involucrum,, - "foliis cum prima conveniens fpecie , plurimis: - enim gaudent coftis ac plicis, quæ per longi- tudinem in poftica protuberant parte, & acuta for-. mant dorfa , fed fubtiliora quam in prima fpecie, funtque folia hee tenuia , glabra, & ex viridi nigri- cantia, quorum quodvis ftriato infidet petiolo, ac: fefe invicem ambiunt uti in Curcuma, fimul cum pe- tiolo tres quatuorve pedes longa, binas lata palmas.: Flores: fru&usque peculiari: progerminant modo ,. non cum Angreco , fed cum Globba convenientes. Interfolia enim ex radicibus breve excrefcit tubercu- lum, ex fquallide virentibus foliolis “feu fquamulis compofitum inftar Hippophyti Globbe Deerion, vel Curcume, fed multo minus. Inter ifta foliola parvi eminent concavi flofculi, füperius in fex apices di- ftinéti & lutei, qui cito marcefcunt. Dein tubercu- lum iftud ornatum eft longis & obfcure cinereis fo- liolis, inter quz fructus excrefcunt, qui funt bacce oblongo rotund, ac virides, inftartefticulorum gal- linaceorum , cum refiduis ficcis floris petalis in fum- mo, intus replete funt he baccz nigris granis, que muco argenteo feu pulpa, obduéta fünt, qualis in Globba reperitur, fed fine fapore & odore. ` Radix transverfalis eft, pollicem craffa, & inftar Suberis fungofa, interne nigricantibus maculis & pun- €tulis notata, externe innumeris pufillis fibrillis ob- duda. Ejus Fiypophytum raro confpicitur inter folio- ‘ la latens, potiffimum Januario. Nomen. Latine [nvolucrum , juxta vulgare Malaienfe nomen Duun bonkus, h. e. folium involutiomis, veri autem Malaienfes id vocant Cartari, alii etiam Daun corra corra , uti primam fpeciem; Amboinice Abaain. Locus. In montibus crefcit filvofis, in arenofis lo- lis, apricis, & ubi arbores.vage funt; uti circa vias medie regionis , ubi folum eft acutum & faxofum ; e oct rubro mixtum, cui per radices fuas firmiffime- infixum elt. Nunquam folitarium crefcit, ac femper cohortatim ., fed feparatim, & ob filveftrem ejus na- ` turam haud facile trarsplantari poteft. U/us ejus frequens eft apud incolas in re domeftica, petunt enim ex: filvis folia, quibus involvunt Cana- - rios, Lemones, ac quosvis alios fruétus & pifces, quos venales gerunt, vel aliis transmittere volunt, huic enim operi aptafunt, quum cymbz formam ha- beant, ac lenta fint, utrimque acuminata, unde quod ipfis involutum eft, optime tegunt , inre Medica nul- lus ejus innotuit ufus. Altera TWAALFDE HOOFDSTUK: . Het Inwindzel. | E derde zoorte van Angrecum terreftre is bet In: D volucrum, aan bladeren met de eerfie zoorte: over ^ een komende, want žy zyn vol ribben- en ploojen y in de lengte aan de agterfte zyde met fcherpe ruggen uit- flekende , dog fynder dan aan de eerjte, dun, efen, en zwartagtig-groen , ieder ob eem geribden fteel ftaande’; en malkander omvattende gelykin de Curcuma, amen met den Meel drie en vier voeten lang, twee banden breed. De bloemen en vrugten komen op een byzonder manier woort , met geen Angrek, maar met de Globba overeen- Komende. ant tufjen de bladeren uit de wortelen ont- Jpringteen kort kolfke, van vuilgroene bladeren of fcbub- bekens gemaakt, gelyk bet Hypopbyton van Globba doerion of Curcuma, dog veel kleinder. TufJen de blaadjes kyken kleine bolle bloempjes uit , boven in fes fpitzen verdeelt, en geel, die baaft verflenzen. Daar na ziet men den kolf bezet, met lange donker-grauwe blaadjes, tu[fen dezelven groejen de vrugten , deweike zyn ronde, langwerpige, groene bezien gelyk baane-klootjes , met eenige droge blaad- jes van de bloeme boven op. Binnen zyn ze uitgevult met zwarte korrels , en dezelve met een zilververwige Sym of merg omgeven, gelyk men in de Globba ziet , dog zonder fmaak en reuk, - De wortel is dwers, een duim dik, voos als Kork, bine nen met zwartagtige plekken , en puntjes , buiten met ontelbare. kleine. vazelingen omgeven. Het Hypothyton SE zelden, tuffen de bladeren fcbuilende „ meeft in anuary. ; Naam. In "t Latyn Inyolucrum ; aa "t gemeen Ma- leits Daun bonkus , dat is-Folium involutionis; dog de regte Malyers noemen ’t Cattari ; andere ook Daun corra corra; gelyk de eerfte zoorte, in *t Amboins Ahaain. Plaats. Het waft op de bergen in de boffen, dog oP zoodanige plaâtzen ‚daar ^t lugtig is , en de bomen ydel Joan y gelyk:omtrent de landwegen , daar bet fcberp en fteenig iss; op een roode kleigront, daar het-dar'met- de” wortelen zeer vaft boud. Het waft ook nooit;enkeld , maar’ met troppen by malkander , dog niet aan malkander vafts en laat zig wegens zyn wilden aart niet ligt verplanten.’ - Gebruik. „Het beeft een groot gebruik by de Inlanders” in haare buisboudinge , welke deze bladeren uit het bos: balen , om daar in Canary , Lemoenen, en alderbande: vrugten en. viffen te winden ; die ze te koop dragen of aan aderen verzenden willen ,- want zy zyn daar toe be» kwaam:om dat xe fcbuite-formig , en taai zjn, agter en vooren toege/pitft , en daarom 't ingewondene goet digt , bedekken. In de Medicyne is geen gebruik bekent, A WINNS NA a YU NWN N) AIN XI. Boek. XII. Hoofd. AMBOINSCH KRUIDBOEK. 115 Altera herba a priore maxime diverfa eft, que ejus mas habetur, € Amboinenfes eam Abaain malo- na vocant. Cujus folia multo minora funt, & angu- {tiora, tam acute coftata, acfi plicata effent, undique circa caulem humilem locata, triftia , feu ex nigro vi- rentia, & prope ortum pungente lanugine, feu minimis pilis hirta , qualis & ifte caulis medius eft , qui ex centro progerminat ad trium pedum altitudinem , rotundus, firmus, ac penne anferinz craflitiem habens, interne ficcus, & junceus, infummo vaga locatur pluma, te- nuibus ex cauliculis feu pedunculis compofita , que undique plumaceo ac vifcofo femine obdu&a eft, quod facillime manibus ac veftibus adheret & in cute pruritum excitat, uti & grifei ifti caulis pili. Amat crefcere ad. fluminum ripas in plano campo. Nullus ejus peculiaris eft ufus, quum difficulter trac- tari poffit ob iftos pilos. Rotundi caules adhibentur, per quos flant in oculos & aures, fi quid in iis deci- derit, vel quzdam. fordes iis adhereant, & pro. auri- bus valent tali modo, quum doleant per rheumata frigida. i ; Si primo defcripta planta in umbrofis crefcat locis, major excrefcit, ita ut pro alia haberetur fpecie, al- titudinem enim fex pedum adquirit, cujus folium ul- tra tres & tres cum quadrante pedes longum eft, ac feptem pollices latum , reliqua ejus pars inferior, eft caulis profunde fulcatus, & octo vel decem folia ex unica progerminant radice , que brevis eft & obtufa, multis obducta craffis & lentis fibrillis. Prope radicem binostresve profert fafciculos inftar Cardamomi , fed minores, quique luteos gerunt flofcu- Jos, & poft hos fructus Allii minoris fquamas referen- tes, in quibus latet femen parvum, rotundum, nigrum, &fonorum, inftar Sinapios, interne inane, & infipidum. Tabula Quinquagefima tertia Involucrum exhibet cum ejus Hypopbyto & flore ac fru&u fe- paratis. ` 7 W Be — — “CAPUT DECIMUM TERTIUM. Hos triplicatus. Bonga tiga lapis. ‘time convenit, ac tantopere ab Angreco dif- fert, ut potius pro peculiari eam habeam plan- ta, incole vero hanc habent pro fpecie precedentis Involucri. ‘Tria quatuorve gerit magna folia, fimul Quim claffis eum Hebleboro albo vel Gentiana op- t ‘componentia craflum & angulofum caulem, octode- cim & viginti pollices longa, fex lata, per longitudi- nem quinque coftis ftriata, que inferius acutum for- mant dorfum, uti in Plantagine , funtque porro gla- brà, tenuia, & intenfe viridia. - Inferius hzc terminantur in craffum caulem. exter- me ftriatum, & interne fulcatum. Quumque incipiant illa marcefcere , coftæ:nudæ dependent, ex centro iftius foliofe collectionis fimplex exfurgit.-caulis , pennam craflus , rotundus , in paucos obícuros articu- los diftin&us, ultra pedes binosaltus, in vertice pau- cos fuftinens flores. i E Qui peculiarem habent formam, acunétis Angrecis diverfam , reprefentant enim quafi triplices flores fupra fefe pofitos , fed cuncti funt albi & inodori , quorum inferior pars compofita eft ex quinque peta- lis minoribus & anguftioribus , quam er flore, quorum tria majora in triangulo locantur, medium caffidem quodammodo refert, in. cujus apertura ali- uid flavum & mufcofum confpicitur, inftar tenuium lamentorum cum cauda feu calcare, uti in Delphi- Diis. "Tertia & fuprema pars caffidi obpofita, quatuor ies petala, quorum bina media diftincta & incurvata Unt uti in Ariete Aftronomorum. i Quivis flos oblongum gerit tubum feu collum, & Prope ortum viride foliolum, poftquam flos emarcidus eft, tubus craffefcit, & oblongam format ftriatamque feu angulofam filiquam, pollicem longam , uti in aliis Ngrecis , in qua femen latet pufillum & arenofum , uum filiqua inmatura aperitur, ejusque femen inter igitos conteritur, plumbeum adquirit ene Een ander kruid van ’t voorgaande merkelyk werfcbil- lende, is bet geen men voor t manneken koud , en de Am: boine/en ook Ahaain malona noemen. De bladeren zyn veel Kleinder en /malder „zoo fcberp geribt , als of ze geplooit waren, rondom een lagen fram ftaande , droevig zwart- groen, en by haare oorfpronk met een flekeligen dons of bairtjes bezet , gelyk ook den [lam of middelften fteel, de- zelve komt uit de midden voort , drie voeten boog , ronds fyf y en zoo dik als een ganje-[cbaft , binnen droog: en busagtig, aan 't opperfte flaat een ydele pluim , uit dunne Jteeltjes beftaande , en rondom bezet met cen pluimagtig en Jebier kleverig zaud, bet welk zeer ligt aan de banden en klederen biyft bangen , en op de buid een jeuken veroor- zaakt , ais ook de gryze bairtjes aan voornoemde fteele. Het waft gaarn aan de rivierkanten in "t vlakke veld. Het heeft geen zonderlyk gebruik, als zynde mocjelyk om te bandelen wegens de voornoemde bairtjes „de ronde ftee- len gebruikt men om in de ooren en oogen te blazen, wan- neer iemant iets in de oogen gevallen is, en eenige vuilig- beid daar in bangt , dat is in de ooren, wanneer ze de- zelve zeer doen door cenige koude zinkingen. Wanneer bet eerft befcbrevene aan Jchaduwagtie plaat- zen [Laat, zoo wert bet zoo boog , dat men "t voor een by- ` zondere of groote zoorte zoude bouden , «avant bet gewint de boogte van ruim fes voeten , Waar van bet blad ruim drie en vierdebalve voeten lang is, en zeven duimen breed, zynde de reft van onderen een diep gevoorende feel , en Joan agt of tien van deze bladeren uit eene wortel , de- zelve is kort als een flompje, bebangen met veele dikke en taaje vazelingen. — . - By de avortel draagt bet twee of drie bosjes als Carda- mom, dog kleinder, waar aan men gecle bloempjes ziet, en na dezelve de vrugten als kleine teenen van Look, daar - in leid klein, rond , zwart, en krakent zaad, als Moss Agard, van binnen ydel, en zonder fmaak. _ De drie en Vyftigfte Plaat ` Vertoont de plant het Omwindzel genaamt, met. deszelfs On- dergewas , en de bloem en orugt afzonderlyk. DERTIENDE HOOFDSTUK. De drievoudige Bloem. E wierde zoorte heeft met den Helleborus albus, D of "Gentiana de befte gelykeniffe , en ver/chilt zoo veel van de Angreks zoorte , dat ik’t liever woor „een-byzonder kruid soil. bouden , dog den Inlander maakt bet tot een mede zoorte van "t voorgaande Involucrum. . Het beeft drie of vier groote: bladeren, t’zamen een dikke boekigen Tel uit maakende , agtien en. twintig duimen lang», fes breed, in de lengte met vyf ribben geftreept, die beneden een fcherpe rugge maken, gelyk aan de Plan- ‚tago, voorts effen, dun, en boog-groen. : Beneden eindigen ze in een dikke fteel, buiten geftreept, en; binnen gegeut. Als deze beginnen, te verwelken „ zoo bangen de ribben bloot , uit bet midden dezer vergaderinge komt een enkele fleel voort, een fchaft dik, rond, in wei- .nige donkere leden verdeelt; ruim twee voeten boog y dra- gende op.zyn top weinige bloemen. „Deze hebben weder een byzonder fatzoen, van alle An- greks werfebillende, want zy zyn als of er driederlei bloe- men boven malkander ftonden, dog alle wit, én zonder reuk, waar van bet onder fte deel gemaakt is van vyf blaad- jes, kleinder , en fmalder dan een Fasmyn-bloeme, waar van de drie grootere in een drieboek flaan, bet middelfte gelykt eenigzints een belmken , in «viens mond men iets geelagtig en mosagtigs ziet , als fyne draden met een flaart- jes, gelyk aan de Ridderfpooren. Het derde en bovenfte deel tegens over bet belmkem , beeft nog vier blaadjes ; waar van de twee middelfte van malkander gebogen flaan, gelyk bet Aftronomife teeken van Aries. ` E his bloem beeft een langagtige bals , en by baren oot- Jpronk cen groen blaadje. Na "t verwelken van de bloem begint de bals of fleel dik te werden , en formeert een langagtige, gejlreepte of geboekte bouwe, cen duim lang, gelyk aan andere Angreks, daar in klein zandig zaad fcbuilt, als men de onrype et: opent , en bet zaad tuffen de vingeren vryft , zoo wert bet lootverwig. P's De 116 Radix ex multis conftat craffis fibris, inftar ver- mium fupra terram nudis , & prorepentibus , inferius fumeis, fuperius viridibus, & interne lento conitanti- bus nervo, faporis primo fatui, dein acerrimi, uti IN Gentiana, & os urentis, ita ut labia intumefcant, & fauces raucz fint , que acrimonia qucdammodo etiam in foliis percipitur, quo differt ab omnibus Angrzcis. Floret Octobri. - Numen. Latine Flos triplicatus , feu Helleborus Am- boi;icus ; yulgo Malaice dicitur Bonga tiga lapis; Am- boinenfes volunt effe fpeciem praecedentis ¿nvulucri, ac vocant Avaan alb.l, & Abaan maluna, h. è. filve- fire Avaan & ejus mas. Locus. In montanis crefcit filvis , praefertim ubi herbz ac ficca folia fibi inpofita putrefcunt , in levibus eum inveni Caju peti filvis, fub repente F lice calama- ria, ubi folum erat nigrum & parum humidum, putri- dis foliis obductum, ubi vermitormibus radicibus fupra terram tam laxe prorepebat , ut facile avelli pollet , fed raro obcurrit. In hortis transplantata hzc herba in dubio eft, an crefcat , fed naturali terra & lapillis circumpofitis , folia ac flores profert, que quotannis iterum pereunt usque ad ipfas radices. : ond etiam varietas eft foliis & modo crefcendi rior fimilis, cujus flores etiam albi func, fed non Ata diftin&ti, & in tres partes divifi, fruétus ejus funt filique angulofee , paulo longiores quam in priore, interne arenofa farina replete. i Ufis. Quum tota hzc. herba fit.acerrima, pruden- ter adnibete eam oportet, licet non multum obvia vel nota fit, fed contratumidas manus, quod vitium Hismi , h. e. benedictum vel incantatum vocatur, ejus radices fumuntur, cum pauxillo Nucis Myriftica, Bangle, t sjouker, & Zingiberis , que fimul conterun- tur & inponuntur. ? Incole tam duro conftant ore, ut acrem ejus radi- cem interne adfumere audeant, quam mafticant cum Pinanga, Nucibus mofchatis, & Zingibere Contra diu- turnos alvi fluxüs, qui ex frigore vel crudis oriuntur humoribus, : N. B. Hujus plante Figura fupra Tab. 52. fig. 2. delingen eft. HERBARII AMBOINENSIS \ Liber XI. Caput XIII, De wortel beftaat uit veele dikke vazelingen, meeft al; wormen, boven de aarde bloot, van ondere rook-ueray;, boven groen, en binnen met een taaje zenuwe ; van fmagg ecrft laf, daar na zeer fcberp als eenige Gentiana; in de mund brandende, zoo dat 'er de lippen van zwellen; en de keele beejcb wert , welke fcherpigbeid men eenigzints ook gevoelt in de bladeren , waar in bet verfcbili van alle Angreks. Het bloeit in October. Naam. in bet Latyn Flos triplicatus , of Hellebo, rus Amboinicus; in't gemeen Maleits Bonga tiga lapis; de Amboinefen maken "t tot een mede-zoorte van "t voor. gaande Involuerum , en noemen 't Ahaan albal en Ahaän Malona; dat is wilt en mannekens Ahaiin. Plaats. Het waft in de bergagtige boffen, inzonderheid daar vele ruigte en droge bladeren boven malkander leo. gen enrotten. Ik heb het gevonden in de ligte boffen van Cajoe poeti, onder de kruipende vaaren van. Filix ca. lamaria , daar een zwarte en wat vogtige gront was met verrotte bladeren bedekt , met zyn Jlangeformige wor. telen boven de aarde zoo los bangende, dat men ^t gemak- kelyk konde aftrekken, dog wert weinig gevonden. in de tuinen verplant, bedenkt bet zig lang, eer * grote jen wil, dog met zyn natuurlyke berg-aarde en Steenen onlegt, brengt bet zyne bladeren en bloemen voort, en die. jaarlyks wederom vergaan tot de wortelen toe. Het beeft nog cen veranderinge aan bladeren, en ayas. dom bet voorige gelyk , de bloemen zyn ook wit, maar zoo duidelyk niet, in drie delen werdeelt. De vrugten zyn hoekige bouwen , wat langer als aan "t vorige, binnen met zandig meel gevult. Gebruik. Dewyl dit gant/che kruid zeer fcberp is, zoo moet men's voorzigtig gebruiken, "t welk nog weinig be- kent is, tegens gezwollen banden , "t welke Hismi , dat is gezegende of betoverde genoemt werd , neemt men deze wortelen met een weinig Notemufchaten , Bangle, Tsjone ker, en Gember , vryft bet onder malkander , en bind bet op 't gezwel, De Inlanders zyn zoo bart van mond, dat ze de fchere pe wortel binnens lyfs durven gebruiken , kaguwende dee zelve niet Pinang, Notemu/chaten, en Gember „tegens langduurige buikloop , die van kouwe of ruwe vogtig. beid komt. 3 N. B. Dezes plants Figuurisboven Tab. 52 fig. 2. aangewezen. CAPUT DECIMUM QUARTUM. ` ` Orchis Amboinica major. que Helleborinz & Helleboro adfinesfunt,qua- tuor alie fubfequuntur, que cum Orchide con- veniunt, ac proinde Orchides Amboinice habende funt. Prima & elegantiffima fpecies fupra libro 8. de- fcripta eft fub hortenfibus, nomine Floris Sufanne:, quum maxime adfinis erat Amice mo&urne. ^ ` Qe Angreci terreftris fpeciebus enarratis , Binas alias in binis capitibus defcribemus, nomine Orchidis Amboinice majoris & minoris. Orchis major binas habet fpecies hoc in capite com- prehenfas, quarum prima ramofam gerit radicem, altera Raphanaceam. Primo. Orchis Amboinica major radice digitata, unum alterumve. gerit folium , qué cum illis Daun corra corra conveniunt, fed ‘multo anguftiora, binos cum dimidio, & tres pedes longa, binos pollices lata , utrimque acuminata, & acinaciformia, per longitu- dinem quinque nervis & plicis diftinéta. lao bs. tifimum ejus folia confpiciuntur, dein nudus ejus fimplex caulis, binos cum dimidio pedes altus , in vertice raros gerit flores , forma vulgaris Angreci , ex quinque petalis cum brevi facculo compofitos , albicantes & purpureis lineis diftinétos , caffis vero purpureas gerit maculas. r Fructus eft oblonga filiqua, digiti formam & craffi- tiem habens, obfcure virens, per longitudinem dor- fis diftincta & ftriata, flavefcente farina repleta. — Radix cum illa Lampoejang feu Zingiberis convenit, oblique enim in terra locatur, inftar glebe ex multis digitis compofita, quorum bini ac tres fibi mutuo adherent anguítis collis inftar Calbahaar poeti. e Externe VE: RTIENDE HOOFDSTUK. | De groote Amboinfthe Orchis. ` ier zoorten van Anzrekum terreftre verbaalt zyn de, die na de Helleborine en Helleborus gelyken, - zoo velgen nu vier andere , die met de Orchis of flandelkruid over een komen , en daarom ook voor Amboin- Je Orchides te bouden zyn. De eerfle en fraaifte zoorte ds bier boven Lib. 8. befcbreven onder de hofkruiden, ‘met de naam van Flos fufannz, om dat ze groote maag- Jebap beeft met de Amica noéturna. ` Brent De drie andere zullen wy in twee boofd/tukken befcbry- ven , beide onder den naam van Orchis Amboinica Ma- jor en minor. GD ër Orchis major beeft twee zoorten in dit boofdftuk bee grepen, de eer [le met een getakte wortel , de andere met een Radysagtige. L Orchis-Amboinica major , radice digitata, beeft maar een of twee bladeren , die bet voorgaande Daun corra corra wel gelyken , dog zyn veel fmalder , dérdebalve en drie voeten lang, twee duimen breed , onder en boven toegefpift , flaande gelyk als faveertjes , mede in de leng- te met guf zenuwen en plöojen geribt. In Fanuario ziet men de meefte bladeren, daar na den enkelen blooten ec ook derdebalve voeten-boog", op zyn top weinige bloemen dragende, die van de gewoonlyke Angrek fatzoen, van vyf blaadjes met een kort zaksken witagtig met purperen firepen, maar bet belmken beeft purpere droppen De vrugt is een langagtige bouwe als een vinger s €f ‚febaars zoo dik , donker-groen, in de lengte met ruggen gejireept , binnen met een geeligtig meel. ` ` De wortel gelykt na de Lampoejang of Gember , want ze flaar febuins in de aarde als een klomp pan: vele vinge- ren of klauwen gemaakt , waar van twee en drie aan malkander bangen, met fmalle balzen als Calbabaar We an XI. Boek. XIV. Hoofd/t. Externe albicat hec radix, fed luci meridianz vel candele obpofita, femi pellucida eft, lento repleta müco, amaricans & ingrata, odoris canini. Secundo. Orchis Amboinica major, radice Rapbanoide, quinque fexve gerit folia, aréte fupra radicem col- leéta, fed anguftiora quam in priore , binos pedes longa, vix digitum lata, & fubtiliter coftata, ita ut pro graminis arundinacei foliis haberentur. Ex folio- rum centro flores excrefcunt fupra radicem in vagina contenti , ac quivis brevi infidet petiolo , unus alterve fimul ,*fordide albicans, cum lete rubro colore inter- mixto , inftar illorum Tommon cantsje. Sub quovis fiore oblonga ac ftriata locatur burfula, in qua angu- lofum & nigrum reconditur femen. Radix perpendiculariter in terram penetrat inftar Radicule, ultra digitum longa & craffa, vel paulo minor, externe nigricans, interne alba & mucofa in- ftar prioris, craffis obducta fibrillis inftar Zingiberis „ nigra relinquentibus punétula, fi decorticetur. Sapor magis ad illum Satyrii adcedit , non amara, fed gra- vis, & paulo acris. : Nomen. Orcbis Ámboinica major , prima fpecies ra- dice digitata, altera Radice rapbanoide; Malaienfe nul- Jum ejus peculiare novi nomen, nifi commune An- grec tana; prima fpecies vocari poffet Angrec tana alea, a radice ejus Zingiberacea. Altera Angrec tana “itam, ab ejus nigra radice. Amboinicum nullum ejus novi nomen. Ternatice Panawa /affiri-iffo a fubfe- quente ejus ufu. : Locus. Utreque crefcunt in nudis & ventofis mon- tibus, ut & in planitie alta fub Carice, & Hulong. Frequentes funt in Leytimora in nudis mon- tibus prope Caftellum Victoriam. Neutiquam per totum obfervantur annum, fed circa Januarium , uum florent, alioquin enim ob angufta folia haud ditinzur vel dignofci poffunt ab alio gramine. Quum itaque tam prope füb Carice crefcunt, hinc fepe fit, ut acuta acumina, quz hoc gramen e radice furfum ` emittit, inftar fubularum per radicem prime fpeciei penetrent & percrefcant. Quod rarum prebet fpeda- culum , unam nempe plantam per radicem alterius. percrefcere , hoc enim gramen apicibus fuis -adeo penetrat, ut fepe per multo crafliores radices Ubiis & Combiliis percrefcant. ` 7 à ii _ Ufus. Prime fpeciei EN SY tian refert Satyrium, que condiri etiam poteft, fed-oportet primum; ut rite aqua emiffa fit, tum pellucida eft inftar Succini , fed lentiffima tamen eft, & fibrofa , fi mafticetur , atque ingratum quodammodo rétinet odorem , tan-. dem liquefcit in ore, & tenerrima femper, eligenda eft, que nempe in gleba albiffima eft, vel primos flo- res profert. Altera Raphanoides radix huic operi me- liorjeft, quum non tam ingratum iftum {piret odorem, ac magis pranulofa eft in mafticatione , in ore fere tota deliquefeens j ejusdemque" cenfetur operationis cum noftris Europeis Sátyriist. ^ eur ` Ternatenfes prima utuntur radice contra Apofthe- fata Saffiri-iffo di&a , que lata funt & ccerulefcentia, nec magnum cauflant olores; fed copiofum gene- rant pus.. Majores enim ‚'rubros , & calidos tumo- res, uti tanthraces & furunculos,° vocant Saffiri-bara. Hunc in finem radicem fümunt contritant, quam fo- lio involvunt: Boero malàccó, h: €. Oculi aftaci, quo füpfa ignem calefaciunt, ac'fic prioribus inponunt Apofthematibus. - ER ALS ai apes re ino d (ba Quinpigefina pe Ad Figuram primam, Orchids Ambinice majors fpeciem exhi- Figura fecunda Orcbidem exhibet Amboinicam minorem y ac Figura tertia Alteram Orcbidis minoris (tit fpeciem. ` is A Ee SS e so vot 3 DI FA AMBOINSCH KRUIDBOEK. amine . Van buiten is ze witagtig , tegens den dag of een kaar gebouden , balf doorfchynend; vol taje fiyn , bitteragtig en onlieffelyk , bondsagtig van reuk. 11. Orchis Amboinica major, radice Raphanoide ; beeft vyf of Jes bladeren digt boven de wortel t'xamen flo- tende , nog finalder dan de voorige, twee voeten lang , Jcbaars een vinger breed, en fyn geribt, zoo dat men ze voor een rieigras zoude aanzien. Uit bet midden der bladeren komen de bloemen voort y kort boven de wortel in een (chee- de, en ieder op een korte feel, een of (aper, vuil-wit , met ligt-rood gemengt , gelyk die van Tommon cantsje. Onder ieder bloeme is een langwerpig geftreept beursje , daar een boekig en zwart zaad in fcbuilt. ^ De «vortel gaot regt in de aarde als een klein Radysje, ruim een vinger lang , en dik, of minder, van buiien zwartagtig , binnen wit en flymerig als bet voorige , be- bangen met dikke wazelingen als Gember , zwarte flipjes nalatende , als men ze fcbilt. De fmaak komt nader aan "t Satyrium, niet bitter , maar geil, en wat feberp. Naam. Orchis Amboinica major; de eerfte zoorte Radice digitata ; de andere, Radice raphanoide 3’ in "t Maleits weet ik nog geen byzonderen naam , als den gemenen Angrek tana; de eerfie zoorte mogt men noemen Angrek tana alea; van baar Gemberformige wortel. De tweede Angrek tana itam; van baar zwarte wortel. In >t Amboins beeft ze geen naam. In’t Ternataans Panawa Saffiri-iffo van zyn volgende gebruik, Plaats, Beide waffen op kale en lugtige bergen , en verbeven vlakten onder t fnygras , en bet gras Hulong. Zy ftaan veel op Leytimor op kale gebergte by 't Kafteel Vittoria. Men ziet ze geenzints bet gebeele jaar door ; maar omtrent Fanuary. Als xy bloemen draagt , want an- ders zyn ze met baar fmalle bladeren niet wel te under- Jebeiden van ander gras, dewyl ze nu zoo digt onder ’t - Snygras waffen , zoo vint men dikwils, dat de fcberpe fpit- Jen, die dit gras wit zyn wortel opwaarts fchiet, als elfen door de wortel van de eerfte zoorte doordringen, en door beenen waffen. Een vreemt Jpeftakel dat de eene plante door de wortel van een ander been groeit , zynde dit gras met gemelde fpitfen zoo doordringent, dat men ze dikwils door veel dikker wortelen, als de Oeby en Combily gewas: egen-ogen , noemen $ n Hier toe nemen ze dan de wortel gewreven, «binden ze in een blad ‘van Boero malacco , dat is Oculus aftaci ; maken ze warm over "t vuur, enflaan ’t zoo over de cerft- genoemde Apoftemen — 0 De vier en Vyfiigfte Plaat Vertoont in de eerfte Figuur de tweede zoort vat de grooté fmboinfcbe Orchis. - "ha > De tweede Figuur wyft aan de kleine „Amboinfcbe-Orchis, en wel de eerfte zoort. : De derde Figuur ftelt voor de taveede zoort van de keine Orchis- 117: 118 CAPUT DECIMUM QUINTUM. Orchis Amboinica minor. uarta fpecies vera etiam Orchidis fpecies eft, Q fed minor omnibus prioribus. : Primo producit longa fua folia, tria quatuor- ve numero, graminea, fex leptemque pollices longa, femi digitum lata , crafliufcula , & qualia , parum convoluta, & in medio fulcata, hzc cito marcefcunt, atque ex ipforum centro fimplex erigitur caulis, cul folia fupra fefe invicem infident , inequalis magnitu- dinis, inferiora enim pollicis articulum modo longa funt, ac femi ficca , dein fubfequuntur tria quatuorve longiora, quatuor & fex pollices longa ac fulcata in- Dar priorum, in longum firmumque definentia api- cem. Hecce infequuntur fenfim minora, arcte cauli adcumbentia. Superius vero hic caulis profert craffam „ac brevem fpicam, cui infident multi albi flofeuli coadunati , for- mam habentes vulgaris Orchidis, excepto quod infe- rius nullum gerant facculum, ceterum fuperius dehi- fcunt, & bina fuftinent foliola feu petala, alas men- tientia, & incurvum corniculum antrorfum, ac deor- fum longam barbulam retro flexam, que omnia alba funt, fuperior vero hujus fpicz pars flofculos gerit utcunque claufos. Fru&us funt filicule angulofz , interne gerentes mucofam farinam, fed raro perfecte funt. Radix pu- filla et & rara, ex albis, brevibus, & craffiufculis con- ftans fibris, quibus fubtus adherent plerumque bine quafi glandule „raro una, inftar tefticulorum, quarum una femper fere minor & contracta eft, externe cine- rea, interne alba & fuccofa, mucofa, & dulcis fapo- ris, fere inftar coftorum Combiliorum. . Floret fub finem pluvioforum, & ininitio ficcorum menfium , atque poft flores totus marcefcit caulis, ita ut non amplius adpareat, quum extrahitur e. terra hzc planta, nil nifi fuperiores confpiciuntur fibrille, longe enim ifte glandule firmiter terre inherent, unde effodienda dt. a i Nomen. Latine Orchis. Amboinica minor; Malaienfe & Amboinicum nomen ignotum eft, quin vocari pos- fet Angrek kitsjil. ` e Locus. Inftar prioris crefcit in ventofis collibus, uti & in planis agris fub Carice, unde vix fib eo dignofci poteft, quum nullos gerit flores, femper copiofe fimul crefcit, ubi gramen eft humile & breve, uti in monte rubro prope Caftellum Vi&oriam, ubi tota cohors fimul floret , ac fimul perit. Solum amat nigrum & durum, quum transplantare eum velimus, radix effodienda eft, poftquam flores protulit, que a fibrillis purganda, & per aliquot dies ficca fervanda eft, ac dein in fimili transplantanda.terra, fed paulo elevata locetur, nec in umbrofis vel humidis locis. - Ufus ejus apud incolas ignotus eft, fed ego ejus tadicem inveni aptiorem por toco, ro condito quam priorem, eft enim magis granulofa k crepitans} ac dulcem prebet in ore faporem fine ilto ingrato . Odore. Sed difficiles he radices inventu.& effoflu funt, quum hz preftantiflime funt , antequam florent, fed tum fub gramine latent, & quum herba periit, eodem in loco juffi fodere , fed nullas invenerünt glandulofas rädices ; ita'ut citó-crefcat & cito pereat. Altera hújus:/pecies paulo altior eft , tres nempe quatuorve fpithamas alta, ac fimplicem reftúmque emittens caulem , qui ad binafüm palmarum fpatium E radicem nudus eft, dein colleétio quinque fexve foliorum provenit, qui fupra fefe invicem feffilia funt, & cauli adpofita, illis Angreci fimilia, quatuor pollices longa, binos lata digitos, quinque coftis lon- itudinalibus pertexta, quarum media inferius protu- erat, ac fuperius fulcum format, quatuor alie ob- fcuriores funt, ac fuperius magis protuberant, dein caulis ifte iterum parum nudus eft, ac longam emit- tit fpicam ad fpithamz longitudinem , quz arcte ob- feffa eft flofculis concavis, fimilibus illis Herb fup- plicis, in quinque apices diftinétis , ex albo flavefcen- tibus, quos infequuntur fructus, digiti unguem longi, potiffimum trigoni, & intus repleti medulla vifcofa, inflar reliquorum Angrecorum, & inodori. Radix | HERBARIFAMBOINENSIS Liber XI. Caput XV, VYFTIENDE HOOFDSTUK, De kleine Ambom/che Orchis. E wierde zoorte is ook een regte Orchis, van gewas D kleinder dan alle voorgaande. Het brengt eerft zyne lange bladeren voort, drie of vier in ’t getal, grasformig , fes of zeven duimen lang een balve vinger breed, dikagtig , en even, wat te zamen gevouwen, en in de midden gegeut, deze verwelken baaft , en uit baar midden komt een enkele fleel voort , daar aan de bladeren niet tegen, maar boven malkander flaan , van ongelyke groote , de onderfte zyn maar een lid van een duim lang , en half verdroogt , daar na volgen drie of vier langer , van vier en fes duimen lang, breed, en gegeut als vooren, met een lange fiyve /pits. Hier op volgen allenskens weder kleindere, die digt tegens den fteel aan- leggen. pe" op draagt by een dikke korte aire , en daar aan veele witte bloempjes digt op malkander gedrongen, van fatzoen meeft als onze gemeene Orchis, bebalven dat ze agter geen zakken bebben , anders gapen ze vooren, en hebben boven twee kleine blaadjes , als twee vleugeltjes, een krom boorntje na vooren toe , en beneden een lang baard- je, agterwaarts gebogen , allegaar wit, bet boven[le deel van deze aire beeft zyn bloempjes meeft altyd gefloten, De vrugten zyn kleine geboekte bouwen , met een fmee- rig meel van binnen, dog komen weinig tot perfectie. De wortel is zeer klein, en weinig , te weten witte, korte en dikagtige vazelingen , en onder aan bangen meeft twee, zelden een langwerpige klieren , als teftikulen , waar van de eene gemeenlyk kleinder en gerimpelt is , buiten grauw, binnen wit en fappig , fineerig , en zoetagtig van fmaak , bykans als gekookte Combilis. 4 Het bloeidt in ’t einde van de regen, en in ’t begin van de drooge Maffon , en na "t bloejen vergaat den gebeelen. feel, zoo dat men’t niet meer en vindt. Als men *t uite trekt , blyft niets daar aan als de bovenfte vazelingen. Want de lange klieren fleeken wat vaft in de aarde , daar- om men ze uitgraven moet, Naam. Jn ’t Latyn Orchis. Amboinica minor; in ’t Maleits en Amboins., beeft bet geen naam, of men moeft bet noemen Angrek kitsjil. .. ` Plaats. Het waft als bes voorige op lugtige beuvelen, en ook in vlakke velden onder. [nygras , waar onder men ^t kwalyk bekennen. kan, als bet geen bloemen en beeft. Men windt bet altyd vele by malkander „daar bet-gras wat laag en kort is, gelyk op. den roden berg by.’t Kafteel Vittoria, daar den geheele troep te gelyk blosid , entege- lyk vergaat. Het bemint cen [warte en barde kleigront y als men ^t verplanten wil y moet. men de «vortel- witgraven na *t bloejen , dezelve van de wazelingen zuiveren, eenige dagen droog bewaren , en dan in diergelyke aarde ver- planten, dog bet wilwat verbeven Doan, aan geen feba- duwagtige of vogtige plaatzen,’ uoc © : Set Seep Inlanders is: bet onbekent , maar ik beb bet tot confyten bekwamer ‚en fmakelyker gevonden dan de voorgaande,.zynde hetigeconfyte wat brokkelagtigs - krakende „dog zoet in de mont zonder diem viexen reuk: Maar het is moejelyk te vinden en te graven, om dat de wortelen op 't beft zyn, eer zy bloejen, mar dog. 20 ze onder "t gras kwalyk te vinden, en als bet kruid vergaan is, bebik op dezelve plaats laten graven., maar gene klier- agtige wortelen konnen vinden, zoo dat bet Jcbielyk waft, en weder fcbielyk vergaat. — te T Nog een tweede zoorte bier van werd wat booger , te weten drie en vier fpannen boog , met een enkelde ronde Beet öpfebietende, dewelke twee band breed boven de wor- tel blood is, daar na ftaat een vergadering van, vyf of. Jes bladjes Boven malkanderen , zonder voet tegens den boofdfteel aanzittende, die van Angrek gelyk , vier dui- men lang , twee vingeren breed , met vyf ribben in de lengte geftreept, waar van de middel fte beneden uit{teckt, en boven een geut maakt, de vier andere zyn donker , en builen boven meer uit, daar na loopt den boofdfteel weder wat blood voort , en maak een lange aire „ wel een {pan lang, en digt bezet met kleine bloempjes , bol , gelyk die van Herba fupplex , en in vyf fpitzen verdeelt , uit den wit- ten geel, bier op volgen de urugten , een nagel van een vinger lang, meeft drieboekig , en binnen met een Jlyme- rig meel gevuld, gelyk andere Angrek , zonder reuk. De D XI. Boek. XVI. Hoofdf. Radix conftat ex binis oblongis tefticuli, quorum unus & maximus minimum digitum longus eft, & digi- tum craffus, plerumque ad latus pofitus, alter multo minor eft & tenuior, directe fub planta pofitus, ac porro €x iis dependent paucz fibrille potiffimum fub caule, externe ruffe, interne albe & aquofe. Huc usque omnia enarrata funt, que fub nomine Angreci intelliguntur. OBSERVATIO. Orchidum varias & elegantiffimas fpecies habet Cl. Breynii Centüria. Cumque Orchidis minoris fpecie fecunda conve- nit Orchis elatior , latifolia, Asphodeli radice , fpica ftri- gofa. Sloan. Cat. pl. pag. 119. & Hift. Fam. vol. 1, Lab; 147. fig- 2. huc fpeétat Bafaala poulou Marabara H. Malab. part. 12. Tab. 27. AMBOINSCH KRUIDBOEK. 119 De wortel beftaat uit twee langwerpige balletjes „waar van de eene grootfte een pink lang is, en een winger dik, meefl ter zyden uitflaande „ de andere is weel klender en dunder , regt onder den firuik flaande , voorts bebangen met eenige weinige vazelingen meeft onder den flam , var buiten ros , van binnen wit en wateragtig, Dus verre al’t gene, dat men onder de naam van Ans grek verfiaat. AANMERKING Verfcheide zeer fraaye zoorten van de Orchis heeft de Cen- turia van de Heer Breyne, en met de tweede zoort van de kleine Orchis komt overeen de hooger en breedbladige Or- chis, met de wortel van Asphodil, en een ftrakke naauwe aaire van Sloan. Cat. pl. pag. 119. en de Fam. Hilt. eerfle deel Tab. 147. fig-2. Hier toe behoort mede de Bafaala pou- lou Marabara, van de A, Malab. 12. deel, Tab, 27. CAPUT DECIMUM SEXTUM. Nidus germinans. Roema foemot. do convenit, fed peculiare conftituit genus, ac nullibi nifi in arboribus crefcit.: Mirum eft natu- re prodigium , fine patre vel matre enim provenit more omnium Vifcorum , immo magis mirando modo, cun&ta enim Vifca putantur ortum. ducere ex fimo quarundam avium, fub quo putatur deglutitum & fu- perfluum quoddam femen latere , fed plante he pro- veniunt ex fubftantia nidorum formicarum , in quibus antea nullum. potuit latere femen , ac tamen quivis nidus formicarum peculiarem format plantam. Unde & hec planta pro Zoophyto inter plantas haberi po- tet „que licet viridis, vivos tamen fuftinet fuos inco- Jas, Lem eft ratione diverfarum formicarum, que nidos formant. Primo niger. Secundo ruber. P lanta quedam eft, que cum Angreco quodammo- . Primo. Vidus formicarum niger, ex filveftribus de- pendet arboribus inftar magni tuberis vel -capitis, ex rotundo [tuberofus, externe cinereus, verruculis ob- fitus, in quibus foraminula confpiciuntur uti in digi- "tabulis cum elevatis ftriis, que inftar radiorum locan- tur undique circa locos, e quibus caules progermi- nant, ubi vero arbori adfixus fuit, apertus eft, mul- tis. foraminulis féu valvulis diftinétus, que introitus funt ad cameras, multis brevibus fibrillis lateralibus, quibus fefe arboribus figit, fubftantia ejus interna eft alba & herbacea,*ad oras virens ,- atque in ea multe vie intricate decurrunt inftar Labyrinthi , quas for- mice inhabitaverunt. EECH Ad latera bini tresve lignofi excrefcunt rami , ro- tundi, & in articulos diftin&ti , pedem vel ulnam lon: gi. Ad fuperiores articulos bina locantur folia fibi obpofita, & quatuor fimul aliquando crucem formant, aliquando. non. Hee funt craffa > firma, glabra, inftar illorum: Angreci, quatuor & quinque pollices longa, binos lata digitos , fuperius obtufe acuminata fine coftis & nervis , exceptis fubtilibus quibusdam {triis feu lineolis , quz oblique antrorfum decurrunt, cum elevata linea intermedia loco nervi medii. In finu fuperiorum foliorum fimplex ac folitarius locatur flo- fculus, ex quatuor albis petalis conftans , cum toti- dem albis granulis mediis. Ad latera hujus flofculi eodem in finu varia locantur capitula verrucofa. Secundo. Nidus formicarum ruber plerumque major eft priore „magis bulbofus & rugofus, multis forami- nulis & foveolis notatus , uti in Aurantio maximo Pompelmoes ditto, coloris magis virentis. Exterior mollis cortex feparatus eft ab interna herbacea fub- itantia, atque intermedie funt plures valvulz uti in Apium nido, fed circa germina cortex denfior & foli- dior eft. . Subftantia ejus interna eft herbacea & fuc- cofa inftar inmaturi pomi. Germen alio provenit modo quam in priore, eft enim cauliculus trigonus, ftriatus, & An m ag ultra pollicem craffus, interne herbaceus , fed folidior & viridior altera fubftantia, Cujus vertici foliorum fafciculus infidet , que illis giorum fimilia funt , fed majora & SE 5 ; mol- SESTIENDE HOOFDSTUK. Het groeijend Aaf + aar is nog een plante, die met bet Angrek eenige gelykeniffe beeft , dog een byzonder geflagt op zig zelven maakt , en ook niewwers anders dan aan de bomen waft. Het iseen wonderlyk /chepzel der natuur , een plante die zonder vader en moeder voort komt , op de manier als alle Mistels, ja wonderlyker , avant alle Mis tels zuftineert men baaren oorfpronk te bebbem van den afgang zommiger vogelen , waar onder men oordeelt ee- nig ingeflokt en overgebleven zaad te fcbuilen. Maar deze Planten weet men voor te komen uit de zubflantie van Miereneften , daar inne te vooren geen zaad kan geweeft zyn, en egter ieder Miereneft , formeert een plante op zig zelfs , daar om dit gewoas voor een Zoopbyton onder de planten kan gebouden werden , zynde een groen gewas, en beboud nogtans zyne levende inwoonders. Het 1s twee- derlei na bet onderfcheid der Mieren, die de gellen maken, Ten cerften zwarte , en ten tweede roode. I. Zwarte Mieren-neft bangt aan de wilde wout-bo- men als cen groote knoeft of kop , uit den ronde bultig , buiten as-graauw, met kleine vratjes bezet, daar in men kleine gaatjes vindt als aan de vingerbceden , met verbe- ve fireepen , die als ftralen flaan rond om de plaats, daar de [leelen uitfchieten , daar bet aan den boom gezeten beeft, is bet open, met veele gaatjes of deure zynde den ingang tot de binnenfte kamertjes , met weele korte vaze: lingen aan de zyde , waar mede het zig aan de bomen vajt maakt, van binne is bet een. witte kruidagtige zub- ftantie, aan de kanten groenagtig y en daar in ziet men veele gangen verwert door malkanderen loopen gelyk een Labyrinthus, daar de Mieren in gewoont bebben. Uit de zyden komen taveé of drie boutagtige takken voort, rond , en im leden verdeelt , een voet of een elle lang. Aan de bovenfte leden flaan twee bladeren tegens malkan: deren, en maken met bun vieren zomtyds een kruis , zom- tyds niet. Deze zyn dik, fiyf; glad, gelyk die van An: grek, vier en vyf duimen lang , twee vingeren breed; vooren met een [lompe [pits , zonder ribben, en zenuwen, bebalven zubtiele linien, die fcbuins na vooren lopen , en een verheven fireep in de miiden , in plaats van de mid- delzenuwe. In den fcboot van de woorfte bladeren ziet men een enkel bloempje , van vier witte fpitsjes gemaakt , met zoo veel witte korreltjes in de midde , te weerzyden van dit bloempje zitten aan de zelve fchoot werfcheide geele knopjes als vratjes. 11. Het and Mieren-neft is gemeenlyk grooter dan 't woorige „ bultiger en rimpeliger , met veele gaatjes of . “kuiltjes , por aan een Pompelmoes, ook groender van couleur, De buitenfte weeke fcbor[Je is afgefcheiden van. de inwendige kruidagtige zubjiantie. En tujfen beiden ziet men veele fcheidvellekens als aan een Bij eneft , doch, omtrent bet uitfpruitzel zit de Jcborj]e digter en vater. De binnenfte zubftantie is kruidagtig , en Jappig als een onrype Appel. Het uitfpruitzel komt op een ander manier woort als aan "t voorgaande. Want bet iseen dikboekig geftreept mosagtig fiammetje , ruim een duim. dik , van binnen mede kruidagtig , dog barder en groender dan dé andere zubftantie, boven op Jtaat een bos bladeren, die van Mangi Mangi gelyk, dog grooter, en langer, weeks Por [20 ` mollia , paucisque obliquis coftis notata, poft folia ex fruticulo flofculi progerminant hic & illic brevi- bus infidentes petiolis, qui parvi funt & concavi 1n* ftar caliculorum, in quatuor petala diftinéti & albi. Fructus ignoti funt. Hoc nido inveterato & in ter- ram prolabente , fenfim degenerat ejus fubftantia in- terna in filum tenue inftar arencarum , fique cafu pes in ea deponitur , cuti adheret, & maligna excitat ulcera. Nomen. Latine Nidus germinans; Malaice Ruma fu- mot , h. e. formicarum nidus. Amboinice Ubuta ; Mac- caffarice Bantiala. : > Locus. Ambo dependent ex arborum truncis , qni durum & fiffum habent corticem, tam in filvis in fil- veftribus , quam frugiferisarboribus, quales funt Co- fafi & Duriones, Prima fpecies, uti dictum eft, com- ponitur a nigris, & altera a rubris formicarum fpe- ciebus, que pufille fed urentiffimz funt , unde hi nidi non tractari poffunt, quamdiu rubrz formice in iis nidulantur, quin ad fluvium trahendus talis fit ni- dus, & aliquamdiu in eo deponendus , quum vero per aliquod tempus deciderit, formice eum reliquerunt. Videntur vero acrimonia fua corticem arboris irri- tare, & germinantem naturam in fuos: adtrahere ni- dos, qui primo ex terra & cariofo ligno confecti funt, nihilominus tamen mirandum eft, nidum hunc particularem producere plantam cum arbore nullo modo convenientem , qualis nullibi obfervatur vel confpicitur nifi in his nidis. à e Ujus ejus nullus mihi notus eft, licet incolas vide- rim illos petere ex filva in ufum quendam Medicum. ' In deeiduis & putridis nidis pedes deponere quam maxime-cavendum eít ob rationem datam , quique fauciatus eft, locum adfectum inlinire oportet qua- dam Oryze fpecie, Bras pulot itam di&a, in pultem Cota. In Amboina non multam notum eft hos nidos nocere, fed quidem in Maccaflara , ubi cuncta venena maligniora funt. + Interna herbacea medulla contrita , & Emplaftri forma appia magnis & duris tumoribus, eos ma- turat, fed fimul parvum excitat pruritum. Ti abula. Quinquagefima quinta . Ad Figuram primam Nidum exhibet germinantem formicarum | Rigrarum. ; Figura fecunda Nidum denotat germinantem formicarum ru- . brarum. CAPUT DECIMUM SEPTIMUM. Tuber regium. Uby radja. recedentes plante nobis occafionem prebue- runt, ut plures alias proferam fpongiofas radi- ces, rt funt Tubera & Boleti, quorum qui- - dam funt edules, alii non. Inter edules excellit Oe radja, non quia adfme eft Übiis, fed ob radicum fimilitudinem, que hujus plante primaria pars eft. Formam itaque habet Ubii ingentis, pugni magni- tudine , immo aliquando infantis capitis , quedam etiam bulbofie funt radices, oblique , inregulares, tuberculis & foveolis notatz fine ullis fibrillis, ex- terne nigre vel terrei coloris, ita ut pro lapide cru- do haberetur, immo a quibusdam reperta, qui eam non noverant, tanquam lapis projecta iterum eft tu- berofa hec radix, fed fubftantia ejus multo lenior eft, vix ligni vulgaris gravitatem habens , interne alba & ficca e ullo fapore, nort lenta fed granulofx, fi mafticetur, fed ficca & vetulta fatis dura eft, ac vix dentibus confringi poteft , ita ut fecare vel radere eam opor- teat, tota itaque hzc radix abfcondita eft mox fub terrz fuperficie y aliquando parum denudata, & nil preterea in ea confpicitur, fed pluvia calida & fole plendente vel tonitruofo ccelo ex ipfo Boletus ex- crefcit aliquando fimplex ; aliquando duplex , aliquan- T ms fimul, quorum tamen femper unus maxi- inus eft. Pecu- inftar Crete, & equalis fubftantiz , fine HERBARIIAMBOINENSIS ZZbrXI. Caput XVIK, met weinige fchynze ribben , agter de bladeren uit bet Jtammetje komen de bloempjes voort , bier en daar op kor- te fieeltjes, zyn klein en wat bol als kelkjes , en in vier blaadjes verdeelt , en wit. De vrugten xyn nog onbekend. Dit neft oud geworden zynde , en op den grond gevallen verandert van binnen in dun gaarn als fpinnewebbe, en als men by geval met een voet daar in trapt , Matt bet aan de buid bangen, en maakt fnoode zweeringen. : Naam. In’: Latyn Nidus germinans ; in 't Maleits` Ruma fumot; dat is Mieren-neJt , in.’t Amboins Uhuta; op Maccaffaars Bantiala. Plaats. Men vindt ze beide aan de ftammen der bomen bangen, dewelke een barde. of opene fcbor Je hebben , zoo wel in "t booge wout aan wilde als aan vrugtbomen, Co- faffoe en Durious-bomen , de eerfle zoorte wert gemaakt, als gezegt , door favarte , en de tweede door roode-zoorte van, Mieren , welke klein dog zeer brandig zyn., daarom zyn deze neften niet te bandelen , zoo lang de roode Mie- ren daar in zyn , of men moet bet na een rivier Jepen, en een tyd lang daar in dompelen , maar als men ze een, langentyd afgevallen vindt, zoo xynder de Mieren meeft uit, et (cht, dat ze met bare fcherpigbeid de fchor [Je des booms prickelen, en de groejende natuur daar uit in baar neft brengen, "t welk eerft van aarde en vermolzemt bout is gemaakt , niet te min is bet nog al te verwonderen, dat dit neft een byzondere plante voortbrengt, met den boom geen gemeenfchap bebbende , en diergelyke nergens gezien * werd dan op deze neften. be | ` Gebruik. Daar van is my nog niets bekent , boewel ik de Inlanders die uit bet bos beb zien balen „om tot eenig Medicyn te gebruiken. In de afgevalle en verrotte neften te trappen moet men xig wagten, om reden als vooren j en die zig daar inne bezeert beeft , zal den plaats beftry- ken met een zekere flag Ryft, Bras pulot itam genaamt, gekookt en een papje daar van gemaakt. In Amboina boort men niet veel, dat deze nefte fcbaden doen, maar «vel op ^t lant Maccaffar , daar dog alle fenynen kwaadaardiger zyn; Het binnenfte kruidagtig merg gewreven , en pleifters- gewys opgelegt , rypt de groote en harde gefwellen, dog maakt een klein jeuken daar by. > nd De vyf en Pyftisfte Plaat Vertoont in de eerfte Figuur het groeyende neft der zwarte Mieren. : ee De tweede Figuur wyft aan het groeyende neff der roode Mieren. AA deed La SES: SEVENTIENDE HOOFDSTUK. . De Koninklyke_ Bol, Y et voorgaande gewas heeft ons occafie gegeven y om van meer andere Jpongieufe wortelen te fpree- le “E ken, als aardbollen en Cambernoelien , waar van “zommige eetbaar, zommige niet zyn. Onder de eetbare miht uit bet geene men Oeby radja noemt, niet om dat bet uit de maeg fcbap van de Oebis zy , maar na de ge- ph: van d wortel , dewelke in dit gewas bet prin- cipaal[le deel is. iD 3 Zy beeft dan de gedaante van een groote Ubie , zommi- ge zoo groot als een vuift, zommige als een kind een boofd, ook zyn zommige bolagtig , fcheef , met bulten en kuilen , zonder eenige vazelingen , van buiten zwart of aardever- wig , zoo dat men "t voor een ruwe Been zoude aanzien, ook van veelen gevonden zynde , die bet niet kenden, als een Deen weg geworpen , “dog bet is veel ligter van zubftan- tie, kwaalyk zoo zwaar als gemeen bout , binnen is bet zoo wit en droog als kryt, en van een eenparige 2ubjtan- tie, gants zonder fmaak , niet taai , maar brokkelagtig in't kaauwen , dog bet gedroogde en oude walt redelyk bart ‚en kwalyk om te byten, zoo dat ment fmyden of raspen moet, deze gebele wortel mu legt verborgen in de aarde, even. onder ^t rifch, zomtyds een weinig blood, en anders ziet men niets daar aam , maar by warme regen met zonne- Jcbyn, en donderweer komt uit dezelve een Kampernoelje voort , zomtyds enkel, zomtyds dubbelt, zomtyds veele by malkander , dog waar van maar altyd eene de grootfte is. 3 Pag „220: J PH Wu | ^ / di i IN === ZE Lab. zv. Lom: VI: XI. Bock, XVII. Hoofäf. Peculiarem habet formam, fuperne enim tubercu- lofus eft inftar aliorum Boletorum, fed concavus in- ftar infundibuli , inferius pediculo gaudet , eftque tres uatuorve pollices altus, ac fefe extendit inftar um- bellz, cujus fuperior pars, uti dictum eft, concava ac glabra eft, fordide albicans feu cinerea , tenuibus & reflexis conftans oris, que integra funt, quam diu -tener eft hic bulbus, fed in vetuitis finduntur in la- cinias , inferius fubtiliter ftriatus eft, uti in aliis Bo- Jetis, fed petiolus glaber & equalis eft, Totum ejus collum, feu infundibulum corium refert tenerum , ac quamdiu tenerum eft , molle & coctioni aptum , fed vetuftum lentum eft & inutile, plerum- ` que tertiam pedis partem latum, fed reliqui Boleti circa majorem petiolum pofiti multo minores funt , ac quidam ipfi nexi funt pedunculo, quidam vero pecu- Jiaribus in petiolis locantur. Infundibulum iftud diu áta viget , ac tum facile locus dignofci poteft , ubi tuber feu Oeby latet, fed quum perierit, haud facile detegi poteft, quin tota circumvertenda effet terra. Dubiis menfibus Aprili nempe & Octobri copiofis- fime detegitur, ac quum pluviz fint copiofz , tum radix fungofa eft, mollis, nec durabilis, dein tota ‚granulofa eft, atque in terram denuo degenerat. . Hzc tubera fepe profundas habent fiffuras, quas - contrahunt , E eftofla fubito exficcentur, fed ideo non minoris funt note , fi modo ipforum fubftantia fit durà & gravis. Fungofa enim ac levia abjiciuntur. Nomen. Latine Tuber regium ; Malaice Uby radja, & Culat batu; Amboinice Ülatbatu , Uita batu , & Utta puti, quum ejus infundibulum fit edule, In Hi- tæa. Tabalale, h. e. fine corde. In Uliafferenfibus, in- fulis Uru pickal. Ternatice Cabamai/Jo,h. e. terre re- ceptaculum, feu terre tubera. Javanice Djanior bongs kang, h. e. Serpentum fimus, quum Javani credunt ortum ducere ab ingentibus ferpentibus Ular /awa; Amboinice Ular petola; Latine Coluber & Boa diétis. _ Locus. Primo putavi , hoc terre tuber provenire ex jnveteratis quibusdam Ubiis, que in defertis hortis filveftribus reliéta erant , fed adcuratiore. examine comperi, intalibus crefcere locis, ubi hominum me- «moria nulli antea fuerant horti, unde & facile con- ‚cludere potui, propriam terre effe fobolem fine ullo Jemine ex ea vel quarundam arborum pinguedine pro- venientem. E EN . Putaremus. enim , femper ex ipfarum pinguedine progerminare , quum potiflimum circa ipfarum .radi- ces reperiatur, immo aliquando inter eas. fupra ter- ram denudatas , & putridis lignorum partibus ceétas, hoc de plurimis verum eft, uti & recordor me in Eu- ropa fimilia quoque reperifle tubera circa radices ve- tuftarum Quercuum , fed in apertis etiam deteguntur campis , ubi nulle vel pauce obcurrunt arbores, & qui Carice obteguntur in folo nigro, femper in fummis montibus & in ipforum declivibus locis planis, que etiam optima & duriffima cenfentur , quum illa, que “in umbrofis crefcunt filvis, fungofa & laxa funt. Copiofa funt hzc tubera in infula Oma, tam in altis quam nudis montibus fub gramine Heelong, uti & ad radices altarum arborum , item in Leytimora in lanis montibus Hative Kitsjil in infula Gorama , in ernata, aliisque Moluccz infulis, ubique in nigro Po folo. Si Ubia folitaria in horto plantentur, tepida ipfis adfundatur aqua, vel fi poft folis radios tonitrua fubfequantur, tum ipforum tubi infundibili- formes etiam excrefcunt, fedaltero anno perit radix. Ujus. Teneri ejus tubi, quam diu molles, edi pos- funt inftar aliorum Boletorum , fed cibus hic durus eft, nec operz pretium eft , ut labor inftituatur ad eos inveftigandos. Radix vero ejus in majori ufu eft Medico prefertim contra Diarrheam, fi minutim rafa cum quovis ingeratur cibo, precipue in Oryza cotta. Cruda quoque edi poteft, infipida enim penitus eft, ac parum terrea feu farinacea , fi mafticétur. Puto vero optimum effe modum, fi farine Sagus admifcea- tur, & panis ex illa pafta pinfitur, qui conducit in- primis pueris , qui Medicamenta fepe recufant ac refpuunt. Contra dolentes etiam adhibetur fauces & Corporis rimas, fi cum Oleo mixta inliniatur, habet enim proprietatem: leniter exficcantem & vifcofam. Tom. PL Cum AMBOINSCH KRUIDBOEK.- ‚kan men ter nood gebruiken, als andere 121 Zy beeft een byzondere gedaante , boven niet bultig sge- lyk als andere Campernoelien , maar bol als éen tregter > van onderen beeft ze een feel, drie en vier duimen boog, en breid zig uit als een Kipperfol , waar van bet bovenfte, als gezegt, bol is, en glad, vil wit, of graauwagiig , met dunne en agterwaarts gebogene kanten, dewelke beel zyn, zoo lang bet jong is „maar aan de ouden fplyten ze in lappen, van onderen zyn ze fyn gefbreept, gelyk andere Cambernoelien , dog den feel is even. De gebeclen tregter gelykt dun leer, jongzynde, murf , en tut bet kooken dienflig , maar de ouden zyn taai, en daar toe onnut, doorgaans een derde voet breed j maar de andere om de boofdfteel ftaande zyn veel kleinder , zom- mige aan den boofdfteel vaft , zommige op byzondere korte fieeltjes. Deze tregter bivft lange in zyn wezen 200 Jlaan , en als dan kan men de plaats ligt bekennen , daar deze Oeby /chwilt , maar vergaan zynde kan men ze niet wel vinden, of men moet bet land ombakken. In de twyffelmaanden April en OGober vindt men ze wel meeft , en als "er veel regen voorvalt, 200 is de avor-' tel voos, week, en niet durabel, ten laajten word ze ge- beel brokkelig , en verandert weder in aarde. : Deze bollen bebben dikwils diepe kloven of fcbeuren , de welke zy krygen, als men de uitgegrave fcbielyk droogt, dog daarom zyn ze niet te flimmer , als maar baare e Santie bardagtig , en fwaar is. Want de vooze en ligte werden verworpen. -~ Naam. Jn ’t Latyn Tuberregium; in 't Maleits Ubi radja, en Culat batu; in '£ Amboins Ulathatu , Utta hatu en Utta puti; als bet een cetbaaren tregter draagt. Op Hitoe Tahalale; dat is zonder bert, in de Uliaffers ‘Uru pickal; in °t Ternataans Cahamaiffo , dat is vuld- zel van de aarde of aardbollen; op't Favaans Djamor -bongkang ; dat is Slangendrek , om dat de Javanen gelo- ven, dat bet zynen oorfpronk beeft van de groote Slangen Ular fawa, op Amboina Ular petola, in’t Latyn Colu- ber en Boa genaamt; + et o Plaats. . Ik beb in "t eerft gemeent , dat dezen aardbol woort kwam uit eenige verouderde ObifJen , die in devar- -latene bostuinen waren over gebleeven, maar by nader on- „derzoek bevonden, y dat ze op zoodanige plaatzen groejen , daar by menfchen gebeugen geen tuinen geweeft zyn, zoo beb ik ligt. konnen begrypen, dat bet een eigen kind van de aarde iss zonder eenig zaad uit dezelve, d zommige bomen vettigheid: voortkomende. s` Men zoude wel meenen , dat ze altyd uit de vettigheid van eenige bomen komen , dewyl men ze meeft omtrent der- zelver wortel vindt , ja zomiyds tuffen de wortelen , die boven de aarde bloot flaan , en met verrot ryzig bedekt zyn, dit is wel in de meefte waar, gelyk my beugt, dat in Europa ook zoodanige knollen gevonden werden omtrent de wortelen van oude Eeke bomen, maar men vindt ze ook ‘in opene velden, daar geene of weinige bomen ftaan, en "die met Snygras bedekt zyn , in een zwarte grond altyd boven op:de bergen 5 en aan "1 bangen der zelven, daar "t vlak is , die men ook wel voor de beften en barften agt, daar die in fchaduwagtige boffen wallen , voos en los. yn, Men windt ze veel op ’t.Eiiand Oma, zoo wel op hooge en kale bergen onder ^t gras Hoelong , als mede onder by de wortelen van hooge bomen. Insgelyks op Leytimor in °t vlakke gebergte van HativeKitsjtl, op °t Eiland Goram , op Ternaten, en andere Molukze Eilanden, over al inten | zwarten vetten grond. ‘Als men de enkele Oebis in een tuin plant, en met laauw water begiet; of na een zonne- febyn een donderweer volgt, zoo komen de tregters ook woor den dag , maar in 't tweede jaar vergaat de wortel. Gebruik. De jonge tregters, z00 v zy mals zyn, ampernoelien of Paddeftoelen, dog bet is een taaje koft, en de moeiten niet aveert om te zoeken, maar de wortelis in veel grooter ge- bruik tot de Medicyne , inzonderbeid tegens den buikloop, als men dezeloe klein gerafpt met allerlei koft inneemt , inzonderbeid onder gekookte ryft. Men kan ze ook uit de band teten, want is gants zonder [maak , of een weinig aardagtig of meelagtig in "t kauwen , voor de befle ma- nier houd tk, als men ze mengt onder "t Sagu-meel, en brood dear van bakt, en is zonderlyk bekwaam, by kinde- ren , die men geen andere Medicyn kam inbrengen , zy wert ook gebruikt tegens eere kelen, en gaten aan "t lyf, “met Oly gewreeven en opgefmeert , want zy beeft een zag- te, verdrogende , en Vymagtige eigenfobap. 1 Gewree- 122 Cum aqua contrita, & externe inlinita modice re- frigerantem prebet pultem pueris febricitantibus, cui ulticule Javani alia mifcent aromata, quam in variis inliniunt morbis. e Tales tubuli feu infundibula etiam inveniuntur in fruftulis vetuftarum ac putridarum radicum, ut & in lignis in terra projeétis. An vero ibi excrefcant ad magnitudinem iftorum bulborum , nondum explora- tum eft, faltem incole putant, ortum ducere ex ar- borum radicibus. : Ex Sina quzdam deferturradix, vulgo Hoelen dicta, cum noftra Oeby radja quam maxime conveniens. Eit autem bulbus oblongus , fere inftar decorticatz Nucis Calappi, externe fordide fiavefcens, feu fumeus, in- terne flavefcens inftar Buxi, mollior Oeby radja, & lentus, fi mafticetur inftar Cera, infipidus quoque. uidam duplicis pugni magnitudinem habent, quidam inftar capitis infantis, externe rugofi, interne denfam habentes fubftantiam , fed leviores Oeby radja. Sinen- fes magni eftimant hanc radicem in ufu Medico, atque in hifce regionibus ejus libram vendunt duobus tri- busve inperialibus. Ejus parva fcinduntur frufta, & cochlear ipforum coquitur cum aqua in vafculo, ex quo potum Thee bibunt „ bene obturato, & leni igne. Hunc potum zgro propinant inflar potus Thee , qui ex diuturno languet morbo, vel fi emaciatus ett ad novas recuperandas vires, item iis , qui pulmonis vitio laborant, vel in Phyfim proni funt, quum & ad- dunt radiculas Bechum dictas, quas fimul coquunt, uz fpecies eft Trafi feu Dulcis Chine, modice re- frigerans, & naturam habens pafcentem. Sinenfes uno narrant ore, Hoelen illam fub terra crefcere , prope radices vetuftarum Pinorum, quas Tsjinckpe vocant, ac plerumque crefcunt in incia Suchenfi , fed in eo non quadrant, quenam nempe gerat folia; vel uomodo fe fupra terram detegat. Quidem enim di- ‘unt ex pinguedine Pinorum provenire, que femper in arenofo' crefcunt folo. Succinum terreftre, ipfis Hopeck dictum , a vulgari noftro Succino haud multum alienum eft , excepto quod Sinenfe fit obfcurum ac magis rubens. Hzc vero transmutatio feu metamorphofis Pynbers & Hopecktem- pus requiret mille annorum , ac dein poft aliquot cen- tenos annos Hopeck in Hoelendegenerabit , quod neque plantam neque folia profert, fed locus ejus dignofci poteft ex eo, quod folum circa radices iftarum arbo- rum rimas agat. Alii auteni volunt, plantam proferre, cujus flagella & folia juxta .terram prorepunt uti in Battattis. Prima vero fententia. mihi non probabilis videtur, cunctum nempe Hælen ex Hopeck feu Suc- cino ortum ducere, ipforum enim terreítre Succinum carum eft, & raro reperitur. Non mirum eft, Sinenfes apud nos in India habi- tantes, & magna ex parte oriundos ex provincia lito- rea Quantung & Fockien, non veram habere cogni- tionem ortus Hoelen, quum hoc crefcat in remotis Provinciis Suchuen, quas raro frequentant. Pater Martinus in Sinenfi Atlante pag. 65. vel in Belgico textu pag. 80. in fexta provincia Suchuen hanc habet radicem pro vera radice China ubi hanc Folin vocat, ac fequenti defcribit modo. Vera radix China folummodo in hac provincia Suchuen reperi- tur, fed filveftris vel vulgaris ubique, que ambz a ' Sinenfibus Folin vocantur , ac filveftris modo ad nos defertur, cujus medulla magis rubet, nec tantz mo- lis eft quam vere, licet non omnino fit deftituta ejus viribus. e . Vera itaque, uti dictum eft, in hac crefcit provin- «cia fub terra fere inftar Phallorum Hollandiz, vel for- te inftar glandium terre, vel uti apud alios Indos Battatte, ac potiffimum in vetuftis Pinorum filvis, putant enim crefcere ex vifcofo Pini humore , qui in terra delabens radices agit, ac porro longis flagellis juxta terram prorepit, hic & illic iterum radices emit- tentibus, ac novos formantibus bulbos,. qui fepe magnitudinem adquirunt capitis infantis, vel inftar depuratz Nucis Calappe, quz Cocos nobis dicitur, corticis color etiam haud multum differt, excepto quod multo tenuior & molliorfit. Intra corticem alba reperitur fpongiofa medulla, quam Sinenfes inre Me- dica etiam adhibent. Quum vero genuina deftituan- tur, filveftrem neutiquam rejiciunt, licet ejus opera- tio non tam efficax fic. Huc usque Pater Martinus. Sinen- / - HERBARIIAMBOINENSIS Liber XI. Caput XVII, Gewreeven met water , en van buiten opgefmeert , geeft een matig verkoelend pap voor de kinderen die koortfig zyn, onder welk, papje de Favanen nog andere Jpecexyyen men- gen , en in veelderlei ziektens op/meeren. Kn Men vindt diergelyke tregters ook op flukjes «an oude, en verrotte wortelen, en op bouten ‚die in de aarde leggen, Of bet nu aldaar zomtyds aangroeit tot de grootte van voor- noemde bolle , en is nog niet onderzogt , immers: de Inlan- ders meenen , dat bet.zyn oor/pronk bebbe van wortelen der bomen. „Daar komt uit China een zekere wortel, by de gémeene Chinefen Hoelen genaamt , met ons Oeby radja groote gemeenfchap dragende. Het is een langwerpige Rnol , fcbier ais een gefcbilde Calappus-noot , van buiten vuil.geel, of rook-veradig,, van bìnnen,bleek- geel als Buxboom, weker als Ocby radja , en taai in *tkauwen als Wajch , mede zon- der fmaak. Lommige zyn als een dubbelde af, zommige als, een kinder-boofd , van. buiten rimpelig , van binnen digt van fubftantie, dog ligter als Oeby radja. De Chie nejen maken. veel werks van deze wortel tot veelderlei Me- dicyn, en verkoopen bier te Lande bet Catty of pond voor twee of drie Ryksdaalders , men fnyt daar vau kleine fluk- jes omtrent een lepel vol , ^t welk ze kooken met water in een theepotje, langzaam, en awel toegeftopt. Dit geven ze den Patient te drinken , gelyk theewater;, die uit een langduurige ziekte op kommt, of anders witpeteert is, om nieuwe kragten te bekomen. Als mede den genen, die eenig gebrek aan de longe bebben , of tot teeringe genegen zyn , wanneer zy de kleine worteltjes Becbum daar by do en t'zamen koken ,zynde een flag van Trafi of Dulci China, magtig verkoelende, en voedende van aart. De Chinefen verbaalen wel eenparig , dat bet voornoemde Hoelen cen gewas zy onder de aarde groejende , by de wortelen van de oude Pyn-bomen, die zy Tsjinckpe noemen, en meeft waffen in de Provintie Suchuen , dog komen daar in niet over eem , wat bet voor bladere bebbe , of waar mede bet zig boven de aarde openbaare. Want zommige zeggen, dat bet uit de wettigheid van de Pyn-bomen , die altyd op een-zandige grond ftaun, eerft in de aarde groeje. - — Het Succinum terreftre , by bun lieden Hopeck ge- naamt,- van ons gemeen Barnfleen niet veel verfchillende, bebalven dat bet Cbine[e róoder , en donkerder is. ` Deze transmutatie van ’t Pynhers en Hopeck zal een tyd van duizend jaren vereifchen , en dan na verloop van eenige bon- dert jaren zal bet Hopeck in Hoelen veranderen ,’t welk geen planten nog bladeren voortbrengt , maar de pláats zy daar aan te kennen, dat de grond omtrent de wortelen van gemelde bomen met fcheuren openberfte. Andere willen, dat bet een plante voortbrenge met ranken , en bladeren langs de aarde kruipende gelyk Battattas: Dit fchynt my in °t eerfte gevoelen niet waar/chynelyk te zjn , dat alle bet Hoelen wit Hopeck of Barnfteen zynen oorfpronk bebbe, want baren Aard-barnfieenis duur, en werd zelden gevon- den , daar het Hoelen in redelyke quantiteit gevonden werd. Het is geen groot wonder , dat de Chinefen by ons in Jn- dien woonende , en meeft uit de Grant Provintie Quantung en Fockien geboortig zyn, geen kenniffe van Hoelens oor- Jpronk hebben, dewyl bet zelve groeit in de verafgelegen Provintien Suchuen, daar zy lieden weinig benen komen Pater Martinus in zyn Chineefen Atlas pag. 65. of ` na den Duitfcben druk pag. 80. In de fesde Brootntie Suchuen boud deze wortel voor de opreste Radix China, daar by ze Folin noemt, en aldus befchryft. De opregte Radix China werd in deze Provintie Suchuen gevonden, maar de wilde of gemeene over al, beide van de Cbinefen Folin genoemt , en febier alleen de wilde werd tot ons witgebragt , wiens merg wat rooder , en lange zoo groot niet werd als de opregte, hoewel zy niet t'eenemaal van derzeloe kragten ontbloot is. 9 De opregte dan , als gezegt , waft in deze Provintie on- der de aarde, fcbier als de Pballi Hollandici , of mifcbien de Hollantze Aardakers, of gelyk by andere Indianen de Battattas, en dat meeft in oude boffen van den Pynboom, zy oordeelen dat bet groeje wit de Iymagtigbeid van den Pynboom, *t welk afvallendein de aarde wortels gewin. ne, en voorts met lange ranken lungs de grond kruipen , bier en daar weder inwortelende , en nieuwe knollen ma- kende , die dikwils zoo groot worden als een kinder-boofd , of gelyk een [cboongemaakte Calappus=noot , die wy Cocos noemen , ook eer/cbilt de couleur van de fchorze:daar van niet weel, bebalven dat ze veel dunder en weker is. Bin- nen de feborze vindt men een wit fpongieus merg, *t welk de Chinefen boog eftimeeren in bunne Medicamenténtege- bruiken. Dog als zy dezen niet bebben , verwerpen ze geen zints de wilde, hoewel ze zoo goed van werking mies is- Dus verre Pater Martinus. D e XI. Boek. XVIIL Hoofd/. Sinenfes hic habitantes, iftud videntes Amboinenfe Tuber regium pro fpecie habent Hoelen , atque Am- boinenfe vocant Hoelen. Contra vulgaris Radix Chi- na, quam Boy tsy vocant, re vera alia omnino ett planta, uti libro 9. dictum fuit, nullo modo conve- niens cum Hoelen , ac proinde non confundende funt. N. B. Hujus plante icon reperitur infra Tab. 57. fig. 4. CAPUT DECIMUM OCTAVUM. Tuber fampadarium. Culat tsjampadalia. rundam vetuftarum arborum, fed non tante molis quam priorum. Hi enim bulbi funt inftar raparum , ovorum , vel inverfz burfe, magnitudine & forma oficulorum Tsjampadahe , que carne fua adhuc involuta funt , nunc majores nunc minores, atque fafciculatim quafi, feu plures fimul crefeunt, in- ferius anguítati, acfi petiolum formare vellent, nexi autem funt omnes radici fpongiofe, fuperius rotundi '& latiores, qua parte fupra terram eminent, fi ma- turi funt, ac fuperius etiam plicas habent. ' Cortex exterior craffiffimus eft, & fumeus, interne luteus, ficcus, & fragilis fubftantie , fub eo ingens reconditur officulum inftar illius Tsjampadahe, ni- grum penitus, ficcum, & fragile, ad aliquam diftan- tiam gravem fundens odorem, ac fere fulphureum, fed propius admotum, meliorem fpirat odorem fere inftar Ovorum cocti Echini marini. ; 'Tuber hoc potiffimum reperitur ad radices arbo- rum Tsjampadahe vetuftarum , que ad montium pe- des in rubro crefcunt folo argillaceo, quod fuperius nigra terra obduétum eft, uti & ad radices aliarum vetuftarum arborum , que etiam ad pedestalium mon- . tium crefcunt , fed non frequens eft, ac reperitur eo tempore, quo Tsjampadahe maturos gerunt fructus , tum adtendendum eft ad fiffuras prope radicem, ubi hi bulbi mufcofo fefe elevant capite, quod fit, quum poft longas pluvias calidi fubfequantur dies. ` Nomen, Latine Tuber Ps Malaice Culat tsjampadaba ; Amboinice Ulat anaban , quum prope Tsjampadahas crefcunt arbores, vel quum fimilitudi- ‘nem iftorum. officulorum : habent. Ufus. Amboinenfes in deliciis habent hos bulbos, in hortis eos diligenter inveftigantes ,. quorum. exte- riorem luteum abjiciunt corticem , in quo plurimus detegitur ifte fulphureus odor, nucleos vero nigros edunt vel crudos cum Bocaflan, vel quod melius eft, cotos, quum odorem & faporem habent cum cotis ovis Echini: marini convenientem. Huc pertinet fimile tuber a Lufitanis Isca de J'aqua di&um, crefeens prope radices vel ex pinguedine veftuftarum Jacquas fea Nance arborum , quas füpra deferipfimus libr. I. in capite Nance , quo lectorem ablegamus, A liud etiam Tuber reperitur prope radices qua CAPUT AMBOINSCH KRUIDBOEK. s | tes : i : pes en albier woonagtig zynde, bet voornoemde mboin/e Tuber regium ziende , bouden 't immers coor een medezoorte van Hoelen ,en noemen’t ook Amboins 1 loelen. Daar'en tegen de gemeene Radix China, die ze Boy tfy noemen , is in der daad een gants verjcbillende piante , gelyk Libr. 9. gezegt is, gants geen gemeenschap bebber.- > I; d H 3 de met bet Hoelen, en dierbalven ook niet te confunderen. N. B. De Figuur van deze plant kont voor op Tab. 57. fig. 4e — AGTTIENDE HOOFDSTUK. De Tsjampadarie Boll. N: een ander geflagt van Tuber vindt men by de wortelen van eenige oude bomen, dog verre zoo groot niet als bet voorige. Dit zyn knollen als rapen, eters, of als een omgekeerde beurze, inde grootte en gedaante van Tsjampadaba-korrels ‚die baar vlees nog aan zig hebben, zommigegrooter , zommige kleinder. Zy Jlaan met bosjes by malkander s van onderen final, als of ze een Steel wilden maken, en t'zamen' vaft aan cen fpongieuze wortel, boven rond, em breeder , waar mede zy buiten den grond uitkyken, als zy ryp zyn, en Gan "t boofd bebe ben ze nog eenige lobben. Van buiten is éen zeer-dikke weeke fcbil, buiten rook- verwig , binnen geel, droog, en bros van fubftantie , daar onder leid een groote korrel, regt als een Tsjampa- daba-korrel , dog geheel zwart , droog , en bros , van verre is zy «vat zwaar van reuk, en fcbier zwavelig ; dog na by gebouden ruikt ze beter , fchier als de eiers van een gekookte Zee-appel. * : Men vindt ze meeft by de wortelen van oude Tsjampa- daba- bomen, die in’t bangen der bergen op een rode klei- grond ftaan, boven op met zwarte aarde bedekt , als mede by de wortelen van andere oude bomen, aan den voet van zoodanige bergen ftaande, en zyn niet veel te vinden. Men vindt ze in de tyd, als de Tsjampadaba-bomen rype vrugten bebben, als dan moet men letten op eenige fcbeu- ren by de wortel, daar deze knollen met een eg boofd witfbeeken, ’t welk gefchiedt , als na een tyd lang regens , eenige warme dagen volgen. Naam. In ’t Latyn Tuber fampadarium; in " Ma- leits Culat tsjampadäha ; im t Amboins Ulat anahan ; of om dat zy by de Tyjampadaba- bomen waffen , of om dat ze de gel'ykeni[fe van die korrels bebben. - Gebruik. De Amboinefen maken een lekkerny van deze knollen , in baare tuinen die neerftig opzoekende , waar van ze de buitenfte geele fchible weg /myten, als waar in de meefte fwaveligbeid fleekt , maar eten de zwarte korrels of raauw met BocafJan, oft welk beter is gekookt , wan- neer ze reuk en {maak bebben , met gekookte eiers van Zee-appels over een komende. ı Hier by geboort een diergelyke Tuber by de Portugefen Isca de Jaqua genaamt , groejende by de wortelen of uit de vettigbeid van oude Facquas , af Nanca-bomen, de- welken wy boven befcbreeven bebben , in ’t Hoofdftuk van Nanca Lib. I. waar za toe wy den Lezer wyzen, eee NEGEN- 124 CAPUT DECIMUM NONUM, Boletus mofchocaryanus. Culat pala. bini prz reliquis excellunt, unus in Banda, alter in Amboina. Primo. Bandenfis, qui dicitur Boletus mofcbocarya- nus, eft brevis ac craflus, non ultra tres transverfa- les digitos altus, ac binoslatus, inferius craffiufculus, cum rotundo capitulo inftar campanule , fuperius ex nigro cinereus & glaber, inferius folito modo plica- tus, craffus, & cartilagineus, in primo progerminan- tibus caput claufum eft, atque inferius ad mediam partem tectus pellicula inftar preputii, coloris cine- rei, hic fefe aperit, & brevi marcefcit, ita ut capitu- lum cum pedunculo nudum fuperfit. Crefeit in viri- dibus putaminibus nucum Myrifticarum , que quum nuces depurantur, abfcinduntur, & infilva projiciun- tur aggregatim , quz putrefcunt , & calidis pluviis hos proferunt Boletos. quos domini colligunt , & pro menía domum portare curant. Ji fubfequuntur edules quidam Boleti, quorum Nomen. Latine Boletus mofcbocaryanus ; Malaice Cu- lat pala; quo nomine in Banda quoque notus eft, Culat enim generaliter omnes vocantur Boleti. Am- boinice Ulat. Locus. Nullibi reperiuntur, nifi in Bandenfibus in- fulis, ubi nuces Mofchate folummodo coluntur , licet enim hic in Amboina aliisque infulis una alterave re- eriatur arbufcula, nulle tamen putaminum catervz ormantur , in quibus hoc Culat crefcit. ‘Ufus. Delicatifimi & optimi funt cunctorum Bo- letorum , qui in iftis crefcunt infulis, atque hinc tan- tummodo pro menfa colliguntur, in primis apud ma- gnates , pingui enim juri carnium incodi delicatum prebent cibum , faporis grati, & inter mafticandum crepitantem , unde in Banda nulli pereunt, muria etiam debili condiri poffunt , & in alias transmitti regiones, fique coquere illos velimus, primo hos ma- genre oportet, fed multum perdunt grati primique aporis. = ecundo. Boletus faguarius , Culat fagu, eft Boletu vulgo prioris magnitudinis & forme, excepto quod paulo pallidior fit, vel ex cinereo lutefcit. Crefcit in Amboina, Cerama, Moluccis , cun&isque infulis, in quibus Sagus crefcunt, provenitque in catervis, dog iae furfurum abjiciunturin filvis, quum farina. agus preparatur, ibique putrefcunt, & Hla vocan- tur, in quibus tum Celat progerminat, fed raro repe- ritur, quum Ela*ab hominibus maxima ex parte con- Tet & abducitur pro pabulo porcorum & Anatum, vel fi in filvis remaneat , ab apris devoratur, non etiam provenit , fi Æla nimis fit gracilis, pinguedo enim in ifta latet farina, que ex ea fubducitur. Unde & qui hoc defiderant Culat, pinguiffimam Elam in hortis deponere oportet acervatim , ut ibi putrefcat. Boletus hic in cibo. adhibetur inftar prioris, ac pro- ximum poft eum meret locum. Nomen. Latine Boletus faguarius; Malaice Cala: fa- gu, & Culat ela; Amboinice Ulat ela. “CAPUT HERBARII AMBOINENSIS Liber XI. Caput XIX, NEGENTIENDE HOOFDSTUK. Notemufcate Paddefloel. U volgen eenige eetbaare Kampernolien of Padde- N fioelen, waar onder twee zoorten uitmunten , de ` eene in Banda, de andere in Amboina. I. Banda/che biet Boletus mofchocaryanus , is een korte en dikke Paddeftoel, niet.boven vier dwersvingeren breed, van onderen met een dikagtige fleel , en daar op een rond boofdeken , als een kloksken , van boven zwart- - graauw, en effen , beneden met de gewoonlyke ploojen, dik, en krakebeenagtig van fubfiantie, aan den eerft uit- komende is bet boofd geflooten, en van onderen op balf be- dekt, met een welleken of floopken gelyk een voorbuid , ook asgraauw van couleur , dewelke zig opent , en in korten verflenft , dat bet boofdeken met zyn fleel blyft oan, Hy waft op groene Notemofchate fcbillen of bolfters , die men by "t fcboonmaken der rype Nooten affnyd , enin’t bos weg fmyt op boopen, die dan liggen rotten , en by war- men regen deze Paddeftoelen woortbrengen , daar dan de eigenaars of perkeniers op paffen , en voor bunne tafel te ' buis laten brengen. Naan. In’t Latyn Boletus mofchocaryanus ; in *t Maleits Culat pala; met welke naam xy in Banda ook be- kent is. Want Culat in ’t generaal, bieten allerlei Pad, deftoelen , in "t Amboins Ulat. Plaats. Men windt ze niewwers dan in de Bandafe Ei- landen, daar de Nooten-mu/chaten alleene gebavent wer- den, want boewel bier in Amboina en andere Eilanden, bier en daar een boompje gevonden werd, zoo werden eg= ter aldaar geene boopen van bolflers gemaakt , daar op deze Culat groejen kan. Gebruik. Zy zyn de alderfmakelykfte , en befte onder alle Paddeftoelen , die in dezelve Eilanden waffen, en werden daar om alleen voor den tafel gezogt , ook by de grooifte lieden, want in een vet zopje gekookt , geven ze lekkere koft, aangenaam van fmaak, en in "t kauwe wat krakent, weshalven in Banda geene verloren gaan , men kan ze ook in flappe pekel leggen , en in andere Landen verzenden, als men ze dan kooken wil, moet men ze eerft wat uitverfchen, dog verliezen «eel van de eerfle aange- naambeid. II. Boletus faguarius, Culat fagu, is een Paddeftoel, méeft van de voorgaande grootte, en fatxoen , bebalven dat by wat bleeker is , of uit den grauwen na "t geele pecht, Hy waft in Amboina, Ceram, Moluccos , en alle Eilanden , daar den Zagu-boom waft, voortkomende op de boopen , die men als zemelen by t maken van zague meel-in * bos wegwerpt , en retten laat, Ela genoemt, waar op dan deze Coelat groeit , dog men kan ze weinig vinden. Om dat de Ela meeft door de menfchen wegge- baalt werd tot voedzel van Verkens en Eenden, of in.’t bos blycende leggen van de Verkens opgeflokt werd. Zy wil ook niet groejen, als men de Elaal te mager maakt, want de vettigbeid in dat meel beflaat , "t welk men daar uit baalt. Daarom die deze Culdt willen bebben , moeten de en Ela in bunne tuinen op boopjes fcbudden: , en daar laten rotten. _ Men gebruikt ze in de koft als de voorige, ‚en verdient de naafle plaats na dezelve. E Naam. In t Latyn Boletus faguarius ; im "t Maleiós Calat fagu , en Culat ela; in 't Amboins Ulat ela. TWIN- XI. Boek. XX. Hoofdft, BAPUT VIGESIMUM. Boleti eftulenti varii. Djanior ES ; Jajor caju. "ubfequuntur porro quidem edules Boléti minoris S pretii, fed omnes tamen cibo utiles , quorum quinque defcribam fpecies fubfequentes. Primo. Boletus primus infundibuli figura, quam ma- xime convenit cum ifto fungo, qui in precedente Uby radja crefcit. Rotundus eft, magnitudine nummi inperialis, fuperne compreflus foveola, inftar infun- dibuli, gilvus, feu fordide albus, glaber, feu parum ftriatus , inferne parvis plicis notatus , que omnes concurrunt in craffiufculum pedunculum, digiti arti- culum circiter longum. Pellicula ejus tenuiffima eft, Jenta, nec coctioni bene conveniens, fed juniores funt eligendi, alioquin enim inftar Corii funt lenti hi Boleti. ujus fpeciei funt albi, gilvi , rubentes , & cinerei, prout videtur, juxta etatem mutabiles. Hujus etiam altera varietas eft, infundibiliformis quoque , fed magis extenfa & craffior, nunc integras , nunc fiffas gerens oras, fuperne gilva feu fordide alba, ac pa- rum ftriata, punêtulis inferne albis notata, ac mul- tis plicis, curtoque craffoque infidens pedunculo. Vetufti in fuperiore feu concava parte parum rugofi funt, per venulas & pilos hirfuti. Nomen. Latine Boletus primus infundibuli forma ; Malaice Sajor caju , ac generali nomine Sajor puti; Amboinice Ulat. 4 Locus. Utrique crefcunt ad radices vetuftarum ar- borum in deciduis vel amputatis ramis, terre incum- bentibus & putrefcentibus. Ex terra etiam aliquando rogerminant, ac putaret quis, flores effe Uby radja, i vero terra effodiatur, femper fruftulum putridi ligni fub iis reperietur , cui nexi funt. Optimi cen- fentur, qui putrido increfcunt ligno, vel radicibus Samame, cunéti vero, qui ex lactefcentibus proger- di funt. — ' Ufus. Tenere plante cibo quodammodo utiles & apte funt, ac piperatum requirunt carnium jus, quum tamen cuncti non multum valent ob lentorem & tenacitatem , ceteroquin fapor fatis gratus eft, femper crafliffimi & tenerrimi funt eligendi , qui plu- via calida & plenilunio progerminant, fed attenden- dum eft, in quibusnam crefcant lignis. Secundo. Boletus fecundus arboreus in arboribus cre- fcit femi rotundo circulo, feu inftar collaris, nunc oris rotundis, nunc plicatis inftar Hepatis, tenerrimi autem rotundi, ac feniores diftinéti. Aliquando ad unum angulum craffüm, curtum, ac fragilem habent pedunculum, aliquando plani arbori increfeunt, mul- tique lobi feu lacinie füpra fefe invicem elevantur uti in aliis Fungis arboreis y fed minores lacinie fem- per majoribus incumbunt. minant arboribus, excepta Varinga , fufpeéti haben- ° Supremum latus femper glabrum eft, feu pun&ulis notatum , in teneris rubens, in vetuftis album feu gil- vum. fubtus profundis plicis notatum , fubftantie mollis, nec tam lentz quam prioris, unde & coctioni aptior eft hic Boletus. In vetuftis inveniuntur arboribus, ac hortorum pa- lis ex Kinara & Varinga compofitis. Qui in Kinara erefcunt , albiffimi funt, multi fupra fefe invicem , & multis lobis diftin&i & circinnati. In Varinga putant nullos noxios poffe crefcere Boletos, quod verum effe poteft, fi Varinge folum lignum fit ac purum, fed in talibus arboribus , que aliis concrete funt pa- rafitis, puto effe fufpectos, quum in talibus arboribus lerumque degunt ferpentes. Melioris note funt, qui urionibus increfcunt. ‚Nomen. Latine Boletus fecundus arboreus; Malaice hic proprie vocatur Djamor, quo nomine cunctos in- telligunt efculentos Fungos. Amboinice Sawaccal ; Ternatice Uge ginotti, he. Sajor batang, quum in truncis progerminant. : Horum optima fpecies crefcit in virentibus Guaja- vis forma inverforum cochlearium , fuperius tubercu- lofa & glabra, inferius concava , ac profundis plicis Rotata , fine pedunculis arbori infidens feu ay cte ` EC AMBOINSCH KRUIDBOEK, TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Verfcheide eetbare Paddefloelen. U volgen nog eenige eetbaare Paddefloelen ; tah minder waarde, dog alle tot de koft bekwaam ‚waar van ik vyf zoorten befcbryven xal. Zynde als volgt. I. Boletus primus infundibuli figura , beeft groote gelykeniffe met dien Fungus , die op "t. voorgaande Uby radja wall, Rond in de grootte van een ryksaaalder , bo- ven ingedrukt met een kuiltje, als een tregtertje , vaal of vuil-wit, even of een weinig geftreept , van onderen met kleine ploojen , allegaar t'zamen flootende in een dikagtig fleeltje, omtrent een lid van een vinger lang. Hy is de dunfte van vel, taai, en niet zeer bekwaam tot kooken want men moet ze beel jong nemen , anders zyn xy xoo taai als leer. : * : Men vindt "er van dit flag witte, vaale , roodagtige , en graauwe, zoo ’t fchynt, na den ouderdom veranderen- de. Daar is egter nog een tweede verandering , ook treg- terformig , dog meer uitgebreid „en dikker , zomtyds met beele 5 zomtyds met gefcheurde kanten , boven vaal , of vuil-wit , of een weinig gefireept , met pokkeltjes , bene» den wit, en vol ploojen , op een korten dikken fleel. De oude werden aan de bovenfte of bolle zyde een weinig ruig, met aderen en bairtjes. Naam. Jn ’t Latyn Boletus primus infundibili fore ma; in 't Maleits Sajor caju, en met een generalen naam Sajor puti; op’t Amboins Ulat. Plaats. Beide waffen aan de wortelen van de oude bo- men „op afgevallene en afgebouwene takken , die op de áar- de leggen, en rotten , men vindt ze ook wel uit de aarde waffen, en men zoude ze voor bloemen van Ubi radja aan- zien, maar als men graaft, zal men altyd een flukje verrot bout daar onder vinden , daar aan zy vaft zyn. Voor de beften agt men, die op ’t verrotte bout of worte- len van Samama waffen, maar alle die uit eenige melk-bo- men, bebalven de Varinga voort komen , moet men fu/pe& bouden. Gebruik. De jonge planten zyn eenigzints tot de koft bekwaam , en willen een gepeperde Jop bebben , wanneer- ze nog al niet veel deugen wegens baare taajigbeid , zynde anders de finaak redelyk , men meet altyd de dikfte ver- kiezen , en de jong {te , die by warme regen in de volle Maan voortkomen , en dan nog letten , op wat voor bou» ten zy waffen. Il. Boletus fecundus arboreus , waft aan de bomen met een half ronden cirkel , of gelyk een krage, zomtyds met ronde kanten, zomtys in lobben verdeelt , gelyk een lever , zynde de jonge meeft rond , maar de oude verdeelt. Zomtyds bebben ze by den eenen boek cen korte, dikke, en broffe fteel , zomtyds zitten ze met eene kante plat tegens den boom aan, en waffen altyd veele lappen boven-mal- kander , in manier als andere Fungi arborei ; de kleindere lappen altyd. boven de grootere. De bovenfte zyde is altyd even, of met kleine pukkeltjes bezet, aan de jonge roodagtig , aan de owde wit en waal; van onderen met diepe ploojen, week van fubflantie , en geenzints zoo taai ais de voorgaande , daar om ze tot bet kooken bekwamer zyn. Men windt ze aan oude bomen, en werfcheide tuinfta- ken van Kinar en Waringebout, Die van Kinar zyn zeer «wit, veele boven malkander , en met veele lobbetjes ge- krult. Aan den Waringa-boom meent men , dat geen fcba- delyke Paddeftoel kan groejen, "t welk waar kan zyn, als bet Waringebout alleen, en zuiver ftaat , maar aan zoo- danige tomen , die met ruigte bewoa[fen zyn , boud ik ze Jufpe&k , dewyl op zoodanige bonien zig gemeenlyk flangen op bouden. Beter zyn , die aan de Doerioen-boont waffen, Naam. In” Latyn Boletus fecundus arboreus; in 't Maleits biet dit eigentlyk Djamor, waar mede zy al. lerbande eetbaare Fungos beduiden, in't Amboins Sawac- cal; op Ternate Uge ginotti, dat is Sajor batang, om dat ze aan de flammen waffen. De befte flag bier van waft aan de groejende Goejavos - bomen, in gedaante van omgekeerde lepels , boven bultig en even, beneden bol met diepe ploojen, ook zonder flete len tegens de bomen aanzittende, Q3 Deze 126 HERBARII AMBOINENSIS Hec rotunda eft, oris glabris, aliquando etiam in lacinias diftin&a , feu ad latus ac fuperius parvis ac feparatis lobis aucta uti Hepar, funtque hi Boleti pe- nitus albi, quum teneri, fed vetufti gilvi funt, circa novilunium progerminant, vel ccelo craflo & obfcuro cum pauca pluvia. Boni etiam reperiuntur in Gomire, in qua etiam putatur nullum noxiuin poffe crefcere Fungum. Omnes cibo apti funt, fi cocti funt cum car- nium jure piperato , atque optimi & tutiffimi cenfentur. Tertio. Boletus tertius umbraculi forma Palme lati- tudine eft,.in rotundam formam feu circulum expan- fus inttar Umbraculi, fuperius punctulis notatus, fordide albus, inflar panni inliniti feu fordidi, inferius albus ac profundis lobis notatus. Ore ejus potiffimum fs- fe iunt, & in vetuftis furfum elevate, pileolum ge- rens in plana foveola. Pedunculus digitum longus & craffus eft, interne concavus, fragilis, ac facile per longitudinem findi poteft. In folo crefcit putrido & ca- riofo ligno mixto, copiofe circa Sagueros & Kinaras. Nomen. Latine Boletus fertius umbraculi figura. Ma- laice Pajong, & Cuiat pajong ob formam umbelle ; Amboinice in Heetcea Motbe. Hzc fpecies aliquando excrefcit in magnitudinem vulgaris patine, non vere extenfa , fed campanule formis, alba, ac cujus fubftantia binos pollices crafla eft, pedunculo infidens pedem alto, albo quoque, fed fragili & concavo. Hoc celat in talibus crefcit locis , ubi carbonarii carbones exurunt, in cineribus reliétis tempore ficco pluvia afperfis, unde & raro reperitur. Boletus hic coctus delicatum habet fapo- rem fere inftar medulle Calappi, ac ftrepitum inter edendum przbet. Quarto. Boletus terreftris ex pura crefcit cerra, di veri forme ‚vulgaris fuperne rotundus eft , & gibbo- fus inftar petafi , glaber, & zqualis, albus, ac parum fplendens, oris introrfum flexis, quamdiu tener eft, fed vetufti fefe aperiunt magis, & fiffas gerunt oras. Plicz inferius vagz funt, atque intermedias gerunt fo- litarias. vel geminas minores plicaturas, que omnes prope pedunculum furfum concurrunt & clauduntur. Pedunculus minorem digitum longus & craflus eft, albus & folidus, brevibus quibusdam fibrillis fefe figit terre, fubftantie cartilaginez, & crepitantis inftar præ- cedentis, nec fortiter coquendus eft, alioquin enim mucofus eft, czterum fatis gratus eft hic Boletus in cibo, excepto quod parum cenofum fpiret odorem.. Hi Fungi magna proveniunt copiain planis campis & collibus, ubi antea Carex fuitdeflagratus, ac/quum luvia fubfequitur, praefertim novilunio. Qui umbro- Es & humidis crefcunt locis, non tam bone funt no- te, quum foli odorem fpirant. - Altera hujus fpecies priori fimilis eft, pileolum ge- rens crafliorem , ac coloris obfcure cinerei feu ter- reftris, quidam etiam nigricant albis infidentes pedun- . culis , fed intra aliquot dies fefe extendunt inftar peta- forum, multi fimul crefcentes. Alii etiam obcurrunt, quatuor & quinque pollices lati, magis extenfi ad unum latus quam ad alterum , ibique fiffura lata eft, cor fere referens, fuperius fumei coloris, inferius lgte purpurei coloris ex cinereo refulgentis. Bini tres- ve fimul horum Boletorum excrefcunt , ipforumque pedunculi in medio ventricofi fant, pluviofis proger- minant menfibus Junio & Julio, poftquam pluvia per aliquot finiverit dies. $ Nomen. Latine Boletus terreftris; Malaice Culat ta- na, &-Sajor tana, In Hitæa Mothe, & Sawaccal, aliis Oelat kitrib kitrib, h. e. Oelat crepitans: Pott fecun- dam fpeciem hzc optima cenfetur, fed ante tres dies colligendi funt. hi Boleti, ac tales eligendi, qui in planis ac prius deflagratis crefcunt locis. Diftinguen- di etiam rite funt a fubfequente Fungo igneo , qui fere eandem gerit formam , fed magis tetrum femper fundit odorem ,. ac preterea lethalis eit. Sic quoque cun&i alii edules fungi noxii funt; & venenofi, fi a ferpentibus vel aliis venenatis animal- culistangantur. Hincetiamfit, quod in Amboina tam fepe homines enecentur efu alicujus Culat , quod cæ- teroquin conftat innoxium effe, ; uinto. Boletus quintus , auris murina ditus , maxi- me differt a fecunda fpecie, multo enim tenuior eft nec fimbriatus, hi inftar cochlearium vel aurium con- cava parte eriguntur, quidam glabris & rotundis , alii fimbriatis oris inftar collarium , multis laciniis fu- pra fefe invicem pofitis. E Supe- Liber XI. Caput XX, Deze is rond met evene kanten, zomtyds ook in lappen verdeelt, of ter zyden, en boven op met kleine byxondere lappen gelyk een lever, gebeel wit, als zy jong zyn, maar de oude werden waal , zy komen voort omtrent de nieuwe Maan, of by donker weer , daar weinig regen by is, men windt er ook goede aan den Gomira-boom, waar aan men ook fuftineert geen fchadelyke Fungus kan waffen. Zy zyn alle tot de koft bekwaam , gekookt met een Peperfop, en werden voor de beften en zekerfle gebouden. . III. Boletus tertius, Umbraculi figura, is in de breed. te van een band in de rondte uitgebreid als een Kipperfol boven met. pukkeltjes bezet, vuil-wit als een befmeerde doek , van onderen wit met diepe ploojen. De kanten zyn meeft gefcheurt , en aan de ouden ook opwaarts geboogen, bebbende boven op bet boedje een vlak kuiltje. De fleet is een vinger lang en dik , binnen bol, bros, en laat zig ligt in de lengte fplyten. Hy waft op den grond , daar oud en vermolfemt bout onder loopt , veel omtrent de Sa- gueers- en Kinar-bomen. Naam. Jn ’t Latyn Boletus tertius umbraculi figura; in't Maleits Pajong, en Culat pajong, na de gedaante van een Kipperfol , in ’t Amboins op Hitoe Mothe. Van dit geflagte komt zomtyds eene voor den dag , zoo eror als een gemeene fchaftfchootel, niet ter degen uitge- reid, maar klokkeformig , wit, een paar duimen dik van Jubftantie, op een fleel van ruim een voet boog , mede wit, bros , en binnen bol. Deze Coelat groeit op zoodanige plautzen, daar de Koolbranders bunne koolen gebrant beb- ben, op de nagelaate affe in de drooge Moeffon met regen befprovit zynde, en werd daarom zelden gevonden. Hy is van een excellente fmaak , gekookt zynde Jebier als Calap- pus-palmyt fmakende , en knappende. e IV. Boletus terreftris , komt uit de puure aarde voort, met verfcheiden gedaanten, de gemeene is boven rond, en bultig als een boetje , glad , en even , wit , een weinig glim- mende, met inwaarts gebogene kanten , zoo lange byj is, maar de oude openen baar meer , en bebben gefcbeurde kanten. De ploojen van onderen ftaan wat ydel, en beb- ben tuffen beiden nog een of twee mindere ploojen, diezig alle by den fteel opwaarts fluiten, i De fieel is een kleine vinger lang, en dik, wit, en mafief , met eenige korte vazelingen maakt bet zig in de aarde vaft , van fubftantie krakebeenig , krakent als de voorgaande , en wil niet bart gekookt werden, want daar door werd bet flymerig , zynde anders aangenaam in 't eeten , bebalven dat ze wat grondig rieken. Dexe Fungi komen in menigte voort op vlakke velden en beuvels, daar men te vooren bet Snygras afgebrand heeft, en dan een regen op volgt, inzonderbeid by de nieuwe Maan. Die aan fchaduwagtige en vogtige plaatzen voortko- men, Zn verre 200 goet niet,om dat ze na den grond rieken. Een andere zoorte bier van is de voorige gelyk , dikker van hoedje , en donker-graauw of aardverwig , zommige ook zwartagtig op witte fleelen , maar na eenige dagen breiden ze bun uit als boeden , veele by malkander groejende. Wederom vindt men andere vier of vyf duimen breed, meer uitgebreid na de eene zyde dan na de andere , en al- daar een wyde klove , fchier een bert gelykende , boven rookverwig , beneden met een ligten purper uit den graau- wen weerjchynende Daar fiaan ook twee of drie by mal- kander, en baare fleelen zyn in de midden buikagtig , zy komen woort in de regenmaanden Funy en Fuly, als de regen eenige dagen opboudt. : Naam, Jn ’t Latyn Boletus terreftris ; én "t Maleits Cuiat tana , en Sajor tana ; op Hitoe Mothe, en Sa: waccal; by anderen Oelat kitrib kitrib ; dat 2s knap- pende Oelat. Zy werden naafi de tweede zoorte voor de beften gebouden , dog men moet ze niet over de drie dagen laten oud werden , ook verkiezen zoodanige , die op vlakke en te vooren gebrande plaatzen groejen. Men moet ze ook wel leeren onderfcheiden van de volgende Fungus igneus , dewelke febier dezelfde gedaante beeft , maar altyd vuilder van reuk is, en daar by doodelyk. ; Zoo werden ook alle eetbare Fungi fcbadelyk en fenymg, als zy van Slangen en andere vergifte beesjes aangeraakt werden. Hier van daan komt bet , dat ‘er in Amboina zoo dikwils men/chen om den bals komen door -eeten van eenige Culat, die men weet anders on[cbadelyk te ym. ` V. Boletus quintus, auris murina diétus, ver/chilt merkelyk van de tweede zoorte, want by is veel dunder s en niet geplooit , zy Baan als lepels of ooren met bet bolla deel opwaarts , zommige met effene en ronde , zommige met gekrulde kanten als kragen , met veele lappen boven malkander. De - LYF: I 4 AR N NSS SS f IA Mb "BR Y (t Latin ^ NE qh IS AN, NN UN Stk KERS W N ANN AR Ss SSS NS RASS AN SUN RR i A de GON HN NS SN N S S RN s 7 / WHALE: XL Bock: XXI, Hoofdf. Superior feu concava pars multis punétulis notata eft, utrimque non plicata, primo lete rubens, dein fufca, intermixto rubro colore, craflitie alutz, cre- icans & humida, fine pedunculis palis infident vetu- fiis ac putridis lignis, præfertim fi aliquamdiu per mare flu£tuaverint , magna copia etiam mortuis incre- feunt,Ricinis, fed hi non edules habentur. Pc mum progerminant pluviofis menfibus, vel etiam ficco tempore poft pluvias. Nomen. Latine Boletus quintus, auris murina didus; juxta Malaienfe Telinga ticos; Amboinice Tiri macke, h. e. Koeskoes auris. Ad cibum adhibentur hi Boleti, fed non diu coquendi funt ; quum nimis mucofi fiunt, inter edendum ftrepitum edentes. Virtute autem atque incolumitate cedunt fecundz & quartz fpeciei. Tabula Quinquagefima fexta Ad Figuram prímam Boletum exhibet primum infundibuli for- ma ligno incretum. j Figura fecunda Boletum exhibet fecundum arboreum. Figura tertia ejus varietatem denotat pedunculo infidentem. Figura quarta Baletum exhibet quintum , qui Auris murina di- Ott, f Figura quinta Fungum exhibet igneum Caput 23. defcriptum. Figura fexta Fungum exhibet arboreum tuberofum Caput 24. de~- fcriptum, Figura feptima Phatlum exhibet Demonum Caput 25. defcri- ptum, qui convenit cum Fungo, qui dicitur Fungus Phalloi- des parvus, feu Penis Caninus Virginianus , Banifter in Plukn. Pbyt. Tab. 184. fig. 6. ubi & alias ráras habet fpe- cies, plurimasque Fungorum ‘defcribit & delineat F. Bau- bin. tom; 3. libr. 40. quem vide, uti & Hadriani Junii Me- dici trafatum, cui titulus eft Phalli, ex fungorum genere in Hollandiz fabuletis "m crefcentis defcriptio , & ad vi- vum.expreffa piólura, Delphis anno 1569. qui Phallus cum illo Rumpbii penitus convenit. AMBOINSCH KRUIDBOEK. Potit- ` . 127 De bovenfte of bolle xyde is met veele pukkels bezet, terweerzyden zonder ploojen , eerft ligt-rood „daar na bruin met rood gemengt , in de dikte van Seemleder , krakende , en VOGLIE, zy zitten zonder fleelen aan de cude palen, en verrotte bouten, inzonderheid die een tyd lang in zee ge- dreven bebben , met mentgten ook aan verltorve Ricinus- bomen , dog die agt men niet eetbaar. Zy komen meeft voort in de regenmaanden , of ook in de drooge Maffon na eenigen regen. Naam. In’: Latyn Boletus quintus , auris murina dictus; in " Maleits Telinga ticos; in^t Amboins Tiri macke; dat is Koeskoes-oren. Zy werden tot de koft ge- nomen, dog moeten niet lange gekookt werden , waar door y te flymerig wallen , knappende in” kauwen, aan goed- beiden gezontbeid , de twéedeen vierde žoorte veelavykende. De fes en Vyftig fte Plaat Vertoont in de eerfte Figuur de eerfte Paddefloel, de gedáante van een tregter hebbende , op een ftuk bout gegroeit, ` D WE us weit aan de tweede* op de Bomen groejende De derde Figuur vertoont cen verandering van de voorgaande, rop een fleeitje voortkomende. | De vierde Figuur vertoont de vyfde zoort van Paddefloel, wel- ke de Muize-oor genaamt wert. De vyfde-Figuur vertoont de vuurige Campernaelje, in het 23. „Hoof djluk befchreeven. - De fesde Figuur vertóont de knobbelige boosi-Campermaelje in het 24e Hoofdfluk befchreeven. _ - De zevende Let vertoont de Duivels- [chaft, in het 25. Hoofdftuk befchreeven , welke overeenkomt metde Pung welke genaamt wert Fungus als een Phallus, klein, of als een hondefchaft, uit Virginie van Baniffer in Piukn. Phyt. Tab. 184. fig. 6. alwaar meer rare zoorten zyn „(en zeer veel Fungi of 'Champernoeljes befchryft , en :tekentaf F- Baub. tom. 3. libr. Ao. welke ziet, als mede het tractaat van Dr. » «Hadrianus unius; waar van de titel. is:befchryving, en na het leven afgetekende Figuur van een Phallus, uit het ge- flag: der Champignions, overal groejende in de zantgron- den van Holland, te Delft 1559. welke Phallus met die van Rumpbius t'eenemaal overeenkomt. — — CAPUT VIGESIMUM PRIMUM. ` Fangi arborei reliqui. Culat caja. elique Fungi arborei fpecies in Amboina multi- R plices funt , quarum. tres hic proferam ,. prima Dee inftar Agarici transverlaliter ex arbori- bus excrefcit in femicirculum, plana, digitum crafla alba, & duriffuma, fuperior ejus pars inzqualis eft, punétulis & foveolis notata, ad oras circulis delinea- ta, acf offz fibi mutuo effent inpofite , primo alba, dein fufca, ad oras nigra, fubtus glabra, & gilva in- corii ,- quadam feffiles arbori adcrefeunt 5 alie amplum habent pedunculum , &.ad oras finuofz funt, tanquam in varios lobos diftinte, quedam tres qua- ` tuorve gerunt lacinias fupra fefe invicem, varias fla- llorum formantes figuras, ut & manuum ac coch- learium. He ultime petiolo donate non uniformem habent fübftantiam , nam quum crefcunt ad vetuftas arbores; in quarum truncis putridus quidam & obtufus heret ramulus, tum fungus hunc obducit ramulum , & pe- dunculum format talibus angulis & laciniis donatum ^qualibus gaudet ramulus, ita tamen ut externe nil nifi Fungus adpareat. Ad hujus vero extremum Fungus fefe explicat fua fübftantia, primo circulo parvo, dein huic alii ma- jores circuli adcrefcunt ad magnitudinem patinz vel flabelli. SE In media fubftantia, fi fuperior tenuis tollatur pel- licula, lamella quedam amplz lignofe inveniuntur, ita ut quis diceret, cun&os hofce ac fimiles Fungos ab infeétis quibusdam ftimulari eodem modo , quo i lacca a quadam formicarum fpecie circa tene- tos quarundam arborum ramulos formatur. Hec vero alcula , quantum fcio, in hoc Fungo nunquam ab aliquo detecta funt. Secunda EEN EN 1WINTIGSTE HOOFDSTUK, _ De overige Boom-Campernveljes, E andere zoorten van Fungus arboreus zyn in Ame D boina ook veelderhande ‚waar van ik aber die L zeiten zal, de ecrfte: zoorte waft als een Agaricus dwers uit de bomen, balf cirkel-rond, plat, een vinger dik, wit, en zeer bard, de boven[le zyde is oneffen met Pukkeltjes en kuiltjes, langs de kanten met cirkelen , als of ‘er eenige pannekoeken op. malkander waren gelegt;, eerfi wit, daar na bruin-agtig , aan de kanten zawart, van onderen glad, en muis-vaal als leer zommige zit- ten zonder fleelen tegens den boom, : zommige babben een breeden ficel, en zyn langs-de kanten bogtig , als inver- Scheide lobben verdeelt, „zommige bebben ook twee of drie lappen boven malkander…, verfcheide figuuren uitmakende van Waijers, banden, en lepels. $ Deze laatfte, die een fteel bebben, .zyn niet van eene. parige fubftantie, «vant wermits zy groejen aan. de oude bomen , aan AP emen eenig verrot en ftomp takje zit, zoo bekleet de Fungus dit takje, ew maakt een fleel daar van met zoodanige boeken en lappen, als bet takje mede brengt, zoo nogtans, dat men van buiten niets dan Fungus ziet. | miosot Aan’t einde nu van dit takje breid zig de Fungus uit, met zyne eigene fubflantie , eerft met een kleine cirkel , daar vervolgens alle andere , en grootere van onderen te- gens aangroejen tot de grootte van een Jehooteltje of waijer. In de middelfte fubftantie , als men’t boven(ie dunne vel afligt, windt men wog eenige breede [cbilferen van bout, zoo dat men zeggen zoude , alle deze en diergelyke Eungi averden van eenige kleine diertjes aldus aangezet, ap de ` manier als de Gummi lacca van eenig flag mieren, om de teere takjes van zekeré bomen gegenereert werd. Dog diergelyke diertjes zyn aan, deze Fuugusanynes weetens nog van niemand gezien. I. De Eng, 128 Secunda fpecies eft inftar fecunde efculente fpe- ciei, fed fine plicis, nam inftar auricularum arborum truncis adfidet , inferior enim pars loco plicarum multa habet foraminula externe alba, interne gilva, dure itidem fubítantiz, ad oras non rotunda eft, fed - finuofa , vel in lacinias diftin&a. Huc pertinet rubra fpecies, que fecundz varietas eft, fed paulo tenuior, ac fubtus zqualis magis, & utrimque rubra. Tertia primz fimilis eft, fuperne tuberculofa & pun&ulofa, fordide alba, & dura, fubtus autem in varias cellulas & teffaras diftin&a eft inftar favorum Apium. p Nomen. Nullum aliud gerunt, nifi generale Fungi -arborei, Malaice Culat batu ob faxofam fubftantiam , omnes crefcunt in vetuftis arboribus, vel ipfarum ra- dicibus. Optima & rariffima in Canariis reperitur. Ternatice Kebu, Amboinice Ulat, quod generale no- men eft. er : Ufus. Cibo inepti funt, & in Medicina ignoti, Qui- dam eos adcufant effe noxios." Saltem anno 1665. in Hitces ora in paga Waccal accidit , quinque homi- nes, qui harum fpecierum quasdam avulferant, quas putabant effe fecundam & quintam efculentam fpe- ciem fupra defcriptas, has ergo coquebant & edebant, unde unus fnox mortuus eft, non ita quidem venenata quadam malignitate , fed: convulfiva quadam contra- -€tione, quam in ventriculi orificio fuperiore cauffa- - bant cum magna cordis anxietate, anhelitu, & cordis: “lancinatione. uatuor alii vix evadebant , hoc in cafü primo contra&io ifta convulfiva feu fpasmus prohibendus eft, ‘quod fit, fi egro magnam fyrupi vel aque faccharate quantitatem exhibeamus, unde partes aperte tenen- tur, dein vomitoria propinanda funt, quod fit E ..Aaccarbaar rubrum Amboinenfe, vel per radices Siri Boppar, ac mox antidota quzdam. fubpeditanda , qualia:funt radices ac fructus arboris, que Rex ama- -rorir nobis dicitur, feu major ejus fpecies Lary dicta, "vel radices Toxicarie terreltris, Accarbaar nigrum &c. "qui modus etiam obfervandus eft in precedentibus efculentis fpeciebus, quum he infeéte funt taétu ve- nenatorum quorundam animalium, HERBARIIAMBOINENSIS . Liber XI. Caput XXII. Il. De tweede zoorte is gelyk de tweede eetbare , dog zonder ploojen , want zy zitten als ooren tegens de ftam- -men der bomen aan, en de onderfle zyde beeft in. plaats van ploojen veele gaatjes, buiten wit, binnen.vaal, mede bart van fubftantie, aan de kanten is ze niet rond y maar bogtig, of in lappen verdeelt. Hier toe beboort de-roode zoorte, zynde een verandering van de tweede , wat dune der, en van onderen even, aan weerzyden rood, III. De derde is de eerfte gelyk, aan de bovenzyde vol bulten , en pukkelig , vuil-wit, en bart „ maar. van on- dere is ze in verfebeide lelletjes of ruitjes verdeeld, ‘gelyk de buisjes van de Byen. Naam. Zy bebben geen ander naam dan dem generálen van Fungus arboreus, in't Maleits Culat batu; wegens baar fieenagtige fubjtantie, en waffen alle te zamen aan oude bomen, of baare wortelen. De /choonfle en raarfte vindt men aan de Kanary-bomen , op Ternaten Kehu; in ’t Amboins Ulat,- met een gemeene naam. Gebruik. Zy zyn tot de koft onbekwaam , en. in de Medicyne onbekent. Zommige willen ze be/chuldigen, dat ze fchadelyk zn. Immers Anno 1665. is bet op de Kuft van Hitoe in't Dorp Waccal gebeurt , dat er vyf Per. zoonen, dewelke eenige van deze zoorten geplukt-badden, die ze aanzagen voor de tweede en vyfde eetbare zoorte , dezelve gekookt en gegeten , waar van "er eene firaks ge. ftorven is, niet zoo zeer door een venynige boedamigbetd , maar door een. flerk worgen, Pavelk ze in de Erop van de maage veroorzaken met een grooten benauwibeid des aas- zems, en fleektens onder^t bert. E. De andere viere wierden ter nauwer mood gefalveert, men moet in dit geval voor eerft bet worgen beletten, *t welk gefchiedt , als men den Patient veel zyroop of 2ui- keravater ingeeft , "t welk de pa[fagien open boud, door na moet men braakmiddelen aanwenden, °t -welk pefcbiedt met bet ingeven van ’t roode Amboin/e ae" sch of wortelen van Siri Boppar , en flraks daar op eenige An- tidota , gelyk zyn wortelen en vrugten van Rex amaro- ris, of zyn groote zoorte Lany, wortelen. van Toxicaria terreftris , zwart Accarbaar &c. welke proces men ook bouden moet in de voorgaande eetbaare zoorte, als dezelve door "t aanraken van eenig venynig. gedierte geinfelteere zyn. e R e xd r $ A nr nds —— ES AREE MT CAPUT VIGESIMUM SECUNDUM. Fungi vari ali. "TN Amboina obcurrunt alie porro Fungi rare fpe- 1 cies, quas in binas divido claffes, primus nempe E Fungus elatus eft, fecundus Fungus digitatus. Fun- ‘gi elati tres raras obfervavi fpecies , quarum prima “litt, A. notata et, que pedis circiter altitudinem ob- . tinet, pedunculum habens digiti craffitie , ex fufco ni-' gricans, externe glabra, interne fpongiöfa, ad latera tres emittens excrefcentias , acfi novi effent rami , ejus “petafus oblongus eft, octo pollices longus, fex latus, “ejusdem cum pedunculo coloris, valde contraétus, ‘ad oras fimbriatus, fuperne in medio fovea donatus, fübtus non eft plicatus inftar ceterorum Fungorum , ‚fed porofus eft & ruffus, excreverat ex putrido ramo _decidui Canarii, ac tribus quatuorve longis filamen- tis fefe fixerat proximz terre, fed facile extrahi po- terat inferiorque convexa pars per fragilitatem tan- dem frangebat: ; i- Secunda fpecies fub litt. B. pedunculum gerebat quindecim pollices altum , craffitie penne, ac fine excrefcentiis, fed parum finuofa.& quoque nigricans, ita ut tenerum referret Calbahaar ,. inferius parvum exhibebat finum , ex quo paucz confpiciebantur fi- brille, quibus fefe terre figebat, fed an putrido cui- dam ligno fixus fuerit hic fungus, me latet, quum qui ad me hunc deferebat, fine obfervatione extraxe- råt circa fruticulos prope fluvium Hative Kitsjil. „Caput ejus magnitudine erat nummi inperialis , ac ejusdem forme , & inftar prioris corrugofum , que ruge in utrisque obfervabantur, quum in filvis adhuc fixe effent. Ambz fpecies tam raro obcurrunt, ut ani- madverterim , a nullo incola effe notas, licet eas anno 1679 fimul acceperim. Nomen. TWEE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. De andere raare Campernoeljes. ` t aar werden in Amboina nog eenige rare zoorten van. D Fungus gevonden , dewelke ik in twee geflagten verdeel, te weten ten eerften Fungus elatus, en ten tweede Fungus digitatus. “an Fungus elatus beb ik drie rare zoorten aangemerkt , de eerfte geteekent met letter A, waft omtrent een voet boog, meteen [Leel in de dikte van een vinger, wit den bruinen zwartagtig, van buiten glad , van binnen fpongieus, dog ter zyden met drie uitwaffingen , als of bet nieuwe takken wilden wer- den, bet boedeke werd langwerpig , agt duimen lang, fei breed, van de zelve couleur als den fteel , zeer gerimpelt, aan de kanten gekrinkelt-, boven in de midden met een — kuil, van onderen bad bet geen ploojen gelyk andere Fungi, ' maar Was poreus, en ros van couleur, bet flont op een verrotte tak van een omgevalle Canary-boom , en bad zig met drie of vier lange draden in de naafte aarde ner maakt , dog liet zig ligt daar van aftrekken y en bet 4 Jte kromme deel brak eindelyk door brosheid daar van af. De tweede zoorte letter B, hadde een fteelby de gf: tien duimen boog , in de dikte van een fcbaft y en zonder uitwaffingen, maar wel wat bogtig , mede z'wartagtig » zoo dat by na jonk Calbabaar geleek , van onderen bad bet een klein bogtje, en daar, aan eenige weinige vafelin- gen, waar mede bet in de aarde vaft bing, dog of bet op eenig verrot bout geftaan beeft, en weet ik niet, want den brenger het zelve zonder agterdogt uitgetrokken beeft s omtrent de leege ruigte by de Rivier van Hative Kitsjil. Het boofd was omtrent een ryksdaalder groot , voorts van bet zelve fatzoen, en gekrinkelt als bet voorgaande» welke krinkelen aan beide geweeft zyn, doen ze nog in t bos ftonden. Beide werden zoo zelden gevonden, dat ik bemerkt bebbe nog by geen Inlander bekent te zjn, boewel ik ze beide in "t jaar 1679. bekomen bebbe. Naam d \ Di a H KY GE SE XI. Boek. XXIL.Hofd£. AMBOINSCH KRUIDBOEK,. Nomen. Ambe he fpecies mihi Latine' dicuntur Fungi elati petafoides.. Malaice Culat pajong ob fimili- tudinem umbraculi baculo inpofiti. — Tertia fpecies Fungus elatus cocblearis , Malaice Cu- lat fondoc, crefcit etiam ex petiolo longo & tenui, fpithamam vel pedem -circiter longo , fere eodem modo, quo in precedenti capite dictum fuit de Fungo arboreo , fi enim radices vel trunci deciduarum Cana- riorum ramulos habeant tenues , hifce fefe circum- volvit hic Fungus, quos totos ir veftit cortice tenui, externe glaber eft, fed tuberculis quibusdam inzqualis, nunc obicure cinereus, nunc niger inftar Kalbahari. In extremo Fungus hic naturalem fuam habet for- mam & fubftantiam , inftar cochlearis rotundi & plani, magnitudine denarii. Hoc non in fummo locatur, uti in binis prioribus fpeciebus, fed ad latera vel deor- fum. Superior pars tuberculofa eft inftar femi circuli lani, primo cinerea, fenfim nigra, rugofa vel ftriata. e pars plana eft, glabra, & albicans. Si ramu- lus, cui circumcrefcit, fimplex fit, tum ejus pedun- culus fimplex & equalis eft, paucis tuberculis conftans, fi vero ifte fit ramofus , fungus ejus fequitur formam. Quum ex filvis deportantur, plerumque ex fordide luteo cinereum habent colorem , fed aliquamdiu in domo confervati , tum nigricant, tenuis pedunculi cortex Pange , & in fruftulis decidit, ita ut ligno- fus pedunculus fub eo detegi poffit uti & cochlear ipfum decidit. —— 7 . In Figura A radicem denotat, ubi ramulus & pedun- culus hujus Fungi Canariis fuit nexus. -B locus eft, ubi corticis pars decidit, & lignum ramum exhibet. C cochlear eft, in cujus tuberculofo dorfo peduncu- lus inclufus eft. Secundo. Fungus digitatus rara eft fpecies , raro obvia, multis adfurgens ramulis femi pedem circiter altis, qui varios referunt digitos-& palmas , omnes vero vix minimum digitum,craffi funt, tuberculofi, & nodofi, ceterum glabri, ex fufco rubri, fed extre- mitates albz funt, acfi ungues effent. In vetuftis & putridis crefcit lignis, terre incumbentibus, ac cafu gerentibus obtufam rami partem cum quibusdam vi- minibus , quibus hié Fungus fefe circumvolvit. Fra- gilis eft fubftantie, unde & aliquamdiu in domo fer- vatus fi fuerit, tum albi ifti decidunt ungues, ita ut lignofa ifta vimina confpici poffint, fed non in omni- bus digitis. Cum frufto putridi ligni abfeindendus eft, uti & przcedentes, fi eos velimus confervare, nulli alii enim inferviunt ufui nifi curiofitatis gratia. Nomen. Latine Fungus digitatus, Malaice Culat tan- gan, ob formam manuum & digitorum. ` - In deciduis femi putridis Calappi truncis eque Fun- gus cocblearis & digitatus crefcit , quam tertia ejus forma ex utrisque mixta, in qua tam digiti quam coch- learia obfervantur, quales binz fpecies denotatz funt littera D & E. - - emm Es Tabula Quinquagefima feptima guram primam Fungum elatum cocblearem exhibet, ubi litt. A radicem feu ortum ejus denotat. B denudatam cor- id cr icm indicat, ut lignum ipfum confpiciatur. C coch- ear eft. - ; SE Figura fecunda Fungum digitatum exhibet. E. Figura tertia ad litt. D digitati varietas eft, & E tam cochlea- tis, quam digitati fpecies. eft ex utrisque mixta. Figura. quarta Tuber regium eft jam fupra Capite 17. defcri- . ptum. > a x CAPUT 129 Naam. Deze beiden zoorten noem ik in't Latyn Fungi elati petafoides ; im't Maleits Culat pajong , na de gely- &eni[Je van een uitgebreide zenne[cberm op zyn Jtok flaande, De derde zoorte Fungus elatus cochlearis, in °t Ma- lets Culat fondoc, groeit mede aan een dumme boogen . Steel, omtrent een fpan of een voet lang , fcbier op dezel- ve manier, als im "t voorgaande Hoofdftuk van Fungus arboreus gezegt is; «vant als de wortelen of [Lammen van. omgevallen Canary-bomen eenige dunne takjes bebben 4 dan zet zig dezen Fungus om dezelve, gebeel en al die bes kleedende met een dunne /chor/e , van buiten glad, dog met eenige bultjes, oneffen , zommige donker-graauw, zommige zwart als Kalbabaar, Aan "t uiterfte groeit eerft de Fungus in zyn eigen ge- daante en fubftantie , als een rond vlak lepeltje, in de grootte van een fchelling. Dit ftaat niet boven op gelyk aan de twee voorgaande zoorten , maar ter zyden of neer- waarts gekeert. De bovenfte zyde is bultig , als een vlak balf-rond, eerft graauw, met er tyd zwart, rimpelig, of geftreept. De onderfle is vlak, glad, en avitagtig. Als bet takje, daar by om groeit enkel is, zoo werd ja zen fteel effen » met weinige bulten of bobbelen; is by ge- takt , zoo volgt de Fungus deszelfs leidingen. Als men ze eerft uit bet bos brengt, zoo zyh ze gemene- lyk uit den vuil-geele graauw , maar een tyd lang in buis bewaart, zoo werden ze zwart, de dunne fchorffe aan de feel breekt , en valt met ftukken af , zoo dat men den bouten fteel daar onder bekennen kan, gelyk ook "t lepeltjé zelfs afvalt. In de Figuur beduid A de wortel, daar bet takje en den Steel van deze Fungus aan den Canary-boom vajt gezeten beeft. B is de plaats daar een deel van de fcborfje afge- vallen is , en bet bout den tak vertoont, C is bet lepeltje, in wiens bultige rugge de fteel ingelaten is. Il. Fungus digitatus is een rare zoorte, die zelden ge» vonden werd , opjcoietende met veele takjes omtrent een balf voet boog , dewelke verfcheide handen en vingeren ver- beelden , allefchaars een pink dik, bier em daar knobbelig en knoeftig , anders effen, bruin-rood , dog de einden xyn wit, als of bet nagels waren. Het waft op oude en ver- rotte bouten, die op de aarde leggen, en by geval een flomp van een Lak met eenige ryskens bebben, daar zig dan de. ze Fungus omzet. Het is bros van fubftantie, daarom een tyd lang in buis bewaart zynde, vallen de witte Na- gels boven in, zoodat men de bouteryskens bekennen kan , dog niet alle vingeren. Men moet bet met een fluk van verrot bout affnyden , gelyk ook de voorgaande, als men ze bewaren wil , want zy dienen tot anders niet dag ra. _ riteit. Naam. In 't Latyn Fungus digitatus , in °t Maleits Culat tangan, na de gedaante van banden en vingeren. _ Aan omgevalle en half verrotte Calappus-flammen groeit zoo wel de Fungus cochlearis en digitatus, als een der- de fatzoen uit beide gemengt „ daar aan men zoowel vin- geren als leepels ziet , diergelyke twee afgeteekent Tag met letter D en E. De zeven en Vyfiig fte Plaat Vertoont in de eerfte Figuur de verbeve lepelvormige Fungus, alwaar letter A de wortel ofte oorfpronk van dezelve aan- ` werft, B het ontbloote deel des fchorffe, op dat het hout zelve gezien wert. C is de lepel zelve. De tweede Figuur vertoont den gevingerde Fungus. De derde Figuur by de letter D is een verandering van de © gevingerde Fungus. -E is een zoort zoo wel van de gevin- gerde als de lepelvormige, uit beide als t'zamen geftele. De vierde Figuur is de Koninklyke bol, boven al in het zeven tiende Hoofdituk befchreeven, A DRIE 130 CAPUT VIGESIMUM TERTIUM. Fungus igneus. Tsjendawan. leti fpecie adeo conveniens forma, ut inpru- dentes colle&ores illum fzpe pro hoc decer- ant. Sunt vero pufilli Fungi magnitudine biobuli , inftar petafi femi claufi, fuperius tuberculofi, glabri , & vifcofi, breviffimo infidentes pedunculo , qui fefe dein ad altitudinem trium pollicum elevat, albicans, & interne concavus. = Pileolus fefe explicat ad magnitudinem denarii, fuperne pallide cinercus, inferne plicis refertus, ex cinereo nigricans, mollis & fragilis fubftantie , odo- ris ingrati. Nocte lucent inftar ftelle igne ccerule- . fcente, vel inftar millepedis commoliti. Sed hoc non diutius fit, nifi dum humidam continent vifcofitatem , ita ut nocte facile diftingui poffent a quarta fpecie Celat tana, fed die vix nifi per tetrum odorem, in denfa & obícura crefcunt filva, ubi putridi locantur ' ramuli, fed femper ex folo, item in areis circa plau- ftra, ubi ligna fubpofita putrida funt , tam ex folo quam ex cariofo ligno. e Nomen. Latine Fungus igneus; Malaice Tsjenda- wan & Celat api; licet quidam quartam efculentam fpeciem Tsjendawan vocent, uti & ab Hitoenfibus ote vocantur. a ée Ujus. Eft noxius & venenatus Fungus, qui rite di- gnofcendus eft, ne inprudenter in cibo adhibeatur, cauffat enim non folum pe&oris anxietatem & con- ftridtionem , fed ingentem quoque circa cor lancina- tionem , ac capitis vertiginem , cum tam vehementi ardore, ut corpus infectum ex rubro & purpureo tin- , &um fit colore. Ejus curatio jam Capite 21. data eft, excepto quod antidota mox vomitoriis fint mifcenda, quum hic Fun- s lethale fit toxicum, ceterum incole eum adhi- e note, manu eum tenentes, ut fübfequentes de- tegant antecedentes per hunc fulgorem, ne aberrent, fed hoc non peragent nifi coacti, quum non cupidi funt tales fequendi ignes, quum referant Magos feu Swangis, qui nocte ex eorum opinione capite eunt fulgente, quo fequentes feducunt. H ic noxius eft Fungus , cum quarta efculenta Bo- HERBARII AMBOINENSIS Liber XJ. Caput XXIII, DRIE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. De vuurige Campernoelje. bare zoorte van Boletus, zoo een gelykeni[fe bebben- de, dat ze de onvoorfigtige plukkers dikwils daar voor nemen. Het zyn kleine Padde-ftoelen, in de groote van een dubbeltje, als een balf gefloote hoedje , boven bultig, glad , en flymerig , op een zeer kort fleeltje, welk zig daar na tot de boogte van drie duimen verbeft , witagtig, en van binnen bol. Het boedje breid zig uit tot de grootte van een fcbelling, boven ligt-graauw, beneden vol ploojen , uit den graau- wen-zwartagtig, week, en brosagtig van fubftantie , en vuil van reuk. By nagt listen ze als een fterre, met een blaauw vuur , als een Bereiden duizent-been , dog dit doen ze niet langer dan de vogtige flymerigheid daar- inne fleekt, zoo dat ze by nagt te onder [cheiden zyn van de vierde zoorte Coelat tana , maar by dag kwalyk an= ders dan aan den vuilen reuk, zy «vaffen in "t donker bos, daar verrot ryzig leid, dog altyd uit den grond, Item in de Erven omtrent de Paggers, daar de onderleggers ver. rot zyn, Zog uit den grond als uit bet vermolzemde bout. Naam. Jn ’t Latyn Fungus igneus 3 in ’s Maleits Tsjendawan, en Coelat api, boewel zommige de vierde eetbare zoorte Tsjendawan noemen, gelyk ze by de Hitoe- ¿fen ook Mote genoemt werden. s Gebruik. Het is eem fcbadelyken ja vergiftigen Fun- gus, die men wel moet leeren kennen om niet omvoorfig- tig in de kofi te gebruiken , by verwekt niet alleen wor- gen op de borft , maar ook groote fbeeken omtrent bet bert, draaijnbe des boofds , met zulken brand , dat bet ligbaam rood en peers uitflaat, D’ is een fchadelyk Cambernoelje, met de vierde eet. Zyne geneezing beftaat als in *t voorgaande een en twina tig fte Hoofdftuk gezegt is, bebalven dat men de Antidota Jtraks onder de brakende middelen moet mengen , om dat by dezen Fungus een doodelyk venyn is, anders gebruiken bem de Inlanders in de band te dragen, om by nagt de naarvol- gende aan te wyzen door dit vuurtje, waar dat de voorfte beenen ‘gaan om niet van malkanderen af te dwalen, dog zy zullen dit niet doen dan by nood , om dat ze niet gaarn diergelyke vuurtjes volgen, als verbeeldende hunne Tove- naars of Swangis, die by nagt na bun zeggen ook met een gloejend boofd gaan , en de navolgers verleiden. CAPUT VIGESIMUM QUARTUM. Fungus arborum tuberofus. Bio bio. ` dicitur, in Pharmacopzis Bovis & Bovifium cot- -A rupto vocabulo Germanici BoeckewifE, funt hi bülbi, quos jam defcribimus. E genere iftius Fungi tuberofi , qui Crepitus lupi Sunt autem rotundi & oblongi bulbuli , magnitudine ovorum Columbinorum & Gallinaceorum , una parte feffiles arborum corticibus ,. non perfe&e fpherici , fed angulofi, & parum comprei , externe glabri, zequales, & purpurei, fi vero ruditer fricentur, nigri- cant, quit & plerumque interna fubftantia eft, que primo folida, ficca, & fragilis eft, fed fordida & mu- cida, figue deponantur , mucorem contrahunt luteum , ac pereunt, in talibus reperiuntur arboribus, quz te- nuem, glabrum, & durum gerunt Corticem , quales funt Limones, Lingoz, & Caryophylli filveftres. Nomen, Latine Fungus arborum tuberofus ; Malaienfe ignotum eft. Ternatice Bio bio. Boviftam Amboinen- fe hoc haberi poteft. Ufus ejus internus nullus eft, fed externa ejus vís eft exficcans, fi cum forti conteratur aceto in pulti- culam tenuem , quz Herpeti feu Curab inlinitur , äer confumit dein exficcat. Contra tumorem anca babi diftum conteruntur cum nidis Vesparum, quz inliniuntur, unde flavefcit ifte ac perit tumor. Verus VIER EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. De Bolagtige Boom-Campernocljes. men Crepitus lupi noemt, in de Apotbeeken vis en Boviftum , met cen bedorven woord van "t Hoogduit/e Boekewift, zyn deze bollen, die wy nu befchryven, wi - Het zyn ronde en langwerpige bollekens , in de grootte van Duiven: en Hennen-eijets., met de eene age zonder Steelen , digt tegens de fcbor[fe der bomen zittende, niet regt bol-rond , maar boekig , en wat gedrukt buiten effen , glad, purperagtig van couleur , maar als men ze wat bard rat: zoo werden ze zwart , gelyk ook doorgaans de binnenjte Jubftantie is, dewelke in’t eerft mafief, droog, en bros i5, - wat vuil of vermuft , en als men ze benen legt , ver/chim- melen zy gebeel en al. Men vindt ze aan zoodanige bomen , die een dunne, effene, en barde fcbor[fe bebben, gelyk Le- moen-bomen , Lingoa, en wilde Nagelen. wc Naam. In't Latyn Fungus arborum tuberofus ; in "t Maleits is’t onbekent , Op Ternaten Bio bio. Men mag bet voor een Ambons Bovift bouden. Gebruik. Zy bebben geen gebruik binnens Iyfs , maar buiten bebben ze een verdrogende kragt , met Jeherpen azyn gewreeven tot een dun papja, werden ze op den Herpes of Kurab gefmeert , de welke zy dood byten, en daar na op- droogen. Tegens bet gefwel Banca babi genoemt , wer- den ze met Seier gewreeven en opgefmeert ; de: welke zy doen flenzen. : LP bet gellagte vam dien Fungus tuberofüs s m Cé my De XI. Boek. XXV. Hofaf. Verus Crepitus lupi feu Boviflum reperitur in cir- cumjacentibus infulis , uti & in Xulafenfibus; & magna Cerama, tam in quam inter ramos arborum , fed non jis fixus , nifi folo nudorum montium, vel quod bre- vi concretum eft gramine. Sunt autem tuberd inregu- laria, quzdam pugni , quzdam capitis infantis ma- gnitudinem habentia, alia inftar lobi hepatis, exter- ne & interpe fufca, feu hepatici coloris, ficca pehi- tus, mollia, & fpongiofa. Sulanenfes id vocant Fatta goma, h. e. pruinz glo- bos, quum putant ortum ducere ex denfa pruina, que montibus incumbit. Si comprimantur , fubtilis fumus feu pulvis ex iis avolat, fed inodorus. Raro reperiuntur , & Sulanenfes magni ea faciunt, fed maxime ex fuperftitione. Aceto contrita tumentibus inliniuntur partibus & cedemato- fis, quum fortiter exficcant. Si pluvia in iis decidat , vaporem etiam exhibent. . Sed juxta patri: noftre experientiam ifte fumus, vel pulvisne tangat oculos, quum eos vellicet & do- lore afficiat. ' CAPUT VIGEGESIMUM QUINTUM. Phallus demonum. Buto feytan. membri virilis habens, fex feptemve transver- fales digitos altus , & pollicem craffus, albus, rugofus, foraminibus refertus, levisac fungofus, ejus capitulum paulo craflius eft, & cancellatum , acfi re- ticulo obduétum effet, fed cancelli obliqui & intri- cati funt; muco frigido obduétum , ac fuperne fora- ininulo penetrante ornatum, gilvi coloris. Membrum hoc vagine feu burfe inponitur, que 'fcrotum refert, coloris itidem fordide cinerei , paucis vero fibrillis terre figitur, fed quidam hac deftituun- tur burfa, quin intererit, Circa capituli marginem pellicula heret flaccida inftar reticuli, que matutino tempore dependet ad dimidiam membri partem, fed. fi fol fefe elevet, vel fitotum abrumpatur membrum, ellicula: ifta fefe mox ac fubito contrahit furfum , 'dimidiam capituli dbtegens partem , ac dein iterum decidit, & flaccefcit. . Membrum hoc compofitum eft ex cortice molli & fragili, culmi circiter craffo , reliquum concávum eft, & excurrit in iftud foraminulum. ‘Fota-hec planta tetrum ac foetentem fundit odorem , caput gravan- tem, fed qui maxime percipitur ; quum tractatur. Pluviofis provenit menfibus tam in filvis quam in hor- tis circa clauftra & fepta', ubi folum eft humidum, umbrofum, & arenofum, cito oriens ac cito periens: Rs adhuc Fungus horridus, perfecte formam “Nomen. Latine Pballüs demonum; Malaice Buto fey- tan, quum incole credunt oriti eo loci, quo diaboli urinam emiferunt. ; Ufus. Hee foetens licet planta magnum tamen ha- bet ufum in calidis & duris Apofthematibus vel An- thracibus, quum recufant aperiri, primo ipfis inpo- nendum-eft rete, quod circa Phallum heret, quod non modo refrigerat & emollit, fed etiam ulcera fa- cile ae dein inferior hujus Phalli pars fumenda eft «cum flore Bonge radje mera, & Poeti , que omnia fimul conterantur, & ipfis inponantur, unde pus ex- trahitur, & curatio promovetur. Carolus Clufius in tractatu de Fungis, qui libris ra- - riorum plantarum fubneétitur, in vigefimastertia clafle Fungum defcribit vigefimum quintum , cum noftro penitus convenientem Phallo Indico, dicitque a fefe obfervatum fuiffe in Hungaria, fimilem quoque olim obfervavit Adrianus Funius in fabuletis Hollandiz , qui in Belgicis libris Ayers-eijeren, h. e. Demonum ova vocantur, quum hic Phallus marcefcit, in te- nuem fere avolat pulverem, qui decidit & difpergi-\ tur, fi tangatur. N. B. Hic Phallus jam fupra Tab. 56. fig. 7. delineatus cft, quem puto eundem effe, qui delineatur in Hadriani Funii tradtaturariffimo , & Phallus ex Fungorum genere dicitur, uti fupra id innuimus. CAPUT AMBOINSCH KRUIDBOEK, iji De regte Crepitus lupi of Bovis, vindt men in de om. leggende Eilanden , als ook in de Xulafe Eilanden , en op groot Ceram, zoo wel op en tuffen de takken der bomen; dog niet daar aan vaft , als op de grond van kale bergen, of met een kort gras bewalfen , bet zyn ongéfcbikte klom- pen, zommige als een vuift , zommige als een kinder- boofd, andere als een lap van een lever , buiten en binnen bruin of leververwig, gants droog , week, en Jpongieus. : De Sulaneefen noemen bet Fatta goma, dat is, Mif- baccen y dewyl ze meenen , dat ze gegenereerd werden van de dikke miften, die op de Bergen liggen. ——— Als men daar op drukt , zoo komt een fubtiele rook of Sof daar uit , dog zonder reuk. Men vindt ze zelden, en eenige Sulaneejen maken "er veel werk van , dog meeft uit fuperflitie, met azyn gewreeven werden ze op gezwol- le leden gefineerd , en op die zugtig zjn, dewyl ze fierk droogen , als er den A op valt , zoo rooken ze ook. ‚Dog volgens onze Vaderlandze experientie, moet men dien rook of ftof niet in de oogen laten komen, daar in by byt , en pynlyk valt. EZ VYF EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. - De Duivels Campernoelje. w. d aar refteert nog een afgryslyke Fungus, anders niet dan de gedaante van een manlyk lu ver beeldende , 7 Jes en zeven dwersvingeren boog , en een duim dik, wit, rimpelig, vol gaten, del, en ligt , bet boofdeken is wat dikker, vol ruitjes , als of bet met een netje omge- ven was, dog de ruitjes ftaan [tbeef en verwert, met een kouden flym bebangen , en boven op met een doorgaand gaatje , muys-graau®: y po De febaft foot in een beurze, die éen klootzak wer- beelt , mede vuil-graguw van couleur , en met geringe worteltjes aan de aarde vaft , dog zommige bebben deze beurzen niet , of die is alrede vergaan. Rontom den rant van *t boofdeken bangt een flap velleken als een netje , ^t welk in den morgenftont afbangt tot de belft van de Jchaft, . maar als de zonne wat booger komt, of als men bet ge- beele gewas afbreekt , zoo trekt bet zig fchielyk opwaarts, bedekkende de belfte van *t boofdeken , en daar na valt bet wederom af , en verflent. De fcbaft is gemaakt van een weeke en broffe fcbor fe , omtrent een ftroobalm dik , de reft is bol, en beeft zyn uitgang door °t voornoemde gaatje. Het gebeele gewas beeft een vuilen ftinkenden reuk, die bet boofd bezwaart , dog meeft gevoelt werd, als men *t bandelt. Het komt voort in de regenmaanden , zoo in *t wild als in dé tuinen, omirent de Paggers en dé beggens , daar bet vogtig , Schaduwagtig , en zandig i$ , Jcbielyk voortkomende, en Schielyk EEN Naam. Jn ’t Latyn Phallus demonum ; in ’t Ma- leits Buto feytan; om dat de Inlanders gelooven , dat bet voortkome , daar de duyvels gepift bebhen.— Gebruik. Dit flinkende gewas beeft evenwel nog groo- ten gebruik, by bete-en harde Apoftematien of bloedzwee- ren , die niet willen opbreeken , men moet eerft daar op ieggen 't netje ; dat om de Phailus bangt , *t-welk niet alleen verkoelt en verzagt , maar ook de xweeren gemik- kelyk opbreekt, daar na moet men de onderfte beurze van dezen. Phallus nemen , met de bloeme van Bonga radja, mera en poeti, t'zamen wryven , en daar opleggen , dit zal den etter uittrekken, en tot geneezinge fcbikken. Carolus Clufius in zyn Tra&aatje de Fungis; by de libros Rarior. plantarum gevoegt , befcbryft in de dries entwintigite Cla[fe „de vyftiende Fungus ‚ten eenemale met dezen Ooftindifchen Phallus overeen komende ¿ en zegt van bem gezien te zyn in Hongaryen , diergelyken beeft ook eertyts Adrianus Junius aangemerkt de Zant-duinen van Holland, dewelke in de Duitfe Kruid-boeken Aiers- eijeren , dat is Demonum ova genoemt werden , als deze Phallus verdroogt , zoo werd by febier enkel flof, "t welk van maikander valt y als men `t aanraakt, N. B. Deze Phallus of Paddeftoel is al boven Tab. 56. fig. 7.. afgebeeld , welke ik meen dezelve te zyn, welke afgebeeld wert in het zeer rare traftaat van Hadrianus Junius, en ge- naamt wert Phallus, uit het geflagt der Campernoeljes, zoo als wy zulks boven vermelt hebben, R 2 SES 132 CAPUT VIGESIMUM SEXTUM. | Macuerus femina. Daun Joar, devenimus , que omnes fruticulis intricate , ac vix perviz funt, quum in iis potiffimum obcurrunt cir- - cumvolventes Frutices & herbe , fupra libro feptimo & nono defcripta, reftant nune porro bine tre$ve vere herbe , quas hic proponemus, primo nobis hic ob- currit Peer amica ac-focia, Macuerus dicta, cu- «jus bine funt fpecies, mas E femina, fed tam diverfa, ut cuique fingulare tribuam Caput. Je fenfim ex montibus defcendimus , & in valles Macuerus femina , feu vera Macuerus mari preponi- .tur, quum magis ufitata ac nota fit, eft autem herba, craffbs gerens caules , fpithamam vel pedem altos. Caulis ejus pennam craflus eft, rotundus, feu parum quadragonus , füccofus, fimplex , & in amplos articu- + los diftinétus, quibus bina obpofita adftant folia, ac quatuor fimul cruce formant, cum illis Valeriane conveniunt, inferius anguítata usque ad caulem, ac fuperius lata , feptem & otro pollices longa , ultra tres digitos lata , ad oras ferrata, flaccida, & magno nervo medio, ut-& obliquis: coftis inferius protube- rantibus donata , he fufce funt, & folium rugofum . formant, quod ex nigro viret. Gage, . Sapor ejus eft oleraceus, fed filveftris, & ad Fili- ces adcedens. lidem articulo transverfaliter bina alía minora adftant foliola, & undique circa caulem co- ronula, ex fico virentibus cellulis feu edliculis com- pofita, que fuperius fefe in quinque DW. aperiunt & dehifcunt , ex iis provenit primo flos fordide al- bus, concavus Ze digitabali , ciliis quibusdam firmis ` armatus , -hic vero flos modo unus alterve finiul aper- tus in tali confpicitur coronula. ` X Poft florem ex ejus centro intra iftas barbas oblongus _excrefcit fru&us inftar Siribo&, vix digiti articulum longus, pallide virens , punétulis fordide albis notatus, nec tam rugofus , quam Siriboa, qui erectus tanquam ` in coronula undique circa caulem locatur, atque he 'coronulz verticilli more füpra fefe invicem funt fite. © Radices breves funt, ex multis compofite fibrillis, "atque laxe terre inherent, unde & facile eradicari poteft hac planta. . T ea "` Nomen, Latine Macuerus femina; Malaice Daun laur, .& Daun wawo; Amboinice Macueru. - SE . . Locus, Nullibi crefcit, nifi in obfcuris umbrofisque vallibus, vel opacis filvis, per quas flumina decur- runt, ut & ad montium pedes arboribus refertos. Ufus. Apud incolas vile eft olus, qui hoc zoue cru- dum edunt inftar alius O¢lang oelang, quam Catjang adeottum , crudum fatis gratum eft, in frufta con- fciffum , & fucco Limonum, intinétum, fi edatur cum ifta vermium marinorum efculentorum fpecie, que Hop vocatur, unde & cognomen perit. SE = „Tabula Quinquagefima ‘awe oo i Ad Figuram primam Macuerum feminani exhibet; Y ; -Figura fecunda Macuerum mareın xeprafentat. i + H WA à d 3 CAPUT HERBARII AMBOINENSIS Liber XI. Caput XXVL. SES EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. De Macueer-plant het wyfje. in de valleien, daar alles met ruigtens verwert , W Y febeiden nu allenskens van de Bergen, en komen door malkander loopt , en te nauwer nood te pai- Jeeren is, als zynde daar in te zien mzeft alle füngerende ` Heefteren en Kruiden , boven in *t zevende en negende Boek befcbreeven. Nu reftceren nog twee of drie eigent- “dyke Kruiden y die wy nu bier flellen zullen, voor eer ft komt ons voor den gezelle der donkerbeid Macuerus, waar van men tree zoorten maakt , «vyfken en manneken , dog zoo veele verfcbillende , dat ik teder een Hoofdjluk moet geven. Macuerus femina, of eigentlyke Macucrus laten een voor "t manneken gaan, om dat ze gebruikelyker en be- «kender is, bet is een dikftelig kruid., een [pan of een voet “boog , de fleet is een fcbaft dik , rond, of weinig vier. kantig, Jappig » enkel, in wyde leden verdeelt , daar aan twee bladeren tegens malkanderen flaan , met bun vieren in't kruis, zy gelyken wat nade Valeriana, agter final tot den (ed toe , en vooren breed , zeven en agt duimen . lang, ruim drie vingeren breed, aan de kanten gezaagt, Slap, met een grootemiddelzenuwe, en zeer fchuinze rib- ben y die van onderen zeer witbuilen , bruinagtig zyn, en bet blad wat rimpelig maken, zwart-groen van couleur. . De fmaak is moeskruidagtig , dog wilt, en na de Va- ‚ren trekkende. Aan bet zelve lid [laan over dwers twee „andere kleindere blaadjes , en rontom den ficel een, kroon- tje, van bruin-groene buiskens of kelkskens , boven in vyf Jpitzen geopent, daar uit komt eerft een vuil-witte bloeme „voort, bol als een Vingerhoedje , met eenige flyve hair- tjes daar in, dog dezer bloemen ziet men maar een of twee «aan een kroontje teffens geopent, - Na de bloeme waft uit. bet midden tu[fen de baarden , | een langwerpige urugt als een Ziriboa , kwalyk een lid van een vinger lang, ligt-groen, met vuil-witte puntjes bezet, zoo ruig niet als de Siriboa , dewelke opgeregt in „een kroontje rontom den fteel ftaat, en deze kroontjes flaan wervels gewyze boven malkander. — . De wortelen zyn kort , wit veele vazelingen gemaakt, bangen los aan de aarde, en zyn ligt uit te trekken. _ Naam. Jn’t Latyn Macuerus femina; in "t Maleits Daun laur, e». Daun. wawo; in’t Amboins Macueru. - Plaats, Het waft. nergens dan in donkere Jchaduwäg- tige valleien , of donkere boffen, daar rivieren doorlopen, en aan "t. kangen der bergen, daar "t vol geboompte is. |» Gebruik, Het is by de Inlanders een heat moeskruid, die bet zoo wel raauw eten, gelyk ander Oelang oelang » als onder Katjang gekookt, bet fmaakt ook wel raauw in -ftuksjes gefneeden in Limoenfap gedoopt , en met die eet "bare Zeewormen gegeten, die men Wawo noemt, waar van bet den toenaam beeft. : ` “De agt en Vaftigfte Plaat "Vertoont in de eerfte Figuur de Macueer-plant bet wyfje. De tweede Figuur verbeeld:de Macuer-plant bet mannetje, A ead SEVEN (EEN Lab. nva. XI. Boek. XXVII. Hoofd/?, CAPUT VIGESIMUM SEPTIMUM. Macuerus mas. Affeut. recedentis plante mari peculiare, uti diximus , H caput dedimus, quum.nimium ab ea differt, nec edulis eft inftar prioris. à Caules gerit craffos , altos, tres nempe quatuorve des, ultra digitum craffos, folidos, herbaceos , per ongitudinem leviter ftriatos. inftar columnarum ‘in templis majoribus ftriatarum , in amplos articulos di- ftinétos , fed qui non admodum notabiles funt, cuivis articulo folium adítat, & in fübfequenti articulo ipfi aliud obpofitum , ac fic porro alternatim usque ad fummum. ‘Tales crafli caules copiofi ex una proger- minant radice, quz eft congeries, ex multis conftans fibrillis uti in. Filice. . Folia palmam longa funt, tres quatuorve digitos lata, illis Sombong fimilia, inferius anguftata usque ad ortum, unaque folii dimidia pars multo latior eft altera, ad oras funt profunde dentata, in obtufum & flaccidum excurrentia apicem ,. craffis & obliquis ve- his donata , quarum maxima: prope nervum medium concurrunt, & oblique antrorfum terminantur y fapo- ris Filicini. Cuivis articulo verticillus inponitur, feu coronula ex multis compaétis cellulis vel thecis.com- pofita, qux foliola gerunt acuta & pallide virentia, uti in Sajor bajang, fed multo majora, &.in tres quatuorve «cohortes diftinéta. In his cellulis confpi- ciuntur albi flofculi ftellati, ex quinque petalis com- pofiti minimis... atque in-infima harum «cellularum parte latet pufillum , paucum, & arenofum quafi fe- men, quod durum eft, & ex fufco nigrum. Nomen. Lane Macuerus: mas y Malaice Macueru lacki lackiz «Amboinice Affewt 5 "Vernatice Gobeka ma- falla, hie, Malaice, Roema codoc feu Ranarum domi- cilium. Locus. In frigidis. & humidis crefcit vallibus juxta flumina, & füb arboribus, ubi aliquando quam maxime luxuriofe crefcit ad quinque fexve pedum altitudinem, caulem; gerens gramineum , binos digitos craffum. Ufus.. In cibo non adhibetur ,fed ad capitis lavatio- nem, quüm hoc fit eftu agitatum, refrigerat enim quam maxime, & capillos excrefcere facit. 1 AMBOINSCH KRUIDBOE K. 131 SEVEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. De Macueer-plant bet mannetje. zegt, een byzonder Hoofdftuk toegevoegt, om dat bet te veel daar van verfchilt, en ook niet eetbaar is, gelyk bet voorige. ; Het heeft dikke boge fteelen, drie en vier voeten boog , ruim een vinger dik, maffief, kruidagtig, en flap, in de lengte gevorent , als de gejtreepte Columnen inde groote Kerken, ook in wyde leden verdeelt, dog niet zeer kenne= lyk: aan ieder lid flaat een blad , en aan het volgende lid tegen over wederom een , 200 voorts verwifJelt-tot bo: ven toe, zulker dikke ficelen komen veele uit eene wortel, dewelke is een klomp van veele vazelingen, gelyk aan bet Varen=kruid. SH. H et mannetje van ’t voorgaande , bebbén Wy, als ges De bladeren zyn een band lang , drie en vier vingeren breed, die van 't Sombong wat gelyk, agter toe/mallende tot aan den oorfprong , en de eene helft van "t blad is veel breeder dan de andere, aan de kanten grof getant; met een Jmal en flap fpitsje, grove en fchuinfe aderen, “waar van de groot(le agter by de middelzenuwe 1'zamen floos ten „en fcbuins na-vooren lopen y Varenagtig van fmaak. Aan: ieder lid flaat ook een wervel of kroontje van veelé in malkander.gedrongene. buiskens of cellekens, van ligt- groene fpitfe blaadjes gemaakt, gelyk aan de Sajor bajang, dog veel grooter, dewelke in drie of vier troepen verdeelt zyn. In deze buiskens Ziet men “kleine Witte bloemkens gefternten van vyf kleine blaadjes gemaakt y in ’t onder- Je van deze buiskens fchuilt- klein, weinig „en zandig - zaad, hart „en zwart-bruin. GO f - Naam. Zn’t Latyn Macuerus mas; in ^t Maleits Ma- cueru lacki lacki; Ze "t Amboins Affeut ; “op Ternaten Goheka mafalla , dat is in °t Maleits Roema codoc, of vorfcbe woninge. Plaats. Het waft in- koude ep wogtige valleien , langs de rivieren, en naafte bomen, daar ’t zomtyds zoo weel- derig opfchiet tot vyf en fes voeten boog, met een gras- agtigen fleel, van twee vingeren dik. Gebruik. Het wert in de koft niet gebruikt , maar wel tot bet boofdwaffen, als ’t zelve verbit is, want bet ver- koelt kragtig , en maakt met eenen , dat bet bair waft. CAPUT VIGESIMUM OCTAVUM. Lomba. Aupalulang poti. omba numeratur fub genere WE , 8c co- gnominaturalba, feu femina. Pufillus frutex eft, quinque fexve.pedes altus,-uno alterove caule adfurgens , qui tam graciles & flaccidi funt, ut. aliis fepe adcumbant-, non vere lignofi, intusque-aquofa medulla repleti , in articulos diftin&i inftar arundi- - hum, fed nodi magis protuberant, ftipes raros gerit laterales ramos, & internodia trigona funt, quorum tertium latus fulcatum eft. ES : Ex quovis füperiorum articulorum fimplex-excre- fcit foltum , rotundum „. cordiforme pug He E non dentatum, fuperius in parvum definens apicem, ad folii inferiorem fulcatamque partem petiolus pe- netrat, qui fpithamam longus eft, & fuperius fulcatus. Folium novem pollices longum eft, duodecim ac tredecim latum, inferius quindecim nervis prope pe- tiolum concurrentibus , ipfius fapor eft oleraceus, & odorem quodammodo habet Aupalulang feu Petafi- tidis, quam maxime flaccida funt hzc folia, ac mox emarcida funt, quum decerpantur. Ex quavis folio- rum ala bini tresve breves excrefcunt petioli, quo- Tum quivis fuftinet fex feptemve longos fructus, vi- rides, ac Siriboz fimiles, vix pollicem craffos, qua- tuor pollices longos, alii articulum digiti longi funt, ac culmum eraf. femper erecti. ee Maturi fructus flavi funt ac molles, granulofi, acfi arena vel Nicotianz femine adfperfi effent , faporis tui , atque hos fructus pueri in ore deglubunt ac comedunt, Radix multiplex eft, & deorfum vergens. ‚Nomen, AGT EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. De Lomba-plam, lulang , en bygenaamt bet witte of bet wyfken, Het is een kleine beefter , van vyf en fes voeten boog , met een of twee fleelen op/chietende, zoo rank , dat ze dikwils tegens andere moeten aanleunen , niet regt boutagtig , en binnen met een wateragtig merg vervult, in leden verdeelt als Bamboefen,' dog de leden builen wat meer uit. Den ftam beeft weinige zydetakken , en de tuffen- leden zyn driexydig , waar van de derde zyde gevorent is. Uit ieder: van de bovenfte leden komt een enkelt blad, rond y eenigzints bertformig, ongetant, vooren met eem klein fpitsje, agter in de keep wert den fleel ingelaten, die een /pan lang , en. boven gevorent is. L' wert gerekent onder de geflagten van Aupa- - Het blad is negen duimen lang , tavaalf en dertien dui- men: breed. , beneden: met vyftien zenuwen ‚by den feet vzamen flootende , baar :fmaak is moeskruidagtig dog rieken' een weinig na Aupalulang of Petafites, zy zyn zeer flap, en bangen firaks verflenft, als men ze afbreekt. Uit ieder fcboot der bladeren. komen. twee of drie korte fleelen , waar van ieder draagt zes of zeven lange vrugs ten; groen, en de Siriboa gelyk , fcbaars een duim dik, wier duimen lang , andere ep" Hd lang , een flroobatm dik, en ftaan altyd overeind. "r4 em De rype vrugten zyn geene, en werden week, met veele kleine korreltjes als zand of Tabakszaad bezet, laf van finaak , die de kinderen in de mond afftropen en eten, De wortekis veelvoudig , en neerwaarts gaande. R 3 Naani EL Nomen. Latine Lomba; Malaice & Baleyice Sajor lomba , forte a flacciditate; Amboinice Aylaun tabur; in Hiteea Aupalulang peti; quum referunt hanc ad Pe- tafitidem fupra libro fexto defcriptam. Locus. Sponte crefcit in levibus minoribus filvis ad montium pedes, in defertis hortis, & ad fluminum ri- pas, ubi terra filveftris vera eft, fed in Amboina non multum nota vel obvia eft hec planta, copiofe re- peritur poft Hoeconalo ad montium adfcenfum „in reruptis locis- vel defertis hortis. Im Baleya magis uxuriat & major eft, multis extenfis gaudens ramis; inftar Trong feu Solani efculenti. Fructusibi magnitu- dinem adquirunt vulgaris Siriboz. +> Ufus ejus in Amboina rarus eft, quidam ejus foliis obvolvunt Majang recenter vulneratum, e quo fuc- cum elicere ftudent , atque hinc denominant eam Oebat faguweer ; feu Emplafirum Jag ueri , in Baleya& Java folia inftar oleris eduntur tam cruda, quam in aqua tepida parum macerata, hee folia friéta & epotata, vel cum Anifo contrita eos curant; qui contufioni- bus vel lapfu interne vulnerati funt. + ©: Fruétus luteos maturos pueri edunt , ifti quoque eum'Pinanga, velfoli mafficantur contra tuffim. Ley- timorenfes eam adnumerant Osbat fang , ejus enim radicem: mafticant cum. pauxillo Pinange & Zingibe- tis, & irrórant hoc fucco eos, ac prefertim pueros, qui infe&ti funt incantamento quovis vel veneno , quod ipfis dicitur. Matta pannas, Amboinenfe nomen inde obtinuit , quum folia ejus adhibeántur ad tumentes teftes, fi illa involvantur tenero Mut folio „ fupra ignem torreantur , :& ipfis inponantur. Tota herba aque: & aceto incocta , .addi- to Zingibere & Amboinenfi fale q. f propinatur con- trà ventres comidos &- Hydropicos y tota quoque fo- lia abdomini involvuntur , priftans etiam eft herba vulneraria contufa, & externe inpofita.- | Tabula Quinquagefima mona Ad Figuram primam. Lombam exhibet cum ejus fru&u. A fe- parto. |.. : er ^ Figura fecunda Globbam fillit uviformem , Cap. 31. defcri- $ ptam. * H > véi -OBSERVATIO. Lomba: hee Saururi fine dubio fpecies eft, ae proxime con- venit cum illo, qui Suururus arborefcens foliis amplis ro- tundis & umbilicatis a Plum. dicitur in defer. pl. Americ. & Tab. 74. delineatur. Hujus autem alfe fpecies domeftice fupra libro nono defcripte funt, : HERBARII AMBOINENSIS Liber XI. Caput XXIX, Naam. In ’t Latyn Lomba; in ’t Maleits en Baleits Sajor lomba, miffcbien van zyne flappigheid; in ^t Am- boins Ay laun tahur; op Hitoe Aupalulang poeti , om dat ze °t rekenen onder de Petafites , boven in ’t fesde boek befchröeven. Plaats. Het waft van zelfs in de ligte kreupelbo[fen aan 't hangen der bergen, verlate tuinen, en aun de kat- ten van de rivieren , daar bet regte bofchaarde beeft dog ket is in Amboina niet veel bekent. Men vindt bet veel agter Hoeconale , aan 't opgaan der Bergen of afge- valle Landen, en verlute tuinen. Op Baly waft bet weele driger en grooter , met veele uitgefpreide takken, gelyk de planten vam Trong , of Solanum efculentum. De vrugten werden aldaar zoo groot als een gemeene Siriboa. Gebruik. Hier in Amboina beeft bet weinig gebruik, zommige verbinden met zyne bladeren den vers gefneeden Majang , dien ze: teifferen willen, en bieten bet daarom Oebat faguweer of Saguweers-pleifter , op Baly en Java werden de bladeren gelyk ander Sajor gegeten , 200 raauw als een weinig in warm water gedompelt ,- dezelve bladeren gezoden „en ingedronken , of met Anys pewrecm «ven, genezen die geene ; die door flooten of vallen gekneufs, en van binnen verzeerd zyn. | bs De wrugten , als ze geel en ryp zyn , eten bet jong volkje 200 raauw uit de band, dezelfde vrugten te degen ryp zynde, werden of met Pinang of alleen gegeten tegens den boeft. De Leytimorefen tellen’t onder Oebat fwangi, want zy kaauwen zjn wortel met cen weinig Pinang en Gember , be/proejen daar mede die geene, inzonderbeid de kinderen, die beledigt zyn door eenig tovergezigt „of gelyk zy zeggen Matta panmas; a Den Amboinefen naam beeft bet daar van y: dewyl de bladeren gebruikt werden tot gef wolle klooten, alsmende. zelve in een jong Piffang blad windt, over "rous braadt, en dan daar over bindt. Het gebeele kruid in wateren azyn gezoden , daar by gedaan, Gember ` Amboins zout ` q. f. werd gedronken tegens gefwolle en waterzugtige bui- ken y de gebeele bladeren bindt men ook op den buik, beris ook eers goed wondkruid geftooten , en van buiten opgelegt. “De negen en Vafiigfte Blaar Vertoont in de eerfle Figuur de Lomba-plant,. met deszelfs vrugt A afzonderlyk. De tweede Figuur wyft aan de Druifuormige Globba- plant y in het 31. Hoofdítuk befchreeven, e AANMERKING. Deze Lomba is zonder twyfel een zoort van de Saururas, en komt. het naaft overeen met die geene, welke de boomag- tige Saururus met breede , ronde, en navelagtige bladeren van Plumier genaamt wert in de befcbryoing der Anert, caanfche pum. en op de 74. Plaat verbeelt wert. Hier van zyn boyen in het begin van het negende bock meer tamme zoorten befchreeven. CAPUT VIGESIMUM NONUM. | Glbba longa. Globba. 'alanga major in hifce Orientalibus infulis filve- habet fpeciem, que mixtam gerit for: - mam hujus Galange & Cardamomi majoris , fed fine ulla notabili vi arómatica, quam itaque in octa- vo libro fub Galange fpeciebus non reduximus, fed hic ad filveftres plantas retulimus, vulgo. Globba vo- catur, & in quatuor primarias diftinguitur fpecies, quarum ultima hifce in terris exotica eft, & quinta penitus filveftris , funt autem fubfequentes , primo lero pd eech ges moy tertio Globba "wojorms 5 quarto Globba Maccaffarenfis feu acris ; quin- to Glabba Alvefiris cote cnin Primo. Globba longa feu vulgaris, eft altus herba- ceus frutex, forma & modo crefcendi Galange fimil- limus, excepto quod caudex multo altior, & folia majora fint. Radix cum illa Galange omnino conve- nit, fed multo longior & craffior, transverfaliter in terra prorepens, in articulos diftin&ta, robutta & du- ra , albicans ac fine fufcis pelliculis, interne lentis fibris diftinéta, non aromatica, fed parvum Galange modo fpirans odorem. Sepe f Be TWINTIGSTE HOOFDSTUK. e De lange Globba. E Galanga major.beeft in deze Oofterze Eilanden een wilt geflagte 5 een gemengt fatzocn dragende, van dezelve Galanga en groot Cardamom , dog zonder naamwaardige [peceryagtigbeid, die wy daaromin "t agtfte Boek onder de Galanga zoorten niet gezet, maar hier onder-de wilde kruiden- gejpaart bebben , men noemt ze in’t gemeen Globba, en werden gedeelt in vier princi- pale zoorten , waar van de laafte bier te Lande vreemd is, em de vyfde bebben wy voor gants wild geftelt, zyn- de als volgt, ten eer Ben Globba longa, ten tweeden Glob- ba crispa, ten derden Globba uviformis, ten vierden Glob- ba_Maccaflarenfis of acris ; en ten vyfden de wilde. _ I. Globba longa of de gemeene Globba , is een booge kruidagtige Heeler, in gedaante en maniere van wallen, de Galanga zeer gelyk , bebalven dat den ftam veel boos ger , en de bladeren veel grooter zyn. De wartel is ten eene maale de Galanga gelyk , dog veel langer engrover dwers in de-aarde kruipende , in leden verdeelt s robu en bart „ witagtig , zonder bruine vellen , van: binnen met taaje draaden , niet fpeceryagtig, maar flegts con weinig na .Galanga ruikende. Zy Tab, LIX. SPST DIR e Grand EL Y e £ SoS 1 " PM XI. Boek. XXIX. Hoofdf. Sepe parum fupra terram eminet, ac fubtus multas it craffas & lentas fibrillas , quibus tam firmiter terre infixa heret, ut neutiquam evelli poffit, ac diffculter effodiatur. Ex hac transverfali radice altis- fimi & recti eriguntur caules , inferne nodofi , ac tu- berofi, uti in cunctis Galange fpeciebus, atque hoc tuber magnitudinem habet vulgaris Cepz. Caulis trium pedum altitudinem habet , antequam in folia fefe explicat, atque in apicem acutiffimum inftar fubule terminatur , eftque firmus, rotundus, viridis, & re&iffimus inftar piftilli fclopeti , interne ex multis pelliculis feu involucris compofitus , dein caulis hic altitudinem duodecim & quindecim pedum obti- net, zqualiter craffus pollicem feu medium digitum, inferius ad quatuor pedum altitudinem nudus , reli- qua pars binos gerit oliorum ordines alternatos, que omnino cum illis Galangz conveniunt, excepto quod majora & crafliora fint, binos & binos cum dimidio pedes longa, binas palmas lata ,” tenuia & glabra, in- r charte membranacez , oris zqualibus, que ta- men femper quodammodo finuofe funt , in medio craflum gerunt nervum, qui inferius protuberat , & fuperius concavus eft, ex hoc innumere, tenues, & denfe oblique ad oras decurrunt venule, juxta quas folium etiam finditur, fique adcurate examinentur, non tam oblique decurrunt, nec tot formant finus quam in Galanga, maxime & longiffimz in medio ad palme - circiter latitadinem diftant, fed fuperiores minores ` funt, anguftiores , & compattiores, hzc quoque folia nullo modo acria funt inftar illorum Galange. Hi caules ac folia nil videntur efficere, quum nil proferant , fruêtus enim verus ex peculiari provenit caule e radice, quales excrefcentias fupra in octavo libro Hypopbyta nominavimus. Hypopbyton itaque Globbe pedis circiter altitudinem obtinet , atque optime illud Bangle vel Zingiberis refert , eft nempe clava utrimque acuminata, tres *-quatuorve pollices longa, binos crafla digitos, atque ad femipedis altitudinem fupra terram elevatur. Cla- va hzc obvoluta & arcte claufa eft pelliculis ex fufco rubentibus parum. maculatis & craffiufculis, fquamas referentibus, atque inter fuperiores hic & illic flofcu- lus eminet, longo gaudens tube, fed fuperius in tria pes diftin&us , fique progerminat , rofeum gerit co- em , atque interne corniculum gerit albums, fed cito pallefcit & marcefcit. Clava maturefeente he pellicule flave fant, ac rum dehifcunt, intus replete muco lento inftar al- Inns Ovi, atque in eo latitant fructus ab otto ad o&odecim oblongi, in tribus quatuorve ftratis fuccefcive decumbentes, paulo minores & planiores minore digito, angulofi quoque, & externe pellicu- lis flavis obduéti, parum incurvati, inferius obtufi , & femi aperti , in fuperiore & angufta parte longis venis vel fibris auéti, quibus fibinectuntur & adjacent in clava. Horum fru&tuum inferiorem feu latiffimam partem, que femi aperta eft, fi denudemus , tum oblon- gam conquirimus glebam compofitam ex nigris gra- nis circa nervum medium fibi adherentibus , & argen- teo quafi muco obduétis. E UN A a 1 i Hæc congeries magnam habet-fimilitudinem cum magno Javanico Cardamomo , ita ut pro una eadem- J que haberentur re, fed fapor maxime differt, Globba enim gratum & acidulum habet faporem , ad illum Ribefiorum accedentem, fi nempe bene matura fint, Quod cognofcitur, fi clava fit femi putrida & aperta, interna grana nigra , & mucus argenteus rite humi- dus, alioquin enim minusacidafünt, & dentes hebe- tantia, nulla porro adeft aromatica vel acris vis, que in Cardamomo percipitur. Matura gratum fpirant odorem, ac tam fortem, ut mox percipiatur, quum in domum deferantur, hec enim granula unica plante pars eft, que edi & ufui effe poffunt. > : : Nomen. Latine Globba longa; Malaice & Ternatice lobba; verum autem Malaienfe nomen ignotum eft, & ad diftin&ionem fübfequentium fpecierum vocatur Globba cuff; ob fimilitudinem getminorum ténerorum inange, quz in corde feu Djentong locantur , & nUnquam maturefcunt. Belge AMBOINSCH KRUIDBOEK. 131 Zy kykt dikwils een weinig boven de aarde ui onderen beeft ze veele dikke "ub a Y eli: gët zy zoo vajt aan de aarde bangt , datze geenzints uitte trek ken is, en moejelyk uit te graven. Uit deze dwerswortel assert tab 7» gee A fteelen op , die bèneden een nop bebben , gelyk alle Galanga zoorte een midéibers ilse T Min den De [leel fcbiet tot drie voeten boog op, eer by zig in bla- deren verdeelt , boven fpits als een AT of ade De, groen, en zoo regt als een flamper van een roer binnen uit veele vellekens of omwintzels gemaakt , daar na Sebier dezen fteel op tot de boogte van twaalf en vyftien voeten; in een eenparige dikte , van een duim of middelvinger , van onderen ruim vier voeten blood , de reft is bezet met twee rygen bladeren, verwiffelt tegens malkanderen flaan- de , t'eenemaal met die van Galanga overeenkomende P bebalven dat ze grooter en grover zyn , twee en twee en een balve voeten lang, twee banden breed , dun en glad, als Parkement , met effene kanten, dewelke egter altyd wat bogtig ftaan, zy bebben in de midden een dikke zenuwe dewelke beneden uitbuilt , en boven bol is. Yan deze lo- pen ontelbare fyne en digte adertjes, fcbuins na de kanten langs dewelke bet blad ook febeurt, en als men die naauw beziet , lopen ze zoo fcbuins niet , nog maken zoo veele ploo- jen als in de Galanga. De grootfte en langfte Baan in de midden, omtrent een band breed van malkander , maar de voorfte zyn kleinder , fmalder , en digter op malkander , deze bladeren zyn ook gants niet fcherp , zoo als die van de Galanga. Dexe takken en bladeren zyn vooren niet met al , want daar waft niets anders aan, maar de regte vrugt komt uit een byzonderen fteel uit de avortel , diergelyke witwaffen wy boven in ’t agtfle boek Hypophyta genoemt bebben. Het Hypophyton dan van Globba is omtrent een voet boog , en gelykt beft ma dat van Bangle of Gember , te weten een kolve onder en boven voegefpijt , drie en vier dui- men lang , twee vingeren dik, [taande omtrent balve voets boogte boven de aarde. De klove is bekleed en digt gefloo- ten, van bruin-roode wat gefprikkelde en ai, tige velle- kens als fchubben , en tuffen de bovenfte "T en daar een bloempje uit , lankbalzig , dog vooren in drie blaadjes verdeelt , als zy uitkomt roofe-verwig, binnen in met een wit boorntje, dog verbleekt , en flenjt baaftig. De kolve nu rypende werden deze vellckens vaal , en gaan wat van malkander , zynde binnen vol taajen Jm, als bet wit van een ey, en daar in [chuilen van agt tot agttien langwerpige en, drie of vier lagen agter malkander fiaande, wat korter, en platter dan een klei- ne Vinger» ook wat boekig , van buiten mede met vale vel- lekens bekleed , en een weinig krom , beneden ftomp , en half geopent , aan ’t bovenfte en fmalfte eind met lange aderen of riempjes, waar mede zy in de kolve tegens mal- kander leggen. In deze vrugten of tonen, als men ze van onderen oP bet breedfte boofd , "t welk balf geopent is, fchilt, zoo bekomt men een langwerpig klompje , van gwarte kor- rels , rondom een middelzenuwe aan malkander bangende, en met. een zilver-verwigen flym bedekt = Deze klomp beeft groote gelykeniffe met het groote Ya- vaanfcbe Cardamom , zoodat men ze voor eenderlei dingen zoude aanzien , maar de {maak verfchilt veel. Want de Globba beeft een aangenaame rinze fmaak , na Aaibezien trekkende , te weten als zy ter degen ryp zyn , "t welk men bekent , als de kolve half verrot, en geopent bangt , de binmenfte korrels zwart , en de xilverfiym te degen vogtig is, want anders zyn ze vry wat zuur, en detan- - den makende, voorts zonder eenige /peceryagtigheid of Jcherpigbeid , gelyk men in Cardamom gewaar werd, ' De rypen bebben ook een aangename geur , en zoo fterken reuk , E men ze flraks gewaar werd , als men Je een buis brengt. Zynde deze korrels bet eenig fle, dat men van deze planten gien en genieten kan, — a Naam. /n't Latyn Globba longa ; In ’t Maleits en. Ternataans Globba , want by de regte Malyers is bet onbekent , en tot onderfcheid van de volgende zoorte Glob- ba cuffi genaamt , na de gelykeniffe van de jonge ftbep- zelen der Piffangs , die aan bet bert of Djantong Jlaan , en nooit ryp werden. De “tis ingratum , adduntur quoque 136 Belge inpudico nomine vocant Sergiants Klooten , feu teftes militis veterani, quos nullo modo referunt , fed. multo melius, uti diximus, minores 2mulantur 'digitos , ac proinde hoc incomptum nomen delen- dum eft, pos jp cle eft Javano fruétui Wani libro primo in Capite de Manga fetida deferipto ; Amboinice Ampan, & Unipa; in Locheea Una nepa.. - Locus. Semper filveftris eft , potiffimum in vallibus .crefcetis, & ad pedes montium, ubi folum eft durum & argillofum , humidum , frigidum, & lapillis mixtum, ‚ubi tote arez hac planta referte inveniuntur, atque omnes he plante radicibus nexz funt & fibi adherent, "adeoque denfe, ipfarumque caules & folia tam intri- cara funt, ut quis-vix poffit permeare , ac praterea dolum tot putridis foliis & caulibus adeo tectum eft, ut clave cum fru&ibus vix detegi poflint, fique fol circa hunc locum maxime :eítuat , multum tribuit virtuti hujus plante & fru&us , qui calore & putrida hac crufta melius maturcfcit, quum fructus ti, qui in frigidis & umbrofis crefcunt locis, diu acidi funt. Tpforum patria funt omnes Orientales Provincie , Amboina, Molucce, Cerama, & infule ad Eurum fice Gorama, Cuffuwuy, Kaya, &c. In Java quoque minor hujus reperitur fpecies , fed virtute multum cedit Amboinenfi, unde vera .ibi ex „Amboina deferenda eft per radices recentes , que terre committende funt, transplantari enim poteft Snitar Galange. In Amboina regio Leytimora preci- pue hac referta eft, unde per totum ficcum anni tem- pus venalis eft in foro pro vili pretio, fed longe in montibus rite matura grana petenda funt; quum pro- ximz valles continuo a pueris perluftrantur & fpo- liantur. . _ Ujus, Fru&us potiffimum crudi eduntur , quum grati funt ftomacho per acidulum faporem , praefertim cali- dis diebus, fitim etiam fedant, nec fuper bibendum eft, quum. plerumque flatus & alvi tormina cauffant. Poflunt etiam. faccharo & pauxillo vini frigere, toti nempe ifti digiti, fi pellicule desquamate fint, quum gratum praebent cibum , qui falubris eft debili, & vino defatigato ftomacho, fique alvi conftipatio requiratur, digiti quidam non desquamati € conícifli aceto etiam condiuntur , quod inde acrius eft & magis acefcit, fed infuper peculiarem hinc ron. faporem, .mul- owak recenti, Eu- ropzisque cerevifiis, quum incipiant acefcere , fique per aliquot dies ferventi hg exponantur foli, in ace- ‘tum degerierant. oe. Eer : Nullum animal nigra Globbz grana digerere poteft, que non conmolita per dentes deglutit, fed tota ite- rum deponit , que plerumque in novos exerefcunt frutices , uti libro primo de Guajavi granis di&um fuit. Radicum difcrimen inter vülparem & fequentem Globbam crispam hoc eft. "Vul&aris Globba maximas “gerit radices, ultra pollicem craffas, transverfaliter 3n laterales diftinétas ramificationes, & articulatas in- ftar Galange. Inferius caulis tuber rubet, fed non ita quam in Languas. ^ — -< E Globba durion fere digiti craffitiem habet , in late- rales quoque diftin@a ramificationes , pluresque ac tenuiores gerit fibrillas, tuber ejus ac caules virides funt. Globba papua mera tenuiflimas profert radices , Minimum digitum craffas , & in longiores diftinétas ramificationes cum tenuioribus fibrillis, soo Tabula Sexagefima Glebbam exhibet longam cum ejus Hippopbytis AA AA, que - flores ac fru&us proferunt. AIN ness m B flores fitit: Globbe rubre crispe, Capite trigefimo de- E cripte. : ; 4 é & Litt. C ejus fru&u: denotat conleBos, cum uno, D feparato, ut ` juíta ejus forma confpiciatur. : OBSERVATIO. He Globbe adfines funt, uti rete monuit autor, Galan- gis, Lampuis, & Cardamomis, que omnes plante fupra libro oétavo delineate & defcripte funt, que cum hifce ita-. “que conferri poflünt. + E CAPUT HERBARII AMBOINENSIS Liber XI. Caput XXIX, De Nederlanders met een ombefchaamt woord noemen ze Sergiants-klooten, daar ze nog niet met al na gelyken maar veel beter , als gezegt, na kleine vingeren, en dier- halven dezen mallen naam billyk uit.te roejen is, of kan gelaten worden aan de Favaanfe vrugt Wani Lib. 10 in ’t Hoofaftuk van Manga fcetida be/cbreeven, in % Amboins Anipan en Unipa; op Loeboe Una nepa. Plaats, Het waft altyd int wild, meeft in vallejen en aan ’L bangen der bergen, daar een barde kleigrond is, vogtig, koud, en met fleenen gemengt. Men vindt er gebeele plaatzen mede beflagen , met de wortelen meeft aan malkander hangende , en zoo digt van takken of Deelen dat het kwalyk te paffeerenis. Daar en boven is de av ond met z00 veel verrot ruig en bladeren bedeit > dat ee de kolven met haare vrugten kwalyk vinden kan, en als de zonne dapper op deze plaatze brand, zoo belpt bet veel tot de deugd.van deze vrugt, die door de warmte en dat ver- rotte ryzig te beter ryp word, daar die geene , die in kou- de en /chaduwagtige plaatzen voortkomen > lange zuur biyven. , Haar Vaderland zyn alleen de Oofterfe Provins tien, Amboina, de Moluccos, Ceram, en de Suidoofler Ej. landen Goram, Cufuwuy, Key, Ec. Op Fava valt ook een kleine zoorte daar van, maar in deugd veel. van ’t Amboinje ver/chillende, daarom men de regte wit Amboina derwaarts brengen moet, met de verfche wortelen in de aarde gefleeken , want zy laten zig verplan- ten gelyk de Galanga. In Amboina is inzonderbeid bet Landje Leytimor vol daar van, dus men de gebeele drooge — s Moe[fon over op de markt te koop vindt voor geringe brys, | dog men moet wat ver int Gebergte gaan , als men ter dege rypen wil bebben; om dat de naajie valeijen geduu- rig van de jongens door gezogt werden. Gebruik. Deze vrugten werden meeft raauw gegeten, ‚zynde wegens baare rinsbeid den magen aangenaam, in« zonderbeid by bete dagen, zy verflaan ook eenigzints den dor ft, en men moet daar ook niet op drinken, dewylzulks gemeenlyk winden en buikpyn veroorzaakt. Men kan ze ook met zuiker en een weinig wyn floven , namentlyk de < geheele vingeren, daar van de fcbellen afgenomen zyn y wanneer ze een aangenaame koft geven, gezond voor cer be cr en verbuisde mage , en als er wat floppinge ver- dt werd, men fmyt ook eenige vingeren onge/chilt inden azyn „dewelke daar van wel flerk en zuur werd, maar bekomt daar van een byzonderen fmaak , die by veele niet ‘aangenaam is, men fmyt ze in den verfchen Towak , en. ook Europifen bieren , die beginnen zuür te werden, Delt bet eenige dagen in de hete zonne , zoo werd daar azyn van. Geen dier kan de zwarte korrels van Globba verteeren, die ongebroken de tanden paffeeren, maar geven. ze gebeel weer af, die dan gemeenelyk tot nieuwe firuiken werden, gelyk in bet eerfte Boek van de Gujavos-korrels gezegt is. Het onderfcheid van de wortelen , aan de gemeene en de volgende Globba crispa is aldus. De gemeene Globba beeft de grootfte wortelen, ruim een duim dik, dwers in zydetakken verdeelt , en geleed als Galanga. ; De onder- fien bol van den Deel is roodagtig , dog minder dan aan inier : à .: Globba durion is ten naaften by een vinger dik, mede in zydetakken verdeelt , beeft meer en dundere vazelingen , de bollen en fleelen zyn gras-groen. Globba papua mera beeft de dunfte wortelen , een pink dik, en in langer tak- Ken verdeelt , met nog fynder vazelingen. De Sestigfte Plaat Vertoont de lange Globba-plant , met deszelfs.uitwa[Jen AAAA, die de bloemen en ‘vrugten voortbrengen. Be Lett. B wyft.aan de bioemen van de gekrulde ronde Globba , n ` het dertigfte Hoofdfink befchreeven. e, ; Lett. € verbeeld deszelfs vrugten, met een D afzonderlyk, OP "dat deszelfs regte-gedaante gezien mag werden. CAANMERKING. Deze Globbaas zyn vermaagfchapt , gelyk onze Schryver ts, * regt vermaant heeft, aan de Galangaas , Lampoejes, & Car- damoms , alle welke planten boven in het agi/fe bork = fchreeven en afgebeeld zyn, welke met deze derhalven + moeten vergeleeken werden, + DER- ^o Xt. Bock. XXX. Hoofäf. -CAPUT TRIGESIMU M. : Globba crispa. Globbia papua darion. "^w lofam „ que ambz foliatura & modo erefcendi a ‚pracedenti haud multum differunt, fed quedam jn fructibus varietas eft, atque in binas diftinguuntur fpecies, in viridem & rubram. Primo. Globba crispa viridis 4; Malaice 'Globba du- ) rivenidju, fruticulum gerit inftar prioris , fed brevio- res ramos , modo deeem vel düodecim pedes altos, foliàque minora funt, & magis compacta, ut & viri- 'diora, viginti. pollices ‘longa , quatuor & quinque transverfales digitos lata. >» Radix transverfaliter prorepit, pollicem. circiter craffa ,-folidiffima, dura, &inarticulos quodammodo 2 Es claffis rotundam. exhibet & fpinu- iof , craffe , ac fortes fibrille, illis Galange fimi- les , fed fine acri fapore. Caules inferius craflum ge- .fünt tuber inftar Cepe, quo transverfalibus incum- bunt radicibus. 5 Hypopbytum e peculiari humili provenit caule, trans- - verfálem palmam altum, tuber autem ejus ultra pugni - magnitudinem habet, fuperius parum acuminatum , & compofitum ex multis globis fibi adunatis, forma tubarum tenerarum Globbarum , fed quz multo bre- “viores funt, € pellicula obduéte inftar facci , cujus fuperior pars oblongum emittit florem inftar excipuli formatum , fed compactum , - & fordide albicantem. Interne glebz fimilibus tenuibus pelliculis diftintte e funt, quarum decem vel duodecim juftam adquirunt magnitudinem , ifti enimfacculi fenfim putrefcunt, at- 'que ex ipft lebis rotundi excrefcunt fruétus , ma- - "gnitudine rotundorum Prunorum , qui fuperius ficcam "venulam feu pelliculam gerunt-inftar emarcidi floris. Putamen exterius craflum ‘éft , duriufculum inftar ‘fem? maturarum Nucum avellanarum ,“intenfe viride, ‘& curtis fpinulis obfeffum inftar fra&tuum Dutre feu 'Stramónie ; interne tria locantur fegmenta in tot cel- . lulas diftinéta, compofita ex fimilibus nigris granis, "& muco ficco argenteo obducta inftar vulgaris, fed “hee grana magis fimilia funt Cardamomo , quod in fimilibus fruticulis, & eodem ¢refcit modo uti Globbe. Sapor mon tam acidus eft y quam in-vulgari , fed ma- gis dulcis & fatuus, paucus-etiam odor eft, unde ex multorum judicio. vilior quam vulgaris. Secundo. -Globba crispa rubra, feu Globba durion me- ra, fimiles gerit caules quatuordecim & fexdecim pe- des altos , ac fimilia folia, fed binis pollicibus bre- viora, anguftiora, magisque pallide virentia, quales & caules funt. ; Hypopbytum fimili provenit modo , fruétusque pri- mo faced inea funt, fed hi non tam magni funt, magnitudinem. enim globuli luforii puerorum habent, ex rotundo trigoni, fuperius plani, cum emarcida vena feu pellicula floris refiduo , brevioribus & rario- ribus fpinulis armati ; externe rubentes , maturi for- dide rubent feu gilvi funt. Putamen tenuius eft, fed lignofum' quoque, ac maturum facile in tria confringi poteft fegmenta, atque interne tria fimilia locantur gra- na, fed. minora, & delicatioris faporis quam præcedens. Flores baccis infidentes, quum ipforum vaging pri- mo dehifcunt, flores referunt Curcumz , qui pallidi fünt, ex luteo & pauco rubro variegati colore, atque in medio incurvum parvumque gerunt petalum loco Piftilli., Ambo horum Hypophyta tam breves gerunt caules eradice , ut terre incumbere videantur, atque hac in re cum Cardamomo etiam quadrant. a In,quibusdam regionibus pellicule rubre fpeciei acrem quodammodo habent faporem, ac fructus ma- jores funt Amboinenfibus, quales funt in Java & Ban- da, fed ideo non peculiares habendz funt fpecies. hice, Globba durioen & Globba papua ; prima fpecies ..Cognominata Zdjoe, h. e. viridis, altera Mera, h. e. ' Tubra, nomen gerentes ex fructuum colore & forma cum fruétu Durionis fupra libro primo defcripti, ut :& ex crispis capillis. populi vane di&i; Ternatice Globba boppolulö, h. e. rotunda Globba ; Atnboinice A- -nipan se : Tom. VI. Locus. AMBOINSCH KRUIDBOEK. dittin&ta , fed pelliculis deftituta, huic adherent co- . Nomen. Latine Globba. crispa viridis & rubra; Ma- 137 DERTIGSTE HOOFDSTUK. . De gekrulde Globba-plam. et tweede geflagte van Globba zyn de ronde, en Jteckelige , beide in bladeren en wasdom y niet veel van de voorgaande verfchillende , maar wel in de vrugten, en onderdeelt in twee zoorten , groene en roode. . l Globba crispa viridis ; in t Maleits Globba dus rioén jdju , heeft een ftruikje als bet voorgaande, dog kortere takken , te weten maar tien of twaalf voeten boog, wat kleinder bladeren digt by malkander ftaande , en boo- Ber:groen, twintig duimen lang , vier en vyf dwersvin» gers breed, De wortel kruipt dwers , omtrent een duis dik y Zeer onft, bard, en eenigzints in leden verdeelt , dog mede zonder vellekens , daar aan bangen veele fterke en dikke vazelingen, de Galanga gelyk , dog zonder fcberpen finaak. De fioelen by baar onderften hebben cen barden bol , als een Ajuin, waar mede zy op de dwerswortelen fiaan, Het Hypophyton komt op’een byzonderen lagen Deel voort , ten daversbund boog ,'zynde de bol ruim een vuift groot, na boven wat toege/pit ft; en gemaakt van veele klon- veren, digt tegens malkander flaande , in de gedaante van jonge Globben-kolfjes , dog veel korter , en bekleedt met een buideken als een zaksken , wiens-bovenfte maakt een langwerpige bloeme, als een booze geformeert., dog tegen malkander gedrukt, en vuil-wit, De binnenfte klonteren zyn met diergelyken buidekens onderfcheiden , waar van maar tien of twaalf tot perfectie komen , want de voor. Jebreeven zakjes verrotten met ter tyd , en werden des- . zelfs klontertjes ronde vrugten, in de grootte van ronde Pruimen „boven op een droog adertje of velleken dragende, als een verwelkte bloeme. De buitenfte fcbaal is dik , bartagtig „als balf rype Hafe- noten ,' boog-groenmetkorte doornen bezet , gelyk de orugten van Dutter , Dutra , of Stramonia , binnen in leggen drie flruikjes , in zooveel lellekens onderfcbeiden , gemaakt van diergelyke zwarte korrels, en met een zilververwige drooge flym overtrokken , gelyk de Ed » dog deze gelyken nog al meer na Cardamom, °t welk aan diergelyke firuiken, en op de zelyemanier waft als deze Globbas. De jmaak is zoo rins niet als aan de gemeene , maar zoeter en laffer, van wei- nig reuk, en dierbalven ma veeler oordeelen Jlegter dan de emeene, II. Globba crispa rubra , of Globba durion mera, beeft diergelyke fleclen, veertien en festien voeten boog , met diergetyke bladeren, dog wel een paar duimen korter, wat finalder, en ligter-groen, gelyk ook de fleelen. Het Hypophyton komt op dezelve manier voort, zyne de de vrugien eerft mede in zakjes. befloöten , dog deze werden zoo groot niet, te weten als een knikker, uit den ronden , drieboekig , boven plat , met een verwelkte ader of buideken , als een bloeme ,- viet kortere en ydeler doorn- tjes, buiten roodagtig , de rype vuil-rood of vaal, De Jebil is dunder , dog mede boutagtig , de rype laat baar ligt in driën duuwen- ; eg. binnen. leggen drie diergelyke korrels , dog kleinder , en lieffelyker van fmaak , dan de nf voorgaande, _ Het bloeizel bowen op de besjes ftaande, als baare febe- den cert open gaan, .gelykt wel na de bloeme van Cur- Cuma y bleek of met geel „en een weinig rood gemengt s _bebbende in de midden een krom blaadje y in plaats van ^t pylaartje , beide deze Hypopbyta bebben zoo korte flee- len uit de wortel , dat ze op de aarde fchynen te rujlen, en daar inne ook met bet Cardamom over een te komen. In zommige Landen zyn de fcbillen. van. de roode &oorten wat [cberp van fmaak , en.de vrugten zelfs wat grooter dan de Amboinfe, gelyk zyn die men op Fava en in Ban- da vindt , dog daarom voor geen byzondere zoorte bebooren gereekent te werden, ; Naam. Jn ’t Latyn Globba crispa viridis & rubra; in ^t Maleits Globba durioen , en Globba papua, de "eerfte zoorte bygenaamt ldjoe,- dat is groene , de tweede "Mera, dat is roode „dragende badren naam gg de gely- "Keniffe van. de vrugt Durioen , hoven in `t tiende Boek “zoo befcbreeven , en na de gekrulde báairen der volkeren "Papuas; op Ternaten Globba boppolulo ; dat is ronde Globba; > Amboins Anipan dureyn. P 138 * Locus. He fpecies vulgatiffime funt in aliis regio- ` nibus ,-crefeunt enim ‘non modo, in, Amboina, Cera- mes. Moluceis, fed etiam in Java ac Celebe , & adjacentibus infulis, prefertim rubra fpecies, viridis enim ibisgnóte el A} «usos SA . Contra in Amboina ráfiores fünt, excepta prima longa, Copiofiores funt in Leytimora circa locum La- teri prope Paflo Baguala. „Rubra; que. in, Amboina obcurrit, Jaya vel aliunde videtur effe transportata, ibi enim parum differt ab Amboinenfi tam maghitu- dine, quam acrimonia, nullumque ibi gerit indige; num nomen, excepto Belgico ilto incompto nomine Sergiants-klooten.- = + . ' : j ju. Ambo hi fru&us crudi eduntur maxime ad obleétamentum, fed rubra ubique prevalet, ipforum utamina confringenda vel contundenda funt, licet in rubra fpecie etiam manu conteri poffint. Huc quo- que pertinet rubra magna fpecies , que in Ceramz ora Boreali reperitur, fed maxime in finu Hatives circa pagos Hatuwe, Saway, & Befly, que Latine Globba battana. dici poteft. Ejüs folium. cum illo vulgaris Globbz convenit , fructusque etiam ex brevi excrefcunt Hypophyto e radice , fed ejus tuber maguitudinem babet capitis infantis, ejusque glebe feu fructus formam gerunt roxime. rubre fpeciei, fed. duplo vel. triplo ma- jores funt. Amboinenfibus, in obliquis ordinibus circa medium caulem locati, à dextra parte finiftrorfum vergentes , fere fine fpinulis feu punctulis, fuperius plani, & in centro longa emarcida vena, feu flaccido flore diftinéti, coloris fordide rubri feu gilvi. Interne grana locantur nigricantia, majora quam in vulgari, aguofo muco obducta, faporis acidi „ ac proinde.non tam apte cruda edi poflunt, in tria quo- que. fegmenta diftin&a. Si adductores me non fefel- lerunt , hzc quoque (EN florifera erat, ex fupe- rioribus enim ramis , longus excrefcebat caulis, ex quo fupra fefe invicem copiofi oblongi dependebant flores ejusdem forme, quam in fübfequenti capite de Globba utan defcribemus, coloris ex albo lutei & rubri. Radix ejus erat uti in vulgari Globba „ transverfali- ter per terram prorepens , fed craflior. . Incolae. ibi ejus fructibus utuntur loci Limonum ad condimenta pifcium acida reddenda... i s Flores Globbe crispe rubre ulterius.defcripti „ ex.cla- ' và proveniunt.magnitudine ovi anferini, que conftat ex. oblongis. & acutis (quamis , fimillima primo. ger- mini Cardamomi , inter quamvis fquamam oblongus excrefcit. flos , fuperius fefe äperiens in dependens labium coloris rofei , hic florifer corymbus uti .& fruétus naturali fua magnitudine in peculiari delinea- tur Charta ac figura. Tabula Sexagefima prima Ad Figuram primam Globbam-exhibet crispam viridem. Figura fecunda Globbam exhibet crispam rubram. = | CAPUT TRIGESIMUM PRIMUM. ` < Globbà uviformis.. Makus. , ertia, claffis nomen gerit Globbe filveftris , fed E pro peculiari planta , feu fpecie Bangle Ma- e" lace habetur, fupra libro ottavo deferipte , ac Vy Htt. dl a vocatur, faltem mixtam utriusque ge- rit formani , crefcendi modo minor eft valgari Glob- ba... Caules ejus funt duodecint ac quatuordecim pe- des alti, fed in Amboinenti feptenr vel o&to tantum um ' altitudinem habent, digitum craffi, ex trans- YOU convent ducentes hime yt M illis Lanquas convenientes , "inferius: y ; lE perenne 3, mro bulbum'Cepaceum feu Folia ejus melius quadrant cum illis Bangle Malat- + ca quam da ae pat inferius, enim lanuginofa fune, fed non ruffa, at pallidé virentia, uti & füperior cau- is pars , quatuordecim ac fexdecim pollices longa, usd 1 quindue , ac féx digitos lata, fuperne glabra, &-iptenfe virentia, inferne pallide virentia & anugi- ofa, ipforumque venulz multo magis oblique decur- Une OB deca AE pee ‚Anduacur , medius- inferius múltu tuberat , ac'fuperi fulcum feu canalem forme” ii rg i » Plaats. Deze zoorten zyn de gemeenfte in andere Eilan- deny want, wy waffen niet alleen; in Amboina, Ceram en de Moluccos, maar ook op Fava’, en Celebs, én daar: om leggende Eilanden , inzonderbeid de roode zoorte , want de groené-ts daar onbekento a ay Y aar en tegen in Amboina vallen ze weiniger dan de eerfte lange, de meefte vindt men op Leytimor , omtrent de plaats van Lateri,- by de PafJo-Baguala. De rooden. „die men in, Banda beeft, febynen van Fava of elders daarin gebragt.te-zyn , vati; men. vindt ze daar weinig, ver/chik- lende van de Amboinfche „in grootteen fcberpigbeid , beb- bende geen Inlandfe naam s .bebalven. den. mallen Duitfen naam Sergiants-klooten. .... . some? Gebruik. Beide deze -vrugten werden raauw uit de band gegeten , meeft tot pleifter 5 zynde de roode over al voor-getrokken y de fcbalen moet men in ftukken byten of kloppen , boewel men ze aan de roode ook in flukken duwen kan. Hier toe beboort de groote-roode zoortes die men. op Cerams Noordkufte mecht in de bogt van Hative , omtrent de Dorpen-Hatuwe, Saway, en Belt groejende vindt, die men.in 't. Latyn Globba hatuana konde noemen; ; Het blad is de gemeene Globba gelyk, en de wrugten ko- men ook aan een kort Hypephyton voort , wit. de wortel, dog deze klomp is zoo groot als eenkinder-boofd , en zyne klonte= ren of viugten bebben de gedaante van de naafte roode zoor- te, dog wel twee of driemaal grooter dan de Amboinfe, in Jcbuinze rygen om de middelfteel fraande y van de regter na de flinker band gaande, fchier zonder doornen of puk- . keltjes , boven plat „ en 9. de midden met een ‚lange ver- welkte ader.of bloem, van verre vuilrood of vaal, ` Binnen leggen awartagtige korrels ‚grooter dan aan de ` | gemeene y. met een bës? Jlym bekleed „ Zuur van Jmaak, en daarom niet 200. bekwaam, om raauw te ecten, mede in, drie. klontertjes: verdeeld, Zoo my. de brengers niet geabuzeert en bebben „zoo wäs deze zoorte mede bloem- - dragende , want wit de bovenfbe zakken kwam, een, lange ‚Steel voort „ ‚daar aan. bingen boven malkanderen vele lang- agtige bloemenvan bet zelue fatzoen , gelyk avy in "t. Si gende Hoofdftuk van ed utan zeggen zullen, wite ` „geel, en.rood van couleur as YI pe als aan.onze gemeene Globba , du in de aarde kruipende , dog: dikker. De E gebruiken de vrugten in plaats van Lemoenen , om haare vilfippen Omg Tea. Socios fin let .bloeizel. van. Globba,crispa.rubra nader befchree- vem, is een kop in de grootte van een Ganfen ei, gemaa van langagtige en Jpitze fcbubben, zeer gelyk bet eerft uit/pruitzel van Cardamom , tuffen ieder [chubbe,komt een langbalzige bloeme woort, boven zig. openende in een af- bangende lip ‚van couleur rozeverwig , de bloejende tros als mede de vrugt in baar natuurlyke grootte y werd op cen by= zonder papier. vertoont. bant dane De een en Sestig fie Plaat Vertoont in de eerfte Figuur de groene gekruide Globba .. ‚De tweede Figuur wyft aan de roode gekruide Globba.. EEN EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. ' De Druifvormige Globba. Tet derde geflagt draagt den naam van wilde Glob- ba, nt voor een byzondere plante‘; of voor L cen medezoorte van 't Bangle Malacea boven in't ‚agtfte Boek befchreeven gebouden, en eigentlyk Makui ge- naamt. Immers bet beeft een gemengt fatzoen van bei- de , aan wasdom is "t kleinder dan de gemeene Globba, de fleelen twaalf en veertien voeten boog, — de Am- . boinfe maar zeven en agt voeten boog, een ving i ger dik, wit een dwerze wortel voortkomende , en na die van Lanquas Kitsjil gelykende „ onder’ aun met een ajuinagtigen bol of ` i 991500. CUO 4 knobbel. ` ; ‘De bladeren gelyken beter na Bangle Malacca dan na Globba, want zy. zyn van onderen wolagtig, dog niet TOS , maar bleek-groen y geht ook bet bovenjte des freels y veertien en festien duimen lang , vier, yf, en fes vin- „geren breed, boven glad , en boog:groen , beneden bleek-- roen en wolagtig , baare adertjes loopen veel Jcburynzer an aan, de Globba , en Ge ‘niet fe, más de mid- del-zenurwe built van onderen verre juit „ en maakt boven een geute. PU meat 3 21 Zeen GN Jat Date A HERBARILAMBOINENSIS LrXL Caput XXX; ` e XI. Boek. XXXI. Hoofdf. Hzc planta aliquid peculiare quoad fructus profert , qui neque in fuperiore parte, neque in Hypophyto crefcunt , fed alieno prorfus modo progerminant, ad ulnz enim feu binorum pedum fpatium fupra radicem nudus dehifcit caulis, ex quo eminet primo longa & acutafpatha, que fefe aperiens racemum exhibet pal- mam longum, qui multos profert albicantes flores, cum illis Galange majoris maximé convenientes, fed fhajores , magisque apertos, quivis autem viridi infidet capitulo , quod in fructum excrefcit magnitudine, forma , & colore convenientem cum Uvis, qui ali- quando fimplici infidetpetiolo , aliquando diftinétis in lateralibus racemis ; ad tattum lanuginofus, Hæ bac- ce paulo majores funt Uvis, fed mature non rubent, ut ille Bangle Malacce , fed albent, ac ficca nigre- fcunt, feu fumei funt coloris, ex rotundo parum an- ulofe funt , quadam etiam protuberante dorfo & iulceo notatz , externe pellicula craffa & lenta ob- du&z , fuperne refiduam floris partem gerentes, in- terne in tribus cellulis locantur tres granulorum gle- bule, uti in Globba durion , obduéte vifcofa medulla, jn inmaturis acida , in maturis vinofi faporis , que etiam ob gratum faporem exfugi poteft , fed acini quodammodo acres funt, fapore cum Cardamomo convenientes, fed ingrato , fique medulla putrefcat , faporem fundit Sinapios contriti. ' "Radix , uci dictum eft, obliqua eft, & in denfos arti- ‘culos diftinéta, dura, & tenuis, inftar minoris Lanquas, craffis & curtis fibrillis ornata, nullum aromaticum habens odorem vel faporem, qui neque in caulibus neque in foliis obfervatur. Nomen. Latine Globba uviformis ; Malaice Makui "werum, feu minus, ad diftinctionem Mukwi majoris feu, Bangle Malacce fupra libro octavo ad Caput vigefimum ‘primum defcripte. Maccaflarice Cattimban minus, & Ladja lobbe,h. e. Lancquas globba à mixta ejus forma, ` Quidam Amboinenfes hoc ctiam vocant Marui & Maxoy, in Loehcea Maroy, Sed alii, praefertim in Ley- timora, id erronee vocant Annipa wackan,h. e. Glebbam Bandenfem , quod nomen proprie dide competit Ban- gle Malacca, i M Locus. Sponte crefcit in humidis campis, raro in Amboina poft caftellum Victoriam ad montium pe- des, prope Batoe medje, & poft pagum Hoecanalo, majori copia reperitur in Celebe, & regione Boegen- fium in Provincia Loeboe. Up ejus in cibo rarus eft, fed maturi fru&us a pueris eduntur delectationis cauffa, in filva etiam ex- fuguntur ad fitim fedandam , fed granula, quz majora funt quam in aliis Globbis, acui & filo adnectuntur, & -Tsjoukor & Bangle adponuntur, quorum odorem ad- fcifcunt, ac De Ge harmaceuticum adquirunt odo- em incolis gratum , quique amuleta hzc capiti adli- ' gant. Hi Mackui fru&us fimul cum Canariis matu- refcunt Decembri, fed quam maxime comeduntur ab avibus viridibus Cacatouwis dictis. _ In Boegenfibus regionibus, ubi Atap feu Zagus de- ficit, edes hifce obteguntur foliis, que confuuntur in afferculis, ex quibus tecta formantur. Si hzc com- ponere velint, primo conneétunt bina ternave folia fupra fefe invicem, ac dein juxta fefe invicem adli- gant afferculis uti Amboinenfium Atap, fed hzc tecta hoc laborant vitio, uti & illa ex Lalan compofita , quod pluviofis menfibus multos generent nigros mil- lepedes ipfis Patty wolo dictos, fed qui innoxii funt. Tenera folia in Sajor feu olus coquuntur. Quidam fru&us edunt contra abdominjs tormina. In Amboina nullius eft ufus. Sed Celebis populi radicis decocto utuntur contra Diarrheam albam & rubram, Altera hujus fpecies eft , incolis quoque Lawa/i Malacca dia , folia gerens Lancquas Malaccz libro octavo deferipte, fed anguftiora, ac penitus filveftris eft. Fruétus ejus progerminant in fumma majoris cau- lis parte, racemum formantes fpithamam longum , gracilesque referunt Olivas , fuperius latiores quam inferius, tribus obfcuris fulcis longitudinalibus ftriati, juxta quos dehifcunt in tria fegmenta , externe rubri & glabri. Interne tria locantur fepta pauca rubra cor- ne obducta , qué compofita funt ex muitis nigris gra- nulis, majoribusquam in Globba, faporis fatui & ad ‘AMBOINSCH KRUIDBOEK 139 Deze plant beeft nu weder wat byzonders in zyn vrug- ten, dewelke nog aan de bovenjtaande takken; nog aan E Hypopbyton voort komen , maar op cen gants byzunderen manier , want een elle of twee voeten boven den wortels berft den kalen feel open, waar uit voort komt , eerjt een lange /pitze booze, dewelke baar openende , wertoont een tros wel een band lang , daar aan ftaan veele witagtige bloemen, die aan Galanga major meeft gelykende , dog grooter , en wyder geopent , ieder op cen groen kropje Jiaande; uit deze knop werden de vrugten, ingrootte, ge- daante, en couleur als Druiven, zomtyds rondom een en- kelde [Leel , zomtyds aan verdeelde zydetakjes fraarde , in "t aantaflen dolagtig , de beffen Suë wat grooter dan drui- ven , in kaar rypbeid niet rood, gelyk die van Bangle Malacca, maar blyven witagtig , dog-de drooge werden zwartagtig of rookverwig , zy zyn uit den ronden wat boekig , zommige ook met een uitfleekende rugge of niad, buiten met een dikke en taaie fcborze , en boven op "t. re- fiant van” bloeizel , binnen leggen in drie kamertjes, drie ` klontjes korrels, gelyk in Globba durion., omgeven met een flymerig merg, in de groêne vry wat zuur, in de ry- pe wynagtig, en goed om af te zuigen , maar de korrels zyn wat [cberp, in fmaak na Cardamom , dog niet aange: naam, en als "t vlees begint te rotten , zoo ruikt bet als gemalen Mostaart. De wortel, als gezegt, isdavers , in digte leden verdeelt, hard, en dun als kleine Languas, met dikke en korte vas zelingen bebangen, zonder Jpeceryagtigen reuk of finaak , gelyk ook niet in de fleelen nog biaderen is: Naam. In ’t Latyn Globba uviformis; in ’r Maleits Makuy bet regte , of kleine, tot onder/chcid vant groote Makuy , of, Bangle Malacea boven in " agtfte Boek; en eenentwintig fte Hoofajlukbejchreeven. Macaffarıjch Cats timban bet kleine , en Ladja lobbe , dat is Lancquas globba van zyn gemengd futzoen. Zommige Amboinezen noemen "t ook Makui en Makoy; op Loeboe Maroy. Maar anderen inzonderbeid op Leyti- mor noemen °t abufivelyk Annipa wackan, dut is Banda- fe Globba , welke naam eigentlyk bet voornoemde Bans gle Malacca toekomt. ` Plaats. Het waft in ’t wild in vogtige velden; wei: nig in Amboina, agter bet Kafteel Vitoria, aan de voet der bergen, by Batoe medje, en agter bet Dorp Hoeca- nalo, meerder vindt men bet op Celtbes, en bet Land der Boegifjen, en in de Provintie Loeboe. - Gebruik. Tot de koft beeft bet geen groot gebruik , wet- dende de rype korrels flegts van de kinderen gegeten uit pleizier , men zuigtze ook uit in * bor om den dott te ver: Jlaan , maar de fieenen , deweike grooter-zyn dan aan an- dere Globbas , werden met een naalde en draad aan mal- kander geregen , en by Tsjoukor en Bangle gelegt, wiens reuk zy aannemen, en zoo °t zamen een Apoteekers reuk maken, by de Inlanders aangenaam , die de fnoeren daar- om om bet boofd drogen, De Makoeis vrugten werdenryp s vzamen met de Canarys in December y vog meeft van de groene Cacatouwas afgegeten. * In de Boegi[fe Landen, daar men geen Alâp of Zagu beeft, dekt men de huizen met deze bladeren, dezelve aan Kleine latjes t'zamen naiende , en daar uit fcoindulen ma: kende, Als xy deze Jebindulen maken willen , zoo bin. den ze eerft twee of drie bladeren te zamen boven malkan- deren y en rygen ze daar na neffens malkanderen aan lat» jes, gelyk onze Amboinze Atap, maar deze daken bebben dat gebrek, gelyk mede die van Lalan gemaakt , dat ze in de regenmaanden utele zwarte duizentbeenen geneereren, by bun lieden Patty wolo genoemt , dog die zynonfchadelyk; De jonge bladeren kooken ze ook tor Zayor, . Zommige eten de vrugten tegens bet krimpzel des buiks. In Air .boina beeft bet geen gebruik, maar de volkeren van Cele- bes gebruiken bet Decoftum van de wortel 5 tegens-den witten en roden buikloop. Een andere zoorte bier van by de Inlanders mede Las wafi Malacca.genaamt , beeft bladeren als Languas Malacca in bet agtfte Boek befcbreeven , dog fihalder, en is regt wild. De vrugten komen voort boven aan den boofdfteel , makende een tros een fpan lang y en yn als mas gere Olyven, vooren breeder dan agter , met drie donke- re voorens in de lengte geftreept , langs dewelke xy open berften in drie deelen, van buiten rood, en glad. Binnen ziet men drie fleenen 4 met een weinig rood vlees omgeven , gemaakt van veele fwarte korrels , grooter dan aan Glob- ba, laf Së {maak , na Cardamom trekkende , en de tee+ 2 nen 140 Cardamomum adcedentis, hec autem mafla luteum medium piftillum ambit. Fruêtus hi eduntur ad claram formandam vocem, quum per totam cantare noctem _ oportet. \ N. B. Hujus plante Figura fupra Tab. 59. fig. 2. reperitur de- lineata. ; HERBARIIAMBOINENSIS Liber XI. Caput XXXII. nen ftaan rondom een geel middelpilaartje. Zy werden gegeten om een beidere [tem te maken, ais ze gebeele nage ten moeten zingen, N. B. De Figuur van deze plant wert boven op de 59. Plaat fig. 2. afgetekent gevonden. CAPUT TRIGESIMUM SECUNDUM. Globba acris. Pannas. defcriptionem ex aliorum relatu proponam, atet, maxime convenire cum Qui Globbz fpecies hic exotica eft, unde ejus lanta ipfa quoad caules ac fo- ex qua tamen rubra Globba durioen. lia cum ifta Globba durioene convenit , ac fructus in . fimili crefcuntbrevi Hypophyto, paulo majores quam in Globba durioene, nonrubri, fed pallide albi, feu flavefcentes , ceterum trigoni quoque, & curtis Ho nulis obfeffi. Interna ipforum medulla acrem & fer- vidum gerit faporem fere inftar Zingiberis, qui etiam percipitur in fructus pelliculis, & caufis parte interna, unde nulla hujus plante pars cruda edi poteft, fed condimento infervit, reliquum commune eft cum ifta Globba. -Nomen. Latine Globba acris, ab acri ejus fapore, in Maccaffara & Malaice Pannas, forte eandem ob rationem, denotat enim acre. Locus. In Amboina ignota eft hzc planta, fed co- piofe crefcit in Celebe poft Maccaflaram in vicinis montibus , unde ruftici eam in urbem deferunt, & vendunt. In Boetona etiam obcurrit, ubi bine ejus funt fpecies, una Romba, altera Coutupi dicta , que ambz cum radicibus transplantari poffunt, contra in utrisque iftis regionibus vera non reperitur Globba. Ujus. Bacce tote in frufta fcinduntur, & aceto condiuntur, quod gratum eft Atsjar. Simili quoque modo conditur interna caulium pars, ex qua folia excrefcunt, quaque etiam acris eft. TWEE EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. De fcherpe Globba. et wierde geflagt van Globba is bier te Lande vreemd, H dierhalven ik zyne befchryving maar uit bet ver- baal van anderen zetten moet , waar uit blykt, dat ze meeft met de roode Globba durioen over een komt. Het gewas van fteelen en bladeren is de voornoemde Glob- ba durioen gelyk, en de-vrugten waffen ook aan diergelyk kort Hypopbyton , wat grooter dan de voornoemde Globba durioen, niet rood, maar bleek-wit , of geelagtig , ander- zints mede drieboekig , en met korte ftekeltjes bezet. Het binnenfte pit beeft een fcberpen en beten Gei » bykans als Gember , den welken men ook gevoelt in de fcbalen van de vrugt, en bet berte van de fleelen, daarom men niets daar van raauw eeten kan , maar werd tot bet in- leggen gebruikt , de reft beeft bet met de voornoemde Globba gemeen. Naam. Jn * Latyn Globba acris ; van zyn. fcherpe Jimaak , op Macaffaar en Maleits Pannas ; miffcbien om de zelve reden, want bet beduit beet. Plaats. In Amboina is bet onbekent, maar veel waft bet op Celebes agter Maccaffer in °t naafte gebergte, van avaar bet de Boeren in de [lad te koop brengen. Men windt bet ook op Boeton , alwaar ze twee zoorten bebben , de eene Romba, en de andere. Coutupi genaamt ,. die zig beide met de wortelen verplanten laten, daar en tegen op beide die landen beeft men de regte Globba niet. ; Gebruik. De bezién met fcbel en al fnydt men klein, en legt ze in azyn , "t welk een aangename Atsjar geeft. Op gelyke wyze werd ook ingelegt het pit uit de groote Steelen, daar de bladeren aan flaan , "t welk mede fcherp van {maak is, ; CAPUT TRIGESIMUM TERTIUM. Globba filvefiris. Globba utan. reter quatuor diétas ufuales fpecies, quædam fil- veftres etiam reperiuntur Globbe fpecies , parvi licet ufus, has tamen hic commemorare volui, potiffimum ob elegantem ipfarum formam, ac divi- - duntur in majorem & minorem. Primo. Globba filveftris major eft planta, que pro- prie Globba utan, ac vulgo Lancquas lacki lacki dici- tur, h. e. Galanga mas. Eftque maxima & altiffima omnium Lancquarum , & Globbarum fpecierum , mix- tam gerens formam Folii menfarii, Galange , & Globbe. Ejus radix major & craffior eft quam in ulla Galan- ga, transverfaliter per terram repens, fed potiffimum componitur ex magnis tuberibus, quz inferius curtis & craflis fegmentis fibi adherent, interne fuccofiora, minus fibrofa , ac molliora quam in Galanga, ac fatua, nec ullo modo aromatica, ex iis multe dependent eraffe fibrille, minimum digitum craffe, profunde in terram penetrantes, multis minoribus obduéte fibril- lis. Magnum in terra format ftolonem , & ubique tot emittit craffos caules, ut ingentem & denfum quafi formet fruticem. ae caules ac ftolones inferius Cepaceum gerunt bulbum, pugni magnitudine , qui transverfali incumbit radici, atque ex eo ficcum ex- crefcit folium inftar vaginz, uti in teneris arundini- bus, caules ad unam partem involvens. , Caudex ipfe rectiffimus eft & firmus, a quatuorde- cim ad octodecim pedes altus, viridis, inferius bi- nos pollices, feu infantis brachium craflus , ex rotundo planus, binis obtufis dorfis auétus; a radice fex pedes nudus, dein folia progerminant alternata , ex iftis dor- fis ortum ducentia, & inclinantia, > Hac DRIE EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. De wilde Globba. ebalven de vier voornoemde gebruikelyke geflagten beeft men nog eenige wilde zoorten van Globba, . die wel klein van gebruik zyn , evenwel beb ik ze albier willen aanroeren , meeft om baar fraaje gedaante wille, men verdeelt ze in groote en kleine. _ I. Globba filveftris major 5 is.deplante, dewelkemen eigentlyk Globba utan, ‘in ’t gemeen Lancquas lacki lacki noemt, dat'is Galanga mas, de grootfle en boog- [te onder alle Larcquas en Globbas-geflagte , dragende een gemengde fatzoen van Folium menfarium, Galanga, en Globba, ` ` ; i De wortel is grover, en dikker dan aan eenige Galanga, dwers in de aarde kruipende , dog zy beftaat meeft uit groote bollen , dewelke beneden met korte en dikke halfen aan malkander bangen. Binnen fappiger , min dradig, en weeker dan aan de Galanga, flap, zonder eenige jpe- ceryagtigbeid, daar aan hangen veele grove vazelingen , wel cen pink dik, diep in‘ de aarde gaande, en met «cel mindere vazelingen bebangen. Zy muakt een groote ftoel in de aarde, en fcbiet overal zoo veele dikke fleelen uit , dat bet een grooten en digten flruik maakt. De boofdftee- . len of flammen bebben, beneden een ajuinagtigen bol, zoo groot als een vuift , dewelke op de dwerswortel ruft, en uit dezelve een droog blad als een Jchede, gelyk de jonge Bamboejen, bebben » den ftam aan eene zyde bekleedende. ‚Den; flam zelfs is zeer regt en Daf, van veertien tot agttien voeten boog , gras-groen, beneden twee duimen 0 cen kinds arm dik, uit den ronden wat plat, met: twee Jlompe ruggen , van de wortel wel zes voeten bloot. Daar . na beginnen de bladeren verwiffelt boven malkander, uit. de voornoemde ruggen ont/pringende , en na u ur gekeert, eze BE DS ooa XL. Boek. XXXIIL Hatt, AMBOINSCH KRUIDBOER. Hzc fimilia funt Folio menfarii, tres pedes longa, ultra binas palmas lata, inferius craffo rotundo nervo eucta, qui ipfi folio adcumbere videtur, ac fuperne anguítum format canalem, eftque porro folium tenue, glabrum, multis paralelis venulis transverfalibus per- textum , quz prope oras furfum incurvantur, & in fuperiore folii- parte fubtilia formant dorfa, in infe- riore autem fubtiles fulcos , juxta quos folium facile etiam finditur inftar Mufz folii, ES Suprema caudicis pars terminatur in alium caulem, tres fpichamas longum, ac pennam craffüm , in Artie culos diftinétum , penn uivis nodus anguftum ge- rit folium Cymbæ forme, fuperne excavatum coloris obfcure rubentis. ' Inferiores articuli rpfo deftituuntur, in cæteris pla- num reperitur germen, binos digiti articulos longum , inferius glabrum , fuperius rugofüm , feu fquamofum, & in fummo floris rubri gerit formam , fed non am- ple aperti , in pofteriore hujus fquamofi germinis par- te verus excrefcit fructus fimplex, raro geminus , & erectus, magnitudine ovi columbini , E rum trigonus, rubens, ac fuperius emarcidum & in: curvum fuftinens florent, qui nunquam decidit. Sub exteriore molli putamine gleba reperitur ex tribus fegmentis compofita , quorum quodvis nigra grana compreffa inftar Globbarum continet , ficca, mu: cofa, & flava farina confperfa, faporis ingrati, Nomen; Latine Globba filveftris major, five Galanga mas; Malaice Globba utan befaar , fen Lancquas lacki lacki; Amboinenfes confundunt eam cum precedenti, & vocant Annipa waccan majus, quod nomen com- mune eft cum Bangle Malacca ; Dens Pacolang ; Maccaffarice Catimban , commune nomen cum prece. denti Globba uviformi. £ " Locus. Crefcit ad oras levium filvarum, & ad pedes montium anteriorum, tam in Amboina quam in Ce- lebe. $ : Ufus ejüs nullus notus eft, nifi quod folia integra fumantur,& fupra ignem calefaciant, ut lentefcant , qui- bus Oryza co&a inpingitur forma oblongorum pul- vinarium , que Pali pali vocantur, & qualia venalia proftant. : Secundo. Globba filveftrisminor, five florida , modo crefcendi cum precedenti maxime convenit, excepto quod ejus folia funt magis vaga & anguftiora, illis vulgaris Globbe fimilia y fed Weg acutiora funt, ac proinde cum illis Folii men/ariianguftifolii conveniunt, quod Amboinice Ribut vocatur. Primarius caulis ul- terius adfcendit, binos tresve pedes longus & aphyl- lus. Huic infident copiofi oblongi flores , oblique fupra fefe invicem, more Hyacinthorum , formati ex multis anguftis petalis , intricatis & circinnatis, colo- tis ruffi, lutei, & albi. Um Nullos profert, quantum novi, fructus, neque ex floribus neque“ex radice. ` Raro obcurrit in folitariis filvis. Inferior caulis pars in magna fpecie tam firma ac folida eft, ut pro baculis ambulatoriis adhiberi offit, fed fuperior pars pr&fertim tenerorum cau- ium molle & album gerit cor inftar Palme medulle, quo omnes fere incole ad Sajor utuntur, fed Amboi- nenfibus noftris id ignotum eft. : 2 ‚Vocavi eam Globbam filvefirem floridam, quum nil nifi raros proferat fruétus, nullum habet ufum, nifi qui fupra memoratus eft, nempe quod foliis Oryza. cotta aliquando involvatur ob gratum quafi. odorem. Flores etiam aliquando in Sajor coquuntur. Preter Globbam filveftrem in Orientali: Celebis ora, prefertim in regione 'Tambucco quatuor vel quinque inveniuntur fpecies, que in hifce n exotica funt, primo nempe præcedens Globba filvefiris ma- jor, quam Ofinibo vocant, forte a noftra nil differt, ac cujus tenero corde feu Palmyta ad Sajor utuntur coquunt. Secundo Pana in precedenti Capite de- fcripta, Tertio. Sekala, que minor eft Ofinibo, fed. Craffiora & glabriora gerit folia, Mera, fed nil profert nifi rubentes flores, qui fruftra €cidunt ac pereunt, contra ejus tenerum Robong feu tuber Caudicis edule eft Sajor , quod coquitur. Quarto. Sulica eft Globba repens, atque hic & illic caules Profert , qui folia gerunt inftar Ganda Juli, fed gla- riora. ` In iquando pa- ` Ejus Hypophytum parvum eft, uti in Globba durion e 141 Deze gelyken na "t Folium menfarium, drie voeten lang » tuim twee dwersbanden breed y beneden met een dikke ronde zenuwe , dewelke tegen het blad febynt aan te leggen, en boven een fmalle geute maakt, voorts is bet dun, glad, met veele paralelle dwers adertjes doorregen, dewelke by de kanten na vooren-toe krom looper, aan de bovenfte zyde des blads met fübtiele ruggetjes , beneden Jubtiele voorens makende , langs dewelke bet blad ook ligt Jcheurt , gelyk een Pifang=blad. Het opperfte van den ftam eindigt in een andere fteel , ruim: drie fpannen lang, en een febaft dik, in leden ver- deelt „waar van ieder knopje een final -blaadje beeft, als een fcbuitje geformeert , met bet bol na boven gekeert, van verwe donkererood. De agterfte fchuitjes zyn leeg , in de rift vindt men een plat [cbepzel, twee leden van een vinger lang, benen den effen, boven ruig of fcbubagtig , en voor aan meteen , gedaante van cen rovde bloem „ dog niet wyd geopent , aan ^t agterfte van dit fchubagtige gewas groeit de regte orugt enkeld, of zelden twee by malkander, en overeind ftaan- de, in de grootte van een Duiven-ei , zomtyts wat dries zydig , roodagtig , en met een kromme en geflootene bloem boven op, dewelke nobit afvalt, Onder de buitenfte weeke fcbellen vindt men een klomp van drie deelen gemaakt, een ieder van zwarte korrels als Globbast'zamen gezet; met een droog , /meerig , en geelag= tig merg bevangen a onlicffelyk van [maak “Naam. Jn-’t Latyn Globba filvaftris major , five Galanga mas; im "t Maleits "Globba útán befaar, of Lancquaslacki lacki. De Amboineien confundeeren 1: met bet voorgaande, en noemen "b Annipa waccan ’t groote : een naam gemeen met Bangle Malacca; Javaans Pacolang; op * Macaffaars Catimban, gemeen met de voorgaande Globba uviformis. ~~ Plaats. Het waft aan de randen van de ligte boffen , en aan de voet van "t voórfte gebergte, zoo wel in Am- boina als op Celebes, p Gebruik. Hier van is niets bekent , dan dat men de bladeren neemt , die nog beel en ongeftbeurt zyn, over 't vuur warm maakt, dat ze lynig werden, en daar in de gekookte ryft propt, in de gedaante van langwerpige kus+ Jens , dewelke men Pali pali noemt, gelyk men ze te koop brengt. ` IL Globba filveftris minor , five Florida, komt in wasdom met de voorgaande meeft overeen , bebalven dat de bladeren wat ydeler ftaan, en fmalder zyn, de gemeene Globba gelyk , deg agter dier toevallende , en dierbal- ven met bet fmalbladige Folium menfarium overeen ko» mende, in ’t Amboins Rihut genaamt, Den boofdfteel loopt nog verder uit, twee of drie voetemlang , en zonder bladeren. Hier aan ftaan veele langagtige bloemen , Jchuins-boven malkander , op de manier. van Hyacintben, gemaakt van veele blaadjes, die wat verwert en gekrult fíaan, van couleur ros, geel, en wit. Het draagt geene vrugten, zoo veel my bekent is, nog by de bloeme nog uit de wortel. Men vindt bet weinig in eenzame- boffen, Het onderfte. deel van deze ftam aan de groote zoorte, is zoo Daf, dat men "t voor wandelflokken gebruiken kan, maar bet bovenfte deel, inzonderbeid ac de jonge flammen, beeft een week en wit bert. gelyk cen Palmiet, ^t welk fcbier alle de Inwoonders tot Sajor ge= bruiken , maar by onze Amboinefen is ze onbekent. Ik beb ’t Globba filveftris florida genaamt, dewyl bet niets dan rare bloemen voortbrengt. Het beeft geen ge- bruik, bebalven die boven isgezegt , dat men in de bladeren zomtyts den gekookten ryft wind om eenigen goeden geur vapilles De bloemen werden ook zomwylen tot Safor gekookt. Bebalven de voortioemde Globba filveftris, beeft men op de Ooftkuft van “Celebes, inzonderheid in ^t. difiritt van Tombuco nog vier of vyf zoorten, dewelke in deze Landenvreemd zyn, namentlyk eerft de voornoemde groo- “te Globba filveftris, dewelke zy Ofinibo noemen , mis- Jchien van de onze niets verfcbillende , en waar van zy bet jonge bert of Palmyt tot kook Sajor gebruiken. 2 Pana in "t voorgaande Hoofdftuk befchreeven. 3. Sekala is -awat kleinder dan Ofinibo , maar beeft dikker en gladder bladeren. Zen Hypophyton is klein, gelyk aan Globba durion mera, maar brengt niets voort dan roodagtige bloemen, dewelke voor niet met al vergaan, daar en tegen is bet jon- ge Robong van den firüik een kook Sajor. 4. Sulica is een kruipende Globba,, brengt bier en daar Dechen voort met bladeren als Ganda fuli, deg gladder. S 3 Op - In peculiari caule vagina excrefcit , tres ac tres cum dimidio pedes alta, ex hac flos provenit ex purpureo rubens colore, minor Taratti, in ejus centro multi excrefcunt fru&us inftat viridis Globbe durionis , fed oblongiores , qui interne continent grana dulcia & edulia, «circa pagos crefcit, Quinto. Pada kanka, mi- nor & repens Globba eft, paulo altior Lampujang, vaga gerens folia, illis Lampujang quoque fimilia, fed quum tenera, parum lanuginofa funt. ‘Supra folia longum gerit racemum , in quo rubentes flores in vaginis fupra fefe invicem locantur, uti in Globba noftra utan, poft eos rotund fequuntur bac- cx, minores Uvis, intus replete fimilibus granis, uti in cunétis Globbis, faporis fatui ac dulcis, quz. edi poflunt, & in cunctis conceduntur morbis, in palu- dofis crefcit locis, & magnum ibi obcupat fpatium , unde & Globba repens , & Globba maraja vocari poteft, in regione Maccaffarenfi & Boegenfi quoque nota eft. Sexto. Globba fubterranea , foliis ac caudicis magnitu- ` dine cum noftra Globba durioen convenit, fupra ter- ram nil proferens nifi folia & caules, fed fub terra tria quatuorve minora reperiuntur tubera, coadunata, magnitudine: Globbe duriven, externe glabra & albi- cantia, interne fimili granulofa carne repleta, que faporis eft. fatui & edulis, in anterioribus reperitur montibus, ubi folum lapillis mixtum eft, fi locus ta- lis mandatur circa hortos. Notandum eft, Catimbanapud Maccaflarenfes com- mune effe nomen omnium filveftrium Globbarum, exempli gratia major filveftris Globba ipfis proprie dicitur Catimban befaar , & tantummodo Catimban. Globba durioen ipfis vocatur Catimban duriven, Globba uviformis dicitur Catimban kitsjil, fed proprie Ladja lobo, feu Lanquas globba, quum mixtam habet for- mam & qualitatem Lanquas Mulacce & Globbe. Hec copiofe crefcit in Boetona , & circa Bantynam in Ce- lebis parte Zephyrea. Ejus radices parum aromatice funt, ipfarumque decoctum adhibetur contra alvi flu- xus albos & rubros. Sic itaque jam luxuriofas enumeravimus Globbz va- rietates, quarum una nempe fructus profert fub terra, fecunda mox fupra eam, tertia ex ventre feu caudi- cis medio, quarta in caudicis vertice, quinta nil nifi flores gerens, fexta peculiari in caule ingentem for- mans florem, atque in eo multos fruêtus „ ac porro omnes hz fpecies cum. Galanga & Cardamomo ita permifcentur , ut varias hic non defcriptas infuper for- ment fpcciesaac varietates. ; e Tabula Sexagefima fecunda Globham filveftrem majorem exhibet , ob altitudinem difedam , cum ejus laterali planta juniore. Tabula Sexagefima tertia Globbam filveftrem minorem denotat, ob altitudinem difetam, cum ejus racemo ex fpatha florifero A, & fruslifero feparato B. CARET 142 HERBARII.AMBOINENSIS Liber X]. Caput XXXIIT, Op een byzunderen fteel komt een fcbede , drie en drie en een balve voeten boog, bier uit werd een purper roode bloeme , kleinder dan Taratti, in *t midden derzelver groea jen veele vrugten , gelyk groene Globbas durioen , dog langwerpiger , binnen met zoete eetbare korrels , °t groeit omtrent de Negoryen. s. Pada kanka is een kleine en kruipende Globba , wat booger dan Lampujang „met ydele bladeren, die. van Lampujang ook eenigzints gelyk , dog de jonge zyn wat wolagtig. „boven de bladeren draagt bet een langeren tros, daar aan roodagtige blaemen in laadjes boven malkander ftaan, gelyk.aan onze Globba utan. Na dezelve volgen ronde beziën kleinder dan Druiven, binnen gevult met dierges Lyke korrels als alle Globas, lafzoet van fmaak, bekwaam tot-eeten , en een geoorloofde werverzing in alderbande ziekte, bet groeit in moeraffige plaatzen , en befiaat een roote plaats , daarom mag men bet Globba repens of lobba maraja noemen; im °t MaccafJaarfe en Boegifje difirict is °t mede bekent. 6. Globba fübterranea, is aan bladeren en hoogte des [tams ons Globba durioen gelyk, hoven de aarde niets dragende dan fteelen en bladeren , maar onder de aarde vindt men drie en vier knollen by malkanderen , in de grootte van Globba durioen, «az buiten efen , en witagtig , binnen met diergelyke korrelig vlees vervult , Varelk laf van fmaak en eetbaar is , men windt bet in ^t voorfte gebergte , daar "t wat kraalfteenig is, als men die plaats fchoon maakt om de tuinen. N. B. "t Staat te merken , dat Catimban by de Mac- ca[Jaren een gemeene naam is van alderbande wilde Globe bas, by éxempel. De groote wilde Globas noemen ze ei- gentlyk Catimban befaar., en flegts Catimban. De Globba durioen biet Catimban durioen , de Globba uviformis beet Catimban kitsjil , maar eigentlyk Ladja loboe , of Lanquas globba, dewyl * een gemengde fata zoen', en eigenjcbap heeft van. Lanquas Malacca, en Globba. Dit groeit veel op Boeton, en omtrent Bantyn op Celebes Zuidzyde. Zyn wortelen zyn wat fpeceryag- tig , en baar Decoêtum werd gebruikt tegens witte en roode buikloop. Zoo hebben wy dan nu vertoont de weelderige verande- ringen vande Globba , te weten, dat de eene baar vrugten onder de aarde woort brengt , de tweede kort boven-de aar- de, dederde uit den buik, of midden des ftams, de wierde boven op den top van den flam , de vyfde niets dan bloemen dragende, de fesde op een byzonderen fieel een groote bloem, en daar in veele vrugten, en dan loopen alle deze zoorten met de Galanga , en Cardamom zoo door malkanderen , dat ze nog verjcheide bier. niet befchrevene zoorten maken. De twee en Sestigfte Plaat Vertoont dé groote wilde Clobba’, om zyn hoogte doorgefnee- den, en een jong plantje aan de zyde geftelt. De drie en Sestigite Plaat Vertoont de kleine wilde Globba, om deszelfs hoogte doorge- fieeden, met deszelfs bloemdragende tros A, uit de fchede ,. en de vrugtáragende tros. B afzonderlyk. VIER- ae À wis | m N IXIH. Tab. Pag. 142 : et Boek. XXXIV.Hofdf. AMBOINSCH KRUIDBOEK.. `° i4 CAPUT TRIGESIMUM QUARTUM. Herba fpiralis. Tuba tuba, ze planta adfinis quoque eft Globbe & Galan- ge, ex transverfali enim radice rectos & ro- A. Æ tundos: emittit caules ;ıminorem digitum cras- fos, firmos , magisque lignofos, ih articulos diftinétos inftar arundinis faccharifere , fed qui non ample di- ftant, interne repleti magna fungofa & aquofa medul- Ja, fuperius in paucos -diftindi laterales ramos , qui ad extremitatem femper incurvi & contorti funt. Articulis folia adftant conjuncta , fed oblique undi- circa caulem, ita ut tota planta haud male con- am referat, fed tenera folia non tam precife iftum fervant ordinem. Folia duplicem habent formam jux- ta binas differentes fpecies. . , Primo. Spiralis birfuta „ad altitudinem quinque , fex, feptemve pedum excrefcit, ejusque folia optime fpi- re formam referunt, atque feffilia cauli inponüntur, uti in cunctis Galangz fpeciebus, forma optime cum illis Lampoejang convenientia , fed multo minora, plerumque fex feptemve pollices longa, ultra binos Hices lata, inferiora breviora funt, fubito angufta- ta, fed fuperius in brevem apicem excurrentia , in- ferne craflo nervo medio donata; ceterum per lon- itudinem fubtilibus venulis diftinéta , crafliufcula, denús ac fubtilibus venulis hirta, feu lanuginofa ad ta- Gum, Laterales rami nullos proferunt. flores, -fed ve- tufti cun&a demittunt folia, & ad latera alios emit- tunt caules, e quibus tenera excrefcunt folia, contra primarius caulis in vertice magnum racemum feu fpi- cam profert, ex fquamis concavis & ex fufco ruben- tibus compofitam, qua palmam longa, & tres digi- tos crdfla eft... … e He quae dehifcunt, & inter has flores eminent, inftar, digitabuli concavi , crafliufculi, primo pal- lide virentes , dein albi , qui rubro infident calici. Poft. florem fefe calix claudit, ac fru&tum format, qi eft burfula trigona , intenfe rubra, fuperius angu- » inferius lata, & ad anteriorem partem plana, qua matura inferius in tres dehifcit partes, ex illa tria eminent germina , Erucasreferentia, digiti articulum longa, ex nigris compofita angulofis granis, quorum quodvis hilo notatum eft, & fibi invicem adherct per medullam argenteam & mucofam, inftar grano- rum Globbz , fed ingrati faporis , immo amaricantia , quevis burfufa inferius rubram gerit fquamam feu fo- liolum, qua arcte fibi adcumbunt , ita ut totus race- mus rubrum referat florem. deg . Radix transverfalis eft, paulo craffior & mollior illa Galangz , externe pellicula obteéta, in obfeuros articulos diftinéta, interne alba, & in centro durum erens filum , fine ulla.acrimonia, quz neque in cau- bus neque in foliis detegitur, fed peculiaris perci- Pitur odor, D contundatur vel fricetur radix, fere tar fermenti , multis ac firmis fibrillis fefe terre figit hec radix uti Galanga. Inferiores caules pallide virent, fuperiores rubent. Raro flores ac fruétus pro- fert hzc planta, nec nifi in fumma ztate in folo pin- gui, ceterum tota planta fepe aphylla eft, donec no- Vos proferat caules, Floret dgio & Seege ac tus, maturefcunt fubfequentibus menfibus. . Secundo. Spiralis levis , altior eft, ac magis luxuriät ee , atque magis filveftris. Folia etiam majora unt, feptem & oéto pollices longa, tres lata, inten- fe viridia & glabra, eandem obfervantia fpiralem for- mam, fed non tam regúlariter, ad fex & octo pedum altitudinem crefcit, caules ejus digito crafliores funt, In articulos itidem diftin&i , plerumque pallide viren- tes 2 externe fatis duri, & inferius lignofi, interne fun- gofa& aquofa medulla repleti, faperius molles & gra- minei ,. ejusdem odoris & faporis. x Flores ac fruétus fimili in racemo excrefeunt, fed y major, magis extenfus, nec fufcus eft, fed viridis fquamofus, — . v Radix eft inftar prioris, fed magis alba ac mollis. & inferiores caules hujus fpeciei , licet digi- - modo crafli fint, tam duri funt, ut vix cultro mere difcindi poffint, immo aliquando hic obtun- Gur, fuperne vero illi cito flaccefcunt, — e Ah i j 4 e VIER EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. De Wenteltraps-plant. eze plante is mede uit de maag fcbap van Globba en Galanga, want ze fcbiet uit een dwerswortel met d cd ronde fleelen, cen kleine vinger dik, Dat, en meer boutagtig , in leden verdeelt ; gelyk bet zuiker- riet, dog die kort by malkander ftaan , binnen met een , groot, voos, en waterig bert, bovem in weinige zyde- p verdeelt, dieaan baar einde altyd krom of gedraait Jtaan. Aan de leden ftaan de bladeren neffens malkander , dog Jcbuins opgaande rondom den fleel , zoo dat de gebeele plant niet kwalyk een wenteltrap gelykt , dog de jonge bladeren bouden deze ordre zoo precys niet, De bladeren bebben tweederlei gedaantens , na de twee zoorten., als volgt. I. Spiralis hirfuta, waft vyf, zes, en zeven voeten boog , zyn bladeren bouden wel beft bet fatzoen van een _ wenteltrap, flaan zonder feel tegens den flam aan , gee lyk alle Galanga-zoorten van maakzel, beft met de Lame poejang over cen komende, dag veel kleinder , door de bank Jes en zeven duimen lang , ruim twee duimen breed, de agterfle zyn korter , fchiëlyk tocloopende , dog vooren met een korte fpits, van onderen met een dikke middelzenuwe; anders in de lengte met fubtiele aartjes geflreept , dikag- tig, met digte en fyne aartjes bezet, ruig of wolagtig in "t aantaflen. De zydetakken brengen getne bloemen voort, maar oud geworden , werpen alle bladeren af , en fcbieten andere ftcelen uit ter zyden , daar de jonge bladeren aan- komen, daar en tegen den boofdfteel brengt op zyn top een groote tros of aaire woort , van bruin-roode en bolle fcbub- ben, gemaakt , cen band lang , ei drie vingeren dik. Deze fcbubben gapen van inalkander , en dadr tuffen kyken de bloemen uit, bol als een vingerboetje, dikagtig y. eerft ligt-rood , daar na wit, en flaan in een rooden Is Na de bloemen Nuit zig deze kelk, en formeert de vrugt y dewelke is een driekantig beursje , hoop «rood, boven Jmal, beneden breed , en aan de voorfte zyde plat, des welke ryp xynde, beneden in drién open fplyt, daar wit kyken drie fchepzelen als rupfen, een lid van een vingér lang, gemaakt van zwarte hoekige korre!$, ieder met een naveltje, met een wit zilververwig en flymerig merg aan malkander bangende , gelyk de korrcls van Globba, dog zonder aangename [maak , ja vezl meer eech Jeder beursje Leeft beneden bem een rood fcbubbetje of blaadje, en die d'et op malkander ftaah , waar door den gebeelen tros een roode bloem gelykt. , as De wortel is dwers, wat dikker, en weeker als Gas langa, buiten met een velleke, in donkere leden verdeelt , binnen wit, en in ce midden met een barde draad, zon: der eenige fcherpigbeid , gelyk ook niet in de fteeten’ no, bladeren is , maar een byzonderen reuk, als men ze Sch of vryft , namentlyk fcbier als zuurdec[fem , met vee lange en flerke vazelingen maakt ze baat in de aarde vafl, gelyk Galanga.. De benedenfte fleclen zyn ligt-groen ; de boven[le roodagtig. . Zyn bloemen en vrugten brengt bet zelden woort , en maar in den ouderdom op een vette grond, anders Daat de gebeele plante dikwils zonder bla- deren „tot dat ze nieuwe zydefteelen voortbrengt. Zy bloeit in Auguftus en September , en de vrugten typen in de vol- gende maanden. i : II. Spiralis levis is booger en weeldriger van gewas dan bet voorige, ook wilder, De bladeren zyn wat groo- ter, zeven en agt düimen lang , drie breed, boog-groen ; en glad, ook dezelve wenteltrapfe forme boudende in baa- ren [land aan de fteelen, dog zoo precies niet‘, bet waft Jes, en agt voeten boog ; de fleelen zyn zum een vinger dik , ook in leden verdeeld , doorgaans ligt-groen , buiten vry wat bard, en boutagtig beneden , maar binnen met een voos en wateragtig bert, boven week, en grasagtig, van dezelve reuk en frnaak. ` on ‘ Bloemen en vrugten komen aan diergelyke tros voort y diewat grooter , meer uitgebreid, en niet bruin is y maar groen van fcbubben; e * De wortel is als boven wel zoo wit , en week. De ou- de en onderfte fleelen van deze zoorte werden zoo bard , al zyn ze maar een vinger dik , dat men genoeg met een . Parrang door te kappen beeft , ja dikwils fcbaaren in de Parrang maken, en boven worden ze Jebielyk Slap s p^ ^ ) 144 iftud. lignum vix culmum craffum eft , externe. gla- brum, & viride , interne album & fibrofum „ rugofa obduêtum pellicula, quod tam tenue & glabrum levi- gari poteft inftar charte tenuiffime, ; Nomen. Latine “Herba fpiralis, ac modo deel bir- futa & levis; Malaice Caju dauwar, & Tubu tubu a fimilitudine arundinis facchariferz ; AmboiniceTebu lopu, h. e. arundo faccharifera , cujus folia culcrum majorem referunt. In Loeboea & Hoeamenela Muri muri, & Tebe puffa ; Ternatice Uga uga; Javanice + Patsjing. e pa Lagu “Locus. Prima feu hirfuta fpecies in hortis potiffi- mum plantatur, & aliis-amat adftare arboribus , ita ut non multum a fole tangatur, alioquin enim nuda & gracilis eft, nec unquam flores profert, licetetiam fpontaneä ac filveftris fir. Altera feu levis fpecies plerumque filveftris eft, in frigidis crefcens vallibus , ubi humidum ef, fed facile in hortis transplantari poteft in folo tenui & nigro, in angulo umbrófo. ` Ufur. Hxc, planta refrigerantem habet virtutem , * fed fimul paulo fudoriferam. Teneri furculi cum fo- / liis bonum prebent olus cum Calappi lympha co&um. In re Medica expertum eft remedium contra oculos inflammatos & lippos cum lancinationibus. Teneri cadles, feu quod melius eft, aquofa medulla veftu- ftorum caulium contufa & exprefla oculis applicetur, ‘vel fuccus iis inftillatur, unde & multum adhibetur in variolis, que quibusdam annis vehementer graffan- , tur hifce in infulis, quum quotidie oculi obliniendi funt hoc fucco, ut a variolis inmunes fint, & fi illos jam obcupaverint, continuo tamen hoc fucco refri- gerandi funt, ne oculos.ledant. Idem quoque fuccus propinatur «gro cum aqua mixtus, qui interne refri- gerat, & variolas facile expellit. Teneri caules ac folia fimul in pultem contrita per noctem rori exponuntur, dein caput hoc lavatur fuc- co., qui non modo inpedit capillorum profluvium , fed alios etiam excrefcere facit. "Ceterum ifta pulti- cula nudis modo inlinitur plagis , quz per binas relin- quitur horas, ac dein caput aqua abluitur fluviali. Supra lignum inferiorum caulium tenuis locatur, uti dictum fuit, pellicula, inftar vaginz caulem ambiens, externe rugofa, interne alba & fplendens inftar ar- enti, fed potiffimum in fecunda fpecie, hac utuntur .Miftice & Magnates in India ad volvulos Tabaca- rios, ex quibus Tabacum fugunt, quique eos elegan- -tiores cupiunt, obvolvunt cum filo fericeo vel aureo, & amicis mittunt, ifte enim pellicule nullum pecu- ‘liarem prebent faporem, quem alioquin faciunt ficca "Mufz folia, hunc in finem levigant iftas ad exterio- rem partem, ita ut glabr&fintinftarchartz, dein in- teriorem retorquent partem ,* & in volvulum obvelant. Durum iftorum caulium lignum in frufta confcis- fum in ufum medicum fervari quoque poteft, fupra porpi,yritim enim cum aqua contritum , & propina- tum conducit in febribus ardentibus , ad ardorem exftinguendum , & fudores promovendos. ' Amboinenfes quidam racemo rubro prime fpeciei utuntur ad pueros leniter caftigandos, quum tenesmo laborant, quo fepe ani prolapfus cauffatur, creden- tes hoc a&u iterum retrogradi & dolorem fedari , unde & fecundum Loehoenenfium nomen originem habet Tebe puffa, h. e. verbera anum. Tabula Sexagefima quarta Ad Figurem primam Herbam JSpiralem exhibet birfatam, Figura fecunda Hesbam fpiralem fiftit levem. HERÉÁRITAMBOINENSTIS BXL Capit xxx, dit bard bout is geen firoobalmdik , buiten glad, en grass groen-,- binnen wit „en dradig y bekleedt ined een Vote, velleken , 't welk men zoo dun, en glad kan fcbaven als "t fynfte Dénger," Abu e : Naam. Zn % Latyn Herba fpiralis ; en flegt Spiralis hirfuta & levis; in ’t Maleits Caju dauwar; en Tubu tubu; van de gelykeniffe des zuikerriets Op Ambii Të- ‘hu jop, dat is zuikerriet „ wiens bladeren een-Párran -gelyken. Op Loeboe en: Hoeamobel Muri muriysen T pufla ; Op Ternate Uga ugas In’ Javaans Patsjing. Plaats. De verfte of: ruige: zoorte , . werd. meeft in de booven geplant , en wil geerne flaan by ander gebobmte, dat ze de zonne niet veel en rake , want anders Mat ze ` ‘kaal ‚en mager , zonder’ ooit bloemen voort Ze brengen. boewel men ze ook in "t wild vindt. De tweede of gladde zoorte , waft meeft in ^t wild, in koele valeijen „ daar bet . vogtig is, dog laat zig ligt tn de tuinen verplanten: in een mulle , zwarte grond, en aan ten [cbaduwagtige boek. - Gebruik. Deze piant is van eem verkoelende kragt , dog daar by wat fweetdryvende. De jonge malze fprui- ten met de bladeren geven een goed Kook/ajor , met Calap- pus-melk gekookt. In de Medicyne is bet een voegeëigent kruid voor zeere oogen, die verbit , en lepende zyn , met groote fleektens. De jonge Iteelen „of ’t welk beteris, ber wateragtige merg wit de oude Deelen gekneuft , en ^t fap uitgedrukt , in de oogen gedaan , en daar op gefineerd, Dierbalven werd bet veel gebruikt in de kinderpokjes, die «zommige jaren gruwelyk grafferen in deze Eilanden , wan- neer men dagelyks de oogen befmeeren moet met dezen fap, Qp dat ze van de pokjes bevryt blyven, en 200 ze dieal'be- zeten bebben , moet men ze geftadig met dit fap verkoelen, dat ze bet oog niet befcbadigen. Het zelve fap geeft men oók den patient te drinken , met water gemengt- Twelk'van binnen verkoelt, en de pokjes gemakkelyk doet witflaan, > De teere fleelen , en bladeren t'zamen tot een pap ge- wreeven, Delt men een nagt in den dauw, daar na walt men bet boofd daar mede , ^t welk niet alleen belet bet bair uitvallen, maar doet ook ander groejen. Anders'fmeert “men die pap maar op de Kale: plekken , laat bet een: uuren daar op faan, en Walt daar na bet boofa met rivier- water. Boven bet bout der onderfte fteelen leid, als gè- “zegt y een dun velleke ,: als een fcbeede de feelen omge- vende , van buiten ruigagtig , van binnen glad, en glim- mende als zilver „ en dit mel aan de: tweede zoorte , dit gebruiken de Mixtifen , en Sinjoras in Indiën , ‘om Bonk- offen daar van te maken, daar ze den Tabak uit zuigen, die ze wat moojer willen maken als gemeen met zyde of goutdraad bewinnende, en 200 aan baar uriendenzenden- de, want deze vellekens geven gants geen Jmadk van baar , gelyk wel de drooge Piffang-bladeren doen, tot dezen cin- de fchaven ze de voornoemde vellexens , aan de buitenzijde, dat ze glad werden als papier, dan keeren ze de binnenjte zyde buiten, en binden ^t tot de Bonkoffen. Het barde bout van de voornoemde fteelen in flukken gefneeden , kan mien ook verwaren: tot andere’ Medicyn, “avant op een fleen met water fyn gewreeven , en pedron- ken , is zeer goed in beete koortzen , om den brand te bluse Jen, en den fweet wit te jagen. x i. ^ Zommige Amboinefen gebruiken den roöden tros van de eerfle zoorte , om de kinderen zoetjes van agteren daar mede te laai, als zy aan de perfinge zyn; waar door ben zomtyts "t- fondament uitgaat , geloovende dat bier door den zelven weder zal ingaan , en de pyne ftillen, waar ` van daan den tweeden Loeboeneefen naam komt Tebe pus- fa, dat is flaat den eersdarm. * De vier en Sestigfte Plaat Vertoont in de eeríle Figuur het ruige Wenteltraps-krlid. De tweede Figuur vertoont het gladde Wenteltraps-kruid. Tome Vi. La XL Boek. XXXV. Hoofd?. AMBOINSCH KRUIDBOEK. CAPUT TRIGESIMUM QUINTUM. ABC daria. Daun lada, ` ec planta Pyrethri videtur elle fpecies, quum vero fatis differt ab eo , peculiare ipfi potius, nomen inponere malui ex Indico ejus ufu. Eft autem planta ample extenfa , tres pedes alta, primo adfurgens fimplici , rotundo, firmo, & lignofo caule ,.culmum .craflo, ab inferiore parte fefe divi- dens in varios laterales ramos , quorum inferiores transverfaliter ex caule excrefcunt, ac tam firmiter terre incumbunt, acfi ipfi fixi effent, ac bini rami plerumque fibi obpofiti funt, fed non femper dircéte, fed parum oblique flexi, ac fuperiores magis diftant, quivis vero ramus prope ortum folium gerit, femi di- gitum longum , ac petiolus, cui infidet, ad extremum incurvatus eft , inequalis magnitudinis, que enim inferius ad primarium locantur caulem, feptes digi- toslonga funt, & binos lata, fere uti in Urticis mor- tuis feu Bonga raja, ad oras inregulariter, nec pro- funde ferrata, ac dentes in rotundum definunt, fique foli exponantur & luftrantur, foraminula in iis adpa- rent, uti in Limonum foliis. Superiora folia multo minora funt , & anguftiora , paucisque dentibus di- ftincta & petiolis curtis infidentia, ica ut hec planta rara gerat folia. i Superiores caules rugofi funt ad tactum , tenuiffimi, ac nihilominus firmi, ubi & bifidi funt, inque ipfo- rum medio & fummo longus infuper excrefcit pedun- culus, fed brevior quam in lateralibus, cui flos vel fruétus infidet. In fummis cauliculis mollioribus & deorfum flexis, locantur pufilla & flava capitula, pa- rum acuminata, atque ex fimplicibus compofita fqua- mis, nullam floris formam prebentia , fere uti in Agrimonia. Quum fenefcant feu emarcida fint, in ficcds degenerant fquamas, inter quas latet pufillum grifeum femen , inftar illius Zajor bajang , fed minus. ` Radix extenfa eft & fibrillofa. Tota hec planta, ac praefertim flava ifta capitula acrem € mordentem habent faporem ferc uti in Limonum foliis, fed fine odore, feu parum Sinapio. ` Si capitula vel radicule parum. in ore mafticantur , linguam reddunt fenfiti- vam ac fubtilem, fed fine notabili ardore , perfecte inftar corofivi, vel foliorum Limonis. Intra quatuor maturefcit menfes, quum perit, & per deciduum re- generatur femen, ac regerminat. Nomen. Latine ABC Daria a fubfequente ejus ufu, juxta Malaienfe dici poffet Piperitis Indica, ipfis enim dicitur Daun lada, fed, uti dictum eft, propius adce- dit ad Pyretbrum, quam ad Piperitim; ba goratsji, h. e. caput flavum. Page In locis crefcit incultis juxta nudas & faxo- fas ripas fluminum, ubi ultra ulne altitudinem non adtingit, in hortos etiam defertur, ubi multo altior excrefcit, & luxuriofe fefe extendit, & nimis copio- fe fefe propagat, quum enim in viis ac fponte raro crefcit , hinc in hortis colitur, in Ternata copio- fior et. — . Ufus. Æthiopes magiftri hac utuntur herba in pue- Tis, ut fübtilem ac glabram puer linguam , quem in finem capitula vel radiculas folas , vel cum Pinanga mafticandas ipfis exhibent , ut Arabicas literas faci- lius pronuncient, prafertim binas difticiles ac blefas literas Tfcha & Ze, que plerumque tanquam S. pro- nunciantur. Hanc ob rem ipfi nomen Abcdarie inpo- fui, quum & quidam Malaice eam quoque vocant Daun murit, h. e. Herba difcipulorum , qualia nomina in precedenti libro Agrimonia Indica etiam habet. Tabula Sexagefima quinta Abedariam exbibet, quz fine dubio celeberrima Acmelle Zey- . lonenfium fpecies. ni eadem forte fit planta, diverfo loco natali parum differens, cujus auctores & varia nomina . conlegi in Thef: Zeyl. pag. 58. ubi vocatur Ceratocepha- lus Ballotes fuliis , Acmella di&us , Vaill. ap. reg. Parif. anno 1720. pag. 422 & Chryfanthemum bidens, Zeylani- cum, flore luteo , Lamii folio Breyn differt. de Acmelia, quam vide, ut & Alb, Sebe rerum nat. Thef. part. I. Tab. 10. pag. 19. . Tom. PL CAPUT ernatice Su- - 145 VYF EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. Het ABC Kruid. KI kruid fcbynt een zoorte van Pyretbrum te zyn, dog dewyl t nog al merkelyk daar van verfcbilt , zod beb ik bem liever een byzonderen naam willen_ge- ven na zyn Ooftindifeb gebruik: ` Het is een wya uitgefpreide plant, drie voeten boog, eerft met een enkelen ronden , ftyven , en boutagtigen ftam opfcbietende , een fchaft dik, van onderen op in ver- Scheide zydetakjes verdeelt , waar van de onderfte dwers uit den ftam flaan, en zoo flyf op de aarde drukken, als of zy daar aan gebegt waren, twee en twee fleelen ftaan gemeenelyk tegens, malkander , dog niet altyd regt, maar ter zyden gebogen , en de bovenfté wat ver van malkander over, ieder fleél by zyn oerfpronk beeft een blad , een bal- ve vinger lang, en bet fteelije, daar ze op flaan, is aan t einde wat krom gebogen, van ongelyke grootte, want die beneden aan den hoofajleei jiaan, zyn zeven vingeren lang, en twee breed, bykans als aan de doove Netelen of Bonga raja, aande kanten onordentelyk, en niet diep ge- zaagt, de tanden loopen rond toe, tegens den dag gebou- den ziet men kleine gaatjes daar in, gelyk in de Lemoen- bladeren, De boven{te blaadjes zyn veel Kleinder en final- der, ook met weinig Landen, en met korte fleeltjes , x00 dat dit gewas weinig bladeren beeft. "De bovenfte fteelen zyn ruig in "t aantaflen, zeer dun, en niet te min ftyf , al waar ze bun meelt in tweën ver- deelen, hebbende tuffe beiden aan "t. opperfte einde nog een lang fteelije , dog korter dan die aan de zyde, daar de bloem of wrugt op flaat. Aan de oppert fte fteelen, die wat week en neerwaarts gcboogen zyn, ftuan kleine geele knop- Jes, een weinig voegefpijk , en uit enkele febilfertjes bea jlaande , geen gedaante van een bloeme uitmakende , by- - kans als aan de Agrimonia. Als xy oud werden , verande- ren ze in drooge fcbilferen , tuffen dewelke febuilt een klein graauw zaad, als dat van Zajor bajang , dog kleinder. De wortel is uit malkander gejpreid, en vol vazelin- "gen. Dit geheele gewas inzonderheid , de geele knoppen bebben een fcherpen en bytenden finaak , bykans als Lemoen- bladeren, dog zonder reuk, of een weinig Mostartagtig , als men de knoppen of worteltjes een weinig in de mond kauwt , maken ze de tonge zeer fubtiel en gevoelig , dog zonder merkelyken brand,regt als Corofive dingen of Lemoen- bladeren. Het werd in vier Maanden ryp, als dan ver- gaat bet „en zaait zig van zelfs voort, Naam. Jor Latyn A B.C Daria van zyn volgende ge- bruik, na’t Maleitfe zoude men ’t mogen noemen, Pipe- ritis Indica; want die noemen °t Daun lada; dog als ge- zegt, komt nader met bet Pyrethrum, als met de Pipe- ritisovereen. Op Ternaten Suba goratsji, dat is geel knop. Plaats. Het waft op ongebouwde plaatzen , langs de kale en fleenige oevers van de rivieren , daar bet boven een elle niet boog werd. Het werd ook in de tuinen gebragt , daar bet veel booger werd , en zig weeldriger uitbreid , dog meer als te veel zig voortplant. Want om dat men "L dn "t wilt weinig vindt „ werd bet in de tuinen geoef- fent, in Ternaten beeft men °t se de id Gebruik. De Moorfche Schoolmeefters gebruiken dit kruid veel aan bare jongens , om den zelven een fubtile tong te. maken, geven bun de knoppen of worteltjes alleen, of met Pinang te kaauwen, om de Arabifche letters te gevoegely- ker te konnen uit/preken , inzonderbeid de twee moejelyke en lispende letters Thja en Ze, welke men in ’t gemeen als een S uitfpreekt. Hierom bebik bem de naamvan Abcdaria . gegeven , dewyl't zommige in 't Maleits ook noemen Daun murit, det is Herba difeipulorum, diergelyke namen in "t voorgaande Boek de Agrimonia Indica mede voert. De vyf en Sestighe Plaat Vertoont de “Abedarie-plant, welke zonder twyffel een zoort is van de zeer beroemde Acmella der Ceylonenfers, ja moge- lyk d>zelvc, een weinig verfchillende na de verfcheidentheid der plaatfen, waar van ik de Autheurs, en verfcheide bena- mingen by een vergadert heb in myn Tbe/. Zeyl. pag. 58. alwaar ze genaamt wert Ceratocephalus met het blad van de - Ballote, Acmella genaamt van Vaill. in de Koninklyke Franfe handelingen van ’t jaar 1720. pag. 422. en de Chryfanthe- mum Bidens genaamt van Ceylon, met een gecle bloem, en het blad van het Lamium van Breynes difjert. over de Acmella, welke ziet, A mede Alb. Seba Scbat der natuur- lyke zaken, Tab, 10. eerfte deel, pag. 19. uv i SES 146 CAPUT TRIGEGESIMUM SEXTUM. Phafeolus montanus , cum quibusdam herbis montanis, Katjang gocnong. roperamus jam nos per mudos & planos colles P ad litus, ubi parum notas obvenimus plantas, quas fimul in hoc defcribemus capite. Primo. Pbafeolus montanus, feu Katjang goenong , fruticulus eft humilis, ex genere Phafeoli Balici feu Undis, fupra libro nono deicripti, lignofo adfurgens caudice, ad altitudinem quatuor pedum, paucos ge- rens laterales ramos, & in ipfis alios ramulos , feu pinnas, quz tria vel quatuor gerunt foliorum paria, directe fibi obpofita cum inpari extremo , formam . habentia foliorum Bonga biroe, fed anguftiora. e Maximum feu fupremum binos digiti articulos lon- gum eft, inferiora unum articulum longa, cunéta vero transverfalem digicum lata funt, utrimque lanuginofa, ac fubtus fplendentia inftar ferici, fine notabili fapore. Flores funt inftar illorum Lentis , pallide purpurei , quos infequuntur filique pufille ac’ firme, multe ' fimul in caulium fummo , funtque binos culmos late, ac cultrum craffe, nigricantes , & hirfute , intus locantur multa pufilla deals: reniformia, nigra, & fplendentia. Radix longa eft, lignofa, & dura. , Secundo. Pha/eolus montanus alter, fruticulus quoque eft, fedaltior, lignofos gerens ramos, ac breves late- rales pinnas,que tria foliorum paria fuftinent fine inpari extremo, formam habentia illorum Anticholerice , fed tenuiora & minora, ac vetufta maculas gerunt nigras. Fructus funt filique longe, anguftz , & ftriatz inftar cornu hircini , femen angulofum eft inftar Feni greci. 'l'ertia elegans eft plantula, fimplicem, erectum, & firmum adtollens caulem , tres pedes altum, cum paucis lateralibus curtis ramulis, folia folitaria & vaga funt, illis Rosmarini quodammodo fimilia, fed minora & tenuiora, & ficcanigra. In vertice pufilli excrefcunt fiofculi flavefcentes, & poft hos fructus nigricantes, ` inftar grani Oryze, cum binis alis, & ápice in fummo. qum: Silimis eft herba , fed plerumque minor , ac foliola folitaria quoque funt, quz minora & angu- ftiora funt, ac ficca nigricant, uti & caules. Fructus funt femina pufilla, compacta in lateralibus ramulis. uinta eft Crotalaria montana, diverfa ab agrefti , fupra librooétavo deferipta , hzc enim pufilla Crota- laria non repens eft, fed erecta, tenuem & rectum adtollens caulem , fere fine lateralibus ramulis, tres pedes altum , vix culmum craflum, cui folia adftant fimplicia, femi digitum longa, ac pennam lata, mol. lia & fericea. Fructus funt puíille filique , que con- fringi poflunt, inftar ceterarum Crotalariarum. Sexta. Lignofa herba eft, fimplicem emittens cau- lem, tres pedes altum, fuperius trigonum & purpu- reum, cui folia aditant folitaria & vaga, fex pollices longa, binos lata digitos, peculiaris forma. inferius enim gerunt cor oblongum & anguftum, inftar Lemo- nis Manis. Superior ipforum pars eft uti in GendarufJa femina , firma , ac multis craflis & obliquis coftis per- texta, . Fruétus funt filique tenues ac plane, foliola anguíta referentes, in vertice multe compacta. Septima. Fruticulus eft, fefe dividens in quatuor vel quinque tenues ramulos, ulnam altus, pufilla ge- . rens foliola, ac ramuli magna ex parte fuftinent fru- £&us , qui funt filique ftriatz, vix unguem longe , fufcum ac pufillum continentes femen. Omnes he herbe in Beerone crefcunt nudis mon- tibus & collibus, inter Caricem tenuem fub Caju pæ- ti arboribus, potiffimum circa finum Cajely, fed in- - cole mihi nec nomina nec ufum indicare poterant , unde & hic memoratz funt ad occafionem ulterioris indaginis. Primam vero fpeciem Katjang goenong in Amboinz & Cerame montibus quoque inveni. Octavo. Tsjemetsjeme fraticulus eft, ex Maccaffara delatus, ad pedes nudorum montium crefcens, qua- tuor pedes altus , multos émíttens erectos cauliculos, atque in quovis ab undecim ad feptendecim locantur foliola alternata, formam habentia foliorum Kellor „ ipforumque maxima pollicem longa funt, ac digitum lata, fuperius fubrotunda, fuperne glauca, inferne cinerea, fubtilibus coftulis donata, faporis acris.: : Fruétus HERBARIIAMBOINENSIS LiberXl. Caput XXXVI. SES EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. De bergagtige Boon , met eenige op de bergen waffende Planten. Y baaften ons nu over de kale en vlakke beuvelen W allenskens na bet firand, daar wy nog eenige half bekende kruiden ontmoeten , die wy te zamen in dit Hoofdftuk befebryven zullen. I. Phateolus montanus, of Katjang goenong, is een laag beeftertje , uit de maag fchap van den Pbafeolus Bali. cus of Undis, bier boven in bet negende boek befchreeven, met een boutagtigen [tam opfchietende , vier voeten boog , met weinige zydetakken , en aan dezelve andere vleugeit- jes, wyd van malkander , bezet met drie en vier paar bla- deren , regt tegens malkander over flaande, en een voor uit alleen, van fatzoen als die van Bonga biroe, dog /malder, Het grootfie of voorfie twee leden , van een vinger lang, de agterfle een lid , alle een dwersvinger breed , van onderen en boven wolagtig „en onder glimmende als Satyn, zonder merkelyke fmaak, Het bloeizel is als dat van Linfen , ligt-peers, daar op volgen kleine, ftyve houwen , veele by malkander aan ’t opperfte der fteelen , twee ftroobalmen breed , en een mes dik „zwartagtig , en mede baairig , van binnen leggen veele kleine zaden, niereformig , zwart-blinkende „ de wortel is lang , boutagtig , en bard. II. Phafeolus montanus alter , is ook een beeftertje , dog wat booger, met boutagtige takken , en korte zyde- wieken , daar aan drie paar bladeren fiaan, zonder een voor uit , gefatzoeneert als die van Anticholerica , dog dunder , en kleinder „oud zynde met zwarte plekkenbezet. De vrugten zyn lange, ge[ireepte , en fmalle bouwen, als een boksboorn , bet zaad is boekig , als Fenum graecum. TIL. Het derde is een gierlyk kruidje , met een enkele , regte, en [Lyve fteel opfcbietende , drie voeten boog, met weinige korte zydetakjes , de bladeren fiaan enkeld , en ydel, die van Rosmaryn wat gelyk , dog kleinder , en dunder, zwart opdroogende., op den top komen kleine geelagtige bloempjes, daar na zwartagtige vrugten , als een pady- korrel, met twee ruggens, en een fpitze voor uit. à IV. Js diergelyk gewas, doorgaans kleinder , dog de blaadjes fiaan ook enkeld, zyn kleinder , en fmalder , ge- droogt werden zwart „gelyk ook de fieelen. Devrugtenzyn kleine zaden , aan dwersfteelijes op malkandér gedrongen. V. Is een Crotalaria montana , ‚ver/chillende wan de Agreftis boven in bet agtfte Boek befchreeven , want deze kleine Ratelaar is niet kruipende, maar Daat over eind, mzt een dunne en regte fieel, bykans zonder zydetakken , drie voeten boog , fcbaars een ftroobalm dik, daar aan flaan de bladeren enkeld, een balve vinger lang, en een Jchaft breed, mede fatynagtig. De vrugten zyn zeer kleine bou- weljes, laten zig in ftukke duiaven , gelyk andere Ratelaars. VI. Is een boutagtig kruid, met een enkele fteel, drie voeten hoog , boven driekantig , en peers, daar aam Dag de bladeren enkeld , wyd van malkander , fes daimen lang, twee vingeren breed, vam een vreemd fatzoen. Want zy hebben agter een langwerpig final bertje, gelyk Lemon Manis. Het voorfte deel is als Gendarufla femina, feyf, met veele grofe , en fcbuinze ribben. De vrugten zjn dunne, platte bouwen, als fmalle blaadjes , op den top veele in malkander gedrongen. P: VII. £s een beeflertje, zig in wier of vyf dunne takjes verdeelende , een elle boog , met Zeer kleine blaadjes, en voorts zyn de fieelen meeft bezet met'orugten , zynde ge- Jireepte bouwen , fcbaars een nagel lang , met klein; bruin, zaad. Alle deze kruiden waffen op Boereos kale bergen, en beuvelen , tuffen bet dunne fnygras, onder de Caju fees bomen, meeft omtrent de bogt van Cajely , dog de Inlan- . ders aviflen my nog namen , nog gebruik daar van te E ven, dus albier gezet zyn tot aanleiding van nader onder- zoek. Dog de eerfte zoorte van Katjang goenong, beb ik op de Amboinze, en Ceramze bergen ook gevonden. VIJL Tsjeme tsjeme is een beeflertje van Macaflar gebragt, aan de voet van kale bergen waffende, vier voe- ten boog , met veele teere over eind, ftaande ryskens , en aan ieder rysken van elf tot zeventien blaadjes verwiffelt tegens malkander, van fatzoen als Kellor-bladeren, de groot- fie zyn een duim lang, een vinger breed, vooren rondag- lig, boven blaauw-groen » beneden graauw, met fubriele ribbetjes y fcherp van finaak. De WILLIE. LES (>) ev ee IIS PESOS PODIA 277 77 ` RS See INIA >> | SSN AN i is URS IHN NN WI 2. 77277777 A WILLE Zz SIH (JARI Cs, SÁ MS NOS MA Jus d d Ai AX A Leg -147 » , EET Lab. LXVI. N N y NE NN N NN GG 1717777 CHE pA Lem YE 4 XI. Bock. XXXVII. Hoofdft. x Fruétus funt granula fimplicia , inftar illorum Sagus, parum ftriata, ac fuperius plana, primo fufca, dein nigricantia , & dura, brevibus ex pediculis depen- dentia. Arbufcula lignofa eft. Radix rara & difperfa. Folia egregiam habent vulnerariam virtutem recenter mafticata , & vulneribus inpofita, que intra viginti quatuor horarum fpatium confolidant. Ex Maccaflara delata eft hzc planta, ubi in frequenti ufu medico eft. Tabula Sexagefima fexta Phafeolum exhibet montanum, qui Hedyfari fpecies eft fru- tefcentis. AMBOINSCH KRUIDBOEK. 147 De vrugten. zyn enkelde korrels, als Saga-korrels , en weinig geribt , boven plat, eerft bruin , daar na2wart- agtig, en bart , aan korte fleeltjes bangende. ` Het boomp- Je is Doutagtig , de wortel ydel, en verfpreid. De blade- ren zyn een treffelyk wondkruid, vers gekauwt , en daar op gelegt , die bet in vierentwintig uuren ook toetrekt. Het is van Macaffar gebragt , daar bet in groot gebruikis. De fes en Sestig fle Plaat Vertoont de op bergen groejende Boom, welke is een zoort van. een heeiteragtige Hedyfar um. CAPUT TRIGESIMUM SEPTIMUM. Amena mejia. Suca duca. tenuem emittens caulem, ultra binos pedes altum , lignofum , & flexilem , in paucos di- ftinétum laterales ramos, atque ex iis transverfales excrefcunt breves foliorum pinnz. He obduéte funt pufillis foliolis, per bina paria fibi obpofitis, uti in berba fentiente, fed hxc. multo minora funt, ac tam denfe combinata, ut unicum referant folium. Quod- vis foliolum femi culmum latum eft, ac minimi di- iti unguem longum, fuperius acuminatum, & inten- e virens. Vespertino tempore, fique extrahatur plan- tula, furfum {efe arcte claudunt, ita ut nulla folia diffingui poffint, ac furculum referant emarcidum. ` Flofculi pufilli quoque funt , hic & illic folitarii, illis Geniftz fimiles , fed multo minores, flavi, & ex quinque flaccidis petalis compofiti, quorum füpre- mum-& maximum retroflexum eft. Hos infequuntur tenuiffime ac plane filique , binos articulos longe, binos culmos late , ex fufco nigricantes, parallelis ac transverfalibus fulcis notatz , in-quibus tenue & oblongum reconditur officulum, pallide flavefcens , durum, ac fplendens. Radix vilis eft & difperfa, fed firmiter terre infixa. Nomen. Latine Amena mefta; Malaice Suca duca ; denotans herbam , que letitiam ac triftitiam fimul adfert, per diem enim foliola ejus lzte 'extenfa funt, quam primum vero extrahatur, ut & vespertino tem- pore mortuum refert furculum. Locus. Inftar priorum in nudis crefcit montibus in- ter Caricem, & fub Cajce poeti arboribus, ubi folum eft durum ac ficcum. Maximam ejus copiam inveni H* quoque eft plantula montana , fimplicem ac in finu Cajeli prope precedentes plantas, dein quo-. que in Hitoea & Leytimora füb Carice, & per femen in horto meo hanc quoque propagavi. V Ujus ejus nullus medicatus mihi notus eft ; ac fo- lummodo in litteris amatoriis adhibetur , fi enim ab amatore mittatur amice , denotat , illum dulce ac trifte cum ipfa velle fubire, vel jam pati. Cum hac convenire videtur plantula in India Oc- cidentali crefcens , & a Facobo Breynio Cent. I. Cap, 23. dicta Chame cr:fla pavonis Brafiliana, & uti putat a Marcgravio nominata Pajomiriboa , ac prefertim cum fecunda ejus, feu minore fpecie, quam dicit crefcere in infula Curaflavia. Tabula Sexagefima feptima d Figuram primam Amenam exhibet meftan. igura fecunda Zerebintbinam denotat infra Cap. 41. deferi- ptam. ` e à OBSERVATIO. Amenam meftam Rumphius putat convenire cum Chame-cri?a pavonis filiqua multiplici , Breynii, cujus quidem fpecies eft, fed non eadem planta, quum noftra filiquam modo re- fert folitariam , unde melius quadrat cum illa ib. Sebe Figura, que Tab. 9. fig. 9. exprimitur , & male ibi habe- tur pro Chame crifta pavonis Brafiliana filiqua fingulari Brey- nii, quum Figure omnino diverfe fant, Vide & H. Cif. pag. 158. ad Caffiam. CAPUT SEVEN EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. De droevige blyde Plant. it is ook een bergkruitje , met een enkelde, dunhé Seel opjcbietende, ruim twee voeten boog, boutag- tig, en breekzaam , verdeelt in weinig zydetakken, en aan de zelven over dwers korte wieken. Deze zyn be: kleed met zeer kleine blaadjes, in twee rygen tegens mals kander , gelyk aan de Herba fentiens dog veel kleinder , en zoo digt aan malkander ge/chikt , dat ze een blad fchynen, ieder blaadje is een balve ftroombalm breed, en een nagel van een pink lang, vooren Jpitzer‘, en boog-groen, ^ By avond , en als men bet plantje uittrekt , fluiten ze baar na vooren digt toe , zoo dat men geen blaadjes bekennen kan, en gelyken een dor rysken. > De bloempjes zyn ook zeer klein , bier en daar enkel flaande, die van Genista gelyk, dog veel kleinder , geel, en uit yf flappe blaadjes gemaakt , waar van bet boven- Ste en grootfte agterwaarts geboogen ftaat. Daar op vol- gen zeer dunne. platte -bouwen-, twee leden lang , twee Jiroobalmen breed , uit den bruinen zwartagtig , over dwers met paralelle-voorens afgedeelt , daar ah dun, langwerpig zaad , doods-geel, bart, ep blinkende. De wortel is gering „en verfpreid, dog vaft in de aarde bou- dende. | ; Naam. In’t Latyn Amena mefta; in't MaleitsSuca duca, beduidende een kruid, dat blyd/chap, en droefheid te gelyk aanwyft, want over dag fiaat bet met zyn blaad- jes weelderig uitgebreid , zoo dra men "t uittrekt , of by avond is bet een dor rysken. Plaats. Het waft gelyk de voorgaande , -op kale bergen tuffen bet fnygras y en onder de Cajoe poeti-bomen, ‘daar een drooge barde grond is. Het meejte beb ik gevonden in de bogt Cajeeli, by de voornoemde Kruiden , daar na ook op Hitoe en Leytimor , onder ^t Snygras, en met zaad ook in myn tuin voort-gekweekt. Gebruik. Daar is nog geen Medicinaal gebruik van be= kent , alleenlyk onder de minnebrieven beeft bet plaats , want van een minnaar, aan. zyn beminde gezonden beduid, dat by lief en leed met baar wilde uitftaam, of ook alreets draagt. i : MES ier miede fcbynt over een te komen een kruidje in Hief, _ Indien groejende , en dat by Jacobus Breyne Cent. I. Cap. 23. genaamt werd Chama crifta pavoniana Brafiliana ; en 200 by fuftineerdby Marcgraven genaamt Pajomirioba, inzonderbeid met de tweede of kleine zoorte,; dewelke by zegt té groejen op bet Eiland Curaofan. De zeven en Sestigfte Plaat Vertoont in de cerfte Figuur de vermakelyke en droevige plant, De tweede Figuur wyft aan den Terpentyn ofte Balfem-plant , onder in het 41. Hoofdítuk befchreeven. — ` AANMERKING. Rumphius meent dat deze vermakelyke en droevige plant over- een komt met de Chame crifta pavonis van Breyne, met veele peulen „waar van het wel een zoort, dos niet dezelfde plant is, om dat onze maar een enkele peul draagt, waar omi ze beter overeenkomt met die geene, welke Alb. Seba op de 9 Plaat fig. 9. vertoont, dog kwalyk aldaar ter neergeftelt wert voor de Brafiliaanfe Chame crijta pavonis, met een en- kelde peul van Breyne, wyl die Figuren geheel verfchillen.. Zie verders de H. Cliff. pag. 158, op de Caffia. Tu * AGT 148 CAPUT TRIGESIMUM OCTAVUM. Pilofella Amboinica. ec plantula aliquot reétos emittit caules una ex radice, fpitharnam vel pedem altos’, fine lateralibus ramulis, illis folia adftant folitaria, lerumque ereéta , pufilla , vix pollicem longa, ac extam partem lata, denfis canisque pilis hirta, qua- les & caules funt, ita ut tota plantula pilofa fir, fed in caulibus longiores funt pili, uti in Pilo/ella Eu- ropea. : Ex alis fuperiorum foliolorum tenuis excrefcit pe- dunculus, folitarium fuftinens flofculum, qui videtur effe formatus ex unico petalo , quique extenfus eft & coeruleus. Radix tenuis eft, intorta , & fibrillofa. Altera ejus fpecies eft alba, a priore non diverfa, nifi quod altior. excrefcat, ac foliola majora gerat, denfis quoque pilis hirta, fed ejus flofculi albi funt, ejusdemque formæ. Nomen. Latine Pilofella Amboinica, cujus mentio- nem hic modo feci, quum incolis ignota fit, ob pul- chram vero ejus formam preterire cam nolui; Locus: In nudis crefeit collibus, undique circa Ca- ftellum Victoriam , ubi folum eft durum, gracile, & faxofum , ventoque, ac foli rite expofitum, & ubi rare funt aliæ plante , in hortis facile transplantari poteft, fed femen ibi producere recufat. Djus ejus nullus huc usque mihi notus eft. N. B. Hujus plantule nullam inveni apud noftrum Auctorem Figuram, HERBARII AMBOINENSIS Liber XI. Caput XXXVII, AGT EN DERTIGSTE HOOFDSTUK, De Amboinfche Muize-oor. it Kruideken waft met ettelyke regte fleelen op, uil D eene wortel, een [pan of een voet boog, zonder zy: de-takken, daaraan ftaan de blaadjes enkeld , meeft opwaarts gekeert, klein, fcbaars een duim lang , een fes- depart breed , met digte gryze bairtjes bekleedt, gelyk ook de fteeien’, zoo dat bet gebeele gewas bairagtig is, dog aan de Deelen zyn ze langer , gelyk in Europa de Pilofella, of Muizen-oor. : Uit den {choot der bovenfte blaadjes komt een dun Deel. tje voort, dragende een enkeld klein bloempje , fchynendé van een blad gemaakt te zyn , uitgebreid en ligt-blaauw, De wortel is dun gedraait; en vol vazelingen. * De tweede zoorte bier van isde witte, van de voorgaan- de niets verfcbillende dan dat ze booger opfchiet , en de blaadjes wat grooter beeft, ook met digte bairtjes bezet ; maar de bloempjes zyn wit, en van bet zelve fatzoen: * Naam. In bet Latyn Pilofella Ambonica , alzoo tot memorie genoemt, om dat bet by de Inlanders onbekent is; en ik bet wegens zyne mooje gedaante niet bebbe willen woor by gaan. Plaats. Het waft op kale beuwelen rondom het Cafteel Vittoria , daar een barde , magere , en fleenige grond is, winderig en wel ter zonne Daat, ook weinig andere ruig: ten groeit, bet laat zig wel inde boven verplanten, maar wil geen zaad voort-brengen. Gebruik. Daar van is nog niet. bekent. - N. B. Van dit plantje heb ik geen Figuut by onzen Autheut gevonden, CAPUT TRIGESIMUM NONUM. Adnotatio in Rhabarbarum * ector non exfpeétet hic defcriptionem plante ; que Rhabarbarum profert, quum illa in Am- boina, ac forte in tota India fit ignota, folum- modo hic puto ea addere , que ex Sinenfium relatu edoétus fuerim de Rhabarbaro , de illo nempe, quod in Sina crefcit, poftea enim indicabitur ; in multis obcurrere Borealis Afiz locis. Sinenfe Rheum itaque ipfis dicitur Tay:bóng , apud Patrem. Martinum in Sinenf Atlante pag. 44. Tay: hoang , ac duplex eft, primo verum Rhabarbarum montanum , quod fervant in Sina, nec. defertur ; fecundo vulgare , quod in planis crefcit locis, quod- que in hortis colunt, ac peregrinis vendunt. Primum- fequenti comparatur modo. Provincia Suchnen, vulgo T/cbuan dicta, eft provincia monta- na, ac ferox, non tantum per terribiles inviosque montes & ingentes folitudines, fed preterca referta eft Serpentibus , Tigridibus, & cunétis noxiis ani« malibus, ita ut homines iftos frequentare montes nes queant, in quibus verum crefcit Rheum, ut id vero conquirant , Sinenfes magnas pafcunt Simias, ac prz- terea verum Rheum in fuis habent hortis, & in val: libus prope urbes, forma omnino conveniens cum illo, quod in montibus crefcit, atque unde primo . deductum. fuit, hoc docent manfuetas Simias efo- dere, ac quómodo id depurare debent, ac fiffa Rot- tanga perforare , & corporibus fuis adpendere, dein hafce Simias ad feroces iftos montes mittunt, talibus Rottangis ipfarum corporibus adpenfis , que ob ve- locitatem infidias & infultus ferarum facile poffunt evitare. Tie, quum verum ibi inveniunt Rheum, quod antea bene edotte funt , mox folitum Missi Ans effo- diendi AS urandi, Rottangis iftis perforandi, quod- que inftar Rofariorum corporibus adpendent, quod- que tamdiu peragunt, donec cunéte Rottange funt complete, tumque preda onufte ad fuos redeunt ma- giftros , qui hoc indigenis vendunt Sinenfibus , alte- rumque in bortis cultum & excretum peregrinis , quod- quc fimili modo perforant, ac formant, ita ut vix a vero NEGEN EN DERTIGSTE HOOFDSTUK: Aantekening op de Rhabarber. te, die bet Rbabarbar geeft , verwagteu , terwyl de ^. zelve in Amboina , enmi/Jcbienin gants Ooftindién onbekent is, alleenlyk vind ik goed bier by te zetten, het eene ik uit bet relaas der Chinefen van de Rbabarbar ge- eert bebbe , te weten van. die in China waft , want bier zal gezegt. werden, dat ze op veele plaatzen van ’t Noor- der Afia gevonden werd. ión De Chinefen R babarbar dan werd by bun lieden genaamt Tay-hóng, by Pater Martinus, in zyn Chinefen Atlas pag. 44. Tay-hoang , en is tweederlei , ten eerften de opregte Berg-Rbabarbar blyft in China, en werd niet uit gevoert, en ten tweeden de gemeene , die in de laagte waft s en die ze in bunne booven aankweeken ; en aan de vreem- delingen verkoopen. : De cerfte werd op de volgende manier verkreegen. De Provintie Suchuen, in 't gemeen Tfchuan genaamt, 15 is een bergagtige Provintie , niet alleen van akelige en on» toegankelyke bergen en vreezelyke wildernijfen, maar-ook daar en boven bezet met Serpenten, Tygers , en alle Jeba- delyke Dieren, zoo dat de men[cben op die bergen niet kon- nen komen, op dewelke de regie Rbabarbar waft, om de- zelve nu te krygens voeden de Chinefen groote Aapenop s en bebben daar en boven bet regte Rbabarbar ook in bunne tuinen, en in de leegten by de Steden van gedaante gants gelyk, "t geene op de bergen walt, en waar van daan bet eert gebragt i$ , dit leeren ze de tam gemaakte Apen uit graven , en boe ze dezelve zullen fchoon maken, met een gefpleete Rottang doorbooren, en om bet lyf bangen, daar na laten ze de Apen na dat woefte gebergte lopen , met zulke Rottangen om ^t lyf bebangen , dewelke wegens bunne raddigbeid de lagen en bet befpringen van de wilde-dieren D: Leezer zal albier geen bofcbryying van de plan: «ligt konnen ontgaan. Deze dan vindende bet regte Rbabarber.in 't.gebergles ` dat ze van te vooren wel kennen, vallen firaks aan pun gewoonlyk werk van uitgraven, fcboon maken, met Rot- tangs te doorbooren , en als Paternofters om bet lyf té bangen ,. 200 lange vroetende tot alle bunne Rottangs vo zyn, als dan komen ze met bunne buit beladen weder by bunne meeflers , dewelke dit aan de naturele Chinefen verkoopen , en bet ander , dat in de tuinen gebavent en EC: plant werd aan de vreemdelingen 5 het zelve op geiyke manier XL Boek. XXXIX. Hoofd. AMBOINSCH KRUIDBOEK. vero diftingui & dignofci poffit Rheo. Sinenfes vero Medici tam experti funt, ut ex foraminibus cogno- fcere poffint, an ab hominibus an vero a Simiis fue- rint parata. Hocque ultimum illud eft, quod Sinenfes tanta co- pia peregrinis vendunt, atque antea noftris mercato- ribus in Taywana folebant vendere. Hoc etiam effe- cit, quod Pater Martinus crediderit & fcripferit ; nul- jum Rhabarbarum fpontaneum effe, fed omne in hor- tis multo labore & cura coli, forma & modo, quo Praflica noftra, cunétasque effoflas radices de indu: ftria ab hominibus perforari , & funiculis alligari , atque in umbra , non autem in Sole ficcari, contra a variis intellexi Sinenfibus , revera montanum effe Rha- barbarum , quod pro Rege & Magnatibus in ipforum fervatur patria. Eodem loco nobis conatur perfuadere, nullum ve- rum effe Rhabarbarum, nifi quod in ifta Provincia Suchuen crefcat, illudque inde & ex regione Xenghi uotannis educi , per legationes Mogollorum & Per- arum ad ipforum patriam, uti & per Tartaros Occi- dentales per regiones Tibet & Cafcar ad ingentem Metropolim Samarkant, & inde per mare Caspicum ad Aftracam , unde per Wolgam & Ruffiam ad nos transfertur, quod in cauffa fuit, veteres credidifle, omne Rabarbarum crefcere ad fluvium Rha feu Wol- am. : € Ex Sinenfibus vero iftis intellexi, illos a Tartaris Occidentalibus audiviffe , Rhabarbarum in ipforum quoque patria crefcere , quod fine dubio idem eft, quod ad Samarkant defertur. Sic quoque ex quibus- dam intellexi mercatoribus, qui per Mofcoviam iter fecerunt, fefe ibi Rheum magna copia vidiffe vendi, idemque crefcere in regione Siberia , & juxta Wol- . gam usque ad Aftracanam , fed ibi eft paulo minus, oblongius, & magis fufcum , mihi porro declarantes, fefe verum Rhabarbarum bene poffe jdignofcere a Rhaponticó , quod radix eft magis oblonga. . Ita ut verofimilefit, veteres omne Rheum accepis- fe ex borealibus regionibus fluvii Rhee, & fubfequen- tes Arabes fuum ex Sina, & vicinis regionibus, ac proinde eos vocaffe Rhabarbarum Raved /eni , h. e. Sinenfe Raved feu radicem. : . Memoratz ifte Simiz plerumque a pauperibus & mendicis manfuetz redduntur , qui victum inde ha- bent, quique docent eas omne peragere opus do- mefticum , uti Oryzam tundere, terere, molire , aquam petere &c. credunt enim, fagax hocce animal bene intelligere poffe hominum mandatum, fed de indu- ftria ftupidum fe gerere, ne nimios ipfis inponant labo- tes, quod & quidam Africani & Brafilienfes de fuis ` quoque credunt Simiis. cA p . In quibusdam fruftis reperitur fupereffe fruftulum ligneum , quod refiduum eft funis filvatici, quo Si- iie radicem perforarunt, ac proinde characterem praebet genuini, quod etiam minus eft vulgari; quod: ‘que ipfis in pauco ufu eft. . Ufus. Apud Sinenfés verum Taybong medicis tan” tummodo confidetur, qui eo in pauca utuntur quan” . titate ad corpus leniter purgandum. Iftius Tayhong pondus fumunt triginta granorum Sage, h. e. fesqui drachma, atque id coquunt in vulgari Oryzz patina aqua repleta, donec tertia fere parsfit confumpta, ad- - funduntque ipfi parum Arec® , ut ingratum tollant faporem , ac fic propinant ad corpus depurandum. Infufum Rheicum Areca mixtum etiam tentavi ; * fed comperi, hoc noftro palato non convenire , quum . timis repleti funt , implex infufum gratius fic pro potu , quin in Sina Areca melioris fit guftus. . Sic quoque fciendum eft ; ante vel poft adfumptum Rheum nullum faccharum vel aliud quid dulce effe fumendum , quum naufeam parat ingentem; fed melius eft, fi Siri Pinanga fuper - . mafticetur. Ceterum Rhabarbatum fupra Porphyri- tim terunt cum aqua, ac talibus propinant, qui ex cibo f ut per quotidianam evacuationem Kaes is fiat. In initio Dyfenteriz illud quoque ad- ibent, uti noftri Medici: CAPUT £t: 149 manier doorborende, en zoo fatzoenerende, dat men 't qua- lyk van’t Berg-Rhabarber onder[cbeiden kan, dog de Chi- nefe Dottoren zyn zoo perfect , dat ze aan de gaten kon* nen zien, of ze van Menfchen of Apen gemaakt zyn, Dit laatfle dan is "t geene , dat de Châmefen in zoo grooten menigte aan de vreemdelingen verbanielen , en voor dezen aan onze Kooplieden in Taywan plagten te verkoopen., Dit beeft ook genoemde Pater Martinus doen geloven , en fckryven , dat geen Rabarber in* wild waft, maar allegaar in de boven met groote vlyt en zorg opge- kweekt word, in gedaante en manier als onze Kool, dat alle de uitgegrave wortelen al willens van menfchen door- boort aan touwettjes geregen; in fchaduwe , en niet in de zonne gedroogt werden. Daar en tegen beb ik van vere Jebeide Chinejen verftaan, dat er in der daad een Berg van Rabarber zy , die voor bunnen Koning en Grootenin *t Land bebouden wert. Aan dezelve plaats wil by ons ook doen geloven, dat geen andere opregte Rhabarber zy , dan die in genosmde Provintie Suchuen waft , en dat die van daar , en uit bet land/chap Xengzi jaarlyks uitgevoert werde, door de ge- maakte gezantjchappen der Mogollen en Perfranen na bun- ne landen, als mede de Wefter- Tartaren door de landen Tibet , en Cafcar na de groote Koopftad Samarkant ; en van daar over de Caspifcbe Zee naar Afirakan , van waar ze langs de Wolga en door Ruffien tot ons gebragt wer- den, 't welk de ouden beeft doen geloven , dat alle Rbubar- ber waffe aan den Stroom Rba of Wolga. Maar uit de Cbinefen zelfs heb ik verfiaan , van de Weft-Tarters geboort te bebben,dat Rbabarber in bunne lan- den mede waft, dewelke buiten twyfel is die geene , die na Samarkant gebragt wert. Zoo beb ik ook vam zommige Kooplieden verftaan , die in Mofcovien gercift hebben , dat ze aldaar de Rbabarber in menigte bebben zien verban- delen, dat dezelwe waft in "t land/cbap Siberia, en langs de Wolga-firoam tot Afirakan toe, dog is dezelve wat kleinder , langwerpiger , en bruinder. My verders verze- kerende , dat zy deregte Rhabarber. wel konden onderfcbei- den van de Rbaponticum, "t welk een langwerpige wortel is. Zoo dat bet nog waar/chynelyk is, dat de Ouden al bun Rhabarber uitde Noordfe landen van de Rivier Rha gekre- gen bebben; en de navolgende Arabiers de bunne uit China of de aangrenfende landen , ‚en daarom dezelve. Rhabarber aved feni, dat is Chinefe Raved genoemt hebben, De bovengemelde Aapen werden meeft van arme lieden en bedelaars tam gemaakt; dewelke bunye koft daar mede verdienen, dezelwe leerende alderhande buizelyke werken doen , als ryft Lampen, vryven , malen , water balen De, want zy gelooven, dat dit fnode beeft der menfchen com- mando wel verftaan kan , maar al willens zig wat flegt boudt , op dat bet niet werken moet; gelyk zommige Afri- canen en Brafilianen van bunne Apen ook geloven. … Men windt in zige klompen walt fleeken een ftukje hout , "t welk bet overblyfzel van een Boftouw is, waar mede de Aapen de wortel doorfteeken bebben, en dierbal= ven een kenteken van de opregte , die ook kleinder valt dan de gemeene , en by bun in klein gebruik is. | Ma Gebruik. By de Chinefen wert bet opregte: Tayhong alleenlyk de Dooren toebetrout , die bet zelve in kleine quantiteit gebruiken, om bet lighaam zagtjes te purgeren. Zy nemen ook van Taybong bet gewigt van dertig Saga- korrels zwaar, dat is anderbalve drachma ; en koken "t in een gemene ryftkom vol Water , tot dat bet omtrent een derdepart verlieft ; en gieten een weinig Arak daar by; om den diefen fmaak te benemen , en drinken ’t alzoo om "t lyf te purgeeren.. ... P3 deno _ De infufie van de Rhabarber met Arak te vermengen beb ik geprobeert, en bevonden, das zulks voor onze mond niet en deugt, xynde de enkele infufie aangenamer om in te nemen, of ze moeften in China beter Arak bebben. Zoo moet men ook weeten , dat men voor of pa-t innemen van Rbabarber geen zuiker of zoetigbeid ge mag, ver- mits zulks een groote walging veroorzaakt „ maar beter is bet een Siri Pinang daar op gekaauwt.. Anders oryven ze de Rhabarber op een Den met water, en geven ze die geene te drinken, die van vet overladen zjn , om dezelve door een dagelykze afgang wat mager te maken. In "t be- gin van een roode loop gebruiken ze bet ook , gelyk onze Do&oren. T3 VEER* 150 CAPUT QUADRAGESIMUM. Phafeolus adherens. Katjang utan. ec herba ex Katjang familia videtur effe, cujus H enus fatis ample in nono defcriprum fuit foro. fed tantopere ab eo differt, ac tam filveftris ac ferox eft, ut aliæ fpecies hanc admittere noluerint. _ Eft enim fruticulus repens , primo parum erectus, dein tenuibus .ac brevibus flagellis aliis incumbens fruticulis & herbis. ae Folia terna fimul junéta funt, illis minoris Katjang fimilia, fed paulo minora, tenuia, flaccida, rugof2, & quodammodo veftibus adherentia, pallide virentia, & fubito marcefcentia. ; : em Flofculi pufilli funt, uti in aliis Katjang , feu potius inftar illorum Lentis, coloris leete rubentis. Fructus copiofi fimul dependent , qui funt filique tenuiffime, vix minimum digitum longe, & tanquam ex multis fegmentis coadunate , primo pallide viren- tes, ac demum ais externe rugofz ,-ac tam firmiter veftibus adherentes, ut non nifi per fegmen- tatolli poffint. Radix tenuis eft, longa, per terram repens, & ipfi firmiter infixa. d Nomen. Latine Pbafeolus adberens ; Malaice Kat- jang utan, aliis Ampulat, h. e. herba adherens, quod nomen Lappago itidem gerit. ` ` Locus. In nudis crefcit montibus fub humilibus fru- ticúlis, prope Caricem, & veram Lappaginem. HERBARIIAMBOINENSIS LiberXl. Caput XL, VEERTIGSTE HOOFDSTUK. De kleevende Boon. te zyn, wiens geflagten wyaloopig in "t negende Boek befebreevenzyn, dog bet ver/chilt zooveel daar van, en is zoo wild, dat het de andere zoorten. onder baar niet bebben willen lyden. Het is cen kruipent beeftertje , eerft een weinig over eind fraande , daar na met dunne dog korte ranken op de andere ruigte ruftende, Debladeren fiaan drie en drie by malkanderen, die van de kleine Katjang gelyk, dog wel zoo klein , dun, flap, ruig , en cemigzints aande kleeren kleevende , doods-groen , en vauft verwelxende. De bloempjes zyn klein, gelyk andere Katjang , of beter gelyk Linfebloeizel, ligt-rood van couleur. De wrugten, bangen veele by malkander, zynde byfter dunne bouwen , fchaars een pink lang, en als van veele Jebyfjes aan malkanderen gezet, bleek-groen , ten laaflen zwartagtig, ruig van buiten, en zoo vaft aan de kleede- ren kleevende , dat men zeniet dan Jchyfje voor fcbyfjekan afnemen. De wortel is dun, lang in de aarde kruipende, en vajt houdende. Naam. In ’ Latyn Phafeolus adherens; in 't Maleits Katjang.utan , by andere Ampulas; dat is kleefkruid, welke naam de Lappago ouk draagt. D it kruid fcbynt wel uit de maag [chap van Katjang ^, Plaats. Het waft op kale bergen onder laage ruigtens by "i fnygras , en by de regte Lappago. een CAPUT QUADRAGESIMUM PRIMUM. Terebinthina. Sulaffi ayer kitsjil. montibus iterum defcendimus , ác fubito in Íi- , tus pervenimus & ad aquas, ubi aquaticarum nn cohortem offendemus, fed prius hec plantula defcribenda eft, que in ficcis adhuc crefcit ‘campis. . 3 ; Adfinis eft Veronicg, modo crefcendi & foliis pro- xime cum ea conv: alta eft, fimplices gerens Cales, qui inferius terre parum incumbunt, quidam fimul ex unica radice pro- pullulantes , & ubi terram tangunt , fibrillas ipfi in- mittunt. Caules rotundi funt, fuperius parum ftriati & fufci, sibus folia adftant bina fibi obpofita , ac quatuor mul crucem formant, illis Veronice vel Menthe anguftifoliz fimilia, vix articulum longa, craffiufcula, ad oras fübtiliter ferrata. - rd Ex quavis folii ala folitarius excrefcit flofculus illi Menthe fimilis, fed minor, albus cum purpureó intermixto colore in fundo, fenfim ex alis hifce bre- ves laterales excrefcunt fürculi , foliola & flofculos erentes , quos infequuntur pufille & angulofe burfu- æ, in quibus pufillum , & ex fufco nigrum latetfemen. Radix vilis eft, non profunde terram petens. Sa- por odorque totius plantule eft fervens , acris, & aromaticus , ad Cardamomum accedens, cum levi amaritie , fique foliola in fuperiore parte Adcurate . Perfpiciantur, tanquam aciculis punétata ac perforata Videntur , fed ifta foraminula hon penetrant. Nomen. Latine Terebintbina , fic modo dicta, quum foliola contrita Terebinthinz oleum fpirant. Amboi- nenfes noftri Malaice hanc vocant Daun Cardamom, alii Bafilieum , & hinc quoque Sulafi ayer kitsjil, h. e. Bafilicum aquatile minus. or E ea. In argillofis SN campis fub Carice, po- tiffimum juxta vias ad oras aquaru i funt arth ‘ ` args ges Ufus. Apud Amboinenfes parum nota eft, uti & raro obcurrit, faltem in Leytimora, fed nullibi fre- quentior eft quam in Elephantis campo , vulgo vul- neraria habetur planta, ut cum ejus fucco vulnera depurentur, licet paulo acris fit, & ulteriore tenta- mine compereretur, inter vulnerarias herbas & de- A zque adhiberi poffe quam Veronicam noftra- em. : Bontius ens. Semi pedem vel palmam ` EEN EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK. Terpentyn-plant. Y y Y zyn dan de bergen wederom afgedaalt „en komen Jchielyk op firand en aan de wateren, daar wy een troep waterkruiden zullen aantreffen, dog al- voorens moeten wy dit kruidje befcbryven , "t welk nog op de drooge velden waft. Het is uit de maag {chap van Veronica , aan wasdom en bladeren dezelve meeft gelykende , het waft een halve voet of palme boog „ met enkelde fieelen , die benedenop de aarde wat ruften , ettelyke uit eene wortel op/chietende, en daar ze de aarde raken weder , inwortelende. De fleelen zyn rond, boven wat geftreept , en bruinag- tig, daar aan [laan de bladeren twee en twee tegens mal- kander , en met bun vieren in ’t kruis, die sie, nina of fpitfe Munte gelyk , fcbaars een lid lang , dikagtig „aan de kanten fyn gezaagt. In ieders blad-fcboot komt een enkelde bloeme voort -bet . bloeizel van Munte gelyk , dog kleinder ,. wit met wat peers vermengt op de grond , met "er tyd groejen uit deze - . febooten , nog korte zydefckeutjes , kleindere bladeren en bloempjes dragende , daar op volgen kleine en hockige beurs- jes > en daar in bylter klein, zwart-bruin zaad. ` De wortel is gering, niet diep in de aarde dringende. De fmaak en reuk van "t gebeele kruid is beet, fcberp,en JSpeceryagtig , na Cardamom trekkende, met een kleine bite ` terbeid , en als men de blaadjes naauw beziet aan de bo- venzyde , zoo febynen ze als met naaldjes geprikkelt, dog de gaatjes gaan niet door. 5 Naam. /»"t Latyn Terebinthina; Aldus by provifie genaamt , want de gewreeve blaadjes eenigzints na Ter- pentyn-olie ruiken. Onze Amboinfe Maleiers noemen "t Daun Cardamom, andere ook Balzem-Kruid, en Sulaffi ayer kitsjil, dat ís Bafilicum aquatile minus. Plaats. Het waft in de kleiaguge velden onder "t: fay- gras , meeft lahgs de wegen , en aan de waterkanten , daar geen geboomte is, Gebruik. By de Amboinefen is bet weinig bekent, ge- lyk "t ook weinig gevonden werd. Immers op ponpa nieuwers zoo veel als in *t Olypbants-veld , men boud bet in "t gemeen voor een wondkruid , om met deszelfs fap de wonden te zuiveren , boewel *t wat fcherp daar in valt, en by onderzoek zoude men bevinden , dat bet onder wond- kruiden en wonddranken zoo wel mag gebruikt werden als onze Veronica. Bontius XI. Boek. XLII, Hoofdf. Bontius Libr. 6. Cap. 39. defcribit quoque Veroni- cam, quam Malaice vocat Oebat matta, fed a noftra uoad formam diverfa eft, quum foliola in ejus plan- ta folitaria fint. Ipfi tribuit vires ad oculorum lippi; tudinem curandam , uti & vitia pectoris, ut Afthma, atque etiam maligna pedum ulcera, quum optime deterget & exficcat, led dubito quam maxime, an rite iftam defcripferit herbam. Saltem ad oculorum vitia non hzc , fed fubfequens Menthaftrum adhibetur. Sinenfes videntur hanc quodammodo nofcere, ip- fisque dicitur Fa tsjau, h.e. Herba polypi, quum ejus fucco Polypum nafi curant. N. B. Hujus plantule icon fupra Tab. 67. fig. 2. reperitur exprefla , quz forte eft Mentha Cofti Hortenfis folio, Bal- famum Apopletticum redolens, ex infula St. Helene Plukn. manti fJ. pag. 129. AMBOINSCH KRUIDBOEK. 151 Bontius Lib. 6. cap. 39. befcbryft ook een Veronicas die by in °t Maleits Oebat matta u » dog van de one ze in gedaante wat verfchillende, vermits de bladeren aan zyne plant enkelt flaan. Hy geeft bem.de kragten om de leep-oogen te genezen , als mede de gebreeken der borft , Korten aa[fem , en kwade ulceratien aan de beenen, dewyl t zeer zuiverende en opdroogende van aart is, dog ik twyfel zeer, of by dat kruidregt befcbreeven beeft. Immers tot de gebreken der oogen werd niet dit kruid , maar bet vende Mentbaftrum gebruikt. e Chinefen fchynen eenige kenniffe daar aan te bebben , en noemen "t Ja tsjau, dat is Herbam polypi, dewyl ze met deszelfs fap cureren den Polypum , of neusgefaveer. N.B De Figuur van dit plantje wert boven op de 67. Plaat fig.z; gevonden uitgedrukt, welke mogelyk is de Kruis en Munt, met het blad van de tuin Coftus, ruikende na de beroerte balfem, uit het Eiland St. Helena, van Plukn, mantifJ. pag 129. CAPUT QUADRAGESIMUM SECUNDUM. Mentbafirum Ambomicum, Sulaffi ayer. tecedente plantula, fed omnibus partibus ma- jor eft, & ad e if aquatice pertinet. Ultra pedem alta eft, fimplici adfurgens rotundo pin- gui & glabro caule, qui in amplosarticulos diftinétus eft, ac parum finuofus , atque tales tres quatuorve caules unica ex radice progerminant fine lateralibus ramis. Singulo articulo bina adftant folia, cum fubfequenti pari crucem formantia, Cum illis Menthe maxime conveniunt , fuperius lata, & inferius anguftata, ad oras fubtiliter & obfcure dentata, tres quatuorve trans- verfales digitos longa, & binos lata, craffiufcula, pinguia, {ed flaccida , fubtus obliquis admodum & maxime protuberantibus €óftis donata , faporis Ani- fati, ac gratum fpirantia odorem , fcre inftar Bafilici albi, feu uti Sulaffi puti hifce in regionibus. “In quavis foliorum ala bini tresve locantur barbati calices, in quibus flores itidem caliculati , fuperius quadrifidi, colorislete purpurei, feu Violacei, quos infequuntur burfule rotunda & acuminate , obfcure fafcum continentes Jemen , paulo majus quam in priore planta. Pingues ac graviflimi caules inferiore articulo terre incumbunt, ac fibrillas ipfi inmittunt. Radix brevis eft, ex multis fibrillis compofita , que laxe ac flaccide coenofum tenent folum. Flores ejus ac fructus ultimis confpiciuntur pluviofis men- fibus, Augufto & Septembri, ceterum toto anno nil nifi folia profert. i KE Nomen. Latine Mentbaftrum Ambointcum 3 Malaice Sulafi ayer , h. e. Bafilicum aquaticum ; Malaienfes enim zoue Mentbam quam Bafilicum fub nomine Su- lafi comprehendunt. "EE Locus. In coenofis crefcit fluminum ripis , ubi & Calamagroftis provenit, uti in Leytimoraad Elephan- tem , in Hoamehela circa Laalam , ubi terra eft aquofa. Ceterum raro obcurrit, ac proinde Amboi- nenfibus parum notum eft. : Ufus ejus nullus notus eft, excepto quod quidam illud admifceant Laétuceis herbis. Incertum eft, an H ec Mentha aquatica multum convenit cum an- fit Veronica Bontii libro 6. cap. 39. defcripta, que Ja- ` ve crefcit, & ex ejus dicto ad lippos adhibetur ocu- los. Sinenfes faltem hanc herbam vocant Tsjui camt- fio, h. e. Liqueritia aquatica, vel Cinnamomum aqua- ticum, ob dulcem & aromaticum ejus odorem. Con- trà oculorum lippitudinem adhibent, quum oculo- rum ge Ab que difficilem cauffant pruritum , tum hanc fümunt herbam, cum tota fubftantia aque incoquunt, cujus vaporem in oculis adtrahunt, fique frigefaéta fit, ea lavant illos. Alii hanc coquunt herbam cum Jafilico vulgari, ac decoctum ejus potant contra Gonorrheam non virulentam , feu inpotentiam. Tabula Sexagefima o&ava ` Ad Figuram primam Mentbaftrum exhibet Amboinicum, cum quo convenit Menthaftrum coronatum , oblongis foliis Ma- labaricum, Carim-tumba H. Malab. part. 10. Tab. 93. Plukn. _Amaltb, Botan. pag. 144. Figura fecunda Opbioglo/Jum fittit fimplex, quod convenit cum Ophiogloffo vulgato, Plumier Tab. ult. no. 5. Figura tertia Opbiogloffum denotat laciniatum. ent, ac granula ipfis increfcunt, . TWEE EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK. De Amboinfche Watermunt. eze Watermunt heeft groote gelykeniffe met bet voor- aande kruidje, dog is grooter in al zyn delen, en eboort ondér de zoorten van Mentha aquatica. Zy waft ruim een voet boog , mes een enkelde , ronde, vet- te, en gladde el, die in wyde leden werdeelt is, en wat bogtig fbaat, komende drie en vier ftelen wit eene wortel, zonder. zydetakken, Aan ieder lid flaan twee blaadjes tegens malkander met bet volgende paar een kruis makende. Zy komen meeft met die van de Munt over een, vooren breed , en agter final toelopende , aan de kanten fyn , en donker getand , drie en vier dwersvingeren lang , en twee breed, dikagtig , vet, dog flap, van onderen met zeer febuinze en ver uit- builende ribben, van fmaak Anysagtig, en welriekende, chier als bet Bafilicum album , of Sulaf puti bier te lande, In ieder fcboot laan twee of drie groene gebaarde kelk- jes, daar in mede kelkagtige bloempjes ftaan , boven in wier blaadjes verdeelt , ligt violet of peers van couleur. Daar op volgen ronde fpitze beursjes, inboudende doncker- bruin zaad , wat grooter dan aan "t voorgaande. De vette en zwaarfte ftelen leggen met bet onder jte lid op de grond, en wortelen wederom in. De wortel is kort , wit veele vazelingen gemaakt , die Jlappelyk bouden in den modderigen grond, en zyn bloemen en vrügten ziet men in de laafte regenmaanden Auguftus en September , anders flaat bet fchier bet gebeele jaar lang met bloote bladeren. ee : T Naam Jn’t Latyn Menthaftrum Amboinicum ; in "t Maleits Sulaf ayer; datis Bafilicum aquaticum, want de Maleiers zoo wel de Munt als Bafilicum onder den naam van Sulaffi begrypen. Plaats. Het waft in moera[fige oevers van de rivieren, daar omtrent bet Rietgras of Calamagreftis flaat, gelykop Leytimor aan den Olyphant , op Hoeâmobel omtrent Laala, daar een wateragtig land is. Anders werd het eas ge- wonden, en is dierbalven by de Amboinezen meeft onbekent. - Gebruik. Daar van is nog niets bekent , bebalven dat bet zommige onder de Salaud-kruiden mengen gelyk Sulaffi oeti. Het is onzeker, of bet de Veronica van Bontius zy, lib. 6. cap. 39. dewelke op Fava waft, en na zyn zeggen tot leep=oogen gebruikt werd. Immers de Chinefen noemen dit kruid Tsjui camtfio, dat is Waterzoethout, of Water- kaneel , wegens zyn zoeten en fpeceryagtigen reuk. Zy gebruiken °t tegens de leepoogen , wanneer de oogen-leden rood werden, en ziertjes daar in groejen , die een moejelyk jeuken maken, nemende dit kruid met alle zyne fubftantie , en in water kookende, waar mede zy voor eerft de oogen be- roken, en daar na kout geworden daar mede waffen. An- dere kooken dit kruid met Bafilicum vulgare , of vlees-- kruid, en drinken dit Deeoêtum tegens Gonorrbea non vi- rulenta of inpotentia. ‘ De agt en Sestigfte Plaat Vertoont in de eerfte Figuur bet Amboinfzbe Mentbaftrum , waar mede overeenkomt het Malabaarfe gekroonde Mentha- ftrum, met langwerpige bladeren, Carim-tumba van de H. Malab. part. 10. Tab. 93- by Plukn. Amaltb. Botan. pag. 144. De tweede Figuur vertoont de eenvoudige Slange-tong, welke overeenkomt met de gemeene Slange-tong, van Plumier leatfte plaat no. 5. e De derde Figuur wyft aan de ngefneedeSlange-tong. ^ 152 CAPUT QUADRAGESIMUM T ERTIUM. Opbiogloffum fimplex. Daun Saleh. Oi fimplex fere eandem habet formam, ualis in Europa confpicitur , fed alium ob- ervat crefcendi modum. : _ Eft autem plantula humilis ac pufilla, fimplicem emittens caulem, tres quatuorve pollices altum , qui- vis vero folitarium gerit folium, pollicis articulum longum, pollicem latum , craffiufculum, pingue , fine notabilibus coftis, coloris obfcure virentis, in con- tritis vero vel cottis foliis tenues ac lenti obfervan- tur nervi, per longitudinem decurrentes. à Hic caulis aliquando folitarius, aliquando geminus eft, fed quivis e peculiari provenit radicula , que omnes primarie adherent radici, transverfaliter fub terra prorepenti , uti in Polypodio , queque hic & illic novos producit caules. Ex folii finu caulis ad tres quatuorve pedes adfurgit, in fummo fimplicem for- mans fpicam feu lanceam, digiti articulum longam , forma linguæ ferpentis , ad caulem bifidam , & trans- verfaliter ftriatam feu fulcatam , femper virentem , ac tandem fine notabili femine marcefcentem. Radix viliffima eft, ita ut fzpe quis miraretur > quomodo terrz infixa effe poffit, neque etiam trans- verfalis obfervatur radix, nifi ubi copiofa eft, fupra radicem aliquid mufcofum ad caulem adparet. Folio- rum fapor dulcis ac fatuus eft, fere uti in Polypodio. Nomen. Latine Opbiogloffum Indicum fimplex. In Europzis Pharmacopzis Lancea Chrifti vocatur. Ma- laice Daun faleb , h. e. Folium unicum, uti quoque Grecis dicitur Henopbyllon & Monopbyllon , item Sajor pangayæ, quum ejus folia Pangay, h. e. remum bre- vem referant. Ternatice Tjomu tufa h. e. Malaice Tundjæ langit, & Tonkat langit; Belgice Hemelswy- zer & Hemels-ftut , quum lanceole ejus ereíte celum videntur demonftrare. Locus. Non crefcit, uti Europeum, in denfis umbro- fisque lucis, ubi & etiam raro reperitur, fed contra hifce-in regionibus in planis campis & nudis monti- bus inter Caricem , ubi hic vagus eft, plerumque juxta vias, ac femper in folo duro & argillofo. Cito € terra post & cito iterum perit, nulla arte ropagabile, nec ullibi nifi fponte crefcit. Prz aliis eng luxuriofe provenit, fi in locis planis ac monti- bus Carex deflagretur, atque dein per binos dies plu- vie cadant, tum mox ac fubito excrefcit, ita ut vera fit terrz progenies , qua in re cum Filicibus & Poly- . podiis convenit. : Ufus ejus hifce in terris nullus eft ad vulnera cu- randa , uti Chirurgi & Paracelfiftæ in Europa id vo- lunt, fed vile eft olus, quem in finem in foro venale proftat. Hujus tum tenera eliguntur folia, que lin- uam iftam non vel vix habent, feniora enim nimis fibrofa funt, leniter vero coquenda funt in aqua , addita Calappi lympha , quum fatis dulce prebent olus, ft vero nimis fortiter coquantur, in mucum liquefcunt. HERBARII AMBOINENSIS Liber XI. Caput XLIII. DRIE EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK. De eenvoudige Slange-tong. phyogloffon fimplex beeft meeft dezelve gedaante, O gelyk men "t in Europa ziet , dog een andere manier van waffen, Het is een klein en laag kruidje , met cen enkelde Deel. drie en wier duimen boog zig boven de aarde verbeffende , dragende ieder een byzonder blad, een lid van een duim lang , een duim breed, dikagtig , vet, zonder kennelyke ribben, donker=groen van couleur, dog aan ’t gewreevene of gekookte, werd men dunne en taaje zenuwen gewaar , die in de lengte loopen. Deze Deel ftaat zomtyds alleen, zomtyds twee by mal- kander , dog ieder zyn byzonder worteltje bebbende, die aan een boofdwortel bangen, dwers onder de aarde loopen- de als Polypodium , en bier en daar nieuwe Deelen voort- - brengende , uit den boezem van dit blad fchiet den fteel nog drie of vier duimen op , formeerende aan ’t opperfte een Jmalle aire, een lid van een vinger lang, in de gedaante van een flangetongske , door den fleel in twee gedeelt , en over dwers gekeept, altyd groen blyvende, ten laaften zonder kennelyk zaad verwelkende. à = | De wortel is zeer gering , 200 dat men dikwils verwone dert laat , bue *t aan de aarde vaft bond, ook ziet men de dwerswortel niet , dan daar bet veel by malkander Daat. boven de wortel ziet men iets mosagtigs aan de fteelen. De Jmaak van de bladeren is zoet en /mets , fcbier als aan’t Polypodium. Nein In ’t Latyn Ophiogloflum Indicum fimplex. In de Europiffe Apotheeken werd bet im 't gemeen Lancea Chrifti genaamt , in °t Maleits Daun faleh , dat is Fo- lium unicum , gelyk men ’t anders in " Grieks noemt Henophyllon ez Monophyllon; ook Sajor pangayc , om dat zyne bladeren na een Pangay dat is een korte riera gelyken. Op Ternaten Tjomu tuffa; in't Maleits Tund- joe langit, en Tonkat langit; in '? Duits Hemels-wy- zer en Hemels-ftut , om dat de opregte piekjes fchynen den Hemel aan te wyzen. Plaats Het waft niet, gelyk in Europa, indonkere fcba- duwagtige boffen, daar bet nog al zelden gevonden werd, ter contrarie bier te lande op vlakke velden en kale bergen onder "t fnygras, daar bet wat ydel flaat , meeft langs de wegen, en altyd op een barde kleigrond. Het komt {chie- lyk uit de aarde voort, en vergaat ook weder haaft , kon- nende door geene konft voortgeteelt worden, daar bet niet van zelfs voortkomt. Imzonderbeid komt bet weelderig voor den dag, als men op vlakke velden en bergen bet voor- noemde fnygras afbrand , en daar op een paar dagen regen volgt , dan ziet ment Jchielyk opwaffen, zoo dat bet een regt kind van de aarde is , daar inne met de Varen en Polypodium over een komende. Gebruik. Men beeft bier te lande geen gebruik daar van, omwonden te geneezen , gelyk de Chirurgyns en Pa- racelfiften in Europa doen , maar bet is een flegt moes- kruid , tot welken eind bet op de markt te koop werd ge- bragt. Hier toe verkiefk men de jonge bladeren , die bet tongsken nog niet of effen uitgefcbooten bebben , want de oude vallen te dradig , men kookt ze flappelyk in water , en vet ze met Calappusmelk , wanneer ze een zoet moes ge- ven , maar door bard kooken vergaan ze in flym. CAPUT VIER XI. Boek. XLIV. Hoofd/. CAPUT QUADRAGESIMUM QUARTUM. Ophiogloffum laciniatum. Sajor manis. formam, ac preterea aliquid commune gerit cum Filice Osmunda. Caules quoque emittit fim- lices , rotundos , herbaceos , fed ad unam partem jatos & nudos, fuperius verrucis quibusdam obfes- fos, pedem circiter, vel ulnam altos, inzqualis cras- fitiei, inferne enim caulis tenuior eft quam in medio. > Superius fefc dividit in tres ramos, transverfaliter ex- panfos, non dirette in triangulo pofitos, fed ad unam partem dehifcit, illorum quivis fefe dividit in binas, tres, & quatuor longas lacinias feu folia, ita ut to- tum folium in duodecim lacinias fit diftinétum, qua- rum quevis fex & otto pollicés longa eft, ac unum lata, harum vero laciniarum una alterave ad litera non diftin&a eft, que etiam longiores funt reliquis. Medius ramus fefe dividit in binas tresve minores lacinias, que fuper eminent, & inferius ad oras mi- nores quasdam incifiones feu auriculas gerunt, que- vis porro lacinia firmum gerit nervum medium, ab utraque protuberantem parte, atque ex eo innumerz excurrunt venule transverfales ; que fefe ad oras in arcus claudunt , uti in Filice Osmunda. Foliorum ore fubtiliter dentate funt, & in vetuftis foliis quodam- modo fpinulofe, acfi fpinulis obfeflz effent, fi nem- e retrorfum fricentur, folium porro ipfum eft gla- balk, ac lete virens, faporis fatui ac dulcis, fere in- ftar Calappi medulle, qualis & primarius caulis eft. A Iterum Ophiogloffum peregrinam penitus habet Ex centro horum foliorum rectus porro excrefcit - caulis , feptem & oéto pollices altus, fimilem fufti- nens fpicam, qualem praecedens Ophiogloflum, fed que multo major & craffior eft, digitum longa, mi- nimum digitum craffa, plerumque fimplex, aliquando dd apicem bifida, primo viridis , dein mufcofos proferens flofculos , qui fpicam rugofam & rubram efficiunt. Hos infequuntur multa granula, intus con- cava, ac fine notabili femine , quum tota marcefcit fpica, ac brevi poft. etiam ipfum folium, quod, uti i&um eft, laciniis fuis undique circa caulem femi- circulum format. ; Mox alter junior progerminat caulis prope vetu- ftum , qui fimiles profert lacinias & fpicam, ita ut nunquam bini fimul , ejusdemque setatis conjunéti fint. In caulium inferiore parte rare obcurrunt breves fibrille, que, fi extrahatur caulis, pro vera haberen- tur radice , quod falfum eft, & decipit homines, fed vera radix profundius in terra locatur, transver- faliter prorepens, uti in Polypodio , ultra RAS crafía , coloris externe terreftris ; vel quale folum eft, in quo crefcit, in nigro enim folo nigricat , multis craffis fibrillis obducta, que perpendiculariter terram petunt, cunéte fragiles admodum , prefertim fi fic- c2, faporis dulcis. In primaria radice nodi etiam & tubera adparent , uti in radicibus Polypodii & Sigilli Salomonis, e qui- bus antea caules progerminarunt , hzc enim herba aliquando fupra terram omnino perit, primaria radice in terra vegeta & abfcondita , que poft pluviofos menfes ab utraque parte novos emittit caules, & per novos ftolones fefe propagat. e Sepius hanc. effodi plantam , fed primariam inve- nire haud potui radicem , exceptis iftis diétis raris fibrillis, quum incolz mi à e fi quis veram cuperet invenire radicem , omnino taci- turnum effe oporteret , quas nugas tamen effe alio tem- pore melius comperi, quum profundius eam effode- rem ,-& tot invenirem radices, quot cuperem. — . Primaria hzc radix ad latera quasdam emittit rami- ficationes inftar Polypodii, & he hic & illic novos diam caules, qui fuperne fzpe incurvati funt in- - ar hami, e quibus poftca folium excrefcit. Radix transverfaliter diffecta auris formam vel femi- ` lune pre fe fert , fi vero primarius diffecetur cau- lis, ubi crafiffimus eft , flavefcentia in eo confpiciun- tur innu , incirculo pofita, atque in medio linez fruftum, fed extra centrum pofitum. Tom. VL. Plu- AMBOINSCH KRUIDBOEK. hi perfuadere volebant, ur,” 143 VIER EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK. De ingefneede Slange-tong. et tweede Ophiogloflón is van een gants vreemd fatzoen , en beeft daar en boven icts gemeen met de Filix Osmunda , bet fchiet ook met enkelde ronde, kruidagtige , dog aan de eene xyde geftreepte , en kale fteelen op, boven met eenige wratjes bezet „omtrênt een - voet-of elle boog , van ongelyke dikte , want beneden is by dunder dan in de midden. Boven verdeelt by zig in drie takken „regt dwers uitgebreid , ftaande niet regt in een drieangel, maar aan de eene zyde geopent , ieder derzel- ver verdeelt zig in twee ¿ drie en vier lange fribhelen of bladeren , zoo dat bet gebeele blad in twaalf fnibbelen ver- deelt is, ieder fos en agt duimen lang, en een breed, do van deze fnibbelen flaat een of twee ter zyden ongedeelt die ook de lang fte zyn. d E 4 š De middelfte tak verdeelt zig in twee of drieandere min- dere /nibbelen, die wat over malkander flaan , en agter ‘aan de kanten nog eenige mindere keepen of ooren bebben. Voorts beeft ieder fuibbel een ftyve middelzenuwe, ter weer- zyden uitbuilende ‚van daar ontelbare kleine adertjes over awers ioopende, die zig langs de kanten met boogen fluiten, gelyk aan de voornoemde Filiz, De kanten zyn fubtiel getant, en aan de oude bladeren wat ftekelig , als of bet doorntjes waren, als men ze agterwaarts Jirykt , voorts is bet blad glad, en blyde-groen, van fmaak laf-zoet ‚als Calappus-pit , gelyk mede den hoof dfteel. Uit bet midden dezer bladeren [chiet nog een regte Bel op, Jeven en agt duimen boog , dragende diergelyke aire gelyk bet voorgaande Opbiogloffum, dog veel grooter, en dikker , een vinger lang „een pink dik, meeft enkeld , zom- tyds by de fpitze in tween geklooven , eerft groen, daar na brengt hy eenige mosagtige bloempjes voort , die de airen gebeel ruig en rood maken. Daar op volgen weele kleine, korrels, van binnen meeft bol, en zonder kennelyk zaad, waar op de gebeele aire verflenft , en kort daar na bet blad ook, "t welk, als gezegt, met zyne lappen rondom den fteel wat meer dan een balve kring maakt. Straks komt een jonge fleel woort digt by den ouden, die diergelyke fnibbelen en aire voortbrengt , zoo dat men nooit twee te gelyk en van eenen ouderdom by malkander ziet. Aan’t onderfte van de fleelen vindt men weinige kor- te vazelingen, die men in "t uittrekken voor de regte wor- tel zoude aanzien, daar aan men bedroogen werd , want de zelve leid wat dieper in de aarde over dwers kruipende gelyk een Polypodium, ruim een [cbaft dik , van buiten aardverwig, of na de grond, daar ze flaan ; want in zwarte grond is zy zwartagtig , met veele dikke vafelingen be- bangen, die regt in de aarde gaan’, allegaar zeer breek- zaam , inzonderbeid als zy droog zyn, en zoet, van fmaak. Aan deze boofdwortel ziet men ook knobbelen, en leden gelyk aan de wortelen van Polypodium, en Sigillum Salo- monis, daar te vooren fteelen geftaan bebben , want dit kruid vergaat zomtyds boven de aarde geheel en al , bly- vende de boofdwortel in de aarde verborgen, die dan na de regen MoefJon te wederzyden nieuwe Deelen uitfcbiet , en baar zelfs met nieuwe afzetzels voort zet, waar op de oude vergaat, Ik beb- dikwils dit kruid uitgetrokken , “en deze boofd- wortel niet vinden konden, bebalven de voornoemde weini- ‚ge vafelingen „wanneer de Inlanders my wys maakten , dat indien men de regte wortel wilde vinden , moeft men in ^t. uitgraven Bok {til fwygen, welke beuzelingen ik daar na wel anders bevonden bebbe , flegts een weinig dieper ravende, en zoo veele wortels vindende , als ik begeerde. De boofdwortel fchiet ter zyden eenige takken uit, ge lyk bet Polypodium , en dezelve bier en daar nieuwe Pos len, dewelke aan "t bovenfte einde dikwils gekromt zyn, gelykeen winkelbaak, waar uit namaals bet blad word. De wortel dwers doorgefneeden vertoont de gedaante van een oor of balve maantje , maar als men den boofflengel doorfnyt , daar by op "t dikften is, zoo ziet men geelagtige puntjes in een cirkel ftaan, en in bet midden een But van een linie, dog buiten "t centrum. : V uet 154 Pluviofis menfibus hzc plerumque perit herba, fed Novembri teneri magna copiofa excrefcunt furculi. Hanc herbam in initio pro Filice habui, prefertim uum ejus fapor ex dulci effet Filicinus, fed quum ejus pice dein prodirent, neceffario concludere debui , magnam Opéiogloff effe fpeciem, que Osmunde (eu Filici aquatica etiam adfinis eft. , Nomen. Latine OpbioglofJum laciniatum; Malaice Ribu-ribuz Amboinenfibus & Malaienfibus notum eft nomine Sajor manis , feu oleris dulcis; Amboinenfibus proprie dicitur Uta niwel, feu Malaice Sajor calappa itidem a dulci fapore. Quidam erronee illud vocant Taccam minorem , putantes Tacce effe fpeciem , revera enim minor Tacce fpecies eft, cujus folia cum hac herba optime conveniunt, fed oportebat hoc nomen deleri, quum multi eo falluntur, fumentes vulgarem Taccam minorem, que.herba eft fervens atque acris, pro hoc Opbiogloffo, quod dulce ac fatuum eft. Locus. In declivibus.crefcit locis circa oras levis filve, vcl fub aliis levibus fruticulis, ubi folum eft humidum & argillofum , ut & circa ficcas oras filve Sagus, fed raro obcurrit, atque ubi crefcit, femper - combinatum eft. java multo altior & luxuriofior eft hzc planta , binos tresve pedes alta, ejusque caulis digitum craflus , ibique in planis provenit campis, ubi Carex eft vaga. In hortis cransplantata major quo- que excrefcit, foliaque circulum formant quindecim laciniarum , qua inferius adpendices etiam quasdam erunt , ac quodammodo fupra fefe invicem locate unt. Quam primum vetuftus perit caulis , (emper novi in ejus locum füccedunt, atque elegans planta elt, que digna eft in hortis locari. Ufus. Eft herba fuccofa & refrigerans , alvum la- xans. Molles caules cum teneris foliis ac fpicis mox erumpentibus abfcinduntur , & ad olus adhibentur, que ac praecedens Ophiogloflum , fed leniter hec fimul coquenda funt, ne in inucum deliquefcant. Teneri caules in aqua calida parum coéti praeparari funt, & edi inftar Asparagorum. [n re medica cum bio polypoide tanquam fpecificum habetur remedium in morbo quodam abdominis & inteftinorum , qui Malaienfibus dicitur. Sackit gorito, quem puto eile Polypum inteftinorum. Ad hunc fumunt radicem hujus plante cum radici- bus Ubii polypoidis nigri, quas fimul aque incoquunt & bibunt, ficcas quoque edunt radices cum Siri Pinan- ga ya haud ingratæ funt, & quas mafticant inftar patti orum, unde Polypus evancfcit, Quum vero per iftud nomen quoque intelligunt mo. lam uteri in feminis, inquirendum eft, an ad utros- que morbos, an vero ad alterutrum conducat. Ma- laienfes enim, quum pauca habeant verba , multos fub uno nomine comprehendunt morbos. - :- Radices hz a craflis depurate fibrillis faccharo con- diri quoque poffunt, & inter mafticandum granulofz funt. He radices cum Pinanga mafticatz , ad tuflim convulfivam etiam adhibentur. CAPUT HERBARII AMBOINENSIS Liber XI. Caput XLIV. In de regenmaanden vergaat dit kruid meeft , maar in November begint bet jonge /cheutjes met hoopen voor den dag te brengen. Ik beh dit kruid in *t eerfte voor een Filix aangezien, te meer alzoo den finaak uit den zoeten ook wat Varenagtig is , maar daar na de airen voort komende, beeft myn noodzakelyk doen befluiten , dat Let een groote zocrte van Ophiogloffum is , dog met de Osmunda of Filix “aquatica gemeen/cbap bebbende. Naam. Jn ’t Latyn Ophiogloffum laciniatum ; in nr Maleits Ribu ribus by de Amboinefen en Malyersis’tbe- kent met den naam van Sajor manis , of Olus dulce. Jn "t Amboinees biet bet Utta niwel, of in "t Maleits Sajor calappa , medevan de zoete fmaak. Zommigen noemen het abufief Tacca het kleine , meenende dat bet een zoorte van Tacca 2y, want daar is inder daad een kleine zoorte van, Tacca, die aan de bladeren met dit kruid wel overeen komt, maar xy beboorden deze ndam uit te roejen , want veele daar doon, bedroogen werden, nemende de gemeene kleine Tacca, "t welkeen beet fcherp bytend kruidis, voor dit Ophiogloffon, °t welk zoet en laf is. Plaats. Het wah in lage gronden omtrent de randen van een ligt bos, of onder ander ligt kreupelbos , daar een wvogtizekleigrondis, ook omtrent de drooge kanten van een Sagoebos, dog is weinig te vinden, en daar * is, windt men ’t altyd by malkander. Op Fava waft het veel boo- ger en weelderiger , twee en drie voeten hoog , en den Stengel een vinger dik, en aldaar ook in de vlakke velden, daar bet Snygras wat ydel flaat. In de booven verplant, werd Let ook grooter, gewinnende een cirkel van vyftien Jnibbelen, die agter nog al eenige aanbangzels bebben , en ten deelen over malkander liggen , zoo dra den ouden Bol vergaat, beeft men altyd nieuwe in de plaats, en bet is een cierlyke plant, die waardig is in de tuinen gezet te werden. Gebruik. Het is een vogtig en verkoelend kruid , den buik wat Zich makende. De maize fteelen met de jonge bladeren, en eerfte airen werden afgefneeden „en tot moes- kruid gebruikt , zoo wel als 't voorgaande Opbiogloffon, en men moet ze zagtjes kooken , op dat ze niet flymerig werden. De jonge fteelen in warm water een weinig op- gekookt, laten zig ook toebereiden , en eeten als Spargies. In de Medicynen werd bet met Ubium polypoides voor een toegetigent middel geagt , voor een zekere ziekte des buiks en ingewands by de Malyers Sackit gorito , dat is 200 ik giffe Polypum inteftinorum genaamt. Hier toe némen ze de wortel van dit gewas met de wortelen van bet Oébium Polypoides nigrum , kooken ze zamen in water, en drinken dat , eeten ook de gedroogde wortelen met Siri pinang , die niet onlieffelyk zyn , en kort afknappen als koekjes, waar door den Polypus fmelten zal. Maar dewyl ze onder den voorfcbreeven naam ook ver- Joan Molam uteri in feminis, zoo Daat nog te onderzoe- ken, of bet tot beide ziektens of alleen tot eene dienftig zy, want de Malyers arm van woorden zynde , veelderlei ziek- tens met eenen naam noemen. Gemelde wortelen van de dikke vazelingen gezuiverd, la- ten zig ook confyten , en «allen brokkelig in °t eeten. De- zeive wortelen met Pinang gekaauwt , werden ook ge- bruikt tegens de kinkboeft. VYF XI. Boek. XLV. Hoofdft. CAPUT QUADRAGESIMUM QUINTUM. Radix toxicaria. Bacong. H: jam tres fefe invicem ue o plantz, que pro Moly Indico haberi poflunt. Prima & maxima eft Radix toxicaria, que eft herba litorea, alte & ample fefe extendens, licet ve- rus caudex modo fit fesqui ac binos pedes altus , ac pe- dem craflus, atque ex multis convolutis, craffis, & albis membranis componitur inftar caudicis Mufe. Inferius hic craffiufculus & rotundus eft fere inftar Cepz, fed non verum format bulbum. Inferne fub ‘hoc tubere obtufus confpicitur conus, qui primaria radix eft, atque ad ejus latera innumerz craffe fibrille feu chordulz inftar ferpentum decurrunt, longe fefe in terra extendentes, que molles, fuccofe, & albz funt, fed interne lentum gerunt nervum. In teneris plantis fere nil confpicitur nifi Cepaceus ifte bulbus, cum fibrillis iftis craflis in ambitu, fed in vetuftis ifte conus brachii craffitiem haBet, ac parum incurvus eft, interne albus, lento refertus fucco, & pilofus, qualis & inferior caudicis pars eft, que ex- terne & interne alba eft, & hac fibrofa fubftantia conftat, que fi mafticetur , globum fericeum in ore refert, eftque porro fucco referta, fed qui naufeofus & amarus eft. Folia more Tuliparum locantur , feu uti in Helle- -boro albo, fed multo majora funt, fere inftar Acinacis, que fefe invicem ambiunt, in caudicis fummo , tres cum dimidio & quatuor pedes longa, quinque polli- ces lata, per longitudinem fubtilibus nervis pertex- ta, craffa, & pinguia, fed flaccida, oris equalibus, & pallide virentis feu flavefcentis coloris, in medio fulcata, feu potius totum folium canalem refert, & caulis ex iis adfurgit viridis, ultra ulnam altus, digi- - tum craffus, glaber, ex rotundo parum compreflus , in ejus fummo longam gerens vaginam , quz fefe ape- riens decem «vel duodecim. minores exhibet caulicu- los feu petiolos, palmam longos, fefe in umbellam extendentes, quorum quivis longam , albicantem , & fulcatam gerit membranam , ejusdem fere longitudi- nis, ex qua magni excrefcunt flores. - Flos ex fex longis , & anguftis , albis conftat petalis, ample-expanfis, queque fefe prius deorfum incur- 'vant , ipforumque extremitates preterea femel bisve ‚incurvatz funt. Si hzc petala extendantur , femi pe- dis longitudinem habent, ac fere femi digitum lata funt, ipfeque flos inferius anguftum format tubum, qui viridi incumbit germini, & fuperius concavus eft. In hoc locantur fex tenuia ftamina, inferius alba, ac quodvis fuo infidet petalo , fed fuperius erectum eft, ac purpureum, ac quodvis antheram gerit, lutea farina confperfam , primo referentem hamum teli, dein he anthere extenf& trabes referunt fupernatan- res, Ex tubi centro alterum excrefcit rectum filum feu piftillum, reliquis brevius, purpureum penitus, fine tübere. Totus flos fex gerit petala, in hexagono ofita, qui emplum obcupantlocum , odoris debilis liliacei, fed non admodum grati. . Character feu fignatura horum florum confiftit pri- mo in fex incurvis ftaminibus, que fra&a referunt tela , ac medium in tubo locatum piftillum , illud re- fert ejaculatorium telum , Malaice Sompit dictum , quod Maccaflarenfes efant ex fclopetis teliferis, cu- jus apex abruptus eft, & quod infectum eft deleterio ifto veneno. Per hanc fignaturam feu floris formam primi forte harum infularum incolz pervenere ad no- titiam ipfius virtutis & ufus. : = Ex florum nodis fruétus excrefeunt, qui omnes fere maturitatem adquirunt, magnitudine Lanfiorum vel rotundorum Prunorum , vel etiam aliquando inftar Caftanearum. Sunt autem non perfecte rotundi, fed parum obliqui, ita ut hilus non direéte fit verticalis, diu extérne virentes & glabri, interne repleti carne alba & mucofa, maturi fumeum conquirunt colorem, rugofi funt, ex rotundo plani, feu cafei forma, tum- que caro interna eft ficca inftar Hepatis , fordide al- bens, unicam formans glebam, raro binas vel tres, . Odoris naufeofi, qualis & tota planta eft. E xii AMBOINSCH KRUIDBOEK. 155 VYF EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK. De Spatwortel. ier volgen nu drie planten na malkander , dewelke ons voor een Moly Indicum verftrekken. De eerfte en grootfte is de Spatwortel , zynde een eigentlyk firandgewas , boog en breed zig uit/preidende, boewel de eigentlyke ftam maar anderbalve en twee voeten boog is, een been dik, en uit veele over malkander gerol- de dikke en witte wellen gemaakt, gelyk de Piffang fironk. Beneden loopt dezen ftam dikagtig, en rond toe, Schier ` als een Ajuin, dog geen regten bol formeerende. Onder aan deze bol zit een ftompen kegel, "t welk de boofdwortel is, en ter zyden loopen ontelbare dikke draden of cbordels, als Jlangen , verre in de aarde zig verfpreidende , week, Jap- pig , en wit, dog binnen met een taaje zenuwe. Aan de jonge planten ziet men fcbier niets als den ajuin- agtigen bol met de dikke vafelingen rondom , maar aan de oude word den voornoemden kegel «vel een arm dik, en loopt wat krom, binnen «vit, voltaajefap, en baairig , gelyk ook den onderften ftam, buiten en binnen wit, en Clun deze baatrige fubftantie , die in ’t kaauwen voorkomt „als of men cen klouwe zyde-gaarn in de mond badde, daar by Jappig, en walgelyk Litter. ; De bladeren ftaan op de manier als een Tulpe, of ais aan den Helleborus albus , dog veel grooter , namentlyk als flagt/waarden , malkander omvattende, aan ’t boben- Jte van den ftam, vierdebalve en vier voeten lang , «yf duimen breed, in de lengte met fubtile zenuwen doortoo- gen, dik, vetagtig, dog flap, met effene kanten, ligt of pieren , in de midden met een geute, of veel meer bet geheele blad Daat als een geut , en fcbiet een regte gras- groene fleel op, ruim een elle boog, een vinger dik, glad, uit den ronden wat gedrukt, dragende op zyn top een lan- ge Jobeede of booze, dewelke baar openende vertoont tien of twaalf kleindere Deelen, cen band lang , baar in een dolle of kroone ver[preidende , ieder draagt een lange wit- agtige of gevoornde booze , fcbier van dezelve lengte „waar ust werden groote bloemen. ; ) Dezelve beftaat uit fes lange, fmalle, en witte blaadjes, die zig wyd opent, en de blaadjes krommen baar eer ft neerwaarts , en dan haare einden krullen baar nog een reis of twee. . Als men deze blaadjes uittrekt , zoo zyn ze wel eenhalve voet lang, en Jebaars een halve vinger breed, makende de bloeme beneden een fmallen bals , ruftende op een groene knop, boven is een naauwe pyp. Y. Hier in flaan fes dunne draden , beneden «vit , en een ieder op zyn blaadje ruftende , maar boven opgeregt, pur- . perveravig , dragende ieder een nop, met geel meel beftrooit, eerfl gelykende de weerbaken van een pyl , daar na uitge- rekt dryven ze boven op als balkjes „uit bet midden der py- pen komt nog eenander € draad , korter dan de andere, gebeel purperverwig , 20 nop. De gebeele bloem beeft Jes bladeren , regt in een fesboek verdeelt , beflaat een groo- te plaats, en beeft een flappen lelyagtigen reuk , dog niet zeer aangenaam. MH E De fignatuure dezer bloemen beftaat eer in de fes krom. me fie m die gebrooke pylen gelyken , en bet middelfle draadje in de pypen verbeeld dien blaaspyl of patte, in ^t Maleits Sompit pues den welken de MaccafJaren uit haare fpatroeren blazen, waar van de /pitze afgebrooken is, waar aan dat grouwelyk vergift bangt. or deze fignaiuure of gedaante , bebben mmifjebien de eerfte Inwoon- _ ders dezer Eilanden aanleidinge gekreegen ‚tot kenni[fe van deszelfs kragten en gebruik. po Uit de knoppen , daar de bloemen geftaan bebben, werden de vrugten , dewelke fcbier alle tot perfettie komen in de rootie van Lanzen , of ronde Pruimen, ook wel als Ca- ones “Zy zyn niet regulier rond , maar wat fcbeef , zoo dat den navel niet regt boven op Raat, langen tyd van buiten gras-groen, en effen, binnen met een wit flymerig vlees, de rypen werden rookverwig , rimpelig, uit den ronden plat, of kaasvormig , als dan is bet binnenfte vlees droog als lever , vuil-wit , uit een klomp , zelden uit, twee of drie beftaande, walgelyk van reuk zoo als de gé- beele plant is. beele p D. In 156 In illius centro conus locatur albicans, qui per ad- jacentem carnem, tum viridem, perforat, & novum ermen eft , ps plantam propagat , ex binis vero &us glebis bina excrefcunt; germina , non fupra fefe invicem, fed ad latera. Pluviofis floret menfibus Julio & Augufto, fru&us- ` que Oétobri proveniunt , ac porro ficcis menfibus , uo tempore interea fubtus aliz excrefcunt vagin& , Aucceflive florentes. idam binas alias radicis Toxicariz ftatuunt fpe- cies, prater iftas binas, qui in Ternata reperiuntur, modo crefcendi fimiles , quarum vulgaris albos, al- tera rarior luteos gerit flores. Amboinenfes autem ecies non multum inter fefe differunt, ac prefer- tim varietate foli variant. Vulgarem itaque fequentes modum, fecundam ftatuemus radicis bett ee e terreftrem, a litorea non diverfam modo- creícendi , nifi quod major & altior exerefcat. Ejus enim caudex ulnam altus eft, crus craffus, ex albicantibus compo- fitus membranis feu involucris, inferius rotundus in- ftar Cepe , atque inde longiffimas, craflas , & albas emittens fibrillas , undique per molle prorepentes folum, atque fub ipfis obtufus ifte conus latet. - Aliquando, quum hic caudex fenefcit , inferiore fua parte terre incumbit inftar Ari bortenfis. Sed iftos ferpentinos fibrillarum flexus multo majores & lon- lores obfervavi in litorea fpecie, cujus vetufti cau- dices quatuor & quinque pedum longitudinem fepe obtinent, finu terfe incumbentes. "Terreítris fpeciei folia ulne vel orchiz longitudi- nem habent, tres palmas lata, fine notabili nervo , ex- SES canali medio , coloris intenfe virentis, & glabra. lores & fructus fant uci in priore fpecie, fed raro obfervantur. Hujus radices longe preftantiores ha- bentur quam in litorea fpecie, atque interne etiam exhibentur , quum litoree nimis ferventes funt, & vehementem cauflant vomitum, ita ut terreftris gradu debiliore differat; . Cerame montibus obcurrit, litori vicinis. „Hec etiam nil differt a prioribus fpeciebus , nifi quod in + mon, Latine Radix toxitarias Belgice Spatwor- tel; Malaice &-Maccaflarice Daun e Eel fo- lummodos Bacong, & Daun fompittan ; Amboinice in Lytimora Dáwfa, Tapeufa; & Tacaoffa , quod femi- putridam denotar veftem', quam denotant caudicis membrane , in Hitcea Nopu,, in Loehoea Tecabbal , Ribua, & Moral, Boeronice Rebut; Ternatice Fette gites handige ins Baleyice Bacong , & Caffe fe- n majus, ad differentiam minoris fpeciei, que po- - Locus. -Prima fpecies ubique nota eft in litore , ubi locus eft filveftris & canan feu parum paludofus 5 fed inter nudes etiam crefcit lapides, trunco craffo & procumbente, fi modo folum fub eo fit parum humi- dum. Ubique obcurrit in Amboina, Boerone, & Ce- ráma. In, hortis etiam plantatur ob, preftantem & fre- quentem ejus ufum, licet ibi non tantz fit molis. Si transplantetur , caudex abfcindendus eft modo fapra ra- dicem alioquin enim putrefcit, & vermes generac, fed ex centro abíciffi.caudieis novus regerminat furculus, ` Secunda fpecies magis emote in ipfa crefcit terra, ia odo al da litore ad paludes, ftagnantes aquas, Se cenofas fluviorum. ripas, in humidis & declivibus filvis, prefertim ad oras filvarum Sagus, ubi lapillipa- — Judofo folo mixti funt. eiie hatte mcns ; transplantari potèft, fed cito perit, quum non amat folum fiecum shine prima eligenda eft Ganden: que transplantatione mollior, & ad ufum aptior redditur. - "Tertia fpecies egen in Cerama crefcit, in ejus parte boreali in. Hatues finu, ad latus montium alto- zum & faxoforum, cui Masa Hatues, unde huc &ranslata eft, atque in hortis melius transplantari poteft. =: Ufus. Hujus plante nulla pars ad cibum apta eft, omnes enim ejus partes vim habent vehementem caus- fandi vomitum , fine ore vel acrimonia, fed fo- Jummodo naufeofa, fed non magna amaritie, quod in- m eft de litotea fpecie, ambz enim terre- s fpecies non ita vomitum in- terne adhiberi poffunt. ve Sama Omnes HERBARII AMBOINENSIS Liber XT. Caput XLV. In wiens midden men een witagtig kegeltje ziet, 't welk door bet omleggende vlees (zynde alsdan groenagtig) boo- rende , tot een nieuw uitfpruitzel wert ,'"t welk de plante voortteelt , uit twee klonteren der vrugt komen dan twee witfpruitzels, niet regt boven, maar ter zyden uit. Het bloeit in de regenmaanden July en Auguftus, en de vrugten ziet menin Oétober , en voorts de gebeele deeg. ge Moeffon over , in welke tyd onder tuffen van onderen op nog andere [cbeeden komen , die vervolgens na malkan- der bloejen. -Zommige maken nog twee andere zoorten van Spatavor- tel, bebalven die twee , dewelke men in Ternaten vindt, malkander aan gewas gelyk, waar van de gemeene witte, de andere rare geele bloeien draagt. Maar de Amboinje zoorte verfcbillen weinig van malkander , komende bet ver/cbil meeft van de plaatzen of grond , daar ze waffen. Volgende dan de gemeene fleur , zoo zullen wy voor de twee- de zoorte Jtellen de Land-fpatwortel , van de Strand- zoorte aan wasdom niets werfchillende , bebalven dat ze grooter en booger opfebiet. De [lam is een elle boog , een dye dik, ook witagtig, van rollen gemaakt , beneden rond toeloopende als een Ajuin, en van daar zeer lange, dikke, en witte vafelingen uitfchietende , wyd en yd door de weeke grond kruipende, en onder baar dien frompen kegel verbergende. Zomtyds als dezen ftam oud werd , gaat by met bet on- derfte op de aarde leggen gelyk bet Arum hortenfe. D deze Draken beb ik veel grooter en langer gezien aan de Strand-zoorte, wiens oude ftammen wel vier of yf voeten lang worden, met een bogt op de aarde ruftende. De bladeren van de Land-zoorte zyn wel een vadem lang , drie banden breed , zonder kennelyke zenuwe , be- balven de middelfte geute, boog-groen, en glad. Bloemen en vrugten zyn als aan. de eerfte, dog werden zelden gezien. De lange wortelen bier van werden voor beter gebouden, dan de ftrand-zoorte, om binnen "t lyf in te nemen, want de ferand-z00rte is te beet , en maakt een geweldig braüken, daar deze wel een graad flapper is. De derde is de Berg-zoorte in Amboina onbekend , maar op Cerams Bergen te vinden , die aan firand leggen. Deze verfchilt ook niets van de twee voorgaande , bebal- ven dat ze in alle delen kleinder is, en baare wortelen wor- den ook voor zekerder gehouden om in te nemen , niet te min tegens alderbande vényn even-kragtig. SE : ANaam. Jn "t Latyn Radix toxicaria; in’t DujtsSpat- wortel ; in’t-Maleits en MaccafJars Daun bacong, of Jlegts Bacong , en Daun fompittan; in ’t Amboins op Leitimor Däuffa, Tapeufía, en Tacaofla , zyndetezeg- gen een half verrot kleedje , ^t welk de fcbillen des flams verbeelden , op Hitoe Nopu ; op Loeboe Tecabbál , Ri- bua, en Moral; op Boeroes Rebut; op Ternaten Fette fette; in Bandaas Tuvera; in Baleits Bacong , en Caffe felan het groote , tot onder/cheid van bet kleine , ^t welk ‚bier. na tal volgen. eme EE . Plaats. De eerfle zoorte is over al bekend op ftrand daar bet besagt y en een weinig moeraffig is , dog bet wal! ook onder de bloote Deenen, en datog met een dikke leg- gende;flam, als bet maar daar onder wat vogtig is , bet ts over al te vinden, op Ambon, Boero, en Ceram. Het werd ook in de tuinen geplant wegens zyn groot, gebruik, boe wel bet daar zoo groot niet werd. In’t verplanten moet men den ftam af/myden. kort boven de wortel „ anders verrot by, en genereert wormen, maar uit bet midden van den afgefneeden ftam fehiet een nieuwe (ruft op. =, . De tweede zoorte waft landwaards in, dog niet ver vat Strant aan poelen ftaande wateren , en moeraffige oevers van rivieren, in vogtige laage boffen, inzonderbeid aan de kanten van fagoe fen, daar Deenen onder ^t moeras loopen, Deze zoorte laas zig ook wel in de tuinen verplan- ven, maar vergaat baaft , om dat ze geen drooge grond be- mind, daarom moet men de cerftezoorte nemen , die door bet verplanten wat zagter en bekwamer tot bet gebruik werd. - De derde zoorte waft op Ceram.mee[t , op deszelfs noord- &yde in de bogt van Hatuwe, aan de xyde van dat booge en fleenige gebergte, daar aan de zelve Negorije leid, van gvoar berwaarts gebragt , laat baar inde tuinen verplanten. E Gebruik. Van dit kruid is niets tot de koft bekwaam, bet is im. al omg deelen kragtig om een flerke braking te maken, zonder bitte of Jcberpigbeid , maar alleen met eeu walgelyke dog niet groote bitterheid, bet welk te ver ftaan is van de ftrand-xoorte, want de beide land-zoorten doen We =~ niet braken, en zyn bekwamer binnens Iyfs tege- ruiken, Dog -——-| | 1 | | | XI Boek. XLV. Data AMBOINSCH KRUIDBOEK. Omnes vero hz tres iftam nobilem poffident virtu- tem, quod adfumptum venenum magna vi e corpore eliminent , & vulneribus adplicate toxicum ex iis exfugant. Hine hee herba pro Moly Indico habenda eft. Non dico habendam efle pro ifto Moly Indico, uod apud Botanicos noftros ifto nomine notum & deisieacum eft, pre aliis apud Carol. Cluf. rarior. pl. libr. 2. cap. 36. Dodon. libr. 23. cap. 15. & apud alios. Nomen autem Moly pro generali fumo nomine ta- fium herbarum , que veneno.& incantamentis refi- ftunt ex fignificatione vocis Grece, ubi Moly deno- tat bebetare, quum he herbz vires veneni enervant & hebetant , hujus autem herbe vires prefertim inno- tuere quinto Amboinenfium bello ab anno 1651 per uinque continuos annos pe cum Ternatenfi præ- feto Madjira , qui Maccaflarenfes ad opem ipfi feren- dam inploraverat contra noftram nationem. Hi itaque Maccaffarenfes cum vicinis Boegenfibus & Mundarenfibus Amboinam invadentes iftud bellum gra- ve & difficile fecerunt,non ita armis explodentibus fuis, ue noftri milites non adeo timebant, quam quidem iftis venenatis ejaculationibus, quas ex longis ligneis fclopetis efant, queque non bene evitari poffunt. Sunt autem tenuia ac pufilla tela, pedem circiter longa, fuperius apice parvo donata, ex dente Lamii pifcis, vel alia quavis acuta re confecta, atque craflo obducta deleterio ifto veneno ex Arbore toxicaria præ- arato , fupra libro tertio defcripto. Que tela pufil- um, immo fere vix memoratu dignum cauffant vul- nus, attamen tante funt malitiei, ut: mox mortem adferant, fi tela ifta nondum femi anni fpatium exe- dunt. iftud malignum venenum fuperari poteft. Quod anti- dotum potiffimum in vehementi confiftit vomitu , uum ifta vehementi commotione vis iftius veneni ngitur & expellitur. Contra hoc primis binis annis 'adhibebatur Excrementum bumanum, quod vulneratus five nolens five volens deglutire debebat, fi mortem evitare vellet , & folumimodo ad iftum vomitum caus- fandum. Sed tertió dein anno nobis detegebatur vis & ufus hujus radicis toxicari&, que dein cum aliis remediis ufum obtinuit, ita ut cuncti milites in exercitu recén- tem vel ficcatam radicem fecum gererent, quod fa- cile fieri poterat, quum ubique obvia eft, ac hoftis tela interim jam anni fpatium fuperabant , ge a poft tertium vel quartum annum quidem venenata, fed non lethifera erant. Hunc in finem, fumuntur longe ifte albe radices, que in inferiore parte bulbi cepacei inveniuntur , ample fefe extendentes , vel etiam ipfe bulbus, qui albus eft, & refertus fucco mucofo. Hujus jufta fumi- ' tur quantitas, quanta ore contineri & mafticari po- teft, atque inter mafticandum ejus fuccus deglutitur, & pafta vulneri inponitur & adligatur ipfi. Licet hoc opus etiam fit tediofum ac naufeofum , non ita ob amaritiem , que non magni momenti eft, quam qui- dem ob fibrofam ejus fubitantiam , que in tota pre- valet planta, & alicui in ore videtur, acfi Goffipium mafticaret , fed tandem in ore liquefcit, vel tenuis redditur. Mox tum fubfequitur vehemens vomitus, fudor, & jaCtationes, quibus venenum expellitur , figue gravis vertigo continuat, repetenda eft ifta actio , I melius inftitui poteft ifto primo memorato nau- eofo & horrendo remedio. Vidi etiam potiffimum eligi litoream fpeciem , vel quia melius ad manus erat, vel quia vehementorem cauffat vomitum. ` "Quidam magis curiofi inter mafticandum mifce- hominum dentes & medullam crurum gallinarum, Quas utrasque fupra porphyritim in pulpam contere- uit, ac dein aliquot dies continuos contritum adfu- mebant Calbahar nigrum. : - An autem hzc radix per vehementem vomitum Oc efficiat, an vero per peculiarem qualitatem hoc expellat venenum , dubitandum eft, quum, uti di- um fuit, excrementut humanum per vomitum idem , efficit. - Aliis tamen in cafibus certo expertum eft, re vera vim ‘habere veneno refiftere, & illud in vulne- tibus: etiam exfugere. Adhibetur enim non tantum , quis praeparato veneno fit infectus , fed etiam ff Quis noxium quemvis ingeflerit cibum, quum ingen- tes fübfe ur vertigines, uti & etiam Contra quós- Vis idus & morfus yenenatorum animalium. rei Si vero vetuftiora funt, efficacibus antidotis _ 157 .. Dog alle drie hebben ze die edele cigenfebap, dat zè bet ingenoomen venyn met geweld wit den lyve jagen , en op de wonden gelegt , bet zelve daar uit zuigen. : Daarom mag men dit kruid. wel voor een Moly Indicum houden. Ik zegge niet, dat men 't voor dat Moly Indicum bou- den moet, "tavelk by onze Kruid-befchryvers met dien naam bekent em afgeteckentis , onder anderen by Carolus Clufius rariorum Plantarum Lib. 2. cap. 36. Dodoneus Lib, 23. Cap. 15. en anderen. Maur tk neem bet woord Moly voor een generalen naam van zoodanige kruiden , die bet venyn em tovery tegen fiaan uit pros: van de Grickfe derivatie , by de welke Molyo Aë Hebetare flomp maken , om dat deze kruiden de kragten der venynen [Lomp maken, inzonderbeid zyn de kragten van dit kruid bekent geworden , in den vyfden Amboinfcben Oorlog van "t jaar 1651. vyf jaren lang ge- voert met den Ternataanfen Stadbouder Madjira , die de pore ques tot adfijtentie tegens onzen Staat ingeroepen adde. Deze Maccaffaren met bare gebuuren , de Boegiffen en Mundareefen dan in Amboina vallende , hebben dien Oof- log zwaar gemaakt , niet zoo zeer met haar febietgeweer, daar onze Soldaten niet bange voor waren, maar door de voornoemde vergifte fparten , die xe uit lange boute roeren blafen , en daar men zig kwalyk voor wagten kan. Het zyn kleine dunne pyltjes , omtrent cen voet lang, voor aan; bebbende een klein fpitsje van een Haaije tant, of ander fpits ding gemaakt s en dik beftreeken met dat Jnode vergift, uit den boom Arbor toxicaria genomen , boven in * derde boek befebreeven. Welke pyltjes wel een kleine , ja niet naamwhärdige kwetzure den s eptir van zoo grouwelyke kwaagarrdigheid zyn, dat ze A den dood aanbrengen, zoo ze nog niet boven cen half jaar oud zyn. Maar ouder zynde, kan men met fterke tegen- middelen dat fnode fenyn nog overwinnen : welk tegen- middel meeft beftaat ineen flerke brakinge y wanneer door «die geweldige beweeginge de kragt van dat venyn gebro- ken , en witgedreeven wert. Hier toe gebruikte men in de ~eerfie twee jaren bet Excrementum humanum , ’t welk de gekwetften bet zy met willen of tegens willen opflokken moeften , wilde by den dood ontgaan , alleenlyk om bet voor- noemde braken te verwekken. ` : ` Maar in *t derde jaar wierd ons eerft aangeweezen de kragt en gebruik van deze Jpatwortel, dewelke naderband nevens andere remedien in sa is gebleeven , 200 dat al de Soldaten in "t Leger de vers of gedroogde wortel by ben droegen , "t wel ligter toeging , om dat xe over al te vinden is, en der vyands [hatten ondertü[fen overjari wierden, blyvende dezelve na bet derde of vierde jaar we “nog venynig , dog niet doodelyk. ` Hier toe neemt men de lange witte wortelen, die aan > onder e van den ajuinagtigen bol flaan , wyd en zyd om zig loopende , of ook wel den voornoemden bol zelfs, die wit is, en vol flymerigen zap. Men neemt daar van een mond vol, en kaauwt bet te degen, den zap daar van inzwelgende, en bet kaauwzel op de katetzure bindende. Hoewel nu dit mede een verdrietig en walgelyk werk is, niet zoo zeer wegens zyne bitterbeid, die klein is, maar wegens wyne bactrige E in de gebeele plante, die iemand in de mond voortkomt , als of by Cattoen kaauwde, dog eindelyk in de mond [melt of fyn werd. Hier op volgt dadelyk bet fterke braken , zweeten, en arbeiden , waar door bet venyn uitgedreeven werd , en zoo de zware duize- ligbeid of draaijinge in "t boofd continueert, zoo meet men dat werk bervatten, "t welk nog al gemakkelyker toe- gaat, als bet eerfigenoemde afzienelyke middel. Ik beb ook gezien, dat men meeft de ferandzoorte bier toe verkieft , of om dat ze beter by der band was, of om dat ze flerker tot braken gebouden «werd. ` Zommigen, die curienfer wären , mengden in’t kaauwen daar onder menfchen tanden, en merg van boender-been- deren , beide op een fleen fyn gewreeven, en gebruikten daar na eenige dagen bet zwarte Calbabar , mede gewree+ ven en ingenomen. i : Of ñu deze wortel alleen door "t fterke braken dit uit- werke, of door een byzondere eigenfehap bet ae uitja- e, moste men t alen, vermits als gezegt , het excre- Seng ate, un "t braken bet zelve doet. Dog by andere voorvallen ‘beeft men zekerlyk ervaren , dat ze in der daad een kragt bebbe , bet venyn tegen te flan en uit te zuigen. Want men gebruikt ze niet alleen, als iemand door expres venyn vergeven is , maar ook als men allera bande febadelyke koft ingenomen beeft, waar op een groo- te draajinge des boofds volgt , als mede tegens alderbande flecken,, en bseten van venynige gediertens. —— > V 3 Hier 158 Ad hunc fcopum binz terreftres eliguntur fpecies, que efficaciores funt inrefiftendo veneno fine vomitu, quarum dictz fibrille radicales modo mafticantur cum Siri Pinanga, fuccusque deglutitur. Ternatenfes fumunt radices ipforum Fette fette , que ad Orientem funt fite , cum radicibus Palmi fili- cis , credo autem elle Osmundam, que ipfis Gagoe foeroe dicitur, has aque incoquunt, ac quotidie ejus bibunt dofim , addentes Calbahaar album cum aliis Corallii fpeciebus, fi quis nempe veneno fit infeétus, quz potio nullum caulfat vomitum. Contra tetras fifluras plantarum pedum & calcaneo- rum , que plerumque poft Amboinenfes" remanent .variolas , inferiorem fume caudicem feu bulbum , - quem in tenuia fcinde fragmenta, que leniter con- tunde, fupra ignem caleface, & iis obvolve totam pedis plantam. SR Alii hzc contundunt fegmenta, cum arena mifcent, & adligant plantis pedum, que fauciate funt per ma- lignum malum Maleyenfibus dictum Katjang , noftra- tibus Cancrum, quod inftar vermium nodoforum fub cute prorepit , & fi quis procedere velit, ingentem ipfi cauffat dolorem , quod plerumque etiam refi- uum eft iftarum Amboinenfium variolarum , immo fpe hereditarium in talibus familiis, quz ipfis obno- xie fuere, ' Inferior caudex contufus vel folus, vel aliis mixtus ‘herbis , areis infpergitur, que oleribus confite funt, vel in Oryze campis, D Pady modo progerminat ad ‘Erucas aliaque infecta arcenda, fine ullo incommodo „fucci hujus plante, qui ipfis nullo modo nocet, & a luviis abluitur.. Albus praefertim caudex in frufta Kinditie , quum albam refert chartam, & adpenditur ficcis ramis in Katjang hortis, quod incola dicit Eru- .cas pellere, & efficere, ut Katjang copiofos proferat .fruétus , hoc intelligendum eft de ifto modo Katjang ferendi, qui Weri h. e. projicere dicitur, quum omnes „arbores & frutices in loco quam amputantur, fic- caque crémantur folia , & ficci remanent rami , fu- pra quos Katjang projicitur. . . Si vero ifti ficci rami non adfunt , in quibusdam . locis. camporum Katjang baculi. quidam erigendi:, .& ifta Abe Rire d fis Wée funt, que ple- -rumque fcinduntur in formam pifcis vel alius cujus- vis animalis. Tales faétitii pifces alligantur quoque tenie paulo CW ipfum hamum , qui efcam tenet, qui per mare trahuntur, tum pifcis sjeckatlang ipfis adnatat, putat talem pifciculum capere, ac tali mo- do facile hamum adtrahit & capitur. : Contra. morfus Millepedum , & ictus. Scorpionum albe fumuntur radices, quz in locis paludofis excre- ‘te funt , ore mafticentur, & ipfis adplicentur , ill venenum exfugent, & dolorem fedabunt, in primis etiam valent, & preftantes funt contra noxios pifces vel Cancros, qui inprudenter comefti fuere, fi.ore mafticentur , ipfarumque ce rag fuccus , uis per vim veneni intume cat, ita ut fauces con- ingantur, atque os fpasmodice claudatur, tum ex- | preflus fuccus vi in ejus ore infundendus eft, donec vomat , ac dein propinanda ipfi eft rafura Accerbaar nigri cum Rafura nuclei Calappi. _Amboinenfes hanc plantant herbam ad oras & inter Kelady, ut a vermibus & Erucis arceatur.: Pueri no- runt elegantem veficam ex ejus caudice formare , quem ad femi palmam excavant, donec tenuitatem & albedinem chartz obtineat , in ejus inferiore parte relinquentes lamellam , craffitie digiti minimi eu trajiciunt: pelliculam iftam. ad alteram partem, tum extremitates filo colligant, foraminulum formantes in centro lamelle, per quod ventum inflant , ac dein iterum id obturant , tum vefica ifta inflata manet inftar vefice pifcis per aliquot continuos dies. ‚Malayenfes: ejus caudicem fecum. ducunt in navi- gis & ejus fruítulis hamis adpenfis capiunt pifcem regium & Bi. ig » quales figuras Amboinenfes formant ex albis extremitatibus Pandani litorei vel fruticulis Ananaffz. Eadem alba caro vel radices An- thracibus inpofitz intra paucas horas eas aperiunt, &que ac fubfequens Banang oetan. f Hic quoque curant ictus venenatarum fpinarum pi- Eu A. dn > feu Aranei marini > Jean Sambilan, Ad: HERBARIIAMBOINENSIS fi vero » - witten ei Liber XI. Caput XLV, Hier toe verkieft men de twee Landzoorten‘, de welke al 200 kragtig zyn , om bet venyn tegen te flaan, en dat zonder braken. De voornoemde worteltjes flegts met Si- ‚ri Pinang in te nemen, en-den zap in te fwelgen. De Ternatanen nemen de wortelen van baar Fette fet- te, die na "t Ooften ziet, met de wortelen van Palmi fi- lix, ik geloove dat bet de Osmunda zal zyn, by bun lie. den Gagoe foeroe genaamt , kooken die in water , en drinken daar van dagelyks, daar by gebruikende bet witte Kalbabaar met andere Koraal-geflagten , als’eriemand ver- geven is, welke drank geen braken veroorzaakt. Tegens de leelyke fcbeuren aan de voetzoolen en bielen, die gemeenlyk na de Amboinfe pokken over blyven, neemt den onderften [lam of bol, fnyt bem in dunne flukjes , kneufl ze zagtjes , maakt ze warm over °t vuur, en be- wind daar na de gebeele voetzoole. Andere ftooten deze flukken, vermengen ze met zand, en binden ze op de voeizoolen , die gekweft zyn, met dat -moejelyke accident by de Malyers Katjang , by de onze Krabben genaamt, om dat bet als knobbelagtige wormen onder de buid kruipt; en in ’t gaan zeer pynelyk valt, zynde gemeenlyk mede een reftantje van de voor[cbreeve Amboinfche Pokken , ja erffelyk in zoodanige familien, die de zelve gebad hebben. Den onderften fiam geftooten of alleen , of met andere kruiden gemengt , firooit men op de bedden , daar moes- kruiden op komen, als mede op derysvelden , daar de Pady .eerft uitjchiet , om de Rupjen en ander ongedierte daar van te verjagen , zonder eenige fchroomte voor den fap van dit kruid, dewelke daar aan geen kavaad doet , 00k van den regen afgefpoelt werd.: Inzonderbeid werd den ` witten [Lam in ftukjes gefneeden, wanneer by wit papier elykt , en de zelve gebangen aan de dorre takken in de atjang-tuinen, 't welk den Inlander zegt , de Rupfen ‚te verjagen, en den Katjang doet veele vrugten dragen. Dit is te verftaan van die maniere om Katjang te zaajen , die men Weri dat is werpen noemt , wanneer men al bet geboomte en ruigte op een plaats afkapt , de drooge blade- ren in brand fteekt , de dorre takken leggen laat , en de Katjang daar over beenen firooit. Als men de voornoemde dorre takken niet beeft y 200 moet men bier en daar in de Katjang-velden flokjes zetten, en de voornoemde witte ftukjes daar aan binden. , die ge- meenelyk gefneeden worden in de gedaante en manier van een vifch of ander gedierte. Diergelyke gemaakte vijfen bint men ook aan de Angel/noer , effen boven den angel, daar bet aas aanbangt , en fleept dit zoo door zee, zoo Swemt den vifch Tsjekkallang daar na, vermeenende dit vie te vangen, en geraakt zoo aan den angel. egens de beeten van Duizentbeenen, en fleektens van Scborpioenen „neemt de witte wortelen, die aan moerafige plaatzen gewaffen zyn. , kauwze in de mond , en bind ze daar over y die zullen ber venyn uitzuigen, en de pyne - füllen „zy ayn inzonderbeid-ook goed tegens fchadelyke Willen of Ames » door onvoorzigtigheid gegeten; als men ze in de mond kauwt, en den fapinfwelgt. Maar als iemand door Kragt des venyns al begint te worgen , en de mond te fluiten , zoo moet men bem den uisgeperfien fap met gewelt ingieten , zoo lang tot det by aan.’t-braken komt, en bem daar na ingeven: bet fchraapzel van zwart Akkerbaar met febraapzel van Calappus-pit. — . ; De Amboineefen planten dit kruid ook aan de kanten en tuffen bet Kelady , om de zelve van Wormen en Rupfente beoryden. De jongens weeten een aardige blaaze van de- zen flam te-bereiden, den zelve een halve band uithollen- de, tot dat by zoo. dun en wit werde als pampier , onder aan latende een fcbyfje van een pink dik, daar ze de voor- noemde huid over been firoopen na de andere zyde , dan binden ze de einden met een draadje toe, maken een gaat- jen inde midden „in de fchyve-blaazen daar door den wind ins en floppen bet weder toe , zoo blyft de blaaze opge- Swollen flaan gelykeen visblaaze , en dat eenige dagen lang. De Malyers voeren deze flammen by ben op de Vaar- tuigen, om met de ge/neede flukjes aan de Angel-fnoeren Bam , de Koninks-viffen en Tsjekalangs te vangen. iergelyke [pookzelen anders de Amboinefen maken uit den inden der bladeren van Pandanus littoreus of Ana- nas-firuiken, Het zelve witte vlees of de wortelen op de bloedzweeren gebonden, doen dezelve binnen weinig uuret opbreeken, 200 wel als de volgende Banang oetan. Zy. geneezen ook de ficektens van de fenynige doornen der Viffen Ican fwangi , of Araneus marinus , Ican Sambilan, en Sabandar. : ut a Lag. 159 - EE EE N NOS SS S NS SS AAA ASG NS N XL Bock. XLV. Hoofaft. AMBOINSCH KRUIDB OEK. Ad cedematofos pedes & tumentia abdomina curan- da latifima hujus-plante fume folia, obline ea oleo Calappi, caleface hec fupra ignem , donec flacce- fcant , & tumentibus inpone partibus, unde cedema extrahitur , & tumor minuitur, fique pueri tumenti- bus laborant ventribus, tum hzc fume folia in partes diffe&a cum foliis Boppa tsjeda., ac fruftulo Limo- nis carbou, hzc fimulin aqua macera, atque ea pue- ros lava, donec aqua foeteat, tum recentia fume folia, Baleyenfes dicunt venenum tclorum fuorum magis noxium effe ifto Maccaflärenfium , fed ut ejus vim frangant , quam maxime fidunt efficaciz hujus radi- cis, quem in finem ejus plantam alunt prope fuas ædes , ubi ingentia format folia, longas albasque fibrillas , minimi digiti craflitiem habentes , quas in bellum euntes fecum geftant, & fi telis inficiantur , ore eas mafticant , fuccum deglutientes , & paftam vulnerate adplicant parti, quum per binas languent horas, ac dein revalefcunt. Si caudicis mucum cum pauca mifcetur aqua, atque per noctem in ea depo- nitur ferrum, vel arma erugine corrupta, depuran- tur mox, & zrugo a ferro feparabitur, & vafis parti ` adhaeret. Apud Ternatenfes cuncta talia alba phanthasmata Fette fette vocantur, que tam ex boc caudice, quam aliis foliis & plumis gallinarum formantur, que adli- gantur chordis pifcatorjis ad pifces decipiendos, qui ad Hafce mobiles res adnatant , putantes pifciculos effe. ui.pueros habent curandos ab Amboinenfium va- riólis, folebant fuum corpas lavare, & oblinire fructi- bus vel feminibus hujus plante cum pauxillo Oryze in pultem contritis , ne ab infectis & variolofis pueris, quos curant , conmaculentur , hanc habentes herbam . . tanquam antidotum contra quasvis infeftiones , ut & . aërem malignum, & incantamenta, uti apud Homerum. . legitur ,. Mercurium Moly fuum in eum finem tradi- diffe Ulyffi, ut ab incantamento Circis liber & inmu- nis effec, licet (imul declarem, Moly hoc noftrum Indicum & aquaticum forma quam maxime differre ab omni Moly in Europeis libris defcripto. |. Bontius libr. 6. Cap. 47. Figuram habet, cujus folia cum Toxicaria , fed flores cum illis Bawang utan conveniunt, unde dubito, an Toxicariam, an vero ' Caffe felan intelligat, quum flores dicat efle rubios, & ad ripas fluminum crefcere. Vocat Moly Indicum, ac Lilium Indicum , & comparat cum Moly montano la- tifolio , flore flavo Clufii. Aliqui hanc radicem pro Scorodoprazo habent, ve- rum hoc tefte Baubino, lib. 19. Cap. 3. eft Olus apud Turcas in deliciis , Allii & Porri particeps. quo-ad odorem, Toxicaria vero fine odore eft, & ftomacho adverfiflima. i Tabula Sexagefima mona Totam plantam exhibet radicis Toxicarie cum ejus flore A, ac ` fru&u B feparatis. OBSERVATIO. Radix hzc Toxicaria, Crini , feu Lilio afpbodeli videtur effe fpe. cies, proximeque convenit cum illo, qui eft Lilio afphode- lus Americanus, femper virens, maximus, & minor. Com- mel. rar. pl. fig. 14 & 15, & H. Cliff. pag. 127. & Dillen. H. Eltham. pag, 194. Tab, 161. ubi vide reliqua. CAPUT . dely& zy als bet “de Pri 159 Om zugtige beenen en gefwollebuiken te geneezen, neem de brecdfte bladeren van dit gewas, Jii ze met geg Calappus-olie , maakt ze warm over vuur, tot dat ze Jlenzen » en bindtze op de gefavolle part yen, 200 zullen ze de zugt uittrekken, en bet gefavel doen verdwynen, Item als de kinderen gefwolle buiken bebben, zoo neemt deze blade- ren in ftukken gefneeden met bladeren van Boppa tsjeda, „en een [lukje van Lemoen carbou, laat bet t'zamen in water weeken , en waft daar mede de kinderen, tot dat bet water begint te flinken , zoo neemt verfche dingen. De Balyers zeggen, dat baar /patte-gift wel zoo feba- accaffaarfe, dog om 't zelve te brecken, betrouwen ze baar zeer vajt op deze wortel , tot welken einde zylieden de plante by baare buizen voeden , daar ze * zeer groote bladeren gewint, lange en witte vafelingen y als een pink dik, die ze in den Oorlog gaande by bun dra- gen, en gefpat werdende in de mond kauwen , den fap infwelgende , en de reft op de kweizure leggende , waar van zy een paar uurtjes leggen quylen , en daar ma we- derom been loopen. Als men den flym van den ftam met wenig Water vermengt , en daar in een nagt-over wat verroefb fer of geweer legt , zoo zal "t zelve gebeel zuiver werden, en al den roeft zal zig van 't yfer affcbeiden , en zig aan de kanten aft zetten. By de Ternatanen biet Fette fette, alle xoodanige witte Jpookzelen zoo wel wan deze flam, als andere bladeren, en boenderveren gemaakt, die men aan de vislynen bindt om de villen te bedriegen y die na dat heweegelyk goet zwema men, meenende dat bet kleine willen zyn. . Die geene , die kinderen onder banden hebben , met de Amboinfe pokken beladen , om te geneezen , plegen haar eige lyf na "t waffen te beftryken met de vrugten of zaden daar uit, met een weinig raf tot een papje gewreeven , om van de pokkige perzonen „waar mede zy omgaan , niet bea Janet te werden , agtende dit kruid voor een tegenbaat te- ens alle befmettingen., infettie.der lugt en tovery, gee on by Homerus leeft , dat Mercurius zyn Moly aan Jiyffes tot diergelyken einde gegenen heeft , om van Circes towery lie zyn, hoewel ik nogmaals verklaare, dat dit ons Indifcb water Moly in gedaante te veel verfchille van al ber Moly in de Europife Boeken befchreeven. … -. Bontius Lib. 6. Cap. 47: beeft een fcbilderye , wiens bladeren met de Spatavortel „ maar de bloemen met die van Bawang utan over een komen , wesbalven ik twyfel, of by de Spatwortel of de Caffe felan verftaat , om dat by de bloemen rood maakt , en langs de kanten van de revieren zegt te groejen. Hy noemt bet Moly Indicum, en Lilium Indicum , en vergelykt bet met bet Moly montanum latifolium flore flavo Clufii. - Zommigen bouden deze wortel voor bet Scorodoprazum, maar dit is volgens bet u Bauhinus libr. 19. cap. 3. een moes, by de Turken in groote agting, andere en voor z00 ver bet de reuk betreft, gelyk te zjn aan » dog de Spatwortelis zonder reuk, en zeer wal- gelyk voor de maag. Gs De gegen en Sestigfte Plaat Vertoont de gantfche plant van de Spatavortel , met deszelfs bloem A, en de vrugt B afzonderlyk. ; fait AANMERKING. ` Deze Spatwortel fchynt een zoort te zyn van de Crinum , ofte Lilio afpbodelus , en komt het naafte overeen met de Americaaníche grootfte, en kleinder Lilio-afphodelus van Commel. rar. pl. fig. 14 & 15. en de H. Cliff. pag. 127. en de H. Eltham. van Dillenius pag. 194. Tab. 161. alwaar het overige ziet. d 160 HERBARII AMBOINENSIS CAPUT QUADRAGESIMUM SEXTUM. Cepa Jilveftris. Bauwang utan. plantz , atque hanc feminam , precedentem effe > V5 putat hanc plantam fpeciem effe prioris marem, fed potius cum Schylla comparari po- teft, radix enim ejus declarat Cepaceam effe plantam. Radix itaque ingens eft bulbus, inftar mediocris Po- ` _ mi, raro fimplex , fed plerumque ex binis magnis compofita fegmentis, inftar binarum dimidiarum Ca- ftanearum , ac praterea undique adpendicibus aucta , neque etiam rotunda , fed planiufcula , ita ut tota radix non rotundum formet bulbum , fed colleétio- nem craffarum fquamarum fuperius dehifcentium , & inferius multis tenuibus & brevibus fibrillis obduéta- rum more Ceparum. Hi bulbi & adpendices formatz funt ex craffis & fibi inpofitis lamellis inftar Cepz, fubftantie fibrofie , fuccofe, & fragilis, fine acrimo- nia, vel ullo odore ad Allium vel Cepam adcedente, fed faporis amaricantis, ac fimul naufeofi. Primarius caulis fex feptemve profert reétos caules, quatuordecim & fexdecim pollices altos, virides, & glabros, ad internam partem fuleatos, nec fefe invi- cem perfecte ambientes, quivis vero ingens gerit TO- * tundumque folium , inferius finuofum , ubi petiolus inmittitur, fuperius in brevem definens apicem y tres palmas transverfales latum , ac duodecim digitos lon- gum, intenfe virens, glabrum, & fplendens, multis nervis pertextum , a quindecim ad viginti numero, excepto nervo medio , omnesque füperius fulcum formant, qui prope petiolum & apicem concurrit , ac juxta folii rotunditatem fefe incurvat. Ex centro alter rotundus, ac paulo altior excrefcit caulis , in vertice amplam gerens burfam, ex tenui? bus pelliculis compofitam , quz fefe aperiens pluri- mos alios exhibet petiolos in umbellam extenfos , tenuibus acutisque foliolis. feu pelliculis diftinétos, quz albent, & femi pellucidz funt. Quivis vero petio- lus pollicem longus eft, ac viridis, cui infidet rotun- dus globulus, viridis quoque ,& in eo longus, albusque tubus , fuperne ftellatum fuftinens flofculum , magni- tudine ac forma Hyacinthi vel Asphodeli, qui com- As ex fex acutis petalis, in hexagono pofitis, uperius albis, & inferius virentibus, nunquam vere apertis , fed femi conniventibus , fere fine ullo odo- re, interne fex alba & brevia locantur ftamina, an- theras flavas gerentia, ac feptimum fimplex eft. Ex viridibus globis, quibus flores infident , fructus ex- drefcunt magnitudine nucum Avellanarum, in fupe- riore parte latiores, ac fere pyriformes , femper fere virentes,ac per tres menfes eandem obtinentesformam. Interne locantur plurima coadunata femina, inre- ularis forme, alba vel virentia , ac fere femper mol- ia, ego faltem nunquam ea dura vidi vel obfervavi , illaque fimul cüm femi putrido decidunt fructu, , Floret ultimis pluviofis menfibus , ac fructus No- vembri confpiciuntur , fed non idem obfervant tem- pus. Quotannis vetufta perit radix, & adpendices in novos excrefcunt bulbos, primo caules ac folia pro- ducentes , fi vero caulis florifer prodit, plurima mar- cefcunt folia." ` ua Nomen. Latine Cepa filveftris; juxta Malaienfe Ba- wang utan; Ternatice Bauwa furw; Amboinice Bau- wa appar. N. B. Bauwang apud Malaienfes generale eft nomen Cepz, Allii, fimiliumque bulbofarum ra- dicum , quod derivatur a Bauw, & Babouw sh. e. odo- rem fundere. „Locus. Crefcit in anterioribus & leviffimis filvis, & ad ipfarum oras, fub fruticulis , fed maxima pars in hortis plantatur, ubi quotannis paucum alium querit locum , pereuntibus cunctis vetuftis radicibus cum omnibus/caulibus , atque nova fobole fenfim prorepit. In Occidentalibus infulis Baleya & Java ignota fere eft hec HSH Ufus. Hujus plante nulla pars ad cibum adhibetur, quum naufeam & vomitum cauffet, quod obfervatum efta Chirurgo quodam , qui radices ejus preparabat ad Oxymel fcilliticum ex iis componendum, quas- que pinfebat in panem more Pharmacopeorum ad malignitatem ex iis extrahendam. Hic Liber XI. Caput XLVI. SES EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK. De Wilde Ajuin. E gemeene man wil dit kruid tot een medezoorte D van bet voorgaande maken, boudende dit voor bet wyfkens, en bet voorgaande voor 't manneken , maar men kan bet beter met de Schylla vergelyken. Want de wortel bewyft, dat ber een ajuinagtig gewas zy. De wortel dan is een groote knobbel, als een middelba- ren Appel, zelden enkeld , maar uit tavee grootere deelen tegens malkander gezet, als twee kalve Caftanjen > daar en boven rondom met aanhangzels bezet , ook niet rond, maar platagtig ; zoo dat de gebeele wortel geen-ronde bol uitmaakt, maar een vergadering van dikke fchubben , bo- ven wat gapende , onder ann met veele dunne en korte va- zelingen , op de manier van een Ajuin. Deze bollen en aanbangzels ion ipea bo dikke, en boven esi leggende fchilferen, gelyk Ajuin , van een bairige , fappige P. E zonder [cberpigbeid of eenige Li na Look of Ajuin trekkende, maar bitteragtig van fmaak, en die walging veroorzaakt. Den hoofdfteel brengt voort zes of zeven regte fleelen , veertien en festien duimen boog , gras-groen , en glad, aan de binnenzyde met een geut, en malkander niet ter degen omvattende. leder draagt een groot rond blad, agter met een keep, daar den fleel ingelaten werd, en vooren met een kort fpitsje , drie dwersbanden breed, en twaalf vingeren lang , hoog-groen, glad, en blinkende , met veele zenuwen doortogen, van vyftien tot twintig , bebalven de middelzenuwe , alle boven een voore makende, . die by den fieel en by de fpitfen tamen flooten , en zig voorts na de rondte des blads krommen. Uit bet midden komt een ander ronde, en wat booger Steel, dragende op zyn top een breede beur/e, van dunne vellekens er » die bun openende vertoont veele andere fleeltjes of voetjes in een dolle uitgebreid , met dunne jpitfe blaadjes of velletjes onderfcheiden , die witagtig en balf . doorfchynend zyn. leder voetje is een duim lang , gras- „groen , daar op flaat een rond bolleke , mede groen; en op bet zelve een langen witten bals , dragende boven op een gefternt bloempje , im de grootte en gedaante van Hyacintben of Asphodelus , gemaakt van fes fpitfe-blaad- jes, in een fesboek ftaande ‚boven wit , en beneden groen- agtig , die zig nooit ter degen openen, maar balf luikende fiaan, fcbier zonder reuk, binnen met fes witte en korte draadjes , geele noppen dragende, en bet zevende is zon- der nop. Uit de groene knoppen, daar de bloemen op fiaan, werden de vrugten , in de grootte van Hafelnoten , aant . voorfte eind breeder , en Jcbier peereformig , Jebier altyd groen blyvende, en wel drie maanden in dezelve gedaante aan den flok ftaande. 3 Binnen ziet men veele op malkander gedrongene zaden, die ongefchikt van figuur zyn, wit of groen , en fchier altyd week, immers ik beb ze nooit bard gezien, maar t'zamen met een half verrotte.knop afvallen. Het bloeit in de laatfte repenmaanden , en de vrugten ziet men in November, dog boud geen preciefe tyd. Faar- lyks vergaat. de oude wortel, en de aanbangzels worden tot nieuwe bollen , eerft bunne fteelen en bladerén,voort- brengende „.maar als den bloemdragenden Deel voortkomt , zoo vergaan de meefte bladeren. rd Naam. In ’t Latyn Cepa filveftris ; na 't Maleits - Bawang utan; op Ternaten Bauwa furu; op Amboina Bauwa appar. N. B. Bauwang is by de Malyers een generale naam, van Ajuin, Lok , en diergelyke klifteer- agtige wortelen , afkomftig van Bauw , en Obour » dat is rieken. Plaats. Het waft in de voorfte en ligtfte boffen , en aan de randen der zelven onder de dunne ruigten, maar bet meefte werd geplant in de boven , daar bet, jaarlyks een weinig van plaats verandert. De oude wortelen met alle fieclen vergaande , en met nieuwe afzetzels allenkskens vorikruipende. Inde Wefterfe Eilanden, Baly en Java, is het febier enbekent. Gebruik. Wan dit kruid werd ook niets tot de koft ge- bruikt , om*dat het walginge en brakinge veroorzaakt , zynde zulks ervaren door zekeren Chirurgyn, die de wor- telen probeerde, of men niet een Oxymel fcilliticum daar van konde maken, bakkende dezelve in brood, na de manie- reder Apothekers konft, om de kwaadaardigheid daar uit te trekken. Dis me m— S \ NN S XI. Boek. XLVIL Hoff. AMBOINSCH KRUIDBOEK Hic panis adhuc calidus fine fufpicione veniebat in manus fervorum & canum qui eum comedebant , & Deet radix jam effet exempta, omnes tamen. vehe- menter vomebant, ita ut Oxymel ex iis non fit com- fitum. Novi tamen quosdam incolas iis uti interne; jpfarum fruftulum mafticantes; ac fuccum deglutien- | tes, fi quosdam malignos pifces vel Cancros come- bo derint, a quibus Maback, h. e. anxii & vertiginofi funt, ut vomant. Folia Calappi oleo oblinita:cum & fine Curcuma; ` e fupra ignem calefaéta & flaccida, magnis & duris inponuntur anthracibus & furuneulis , quod vulgare et malum apud incolas , & difficile curatur, quum multa habeant foramina ad oras, per que verum ac primarium ulcus integrum manet, quod hzc folia ape- riunt & maturant. Dein véro, ut apertura in eo fiat ; defectu Aon lamella hujus fumitur radicis, que arum contunditur, & plana redditur, atque inponi- tur Emplaftro Bafilico, ipfique adplica, intra fex vel - otto horátum fpatium fine dolore ¿pertum. érit ulcus; | ein radix tollitur & abjicitur, ae porro per empla: - . ftrim folummodo curatur. | 1 Folia eodém modo calefaéta inponuntur tumido & E indurato feroto, ut emolliatur , quidam ibdigeni ve- i natores volunt étiam ejus radicem in cibo canibus ve- s paticis exhibere, ut inde alacres & in feram audaces o» > cujus tamen fücceffum vereor, quum expertus uerim canes indé vomere , quin vellent canum fto- machos depurare; ut adpetitum in feras haberent. Tabula Sepiuagefima d Figdrani primani D exhibet filveftrem. acte fecunda Lilium denotat ‘favanicum, quod eft Narciffus Ceylanicus , flete albo hexagono , odorato Commel. H, Amfi. part. 1. pag. 75. Tab: 38: & Lilio-Narciffus Indicis; Zeyl. pág. 142. ubi vide reliqua. ‘ flore albo , hexagono Plukn. Almag. pag. 220. &-Ibef. 161 Dit warme broodje-geraakte zonder agterdogt in bèn” den van de flaven en bonden , zynde de-wortel al uitge- nomen, die bet opaten , en allegader luftig aan Det arabes _ zym-geraakt, maar bel Oximelis daar van niet gemaakt. Egter weet ik, dat ze zommige Inlanders gebruiken bin- nens lyf, een fiutje daar van keauwende en den fap in- zwelgende , als zy eenige kwaadaardige viffen en krabben gegeten bebben, daar van zy Maback; dat is; benaauw? en duizelig werden , om aan ’t braken te geraken. De bladeren met Calappus-oly gefineert met en zonder Curcuma; en over "t vuur flap gemaakt werden op groote en barde Bloedzweeren en Negenoogen gelegt , een-ge- meene plage onder de Inlanders, en moejelyk om te genee- zen, om dat ze met veele gaten aan de kanten opbreeken , waar door den regten boofdzaweer gebeel blyft , dewelke dan deze bladeren optrekken en rypen. Daar na om een opening daar in te maken; by gebrek van een Chirurgyn; neemt men een fÈbyfje van deze wortel, kneuft en floot ’t zelve een weinig, plakt bet op een Bafilicum:pleifter y en legt bet daar op, zoo zal bet binnen fes of agt uuren zonder pyn een opening maken, daar na fmyt men de wor tel weg , en geneeft bet vervolgens met andere pleifters. De bladeren op, dezelve manier warm gemaakt , bind men ook op de gezvolle en verbarden klootzak , om dien te verzagten.. Zommige Inlandze Jagers willen deze worte- len ook bunne jagtbonden in de koji geven , om daar door graag en verbit op °t wilt te werden, aan welkers fucces ik twyffele , dewyl ik bevondin beb dat xe de bonden doet braken, of zy moeften, der bonden magen willen fcbeuren; om appetyt tot bet wilt te krygen. De Seventigfte Plaat Vettoont in de eerfte Figuur de wilde Ajuim 3 UE De tweede Figuur wyft aan den Favaanfche Lely; welke is de Ceylonfe Narciflus met een witte feshoekige riekende bloem, van Commel, Hort. Amft. part, 1. pag 75. Tab. 38. en Indifche Lilio-Narciffüs, met een witte feshoekige bloem, van Piukn. Almag. pag. 220. en de Thef. Zeyl. pag. 142. alwäät het overige ziet, : CAPUT QUADRAGESIMUM SEPTIMUM; Lilium. Indicum.. Caffe zelan. rioriquoque Toxicariz ec adfinis eft plahta; — quam Europzi noftrates Diels DEO Lilio habent; * ac fic vocant;.folummodó ex fimilitudine. . : adix véro ejus eft rotundus bulbus, inftar Cepe Zurattenfis; durus, & folidus, externe fimilibus pel- liculis obductus; aliquando unicus , aliquando gemi- nus fupra fefe itivicem ` fed unus fémper minor eft altero , plurimi vero unam alteramve gerunt adpendi- cem ad latus inftar lamellarum craffarum , quz tem- pore exeréfcunt , fi primaria perit radix , planta fefe a Propagat inferius per multas fibrillas in epz. olia fine pedunciilis ex,ipfis.excrefcunt.radicibus, Same per arcus fefe in orbem difporgun;, optime re: entiä illa. Liliorum. alborum, fed: longiora. funt , nec tam finuofa ; a-duodecim ad feptendecim & octo: decim pollices longa, uno latiora , fuperne parum concava inftar canalis, ac flavefcentia. Ex SCH centro. bini tresve Er caules ; vix pálmam alti, quorum quivis. longum, acutum y; & la fulinec Caput; ex Séien" excrefcit los, non multum cum illo Lilii conveniens; fed po- tius cum illo Moly vel Radicis Toxi¢arie quadrans ; tonítat enim ex fex löngis & atiguftis pétalis ; ultra oe longis; ač femi latis ; ad oras circinnatis, inferius in acutum definens faccum, — ` i . In centro totidem locantur alba ftamind, inferiore [ee aréte petalis adcumbentia ; atque. inde intro- exa inftar corniculorum', quodvis vero flavefcentem gerit anthieram ; in horum centro autem alterum lon- us & rectius locatur fimplex piftillum. Priora fex ina ad tertiam. circiter partem. inferius connexa unt per tenues lamellas inftar pedum Anatüm , atque e lamell inter bina corhicula binas habent lacinias - féu apices, qui character huic flori proprius eft ; ac Porro fine notabili odore ; vel potius patum feetet: ` Tom, PI, Poft oliorum quadam . fle digt tügen dé bladeren l . den vuilen trekkende, SEVEN EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK: De Indifcbe Lehe. U: de maagfchap van de voorgaande Toxicaria is ook dit kruid , "t welk onze Europianen kwalyk 7 voor een Lely aanzien ¿tn ook zoo noemen ; alleen- lyk uit eenige ‚gelykönijle der bladeren, — p “De wortel is een ronde bol, gelyk een Súratfe Ajuin, bard en ma[fief , buiten thet diergelyke vellekens bekleed , zomtyds bejtaat by uit een enkele bol, zomtyds uit een dub- Belde ; boven mialkander, dog de eene i$ altyd kleinder ; maar de meeften bebben een of twet adnwaffen ter zyden, als dikke febilferen , die thet er tyd groot werden; als de boofdwortel vergaat , en de plante voortzetten y beneden met veele vazelingen, gelyk Ajuin. = - De bladeren. komen zonder pee uit de wortelen zelfs Voort , en breiden baar met bogen in dë rondté dit , zeer wel na die van witte Lelien gelykende 5 dog yn langer , en zoo niet Pefronft, van twaalf tot zeventien en agttien duimen lang, tuim een breed, boven wat bol als een geutes eñ geelgroen; - e it de midden komen twee of drie fleelen, fcbaars een band boüg , ieder draagt een lange fpitfe en kantige knop, âwaar uit een witte bloeme werd, de Lelie weinig gelyken- ` de, maar beter bet Moly of Radix Toxicaria, want zé beftaat uit zes lange ep Jmalle bladeren, ruit een vinges lang , en een balve breed ; aan de einden omgektult 5 be- neden in een fpitfe zak toeloopende: , . Binnen ftaan éven veele witte draden: met bun ondere ende, en van daar inwaarts gekromt als boorentjes, dragende ieder een Cam Mee je, in midden ftaat een andere regter draad , zonder balkje. De doorige zes draden zn omtrent de onderfte derdepart met deet vellekens aan malkander vaft , gelyk Eende-poos ten, en gemelde.vellekens hebben tuffen de twee boorentjes nog twee fnibbelen of /pitfen , een merktecken déze bloemen eigen , voorts zonder merkelyken reuk 5 of een Weinig na wy X | + Na D 162 Poft florem emarcidum ex capitulo, cui flos infi- det, fru£tus excrefcit, qui trigonus eft, feu ex tribus fegmentis compofitus, ac tribus fulcis diftinétus , magnitudine fifle nucis Avellane, cum refiduo floris fuperinpofito , fere inftar granorum Cataputiz. Fru- . &us hic potiffimum viridis eft , fed fi fumeum con- traxerit colorem , plerumque in tria dchifcit fegmen- ta, emittens nigrum & arenofum femen , quod tamen non progerminat. . Radix interne alba eft , & compofita ex craflis la- mellis inftar Cepz, paulo acrior & amarior radice Toxicaria , ceterum cum hac conveniens, odoris gravis & naufeofi. wi Hp sëng ‚Flos cito progerminat in initio menfis Novembris, nec ultra unum alterumve diem apertus eft, ac porro per totum anni tra&um nil nifi folia profert hzc planta. . Nomen. Latine Lilium Indicum; ex vulgari opinio- ne, melius Loxicaria minor vocaretur. 'Javanice Bram- bang utan, h. e. Cepa filveftris. Baleyice Caffe felan. Sinenfes in Malacca habitantes fua hngua id vocant Batsjang kiang , feu Malaice Liatjabari, Belgice ziet maar een dag , h. e. Unius diei confpectus , forte quum: flos per unicum modo confpiciatur gems ac fic pro Epbemero vel Colcbico haberi poflet. 1 Locus. Copiofe crefcit in Java , Baleya', & circa Malaccam fponte , ad humiles magnorum fluminum ripas , inque aliis declivibus & humidis locis.. Inde per radices feu bulbos in Amboinam delatum eft, ubi fatis late crefcit in areis mollibus, & ex arena ni- gra praeparatis, fponte fefe propagans per bulbulos: Ceterum Amboinenfibus ignotum eft. * Ufus ejus nullus huc usque innotuit, quum in regio- nibus, in quibus fponte crefcit, haud multum eiti- matur. Videtux autem radices feu bulbos: maligne ac 'venenate efle nature , in Malacca enim: canes per eos enecant 5 quum ipforum cibis eos admifceant, unde dentes ipforum elabuntur, ita ut dein morian- tur, quam ob cauffam Cotchicum Gallis Mort au chien, be canum mors dicitur. - e d In Java duplex eft, una planta albos, alterá flavos gerens flores , atque hec multo perniciofior eft, & canes enecat, fi ipforum cibis admifceatur. Alba im hortis etiam colitur , quum ejus folia adhibeantur ad refrigerans Bobori unguentum , quod exterrie inlini- tur, ad ardorem aliquem extrahendum , quodque componitur ex ‘Lammobore, . quod:eft Curcuma ma- jor, Lampoejang, & Cepa. * ; Quz hicin Amboinam translata eft, flores gerit. ple- rumque in initio Novembris fubito ac magna copia, atque bini plerumque caules ex'unico progerminant bulbo , quorum quivis unicum modo profert + per unicum tantum diem. Ceterum bis terve aliquando floret in anno, fed non nifi Novembri. Javani.ejus fumunt folia, que fupra ignem flacce- fcunt , ipforumque fuccum auribus inftillant., per quem furditas curatur. OBSERVATIO Lilium hoc, Pancratium a Linneo vocatur, eftque Pancratium Spatha uniflora, petalis reflexis Linn. Flore Zeylan. pag. 53: * quem librum antea in obfervationibus laudare , quod do- * Jed, nón potui, quam modo: editus mox ad manus meas, « pervenit, ceterum dignus eft, ut a quovis, qui de-plantis Zeylanenfibus, aliisve Indicis notitiam adquirere cupit., -pervolvatur , multas enim e tenebris eruit. & depromit _ plantas, antea. non bene cognitas , vel baud site exploratas, quum magni- Pauli Hermanni ipfiffimum habuerit Herba: rium tam ficcam , quam depiftum Autor, ita ut cum Tbe- . .Jauro meo Zeylanico comparatis iltis plantis , & tuto no- mina ipfis inponere etiam potuerit oculatiffimus & accura- ` tiffimus Botanicus, quique fuo labore id porro effecit; ut Sytthematice eas eleganter difpofüerit, multasque antea ob- fcuras illuftraverit, qua opera Abefauro meo nuper edito multam, quod mihi gratulor, lucem adtulit, ita ut plantas antea maxime incertas & vagas, nunc in compendio quafi contraétas: & enucleatas facile quis dignofcere poffit, præ- fertim fi cum defcriptionibus & Iconibus in 7 bejauro cxara- tis comparentur, reliétis modo paucis dubiis, aliis fedulo data obportunitate inquirendis. m EM ES * CAPUT HERBARII AMBOINEINSIS Liber XI. Caput XLVII; Na’t verwelken van de bloem, werd uit bet knopje , daar de-bloem op ftaat, de vrugt, dewelke is driezydig ,. * of van drie deelen gemaakt „en met drie voorens onder/chei- den, in de grootte van een gepelde Ha/enoot, met een re- [tante fnebbe van de bloem boven op, [cbier als de korrels van Cataputia. Zy blyft meelt groen , dog rookverwig geworden zynde, gaat ze in drie deelen van malkander, uitaverpende een zwart zandig zaad , "b welk egter niet opgaat. De wortel is van binnen wit, en gemaakt van dikke Jcbuliben , als in de Ajuin, dog wat fcherper, en bitter- der als de Spatwortel , anders met die, wel overeenkomende, van een zware en walgagtige reuk. De bloem komt febielyk voort in "t begin van Nevem- ber, ftaat boven een dag niet geopent, en ‘voorts het ge~ beele jaar met niets dan bladeren beladen. Naam. In’t Latyn Lilium Indicum ; na "t gemeene gevoelen ; beter zoude men "t "Yoxicaria minor noemen ; op ben Brambang utan, dat is wilde Ajuinz opt Baleits affe felan. De Chine/en op Malacca avoonagtig y noe- men 't in hunne taal Batsjang kiang, of in "t. Maletts Liat fahari; in 't Duits Ziet maar eenen dag ` mifJcbien:oni dat men de bloeme maar eenen dag ziet, en.z00 zoude men een: Ephemerum of Colchicum daar, van konnen makens Plaats. Het waft vvervlvedig op Fava s Baly,,-en om. trent Malacca van zelfs in "t wilt , omtrent de lage oevers, van groote rivieren y en op andere lage en vogtige landen. Van daar is bet met de wortelen bier in Amboina gebragt, daar. bet redelyk veel opkomt op mulle en zwartzandige bedden, vermeerderende zig van zelfs door de afzetzels der wortelen. By de Amboinejen is bet onbekent. Gebruik. Daar van is nog niets bekent, dewyl bet in de landen , daar bet van zelfs waft , niet veel geagt werd, . Het [cbynt , dat de. wortelen van een fcbadelyke en kwaad- aardige kragt Syn, want op Malacca vergeven ze de bon- den dacr mede, als ze ben dezelve onder, de koft mergen; waar van. baar, de tanden uitvallen, zoo dat ze. daar na Jterven.moeten , om welke oorzaak- bet Colchicum , by de Franfen Mort au chien, dat is bondedoot genoemt word. Op Fava heeft men tweederlei, 't eene met witte, bet andere met geele bloemen: welk laatfte veel fcbadelyker is, en, de bonden doet. fterven zals 2y ^t onder eenige-keft-in- krygen. „Het witte werd.ook in de boven.geplant , Aegpal zyne bladeren gebruikt werden tot de verkoelende Bobori- ` zaloe , die men van buiten opge/meert, om eenigen brand uit te trekken; en wert gemaakt van Tommobore., "t welk is de groote Curcuma, Lampoejang , en Ajuin. Aan "t geene bier in Amboina overgebragt is, ziet men ` de bloeme ordinary in ’t begin van November TRA in En voortkomen , gemeenelyk twee fteelen uit eene. bol , iede dag. Anders kan bet ook twee of driemaal in een jaar bloe- men voortbrengen , dog noott meer dan in November. D r vertoonende eene bloem, enniet meer dan eenen | De Favanen nemen de bladeren ,:laten ze over 't vuur ` . Henzen „en drukken den fap daar van in de ooren , bet welk zal de dóofbeid geneezen. ` AANMERKING. Deze Lelie wert Paneratium van Linneus genaamt, én is het: Pancratiam met een bloém-op de fteel , die omgebogen . bladeren draagt van Linneus flora Zeylanica pag. 3: welk ` boek ik van te vooren in myne Aanmerkingen niet heb kon- : nen aanhalen, om dat bet niet lang uitgegeven zynde in myne handen zoo even pas gekomen is „het geen my fpyt; anders is het waardig, dat het van ieder een, die van de Cey- lonfche ofte andere Indifche gewaffen tragt kennis te kry- “gen, doorgelezen en befchouwt wert, want het heldert op ` veele duiftere planten van té voorén niet wel gekent , ofte ter degen onderzogt, wyl den Auéteur het zelfde Kruidboek z00-gedroogt als gefchildert ; van de groote Paulus Herman ‘gehad heeft , zoo dat die planten met myn Tbefaurus Zey- . Janicus vergeleeken zynde , ook zeer veilig den namen aan die heeft kunnen geven zoo een doorziende en zeer-accu- rate Botanift, welke ook door zyn arbeid dat. heeft uitge- . voert, dat hy dezelve zeer net volgens zyn Syithema ge- ichikt heeft, door welk doen aan myn 7 be/aurus onlangs „uitgegeven, waar over ik Zeef voldaan ben, veel ligt byge- zer is, zoo dat veele van die planten van te vooren zeer ver- . fpreid en onzeker nu.in een Compendium by een gebragt en ontvotrwt zynde, iemand ligt kan leeren kennen, br: zonder als ze met de befchryvingen en Figuren in myn. T'befaurtis opengelegt, vergeleeken werden ; blyvende flegts eenige weinige onzekere over ter naauwkeuriger onderzo*k van anderen ‚als dien de gelegentheid daar toe voortkomt, " AGT £ w CAPUT QUADRAGESIMUM OCTAVUM. Aquifolium Indicum. Djeradja. Aquifolium emulans , unde & Aguifolium Indi- cum vocatur , a quo tamen differt, & cum Eryngio magis convenit, uti ex defcriptione patebit. Hi eft planta fruticofa > Rüftum filveftrem vel Diftinguitur in marem & feminam. Primo mas trium quatuorve pedum altitudinem ad- tingit, ejusque caules inferius lignofi funt, in breves articulos diftincti, fed inregularis longitudinis , qui- bus adftant curte, longe, & firme fpinulz , plerum- que cruciatz , fed non ad quosvis articulos, Kin ve- tuftis fruticulis fere nulle, in fupremis articulis bina locantur folia, cruciatim obpofita. Hec folia quam maxime fpinulofa funt, craffa, & firma, intenfe vi- rentia, & fplendentia, fed longiora, anguftiora, nec tam finuofa, quam in Rafco, octo &*novem pollices Jonga, binos lata digitos, utrimque in quinque vel fex longas & protuberantes oras diftinéta , que in acu- tos & firmos apices fpinulofos terminantur. Prima- rie laciniz ad latera alios minores gerunt apices, & ab inferiore parte quedam protuberant cofte , que in maximas terminantur oras. Tenera folia molliora funt, nullasque gerunt oras velfpinas, exceptis fupe- rioribus apicibus. Ere&a hec crefcit, paucos emittens laterales ra- mos, qui etiam eriguntur , fed bini pluresque caules unica ex radice progerminant, ac quivis caulis fupe- rius racemum gerit, qui plura angufta , alba, & oblon- ga fuftinet capitula, fuperius parum inftar corniculo- rum inflexa. ` Flofculi conftant ex unico firmo petalo , quod a poftica parte fefe aperit, & extrorfum retroflettitur, interne exhibens quatuor craffa & purpurea ftamina, cum alio albo. Flos ipfe interne albus eft, & fufca linea diftinétus, ftaminaque parum lanuginofa funt , ar&te fibi adpofita, & inftar corniculi inflexa , poft il- los oblongi fequuntur fructus, fuperius gerentes du- rum apicem , glandes referentes, pollicem longi, diuque virent, fed penitus maturi parum flavefcunt, ac tandem nigricant. © ` In hifce locantur quatuor nigra officula, Cucurbitz femina referentia , fed multo minora, mollia, exter- ne albicantia , interne virentia, & intermixto nigro colore. Officula hzc plane & lignofz adftant colum- nz, que breves emittit apiculos, quibus femina ad- pendent, Exterior eorum pellicula tenuis eft, & odo- rem fpirat paludofum, quum aperiantur officula. . Ad palmz majoris latitudinem fupra térram caules hi undique plures emittunt radiculas, quz fefe terre figunt inftar Mangiorum. Radices he fupra terram . eminentes virent, intermixto fufco colore, fub terra vero albicant. & molles funt, fed durum gerunt len- tumque nervum medium , faporis aquofi & vifcofi, qui falfus eft & ingratus. : Secundo. „Femina glabriora gerit folia, feptem & otto pollices longa, vix binos lata, oris aequalibus, fine dentibus vel fpinulis, excepto quod fuperne in durum fpinulofumque terminentur apicem, ac fubtus acutam gerant coftam. Flores fruétusque funt uti in priore, multi in race- mo conleéti , fed hujus flores albicant , «intermixto - lete ceeruleo colore ad oras, fed pallide flavefcunt , fi ficcantur, ac fructus pallide virefcunt. ` — Nomen, Latine Aquifolium Indicum , feu potius E- ryngium Indicum; Belgice Ooftindife Hulft , feu Hulft- krabben; Malaice, Javanice , & Baleyice Djerudjoe ; Maccaflarice Galli galli. Locus. Nullibi crefcit nifi in cenofis locis, Wadja Wadja diétis , circa oftia magnorum fluminum , ubi aqua falfa nec ulle inveniuntur arbores , uti & ubi Steg parum arenofum eft, & lapillis mixtum. In Mo- luccis, ac prefertim in Gelolo magna obcupat fpatia,. tam in litore quam remotius in terra, ubi folum eft paludofum , ita ut tranfitus ibi difficilis fit. Amat crefcere circa Mangium ca/eolare in finu Amboinenfi, uti & in Loeheea. Ufus. XI. Boek. XLVIIL Dat, AMBOINSCH KRUIDBOEK.. 163 AGT EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK, : Ooftindifche Hull. it is een beefleragtig gemas , gelykende na den D Rufcus filveftris of Hulft, ais 't ook Ooft: indife Hulft genaamt wert, waar van bet nog al merkelyk verfcbilt , en met bet Eryngium meerder over- een komt, gelyk uit de befcbryving blyken xal. Men verdeeld bet in manneken en wyfken. I. Het manneke waft drie en vier voeten boog, de fleelen zyn beneden bouiagtig , in korte leden verdeelt, dog van ongelyke diflantie, aam de welke [taan korte s regte, en [Lyve doorntjes, gemeenelyk int kruis , dog niet aan alle leden , en aan de oude Ga Sebier geene. Aan de opperfte leden flaan twee bladeren kruiswys te- gens malkanderen over. Deze bladeren zyn zeer ficekelig y dik, en flyf, boog-groen, en glimmende , dog langer, Jinalder , en zoo veel niet gekrinkelt als aan den Ruscus, Jes en negen duimen lank, twee vingeren breed, teweer- zyde in vyf of fes lange uitfteekende boeken verdeelt, die in feberpe en ftyve puntjes als doorens eindigen. De boofd- Jnibbelen bebben aan de zyden nog eenige mindere fpitzen, en aan de onder [le gyde ziet men eenige ribben uitbuilen , die na de grooifte boeken lopen. De jonge bladeren zyn weeker , en hebben geene boeken of doorens, bebalven de toorfle [pitzen. Het waft regt op met weinige zydetakken, dieover eind Jtaan , ue komen twee en meer fingit uit eene wortel , en ieder ftengel draagt boven op een tros, daar veele dun- ne witte en langwerpige knopen op flaan , van vooren een weinig krom als boorntjes. | De bloempjes beftaan maar uit een ftyf blad, "t welk bem van agteren opent, en buitenwaarts, om kromt, var: "binnen vertoonende vier dikke peerfche draadjes, waar in nog een wit is. De bloeme Zelfs is van binnen wit, en met een bruin fireepje , en de draadjes wat wolagtig , digt tegens malkander gekromt als een boorntje. Na de welke volgen langwerpige vrugten , met een bart fpitsje boven op als kleine Ekelen, een duim lank , dielangentyd ` groen blyven , dog de gebeel rype werden cen weinig geel, en ten laatften zwart. Binnen leggen vier zwarte korrels als bet zaad van Couwoerden , dog veel kleinder, week, buiten witagtig , binnen gras-groen , en tuffen beiden zwartagtig. Deze -korrels KE om een platte boutagtige colomme , daar kor- te fpitsjes aan zyn, waar aan de zaaden bangen. De buin tenjte ebillen zyn dun, en ruiken wat moera[Jagtig , als men ze opbreekt. gab Een groete band breed boven de aarde fchieten de fien- gels rondom veele wortels uit, die baar in de aarde vaft maken , gelyk de Mangi Mangi-boom doet. De wortels boven de aarde zyn groenagtig met bruin gemengt , onder de aarde wit en week , met een barde en taaje zenuwe in de midden , van fmaak wateragtig en flymerig , brak en onlieffelyk. : IL Het wyfje bier van heeft gladder bladeren, zeven en opt duimen lank , fcbaars twee duimen breed, met effene kanten , zonder tanden of doorens , behalven voor aan met een barde ftekelige fpitze, en van onderen met een feber- pe ribbe. Bloemen en vrugten zyn als aan t voorgaande , veele by malkander aan een tros, dog de bloemen zyn piepe met ligt-blaauw gemengt aan de kanten, maar befterven bleek- geel, en de vrugten blyven ligt groen. ët Naam. In ’t Latyn Aquifolium Indicum 5 of beter Eryngium Indicum ; in 't Duits Ooftindife Hulft of “Hulftkrabben; in 't Maleits, eo en Baleyts Dje- rudjoe; op Maccaffar Galli galli. Plaats. Het waft nergens dan in broekagtige plaatzen Wadja Wadja genaamt , omtrent de uitgangen van groote rivieren, daar brak water en geene bomen zyn, ookdaar bet wat zandig is met kleine fteentjes gemengt. Inde Mo- ` luccos inzonderbeid op de Gelolo beflaat bet groote fireeken lands, zoo op ftrand als landwaarts in, daar "t mera is, zoo dat bet zeer moejelyk door te pa[Jeeren is. Het wa gaarn omtrent bet Mangium cafeolare in de Amboin/che Inham , en op Loeboe. pics Ce A Gebruik. 164 Ufus. Vacce & Hirci tenera 'amant depafcere hu- jus fruticis folia, quod mirum eft, quum tota planta fit fpinulofa. Baleyenfes albas ejus fecum portant ra- dices in belló coñtra vülnera venenatorum telorum, uas mafticant, vulnerique inponunt, e apud ip- os a longo témpore comprobatum eft remedium , "quum tamem ex ipforum relata Baleyenfe toxicum - telorum ex Provincia Bator petitum multo fortius fit Maccaflarenfi: : = Ezdem he rádices five fole, five cum minore Zin- gibere adfumpte comprobatum prebent remedium contra laterum lancinationes &alvitormina, quz ali- cui fubito fuperveniunt in filva, & itinere per potum be frigide, vel per alium cafum , hunc in finem ` mafticantur quoque cum Siri Pinanga , nullumque præ- “bent notabilem faporem. ` Conteruntur quoque cum “Lingibere minore, inponunturque œdematofis & lan- uentibus pedibus, e quibus Beriberi fepe oritur feu paralyfis, alii contra alvi tormina teneris utuntur ‘foliis cum Culit Lawan mafticatis & deglutitis. Macaffarenfes mulieres hanc herbam fub domo de- "ponunt, quz poftibus inpofica eft, vel füb januis, ubi .puerpera decumbit , dicentes inde quevis incanta- "menta & prodigia depelli, uti olim Romani cum fpina alba id effecerunt, ie, ER : *" In Baleya, aliisque regionibus alia porro reperitur Djeroedjce fpecie » que Aquifolium parvifolium dici Joteft, quodque folia gerit breviora , firmiora , & {pinulofa niagis, magisque compacta, caterum prio- ribus convenit, ejusdemque virtutis eft. Bontius.libr. 6. cap. 55. id vocat. Myracanthum feu Eryngium Indicum , quum rädices invenerit in paludo- fis locis & paludibus aromaticas, cum levi gratoque calore, quod in Amboinenfi non ita diftinéte obfer- vavi. Quam maxime id laudat, dicitque nullum reme- dium*tam promptum effe ad pectus depurandum a qui- ibusvis pituitofis ac falfis humoribus ,. afthmaque cu- ‚rare finale & Nephritidem RR inque fe ipfo Ee in Beriberi feu Paralyfi, quem in finem ra- dices faccharo conditas comedebat , que etiam cru- dee maíticatz fuo calore modico Colicam & flatus ab- dominis diffipant. m Javani hac herba eandem inftituunt fuperftitionem, quam veteres cum Spina alba, fi enim püerpera in Sead decumbar , Ejus ramos ante januam pendent, ut Bontíana pr&terat , nec noceat infanti ve rna Bontiana feu Bontin que gravida mortua eft, qui genius inimicus eft viro- rum, ad eos perpendos, quum hi cauffam fuere iftius infortunii, odio etiam ille profequitur puerperas fe- liciter enixas, quos genios putant in obfcuris & um- brofis federe arboribus, ac proinde notte anxios effe eas preterire. Coletta Veetla in bort..Malab. part. 9. Tab. 41. de- fcripta noftrum erit Aquifolium Indicum, Do&ori Pau- lo Hermanno di&um ` ium. Ceylanicum fébrifu- gum, ac Singdlenfibus Kathu karobiti , fed Malaba- renfe ad folioram oras nullas gerit fpinas, fed qui- dem ad ipforum ortum. Tabula Septuagefima prima “Ad Figuram primam Aquifolium. Indicum exhibet marem , cum ` flore A feparato. Figura fecunda Aquifolium fiftit Jndicum feminam. OBSERVATIO. Aquifolium hoc Indicum femina a Rumpbio ditum, & cum C letta vettia H, Malab. comparatum i in multis ab eo Allee: a quod Coletta flores ac fru&tus ex foliorum alis ¡+ illud vero in fafnmitate eos profert , unde hoc potius cum ‘Vada kodi Tah. 42. quoad figuram compararem , ceterum hoc genus hodie Barleria dicitur , eftque Barleria foliis in- tegerrimis , fpinis lateralibus , Reyes E Lugd. Prodr. pag. 291. & Linn. Fl. Zeyl. pag. 105. a quo in H. Cliff. paz. 486. Prionitis dita fuit , quem vide & compara cum Fi, Zeyl, ut & cum Th Zeyl. pag. 8. ubi Adhatoda ad alas fpinofa & florifera vocatur. er zi Aquifolium vero mas optime quadrat cim Myracantho B, Së . i fine dubio una eademque plenta, graca 7 ni, CAPUT HERBARIIAMBOINENSIS anak eft genius talis feminz, … Liber XI. Caput XLVI. Gebruik. De Koebeeften en Bokken eeten de jonge bla. deren van dit gewas zeer gaarne, *t welk wonder is, daar nogtans’t gebeele gewas 200 fleekelig is. De Baleyers dra- gen de witte Wortels by, baar inde Oorlog tegens de quet- &uurt van de fenynige [patien , dexeloe kaauwende ; en op dequetzuure leggende, "t welk by baar lieden een lang gen 'proobeerd Remedie is. ` Daar nogtans na. baar zeggen bet Balyfe-Spatiegift vit de Provintie Bator komende, veel fterker is dan bet Maccaffaarfe, ~~ k > DezelveWortels alleen of met kleine Gember ingénomen, zyn een beweerd middel tegens bet xydelteken en buikpyn, t welk iemand fcbielykover komt in "t bos ‚ent marcheeren door koud drinken of ander toeval, men kaauwtze tot. dien einde ook met Siri pinang., en zy bebben geen merkelyke _jmaak. Men wryft ze ook. met kleine Gember , en bind ze op dé zavaare xugtige beenen , daar de Beriberi uitkomen wil, andere gebruiken `t tegens de buikpyn , de jonge bla- deren met Culit Lawan gekaawwt ,. en ingezwolgen. - De Maccaffaarfe vrouwen leggen dit Kruid onder bare buizen, die op ftylen faan , ofteonder de deuren, daar een kraamorouw in leid, zeggende dat zulks alle kwaade toe very en GC verdryven kan y gelyk eertyts de Romeinen met de Spina alba gedaan bebben. d Op Baly en in andere landen , vind men. nog een ander gellagte van Djeroedjoe , "t welk men Aquifolium parvi- folium mag noemen , "t «elk beeftkorter , Ier, en flee- kelyker bladeren , en digter in malkander gedrongen , de rel is bet voorige gelyk, en ook van de zelfde kragt. — Bontius lib. 6. cap. 55. maakt mede een Myracanthus of Eryngium Indicum daar van, om dat by de wortelen gevonden heeft aan moeraffige plaatzen en poelen , Jpecery- agtig van fmaak , met ĉen kleine aangename Warmte, "t welk ik in °t Amboinfe zoo merkelyk niet bevonden bebbe. Hy roemt bet zeer, dat "er geen geneesmiddel zoo veerdig zy om de borft van alle Pituiteefe en zoute bumeurente zui- - weren, de engborfligbeid te geneezen, uryn en graveel te dryven , em dat by aan bet zelfsegeprobeert bebbe in de Beriberi, tot welken einde by de wortelen met zuiker ge konfyt op at , dewelke andersraauw gegeten met baar ma- tige warmte verdryven bet colyk en winden des buiks, De Javanen bouden mede de zelve fuperflitie met dis kruid, gelyk de ouden met Spina alba, want als een kraam- ‘prouw im een buis legt , zoo fleeken of hangen ze deze taka , Ken voor de deur , op dat de Bontiana voor bygaanzal, en ^t kind en moeder geen fcbade doet. "Bontiana of Bonting anak is een gun van een zoodanige vrouw, dewelke met de wrugt in’t lyf overledenis , welke geeft vyand/chap draagt tegens 't manvolk, om die te beder- ven, dewelkeoorzaak van dat ongeluk geweeft zjn „als . mede de kraamvrouwen , die gelukkig kramen , welken gees- tenzygelooven op donkere , en fchaduwagtige bomen te zit- ten y en daarom by nagt bang zyn: dezelve voor by te gaan. Coletta Veétla in hort. Malab. part. 9. fig. 41. be- febreeven, wil ons Aquifolium Indicum zyn by Doctor Paulus Hermannus genaamt , Eryngium Ceilanicum fe- brifugum , in "t Singalees Kathu karohiti, dog bet Ma- ` labaarfe beeft aan de kanten van de bladeren geene doornen, maar wel aan haaren oor /pronk. ‘ De een en Seventigfte Plaat Vertoont in de eerfte Figuur de Indifcbe Hulft, het mannetje, met zyn bloem A afzonderlyk. - : , De tweede Figuur ftelt ter neder de Indifche Hulj?, het wyffe. AANMERKING Deze Indifcbe Hulf? het wyfje genaamt, en van Rumpbius ver. “geleken met de Coletta weétla, van de H. Malab., veríchiit veel daar van, wyl de Coletta zyn bloemen en vrugten uit de "hoeken der bladeren voortbrengt, en deze Hulft op de top- pen der fteelen „waarom ik het liever tot de volgende Va kodi Tab. 42. voor zoo veel de Figuur aangaat, zoude bren- … gen, anders wert dit geflagt hedendaags Barleria genaamt, : en is de Barleria met heele bladeren „én doorens aan de zy- ` de, van Royen Prodr. H. Lugd. pag. 291. en Linn, Fl. Zeyl. „= pag: 105. van wien bet in de H. Clif. pag. 486. Prionitis enaamt is, welke vergelykt met.de Fi. Zeyl, en met de Thef. l. pag. 8. alwaar het Adhatoda nit de vlerken der blade- : ren, doorens en bloemen-dragende, genaamt wert. De Half? het mannetje, komtzeer wel overeen met de Myracan- Abus van Bontius , en is zonder twyffel een en dezelíde plant. NEGEN Lab g LXXI. XI. Boek. XLIX. Hoofd. AMBOINSCH KRUIDBOEK. CAPUT QUADRAGESIMUM NONUM. " Crithmus Indicas. Perexil d’mar , & Gelang laut. * anc plantam vocamus Crithmum Indicum , feu Pe- H trofelinum maritimum , vulgarem fequentes mo- dum, licet quam maxime a vero differat Crith- mo, ac potius ad Portulace fpecies referri poflet, vel fi vis, herba fit peculiaris nature. Eftenim planta .prorepens, longis multisque ramofis flagellis per litus efe extendens , quod adeo tegit, ut ad magnam pat- tem folum dignofci nequeat. rubra, & alba, Primo. Rubra feu vulgaris fpecies, rotundos, gla- bros,.& lentiffimos gerit caules, orchias quasdam longos, majorem culmum craffos, qui terre incum- bunt, atque hic & illic fibrillas terre inmittunt bre- ves albasque, in multos articulos diftinéti inftar Por- tulace, late fufci feu rubentes , fed circa radicem albicantes , utrimque multos emittentes laterales ra- mos, unde magnum obcupat fpatium. Cuivis articulo varia adítant folia, bina, tria, & quatuor in orbem pofita, ita ut continuo quedam marcefcant, quum e viridi colore fufca fint, atque in ipforum loco tenera viridia excrefcant , quz tempore etiam pallide fufca funt, ac decidunt, fed viridis co- ' Jor femper prevalet. « Foliola hzc imitantur illa veri Crithmi, fed majora . funt, oblongo-anguíta, & obtufo apice donata, ad fummum binos pollices longa, binos ac tres culmos lata, craffa, pinguia, & fuccofa inftar Portulacz , uti & fapor ipforum melius ad Portulacam adcedit quam ad Crithmum , ac porro falfa, acidula, auftera, & -~ inepta,ut cruda non edi poflint , glabra porro, & venis deftituta. Plerumque folummodo gerit folia, fed in fene&tute & calidis litoribus aliquando flores ac femi- na profert. Flos folitarius brevi infidet petiolo ex alis folio- . rum more Portulace, qui componitur ex quinque acu- tis petalis, non ample extenfis, interne albis, externe virentibus, completis ftaminulis curtis & purpurafcen- tibus. Hunc fructus infequitur , qui eft bacca folitaria, rotunda, fenfim nigricans inftar grani Piperis. Segundo. Alba fpecies forma nil differt a priore , excepto quod plerumque major fit , dere folia vul- go binos digiti articulos longa funt, paulo magis pin- guia & fuccofa, intenfe virentia; & luxuriofa. Caules jus albicant , feu pallide virent fine ulla rubedine. Flores fru&tusque funt uti in priore, uti & fapor. - Nomen, Latine Critbmus Indicus; Portugallice Pe- - rexil de mar, ac fic Belgis Peterfelie do maer; que no- mina Critbmo proprie competunt; Malaice Galang laut, h. e. Portulaca marina. Amboinice Zar: Ter- natice Djallo djallo, quod forte defcendit ab Arabico Kali, cujus Indicus Critbmus fine dubio fpecies eft. Comperi enim, Arabes per Kaly, & Europeos per Petercely de mar intelligere varias litoreas herbas fal- fas, ac pingues, que fine dubio omnes unius funt generis, juxta varietatem regionum varias induentes formas. ‘ . Locus. Hoc Indicum Gelang laut potiffimum crefcit in litoribus planis & arenofis, ubi ingentes fcopuli & rupes fub iis, fed non profunde latent, fed maxime in infulis incultis, parvis & planis, uti & in defertis litoribus ab hominum zdibus remotis, primaria vero €jus radix tam profunde in arenam penetrat, ut non facile extrahi poflit, fed laterales fibrille non mul- tum fixe funt, omnesque porro ejus caules tam lenti funt, ut vix abrumpi poflint. ; Reperitur quoque in magnis fcopulis, e mari fem- per elevatis , quibus modo pauca inpofita eft terra "Nel Mufeus , fed ibi tam firmiter radices inplantat, ut non facile evelli poflit , inque his plantis plerum- que flores & femina confpiciuntur , quz in litoreis raro obfervantur , fic quoque per abfciffos ramos trans- plantari poteft in humidis & arenofis locis haud longe a litore fitis, fed arcenda eft hec planta ab ovibus & rcis, qui avidifime hanc depafcunt. ` ; n ine ejus funt fpecies, ` 165 NEGEN EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK, De Ooftindifche Crithmus. y noemen dit gewas Crithmum Indicum , of Pes trofelinum maritimum , navolgende bet gemeen gebruik, boewel "t merkelyk van den oprepte Critb- mus verfchilt , en beter onder de zoorie van Portulaca mogte gerekent, of liever tot een kruid op zig zelfs geftelt werden. Want bet is een kruipent kruid., met lange en veel getakte ranken op bet flrant kruipende , den zelve zoodanig beflaande , dat men een groot at weegs den grond niet bekennen kan. Men beeft er twee zoorte van, roodes en witte. ; I. Roode of gemeene zoorte beeft ronde, gladde , en zeer taaje fleelen, eenige vademen lang, een groote fcbaft dik, die op de aarde leggen, bier en daar weer imavortelen , met korte witte vaftlingen, in veele leden verdeelt -gelyk de Portulaca, ligt-bruin , of roodagtig , dog omtrent de wor tel witagtig , te weerzyden veele zydetakken uitfcbieten- de, waar door °t een breede plaats beflaat. Aan ieder lid ftaan verfcheide bladeren, twee, drie, en vier in.de rondte , zoodanig dat geduurig eenige verwel- ken 5 als ze wit den groenen bruinagtig zyn geworden, en in baar plaats jonge groene Voort komen , die met er tyd ook ligt-bruin werden , en afvallen, dog de groene koleur beboudt altyd de overhand, Deze blaadjes gelyken wel na den opregten Critbmus , dog zyn grooter , langwerpig , fmal , met een ftompe fpits , op 't boog fte twee duimen lang , twee en drie ftroobalmen breed, dik, vet, en fappig als Porcelyn , gelyk ook de Smaak beter na Porcelyn trekt dan na Critbmus ‚dog brak s zuuragtig, wrang, en onbekwaam om raauw te eten, voorts glad, en zonder aderen. Men ziet bet de meeften tyd met enkelde bladeren beladen, maar in den ouderdom en op beete ftranden brengt bet zomtyds zyn bloemen en zaden voort. De bloeme flaat enkel op een kort fteeltje uit den feboot der blaadjes , op de manier als Porcelyn gemaakt , van vyf fpitze blaadjes, die zig niet wyd openen , binnen wit, en buiten groen, gevult met korte peerfcbe draadjes. Hier op volgt de vrugt , zynde een enkelde ronde bezie, met er tyd zwartagtig werdende als een Peper-korrel. IL De witte zoorte verfchilt in gedaante niets van de ` voorgaande , behalven dat ze doorgaans graoteris, zynde de bladeren ordinaris twee leden van een vinger lank , wel zoo vet en zappig, boog-groen, en weelderig. De fleelen zyn witagtig of ligt-groen , zonder eenige roodigbeid. loemen en zaden als aan ’t voorige , zoo mede de fmaak, Naam. In ’t Latyn Crithmus Indicus; in*t Portugees Perexil de mar, en zoo by de Hollanders Peterceli do maar, zynde de namen den Crithmus eigentlyk toekomen: de; In’t Maleits Gelang laut, dat is Portulaca marj- na; in’t Amboins Afar ; op Ternaten Djallo djallo af- komftig , miffchien van ’t ArabifJe Kali, waar van de- zen Indifche Crithmus buiten twyfel een medezoorte is. - Want ik bemerke, dat de Arabiërs met baar Kaly , en de Europeünen met baar Petercely de maer ver/cheide brakke, wette, en zappige flramdkruiden verftaan , die buiten twyfel alle van eengeflagte zyn, en na de verfcbei- dentbeid der Landen bare gedaantens veranderen. . . Plaats. Dit Indifche Gelang laut waft meeft op vlakke en zandige firanden , dog daar groote klippen of rotzen niet diep onder zyn , maar liefft op onbewoonde kleine en vlakke Eilanden, of op eenzame firanden van de woonin- gen der menfeben afgezondert , egter gaat de boofdwortel zoo diep in ^t zand, dat men ze niet ligt uittrekken kan, maar de worteltjes van de zydetakken houden niet vaft y verders zyn alle Deelen zoo taai, dat men ze kwaalyk af- breeken kan. i Men vindt bet ook op groote rotzen, die buiten de Zee altyd uitfteeken, waar op flegts een weinig grond of Mos is, dog verwortelt aldaar zoo vaft , dat bet niet uit te treks ken is, en bier aan ziet men meeft de bloemen en zaden, die men anders aan de ftrandzoorten zelden vinden kan A zoo kan men *t ook met de afgefneede ranken. verplanten op vogtige en zandige plaatzen niet verre vande Zeckanten, maar men moet bet wel bewaren voor Schapen en Bokken , die bet anders greetig afweiden. X3 ; In 166 In hortis itidem progerminat , fed non ultra femi anni fpatium , ita ut hzc indomita herba cunctos vi- deatur vitare hominum & animalium acceffus. U/us. Nullum alium praebet ufum, nifi quod yul- gare Atsjar feu Salgama cum ‚ea preparetur , in aqua rius coquitur, dein ad folem ficcatur, tum muria &' aceto conditur cum multis aliis herbis, radicibus, & floribus, uti Robang feu teneris furculis arundis Bam- boes , eodem modo primo coétis & ficcatis, Tadici- bus Zingiberis & Lanquás:, filiquis Tsjili ; floribus Papaje &c. que vulgatiflimum prebent Atsjar, quod in menfis ad cibos editur ad appetitum excitandum, diuque fervari poteft, fi rice claufum fervetur, ita ut _-aér non adcedar , per hunc enim mucofum fit ac fa- suum, habetur vero pro bafi omnium Salgamatum , un- de & Amboinenfe videtur obtinuiffe nomen. Si quis fit in itinere marino vel in exercitu, loco oleris adhiberi poteft defe&u alterius 5 fed tum ter coquendum eft, leniter exprimendum , ac binz prio- res aque abjiciendz func, alioquin enim nimis alvum movet, ac Diarrhzam cauflat, uti milites noftri in exercitu oberrantes eam «experti funt. S 1 Kaly Arabum fimilis eft planta, quod potiífimum in Egypto ad mare mediterraneum crefcit, uti Pros- per Alpinus teftatur, qui /Egyptiaco idiomate id Kel- lu vocat, cum Malaienfi & “Ternatenfi nomine proxi- me conveniens , dicitque tres ejus obfervaffe fpecies. Bellonius fcribit ex ficcatis caulibus cincrem.& cal- cem uri, quz per naves Alexandria Venetias transfer- tur ad ufum. vitriariorum , hec enim cum pellucidis & contufis lapillis mixta facit, utin igne hi liquefcant, & in vitrum degenerent. Ægyptii etiam hoc utüntur : cinere ad varia pigmenta. preparanda, Tertia Kaly fpecies y: Articulatum di&a, ac. vulgo Salicornia vocata , itidem crefcit in dunis infularum Zeelandie , ibique vocatur Souterig Gt. Soutenelle. Mattb. in Commentar. ad Diofcoridem libr. 2. Cap. 112. teftatur, fe Kali etiam reperiffe ad litus maris Adria- tici circa urbem Tergeftum. AEgyptii faponem preparant ex Sale, cinere Kaly, & Oleo veteri ,, & incole maris Adriatici maculas _veftium eluunt fucco horum foliorum. Eadem. hec folia pauca copia cometta fortiter urinam & menfes "movent. Huc usque de Kaly ex aliis auctoribus. Si- que noftrum Indicum Gelang laut explorare vellemus, Comperiremus forte , multas poffidere vires & quali- tates cum Kaly convenientes. Aliud etiam Gelang laut eft , Paffyr ,h. e. Portulaca arenofa di&um , quod nil aliud eft, quam repens fpecies filveftris feu minoris Portu- lace , Gelang Bengala dicte , que in litoribus quo- que crefcic argnofis, de qua vide fupra libro 8. in Ca- pite de Portulaca. Ex - Ut jam le&ori difcrimen oftenderem inter verum Crithmum, & Indicam Portulacam maritimam, licet ` Portugallis idem gerant nomen , hinc addam hic bre- vem defcriptionem & delineationem Crithmi veri, qualem vidi in infula parva ante oftium fluvii Minii "in boreali plaga Lufitaniz fita, qualisque reperitur in rupibus marinis, & ad muros veteres juxta oram Gal- Jie, Hispaniz, Portugallie, & Anglia. Eft autem plantula humilis, vix femi pedem alta, non repens, fed in ramulos diftinéta inftar arBüfcu- lz, ramulique primarium amplectuntur caulem ampla Sua bafi inftar caulium Foeniculi. . : Ejus foliola cum noftro Geiang laut quadrant, fed "multo minora funt, digiti articulum longa, ac plura fimul in uno locantur cauliculo, craffa quoque, fuc- cofa, ac nervo medio longitudinali diftincta ,- faporis grati ; falfi'; & diftin@e ad Faeniculum adcedentis , crudaque edi poffunt. à Parvam:gerit umbellam , inque ea pufilli ac. vix dignofcendi albi flofculi, poft quos viridia fequuntur ftriataque grana inftar illorum Fæniculi , fed rotun- diora, ac duplo majora, faporis quoque Feeniculacei. Radix vilis eft, laxeque dependet ex vetuftis muris. > Nomen: Latine Critbamus, Critbmus , & Critbamum verum , Lufitanis Perexil, feu Perfil do mar, vel Pe- trofelinum marinum , item. Salfo do mar., feu Salfula marina. ; Locus. alio nomine Gelang jes, gelyk de fieelen van den Venkel. HERBARIIAMBOINENSIS ` LiberXI. Caput XLIX, In de tuinen komt bet ook wel op, maar werd niet bo. ven een balf jaar oud, zoo dat dit ongetemde kruid Jebynt alle bywooningen van menfchen en beeften te baaten, Gebruik. Het geeft geen ander gebruik, dan om bet ge meene Atsjaer of Salgama daar van te maken ‚men kookt bet eerfi in water op, laat bet dan in de zonne drogen , legt bet im gepekelde azyn met veele andere kruiden, wortelen en bloemen , als de Robong of teere fcbeute van een jong Bomboes riet, op dezelve manier eerft opgekookt en ge= droogt, wortelen van Gember en Lanquas , bowwen- van "t Tsjili , bloemen van Papaya Ec. bet welk bet gemeen- Ste Atsjaer is, dat men op alle taaffelen by de koft gebruikt om appetyt te maken, on kan lange bewaart werden, als men ^t digt toegebonden boud , dat de lugt niet dikwils daar ba ep komt, want daar door werd bet flymerig en laf, men boud het voor de Bafıs of grond/lag van Atsjar , waar van bet fchynt den Amboinfen naam gekreegen te bebben, Als men op Zee-reizen of in ’t Leger is , zoo kan men t ook ter mood tot moeskruid gebruiken , maar als dan moet men "t wel driemaal opkooken, zagjes uitduuwen, en de twee eerfte waters weggieten, want anders beroert bet den buik te geweldig , en brengt een loop aan, gelyk onze Sola daten int Leger zwervende wel ervaaren bebben. Kaly nu is by de Arabiérs een diergelyk gewas , ’twelk meeft in Atgypten aan de middellantze Zee groeit, gelyk Brosper Alpinus getuigt , die bet op ZEgytifch Kellu noemt, met bet Maleit/e en Ternataanfe zeer na over een komende, en zegt aldaar van drie zoorten gevonden te bebben, -Bellonius Get > dat men van de gedroogde ftéclen een afcbe of kalk brant, dewelke met Scheepen vol van Alex- andriën naar Venetiën gevoert werd, tot dienft van de Moeraanze glas-butten , want met klaare en geftoote ke- gelfteentjes gemengt , doet bet dezelve in ’t vuur fmelten, en tot glas werden. . Ook gebruiken de ZEgyptenaars deze affe om verfcheide verwen te bereiden. De derde zoorte van Kaly Articulatum bygenaamt „in "t gemeen Salicornia, groeit ook in de duinen van de Seeuw- ze Eilanden , en biet aldaar Souterig en Soutenelle, Mathiol. in Comment. fuper Diofcor. lib. 2. cap.112. - getuigt , dat by bet Kali ook gevonden beeft aan de-oevers van de Adriatifche Zee „ omtrent de Stad Trieft. De Egiptenaars maken een feep van. Zout, Kaly-affe, en oude Oly, en de Inlanders van de Middellandze Zee delgen de. plekken uit bunne klederen met den fap van deze bladeren, Dezelve in kleine kwantiteit gegeten, e en Sterkelyk den Uryn en Maanftonden uit. Dus verreKaly, ' uit andere. En zoo men ons Ooft-Indiffe Gelang laut wilde onderzoeken , zoude men mif]cbien bevinden , dat bet veele kragten en eigenfchappen met bet Kaly gemeen beeft. Daar is nog een ander Gelang laut , anders Gelang paffyr, datis Sand-Borceleyn, anders niet daneenkrui- - pende zoorte van de wilde of kleine Porceleyn, Gelang Bengala genaamt , mede op zandige ftranden «va[Jende , waar van ziet boven lib. 8. in "t cap. van Portulaca. -Om nu den Lezer bet onderfcheid te toonen tufen den regten Crithmus, en Indiffe Zee-Porcelyn , boewel ze in "t. Portugees eenderlei namen: bebben , zoo zal ik bier by voegen- een korte befchryvinge , en afteekeninge van den regten Crithmus, gelyk ik bem gezien bebbe op een klein Eiland, voor de mond van de Rivier Minius, op de Noor- der-frontier van Portugal gelegen , engelyk men bem vindt op de Zeeklippen , enaan de oude muuren , langs de kuften van Vrankryk, Spangien, Portugal, en Engeland. . Het is een laag kruidje , fchaars een halve voet boog » niet kruipende, maar met takjes verdeelt als een boompjes en de takjes ombelzen den ere met baar breede vost- De blaadjes komen met ons Gelang laut overeen, maar zyn veel klcinder, een lid van een vinger lang, flaan et- telyk by malkander aan eenen fleel , mede dik, Jappig s 1 de lengte met een middelribbe, van fmaak aangenaam s ziltig , en klaarlyk na Venkel trekkende , bekwaam om raauw te eeten. ; «Het draagt een kleine dolle, en daar aan kleine pas ken- nelyke witte bloempjes , daar op volgen groene geftrecpie mede Venkelagtig van fmaak. De wortel is geringes bangende loffelyk aam. de oude muuren. 3 Naam. /n't Latyn Crithamus , Crithmus , en Critha- mum verum ; in’t Portugees Perexil , of Perfil do mar, Petrofelinum marinum, item Salfo do mar, of $ marina. i Plaats. eic eit Venkel-zaad, ronder, tweemaal zoo gf00i s . alfula : XI. Boek. XLIX. Hoff, AMBOINSCH ra ee Locus. Ad fcopulos crefcit marinos dictarum regio- ' * num, qui fupra terram femper elevati funt, a quibus di&a infula tota cincta eft, quique continuo a vehe- mentibus maris undis irrigantur , fed qui fuperius pauca reti. (unt terra, inqua Petro/elinum hoc marinum cre- fcit. Ex vetuftis quoque provenit muris caftelli iftius infule , qui conftru&i funt ex cinereis & fragilibus rupibus marinis fine calce fibi inpofitis, fed interpo- fica argilla calci admifta. Hec non tam falfum prebe- bat faporem , quam que in rupibus marinis crefcit, atque ideo prefeétus ittius caftelli fibi curabat ferva- . ri, fed altera in rupibus crefcens a quovis decerpi * poterat & licebat. . ; Up. Non modo eft excellens herba Latucaria , fed etiam olus eft egregium , fi aliis admifceatur ju- fculorum herbis, prefertim albis Pifis, Fejons dictis, quibus omnibus gratum prebet faporem , atque falu- berrima cenfetur nón tantum ad fanguinem depuran- dum; fed & ad urinam expellendam. Hunc in finem aceto conditur, & per mare in alias transfertur re- jones. i Videtur Critbmum æque ac Kaly memoratum juxta regionum varietatem varias induere formas & magni- tudinem, uti pre reliquis id patet ex Crithmo Dio/co- ridis libr, 2. cap. 112.. & Matthiol. in idem Caput, ego faltem eam hic defcripfi & delineavi, qualem in Lu- * . fitania eam vidi , licet parum differat ab ea, que in Herbariis defcripta reperitur. D Pifo libr. 4. cap. 58. tres defcribit herbas, quas Por- tugallice Perexil de mar , ac Brafilice Caaponga vocat , cunêtasque pro Portulaca marina habet. Quarum pri- ma fpecies cum noftra Indica Orientali convenit, in ' arenofis ibi crefceris litoribus, atque editur aque ins co&a, vel inftar Lactucz. i Tabula. Septuagefima fecunda Ad Figuram primam Critbmum exhibet Indicum. Figura fecunda Crithmum denotat Lufitanicum. 5 Figura tertia Nympbee Indice minoris , fpeciem primam, feu levem denotat, Capite 51. defcriptam. OBSERVATIO. t Critbmus Indicus Rumpbii eft Portulaca Curaffavica , angufte, ‘longo, lucidoque folio, procumbens, floribus albis P/ukn. Almag. pag. 303. & Phyt. Tab. 216. fig. 1. & Portulaca d Curafíavica, angufto, longo, lucidoque folio procumbens, : floribus rubris, Par. Bat. Prodr. & Par. Bat. pag. 212. ubi elegans icon & defcriptio; ut € H. Amfi. part. 1. fig. 5. N. B. Caaponga Pifonis male a Rumpbio pro fuo Crithmo Indico habetur, eft enim penitus alia planta, que ab Her- manno in Parad. Bat. vocatur Amaranthoides Curaffavicum, , humile, Cepez foliis lucidis , capitulis albis, ubi icon & defcriptio, & in Plukn. imag. pag. 27. & Poyt. Tab. 75. Jig. 9. & Amarantho affinis, Aizoides, five Amaranthoides minor, Američana, procumbens, Sedi teretifolii foliis & ` facie, flore oblongo niveo, Breyn. Prodr. 2. pag. 42. nova editionis, vide porro de hac. herba Sloan. Hift, Fam. vol, 1. pag. 141. & Catalog. pl, pag. 48. < ‚ - 167 Plaats. Het waft aan de Zeeklippen van boven gemelde hufte, dewelke boven "t wateraltyduit]teeken, waar van bet voorfcbreeve Eiland gants omringt. is, en, geduurig met de geweldige baaren der Zee befpat werden, maar bo- ven op bebben ze een weinige aarde , waar op dit Perexil de mar groeit. Het waft ook uit de oude muren van’t Kafteel deszelven Eilands , gemaakt van grauw en brok- kelige Zeeklippen, zonder kalk of met klei en kalk op mal= kander gelegt. Dit was zoo ziltig van fmaak niet als 't geene op de Zeeklippen groeide, en daarom. wilde de Com- mandant deszelven Kafleels dit voor zig alleen bewaart hebben, maar bet ander dat opde Zeeklippen groeide, ftont een ieder vry te plukken. Gebruik. Het is niet alleenlyk een treffelykzalade-kruid, maar ook een goed moeskruid by andere zoppekoft te doen , inzonderheid by de witte Boontjes, die ze Fejons neemen, daar het over al een aangename fmaak geeft , werdende voor zeer gezond gebouden, bet bloed te zuiveren y en den Uryn te dryven, tot dezen einde werd bet ook met gebecle tonnetjes vol ingeleid in azyn, en over Zee inandere Lane ‚den gevoert. i Het febynt, dat de Crithmus zoo wel als bet-woorfchree- ven Kali na de verfcbeidentbeid der Landen, ook verfcbei- den grootte en gedaanten beeft , gelyk onder anderen blykt uit den Crithmus Diofcor. lib. 2. cap. 112. en Matthiol. over ^t zelve Capittel , immers ik beb bem bier be/cbreeven. en afgeteekent , zoo als ik bem in Portugal gezien beb, boewel wat verfchillende van den geenen , dewelke men in de Kruideboeken befcbreeven vinute Pifo lib. 4. cap. 58. befcbryft drie kruiden , die by in 't Portugees Perexil de mar, in "t Brafils Caaponga noemt , em alle drie voor Portulacas marinas bout. Waar van de eerfte zoorte met onze Ooftindiffe over een komt , op zandige ftranden aldaar groejende , en werd wel ge~ nuttigt: in water opgekookt , en als zalade gegeten. „ De twee en Seventigfle Plaat Vertoont in de eerfte Figuur de Indifche Critbmus, De swede Figuur verbeeld de Portugeefe Critbmus. — ==. De derde Figuur vertoont de eerfte ofte gladde zoort van de kleine Indifcb: Waterplomp , in het 51. Hoofdftuk befchreeven.. ` AANMERKING. De Indifcbe Critbmus van Rumpbius is de Curaffaufche Porce- lyn, met een {mal lang en helder blad, en witte bloemen , neerleggende, van Plukn. Almag. pag. 203. en Pbyt. Tab. 216. fig. 1. en de Curaffaufche leggende Porcelyn met een lang , final, helder blad „met roode bloemen, inde Par. Bat. Pr. en in de Par. Bat. pag. 212. alwaar een fraaije fipur hier van is, met de befchryving, als mede in de Amft. Tuin, eerfte deel, fig. 5- S : N. B. De Caaponga van Pifo wert qualyk van Rumpbius voor zyn Indifche Crithmus gehouden, want het is een geheele “andere plant, welke van Herman in zyn Parad. Batav. ge- naamt wert Curaffavifchelage Amaranthe-plant , met heldere bladen van de Cepza, en witte bloemknopjes, alwaar des: ` zelfs afbeelding en befchryving,-en in Plukn. Almag. pag. ` 27. en Pbyt, Tab. 75. fig. 9. en een fapryl pm k aan de Amaranth, ofte de kleine Americaaníche leggende Ama- ranthoides , in gedaante en met de bladeren van de fmal- ` bladige kleine Sedum ‚met een langwerpige witte bloem vari Breyne twede deel, Prodr. pag. 42. van de nieuwe druk, ziet verders over deze plant Famaifche Hiftor, volum. I» ` pag. 141, en de Catal. der planten, pag. 48. - Ewes 168 + CAPUT QUINQUAGESIMUM. Nymphaea Indica major. Taratti. N India elegans reperitur Nyjmpbee majoris fpecies, I a noftrate haud multum differens. ni i doribus & fruétibus , non etiam foliis fais plane aque incum- bit uti Europea, fed ea adtollit fupra aquam caulibus inpofita ad aliquam partem y quatuor nempe vel quin- qué pedum altitudine a radice , prout aqua profunda eft, ita ut femper ultra pédem ex aqua eleventur, bini tresve ex uno ortu, quivis vero caulis peculiare fu- ftinet folium , qui digitum craffus eft, rotundus , pal- lide virens, exterñe rugofus & fpinulofus, quum acu- tis eminentiis hirtus fit, interne fungofus , & octo fo- raminulis in orbem pofitis notatus, ac bina majora in centto locantur, per que quis flare poteft, & e qui- bus album & vifcofum effluit lac, vaccinum referens, . quodque in tenuiá fila duci poteft , inftar ferici vel teli arane®; i Folia reférunt illa Ari Ægyptii feu Kelady fupra libro 8. defcripti, fed hac Taratti rotundiora funt, aé fine apicibus, atque inferius planum habent finum, in quo brevis locatur apex , binos pedes & ultra lata, viginti & viginti duo pollices longa , fubtus glabra , & pallide virentia ,. fuperne inftar graminis virentia , fed fine fplendore, ac rugofa inftar velleris pilofi. Caulis fubtus circa medium inmittur , atque tum fefe dividit in viginti unum vel duo protuberantes coftas ; ad folii rotundam excurreñtes partem, atque quaevis in proceffu fefe itérum dividit in binas, ac quevis iterum in yarias parvás quafi furcas , donge fefe prope oram in arcus claudant , fic etiam nervorum interftitia transverfalibus venulis pertexta funt. In fuperiore parte folium potiffimum plinum eft, fed in centro pore caulem. foveolam format, unde infundibili- orme fere eft. Si | Tenerum ac {ub aquis adhüc locatum folium pecu- liari etiam provenit modo; utrimque nempe compli. catum eft, oblique cauli incumbens, & externe fu- fcum prebens fulgorem. Cavlis frien aldür créfcit priore x dime edes altus, ceterum [3 PAIRED fi Um j rugofitatis ,. fuperius acutum fuftinéns conum , ex quo flos EN E tele La aperiunt albicantia petala cymbz formia , que theca feu va- gina fant, qué verum continet florem. … Flos hic qúodammodó @mulatur Tulipam , fed multo major eft, & inftár orbis menfarii expanfus , faltem poft Coronam folis omnium maximus eft flos. Componituf vero ex feptendecim petalis, quorum decem maxima & exteriora ample extenfa funt; ultra feptem de ces longa , ac quatuor digitis latiora, ad intern param concava feu cochleari formia, ad externam partem multis coftis feu plicis: ftriata , feptem alia magis introtfum & elevata locantur; ejus- dem forme, fed minora, & inter fefe inaequalis imag- nitudinis, tria enim intériofa minima funt. Floris color plerutnqué röfaceus eft, fed alius ali- uando. éjus obfervatur Color, uti dein indicabitur. in CHO da dore ost teet , ex brevibus, cras- is, &. Avan compet Dapibus albas antheras gerentibus , fructus. germer cin entibus, qui eft co- nus inverfus, £u Kei ilum folidum , füperius pla- num & latum, inferius acutum. Florum petala facile decidunt , tumque infundibulum iftud maxime ex- crefcit, fesqui palmam latum; & transv "Sc ma- fium altum, ad oras craflas gerens ftrias feu plicas , in fuperiore planitie viginti duo ad triginta confpiciun- tur rotunda foraminula, ac fub quovis cellula, in fun- gofa, alba, & ficca iftius infundibuli medulla locata. . In quavis éellula oblongum reconditur officulum , fuperius brevem fuftinens apicem , glabrum, & niger- . rimum, fifitmaturum, magnitudinem habetis ñhacúm - Avellanarum oblongarum , cum capitulo param ele« vatum, inftar fabarum, quz in olla coquuntar. Sub exteriore putamine horum officulorum durus al- busque reconditur nucleus, fubftantiam glandum emu- latis , faporis aquofidüleis. Quivis nucleustin bina feg- menta divifibilis eft , inque eorum centro reperitur vi- ride & complicatum foliolum , fuperiore parte deorfum Alexom, faporis amaricantis, in quo vis feminalis feu progerminans latet, Floris * P * HERBARII AMBOÍNENSIS. Liber XI. Caput L, VYFTIGSTE HOOFDSTUK. De groote Indifcbe Waterplomp. y bebben in Indiën een fchoone zoorte van de Nym- W phea major , van de Vaderlandfe niet veel an- ders verfchillende dan in de bloemen en vrugten , bet leidt ook met zjn bladeren niet vlak op "t water , gelyk de * Europiffe, maar verbeft die met zyn fteeleneen fluksveegs boven ’t water , vier en vyf voeten boog van de worte y na dat bet water diep is, zoo dat ze altyd ruim een voet boven ’t water uitftaan, taveé en drie uit eenen oorfpronk; en ieder een byzonder blad dragende , de fteel is een wins ger dik, rond, ligt-groen., buiten ruig en fleekelig, als zynde met fcherpe puntjes bezet, binnen voos, met agt gaatjes in de rondte, en twee grootere in de midden , daar men door blazen kan, en waar uit loopt een witte firama me melk , als Koejemelk , die zig tot dunne draden laat treka ken, als zyde of fpinnewebben, De bladeren gelyen wel na bet Arum Agyptium,. of Kelady, boven lib. 8, befchreeven , dog deze van Taratti zyn ronder , zonder /pitze voor uit , enagter met een vlak: ke kepe, daar een kort [pitsje. in flaat , twee voeten en meer breed , twintig en tweeëntwintig duimen lang, van onderen glad, en ligi-groen, boven gras-groen, dog zona der glans , en ruig als een bairen vel. De fteel werd van onderen omtrent bet middén ingela- - ten, van daar verdeelt by zig in eenentwintig of tweea entwintig dikke uitbuilende ribben, na. de rondte des blads lopende en ieder in t voortgaan verdeelt báar: weder in twee takken , en ieder tak weder in verfcheide kleine er fels, tot dat ze baar by de rand met bogen fluiten. zyn ook de tuffenplaatze der ribben met dwersadertjes door- regen. Aan de bovenfte zyde is bet blad meeft vlak; dog formeerd in de midden by den ficel een kuil, waar door bet. fchier tregterformig werd. Het jonge, en nog onder water ftaande blad komt ook op een byzondere manier voort, namentlyk te weerzijden zamengerolt , fcbuins op den fleel ruftende, en van buiten een bruine weerfchyn gevende. De bloemdragende fe werd booger dan dé voorgaande, te weten fes voeten hoog, anders van’ dezelve dikte, fub: ftantie, enruigbeid , dragende boven. op een fpitzen kegel, waat uit debloemewerd, want eer [Lelyk openen bun vier witagtige blaadjes als fchuitjes-geformeert , welke de kas of fcbede zyn; daar in de regte bloeme fcbuilt. De zelve gelykt eenigzints na een Tulpe ‚dog, is veel,groo- ter, en zoo wyd geopent als een Tafelbord. Jmmers niaafé de zonnebloemen de grootfte onder allem; Zy is gemaakt van feventien bladeren, waar van de tien grootfte en buis tenfte wyt geopent laan, ruim feven duimen lang , meer dan vier vingeren breed, aan de binnenzyde ook wat bol of lepelformig ¿ aan de buiten[le zyde met veele ribben of ploojen geftreept , de feven andere ftaan meer na binnens en overeind a van bet zelve fatzoen, dog kleinder y en onder SR zelfs ongelyk, want de drie binnenfte zjn de kleinfte. ES De couleur dezer bloeme is gemeen rooxeverwig y dog men vihdt ze ook van andere couleuren , gelyk bier na volgt: In de midden hebben deze bloemen eenen krans , dan korte , dikke en geele draden gemaakt , met witte noppens omringende bet fcbepzel van de vrugt ; "t welk is een om-+, gekeerde kegel , of mafieven tregter; bovenvlak; en breeds beneden fpits. De blaadjes an de bloemen vallen ligt af » als dan werd die tregter zeer groot , anderbalye band . breed , en een d'wersband wf aan de zyde met dikkerim- ` Pelen of ploojen , op de bovenfte vlakten ziet men tweeen- ‘twintig tot dertig ronde gaatjes , en onder ieder van de: zelve een celletje , in bet vooze, witte, en drooge merg , wan dien tregter, -~ In ieder celletje leid een langwerpige bone , boven op met een kort [pitsje , glad, en pikzwart , als ze Typ 15» zoo groot als langwerpige awe , met bet boofdje een „weinig uitkykende gelyk Boonen, die in een pot kooken. Onder de buitenfte [chaal dezer korrels , vindt men een barde witte keeft, van fubjtantie als Eekelen , van fmaak wateragtig , zoet. leder keeft of korrel laat zig in tweeen delen, en in de midden vindt men een groen en zamenge- vouwen blaadje 5 met tyn boofdje neerwaarts gebogen s bit- teragtig van fmaak , waar inne de zaadkragt Jebuilt. De BEER, IA EN A XI. Bock. L. Hoofdft. Floris odor gratus eft, fed debilis , maxime ad Ani- fum & Cinnamomum adcedens, S proprie in luteis détegitur ftaminibus, quz etiam Cinnamomi faporem habent. In fuperiore planitie tenerorum conorum cofte quzdam tanquam radii confpiciuntur ex centro ad péripheriam ducti. Semi matura officula fufca funt, tumque apta funt, ut cruda edi poffint , nigrà enim nimis dura funt, fi vero quis ea edere velit, prius decorticanda funt, dein aperienda, ac viride iftud & amaricans peralum eximendum eft. . Radix fub quavis planta ex cóngerie conftat alba: rum fibrillarum, atque inter has transverfalis locatur radix minimum digitum craffa, alba, rotunda, & gla- bra, utrimque prorepens , nunc rotunda, nunc finuofa. Ad fpithamz circiter fpatium a prima planta iterum fimilem format fafciculum fibrillarum, ibique novam generat plantam , turiones novos producentem. He radices bre ample difpergunt, continuo novos genc- tantes fafciculos fibrillarum & plantarum, ita ut intra » breve temporis fpatium ingentem obcupet locum, ra- dix interne quoque fungofaeft, & foraminibus replera, faporis dulcis & aquofi. Diximus vulgarem hüjus floris colorem effe rofa- ceum, qualem veteres eum defcripferunt, ac plerum: qué in hifce obfervatur infulis, fed alios gerit quoque colores, fed hi rari funt, excepto in Sina, uti id pos- tea ex Sinenfi Atlante patebit. ‘Jave itaque verficolor reperitur , una nempe fpe- cies lete rubentes feu incarnatos gerit flores, quem colorem Malayenfes Dado, & Paru paru fala matta vocant, fecunda albos, tertia luteos, & quarta ceru- ` Jeos gerit flores, quinta gerit albos & rubros variega- tos more Tuliparum. Omnes vero hi colores diftin- &ius & vulgatius reperiantur in fubfequente Tondjé. Nomen. Latine Nympbea Indica major; Belgice Wa- tertulpe, feu Tulipa aquatica , & groote plompe; Ma: laice & Maccaffarice Bonga tarratti & Tarrate,; Mac- caffarice Tonjo; Sinice Lien; Lufitanice Foula de gol- faon. Cum aliis doétis in ea verfor opinione, hanc Indi- cam Nympbeam nil aliud effe nifi veram Fabam Agyp- iiam antiquorum , de qua vide Theophr. libr. 4. Hift. pl. Cap. 10. Diofcorid. libr. 2. cap. 99. uti ex compara- tione defcriptionis illorum cum noftra id patebit , excepto quod eam cum Colocafia in quibusdam parti- bus.confundant, quod nomen fupra libro 8, Cap. 84.. proprie tribuimus Aro ZEgyptio feu Kelady , ac potett effe, ambas iftas radices apud veteres unum idemque obtinuiffe nomen, uti id quodammodo patet ex tex- tu Diofcoridis , qui aperte radices Fabe “Egyptiace vocat Colocafiam, licet tadices Indice Nympbee nos- tre nullo modo conveniant cum illis Ari ZEgyptii , uti id ex ifto capite patet. “Sic error quoque videtur effe in textu Theopbrafti, Es radices Fabe Agyptie fpinofas efle dicit , quod. orte de caulibus intelliget, atque hac etiam decla- rant ejus verba, quum enim dicit, Crocodilos in Nyo vitare hanc plantam, ne oculos lædant per ipfius fpi- nas , hoc non de radicibus intelligi poteft, qua in cano latent, fed de caulibus fpiriulofis , qui alicujus cutim quam maxiine ledere po unt, fi quis eos fricet, uti neque Dio/corides de radice fpinofa ullam facit mentionem, qui fine dubio eas in /Egypto vidit, at- tamen error quidam in ejus textu videtur detegi , quum caulem fue fabe dicit ulram modo longum efle , qui ex Theophrafto & Plinio melius tres quatuorve ulnas longus effe dicitur, funtque fex pedes, fi ulne parve intelligantur, fed octo novemque pedes, fi de majoribus dicatur, quam altitudinem etiam adtingit, ac planta ad minimum ulnam aquarum requirit; übi crefcit. Figura Fabz JEgyptit a Mattbiolo in Diofcoridem propofita non quadrat cum noftro Taratti, fed fine dubio erit Lotus Egyptius, quem Theopbraftus in ifto defcribit Capite, de quo vide in fubfequenti Capite. "re PL Eeer > AMBOINSCH KRUIDBOEK. 169 De reuk van de bloeme is lieffelyk , dog flap, merkelyk na Anys en Kaneel trekkende, dewelke niai inde Ws le dradem zit , die ook na Kaneel fmaken. Op de bovenfte . vlakte van de jonge bollen, ziet men eenige ribbenals ftra- len van bet centrum na den omloop getrokken. De balf rype korrels zyn bruinagtig, en dan Zn ze bé- kwaam om raauw te eeten , want de z4varte zyn tebard, dog als men ze zeten wil, moet men zeeerft fchillen, daar na openen , en dat groene bittere blaadje uitnemen. De wortel onder ieder ftruik heftaat uit een bos witté tazelingen, én daar tufJen een dwerswortel een pink dik, wit, fond, en glad, te weerzyden PH » 20M= tyds regt, zomtyds met booten. Omtrent gen Jpan. van den eerften ftruik, maakt bet weder een zulke bos vazelin- gen, en formeert aldaar een nieuwe firuik , jonge Jebeutjes voortbrengende. Wyd en zyd verfpreiden je deze wor- telen , telkens nieuwe boffen van vazelingen en ftruiken formeerende , zoo dat bet in korten tyd een groote plaats beflaat , van binnen is de wortel mede voos en vol gaatjes 5 van fmaak zoet , en wateragtig. Wy bebben gezegt, dat de ordinaris couleur. van deze bloeme is roozerood , gelyk ze de ouden ook befchreeven beb- ben, en meeft in alle deze Eilanden gezien werd, maar men vindt er ook van andere couleuren , dog die zyn zelde zaam, bebalven in China, gelyk bier na uit den Chineezen Atlas blyken zal. f f > Men vindt ze dan op Fava van verfebeide couleuren z waar van de eene zoorte ligt-roode of incarnate bloemen beeft , welke couleur de Malyers Dado, en Para paru fala mátta noemen , de tweede beeft witte, de derde geele, de vierde blaauwe bloemen; de vyfde beeft ze met wit en rood gefchildert, op de manier van Tulpen. Alle welke couleuren men duidelyker en gemeender vindt aan bet vol gende Tondjo. ` ; s Naam. In bet Latyn Nymphea Indica major; in * Duits Water-tulpe, en groote plompe; in `i Maleits en Baleits Bongatarratti, en Tarrate. Op't Maccaffaars Tonjo; in’t Chinees Lien ; in 't Portugees Foula de Golfaon. Ik ben met andere geleerde Lieden van dat gevoelen , dat deze Indiefche Nymphza anders niet zeae de opregte Fa- ba Egyptia antiquorum , waar van Theoprhaftus Lib. 4. Hift. plant. cap. 10. Diofcorides Lib. 2. Cap. 99. gelyk uit de overeenftemminge van baar lieden befchryvin- ge met de onze blykt , bebalven dat ze dezelve met de Co- . locafia in eenige deelen confundeeren , welke naam wy bo- ven libr. 8. cap. 84. geftelt bebben, eigentlyk bet Arum JEgyptium, of ons Kelady toe te Mas. pe kan wel zyn, dat by de oüden die beide wortelen eenderlei namen bebben gebad, gelyk ook eenigzints uit den Text van Dio- fcorides blykt, dewelke uitdrukkelyk de wortelen van zyn Faba JEgyptia Colocafiam noemt , hoewel de wortelen van onze S iefche N ag gants gg: gelykeniffe beb- ben met die van Arum Agyptium, gelyk uit dat Hoofd- Zoo fchynt ook een abuis te fleeken in den text van Theo- Ps ge daar by de wortelen van de Faba JEgyptia doornagtig maakt , "t welk-by mifJcbien van de [Leelen zeg- gen wilde, en zulks brengen ook zyn eigen woorden mede y want als by zegt, dat de Krokodillen in den. Nal ben voor dit kruid wagten , om baare oogen aan de doorens niet te bezeeren, zoo kan zulks niét van de wortels verfiaan wer- den, dewielke in den flik fcbuilen , maar van de fteekelige fleelen , dewelke verzekert iemand bet vel konnen kwetzen s als men daar tegens aan vryft , gelykook Diofcorides van gem fleekelige wortel gewag maakt, die ze.buitentwyfel in ZEgypten gezien beeft. En egter [cbynt nog een-abuis in zyn text te zyn, daar by den fteel van zyn Faba maar een elle lang maakt , dewelke uit Theopbrastus en Plinius beter drie of vier ellen lang geftelt werden, zynde jes woe-, ten, als men kleine ellen verftaat , maar agt en negen voe- ten, alsmen van groote ellen recht, welke boogte by ook beeft, en de plante moet ten minften een elle diep water ebben „daar ze ftaat. SÉ e : De Figuur SC Faba Ægyptia Matthioli i». Diofc. geflelt, accordeert niet met onze "'aratti , maar zal bui- ten twyfel den Lotus JEgyptius zyn , die Theophras- tus in °t voornoemde. Hoofdftuk befcbryft y en waar van ziet in *t volgende Hoofdftuk. : … — E 479 Diuturnam Botanicorum: disputationem, gu nem- pe vera fit veterum Colocafía , fupra libro ottavo: Cap. 84. ex ingenii modulo determinavimus, quam fenten- ' tiam adhue fovemus , Colocafiam nempe Veterum ra- dicem fuiffe Fabe Ægyptie feu Taratti, fed Colocafia Neotericorum eft Arum ZEgyptium, feu Kelady fupra defcriptum , quod forte antiquis temporibus in ZEgy- to non ita fuit cultum, vel quod ambz iftz plante ob foliorum fimilitudinem ab antiquis auctoribus fint confufee, quod tamen de Dio/coride, Strabone, aliis- que , qui Beitrag peragrarunt , non ita facile cre- dendum eft. r "aal KEE "Optimum indicium feu argumentum, Colocafiam ve- terum fuifle Fabam iftam feu Taratti , meo judicio peti poteft ex fatyra quadam Martialis , in qua olus ex fibrofa radice Fabz preparatum ita deridet. Niliacum ridebis olus , lanasque fequaces Improba cum morfu fila manuque trabes, Hoc eft ridebis olus Niliacum & fila lanofa, quum ea in maftieatione manibus ex ore trahes , quod non de Kalady fpeciebus intelligendum eft, fed de hifce Taratti radicibus , que jam Plinii temporibus in Italia folebant feri; uti infra id latius explicabitur. Locus, Nullibi crefcit, nifi in ftagnantibus recenti- busque aquis vel talibus in magnis fluviis, qui hic & fumitur 5 r aliquot macerentur dies, undum petunt, per aliquot macer onec findantur, ac viride exhibent germen. - Hecelige, & nigro obtege cceno, ita ut fint glebe magnieudine Nucum Juglandum, hec in aquam inmit- te ditte profunditatis , fed diffule a fefe invicem , tum Piaget, due Jefe dein per repentes ra- dices longe lateque multiplicant, ita ut vix exftirpari mr Tee ee a dhe Ee rupe oe init, Kart defendendas ch am 5 Hele comedunt, duis à uti & fquille. Radicibus fuis aliquando etiam ficcas pent oras , ubi plantulas quidem profert, fed hz pu- Ile funt. “Inter omnes populos Sinenfes hanc quam Maxime. amant plantam , in quorum. ate non tantüm cre- fcit. in lacubus > palüdibus , & RE MES > fed etiam follicité in quorumvis > & fomspifeinis colitur. ^ ^ i a facut Copiofiffimas & ele lagrates hos colere flores non tantum ob elegantem formam , fed quod fumma: ipforum. Dea > quam ubique quzrunt quzrunt propi- tiam ac faventém, fedem fuam fixerit in hoc’ B ys ce: -Ufus ejus äpud hofee incolas non tantus eft, fine. dubio ab eorum ignorantiam ; quantus apud Sinenfes & JEgyptios , hifce enim: in terris nulla ejus adhibe- tur pars, quam capita femina continentia, que ñon- dum penitus matura in forum venalia portantur , in quibus fabz nondum nigre, fed ex fufco nigrefcunt. e Hz, Thati & dte "o nec in induràtarum ,. que in pati -deponuntur, flu&tuantia vero abjiciuntur , noo j Uu c de "en de, pu in de naburige brengt., D "HERBARILAMBOINENSIS ` LiberXI. Caput Li; Den langen twift der Herbarifien, wat de regte Colo. cafia veterum zy, bebben wy dan boven lib. 8. cap. na ons gering verftand gefcheiden , waar by wy bet no, bouden , namentlyk dat de Colacafia veterum de worte van Faba /Egyptia of ons Tarratti xy geweeft, maar Co- locafia Neotericorum is bet Arum /Egyptium of Kelady boven be[cbreeven , welk mifJcbien in oude tyden in ZEgyp- ten 200 zeer niet is gecultiveert , of dat die beide planten wegens gelykbeid der bladeren van de oude Schryver; zyn geconfundeert geweeft, bet welk egter van Diofcorides, Strabo , enandere , die Ægypten zelfs doorwandelt bebben, niet ligt te gelooven is. ; Het befte bewys , dat de Colocafia veterum de voornoem- de Faba of ons Tarattizy geweeft , kan men mynes oordeels balen wit zeker fpotgedigt van Martialis, daar hy bet moes uit de bairige wortel van de Faba gemaakt, aldus uitlagt, Niliacum,ridebis olus, lanasque fequaces Improba cum morfu fila manuque trahes. Dat is gy zult moeten laggen , over dat Nilotiffe moes en de wolagtige draden, als gy dezelven in ^t kauwen met de handen uit den mpnd trekt , ^t welk men van geen Ke- lady-zoorte verftaan moet, maar van deze Taratti, dewel- ke al in Plinius tyden in Italien plagten gezaait te wer- den, gelyk bier onder nader zal gexegt werden. Plaats. Het waft nergens dan in flaande ver/che wa- teren, of zoodanige groote rivieren, die bier en daar een groote fiillen boek maken, en op de grond veel flik bebben, Het moet ten minften twee en drie voeten diep water beb- ben, maar dieper als in fes. voeten waters waft bet niet. In Amboina is ’t ombekent , maar wel op de naburige Eilanden, Ceram, Manipa , en Boero, dog weinig. Overvloedig vindt men ’t op Fava, inzonderheid om de. . Stad Batavia, daar bet fchier in alle flooten en gragten waft. ltem op Baly, Celebes , in de Philippinis , en op Mindanau, van waar het zaad of de bonen met beele firoo- zakjes vol, die men broodjes noemt , uitgevoert werd, en zoo is bet ook in Ternaten gekomen, daar bet weelderig in "t Kafteels graft waft. Hoewel dat water half brak iss 200 beb ik bet echter van daar eindelyk Anno 1679. in _„Amboina laten brengen, daar bet nu in zommige gegrave vyvers aan den Olyphant waft. Cultura. De manier van planten is nog gelyk by de ou- de ZEgyptenaars, men neemt cen band vol rype bonen, die regt zwart en niet in de rook gedroogt zyn , legt die in een kom vol water , alle die dryven /myt weg , dewelke Sluiken, laat eenige dagen weeken , tot dat ze ies. en bet groene bertje vertonen. ` ` Neemt die dan , en bekleedze met zwarte flik, dat bet klontjes werden , in de grootte van Walnooten, laat die in't water zinken , dat de voornoemde diepte heeft , dog wydt van malkander , zoo zullen ze opkomen , die zig daar na door de kruipende wortelen wyd en zyd vermenigvuldigen „dat men ze kwalyk uit roejen kan , maar men moet den plaats, daar ze eerft op komen voor endten bewaren , om dat: dexelve de nieuwe fcbeutjes op eeten , gelyk ook de Garnalen doen. Zy kruipt met bunne wortelen zomtyds na de drooge kanten, daar ze welook plantjes voortbrengt, maar die blyven klein. Onder alle Natien maken, de Cbineefen bet meelte werk van deze plante, in welkers land zy niet alleen in Mei- ren, Poelen, en flaande wateren van zelfs waft, maar ook zorgvuldig fchier in alle groote Heeren Paleifen en gegraven tauken of ay aangekweekt werden. , <- Den Chinefen Atlas getuigt , dat men de meefte en Jcboonfte vindt in de agıfie Provintie Kiangfi , dewelke de wärerrykfie is onder alle Cbineefe Provintien, van waar, Pater Martinus beeft ze aldaar van vierderlei couleu- ren gezien, purper-roud , miffcbien roofe-rood, regt rood, avit , en van gemengde couleur; ook is de wortel aldaar veel dikker dan in deze Eilanden, te weten een arm dik, binnen wit, voos, vol gaatjes , en ecthaar, "e welk met de EE Andere Cbineefen bebben. my ver: baalt, dat de groote Heeren deze bloemen aankweeken » niet alleen om bun feboone geftalte, maar om dat bun boogfte Godinne Coâmin, die ze over al zoeken gunftig te hebben, hunne zitplaats-in deze bloemen Beet, nn, Gebruik. By deze Kilanders is ze in zoo groot gebruik niet, buiten, fel wegens hunne onweetentheid ,. dan by: de Cbineefen en Egyptenaren, want bier te lande hezigt men. Jchier niets daar van dan de zaadbollen, diemen , nog nie? ter degen ryp zynde, op de markt te koop brengt, daar in de bonen nog niet ten vollen zwart , maar — "nt KI. Boek. L, Hoofd. AMBOINSCH KRUIDBOEK. He, uti fupra memoratum eft , decorticantur &.cru- de eduntur, quaeque faporem preebeñt paulo magis fatuum Nucibus Avellanis. Siccate, vel penitus ni- æ, que faccis plenis venales proftant, in aqua prius ebulliende , vel in fartagine torrende funt, donec , exterior pellicula dehifcat, que desquamanda, & vi- - ride internum germen eximendum eft, ac tum edi poffunt , pame autem eft cibus durus inftar Glan- dium , fed facile per dentes commoliri poteft , ac praefertim delicatus eft ad potum Thee. 4 De ufu radicum culinario in cibo apud hofee inco- las nil indagare potui , fed ipfe inftitui & compertus fui, turiones molles radicum cum primis albis furculis jufculo inco&tos faporem prebere Cinare. Vetuftz radices nimis fibrofz funt, ita ut tota fila ex ore duci ac trahi poffint, fed credo, AEgyptias & Sinenfes ra- dices multo molliores effe, queque funt crafliores & fungofiores. ; Ex ficcatis foliis cuculli & involucra formari pos- funt uti ex papyro Maculatienfi , in quibus fructus & ' femina fervari poffunt. Ubi Sinenfes habitant, hi flo- res vix fervari poflunt, quum eos continuo cupiant in zdibus habere fine dubio pre fuperftitione. Cererum nos meliorem & copiofiorem docent ufum hujus plan- te, ex recentibus enim & desquamatis fabis aquo- fam preparant a , vel jufculum coquunt cum pauxillo Candy-faccharo, quod optime refrigerantem prebet cibum hominibus, ex diuturno morbo récon- valefcentibus, quique ardorem adhuc fentiunt inter- num, & Dyfenteria laborant, quum fabw ifte refri- gerant, & modice adftringunt. Radicesapud ipfos tam coquuntur , quam fub cineribus torréntur, & eftate inftar Cinare eduntur. Viridia fabarum germina conle&a & ficcáta defectu Thee adhiberi poflunt, eodem modo coéta & potata. Teneri caules Taratti parum rafi, ita ut pungens pel- licula desquamata fit, in frufta fciffi coqui & edi pos- funt, quod Maccaffarenfibus in ufu eft, fed teu . fi tota externa viridis pellis desquametur, & interna fiftulofa medulla fola coquatur. Tenera folià adhuc convoluta cruda quoque edi poffunt cum Bocaffan & Atsjar, in olus itidem coqui poflünt. An jam Indicus Crocodilus pungentes caules vitet , üti Theopbraftus de Niliaco dicit, incerta funt fenten- tie & narrationes. Boegenfes populi dicunt, in ipfo- fum patria ripas ingentium fluminum Taratti obfeffas effe, quas pueri fine metu frequentant ad flores & fructus abfcindendos , licet videant Crocodilum in fluxu flu&uantem. Contra de Goruntale narratur , ejus lacum ad orás itidem Taratti alere, Crocodilum ibi tam audacem effe, ut inter hanc penetret herbam , atque homines & animalia auferat, ^ Pifo Libr. 4. Cap. 49. teftatur, fimilem Nympbeam : in Brafilia quoque crefcere, nomine indigeno Aqua- pe, Portugallico Golfaon, floribusque tribuit duode- éim interna longa & alba petala, cum quatuor aliis exterioribus „que virefcunt , ac boni odoris fant, fru- &us vero non defcribit, quibus potiffimum ab Euro- peis differt. Radices ibi quoque longe & fuccofe funt, ac cotta, — vel parum füb cineribus tofte zque cibo quam medi- camento inferviunt ad bilem temperandam , & quas- vis Dyfenterias fiftendas, in radicibus enim major eft vis conftipans, quam in ullis aliis bo plante partibus. Bontius Libr. 6. Cap. 38. dieit, Taratti Indicum in deco&o propinari a Maleyenfibus ad quosvis morbos acutos, uti febres, deliria,. choleram , & lethalem Dyfenteriam. ` t : Tabula Septuagefima tertia Nympbee Indice majoris, feu Taratti partes exhibet fepara- tas, ubi litt. AA radicum exhibet congeriem cum caulium Pee en elevatis , fcabris, & fuperne foraminulis diftin- x Litt. B Folium denotat planum , C idem folium poftica parte cum cancellatis venis diftin&tum.: D Moris cornu reprefen- tat E eundem magis apertum, ut quatuor petala externa confpiciantur. F Flos penitus apertus eft cum ftaminulis & punétulis feminalibus. G fru&us, feu caput infundibilifor- - me feminiferum. H idem eft per maturitatem dehifcens, & Officula exhibens. II oficula, feu Fabe exempte funt. OBSER- -nier gekookt „en gedronken, 171 Deze pleegt men, als boven flaat , te fcbillen enraauw te eeten, fmakende wat laffer als Hafelnoten. De edroog- de en gebeel zwarte bönen, die men met zakjes vof te koop brengt , most men eerft in water opkooken , of ineen pan rooften , tot dat de buitemfte fchale opberfte , als dan febil- len , bet middelfte groene pit uitnemen, en eeten, zynde ` in "t. eerfie een barde koft gelyk Eekelen, maar laat zig ligt door de tanden malen, en inzonderbeid finakelyk by ’t drin= ken van den Thee. Van bet nuttigen der wortelen in de koft, beb ik by deze Inlanders nog niets ervaren ,^ maar b geprobeert , dat de uiterfte en malfe einden van de wortelen met de eerfte witte fcheutjes in een fop gekookt , finaken ais Arti- ` Sjokken. De oude wortelen wallen te bairig , zoo dat men gebeele draden uit de mond kan /pinnen : dog ik gelove, dat de Egiptife en Cbinefe wortelen veel malfer zyn, als zynde dikker en voofer. 3 Uit de gedroogde bladeren kan then peperbuifen maken en omwintfels, als van maculatuur papier, om vrugten en zaden in te bergen, Daar Chineejen wonen, kan men de bloemen kwalyk bewaren , om dai ze die in-bunne bti- zen gedurig willen hebben, buiten twyfel uit eenige fu- perftitie. Anders leeren ze ons veel meerder en beter ge- bruik van deze plante , want uit de ver/cbe en gepelde bonen ten waterig papje of [opje gekookt met een weinig Candyfüiker, geeft een byzondere en verkoelende koft voor ` menfchén , die ult een lange ziekte opkomen, die met een inwendigen brand gequelt zyn , en die aan de roode Loop gaan, om dat ze verkoelen, en matig adftringeeren De wortelen werden by bun lieden zoo gekookt als onder de ale gebraden, en by zomertyden gegeten gelyk Artifjok- ten. ^ De groene bertjes uit de Boonen vergadert en gedroogt , kan men by gebrek van Thee gebruiken , op dezelffle ma- e jonge fteelen van Taratti een weinig gefcbraapt , dat bet ftekelige vel afgaat, en in flukken geeen. kan men kooken en eetén , by de Mac- caffaren bekent; dog ik houde bet voor beter , als men de gebeele buitenfle groene fchille ea en. bet binnenfte Jiftuleufe merg alleen kookt. De jonge bladeren nog za- men gerolt zynde, kan men ook raauw eeten met Bocuffan en Atsjar, dezelve als moeskruid kooken, Of nu den Ooftindifen Kayman of Krokodil de ftekelige ftcelen van deze plante fchuwt , gelyk Theophraftus van de Nilotilfen KÉ daar van Wert verfcheiden en onze- ker verbaalt. De Boegiffe volkeren zeggen , dat in bun land de oevers van groote rivieren met Taratti bezet zyn, daar de jongens zonder fchromen ingaan, om de bloemen en vrugten af te fnyden y al zien zy den Kayman in den, Stroom dryven. . Daar en tegen van Gorontale wert be- regt, dat deszelfs Meir wel ook aan de kanten met Ta- ratti bezet zy , egter den Kayman aldaar zoo ftout is , dat zy T dit kruid indringen, menfcben en vee wegbalen.. Pifo Lib. 4. Cap. 49. getuigt, dat diergelyke Nym- phza ook in Brafil waft onder den Inlandt/en naam van Aquape, in ’t Portugees Golfaon. Hy geeft de bloeme twaalf inwendige lange en witte bladeren, met nog vier buitenfte, die groenagtig zyn, en van een goeden geur, dog by Wio t de vrugten niet, waar in ze nogtans meeft van de uropije verfchilt. vien wur a De wortelen zyn aldaar mede lang , en zappig ; gekookt of een weinig onder de affe gebraden, dienen zoo «vel tot Jbyfe als medicyn om de galle te fluiten, en alderbande roo- den loop te floppen, want in de wortelen meer ftoppende kragt is dan in de andere deelen van deze plante. ` ontius Lib. 6. Cap. 98. zegt, dat de Indifcbe Taratti in een Decoltum gebruikt werd by de Maleyers tegens alle beeteziektens, als koortfen, rajernyen, bort, en doo- delyke Dyfenteria. : po a De drie en Seventig fte Plaat Vertoont de deelen van de groote Indifebe Watertulp , ofte Plomp, die Tarattí genaamt wert, afzonderlyk; alwaar Lett. AA den zamenhang der wortelen vertoont met een ge- deelte der fteelen overeind, ftekelig, en van boven met de gaatjes onderfcheiden. Lett B verbeeld een vlak blad; C het zelfde blad van agteren befchouwt met de in een gefchakelde aaren. D vertoont de puntige knop des bloems. E is dezelve meer geopent, op dat de vier uitwendige bladeren gezien kunnen werden. F is de bloem gebeel geopent, met deszelfs draden en zaadgeven- de puntjes. G is de Vrugt, ofte het trestervormige hoofd de zaden voortbrengende. H is het zelfde door rypbeid open. barftende , St zaden vertonende, 11 zyn de zaden, ofte uitgenomen " Y 2 AAN- 172 OBSERVATIO. Hee eft Nymphea Indica, Faba /Egyptia di&a, flore incar- . nato, Nelumbo Zeylanenfium Herm. Parad. Bat. pag. 205. ubi icon & defcriptio , & Nymphza alba , Indica, maxi- ma, flore albo, fabifera Muf. Zeyl. pag. 66. & Thef: Zeyl. pag. 173. ubi plurima ejus fynonyma, & Nymphea Glan» difera , Indie paludibus gaudens, foliis umbilicatis, am. plis, pediculis fpinofis , flore rofeo purpureo Plukn. Alm. pag 267. Tab. 207. fig. 5. ac Nymphea foliis undique in- tegris H. Cliff. pag. 203. ubi vide reliqua, ut & in flor, Zeyl. pag. 86. * HERBARITAMBOINENSIS ` LikrXI. Caput Lis AANMERKING Dit isde Indifche Nymphza, Faba ZEgyptia genaamt, met eeh vleesverwige bloem, Nelumbo by de Zeylonenfers , van Herm. Parad. Bat. pag. 205. alwaar een Figuur en befchryving * daar van is, en de witte Indifche, grootfte boondragende Nymphea met een witte bloem, van het Muf. Zeyl. pag, 66. en Thef. Zeyl. pag. 173. alwaar de meefte benamingen hier van zyn, en Eikelsdragende Nymphza, in de moeras- fen van Indién groeijende, met breede navelvormige bla- deren; met ftekelige fteelen , en een purper roosverwige bloem, van Plukn. Almag. pag. 267. Tab. 207. fig. 5. en Nymphza met bläderen, over al heel in de H. Cliff. pag. 203. en in de Flor. Zeyl. pag. 86. CAPUT QUINQUAGESIMUM PRIMUM. Nymphea Indica minor. Taraiti kasjıl , Jajor tondjo. ecunda & minor fpecies Nymphze Indice, ad S Europeam magis adcedit, inque omnibus parti- bus minor eft Paracel, varieque ejas funt fpe- cies, Prima ac vulgatiffima, ampla quoque & rotunda ge- rit folia, feptem & otto pollices longa, paulo latiora, infetius off , ubi caulis inmittitur , fere fine coftis & venis , excepto nervo medio , crafla, pin- guia, fuperne glabra , inferius vero vene protube- rant, aquis innatantia, fique fricantur, in mucum de- liquefcentia. ` aes qe ` Ipforum caules rotundi funt, glabri, fine ullis fpi- nulis , interne fungofi quoque & fuccofi, ac parum ferofi, & lac effündentes, quod in tenuia quoque fila duci poteft. Tenera & complicata folia ad externam tem fufca funt, uti & caules, fed fenfim vire- cunt. Caulis florifer paulo altior fefe adtollit, ac primo acutum profert conum , ex quo flos oritur , poftquam tuor exteriora petala æ fefe aperuerunt, que rdide alba & virentia funt, in quibuscam etiam fu- fcis lineis diftin&a. Flos ipfe ex fimilibus compofitus eft I „ex quibus Taratti , fed brevioribus & ro- tundioribus, concava quoque feu cochleari formia, quatuor vel quinque colores habentia juxta tot fpe- cies, quot ex hac formantur. Prima & vulgatiffima alba eft inftar chartz , ejusque flos Rofam refert ingentem variis petalorum ordini- bus diftin&am. Secunda fpecies rofaceum habet co- lorem, aliquando etiam flos perfecte ruber eft, mino- raque gerit petala priori, fed hzc paulo majora funt, magisque ad Taratti adcedentia, KE lores gerit pallide rubentes, feu incarnatos, qui aliquando tam pallidi funt, ut vix rubedo adpareat , fed juxta coftu- las rubedine ftriati funt intenfiore. Quarta flores pro- fert pallide luteos feu flavefcentes. Quinta intenfe ceergleos exhibet flores, ipfiusque caules fufci funt. - Cunétz hz fpecies interne lutea gerunt ifta ftamina & antheras uti Taratti, odorem quoque fundentes dul- cem anifatum , excepta coerulea & lutea fpecie, que odorem fundunt paludofum. Petala more Marat efe extendentia facile decidunt „ quum fruétus ex centro excrefcit „ qui eft conus oblongo-acutus , fubftantia fungofz , & interne in varias di inétus cellulas, more capitum Papaveris. In illis femen latet pufillum = magnitudine & colore feminis Sinapios , faporis aquofi, & fub dentibus fonitum edens, quum femina hzc in- lerumque fint inania, ^ ` x ` Capita feminifera non in omnibus regionibus in Tondjo obfervantur, faltem Jave & Baleyz plerum- que ignota funt, ubi nil nifi flores profert , fed in regione Maccaflara fuos profert fructus, _ r Hic flos peculiarem habet proprietatem , quz in Europea Nymphza etiam obfervatur , vespertino enim tempore femi claufüs eft in cornu, caulem incurvat , ac totus fub aqua mergitur per totam noétem , oriente folé fefe iterum erigit, ac fefe extendit, quum vero caput feminiferam excrefcit, non amplius fubmergi- tur. Caput hoc jam maturum fponte fefe aperit juxta cellulas, femenque in aquam projicit. Radix EEN EN VYFTIGSTE HOOFDSTUK. De-kleine Indifche Waterplomp. et tweede en kleindere geflagt van de Ooftindifche Nympbea , komt de Europifcbe wat nader, zynde - in alle baar deelen kleinder dan Taratti , en mede van verfcheide zoorten. : De eerfte en gemeenfte beeft mede groote en ronde blade» ren , zeven en agt duimen lank; wat breeder, ag ter met een boezem of keep, daar den fleel ingelaten werd, fcbier zonder ribben en aderen , bebalven de middelzenuwe , dik, vetagtig , aan de bovenzyde glad, beneden builen de ade- ren wat uit „ op bet water zelfs dryvende , en tot flym werdende , als men ze uryft. Hunne Geelen zyn rond, glad, zonder eenige fiekelen, binnen mede fiftuleus en Jappig , een weinig weiagtige melk uitgevende , die zig mede tot fyne draden laat MR ken. De jonge en nog t'zamen gerolde bladeren zyn aan de buitezyde bruinagtig , gelyk ook baare fleelen , maar werden met er tyd groen. Den bloemdragende fteel ryft wat booger op, en draagt eerfi een fpitze kegel , waar uit de bloem werd, naa baar de vier buitenfte bladeren van de [cbeede openen welke vuil-wit en groenagtig zyn , aan zommige ook met bruin geftreept. De bloeme zelfs is van diergelyke blaad- jes gemaakt, gelyk Taratti, dog korter , en ronder, me- de bol of lepelformig , van vier of vyfderlei couleuren, na zoo veel zoorten, die men daar van maakt. ná De eerfie en gemeenfte is wit van couleur als pampier, gelykende een groate rooze , met ver{cheide ryen blaadjes ag- ter malkander, De tweede zoorte is roozeverwig , zome tyds ook regt rood , minder van bladeren dan de voerige , ` maar die zyn wel zoo groot, en de Taratti nader komende. De derde beeft ligr-rode of incarnate bloemen., zomtyds zoo bleek, dat men even de rodigbeid bekennen kan 5 dog langs de ribbekens met booger.rood geftreept. De wierde heeft bleek-gele bloemen. De vyfde- beeft hoog-blaauwe bloemen, en baare fleelen zyn bruinagtig. y Alle zoorten bebben van binnen de geele draden en nop», pen gelyk de Taratti, mede een zoeten Anysagtigen reuk, van baar.gevende, bebalven de geele en blaauwe zoortens ` die wat moerasagtig ruiken. De blaadjes op de manier. van Taratti zig uitbreidende vallen ligt af , waar op uit de midden de urugt groeit , zynde een lang toege/pift. bol- leke „ mede van vooze fubftantie , en binnen in verfcbeide celletjes verdeelt, op de manier als de pun d ‚daar in Jcbuilt veel klein zaad , wan grootte en couleur bet Mos- taart-zaad gelyk , wateragtig van fimaak , en onder de tanden krakende, om dat ze van binnen meeft ydel zyn. De zaadbollen vindt men. niet in alle Landen aan de Tondjo , immers op Fava en Baly is bet meeft ombekent , daar bet niet dan bloemen draagt. Maar op °t Land Ma- caflar brengt bet zyne vrugten voort. 1 - Deze bloem beeft een wonderbaare eipenfcbap , dewelke men aan de Europifcbe Nympbea ook ziet , want 7 avonts Jluiten ze baar balf toe tot een bel, kromt baaren fleel, en. duikt den gebeele nagt over onder water , met bet opgaan van de zonne ryft ze wederom op, enbreid baar uit, maar als den zaadbol voortkomt , dan duikt ze niet meer. Dien bol nu regt ryp zynde fplyt met zyn celletjes van zelfs opens - en baat het zaad in "t water vallen. De ÁS A Nee DESEN XI. Beek. LI. Hooff. AMBOINSCH KRUIDBOEK. Radix ex longis albisque conftat fibrillis , que nio- do eznum tangunt, fed non profunde in eo radices agunt, atque hinc fit, quod hzc planta non certum fixumque fervet locum, fed per ventum hic & illic agitetur, & per hamum facile ad ripam adtrahi poflit. Urim ue transverfaliter alias craffas emittit radices inftar Taratti, que ad aliquod fpatium a prima radice novum formant fafciculum -fibrillarum & plantarum , ita ut multe plante fibi-invicem adhzreant , & con- ' ne&antur. - Secundo. Nymphea Ceramica alia fpecies eft, aprio- re multum diverfa , quoad flores, fed non foliis. Caules enim ejus plures fimul unum habent ortum, binos pedes longi , rotundi; glabri, flaccidi admo- dum, ita ut ereGti fefe fuftinere nequeant zv interne albi, fungofi, feu fiftulofi. Folia ejusdem funt magnitudinis, rotunda, «pin- ia, glabra, fine coftis, & inferius umbilicata, ubi caulis inmittitur, fubtus fufca, fique fricantur, fupe- rior pars in mucum deliquefcit, fed inferior eft pelli- cula lenta, & tenuis, quz non facile finditur, aquis etiam innatant. Breviante folium in caule vaginaloca- tur, que fefeaperiens, multos exhibet virides petio- los, flaccidos, & digitum.longos, quorum quivis pu- fillum profert ftellatum flofculum , magnitudine floris Tsjili feu Capfici , quique componitur ex quinque albis petalis , interne lanuginofis, quinque flava ftaminula gerens. Fructus autem, quantum fcio, non fubfe- quuntur. .Radices funt Jonge, alba y vermiformes , flaccide ceno inherentes. . Hac fpecies in parva Cerama feu Hoeamohel reperitur, circa Erang in aquis ftagnanti- ` bus, & placidis fluminibus. Tertio. Nymphes Buronica , folia gerit feptem pol- Dees lata, A fex longa, inferius profunde umbilicata inftar foliorum Ari, ubi caulis- inmittitur , funtque orro rotunda & glabra, utrimque vero ad oras pro- Node feuferratafunt, cuivis vero denti mol- lis infidet apex, quo ab aliis Nymphzis differunt, in- ferius pallide fufca funt, .& protuberantes gerunt ner- vos, quorum medius quam maxime protuberat , fed ad quodvis latus feptem minores gerunt nervos, omnes viridis coloris. -Caules funt rotundi & glabri, foliaque madida effe poffunt, quod de aliis non verum eft. Flos eft.conus, digitum longus ,'& externe quatuor gerit pállide virentia petala, & interne quatuordecim vel fexdecim minora alba, in-dorfo purpurea; in cen- tro triginta locantur ftámina primo alba, dein flave- fcentia circa viride caput, «cui multa incurva inpofita funt ftamina. Fru&us formam habet Limonis nipis minoris; fed parum planus, tenerique arcte -claufi funt per foliola virentia , interne vero diftinétus eft in celulas otto- decim, in quibus copiofum locatur fufcum femen in- ftar feminis Sinapios. ^ Nomen. Latine Nympbea Indicaminor ; Malaice Ta- ratti fajor , & Taratti kitsjil; veri autem Malaienfes , iw ; & Baleyenfes hanc proprie vocant Tondjo & ondjong , & juxta quinque diftin&as fpecies cogno- mina fua gerit. Prima feu alba fpecies dicitur Tondjo dedjalor, feu Tondjo puti. Secunda feu rubra vocatur Tondjo bang. Tertia feu pallide rubra eft Tondjo bado. Quarta feu lutea audit Tondjo taratte. Quinta feu cœ- rulea-nominatur Tondjo biru. Maccaffarenfes , uti in precedenti capite di&um fuit, per Tondjo intelligunt Eso majus, & hoc Tondjo ipfis dicitur peculiariter alipu. . a e Theopbraftus libro 4. cap. 10. Hiftor. Plant. hanc de- fcribit plantam , uti puto fub nomine Loti ZEgyptii , ejusque verba cum noftra defcriptione maxime qua- drant, excepto quod ejus.Losus multos fimul gerat al- bos flores coadunatos, forte inftar defcripte Nym- phee Ceramice, ac praterea bulbofam radicem , exter- ne nigram, interne albam, mollem, &aptam ad eden- dum, tam crudam quam co¢tam & toftam, quam no- m Tondjo non gerit, fed hzc parva differentia di- veritati regionum adfcribenda eft. ` ; Locus. Tondjo quoque crefcit in diverfis recentibus aquis cum copiofo cano, tam fponte, quam in effoflis Pifeinis locatum , uti id magnates Jave & Baleye circa ædes fuas curant peragi. Sponte etiam provenit iti was, feu arvis Oryza confitis , quam hzc aqua fuper- fluit, uti id fit Jave & Baleye, quod convenit cum Tbeopbrafti verbis, qui dicit, Lotum /Egyptium in pla- his crefcere agris , quum hi per Nilum fuerunt trans- la fcheid der Landen ps p a 173 De wortel beftaat uit lahge witte vafelingen, die efren den flik raken , dog daar in miet vaft ae n, aad daan komt bet, dat deze plante geen vafte plaats beboudt, maar met de windt been en &veer gedreeven dert, ook met een baak ligt na den oever kan getrokken werden. Te weerzyde zend ze overdwers andere dikke wortelen uit 9 ge- lyk de Taratti, dewelke een ftuk weegs daar van daan een nieuwe bos vafelingen, en nieuwe planten formeeren , zoo - dat veele planten aan malkander ‘bangen, IL. Nymphza Ceramica is een andere zorte; oan de voorgaande vry wat verfebillende in de bloeme , maar niet in de bladeren. Want de fteelen komen ele uit eenen oorfpronk, twee voeten lank, rond, glad, zeer flap, zoo dat ze op baar zelfsniet ftaan konnen, binnen wit , voos,. of fifluleus.. De bladeren zyn van de zelve grootte , rond , vet, glad, zonder ribben, agter met een keep, daar den fleel ingela- ten werd , van onderenbruinag tig , alsmen ze wryft , ver- gaat bet boven[le deel in flyk , maar bet onderfte is een taai en dun velleken , dat niet ligt [ebeurt, en xy dryven op "t water. Kort voor 't blad aan den fteel flaav een Jcbee- des diebaar openende „ vertoond veele groene Deelen, flap, en een vinger lank „ieder dragende een klein gefternt bioemp- je, zoo groot als bet bloeizel van. Tsjili of Capficum, gemaakt van vyf witte blaadjes 5 aan ae binnenzyde wol- agtig ep binnen met vyf geele draadjes , daar op mynes wetens geene vrugten vulgen. De wortelen zyn witte-lange-wormen:; mede flappelyk aan den flik bangende. -Dit-geflagt vindt men op klein Ceram of- Hoeamobel , omtrent Erang in de flaande wa= teren, of ftille rivieren. EA IL Nymphea Buronica beeft bladeren,zeven duimen breed , en fes lang, agter met een diepe keep „ gelyk Aron, waar by den fteel ingelaten werd, voorts rond, en glad , aan beide zyden aan de kanten zyn ze grof. getant of ge- zaagt , en op ieder tant [Laat een week fpitsje , waar in dat zy van de andere Nympbea verfchilt , van onderen zyn ze ligt-bruin, met witftekende zenuwen, Waar van de middelfte zeer verre: uitbuilt „maar aan ieder zyde beeft zenog zeven mindere zenuwens alle groen. De fteelen zyn rond, englad, de bladeren konnen nat worden , ?t welk de andere niet doen. De bloem is een vinger-lange keegel „ beeft. van buiten vier ligt-groene blaadjes, en daar binnen veertien of fes- tien kleindere witte, op den rugge pos van binnen der- tig, ecrfbaviste, daar na geeie draden , rondom een groene knop, daar op veele kromme draden ftaan. De vrugt is als een kleine Lemoen-nipis , dog wat piat, , de jonge zyn digt befloten met blaadjes , die groen zyn, binnen is ze verdeelt in agtien kamertjes , en dáar in veel bruin zaad , als Mostaart-zaad. Naam. Jn ’t Latyn Nymphea Indica minor ; in ’t Maleits Taratti fajor, en Taratti Kitsjil , dog de regte Malyers, Favanen, en Balyers noemen’t eigenilyk Tond- jo „en Tondjong , en beeft na zyne op Hoofdzoorten de bynamen. De eerfte of witte zoorte biet To o ted- jalor, of Tondjo puti, De tweede of roode biet Tondjo bang. De derde of bleek-roode is Tondjo bado.. De vier- de of geele biet Tondjo taratte. De vyfde of blauwe biet Tondjo biru: De Maccaffaren y zoo als in "t voor/cbreeve Hoofajtuk gezegt is , verftaan door Tondjo de groote Taratti, en deze Tondjo noemen ze ini byzonder Ta- lipu. i ? ie V heophrastus lib. 4..cap. 10. Hiftor.plant. befebryft dit gewas , zoo ik giffe onder de naam van Lotus Ægyptius, komende 2yne woorden met onze EE meeft over- een, bebalven dat zyn Lotus veele witte bloemen by mal- ` kander draagt ,mi/Jebien de voorfchreeven Nymphza Ce- tamica, en daar en boven een bolagtige wortel heeft, bui- ten zwart, binnen wit, mals, en goet om te ceten, zoo rauw als gekookt en gebrade , dewelke onze Tondjo niet en beeft. Maar dat kleine verfchil moet men den onder- Plaats. Toridjo waft mede in verfcbeide verfcbe flaan- de wateren, daar veel flyk onder is, zoo. van, zelfs als in gegraven vyvers geplant,gelyk de grootte van Java en Baly; omtrent baare buizen doen. Het komt ook zelfs woort in de Zawas of Ryfivelden, als die met water overuloejen, ges lyk men op Fava en Baly doet, accordeerende met de woor- den van Theophrastus loc. citat. zeggende , dat de, JEgyptifche Lotus op de vlakke velden waffe 5 als die Y 3 met es HERBARILAMBOINENSIS ` Lier St Capit Li; fufi, ac mox dein dicit, illum quoque provenire in Euphrate , ubi ejus capita florifera tam profunde fub aqua fubmerguntur, ut ne manibus aflequi ea quis poffit, & per diem fatis alte iterum fuper aquam ele- vantur. ns In Amboina ignota eft hec planta, fed obcurrit in vicinis ipfi infulis Manipa & Boerone. Copiofe in Ce- lebe, Java, & Baleya, alba nempe ejus fpecies fponte in ftagnantibus crefcit fluviis , fed verficolores po- - tiflimum coluntur in pifcinis prope Magnatum pala- tia, non tantum ob elegantes flores, fed quod pifces etiam amant fub iis degere & latere , unde in eum finem in pifcinis deponuntur. i Multo difficilius transplantatur Taratti , quum tota . planta exftirpanda fit, & in vafe femi pleno coeno & aqua deponenda, donec in locum fit deducta, in quo eam deponere volumus, ubi & fepe non 4uccedit , quia peregrinz aque adfuefcere recufat, quod tamen potiffimum cauffatur, fi in transportatione a fole non rite arceatur, ac per femen propagari itidem non po- teft, quum plerumque in hifce regionibus fru&ibus & bulbofa defticuatur radice. Ufus. Apudincolastotius plante nulla pars ob igno- rantiam ipforum in ufu eft ad cibum. Sed Sinenfes nos melius edocuerunt , qui non modo ejus caules pa- rum radunt, in frufta fcindunt , & inftar Cinare edunt, fed etiam radices , tam repentes quam glan- dulofas, ubi nempe inveniuntur, torrent, coquunt, & edunt. i Ceterum ,.uti dictum fuit , apud Magnatum atria coluntur ob elegantiam atque varietatem colorum, quos Javani & Baleyenfes, gentiles adhuc, amant ge- rere inter capillos ut & in capite, quum fua frequen- tant Templa. Hocque potiffimum peragunt prz fu- perftitione, quum per noctem male fomniarunt, tum . mane fua lavant corpora, & hifce floribusornati tem- pla intrant, quo fatto malum fomnii omen, vel inter- pretationem deprecari volunt, & ut evanefcat. Huic rei anfam prebet florum natura, qui per no- &em fub aqua merguntur, acfi gravem patiantur fom- nium, & per diem lete ex aqua iterum emerguntur. Apud Sinenfes in eodem habetur pretio , quo Bonga taratti, quum hunc florem: amant in zdibus habere, ut eum proponant Latucong, h. e. Lari familiari. Tertiam vero fpeciem , dentata gerentem folia , convenire cum Loto Can, qui a Faba ZEgyptia bene diftinguendus eft, iemonfbebo ex neotericis fcriptoribus, prz aliis ex Dapperi Africá, qui pag. 82. de ea ita fcribit. Circa urbem Rofetto, ac praefertim Cairo crefcit in foffis, que eftate per Nylum transfluurt, & ab JEgyptiis Birkas vocantur , quzdam planta 4gyptius Plompe feu Lotus di€ta, tanta in quantitate, ut folia, que eodem modo quo Nymphee folia aquis inna- tant, aquam undique tegant. Algyptii florem cum caule vocant Arais el nil. Folium cum caule Bifel nil. Radicem Biarum, hzc planta eam videtur habere pro- prietatem, quod in aque foffa crefcat tam alta, quam profunda eft aqua in ea, tam alte profunde etiam Lo- *us excrefcet. Upde patet hanc plantam non ubique eandem habere altitudinem , fed eam proprietatem , folummodo in aqua crefcere, & fefe adcollere ad ejus fuperficiem , fuumque florem nunquam fub fed fem- per fupra aquam aperire, quod neceffario fieri opor- tet, fi revera fit, florem fefe cum fole vertere, eum- ue fequi , de qua re veteres tam multum commentati unt, ` " eds Flos copiofa profert petala undique in orbem po- fita, quz colore & forma proxime cum petalis Nym- phee albe conveniunt. Quibus Prosper Alpinus dè- ceptus eft, qui ob convenientiam hafce plantas pro Nympheis in Agypto habuit. Quodvis folium pecu- liarem faum habet caulem, qui e radice oritur uti in Nympbea alba. Atque hzc planta non modo foliis , fed etiam capitibus & radice cum Nymphea alba convenit. ‚Radix ejus craffa eft , oblongo-rotunda; magnitu- dine, (licet maxima non major fit ovo Gallinaceo) & forma minorem zmulatur Pyrum , externe nigra, interne flavefcens. Medulla ejus interna maxime car- nofa eft, dura, aditringens in ore & dulcefcens, ex qua. innumerz fere, tenues, & albicantes propullu- lant fibrille. ; Flores met den: Nyl overftroomt zyn, en traks daar op zegt by , dat by ook «va[Je in den Eupbrates , daar by zyn bloem« boofden zoo diep onder water duikt, dat men ze met geen band bereiken kan, en egter daags wederom boog boven’t water verbeeven Daat. ] d In Amboina is bet onbekent , maar «vel op de naburige Eilanden, Manipa, en Boeroe. Overvloedig op Celebes, Fava en Baly, te weten de witte zoorte, van zelve inde Stille rivieren , maar de veelverwige werden meeft gebas, vent in tanken en vyvers; by de groote Heeren buizen niet alleen om de fchone bloemen willen , maar ook omdat de viffen daar onder zig gaarne opbouden , die ze tot den zen einde in deze vyvers zetten. Het is veel moejelyker te verplanten dan bet Taratti, dewyl het met de geheele plante moet uitgetrokken , en in een vat balf vol flik en water flaan, tot dat bet ter plaat- ze komt, daar men "t planten wil , daar bet nog al dikwils mislukt , eer bet aan "t vreemde water gewent, °t wélk egter meeft toe komt , als men ^t in "t overbrengen niet wel voor de zon bewaart , en met zaad kan bet ook niet ge- fcbieden , dewyl bet meefte bier te land zonder vrugten, en zonder bolagtige wortel is. Gebruik. By de Inlanders is van de gebeele plante aye: gens bare onwetenbeid niets in gebruik tot de koft. Maar de Chinezen bebben ons beter geleert , die niet alleen zyne ficelen een weinig fcbrapen , in flukken fnyden , en koken als Artischokken, maar ook deszelfs wortelen, 200 welde kruipende als de klyfteragtige , daar men ze bebben kan , braden , koken, en eeten. : Anders. werd ze , als gemelt , by de groote Heeren buizen aangekweekt , meeft om de fcboonbeid en verfcheidentheid der bloemen, die de Favanen en Balyers nog aan *t Hei- dendom bangende , gaarn in baare batren en op baar boofd dragen, als.ze in baare Tempels willen gaan. Dit doen ze mecht uit fuperflitie , wanneer ze fnagts een kwaden droom bebben gehad, zoo waffen ze s'morgens baar ligba- men, en gaan dan met deze bloemen verftert in de Tem- pelen , willende daar mede dekwade beduidinge des drooms afbidden en verydelen. : Hier toe geeft bun aanleidinge de natuur der bloemen ; dewelke des nagts onder water duikt , als of zeeen zwaare droom badde, en daags weder blyde uit bet water kykt. By de Cbinefen is zy in dezelwe waardye , gelyk de Bonga taratti, die ze gaarn in baare buize bebben , om voor baaren Latucong dat is buis God te zetten. - Dat nu de voornoemde derde zoorte met gekartelde kans ten overeen komt met den Lotus /Egyptius , dewelken men onderfcheiden moet van de Faba /Egyptia, zal ik bė- tonen uit de nieuwfte Schryvers , onder anderen uit Dap- pers Africa, welke pag. 82. daar van aldus febryft. Omtrent de Stad Rojette en inzonderheid Cairo groeit in de flooten ; die des zomers door bet Nylwater overvloejen , en van de Egiptenaars Birkas genaamt werden, zeker ge- was de Egiptiffe plompe , of Lotus gebeeten , in zulk een overvloed, dat de bladeren , die even eens als bladeren van ae, op bet water dryven , bet water over al be- dekken. De Egiptenaars noemen de bloem met zyn fieel Arais el nil, bet blad met de fteel Bifel nil. De wortel Biarum , dit gewas fchynt dit eigen te bebben, dat bet in bet bloot water opfchiet , zoo dat bet effen zoo boog fcbynt te zyn „ als bet water in de floot diep is, 200 diep zal men, “bevinden , dat ook de Lotus zy. Waar uit blykt, dat dit gewas niet over al een en dezelfde boogte, maar die eigen» Jcbap beeft , dat bet alleenlyk in bet water waft; en tot boven aan bet water opfcbiet , en zyn bloemen nooit- onder maar boven bet water opent , welk laar fte noodwendig ge- Jcbieden moet „ indien bet in der daad waar is , dat bet zig met de zon , waar af de ouden zoo veel gewags ge- maakt bebben; omkeert.: E El Het is talryk van bladeren , die rondom gekant, en 1n . verruwe, en ge[lelt zeer na met de bladeren van de witte - water-plompen over een komen. Waar door Prosper Al pinus bedrogen, die door de gelykeniffe deze gewa/jen voor Plompen in Egipten aangefien beeft. leder blad beeft een byzondere fleel, die uit de wortel fchiet , gelyk in de wit- d te plomp. Dies is dit gewas niet alleen in bladeren , maar ook in de koppen, en wortel de witte Plomp gelyk: De wortel is dik , lan ig-rond, -in groote (bw- wel de aldergrootfte niet ey ^ een groot Hennen-6 is) en in geftalte een kleine peer gelyk , vanbuiten zwart, van binnen geelagtig. Het merg van binnen is zeer vlees- agtig , bard, t’zamentrekkende op de tong , en zoetagtig» waar uit byna ontallyke , dunne, en witaguge vezelen Schieten: i 5 U et. Back, LI. Hoofafs. Flores magnitudine, colore, & forma cum petalis floris albe Nymphae conveniunt, quorum quivis uti illi Nymphzz vertici rotundi & viridis caulis infidet, & odorem fundit fere inftar illius Viola. . Poft flores ` fequuntur capita rotunda , que majorem Mespilum vel fru&um Nymphez albe emulantur, & viridi cor- tice obduéta funt , conftantque ex longis & pufillis cellulis, in quibus minimum reconditur femen, illi Braffice haud diflimile. Hec planta tamdiu viret, & fupra alias elevata eft, donec terra omnem Nyli aquam inbiberit , ac ficca fit, quum folia, flores, & fructus marcefcunt, & pe- reunt, unde concludi poteft , Lotum plantam effe annuam. Licet memoratus Prosper Alpinus in libro de plantis Egypti, hunc Lotum /Egyptium eundem faciat cum noftra Europea Nymphea, videtur tamen in libro fuo de plantis exoticis fententiam fuam mutaviffe , atque ` hunc Lotum penitus diftinguere a Nymphea , Lotus enim differt a Nympbea lutea longitudine radicum, & a vulgari alba parvitate foliorum, quz in Loto ad ` oras profundis ferraturis parum excavata funt , ac præ- terea. Loti femen multo minus eft illo Nymphez. Loti flos ex Heliodori teftimonio olim in coronis victorum ne&ebatur. Hodie fuccus ex contufis flori- bus & capitibus expreffus, faccharo mifcetur, quem Arabes Sarbét Nufar vocant , & adhibent contra quas- vis internas inflammationes. ` Sarbet vero componitur ex faccharo aque mixto, quod fupra ignem coctione crafcefcit , atque in eo, oftquam crallum & frigidum fere eft, depuratus Loti faccus fenfim infunditur & mifcetur. JEgyptii edunt eftate crudos caules cum capitibus, qui dulcefcentis funtfaporis, humidi, &refrigerantes , ac hume&tantes quam.maxime , preterea etiam judicatur hanc plan- tam valere contra quosvis morbos, quibus Nymphza prodeft. Huc usque Dapperus. ` 25 Lettor facile animadvertit, Prosperum Alpinum fine neceffitate carpi ab au&ore , quum Lotum habeat pro Nymphza /Egyptiaca ,. quum ipfe auctor ubique eum comparet Cum Nymphea, & teftetur ab Arabibus ad ANufar, h.e. Nympbeam referri. Interea unam ex op- timis ejus qualitatibus pretermifit, notte nempe ab- fcondere fub aqua caput floriferum , & de die fupra aquam id adtollere , uti fupra indicatum cft , quod ipfe fepius exploravi. Quum varia bujus Nympbez minoris occurtant in India fpe- cies, feu varietates , hinc difficile eft ex defcriptione fola vac brevi, aliorum au&orum Nympbeis eas adferere, vulgo aütem:conveniunt cum Nymphza Indica, tuberoía , foliis marginem crenatis , flore incarnato, feu Lotus /gyptíaca perm à Theophrafti Muf. Zeyl. pag. 19. & Thef. Zeyl. pag. 173. ubi vide reliqua, & P/ukn. Almag. pag. 267. & MantifJ. pag. 138. Huc etiam pertinet Nymphza flore ceruleo , odoratiffimo. Cap. Bore fpei , A fore-faaverubente Japonica: Breynii Prodr. 2. pag: 86: nova editionis, & Nymphea foliis cor- datts, dentatis , Lintiej Fl; Zen, pago 87. oo or HE y CAPUT AMBOINSCH KRUIDBOE K. 175 De bloemen zyn ook in grootte, verwe , en geftalte van bladeren > de bloeme van dewitte Plompegelyk, waar van ieder gelyk die van de Plomp op den top van een ronden groene fleel zit, en ruikt by na als de bloem van een Vio. lier, Na de bloemen volgen ronde koppen , die een groote Mispel of vrugt van de witte Plompegelyken, en met een groene Jchil overdekt zyn , en uit lange en kleine buisjes beftaan , waar in zeer klein zaad leid „ dat bet Koolzaad niet ongelyk is. Men ziet dit gewas zoo lange groen , en boven de aarde leven , tot dat bet aardryk al bet Nylwater ingedronken beeft, en droog geworden is , als wanneer de bladeren , bloe: men, en vrugten verwelken, en uitgaan, waar uitte bes Jluiten is, dat de Lotuseen gewas zy dat alle jaren uitgaat, Hoe wel de voorzeide Prosper Alpinus in zyn Boek van de Egyptifcbe gewoaffen , deze Egiptiffen Lotus cen en dezelve met onze furopiffe Plompe maakt , zoo Jchynt by evenwel in zyn Boek van de uitbeem/che gewas= zen van gevoelen verandert te zyn, en geheel en al deze Lotus van de Plompe te onderfcheiden , want de Lotus verfebilt pan de geele Plompe in de lengte der wortelen, en van de gemeene witte in kleinbeid van bladeren, die aan de Lotus aan de kante, met breede infnydingen een weis nig ie, tied zyn , daar en boven is bet zaad van den Los tus veel kleinder dan dat van de Plompe, De bloem van dezen Lotus wierd eertyds volgens bet getuigen van Heliodorus aan de kranzen dex Zeegepraalders geoon, Hedendaags werd bet fap ‚dar uit de geftampte loemen en koppen geperft word , met zuiker gemengt, dat de Arabiers Sarbet Nufar noemen, en tegens alle inwens dige verbittingen gebruiken. Het Sarbet word gemaakt van zuiker met water ge- mengt , dat dan over 't vuur met het verkooken der vigs tigheid dik gemaakt wert , eh daarin, nadat bet diken koud begint te worden , bet gezuiverde fap van de Lotus allenkens geftort wert. De Egypienaars eeten des zomers de raau- we Deelen met de hoofden , want zy zyn zoetagtig , vog- tig, en verkoelen, en bevogtigen boven maten , men oor- deelt daar en boven, dat dit gewas woor alle die kwalen Gd is, daar voor de Plompen goed xyn. Dus verre apper. ` : ER ligt bemerken , dat Prosper Alpirius van den Autbeur zonder mood beri/pt word, om dat by de Lotus vodr-een Egyptifche Plompe boud, daar ze nogtans den Autheur zelfs over al met de Plompe vergelykt, en getuigt by de Arabiers mede onder Nufar , dat is, onder Nymphza gereekent te werden. Onder tuffen beeft by eene van de befte Eigen/chappen dezes kruids over "t boofd geflagen, te weten dat ze by nagt den bloemknop onder wa- ter verbergt, en by den dag boven "t water verheft , gea lyk boven verbaali , en van.my zelfs ondervonden is, AANMERKING. Wyler verfcheide zoorten ofte veranderingen van deze kleine Wimpbea in Indie voorkomen, zoo is het moejelyk deze al- ` len uit een korte befchryving te voegen by de Nymphwas der andere Schryvers, in ’t gemeen komenzy dog overeen ‘met de bolagtige Indifche Nymphea, met bladeren, in de rondte gekartelt, en een incarnate bloem, ofte de Egpyti- „fche Lotus van Theophraftus in het Muf. Zeyl. pag. 19. en de Thef- Zeyl. pag. 173. alwaar het overige ziet, als mede Plukn. Almag. pag. 267. en de Manti[J. pap. 138, Hier toe behoort mede de Nymphza met een zeer ruikende _ blaauwe bloem van de m , en de Japanfche met een aan- gename roode bloem van Breyne Prodr. pag, 86. van denieu- we druk, en van Nymphea met hartvormige en getande bladeren van Linn. Fl. Zeyl, pag. 87. s 176 | £ CAPUT QUINQUAGESIMUM SECUNDUM. Millefolium aquaticum. Sajor codock. aquatici reperitur , ab Europeo haud multum diffe-. È ftagnantibus aquis fpecies quedam Millefolii rens , nifiquod Indicum magis conveniat cum Fi- licaftro feu Osmunda, binorum circitet pedum altitu- dinem adtingit , extenfum admodum formans fruticem. Ejus caules fatis crafli funt „ fed tam fungofi ac flac- cidi, ut fefe erigere nequeant , virides, & ad inter- nam partem plani, ad externam rotundi , & profunde ftriati, in multos diftinéti laterales ramos, fimiliter ftriatos & alternatos. Hi iterum fefe dividunt in tot mí- nores ramos feu apices, ut fere diftingui nequeat, an fint folia, an vero caules, ex rotundo plani, an- ufti, acuminati , non ultra digiti unguem longi, cras- Le fed flaccidi , ac pedes Ranarum referunt. Sapor fatuus eft & Filicinus » primo progefminantes caules fuperius fefe incurvant, ac cirrhos formant in- ftar Filicum. E Radix amplum generat ftolonem ex denfis, longis, & tenuiflimis fibrillis conftantem , qui in vetuftis plan- tis eft inftar minoris Kelady , fed füngofüs penitus nec folidus, neque craffas ad latera emittens radices, quousque hec planta fub aquis crefcit , omnes ejus rami intricati dependent, flaccidi & mucofi, fed fupra aquam fefe parum extendunt ,coloris nigricantis. Ne- que flores neque- femina profert hzc planta. In ficcis obíetvatur menfibus, quum fluviorum aqua incipit decrefcere, ita ut fere ftagnet, ubi tum per ccenofam terre congeriem infulam quafi format, ac fluxu fepe propellitur. Pluviofis mentibus & fluviis aquis repletis non reperitur, nf Nomen. Latine Millefolium aquaticum, & Olus Ra- narum ; Malaice & Maccaflärice, Sajor codock & Sajor bintor, que omnia idem denötant nomina. Amboi- nenfibus norum eh We Locus. Crefcit, uti diétum fuit, nullibi nifi in leni- ter fluentibus fluviis , non profundis, ac fere ftagnan- tibus , qualis pre reliquis ‘circa Caftellum Viétoriam eft Weytomme. In paludibus circa Ayer mira in Hcea- mohela etiam reperitur , ubi firmiores & altiores for- ‚mat caules , fed copiofiffime in Maccaffara circa Ory- ze campos in iy Qe d aquis & paludibus, ubi ra- nis habitaculum eft, uti & in fofis noftre urbis. Si rrat. Alioquin iis ui pifces alunt aureos & argenteos, qui ex Sina & pifciculi.. ‚ Tabula Septuagefima quarta “Ad tos imam Mdi-folium exhibet aquaticum. Figura fecunda. Plaptaginew fiftit ee = Figura tertia Algam. denotat Coralloidem. , Capite 56. deícri- OBSERVATIO. "Millefolium hoc aquaticum Rumpbii Tremelle marine (pecies eft , quarum plurime a Dillenio in opere fuo incomparabi- li, Hifloria nempe Mufcorum recenfentur, noftraque planta ES videtur, que ab ipfo 'J'remella marina, -tenui ma, compreffa vocatur , & Tab. 10. fig. 8. adlitt.G exprimitur, cui pro fynonymo in Hifforia Mufe. pag. So. jungitur Fu- | cus, aut potius Alga ramofa, fnembranacea, viridis, folio senuiflimo. ru e 4 : CAPUT „‚dewyl bet zoo zelden gevonden werd. ` HERBARI AMBOINENSIS Lie XI. Caput Lit TWEE EN VYFTIGSTE HOOFDSTUK, ` Het Water Duifeud-blad. n de ftaande wateren windt men ook een zoürte van Millefolium Aquaticum, van bet Luropiffe niet veel verfcbillende , dan. dat bet Indifcbe meer gemeen/chap beeft met bet Filicaftrum of Osmunda, bet waft omtrent twee voeten boog , met een zeer uitgebreiden ftrurk. . De fteelen zyn wel dik, dog zoo voés en flap , dat ze ae, over eind konnen flaan , gras-groen, uam de innezyde plat, aan de buitenzyderond, en diep gefireept verdeelt in veele xydetakxen , ook zoo geftreept , en Ver. aviffelt tegens malkander flaande. Deze verdeelen zig al: weder in zoo veele kleine fpitzen of takken , dat men niet weet , of bet bladeren of fteelen zyn , uit den ronden, plat, /mal, /pits, niet boven een nagel van een vinger lank, dikagtig , dog flap , en gelyken de pooten. van een Kikvorfeb. De fmaak is laf en naar Varen trekkende, de eerft witkomende fteelen krommen haar boven om, en beb: ben baare krullen gelyk andere Varen. De wortelis een breede ftoel van digte, lange, en ganis teere vazelingen, aan de oude. ftokken een bol formeerende, gelyk een kleine Kelady, dog gants woos, en niets mafief daar aan, nog andere dikke wortelen ter zyden uitzenden- de. Zoo verre dit kruid onder water flaat , bangen alle zyne takken verward door malkanderen, [lap en flymerig , maar boven water breiden ze baar wat uit , zwart-groen van couleur , nog bloemen nog’ zaad voortbrengende, … Men vindt bet in de drooge Maanden, als de revieren van water beginnen te minderén , dat ze fchier flaandê zyn, daar bet dan met een flikkige /cbolle aarde als een Kilandeken op zig zelfs beftaat , en met den ftroom voort- gedreeven wert. In de regenmaanden en vol-loopende ri- wieren Vindt men 't niet. - e Naam. In t Latyn Millefolium aquaticum , & Olus Ranarum ; in ’t Maleits en MaccafJar Sajor codock, en Sajor bintor , alle van tene beduidenife , by de Amboi- nejen is bet onbekent. EE Plaats. Het waft, als gezegt, nergens dan in zagt lo: * pende rivieren , die ondiep zyn, en fchier ftille [laan , ge- lyk onder anderen aan 7 Cafteel Vittoria de Weytonne is. In de poelen omtrent Ayer mira op Heamobel vindt men ^L ook, daar bet ftyve en hoogere fteelen beeft , maar wel ‚bet meefte op Maccaffar omtrent de Ryftvelden in ftaande wateren en poelen, daar bet de Kikvor{Jen tot een woninge dient, als mede in onze Stads-gragten. In grootte bakken met water gezet, kan men’t large onderbouden , daar in bet zig ook vermenigvuldigt. ` Gebruik. De arme Luiden onder de Boegis en Maccas- Jaren, kooken dit kruid zoo verre bet boven *twater Daat, of op 't water dryft, onder groene Katjang , of andere ‚moeskruiden., De Amboinefen weten "er geen gebruik van, et zoude anders «konnen dienen die geenen , die de goud en zilver-vi[Jen op- voeden , die men uit China en Fapan brengt., want bet ‘laat zig lange bouden in bakken entanken , daar inne men dezelve visjes bout. +: : eet De vier en Seventigfie Plaat Wyft aan in de eerfte Figuur het Water Dozend Mad, ` De tweede Figuur vertoont de Water-Plantagos © ` De derde Figuur verbeeld. de.Ziga na Cordal gelykende; in het 56. Hoofdítuk befchreeven. AANMERKING. Dit water Millefolium van Rumpbius ‚is een zoort van Tremella marina, waar van zeer veel zoorten in het onverbeterlyk. boek , ik meen in de Hifforie der Mofcben, Dillenius heeit, en onze plant fchynt dezelve te zyn, die van hem genaamt _ wert Zee-Tremella, zeer dun, en gedrukt, en afgebeelt werd | Op de ro. Plaat fig. 8. by lett. G, waar by voor een bena» ming nog gevoegt wert pag. so. in de Hijtorie der Mofchen, de Fucus, ofte liever de takkige, vliesagtige, groene Alga, met een zeer dun blad, DRIE 228. LXXIV. XL Boek. LIIL Hoff. AMBOINSCH KRUIDBOEK. CAPUT QUINQUAGESIMUM TERTIUM. Plantago aquatica. Kiamban. & ex aqua folummodo fuum habet nutrimen- tum & ortum, uti apud nos in patria Lens pa- . Jufiris, La&ucg formam pre fe fert, fed multum ab ejus natura differt , ac magis cum Plantagine qua- drat. : Multa enim gerit folia fafciculata, & in orbem po- fita uno ex ortu, inferius anguítata, fuperius lata & obtufa, minorem digitum longa, binos ac tres digi- tos lata, crafla, pinguia, fuccofa, G fragilia, glauca, fubtus fex. vel feptem protuberantibus & acutis coftis longitudinalibus notata , quz in fuperiore feu plana foliorum "ei fulcus formant planos , ad taétum pa- rum rugofa, feu lanuginofa, ita ut femper ficca elle videantur, ad inferiorem & pofticam partem nodofa funt, feu tuber gerunt utrimque protuberans, quod interne fungofum & aquofum eft. _ Sunt autem tam fragilia Hec folia, ut fine ruptura vix tractari poffint, faporis primo fatui , fed mox labia & os tam acriter vellicant, quam ullum Arum. Flores femenque nunquam profert hzc planta, fed inferius: ad latera craffos quosdam emittit transverfa- les ftolones, digitumlongos, qui mox in extremitati- bus novas formant plantulas, quibus intra breve tem- poris fpatium magnum obcupat locum. Radices funt congeries ingentes longarum fibrilla- rum , que inftar capillitii dépendent, fpithamam lon- æ, nunc magis nunc minus, prout in locis profun- is vel minus profundis crefcit, fed he fibrille nun- quam terram tangunt, at nutrimentum fugunt ex pura aqua. Attamen foliorum fafciculi tam elegantes & lu- xuriofi funt quam pinguiflima Laétuca. Quum vero nullam habet in folo firmitatem, nul- Jum quoque certum obcupat locum, fed per ventum ` flu&uat , & hic & illic agitatur , donec totam aque fuperficiem obcupet. 'lumque maxima perit pars, ita ut cota interire videatur planta, fed pauce ac pu- fille plántule brevi poft ita multiplicantur , ut inftar ^ prioris luxuriet denuo h&c planta. _ Nomen, Latine Plantago aquatica; Belgice Water- Jalade: feu La&uca aquatica; Malaice Kiam ban; Ba- leyice Capo capo; Javanice Caju apun, Locus. Nullibi crefcit nifi in ftagnantibus aquis, in fundo ccenofis, tam fola quam: Ss mixta pr&ce- dentibus Nymphzis, licet enim folum. non tangat, fubtiles camen videtur coeni puras adtrahere , que in ftagnantibus flu&uant aquis.. In Java, Baleya, aliis- que regionibus, ubi Sawas feu Oryza agri funt, qui aliquo. tempore ab aqua inundantur, tam fubito & copiofe crefcit hec. planta, ut evellenda fit,. quum Oryzam plantare vclint. ; : ina non reperitur, fed quidem in coenofis paludibus & fluviis Cajeli in Boerone. Inde in Amboi- nam detuli,.& expertus fum in quibusvis crefcere aquis, immo in minoribus crateribus pluviali aqua repletis, cui nullum erat mixtum coenum, immo in puteis, in quibus folum adtingere non poterat. Ufus. 'Yanquam zizania aquatica habetur, nullique H* mira eft herba aquatica, que fupra aquam fere infervit ufui. Sineníes eam aliquando fumunt, & ` Ele adcoquunt , que funt furfures craffi farine. Sagus, atque porcis eam exhibent , fi enim cruda ipfis pro- natur, mafticant quidem, fed non devorant eam, en eam colunt in pifcinis, & figpantius apie, uum fquille füb ea.degere amant. Minutim.confeis- a, & Oryz& admixta anatibus obfertur junioribus , qui hoc avide edunt, & fefe irrigant eo. Kiamban kitsjil altera fpecies eft, multo minor præ- cedente, eo crefcens modo , quo tenere Lactuce plantule , tenuia gerens & contracta folia, glabra, & flavefcentia, fed non tam acris faporis quam prio- tis , eodem fefe multiplicans. modo. Aque innatat, fubtus «nultas gerens fubtiles fibrillas, fponte crefcit in puteis, fed non in apricis aquis vel paludibus. j Tom. EL Faco- 177 DRIE EN VYFTIGSTE HOOFDSTUK. Water-falade. ter en uit Let water alleen zyn voedzel en wasdom beeft , gelyk by ons.de Lens paluftris, of Eende- krooft , bet beeft de gedaante van Kropzalade , dog ver- Jebilt veel van de natuur der Latuwe , en komt naarder met de Plantago over een. Want daar fiaan veel bladeren in een bosje by malkans deren in de rondte , uit eenen vor/pronk , agter nal, voo- ren breed en flomp , een kleine vinger lank, twee en drie vingeren breed , dik, vet, fappig , en bros, zeegroen ; van onderenmet zes en zeven uiljteekende fcherpe ribbens in de lengte , dewelke aan de bovenzyde vlakke voorens mas ken , in ’t aantaften wat ruig of wolagtig, zoo dat ze al- tud droog febynen, aan "t agterfte einde bebben xe eer bult of gezwel, te weerzyden üitbuilende , "t Welk van binnen voos en wateragtig is. D it is cen wonderlyk waterkruid, "t welk op bei wa- Zy zyn zoo bros , dat men ze zonder breeken kwalyk ban: delen kan, van fmaak eerft laf , maar ftraks daar na in de lippen en mond 200, fcherp bytende , als eenig Aron doen mag. Bloemen en zaad draagt bet nooit, maar beneden ter zy- den fcbiet het over dwers eenige dikke fteclenuit, eenvin- ger lank, die flraks aan haare einde nieuwe plantjes voort- SCT » waar door bet in korten tyd een groote plaats be- aat. ibid E De wortelen zyn een groote bos lange vazelingen ; als een lokke bairs afbangende , een [pan lank min en meer, na dat bet in diep of ondiep water groeit. „dog deze wore stelen raken nooit de grond, maar zuigen baar voedzel-uit bet pure water. En egter flaan de boffen zoo fchoon em weelderig als de wetfle kropzalade. Dewyl bet nu geen vaftigheid in de grond beeft ; 00 bebout bet ook geen vafte plaats , maar werd met de wind beenen weer gedreeven, tot dat het de geveele vlakte des waters beflaat. Als dan vergaat bet meefte deel, zoo dat bet (chant geheel te willen uitgaan, maar deweinige kiei- ne plantjes vermenigvuldigen ben kort daar na wederom j zooals te vooren, Naam. In ’t Latyn Plantago aquatica; in ’t Duits "Water-falade ; in ’t Maleits Kiam ban , in "t Baleits Capo czpo; in’t Javaans Caju apun: Plaats. Het waft nergens dan in fraande wateren; die op de grond flikkig zyn, zoo wel alleen als onder beide die “voornoemde Nympbeas, want hoewtl bet den grond niet raakt , zoo fons bet egter fubtiele deelen van den flik «aan te trekken , die in de fiaande wateren dryven. O “Fava, Baly, en andere Landen, daar de Sawas of Ru velden zyn , die men voor een zeker tyd onder water laat lopen , groeit bet zoo fcbielyk en veel, dat men "t moet uit- werpen, als men de Ryft wil planten. In Amboina beeft ment niet, maar wel in mo e ‘poelen en rivieren van Cajeli op Boero, Van daar beb ik “tin Amboina gebragt, en bevonden dat bet in alderbande ‘wateren groeit , zelfs in kleine bakken vol regenwater , daar geen flykonder was, en in putten gezet, daar bet geen grond bereiken kan. SH Gebruik. Het werd voor een water onkruid gehouden; en febier tot niets gebruikt. De Cbinefen nemen bet zom- tyds, kooken "t onder Ela , zynde de grove zemeien van bet Sagoemeel , en geven zulks haare Verkens te eeten, want als-men’t bun rauw voorzet , 200 kauwen ze daar aan, dog «villen ^t niet op eeten. De Javanen voeden ’t ‘gaarne in baare Emer, en flaande avateren, dewyl de tie zig gaarne daar onder opbouden. Klein gefnee- den, en met Ryft gemengt „werpt men’t de jonge Eenden woor , die daar van eeten, en zig daar mede be/proejen. ` Kiamban kitsjil is een tweede zoorte, veel kleinder dan ` bet voorgaande , groejende op de manier als de jonge za- laadplantjes, met dunneenwat gefronsde blaadjes , glad, geel-groen, en zoo fcberp niet van fmaak als bet woorige, mede op dezelve manier zig vermenigvuldigende. Het degt op bet water, van onderen met veele fubtiele vazelingen, bet groeit van zelfs in putten, maar in geen opene wate- ren of poelen. mee Ur HEN S 178 Facobus Bontius Libr. 6. Cap. 27. eam vocat Flam- mulam , ubi vide , quomodo hzc plantula eum refelle- rit, quum eam nempe habens pro frigida planta aqua- tica guftaret inprudenter, fed cujus labia & os tam vehementer urebat, ut dolorem per tres fentiret ho- - ras, quod pro monitione hic notatur, ne quis in ex- ploratione alicujus plante incognitz nimis inpruden- ter judicet, velfidat externe faciei, vel fimilitüdini cum noftris Europzis herbis , fed potius exploret, vel roget incolas prius de ejus natura. ein autem Cap. 38. eam vocat Plantaginem aqua- ticam , cum qua melius convenit quam cum Flammula. Lens palufiris feu Anatum pabulum in Moluccis in- fulis quoque notum eft, uti & in parva Cerama prope Ajer miran. OBSERVA TIO. Piantago hec aquatica Rumpbii , Tab. 74. fig. 2. exprimitur, “atque Tremelle marine fpecies eft, vocaturque a Ditlenio Hifl. Mujc. pag. 42. Tremella marina, vulgaris, Laétuce fimilis, ubi omnia habet, que ad hanz plantam cum ejus fpeciebus pertinent, ita ut aliquid porro addere fuperfluum fit, nifi quod apud Bontium , ut Rumpbius fupra monet, cam non invencrim, CAPUT QUIN: QUAGESIMUM QUARTU M. Olus palufire. Balla Balla. hic tamen eam defcribere volui , quum cum cono Taratti ex Maccaffara fimul delata fic, & sin noftris fponte creverit aquarum crateribus. Quandam habet fimilitudinem cum Olere vago feu Canbong , fed nullo modo flagellis prorepit , uti id, «fed craffum format ftolonem , qui multos emittit Cras- ‘fos, rotundos , fragiles, & finuofos caules, una ex 'radice, fesqui & binos pedes longos, inferius minimum digitum craffos , qui dein fefe dividunt mox in quatuor vel quinque alios minores, qui inferius ad internam Í icet hec planta aquatica in Amboina fit exotica, partem plani funt , ad externam rotundi , pue riati, fuperne pennam vel culmum craff p erumque rotundi „vel ad internam partem parum fulcati. + Difleéti interne fungofi funt & aquofi , atque ubi fu- pra radicem concurrunt , concavum formant anguítum, & acutum folium, quod in exteriore parte eos tanquam „vagina comple&itur, bans Quivis caulis in extremitate folium. gerit folita- rium, formam habens minoris Ari, ita ut haud male ad fpecies. Ari e/culenti, fupra libro octavo defcripti , referri poflet... Folium duplicem obtinet magnitudi- nem, fed unicam formam, que enim mas putatur effe, maxima pent folia, fpithamam longa, ultra palmam . p lata, infra auriculata rotunde, more Ari. e Femina minora gerit folia, tres quatuorve pollices longa , binos lata, fuperius in longum terminantia apicem , inferius binis minoribus auriculis notata , quzdam tam angufta, quam Langcong folia, ac porro glabra, firma, & crafla, fubtilibus nervis per longi- tudinem donata inftar arundinis tenere, fuperne in- tenfe virentia, inferne pallida. Circa medium caulis ventrem format, qui ad unam dehifcens partem; anguftum acutumque emittit fo- liolum , cymbe forme, more Dracunculi aquatilis , feu Anappur, fupra quoque libro octavo defcripti, in hoc locatur brevis craffusque petiolus, vix digiti articulum longus, cui infidept octo decemque longo tubo:inftruéti , concavi, & firmi flofculi, derer in ex apices: dehifcentes , coloris lete purpurei, cum totidem brevibus & luteis ftaminibus in ipforum ca- vitate pofitis... Hofce infequuntur fru&us hexagoni & acuminati , Olive officula mentientes, interne repleti ruffo & arenofo femine. : ; Radix eft congeries denfa fubtilium fibrillarum , quz laxe coeno inherent. Stolo ad binorum triumve . pollicum fpatium ex ceno prodit, ubi inferius ño- vum format radicum fafciculum , ac fuperius novum fruticem, quo hzc planta magnum obcupat locum. Nomen. Latine Olus paluftre; Maccaflarice Balla balla, & Tsjappo tsjappo; Baleyice Bia bia; Javanice Wewean. Locus, HERBARII AMBOINENSIS Liber XI. Caput LIV, Jacobus Bontius Libr. 6. Cap. 27. moemt bet Flam- mulam, alwaar ziet, boedanig by met dit kruid bedrog- gen xy , bet zelve voor een koud waterkruid aanfiende , en onvoorzigtig proevende, de lippen en mond zoo verbrande dat by de. pyn wel drie vuren gevoelde, "t welk. dient tot een Waarfchouwinge , dat men in 't onderzoeken en oor- deelen van een onbekent kruid , niet te zeer op de uiterly- ke gedaante en gelykbeid met onze Europifche kruiden ver: gapen-moet , maar veel meer de Inlanders van deszelfsng- zuur eerft uitvragen. kA Daar na Cap. 38. noemt by’t Plantaginem aquaticam, . daar bet beter mede over een komt , dan met de Wagon? Lens paluftris, of Eende-krooft is in de Molukze Ei landen ook bekent, als mede op klein Ceram by Ajer mi- ran, : AANMERKING, Deze Water-plantago van Rumpbius wert op de 72: Plaat fig. 2, uitgedrukt, en is een zoort van de Zec-Tremella, en wert van. Dillenius in de Hiflorie der Mofcben pag. 42. genaamt de gemeene Zee Tremella, aan Kropfalade gelyk , alwaar hy alles heeft, dat tot deze plant met zyn zoorten behoort, zoo dat "er iets meer by te doen overtollig is, behalven dat ik ze by Bentius niet gevonden heb,zoo als Rumphius boven aantekent, VIER EN VYFTIGSTE HOOFDSTUK. Het Water-moes. heb tk "t egter bier zetten willen , om dat bet. met den fük met Taratti van Maca/Jar aangebragt , in onze water-tanken opgekomen is. Het beeft eenige gel ykeni/Je met bet Olus vagum of Can- bong, dog kruipt geenzints met ranken , gelyk t zelve, maar maakt een dikken flruik , met veele dikke, ronde, broffes, en bogtige fleelen , uit eene wortel anderhalve en twee voeten lank , beneden een pink dik, daar ze baar: ‚ftraks in vier of vyf andere verdeelen , dewelke beneden aan de binnenzyde plat zyn, aan debuitenflerond, en een weinig gefbreept , bovenzynze een fchaft of firoobalm dik, meeft rond, of aan de binnezyde wat gegeut. Hi: dit water-kruid in Amboina uitlands is 5 200 _ De doorgefneedene bewind men van binnen gebeel voos en wateragtig , en daar ze boven de wortel zamen floten y bebben ze een bol, fmal, en fpits blad, "t welk baar aan de buitenfte zyde als een fcbede omvat. leder fteel draagt op zyn top eenenkeldblad, geformeert als klein Aron, zoo dat men 't niet kwalyk onder de zoorte van Arom efculentum , boven in "t agtfle Boek befchree- ven ‚mogte rekenen , bet blad is van tweederlei grootte, dog van een fatzoen , want bet geene men voor "t manneken boud, beeft de groofle bladeren , een fpan lank, ruim een band breed , agter met ronde ooren , na de manier van Aron. Het wyfken beeft kleindere bladeren , drie en vier dui- men lank, twee breed, vooren met een lange fpits, agter - met twee kleine ooren , zommige zoo fmal als Lsangcong, voorts glad, ftyf, en lyvig, met fubtiele zenuwen in de lengte, gelyk jong Riet, bovenboog-groen, beneden bleek. Omtrent de midden gewint den fteel een buik , dewel- ke aan de eene zyde openberftende , laat een final en [pits blaadje uit , als een fchuite geformeert , op de manier als ` Dracunculus aquatilis y of Anappur , mede in "t a tfe Boek befcbreeven. Hier in leid een kort en dik fteeltje, Jcbaars een lid van een vinger lank, daar aan fiaan agt of tien lankbalzige, bolle, en flyve bloempjes , boven in zes fpitzen verdeelt, ligt-peers van couleur , met zoo veel korte geele draadjes in baar bolligheid. Hier op volgen Jeskantige en toege/pitfte vrugten, als Olyffteenen, bin- nen vervult met ros, en zandig zaad. , De wortel beftaat uit een digte klomp van fyne vazelin- gen, dewelke loffelyk in de modder bangen, De ftam'fcbiet uit de modder twee of drie duimen voort , daar by dan bene- den een nieuwen bos wortelen „en boven een nieuwen frruik formeert , waar door dit gewas een grooten plaats beflaat. Naam. In "t Latyn Olus paluftre ; op Maccoffar Balla balla, en Tsjappo tsjappo ; in 't Baleits Bia bia; in + Favaans Wewean. Plaats. XI. Boek. LV.Hoofdf. AMBOINSCH KRUIDBOEK. Locus. Luxuriofiffime crefcit in Oryze campis cœ» aofis, in Maccaffara, Baleya, & Java, uti & in fta» gnantibus paludibus, in quibus /Vympbea feu Taratti crefcit. Anno 1684, quum Nympbeam minorem ex Mac. caffara curabam deferri , hec herba in ceno abfcon- dica fuit & fimul translata, ac dein fponte in meo cratere aqua repleto luxuriofe excrevit. Siccis tem- poribus hac perit herba, fed radix perennat, ac pri- ma pluvia iterum prodit & regerminat, Ufus. Apud Maccaffare incolas, ac praefertim Ma- ri, ubi maxima Oryzz copia colitur , vulgare eft olus, tam crudum ad Bocaffan, inftar aliorum olerum feu Ulang Ulang, quam coctum cum aliis Sajor ad blus. Unde & quam maxime obportunum eft Oryzz plan- tatoribus, qui ex ea magna ex parte vivunt, quum eo jufto tempore progerminat. Sed uti mihi apparuit, in cruda detexi oleraceam fatuitatem cum quadam acre- dine mixtam, que ad illam 4ri/ari adcedit, unde € melius cenceo efle coctam, nifi quis crederet crudam et Bocaffan vel alia acuta aromata vel condimenta corrigi. Baleyenfes autem eam in cibo non adhibent, licet ipforum galli gallinacei, anates, & hirci quam maxime eam expetant & edant. Tabula Septuagefima quinta ` Ad Figuram primam Olus exbibet paluffre. Figura fecunda Acorum denotat marinum , capite fexagefimo defcriptum. : Figura tertia Nidum efculentum fiftit. * Figura quarta Aviculam proponit, que nidos hos format. 179 Plaats. Het groeit zeer weelderis in de mocraffize Bot, velden, op Maccaffar, Baly, en dook; als mede dig (ec de poelen, daar de Nymphea of ‘Faratt? grocit. Anno 1684. als ik de Nimphea minor van Macaffar liet bren- gen , is dit kruid in de flyk verborgen, overgebragt, en daar na in myn watertank weelderig opgekomen, By droo. ge tyden vergaat dit kruid, dog de.avortel biyft, en met den eerfien regen Jebier zeweder uit, Gebruik. By de Inwoonders van Maccaffar, inzonder beid van Marus, daar de meefte Ryft geteelt wert, is "t een gemeen moeskruid y zoo wel raauw tot Bocaffan , ge- Ik andere Ulang Ulang „als met onder Sajor tot moes ge- kookt. Daarom het zeer geryffelyk komt voor de Ryftplan- ters, die meeft daar van leven , dewyl * in die tyd voor den dag komt. Dog zoo als ik aan 't raauwe wel een moes- kruidagtige lafigheid, en ook een kleine Jcherpigheid beproe= ve, na 't Arıfarum trekkende, zoo bou ik ^t gekookte voor beter , ten waare dat men geloofde , bet raauwe door de Beca[fan of andere fcberpe zouze verbetert wierde. Ima mers de Balyers gebruiken "t niet in de koft , boewel haare Hoenders, Enden, en Bokken ^t zelve greetig eeten. De vyf en Seventigfte Plaat Vertoont iti. de eerfte Figuur het moeraffige Moes. De tweedé Figuur | aan de Zee Acorus , in het festi. Hoofdftük Pad eio een De derde Figuur ftelt neder een eetbaar Vagelneftje, De Stede ede Delt voor het Vogeltje, het welk deze Neft- jes maakt. i CAPUT QUINQUAGESIMUM QUINTUM. - Capillus Nympharum. Lunut laut, & Sajor lampan. A nos conferimus ad aquam mafinam, ut vide- amus , quaenam herbe in litoribus fub aqua marina crefcant , ubi fundus non eft profundior homi- nis altitudine , funtque omnes tales herbe, que fub nomine Mu/ci marini & Alge comprehenduntur , qua- rum varie fpecies in fubfequentibus defcribentur ca- pitibus. m Primo nobis obcurrit elegans planta Mu/ci marini , qui fummopere convenit cum illo,, quem fub finem D efcendimus nunc e terra, & ab aquis dulcibus praecedentis libri Muscum capillarem , feu Tay angin ascavimus. Fafciculatim enim crefcit, conftatque ex fimplicibus, longis, & tenuibus filamentis, longitu- dine quatuor & fex pollicum , craffitie autem fili fu- torii craffioris, fine articulis, fed fi fricetur, nodofus uafi eft, & facile frangens, coloris eleganter viren- tis, faporis falfi inftar Algarum. . : S ui crefcit in litoribus arenofis, & ad oftia flumi- num dulcium longitudinem habet capillitii, fed qui in planis crefcit rupibus, brevior eft... . Nomen. Latine Capillus Nympharum, & Sericum ma- rinum ; Malaice Lumut laut, h.e. Museus marinus, nomine. nimis generali , -aliis Sajor lompan ; Sinice Hauty; Amboinice-in Léytimora Rumut kebur, h. e. Muscus capillaris. ` E : Locus. In talibus crefcit planis litoribus, "ubi folum craffa arena & ingentibus planis rupibus haud profun- . dum? eft, vel etiam talibus in nudis fcopulis pauca ` arena hic & illic tectis. Copiofiflimus & optimus re- peritur in oftiis fluminum , atque in hifce tam alte, quam maris itus- &. reditus eft, ubi tales inveniuntur rupes; -uti if: Amboina in oftiis luminum Weykeu & Weynitoe, optimus tamen ficcatus ex Sina defertur, qui non tam falfus eft, quam quiin hifce calidis crefcit. regionibus. > : . ' Ufus. Apud. hofce incolas in nullo eft ufu, fed Si- nenfes eum adhibent, qui, quuni ipforum Haury non fit ad manus, Amboinenfi utuntur. Quotannis men- fibus Augufto & Septembri eum quzrunt in talibus litoribus, eumque per noctem in recenti macerant d» z E aliquot dein dies ad folem ficcant, & ad ervant. à Sic- . VYF EN VYFTIGSTE HOOFDSTUK. ' | o : Ha basis der Nymphen. af, en moeten ons in °t Zeewater begeven, omte zien , wat voor kruiden op de ftranden onder 't zees water groejen, daar bet niet boven een man diep is ,zyn- de alle zoodanige kruiden , die men onder den naam van _ Muscus marinus, en Alga begrypt , waar van ver fcbeide zoorten in de volgende Capitielen zullen befchreeven werden, W y fcbeiden nu van "t land en wan de zoete wateren Ten eerften komt ons voor een fcboon gewas van Zee- mos , groote gelykeniffe bebbende met bet geene wy in "t laatfte van ’t voorgaande Boek Miscus capillars of T angin genaamt bebben. Want bet groeit met groote bosjes by malkander , beflaande uit enkele lange en dunne draż den, van vier tot fes duimen lank , in de dikte van grof naaigaarn, zonder leden, egter in "t firyken wat kerteli, en kort afbreekende , fchoon-groen van couleur, van pee es als alle Alge. j : : et teen op zandige ftranden waft, en in deuitgatigen van e Afina her als bairlokken y Com op vlakke klippen groejende valt bet korter. ` Naam Jn % Latyn Capillus ema , en Serie cum marinum; in ’t Maleits Lumut laut, dat is Mus= cus marinus, met een al te gemeenen naam , byanderen Sajor lompan; in °t Chinees Hauty ; in "t Amboins , op a Rumut kehur, dat is Muscus capillaris. laats. Het waft op zoodanige vlakke "omn daar klippen niet diep E bet grof zandig is , met groote platte kraa daar onder , of ook wel op zoodanige bloote klippem., die bier en daar met een weinig zand bedekt zyn. meefte eh bejte vindt men in de monden van revieren , en dezele ve zoo hoog op als ebbe en vloet gaat, daar zoodanige klip- pen zyn gelykop Amboina, in de monden van de revieren Weikau en Weynitoe, bet befte nogtans komt gedroogt uit China „`t welk zoo ziltig niet en is , als tr geene in deze beete geweften groeit, Gebruik. By deze Inlanders beeft bet geen gebruik, maar de Chinefen maken "er meer werk af , dewelke baar Chinees Hauthy niet konnende krygen, moeten baar met bet Am- boinfe bebelpen. Faarlyks in de maanden Auguftus en September zoeken ze "t zelve op de voornoemde ftranden , weeken bet een nagt in vers water , droogen * als dan eenige dagen in de zonne , en bewaren "t tot de koft. EA Want 180 - Siccum enim torrent in fartagine , donec fragilis fit, & cum adpetitu edunt ad fruftum lardi pinguis , di- centes cibum effe falutarem, qui fanguinem depurat , & urinam expellit. Amboinenfem quoque guftavi, fed quo modo etiam effet preparatus , femper falfus erat, ceterum inter dentes grato modo ftrepitum edebat. Salubrem quoque effe putarem, fi cognofceremus minus falfum eligere , & fine longa ad folem ficcatione preparationem-, per iftam enim ficcationem gracile- fcit, & optimam perdit gratiam, que in ftrepitu in- ter mafticationem confiftit. : Huc pertinet omnis ifta capillacea herba, in Hól- landia Vlot-gras feu Alga dicta, que inftar longorum capillorum feminarum in variis crefcit fluviis & lacu- bus, ubi aqua ftagnat & fundus arenofus eft, ubi pe- riculofum eft natare & procedere. In provincia Manado lacus interior magna ex parte concretus eft hoc gramine , unde & nullus Crocodi- lus in ifto detegitur lacu, quum in hujus graminis lon- gis filamentis intricantur , immo compertum eft, re- gem Bulane bellum gerentem cum Manadenfibns , quosdam juniores Crocodilos clam juffiffe deponi in lacu Tondano ad incolas vexandos , fed illi omnes mortui fuere , fed nefcio, an per hoc gramen fuf- focati , an vero per fulphuream quandam malignita- tem iftius aque perierint. In Portügallia hoc etiam gramen copiofe inveni in fluvio, qui Minius dicitur, quique Lufitaniam a Gal- licia feparat, & placidam ducit aquam , in quo tam periculofum eft natare, ut varii noftrorum militum fubmerfi fint , qui intricati fuere pedibus hoe grami- ne, quo fubtrahebantur, prefertim in glarea. ~-Lufitani nobis perfuadere volebant , ibi Deum mari- num velaquarum Diabolum habitate , quem dicebant fepius vidiffe caput extollentem , quique natantés ad- trahebat. Caeterum in Amboina obfervatum eft, pi- feem Doejong», qui in India Occidentali- Manati, & Portugallis in Ternata Pexe-de Molbeer ‚he, femina marina dicitur, lubenter degere eo loci, quo hoc gra- men copiofe crefcit, atque hinc fepe ibi capi, quum in iftis planis litoribus cingitur, quumque aqua ibi haud fit profunda , fepe fit, quod hec monftra ma- rina füperiore corporis parte ex aqua emineant, que a preternavigantibus pro Sirenibus habentur. ` … Caput enim gerüntrotundum inftar bominis, mam- : mas inftar feminarum , & utrimque binas alas inftar obtuforum brachiorum. = AN ` Tales fine dubio fuerunt, quos Centurionum quiz dam viderunt fub duce D. Arnoldo'de Vlaming in bel- lo Madjarenfi circa Affahcedi in finn Cauwe , quos- que habuerunt pro Sirenibus , atque fimiliter retule- runt, uti adnotatum reperitur in Amboinz hiftoria cir- ca annum 1654. —— AC E . Similem Alge feu Mufci marini fpeciem defcribit Theopbraftus libr. 4. Vence oe quam Trycbopbyl- lon vocat ,. & ejus fubtilia folia cum illis Feniculi comparat , quz fine caule & fponte erecta in planis crefcit litoribus, non ex fundo fed in lapillis & con- chis, atque in talibus inprofundis locis, ut fepe fo- lummodo a mari adgingatur, que omnia cum noftro Capillo Nympharum quadrant , fed neutiquam cum Corallina, uti quidam putant, que profunde in mari crefcit. ; , Similem plantam, er qua delicatus preparatur ci- bus, vide in 4uttuar. Cap. 62. fub nomine Mujci ges latini Fapponici. ; * N. B. Hit antem Mufeus jam fupra Tab. 4o. fig. 3: delinea- , tus, & deferiptus eft, fupra libro decimo poft Cap. 62. + w * po. c. HO B-S É RVA TIO Hic Mufcus fine dubio idem eft, qui Mufeus marinus, den- ticulatus, minor, ramulis in creberrima capillamenta fpar- ~ fis a Plukn. in Pbyt. Tab. 48, fig. 3. dicitur & deline ubi & aliz hujus obcurrunt fpecies. sum ae CAPUT HERBARIIAMBOINENSIS Liber X]. ‘Caput LV, Want ze rooften bet gedroogde in een panne, tot dat bet bryzelig is , en eeten 't met luft zamen meteen fiuk vet fpeky zeggende, dat bet een gezonde kofl zy, bet bloed zuiveren- de, enden Uryn dryvende. Ik beb bet Amboinfe ook ge- proeft, maar boedanig bet oox teebereid was , nog altydory brak bevonden , anderzints tuffen de tanden aangenaam Anappende. Ik zoude bet ook voor gezond bouden , indien men de kenni[fe badde bet minft brakke uit te kiezen , en zonder lang in de zon te droogen toe te bereiden , want door dat droogen werd bet zeer mager , en verlieft zyn befte aan- genaambeid , dewelke in "t knappen beftaat. Hier toe beboort al dat Agee kruid y in Holland Vlotgras genaamt , "t welk als lange lokken van vrouwen- bair in verfcbeide revieren en binnen Meeren groeit , daar een ftil water en de gront wel zandig is, alwaar ’tperi- culeus te fiaan en te baden is. . In de Provintie Manado is bet binnen-meyr van Ton- dano , meeft bezet met dit gras, wesbalven men geen Kai- man 1n dat Meer vindt , dewyl ze in deszelfs lange iok- ken verwarren , ja men beeft ervaren , dat den Konink van Bulan in Oorlog zynde met de Manadeefen, eenige jonge Kaymans beimelyk in ^t Meer van Tondano beeft laten zeiten, om de Inwoonders te plagen , maar die zyn alle geflorven, dog men weet niet of xy door dit gras ver- flikt , of door eenige xwavelige aart , dieindat water is, omgekomen zyn. n Portugal beb ik dit gras ook veel gevonden in den’ revier Minius, die Portugal en Gallicien van malkander Jcbeid , en een fill water voert, daar inne zoo periculeus te baden is, dat verfebeide van-onze Duit/che Soldaten vers dronken zyn, die dit gras maar om de benen kreegen, daar door ondergetrokken wierden, zonderlyk op een welzand. De Portugeefen maken ons wys , dat daar een Water- god of Waterduivel woonde, dien zy zeiden dikwils boven water gezien te bebben, die de badende onder trok: Ans ders beeft men in Amboina ervaren, dat ae vis Doejong, die ze ën Weft-Indien Manati , maar de Portugee/en in Ternate Pexe de Mol-heer , dat is Zeewyfje noemen , zig gaarn ophoud, daar dit. gras veel waft , en daarom ook dikwils aldaar gevangen wert , als men bem op die vlakke firanden omcingelt , en dew l bet water aldaar niet diep is , zoo gcbgurt bet dikwils , dat deze Zeemonfters met bet bovenlyf zig uit bet water verbeffen , die dan, van de voorby varende voor Meereminnen werden aangezien. ` Want ze bebben een rond boofd gelyk een mens , bor- - Den als vrouwen, en weerzyden twee vlerken als ftompe armen. Diergelyke buiten twyfel zullen geweeft zyn, die ee- nige Officieren van den Veldbeer Arnoldt de Vlaming in den Madjiraanfchen Oorlog „omtrent AfJaboedi in de bogt van Couwa voor Meereminnen bebben aangezien, en ook zoodanig report gedaan , gelyk men vindt aangeteekent in de Amboinfe ae ointrent bet jaar 1654. _ = . Diergelyke zoorte van Alga of Zeemos befebryft , The ophrastus lib. 4. Plant. cap. 7. °t welk by Trycbopbyl- lon noemt , en deszelfs fubtiele bladeren by Fenkel verge- lykt , zonder fteel, en van baar zelven opgeregt groejende op vlakke ftranden , niet uit de grond, maar op jieenen en Jcbulpen , en dat op'zoodanige ondiepe plaatzen , dat bet dikwils alleen van de zee befboelt wert , alle bet welke met ons Capillus Nympbarum over een komt, maar geen- zinis met de Corallina , gelyk zommige meenen , dewelke diep in zee groeit. Een diergelyk gewas , waar van men groote lekker- nye maakt, ziet in’t Auétar. Cap. 62. onder den naam, van. Muscus gelatinus Sapponenfis. pe N. B. Dit Mofch is al boren op de 40. Plaat fig. 3. afge beeldt, en befchreeven in het tiende Boek agter het 62». ` Befifat, E ak za AANMERKING. Dit Mofch is zonder twyfel dezelve , welke de kleinder Zeemofch met takjes, in veele haairlokjes verdeelt, van: Pluknet. genaamt wert, en op de 48. Plaat fig. 3. afgebeeld wert, alwaar meer zoorten hier yan voorkomen. > XI. Boek, LVI. Hoff. AMBOINSCH KRUIDBOEK. CAPUT QUINQUAGESIMUM SEXTUM. Alga coralloides. Sajor karang. Agar agar carang. am vere fubfequuntur Algz , Malaienfibus generali J nomine Agar agar die, atque fub iis mox una obcurrit plantula , quam ob elegantem ejus for- mam primo propofuimus & preferimus , & cujus qua- tuor obfervavi fpecies. Primo. Alga coralloides prima, eft arbufcula elegan- ter ramofa, non ultra tres quatuorve transverfales di- gitos alta, que inferius caudicem gerit parvum, fed hic mox fefe dividit in quatuor vel quinque rotundos & glabros ramulos, vix culmum vel filum velatorium craffos , atque hi iterum in innumeros minores di- ftinguuntur , qui eriguntur inftar foliolorum brevio- rum Feniculi vel veri Crithmi , ita üt tota hee arbu- Tcula denfam gerat frondem, ac fuperiora foliola feu apices nodofi quafi vel articulati videntur , fed re vera non funt, Ita ut tota plantula, fi rami paulo ma- gis introflexi effent, haud male referret rofam iftam Hierochlytanam dictam. = Tota vero plantula non dura vel faxofa eft, fed mol- lis & cartilaginea quafi, ad ramos femi pellucida, gla- bra, & vifcofo muco obducta , ita ut e manibus ali- cui prolabatur, fi quis eam evellere tentet. Color va- rius eftpro varietate fundi, ns enim in planis crefcit litoribus , plerumque alba eft, leete rubro intermixto colore, quz vero in magnis & nigris provenit fcopu- lis fub aqua pofitis , plerumque obfcure ruffa eft inftar Vifci, fpiratque fortiter odorem marinum , fi primum ex aqua producatur , faporis falfi eft inftaraliarum Alga- rum, fi vero in aqua parum abluatur, falfa quodam- modo eft, ac proinde cruda edi poteft. Secundo. Alga coralloides fecunda, paulo altior eft praecedente , fed craffiores & firmos gerit ramos, qui . fuperius in obtufos dividuntur apices, ac melius Co- ralliorum arbufculas referunt , nec tam vifcofa eft quam prior, coloris obfcuri inftar Vifci, in aliis vero jnfulis quoque alba, purpurea, & virefcens reperitur, - Tertio. Alga coralloides tertia ramulos gerit inftar precedentis, fed hi lati funt, & diftin&i inftar crifta- rum Galli, coloris Vifeini, fed non mucofi. . Quarto. Alga coralloides quarta prime fimilis eft, fed longiores gerit ramos , & tenuiora foliola, fere inftar Millefolii , coloris vifcini , non mucofa, fine . femine & granulis.. 0. - EN - Nomen. Latine Alga coralloides, & Agarum coralloi- des; Malaice efte ag , & Agar agar carang ; Am- boinice in Leytimora Ayfana & Ayısfana, h. e. ar- bufcula ramofa., item. Rume yar waccar ex forma race- mi Canariorum ,. qui fructibus onuftus eft, aliis Lottu lottu, & Callocane; Javanice & Baleyice Bulung; Mac- caffarice Dongi dongi. SE Locus. In planis reperitur arenofisque litoribus , non pura arena , fed fractis Coralliis teftis , & inani- bus conchis tectis , ubi fundus plerumque albus eft. Ruffa & vifci coloris reperitur in Leytimorz parte Zephyrea , ih magnis & planis fcopulis marinis, fub aqua femper pofitis, qui vel maris refluxu non multam — retinent aquam. Non femper tamen magnis. fixa eit rupibus , fed lapillis , teftis, & fragmentis Corallio- rum, que cum ea fimul extrahuntur , atque circa rą- dicem aliam aliquando gerit plantam , foliola nempe ` tenuia & viridia feu fegmenta ex claífe fubfequentis Mag Latuce marine. : EE Apertum amat mare , circa quod non multifunt fluvii dulces, unde non vel raro reperiturin Amboinenfifinu, — fed in Leytimore pene Zephyrea Oma , Oeliaffara , -& in plana infula uffa Cafla in Caybolbz finu fita. Ed $ Tres últimz fpecies in quibusvis crefcunt litoribus, ` ac vulgatiores {unt prima fpecie, que peculiáriter Lottu lottu puti dicitur , uti tres ultime, obfcura nempe ruffa, &vifci color Lottulottu metten, Harien- baur vun, h. e. Alga coralloides vocatur. ` Bulung quoque in cunétis fcopulofis litoribus Bale- E & Jave Orientalis reperitur, prefertim circa Ba- eyez pagum Lebe, ubi dicitur, ferrum e terra excre- Ícére, ubi hanc Algam decurrente aqua ex fcopulis B Us. Marinis petunt. 181 SES EN VYFTIGSTE HOOFDSTUK. ‚De Koraalsgewyze Alga-plant, u volgen de eigentlyke Algæ , by de Malyers met een generalen naam Agar agar genaamt, enonder de zelve ten eerfben een klein plantje, "t welk wy om zyn fraaje gedaante den voorrang geven, en waar van ik vier zoorten aangemerkt bebbe, i L Alga coralloides prima , is een aardig getakt boomp» Je, niet boven drie of vier dwersvingeren boog , beneden bebben ze cen flammetje , maar dat verdeelt bem terftont in vier of vyf ronde , en gladde takjes , fcbaars een ftroo. balm of zeilgaarn dik , en dezelve baar wederom in on- telbare mindere , die over eind ftaan „als korte enkele blaad- jes of den opregten Critbmus , zoo dat bet gebeele boompje cen dikke bos wert, en de bovenjte blaadjes of Jpitsjes vies ken wat knoppig of geleed „maar zyn bet niet, zoo dat bet gebeele plantje, indien de takjes wat meer innewaarts ge- kromt [Londen „ niet kwalykgelykt na die zoo genoemde roos van Jericho. Het gebeole plantje is niet hard of fleenagtig, maar week en Arakebeenig aan de takken y half dovr/cbynend , glad, en met een kleeverige flym bebangen, zoo dat bet iemand uit de banden glipt, als men *t uittrekken wil. De couleur is verfcheiden na de verfcheidentheid der gronden, Want het geen op vlakke firanden gróeit , is meeft «vit , met ligt. rood gemengt , maar "t geen op groote en zwarte klippen walt, die onder water fiaan, is meeft donker-ros als lym, van een flerke zee-reuk, als zy eer[E uit bet water komen, žiltig gelyk andere Alge , maar als men ^t flegts een wei- nig in water af/poelt , 200 is bet niet meer dan balf brak, en dierbalven bekwaam om faauw te eeten. _H. Alga coralloides fecunda , is twat booger dan de voorgaande , maar heeft dikkere en flyve takken , die zig boven in ftompe fpitzen verdecien , en beter naregte Coral: boompjes gelyken , zoo flymerig niet. als "t voorgaande, mede lymverwig van couleur, maar op andere Eilanden vindt men 't mede wit , purperverwig, en groenagtig. TIT. Alga coralloides tertia ,. beeft takjes als "t voor- gaande , maar die zyn breed, en verdeelt als Hanekam- men, ook Lymveravig , en niet flymerig. IV. Alga corallöides quarta, is bet eerfle gelyk , dog beeft langere iro[Jen , en pes. blaadjes , fcbier als Mil- lefolium, lymverwig, niet flymerig, zonder zaaden kor- Tëlee REN 223. AE dI. — Naam, Jn "t Latyn Alga coralloides y: €? Agarum coralloides ; in ’t Maleits Sajor carang en Agar agar carang; in t Amboins, op Lytimor Aytana y en Ayts- fana; dat is veel-getakt boompje ; item Rumé yar waccat, ma de gedaante van een Kanary-tros met vrugten bladen, by andere Lottu lottu, en Callocane; in’t Fa- vaans en Baleits Bulung; op Maccaffar Dongi dongi. Plaats. Men windt bet op vlakke zandftranden niet in zuivere zand, maar alwaar gebrooke kraaltakjes y feberf= jes, en lege ze leggen , "t welk ee wit is. Her roffe en lymverwige vindt men op Lytimors Zuidzyde, op groste en vlakke zee=klippen , die altyd onder water fan, of by de ebbeniet veel water bebouden. Het is egter x aan de groote kl ippen niet altyd vaft ‚maar mede aan kleine 17] erfjes , en ftukjes van gebrooke kraalftenen, die men daar Erd , bebbende omtrent de worte} zomtyds nog een ander gewas , te weten dunne groene PE riemkes , uit e geflagte van de gma Ed ‘marina, ES Ta [et wil een-openbare zee bebben , daar omtrent niet veel evieren zyn. Wesbalven men’t niet of weinig vindt —$n de Amboinfen inbam , maar op Lytimors Zuidzyde Oma, Oeliaffar , en opt vlakke Eiland Nuffa Caffa in ad Caybolhos bogt gelegen. = CH drie lain wee wallen op allerbande firanden, en 1 zyn gemeender dan de eerfte zoorte , dewelke in’t byzonder > Lottu lottu puti biet, gelyk de drie laafte donker rofJe of lymverwige Lottu lotta metten, en Harienhaur uun, dat is Kraalfteenige alga. Het Bulung werd ook op alle klippige ffrandenvan Baly en Ooft-Fava gevonden , inzonderbeid omtrent de Bali/cbe Negory Lebee , daar men zegt, dat yzer uit de aarde groeit, alwaar ze deze Alga met aflopent water van de elen, SE dn Gebruik, 187 Ufus. Non per totum reperitur anni tra&um , fal- tem in Ampoina fub finem pluvioforum menfium , ad finem Auguíti & Septembris, quo tempore fructus Canarii incipiunt nigrefcere , & uti cito oritur, fic etiam.non diu viget, quam primum enim juftam ad- quifierit magnitudinem , a maris undis relaxatur , & in litus projicitur, ubi foli expofita adeo gracilefcit & contrahitur, ut nil fere fuperfit. _ Qui eam evellere cupiunt , digitos obducere opor- tet calce vel fructibus Atoi contritis, ut parum rugofi fint, alioquin enim per glabram levitatem adtrahi nequit, plurima autem ejus pars cruda editur, ac mo- do maceratur, vel ábluitur in aqua recenti, dein ex- primitur , ita ut maxima mucofi & falfi pars abeat, ác dein cruda editur cum Atsjar vel Dabbo dabbo, feu intinétu preparato ex fucco Limonum , ac pauxillo Zingiberis , elegantem prebens inter dentes ftrepitum. - Macerata etiam ficcatur, tum aliquamdiu fervari poteft, & leniter coqui in cibum. Si nimis vehemen- ter coquatur, vel nimis diu in Limonum fucco de- ponitur, plurimam perdit gratiam, &in mucum fere deliqueícit. Tres ultime fpecies, omnes non admodum falfz funt, immo fere fatue, fi in aqua macerantur recen- ti, unde que crude edi poffunt, quam prima fpecies. Ex quorundam opinione omnes hz fpecies leniter coétz, melioris funt faporis quam crude, faltem me- liores fubfequente Alga e/culenta. Macerata, & ad folem ficcata aceto & muria condiri poteft, & per aliquod tempus loco Atsjar uti , fed non diu, quum nimis lenta fit. Sunt quidam , fed qui erronee putant, ex hac Alga tempore Corallia crefcere firma , quod nequit effe, quum hzc Alga, quam magna vel parva etiam fit, five etiam alba, rubra, five viridis, femper unius fit fub- ftantie, h. e. mollis & cartilaginee , fed nunquam Corallia, quam minima etiam , mox faxofa funt a pri- mo ortu. Tales errores puse apud plebem foventur , cun- Eta nempe Corallia in initio fuiffe Algam , que om- nia experientia & diligens inveftigatio nos docent effe fala. — a ` Plures funt ejus varietates juxta varias regiones, Za SC ad quatuor Roe fpecies referri poffunt. In Japona ex iis Atsjar quoque componitur admiftis huic fruftulis Raphani minoris feu Radicales, N. B. Hec Alga coralloides infra Tab. 76. fig. 3. exhibetur, Po eft forte Tremelle marine fpecies a Dillenio Hif. Weer, Tab. 9. fig. 8. litt. E expreffa, & dicitur pag. so. à Fucus maritimus parvus, membranaceus, viridis, tenuiffi- . me divifus, feu potius Alga ramofa &c. Micheli, & Mufcus marinus, feu Coralloides lenta fceniculacea T. B. apud Plukn. „Phyt. Tab. 47. fig. 13. D HERBARIIAMBOINENSIS Liber X1. Caput LVI, Gebruik. Men windt het niet `t geheele jaar door, im. mers in Amboina by "t uitgaan van de regen Mouflon: In "t einde van Auguftus en September , om welke tyd de Ka- narys beginnen zwart te werden, gelyk bet /chielyk voort komt, zoo blyft bet ook niet lange fiaan, want zoo dra ` bet zyn volkomen «vasdom beeft , werd bet van de zee-baren los gefpoeld , en op firand gefmeeten , daar bet dan in de zon leggende zoodanig inkrimpt , dat er fcbier nieis over fcbiet, Die bet uittrekken willen , moeten bunne vingeren beftry- ken met kalk of gewreeven Atoens-vrugten , dat ze wat ruig werden, want anders is bet zoo glad en flibberig dat ment kwalyk uittrekken kan , bet meefte deel bier van werdraauw gegeten, men [poeltof weekt bet maar in vers water, en duuwt bet uit , dat de meefte fT ymerigbet en brak- kigheid daar van weg gaat, als dan eet men "t uit de band met Atsjar of een Dabbo dabbo , dat is een zaauws , gemaakt wan Limoenfap en een weinig Gember, aangenaam knap- pende tufjen de tanden. Men laat bet uitgeverfte ock wederom opdrogen , dan kan men’t een tyd lang bewaren, en zagijes wederom op- kooken om te eeten, als men "t te bard kookt , ofte langin Limoenfop laat leggen, zoo verlieft bet zyn meefte aange- naambeid, en vergaat fchier tot flym. De drie laatfte zoorten zyn alle niet zeer ziltig , ja Jchier laf ,- als men ze met vers water [poelt, wesbalven zy zoo wel rauw konnen gegeten worden als de eerfte. Na zommiger gevoelen zyn alle deze zoorten zagtjes opge- kookt , fcbier beter van fmaak dan de rauwe , immers bea ter dan de volgende Alga efculenta, men kan bet uitge: wersfte en in de zon gedroogde ook in gepekelden Azyn leg» gen, en een tyd lang als Azyn gebruiken, dog niet lan- ge di om dat bet te taai werd. e i aar zyn er nog zommige , die abufivelyk fuftineren; dat uit deze Alga get "er rud vafte Creal fotos et 4 "t welk niet zyn kan, vermits deze Alga, zy mag 200 groot en zoo klein zyn als ze wil, zoo wel witte , roode, en groene , altyd van eenderbande , dat is weeke en kra- kebeenige fubftantie gevonden werde, maar nooit Kraal- boompjes , precys van diergelyke fatzoen. Daar en tegen de minfte Kraal-boompjes , zy mogen zoo Klein zjn als ze willen, zyn zoo fleenig van haar begin af. : Diergelyke dwalingen. zyn "er meer by ’t gemeen volk, dat alle Kraalboompjes in "t eerft een Alga zoude zyn ge- weeft , al bet welk de ervaring en neer[tig onderzoek ons leeren vals te zyn. Daar zyn nog meer veranderingen na dever{cheide Bi- landen, die men ligt tot de vier voorgaande zoorten brent gen kan. In A ana men mede Atsjar daar van „met Jnibbelijes van Radys daar onder gemengt. f N. B. Deze Koraalsgewyze Alga is op de 76. Plaat fig. 3. verbeeldt, welke mogelyk is die-zoort van Zee-Tremella, die van Dillen, Hift. Mufcor. Tab. 9. fig. 8. lett, E afgebeeld is, en genaamt wert op pag. 50. de Zee-Fucus, die klein, vliesagtig, groen , en zeer fyn gedeelt is, ofte liever detak- kige Alga &c. van Michelius, en Zeemofch, of Kroos als Koraal met Fenkels-bladeren, van J. B. by Plukm. Pbyt, "Tab. 47. fig. 13. : XI. Boek. LVII Hoofdft. AMBOINSCH KRUID BOEK., CAPUT QUINQUAGESIMUM SEPTIMUM. Nidal: efculensi. Sarong burong. x defcripta Alga coralloide multi crediderunt for- E mari nidulos efculentos , qui ab hirundinibus ' marinis, que Cupodes marine dicuntur , in mul- tis regionibus ingentibus qum rupibus marinis, uique in deliciis habentur, & per totam Indiam de- eruntur, qua in fententia diu etiam verfatus fui, ob fummam materie convenientiam , horum nempe ni- dulorum .cum ifta Alga , fed quod etiam in dubium voco ob rationem infra dandam, attamen abeffe non poffum , quin defcribam hofce nidulos, ipforumque aviculas, ut aliis fint ulterioris disquifitionis, Ifte itaque avicule tam pufille funt, ut totam pu- 'gno quis abfcondere poffit, formam omnino haben- tes hirundinum. Roftrum autem ipfarum quam mini- mum eft, & incurvatum inftar Accipitris, pedesque vix dignofei poffunt ,quum corpori arcte adcumbant, ac divifi funt intres majores, & unam fubtilem mino- rem ungulam. lpfarum color plerumque niger eft cum caeruleo fulgore, fique caude plume fepárentur, in quavis penna alba confpicitur macula. Peétus ex albo & nigro colore variegatus & maculatus eft. Hz avicu- Iz nullibi degunt nifi in concavis & preruptis fcopu- lis tam in litore quam in terra. In ipforum fuprema fuperficie pendent hi niduli coadunati & cohortatim. ique deteguntur ex duplici compofiti materie , connexique fünt ex quibusvis tenuibus furculis & Mu- fco , qui tam in litore quam in & ad arbores ab iis reperiuntur, [n quibus pre reliquis detexi Muftum ca- pillarem ; Malaice Tay angin dictum, & pilos Gomito. Interna vero, quz proprie deliciis infervit, alia omnino eft fubitantia, que nempe eft fordide alba, lenta, & flexilis inftar Vifei, formam prebens dimi- diz conche, ad unam partem plerumque plana, qua parte adhefit. Hec interna nidorum fubftantia ab ex- terna forde & adherentibus plumis depuratur , ad ven- tum ficcatur, & faceis indita venalis defertur. Ex quibusnam vero rebus hec edulis materies for- metur, haud facile quis dicere poteft, plurimi enim mecum putarunt, ipfius materiem effe Algam coralloi- dem, in precedente deferiptam capite, in hanc fen-- tentiam. deducti per fummam convenientiam, quam ifta Alga habet cum hifce nidulis , quum in fervida macerantur aqua, & in crafla filamenta feparantur, que eque cartilaginea funt. Alii dicunt ipforum ortum effe ex quodam Vifco marino, aque innatante, fed he omnes opiniones fuis óbnoxiz funt di ficultatibus , certum enim quidem elt, hafce aviculas, licet in ipfa habitent regione re- mota, cobortatim ad mare advolare , ibique aliquid rapere , fed iftam effe Algam , vel aliud quoddam Vifcum, non facile crediderim. In noftra enim Leytimorz parte Zephyrea ifta Alga in quibusdam menfibus copiofa reperitur, ut & rupes passes fub quibus hirundines ieu Capodes marine abitant, qe paulo majores funt veris, nunquam ta- men in ipfarum nidis detcéta fuit materies quzdam edulis, contra Jave , ubi hi niduli copiofe inveniun- tur, hec Alga non detegitur in ipfius litoribus coeno- fis. Vero fimile itaque eft, aviculas iftas-ex ipfarum . corpufculis talem ejicere materiem , licet e mari pe- tant, que etiam volunt, iftam veroroftris atque ungu- lis tam eleganter nectere fciunt, ut conchz formam obtineant, aliquando enim tales inveniuntur niduli , in quibus edulis hzc materiesrara ac mollis eft inftar Gelatine , ita ut ovulaipfiadhzreant , ac Javani mihi indicarunt, aviculas poftica corporis parte ipfi quafi adglutinatas effe. ` e „Ore quoque iftorum nidulorum externe hac mate- rie fimbriatz funt, acfi Gummi eflet durum , prete- tea, fi recenter confetti niduli guftentur „ nulla in iis detegitur falfedo , quam cunte. Alge fpecies magis minusve habent. ; Hee aviculz quidem habitant , uti dictum fuit, mul- tis in locis, ubi ingentes fcopuli in litore locantur, interne concavi , magnisque fpecubus inftar lacunarum prerupti ,fed non ubique hos edules formant nidulos, forte quum iftam Algam vel aliam quandam materiam ad id opus aptam non fatis copiofe conquirere pone. 183 SEVEN EN VYFTIGSTE HOOFDSTUK. De eetbare Vogelnesjes. e voornoemde Alga coralloides beeft veele doen ge - looven , dat daar uit gemaakt werden de eetbare nesjes „dewelke van zekere Zee-zwaluwtjes Capo- des marine genaamt , in veele Landen aan overbangende groote Zee-klippen gebegt werden, die men voor een groote lekkerny boud , en door gants Indien gevoerd werden, in welk gevoelen ik ook langen tyd geweeft ben , wegens de groote overeenkomft der ‘hoffe van deze nesjes met de voor- noemde Alga, dog waar aan ik nu begin te twyffelen om reden als bier na volgt , evenwel kan ik niet nalaten. de. voornoemde nesjes en bare Vogeltjes te befcbryoen , om aan andere tot naarder onderzoek aanleiding te geven. De voornoemde Vogeltjes dan , zyn zoo klein dat men "t gebeele Vogeltje in een vuift verbergen kan, t'eenemaal de gedaante bebbende van een Zwaluwtje. Het bekje is zeer klein, en krom als een Havigs-bek , de pootjes ook pas kennelyk, digt tegens "t lyf zettende , en verdeelt in drie groote , en een fubtiele kleine klaauw , de couleur is doorgaans zwart met een blauwe «veerfcbyn , en als men - de veeren des fieerts van malkanderen trekt, zoo ziet men aan ieder pen een wit plekje , de borft is wit, en zwart door malkanderen gefprikkelt. Deze Vogeltjes houden zig ner- gens op dan in bolle en overbangende klippen , zoo wel o Jirand als landwaart in. Aan derzelver hovenfte verwulf- zel bangen de nesjes met troppen by en aan malkanderen. Dezelve werden bevonden van tweederlei ftoffe gemaakt te zyn, gevlogten van alderbande dunne ruigte en Mos, die ze 200 wel op flrand, als op en aan de bomen vinden. Waar aan ik onder anderen bevonden beb den Muscus ca- pillaris,% °t Maleits Tay angin,en de baairen van Gomito. Het binnenfte, "t welk eigentlyk de lekkermy zoekt, is ` een gebeel andere fub[lantie , te weten vuil-wit , taai, en buigzaam als Lym, inde gedaante van een balve fchulp, \ aan de eene zyde gemeenelyk vlak, daar zetegensietsaan- ^ gezeten hebben. Dexe eg sel werden van de búi- tenfte ruigte en de aanbangende pluimtjes gezuivert , inde - wind gedroogt, em zoo met zakken vol te koop gebragt. Waar van nu deze eetbare floffe gemaakt werde , kan men niet eigentlyk zeggen , want veele met my bebbenge- fuftineerd , dat bare fiofe zy den Alga coralloides of Coraal-mos , in ’tvoorgaande Hoofdftuk befchreeven zyn- de, daar toe bewogen door de groote gelykeniffe, die de voornoemde Alga met deze nesjes beeft. Als men ze in beet water weekt, enin dikke draden van malkander trekt, dewelke mede zoo krakebeenig zjn. s Anderen zeggen, dat ze bare ftoffe bebben van eenig an- der Zee-lil, dat op zee-water dryft , dog alle deze opini bebben hare zwarigbeid. Want bet is wel zeker, dat de Vogeltjes , al woonen ze verre lantwaart in, met troepen na de zee vliegen, en aldaar wat op rapen, dog dat bet de voornoemde Alga of Koraal-mos, of eenig ander lil zyn zoude , is wederom niet wel geloovelyk. ` Want op onze Lytimors Zuidzyde, alt de voornoemde Alga in zekere maanden overvloedig , en ook op de overban- gende klippen, daar onder de Zeezwaluwtjes woonen , die wat grooter zyndan de regte, en egter beeft men nooit be- vonden eenig eetbaar [tof aan bare nesjes, wederom op Fava, daar deze nesjes in kwantiteit vallen, en vindt men zulke Alga niet op bare flykige ftranden. Zoo is dan bet waar- Jchynlykfte, dat de Vogeltjes uit baren lyf zulke Isi uite geven , xy mogen dan uit zee balen, wat ze willen, en met baar bekjes en pootjes zoo aardig weten door malkam= der te vlegten, dat bet de gedaante van een fcbulp krygt. Want men vindt zomtyds deze nesjes, daar den eetbaaren Dot nog zeer. weinig en week in is als lil, dat de eiertjes daar aan vaft bangen , en de Javanen bebben my berigt , dat de Vogeltjes zelfs met bet agterlyf daar aan kleven. Ook zyn de kanten van de buitenfte nesjes met dezen [lof gezoomt , als of bet eem barde Gom was, daar en boven als men de geweekte nesjes proeft , vindt men geene ziltig- beid daar aan, gelyk nogtans alle zoorten van Alga min of meer bebben. a Voornoemde Vi ogelijes wonen wel, als gezegt; op vec- le plaatzen, daar booge klippen op ftrand ftaan, van bin- nen hol, met groote fpelónken ofte overhangende gelyk ver- avulfzels , maar ze maken niet over al deze eetbare nesjes, mi[[cbien om dat ze de:voornoemde Alga’, of een andere flaffedaar toe nodig , niet in overvloed krygen konnen. 184 Pre aliis talis concava rupis locata eft in Zephyreo litore infula Oma , prope pagum Waffe, iniqua mil- lene hardm avicularum degunt inftar examinis Apium, fed ipfarum niduli formati funt ex arenulis & lignofis ftipulis, qhas.cafu in filva & litore inveniunt, quique fubtiliter connexi funt, ejusdemque forme cum edu- - libus, fed furigofi funt, pilofi, & ad cibum inepti. Contra im faxofis infulis, que Rofaria vocantur, *& in aliis, que ad Orientalem plagam Java, Madure, € Baleya fito funt, item circa Borneum , Celebem, infulas Sean & Sangir , uti& ad firmam oram Siamz, Cambodje ; Couchinz, & Chine, usque in infulas Maccaflarz , ibi ifte Cappädos bonos & edules ubi- que formant nidulos, qui magna copia ex concavis — Ga & totis»picholis , quorum quivis centum & viginti quinqué librarum , venduntur , in uno tamen loco preftantiores: funt quam in alio, acıJaväni, Sianenfes , & Maccauenfes optimi cenfen- tur’; Siauenfes vero & Sangirenfes duriores funt nec tam albi. Niduli hi in Baleya quoque reperiuntur in ipfa regione , .aliquot milliaribus a litore remota, ad ingentia:.flumiga ; que aquarum curfu magnos formant fpecus-& cavernas fub terra; in quibus ifte avicule - niduios «fuos: figunt rupibus , fed undenam ipforum materiem petant , apud iftam nationem nondum in- dagatum eft, ` Javani nidulos hos inveniunt non modo in fcopulis fpecubus in litore Zephyreo Jave, fed etiam uti Baleyenfes in ipfa regione, prefertim in alto monte Parwatta, qui fios clt in regione Patty, ubi ingentes & obfcure admodum funt (Bees », quas intrare Opor- tet ardentibus facibus, ut niduli ifti deducantur. Ni- hilominus tamen Javani in ifta etiam funt opinione, aviculas vifcofam iftam materiam , ex qua, nidulos formant, ex mare petere, licet ifte mons tdm longe remotus fit ab eo. , l Nomen. Latine Niduli efculenti ; Belgice Vogeines- jes; Malaice Sarong boerong; Javanice a > & avicu- jor que eos formant, Sundaja; Sinice amo. . Ujus.:Sinenfes quidem primum docuerunt ufum & notitiam.horum efculentorum nidorum hofce incolas, que ab Europzis àvide „dein hi accepti funt, ita ut pernos ganag in idus am jam delati fint. Sinen- enim natio eft, que findet detegere delicias, ac , Brain MALAE; cit hofce nidulos. Primo au- tem per femi bar: aqua EN , dein.plumu- le « adherentes fordes extrahuntur & feparantur , tum digitis in anguíta ducuntur fegmenta, & elixan- tur Sinenfimore.cum lardo, noftro autem cum pingui Gallina. -Sinenfes ipfis tribuunt vires, corpus fortiter nuttiendi, robur virile augendi ,& alvum modice con- an e ltem SC es s "utantur., caleratti quoque molliores & meliores funt Sege ... A E BER eee x raucedine laborant in faucibus & pectore er Cathärris, hofce nidulos aque incoquant. cum multo faccharo cantho , addito pauxillo Zingiberis minoris, huncque potent fuccum , qui pectus demulcebit, & fputa maturabit & diflolvct. = < Subfequentia adnotavit in itinerario fuo Dnus, Ro- bertus Padbrugge de ortu & natura harum avicularum, & Ee Hi niduli inveniun- tur circa. oram Manadenfem, tam fub Lembe, quam quidem precipue Datahana, aliisque in infulis fuff- “cienti fatis quantitate , atque numeratur , quod quotan- nis decem. Pickols decerpi poffint. Quum vero noftra natio in Manado aviculas bas aliquando SE id : 5 antequam nidüli formati effent , hinc eos propell & transvolatz funt Hieryam prope Ternatam, ubi ta- . men paucos componunt nidos, pre cauffa, uti puta- “ur, quod non fufficientem ibi inveniant materiem, ex qua hi texuntur. : - Hed materia ex iftius viri opinione crefcit in iftis magnis-conchis Kemas di&is, inftar mucofi marini "Vifci, quod ampla bafi in fundo incifionum. iftarum concharum nedtitur, &.copiofis, albis, mucofis, & mollibus exerefcentiis inftar Spongiz movetur, quod- «ue. in Moluccis etiam preparatur ad delicias, & edi- ‘tur, vocaturque a T! ie. Euro- "wel voornamentl tamelyken o - toegeftelt werden. HERBARITAMBOINENSIS ` Lier St, Caput ELVIN Onder anderen flaat een zulke bolle klip op de i Brand van ’ı Eiland. Oma, by de Nurs Wale SS in deze Vogeltjes met duizenden buisbouden , gelyk een zwerm.Byen. Maar baar nésjes zyn van gruis en houte agtige [toppelen gemaakt , die ze by geval in ^t bor en op Jirand vinden, wel fyn door malkander gevlogten van dew zelve fatzoen als de eetbare, maar zyn voos, bairig en tot de koft onbekwaam. di Daar entegen op de klippige Eilanden, Paterno E naamt, en mri: die Ach We Ooftkant van pci ‘Ha dura, en Baly leggen , item rondom Borneo, Celebes de Eilanden van Scau en Sangir , ais mede devafte Kuft emd Siam, Cambodja, Couchin China, tot in de Maccar/Jarfe Eilanden , daar maken de voornoemde Zwaluwtjes over al goede en eetbare nesjes, die men met bopen van de hola le klippen afneemt , en met gebeele Pikkols van bondert eut, entavintig ponden ieder verkoopt , dog aan de eene plaats zyn ze veel beter dan aan de andere, werdende de Fa- vaanfcbe, Siamfe en Maccaufe , voor de befte gebouden maar die van Siau en Sangi vallen wat barder en 200 wé niet. De bovengenoemde Vogel-nesjes vindt men op Baly ook landwaart in, eenige mylen van ftrand af , aan 8700= te rivieren , dewelke met baren waterloop groote Delen, ken en verwulfzels onder de aarde maken , dur in obora noemde Vogeltjes bare nesjes aan de klippen begten , dop waar van daan xy de flof daar toe balen, is by deze Natie nog niet onderzogt. p De Favanen vinden bare Vogelnesjes niet alleen in de bolle klippen en fpelonken op den ftrand van Favaas Zuid- zyde , maar ook gelyk de Balyers landwaart in , inzone derbeid in den boogen berg Parwatta, gelegenin’t Land- Jebap van Patty , daar groote en heel donkere fpelonken zyn, 200 dat men met brandende Toortzen daar in moet aan, om de Vogelnesjes af te halen. Niet te min zyn de m ookin dat gevoelen , dat de Vogeltjes de flymige Jiofe , daar ze de nesjes uit maken, mede uit zee moeten halen, niet tegen fiaande den berg zoo ver afgelegen is. Naam, In t Latyn Niduli efculénti 3 im^ Duits Vogel-nesjes ; in’: Maleits Sarong boerong; in’t Fa- vagus Sullu , en de Vogeltjes die zy maken , Sundsjas int Chinees Jamò. -+ td Gebruik. De Chineefen hebben wel eerft de kennijfevan de eetbare nesjes aan deze Inlanders geleerd, en isvan onze Europianen gretig aangenomen., zoo dat men ze nu veele jaren na Europa beeft beginnen te voeren , want de Chir neefen ag een Natie , die op alderhande lekkerny. fiuderen, en maken. dierbalven veel werks van deze nesjes. Men legt ze eerft cen balf uur in "t water , daar na pluift men de veertjes , en daar aan hangende onreinigbeid daar af » trektze met de vingeren in [malle riempjes of tukken, en ftooft ze dan op zyn Chinees met Spek, op onze manier met een vet Hoen. De Chineefen fcbryven bun de kragten toe, bet lyf flerkelyk te woeden , de mannelyke kragten te vermeerderen, en den buik matig te ftoppen.. Immers die bardlyvig.zyn, moeten xe weinig nuttigen , ookxyn deope gewarmde malzer en beter dan de Weir -Die ten fchorre keel en borft bebben van een koude boelt, zullen. Vogel-nesjes met rykebyk Kandy-zuiker in water kooken , een weinig kleinen Gember daar by doen, en het . fap drinkens dat zal de borft matig zalven, en de gen los maken. ze ap di Het volgende beeft den E. Hr. Robbertus Padbrugge geweeze Gouverneur overde Moluccos , in zyn dagregijier aangeteekent van den oorfpronk en natuur dezer Fogeltjes, en bunne eetbare nesjes als volgt. Deze Wogel-nesjes val- len omtrent den Manadiffen boek , zoo onder Lembe als te Databans , en andere Eilanden in re loed , men maakt flaat , ag men. >t jaarlyks by de tien pikkols plukken kan. Dog Wy lc Lcd de Manado de Vogeltjes zomtyds geftoort bebben, er de nesjes balf voltooit waren, zoo zyn zever- jaagt en over gevlogen na Hiery by Ternaten , daar 24 evenwel weinig nesjes maken, uit oorzaak zoo men gift» dat ze geen genoegzame floffe vinden, waar uit die mesjes ~ Deze [loffe na gemelde Heer zyn meeninge, groeit op die. groote oefters tas als een Fuse Zee > welk Zee-lib met een breeden voct op de grond van de reven vaft zit» en met meenigte fpierwitte kwelagtige weeke uitwal]en als een Spongie zig beweegt , werdende mede tot aangename Jpyze in de Moluccos toebereid, ‘ende genuttigt, en B^ naamt van de Ternatanen . . Zum oe é H XI. Bock. LVII. Hoofdft. . Europzi quidam id vocant Algamcoralloidem, quum animalcula in conchis viventia, feu potius infecta fefe ipfi eque ac fpongiis nectunt & in ea nidulantur, atque abiis non differt multum nifi materie, quz, uti dictu fuic; alba eft gelatina, & edulis. Avicule, quz deli- caros hos fubminiftrant nidos, funt pufille arundines marine, breve gerentes & magis craffiufculum quam lanum roftrum, coloris nigri cum obfcure coeruleo ulgore fere inftar aliarum Hirundinum , caudam geren- tesbrevem , atque mares, fi ipforum plume feparantur, inquavis pluma maculam gerunt albam,longis vero gau- dent alis & pufillo corpifculo, grana circiter quinqua- ginta ponderantes , funtque ideo alacerrime in volatu. Ab hac vili & fpreta avicula libido ac luxuries, feu tius nidus defidiarum & nequitiarum, uti Petronius dicit, fibi comparavit delicias, quum nemo nidos fa- ientum , quam elegantes etiam aves fint petat vel inquirat , quidam tarnen totam edunt Rufticulam cum ipfo fimo. Pe Certum eft , uti dictum fuit, pacata & defluente aqua, multas fordes, Vifcum, & gelatinam per mare ejici in finus & oras, quas avicule he petunt & advo- lant magnis in cohortibus, ac primum in extremam, dein in fubfequentes oras cadentis & refluéntis aque, ubi videmus quasdam. vifcofitates adpetere , roftris tenere, & in nidos deferre, fed an ex tali vifco re- center adducto fuos forment nidos, an vero illud prius deglutiant , & ex ore dein quedam demittant fila, ex quibus eos componunt , non fatis hactenus disquifitum eft. j ` Fimus effe nequit, quum magna copia hic & coa- cervatim inftar calcis in folo confpicitur, qui a qui- busdam incolis: conquifitus fuit ad praeparationem ulveris pyrii, fic quoque plurimi niduli fordibus iftis mufcolo cortice deitituuntur, fed ex pura conftant materie, quales venales'adferuntur, & ab ocularibus teftibus certior factus, fam, rugofos iftos & ineptos . nidulos a fimilibús quidem componi aviculis , fed fpe- cie majoribus; licet & edulis ifta materies in his quo- "que detegatur nidulis, immo jn quibusdam tota adhe- ret quafi adglutinata ; acfiex vera ifta materie pertexti effent, quales.hic in Amboina-& Cerama reperiuntur. Inter .preftäntes nidulos deteguntur quoque rubri & nigricantes, ex colore vifci, ex quo confeéti funt, iui tamen album conquirunt colorem, fi per noctem i luci exponantur quum etiam molles fiunt, fed primo folis fplendore iterum.fieeantur. siis 0 ~ N. B. De bifce nidis efculentis vide Valentini bifor. fimph re form. libro tertio Cap..23... Bot Hift. libr..5. cap, 13. page 66. & Valent. Hiflor. Amboine pag. 328. AMBOINSCH KRUIDBOEK. 135 Zommige Europeanen noemen ’t Alga coralloi kraalagtige Zee-lil , om dat de Jebulpdiersjes : Al zame ondierijes daar aan zig zoo wel als aande Spongien zetten, en neflelen, werfchillende daar af ook niet veel an- ders dan in de ftoffe, dat, als ge t, wittelil eetbaar is De Vogeltj eszelfs 5 die de lekkerbekjes deze nesjes verfchaf- fen, zyn kleine Zee-2waluwtjes y kort en: eer dikagtig dan plat van bekjes , zwart, en van-eenblaay tige duifler doorfchynende verwe, even gelyk andere zwaluwen, kort van ftaart , bebbende de mannetjes „ wanneer men dexelve van een baalt, daar op Eiër-witte vlekken, zyn lank van wieken, en klein van lyf, en ligt, wegende niet boven dewyftig azen , en ditdoet , dat ze zoo fnel in t vliegen zjn. Van een zoo ongezien Vogeltje beeft de wellult en dera telbeid, of liever bet nesje van guitery, gelyk Petronius zegt» im baar potje te vuur weten te brengen, daar nie- mand naar de nesjes der wyzen , boe cierlyken vogel za " eens omziet y eetende nogtans wel een Snipje met zyn rekje, : Het is zeker, gelyk gezegt is, dat by een [iil aflopend water veelderlei ruigte , flym , en lil door de zee uitge. worpen wert in een zoom , en de vogeltjes vliegen met groote troepen, eerft op de buitenfte, dan op de volgende zomen van 't vallende water , daar men ze ziet eenige /ly- merigheid opvatten, en na bunne ne[len dragen ; maar of ze wit dezelve flym zoo vers aangebragt bunne nesjes weven, of eerft inflokken, en dan uit de mond wederom eenige draden formeeren , waar uit ze de nesjes maken, is nog niet ter degen onderzogt. Den afgank kan bet niet zyn y dewelke men op de grond met groote boopen als kalk vint, van zommige Inlanders gezogt tot bet maken van Bospoeyer , zoo bebben ook de dm nesjes geenzints de voorgaande ruigte en musaytige Portz of [lof , maar zyn van een zuiver ftot gemaakt , gelyk men ze te koop brengt, En van voggetuigen werd tk verzekert , dat de ruige en ondeugende nesjes wel vun diergelyke vogeltjes, dog wat grooter flag „gemaakt wer- den, boewelmen den eetbaren [Lof ook aan de nesjes vint , ja aan zommige kleeft bet gebeel aan malkander , als of ` t met deregte ftof doorweeven was, diergelyke men bier in Amboina en op Ceram wint: d Onder de goede nesjes vint men ook roode en zwartag- tige, nade couleur des flyms , waar van ze gemaa:t zyn, dewelke egter wit worden, als men ze een nagt in de Moneo legt , Wanneer ze wel mede week , doy met den eerften Zonnefchyn wederom droog werden. ; N.B. Over deze Vogelnesjes ziet Valent. bifl. fimpl. reform. derde boek Cap. 23. Bontius Hift. S. Boek cap. 13. pug. 66. en Valent. Verbandel, van Ambon pag. 328. - CAPUT. QUINQUAGESIMUM OCTAVUM. ^ Relique fpecies alge efculenta. | Sive agart. . | y -] que in hifce Orientalibus infulis note funt, & 2 potiffimum ad cibum \adhibentur , funt vero entes. AS: i [es - Primo, Acetabulum marinum , foliola gerit magnitu- dine numm: oboli diëti-; non vere rotunda ; fed in- ferius parum anguftata & acuta , crafiufeula, firma, quzdam etiam tumida & ventricofa, que aquam reti- nent, quodvis foliolum petiolo infidet curto, multa- Que fimul in racemo quafi locantur , horumque race- morum multi ex craffo & lentioré dependent caule, a tribus ad quinque pedes longo. Foliola hec ad oras obfita funt brevibus fed non pungentibus apicibus, in binis ordinibus locatis, coloris obfcure rui feu vi- fcofi, in mafticatione crepitantia, non admodum falfa, prefertim fi per (emi hotulam tnaceferitur ac proinde apta funt, quod cruda cdantur. AI. A Inter foliola peculiaribus in petiolis folitari& ex- crefcunt baccz , magnitudine Myrtillorum, quzdam etiam inftar Ceraforum nigrorum , in quibus hilus confpicitur cum ora fpinulofa , externe obfcure lutez, intus concave, feu pauca replete aqua. SS Hec varietatem babes diui foliola infundibuli formam habent, magnitudine etiam oboli, velpaulo minus , fuperne foveola excavata. Tom. V1 H: in Capite alias deferibemus Alge fpecies, Ipfo- - zwolle-buik, daar water in is. kort fleeltje , en y: aan de kanter bezet met korte do en AGT EN VYFTIGSTE HOOFDSTUK. De overige zoorten van eetbare Alga, ofte de Agarum. Hr dit Hoofáftuk zullen wy befcbryoen andere zoorten I van de , in deze Oofterfe Eilanden bekent, en -meeft tot de koft gebruikelyk y zynde de volgende, | , d Acetabulum marinum , beeft blaadjes zoo groot als een fluiver, dog niet regt. rond, maar agter cen weinig j dikagtig , JLyf , zommige ook met een ge- Spits toelopende , dikagtig , (rt. iir e dl 5 e veele by de Tee ig hd ‚en derzelver troffen bangen veele aan een andere dikkere en jere; je tot yf voeten lang , de blaadjes D E A niet) eekelige po , im twee rygen nevens malkander y donker-rcs , of lymverwig, in "t kaauwen krakende, niet zeer ziltig , by- zonderlyk, als men zeeen balf utirtje uitverft „ en dierbal- ven bekwaam om raauw te eeten. n Ten de blaadjes op byzondere fteelen komen enkele be- set: in de pit van Krakebezien , Sg"? ook als Krieken , daar aan men een naad ziet , met een fiecke- lige kant „ donker-geel van buiten, binnen bol; of met een i veranderinge , daar de blaadjes gefor- uiu hs pata th ertje e in de groótte van eem Bee % PS: boven of met een klein Kuilrje, Er 186 lipforumque ore undique obfite fant duplici ordine fpinuloforum apicum , qui multo .craffiores & durio- res funt quam in priore, nihilominus tamen crepitan- tia, & facile cruda eduntur. . Foliola hee ipforumque pinne arctiores locantur, atque primarii caules non ultra fpithamam vel pedem longi funt: Fructus prioribus fimiles funt , fed rariores, totaque planta. obfcure ruffa eft inftar Vifci craffioris. Utraque planta incipit crefcere ab Augufto ad Septembrim & Ottobrim , dein a mari in litus projicitur.' j ; ? Nomen. Latine Aecetabulum marinum , five Agarum primum; Malaice Agar agar cupan; Amboinice Arien “malona, h. e. mas, & Arien barulu; altera feu infun- dibiliformis fpecies, Arien mabina, H. e. femina, A- rien effong & Arien boar ex forma infundibuli-, feu Malaice Agar agar lefou, & Sajor lompan ex concava forma tigni, in quo Oryza tunditur. Locus, In litoribus crefcit planis , ubi lapilli arenofi & Coralliorum fragmenta fibi invicem mixta locan- tur, in portubus & placidis equóribus breve eft, fed in litoribus apertis prima fpecies ultra orchiæ longi- tudinem obtinet. Multi fæpe rami feu primarii caules una quafi ex radice excreti obfervantur, ex duris qui- dem cotibus undique circa (inum Miflanives, qui copio- fas gerunt baccas inter rotunda foliola prime fpeciei. "Species , que in Maccaffarenfium crefcit litori- bus, fimilem quoque obtinet formam , fed ejus fo- liola planiora funt, non finuofà, ad oras itidem cir- cinnata, virentia, & mollioris faporis , vocaturque Labi labi, & in Regum menfis quoque propontuñtur, ut cruda cum Aceto edantur. sist Ujus. Cruda potiffimum eduncur cum Bocaffan & Li- monum fucto, fi modo paulo prius macérentur, cö- qui etiam poteft, fi prima ejus abjitiacur aqua, dein leniter cum Calappi lympha ebullienda eft. Amboi- nenfes in afferculis id ficcant ad fumum ; & coquunt, quum edere volunt. T Secundo. Agarum fecundum , five braGeatum , cau- les getit fpithamam longos, qui ad inferiorem partem folia geruntfinuofa, firma, & craffa inftar membrane, ad oras. dentata, .in medio foramipulis notata, hie & illic in angulos & lacinias diftinéta , inftar Boleti bracteati , qui Telinga ticos, b. €. Auris muris voca- tur, coloris pallide rot, Hee alia infequuntur folia longa & angufta, prope ortum anguftata, ac inl 5 . tiora , que dividuntur in multas URL lacinias, ejusdemque coloris, nd oras eleganten:cre- hata inftar incifi auri foliati, quod in nuptiis adhibe- tur, unde & vocari poteft Aiga hracteolata In Por- tugallico crefcit portu prope Nuffanives angulum, atque ad cibum utile eft, & gratum habet faporem in- ftar Agari primi, ET ; Tertio. Agarum funiculare, five foliatum, duplicis vel ttiplicis forma eft, Denger lepillo infi s ultra tres pedes longum, anguftum, & planum is loramenti. Huic ident alternatim multe pinne foliofe , in una forma inftar illarum T/chili feu Scu- tellarie crispe, ad oras crenata, & transverfaliter ru- gofa , ach contracta effert, ifi altera forma plerumque minora funt inftar illorum Capay , ipforumque caules rotundi funt. In tertia fpecie füperiora folia longa angufta funt inftar foliorum Rosmarini, poft hzc alia que fünt, plahi, &intorti. Omnes he tres varietates copiofas gerunt baccas ; inftar Piforum rotundas, in- = SCH inanes, a ik er gend fi comprimantur. cunda fpecies multas fimul perit: las i Fragorum. ` T oe Tope d unen, Latine Agarum funicular, five foliatim, à px ofis circinnatisque foliolis. Malaice Larak; Am- FT Bae asinis rim . In quibusdam crefcit rupi monteir iuh e MTS ` ig eegen five La@tica’ marina, d a precedente Lattuca aquarum; Malaic agar; Amboinice Arien. Hoe terre KÉ A teum, qui petafi tenuium & Contraftorum foliolorum , La@ueam men- tientium, queque ad oras adeo circinnata funt'; ut cre- nata vel dentata efle videantur. Quedam eleganter SEI KE papura rann quzdam virent, & oblon- Wnt rubris, quzdam etiam compofita funt ex Emplicivda ac tetur laciniis. PRU, E i Repe- minora locantur & tenuior. Tpfius caules angüfti quo- . afis inponitur, conítatque ex fafeieule HERBARIIAMjBOINENSIS. LiberXL Caput EVIL En de Kanten rondom zyn bezet een dubbele ryge flee- ` kelige fpitfen , veel dikker en barder dan ’t voorige, niette min krakende, en gemakkelyk om raauw te etem, = pa` De blaadjes en bare troffen ftaan dieter aan en hare boojidfteelen zjn niet boven be Span Posi, lank. De vrugten zyn de voorigengelyk, maar men vindt ze weinig daar aan, en’t gebeele gewas is donkerargs:, als dikke Lym, baar beider moeffon begint van Auguftus tot September en October, daar na werden ze van de zee op (rant uitgeworpen. ü Naam. [ut Latyn Acetabulum marinum , Bee Aga. rum primum; in ’t Maleits Agar agar cupan; Zu" dm. boins Arien malona, dat is bet Manneken , en Aryen harulu; Het tweede of tregterformige, Arien makina. dat is bet wyfken, Arien effong en Arien hoarna de gé- diante van een tregter , of in’t-Maleits Agar agarlefon. en Sajor lompan, na de bolle gedaante van een Ryfiblok. Plaats. Het waft op vlakke tranden, daar zantftcenen, en kraalftukken door malkander loopen , in Bajenen fille Zein blyft bet kort „ maar aan 't openbare firand werdde eerfie zoorte meer dan een vademlank , men vindt zomtyds veele takken of boofdfteelen by malkander gevoegt „als uit eene wortel , en dat uit barde keifbenen rondom den boek van MijJanive , met veele befien tu[Jen de ronde blaadjes van de eerfie zoorte. Het geene op de Maccaffaarfe firanden groeit, is mede wel van diergelyk fatzoen , dog de blaadjes zyn platter, niet gefronft aan de kanten , mede gekertelt , groenagtig, en malzer van fmaak , genaamt Labi labi , ‘en werden ook op Rudjas Tafelen gebragt , en raauw gegeten met. Azyn. Gebruik. Het werd meeft raauw gegeten met Boca[fan en Limoenjap, als men ^t flegts te vooren en weinig uit- Fpoelt, men kan "t ook doen kooken, bet eer fte water weg- Jmytende, daar na nog eens zagtjes met Calappus-melk op: kookende. De Amboinecfen droogen "t op Parreparren in den rook, en-kooken "t weder op, als zy "t eeten willen. — . Jl: Agarumfecundum, five bracteatum , zyn troffen een [pan lang , dewelke beneden zeer breede en gefronfte bladeren bebben , ftyf, en dikagtig als parkement , aande kanten gekertelt., in de midden met gaten, bier en daatin ` boeken en lappen verdeelt, gelyk zekere Boletus , die men ‘Telinga ticos noemt , dat is Muizen-ooren , ligt=ros van couleur. Hier op ftaan andere lange [malle bladeren y by bare oorfpronk final, en daar na weder breeder werdende, dan verdeelen ze baar in veele dunne; en zeer. flymeri ee » van de zelve couleur, aan de kanten aardig ge- kartelt, gelyk dat ge/neede klatergoud , dat men op Brui- lofter gebruikt, daarom mag men 't noemen Alga bratte- olata. Het waft in de Portugeefe Baye by den boek van NufJanive „ bet dient zoowel tot de koft , en is zoo /make- lyk als bet Agarum primum, IH. Agarum funiculare, five foliatum , is van twee derlei of driederlei gedaante, wit eene wortel, op een [Leelt- je zittende y -fuim drie voeten lank, final, en plat als riempjes. Daar aan Kongen verwiffelt veele trosjes vol bladeren , aan de eene gedaante gelyk die van Tíchili of Scutelaria crispa, aan dekanten gekartelt , en over dwers mede wat ruig als gerimpelt, aan de tweede gedaante zjn ze doorgaans Kleinder , gelyk die van Capay , en bare ftee- len zyn rond. Aan de derde zyn de voor/te bladeren lank en fmal, gelyk Rosmaryn-bladeren , daar agter ftuan ane dere kleindere en dundere. Zyne fteelen zyn mede [mal , plat zeen gedraait. Alledrie dragen ze veele befien, rond als erwetten , binnen bol, ydel; enknappende , als men ze drukte: De tweede zoorte beeft er veele by malkander als Aardbefien. bin ‚Naam, Jn.’t Latyn Agarum funiculare , five folia- tum , van de veel gekrulde blaadjes , in "t Maleits Latak; in "t Amboins Arén watis: ¿HOR Het waft op enkelde klippen , aan den roden Ee Tis TV. ‘Agarum laCtucarium , five LaCtuca marina, Ver- Jebillende van de voorgaande Lactuca aquarum ; in't Maleits Agar agar; in "t Amboins Arien. Dit gelykt een Rwasje lint, dat men op de boeden draagt ; beftaande wit een bosje, dunne, en zeer gefronsde blaadjes‘, fcbier als Kropfalaade , en aan de kanten zoo gekrult , dat ze gekar- telt of getant fcbynen. ‘Zommige zyn fcboon rood of pur- Perverwig , zommige groen , en lankwerpiger dan de foo de , zommigé beftaan ook wit enkele zeer dumme fmibbelen» Men XI. Boek. LVIII. Hoofd?.* AMBOINSCH KRUIDBOEK.: Reperitur in planis rupibus defluente aqua, potis- fimum in Zephyrea Leytimore parte , unde incole femi ficcatum venale deferunt in Caftellum. Quinto. Agarum corticofum, five Culeola. Folia ge- rit oblonga & craffa, quorum quzdam. haud majora funt illis Portulacz , quedam digitum longa & lata in- {tar linguarum vel pellicularum Combiliorum , quz in fegmenta fcinduntur pro transplantatione & propa- atione , funtque hzc folia viridia & integra, pauca imul locata in laxis fafciculis, plerumque mixta cum prioribus Algis. Amboinenfes id vocant ‚Arien fabu una, h. e. Malaice Agar agar culit combili. ` Ufus. Cun&a hzc in aqua (alfa abluuntur , dein con- dimentum preparatur ex Calappi medulla vetuftiore, fucco Limonum, Capfico, Pipere, & Zingibere , cum quo cruda eduntur. incole hac quoque coquunt ad Sajor, binzque pofteriores fpecies hunc in finem ap- tiores funt, paululum enim macerantur, ad ventum parum ficcantur, ac fimul eduntur cum Atsjar. Homines continuo in mari degentes, quales funt Badjos, quos Maccaflarenfes vocant Siletter, aliique in mari navigantes ac diu flu&uantes, famem fedare diu poffunt per hafce herbas, quz ars peregrinis fatis nota eft, ita ut fit cibus, qui magis ex defe&u alte- rius, quamex deliciis & oblectamento editur. In Lu- fitanico meo itinere binas tresve alias (pebies Alge reperi. 3 Harum prima Bodelba vocatur, foliaque gerit laci- niata inftar Quercuum , e longinquo fordidum refe- rentia Vifcum , quibus multe adpendent veficule aqua replete. Altera penicilla refert pallide fufca , foliaque in- ftar Caftanearum profert , fed tenuifíima ac facile mar- cefcentia, conveniens cum priore Laétuca marina. "Tertia Sarga(Jo dicta; Belgis Wier, folia funt longa , referentia habenas gubernatoris equorum , lenta, & Vifci colorem gerentia. He tres omnes in magnis crefcunt fcopulis, fub aqua femper pofitis , juxta to- tam oram Hispanie & Lufitaniz. Atque he omnes circa menfem Majum magna copia a mari Occidentali projiciuntur , ibique adhibentur ad agros fertiles reddendos. Ex iis enim acervi forman- tur, quiadfolem & pluviasmacerantur, donec fere ad dimidum computruerint, & in fimum fere converfi fint , qui pure mixtus areng tam fertilem eam red- dit, ut Braßica multo elegantior & pinguior crefcat in infulis & locis maritimis, quam remotius in ipfa regione. OBSERVATIO. He Alge efculente , Agara dite, Faci maritimi feu follicu- laris proprie funt fpecies, quarum plures cum hifce fatis convenientes occurrunt ín Plukn. Almag. Botan. pag. 161. qua a perítis cum hifce facile comparari poffunt. Huc (pe&tat Coralloides, quod genus a Dillenio in Hift. Mu- Je, defcribitur pag. 120. ubi ejus vide Tab. 17. CAPUT. 137 Men vindt bet op vlakke klippen by aflopent water , meeft op de Zuid-zyde van Lytimor, van waar bet de Inlanders balf gedroogt aan’t Kafteel te koop brengen. 3 V. Agarum corticófüm , five Culeola. ` Deze beeft lankwerpige dikke bladeren , zommige niet grooter als. ` Porzelyn , zommigeeen vinger lank en breed , gelyk tongt: kens of jcbellen van Combili y die men als lendeftukken Jnyd om te verplanten en voort te kweken , “alle groen y en met evene kanten , weinige by malkander. in ydele bos- jes, meeft gemengt met de voorgaande Algis. De Am- boinefen noemen ze Arien fabu una, dat is in "t Maleits Agar agar culit combili. Gebruik. Alleen werden ze afge/poelt in zout water, daar na een zoufe gemaakt van balf oude Calappus-pit j- Limoenfap, Tfilli, Peper, en Gember, enzooraauw ge- a De Inlanders kooken xe ook alle tot.Sajor, de twee aafte xoorten zyn bier toe bet beiwaamfte , want men verft bet maar een weinig uit , maakt bet winddroog , en eet bet zamen met Atsjar. Menfchen , die geduurig op zee leven, gelykde Badjos, ` die de MuccafJaren Siletter noemen, en andere , die ter zee dryven , en daar door lange zwerven moeten , konnen bare bonger met deze kruiden een langen tyd jtillen , een konft , die de vlugtelingen wel bekent is. In zomma "t is een koft, die meer uit mood dan uit pleizier mag gegeten werden. In myne Portugeefe reize , beb ik nog twee of drie andere zoorten van Alga gevonden. De cerfte genaamt Bodelha, gelyk gefnibbelde Dit Aa, deren, van verwe als vuylen lym, daar aan flaan veele wateragtige blaasjes of knopjes bangen. De tweede zyn ligt-bruine kwaflen met bladeren als Kaftanje-Loof, dog zeer dun en baaft vergaande. over een komende met de voorgaande Laétuca marina. De derde genaamt Sargaffo, by de Nederlanders Wier, zyn lange bladeren, die gelyken teugeis vaneen Voermans toom, taai en lynverwig van couleur. Alle drie waffen op groote klippen , die altyd onder water flaan, langs de gebeele Kult van Spangien en Portugaal. Alle drie werden ook omtrent de maand May met me- nigie door de Weft-zee uitgedreeven , en aldaar gebruikt tot bet meften van "t land. Want men maakt boopjes daar van, laat ze in de zon en regen meuken, tot dat ze half vergaan, en fcbier tot meft geworden zyn, de welken dan onder pueren zand gemengt, den zelven zoo wel dingen, dat de kool veel fcboonder en wetter groeit op de Eilanden en Zeeplaatzen , dan landwaart in. AANMERKING. Deze eetbare Alga, Agara genaamt, zyn. eigentlyk zoorten van de Zee -Fuscus ofte bliasdragende Fucus , waar van veele met deze genoegzaam overeenkomende, gevonden werden by Plukn, Aimag. Botan. pag. 161. welke van de kun- dige met elkander gemakkelyk kunnen vergeleeken werden. Hier toe behoort het geflagt van Coralloides, het geen van Dillen. bijt. Mufcor. pag. 120, befchreeven, en op de 17e Plaat verbeelt werd» wen ee MERGEN Aas 188 e CAPUT QUINQUAGESIMUM NONUM. SargafJum pelagium. Sarga[fo do maar. terim convenientiam hic quid memorare opor- tet de nature noto artificio, quod inftar Alge marine eft , & in magno Atlantico mari ad centena quidam milliaria obcurrit inftar ingentium campo- rum, ac potiffimum uno in loco, vel decurfu multo- rum annorum paululum eum mutat. Nautarum negligentia in cauffa eft, nondum plena- rie fuiffe defcriptum in hunc usque diem juxta ejus for- mam, naturam, & ortum, licet revera fit opus homi- num ingenio haud facile penetrandum , atque hinc Maxime convenit ifte locus Pfalmifte, qui dicic Pfal- mo 107. verfu 23 & 24. Qui navibus mare trajiciunt, & in magnis aquis fefe exercent, ingentia vident fum- 'mi Numinis opificia & miracula in profundo. Non uno modo atque unius forme a nautis defcribitur, unde probabiliffimam hic ejus proferam naturam. I icet paululum extra fcopum fit, attamen ob ma» Quum Chriftopb. Columbus Anno 1492. novum in- veltigaret mundum, & a Canarienfibus infulis ad Oc- cidentalem trajiciebat plagam , mare inveniebat mox tot refertum herbis, ut pratum referret , dicitque ber- bam iftam effe flavefcentem, inftar foeni femi ficci, folia gerentem Rutz vulgaris, cui adpendebant co- iofz bacce, nigricantes, & ficcate inftar Baccarum nint" &c. Ifto cempore hanc offendebant herbam, uam primum ex Zephyrea plaga advenientes infulas i Verde, noftratibus Salinas ditas , præternaviga- rent, ad altitudinem nempe viginti graduum. Hodie non prius detegitur, quam quum perventum fit in:occidentali plaga infularum Canarienfium, a vi- inti feprem nempe gradibus ad triginta oéto latitudi- dinis borealis, quod fpatium eft ultra centum & fexa- ginta milliarium mon continuum , fed ubi ingentibus pratis inftar infülarum in eo fluétuat loco, nunc fibi vicinum, nanc iterum recedens, prout forte ventiid propellunt, vel naves id feparant. : s Fobann. Larius in fao itinerario marino fequenti id defcribit modo, Dein navigabamus quindecim conti- puis diebus per herbam, que ibi aque innatat, tam firmiter fibi nexa, ut nifi fecuribus viam aperuiffe- mus, quum navis permeare cam non poterat, ibi re- morari & manere debuiffemus. Ac quum per hafce her- bas aqua marina effet turbida , hinc cogitabamus in aludibus cenofis nos effe depulfos, vel quasdam in- ulas.adjacere. Projiciebamus itaque plumbum, fed detegebamus ad quingentas ulnas nullum fundum, uti neque infula neque continens ibi obfervabatur. Anno 1596. Belge, qui primam inftituerunt naviga- tionem in Indiam Orientalem, in reditu hanc detexe- rant sherbam altitudine a viginti ad triginta quatuor [ed latitudinis borealis, « : 'eam cum ‘afturtio aquatico , ejusque s cum Uvis crispis , uwe intus concave erant, ac mare hac herba tam den- e obduétum erat, ut ni ventus effet fatis fortis, eam pernavigare non facile poffent. - Pifo Libr. 4. Cap. 68. Sarga[Jo fequenti defcribit mo- do. Planta iita marina, quam Hispani Sargaco, ac noftrates Zee-krooft vocant , potius ett Lenticula mg- rina, quam Alga, eft enim arbufcula palmam longa, cinereos gerens caules, quibus innumera adftant fer- rata foliola , rubentia, & in glebas quafi a . . D - „> quz ex incerto ortu circa infulas Flandriz tantum in — mari obcupat fpatium ; ut pro terra& non pro mari haberetur, atque haud multum naves, non forti propelluntur vento, inpedit, unde PA a Len- ticulare mare vocatur a Belgis, qui ex India domum redeunt. Lufitani & focii Germani magna eam‘ re fo- Jebant copia, in aqua macerare, coquere cum fucceflu bibere contya dolentem & fappreffum urine micum. = Herba eft fatua , excepto quod parum falfa fit ab . aqua marina, nullz in ea obfervantur fibrille radica- les, (ed veftigia quedam funt, aci abrupte effent. Alii mihi narraverunt , folia oblonga & angufta effe, fruétusque referre Ribefia, foliaque ficca elegantem contrahere rubrum colorem , que hodie in Belgium adducuntur, ut contra Nephritidem adhibeantur. Quum HERBARIIAMBOINENSIS LiberXl. Caput LIX, NEGEN EN VYFTIGSTE HOOFDSTUK, Het Zee-krooft. oe wel ’t buiten uns perk is, zoo moet ik wegens gès H lykbeid der [Loffe al bier wat aanroeren , van't be. : kende wonderwerk der natuur , zynde een Zeekroos t welk men in de groote Atlantiffe zee eenige bondert mylen lank met groote Velden, en dat meêft op een plaats vindi 3 of by verloop van veele jaren den zelven een weinig verandert. De agteloosheid der Zeeluiden is de oorzaak , dat men tot beden toe bet zelve niet ten volle befchreeven vindt; na zyne gedaante , aart , ende oorfpronk, boe wel ^t in der daadeen werk is voor "s menfchen verfland zwaar te door- ronden , en bier inzonderbeid plaats beeft, ^t geene den falmift zegt , Pfalm 107. vers 23 en 24. die met Schee pen ter zee varen , handel doende op groote wateren , die Sien de werken des Heeren , en zyn wonderwerken in de diepte, Het werd niet op eenderlei manier, en van eens derlei gedaante door de Zeelieden befchreeven , waar van ik de waarfchynlykfte bier voort brengen zal. Als Chriftoph. Columbus Anno 1492. de nieuwe age, reld opzogte, en van Canarien Weftwaarts over ftak, be- vond by firaks de zee zoo vol kruiden , dat bet een wei» land geleek , en zegt dat bet zelve kruid geelagtig was, als balf gedroogt booi, met bladeren als de tamme Ruite, daar aan veele befien bangen, zwartagtig , en gedroogt als Geneverbefien ESc. In die tyd ontmoete men dit kroos, zoo dra als men uit bet Zuiden komende, de Eilanden van Cabo-Verde, by de onze de zoute Eilanden genaamt , gepas- Jeert was , te weten amtrent de boogte van twintig graden, Hedendaags ziet men ^t niet eerder , dan tot: dat men regt int Weften van de Kanariffe Eilanden komt, na- mentlyk van zevenéntavintig tot agtentwintig graden Noor- der breedte , zynde een rak van ruim bondert feftig mylen niet aan malkander bangende, maar met groote veldenals Eilanden op die plaats dryvende , van en tot malkander Mosa "o dat bet mi[Jcbien de winden dryven , of de Scheepen doorfnyden. _ Johan. Lerius in zyn Schip vaarden befchryft bet ab dus. Daar na zeilden wy wel vyftien dagen door veel kruid, "t welk aldaar op ' water dryft, zoo vaft aan mal kander bamgende , dat indien wy niet met bylen de weg badden opgekapt, vermits bet fchip niet door konde komen, «vy aldaar badden moeten blyven. En dewyl door deze krut- den bet zeewater eenigzints troebel wierde, zoodogten wy in eenige moerafige poeleh waren gezeilt , of dat ’er eenige Eilanden omtrent waren. Wy wierpen dierbalven loot, maar bevonden op vyf bondert ellen nog geengrond, gelyk ook nog Biland nog vaft Land daar omtrent was. „Anno 1596. Hebben de Hollanders , die deeerfte Schip- vaart na. Oojt-Indien gedaan hadden , in’t wederkeren _ naar buis dit kruid gevonden , op de boogte van twintig tot vierendertig graaden Noorder-breeite, en vergeleeken't zelve by Waterkerfe,zyne vrugten by Kruisbefien, die van binnen bol-waren, en de Zee zoo dik daar mede bedekt , dat ze zonder tamelyken wind daar niet door konden geraken. $ Pifo Lib. 4. cap. 68. befchryft bet Sargaffo aldus. Dat Zeegewas , dat de Spanjaarden Sargaco , en de onze Zee- krooft noemen, is veel meer een Lenticula marina, dan een “Alga , want bet is cen boompje van een band lank s met grauwe ficelen , daar aan ontelbare gezaagde blaad- Fei SC roodagtig, en in klontertjes gepakt , bet welk wit een onzekeren oorfpronk omtrent de Flaamfche Eilan- den een x00 groote plaats in zee beflaat , dat men "t voor pen bebben , niet weinig belet, waar van die kontryen de Krooft-zee van de Neerlanders , die uit Indiente buts dand ied pall. pal aanzien, ende Scheepen, die flap» keeren, genaamt werd. De Porrugeefen en Duitfe gezellen pleegen "t met boo- pen te wergaderen, in water te weeken , op tekooken , em a gor Heer te drinken tegens bet pynelyke en opgebou- atermaken. en Het is zonder fmaak , bebalven eenige brakkigbeid, die bet van "t zeewater beeft, men ziet er geen wortelen aat» dan eenige tekens , als of bet afgebrooken was. Anderen bebben my mondeling verbaalt , dat de bladeren , lankagtig en fmal zyn, en de vrugten naar Aalbefien ge- lyken, dat de bladeren gedroogt , Jcboon rood werden, die men bedendaags in Holland voert, om tegens "t rent &tbruiken. XL Buk. LIX. Hooft. AMBOINSCH KRUIDBOEK. Quum itaque fcriptores de forma hujus plante non penitus conveniant, eam relinquentes , aliquid phi- ofophabimur de ejus ortu, loco, & aliis qualitatibus, fed magis ex fpeculatione, quam certa determinatione, _ uti in talibus obfcuris-rebus haud aliter fieri poteft. Mihi itaque de hac herba tres mire obcurrunt res, que huc usque nondum indagatz , ac forte hominum ingenio difficulter penetrandz funt, Primo unde nam fuum fortiatur ortum , fecundo un- denam per tot centenos annos fuum hauriat nutri- mentum. Tertio quo modo in feroci apertoque ifto mari uno in loco crefcere poffit, quum per ventos continuo inftar aliorum zquorum. commoveatur , quumque neque ad latus ulla terra vel arena, & infra nullus fundus detegi pofiit. E Ad primam propolrionsm ftatuo, Algam iftam ex pura aqua marina fuum primum ortum ducere non po» tuiffe, fi fuerit jam a primo diluvio, tum enim dete- geretur quoque multis in locis maris Occidentalis , praefertim circa litora, inqua hzc herba fatis copiofe projicitur, cujus rei nullum proftat exemplum. Sic neque ex fubjecto marís fundo fuum ducere ortum oteft, quum non credibile fit, iftum fundum in tali incredibili profunditate ullas producere poffe vegeta- biles plantas. : Sic quoque neque terra, neque arena, uti di&um eft, circa hoc fpatium detegitur , ex qua produci po- teil. Ut nos extricemus ex hifce difficultatibus, ex tribus hifce unum credendum eft , vel in alto. dorfo hujus Oceani , ubi nullus fluxus eft, uti poftea indi- cabitur , poft diluvium ullum contentum fuifle cœ- num, ex quo hzc Alga primum fuum traxit ortum , ac dein ita fefe multiplicavit, vel tempore quandem terram-effe fubmerfam , taleque in aqua fupernatans coenum reliquiffe. Quin infula Atlantis fit habenda fabula, vel fom- nium Platonicum , fed cum magno rei naturalis pe- rito Athanafio Kircbero ftatuendum eft, infulam Atlan- tis nullo modo confundendam effe cum America, fed re vera ingentem fuiffe infulam a Canariis ad Achoras fefe extendentem , cujus ambz ifte infülarum cohor- tes forte refiduz funt , a qua opinione non prorfus alienus fum. ESTA : Hujus rei probabilitatem latius vide memoratam ab ifto Kirebero in mundo fubterraneo Libr. 2. Cap. 12, Art. 4. ubi & etiam demonftrat, quomodo ifta infula fub- mería poffit effe per terre motum , & a fubterrancis fulphureis yorticibus , soy hoc mare hunc usque in diem inpregnatum ef - Adfecundam propofitionem refpondeo , ortum fuum fi duxerit ex coeno iftius vel alius fubverfe infulz , diu circa iftum locum flu@uaffe, fed dein fenfim ad Occidentalem plagam abduétam fuiffe, que tamen - haud longe remota eft a priore loco. Multiplicar fefe eo modo, quo diximus fupra de herba Kiamban, ve- tuftz nempe marcefcunt plantule, & ad later novas roducunt , que pone nutrimentum ex aqua marina auriunt, uti in fubfequenti libro quedam fubminiftra- bimus exempla quorundam Coralliorum , quz ali- mentum iilum ex pura aqua marina, licet incre- mentum ex proprio habeant femine. " Videtur vero , Kircberum mund. fubterr. Libr. 12. Cap. 8. non cogitaffe de fua infula Atlantis fubmerfa, ac proinde aliam propagation! iei Corgan kä radicibus, : > gerit, buit, a baccis nempe ve : It vero etiam magis adcedit, vel’ex quatuor aliis caus- fis, quz tamen mihi non placent, quum fimis gene- rales fint, vel cum aliis etiam 2quoribus communes, ac proinde. non poflunt effe ortus peculiaris herbg , quz nullibi obcurrit. ape = Non probabile quoque eft , fub eo precife loco, quo Zargaffo crefcit, tot mortuas herbas, ramos, vel - cadavera pifcium aliorumve animalium reperiri , ut ex ipforum pinguibus exhalationibus , veloleofis efs fluviis hec Zargaffo crefceret. Sique jam ibi effent, - qui fieri poffet, ut in tam profundo non metiendo exhalationes he vegetabiles fuas vires fuftinere pos- fent. . Brevius itaque iter excogitaffe poterat, fi mo- do ortum dediffet fuperfluo coeno fubmerfe fuz infu- lz Atlantis, atque dein per baccas & radices fefe adeo multiplicaffe & propagaviffe. Addie 139 Dewy! dan de Scbryvers omtrent de gedaante dezes Rruids niet t'eenemaal over een komen » 200 zullen wy 5 dezelve overftappende , iets van zynen oorfprank , plaats, en verdere eigenfchap pbilofopbeeren , dog meer met raden dan iets vaft te ramen ons bebelpende, gelyk men in dier- - gelyke donkere dingen doen moet. “My komen dan omtrent dit kruid drie wonderbare dingen voor... die tot neg tot niet onderzogt, en miffchien voor menfcben verftand zawaat te doorgronden zyn, _ Eerjtelyk , waar bet zyn oorfpronk van daan beeft, ten tweeden, waar van daan bet zoo veel bondert jaren zyn voedzel beeft. Ten derden boe "t in de wilde openbare zee op een plaats beflaan kan, daar die nogtans door de win- den zoo wel als andere zeën beweegt werd, en daar ter > geen land nog zand , en beneden geen grond te pei- en is. Op bet eerfte punt fiel ik vaft, dat die Alga uit bet pus re zeewater baren eerften oor/pronk niet hebben kan , 200 "t immers geweeft is van de Zundvloed af , want dan zoudé men * op veele plaatzen van de Welizee vinden , inzonder- beid omtrent de ftranden, daar bet zelve kruid genoegzaam uitgedreeven werd, waar van men geen exempel beeft, 200 kan "t ook miet uit den onderleggende grond der zee zynen oorfpronk hebben , dewyl ’t niet geloofelyk is , dat dien grond op zulk een ommetelyxe diepte 5 eenige: végetabile planten kan voortbrengen. Zoo is’er ook, als gezegt, nog land nog zand omtrent, daar men *t van daan mogte balen: Om ons uit deze zwa: rigbeid te redden , moet men een van drie gelooven , of dat in de booge ruggen. van dien Oceaan 5 daar geen firoom gaat, gelyk bier na zal gezegt werden , na de Zundoloed eenige fiyk xy bevat geworden, waar wit deze Alga baren eerjien oor/pronk beeft genomen, en xig daar nazoo verrt vermenigvuldigt, of dat met er tyd eenig land verzonken zy» en zulke Jii boven op 't water nagelaten heeft. Of men moet bet Eiland Atlantis voor een verdigtzel of PlatonifJen droom bouden , maar met den grooten natuurkune ee Anathanafius Kircherus aft ftellen, dat bet Eiland tlantis geenzints met America te confondeeren , maar in der daad een groot Eiland geweell zy, van de Canariffen tot de Acores firekkende , waar van die beiden troepen Bie land en mif)cbien nog refbanten zyn , van welke meeninge ik niet geheel vreemd ben, De waarjchynelykbeid bier van ziet breeder verhaalt by gemelde Kirchero in Mundo fubterraneo , Lib, 2. cap. ` 12. Art. 4. daar by ook aanwyjt , boe’t zelve Eiland kan vergaan zyn, door de aartbeving enonderaardfcbe zulpher kolken , waar mede dezelve zee tot beden toe bezwangert is, Op.’t taveede puntt antwoorde ik , dat bet zyn oorfprong uit bet flyk van voornoemde of een andere verzonken. Eta land bekomen bebbende , langen tyd omtrent de plaats van *t verzonken Eiland gezworven beeft , dog namaals al- lenskens na ^t Welten gevoert zy , "t welk evenwel niet verre van de eerfte plaats is. Het vermeerdert zig zelfs op de manier , als wy hoven van `t kruid Kiambah gezegt bebben, namentlyk de oude plantjes verwelken , en brene gen ter zyden nieuwe voort, die vervolgens baar voedzel _ uit. bet zeewater bebben , gelyk wy in’t volgende Boer eenige Exempelen zullen aanwyzen van eenige Kraal: boompjes y die baar voedzel uit bet pure zeewater bebben s hoewel ze baar beginzel uit baar eigen zaad krygen. Het febynt , dat genoemde Kircherus mund. fubterran. lib. 12. cap. 8. aan zyn voorige verzonken Atlantis niet edagt heeft, en daaromeen ander voortteelen , aan bet kruid fo toegefgbreeven beeft, namentlyk of van debefien “ven wortels die men daar aan vindt , "t welk waarfchynez lyker is „of uit vier andere oorzaken , dewelke myn niet voldoen , om dat ze al te gemeen of immers veel zeën ges meen zyn., en daarom geen beginzel konnen zyn van een kruid, dat men nergens elders vindt. - Ook is "t niet waar/chynelyk, dat juift onder die plaats, daar "t th ie , 200 veel doode ligbamen van krui- den „takken , viffen , en gediertens zouden zyn , dat uit der: zelver wette dampen , of olyagtige opwazeminge dit Sars galo zoude groejen. En zoo ze daar al waren, boe zou de op zulken onmetelyken diepte de dampen baar vegetabele kragten konnen bebouden. Hy badde dan een korteren weg konnen gaan , zoo by "t flegts zyn oor/pronk badde gege- ven uit den overgebleven flyk van zyn verzonken Atlantis, en dat bet zig door zyne befién en wortelen, namaals zoo vermenigvuldigt beeft. : Tos Ka 3 Hy Jj 190 HERBARIIAMBOINENSIS Addit porro a prioribus patribus audiviffe, huic Sar- gallo adcrefcere materiam rubram forma crifte Galli, que fortiffime manus adurit, ita ut intumefcant , ac proinde tanquam deleterium venenum vitandani effe. Tertio argumento refpondeo , quod tamen ulteriori disquifitioni relinquo , ideo multos per annos in uno ftagnare loco, quum profundus & apertus Oceanus ibi nullis fluxibus fubje&us fit , qui potiffimum fuam exer- cent vim in Occidentali plaga juxta oram Brafilie & Americz , & ad Orientalem plagam juxta oram Hispa- nie &Africe, ita ut medius Oceani locus fit pacatus, unde & femper ille naves , que Indiam Orientalem pétunt, hunc tenent locum, quum ibi nullos fentiunt fluxus. . Fateor illam fupereffe difficultatem, cur non a ven- tis, quiibi eque regnant ac alibi, ad alias oras ad Orientalem nempe vel Occidentalem propellatur, ad quod nil aliud refpondendum habeo , nifi quod forte ita fieret , nifi fluxus circumfluentes id inter termi- nos retinerent, quantum etiam mihi notum eft, ibi nulli tam vehementer flant venti, vel faltem non ve- hementiores, quam ut navem propellere poflint. Tandem non facile concedere poffum , tantam in- fulam , quantam Kircherus delineat, fubmerfam effe, fique concedamus , claffes Athenienfium & Algyptio- rum tantam detexiffe infulam, confcii tamen fumus, veteres fuis navibus femper juxta ripas & oras iter in- ftituiffe, uti ex Strabone Libr. 3. demonftrari poteft , Phenicios infulam Britanniam primum detexiffe, at- que inde ftannum & plumbum detuliffe, ex quo ita- que concludi poteft, nullám aliam Atlantis infulam unquam fuiffe detectam quam Britanniam cum circum- . jacentibus fuis infulis. pag. 720. ide Pbaleg. Samuelis Bocbard. Tabula Septuagefima fexta Ad Figuram primam Sarga/Jum exhibet Amboinicum. . Figura fecunda Sarga[Jum denotat Jitoreum. Figura tertia ad litt. A. B. C, Agam fiftit Coralloidem jam fupra Cap. 56. defcriptam. | OBSERVATIO Sarga(Jum DAE Fuci fpecies eft, diciturque Fucus follicu. laceus fetrato folio, CBP & Piukn. Almag. pag. 161. & Lenticula marina ferratis foliis Lobelii. Zargazo Acofte & Pifonis Libr. 4. pag. 266. eftque Fucus caule tereti, ra- mofiffimo , frondibus lanceolatolinearibus , ferratis , fruéti. ficationibus globofis pedunculatis , folioque umbilicatis Linn, H. Cliff. pag. 478. € Fl. Zeyl. pag. 184. Vide & Plumier de Filic. Americ. Tab. 170. Lett. C, qui eam rudius delineat Se, - Hy voegt daar by van xyne Patres geboort te bebben , dat aan dit Sarga[Jo een roode materie groeit, in de gen daante van Hanekammen , -dewelke zeer fel: aan de ban- den branden , en dezelwe doet opzwellen „ dierbulven. als een fnood vergift gemyt werden. ' Op "t derde geve ik dit adoys , °t welk egter op nader ` onderzoek fleunt, te weten dat bet daarom lange jaren op eene plaats blyft, om dat den boogen en openbaren Oceaan aldaar aan geene fbromen fubj eG is, dewelke meeft bare kragt ` vertoonen aan de Wejtzyde langs de Brafielfcbeen Ameri- caanfebe Kuft , en aan de Ooftzyde langs de Spaanje en Africaanfe , blyvende den middelplas van den Oceaan onges moeit, daar om ook die Scheépen, die na Ooft-Indien va- ren , altyd bet midden van dien Oceaan houden, om dat ze, aldaar geene Drogen gevoelen. 2 Ik bekenne , dat egter die zwarigbeid over blyft , “waar: om bet dan niet van de winden, die daar 200 wel tegce- ren als elders, na andere plaatzen Ooft of Weflssaart aangevoert werden , waar op ik anders niet weet by te brengen , dan dat bet miffcbien aldus gefchieden zoude , in- dien niet de rondom lopende firomen bet zelve binnen zyne palen gefloote bielden, ook zoo veel my bekent is, waajen daar omtrent geen fterke winden , of immers niet béviger , dan dat ze bet Schip konnen voortdryven, j Eindelyk'kan ik niet wel toeftaan , dat zulk een groot Eiland, gelyk Kircherus afmaalt , zoude vergaan zyn, en zoo men al toejtaat, dat de vlooten van de Atbenienfer; en Egiptenaars een zulk groot; Eiland zouden ontdekt heb: ben , zoo weet men immers wel, dat de ouden bare Scheeps vaarden altyd langs de wal aangelegt bebben , gelyk men uit Strab. Lib. 3. bewyzen kan, dat de Peniciers bet Ej. land Brittannia eer ft ontdekt , en van daar tinenloot gebragt hebben, waar uit men gevolgelyk giffen kan , dat geen ane der Atlantis ovit zy ontdekt geweeft dan Brittannia met zyneomliggende Lilanden, Ziet Phaleg. Samuel, Bochardi pag. 720, TW SET ‚De fes en Seventigfte Pha © Vertoont in de eerfte Figuur het-Amboinfcbe Sarga]. — De tweede Figuur verbeeld het Strand Sargaffo. ; : De derde Figuur. ftelt neer by letter ABC de Wier, na het Coraal gelykende, al boven in het 56. Hoofd/tuk befchreeven, AANMERKING, ` De Sarga/Jo is eigentlyk een zoort van Fucus, en wert genaamt Fucus met bolletjes, en getant blad van C. Baub. Pin. en Plukn. Almag. pag. 161. en Zeekroos met getande bladeren, van Lobelius. Zargazo van Acofta en Pifo 4. Boek pag. 266. En is de Fucus met een fmalle, lange, en zeer takkige Deel, met lof, dat langwerpig puntig en gezaagt is, en met ronde vrugten op de fteeltjes aan het blad gevoegt van Lin- neus in de H Cliff. pag. 478. en de Fl. Zeyl. pag. 184 . Ziet ook Plumier over de Americ. Vaaren Tab. 170. Letts C, die hem ruuw aftekent, : CAPUT SES Liber XI. Caput VIX, ` X Kl Tab. LXXVI. MS PRI x er KA „VI. A A è A XI. Boek. LX, Hoofdft. AMBOINSCH KRUIDBOEK. CAPUT SEXAGESIMUM. Acorus marinus. Deringo laut. que in Belgio vocatur Wier, & in Lufitania Sargajfo major, fed non tanta eft utrisque. Folia optime illa Acori referunt, fesqui & tres pe- des longa, digitum lata, inferne virentia &albiéan- tia, fuperne vifcini coloris, tenera vero penitus virent. Ad oras bina gerunt fortia fila, que nuda remanent, quum intermedia caro per fenectutem computruerit, quatuor vel quinque talia folia inferius conneétuntur, ad palme latitudinem fupra fundum. Hi Alge fpecies ad illam pertinet plantam , Jn folo repentem format radicem fere inftar Acori, Sed que eft fine ulla acrimonia, nec tam longa, huic adpendent quedam pauce, breves, & crafie , albe- que fibrille. Folia hee tam flaccida fant, ut fponte fefe erigere nequeant; excepto quum aqua obducta funt , fi vero mare recurrit, & litora nuda funt, terre plana in- cumbunt; femper ad oram verfa, quorfum fluxus de- fluit. Atque hinc "Ternatenfe proverbium faum habet ortum, vulgus vel pagum femper majores fequi inftar Goffongi fluxum. Ad latus hujus fafciculi foliofi peculiaris, rotundus , ` & firmus e radice excrefcit caulis, fuperius circinna- tus inftar caude porcine, pedem circiter altus, fim- plicem fuftinens fructum, qui non melius quam cum Caftanea vel burfa comparari poteft, fuperius acumi- natus, ex rotundo obliquus vel compreflus, ac fuperne bina foliola flaccida gerens, externe hzc burfula di- ftin&a eft in fex finus, quorum bini majores minorem gerunt, obductum binis ordinibus mollium & obtufa- rum fpinularum inftar Caftanearum , coloris“obfture virentis. wf Putamen non durum eft, fed facile confringi po- teft, fed in quo continentur,ofte novemque angulofa officula pyramidata , & fefperius acuminata , coloris virentis, mucofoque vifco.obdu&a, fubftantiz & fa: poris inftar nucleorum Tsjampadahe, fed parum fal- a funt & vifcofa. Sismaturt fru&tus dehifcunt, hac jam eminent officula „ae foliola mox proferunt, illis Acori teneri fimilia ; quaque novas modo formant plantas , fi folum tangunt , quum fructus in ifto 'flaccido caule nunquam ereétus eft, fed femper deor- fum infle&itur, immo fepe ipfi inheret arenz, ita ut pro radice haberetur. ete DA Longa tamen radix inftar albi vermis füb arena pe = repens novas quoque profert plantulas , quibus s totum obcupat litus, ita ut pratum referat. dor totius plante fulphureus eft, qualis in omnibus fere eft herbis maritimis , ac ertim ìn-talibus , uz in placidis crefcunt aquis, fed ques in mari aperto peta falfiores funt eum odore diftincto 10. ‚Nomen. Latine Acorus marinus ; Malaice gen ` H A da t; Amboinice Lalamiié; MuLohoea Lalamwit; Ter ` mbo ^ Gast: Ma M er tu st — — muit; op Fernaten Goffobbi ; op Maccaffaar Bama. ee aas e natice Goffongi; Macc ama. Locus. Non tantum crefcit in Amboina, & Molue: cis, fed etiam in tota Celebe, Java, & Baleya, u que ubi litus eft planum, ac tenui arena confperfum, ac paucis mixtum lapillis, & ubi paucum coenum fimul reperitur, defluente aqua fere nuda eft hec plan- ta, vel faltem non ultra palme altitudinem hac tecta. Ufus, Hujus plante fructus edules funt, non tantum crudi, fed quod melius tofti fub cineribus calidis, ut & aque incoéti, quum fatis en prebent faporem, fed interjeéta vifcofa & pellofa caro exfpuenda eft, in qua pauc itur amarities, nucleique faporem habent nucleorum Tsjampadahz vel coctarum Cafta- nearum. Incole Ceramz Borealis, Bonoz, & Ma- nipæ, norunt ex lentis filis, que poft putrida rema- nent folia, retia nectere, que in aqua marina quam durabiliffima funt, nec oportet ut fubflavo tingantur Colore, quuin fponte naturam iftam ravidam gerant. Ubi- 191 SESTIGSTE HOOFDSTUR. De Zee-lifch , ofte Calmus, eze Zoorte van Alga is een geflagt van "t geenemer ‚in: Holland Wier noemt , poo Pahus groot Sargaflo, dog verd lange zoo groot niet als die beide, De bladeren gelyken zeer web den Acorus , te weten an» derhalve tot;drie voeten lang , een vinger breed, beneden groen en avitagtig , boven Iymverwig , dog de jonge gants groen, Zen de hosp: libian t ial iherke bow den , dewelke bloot blyven (oan, als bet vlees daar tuffen door ouderdom verrót. Vier en vyf zulke bladeren flaan beneden aan malkander vaft, een band breed „ boog boven de gronds - Inde grond formerenze een kruipende wortel febier als den Acorus, dog zonder eenige fcherpigbeid, en 200 lank niet, daar aan bangen weinig , korte y en witte vazelingen. Zy zyn zoo flap, dat ze van zelfs niet over eind konnen fican, bebalwen als ze met water bedekt zyn 5 maar als de zee afloopt , en de flranden bloot flaan , zoo leggen ze plat op den grond neer , altyd naar dien oort gekeert , der- waarts den {troom loopt. Hier van daan komt bet Terna- taans /preekwoord, dat de gemeene man of de kleine Nego- ryen altyd de grootevolgen, gelyk bet Guffonge den ftroom. Bezyden deze bos bladeren komt een byzondere ronde , en fiyve fteel uit den wortel, boven in veele krullen verdeelt, gelyk een Verkenfteert, omtrent een voet boog, dragende een enkelde vrugt , dewelke men niet beter dan met een Kaftanje of Beurze vergelyken kan, met de /pitze na bo- ven gekeert, uit den ronden wat fcheef , of gedrukt, en boven op twee flappe blaadjes bebbende , van buiten is de beurze met fes naden afgedeelt, dog de twee provtere d ar van bebben nog een minder naad, met twee ryen van weeke en flompédoorntjes bezet, gelyk Kaftangien, donker-groen. De febil is niet bard , maar laat baar ligt breeken , daar in -vindt men agt of negén hoekige korrels als pyramiedjes , met de fpitzen na boven gekeert , gras-groen , en met een Slymerig merg omgeven , van fubftantie en fmaak Tsjame padabas korrels gelykende ‚een weinig ziltig en Jmeerig. Als de rype vrugten ben, zoo kyken deze korrels uit, en brengen al blaadjes voort. ,- den jongen Acorus gelyk y daaromme ze ftraks nieuwe planten maken , als ze in den grond wallen, vermits de orugt op dien flappen [leel nooit over eind flaat , maar altyd neerwaarts bangt , ja dik- wils in bet zand fleekt „200 dat men ze voor den wortel aanziet. Ke dis - = = : Evenwel de lange wortel als een witte worm onder bet zand kruipende , brengt bare nieuwe plantjes ook voort , waar door dit gewas eem gebeel firand befaat , en een weiland gelykt. De reuk «am de gebeele plante is zwa- velagtig , gelyk alle zeekruidem, inzonderbeid die in fille wateren groejen , maar im openbare zee zyn ze filtiger met een. openbare zeereuk. EN Naam. Jn ’t Latyn rus marinus 3 in^t Maleis laut; in’: 4 Lalamut. op Loeboe Lala- - Plaats. Het waft niet alleen op Amboina , en in de “Moluccos, maar ook op gebeel Celebes, Fava, en Baly, over al daar een vlakke fyne zandfirand is , met weinige fleenen vermengt , en daar wat modder onder loopt, by aflopent water leid bet bloot , of is niet boven een band boog waters bedekt. Gebruik. De vrugten van dit gewas zyn goed te eeten, niet alleen raauw , maar beter gebraden , onder beete affe , of in water opgekookt, wanneer ze redelyk wel /maken, dog bet tuffen leggende flymerige en velagtige vlees moet men uitfpogen , waar in kleine bitterbeid fchuilt, dan Jmaken de korrels, als die van Tsjampadaba of gekookte Kaftangien. De Inwoonders van Noord-Ceram, Bonoa, en Manipa, weeten uit die taaje draden , die de verrotte bladeren nalaten, netten te breiden, die in zeewater zeer ` durabel zyn, en niet beboeven getaant te werden, bebben- de van zelfs een tanyte natuur. Quer 192 Ubique, ubi hzc planta crefcit, prefertim in fta- gnantibus & placidis aquis, fpecies qusdam Scolopen- dre marine detegitur, que ex ferpentis vel potius vermis genere eft, nunc ulpam nunc. femi orchiam longa, ultra pollicem craffa , utrimque uniformis , fere inftar ferpentis ceci Cecilia dicti , ex albo & nigro variegata colore, fed potiffimum nigra & glaberrima, fubtus mille minimis pedibus inftruéta , non tamen cito procedit, fique pedibus calcatur , decumbit, nec ullum aliud adfert damnum , quam quod terrefacidt talem, qui eam calcat ob glabritiem. Generali nomine vocatur Ular laut, h. e. ferpens marinus, licet melius ad Scolopendras marinas referen- da fit , atque hinc Scolopendra marina vocari. poteft. Jam itaque eo usque procedimus herbis terreftribus , ut ulterius progredi non audeamus , quin fubmergere facile poffemus. Reliquas itaque herbas marinas , quas mare in fuo fovet & alit gremio, & formam planta-, rum terreftrium referunt - Ledori' in fubfequenti A ultimo obferemus libro. TE N. B.: Hujus, Acori marini Icon jam fupra Zab..75. fig. 2. fuic exhibita, "Finis Libri Undecimi. HERBARIIAMBOINENSIS Liber XL: Caput x. Over al waar dit gewas groeit , zonderlyk in fille wate. ren,vind: men eenzoorte van [langen of eigentlyk eenworm een elle, zomtyds een balve vadem lang , ruim een duim dik, agter.en vooren van een fatzoen, fchier als de bi de flange Cecilia, van wit en zwart gefprikkelt meeft zwart, enzeer glad van onderen , met duizend Meine voetjes , zy beeft egter geen fmellen gang , want als men daar op trapt, zoo blyft ze leggen , doet ook geen andere ‚febade, dan dat ze den opfbappenden een fcbrik aanbrengt wegens baar gladdigheid. 5 Men noemdze met een gemeene naam Scolopendra ma. rina.ular Laut , dat is Zeeflange, hoewel ze: beter onder de Scolopendras marinas te rekenen is , en daatomSco- lopendra marina mag genaamt werden. i Waar mede wy met de landkruiden zoo verre gekomen Zyn, dat wy niet verder durven flappen ,°of-awy zullen van de grondaf zyn. De refteerende zeegewaffen, die de zee in "baren fchoot verbergt , en de gedaante van lnd- gewafn bebben , zullen wy den Leezer in "t volgende Boek vertonen. N. B. De Figuur van deze Zee- Acorus is al boven Fab. 175, Jig. 2. vertoont. Einde van het Elfde Boek, AAA HERBARII AMBOINENSIS LIBER DUODECIMUS. De arbufculis agens marinis, ES plantis Saxofis, feu de Lithodendris © Lithophytis. | 193 AMBOINSCH KRUIDBOEK. TWAALFDE BOEK. Handelende van de Zeeboompjes ‚en fleenagtige Zeegewalfen, die na een Plant gelyken. CAPUT PRIMUM. De Lithodendris generaliter , ex qui- bus nempe confiant partibus, quo modo , ES quo in loco crefcant. debimus , quid in fuo abfcondat finu , quod nempe zmulatur plantas terreftres, flores, vel fructus, ac proinde in hoc contineri quoque oportet Herbario. Latine vocantur Arbuscule marine, Greca voce Litbodendra ; Belgice Zee-boompjes , & Kraalfleenen , acfi diceretur Corallium /purium, feu arbufcule, que Corallium referunt. Malaice Accarbaar, & Kalbabaar, vocabulo femi Arabico , quod denotat radicem vel lignum e mari, item Carang, h. e. Corallium, fed quodam difcrimine , uti mox patebit, A terreftribus plantis in mare devenimus , übi vi- Dividuntur in tres primarias claffes, quarum prima 'comple&itur tales, quee mixtam habent fubftantiam ligni & faxi, quedam unius, quaedam alterius copio- fiorem materiem , unde & magna ex parte flexiles etiam funt. He proprie vocantur Arbufcule marine, ac Malaice Accarbaar & Calbabaar, proxime accedentes ad Co- ralliorum naturam. : Secunda claffis eas comprehendit , que majorem faxei quam lignei habent fubftantiam, immo magna ex parte faxofz funt, nihilominus tamen referunt for- mam plante, floris, vel fructus. He peculiariter vo- cantur Corallia, Malayenfibus Carang & Carang bon- ga, h. e. flores vel germina Coralliorum. "Tertia claffis eas continet , que neque faxum, ne- que lignum funt, fed fpongiofam habent fubftantiam, que nunquam in faxum degenerat, quales funt Spon- gie & fimilia. Locus naturalis eft mare, ac non modo crefcunt in rupibus in mare excretis, fed etiam aliisin rebus, tam faxis quam lignis , & fragmentis in id projeétis vel de- pofitis, uti ad quamvis fpeciem peculiariter indicabi- tur, quibusdam in locis fundus maris hifce plantis adeo tectus eft, acfi dunus effet „fed plerumque difper- fie crefeunt, hic & illic una alterave, atque nulla eft infulain hoc Archipelago Moluccano, cujus litus non unam alteramve profert plantam , ita ut huc perti- neat & verificetur, quod Plinius olim feribebat Libr. 13. Cap. 25. quum dicit. In mari etiam crefcunt fru- tices & arbores, minores quam in mediterraneo noftro mari, Lacus enim ruber, & totus Orientalis pelagus repletus eft filvis fub aqua crefcentibus. Quo in capite plures enarrat alias fpecies, cum noftro Accarbaar convenientes, uti fuo loco ad quamvis adnotabitur plantam. Quedam harum plantarum marinarum amant litus, vel fundum litori proximum , queque modo binas, tres, quatuorve fupra fefe habent orgyas aque, que- dam etiam tam proxime litori vel fupra tenias maris fite funt, ut maris refluxu femi nude fint. Alie con- tra tam profunde fefe abfcondunt in maris finu , ut tota planta magna ex parte hominibus ignota fit, ac pro- funditatem habent quinquaginta , octoginta, & centum orgyarum , ipfarumque frufta tantum conquiri pos- funt, uti pre reliquis abyffum amat ifta arbor, cui ad- : crefcit rara Calappa-laut. TAFEL A Ut EERSTE HOOFDSTUK. Van de Zeeboompjes in °t gemeen, wat bet zy, boe, en waar zy groejen. W y zyn nu al van de Landkruiden af, en opzeege- raakt, daar «vy zullen bezien, «vat dezelve in ba- ren {choot verborgen bout , bet geene naar land- gewalfen, bloemen, of vrugten gelykt , en dierbalven in dit Kruideboek moet mede begreepen werden. Men noemt ze in't Latyn Arbusculas marinas , en met een Grieks woord Lithodendra , im't Duits Zee- boompjes, en Kraalfteenen, als of men zeide Baftardt Corál of Boompjes, die na Koraalftruiken gelyken. In "t Maleits Accarbaar , en Kalbahaar met een balf Arabis woord, willende zeggen wortel of bout uit zee, item Ca- rang , datis Kraalfteenen, dog met een onder/cbeid , gelyk Jtraks blyken zal, . Men verdeelt ze in drie boofdgeflagten, waar van 't eerfte bebelfi zoodanige , die een gemengde fubjtantie van bout en Deen bebben , zommige van't eene , en zommige van "t andere meer, daarom ze ook voor bet meefte deel EE zyn. eze noemt men eigentlyk Arbusculas marinas, dat is Zecboompjes , en in ’s Maleits Accarbaar en Calbahaar , de natuur der Koralen naaft komende. Het tweede geflagt begrypt die geene, die meer van de fleenige dan van de boute fubftantie bebben. ‘Fa voor bet meefte deel geheel fteenagtig zyn, niet te min nog alle de edaante van een plante, vrugt, of bloeme beboudende. eze noemt men in 'tbyzonder Kraalfteenen , de Malyers en Carang bonga , dat is bloeme of uit/pruitzels van den Kraalfteen. ` - er - Het.derde geflagt, zyn die geene , die nog [leen nog bout zyn; maar een vooze fpongieuze fubftantie bebben, die nooit in fleen verandert, gelyk de Spongien en diergely- ken, Haare natuurlyke plaats belangende , 200 is de zelvede zee niet alleen op de natuurlyke klippen, die in zee groejen, - maar ook op andere dingen zoo wel fleenen als bouten en ` „Seberven, die daar in geworpen of gezet worden, gelyk by een ieder zoorte in ^t byzonder zal gezegt werden, op zommige plaatzen is de grond van de zee met deze planten zoo bezet, als of bet een duin was , dog meet groejen ze ver/preid van malkander bier en daar een, en daaris niet een Eiland indezen Archipelagus Moluccanus viens firan- den niet de een of andere zoorte voortbrengen, zoodat bier wel te pas komt , en waar gemaakt werd, bet geene Pli- nius eertyds fcbreef Lib. 13. Cap. 25. zeggende, In de zee wajlen ook flruiken en bomen , kleinder dan in onze - Middellanize Zee, want bet roode Meir , en de gebeelen Orient is wervult met boffen, en dat onder water. In welk Hoofdftuk by: meer andere zoorten ophaalt , die met ons Accarbaar over een komen , gelyk op zjn plaats by ieder zal getoont werden. Zommige van deze zeegewaffen, beminnen de firand of wal, die den firand naaft is, bebbende maar twee, drie, vier , en vyf vademen water boven baar , zommige ook zoo na op firand of zoo boog op de reven, dat xe by afloopent avater balf bloot leggen. Andere daar en tegen verbergen zig zoo diep in de fchoot der zee, dat bet gebeele gewas nog meerendeels voor menfchen onbekent is , op vyftigs tagentig , en hondert vademen diepte , en niet dan ftukken en brokken daar van voor den dag komen , gelyk voor de andere de afgrond bemint die boom , daar de zeldzame sail aangroeit. pa 194 Ur de ipfarum ortu generali quid memorem, hic non omniex parte fatis-indagatus eft , quum funt lante extra hominum vifum & acceflum crefcentes. nde & pfo modulo ingenii, proprieque experien- tie’ quid de eo philofophabimur , antea Lectorem monentes, vulgarem opinionem non valere, que pu- tat, omnes haíce arbufculas ex rupibus crefcere, qui- bus infident; quod falfum efle experientia docet , exceptis quibusdam , in quibus verum efle quodam- modo. videtur. i Non juftüm etiam proferunt fru&um vel femen, quo fefe propagant , uti quidam de veris Coralliis fa- bulati funt. Ifta enim capitula, veficule , & granula, que aliquando iti quibusdam hatum plantaram marina- rum reperiuntur, non magis pro iplo femine habenda funt, quam aquofz ifte & concave veficulz , que in cunétis fere deteguntur Algis, & ad propagationem nil faciunt. Ut itaque ortum harum plantarum ultérius indage- mus, dicimus, cunctas arbufculas marinas, quamdiu fub aqua in naturali crefcunt Joco , inveftitas effe vel cortice fragili & fpongiofo, vel muco falfo absque cortice , fed ita ut utreque ifto muco obduéte fint. Hunc. mucum putamus effe verum ortum omnium plantarum marinarum., in quo vis feminalis latet 5 at- ue ubi hic mucus per maris undas devehitur , atque efe figit alicui rei, ibi format novam plantam Mmari- nam, que mox pabulum ducit ex falfis, fulphureis, & pinguibus aque marine partibus, quod per Magne- tismum nature adtrahit , ac non ex fubjeéto fundo, . qui aliquando penitus ineptus eft pro nutritione. ta- lium arbufeularum. p Huic enim muco perinde eft, ubinam fefe figat, atque nil differt, an ligno, frufto vafis, lateri cocto, filici, offi, velaliireiadducatur , ubifefe modo figere otet , ibiarbufculam format. Attamen nigrum Accar- ariumaliquid peculiare habet , quod radices fuas pro- funde agit in mollia Corallia, ex quibus in proventu aliquód pabulum videtur ducere , fi vero radix rite a faxo feparetur , nil nifi rugofus detegitur apex , qui nullas fibras in faxum figit fuétorias , uti omnes plan- te neceflario requirunt, qua ex eo pabulum fugere vellent. MA Sci LIEU Cortex ifte fpongiofus, feu crufta ifta potiffimum "detegitur in arbufculis prime claflis, & quidem diverfi color, nigrum enim Accatbarium cinereo obduétum eft cortice, cinereum vel ligneum rubro, flabella márina nunc rubro, nunc cinereo, nunc albo, & calce quafi obducta funt. “Cinerea & rubra crufta facile: feparari oteft , fi aliquamdiu pluviis exponatur planta, vel in humido fepeliatar folo, ac leniter abradatur, fed . alba, que in quibusdam. dependet flabellis , difti- bos eparari poteft, ac plerumque lapidea quafi Non credendum itaque eft, uti fupra jam innu- mus, arbufculas hafce marinas ortum ducere-ex Alga coralloide , licet forma optime cum iis conveniat, ex- perientia enim fatis docet, Algam iftam nunquam la- ur See , fed maturam a fundo feparari, & herbacea, a fübttantia in litus projici. Sic quoque falfum eft, vera Corallia, vel has arbufculas marinas füb aqua mollem effe herbam, & fupra aquam in aére*primum lapidefcere, uti multi id pertinaciter perhibent, in opinionem duéti id credere, quum arbufculas has fub aqua vident fefe flectere inftar Juncorum , ër juxta. fluxum fefe torquere, quumque ifto cinereo cortice ` tete funt, optime Juncos emulantur. Concedo qui- dem, füb aqua multo mobiliores & flexiliores effe, atque in acre multo rigidiores, quod etiam compro- batur & detegitur in cunctis ingentibus fcopulorum faxis, marmore & albaftro , quz multo facilius in matricis finu cedenda funt, quam fi aliquamdiu aéri fuerint expofita. , Mos adtrahendi & colligendi hafce arbufculas va- rius quoque eft, ac proinde melius conducet quem- vis ad quamvis fpeciem. ee notare, uti & am proxime quelibet ad verum adcedat Corallium. . Hoc generaliter hic declarare me oportet, magis for- tuito qan de induftria adtrahi , ac quidem per pifca- tores & nautas, L Piíca» HERBARIIAMBOINENSIS Liber XII. Caput 1 Van haren oorfpronk iets in ^t generaal te melden , zoo is dezelve nog niet-alderduidelyks onderzogt ,- als zynde pianten , die buiten "s menfcben gezigt en omgang groejen, Die wy na de mate van ons verjland en eigen ervaringe daar van zullen philofopbeeren. Voor alden Leezer waar- fcbousvende , dat bet gemeene gevoelen niet en deugt, daar men fuftineert, dat ole deze boompjes uit die klippen groe- jen; daar op ze finan , bet welk niet waar te zjn, de ervaaringe leert , bebalven in zommige y daar bet eenig- zints waar fcbyut te zyn, ‘ Zy dragen ook geen waaragtige vrugten of.zaad, waar door ze-bun mogtén voort-teelen , gelyk zommige: yan de regte Koraalbomen gefabuleert;bebben. Want die knopjes, blaasjes, en korrels , diemen zomtyds aan eenige van deze zeegewallen vindt, zyn niet meer voor opregt zaad te bot den, dan die wateragtige en bolle blaasjes , diemen fcbier aan alle Algaas vindi , en tot de voortteelinge nieten deu- en. Om dan. den oorfpronk dexer_gewaffen wat-nader te ra- men, zoo zeggen wy dat alle zeeboompjes zoo lange zeon- der water op-baar natuurlyke plaats aen. af met een broffe en-fpongieufe [cbor[Je , of met een xiltige Den 20N= der fcbor[Je bekleedt zyn, dog zoodanig , dat beide met dien Siym bebangen zyn. Dezen Sym ellen wy voor den tin gentlyken oorfpronk van alle zeegewallen , daar in deza- delyke kragt leid , en waar dezen flym door de 2eebaren been gevoert werd, daar by zigaan zet, daar formeert bet een nieuw zeeboompje yt welk voorts zyn voedzel beeft uit de ziltige, zwavelige, en vette deelen des zeewaters „ dezelve door. de Magnetismus nature aan zig trekkende , en niet uit den onderleggende grond , die zomtyds gants ombe- kavaam is. om zoodanige boompjes te voeden. ; Want. dezen flym maakt geen onderfcbeid „ waar dat by zig hegte, bet geld bem even veel of by tegens een bout, ` poi/cberoe , gebakke fheen, key, of been aangevgert werd. Daar by zig maar hegten, mag, daar formeert by. een boompje. Evenwel beeft bet zwarte Accarbaar iets by zoriders y. ^t welk:zyne wortelen wat-diep fcbiet in dewe- ‚ke Kraalfteenen , waar wit bet fchynt in "t opwa/Jén eenig woedzel-te trekken, Maar als men de wortel te degen-van den Been zuivert, zoo vindt men, niet daneen ruige lomp, die geen zuigaderen in den fieen zendt gelyk alle plan- ten noodzakelyk moeflen doen, die daar uit willen voed- el. trekken. De voornoemde fpongieufe fchorfJe of korft windt men meeft aan de boompjes van 't eerie geflagte , van diverze couleuren:; want bet zwarte Accarbaar is met een graai- we fcborffe bekleedt. Het graauwe of boutagtige Accar- baar met een roode, de zeewajers zommige met een roode, zommige met een graauwe , zommige met een witte-kalk- agtige. De. graauwe en roode zyn ligt daar van af te zonderen, als men ze een tyd lang in den regen legt , of in een vogtige grond begraaft , en dan zoetjes-affchraapt, maar de witte, die aan zommige wajers hangt, is moeje- lyk om af te krygen, en werd meeft [leen hard daar aan. Men moet dan geen geloof daar aan ftellen , gelyk bo- ven nog cens gezegt is, dat de zeeboompjes baren oorfprong - bebben uit de Alga coralloides, boewel ze in gedaante zeer wel over een komt , want de ervaringe genoegzaam deert , dat de voorfcbreeve Alga nooit verfteent , maar ryp zynde van de grond los gaat , en in zyn kruilagtige Jubftantie op firand gefmeeten werd. Zoo is bet ook niet waar, dat nog regte Korallen , nog alle onze Indiaanfe zeeboompjes onder water een week kruidzyn, en boven komende eerft inde Lugt verfteenen, gelyk veele bartnek- kig willen jtaande bouden , zynde beweegt dit te geloo- ven, om dat ze de zeeboompjes onder water zien haar bui- gen als biezen , enna den firoom zig draajen , ook met die grauwe feborffe bedekt, die ze zeer wel na biezen doet gelyken. Dog dit fla ik toe, dat ze onder water veel-buig- zamer zyn, en in de lugt: ftyver werden, °t welk men ervaart aan alle groote klipjieenen , marmel,*en albaft, die veel gemakkelyker in baar moeders choot te bakken ns dan een tyd lang in de lugt gelegen bebbende. De manieren om deze zeeboompjes op te balen, en tekry- gen is ook verfebeiden, en zal dierbalven gevoegelyker ko- ‚men dezelve by ieder zoorte in ’t byzonder aan te wyzen, als mede boe men na ieder zoorte aan de regte Koraal komt. Dit moet ik in "t generaal bier by zetten, dat ze meer door geval als met opzet uitgebaalt werden , en dat door de Viffers en Scheepslieden. De XII. Boek. I. Hoofdf. AMBOINSCH KRUIDBOEK. Pifcatores aliquando eas adtrahunt per hamum, fi chorda pifcatoria fefe fleétat cali arbufcule , quam tum integram adquirunt cum tota etiam rupe, fi non firnimis magna. Aliquando fit, quod naffe, que Bob- bers, & Malaice Bubut dicuntur, funibus vel emi- nentibus angulis intricentur hifce, ac fic fimul adtra: hantur. s Naute- eas adducunt anchoris & harpagine , quibus fiepe has tangunt, & conquirunt, fed dolendum eft, Amboinenfes hafce arbufculas iterum in mare “proji- cere pre malignitate, quum loco pifcis, quem putant cepiffe, faxum conquirunt, ita ut hafce arbufculas in nullo babeant pretio, excepto Accarbdar feu Corallio nigro, quod pro armillis adhibent. Sinenfe mare multas etiam profert arbufculas marj- nas, quz in binas diftinguuntur clafles, quarum prima & vulgatiffima dicitur Haytsjiu, h. e. arbáfcula mari- na, que eft ramofa & fragilis ifta fubftantia ; que Flabellum marinum, Arbufcula marina ; & Pfeudo- Corallium nigrum dicitur, & etiam tricolor eft, alba, rubra, & nigra. Altera clafis omne id comprehendit, quod proprie Accarbaar feu Calbabaar dicitur , ipfis vero Titsjiu, h. e. arbufcula ferrea, diftincta quoque in albam, ru- bram, & nigram. Verum Corallium rubrum, Sanbofu di&um in ipforum mari non reperitur, fed a peregri- nis adducitur juxta ipforum feripta a Belgis & Guze- rattis, qui fine dubio id a Lufitanis adquirunt. Hoc itaque premium hifce claudimus verficulis, qui tanquam epigramma erunt huic horto matino , & in qui- bus arbufculz he de fe ipfis fequenti loquuntur modo, \ : van een vermeinende vis, een teen opbalen , 195 De Viffers baalen ze zomtyds op met baren -boek , als de Vislyn om een boompje zig flingert ,.’t-qwelk ze dange- heel opbaalen, met klip em al, indien re niet groot is. Zomtyds gebeurt bet , dat de Visfuiken , die men Bobbers in ’t Maleits Bubut noemt , met baren touwen of vie kende boeken daar in verwarren , en zoo Coen opge- baalt werden. De Scheeps-Lieden balen ze op met bare amkers en dreg- - gen; als zy een derzelve komen te vatten , maar bet is jammer, dat de Aboineefen deze boompjes opbalende, de~ zelve weder in zee fmyten uit moetwil , omdat ze in plaats tende deze zeeboompjes van geender waarden , bebalven bet zwarte Ackarbaar , °t welk ze tot armringen gebruiken. De. Chineefe zee Geet ook veelderbande zeeboompjes, verdeelt in twee boofdzoorten , waar van de eerfte enge- msenfte eigentlyk biet Haytsjiu , dat is Zeeboompje , zynde dat fyn getakte broffe goet , "t welk zy zeewajers, zeeboompjes , ien Pfeudo Corallium rubrum noemen, en by bun Lieden ook van driederlei couleur gebouden werd’, wit, rood, en zwart. De andere boofdzoorten begrypen al *t geene men eigentlyk Accarbaar, of Calbahaar noemt. By bun Lieden gt, dat is Yferboompje, mede verdeelt in witte , roodé, en zwarte, De regte roode Coraal, Sanhcfu genaamt, valt in baare zee niet , maar werd’er van Vreemdelingen aan- gebragt , te weten volgens baar Boeken van Hollanders en Guzeratters , dewelke bet buiten twyfel van de Por- E EEN Wy befluiten dan deze Voorreden metde volgende vers- jes , die tot een opfcbrift van onzen Zee-tuin zullen die- nen, waar in de Zeeboompjes van baar zelfs aldus fpreeken. Wy flaan in Tethys Tuin bedekt met duizend baren, Het groejend bout en Deeg ziet men in ons zig paren. Ons land heeft nooit befchout , nog zon, nog "s menfchen oog , Of ’t moeft een duiker zyn, die na beneden vloog , Een deel heeft egter zig aant maanligt bloot gegeven, Als ^s Heeren belLIg WIL aMbolnas Voet Dee be Ven. Amboin vergete nooit dien fchrikkelyken dag , Doen men de Zee ontbloot, ent Land verzonken zag. Hoc factum fuit terribili terre motu, qui Amboinz fuperveniebat decimo feptimo die Febriarii ftilinovi anno 1674, qui in hoc Herbario fepius commemora- tur, quum.in Hitoes ora mare ter tam fubito ibat & redibat, ut profundus in confpectum veniret fundus ad longum fpatium , quum & arbufculz he Lunam, que tum lucem. edebar, Confpexerunt. `": Hec maris commotio & raptus fequebatur mox poft terribilem terre motum, qui brevi ante inceperat & procedebat vehementi aéris fonitu, montium crepitu & ruptura, ac fcopulorum convolutione ,. haud aliter acfi mundus diffringeretur „ quo cafu prz reliquis bina ingentia terre rudera fubmerfa funt, unum in Hila, prope arcem Amftelodamum dictam , alterum fuit in- ens planumque zquor , ubi antea fuit ingens pagus belehu cum magno Paffar , totum itidem fubmer- fum fuit cum parte montium poft id fitorum , ita ut ifte locus jam ottuoginta & centum orgyas aquarum fit profundus. podus eoa dec aan A . Ibi quoque ex fubterraneo Cer catonio tres horrende maris unde elevate func inftar murorum erete, fuperneignee & albe, inferne nigre, & tur- bidam ac foetentem Continentes aquam, que ‘in tres fefe difpergebant partes, Una, que maxima, curfum pont SE juxta Hitoés oram , ubi multos pagos cum zdibus, hominibus , & animalibusrapiebat, & totum evertebat tractum. ad pene Hoc autem trifti cafu 2300 homines perierunt tam er aquam fubmerfi, quam per edes deciduas prope adtellum , quum & auctor hujus libri perdidit uxorem, . binos liberos, & ancillam in edibus fuis. Memorabilis autem hic annus € cafus denotatur per literas numerales fubfequentis verficuli. ` ` “Dit is gefebiedt by een Jcbrikkelyke aardbeving , welko Amboina overviel den 17. February nieuwe Dal, Anno 1674. 't welkin dit Kruidboek meermaal aangebaalt werd. Wanneer op de Kuft van Hitoé de zee tot drie maalen 200 fchielyk op en afliep , dat men den grond verre konde zien, alwaar dan de zeeboomjes den Maan, die doen fcbeen , aan- ` Dit woeden der zee volgden op een verfchrikkelyke aard- beving , welke kort te vooren begonnen badde, en algaan- de weg duurde , met een vervaarlyk gedruis in de lugt , kraken der bergen , berften en omwentelen der rotzen , niet anders als of de waereld van malkander wilde breeken, waar onder anderen twee groote ftukken land verzon- ken zyn. Het eene op Hila, by onze Fortre[fe Amfterdam, bet andere erh eua Jak voorland, daar te vooren de groote Negorye Lebelebu met een grooten paffer geftaan baüde , is gebeel weg gezonken met een gedeelte van "t ge- hergte daar agter leggende , 200 dat bet op dezelve plaats nu wel tagentig en bondert vademen diep is. - Ook zyn van daar uit den onderaard/chen zwavelkolk drie yffelyke zeebaren opgereezen , als muuren over eind flaande, boven vurig en wit, beneden zwart, en van een troebel [tinkend water , die zig na drie plaatzen wenden. | De eene zynde wel de grootfle , nam baren koers oot The Kuft van Hito£ , daar ze veel Negoryen met menfcben , vee y en buizen wegmaaiden’, als of bet weg geveegt was. In dit droevi eval zyn over de 2300 zielen omgeko- men, 200 door et ever roek EP ‘als aan’: Kafteel ` door *t omvallen van huizen, waar by den Auteur ook verloren” beeft zyne Huisvrouw, twee Kinderen, en cen Meid, alle uit zyn buis. ` i “Welk jaar uitgebeeld werd door deze tellerterem, — ALs ^s Heeren heXLIg WIL AMbolnas Voet Dee beVen, -Sub- EA — — A 196 HERBAR1I AMBOINENSIS Subjungo hic porro verficulum , quo amicus qui- dam hunc maris hortum condecorare placuit , fe- quenti modo. Liber XII. Caput I; Ik voeg er bier by nog een ander versje, waar mede zekere vriend dezen Leetuin beeft verwaardigt, luidende als volgt: Hier ziet men fleen met hout gepaart, Hier op een klip een boom gebaart, Hier ziet ment geen de barre grond In Zee gevoet heeft, daar men ^t vond, Hier ziet ment geen nooit zon befcheen, als Doe ’t VerbrilsLIlk LanD VerD Ween Voor Zee, en weer de Zee voor 't Land, Door Godts getergde regterhand. Hier ziet gy boomurugt ongemeen, Gevormt en nagebootft op fieen, Hier ziet gy bloemen, en haar beelt Op blinde klipjes voortgeteelt. CAPUT SECUNDUM. Corallium nigrum, ES Accarbarium ramofum. Accarbaar ttam. fem fub iis comprehendemus tales , que cum vero Corallio proxime conveniunt, puto autem tres illas fpecies, in quas vulgo dividuntur cunéta Coralliorum genera in Europzis libris de faxis agen- tibus, rubram nempe, nigram, & albam, exceptis quibusdam fpuriis Coralliis. Genuinum rubrum Corallium in India Orientali non crefcit , fed nigri & albi quzdam fpecies, quas fub = comprehendimus claffe. Harum multe funt pecies in Europa penitus ignote, immo nigrum Co- rallium vix pro vero habetur, quum tamen genuinum fit, cujus cauffam puto effe , quod nigrum in Europa tam raro obcurrat, ac proinde maxime ignotum. fit. P rimam proferentes arbufcularum marinarum clas- - Primum genus in quatuor primarias dividimus fpe- cies, in nigrum nempe , cinereum; album, & rubrum Corallium , Een reperiuntur, que fpuria Corallia habenda funt. Nigrum fubdividitur iterum in nigrum ramofum, monoclonum,,. planum feu flabellum , Cupreflum ma- rinum , feu Abietem marinam , „Foenum marinum , & Ericam marinam , cum binis aliis raris hujus generis fpeciebus. |... Bins p 1 Primo: Accarbarium nigrum, ramofum „five fruticans, ftid, quod pro vero Corallio nigra habemus, eftque arbufcula eleganter ramofa & extenfa , vulgo binos tresve pedes alta, licet etiam quzdam fed raro repe- riantur quinque pedes altz , ac fimiliter lata eft, ad unam inclinans partem , vel ramis fuis extenía eft. Sub aqua, Corallium hoc. ubique inveftitutum eft cortice obfcure cinereo , aliquando purpureo , fed fuglin quite defricari poteft, fi per menfem in humido fepeliatur. foló , vel quod melius eft, fi tam diu vento & pluviis exponatur ,. dein arena teratur, ' & cortex. abradatur , atque. ubi in angulis adheret, Icalpello abradendus eft , tum tota arbufcula niger- rima eft, Sub aqua refert fafciculum Juncorum , per cis gravitatem & maris fluxum femper depres- im, ac nullo modo nigrum adparet, fi proferatur. retinet inclinantem feu depreffam for- mam, licet cuni fuperiores rami lentiffimi & flexi- les fint, qui abrumpi nequeunt, fed quidem diffringi, aliquando arbufculz reperiuntur , quarum rami fatis erecti funt, elega referentes fruticulum , cujus cuncta folia delapfa funt , quz optimz funt ad con- fervandum pro rar6; Supremi ramuli tam fübtiles & acuti definunt, quam fi fila effent, coloris ex nigro ruffi, nihilominus tamen flexiles & lenti funt , nec incurvi manentes, quum in- fle&untur, fed fi relaxantur, mox priftinam requirunt forinam. Trun- TWEEDE HOOFDSTUK, Het zwarte Koraal, en het getakte Accarbaar. et eerfte geflagte van de Zeeboompjes beginnende, zullen wy daar onder begrypen zoodanige, diemet bet opregte Koraal naaft komen. Ik meene die drie zoorten, waar in de Europife Steenboeken ordinaris alle Coralgewaffen verdeelen , tewetenin rood , zwart , en wit, bebalven nog eenige baftard Koralen. Het opregte roode Koraal bebben wy in gants Oofl- Indien niet , maar van bet zwarte en witte eenige zoor- ten , die wy dan onder °t eerfte geflagt begrypen. Daar ` onder zyn veele zoorten in Europa nog onbekent, ja zelfs bet zwarte Koraal. wil kwalyk daar voor aangenomen werden, daar bet nogtans het opregte is, waar van ikde ‚vorzake giffe te zyn, dewyl bet zwarte in Europa zooAvei- nig te vinden, en dierbalven meeft onbekent is. Het eerfte geflagte verdeelen wy in vier boofdzoorten , als zwart , graauw, wit, en rood, daar onder egter zommige loopen , die men niet booger dan baflaarı Koraal takzeren moet, i : De zwarte werd wederom verdeelt in een zwarte ge- takte, zwarte eenjfteelige , zwarte, platte, of wajers s Zee-Cypreffen of Abies marina , Fenum marinum , en. de GER , met nog twee andere zeldzame zoorten van dat geflagt. I. Accarbarium nigrum, Ramofum , five Fruticans, of zwart gelakt Accarbaar , is °t geene wy voor ’t opregt zwart Koraal bouden y een wel getakt en uitge/preid boomp- Je, ordinaris twee en drie voeten boog , boewel men. der ook vindt dog zelden vyf voeten boog., en ook zoo breeds gemeenelyk na de eene zyde bellende, of met de takkenvan malkander afgefbrekt. ` Onder water is ^t over al bekleet met een donker-graaus we, en zomtyds peerze, broffe Ebert, die baar ligt laat afwryven , als men”: een maand in vogtige grond begraaft, ofte welk beter is , als men’t 200 lange in regen en wind laat leggen, daar na met zand fcbuurt en de Gert Diet la en daar ze in de boeken zitten blyft , met een mesje Gj- Jebraapt; zoo werd erf bet gebeele boompje pik zwart. Onder water gelykt bet een bos biezen , door de zwaarte der Jchor/Je en loopen des ftrooms altyd wat neergedrukt , en men kan niets zwarts daar aanzien, als bet eerfi uitkomte Het [choon gemaakte beboud nog alle de gedrukte of bel- lende form, boewel alle de ne takken zeer taai en buigzaam zyn , latende baar niet afbréeken , maar wel met ` moeiten af wringen , zomtyds vindt men "er boompjes > wiens takken redelyk overeind Doan, gelykende een cierlyk Jiruikje , daar van alle de bladeren afgevallen zyn, dewelke dan de befte zyn om tot rariteit te bewaren. ` De bovenfte takjes loopen zoo dun en fpits toe als een draad j van couleur uit den zwarten wat ros, niet te min buigzaam én taai, geene kromte behoudende, als men zt buigt, maar losgelaten fpringen ze firaks weder in haar voorige poftuur. Den XII. Boek. 1. Hoofd. AMBOINSCH KRUIDBOEK. Truncus transverfalem palmam altus , vulgo digi- tum craffus eft, raro binos, ac mox fefe dividit in majores ramos, qui ob craffitiem inflexiles funt, ex- terne ftriati inftar aliorum Coralliorum , fed profun- dius, qui peculiaris eft charaéter omnium Corallio- rum, atque hz ftrie non reéte, fed oblique & finuo- fe decurrunt, interne Corallium hoc nigrum quoque eft, folidum, nec concavum, atque varia craffa (trata feu volvuli fibi incumbunt, ex quibus pater, hafce arbufculas per adpofitionem externam crefcere & mul- tiplicari, cujus rei fignum evidentius eft, quod, fi ex- terna lamella feparetur , proxima huic fubjeéta non vere nigra fit, fed cinerea, & quafi calce obducta, quod tamen non bonz eft note, optima enim funt, quorum lamellz arte fibi inpofitz ac fere infepara- biles funt. Craffi rami, uti ditum eft, inflexiles funt, nifi per uandam aétivitatem dein memorandam, funt enim ubftantie cornez, feu mixte ex ligno & faxo, fed ita ut lignea prevaleat pars, ac proinde leviffimum eft omnium Coralliorum, fique frufta fricentur con- tra fefe invicem, corneum quafi fundunt odorem , fed non penetrantem. j In teneris ramis hic & illic bacce fed rare obcur- tunt magnitudine granorum Piperis, externe obfcure lutez, interne concavar& inanes, tenui obductz cor- tice , que falfo & erronee pro fructibus feu femine hujus plante habentur, tempore autem fponte deci- dunt, nec in vetuftis obfervantur fruticulis. Radix eft conus obtufus, brevisque, mox fefe di- fpergens inrupes corallinas, inquibus crefcit, actam feter fefe ipfis infigit, ut nulla vi evelli poffit, fed ferro diffolvenda eft, vel cum rupe tota adtrahenda eft, ac dein feparanda , vel brevi fupra radicem magno cultro cadendà ‚ uti vulgo id Amboinenfes perficiunt, qui hoc Corallium non tanquam aliquid rarum , fed pro re Medica & Armillis id colligunt. Prope radicem extra rupem altera cinerea , dura, & faxofa adparet crufta, ex qua aliquando ramuli quidam pufilli progerminant. Senectute hi frutices plurimos perdunt fuperiores ramos , reliqui obtufi funt, ac fenfim magis magisque externe calceis maculis obfefii fant, quum & ifte fra- ilis decidit cortex. Atque truncus & inferiores rami mveftiti funt. mox di&ta cinerea crufta, qua ¡plis tam firmiter adheret, ut fepararimequeat, & nigrum Ac- carbaar per eam decurrit inftar nigri cordis plerumque ad femi digiti craffitiem , in vetuftiffimis ad digiti eras- fitiem, immo aliquando -cráffius eft, externe ftriatum inftar aliorum Coralliorum , plerumque cinereum , aliquando etiam gilvum & flavefcens, quod melius cenfetur.- > H ds y i 3 M P HW. 4 Crufta hec interne folida eft, & marmoris duritiem habet , obfcure cinerea, feu ferret coloris , interntixto viridi colore, fere aefi viridis cafeus recens feindere- tur, peculiarem formans fubftantiam , que tamen de Coralliorum qualitate participat, quod natura demon- ftrat , quum tam firmiter nigro adheereat , atque ex- terne Coralliorum ftrias gerat.: Quum vero nullibi fola erefcat hee crufta, fed femper nigro juncta fit Coral- lio, hinc fimul hoc in Capite defcribere eas voluimus. . Inlitore finus Amboinenfis pueri mei fimilem inve- nerunt radicem. diverfis incurvis & nodofis ramis in- flexam, quorum qum brachium craffi, & nodi mi- norem pugnum magni erant. ` Wiss qr TE Pitino Sam babebant pro radice arboris , fed per fonum animadvertentes, faxutn effe, ad me eam de- En. in qua mox obfervabam , nigrum Calba- arium per omnes ramos & nodos decurrere, prz re- liquis excellebant ifti do cii NET ultra digitum craffi, ex quibus cognofcebam , ingentem & vetuftis- fimam fuiffe arborem Accárbaar, cujus Amboinenfes tres primarios amputaverant ramos ingenti cultro Par- .fang dicto, ac radicem tanquam inutilem abjecerant. Ad hanc vero incomptam molem in fegmenta fcin- dendam hoc mihi maximum prebuit laborem, primo id tentans ferra dentata, fed hoc non füccedebat , quum omnes dentes mox obtufi effent , dein id inftitui ferra plana fine dentibus, qualis adhibetur ad marmor {cindendum, quod fuccedebat, fi continuo aqua ad- fundebatur, per faxofam nempe cruftam , que prius undique feparanda erat ifta ferra, fed per nigrum cor penetrabat ferra dentata, ac tali modo quadam feg- menta comparabam , aC raros quosdam nodos, per Quos nigrum Calbahaar inftar nervi decurrebat. "seg 197 De Bam zynde maar een dwersband is in "t ge- meen een Vinger dik , en zelden twee d i dik, a bogtig , en verdeelt zig flraks in boofdtakken , die wegens baare dikte niet buigzaam zyn, alle van buiten geftreept , gelyk andere Corallen , dog dieper , "t welk een eigen ken- teeken is van alle Koraalgeflagten , en loopen de fireepen niet regt, maar fcbuins, en bogtig. Binnen is bet mede zwart, maffief, niet bol , en men ziet verfcheide dikke rollen op malkander leggen , waar uit blykt, dat deze boompjes door een toezet van buiten en van onderen op ver- meerdert werden , waar van nog een klaarder teeken is, dat , als men de buitenfte rolle fepareert , die naajt daar onder gelegene niet regt zwart , maar graauwagtig , en beft met kalk er S * are egter een fout is, want de efven zyn, daar de rollen digt en onafzonderlyk o - kander ^ en. : dits De dikke takken, als gezegt , laten baar niet buigen , dan door een zekere bandgreep , bier na te verbalen , want ze zyn boornagtig van fubftantie , ofte gemengt van boute en fleene natuur, dog dat bet groejende bout mees- ter zy, en dierbalven is bet ook bet lig fle onder alle Ko- raalgeflagten , en als men de flukken tegens malkander wryft, geven ze een kleine boornagtige reuk van zig. Aan de fyne takken ziet men bier endaar, do weinige befien in de grootte van Peperkorrels of slade, van buiten donker-geel , van binnen bol en ydel , met een dun- ne fchille , welke men abufievelyk voor vrugten of zaad van dit gewas boud, want ze vallen met ter tyd van zelfs af, en aan de oude firuiken ziet men ze niet. De wortel is een korte flomp , die zig firaks verlieft in de witte Koraalklippen, daar op zy waffen , niet te min daar in zoo vaft , dat men ze met geen geweld daar uit trekken kan , maar men moet ze met yfers losbreeken , of met klip en al ophalen , en dezelwe als dan ofjiaan, of men moet ze kort boven de wortel met een boumes afkap= pen, gelyk ordinaris de Amboinezen doen, die xe tot geen rariteit, maar tot de Medicyn en armringen zoeken. By de wortel buiten de klip ziet men een andere asgrau- we, barde, en fleene korfte, waar uit zomuyds nog eeni- ge kleine vakjes fpruiten. In de ouderdom verliezen deze firuiken bare meefte bo- ventakken , de andere werden flomp , en allenkskens van buiten met kalkagtige plekken bezet , wanneer ook de voor- Jebreeve broffe febor [Je afvalt. Inzonderbeid werd den ftam en ondêr fle takken bekleed met de naaftgenoemde asgraauwe korfte , die daar aan zoowaft is, dat men ze niet Jepareeren kan „en bet zwarte Accarbaar loopt daar door, als een zwart bert , in "t gemeen een halve vinger dik, aan de zeer oude ook een gebeele vinger en meer dik, van buiten geftreept als andere Koralen, in ’t gemeen asgraauw , zomtyds ook vaul of geelagtig , "t welk voor beter gehouden werd. Binnen is deze korft maffief , en zoo bard als marmer- fileen, donker-grauw of yfJerverwig , daar wat groens one der loopt fcbier als of men een groene Kaas vers p fryt makende een byzondere fubftantie , die egter de era ip van Koralen participeert , °t welk denatuur aa , om dat ze zoo vaft aan "t zwarte groeit , en van buiten de - fireepen van Koralen beeft. Dog om dat bet nergens al- leene groeit, maar altyd aan deze zwarte mn pr zoo bebben wy ze t'zamen in een Hoofaftuk 5 Op bet firand van den Amboinfe inbam, | myne Fongens diergelyke wortel gevonden, met verfcheide krom- me en knoeftige takken, waar onder zommige een arm dik, en de knoeften een kleine vuift groot waren. Zy zagen bet eerft voor een wortel van een boom aan, dog aan den klank bemerkende dat bet fteen was, br ze by my, daar aan men firaks zag , dat bet zwarte Kal- babaar door alle takken en knoeften doorliep , onder andere Reeken die takken uit, ruim zoo dik als een vinger , daar aan men bemerkte, dat bet een groote en zeer ouden boom van Accarbaar moefte geweeft zyn, waar van de Amboi- neefen de drie voornoemde takken met een Parrang afgekapt, en de wortel als onnut weggeworpen badden. : Dezen onbezuisden klomp nu in flukken of moten te za- gen, beb ik geen kleine moeite gebad, eerft Probeerende met een getande zaag , "t welk niet wilde aangaan , vermits alle tanden terftond emp wierden, daar na taften ik bem aan met een vlakke zaag zonder tanden , gelyk men gebruikt om bet Marmel te zagen, “twelk doen gelukte „als men gefta- dig water daar op goot, te weten door de fteene korfte , de- welke men eerft rondom los moefte afzagen , maar door bet zwarte bert te komen moefte men weder een getande zage ne- mien, en zoo kreégen wy eenige moten daar van, en eenige rare knoeften daar bet zwarte Kalbabaar als tbe $ B3 198 Inter fecandum attendendum eft, non inter nudum ferrum firmari faxum,fed hoc obducendum eft corio vel ligno, alioquin enim fragmenta faxofz crufte diffiliunt. Nomen. Latine Corallium nigrum Indicum; Accarba- rium nigrum ramofum , five fruticans. Malaice Accar- baar & Kalbabaar, item Parampuan feu femina , quum fubfequens monoclonum pro mare habent.: Ternatice Kalbabaar & Lojang. Horum nominum derivatio in recedenti invenitur Capite. Ainboinice JLobomette , in Hitea Hatuebe, quod nomen commune eft cum Empetro acetofo, ac denotat furculum feu fruticulum ex faxo; Sinice Titsjiu, h. e, lignum ferreum. : DU Hoc Indicum Accarbaar verum effe Corallium ni- m declarat fatis ejus fubftantia, fignatura, & qua: itas, omnes enim auctores de nigro agentes Corallio dicunt, id inter omnia Corallia efle: lignofiflimum , licet in Europa nil notum fit pro Corallio nigro , quam nigra Savalia ex Hispanico & Mauritanico mari de- duéta, que ab Indico maxime differt, quum Savalia externe nil aliud fit, quam crufta faxofa, atque in- terne cor gerat nigrum & lignofum. Signatura autem ejus cum omnibus quadrat Coral- liis, ftrias nempe dictas, qualitates etiam conveniunt , uti infra id patebit. -. Veteres id Antipatbem vocarunt generali nomine, uti doétus Salmafius vult in adnotationibus ad Solinum , dicens Antipbatem denotare quasvis res , que oppu- gnabant incantamenta , inter quas hoc Accarbaar apud quasvis Indicas nationes tanquam praecipuum antido- tum habetur. Dittinguendum tamen eft ab. Antipatbe Plinii , qui inter pretiofos lapides numeratur „ & ni- ger eft, nec pellucens, contra incantamenta quoque valens, & laéti incoctus Myrrhe colorem vel odorem praebens, quod noftrum Accarbaar non facit. Ctefias Gnidius Libr. 2. de montibus, & Plutarchus in libello de fluviis ipfi adfcripto , de lapide Antipathe fic fcribunt. In Myfia mons eft Teutbras di&tus , in quo reperitur Lapis Antipathes, qui in vino contritus curat vitiligines & Lepras , uti.& incantatos , que res melius competunt fpeciei lapidis Gagatis, quam plante marine, contra cum noftro Accarbaar viden- tur convenire, ni ezdem fint ;, bin£ alie plante, de quiim, “Plinius. Libr. 13. Cap. og, fequenti fcribit mo- o , Juba „ gui do&us fuit Rex. Mauritanie , fcribit circa, inii Troglodiceas ip 'ofundo mari reperiri fruticem aphyllum , Cor: Si fimilem, qui Zfidos plo- camo; , h.e. Capitls Yfidos dicitur, quique amputatus colorem mutat, indurefcit, & nigrefeit, fed quum cadit, frangitur. IU ; Item alter, Charitoblepbaron dictus, h. e. elegantia fupercilia Dee Charitis , qui valet ad amorem exci- tandum, ex quo mulieres fpathalia Scarmillas formant. Sentit quodammodo, quum capere eum volimus,. & inftar cornu indurefcit , fecures; hebetans , fi. vero fu- bito amputatur, in lapidem degenerat. ^... — Quid melius jam quis hallucinari poffet, quam quod hic Yfidos Capillus & elegantia fupercilia fint hoc noftrum Accarbaar, cajas \tenuifimi rami optime re- ferunt caules herbe Adianthi feu Capilli veneris, & ad fimiles adhibentur res , ad quas Juba fcribit in ufu effe binas fuas plantas, fic etiam pro certo mihi con- firmatur ; nigras arbufculas marinas haud multum ab Amboinenfi diverfas hic & illic reperiri juxta litus Orientale Africanum , alacu nempe. rubro usque ad caput Bone fpei. Verum quidem elle poffet Afri- canum Calbahaar fragilioris effe fubftantiz quam Am- um quum Juba dicat, .mox frangi , fi cadit in Saxofa & cinerea crufta, que ad radicem hujus fpeciei crefcit, & quoque Ser eft, apud Ma- Iaienfes nullum peculiare obtinuit nomen, nifi Cul- babaar poenja ackar, h. e. radix Calbabaari. Nos Lati- ne Zeie VORNE Cruflam Accarbarii: “ty ocus. Satis magna copia invenitur undíque circa Amboinenfes & Moluccenfes infulas, ad Gate tem quinque & fex orchiarum , non coadunatim, fed hic& illic unus alterve fruticulus, qui crefcit in pro- funditate decem & plurium orchiarum , major eft, & ánajori copia iftam gerit faxofam cruítam. ` Ipfo- i HERBARILAMBOINENSIS Liber XII. Caput IL In ’t zagen moet men opletten, dat men ’t niet tuffen bloot yfer [cbroeft , maar met leer of bout gevoert, want anders [pringen ftukjes van de fleene korften. Naam. Jn ’t Latyn Corallium nigrum Indicum; Ac- carbarium nigrum ramofum five fruticans ; in ’t Ma- leits Accarbaar , en Kalbahaar. Item Parampuan het wyfken , dewyl ze bet volgende eenfteclige voor "t manne- ken bouden ; in’t Ternataans Kalbahaar , en Lojang, De derivatie dezer namen ziet menin’t voorgaande Hoofdftuk. In ’t Amboins Lohomette ; op Hitoé Hatuehoe, een naam gemeen met bet Empetrum acetofum , en bedui- dende een fcbeute of jong gewas uit een [been ; in’t Sinees Titsjiu , dat is y/erbout. Dat dit Ooftindifche Accarbaar een opregt zwart Koraal zy, bewyft genoegzaam zyne fubftantie, zyn natuur, en eigenfchap , want alle Auteuren van zwarte Koraal febry- vende, zeggen, dat bet zelve onder alle Koralen bet bout- agtig jte zy , boewel in Europa anders niet voor zwart oraal bekent en is, dan de zwarte Savalia uit de Spaan- Jcbe en Mauritaanjche Zee komende, van bet Ooftindifche merkelyk verfebillende , alzoo Savalia van buiten niet an- ders dan een fteene korfteis,, en van binnen een zwart boutagtig bert beeft. De fignatuure beeft bet met alle opregte Koralen gemeen, namentlyk de voornoemde ftreepen. De eigen/chappen koe men ook over een , gelyk bier onder blyken zal. De ouden bebben "t ook Antipathes met een generalen naam genaamt , gelyk den Geleerden Salmafius wil in zjn Aanteekeninge op Solinum , zeggende dat Antipathes beduide allerbande dingen , die tegens toverye firyden, waaronder dit Accarbaar by alle Indiaanfe Natien voor bet voornaamfte tegenmiddel gebouden werd. Men moet bet egter onder/cbeiden van Antipathes Plinii , "t avelk onder de koftelyke: [leenen gereekent werd , en zal zwart zyny niet door/chynend, mede tegens de toverye kragtig, en in melk gekookt dezelve fmaken als Myrrbe, of in cou- leur of in reuk, "t welk ons Accarbaar niet doet. Ctefias Gnidius Lib. 2..de montibus, en Plutarchus . in't Boekje van de revieren bem toegefcbreeven , febry- ven van den fieen Antipathes aldus. In Myfia is den Berg Teuthras genaamt , in welke men vindt den. fteen Antipatbes , dewelke in wyn gewreeven , geneeft de Vi- tiligines en Lepras , als mede den betoverden , welke. dingen beter paffen op een zoorte van den fleen Gagates , dan op een Zeegewas , daar en tegens fchynen met onze Accarbaar over een te komen, zoo bet niet de zelve Zyn; twee andere gewa/Jen , waar van Plinius Lib. 13. Cap. 25. aldus fchryft, Tuba, zynde een geleerde Koning in Mauritanien. geweeft, fchryft, dat omtrent de Eilanden van de Troglodieten in de diepe zee een ftruik gevonden werd, zonder bladeren, den Koralen gelyk, Ifidos plo- camos, dat is bet hair van Ifis genaamt , dewelke afge- fneeden , zyn verwe verandert, bart , en zwart werd, maar als by valt , breekt. . A , Jtem at ag anderen Charitoblepharon genaamt , dat is fcboone Wynbrauwen van de Godinne Charites , kragtig om liefde te verwekken , waar uit de vrouwen Armver- cierzels en Armringen maken. Hy woelt bet eenigzints , als: men bem. vangen.wil , en werd zoo hard als een boorn , de bylen ftomp makende , maar als bem de lagen mifen , te weten , als men bem fcbielyk afkapt , zoo verandert by in een Deen, ; Se e Wat zoude men mu naarder raden , dat dit lfydos bair en fchoone Wynbrauwen zyn, dan dit ons Ac- carbaar , wiens fynfte takken zeer wel gelyken na de fiee- len van "t kruid Adianthum of Capillus veneris , en tot diergelyke dingen gebruikt werden , als Fuba van zyne twee planten voorgeeft y zoe werde ik ook voorzeker berigt, dat de zwarte Zeeboompjes niet veel van de Amboinfe ver- Jebillende,, bier en daar gevonden werden , langs den Afri- kaanfen Óoftkuft » vant roode meir af tot aan de Cabo | de Bon Esperance toe. Dog bet zoude wel konnen 231 > dat bet Africaanfe Calbabaar wat bro[fer van fubftantië is dan bet Amboinfe , om dat Fuba zegt ftraks te breeken, als bet op de grond walt. ` ; i … De fleenagtige en asgrauwe kor fte „die aan de wortel van dese oorte wat , en mede medicinaal is, beeft byde Ma- lyers geen byzonderen naamdan Kalbahaar poenja ackar , dat is wortel van Kalbahaar. Wy noemen ze in ' Latyn Cruftam Accarbarii. RR, Plaats. Men vindt bet in redelyke quantiteit rondom ` alle de Amboinfche en Molukfe Eilanden o op vyf en zes vademen diepte, niet met troepen by malkanderen , maar bier en daar een Beat, dewelke op tien en meer vademen diepte groejen, werden grooter , en gewinnen meeft van die fteenagtige korfte. ` e A v" à XII. Bock. YI. Hoofdf. Ipforum naturale folum eft in ingentibus rupibus maris, Carang dictis, que externe magnis prominent capitibus & nodis, acrugofe & mucofz funt. Interne eleganter albe, molliores quovis alio faxo, & venu- lis diftinéte inftar facchari albi, quique infra latius defcribentur, fub nomine Saxi calcarii, Hifce nigrum Accarbaar tam firmiter radicibus fixum eft, licet radix ipfa in nullas difperfa fit fibrillas, ut nulla. vi extrahi poffit, praefertim fi ifta cruíta Accar- barii ipfi inpofita fit, que in Carang itidem infixa eft. Reperitur quoque in duris, coeruleis ; rufis , & cinereis filicibus, fed tum multo minus, gracilius, & ad extre- mitatem cinereum magis eft precedenti, nullas emit- tens radices in filices, fed ipfis quafi adglutinatum eft, nihilominus tam firmiter, ut ab ipfis haud facile fepa- rari poffit. ‘Ex quibus patet , hoc quoque Accarbaar nullum vel paucum admodum trahere alimentum ex fubjeétis fcopulis, fed iftum mucum, de quo in primo egimus capite, abaliisdefluentem arbufculis, vim feminalem infe concludere, atque ubi hic fefe figit, ibi novam format arbufculam , pabulum porro ducens ex bitumi- nofis & fulphureis maris particulis. en s .. Concludendum tamen eft, hoc nigrum Accarba- rium plus nutrimenti trahere ex dictis Carang rupi- bus, quam ex filicibus , quum primis fuas figit radi- ces, multoque majus , elegantius, ac nigrius eft, fi iis increfcat, quam in aliis duris faxis, ita ut pofterius tanquam fpurium veri habendum fit. Tpforum captura fequenti peragitur modo. Urinator reftem adligat trunco, quum cito adtrahitur cum tota rupe, fi non fit nimia. Sed fi nimis magna & graves fint, quam utelevari poffint , tum arbufculam undique circa radicem. cultris ferreis feparat , quod:in molli Carang facile fieri poteft. | Amboinenfis autem non tantum inpendere volunt laborem , fed mox cultro magno feu Parrang amputant arbufculam paulo fupra radicem, ubi nulla faxofa eft.crufta. —' e ^ se Multo ignorantiores funt , «qui totum fruticem tor- quendo vel perftringendo volunt eruere , quo: plerum- que nil efficiunt , nifi quod optimos corrumpant ra- mos. Periti enim urinatores uno teftantur ore, fi diu Accarbatium torqueatur vel perftringatur, multo tena- eius ae lentius fieri, ita utuno ictu ac rapido elevan- dum fit, quod cum ]ubz dicto quadrat. Varias acce- . pi tales arbufculas, que hac torfione adeo incompte ac perdite erant, ut exteriores volvuli fepararentur , atqué nil boni ex iis comparari potuerit. « Ufus. Inter cuncta Corallia, que Indicum profert mare, hoc nigrum maxime zítimatum eft, & ufitatiffi- mum pro geftatione. Incola ejus nullam requirit. par- tem nifi craffos ramos , ex quibus armillas formant, ` tam pro viris quam pro feminis , quod fequenti fit dexteritate, Primo amputant ad unam partem ramos planos, qua brachiis adcumbent, quem in finem re- étos ac minime nodofos eligunt, ita ut ex tota arbu- feula non plures uno alterove annulo formari pos- fent, dein eos obliniunt recenti Calappi oleo, eos- que fupra ignem tenent, iterum eos obliniunt, ac denuo fupra ignem inflectunt tamdiu, donec mollefcant rami, quos tum in circulum inflectunt, extremitates colligantes, ac fic frigefcere finunt, tum nigrum hoc Corallium hanc fervat formam. : Hec brachialia dein poliuntur, ita ut Ebenum refe- rant verum , quod fit, fi primo radantur frufto vitri vel porcellani, tum omnes exteriores ftrie delentur poliuntur, quum glabra dein redduntur rugofis qui- busdam foliis, quale eft folium Politorium Libro 6, de- fcriptum , folia Socci, vel pellis Lamii pifcis, fed mi- Tus rugofum femper ultima vice fumendum eft , ac tandem glabro ofle fortiter fricanda funt. Quum has induere volunt armillas, ipfarum extre- mitätes deducunt, quibus brachium injungitur, que- que iterum fponte conneétuntur, nec metus eft, ut frangantur: ; Divites eas auro obducunt, vel figuras ex auro ip- fis inponunt. Magna frufta, binos ac plures digitos craffa , magnatibus obferuntur, qui ex iis elegantia manubriatelorum & cultrorum fabricari curant , eaque Pretiofiora habent , & preferunt aureis. : ; Ratio- AMBOINSCH KRUIDBOEK. 199 Haren eigentlyken grond is op de groóte Zeeklippen Cas rang genaamt, die van buiten met veele koppen en knoes= = uitbutlen, en ruig en flymerig zyn , van binnen Jcboon- if, weeker als eenige andere fieen, met adertjes geftraalt als de witte zuiker , dewelke bier na breeder zullen be- JEbreven werden » onder den naam van Saxum calcarium. Hier op fiaat dit zwarte Accarbaar zoo valt gewortelt, boe wel de wortel zelfs baar in geene varélingen ver/preid, dat bet onmogelyk is de zelve uit te trekken s inzonderheid als de voorfchreeven Crufta Accarbary daar op leid, de- welke in den Carang mede waft gewortelt is. Men: vindt bet ook op barde, blauwe ; roffe, en grauwe keifteenen , dog veel kleinder , magerder „ en aan de einden roffer van couleur > dan de voorige , geene wortelen in den keifteen Jebietende, maar als daar op geplakt , nitt te min zoo vaft, dat bet daar van niet ligt te Jeparegren is, Waar uit blykt , dat ook dit Accarbaar geen of weinig vocdzel wit de onderleggende klippen trekt » maar dat dien Sym, waar van wy in 't eerfle Hoofdfluk gefprooken beb- ben, van andere boompjes afoloejende , de zaadkragt in zig bebbende, eh daar by zig vaft begt , een nieuw boompje formeert , zyn voedzel verder trekkende uit de bitumineufe en zwavelige deeltjes der zee. Evenwel. moet men ook befluiten, dat dit zwarte Accar- baar meer; voedzel trekt uit de voornoemde Carang - klip- Pen y, dan uit andere keifieenen, dewyl betinde cerftezyne wortelen [cbiet ,, veel grooter , fchoonder , en zwarter , daar bet groeit op, borde Jleenen , zoo dat ment laatjte als misgewalfen van bet regte bouden moet. Haren vang ft: gefcbiet aldus. Een Duiker bindt een Jtrop om den ftam , en laat bet aldus Jebielyk op trekken met klip en al, als dezelve niet te groot is. Maar de groote te zwaar zynde om op te balen , zoo moet by bet boompje rondom den wortel met y/ers losbreken, bet welk aan dien weeken Karang ligtelyk gefchieden kan. De „Amboinees wil zoo veel moeiten niet doen , maar kaptze ‚firaks met zyn parrang of boumes af , kort boven de wor- tel, daar geen fleenen korfte is. Veele onwetender bandelenze , als ze dengebeelen ftruik met_wringen en drajen willen losrukken , waar mede zy gemeenlyk niet op doen, of de befte takken gefchonde op= brengen. Want de ervare Duikers verbalen eenparig, als "men aan ’t Accarbaar lange mart en wringt, dat bet veel tajer en vafler werd, en ook vafter bouden zal, zoo dat men "t met een ruk of met een kap moet uithalen , "t welk met Fubaas zeggen overeen flemt. Ik bebbe ver/ebeiden zul- ke boompjes gekreegen, die door dit wringen zoo bedorven waren, dat de buitenfte rolletjes af/chilfferden , en niets goeds daar van te maken was, Gebruik. Onder alle Koraalgewa/Jen, die de e Oo zee voortbrengt , is dit zwarte bet meefb geéftimeerde en gebruikelykfte om te dragen. De Inlander zoekt daar van anders niet dan de dikke takken om Armringen daar van te maken , zoo wel voor mannen als voor vrouwen , "t welk gefchiedt door de volgende handgreep. Zy fmoejen eerfi de takken aan de eene zyde plat , daar ze tegen den arm zullen aanleggen , daar toe de regte en de minknoefti- ge verkiezende , zoo dat ze uit een geheel boompje niet bo- ven een of twee ringen konnen krygen , daar na, beftry- ‚kenze die met verfche Kalappus=olye , bouden ze over een kool vuur , befmeerenze nogmaals , en weder over "t vuur, zoo lange tot dat de takken leenig werden, die ze dan bui- gen in een ronde cirkel met de einden t'zamen bindende, en laten ze zoo kout worden, zoo blyft dat zwarte Koraal in de zelfde gedaante, 5 s, Deze armringen werden daar na gladgemaakt , zoodat ze bet natuurlyke Ebbenbout gelyken, ‘twelkge/chiedt, als men ze cerft fchraapt met glas of een fcberfje porzelein , dat alle de buitenfte flreepen daar uit komen , en effen werden, wanneer men ze polyft met. eenige ruige blade- ren , gelyk bet folium Politorium Lib. 6. befcbreeven , Soccom bladeren of een Hajenvel , dog bet minft ruige moet men altyd op "t laaft nemen, en eindelyk met een glad beentje fierkelyk wryuen. `. Als xy deze ringen willen aandoen , 200 trekt men de -einden wat van malkander , daar men als dan den armin duuwt, en laat zeayeer 'zamen fpringen, want het heeft een nood van breeken. | La Die de middelen hebben, laten ze met goud beflaan, of goude figuren daar inleggen. Degroote frukken y die twee vingeren en meer dik zjn , werden aan de groote Heeren gebragt , die daar van curieuze krisbegten en fteelen tot me[fen maken, en bouden die koftelyker , dragen ze:ook liever dan de gouden. AR 4 è De 200 HERBARII AMBOINENSIS Rationem, cur incolz hoc nigrum Corallium adeo amant geftare, nullam aliam indagare potui , quam quod in ea firma fint opinione, aliquem nigrum Cal- baharium geftantem , immunem efle ab incantamen- tis, devotionibus, & contagiofo aére, unde & pueros hoc geftare oportet, & ut fimul corpus bonam fervet formam, fique quodam cafu aliquid maligni vel veneni five per cibum , five per potum in corpore ingefle- rint, femper paratum & ad manus habent Bezoardi- cum, cujus rafurum propinant. Malaienfes autem pu- tant, non bonum efle, armillas ad eam partem, qua cutim tangunt, auro obduci , fed quidem ad extremi- tates, & fuperiorem partem aureas inponi figuras, dicunt enim non fine ratione , oportere, ut Corallium nudam tangat cutim , fi quahdam falubritatem adferet. In re Medica non minorem habet ufum, licet non admodum gratum fit, fi propinetur, ob faporem cor- neum & prefertim ob odorem , acfi nempe mixtus effet ex carbonibus, cornu, & Onyce marina. * Hoc autem Corallium fupra porphyritim teritur cum aqua, donec hec nigrefcat , ac fic propinatur , tam fola quam cum albo Calbahario mixta. Peculiares habet virtutes, quum compofitum fit ex fulphurea & bituminofa humiditate , que in aqua ma- rina latet, non enim putandum eft mare folummodo conftare ex fola aqua & fale, fub iis vero latent etiam alia falia & pinguedines , uti Sal Nitri , Sulphur, Bitu- men &c. que omnia mare ex mundi globo exfugit, & e quibus tot diverfe formantur plante marine, Pre reliquis hoc Indicum mare , quod Archipela- um Moluccanum conftituit , inpregnatum eft varia fal hurea pinguedine, ac bituminofis humoribus, ex ibus varie Ambre fpecies, ac prefertim nigra Am- bra (que perfecte Bitumen redolet, ut & hoc ni- -grum Calbaharium) fuum habent ortum. Argumen- to iterum, quod nigrum Calbaharium non crefcat e rupibus , quibus infixum eft, quum hz fint albe , molles , & ex falfa conftent materie, nullam exhi- bentes bituminofam humiditatem. Ad ufüm itaque Medicum talia plerumque fumun- tur frufta & fragmenta, que ad armillarum opus di- um non valent, attamen tam magna, ut facile manu .teneri, & fupra porphyritim cum aqua conteri pos- fint, hoc enim Corallium five folum, five cum albo Calbahario mixtum refiftit primo, atque enervat om- ne adfumptum venenum, praefertim omnem noxium cibum, qui ex mari petitur, quales funt noxii pifces, cancri, & corniculi &c. item venenatos Fungos, ac fimilem cibum, qui hominis fauces contrahit, fi mo- do ftatim tali homini aquam faccharatam infundant, ne fauces conftringantur , donec. medicamentum fit preparatum. Propinatur quoque, fi variole, & morbilli retroe- unt vel collapfi funt , ac per ingentem ardorem ho- mines quafi fuffocare volunt. ltem eos juvat, qui corrupti funt nimio potu Spiritus Vini & Arack, at- que inde magnam dnxietatem & ardorem in orificio ventriculi perfentiunt, & in quibus appetitus penitus eft proftratus. S „Cum albo Calbahario mixtum propinatur iis, qui acre & vehemens adfumferunt purgans, quod fortem excitat vomitum , ita ut fæpe fanguis fubfequatur, uti id fit per Petolam filveftrem, que fpecies eft Elaterii, fique alicui fine notabili. cauffa anxietas ventriculi fuperveniat, qui inflammatur, & cordis anxietatem cauflat , acfi fuffocaretur (quod Malaienfes Sakkit piffang vocant, non quiaoritur ex efu Mufz , fed quia fenfus eft, ach fructus Mufe ex ventriculo furfum ‘fefe elevat , ad talem fuffocandum) tum etiam hoc nigrum Calbaharium ingerendum eft. Crufta ifta faxofa & cinerea , Crufta Accarbarii di- Ca, ad ufum medicum etiam confervatur, in pultem enim tenuem contrita & inlinita ardorem exftinguic, & dolorem mitigat in magnis anthracibus & Apofthe- matibus, fed ipfi ulceris centro feu oculo non inli- nienda eft, ne collabefcat vel materia retroéat. Hec pulticula etiam inlinitur i&ibus & morfibus quorun- dam venenatorum animalium. Quidam huic crofte emnes adfcribunt virtutes albi aharii, Si Liber XII. Caput Y, De reden , waarom de Inlanders dit zwarte Koraal zoo geern dragen, beb ik geen andere konnen uitvragen, dam dat ze in die vafte inbeeldinge zyn , dat iemand zwart Kalbabaar aan ’t lyf dragende bevryt zy voor alle tovery zegeningen, en kwade lugt, daar om ze de kinderen ook moeten dragen , op dat ze bet ligbaam altyd in een goede ge- daante bebouden , en als zy dan iets kwaads van Ee e koft of drank in "t lyf krygen, zoo bebben ze eenen Ce by zig gereet , waar van ze bet [chraapzel mogen drinken De Malyers bouden evenwel daar niet van ,. dat mendeze Armringen aan die zyde , daar ze tegens bet lyf leggen met goud beflaat, maar wel aan de einden , en boven o met goude figuren, want zy zeggen niet zonder reden dat bet Koraal de bloote buid.moet raken , als bet eenige gezontheid zal aanbrengen. In de Medicynen heeft bet niet minder gebruik, hoewel het niet al telieffelykis om in te nemen , wegens zyn boorn- agtige fmaak , en inzonderheid den reuk , als dewelke gemengt is uit kolen , boorn, en Onyks marina , men wryft bet opeen ruige fleen met water , tot dat bet zelve zwart- agtig daar van werd, en drinks bet 200 in, 200 wel al- leen als met wit Kalbabaar gemengt. Het beeft zyne byzondere kragten, als zynde gemaakt uit een zwavelige bitumineufe vogtigheid , die in "t zee- water fcbuilt , want men moet niet meenen, dat de zee alleenlyk beftaat uit flegt water en zout , maar daar on- der fcbuilen ook andere Salia en Vi ettigheden „als Sal Nitri, Sulphur, Bitumen Gc. die de zee uit den aardkloot zuigt, en waar uit zoo veele verfcheide Zeeplanten komen. Onder anderen is deze Indifebe Zee,die den Archipelagus Moluccanus maakt , bezwangert met verfcheide fulpburis- fe vettigbeid, en bitumineufe bumeuren , waar uit veelder- lei zoorten van Ambra, inzonderbeid den zwarten Amber, die duidelyk na Bitumen ruikt , en dit zwarte Kalbabaar baren oorfprong bebben. Al wederom een bewys , dat bet zwarte Kalbabaar niet uit de klippen groeit, daar op bet Daat, dewyl die zelve van een witte, weeke, en ziltige materie zyn , gants geen bitumineufe vettigheid verto- nende. ; Tot de Medicyn dan nemen ze gemeenlyk zoodanige Jtukken en brokken , die tot bet bovenfiaande werk van -Armringen onbekwaam zyn, evenwel nog al x00 groot , opdat men ze gemakkelyk in de band vatten „en op een [leen met water wryven kan, want de zelve, bet zy alleen of met wit Kalbabaar gemengt , refifteert voor eer[L , en dood allerlei ingenomene venyn , inzonderbeid alle fchadelyke koft „die wit de zee komt, gelyk.fchadelyke Viffen, Krabben, Hoorntjes &c. venynige Kambernoelien , en diergelyke koft, die een mens worgen wil, als men maar ten eerfien zuikerwater den menfche ingiet , dat de keele zoo lange open blyve, tot dat men ’t Medicament klaar make. „Het werd ook ingegeven, als de kinderpokken en maze- len ingellagen zyn, en met een groote brand den menfche verftikken willen. Item belpt die geene weder te regt, die baar bedorven bebben met veel drinken van Brandewyn en Arak , en daar door een groote benauwtheid en brand in de krop-van de mage gevoelen, en fcbier niet meer eten - konnen. Met wit Kalbabaar gemengt geeft men die geene im, die cen fcberpe purgatie ingenomen bebben, dewelke eem Sterk braken maakt, zoo dat er dikwils bloedna komt, §¢- lyk doet de Petolafilveftris, een zoorte van Elaterium of Ezels-comcommers , als iemand zonder kennelyke oorzaak een benaauwtbeid in de mage overkomt, wanneer dezelve zi, opblaaft , en de borft benauwt, als of men verftikken Wil de, ts welk de Malyers Sakkit piffang noemen, niet om dat - bet van "t eeten der Piffangs komt, maar om dat men ge- voeld, als of er een Piffang uit de mage opklom , en te- mand ver[tikken wilde, zoo zal men ook zwart Kalbabuar innemen. De asgrauwe fteene fcborffe , Crufta Accarbarii ge naamt , «verd ook tot de Medicyn bewaart , want tot een ‚dun papje gewreeven , en op gefmeert verkoelt ze den brandy en verzagt de pyne in de groote bloedzweeren en apofte- men , dog men moet ze op "t ooge van de zaveeren niet jiry- ken, op dat xe niet te rugge o Men firykt dit papje ook op de fleekten en beeten van eenige fchadelyke gedier- ten. Zommige febryven deze korflen, Jchier alle kragien van ’t witte Kalbabaar toe. = Als / | ij JODA d Lag. 201. | | | | | | | \ | | A | d | } / \ Te | | / | | \ | | | | | | | | | | | j / | | g à | | A l | SN : NI \ dE LAN d dën mo UA XII. Boek. II. Hoofdff. Si hoc Calbaharium ad fingularitatem quis fervare ve- lit, uti noftra natio id plurimum facit, tales eligende funt arbuícule, quarum rami potiffimum erecti funt, & fulcro infidene lapideo , (ed ne truncus fit concretus crufta ifta faxofa , vel faltem non nimis alte ea inve- ftitus, quod dedecori eft, uti & fi tenuiffimi ramuli abrupti vel decidui fint. Sic quoque unus truncus ex unica exfurgat radice , licet dein in ramos fefe mox difpergat, fi vero cinétus fit multis curtis & obtufis furculis ex radice adfurgentibus , hoc etiam dedecori eft, fed hi laterales furculi cultro facile ab- fcindi poffunt, ; Sic quoque rami aliquando in arcus concreti funt, item conche, oftrez , aliaque alba ac tenuiffima Co- rallia intermixta , & ramis adcreta, que omnia relin- quuntur, quaque particularitatem augent. Alter mirus ufus in hifce pofterioribus annis inven- tus eft, formandi nempe ex hoc Calbahario elegantia fceptra, que manu tenentur, & nunc ex unico, nunc ex binis tribusve conftant caulibus artificiofe inflexis, & finuofis, & raris quafi flammis diftinétis, ita ut vi- deatur tali modo naturaliter cretum efle ,. hunc in finem eligenda eft tota Corallina arbor, & examinan- dum, an unicum rectum caulem ex ea conquirere pos- fimus , an vero una alterave addenda fit, ita tamen ut truncus. inferior ad femi pedis circiter fpatium nu- dus fit. . Omnes reliqui rami cultro abfcinduntur, reliquum- qué raditur & politur, uti fupra indicatum fuit, dein oleo oblinitur, fupra ignem molle redditur, & flecti- tur per fefe invicem in(tar capillitii, talesque maculas & finus formando, quales videntur convenire ad or- namentum. ^ Contexti hi rami ad extremitates filo connectuntur, quum hamuli vel capitula hifce adneétuntur, quamdiu enim hoc Corallium calidum eft, infleéti poteft ex arbitrio, & frigefaétum iftam fervat formam contexti- nempe fceptri, quod dein rugofis foliis poliendum eft, ita ut veftigia abfcifforum ramorum dignofci nequeant, & glabritiem adquirat Ebeni ligni. Hec fcéptta binos & ad fummum tres pedes longa, hodie rariffima ac prctiofiffima res eft, que ex nigro conquiri poteft Calabahario , quum raro tales reperian- tur arbores ; quarum rami ad hoe opus apti funt, ac tota arbor huic operi inpendenda. Hinc etiam digna &ftimantur hec fceptra, uc ad craffiffimam partem , que pro manubrio infervit, auro obducantur; & tan- quam donum magnatibus mittantur. ~ Ad Calbaharium amputandum & poliendum , inter omnes Amboinenfes nationes nulla aptior reperitur, — quam equorei populi Bonoz & Manipe, quibus hoc opus committendum eft. ` ` E de In Sinenfibus legitur libris. Nigrum Tiesjiu toftum & pulverifatum curare vulnera contracta ex clavis. Quaedam harum arbufcularum fub aqua obdudtz funt cortice purpureo, vel pallide purpurafcente, qui nigricat vel obícurus eft, fi manu tangatur vel tor- queatur, fed fupra aquam elevatus & ficcatus, pallide cinereus eft & Fragilis, arbuícule etiam funt, in qui- bus mufculi Avicule dicti adherent ramis, decem vel duodecim numero, femper cauda elevati, fed in ex- traCtis decidunt. KS Ejus rami tofti in carbones fungofos , & tenuiter contriti, & ficci inpofiti ictibus venenatorum pifcium & millepedum, eos curant. De imaginario fruétu hu- jus Calbaharii vide ad finem Capitis noni. Tabula Septuagefima feptima Corallium exhibet nigrum , feu Accarbarium nigrum Mika " de quo vide Dale Pharmacolog. in quarto pag. 60 ubi plures inveniuntur de hoc auctores, vide & Boerbav, Ind. pag. 6. cui dicitur Keratophyton arboreum, nigrum. Tom, VI. CAPUT AMBOINSCH KRUIDBOEK. 201 Als men dit zwart Kalbabaar tot rariteiten bewaren wils” gelyk meeft onze Natie daar mede doet , zoo moet meri x00- danige boompjes verkiezen, die de takken meeft over eind en baren fieenen voet nog bebben, dog den ftam moet niet begroeit zyn met die ficene korfte , of immers niet boog daar mede bekleedt, want zulks cen kleine misftant geeft ook als wanneer de fynfie takjes meeft afgevallen zyn. Zoo moet ook maar een [Lam uit eenen wortel ryzen , al vera deeld by zig dan terftond in takken. Maar als by omcin- gelt is met veele korte en flompe ryskens uit de wortel Jpruitende , dat mismaakt bem ook , dog dere zyde ryskes kan men gemakkelyk met een mes affnyden. Zoo ziet men ook dikwils de takken met bogen aan mals kander vaft gegrozit, item bier en daar fcbulpen, Oeftert- Jes, en andere witte fyn getakte Kraaljteentjes , aan de takken vajt gegroeit , alle welke men daar aan laat, als dienende tot vergrootinge van de rarigbeid, . Een ander zeldzaam gebruik beeft men in deze laatfte jaren uitgevonden, namentlyk uit dit Kalbabaar aardige Jepiers te maken, die men in de banden draagt, zomtyds uit een enkelden , zomtyds uit twee en drie fleelen konjlig door malkander gevlogten, beftaande, en met ordentelyke bogtjes raar gevlamt „zoo dat bet fcbynt van natuur zoodanig gegroeit te zyn, bier toe moet men nemen een gebeclen Ko- raalboom , en bezien, of men cen enkelde regte fleel daar uit.kan krygen, dan of men een of twee daar by moet nee men, dog 200danig y dat aan den [Lam beneden omtrent een halve voet bloot biyven; .: Al de andere takken fnydt men met een mes af, de an- dere fchraapt en polyft men , vals boven ftaat , daar na Jmeert men ze met olie, maak ze leenig over '-vuur , en vlegt zé door malkander als een bairlok , zoodanige vlake ken, en bogijes gevende, als men goet agt tot. vercieringe te dienen. De zamengevlogten bindt men aan de einden met een draad t'zamen , of men maakt er haakjes en knopjes aan. Want zoo lange bet warm is, laat bet zig buigen naar believen , en als dan koud geworden zynde , beboud bet de gemelde gedaante van cen gevlogten fepter , "t welk men als dan nogmaals met ruige bladeren moet polyflen , op dat men de voet{tappen van de afgefmeeden takken weinig be- kennen kan, en zoo glad worden als Ebben-bout. Deze jepters van twee, ten hoog [len drie voeten lang, zyn tegenwoordig bet raarfle en duurfte , dat men van zwart Kalbabaar bekomen kan, dewyl men zelden zooda- nige bomen vindt, welkers takken bekwaam daar toe zjn, en men een gebeele boom daar toe ver/nyden moet. Daar- oin zyn ze cok weerdig geagt aan bet dikfle einde met goud te beflaan , in forme van een bandgreep, werdende als dan tot prefenten aan groote Heeren gezonden. Het Kulbabaar te fnoejen en te Däer, ‚werden onder alle Amboinfche Natién geen gefebikter gevonden, dan de Eilanders van Bonoa en Manipa, aan de welke men zulk werk moet opofferen. T s In de Cbineefe Boeken leeft men, dat bet zwart Titsjiu gebrand en gepulverifeert , geneeft de geftooken wonden , die men van fpykers gekreegen beeft. Zommige van deze boompjes zyn onder water bekleedt met een peerze of ligt-purpere /chorffe , de welke zwart- agtig of donker werd, als men ze met de banden aanrgakt of begint te drajen, maar boven water komende, en droog werdende, werd ze ligt-grauw en bryfJelig. Men vindt ook boompjes daar de Avicule Moffen genaamt , aan de takken met tien en twaalf zitten , altyd met de fleert om boog , dog aan de uitgetrokkene vallen ze af. ; Zone takken gebrand , tot dat ze tot vooze koolen were den, dezelve fyn gewreeven, en droog opgebonden genee- zen de Becken van fenynige Viffen en Duizendbeenen. Van de vermynde rife dezes Kalbabaars , ziet aam ’t einde van ’t negende Hoofdftuk. = De even en Seventigfte Plaat Vertoont het zwart Koraal, ofte het zwarte getakte Calbabaar , waar over ziet Sam. Dale in zyn Pharmac. in quarto pag.60. alwaar zeer veel Schryvers hier over gevonden werden, ziet ook Boerb. Index pog. 6. by wien ze genaamt wert de zwarte boomagtige Keratophyton, Ce 2 ee 203 HERBARIIAMBOINENSIS CAPUT TERTIUM Accarbartum unicaule. Palmyuncus marinus. Tal aros. & ab Incolis mas habetur, folitario fed finuofo adfurgens caule. In tres diftinguitur fpecies , primo Palmijuncus vulgaris , fecundo Palmijuncus Jiriatus , tertio Palmijuncus anguinus. Sos fpecies Accarbarii nigri eft monoclonos, Primo. Palmijuncus vulgaris, feu verum Tali aros eft longus elegansque caulis, multis, magnis, & inre- gularibus flexibus fefe adtollens ad longitudinem bina- rum triumve orgyarum , magnam pennam & ad fum- mum digitum craffus , mox fub aqua niger, fed ex- terne obduétus tenui & rugofo cortice , feu ad pelle inftar Lamiis pifcis, que in fenioribus fuftibus quo magis eo glabrior eft, fed femper tamen granulofa. Hec pellis abradenda eft, quam primum ex aqua protrahatur, cultro & arena fricanda, quod in ficca etiam fieri poteft fed majori labore, quum aliquando minus profunde fricetur-vel.fculpatur. Interne niger- rimum eft hoc Accarbarium, ex variis volvulis fibi inpofitis compofitum, fed facilius feparari poflunt, quam in priore Calbahario. Ejus fubftantia ex ligno & faxo itidem mixta eft, fed faxofa natura hic prevalet, unde & non tam fa- cile fle&i poteft, fed facilius frangitur priore ; & quam citiflime inftar vitri , unde & finus per artem di&am non expungendi fünt. Sed alia iterum detecta eft ars ad eos quodammodo rectos reddendos, uti in- fra indicabitur. Pondere etiam gravius eft precedenti Accarbario, ac frufta fibi mutuo adtrita fortem fpirant corneum odorem. nimium id eft, amputandum. In mari non erectum ftare poteft, fed fluxu hic & illic agitatur; unde co- piofi ifti formantur fluxus. Recens extractum externe tenui obduétum eft muco. ‚Secundo, Palmijuncus ftriatus congener eft priori, fed multo minor, non ultra tres quatuorve pedes al- tus, ac vix pennam craflus , raris finibus, aliquando parum modo inflexus vel obliquus eft , externe tenuiter a Mis inftar Accarbarii. - Melioris eft fubftantie.an- - tecedente., atque in Medico ufu prefertur „ & pro vero Accarbarii mare habetur, fed tam raró obcur- rit, ut fere ignotum fit. Tertio. Palmijuncus anguinus monoclonos quoque eft, multo tenuior, & minor precedentibus,. quatuor & quinque pedes longus, a culmo ad pennam craffus, ab ipfa radice multis adfurgens gyris ab inferiore nempe parte jam anguiformis, dein volvulis & citcu- is in fpiralem lineam ad extremum decurrit, externe obduétus rugofa & fpinulofa pelle, quz firmiter ad- thodum ipfi adhaeret , que tamen que in ficco quam recenti abrddi poteft , tumque glabrum eft & nigrum inftar Ebeni ligni, fed fud fponte ere&um ftare nequit, unde arundo Rottang per gyros ipfi adponitur. Aliquando'tam longus ac gracilis eft, ut ejus vertex dependeat , fefeque inferioribus circumfleêtat gyris, ipfisqué aderefcat, quod peregrinam format ac miram intrieatiönem , ita A fape bine tresve extrémitates in uno comfpiciantür caule, que omnes abrumpendz funt, fed primaria relinquenda ac fervanda. s Hoc neque fleéti neque extendi poteft, fed natura- les gyri obfervandi funt , uti formati fuere, aliquando füperne abruptum eft, reliquumque erigitur inftar fili ferrei intorti , quod «que rarum eft , fupremi enim tenues gyri non multum ornamento fünt , nifi regu- lares fint. Nomen Liber XII. Caput III, DERDE HOOCEDST UK, Het Eenftelige Kalbahaar. e tweede zoorte van ’t zwarte Kalbabaar is bet een. flelige , by de Inlanders voor bet manneken gee bouden, met een enkelde dog bogtigen fteel opfchie. tende. Verdeelt in drie zoorten , ten eerften Palmijuncus vulgaris, ten tweeden Palmijuncus ftriatus, en ten der. den Palmijuncus anguinus. I. Palmijuncus vulgaris , of het eigentlyke Tali aros is een enkelde lange fleel , metveele, groote, en onordente- lyke bogten op/chietende , van twee tot twee of drie vade- men lang, een groote fcbaft , en op’t meefle een vinger dik. Straks onder water zwart, dog van buiten bekleedt met een dunne en ruige fcborfe, of liever huid, gelyk een Haje-vel, dewelke aan de oude ftokken boe langer boe glad- der werd, dog nog altyd korretig blyvende. Deze buid moet men affchrapen, zoo dra bet uit 't was ter komt, met een mes, en met zand /chuuren, ^r welk men aan de gedroogden ook doen kan , dog met meerder moeiten, om dat men zomtyds te diep fcbraapt. Binnen is bet pit zwart; mede van ver/cheide rollen op malkander liggende gemaakt , dog die ligter van malkander te fepa- reeren-zyn, dan aan bet voorgaande Kalbabaar. fen mi is mede van bout en [leen gemengt, dog de fteenige natuur is albier meefler , daarom laat bet zig ook 200 wel niet buigen , maar breekt veel ligter als bet voorgaande, en dat zoo kort af als glas , wesbalven men de bogten door de bovenftaande konft niet kan daar uit krygen. Dog men beeft al weder een ander bandgreep om dezelve eenigxints te regten, gelyk bier ma volgt. — ` - Aangewigt is bet ook zwaarder dan bet voorige Kalba- baar , en de fiukken tegens malkander gewreeven , geven een ‚Sterken boornagtigen reuk van baar, Het opperfte eind loopt als een lange dunne draad, met veele bogten en cirkulen toe , zynde ruiger van vel dan bet onderfte. Het neemt zyn fitplaats op barde fleenen; daar. bet met een breede wortel als op geplakt is, of 200 den Deen wat week is, verfpreid bet daar innezynewor- tel met veele kuilen, niet te min zoo vaft daar aan bouden- de, dat bet met den {teen moet uitgetrokken, of, als diete root is, afgekapt werden. In Zee kan het niet overein Jtaan , maar zwierd met den flroom heen en weer, waar door de veele bogten komen. Ook is bet vers uitgebaalde van buiten met een dunne flym bebangen. ; 1. Palmijuncus ftriatus , is een medezoorte van de voorgaande , dog veel kleinder , niet boven drie en vier voeten boog , en fcbuars een fcbaft dik, met weinige bog- ten, zomtyds flegts een weinig gedraait, of Seef aan» de, van buiten fyn geftreept Eu Accarbaar. Hy is van beter fubfiantie dan de voorgaande, en werd in de Me- dicynen voortgetrokken, werdende voor "t regie Kalbabaar - manneken gebouden , dog men vindt bet zoo zelden, dat bet meeft onbekent is. EE UT. Palınijuncus anguinus, is mede een[teelig, veel dun- der , en kleinder dan den eerftgenoemden „vier en vyf voeten ` lang , van een flroobalm tot een fcbaft dik, van de wort aan met veele krullen oploopende , te weten voor eer van onderen op flangeformig. , daar na met gebeele circulen in een fpirale linie tot bet uiter{te topjen toe. Van buiten be- kleedt met een ruige en zeer fteekelige buid „die vry vaft daar aan bangt , egter kan men die zoo wel aan "i drooge al aan ’t verfe affchrapen, als dan werd bet glad, en e » als Ebbenbout, dog kan op zig zelven niet over eind Jraan weshalven men een Rottang door de krullen pleegt te/teeken. Zomtyds is ?t 200 lang en rank, dat zyn top afhangt» zig om de onderfte krullen flingert , en daar aan vajt gros makende een vreemde verwerringe , zoo dat men dikwil twee en drie einden aan eenen.fiok ziet „ die men alle moet afbreeken, en den principalen boudens — Daar valt mede niet aan te buigen of te rekken , maar ‚men moet de natuurlyke krullen laten , zoo als zy 2" > zomtyds vindt men "t boven afgebrooken , en de ref? over eind ftaan als een gekruld yzerdraad , bet welkalzooraar is, want de goe? dunne krullen geven bem geen 8100 ten cieraat y als ze niet ordentlyk lopen. i XII. Boek. III. Hoofalt. Nomen. Latine Accarbarium unicaule, & Palmijun- cus marinus , ex forma plante juncez, que Palmi- juncus feu Rottang dicitur & fupra Libr. 7. defcriptus fuit, Malaice Tali aros , h. e. funis fluviatilis, & Roitang laut. Secunda fpecies peculiariter Accarbaar lacki lacki dicitur , licet prima hoc quoque gerat no- men. Latine Paímijuncus friatus. Tertia fpecies vo- catur Palmijuncus anguinus, Malaice Accarbaar oelar. Cunétz vero tres Ternatice Bau mautu. Locus. Omnes he tresfpecies inlocis crefcunt , ubi fluxus funt copiofi , unde & nomen geruit, item in . durioribus faxis quam Calbaharium, fed vario quo- dammodo modo. Prima nempe & fecunda fpecies in rupibus Corallinis non folidis fed granulofis , aliquan- do ejus radix in fimplicibus faxorum fragmentis fixa eft, quz fimul in una comprehendit gleba. Sic quo- que videtur, nutrimentum quoddam ex iis fugere , aum radices profunde ipfis inplantantur, & naturam equuntur lapidis , cui increfcunt. Quz enim ex folidis & duris progerminant lapidibus, duriorem & gravio- rem habent fubftantiam illis, quz mollibus & fragi- libus inpofita funt. Tertia fpecies femper infidet ruffis & cineribus faxis radicula ampla & rotunda, acfi adglutinata effet. Pifcatores norunt quzdam horum faxorum , magni- tudine pugni circiter , quum ab ipfis adligata funt funibus pifcatoriis, quz ex térra conquirunt & con- neétunt lis, ut hamus profundum petat mare, fique pifcem tenéat, ac funis conmoveatur, tum lapillus decidit, huic tum fefe figit dictus mucus feminiferus, formatquein eo arbufculam talem intortam , que pre- cipuum capit incrementum ex ipfo mari, nihilominus tamen quoddam trahit alimentum ex ipfo facco per lanam radicem , quz inferius porofa feu foraminulis tinta eft. Hinc arbufcula duriorem habet fubftan- tiam, tenuis eft, firma, & circinnata, quod in aliis Tali aros non obfervatur, que fungofis infident faxis. Binz priores fpecies inveftigande funt circa oras protuberantes vel circa anguítas maris ripas, ubi flu- xus funt rapidi. "Tertia fpecies reperitur in Amboi- nenfi finu hic & illic in fimilibus diis lapillis , qui plurimum ibi projiciuntur ad decem vel viginti or- chiarum profunditatem. Ante acutum promontorium parve Cerame in Hoeamohela, quod ad Zepyream vergit plagam, noftratibus ficcum Oryze promonto- rium dictum, incolis Siél, non modo continuus ac rapidus fluit fluxus , fed qui augetur per multos cxcos fcopulos, ante ipfum in mari pofitos, & aliquando fupra aquam eminentes. : ` Ibi ingens admodum locatur Tali aros , cujus verti- cem incole aliquando fub aqua viderunt, & ex éo- rum relatu dixerunt pedis craffitiem obtinere. Pecu- niam fepe pollicitus fum, ut unus alterve fübmerfor id peteret, fed neminem potui exhortari, qui aude- ret id fufcipere, femper fefe excufantes ob vehemen- tem fluxum , qui eos aliquando nimis in profundum projiceret, vel quod Lamium pifcem obfenderent. Sed hafce excufationes pretextas modo effe inde concludere poteram, quum in profundioribus & ma- is periculofis fepe fundum petunt & fubmergunt, n ifto enim loco non ultta viginti orchias fundus pro- fundus eft , & dies aliquando funt pacati, quum flu- Xus placidus eft. Vera autem caufla erat fuperftitio edam, quod hanc arborem facram & tanquam cu- odem iftius infule haberent, quamque vocabant Buto il, h. e. membrum virile Siël. Ceterum fi poffet evelli, talisque effet, qualis ab incolis defcribitur, non credo huic fimilem effe iri toto mundo unquam confpeétam, atque ut puto duo- decim orchiarum longitudinem haberet. Eam itaque ibi relinquemus in thefauro feu arca matris Tethyos, fperantes pofteros noftros dein eam deprompturos , vel per feneétutem eradicatam inventuros. Ante di- ctum finum rupis etiam praeceps locatur fub aqua, vel defluente aqua parum fupra hanc elevata , que idem. gerit nomen Butu fiel. Ufus. In Medicina bi Palmijunci parvi funt ufus, faltem non multum notus eft, excepto apud Terna- tenfes , qui eos in ufum vocant , praefertim tales, qui recti funt, & quidem prime ac fecundz fpeciei , eum pro vero habent mare, uti dein indicabitur. eteroquin omnes fpecies digne funt, que fervantur tanquam res rare, eliguntur vero & praferuntur mi- nime finuofe & planiffime cum frufto adherentis ra- dicis, bu dei Quz AMBOINSCH KRUIDBOEK. 203 Naam. In’t Latyn Accarbarium unicaule 3 en Pal- mijuncus marinus, ma de gedaante van dat hiesdgtige gewas, Palmijuncus of Rottang genaamt „en Lib. 7. be- Jcbreeven , in ’t Maleits Tali aros, dat is Stroomtouw en Rottang laut. De tweede zoorte werd in 't byzonder Accarbaar lacki lacki genaamt , boe wel de eerfte dien naain ook voert, in 't Latyn Palmijuncus ftriatus. De derde zoorte biet Palmijuncus anguinus, in °t Maleits Accarbaar oelar. Alle drie in ’t Ternataans Bau mautu. Plaats, Zy waffen alle drie op plaatzen, daar veel ‚[troom gaal, waar van ze de naam bebben Sc. Op barder ftee- nen dan bet Kalbabaar , dog met eenig onderfcheid. -De eerfte en tweede zoorte wallen op Kraalkiippen, niet die maffief maar brokkelig zyn , zomtyds ziet men de wortel op enkelde brokken van /teenen Daun, die ze t'zamen in eenen klomp bevat. Zoo fchynt bet ook dat ze daar uit voedzel trekken, want bare wortelen fcbieten wat dieper in en aarden na den fteen, daar ze op /taan. Want die uit barde ma[fieve fteenen groejen, zyn barder en zwaar= y? van fubftantie , dan die op weeke en gebrokkelde taan, i De derde zoorte ftaat altyd op roffe en grauwe keifteenen, met cen breed rond«vorteltje, als of «e daar op gelymd waren. Zommige van deze jieenen een vuift groot , en minder zynde, kennen de Viffers, dat ze door baarlieden van 't land genomen , en in zee gefmeeten zyn. Wanneer ze die met een finger aan de visiyn binden , om den boek in zee te doen zinken , en als er een Vis aan komt en de lynge- Jcbut werd, zoo valt den fleen uit. Hier aan begt zig dan de voornoemde zaadflym, en formeert dat gekrulde boompje daar op, "t welk wel zyn principaalfte wasdom uit de zee beeft, maar niet te min eenig voetzel uit den keifteen. ook trekt door de platte wortel , die van onderen poreus of vol gaatjes is. Daarom beeft bet boompje cen barde fubjtantie, werd dun ‚- fiyf , en vol krullen , "t welk andere Tali aros niet en bebben, die op vooze (beenen jtaan. De twee eerfle zoorten moet men zoeken omtrent uit Be. kende boeken „ of omtrent nauw? zeegaten, daar fterke Jtroom gaat. De derde zoorte vindt men in den Amboin- Jehe inbam, bier en daar op gemelde keifteentjes , die meeft daar in Beren werden , op tien en tavintig vademen diepte. Voor de ftberpe neus van klein Ceram op Hoea- mobel, die na ’t Zuiden ziet, by de onze de drooge Ryft- boek genaamt, by de Inlanders Siél , gaat niet alleen een geduurige fterke flroom, die vermeerdert werd door vele blinde klippen , die daar voor in zee ieggen , en zomtyds boven water kyken. Daar omtrent fraat een ongemeene gróote Tali, áros, wiens top de Inlanders zomtyds onder water bekennen, en na baar gilinge wel een been, dik zal zyn. Tk beb dikwils geld ‘daar op gezet, om door de Fl ander Duiker den - &elven uit te balen , maar beb niemand können vinden , die de kouragie badden om daar na te duiken , baar excuferende op den fterken firoom , die ben tegen wil na de diepte mog- te voeren , of dat ze de Hajen mogren ontmoeten. Dog dat de excu/en niet Jufh/ant Waren liet ik my vaft voorftaan , om dat ze wel op dieper en periculeufer plaat- zen duiken ,. zynde bet. op die plaats: niet boven twintig vademen diep , en men beeft veele ftille dagen, als’er geen Jtroom gaat... Maar de eigentlyke oorzaak was een zekere ‘fuperftitie, dat ze dien boom voor beilig, en als bet boofd van ^t gebeelen Land Hoeamobel agten , noemende bem Buto.fiél, dat is bet mannelyke lid van Sit. Anders zoo die konde uitgebaalt werden, en zoo byis,, gelyk bem de. Inlanders febryven, zoo geloove ik met dat zynes gelyken in de weereld gezien is, mogtende na gis- finge ruim twaalf vademen lang zyn, wy zullen bem dan daar laten in de fcbatkifle van de groote moeder Thetis , en boopen, dat onze nakomelingen bem nog tens zullen uithalen , of door ouderdom witgewortelt zynde, vinden. Dog voor de bovengemelde boek ftaat nog cen fieile klippe onder water , of met laag water een weinig boven komende, dragende den zelve naam Butu fiel. Gebruik. Jn de Medicynen bebben deze Rottangs klein gebruik , of dezelve is nog niet bekent , bebalven dat de "l'ernatanen wat werks daar van maken, inzonderbeid van zoodanige , die wat regt zyn van de eerfte en taveede zoor- te, dewelke zy voor *t regte manneken bouden, gelyk bier na volgt. Anders zyn alle zoorten weerdig tot zonderbare rariteiten bewaart te werden. Waar toe dan men uitkieft die de minfte en vlakjte bogten bebben, en nog een ftuk van den wortel. : à Cc 2 Dig 206 HERBARIIAMBOINENSIS LiberXIL Caput Tit. Que itaque digitum craffe funt , non multum cultro radendz funt , quum pilofa ipfarum pellis multum pe- rit & desquamata fit, remanentibus modo quibusdam unétulis vel granulis inftar corii craflioris, quz ipfis unt ornamento. Secundam fpeciem radere quoque non oportet, nifi quod arena vifcofa pellis desquame- tur, fed ad tertiam fpeciem major requiritur labor & en 5 antequam ae) & tenax pellis cultro eparari & levigari poffit, quod tamen fieri oportet, alioquin enim incompta eft, & vix tractabilis , ubi- que enim veftibus adhzret. Ars quzdam porro reftat, per quam finus quodam- modo elongari poffunt , quod non fit per oleum vel ignem, nti in vero id obtinet Calbahario, & quo facto multos fregi bacellos, antequam veram edoctus fue- rim artem : fequenti autem peragitur modo. Tales eli- Br baculi, minime finuofi & rectiffimi, quorum uperiores gyri omnes tanquam inutiles abfcinduntur, a longitu iem quatuor pedum ab ipfa radice, viri- dem tum elige arundinem Bamboes dictam , in qua talis bacellus facile ac fine vi intrudi poteft, inple il- lam dein aqua, ac fupra ignem coque fatis fortiter, tum bacellus quodammodo fans erit, exime, & manu extende eum, quamdiu calidus eft, adliga eum dein chordulis longo ordini, vel quod melius ligno, in quo canalis formatus eft, donec frigefcat, per binos tresve dies relinque, tum fatis rectum habébis bacu- lum ambulatorium , fed qui contufionem vel ictus tolerare nequit, quibus facile frangitur inftar vitri. Sique non fatis diu fit coctus , finus fenfim regeneran- tur, unde patet, materiem faxofam przvalere in ba- culo, quum oleo emolliri nequit, ac tàm facile fran- itur. i Sinenfes hic degentes mihi notificant , Philofophos fuos in Sina ad fignum dignitatis fue tales bacellos manibus geftare, fed norunt indicare , an verum fit Calbaharium, an vero Taly aros, nec nifi quod fit pe- titum ex mari & remotis regionibus. Nomen ipfi dant Hooti, h. e. lignem ferreum, feu Syderoxylum, vel filum ferreum. ; at uum Malayenfes fragmenta quedam recta con- qwe poffunt, digitum craffa, tum ea diffecant , per- rant, & amenta ex iis formant. Corallina quafi, Ejus vitia funt fcabrities, que tubercula funt feu pu- ftule, praefertim in vetufta & craff parte, item fiffürz exteriorum pellium, quz vix expungi poflunt, nifi quod cultro poliantur. = Hic iterum in ufum venit Caput 25. Libri 13. Pli- nii de fimilibus plantis marinis, ubi fcribit; Milites Alexandri Magni ex India per mare reduces retule- runt, fefe in mari folia inveniffe, que fub aqua vire- bant, fed ad folem ficcata in fal degenerabant , item juncos lapideos , veris Juncis fimiles , item in alio tractu quasdam arbufculas ramofas, coloris cornu bo- vini, fed ad extremitates rubentes, fique tractentur, fragiles erant inftar vitri, fique igni inponantur, can- ER ER erri , fed in exftinctis priftinus redibat color. TURN AD S SR RS Ifti junci lapidei, meo judicio nil aliud funt, quam noftri Palmijunci marini, fed aliz cornu colores ar- bufculz funt Corallium feu Calbahar verum nigrum ,- uod Plinius 1. c. ex Fuba vocat Charitoblepberon. In n candefcere forte milites Hyperbolice dixerunt, volentes denotare per ignem emolliri & lentefcere, quin ab auditoribus male intelleéti fint , aut forte putaverunt Mutu labatta, que fpecies eft peregrini ; Corallii, que ex Timora & Solora defertur, de qua fuo loco latius. zi s Tabula Septuagefima oftava Gen marini tres habet fpecies, quarum Litt. A primam, Palm Litt. B fecundam , ac Litt. C teruam obfert fpeciem. H GAPUT Die dan een vinger dik zyn, beboeft men niet veel te Jehrapen, want bet ruig vel daar aan is meeft vergaan beboudenderflegts eenige punêtjes of korreltjes, gelyk Sa: grein leer, die bem een frajigheid geven. Aan de tweede zoorte valt ook niets te fchrapen, anders dan met zand de Jlymerige buid af te fchuuren , maar aan de derde zoorte valt wat meer patientie en moeite , eer men het Jteekelige en vaftboudende vel met een mes kan affchrapen, " welk evenwel zyn moet, anders blyft bet ongezien kwalyk om te handelen , en over al aan de kleederen vattende. Zoo is er ook nog een konfije over , waar door men de * bogten eenigzints kan regt maken , "t welk niet met olye over °t vuur gefchiedt , gelyk men bet opregte Kalbabaar doet, en waar door wy veele [Lokjes gebrooken bebben , eef wy de regte konft leerden , en gefchiedt aldus. Men wer- Heft zoodanige [tokken , die de min/te en regtfte bogten beb- ben, /nyd de bovenfte krullen allegaar af , als onnut zyn- de, tot de iengte van vier voeten van de wortel af, zoekt dan een groene bamboes, daar in dit ftokje gemakkelyk en zonder forze gaan mag, vuldt ze met water, en laat ze ter degen over "t vuur kooken, zoo werd het ftokjen eenig- fints leenig. Neemt bet uit, en ftrekt bet met de handen 200 lange bet warm is 5 en bind bet aan een lange rye of nog beter op een bout , daar langs beenen een geute loopt , met cordulen vaft , tot dat bet koud werde, natawee of drie dagen neemt bèt eerft af , zoo bebt gy cen redelya ken regten flok om in de band te dragen , maar by kan geen fioten of flaan verdragen , waar door by kort afa breekt, als glas, en zoo bet niet lang genoeg gekookt is, zoo komen met "er tyd de bogten weer , waar uit blykt , dat de fleenige materie in deze meefter moet zyn , om dat ze door geen olye te weeken is, en zoo kort afbreekt, — Onze Chineezen weeten my te berigten , dat bunnt Pbis lofopben in China tot een teken bunner Eerwaardigheid zulke flokjes in de banden dragen , maar weeten niet te zeggen, of bet opregt Kalbabaar , dan Taly aros zy, an- ders dan dat ze uit zee en uit verre landen Kehhall wers den, Zy noemen "t Hooti, dat is yzerbout $ yuerdraad, ‚Als de Malyers eenige regte flukken daar van krygen, die een vinger dik zyn, 200 doorzagen ze die, doorboren ze, en maken Koralen daar van, Zyne fouten zynfchürft« beid, zynde knobbeltjes of puiften boven op , byzonderlyk aan bet oude en dikke, als mede gefcheurtbeid van de buis tenfte vellen, die men kwalyk kan uitkrygem ,. dan met een mes glad te fnoejen. der Hier komt weder te pas bet 25. Hoofdftuk in "ta. Back van Plinius van diergelyke Zeegewaffen aldus febryvende, de Soldaten van Alexander Magnus uit Indiën over zee we- der na buis kerende, bebben voorgegeven , dat ze in zee bladeren gevonden bebben , die onder water groen waren, maar in de zonne gedroogt tot zout wierden... Item fleene biexen, Juncos lapideos, de regte biezen gants gelyk, item in een andere kontreye zekere boompjes , die getakt waren, van couleur als -offenboorn , maar aan de toppen roodag- tig , als men ze bandelde , breckzaam gelyk Blas, in "t vuur gelegt wierden ze gloejende als yfer , "aur aan de uitgeblufle kwam de voorige couleur weder, > > De voorige Funci lapidei, zyn mynes oordeels anders niet dan onzen Palmijuncus marinus, maar de andere boornverwige boompjes zyn bet opregtezwarte Kalbabaar, "b welk Plinius loco cit. uit Vë Charitoblepharon noemt. Dat bet in’t vuur gloejend werde , hebben. miss Jcbien Alexanders Soldaten Hyperbolice voorgegeven y wil- lende zeggen, dat bet over "t vuur week en leenig werde, 0 zy zyn van de toeboorders, kwalyk verftaan , of moeften emeent bebben bet Mutulabatta, een flag van onbekende Koralen , die men van Timor en Solor brengt, waar van op zyn plaats breder, ine » De agt en Seventigfte Plaat Vertoont drie zoorten van de Zee-bies, waar van Lett. A de eerfle, Lett. B de tweede, en Lett. C de derde zoort opgeefts VIERDE Tab. LXXVI PP XIL Bork. IV. Hoofd. AMBOINSCH KRUIDBOEK. CAPUT QUARTUM. Flabella marina. Accarbaar kipas. ubfequentes fpecies arbufcularum marinarum ni- S grarum non pro genuino fed pro fpurio Corallio habende funt, quum nimis degenerant a natura & fubftantia Coralliorum. Primo autem nobis obcurrit tertia fpecies arbufcu- larum marinarum nigrarum vero Calbahario maxime adfinis , que Flabellum marinum dicitur , ¡lle autem diverfam habent fubftantiam , colorem, & formam, quas omnes fub binis comprehendimus fpeciebus. Primo Flabellum marinum planum eft, fecundo Fla- bellum multiplex, ; Primo. Flabellum marinum planum , eftarbufcula ma- rina plana, plerumque rotunda , vel ad unam inclinans partem , fesqui & binos pedes alta & lata, compofita ex tenuibus & flexilibus ramis, quorum quidam erecti funt. in alios fefe mox dividentes, quoruminterftitia cancellata. vel retiformia funt multis, brevibüs , ac transverfalibus ramulis , ita ut tota arbufcula planum referat rete, fed tres habent formas, : eo . Elegantiffimz funt penitus plane, quarum rami ré- gulariter decurrunt fine protuberantibus gyris , ex- cepto ad oram , ubi recti rami parvis eminent angulis, externe obduéte obfcure ruffo , aliquando etiam ni- gro.cortice , arenofz & fragiles, quique, fi pluviis & vento aliquamdiu ille fuerint expofite, facile abradi poteft. Depurata autem talis arbufcula ex ruffe nigri- cat, & ramuli non funt rotundi , fed angulofi , & acutis oris notati, . Ip(ius fubftantia lignofa admodum . eft, levis, lenta, & flexilis. Inferior caudex angulo- fus eft & ftriatus 2 interne plerumque concavus & fun- gofus , ampla radice inftar membranz faxis fixus, . Secunda forma ejusdem eft magnitudinis &. fub* ftantie , vel paulo magis nigra, terreo obducta. cor- tice, qui facile itidem feparatur , fed hzc non tam plàna eft; multas enim gerit lacinias & incurvos ra- mos, qui ad oras Vel ad Jatera prominent, ac proinde non tam elegans eft prima. Er Tertia major eft binis prioribus, tres quatuorve. pedes alta & lata, ita ut extenfum referat pallium, ejus fubftantia fcre nigra eft, proxime Calbahario ad- cedens, immo inferiores rami tam duri & folidi fant quam ullum. Calbaharium. : Planam itidem obtinet formam, fed ubique lacinias & excrefcentias habet, qua ad latera locantur, in curtos definentes circinnatos & acutos ramulos, ita ut to- tum flabellum fpinulofum fit, fi tractetur , externe obduétum alba & cinerea calcea crufta, que difficul- ter abradi poteft. Infixum autem eft pellofa ampla radice potiffimum in faxis fragilibus , que fimul in una comprehendit gleba. Secundo. Flabellum multiplex compofitum eft ex multis planis laciniis , inregulariter decurrentibus , nec ultra fpithamz altitudinem obtinet, externe ob- ductum rubro & fragili cortice , aliquando etiam al- bicante , qui firmiter quoque adhaeret, interne cine- reum eft vel gilvum, durum, faxofum, & facile fran- gens, cum fequenti cinereo Calbahario maxime con- veniens, ejus fedes eft in durisfilicibus, quibusplana radice tanquam adglutinatum eft. , Depurati rami funt rotundi & glabri, in quibusdam fubtiliter ftriati, plures alie hujus funt varietates , - que fub hoc comprehenduntur. : Preter dicta ifta flagella, alia porro ingens cinerea - fed rara eft fpecies, quam mox infra fub einereo Cal- bahario defcribemus, quum ipfi adfine fit, Sic quoque omnibus flagellis commune eft, quod ` fub aquis naturali ifto vifco obducta fint, & gravem odorem marinum de fe fpargant, qui disparet, fi ali- quamdiu pluviis exponantur. Nomen. Latine Flabellum marinum; Belgice Zee- wajer; Malaice Accarbaar kipas , juxta planam ipfo- rum formam. Sinice Pabaytsjiu , & Ou baytsjiu, h. e. albz & nigre arbufcule marinz. ; Locus 205 VIERDE HOOFDSTUK. De Zee-wajers, e volgende zoorten van zwarte Zeeboompjes zyn voor geen opregt maar baftert Koraal te bóuden , dewyl ze van de natuur en fubftantie der Koralen te veel afwyken. Voor eerft komt ons voor de derde zoorte van zwarte Zeeböompjes ¿met bet regte Kalbabaar de naa ite maag fcbap bebbende, die men Zeewajers noemt. Deze zyn van ver- Jebeide fubftantie, couleur , en gedaante , die wy alleonder twee zoorten begrypen. d De'eerfteiseen Enkelde vlakke’, de tweede Veelvou- ige. I. Flabellum marinum planum, ofte enkelde, vlakke Zeewajer , is een plat Zeeboompje, meeftrond, of wat aan eene zyde bellende, anderbalf en twee voeten boog en breed, gemaakt van dunne buigzame takken, waar van zommige regt over eind loopen , gaande weg zig in andere werdeen lende, waar van de Zufenplaarzen uitgeweven zyn, nets ofte ruits-gewys, met veele korte dwerstakjes , zoodat bet gebeele boompje cen vlak netje gelykt , dog zyn van drie= derlei gedaante. ` De fraaifte zyn gants vlak, waar aan de takken orden- telyk loopen zonder witfbeekende krullen , bebalven aan den rand , daar de regte takken met kleine. boeken uitfleeken , buiten bekleed met een donkere roffe , xomtyds ook roode [chor fe, zandig en bryzelig. > die bem in regen em wind gelegt ligt laat afwryven, Het fcboongemaakte is uit den’ roffen-zwart, en de takjes zyn niet rond, máar boekig , en Jcherpkantig. Hunne fubftantie is ook zeer boutagtig , ligi» taai, en buigzaam. De onderfte ftam. is boekig en geftreept „van binnen meeft bol, en voos , met een breede wortel als Perkement op de fleenen geplakt, > De tweede gedaante is van de zelve grootte en fubftantia of wel zoo zwart, bekleed met een aardverwige feborffe, die ook ligt áfgaat , maar dit is zoo vlak fiet ; bebbende veele lappen, en gekrulde takken, die aan de kanten of aan de zyden uit een » dierbalven verre zoo mooi niet als t eer figs e ; De.derde is grooter dan die tweede , drie en vier voeten boog enbreed , zoo dat bet een uitgebreide mantel gelykt, zyn Jubjiantie is regt zwart , bet Kalbabaar naali komende , ja de onder [le takken am zoo barden majJief babaar zyn mag. AE 3 Het heeft ook wel een vlakke gedaante, maar over al lappen aanwaffen, die ter zyden uit [Tau yin korte gekrul- de en fcberpe takjes eindigende y zoò dat de gebeelen was jer fteekelig valt in ’t bandelen , van buiten bekleedmet een witte of grauwe kalkagtige korfle , die moejelyk af te Jcbrapen valt. Het is gegrond met een buidagtige breede wortel , meeft op-brokkelige fteenen, die ze;t'zamen in een klomp vat. 25 Il. Flabellum multiplex, veelvoudige Zeewajer is ge maakt van veele platte lappen, die pi se door mal- kander fiaan, en werd niet boven een fpan boog , van buiten bekleed met een roode bryzelyge fcborze , zommige ook met een witagtige , die mede vaft kleeft, binnen is het grauw of vaal, bard, fleenig, en kort afbreekende, met bet volgende grauwe Kalbabaar meeft over cen komen- de, zyn fitplaats is op barde keifteenen, daar bet met een platte wortel vaft opgeplakt is. De fchoongemaakte takken zyn rond , en glad, aan zommige fyn gefbreept „ hebbende nog meer verandering , die men bier onder brengen kan. s eenig Kal- =Bebaloen de voornoemde wajers is "er nog een groote grauwe „dog rare zoorte , die wy bier naaft onder *t grau. we Kalbabaar zullen befcbryven y dewyl ze van deszelfs maag [cbap is. + Z0 bebben ook alle wajers gemeen , dat ze nog onder ; water, zynde met de gewoonlyke flymerigbeid bebangen zm, en een zware Zee-reuk van baar geven , dewelke vergaat, als men ze een tyd lang in regen legt. Naam. /n't Latyn Flabellum marinum; in’t Duits Zeewajer; in ’t Maleits Accarbaar kipas, alle na bun- ne platte gedaante genaamt , in "t Chinees Pahaytsjiu , en Ou haytsjiu, dat is witte en zwarte Zeeboompjes. Cc 5 Plaats. 206 Locus. Paulo profundius in mari crefcunt vero Cal- _baharo, ac potiffimum hamo adducuntur , quod facile fit, duum granulofo infident faxo, vel minori filici, uz fimul etiam adtrahitur. Sed hac plerumque manca unt, quum per hamum lacerentur, fi faxum nimis fit rave, unde melius eft, quod urinatores ea manibus vel laqueo adportent. Nullibi copiofiora funt, quam circa infulas Amblauam , Manipam, & Kelingan ‚in finu Amboinenfi itidem inveniuntur, fed pufilla, in- compta, finuofa, & maxime laciniata. Ujus. Apud incolas innullo funt pretio, fed noftra «natio fervat ea canquam res fingulares, quem in finem tantummodo eliguntur plana, ramofa, & eleganter rotunda cum adherente frufto radicis faxofe. Quz inftar extenfi funt pallei, dicto depurantur modo ad caudicem & craffosramos, quum eleganter nigra funt , fed teneri rami caleeam tenent cruftam, quum haud facile radi poflunt. . Protuberantes anguli & laciniz cultro vel forcipe abfcindende funt, & formanda funt pro lubitu. Con- che, Oftrez , aliaque Corallia ramis adcreta fepe obfervantur, que relinquuntur. Compingi etiam fa- “cile poffunt, quum flexilia funt , & deprimi poffunt, elegáns enim prebent ornamentum Oftracodermati , pelofa enim radice quibusvis adglutinari poffunt faxis cum la&e ebutyrato craffiore , ac tenui calce inter fefe mixtis. Quum vero hzc ornamenta teftacea ple- rumque humida funt, vifcum hocnon tenet, hinc al- terum cligendum eft faxofum vifcum. In re Medica ignotus eft ipforum ufus, licet judi- cem , viribus haud multo inferiora effe aliis Calbaha- „rijs. Ternatenfes faltem tertie feu fpinulof& fpeciei adhiberit caudicem & inferiores ramos, qui funt duri, nigri, & folidi, quosinterne propinant eodem modo, quo verum Calbaharium. | NO i Primam Flabellorum marinorum fpeciem præ aliis deferipfit & delineavit Carol. Clufius exotic, Libr. 6. Cap. 2. fub nomine Fruticis marini elegantiffimi , qui per naves Batavas ex India Orientali adlatus fuit anno 1603 , ubi Clufius putat, hafce arbufculas referendas effe ad fpecies Palme marine Theopbrafti, ` ~ Elegatis horum flabellorum fpecies defertur ex in- fulis Aroés, atque ad Eurum fitis, illa enim plerum- ue rotunda funt, fpithamam circiter alta & lata, enfe & fubtiliter pertexta, & ad oras eleganter fim- briata , fed in vilioribus ramulorum extremitatibus E rotuberant. Levia funt , coloris nigricantis, ed luct obpofita , ruffa, ac brevi & fpongiofze infident bafi feu ftylobatz , locumque merent inter res raras. - Tabula Septuage/ima nona Flabellum exhibet marinum, quod eft Keratophyton maximum. _ cinereum elegantifime reticulatum , Boerb. Ind. pag. 6. . Cujus varietas “eft Frutex marinus nmjor Beff. muf, rarior,- © Tab. 24. & Frutex marinus, elegantiffimus Ciufii exotic. pag. 120. E CAPUT HERBARII AMBOINENSIS Liber XII. Caput ty; Plaats. Zy waffen wat dieper in zee dan bet y babaar, en werden meeft pe Si Vishoek es welk gemakkelyk gefchiedt , dewyl ze op een brokkelige klom staan, of een kleine keifteen , die mede opgebaalt E Dog gemeenslyk zyn deze gefcbend , om dat de Visboek een fluk daar uit fcheurt, als de fteentezavaaris. Daar- om bet beter is , dat ze de Duikers met de banden of met een ftrop opbalen. Nergens vindt men ze overvloediger dan omtrent de Eilanden Amblau, Manipa, en Kelano. Den Amboineefe inbam geeft ze ook, maar klein oled febikt, bogtig , en vol lappen. ld Gebruik: By de Inlanders zyn ze niet geagt , maor onze Natie bewaart ze tot rariteit , waar toe men alleens lyk uitkieft, die vlak zyn, wol takken , en een mooje ronde gedaante maken, een fluk van de fleenige wortel nog beb- bende. De groote mantels maakt men op die gung fcboon aan den [Lam en dikke takken, daar ze dan mooi zwart wer. den, maar de fyne takken bebouden bun kalkagtige korfte om dat men in `t fcbrapen daar niet wel kan by komen. à De uit fteekende boeken en lappen moet men met een febaar of mes affnyden , en zoo wat fatfoeneren. Men vindt ook Schulpen, Oeflers , en andere Koraalgewal[fen aan detak- ken vaftgegroeit , die men dan daar aan laat: Zy zyn ook wel om in te pakken , om dat ze buigzaam zyn , en-baar laten neerdrukken , gevende een fraai vercierfel aan bet groot- werk, want men kan xe met den buidagtigen wortel op al= derbande fleenen plakken met bet- dikke van kernemélk , en fyne kalk. Dog dewyl de grooten meeft vogtig zm. daar dezen ljm niet boud , 200 moet men een anderè” fteenlym daar toe gebruiken. ; 2 In de Medicyne hebben ze geen bekend gebruik ;” hoewel ik oordeele ,- dat ze in kragten niet veel minder zyn dan andere Kalbabaar. Immers de Ternatanen nemen Van de derde of fleekelige zoorte den [Lam en onderfte takken, die bard, 2wart, en maffef zyn, gebruikende die binnenslyfé in alle manteren als bet opregre Kalbabaar. e Dé eerfte zoorte van Zeewajers ziet onder andere be- Jtbreeven en uitgeteekent ; by Carol. Clufius exotic: Lib. 6. Cap. 2. onder den naam van Frutex -marinis elegantiffimus , zynde Anno 1603. door de Holland/che Scheepen wit -Ooft-Indien aangebragt , alwaar Clufius van meening is, dat men deze boompjes beboort te. brengen. onder de zoorten van Palma marina Theophrafti, < - Een feboone &ooríe van wajers brengt men uit de Eis; landen van Aroe, en de zoo genoemde Zuid-oofter Eilan= den, deze zyn meeft regt rond , “omtrent een /panzboog y en breed ,-digt en fyn uitgeweven, en aan de kanten áar- dig gezoomt, dog aan de flegten fleeken de eindjes dertake. ken wat uit. Zy zyn ligt van couleur , zavartagtig „ dog; tegens den dag gebouden, ros, en ftaan op een ‘ort Spite gicus voetje, en meriteeren plaats onder de raritéiten. y De negen en Seventig fte Plaat ba? Vertoont de Zeewajer , welke is de groot‘te, gryze, zeer fraje,' - netsgewys gevlogte Keratophyton van Boerb. Index pag. 6.’ waar vaneen verandering is de grooter Zeeftruik, van Befl.: muf, rarior. Tab. 24: en de zeer fraje Zeeftruik van Glufius exotic. pag. 120, Bet. 1 VYFDE XII. Bock. V. Hoff. AMBOINSCH KRUIDBOEK. CAPUT QUINTUM, Cupreffüs marina. úarea fpecies Accarbarii nigri eft elegans & cómp- ta arbufcula, non ultra unum vel fesqui pe- dem alta , fimplici adfurgens caudice, qui unum alterumve culmum craffüs eft, ac binos tresve polli- cès i radicem ündique fefe dividit in multos bre- bres & dehfos transverfales ramos , quorum quidam fuperius plani funt, & in plures alios minores divifi, quí fpinulofa réferunt foliola. . : Haus duplicem obfervavi formam, prima plerum- ue nigra eft, externe vix notabili crufta obduéta, ed mucofa eft, quum primum e mari delata fir. Ejus foliola referunt illa Abietis vel Genifte aculeate, ac tota coma Cupreffum emulatur feminam, que magis en & rotundior eft mare, ubique firma & fpinu- lofa. S i Altera fpecies multo fungofior eft, & levioris fub- ftanti& , cinerea, & rotundum gerit caudicem, ejus foliola tenuiora funt, breviora, ac molliora, coloris rufi} ica ut tota coma vulpinam referat caudam. Utr&que crefcunt in duriüfculis & pufillis faxis ; que eum ipfis fimul extrahuntur, ipfarumque radices plus minusve fefe ipfis inplantant , nigerrima ex dü- ris, ac ruffa ex vulgaribus exerefeente lapillis; Nomen, Latine Cupreffus marina; nullum vero gerit Malaienfe & Amboinenfe nomen. I P "` Locus. Hë arbufculz rariffime inveniuntur, ac fere fullibi nifi in Uliafferenfibus '& Bandenfibus infülis, fà profundo crefcunt mari, & aliquando per harum adtrahuntur. : = e Ufus. In re Medica nullum habent ufüm notum, fed ob elegantem formam omnino digne fünt, quod fefvantur canquam res tariffimz , ad quem fcopum eli- ende flint integra & rette nigra fpeciei, ruffe enim cürve funt inlar caud® alpine, nec elegantes. - Hè Cupteflus marine , ac binz fübfequentes arbu- fcule , meo judicio, habende fünt tanquam fpecies illarum biñáfum arbúfeularum märinarum, que The- opbr: Libr. 4, Cap. 7. dicuntur. Quercus & Abies ma» Fihà , prefertim ultima, fed Theophrafti arbufcule himis héfbaceig videntur, ipfius enim Abieti marine altitúdinem adferibit uln&, fimplicem reétumque cau- dicem, & regulares ramos , folia inftar illorum Abie- tis, fed crafliora , & intus concava. Quercui tribuit latiorem caudicem; en tmo foliola, & inftar Tamarifci diftincta. : , Utrisque colorem adfcribit tanquam purpureum ; dicitque crefcere in duris faxis; & fragmentis tefta- - fum , extra Herculis columnam in mari: Hispanico, Hué usque Theophraftus; Ex quibus patet in Hispa- nico feu Oceidentali & Mediterráneo mari multas ar- bufculas effe herbaceas, que in hoc Indico mari funt faxofe vel lignofe, licet forma non multam. inter fefe differant. e d Similes tenuiffime ramofe arbufcule in Oftrez tefta excrete obcutrunt apud Carol. Clufium Libr. I. rarior. pl. Cap. 23. Abies marine ditte , que ibi defcri- buntur & depinguntur, & invente funt in ora marina Flandriz, quz pallide, nec ultra palmam alte erant. 207 VY FDE-HOOFDSTUK. De Zee-cypres, e vierde zoorte van zwart Accarbaar is een frabi cierlyk boompje, niet boven een of anderbalve voe- ten boog , met een enkelde ftam op/chietende, een en twee fcbaften dik, die zig twee of drieduimen boven de Wortel rondom in veele korte, en digte dwerstakken vere deelt, zommige boven plat, zommige in een ronde Jpitze toelöopende. De takjes zyn weder in veele mindere ver- deelt , die fleekelige blaadjes gelyken. Ik beb "er tweederlei gedaante van aangemerkt. Het eerfte doorgaans zwart, van buiten zonder merkelyke kors« te, dog flymerig , als bet uit zee komt. Zyne blaadjes gelyken die van Dennenboom of Gafpeldoorn , en de ge- heele kruin na die van Cypresboom bet wyfken, dewelke meer uitgebreid, en ronder is dan bet manneken, over al fat, en wat fteekelig. : De andere xoorte is veel voozer en ligter van fab[tantie, rauw, en rond van flam, de blaadjes zyn fynder, kor* ler, en weeker, ros van couleur , zoo dat de gebeelekruin een Voffeftecrt gelykt. … Beide groején op bardagtige en kleine fteenen, die men daar mede uithaalt , en bunne wortelen fchieten min of meet in die fteenen, de zAvarfle uit de barde, en de rofe uit gemeene: fleenen proejende. Uh MA aam. In ’t Latyn Cupreffus marinas in ’t Maleits en Amboins beeft bet geen eigen naam. ^ Plaats. Men windt déze boompjes zeer zelden , en febier pr eg in de Oeliaffar/ebe en Bahdafe Eilanden , xy wallen Wat diep in zee, en werden alleen met een Vishoek uitgetrokken. Gebruik. In de Medicype bebben ze nog geen bekent gebruik, maar wegens baar fraie gedaante zyn ze allefints weerd voor dé befte rariteit bewaart te werden, waar toe men nog al uitkiezen- moet’, die pebeel en rept zyn; van bet zwarte flag , dan die vant rofe zyn krom als een We? 5 en niet modi. eze Zee-cyprejlen en de twee volgende Loompjeskonnen mynens oordeels voor medezoorten gebouden werden , van die beide Zeeboompjes , dewelke Theophraftus Lib. 4. Cap. 7. roemt, Quercus en Abies marina, inzonderbetd van "t laaftgenoemde , ` hoewel Theopbrafti boompjes te kruidagtig fchynen te zyn, want xyne Abies marina geeft by dé boogte van een elle, enenkelderegten ftam; enwel» gefcbikte takken, bladeren als die van Dennenboom y. dog dikker , en binnen bol. Quercus geeft by een breederen ftam , knoeftige takken; Aide dc Ger, en gefnibbelt als Tamariscus. ; Aan beide de couleur als purper ¿ en dat ze groejen: op barde fleenen en potfcherven , buiten decolomme van Her- cules in de Spaanjcbe Zee. Dus verre Theopbraftus.' Waar wit blykt , dat in de Spaanfcbe of Wefterfche „en Middeland- Jcbe Zee veele boompjes kruidagtig zyn , die in deze Indi- cbe Zee [teenig of boritagtig vallen , hoewel ze in gedaante niet veel verfchillén, - , EC Diergelyke fyn getakte boompjes op een Oefterfcbulpe Zoe beeft Carol. Cluf. Lib. L rarior. plant. Cap. 23. voor een Abies marina be/chreeven en afgeteekent , zynde gevonden op de Zeekuft van Vlaanderen, die mede bleek , en niet boven een band boog waren. GAVE CAPUT. SESDE 208 ‚CA PU TOSEIXT UM. Fenum. matinum. : uinta fpecies eft cinereus & lignofus ac fragilis frutex , fesqui pedem altus , paucos incurvos & inregulares gerens ramos, plerumque ad unam inclinantes partem, prout a fluxu formantur. Foliola habet longa ac tenuia, fragmenta filorum referentia , vel inftar foliolorum arboris Cafuarinz , cum Equifeto convenientia, fafciculata inftar feto- rum, vel ficci Feni, ad tactum rugofa, acfi ex mul- tis lamellis compofita effent, fi vero flectantur, fran- guntur. À Rami rugofi quoque funt, obtufos gerentes apices abruptorum ramorum , coloris terrei , fubftantiz levis- fine & fragilis. Si recens ex mari fit protracta hzc lanta, multo muco obduéta eft, quiin cute pruritum evem feu ardorem cauflat fere inftar Alge marine. _ Pellofa fefe figit radice in faxis fragilibus, in qui- bus nil folidi eft. | Foliola peculiariter examinata magnam habent fimi- litudinem cum tenuibus fetis cujusdam fpeciei Pomi marini, Boelu babi dicti, h. e. fetum porcinum , quod ex fimilibus quoque curtis articulis compofitum & rugofum eft, fed fi alicujus cutim tangant hzc feta, abrumpuntur, & magnum cauflant dolorem , qui itti- bus depellendus eft. : | Nomen. Latine Fenum marinum , & Equifetum ma- rinum; Malaice Accarbaar rompot , h. e. Accarbaar gra- mineum fcu fenaceum. Quidam id quoque vocant Daun cafuari laut, h, e. Arbor marina cafuarina, ob fimili- tudinem vere arboris Cafuarinz. Locus. Raro reperitur , potiffimum vero infinu Am- boinenfi, neque in aliquem ufum adhibetur , nifi quod elegantiffime arbufcule , denfam gerentes comam , aliquando pro raritate ferventur. Aliquamdiu. plu- viis & foli exponuntur, dein per arenam & aquam tra- hendz funt, ut mucus ardens feparetur. .Putoque er ardente ipfarum natura, interne adfumptas noxias elle. z In Boreali Ceramæ plaga in freto ad orchiam aqua- rum multe fimul crefcunt he arbuícule, ad unius al- teriusve fpithamz altitudinem , in multos nodofos ra- mulos fefe dividentes , qui fpinulofi funt ob ramulos deciduos , fed fuperius hi terminantur in fubtiles pi- los , coloris plerumque flavefcentis. Tabula Oftuogefiina Ad Figuram primam exhibet Flabellum marinum Aruenfe, fub finem capitis quarti defcriptum, eftque Keratophyton majus nigrum fibris tenuioribus elegantifime & denfiffime reticu- - ; latum, Boerb. Ind. H L. B. pag. 6. & Planta retiformis Befleri Tab. 24. TA 3 : Figura fecunda Cupre(Jum fiftit marinam. Figuratertia Fenum denotat marinum , feu Cafuarinam, & Equi- fetum marinum. ; CAPUT HERBARIIAMBOINENSIS Liber XU. Caput VL | SESDE HOOFDSTUK, Het Zee:boe:. > beefter , anderbalve voeten boog , met weinige kroma me en onordentelyke takken , gemeenelyk na eene zyde bellende , zoo als deze [iroom leid. Het beeft lange dunne blaadjes , als ftukken van garen, . of gelyk de bladeren van de Kafuaris-boom , met bet Equi- Jeet over een komende. In bosjes by malkander ftaande als bosjes droog booi, in’t aantaften ruig, als of ze pind veele kleine fchilfertjes t zamen gezet waren, dog als men ze buigt breekende. i De takken zyn, ook ruig , vol [Lompen van afgebrookene takken, aardagtig van couleur, zeer ligt van fubftantie en breekzaam. Vers uit Zee komende , is bet met veel lym bebangen , de welke op de buid een klein jeuken of brand D e vyfde zoorte is een grauwe, boutagtige , en broffe weroorzaakt, fcbier als Zeekwabben. Het bevefligt met een buidagtige wortel, op brokkelige fleenen , daar aan men niets maffiefs vinden kan. De blaadjes in ’t byzonder bekeeken , bebben groote gelyke- nife met de fyneborftels van zekeren flag Zeeappel, Boelu babi, dat is Varkensborftels genaamt , dewelke ook van diergelyke korte leden gemaakt , en ruig zyn, maar iemand in de buid fieekende kort af hreeken , en grooten pyn ver- oorzaken , die men met kloppen verdryven moet. Naam. Jn * Latyn Foenum marinum, en Equifetum marinum; in ’t Maleits Accarbaar rompot dat is gras of hooiagtig Accarbaar. Zommige noemen ’t ook Daun cafuari laut , dat is Zee-cafuarisboom , ma de gelykes nis van den regten Cafuarisboom. RE: Plaats, Het werd wenig gevonden > meeft in den Am. boin/chen inbam , zoo werd bet ook tot niets gebruikt; be- halven dat de mooifte boompjes , die digt van loof zjn , zome tyds tot raiteiten bewaard worden. Men moet ze een goe- den tyd in regen en zonne leggen , daar na door zand en water trekken, om den brandigen flym af te fcbuuren. Ik oordeel. uit zyn brandigen aart, dat bet binnes lyfs ge- bruikt, fchadelyk zoude zyn. . Op de Noord-kuft van Ceram „op de reven van omtrent een vadem waters, groejen veele ftruikjes digt by malkan- der y omtrent een of twee fpannen boog, enzigin veele ge- knopte takjes verdeelende, dewelke fteekelig zyn wegens de afgevalle takjes, maar boven eindigen ze in fyne bairtjes, en breeken niet ligt, van couleur doorgaans bleek-geel. De Tagtigfte Plaat Vertoont in de eerfte Figuur de Arueefe Zeewajer, aan het - einde van het vierde Hoofdftuk befchreeven , en is de grooter, zwarte Keratophyton , met dunder vezels, zeer - net en dik als een net gevlogten, van Boerh. Index H. Lo Bat. pag. 6. en de netsgewyze Plant van Befler Tab. 24. > De tweede Figuur vertoont de Zee-Cupres. i \ De derde Figuur betekent het Zee-booi , ofte de Zee Cafuarina, en Zee Paarde-Soart, 2 SEVEN: | Pag. 208. | : ILE S Tab. LXxx. | PARAS SS Ni ^, b > // E / i ) \ , e — ~~ E. ; i | | ` 5 E / 4 OW) k 7 Dee if YY, 7 g A f A e | N Y / T 7 (2 L RS E / k -— f / SE - \ Za e > f | GE y j ; 3 pa d ai jd \ d / Z Za A u: "a f; e 4 IN 2$ das e a l Z XII. Boek. VII. Hoofdf. AMBOINSCH KRUIDBOEK. CAPUT SEPTIMUM, Erica marina. Accarbaar ruttu rutta. que Marinarum arbufcularum, licet fragilis fub- ftantie, & diverfe forme, quas fub his binis complectar, primo Tenui, fecundo Cra[fa. Primo. Erica marina tenuis, eft arbufcula ample ex- tenfa, plerumque latior quam alta, in tenuiffimos di- ftin&ta ramulos, ac foliola Erice noftrati fimilia, ob- fcure cinerea, & fragilia, fed ita camen ut tractari rite poflnt. Binos babet tresve primarios ramos, rotun- dos, & obfcure ruffos, externe parum rugofos , li- gnofos, fedfragiles, & facile frangentes, hecque te- nuiffima gerit foliola cum denfa coma, proxime ad Ericam adcedens. Granulofis increfcit faxis, ac plerumque fracta ad- trahitur , quum caudex tam fragilis eft, nulla etiam alia arte depurari poteft, quam quod pluviis & foli exponatur , donec mucofitas feparetur, fervans por- ro obfcure cinereum feu terreum colorem, rami quo- que ejus inregulariter locantur & transverfales dent fua coma varias referentes plumas. Secundo. Erica craffa plures gerit caudices ac pri- marios ramos e radicibus adfurgentes, qui etiam ob- fcure fufci & rugofi funt, ac quodammodo pungentes er abruptos ramulos. 'Foliola ejus paulo longiora unt, tenuiora, & in fafciculis conleéta inftar pluma- tum, ad taétum rugofa , inftar fetorum piloforum , melius hzc refert Indicum Ruttoe ruttoe, h. e. Mu- fcum fruticofum , quam Ericam, Nigrior eft ficcata priore, inpofita quoque fragilibus faxis, quum vero ejus caudex durior eft, hinc tota radix cum frufto ta- lium faxorum fimul adtrahi poteft. Si recens e mari S exta fpecies eft Erica marina, elegantiffima quo- 'adducatur, magis mucofa eft priore, ac pruritum quo- dammodo cutis cauffat, uti de Foeno marino dictum fuit. Altera porro obcurrit Erice marine forma, fed tam rara, ut eam femel modo: viderim, apud Dom. An- zbonium Hurdtium , Gubernatorem noftrum Amboinen- fem feniorem. Hee compofita erat ex quibusdam la- ciniis, feu amplis & anguftis foliolis complicatis in- ftar chirothecz , fed fuperius aperta , durioris fubftan- tie utrisque prioribus , tenues gerens ramulos, quo- rum craffiffimi erecti, & ad latus extenfi erant , inter- ftitia vero cancellata erant, & pertexta aliis fubtiliori- ' bus ramulis, ita ut "AM gereret formam Flabelli marini & Erice marine. Duro inpofita erat lapillo, & reperta erat in Uliafferenfibus infulis. — —— - Nomen. Latine Erica marina ; Malaice Accarbaar | ruttu ruttu, & Ruttu ruttu laut. Locus. In Amboinenfi, aliisque placidis crefcit finu- bus, ac potiffimum adducitur hamis & Bobbers. Ma- tura fponte eradicatur per mare in litus projecta Ar fracta ,fed omnes rami digni funt, ut ferventur , quum peculiares referant arbufculas, que aliis faxis inponi poflunt, nullum enim alium habent ufum, nifi quod tanquam aliquid rarum conferventur, > Supra quinto Capite dictum fuit, nos tam Cupres- fum , quam fubfequentes fpecies Erica marine con- generes habere Abietis & Quercus marine Theopbrafti Cap.7. Libr. 4. ab ipfo defcriptz. Atque Erica marina peapa pro ejus Quercu marina haberi poffet, cui amarifci folia tribuit , & uti videtur, ab Abiete non differt , nifi quod in multos nodofos ramos fit diftincta. - Similem plantam defcripfit Carol. Clufius Libr. 6, exotic. Cap. 5. fub nomine Fruticis marini Erice facie, atque hic ipfi ex Norwegia adlatus erat , tante ma- gnitudinis , quantam noftra gerit , cui nullam dedi pre- cifam menfüram, quum inzqualis admodum reperia- tur magnitudinis. Sic ejus caules aliquando concavi & fpongiofifunt. Rafura Erice marine, ac prefertim Equifeti marini, quod recens e mari productum cutis pruritum excitat , morfui Millepedum applicata ardo- rem & venenum extrahit. Tom. VI, CAPUT 209 SEVENDE HOOFDSTUK. De Zee-Heide. | e zesde zoorte is de Zeeheide, mede een van de cier» lykfte Zecboompjes , boewel bros van fubftantie, verfcheiden van gedaante , die ik onder deze twee zal brengen, de eerfte de fyne , en ten tweeden de grofe. I. FyneZee-Heide is een wyd uitgefpreid boompje , ge- meenelyk breeder dan boog, met zeer fyne takjes of bladea ren, onze Heide zeer gelyk, donker-grauw,en bros, dog zoodanig, dat ze bet handelen verdragen konnen. Het heeft . twee of drie boofdtakken , rond, donker-grauw, van bui- ten wat ruig , boutagtig , dog bros, en kort af breekende , dit beeft de fynfle blaadjes, digt van loof, en de Heide naaft komende. Het ftaat op brokkelyke fteenen , en werd meeft afge- broken opgebaalt , om dat den ftam zoo bros is , daar valt ook geen ander fchoon maken aan, als dat men * in regen en zonne legge, tot dat de flymerigbeid afgaat , bebou- dende voorts zyn donker-graauwe of aardverwige couleur, ook fiaan de takken onordentelyk, en dwers van malkan- der , met baar digt loof ver/cbeide pluimagien uitmakende. Il. Grove Zee-Heide beeft meer ftammen of boofátak- ken van de wortelen opfchietende , die mede donker-grauw en ruig zyn, ook eenigzints fteekelig door de afgebrooken takjes. Deze blaadjes zyn wat langer , dunder , en ftaan in bosjes by malkander als bosjes veeren , in "t bandelen wat ruig als baire borfteltjes, gelykende beter na’t Ooft- Indifcbe Ruttoe ruttoe, dat is beefleragtig Mos dan na Heide. Zy droogt zwarter op dan de voorige, Daat ook op brokkelyke fteenen , dog dewyl de ftam wat barder is, zoo kan men de gebeele wortel met een klomp van die ftee- nen (zamen optrekken, vers uit zee komende beeft meer en dan de voorgaande , die eenig fints jeuken op de buid veroorzaakt , gelyk van Fentim marinum ge- zegt is. ; Men vindt nog een ander gedaante van Erica marina, . dog zoo zelden, dat ik ze maar eens gezien bebbe, en dat by de Hr. Anthony Hurdt, onze Amboins oud Gouver- neur. Dezelve was gemaakt van eenige lappen, of bree- de en platte bladeren , t'zamen gevouwen als een band- Jeboen, dog boven open , barder van fubftantie dan beide voorige, met fyne takjes , waar van de dikfte over eind en ter zyden ver/preid ftonden, de tuffenplaatzen waren netsgewys uitgeweven met andere fynder takjes, zoo dat het een gemengde fatzoen badde vau 2ee-Wajer en zee-Hei- de, bet flond op een bard fieentje, en was gevonden in de Oeliaffers. - j Naam. In’t Latyn Erica marina; in ’t Maleits Ac- carbaar ruttu ruttu , en Ruttu ruttu laut. Plaats. Het waft in de Amboinfche en andere ftille bog- ten , werdende meeft met Visboeken en Büblersuitgebaals; bet rype werd van zelfs uitgewortelt , door de zee op firand, en in flukken gefmeeten, dog alle de takken zjn bewarens weerdig , om dat ze byzondere boompjes gelyken , die men op een ander klipje kan zetten, want ze bebben geen an- der gebruik, dan tot rariteiten te bewaren. Boven in "t vyfde Hoofdftuk is gezegt, dat wy zoo wel de Zee-cypreffen als de volgende zoorten van Zee-beiden voor medezoorten agten, van Abies en Quercus marina The- ophrafti by bem Cap. 7. Lib. 4. befchreeven. Inzonder- beid de Zee- Heide , zoude men voor zyne Quercus mogen aanzien , dewelke by Tamariske-bladeren toefcbryft , en zoo "t fcbynt van de Abies niet verfchildt, dan dat ze in veele knoeftige takken ver/preid is. f Diergelyk gewas beeft Carol. Cluf. befcbreeven Lib. 6. Exoticorum Cap. 5. onder den naam van Frutex ma- rinus Erice facie, dog dezelve was bem uit Noorwegen toegezonden , en wel zoo groot ais onze Amboinfe, dem ees wy geen precyfe maat geftelt bebben, om dat men ze van zeer ongelyke grootte vindt. Zoo zyn ook zyne fiee- len zomtyds bol, en Jpongieus van binnen. Het fcbraapfel van Erica marina , en mzonderbeid dat van Equifetum marinum , "t welk vers uit zee komende een jeuken op de buid maakt , op de beten van de Duizenthenen geftreeken , trekt den brand en bet fenyn uit. Dd, AGT. 210 CAP Uk: OCTA VUM. Cocus maldivicus. Calappa laut. miri miraculi nature , quod princeps eft omnium marinarum rerum, que rare habentur, Cocus mal- divicus dius, feu Calappa laut, noftris Europaeis tam parum notus , ut fabulofum putent , quod de eo nar- ratur. Quum vero occafio nondum fefe obtulit, ut ejus compos fim factus partim ob ejus caritatem , - partim ob ejus raritatem , nec poffetfores eo velint carere, attamen hoc in loco neceffe eft, ut conme- moretur, quum fit maris productum , hinc aliorum relatu contentum effe oportet, & ca eligere, que a fide dignis hominibus acceperim. Je oportet, ut Le&ori obferamus hiftorram hujus Incolz , qui ejus optimam habent notitiam ; mihi certiflimam potuiffent dare hiftoriam, fi domicilium habuiffem eo loci, quo hic invenitur fructus. Sed quum in ifta remota ora raro alii perveniunt homines, quique non fatis gnari funt , hinc multe fabulofz narratiuncul mihi obtrufz fuere , haud digne , quam ut hic eas conmemorem. Attamen quid proferre oportet , ut Leétor fciat, quid incole de eo fentiant & credant, dein ulterio- rem dabo defcriptionem depromptam ex fcriptis Wil- belmi Pifonis & Francifci Pyrardi. Hic itaque Calappus mzrinus non eft fru&tus terreftris qui cafu in.mare procidit , ac fic petrefit, uti Gar- cias ab Orta perfuadere voluit, fed fructus eft, in ipfo crefcens mari, cujus arbor, quantum fcio, hóminum oculis ignota & occulta eft. Eft enim erroneum cre- dere, fructum effe Calapporum', que in Maldiven- fibus crefcunt infulis, ubi majores ac mihores obcur- runt nuces , ex quibus potatoria vafa & receptacula pro pulvere pyrio formantur, que ignorantibus pro ` vero Coco de Maldiva obtruduntur. Fru&us itaque hic marinus duplex eft, major & minor. Major genuinus eft, Cocus maldivicus, vulgo Cocos de maldiva dictus , Lufitanice Coquo de maldiva. Apud D. Pijonem in Appendice ad Bontium , Coccos maldivica, & Nux medica Maldivenfis. Malayenfibus Calappa laut, Boa paufengi , & Boa fengi , quod illi pronunciant Bootjungi. Apud incolas Maldivenfium , uti Pyrardus teftatur , vocatur Tavarcare &- Tavar- carze , que nomina mihi videntur effe corrupta. Si- nice Hayja,h. e. Calappa marina. De hac majori fpe- _ cie in hoc Capite. Minor fpecies eft Cocus me- lindanus, vulgo ex Lufitanica lingua Coguinko dictus, de quo in fubfequenti Capite. E De ejus ortu & loco natali narrant Malayenfes, Sinenfes, aliique indigeni naute, crefcere in arbore profunde fab aqua, Calappo fimili, cujus coma ali- quando & cafu confpicitur in placidis finubus ,` & circa infulam Sumatram , .prefertim in finu Lampo- De , in Sumatrz parte Zephyrea, fed hic fabula ad- dita eft, dicunt enim , fi hzc inquiratur arbor, vel ad eam fubmergant, effugere homines. 1 Flamines /Ethiopes magis fabulofam fingunt nar- rationem , dicentes , hujus arboris unicam tantum in mundo efl poft Javam locatur, quod Segara feu Laut kidol; h. e. mare Zephyreum vocant, pro quo in quibusdam tabulis erronee legitur regio Cidol. Arbor ipfa iis dicitur Paufengi , que fronde fupra aquam eminet , in ejas ramis habitat Geruda avis, que Gryps erit, queque per-noctem in hifce volitat regionibus , arripiens roftro & unguibus Elephantem , ridem, & Rhinocerontem , vel aliam ingentem beftiam, quam in nidum aufert hujus arboris, unde quoque ibi omnes adtrahuntur naves, quzque ibi devol- vuntur, perpetuo manent, ita ut homines prz fame moriantur, “quin Gerude fint efce. Hinc €, que, in Abyffo maris ingentis Zephyrei. HERBARIIAMBOINENSIS Liber XII Caput VIII, AGTSTE HOOFDSTUK. De Maldmifcbe Cocus-uoot. u beboorden wy den Leezer mede te deelen, de His N florie van dat zeldzame Meefterftuk der natuur, en bet boofd van alle Zee-rariteiten , namentlyk de zoo genoemde Cocos de Maldiva of Calappa laut , onze Europeanen nog zoo weinig bekent, dat ze bet meefte deel daar van voor fabulen agten. Maar dewylmynegelegents beid tot nog toe niet beeft l'yden willen , dat ik eene van de Cocos bebbe konnen magtig werden , eensdeels wegens bunne groote duurte , anderdeels wyl men ze x00 zelden vindt , en de Eigenaars dezelve niet mi/Jen willen, eneg. ter op deze plaats dient aangebaalt te werden, om dat bet een Leegewas is, 200 moet ik my bebelpen met bet verbaal van andere, en daar van uitkippen bet geene van geloofs waardige Lieden: Komt. A De Inlanders , dewelke daar van de befte kenniffe heb ben, badden my wel bet zekerfte berigt daar van konnen geven, zoo ik gewoont badde ter plaatze , daar de voornoem* de vrugt gevonden werd. Maar deal aan dezen afges legen cort weinige derzelve komen, en diedan nog de befte kenniffe daar van niet hebben y zoo zyn my veele beuzela agtige vertellingen opgedrongen, onnodig bier al te maal op te balen. : Evenwel moet ik iets aanroeren , op dat den Lezer be- kent werd, wat de Inlanders daar van gelooven en bous den , daar na zal ik opfcbaffen een nader befchryvinge, etrokken uit de fchriften van Doctor Wilhelmus Pito, en rancois Pyrard. : Deze Zee-kalappa is geen Landgewas , *t welk by geval in, zee geraakt, en aldus ver[Leent zoude zyn, gelyk men Garcias ab Orta beeft avillen wysmaken, maar bet is een vrugt „die ind zee zelfs groeit , wiens boom , zoo ik niet beter. weet, is tot nog toe voor menfchen oogen. onbekent, en verborgen gebleeven. Want het is een abuis te meenen , dat bet een vrugt- zy van de Kalappus-bome., dewelke op de Maldiviffe Eilanden waffen , daar men groote en kleine Noten vindt, uit dewelke drinkbekertjes en kruidboorntjes tg werden , die men de onweetende voor de opregte cos de Maldiya opdringt. MER , Het voornoemde Zeegewas is t«veederlei , groote, en kleine , de eerfbe bet groofle , is de eigentlyke Cocus mals divieus 5 die in-’t gemeen. Cocos de Maldiva genaamt ; in't Portugees Coquo de Maldiva , by Doétor Pifo in zyn. Appendix tot Bontium , Coccos maldivica, en Nux medica Maldivenfis. By de Malyers Calappa laut; : Boa Paufengi, en Boafengi, " welk zy Lieden pronun- ticeren Bootjungi. By de Inwoonders van de Maldivis, zoo Pyrard getuigt, lavarcarre en Tavarcarze , welke - namen my [cheenen bedorven te zyn. In ^t Chinees Hayja, dat is Zec-calappa. Wan deze groote zoorte zal dit Hoofd- Jiuk fpreeken. De kleine zoorte is de Cocus melindanus; in't gemeen uit bet Portugees Coquinko genaamt, waar van in "t volgende Hoofdjiuk. Se Van am oorfpronk en geboorteplaatze verbalen, de Malyers , Chinefen, en ander Inlandfe Zee-vaarders, dat ze groejen aan cen boom , dieponder water , den Calappus- boom gelyk, wiens kruin zomtyds by geval gezien werd in flille bogten , en rondom bet Eiland Sumatra, inzon- derbeid in de bogt van Lampon, aan Sumatras Zuidzyde. Dog bier moet een fabeltje by gevoegt zyn, want ze zeg- gen, als men na dezen boom zoekt „ of daar na duikt, 200 verdwynt by weder. i ces A De Moorfcbe Papen bebben nog een flimmer fabul , voors gevende, dat van deze boom maar eene in de weereld zoude zyn, ftaande in den afgrond van de groote Zuid-zee agter Fava gelegen, die ze Segara of Laut Kidol , dat is Zuid- zee noemen, waar voor in zommige kaartén kwalyk gt- Jcbreeven flaat Land Cidol. _ Den boom zelfs noemen ze Paufengi, dewelke met zyn kruin boven water fíaat. Op zyne takken woont een one - bezuisden Vogel Geruda, *t welk een Griffioen wil yn, die fnagts in deze Landen vliegt, nemende in zyne poten en bek een Olyphant, Tyger, Rhinoceros of ander groot Beeft, dat by na zyn nejt voert, na dezen boom trekkende Jtroomen van alle kanten, en de Scheepen, die ze mede flee- - pen, moeten daar eeuwig blyoen flaan, de menfchen van bunger vergaan, of den Geruda tot roof werden. „Hierom tantis crefceret arboribus , fequi oporteba 'dammodo referunt XII. Boek. VIII. Hooft. AMBOINSCH KRUIDBOEK. ' jn Hinc Javani , omnesque , qui Zephyream oram magnarum iftarum Orientalium infularum usque ad Timoram inhabitant , anxii funt.fefe conferre ulterius tribus milliaribus , vel extra confpeétum terre , com- perientes enim, per undam ulterius & ad Zephyream i magis plagam propelli, in cymbam fefe conjiciunt, relinquentes navem, ac remis in cymba petunt ter- ram, timentes ceterum in abyflum Paufengi devolvi, ex qua nemo redit, ut putant. Adfirmant porro, Javanos quosdam hoc expertos fuiffe, atque Jave pro vero narraviffe, qui navibus nempe eo devenerant, fed qui pennas avis Gerude tenentes, ab ipfa Javam feliciter translati fuere. Fructus vero hujus arboris vocant Boa paufengi, vel Boa fengi , funtque nuces celebris iftius Calappi marine, que contra undas fefe elevantes aliquando in Jave E Solore litora projiciuntur, ubi talem etiam exercent reluctantem vim, ut in ipfa regione usque in ipfas prorepant filvas, ubi homines eas non inve- nirent , nifi a canibus detegerentur prius, qui contra hafce latrant. Bauen Ex qua fabula Lector facile percipere poteft, cur hic fructus tanti eftimetur, ac tam carus fit. Quum ipfis jam objiciebam , per noftras naves longe aliter etectum fuifle, poft Javam nempe nullam effe Abys- - fum in Zephyrea plaga, fed ingentem deteétam effe * regionem, quasdam preterea naves fub. prefecto Abele Taakmanno eandem regionem ad Zephyream . partem circumnavigiffe , nec ullam detegiffe abyflum, multo minus Paufengi, nil aliud regerere poterant , nifi quod talis tamen arbor in ifta plaga deberet effe, quum cjus fru&us in ifta projiciebantur litora. uod facile concedi poteft, quum inter Javam & iftam Zephyream plagam ultra centum milliaria am- plum eft mare, ubi multe arbores effe poffunt, licet non vero fimile fit, talem arborem in Abyflo vel maris profundo. provenire , fed quidem in fundo du- centarum vel trecentarum orchiarum. Dein enim in capite de Calbahario albo adnotabimus , hanc arbu- fculam inventam fuiffe in profunditate nonaginta Or- chiarum ,' fic. quoque credo; hofce flamines verbum - Paufengi audiviffe ab Arabibus, atque arborem effe ' erefcentem in magno Indico mari, quod Africanam oram Orientalem alee Majottos irriguat ,. qua- rum incole vulgo Zangi feu Zengi, h. e. tofti Athio- pes vocantur, ubi minor horum fructuum fpecies re- peritur, quam poftea defcribemus. MEDIUS. Hic queedam. oritur difficultas, fi Calappa Laut in E evadiean 7 d 10 Baus pro: uando arbores fenefcentes eradicari , & in pi d , quod tamen nunquam vifam vel auditum eft , uti id tamen de aliis obfervatum fuit arboribus marinis , hinc potius in ea verfarer fententia, hofce fruétus in profunditate ex duris crefcere fcopulis fine caudice, vel forte ex craffo curtoque pedunculo , ac-maturos decidere. Haud facile enim natura accufanda eft, vali- . quas pretiofas proferre creaturas, easque femper cæ- Jare hominum vifui, in quorum gratiam omnia pro- $ 4 FNA duéta & creata funt. AENA Relinguamus itaque incertam iftam arborem, € quiefcat in matris nature, abfcondito gremio ac thefauro, donec quid certius ferus proferat dies , & ad defcriptionem ipfius fru&us , quem nobis concedit, quique notus eft, nos cönferamus.. Quam maxime ita- . que convenit cum Calappo terreftri, unde multi pre ignorantia hosutrosque confundunt fructus, eoque ma- gis quum in Maldivenfibus infulis in Calappis magni crefcunt fructus, item minores oblongi , quamvis quo- appa laut diverfee magnitudi- nis, fed notabile fatis in iis detegitur difcrimen, - immo quoad ipfam formam. Omnes enim terreftres Calappi fructus putamen durum , feu Tampoerong craffo obduétum gerunt pilofoque cortice. € Calappus vero marinus externe nil aliud habet quam tenuem rugofam feu mufcofam pelliculam cum cras- fis venis putamini incumbentibus , uti in vulgari Ca- ` lappi putamine, que abftrahitur, fub ea putamen feu ës locatur oblongum , ad unam partem acute definens , unaque ora magis protuberat altera, quzdam vero nuces fimplices funt , quedam gemine, - acfi bine fimul concrete, effent, quales SE ar Hierom zyn de Javanen , en alle, die de Zuidku de groote Eilanden Ooftwaart aan, tot Timor ig Bog nen, zeer bange , baar verder dan drie mylen of buiten t gezigte van 't Land te begeven, want bemerkende „dat ze door de flroom wat verder en Zuidwaarts aan gedree- ven werden, zullen zig in baar fcbuitje begeven , laten bunne jonk dryven, en roejen na land toe, uit vreeze dat ze na den afgrond van Paufengi getrokken werden, waar uit geen wederkeeren is. Zy bouden daar by nog flaande , dat zommige Favanen zulks ondervonden , en op Fava voor een waarbeid gerap- porteert bebben , die met baar jonk aldaar geweeft , en aan de Weeren van Geruda zig vaft boudende , van den zel- ven weder op Fava zullen gezet zyn. De vrugten nu van dezen boom noemen ze Boa paufengi of Boa fengi, en dat zullen die vermaarde Zee-kalappus zyn, die tegens ftroom opklimmende , zomtyds op Favaas en Solors dromen uitgeworpen werden, daar ze nog al zulken tegenfirevenden kragt bebben , dat zeeen fluk weegs Landwaart op in ^t bos komen kruipen , daar ze de men- Jcben niet zouden vinden, zoo ze niet eerft door de bonden ontdekt wierden, die daar voor flaan blaffen. Uit welke fabel de Lezer afnemen kan, waarom dere vrugt zoo boog geöjlimeert , en zoo duur gehouden wer- den. Als ik bun nu bier op zeide , dat zulks door onze Scheepen gebeel anders ondervonden was , te weten dat agter Fava in "t Zuiden geen afgrond , maar een groot Land ontdekt zy , dat ook eenige Scheepen namentl yk on= der den Commandeur Abel Taakman bet zeive Lana in 't Zuiden rondom gezeilt , en nog a! geen afgrond , nog Pau- Jengi gevonden badden , wiften daar op anders niets in te brengen , als dat evenwel die boom in °t Zuiden moefte Joan, om dat zyne vrugten op de voorfchreeve Jtranden opgeworpen wierden, Het welk men ligt kan toeftaan, dewyl tuffen Fava en dit Zuid-land over de bondert mylen ruime zee is , daar veele bomen konnen Haan, boewel "t niet waarfchrynelyk is „ dat dien boom juift in ier. of midden in zée voort- komt , maar «vel op twee bondert en drie bondert vademen diepte. Want wy bier na in 't witte Kalbabaar zullen febryven, dat bet zelve boompje op negentig vademen "os te gevonden is , 200 geloove ik ook, dat deze Moren bet woord Paufengi geboord bebben van de Arabiers , en dat bet een boom zy in de groote Indifche Zee groejende , die den Africaanfen Ooft-kuft en de Eilanden Majottos befpoelt , welkers Inwoonders in 't gemeen Zangi of Zengi, dat is gezengde Moren genaamt werden, alwaar men bet klein- der flag van deze vrugten windt, die wy bier na befchry- ven zullen, * E 1 S t |, 200 moefte - > dat zomtyds zulke bomen oud werdende tot eenigentyd uit- gewortelt , enop ftrand gedreeven wierden, "t welk nooit gefien of geboort is , gelyk wel van alle andere zee-bomen, bierom zoude ik nog liever indie meninge vallen, dat deze vrugten in de diepte uit barde klippen groejen , zonder ftam of op een korte , dikke , fteel”, en dan door rypheid daar van afvallen. Want men niet ligt de natuur be/cbul- digen moet , dat ze eenige koftelyke /cbepzelen zoude voort- brengen , en dezelve eeuwig voor s"men/chen gezigt ont- Duden, om wiens wille ales geebapen $ ` Laat ons dan dien onzekeren boom laten varen , en in moeder natuurs verborgene fchatkamer beruften , tot dat wat xekerders voor den dag komt, en ons weder tot de be- [chryving van de vrugte zelfs, die ze ons gunt , en bekent is, keeren. Zy beeft groote gemeenfchap met de Land-ka- lappus , daaróm veele uit omwetentbeid deze beide confun- deeren, te meer alzoo in de Maldivis aan de Kalappus-bo- men ook groote vrugien vallen, item kleine langwerpige , welke beide 200 wat gelyken na emer Pip) ver- ze grootte , dog daar is nog al een merkelyk onderfcheid zelfs in de gedaante. Wont alle Land'kalappuffen beb- ben de barde fchaal , of Tampoerong omgeven met een Hier doet zig een zwärigbeid op > indien de Kalappa Laut: E P ake, er We ? : 3 > dikke en bairige bolfter, ak Doubs Ss De zee Kalappus beëft van buiten anders niet dan een dun, rui, TI p met grove aderen, die op p "d de fchaal leggen , gelyk aan den gemeenen Kalappus- e afgefc eurt wer .. Daat onder ‚legt den. obi Tampoerong , die nog al langwerpig is, aan dé eene wat pits toelopende, en de eene zyde built meer uit dan de dire , zommige enkel, zommige pe) ah twee Noten aan malkander gegroeit waren ; ge meefte zjn, Dd2 waar av HERBARII AMBOINENSIS Harumque hic Figuram exhibeo juxta naturalem magnitudinem delineatam , juxta quam etiam primam formabo defcriptionem , eft itaque gemina , acfi ex binis compofita effet Calappi nucibus ,-& inter has utrimque finus eft planus. Bine fuperiores extremitates parum rotundz funt, ubi puto petiolum fuiffe admiffüm. Binz inferiores rotundo acute funt , & finus intermedius aliquando “plicas quasdam gerit ad unum latus , unde dicitur, fi ab una parte confpiciantur, binas nates viri referre, vad alteram partem cffigiem femineam reprefentant. Totus fru&us octo pollices longus erat, & novem Jatus in Diametro, fed majores etiam fünt, ab uno nempe pede usque ad fesquipedem , fique externe con- ipiciantur , duplices haud melius comparari poffunt quamcum fcroto Tauri, inveniuntur enim quidam haud multo majores. Depuratus erat ab exteriore rugofi- tate, politus & niger inftar putaminum aliorum. Ca- lapporum, quz in fuppelleétilem depurantur, ac po- liendo -nigrefcunt. Externe non zqualem habet gla- britiem. inftar. vulgaris: Calappi putaminis-, fed pa- rum gibbofus & inzqualis eft ad rotundós angulos. Ad latera ventricofus, & per longitudinem ob{cure favaque decurrunt. ftrie , acíi veftigia effent corticis pilofi , fed he omnes poliendo glabrz erant. . Figura in medio rotundum exhibet foramen, quod ab hominibus in eo perforatum eft, ut interna me- dalla. feu. nucleus extrahi poflet, & ut elegans-res domeftica feu-fuppellex ex putamine formetur. Hoc os a vulgari quoque differt Tampcerong quoad ubftantiam , durius. enim eft, mixtamque videtur habere naturam. ex ligno & faxo inftar aliarum plan- tarum. marinarum. Interior nucleus, pretiofiffima hujus fructus pars, undique putamini adheret uti in vulgaribus. Calappi nucibus, non albus fed flavefcens fere inftar cafei ovilli diffe&i, ac tam durus ficcatur , „ut corneus quafi fit, qui eximendus, im frufta diffe- candus., ficcandus, & ad ufum Medicum fervandus elt, nullum peculiarem prebet. odorem. vel faporem, nifi. fupra. porphyritim: cum,aqua contritus faporem - quodammodo, prebet corneum: de quafi marinum , fine aliis.notabilibus qualitatibus ,. nifi. quod. refrigeret. im hoc detegere: non potui; dicitur: een "Lympha tiofüm- amentu y: quum.nunquam cidus vel nidorofus fit inftar alius- Calappi-nuclei.- & capitis pcena. vetitum eft, nullum. plebejum eos col- ligere vel fervare „ fed mi s etin & Bo gn D. regi obfer eos vendit:pretio, vel alicui.dono dat, .. pu BER aSinenfibus nautis Kuyn/ay dicitur, Co Ufus. omu- Liber XII. Caput VIIL Waar van ik een figuur geve , na baar natuurlyk grootte afgeteekent , waar na ik ook de eerfte befchryvin maken zal , zy is dan dubbelt, als van twee Kalappur noten i'zamen gezet , en tuffen beiden, onder en boven SH een ED a d Joint e twee bovenfie einden loopen wat rond K oordeel den ficel in geftaan te beben. De SC Eh loopen met een ronde [pits toe, en de keep tuffen beiden beeft zomtyds nog eenige ploojen aan de eene zyde. Waar door men zegt , dat ze van eene zyde bekeken twee billen van een man gelyken, aan de andere zyde zullen xe depe- daante van een vrouw uitbeelden. 3 De gebeele vrugt was agt duimen boog, en negen dui- men breed, in den Diameter gemeten, dog men windt ze ook grooter , te weten van een tot anderhalf voet breed Wan buiten aangefien, kan men de dubbelde niet beter ver. gelyken dan by een klootzak van een Dier, want men vindt er die ook niet veel grooter zjn. Zy was fcboon gemaakt van de buitenfte ruigte gepolyft, en zwart gelyk andere Kaloppus-doppen, die men tot buisraad /cboon maakt, en door "t polyften zwart werden , zy beeft van buiten gen effene vlakte gelyk gemeene Kalappus-doppen y «maar is wat bultig of oneffen, aan de ronde boeken. Aan de zyde buik- kig , en in de lengte loopen donker-geele ftreepen als of "t voetfiappen waren van de bairige bolfter , dog alle door’: polyften glad gemaakt. In de figuur ziet men in bet midden een rond gat , ’twelk door menfchen daar in gemaakt is, om bet binnenfte mere - of pit wit te balen, en een Roftelyk buisraad bes Giel temaken, Deze fcbale ver/chilt ook van de gemeene Tam- poerong in de fubftantie , want zy is harder, en Dhur . een gemengt wezen te bebben van bout en fleen, gelykan- dere zeegewaffen. Het binnenfte pit zynde bet koftelykfte van deze vrugt, bangt aan de fcbaal rondom gelyk in de gemeene Kalappus-noten , niet wit, maar bleek-geel, fcbier als een opgefneede Schapekaas „ en droogt zoo bard op, dat bet hoornagtig werd ,'twelkmenmoet uitnemen „in flukken Jyden’, droog maken, en tot de Medicyn bewaren , daar is geen zonderlinge reuk nog fmaak in , dan op een Been met water gewreeven, fmaakt een weinig boornagtig „en na de ee, zonder andere merkelyke boedanigbeden dan om te verkoelen. Of "er eenige vogtigheden in "t binnenfte bol. begreepen zjn, en beb ik aan deze niet vernemen e $ n t. 3 van ja in andere, als ze vers uit ee komen. Tt "wa Sha il uitgedronken , bet pit uitgenomen, en als een koftelyke Medicyn bewaart, om dat bet nooit veř- nuftig of rutkend werd gelyk ander Kalappus-pit. laats. Waar den boom tigentlyk flaat , of op wat klip- pen deze vrugten waffen , is als gezegt , tot nog, toe voor s menfcben. oogen verborgen , bet zy ons genoeg , dat wy weten, dat ze in de diepte van de zee groejen , en de vrug- ten 0 psi a agre tt Se worden „dit gefchiedt meet inde Maldiviffe Eilanden, waar van ze den naam dragen. Dog bet is aldaar-op den bals verboden , dat geen gemeen. man dezelve mag oplezen en bewaren, maar alle die men vindt , ^t welk ook nog zoo zelden gefebiedt , moet men aan den Koning brengem , die ze dan ten duurften — ia aan die by vil. ooo Op Savas Weft-en Zuidkuft , inzonderbeid by de Weft- boek Sampanthau, als mede op de Zuidzyde van Sumatra, ` voorts langs de geheele Weftkuft , by de Cbinecfe Zeelieden Kuynfay genaamt , en omtrent de Éilanden et de Weft- kut gelegen, by de Inlanders in ’t gemeen Nyas genaamt, bes n e ook, dE ‚wilde Inlander dezelve en en tot Padang, Priamang , en andere Koopjtedens alle dubbelt , gelyk ook 2n. 3 die op Favas -Zuidkujpen vallen, van een vuijk groot, tot een kleine Afta of elle in de breedte, Se? Y “Deus. bett terhpt on des bak oor Jig tat Dane dert. en. twintig a isi de dien RE werden voor de belte gebouden „waar van-bei,ftuk een voes breed, hondert en e ryksdaalders verkogtis. Fa men weet , dat zommige Koningen op deze Noten zoo verzot 2m E dal ze een volgelade Fonk voor eene Noot gegeven Of mi Boa paufengi, “abaar van de Solorelfen roemen, door de Zuidzee op bun land gefmeeten, en door ’ blaffen der bonden in bet bos Bevonden wert, een en dezelfde 2) met de regte Calappa. laut, en beb ik nog niet konnen ver: , nemen, Want ze mengen: 260 veel fabulen daar by zonder eigentlyke befchryvinge „ dat bet iemand verdrietig valt bet zeloe aan-te biken. ut E SE Gebruik. * -putamine , feu XII. Boek. VIL Hoofdf. AMBOINSCH KRUIDBOEK. Ufus. Quanti etiam apud incolas eftimetur hic fru- &us ob exellentes ejus virtutes, que ipfi tribuuntur; tam parvi apud noftros fit Kaka , quum hi fibi imaginari nequeunt, tam vilem fructum, qui conge- ner videtur effe vulgaris Calappi, tantas excellentes poflidere vjrtutes. Utraque parte, ut puto, nimis lon- ge receditür, Europzi enim ejus nullam habent expe- . rientiam, vel quod impenfas vitent , vel quod eum pro pecunia fibi comparare nequeant , omnis enim Calappa laut fructus, uti dictum fuit, capitis poena Regi vel magnatibus iftius regionis obferendus eft, tumque nullo modo ab iis recuperari poteft. Quis etiam centum & quinquaginta imperiales vellet hic in India dare pro ifto fructu, eumaue in Hollandiam de- mittere ; quum nefciat, an decima nummorum pars reftitueretur. x Licet fciam, & etiam pateat ex Garzia ab Orta Libr. J. Arom. Cap. 26. ut & ex adnotationibus Clu/fii in iftud caput, Lufitanos pluris eum facere, ac Lixboz tam nuces, quam medullam ipfarum ibi venales effe. Garziam porro miror , ipfum harum nucum. non majorem habuifle experientiam , quum eos non dignas cenfet defcriptione vel inquifitione , qui tamen tot Indica remedia, ipfi antea incognita, in India edocta - & bono cum fucceflu explorata inftituit, & per Lufi- tanos multo facilius ac minori pretio Cocum conqui- rere potuit, quum: natio Belgica vix eum videre poffit. Contra omnes incole tam harum infülarum, quam Sinenfes eum forte nimis extollunt , quum eum ha- beant tanquam antidotum generale contra quavis to- xica pre omnibus aliis , quz ipfis nota funt, Lapidem . «enim Bezoardicum , Porcinum , fimilesque nil habent refpectu illius. Hujus enim virtutes, licet non fint in . fummó gradu , certas tamen ftatuerem de Calappa laut, ‚non tantum ob refrigerantem ejus naturam , qua ve- nena, que plerumque calida func, ex(tinguere valet, fed etiam pratérea ob peculiarem ejus qualitatem veneno refiftere, quod ipfi commune eft cum cunctis Coralliifpeciebus. Plurima ac fumma vis eft in nucleo feu medulla, quam ficca & vetufta etiam fit. Dein in ampoerong, fed hoc non facile fran- gent, fed integrum fervant in fubfequentem ufum. ` infici per vinum. Hifce in terris fémper refrigerantes eliguntur & preferuntur res ad venena exftinguenda , ac dein per vomitus ejicienda, fed prater hanc refri- erationem oportet, ut fimul vis fpecifica & antidota- is adfit, quales precedentes plante marine, funt. ` Calappa laut porro laudatur contra omnes inflamma- tiones & corporis ardorem: tam in febribus quam aliis in morbis, contra Colicam nempe, Apoplexiam , Epi- lepfiam , & ‚Paralyfin ,- quz ex ardore fuum: habent. ortum , uti per multos potus-calidos & frigidos pro- mifcue potatos , fed neutiquam contra illam Paralyfis fpeciem , que Beribery vocatur, & ex Luicophleg- matia vel Cacochymia fuum habet ortum. Hec itaque remedia ex medulla preparantur, licet putamen quas- dam etiam fed-multo minores poffideat virtutes, fed magnates nolunt, ut hoc frangatur , fed integrum fer- vant, ut ex eo pretiofa. formentur vafa, Per longitu- dinem in bina fecatur fegmenta , ita ut inferior pars her D ipfi incumbit , quin rotundum in medio feindatur fo- ramen, & ex lamella ifta operculum fit. Á fulam', fuperior operculum formet , quod arde ` 213 , Gebruik. Zoo D den vrugt by de Inlanders geéfti- meert wert Wegens de uitnemende kragten , die men bun toefchraft , zoo kleinen geloof vindt ze by onze Europia= nen, konnende ben niet inbeelden , dat zop een Slegte vrugt, die een medezoorte van een gemeene Calappus Jebynt te zjn , zulke uitnemende kragten zal bebben. Aan de eene en andere zyde wykt men myns oordeelg te verre af, de Europianen bebben "er geen experientie van, ef om dat ze de onkoften [cbuuwen, of om dat ze dezelve voor geld niet konnen krygen, want, alsgezegt, alle Calappa laut, die men bier en daar vindt, moet men op lyfftraffe aan de Koningen en Grooten diens lands bebandigen „en dan is "er geen kans ooit dezelve uit bunne banden te krygen, En wie zoude bondert vyftig: ryksdaalders bier in Indiën wil- len /pendeeren, en dezelve naar Holland voeren , daar by niet weet, of by *t tiende deel daar voor weder krygen zoude. Hoewel ik wel weet, en ook blykt van Gatcias ab Orta Lib. I. Arom.: Cap. 26, en de Aanteekening van Clufius op bet zelfde Hoofáfluk , dat de Portugeefen meer werks daar van maken, en dat men te Liffabon zoo wel de Noten als bet pit daar uit zien, en te koop kan krygen. Voorts over Garcias verwondert zynde, dat by van deze Nooten geen meerder ervarentbeid gebad beeft „ dezelve niet waardig agtende om te befchryven en probeeren „daar by nogtans zoo veele Indiaanfe geneesmiddelen, die bem te vooren onbekent waren, in Indiéngeleert , en met goed Jucces geprobeert beeft , en daar de Portugee/en veel ligter en voor minder prys aan de Cocos konnen komen, dan de Hollande Natie , die ze kwalyk te zien krygen. q exer Eilanden ` Daar en tegen alle de Inlanders zoo wel als Chineefen, verbeffen dezelve miffchien al te zeer , ftel- lende dezelve tot een Jouverein Antidotum tegens alder- bande venynen , boven alle andere, die bunlieden bekent zyn. Want Bezoar, Verkenjieen, en diergelyke agten ze niet daar tegen. Deze kragten, al zyn ze juift niet dn de boog de graad, zoude ik van de Calappa lout ontwyffel- baar "Bellen. niet alleen wegens buh verkoelende aart, waar mede ze de venynen, die gemeenlyk beet zyn, kan dooden, maar nog daar en boven ‚wegens, hun byzondere eigenfchap bet venyn tegen s Apu gemeen met alle op- regte Koraal-zoorten. De meefte en hoog ‚Ste kragt is in't pit, bet zy zoo droog en oud als bet wil.: Daar na in de Schale of Tampoerong , dog die wil men niet gaarn in {tukken breeken , maar liever gebeel bewaren tot bet vol- gende gebruik. v Het pit wert flegts met water op een fleen gewreeven, en 200 gedronken , dog gemeenlyk wert daar van een ge- mengt geneesmiddel gemaakt, van Calappa laut, wit en grauw Calbabaar , opregte Bloed-koralen, Ywoor , Herts- hoorn, alle met water gewreeven, en t’zamen ingedrone, ‘maar dat is geen gebruik by alle de Inlanders, ook zoude den wyn geen nut doen by de ziektens, daar men Calappa laut tegens gebruikt, want men moet zig bier te land wel wagten Wyn, Limoenfap, of Azyniemand in te geven, die venyn in ’t lyf beeft „ aizoo de ervaring leert , dat alle gengen daar door gefubtilifeerd „ gaande gemaakt, ente ligter in de aderen, verfpreid werden „ welk abuis oan onze Natie dikwils getaxeert wert, en waar in ze ook febynen gelyk te bebben: want is bet niet genoeg be- , kent, dat over al in de wereld de meefte menfchen verge- ven worden, in en door wyn. Hier te land zoekt men altyd verkoelende dingen om de venynen te dooden , endan door-brakinge uit te werpen, dog die moeten by baar ver- koeling.nog een byzondere antidotale kragt behben, gebyk de voorgenoemde Leegewaffen Zyn. L'ho DED. Koorts wert de Calappa laut geroemt tegens alle ver- biëtinge en brand. des Ia, zoo wel in koortfen als anders, tegens, Colyk-, Slag, vallende Ziekte, en Lammigbeid , die uit bitte bunnen oorfprong neemt ,gelyk door veel beete en koude drank , door malkander genuttigt , maar geen- zints tegen die andere lammigbeid „die men Beri noemt , uit koude zugt.en.Cacochymia ontftaande. Deze remedien nu werden wit bet pit gemaakt , de fcbaal of deg dop. beeft wel eenige dog veel. mindere kragten; ook wil len de groote Heeren deuelue niet in ftukken.breeken, maar gebeel bewaren: om. koftelyke vaten, daar van erma- ken. Men zaagt ze langs beenen in. twee (bukken, dat bet onderfte een doos y ^t bovenfte een dek/eh werde, die naauw daar op fluit, of men nyt in de midden een rond: gat, en uit bet ftuk maakt men een dekfel. -pdg Hier. en. = A3 TEL qe DARET Qu ib. Mass e > ` Garcias wil wel, dat men 't ook met wyn inneemt, A 214 In hoc magnates fuum fervant Siri pinang , calcem, Tabacum, fimiliaque, que per diem continuo mafti- cant, pro vero credentes, talibus rebus in hoc puta- mine fervatis nunquam aliquid noxii poffe adferri, & additum venenum enervari , ac tales, qui has res ex putamine ifto mafticant, adeo fervare, ut nullum venenum ipfis nocere poffit. Aqua pro potu in ipfo etiam deponitur, quz aliquamdiu in eoreliéta, & po- tata homines confervat contra iftos morbos, femper . vero meljus eft, ut fruftulum medullz ipfi admifcea- tur. à Si he vires modo femi vere funt, meo judicio Ca- lappa laut melius dignum cenfeo centum inperialibus, quam Lapidem Porcinum, pro quo bodie tanta nume- ratur pecunia, & inter quos tot fpurii funt. Apud D. Wilbelmum Pifonem in Mantiffa, quam de- dit poft defcriptionem plantarum Indie Orientalis & Occidentalis , obcurrit amplus difcurfus contractus ` ex epiftolis & relatu variorum do&orum virorum , qui in India Orientali fuerunt. Ex quo patet Calappa laut primis annis, quibus- Belge Indiam Orientalem frequentaverunt , multo magis notum , plurisque fuiffe habitum, quam hodie , quum homines auri fame adeo corrupti funt, & contra ad res curiofas adeo ftupidi fati, ut tam nobile nature artificium , ac tam celebre ac primarium remedium videantur oblivifci. e I a VW * Attamen ex ifto Auétote, qui non in omnium ma- nibus verfatur , aliquid hic depromere & enarrare utile duco ad majorem notitiam celebris iftius fructus, uod non tantum ex aliis fed prefertim per ipfam uam experientiam expertus fuit. ¡Primo narrat ex fcriptis Doctoris Clufii, has miras - uces nullibi inveniri, nifi in Maldivenfibus infulis, de ab o&avo gradu Borealis latitudinis maxime ad 2 hyream tendunt plagam quatuor graduum Zephy- red latitudinis, qui p a ultra ducentas conftituit leucas per longitudinem, & triginta vel triginta quin- "que per latitudinem , atque ex relatu incolarum eft numérus 12000 infularum , tam majorum quam mino- rum ,\que per mare multis anguftis finibus in trede- cim cohortes: vel provincias diftinéte funt, quarum ` Boreales. inhabitantur , fed Zephyree inculte & in- habitatz funt, funtque domicilia avibus marinis , om- ‚nesque cin&g preruptis fcopulis. GE Hic pretiofa ifta nux per mare 'ejicitur, uti & Am- bra grifea, quam incola non tam pretiofam habent hifce nucibus, quas nullus privatus capitis pcena col- ligere vel fibi fervare audet, fed ftatim Regis ducibus exhibendz funt, quique regibus eas ftatim obferunt, atque inter chefauros regios nil tam pretiofum eft hac nuce, quam lingua fua vocant Tavarcare. H 4 e » r $. Pifo 1. c. eam nominat Nucem medicam maldiven- fem, quamque nemini vendere vel donare volunt nifi Regibus, Principibus, vel celebribus Argitalaffis, quod etiam fatis concedi poteft, fi hzc nux tam excel- lentibus gaudeat virtutibus, ut homines ex tam peri- 'culofis & lethalibus libetet morbis ,* quales ipfi adfcri- buntur, nihil enim re vera pretiofius eft fanitate. Conje&ura ortus & generationis hujus nucis, ejus admirationem majorem reddit, incole enim, dicit me- "moratüs Clufius; nil aliud dé iis dicere norunt, nifi uod olim regio fuerit, ad occidentalem Maldiven- dium partem fità, in qua multe crefcebant Calappi , que fubmerfa fuit ; ad profunditatem fexaginta orchia- rum, fupra quam naves fortuito transnavigantes nau- “te ejus aliquam — vident, fed quum eam invefti- "gant, detegeré hanc non poterant. . \ Ee hifce fubmerfis Calappis judicant incolz , fru&us ‘longo temporis traétu lapidefcere, ac dein per maris feroces undas ab arboribus detrufos in litus projici. Licet jam concedi poffit, talem fübmerfam effe infu- lam , nucesque has iis increfcere arboribns , credere tamen nequeo, ex vulgaribus provenire Calappis , quum illarum forma nimis ab hifce differat, ipfeque arbores tempore eradicate & projecte fuiffent , uti id fupra jam innuimus. = Lë Fran- HERBARII AMBOINENSIS Liber XU. Caput VIIL. Hier in bewaren de groote Heeren baar Siri pinang Kalk, Tabak en andere dingen , die ze over dag geftadig kaauwen , vaft gelovende , dat men aan zulken ding in dezen dop bewaart , nooit eenige fcbadelykbeid zal konnen, toevoegen, al bet bygevoegde venyn kragteloos werden, en den genen die zulke dingen uit dezen dop eeten, zoo- danig bewaren , dat bem geen vergift fcbaden kan. Men doet ook drinkwater daar in , en laat bet een tyd langzoo . ftaan, bet welk dan gedronken den menfch voor de boven- gemelde ziekte bewaart , dog bet is altyd beter, dat men een ftukje van "t pit daar onder menge. Zoo nu deze kragten ten minften balf waar zyn, zoois myns oordeels een Calappa laut beter bondert ryksdaalders waardig , dan cemPedra de Porco, daar men bedendaags zoo veel geld voor geeft, en daar onder zoo veele valjche loopen. : By Dottor Wilhelmus Pifo in zyn Mantiffa , of toe- gift die by agter zyne befchryvinge van de Ooft- en Weft. Indifcbe planten geftelt beeft , vindt men een wydloopig verbaal getrokken wit Brieven, en mondeling verbaal van verfcbeide Heeren en geleerde Lieden, die in Ooft-Indien geweeft waren. Waar uit blykt, dat de Calappa laut in de eer[le Faren, dat de Hollanders Ooft-Indien gefrequen- teert bebben , veel bekender en in meerder eftime moet ge- weeft zyn, dan bedendaags , daar de menfchen door geld- ` zugt zoo ingenomen , en waar tegen de curieusbeid zoo verdooft is, dat ze zulk beerlyk kon[Luk der natuur en zo vermaarden Hoofd-arzeny fchynen vergeten te bebben, Evenwel uit dien Autbeur want die niet in alle, mans banden komt , moeten wy iets Copyeren en bier by zetten, geene nodig agte tot meerder kenniffe van die vermaar- de vrugt, bet geene by zelfs uit andere niet alleen, maar inzonderbeid door beerlyke experimenten ondervonden beeft. Eerftelyk verbaalt by uit de Schriften van Doctor Clu-' fius, dat deze wonderlyke Noten nergens gevonden wer- den dan in de Maldiviffe Eilanden , die van de agtfte - graad Noorder-breedte, meeft Zuidelyk firekken tot de Zui- der-breedte van vier grader, uitmakende ruim twee bon- dert Leucas of Spaanfche mylen in de lengte , en dartig oj vyfendartig in de breedte, na 't zeggen der Inlanders, een getal van twaalf duizend Eilanden , x00 groote als kleine, door de zee met meenige nauwe firaten , in der- tien troppen of Provintien verdeelt , waar van de Noorde- lyke bewoond werden , maar de Zuidelyke meeft woeft of andits wooningen en Plaatzen voor °t Zeegevogelt zyn, alle omgeven met fteile rotzen. Me. AD Hier werd nu de koftelyke Noten door de z£e opgewor- pen, gelykook bet Ambar-grys , bet welkde Inlanders ver- re 200 fey niet bouden als deze Neten , die ook geen particulier Perzoon op lyfs firaffe oprapen , en voor zig zelfs bewaren moet , maar moet Ze JE RE aan Konings ` Officiers geven, dewelk ze dan aan bare Koningen beban- digen, en is onder de Koninklyke [chatten niet dat in zul- ke eftime gebouden werd als deze Noot , die ze in bare Taal Tavarcare noemen. Pifo loc. cit. noemdze Nucem medicam Maldiven-. fem, die ze ook aan niemand verkoopen of verfchenken. willen, dan aan Koningen, Princen en voorname Admi- | raals, waar in ze eenig fints gelyk bebben , zoo deze Noot van zoodanige uitnemende kragt is, de menfchen uit 200 gevaarlyke en doodelyke ziektens te verloffen , gelyk baar toegefcbreven werd , want in der waarbeid niets koftelyker is dan de gezondbeid. à De onzekerbeid van den oorfprong em generatie dexer vrugt maakt bare verwondering nog grooter , «vant de Inlanders , zegt gemelde Clufius , weten ons niet anders daar van te zeggen, als dat "er eertyds een land ena ds, beweften de Maldivis gelegen, daar veele Kalappus- bomen op [tonden , ^t welk verzonken zoude zyn , tot de diepte van omtrent festig vademen, daar de-Scheepen by geval over varende nog iets daar van zien , maar als 26 daar na zoeken konden , ze ’t zelve niet vinden. Van deze verzonke Kalappus-bomen oordeelen de Inlan- ders, dat de vrugten met langbeid van tydeen ficenagugt natuur aannemen , en dan door geweld van de Zeebaren van de bomen afgeflagen zynde , opgeworpen werden. ' Hoewel men nu toeftaan kan , dat er een zoodanig Ver- zonken Eiland xy, en dat die Nooten ook daar op walen 200 kan ik egter niet geloven dat zevan gemeene Kalappus- bomen komen , dewyl bare gedaante te veel daar van ver- . Jebilt , en ook zouden de bomen zelfs met "ertyd uitgewor- telt en opgeworpen werden » gelyk wy daar van al voorens gezegt bebben. Er 3 ra a XII. Boek. VIIL Hait, AMBOINSCH KRUIDBOEK. Francifcus Pyrardus de la Valla hanc paulo aliter narrat hiftoriam, qualem audivit , quum in Maldiven- fes per naufragium delapfus effet, ibique per hyemen degeret. Olim fuiffet infula quedam Palloy dicta, una pulcherrimarum & fertilifimarum ex Maldivenfibus non fub aqua fed fupra eam eminens, fed que nun- uam inveniri poterat; quum invefligaretur , licet Maldivenlis rex fæpe expertos nautas.ad eam. inqui» rendam mififfet , ac proinde aliquando. fortuito fefe obfetebat , fed difticulter in eam adpellere poflunt ob continuam circumferentiam fcopulorum prerupto- rum, quibus cin&a eft heee infula , quique forte in ‚eam adpellunt, a malis geniis adeo vexantur, ut vel poem velvixeffugerepofänt. In hac itaque Palloya ne crefcent nuces, five, fub five fupra aquam, & de- - lapfz in proximas projiciuntur Maldivenfes infulas. . He porro nuces nunquam nifi geminz obfervantur (fupra vero indicavimus: aliquando etiam fimplicem inveniri) forma binorum Melorum fibi invicem adcre- torum, vel forma quorundam vaforum potatoriorum Cymbia di&orum , qua antiquis temporibus ad facri- ficia adhibebantur , vel inftar Sambuce, que erant bing plane naves fibi mutuo junéte arietes gerentes, quibus Marcellus olim urbem Siracufam oppugnabat. * He autem nuces oblonge & oviformes, tam firmi- ter fibi adcretz funt, ut feparari nequeant, ad inter- nam partem plerumque craífa & cornea medulla con- crete, que per feptum fibi adhzrec, & externe pu- tamini adeumbit , fed ab eo diftinéta eft quibusdam fubtilibus & fiecis membranis , uti Glandes in cupu- lis locantur. Hzc medulla primo tollitur, quum vafa potatoria feu epathos ex iis formare volunt , fed pauca ejus quan- titas 1n fundo relinquitur, ut virtutem aque commu- nicare poffet, que ex iis potatur. Ita vero dura me: dulla feu nucleus non nifi in frutlis ex iis fubduci po- teft, que usque ad minimam particulam inftar pre- tiofi medicamenti fervantur. Quedam ejus fruftula aureo nectuntur circulo, ut in aqua demitti poflint, quam potare volunt. = Excerius putamen (fupra autem diximus hoc parum rugofum effe, fed non ifto craffo & pilofo cortice obductum , quo vulgaris Calappi nux obducta ett) politur quadam pumicis fpecie , que fubtiliffime in aqua conteritur , & panno ex lana confecto fortiter fricatur, quo facto elegantiffimum , nigrum , & fplen- dentem contrahit colorem , fed nullum oleum adhi- bendum eft, quo putamen hoe rancidum ac nidoro- {um contraheret odorem. Rudolphus fecundus Romani inperii Caefar, quam maxime amans. quasvis res egregias & raras, edoctus excellentes hujus nucis virtutes, licitatus fuit hanc nucem quatuor millibus florenorum, fed eam conqui-. rere non potuit, quum hzredes Dni. Wolferi, qui eam folam in Belgio poffidebant , extra familiam noluerunt alienari. os > : Hic Wolferus Hermanides fuit Archithalaffus, qui anno Chrifli 1602. paucis navibus ingentem Lufitano- rum claffem fub ipforum prefedo Andrea Fortado de Mendoza ante Bantamam profligabat , atque hoc facto urbem liberabat a pertinaci obfeffione, quum Pangoraan Bantamz in hujus liberationis gratitudinem in thesauro fuo nil pretiofius poterat invenire, quam Cymbium ex hac nuce conftru&um, quod Architha- lail dono mittebat , fed prius operculum fuperius jufferat tolli, quum pudebat etm fub Archithalafle oculis obferre fructum , qui tam naturaliter femine pudenda referebat , porro exponens ipfi excellentem ufum & utilitatem iftius nucis, a quo tempore etiam primum in Hollandia innotuit. : Aliud porro exemplum ex memorato Pifone pro- ferre oportet, ex quo deduci poteft, quanto in pre- tio & eftimatione hic fructus habeatur ab Indiz prin- cipibus. Circa annum 1614. Prefeétus Petrus Both binos nobiles duces Pangoraan Bantame miferat, ut cum eo agerent de quibusdam rebus magni momenti, Joannem nempe Petrum Koen, qui tum erat przfes Bantame, & Jacobum Spex, qui ambo viri dein funéti funt fummo officio primarii ducis. Hi admifli ad Pan- ' goraan, eum inveniebant in conclavi torquentem pu- tamen hujus nucis, ex quo cochlearia & crateres for- mare volebat, fublata prius medulla in parvis fragmen- tis, quorum ne particulam vellet perdi , ac pro in nemini famulorum hoc opus fidens ipfe id penat, inter 214 Francois Pyrard de la Val, vertelt deze biftori anders, gelyk by xe geboort beeft, doen by in duit door fcbipbreuk geworpen zynde , aldaar overwinterde. Daar zoude een Eiland zyn Palloy , eertyts een van de Scboonfte en vrugthaarfte ‘onder. de Maldivis, niet onder maar boven water , dog nobit te vinden, als men ’t zoekt ; boewel aen. Maldwiffen Koning dikwils ervare Zeeluiden daar na toe gezonden beeft, dierbalven maar alleen zig by geval zomtyts opdoende , dog zeer moeyelyk om aan te komen wegens bet gedurige onweer en fbyle rotzen, daar mede bet omcingelt is, en die daar op aankomen, werden ` van de booze geeften zoodanig gekwel:, dat ze of om bals raken; of ter naauwer nood wederom ontkomen. Op dit Palloy dan zullen deze Wooten groejen „ bet zy onder of boven water, en uitgewortelt, aan de naafte Maldivife Eilanden opgeworpen werden. d Zy werden nooit gezien dan dubbelt, (wy bebben boven 8ezegi , dat men ook enkelde vint) in gedaante van twee Meloenen aan malkander gegroeit, of zekere drinkvaten _ Cymbia genaamt, die men in oude tyden by de offerban ` den gebruikt heeft, of gelyk de Sambuca, ^t welk waren twee vlakke Scheepen nevens malkander gevoegt, de Jtormrammen dragende , waar mede Marcellus eertyts de Jiad Siracufa Pie, a Zy zyn langwerpig en eyformig , zoo vaft aan malkan« der gegroeit; dat men ze geenzints fepareeren kan, aan de binnenfle vlakte doorgaans met een dik boornagtig merg begroeit, bet welk door een fcheidmuur aan au a der bangt, die tegens de buitenfte fcbaal aanleggenae is , dog van dexelve afgefcbeiden door eenige dunne en droge buidekens , gelyk de Eekelen in bunne buiskens leggen. Dit merg werd daar uit genomen , als men drinkvaten - daar van maken wil, «dog een weinig daar van aan dé ` grond latende , op dat bet zyne kragt aan ^t waver medes deelen. kan , ^t welk men daar uit drinken wil. .Het ~ Voornoemde barde bert of merg kan men niet dan by ftuk- ken daar uit balen, die men tot bet minfte fcbilffertje toe als een koftelyk Medicyn bewaart. Eenige flukjes daar van maakt men vaft aan een goude kettingje, om dezelve în `t water te bangen, dat mn drinken wil. _ De buitenfte Jcbale (wy hebben gezegt , dat die wat ruig is, dog zonder de dikke en de batrige bolfter , die de ge- meene Calappus-noot beeft) wert gepolyf door "t rixxel, gants fyn im water gewreeven , en met eem wolle lapje Sterkelyk over gewifl , waar door ze zwart -blinkende wert, maar men moet geen Oly daar toe nemen, waar van deze fchaal een gar [Ligen reuk zoude.krygen. Rudolpbus de tweede Roomfe Keizer , een groot Lief: bebber van alle rariteiten , de groote kragten van deze Noot verfiaan bebbende , beeft eens vier duizend guldens. voor deze Noot geboden , dog beeft ze niet konnen bekomen; dewyl de Erfgenamen van de Wolfers, die ze doen alleen in Holland bezaten , buiten bun geflagt die niet bebben willen laten komen. Dezen Wolfert Hermanszen is geqweeft een Admje raal, dewelke in "t jaar Cbrifti 1602, met weinige fcbee- pen de groote Portugeefe Armade onder bunnen Admiraal Andrea Fortado d'Mendoza, voor Bantam verfloeg , en daar door die ftad van een barde belegering ontzettede s wanneer den Pangoraan van Bantam tot dankbaarbeid van deze verlofinge in zyn fcbat niets koftelykers wift te vinden dan een drinkvat van deze Noot gemaakt, "t welk by aan den Admiraal veréerde, dog alvoorens badde by bet bovenfte dekfel laten afzagen , dewyl by befcbaamt was onder ’s Admiraals oogen te brengen een vrugt „die zoo natuurlyk eemvrouwlykbeid verbeelde,en verders bemonder- rigtende van bet groote gebruik en nuttigbeid dezes Noots , van welke tyd zy eerfimaal in Holland is bekent geworden. Nog een exempel moet ik wit gemelden Pifo uit/chry- ven , waar uit men afnemen kan , in un AE eftime deze vrugt gehouden wert by de Indiaanfe Vorflen. Omtrent bet jaar 1614. badde den Generaal Pieter Both twee aanzienlyke Officieren aan den Pangoraan tot Bantam ğe- zonden, om van eenige gewigtige zaken met bem te Ges ken, te«veten Fan Pieterszen Koen, doenmaals Pre tot Bantam, en Facob Spex, beide Heeren namaals den boogen carabter van Generaal bedient bebbende. „Deze ter audientie toegelaten zynde, vonden den Pangoraan in een kabinetje flaan drayen aan een dop van deze Mag, daar by leepels en beekers van wilde maken, zynde bet merg met kleine [lukjes alvoorens uitgenomen”, waar van by niet een kruimpje wilde laten verloren gaan, en prey 216 inter torquendum vero multa narrabat legatis noftris de pretiofis & excellentibus hujus nucis virtutibus. Joan Petr. Koen nefcius tanti intereffe , quedam fumebat frufta protracte medullz , que volebat præ- fe&o Both donare, qui poft aliquot dies ibi quoque accederet, fed Pangoraan irato vultu illa ex ejus ma- nibus evellebat & auferebat , dicens naturam tam pretiofas res non produxiffe mercatoribus, qui nil nifi de lucro cogitant, quales omnes noftros fummos du- ces habebat, fed regibus & principibus, ita ut ne lamellam ipfi donare vellet. : In quadam epiftola ad eundem Dm. Clutium data per D. Laurentium Reaal, circa annum Chrifti 1615, qui tertius Indie fuit praefectus, varii proponuntur Aphorismi, nil aliud exhibentes , nifi fimilitudinem inter Maldivenfem & vulgarem Cacum, quam przte- rimus, quum multz in ea obcurrant res, quz divina- tiones modo videntur effe. Dottori porro Pifoni honorem tribuimus, primum inter Europzos fuiffe, qui multa egregia experimen- ta de excellentibus hujus nucis virtutibus inftituit in variis conclamatis morbis, nullo modo curantes par- vam zítimationem , quam non modo vulgus, fed etiam do&i Lufitanorum fcriptores Garcias , & Chri- ftopb. d Cofta.fovent de hac nuce. Quum itaque illius fit opus & experientia, hinc. ad ejus fcripta lectorem ablegabimus. Solummodo hic breviter enarrantes , ad quos morbos eam adhibuerit , ac primo contra affamptum venenum , in fpecie contra Arfenicum , fecundo contra Colicam biliofam , & Mordexi feu Choleram, tertio contra ingentem Cephaleam , quar- to contra Spasmum & Epilepfiam , quinto contra fe- bres ardentes , fexto contra partus dificiles, feptimo ad fotum mortuum expellendum , octavo contra ‘Dyfentheriam, nono contra Cardialgiam. Dicit autem rafuram hujus nucis nullum peculia- rem habere faporem vel odorem, fique propinetur, nullo modo naufeofa eft, vel ardorem in faucibus , vel ventriculi vomitum cauffat, neque certam dofim ejus ftatuere poffe, quum certus fit quantitate non eccari, licet nimia vel pauca ingeratur copia , fo- ummodo autem ad normam fuam figit dofin a femi drachma ad quatuor fcrupulos, quod more Indico ni- mium eft, quum ibi non tam liberales funt hoc pre- tiofo medicamento. . GROB tS SoS ewe us Dein etiam quzdam proponit compofita contra va- rios morbos , in quibus Cocos maldiva mifcetur cum aliis Medicamentis juxta morbi genium , que fuo relin- quimus loco , quum ea in India non (unt in ufu, ubi *hzc Cocos folummodo in aqua contrita propinatur, cet maxime enim effet contra opinionem Indicorum. edicorum, hanc rafuram cum Oleo Amygdalarum, vel alia quadam pinguedine ingerere , quafi effet ad vomitum cauffandum in adfumpto veneno. Unanimi- ter enim putant, tales plantas marinas virtutes amit- tere, vel faltem enervari, fi quedam ipfis admifcea- tur pinguedo, atque an hoc etiam non fiat additione aliorum compofitorum medicamentorum , praefertim er ferventia aromata, aliis judicandum relinquo. Ego altem fimplicem prefero Indicum morem , folum- ' “modo cum aqua eam propinare. Preter majorem nucem Calappz laut alia minor in Java reperitur fpecies, ex eorum relatu per mare Ze- phyreum*projecta , a priore quam maxime diverfa, non enim ultra dimidii iem magnitudinem obtinet interne. paucam vel nullam fere gerens medullam , que pro novem vel decem inperialibus venalis eft. :; Talisque fru&us.anno 1678 a pueris meis repertus fuitin mari flu&uans , circa infulas Xulanenfes, cujus diameter erat quatuor pollices in longitudine & tres in latitudine , duplex quoque , ach duo Mangii fru- Gus fibi adcreti eflent , unde $ Maccaflarenfe obtinuit nomen, inferior ejus hiatus pollicem profundus eft ac bina crura tam aréte fibi junéta funt , ut vix digitus intrudi poffit, inferiorque ipfius pars paululum den- tata eft, inter crura in ipfa nuce foramen eft, atque ex co juxta nucis peripheriam fulcus decurrit, fupe- periorque pars quodammodo etiam denticulata eft poftica autem rotundior & gibbofior, in antica parte juffi foramen rotundum feindi » Ut in Cavitatem inter- Rafn penetrare poflem. Una HERBARIIAMBOINENSIS LierXII. Caput VIIL cok miemant van zyne dienaars betrouwende moe zelf doen, onder 't drayen aan onze gezanten et lende van de koftelykbeid en kragten dezer Noote. " Jan Pieterszen Koen niet weetende , dat daar zoo veel aan gelegen was, nam eenige flukjes van ’t uitgebaald pit, wilde dezelve aan den Generaal Both vereeren die na eenige dagen aldaar ftond te verfebynen, den Pan A raan met een gramlteurig gelaat rukteze bem die weder wt de band, zeggende, dat de natuur zulke koftelykbeden niet gefchapen badde voor Kooplieden , die niet als op winjt iuris Sc by alle oma e cag bielt , maar voor oningen en Princen , zoo dat by niet een [chi ie avi de eh volgen. d er In een brief aan den zelven Doctor Clutiu * ven door den Heer Laurens Reaal , omtrent *t Ee 1615. geweeft den derden Generaal van Indien, werden ver/cheide Apvorismi geftelt , tot niet anders dienende dan een gelykenifJe te maken éuffen de Maldiviffe en de gemeene Gocos-noot , die wy overflaan , om dat veele dingen daar in verhaalt werden , die op enkelde giffingen fteunen Voorts willen wy Do&or Pifo de eere laten, dat by de eerfte onder de Europianen geweeft is, dewelke veel Beer- lyke experimenten van de voortreffelyke kragten dezer Noot in verfcheide defperate ziektens gedaan beeft zig geenzints flootende aan "t flegte gevoelen , "t welk niet alleen de gemeene man , maar ook de geleerde Portugeefe Scbryvers , Garcias en Chriftophorus à Cofta van deze Noot gebad hebben. Dewyl het dan zyn eigen werk is zoo zullen wy den Lezer tot zyne fcbriften wyzen. Al leenlyk bier in °t korte (ellen , waar toe by dezelve ge» bruikt beeft, ‚en zyn deze: tem eerfie tegens ingenome ve- nyn, in fpecie tegens Arfenicum, ten twede tegens Coli- cam biliojam, en bet Mordexi of Bordt, ten derde tegens zware Hoofdpyn, ten wierde tegens Spasmum en Epilep- fiam, ten vyfde tegens beete Koortfen , ten zesde zware Geboorte , ten zevende doode Vrugt uit te dryven , ten agtfte tegens Dyfentberiam, en ten negende Cardialgiam. Hy zegt, dat bet fchraapfel van deze Noot geen zon- derlinge fmaak nog reuk bebben im bet drinken , gants geen viezigheid of brand in de keel, nog brakenin de maag verwekt, dat men geen vafte dofis daar van ftellen kan, ‚als verzekert zynde, dat men in de quantiteit, ’t zy te veel of te weinig niet feilen kan, alleen tot een provifio- neele regel flelt by zyn dofis van een halve drachma tot vier ferupels, ^t welk na de Ooftindife manier te ruim ge- nomen is, daar men met dit koftelyk medicament zoo libe- SE niet ES 3 y geeft daar na nog eenige gemengde Compofitien voor tegens verfcheide ziektens , pai ien o Cod maldiva, vermengt met andere medicameuten , na den eifcb der ziekfe, dewelke wy aan zyn plaats laten, dewyl zulke in Indien niet te pas komen, daar men doorgaans deze Cocos Slegts met water gewreeven inneemt, en ’t zoude zeer firyden tegens "t gevoelen van alle Indife Geneesmeefters s- dat men dit raspel met Amandel-oly xà eenige vettigheid zoude innemen, quantswys om by ingenomen venyn’t bra- ken te verwekken, Want men boud bet eenftemmig daar voor , dat diergelyke Zeegewaffen baar kragten verlie- zen, of immers verdooft werden, als men eenige vettig- beid daar by mengt, en of zulks niet ook gefchiedt door "t bydoen van andere gecomponeerde medicamenten y ingon- derbeid van beete [beceryen , laat ik een ieder oordeelen. Ik voor my boude bet met de voorfchreeve eenvoudige In- dife manier , flegts met water in te nemen. ‚Nu beeft men bebalven de voornoemde groote Calappa laut, op Fava nog een kleinder zoorte , na baar lieden zeggen door de Zuidzee uitgedreeven, van de bovenftaande vry wat ver/chillende , want ze is niet boven een balve voet groot, van binnen weinig of geen pit bebbende, waar van men het fluk voor negen of tien ryksdaalders koopen kan. Een diergelyke vrugt is anno 1678 door myne jongens gevonden in Zee dryvende , omtrent de Xulafe Eilanden , vier duimen lang en drie breed , mede dubbeit als of "er twee Mangas tegens malkander gegroeit waren, waar van ze den Maccaarfen naam heeft. De onder ftekloof is een duim diep, en de twee beenen ftaan zoo na by malkander , dat men even een vinger daar tuffen brengen kan, zynde aan baar onderfte eind een weinig gekerft , tufJen de beenen in de Noot zelf is een rond gat, van daar gaat langs de ` Noot een keep rondom, en aan *t boveneind is ze mede wat gekartelt , van agteren is ze wat ronder en bultiger , van vooren beb ik een rond gat daar in laten fnyden, om in de binnenfte bolligbeid te komen, De Pag: 217. N N SS S SS N E Ag SS N E "7 / 2 ZZ, XII. Boek. VIII. Hoofdff. Una dimidia, pars ad finiftrum latus paulo planior etiam erat, acfi compreffa effet, externe nux glabra erat, àcfi fepius tractata fuiffet , coloris obfcure fufci , fere inftar putaminis vulgaris Calappi, cum veftigiis quibusdam venularum, acíi gluma obduéta fuiffet. Aperta hzc nux interne vacua erat fine lympha vel medulla, fed in interiore parte varie protuberantes detegebantur cofte vel dorfa, ejusdem fubftantie & duritiei cum putamine , fed odoratus quidam gratus- que odor cum quadam pinguedine exhalabat, inftat olei odorati Minjac mony dicti, vel inftar floris Pan- dani, qui tértio demurn anno evanefcebat. . Maccaffarenfes mihi adfirmabant , apud Magnates fuos fefe fimiles vidiffe fru&us, ejusdemque formz , qui per urinarios Badjos dictos adferebantur , a Mag- natibus auro obducuntur , & ad ciftas pro Pinanga adhibebantur. Vocant vero eam Denang taypa , Ma- laice Sobat mange; Latine Compar mange; Belgice de weerga van een Manga; nec mihi indicare poterant, ullam aliam medullam in ea detegi prater dictas iftas coftas. : Aliam preterea éx T'ernata accepi, anguftiorem precedente , nec multo majorem Manga , fed bine ejus internz partes parum plane erant, acfi tres fru- &us fibi mutuo adcreti fuiffent. Inferius quoque in bina crura diftinéta erat, que abfciffa erant, atque in interna putaminis parte fimiles. quoque. coflz fentiri poterant uti in priore , porro ejusdem. fubftantie & coloris , acrelatu Ternatenfium confirmatur, crefcere circa infulam Liffam Matolam in ignota arbore fub aqua, qualis arbor quodammodo defcripta eft fub finem fubfequentis capitis. Quum vero poftea expertus fuerim , iftud Compar Mangae fepe inveniri in mari Moluccenfi , ac praeterea dux Belgicus in litore Orientali Celebis circa Balante id invenerit in litus a mari proje&um , hinc occafionem naétus fui, id ulterius defcribendi, ejus autem forma eft uti fupra memorata fuit, fed inveniuntur quoque fru&us multo anguftiores , quorumque crura magis contracta & combinata funt. - Externe autem illi ob- du&i fant rugofa.& lanuginofa crufta inftar vens tis Coquinbo, fed que multo tenuior eft, -ac facile feparari poteft, quum nux niox glabra eft... . In inferiore foramine intra’ crura" petiolus locatur , quo hzc videtur rupibus fixa fuiffe," hic vero pedun- culus conftructus: eft ec multis fetis inftar fetorum Porcinorum,, vel uti hic Gomuto eft, ad aliquam par- tem longior ipfis cruribus ; ubi autem foramini inponi- tur , fo ces e medullz , fed evelli tam firmiterinhzret, ut non facile fine ruptura evell poffit,: e nil reperitur quam tenuis & mollis nu- cleus inftar Liplap tenere. ;nucis, quam Ter- natenfes volunt per formicas exedi,. Dod em, A hoc en conputrefcat,. nucem multum perdere vir- tutis, an hoc verum fit, inquirendum eft, nihil enim adhibent nifi fimplex putamen , quod cum aqua ape ‘porphyritim, conteritur. St. propinatur, ipfi cunctas tribuentes virtutes , que fupra de Coco Maldivenfi enarratz funt, cujus rei quam maxime tamen dubius fum, licet ‘nil certi de iis producere. poffim ,- quum hzc nux ante paucos modo annos in notitiam venit. . Potiffimum per Soulanenfes „circa quorum infulas plurimum reperitur , & in Ternatam venalis-defer- tur, quivis autem nux pro. uno venditur inperiali , licet venditores octo vel decem follicitare audeant. ©; ` Tabula O8uagefima prima Celebrem exhibet Cocum Maldivenfem, per bina foramina aper- . tum, ut interna confpici poffit medulla. ">> OBSERVATIO Augerius Clutius M. D. de hae Nuce Medica totam Opufcue lum edidit 4m/felod. 1634. in quarto inpreffum, cujus Nu- cis etiam meminit Valentin. in Hiftor. fimpl. Reform. libr. 2. ` Cap. 17. pag. 224. reliquosque auctores conlegit $. Dale in Pharao. pag. 295. ad Coccum de Maldiva CS Tom. VI, CAPUT AMBOINSCH KRUIDBOEK. 217 De eene belft aan de flinkze zyde was ook wat platter , als of by gedrukt was, aan debuiten zyde glad, als of ze lang gebandelt «vas , van couleut donker-bruin, fcbier als een gemeene Kalappus-dop , met eenige voet/tapjes van ader- tjes, als of er een bolfter ongelegen badde. De opgefneedene wierd van binnen ledig bevonden zon- der water of pit , dog daar waren verfcheide fcberpe uit- Steekende ribben of ruggen daar in, van dezelfde fubftana tie en bardigbeid als de fcbaal, daar kwam een zoete geu- rige vettigbeid uit, gelyk zeker welruikende -Olye Minjac mony genaamt, of gelyk de bloem van Pandang, welke eerft in ’t derde jaar verflapte. De MaccafJaren verzekeren my, dat ze by bare grooten diergelyke vrugten , en van dezelfde fatzoem gezien beb- ben, werdende door de watermen/chen Badjos aangebragt, van bare grooten met goud beflaan , en tot Pinang-dozen gebruikt , zy noemen ze Denang taypa , in "t Maleits Sobat mangz ; in 't Latyn Compar mange, in't Duits de weerga van een Manga, en wijten my ook niet te zege gen, dat eenig ander pit daar in gevonden werd, be de voornoemde ribben. . à . Nog een ander beb ik uit Ternaten gekreegen, fmalder dan de voorgaande, en niet veel grooter dan een Manga, dog de twee binnenzyden waren wat plat of vlak, als of "er drie vrugten tegens malkander gegroeit waren. Bes neden was zy ook in twee beenen verdeelt , dewelke afge- zaagt waren , en men kon van binnen aan de fcbaal diergelyke ribben voelen , gelyk aande voorgaande , voorts - van dezelfde fubftantie en couleur , en bet zeggen van de Ternatanen continueert , dat ze zullen groejen omtrent bet Eiland Liffa Matola, aan een onbekende boom onder water , diergelyken boom eenigzints befchreeven word in "t einde van ’t volgende Hoofáftuk. ot aed M A Dewyl ik nu naderbandervaren beb, dat devoornoemde Compar mange dikwils in de Molukfe zee gevonden werd, en ook een Duits Officier dezelve op den Ooft-flrand van Celebes , omtrent Balante op firand door de zee witgewor- pen, gevonden beeft, zoo beb eme Mg en de- zelve naarder te befchryven, baar rig Mat als bier hoven flaat , dog men vindt "er ook die fmalder zyn, en de beenen digter by malkander bebben. Bujten zyn ze om- geven met een ruige wolagtige korlte , gelyk a > een fteel , waar mede ze febynt op de klippen vaft Ron els als tegen. et Liplap van een jonge Kalap) VE natanen willen, dat men door lit ee- ten, ‚want ze zeggen , als dit Liplap daar in verrot , dat de Noot veel van bare kragt verlieft , of ze daar in ge- lyk bebben , ftaat te onderzoeken. Immers xy gebruiken niets dan de enkelde fcbaal , dewelke ze met water op een [teen wryven, en indrinken ,' baar alle de kragten toe- Jcbryoende , dewelke boven van de groote . Mal- diva verbaalt ftaan , waar aan ik zeer e, enegter niets zekers daar van voorbrengen kan, dewyl deze et eerft voor weinige jaren ın kenniffe is gekomen. Meg door de Soulaneefen , omtrent weikers Eilanden zy meeft vevonden , en in Ternaten te koop gebragt werden, bet tuk voor een ryksdaalder , maar de verkoopers durven wel agt of tien ryksdaalders daar voor eijeben. De em en Tagtig fte. Plaat Vertoont de vermaarde Maldivifcbe Cocus-noot, door twee gaten _ geopent, op dat het binnenfte merg of pit gezien kan werden. AANMERKING. Augerius Clutius, M. D. heeft een geheel Werkje over deze Indifcbe Noot uitgegeven, te Amfterdam 1634. in quarto ge- drukt. Van deze Noot maakt mede mentie Kae: in de Hiftor. fimpl, Reform. 2. boek, cap. 17. pag. 224. en de oye- Be KE eer aangehaalt S. Dale in zyn Pharmac. in quarto pag. 295. by de Cocus de Maldiva der Apotheken. Ee NEGEN. 218: | HERBARII AMBOINENSIS CAPUT NONUM. Cocus maldivicus minor , feu Cocil- . lus. Coguinho. ‚Kf ajorem minoremque Calappam laut in prece- M denti defcripfimus capite , que nempe conge- neres funt , alia autem vel proprie minor reitat fpecies a prioribus maxime diverfa. Hec autem nux magnitudinem obtinet Caftanez vel majoris Dron , cum gluma cordiformis, ad unam nempe partem pla- na, ad alteram obtufe acuminata, & ad bina majora latera planiufcula, ad unum vero latus rotundum con- fpicitur foramen, quo pedunculo fuit nexa; acfi cor transverfale locatum eflet, aliz vero nuces iftud fo- ramen fuperius gerunt. Externe corticem habet ob- fcure cinereum , rugofum , & ex uniformibus fibris feu fubftantia conftructum , ultra pennam craffum , fub hoc nullum locatur Tampeerong, fed mox durus & corneus nucleus, parum trigonus, fere inftar obli- qui cordis , vel inftar decorticate vente Pinange. Si hic diflecetur, cavitas in eo detegitur, in qua pauca ftagnat lympha. . * Hujus nucis fubftantia fimul cum nucleo mollior eft cornu , femi digitum , vel ultra pennam craffa, ex- terne fpadicei coloris , interne ex pallide fufco & cinereo colore mixta, intermixtis tenuibus venulis, Cobram vel ficcatam Calappi medullam referens. In contrita odor faporque fortior eft, magisad cornu ac- cedens quam in majore Calappa laut. Arbor ejuszque ignota eft Eee , toti enim fructus in litus projeéti inveniuntur, aque rari quam Calappa laut, qui denotati funt in Figura litt. A. B. Co — Nomen. Latine Cocus maldivicus minor, & Cocillus, juxta Lufitanicum Coquimbo, quod denotat Calappum minorem , vocant quoque eum Coquos de melinde, & Me in das ilbas, quum e parvis & incultis deferuntur in à infulis. Malaienfibus ignotus eft hic fructus. Locus ejus eft ingens mare circa infulas Maldiven- fes & Sporades , ante oram Malabarenfem fitas, & qua a nautis inter Maldivas quoque numerantur turi itaque hi fruétus a mare projiciuntur in litor: iftarum infularum, Ceylonz , & Malabar, in ora Ze- phyrea , apud Sinenfes Cuyfay Cuynfay dicta, ac porro in Java & reliquis Orientalibus infulis meo ju-- dicio non inveniuntur, atque hinc Malayenfibus ig- notus eft , fed eo magis apud Lufitanos juxta oram Malabarenfem & Indoftanam habitantes. . eus Uus. Ejusdem habetur virtutis cum Calappa laut, tanquam primarium nempe medicamentum ad quevis venena exítinguenda , e que Ber vomitum ejicienga , ad ferventem feu biliofam Colicam fedandam in ardenti- bus febribus &refrigerandum , eodem fi adfümatür mo-- do, quo precedens indicat Caput, fique exterior gaftetur. pellicula, que corneo incumbit putamini, tum levis erfentitur acrimonia, fed non urens. Lufitani Goén- es hunc Coquinbo fructum quam maxime extollunt, quique ipfis dicitur Coquos de melinde, a quibus quod- dam accepi fcriptum de virtutibus Coquinbo agens fe- quentem in modum. T E Primo enim hic fupra porphyritim cum aqua te- rendus eft, & propinandus, quum Mordexy ei Cho- lera quis laborat, five junctus ipfi fit alvifluxus, five fimplex flatuum ru&us , five ut id compendiofe di- cam, contra quodvis aieo Ed qualis etiam ejus fit = u oe gece laborantes alvo ‘non mo- o relaxabuntur, fed etiam quevis difficult Choleram cauffat , ceffabit. a ZE WE Secundo conducit, diéto fi adhibetur modo cont an alvi tormina , & inteftinorum lancinationes; ve cauffentur per frigus five per calorem. © ` 7 _ Tertio ingeritur , ut per unam alteramve fedem cün- fte acid vel biliofe ftomachi eruétiones tollantur, five he per nimium cibum, five per nimium potum ortum ducant. £O Quarto. Liber XVI. Caput YX, NEGENDE HOOFDSTUK. De kleine Maldwifkhe Cocus-noot. voorgaande Hoofdftuk be/chreeven , te weten die van een gellagt zyn , refteert nog een andere y eigentlyke kleine van de voorgaande merkelyk ver {chillende Deze is in de grootte van een Kaflanje , of een groote Pruim, met baar bolfter wat bariformig , te beten bd y cene einde wat plat, aan "t andere met een flompe Jpitze > D' groote en kleine Kalappa laut bebben wy in’ - en aan de grootfte twee zyden platagtig , aan de tene zyde ziet men een rond gat , daar ze aan den Deel vaft beeft geftaan , als of "er een Hert dwers daar aan zat dog an= dere bebben bet voornoemde gat boven. Van buiten beeft ze een donker-grauwe bolfter, ruig, van een dradige fub. ftantie gemaakt, ruim een [chaft dik , daar onder leidt geen Tampoerong , maar firaks een bard boornagtig pit, wat driehoekig als een fcbeef Hart , of als een gefchilde oude Pinang. Als ment zelve door/nydt , zoo vindt men een bolligbeid van binnen, daar in wat water Jcbuilt, . De fub[lantie van dit Nootje met eenen bet pit zynde is weeker dan boorn, een balve winger of ruim cen Jibaft dik, van buiten Kaftanje-bruin , van binnen uit ligt-bruin, ` en grauw gemengt met fyne adertjes daar tuffen , na Co. bra of gedroogt Calappus-pit gelykende. Aan’t gewreevene is reuk en fmaak wat flerker en boornagtiger, dan aan de groote Calappa laut. De boom is zoo onbekent als. de Ee pris a vus de gebeele vrugtenop ftrand gefineeten , en dat alzoo zelden als de Calappa la 1 in de Figuur met A. B. C. ` ping a 23 Naam. In ’t Latyn Cocus maldivicus minor, e Cocillus, na't Portugeefe Coquinho., % welk wil im kleine Calappus beduiden, dog xy noemen ze ook Coquos de melinde , en Coquo das ilhas , om dat ze vats kleine en onbewoonde Eilanden gebragt werden, br de Malyers is ze onbekent. s -iiny Aum, vpn) ay ‘Plaats. Zyn plaats is-de groote zee omtrent de Maldis viffe Eilanden, en de Sporades, die woor de Malabaarfe Kuft leggen, en by de Zeelieden mede onder Maldivas gen reekent werden. _ De rype dan werden door de zee uitge porpen op de ftranden van de voornoemde Eilanden; van Ceylon, en Malabaar , op de Weftkuft by de Chincefon Cuy/ay Cuyn[ay genaamt „nog op: Fava en: de werdere Oofierfe. Eilanden werd ze 1myns oordeels’ niet gevonden; en. daarom, is ze by de Malyers-onbekent. “Maar 200 veel. meet by de Portugeefen langs de Malabaarfe en Indöftaanfe Kuft woonende, : y = Sits dee ; 2910992 Gebruik. Zy werd van dezelve kragt gebouden als de groote Calappa laut, namentlyk voor een Hoofd- Medicyn om. alderband. ingenomen venyn te dooden, en t zelde door t braken uit te werpen , bet beete of galagtige Kolyk te fil len; in brándige koortzen ze verkoelen, ‘gebruikt en inge nomen-als in ^t voorgaande Hoofaftur fiaat , als men t buitenfte velletje proeft , "t welk op de boornagtige fcbaal leid, 200 werd men een kleine feberpigheid gewaar, dog niet brandende. De Portugeeféti te Goa roemen deze Co- quitiho'zeer , die zeook Coquos de melinde noemen, van dewelke ik zeker gefchrift bekomen beb, de kragten van Coqüinho'aang aande: vervat in de volgende GE als I. Moet men dezelve op een Been met koud water wry- ven, en dan "t gewreevene innemen, als men de Mordex ofte bes Bord beeft., bet xy dat ze vermengt is met loffe afgank, of alleen maar met overvloedig loen van win- den » ofte in ^t. kort gezegt tegens alderbande Mordéxy ; boe die ook oan werkingemogte wezen, enzullen die geene, die geen ftoelgank bebben door voorfcbreeve inneming niet alleen den zelven krygen , maar zal ook alle mocjelykbeid , die °t bórd veroorzaakt , doen ophouden. — — - 2. Is ze goet als vooren gebruikt om alderhande buikpy0, en krimping der darmen te verdryven , "t zy dat ze Der- vorzaakt is door koude ofte door bitte. a mier aa 3. Werd‘ te ingenomen om door een of twee floelgangen alle uge ofte galagtige opwerping des mae, El maken’, “try dezelve opaverping door al te veel eeten of drinken oorfprenkelyk is. 2 "2. XII. Boek, IX.Hoofä. AMBOINSCH KRUIDBOEK, uarto. Valet dicto adfumptus modo, fi quis calida vel frigida laboret febri, fed obfervandum eft , ut contritus hic Cocus propinetur , quam primum quis fentiat febrilem paroxysmum, quum nullum dubium eft, quin cito homines ab ea liberentur, utiid fepius experti funt Goénfes: anno 1597. uinto. Preftat ftomacho ferventi , fique hinc ci- bus adfumptus evomitur. „Sexto. Contra quósvis morfus venenatorum ferpen- tum aliorumve animalium , immo contra ipfum Co- bre Capelle ictum , fique propinetur , fimul nucis fru- ftalum fauciato loco applicandum eft. Septimo. Quam faluberrimum eft, fi parturienti exhi- beatur, fed tum nux loco aque cum vino propinan- da eft. : O&tavo.. Etiam in ufu eft ad pedum cedema at tu- morem pellendum, fed uti mox dictum fuit, cum vino contrita. Alia porro fpecies Coquinho mihi oblata eft, que dicebatur vera nux Cocos de melinde effe, qux non in- tegra erat, fed fuperius lamella abfcifla erat, magnitu- dine ovi gallinacei vulgaris, fed paulo magis oblon- gum inftar integrz Pinange itam. Externe obducta erat rugofa , flavefcente, & lignofa pelle, quz tamen facile abradi poterat, quibusdam prominentibus figuris tanquam diftinéta, ac praterea tecta tenui flavefcen- te & fplendente pellicula. Interne penitus repleta erat fubftantia ficca & dura, coloris duri inftar Sube- ris, ac fere offea. Per eam decurrebant nigricantes burfule feu vefi- cule transverfales , quarum extremitates confpicie- bantur in exteriore pelle , qua abrafa fuperficies fuper- flua nigra erat, fique ulterius desquamebatur , gilva erat cum nigris venis feu characteribus diftinéta , nul- lus notabilis in ea detegebatur fapor, nec gravis ad- modum erat. Hic delineata eft cum lamella abfciffa, quum nun- quam integram eam viderim. Poffeffor erat dux Ger- manicus, pre feferens eam bene nofcere’, vocabatur- que Cocos de melinde , dicebatque inveniri licet rariffi- me fub aqua‘, in rupibüs marinis ante oram- Melin- des; que regio eft in Africe ora Orientali fita, ubi Lufitani mercaturam exercent, atque unde hzc Co- cos nux Goam & Zeylanam transfertur. Poffeffor hic nolebat eam dare de so inperialibus ob unicum ex- perimentum, quod dicebat cum ea inftituiffe. Eratque ejus rafura ex capite abfciffa preparata & proper puerperz, que per oéto dies fruftraneos pafia fuerat dolores partus, qua liberata fuit & par- tum feliciter enixa, ad quam rem prior Coquinho etiam laüdatur & adhibetur. `. => Cingalenfis quidam ex Zeylana, qui dicebat diu na- vigaffe in Maldivis, narrabat, arborem , que Coquin- ho proferebat , omnino Calappo fimilem effe, fed multo humilior hzc erat, nempe non ultra decem pe- dum altitudinem , fub. aqua in rupibus locata , ad profunditatem trium quatuorve orchiarum haud pro- cul a litore , fru&umque hunc Coquinho non ex ra- mis vel coma crefcere , uti alie Calappi nuces , fed ex radicibus , que partim fupra rupes nude & ele- vate erant, & quibus Coquinho inftar nodorum infi- det, quod. ulteriori examini aliis relinquo. `» : ~~ A vero alienum haud mihi videtur, fi modo verum fit, Coquinhos arboribus increfcere , &non ex nudis fcopulis , eamque arbufculam effe fpeciem. Corallii nigri feu Calbabaar itam, fupra Cap. 2. defcripti , quum in ejus, ramis aliquando nigra etiam obfervan- tur bacce, inftar magnorum Piforum , que intus con-: cave funt, fed huic fententie repugnare videtur, ni- gum Calbahaar in iis locis, in quibus Coquinho cre- cit, faltem quantum novi ignotum effe. + Alium praterea fruétum ex Ternata accepi , qui tanquam Calapput laut ctiam miflus fuit magnitudine & forma trium nucleorum, qui in Lontari fruétu in- veniuntur , ceterum formam habebat oblongi cordis, cujus bina engufta latera planiufcula feu compreffa erant, tertia vero pars rotunda, fuperius: rotundum erat foramen, in quo brevia & firma feta locabantur, externe nigricans. In difleéta nuce nil nifi cavitas de- tegebatur, atque in ea tales cofte, quales fupra de Com- pari mange dite fuere, putamen fatis craffum erat, durum, & ex nigro cornei coloris, fine odore vel fapore. Inventa quoque fuit in Moluccenfi mari, ve- Tus autem locus mihi ignotus eft , atque hic proponitur ad ulterius examen, ejus itaque nullam dedi een 2 no 219 4. Is ze goed op voorfchreeve manier ingenomen; als een perzoon den beeten of kouden koorts beeft , dog dit dient waargenomen te werden, dat men den koorts maar voea lende, terftond de gewreevene Cocos indrinken , wanneer ook niet te twyffelen zy , of dexelve zal de menfchen da» delyk verlaten - geint bet in den 1597. Fare bier in Goa ese is. 5.. Jr ze goed voor een, die een verbitte ma. daar door de gegetene fpys uitwerpt. ee 6. Tegens alle venynige beeten van Jlangen als ander ongedierte , ja tot de Cobra Capella in kluis , moetende by "t innemen een weinig van de Noot op den gebeeten plaats ook gelegt werden. 7. Is dezelve zeer beilzaam een vrouw in te geven, die in Barensenood is, dog dan moet de Noot in plaats van water met wyn ingenomen werden. Mids! 28 8. Dient xe ook om de zugt of dikkigheid der beenen te verdryven, mits als voren met wyn gewreeven zynde, Nog een ander zoorte van Coquinbo is my getoont, "t welk men zeide de regte Cocos de melinde te zyn , des welke niet beel , maar boven een ftuk afge/needen was, in de grootte van een gemeen Hoenderéi , dog wat lankwer= piger, gelyk een gebeele Pinang tam... Van buiten was zy bekleed met een rimpelige , bleek-geele , boutagtige buid, die men egter ligt [cbrapen konde, met eenige verveve fi- guren als uitge|leeken , en daar boven met een dun bleeke geel en blinkend velleke bedekt, ‘Binnen was xy gebeel uitgevult met een drooge , barde fubftantie, van couleur bard als kurk, en fchier beenagtig. ` 4 Door dezelve liepen zwartagtige beursjes of blaasjes over dwers leggende , wiens uitgangen men zag in de buitenfte buid, dezelve buid dree zynde, was de rejteerende vlakte zwart, en als men verder daar in wreef, zoo wierd ze vaal met zwarte aderen, of kara&eren ge- Jbrikkelt , daar was geen merkelyke fmaak aam , en de zwarte niet boven mate. Hier nevens is ze uitgeteekent met een afgefneeden boofd, dewyl ik ze nooit gebeel gezien beb. Den Kama zynde een Duits Officier , die ee goede kenniffe daar van te bebben „noemde ze Cocos de melinde, en zeide, dat ze gevonden werden, ‘boewel zeer zelden onder water, op de zeeklippen voor de Kuft van Melinde, een Koninkrykop Africaas Ooftkuft, daar de Portugeefen bandelen , en waar van ze deze Cocos na Goa en Ceylon brengen. Den Eige- naar wil deze voor geen vyftig ryksdaalders miffen , wegens een eenig experiment , dat by zeide daar van te bebben. Het welk was, dat bet fcbraapfel daar van zynde bet afgenomen boofd , ingegeven, een vrouw gebolpen bad ; die agt dagen in vergeefze Barens-noot gelegen badde , waar toe men de eerflgenoemde Coquinbo ook roemt. Zekeren Singalees van Ceylon, die zeide lang inde Mal- divas gevaren te hebben y. wifte te verbalen, dat den boom, die de Coquinbo draagt ,. t'eenemaal de Kalappus-boom ges lyk zy, dog veel lager van gewas, namentlyk niet boven tien voeten boog , onder water op de klippen ftaande , drie en vier vademen diep SE verre van firand., dat ook de Coquinbo niet aan deszelfs takken of kruin groeide , gelyk pita Kalappus-noten , maar uit de mul» ba die ten deele boven de klippen bloot ftaan, en daar aan de Coquinbos als knoeften zitten, °t welk ik dan tot onder- zoek aan andere overlate. ` SR Het komt my niet onwaarfchynlyk voor, indien 't maar waar is, dat deze Coquinbos aan boompjes , en niet uit bloote klippen groejen, dat bet zelve boompje een zoorte zy van t zwarte Koraal, of Calbahaar itam, bier boven Cap. 2. befcbreeven , dewyl men zomtyds aan deszelfs tak- ken ook eenige ronde befien vindt, als groote erweten , die van binnen bol.zyn, waar tegen egter fcbynt te firyden, dat bet zwarte Kalbabaar in die plaatzen , daar de Co- quinbo groeit , immers zoo veel ik weet onbekent is. Nog een. ander vrugt beb ik uit Ternaten gekreegen , mede voor een zoorte van Calappa laut gezonden, in de grootte en fatzoen van de drie korrels, die men in de Lon- tar vrugt vindt, anders van gedaante als een langwerpi bert , daar aan de twee fmalle zyden wat plat of gedrukt , de derde rond pad it fon op was €— gat, daar in korte en flyve borftels ftonden y van buiten zwartagtig. In de pb vindt men niets dan een bolligbeid en daar in zoodanige ribben, als boven van Comparmange gezegt is , de fcbaal was redelyk dik, bard, en zwart s boornverwig , zonder reuk of fmaak. Zy is mede in de Molukfe zee gevonden , dog de regte plaats is my onbekent, en werd bier gezet tot nader onderzoek , bebbe dierbalve geen figuur. daar van gegeven. bi Anno 220 HERBARII AMBOINENSIS Anno 1693. beeft zeker Moorfen Paap door zynen jonge Anno 1693. quidam MEthiopicus flamen per fuum famulum in Manipa in finu Taniwaro , nigri Calbahari arbufculam voluit extrahi , fed quum eam diffolvere non poffet, puer ifte ex ejus tenuibus ramulis fru- &um avulfit magnitudine vetufte Pinange vel paulo minus, utrinque acuminatum, ac verrucis obfellum, - ac ftriis intricatis diftin&tum, fere inftar Calbaharii , . fed fubftantia gravioris , prope abruptam radiculam volvuli ifti quoque confpiciebantar fibi invicem inpo- fiti uti in alio Calbahario, coloris nigri. Volebat hunc haberi pro Boa Jangi, de quo fupra, atque nobis per- fuadebat, Sinenfes hunc licitaviffe pro 24 inperiali- bus, ut & poffeffori divitias adlaturum , fed ejus re- lacio parum fufpeéta erat , quum ejus populares Bo- nóerenfes multa centena talium arbufcularum evel- lunt, ac nunquam fimiles invenerint fructus , uti au- tem ab eo deteétus fuit, in adjecta eum exhibuimus figura. N. B. Ne quis decipiatur , attentum effe oportet ad binos fru- ` &us, quí externa facie quam maxime fibi fimiles funt, mi- nor nempe Calappa laut, ac fru&ius arboris Nipe libro primo defcripti. Hic itaque difcrimen eorum notabo, quoad externam faciem, verus enim fructus Calapp laut, uti dictum fuit, diftinétus eft in bina crura, inter que fafciculus rugofus & pilofus con- peun quo, uti videtur, arbori adhefit, fique hic deci- at, rotundum adparet foraminulum , quod concavum pe- . metrat putamen, ex quo, fi recens fit, gratus exhalat odor, uti in ejus defcriptione dictum fuit, Contra fructus Nipz iftis binis deftituuntur cruribus , fed acute definimt fuperius, ubi arbori nexi fuere, ibique rotundum & profundum confpicitur foramen, fimilibus duris fetis ob- fun, ac eene n trigoni funt hi fru&us , quum vere Calappz laut plani fint, acfi bini concreti fuiffent. Tabula Ofaugefina fecunda SE Ad Figuram primam Compar Mange exhibet, ad finem Capi: .. tis octavi deferiprum. ; $ iuo Figura fecunda Cocillum delineat oblongum, En Figura tertia Cociljum-fi(tit planum, feu Caffanee formem cum ejus nucleo A interno, Figura quarta eft Cocus Melindanus minor. i SC? Litt, B eft Fruttus Calbabarii nigri putatus. — Aka ek AA Liber XII. CaputX. op Manipa, inde bogt van Taniwaro, een zwart Kalba- baar-boom willen uittrekken, dog den zelven niet konnende dos krygen, beeft den jonge van deszelfs dunne takken een vrugt afgebaald , in de grootte van een oude Pinang of wat kleinder , agter en vooren toegefpit ft’, met wratjes bezet en verwerde flreepjes vertoonende , fchier als Kabale” dog zwaarder van fubftantie , by. bet afgebrookene worteltje zag men ook de rolletjes op malkander, gelyk aan ander Kal- babaar , en zwart van couleur , by wilde dit voor een Boa fangi gebouden bebben , en maakte ons wys, dat de Cbineefen bem vierentwintig ryksdaalders daar voor gebo- den hadden, en dat ze den bezitter rykdomzoude toebrengen dog zyn verbaal valt wat fufpe& , om dat-zyne Landslie- den de Bonüers wel honderi diergelyke boompjes uittrekken en nooit iets diergelyken gevonden bebben. Immers zoo als bet van bem gevondenis, hebben wy 't in de nevenftaande figuur willen vertoonen. N.B. Om niet bedrogen te werden, moet men bedagt z op den onderfcheid van tweederlei vrugten, die malkande. ren van buiten vry wat gelyken, te weten de ‘kleine Calappa laut , en de vrugten van den boom Nipa, in myn Herba- rium lib. I. befchreeven, Ik zal hier van alleenlyk het onderfcheid zetten , zoo als ze van buiten aan te zien zyn , want de opregte Calappa laut als gezegt, is verdeelt in twee beenen, tuffchen dewelke men een ruig hairig bosje ziet, waar mede zy, zoo het fchynt ` gan de boom vaft gezeten hebben, en als het zelve afvalt, zoo ziet men een rond gaatje ,’t welk in de holle fchale gaat, waar uit, als ze verfch zyn, een lieffelyke reuk komt, gelyk in hare befchryving gezegt is. . Daar en tegen de vrugten van Nipa, hebben de twee beenen niet, maar lopen {pits toe; boven daar ze aan den boom gezeten hebben, vint men een rond en diep gat, met diér- gelyke harde borftels bezet, ook zyn ze meeft driezydig , daar de regte Calappa laut meeft plat zyn, als of ze uit twee te zamen gezet. waren. De twee en Tagtigfte Plaat Vertoont in de eerfte Figuur de Compar Mange, op het einde van het agtfte Hoofdftuk befchreeven. De tweede Figuur vertoont een langwerpige Coquinbo. De derde Figuur ftelt voor een platte ofte Caftanjeformige Cae quinbo, met deszelfs inwendige Pit A. De vierde Figuur is de kleindere Melindifche Cocus. - Lett. B is de Vrugt van het zwarte Calbabaar gehouden, CAPUT DECIMUM. Accarbarium montanum Calbahaar gænong, quam, diu fabulofara habui, & nunquam vidi thd ferio relatu talium DE e qui ejus e oculares fuere teftes , incitatus , pro vero fimili id oo attamen Lectori nullam majorem fidem & certitudinem dare poflum, quam ex ipforam relatu intellexi, ©... … lt Hoc itaque erit verum nigrum Calbaharium , paucos gerens eurtos & craflos ramos, fimplicem plerumque erigens truncum , non in mari, fed in faxofis & hor- rendis montibus excretum circa oras maritimas fitis, atqué ubi nullz funt arbores: dente, pfis perfuadere volebam forte effe frufta Calba- barij marini per ingens & generale diluvium vel alias extraordinarias inundationesin montes projecta , ae tempore rupibus teéta, vel partim ipfis inradicata, uti in Amboinenfibus infulis in fimilibus defertis montibus | rcd dm centena ingentium concharum , quz bame decumana ; & Malaice Bia garse dicuntur , qua- ec e Pars vix a quatuor vel fex viris tolli po- ine cmt in fundo laxe, partim in rupibus tem quzvis fragmenta Coralliorum , tam laxa quam feopulis inherentia, quz cuncta fine dubio foperfioa univerfalis Diluvii-funt monumenta , quod & omnes hi norunt incole tam /Ethiopes quam gentiles, fed mihi refutabant , dicentes perfegte confpici poffe iftud lbaharium montanum ex rupibus effe excretum à quum erectum ftaret curtis prominens ramis , formam- que radicum in iis exhibens. N igra Calbaharia raram quand: habent fpeciem; etiam Simi- TIENDE HOOFDSTUK. He Berg- Calbahaar. E zwarte Calbabaren bebben nog een zeldzame zoorte „ die ik lange voor fabuleus gebouden bebbe, en nooit van my gezien is , dog door bet ernftige verbaal van zoodanige Inlanders , die ooggetuigen wilden zyn „aangezet, bebik't voor waarfchynlyk moeten aanne- men , konnende egter den Lezer geen meerder verzekert- beid mededeelen, dan ik uit derzelver woorden begreepen beb. Dit zal een regt zwarte Calbabaar zyn, met weinige korte en dikke takken, dog gemeene , met een enkelde fam, niet in zee, maar op fleenagtige en akelige bergen groe- jende, omtrent de zeekanten gelegen, en daar geen digt geboomte Staat. ` Tk wilde bun wys maken, dat bet miffchien flukken van Zee=Calbabuar waren, door de groote Diluvie of andere extraordinary overfiromen op deh ‘er tyd door de oper bedekt of ten deele gevat, gelyk ik in de Amboinfe Eilanden op dier, elyke ry) d i le ge c ama decu- vonden beb «eel bondert groote Jcbulpen , mana; in ’t Maleits Bia garoe genaamt, daar vier en Jes mannen aan eene belft op te tillen badden , ten deele in den grond los, ten deele in de klippen vaft gegroeit. . Item alderbande ftukken van Kraalfteenen zoo los als in de klippen vaft, welke alle men voor ontwyffelbare overblyfzels boud van de univerfeele Diluvie, daar alle deze Inlanders van weeten, zoo Mooren als Heidenen. Maar dit fireeden ze my af , zeggende dat men perfect zien konde bet voornoemde Berg-Calbabaar , uit de klippen ger groeit te zyn als overeind ftaande , met korte takken utt- kykende, en een gedaante van wortelen daar in uii ergen gefmecten, en met | ab. zxxa | IR ISIN N XII. Boek. XL Hooft. AMBOINSCH KRUIDBOEK. . Similis itaque erit fubftantié, fignature, & coloris cum Calbahario marino , excepto quod in polito ruffz quedam vene confpiciantur, ceterum tam politum eft quam Ebenum , attamen in polito Ebeno eque ac in Calabahario marino fimiles quoque vidi venas , que componuntur, quum lamelle feu pelles, que fibi incumbunt , findantur in fectione , dicebantque porro, Calbaharium montanum fubftantie effe fubtilioris , venasque ejus efie tenuiores, gravius & frigidius etiam effe ad fenfum. Nomen. Latine Accarbarium montanum ; Malaice Calbabaar genong, h. e. Montanum. Locus. Huc usque nondum audivi, ullibi crefcere quam in Moluccis, in infula magna Gelolo, ibique in regione Kauw , que eft angulus combuftus ad Eu- rum vergens. : uidam /Echiops Hitöes jaétat, fefe inveniffe quo- que fruftum in ficco Oryze angulo feu Siél, que eft Zephyrea ora parve Cerame, in faxofo itidem mon- te, quodque-albicat, fed id adeo colat, ut nemini oftendere id velit. l Ufus. Tam rara & pauca invenitur ejus pars, ut meo . tempore non plus ejus notum fuerit, quam bina ma- nubria telorum Kriffen di&orum ex eo confetta ,” quorum unum poffidebat Rex Ternate, alterum Sen- gadje dicti Kouw ; uterque ea nollet dare pro quovis auro vel pecunia, quum tam fuperftitiofi funt, ut ipfis nullum fupervenire poffit malum, qui talia fecum ge- runt manubria. Illudque porro habent pro fpecifico remedio ad virile robur confortandum, quod Athio- pes, plures habentes feminas , quam maxime expetunt. CAPUT UNDECIMUM. Accarbartum cinereum ramofum, Accarbaar pacti caja KG ecunda. claffis primaria arbufcularum marinarum Corallinarum eft cinerea, que vulgo etiam vo- catur Calbaharium album, quum vero D album multo magis faxofum fit, ac multo aliam gerat formam, hinc ad diftindionem hoc cinereum vocabi- mus, quorum quinque funt fpecies. - à; . X. Accarbarium cinereum ramofum. 2. Virge fan- guinez. 3. Accarbarium cinereum Erice forma. 4. Fla- bellum. cinereum. 5. Accarbarium cinereum unicaule, Primo. Accarbarium cinereum ramofum , multa, te- nuia, longaque emittit flagella, tres quatuorque pedes alta, in paucos- laterales ramos diftinéta , qui trans- verfaliter decurrunt , ipforumque interftitia inferius paucis transverfalibus ramulis concreta funt, ita ut totus frutex videatur efle fafciculus Juncorum, fem- per ad.fluxus inflexus, ita ut raro erectus fit. Inferior ejus caudex minimum circiter digitum cras- fus eft, fed mox fefe dividit in tres quatuorve majo- res ramos, ubique externe obduétos rubro cortice , ita ut tota planta pro Corallio rubro haberetur. Die tuber cortex parum granulofus eft, € arbufcule ad- heret, licet ficcata fit, fed facile cultello abradi po- teft. Sub hoc verum confpicitur Corallium, externe tenuiter ftriatum uti in cunétis Coralliis, ex rotundo planiufculum & intortum, coloris leete cinerei, que- - dam vero ad flavum , quzdam ad pallide ruffum ten- dunt colorem , fique multum tractetur, glabrum red- ditur, acfi politum eflet. — . Interne pallide cinereum etiam eft cum corde quo- dam albicante, circa quod multi denfi locantur vol- vuli, fubftantiæ ex ligno, & faxo mixte , fed faxofa na- tura in hoc magis prævalet quam 1n precedenti nigro, . acproinde non tam facile infle&i poteftquam nigrum , ed facile frangitur inflar vitri, aliquando etiam Cor- perit, concavum eft, & fragile, præfertim in craffis- imis ramis, in quibus volvuli etiam facile feparan- tur friétione. — * à : y Inregularis eft fubftantiz , invenitur enim, quod lignofum admodum, leve, oblique intortum, & ob- feure cinereum eft, fique fricetur, molle, nec lamel- las exhibens , fine albo corde feu medulla , paucos emittens ramos, quod optimum cenfetur. Hoc non crefcit in Amboina , fed ex Papuanis defertur fond ` fche gewas voor roode Keraal zoude aanzien, 221 Het zal van fubflantie, fignatuur en couleur bet Zees Calbabaar gelyk zyn, bebalven dat men aan bet gepolyfte zomtyis eenige rolje aderen ziet, anders zoo glad wert als Ebben-bout. Evenwel heb ik aan’t gepolyfte Ebbenbout gelykende , Zee-Calbabaar zomtyts ook diergeiyke aderen gezien, dewelke gemaakt werden, als men de fchilfferen of buiden , die op malkander leggen, in "t {cbeuren of uit ny« den door/plyt, bier op zeiden ze , dat bet Berg-Calbabaar nog al fynder van Jubftantie was , fynder aderen vertoos nende , ook wat zwaarder en kouder in't gevoelen was. Naam. Jn ’t Latyn Accarbarium montanum; in ’t Maleits Calbahaar goenong , dat is Berg-Calbahaar. Plaats. Ik beb bet tot nog toe niet geboord , dat bet elders waft dan in de Moluccos op ’t groote Eiland Ge- lolo, en aldaar in ’t difirid van Kauw, zynde een afges brande boek, na "t. Noord-ooften ftrekkende: . : Zekeren Moor van Hitoé geeft voor , dat by ook een fiuk gevonden beeft op den drooge Ryftboek of SÈL, zynde de Zuidelykfte {nuit van klein Ceram, mede in ’t fleen- agtige gebergte, en *t zelve zal witagtig zyn, maar by is er zoo geflooten mede, dat by °t niemand toonen wil, > Gebruik. Men vindt "er zoo weinig van, dat. in myn tyd niet meer bekent is geweeft dan twee Krisbegten daar van gemaakt, bet een by den Koning van Ternaten; ‘bet ander by den Sengadje van voorfz. Kouw. Beide zouden ze voor geen goud of geld willen mifen, als zm. de met die fuperftitie ingenomen, dat ben geen quaad ont: moeten kan , die zulke iere by zig dragen; bouden ze verders voor een fouverein bebulpmiddel, om de rhanne- lyke kragten te verfterken , waar na de veelwyvige Moos ren eenelyk tragten. : ` pu A ELFDE HOOFDSTUK, Het gryze getakte Accarbaar. f ct tweede boofdtgeflagt van de Koraalagtige Zee= T boompjes is bet graauwe , dat men in ’t gemeen ook wit Calbabaar noemt, dog dewyl bet regte witte veel fleenagtiger is, en een gants verfchillende gedaante beeft , 200 zullen wy tot onderfcheid dit bet graauwe ge» Jlagte noemen, waar van zig vyf zoorten opdoen. 1. Accarbarium cinereum ramofum. 2. Virge fan. uineg. 3. Accarbarium cinereum Erice forma. 4. Sa gus cinereum. 5. Aecarbarium cinereum unie caule. . 1. Accarbarium cinereum ramofum, /chiet met veele dunne lange gerten op, drie en vier voeten boog , in weis nige zydetakken verdeelt, die ook regt voortloopen, en bunne tuffenplaatzen zyn. beneden met weinige dwerstak- jes Vzamen gegroeit, zoo dat de gebeele firuik een bos Biefen gelykt , altyd na den firoom gebogen , en zelden overeind [Laande. Den onder ften [Lam is omtrent een pink dik, maar vet- deelt zig ftraks in drie of vier bosfdttakken „overal van buiten bedekt met een roode fcbor[fe , zoo dat men 't gant» » Deze roode Jcborffe is wat gegranuleerd , en blyft aan’t boompje zit- ten, al is bet gedroogt , dog laat haar ligielyk met een mesje affchrapen. Hier onder ziet men eer{t bet regte Koraal , van buiten fyn geftreeps gelyk alle Koralen, uit den ronden wat plat, en gedraait loopende , ligtgraauw van couleur, zommige na 't geele, en zommige na ’t ligt: bruine trekkende , en door t bandelen wert bet zoo glad als gepolyft. + ` Van binnen is bet mede ligt-graauw , met een klein avitugtig bert, daar rondom veele digte rolletjes leggen, van jubftantie uit bout en [leen gemengt, dog de fleenige natuur is bier in meerder , dan in 't voorgaande zwarte; latende zig dierbalven zoo ligt niet buigen als bet zwarte, maar breekt kort af als glas, zombyis is bet bert ook vergaan , bol, en bryzelig, inzonderbeid aan de dikfte tak- ken , daar aan de rolletjes ook Bet affchilfferen door. bek armen, ot Men beeft bet van ongelyke fubfiantie, want men vindt bet dat zeer boutagtig , ligt, fcheef gedraait, en donker- graauw is, zagt in 't wryven, en niet: Jcbilfferende , zonder «vit bert, met weinige takken opfcbietende , * welk men voor "t befte koud. Dit valt niet op Amboina y maar komt uit de Papoefe Eilanden. He i133 222 HERBARII AMBOINENSIS Amboinenfe feu primo defcriptum, eft longum iftud junceum , in quo faxofa pars lignofæ parum prevalet, quam maxime lamellatum, & facile frangens , quod- que per gradum vilius eft, ex hoc autem eligendum eft, quod paucos & rite extenfos habet ramos, & am- pla radice duris inpofitum eft faxis. rud Bina fragmenta cinerei Accarbarii fibi invicem ad- friéta , corneum fundunt odorem , multo graviorem nigro, fi vero propinetur , nil notabile percipitur. Radix ejus externe plana & glabra eft, fubtus pluri- mis foveolis excavata, ac duris inpofita filicibus, omne enim cinereum durioribus increfcit faxis quam nigrum. : Nomen. Latine Accarbarium cinereum ramofum ; Ma- laice, Accarbaar feu Calbabaar peti, quod nomen cum - fubfequenti commune eft, ad diftinétionem vero utri- usque hoc cinereum mallem vocari Accarbaar caju, quum femper os lignofum fit vero albo. Terna- tenfes tamen, Tidorenfes, & Papuenfes nullum aliud Calbabaar peti agnofcunt, quam hoc cinereum, quum fubfequens album Calbabaar bate vocant. Locus. In Amboina raro obcurrit, nec nifi hic & illic unus alterve fruticulus, circa infulas Manipam, Kelang, Bonoam, & Ceramam Borealem, majori co- pia circa infulam Oeby , ubi ingentes undique plani- que ftint portus. : Dir, Accarbarium cinereum apud incolas optimum cenfetur in ufu Medico inter Coralliorum fpecies , apud iftos nempe Moluccanos , fed ab Amboinenfibus & Maleyenfibus verum album praefertur , eandem vero poffident virtutem , atque hinc potiffimum fimul conteruntur fupra porphyritim cum aqua , & propi- nantur in ardentibus febribusad ardorem minuendum , & cor corroborandum, item contra quemvis noxium & venenatum cibum, contra Choleram, & bilis fer- mentationem. S uum vero more Indico cunéta hzc Corallia feu Lithodendra fimpliciter fola aqua fupra porphyritim conteruntur , quorum parva modo ingeritur quanti- tas, unde fepius repetendum eft, antequam effectum preftant. Hinc melius effet, fi in hifce regionibus ad manus effent mortaria ferréa vel marmorea , ut in iis contundi & comminui poffent, cam major ipforum do- fis fimul adfumi poffet, cuprea enim, nimis infeétant, larguntur & faporem cupreum hifce plantis marinis. Licet incolis concedere velim, per hanc friétionem . fupra porphyritim vires Coralliorum efficaciores A recentiores effe, majoremque fundere odorem con- tufis, fi diu fervantur, ipfis enim certa lex & regula eft, cunctos diu fervatos pulveres Coralliorum& ligno- rum minoribus gaudere virtutibus recenter contritis. Ceterum Accarbarium cinereum nulla arte fle&i vel Jeniri poteft , quum nimis participat de natura lapi- dea, unde & omnes teneri rami abjiciuntur, illiusque nulla fervatur pars , quam truncus cum inferioribus craffis ramis in ufum Medicum. i In Zephyrea Amboinæ parte alia porro fpuria Ac- carbarii reperitur fpecies , Accarbaar gabba gabba di- Eta, ut & Accarbaar boa zagu, Ambomice Hualapia , craffos gerens ramos, fatisque magnum formans fru- ticem, fed fpongiofa penitus & levis, ita ut facile cultro diffecari poffit, externe obducta pellicula tenui &rubra, quz facile etiam feparatur, interne plerum- que eft cinerea, & diftin&a in breves & tenues ra- mos, qui ad extremitates multa gerunt granula, eo- dem modo quo fructus in Zagu crefcunt, fed multo minora funt, & facile decidunt. Ubique tam fragilis eft hec fpecies , ut fine fractura vix tractari poffit, unde & fere indigna eft, ut inter Coralliorum fpecies numeretur , quidam ejus rami fu- perius lati funt & dehifcentes inftar fratte patelle , interne ftriati. In Leytimore parte Zephyrea reperitur in mari aperto ad profunditatem quinque, decem, & fexde- en; & cum retibus adtrahitur. Incolz de: fettu alius. Accarbarii hujus craffos fervant ramos in ufum medicum, praefertim ad Cephalalgiam tollen- dam ex ardore ortam, qui cum aqua conteruntur , pro » & craffior pulticula fronti adplicatur , ujus autem nullum infticui huc usque experimentum, quam diu melius Accarbarium ad manus eft. CAPUT. Het Amboinfe of eerft befchreeve is dat lange biesagtige daar aan den fteen even bet bout overwint , zeer febil lo rig, en kort afbreekende , *t welk een graad fiegter is bier onder moet men werkiezen bet geene weinige en wel uitgebreide takken beeft, en met een breede wortel op bar. de fteenen flaat. Twee ftukken van 't graauwe Calbabaar tegens malkan. der gewreeven , geven een boornagtigen reuk , veel flerker dan bet zwarte, dog in "b innemen gevoelt men "rt niet zonderling daar aan. De wortelis buiten plat, en glad van onderen vol kuilen, en op barde Kraalfteenen he. vefligt , want al bet graauwe wil bardere fteenen hebben dan bet zwarte. Naam. In't Latyn Accarbarium cinereum ramofum: in "t Maleits Accarbaar of Calbahaar peeti, gemeen met bet volgende ; dog tot onderfcbeid van beide wilde ik dit graauwe liever genoemt bebben Accarbaar caju, om dat bet altyd houtagtiger is als bet regte avitte. De Ternata- nen, Tidoreefen, en Papouwen egter willen geen ander Calbahaar poeti kennen, dan ditgraauwe, vermits ze het volgende witte Calbahaar batce zoemen. laats. Het wert in Amboina weinig gevonden 5 bier en daar een firuikje, omtrent de Eilanden Manipa, Ke- lang , Bonoa, en Noort-Ceram, meerder omtrent bet Eiland Oeby , daar rondom groote vlakke-reven zjn. Gebruik. Het graauwe Calbabaar wert by de Inlanders voor de befte medicyn gebouden onder de Koraalge/lagten, te weten by de voornoemde Moluccanen, maar de Amboi- neefen en Malyers bouden het regte witte voor beter , trouwens zy bebben fchier eenderlei kragt , en werden daarom meeft t'zamen gewreeven op een [leen met water > en gedronken in brandige koortfen , om de bitte te vermin- deren, en bet bert te flerken.. Item tegens alderbande fcba- : CH en fenynige koft; tegens bet Bord, en kooken der Galle. Maar dewyl men nade Indife manier alle deze fieenag- tige gewaffen maar flegts met water op een [leen wryft, waar van men teffens Weinig. inkrygt , 200 moet men ’t dikwils berdoen , eer men baat gevoelt; daarom zoude men beter doen, als men bier te land voorzien «vas.met, yzere of marmer-fteene vyzels om dezelve daar in klein te. ftoo- ten, en zoo met meerder quantiteit in te nemen, want de . koopere vyzels fmetten te veel, en deelen bunne kooperag= tigen {maak aan deeze Zeegewallen. Hoewel ik de Inlan- ders mede wil toeftaan , dat door bun wryven op een Been de kragten. der Koralen wel zoo fterk en vers zyn , ook meer teuk van zig ae de geftoote, die men: lange bewaart , zynde by baarlieden voor een vafte regel aange- nomen, dat alle bewaarde poeyers van koralen en bouten minder kragten bebben dan de vers gewreevene. Anders bet graauwe Calbahaar laat zig door geen konft buigen of leenig maken, om dat bet te veel van de fleene natuur participeert, daarom men al de fyne takken weg- /myt , en daar van anders niet bewaart dan den flam, met de onderfte dikke takken tot de medicyn. Men vindt op de Zuidzyde van Amboina nog een bas- taart zoorte Accarbaar gabba gabba , en Accarbaar boa zagu genaamt; Amboins Hualapia, zynde wel dik van takken, en groot van gewas, maar gants [pongieus, en ligt, zoo dat men "t gemakkelyk met een mes door /myden kan, buiten met een dunne roode fcbille bekleedt , die ligt afgaat y. binnen doorgaans graauw , verdeelt in korte dunne tak- ken, die omtrent baar uiterfle bezet zyn met veele kleine korls, op de manier ‘als de vrugten oam een Zagoekroon flaan, dog veel kleinder , en ligt afvallende. : Het is overal zoo bros, dat men ^t kwalyk aanraken kan ' zonder breeken , daarom (hier onwaardig onder de Ko- raal-zoorten gereekent te worden; zommige takkenzynvan ` vooren breed , met een gapende mond als een gebrooke febo- ida van binnen Scene i Men vindt bet op Leytimors Zuidzyde in de openbare Zee, op vyf, tien, en festien vadem diepte, en wert met de Böbbers opgebaalt. De Inlanders by gebrek van ander Calbabaar bewaren de dikke takken tot de medicyne , M- zonderbeid om boofdtpyn te verdryven , -dat uit bitte komt » daar van met water gewreeven wat innemende , en bet dikfte op *t voorboofdt fieerende , waar van ik nog geen experjentie genomen beb, zoo lang ik met beter Calbabaar voorzien ben, TWAALE- Liber XU... Caput XE 2 Jab. LXXXII . XIE. Boek. XII. Hoofd?. AMBOINSCH KRUIDBOEK. CAPUT DUODECIMU M. Virga fanguinea. Accarbaar fafappo. CO ecunda fpecies Accarbarii cinerei funt Virge fan- S uinee , a precedenti non multum diverfz quoad fubfeinciady » fed quidem forma, ex multis enim conftant flagellis erectis , pedem circiter vel ulnam longis, multis fimul conleétis inftar fafciculi Junco- rum feu fcopz. Quadam vero virge fimplices funt, uedam bifidz vel trifide , nullisque lateralibus ramis . fibi nexe. Externe obduéte funt crufta crafía & rubra, ita ut pro rubro Corallio haberentur, pennam circi- ter crafe , ex multis granulis compofita regulariter & ordine pofitis, amuletum referentes aureum , quod Siri boa. dicitur. Crufta hec rubra ficcata ipfis adhaeret, que neque abradenda eft , quum fruticulo elegantiam. pr&ber, Interne funt quafi funcitenues, ex cinereo Calbahario conftantes, glabri, nec ftriati, cum precedenti ejus- dem fubftantie , fed non digni ut ferventur, quum adeo tenues funt, nifi inferior trunci pars ultra mini- mum digitum fit craffa , qui curtus & incurvus eft. Hec planta ampla radicula adglutinata quafi eft, feu infixa duris faxis. ; E Nomen. Latine Virge fanguinee , feu Yuncus mari- nus ruber, Malaice Accarbaar fafappo. Locus. Raro reperitur, quum profunde in mari lo- catur , nec facile retibus vel hamis attrahi potett. Ufus ejus nullus eft in re Medica, quum fere nul- lam habeat fubftantiam internam , fed tanquam aliquid rarum fervatur , atque tamdiu pluviis & foli exponen- dum eft, donec falfedo. abfit, & rubra ifta crufta rite fit ficcata. ` E 444 AECH > 46 . Tabula Oétuagefima tertia Virgas .exhibet fanguineas, que convenire videntur cum illa , que Coralloides fruticofa, feu planta marina ereétior vo- catur a Y. Baub. Tom.3. pag. 798. cítque forte Titanoke- ratophyton ubrüm Ze: Ind. pag. 8... ; 223 TWAALFDE HOOFDSTUK. De bloedroode Roeden. E tweede zoorte van graauw Calbahaar zym de Virge fanguinez , van 't voorgaande niet veel verjcbillende in fubfiantie, maar wel in fatzoen , want bet beftaat uit veele regte gerten, omtrent eenvoet of een elle lang, weele by malkander flaande gelyk cen bondeltje Biezen of een bezem, Zommige enkeld y zommige in twee of driën verdeelt , en met geen zydetakken aan mal- kander vaft. Buiten zyn ze bekleedt met een dikke roode korfte , 200 dat men ’t voor een rood Koraalgewas zoude aane zien, omtrent een fchaft dik, gemaakt van veele korrels, die ordentelyk en in rygen ftaan, verbeeldende een flag van een goude ketting, die men Siri boa noemt. at Deze roode korfte droogt daar aan vaft, en men moet ze ook niet affchrapen , want zy geeft bet flruikje zyne frayigbeid. Binnenzyn maar dünne biezetjes , van graauw Calbabaar, glad, niet geftreept, met bet voorige van een fubltantie; dog niet bewarens waardig , om dat ze:z00 dun ZYN , ten ware de onderfie fiam ruim een pink dik zy, aie dan nog kort en krom is. Dit is geveft of geplakt met een breed worteltje op barde fleenen. Naam. In 't Latyn Virge fanguinez of Juncus ma- rinus ruber; én 't Maleits Accarbaar fafappo. Plaats. Het wert weinig gewonden, om dat bet wat diep in Zee valt, en met de bübbers en visbocken niet wel uit te balen is. Gebruik. Het beeft in de Medicyne geen gebruik, om dat er geen fubfiantie in is, maar wert tot rariteiten _ bewaart, moetende zoo lang in regen en zon leggen „tot t de ziltigbeid af gefpoelt „en de roode bor Be te aan gedroogt is. egen daar De drie en Tagtig fe Plaat Vertoont de bloedroode Roeden, welke fchynen overeen te ko» - men met de ftruikagtige Coralloides, ofte die een opgeregte Zeeplant genaamt wert van 7. Baubinus biflor, der Planten, Tom. 3. pag. 798. en is mogelyk de roode Titanokeratophy- . ton van Boerbaves Index pag. 8. Prima & optima fpecies caudicem emittit tenuem , acilem , & finuofum , ad latera multis obtufis & ractis ramulis diftindum. Superius fefe dividit in füb- tilifimos ramulos ac foliola, filamenta & pilos refe- rentia, hic & illic fimilibus verrucis concreta, forma fragmentorum Flabelli, quzdam vero in inregulares . lacinias diftin&a fant. Gundtaque fimul Ericam refe- “runt fubtilem. Altitudinem adtingit fere fesqui & duo- rum pedum , externe obduêtum tenui ac rubra pelli- cula, interne pallide cinereum & glabrum eft inftar alius Accarbarii. Caudex ejus fatis firmus eft, fed tenues ramuli féu juli quam fragiliffimi funt, ac facile fran- guntur , fi inflectantur , duris inponitur parvisque faxis plana radicula quafi adglutinatum. Nomen. Latine Accarbarium Erice forma, licet qu&- . dam fint fpecies, quarum folia cum Equifeto com- parari poflunt. Nullum: peculiare obtinuit Malaienfe nomen, quin vocaretur Accarbaar caju alus. Locus. In placidis maris finibus invenitur, fed raro integrum cum hamis adducitur. In re Medica nullum habet ufum , quin truncus fervari poffet , fi fatis cras- fus fit; puto enim, easdem habere virtutes cum alio' Accarbario cinereo communes. Altera: EDERTLENDE-HOOFDSTUK HesAccarbaar in de gedaante vanHeide. TONE derde zoorte van graauw Calbabaar begrypt alte de andere zoorten , die met de voorgaande wel eene Jubftantie bebben, maar verfchillen in bladeren en takjes , zynde niet wel onder een fatzoen te begrypen. … De eerfte en befte zoorte febiet met een dun, ränk, en bogtig flammetje op , “adn de zyde met veele flompe en af- gebroken takken. en verdeelt bet zig in zeer fyne takjes of blaadjes > gelyk ‚draden of hairtjes , bier en daar met diergelyke adertjes t'zünién gegroéit , in gedaante van Jtukken van wajertjes , dog zommige bangen onordentelyk aan lappen. Immers alle verbeelden xe een fubtiele Heide. Zyne hoogten is omtrent anderbalve en twee voeten, van buiten bedekt met cen dun rood velletje, binnen ligt- graauw, en glad gelyk andere Calbabaar. De flam is re- delyk Daf, maar de fyne takjes of bairtjes zyn zeer bros, breekende ligt af, als men ze buigt. Het ftaat op kleine barde Deenen, met een plat worteltje geplakt: Naam. In ’t Latyn Accarbarium Ericz forma, boe- quel men "er ook vindt, wiens bladeren met bet: Equifetum konnen vergeleeken werden. Int Maleits beeft bet gesti byzonderen naam, of men moefte bet Accarb3ar caju alus noemen. ` SE Ges Plaats, Men vindt bet in fille Zeeboezems , en Wert met de vishoeken zelden gebeel opgebaalt. In de Medicyne beeft bet geen gebruik , of men moeft den ftam bewaren als by redelyk dik is, want ik oordeele, dat by dezelve’ krogten met ander graauw Calbabaar beefl. ` pes ei Ki 224 Altera porro raraque hujus minor fpecies reperitur in Uliafferenfibus infulis, que arbuftula eft, non ultra femi pedem alta , multos gerens tenues firmosque ramulos fere inftar Abietis marine , coloris pallide ci- nerei, fique modo e*mari adducatur , fulget colore Ci- trino , acfi ex pallido auro effet confecta. Hic vero elegans color fenfim perit, ita ut nil nifi cinerei no- dofique confpiciantur ramuli, hic & illic parum fplen- dentes. “Ejus fubftantia dura quidem eft & faxofa ad con- fpeétum , fed tamen facile frangitur inftar vitri. In profundo crefcit mari, e quo adducitur per hamos. In re Medica non adhibetur, unde ambz hz fpecies tan- tummodo fervantur pro curiofitate, per pluvias enim ablute, & ad folem ficcatz indurefcunt, & elegantes prebent arbufculas. Quasdam etiam ex Bande infulis accepi, que in primariis ramis aureum fulgorem per aliquot fervabant annos, fed tenues ramuli etiam in iis abrupti erant. N. B.: Hoc Coralliis adfine Accarbariwn eft forte Corallium epiculatum-, capillaceum, apice ramofo, pallide rofeum verb, Ind. H.L. Bat. pag. a. & Frutex marinus, Erice fa- cie Ciufíi Exotic. pag 122. ubi icon, CAPUT DECIMUM QUARTUM. Flabellum marinum cinereum. Accarbaar abu abu. rea, a prioribus nigris haud multum forma diver- _ Qu fpecies Accarbarii cinerei fant Flabella cine- fa, fed magis quoad fubftantiam , diftinéta in majorem & minorem {peciem. Major fpeciés eft flabellum fatis magnum, quatuor & quinque pedes altum, pauloque latius, inferius polli- cem craffum , ac porro in raros primarios diftin&um ramos, non rotundos fed parum angulofos, hique ite- rum in alios minores, ipforumque interítitia dente paga fünt craffis fibris fibi mutuo nexis , & inftar abelli planis, fed planitie fua hic & illic finus for- mant, ut & aliquando protuberantes etiam lacinias , qua plantam dedecorant. Inferior truncus denfe concretus eft pallide cinereo, fragili, & arenofo cortice, minimum digitum craffo inftar Accarbarii nigri, cum alio duro faxofo: Hac in - re autem hi utrique differunt cortices, quod ille Ac- carbarii nigri externe ftriatus, medicatus, & Coralli- nus fit, in cinereo autem eft inutilis & arenofus. -Re- liqua hujus flabelli pars obdu&a eft tenui & albicante crufta, que in trunco & primariis facile decidit ramis, in tenuioribus vero ramis paulo firmior adheret, fed tempore feparabilis eft. à - Vera ejus fubftantia eft obfcure cinerea, levis, & lignofa, ac facile diflecari poteft, interne gerens cor idu fine volvulis notabilibus, fed tenues rami fragiles funt, nec fine fractura ac vix tra£tari poffunt, fique fibi mutuo adterantur , corneum fundunt odorem, fed debiliorem quam in primis fpeciebus. - Radix cum inferiore trunci parte & craffo cortice cornu cervi refert, cui nexum eft fruftum cranii. In- ferne enim concavum eft, & oris fuisinheret magnis rupibus , que ex Coralliorum conftant faxis , unde ferro vix feparari poteft, alioquin fupra faxofam radi- cem amputandum eft. ` - Secundo. Minor fpecies non ultra fpithamam alta eft, ex multis laciniis feu fragmentis Flabellorum compo- fita, quz irregularia funt, ipforumque interftitia mul- tis transverfalibus ramis pertexta funt Ipfius fübítan- tia eft durior, glabrior, & magis faxofa priore, albi- cans & gilva, facile frangens inftar vitri, externe ob- duéta nunc alb cante nunc rubente crufta, que ipfi ad- crefcit. Plana fadicula adplutinatum eft parvis, du- ris, & ruffis lapillis, qui fimul cum eo extrahuntur. Nomen. HERBARIIAMBOINENSIS Lie XII. Caput XIV Nog een andere kleine en rare zoorte vindt men in de Ocliafers , zynde een klein boompje niet boven een balve voet boog , met veele dunne en ftyve takjes, fcbier als een Abies marina, ligt-graauw, en als bet eerft uit Zee komt bier en daar met een Citroen-geele verwe blinkende, ale of bet van bleek gout gemaakt was. Dog deze fchoone cou- leur vergaat met er tyd , zoo dat men niet dan graauwe knoc- Jtige takken ziet , bier en daar nog een weinig blinkende. Zyne fubftantie is wel harden fleenagtig in?t aanzien, breekt egter kort af als glas. Het walt vry diep in Zee, daar bet met een vishoek uitgebaal: wert; in de Medicy- men mede ongebruikelyk , dierbalwen beide zoorten alleen- lyk tot rariteiten bewaart werden, want door den regen afgefpoelt , en in de zon gedroogt , werden ze bard en tot fraye boompjes. Tk beb ze egter uit de Bandafe Eilanden gekreegen, den welke. aan de boofdfleelen een goudverwige glants veele fena bebielden , dog de fynetakjes waren mede kort afge- brooken. N.B. Dit Accarbaar met het Koraal overeenkomende, is mogelyk het geleedde, hairige, bleekroofe Koraal met ge- takte punten. van Boerh, Ind. H. L. Bat. pag. 4 eneen Zee- ftruik, in de gedaante vau Heyde, by Clufius Exotic, pag. 122, alwaar een Figuur is. : VEERTIENDE HOOFDSTUK. De grauwe Zee-wayer. E wierde zoorte van graauw Calbahaar zyn graau- D we Wajers, van de voorgaande zwarte niet veel in gedaante , maar meer in fubftantie verfcbillen- de, verdeelt in groote en kleine zoorte. De groote zoorte wert een tamelyke en grooten Was jer, vier en vyf voeten boog, ruim zoo breed, beneden een duim dik , en voorts in weinige boofdtakken verdeelt , niet rond , maar wat boekig , en dezelve in andere mindere, maar de tuffenplaat/én zyn digt uitgeweven met dikke dra- den, alle aan malkander ef plat als een wajer, dg met de vlakte bier en daar bogtig fiaande , zomtyts o0 met witfleekende lappen, die bet gewas ontcieren. De onderfte flam is dik begroeit met een ligt-graau- we, bryzelige , en zandige fcbor/Je , wel een pink dik, gelyk bes zwarte Kalbabaar met een barde fteenige. Dog bier in verfcbillen deze beide kor[len , dat die van ^t zwart Kalbabaar buiten geftreept , medicinaal , en koraalagtí, is, maar die aan 't graauwe is onnut , en zandig. De a van deze wajer is bekleedt met een dunne witagtige korfte, die aan den flam en boofdtakken ligt afgaat , aan de Aën takken zit. ze wat vafter „dog laat zig met er tyd af bryzelen. De regte fubftantie is donker-graauw, ligt, en bout agtig , latende baar gemakkelyk doorkappen , bebbende van binnen een digt bert, zonder merkelyke rollen, maar de Syne takken zyn bros, konnende zonder breeken geen bard bandelen verdragen , tegens malkanderen gewreeven, beeft bet ook een boornagtigen reuk, dog flapper dan de eerfte z00rten. . De wortel met den onderften ftam en bunne dikke fcbor[Je gelykt wel een gewey ofte beel berte boorn, daar een fiuk van bet boofd of berfJenpanne nog aan zit. Want van on- deren is ze bol, met de kanten in de groote klippen vaft y dewelke van Kraalfteenen zyn , daarom men ze mel Gert ligt uitbreeken kan, anders moet men ze boven. de fleenige wortel afkappen. 2. De kleine zoorte is niet boven een fpan boog , wit veele lappen of flukken van wayers gemaakt , die ongen Jcbikt door malkander ftaan, en de tu[fenploatzen met veele dwerstakken uitgeweven. Zyne fubftantie is barder, gladder , en fleenagtiger dan de voorgaande, witagtig en vaal , kort afbreekende als glas y van buiten bekleedt zome tyts met een witagtige, zombyts met-een roodagtige Jebor.e» die daar aan vaft groeit. Het zit met een plat worteltje vajt geplakt op kleine barde en roffe fleenen , die t'zamen daar mede uitgetrokken werden. Naam XIL Boek. XIV. Hoofd. AMBOINSCH KRUIDBOÉRK. ` Nomen. Latine Flabellum marinum cinereum; Malaice Accarbaar. abu abu, ac proprie Accarbaar caju, quum maxime lignofum fit inter Kalbahaar cinereum , & Kalbabaar gajang ob angulofos & fülcatos ramos trun- cum Gajani referentes. . Locus. Major fpecies raro obcurrit , potiffimum vero circa finus & angulos eminentes, ubi ingentia funt faxa in profunditate decem orchiarum aquz, & ubi fluxus funt 'copiofi , uti circa infulas Kelang, Mani- pam, & in periculofo angulo Nuffanives. Raro ita- que conquiri poteft , & cafu tantummodo cum reti- bus adtrahitur. Minor fpecies reperitur in Amboi- nen finu; & juxta oram Hitoes , ubi faxa dura fed -parva funt frequentia. ` ` i : : . Ufus. Si prime fpeciei integra & elegantia adqui- rantur flabella , fervantur tanquam aliquid rarum, fi prius pluviis exponantur in folo plano, & pondere quodam finus deprimantur, ita ut plani ficcentur. Juxta oras forcipe anguli dependentes & lacinie abícindi oflunt, tenuisque crufta tenuibus adhzreat ramulis iccata, fed incole fpernentes res curiofas , non ita eftimant: hafce arbufculas , quum modo craffos requi- runt ramos, uti in fractis arbufculis nil aliud remanet. Cunéta enim tenuia & pertexta interftitia abjiciun- tur, & crafliffimi rami accurate depurantur ab exte- riore crufta, in frufta amputantur quatuor vel quinque pollices longa; & in ufum medicum fervantur. Eas- dem habent virtutes , quas fupra Cap. 11. indicavimus, locumque — fecundum Papuenfe cinereum, junceo preferuntur. ` : Minos ai vix digna eft, ut fervetur, licet fub- ftantia ejus fit folidior , quin ejus laciniz effent ordi- nate & regulares, & rupis pars adherens , cui crufta relinquitur excepto in caudice, qui poliri poteft, ut _Accarbarium: dignofci. poffit. Ternatenfes & Tidorenfes hoc Accarbarium cine- reum. cariffimo habent ptetio , ita ut duplici argenti ondere vix ab iis comparari poffit, licet in ipforum infulis fit copiofius, fed ifte nationes pigra (unt A ut id i , licet nulla adeo eftimat quaevis Ac- ria hifce utrisque. : B. Ee EN cinereas fj nis magnam ftatuunt differentiam, optimamque cenfent ,. que Obfcure cinerea , leviffima, & lignofa eft, itaut pro ligno haberetur, in paucos di- ftinéta ramos, non rotunda, fed angulofa & fulcata, uti funt arbores Gajang & Niffat, quique facile con- teri poteft. Secundum locum tribuunt illis fruftis , que ex cinereis comparantur Flagellis. Tertium dant cras- fis ramis Erice marine. Quartum & vilifimum pase effe cinereum junceum, quod friétione lamellas fepa- rat, ac plerumque putridum gerit cor. ct Prater hafce alias binas numerant raras fpecies ex Papuenfibus infulis delatas , fed in Amboina € Prima eft fpecies Palmijunci albi, in raros sechs eu potius in obeufos apices diftin&ta. Altera lignofa pe- nitus eft & lenta , tenues gerens copiofosque ramos, in recenti vel femi falfa crefcens aqua, in maximis P'a- puenfium infularum Meffoala & Salawata dictis. . . B. Huius flabelli marini in Rumpbii opere nulla fuit addita pen an dubio idem eft, quo Keratopbyton album, denfe reticulatum, fibris latioribus, Flabellum marinum vul- go, a Boerb. in Indic. H. L. Bat, pag. 6. vocatur, CAPUT 214 Naam. Jn ’t Latyn Flabellum marinum cinereum j in ^t Maleits Accarbaar abu atu, en eigenilyk Accar- baar caju; dewyl dit bet boutagtigfte is onder de graauspe Kalbabaar, en Kalbahaar gajang , na de boekige en ges voornde takken, den [Lam van een Gajangboom gelykende. Plaats, De groote zoorte wert weinig gevonden, meeft omtrent uitfteekende boeken en kapen, daar groote Steenen zyn, op tien vadem water, en daar veel fl room gaat, gelyk omtrent de Eilanden Kelang , Manipa, en op den zorgelyken boek van NufJanive, os kan bet dierbalven weinig krygen, om dat bet by geval met de bobbers uitge- trokken wert, De kleine zoorte vindt men in den Amboin= Jcbe Inbam, en langs de kufle van Hitoe, daar bet vot barde en kleine fleenen is. Gebruik. Als men van de eerfte zoorte Jcboone gebeele wayers krygt, die kan men tot rariteiten bewaren, als men ze eerfi in de regen legt.op een platte grond, en met eenig gewigt de bogten neerdrukt, dat ze plat en droo werden. Langs de kanten kan men met een fcbaar de aft bangende boeken en lappen befnoejen , latende de dunne korfte aan de dunne takjes zitten, en daar aan opdrogen. Maar de Inlanders, die wan rariteiten niet bouden, ver- Jehoonen deze boompjes zoo niet, want bet bun maar om . de dikke. takken te doen is , gelyk ook aan de gefchende gen TER niets anders valt. ant al dat fyne netwerk fmyt men weg, zuivert de dikfte ter degen van de buitenfle Rori » kapt ze in fluke ken van vier of vyf duimen lang , en bewaart ze tot de medicyne. Zy bebben dezelve kragten , gelyk boven in't elf- . de Hoofaftuk gezegt it, en wert bum de plaats ma ^t tweede opregte Papoefe graauwe toegeëigent ; en bet bies agtige voorgetrokken. \ De kleine zoorte is kwalyk bewarens waardig , boewel ze vafler van fubftantie is, of de lappen moeten wat ges Jcbikt flaan, en bet aanbangend klipje nog hebben, daar aan men dan de korf laten moet, bebalven aan ’t ftam- metje, °t welk men glad kan fcbrapen , om bet Kalbabaar te bekennen. > së a De Ternatanen en Tidoreefen zyn zeer duur met dit graauwe Kalbahaar, 200 dat men * voor dubbelt zilver- ewigt kwalyk van bunlieden bekomen kan, boewel bet in Bins Eilanden overvloediger valt, maar die Natie valt wat lui in ’s opzoeken, boewel niemand van Kalbabaars zoorten meer boud dan die beide. Onder de graauwe zoorten maken ze nog een onder- Scheid, boudende voor °t befte bet donker-graauwe, zeer ligte , en houtagtige , zoo dat men bet voor bout zoude aanzien , in weinige takken verdeelt, niet ront, maar wine difcb en gevoorent, gelyk de bomen Gajang en Niffat y gemakkelyk om te wryven, De tweede plaats geven ze aan "t geene van de graauwe wayers komt. Voor.’t derde bou- den ze de dikke takken van de Erica marina. Voor’t vierde en flegtfte, bet graauwe biesagtige, * welk in "t wryven Schilffert , en gemeenlyk een verrot bert beeft. Daar en boven bebben ze nog twee andere rare zoorten, uit de Papoefe Eilanden komende, maar in Amboina onbe- kent. Het eerfte is een zoorte van Palmijuncus albus , dog in weinige takken of veel meer [Lompen verdeelt. Het ander is heel boutagtig en taai, vol fyne takken, groen jende in °t verfche of half brakke water „mede in de groot= Jte van de Papoefe Eilanden Meffoal en Salawat. N. B. Van deze Zeewajer is geën Figuur in het Werk van Rumpbius bygedaan, dog is zonder twyffel het witte Kerato- pbyton, dik gevlogten, met breeder vezels datby't gemeen Zeewajer, van Boerb, in de Ind. H. L. Bat. pag. 6. ges naamt wert. Ff VYF- 226 CAPUT DECIMUM QUINTUM. Palmijuncus marinus albus. _Kalbahaar puts lack: lacks. uinta fpécies eft Palmijuncus marinus albus, qua- les fupra Capite tertio quasdam nigras defcri- pfimus fpecies, hec enim planta marina fimpli- éem quoque erigit modo caulem, a feptem ad decem & undecim pedes longum , excepto extremo filo, quod plerumque tanquam inutile abruptum eft. Ejus craffities eft a penna ad digitum , inque vetufto infe- rior pars plerumque trigona eft, fed oris rotundis , fuperior vero rotunda. : AES 'eneri plerumque rotundi funt, per longitudinem ftriati, fed tam fubtiliter, ut vix dignofci poffit. Ex- terne obduétus eft cortice rubro, tenui, & quodam- modo granulofo , qui inftar pellicule ficcatar , ac facile feparari poteft, fub hoc verum reconditur Ac- carbarium, externe ex cinereo flavum , nunc magis album; nunc magis cinereum. : Color internus idem eft; feu paulo magis obfcurus , fed teneri caules interne magis albent, aliquando pi- lis magis nigricantibus & decurrentibus notatus. In centro locatur cor tenue & album, circa quod vol- vuli quidam connexi funt , ipfi ar&te incumbentes , fubftantie folidioris , durioris, & gravioris quam in nigro Accarbario, ad tactum etiam magis friget. Bi- naque frufta fibi allifa & adtrita penetrantiffimum prz- bent corneum odorem cunctorum Accarbariorum , ac preterea toftam olent pinguedinem , ac proinde in- gratus eft hic odor. — ^ Aliquando in uno alterove caulis loco prominens confpicitur angulus feu tuber, acfi ramus progermi- nare voluiffet, quod tamen non ita eft, nunquam enim nigrum vel album Palmijuncum bifidum vidi , licet Mo- luecani perhibeant,, extremum filum aliquando] bifur- catum effe, fed que extrema pars, uti dictum fuit, nunquam confpicitur, quum a pifcatoribus abrumpitur & abjicitur. Caulis hic femper rectior eft quam in nigro, paucis- que gyris inflexus, excepto ad finem , ubi in magnos nus & circinos infleétitur, ~ Radix eft tuber conoides , externe glabrum, fubtus . eoncavum , & foraminulisplenum, duris infixum faxis. "l'eneri "caules feu bacelli aliquando tanquam adgluti- nati flint duris lapillis, immo etiam coeruleis filicibus, qui ictu feparandi funt. Qui vero inradicati funt ma- nis fcopulis , fine fractura feparari nequeunt, quin fcopulus undique amputandus & cedendus effet. Quo durius fit faxum , cui increfcit, quo durior & gravior eft hee planta, fed eo minor. Si rubra crufta ficcetur in eo, in hoc uti & in cunétis Accarbariis comperi- ` „mus talibus cruftis gaudentibus , pluviofis menfibus , vel fi ccelum- fit diu humidum & pluviofum femper exfu- dare & humida effe, unde S fepe cauflätur, hinc optimum eft, rubrum desquamare corticem, & caules rite prius macerari, antequam ficcentur. Nomen, Latine Palmijuncus marinus albus y & Accar- barium unicaule album; Malaice Kalbabaar putt lacki lacki, h.e. mas, pro quo incole cunéta habent mono- clona. Accarbaria. ` ` tee Locus. Circa infulam Amboinam non vel raro inve- nitur, majori copia in Boreali & Occidentali Ceramz ora,in Manipa & Kelanga. Credo autem ibi frequen- tius crefcere, fed raro addúci, quum profunde loce- tur, nec facile adtrahi poteft per hamos vel per retia, ac preterea femper fere crefcit in locis, ubi ingentes funt fluxus, ubi & retia deponi nequeunt. In Moluc- cis & Papoenfibus infulis copiofius eft, fed fere non educitur nifi a Papowis, qui optimi funt urinatores. Ufs. A noftra natione potiffimum tanquam aliquid rarum fervatur, uti & hoc dignum eft , quum fit planta marina rara, qüum radicis fruftum relinquitur, fed rubra desquamatur crufta. Incole, ac prefertim Ter- natenfes bacellos ex ejus inferiore parte aliquando formant, tres quatuorve pedes longos, qui natura fua fatisreéti funt, & manibus tenentur , licet graves quo- dammodo fint. Cæ- centibus rebus putredo HERBARILAMBOINENSIS | Liber XII. Caput XV. VYFTIENDE HOOFDSTUK Het witte Zee-Palmbies. E vyfde zoorte is de witte Palmijuncus marinus D gelyk wy boven in ’t derde Hoofdftuk eenige zwar. te.befchreeven hebben, want dit Zeegewas beftaat ook. uit een enkelde teel, van zeven tot tien en elf voeten lang , bebalven den witerften draad, die gemeenelyk als on- nut afgebrookenis. De dikte is van een fcbaft tot een vin- gers aun de oude is bet onderfte gemeenlyk drieboekig dog met ronde kanten, boven rond. ? De jonge zyn doorgaans rond , in de lengte geftreept, dog zoo fyn , dat ment even bekennen kan. Van buiten is bet bekleedt met een roode , dunne , en wat korllige febors- fe, die als een fcbelle opdroogt, en baar ligt laat affcbil- len. Daar onder leidt bet regte Kalbabaar , van buiten graauw-geel , zomtyts Witter , zomtyts graauwer, Van binnen dezelve couleur, of wat donkerder, dog de. jonge fleelen zyn van binnen Witter, zomtyts met eenige zwartagtige bairtjes , die daar door loopen. In de midden ziet men eendun en wit bert , endaar rondom eenige rolletjes vaft en digt-op malkander leggende, van fubflantie vas- ter, barder., en zwaarder dan. bet zwarte Kalbabaar, ook in't gevoelen kouder. Twee flukken tegens malkander gewreeven, geven den flerkften boornagtigen reuk: onder alle Kalbabaars van haar 5 daar en boven naar: gebrand vet trekkende , en dierbalven onlieflyk. Zomtyds ziet men op een of twee plaatzen van dezen fleel een uitfteekende boek of Rnop: als of er een tak bad wile, de uitkomen , 't welk egter zoo niet en is , want ik beb nog den zwarten nog den witten Palmijuncus ooit in tweën verdeelt gezien , hoewel de Moluccanen zeggen, dat de uiterfle. draad zomtyds zig in taveén klieft: als een gaffel, welk eind, als gezegt, men nooit: te zien krygt, omdat bet van de, Viffchers weg gefmeeten werd, t Deze fleel is ook altyd regter dan aan "t zwarte, met weinige bügten , bebalven aan "t einde , daar bet in groote bogten en cirkulen begint te krullen. 4 - De wortel is een kegelfarmige knoeft , huiten effen, van onderen bo] „ en volgaten, in barde ficenen vaft gewortelt. De jonge flokjes zitten zomtyds als geplakt op barde Deenen, zelfs op blauwe keifteenen , die men dan met een flag daar van feparseren kan. Maar die op groote klippen gewortelt zyn, kan men zonder breeken niet afkrygen, of men moet den klip rondom afkappen. Hoe barder den ‘fteen is , daar bet op ftaat , boe barder: en zwaarder dit gemas werds boewel bet klein blyft. Als men de roode korfie daar aan laat drogen, zal men aan. dit, gelyk aan alle Kalbabaars s die diergelyke korfte bebben , bevinden , dat zé in de tegen- maanden of by langdurig. vogtig weer altyd zweeten en vogtig zyn, "t welk dan aan de omleg gende dingen dikwils verrotting veroorzaakt, daarom is bet beft , dat mende roode Jcbor/Je affebille, en de ftokken ter degen uitverfe , eer men ze bewaart. : T a . Naam. In’: Latyn Palmijuncus marinus albus, & Accarbarium unicaule album ; in ’t Maleits Kalbahaar . puti lacki lacki , dat is bet manneken, waar voor de Inlanders alle de eenfteelige bouden. Ge Plaats. Om °t Eiland Amboina werd bet niet of weinig . gevonden , -meerder op de Noord-en Weftkuft van Ceram, Manipa, en Kelang. Ik geioove egter , dat daar wel meer groeit, maar weinig uitgebaalt werd, om dat bet diep ftaat, en niets beeft daar aan de wisboek of boorens der bobbers watten konnen, daar en boven meeft altyd Daat op plaat- zen daar flerke ftroom gaat, daar men dan geen bobbers leggen kan. In de Moluccas en Papoeas valt bet ook abun- danter , maar werd fcbier niet uitgebaalt dan door de Pa- poewen, dat treffelyke Duikers zyn. : Gebruik. Van onze Natie werd bet meeft tot raritett bewaart, gelyk bet ook waardig is , als zynde een zeld- . zaam Zeegewas , wanneer men een fluk van de avortel daar aan laat, maar de roode korfte afjcbilt. De Inlanders; inzonderbeid Ternatanen maken er zomtyds ftokken van den onderften ftam, drie en vier-voeten lank, die van natuur redelyk regt zyn om in de band te dragen, boewel ze, wat zwaar zjn. nm : Aders XII. Bet, XV. Hogfdp. Coeterum in brevia cedunt frufta, que in ufum medicum fervantur, hocque habent marem Accarba- rii albi, uti fubfequens femina eft. Nulla artc extendi. vel fleéti poteft ; aque enim incoétum extendi quodammodo poteft , fed frigefa- étum in priftinos redit finus & arcus , fique nimis flectatur, inftar vitri frangitur & diffilit , -uti fupra indicatum eft Plinium teftari de Funco marino, ` In res Medica nullz peculiares ejus virtutes mihi note funt, uti & Amboinenfes de iis nil norunt. Sed Magnates Moluecani quam maxime gloriantur plura ejus novifle arcana ex more ipforum fidei ,. ad virile nempe robur. confortandum , & Oleo virilitatis ad- mifcendum , quod ipforum Reges dicuntur adhibere. Ad hocce Oleum, quantum detegere potui, fumunt recens Calappi oleum , quod preparatum eft ex tali- bus Calappi nucibus , que in ipforum arboribus cre- fcunt ad Orientalem plagam,. nec in tali ramo plures una alterave nuce oportet effe., Eliguntque tales ar- bores , qua in folo crefcunt faxofo , pr&fertim in ta- libus rupibus, qua inftar infularum in mari Gre funt, quales funt undique circa infulam Sangir & Siau, in quibus Calappi de induftria plantatz funt, ac fuos ha- bent dominos. ALT cre di Huic oleo porro admifcetur tenuis farina albi & ni- gri Palmijunci marini, vel fi hac. deftituantur , fubfe- quens fumunt Accarbarium pelagium , cum quibusdam „alijs lignis & radicibus mihi ignotis. Plurimum vero oleum conficitur ex Calappi oleo & Acearbario albo tam monoclono quam nodofo & articulato. Quod con- tritum cum.aqua propinari quoque poteft, quufn ejus fapor non tam ingratus eft, quam odor. ` Aliquando oftrex & conche hifce Palmijuncis ad- crete funt, que relinquuntur, fi confervantur tan- quam res curiofe. Si fcopulorum nda quibus increta funt, non elegantem habent formam , ampu- tanda funt, aliique magis regulari filici adglutinanda & transplantanda funt, in quibusvis enim crefcunt duris la- pillis, argumento ortum ducere non ex faxi fubftan- tia, fed per maris vifcum-ipfis adglutinati ,. in quo vis feminalis latet, nutrimentum habentia primarium ex aqua marina , ac partir ex ipfo faxo per foraminula ipforum radicibus fuppofita, unde ipforum durities ex bs: natura nunc major nunc minor eft. Vulgatiffimi baculi quinque. pedes longi funt, fed maximi, quorum unicum modo vidi , undecim fere pedum longitudinem obtinebat, magnaque tenuis ex- tremitatis pars abrupta erat , optimaque ejus pars , octo pedes longa, anno 1682 magno Hetruriz duci miffa fuit. JEthiopes hoc quoque utuntur tam externe quam in- terne, contritum nempe cum aqua propinatur, & ex- terne dito oleo inlinitur, ad quavis flagitia ludibria pellenda , que a malignis hominibus alicui inferuntur, ut talis fit inpotens in lufu Venereo, addentes fubfe- quens album. ; go a o> Ipfius rafura quoque inlinitur i€tibus & morfibus ve- nenatorum animalium ad venenum extrahendum. AMBOINSCH KRUIDBOEK, De, 4al Anders kappen zy bet in korte ukken, die ze bewaren tot de Medicyne , boudende ^t er bet mannekenvan wit Kalbabaar , gelyk bet volgende voor "t wyfken. Het laat zig met geen konft rekken of. buigen, want in beet water gekookt laat Jet: zig wel rekken ; maar koud geworden zynde, keert weder tot de oude bogten, ente zeer gebogen breekt als glas , gelyk boven gezegt is , dat Pliniús van de Juncus marinus getuigt. > In de Medicynen zjn my geene zonderlyke kragten. bee kent, gelyk ook onze Amboincefen niets daar van weeten. Maar de Moluccaanfe Grooten roemen daar van vee- le fecrecten te weeten , na baar geloofsmaniër „ om de man- nelyke kragten te ver[lerken , en onder t Oleum F'irilitatis te mengen, "t welk men zegt. bunne Koningen te befigen. Tot dit Oleum , zoo veel ik heb ervaren konnen , nemen xà verfche Kalappus-olye , die gemaakt is van zoodanige Ka- lappus-noten , de welken aan bunnen boom na "t Oojten’ &roejen , moetende daar en boven aan dien tak niet meer bangen dan een of twee Nooten. Zy Kiezen ook zoodanige bomen uit ‚die op fleénagtige gronden flaan, inzonderbeid op zoadanige klippen , die als Eilandekens in Zee le gen; gelyk daar zyn rondom bet Eiland Sangir en Siau, daar Kalappus-bomen al willens op geplant zyn , en bunne Ei- genaars hebben, ; 2 Onder die Olye werd dan verders gedaan , bev fynemeel van wit en zwart Palmijuncus marinus , of zoo zy die niet hebben, nemen xe bet volgende Accarbarium Pelagium, met nog zommige bouten en wortelen, my onbekent. Do bet meefte word gemaakt van Kalappus-olyes en wit Kal- babaar y %00 GC ir als geleed. Het gewreeven met wa- ter kan men ook innemén ; bebbende geen zoo viezen fmaak als de reuk is. AD A y Men «indt zomtyds Oefters en Schulpjes om- deze Zee- rottangs gegroeit, die men dan daar aan laats als men 26 tot raritett bewaart. Als de klipjes niet mooi zyn, daar ze op flaan, zoo mag men xe afflaan , en op een ander fat- zoendelyker keifteen plakken, want ze groejen op alderban- de barde fleehen , nogmaals tot een bewys , dat ze bunnen ` oor/pronk bebben niet uit de /ubftantie des eus maar uit den m door de Zee daar op geplakt, daar de zaad= kragt in jteekt , nemende baar principaal voedzel wit bet zeewater „én ten deelen uit den Deen door de kleine gaat- jes onder aan de wortel zuigende , waar door bunne bare” digbeid na den fteen vermeerdert en vermindert, Degemeenfte ftokjes zjn vyf voetenlank, maar de proot- Be daar van ik maar een gezien beb , was by de elf voe- ten lank; en nog een groot fluk van "t dunne eind afge- brooken. Zynde bet befte fluk-daar van agt voeten lank, Anno 1682. aan den groot Hertog van Toskanén gezonden. De Mooren gebruiken ?t ook zoo binnen als buitens lyfsy te weeten bet gewreeven met water ingenoomen ; en van buiten met bet voorjchreeve Olye opge/meert , omalderban- de fcbelméryen. te verdryven y die door kwade menfchen - iemandaangedaan werden; omze onmagtig temaken int Vea nus-/pel, daar by doende bet volgende witte. > Zyn Jchraapzel werd ook geftreeken op de fleeken , en beeten van venynige gediertens „om bet venyn uit te trekken. E" "A4 pu SES m. CAPUT DECIMUM SEXTUM. Accarbarium album. Calbabaar puti. cárbarium , quod pro vero albo Corallio habe- mus , & in binas dividimus primarias fpecies, in articulatam & integram. Articulata , quam in hoc defcribémus cápite, fubdivifa iterum eft in fpeciem litoream,. & marinam. à ; 2. Primo, Litoréa feu vulgaris fpecies Accarbarii albi arbufculd eft, fesqui & binos pedes alta , multis ad- fürgens incürvis ramis, qui hic & illic fibi adcreti funt, vel craflös transverfales ramos emittunt. T értia claffis Indicorum Coralliorum eft album Ac- Trunciim getit non erectum , fed plerumque incli- naneti pollicem craffum , cui alii increfcunt rami, ac talium truncorum plures fepe una ex radice pro- germinant, qui intricatam tum formant arbufculam , omnesque intricati fibi aderefcunt. Occurrunt tamen etiam aliquando quzdam, que brevem, fimplicem , & ercétum- gerunt truncum , fatisque reétos ramos, feu parum Hs unum inclinantes latus. ee ex brevibus nodis feu articulis, em licula ad er partem. per albos tranfit articulos., per quam hi fibi.invicem ne&untur, omnes enim ar- Rami, articuli ,& colla non unicam & regularemrha- bent proportionem , inferiores enim breves funt , mi+ nimum digitum: eraf, fupériores culmum. craffi , ac vix digiti articulum longi, femper brevibus nigris col- lis intermediis, fere inftar articulorum. caude Scor- pionis;: quaque in ficca arbufcula facile decidunt, fi tractentur: Quadam vero arbufcule nigra ifta colla gerunt longiora articulis ;. alte articulos tam longos, - & colla tam anguíla , ut unicam continuam partem referant. In trunco & inferioribus ramis nigra ifta colla plerumque etiam excretà funt, fed qua externe unica pate EEN fi vero confringantur vel fricentur, e 'tefiduum iftius nigra pellicule detegi- poteft..- ota arbufcula externe obducta éft cortice craflius- culo, cinereo , fragili , & arenofo , qui arbufcule fub aqua fpeciem prebet filve juncez fluxu fluctuantis, atque p inperiti judicarunt , cunctas Coralliorum arbufculas in mari adhuc pofitas herbaceas effe, lapi-. deamque duritiem adquirere primum in aére ; licet con- cedam, uti fzepius id dixi, fub aqua flexiliores effe. Arbufculz recenter protraéte per menfem pluviis & vento exponendz funt, ut cinereus cortex mollefcat, ui tum facile abradi, vel pete detergeri poteft. runcus & inferiores rami fub aqua jant iftam amife- runt cruftam , fed ibi adcreta eft alia calcea fubftan- tia, quz firmior adheret, nec nifi rafura feparari po- teft. Depurata arbufcula fubtus pallide cinerea eft, intermixto aliquando czruleo, aliquando luteo colo- re, fuperiores rami albi penitus funt, interne ex albo | Keen habent colorem cum albo parvo corde inftar urculi juncei, circa quod bini tresve volvuli locan- tur, omnes fubftantie faxofe & folide , que fupra porphyritim tenuis conteri poteft. Frufta & rami, diu in litore decumbentes , per mare rotundi & glabri redduntur, ita ut ftriz fere abolean- tur, tantamque adquirunt duritiem , ut non facile Heer. Si allidantur contra fefe invicem, filiceum quafi fundunt odorem , admifto odore tofti panis , quo- que odor minus filicinus fit, eo preftantior cenfetur. Radix HERBARITAMBOINENSIS LiemXIL Core XYY SESTIENDE HOOFDSTUK, Het witte Accarbaar. is bet witte Kalbahaar, °t welk wy voor een wit: te Koraal bouden. Werdeelt in twee boofd®zoerten š ten cerfte geleedde', en ten tweeden de gebeele. Het geleed. de, "t welk wy in dit Hoofdftuk befchryven, is weder vera deelt in een firand en zee-zoorte. A 1. De firand of gemeene zoorte van wit Kalbabaar is. een boompje, anderbalf en twee voeten boog ; met veele kromme takken op/cbietende y die bier en daar aanmulkan. der vaft gegroeit zjn, of dikke dwerstakken na'malkander zenden, Het beeft geen regte ‚maar gemeenelykeen leggende fla, een duim dik, waar op de andere takken-{taan-, én zulke ftammen: Romen dikwils meer als een uit eenen orzel, die dan een verwert boompje maken , alle met bakenen: oogen aan malkander vaft. Men vindt "er egter ook , die eem korte, enkelde, en ftaande ftam bebben, met redelyyke reg- te takken, of een weinig na de eene zyde hellende. H: derde geflagt van de Indiaanfcbe Koraal-boompjes De takken zyn gemaakt van korte leden , een dwersa vinger lang, zommige meer, zommige min, van buiten wit of ligtgrauw, en diep peflreept. Tujfen de Teden is een keep , waar meede zy als met een bals aan malkander bangt, zynde dezen bals met een zwart buideken bekleedt , zoo digt aan den Been leggende , dat men”? kwalyk af- Jcbrapen kan, en gaat dit zwart velleken ook een flukweêgs. door de witte leden , doende de-zelwe aan malkander ban- gen. Want alle leden zyn niet doorgaande aan-malkans der vaft gegroeit , maar als opinalkander vaft gezet, want men kan lid voor lid afbreeken’; en dàn ziet men de eindens geftreept , pa[Jende de uitfteekende voor vant eene lid inde groëfjes van’t andere , zoo dat bet gebeele gewas aan mal- kander bangt , gelyk de leeden van ^t kruid Peerdeftecrt, of nog eigentlyker, gelyk de derde en geknopte zoorte van Kaly, in de Zeeuwfe Eilanden groejende , in "t byzonder Salicornia , in °t Zeeuws Soutenelle , Souterig , en Zeekraal genaamt. ` De takken, leden, en halzen, bebben ook niet eenderlei proportie. Want de onderfte zyn kort , en een pink dik, de bocenfte een ftroobalm dik, en fcbaars een lid van een vinger ang » t elkens met kleine zwarte halzen tuffen bei- den, ftbier als de leden van een Schorpioenfteert , en aan *t gedroogde boompje ligt afvallende, als men ze bandelt. ederom bebben zommige boompjes de zwarte balzen lan- ger dan de leden. Andere leden zoo lang , en de balzen zoo fmal , dat ze een ftuk [cbynen te zyn. Aan den flam en onder [Le takken zyn de zwarte balzen ook ordinaris uit-- gegroeit , van buiten genoegzaam fcbynende een fruk te zyn, maar als men, ze breekt of wryft, zookan men altyd eenige A van dat zwarte velleke daar in vinden, an buiten is bet gebeele boompje bekleedt , met eendik- agtige, grauwe, broffe, en zandige fcbor[Je , dewelke bet boompje onder water, de gedaante van een Biefenbos geeft, met den firoom been en weder dryvende, en de onervarene beeft doen oordeelen , dat alle Koraalboompjes in Zee nog flaande, kruidagtig zyn, en de fteenbardigheid cerft inde lugt verkrygen. Hoeweliktoefta, gelykmeermaals gezegt, dat ze onder water buigzamer zjn. De vers uitgebaalde boompjes mu , moet men een Maand ~ in regen enwind leggen , op dat de grauwe fcbor[fe murw werde, die men dan ligt afwryven , of met een borftelije af/cburen kan. De flam en onderfte takken beblien al on- der water deze korfte verlooren, maar groejen van onder op met een ander kalkagtige korfte , die er vafter aanbangt, en niet dan met fcbrapen af te krygen is. Het fcboon ge- maakte boompje is van onderen ligt-grauw, daar zomtyds wat blauws , zomtyds wat geels onderfpeelt , de bovenfte takken zyn zuiver wit, van binnen is bet uit den witten, - Ysverwig , met een klein wit berte, als een beefem-rysken, daar men twee of drie rollen ziet omleggen , alle van een Jteenbarde en digte fubftantie , die zig op een teen fyn laat wryven, De [tukken en takken , die lange op ftrand leggin, wer- den door de zee rond en glad gefcbuert , zoo dat ze de Jiret- pen febier verliefen, en zoo bard werden, dat za met ligt breeken. Tegen malkander gewreeven ruiken een weinig ` keiagtig , daar den reuk van gerooft brood onder loopt, € boe minder den keiagtigen reuk is, boe beter men % me ; XII. Bock. XVI. Hoofdft. Radix cum inferiore: trunci parte variis eminentiis & cavitatibus in faxis duris adeo intricata eft, ut vix feparari poffit, unde & radix vulgo projicitur.” In ra- mis hic & illic quzdam: confpiciuntur verruce intus concave, acfi veficule effent. Secundo. Species marina fimilis eft arbufcula, fed tota ejus forma hominibus huc usque incognita eft, quum nil nifi frufta & rami ejus conquiri poffint, ex quibus deduci poteft, non multum a priore abludere, nifi quod ramos gerat majores & crafliores , alioque formatos modo. Inferiores enim rami palmam vel Di- thamam longi funt, digitum vel pollicem crafi, ac rva vel fere nulla nigra gerunt colla, fi vero parva vi confringantur , femper in articulis franguntur, in quibus juncture dignofci poffunt , fuperius alii, fed uci breves obfervantur rami, qui albos articulos & nigra gerunt colla, inftar prioris, fed hac firmius fibi adherent, & magis polita funt. j Craffi rami utcumque etiam politi funt, in quibus vix Coralling {trie dignofci poilunt , oblique, & per longitudinem decurrentes. Externe. fqualide flava eft inftar Eboris fordidi, ac tempore cinereum contrahit colorem, interne al- bum eft inftar vulgaris Eboris, corde albo fed parvo conftans, circa quod obfeuri undique confpiciuntur volvuli , cum quibusdam refiduis nigre pellicule , praefertim in fractis articulis. Videtur enim in initio penitus articulatam effe inftar prioris , fed dein externe alba obduci, & concretam efle fubftantia, qua nigr& teguntur pellicule , que tum interne funt.. Nunquam cortice teéte confpiciuntur , quum plerumque vetufte funt, fi ps mare projician- tur, raro enim ipfarum rami cum hamis adtrahuntur , qui nil aliud nifi mucofum quod adpenfüm habent. Subftantia hujus Accarbarii lapidea penitus eft, fed levior precedente, & frufta-fibi invicem allifa obtu- fum prebent fonitum , acfi lignum ipfis admiftum effet, . quod enim fonum edit puri faxi, non tam preftans cenfetur, quale & id eft, quod in litore diu volutum eft, hoc enim per folem & mare nimis emaciatum eft. Ejus qualitas & virtus ex eo quoque detegitur, fi in- ter fricandum paucum fundat filicinum odorem, fed. majorem tofti panis, quem. etiam in aqua contritum. fervare oportet , fi propinetur. Alia porro hujus expe- rimenta mox fubfequentur. Circa Nuffanives lum, ubi maris fundus quam maxime faxofus eft, fimilis crefcit arbufcula in mare rofundo, cujus plurima frufta anno 1675 in Titore ejus ee inveni, cunéta eleganter alba inftar Eboris, tam glabra erant voluta, ut vix. Coralling venule in. iis detegi poffent, cunctaque inftar faxi dura, & fibi invicem allifa fonora, quzdam vero tam fubtilia erant. quam metallum vel fruftum Porcellanum. -Diffra&ta hec frufta interne articulos fuos exhibebant, fed ni- gra pellicula nil fere fupererat, atque cor in pluri- mis fruftis adeo conmolitum erat, ut facile conteri. & perterebrari poffet , unde & amuleta ex iis confici curabam. ; Albiffima frufta ultra pennam craffa, & candelz ob-. verfa femi pellucida erant, ita ut diftinQte nigri arti culi in iis notari poffent, Puto cunéta hzc frufta non. longe difperfa unius fuiffe arbufcula , que praecedenti anno per ingentem terre motum etadicata, & contra durum & ferreum dus do atm in frufta ifta fuit com- “minuta & difperfa. Aliquot dein poft annos menfe Novembri idem litus per meos pueros juffi examinari, qui alia iterum invenere frufta, fed non tam copiofa quam prima vice, usque in feptimum annum. j Ex quibus concludo, plures tales arbufculas in ifto locari mari, quarum maturiffimi rami quotannis fepa- rantur, & in litus projiciuntur, quales in Bande infu- lis, Poeloay, Peloron, & Bora in quibusdam annis reperiuntur, cunctaque hac frufta fordide al- . ba, faxea, & polita reddita funt ; non multum diverfa a Nuffanivenfi. t x x Alia porro primz fpeciei varietas a pueris meis in infulis Loeffa pynjoe inventa fuit, quz articulos ge- rebat longiffimos, ac fere fine iftis nigris collis, pro- funde fulcatos , & fonitum edentes , nec facile frangen- tes, fed odor non tam preftans erat quam prioris. Mare ibi tam vehementes agit fluxus & eftum, ut to- te arbufcule in litus projici non poflint, quum in frufta mox diffiliebant , rami tamen erant ultra polli- cem craffi. Nomen. AMBOINSCH KRUIDBORK. 229 De wortel met den onderften ftamis met verfcheiden bul- ten, en bolligbeden in den Cie 200 BEE , das men ze kwalyk fepareeren kan, daarom: men. de wortel meeft weg finyt. Hier en daar adn de takken ziet men eenige wratten binnen hol, al of bet blaasjes waren. 2. De Zeezoorte is diergelyke boompje , dog zyn gebee- le gedaante is de menfcben nog meeft onbekent , want men niet dan flukken en takken daar van beeft , waar uit men afnemen kan , dat bet niet veelvan de voorgaande ver/cbil- le, dan dat bet grooter en dikker 2y, en wat anders geleekent. Want de onderfte takken zyn een band of fpan lang , eenvinger of duimdik, bebben kleine of fchier geene zwarte baizen, egter als men ze met een klein geweld in Jtukken breekt, zoo gefcbiedt dat altyd in de leden , daar aan men de t'zamenvoegingen bekennen kan, boven xynan- dere, dog weinige korte takken daar aan, die bare witte leden en zwarte balzen bebben , gelyk bét voorgaande, „dog vafter aan malkander houdende , en glad Jar aman, e dikke takken zyn ook meeft glad, daar aan men effen de Koralyne firespen kennen kan, fcbuins , en in deleng- le gaande. Buiten is bet vuil-geel, als befmeert Yooor , en befterft met er tyd wat grauwagtig , binnen is bet wit , gelyk ordinaris Yvoor , ook met een klein wit bertje, daar men rondom donkere rollen ziet, met eenige overblyfzels van’t zwarte vliesje , byzonderlyk in de gebrooke leden. Want bet fcbynt , dat bet in't eerfte altemaal geleedt is, gelyk bet voorgaande , maar daar na van buiten mer de witte fubftantie begroeit , waar door de zwarte velletjes binnen fteeken , en bedekt blyven. Men beeft ze nooit met een Joch gezien , om dat bet meerendeels oudis, alsbet door de Zee uitgefpoelt werd. Want zelden baalt men tak- ken op met een Vishoek , die niet anders dan een fyme= rigbeid om zig bebben. De fubftantie dezes Kalbabaars is wel fteenbard, xy moet egter ligter zyn dan bet voorgaande , ende ftukente- gen malkander bonn moeten een doove klank geven, als . of er bout onder gemengt was , want bet ren als pure Jieen klinkt, werd voor zoo goed niet € s gelykbet geene , dat lange op ftrand gerolt beeft , zynde door de Zon en zee te zeer verfleent, zyme ES ent men ook daar aan, ais het in "t wryven weinig van de keiagtigen , maar meer van den gerooften broods reuk beeft , die bet ook in "t war ter bebouden moet, als men "t indrinkt , nog andere preu- pen ziet kort bier naar. Omtrent de boek van NufJanive, daar de grond der Zee zeer fleenigis , groeit diergelyke boompje diepin Zee, waat van ik anno 1675. op deszelf Zuidflrant veele ftukken ge- vonden bebbe , al te maal fcboor. wit als Yvoor , zoo Eras . gerolt, dat men effen de Koralyne adertjes. daar aan b nen konde , al te maal fleen bart, entegens malkander ge- Jlagen, klinkende zommige zoo f yn als Metaal of Porceliin. In ftukken gebrooken, bevont men, dat ze vanbinnen’ bun- ne leden badden, dog van't zwarte vliesken koft men fcbier niets vinden , ook was het berd in de meefte fiukken zoo vergaan , dat men "t ligt bryzelen en doorbooren konde y wesbalven ik daar Koralen van liet. drajen. : De witfte ftukjes ruim een febaft dik, degens een kaars- Je gebouden, waren balf doorfcbynend , zoo dat men be- Jcbeidentlyk de zwarte leden daar in bekennen konde. Ik gifte, dat alle deze [lukken niet ver van malkander ver- rooit leggende , van eenen boom waren gekomen, die in ^t voorgaande jaar door dat groote aardbeeven uitgewor- telt , en tegens dien yferen rand «P iria mogle ge- lagen zyn, maar na eenige jaren in November, den zel- ven [brand door myne Fongens latende vifiteeren , bebbe al wederom andere ftukken gevonden , dog 200 veel niet als in't eerfbe maal, tot in 't zevende jaar toe. Waar uit ik befluite , dat veele boompjes in dezelve Zee moeten flaan, waar van jaarlyks de rypjte takken werden afgeflagen en opgejpoelt Zoodanig als men in de Banda- Jcbe-Eilanden , Poeloay , Poeloron, en Roffingeyn , in zekere jaren veele van deze ftukken vindt, alle vuil-wit , Steen bard y en glad gefchuert , van de Nuffaniviffe niet ver- Jcbillende. 5 Nog een andere veranderinge van de eerfte zoorte, beb ik op de Eilandekens Loeffa pynjoe , door. mynen jongens gevonden. Hebbende.zeer tange leden , [chier zonder zwar- . te balzen , diep geftreept, en klinkende , niet ligt breeken- de, van reuk zoo goed niet als bet voorgaande: De Zeg brand daar zoo bard aan, dat men geen gebeele boompjes - aan firand kofte brengen , of wierden in ftukken geflagen, egter bleeven’er takken aan, ruim een duim dik, Ff 3 Naam. :230 Nomen. Latine Accarbarium album; Malaice Kalba- baar puti parampuan, h. e. Femina , quum præcedens monoclonos pro mare habeatur, ac folummodo Kal- babaar puti dicitur. Carolo Clufio libr, 6. Exotic. cap. 8. vocatur Hyppu- ris faxea, ejusque tenuem depinxit ramulum , fed ex deícriptione adparet , ejus naturam & qualitatem tunc temporis nondum fuiffe cognitam. Prima fpecies dici poffet Accarbarium album litoreum. Altera Accar- barium album pelagium , & cum ratione etiam Coral- lium album Indicum , nomen enim Hippuris minus vile eft huic nobili plante, licet per articulos fuos optime illam emuletur plantam. Amboinice Hatuébu pute, populis Ceramz Orientalis Sgaro futi. Hitoenfes vo- . cant Accarbarium pelagium haud male Hatu luli, h. e. Os faxeum, quum zque offa quam faxa referat, ipfis- que in ufu quoque eft ad Choleram, omnesque ardores. Loctis. Prima feu litorea fpecies vulgaris eft circa Amboine & Moluccz infulas, ubique ubi plana funt litora , & ingentes portus, in quibus ifta alba Co- rallia frequentia fant, que dein deferibentur. Nun- quam enim, quantum novi, in aliis id vidi crefcere lapidibus. Plurimum Amboinenfe reperitur in fretis Boeronis, Amblau&, Manipz, ora Boreali Ceramz, ac prefertim in finu Kauwz , in profunditate binarum & quatuor orchiarum aquz , immo aliquando defluente aqua nudum confpicitur. jer > Secunda fpecies cariffima eft , ac raro reperitur , quum in profunditate fexaginta & nonaginta orchia- rum crefcit, cujus nil nifi delapfi & abrupti rami con- fpiciuntur. Optima invenitur circa.iftas Bande infu- las, prefertim in fübmerfa Roffingeyna, que jam ad ing rbe quarundam orchiarum fub aqua fita eft. : $ À Secundum locum obtinet Ternatenfe , quodque in- venitur circa infulam Bonoam, Affahædi, Kauwan, & (inum Hatcewes. Tertium locum fibi vindicat Nus- fanivenfe. ` ` KS Reperitur quoque in infülis ante Johor fitis , fed raro, ac porro in boreali Borneo & Celebis ora. Ejus pre- tium eft aliquando fesqui, immo duplex pondus ar- genti , fecundz nempe five marine fpeciei, prima enim multo vilior eft. Uus. Omne Accarbarium album tam litoreum quam pelagium ab incolis hujus Orientalis Archipelagi in magno habetur pretio , & apud eos tanti fit, quanti pud nos Corallia rubra, immo apud quosdam multo pluris, praefertim apud "Ternatenfes , cujus rei juftam aberent rationem, fi vires poffideret, quas ipfi tri- buunt , fed que a noftra natione nondum inquifite Me accepte funt, licet incole id audacter perhi- eant. | Generaliter ipfi virtus tribuitur venenum refiftendi, cor confortandi , ardorem febrilem minuendi, ac fer- vorem ftomachi & bilis, ut & quamvis Choleram fe- dandi. Nullumque antidotum ab hoc Orientali po- pulo praeparatur, in quo hoc Accarbarium album non tanquam bafis eft, licet alias etiam admifceant fpe- cies, praefertim cineream & nigram, cum quibusdam conchis & offibus tam marinorum quam terreftrium animalium. Qualia funt Corallia rubra, Ebur, dentes -pifcis Doejong , Cornu Cervi, Solenes integri &c. Album five folum, five cum nigro mixtum propina-. tur, fi quis adfumpferit fortiffima & cerrofiva quafi purgantià. ^ ^» ; Item contra Choleram, æftum bilis, & vomitus ve- hemêntes , contra quemvis noxium cibum & Boletos. Aurum, argentum, Perle, Smaragde, € Granatus, vel hifce adfines in minori dofi ipfis admifcentur con- trita, heec non tantum veneno refi (tunt , fed etiam qui- busvis malitiis & vitiis, quz alicui adferuntur per po- tus amatorios ex incolarum opinione. Aurum vero & argentum ex meo judicio magis proficuum eft crume- næ, quam hominis ftomacho.- : `` Album five folum five cum cinereo mixtum > & cum aqua contritum , propinatur in ardentibus febribus ad eftum minuendum, & cor confortandum. Poft per- actam purgationem exhibetur quoque ad Gonorrhzam fubprimendam , ut & ad album feminarum fluxum, Ad plura alia vitia & morbos in ufü eft apud Incolas, fed quorum non tantam habemus experientiam quam priorum. e Quum HERBARII AMBOINENSIS Liber XII. Copat XV; Naam. In ’t Latyn Accarbarium album ; in’t Me, Kalbahaar puti parampuan , dat is bet wyfken, om gat bet voorige eenfiselige voor "t manneken werd gehouden: en flegts Kalbahaar puti genaamt. Y Carol. Cluf. lib. 6. Exotic. cap. 8. noemt bet Hyp- puris faxea, en beeft een dun takje daar van doen oficial. deren , dog uit de befchryvinge blykt, dat zyne natuuren deugden doenmaals neg niet bekent zyn geweeft. De eerfie zoorte mag men noemen Accarbarium album lictöreum De tweede Accarbarium albumpelagium,, en met reden ook Corallium album Indicum , want de naam Hyppuris is te flegt-voor dit edel gewas „ boewel "t met zu leden zeer wel na dat kruid gelykt. In °t Amboinfe Hatuëhu pute, by de Ooft-Cerammers Sgarofuti. De Hitenfers noemen bet zee Accarbaar niet qualyk Hatu luli,. aat is een fleenig been , om dat bet zoo wel beenen als teenen werbeelt „ en is by baar in gebruik tot bet Bort , en aller« bande brand. Plaats. De eerfie of firandzoorte is gemeen, omtrent deze Amboinfche en Molukfe Eilanden , over al, daar vlaka ke flranden en groote Reeven zyn, waar op bet vol van die witte Kraalfteenen is, die bier na zullen befchreeven werden. Want ik beb bet mynes erinners nooit op andere eegen zien waffen. Het meefte Amboinfe werd gevon. den op de Reeven van Boero , Amblau, Manipa, de Noord: kuft van Ceram, inzonderbeid in de bogt van Kauwa, op de diepte van twee en vier vademen waters, ja zomtyds valt bet met laag water fcbier bloot. De tweede zoorte is zeer duur , en werd Weinig gevon- den, om dat bet op festig en tnegentig vademen diepte waft, waar van niets dan de afgevalle, en afgefcbeurde takken voor den dag komen. Het befte windt men omtrent” de voornoemde Bandafe Eilanden. Inzonderbeid op pet . verdronken Rofingeyn, dat nu eenige vademen diep onder water leid. De tweede prys geve ik aan "t. Ternataanfche, en bet geene gevonden wort omtrent bet Eiland Bonoa ,' Afa- boedi, Kauwa, en de bogt van Hatoewe. De derde plaats — d b Nuffaniviffe behouden. ; : Men vindt bet ook in de Eilanden, die voor Johor leg- |. gen, dog weinig, en voorts op de Noordkuft van Borneo en Celebes. Zyn prys is zomtyds anderbalve en dubbelt gewigts filvers, te weeten van de tweede of Zeezoorte y want de eerfbe is veel flegter. , Gebruik. Al bet witte. Kalbabaar zoo ftrand als zee- zoorte , werd by de Inlanders dezes Oofterfchen Arcbipe- : lagus in groote agting gebouden., en by bunliedem zoo boog geagt , als by ons de roode Koraalen. ‘Fa by zome mige nog veelmeer , inzonderbeid by de Ternatanen waar : toe ze goede reden hadden, indien bet van die kragten was, . die ze bem toefchryven , dog by onze Natie nog niet önder= zogt of aangenomen; hoewel de Inlanders zeer vaft daar op ftaan. In’t generaal werd bem de kragt toege/chreeven , he venyn te wederfbaan, bet bert te [terken, de brand in de koortzen te verminderen , en bet woeden van de maag en. galle, en alderbande bord te ftillen. Daar werd geen te- gengift van deze Ooflerfche Natie toebereidt , doa in bet witte Kalbabaar niet bet fondament zy , hoewel ze de: andere ook mede daar by mengen , voornamentlyk bet zwar- Ze en grauwe , met nog eenige Hoornen en Beenderen 200° uit zee als landgetliertens. Als Bloed-koralen ; Yooor ; Tanden van den Vis Doejong , Herteboorn , Solenes in- tegri , of Zeepypen &c. Het witte alleen, of met de zwar- ten gemengt , geeft men in , als iemand fcherpe Corofyve Purgatien ingenomen beeft. Item tegens bet Bord, woeden der galle , en beevig bra- . ken, tegens alderbande /chadelyke koft , en Kambernoelien. > Gout, Zilver, Peerlen, Smaragden , en Granaten, d bare medezoorten in kleine quantiteid daar onder gewree- ven , refifteeren niet alleen bet venyn , maar ook alle febel- meryen , en kwalen, die iemand. door liefdranken aange- dáan werden na de manier der Inlanders. Dog na myn oordeel, gout en zilver meer goet in de beurs als ins men Jcben mage doet. Het witte alleen of met bet grauwe gemengt, en ge- wreeven met water, geeft men te drinken in beete koort- zen, om den brand te minderen , en bet bert te jterken. Na gedaane zuivering werd bet ook ingegeven om rig or veel andere gebreeken meer gebruiken’t de Inlanders , waar. rbeam te floppen , en den witten vloedt der Vrouwen. van wy zoo veel experientie niet en hebben , als van voorgaande, . : Dewyl XII. Boek. XVI Hoofd. AMBOINSCH KRUIDROER. uum incole in ea verfantur opinione , Accarba- rium diu in litore depofitum petrefaétum effe , ac multum perdidiffe de ejus virtutibus , hinc ad ufum medicum nulla alia volunt adhibere frutta , quam que ab urinatoribus pifcatoribusve per hamos recentia ex mari producta funt, vel faltem non diuin litore decubuerunt. Nihilominus tamen de cunctis dubitant fruftis , ipfo- gumque vires explorantur per artem quandam , qua non modo quodvis Accarbarium examinant, fed quas- wis etiam mefticas , que funt lapides ex animalibus , fructibus, & lignis petiti, an boni fint valorisnec ne, hoc autem fit per fuccum Limonum acidorum, quem in finem Limonellus, feu Limon Nipis Optimus eft, dict enim.res.in eo tentat ftatim ebullire vel bul- las undique emittere debent , fi ex ipforum fententia pone fint note. C Hg Quum vero iftud tentamen & experimentum non «ertum eft, multosque elegantes perdit lapillos feu mefticas, que fplendorem amittunt, ac preterea pu- tamus injuftam de Accarbario ferre fententiam, fi id habeant enervatum , quuni aliquamdiu in litore pro- eubuerit, nifieffet totum petrefattum, cariofüm , vel foraminibus exefum, hinc preferimus fupra memo- ratos characteres optimórum' fruftulorum ad Accar- barium pelagium memoratos (hoc enim fere folum ad ufum Medicum eligitur , ac litorea fpecies non nifi .defeétu pelagii) nempe" ne minis faxea fint , neque fonum edant inftar lapidis ; fed ipforum pondus fit ¿medium inter lignum & faxum, ac fonus obtufüs, & odor inftar panis tofti." Attamen Leétori tradam ex- perimenta, que cum fücco Limonum inftitui in variis rebus, uti fequentia id indicant exempla. " Nigri Accarbarii ramofi inferiora frufta, binos craffa lices , in Limonum fucco inpofita mox ebulliunt copiofe , fed fuperiores rami vix vel non. Hoc idem obtinet in nigro monoclono Accarbario , omnique , quod cornez eft fubftantiz. Inter album Accarbarium maxime eftuat Amboinenfe articulatum , feu litorea fpecies , que tamen vilior cenfeur Pelagio , ac Ter- matenfe articulatum , quod pluris fit, magisque ligno- fum eft, vix ebullit. ^ > Nuffanivienfe pelagium vix vel tarde ebullit. Ejus- ue frufta , que fonum. edebant faxeum , fortiter ebul- liebant, uti quoque Corallium rubrum ramofum , quo- rum optimum cenfetur, quod per fene&utem a mari fponte ejicitur. Cinerea crufta Accarbarii nigri tarde ‘nec copiofe ebullit. Sic quoque facit crafla tefta Bia Garu , fi per aliquot tempus in fucco deponatur. Cunétum cinereum & lignofum Accarbarium vix ebul- lit, fed ramofum magis monoclone. Corallium rubrum ` fpurium cito & copiofe ebullit. Pupilla vel‘integumentum majoris Matta beelang , uod Auris gigantum vocatur (eftque cornu forma Unsere ; fed magnitudinem habet capitis infantis, in- terne elegantis Perlarie fubftantie , externe rugo- fum & obleurum ) fique in eo tenetur, tarde fed dein fortiter coquit. Cornu, Ebur, dentes, & ofla pifcium & animalium nullo modo ebulliunt. Inter Mefticas folummodo ez coquunt, que non.pellucidz funt , licet clare & albe, fed fplendorem per eum perdunt fuccam, unde tentamen per Limonum fuccum incer- tum eft, & rejiciendum. aero ed d “Alis Mekice five pellucide five obfcure, dure, & ex animalibus produéte, & licet genuine, nullo modo ebulliunt. Ex quibus-Leftor determinare poteft incertitudinem horum experimentorum , quibus fta- tuitur, verum album Accarbarium oportere ebullire, & ex quibus fimul patet, multas praftantes & veras fpecies Accarbarii vix vel non coquere , & contra iftud purium rubrum Accarbarium zftuat quam maxime. Ut nunc iterum redeamus ad vires albi Accarbarii , - fub quo femper binas intelligimus dictas fpecies , licet Pelagium preferatur , fic vidi pre aliis 1d adhibitum fuifle in Amboinenfi exercitu, in quo Hemopte & . fluxus Dyfentericus.plerumque przdominant, adquos morbos Accarbarium quam maxime in ufu eft, fed * potiffimum in primo feu Hemoptee, uti & in fecundo feu ifto fluxu, qui ana ortum fuum habere ex noxio quodam & quafi corrofivo cibo, qui in exerci- ` tibus aliquando fine difcrimine ingeritur. Hunc 231 Dewyl mu de Inlanders in dat gevoelen zym®, dat bet Kalbabaar langen tyd op ftrand gelegen bebbende zeer vera Steent, en veel van zyn kragt kwyt zy, 200 willen ze tot de Medicyne geen andere fbukken bebben , dan die door de Duikers of Viffers met een visboek wers uit zee gebaalt XN >. of immers niet lang op ftrand: gelegen: hebben. Niet te min twyffelen ze aan alle ftukken, of die nog kragtig zyn, waar toe ze dan een zeker kon{t/tukje bebben, om niet alleen al bet Kalbabaar , maar ook alle Mefticas (dat yn. fieenen uit gediertens, orugten en bouten gea baalt) te probeeren of ze nog goed zyn of niet; dit gefchiedt door Jap van zure Lamoenén y awaar toe de Limonellus of Limon Nipis de beid is „want de voornoemdedingen daar in gefleeken , moeten terftont kooken , en bobbels rondom baar opwerpen, 200 ze na-baar gevoelen nog goed-zyn. Maar dewyl de voorfchreeve proeve niet vaft gaat , veele mooje' fleentjes bederft y en van baar glants berooft, daar en boven oordeelen wy, dat Ze bet Kalbabaar ongelyk doen met bet zelve voor kragteloos te bouden , als bet een tyd lang op firand beeft gelegen , "t en ware dat het gebeel verjleent , witgemol/emt ; en met gaten doorvreeten was, zoo bon ik 't met myn bovéngeftelde kenteeken, van de kragtig fte flukjes onder bet Accarbarium Pelagium (want dit /cbter alleen tot de Medicyn verkoozen werd, en de Strandzoorte niet dan by gebrek van "t Pelagium) te twe- ten, dat ze niet te fleenig moeten zyn, nog klinken als fteen y maar dat ze een midielzawaarte tuffen bout en [teen moeten bebben, een doove klank en reuk, als gerooft brood. Tk zal egter den Leter rhededeelen , wat voor experimen- ten ik met bet Lamoen/op aan verfcheide dingen gebad beb- be, gelyk by volgende exempelen blykt. d Van bet zwarte getakte Kalbabaar de onderfte ftukken, twee vingeren dik, inde Lamoenfop geftooken, kooken ter- Jiont,. en veel, maar de bovenfte takken weinig of niet. Zoo doet ook mede bet zwarte eenfleelige Kalbabaar, enal bet geene dat hoornagtig van fubftantie is. Onder bet avitte Kalbabaar kookt bet Amboin/che geleedde of rand. zoorte op ^t allermeefte, die nogtans voor flegter gebouden . werd dan bet Pelagium , en bet Ternataanfe geleedde , dat hooger geagt werd, en boutagtiger is, kookt weinig. Het Nuffaniviffe Pelagium kookt matelyk „dog langzaam, en die ftukken, die daar onder klonken als Deen. kookten fterk 5 gelyk ook dede bet Vaderlant/che Bloed-koraal in takken, waar onder men nogtans voor de befte bout, die door ouderdom van de zee zelfs uitgeworpen werden. De grauwe korfle van zwart, Kalbabaar kookt langzaam en niet veel. Zoo doet ook de dikke fcbale van de Bia garu, als men ze wat lange in bet fap bout. Alle bet grauween boutagtige Kalbabaar kookt weinig, dog bet getakte meer dan bet eenfteelige. Het roode baftaart Koraal kookt baas- Dg encore La a E Het oog of dekzel van de groote Matta boelang , anders Auris gigantum , dat is Reujenoorengenaamt, (zynde een hoorn van gedaante als een Alykruike, dog zoo groot als - een kinder boofd, van binnen [choon Perlemoer , van bui- ten ruig en donker) daar in gebouden , begint langzaam , maar kookt daar na fterk. : Hoorn: , Yvoor ; Tanden „en Been- on van Mike en Gediertens , willen gants niet kooken. Onder de Mefticas kooken alleenig „die nieta end zyn, Boewel belder Cer a Gë le A oor ba- ren glants, daarom deze proeve door Lamoenfop verwer- pely& ise i poup Men "31" miiia Se ~ Andere Mefticas „die door[chynendzyn of donker, bard, en uit gediertens komen , al zyn ze opregt, willen egter niet kooken. Waar uitde Leezer afneemen kan' de onzeker- beid van deze proeve, waar by toegeftaan werd, dat bet opregte «vitte Kalbabaar «vel kooken moet , maar waar uit ook blykt , dat veele goede en opregte zoorte van Kal- babaar niet of weinig kooken , daar en tegen dat lompen roode Kalbabaar kookt op °t meefte. Om nu weder tot de kragten van 't witte Kalbabaar te komen, daar onder wy altyd de twee voornoemde zoorten zone der onderfcheid ver ftaan , boe wel’t Pelagium altyd voor ge- trokken werd , zoo beb ik gezien onder anderen t zelve gea bruiken in de Amboinfe Ste daar bloed/pouwen en -bloedgank gemeenlyk regeeren , tot de welke bet Kalba- baar gebruikt werd, dog meeft in "t eerfte bloed/pousven , als mede in’t tweede, dat geprefumeert wierde zyn vor- zaak te bebben uit eenige Jcbadelyke Corrofieve koft , diere gelyken in de Leegers zomryds zonder onderfcheid genuttigt werd. Hier Y A 232 Hunein finem quidam fumunt album & nigrum Ac- carbarium cum rubri Sandali anatica parte fupra pot- phyritim contrita, que pulpa per aliquot dies cum aqua An Geen , & etiam adhibetur in miétu cruento & dolorifico in Gonorrhea & Dyfuria. Contra He- moptoen $e tuffim cruentam, que ex acti oritur mate- rie, & alicui ab exteriore caufa adlata eft, iftis Accar- bariis jungendi funt dentes pifcis Doejon, fimul cum aqua contriti & propinati. ` . Ceraimlauenfes, & incole infularum ad Eurum fita- zum iis quoque utuntur contra Cephalalgiam ex ardore “vel folis &ftu ortam, cum aqua contritis & propinatis , unde levis fudor oriri debet, fi boni fit fuccellus. ‚Hoe: aliaque ‘Accarbaria faxofa neutiquam more Phar- macopgorum in, mortariis eneis contundenda funt, unde ingratum aheneum conquirunt faporem , & vo- mitum.cauffant. 4432.32 0 rel Hoc comprabatum fuit mira cura, quàm bini mili- tes inftituere volebant, quorum unus audiverat in do- mo mea, album Accarbarium adhiberi contra febres, ui itaque hoc in mortario «neo contundebat , fuoque bei id femel bisve exhibebat , qui laborabat febri, qui hinc quam vehementiffime vomebat , nec ejus ullam dolin arplius volebat affumere ob ingratum faporem , quem in faucibus cau(fabat , febris autem ceflabat , & hinc .éjus.focius tanquam. Medicus putabatur artem egregie callere. „Ipfius febris fine dubio ortum duxe- rat ex. ventriculo dcpravato , que fimplici vomitorio erat.curandà, quod hic cafu per Accarbarium faétum eft, quodque vim iftam vomitoriam per /Es adtraxerat. + Hoc itaque , cunéteque plante marine, quas pro- pinare quis vult, fupra planam, duram, & paulo ru- gofam, porphyritim conterendz. funt fimplici modo in aqua, quz continuo per canalem effluere debet in cyathum, atque tum fic ingeritur. ^ > i ; " Hunc in finem optimz cenfentur tales cinerez por- ies ue ex Sumatra deferuntur , Batu aljchi, h.e. lapis At/chinfenfis di&us, & de induftria inhunc formantur finem, fuperne tanquam theca plana cum ora levata, & apertura feu canalis ad fuperiorem feu an= ftiffimam partem. Huncin finem etiam valent frufta ‘Mortavarie , que ad internam partem rugofa funt in- ftar: pellis Lamii pifcis. Ternatenfes antea folebant ex albis Accarbariis pri- mum locum dare Accabario pelagio, quodque in tam caro habebant pretio , ut non minus quam duplici pon- dere argenti vellent mutuare ; hodie autem amplexi funt fententiam Tidorenfium , qui cinereum lignofum- que Accarbarium pro optimo cenfent , uti fupra ex Ca: > 7 pite 14. patet. osos Fabula Ofuogefina quarta Accarbarium exhibet album , feu pati vulgare A. B. eft idem ex profundo maris, quod optimum cenfetur, & Pe- iun. diti. cos AE man Cos an giet HI C. idem eft, in qno nigrum prevalet albo.. D OBSERVA Accarbarium hoc album, Corallii quoque fpecies eft; voca- . turque Vor aban geniculatum a Boerb, Ind. H L. : Bet, pag 4. & Corallium articulatum Imperari Hift, pag. 809, Hyppuris faxea a Clufio exotic. pag. 124, &c. TEE p. 5s Ad YA CAPUT TIO. HERBARIIAMBOINENSIS ` Lie XI. Caput XVI Hier toe nemen zommige wit en zwart Kalbabaar met roode Zandel, elks even veel, op een Sleen gewreeven en 3 eenige dagen met water gedronken , "t welk men ook e, `. bruikt im*t bloedige en pynelykeawateren , by de Go : en Dyfuria. Tegen bet bloed-fpouwen E bs sie goe „ten, dat van fcherpe materiekomt , van buiten iemand bw. - gebragt, moet-men by de voornoemde Kalbabaars voegen > de grootte tanden van den vis Doejon, tz gesirerven m gedronken. bee aped e Ceramlauwers , en Inwoonders van d j Eilanden gebruiken * ook tegens boofdpyn , vrai en, zonne brand komt , met water gewreeven en i nomen, `t welk een klein zweetje verwekken moet „als "n belpen zal. Men moet dit, en alle. fteenige Kalbabaars geenzins na,onze Apotbeekers manier in koopere Pyzels Jtampen , waar door ze een leelyken kooperen fmaak Be men, en braken verwekken. vA: . Di is geprobeert in een klugtige kure, onder twee Sol- daten gepractizeert., van welke de eene boorende in mw buis ,, dat witte Kalbabaar tegens de koortze- gebruikt „wierät, "b zelve in een kopere L^y[el ftampte ,- en Zyn Kame meraad een reis of twee.daar van ingaf , die de koortze badde, dewelké daar op aaneen. flerk. braken geraakte, en ` _daar van niets wilde meer innemen, wegens. zjn leel Jmaak , die bet in de keel maakte. Dad pei ee bem., en zyn Do&oor kreeg de.maam, dat by dekonjt fiks badde.. Zyn koortze onftoñt. buiten twyfel uit een ver. quilde maag , die met. een enkeld vomityf was te geweeft , "t welk bier by geval door ^t Ge tie is, bebbende.de brakende kragt van ’t kooper. aangenomen, Men moet dan dit, en alle Zeegewaj]en , die men ‘innee men wil, op een viakke,, barde,, iof watruigen Deen ar, ven, en dat met enkel.avater , ^t zelve telkens dooreen “geute laten afloopen in een E "L welk men 200 abe Hier toe werden voor de besten gebouden zoodanige grau- _ we fteenen , die men van Sumatra brengt, Bata atíchi, dat is Atfchinfle fteenen genaamt , en expres tot dezen einde gemaakı werden, boven als een. vlak bakje, meteen ` ‘verbeeve rand rondom, en een, openinge of geutje aan” voorfte of /malfte eind. Hier toe pe dt Gite Së gebrooken Martavanen, dewelke“aan; de binnenzyde ruig zyn, als een Hajevel. E j De Ternatanen plagten voor dezen onder de witte Kale babaars aan "t Accarbarium pelagium den voorrang te Segen, Zynde daar mede zoo duur, dat men "t niet min- der dan tegens dubbeld gewigt zilver. uit hunne handen „beeft konnen krygen. Dog bedendeags hebben ze aangenoo- men bet gevoelen der Tidoreefen ,. dewelke bet grauwe bout agtige Kalbabaar voor "t befte bouder: , gelyk boven in’ ‘veertiende Hoofaftuk te zien is. De vier en Tagtigfte Plaat Vertoont by letter A. het witte Kalbabaar , ofte het gemeene __ Pati genaamt. ; B. is het zelfde, uit de diepte der Zee gehaalt, ‘het geen-het ' befte gehouden, en het Zee-Accarbaar genaamt wert, . C. is het zelfde, waar aan meer zwart dan wit is. AANMERKING Dit witte Kalbahaar is mede een zoort van Koraal, en wert « genaamt witte géleedde Koraal van Boerb. Ind. H. L. Bat, «pag. 4: e geleed Koraal van Imperat. Hiftor. pag. 809. en de Wes 2] fleenige Hyppuris van Clufius exotic. pag. 124. &c. Sit Lab. LXXXIV. Tom; TE. XII. Boek. XVII. Hoofd, AMBOINSCH KRUEDBOEK, CAPUT DECIMUM SEPTIMUM. Accarbarium album verrucofum. Kalbahaar bata, CH ecunda Accarbarii albi fpeciesarticulis penitus de- ftituitur , fed ad extremitatem verrucas gerit con- cavas. Optimeque convenit cum Europxo Co- rallio albo, eftenim albiffimum, & duriffimam inftar Marmoris, fine ftriis iftis Corallinis , truncum gerens brevem ac craffum, qui fefe mox in plures denfos & breves ramulos extendit, quique inftar flabelli quo- dammodo plani funt , horum autem ramulorum extre- mitates obtufe func, parum excavate foveolis, inque jis ftellula radiata confpicitur, qua in re convenit cum Europeo Corallio albo verrucofo, quodque ubique in Pharmacopzis pro Corallio albo venditur , excepto quod Europzum ramos gerat paulo longiores & rotun- diores, magisque ad Ebur quam ad Marmor accedat. Interna hujus fubftantia homogenea eft, alba, folida , & inftar Marmoris dura. In Amboina rariffimum eft, nec ultra palmam al- tum. Sed circa Bandenfes infulas obfervatum fuit tres cum dimidio pedes altum, inftar flabelli quoque pla- num, fed ejus rami paululum ad latus recedunt. Ex mari purum mox deducitur, excepto quod fuperiores rami mucofo tegumento inveftiti fint , atque in' tota nn nullus ramulus eft,’ qui fine fractura infleéti poteft. Nomen. Latine Accarbarium album verrucofum ; Ma- laice. quidam id vocant Kalbabaar bate, quum inter cuncta Accarbaria quam maxime fit faxofum. : Locus. Raro & in profundo crefcit mari, quantum- que videtur, in ingentibus & duris fcopulis, totum enim evelli nequit, ejusque rami cafu per hamos ad- ducuntur. Solummodo fere crefcit circa Bandenfes infulas, ibique in fubmerfis infulis Roffingeyna & Pæ- “torona. In Amboina parvas modo ejus vidi arbufculas, vix quatnor digitos altas , quz duris T de erant fili- cibus, & ex Cerame boreali ora, Hatuwe nempe, ‘deduct erant. ; U/us. Quum tam raro reperitur, ejus ufus potiffi- mum ignotus eft, quidam tamen /Ethiopes mihi per- fuadere volunt, vires ejus cum albo Accarbario com- munes effe, quas indagare nondum potui, quum uni- cam tantum ejus poffideam arbufculam , quam frangere non lubet. OBSERVATIO.. Simile Accarbarium eleganter-delineatum eft a Beflero in Mu- feo rarior. Tab. 25. eftque Madrepore fpecies Zournefortii, cujus plures habet Boerbavius in Indice fuo, ubi No. 5. Ma- drepora ramofa, candidiffima, creberrime & tenerrime per- forata Amboinenfis memoratur , cum hoc fine dubio con- veniens. + Tom. VI. ` CAPUT 233 SEVENTIENDE HOOFDSTUK, Het witte Accarbaar met Wratten, E tweede zoórte van wit Kalhabaat is gêbeel Zon: der leden, maar aan de einden vol bolle wratten: Het komt beft over een met bet Vaderlants wit Ko- raal, want bet is {pier wit, en [leen bard als Marmel , zonder Koralinen freepen , met een kort dik [Lammetje , "L welk zig van onder op in veele digte, en korte takjes verfpreidt , die wat plat Baan als een wayertje, maar de eindens van deze takjes zyn Domp, wat uitgebolt , met een kuiltje, en daar in geftraalt als een ftarretje , daar mede over een komende met bet Europiffe Corallium album ver- rucofum, en’t geene men over al in de Apotheeken voor wit Koraal verkoopt , bebalven dat bet Europi[fe wat lan ger, en ronder van takken is, meer na Y'voor dan Marmer gelykende. Die binnenfte fubftantie van dit gewas is een» paarig, wit, mafief, en bard als Marmer. In Amboina valt bet zeer zelden , en niet boven een band hoog. Maar omtrent de Bandafcbe Eilanden is bet gezien, van vierdebalve voeten boog , mede plat als een wajer, dog de takken fpringem een weinig ter zyden uit. Het komt ftraks zuiver uit zee, bebalven dat de bovenfte takken met een flymerig dekfel bekleedt zyn , én-aan’t ges beele boompje is niet een takje, dat men buigen kan zon- der te breeken. Naam. In*t Latyn Accarbarium albúm verrucofum; in 't Maleits noemen "t zommige Kalbahaar batoe, om “dat bet onder alle Kalbabaren bet fteenagtifte is.‘ Plaats. Het groeit weinig , en diep in zee, zoo’tfchynt op groote barde klippen, want men kan "t niet gebeel uit- krygen , werdende by geval de takken. met een visboek op- gebaalt. Het waft fchier alleen , omtrent de Bandafe Éi- landen, en aldaar op't verdronken Ro[fingeyn en Poeloron. In Amboina beb ik maar kleine boompjes gezien , fchaars wier vingeren boog , die op berde keifteenen ftonden , en van Cerams Noordkuft van Hatuwe gebragt wierden. Gebruik, Dewyl bet z00 lene evet werd, iszyn gebruik nog meeft onbekent , dog zommige Mooren willen my verzeekeren , dat bet de kragten met bet witte Kalba- baar gemeen heeft. Ik beb tot nog toe niet onderzoeken kunnen , dewyl ik maar een klein boompjerykben, "t welk ik niet brecken mag. AANMERKING Diergelyk Accarbaar ofte Koraal wert fraai afgebeeld van Bez flerus in zyn Mufeum rarior. Tab, 25. en is een zoort van Madrepora by Zournefort, waar van de Heer Boerbave veet zoorten heeft in zyn Index, alwaar by No. 5. een Madre- pora, die takkig, zeer wit, en zeer fyn en veelvuldig door- boord, uit Amboin voorkomt ‚met deze zekerlyk overeete komende. AGT 234 CAPUT DECIMUM OCTAVUM. Accarbarium rubrum. Accarbaar mera. uarta claflis magis fpuria quam vera videtur effe fpecies Corallii, ac forte meliore jure poflet referri ad Alcyonii fpecies. Ob ejus vero for- mam & communem ufum ad Accarbarii fpecies eam retuli. Eftautem quam irregulariffima & ignobiliffima, unde & jufte pro Corallio purio habetur. Craffum erigit truncum , tres digitos vel brachium craffum , vulgo autem hic binos modo digitos craffus eft , qui fefe dividit in binos tresve primaríos ramos, quatuor & quinque pedes altos , plerumque fanguinei coloris, inftar faxi durus fed facile frangens, forami- nulis copiofiffimis refertus,acfi a vermibus exefus effet, ac porro rugofus & per excrefcentias afper. Interftitia majorum ramorum denfe pertexta funt tenuiffimis & fragiliffimis ramulis retiformibus,, feu inftar rete fibi mutuo nexis, externe flavis, & verru- culis feu ftellulis copiofis refertis , interne rubris, tamque fragilibus, ut vix tangi vel traétari poffint fine fractura. Tota. arbufcula plerumque etiam plana eft, & inftar Babel) extenfa , ad latera autem quasdam gerit adpen- dices.: Si hujus arbufculz partes effent firme & foli- de „ob vivum fuum rubrumque colorem inter opti- mas res curiofas optima haberi poffet, fed nunc fpreta eft, quum fenfim rami fubciliffimi decidunt, relinquens folummodo nudos , rugofos , fpinulofosque primarios . ramos , quorum craflifimi fervantur in ufum Medicum. Sique exponatur. pluviis & foli „ ita ut rite macere- tur-& indurefcat, primo tamen pluviofo tempore re- humefcit, unde tenuiffimi putrefcunt rami, & adja- „centia perduntur ,- eraffique rami, fi nimis diu pluviis exponantur, fenfim cinereum & ingratum contrahunt colorem. ; 1 Hujus .& alia reperitur fpecies in boreali Cerame plaga, ex rubro flavefcens colore inftar. Coralliorum citrinorum , fatis dura, folida, & foraminulis fere defticuta , gepe pro Corallio favo haberetur ; 16d raro reperitur & cariflima eft... Peculiariter vocatur Accarbaar djinka, h. e. Accarbarium exaurantio-rubrum, quodque multo tutius interne adhiberi-poteft, quam vagen verrucofum feu-porofum. «on o ertia porro varietas eft Accarbarii. rubri , priori fere fimilis, excepto quod primarii rami in articulos diftinéti fint, externe ex rubro flavefcente & arenofo cortice obducti , interne articuli juncti funt uti in albo Accarbario , eodemque ftriati modo, fed durioris & magis lapidez fubftantiz priore, coloris albicantis & interne fungofi. Ejus truncus folidior eft, & albicans, “intermixto rubro colore. ` …. T e Nomen. Latine Accarbarium rubrum ; & Pfeudo-Co- vallium rubrum filulofums Malaice Accarbaar mera, & Carang mera; Amboinice Hatuebu cau, ` ? Locus. Circa Amboinz infulas crefcit in mollibus filicibus ad profunditatem fex vel oo orgyarum, ac fepe retibus & inftrumentis pifcatoriis adtrahitur , non enim rupibus adheret, Frequens etiam eft in aliis Indiz locis, uti circa infulas, ante Bataviam & Javam fitas, ac porro ad omnes Zephyreas infulas a Java us- ue ad Timoram, atque inde iterum in boreali ora ad eramam. Uf/us. Noftra natio fepe tentavit hafce arbufculas , : quum tam elegantem prebent adfpectum, ficcare & tanquam rem curiofam fervare, fed. femper decepta ` fuit, quum poft paucos annos teríüis ifta textura deci- _ dit, fed craffi rami aliquid fatis rero qe > qui- © zommige- der zelve zyn zoo raar getakt , dat men ze voor dam enim eorum tam eleganter ramofi funt, ut pro cornu cervi haberentur, magnamque concave. radicis tenent partem, quz albicat , & fruftum cranii refert, incole ruberrimos & folidiffimos fervant ramos in- ufum medicum, in pluvia prius, & ad folem rite mace- — ratos. Adhibetur cum aliis Accarbariis & rebus, que ve- neno refiftunt, ut ano & cato expellatur. In ufu quo- que eft contra mi&um purulentum, putridos enim er urinam ejicit humores. Hunc in finem eligenda unt vetuftiffima frufta , que folidiffima, & minus ver- rucofa , ac leniter fupra porphyritim conterenda , quum funt quam fragiliffina, ` Quum- HERBARII AMBOINENSIS Liber XII. Caput XVIII, AGTTIENDE HOOFDSTUK Het roode Accarbaar. opregte zoorte van Koraalgewas tezyn mifJcbien met beter ed onder. = Pi, pius Alcyonium gereekent te werden. Dog wegens zyne ge daante en gemeen gebruik, heb ik "t onder de ig a van Accarbaar gezet. Maar bet is bet alleroneedel/te daarom ook billyk voor een bastaart Coraal te bouden. ` Het fcbiet op met een dikke ftam, drie vingeren of een arm dik, dog bet gemeenfte is maar twee vingeren dik die zig in twee of drie boofdtakken verdeelt „ vier en f voeten boog , doorgaans bloedrood, fteen-bard, dog ligt breekende , vol kleine gaatjes, als of bet Sp dis d vreeien was , daar by ruig, en vol fcberpe aanwalfen, H: wierde geflagt fcbynt meer een baftaart , dan een De tuffenplaatzen van de boofdtakken zyn. digt ui weeven, met dunne en zeer KEE Sa Grieg d malkander loopende , buiten geel, en vol wratjes , binnen rood, en z00 bros, dat men ze kwalyk aanraken kan zon- der te breeken. Het geheele boompje Daat ook meeft vlak als een wai of beeft ter zyden eenige. lappen Ce, Zo dii boompje aan al zyn deelen een vafte fubftantie hadde, bet zoude Wegens zyn levende roode couleur onder de befie fü- riteiren te bouden zyn, maar nu is bet veragt, om dat de fyne vakjes met er tyd al te gaar afvallen, nalatende de bloote ruige, en doornagtige boofdtakken., waar van men nog de dikfte bewaart tot eenig Medicyn, Want al legt men "t in reegen en zon yudat bet ter degen uitgeverft „ en bartagtig werd, zoo begint bet egter met de eerfte regen Mocion weder vogtig te werden, waar door dé fyne takjes rotten, en de omleggende dingen beder- ven, ook, werden de dikke takken, zoo ze te langein regen leggen, met er tyd grauw en ongezien, _, i Men windt nog een andere zoorte bier van, opde Noord- “kujt van Ceram, die gebeel rood is, als bleeke. Koralen, redelyk. hard, mafief, en fchier zonder gaten, die men voor bleeke Koralen zoude E a 5 Jed werden weinig „gevonden, en duur gebouden.. Men noemt. bet in ^t by- zonder Accabaar djinka, dat is oranje-roode Kalbabaar, _zyade veel zekerder binnens lyfs te gebruiken, danbet gea -meene gegate. of poreuze, … 3 „Daar is nog een derde verandering van Accarbaar me- ra, de voorige /cbier gelyk, bebalven dat de boofdrakken in den verdeelt zyn, van buiten met een rood-geele bros- Je en zandige /charffe bekleedt , van binnen zyn de leden aan, mulkander gezet, gelyk aan "t witte Kalbübaar y ook 200 geftreept , barder en ficeniger van fubftantie , dan bet voorgaande, witagtig, en an. binnen wat usos. Zyn Stam is mafiever , ook avitaptig , met rood gemengt. - Naam. In ’t Lain: Accarbarium votre en Pfeu- do-corallium rubrum fiftulofum ; in ^t Maleits Accar- baarmera, en Carang mera , in "t Amboins Hatuéhu cau. Plaats. Het waft rondom de Amboin/che Eilanden, op weeke Kraalfteenen » in fes of agt vademen diepte , wer- dende dikwils opgebaalt , met de dobbers en dreggen , want bet bout niet vaft aan de klippen. Men «indt bet ook veel op andere plaatzen van Indiën, als omtrent de Eilanden, die voor Batavia en Fava leggen, en voorts alle de Zui- der Eilanden, van Fava tot Timor toe, en van daar we- © der Noorder op naar Ceram. 2 Gebruik Onze Natie bebben fleets gepoogt , deze boomp- jes, om dat ze fraai in "t ooge zyn, te drogen, en tot rariteit te bewaren , maar zyn telkens daar mede bedroo- gen, vermits na weinige jaren al dat f yneafvalt , dog de dikke takken konnen nog tot een rariteit cer flrekken. Want Herten-boorn zouden aanzien, bebbende nog een groot Jeuk vange bolle wortel, die wvitagrig is, en een gedeelte van bet bekkeneels des boofds verbeeld, de Inlanders bewaren de roodfte, en maffiefze takken tot de Medicyn , eerft in * regen, en zon ter degen uizgever/t.* : Het werd gebruikt onder ander Accarbaar , en dingen die °t fenyn tegen ftaan , om ^t zelve naar onderen uit te dryven, en van boven door braken. Men gebruikt bet ook als iemand bloedig en etterig pift, want bet zer de vuile bumeuren af door den Uryn. Hier toe moet men verkie- zen de oudfte (lukken, die meeft maffief, en weinige ga- ten bebben, ookzagtjes op Been wryven , om cat bet zeer bryzelig-is. Dewyl Jab. LXXXV. | Pag -235 - XII. Boek. XVIII. Hoofdf. uumque vim peculiarem habet diureticam, que nullis competit Coralliis, hinc patet, inmerito haberi pro Corallii fpecie, & ejus loco adhiberi, fed multo propius adcedit & quadrat cum Alcyonii natura. Simile rubrum: Corallium. videtur defcribere Carol. Clufius libr. 6. Exotic, Cap. 12. fub nomine Alcyonii . primi peregrini , crefcit enim forma cornu Cervi cum Cranii forma ad radicem. Ejus fubftantia ex fufco ru- bra erat , faxea quidem, fed rugofa, inregularis, & foraminulis adeo referta, ut in quibusdam locis per ea quis poffet luftrare. Saporem prebebat falfifimum , eodemque anno ex America modo adlatum erat. Videtur, hujus fpurii Corallii cun&a effe talia Co- rallia , quz naute & adnotatores-diarierum marino- rum predicant fefe vidiffe in quibusdam locis Oceani Indici, prefertim juxta Orientalem plagam Africz , . immo in ipfo lacu rübro. De quo Arabs quidam mer- - 'cator Atbanafio Kirchero declaravit in Mundo fuo Jub- . terraneo lib. 9. cap. 2. tit. 6. rubrum lacum tot refer- tum effe rubris Coralliis, ut pifces inpediant natare, ‘& pifcatores retia protrahere nequeant. Quod fine dubio de vero Corallio rubro. non intelligendum eft, 'alioquin enim in India multo majorem ejus haberemus copiam, nec tam carum effet, quum omne ex Europa deferri oportet. e å, ` Sententiam meam adítruo per Petrum Bellonium libr. a. Obferv. 67, qui adcuratus fuit fcrutator, & in itine- ribus fuis juxta lacum rubrum ne unum profert ver- | bum , fefe inveniffe rubrum genuinum Corallium in litore, fed ingentia quidem frufta Corallii fpurii, Ara- ‘bibus Cbaveyn dicti, quod intus concavum erat, ex- tus foraminibus refertum, & fiftulofum, femi album & femi rubrum, atque ipfius maxima & elegantiffima frufta ornamento fufpendebantur januis ipforum Mes- - gidden & Carawenferas , quod puto fuiffe fupra me- moratum fpurium Corallium , vel fubfequens Alcyo- nium rubrum, quod fiftulofum admodum eft, & ut au- divi, in rubro lacu etiam reperitur. Contra Hemoptoën , ex veneno ortam , fequens experimentum inftitutum eft. Recipe Accarbarium album, & fi ad manus fit, etiam cinereum, dimidiam * dofin hujus, Accarbarii rubri, item digitos Echinome- tre digitate, item tela marina, Malaice Soa fapyro laut di&a, contere hzc fubtiliffime cum aqua fupra porphyritim, ac propina ?gro , atque etiam quotidia- no potui aliquid Accarbarii cinerei vel albi contritum mifcendum eft. : Quidquid celeber viator Pedro della Valla fcribit de rübris Coralliis, qua in lacu rubro inveniuntur, &de quibus dicit profundas fpecus & teéta formari, cre- ‚do, nil aliud effe, quam Accarbarium rubrum e defcriptum , atque eum indicare velle, hifce arbufcu- lis ornari antra, idque pellucidum eff iftis foraminulis & fifluris. Certus faltem ego fum, vera Corallia rubra, Ma- layenfibus Maradjaan diéta, in Arabia, ac prefertim in Metropoli Mocha tam cara effe, ut auri pretio conftent. Tabula Oftuogefima quinta Ad Figuram primam Accarbarium exhibet rubrum, Figura fecunda Alcyonium fiftit rubrum Indicum. OBSERVATIO. Accarbarium hoc rubrum , videtur effe Corallium, genicula- tum, capillaceum, apice ramofo, rofeum, Boerb. Ind. H. - L. B. pag. 4. ubi dicit, he fpecies veram referunt Hippu- tidis articulate formam , Microfcopio vifibilem. _ De hifce Accarbariis vide porro D. Buttnerum in Coralliogra- phia fubterranea, Lipfie anno 1714 inprefla, ac quidem Ca- put ejus fecundum de Coralliis marinis. CAPUT AMBOINSCH KRUIDBOEK. e, intelligo de 235 Dewyl bet dan een afdryvende kragt beeft , die geene Koralen toekomt , zoo blykt, dat 2) "t len onregte voor een Koraal-zoorte gebouden , en daar voor gebruikt werd, maar veel naarder met de natuur van Alcyonium bvereen komt. Diergelyke rood Koraalgewas /cbynt Carol, Cluf. lib. 6. Exotic. cap. 12. onder den naam van Alcyonium pri- mum peregrinum te befchryven , want bet waft in de form van een Hertenboorn , met een gedaante van de bek- keneel aan de wortel. Zyn fubftantie was bruin-rood, wel fleen bard , egter ruig , lomp, en zoo vol gaatjes, dat men op zommige plaatzen daar door kojie zien , zeer ziltig, en in’t zelve jaar eerft uit Americà gebragt. Het febynt dat mede van dit baftaart- Koraal zyn , alle zoodamige roode Koralen, die de Zeelieden en boudersvan Scheepssjournalen voorgeven, bier en daar in de Indiaan- Jtbe Oceaan gezien te bebben, inzonderbeid langs de Oöft- kuft van Africa, en zelfs in °t roode Meir, Waar van zekere Arabiffe Koopman aan Athanafius Kircherus ver- ` klaart beeft in zyn Mundus fubterraneus, lib. 9. cap. 2. tit. 6. bet roode Meer zoo vol roode Koralen te zjn, dat de Viffen bet doorzwemmen belet werden, ep de Visa Jers bunne netten niet konnen trekken. Het welke buiten twyfel van geen regt Bloedkoraal te verftaan is , want anders zouden wy in Oojtindién veel grooter quantiteit daar van hebben, en bet zelve zoo duur niet zyn als bet nu is, vermits alles uit Europa moet gebragt werden: Myn gevoelen bekragtige ik met Petrus Bellonius Lib. 2. Obfervat. 67, die een naauwkeurig Onderzoeker is geweeft, en in zyne reizen langs bet roode Meir niet een woord /chryft , dat by opregte roode Koralen aan (trand gevonden beeft, maar wel zeer groote flukken van een Baftaart-koraal , by de Arabiers Chaveyn genaamt , "t welk van binnen bol was, buiten vol gaten en pypen, balf wit, en balf rood, werdende de groot/te, en frai- fle ftukken tot een pronk opgebangen aan de deuren van bunne Mesgidden, en Carawanjeras , "t welk ikgis- Je, of bet bovenftaande Baftaart-koraal te zyn y of bet volgende Alcyonium rubrum , *% welk vol pi is, en mede zoo ik berigt werde in °t roode Meir walt. .- Tegens bet bloed/pouwen; dat van fenyn of vergift komt, is bet volgende geprobeert. Neemt wit Kalbabaar, en zoo men ’t beeft ook bet grauwe, half zoo veel van dit roode Accarbdar , item vingeren van Echinometra digitata, en Zeepylen, in’t Maleits Soa fapyro laut, wryft bet za- men zeer fyn met water op een ficen, en geeft bet denpa- tient te drinken, en onder zyn dagelykze drank moct men ook altyt wat grauw of wit Kalbabaar wryven. Al wat den vermaarden Reiziger Pedro della Valla Jebryft van de roode Koraalboomptjes , die men in "t roode Meir zoude vinden, en waar van by zegt diepe bolen en ‘verwelfzels gemaakt te werden , geloof ik dat bet anders “niet zy, dan bet bovenftaande Accarbarium rubrum, om dat by wilde zeggen , dat men met de boompjes de grotten werciert , dat bet mede doorfchynend zoude zyn, verfta lik van de boven genoemde gaatjes en fcbeurtjes. Immers ikben genoegzaam verzekerd , dat deregte Bloed- koraal by de Malyers Maradjaan genaamt , in Arabien, en inzonderheid in de Koopftad Mocha 200 duur zyn, dat men ze tegens goud opweegt. ` | ! De vyf en Tagtig fle Plaat oa Vertoont in de eerfte Figuur het roode Accarbaar. De tweede Figuur ftelt neder het roode Indifcbe Halcyonie. AANMERKING. Dit roode Accarbaar fchynt te zyn het geleedde, hairige, roofe- . rode Koraal, met een getakte punt van Boerb. Ind. H. L. B, . pag: 4. alwaar hy zegt, deze zoorten hebben de regte ge- daante van de geleedde Hippuris, door het Vergrootglas te zien. Over deze Accarbaars ziet verdersde Heer Buttners onderaard- cbe Coralliograpbie , te Leipzig gedrukt anno 1714, en wel deszelfs tweede Hoofd/huk over de Zeckoralen. i NEGEN- 236 HERBARII AMBOINENSIS CAPUT DECIMUM NONUM. Haleyonium rubrum Indicum. Batu fwangi. mam , fed hic memorari oportet ob adfinita- tem prioris, ingentes enim gleba funt pugni magnitudine, immo etiam capitis , ex;rotundo plane feu tuberculofe , atque ex variis ftratis fupra fefe in- vicem pofitis compotitz. des In fuperiore parte ex citrino colore rubet , ibique nil nifi rubra confpiciuntur foraminula feu oculi, qui vix culmum minorem continere poffunt, coadunati, ita ut pro Spongia haberetur, fi diffringatur, interne innumeri confpiciuntur tubuli , coadunati quoque , fed vacua inter hos locantur interftitia , que omnia quadrant cum iftis foraminulis , vix culmum craffis, transverfalem digitum longis, binaque ternave horum ftrata fupra fefe invicem locantur , fed inferiora fora- minula non directe quadrant cum fuperioribus. Tota hec gleba interne fanguineum habet colo- rem , & dë eft, fed facillime in frufta confringi poteft, Tubuli enim vix culmi craffitiem habent , fapor fere nullus cft, nifi paululum falfus, & inodo- rus. Tam ingentes aliquando inveniuntur glebe, ut unica quinquaginta ponderaverit libras, quales intel- lexi ex rubro deferri lacu, quasque inperiti pro rubro habent Corallio. Hic in Amboina nunquam majores vidi.quam capitis magnitudine, licet etiam invenian- tur glebz , quas vix vir adtollere poteft Nomen, Latine Halcyonium rubrum Indicum. Non enim ulterius determinare audeo, quenam fit fpecies Halcyonii veterum , quum hi tam obfcure fuum de- fcripferint. Dio/corid. nempe libr. 5. cap. 94. quinque habet. Plinius libr. 32. cap. 8. quatuor enumerat, illi- que iterum inter ER difcrepant. Malaice in Amboina Batu fwangi, h, e. Lapis Magorum ob rationem fubfe- quentem. Locus. In: cunétis fere invenitur infulis hujus Indie Orientalis archipelagi fatis magna quantitate, ubique in litus projeétum. Generatur autem ex falfo muco aque marine in prominentibus angulis Coralliorum vel filicum, in quibus deponitur inftar ingentium tu- berum, urente vifco vel muco obduétum rim. uibus firmiter adheret, donec fenefcat, quum a mari eparatur, & in litus projicitur, minora frufta adcreta quoque reperiuntur teftis majorum concharum , ali- quando etiam minoribus conchis, ita ut eas aliquando totas obtegat. Sic quoque adcrefcit fcopulis fragili- bus, quibus aliz diéte arbufcule marinz inftant. H* nature ema nullam plante habet for- Ufus. Apud Moluccanos & Amboinenfes vilis eft. lapis, nulli fere inferviens ufui , nifi ad fuperftitionem, que ipfis quam familiaris eft. Hzc enim frufta fuis adpendent frugiferis arboribus , quum nemo audit eas adfcendere , fructusque furari, pro certo putantes, fi quid ex hifce arboribus auferrent, ipforum corpus rubra inpetigine affici , qualem colorem hic gerit lapis, quam maxime etiam vitant huic infidere lapidi, vel corpori eum adpendere, dicentes ex eo contrahere urentem & dolorificum mictum, unde & lapis Mago- rum dicitur. Javani tamen & Malayenfes non tam male fentiunt de hoc lapide, videmus enim minora ejus frufta ven- dere in ipforum Kotta kotta feu aromatieis ciftis, queque exhibent tam fenibus quam pueris, fubpreffa qus vel dolorifico mi&u laborantibus, prius pulve- rifata, . Amboinenfes noftrates id imitare nolunt, quum hic M ipfis tam male audit. Certumque eft prudenter adhibendum effe , juftisque experimentis confirmatum, cun&a enim Halcyonia ex fcriptorum teftimonio acrem, fortem, & detergentem habent qualitatem , unde & non facile interne adfumenda funt. Preterea- que vulgaris mos talia lapidea produéta fupra porphy- ritim conterendi quodammodo periculofus eft, quum tales lapides multos acutos fervant angulos , qui in corpore noxii effe poflunt. Ita ut porro inquirendum fit, quo modo tutiffime interne poflit adhiberi, quod etiam intelligendum eft de precedente Corallio fpu- rio. Cele- Liber XII. Caput XIX, NEGENTIENDE HOOFDSTUK, Het Indifche roode Halcyonie. it gewas beeft geen gedaante van een plante, maar moet bier getrokken werden wegens bet maag fcha van het voorgaande, want bet zyn groote klompen van een vuift tot een boofd groot , wit den ronden, plat of met bulten , en uit verfcheide lagen boven malkander ezet. Aan de bovenfte zyde is bet beftorven-rood, en daar ziet men niets dan ronde oogjes , daar pas een kleine Drog, balm in kan, digt aan malkander , zoo dat men’t voor een Spongie zoude aanfien. Als men "t. flukken breekt, ziet men van binnen ontelbare pypjes , ook digt aan malkander gefchikt , dog met weinige fpatien tu[Jen beiden , en alle op de voor/chreeve gaatjes refpondeerende , fcbaars een firoo- balm dik , en een dwersvinger lang , in twee of drie la- gen boven malkander flaande, dog de onder fte re/pondeeren juift niet op de bovenfte. i De gantfebe klomp, is van binnen bloedrood , en Deen, agtig, dog laat zig zeer ligt in ftukken breeken. we t de pypjes bebben kwalyk de dikte van een balm , de p» is niets zonderlings,bebalven wat filtig en zonder reuk. Men windt zomtyts zoo groote klompen daar van, dat "er eenen vyftig pond gewoogen beeft, gelyk ik berigt werde, dat uit bet roode Meir komen, daar bet de onervaren voor rood Koraal aanzien, Hier in Amboina beb ik ’t nooit GC ter dan van een middelbaar boofd gezien, Dog men vindt er ook ftukken , daar aan een man genoeg beeft om op te tillen, Naam. Jn ’t Latyn Halcyonium rubrum Indicum. Want iken durf niet eigentlyk Stellen, wat voor een zoorte qan der ouden Halcyonium bet zy, dewyl zy bet bunne zoo onzeker. befchreeven bebben. Te weten Dioscorid. lib. s. cap. 94. beeft er vyf, Plinius lib. 32. cap. 8. beeft ‘er maar vier zoorten van , en dan verfchillen ze nog onder malkanderen. Op ’t Maleits in Amboina Batu fwangi, dat is Tovenaars-fteen , om reden als bier na. Plaats. Men vindt bet fcbier op alle Eilanden van dg- zen Oofterfchen Archipelagus , en dat in groote quanti- teit over al op ftrand geworpen. Het werd gegenereert uit een zoute flyin des Zeewaters , op uitfteckende boeken van den Kraalfteen, daar bet opgezet is als groote bul- ten, met een brandige kwaal of flym bedekt, en vervuild vaft daar aanbangende tot dat bet oud werd ,, wanneer bet door de zee afge/poelt en op ftrand gefmeeten werd, kleine ftukkén windt men ook vaft gegroeit op de fcbalen van groo- te Schulpen , en-zomtyds op kleindere Schulpen., zoo dat bet bykans dezeive bedekt. Zoo groeit bet ook aan de brokkelige klippen, daar andere bovengenoemde Zeeboompjes op ftaan. Gebruik By de Moluccanen en -Amboincefen is bet een veragten fleen, werdende febier tot niets gebruikt, bebal- ven tot een, fuperftitie, onder bun lieden gemeen, Want ze bangen deze fiukken aan bunne vrugtboomen , daar dan niemand bet berte beeft om op te klimmen, en eenige vrug- ten daar van te fteelen, vaftelyk baar inbeeldende, zoo zy iets van diergelyke boomen fleelen , dat ze over "t lyf met roode vuurigbeid zoude witflaan , gelyk deze [leen van couleur is, zy zullen baar ook wel wagten op dezen fieen te zitten, of by ben aan °t lyf te dragen , zeggende, dat bun daar door een brandig en pynlyk piffen zoude over komen , daarom by Tovenaars Deet genaamt iss- Egter moeten de Favanenen andere Malyers zoo kwaad gevoelen van dezen Been niet bebben. Want men ziet dat ze kleine flikken daar van in bunne Kotta kottas of Specerydoosjes verkoopen , en zoo wel oude menfchen als kin- deren daar van ingeven „die niet wel of met pynwateren konnen, al voorens fyn gemalen. peat e ^ Onze Amboineefen willen ’t bun niet na doen , om dat die [leen al te kwade naam by ben beeft. En bet is ze- ker y dat men voorfigtig daar mede moet ommegaan » en op goede experimenten [leunen , want alle Halcyonia volgens . getuigeni[fe der Schryvers hebben een. [cherpe.,. ebe, en afveegende eigenfcbap , die men niet ligt binnens lyf ge- bruiken moet. Daar en boven is de gemeene manier zulke lasagtige gewa[Jen op een Been te wryven, wat zorge- yk, om dat zoodanige fteenen veele fcberpe boeken bebou- den , die in ^t lyf zoude konnen fcbaden doen. Zoo dat bet nog te onderzoeken flaat , boe men bem op *t zeker|te gebruiken zal, "t welk ik mede van 't voorgaande Baftaart- koraal wil ver Baan bebben. De XII. Boek. XX. Hoofd/t. Celebis incole icti a pifce. Fean favangi , vel ab alio quovis venenato animali , hunc conterunt lapi- dem fubtiliffime cum aqua, inliniuntque jétui, quem in finem femper lapidis fruftum fecum portant tam in mari, quam in filva. 1 Chimicus quidam hic in Amboina Tinéturam ex eo præparavit , qua utebatur inftar Tin@ture Corallio- rum, Optimumque ejus effeétum viditin Colicis affe- Gibus a frigore & flatibus ortis. OBSERVATIO Hoc Halcyonium eft vera Tubularia purpurea Tourn. Tab. 342: & Coralliis affinis, Alcyonium fiftulofum , rubrum. F. Baub, tom. 3. pag. 808. & Coralliis affine Alcyonium rubrum Mo- rif. bife. tom. 3. Tab. & Fig. ultima, & Tubularia purpurea Imper. pag. 822. Omnium optimam & integerrimam habet hanc Tubulariam D. Buttnerus in Coralliograpbia fua fubrer- ranea Tab. 1. fig. 3. cui dicitur Tubularia Coralloides, feu Globus Corallinus pag. 18. ubi brevis ejus defcriptio eft. AMBOINSCH KRUIDBOEK, 237 De Inwoonders van Celebes pefteeken z i Vifch can fwangi, of van pi Ao stri wryven dezen Jicen fyn met water, en fmeeren bet op den Jieek , tot welken einde zy altyd een Dat vanden fieen b zig dragen, zoo op Zee als in ^t Bos. d Zeker Laborant bier in Amboina beeft daar uit een Tinétuur gemaakt’, dexelve als Tin@ura Corallorum ge- bruikende, en byzonder grooten effe daa a ? r by gev Coliken van koude en wind aan Oui a AANMERKING Dit Halcyonie is de opregte purpere Tubularia van Tourne ; 342. en het Alcyonie met de Keren cra EN en rood van F- Baub. tom. 3. pag. 808. en het roode Alcyo- nie gelyk aan de Korale van Morifon bifi. tom. 3. de laatfte Plaat en Figuur,en de purpere Tubularia van Imperat. pag.822; Het befte en heulfte van allen heeft deze Tubularia afge: beelt de Heer Buttnér in zyn onderaardfebe Coralliográpbie Tabs SE 3. by ge ze ii Kei Tubularia aan het Koraal ; Ofte de Koraalagtige klomp o ; korte befchryving is. EA Siit qi CAPUT VIGESIMUM. Mutulabatta. uum hee planta ad Corallia quoque refertur, & quantum: videtur, ejus quoque fpecies eft, "hinc ipfi locum hic concedere etiam oportet. Sed quod mirum eft, licet inveniatur, ac potiffimum procucatat in Timora, Solora, & adjacentibus infu- is, in quibus Lufitani & Belge jam per tot annos mercaturam exercuerunt, & etiam habitaverunt, ipfius tamen ortus & locus natalis Europzis penitus ignotus eft, Sab incolis tam incerto& vario modo propofitus , ut fere nefciamus , quid de ea commemoratur fimus. Multum inpendi laborem, ut ejus ortum & naturam inveftigarem tam apud iftarum infularum ipfos inco- las, quam per amicos, qui ibi imperium tenebant , quique per dominos quosdam jubebantur illud inda- gare, fed omnia frufta fuere, uti ex relationibus fub- fequentibus id Le&ori patebit. Facobus Wykerfloot fummus Timore gubernator, Copanz habitans, mihi anno 1680 hanc mifit relatio- nem. Quid Mutulabatta fit, & ubinam inveniatur , non pro certo dici vel indagari poteft. Incolz enim Orien- talis plage putant ab Occidentali, & illi Occidentalis ore putant ex Orientalis hujus Timore infule ripa. deferri , fi vero antiqui Rottynenfes interrogantur, Mutulabattam accepiffent ex infula , que juxta Rotty & Savo defluxit, que infula hodie non amplius inve- nitur , fed he funt modo imaginationes hujus nationis, ita ut nemini notum fit, unde deferatur, velquanam ejus fint vires. E S Sed per fratrem homicide Talo intellexi, Mutu- labattam in Savo ad fclopeti circiter ejectionem a pago Timo in monticulo ex profunda fofla ad viri circiter longitudinem, uti hodie confpicitur, produ- &am fuiffe foraminulis refertam & tanquam politam redditam. Quum vero omnes brevi moriebantur , Ti- menfes, & inter illos ipfe Talo foflam lapidibus & terra fibi miftis inpleverunt & obturarunt. Hus usque D. Wykerfloot. Radja Salomon, Rex depulfus ex Ade Mantute fita in Orientali angulo Timoræ, ifto anno hic in Amboi- fa degens, & licet accuratus effet vir, multarumque rerum expers nullum alium mihi dare potuit relatum, quam quod Mutulabatta tam in ejus regione, quam in reliquis infulis ad Orientem fitis, usque ad Tennem- mer & Timorlaut vulgare effe amuletum, fed incolz de ejus ortu nil aliud fciunt enarrare , quam quod ex Occidente deferatur. ; Sub finem iftius anni hic vir mihi quoque mifit amu- letum pedem cum quadrante longum, quodque dice- bat veram effe Mutulabattam , denfaque & contracta erant glabra grana tubulofa, in medio equalis magni» tudinis , ubi fava erant, ad extremitates fenfim detre- fcebant , formam gerentia amuletorum minoris gene: ris, coloris ex aurantio rubri, quzdam etiam minut coloris erant, pondusque habebant feptem biobulo- rum, ipfique videbantur digna effe femi theylauri s feu quinque inperialibus. Quis TWINTIGSTE HOOFDSTUK. De Mutulabatta: ewyl dir gewas mede onder de Koralen gereekent werd, en zoo ook na den fchyn een zoorte daar van 15, 200 moeten wy hem albier mede een plaats ge- ven. Dog ’t welk wonderlyk is, boewel bet valt en meeft gedragen werd op Timor; Solor , en omleggende Eilanden, daar de Portugeefen en: Hollanders nu zov lange jaren pes negotieert, en gewoont hebben. Zoo is mogtans zyn oor- Jpronk en geboorteplaatze aan onze Europeünen gants ons bekent , en by de Inlanders zoo onzeker en variabel voor- geltelt „dat men niet weet, wat men daar van febryven zal. Lk beb er veel moeite omaangewent , deszelfs vor/pronk en natuur uit te vragen ; zoo by de natuurlyke Inboorlingen der voorfchreeve Eilanden y als door myne Wriendent, die’t Commando daar woerden ; en die bet ook door zekere Heeren opgeleid wierde zulks uit te vragen, dog alles te vergeef rg gelyk ik den Lezer uit de navolgende raporten vertonen zal. Jacob Wykerfloot, opperbooft van Timor, op Cepan refideerende , beeft my Anno 1680 dezen berigt toegezonden; Wat Mutulabatta zy, en waar bet gevonden werd ; zulks kan men niet regt te weeten krygen. Want de Inlanders van de Ooft meenen ; dat bet van de Weft, endie van de Weft meenen , dat bet van de Ooftkant dezes Kilands Timor komt , maar als men de ouden Rottynee/en daar na vraagt, zouden ze de Mutulabatta van een Eiland , dat Rotty en Savo was komen voorby dryven, bekomen bebben, "t welk niet meer te vinden is; en dat xyn ook maar prefumpties oftein- beeldingen van deze Natien , zoo dat ’er_niemand en weets waar bet van daan komt, nog deszelfs kragt uit te leggen. Dog door den Broeder van den Moordenaar Talo ver: Staan wy , dat de Mutulabatta op Savo, omttrent ven Musquetfchoot van de Negory Timo, op een klein Bergs- ken, wit een diepen kuil, ongeveer een mans lengte diep ; zoo als men ze tegenwoordig ziet ; met gaatjes en als gei Sleepen, bebben gebaalt: Maar om dat ze'altein’t korte ftier= ven , bebben die van Timo, en daar onder by Talo zelfs den kuil met [leen en aarde onder den ander gemengt; toeges aven. Dus verre Wykerfloot. Radja Salomon, verdreeve Koning van Ade Mantutoe, op den Ooftelyken hoek van Timor gelegen ¿ int voors Jcbreeve jaar bier in Amvoina prefent zynde, boewel een naukeurig man, en van veele dingen expertentie bebbende, beeft myn geen ander berigt konnen gevens als dat Mutu- labatta zoo wel in zyn Land , als de verdere Eilanden nà *t Ooften gelegen, tot Tennemmer en Timor laut toe een ges meene dragt xy ; dog weeten de Inlanders van deszelven oor: Jpronkniet anders te verbalen, dan dat bet van de Weft kome. In *t einde van 't zelve jaar beeft by my ook een fnoertje ` gezonden , “twelk by zeide bet opregte Mutulabattate zjn, vierdebalve voet lang , digt gereegen van gladde pypes formige kotrels, in de'midden van eene grootte , dewelké geel was , na de eindens allengskens kleinder , van gedaante als Koralen van bet kleinfte flag , maar Oranje-rood , zom: mige ook Meeni-roód ; wegende zeven dubbeltjes; by ben getaxeert op een balwe teil gout; y of eg ryksdaalders dig. rey aes Bois 238 HERBARIIAMBOINENSIS )uidam veri Timore & Rotty incolz a me inter- rogati, quenam effet hzc planta, mihi tam variabi- lem dederunt refponfionem , ut dicerem ipforum pro- pofitum efle, coram Belgis celare , quenam fit Mutu- labatta , & ubi reperiatur , mihi enim non credibile eft, tot incolas nefcire , undenam talis deferatur res, quæ ipfis in quotidiano ufu eft. i ; Rottenenfes dicunt , in Timora reperiri in regione montana Sunnaba, vulgoSunnebay dicta, eo loci, quo aurum detegitur. In montibus autem reperitur, tan- quam effent parva & angulofa grana , quz igni admota colliquefcunt , vel ut alii dicunt, non funduntur , fed tantummodo incandefcunt & mollefcunt, ita ut mal- leolo forma ipfis preberi poflit planorum difcorum, & perforari candefcente filo ferreo. ui perhibent ea colliquefcere, dicunt multa grana uni filo ferreo effe adducenda , & fupra ignem tenenda, donec colliquefcant, & dein alio ferro polienda efle , frigefacta tum longum exhibeat tubulum , qui tum ex lubitu in frufta frangitur, quorum extremitates plane poliuntur, & filis adducuntur. Species tamen quzdam eft, que flava eft , externe ftriata inftar Coralliorum, interne perterebrata & nigra, videnturque efle frufta fiftularum Tabaci diu ufitatarum. Si jam interrogas Timorenfes, uno ore negant, Mu- tulabattam in fua crefcere terra, & ad Savo te able- gant , quum in utrisque forte reperiatur locis. Ortum jtaque cjus feu locum natalem relinquentes , eam defcribemus, qualis nobis adparuif. Sunt autem “anula diverfz forma, plurima vero funt quafi.lamel- Foe (doo; quzdam cafei forma, quadam inftar fru- ftulorum fiftularum , fubftantiee adcedentis proxime-ad pallida feu flava Corallia, plurima vero funt ex rubro colore lutea, quzdam magis ruffa, quzdam pallidio- ra, ita ut haberentur pro amuletis diu geftis, fi iftam comptam obtinerent formam. Ipforum ortus probabiliffimus eft in montibus, ac proinde mineralis , atque tam in parvis fruftulis, quam in longis ramulis inveniuntur , qui naturaliter intus cavi funt. moda autem per ignem fundantur & formentur , uiteriori relinquemus explorationi , faltem mihi non fucceffit, fruftula enim Mutulabatte igni admota rubebant quidem, fed nullo modo mollia vel ,duc&tilia erant, multoque minus candefcebant. Tn binas dividitur fpecies, maxima enim granula, queque optime pallidum referunt Corallium, vocabant incole iftarum infularum Ua. boa , feu Waboa, hzc pauca funt in una chorda, & cava, horumque grana funt magnitudine Nucum avellanarum , quorum magnates tria tantum in amuleto circa collum gerunt. Secunda fpecies ipfis dicitur Txeda, que funt granula arva, magis flavefcentia quam ruffa , multoque vi- ioris pretii. Prater has binas genuinas fpecies fpuria Muttula- batta eft, quam ex vilibus formant lapillis. Immo vi- detur potius effe cocta terra, quam vere admifcent , ut copia augeatur, alii vero dicunt, hocfpurium Co- rallium ipfis adferri a Kelings ore Cormandele „quod in ipforum patria coquitur ex terra quadam. Alia amu- leta, pe vulgus gerit & mulieres circa corpus, tres pedes longa ad extremitates plumbeas habent pyrami- des, que ornamenti gratia dependent. „Hec amuleta magna ex parte fa&itia funt & inter fefe mixta, quorum quarta pars vix genuina eft, vel bina modo paria magnorum granorum in medio, reli- qua mixta eft ex Criftallo, Borace, nigro'& colorato vitreo Corallio, uti & ex granulis cupreis, a centro fenfim decrefcentibus , fed omnia certo numero, quam -mixturam componunt , ut quivis fuum nofcat amule- tum. : Nomen. Nullo alio nomine nobis vel Indis notum eft, quam Malaienfi Muttulabatta, feu Muttulabatte quod videtur denotare Perlas lapideas. Timorenfibus tamen & Rottenenfibus hoc nomen ignotum eft, fed quidem bina ifta Uaboa , & Tzeda. . Ufus. In di&tisinfulis, Timora nempe, Solora, & adjacentibus usque ad Tennemmeram poft aurumnihil carius eft, vel in majori pretio hac Mutulabatta, que Me venditur dimidio pondere viliffimi auri Timo- renfis. Nullus eft Oranghay, vel ejus-uxor, quin ge. rant ad collum grana quedam vere Uaboz. Nil Liber XII. Caput XX. Eenige natuurele van Timor en Rotty by my ma dit ge- was ondervraagt , deden daar van 200 variable verbalen dat men zeggen zoude onder bun lieden een opgeftemt werk te zyn voor de Hollanderste verbergen , wat Mutulabatta zy, en waar bei valles want betis by my niet gelooflyk, - dat zoo veele Inlanders niet zouden weeten waar dat ding van daan kome, * welk zy zoo gemeen dragen. De Rotteneefen zeggen, dat bet op Timor valle vin bet bergagtige land/chap Sunneba , in t gemeen Sunnebay ge- naamt , omtrent die plaat/en, daar bet goud walt. Men vindt bet als kleine en boekige korrels in’t gebergte, die aan ’t vuur gehouden zamen fmelten, of z00 andere zeg- gen niet [melien , maar alleenlyk gloejend en week werden, dat men ze effen met een bamertje fatzoeneren kan tot platte Jebyfjes, en dan met een gloejend yzerdraad doorbooren, Die bet finelten ftaande bouden , zeggen dat men: veele korrels aan een yzerdraad moet rygen, en over "t vuur bouden , tot dat ze aan malkander [melten, en:dan met een ander yzer daar over firyken, dat ze effen werden dit koud geworden geeft een lang pypje, dat men dan ga believen in flukken breekt, de eindens plat flypt, en aan dradenrygt. Daar loopt egter een zoorte onder die beftor- ven geel is, van buiten gefireept als Koralen , van bin- nen doorgeboort , en zwart; febynende flukjes te-zyn wan lang gebezigde Tabakspypen. = Vraagt gy nu de Timoreefen , die zullen eenftemmig ontkennen, dat Mutulabatta op bun land waffe, en wyzen u na Savo, daar bet miffcbien op beide plaatfen walt. Zyn geboorteplaatfe overflaande, 200 zullen wy bet be- Jcoryven , gelyk bet ons voorgekomenis. Het zyn korreltjes van verfcheide gedaante, de meefte als dunne feby Der, zommige als kaaskens, andere als ftukken van pypen, van Jubftantie de bleeke of geele -Koralen naaftkomende‘, de meclte rood-geel, zommige wat rofJer , zommige wat Blee- ker , zoo dat men ze voor langgedraagde Koralen zoude aans zien , indien ze de gefcbikte forme badden. ` nt. Haren oor/prong is ma °t waarfchynelykfte uit’ bet ge: bergte, en dierbalven mineraal ; vallende 200 wel in kleine Stukjes als in lange takken, die van natuur van binnen bol zullen zyn. Hoe ze nu door bet vuur gefmett en ge- formeert werden, zullen wy aan ’t nader onderzoek bea veelen ; immers bet heeft "my niet willen fuccedeeren , avant de frukjes van Mutulabatta over ^t vuur gebouden, wierden wel rood , maar geenzints week en gefmedig , veel min gloejend. SE Men verdeelt bet in twee zoorten , want de grootfte kor- rels, en die beft na bet: bleeke. Koraal geleeken, noemden de Inboorlingen van genoemde Eilanden Uaboa of Waboa, deze zyn weinig aan een fnoer, en duur. Men vindt’er korrels van 200 groot als Haaze-nooten, waar van bunne ' Orangkayen maar drie aan eenen fnoer geregen om den. bals dragen, De tweede zoorte. biet by bunlieden. Tzeda, *t welk zyn Kleine korrels , meer van ^t geele dan van ’t roffe bebbende, en veel flegter van prys. 4 Bebalven deze twee opregte zoorten beeft men nog een baftaart Muttulabatta, "t welk ze van flegte fleentjes ma- ken. Fa bet fchynt veel meer een gebakke aarde te zjn s dewelke.zy onder de opregte mengen om den boop te ver- meerderen: dog andere zeggen , dat deze baftaart-Koraal bunlieden toegebragt werd door de Kelings van de Kuft Cor- mandel , die ze in bun land van een zeker flag aarde bakken. Andere fnoeren , die de gemene man draagt, en de vrou- wen om "tlyf , xynde drie voeten lang , bebben loode pira- miedjes aan de eindens, die zy af laten bangen als kwaften. Deze fnoeren hebben veele fchorremorry door malkander gemengt, waar van pas bet vierde part opregt is, of twee paar grootere korrels omtrent de midden. Het ander goetje is gemengt van Kriftaal, Barnfteen, zwart en gecouleurde Glaskoraal , als mede eenige kopere korreltjes , van bet midden kleinder en kleinder afloopende, dog alles in zeker getal, welke vermenginge zy maken , op dat ieder zjn fnoer kennen moge. Biot Naam. Het is met geen andere naam onder ons endelndia- nen bekent „dan met den Maleitfcbe Muttulabatta of Mut- tulabatte, "t welk /chynt te willen zeggen een Steenpaarle. By de Timorcefen en Rottenecfen is egter dezen naam on- bekent, maar wel de twee voornoemde Uaboa, en Tzeda. Gebruik. In de voornoemde Eilanden Timor ,. Solor , en de omgelegene tot Tennemmer toe, is na "t goud niets booger in waardy dan dit Mutulabatta , "t welk in "t gemeen te- gens balve zwaarte van’t flegtfte Timoreefe goud betaalt wert, Daar mag geen Orangkay of zyn vrouw zyn, of moeten eenige korrels van t. opregte Uaboa om den bals dragen., à 8 Men XIT: Boek. XX, Hoofdft. Nil etiam melius inveniri poteft Mutcelabatta qua in iftis infulis fervi emi poffunt, pro binis enim amu- letis dicte. longitudinis fervus emendus eft. Societas Indica hinc multum inpendit laborem , ut veram formam Mutcelabatte in infula Save majoris ad auftralem plagam Timore fita indagaret, fed hanc ob rem navem perdidit, ac dein iftud negotium neglexit & omifit, quum proditio detegebatur, uti fupra in relatu D. W ykerfloot memoratur. Quum itaque tanta fit cohors Orangkayen feu Mag- natum in Timora & Rotti, utdicatur, in quodam di- ftriétu centum & decem Orangkayen numeratos fuifle, ipforumque fubjectos modo effe centum & novem, ac quivis tamen volebat gerere Mutulabattam, hinc neceffario multa factitia & fpuria adfunt, que illos oportet bene noviffe, out in illis locis mercaturam exercent. Hec itaque amuleta diua fordidis geftata hominibus inpallefcunt , & intus nigrefcunt, que iterum dépu- rant lixivio quodam, in quo hzc leniter fricant, & denuo exficcant. Hoc etiam tentavi in talibus fruftu- lis, que externe ftriata & tubulofa erant, & comperi depurari quidem , fed dein magis cinerea erant, quam antea fuerant, ita ut forte peculiare fit ipforum lixi- vium. i; | Coeterum nulle ejus vires medicate note funt, ita ut fine- dubio unica cauffa pretii & valoris fit partim imaginatio & incolarum genius , quamque forte geftant ob íanitatem & fortunam , partim quum tam rara fit & raro obvia. Quomodo etiam fit, certum eft, incolas nobis. nolle manifeftare locum, in quo reperitur, uti natio eftquam maxime invidiofa , que alias etiam egre- gias plantas & metalla, fue patrie produéta , nobis invident. &.ccelant. Similis inregularis Corallii fpecies reperitur in Regno Benya» in magnis fluviis in ipfa regione , fub aqua crefcens in faxis inftar.aliorum E ipforum- que lingua vocatur Akori, .eftque ccerulei coloris, de quo vide Dapperi Africam, pag. 126. . Alii id vocant _ Akogria, dicuntque non modo cceruleum , fed etiam luteum effe, inque ifta ora adeo zftimari,, ut pro tribus oblongis fruftis fervus conquiri poffit. CAPUT VIGESIMUM PRIMUM. Litbodendrum calcarium. Carang bonga. ecunda claffis arbufcularam marinarum nullo mo- S do adfinis eft Coralliis, inftar plurimarum præce- dentium, funt enim nature produéta, formam qui- dem prebentia arbufcularum , fruétuum, florum, vel fimilium, fed non lignofa vel flexilia funt , fed folum- modo faxofam praebent naturam. Atque hec iterum dividuntur in plures fpecies, quarum plurimum notas enarrabimus, ac primum hoc in capite quatuor pro- ducemus Lithodendri fpecies , quz ad calcem uren- dam adhibentur. Primo. Litbodendrum calcarium ere&um , elegans eft lanta, ramos adtollens digitum craffos, ad altitudinem inorum vel trium pedum, fuperius fefe dividentes in plures alios minores, & transverfaliter alios emitten- tes, qui proximis adcrefcunt ramis, ita ut tota arbu- fcula quafi cancellata fit. ; Externe autem hi obfeffi funt plurimis brevibus & obtufis fpinulis, folia referentibus Abrotani , fed que fuperne planiufcul& & ftellate funt, omnes obcupan- tes ramos usque ad ipforum extremitates, que obtufze funt, lete violacei feu ex fufco purpurei coloris , quum primum e mari producuntur , fed dein albefcunt. Rami hujus plante tam miram obtinent formam , ut quidam Cornu cervi, quidam cancellos , quidam. digitos.& majores literas referant. Recens e mari productum nullam peculiarem gerit eruftam inftar plurimarum Calbaharii Lee cierum , fed ubique obduétum elt ingrato & falfo vifco, qui plantam facit fordide flavam & cineream , excep- tis teneris extremitatibus, que violacei funt coloris, ‘Poft AMBOINSCH KRUIDBOEK. 239 Men kan ook niets beters vinden d n Mut As Autoe, in die Eilanden flaven te koopen , aar bs iy iy am Jnoeren van bovenftaande lengte een flaaf kan krygen. De Ed. Compagnie beeft daarom veel moeite gedaan om de regte gedaante van Mutoelabatta op't Eiland groot Sa» vo, Wejtzuid-aweftelyk van Timor gelegen, op te zoeken maar beeft daar over een Jcbip verloren , en daar na bet werk laten ftecken, vermits verradery daar onder liep as boven in "e verbaal van Wyker/loot aangeroert wert, ewyl nu zoo een grooten boop Orangkayen of Regens ten op Timor en Rotti zyn , dur bun a raek eft in zekere Negorye bondeft en tien Orangkayen getelt te zyn, daar baar aller Onderdanen maar bondert en negen wa- ren, en egter een yder dezen de Mutulabatta wilde drá- gen, x00 moet daar moodzakelyk veel vals goetje onder loopen, bet welk dan die geene ter degen moeten leeren kennen, die op die plaatfen bandelen. ` Deze Koralen lange by de fmeerige menftben gedra befterven zeer bleek, en deg o E eg e welke zy dan wederom zuiveren met een loogavater daar in zagtjes gewreeven , en weder gedroogt. Ik beb zulks geprobeert aan zoodanige ftukjes, die buiten geftreept en Pypeformig waren, en bevonden dat ze wel zuiver wier- den, maar befturven daar na graauwer , dan ze tevooren waren, zoo dat bet mifJcbien een byzonder boog moet zyn. ; Anders zyn gants geen medicinale kragten daat van bekent; zoo dat buiten twyfel de eenigjle oorzaak van bunne extime xy, ten deele de inbeeldinge en inzinnigbeid. der Inlanders, die ze miffchien om gezontbeid en goed gem luk dragen ; ten deele om dat het zoo weinig en zelden ge- wonden wert, Het zy zoo bet wil, bet is zeker, dat de Inlanders ons niet willen openbaren de plaats, daar bet ge- vonden wert , gelyk bet cen zeer nydige Natie is, die nog andere koftelyke gewa/Jen en metalen, op bun land vallende voor ons verborgen. bouden. ale te d .. Diergelyke ongewone zoorte van Koraalgewas vindt men in "t Koningryk van Benyn, in groote rivieren , die lande waartinzyn, grocjende,onder water op (leenen, gelvkan- dere Koralen, en wert in die landtaal genaamt Akori, en zal blaauwagtig zyn, waar van ziet Dappers Africa pag, - 126. Andere noemen 't Akogria, en zeggen dat men niet alleen blaauw , maar ook geel vindt, en opdegoudkuft zoo getrokken ‚is, dat men voor drie langwerpige flukjes cen Slaaf bekomen kan. _ EEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Het Kalkagtige Kraalboompje. — pare? ghey tapie Mey ei $ € ; T et tweede boofdgeflagt van de Zeeboompjes beeft geer ne gemeenjchap meer met de Koralen y gelyk de mie voorgaande ‚maar bet zyn gewafJen, die «vel de gedaante van boompjes, vrugten, bloemen, of andere dingen vertoonen, dog niets van de boutagtige en buig» zame , maar alleen ficenagtige natuur bebben: Dexe-ver- deelen bun wederom in veele*zoorten, waar van wy de meeft bekende zullen opbalen, en voor eerft in dit Hoofd- fiuk vier zoorten van Kraalfteenige we th befebryven, die men tot bet kalkbranden gebruikt, gelyk volgt. ‚rt. Lithotendrum calcarium erectum , of opgeregte Kraalboompje, is een cierlyk gewas , met vingersdt takken op[cbietende , tot de boogte van twee of drie voeten, boven zig in veele mindere verdeclende, en dan nog over- dwers andere uit/cbietende, die aan de naafte takken vaft groejen, zoo dat bet gebeele boompje een tralywerk gelykt. Van buiten bezet met menigte van korte en jiompe doorntjes , gelykende de bladeren van”: kruid Abrotbanum of Averrone, dog vooren wat piat en gems alle tak- ken bezettende tot de toppen toe , dewelke ftomp toeloopen, en ligt violet of purper-bruin zjn, als xy eerft uit Zee komen, maar daar na wit verbleeken. De takken van dit gewas loopen zoo «vonderlyk, dat zommige Herteboorns , zommige tralien , zommige vingers en groote letters verbeelden, ` B, ers uit Zee komende H bet geen eigentlyke korfte , gelyk meeft alle voorgaande Kalbabaars zoorten , maar 15 overal bebangen, met een onlieflyke en pekelagtige Aym, die bet gewas vuil-geel en graauwagtig maakt, bebalven aan de jonge toppen, die violet am. i 240 ` Poftquam vero per menfem pluviis fuerit expofitum, elegantem albumque contrahit colorem , acfi effet elegans faccharatum opificium , excepto ramo & infe- rioribus ramis, qui flavefcunt , vel cinerei funt colo- ris, ac breviores gerunt fpinulas ramis, ac multo ma- gis granulofi funt. : Subftantia totius arbufculz plerumque quidem faxo- fa & firma eít, nihilominus tamen tam fragilis, ut minima vi cun&i avelli poffint rami, obtufz quoque ramulorum fpinulz adeo fragiles fant, ut primo tactu fepe frangantur, & digitos etiam quodammodo læ- dant per acutas oras. Interna fübftantia albiffima eft, fubtiliter venofa , oblique nempe & transverfaliter , orofa, & fplendens inftar facchari, omnesque venu- æ feu tubuli ad iftas excurrunt obtufas fpinas, atque ubi he non obfervantur, in minima terminantur fo- raminula, quibus craffiffimi & rotundiffimi rami referti funt , ita ut externe ftellati effe videantur. ` Secundo. Litbodendrum calcarium feffile, fubftantia fua non differt a priore, fed quidem forma , funt enim ingentes planique ftolones , binos tresve pem lati, non femper rotundi, fed obliqui & angulofi , in medio fovea excavati inftar ingentis floris vel patina, bafis ejus inferior craffa & curta rupi infidec Coralline. Ex hac crafla bafi , externe rugofa & brevibus referta Tamis, fenfim fefe in orbem explicant primarii rami, mox dehifcentes, inftar floris fefe aperientis. Hi cam denfe locantur, totque innumeris transverfalibus ex: tenfi ramulis, cancellorum modo fibi nexi & adcreti , ut in multis locis unicam forment maffam ` fubtus ob- feffi brevibus & fpinulofis ramulis, fed perpendicula- ricer concreti func innumeris rectis ramulis , minimum digitum circiter longis, & ultra pennam craffis, qui undique obfeffi funt fimilibus obtufis fpinulis, more Abrotani uti in precedente, in extremitatibus viola- cei quoque coloris, ejusdemque coloris, fi per pluvias fuerit depuratum, ut in priore. "^ He ambz fpecies nullam regularem fervant for- mam, fed adeo inter fefe mixte funt, ut quedam femi decumbentes , quedam ad dimidium erectz fint. Ipfa- rum rami cancellorum: more decurrunt plurimis in lo- cis fibi junéti, quorum fupremi femper rami plurimis re- ferti funt fpinulis, fed inferiores & craffiffimi utcumque rotundi funt , fpinuleque deciduz „ atque in ipfarum ' loco foraminula ftellata funt, quz terminantur in in- . ternos faxi radios. Quidam crefcunt multis curtis cras- , fisque ramis , verrucis & fpinis obfeffis, inter quas fo- raminula ftellata gon ocantur, quz fimul formam ` rzbent plani bulbi , fed ramuli potiffimum eriguntur, durioris funt fubítantiz utrisque, uti & in durioribus hi crefcunt faxis. Tertio. Litbodendrum digitatum ramos gerit breves, rotundos, & craflos inftar obtuforum digitorum in vola feu plana palma, vel inftar articulorum Zingiberis , nullasque fere gerit fpinas, fed planas & ftellatas ver- rucas. Aliquando hi digiti tam craffi funt, ut chiro- thecas lanarias referant. Quidam etiam crafli & ramofi inftar-Cornu cervi. Solidioris funt fübftantiz priore, interne albi quoque & radiati inftar facchari, fed ex- terne non ita albent quam precedentes, femperque flavefcunt, licet diu ad pluvias irrorentur. Quarto. Litbodendrum litoreum , arbufcule funt pu- fille , ex plurimis conftantes tenuibus ramulis, plu- rimum erectis , & fuperius acutis inftar fubularum , nihilominus fragilibus, verrucis & foraminulis obfefti funt inftar priorum, inque glebis fimul locantur, nec penitus albent. Ramuli culmum circiter craffi funt , craffiores camen prioribus. Omnes he quatuor fpecies plures habent varietates & miras formas, quas omnes defcribere nequeo, fed zonder ooit fleenagtig te werden. Daar en tegen vindt men Kraalboompjes op baar eigen klippen , niet grooter dan de woor/cbreeve Alga, of Agar Agar, die alreede Steen- agtig zyn, en allenskens tot groote boomen werden; . Na de gelykeni/Je van de doornagtige en geknoptetakjes van "t eer(le gefiagte, werden by de Malyers ook Carang genaamt , zoodanige kwasjes of roosjes van bloemen ge» maakt, dog meeft van de witte Bonga maneor y die men tor cieraat agter de ooren of boofdbatr draagt. De fes en Tagtigfte Plaat Vertoont in de eerfte Figuur het opgeregte Kraalboompje. De tweede Figuur ftelt neer het piatte Kraalbsompje. De derde Figuur verbeeld het Strand, ofte kleine Kalle. _ CAPUT VIGESIMUM SECUNDUM. - Lithodendrum faccharaceum. > Carang gula. as arbufculas pro Veris Coralliorum atbufculis H quis haberet, fed ipfarum fubftantia nimis fra- ; giliseft, mediamque habent naturam inter Ac- ‘carbarium & Carang , quatum binas obfervavi fpecies , ‘albam & rubram. ` Primo. Litbodendrum [accbaraceum album, eft elegans, plana, & extenfa arbufcula, binos pedes alta & lata, ramis quibusdam feu laciniis extenfa, & eminens ultra vulgarem planitiem , mediique rami eleganter cancel- lati & concreti funt, ita.ut parva forment foramina. Supremi vero terminantur in breves obtufosque ramos, tminores digitos referentes. Tota arbufcula artificio- fum refert opus faccharaceum , externe, glabrum & ramofum , fed ad tactum parum rugófum , nec per- fette album , exceptis füperioóribus ramis, inferiores „enim magis cinere; & coerulefeentes quaft funt, ubi amplam format bafin, interna ejus fubftantia alba eft, duriorque precedente -Garang bonga „fed fragilior quavis Corallii fpecie , & fonora -elt inftar Porcella- ne tefte. ; de e Ru magis dure, meliusque referunt Flabellum. lintez tenuis, cujus fübtilia foraminula confpici pos- funt, nihilominus tamen faxofa & fragilis. ^. ` Nomen. Latine Litbodendrum faccharaceum; Belgice Suikerwerk; Malaice Carang gela, que omnia nomina. ex forma artificiofi cujusdam operis faccharacei. de- fumpta funt. . de 3 : Locus. TWEE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Het Koraalfleenige Zuikerwerk. aanfien , maar bunne fubftantie is te bros , en mas ken een middelnatuur tufjen bet Accarbaar of Koa raalgewas, en den Carang , waar van my twee zoorten zjn voorgekomen , Witte en roode. * 1. Het witte Zuikerwerk, is een fierlyk, vlak, en uit- gebreit boompje, twee voeten boog en breed , met eenige takken of lappen uitfteekende , buiten de ordinaris vlakte , zynde de middel[le takken aardig , en tralies gewyze aan malkander gegroeit , zoo dat ze kleine gaaten maken. De bovenfte eindigen in korte ftompe takken , als kleine vin- gertjes. Het gebeele boompje gelykt een zwikerwerk, van buiten wel effen, en rond van takken, dog in't aantaften een weinig ruig, niet zeer wit, bebalven aan de bovenfte takken, trekkende de onder[le.ma den graauwen, en ase blaauwen, daar bet een breeden wortel maakt, binnen is zyne fubftantie wit, harder dan de voorfcbreeve Carang bonga, dog broffer dan eenig Koraal boort te zyn, klinkt egter als porcelein. D: boompjes zoude men woor regte Koraalboompjes Men beeft nog eenveranderinge daar van, dienog vlak- Ker is, met breede en platte takken ook traliesgewyze door malkander gegroeit , witter van fubftantie dan bet voorige, dog 200 moot niet van gedaante, gelykende een zuikerwerk, dat op een vlakke tafel uitgegooten is , van bardigbeid als den ordinaris Carang. 2. Het roode Zuikerwerk is bet voorige meeft gelyk , : dog veel kleinder van gewas, niet boven een band boog , zommige boompjes ook niet grooter dan. een banekam, bet is lat, rond van takken , die in ftompe eindens uitloopen, over "t, gebeele lyf ligt-rood, als bleeke Koraalen , waar Voor men ze aanzien Sonde , indien ze barder waren, en van buiten de Koralyne firerpen. badden. De bovenjte ein- dens zyn bleek of witagtig, van bardigbeid als bet voorige, of wel zoo bard, en beter de gedaante «an, een wajer uit- makende, Hier aan vindt. men zomtyds vaftgegroeit bet navolgende Itsentje, item nog een ander /pier witte, en fynvan fubjlantie , als of bet lapjes van fyn linnen waren; 200 dat meti de fubtiele gaatjes daar door zien kan , niet te min [leenagtig , en bros. 2 - Naam. In ’t Latyn Lithodendrum faccharaceum ; in. "t Duits Zuikerwerk; in ’t Maleits Carang goela, alles na de gedaante van eenig konftig Zuikerwerk. |... SET EH Plaats. 244 Locus. Ambo rariflime inveniuntur, & quam rariffi- me integra adtrahuntur, quum ampla & firma radice inplantata funt dure filici, que plerumque ingens elt, nec facile cum hac fimul adducitur, inveniuntur enim potiflimum in argefti & boreali magne Ceramz ora, uti & in Bande infulis, fed tam raro, ut intra fpatium triginta annorum binas modo viderim utrius- -que fpeciei arbufculus. Ujus. Licet fubftantia ipforum tenuis aliquem ad- liceret loco Corallii vel Calbaharii interne adhibere, nullum tamen infticutum eft hujus rei experimentum, uti & certum eft nimis deviare a Coralliorum natura, nec ipforum gerere fignaturam.. Alioquin revera ra- riffime funt res pro curiofis , elegantia cum optimis 'certantes arbufculis marinis. Paucus requiritur labor , ut depurentur, recenter enim e mari protraéta hic & illic cenuem arenofamque habent cruftam , paucamque mucaginem, fed quae a prima pluvia abluitur ,. & quo diutius foli exponuntur , eo magis indurefcunt. N. B. Huic Capiti nulla a Rumphio adjecta fuit icon. CAPUT VIGESIMUM TERTIUM. Amarantus , ES flores faxer Bonga Carang. am duplices fequuntar florum forme, fed ex natura J Carang, quorum pr&cipuos modo defcribam. Primo. Amarantus faxeus eft Corallina alba, ali- quando inftar Rofe rotunda; aliquando oblonga, trans- erfalem circiter palmanrlata , multis acutis & flriatis licis vel circinnis intorta inftar floris Amaranti — vel dice floride , nunc alba nunc flavefcens , & ob fre- quentes & anguftas licis raro pura, quum mucus, qui ipfis inheret , non facile extricandus fit. . Subtus planam gerit radiculam , qua duris infixa fuit lapidibus, fub aqua crafld teéta muco, acureque ore ‚vehementer pres ledunt, fi eam quis pedibus cal- cat, que vulnera difficulter curari poffunt, maxima- ue ejus pars a mari in litus projicitur , ubi per folem befcit, fed raro integra reperitur. zem Secundo. Flores faxei , feu Antbopbylli faxei, quam maxime fubtiles & fragiles funt , magnitudine, & quo- dammodo etiam forma cum Caryophyllis convenien- ` tes, ex albiffimis conftantes ramulis, qui cancellati funt & concreti, fed tam fragiles funt quam ullum Saccharum, fubtus planam quoque gerunt rádiculam, quá Ser inter craffos ramos , & circa radicem precedentis Lithodendri calcarii albi, magna etiam copia inveni adcretos vetuftis baculis & fuftibus fifcel- larum, qui diu in mari fluétuarunt & femi corrupti erant, quibus tam copiofi adherebant, quam in pa- tria coni glaciales lignis infident , qui vero lignis increfcunt , multo fragiliores funt prioribus Caráng adcretis, ` - "Fertio. Auris elepbantis eft faxum tenue & planum, ` inftar placente, aliquando in medio excavatum inftar patine , aliquando intórtum , magnas referens Ele- phantis aures. Minora magis circinnata fimbriatam féferunt Brafficam, atque hinc Zraffica faxeá vocari poffunt. Nunquam albent, quamdiu etiam foli expo- nantur, fed pallide cinerea funt, parum rugofa j € ad ta&um granulofa. Ee Subtus gerunt craffam bafin qua rupibus Corallinis figuntur fub aqua ad orchias tres vel quinque. Quum feparari poffunt, ad calcinationem adhibentur inftar aliorum Carang, que vero ex acutis & fimbriatis con- ftant plicis, multis gyris decurrentibus inftar Braflice’ dictz albent ad folem , & elegantiffima funt, queque s curiofis fervantur tanquam res rariflime , fed ad cal- cis uftionem non valent, ac pedibus quam maxime noxiafünt. | . 2 Quarto. HERBARIIAMBOINENSIS ‘Liber XII. Caput XXIII. . Plaats. Beide werden ze zeer zelden gevonden, en nog zeldzamer gebeel uitgetrokken, om dat ze breet en vaji gen wortelt op een bardagtige-keifteen laan, die gemeenelyk wat groot, en met de visboek qualyk op te balen is, avant zy vallen meeft op de Noordweft , en Noordkuft van groot Ceram, ook in de Bandafche Eilanden, zoo weinig , dat ik in dertig jaren van ieder zoorte pas twee boompjes gen zien bebbe. r Gebruik. Hoewel bunne fyne fubftantie iemand zoude aanlokken, bet voor Koraal of eenig Kalbabaar binnens lyfs „te gebruiken, zoo beeft menegter nog geen preuve daar van genomen , gelyk ook zeker is, dat ze van de Koralyne na. tuur te veel afwykt, en geen fignatuur daar van bebben. Anders zyn ze in der daad onder de fraifte rariteiten te tel. len, im cierlikbeid met de befte Zeeboompjes pronkende. Zy koften weinig moeite om fchoon te maken , want vers uit zee komende, bebben ze bier en daar een dun zandig korsje, en weinig. flymerigbeid , die met de eerfie regen af poelt , en boe langer ze in de zonne flaan , boe barder ze werden. N. B. By dit Hoofdítuk is in het werk geen Figuur van Rum- phius bygedaan. at DRIE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. De Steen Amarant, en Zee- - angelieren. de natuur des Carangs of Kraalfteens, waar van ik maar eenige der voornaamfte befchryven zal. I. Amarantus faxeus , is een witte Koraalfleen , zome tyds rond. als. eenrooze, zomtyds langwerpig; omtrent een dwersband breed , met oeele fcherpe en geftreepte ploojen of krullen door malkander loopende , gelyk de bloeme Amâ- N u Golgen tweederleì gedaante van bloemen , dog van rantus 5 of bet hert wan den bloemkool , zomtyds wit, zome ` tyds geelagtig , en wegens de veele en nauwe ploojen zelden zuiver, dewyl zig den Jiym , die daar op bangt , daar Glen zet, en niet wel uit te Jcbrobben is. P Van onderen beeft bet een vlak «vorteltje , waar mede "bet op barde fleenen gezeeten heeft , onder water met een dikke flymerigheid bekleed , en de /cherpe kanten kwetzen de "voeten eeuwel, als men daar in trápt , welke kwetzuren ‘kwalijk te geneefen zyn „ dog bet meefte deel werd door de zee óp firand gefmeeten , daar bet dan wit gebleekt, maar zelden gebeel gevonden werd. DS 2. Flores faxei of Zee-Angelieren , is een zeer fubtiel en bros goetje y in de grootte , en eenigzints de gedaante van Angelieren „ van fpier-witte takjes gemaakt , die tralies- gewys door malkander gegroeit zyn , maar zoo bros als ee- nig zuiker xyn-mag , van onderen. bebben ze mede een vlak worteltje, waar mede zy vaft zitten tuffen de dikke tak- ken, en omtrent de wortel van de witte Kraalboompjes of voorgaande Litbodendrum calcarium , ik beb ze ook in me- nigte zien vaft groejen, aan de oude ftokken van bobbers of visfuyken, die lange in zee gelegen, en balf vergaan ‘waren, daar bet zoo veel aan bing, als of ze in't Kader- land met yskegeltjes overtrokken waren, dog die aan bout groejen, zyn veel bro/Jer ‚dan de eerfigenoemde aan de Ca- , rang proejende. ` 3. Auris elephantis is een dunne, platte Koraalfteen, als een pannekoek, zomtyds in de midden bol als een febot- tel, zomtyds in malkander gedraait, verbeeldende de groo- te ooren van een Olyphant of een doopftsen. De kleine, die meer krullen bebben , gelyken een krullende kool , en mo- gen daarom BACA facta genante werden. Zy werden nooit wit, al bleekt men ze nog zoo lange , maar blyven ligt-graww , wat ruig , en korlig in "t aantaften. Wan onderen bebben ze alle een dikken voet , waar mede ze op de Kraalklippen valt ftaan, drie en yf vademenon= der water. Als men ze los kan si die , werden ze tot bet . e Kalk branden gebruikt., gelyk andere Karang , maar die geene , die van fcberpe en geplooide lappen gemaakt zyn s met veele krullen door Bende loopende als de võorjz. Kool , werden in "t bleeken wel wit, én de mooifte daar van tot rariteiten bewaart, maar deugen tot bet kalkbran= den niet y en zjn zeer zorgelyk woor de voeten. 4. Favus " ps NS DHL SIRIOS SSS AISA SON Won Wil Mel M) my D M m. Ñ gm? Ge WAS ray: A 74 ^i x E AN - AS AA ANA S - 2 e A N av EA 4 SS 7 Se ` XII. Bock. XXIII: Hood... AMBOINSCH KRUIDBOEK. Quarto. Favus faxeus, Belgice Wafelfleen', inftar rotundorum bulborum in eminentibus & rotundis an- * gulisaliorum Coralliorum adcretus eft, ubique diftin- ed in quadratas cellulas feu teflaras, quales confpi- ciuntur in favis & teftis libariis.; Quevis vero cellula interne fubtiliter plicata: & ftellata eft, fubítantiz fatis dure & faxofe. Sub aqua-denfo obducitur muco, in quo vita quaedam videtur latere , que tamen fupra aquam. dignofci nequit ,. attamen levem cutis pruritum ' gauflat, qualem cuncti precedentes flores faxei etiam dant, -- Hoc genus non facile per folem albefcit, fed avefcit, nec in ullo peculiari ufu eft. $i aliquamdiu in litore projecti decubuerunt, lapi- dei funt, albi vel cinerei, & foraminibus magnis exca- vati ,; in quibus ¡fte confpiciuntur ftellule. Aliud horum faxorum genus eft, que in profundo magis crefcunt mari, planaque funt inftar fragmento- sum tenuium placentarum , ftellulis referta , queque in litus proje&a duritiem filicum adquirunt, adeoque al- ba & polita, ut pro vero Calbahario haberentur, fed nulli etiam inferviunt ufui: Prime, bine fpecies ad calcis uftionem non adhi- bentur, fed elegantiffimz , rotundifimz, & integre a curiofis fervantur tanquam res rare, fi aliquamdiu in pluviis, & ad folem fuerint irroratz , fi vero nimis diu pluviis fuerint expofitz , nec multum a fole irradian- tur, neque diligenter abluantur & depurentur , fordide virefcunt, & defedantur. n : .. Ámarantus aliquando ad radicem parvum gerunt fili- Cem, qui fervandus eft.. Tabula Oöuogefima feptima Ad Figuram primam. 4marantum.exbibet faxeum, Figura fecunda Auren filtit Elepbantis. Figura tertia Coryopbyilum denotat faxeum. Figura quarta Antopbylium proponit faxeum , cum feparatis € ` vetuttis longioribus quafi fru&ibus, Capite 24. de(criptis, Figura quifita Reticulum obfert: marinum Cap. 25. deferiptum. CAPUT VIGESIMUM QUARTUM. Caryophylla & Antopbylla faxea. . "Tsjenke © Polang laut. | aris natura formam quoque mutuari debebat - pretioforum aromatum harum regionum, que -X in infulis crefcunt, ut in finu fuo fimile aliquid imitaretur, ac foveret, Caryopbylla nempe & Antopbylla. Primo. Caryopbyllum faxeum , Belgice Zeenagelen; Malaice Tsjenke laut , funt faxa Corallina parva, digiti . articulum circiter longa, ac multa fimul coadunata , inferius anguftam gerentia radiculam, ac fuperius am- plo capitulo donata, quod interne acute fulcatum & ftellatum eft, externe nunc planum, nunc ftriatum parum, quam proxime conveniens cum forma Caryo- phyllorum. Sunt autem aliquando plana, aliquando elevata inftar bulbi vel tuberculi locantur , frufto alius + Corallini faxi inpofita , acfi de induftria & arte qua- dam ipfi juncta fuiffent, fub aqua muco obducta, fed facillime infolari poffunt , ut albefcant. +... - Hec Caryophylla in mari adulta, femi digitum lon- ga funt, flavefcentia, & faxea inftar Calbabarii albi , qualia folitaria in litus proje&a videntur. Horum & major obcurrit fpecies, cujus Caryophylla digiti ma- gnitudinem & craffitiem habent , fuperius profundis foraminibus excavata & finuofa, fed non plura quatuor vel quinque fimul locantur, ipforum ore etiam pluri- mum abrupte funt, quum profunde in mari creícunt, nec nifi ipforum frufta in litus projecta inveniuntur. Secundo. Antopbyllum faxeum ; Belgice Steene Moer- nagelen; Malaice Polang laut , hecque formam habent arbufcularum, femi pedem vel palmam alta, in pau- . Cos curtos & craflos ramos extenfa, faxea, & profun- de ftriata, rugofa, & fordide cinerea externe. Quivis ramus in extremo fefe dividit in tres alios, in trian- gulo pofitos , quorum duo plerumque breviores funt tertio, ac vera referunt Antophylla, fed capitulum quur latius, interne ftellata & finuofa inftar przce- tium Caryophyllorum, quorum ore acute admo- funt, Se: . Arbu- 245 4. Favus faxeus; in ’ Duits Wafelftee ) ronde bollen op de uitfleekende en ronde boeken - e Kraalfteenen vaft gegroeit , over al verdeelt in vierkante lge of ruitjes, gelyk men ziet in de buisjes der Byég of Wafel-yfers. Dog ieder ruit is van binnen nog fubtiel geplooit , en gefiernt , redelyk Jteenagtig van o ase Onder water met een dikken flym bezet , daar in eenig le- ven fchynt te Becken, "t welk men boven water niet ben kennen kan, egter een klein jeuken op de buid veroorzaakt, Genk eh pom Steene blöemen. Dit geflagt laat zig niet ligt wit bleeken, maar blyft geelasti niets zonderlings gebruikt. E mg Hoi Als deze lange tyd op ftrant leggen , werden ze Been. bardy wit of graauwagtig, en vol groote gaten of cirkelt- jes, daar men de voornoemde flerren in ziet. Daar is nog een ander flag van deze fleenen , die wat dieper in zee waffen, plat, als flukken van dunne koeken, en vol flerretjes , die op ftrant komende zoo: bard werden als een keifleen , zoo wit , en glat, dat men ze voor goed Kalbabaar zoude aanzien , dog werd mede tot niets gee bruikt. De twee eerfte zoorten dienen tor Kalk branden niet maar de mooifle , rondfle , en gebeele werden tot rariteiten bewaart, als zy een tyd lang in regen en zon gebleekt zm, dog als men ze te lange in regen laatleggen, en wein nig. zonnefchyn bebben , en miet neerftig witge/poelt en ge- bor Belt werden, zoo werden zy vuil-groen , ‘t welk baar dan misfmaakt. zin book De Amaranthen hebben xomtyds cen klein keifteentje tot «en wortel , bet welk men daar aan laten moet; De feven en Tagtig fe Plaas Vertoont in de eerfte Figuur de Steen- Amaranth. De: tweede Figuur ftelt ter neer het Olypbants-Oor. De derde Figuur verbeeld. de Steen-nagel. De vierde Figuur ftelt voor, de Steen Moernagel, met eeni . Oude en langere als afgezonderde vrugten, in het 24. Hoofd- fiuk befchreeven. — . d De vyfde Figuur draagt voor het Zee-netje, in het 25, Hoofd- ` fuk befchreeven. ES |. VIER EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. De Zee-nagelen , en de Steene Moer-nagelen. A Jog moeft de Zeenatuur een fatzoen lenen van dekos- WI zebykfte Jpeceryen dezer Landen , die op ’t Eiland A N allen, om binnen baren {choot iets daar na te boot- zen. - Te weten de Nagelen en Moernagelen. ` ` `i. Caryophyllum faxeum ; in ’t Duits Zeenagelen; in't Maleits Tsjenke laut zyn kleine Kraalfteentjes, om- trent een lid van een vinger lang , en veele digt by mal- kander gevoegt , beneden met een [mai worteltje, én boven met een breed boofdeken , ^t welk van binnen fcberp gevo rent en gefternt is , van buiten of gen, of een wein geftreept, zeer na uitmakende de gedaante van Caryoffel nagelen. Ze ftaan zomtyds plat , sate ef verbeven als een bol of beuvelken , op een ander But Kraalfteen, als of ze door konft daar op gezet waren, onder water met flym overtrokken, maar laten zig zeer wit bleeken. . Deze Nageltjes in zee oud cbr > werden een balve vinger lang , geclagtig, en fteenagtig als wit Kalbabaar , gelyk men ze enkeld op bet firant uitgefmeeten vindt, Men vindt ook een groote zoorte bier van, «viens Nagelen zoo groot en dik zyn als een vinger , boven diep gegaat, en ge- plooit, maar ftaan niet meer dan vier of KE by malkander aan een bosje, ook zyn bunne kanten meeft uitgeftooten , dewyl ze wat diep in zee groejen, en niet dan met [tuk- ken op firant geworpen, gevonden werden. 2. Anthophyllum faxeum; in ’t Duits fteene Moer- nagelen; in ’t Maleits Polang laut , deze maken de ge- daante van boompjes uit, een balve voet of een band boog, in weinige korte en dikke takken verfpreit , fteen-bard, en diep geftreept , ruig , en vuil-graauw van buiten, Jeder tak verdeelt zig aan zyn uiter[le in drie andere , in een driefprong flaande , waar van de twee gemeenelyk korter zyn dan de derde , en verbeelden regte Moernagels , dog met een breeder boofdeken , van binnen gefternt en geplooit, als de voorfcbreeve Nagelen, waar van de kanten vry b : wat fcherp Ss i Di 246 Arbufcule minores, non ultra digitum alte , non lures gerunt quinque fexve fructibus, quam natura- iffime Antophylla referunt magnitudine, coloris ex fafco violacei , excepto quod externe nimis rugofa ac profunde ftriata fint. Majores autem arbufcule non tam accurate Antophylla referunt, quum majores mi- noresque fru&us promifcui funt. Hujus & alia peculiaris obcurrit fpecies, quz plura gerit brevia Antophylla, non femper in triangulo po- fita, capite lare & acute finuofo inftru&a, uti & om- nes rami profunde ftriati & rugofi funt , externe nigri, interne albi, venofi, & faxei inftar alius Corallii. Hzc nigredo per pluvias Ee, abluitur, fed tamen profundis inheret ftriis, unde & hee planta cinerea & fordida eft. Hzc arbufcula tribus gaudens ramis mihi in men- tem ducit Sinenfe verbum Sanbo fuy, quod tres quo- que denotat ramos , quo Sinenfes verum Corallium rubrum denotant , atque hoc per totam Sinam & Ja- -poniam in magno eft pretio, licet in tota non crefcat prm & per Europzos adfertur in granis & ramulis. Hoc nomen: Corallio tribuunt; quum ex ipforum re- latu cun&i ejus rami quam incurvi & intricati etiam fint, femper ad extremum in tres terminantur apices, uod tamen in Europzo Corallio non ita precife ob- ervatur.- Hinc dubito , an non ifti nationi faétitium obtrudatur Corallium , licet adfirment Sinentes , ta- lem Coralliorum arborem tribus gaudentem ramis , feptem pedes altam alicubi in Sina oitendi, ac prete- rea narrant, talia Corallia reperiri in Sinenfi mari circa periculofam infulam Lamho. Nulla porro pars binarum memoratarum Caryophyl- lacearum plantarum in ufu eft neque ad medicinam ; neque ad Calcinationem. ‘Prime fpeciei elegantiflima eliguntur tubercula, quibus infident Caryophylla di- og árticulum longa y & regulariter fibi invicem adpo- ti, que a curiofis tanquam rare fervantur res. Se- cunde fpeciei tales fumuntur arbufcule vel ramuli, qui diftinctiffima referunt Antophylla, ex fufco rubra, in triangulo pofita. Reliqui vero rami, ex mari pro- duéti, ac plerumque nigri, nec per infolationem al- befcentes in ullo funt pretio, atque praterea pedes Ces? maxime ledunt, fi quis fupra eos pedibus:ince- at, inftar vitri enim fcindunt, & in ramenta diffiliunt. Huc quoque pertinet alia fpecies, quz potiffimum invenitur in litoribus Loehcex’, funtque multi ramuli cancellarum modo coricreti ;'fed vagi, ita ut magna interftitia fuperfint , fed omnes albiffimi funt , pro- funde fulcati, & acute fcindentes, & parum intorti inftar Dechant penidii, nullius quoque ufus, & pedi- ‘bus noxii. . i T d Legitur in Epbemer. Acad. Curiof. ad. annum 1684. . ebferv. 190. Foannem Facobum Wagenerum in montanis ‘Elegeri locis circa Tigurum lapillos inveniffe , omni- ` noreferentes Caryophyllos aromaticos , atque hos effe albos & duriffimos, ‘ex ejus opinione in monte ifto fabricatos, quod fane nature miraculum eft, que non modo in Amboinenfi mari Caryophyllos, uti fupra "indicatum eft , norit reprefentare per Corallina hec faxa, fed etiam ipforum formam in Helveticis mon- - tibus poteft procreare. *N B. Horum Caryophyllorum & Antophyllorum marinorum, ut & fubfequentis Reticuli marini mentionem quoque facit Valentinus in India literata pag. 508. ac Buttnerus de Coral. lis: marinus paz. 13. eflque Milieporus & Porus matronalis Ingerati Hifl. nature pag. 817. & 818. CAPUT KC) HERBARIIAMBOINENSIS. Liber XII. Caput XXIV, De kleine boompjes bier van, die niet boven een vinger boog zyn š en niet meer dan vyf of fes vrugten bebben verbeelden zeer naturel de Moernagels , van grootte en vio- let-bruine couleur, bebalven dat ze van buiten te ruig en diep geftreept zyn. Maar de.grootere boompjes vertoonen de Moernagels zoo accuraat niet, vermits daar groote en kleine vrugten door malkander loopen. Zoo beeft men ook nog een byzonder zoorte bier van , die veel korte Moernagels beeft , den driefpronk altyd niet ob- Jerverende, breed van boofd „en fcberp geplooit , gelyk ook al de takken diep gejtreept, en ruig zyn , van buiten zwart, van binnen wit, aderig , en fieenbard als andere Kraal- fieen. Deze zwartigheid werd wel eenigzints door denre- gen afgefpoelt , maar blyft egter in de diepe ploojen zita ten „waar door dit gewas graauwagtig en ongezien werd; Dit drietakkig boompje brengt my in gedagten , bet. Chi- neeje woord Sanho fuy , * welk mede drie takken betee- kent, waar mede de Coineefen de regte Bloedkoraal benoe: men, zynde door gants China , en Fapan > in groote age ting y ‘boewel ze in gebeel Ooftindiën niet en valt, egter door de Europianen met korrels en takken genoegzaam daar in gevoert word. Dezen naam geven ze bet Koraal, om dat na baar zeggen alle deszelfs takken boe krom en vere wert dat ze loopen , aan 't uiterfte altyd in drie fpitzen eindigen , "t welk men egter aan ’t Europiffe Koraal zoo precies niet obferveren kan. Daarom twyfel ik, of aan die Natie niet wel een gefabrifeert Koraal daar onder geftoken zy, boewel ze baande bouden , dat een zulke drietakkige Kox raalboom Zeven voeten hoog ergens in China getoont werde, en daar en boven verbalen, dat zoodanige Koralen gevon- den werden in de Chineefe zee, omtrent bet periculeuze Eiland Lambo. : Voorts is van de twee bovenftaande Nagelformige Kraal- gewa/Jen niets me > nog tot ‘Medicyn nog tot Kalkbranden. Van de eerfte zoorte neemt men de mooifte heuveltjes, daar aan de Nageltjes wel een lid van cen vin- ger lang zyn, en gefchikt GG malkander flaan, om. tot rariteit te bewaren. Van de tweede zoorte kiefl men zoodanige boompjes of takjes „ die de duidelykfte Moerna- gels verbeelden , bruin-rood zyn , en in een driefprong Doan. Maar de andere takken, die uit zee gebaalt, meeft zwart zyn, en door bleeken niet willen wit- werden, zyn niet geagty en daar en boven zeer {chadelyk voor de voeten, als iemand daar op trapt, want bet fnyt en fplintert-als glas. — > Hier toe \beboort. nog een ander zoort, dewelke meeft gevonden werd op de firanden van Loeboe , zynde veele takken traaljes gewyze door malkander gegroeit, dog wat ydel, zoo dat "er groote garen tu[fen blyven, alle fpierwit, diep gevorent , en cberp nydende , ook een weinig gedraait als penytzuiker, mede van geen gebruik, en [chadelyk voor de voeten. : ; E Men leeft inde Ephem. Acad. Curios. ad annum 1684- obf. 190. dat Johann. Jacob. Wagener in de Bergleger, Zurg-fleentjes gevonden beeft , t'eenemaal verbeeldende de Specerynagelen, dog dat bet witte en zeer barde fleentjes waren, na zyne meenig in dezelve Berg ma gebootft , ‘t° welk zeker een wonder is , dat de natuur niet alleen in de Amboinfe zee, de Nagelen als bier boven gezegt , weet te verbeelden , in de Kraalfteenen, maar ook derzeloer gedaante in de Switferfe gebergten weet voort te brengen. N. B. Van deze Zeenagels en Moernagels, als mede van het - volgende Zeenet maakt mede gewag Valentyn in zyn gelet- tert Indien pag. 508. als mede Buttnerus overde Zee-Coralen pag. 13. en is de Milleporus en de Porus matronalis van Inpe- ratus Hifl. natur. pag. 817 & 818. ert XII. Bock. XXV. Hoofdf. AMBOINSCH KRUIDBOEK. | CAPUT VIGESIMUM QUINTUM. Reticulum marinum. Carang rede. majus Rofis vel floribus fimilibus; craffitie pan» 2 ni vulgaris, foraminulis refertum inftar reti- culi, multis plicis inter fefe mixtis, uti in floribus vel complicato panno, fubftantiz faxez, fed fragiliffimz , npa radiculam feu bafim formans , qua aliis figitur axis. Non facile dealbefcere poteft, fed flavefcens eft, vel fordide albens, nihilominus tamen purum & pel- lucidum. Quum ore fuperiores inequales funt, for- cipe poliri poffunt, & in floris formam formari. Albi adcreicit Calbaharii ramis vel circa ejus radices, & fe- curi parva artificiofe feparäri id oportet. Huc referri poflunt cunéta talia produéta, quz inftar reticuli per- texta funt & formam panni ‘habent , quorum variz funt forme, uti fupra in Lithodendro faccharato ru- bro tenuem talem texturam defcripfimus, Indico pan- no Tsjavoni dicto fimilem , uti & Caryophyllos fa- xeos, aliosque fimiles florés ea fimili perforato opere formatos. Nomen. Latine Reticulum maritum feu Saxeum ; Ma- laice Carang rede, verbo femi Lufitanico, Redé enim Reie denotat.: . Lotus & Up, Raro reperitur, nifi quum magna alba- que protrahuntur Corallia , fed accurate adtendendum eft, quum adfunt, ut dexteritate feparentur. Per fe- ptimanam pluviis & foli exponitur , ac dein tanquam quid rarum fervatur, locum optime merens, quum fint plante rariffimz , & radicula aliis figi poteft. fcopulis , utinnoxie tractari poffit. Figuram ejus vide fub finem Capitis 23. ` H oc unum eft ex rariffimis pelagi productis , haud N. B. Cum hoc convenit porus reticulatus, feu Crufta marina - Imperavi Hift. natur. pag. 821. CAPUT VIGESIMUM SEXTUM. Fungus faxeus. Carang culat. am fubfequuntur fpecies quzdam Corallinorum fa- xorum, m non. quidem perfectam formam flo- rum ac fructuum , fed alius cujusdam térreftris producti przbent , praefertim: Fungi, cujus tres pto- ducemus fpecies. pes . Primo. Fungus faxeus , Belgice Steen-Cambernoelien , fic di&us ex ejus forma, funt enim difci rotundi & pla- - ‚ni, fuperius parum elevati „ quidam altiores, quidam planiores, inferius parum cavi, & ibi in medio ali- uando pedunculum exhibentes , qua rupibus fed non eut inherent. ‘Superior planities compofita eft ex innumeris acu- tis vici > quales etiam in inferioré parte Fungorum terreftrium confpiciuntur, hique nunc majores nunc minores inter fe promifcue funt, craffitiem habentes membranz, duridimi inftar faxi, &fcindentes per mul- tos acutos dentes, ferre in modum pofitos, quique eum ornant, & omnes fimul circa mediam fiffuram concurrunt tanquam in centrum. Inferior pars denfe brevibus fed obtufis fpinulis feu verrucis obfita eft, tamque rugofa eft, ut vix tracta- *bilis fit. Sub aqua hi Fungi obduéti funt craffo vifco inftar Papedz vel amyli, quorumque plicz elevatiores ges runt. óras inftar denticülati limbi acicularum, quo fc- mine utuntur , hi infuper obfeffì func innumeris oblon- gis veficulis ex eadem Papeda formatis , in quibus aliquid vivum feu infectum obfervatur , fi adcurate fub aqua examinentur, quam primum vero extra aquam protrahuntur, hic mucus & veficulz inter plicas latent, & deliquefcunt inftar placente marine , teterrimum caufantes foetorem , antequam per pluvias abluantur. Depu- 247 VYF EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Het Zee-netje, y it is een van de curieufte Scbepfelen: der sie , niet 3 grooter dan roosjes of bloemen , int de dikte van ges - meen doek , en vol gaatjes, als een klein netje, met veele ploojen door malkander lopende, gelyk-een an of gevouwen doekje , fieenagtig van fubflantie, dog zeer bros , van onderen een worteltje of. vöetje fofih?erénde , waar mede bet op andere Boegen odf zit. Het laat zig niet wit bléeken, maar blyft geklagtie o vuil-wit, niet te min zúiwer en klaar. Als de brik kantjes wat oneffen zyn, zoo kan mien Ze met een knip- Jebeertje effen fayden, en tot cen gedaante van een bloeme fatfoeneeren, Het groeit by den witten: Ktaalfteen , aan deszelfs takken of omtrent de !Wortelen , en moct met een Bylije bebendig afgeknipt werden. Hier by kan men bren- gen alle zoodanige gewällen, dienetsgewyze doorbooft „ en de gedaante van Linnen bebben, waar Vin Men wer/cheide fatzoenen vindt , gelyk wy boven in "t roode zuikerwerk een fyn geweef bejchreeven hebben, bet Indifche linnen Tfjavony gelykende , als mederde ftéenen , Angelieren , en andere dier gelyke bloemen van door gebrooken werk gemaakt. : Naam. In. "t Latyn Reticulum marinum of Saxeum; in’t Maleits Carang rede „ met een balf Portugees woord, Want rede is te zeggen rete cen met... , Plaats en Gebruik, Het werd niet veel gevonden, als men groote witte Kraalboomen uitbaalt „daar gen dan gaauw op paffen moet , om deze fubtiele gewaffen behendig af te knippen. Men bleekt ze een week lang in regen en zon, en bewaart ze dan tot rariteiten , daar ze met regt een, plaats. verdienen; om dat bet rare gewa[Jen zyn, en men kan ze met bunne worteltjes op een andere klip ligt vaft plakken, op dat men ze onbefcbroomt bandelen mag. De figuur ziet in cap. 23, N. B. Hier mede komt overeen de Porus reticulatus, van Ims peratus Hifl. nature pag. 821. SES EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. De Steenige Cambernoelje. - geen eigentlyke gedaante van bloemen en vrugten, maar van eenig ander Landgewas vertoonen , in- zonderbeid van den Fungus of. Cambernoelien , waar van wy drie zoorten zullen vertoonen. 1. Fungus faxeus; in't Duits Steen-Cambernoelien, al zoo. genaamt na bunne gedaante, want bet zyn rondeen platte fchyven , boven wat verheven , zommige booger , zommige platter, beneden een weinig bol, en aldaar tn de midden zomtyds een voetje vertoonende, waar mede ze op de klippen dog niet vaft zitten. ` GEN De bovenfte vlakte is gemaakt van ontelbare fcberpe ploo- jen, gelyk men onder aan de onderfte Land Cambernoelien ziet , klein en groot door malkander in de dikte van perke- ment, fieen-bard, en fnydende , met veele ronde tanden, faags-gewys verciert, en allet’zaamftootende , omtrent de middeljte kloove als om een centrum, 2 N: volgen eenige zoorten van Kraalfteenen, die juift De onderfte zyde is digt, met korte, dog met. flompe doorentjes of wratjes bezet; zoo ruig , dat ze moejelyk te bandelen zyn. . f Onder water zyn ze bekleedt met een dikken flym, als Papeda of Styfzel, en welkers ploojen verhevener Kanten bebben , febier als fpeldexverk van vrouwen, die zyn daar en boven bebangen, met ontelbare langwerpige blaasjes y van de zelffte Papeda gemaakt , daar aan men eenig be[peurt, als men ze nauw onder water bekykt, maar zoo dra men ze buiten "t water brengt, zoo zakt dezen lym, en blaasjes tuffen de ploojen in , en verfmelt als andere zee- qualien, makende een zeer flinkende lugt , eer bet door den regen afgefpoelt werd. D: 248 Depurati albefcunt , & inftar faxi indurefcunt, fed ui diu per litora devolvuntur , obtufi funt, cinerei, & eo magis lapidefcunt. Plurimi plani incumbunt ru- pibus Corallinis , locum non mutantes , licet iplis non fixi fint, videturque hifce productis mediam tri- buendam effe naturam inter faxum & Zoophytum , quum fub aqua cum adherente muco inftar aliorum Zoophytorum videntur vivere , nec tamen tam com- pleu funt veris Zoophytis, que viventem & moven- tem vim diftinétius reprefentant. Alioquin hzc faxa habenda eflent pro fceleto femi viventis Fungi. Secundo.. Fungus faxeus oblongus, a precedente haud multum differt, excepto quod.ex rotundo oblongus & multo major fit, unum nempe & fesqui pedem lon- us , femipedem latus, fubtus concavus , fuperius alto & elevato. dorfo notatus, & juxta id fulcatus, ex quo plice undique ad oras excurrunt. Quidam longi & angufti funt, quosdam habentes finus & elevatum caput nec altum dorfum , optime referentes prore- entem vermem vel limacem , quidam elevatiffimi unt, & fubtus concavi inftar crateris , quum inver- tantur. Org in hac fpecie elegantius fimbriate funt & fubtilius excavate quam in priore , fed non tam album conquirunt colorem ad infolationem , fub aqua obduéti fant fimili muco, qui mox deliquefcit, quum extrahuntur. Laxe etiam Corallinis incumbunt faxis, nec locum mutant. ` : "Tertio. Mitra polonica , Belgice Poolfche Mutzen. Similes funt faxei Fungi, altius elevati prioribus, ‚ac reterea variis eminentiis & tuberculis inequales, & acutis plicis armati, que non tam inregulariter de- currunt, parumque fpinulofz funt. Intus quam maxi- me concavi, & ob copiofas obtufasque fpinulas fpi- nulofi , ita ut vix tractari poffint , fubftantie faxez, ac duriffimi „per infolationem non albentes „fed fordide cinerei funt. Quidam fine tuberculis tam alti & ele- vati funt , ut veram referant Campanam , digitum circiter craff, nihilominus tamen duriffimi , & foni- tum edentes, «ac primi optime mitram zmulantur Po- lonicam, & tales pileos, quales naute gerunt, ac plerumque tante magnitudinis, ut capiti inponi pos- fint, quidam aquam continent; alii non, fi in inverfis aqua effundatur. Nomen. Latine Fungus faxeus , vel Greco verbo Mycetolitos „ quod nomen prime propre competit fpeciei. Malaice Carang culat, h. e. Fungus lapidéus. Secunda fpecies dicitur Fungus faxeus oblongus, atque fub hoc pumeratur Limax faxea - Malaice Batu baru- dan , quum adhibetur ad radices radendas. Tertia fpe- cies vocatur Mitra polonica , & fub hoc comprehen- ditur Campana faxea, Belgice Pool/e feu Gedrummelte’ Mutfen. Malaice Carang carpoeffa , feu Carpoeffa batu, Locus & Ufus. Ubique circa Amboinenfes inveniun- tur infulas, fed in nullo peculiari funt ufu, excepto quod fecunda neisi tales eligantur, que diuin litore decubuerunt, fatis infolate & femi obtufe funt, qui- bus muliercule utuntur, ut ad acutas plicas virides quasdam radices & fructus radant vel poliant, uti Zin- giber viride, Curcumam , viridem Limonem Nipis, qui pro condimento preparatur , fed cavendum eft recentia faxa, plenas habentia plicas, ad hoc opus adhibere , horum enim plice papyri tenuitatem ha- bent, inque ramenta diffiliunt inftar vitri. ‘ Ceterum omnes he fpecies tanquam aliquid rarum fer- vantar, préefertitn fi plice elegantibus fimbriis ad nor- mam denticulati limbi operis acicularum ornata funt. Mitre Polonicz a Sinenfibus etiam eftimate funt, quoque rugofiores & tuberculofiores funt , eo majori ab iis habentur in pretio , proponunturque ab iis inftar monticulorum naturalium ante Idola, quibus femper rariffimas , quas conquirere poffunt, obferunt res , at- que in ipforum fulcis inponunt candelas thuriferas. autz, aliique, quorum opus eft in maris limbo ambulare , anxii funt hos calcare Fungos, quum pe- des vehementer ledunt & lacerant >» fruftaque ipfis tanquam vitri ramenta inherent. : ` Carol. Clufius libr. 6, exotic. Cap. to. ‘tres quoque defcribit Fungi faxei fpecies , quas ex aliorum relatu dicit crefcere partim in mari , partim in Nylo, qui ultimus locus mihi fufpeétus eft , quin deberet effe in ejus oftio , ubi aqua marina adfluit, & ingentes locan- tur fcopuli. : Nam _ bard. van fubftantie , HERBARIIAMBOINENSIS Léier ZIL Caput XXVI, De fchoongemaakte werden wit, en Jleenbard , maar de welke zeer lange op ftrant rollen, werden ftomp, graauw, en verficenen boe langs boe meer. De meelte leggen plat op de Kraalklippen , van plaats niet veranderende, al zyn ze daar aan niet vaft , en het Jchynt, dat men deze gewas- Jen een middelnatuur moet geven, tuffen [teen en Zoopby. tis, om dat ze onder water met baar aanbangende Slymals andere zeequallen fchynen te leven, en egter nog 200 vol. komen niet zyrt als de regte Zoopbyta bebooren te ZY, die de levende en roerende kragt duidelyker vertoonen. Anders moe[le men: deze fleenen voor een geraamte van een balf levende Fungus bouden. 2. Fungus faxeus oblongus , verfcbilt van. de voor. gaande niet veel, bebalven dat by uit den ronden , lang- werpig , en veel grooter werd, te weten een en anderhal- ve voeten lang , een halve veet breed, van onderen bol š boven met een booge verbeve rugge , en langs de zelve een kloove, van waar de ploojen rondom na de kanten loopen, Zommige zyn lang en [mal „met eenige bogten, eneen ver- beeve boofd, niet boog van rugge , zeer wel verbeeldende een kruipende worm of een wegflakke , zommige zjn zeer boog, en van onderen bol, gelyk diepe bakken, als men ze omkeert, De ploojen aan deze zoorten zyn frajer gekant , en fubtielder gefneeden dan aan de voorige , dog werden zoo wit niet in "t bleeken, onder water zyn ze met: dierge- lyke flym bedekt, die dadelyk weg fmelt , als men ze uit- baalt. Zy leggen ook los op de Kraalklippen , en verans deren van plaatze niet. 3. Mitra polonica , in " Duits Poolfche Mutfen; Zyn diergeiyke fleenen Fungi, nog booger verbeven dan de voorgaande, en daar en boven met verfcheide bulten of beuveltjes oneffen , en met fcherpe ploojen bezet, die zoo ordentelyk niet loopen , ook wat fteekeliger zjn. Van binnen zeer bol , en wegens de veele flompe doorens mede Sleekelig , zoo dat men ze‘ kwalyk bandelen kan, Jeep, door geen bleeken wit. wordende A maar blyven leelyk graauw. Zommige loopen zonder bula ten zoo boog, dat ze een regte klok verbeelden , omtrent een vinger dik, niet te min zeer bard, en klinkende; de eer fade gelyken zeer wel de Poolfcbe Mutfen, of ook Drummelte Mutfen , die de Matroofen dragen , gemeene lyk zoo groot , dat men ze op't. hoofd- zetten kan, zommige bouden water , zommige niet , als men in de omgekeerden water giet. faxeus oblongus, en dear onder de Limax faxea ; in ’t Maleits Batu barudan , om dat men ze gebruikt om groene wortelen daar op te raspen. De derde zoorte biet Mitra paana en daar onder de Campana faxea, int Duits oolfe of Gedrummelte Mutfen; in’t Maleits Carang carpoefla, of Carpoefla batu. gs Plaats en Gebruik. Men vindt ze overal rondom de Amboin/cbe Eilanden , en werden tot niets zonderlings gebruikt , bebalven dat men van de tweede zoorte neemt zoodanige, die langen tyd op ftrant bebben gelegen, ter de- gen uitgeverft, en balf ftomp gefleepen zyn, die de vrouwt- jes dan gebruiken om tegens die fcberpe ploojem eenige groene wortelen en vrugten klein te raspen , of effen te maken, als groene Gember, Curcuma, groene Limon Nipis, die men tot bet inleggen bereiden wil, Maar men moet zig wel wagten , verfche leenen , die haar volkomen ploojen nog bebben, bier toe te nemen , wiens ploojen zoo dun als papier zyn, en in flukken /pringen als glas. ` _ Anders werden alle deze zoorten tot rariteit bewaart , inzonderbeid als de ploojen met fraaije kanten na "t fate zoen van Speldewerk verciert zyn. Drummelte Mutfen zyn by de Chineefen ook wel ge- wilt, boe ruiger en met meer bulten , boe booger ze die agten, zetten dezelve als natuurlyke bergkens voor bunne ifgoden of Foosjes, aan die zy dog altyd bet raarfte pre-* Jenteeren, dat ze krygen konnen , boven op in de klove plan- tende.eenige rookkaarsjes, De Viffers., en andere, die in zee moeten wandeleh , zyn mede hange op deze Fungos te trappen , dewyl ze de voe- E ja door/nyden, en de ftukjes als glas daar in laten ` eeken. Carol. Cut Lib. 6. exotic. Cap. 10. befcbryft ook drie zoorien van den Fungus faxeus, die by uit bet verbaat van andere zegt te groejen , ten deele in de zee, ten deele in de Nyl, aan welke laatfte ik zeer twyffele, of bet moefte ` in de mond van den Nyl zyn , daar bet zeewater komt, en groote klippen [Laan. Want Tab. LXXXVII. Pag. 249 f ERAS Se = - eS ES ==> IIII>> N, D i pr n= horum feopulorum. XII. Boek, XXVII, Hoofdft. Nam fuum Nyloticum fungum defcribit. ejusdem forme cum noftro Amboinenfi, qui inaperto crefcit mari, brevi gaudens pedunculo, uti fupra dictum fuit, quique rariffime invenitur. Tertia ipfius fpecies in eodem defcripta Capite videtur effe Amarantus nofter [axeus. Non poffum concedere , uti quidam fuftinent doéti, cunétas arbufculas marinas & Corallia primo fuifle vegetabiles herbas, ac dein per lapideum fuccum in aqua marina latentem in faxum degenerata fuiffe ; uti & memoratum Fungum, & Amarantum faxeum proprie fuiffe antea plantas terreftres, ac cafu in mari roje- &os in faxum mutatos fuiffe , uti legitur in cenfura ad plantas meas marinas. raras Berolinum mifas » in Epbe- merid. Germ. anno 1684. obf. 21. De Coralliis fal- fum effe fupra variis in locis oftendi. De Fungis fa- xeis multo minus verum effe poteft » quum aliam pe- nitus obtinent formam terreftribus Fungis, ac nun- uam in terra tantus confpectus fuit Fungus, quantus d defcriptus eft fub Batoe baroedan > & Mirta po- lonica. Sub prima fpecie compleétitur etiam minor Fungus faxeus , formam habens placentularum quarundam , uz Barua dicuntur, & ad potum Thee obferuntur, orma denarii vel.femi inperialis, in fuperiore parte gibbofus & ftriacus inftar prime fpeciei fubtus conca- vus, fed glaber & politus, fub fpecie quarta in Figu- ris obcurrunt he. ; Tabula OBogefima oétava Fungos faxeos exhibet, quorum fpecies prima ad Fig. 1. fpe- cies 2. ad Fig. 2. fpecies tertia ad Fig. 3. & fpecies quarta ad Fig. 4. exhibentur. “Primaque etiam a Valent: in Indie literate £pi/lola-4 7. No: o de(cribitur, & Tab. 9. fig. 2. de- . lineatur. Fungosque marinos etiam habet Be erus in Mufeo fuo Tab..27 & 28. & D. S. Burtnerus in Differtat de Coral- liis foffilibus, po. 1 3. omniumque plurimos & elegantiffimos Cl. Boerhavius in Indice H. L. Batavi. f, 2 iS WSIS ES iU AMBOINSCH KRUIDBOEK, 249 Want zynen Nytoliffen fungus befchryft by t'eenemaal van bet zeive fatzoen , als onzen Amboinjchen beeft > diein de openbare zee waft, en een kort voetje bad, gelyk gezegt is; dat zeer zelden gevonden wert, De derde zoorte van bem in "t zelve Hoofdftuk be/cbreeven » cbynt onzen Ama- rantus faxeus te zjn, Dat zommige Geleerden Juftineeren, dat alle Zeeboomp- jes en Koraalgewaffen niet alleen in "1 eerft een groeijend kruid zyn geweeft, n daar na door den Jteenzap in zee- water fchuilende , in Deeg verandert , maar ook de boven- ftaande Fungus en Amaranibus faxeus cigentlyk landge- waffen zouden zyn geweeft, en by geval in zee komende in [leen zouden verandert zyn, gelyk men lezen kan inde Cenfuras op myne Zeerariteiten na Berlyn gezonden , in Eph. Germ. anno 1684. obf. 21. kan ik niet toeftaan , dat bet met de Koraalboompjes niet zyn kan, beb ik boven op ver/cheide plaatfen getoont. Met de Fungis faxeis kan bet veel minder zyn; dewyyl dezelve een gebeel ander ges daante bebben dan de land Campernoelien , en nooit is "er op't land zoo groote Fungus gezien, als wy bier boven den Batoe baroedan , en de Bl nu be/chreeven bebben. Onder de eerfte zoorte beboort nog een kleine Fungus faxeus , van gedaante als zekere koekjes Barua genaamt , die men by de Theebak opfcbaft., in de gedaante van een Schelling of een balve ryksdaalder, aan de bovenzyde bul: tig , en geftreept als de eerfte zoorte , aan de onderfte zyde bol, dog effen, en niet ruig, in de figuur zyn ze te zien onder de vierde zoort, … De agt en Tagtigfle Plaat Vertoont de Steenige Campernoeljes, waar van de eerfte zoorte by de eerfte Figuur, de tweede zoort by de tweede Figuur, de derde zoort by de derde Figuur, en de vierde by de vierde Figuur vertoont wert. En de ceríte zoort wert ook van Va- « dentyn in zyn geleert Indiën, 47. Brief No, 9. befchreeven,. en'op dé 9 Plaat fig. 2. afgebeeldt. Andere Zee-Campernoel- jes heeft ook Beflerus in zyn Mufeum Tab. 27 en 28. en de Heer D. S. Buttnerus in de Differtatie over de Coralen pag. 13.,en de meefte en fraaifte van allen, de vermaarde Heer ‚‚Boerbave in zyn Index van de Leidíche Tuin. -CAPUT VIGESIMUM SEPTIMUM. Saxam calcarium marinum. Carang. T Tee faxa non amplius plantarum formam habent, FA fed: hic ea oportet locare, tam ob ipforum na- turam vegetabilem, «quam quod Bales fint cun. &orum precedentium Calbahariorum. Y MSS E Sunt autem faxa fordida & inregüläria ¿ multis pro« minentibus angulis- feu eminente, Se foveolis ac fo: raminibus excayata, externe rugofa ; -fordide virentia & nigricantia , foetente muco marino obdutta, interne albiffima inftar Albaftri , fübtiliter ftriata feu venofa inftar facchari albi , que vene non regulares & ho: mogenez funt, fed hic & illic decurrunt. Recentere mari producta, molliffima funt „ ita ut obtufis majori- bus cultris Parrang diétis & fecuribus formari poffint, uti lubet „ fed ob profundas foveas raro poteft inve-. niri ora glabra, ` PIR d n BEE SRS! Diffe&a cito Contrahuntur, inque aéremagis magis. Sup indurefcunt. Interne: haud folida fünt, fed preter iftas foveolas alias porro habent cavitates , if quibus oblongi nigrique locantur mufculi s rotundi, & ex binis formati fegmentis , inftar vaginz formati & digitum longi, in quo pifcis mufculinus albus reperitur , pre: ftantis faponié » quique defcribitur in libro noftro quarto de animalibus , fub nomine: Pole , feu Ale batu: Hic mufculus in ifta cavitate tam eleganter & arti: ficiofe reconditur , acfi ad hanc formatus effet, fem: per tamen tubi quidam concavi per faxum decürrunt, per quos aquam marinarn fugit. In aliis apertis foveis degunt plerumque riff qui funt Echini marini mi- nores, curtas durasque gerentes fpinas. - Hec porro faxa nullam regularem habent formam, funt enim. inregulares glebz, -binos, tres > quatuorve pedes magnz, quzdam planiufculz funt inftar menfe ample, quoque hzc faxa.in mari profundiorà locan- tur, ĉo majores funt rupes,. quibus increfcunt Calba: haria nigra & cinerea p erumque , que vero rion ha- bent ultra binas orgyas aquarum , obducta funt iftis albis Coralliis, que proprie habentur ‘vera producta Lom. V1. Non — SEVEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK, De Zee Kalk-fleen , of Kopfteen. D eze flenen bebben geen gedaante meer van planten, dog moeten bier gezet werden, zoo wel om baar : ligtgroejénde natuur , als om dat ze de Bafes of grondllenen zyn van alle de voorgaande Kalbabaars. _ Het zyn leelyke dien eenen ,. vol uitfteekende boeken of koppen , en daar tuffen vol kuilen en gaten, bui- Ten ruig, vuil-groen, én twaftagtig , met een flinkende zeeflym bedekt, binnen fpierwit als Albajt, Fyn ge[treept , of geadert als Witte 2uiker , welke aderen niet. eenparig, maar bier en daar loopen. Vers uit zee. komende zyn ze zeer Week, zoo dat men ze met flompe parangs en bylen .gemakkelyk bebouden kan, in wat fatzoen men wil > dog wegens de kuilen, die diep ingaan , kan men zelden een zyde vinden, die efen is, — 0. ~ De bekapte befterven graatiw , en werden in de lugt boe langer boe barder. Zy zyn binnen ook niet maffief , maar behalven de vvorfz. kuilen bebben ze nog andere bolligbe- den, daar in langwerpige zwarte Moffelen leggen, rond, wan twee deelen gemaakt, gefatzoeneert als een Jcbeede , en een vinger lang , daar in een witte Moffelvis Gier wert, goed van [maak , in ons Dierboek Lib. 4. be/chree- ven, onder den naam van Pholas of Afuffeng batu. ` Deze Moffel leit in de bolligbeid 200 net, als of xe daar na gemaakt «vas, egter altyd met eenige bolle pypen door de fleen, waar door zy "t zeewater SET: In de andere open kuilen bouden zig meeft op de Briffi, dat zyn kleine Zoo. Egtls » Met. korte en barde Becke, — ~~ Deze flenen nu bebben gm zekere fatzoen , want bet zyn allegaeer ongeftbikte kl » van twee tot drie en vier voeten groot , zommige vallen platagtig, als breede ta- fils, en boe dieper in zee boe grooter klippen bet worden, waar op dan de zwarte en graauwe Kalbabaars-boompjes meeft bunne zitplaats bebben, maar die niet boven twee vadem waters bebben , zyn begroeit. met de voorfz. witte Kraalboompjes , dewelke men voor "t eigentlyke uitfpruit- zel van en klippen boud, Zy i 250 Non vere numerari poffunt fub vulgari faxorum na- tura, fed ad vegetabiles quodammodo pertinent res, ortum enim ducunt, & crefcunt ex crafla, & terreftri falfedine aque marine , ac nutrimentum porro hau- riunt ex fubjeéta arena, cui etiam non infiguntur uti alie rupes marine, fed plerumque laxe ipfi incum- bunt, nunc magis elevata nunc magis profunda, prout magna funt, hifce tota freta referta inveniuntur, fed non fibi mutuo nexa, fed inregulariter locantur, & ubi uno anno protrahuntur, ibi iig decurfum aliquot annorum alia regerminant, quod in vulgaribus non ita obtinet faxis. Peculiaris porro fpecies eft horum faxorum , que magnum litoris obcupat fpatium , ita ut unica videa- tur effe cohors lapidea, feu continuatio faxorum in- ftar magne placente extenfa. Hec fpecies folidio- rem & duriorem habet fubftantiam , non profunde fub aqua locata, unde aliquando nuda confpicitur, terreque fixa eft, magisque convenit cum faxis ter- reftribus, unde & huic nulla increfcunt Corallia, fed plures Alge fpecies. ; 5 He placentæ quidem fibi mutuo adherent, ipfarum tamen fiflure & venæ.denotant, unicum neutiquam conftituere corpus, quoque terre propiores, eo foli- diores & planiores funt , quo vero profundiores in mari, eo rugofiores, magisque tuberculofz funt. Sub iis plerumque arenofa locatur tabula, inque ea fora- mina inftar puteorum , in quibus pifces natant fub faxo, ex quo detegitur, hec faxa fubtus concava effe, atque hinc fit, talia litora terre motu abrumpi, & fundum petere. : Nomen. Latine Saxum calcarium marinum; Belgice Kopfteen, Kalk, en Kraalftenen , item Katskoppen , ex forma prominentium. & rotundorum angulorum , qui minora referunt capita. Malaice Carang, quod primo denotat proprie hzc Saxa calcaria, fecundo omnes tales faxofas plantas marinas, tertio cuncta ta- lia faxa , quibus toti montes cincti funt, noftratibus dicta Speldewerk , quarto colle&ionem florum , uti fupra de Lithodendro dictum fuit. Quum non majora fünt capite, vel minora & tuberculofa, nec aliis junéta faxis, peculiariter Carang oeby feu. Batu ubi vocantur ex forma majorum Ubii radicum, quas naturaliter re- ferunt. i e Noftrates ea vocant Katskoppen feu felium capita, uz ad calcis uftionem optima cenfentur, quum fub- ia ipforum fit denfior & folidior magnis Coralli- nis rupibas. Secunda plana & durior fpecies dicitur Carang ticcar , feu Batu ticcar, h. e. faxum calcarium latum, inftar ftorez extenfum. Belgice Pannekoeken. Locus. Saxum hoc Calcarium amat crefcere in pla- nis & arenofis litoribus , in quibus lapilli inveniuntur, «que fenfim tota obcupat, fed in preruptis litori- bus, & in quibus rotunda jacent filices, non inveni- tur, ibique plerumque magnas latasque format ligu- fas. Ubi vero arena tenuis & folum coenofum eft, non cohertatim fibi invicem junguntur , fed hie & illic unum alterumve caput ex arena prominet , uti in mollibus Malaccz fundis, & Orientali Sumatrz pla- ga, fed circa infulas Archipelagi Moluccani mare mul- to copiofiora ea profert in magnis cohortibus & tantis in fruftis, ut tote column atque fippi ex iis formari offint, elegantiffima autem & latiffimain Uliafferen- ibus inveniuntur infulis, quzque etiam minimas ge- runt foveas , magna tamen tubera aliis duris confpi- ciuntur increta rupibus fub aqua. Carang latum , feu Batoe tickar potiffimum in Uliafferenfibus invenitur, ` uti & undique circa mille infulas, ad Borealem Jav e reir pi am fts = eim ix -Ufus. Hoc faxum per totam Indiam aquofam in multo ufu eft, preterquam enim quod Ws calx ex eo uratur, qua adhibetur ad exftruendas arces & ma- jora edificia, fic quoque cunéti muri urbium & ca- ftellorum ex ea conftruuntur, quod ab inperitis incre- dibile videretur , ex tali nempe molli faxo in mari crefcente preftantem calcem muralem, immo ipfos durabiles muros formari poffe. Sed fciendum eft, iftud faxum menfis {patio per pluvias irrorari & macerari antequam ad calcinationem adhibeatur, & per femi anni fpatium , in terra pluviis exponi , antequam ad muros exftruendos adhiberi poffit. Novi HERBARII AMBOINENSIS Liber XII. Caput XXVII, Zy konnen miét «vel onder de gemeene natuur van an- dere ftenen gerekent werden, maar bebooren eenigzints ander de groejende dingen , want ze bebben bunnen oor- fprong , en waffen uit de grove aardagtig[le ziltigheid des zeewaters, nemende voorts bun voedzel uit bet onder- leggende zant, daar in ze ook niet vaft fteeken , gelyk an- dere Zeeklippen , maar leggen gemeenlyk los daar in, na bunne grootte min of meer gezakt. Men vindt wel gebeele reven daar van , dog die zyn niet aan malkander vaft, maar leggen bol over bol op malkander, daar men ze bet eene jaar uitbreekt , zullen na verloop van jaren weer andere groejen , "t welk met gemeene [lenen zoo niet en gefchiedt. Daar is nogtans een byzondere zoorte van deze Kraal. ftenen, dewelke een groot einde van bet (trand beflaat, zoo dat bet een doorgaande plaaifter , of eenen leen fchynt te zyn, gelyk grootte pannekoeken. Deze zoort is maffiver en barder. van fub[lantie , niet diep onder water, wese halven deze pannekoeken zomtyds bloot vallen, zyn aan "t. lant vaft , en bebben meer gemeenfchap met de land- ftenen, daarom bier op ook geen Kraalfteen waft, maar veelderlei zoorte van Alga. Deze koeken bangen wel aan malkander , egter bunne Scheuren en aderen bewyzen, dat ze geenzints een ligbaam uitmaken, boe nader aan "t lant , boe vafter en platter; boe dieper in zee, hoe ruiger en bultiger. Onder bun bebben ze gemeenlyk een zandplaat , bier en daar gaten als putten , daar de vifJen onder den fteen doorzwemmen, waar uit men befpeurt, dat ze van onderen meeft bol leg- gen, bier door gebeurt bet ook, dat zoodanige [tranden by een, aardbeving gemeenlyk af breeken, en zakken. Naam. In ’t Latyn Saxum calearium marinum ; in "t Duits Kopfteen, Kalk, en Kraalfteen , item Kats- koppen, alles van de menigte der uitfbeekende ronde boe- ken, die na kleine koppen gelyken. In 't Maleits Carang, "t welk beduid voor eerft eigentlyk dezen Kraalfteen , ten tweede , alle andere Kraalfteenige gewaffen uit zee, ten derde alle fcberpe ftenen, waar mede men gend bergen vindt bezet, by de onze genaamt Speldewerk , ten vierde een ruikertje van bloemen gemaakt , gelyk boven in Li- thodendrum gezegt is. Als zy niet grooter dan een kop, en kleinder zyn , rontom met veele bulten bezet, en aan geen andere ftenen vaft , zoo werden ze in "t byzonder oeby , of Batu ubi genaamt, na de gedaante van groote Ubis-wortelen, die zy zeer naturelyk verbeelden. De onze maken er Katskoppen van , werdende tot kalk- branden. voor de befte. gehouden, dewyl ze digter en mas- fiver van Anne zyn dan de groote Kraalklippen. De tweede vlakke en bardere zoorten noemen ze Carang tic- car, of Batu ticcar , dat is breede Kraalfteen, als een maite uitgebreid, in " Duits Pannekoeken. ^ ^ Plaats. De Kraalfteen wil waffen op vlakke zandig? firanden, met kleine fleentjes gemengt, dewelke by met er tyd geheel beflaat, maar op ftyle firanden‘, en daar ronde ET s leggen , vindt men bem niet., makende gemeenelyk groote breede reven op zig zelfs. Daar fyn'zant en flyke- rige grond is , vindt men ze niet met gebeele reven aan malkander , maar bier en daar met koppen uit bet zant Stecken, gelyk op de weeke gronden van Malacca, en bet Oofterdeel van Sumatra gezien werden, maar rondom de Eilanden van den Molukfen Archipelago , brengt ze de zee veel overvloediger voort, fe weten met gebeele reven en zoo groote flukken , dat men pilaren en zarkfteenen daar van maken kan, vallende de fchoonfte-en breedfte wel in de Oeliaffers, die ook de minfte kuilen bebben; evenwel ziet men ook groote knoeften op andere ` barde klippen. onder water gegroeit. De breede Garang , of Ba- toe tickar, walt ook meeft inde Oeliaffers , als mede rond om de duizend Eilanden, benoorden Fava en Batavia leg- gende. Proa : Gebruik. Deze Been beeft door gants Water - Indién een groot gebruik , want bebalven al den Kalk daar van pss wert, die men tot metfelen van Fortre[fen en ma- teve gebouwen gebruikt, zoo werden ook alle mu*ren van Steden en Kafteelen daar van gemaakt ; bet welk voor de onervare ongelooflyk zoude febynen , dat uit zulken weeken Steen en. die nog in zee groeit ; een goede metfelkalk en durabele mueren zoude konnen gemaakt werden. Dier op moet men weeten., dat die eerft een maand door den regen te degen moet uitgever/t zyn, eer men bem tot bet Kalk- branden neemt , en wel een Dalf jaar op ’t landin de regen uitgefpreit leggen, eer men bem tos metfelen mag befigen. Tk XII. Boek. XXVII. Hoofdft. . Novi architeétos noftros in India non ita precife hoc obfervare tempus, fed cogunt incolas recenter cafa & exempta faxa urere, & ad muralem ftruéturam adportare. Sed certus fum multa fabricare corruptioni obnoxia opera, hzc enim calx & faxa non rite mace- rata & recenter adhibita , diu fuam fervant falfedinem, qua muri femper humidi & virides funt, & quevis ipfis adpofita corrumpunt , uti & trabes ac poftes, licet ex optimo fabricati fint ligno, hi intra paucos perdun- tur annos. Dico autem hzc faxa Calcaria utilia effe ad calci nationem talis calcis, que ad muros exftruendos ad- hibetur , quem in finem cunéte prominentiz & tu- bercula obtufis fecuribus in frufta contunduntur, & in furno calcario laxe fibi invicem inponuntur, ita ut flamma penetrare poffit. Superne injiciuntur Litho- dendra calcaria fupra Cap. 21. defcripta, frufta nempe tertie fpeciei Carang allea diéte. Si vero fubtilis re- quiratur calx, folummodo alba eliguntur calcaria Li- thodendra , que adhiberi poffunt ad muros dealban- dos & mafticationem Pinange , uti latius id in ifto indicatum fuit capite. Ad murorum porro exftruétio- nem hzc faxa apta funt, fi aliquamdiu pluviis fuerint expofita, quum pauco labore diflecari poffint; atque fenfim per aérem adeo indurefcunt , & calcem tam apte adtrahunt , quam aliud quodvis faxum terreítre , licet primum albaftri mollitiem habeant. In muris primo cinerea funt, dein per pluvias nigrefcunt & mufcofa funt. i Hinc quum muri elegantes defiderantur ex hifce lapidibus, denfe incruftandi funt calce, & fæpius de- albandi , quod tamen in magnis arcibus non ita con- venit, quum albi tales muri tempore obfeffionis & pugne iis, qui iis inftant, nocent, & per albedinem oculos horum obfufcant, putoque hinc melius effe, , muros magnorum caftellorum non dealbatos effe, non modo ob diétum incommodum vitandum, fed etiam uum faxum calcarium in aére quo diutius eo durius ft ; & aderefcens Mufcus facile abradi poteft. Non facile fractura in muris etiam formari poteft , quum globi fclopetarii molliter in eos invadunt, nec magnam cauffant conmolitionem , fere inftar muro- rum ex coctis lateribus conftruétorum. Mollities por- ro hujus faxijnon permittit], quod gradus ex iis formen- tur, poftes feneftrarum vel columnz , quin effet in locis , in quibus nullum fuftinere opus eft pondus, & ubi continuo. dealbantur, fic quoque ex folidioribus fruftis elevata fepulehreta & tabelle , in quibus ali- quod epitaphium infcribitur, formari poffunt. Hoc faxum aliquando tam inregularem incomptam- que habet figuram , modumque crefcendi, ut fpeciem hominis vel animalis referat, uti meo tempore faxum inventum fuit, femi hominis formam zmulans, quod incole magis magisque fenfim poliebant , ita ut in- gens de eo fpargeretur rumor „ dicebantque exftirpa- tione vocem emiliffe. Sine dubio etiam clam illud fub- duxiffent , & idolum ex eo fabricaffent , prefertim Sinenfes, fi non: jufto tempore abftuliffem. Nomen hujus imaginis noverant, multasque de ea narrabant fabulas indignas, ut hic commemorentur. - Caput autem ejus arene inpofitum erat inverfum , eratque tuber concretum iftis lithodendris faccharinis. Brachia, digiti & mamme, videbatur, ab hominibus fabricate, licet negarent. Suprema hujus faxi pars, quod corporis inferiorem referebat partem , foveolis & ramis excavata erat. uumque dona dabam adlatoribus , brevi poft fimi- lis mihi obferatur imago ex eodem faxo, recenter e mari petita, in qua non quidení manus alieve homi- num partes confpiciebantur , fed artus tam inregulares erant, ut hallucinari quis deberet, caputque inverfum arenz inpofitum erat. Saxum hoc calcarium licet ali- quamdiu aéri exponatur , ita ut exficcatum fit, aptum tamen eft ad calcem exurendam , fi modo in frufta contundatur, nunquam enim tam lapidefcit , quam alia faxa. A Aliquid rarum bic etiam enarrare oportet de hoc faxo Calcario & ramis Coralliorum in altis Amboinz montibus inventis plerumque in iis locis, qui acicule opus dicuntur, aliis acutis filicibus mixta, fed ab iis feparata, in frufta difperfa, quz nulla alia occafione ibi tranflata potuerunt effe quam communi Diluvio , quo in iftos locos etiam delat& fuere ingentes incomp- ‘ teque D AMBOINSCH KRUIDBOEK. 251 Ik weet wel dat onze bouwlieden in Indiën deze precifi- teit niet obferveeren , maar dwingen de Inlanders de vers- gekapte flenen te branden, en ook tot bet metfelwerk aan te brengen. Dog ik verzekere ze, dat ze ook veele bedor- ven Werken maken, want deze kalken egen nog niet ter degen uitgeverft gebefigt zynde , bebouden bunne brakkig« beid acer langen tyd, waar door de mueren vogtig en groen biyven, ook al bet goed, dat'er tegens aan gezet wort, bes derven, als mede balken en fiylen , ook van "t befte bout gemaakt , bederven daar innen binnen korte jaren. de zegge, dat deze Kraatjleen tot bet branden dient van zoodanige Kalk, die tot bet metfelen verbeefigt werd, Tot welken einde alle de koppen en knoeften met Stompe bylen tot groove flukken werden geflagen , en op den Kalkoven loffetyk op malkander geftapelt , zoo dat de flamme daar door Jlaan kan. Boven op [myt men de boven gemelde Kraal- boompjes cap. 91. befcbreeven. ` Item de ebrooke Jiukken van deszelfs derde zoorte Carang allen, Maar als men fyne Kalk wil bebben, zoo neemt men daar toe alleen de witte Kraalboompjes , die men toi bet witten eri veteh van Pi- nang gebruiken kan, gelyk breeder int gemelde Hoofdftuk bejcbreeven is. Voorts tot bet metfelaverk werden deze Stenen bekwaam, als ze ter degen uitgeverft zyn, om dat men ze met kleine fnoeiten bebouwen kan , werdende met ‘er tyd door de lugt zoo bard , en nemen de Kalk zoo wel aan als eenig Land[leen doen kan, boe wel ze in "t eerfte zoo week als albaft zyn.. In de mueren befterven ze cerft graauw, daar ma door den regen werden ze zwart, en mosagtig. Daarom als men eenige zinlyke mueren van dezen teen wil bebben, moét men ze dik pleifteren , en dikwils witten, "t welk egter aan groote Kafteelen niet wel en paft, daar de witte mueren in tyd van beleegeringe , en vegten , die geene die daar op ftaan niet veel goeds doen, met Ma wit- tigbeid de oogen verblindende , en ik agte bet beter, dat men de mueren van groove Kafteelen ongewit laat , niet alleen om bet voorgaande ongemak te vermyden , maar ook om dat den Kraalfteen in de lugt boe langer boe harder wert, en bet aangroejende mos kan men ligtelyk af/tbrapen. Ook zal men niet ligt een breffe in deze mueren maken, om dat de Kanonkogels zagt daar in gaan, en geen groote ` bryzelinge maken , fchier gelyk de mueren van gebakken Steenen. Verders laat de weekbeid van deze [leen niet toe, dat men trappen daar van maken, ftylen van venjters en colommewerk, of bet moefte op plaatze flaan, daar bet niet veel te dragen beeft, en met witten gedurig onderbouden wert, en zoo kan men uit de mafief fle ftukken ook verbee- ve Zarkfleenen maken , en tafels daar in eenige opfcbrift zal komen. Men «indt dezen Deen zomtyds van zoo antiekze en Jnaakze form, «an natuur gegroeit , dat men gedaanten van menfchen en dieren daar aan vinden kan, gelyk by mynen tyd zekeren fleen gevonden wierd, de gedaante van een bal- ve menfch uitmakende, die de Inlanders met er baaft wat bolpen , en een groot geroep daar van maakten, dat bet in "t uittrekken eenige ftem van zig badde gegeven. Zy zou- den 't ook na alle apparentie beimelyk weggefleept , en een Afgod daar van gemaakt hebben, waar toe bem de Chi- neejen ook.al zogten , bad ik "t niet by tyds uit bunneban- den gekreegen. Zy wiften de naam van dit beelt, en veele fabeltjes daar by te vertellen onweerdig bier te verbaalen. Het [lont met bet boofdomgekeert in bet zant, zynde een ronde bol, begroeit met de voornoemde Wafellteen. De armen, vingeren , en borften waren zoo bet fcbeen ,: door men/cben pi. AM ewel zy "t ontkenden. Het bo- venfte van dezen fleen, "t welk bet onderlyf zoude zjn, was vol kuilen en takken. — En dewyl ik eenige vereeringe aan den brenger gaf, wierde my kort daar na nog een diergelyk Beelt gebragt , ook van Kraalfteen, en vers uit zee gebaalt , daar aan men wel geen bandwerk van menfchen konde bekennen, maar de eden waren ook zoo onfatzoenelyk , dat men daar na ra- den moeft , zoo bad bet mede omzekeert met bet boofd in den zant geftaan. Den Kraalfteen al legt. hy zomtyts lan- ge op 't land, en is beel uitgedroogt , blyft egter bekwaam om Kalk daar van te maken, als men bem maar in ftukken flaat, want by verfieent nooit, zoodanig gelyk andere [tenen. Nog moet ik iets zeltzaams bier aanbaalen, dat ik deze Kraalftenen en takken van Kraalboompjes ook in ^t booge gebergte van Amboina beb gevonden , gemeenelyk op die plaatzen , die men Jpeldeaverk noemt , onder de andere Kei- [tenen gemengt, maar daar van los, met ftukken en brok- ken bier en daar verftrovit , dewelke door geen andere gelen gentbeid daar benen kunnen gebragt zjn, dan door de al- ; Iis gemeene 252 teque ifte conche Chame decumane diéte, quarum una pars feu concava dimidia pars aliquando a qua- tuor viris vix adtolli poteft. Sic quoque Coralliorum ramulos rupibus incretos inveni, fed haud longe a litore pofitos , & uti vi- detur, antiquis temporibus molles , ita ut undarum inpetus hzc frufta ibi dejecerit. N.B. Horum faxorum etiam meminit Valent. in India kte- rata pag. 509. binasque elegantes fpecies delineavit Tab. 9. fig. 1. & 3. quas etiam habet Befberus in Mufeo fuo Tab. 26. HERBARII AMBOINENSIS Liber XII. Caput XXVIII. gemeene Zundoloed, waar door terzelver plaatzen ook ge- voert zyn, de groote en onbexuisde [chulpen Chame decu- mane genaamt, aan welkers eene belft of lege fcbaal zom- tyds vier mannen op te tillen bebben. Zoo bebik ook takjes van de Kraalbomen , in de klippen vaft gegroeit bevonden , dog die niet ver van ftrant fton- den, en zoo "t fcheen in oude tyden nog week waren ge- weeft , zoodat bet gewelt van de zeebaren deze ftukken daar in beeft konnen flaan. N.B. Van deze fteenen heeft ook gewag gemaakt Valentyn in zyn gelettert Indie pag. 509. en twee fraye zoorten daar van afgetekent op de 9. Plaat fig. 1. en 3. welke Befler in zyn Mufeum op de 26. Plaat ook vertoont, CAPUT VIGESIMUM OCTAVUM. Saxum aquofum. Carang ayer. recedenti faxo calcario adfine eft faxum aquo- P fum, quod ingentia funr tubera , fed non adeo angulofa, plerumque, inftar fruftorum abrupto- rum, faxofa quidem, fed fiftulofa penitus, & referta enetrantibus tubis. Hi tubi non tam recti, rotundi, & concavi fünt quam in Halcyonio rubro fupra Cap. 9. defcripto , fed qui inregulariter decurrunt per to- tam faxi léngirüdinem , plani & compreffi, ac valvu- lis ubique diftinéti, ita camen, ut aqua ubique per- fluere poffit. ; Crefcunt inftar alius Halcyonii in litore anteriore non profunde fub aqua, laxe plerumque in arena, ac dein in litus projiciuntur , ubi cinerei funt coloris & indurefcunt, & ab inperitis pro faxo calcario haben- tur. Plurima pars levis eft, ita ut aque innatet, licet frufta magnitudinem habeant capitis bovini. Alia funt folidiora, duriora, & graviora , ac proinde aque vix innatant. Horum fpecies quedam albiffima eft, regulariter per longitudinem tubulis diftinéta & ftriata, adeoque levis, ut pro faccharo fpumofo haberetur. Nomen. Latine Saxum aquofum, Halcyonium quoque album vocari poffet, eft enim faxum cito vegetans & crefcens ex falfedine aque marine. Belgice Water- fien 5; Malaice Carang ayer. _ Locus. Non copiofe invenitur, hic & illic fruftum unum alterumve faxo calcario mixtum , & in litus proedum. — — SR. cime e Es ejus nullus notus eft, excepto quod alba fru- fta factharum fpumofum referentia tanquam res rare ferventur, fi pluviis prius aliquamdiu fuerint expofita quum & elegantem albumque fervant colorem. Ef autem ingens error Se inperitos cementarios, qui hoc faxum aquofum habent pro fupra memorato faxo calcario, uti & ab incolis fibi invicem mixta adpor- rantur. Hoc autem faxum aquofum non valet ad mu- ros, quum aquam marinam tamdiu recondit in tubis concavis, ita ut nunquam fere exficcetur. In hac faltem Amboinz regione antiquos muros juf deftrui, in quibus hec faxa humida penitus erant. Majusque damnum adferunt , fi in muris trabes vcl poftes tangant, quum putredinem cito cauffant, licet ex optimo fint Se lo, quod vitium lignum hoc preter hanc cauffam habet, fi inter ifta calcaria faxa deponitur, quum non rite fine exficcata, ad hoc vitium Rasche dein excogitatum fuit lignum obducere . a mellis plumbeis , quousque muros tangit, quod ta- men non etiam fucceffic, quum plumbum nullam ex- ficcat humiditatem. : - Unde ulteriore examine compertum fuit, optimum €, fi lignum lateribus co&tis & calce in muris ex- latur , ita ut nullibi tangatur ab ulloalbo, vel cal- cario vel aquofo faxo. Operz pretium itaque eft rite cognofcere bec faxa, ut in exftruétionibus fimilia vitentur vitia & errores, Alia porro inveniuntur faxa aque innatantia, cum hoc faxo aquofo non convenientia, funt enim Pu- mices , qui ex ardentibus montibus tanta copia proji- . ciuntur , ut inftar minorum infularum in mari flu&uent, ubi ab aqua marina adeo circumvolvuntur , ut externe glabri fint, conchis aliisque rebus adeo concreti, ut vix AGT EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. De Waterficen. U: de maag {chap van de voorgaande. Kalkfteen is mede dezen waterfteen, zynde groote klom, en , dog zoo boekig niet , mee[L als afgebr ooken ukin 5 wel fteenagtig , dog gants fistuleus, en vol doorgaande pypjes. Deze pypjes zyn zoo regt rond en bol niet gelyk aan °t bovenftaande Halcyonium rubrum cap. 9. befchree= ven, maar lopen onordentelyk, egter door de gebeele lengte des fleens gaande , zyn plat gedrukt , en over al met fcbot- deurtjes onderfcheiden. Zoodanig nogtans, dat bet water over al 2ynen doorgang kan bebben. Zy groejen als een ander Halcyonium op de voorfte ftrant, niet diep onder water, meeft los in bet zant , en werden daar naop firant gedreeven , daarze graauw en bart wer- den, en van de onervare voor Kalkfleen aangefien, De meefte zyn ligt, zoo dat ze op "t water konnendryven, al zyn de [lukken zoo groot als een Offenkop , anderexynmaffe- ver, border , en zwaarder , dierbalven op °t water quae lyk dryvende. Een flag bier van is fpier-«vit , ordentelyk in de lengte met pypjes geflraalt, en zoo ligt, dat men’t voor fcbuim-zuiker zouden aanzien. : Naam. In't Latyn Saxum aquofum, men mag bet ook wel voor een Halcyonium album bouden , want bet is een fcbielyk groejende fteen uit de ziltigheid des zeewaters, In t Duits Waterfteen; in t Maleits Karang-ayer. Plaats. Men vindt ze niet veel , bier en daar een fiuk onder den Kraalfteen, meeft op den ftrant geworpen. Gebruik. Daar van is niets bekent, behalven dat de Schoone witte ftukken, die bet fcbuim-zuiker gelyken tot rariteiten bewaart werden, als men ze in den regen eer[t ter degen laat uitver[Jen , wanneer ze ook fchoon wit bly- ven, voorts is bet een groot misverflant van de onervare Metzelaars , dat ze deze waterfteen voor de bovenftaande kop of &ale[leen aanfien , gelyk ze ook van de Inlanders door malkander opgebragt werden. Want dezen water- Jleen gants niet deugt in eenige mueren , om dat by °t zee water zoo lange im zyne bolle pypen verborgen bout , ja Jcbier nimmer opdroogt. Immers ik beb in de Amboinfcbe Quartieren oude mueren laten afbreeken , en daar in deze fteenen nog al vogtig ge- vonden. Nog meer fchade doen ze, als zy in ’t muerwerk eenige balken of flylen komen te raken, daar ze de verroi- ting zeer febielyk inbrengen, al zyn ze van ’t befte yzer- bout gemaakt , welk gebrek het es » bebalven dit over komt, als bet tu[Jen de voornoemde Kraalftenen legt, die niet der degen ultgeverft zyn. Om dit kwaad voor te komen heeft men namaals geprattifeert, bet boutwerk met loode “plaaten te bekleeden , zoo ver bet in demuer komt, °t welk al mede niet gedeugt beeft , vermits geen loot cenige vog- tigbeid opdroogt. Waar op men by nader fpeculatie nog beft bevonden beeft , bet bout met gebakken fteenen en goede kalk in temet- zelen, dat het nergens geraakt werde van eenig witien, nog kalk, nog waterfteen. Het is dan de pyne waart de- zen [leen te leeren kennen , om in "t bouwen en metzelen diergelyke fouten niet te begaan. Men vindt nog andere ees > die op't«vater dryven , met den voornoemden waterfteen geen gemeenfchap bebben- de, want dat zyn anders niet dan Pumices of dryfjteenen, dewelke uit de brandende Bergen , zomtyts in zulke mee . nigte uitgeworpen werden , dat ze als kleine Eilanden in zee dryven, daar ze dan ’t zeewater zoodanig rolt , dat ze van Tit RES a0. LXXXEX. Pag 383. 3 N Q E A A p 7 A a N Y; YY < 7 ^, pv XII. Boek. XXIX. Hoofdft. vix dignofci poffint. Tempore autem folidiores funt, duri, & graves, quum fundum petunt, & peculiarem faxorum conftituunt fpeciem. N. B. De hoc etiam vide Valent. Ind. Literat. pag. 509. No. 4. & Imperati Hifl. natur. pag. 833. & 834. AMBOINSCH KRUIDBOEK. » 253 van buiten effen werden, met Schulpen en lankbalzen zoo- danig begroeit , dat ze qualyk te bekennen zjn. Meter tyd werden ze mafief , bard > En zwaar, Wanneer zezin- ken, en een byzonder flag van Jleenen maken. N.B. Over deze Steen ziet mede Valentyn in zyn gelettert Indie pag. 509. No. 4. en Imperatus in zyn Hiftorie der Na- tuur pag. 833. en 834. . CAPUT VIGESIMUM NONUM. Bafla marina. Bafta laut. defcripte funt claffes , quarum prima mixtam habet ligni & faxi naturam, altera penitus fa- xofa eft. Tertia jam fupereft, que utriusque nullam gerit naturam, fed fpongiofa eft, cujus quatuor mo- do defcribemus fpecies , quum relique ad has referri poflunt. : ; Prima fpecies eft Bafta marina, que extenfa inftar panni eft planta, fed texturam habet crafüiffimam in- ftar crafle femique obfolete Baftz , que fpecies eft panni rudis Indici cum Indigo tin&i, coloris ex cœ- ruleo nigricantis. Inftar Flabelli extenfa eft, fed hu- mida , & ad oras in multas inzquales lacinias diftinéta, fere inftar foliorum Socci. Inferior ejus pars firma eft, fed lacinie flaccida funt , ipfiusque textura compos. H* "usque bine primarie plantarum marinarum fita eft ex multis cancellis, que oras gerunt acutas, . & in medio pellucide funt, craffitie vulgaris panni , fub aqua mollis & mobilis eít inftar folii, coloris ob- {cure rubentis, fed fupra aquam mox nigrefeit , ob-: fcure rubens tamen. color in.cancellis detegi poteft, fi luci obvertantur. Supra aquam etiam exficcatur fir- ma, laciniis paululum convolutis, tota vero planta: aliquando corrugatur , & lacinia fragiles funt , inaqua. vero macerata iterum mollefcit & fefe expandit; in- ferior pars crafliffima eft,- ibique caudicem format brevem , qui fpongiofa radice. infixus eft grumo mi-- norum lapidum, ac proinde facile extrahitur. ` * Vulgo. fesquipedem alta-& lata eft , aliquando fe- gularés gerens lacinias „eleganter extenfas , aliquan- - do vero inregulares & intorte funt. - Frufta quoque ejus funt. quinque pedes alta & lata, craffitie panni du» plicis, queque humida in affere extenditur , adhe- rentes vero & fifle lacinie tum abfcinduntur & fiffis ramentis arundinis Bamboes:vel Gabbe gabbe exten- fe fervantur, donec ficca fit, tumque £ pallii conquiri poteft. Minores arbufcul ita exf duntur, ut referant femi obfoletam tuniculam Baftiz, manicis, & brevibus finibus ornatam. Licet quam maxime cxficcata fuerit, pluviofo tamen tempore flac- cidiffima cft, penetrantemque fundit odorem mari- num , haud ingratum , & ad unguem odoratum adce- dentem , carbonibus vero inpofita magis adcedit ad odorem toftarum fquillarum.. put: Nomen. Latine Bafia, marina ; Belgice Zee-bafta; Malaice Bafta laut, quum cum nulla re melius quam cum ifto rudi panno comparari poffit. Locus. In mari crefcit ad profunditatem octo decem- que orchiarum aque, potiffimum in pufillis & convo- lutis lapillis , in quibus tamen amplam format radicem. Optima & maxima reperituf in finu Hatcewes in Ce- rame ora boreali, circa parvas infulas in ejus finu fitas. SC U/us ejus nullus apud incolas notus eft, fed he ar- bufcule tanquam res rare fervantur, magne vero la- tzque inftar pallii extenfee raro inveniuntur, unde & in magno habentur pretio. : Tabula Oftogefima nona ` Baflam exhibet marinam, que Keratopbyti, feu Flabelli marini quoque fpecies eft, de quo vide Cl. Boerbavii Indicem, & Befleri Mufeum, ejusque Lab, 24. CAPUT orma extenfi. - NEGEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. De Zee-Bafta. us verre zyn twee Hoofdgefiagtengwan de zeegewas- Jen befehreeven, te weeten cerftelyk die cen gemeng= de natuur hebben van bout en fteen , «en ten twee- den die gants ficenig zyn. ` Refteert het derde Hoofdge= Sagt, "t welk geen van beiden is, maar een Spongieufe nasi tuur beeft , waar van wy maar vier zoorien befchryven zullen , konnende de andere daar onder betrokken werden. De eerfie zoorze is de Zee-bafta, een uitgebteit gewas als een doek, dog zeer grof vun geweef , gelyk een balf= Zeie groove Bajta, zynde een [^ grof linnen in Indién, met Indigo zwart:blaauw geverft. Het flaat uitgebreid als een «wajer , dog vogtig „ en aan de kanten in veele one gelyke lappen gefneeden , fcbier als de bladeren van den boom Soccum, Het’ onderfte deel is fut, maar de lappen zyn flap, zyn geweef is gemaakt van veele ruitjes, die Jcherpe kanten bebben, en in de midden doorlehynend zyn, in de dikte van ordinaris linnen, onder water is bet week,’ en beweegelyk als een blad , donker-rood van couleur ; maar. boven water befterft bet terftont zwart , of men kan de donker roode couleur nog beter bekennen in de ruitjes, als men "t tegens den dag bout, Boven water droogt bet ook Styf op, rollende de lappen: wat in malkander-, maar bet beele gewas krimt zomtyts t’zamen, en de lappen were n "ipea Aa in water gedoopt , «verd bet wederom: week, en laat zig uitbreiden, beneden is bet opt dik[le, formeert.een korten ftam, die met een [pongieuje avortel op gruis van kleine fienen geveftigt is , en dierbalven ligt uitgetrokken werd, ey 1 ot gemeen is bet anderbalve voet boog en breed , zom- tyds met gefcbikte lappen, die mooi uitgebreit Baan, zom- tyds loopen ze gekrult door malkander. Men vindt "er ook ukken y. vyf voeten hoog en breed , in de dikte van dubs belt laken, die men nat zynde, op een plank uitbreidt , de aanbangende en meeft gefcbeurde lappen affnyt, met ge= Spleet Seabees of Gabba gabben uitgefirekt bout tot droogt, zoo kan men de gedaante van een uitge- r uit krygen. De mindere boompjes {nyt _men zoodanig uit, dat ze een-balf fleeten Boflas rokje met zyn mouwen en korte fcbootjes verbeelden. Al is bet nog zoo zeer gedroogt , 200 werd bet in de regen Moe[fon even wel zeer flap, en geeft een flerken zee-reuk van de niet onaangemaam , maar na Unguis odoratus trekkende, dog op koolen trekt t meer naar gebrande Garnalen, — . Naam. In "7 Latyn Bafta Marina ; in ’t Duits Zee- bafta; in ’t Maleits Bafta laut, om dat bet met niets beter dan met die zoorte van grof linnen kan vergeleken werden. Plaats. Het groeit in zee, op agt en tien vadems waters, meeft op kleine en t'zamengerolde ftenen , daar op bet egter een breeden wortel formeert, Het befte en grootfte vindt men in de bogt van Hatoewe op Cerams Noord-kufte, omtrent de kleine Eilanden in deszelfs bogt elegen. ` ? Gebruik. Daar van is by de Inlanders nog niets bekent, werden dierbalven de boompjes tot rariteiten bewaart , dog de groote breede mantels werden zelden gevonden, en diere balven in exftime gebouden. De negen en Tagtig fte Plaat Vertoont de Zee-bafla, welke ook een zoort is van de Kerate- pbyton, ofte Zeewajer, waar over ziet Boerb. Index H. L. Bat. en het Mvfeum van Befler op de 24. Plaat, La DER- Q? 254 ~HERBARILA MBOINENSIS Liber XII. Caput XXX, CAPUT TRIGEKSIMUM Spongia infundibuli forma. Tsjatsjoran laut. folium; fed convolutum inftar infundibuli, in- ferius anguftatum , fuperius multis laciniis .ex- teníum, craffitie femi obfoleti panni, eftque ficcior, amplior, & fragilioris fubftantie vera fpongia, unde & ejus lacinie facile finduntur, neque extenfionem vel torfionem patiuntur, licet humidz fint. Externe glabr&, interne parum rugofz , & foraminulis pellu- cide, fi luci obpgnantur, coloris ex gilvo cinereifeu pallidi. Vulgo non completum formant infundibulum, fed ad unum latus convolute funt; aliquando multis laci- niis inplete , fed ad oras retroflectuntur inftar floris. Ampla radice inherent grumis faxorum fub. aqua fiac- cide & mucofe, pluviis & foli expofite parum indu- refcunt, & ficcz iftam fervant formam, quin iterum irrorentur, & compreffione alia ipfis tribuatur forma. H* planta natura fua fpongia eft, forma vero Sicce fine laceratione non rudem tolerare poflunt , tractationem. Aliquando in media cavitate excretum eft Corallium , circa quod hec fpongia concreta eft. Sic quoque inveni fimile infundibulum extra aquam marinam excretum in grumis & fragmentis Accarbarii, que abjeéta erant ex furno calcis non rite toftz , cu- jus ore. paucas gerebant lacinias, fed modo finuofe _ erant. Sic quoque inveniuntur infundibula , interne glabra, externe rugofa & fpinulofa. ` Nomen. Latine Spongia infundibuli forma; Malaice Tsjatsjoran laut , h. e. Infundibulum matinum. ` Carol. Clufius Libr. 6. Cap. 11. fimilem defcribit plantam fub | nomine Spongie elegantis, fed ejus ore in nullas laci- nias diftin&z funt. Locus & Ufus. Hee fpongia plerumque invenitur haud altior fpithama, magis in placidis fretis & oftiis quam in aperto mari. Nul iinfervit ufui, fed tanquam res rara a curiofis fervatur. - Inveniuntur etiam mitre Polonice ex hac fpongiofa fubftantia formate, qualem fupra in capite de Fungo faxeo lapideam defcripfi fpeciem. Hzc penitus rugo- fa eft, ex multis plicis & tuberculis conftans , que laxe fibi adherent , ita ut hic & illic magna confpi- ciantur foramina intermedia. Quzvis vero plica com- ofita eft ex tenuibus ramulis inftar lane , ac porro eviffima, obfcure cinerea, feu fumei coloris. Tabula Nonagefima ` Ad Figuram primam Spongiam exhibet infündibuli forma. : Figura fecunda Cbirotbecam denotat marinam, quz etiam fpon- gie fpecies eft, ac forte fpongia cinerea, cava, vaginam referens Boerbavii in Indice Hort. L. Bat. pag. 8. ubi & No. 8. aliam recenfet infundibulum referentem, que forte cum prima convenit. d CAPUT WERTIGS TE HOOFDSTUK De Spons in gedaante van een Tregter. it gewas is van Jubftantie een fpongie, van gedaan- te een blad, zyndein matkander gerolt als eentreg~ ter, beneden jmal , opwaarts met veele fnibbelen of lappen uitgebreit , in de dikte van balf fieeten laken , drooger , breeder, brofler van fubftantie dan een regte fpon= gie beboort, te zyn, wesbaiven ook de lappen ligt [cbeuren, geen rekken of knypen verdragen konnende , al zyn ze nat. Wan buiten effen, en de binnenzyde wat ruig , en met gaatjes doorfchynend , als men ze tegen den dag bout , van couleur vaal-graauw of bleek. . In ’t: gemeen maken ze geen volkomen tregter, maarzyn*- aan de eene xyde in malkander gerolt, zomtyds met veele lappen:gevult, maar aun de randen agter over bangende” als een bloeme. Zy zitten met een breeden wortel vaft op gruis van fleenen onder water , flap en Siymerig , in re- gen en zon gedroogt, werden ze wat If en blyven dan zoo [taan , of men kan ze weder nat maken , en met drukken in een ander fatzoen brengen. De gedroogde konnen zon- der fcheuren geen bandeling verdragen. Zomtyds vindt men in’t middeljte bol een fyn Kraalfteen gewas , daar de- ze fpongie rondom is gegroeit. Zoo beb ik ook diergelyken tregter gevonden buiten 't zee-water gegroeit , op bet gruis enbrokkelenvan Kraalfteenen , die van een qualyk gebran- de Kalkooven weg geworpen waren, wiens kanten niet veel lappen badden, maar flegts bogtig waren, Zoo zyn er ook van deze tregters, dewelke binnen effen , buiten ruig en fieekelig zyn. Naam, Jn ’t Latyn Spongia infundibili forma; in "t Maleits Tsjatsjoran laut , dat is Zeetregter. Carol. Cluf, lib. 6. cap. 11. befebryft diergelyken gewas onder de naam van Spongia elegans , dog deszelve kanten zyn in geene lappen, verdeelt, Plaats en Gebruik. Men vindt deze fpongie in *t ge- meen niet boven een fpan boog , maar in [Lille Bajen en bogten dan in openbaare Zein. Zy werd tot niets gebruikt, dan tot rariteiten bewaart. Men vindt ook drummelde mutzen van deze fpongieuze „Jubftantie gemaakt , gelyk wy boven in `t Hoofajtuk van Fungus faxeus een Deene zoorte befcbreeven bebben. Deze is gants ruig , van veele lobben en bulten gemaakt , die los aan malkander bangen, zoo dat men bier en daar groote gaten daar tuffen ziet , ieder lobbe is gemaakt van fyne takjes als wolle, voort gants ligt , donker-graauw , 0 rook-verwig. De Negentigfte Plaat De eerfte Figuur vertoont een Spons in de gedaante van een Tregter, : De tweede Figuur verbeeld de Zee-ban4 - fcboen, welke mede | een zoort van Spongiais, en is mogelyk de gryze holle {pons een Schede verbeeldende,: van Boerb. Ind. H. L. B. pag. 8. ` alwaar hy No. g. nog een ander ftelt in de gedaante van een . tregter, met de eerfte mogelyk overeenkomende. d EEN E ae O O N — 1 Pag. 254. Tab. xc. N M RAN SA N INS N N RN 7 A OC EN Y NS ESN, BY KAN E 2 7 P, ba: PLE, (M ra CEs tp Gags Z M Y det? N éi DR Ui Li, 227 SC di Z LE: 7 72 D BER A; HL Lx GE: A d / be ni pi Lg M, il vu x en NS N TR REN QOS Wit ae EN S 4 N SADA i n ENANA FAR 4, i/i, N 1 Zom. VZ. XII. Boek. XXXI. Hoofdf. AMBOINSCH KRUIDBOEK, CAPUT TRIGESIMUM PRIMUM. Chirotbeca marina. Se arong tangan laut. Hë quoque eft planta fpongiofa, ex angufto prin- | cipio ample fefe extendens in multos quafi digi- tos, inferius anguítatos & conjunétos, fupe- rius latos, &foramine excavatos, concava porro eft, & duplicis formz. Prima multos rotundos gerit digitos, quorum qui- dam haud craffiores funt pollice , fuperne gerentes anguftum & rotundum foraminulum. Alii craffitiem habent brachii infantis , ampleque aperti funt inftar inteftini , tontas pore interne con- cavi inftar crateris vel inftar abíciflorum digitorum in chirothecis laneis, interne glabriores quam externe , fubftantie inftar lane & fpongiz inter fefe mixte , co- loris ex gilvo cinerei inftar aliarum fpongiarum, Sine notabili radice quibusvisinfidetfcopulis, inque digitorum cavitatibus pifciculi habitant & fquille, in & extra natantes. Altera forma longiores & fuperius acutiores gerit digitos, externe maxime fpinulofos, fed fpinule non dure funt, texture craflioris & latioris precedente, magis ad fpongiofam quam ad ligneam adcedens natu- ram. Digiti interne quoque concavi & glabri funt, in quibus fimiles pifciculi & fquille ludunt. Sunt au: tem fafciculi ultra pedem alti, multis digitis fimul concretis, qui vili infident radici. Nomen. Latine Chirotbeca marina; Malaice Sarong tangan laut. Ee ) , ‘Locus & Ufus. Hæ plante nulli inferviunt ufui, fed inftar priorum tanquam res rare fervantur. In hac Chirotheca marina pifciculus habitat pecu- liaris nature & forme, eftque eiert Ican batu, for- me plane & tenuis, coloris rubri cum nigricantibus annulis, atque hic pifciculus fub: cavis etiam reperi- tur faxis, hofce autem inhabitat digitos, fed non con- ftat, an hofce formet , pungit homines inflar Galling , fi nimis prope adcedunt, fed non doler, ` CAPUT TRIGESIMUM SECUNDUM., Barba marinas ing denique fubfequuntur plante marinz, que B cum Zoophytis quoque:conveniunt, fed. magis ad faxofam: adcedunt naturam , ac proinde ad hunc pertinent librum. oh, yt y ed Primo. Barba marina, videtur effe fafciculus alba- rum vel cinerearum firmarum fetarum , forma penicilli. Inferius vero locantur radici nodofe , que formam fere gerit fcroti, & compofita eft ex granis faxofis. Hifce fete infident, totumque penicillus ultra fpitha- mam longus eft, fuperne acuminatus inflar. coni , externe glaber & parum angulofüs, tenui obductus fubftantia inftar nebule lintez Tsjavoni die , fub qua multi oculi feu foraminula confpiciuntur. Hac nebula faxofa abftrafta in confpeftum modo veniunt albe ifte feu grifez fete craflitie Equifeti , rugofz . & acute, praefertim circa inferiorem partem, ubi & quodammodo ledunt. Tumque fefe aperiunt capilli iftius coni, & incomptam formant barbam , que tactu facile frangitur , fruftaque cuti inherent cum levi pruritu. Cetera coni pars fibi porro adharet inftar Capillitii , per fordes & lentes intricati. Sub aqua per nebulam mucofam vivere videtur , fed fupra aquam nullum fignum vite vel fenfus in ea detegitur, ex« cepto levi cutis pruritu. "uoo i: Nomen. Latine Barba marina; Malaice vocari pos: fet Djangot feu Barba laut. Aliis quoque Penicillus marinus dicitur, hujus enim-fpecies quoque repefitur in mari mediterraneo. Hifce in terris raro in con- .fpectum venit, aliquando enim per pifcatorum hamos modo adtrahitur , profunde in mare demiffos. Nullum quoque huc usque notum habet ufum , pifcatores enim pro noxio habent producto, ac proinde in mare id mox iterum projiciunt. dis Secundo. 255 EEN EN DBRTIGSTE HOOFDSTUK. De Zee-Handfchoen. it is ook een fpongieus gewas ; uit een Dani begin 218 ver uitbreidende ın veele vingeren , beneden Jal, en allegaar by malkander gevoegt , boven breed, en met een gat, voorts binnen bol, van tweederlei gedaante. De eerfte beeft veele ronde vingeren, zommige niet dike ker, dan een duim, boven met een mal rond gaatje. Andere zyn zoo dik als een kinder arm, en wyd geopent als een darm. Voorts binnen bol als een Holaa, b LS afgefneede vsngeren aan de wolle bandfcboen , binnen effenet dan buiten, van fubftantie als wol en Jpongie door malkan» der gemengt; van couleur vaal-graauw als andere Sbongie: Het ftaat zonder kennelyke wortelen op alderhande klips pen, en in de bolligbeden van de dra woonen tint Kisjes en Garnaaltjes , daar uit en inzwemmende. e tweede gedaante beeft langere en boven fpitzere vine geen s van buiten heel fleekelig , dog de doorens zyn niet ard, grover en breeder van geweef dan bet voorgaande , meer na de Jpongieufe dan boute natuur trekkende. Binnen zyn de vingeren mede bol en gas daar diergelyke Visjes en Garnaaltjes in fpeelen. Het zyn boffen ruim een voet boog, met veele vingeren nevens malkander gewaffen , op ` een [legten wortel ftaande. Naam. In ’t Latyn Chirotheca marina; in't Maleits Sarong tangan laut. Plaats en Gebruik. Deze gewaffen dienen tot niets y maar werden gelyk bet voorgaande tot rariteit bewaart. _ In deze Chirotheca marina woond een ander klein Kisa e van een byzondere aart en fatzoen , een flag van Jean atu, plat en dun ; rood met zavartagtige banden , die men ook onder de bolle Menen vindt, by woond in deze vingeren, maar men weet egter niet, dat by dezelve fora . meerd, by pikt na de menfchen als een Hoeng als men hem te na komt, dog zonder zeer te doen. TWEE EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. De Zee-Baart. Naar volgen nog twee zeldzame zeegewalfen, die met e Mi a or Syra Ni ow! " -de fleenige natuur nog al nader zyn, en dierbalven. fn. dit. Boek bebooren. I. Barba marina febynt een bondeltje texyn, van wit. te of gryze, Joe borfteltjes , in gedaante van een quaft of groffe Penceel. Beneden ftaan ze op een knobbelagtige wortel, geformeert fcbier als een klootfak , gemaakt van klein en en gruis, Hier in fleeken de borstels, zynde de gebeele quaft ruim een fpanlank, boven [pits taeloopen- de gelyk een kegel, van buiten effen, en «vat boekig, om- geven met een fyne fubftantie, gelyk bet linnen Tsjavony enaamt, daar onder men veele oogjes of gaatjes ziet. Dit enait linnen afgetrokken zynde , vertoonen baar eerft de witte of gryze borstels in de dikte van Paartsbairen , ruig en fcberp ; inzonderbeid omtrent bet onderfte, daar ze ook eenigzints fnyden. Als dan open bun de bairen des kegels , en makeneen verwerden baart , in’t aanraken ligt breekende , en n kleeven aan de buid met een klein jeuken. De reft van de keegel kleeft nog al aan malkander el yk een lok bairs , die door vuiligheid en neeten aan mala ander bangt. Onder water fchynt bet met zyn flymerig vel eenig gevoelen te vertoonen, maar boven water kan men geen teeken van leven nog beweeging daar aan gewaar ied , bebalven een klein jeuken op de buig. Naam. In 't Latyn Barba marina; in 't Maleits mag men *t noemen Djangot of Barba laut. By anderen werd bet ook Penicillus marinus genaamt, want een gedaante daar van ook in de Middellantfcbe Zee gevonden werd. Hier te lande komt bet zelden voor den dag , werdende maar fomtyts opgebaalt met de Viffers boeken , die wat diep in zee gelaten werden. Het beeft ook tot nog toe geen be~ kent gebruik, want de Viffers bouden *t'voor een /chadelyk tende bet ftraks weder in zee. prets Mo f 2, Sagitta 256 Secundo. Sagitta marina hic quoque defcribirpoflet, quum produéta fint faxofa forma furculorum fcopa- rum , in arenofis litoribus erecta , quum vero produ- cantur ex viventibus vermibus , hinc plantarum hifto- rie non rite admifceri poffunt. HERBARII AMBOINENSIS Liber XII. Caput XXXIII 2. Sagitta marina of Zee-pylen zouden bier ook kunnen befcbreeven werden, om dat vet Jieenagtige gewaffen zyn, in de gedaante van Beefem-ryskens , in zandige firanden over eind fiaande, maar dewyl ze gebaalt werden uit le- vendige- wormen , zoo konnen ze by de Hiftorie der planten niet wel gevoegt werden. : CAPUT TRIGESIMUM TERTIUM. Nidus vesparum marinus. Roma niri: tudine capitis infantis , infixa teftis , aliisque in mare projettis lapidibus , emulatur quoque axum marinum fordidum , atque externe multa in eo confpiciuntur foraminula, que oras gerunt acutas & pinoi in quibus mucago quzdam confpicitur ebulliens, que etiam undique circa tuber prominet, ac tali commotione , ach vita fimul adeffet. Hzc mucago alicujus cutim tangens , immo tuber ipfum mollem tangens cutim , ardentem cauflat pruricum in- ftar Gelatine marine, hinc recens non facile tractari poteft , fed fi aliquamdiu pluviis exponatur , tum urens abluitur mucus, ac fpongiofus fupereft bulbus, in- terne foraminulofus , acti vespa vcl fimilia infecta in eo nidulata fuerint. N oxia porro planta eft, forma tuberis, & magni- Nomen. Latine Nidus vesparum marinus ; Malaice Rema niri, h. e. Vespe marine , quum incola hunc adeo timent quam vesparum ictum , raro quoque re- peritur, paulo profunde in mari teftis'& fragmentis Accarbarii infixus, que de inferviunt loco peduncu- lorum. Nullius porro eft ufus, & tanquam aliquid noxium projicitur. Apud Pifonem de plantis Brafiliz legere potes de fimili Vesparum nido ex mari Brafilie producto, ex quo vera vivaque proveniebant animalcula , forma minorum Apium. t : Supra memoratum Rema niri, quod ad me delatum erat , ex rotundo gibbofum erat inftar compti capitis mulieris, tenui infidens Accarbario inftar pating. Re- pletum vero erat muco vifcofo vivente quafi , cui autem parti adheret , vehementem cauffat-pruritum; magis noxium fru&ibus Sagueri.. Sigue hominem corripiat füb aqua, adeo enim terrefacit, brachiumque ita fuf- focat, ut periculum fübeat fubmerfionis. Emanenfes id adpenfum femel habebant Bobborris pifcatoriis , quos magno labore adtrahere debebant, atque ex iis unus id tangebat manu, quam per aliquot dies commovere non poterat. Tllique id vocant Miri gobe, h. e. Vespas adherentes, fique aéri exponatur, caro prurieñs deliquefcit inftar Papede ; coloris glauci & nigricäntis, nidusque remanet inftar fpongiz ficce & dure, qui fine noxa tra&ari poteft. ^ ^ ^ FINIS LIBRI DUODECIMI ET ULTIMI. aa DRIE EN DERTIGSTE HOOFDSTUK. Het Zee Wespen nefl. aar is nog een oolyk gewas , in gedaante van een D groote uber of Aartbol , in de grootte van een kin- der boofd , gewortelt op fcberven of ander wegge. worpe fteenen. Het gelykt ook een vuilen Zee-fleen, xyns de van buiten veel gaatjes daar aan te zien , met [cberpe en wat fteekelige kanten , in de welken men ziet opborre- len eenige flymerigbeid, die ook rondom den bol bangt , en dat met zoodanigen beweeginge, als of er eenig leven in was. Dezen flym iemand op de buid rakende , of de bol zelfs met den weeken buid aangeraakt, verwekt een bran- dig jeuken gelyk Zeequalle, daarom laat bet zig vers niet wel bandelen , maar als men *t een tyd lank in den regen zet , zoo fpoelt den brandigen flym al te maal weg , en dan blyft een fpongieufen bol over , die binnen vol gaten en gangen is, als of er Wespen of diergelyke gedierte daar in gewoont badden. aam. In’t Latyn Nidus vesparum marinus ; in ’t Maleits Roema niri, dat is Zeewespen , om dat de In- landers. zoo bange daar voor zyn , alsvoor Wespen fleeken ; bet werd mede zelden gevonden , wat diep in zee , op plat- te flukken en fcberven van Kraalfteenen vaft , dewelke bem in piaats van fteelen dienen. Het is voorts van geen gebruik ; en werd als [cbadelyk weg geworpen. - By Pifo onder zyn Brafilifche planten Kont gy leezen van diergelyke Wespen=neft , uit de Brafilijche Zee ges baalt 5: waar uit regte levende diertjes quamen , in ge~ daante van kleine Ben," ` Het 'bovenftaande Roema niri ,. bet welk my gebragtis, was uit den ronden wat bultig , als een «vrouwen- boofd , met een ftelfel , en vaft zittende op een dunne Kraalfteen gelyk een fcbootel. Het was vervult met een Slymerig vogt, van aanzien als levende , daar aan bet zig vaft zuigt, maakt bet een geweldig jeuken, fnooder alsde vrugten van den Sagueersboom , en als bet een verzaagt menfch onder . water vaft krygt , 200. maakt bet bem zoo verfchrikt , en zyn arm zoo beftorven y dat by gevaar loopt van te verdrinken. Die van Ema kreegen bet eens vaft aan een van bunne Bobbers , dewelk:ze als een zwaaren laft met moeiten moss ten optrekken, en eenen van: baar kreeg bet aan zynen band; die by in eenige dagen niet gebruiken konde. Die van Ema noemden ’t Niri gohe, dat is aankleevende Wespen , als men bet in de lugt Delt. 260 fmelt bet jeukendesvleefch als Papeda ;-groen=blaauw en zwart , t'eenemaal weg , en men dan zonder fcbroom bandelen mag. . — EINDE VAN T TWAALEDE en laarfte BOEK. bet buis blyft: als een drooge, barde fpongie fiaan , die HET AUET-UARTUM. OFTE VERMEERDERING, OP HET AMBOINSCH KRUYD-BOE K. EX TES ; D SG HR e V.l;,N G VAN DE OVERIGE Boomen , Heefters, en Planten, DIE MEN IN AMBOINA, EN DE OMLEGGENDE EILANDEN VIND, Allen zeer accuraat befchreven en afgebeeldt na der zelver gedaantes , met de verfcheide Indifche benamingen , aanqueking , en gebruik , DOOR GEORGIUS EVERHARDUS RUMPHIUS, Med. Doét. van Hanau, Oud Koopman en Raadsperfoon in Amboina, mitsgaders onder de naam van Plinius Indicus, Lid van de Iluftre Academia Naturae Curioforum , in ’t Duitfche en Roomfche Ryk opgerigt. Nu voor "i eerft uitgegeven , eu in het Latyn overgezet , door JOANNES BURMANNUS Med. Doctor, en Botanices Profeffor in het Illuftre Athenaeum, en de Hortus - Medicus te Amfteldam , ; Medelidt van bet Keizerlyke Queekfchool der onderzoekers van de Natuurkunde 5 Die daat verfcheide Benamingen, en zyn Aanmerkingen heeft bygevoegt, xe dec N SS TE RB d 3 C WE Y NON R D D Tr I Ww i$ MN Bid a o cs eH = k De. Wed: S - € H Sb. T. EN en Zo M, DES LV. A STORES EE e a ee Cin ige lan TRE : 4 d 1 GEORGII EVERHARDI RUMPHII, Med. Dott. Hanavenfis, Mercatoris Senioris, & in Amboj Confuli nomine PLINII INDICI celebris, €? Membri Ge EN ? cietatis Academiae Naturae Curioforum Germaniae, HERBARII AMBOINENSIS AUCTUARIUM, Reliquas complectens Arbores , Frutices, ac Plantas, QVAE IN AM BON A; ET ADJACENTIBUS DEMUM REPERTAE SUNT INSULIs, Omnes accuratiflime defcriptae, & delineatae juxta earum formas, cum diverfis Indicis denominationibus, cultura, ufu, ac viribus; ( Nunc primum in lucem editum, & in Latinum fermonem verfum, Cura & Studio JOANNIS BURMANNI, Med. Doct. Inluftris Athenaei, & Horti Medici Amftelaedamenfis Profefforig Botanici, 3 Academiae Caefareae Naturae curioforum Socii. Qui varia adjecit Synonyma ; fuasque Obfervationes. EMOS TR ER DB I, M Y NAR DUM B Y EEE Apud 4 & d PU lo Viam ae Rmo & C8 Ce Ho DE LORON M. DER LV. eng wang PARK ES ER A EG WO N N 4 | y NON N N SS \ SS \ S S NUN RRA ZZ SS == Ss SS SESS = = = SSS 2 02 E SA > y N ANY NN A d WIS AN SY NS TRI arie d EE LEL M NS AN N NN N A SSS bes y BERTA j ELLE S? IL >> GE = EEE HA LIA ttt ae, 4717 17 S D GEORGII EVERHARDI RUMPHII ` e US PEREGRENATIO: EE TER FIN BR AST TAM. = Al rrores , variasque vias, multosque labores , Lufiacasque urbes fuggere, Mufa, mihi. dE Nam tu fida viae femper comes usque fuifti, . Et memori fervas pectore quaeque loca. Et quamvis patria cunétisque caremus amicis, Nec duros cafus, qui levet, ullus adett: Tu tamen aufa fequi. procul es terraque marique; Nec fubtrada mihi Pegafis unda fuit: Tu partim pelago, partim veftigia terra, Vel rate dignata es, vel pede noftra fequi. O peregrinantes felices, queis comes ifta Contigit; haec curas, haec mala cunéta levat: Rebus in adverfis haec grata levamina praeftar, Praefentis cafus inmemoresque facit. Me quoque Muía levat, peregrinas inter agentem Gentes, occiduus quas obit. oceanus. Ne tamen ignores, cur his in partibus errem; Deferui patrios artis amore Lares. Nam poftquam teneros annos & fterile pe&tus Excolui claris artibus Aónidum, Inde Mathematicas genitor mihi tradidit artes, . . Ad quas ingenium non mihi fegne fuit. Et jam de puero NATURAE arcana. placebant, . Curaque difcendi fedula mentis erat. Claro Gymnafio fluvialis Hanovia nota eft, Hic colui Mufas Palladiumque chorum. Addideramque puer denis bis quatuor .annis, . Conftitui partes orbis adire novas. i Italiae fplendor me, & fama gravifima dudum .Traxit, & illius fpes mihi magna fuit. Cum de Solmeníi generofo ftemmate natus, Deque tribus minimus fratribus ille, Comes Germanum repetit Batavis natale folumque, ` Fratre Grypheníteniae íceptra tenente domus. Agmine fub. Veneto Chiliarchi munere fungi, Et fe pro Venetis bella parare refert. Talibus inftin&us mox illi jungere me fum Aufus: pulcra patri filtaque verba dedit. . Firmam fpondet opem, verique parentis amorem: _ . Sic patri natum perfidus ille rapit. Et vidi lacrimas oculos profundere falías , KS O crocodilino fanguine nate Comes. Colleétis igitur populis hac fraude folerti, (Indigenae plebis maxima turba fuit.) - Nobiscum repetit Belgas; nam: dixerat illinc Nos fore transveítos aequor in Adriacum. _ Spem capimus: fequimur, quorfum duétamur ab illo, - Nec nobis ftructos fenfimus arte dolos. - . Ventum erat ad ripas Rheni, Wefela videtur, : ` Mifcetur Rheno Lippius amnis ibi. * Cogimur ad ripam, fex naveis fcandimus ‘omnes , Gens Alemanna fagax, quam male credis aquae! Ulvofum Rhenum delabimur amne fecundo, * . Ventos vidiffes in mala noftra citos. Tranfimus BelgI celeri clara oppida greflu, Quaque duo fetus cornua Rhenus abit. Intramus, Vahalim (fic laevus dicitur amnis: ) — Linquitur a dextia nobile Schenkii opus. Adfequimur nóftro curfu fic Rotterodamum , Grandes nos capiunt fex aliaeque rates, | Hic ‘vero incipimus multo cum murmure, quando Illa dies veniat, fint &-ubi illa.loca; ^ |. Nos ut luftremur, promiffaque menftrua dentur, Nolumus aut noftros inde movere ‘pedes. Nauta age, fi nolunt, in littus ponito cunctos; Non fallace fide miles, at aere meret. Illi blanditiis ortos fedare tumultus, Sufpenfos vana fpeque tenere viros . Usque parant: tandem nautarum vincimur aftu. (Sic non perniciem peétora caéca vident.) Amfítelia, o Socii, quaeramus moenia, jaftant, Vos ibi luftrabunt, debitaque aera dabunt. * Credimys: interea fubducunt carbafa lino, Urbesque adfpicimus praetereunte rate. Vah! quae deliciae! quae gens in pace locata! Perpetua hic requies, & bona vita viget. Has nitidas urbes fuerat mea fumma voluptas Vifendi: pedibus fed mora navis erat. | Perfidus ille mihi quamvis promiferat ante, Ut via, quam vellem , femper aperta foret. Neglexi fed & hoc, quia mé fpes vana trahebat iE ltala poft paucos adfpicere arva dies. Fortiter adfuevi potuque ciboque marino, Et falfamentis usque refertus etim, Sic male contenti Belgarum linquimus urbes, lrriguum pratis Torcariamque locum. Harlemicoque finu fuperato , nobile portu Spardamum recipit; nec mora, vela damus: lntramusque finum pelagi, vernacula. gentis Suyrum , Suydericum vel mare lingua vocat. Amfteliae tandem proris adlabimur Urbi, Hic nos deceptos fenfimus effe viros. Nam neque luftramur, promifla diuque negantur, Praetereunt puppes, urbs quati nulla foret. Quid nunc confilii? patienter cuncta feremus : Germani fuimus: perdita turba fumus. Cum Titan fubiiffet aquas , Enchufia nobis Tangitur , Eöis navibus illa patet. Nox ubi tranfierat , coelumque rubefcere primo Caeperat, ultetius pinea texta meant. > Occiduas Batavae terrae quod-verbérat oras, ` Infula prima jacet Texela porta maris. Venimus huc poftquam, plures offendimus illic Navibus inpofitos , pro Vénetoque duce: Sed non de noftris oriundi gentibus , illos Nutrierat pulchra Gallia gente ferax, Jungimur his, omnesque fimul cuftodia fervat. ' lexelicos Batavi militis ante finus. Bis decies Phoebus fölitos iteraverat orbes; Linquendi portus aura fecunda venit. ^ Tres veniunt valido praeftantes robore puppes ,. Quae capiunt omnes in fua texta viros. p. * Oftentat Clafis Praefectum prima carina, Auriacus Princeps di&a fecunda fuit. Tertia jam longe tumidis adfueta procellis, ` Dita niger corvus, quod volet inftar avis. Haec decies focios abiegna ventre ducentos - Claufit in anguíto corpora multa loco. Cetera gens fcandit reliquas, mercesque ferentes ‘Se junxere duae per freta longa rates, Omne dehinc velum dubiae- committitur aurae, Inque patens aequor concava puppis abit. Mox fua vela Niger corvus fubducit in altum j Avolat : ex oculis cara recedit humus. Cara vale tellus ; mihi faepe optabere tangi, Hac grave erit longo tempore nave vehi. Saepe tamen nobis folatia fingimus ipfi, Et minus adverfum fpes mare vana facit. Infula in Ionio magno cft antiqua Zacynthus, Italiae nautis Zantha vocata novis. Huc nos venturos Batavus promifit: at iffa Forte fub auftrinis eft fita Sancta polis. Nam numquam noftrae tetigiflent Itala puppes Littora; nec Veneti nos petiére Duces. Sed longe diverfa (velut: res ipfa .probavit) A. noftro fuerat terra premenda pede. Sub Notiis fignis , Aequatotisque calore , A fupero tellus Orbe remota jacet. Brafiliam dixere novi, nuperque retecta Ad nos ignotás per mare mifit opes. Quae tamen imperium teneat, ftant bella duabus Gentibus, indigenos utraque cenfet agros. Lufiacus partem miles fibi vindicat Auftri, Imperii fedes arida Paragui eft. Egelidum boream verfus fe Belga locavit, Pharnamboccaeä tutus in arce latens. Plurima jam petiit gens Europaea’, per hujus Ardentes aeftus innumerasque feras. Littore, non dubium , nos depofuiffet codem, Quo focios reliquae , tertia noftra ratis. Denique firmatis animis nos credimus alto : Pofcentes ad opem fupplice voce Deum. Sed primo vultu mihi érat Neptunus iniquus, Nam nocet hospitibus Tethyos aura novis. Sic & inadfuera vitiatum corpus ab aura eft, Nec patitür vires languor habere fuas. Os hebes eft, pofitaeque movent faftidia menfae, Officii & ftomachus nefcius ipfe fui, Interea Navis ftrepitantes excitat alas, Et repetit folitas flamine pulía vias, Jam multos annos per aquas fuit illa vagata, Notus Neptuno jam bene corvus erat. Sive opus eft velis, minimam bene currit ad auram: Sive opus eft armis , fulmina larga jacit. Et comites volucri poterat quia vincere curfu; Eft facere invitas faepe coacta moras. ` Nam fimul inplerant Aquilones vela fecundi, Haud mora de Batavis claffis abivit aquis. Refpicit a laeva Flandros > Jun&osque Brabantos : Candida fed quaenam littora. dextra videt ? An albas arces , caftellave candida cerno? An juga brumali quae nive tecta latent? Non, fed cretaceas rupes , quibus Anglia cinéta Cognomen naéta eft Albion inde fuum. sh a Icciacas Icciacas cautes tranfimus in ore Canalis .Britanne dantes lintea vela mari. Liquimus a laeva jam Gallica. Littora paene, Deque Aquitanniacis vela dabamus aquis. Tantos fert. vi&us alimentaque nautica navis, Pofcere quanta queat, qui modo fanus erat. Defuit hie numquám ptifana & bisco&tus , afellus Zythus, Butyrum, perna falita , fabae. Noxia valde tamen cunétis fuit aura marina; Et cunctos artus languor habebat iners. Naufea cum crebro vomitu , fluxuque per alvum, Fortiter infringit corpora cunéta virům. Accedit linguae virus ; nec non Scelotyrbe; Haec crurum, prior eft oris amara lues. Hei mihi! qualis erat ftatus hic, miferandaque vita: Nulli fperatur terra. nec ulla. falus, Hic te quadrupedem facit, alter funibus haeret: Hic mifere clamat :; defuper. ille cadi. lile famem queritur, pofitam. tamen .abjicit offam: Nec fatis aegrotis hic cibus aptus erat. Si quis adhuc (fed paucus) erat paullisper alacris, Fit curans aegros aeger & ipfe cito. Eft dirus morbus, quum lingua incenditur aeftu.. Luridaque adparet , moxque loquela perit. Tempore , quo coelum. folito rverfatur in axe, Si non curetur, mors.properata venit. Sed male curato, tacito. languore tabentes Ad Stygis umbrofam multi abiere domum. Mortuus absque mora tumidas jactatur in undas; Exequiasque facit machina grande tonans. Mille ferae Oceani coéunt, ayidoque palato Diripiunt mediis putre cadaver aquis, 19: Tubere dente minax, & pilis Carcharus afper, . Et quae funt vafti grandia monftra maris. . Agmina poft puppem, praedam fperantia, ducunt, Gaudentque humanos dilacerare toros, O quanto melius, fato ferrove cadentem In folitä moriens ponere corpus humo! ` _ Et mandare fuis aliqua, & fperare fepulcrum , Et non aequoreis. pifcibus effe cibum. S.S At fimul Hispanum pervenit claflis in aequor, - Et qua Callaicus Dorida cernit apex. Protinus emifit mutatas. Aeolus auras, Percutitur rapido prora repente noto. > ce HERBARII AMBOINENSIS AUCTUARIUM A GEORGIO EVERHARDO RUMPHIO HANAVENSI CONSCRIPTUM. 4 ES 42 BN D KA Oftquam Herbario meo Atmboinenfi finem impofüeram, quzdam infu- per ad meam pervenere notitiam plante, five in hifce locis exoti- ce, five omiffe, ac proinde in ifto opere haud congrue locari po- Da tuerunt, hinc iftas hic propofere volui, fed fi- ne ordine, ac prout mihi quotidie obvenere > ab arboribus tamen primo incipiens, CAPUT PRIMUM. Mangoftana Celebica. Kiras: - T Herbarii noftri libro primo capite 38. mengt, mus Kiras fpeciem effe Mangoftane, immo Maccaflarenfis feu Celebice, fed ibi ejus de- feriptionem dare non potui , quz itaque hic fub- fequitur. ME | NB. Mangoftana hiec. Celebica tom, Y pag. 134. de: > fcripta reperitur, cum elegantiffima ejussicone . Tab, A4, de] Pies dis GH CAPUT SECUNDUM? Mirobalanus - Embil Ae s s Boa Malacca Nitikay `. — Æc arbor minima gerit foliola cun&torum maturus fit, ejusque caro dura eft, e valde ructus, ex . Fotundo parum planus feu compreffus, fuperius .. umbilicatus, ubi &:brevis locatur apex „externe fex notabilibus, fed haud profundis fulcis notátus.- … Sub ifta carne durum réconditur officulum ` uti in Cerafis , hexagonum , feu in fex acuta doria diftinétum , fuperne tribus ciliis nota- tum in triangulo pofitis, brevi infidens craflo- que pedunculo, juxta numerum iftorum dorfo- en rum, BEE TUARIUM, | OF. | VERMEERDERING COP HET AMBOINSCH KRUYDBOEK VAN GEORGIUS EVERHARDUS RUMPHIUS é vo Lzoo na *t voltooyen van myn Ame | boinfch Herbarium my nog eenige | Planten ter kenniffe zyn gekomen, de, Wi Welke of in deze plaats uitlands , of Segel Van my over t hooft geflagen zyn, en m dierbalven in "t voornoemde Werk niet gevoeglyk hebben kunnen geplaatft werden, zoo heb ik de zulké hier naar malkander willen voorfiellen , dog zonder order, en gelykze my dagelyks voorgekomen zyn, egter van de Boomen eerfè beginnende. EERSTE HOOFTST OK, Celebifche Mangoftan. Kiras: E ons Kruidboek Lib. 1. Cap. 38, hebben wy vermaant, dat Kiras een zoort zy van Mango- ftan, ja voor cen MaccafJarfche of Celebifshe te bou- den zy; dog wy hebben hém aldaar zyne befchryving niet konnen geven ; die wy dicrbaloen nu hier flellen. NB. Deze Celebifche Mangoftan wert befchreven ge- é vonden in het SC Deel, pag. 134. met een zeer fraaye Figuur op de vieren veertigfte Plaat. TWEEDE HOOFTSTUK. o Zmbilice‘' Mirobalane. ner Boa Malacca Nilikay. Eze Boom heeft de allerkleinfte bladeren onder D alle Joorten van Mitobolanen. Hy fchiet op met lange regte gerten ‚met diergelyke dwars-ryskens, daat aan de bláderen flaan- tegens malkander in lange ` ryen, die van Tamarindus mee/t scht, ` Het blocizel is zeer klein, ‘uit witte Ditze blaadjes gemaakt „en komt voort aan dezelfde ryskens, daaraan de bladeren fidan § tegéns -de bet blocifel'agter , en de bladeren van voren ziet. De Vrugt is tuim 200 groot als een müsquet-kogel , bleek-groen, al zynze typ , hard van. vleefch,zeer Y 2 X P Ra dierhalven onbequaam rauw tete- ten; uit den ronden wat plat ef gedrukt 5 voren met een kuiltje, en-daarin een kort fpitsje ‚van buiten met zes kennelyke , dog ondiepe vorens af gedeelt. ‚Onder het voórnoemde vlecfeh teid een harde.fleen, gelyk in de ker/Jen, zeshoekig of in zes fcherperuggens afgedeelt , van vooren met drie baarden in een Triangel ` flaande, agter met een kort dik fleeltjez na "t getal dezer ruggens ziet men van buiten aan de Vrugt ook ^ A : 07 20 gewoonte Van-andere, - Boomen , %00 dat men aan een en het zelfde ryske - rum, externe in fruétu todidem quoque confpi- ciuntur falci, fed non profundi, qui hunc in tot diftinguunt fegmenta , atque in tot cellulas officulüm etiam feparari & aperiri poteft, in quavis autem bina ternave locantur grana, for- mam habentia feminis Indigo, ex rotundo nem- pe “ad “utramqué ¡partem ‘comprefla’, quorum quodvis peculiarem fuam proferre poteft arbuf- culam. | Fruétus hi aréte pinnis infident feffiles eo: lo- ci, quo: Rofcúli “excrevere , ita ut in fuperiore dimidia parte hafum pinnarum foliola confpi- ciantur, in pofteriore autem parte fructus ac flores, quorum quzdam etiam veftigia refidua in quibufdam obfervanturlocis. = Zeg Fruêtus- hic in Amboina non bene maturef? cunt, quum ipforum tempus maturationis fit menfibus Majo & Junio, qui in Occidentalibus Infulis funt menfes ficci atque folares , fed in hifce regionibus initium eft menfium pluviofo- rum, que inconvenientia caufa quoque eft, cunctas Java. arbores & plantas haud rite perficere fructus ac femina. : Lignum hujus arboris fragile eft, ita ut rami vix puerum ferre ac fuftinere poffint. lomen. Latine Mirobalanus Embilicus , Indico- Portugallice Nilikay, Malaice Boa Malacca, Si- ‘pice Ya-Kam. : Locus. "In Amboiná exotica eft, & hic pro- pagata per ficcos fru&us ex Java & Maccafla- ra delatos, fed prout nomen ejus Malaienfe de- en hanc tranfportatam fuiffe ex Ma- deca.* x ^ ` Ujus.* Fruétus- hi ficcantur, fed potiffimum. faccharo. condiuntur, quo aufteritatem omnem . amittunt, & gratum prebent conditum, quod jn Europam defertur. Sinenfes putant muria conditos-falubriores effe, quum os prius ad- ftringunt ac dein 'in“eo dulcefcunt. ` Siccato- rum decoétum propinatum curat Dyfentheriam , ex bile & fervore ortam ; ceterum muria condi- ti ad quosvis cibos toftos & elixatos in menfa ` adhibentur. Siccos recipe fruétus, eosque in aquà mace- ra, ita nt liquefcant , hac pulticula bis terve obline caput, unde cephalalgia & vertigines difparent , ex fervore & febribus orti. Tabula: prima ` Ramum -exhibet Mirobolani Embilici om eps fru&u A. integro. — E B. Gate eft totum triangulare. — C. Tertia ejus pars feparata. D.D.-Semina‘ttiangulario exempta. ^ M OBSERVATIO. Arbor hec a Plukn. in Manti(f. pag. 133. vocatur M robolanus Emblica , anguftis Acaciz foliis, fofculis Ta- marifci racemofis. Nellemaram H, Malab. part. 1. tab. 38. ubi in notis dicitur Acaciz foliis Arbor Malabarica, fruétu rotundo, femine triangulo, & Myrobolanus Emblica fo- liis- b E E D le Pharmac. p. 334. Zosen, Hift. pag. 159. Tab. 61. Poe " A eb E ss Phyllanthus foliis pinnatis floriferis : pe arbo , fru&u baccato vocatur a Linnes in Fl, Zeyl, pag. is8, & p. 238. & Spec. Plant. pag. 982. CA: : HERBARII AMBOINENSIS AUCTUARII' ` Breyn.Proár. 2: p. 84, Vide & Thef. Zeyl ` Cap. II. zoo veel groeven, dog niet diep, dezelve in zoo veel deelen: afdeelönde ;“i zoo veel celletjes laht Zig ook den fleen openen, en in ider leggen twee à drie zaed- korreltjes , in de gedaante als bet zaad van Indigo, te weeten uit den ronden aan beide de einden wat ge- drukt, waar van ider een byzonder Boompje kan voortbrengen. Zy zitten digt tegens de ryskens zonder fleeltjes, daar het bloeizel geftaan heeft, zoo dat men aan de voorfte helft vån de ryskens of geblade wiekens de Bladeren ziet „en aan de agterfte helft de vrugten, ter plaatze daar het hloeifel geftaan heeft, waar van men nogeehige ruigten of Die Bier. ^77 — -= De vrugten willen hier in Amboina niet wet: fyptn, . E, Saifoenwaltıin May en Funy , dewelke in de weftelyke Eylanden Sonne-maanden , "maar" in deze quartieren het. begin. qan. de regémouffon’ zin; welke ongelegentheid oorzaak4s , ‚dar alle Favaanjche Boomen en Planten bier niet wel dragen. willen. x Hy heeft een bros bout , zoo dat de takken qualyk een jonge kunnen dragen. Naam. In t Latym Mirobolanus „Emblicus , Indiaanfch-Portug. Nilikay , Maleit/ch Boa Ma- lacca, Sinee/ch Yu-kam. 25 Plaats. In Amboinais by vreemd, “en albier inge- bragt van gedroogde vrugten van Fava en Maccaf- Jar, dog uitwyzende de Maleitfché naam , zoo fchynt, eunt dezen Boom moeten ontfangén bebben van Ma- cca. ee : . Gebruik. Zy werden gedroogt , dog meeft met zuiker ingeleit , waar doorze alle wrangigheit. verlie- zen, en een aangenaame confyt werden, "t welk men in Europa voerd. De Sineezen: houden de: gepekelde pga om datze in. de mond eerft t'zaamen- , en daama Zoet werden. Het afziedfel van de gedroogde. gedronken, geneeft de Roodeloop, die van de gal en bitte ontfiaat. Anders werden de gepekelde by alderbande gebrade koft-over tafel genuttigt<» Neemt de drooge-vrugten , weekt die in water, date geben, met dit papje fmeer? 2 of 3 maal het booft , dat uerdryft "de: hoofbpynen-duizelinge, de- welke van groote hitte en koortfen komt. vrugt » zoo als ze heels by Lett, As an aan de Acacia, met trosachtige bloempjes, zoo als aan | ee andries, lemari by de Masten ‚enaamt, en “tweede Prodr. pag. 84. hietze Embilifche Mirobejaä mee het blad varieatie ac å. Ziet verders onze: Thefaur. Zeyl: Pag. 5. en Dale Pharmac. Pag. 334- 3 BE its ` : GEES TH Kat "Van Linneus in zyn Flora Zeylanica wert ze genaamt = La foliis laris Boriferis KR frc. | i ee O Ei e DER- 2. TAB.I. ege we me ramofa ts a HI. IV.V.VI.VII.Hoofifl. | VERMEERD. op ’t AMBOINSCH KRUYDB. 3 CAPUT-TERTIUM Etrofideros Maccaffarenfis defcripta: reperi- tur Tom. 3. Herbarii Amboinenfis pag. 21. ejusque Figura exhibetur Tab. 43. ` DERDE HOOFTSTUK S E Maccaffaarfche Metrofideros komt voor befchreven in het \derde deel van het Ame boinfch Kruydboek pag. 21. en deszelfs Fi wert op de 43. Plaat vertoont, dt xh CAPUT QUARTUM. Ani Hua jam defcripta eft itidem tom. 3. ibidem pag. 23. ejusque Figura exprimi- - tur Tab. 44. CAPUT QUINTUM Ndnarium Sinenfe deferibitur libro tertio Cap. y 2% pag. 154. VIERDE HOOFTSTUK E Nani Hua ij mede befchreven aldaar in bet derde-deel pag. 23. en deszelfs Figuur is op de 44 Plaat vertoont. ^VYFDE HOOFTSTUK. E: Sineefche Canari Boom wert. befchreven in het derde deel 2 Hooftítuk pag. 154. CAPUT SEXTUM. Ambofa filveftris parvifola defcribitur libro pri- mo cap. 35. pag. 129. fed notandum eft ibi per incuriam colleétoris male junétam effe Fi- guram Radicis Deipare Spurie, que debebat locari libro 2. Cap. 49. pag. 129. ubi hujus Fam- bofe parvifoli Figura Obcurrit, ita ut he trans- mutanda fint. > SESDE HOOFTSTUK. E kieinbladige wilde Jamboes Boom. wert " befchreven in ‘het eerfte Boek Hooftft. 35. pag. 129. dog men moet letten, dat door onvoorzig- tigheit des vergaaders de Figuur van de baftert St. Maries Wortel gevoegt is „welke moeft geplaatft wer- den in bet tweéde Boek Hooftft; 49. pag. 129., alwaar wederom de Figuúr van deze kleinbladige wilde Jamboes voorkomt „zoo dat deze Figuaren moeten verwi/Jele werden. ` CAP UT -SEPTIMUM Nagaffarium. ` Nagaffari. ` [ pa arbor exotica eft in Amboina, quum vero videtur adfinis effe Bintangoris, = j equ 15 / ^ praefertim parvifolie fpeciei, fub finem Capi- tis 27. libri tertii defcripte, ejusque infuper flo- res in ciftis medicinalibus hic venduntur, hinc talia de ea commentari volui, qualia tam ex ip- fius transmiffis ramulis, fruétibus, & floribus , quam ex Incolarum relatu indagare potui.. .- Et autem arbor haud alta, truncum gerci rectum , non ultra fex pedes altum, fed maxi- | eft, ampleque extenfa & elegantis adfpeétus , -denfam gerens frondem, gratam praebens umbram , unde & ante cedium areas lo- catur , praefertim: quoque ob elegantes flores. Trunci cortex fiffus eft, fufcus , ac parum flavefcens, in ramis vero. glaber eft, inftar il- lius Malfoy. Folia cut illis Salicis-conveniunt , fed minora funt & glabriora, firmiora quoque, ac proinde propius ad illa Olee adcedunt, feu in hifce terris illa Dammare Batoe referunt, utrimque acuminata, vix digitum longa & lata, oris «equalibus , fuperne virentia, inferne palli- da feu albicantia , fubtilibus paralelis venulis pertexta , que tamen fubtus vix dignofci pU xy = febteven , ook zyne bloemen in de medic ‘verhaal der inlanders, beb konnen afnemen.” SEVENDE -HOOFTSTUK. —Nagaffarium: = Nagaffari DE Boom is wel witland[cb in Amboina, maar - dewyl by fcbynt uit de maagfchap van de Bin- tangors , inzonderbeit vig -de enbet ies aan "t einde van "t, 27 Hooftfluk in het 3. Bock be- aa fal trit doozen alhier verkogt werden, 200 heb ik van ben zoo veel willen Helen als ul de Gorge tak- jens , vrugten, en blöemen y “mitsgaders mondeling “Het is geen Aner Boom, de fiam regi, niet bo- ven de wr ee k mall wi gaaat, herte tiit- gefpreyt , fraay.van aanzien, digt van Wof een aangenaaine fchaduwe geevende , en dodran, “als mie- de wegens de lieflyke bloemen voor de huizen op de pleinen geplant. o one De febor[Je des lams is gefcheurd, bruin, Watna den geelen trekkende, maar aan. de takken is ze glad, van aanzien als Malfoy. De bladeren:gelyken, Wilge- bladeren, dog kleinder en gladder, ook [byver , dier- halven nader overeenkomende met Olyf-bladeren , of bier te lande met die van Dammar Datoe , agter en voren toegefpitft, Jchaars een vinger lang en breed, met evene kanten, boven heel groen, en van onderen wat bleek of witagtig; met fyne parallele adertjes , dog die men qualyk bekennen kan van onderen. A 2 Zy 4 Tenuibus infident viminibus per breviflimos petiolos pari numero usque ad extremum. ` Flores magnitudinem habent denarii Frifio- rum , ex quatuor quinqueve compofiti albis, pin- guibus , & crafliufculis petalis , intus concavis inftar illorum floris Bintangore maritime, am- plo infidentes calici, interne quofdam porro gerunt ordines petalorum & ftaminum antheris luteis , qualia in Rofis ftamina funt , vocantur au- tem hec proprie Sari, magisque ruffa funt Sari Bintangorz. Totus flos ac prefertim Sari, odoratus eft fe- re inflar Putsjock feu Cofti Indici, ac ficca flo- rum petala, que venalia adferuntur , optime re- ferunt Macim Nucum Myrifticarum. Semi ma- turus acuminatam glaudem , maturus vero mino- rem emulatur Caftaneam cum ` breet duroque apice in fammo, pericarpio infidens ex quatuor craífis & obtufis fegmentis fed inequalis magni- tudinis compofito. Viridis fru&tus glaber eft, fed ficcatus parum ru- gofuseft, conftatque ex putamine craffo & lignofo, quod in maturis dehifcit in bina ternave fegmenta. Interne nucleus locatur inftar glandis decortica- tee, fed brevior & amplior, durus, & interne inten- fe luteus , qui in binas quoque dividi poteft partes. Per fru&us feu femina hec arbor non facile propagari poteft, licet quedam in arbufculas excrefcant fponte ex arbore decidua. - Certiffi- mus vero modus eft-furculos effodere, qui ex radicibus arboris propullulant , hique trans- plantandi funt. ; Nomen. -Nullo alio innotuit nomine nifi Java- nico & Baleyico Naga/Jari, ac florum femen feu Anthera Sari vulgo vocatur, i … Locus. Nullibi invenitur nifi in Java, ac præ- fertim in Balleya, non fponte, fed diligenter culta circa atria. Batavie vix una alterave hu- jus reperitur arbor , quam dominus ita cufto- dit, ut furculum vel plantulam quis conquire- re TBB nn E Ufus. Preterquám quod ob gratam umbram & odoratos flores, uti dictum fuit, prope «des locetur , flores etiam ac Sari ipforum , fed fepara- tim ficcantur, & inter aromata medicata ven- duntur. _Conteruntur enim cum Sandalo albo, Pulafari, & radicibus Gendaruffe, gratumque prebent ünguentum feu Boborri, quo corpus oblinitur pro refrigerio. Ft Baleyenfes ipfi admifcent Tsjonckor & Ban- gle, ut ardor magis exftinguatur. Petulantes Baleyz reges hoc Sati pulvinaria inplent, ut & cum illo S hiatipotióng feu Bintangoras, fed ifti obnoxia funt incommodo, quod fxpe vento exponenda fint, quin craffos generent vermes. Sari cuni aliis rebus medicinalibus Djoudjamboe, h. e. quibusvis medicatis potionibus admifcetur , & interne propinatur ad varios morbos. e ot. Tabula Secunda. Raam” Nagaffarii exhibet cim fru&u Jemi maturo A, & 1 EE ltd S Ta seb d E e NS. HERBARII AMBOINENSIS AUCTUARH ap. VII. Zy flaan aan dunne ryskens op zeer korte Jiceltjes met paaren tegens malkander tot het uiterfte toe. De bloemen zyn in de grovte van een Friefche febelling , gemaakt van vier of vyf witte, vette’, en dikagtige blaadjes, binnen wat hol, gelyk de bloeme van Bintangor maritima, flaande op cen breede voet, van vier groene en breede blaadjes gemaakt ; binnen heeftze nog eenige ryen diergelyke dog kleindere bla- deren , en digt uitgevuld met korte draadjes , en daar- op geele noppen , gelyk het zaad in de Roozen,’t welk men eigentlyk noemd Sari , ro[Jer dan het Sari van Bintangor. De geheele bloem , inzonderheit het Sari, is wel- riekende bykans als Putsjock of Coftus Indicus , en de gedroogde bladeren van de bloemen, die men te koop - brengt , gelyken zeer wel de Foely van de Nootemofcha- ten. De half rype vrugt gelykt een toegefpitfle Eekel. De regt rype is als een kleine Caflanie , nog alle met korte harde fpitfen boven op, flaande op een voetje van vier dikke en flompe blaadjes van ongelyke groote. De groene vrugt is glad, dog de gedroogde zet wat rimpelen, bejlaande--uiı cen dikke boutagtige Jchaal , dewelke aan de rype in 2 à 3 deelen open- berft. Binnen leit een korl als een gefchilde Fekel, dog korter en breeder, hard en van binnen hoog-geel, die zig ook in tween laat deelen. Met de òrugten of zaden laat zig deze boom niet wel voortplanten , hoewel zommige tot Boompjes op- Jchieten, die van zelfs onder. de Boomen afvallen. „De zekerfle manier is de fpruitjes uit te graven, dewel- ke uit de wortel des booms komen, en die te ver- planten. te ie xir. Naam. Het is met geen ander naam bekend dan met den Favaanfchen en Balifjchen Nagaflari, en "t geele zaad of t Anthera met den naam van Sari, Plaats. Zoo vind men het nergens dan op Fava, en inzonderheit op Baly, niet in’t wild, maar neer- Stig onderhanden omtrent groote heeren huizen. Op Batavia zyn pas een à twee boomen , die de eigenaars zoodanig bewaren, dat men qualyk een plantje: daar van krygen kan. ` ` $ Gebruik. Behalven dat then bem , ‘als gezegt, ' wegens zyn [chaduwe en lieflykheit der bloemen gaern by de huizen heeft, Zoo werden-ook zyng bloemen en Sari (dog elk byzonder) gedroogt-, en onder de medicinale [peceryen. verkogt. Want met witte Sandel, Pulafari, en Gendaru[]a wortel gewreven, geeft een lieflyke zalf of Boborti, om daar mede d If te befirylen en te. verkoelen. — _ De Baliers doen er Tsjonckor en Bangle by, om de hitte nog meer uit te trekken. De dertele koningen van Baly, vullen bare hooftkuffens met deze Sari, zoo wel als met die van Tsjampoelong of Bintangor, dog zyn mede al die moeite onderworpen, dat menze dikwils verlugten moet , anders gewinnenze dikke wormen. De Sari werd ook met andert drogeryen onder’t Djoud- jamboe , dat is, alderba | Iderbande medicinale dranken ge- Si mengt , binnen *s lyfs gegeven tot verfcheide ziektens.- AE gt E. Ae gem si AU d wk de ; ot De ‘tweede Figuur — CG de Sg los bd eS XA Vat + Vertoont een Tak van den Nagaffari boom, met een balf . rype A., en beel rype B. vrugte © = mn. no f TESTO AGE TAB .II. f tty /. P 7 I A GL PHI Hooftft. GAP OO AA UM; Boa Mai, à Ujus unica modo arbor reperitur prope ] i Amahuffi vetus, truncum gerens rectum inftar Calappi, fed non tam altus eft : Rami viminibus gaudent plurimis foliofis & brevibus, quibus folia adftant inferius alternata, fuperius fibi obpofita, fed hunc non regulariter obfervant ordinem. « Superiora maxima funt, Lanfii foliis fimilia , fex feptemve pollices longa , tres lata digitos, fed in fuperioribus & fummis pinnis vix dimi- diam obtinent magnitudinem, füperne glabra , inferne acutis protuberantibus & obliquis admo- dum coftis juxta oras in arcus concurrunt, me- diusque nervus folium diftinguit in inzequales par- tes, faporis dulcis & oleracei. Flores in magnis & ramofis proveniunt race- mis inftar florum Mange, primoque fefe exhi- bent viridia capitula, paulo majora femineSina- . pios, que fefe aperientia formam flofculorum ex- hibent, qui potiffimum formantur ex fimplicibus curtis flavisque (taminibus menfe Martio proger- minantes 3 Ex his unus alterve fructus excrelcit completus , oblongus , & paulo major ovo Colum- bino , externe obduétus denfis fpinulis uti in Durionis fruétu tenero. Sub viridi putamine crafla_albaque locatur pellis , ex binis fegmen- tis compofita inftar crateris hiantis, unde etiam inferiorem modo dimidiam partem fruétus inter- ` ne obtegit , hicque major eft. Nuce Mofchata , obduétus duro , primum fpadiceo, dein nigro cor- ` tice, externe fulcato inftar putaminis Nucis Myri- flicee , cujus ar A eft. Interiorpars repleta eft. nucleo Deco & albo, fed fufca pellicula-ob- duéto, qui bifidus eft., faporem pr&bens Cafta- nearum,: vel uti Amboinenfes hic dicunt- inftar nucleorum. Tsjampadahe. x3 123 - Hinc-ex forma & fapore fructus quis conclu- dere poffet Caftaneam effe, Amalia enfibus , binasque plantarunt arbores ad occiden- tem Batoe Loeban nomine Boa Mafly „ noftra- tes eam pro Caftanea habent.: Tenera ejus folia edulia funt, & ad olus adhibentur. - Fru@us puutamini duro inclufos bis aqueinco- quunt. ipforumque nucleos cum gratia faporis. cauffa edunt, fed didici fuperfluam effe. coctio- nem, atque ad ignem modo torrendos effe inftar. Caítanearum.. E. AOS, nim dun Lignum ejus duriffimum eft, atque ubi capis: fum invenitur, tigno aptum eft & ufitatum... Ve- - fpertiliones plurimos ejus edunt fructus, atque ex putamine decidui in inferiore parte tuberculum. gerunt; ubi progerminant, primoque reétam in terram emittunt radicem , ac dein unum alterum- ve furculum furfum ,. quod. cum Caftaneis ipfi commune eft... ER OS yo ai -Sepius. in-litore inveni. nigerrimos quosdam fruétus: paulo -majores nucibus Myrifticis ;..quo- rum quidam plani, ac quidam compreffi erant & angulofi, fed exterius putamen multo profundius fulcatum erat prioribus , qui per mare in litus projeéti. erant, & cunctis Amboinenfibus ignoti, quosque comperi a prioribus differre , licet exte- rius putamen quam maxime inter fefe ee o VERMEERD. op 't AMBOINSCH KRUIDB. G | enfes.ejus. nucleos ante multos annos accepere ab Amblau- 5 AGTSTE HOOFTSTUK, Boa Maf. Ier vun fiaat cen eenigen Boom by oud Ama- hulu, met een regten flam, als een Calappus- boom , dog zoo groot niet. De takken zyn vol gladde en korte ryskens , daar aan de bladeren van agteren verwifJeld”, van voren tegen malkander flaan met twee en twee , dog houden deze ordre niet precies, De voorfle zyn de groot/te , en die van Lanfen ge- lyk, zes en zeven duimen lang , drie vingers breed, maar aan de bovenfte of voorfte ryskens zynze pas half 200 groot , boven glad, van onderen met fcherp uit- builende en zeer fchuinfe ribben langs de kanten met bogen fluitende , en de middel-zenuwe deelt het blad in ongelyke deelen, zoet en moeskruidagtig van fmaah. De Vrugten met de harde‘ fchaal kokenze tweemaal in water , en eeten van den binnenfien keeft met Jmaak; dog tk heb geleerd , dat dit onnodig. is en dat men ze maar flegts op koolen kan braden-als Cafta- mepi dte EEL BONT TAD TI ECI Ak GiGi Site . Het: bout is'zeer hard , en daar men *t in quantiteit heeft, tot timmerwerk :gebruikelyk. ©: De: Pleermui- zen eeten de:meefte Vrugten y en. de uitgevallene uit. den bolfter hebben aan "t agterfte eind een knobbel, al- wadr:zyzuitfchteten ser een: regte wortel na den grond, en. daar na een:of twee flammetjes omhoog , "t welk zy met de Caftanie gemeen hebben Ik hebbe dikwils op: firand gevonden: eenige pik- zwarte Viugten, ruim zoo groot-als Novtemufchaten , zommige plat y:zommige gedrukt eh hoekig „dog de: buitenfie: [chaal was veel dieper-gekeept dan de-vorige, door de Zee op firand gewwerpen, en. by al de Amboine- zen onbékend , dewelke ik bevinde van de botenflaande te verfchillens boe;gelyk ook de buitenfle febaatenmal- kander. pu esoo anton dR te alas 7 Naam, $ HERBARII AMBOINENSIS AUCTUARII Nomen; Vocatur Boa Maffi , feu potius Amaffi, h. e; fructus dulcis , noftrates, uti diétum fuit, ha- bent eam pro Caftanea Boeronenfi, licet in O- rientali Celebis ora quoque nota fit, arborque prope radices alata eft inftar Lanfiorum filve- ftrium, conftatque ex duro & fubtili ligno, ita ut majores cultri Parangh diéti , & fecuresiad id hebetari poflint. Fruétus decerpti non ultra fpa- tium viginti quatüor horarum integri fervari pos- funt, quin in bina dehifcant fegmenta, medius- que nucleus in cratere aperto diu remanet; qui crater quodammodo etiam edulis elt, ` Locus. Reperitur potiffimum in Amblauwa ; unde prius in Amboinam, uti diétani fuit, delata eft, uti & in Zephyrea Boeronis plaga. Com- pertum elt, fi nimis copiofi edantur ejus fru&us, prefertim D per aliquot decubuere dies, ita ut propullulare incipiant, naufeam movere. Tabula tertia Ramum exhibet arboris, que Boa Moff incolis dicitur. Cap. TX, Naam. Men noemd bet Boa Maffi, of beter Amaffl dat is, goete Vrugt; de onze, als gezegt > maken ‘er Boeronefe Caftanie van , hoewelze op de Ooftkuft van Celebes-gok,bekend zyn, en de boom heeft by de wortel vlerken als wilde Lanfen, van cen fyn en hard hout, 200 dat men parrangs en bylen daar op be/cha- digen.kan. De afgebrokene Vrugten kan men niet bo- wen een etmaal geheel behouden, dan berflenze in twee deelen, en de middelfte.korrel in zyn beker. blyft daar lang in ftaan , welke beker: ook eenigzints eetbaar is. Plaats. Men vindze mee[ op Amblauw ‚waar van ze. voor dezen , als gezegt, in Amboina gekomen zyn, als mede.op bet Zuiderdeel van Boero. Men heeft er- varen, als men er wat rykelyk van eet, inzonderheid alsze eenige dagen gelegen hebben, en wat uitge/proo ten zyn, dat men er kwalyk van werte os De derde Plaat ever Vertoont ecn Tak van gen Boom, welke. Boa Mafi by de Inlanders genaamt wert. ..., CAP UT: NON UM > Radix. Enter. Accar Mera. X Timorz parte Orientali, uti & ex infulis Etter feu Wetter, & Kiffer radix defertur Accar Mera d'ëta, que apud Bandanenfes in magno eft ufu ,' cujus anno 1684 ramuli quidam mihi tranflati funt , unde concludere poteram, exoticara elle plantam y in Amboina ignotam. ` Hicramuli plurimis-gaudebant pinnis pluri» mum éreétis, quarum folia: pufilla erant , accum: nullis melius: comparati poterant dam emm illis: Solulas- bios nempe transverfales digitos longa , pollicem lata, fuperius fubrotunda, feu parum bifida , tenuia, paucisque fubtilibus venulis ño- tata „que oblique admodum decurrebant ; fubtus albicantia 5 & fplendentia, folitaria locata erant, inordinata, longeque diftabant. . Fruêtus--mihi nondum oblati vel indicati funt e . Radix, que fola in ufu eft, pollicis:craffitiem. obtinebat;peculiaris forme, multos habens parvos: fulcos, incurva & inregularis, per albicans lige num obduéta cortice rubro -qui.externe pafum cinereus ficcatur , faporis vifcofi. cum „Jewivad- Pranorum. … 3 KE US Sine dubio ingentes erunt frutices feu arbufcu-: le; crefcentes:in folo argillofo rubro vel fufeo, lapillismitxo in declivi montium porte, tam circa litus;-quam in ipfa regione iftarum infularam.-- - ftrictione , proxime: conveniens cim. officulis. + Ufus. Ab iftis adhibetur incolis ad quasvis Dys fenterias, cum Pinanga: mafticata , ejusque fuc- cus deglutitur , «vel.cum aqua füpra porphyritim -conteritur & fic propinatur. Aqua, cum qua cónteritur. vel coquitur; rubefcit, licet in ipfa radicé ac prefertim: ejus ligno non multa adpa= reat rubedo, * Vero Emile et, per dulcem: & mucofam :qüalitatem , fauciata demulceré irnte- ftina ,.:& levi corroborare adítrictione.: => > * - Infula Etter, noftratibus fic dicta , .incolisWer- ter-vocatur , fita:ad borealem plagam Timore orientalis , ab hujus incolis Bandanenfes edoéti cy g funt NEGENDE HOOFSTUK. "De I ortel Etter, Accar Mera, T An Timors Oofterdee!, als mede van de Eilan- NV den Etter of Wetter en Kiffer, wert een Wor- ` tel gebracht, Accar Mera genaamt, by de Banda- nezen in groot gebruik’, waar van my: Anno 1684 eenige takjes toegebragt zyn; bewyzende , dat bet een orcemde plante was, in Amboina onbekend.“ Dese takjes waren vol dunne_pyskeñs y die: mefl overeind: flonden, de bladeren waren klein y en met niet beters te vergelyken dancmet die van Solulo; na- mentlyk tee dwers vingers lang , een duini breed, van voren rond of een weinig geklooft , dun’, met weinige fubtile adertjes bezet, die zeer’ fchuins liepen; van onderen witagtig , en wat glimmende 3 “zy ftonden aan de ryskens enkeld, zonder order ; en verre van malkanderen, De Wriúêtén-&yn my nog niet getoond of beduide ` B od SMO fu oso- Busse Itty © De wörtel „dewelk alleest in gebruik iS, Was een duim dik, van een byzonder fatfoen’, -vol kleine: bog- ten, krom en zeer ongefchikt , bekleed over °t witag- tig bout met een roode febor[Je y ‘dewelke van buiten wat grauw böjterft, ‘oan’ fmaak finoerig met cen kleine adftrittie ; zeer na komende met dé fmaak van de ‘keeften uit Pruimefleenen, "ie D "n mme Simo Het zullen groote firuiken of kleine “boomen ays Ce: ge! "op een: roode ‘of bruine vklef.grond „daar flechen“onderlopen , opt laage Gebergte , 200 wel omtrent bet firand, als-landwaartin: op de voornoemde Bilanden 1 186 HERE ni Gebruik: Zy wert gebruikt” by dezelve Inlanders tegens: állesbande: bloedlóop des buiks , ‘met Pinang ge- Knquawt zoen den Zap ingésiwolgen, of met water op een Deen gewreven en gedronken. Het water, daar in men xe wryft of kooki y wert ood hoewel aan de wor- tel, inzonderbeid van ^t bout, niet veel rood” gezien were: Heb is twaarfobynlyk „date met baar’ zoete en fmecrige cigenfebap de verzeerde dermen zalft, en dan: met matige adflriêtie cerle. dq 3610 mune „Het Biland: Ever y: by de onve-zo0igenaamt y bett by de Inwoondors Wetter "gelegen; benoorden bet Oofteind van Timor "ou dezeloe hebben’ de Bandar ` ) nezen en es € "Cap UI, $ ," ^... fum exítillanf'oleum ¿Le ut. copiofi i . ratur oleum, | gnumquein longa finditur, fsgmenrs, deer * X Hoi. X on funt ejus virtutem , quí quotannis hanc radicem ab ilis expetunt ad ufum Pharmacopearum , atque nullibi hucusque obfervata fuit quam in iftis tribus infulis. $ X2 a «Anno 1690 trans Bandam ex Etter alii mihi transmiffi funt ramuli , quorum folia , eorumquefi- tus cum prioribus conveniebant, fed multo mas jora erant, tres nempe qüatuorque transverfales digitos longa’, "ac binos lata , fuperius quoque obtufa , at qusedam parum bifida, obt folia.deci- debant , ^ unus-alterve fentiebatur hamulus “in pinnis, fere inftar illorum Bardane. Nulli aderant fructus, nee quidquam de iis: quoque feripferant. ; JANG BT 17 e 53 i ^ «o Tabula Quarta Remum exhibet cum Radicibus ,. E T T & R Rumphio déis, IS 3 VERMEERD. op 't AMBOINSCH KRUYDB. ? nezen geleerd „ dewelke au Faarlyks deze. wortelen eilfen‘ tot: gerief van «baar. Medicaments Winke: len, zynde tot nog toe nergens elders: gevonden dan op voorn. Eilanden. silo 02 xd < Anno 1690 Zyn my over Banda van: Etter andere takjes toegezonden , waar aan de fland der bladeren met de voorgaande. overeen kwam „ maar zy) maten merkelyk. grooter ‚te weeten drie en vier dwers win» gers lang „twee dito breed , mede van voren ftomp , en - zommige: weinig gekloven ; : daar:de bladeren: afvielen voelde men een à twee kleine haakjes aan: de ryskens, Jchier gelyk de klitsjes-hebben. Daar waren mede geene Vrugten aan; en wierd. my: daar van ook wiets gefchreten 6 0 "t 31532:2b | ieewdDe wierde:-Plaat: ©: ton PT Vertoont een, Tak. met de Wortels TE Gd a val Rum) phius genaamt. EE EAP UT DECIMUM... Arbor Sebi. Cadoja. z . Rbor Sebi altiffima eft, truncum gerens G rein, juxta Javanórum felatum folia ` gerit, que quidam comparant cum illis Damma- re, fed majora. funt: So alii ea fimilia effe putant ıllıs Boa*Rau , .fed.glabriora funt , craffiora ; nee god mna A Fruétus funt inftar minorum Lanfiorum , fed tatundiores:5- Dinge cnigfo: virerites ; dein rübentes; inmaturi acidi funt ;thaturiiaciduli, nee ni(i dele&athenticauffa edunturyinterne inquibust dam officulum locatur , in aliis quatuor & quique; Arboris lignum cum illo Lingoz convenit, ex - lohgis conftans fibris; fatisque grave eft, circa cor refertum eft oleofo liquore, qui exftillat, fi profunde fecetur. ` Officala quoque. Contundun- "tur, & nuclei manibus vel prelo comprefli , {pis- um ¿fed ar copiofumv conqui- vetufti trunci vulgo'ceduntur, li- lem & ventum ficcantyr , atque fu S Jun una par magis elevata ignis fübponitur, & fub altera dë- _ preffiore parte vas ponitur, tum craffum in id deftillat oleum , quod in arundinibus Bamboes effunditur, in quibus craflefcit.ad Sebym , pin- SE EE EC Fine no a odo- re vel fapore. A pis Noms hatin e Arbor. Di s Belgité Onkelkaonh Javanice Cadbja, OE febum x ea deftillatum Malaice dicitur Minjae Cawan, & Taccawan. Malaienfibus, infulis? (85 GC Zgan S88 «Uy SOS ivani [ien ï ien ‘eo eli- buin weh) conBenfittirh ad id Opus mom adhibe- tur, hoc Curae Auras labiorum, quee ab" acri: bus cauffantur ventis, y I poft febres Oruntur." enn MONO? BEC 39 BIAS Sm UNA 3 r ` Añng 1685" Ingens avius ex regione veteri Hatives' plavio(iflimo' anaf tempore in «Pitat: wenfibus montibus , ingentia frag, entà Montim devaftavit, & varias 2 ores In litas abripuit ; i> ter suo 04 Jab Dou ( , Ongelboom, Cadoja. md Ngelboom. wert zeer hoog, en regt van ftam, J nat verhaal der Javanen met bladeren , de- welke zommige vergelyken met die van onze Dammar- boom, dog groater en dikker, andere ‘by die van Boa Rau, dog gladder, dikker , emongetand. cx s VOVA SEY i. Vida. drid A. De Vrugten zyn als kleine Lanzen, dog ronder , eerft 2wart=groeñ > daatina roodagtig , déonrype'&udr van vleofcby: tn ide rypbeit.ryns',. en werden: niet dër uit plafier gegeten; binnen leid in zommige.een Bare den fleen , in zommige vier en vyf. Het hout van den Boom gelykt ons Lingoo, lang- draadig , en redclyk zwaar, omtrent het hart zwanger met ecn olyagtige WC heit, dewelke daar uit loopt, als meh’ dief daar ih abi de fitenen werden ihsge- lyks geklopt ; de keefien met handen gekneet of met cen peel insect Sehe dry rmm med Veen dikke oly daar uit y dog in’t gemetrrom veel oly te hebben, werden de oude flammen omgekapt, het bout in Jukken geklooft , in de Zon en wind, gedraagt; on ^t eene eind, + welk wat verheven leid, wert een vu geftookt, en onder "t laage eind een vat gezet, 200 loopt de dikke oly daar in, "t welk men in Bamboczen sey a vivus rt, Naamani) Ley Arbor Sebi) op ie Dot On- gelboom, Javäani Mis; Nie of Ongel daar uit getrokken , biet int Males Minjac Cawan, en Taccawan, : : ME cpldatk, Hr zf óp Fava’, vérre tn *4"gobergKE, en ne Gen dice gi ee er "iban af en to Roop brengen; ` Meerder vind men e tae o tide cado Males Eilanden: t BIOS 0 -Gébraile Her oly zebriiiken de egen on baare Villen düar inte bakken deg niet dan'by gebrek van Cai engt dza bet geftolde Ongel wert diàr ee ed de fobewreh aan de Kippen, dewelke door feherpe Lg adl Widén of id "E edger der koortze Komèt. ` no 1685 heeft de groote Rivier Sanc bua’ Hä- E ee bet de tact tech de größte likken van de Bergen dfe. pane A Dioner op den ftrand afgevoerd, i Bo BEN daar E? 8 HERBARII AMBOINENSIS ter illas lignum reperiebatur, pallido Lingoe ligno fimillimum , fed nulla aderantfolia, ita ut incola: detegere non poflent , ex quanam effet arbore. Ex corde feu medulla hujus ligni fpiffum fubdu- cebant febum, Butyro Batavo fimile, quale in hifce regionibus reperitur cujus mihi duplicem obfe- rebant formam, una erat craffa inftar Sebi, for- dida, ligno & terra mixta, qualis ex arbore -fublata erat. Altera fpecies magis liquida erat inftar fpiffi olei, vifcofa , nec condenfabatur , que ex ligno ifto liquefacta erat, odorem fapo- remque habebat butyri vetufti. Licet incole hanc inveftigarent arborem , eam detegere ron poterant , quum folium. ejus non viderant, ac forte remotis in montibus locatur. Ipfi nomen inponebamus arboris Butyri , Javani etiam declarabant, optime eam convenire cum Cadoja, ita ut fpes fit hanc arborem etiam dete- gendi in Amboina. : Minjac Taccawan incole quoque utuntur, fi quis laboret faucibus exulceratis, vel fi quis le- fus fit contufionibus vel lapfu, fique interne quis fit vulneratus, pifciculos clixant in liquefaéto hoc Sebo, quod edunt pro ordinario cibo. AUCTUARII Cap. XI. XII: XIIT. daar onder wiert een bout gevonden , het bleeke Lingoo gants gelyk, dog zonder bladeren , zoo dat de Inlan- der niet bekennen konde van wat boom dat bet was. Uit bet bert dezes bouts baaldenze een dik fmeer , de Hollandfe Boter gelyk, zoo alsze hier te land is, waar van ze my tweederlei gedaante gebragt hebben, het eerfle was dik als Ongel, vuil, met:hout en aarde gemengt, zoo als zy het uit den Boom: gehaald bad, den ; bet ander was dunder , als dikke Oly, wat klee- verig , en flolde niet; ^t «velk uit het bout gefmolten was was van reuk en {maak als oude: Boter, . Hoewel de Inlanders:dezen Boom zochten, hebbenze bem egter niet vinden konnen, dewyl °t blad onbekend was , en mifJchien verre in °t gebergte te zoeken. Wy gaven hem den naáin van Boter-hout , en de Javanen verklaarden, dat het zeer wel overeen kwam met het voorn. Cadoja; Zoo dat *er hoope is, dat deze Boom in Amboina nog zal ontdekt werden. Het Minjac Taccawan gebruiken de Inlanders ook, als ymand een verzeerde keel beeft of door floo- ten en vallen zig binnens lyfs verzeert gevoelt , dan bradenze kleine vifchjes-in-dit gefmolten ongel , en ecten zulks tot een ordinaris koft. ` — CAPUT UNDECIMU M.. Papaja Silveftris. Papaya Utin Aynywer. ` ] CS defcripta reperitur libro 1. sap. 44. : pag.149. Tab.53. necnon Papaja litorea Tab. 52. y B ra, TOP Sd Lp i Geh T ^t AS AS A g y hk MU. Sa GELEDE HOOETST UK (i PEGAR PapajaBoom. > “Papaja Uran Aynywer., T X Eze- Papaja-Boom wert befchreven: gevonden Y Y in het eerfte Boek , Cap. A4. pag. 149: Tab, eg, als mede: de Strand Papaja-Boom op de 52. Plaat.” SUB ULE DI ol md A Ona 5 2 Arbor Calappoides Sinenfis, Diss e libro 1. cap. 22. Tab. 24. dn Very DST (CAPUT DECIMUM TERTIUM. | 0 Morus Indica. "Babefarangs Y = Laja Beaart ns RA Indica re&tunr, & craflum , fed non . LVA altum format truncum ,. qui cortice. ob- ` ducitur fuccofo, ex fufco«& cinereo colore mix» - to, qui fi cedatur, Dees exftillat lymphaticus - & vifcofus. x : , In initio magis frutefcit quam arborefcit „ac ipites fefe dividunt in multos laterales furcu- los, qui amputandi funt , fi fimplex & reêtus de- fideratur truncus , fed amputati furculi transplan- rari.qubqaéPallunt, a mns san Folia folitaria locantur longis & rotundis in petiolis, cum illis Morus noftratis fatis conve- nientia , inferius nempe lata, ac fuperius acu» minata, quinque pollices longa, ac tres lata, in junioribus vero majora funt, ad oras bag iss & y funde Së - SET Regs Supal SI TWAALFDE “HOOFTSTUR) . 5 xS. $ € Sineefche Calappus-Boom. : | Lys Calappus- Boom wert befebreven in Het eerfte Boek, ‘Cap. 22. Tab: 24. ^ artist A DIUI “SPST: AO g: _ DERTIENDE HOOFTSTUK. . Indifche Mosrbefien-booms. Babefarang. d e FY d e Abe A sf A Ad I i - a Moenia: boom; heeft \een LA, regten y dikken ; dog geen.boogen flam , bekleed met ;een.-zappige; fcbot[Je ,. uit -den bruinen en grau wen gemengt , -en-als;men daar in. kapt , zm loopt "ri een weiagtig kleeverig zap uit. c: sucer o ii -i Hyis in ^t begin meer. firuikagtig dan boomagtig , ende flammen verdeelen bun in veele zzyde {cheutjes y die men. af kappen moet 5, als men. een. enkelde. en reg: zen flam, hebben wil ,. dug die afgekapte Jcheutjes kan men, ederom verplanten e unco zod De bladeren ftaan enkeld op lange ronde fleelen, onze Vaderlandfe, Muerbefie genoegzaam gelyk s, te meeten, agter breed en varen 1oegejpit/f , vyf: duimen lang , en. drie dito breed. , dog aan de jonge zynze . grooter , aan de kanten, random grof gezangt a. met mm 7 à veele TAB. v. XIV. Hoofift. funde dentata, multis obliquis coftis inferius no- tata, quz fefe in alias iterum dividunt, rugofa, flaccida ad tactum, fuporis fatui & oleracei. In binas diftingui poffet fpecies , Japonenfis enim potiffimum frutex eft, Maccaflarenfis vero arborefcit, fed foliis & fructibus non differunt. Fruétus fine julis excrefcunt , qua in re ab Eu- ropea differt, ad quodvis enim folium in brevi pedunculo fimplex excrefcit fruétus , granulofus, inequalis , & tuberculofus, cui curta infident fufcaque cilia, que florum locum obtinent. Poft horum cafum fructus magnitudinem fere obtinet Nucum avellanarum , ex multis quafi granulis compofitus & compactus, primo albus, dein ruber , ac tandem nigricans, fuccofus, & grati faporis ,. nunquam tam rotundus , quam Europeus, fed oblongus magis, raro etiam bini ` fructus fimul ad unum progerminant folium, . Radices copiofe funt , intricate , & trans- verfaliter prorepentes, lutee, & in articulos di- ftinéte inftar radicis Anticholerice , fuccofe quoque, & lentiffime, quale & trunci lignum eft, nulla in hoc detegitur amarities uti in Eu-, ropea, fed fapor ipfius eft dulcis, & oleraceus. Per ramos, uti dictum fuit , transplantatur, pre- fertim pluviofis menfibus, quum tam cito & lete progerminat quam Salices, & licet modo frutex fit, fructus tamen profert. Nomen. Latine Morus Indica. Malaice, quod & etiam apud Maccaflarenfes & Javanos audit, Babefaran , Bobefaran, & Caju Befaar. Sinice di- citur Zong. Lay. > Locus. Hic in Amboina proprie exotica eft, fed in eam delata ex Java & Maccaflara tam per ejus furculos , quam per glebam:radicum intrica- tarum, que furculos quosdam gerebant, & lete hic progerminat. ` Ufus. Excepto quod fructus delicatum præ- beant faporem , folia ejus tenera in olus etiam adhiberi poffunt , conducuntque praefertim lattan- tibus ad ipfarum lac augendum. Infantibus pro- pinata expellunt miétum materie calcee. Cor- tex ejus vel radix aque incoéta cum Anifo, Pus — lafari, & Sandalo rubro miétum curat cruentum, uti:& puris in Gonorrhea. … : Sinenfes hic habitantes dicunt eandem elle arborem , qua aluntur vermes fericei. |. Tabula quinta + E A Morum exhibet Indicam. ' VERMEERD. op 't AMBOINSCH KRUIDB. 9 veele [chuinze ribben van onderen , die zig al wederom in andere verdeelen, ruig, flap in’t aantaften , Smets en moeskruidagtig van finaak. Men zoude bet in twee zoorten kunnen verdeclen , want bet Fapanfche blyft meeft een firuik, maar bet MaccafJaarfche wert meeft een Boom, in bladeren en Vrugten niets verfcbillende. De Vrugten komen voort zonder kattekens , waar in hy van den Europifchen verfchild, want by ieder blad op een kort fleeltje komt een enkelde Vrugt voort , kor- relig , oneffen en bobbelig , waar op korte bruine bair- tjes flaan, dewelke in plaats van bloeizel zyn. Nat afvallen derzelver wert de Vrugt fchaars zoo groot als een Hazenoot , en als uit veele korreltjes te zamen gezet , eerft wit, daar na rood, ten laatfien zwartagtig, zappig en aangenaam van fmaak , nooit zoo rond als de Europifche , maar langwerpig ; ook komen zelden twee beziën by een blad voort. De wortelen zyn veel, verwert, en dwerskruipende, geel, en in leden verdeelt, gelyk de wortel van Anti- cholerica, binnen mede zappig, en zeer taai, gelyk ook Aet hout van den [lam is, daar aan is gant/ch geene bitterheit , gelyk aan de Europifche , maar cer, zoet cn moeskruidagtig van [maak. Hy wert „ als. gezegt , met takken verplant, zonderlyk in. de rege- moufJon , wanneer het 200 ligt opfchiet als de Wilgen, en nog een flruik zynde Vrugten voortbrengt. Naam. In ’ Latyn Morus Indica, of Oofl-In- difche. Moerbefie-boom;. in ?t Maleits , "t welk ook voor Maccaf]aars en Javaans gelt, Babefaran, Bo- befaran , en Caju Bezaar; de Sineezen noemen bem Zong Zay. : „Plaats. Hy is bier in Amboina .uitlands , maar daar ingebragt van Fava en Macca[Jar , zoo met ge~ plante Jcheutjes als met cen klomp van verwerde wor- telen „ daar aan maar eenige uit/pruitzelen zyn, en groeid alhier weelderig. Gebruik. Behalven dat de Vrugten een lekker eeten geeven, zoo kan men de jonge bladeren ook tot moes- kruid „gebruiken y dienende inzonderheit ‚de. zogende Vrouwen om de melk. H vermeerderen ` De jonge kin- deren ingegeeven, verdryft het kalkagtig. pilen. De fehor[fe of wortel in water gekookt met Anys, Pulafari ` en rood Sandel, geneeft het bloedpiffen en etterpif}en in Gonorrhea. e ` De Sineezen alhier woonagtig, zeggen dat het de- zelfde Boom zy, waar mede de Zydewormen .gevoed werden. er Z De vyfde Plaat, `: Vertoont de Indifche Moerbeye- Boom, ee Pg CAPUT DECIMUM QUARTUM. Cortex Aeris. ` Sapela. = x Sa eft arbor. alta. recla, fed non crafía, . externe ex cinereo fufca, in trunco albas ge- rens maculas. In ramis uti & in junioribus arbo- ribus cortex glaber eft ,; fufcior, ac fimilibus no- tatus maculis. "E les niti ui oe Rami fefe dividunt in plura brevia: flagella inordinata. In his folia locantur folitaria, inor- dinata quoque, undique circa ea in brevifli- mis petiolis. Hec vulgaris funt forme, illis Va- tinge. minoris quodammodo fimilia, fed paulo “ma- VEERTIENDE-HOOFTSTUK. + = Di feberpe Schor ffe. Sapela, ES C Apela is een hooge, regte , dog niet zeer dikke : Boom, van buiten grauw bruin, aan den flam met witagtige plekken. Aan de takken, als mede aan de jonge. Boomen y is de Jchorffe.effen, bruiner, op ` met diergelyke plekken bezet. Dat De takken verdeelenhun. in, veele korte ryskens y die zonder order flaan. Aan dezelve ziet men. de bladeren enkeld, mede zonder order , rondom de ryskens.op korte voetjes; dezelve zyn van gemeen fatzoen, de kleine Waringa eenigzinis gelyk , dog wat grooter, drie en Wetz ik fo HERBARII AMBOINENSIS AUCTUARII majora, tres & quinque pollices longa , binos ac binos cum dimidio lata, oris equalibus & no- tabili apice , fuperne glabra & polita, inferne paucas gerentia obliquas admodum coftas, qua- rum bine inferiores ultra folii medium furfum excurrunt. Superiora vimina prope ortum fo- lium gerunt brevius & rotundius reliquis. Folia hee inferiusalbicant feu lete cinerea funt, ferc inftar illorum Vertifoliz , coftarumque inter- ftitia-fubtilibus venulis pertexta funt, ita ut ru- gofa effe videantur. Inferiora folia pedunculis retroflexa funt, feu intorta. Ipforum fapor fer- vidus eft, os vellicans, ita ut veficulas excitent. Flores fructusque hue usque ignoti funt. Trunci cortex in longa filamenta decorticari poteft, que fubtilia funt, ac vix pennam craffa, ficcaque firma fünt, fi vero frangantur, vel mafticentur, granulofa funt, fapor autem fervi- dus eft, & os urens, fed fervor non ita in initio péreipitur quam in fübfequenti Cortice igneo. Lig- num albieat, folidum eft, ac grave. Radix fequenti fefe habet modo. Anno 1697 ex Caybobbo mihi deferebatur fruftum corticis ex radicé defumptum, quum tota arbor ab AL: . phorenfibus decorticata erat. Hie cortex fatis duras erat, minimum digitum craffus, gravis, & transverfalibus craffis coftis notatus, ac fi rugo- fus effet. Ore mafticatus primo non admodum fervebat, fed dein acris & ingratus percipieba- tur fapor, qui falivam maxime adtrahebat, fa- porque hic per femi diem in ore fapererat. Nomen. Latine Cortex Acris. Indigenum nomen in/Caybobbo eft Sapela , quod quadrare videtur cum Sapal Laubali h. e. Vertifolia. In fepa voca- tir Appacau. . Locus. Nullibi haétenus inventus eft, quam in diftrietu Caybobbo, fito in Cerame ora Occi- dentali, ac potiffimum in remota ejus regione. Ufús. A Caybobbenfibus ee e edoétus fui, quam quod corticem cum aqua contritum fronti inliniant ad Cephalalgiam tollendam. Cera- menfes eo etiam utuntur contra Cephalalgiam cum Caryophyllis aromaticis, mafticato, quem- que fronti inliniunt. Monendum eft, hunc Corticem acrem non con- fundendum effe cum fubfequenti Cortice igneo , quod Ceramenfes multi faciunt. ^ ^ — Cap. XV. vyf duimen lang, twee en twee en cen half breed, met effene kanten, en een merkelyke fpits, boven glat en effen , beneden met weinige zeer fchuinze ribben, waar van de twee agterfte over de helft van "t blad loopen na voorentoe. De voorfteryskens by haaren oor- Jpronk hebhen een blad, korter en ronder dan de andere, De bladeren zyn beneden witagtig of ligt afch. grauw , byna gelyk die van Vertifolia, en de tuffen- plaatzen der ribben Zyn met fyne adertjes doorweven , zoo datze ruig fchynen. Men ziet ook de agterfte blade- ren met haare voetjesna agteren gedraaid. Haar Jmaak is heet, en in de mond bytende of brandende , zoo datze ook blynen optrekken. Bloemen en vrugten zyn - voor eer[? nog onbekend. De fehorfje des fiams laat zig in lange ftukken af- fchillen , dun, ewkwalyk een fchaft dik, droogt fiw op, dog in’t Drecken of knouwen brokkelig. De fmaak is heet, en in de mond brandende , dog men werd hem ten eerfben zoo niet gewaar, gelyk aan de volgende Cortex igneus. Het bout is witagtig , maffyf, en zwaar: De wortel is als volgt. Anno 1697 wierde my van Caybobbo gebragt oen feuk fchor[Je van de wortel genomen, dewyl de geheele Boom door de Alphocreezen gefchilt was. Deze fchorffe was redelyk hard, cen pink dik , zwaar , en over dwers met dikke ribben bezet, als ofze rimpelig was. In demond geknouwt hadze in "t cerft geen zonderlyke brand , maar daar na wiert men een fcherpe em vieze fmaak gewaar, dewelke veel fpeekzel wittrok, en de [maak bleef wel een halve dag in de mond; Naam. Jn ’t Latyn Cortex Acris: den Inland: hen naam op Caybobbo is-Sapela , het welke zwymt nä Sapal Lauhauli, dat is; Vertifolia. Op Sepa noemen ze bet Appacau. Plaats. Het is tot nog toe nergens anders gevonden, dan in het diftri van Caybobbo , aan groot Cerams Wefthoek gelegen, en dat meeft ver landwaart in. ` Gebruik. Van de Caybobbers heb ik tot nog toe niet anders geleert, dan datze de [chorfje met water gewreven op bet voorbooft fmeeren , om de booftpyn uit te trekken. De Cerammers gebruikenze mede te- gens hooftpyn, met Nagelen geknouwt, en op "t voor- hooft gefineert. j Men moet gewaarfchouwt zyn, dat men deze Cor- tex Acris niet confundeere met de volgende Cortex Igneus, gelyk veele Cerammers doen. CAPUT DECIMUM QUINTUM. Cortex Igneus. Culit Api. - Gras Orientales ex Aroe, aliisque ad A , Eurum fitis infulis corticem deferunt aro- maticum , qui mixtam gerit formam Culit Lawan & Maffoy , uti & color inter hos medius eft, fed durior elt; magisque acrem habet faporem utris : que. Ex ramulo mihi adduéto ex Sepa in Cera- me ora Zephyrea fita detegebain ab utrisque dif- ferte, ac peculiarem effe arborem. -Eft itaque arbor alta, craffitie Mange , cortice obduéta glabro & cinereo, qui decorticari poteft inftar Maffoy. e KE Folia ejus etant longa & angüfta, a feptem ad undecim pollices longa, ac vix binos lata, oris æqualibus , & fubtilibus coftis oblique furfim excurrentibus , illis Codilii fimillima , excepto quod tenuiora effent ac molliora , firmumque ge- rant VYFTIENDE HOOFTSTUR. De Vuur Schorfje. Culit Api. E Stein brengen van Aroe en andere J Zuidoofier Eilanden een Speceryagtige Jchor/Je, hebbende cen gemengd fatzoen van Culit Lawan en Ma[Joy, gelyk het ook de coleur tuffen beiden heeft , dog harder en [eherper van Jmaak, dan die beide. Uit een takje, my toegebragt van Sepa, op Cerams Zuid- kufle, bemerkte ik, dat bet van die beide verfchilde , en een byzondere Boom op zig zelfs uitmaakte. Het zal eenbooge Boom 2yn, in de dikte van een Mangasboom, bekleed met een effene ligt-grauwe Jchorffe, dewelke zig laat affchillen gelyk Malfoy. > "De bladeren waren lang en Jmal, van zeven tot elf duimen lang , en fchaars twee breed , met effene kan- ten en fubtiele ribbetjes Jehuins na-voren lopende, die van Codilio zeer gelyk , bebaloen datze dunder zyn, en een Jlyve er oeh hebben , flaande aan haare rys- TAB vi. ly 21 XVI. Hooft/t. rant nervum medium, ac folitaria & inordinata ramulis infident-, fubtusque cinerea funt. Flores fruétusque mihi huc usque ignoti funt, fed juxta Incolarum relatum fruétus pufilli ac ro- tundi funt inftar Piperis , increfcuntque fimpli- cibus racemis, inftar fructuum Lufla Radja vel Ribefiorum. Cortex inde deduétus , nec craffior culmo, fapore convenit cum Mafloy , fed magis adftrin- gens eft, ac majorem in ore excitat ardorem quam Maffoy, aliquisque falfüs ipfi admiftus eft fapor.. Contra craffiora frufta magis ad Culit La- wan fäporem. adcedunt, fed multo duriora faint, & fi ftangantur, in ramenta diffiliunt fpinofa. — ` Arbor radices fuas quam ampliffime extendit, beque fibrillas emittunt transverfales , paucas pi fed longiffimas. “Namen, Latine Cortex igneus , five Piperinus, Malaice Cult Api, he Cortex igneus ab acri ejus faporé. Orientales Ceramenfes & Gorammenfes eum vocant Eyk, quod nomen etiam dant Culit „Lawang Sepanénfes eum nominant Mockulbitulo , h. e. Suflimigium , vel aroma Alphorenfium ob fe- quentem rationem. - .- i : Locus. Ceramenfes Orientales dicunt , fefe eum deferre ex infulis ad Eurum fitis, & ex Aroe, quem optimum cenfeo. & ex eorum relatuetiam crefceret in infula Manabocka prope Goram fita ; ubique in montibus inveftiganda eft hec arbor, - ibique etiam raro obcurrig, uti Alphozenfes & Sepenfes corticem hunc remote ex montibus (C Nuaclu petunt. — ME sit Quantum recordor, anno 1665 in parve Ceras me montibus Way-poeti talem corticem inveni, fed quantum etiam inpendi laborem, tales arbo- ` zes ibi invenire non potui „quem corticem adhuc ferva, quique polt viginti feptem annorum {par tium eandem pofüdet, vertutem ac duritiem. Ufus. Cortex hie adhibetur ad calidum Boborra unguentum, ad frigidos & cedematofos, artus calefaciendos , fronti vero inlinitus Cephalal- giam expellit ex frigore ortam , fed teneri ho- - mines ardorem ejus tolerare nequeunt. Quan "maxime expetitur ab Alphorenfibus, qui corti- cem circa brachia geftant, quum in bellum eunt. Aqua contritus etam propinatur contra alvi tormina. Bh eme Si . Sepanenfes ficcatum corticem in pulverem re- digunt, huncque aque infundunt, qua mulier- cule & juvenes caput lavant, ut gratus ipfls .. gohcilietur odor. Pulvis hic diu in arundinibus … Bambu fervari poteft, quum gratum fpargit aro- ^ smaticumque odorem. j Tabula fexta ‘Ad Figuram primam ramum exhibet arboris; quz Cortex © dgneu; per excellentiam Rumphio dicitur, ! , Figura fecunda ramum exhibet arboris , que, Cojy Panu vocatur € Cap. 17 defcribitur. gre CAPUT DECIMUM SEXTUM. Imonellus Madurenfis, fupra libro a. cap. 49. 4 defcribitur, & Tab 31. exhibetur. DN C Ae: zig geeft. VERMEERD. op * AMBOINSCH KRUYDB. 11 ryskens enkeld en zonder order , en zyn aan haar on- derfte. grauwagtig. Us! Blocizel en Vrugten zyn my nog onbekend, dog na "t zeggen van, de. Inlanders. zullen de Vrugten zyn klein en rond als Peper , flaande aan enkele trosjes , gelyk, de. Vrugten, van Luffa Radja, of onze Aal- besjen. De fchorf]e van daar. gebragt , nog. niet dikker zynde dan een ftroohalm ‚komt aan fmaak de Maj]oy nader, dog heeft meer zamentrekking y cn brandbeviger in de mond dan Malfoy , zynde iets braks daar onder gemengd; Daar en tegen de dikkere flukken fmaken meer na Culit Lawan, dog veel harder , en in’t brecken wor- den zy fplinteragtig , als fcherpe doornen. De Boom vd gyne wortelen zeer ver, en over dwers met weinige, dog lange vazelingen daar aan. ` Naam. In’t Latyn Cortex igneus , of Piperi- nus, In’t.Maleits Culit Api, dat is, Vuurfchorffc, van zyn fcherpe fmaak. De Oofl-Cerammers en Go- rammers noemenze Eyk, welken naam zy de Culit Lawan ook geeven. Die van Sepa noemenze Moce kulhäulo, dat is, Reukwerk of Specery der Alphoe- reoxén , om volgende reden. ^ ^. LUCA! Plaats. De Ooft-Cerammers zeggen y datze ue- zelve brengen uit de Zuidoofter Eilanden,en van Arce, dewelke ik voor de befte houde, en na haar Kies ver- haal, zoude ze ook vallen, op °t Eiland Manabocka , by Goram gelegen. Overal moet men ze in "t gebergte zoeken, en dan isze nog weinig te vinien y gelyk de Alphoereezen-van Sepa: de haare ook ver ui; bet ge- beigte van. Nudclu Aalen, — 3t5 - ANa mum geheugen , hab. ik Anno 1665. op klein Ceram , in ^t gebergte van Way-poeti , ean sulke her gevonden , dog wat moeite ik aanwende , beb ik diergelyke Boomen niet vinden konnen 3: welke ha ik nog beware, zyndg na 27 jaren nog i haas; volle kragt en bardigheit. Gebruik. De ftbor[Je werd gebruikt tot, heete Bort: hori Salve , om koude ep zugtäge leeden te verwarmen ; op "t. voarbooft. gefmecrt , trakt de hooftpyn uit, “e van koude komt, dog: tedere menfchen konhén die bra wiet verdragen. - £y. Werd zoer gexogt van de Alphoe: reczen, die de fchor[Je om de armen drageus als. ten vorlog- gaan; met water gewreeven , werdze 00 ingedronken, tegens eenige ziekte van buikpyns De Sepancezen pulverifeeren de gedroogde fchor{]ë » waar mede de V'roywkens en Jongmans het hooft was fechen „ om bet zelve cen goede reuk te geeven. Het zelve poeder kan, men lange in bamboezen bewaren, alwaar bet gen aangename. Speseryagtige: teuk van De zesde „Plaat Vertoont in de eerfte Figuur een Tak van een Boom, welke de Host ors by ue van Rumphius genaamt is. . De tweede Figuur wyft aan cen Tak van een SC, - welke Caju Par g damt wert, en in het 17. Hoot tuk - pefchrevem'is. Su © o Host i Sii oti, -ZESTIENDE HOOFTSTUK. SE Madurcefite Liemis-Boom is boven in ba “tweede Boek, Cap, 40, be/chreuen s e op de 31. Plaat vertoond, n eA e” | | ZE rz HERBARII AMBOINENSIS AUCTUARII CAPUT DECIMUM SEPTIMUM. Aylaufién, Aju Panu, in Leytimora Aylaufiën, in Loe- E hoe Aylaufean dicta , arbor ett neque alta, neque crafla, foliaque bina fibi funt obpofita, & oblique cruciata, craffa, firma, uti in Tali Ba- compol, fed longiora & acutiora, faporis dul- cis, quorum cunéte furfum protuberant coftz. Fructus in corymbis excrefcunt uti in Petafi- tide, ejufdemque magnitudinis , fed rotundio- res, albi penitus , ac quavis bacca bina gerit officula fufca, ftriata, & ab una parte plana. Teneris foliis cutis teritur ad maculas Panu pellendas. Lignum infervit ad opera, fed non durabilia, atque invenitur prope Ayer. Matti, qui rivulus eft ficcus juxta Caftellum Victoriam. Caju Panu. CAPUT DECIMUM OCTAVUM... Cortex fetidus. Caju Cutana. affer. Æc arbor itidem ‘humilis eft, corticem A gerens glabrum & fordide album. . Rami fefe dividunt Dé cay m in quatuor fir- ma flagella, glabra quoque, & cortice albicante obdutta.: ` Folia coacervata, & per ftrata quafifuprä fefe invicem pofita funt, quatuor, quinque, & fex fimul, non in-otbem fed parum. fupra fefe ad palme circiter latitudinem, usque ad fubfequentem col- le&ionem ; fed non certum obfervant ordinem. | :. Folia longitudinem habent fex, oto, &novem pollicum, binos lata funt, 'utrimque acúminata, oris «equalibus , brevibusque infident petiolis, fuperne glabra, inferne coftas habent laterales protuberantes. y In ramulorum fummo, uti & ex transverfali- bus breves fed firmi excrefcunt racemi, vix di- giti articulum longi, in quibus rari confpiciun- tur flores, füntque potiffimum capitula albican- tia inftar feminis Anifi , quorum quodvis calici in- fidet, & in flofculos videtur excrefeere albos. | Fruétus plerumque folitarii funt, aliquando tres, quatuor, & quinque fimul junéti, vix ovi Columbini magnitudinem habentes , - fuperius apicem gerentes durum & brevem, externe glabri, & primo virentes, dein intenfe aurantii coloris, atque maturi in bina dehifcunt «qualia fegmenta. Sub putamine craffo & carnofo cavitas reperitur magnitudine nucis Avellane, in qua plura ‚reconduntur nigra &. fplendentia gra- na, mucofa obducta carne uti in Globba du- rioen, odoris penetrantis & ingrati, idem hic odor in fuccofo quoque detegitur cortice , quem incole comparant cum verme quodam in libro noftro de; Animalibus , ditto Scolopendra ferrea, Am. boinice Laolin. — E Sé Lignum folidum eft, fatis durum ,. & durabi- le, ejus radices rate funt, & aliquando nude fupra rupes decurrunt. EE. Nomen. Latine Cortex fetidus, Malaice Caju Cutana, in Leytimora vocatur 4/na/Jer; in Oma Uru Weru, juxta iftum vermem. POM Qui- Cep XVII. XVIII. ZEVENTIENDE HOOFTSTUK. Caju Panu. Aylaufiën. Aju Panu, op Leytimor Aylaufién , op Loe- hoe Aylaufean, wert een Boom niet hoog nog dik, de bladeren Maan twee en twee tegens malkan- deren in een fchuins kruis, dik, ftyf, gelyk aan Tali Bacompol, dog langer en /pitzer , zoet van fmaak, waaraan alle de ribben boven uitfteeken. De vrugten komen aan dollen, gelyk Petafites, ook van dezelfde groote, dog ronder, gants wit, ieder bebe heeft twee bruine fleenen van binnen , geftreept , en aan de eene xyde plat. Met de jonge bladeren wryft men de huid, om de plekken Panu te verdryven. Het hout dient tot kort duurende werken , en men vind het by Ayer Matti, een droog Riviertje bezyden het Cafleel Victoria, ACHTIENDE HOOFTSTUK. De flinkende Schor/Je. Caja Ciitana. ` "affer. 2: Jt wert geen groote Boom, met een effene vuil- Yo witte Jchor/Je. so DRN Sag o De takken verfpreiden hun meeft in vier ftyve rys- kens , mede even en witägtig van fcbors daaraan. De bladeren fíaan troepswyze en met beurten boven malkander , vier, vyf en zes in een troep, geenzints in een being, maar een weinig boven malkander , en dan omtrent een band breed’ {patie tot aande naafte troep; houdende geen precife ordre. - — De bladeren zyn van zes tot acht en gegen duimen lang, twee dito breed, agter en voren toegefpitft, met evene kanten, en op korte voetjes , boven glad, van onderen met uit/teckende zyde ribben. - Aan t voorfte der ryskens, als mede dwers ter zy- de uit dezelve „komen korte , dog flyve trosjes , fchaars een lidt van een vinger lang, daaraan men weinig blocizel ziet , beftaande meeft in witachtige knopjes, als Anyszaad , ieder in een kelkje flaande ‚ waaruit Jchynen kleine witte bloempjes te worden. > De vrugten "oer meeft enkelt, en fomtyds drie , vier , enoyf by málkander,: [chaars zoo groot als dui- ve eieren , met een kort hard fpitsje.boven: op, van buiten even en eerft groen, daarna hoog Oranje-rood , dewelke ryp. zynde ;-openen haar wyd in twee gelyke ` deelen. : „Onder. een- dikke vleefchagtige. fohille- heeft men een bolligbeid in de groote van een Hazelnoot , daarin ` ‘leggen veele zwarte en blinkende korrels , omgeven met een flymerig merg, gelyk in Globba doerioen, Jlerk en onaangenaam van reuk; denzelven reuk vind men ook in de zappige [chor[Je, denwelken de Inlan- ders vergelyken by zekeren worm, in ons Dierboek genaamt, Scolopendra, ferrea , in. ’t. Amboinfch A ae ee T E Det hout is maffief , redelyk hard , en durabel; zy- nc wortelen zyn ‘weinig, en lopen fomtyds bloot over de klippen. ET nice 20H00 YQ X Naam. In’t Latyn Cortex foetidus, Maleitfch Caju Cutana, op Leytimor noemt men hem Anafler , op Oma Uru Weru , mede na de voorfchreve ee om- TAB. VYN. DIE: XIX. Hoftft. VERMEERD. op uidam inde formant Oeken Ewan, fed erronee. Odor ejus compafari' quoque poteft cum pifce Cutana , unde ipfi tribui nomen Caju Cutana. Qui- dam eum vocant Caju Say. Ambon. Locus. In montibus reperitur faxofis, in lo- cis'apertis, fed nunquam in denfis filvis, qualis plérumque infula Oma eft. +: > "E Ufus ejus eft ad. poftes: edium "breves, ut & ad tigna, gracilis enim. & reéta eft arbor, fed: ray c raro eam adhibent, quum nimis gra- viso fiti $55 39253 3 e Su i i : © Tabula feptima ` Ramum exhibet arboris , que Cortex fetidus Rumphio die citur, 't AMBOINSCH KRUIDB. 13 Zommige maken een Oeken Ewan daar van, dog abufivelyk : men kan den reuk ook vergelyken. met den Vifch Cutana, daarom ik hem den naam van Caju Cutana gegeeven heb. Sommige maken een Caju Say Ambon daar van. Plaats. Men vind bem in ’t gebergte, daar het Kraalfteenig is, en in opene plaatzen, maar nooit in t digte Bofch, gelyk doorgaans het Eiland Ona is. Gebruik. Zyn gebruik is tot korte ftylen van Hui- zen, als mede: tot fparren , want hy fchiet heel rank en regt-op , dog de Inlanders neemen hem zelden we- : gens zyn zwaarte. PR Tut i De zevende Plaat Vertoorit ‘een Tak van een Boom, welke de flinkeride Schors by Rumphius genaamt wen, o ? CAPUT DECIMUM NONUM. ` Cortex filarius. Malowaffi. | Be eft arbor fruticofa, corticem gerens glabrum, lentum, & fuccofum , qui fa- cile decorticari poteft uti Salicum. Folianejus folitaria funt , breviffimis infidentia petiolis; funt- - . que glabra, firma, & fplendentia, illis. Ebeni quodammodo. fimilia , a tribus cum dimidio ad quatuor & quinque pollices longa, vix binos lata, faperius fubrotunda „ fubtilibus & parallelis ve- mis notata, ud.in Bintangora , que prope oras finus formant. Fan s oh cya Flores*huc usque ignoti funt; Fructus itidem rarus eft , ac folitarius: dependet, ex foliorum alis: nitudine Pruni rotundi ; in medio fulca- tus, ubi & dehifcit; atque in uno & minimo feg- mento bina oblonga & mollia locantur officula. Altera pars repleta eft medulla fuccofa, ex qua ferofus exftillat liquor , D comprimatur. Folia ‚ fruétusque amariffimum habent faporem , cum“ odore Piforum viridium. See cortice fubtilia formantur fila. In Uliafferenfibus infulis nota eft hec arbor.nomine Malowaffi. Locus. In levibus crefcit filvis, ubi folum eft faxofum. p "Ufuüs. Interior tenax, & albus liber ligno proxime adcumbens tenerorum truncorum & crafforum ramorum abraditur ; ex quo in Uliaffe- renfibus infulis per fiflionem longitudinalem fub- tilia norunt componerefila, que ipfis inferviunt loco filorum craffiorum , queque mifcent cum illis.ex Sagus teneris foliis compofitis y atque ex hifce mulierum texunt veftes , Ute Ute diétas, amplas gerentes ftrias ex nigro, luteo, & rubro co- lore mixtas, poftquam utraque fila priustinxerunt. In Leytimora Emenfes vocant Lewani, quod vulgo. Tsjedacbo , feu.bra&tez linteum. dicitur , quum filveftres Ceramenfes ex fimili materie fua lintea braftearum formant. … gos Y BA. betjes, gelyk die van Bintangor , dewelke digt aan klove gedeelt, langs dewelke; ze: opehkerft „ zynde in > de eene en :kleinfte helft twee langwerpige en weeke korrels. De andere helft is uitgevuldmet‘een zappig merg , waar uit weiagtige melk komt „als men,’ t drukt, „Bladeren sen Viugten szyn zeer bitter van. ; vee te … Smaak, mer cen reuk van groene: Erweten. 30 > - Nomen. Latine Cortex filarius , quum ex vejus . . Naam. Jo'r Latyn Cortex filarius , om dat men uit zyn haft fyne draaden maakt. In de Uliaffers is by bekend met de naam.Malowaffi. Plaats. Hy groeid in de Beie BofJcben , daar "t wat fleenagtig is. _ ` Gebruik. De binnenfte’ teere en witte: Aaf die digt op "t bout degt aan de jonge fammen en dithe takken , wert a fgefchild, waar uit men in de-Ulias- Jers, door fplyten in de lengte, fubtiele draaden weet te maken , bun lieden dienende voor grof garen, "t welk ze mengende met dat van jonge Sagoe-bladeren gemaakt , weeten zekere Vrouwe kleedjes daar-uit te maken, Ute Ute genaamt , met breede flreepen, van zwart, geel ,- bn rood , na datze die beide gemelde garens alvorens DEBBIE Op Leytimor noemen 't die van Ema Lewani, ^t. welk:in t generaal. Tsjedacko of hrock-band heet, dewyl de: Walden in Geen uit diergelyke floffe haare broek-banden. gaben," sit an un ike ni A Erre Phy 14 CAPUT VLIGESIMUM. Caniean. : Ee humilis eft arbor ,. cujus rami fefe. di» vidunt in multos breves furculos, atque . hi iterum in alios minores , quibus folia adftant tria. ac: quatuo? plerumque folitaria, ac pauca. fibi invicém junéta , illis Gnemonis fimilia, fed... firma & glabriora, a quatuor ad feptem pollices. longa, ac binos lata cum apice longo. In furculorum fummo: racemi excrefcunt , fe- mi pedem longi, in tres quatuorve corymbos diftinéti, quibus fru&us increfcunt duplicis for, - mz, fuperiores enim vix magnitudinem obtis nent Cataputie feu Lathyris, funtque trigoni, & obfcure ruffi , intus in tres cellulas diftinéti inanes. Poft hos majores & rotundiores locantur, in qui- bus anguli vix confpici poflunt. Sub exteriore obfcure rubente pellicula bine alie locantur mem- branule , cetera pars excavata eft ficca, & dura fubftantia iuftar Pifi, que viridis quoque eft. Cortex glaber eft, ac tam firmiter ligno ad- cumbit, ut non nifi in fruftis abftrahi poffit, fa poris amariffimi , qualia etiam folia funt. Lignum duriffimam eft, & fubtilibus ex fibris conftat, ex albo rubens ,' circa cor in vetuítis truncis nis grieangys o 3 Nomen: Leytimorenfes hanc vocant Cameän. ` -Locus. In ventofis crefcit montibus circa fluso vium Elephantem in diftriétu Oerimeffing, nun- ` quam aliis adftans arboribus; fed femper fola in - locis folitariis, foli quam maxime expofitis. Gi. Lignum eft durabile pro Geng ad póftes ‚edium , fi tam reétum-conquiri poteft , quod. . raro fit, ex truncis & ramis amputatis - exftillat pelluci : fre d M Aon e SÉ " uad iUo Tabulasodata > i Ad-Figuram primam ramum. exhibet arboris, quz Camean Rumphio dicitur. Eo c EOS Figura fecunda ramum exhibet. Arboris NufJalavize , fub- " fequenti capite: defcripta. = Kee RER ; WE E iH e Ab oct S PTS Da HERBARI AMBOINENSIS AUCTUARII — buis draagte\ oo Cap. XX: XXI. TWINTIGSTE HOOFTSTUK.. It, is. een; laage Boom, «viens takken zig in veele korte ryskens ‘verdeelen „ en; dezelve. al weder in-andere kleindere 5. bier, aan flaan.dtie à vier bladeren:, meefdrenkeld. „en. weinige: tegens: malkan= der y: die; van Gnemon gelyk; dog. ftyuer en- gladder, van vier tot Zeven duimen lang , en twee dito breed , met een merkelyke fpits. Aan ’t voorfte der.ryskens komen de Troffen voort , ten half voet lang , in drie à vier takjes verdeelt , daar aan fiaan.de Vrugten , vamtweederlei gedaante, want: de voorfle zyn fchaars zoo groot als die van Cataputia of Lathyris , te weeten driekantig, en donker-ros y van binnen in drie celletjes verdeelt, die wan zyn. - Agter dezelve zynze wat grooter en ronder , dat men even de hoeken: nog merken kam Onder ^t; bultenfle donker-roode fchelletje leggen nog twee andere vlies- kens ; de-reft is uitgevuld met cen: drooge y harde fub- Jlantie , ‘als van Erwete , dog groen > > * De fohorf]e is effen, en leid zoo'ligt aan ^t hout, dat men ze niet dan met flukken: daarvan krygen kan, zeer bitter van {maak „> gelyk ook de bladeren ;' het bout: is zèer harden fyndradig „uit den witten nat roode trekkende omtrent het bert in de oude flammen zwartagtig.. . Hg xo ¿BOTE Fidea 2 "Naam, Diewan, Leytimor noemen het Camean.; . Plaats, Het groetd op: lugtige Bergen; omtrent den Olyphant -inhet diftrici van Ocrimeffing y novit on-' der andere Boomen gemengt,.anaar op eenzame Buet zen, die veel ter Zonne flaan. * Sawer aut ‚Gebruik: Het Ze durabel timmerbout tot Doku van Huizen, als men "t 200 regt. krygen kan, bet welk zelden gebeurd; uit de afgekapte Dommen ep takken loopt een weinig klaar water, "t: welk bitter Ze. en men laat het zelve uitlópen , eer amen: de flammen na St ubom Ha alas? zer; : Lommige-rekenen:’t onder. deszoorten:van Ebben- hout, want:Caju Mean wil zeggen-zwart hout , gelyk ook de fcbor[Je des Jlams uit den grauwen zwart is, en het hert zwartagtig; de flammen vallen bog- tig en fort, |! T oz et i e De agifie Pleat y er. pe majos Heus, een «Tak van. écn Boom P „welke de Camean van Zoe ius genaamt wert, De tweede ie verbo CORR Tak Van den Nu/Jalavife be "Boom, id'het "Befchreven ^7 volgende Hooftihik' b rs t detideials III A A Arbor Nuffalavica. ` Coin Nuffalauw. ry Æc velt arbor filveftris alta 5 ejusque ‘rami A A fuperius:plures gerant furculos ; fine or- dine pofitos, quibus folia adftant direéte fibi ob=' pofita, in breviflimis ac vix confpicuis petiolis per decem ac duodecim paria. Cum illis autem Boa-Rau conveniunt, funt vero glabra, tenuia, & zqualia, quinque fexve pollices longa, binos lata digitos. Poit foliorum pinnas flores in ramis excrefcunt in rácemis ramofis binis fimul pofitis, qui tamen huc usque mihi ignoti funt. ;Frnétus copiofi fimul dependent, viginti ac tri- fus MTBE FE GUD . FESTEN Gota GERS OT kann, Jul ne ra e id EEN-EN-TWINTIGSTE HOOFTSTUR. REND AE 69119 MAS IX giat 524i 4 - c ren OA $ tied 11313521 ` em wg eeh Cp par Lë OEE D ES i The am PRR S OLA o De Nuffalavifche, Boom ` ` had 119 H i : GE: : o ot MU cu TM > ¿bal ev esteem oi Aen E) Je cert een hooge Wour-Boom ; de takken heb- BI dew aan't voorfte weele ryskens z zonder order agter malkander , daar aänfiaah de bladeren'regt te- gens malkander aan korte en pas kennelyke fteeltjes, met tien en twaalf paren. Zy gelyken die van Boa- - Rau, dog zyn glad, dung met effene kanten, vyf en zes duimen lang, twee vingers breed. : Agter de ryskens aan de takken komt het bloeizel voort , aan getakte Trosjes, twee en drie by malkan- der, welk nog onbekend is. De Vrugten hangen veele by malkander , twintig à dertig Er | TAB . VII. - XXII. XXIH. Hooftft. triginta fimul in racemo.,. referuntque fructus Caprifici afpera, vel faltem illos Mamuflut. Maturi magnitudinem obtinent Pruni majoris, (eu in hifceterrisinftar femi perfecti Limonis.Ni- pis, externe ruffi, & quatuor obfcuris fulcis crucia- tis diftinéti, raro tribus vel quinque, juxta hofce falcos. fruétus dehifcit, & fab craflo fed. fragili putamine reconduntur tria quatuorve magna os- ficula , carnofa obducta membrana , externe fpa- dicei coloris, inftar majoris officuli Ricini, fed fine maculis. / eer EN Interne fub putamine offeo albus ac folidus recon- ditur nucleus. qui in bina dividi poteft fegmenta. "Prunci cortex ex nigro viridis eft & rugofus, ac facile feparari à ligno poteft , fed facile fran- gitur. Lignum vulgaris eft fubftantie & coloris, longum, & ex craffis conftat fibris, ac proinde facile per longitudinem finditur. Nomen. Latine Arbor NufJalavica , juxta. Ma~ laienfe Caju Na[Jalauw , Ambonienfes eam vocant. Caju Somin, feu Ay Somin. ‘Locus. In Amboina reperitur , fed raro; hie & illie unica arbor in altis filvis, majori copia in Nuffalauwa , & parva Cerama. Ufus; Apud Amboinenfes in raro eft ufu. Te- neii vel femi completi trunci per longitudinem ffi, palis & fepibus inferviunt , fed ad tignum non fatis durabilereft lignum ` Ex vetuftis trun- + cis afferes quoque formari poflunt. CAPUT. VIGESIMUM SECUNDUM. Lm Montanym fupra libro X. cap. 47» , deferibitur, & Tab, 56, ejus Figura exhi- betur. . EN ent ; y EN wie ES N CAPUT VIGESIMUM TERTIUM. Oleander Sinicus. Codibo T: vina. C^ X Sina in Bataviam, & inde huc delata eft : B V, fpecies quedam Oleandri, cujas binz fub- divife funt fpecies, major, & minor. Major fpecies Oleandri Sinici gracilis eft fru- tex, otto & novem pedes altus, plerumque bi- nos emittens reétos truncos € radice , brachium infantis craffós ad viri altitudinem , antequam fefe in ramos dividant. Cortex glaber eft, ac fau- ciatus pellucidum:fed vifcofum emittit liquorem. Truncus in tres fefe dividit ramos , atque hi iterum in tres minores , fed aliquando quartu preeternumérarius obfervatur, p Folia tria fimul in triangulo locantur , fed non regulariter , ünum enim: nunc. altius. nunc: ma- ‚gis declive ponitur -quam in triangulo. Tres fu- eriores furcali non rotundi funt, fed plani pa- tum gum-acutis angulis, ac medius fefe erigens ramus trigonus eft. Folia optime referunt illa Codilii parvifolii , fed. parum anguftiora funt, . quinque fexve pollices lon a subidas dis : crate & firma, glabra, & parum finuo a , fü- perne \ntenfe virentia , inferne pallide virentia, in fuperiore parte in acutum definunt apicem inftar acus. - Nervus medius fuperius non protu- berat, ime inferius innumerz fubtiles & trans- verfales' decurrunt venule. 7 n VERMEERD. op AMBOINSCH KRUYDB. i3 dertig aan een, Trosje , en gelyken de Vrugten van Caprificas Alpera » ef immers van Maa " e rype werden zoo groot als een groote Prui hier te Land een halfoafe Lemon Nipit „van dn bd en met vier donkere vooren in 't kruis gedeelt , wéinige met drie en vyf 5 langs deze voorens fplyt de Vrugt open , en onder ech dikke , dog broffe bolfter vind men drie à vier groote korrels, omgeeven met een vleezig vlies, van buiten Caftanjebruin, een groote Ricinus- korrel gelyk, dog zonder. plekken. = Binnen onder een houtagtige fchaal leid een witte meng kern., die zig in tweeën laat deelen. — Jchor/Je des ftams is zwart-groen en ruig, gaat ligt van bet haut af, en breekt kort af. Het hout is van gemeene fubflantie en coleur, lang en grofdradig, en dierhalven ligt in de lengte te [plyten. . Naam. In ^t Latyn Arbor Nuffalavica, na’ Maleitfche Caju Nullalauw. De Amboineezen noe- men het Caju Somin , of Ay Somin. Plaats. Men vind het op Amboina zelden, hier en daar een Boom in.’t hooge Wout meer op NufJalauw, en klein Cerama ` Gebruik. By de Amboineezen is het in weinig ge- bruik. . De jonge en balfwa[Je flammen in de lengte ge/pleeten-, dienen tot paggers of heiningen, maar in den huisbouw is het niet durabel. Uit de oude flam- men kan men ook planken.maken tot prauwen. TWEE-EN-TWINTIGSTE HOOFTSTUK. E Berg-Lanfe Boom is boven in het eerfte LI Boek, Cap. 47: Pag: 354. Defobreven, en óp de 56. Plaat deszelfs Figuur vertoont. ` DRIE-EN-TWINTIGSTE HOOFTSTUR. De Sineefe. Oleander. $ It Sina is op Batavia, en van daar herwaarts — gebragt ecn zeker Zoort van Oleander , waar van men.twee onderzoorten heeft, groot, en klein. 1. De groote zoorté van: Oleander Sinicus werd een rgnke Struik, agt en negen voeten hoog y ge- meenelyk met twee regte Stammen uit de wortel opfchie- tende, een kinder, arm, dik, en een man „boog, eer ze haar in takken verdeelen; de Schorjje is effen, en gequetj? eynde. geeft een klaar , dog kleverig Zap uit. De Stam verdeelt zig in drie takken, en dezelve al wederom in drie regte ryskens, dog bier en daar doopt "er wel een vierde buiten de order. % De. ren flaami elyks met hun drién in cen ee niet regir want zimtyds flaat Wt eens hooger of lager, dan den triangel uitwyft. De drie bo- vente ryskens „zyn niet rond , maar wat plat met fcherpe-kanten , en de middelfle. opfcbietende tak is driekantig , de bladeren gelyken beft na onze kleenbla- dee Codibo, dog wel 20 final, vyf en zes duimen lang , een vinger breed, dik en fiyf s glat of een weinig bultig y: boven hoog-groen , beneden ligt-groen, ` ‚aan bet vaorfie cinde met een me Jpits als een naelde, “de middelzenuwe puilt boven geenzins uit, en van on- deren siet men ontelbare fyne en dxverslopende adertjes. Ty s — Aan 16 HERBARII AMBOINENSIS AUCTUARII In ramorum fummo flores excrefcuntin racemo poft fefe invicem pofiti, & calicibus infident ex fex virentibus apicibus compofitis , parvasque re- ferunt Rofas, duodecim flaccidis petalis comple- tas, ita ut majora fint exteriora , ac tria fubfe- quentia in altero ordine claudunt oras exterio- rum; tertius vero petalorum ordo ex tribus quo- que conftans petalis cum ‘primo parallelus eft, ac quartus cum fecundo. Quodvis petalum in interiore parte tria gerit fubtilia ftamina fibi ad- cumbentia, ipforum color eft incarnatus , feu pal- lidus fine odore. Fruétus funt filique longe & angufte , qua- tuor pollices longe , ultra pennam craffze „ab. - utraque parte externe per longitudinem fulcate, ubi mature dehifcunt, fed utrimque claufe ma- nent, fere inftar fruétuum Hirundinari&. Intus lo- catur femen oblongum , tenue, & fufcum , fere inftar Cumini gracilis, molli obduétum lanugine inftar Goffypii, qualis in vero etiam confpicitur Oleandro. Radix fimplex eft, in paucas diftinéta fibrillas radicales. ; : ` Secundo , Oleander minor, cum priore convenit forma, excepto quod folia gerat multo minora ; & luteis maculis notata, fere uti in Codilio. ` ` Nomen. Latine mihi dicitur Oleander Sinicus: Malaienfes eum vocant Codibo Tsjina, ac nomine nimis generali Bonga: Fapon. Batavie Anale no- minatur, quod nomen videtur effe Malabari- cum. Sinenfes eum vocant Too Kocki Tsjap-tec , hye. truncus inftar arbufcule Too, & folium in- ftar Arundinis. Locus. Uti di&um fuit , ex Sina & Japana prius Bataviam delatus fuit, in Sina enim crefcit, ac filveftris eft, fed ob elegantem formam foliorum ac florum circa ædes ubique plantatur. Ufus ejus haud mihi multum notus eft, nifi quod ornamenti cauffa prope edes locetur. In Batavia radix ejus noxia, immo lethifera cenfe- tur, prefertim canibus. Ex quibus omnibus qualitatibus facile concludi poteft, hanc plantam Oleandrum effe. ` : das Tabula nona Ad Figuram primam Oleandrum exhibet Sinicum, qui Ne- rii Indici fpecies eft, cujus plures in Thefauro meo Zey- lanico recenfentur. ` : Figura fecunda ramum exhibet fruticis, qui Parens Mus- carum Rumphio dicitur. CAPUT VIGESIMUM QUARTUM. Parens: Mufcarum. Ay Lala, — Ic frutex truncum gerit vix brachium in- fantis craflum , ex quo rami dependent longi, recti, & rotundi, in nullos laterales ra- mos diftinéti, excepto quod in ipforum fummo furculi excrefcant. ` art y ` Folia vulgaris funt forme, utrimque acumina- ta, a feptem ad novem pollices longa, tres lata digitos, oris «qualibus , fubtus coftis donata fi- nuofis, & acute protuberantibus. BE. Solitaria & inordinata locantur , fed hic & illic bina fimul proveniunt. Ex trunco fpongiofa excrefcit materia inftar crufte tenuis, cui infi- dent multa, inregularia, & angulofa tubercula, magnitudine baccarum Juniperi , ad taétum dura, externe ruffa , ac quodvis peculiari infidetbrevi pe- Cap. XXIV. Aan ^t opperfte der takjes komen de bloemen voort agter malkander aan een tros 3 zy. flaan in huisjes van zes groene fpitfen gemaakt, en gelyken kleene Roosjes , gevult met twaalf flappe blaadjes; zoo- danig dat de grootfte buyten flaan, en de drie yol- gende inde midden , zy fluitende kanten van de buiten- Ste ; de derde zyn mede uit drie beftaande , loopen para- lel met de eerfle, en de vierde met de tweede, yder „bladt heeft aan zyn binnenzyde drie fubtiele draatjes tegen zig aanleggen y haare coleur is incarnaat , of Iyfverwig, en zonder reuk, De Viugten. zyn lange fmalle bouwen , vier duimen lang ‚en ruym een Jchaft dik, vier wederzyden , van buiten in de lengte met een geut , langs dewelke de rype:houwen fplyten y. niet te min agter en voren ge~ Jloten blyvende , fehier als de vrugten van de Swa- luwe-wortel, binnen vind men een langwerpig, dun, en bruin Zaat, [chier als magere Comyn, omgeven met een zagte wolagtigheit gelyk Capock, of: gelyk: men aan den regten Oleander ook ziet. De wortel is.enkeld, en in weynige vazelingen verdeelt. 2: Oleander het kleene , is het voorige in gedaante gelyk, behalven dat het kleenere-bladeren-beeft , die met geel gefpikkeld zyn; fchier als aan Codilio. Naam. Jk noem?! in ’t Latyn Oleander Sinicus; de Malyers noemen ze Codiho Tsjina,. en met een al te gemeene naam Bonga Japon. Op Batavia bici ze Anale, *t welk /chynd een Malabaarze naam te zyn, de Sineezen zelfs heeten ze Too Kocki Tsjap- tec, dat is ftam als het Boompje Too, en blad als Bamboes. : Plaats. Als gezegt, is bet uit Sina en Japan eerft op Batavia gebragt , groejende in Tsjina in’t wild, dog wegens de mooje gedaante van bladeren, en bloemen werd het ook rondom de huizen geplant: Gebruik. Mier van is my nog niet veel meer be- kend, dan het voornoemde tot Cieraat by de huifen. Op Batavia werd de wortel [chadelyk, ja doodelyk ge- héuden, inzonderheit voor de honden; uit alle welke eigen- Jchappen men genoegzaam befluiten kan, dat dit ge- was een Oleander moetizyn rv eer De negende Platt Vertoont in de eerfte Figuur den Sinifcbe Oleander, welke een zoort is van het Indifche Nerium , waar van meer -goorten in onze Thefaur. Zeylan vermelt werden. De tweede Figuur- verbeelt een Tak van een Struik, „Welke de Vader der Vliegen by Rumphius genaamt wert. Ss Perit oar "ER? ne "VIER-EN-TWINTIGSTE HOOFTSTUK. De Vader der V Wegen. > f boven:aan t eind komen korte ryskens uit... De bladeren zyn van gemeen fatzoen „agter en vorentoegefpitft , van zeven tot negen duimen lang , drie vingers breed, met -effene kanten, van onderen met bogtige en fcberp uitbuilende ribben. ., E Zy flaan enkeld. en zonder order, dog bier en. daar Siet men twee neffens malkander. Uit den [lam groeid een fpongieufe materie , als een dunne korfte , en daar op veele ongefchikte hoekige knobbeltjes , in de grootte van Genéverbefien , bardagtig van gevoelen, van buiten: ros , en ieder met een byzonder kort [leeltje , uit : E Eze Hesfter krygt.een ftam y fchaars cen kinder- f arm dik, Ed ege hangen lange, regte, ch | ronde takken , in geen Zyde-takken verdeelt, behalven - ———— i ei TAB.IX. FA j N Y \ N / | | v. Lag. 16. XXV. Hooft/t. petiolo, ex trunci cortice propullulante , hic vero ipfi inhaeret cortici. Si hec tubercula ad- huc integra aperiantur, in alba membranula mufca reperitur albicans, ad corpus virefcens , que petiolo adheret. Hec mufca vivax ex vi- ridi nigrefcit , fefe circumvertit, & caput ad petiolum infleétit, quem arrodit, quum avolat, dein tale tuberculum fiffuram patitur , inque qua- tuor dehifcit fegmenta , ac durum & lignofum eft, talique modo ramis inhaeret, fed verruce.he ficce facile extrahi poffunt. Hec tubercula copiofa fimul locantur, ac for- mam prebent verrucarum coadunatarum , fub quibus rami quidam progerminant terram peten- tes, ita ut hec arbufcula circa radices multos ra- mos in terram demittat inftar Pandani, ac proinde non facile eradicari poffit. Cortex ejus tenuis eft, ac fub hoc denfum ac folidum latet lignum. Nomen. Latine Parens Mufcarum , juxta Amboi- nenfe 4y Lala, h. e. lignum Mufcarum. “Locus. Circa Way reperitur. In Amboina circa & in agris Coes Coes diétis tenere he arbufcule magna inveniuntur copia fub vetuftis fruticibus ad fpithame circiter altitudinem, dictis ornate foliis. In ipfarum fummo ifta tubercula, feu pu- ftule inveniuntur tam fole , quam undique circa tenera foliola, elegantiffime fructus referentes , quarum juniores virides, & vetufte obfcure ruffe unt, fed cunéte ex teneris progerminant foliis vel arbufcularum verticibus. CAPUT VIGESIMUM QUINTUM. Arbor Vefpertilionum. Caju Morfego. Æc non in altam excrefcit arborem, mul- ` tos emittens breves nodofosque ramos, qui pinnas emittunt folia inordinata gerentes, que brevibus infident petiolis, prope ortum ge- niculatis. Folia vulgaris funt forme , quinque pollices: longa, binos lata, ad oras parum dentata, fed per intervalla, ac finuofa & inregularia, crafla, fuperne glabra, inferne paucis obliquis coftis donata. Flores ignoti funt , fed quantum videtur, ex brevibus excrefcunt fimplicibus racemis. Fructus magnitudinem Lanfiorum obtinent , fed fuperius obtufo apice conftant, ruffefcentes , ab una parte fulcati, ubi dehifeunt. Sub lignofo putamine in- ens locatur nucleus, fubftantie ficce & flave- eg qui oblique in bina fegmenta dividi po- teft, fine notabili fapore, fed parum eft adftrin- ens, inferiorque ejus dimidia pars verrucis ob- Ta eft, fed fuperior glabra eft. ' Lignum nullum peculiarem habet ufum, fed radices contunduntur, & dolentibus inponuntur dentibus. Fruétus avide a vefpertilionibus comeduntur, ' unde nomen gerit, & in Leytimora Carong La- mamam , h. e. Vefpertilionum cibus vocatur. Ma- laice Caju Morfego. Latine Arbor Vefpertilionum. In altero ramo ex filva deduéto folia fibi erant obpofita, tres quatuorque polliceslonga. Fruétus quatuor & quinque fimul in uno locabantur race- mo, quivis longo infident petiolo inftar fruétuum - Laharon, fed non majores erant parvis Bardane capi- VERMEERD. op 't AMBOINSCH KRUIDR. iy uit de [chor[Je des flams voortkomende, egter met de- zelve in de fchor/Je fleckende. Als men See at tjes , nog geheel zynde, opent, zoo vind men in een wit vlieske een gedaante van een Vliege, aan "t lyf groen, en aan den ficel vaft: deze Vliege leevend werdende, verlieft de groente, en wert zwart, keert haar om met den kop na den feel, alwaarze die doors byt, en daar uit vliegt; daar na fplyt bet knobbeltje van malkander in vier deelen, en wert hard en hout- agtig , blyvende aldus aan den tak zitten, dog de drooge wratten kan men gemakkelyk uittrekken. Deze knobbelen flaan veele by malkander, en maken de gedaante van een troup wratten, onder dewelké eenige takken uitkomen , beneden na den grond fchietenae, zoo dat dit Boompje omtrent zyne wortelen veele tak- ken in de aarde heeft, gelyk een Pandang, en daarom niet wel uit te graven is. De fchorf]e is dun, en daar onder een dist maffief bout. Naam. Jn ’t Latyn Parens Mufcarum , na ^t Amboinfch Ay Lala, dat is, Vliegenhout, ` Plaats: Men vind het omtrent Way. Op Amboina omtrent en in de Coes Coes Velden , vind men deeze jonge Boompjes onder de oude firuiken met menigte , omtrent een fpan hoog , met de bovenflaande bladeren bezet. Aan’t overe der zelven vind men de voorn. - knobbeltjes of puyfijes, zoo wel alleen als rondom de jonge blaadjes, zeer aardig eenige Vrugten verbeel- dende, waar van de jonge nog groen, en de oudt donker-ros zyn , dog alle uit de jonge bladeren, of uit het opperfte gegroeid. ; VYF-EN-TWINTIGSTE HOOFTSTUK, De Vleermuizen-Boon, It wert geen hooge Boom , met veele en korte knoeftige takken, en daar aan korte ryskens , bezet met bladeren, Zonder order , flaande op korte voetjes, by haar oorfpronk met een knietje. « De bladeren zyn van gemeen fatzoen, vyf duimen lang, twee dito breed, aan de kanten een weinig ge- tand, dog wyd van malkander , en voorts bogtig en ongefchikt , dik, boven glad, beneden met weinige Jchuinfe ribben bezet. } Het blocizel is onbekend, zoo "t fchynd aan korte trosjes , zonder zyde-takken , voortkomende, De Vrugten zyn in de,grootte van Lanzen, dog van vo. ren met een ftompe Jpits, na den roffen trekkende ‚aan de eene zyde met een naad, ze openberfien. On- der een houtagtige fcbaal leid cen groote korrel, droog, en geelagtig van fub[lantie , die zig fcbuins in tweeën laat deelen; zonder merkelyke fmaak , met eenige Zaa mentrekking, en de agterfte belft is met wratten be- zet, maar de voorfte is glad. E + Het bout is van geen zonderling gebruik, dog de wortelen werden gekneuf? , en op zeere tanden gelegt. De Vrugten werden greetig door de Vleermuyzen opgegeeten , waar van het den naam heeft, en op Leytimor Carong Lamamam beet , dat is, Vleer- muyzen koft. In ’t Maleits Caju Morfego. In ` "t Latyn Arbor Vefpertilionum. ‘ Aan een anderen tak , uit het Bofch gebragt , fion- den de bladeren meeft tegens malkander , drie à : duimen lang. De Vrugten flonden vier en oyf by malkander aan een tros y yder op een lange ‚feel, ge- lyk de Vrugten van Laharon , dog niet grooter dan E kleine 18 capitulis , rotundi ; & externe notati, uti fu- pra indicatum fuit. Fruétus videbatur effe in- maturus, attamen nux interna tam dura, ligno- fa, & crafla erat, ut vix cavitas interna detegi poffet. In plurimis autem racemis unicus modo nucleus longo infidet petiolo , reliquum enim, uti videtur, a vefpertilionibus comeftum erat. - Tabula decima Ramum exhibet Arboris Vefpertilionum, CAPUT VIGESIMUM SEXTUM. T X Ammara Leucomelena fupra libr. 3. cap. 8. pag. 172. defcripta eft. CAPUT VIGESIMUM SEPTIMUM. s -~ Pauw. re arbor rotundos gerit ramos , quibus. EC folia:adítant inordinata, ac-denfa , fed. coacervata, pollicem circiter lata, quavis vero. folioram cohors feparata eft. Cum illis arboris Durionis conveniunt, & longiusculis infident pe- . tiolis, a quindecim ad oétodecim pollices longa, ac quatuor lata, vetuftiora vero oéto & novem pollices modo longa funt, ac binos cum dimidio lata, glabra, firma, ac nervus medius ab utra- que protuberat parte, oris eequalibus, utrimque acuminata. Quum rami amputantur vel diffrin- guntur, copiofus effluit liquor, odoris gravis, Flores in longis excrefcunt racemis inftar Mange, fed racemi paulo longiores funt „ eo- demque modo fructus . Ge tres qua- tuorve fimul in racemo, brevibus infidentes pe- dunculis, ac peculiaris funt forme , funt enim latiores quam alti, unde pedunculo transverfa- liter videntur inpofiti , magnitudine Mange , unus vero angulus altior eft altero atque humi- lior in maturitate plerumque dehifcit. ` Exterius putamen eft uti in Manga, fed durius, gravemque fundit odorem , uti in-Manga cum Durione mixtum. ` ` Rer Ss n Nullibi noti funt hi früctus quam in Banda, ubi magnopere expetuntur, ac maturi crudi eduntur cum oble&tamento , transmiffzque ar- bores jam fructus in Amboina etiam proferre in- cipiunt. . … RER Tres. hujus arboris inveniuntur fpecies. Primo Pauw Carbouw, cujüs fru&tus magnitudinem ha- bent maximorum Pomorum dulcium , faporis aquofi &fatui, ac proinde non magni fiunt. ` - Secundo Fru&us medii jam defcripti funt inftar Mange „in arbore duri, fed per binos dies in ` domo depofiti mollefcunt, & crudi eduntur, fa- poremque habent optima Mange. Ayn … Tertio minimi ejusdem fant faporis , fed non majores ovo. Trunci hujus arboris in Amboina tanti fuere, ut guuue cn eos ulnis vix com- ple&i poffent , dominusque talis arboris, ex ip- fius ligno totum: conftruxit calcis furnum qua» tuordecim orchiarum in circumferentia. : -. Fruétuum officulanon abjiciuntur , nucleienim à exi- HERBARII AMBOINENSIS AUCTUARII Cap. XXVI. XXVII. kleine .klitsjes , rond, van buiten ruig ‚en getekent, als boven flaat. Het fcheen, dat de Vrugt nog onryp was , en egter was dat binnenfte nootje zoo hard , houtagtig , en dik, dat er kwalyk een holligheit van binnen te vinden was.“ Aán de meefte trosjes flaat maar cen korl op een lange fleel, zynde de reft, zoe bet fchynt van de Vleermuyzen opgegeeten. De tiende Plaat Vertoont een Tak van de Vieermuyzen-Boow. ZES-EN-TWINTIGSTE HOOFTSTUK. ME Leucomeleenfe Dammar is boven in bet derde Bock, Cap. 8. pag. 172. befchreeven, | ~ SEVEN-EN -TWINTIGSTE HOOFTSTUK. De Pauw-Boom. Eze Boom heeft ronde-takken of ryskens, daar, D aan ftaan de:bladeren zonder order, en det op malkander, dog met troupen, omtrent cen duim breed, ieder troup van malkander ; zy gelyken de flinker- bladeren, op langagtige fleelen, van vyftien tot agt- tien duimen lang, en vier breed, dog de oudere zyn maar agt en negen duimen lang, twee en een balf breed, glad, ftyf, en de middel-zenuwe buili ter we- derzyde uit , met effene kanten , agter en voor tot- Jmailende. Als men de takken afkapt , of afbreekt y zoo loopt "er rykelyk Zap uit, van een geilen reuk. Het bloeizel komt voort aan lange ranken , gelyk het Mangas-bloeizel, dog de fteel of ranken zyn wat langer. ` Zog Auen ook op dezelve manier de Vrugten voort’, drie envier aan eene rank, op korte dikke voet- jes, hebbende een byzonder fatzoen , te weeten , bree- der dan hoog , waar door ze op haar Deel fchynen dwers te flaan, in de grootte van een Manga , dog de eene hoek is hooger dan de andere, en de laage barft doorgaans open in de rypheit. — De buitenfte fchel is gelyk aan de Mangas , dog harder , van een geile reuk „ gelyk Mangas en Stin- ker door malkander gemengt. Zy zyn anders nergens bekend, dan in Banda, al- ` waar men veel werk daar van maakt, em de Type raauw met fmaak eet; en de overgebragte Boomen beginnen in Amboina mu ook te dragen. i - Men heeft "er drie zoorten van, 1, Pauw Car- bouw, zynde zoo groot als de grootffe zoete Appel, wateragtig en laf ygn maat > en dierhalven niet vee o d, age | Mangas , aan den. Boom bard. van fcbaal , dog een paar dagen in huis leggende 5" werdenze murw, en wers den raauw gegeeten, van fmaak als de hefte Mangas. - 3. De kleinfte zyn van het zelfde fatzoen „ dag niet grooter dan een ei. De flammen heeft men in Banda 200 groot gehad „ dat er vyf mannen een moe- Jien omvademen ; en den eigenaar heeft van een Booms bout een geheele kalk-oven gemaakt , van veertien va: demen in de rondte. , " De korrels Jinyt men ook niet weg, want ni e a. De Middel-Pauw, zyn de befchrevene als een TAB.X. ————————— ——— ecn MEE RUN ET" HI dn tinie TRITT d i £l TER C eee A vomere s alan dt ci nea à " ` reperitur inftar grani Oryze pedunculo fixus , XXVII. Hooff. eximuntur, & per noctem in aqua macerantur marina, qui dein ad folem ficcantur, ut indure- fcant, tum contufione farina tenuis ex iis for- mari poteft, ex qua puls atque delicate placen- te preparantur, hec vero farina cibusque ex ea przparatus in Banda Botatto dicitur. Eftinter maximas & altiffimas arbores, acfine dubio circa Ceramam quoque crefcit. Similis au- tem farina e Mange nucleis quoque formari po- teft, fed ex medulla fruétuum Pauw marmelada, - feu conditum componi poteft gratius quam ex Nucibus Myrifticis. Tabula undecima Ramuin exhibet arboris, que Pauw Rumphio dicitur, VERMEERD. op 't AMBOINSCH KRUYDB. 19 de keeften. daar uit, weektze cen nagt in Zeewater droogtze in de Zon, datze hard werden > 200 kan, men met flampen een f'yn meel daar uit maken > Waar van men bry en andere fmakelyke koekjes. formeert z dit meel en koft , daar van gemaakt, noemenze in Banda ` Botatto. - Het wert een van de groot/te en ‘boog fte Boomen, - en bet is waarfchynlyk , datze tegen. over op Ceram ook groeyen. Diergelyk meel kan men ook uit de Man- gas-keejtenmaken, maar uit het vlees van Pauw maakt p» Marmelade , aangenamer dan die van Nootemo» chaten. 3 De elfde Plaat Vertoont een Tak van een Boom, die Pauw van Run» phius genaemt wert, “CAPUT VIGESIMUM OCTAVUM. - * Xylophyllos Ceramica. Daun Caju Lima Turi. Æc mira arbufcula eft peculiaris nature, non altior frutice , ejusque truncus vix bra- chium craffus eft, multis fefe extendens inregu- laribus & rotundis ramis, lignum habens durum, folidum , & longis ex fibris conftans, primarii vero rami vix digitum craffi .& rotundi funt. Superior ejus- pars fefe dividit in varia longa & angufta folia, illis Codilii anguftifolii quod- . ámmodo fimilia, quorum primaria quatuordecim & o€todecim pollices longa funt, & femi digi- ,tum circiter lata, juxta oras diftinéta in varias incifiones feu crenas, quales gradus fünt in Ca- lappi trunco, alternata, & prope ortum gerunt firmum apicem tanquam fpinam. : — Primarium hoc folium fefe dividit in lateralia quzdam folia ejusdem forme , fed non ultra fe- mi pedem longa, & femi complicatum referunt quodammod6 flabellum , totusque frutex elegan- tem prebet formam , ac fi plura talia flabella fibi mixta effent. ES ; " Binas porro peculiares habet qualitates, qui- bus ab aliis differt plantis. Prima eft, quumlate- ralia progerminarunt folia, tum primarium mu- tatur folium, vel potius eraflüs ejus nervus me- dius in lignofum penitus degenerat ramulum, in quo folii veftigium ad laterales alas diu dignofci poteft, ac dein fic etiam lateralia folia, ita ut cuncta fenfim in ramulos degenerent. Altera proprietas eft, quod fructus proferat ad apices prope crenas foliorüm , atque ex binis conftant partibus. Inferios pats calix ef, minorem referens Caryophyllum, ‘coloris: rubri, huic infidet oblongo-rotundus fruétus inftar Bac- ce Lauri, velinftar Abrus Alpini, viridis & du- rus cum breviapice in fummo. In aperto nucleus faporis dulcis inftar Nucis:avellane, alba ob- duétus pellicula. Yu i: Fruétos & ramuli foliofi fa iledecidunt, & ad minimum taétum franguntur , Med lignum fatis durum eft, ac tenera folia pallide virent , feu glauca funt, vetufta intenfe virent, & abrupta fufcefcunt. Nomen. Latine Xylophyllos Ceramica. Alphoren- 3 es AGT-EN-TWINTIGSTE HOOFTSTUK, ` De Coramifebe Xylophylle. ! It is cen zeldzaam Boompje, vqn een byzondere natuur , op zig zelfs, niet-hooger dan een ftruik , en een [lam pas een arm dik, met veele onor- dentelyke en ronde takken uitgefpreid, van een hard ` en fyndradig maffief hout, waar van de hooft-takjes Jchaars een singer dik en rond zyn. .. Hot- bovenfle verdeelt zig in verfcheide. lange en Jmalle bladeren, die van het fmalbladige Codibo cenig- Zints gelyk, waar van de hooft-bladeren veertien. en agttien duimen lang zyn, en omtrent een halve vinger breed, verdeelt langs de kanten: in verfcheide keepen, gelyk de trappen aaneen Calappusftam gemaakt , ver- wilJelt tegens malkander , en by haar begin met een kort en fiyf fpitsje, als of het doornen waren. Dit hooft-blad verdeelt zig in eenige Zyde-bladeren van het zelfde fatzoen, dog niet bathe een half voet lang „en verbeelden eenigzins een halfgevouwe wayer ik AR Te ac Seege als of veele diergelyke wayers door malkander ftonden.. Nu heeft by nog twee zeldzame eigenfchappen 5 waar mede hy van andere planten verfcbild. De eerfle is, wanneer de zyde-bladeren voor den dag zyn geko- men, Zoo verandert het hooft-blad, of veelmeer zyne ` dikke middel-zenuwe in een formeel en houtagtig takje, waar aan men de. ee Hints aan de ¡zyde- vlerken nog lang bekennen kan, en vervolgens de zyde- bladeren ook, 200 dat gevolgelyk alle de bladeren met den tyd in takjes veranderen. — ; De tweede See is, dat hy zyne Vrugten voortbrengt aan. de [pitze, by:de keépen der bladeren, en zyn van twee deelen gemaakt: ` Heb onderfte is cen voetje ; als een kleine Garioffel-nagel ‚van coleur rood, daar op zit-een-langwerpige ronde Vrugt, als een Bakelaar 5 gf roade Boontjes-bier te Land y: groen, en hard, met een kort fpitsje boven op. In de geopende vind men een andere korrel, als een vyflkorrél , aan °t voetje vafl , zoet van finaak als cen Hazenoot , en om- geeven met een wit. olieskey: 23-500 5005 0 na Vrugten en bladdragende takjes vallen ligt af van dit gewas ep op het minfte bandelén breckenze , made het bout is redelyk hard y ep de jonge bladeren zyn bleek-groen , na den -blaauwen trekkende: de- oude hoog-groen, en de afgobrokene werden bruinagtig, : Naam. Jat Latyn Xylophyllos Ceramica. - v 0 - - d 20 fes eam vocant Lima Turi, h. e. quinque Corre Corren , quam vero ob rationem me latet, unde ipfi nomen, uti dictum fuit, tribui nempe Xuaoguaros Ceramica. Malaice Daun Caju, h e. folium lignofum , quum ejus folia in lignum dege- nerent. Convenire quodammodo videtur cum Ligno Emano , feu Effoir, quod eft lignum foli- dum & durum, fed ejus truncus raro craflior eft. pede. : Locus. Nullibi inventur nifi in altiffimis , faxo- fis, & frigidis montibus Ceramz, qui Nuflainam vocantur, & permeare oportet, fi a Befli ad Borealem plagam itur ad Sepe partem Zephy- ream, que via eft decem milliarium Germanorum. Cum Xylophyllo hoc convenire quodammodo videtur mira arbor; a Dappero in Madagafcara füa pag. 26 defcripta, que durum & gilvum $e- rit lignum, Tokanbola dicta. Hujus folia longa funt inftar Amygdalorum, fed incifa per quin- que fexve crenas , quarum quavis florem profert, ejusdem coloris & forme cum illo Rosmarini, ed qui inodorus eft, atque dein in fruétum extre- fcit, quod rarum prebet adfpeétum, flores nem- pe undique ad foliorum extremitates feu crenas confpicere Atque hi fru&us canes enetant, Tabula duodecima Ramum Rumphio dicitur. OBSERVATIO. . Pbyllantbus hodie hoc genus vocatur, fimilisque arbu- Ícula occurrit defcripta in H. Amft. part. 1. Tab. 102. Seba Thef. part. 1. Tab. 13. Fig. 2. Catesb. Tab.26. quein H. Cliff. pag. 439. vocatur Pbyllantbus foliis lancecolatis ferra- tis; crenis. tloriferis, aoe HERBARII AMBOINENSIS AUCTUARII exhibet ärbulufcule® , qua Xylepbylles Ceramica: Cap. XXIX. XXX. Alphoereezen noemen hem Lima Turi, dat is, vyf Corre Corren, uit wat reden is my nog onbekend; wes- halven ik hem den naam, als gezegt, gegeeven heb van Xv^oQvAAce Ceramica, in °t Maleits Daun Caju, dat is, Houten-blad , dewyl zyne bladeren in bout veranderen. Het fchynd eenige overeenkomf? te hebben met Lignum Emanum, of Efloir, welk cen digt en bard bout beeft, dog de flam is zelden dikker dan een been, Plaats. Hy wert nergens gevonden dan op bet höog- Jie, koude, en fleenagtige gebergte van Ceram, het welk men NufJainam noemd, en pa[Jceren moet ; als men vau Bef}: aan de noordzyde , overgaat na Sepa aan de zuidzyde , zynde een weg van tien duitfe mylen. Met dit Xylopbyllum [chynt eenige overeenkom/t te hebben een wonderlyke Boom, by Dapper in zyn Mas dagafcar , pag. 26 befchreeven , met een hard en muisverwig bout, genaamt Takanhola; de bladeren zyn lang , gelyk die van den Amandelboom, maar ge- febaart, met vyf of zes infnyzelen , yder in/nydzel met een bloem beladen, van de zelve coleur ep ge» falte als de bloem van den Rosmaryn , dog zonder reuk, die daar na in een Vrugt komt te veranderen , "t. geen wonderlyk flaat , de Vrugten rondom aan de einden der bladen te zien. Deze Vrugten, zullen de honden doen flerven. De twaalfde Plaat Vertoont een Tak van een Boompje, het welk de Ceras mifche Xylopbyllos van Rumphius genaamt wert. AANMERKING, Dit geflagt wert hedendaags Phyllantbus genaamt, en diergelyk Boompje wert befchreven gevönden in het eerfte deel van de Hortus Amftelod. Tab. 102. en in de Thef. van Seba, eerfte deel, Tab. 13. Fig. 2. als mede by Catesb. Tab. 26. het welk in de Hort. Cliffort. pag. 439. genaamt wert Pbyllantbus , met langwerpige gezaagde bladen, uit de keepen det bladeren bloemen dragende, ei menu = ee M >. > CAPUT VIGESIMUM NONUM. \Angius füpra libro fecundo, cap. 54. deferi- 1) bitur, & Tab. 46. ejus icon exhibetur, 1 NEGEN-EN-TWINTIGSTE HOOFTST. E Sangieboom is hoven in het tweede Boek, D Cap. 54 befchreven, en op de 56. Plaat zy Figuur vertoont. -CAPUT TRIGESIMUM. Ay Afi Raffitiem obtinet Calappi, corticem gerens E albicantem intermixto fordide cinereo co- lore, odoris gravis, ad pifces accedentis, fenfim vero cor gerit durum, prebetque poftes edium, fed totum lignum aptum eft, ex quo carbones exurantur. Ejus folia cum illis Canarii conveniunt, fep- tem pollices longa, tres digitos lata, ac folita- ria fimplicibus infident flagellis. Ex ipforum alis longus tenuisque excrefcit corymbus, novem & decem pollices longus, in paucos laterales ra- cemos diftinétus, ex quibus flofculi excrefcunt.. Fructus folitarii dependent in illorum extre- mo, ac femper in inferiore parte bini concreti fünt, felis fcrotum referentes , maturi lee u- " SDERTIGSTE HOOFT$TUK ~ ` Ay Afu- Boom, Ert zoo dik als een Calappusboom, witagtig W van fchor[Je y met vuil-graauw gemengt: van een flerke vifchagtige reuk, gewind met den tyd een bart bert bequaam tot ftylen van Huizen , dog bet geheele bout is bequaam om koolen daar van te branden, ¡De bladeren gelyken na die van Canary , zeven dui- men lang , ruim drie vingers breed , en flaan enkeld aan dunne ryskens; uit haren {choot komt een lange dunne fleel ` n tien duimen lang, in weinige zyde-takjes verdeelt , daar aan klein bloeizel voortkomt. De vrugten hangen maar enkeld aan t uiterfie der- zelven, cn zyn altyd agter twee aan malkander ge- groeid, verbeeldende het Scrotum van een Kat , in de rypheit donker-geel, met een naad rondom, langs ^ welke — Aa a XXXI. Hoofift. obfcure lutei, fulco notati , ubi dehifcunt , & tenui putamine obduéti funt. Una fructus bur- fula plerumque inanis eft, altera nucleum gerit majorem bacca Lauri, qui fub alba pellicula al- terum durum & nigricantem abfcondit nucleum, odoris & faporis ingrati. ` x Aut Locus. In litore potiffimum crefcit circa Ways quod Honimoa dicitur. ` naat U/us ejus potiffimum confiftit in trunci cortice, qu contunditur, cum cineribus mifcetur , & in agnantibus locis “aque marine projicitur ad pifces enecandos. Ejus convenientiam nofce cum arbore Euonymo Theophrafto dicta, que illam habet qualitatem , quod capras enecet, licet vulgaris Euonymus id non efficiat. VERMEERD. op 't AMBOINSCH 'KRUIDB. 21 welke ze open gaat , van een. dunne Jchaal gemaakt. Het eene beursje is gemeenlyk ydel , bet ander heeft een korrel ; grooter dan een Bakelaar , dewelke onder een wit vlies een ander hard en zwartagtige: korrel verbergt, mede vies van-reuk en.fmaak. - Plaats. Hy waft meeft op flrand, omtrent. Way, amis ee PS e i ebruik. Lyn gebruik is meeft in de fchorlTe. des Slams. dewelke men klein: ftoot „ 2i cna en op de fiaande plaffen van Zee-water firovid, om de Viljeben daar in te dooden, co - b an Beziet zyn overeenkomf?. met den Boom Euonymus van Theophraftus „welke de eigenfchap zal hebben. om de Geiten te doen flerven „hoewel zulks de gemeene Va» derland/che niet doet. CAPUT TRIGESIMUM PRIMUM. - Lignum Winofwm. Caju Larat. Ic frutex in Amboina exoticus eft, ac nul- libi, quantum novi, notus nifi in Rottea, qué infula eft ad Occidentalem Timoræ plagam fita, unde & pro parte eum modo defcribere poffam, quantumque de eo cognovi. | Eft itaque frutex , cujus formam Rottonenfes vel non norunt , vel nobis indicare nolünt, hinc modo radices exhibeht, que. minimum digitum - craffæ fant , lignof#, lente, externe nigra, feu terrez.. Ipfarum fapor dulcis eft quodammodo, . & linguam vellicans. Nomen. Latine mihi dicitur Lignum Vinofum ab ejus ufu. Rottonenfes eum vocant Caju- Larat , feu Caju Laro. : “Locus. In ifta crefcit infula hie & illic in cam- pis, dicurt vero, fenes & expertos viros eum tantum modo novifle, & effodere, quique tam ruftici & invidiofi funt, ut ramos nunquam ño- ftro propulo voluerint oftendete , licet fepius rogati fuerint. » Ufus. Ejus radices in magno funt ufu apud áftos Rottonenfes , in frufta enim eas diffecant digitum longa, a ai Gole, qui elicitur ex arbore Lontaro adfundunt aque quantitatem ; tum -ftatim bullas ee, emittit, & fermentat. Sifub vefperam preparatur , matutino tem- pore hic potus aptus eft, requirit enim modo fpatium otto vel decem horarum , ac dein per pannum cribratur, hocque potui praebet gratum acidulum & vinofum faporem fere inftar vini Hifpanici, cujus coloremquoque emulatut, ac fimul inebriat, fi nimium potetur. Hoc vero lignum continuo loco humido & fri- ido fervandum eft, quoque vetuftius eft, eo me- liis, fiécum viro vires fuas amittit. Manipulum itaque hujus radicis uni lagen, feu Calabas infundunt ipforum potui Goela, vel Saccharo aque mixto , fique acefcat, ali- quoties lagena eluenda eft. _ e ` Ipfi tribuitur vis ad urinam in Hydrope leniter fabducendam, fi radices Ligni Colubrini addant. Idem cum radice ligni Colubrini in binis tertiis partibus aque, & una tertia parte potus Goelz in- fufus, quiin Rotta coquitur ex Toak, nutriens eft & diureticus, uti prior potus. i S eu Goly , fimilemque _EEN-EN-DERTIGSTE HOOFTSTUK, ` Ha WP yn-Hout. DE Heefter is vreemd in Amboina ; en nergens E J mynes weetens bekend dan op Rotte, een Ei- land ten weften Timor gelegen; dies ik ze maar teh deele kan befchryven , ‘en Zoo veel my daar van voor- gekomen is. / Het is cen Heefler , wiens gedaante de Rottoneezen of Wet allen kennen , of ons niet willen openbaren 3 daarom neemen ze maar de wortelen, dewelke zyn een pink dik , houtagtig , tady, ‘van buiten zwart, of aardagtig. De fmaak is een weinig oet , en-fcherp op de tong. | Naant. Ik heb 't in ’t Latyn genaamt Lignum Vinofum , van zyn gebruik. De Rottoncezen noe- men bet Cam Larat , of Caju Laro. Plaats. Het waft op gemeld Eiland, Mer en daar in de Velden ; maar zy zeggen, dat onder haar de ` oude en ervarene lieden dezelve alleenlyk konnen en moeten uitgraven , die dan boeragtig en nydig zyn, 200 _datze de takken nooit aan ons Volk aldaar hebben wil- len toonen, hoewel dikwils daarom verZogt zyn. Gebruik. De wortelen daar van zyn in groot ge- bruik by gemelde Rottoneezen, want zy fnyden ze in flukjes, een vinger lang, en werpen ze in haar drank Goela, van den boom Lontar of Goly getapt, en gies ten daar nog even zoo veel water 2 , 200 begint bet terftond te koken; en werpt veel geft op. — - e avonds gezeb By is des ogtens bequaam om " agt à tien uuren te flaan , en wert daar na door een doek gezeegen ; dit geeft den drank een aangenaame rynze of wyn- agtige fmaak, byna als Spaanze wyn, wiens coleur + ook heeft, en maakt insgelyks dronken, Zoo men daar veel af nuttigt. Maar dit bout moet ‘geftadig op een vogtige koele plaats bewaard werden; hoe ouder het dan is hoe be- te drinken, want het behoeft maar a ter bet dan wert, maar droog geworden zynde, ver- lieft bet zyn kragt. ga = Zy deeg gemeenlyk’een hand vol in de Calabas, en zetten altyd haar drank op met Goela, of andere Zui- ker, met water vermengt ; 200 zuur wert, moet men ’t-altemets uit {poelen. Se ye Hem wert toege/chreeven, een-uitdryvende kragt om de waterzugt af te zetten, als zy er wat wortelen van Slangenbout bydoen. . Het zelfde met de wortel van Slangenhout in twee derde water, een derde Goela gedaan, die ze op Rotte van Toack kooken, is voed- 3 wend als vooren: " : zaam en dëm Di ; Es 3 35 HERBARMAMBOINENSIS AUCTUARTI ‘Vitides rami lamina ferrea plani compreffi , dein carbonibus ignitis inpofiti nigram exfudant agang, “qua Rottonenfes dentes nigros doen quod ipfis: Jrnanmiento infervit. ^ ^ > Cum hoc fórte'eónvenic'planta in Baleya: ere- feens, ibique Pangel Boaja diëta, h. e. Crocodili dens ents A fa Baleyenfes Rotconenfium radices hie confpicientes , cum ea compa- pare bag volebant y fed dubito, ipforum enim Pangel Boaja‘ arbufcula eft, In Baley® “parte Zephyrea: “circa pagum Lebe juxta litus & ripas aquarium erefeit , que folia gerit angulis fpinulofis armata , dentes Croéodili referentie; qualia Rottonenfes in fuo Cajú Larat hon obfervant, nulla’ quoque ejus pars ad potam adhibetur , fed cortex contufüs fubtilis redditur in pulpam , que edematofis & tumidis inlinitur ultra pedem crafla.. ' Cap. XX XI X XXIIT. Dé groene takken «met etn yeere „plaat geporft y * daar op gloeiende koolen gelegt , zweeten eeni zwart water uit , waar mede de Roitoneezen haare tanden zwart: soer wen; welk by haar voor cieraad gebonden wert: „Hier mede komt mifföhien overeen een plante „op Baly wa/Jende , en aldaar Pangel Boaja genaamt 3 dat. is, -Kaymans Ries 5’ immers de Baliers der Rotto- neczen , wortelen by my ziende , wilden ze daar mede vergelyken | 5 dog ik twyfel daar am‘, want haar Pangel Boaja wert:een Boompjes ruim "ott been dik: Op Balys zuidzyde y omtrent de Negory Lebey tangs rand en waterkanten groeiende , met bladeren ; die in linge freckelige boeken verdeelt Ryn, dertanden| Ban een Kayinan verbecldende , diergelyke de Rotioneesioi aan baar Caju Larat niet “hebben; men: gebruikt ook niets daar van om in den drank te doen „maat. welale Jeborffe geflampt , wert fyn gewreeven tot een pap; pedibus,-unde detumeftunt.---—-——-_ én-op zugtige- gezwolle beenen--gefmeerd., dée bet doet flenzen. AOTER ON TTO PA: PG ae S CAPUT TRIGESIMUM SECUNDUM. ` TWEE-EN-DERTIGSTE, HOQETSTUR. Lay Udang. , Æc ahaaa, eft ma nitudine. Dh -Ejus ramuli. fefe d Er unt in multos bre- ves & fubtiles ramulos , “paulo craffiores flo. vee lorum „ quorum. bine tertiz inferiores partes nu- dee funt per decidua folia , fuperior tertia pars folia.gerit;per binos ordines alternata, quaque longa funt & angufta, illis Roffu quodammodo fimilia , fed minora, tres pollices longa; excepto fuperiore longo apice, vix unum lata, ad. oras fubtiliter e denfe ferrata bs breviffimis infidentia Siercus Squillarum.. ; mo , per maturitatem nigre, & magnitudine grani Piperis minoris , ac glabra, intus fuccofe y d tenui arena repleta, odoris ingrati. =i; =. Lignum firmum. ‚elt.ac. durum , fed nodofum, & non. multum zc, Fraétas menfe Martio proveniunt. Ag ‚Nomen. Latine Se Sedan. “Malaice Tay Udang , juxta Amboinenfe Moelet. Tayn, -quum ju- niores fruétus comparant “cum ftercore. gui. dere ios uon Shoe doen c malus Locus. In Laha crefcit in collibus versah. Ufus.. Trunci ad edium exftruétionem expe- MEER fint Ee durabiliflimi, fed raro recti ndn E Drek der: Garnaal: y t D Tt wert een klein Boompje, in de grootte van een, Granaat-Boompje. ; De-takken verdeelen bun in veele korte fubtiele ryskens , » wat dikker dan Zylgaren; waar-aan de twee agterfte derdepart bloot fiaan door de afgevalle bladeren, "t voorfte derdepart is bezet. met bladeren,.in twee rien verwi/Jeld tegens malkander , dexelve za lang en final, die van-Roffu eenigzinis: gelyk; dog kleinder y . drie-duimen lang s behalven de voorfte lange fpits, Jabaars-een- breed, as de. Kanten... Jn. en dik gemaagt > p zeer korte eeitier, =, Tufen “de bladeren pe Pe Heine knopjes voort, waar uit worden kleine bloempjes, van agt holle wit- ier op volgen gen ‚heine hefien , eerfl re etje boven op, in-de-rypheit ‚en i Jüyletje, in. de groote van cen Peperkorrel, ‚en glad, binnen zappig „enmet m zand gevuld, en wat vies van reuk. Hot bout-is flyf en bard y dog. er 94 Soli veel regis dear aan. De Vrigten vind mon reg — Naam. ^3 n eges Stercus ec Int Maleits "Tay Udang, na t Amboinfche . Moelet Fayn, dewyl ze de jonge vraies vergelijken Dy fürantjes van Garnaelen. > =` Plaats. Het waft in de reg, op lere Age, Gebruik. De flammen werden "tot. den Huishouw genomen; dewylze zoende ons pde a weinig na aan dion. ; CAPUT TRIGESIMUM TERTIUM. -= m pe Frutex. -Caju Landac. | ys E? ; Javänica ‘arbi ere habc ‘hom "obtinuit a: copiofis fpinis , "que eam ‘tam eo & intractilem reddunt, "ut fit in- ftar nim ftricis , ejus rámuli breves ac firmi fünt ; bint BS: obpofiti ad majores ramos, ebi: protuberantes fofmarit nodos feu genicula, atque illi etiam in talés nodos diftinéti funt. Hifce e I Ts EA altitudinem fruticis adtingens ; E sstedeetikiertas ST mer Ste vii Javaans ' Boompje is dn d e m „een vinger, inde hoogte van etn. je, "en heeft gynen naam van de veele doornen, elke hem Zeien elig ‘maken , en ontafiei eux een Landa of Tzerverken ; zyne takj 4 GEN Jr. "met twee tegens malkander aan de hooft-takken , al- “waar ze uitfreekende knietj s maken, m az? zjn in diergelyke knietjes verdeelt. Aan "PAB xr. : Pag = 23 * its XXXIII. Hooft/2. Hitce folia adftant bina fibi obpofita, illis Ca- ryophylli arboris qaodatnmodo fimilia, inferius nempe anguftata, oris «qualibus, ultra quatuor pollices longa, ae bios ‘lata digitos, fuperne glabra , inferne quatuor paribus obliquis admo- _ dum & finuofis coflis:donata; quarum: bing-iu- feriores ultra folii medium excurrunt, inter folía ad bina nuda latera. ramuli, bine cohortes, feu collectiones locantur longarum, mollium; fed acu- tiffimarum. fpinarum , bine autem harum majo- res & exteriores in angulo acuto locantur , inter has binas dug alie minores cruciate con{piciun- tur, ita ut in/quovis articulo quatuor; fex , imo octo locentur fpins., totaque collectio quatuor Ípinarum fimul abrumpi poteft, unde hec arbor tam. difficulter tractari poteft quam Javanorum Hyftrix, feu porcus echinatus. Ex ala cujusvis folii-.brevis excrefcit furculus , plura minora gerens folia , digiti articulum lon- ga, flaccida , & cruciata quoque , cum quibus fenfim. quoque fpinule adfürgunt ; Foliorum fa- por non admodum gratus eft, fatuus ,..cum levi adftriétione & amaritie, accedens ad illum Bajang Baduri , quique leviter os vellicat. In ramulo- rum fummo collectio quinque fexve florum pro- venit coadunata , quivus vero ad fuum. ortum bina gerit brevia & fpinulofa foliola , totusque racemus. porro alia majora & viridia profert. 2 Quivis -flofculus digiti. unguem longus eft , tubulofus, & in quinque petala lutea fuperius diftinétus , intus tria locantur ftamina, quórum quodvis fuperius oblongum gerit capitulum, ex ala inferioris floris fimplex quoque erigitur flos. culus, quatuor fimilibus fpinulis armatus. . .Wetufta folia floriferoram ramulorum multo breviora funt, nec ultra tres: pollices longa. Fructus gemini fimul proveniunt ex alis fupério- zum foliorum, Cucumeris femen magnitudine .sequantes, fed latiores, quadrati, & acuminati inftar pyramidis, fub tenui pellicula bina recon- duntur oflicula feminalia fibi junéta & cordifor- mia, intus repleta nucleo albo, qui bifidus eft, é quam maximeamarus. |— > = = | Nomen. Latine Hyftrix Frutex. Malaice Caji Landac. . Javanice Wonga Landac , quum pluri- me {pine circa florem locentur. " U/us. Contra alvi tormina adhibetur, & lateris dolorem, tum fupremus fumitur furculus cum te: neris foliis & fpinis, qui conteritur cum pauxillo Coriandri, Muli, Deringo, Bangle, Cuning, . & Tsjonkerin aqua, per pannum filtra, & pro- pina, refiduumque lateri dolenti applicatur. * 1 Aë e i ee Y - Anno 1687 per femen ex Java in has modo delata eft Miis ac fatis in horto noftro fefe propagat per femen deciduum. > Tabula decima tertia } SE Fruticem exhibet, qui Ayffrix Rumphio dicitur ; eftque Prionitis Linnei in F į art, pag- 487. que er sm foliis integerrimis, fpinis lateralibus a Royeno in Proar, Fl. Leid. Fs : 291. vocatur: in eg ed pag.8. ad Ada- thodas retuli , mihique dicitur Adhatoda ad alas fj inofa - & forifera, ubi vide reliqua, uti & in Hort. Cliffort. tur Barleria fpinis axillaribus quáternis, foliis integer- rimis in Spec. Plantar. pag. 036 ` EE A Linneo etiam nunc ad Barlerias relata eft, ipfique dici-- C A- - VERMEERD. op "t AMBOINSCH ERUYDE | 23 ‚Aan dezelve ftaan, twee bladeren , test te - kanderen’ over’, «de Nagel-bladeren Mokra bes namentlyk na agteren toefmallende, met offene kan- ten, ruim yiercdnimen, lang; ep. twee vingers breed boven gants glad , beneden met vier paar zeer Sebuinfe en bogtigesibben „ madr van de twee agterfte over de helft van °t, blad. lopen ` tuffen de bladeren aan de tote. blos zyden van ’t-nysken flan twee troupen , of vergaderingen van lange, weeke, dog, zeer fcherpe doornen y. te meeten s de. twee buitenfte en-groot[le. in een winkelhaak , tu[Jen deere. twee ftaan nog twee andere kleindere in t-kruiss, %00-dat aan ieder kniesje van Vier, zes, tot-agt, doornen fdaan , en men kan den geheele troup, van vieren te, gelyk. afbreekeny waar van deezen, Boom.200 zongelyk is oim aan te tas- ten, als bet. Favaanfe Yaerverke/| S e sE ESA tee ix frutex. In ’t Ma- Gebruik. „Het wert gebruikt tegens buikpyn e zydefteeken ; neemt het voorfie fcheutje met de jonge bladeren en doornen daar tuffen, wryft bet met een klein weinig Coriander, Muffi „ Deringo , Bongle, door. een: doi meerd ep-de plaats, daar de pyn isso o 7 f Anno 1687 is bet met zaad m Fava eerft in deeze Landen -gebragt , en-vermeerdert zig mu redelyk in onze Tuynen door "t afgevalle zaad. pé doek , het doorgeklynfte drinkt , en de refè € Fd E demit Pat i Vertoont een Struik, die de Hy/frix van Rumphius ge- naamt wert, en is de Prionitis van Linneus, in de Hort . Cliffort , pag. 487. welke Barleria met geheele bladeren, en doorens uit de kanten genaamt wert in de Prodr. FI. Leid. by van Rooyen; in de Thef. Zeyl. pag. 8. heb ik ze bragt by de Adhatoda, en wert van my genaamt Ad- hatoda uit de hocken der bladeren doorens en bloeme: gevende; alwaar het overige ziet, als mede in de H. Cliff. Van Linneus in zyn Spec. „pag. 636. is ach de tot de Barleria gebragt, en wert genaamt Barléris Spi nis axillaribus quaternis, foliis integerrimis, <= ~ € Fa VIER- Cé HERBARII-AMBOINENSIS AUCTUARII CAPUT TRIGESIMUM QUAR TUM. ¿Ec dtbufcüla in Amboina exotica eft, & 1 circa annum 1680, üt puto, ex Bima pri- mum delata: Denfum vero format früticem , quí fefe tox füpra radicem dividit in varios trun- “cos, bráchium circiter craffos, incurvos,° & in regulariter extenfos. ^ PRH Ram font herbactei & rotundi, inftar ferici «molles & lanuguiofi ; quod inftar farine abradi poteft, inque medio Cor gerünt humidum. ` ` ` Folia bina fibi funt obpofita , & quatùor fimul cruciata funt , & feffilia. Cumillis'V erbáferquod- ammodo conveniunt, fed glabriora funt, a fep- tet ad otto Gi novem pollices longa; quatuor ‘eum dimidio lata, coftis admodum obliquis & finuofis donata, quee coricürrunt, fuperne vero bfcüre virent, inferne albicant per lanuginem , qué abtádi poteft, & coheret , fuperius lata, in- ferius anguftata, odoris fortis & ingrati. Ex tota planta, in quävis parte fauciata, Jae tenue & album exftillat, amaricans, adftrin- ens, ac tandem in ote naufeofum, dulceftens , {ine ùlla tamen ardore vel acredine , fed diu in lingua relinquit faporenf ingratum. ` ` _« Inter folia ac femper ad unam fami partem longús eXcrefcit albusque caulis, quinque fexve erens flores racemofos, qui peculiarém habent form 5 ab aliis floribus penitus diverfam, pri- “mo enim quinque gerunt petala extenfa , quo- sim ore deorfum inflex& funt, formam exhi- bentia lingue galline , coloris purpuraftentis , in extremo autem aliquid ceruleum admiftum eft, in centro mira confpicitur compofitio, pe- dem exhibens falinarii argentei, componitur nempe ex quinque Circinnis colotis late | = rei, ac fuperne getit pentagonum ac viridem Gate Qo fula bifida. Flos diu viget, fed inodorus eft. Hie in Ámboina fruétus nunquam protulit , qui ex aliorum relatu fequenti funt modo. ` Fru&tushi cum nulla re meliuscomparari poffunt, quam cum reniformibus feu femiltinatis placentu- lis, quee in plateis venduntur, aliquando fimplices, fed plurimum gemini in triangulo pofiti, ipfo- rum longitudo eft circiter trium polli&lim ; ac latitudo binotum digitorum , externe virentes , rugofi, & gibbofi, la&tefcente obduéti gluma , atque fab hac durum locatür pútamen , ex mul- tis fibris compofitum , quibus exteriori néétitur.. Intus reperitur gleba ex tenuibus, plauis, & oblon- gis feminibus conftans, oblique fibi junétis inftar cancellorum , que undique neêtuntur columne , ee. porro femen fuperius penicillum gerit , ex tili alba lanuginé compofitum. . y . «+ Quamdiu fructus immaturus eft, cuncta hxc mina tenui inclufa funt faccülo, fi vero hic per maturitatem juxta dorfum rotundum dehifeit, - tum difpergunt fefe hec .penicilla , ac manipu- lum albe ac fübtilis lantiginis exhibent, tenuio- ris illa Goffypii, ac per ventum diffipantur, in- {tar fruétuum Amboineníis Nummularie laGee ma- joris, libro 9. deferipte, Lignum album eft, molle, & alba repletum medulla inftar Sambuci. , PTR g: Ra- Centro viridis infuper cap- `n Cap. XXXIF. _VIER-EN-DERTIGSTE HOOFTSTUR. . De Madorie-Struyk. It boompje is in Amboina uitlants', en omtrent Ao. 1680, 200 ik giffe, van Bima eerf? in- gebragt. Het maakt een dikke firuik , terdeelend? zig kort boven de wortel in verfcheide flammen , om^ trent ‘eén drm dik, króm , en ongefchikt uitgebreid. De takken zum kruidagtig, en rondt , en in’t aan- taften ruig als fulp , "t welk ‘men als meel afftrykeñ kan, en in de midden hebbenze een vogtig hert. “De bladeren flaan twee en twee tegens malkander, en met hun wieren in't kruis , zonder freelen. Zy gely- ken eenigzants na die van’t wolle-kruid Verbafcum) , dog glädder , van zeven: tot agt en negen duimen lang, vier ep cen half. breed, met zeer fchuinze en bogtige ribben, dewelke na malkander toelopen, boe ven donker- groen „beneden witagtig wegens een:zekere wol, die men affiryken kan „en zamen kruimelt j oan vos ren breed en agter [mal , van reuk flerken onaangenaam. Uit den geheelen plant, waer men ze. ger, loopt ‘een dunne witte melk, 'bitberagdig , adjtringe- rend, en in "t. laafte eenige walgelyke zoetigheit in de mond nalatende , wel zonder eenige brand of feher- pigheit, dog met een lange en vieze na-finaak op de tonge. Tuffen de bladeren, en altyt aan een zyde des taks komt ven witte lange” fleel woort, dragende vyf A ges bloemen in een kroontjes, deze hebben. een byzon- der fatzoen, van andere bloemen: veel verfchillende y zy beftaan voor erf? uit of uitgebryde blaadjes , wel kers randen neerwaarts gebogen zyn, of im de ge» daante van Haane-tongen ; van coleur peers-verwig , aan "t uiterfle met een weinig ligt-blauw vermengt; in de midden is een vreemd geftel, verbeeldende den Voet van een zilver zout-vat, te weeten , gemaakt van vyf krullen, van coleur ligt-purper, hebbende boven op een oyfhockig. groen kaesje, in: des zelfs ‘midden nog een groen dopje in tweén deelbaar. De bloem biyft lang in haar wezen, dog is zon» der reuk. Hier in Amboina heeft bet nooit Vrugten willen dragen, dewelke na "t Verhaal van andere aldus zyn. < ` De Vrugten kan men by niets beter vergelyken dan by niereformige of halfmaans-wyze paftytjes, de- welke men langs de flraat verkoopt , Zömtyts enkeld, dog meerendeels twee tegens malkander in een Tris angel, de lengte is omtrent drie^ duimien ,- en. twee vingeren breed, van buiten groen, rimpelig , en bul- tig, omgeven met een melkagtige bolfter, en daer onder een harde Schaal met deel-draadén aan de bui- tenfte vaft, daar binnen vind men een klomp van dunne platte langwerpige zaaden, fchuins tegens mal- kander geftapelt als Scalizn , allegaar vaft rondtom aan een pilaar, en ieder geniis eat vooraan een pen- ceeltje van fyne witte wol, ; : Zoo lang de Vrugt onryp is, zyn alle deze zaaden in een dun zakske befloten, maar als de Vrugt in baar rypheit langs de ronde ruggen openberft ,. dan verfpryden zig deze penceeltjes , en geven een goede hand vol fyne witte wol, fubtielder dan Capok , of verfiuiven met den-wind, gelyk men ziet gebeuren in de Vrugten van den Amboinfe Nummularia lactea major, in 't negende Boek befchreven. 5 '"t Hout is wit, week, en gevuld met cen wit merg als Vlier. (os = : e Pe XXXIV. Hooft/t. . Radices externe cineree funt, lactefcentes, & fungofe. Arbufcula hee non ultra viri altitu- dinem obtinet, inferius raro craflior brachio. Nomen. Latine Madorius. Malaice, Javanice, & Baleyice Madori, & Modori , in Bima Core. Java vocatur Sidagori. : : Locus. Notus eft in Baleya, Java & Bima, fponte crefcens, ac potiffimum in filvis, prater- quam in Baleya, ubi prope ædes plantatur. Hic in Amboina per ramulos propagatur , qui facile progerminant & excrefcunt, e Ufus. In Bima maximus ‘ejus eft ufus, primo enim fubtile fructuum lanugine, que Goflipium füperat , pulvinaria inplentur. Secundo fummum eft antidotum. contra morfus quorumvis venena- torum ferpentum , fi radix in ore mafticatur , ejusque deglutiatur fuccus, ac pafta mafticata vulneri applicatur. Tertio gutte quedam ejus laétis vaccino laéti infufe , hoc coagulant opti- me, quum ad cibum aptum eft. Apud,Baleyen- fes utilis, fed ridiculofus ufus eft, floribus enim infecta quedam aluntur, ipfis Fangkring, Lufi- tanis Antrinjo dicta, que fpecies eft Cicadze, hac infe&a alunt Baleyenfes magna induftria „ac quod- vis peculiari infidet arundini Bamboes, quod fo- nitu quodam prodit, & cum adverfario certat , quum magna certamina ineunt, eodem modo, guo Gallorum gallinaceorum funt certamina. t © Baleyenfes hi ex ligno carbones fubtiles exurunt, quibus utuntur ad pulveris pyrii confeétionem. "^^Chirurgus quidam , qui diu in Zeylana habita- verat, muhi indicare poterat, eandem hanc ar- bufculam ibi notam quoque effe noftre nationi nomine Arboris pulveris pyrii eandem ob ratio- nem, quum ex ejus ligno carbones pro pulvere pyrio conficiantut. Sic etiam pro certo. adfir- mabat, ut putabat, radicem ejus adhiberi con- tra morfüs venenatorum animalium, qualis ibi eft Cobra Cabelo. Puto hanc effe arbufculam , de qua anglús Ro- bertus Knockius in itinerario Zeylanico , pag. 7. inentionem- facit , dicens medicatum ejus effe odorem, & crefcere in cunctis Zeylanz provin- ciis, excepta prvoincia Ouvah , atque vaccas Ovahe in alias delatas provincias intra breve temporis fpatium moti, uti putatur per odorem foliorum hujus arbufcule , que revera fortem fpirant odorem , & ingrata funt, quumque pe- cota aliarum provinciarum inmunia funt, forte quum ipfi adfueta funt. _ i an “Totam porro arborem ulterius vide defcriptam apud eundem auétorem pag. 23. ubi dicit. Capita Gauba folia gerit leete virentia, rugofa, fubro- tunda, & palme magnitudinem habentia. Nullum animal hec depafcit , immo ne capre quidem , atque per ea moriuntur vacce Ouvabaenfes. "Lignum flammam concipit, licet fit viride, & auri fabri carbones ex eo conficiunt, in cunctis crefcit provinciis, excepta Ouvaha. à Incole Bime, uti dictum fuit, ejus mafticant radicem contra morfus ferpentum , ejusque de- lutiunt fuccum, hoc autem Europxo non fua- derem , quum lac ejus fufpeétum eft , guftum præ- bens ingratum , vertiginem & naufeam movens. > In Hort. Malab. part. 2. cap. 31. hac phys defcribitur fub nomine Fricu, ac fecunda pecies albos gerens flores Bel Ericu'dicitur, ibique ejus folia laudantur oleo inlinita , & adplicata Podagre s \ Ss VERMEERD. op “komen, dewylze den fmaak leelyk bederft » duyzelyks ` Ze m 't AMBOINSCH KRUIDB. T De wortelen zyn buiten graaum , Mede melkagtì, en voos.: Het Boompje wert niet bor h v beneden zelden ikken dan een arm Ep EM Naam. Jn ’ Latyn Madorius ; op ’t Maleits , Javaans, en Balifch Madori , en Modori; op Bima Core. Op Fava heet het ook Sidagori, + Plaats. Het is bekend op Baly, Fava, ep Bima, van zelfs en mecft in’t wild waffende, bebalocn op Baly, daar men 't by de buyzen plant. Hier in Am- boina plant men "t met takskens voort , dewelke ligt vatten, en opfchieten, Gebruik. ¿Op Bima heeft het wel het meefte ge- bruik, want voor eerft met. de fyne wol der Vrugten, in fynigheit den Capock overtreffende , vuld:men de JlaapkulJens. Ten tweede is het de hoog De tegenbaat tegens de beete van allerhande venynige Slangen, als men de wortel in den mond neemt , *t zap inzavelgt , en het knouwzel op de beete bind. Ten derde , cenige droppen van deeze me in Koemelk gedaan, doet de> zelve behendig flremmen , wanneerze dan tot de koft bequaam wert. By de Baliers is een nodig, dog be- lachelyk gebruik ; want met de bloemen werden gevoed zekere beeftjes , by haar lieden Jangkring , by de Portugeezen Antonio genaamt „ zynde een zoort van. Krieke 5 deeze diertjes voeden de... Baliers met groote neerfligheit op; teder diertje is. in een by- zonder Bamboes, "t welk op een zeker geluit voor den dag komt, en met zyn tegenparty firyden moet „waar op dan groote weddingen KSE CA op de zelfde ma- nier als met bet Haanevegten gefchied. - De zelfde Baliers branden uit bet hout fubtiele koolen, dewelke zylieden tot het maken vanBu/chkruid gebruiken: Zeker Chirurgyn , die lang op Ceilon gewoont heeft, wift my te berigten, dat dit zelfde Boompje op Ceilon ook bekend zy by onze Natie , met de naam van Polver- boom, om de zelve reden, wyl men uit Zyn hout Bus- kruits-koolen maakt, ` Zoo wift hy ook voor zeker, zoo hy meende, dat de wortel gebruikt wert tegens. heeten _ var de allervenynig fie Slangen , gelyk aldaar-is de Cobra Cabelo. Tk. gijfe , dat dit bet Boompje zy; waar van den Engelsman Robbert Knox , in zyn Ceilons Reisboek, pag. m. 7. gewag maakt „zeggende : dat bet van ech artzenya Ges, gtige reuk is, eh in alle Provintien van Ceilon groeie , behalven in de Provintie Ouvah ; en dat de Koeheeften van Ouvab in andere Provintien gebragt zynde, in "t korte flerven, zoo men gelooft door bet rieken vande bladeren deezes Booms , dewelke in der daat flerk rieken, en onlieflyk zyn , daar nog- tans de beeften van dezelve Provintie geen letzel daar van hebben, mi/Jcbien om datze daar aan gewend zyn. Den geheelen Boom ziet breeder befchreeven by den zelfden Autheur, pág. m. 23. "en luyd aldus: Capita Gauha heeft helder-groene bladeren , ruig , rondag- tig, en zoo groot als een vlákke hand: geenerlei beeft eet van deezen Boom, zelfs de Geiten niet , en hier van flerven de Koeyen van Ouvah. 0 et bout brand , al is het groen, en de Goudfmee- den maaken "er koolen van ; by groeid in allé Provin: tien, behalven in Ouvah. mr . De Inlanders van Bima., als gezegt , knouwen wel deeze wortel tegens de beete van de Slangen, en zwel- gen een deel daar van in; dog ik zou een Europeaan niet ráaden iets van deeze melk binnen "t. lyf te laten ep walgelyk maakt. 4 s wd . In de Hort. Malab. tom. 2. Cap. 31. «rt deez plant befchreeven onder den-naam van Ericu, en de tweede zoorte daar van met witte bloemen; Bel Ericu, SS werden zyne bladeren gerat. , me 26 HERBARII AMBOINENSIS AUCTUARII dolorem fedare , item radicem cum aqua contri- tam., & elotam curare morfus ferpentis. Cobra Cabello dicti. : Sloan. Commelinus iu adnotationibus in id caput optime notat eandem effe plantam , apud. Prop. Alpinumim libro de plantes /Égyptiis defcriptam fub nomine Beid El Offar, dicens crefcere in Æ- gypto circa urbem Alexandriam in humidis loeis ad finum Nili fluvii, alii doéti Botanici, & in- ter eos Clufius , hanc numerant inter fpecies Apo” eyni-Syriaci re&ti, & Apocyni /Egyptiaci a quo tamen nimium differt, quum Apocynum fit planta cónvolvulacea , nec frutex; ` ` Idem Commelinus dicit , Beid-El-Offar quoque confpici in patrie hortis, f rentem Augufto „fed nunquam femina vel fructus proferre. : - SidagoriJavanorum duplices quoque profert flores, albos nempe & purpureos. In Java nul- lius fcre eft ufus, nifi quod fuccus foliorum fub cineribus toftorum y & auribus inftillatus fardi- tatem tollat. Radix cum aqua propinata cons vulfiones curat, & dentium conftrictionem, feu fpasmum. . ^ wir ~ Copiofiffime quoque crefcit in infula Coroman- dela, ubi Erikeli vocatur, tam fponte in filvis 3 quam circa edes tanta quantitate, ut fufficiens prebeat lignum, quo pulvis pyrius formari pos- fit. Ibi raro quoque fruétus profert, qui erant burfale coronate , plerumque folitariee, & intus replete fubtili Capock. — - A ic Tabula decima: quarta $ $ Ad Figuram primam Madorium exhibet. Figura fecunda ramulum exhibet fruêticis Catsjopiri dicti. ` pda = OBSERVAT IO. : +. Madorius Apocyni fpecies eft, quod Apocynum erectum, majus, latifolium, Indicum a Plukn. in Almag. Bot. pag. 35. vocatur , cujus Figura obcurrit in Phytogr. Tab, 175. Fig. 3. eftque Afclpias foliis amplexicaulibus , oblongo -ovalibus Linnaei Fl. Zeyl. pag. 112, & Spec. Plant. pag. 214. Vide & Thef. Zeyl. pag. Ben > as * Cap. XX XT. oly gefmeert , en opgelegt tegens de Podagra-pyn , als men ze daar op bind; item de wortel met wa- ter. gewrceven , en daar mede gewal]en de becten der Slangen Cobra Cabello, geneeft dezelve. Johannes Commelinus „in zyn Aantekening op ^t zelfde Capittel , merkt zeer wel aan, dat het de zelfde plant zy , by Profper Alpinus in zyn Boek de Plantis dEgyptiaeis befchreeven., onder den naam van Beid El Offar; zeggende , dat het mede wel groeid in Egypten; omtrent de Stad Alexandria, in vogtige plaatzen, aan een arm van den Nyl; andere geleerde Kruiden-befchryvers, en daar onder Clufius y rekenen 't onder de zóorte van Apocynum Syriacum rectum, en Apocyhum Ægyptiacum,: waar. van bet nogtans te veel af wykt, dewyl Apocynum een flinges Fend Gewas is, en geen Armut, - Dezelfde Commelinus zegt , dat. Beid-El-Offar mede in de Vaderlandfohe Thuynen gezien wert , in ` Auguftus bloeiende, dog.nooit zaaden of vrugten voort- brengende, t Het Favaanfche Sidagori is mede tweederlei: van bloemen, namentlyk wit en peers: beeft op Java byna geen gebruik, als dat het zap van de bladeren, onder de a[Je gebraden, envin de ooren gedruipt, geneeft de hardhoorendheit 5 de avortelmet water ingenomen; ges neeftde fluypjens , en fluyten der tanden. Sum Het groeid. mede: zeer veel op de Kuft- Coromandel, alwaar het Erikeli heet , in zulk een menigte , zoo wel in’t wild, als omtrent de huyzen , dat men ge- noeg hout daar van beeft om Buskruits-koolen daar van te branden 3 aldaar ziet men het-ook zelden. met rug» ten, dewelke zullen zyn gehoornde zakjes , meeften- keld sen van binnen, met fyne Capock gevulte — pori * De veertiende. Plaat Vertoont in de cerfte Figuur de Madorie-Boom. De tweede Figuur. wyft aan ecn-Tak van cen Struik, Cats ; jopiri maamt. = — cA ANM ERKING. De Mandorie is een zoort van Apocynum, het geen vari Plukn. in zyn Almag. Bot. genaamt wert groote breedbla- dige, regtopgroeiende, Indifche Apocynum, welkers Fi- guur in zyn Phytogr. Tab. 175. Fig. 3. te vinden is;. en is de Afclepias foliis amplexicaulibus, oblongo-ovalibus van Linneus , in zyn Fl. Zeyl. pag. 112. en in de Spec. Plant, "Pag. 214. Ziet ook myn TheJ. Zeyl. pag. 24. ` CAPUT TRIGESIMUM QUINTUM. nn... Catsfopiris | Ub nomine Catsjopir? bini“intelliguntar flores; .major.nempe & minor, quorum majorem X hic deferibemus, ac minor deferiptus eft libro 6. fab nominis Manda Kacki. > germ itaque feu geriúimam Carsjopiri frutex , viri altitudinem circiteradtingens, non cräs- fas y fed variis adfurgens ftipitibus, ac preter hos multi quoque furculi ex radicibus, few infe- riore trune ee a E Cortex ejus obfcure fufcus eft, féu nigricans, quales etiam rádices externe fefe obferunt, que plerumque transverfaliter decurrunt. Rami ejus incurvi funt, nodofi, & inferius plerumque nu- di, in fuperiore autém parte folia locantur, i bina VYF-EN-DERTIGSTE HOOFTSTUR. De Catsjopiri. AN Nder den naam van Catsjopiri verffaat ‘men L E twee Bloemen, de groote en kleine, waar van wy de groote alhier befchryver zullen , en de kleine finat befchreeven in’t 6. Boek, onder den naam van Manda Kacki. — — e ` De regte of eigentlyke Catsjopiri dan wert een Struyk , omtrent een man hoog , niet dik, maar met verfcheide flammen opfcbietende , en bebalven dat , nog met veele fcheuten uit de wortelen , of bet onderfie des ber b. on BE De fchor(]e is donker-grauw, of zwartagtig, ge- die de wortelen van buiten zyn ,' dewelke meeft dwers loopen. De takken zyn krom , knoeftig , en flaat agter meeft bloot, aan "t voorfte flaan de bladeren, twee en twee by malkander , niet regt in^t Rruis, nog : in BEE E ee man ee ade TAB.XIV. Pag. 26. — XXXVI. Hooftft. VERMEERD. op *t AMBOINSCII KRUYDB. T bina fimul juncta, non direéte cruciata, nec fibi obpofita, fed parum obliqua, feffilia fere, hic & illic tria etiam fimul proveniunt, vetuíta & in- feriora binos ac tres pollices longa funt „ binos lata digitos, brevi apice donata, fubtus multis . protuberantibus coftis donata, que folium ab utraque parte: rugofum .&' finuofum formant , fantqué porro firma, craffiuscula , non lacte- fcentia, oris «equalibus, qué deorfum fefe incli- nant, fuperne intenfe virentia , inferne pallida; Flos Caryophyllum.hortenfem refert, feu hifce in terris uti Manda Kacki, fed major utrisque, ex. octodecim compofitus albis , & pinguibus petalis, quorum fex exteriora oris fuis deorfum inflettun- tur, & retrorfum dependent, fed fex fubfequen- ‘tia magis. extenfa funt, reliquorum fex fubfe- quentium bina interiora concavum formant cu- cullum, quum introrfum flexa funt , abfcondentia flavum capitulum , . circa quod ftamina quedam brevia locantur, quodvis porro petalum - exter- ne acutum forzat:dorfümn,. 3m mi Odor floris penetrans eft, fed jucundus. qui- . que diu. fupereft.» Floris tubus cinctus eft fex viridibus & anguftis petalis, dorfum acutum ge- rentibus, atque hinc hexagonum formant calicem, queque arte flori adcumbunt, nulli autem fub» fequuntur fructus. Ae Rami terra aliquamdiu obvolvendi funt, dein “amputandi, & tranfplantandi, nulla quoque folia abrumpenda funt , donee adulti funt, & flores proferant. — ise A Nomen. Nullo: alio innotuit nomine nifi Ma layenfi Catsjopiri wel Catsjopiring , nec adhibe- tur, quantum huc usque novi, nifi ad ornamen- ium & oblectamentum , unus enim alterve flos odore fuo totam cameram replet per Binos con- tinuos dies, In Amboina quondam fuit exotica hoc planta, ac primum ex Batavia ibi delata. ` “> OBSERVATIO. .. Catsjopiri Rofe Sinenfis, feu Ketmie , vel Hibifci hodie fpecies HR de quo vide Thef. Zeyl. ba . 133. & Hort. Malab. part. 6. Tab. 38. &c. eftque Hibifcus foliis ovatis, acuminatis, ferratis, caule fimpliciffimo petiolis floriferis, Linn. Spec: Plant. pag. 693... (e oe in ryen, maar wat febuins, zonder merkelyke Deeler of voetjes, bier en daar ziét men ook drie by malkan der, de oudfte en agterfle zyn twee en drie: duimen 3 de voorfbe vier en vyf duimen lang y tweevingers breed, met een korte fpits , van onderen met veele unt fteekende ribben, die het blad ter wederzyde rimpelig en bultig maken, voort flyf, dikagtig, zonder melk , met eve: ne kanten y dewelke onderwaarts gebogen flaan, boven koog gras-groen, beneden bleek- groen, De bloem is als een Angelier , of bier te land die van: Manda Kacki,, dog grooter.dan die beide, ge- maakt van agttien witte en vette blaadjes, waar van de zes buitenfte met harde randen: nederwaarts: gebo- gen zyn, en agterwaarts hangen, maar de zes vol» “gende zyn meer uitgebreid, van de zes daar op volgende maken de twee binnenfie cen hol huiske , dewylze inwaarts gebogen zum, verbergende daar in gen geel knopje , om "t welke eenige korte draaden Slaan, en ieder blaadje heeft van buiten een fcherpe FUSTO oos t : De reuk is Gert, dog aangenaam, dewelke haar lang by blyft. De hals van de bloem is omgeven met zes groene en finalle blaadjes „ook. een fcherpe rugge bebbende , en daar door een „zeshoekige;kelk uitma- kende ,-digt tegens de bloem aanliggende „en daar.vol- gewgeen orygten pp. EE vens sence .- Men moet de takken een. tyd lang omwinden met aarde , dan affnyden , en verplanten, men moet. ook ` geen bladeren, daar van-aftrekken , tot. dat het zyn xoltomen «yasdom. heeft y en bloemen draagt, ` . Naam. Het is-met geen andere naam bekend dan met den Maleitfe Catsjopiri:of Catsjopiring , en wert ook zoo veel tot nog toe bekend is, tot, niets an- ders gebruikt, dan tot cierade en vermaak , want een of twee bloemen konnen met haaren reuk een geheele kamer vervullen, en dat twee dagen lang. Zy is in Amboina eervyts vreemd geweeft , maar eerft vaa Bas tavia ingebragt. A ; mia, ol te ziet myn Th > € T TUN ro % he : T CAPUT TRIGESIMUM SEXTUM, Lufa Radja > “Y TAC planta eft, cum qua Rex Amaroris fupta FER Gibro2. defcriptus certat ob ejusamaritiem, Ted hic exotica eft, ac quum jam apud ipfos Eu- ropzos in magno eft ufu, hinc deferibere eam hic volui juxta formam , quam obfervavi in plan- tula ex Java delata, quee in horto meo feliciter | progerminavit. Bine ejus funt fpecies. Prima & optima ex Solora defertur. Altera Javanica ‘eft, quam hic deferibam, a Solorenfi haud mul- tum differens, Eft itaquearbufcula , binos viros alta, fimpli- ` Cem ac rectum gerens truncum , binos circiter digitos craffum, fi nempe in talibus crefcat xb 5 i ZES-EN-DERTICSTE HOOPTSTUK, + A Jt is de plante, die onzen Rex Amatoris bö- LP) Gertie > Bock nftireiin; wil. uitdagen ‘om den prys van bitterheit, dog alhier uitlants , en dewylze nu zelfs by de Europeanen in groot gebruik is gekomen, zo heb ik ze bier willen befchryven na die gedaante , dewelke ik bevonden Beb aan een plant: “je van Java gebragt, en inmyn thuin gelukkig op- omen. Men heeft "er twee zoorten van: de eer, Er tele komt van Sin De tweede is de Favatn- Je, delle ik beeen al, ‘an + SSES ‘veel verfchillende. ^ «tates i e een boompje, omtrent twee man bong » met een enkelde en regte fam. , omtrent ten paar wingers dik, te weeten als bet in zodanige bo[Jen G 2 voorts D $ + inquibus a beftiis non leditur , vel pedibus calca- tur, talis enim humilis eft, ac fefe dividit in hu- miles truncos. Reétus truncus multos gerit laterales ramos ; qui fine ordine undique circa truncum locantur , ac quivis ramulus fex feptemve gerit foliorum paria, dircéte fibi obpofita, brevibus infidentia petolis, cum impari extremo. Folia quinque pollices longa funt, binos lata, & longo apice donata, ad oras profunde denta- ta, ac fubtus multis coftis donata, fuperne vi- ridia , inferne pallida, mediusque nervus non reéte per folii mediam partem decurrit. Mollia feu lanuginofa funt ad taétum inftar ferici , uales & rami funt , uti.& truncus rugofus eft. uodammodo hic convenit cum frutice Caju Sanka, fupra libro fexto defcripto: Superiores rami oblique eriguntur , fed inferio- res dependent. Ex foliorum alis fimplex erigitur, racemus , quinque fexve pollices longus, inftar illius Ribefiorum. Hic racemus inferiore fua ac nuda parte in finu decumbit ad ramum lateralem, ita ut quis putaret, non directe ex foliorum alis; fed ex rami ortu provenire. In eo confpiciuntur prius capitula rubra inftar feminis Sinapios , que fefe aperientia rubrum exhibent calicem in quatuor apices diftin&um , cui infidet alterum oblongum & viride capitulum , per longitudinem in quatuor fulco$ diftinétum, qui fefe fenfim fe- parant, & in tot peculiares fructus excrefcurít, uodvis horum quatuor capitulorum viride ge- rit foliolum, & cunéta quatuor fimul cruciatim po- fita floris formam exhibent peculiari in petiolo pofita, qui longior excrefeit ipfis fructibus. Fruétus funt bacce parve , due, tres, & qua- tuor fimul junête , quot nempe ex uno fimul flofculo excrefcunt, magnitudine grani Tritici, cum refiduo floris tanquam apice in fammo, diu virentes , dein per maturitatem fumei coloris ; ac tandem nigre , füb tenui fed dura pelicula fimplex locatur granulum , : formam fru rens, durum & ficcum , fed per morfüm facile comminui poteft , faporis amari inftar Abfynthii. ð Hac amarities in cunctis plante partibus dete- itur, fed quam maxime in granis, dein in ra- ice, que amarities fere convenit cum illa , qua- lem habet Ret Amaroris, feu Soulamou, fed gradu debilior, atque eo magis gratior eft. —— ^, * Primaria radix in paucas diftinéta eft ramifi- cationes , que incurve & finuofe funt, & ad. latera multas emittunt fibrillas, externe pallidas, feu albicantes inftar Soulame, funtque leves , fed dure, nec facile diffringi poffunt, faporis amari- cantis, füntque diebus ficcis effodiend&. Mauri ex ipforum fuperftitione volunt effodi die Veneris, & rite depuratas & ficcatas fervari, alioquin enim intra paucorum annorum fpatium fuam perdunt amaritiem. Incole Batavie non altius eam excrefcere finunt viro, totamque tunc exftirpant arbufculam , atque radices & fructus fervant in ufum Medicum. | ... Solorenfium Lu/Ja Radja haud multum differt “a defcripta, excepto quod arbufcula hee ramos „fuos extendat plures , & latiores, foliaque ejus- bes forme, & lanuginofa quoque. «Sedracemus fimplex pedem, immo ulnam longus eft , fimiles proferens flores ac fruétus, fed hi funt majores, magisque oblongi. Sapor in omnibus fuis partibus amarior eft, ac proinde efficacior habetur Javanica. — No- HERBARII AMBOINENSIS AUCTUARII us ge-. Cap. XXXI f. voortkomt , daar het van dé beeflen niet verbroken, of vertrapt wert, want zodanig blyft klein, en verdeelt zig in lage flammetjes. De regte flam heeft veel regte zyde-takken , de- welke zonder order rondom den [lam flaan, en ieder takje draagt zes of zeven paar bladeren y regt tegen malkander, op korte fleeltjes , met een voor uyt alleen, De bladeren ze zf duimen lang, twee dito breed; met een lange fpits, aan de kanten grof-getand, en van onderen met veele ribben, boven gemeen-groen, en van onderen wat vaal, ook loopt die middel-zenuwe niet regt door het midden. Zy zyn zagt, of wolagtig in ’t aantaften als fulp, gelyk ook alle de takken en flam wolagtig of ruig zyn. Het komt eenigzints over- een met: het firuikje Caju Sanka, in’t 6. Boek bee Jchreven. DUES 1 : De bovenfle takken ftaen fchuins overeind, maar de onderfte hangen nederwaarts. Uit den fchoot der bladeren komt een enkelde tros voort, van «wf. a: ze$ duimen lang , gelyk die van Aalbefien. Dit trosje legt met zyn onderfte en bloote deel in een knopje aan de zyde tak, zoo dat men meenen zoude, het kome niet regt uit den fchoots maar uit bet begin van de tak voort, bier aan ziet men eerft roode knopjes als Moflerd-Zaad ; dewelke haar openende een rood voet- je vertonen in vier fpitfen verdeelt, daar op Daat een ander langwerpig en groter knopje , Jangs beenen met vier keepen afgedeelt, dewelke zig allengskens fepa= reren’, en tot zoo veel byzondere vrugten werden. Jeder van deze vier knopjes draagt cen groen blaadje, en alle vier '2amen maken ze in "t kruis de gedaan- te van een bloem uit y op een byzonder fleeltje „dewel- ke langer wert, als die vrugten voortgroeyen. ` De Vrugten zyn kleine hefien, twee, drie, en vier by malkanider , te weten, zoo veel uit een bloempje voortkomen, zynde in de groote van een tarwe-korrel, meteen re[lant van een Jpitsje boven op, langen tyd groen, daarna in baar rypheit rook-verwig , en ten laaften zwart , onder een dunne dog bardagtige fchaal leit cen enkeld korreltje „van gedaante als de vrugt, hard en droog , dog ligt omte buert: en bitter van Jmaak, regt gelyk Allem. Deze bitterheid vind men in alle de deelen van deze plant, en wel meeft in de Zaadkorrels , ‘daar na in de wortel, zynde een kleine bitterheid ten naaften by als in ons Rex Amaroris, of Soulamou, of wel een graad flapper , en zoo veel aangenamer. — « De hooftwortel is in weinige takken verdeelt, die ` krom en bogtig lopen, en ter zyden met veele veezels bezet zyn, van buyten bleek of witagtig gelyk Soit- lamoe, ligt, niet te min hard, en laat zig niet ligt doorbreeken, van eem klare bittere [maak; men moet ‘ze op dfooge dagen uitgraven. De Mooren willen na haar Juperflitie, dat zulks op den Vrydag gefchieden moet , en dan wel gezuivert , en gedroogt bewaart worden, want anders verliezen ze binnen weinige Faaren haare bitterheit. . De Inwoon- ders van Batavia latenze. niet veel hodger worden dan een man, graven als dan het gebeele boompje uit, en bewaaren de wortelen en vorügten tot de Medicyne. ` De Solorefe Lüffa Radja ver/child niet veel van de bovenftaande, behalven det het Boompje zig wy- der , en met meerder takken uitbreid, zynde de blade- ren van bet zelfde fatzoen, en mede wolagtig. _ ` Maar de enkelde tros is weleen voet of een elle lank, voortbrengende diergelyke bloeyzel en Vrugten, dog de Vrugten zyn wat grooter en lankwerpiger. De fimaak. in alle zyn deelen is nog bitterder, en wert daarom “voor kragtiger gehouden dan hot Javaan- Jche. - Naam. Se nt en ln nd ne men, u id Mmmm nn nd Tan. xv. Pag . 20 . ee RNC XXXVII. Hooftft. Nomen. Nullo alio innotuit nomine nifi Luffa Radja , quod proprie eft nomen parve infule, ad borealem partem magne infule Ende fite , & oportet pronunciari NufJa Radja, h. e. infula regia, quum ibi plures minores Reges habitant, | hic prius Lufitani hanc radicem detegerunt, & eam dein invenerunt quoque in Larento- qua, Solora, Timora, & adjacentibus infulis, dein quoque per demonftrationem Javanorum eam invenerunt circa Metropolim Bataviam in anteriore filva, ubi nulli adhuc. funt horti. Javani eam vocant Catilang. ` Ufus. Radix potiffimum ad ufum medicum ad- bibetur, & habetur pro primario & fpecifico medicamento contra adfumptum venenum , & noxium cibum ; item contra febres, fique tria ' jejuno ftomacho grana mafticantur, e corpore eliminant quaevis vitia. Folia contrita , & externe inpofita, ac pro- pinata lateris deam curant, , i Hujus radicis lignum lentiffimum eft, ac vix diffringi poteft , unde in lamellas confeinderdum eft, fi cum Pinanga id mafticare velimus , vel etiam cum aqua fupra porphyritim teritur. . Inferior trunci pars prope radicem non admo- dum amara eft,fed cum aqua contrita, haud ingrate fpirat , odoremque fundit inftar Unguis odorati , qualem quoque fundit Rex Amaroris recenter ef- foffus , vel ficcata ejus radix cum aqua fupra porphyritim contrita. Siccati nuclei contundi vel conteri poffunt , & cum Arack vel alio potu mifti extractum praebent, amariüem habens Abfynthii , quodque eodem ufurpatur modo. - Tabula decima quinta Plantam exhibet, que Luffa Radja Rumphio dicitur, ubi Litt. A. fru&us naturali magnitudine demonftrat. ` CAPUT TRIGESIMUM SEPTIMUM. Radix Muftele. Raiz de Mongo. ` HE nobilis planta cum precedente Luffa Radja in Amboina exotice funt , fed anno 1693 ad meam pervenere notitiam , per plantulas. ex Batavia adlatas, que hic feliciter progermi-' narunt, dividitur autem hzc in albam & rubra fpeciem , hujusque alba prefertur. ; Primo Raiz de Mongo alba, fruticulus eft, non ultra binos pedes altus , fimplici plerumque ad- furgens trunco, pennam vel minimum digitum circiter craflo , fi vero primus frangatur, vel de- flagretur, bini tresve alii regerminant. Inferius durus eft & lignofus, fed fuperior ejus pars her- bacea eft fine ullis lateralibus ramis. Huic folia bina fibi opbofita adftant, brevibus in petiolis, & quatuor fimul crucem formant. ` Haec quodammodo conveniunt cum illis Pule, feuLigni fcholaris, fuperius nempe lata, obtufo apice, & inferius anguítatá, a quatuor ad feptem pollices longa ‚ultra binos lata , oris equalibus, fu- perne glabra & extenfa, inferne multis finuofis coftis adeo protuberantia , acfi ipfis inpofite es- fent , fuperne intenfe virentia, inferne albican- tia, faporis oleracei cum levi amaritie. So- VERMEERD. op ’t AMBOINSCH KRUIDB. 20 Naam. Het is met geen andere naam bekend dan met Lufla Radja, ’t welk eigentlyk een naam Ze van een klein Eiland , aan de noordzyde van het groote Eiland Ende gelegen, en behoord uitgefproken te wer- den Nulla Radja’, dat is, Konings Eiland, dewyl aldaar veele Koningen woonen; albier hebben de Por- tugeezen eerftmaal deeze wortel leeren kennen , en de- zelve mamaals ook gevonden op Larentoque , Solor , Timor , ven de omleggende Eilanden ; namaals heeft men ze mede, door aanwyzing van de Favanen, ge- vonden omtrent. onze Hooft/tad Batavia, in bet voorfte Bofch, daar nog geene Thuynen gemaakt zyn. . De Javanen noemen de haare Catilang. Gebruik. De wortel wert meeft tot de Medicynen gebruikt, en gehouden voor een Hooft- Medicament en tegenbaat voor allerhande ingenome venyn, en fcha- delyke koft; item tegens de koortzen; dtie korrels da- gelyks nugteren gegeeten , verdryven alle refteerende krankheit uit bet lyf. bie ak De bladeren gewreeven, en van buiten opgefmeert, en ingenomen , verdryven bet zydefteeken. Het hout van deze wortel is zeer taay, en qualyk om te breeken, waarom men ze in kleine Jobiffertjes moet fnyden y als men ze. met Pinang knouwen wil , of anders met water op een fleen wryven, . De onder fie flam naaf? de wortel heeft een weinig bit- terbeit , dog met water gewreeven Zynde , fiekt niet on= lieflyk, maar als Unguis odoratus, gelyk mede doet den Rex Amaroris, verfch uitgegraven , of de gedroogde met water op een fleen gewreeven. _ De gedroogde korrels kan men flampen of wryven, en met Arak of knyp gemengt, een Extratt daar van maken , alzoo bitter als dat van Alfem, ook op de zelfde manier gebruikt werdende. De vyftiende Plaat Vertoont een Plant, welke Luffa Radja by Rumphius ge- naamt wert, alwaar Lett. A. de Vrugten in hun natuur- lyke groote verbeelt. ZEVEN-EN-DERTIGSTE HOOFTSTUK. De Inkboorens Wortel. Eeze edele Plant , met de voorgaande Lufa A Y Radja, zyn in Amboina uitlands , dog Anno 1693 tot myne kenni/Je gekomen door plantjes , van Batavia aangebragt , en albier gelukkig opge/chooten z men verdeeld ze in witte en roode zoort , Waar van men de witte zoort voor de befte houd. 1. Raiz de Mongo witte wert een Struikje , niet boven twee voeten hoog , meeft met een enkeld ftam- metje opfcbietende , een fchaft of Jchaars een pink dik , dog wanneer bet cerfte flammetje gebroken of verbrand «vert , zoo fchiet het met twee of drie anderen op. Beneden is het bard en houtagtig , maar het bo- venjte deel kruidagtig, en zonder zyde-takken. Hier aan fiaan de bladeren twee en twee tegens malkander, op zeer korte fleeltjes y en met bun vieren eenigzints in 't kruis. Zy komen eenigzints overeen met die van Pule , of Lignum Scholare , te weeten, van vooren breed, met een flompe fpits , en na agteren toe/mal- ` lende , van vier tot zeven duimen lang , ruim twee dito breed, met evene kanten; boven glad en witgebreid n beneden met veele bogtige ribben zoodanig uisbuilende, als ofze daar. op gelegt waren , boven hoog- groen, be- neden witagtig , van fmaak moeskruidagtig, met een kleine bitterheit. H Zy 56 Solem tolerare nequeunt , quo flaccéfcunt, fed fub-vefperam revivifcunt quafi , ex abruptis, uti: & ex fauciato trunco tenuis exftillat, fed pauca lympha. Qus ; In trunci fummo flores excrefeunt in eoronula faporis Nueum avellanarum fine ulla amaritie. Si fructus fere fint maturi in una coro nula , truncus excrefcic ad digiti longitudi- nem „ foliaque quedam nova profert, ac novam éoronulam, que priorem ad latus comprimit, ac fic porro alia iterum nova regerminat, unde in una arbufcula. bine trésve fimul coronule con- on poffunt, inferiores fructum gerentes, ac uperiores florentes. zd j Radices optimam hujus plante conftituunt par- sem, eftque plerumque fimplex, ac perpendicu- laris, fed variis brevibus gyris circinnata, cur- ds & paueis fibrillis gaudens, atque hoc pecu- liare habet, quod inferius craffior f quam fupe-" tius fub trunco, éxterne flavefcens, eftque rugofa & lanuginofa, interne gerit lignüm fatis durum, quod facile frangitur, & inftar vitri diffilit. ^ ~ Saporejus eft purus &amarus; fed minor quam in precedente Luffa Radja. Horum gyri, juxta Javanorum relatum, minores funt naturales, fed majores accidentales, qui hinc cauffa he nullas alius arboris radices tangere volunt per. náturalemantipatiam , unde ad latera incurvantur. - Si magne defiderantur radices , attendendum eft, quum primus truncus vel crematus eft , vel per feras deftruétus ; tum poft aliquod tempus fureuli quidam excrefcunt , quum.crafliffimz funt & effi- caciffimz radices, quo tempore effodiende funt ; neutiquam vero quum hzc arbufcula fructus vel flores profert. cto NE AS e Secundo. Raiz de Mongorubra, forma foliorum; florum, ac fructuum non differt a precedente, excepto quod folia fint firmiora, ac fubtus ruben= - tiz,ac plerumque ternata, in triangulo pofita,ac per ftrata viciffim locantur, uti in ramis arboris Puli. - Flores: non differunt a priore , éxcepto quod. eleganter minii ac rubentis: fint coloris , radix: etiam’ ejusdem. eft forme , fed: non tam amara „ac debilior-habita. :Copiofe fatis ex hac - planta femen colligi poteft, fed raro-progermi- . nat; Lunde in ipfa Batavia plantule cum adhz- rente: tersa: ey ; & in hortis transa plantaude Que vero fponte in filvis: crefcit , efficacior cenfetur.… i> STE ee NS Cose - Nomen» Latine, Radix Muftele > jü&ta Lufitani- eum Raíz de Mongo.” Malaice Accar Ticos, Java- ni autem eam vocant: Pule Pandac , tam ob for- mam & fitum foliorum; quam ob lac, quod fun- dit inftar arboris Pule. i > ; Scien- HERBARII AMBOINENSIS AUCTUARI! > quum Cap. XXXVI, Zy konnen gants gene Zonne verdragen , waar door ze flap werden y dog *s avonds werden ze weder verfch $ uit de afgebrokene , als mede uit: den gequet- Deng fam, loopt een weinig dunne melt, 3 Aan bet opperfte van bet flammetje komt bet bloei- zel voort; zynde een kroontje , van veele bloemen ge- maakt, die men vergelyken kan met die van Camper= Joely, of Caprifolium , te weeten, een duim lang y met een langhalzig bloempje, van buiten ligt-rood; en by: "€ voetje met een knietje, verdeelende zig in vyf witte blaadjes , welkers einden was binnewaarts ge- bogen flaan, en cen weinig ruig zyn. Uit het. onderfle knopje wert de Vrugt y dewelke als uir twee deelen beflaat, of als waren twee Peperkor- rels tegens malkander gedrükt , werdende den fieel tus- fen beide ingelaten, buiten zynze zwart en glad. On- der ten dun velleke vind men een wateragtig merg ‚en daar in twee hoekige korrels, agter en- voor fpits , in. de grootte van een Catjang 5 van buiten geclagtig, 200 bard van fcbaal, dat men ze qualyk in feukken kan byten; daar in vind men een geele keeft 5 van Jmaak als Hazenoten , zonder eenige bitterheit. ‘Als de Vrugten ten naaften by ryp zymaan’t eene kroon- tje; zoo fchiet den ftam weder op , een kleine vinger lang, ewind eenige bladeren, en een nieuw kroontje, druk- ende het wodrise wat ter Zyden , en zoo voorts al wederom een ander, waar door men aan een Boompje twee en drie kroontjes te gelyk zien kan’, de onderfté met Vrugten, en de bovenfle met bloempjes.” De wortelen zyn "t. befte deel aan deeze plant, en is enkeld, meeft regt neergaande , dog met verfcheide korte bogtjes gekruld, met korte en weinige vazelin= gen bezet „ en beeft dit byzonders , datze beneden dikker is dan boven onder den flam „buiten bleek-geel, en wat ruig , als wolagtig , binnen is een redelyk hard bout, "t welleRort afbreekt, al knappende als glas. ` “De finaak is zuiver bitter, dog minder dan die van Luffa Radja. Van deeze bogten , na "t zeggen der Favanen , zyn de kleine natuurlyk , maar de groote toevallig -, dewelke bykomen , om dot deeze wortelen geene andere Booms-wortelen aanraken-willen , door cen natuurlyke viexigheit , daarom zig ter zyden krom- men moeten: … er ied Als.men groote wortelen wil hebben; 200 moet men opletten , als den eerften ftam of verbrand, of door wild gediertevertraptris ; ep eem tyd lang daar na nieuwe’ fpruitjes uitfchieten‘, 200 is de wortel op "t dikfte en kragtig De," alsdan: moet; men: ze-uitgraven , maar ter "contrary als bet. Boompje vorugten of bloeizel drüagioi 5 eed entend mas HEED - 2: Raiz de Mongo roode, verfchild in fatzoen vanbladereny bloemen , en Vrugten van bet voorgáan- de gief — behalven dat de-bladeren wat flyver zyn; en van onderen roodagtig , ook gemeenlyk drie by malkan- der in cen, triangel Daag: met beurten boven malkan- der’ gélyk aan. de: takkeu wan den Boom Puli ` ~ Het bloeizel verfchild niet van bet voorgaande , behal- - ven dat het [choow Minie«rood isz! eit de wortel is van de zelfde gedaantes dog om Mer, en voor flapper. ge- bouden. Men kanı wel: genoegzaam zaad:van: deeze plant hebbeny dog: dat ‘komt zeldenop;: weshaloen men zelfs op Bataviade kleine plantjes, met haar eigen darde moct-uitgraven envin de: Hoven verplanten. Dog het geen in’t wild groeid „werd voor 't kragtig fte gebouden, s Naam. In’t Log Radix Mutteke; ag "t Por: tügeefcbe Raiz de’ Mon go In "t Maleits Accar Fics; dog de Javanen noemen het Püle'Pandac , zoo na de gedaünte en-ftdnd der bladeren, “als na de melk , die het uitgeeft , gelyk de Boom Poele. . k "S is XXXVI. Hofıp. Mongo Portugallis elle Muftelam Indicam , cor- pus gerentem ex nigro cinereum inftar felis Zi- bethi, caudam habentem longis pilis inftructam : quam non fupra caput infle&tit inftar Javanofum Muttele Tupe dite. Javani porro ipfi, ut puto, hoc animalculum vocant Kale Fungking , alii Ga= garangan , & Lufitani Mungos , feu Ratos de Mado, h. e. filveftres glires, àxque hinc etiam quidam Malaienfes Ticos Utan , quod animalculum perpe- tuam exercet inimicitiam cum ferpentibus , uti poftea latius-de ejus ufu indicabitur. F Noftrates id vocant, fed inproprie Suri Felem, feu Sira Katje , dum Calappos adfcendere poteft, ac Foac, feu potum Sira ex adpeníis arundini- bus Bamboes epotat. Bengalenfibus hoc animal- culum forté dicitur Soenfa, de quo poftea latius agetur capite 83. : Locus. Hanc plantam ex Java quidem accepi; ubi ad diftantiam femi diei poft urbem Batdviam. in filva fponte crefcit, & inveftigare eam opor- tet, potilimum fub Kiate arboribus, que filve. quotannis; temporibus Dech folent deflagrari , ied primis pluviis cunéte regerminant plante; quum, tempus eft hanc effodiendi radicem. ` ` Ex relatu tamen variorum Indorum comperi ; hanc celebrem plantam'in pluribus aliisIndiz locis €refcere, praefertim in Zeylana & Bengala, qui omnes incole norunt narrare de pugna hujus ant: malculi cum ferpente , que fit ope hujus radicis Ufus. Videntut homines didiciffe vites hujus plante a diéto Mongo, feu Muflela , quod ani- imalculum, fi pugnam fufeipere vult cum ferpente; vel prius fefe armat mafticatione horum folio- rum, vel fi a ferpente fauciatur, hanc petit her- bam, ejusque mafticat folia, & ter quaterve fefe circumvolvit , ac dein parum quiefcit , ací fopo- rofum effet, fed mox dein vitesrecuperat , & prd- currit. Homines ed utünturad fubfequentes mor+ bos. Bengalenfes & Malabarenfes nos docent, hanc radicem preftans effe antidotum contra quodvis adfumptum venenum, quo corpus intu. , mefcit & coruülefcit, fi cum aqua conteratur, Se. propineturs Radix &folia recenter contrita in- - ponuntur, clavis pedum. —- _ Ex abruptis petiolis ferofüm exftillat lac, quod oculis inftillatur contra albas maéulas, Bon dictas , ad:eas tollendas. In Batavia utuntur ea te=: uenti modo. Radix in fruftulis confcinditur, cum inanga mafticatur, °lutitür,valetcontraan= xietatem., & dolorem abdominis per flatus ortum; -Subtiliter contrita & cum aqua propinata valet contra febres & vomitus, uti & contfa Cephalal- iam , fi caput ea Javator. ` Item fi conteratuf €um Spiritu Vini, -& umbilico inlinitur ‚valet contra choleram Se inpetiginem , ‚sam in adultis; pe en es li Dus pere Le «planta 5 uti di&um eft yin India veteri inveftigari debeat, quum Javanream dp- time: norunt’, éam tamen invenire neqüeo 1n. cunétis Horti Malab. tomis , nam part. 9. Figs 56: Cana Caniram defcribitur effe frutex fimilia ge- tens” folia, eujus tota plantula in Oryze aqua macerata, & propinata curat. moffus venenatis® fimorum ferpehtum, immo Cobra Capella, figura vero ejus quam maxime differt a hoftra Radice Muüftele, uti & ab ipfa ejus defctiptione. Batavis hec radix non modo adhibetur contra choleram, vomitum bilis, feu Mortexi, in quo : ^. fnoX VERMEERD. op *t“AMBOINSCH KRUYDB, 1: ‚ Seiendum vero eft; Mongo , feu Ratto' de at Na muet men werten, dat Mongo of Rartode j in: t Portugees' een Indiaans SE Ge zavart en grauw lichaam-als: een Civetkat ; met een‘ lange ‘haairige fleert „dien bet niet over "t hooft flaat ; gelyk: het Favaanfe Inkboorntje Tupes De Pavas" nen zelf, 200 ik giffe; noemen dit dier Kale Jang- king, andere Gagarangan , en de Portugeefen Mun. gos, of Ratos de Mado, det fr, wilde satten, en daarom ook zommige Maleyers Ticos Utan, welk dier een geduerige dyand/chap, voerd met de Slangen, gelyk hierna breeder in 't gebruik gezegt zal werden, ons dat deze wortel een groot reven; én opde navel gefmeert , is goet oor "t borten vierigbeit 5:20 by oude lieden als jonge kinderen gebruikt. ` Hoewel nudexe plant; als gezegtis, in oud Indien moet gevonden werden , dewyl ze de Inlanders welken- nen, 300 kan ik nogtans dezelve niet vinden in alle de deelen van den. Hort Mal want Part. 9. fig. 56. mert. wel een Cana Caniram befchreven te zyn, een ikje.fchier met-diergelyke bladerén, waar van de geheele plant in ryflmatergeweekt zen gedronken ¿ges neeft de heete van de aldervenynig fte Slang ; ra ( Capella , maar de figuur werfchild van onze Radix Muftele, en: zelf met za befcbryvings SS '\ -< Op Batavia verd deze>wortel niet alleen gebruikt tegens wë bort, Galbraken , of "Miri ; er i 2 2 52 HERBARII AMBOINENSIS AUCTUARII mox vorhitum fedat , fed etiam contra ictus, & morfus quorumvis ferpentum, qui ibi frequen- tes funt, ac homines in hortis laborantes leedunt, fi propinatur, & inliniatur. Aliud porro ibi no- runt experimentum , quod adpofita viventi & occlufo ferpenti Cobra Capello radix , adéo eum anxium reddit, ut miro fefe inflectat modo , ne hanc tangat radicem. } j Tabula decima fexta Plantam exbibet, que Radix Muftele Rumphio dicitur, ubi Litt. A. ejus re&am & vulgarem denotat radicem. B. Eandem intortam , qualis plerumque eft in ftipitibus transplantatis. i C Flos eft feparatus. ) D. Fruétus funt in corymbum colleti. EL, Sémina exempta. OBSERVATIO. Nullus dubito; quin hee planta fit una ex is, que a* Chriflopb. Acofta pro Ligno Colubrino habetur , atque ut «fecunda ejus fpecies erit; cujus radix in ejus editione jn.4to, pag. 340. Cap. 55. cum fimplici foliatura, exhibe- tur, funt enim plures plante arborefcentes, que Lignum Colubrinum prebent, uti id fupra demonttravi in obferva- tione ad libr. 2. cap. 46. Herbarii Amboin. vide & Thefaur. Zeyl: pag. 141. uti & Linuei Fl. Zeyl, pag. 188. cui Ophy- oxylum hoc genus dicitur, = Sa PT XE D CAPUT TRIGESIMUM OCTAVUM. Frutlus Regis: Boa Radja , Jeu Boa Poettar. ` H: frutex pre fe fert formam Coryli, fed A amplius Yi extendit ; ita ut tignis inponi oporteat , mox fupra radicem fefe dividens in varios ftipites , qui plerumque eriguntur , omnes- que ipforum rami rotundi funt & rugofi. - Folia ipfis adftant folitaria , & inordinata , illis Lontari fimillima , excepto quod inferius non ita albicent, fex pollices longa , quinque lata, ad oras fubtiliter ferrata, fed inregulariter , ac fuperius quidam prominent apices, ad tatum ` mollia & Januginofa , ficca , ac fatui faporis, odo- ris inftar foliorum Lontari, brevibus ac rotundis infidentia petiolis, qui lanuginofi quoque funt , inferius ad ortum tres nervi concurrunt, cum paucis coflis furfum decurrentibus, fed interfti- tia denfe repleta funt fubtilibus venulis. > - Ex quavisfoliorum ala quatuor , quinque ,& fex. cornicula excrefcunt, parum incurvata, unum- ENT. minus eft altero , majus vero horum; inferius in florem excrefcit, ita ut in quavis colle&tioneunicus modo’, ac raro bini flores aperti fint, formamque habent floris Digitalis , concavi nempe, inque firmo, profundo, & viridi locan- tur caliculo, qui infidet bafi ex tribus acutis fo- liolis formate. ge - Flos ipfe fefe dividit in tres flaccidas laci- nias , quarum fuperior longiffima multum pro- minet, &in fuperiore parte retrofle&itur , fi vero adcurate examinetur, hoc petalum ex tri- bus anguftis. petalis conftruétum eft, bina alia lateralia petala multo breviora funt, & retro- fle&untur quoque. ` : d Nul- inponi- Cap. XXXVUL bet dadelyk het braken flut, maar ook tegens feeeken, en beeten, van alderhande Slangen y : welke. aldaar veel zyn, en de luiden in de thuinen werkende belee- digen, ingegeven , en opgefmeert. Nog hebben ze een experiment aldaar , datze by een levende en opgefloten Cobra, Capelo gelegt , die Slang zoo benaauwde, dat ze haar wonderlyk kromde en draaide , om die wortel niet aan te raken. De zestiende Plaat ` Vertoont een Piant, welke de Inkboorens wortel by Rum- phius genaamt wert; alwaar Letter A. de gemeene regte wortel vertoont. B. Is de kromme wortel, zoo als die aan de verplante ftok- “keh groeit, C. Is de Bloem afzonderlyk. D. Zyn de Vrugten, in een tros by een gegroeit. EE. Zyn de uitgenomene zaaden. AANMERKING. Daar is geen twyfel aan, ofte deze Plant is een vit die geene, welke van Chriffopb. Acofta voor het Lignum Colu- brinum gehouden wert , en zoo als ik meen; wel de twee- de zoort daar van , welkers wortel in zyn editie in Are, pag. 340. cap. 55. met enkelde bladeren vertoont wert, want daar zyn meer boomagtige Planten, welke het Lignum Co- lubrinum geven, zoo als ik dit boven aangetoont heb in myo Aanmerking op het 2. Boek, cap. 46. van het Amboinfcb rujdboek, en in myn Thef. Zeyl. pag. 141. Ziet mede Linnei Flor. Zeyl. pag. 188. van wien dit geflagt Opbyoxylum ge- naamt wert. a i "AGT-EN-DERTIGSTE HOOFTSTUK. De Konings Vrugt. | 199 heeft de gedaante van een Hafelaar , -E Y deg breid zig wyder uit , -Zoo dat men hem latten moet Juden, Grat: boven de wortel inver- Kr flammen zig verdeelende, die meef? op haar zelfs ftaan, en alle de takken zyn rond, en ruigh. dan dezelve ftaan de bladeren enkeld, en zonder or= der, die van onze Lontar-boom zeer gelyk „ bebalven: dat ze aan de onderzyde 200 wit niet zyn, zes dui- men: lang, vyf breed, aan de kanten fyn gezaagt p dog onordentelyk, enna voren toe fteeken eenige fpit- zen uit, zagt'en wolagtig , droog en laf van {maak , vanreuk als de bovenfiaande Lontar-bladeren ‚op korte en ronde ficelen, die mede wolagtig zyn, agter by den oorfpronk ftooten drie zenuwen t'zamen , met nog weinige ribben na voren, dog de tu[Jenfpatien. zyn digt uitgevult met fyne adertjes. ER Een -Uit teder [choot komen vier , vyf, en zes boorentjes, die wat. krom zyn , en bet eene is altyd kleinder dan het andere 3 de grootfte en agterfte opend-zig in een bloem , zoo dat men aan ieder troup teffens maar een bloem, en zelden twee geopend ziet; dezelve is inde gedaante van Vingerhoeds-bloem , te-weeten hol, flaande in een Jlyf s diep „ en groen kelkje ‚het welk ruft op een voetje van drie fpitfe-blaadjes gemaakt, ` : =; De bloem verdeelt zig in drie flappe lappen,: waar van de boverifte en lang.le ver afhangt „en aan "t worfle agterwaarts gebogen is; dog als men naauw daar op ziet , 200 is dit blad uit drie fmalle blaadjes gemaakt , de twee andere zyde-blaadjes zyn veel korter , en mede agterwaarts gebogen. Men caló ia fà > Tas. XVI. Lag. 221 "LAB. XVII. ome ETS a oe - ^ : Pag. 33. EE E XXXVII. Hooftft. Nullus conftans ipfi tribui potefl color, quum enim primum fefe aperit, lete pur- pureus , feu ceruleus eft, cum nervis intenfio- ris coloris , dein aurantium adquirit colo- rem , quum luteus color multis. nigris maculis diftinétus eft, dein hic color fenfim degenerat, «& incarnatus eft, ac tandem minii eft coloris. Intus firmus confpicitur ftilus, craffus, ac fupe- rius obfeffus antheris luteis. Ex denfa ac ftriata fuperiore parte fructus excrefcit poft floris lapfum. Hic miram habet formam, fimplex ac transverfaliter ex pedunculo dependens, ultra minimum digitum longus, vi- deturque contortus , & compofitus effe ex quinque fexve acutis prominentibus filamentis, ach ex turunda formatus effet cum acuto apice, primo obfcure virens, dein nigricans, fique haec ape- riantur filamenta, intus repleta funt pufillo & angulofo femine , quod minus eft femine Raphani minoris, fine ullo notabili fapore, fique hi fructus in aqua macerantur, tum fila feparantur, & fic- cata iterum fefe contrahunt, ac claudunt, fed nunquam tam aréte quam antea. REED . Radix ample extenfa eft, ac multis fibris ob- Jefa, flavefcens inftar Liqueritie, parum ama- ricans, fed non ingrati faporis. e _ Nomen. Ex Timora delata. eft nomine. Boa Radja, h.e. Fruétus Regis... Atque hinc mihi dicitur Fruétus Regis. Jave vocâtur Caju Sa- an , quum fructus in aqua macerantur, atque hac pueri lavantur, & ea propinatur lis, quum : > In Hort. Maleh perta e Fig, 30. arbufcula, de- fcribitur J, fore M Ti, uti Zanonius eam. ocat feet O da Talla Do Chanco. Belgice Schroef-boonen , -cum deferipta fatis conveniens, excepto quod foliis amarus ad- feribatur fapor, quem in noftro non obfervavi. - Ipfi ibi excellentes adferibuntur virtutes , ad Empyemata, ee, fi radicum füccus propinetur, & contrite externe inlinian- ucit in Variolis, in Pa- tur. Sic quoque cond neritio „ac fimilibus cutis vitus. ` er Shes VARS A U coo c Tabula, decima, feptima 7 Far prt per d d» a vr ud LUE E tes ies Ad} iguram primam ramum exhibet fruticis, qui Fru&us = WE Rupaphio' dicitur. Eftque Heliéteres foliis corda- “tis, ferratis‘, fru&u -compofito contorto , -Linnei Spec. Plant. pag. 963. & Heliéteres arbor Indie Orientalis, .. filiqua varicofa , & funiculi in modum contortuplicata - Plukn. Almag. pag. 181., Lab, 245. Fig. 2. $... Figura fecunda ramuin denotat arbufcule Cheramela de, „que Averrhoa ramis nudis fru&tificantibus , pomis fubro- ` tundis a. Linneo vocatur in Fl. Zeyl. pag. 179. & Spec. Plan. pag. 428. eftque Malus Indica, fructu parvo, ro- tundo, acido, ftriato, Zbef. Zeyl. pag: 148. übi vide re- dique. > eas tS uiv A EE A o. Cé k i a + pu C A- VERMEERD. op * AMBOINSCH KRUIDB: «vert toege/chreeven y. dewelke ik aan "t onze nog niet 33 Men kan haar geen vafte coleur geeven ; want als ze haar eerft opend, is zy ligt-peers , of blaauwagtig , met ribben van hooger couleur, daar na wert ze Oranje- geel ; wanneer men het geele met veele zwarte fpik- keltjes bezet ziet, dan verlieft zig deeze coleur al- lengskens , en wert incarnaat , dog ten laatflen minie- rood. Binnen ziet men een fiyf Jihje, dik, en aan zyn bovenfle bezet met geele noppen. Uit bet digt geflreepte voorfte deel, na’t afvallen van de bloem , wert de Vrugt ; deze is van een wonderlyke gedaante , enkeld ende dwers ftaande op baaren fieel, ruim een pink lang, en bet fchynd, als of vyf of zes Jcherphoekige draaden omgedraaid waren , als een wick, met een pits endtje voor aan , eerft donker-groen, daar na Zwartagtig , en als men deze draaden opend, zoo ziet men ze van binnen digt uitgevuld met. een klein hoekig zaad, kleinder dan Radys-zaad , beide Zonder merkelyke fmaak ; en als men deeze Vrugten in water legt, zoo gaan de draaden van malkander, en gedroogt zynde , SH zig wederom , dog nooit zoo digt als 18 TUTO rt Md e MR ` De wortel is verre verfpreid , en met veele gë, lingen behangen, bleek-geel als Zoethow, wat bitter, dog niet onaangenaam van maak: — << . _ Naam, Het is van Timm, regt AR aam van Boa Radja, dat is, Konings rae en Fi om van my in "t Latyn Fructus Regis genaamt. ki Java noemt men het Caju Sawan., dewyl men. de Vrugten in water weckt , en daar mede, de kinderen mat: ee als dezelve onruflig zyn, on zig zeer wringen , bet welk den Inlander noemt cen Sa- wan, of kwaade geeft, die de kinderen raakt. Andere noemen het Caju Poettar, en Boa Poettar, niet ale leen om dat deVrugt gedraaid is, maar ook din datze diend tegens het voornoemde draaien der kinderen, en daarom vind men ze in de Favaanfe Kruiddoozen. Gebruik. De Timoreezen gebruiken het tegens het krimpzel des buiks, als mede tot veele andere gebre- ken, en daarom wert bet van dezelve neerftig in haare tt; 6. fig. 30. wert, be- ur A amm. T annin š breken des bmits. ` = De zeventiende i 2o dod ER me cen : h ; SEM aie n i y: ciet Vertoont in de eerfte Figuur een Tak van “welke de Konings Frage ger d -enis de Heliëteres met he ige, meteen ‘eee ae en in zyn Spec. Plant. pag. Ooft-Indie , met een ' omgedraait, van Plukn. inz neus in AY on is de Indifche Appelboom met Kleine , . DEn V ten, in myn The. Zeyl. pag. 148. alwaar het overige ziet, Me oed) à 1 NE- 34 *CAPUT'TRIGESIMUM NONUM. -Cheramela, Boa Tsjeremy. jÆ arbufeula anno 1686 ex Javanis regio- ' nibus primum in Amboinam translata eft. zen humilis, ejusque truneus pedem vel crus craffus eft, lacerato cortice obduêtus, rami ejus incurvi funt, & nodofi per ramulorum ‘lapfum , in raros. laterales ramos diftinéti. In ipfis inferior dimidia pats nuda eft , "faperior vero pars undi- que & denfe obducta eft firmis ramulis ,: craffitie culmii , virides , & rotundi „a binis: ad binos cum” dimidio pedes longi, lii in binis ordinibus. fua proferunt folia; a duodecim ad" octodecim; & in Javanen viginti & viginti quatuor obfer- vultur. foliis Lingoe quodammodo fimilia, a binis ad quatuor pollices longa, vix binos: ‘lata, get d ibra ,& Tete virentia , inférne cinerea, & fimac coffülis donata , ,; in abruptis ramulis folia hzec fefe fub no&tém deorfum contrahunt, & claudunt. Ipforum fapor eft dulcis & “oleraceus: In inferiore furculorum parte tam in tenuibus quam craffis "ramis flores excrefcunt tenuibus i in pedunculis, tres quatuorve pollices longi, & in ucos laterales ramulos-diftinéti, hifce ores. in- fidei illis Blimbing fimiles , Et ‘com- pofiti ex*quatuor pallide Kan petali piftillo in centro. |... Fru&us proveniunt int mo, copioni. i imul; magnitudine globulorum. SC manualis, in [ne arboribus. in fx, in vetuftis in o&o un 1 € is cum Ar uvarum SE Ve oon " ‘no 3 facemo, utrimque. Vero p arum du s unt, unde. fruclus Pomis Alona feu „Tamatte SWR ` ae minores Er SE, autem SE ‘tot cum, & “paulo pro! "äng ` crüciatim fpa > in quo omnes GEN fulci, ee nempe & inferne in foveola, | fen umbilico. ` ` E fe ful - Mátürorum fapor eft aufteru: „ Acidos inflar EK de AS E E = PE x da dn batida enim GC en e agis albi fant, interne planum locatur monu „m an habens Pifi, in KE os angulos iftin&tum, & inftar ftellu ek paufun >. allt gum. uatuor formant ce à quavis. peculiarem. continet "mcleum, oi e Ei ls. inapios, omnes vero h non femper complete fant, vndique au. tem circa iftum nucleum caro reperitür du cartilaginea dentibus feparari poteft. Kr bns Gegen Mali ‚Boa: d : sO FO DOGO GOS IR HERBARII AMBOINENSIS AUCTUARII! . NEGEN-EN-DERTIGSTE HOOFTSTUK. Cap. XX XIX. Het Cheramela Boompje, pD? Boompje is Anno 1686. uit de Javaanfche Landen eerft in Amboina gebragt. Het blyfe een laage Boom , en de flam is ruim een been, of een dey dik’, met een gefcheurde Schone, de takken zyn krom, en vol knoefien, door 't afvallen van de ryskent veroorzaakt » verdeelt in weinige zyde-tak- ken. Aan dezelve is de agterfle helft. blot , de woorfte belft digt , en rondom beet mer flyve ryskens, in de dikte van een firoobalm , groen, en rond, van Tue tot twee en een half voet lang , deze dragen in twee 1 dj haare bladeren, van twaa If tot agtien, en aan ‘de jonge ryskens twintig en vier-en-twintig in een rye, de Lingoo bladeren wat gelyk, van toee tos vier duimen-lang y [cbaers twee breed, boven glad, en bleide=groen, beneden grauw-groen , en met bogtige ribbekens bezet, aan de afgebrokene ryskens fluiten ze haar by nacht neerwaarts ; de fmaak is zoet ; en moeskruidagtig. „Agter. de ryskens zoo aan de dunne als dikke take ken komt het bloeizel voort, aan dumme feeltjes, drie en vier duimen lang, en in weinige korte Zyde-taks- kens verdeelt, bier aan zit het bloeizel, dat van Bi- limbing telk, dog kleinder, gemaakt van vier ligt- roode blaadjes; en in de mic met een flyhje. - De Vrigten ba voort aan een tros , veele by Edi, im de groote van mosquet- kogels, aan de jonge Boomen in zes, aam de oude in-agt verdeelt, ieder op. etn. kort : [leeltje , waar van twee en drie een gemeent “or, Ki ‘bebben, en hangen zoo digt op Senders als driven’, te weeten twintig te en onder ‘en boven zyn ze wat gedrukt , waar na de Vrugten van Pomum Amoris,- LI ER P pen „dog kleinder y want zy zyn van buiten op deet: manier me Voórens of kloven af gedeelt y makende elke vier paaren uitma- hebben tuffchen: beide ee ee tegens SE in'f "Frais fluiten ze, alle t’zamen in het bovenfle, en onderfte SC ‘ooorens De fmaak ook. in de rype is wrang, zur; GE e Druiven, “iens eee zy i ook ten n SC SECH onde groot'als De meefie ` de de Prugten ı om ‚en by de De te Se, om eler a te d wekken, quet qe gie qe de T hee-drinken op te dee enten de er y er, met ` XL. Haapt — EE Cen àbi vide. VERMEERD. op t AMBOINSCH KRUYDB; 35 ` By Chriftophör. Acofta wert bun de tolkende bra, torgefchreven > neemt: een Ruk van de a dwers vingers lang 3 * aryft her: met: éen: Walz Moflard-zaad zoo fyn, dat men het drinken kan, geeft zulks die geene, die aan’t Afthma, bier te land Hof genaamt, vaft syn, bet elk de bor al 2ui- vëren y 200 door een flerk purgecren“als braaken ; dog als-het'te flerk werkt; %o0'ceten 26. ech\ränuwe Bis limbing «of oyfboek- daar op 3 of -drinken-een-florpje van den Canarynfche azyn, dewelke van goor water, of Kange gemacki wert sen zoo dit niet\hehr,, 200 waffchen-ze bem: het hoofd met koud Waters welke hiatjle manier om: fterke purgatien te fluiten by deze Inlanders’ doki in: gebruik is 3. ooofts-aan onze Cheras mela heb windt bevonden , dat de wortel ‘ten melk= ágtil aap uitgeeft, -gelvk-Acofta- daar van. fehryfts In HorwMalab. Ge «fig. 47: wert dit Caen genaamt in’t Malabaars Nel Polis Bramm. Ame valli in "t- Portugeefeh'Cheramela , in + Duits EE alwaar de wortel vem melkzap wert voegefchreven ; en nog “eenige Medecynalé kragten y A aaa: E o mpm soos RE EH ET EE 2 prä CAPUT QUADRAGESIMUM. Herpeticas Daun Curap, TY e arbufcüla Javanica brachium circiter A crafía eft , & loco lignoforum.ramos ge» rit herbaceos ; virides ,.& glabros, quibus trans- verfaliter adftant pinne foliofe , fesqui &-binos pedes longe, quodammodotrigone , in füperiöte enim parte fuleum formant cum binis acutis oris , ac fubtus dorfum gerunt acutum. Hifce folia adftant directe fibi obpofita, ac fere feffilia, atque duodecim paria ad oras fulci locantur cum sii inpari extremo , fúb+quo hamulus confpici- tur more Blimbing minoris, folia hec autem majora. funt ,: inferiora nempe quatuor pollices; &alia fuperiora vix fex pollices longa, ultra binos lata , multis obliquis coltis pertexta , que ad oras fulcum, & folium ipfam rugofum efficiunt , ad extremum funt fubrotunda, Hoc vero peculiare habent, quod non more alatdrum! foliorum: plana - fua parte fibi-adftent inftar alarum, fed en planapars antrofum vergit, & poft: folis. occafum antrorfum fefe claudunt, ad ipfas pinnas locata. Major quoque nervus non perfeéte per medium decurrit KS folium in insegualia dividit fegmenta. ^ "7 “Ex pingarun alisalterexfurgit caulis, ültrd ul nam [oi meditar Aoridus ornatus’, ipfiusque' pars Jupe: rior in obtufum terminatur conum, uti in Mufa fpathä eft, JA ime oe € n paitis funt; Hope longe; & quadrate , ex ganger ai acie cones uti I Botor, fed jus ‘ala mye achtiores futi, = Ed jantes la is’ quart i > ma is O tu wee wara 2 ps polices Tonge dine: & transverfaliter ad: caulem locantur, In bina fefe a eriunt Ted: t4; ác quodvis binos gerit Tentinum ordities, que alternatim Joeantur) Se fefe claudune itar den: tium Crocodili,' tet sg & quodani- mods quadragont , fere inflar Rae; & hile venüke adherent. $4 ad v — p 9 TT T “Nemen Latine Herpeticas: Malaice Daun Cura), quunt contritis foliis Indicum Car ; h. ez Herpe tein miliarem curant. Jave nullo — M us d u$, trigonus quoque ac ftriatus, ultra VU T A rem Fa d (ABIES T LE iz si cdi preva e VEERTIGSTE HOOFTSTUK, ^ {vi 2 TE 1.33 1 iji Ei Ka aie A E porti Het Douwwurms Bo pfés c —9 NS TUN SAT 4 It Fadaans Boompje Py igi arm dik, inplaats van houtagtige heeft. bet groene kruida nse malta, d ao rd - raken rysken ns fia 1, con en e ‘eon half ; en tiwee voe- fet ok e ts driekäntig‘, want aan de boven , zyde maken ze een geute met twee Jcberpe. ka "teh, en van onderen een fcherpe rugge. Hier an Ka de bladeren regt tegens malkander , fchier Sonder ftee= len, aan de kanten van de geut met twaalf paren, met ee bt uit’ alleén “abr ‘onder men. cen’ klein haakje ziet , in manier van kleine Bilimbing , dog deze.zyn gel, grooter,-tecmeeten „de agter{le vier duimen , en de andere a, Doren toe. fchaars zer duie ruig maken, van vooren rond toe x Zy bebben nog dit byzonders , datze niet na manier van gépaar maar bare vlaktens zien na VOTED y en Nro ten ue Ra voren toe qoi de en aan ok: si | e Ze- Sue ee Se Ka dei ES Uit den feboor der: ryskens Rom eg andere flee woort stier‘ og elle lang yniede tar dei i du 3 Ger dé belt má Bloten bezet, rao Jia He BR. Hed, geo e. "T d ES ve qa d? NIIEONOGV LE féberpe ierk gemaakt” ge E Jii, dig sa dez vlerken dijn de dr dat fe Der, en na ecn? yar ge bogen 5 én dé di Su men lang y e ders nen haar in twee deelen y adde dewelke serrniffeld ón ani Eege point 36 HERBARII AMBOINENSIS AUCTUARII eft hzc planta, Sinenfibus vero dicitur Caut- fchoa. Lufitanis Solbo Cupan , quum folia referunt Javanorum nummum Coupan dictum. Ufus.ejus nullus alius huc usque notus eft, quam contra malum difficile, & in India frequens Cu- ap, be Herpetem, tam que miliaris dicitur, quam exedens , ac Lupus vulgo vocatur. „Contra hoc malum folia fumuntur, & fupra porphyritim cum aqua in pultem conterunur , additis guttis quibusdam Limonis Nipis., hec- que pulucula Herpeti inlinitur, qua bis terve re- etita, malum curatum eíl, Javanique credunt adam adeo efficax ac fpecificum ,. ut fi, Curap. huic non- cedat remedio ,' incurabilem elle. Herpetem, dicant. -... Age vg „Contra fcabiem malignam,& prorepentem etiam adhibetur ,..fed.non major dofis fimu] .preparan- da et, . quam requiritur pro binis linimentis , hec enim pulticula diu adfervata ingratum., &, tediofum fundit odorem, inque hac felici cura mirandum eft, folium huic inlinitumnon, vel vix mordere, quum Curap alioquin dolorificis tangi- tur linimentis. Arbufcule he ‚non ultra binos annos fenefcunt , ac proinde per femen propa- gare, & renovare eas oportet. ©. >: sos Tabula decima otava - +7 Herpeticam exhibet, que Caffie fpecies eft, vocaturque -:Caffia foliolis o&ojugatis ovali-oblongis , interioribus minoribus; petiolis eglandulofis, ftipulis patulis a Lin- ¿neo Spec. Plant. pag. 378. no. 15. & Caflia filiquis alatis KEEN PL m. CS, De weise Mic A ATTE NT. [1 E Lamma PUT: QUADRAGESIMUM PRIMUM. - Gud PA am? e y * = ee | res tom. “q. deferi We eft. EE”: a a - in zyn Americ. Planten. — Hie ost wp Cap.KLI-XLIT, liarem geneef? , en bet is’ op Java met ‘geen ander naam bekend, dog. by. de Chinefen hiet het Caut- Íchoa, in "t Portugeefch Solho Coupan, dewyl de bladeren gelyken na de Fapanfche maat, Coupan genaamt. i ; Gebruik. Men weet hier van geen ander gebruik dan tegens het moeilyke, en in Indien gant/ch gemee- ne gebrek Curap , dat is, Herpes, zoo «vel. de Mi- liaris, by de onze Omloop genaamt , als den Herpes exedens , in 't-gemeen den Wolf genaamt. « Hier tegens neemt men de bladeren, wryft ze op een fleen, met water tot. een. papje, doet er eenige droppels, van Lemon Nipis- daar by, en fineerd dit op, gent Herpes , den welken deze zalve, of ten twee- de, of ten derdemaal genezen zal; en flaan de Fa- vanen zoo vaft hier op, dat ze, als Curap voor deze remedie niet wyken wil, zy bem dan voor incurabel agteti sat Era Tegens quaade , en om zig vreetende fchorft wert het ook gebruikt, men moet niet meer daar van wry- ven, op cenmaal, dan-voor tweemaal fmeerens nodig is, want dit papje lang bewaard zynde, gewint een moeilyke en verdrietige reuk; en is in de gelukkige kure -van-dit blad-nog- meer te verwonderen, dat het opgefmeerde niet of weinig byt, daar men anders Cu- rap met pynlyke zalven moet aantaften. De Boompjes werden niet boven twee jaaren oud, derhalven men ze door `t zaad onderhouden moet. > CH De agttiende Plaat. — Vertoont het Douwwurms Boompje , het geen een zoort van Caffia is, en het welk van Linneusin zyn Spec. Plant; 2:pag:378. genaamt wert, Caffia foliolis oftojugatis ovalis - oblongis &c. en is de Caffia filiquis alatis. van Plumier, BA 5 5 n REO nn are geen LET Ee E EEN-EN-VEERTIGSTE HOOFTSTUR. . ER imma Silvarum is boven in het ‘zesde Boek , Cap. 52. tom. 4: Pefehreeven. ` Sua du qs oe 3h ae X E at als CAPUT QUADRAGESIMUM SECUNDUM. wa we ee Spina Spinarum. © Rucam. ` | E ] Ee videtur effe fpecies Oxyacanth, hoc. quo ‚SL. gerens nomen majore jure quam Cudrang, „apud noftrates Batavie erronee pro illa. habetur, & ibi quoque vocatur Oxyacantha Indi ividit „ acíi prorepere vellet , fed hi duci ne- ortice glabro & pallide cinereo obduétus , bi- neque ejus funt fpecies, mas, & femina... AR A A EE Sn „Primo Rucam mas, in füperiore trunco, &cras- fiflimis ramis multas gerit longas 62. horrendas (pipas, quarum fex & novem fimul locantur , ac: peculiarem formant ramulum, ac bini tales ra-. muli plerumque gemini fimul locantur , ac lon- lime fpinz ‚minimum . digitum , breviffime pollicem longe funt,.culmum crafle, & acutis- lime, quzdam etiam. binis ac tribus foliolis or-. i nata hii >» A ICd. A A Ee Eft vero frutex ample extenfus, truncum ge- ' ens ereétum inftar arbufcule’, . fed dein ramos ` queunt ad fepes. Truncus brachium craffus eft, TWEE-EN-VEERTIGSTE HOOFTSTUR; Ti wil een zoort van Oxyacantha of Hagedoorn ! zyn, dragende dien naam met beter. reden dan de. Cudrang , by de onze op Batavia abufivelyk daar voor gehouden, en genaamt Ooft-Indifche Hagedoorn. BA ISE y TER CO IM Int Het wert een wyd uitgebreide Struik, met een Bom ` overeind ftaande , als een Boompje , maar daar na met zyne takken verdeelt by zig, als of by kruipen wilde „ dog men kan, bem geenzints leiden tot Hagen. De Siam is een arm Ak s mes een effene ligt-graauwe Schorffe ; en verdeelt zig in twee zoorten , manneken, .1. Rucam het manneke, heeft: aan den. .boven- Jien flam en dikfte takken veele lange. yzelyke doorens,- van dewelke zes en negen by.malkander flaan „en ma» ken een. byzonder takje., en gulke takjes Haag ge- meenelyk twee by malkander ; de lange doorens zyn een, pink. de kortfte cen duim. lang , een firoobalm dik en zeer fpits., ook zommige derzelver met: twee, à. drie, blaadjes bezet, en uit haaren fchoot, of nefe baut. E ea Mb Uu E e i E — TaB. xvui. ` Pag. 36. mm, NN, ER idi deo ail ram EE EEN X LII Hooft/t. nate funt, & ex ipfarum alis, feu juxta.eas pin- ne foliofz excrefcunt, que nullas gerunt fpinas, fefeque dividunt in plures alios minores fürculos, fine ordine & inregulariter pofitos , immo ex quibusdam fpinis ipfi progerminant foliofi fürculi. Folia inequalis fant magnitudinis & forme, quzdam enim vix articulum longa funt, fuperius latiffima , quzdam rotunda, alia bifida, & ultra binos pollices longa, & in obtufüm terminantur apicem, ad oras fubtiliter & raro dentata, fed uperius & inferius dentes frequentiores funt, tenuia, fed fimul firma, fuperne glabra, & leete virentia, inferne multis obliquis coftulis pertex- ta, faporis ingrati & amari, bina plerumque fimul locantur brevibus in petiolis , longiffima fuperius in furculis , breviflima, & rotunda infe- fius , fed prope furcülorum ortum ad ramulos fimplex majusque locatur folium. ." Flores fruétusque nondum obfervavi , ac fte- rilis habetur, fuisque craffis ramis & denfa fronde fefe extendit inftar umbraculi. - - e non profunde in terram penetrat. Secundo Rucam. femina , truncum. gerit humi- . liorem, fed ejus rami & flagella longiora funt , & deorfum dependentia , pauciores gerit fpinas, in trunco nullas, in ramulis hic & illic longam, in hifce quoque folia & vimina confpiciun- tur, fed preter longam multas quoque gerit bren viorés fpinulas. e Es Folia majora & rotundiora funt, binos longa pollices , unum lata, quedam magis oblonga, & ad oras fubtiliter quoque dentata, minora tamen etiam obfervantur , fed potiffimum in füperiori- bus fürculis. i : -"Flofculum profert ex viridi colore albentem & pentapetalum , qui tamen míagis calicem quam ipfum refert florem, in quo viride locatur Capi- tulum, & in ipfo brevia ac flavefcentia. ftami-. nula in coronula pofita. © Fru&us tresquatuorque fimul dependent, funt- que rotunde baccz , inftar illarum Oxyacanthe, fed rotundiores, nec umbilicatee, at brevi apice ornate, ac Mature intenfe purpureo-rubre , in- - ftar Morollerum & Ceraforum , fub exteriore te: nui pellicula mucofa reconditur caro, atque in hac duodecim angulofa & plana granula inftar feminis Sefami, caro hec cruda edi poteft, ` quum fit mucofa, & dulcis inftar Mefpilorum. Lignum ac radices funt uti in priore, utrius- que trunci hie & illic nodofi funt , & in mare infuper fpinulofi ramuli obfervantur. e ^ Floret Septembri, & fruêtus maturefcunt De- em O oe ed s “Nomen. Latine Spina Spinarum , ob copiofas & coadunatas ipfius fpinas, quales in nolla alía vidi planta. mm Rucam. Baleyenfibus Kam. Sinenfibús Kebacktsji, quüm pueri ipfarum fruéti- Locus. In Amboina exotica eft, fed ex Java delata , übi frequens eft & ‘vulgaris, ut & in Baleya, que in Amboina per femen progermi- navit , hujus femina tarde fruétus profert , ac “mas hactenus nullos. ^ © ^ — aA ' Uus ejus in Amboina nullus hactenus notus et, nifi quod maturi fruétus deleétationis cauffa edantur, Ex fpinofis ramulis Java harpagines formantur, quibus pifces punguntur. Mat ‘autem fraétus fatis gratum prebent faporem , “dulcefcunt enim cum levi acidulicate. — ` — " . VERMEERD. op 't AMBOINSCH KRUIDB. 3? komen de geblade ryskens voort , aan dewelke. men geene doorenen ziet , en verdeelen zig in veele andere kleine ryskens, zonder order , en ory wat ongefchikt, ja zelfs uit eenige doorenen komen geblade ryskens hart De bladeren zyn van’ ongelyke groote en gedaante, zommige zyn fchaarseen lid lang , van vooren t breedft, zommige rond, zommige in tweeën geklooft , andere zyn ruim twee duimen lang , en loopen voor met een flompe [pits toe , aan de kanten riet en ‘ligt ge- zaagt , dog agter en voor flaan de tanden digter by een, dun, niet te min flyf ; boven glad, en ligt- groen, beneden met veele fchuinze ribbekens doorree- gen, van [maak onlieflyk, en bitteragtig ; zy flaan gemeenelyk twee en twee by malkanderen, op korte voetjes „ de lang fle voor aan de ryskens ‚de kortfle en rondfte agter, dog by den oorfprong der «ryskens aan de takjes, flaat mede een enkeld groot blad. Bloeizel en Vrugten heb ik bier aan nog nitt gezien,. en bet wert voor onvrugtbaar gehouden, breidende zig uit met zyn dikke takken en loof als cen Zonnefcherm. Het hout is zeer hard, quaftig , en fyndraadig ; de wortel wyd verfpreid, en niet diep in de aarde gaande. 2. Rucam het wyfke, Af laager van ftam , dog zyn takken en ryskens MES, en onderwaarts hangende, heeft weiniger doorenen, aan den ftam gees me, aam de tákjes bier en daar eenen langen enkelden, daar aan men mede bladeren en zyde-takjes ziet, dog behalven de langen nog veele kortere doorentjes. De bladeren zyn grooter en ronder, twee duimen lang , een breed, zommige wat langwerpiger, en aan de kanten mede fubtiel getant; evenwel vind men ook kleine daar onder , en wel meeft aan de voorfte ryskens. ` ; ' biens ^^ Het bloeizel is een klein bloempje, van wyf uit den groenen witte blaadjes gemaakt , dewelke egter meer een voetje, dan een bloem gelyken, daar in cen groen knopje, én op "t zelve korte geelagtige draadjes in een kroontje flaan. - De Viugten hangen-drie en vier by malkander , onde defin ». gelyk die oan Hagedorn y dog ronder , zonder kuiltje boven op , maar del met cen | kort fpitsje, in haar rypheit hoog purper-rood, gelyk Morelle-kerffen ; onder "t buitenfte dunne velleke leid een fineerig vleefch , en daar in twaalf hoekige en platte korrels , “gelyk bet-zaad van Sefamum ; het vleefch kan men raduto eeten , zynde [mieerig , en rens ,. diergelyke ik aan gben ander E kenne. In "t Favaans Rucam ; by de Balyenfen Kam ; in "t Sinets mack óm VHS i de Vrugfen Jpelen. Uit de doarne-takjes maakt men op java arpoenen y daar ze de Viffen mede Jteeken. De rype Vrügteh : vedelyk aangenaam om te eeren , want Ze Jmaaken zoet „ met een kleine fymagbeit > oe fé 58 HERBARII AMBOINENSIS ÀUCTUARII _ Ad fepes non facile duci poteft, quum rectum gerat truncum , nec craffi rami infleéti bene poffunt. . Folia in pultem contfita , & pedum ulceribus inlinita , humorum adfluxum inpediunt , eaque ex- ficcant. . Si defideretur , feminam copiofos profetre fruétus , tüm. pauci rami, relinquendi funt, eique aliquando amputandi , alioquin enim nimis denfos Lëck furculos , & frondem opacam ; qua tarde ficcantur. : ) Tabula decima nona Ad Figuram primam Spinam Spinarum exhibet pet excelleh- © tiam dictam. Figura fecunda ramum ej . „penitus. eft. Figura tertia Oxyacantham Favanam exhibet. ok. B. He Mefpili filveftris videntur effe fpecies. us foliis nudum, fed qui fpinofus. CAPUT QUADRAGESIMUM TERTIUM. Tsjiulang. [y JEc arbufcula ex Sina delata eft, altitudine A 4.3 ciaflitie Camuneng Java, fed cortex ejus nigricat ; paücosque ac finuofos gerit ra- mos ; qui fefe dividunt in plures breves ramulos, denfamque habent frondem. E: . , Ramuli fuperius coadunati funt , geruntque tria , quatuor, & quinque folia, quorum inferiora fibi invicem adcumbunt , vix. pollicis, articulum , longa, ac digitum fere lata, cum illis Camelan ` convenientia, fed crafliora funt, glabriora, & pallide. virentia ,, nec ad oras ita dentata. In ramulorum fummo, & inter pinnas foliofas multi excrefeunt corymbi, qui vaga proferunt capitula ordinata , paulo majora femine Cepe, coloris aurantii ; nulli. alii in hac arbufcula ex- crefcunt flores vel fruétus, fed illa diu ex ea dependentia marcefcunt nihilo, $ ` Foliotum fapor amaricat fine actimonia. Cons tinuoviret læta coma, & aurantiis capitulis orna- ta, unde, ornamenti caufla a magnatibus Sinen- fibus in.areis ante atria. plantatur, Per craffos transplantatur famos, quorum cortices contun- . duntur, ac per menfem bona terra & fimo ob» volvuntur, donec radiculas emiferint , dein dis- fecantur, & ttansplantantur. . x … Nomen, Nulla alio huc usque innotuit nomine, quam Sinenfi Tsjiulang. Ce Ulteriore disquifitione comperi , precedentem ee effe Camuning Sinenfis, cujus. ine. fpecies libro fexto. deferipte funt, unde & hac fpecies fine dubio ex Sina in hafce delata eft terras, ibique fatis magna eft arbor. | Nut n eck Lais Wh SAE Nm, . Vimina ad famulos aréte adponuntur, tot foliis nufta , ut ramuli ipl poor nequeant. In illis tria fed plerumque quinque locantur folia cum májore extremo ; aliaque lateralia fibi obpo- nuntur, Plurima & vetufta digiti articulum longa Tune edet am etiam unguem brevia, illisque Buxus fimilia, Alia juniora binos articulos longa funt, inferius anguftata, ac fuperius fubrotunda, in fuperiore. parte plana & glabra, fubtus paucis . obliquis coftis pertexta , faporis ingrati, & lin- guum vellicancia TN CET Flofcu- Cap. XLI Tot Hagens laat bet zig niet wel leiden , dewyl het een regten [lam maakt, en de dikke takken laten Zig niet wel buigen. De bladeren gewreeven tot een papje, en op Ulce- ratien der beenen gefmeerd, beletten het toevloeyen der humeuren , en droogt dezelve op. Als men hebben wil, dat het wyfke veele Vrugten draagt , Zoo moet men het weinige takken laten, en zomtyds befnoeyen , want anders werden ze te digt van ryskens en loof, waar door Ze langzaam droogene De negentiende Plaat Vertoont in de eerfte Figuur de Dooréns Boom, by uitftek - zoo genaamt. x De:tweede Figuur wyft aan een Tak zonder bladeren , dog die geheel doornagtig is. : De derde Figuur verbeelt de Batavifche Hagedoorn-boom. N.B. Dit fcbynen alle te zyn zoorten van wilde Mifpelen, ‘DRIE-EN-VEERTIGSTE HOOFTSTUK. | De Tsjinlang-Struyk. Jt is een Boompje uit Sina gebragt, in de hoogte MJ en dizte: van, de Camuneng. Fava y dog de Jchorf]e is zwartagtig , met weinige bogtige en dikke takken , die zig in veele korte ryskens üerdzelen , en een det loof' maken. = ; e si - De ryskens flaan-aan "t voorfle digt op malkander , bekleed met drie , vier en vyf. bladeren, waar van de agterfte tegens malkander [laan , fchaars een. lid. van een duim lang , fcbaars een vinger breed y gelykende die. van Camelan , dog zyn dikker: gladder, ligt- groen, en aan de randen zoo niet gekartelt. - Aan*t voorfte der, ryskens, en tuffchen de geblade Deelen y. komen veele -trosjes voort ,° daar aan ydele knopjes agter malkander fiaany wat grooter dan Ajuyn- zaad, oranje-geel; daar werden geen andere bloemen of vrugten uit , maar lange aan den Boom geftaan bebe bende, verdroogen voor niet met al. … De fmaak der bladeren is bitteragtig , zonder fcherp- te: Hy Daat EEE, met zyn, jeugdig loof en -geele lang, met goede aarde en mijt omwind , tot dat, ze eich aie li, en daar tja af zaad, en verp ant. mito Unie refit ear _ Naams "t Is tot nog toe met geen andere naain be- kend, als met den Sineefchen Tsjiulang. —.———- + By nader.onderzoek. bevind ik ,, dat bet voorgaande waar van in het: 6, Boek twee zoorten befchreeven flaan:; weshalven deze. zoort buiten. twyfel uit Sina in deze Landen gebragt is , aldaar wert het een redee bie Boom. 2 SES prod? De A can din DEES A E li cc ` vg A lo ee ins XLIV. Hooftft. * Flofeuli, uti di&um fuit, funt capitula aurin- , tia, vix fefe aperientia, odoris grati, fed debilis, faltem in hac regione. In Sina enim ad fuffimi- gium adhibentur , ubi fruétus proferet in feneétu- te, qui funt bacca pufille, ac nigre. Hic auteni terrarum nil aliud confpicitur, quam mollia capi- tila in flofculis locata. ` Quarta porro & parvi- folia fpecies, que Japonenfium eft Camuning , obcurrit infra capite 61. R? VERMEERD. op 't AMBOINSCH KRUYDE; 39 De bloempjes zyn, als- gezegt i$, eeste knop: die hun quelyk openen, zookriskend " be (ce d immers hier te Lande ; want in Sina werden ze to Reukwerk gebruikt; aldaar zal bet ook Vrugten draa: gen inde ouderdom , zynde kleine zwarte knopjes. Dog bier ve Lande ziet men anders niet dan weeke knopjes in de bloempjes. Nog een vierde en kleinbladige zoürt, zyude de Fapanfe Camuning „ziet bier onderCap. er. CAPUT QUADRAGESIMUM QUARTUM. | ! - Oxyacantba Javana. `> ` Bangya Lacki Lacki. Upra Libro fecundo Radix deipare fpurie a no- S bis defcripta eft , que elt Bangya femina. Poft hee anno 1691 mihi adlatata eft parvifolia fpécies , fetimas , que Jave itidem pro Oxyacan- tha adhibetur , & ab aliquot anris circa muros plantata eft... PTE mx Multos gerit duros, & firmos ramos, horren- dis fpinis armatos , bini nempe ad quodvis lo- cantur folium, perfeéte inftar Spinarum Limo- num, queque acriter pungunt. . ER "Folia plerumque bina fibi invicem obponun- tur, brevibus in petiolis , magnitudine foliorum. Pruni, binos lata digitos, fuperius obtufa, oris zqualibus. Nullos gerunt protubérantes angu- los inftar femine , ac quedam modo dimidiam habent magnitudinem fupra indicatam , fuperio- res quoque furculi nullas gerunt fpinas. Flores lutei funt, uti in femina, fed fruftus paulo majores & oblongiorés , fere inftar illo- rum Diger- ac fimile. habent durum officulum interne. -Nomen. Latine Oxyacantba Favana. Belgice Ba- tavifche Hagedoorn. Javanice & Baleyice Bangyan Lacki kackie, Oxyacantha Batavica; in Sina bi erit nomina , 1mo Gukacktsji; 2do Tsjatsjitsji. ofterior in Sina fatis craffum gerit truncum cum. igno venofo, & duriffimo inftar Salimoery, quod al menfas & fcrinia adhibetur, fpinasque habet pungentes , noxias, & femi fpithamen longas, quam ob rem ad fepes etiam adhibetur, e ue — ácutis fpinis armata et, hinc ad fepes & fepimenta adhibetur, circa muros & hortos*plantata ;, uti in Europa Oxyacantha, Plurimi baculi är&e-fibi adponuntur, & plantan- tur, qui dein diligenter forcipe abfcinduntut , ac quidam ramuli conne&tuntur, horum fpine ingentem cauffant dolorem & tumorem , fi quis (efe vulnerat, fere. ints plaques Ican Sambi- laig, quód curatur , fi carb ext ac cum Siri foliis conterantur, vel mafticantur , z:vulneri tum inponuntur y uti fcorpio contu- fus fuo inponitur iui c gingivas curant tumentes & dentium vermicu- jos. Fructus infalubres fant, quurn vertiginem "ave alia porro, forte haud multum a de~ fcripta diverfa, reperitar fpinofa arbor, Dt Siffir di&a, feu fpina peßinata, cajus fpina digi- yin Jonge fünt, feu inftàr denuum cid . Radices recentes contufe, & ore mafticate ones ejus exürantur, - — VIER-EN-VEERTIGSTE HOOFTSTUK, De Batavifche. Hagedoorn. . ; Oven in 't tweede Boek hebben wy befchreeven i een Radix Deipara fpuria, dewelke is Ban- gyan-het wyfke. Sedert is.my- Anno 1691 .toege- bragt het kleinbladige, of mannetje, het welk men op Fava mede voor Hagedooren gebruikt , enlange jaar ren rondom de Vefteh geplant ise -oara K Het heeft veele harde en flyve takken, met yzelyke doorenen gewapend, te weeten twee by ieder blad, regt als Lemoen-doorenen , en fel er SE * De bladeren flaan méeft twee tegens malkanderen y op korte fleeltjes „ in de groote als Pruym-bladeren, twee duimen lang , ‘twee vingers breed, van vooren Slomp toeloopende , met evene kanten, eh van: onderen met weinige bogtige ribben. Zy hebben geen uitftee- kende hoeken, gelyk bet wyfke, ep zommige-2yn-pas half zoo groot als boven flaat ; ook zyn de voor/te rysa kens Zonder doorenen, ` ` PO De bloemen zyn geel, als aan "t wyfke, dog de Vrugien wat. grooter „en langwerpiger , byna als die van Djuet, met een diergelyke harde figen van binnen. „Naam. In ’t Latyn Oxyacantha Javana. In - "t Duits Batavifche Hagedoorn. In 't Javaans, en Balifch Bangyan Lacki Lacki. De A SCH . gedoorn Bec] SEI in Sind; rt, C Ste? $T zech ‚Het laatfigenoemde gewind in Sina een edelyke ftam , met een geadert, en xéerbard hout, als Salimoery, het welk tot tafels en comptoiren: ge- bruikt wert; het heeft fleekelige, [chadelyke, en een _halve-fpan lange doorens , om die rederi-mede tot pag- gers gebruikelyk. Te Gebruik: Dewy! bet met Zulke ege wapend is, zoo wert het tot leevende agen en Hey- ningen. gebruikt; rondom Veftingen en Thuynen ge- plant , gelyk in Europa de Hagedoorn, : Men moet het met veele flokjes digt by malkander planten, neers Die Jcheeren, en eenige takken door malkander vleg- ten ; de doorenen verwekken groote pyn en umi van 't lid, zoo men zig daar aan bezeerd , even al de doorens van Ican Sambilang ; yn tégenbaat is, dat men de koolen, van den zelfden Struyk gebrand, cn met Siri-bláderen gewreeven, en op bind, gelyk og een gekneusde Scorpioen op zyn ci- em fleck bind, Ar <= eier gekneusd, en in de mond ge- houden, ‘genee/t gezwolle tanduleefch , en worm/tee> kige tanden. “De Vrugten deugen niet om te eeten y - Op Java hebben ze noz een andere, miffebien nier wee van” voor[chreeve verfcbillende doren,“ genaamt Duvi Siflir, ef Cam-doorn-, hebbende doorenen 200 lang als " vinger , of gelyk de tanden van een gm Sa, 2 : 3 er 40 majoris, inferius nigre , fuperius rubre , que deeman quoque caufant vulnus, quum ipfa- rum apex cuti infixus hæret, atque ut hic extra- hatur, fanguis Rhinozerotis ficcatus vulneri in- liniendus eft. & x Spine fibi funt obpofite, ad quodvis folium fimplex, ex hac arbufcula Javani formant bacu- los, quos noéte gerunt, ne ab aliquo infeftentur, quum quivis hafce timet fpinas. Fruétus ejus oblongus eft, inftar digiti, lu- tens, & edulis, A HERBARII AMBOINENSIS AUCTUARII Cap. XLV. EF: kam, agter zwart , van vooren rood, dewelke mede een pynlyke quetfure maken, blyvende met de {pits in "t uleefch fteeken; om deze uit te trekken, moet men het gedroogde Rynofter-bloed daar op fmeeren. De doornen flaan tegen. malkander, by ieder blad een; bier uit maken de Favanen handftokken, die ze by nagt dragen, om malkander van’t lyf te houden, dea! een ieder bang voor deze doornen is. _ De Vrugt is langwerpig , als een halve vinger , geel, en eetbaar. © CAPUT QUADRAGESIMUM QUINTUM. Udranus filveftris Amboinenfis fapra lib. v. Cap. 14. tom. 5. defcribitur. VYF-EN-VEERTIGSTE HOOFTSTUK. E wilde Amboinfche Cudran is boven in bet zevende Boek, Cap. 14. Tab. 5. be/chreeven. —— —- - CAPUT QUADRAGESIMUM SEXTUM. Unit felleus ven lib. 7. Cap. 45: tom. 5. jam defcriptus eft. : PL N i CAPUT QUADRAGESIMUM SEPTIMUM. Unis Murenarum Latifolius fupra lib. 7. Cap. Ai as, tom. 5. obcurrit. BR " . A CAPUT QUADRAGESIMUM OCTAVUM. Almijuncus Draco füpra ib. 7. Cap. 59. ton, 52 invenitur. - de D » £^ ` A " ger "2 oc? ext eee € ^ el BOW ke >t e ZES/EN-VEERTIGSTE HOOFTSTUK. I Et galàgtige Touw is boven in bet zevende Boek , Cap. 45. tom. 5. al befchreeven. ZEVEN-EN-VEERTIGSTE HOOFTSTUK: TE breedbladige Muraene-Touw is in bet zevende Boek, Cap. 35. tom, 5. te vinden, AGT-EN-VEERTIGSTE HOOFTSTUK. m c, Cap. 59: tom. 5. al verbeelt. Eeer gue CHEN Dh, EE mand eeng A. te D4 Palmijuncus Draco is hoven in het zevende: || J Boek tk tendu CAPUT. QUADRAGESIMUM NONUM. Y -Ottang. acidum fupra lib. T Cap. 59. tom. 5. Ki NEGEN-EN:VEERTIGSTE HOOFTST. E Zuüre Rottangh is in het zevende Boek, “Cap. 59. tom. 5. te vinden. -' —CAPUT QUINQUAGESIMUM. | Ottang Boeloe füpra lib. 7 Cap. 59. tom. " Ret. gor cosas «xu d Y ad à $ CAPUT. QUINQUAGESIMUM PRIMUM. © Terminalis rubra | filveffris. ccr Dam Neal 2 ANS un ¿as o een eh CH Libro fextó, Cap. 29. alias hujus Termi- 3 nalis deferipfimus fpecies, dein vero haec Sitveftris mihi miffa fuit, nomine Daun Nza[Ji y eujus ramus.multo craffior & rugofior eft, pluri- maque irregulariter in vertice gerit folia , lon-. gil mis craflisque petiolis infidentia. - Hec ren in den top , welke op lange en dikke “¿VW YETIGSTE HOOFTSTUK. | ^ E Rottang Boeloe: is boven in het zevende Boek, Cap. 59. tom. 5. befchreeven. b ey eo i cix. ed _EEN-EN-VYFTIGSTE HOOFTSTUK, _De Roode Wilde Limiet-Sträyk. ` Ve deze hebben dy in bet zesde Boek’ can one _ Amboinfch Kruidboek , Cap. 29.: andere zoorten van deze Terminalis, ofte Limiet-Struyk , befchreeven ; dog daar na is my nog deze toegezon- we onder ee naam eg Dak Neat, wiens tak veel ruiger en groffer is, met meer irreguliere blade~ Kier: flaan. on pese "X. m IATA TNR EDE ONU V E BC. bacee ficcate in pulvere , radices vero & "ulceribus; uti ALI. Hooftfi, Hee crafla funt , venofa , ad oras finuo- fa, & rubentia; imfummo acuminata, interhec . corymbi floriferi fpar(i excrefcunt, qui in fum- mo divifi funt in fimplices racemos , quibus flo- res infident feffiles rubentes , "variis ex petalis minoribus fübrotundis compofiti, qui ftamina proferunt duplo fere.longiora, Ar tenuia; fla- "vefcentia. Poft flores bácce excrefcunt fubrotunde ;- fu- perius coronate, feu umbilicate „ad latus parum «compreffie., primo: virides, dein eleganter: ru- „benteszofüccofte , per maturitatem dehifcentes, feu diftinéte , que officula continent plerumque tria, irregularia , angulofa, vifcofo humore ob- duéta, adftringentis fuporis. : . Lignum hüjus fruticis fragile eft; & fpongio- fum , -vifcofa medulla. repletum , cujus:cortex "fcaber eft; rugofus:, varis-fiffuris itregularibus :diftin&tus,, ac.ramuli scumsparte corticis tetra :commiffi ,. facile &.luxuriofe progerminant, — - In humilioribus crefcit-filvis, atque vallibus; unde in:hortos transfertur; leteque crefcit ,-ele- antem praebens adfpectum per rubentia folia elegantes Corallinos flores ac fructus, Ribefios semulantes, qui per fulcos in fex partes diftinéti squafi funt, diuque ex racemis dependent fuper- dtites ,. quis:autem raró progerminant , fed ‘per furculos aut ramos avulfos facile propagantur. :: Nomen. Látinemihi dicitur Zerminalis rubra fil- vcftris, quum ex. filvis sproprie :delatze “fint he arbüfcule. . Ternatice Daun: Ngaffi, h. e- folium mendax -filveftte., «quum «ejus folia binos exhi- beant colores; viridem nempe & rubentem. Am- boinice Welluang & Werfingin, h. e. luxurians , guum tam facile progergunet, ——— . .- - Lorus: In Amboina & Bande levibus crefcit filvis locis declivibus, ex quibus in hortos de- mum tranflata fuit. medulla cum Pinanga mafticatur , addito p uxillo -Zimgiberis, vel Nucis Spon contra Diar- rheam, ut & contra Dyfenteriam , quorum Juc- tus deglacitus intefina corroborar & demalcet, fedatque tenemos, ac dolores mitigat. "7" Folia lenitur contrita, & ad ignem calefaêta malignis inponunturspedum aliarumve partium ibus , uti & venenatorum animalium ifti- Amboinenfes folia hac fepe bus, unde in filvis / ` Tabula vigefima | mum € Terminalis rubra filveftris, que Convalla= ee Sege: eft, uti a a Linneo hoc genus vo- £ “catur. fa «i p T dos ge E in og Wes evt A id e we VERMEERD. op "t AMBOINSCH KRUIDB. 41 Deze bladeren zyn dik , vol aderen, aan de kanten Postig, ‚en roodagtig'van couleur, eindigende in cen regte fpits; tu[Jcben dezelve komen de bloem- dragende troffen. te voor/chym, welke van boven ver- deelt &yn in enkelde lange trosjes, waar aan de bloe- men zitten, zonder fleeltjes , rood van couleur, uit verfcheide Heine ronde blaadjes beftaande, welke en- ‘kelde geele draatjes voortbrengen, de helft langer dan de blaadjes zynde. ` ~ Na de bloemen komen besjes te voorfchyn , aan de eene Zyde wat gedrukt , rondagtig , boven op een ‘kroontje of naveltje dragende , eerft groen van couleur, daar na ryp werdende , rood, zappig , en door ftreep- jes afgedeelt, welke doorgaans drie fteentjes dragen, driehoekig, met cen flymagtig vogt behangen , van een zainentrekkende fimaak. ` „suono - Het bout van deze Struyk is bros, Jpongieus, met een flymerig merg. gevult, welkers fchors is ruuw, in verfcheide ongelyke: fcheuren verdeelt , en ide -takjes ‘met een gedeelte van de fchors in de gront geftokeny groeyen zeer gemakkelyk , en weelderig. u Het waft in laage Boffchen en Valeyen, waar van bet in'de Tbuynen-gebragt is „en weelderig groeit, verfchaffende een aangenaam gezigt , zoo door de roodagtige bladeren , als Coraal-roode bloemen en vrug- ten, na AlebefJen gelykenle , welke in zer deeltjes Jchynen verdeelt te zyn, en lang aan de trosjes bly ven hangen, dog die zelden vrugtbaar zyn en wer- den gemakkelyk voortgeteelt door de afgebroke takken’, in rect rece Pb MERIT Hg -© Naam. In't Latyn wert by van my genaamt Ter- minalis rubra filveftris , om dat deeze Boompjes eis entlykuit de Bof]then gehaalt zyn: Op Ternaten Daun Best, dat is, wild leigenagtig Blad, wyl deszelfs bladeren tweederhande couleur hebben, -te -weeten groen, en rood. Op Amboina Welluang, en Wer- fingan, dat i$, weelderig , om dat bet zoo gemakke- lyk groeit, “Plaats. Het groeit im de ligte Boffchen van Am» boina en Banda, in de laagte, waar van daan bet in de-Thuynen gebragt is. Gebruik. Het wert tot ornament in de thuynen en Ab Ze | jes aan de limiten van bun landen y 3 als zulks voor deeze van de Codieum gezegt is, waarom ik aan deeze Struyken de naam. van Limiet- Struyken gegeeven heb. —— E | In de Medicynen werden deszelfs wortel en beffen gebruikt , in poeyer gedroogt, en de wortel wert ge- kaauwt met Pinang, cen weinig Gember y-en. Note» mufchaat , tegens de Loop, als mede tegens de Roode- loop „ welkers. zap doorgefils zynde,. de ingewanden verflerkt , en terzagt y en flik de perzingen, en pynen der ingewanden. i e .. De bladeren zagtjes gewreven, en by bet vuur-ge- droogt , werden gelegt op de quaade zeweeren der bee- art V OB UE dig Les yerm&arde Linneus genaamt wert, TWEE: à — HERBARILAMBOINENSIS AUCTUARIT car. ey er SECUNDUM, Gei Iur uM (Ui. 5 UA e Pido Mis ri A is du cim. Ve SÉ referenitia; per quinque; ebclúfa, Flos ipfe:c formis eft ; ape tine in quinque angulos diftinétus inftar. illius. Dure, feu Stramonii, magni Turii, Se quin- E econ fama T arcte, ipfi adcumbunt Thy, que calicem formant. Inferior floris pars pallide purpurafeit, fed circa oras rabefcit , & in- odorus eft. „Interne gomerae ale y ¡Excepto ad unam partem „ubi quinque, pall purpurafcentes confpiciuntu antheras álbas gerentes. parte petalo. adcimbentes y ; fed. medius. filos longior eft reliquis quatuor flaminibügr: ño, tis ` Nomen. Mihi dicitur Campana wie Leytimo- renfes eam, vocant. Uba.U; Tr ede dazu, Invenitur in va montis. Elephantis pilas ejus hucusque innotuit ne = quod ans, Dos ornamento. geg "foliola CAPUT F QUINQUAGESIMUM: TERTIUM. . faci pred Lo saferib E ui. a Zë SÉ St ST: ` ok Std eat 20031831 ji en TGS F dee funtion na’ Wer Cap t4 m 3 “tom. 5. "exhibetur, gm ats su 4 HA SOS -— waren M Tapta x7 t& Sid ae Cap. DA EV. -TWBE-BN-VYFTIGSTE HOOFTSTUK. ‘He heb Kio. \ Toro wen Schtrars een pink. dik dog bet meefte deel een fchaft dik, rond, en ruig, of met puntjes bezet. De bladdragende ryskens flaan thee en twee tegens malkander , ieder-drägende vyf bladeren; te. weeten twee en twee tegens. malkander, ep het grootfle voor Mit, dp zeer korte ar e dric en vier duimen. lang; Schaars twee breed, boven glad, van onderen zagt ; of wolagtig ; agter rond, èn oir Beste de Linger eenibzinis s gelyk. g Tomén aùn: 'byzonder vakje bùrt, met rs twaalf «by malkanüer ; pir yn eer krop pen, als Ekelen:, van wyf De en:finalle: bladdjes befloten. De bloem zelfsris hlokkeformig.,:déy-boven in vyf hoeken verdeelt ‚ogelyk die van: Dutra; in. de groote van. een Turi-bloem, ep de vyf. buitenfte fiyve blaadjes-leggen digt-tégens de bloem aan, itmakende een &elbje 5 bet et se van de bloem:is:bleek-peers, andar omtrent de kantentrekt ze na den ?o0den ,: zón- der:reuk. Binnen 2yn ze bol , -bebalven. aan: de eene 2yde:; dadr.ziet men: ouf. bleek- -peerfe fiylen ,: met witte: oppen, der tegens bet blad leggende ,. dag de middelfte ftyl is langer dan de. andere wien: vexeltjess: Naam, Jk noem het Cainpanaciubia 3 die^ ban Leytimor noemen bet Uha Utan. ` en «Plaats, Men vind bet ihi de Gare, denOliphant- Ce ep Aäar van is, nog geen gebruik bekend; als alleen dat de Zen Aen: die fo ven eil dent gezogterwert. 4e „wenn EI ISR Id s silo a DRIE-EN-VYFTIGSTE HOOFTSTUK. i Si Up o ue a ette Touw wert in Jat zevénde Bok 45. erde 5 ish: : Ee SE HH co ` VIER-EN-VYPTIGSTE HOOPTSTUR: ISS, E Tome sue bier: "T in dc di vende mor ‚Cap. = Mon: ës Amt ind ED xi ee | CAPUT QUINQUAGESIMUM QUINTON, Lala arbor füpra lb, 1. Cap. A "tom, 15 Exe y hibetur. A wen ia a +A pm Bn mr Anitan i renee ii SCH CAPUT. Eje pepe | Rail Sinic SC? Cape ig. Som, à N Ce um he celebri Sinfenfiom radix in fre- üenti fatis jam incipit effe afi apud no- _ nationem tam in Europa quam. hic in India, n ique apud ullum auétorem pl Kin ejus inveni deferiptionem, ac forte etiam per- feta & abfoluta dari nequit , fi ex Sinenfium fcriptis depromi nequeat, hic tamen adnotare ea volui, que ex ipforum ’ relatu detegere ab iis potui. SERT Si- em DEES -— TSTUR. - mi Dosis Boom | wert boven in. SH Böck, bag ES ‚tom, I. KE Sc 1 ZE € 1 ZES-EN-VYFTIG oc De Sine m ortel , ‘Ning ep ` Ginfeng genaamt. Ewyl.deze-vermaarde Sineefche wortel nu al. Ga , redelyk gebruik begind te komen by onze Na- tie, zoo wel in Europa als hier in Indien «voonende , en tk egter by geen Autheur de volkomene befebryving . daar van gevonden heb, en ook miffchien niet kan ge- geeven worden, zoo men ze niet uit der Sineezen ` Schriften haalen kan, zoo heb ik egter alhier willen _ aantekenen zoo veel ik mondelyk uit het verbaal daar van heb konnen verneemen. D ^ ) . e x FI. Hooft ft. Sinénfium valgus cùn “quibus hic verfamur, iihil'certi de en indicate norütit, quin nunquam ‘eat crefcentem viderint , ùnde quidam ‘nobis ‘perfuadere conantur, radices “eMe, os neque ‘caiiles neque folia proferunt; alii ipfis varias fo- liorum formas tribuunt, Europe EXE feriptores, ii Carum faciunt mentioniéni, Mandragóre peciém ehs’ referunt., Planta radices nobis notas, & adlatas Haud AA Calima eye i EE haben. vat. gares, feu ordinarie inftar penne & culmi, In apfa Sina digitün craffe fepe fant, quas Magna- tes eliputit; nec efferri tolerant. “Ipfârum nor fübtilis eft: € duleis, fed: noh tam gravis; quam. ia Lie fine üllófervore, vel acrimonia. “Opti dente? fant & inftar Hepatis: Kork; &.feindere eas ‘oportet \in- ftar Helenii, fatisque graves; leves enim ac fun» golf ábjiciuntur, fique non.rite TA Tote fiant, & vermiculos generant. ` Foliorath forma mihi exhibita fuit.anno: 1685 a quodam: 'Sinenfi Suyky dicto , qui pre fe fere- bat elle Sinenfis Medicus, eamque vidit crefcen- ‘tem apud Magnatem quendam in fua regione , ique eam jufferat deferri ex: remotis: locis ; pad Suyky mihi quoque plante formant ex pa- yro formatam , , quantum. recordabatúr; exhi Bur. juxta quod ME adjecta e com- pon em + Juxca eam itaque Som planta eft; que ex: quas vis vadice unicum modo profert caulem fpi mam = sà funmunpedem altum, juxta Gë fwnullos laterales ramos divifum , .cui ài olitaria, &binafibi obpofita, bond ; male referent tenera en mc a vel SN Primo Sinsnfiüm. ete Za nunc KT andäarfo } tance cum: Febtuario quadrat, radix ES emittit caulem, ac dein fenfim fólià; fed non: plira quam ovem vel decem és uno [e ac tali ror’ a totam — 4 - CU == LAE "s ré nl sine tun lis. S 5. ix e nil mU 3 sm y dune ie gee { ra terram conf ni Ih radice qi uê eo "unde Ge radices nullas icd Ve Qo rre T add toret : es s Aptum VERMEERD. op ’t- AMBOINSCH KRUYDB.” 43 wé AN gemeene Sine ` dr wy me meeten niets 2ékers daar. van pus fai ok Dë dezelve hooft Zien äer i deih fommige ons wys maaken, dat het worden zyn, die nog’ gelen nog bladeren voortdrengen ; Andere geven hem vef- Jebeide ‚gedaantens, van bladeren, en de Eurdpifche ‚Schryvers, die daar ban gedig sore Wa ze onder de Sobrtén van. bie rm ds 21 vinger Uik, SS de root Deng (an Ke, We. daren faik is Jibi ze: A 200 Co n aim "t Zoethout ; ‘zónder venige wile SEH De befte moeten zoo digt zyn'als een lever , en zig fnyden daaren' als Alants-wörtel y en Pedelyk xbadr ; vans de Rote ep vooze- werden eer en’ 200. men Se Helm. bard werden ze Amoritetehig , en ver- mollemt H Spi E EE RE nie ¿De gatas: van de bladeren s my opgegeeven do. 1685: dor zekeren Sincéfch-Suyky- „dewelke - ‘oor een Sincefch Medicus. uitgaf , en: dözelve: hee, sien: groción by zeker Heer in zyn land, die ze van verre plüátzen heeft doen haalen ; welke Suyky „ook de gedaante van deze plans; na zn teft: d uit. papier gofneeden” getoond heeft , na dewelke de bygevoegade e iguur E BE us POD me jb pe a? bet Soh een “en dewelke uit ieder wortel maar eenen feel Jchiet , een Ce en op t meeft een voet hoog , na zyn onthoud de-takken verdeelt, daar aan flaun de bla- in. "e? ld, en verwiffeld tegen málkander , gely- kenile- niet qualyk die ‘van ®t jonge Rigt À Gember- plante, als ze eerft uitkomt; dog ik vergelyk ze by Tt Blitum 3 als het wat mager en klein bh do i te é [e ‚ anderhalve duim feeën ung ‘dat men geg even bekennen kan ; door de midden gaat een zenuwme', dewelke: na ieder xyde: uitzend vier Jubriele en zeg fchuinze adertjes; van verwe blaauwagtig , met een klare groenigheit daar tuffehen dee “poorts dik patt Gegen afvaliénde. ^ eme i m de eerfie che Maand , "demelke D Fobiuirié xui a fongt de pe Kew el voort, eh daar na al lengskeris. v dog niet Boven negen tien din ieder ; 5 Diyoende zoo groen Ze em id = e. 201 bat s. ik MC e T4 von. TE E rent e. Seba d sal de jm 4 2 el ver, raat, 200 dat ‚men als dan in k $ e La E HERBARI{ AMBOINENSIS AUCTUARII éch EA Aptum itaque anni tempus hafce effodiendi ‘radices , funt tres hyemales menfes, November, “December, & pars Januarii ,. hocque peragi opor- tet claris noêtibus bum, Boreas & Eurus flat, ‘celumque fit frigidum , larum , & ftellis mi- cantibus corufcum. <“ Ut itaque preftans, hec. fadix hominibus de- monftretut, ubi nempe, lateat, quum. nulla ejus pars fupra. terram in, -confpectum veniat, natura peculiarém a ac mirabilem ipfi dedit charafterem, quod. nempe hxc radix illo tempore paululum Jupra, terram protüberet, five per naturalem ‘ejus, ac turgidum pregnantemque fuccum, five quod per rorem tumefatta, fplendorem de fe emit- tat, {tellarum fulgori haud difimilem,, e que lo- ‘cus, , ubi lateat ,. detegi poteft. 1 Effoffores duplicis, fant condi tionis ,. ‘qaidam id aperte peragunt, funtque add id id opus a dominis iftius Joci., lam inftar furum ` tentant, » horumqué € iditas, & lucri amor pene timorem uperat ac vircit. Primi, fe memoratis. no&ibus montes pé ee om erefcere „ quod tum es igus denudatum, & omni füperiore parte roc eft, illique ibi ‘oberrantes diligen- ter & accurate adtendunt, quonam in loco iftum «detegant. Wat radiantis (tell. fulgorem, illum- qu notant locum. calce humida;. quam in-iftum nem fecum portant, vel:cinerelocum-ebtegunt, defeque ad fomnum. deponu mari ad crepu- deula, | uum notatum inquira locum,..ac radi- tem effodiunt , , quad ante: Solia, ortum m preftari Oportet, e Maximas colligunt radices, minores tera Sg tegunt,ad propagationem. i Ge EE „effof - = er ‚nis tradere debent, qui. en, $e = ‘mas ed asque , qua hominis effigiem. preis, ferunt brac se Ze bd p E oe lucent ye ANC Sai p. rat A . Maxime radices je hanc ob rem ‘in magno "Alterum dominum genus, M ‚qui iif ^5 PUE ces effodiunt, talibus no&ibus montes petunt, r occultas ambages, ludentes cuftodes folitis EN pofitos, charaéterem. adtendentes fulgoris Ke e omnesque fimul 'effodiut radices, (ooo quo e se eas refervaret) „quas facile oriqü uum per hyemis frigus tes ° ligue SUE d fint b aT omnesque fimul ra- EN nec. diem expeétant,, ac fic mox fpolium deport int recens, ne apprehendantur , ac per m commode verum eligunt Som. "Atque hoc, * folum eft, quod in peregrinorum ac merca- inibus venit, & ex patria ipforum, feu defertur. regióne , lta ut Sontenios, effe op orteat eo, quod nobis fures largiuntur... - „Cuf SECH en non ubique locantur, i impune, enim 'effodi p sofi nt in provinciis Leautung, Co- réa, ipfiusque boreali plaga Taufean, quas po-. ees radices mercatores emunt, X: AT A Cap. LVI. Het bequame Saifoen dan om deze wortelen uit te graven, zyn de drie Winter-maanden , November , December, en een. gedeelte van Fanuar dit moet &6 efchieden by klare nagten, wanneer CS Noorde en bord-oojle wind waaid , en zuivere koude, en de hemel flerre-klaar is, ` > Om nu deze voortreffelyke wortel aan te wyzen aan de menjchen, waar ze verborgen legt, wanneer menniets boyen-de aarde, bekennen kan, zoo heeft de natuur cen wonderlyk kenteken daar aan willen flel- len, namentlyk, dat deze wortel om die tyd een wei nig “hoven de aarde, uithuilende, °t zy door haar na- tuurlyk zap, ^? xy door den dauw bezwangert, een glans van zig. geeft , het flerre-ligt niet ongelyk , Waar aan men haare plaats. bekennen kan. SS ~ dal ban tweederhande ; zommige doen zulks opentlyk , zynde daar toe, meer door. de Eige- naarsy of Heeren van die plaatze ;.zommige. doen het fleelsgewyze;,, by dewelke de begeerlykbeit y ef win- zugt, de vreeze van flraffe overwint. Die van de eerfie zoort gaan. by zoodanige nagten, als hier even vermelt Ze, ma "t gebergte , daar ze weeten dat het Som groeid , die als dan door de koude des winters meefb kaal en bloot zyn ; bier ‘en: daar avandelende , letten ze neerflig op, waar ze dien glans flerre-ligt zien , die plaats tekenende met natte alk, dien ze tot dien vinde mede neemen , of be- Proven hem met affebe; en begeeven haar voorts tot rufte, tot bet aanbrecken dan den dag ; als dan zoeken ze; de: „getekende plaatzen weder op , en. graven de wortel uit "€ welk nog al voor Zonnen. opgang ge Jchieden: mast. >: De grootfle neemen ze mede, de Mise Zeichen. 3 aveder met. aarde, tot voortteeling , én -00g fè voor toekomende aar. -Alle de uitgegrave wortelen” nin ze baare Eigenaars of Heeren overleveren 3- dewelke de _Schoonfte en de grootfie, die de gedaante van een menf ee ie beenen van dn nen i oe ni A T Ve Endet S dr De groote p zyn by hun lieden daar door in zoo groote agting , niet als of ze meer kragt hadden ‚maar wegens baar zeldzame gedaante , en om dat de Sineezen haar inbeelden , datze-aan deze wortel-een Huis-God hebben, dewelke hun gezondbeit en rykdom zal “aan- brengen” „Hierom fparen ze ook geen geld, maar zul- len voor: ;zoodanige: wortel , -daar zy zin in hebben , en. die de voornoemde gedaante van een menftb klaars 5 uitbeeld, «vel og Ryksdaalders, egen, x - De tweede -200rt., die, ze fleelsgewyze graven , gaan insgelyks by zoodanige. nagten na dat. gebergte, dog. door. heimelyke ommewegen , de. ‘wagten, aan or- dinaris wagten geftelt , bedriegende , letten. Op i de bg venflaande tekens, graven alle de wortelen wit, (want voor Wi zoude cen dief [paren) dewelke ze maar kon- no omen en vermits door de koude winter aller, kruiden Jae zyn, rapen ze al dat goedje. E zamen „en na den dag te wagten, ‘akker ze zig met de geo ondene liit van daar, op datze niet, betrapt werden, en zoeken dan by dag op haar gemak, de, regte Som daar uit. Dit is't dan byna alleen y, "t welk in der Kooplieden handen komt, en uit bet. Land vervoerd wert , moetende «y ons behelpen, met bet geene ons de gauwdie even gunnen. Dea en worden. WE niet. even flerk Wigeflelt,, A) SES oryel een in de Provincie Leau-. B, en rds Ifs. noordelyk . " Em Pafe, ENEE E WE E nin hik AAA IEEE BESTEET €— LIT. Hooft. VERMEERD. op In aliis vero Sine provinciis, ubi-rare funt, diligentius cüftodiuntur. Hueusque Suyki relatio. Jam hic proponam ea, que excerpfi ex Sinenfi Herbario, quod adfcribitur Cefari Sinnong, qui a Patre Martina vocatur Xinnungus , Tecundus Ši- nenfium Cefar, quique regnavit B on 37 ánte Chrifli nativitatem , ac proinde diu ante Dilu- vim, o) homines primus edocuit artem medi- tam, & herbarum notitiam, quarum ille folus trecentas & octoginta fpecies defcripfit, queque ab ejus pofteris ad aliquot millia aucta: funt... Non. autem a verbo ad verbum ea exferipfi, Ted folummodo fenfum textus fecutus fui ‚qui mihiinterpretatus fuit... ^. n eo itaque libro fequentia de Som adnotata erant. Genfing, feu Fin/om, vulgo Som vocatur. Flocque reperitur in Thebou, que provincia eft Tartarica , vel hortus Tartaricus ad borealem Peking plagam ficus. In splanis quoque crefcit montibus, non admodum.altis, fub arbore valde extenfa: Carsjiu 'diéta , ubi falum eft humidum., & frigidum. dba cot ue qus ^ Primum progerminat fimplici caule , qui quin- que fuftinet folia, dein tres format famulos , quorum Quisque quinque producit folia, de ejas dine > que tores dc femen. generat. De radice non mu “Som multiplex eft, cujus quinque fpecies com- memorat auétor. Prima, nempe 7sjitfoanfom , 1a.ac longa eft, non rotunda, fed .plana, & crefcit in monte Tsjiwan, in provin- cia Xenfi, & Xangfay. Secunda Piétianfom, cù- jus radix eft alba, rotunda, & dura, & defertur o, fub diétis arboribus, quum neque caulem e > O. > AMBOINSCH KRUIDB. 45 … Maar. in andere, Sinezze Provintien „ daar. ze Schaars aah, wert ze naauwer bewaard. Dus verre bet. verhaal van Suyky. Nu zal ik hier zetten, het geen ik getrokxen heb uit een Sinees Kruidboek , het welk men toefchrift den Keizer Sinnong , by Pater Mattinus genaamt Kine nungus, de tweede Sineefche Keizer, dewelke gere- geert heeft 2837 jaren voor Chrifli geboorte, en ge- volgelyk ook lange voor de Zondvloed; hebbende by de menjchen-eerft geleerd de, Medicynen, en.kenniffe der Kruiden, waar van by alleenlyk 380 zoorten E ven heeft, dewelke door zyne navolgers tot eenige dui- zenden vermeerdert zjn. — — Ee _ Dog heb ik dit niet van woord tot woord overgezet. en. ditgefchreeven , maar alleenlyk den zin gevolgt, zoo als die my vertolkt wierde — E _ In't zelve Boek dan vind men bet navolgende van Som befchreeven: Genfeng, of Jinfom, int ge- meen Soni genaamt. De ecrfte werden gevonden in Thebou ,. cen) Tartarife Provintie , of Tartarife "Thuy , benoördeh de Provintie Peking. Men vind ze op.vlakke Bergen, die niet heel hoog zyn, onder. een groote wyd-uitge/pryde Boom , Catsjiu genaamt , daar de grond vogtig en koelis. = Het komt erf voort met een, enkeld lammetje , "t welk vyf bladeren draagt , daar na gewind het drie takken, teder van vyf bladeren, en van zyn gedaante beeft den Autheur niet meer ; dog in de figuur ziet men, dat de takken zig verdeelen in vier, zes, en zeven bladeren, langwerpig , final, en fpits ‚als Rietbladeren. .. Qok ziet men bovenop een pluim, gelyk aan’t Riet, "t welk het zaad of bloeizel zyn wil. Van de wortel kan men in de figuur niet veel. bekennen , maar die moet lang en regt neergaande Zyn, enz. . Som is veelerlei, waar van den Autheur vyf zoor= ten befchryft. Als, 1. Tsjitfoanfom, zynde groot, lang van wortel, niet rond, maar plat, en valt op den Berg Tsjiwan, in de Provintie Xenfi , en Xang- fay. 2. Pittianfom, is wit, rond, en hard, komt van Pitsje-Kok, omtrent Corea. 3. Uyn-Som, dat is geele y komt van Leautung Stad Xantung 5 01 Tatta gemeen- Kaf > maar nooit in’t begin van een buiten bitte de mond droog is. ` v dp De manier van bet te y aldus : di "t. Koor- jaar , genaamt Tsjiun, 2ynde January, etian, di = Mast; -ryd men > nagts na "t voorfchreeve ^ bergte, en zoekt het onder 2 A e Ss neer het nog fleel, nog’ bladeren beeft, alleenlyk cen 48 HERBARIE AMBOINENSIS AUCTUARII folia tofer 2 folummodo adtendentes ad palli- dam lucem inftar ftelle A: quem löcum goden, notant figno , five telo, five pauxillo cal- peracto domum i iterum petunt ob fri- gus, Y per diem commoditate fua Lu effodiunt. "a UA &, uibus per dominos iftius loci mi eft, cuilibet enim non licet. éis effo- vir ena, fe. ‘fares dem primum eam per noctem m, rac dicem effodere Ber, SA dé die. fefe SE a il ais H EA) xtu See TT > & in iid ib inenfib x 'haracteribus. nota- o id f Do&ore Chriffiano Mentzelio editos , ast Pict in Ephemer. Germ.. Anna Vit ‘OH: 39 bere CC aliter lo- Tara dents NS tg Bme SE xatione ` sb radix apoa Eros T e de p duras », quod M Sech ncie, vul, ataviP , quum : y REN periales fe E tur, idfertür , at & dccem. [uta To ipfa Sin juxta teftimoninm E Martini in Sten}. Tuo Atlant e, 3 wi lum enti po on hg ea Bes ih pr 5 ES fun 3 "ag neis ahis ;adponendz fine aromati Bus, ien Ge E fiepius i eds" vento ced er ficco eftare, vel ali- ; 2 do perh SEN "sé | Seis wae Hä Aj jud. $ ús ina. mar Sine fis, Atha: Ee infer pE n ir: EE E Va nfus di ac fo ^ ‘pi sla denotant } do Som oat jus ex : tree E Lupe fcri pes. anfam de UE PUERTA d "iis mium € differt Co - Jap ce dicitur 2 dx NV Rag? ^ SEN, Varia en er [E proving de iso | de i, fida e inis i Nu M Ld Cap. LVI. flaauw ligtje ziende, als een Rerre-glans; daar fiee- ken ze dan een teken by, bet zy met een “pyl inde aarde, of een weinig kalk; dan ryden ze. weder na buis, LA. de koude , en graven ze by dag op haar gemak uit Dit doen die, geene; 5 dien het door de Hee- ren des La geoorlooft i is ; want cen ieder mag het op. hooge fh niet graven, en de dieven moeten bet ter [rond , als ze het voornoemde ligt zien, by nagt uitgraven, en voor den dag zig weder wegpalken, of ten mine die ‘plaatze mijden. Voor de tweedemaal wert het gegraven inden Heft Zu, E y de maanden Fuly , Auguflus, en Se Es EC wa eu bladeren EE beeft, en js 5 em dit wert voor de befte en i; du- om à iat alle de SE weder im = vet tora. „De wer. ing, yu "Sinnong , waar uit Cap © ob AUN is > heetep in, NA Sinees PAGI Bing, XU Leere der Kruiden” e di WS Ah. in deze wortel, in K: voornoemde / in druk uit- n, kan pis pee vinden in E M Germ, 6. Obf. ag, alwaar de lane « wat an- Tis i SE child niet of weini, en Ei KS ‘bel 4 fd is van een bi E moet men. dinaris op Batavia, w T Co Ton ee Jaa in SE ; ien s Roks ders, a ER veel indroogen , of vermolzemen , gelyk men ze ook by geen andere Du". moet leggen. Immers de Sinee- zen ZE bebben , t men ze dikwils verlugten., bed uitge GER waa | e e gen há ad » do, orgaans . voor; getrokken, en of at Sne zigt Herpen a EFI. Hooftft. ` Meridionales provincie non multum eam proferunt, uti 3tio, Suchuem, vulgo Tsjiutsjonan. 4to, Junnam, feu Gunnam. sto, quaa, feu Quitsjiu 5 & 6to Hucquang , vulgo ukong ; ex omnibus hifce fex provinciis nil adquirunt pere- rini. į Incole itaque binarum . Auftraliait provin- ciarum Suchuem € Xenfi folebant magnis color- tibus depredari extra magnum murum, verfus provinciam ‘Fenfam, Tartaris Se tentrionalibus fubje&am, queque ipfis Saytat dicitur, 1n cujus montibus Som quoque. crefcit , quodque clam quoque effodiunt , atque hoc iter per binos durat menfes; “quam in Sinam redeunt, & mercatöri- bus hic & illic vendunt, unde conclude in plè ribus locis Tartärie Occidentalis illud: crefeére, Ufus.. ‚De preftantia harum radicum Sinenfes multa admiratione digna & preclara memorant, non modo quia maxima & eleganter formata fronta? uci iupra indicatur" fuit; Nbi ta fin gulare: juid egregiim & fete inftar Laris fei- vant, fed etiam juxta ipforum more ‘magna encomia alicujus ref “excollentes’ pro ‘panacea eam habent in quibusvis graviffimis morbis; qui- Bus nulke vehementes adfunt febres; Hoe falcem multiplici ufu comperti funt, fj nempe poft gra wem m diuturmümi miorbüm | quis debi Bad & emacjatus fit, fumat tam wën adit .póndüs circiter drachme unius confciffe ,' que aqua ‘in- funditur fervida inftar Thee fine ighe per aliquot horas, ac bibitur vel forbetur inftar potus Thee, unde talis hominis’ perdites' reftabrantar vires’, ipfamque ` medullam, & offa cum’ articilis ipfis leni fuo refocillat, & corroborat calore, eft enim nature quam maxime temperate , "neutiquam fervide >, "uti quidam" erronee id’ credurit’; - fed tem oeráto fiio Elten attenuat, & eniter üccat Tégnés & ftagnantes humores. >" ` ‚Obferva dith verd "et in ejus ufa i Corpus non nimio Cibo elle: replendum; hoe enim gon modo en vires enervat, fed etiam natüralem calorem SCH ia ut febres aes fi DS har ege Eech A eftate gus oA inftitiùunt , hi d'Etat radicis quantitàtem ` "fidtütinó' tempore fi per. totum’ diem neque: famem; ‘neque fi m, e e frigus perfentiunt. ^" - a n EN “ea effem-opinione, hoc Som jure haben dum effe pro Radice Scythica, ORA quim valgus Dieter, que i il- Tis del tater qualitatibus. N E pO ERR cri mana, Kier, ti pa N galli in ER to imag DO: Ben iube tes ju “tädi lips, fed , an noftrates im el tidem rie Si enfes , eas faltem hic am, prouti in aft o manuferipto ea eas inveni. “Primo. ‘Palla & er depürat Sege, inam reftituit formam. ^ po» indo: Ëer -palpitationi 'córdis; furio- fam temperat. animiofitatem y y refocillat eA Ku Titus ; “e & animum. UN FERN ag ledicamine preftan nig "7 ""Quarto. Vitam prölongat if is; “qui vehe- mend mórbo pericli itantur “eam amittéres WIN “Quinto. ON corrobora oblivifioforem. pS Sa "Tertio. "Supplet & inftaurit id, o quod c deficit VERMEERD. op 't AMBOINSCH KRUYDB. | ür Weinig gecven de Zuiderlyke Proòihtien "ab 3. Suchúem., in "t gemeen Tsjutsjoan. 4. Jánnam, of Gunnam.’ 5 Queicheu ` of Quitsjià ch 6. Hucquang, in ’t gemeen Hukon dog uit alle deze Ronit’ med niets aan de Vreemdelingen. peti De PARER, van de twee We Like SD vintien s Süchuem er Xenfi, ‘pleegen ^üierbalven met troupen te Siroopen buiten de groote Muut „na de ` Provintie Jenfam We fl-Tartars”, le + Saytat noemen , onderwerpen, > en in welkers Berg bet Som: ook valt, hef welk zy insgelyks alge uitgraven, op dexe togt twee manden ùitb dim in Sina begiert ” yaan de Ca Wie $ daar verkoopen ; w LO iffe , dat bet op meer plaat&en van de We ETu és e Jen geet, "` _ Gebruik. Van de voortefyk eit dezer wortelen meeten de Sineezen tot Ger wonderens toe “groote dingen op te geeven, niet allen ëm "dat ze de groote’ en wel gef ar foene füoneende ken, als boven gezegt voor een groote rariteit, Jethalfdamérs Huis- God baden, maar volgens. baare manier: van: groot. op te-geveny: ol ze het ook voor coh Panacea in allerhande zware ‘Ziek- ten’; daar geen hevige koorize A zez dit: heeft à men "it; veelvoudige’ eryarentbeit 5 dat als: men ad eenige zwaare en langduurige ziekte: gants magteloos en uit- gemagert ás; aunt men van deze wortel het. van omtrent een drachma klein fayd , rin een theepotje met heet: water doet „ven daar in zonder vuur eenige turen daat Jaen, daar ga" bet zelve drinkt, gelyk gemeen: Theewater; dat bet deg menfch mérkelyk zyne verlogre'ktagten wederbrengt , bet merg en de gebeen- deren met alle: gewrigten door. zyne Zagte warmte ver- quikt, en verflerit , want het is van een gants getem- perde natuur y eh geenzints beet , gelyk zoinmige abu- fivelyk geloven , maar met zyn getemperde warmte dun makende, en zagtjes ëm — ës en verdikte vogten >>: = Alleenlyk moet men dit waarneemen , dat men d zyn gem Rher lyf niet te veel met fpys ovérlade’, avant t zel- we niet alleen de kragten van de wortel werdooft , madr t Sat Is En te picti ie 200 Gs daar ip per ze degt tegen: ee life t oude Lieder; en die in groote koude en onweer reizen moeten , plegen de voornoemde quantiteit dezer wortelen”s bed in > neemen ‚"zullende dien geheelen des Së eng det, nog koude gevoelen. 337 2 dao Bier‘ m aici om gen 2 zyn, dat dit beter. reden mogte gehouden werden vor? ES thica, en Adypfos-,-dan de gemeene Glyzgrr Giyagrbiza, dewelke men die eigenfchap niet vind, sosi io Uit eén oud Mamifcript , ^t «velt onze Kooplieden,, ` if dé Porn eegen, i in Sind wit hetvérbaal der Inlanders gemaakt hebben’, “werden de volgende kragten deze wortel toesefchreeven; dog iktöyfel,of deonae de Eegen B alle deelen wel ve ben ; immers ik zal Be Zeiten, goals ik ze mr sehe! “Mänufeopt y den 5 7 Bi 3 paulina 14434 i i. Het zuivert het ecke géie" ige Bed, en brengt "t zelve weder in zyn vorige geftalte. svp; t Js goed voor de aging , of klopping des ber- te, tempert de furieufe urit, Sege, bet hers > en gemged. > pis rin l en vereffent al het geen aan em deine medicym komite ontbreeken. : ci ag "1. Doet het leeven verlangen van die geene, U elke in gevaar fiat om door — weggerulttewerden. = fin Sterkt ber erftand van die | gene, de. Ze: ver- m i OA e ; A 2 4 45 HERBARIL AMBOINENSIS AUCTUARII . Sexto. Omnes inpedit corrumptiones, ne in malignum .degenerent ulcus , fimiliaque mala, que, ex nimio confortio fcortarum contrahuntur vulgarium.-«. encoder c i / Septio. Auget & nutrit fanguinem , homi- numque corpus reddit agile , vel proprie me- lancheliam inpedit, & depellit. . O&avo. Proftratam reftaurat & excitat appe- tU Sc. er Nono. .Debilem hominem in lenem , fi ipfi «ondacit,, ducit fudorem. . j -Decimo. Prodeft vertigini, oculorumque inbe- cillitati , Leypotymiz.,. Papi, Epilepfie , nervorum. contraétionibus , feu fpasmis, infen- fibilitati ,' fimilibusque mal, y> ritigs spn Undecimo, | Ventriculi ruétus inpedit. , copio- famque expellit bilem... e Duodecimo, Lenem. procreat. cutim ; iplius- que tollit rabedinem nimiam... ` Decimo tertio, Stomachum emollit; & miti- gat; fi himio repletus fit cibo, phlegmaticosque «confumit humores , vomitumque inpedit. 3. Decimo quarto. Febres tollit. Decimo quinto. Hemoptoem & Heemorrha- -giam fedat, iftumque fiftit fanguinem , qui per anum fepe evacuatur: bay core ; Decimo fexto. Prodeft parturientibus, easque confortat tam in partu quam poft eum, = Decimo feptimo. . Süftentat feptem. primaria elementa, que hominis temperamentum regunt, ‘que funt ketitia, ira, defiderium , meditationes triftes ; few melancholia , triflitia , feu dolor , ter- -ror, feu confufio , fubmiffio, feu timor. . Ita ut habeatur pro. optimo,,. & primario me- «dicamento, quod reperiri poteft, fed fciendum eft, memoratas iftas virtutes non folum modo per fe operari, fed conducit: ad operationes aliorum medicaminum , quibus jungitur , & ut hec bonum fortiantur: effeétum „atque hinc ratur cum nuntiis, qui pretiola quedam munera in peregrinas transferunt regiones. Atque hoc a debilibus bis terve de die editur magnitudine Pifi ad confervationem, ac.reftaurationem debilium partium.: Huc usque ex Manufcripto. . . Hie porro fubneétam ea, qus doétus Pater Martinus , qui in fua-patria radicem eam novit, de ejus fcribit virtutibus in Sinenfi fuo Atlante, 02-35. Mili nondum contigit ejus videre folia, ipfius. vero. radix flavefcit,\ ac fere deftituta eft brillis radicalibus , per quas alimentum fugere deberet neceflarium, ubique vero notata eft ni- ,gricantibos. venulis, ach fubtili atramento deli- neate effent. Si radix ipfa mafticetur , gratam praebet dulcedinem cum Jevi & debili amaritie. Spiritus auget animales quam maxime, licet vix duodecima unciæ; pars pro dofi exhibeatur. $i. „paulo majori propinetur dofi, perditas reftaurat vires in debilibus, naturalemque in corpore ex- citat calorem. rcx issu xod mein a IUD Cam aqua: coquitur in Balneo Marie, (forte in cyatho potus Thee) gratumque de fe tum fpargit odorem inftar aromatis cujusdam. . Qui vero -Calidioris ác fortis funt: temperamenti,-ea aliquando utuntur non. fine difcrimine. vite , quum -nimium fpiritus excitet , contra in fum- mam fepe admirationem quam maxime prodeft, & conducit omnibus debilibus , defatigatis, & per graves morbos exhaüftis hominibus. EUR E -Im- m CIIM CH. $57 AUN ot A zi 7 Cap. LVK 6. Het belet alle.verdorventheden y die in gevaar flaan van tot cen kwaad zeer uit te flaan, met nog meer diergelyke gebreken, dewelke uit alte veel om- gang met vuile hoeren ontflaan zyn. 2. Het vermeerdert en voed het bloed, doet de menfchen ligtinoedig maken , of eigentlyk verdryft het de melancoly. r , tw k … 8. "t Brengt de verloren cetluf? weder. heeft , baa[L zweeten. 10. Het is goed. voor draaying en zwymeling der oogen „door frauwtens ;. item voor alle beroerdbeit , Apoplexie, vallende ziekte , trekking en verdooftheit der zenuwen y en diergelyke quaalen. LI. Onderhoud de oprisping. van de maag , en ver- dryft de overvloedige gal... E à 12. Maakt een zagte huid y. en verdryft dé opdrag- tigbett des. Hpbaams. A EET ec 13. Verzagt de maag , als by met fpys, overladen is; confumeerd de phlegmatique bumeuren , en flelpt ber braken. vui us... í IA, Jr goed tegens de koorts. f Weër 15. Stilt-het bloed/puwen., en bloeden. der neus, mitsgaders: ’t bloed, `t welk door t fondament.geloft 9. Het doet een zwak menfch , die het van noden JE f en, zynde fe Verge net a 0 ofte w ult wat EE BEE Irhenken naar onbebende : Tote, wert nen Da ora a ar SE" "Sa sae Me het van zwakke perzoonen twee à driemaal "s daags Manujcript. … - Jk zal bier byvoegen , bet geen de geleerde. Pater knoutot , beeft ze een aangenaame zoetigheit , met een MMOL a A cc. . D LE: Hooftfl. Immo im moribundis aliquando tantam auget vite agilitatem, ut tempus fortiantur , alia inge- rendi medicamenta , unde & fanitatem ipfam fepe recuperant. - Plura. alia ac fane mirabilia gloriantur de hac radice Sinenfes, cujus radicis pondus. venditur pro triplo pondere argenti. Huc usque Pater Martinus. > a cud Nunc doétis relinquo dijudicandum, an non veteres de hac fómniarint radice , “faltem vero- fimile mihi videtur, quod hanc intellexerint füb nomine Alchemenidos , feu Achemenis , cujus men- tionem facit Plinius , libr. 24. Cap. 17. ubi quos- dam proponit characteres, qui cum Gin/eng còn- veniunt , colorem nempe habere Eleétri, fine foliis efle , atque crefcere apud Tardaftiles, feu Tradifhles. ` Per Eleêrum intelligo neutiquam metallum ful- gens, neque Succinum, fed credo eum (ine du- bio fignificare velle fulgorem iftum inftar ftellze micantem, quo radix per noctem fulget, ac fupra dictum fuit, vulgaresSinenfes hactenus cre- dere: Ginfeng aphyllum , feu . foliis deftitutum effe , qualis re vera quoque eft iftis menfibus , qui- bus effoditur. : Quinam vero populi fint Tardiftili, me. latet , feduci poffent ad Tartaros occidentales , cum quibus fupra junxi provinciam Jenfam. Reliqua Pimi verba ex Democriti fcriptis produéta a . Sinenfibus intelligere haud potui, Ginferg nem- pe equis terrorem incutere, atque proinde cog: hominetur „Hyppopbobas , atque a maleficis in vino.-hauftum, peri noétem adeo terroribus & fpeétris hos affici, ut cunéta flagitia fponte pro- nunciént. - eer, rc pairt regibus potatur Contra quevis corporis vida, &. fchenas , feu. a fluvio | 1oaipis.. ue Mec cue GEM ch er? cam Maig 7 EA a NA ma ge. comitis de Chamond, ubi pag. 70. fequentia legun- eur, Anno 1682 primi Gallici legati: apud fe- 1odque adfirmabatur per magiftrum Claudlum, a erri sina vident. dique plantas in o: ite Bone fpei invenerat, quasque delineaverat, tatai “hac utuntur radice eodem modo, PAM Ri Alio in loco idem te- PT. À ¡VERMEERD. ‘op ’t AMBOINSCH KRUIDB. 49 Den ftervende geeft” ze zomtyds 200 veel lee- vens kragt , dat ze tyd winnen andere medicamenten m te neemen , en dikwils weder gezondheit krygens Nog meer andere en wonderlyke dingen roemen de Si- nejen van dezen wortel, welke gekogt werd tegens drie-dubbeld gewigt filver. Dus verre P. Martinus. Nu geeve ik den Geleerde te bedenken, of de Oude niet van) deeze wortel gedroomt hebbén 3 Immers by my is een waarfchynelyke giffing , dat ze dezelve afgemaald hebben onder den naem van-Alchemeni- dos of Ach&menis, daar van Plin. gewag maakt , lib.:24. Cap. 17. daar hy zommige Renteckenen zet, - die met Ginfeng over een komen , namentlyk dat ze de coleur zoude hebben van Eleétrum, zonder blade-. ren zoude zyn, en grocijen by de Tardaftilis of Tra- diftilis. Door het Ele&rum verfta ik geenzints het. blin- kende metal, nog de Bernfieen, maar ik geloove, dat hy daar wiede buiten twyfel wil uytbeelden dat voor- name Sterre-ligt, waar mede de wortel’s nachts blinkt , en hoven is gezegt, dat de gemeene Sinecfen tot nog toe gelooven Ginfeng zonder bladeren te zyn, gelyk ze ook in. der daad is in de maanden, wanneer men ze uytgraaft. Ce E Maar wat Tardiftili voor Volkeren zyn, kanik niet raaden, men mag ze zoeken onder de weft Tar- taren , daar ik hier boven de Provinntie Jenfam ge- field Ach, de, reft van Plinius woorden uit de Jchriften van Democritus aangebaalt , heb ik van de Sineefen nog niet konnen verfiaan , namentlyk dat Ginfeng de paarden vreeze aanjaagt, ep daarom Hyppophobas by genaamt zy , dat ze van eenige misdadigers in wyn gedronken, de zelve ’snachts met verfcheyde fpo- keryen zodanig quelt, dat ze alles vrywillig bekennen. Daar na zyn meer andere wortelen „dewelke men me- de eennagtligtende eigenfchap toefchryft , als de Aglao- photis , die men ook Marmaritis noemd, om dat ze omtrent de Arabife Marmer-kuylen aan de gyde van Perfien groeid. Plin, loc. cit. en ZElianus Lib. 19. cap. 27. ltem de vuurige wortel Baaras, waar van - Jofephus de Bello Judaico, lib. 7. cap. 25. gewag maakt, dog dewyl de Geleerden eenparig gevoelen, dat door deeze: beyde wortelen anders niet verftaan werdt dan de Preonia , zoo zal ik niéts breeder daar van verbaalen, en van Ginfengs maagfchap uitfluiten. y? ¿=D moet bier nog Dyooegen cen Franfch praatje, getrokken ult bet Reisboek van den Franfchen Ambas- Kom „de, Ridder de Chaumond,, akvaar men pag. 70. gee tire leeft. “Anno. 1682 hebben de eerfi Franfche Gezanten , by de tweede Natie vañ de Kaap geweefl , genaamt Namagras , en van der zelven Capitain voor een groot prefent gekreegen cen zeeker kruyd, "t welk ze Canna noemden, en de Franfchen hielden bet voor cen foorte van de vermaarde Sincefe wor- tel Ginfeng ,, werdende zulks beveftigd door den meg- Jier Clandits, die ze in Sina gezien , twee planté daar van aan de Kaap gevonden, en uitgeteckend bad- de. De Hotténtotten gebruiken deeze wortel, ,200. als de Indianen met de Betule en Arcecq,doeüs. Op een andere plaats zegt het zelfde boek, dat de wortel Gin- feng ook in Siam valt, dog Jlegter is dan de Sincefche. KN De $0 Tabula vigefima prima: Ad figuram primam radicem Sinicam , Ninf didam exhi- bet, ubi Litt. A. recentem ejus radicem denotat. B. Siccatam & contra&am , qualis in Officinis vulgo proftat. Figura fecunda Tjutsjau Favanicum. denotat Cap. 62. de- fcriptum. OBSERVATIO. Varie hujus-radicis apud Auctores varios obcurrunt dc- {criptiones, varizque ipfius plante figure, que toto celo inter fefe differunt, funt enim quidam , & longe plures, qui hanc ad enangiospermas , feu vafculiferas „ut Pluk- netius, Petiver, Breynius, Cleyerus, & Rumpbius , refe- runt, alit eam ad bacciferas, uti Breyniusin altera Prodromi editione ex relatione Patris Miflionarii Fartoux , &. Fofepbi- Lafitau , atque ab his Anth. Fuflieu, & Vaillantius ex planta, in Canada a Dno Lafitqu detecta Aurelianam & Araliaftrum vocarunt. 5 3453 oc SÉ T .. Alii ad plantas Umbelliferas cam retulerunt, uti Kaemp- ferus in Amenit.. Exoticis cam Sifarum vocavit, & cum eo Linneus Sium foliis ferratis &c. vocavit in Spec. Plant. Pag. 257. ‘ Ut verum fatear, ipfi Sinenfes, in quorum patria hec enuina crefcit radix, nobis binas diverfas exhibent plante’ ormas, una fcilicet , quam Pluknet. € Breynius in prima editione exhibuit, altera eft, quam "Kaempferus habet; utreque, fed ruditer depiéte exhibentur in Epbemerid. Germ. anno 1686. Obj. 39. pag. 74. Tab, 2. juxta Cleyerum’, fimi- les binas plantas etiam Rumpbius fed rudes itidem in hoc . autuarió, ex Herbario Sinenfi habet, quos infculpi non curavi, quum vix digne effent, atque in plurimis cum il- lis Epbemerid, & Cleyeri conyehiebant , ubi & plures alie delineate funt. 4s ; : ES Quai: hic itäque ipfarum loco exhibeo , infculpta eft vir in ipfa Japana juffit depin; in, 4e A c LL A GCP 5 ALEL ` noftro Me guram-inferam toma tertio Horti Amftelodamenfis , ut cum aliorum Figuris, & delcriptionibus comparari poffit, í u iE “Ex quibus omnibus mihi videtur vero fimile, immo fere probatum, unam plantam, quam hic cum viridi & fuccofa, fadice infculpi curavi, in ipfa crefcere Sina, alteram. vero, quam Kaempferus habet, & defcribit, atque ego fetvo. inter plantas Japanenfes; juffu. confulis Witfenii depi&as ;;: ` veram, Japane effe fobolem, qua licet diverfe penitus fint, plante ac radices , iisdem tamen pollent ac preftantes funt virtutibus, quas forte etiam poflidet illa Canadengs a Ci, Ze y e ipfum a Breynio producta „ uti & ille; quas eb. F. E. Gronovius, ex Virginis protulit. in. Flora fua Virginica, quarum una pag. 31. ipfiSium vocatur foliolo. in- fimo cordato; caulinis ternatis , omnibus creatis, que proprie convenriet cum illa Kaempferi, altera pag. 34: ipti. dicitur Zfralig caule nudo, & illi Fufieui-e Canada; pro- Qui» adünig Be. rio ph road ol RE e HERBARII AMBOINENSIS AUCTUARII Cap. LVL LVI. De een-en-twintigfte Plaat Vertoont in de eerfte Figuur den 'Sineefe wortel , Ninf genaamt, alwaar Lett. A. de verfche wortel verbeelt. B. De drooge, en ingetrokke wartel, zoo als die doorgaans in de Winkels gevonden wert. De tweede Figuur wyft aan het Favaanfebe Tjutsjau , in het 62. Hooftituk befchreven. AANMERKING. By verfcheide Schryvers- komen verfcheide befchryvin- gen; en figuuren van deze wortel en plant voor, geheel en al van elkander verfchillende, want zommige, en verre de meefte, brengen deze plant tot de zaadhuisjes dragende planten , gelyk Pluknet, Petiver , Breyne, Cleyerus, en Rumpbius; andere brengen die tot de besdragende, gelyk er on in de tweede Druk van de Prodromus, uit het ver- haal van de Paters Miffionariffen, Fartoufe en Fofepb La- fitau, en van deze de Heer Anth, Fuffieu, en Vailliant, uit een plant in Canada ontdekt, welke hem Aureliana en Araliaftrum genaamt hebben. OERS, Andere hebben hem tot de fchermdragende planten, ur en befc Sé, Toons e in het derde fchr werden. - Vital dat de € wezen.is, dat de eene pla wortel heb laaten nitbeeh de Heer Fuffieu en Braine te vooríchyn gebragt, Als E jul aem irginie,te komen: dc andere ere wert pag. 34.. Aralia met een blc fteel t e met die Ge? rua b Cap. 7. tom. 6. omnes occurrunt elineate ac defcripte.. ' A A i quedam nove fpecies : que fajita libr. 11. Wes CA de Beer Fufiew uit Canada gebragt hee oe ZEVEN-EN-VYFTIGSTE HOOFTSTUK. Enige nieuwe gevonden zoorten van de Angrek, NU, welke boven in het elfde Boek, Cap, 7. tom, 6. alle gevonden werden befchreeven, en afgebeeld. HE ET nn a ds V. Te di e AGT- N AN ON WANN) Wu Ww Na N NN, N N N Ih i Sil e i . flinéta', faporis amaricantis... EV UT. Hooft ft. CAPUT QUINQUAGESIMUM OCTAVUM. : : Stechas Sot, Babalu Boegis, x Ec plantula adfinis videtur effe Steechadi, H fefeque erigit caulibus tenuiffimis , reétis- que, firmis tamen ac fere lignofis , plerumque folitariis, excepto quod ad fummum in minores diftinéti fint y qui obfcuré füfei fant, feu inftar lignei coloris, ad taétum rugofi, a duodecim ad quindecim pollices alti. - .. Foliola-bina fibi funt obpofita, . quatuorque fi- mul obliquam formant crucem per ampla inter- ftitia. In adultis eaulibus pufilla funt, vix polli- cem longa, ac femi digitum lata, ad oras fubti- liter ferrata , ac plerumque flaccida, feu emar- cida. Sique flores proveniant ,. rugofa ac pilofa, in junioribus plantulis paulo majora fünt, latio- ra, ultra pollicem longa, rugofa , & lanuginofa, ipforum fapor 'aromatieus eft', & ad linguam acer, qui ad Origanum accedit. - In quovis caulis vertice capitulum excrefcit, nunc rotundum , nunc oblongum, ac fuperne planum, uti in Tragorigano, componitur. autem ex- fimplicibus fquamulis , Inter: quas eminent fiofculi intenfe cceralei, in quinque petala diétin= Ei, qui facile. decidunt, tumque ibi confpiciun- tur einerei Däpp, pufillum continentes cine- ` reumque femen. Tora planta; contrita: grátum. _ praebet aromaticum odorem. | Se Poy 1 pts Ap 209 : - Radiz:ejus pufilla eft , 29 Jignofas fibrillas di- - Nomen: Nobis interim. dicitur. Latine Stwchas. Celebica & Pilofa. In Maccaflara: proprie- voca-, Tur Babala Botgis he e; mercatura, quam populi Boegenfes Maccaflaram in foro: venalem adfe- runt. E i . Locus: Iminfule Celebis-montibus , qui perti- nent.ad:populum Boegenfem invenitur plerum-, que in collibus nudis , & ventofis inter humilia: gramina, ubi Ma natio hanc evellic, in fafcicu- los colligat, ac tali modo venalem adfert. Anno 1691 pueri mei eam quoque invenerunt Leytimore in fimilibus ventofis collibus ad viam, quz:ad Sayam tendit circa-Caju Poeti arbores, femper magna copia fimul crefcit. E Ufus. Apud Maccaffarenfes magno eft in ufu ` E: Tad Medico fed plurimum apud mulierculas que ` éam propinant infantibus, vel eos ea lavant, quum inquieti eren, Gd ee | hs es maligno genio vel aé&re. , Quumque aliquis anxius: fit ai wre : a mandanti tota. capitula ac: foliola. hujas:herbe, comedere , que, fubcili & netzteil &ealore ¡llum.expel- Yinardorestiss’s, + ooo Anden art sl Saves Baley itidem obcürnit,, ubi Bulu Matta: Kees; hse: fupereilia: Simise- vocatur ; & quoque. adain fantes i tes eam:adhibent. Koe Oi Be i. . «Macenilarenfes porro alium ejus habent ufum, quum nempe torpidi:& vettiginofi funt in itine. rey, credentes: ipfis: malum: genium vel ejusfo-, ciuin fasum nempe obviem file, tum ftatim. per hanc herbam. folatium»querunt, quam cum: SiriPinangh mafticant Se deglutiunt. Vulgo ipfis. etiam:dieitur Tukkam Parran; h. e. Malaice Tuj- kat Padang ;:quum inftar bacellorum firmorum iti; amplis campis fub:humili gramine inveniatur. `` Ws ¡NETAS O1 Sea thes Sie «hà Java VERMEERD. op * AMBOINSCH KRUYDI, $1 "AGT-EN-VYFTIGTSE HOOFTSTUK co 0 De ruyge Stechas. — pD? kruidje wil uit de maagfthap van ‘Ste: chas zyn , het fchiet met zeer dunne ‚regte, dog me, en [chier houtagtige Decken op; die meeft enkeld zyn, of omtrent den top in weynige zyde-takken ver- deelt , donker-bruyn, of van eenige houss-colèùr zyn, wat rug in £ aantaften , van twaalf tot vyftien duymen 00g. T Si f "ek „De bladerkens fiaan twee tegens malkanderen, met bun viere maken ze een [cbuins kruis in wyde tulfchenle- den. Aan de volwa/Je Geelen zyn ze klein , fchaars een duim lang , en een halve vinger breed, aan de kanten fyn gezaagt , en meeft verwelkt of verdort: als het „begind bloeifem te draagen , ruig en wat baai- rig; aan de jonge firuiken zyn 26 wat grooter, bree- der, ruim een duim lang, ruig, of wolagtig , haar Jmaak is“ Jpéteryagtig , wat fcherp in de ind, en na Orego, dat is Origanum trekkende. - Op den top van ieder fleelkomt een hoofdekevoort, zom- tyts rond , zomtyts wat lankwerpiger, en.boven-op,plat, van gedaante als een kleine raagbol of gelyk men ziet aan ` bet Tragoriganum. Zy zyn gemaakt vanenkelde Jchubbekens , daar tuffcben. uitkoyken kleine -hoog blaauwe bloempjes in vyf blaaadjes verdeelt , dewelke ligt uitvallen, en dan zict, men grauwe: pluyskens y daârin verbergende een klein grauw zaad. | Het geheer v gewas gewreeven geeft een goeden. [peceryagtigen TOUR ONRI oo voudig - De wortelis gering ,: in houtagtige vafelingen vers be fen a ae 3 sg 1 á e 5 aam, ^ Jf y. noemen. tby arabe in ^t Latyn Stoechas Celebica en Plo. CE werd het genaamt: Babalu Boegisiy dat 1$, Koopmanfchap , die de Boegiffe Volkeren tot Mactaffar op den markt tekoop brengen: uosa] \ Plaats.: Op € Eyland: Celebes in "t gebergte van ligtige hedvelemonder ander laag gras „ waar am héb die Natie uittrekken, in bondeltjes binden,>eh zoo te koop brengen. Ao, 1691, hebben myne Jongens *t zelve meede op Leytimor gevonden op diergelyke lugtige heuvelen aan den weg „ als; men na Paar » omtrent de Caju Poeti Boomen, altyd met geheele troupen by malkander. . Gebruik., . By de MaccafJaren, beeft het een gebrui in de Medicynen } CH mej? Spe RS, dewelke het zelve de kleine kinders ingeeven, of daar meedé waffeny dewelke onruftig zap. en bevangen' mit bet Sawan:y: dat is quade lugty Als iemand fix be- nouwt -bevind-door een Binnen brand, dien belaftenze de geheele kippen ep bladeren, van dit kruid Ze eeten; "t welk met zyn fubtiele ende doordringende kragt en warmpe-desóndere bitte gend, soussi Hok Op Zong ep Baly vald het-ook „almaar ze bet Bi lu matta kees, dat is x- wynbrauwen vam een aaj noemen , en meede tot Zicke kinders gebruiken: <: . Nog ‘hebben de Maca/Jeren:cen gebriiki.alszy bun in*t.gagn:qualyk gevoelen , en duizelig werden, «vane — neer ze: gelooven y dat hun lieden een quaaden' geeft ofte deszelfss gevolmagtigde Tovenaar ontmoet, waar tes gen zy dan hs toevlugt peemem: tot dit bd Ae zelve mes SiritPinang kuouwende, en den zapiin gende.‘ Zy mnoemen "t ookin:?t gemeen: Fakkan ran, det ir ëm. Maleyts Tunkat Padang; “dewyd men bet. Als ee flokjes in-weyde welden onder "t laas ge: gras vinde Boo j i N2 p E Op 52 Jave quoque vocatur Bulu Koetsjing , h. e. felium pili , ubi etiam in planis crefcit campis fub gramine, fed ejus folia , & capitula ibi ma- jora funt, oblongiora, & rugofiora, Hec herba contrita cum Muffi, Coriandro , Cubebis, ac pauxillo Deryngo , & Bangles, frontique inlinita, Cephalalgiam &- vertiginem curat, admifcetur quoque Baleyenfium Theriace, Untal Untallan diéte. Tabula vigefima fecunda“: Ad Figuram primam binas fiftit plantulas Stwchados pilofe. Figura fecunda Toeboe Toeboe Ananas exhibet incolis diftum, que eft herba fpiralis Anane forma. i ' HERBARII AMBOINENSIS AUCTUARII Cap. LIX. LX. Op Fava hiet het meede Bulu Koetsjing , dat is Katten;baair 5- groeijende aldaar in de vlakke velden onder °t gras, dog zyn bladeren tn de bolletjes zyn wat grocter, langwerpiger , en haairiger. Dit kruid - gewreeven met Muffi , + Coriander , Cubebe , en een weynig Deryngo, en Bangle, op "t voorhoofd gefineerd, geneeft de hoofdpyn en duife- ling , Werd ook gemengt onder den Balıl]en Theriak Untal Untallan. genaamt. De twee-en-twintig fle Plaat Vertoont in de eerfte Figuur twee plantjes van het ruyge -Stecbas. : De tweede Figuur wyft aan de Toeboe Toeboe Ananas-plant, - zoo: als die by de Inlanders genaamt wert, welke is de . wenteltraps-plant ,. met de gedaante van de Ananas, CAPUT QUINQUAGESIMUM NONUM. us vs ‚Caffutha Cornea. - Cortomi. i yen Caffuthe fpecies hanc raram refero plan- tam, que in altis & incultis Celebis monti- bus crefcit , multis enim tenuibus & intricatis flagellis , feu chordulis more Ca/futhe prorepit fupra, Se per fruticulos, preefertim circa deci-. duas & putridas arbores fine notabilibus foliolis autflofeulis, hujus vero chordulee longiores funt, ex nigro fplendentes inftar Calbahari, glabre, lente, nec fragiles, craflitie fili nautici. An or- tum ducat ex ramis fruticulorum arborumve pu-: tridarum , an vero ex ipfa terra, incolae mihi de- clarare haud potuerunt , evellunt enim modo eam, cito relinqüentes horrida & inculta loca... … Nomen. Tombuccani‘eam vocant Cortomi,La- . tine autem Ca/Jurba Cornea dici poteft, = — Ufus ejus eft ad ligacula , atque: ex quatuor. quinqueve ejus chordulis amuleta formantur, quee - ornamenti cauffa collo & brachiis adpenduntur , & geftantur , uti alii incole id cum Calbaharo nigro faciunt. st JOCAPUT.SEXAGESIMUM. ` ¿Toebos Toeboe Ananas. Hamocki. Wn ND unt y A na JN Sepe regione inventa fuit fpecies Herbe- Y: Spiralis, feu Tubu Tubu , incolis Hamoekidiéta, cujus caüles binas orgyas alti funt, externe duri: Se lignofi, interne aquofa repleti medülla.^ =- ©" Folia referunt illa Spiralis Herbe glabre , feu -Túbu Tabu, fed nullum ambitum ;. feu: cochleam formant; ejus vero caules fuperius. fefé dividunt in laterales ramos; inregulariter locatos. . ` “«Peculiare hujus ‘plante eft ejus Hypophyton , peculiari in caule ex radice provenit ad alti tudifiem fesqui vel binorum pedum, eodem modo, quovin-Lampuyang & Bangle, fuprema :ejus pars omnino Ananam refert ; ‘non folidam , “fed ex: fimplicibus modo concavis fquamulis compofi- tam, quefirme&fpinulofe funt, omnes.elegan- tis rubri coloris,"ita ut perfectum referant flo- rem inter Íquamas: vero firmus ac craflus con= Ípicitur flos, ex tribus retroflexis petalis con- (9 SC ah, NEGEN-EN-VYFTIGSTE HOOFTSTUK, Het hoornagtige Caffutha. nder de zoorten van Caffütha reken ik dit geld. ‚zaam gewas, "t welk men int hooge en wilde . gebergte van Celebes vind , want het loopt met veelé dunne en verwerderankenof chordulen , op de manier van Ca/Jutba over en door deruigte, inzonderbeit om de ge- vallene en verrotte boomen, zonder eenige kennelyke blaadjes ofte blóeyzel , dog deeze Kordulen zyn lans ger, blinkend-2wart, als Calbabaar, glad, taay ; en onverbreekelyk , in de-dikte van Zylgaren. Of ‘het zyn oorfpronk neemt uit de takken der firuyken, en de verrotte Boomen, of uit: de aarde , bebbenomy de In- landers niet konnen verzekeren j want zy tukken bet maar af, en pakken zig ten eerften weg van: de dorre en onbewoonde plaatzen.- . Naam. De Tombuccanen noemen het Cortomi y et eras Caflutha Cornea. „Gebruik. Zyn gebruik is tot bindwerk , en dat: die men tot cieraad om den bals eg armen draagt, ge- lyk andere Inlanders amet zwart Kalbahaar doen. - Gi ‘ZESTIGSTE HOOFTSTUK. > E ce e „De Toeboe. Toeboe, Ananas-plant. . Nr Diflri van Sepa is gevonden een zoort oan L Herba Spiralis , of Tubu Tubu, «by: de Inwoon«! ders Hamoeki genaamt , “wiens Deelen wel twee: va-. demen hoog werden ‚"buyten hard ,- en houtagtig , van: binnen met cenwateragtigrmerg. co edet De bladeren gelyken na die van de gladde zoort van ‘Herba Spiralis , of Tubu Tubu, dog: maken: geen omgangen of wenteltrappen',. maar de fleelen verdega len zig boven in'zyde-takken , die: wat: ongefchikt flaans Het raarfte van deeze plant is een Hypophyton, ^t-voelk op cen new o uit de wortel komt „een en een'half ,: of twee voeten boog y op: de manier als aan Lampujang en Bangle. Het bovenjte gelykt Pees nemaal een Ananas , niet maffief , maar uit enkelde holle fchubben gemaakt , ‘dewelke uf en flekelig zyn, alle fchoon-rood , zo datze een doorgaande bloem verbeel- den 3 tuffchen de febubben xiet men een (uge dikke bloem, van driesamgebogene-blaadjes „gemaakt „van binnen hol, onder aan beeft zę twee beursjes , van Mont bin- - SSS RÀ: z AA en SS 74 NSG "null ET, N D TAB. XXII. e 3o tie at LXL. LXI. LXID. Hooftft. VERMEERD. op ^t AMBOINSCH KRUIDB. em ftans, intus cavus, interne binas gerit burfulas repletas nigris & angulofis féminibus binis co- Jumnulis adherentibus, uti in Globba, fed que “dura funt, infipida , & in ore prúritum excitantia. Invenitur tam ad Borealem plagam in Matu- nefi finu , quam ad Zephyream plagam Cerame. Apud incolas in ufu medico eft ad morfus vene- matorum ferpentum , quum fumunt caulis medul- lam, quam & externe morfui inponunt, fi vero venenum. profundius in corpus fit penetrátum , tum radicem fumunt , que mollis eft inftar aljo- Yum Tabu’ Tuba, quamque cuni foliis. in Aqua contütidünt ; & propinant ;-quum pueri per feecés induratas lapfu ani laborant, tum ipfis propinant aquam ‚in qua folia cum ifta medulla, vel-ettam fola medulla contrita eft. Ulteriore indagine compertum eft , non folum erefcere im Sepa, noniitie Mamoki in' Tolo mgro ac pingui, fed etiam in Manipa ,°& Bonoa,, ibi- que nominari Mamori, & Morimori, quod nomen convenit cum Lochoenenfi Murimuri , quo deno- tant Tubu Tubu, non in litore crefcit, fed in media regione; immo in ipfis montibus. ` =x Ejus radix potiffimum confiftit, & componi- „tur ex longis fübrillis , & fupra has rotundi-o- cantur bulbi, uti in Lanquas , ex quibus ftipités excrefcunt. Caulis. Dorfer altitudinem adquirit binorum, trium, immo plurium pedum, ac corymbus flori- fer folus-ulnam,- quidem altus eft. Flofeuli,» qui inter {quamas eminent, ex tribus conftant pufil- lis, cratiis, & retroflexis petalis., quie inftar coro- nule vafculis feminiferis infident , -que digiti ar- ticulum longa funt , ex plano trigona, in qui- ¿bus femen -reconditur. ...Hic. peculiaris. corym- bus florifer. diu-in domo fufpendi poteft, ele- gantem rubrum fervans colorem , fed vafcula feminalia fenfim ex eo decidunt, inferioresque Íquame fubtus fufcum adquirunt colorem. Sepanenfes. herbam vulnerariam effe dicunt., Ac recentia e ‘cencibus inponunt vulneribus, Manipenfes cruda comedunt folia inftar aliorum Ulang Ulang ad Bocaflan.\ 0001 paie, tn” 1 CAPUT. SEXAGESIMUM PRIMUM. ... eet Amutiam :Japonenfe 3.:quod-fupra libro: op verfche-wonden. ‚De: lanipeezen binnen uitgevult , met zwarte hoekige zaaden, aan twee pilaartjes geregen , gelyk aan de Globba, dog hard, onfinakelyk, en wat jeukerig in de mond, Men vind ze zoo wel aan de Noordzyde in de -bogs van Hatuwe, als aan de Zaidzyde van Ceram. By de Inlanders heeft xe het medicinale gebruik voorna- mentlyk tegens de beeten van vergiftige Slangen , wan- neer ze het waterige pit van de fteelen neemen, en buiten op den beet binden; maar 200 bet gift al dieper in’t lyf is gedrongen, zoo moeten ze de wortel nee- men, dewelke week is als andere Tubu Tubu; en fto- ten ze met de bladeren in water, en drinken zulks 3 als de kinderen door een harde afgang zomtyds bet uit- gaan vanden naarsdarmkrygenz-200-geevenzede zek ven het water te drinken, waar in de bladeren met het voornoehide pit „of ook bet pit alleen, gewreeven zyn. By nader onderzoek is bevonden, dat het niet alleen groeit op Sepa; "met de naam van Mamoki, in en zwarte vette grond, maar ook op Manipa, en Bonoa, aldaar genaamt Mamori, en Morimori , overeen- komende met-het Lochoeneefe Murimuri, ’t welk is de naam van Tubu Tubu. Het valt niet op firand, maar landwaaris iny ja zelfs op de Bergen: 7 an waar uit de Dammen worden. _ e zl dezelve. fiaan ronde bollen „ gelykaan?+' Lanquas - De. bloemdragende fleel werd twee à drie, en meer voeten hoog , en de bloem-tros alleen is nog wel eem elle hoog.; De bloempjes; die mentuffcben de febubben ziet, uit drie kleine, dikke, en omgebogene blaadjes gemaakt , blyven als kroontjes op de zaadhuisjes flaan, dewelke zyn een lid-van een vinger lang, uit den plat- ten wat driezydig , waar in het voornoemde zaad Jchuilt ; -deeze raare bloem-tros kan: men langen tyd in huis ophangen , behoudende zyne fcboone: roode cou- leur; dog de zaadhuisjes wallen allengskens daar uit, en de agterfte fchubben worden van onder bruyn, = me: Zen maken. mede een wondkruid daar af, ind Sun ee gece f> eeten de raauwe bladeren „als andere Ulang Ulang , tot BocafJan.- .< en s "E ? n n T ...EEN-EN-ZESTIGSTE HOOFTSTUR. … med HM borra big 3012021283: OUIS A ik ik A rá I 5 | Et gp neefche Camunie j bet: well in ber ze- e Cap. 15. tom. 5. defcriptum reperitur. vende Boek, Capers: tom. 2. «vert. be» ^ r * t * E v va OR E. rod -N Ew j ; 5 S e hart poh copped mec A eke Jibrecuen gevonden. ue arg ten t er ONS OET ENE ; 7 . CAPUT-SEXAGESIMUM SECUNDUM. , A A Ufcus Gelatinus Japonenfis; qui fupra lib, “ro. Cap. 62. tom. 6. conmemoratur , SADE «an oa m tmm sonet vo, SHOW age, £313 TUR. Obra TT Es Japoncefche Geleyagtige Mafeh y. bet. geen H in het-tiende Bock, Cap: 62, tom.-6. ;ver- -H EE Bo est: tia vola vius ER .TWEE-EN-ZESTIGSTE HOOFTS pik Ka ` EZ CAPUT SEXAGESIMUM TERTIUM.: _A Dpendix duplo folio fupra lib. 9. Cap. 9o. tom. 5.. defcribitur, & exhibetur, … ans, ec dd : = C As TON E gier met een dubbeld blad wert boven in : het: negende Boek, . Cap. go. tom. 5. be febreevens en afgebecld. — REG mi 7.0 VIER: - 44 HERBARII AMBOINENSIS AUCTUARI Cap. LXIF.—LXFIÍL CAPUT SEXAGESIMUM QUARTUM. T TTt:a Pela; feu Sajor Baguala, fupra lib. 1. à Cap. 66. pag. 194. defcribitur, & Tabula 79. Fig. 2. exprimitur. . CAPUT SEXAGESIMUM QUINTUM. Onchus volubilis Javanus, fupra lib. 8. Caps 78. tom. 5. exhibetur, ET" CAPUT SEXAGESIMUM SEXTUM. Loe Americana lib, 8. Cap. 62. tom 5: de. MX feribiter. Sui di _ VIER-EN-ZESTIGSTE HOOFTSTUK. ` TNE Utta Pela, ofte Sajor Baguala, wert bover j in het eerfte Boek, Cap. 66. pag. 194. be- Jchreeven, en op de 79. Plaat, Fig: 2. vertoont. VYF-EN-ZESTIGSTE HOOFTSTUK, TNE Favaanfche flingerende Sonchus. wert boven in bet agtíte Boek, Cap. 78. tom. 5. vermelt. c mms i pepper ZES-EN-ZESTIGSTE HOOFTSTUK. E Americaanfche Aloë wert in het agtite Boek, Cap. 62, tom. 5. be/chreeven. ida _ CAPUT SEXAGESIMUM SEPTIMUM. Oeri Mera fispra lib. 1. Cap. 69. tom. 1. exhibetur. : WER UT M esi: ZEVEN-EN-ZESTIGSTE HOOFTSTUK: ; E Toeri Mera «wert in bet eerfte Boek s Cap. 69. tom; 1. tertomt. << "CAPUT SEXAGESIMUM OCTAVUM. - Tingulong. jus defcriptionem hic formare volui, que ita eft juxta ramulos quosdam, & ligni fruftaex Java mihianno 1696 adlata. © ` Ramuli folia gerebant per quatur paria fibi obpofita'cunr extremo folitario. Vulgaris erant forme, tres pollices longa, unum lata, & acu- minata ¿ad oras-non fetrata, fed finuofa, gla- bra porro y, & quodammodo aromatica. Flores mihi ignoti funt. 3 “Fructus rotundi funt inftar Lanfiorum , per maturitatem lutei, intus repleti carne ficca, dulci, & eduli, fed parum adftringénte; in cu- jus centro nucleus rotundus reconditur. Edi pos- funt inftar illorum Ebeni,.. pro cujus fufca fpecie héc arbor haberi poteft. ; . 8 i Lignum ejus eft inftar Lingoæ, fed fubtilius, magis undofum, & elegantius diftin&tum , ac proinde transverfaliter dolari oportet. —Parvas = alas prope radicem, atque ha a Baleyenfi- is tanquam Ubat Sagueri ntur, ¿que ac Gindongan. Potus vero Saguerus per eas rubet, & adftringentem liabet faporem , fed non ama- Yum, nec ulta diem-incorruptus durat. © `: Nomen. Javani & Baleyenfes eam vocant Tin» gulong » & Tangulong, diftingui vero oportet a “Tanguli, quod-eft Sepie oe _— Locus. Jave crefcit, fed remote in montibus. Surculi prope ædes locantur , & pondere gravan- tur, ut amplam forment frondem. t. Ufus. Batáviz ad edes ejus lignum adhibetut, quod externe albicat, fed ejus cor feu: rheditul- hum porro in ufu eft inftar Lingoz. Infervitquo- que manubriis, dolabris, & malleis lignis, qui ex eo fabricantur, ge hade arbor fit-exotica, brevent tatnen. e Ces : ON e "mW Ss > Sa a Pag. € » Tenera ejus, ae tecentia folia comeduntur in- ftar Ulang Ulang ¿ vel tanquam obfonium cum condimento quodam; Ex trunco non multum ligni reéti eonquiri poteft, quum ille femper ins curvus & nodofus crefcat. e Tabula: vigefima tertia Ad Figuram primam arborem exbibet Tingulong diétam. Figura fecunda Nanium Calapparium fiftit capite 70. de: fcriptum, De ä CAPUT SEXAGESIMÜM NONUM. | 37^ Unis quadrangularis fupra lib. 7. Cap. 45: som. 5. deferibitun … ss ‚anr te on Kaatzen fran pecs A LXIX.LXX.LXXI.Hooftf. VERMEERD. op 't AMBOINSCH KRUYDB. 55 , De verfche jonge bladeren werden gegeeten , als Ulang Ulang ; of als toefpyze met een 24u/Je. Men kan Weinig regis van den fiam krygen, dewyl by zoo krom en knoeftig- arotii, De drie-en-twintig fle Plaat Vertöont in de eerfté Figuur de Boom Oe? genaamt. € tweede Figuur wyft aah de Culapparifcbe Nanium, in het 70; Hooftítuk befchreveni i iecur z P NEGEN-EN-ZESTIGSTE HOOFTSTUK. LIE vierhoekige Touw-Gewas wert in bet zeven: f | de Boek, Cap. 45. tom, 5. be/chreeven. Koch TUE art CAPUT SEPTUAGESIMUM - Nanium Calapparium, Naniwer. Anium ttunctim gerit,tres quatuorve otchias altum , cortice obduétum glabro, & ob- fcure fufco inftar nucis Calappi , unde nomen Nanii Calapparii ortum elt, ach effet Nani-Niwer, Rami flagellis referti funt, inque iis folia lo- cantur folitaria & inordinata. Folia quodammo- do referunt illa Caryophylli arboris, fed. majora fant , inferius rotunda ,. & brevibus infidentia petiolis , fuperne glabra , inferne fubtilibus , denfis , & transverfalibus venulis pertexta, ner- vus medius luteus ab utraque protuberat parte. © Fruétus folitarius locatur magnitudine minoris Uve, fed angulofus corrugatur , fuperne umbi- licatus; ubi floris refiduum confpicitur. Lignum internum eft durum , folidum, & rubens, ad edificandum aptum , uti & ad quasdam operarias . inachifias. , EE Pe EO ome Nomen & Locus. Latine id voco Nanium Calap- parium, uti dixi juxta Amboinenfe Naniwer. In ventofis crefcit montibus circa Caju Poeti arbo- res, fed raro reperitur. CAPUT SEPTUAGESIMUM PRIMUM, ~~ Malum Aruanum. Caim Gulur. qui ex Aruenfibus infulis in Bandam, & oinam deferuntur, adfines effent Satul, fed ex ramo mihi anno 1695 adduéto, comperi, pe- culiarem effe arborem, quam itaque hic deiert: bam, quantum ex ejus ramo, fruétibus, & re- latu detegere potuerim. RR "Truncus ejus altiffimus eft & reêtus, adeoque craffus, ut quatuor viri eum ulnis vix complecti poffint, fine ramis usque ad verticem. _ Cortex ejus eft craflus, obfcure ruffus , ex- D: in ea fui opinione , quod acidi fruétus, nib ` terne rugofus admodum, Se nodofus. Folia ejus a Satul differunt quoad fitum; fed non multum magnitudine & forma. Ramulis enim infident alternata, fed per ordines, a fex ad novem polli- ces longa; ultra tres lata, utrimque penitus ru- es 5 gofa Stn g _ ZEVENTIGSTE HOOFTSTUR. De Calapparijche - Nanie- Born, up heeft een flam van drie à vier vademén LN Aug, glat van fchor[Jé-, en donker-bruin als eon Calappus noot , waar van de naam Naniwer komt, of men zeide Nani-niwer, db De taxken zyn vol ryskens , en aan dezelve flaan de bladeren enkeld, zonder order rondom. De-bladeren gelyken cenigzints na Nagelboom-bladeren , dog zyn groters agter rond, en op korte voetjes; boven glat, beneden met fyne, digte, en dwers lopende adertjes, de. geele. middelgenuwe puilt ter wederzyde uit aan zommige bladeren, : _ De vrugt Daat enkeld, in de groote van een kleine Druivebesje y dog kruipt: hoekig op, boven op met cen kuiltje., zynde daar in bet reftant van "t. bloeizel. Binnen is een hard, digt, en roodagtig bout , bequaam tot den, buisbouw , als mede tot eenig. gereet[cbap. Naam en Plaats. Ik noem bet in't Latyn Nas nium Calapparium , als gezeg; na "t Amboinfche Naniwer. . Het groeit. in luchtige bofJcben , omirent het Caju Puti, dog men vind het weinig. . a. De Arueefche Appelboom. — -K hebbe lange tyd het daar voor gehouden, dat de E 2uure vrugten, die men uit de Aroëfe Eilanden in Banda én Amboina brengt , uit de maag fchap van Satul moejten zyn; dog uit den tak Ao. 1695 my toe- gebragt, beb ik bemerkt, dat bet een byzonder Boom moefte zijn, denwelken ik dan alhier befcbryuen zal, 200 veel ik uit denzelven tak, vrugten, en mondelyk verbaal bebbe konnen leeren. 3 De flam is zeer hoog en regt, en 200 dik, dat hem zomtyds vier mannen moeten omvatten, zonder tak- ken tot in de kruin. —— De fcbor[fe is dik, donker-ros , van buiten zeer ruig 4 His ER De — verfcbillen m Sa- ul in fand, maar niet veel in grote en fatzoen. Wont ze Baan aan haare ryskens, verwiffeld tegens malkander, en eenigzints in ryen, zynde van zes tot negen duimen lang , ruim drie breed, van onder en NO 8 bovert -ZEVENTIGSTE HOOFTSTUK. $8 gofa &lanuginofa, quales petioli & furculi funt, brevibus infidentia petiolis. Satul folia in medio latiora fünt, femperque tria fimul longo infident petiolo, fubtus molliter lanuginofa, nec rugofa üti precedentis. Flores mihi hucusque ignoti fant nn A v Fruétas rotundi fant,’ magnitudine: Pomi Si- nenfis dulcis, fed non, fulcati, diu virentes ac dein flavelcentes, quum carpuntur, & in fumo ficcantur, corrugantur penitus inftar pyrorum ficcatorum. Intus carnem gerunt acidam, que convenir cum Zeylonenfium Curcas , qui fructus externe fulcati funt, hi vero non. Interna pars uc plurimum repleta eft granis feminalibus a tri- ginta ad quinquaginta , & nonaginta , majora officulis Limonum , fed rotúndiora, “intusqde nucleum ‘continent fügofurti'& contractum." ` Nomen. Nullo alio hucusque innotuit nomine quam -Aruenfr-Caim Gulur , atque Latine vocavi Malum Aruanum. Fructus quoque vocantur Boa Arin fed nomine nimis generali TU UN Locus. Non novi ullibi aliter crefcere quam in Aruenfibus infulis, unde ficcati fructus quot- annis in Bandam, aliquando étiam in Amboinam deferuntur fequentem in mum. — — — — "' Ufus. "Aruenfes & Bandenfes nullum alium hú- jus arboris habenc ufum, quam quod fruétus tam «rudos quam. ficcátos pifcibus adcoquant pro acido condimento, uti in Zeylana cum Curcas fit; Saccharo etiam condiri poflunt, quod fequenti fit modo. Per noctem iri pura macerantur aqua, dein per.noétem in aqua marina, cui fal infundi oportet, ut aciditas magis extrahatür, tum” per noctem in aqua calcis;' quum viridem adquirünt €oloreni, ac dein pura iterum: abluuntur aqua , {emper parum eos exprimendo, tim primum in tenuetn coquúntur Syrupum, ac demum fpiffiore condiuntur fyrupo; hinc tam gratum adquiru: em. dite’, "excepto quod i r ati fint. Licet hec arbor tam elegans & alta fit, a eedificia tamen ejus lignum non adhibetur, quum non fit dürabile. - M vigefima quarta "` J 3X Ad Figuram primam ramulum exhibet Mali Aruani , Ka IM GULUR didi, Bee BER Figura fecunda ramulum fiftit Caju Gora Aruani, ex quo odoratum profluit Gummi. — : TERA Figüia tertia ramum notat Vucis Mofchate filveftris , qua Palala Aruana vocatur, cujus plures fpecies tomo primo, libro 2. Cap. 9. jam funt defcripte. ` pe bbb ES S $ AA wD Laas RR AA CAPUT-SEPTUAGESIMUM SECUN DUM. © Palala Aruana. Cabbita Bita, =" T Tq ES ingens arbor eft inftar Canarii, fimilia- A que gerens folia: Ex adduétis vero ejus uétibus comperi , fpeciem effe Nucis Myrifti- cx minoris filveftris, que communi nomine Pa- lala vocantur. ^^ - FruCtus hi digiti articulum longi funt, ac vix digitum craffi, oblongi , acuminati , externe hepatici coloris. Mamme in binas diffiliunt partes cymbe formes, & iritrinfecus nucem exhibent „ magnitudine & forma officulorum Taratti ; feu Nymphez Indice majoris, aliquando etiam ma- jor eft hec nux , externe corrugata, fufca, & parum nigricans. - ne ; , € U Sup HERBARIT AMBOINENSIS AUCTUARI Cap LXXII. boven’ gant/ch ruig en «volagtig 3- geht ook de flee- len en ryskens zyn, op zeér korte voetjes: De blas deren van: Satul zyn in de midden breeder, flan: al- tyd drie by malkander op een langen: ficel , van onde- ren zagt, wolagtig, en niet ruig gelyk als de voriges Het bloeizel is nog onbekend. — -> De Vrugten yn rond Ze de groot&.van Sineefe zoete Appels , dog zonder vooren , lange tyd groen, daar na geelagtig. Wanneer ze af genomen , eh in den rook gedroogt werden , worden ze gants rimpelig , als onze gedroogde Peeren ; binnen hebben ze een zuur vleefch, overeenkomende met het Ceilonfe Curcas, dewelke van buiten rimpelen hebben , en deze niet. Het pitisen[le is meeftmitgevuld met zaadkorrels van dertig tot vyftig , en negentig in getal, ruim zoo groot als Lemoen-korrels; dog ronder, binnen met wei- nig pit, rimpelig, en ingedroogd.= 5 wos Naam. Het is nog met geen andere naam bekend, als-met den Aroeëfen Caim Gulur, en ik heb bet im "+ Latyn Malum Aruanum genaamt. De Vrugten noemt menvok Bog-Aru:, dog metal te gemeene naam. Plaats. Men weet ook niet, dat het ergens anders groeit , dan inde Aroeëfe Eilanden, van waar de drooge Vrugten jaarlyks ın Bánda , eu Zomtydstook in Amboina gebragt werden, tot het volgende gebruik. ~~ Gebruik. De Aroeëzen ven Bandaneezen ‘hebben geen “ander gebruik van dezen Boom , . dan datze de Vrugten „ zoo welraauw als gekookt 5 by Vifch-koo- ken; om een zuure zauws te maken, gelyk men op Ceilon'met de Curcas doet. Men kan ook fmakelyk Confyt daar van maken, *t welk aldus: gefchied.- Men legt ze een nagt in verfch water , daar na-tog een nagt in Zeewater, daar men nog wat zoutemoet by- doen: , “omde meefle zuurte uit te-trekkeit , , wederom een: nagt-in- kalkwater y waar door ze wat groen wers den yen dan. «vederom: met verfcb water af aefpoeld y telkens wat drukkende "dan ‘kookt men ze eerfd op. in een dunne'Syroop , en ten laatfien met een! dikken Sys H Sep? e ? fchaat „ be BREE GEESE. ier ENT He - Albis deze Boom Zoo Jeboon , en hoog, 200 wert egter bet bout tot den bouw niet gebruikt , dewyl hes UN X niet. durabel is. abs RE cv De vier-en-twintig fe’ Plaat > Vertoont in de eerfte Figuur een Takje van de Arueefche Appelboom, Karm GULUR genaamt. H De tweede Figuur wyft aan een Takje van de Aruaanfche Boom, Caju Gora , waar uit een welriekende Gom vloeit. De. derde Figuur verbeeltseen ‘Tak van een wilde Noote- mufchaat , Palala Aruana genaamt, waar van meer zoor- ten in het eerffe deel, 2de Hooftft. Cap. 9. al befchreven zyn. FEEL A s Miss X2 Dee saree e "d CA AL ‚TWEE:EN-ZEVENTIGSTE HOOFTST.: De Mt zal ep grote Boom zn , als Cañari, ook ' inma diergelyke bladeren hebben. Dog uit de aangebragte Vrugten heb ik bemerkt „dat bet cen zoort is van kleine wilde Nootemofchaten , met een gemeene naam, Palala, genaamt. uns ; De Vrugten zyn een lid van een vinger lang’, ex Schaars een vinger dik, langwerpig, neno ink van buiten leververwig. De rype [plyten in twee deelen open, als twee Jchuytjes „ en toonen van binnen een nootje, in de grootte en gedaante van Taratti-korrels, 05 ,03:»bb8 POST HEP i (Nympbea Indica Maior) of wat grooter , buiten rim- peli, run, en wat zwartagtig. © EE i d | SS SSS SS SESS. SSS SOS OSOS TEE A PAI GEL A — = T SS SIE SE GAN Ai SN O AS SN 1 Ze Ay TW DH GE N HER Hi GAN I M DE OR LXXIII. LXXIV: Haapt. VERMEERD. op 't AMBOINSCH KRUIDB. Sub lignofo fed tenui putamine oblongus, fed folidus reconditur nucleus , fubftantie Nucis Mofchate , ex quo Oleum exprimi poteft, fatis fervens & penetrans. Sapor primum eft inftar Nucum Myrifticarum filveftrium , fed mox acris & urens. Aruenfes hoc utuntur oleo in re Me- dica, & ficcatos nucleos Bandam adferant ve- nales. — ; Nomen. Latine Palala Aruana. In Arua voca- tur Cabbita Bita, aliisque Caju Fita Fita. Ufus. Aruenfes hos fumunt fruétus , conte- runtque eos cum Oleo , vel Calappi medulla , corpusque eo inliniunt , quum languent ex fri- gore quodam , manus etiam hifce fructibus obli- niunt, ut ingratum odorem per quosdam pifces contraftum tollant. CAPUT SEPTUAGESIMUM TERTIUM... defcribitur. E pulafarius fupra lib. 7. Cap. 17. tom. 5. — CAPUT SEPTUAGESIMUM QUARTUM. Carandas. Et arbufcula eft, fique fuo relinquatur. `, genio, trüncum format pedem craflum, & inftar Limonis Nipis altum , quum vero tener eft, duci poteft inftar Oxyacanthe, copiofos porro gerit ramos & foliaturam , ramique cjus otiffimum. transverfales funt. | _ In teneris ramulis , qui tot fpinis armati funt, ut vix tractari poffint, folia bina fibi funt obpo- fita, & prope ipfa cruciaum bine acute & te- nues fpine, uti in Limonis acidis , quarum pofteriores maxime bifide p DE e NT Folia ad fummum. binos pollices Jonga funt, binos transverfales digitos lata, quædam fubro- tunda , quedam acuminata , firma & glabra , oris qualibus , fubtus pallide virentia, plurimis intricatis coftis donata." Hifce in terris quodam- modo conveniunt cum illis Znticbolericg, fed te- nuiora funt, nec fubtus lanuginofa. ^ ^ -- . = Flofculi tres quatuorve fimul proveniunt in ra ' mulorüm extremo inftár Jasmini, cum quo op- time conveniunt, fed brevior eft ipforum tubus, _ fefeque extendunt in quinque alba petala; dulcis fed debilis odoris, intusque continent quinque brevia flávefcentia ftamina cum piftillo.^ ^ ^ Fruétús plerumque bini fimul locantur , qui- dam rotundi inftar globuli fclopeti , vel’ paulo minores , quidam oblongi , feri maturi ex viridi flavefcentes colore, maturi nigricantes, inftar Pruni filveftris , aufteri, & maturi paulo dulcio- res Uvis feihi maturis , in medio pellicula bifidi, in illis locantur , feptem , oto vel novem nuclei, officulis Carpionis fimiles, fed minores. Ex fau- ciato:truncó, uti & ex fru&tibus fuccus cffluit laéteus, qui in Gummi album exficcatur, Hujus &alia fpecieseft, flores gerens rubentes inftar Perfiez , fruétusque ejus in craflis prove- niunt ramis, uti in Blimbingh Boeloe. » > * YA d quiin, de rype vaart al M Onder een houtagtige, dog dunne fchaal, leid een langwerpige, dog maffive korrel, van Jubflantie als Notemofchaat , waar uit men een ol perfjen kan, re- dely& heet, en doordringend. De load is cerf als wilde Notemofchaten , dog firaks daar na fcherp en brandig. De Arocézen gebruiken deze oly tot medicyn, en brengen de gedroogde korrels in Banda te koop, j Naam. In't LatynPalala Aruana; op Aroe zelfs heet hy Cabbita Bita, en by andere Caju Fita 5 Gebruik. De Arocézen neemen de Vrugten, wry- ven ze met andere oly , of met Calappus-pit , en [mee- ren het lyf daar mede, als ze hun qualyk gevoelen van cenige koude; ook wryven ze de banden met de Vrug- ten, om de quade reuk van eenige VilJcben daar mede te verdryven. hamam DRIE-EN-ZEVENTIGSTE HOOFTSTUK. IX: Funis Pulafarius is boven in bet zevende Bock, Cap. 17. tom. 5. befchreeven. VIER-EN-ZEVENTIGSTE HOOFTSTUK. ` Har Carandas-Boompje, Arandas wert een klein Boompje, zoo men’s begaan laat , met een Dam fchaars een been dik, en zoo boog als een Lemoen Nipis-boom , nog jong zynde, kan’t geleid worden gelyk Hagedoorn, voorts wel getakt , en ryk van loof , en de takken loopen meef? regt dwers. = ` ims Aan de dunne takjes , die zoò vol doornen zyn, dat men ze qualyk aanvatten kan, flaan de bladeren twee-en twee tegens malkander , en by dezelve in ^t kruis twee fcherpe , dunne , en regte doorenen, „gelyk ‘a hun in twee Jpitzen verdeelen. De bladeren zyn op °t grootfte twee duim d lang , “De bloempjes komen drie en vier by malkander voort £ zuur, ep wrang, in de rype wat zoeter dan half rype Druiven ; in de midden met een vliesje in twee ge- kise korrels, de Karpe Zeenen echt. dog kleinder. [^ sd als mede uii de Vrugten, blogid cen melkagtig zap, dewelke tot cen witte Gom un velle? lid een’ zappig cleefcb, in de half rype Naam, 58 HERBARIL AMBOINENSIS AUCTUARII Nomen. In India antiqua vocatur Corandas., In Java Carendang, & Rendang, pro prunis filveftri- bus Indicis haberi poffent ejus fructus , fed Faco- bus Bontius eos confundit eum Carandje , feu Crandje , qué penitus alia eft arbufcula , ex fa- milia Tamarindi. Garcias lib. 2. Aromat. Cap. 6. hanc comparat arborem cum Arbuto , fed oblitus -fuit notare fpinofam effe. Locus. Ex Garcie teftimonio vulgaris effet in Balaguatta , aliisque Indoftäne infulis , prefer. tim.juxta.Cormandele oram , ubi folent ejus fruétus ad naves noftras deferre recreationis gra- tia. In Java quoque crefcit, fed ibi in nullo ha- betur pretio. be P" A ~ Dir, Maturi ejus fru&us crudi edi poffunt , tam foli quam fale conmixti, quod ejus aufteri- tatem tollit ad os refocillandum, & fitim fedan- dam, fed plurimum femimaturi ac virides muria condiuntur vel aceto, & ad menfam inflar Oli- varim edúntur, vel Capparidis loco ad appeti- tum excitandum, ad potum Thee etiam propo- nuntuna Ba eS Batavie has arbufculas adhuc. teneras folent neêtere, & ducere in fepes viventes, atque unum alterumve modo truncum permittunt ex- crefcere in arbufculam , ut fructus conquirant. Has fepes norunt circa hortos tam denfas for- mare amputando, ne galline percurrant, mox enim fupra radices fuas emittit furculos duros , & ligneos ftatim fpinulofos, unde & puto hanc veram effe Oxyacantham Batavicam , non au- tem fupra memoratum Bangiam Lacki Lacki. Tabula vigefima quinta ` Elegantem exhibet arbufculam , que Carandas Rumphio . dicitur y & Rbamni vel Lycii fpecies eft fpinis bifidis, My Bh „u Be Co ` SÉ, SSES "P AT UR — —— 4 ; Cap. LXXF Naam, Jn oud Indien noemt: men ze Carandas. Op Fava Carendang, en Rendang. Men magt ze voor Ooft- Indifcbe Sleen houden. Dog Jac. Bonuus, Lib. 6. Cap. 4. confundeert ze met Carandje, of Crandje, 't welk een geheel andere Boom is ,. uit het geflagte der Tamarinden. Garcias Lib. 2. Arom. Cap. 6. vergelykt deeze Boom met den Arbutus , dog heeft vergeeten, daar by te zetten, dat hy doornag- tigh is. Plaats. Naar Garcias fchryven is hy gemeen in Balaguatte , en andere Landen van den Indoftaan , inzonderheit langs de Kuft van Coromandel, daar men gewoon is zyne Vrugten aan onze Schepen te brengen tot ververfching. Hy groeid mede op Fava, dog is aldaar in geen achting. Gebruik. De rype Vrugten kan men raauw eeten, 200 alleen, als met-wat zout gemengt, "t welk haare wrangigheit beneemt , cm de mond te ververfchen , en den dorf? te verflaan; dog de meefte werden half ryp, en nog groen zynde, im azyn of peekel gelegt , , over tafel-gebruikt als Olyven of Cappers, om den ` appetyt te verwekken; ze werden ook by den Theebak eet, ) Op Batavia beginnen deeze Boompjes in haare jongheit te vlegten, en te leiden tot leevende Hagen, latende bier en daar maar een flammetje opfchieten tot een Boompje, om Vrugten daar van te hebben. Deze Hagen weeten ze rondom de Thuynen met fcheeren zoo digt te maken, dat ’er geen hoen doorkruipen kan; want digt boven de wortel fchiet het zyne ryskens uit , van een hard en flyf bout , en flraks-met doorenen be- kleed; weshalven ik giffe, dat dit de regte Batavifche Hagedooren zy. en niet de bovenftaande Bangian Lacki Lach, — De vyf-en-twintig fte Plaat Vertoont een fraai Boompje, Carandas van Rumphius ge- .maamt, het welk een zoort van de Rhamnus ofte Lycium - ds met gefpleete doorens, © o= hs ej a" Y sii "8 La 7 ER RR es 4 geriet — CAPUT SEPTUAGESIMUM QUINTUM. los Siamicus. Bonga Siam, T Onga Siam, feu Mogori Tunkin , nferius trun- cum gerit, infantis brachium craffum „ qui mox bifidus eft, atque liic fefe in binos iterum dividit-alios, qui fefe circumfle&unt , hique externe admodum rugofi funt, ach fquamati effent, ordine fquamas proferentes, uti in Pulafa- rio, feu potius uti in dndawali, craffumque ita format ac denfum fruticem. Flagella funt ro- tunda, & tenuia, quibus folia adftant bina fibi obpofita, & conniventia , cordiformia; multisque nervis pertexta, ac fuperius brevi apice donata.- lots et in coronulis excrefcunt quin- que fexv e fimul SCH calicem emblatur bre- vem, roctindo infidens capitulo, ' quod ex viri- , ibus componitur apicibus , flos ipfe, fefe aperit EIER, petala inferius connexa, ac fuperius fetroflexa, guum fefe aperiunt , ex viridi flave- fcunt colore, feu pallide virent, poft unum vero ‚diem magis flavefcunt, magnitudine Floris Cardi- nalis , intus replentur albis ftaminulis, que inftar ferici fplendent. Odor gratus eft fed debilis, mix- tus ex odore floris Manore & Cinnamomi. In- ferius. capitulum, feu germen femen emulatur proferre. pufillum,.acfi.bina Cumini grana fibi adpofita effent. UR No- x en: 4 — ER adi f or PES] VYF-EN-ZEVENTIGSTE HOOFTSTUK. De Siamfibe Bloem. Bos Siam, of Mogori Tunkin, heeft be. BD neden-een fiam, cen &inder-arm dik , verdeelt zig firaks in twee „en dezelve al wederom in twee an- dere, die zig om malkander, ulegten , van buiten zeer ruig; vals, eech bekleed , die in ryen flaan , gelyk aan Pulafari,..of.heter aande Andawali, geeft - cen dikke. firuik ; de ranken zyn rond en dun , daar aan fiaan de bladeren twee tegens malkander , ep na malkander ‚gebogen, bertvormig , met veele zenuwen agter te zamen flootende „voor met een korte fpits. … ‚De bloemen komen voort aan kroontjes , vyf en zès by malkander , yder, gelykt „een kort kelkje a Op: een rond. knopje van groene fpitzen gemaakt. „Het bloempje opend zig in Uyf blaadjes, agter aan malkander vajt; en voor «vat; omgebogen; als ze haar openen, groen- geel, of-bleek-groen , en.na.een dag wat geelder wore dende „in de groote van Flos Cardinalis „binnen met witte baairtjes bezet, blinkende als fulp De reuk is lieffelyk , hoewel flap, gemengd van. de bloem. Ma- noor en Caneel. Het onderfte knopje fchynt zaad te willen voortbrengen , klein, als of "er twee Komyn- korrels: aan malkander bingen, = [ e ' Nam MAB. XXV: Pag. 58 a t => ==> ==> TAB.XXVI. E DD g | == = Pag. 59. LXXVI. LXXFII. Haapt, NERMEERD. op AMBOINSCH KRUYDB. Nomen. Malaienfes eum vocant Bonga Siam, h. e. florem ex Siama delatum; unde & Latine smihi dicitur Flos Siamicus ; Batavie vero vocatur Mogori Tunkin , h.e. Manoor ex Tunkin delatum. Tabula vigefima fexta Ad Figuram primam. Florem Siamicum Rumphio ‘di&um exhibet, qui Convolvuli fpecies eft. ' ; Figura fecunda Scrotum Cuffi Rumphio di&um fiftit, ` CAPUT SEPTUAGESIMUM SEXTUM. Scrotum | Cu[Ji. Unis hic eft circa fitus -vulgaris , fupra alias LT herbas longis. prorepens flagellis , Ah S 5 Cum inferior funis'brachium craffus‘eft, rügofus, nie. ger, & verrucofus, ita gt Dro trunco Grain de Mohúcco, feu Bori Bidjihaberetur. Reliqua flagella fefe dividunt in-multos rotundos furculos , inres gulariter*fibi. permixtos ,. verrucofos quoque; Primarii rami intus concavi funt , in quos flilus. inmitti poteft." Lignum durum eft, fed facile in- ftar vitri frangens, A Folia cum illis Mange conveniunt, fed funt tenuiora , utrimque acuminata, folitaria , fewal- ternata , ut & obpofita fuperiora vero fere duplo longiora funt inferioribus , hiec enim quatuor & quinque pollices longa funt , illa vero fex feptem- ye, utrimque lete virentia , finuofis coftis. . . «> Prope fuperiora folia flofculi excrefcunt in fim- plicibus.brévibiisque corymbis ,. feu. umbellulis , in breves pedunculos diítinétis , quibus infident einerea capitula; que fefe aperiunt in flofculos forums goi perala a cinerea caties ne , inter Ta, tn medio germen confici ` » Iit St SE e tur, quod in fruétum: exerefcit. Sp fs 5G 183 - Fructus in brevibus proveniunt racemis , qui in breves laterales diftinéti funt,quorum quivis unum altérumve profert fructum. i Qui funt ex rotundo plani, formantes formam fcroti Cufli , externe lutei, & parum lanüginofi, fere inftar fructuum Mali Armenici , interne repleti carne flavefcen- te , fatue dulci, ficca, & farinofa, in qua bina. er TA tanne ee Iro o ENE 24% m rent pécüliaria officula, quorum planum latus fibi invicem ádcumbit, eleganter vero hec ex- ESO E fine, Sila: Nucleo interno bifidus, & aquofus. > reer ei, Boa Mulo. Sar \ KA eo X. 59 _ Naam. De Maleyers noemen ze Bonga Siam, dat is; Bloem uit Siam gebragt, derhalven ik ze ook: in ¿ Latyn genaamt hebbe Flos Siamicus ; maar op Batavia noemd. men ze Magori Tunkin, dat is, Manoor uit Tunkin gebragt. 000 eu" De: zes-en-twintig fie: Plaat :: Vertoont in de eerfte,F iguur den Siamfche Bloem , van Rumphius zoo genaamt, ’t welk een zoort van Winde is, De tweede Figuur wyf aan de Scrotum Cuff , zoo als die "by Rumphius genaamt wert, ` i : IE. À — MMMM € x £ x A. Aë oin R 77 ZES-EN-ZEVENTIGSTE HOOFTSTUK, De Zak van de Cuffs, ` D e een Touw omtrent bet: Brand gemeen, over ` andere ruigte met lange:ranken. lopende , waar van het onderfle Touw een arm dik is „ruig, Zwarte agtig , en met wratten bezet:, zoo dat men ze voor deg flam van Grain de Molucco, of Bari Bidji zoude aanzien. De andere ranken:verdeelen zig. in: veele ronde ryskens , onordentelyk : door malkander y en over dwers lopende , mede met ‘kleine wratjes-beseti De booft-takken:zyu ‘van binnen bol „waar. in men cen Jiyltje kan Gecken, Het hout is hard, dog kort afbre- kende: ‘als glas; cass mita oral abet oyo De bladeren gelyken na die oan Mangas „dog zyn dunder, agter en voor’ toege/pitft, flaan enkeld, en verwi/Jeld tegens malkander , dog de voorfte zyn byna nog eens 200 lang als de agterfie, te weeten, de ag- terfle zyn vier en vyf duimen lang , dog de voorfle ruim zes en zeven dito , onder en boven effen, groen, met bogtige ribben. - M ! > By de voorfte bladeren komt het blocizel voort, aan enkelde korte trosjes , of dolletjes ,. de ag in korte fteeltjes verdeelen, bier aan ftaan kleine graauwe knop- jes , die haar openen in kleine ronde bloempjes , uitger vuld met kleine blaadj i bui wm, en van ae waar uit de Vrugt Werd. sns uobi? De Vrugten komen ook aan korte troffen voort, in korte zyde-takjes verdeelt , yder dragende mecft een aytwee Vrugten, Dexelve zyn uit den ronte wat plat, uitmakende de gedaante e? een klootzakje van het dier Caffus, © Quiten geel, n wat, gs als A SS a SE de Kache tig, laf-zoet, droog, en meelagtig vleefch, en. fal t SEET PET in twee raare korrels , de lake xydentegens m kander bebbende, aardig gegravtert', én verbel een Schildpaddeke met een hooftje', hard, en: muys- graauw 5 dé binnenfte Reef? is-medé gegraveerd, in tween déelbaar , en'wateragtig, e -" Naam. De Amboincezen Onpemen t imt Maleité Popeleet Cuflu, dat i$, Scrotum Cull; dog de ‚Aroeezen Boa Mülo, Tu Stoi u 0 vn - Gebruik. De Vrugten werden by viffcben. gekookt en gegeeten, gelyk mede de jonge en táamoe bladeren. De ranken van de buitenfle fcbor[Je gezuivert , ep ge: fplecténi ; kan men tot bindwerk gebruiken, aan de Bobá bers, of Vifehfuyken, gelyk Rottang 20200000 $5 HERBARII AMBOINENSIS AUCTUARIL Cap. LXXVII. LXXVI. CAPUT SEPTUAGESIMUM SEPTIMUM. Maibilus anguftifolia, Mackilan. Rbor eft alta & recta, virum craffa , cujus cortex non tantum excitat cutis pruri- tum, quam quidem alie ejus fpecies. Folia int regulari locantur ordine in ramülorum extremo, denfa , longa, angufta , & firma, utrimque acu- minata, fed inferius paulo anguíliora, quinque fexve pollices longa, vix binos digitos lata , glabra penitus, inftar illorum CulitLawan. Me- dius nervus ab utraque protuberat parte, ‘cofte- ue transverfales oblique admodum decurrunt, & finuofe funt, fuperne vero illaglabra, & leete vi- rentia funt; inferne albicantia. Flores ignoti funt. Fruétus potifimum poft folia dependent, & ëm ipfis ramis ex brevibus racemulis plures fimul j ramum , funt vero rotundi, fuperne parum plani, feu umbilicati, glabri, & plano infident pericarpio, primoque virent , dein flavefcunt , ac tandem coerulefctunt, feu nigricant. Sub pelli- cula mucofa nux reconditur parva; ex tenui ligno» foque conftans putamine, fub quo nucleus loca- tar bifidàs, inftar Glandis albicans , faporis fatui. ." Nonten, Amboinenfes:in Leytimora eam vo- cant Ay Laun Seron, h.e; folium anguftum , at- que dade Latine Machilus angu/tifoka. \Malaice kilan Daun Kitfchil. , <=. i vs Of. Pro optimo babetur ligno ad edificia inter cunétas Machilos, eft enim lignum foli- dumxX grave, recensque gravem quodammodo fpirat odorem, uti & ficcum’, quum elaboretur vel perdoletur. > Flores fruétusque raro. in hae tom. 3. defcriptz.. . ai: Figura fecunda Verbenam fiftit rubram , que Amaranti „videtur effe (pecies. — DO i RER PHONE A^ CRO 0* TS AGS ZA gent ete ee Se HO ERO SER DE $ Le CAPUT “SEPTUAGESIMUM OCTAVUM. y Verbena rubra, Gondang Caffe. ` wens ee Ais o = E .X. Java hue quoque delata eft, Verbena. fpe- 44. Cies, feu Daun Matta Pannas „cum noltrate ` in multis conveniens. —. … … E «: Folia ejus vulgo digitum longa funt, pollicem. lata, utrimque acuminata, in vetuftis vero plan-. tis-folia non ultra femi digitum longa funt, in- ferius, rotundjora quam fuperius facile flacce- ' fcentia. Vetufta folia fupefne exfufcowirefcunt «olore , fed teneriora utrimque fufca inftar Bras- fice fufce , mollia;,..&.ad tactum lanuginofa.. Geniculis infident bina fibi obpofita, in amplis interflitiis „ex rotundis , firmis , & parum rugofis caulibus provenientia , qui ex fufco virent co- lore , atque eX quavis fuperiorum parium ala furculus exerefcit minora formans folia. Flores, qui menfe Octobri hic proveniunt , ` pufilli erant, unguem longi, caudamque forma- bant ex fquamis cinereo-virentibus, cum lanugine quadam intermixta , fere inftar primi germinis Amaranti Spicati, fine notabili femine. D TS SCH Flo. KO ZEVEN -EN -ZEVENTIGSTE HOOFTST. De fmaibladige" Machilus. Et werd een hooge regte Booms Ben man dik, en meer, wiens {chorfJe zulk een jeuken op de buid niet maakt, pelyk andere Mackilans zoorten. De bladeren flaan zonder order aan’t uiterfle der ryskens , digt agter malkander , zynde lang, fmal, en zeer Jlyf , agter en voor toegefpitf? , dog agter wel zoo Jmal,-vyf en zes duimen lang , fehaars-twee vingers breed, ganfch glad, gelyk die van Culit Lawan. De middelkzenuwe puilt ter wederzyden uit ; maar de dwersribben lopen zeer fchuins , en bogtig , boven glad, en regt groen, beneden witagtig. Het blocizel is on- bekend. ‘ diia De Vrugten hangen meeft agter de bladeren , en aan deitakken zelfs. aan korte trosjes. by«malkander , en langs den tak. Zy zyn rond, boven op wat vlak, ganfch glad, en zitten op een vlak bortje,- en zyn eerft groen, daar na: geel , ten laatflen blaauw, of zwartagtig: Onder een flymerig velleke leid een nootje van een dunne boutagtige fchaal, daar onder een kor- rel, in tweén deelbaar „ wit als een Eekel , laf van Jmaak. ni i -:Náam. De Amboineezen op Leytimor noemen. het Ay Laun Seron , dat is, Smalblad „en: daarom in '"t Latyn Machilus anguftifolia ; in °t Maleits Mackilan Daun Krich, in - Gebruik.: Men houd het voor ’t beffe. Timmerbout onder alle de Mackilans zoorten ; want bet is een digi en zwaar bout , het verfche wat Der riekende , gelyk ook het drooge , als méti bet {chaaft of bewerkt. Blocizel en Vrugten werden Relden daar aan gevonden. `. ides star ae E Lin: di a ke fchynt een zoort van Laurier te zyn , gelyk de andere zoorten, te voren in het 4. Boek, Cap. 37.tom. 3. befchreven. De tweede Figuur wyít aan de roode Verbena , het geen een zoort van de Amarantus fchynt te zyn. oude e bruin, als bruine Kool , zagt en wolagtig in 't aan- tajien, Zy flaan mede aan kuién , twee tegen malkan- der, ‚en in wyde tu/Jchenleden aan ronde , ge, en wat ruige fleelen , uit den groene en. bruine gemengt ; en uit yder jchoot van de Dovenfle paaren komt cen Spruitje, met kleine bladeren bezet. S Het bloeizel, °t welk zig in Oober alhier vertoond heeft, was zeer klein, en geen nagel van een pink lang, "t zelve was een fleertje, van graauw-groene Jmalle [cbubben, met eenige wolagtigheit van binnen, byna gelyk bet eerfte uitfpruitzel van Amaranthus Spicatus, dog zonder kennelyk zaad. a X M ir ——— ———— TAB. XXVI. N YS NN NS EE Sea DEE ^r, ZC 77 NS GSS y Pag. 60. WEEN ÁS : "d j | 1 | LXXIX. Hooft). Flores hi raro progerminant , nec nifi ficcis temporibus, unde & hic que ac Java plerum- que fine floribus confpiciatur planta, que fla- gellis fuis Jateralibus longe lateque prorepit per folum, hic & illic alios emittens & erigens cau- les, nec nifi per flagella propagari poteft. Nomen. Latine nobis dicitur Verbena rubra , Jave vero Gondang, Caffe. Ufus. Javane & Malaienfes muliercule ea utuntur ad quodvis Djoedjambo, feu potus me- dicinales, ut & ad unguenta refrigerentia Bobori di&a, item contra miétus cruentos & purulen- tos, tam fi propinetur, quam fi externe applicetur. Jacobus Bontius , lib. 6. Cap. 54. mentionem quidem facit Verbene Indice, fed nullam addit defcriptionem , ex ejus figura vero, & ufu ad- dito comperi effe Daun Matta Pannas , fapra libro decimo defcriptum. VERMEERD. op 't AMBOINSCH KRUIDB. 61 Dit blocizel komt zelde voort, en niet dan by Urooge tyden , daarom men bet 200 wel bier als op Java meeft zonder blocizel ziet. Het kruipt met zyne 2yde-takken wyd en zyd over de grond, hier en daar andere fleelen opregtende , en men kan het niet anders dan met takken verplanten. Naam. Wy noemen bet in "t Latyn Verbena rubra, en op Fava beet bet Gondang Caffe. Gebruik. De Favaanfche en Maleitfcbe Vrouw- tjes gebruiken bet onder allerbande Djoedjambo , of medicinaale dranken, en verkoelende Bobori-zalven ; item tegens bloedig en etterig piffen, zoo gedronken, als van huiten opgelegt. Jacobus Bontius , lib. 6. Cap. 54. maakt wel gewag van de Verbena Indica, dog doet geen be- Jchryving daar by ; behalven dat ik uit de figuur en "t gebruik bemerken kan , dat by meent onze Daun Matta Pannas , boven libro 10. be/chreeven. CAPUT SEPTUAGESIMUM NONUM. Tsjinkin. Æc elegans arbufcula eft, ultra virum alta, varios emittens truncos, inftar Cujavi fil- veftris, quorum primarius truncus ultra brachium craffus eft, inque multos fefe dividit ramulos, qui longi & eretti funt , inferius rotundi, fuperius acute quadragoni , acfi alati eflent , fufco ob- duéti cortice , fed qui in trunco cinereus, & glaber eft. In ramulorum extremo folia locantur com- paéta & feffilia, oblonga, quorum quzdam ro- tunda funt, alia obtufe acuminata, binos tresve pollices longa, binos lata digitos, fuperne gla- bra, & late virentia , inferne multis fubtilibus coftis protuberantia , fere uti in foliis Guajavi domeftice , fed vene rariores magisque vage funt, vetufta quam maxime contracta funt, fed juniora exteni a poo cs & ingrati, rumque mucofi, acti Althee fola entent. `, Extremum ramulorum. fefe iterum dividit in Ji gnofos ramulos laterales inftar coronule, feu um- bellulee, quorum quivus pedunculus bina ternave fuftinet capitula coloris rubri, intermixto viridi colore, magnitudine Cardamomi, per fex & ali- quando feptem fubtiles protuberantesque oras in totidem qualia fegmenta divifas, que fefe per maturitatem ex centro ad dimidium aperiunt, calicem formantes cum. fex feptemve apicibus i: : juxta numerum orarum. Ex quavis ala inter hos apices fimplex excre- fcit petalum ex fubtili longoque pedunculo, quod adeo convolutum, & circinnatum eft, ut quod- vis petalum e longinquo Caryophyllum minorem referat, coloris pallide rubri, feu rofacei. Inter uodvis petalum fubtile porro confpicitur ftamen femi articulum digiti longum , cum anthera viridi. Simile filum , feu piftillum in centro confpicitur iftius calicis, fed fine,capitulo, quod cingitur plurimis albis pufillisque ftaminibus flavas anthe- | Tas geréntibtie- e ee Sos Flores ipfi teneri & molles funt , abrupti tamen er tres diesvigent, debilem fundentes odorem. Poft petalorum lapfum ifti apices fefe claudunt , in calicis centro rotundum abfcondentes germen inftar feminis Catjang, hec autem grana femi- nalia hifce in terris non progerminant. Lig en MES hp} NEGEN-EN-ZEVENTIGSTE HOOFTST. Het Tsfinkin-Boompje. í It werd.een cierlyk Boompje , ruim een man hoog , met verfcheide flammen op/chietende , gelyk een wilde Cujavus-Struyk, waar van de hooft- Mom ruim een kleine arm dik is, en zig in veele zyde- ryskens verdeelt, dewelke lang en regt opfchietende , agter rond, en voor fcherp gekant zyn, als of bet vlerkjes waren, met een bruine febor[Je bekleed, dog aan den flam graauw, en glad. Aan®t uiterfte der ryskens flaan de bladeren meef? tegen en digt agter malkander, zonder voetjes tegens de takjes , langwerpig, zommige van vooren rond y zommige flomp toegefpitft , twee en drie duimen lang, twee vingers breed, boven glad, en dlyde-groen, be- neden met veele fubtiele ribbetjes, byna gelyk aan de tamme Cujavusbladeren, dog ydelder ; de oude flaan zeer gekronkeld , dog de jonge flaan uitgebreid, van x DM wc hd vand ig T als of eege ege — aie a D LIA -- Het uiterfte ryske verdeelt zig wederom in boutag- tige zyde-takjes, als cen kroontje, yder fleeltje der- zelven dragende twee en drie knopjes, van couleur rood met groen gemengt, van de groote als een Car- damom , door zes, en zomtyds zeven fubtiele uitbui- lende kanten, in zoo veel gelyke deelen gedeelt; ^t welk zig in zyne rypbeit-uit-de midden tot de helft opend, formeerende een kelkje:met: zes of zeven fpitzen, na het getal der kanten. Uit yder hoek tuffeben deeze fpitzen komt een enkeld blad, aan een fubtiele lange fleel, "t welk zoo in mal- kander gekronkeld is, dat yder enkeld blad van verre ` een klein Angeliertje verbeeld, bleek roozerood van couleur. Tujfchen yder blad ziet mem wederom een fubtiel draatje , een half lid van een "vinger lang , met cen groen knopje boven op. Een diergelyke draat vind men:ook in de midden van het voornoemde kelkje , dog: zonder knopje, omgeeven met nog. veele kleindere witte draatjes , met geele-nopjes. == De bloemen zyn teer, en week; nogtans blyft de afgebrokene drie dagen in baar vigeur , met cen flappe reuk. Na 't afvallen der bladeren fluiten zig de Jpitzen van. het: voornoemde kelkje wederom; verbergende in de midden cen rond zaadkorreltje, als cen Gatjang dog deze zaadkorreltjes willen bier te Land niet aie = ? et - Lignum durum eft, fed uno i&u facile frangitur. Nomen. Nullo alio innotuit nomine, quam Si- nenfi Tsjikin, feu Tsji-Ken. Locus. In Indicis regionibus peregrina & exo- tica eft arbufcula, fed, uti audivi, in Sina vul- garis, fponte in montibus crefcens, fed ob. ele- gantiam & flores peculiares ab incolis circa ædes 1n hortis colitur, & plantatur. Tabula vigefima otava: Ad Figuram primam Sinenfem, exhibet en Tsjikin dietam. ' Figura fecunda Mencum fiftit currentem. Figura tertia Moncum ercétam' denotat, Capite 83 de, fcriptum.: CAPUT OCTOGESIMUM. Offifraga lactea. Patta Tulang. Icet hec penitus fit exotica, ac proinde parum nota, ac modo anno 1693 per cu- sram meam in Amboinam tranflata , hic tamen eam exhibere volui ob fingularem ejus formam, qua ab aliis plantis quanr maxime differt. . Primo enim adfpectu. melius plantam zemulatur mari- nam, quam terreftrem., quum nulla fere in ea confpiciantur folia, nec nifi rami & ramuli fefe obferant, Ex familia Cochlearia la&ea, feu Sudy Sudu videtur effe, «quod lib. 6. defcribitur ,. ad quod Malabarenfes eam, quoque referunt; licet eam pro peculiari hic proponam planta. Mag e radice plurimos emittit. ftipites, vel primarium faltem truncum, qui brachium craffus eft, aique. fefe mox dividi in.ramos , qui. ad pedis diitanuiam fefe iterum i in alios dividunt la- ke ramos, . qui tam: „irregulariter locantur, ut eant. Primi folitarii, feu fimpli= transverfales, immo pluris mam ¢ Dë sviri- dis‘ coloris , g Are. uch in tota EP nil nifi viridis . confpiciatur color, qui hanc plantam zerreftrem fatis diftinguit a: matina. Ininferiore horum ra- mulorum. lateralinm parte tetiues confpiciuntur falci, feu venule lo dospirudinales , utiin: cunétis Corallii:fp » Hi: laterales ramuli-ad. palme diftantiam, AN fefe dividunt in binos laterales ramos, atque hi iterum in. binos alios ,. perfecte acfi : die ftrucii ellen. Crafforum . amorum extremum decem quidem gerit ramulos. coadunatos , qui ierum divifi funt uti priores. - Im horum. ramulorum tenerrimis hic & illic foliola locantur. nünc folitaria „ nunc. bina. ter. nave fimul, Cum illis. Rosmarini quodammodo. convenientia , fed multo ider de tenuiorá, «ds e eerie € zullos. ha& odüxit c'in Ami nullos. enus: fruétus „fed in: i En excrefcunt: inftar: Katjang , feu Piforum ,* bini ternive fimul, primo virides; dein flvefcentes, füperne flofculos faftinentes, ex quinque parvis etalis conftantes, qui ut & femina me hactenus ateht.\ vun‘ Craflirami, uti füpra d'Gare fait, ‘obduitifane cortice: viridi, gramineo quali, fub. quo lignofus reconditur, ' qui ramum firmat, reliquaenim ejus irn? replet eft Siei hras me- oi 2 62 HERBARII AMBOINENSIS AUCTUARII regionibus ejus. 'haturalibus:hi. . nen uitgevuld met een ei d pre Cap. LXXX. Het hout is hard, en.breekt kort af met een knak. Naam. Het is met geen andere naam bekend, dan met den Sineefchen Tsjikin, of Tsji-ken. Plaats. In de Indifche Landen is bet vreemd , maar 200-ik berigt, werde in Tsjina gemeen, in "t wild en op de Bergen groeiende; dog wegens zue fraaibeit’, en raare gedaante van de bloem, «verd. bet van de In- woonders omtrent haare Huyzen en Thuynen opgevoed. De agt-en-twintig fte Plaat Vertoont in de eeríte Figuur een Sineefch Boompje , Isjikin genaamt. De tweede Figuur wyft aan een Moncus, zoo als hy loopt. De derde Figuur verbeelt een Moncus , zoo als die over ¿eind ftaat, welke in het ae Hooftit. befchreven wert. TAGTIGSTE HOOFTSTUK. De Meikgeevende Offifraga. Oewel dit Gewas ganfch uitlands , en derhalven nog weinig bekend is , maar eerft in "t Faar 1693 door myn toedoen in Ambeina gebragt ; 200 heb ik’t egter hier zetten willen, wegens zyne raare ge- daante, waar in. het van. andere gewal]en merkelyk verfchilt: Want in ’t eerfle aanzien. gelykt bet Deter een Zee-gewas, dan een plant, dewyl men byna geen ` bladeren ‚maar enkele takken en ryskens daar aan ziet. Het wil uit de maag {chap van Cochlearia lattea , of Sudu Sudu, zyn, in’t.6. Boek befchreeven,, : gelyk bet ook, de Malabaaren daar onder rekenen ; hoewel ik bet liever voor een byzonder Gewas zoude Stellen. „Straks van de wortel fchiet- bet met veele: flamme op; of immers de booft-fiam, nde een arm dik, ver- deelt zig firaks in takken , dewelke een. voet opge/choo- ten. zynde „ verdeelen bun in zyde-takken , dewelke z00.onordenilyk Doan, dat men ze qualyk befchryver . an De sëlle flaanenkeld, regt das y: ja meeren- del neer; , Reie Ze ut ds couleur Sen een Lee-gewas.. Egter aan deeze dunne zyde-takken ziet. men dunne fircepjes , of adertjes, dewelke in de inge Hurto Lis aan alle Coraal goorten, > » Dieze; zydestakjes 4 nu een hand ëng E hebbende „verdeelen-hun {chielyk in twee dwerstakken, en dezelve al wederom in twee andere , regt-alsof al- Jor wat daar aan is, in flukken gebroken. was.” Het uitérfle van de dikke takken heeft wel tien takjes by en agter malkander , die al wederom verdeelt zyn als boven, an de: jong[le van deexe takjes ziet menchier en daar eenige kleine. blaadjes Daag, zommige: enkeld; zommige twee-en drie: by malkander , de Rosmaryn: ae oe gelyby. dug veel | korter, > dunder s en: eel flap. “Hier. in’. beeft, Wise geen Vrugten ge ^ — Landen daar het natürelyk-is y koe xyneVrugten.voort als Katjang , of kleine Boon; det, Toce-en: die by malkander , eerft groen „daar boven op kleine bloempjes , van vyf kleine Blade gemaakt „ dewelke netis. de: gov my:nog onbekénd zyn. De dikkere. mios als gezegt; yne bekleed met een: gras-groene fchorl]e ; waar onder id ten boitag- zige, die den tak flyfrmaakt , zynde de reft-na- bin: 15 CO, E GE TAB.XXVIIE. —— Pag. 02. "e SS (a > AS : n II Lag.63. Tab XXIX. N ER A N N e = = Y e N 4 - Y W | N p" E comam — y pe N 2A /^ FIS N N : JY) NU N y N "R E: N G 1 YP \ p ^ SA Q == = == „2 RN IL IN N 2 BZ LXXXI. Hoftft. Ex -cunétis enim plante partibus -fäuciatis copiofus exftillat liquor albus laéteus, vifcofus & glutinofus, oculis noxius, fed cutim tangens non nocet. Truncus: rotundus eft, & quali cortice ob- ductus, ‘qui ex cinereo & viridi colore mixtus. eft, & inftar Abietis erectus coli poteft, fi la- terales amputentur rami, fuftisque ipfi adligetur, alioquin incompta eftarbufcula. Inferiores rami tam terre incumbunt; quam. transverfaliter pro- repunt, & fefe extendant. Radicesquoque trans-: verfales: prorepunt, ac fefe extendunt: Facile propagari poteft per ramos terre conmiffos. ` => - Nomen. Latine Offifraga lactea, juxta .Portu- gallicum Offo quebrado, ac Malaice Patta Tulang, vel ex ejus fubfequente ufu., vel ex mira ejus. forma, acfi tota planta ex offibus diffraétis com- pofita effet. = IR ‘In Hort. Malab. part. 2. Cap. 44. Tiru. Calli vo- catur , fed ab aliis. Mälabarenfibus ear audivi vocatam Codi Calli." Adnotator:Dr. Commelinusid. nullo modo vult numerari-ad priores-binas fpes cies Calli, que fant Euphorbium Indicum; feu. Ligularea lattea, fed putat:elle Tithymalum arbo- reum Myrthi folio, ‘a quà fententia haud alienus fum. BS E CAS i à i ut Locus. Mihi adlatum eft e Batavia, ubi tam ` fponte crefcit, quam ad fépes adhibetur. licet paucos invenerim Javanos , qui id norunt. ‘Cos piofius, uti audivi, repéritur in Malabarenfibus regionibus, uti & in Coromandele ora; ubi in filvis tantas format intricátiones, «ut vix:meabi- les fint, fed potiffimum præ timore ejus lactis. quod ad minimüm ejus vulnus copiofum effluit , ac facile in’ alicujus oculos incidere poteft. Se- pes ex- hoc formantur, fi ipfi adponatur fpinofa_ Calli fpecies in Horto Malab. Ela Calli diétay & Jave Sudu Sudu Ticos. rete Ufus. Ex Java feu Batavia folummodo fequen» tem ejus accepi ufam, incolas nempe id-adhis bere ad offium fracturas, fi externum nempe. ejus-abradant corticem , quem. conterunt , d S SS cepit nomen. Hortus ifté monet , ne ejus lac lin- guam tanget, quum fit acre & urens. .Binos alios porro ejus addit ufus ,- quos non facile quis imitabitur nifi Malabarenfis, declaratque viribus. potiffimum convenire cum Schadida Calli. > -^ Tabula vigefima nona | d m laam exhibet, que Tithymali : feu Euphorbia Oa eco eft, vocaturque Euphorbia inermis, fruticofa, fubnuda , filiformis, ere&a, ramis patulis , see pions confe Me Linnei H. Cliff. pag. 197. & Fl. ; pag. 88. Spec. Plant. pag. 452. No. c. n? E A. a Stelle Tithymalus ramofiffimus , frute- fcens, pene aphyllos Herm. par. Bat. pr. pag. 381, &c. , ze VERMEERD. op 't AMBOINSCH KRUYDB; ` 11: Se In Thef. : 5 Want uit alle deelen van de geheele plant Heuer: eg S u ee cen d ed y becomes H remmende y Jchadelyk: voor de oogen ; ; doet hetgeen ane ei 4 was _ De flam is mede rond, en effen van Jebor(Je, dog uit den groene en graauwe gemengt; men kan hem 200 regt als een Jparre opvoeden, als men de zyde- takken affnyd, anders word ‘het een wild gewas. De onderfle takkenleggen: x00: op’ de. aarde als ovcral dwers kruipende , en zig witbreidende: ; De wortelen kruipen. mede: dwers , en verfpreiden: baar Men ‘kan het ligt voortplanten , met zyne takken: in de aarde te Stecken. Naam. Inet Latyn. Offifraga lactea , na het Portugees. Olla. quebrado 5. en in’t Maleits' Patta Tulangs af van am volgende gebruik, of van zyn raate gedaante, als af de zebecle-plamt: van gebrokene beénderer gemaakt was. - Rf XO Mi e - ‚Is: de Hot. Malab. part::2. Cap. 44. word. bet genaamt. Fira. Calli, maar van andere Malabaaren beb. ik "t-booren-noemen Codi Galli. Den Annotator ; Dr. Commelinus , vi] bet geenzints gerekent hebben onder de twee voorgaande zoorten van. Calli, dewelke ` ayn: het‘ Enpborbium: Indicum.,. of onze kàgülarea laftea; maar bord het voor sen Vichymalum:arbo- reum Myrthi folio, daar ik mietsweet tegen bebt Plaats. Het is my gebragt van'Bütatia y. daar het zoo wel, int wild: waft y al ot Heiningenckebrüike werd hoewel ik. albief-weinige Javanen winde, die het kennen Ovtrulogdiger,' zoo-ik verfia; | vind-men het-in-de Malabaarfe Landen, als-medt op de kufi Coromandel. y. daar bet: án ^t wild Zoodanige verwers ringé maakt, dat mem: qualyk. daar dot kan komen; dog meefó uit-vreeze. van &yn melk y dieop bet minfle quetzen overvloedig uitzitifert, en: ligt iemand in. de oogen:kan komens Vertoont dé melkgsevendo Offifraga , welke is een zoort van Titbymalui, ofre Euphorbia, zoo ais die hedendaags ge- a Se EE Se dert en. uyk; groeiende , touwagtig , met ;weinig;bladeren ; SA ee ‚de taken Wyd uitge Cd van E" in de Hort. Cliff: pág. 197. En in deht, Zeyl. pag. 88." en in zyn:Sfec..Pli pag 452. No. 11, In de Thef. Zeyl;p: 223. „wert, aamt zeer, takkige, als een Struyk groeiende, Titbymalus, byna zonder bladeren, van Herman par. Bat, “pre "381. den i MIA — o DIT NOM O SG Ek uui 42a Ie P "CAPUT OCTOGESIMUM PRIMUM. ` Laurus Japanica. ^... Wc arbor ex Japana Bataviam , & inde 53) huc in Amboinam tranfportata , ubi in jibusdam jam hortis incipit Vigere, vocaturque Lat Fapanica , alus ‘vero: Cinnamomum Fapa- nicum. Ex 3 mas $ ‚Beze Boom is uit Fapan op Batavia ot én: Van D herwaarts in Amboina gebra, 1, ülbaar" nú bier eh daarin eenige Thuynen bezint te groeien, e ciue: oon Tapamiche: Laurie) ‘andere: noemen hem Japaniche:Caneelboomyoe) =: 2^ A Qa 1 64 Ex foliorum fapore primo putavi efle fpeciem arboris Camphoritere Japanice, fed dein certior fa&tus diverfas penitus effe arbores, eam defcri- bere volui fub primo nomine, prefertim quum adfinis videatur effe Amboinenfi Cui Lawan. Ejus itaque defcriptionem componam juxta arbo- rem, que anno 1694 feptimum 'agensannum trun- cum gerebat pedem craflum, & binas orgyas al- tum , qui obduétus erat tenui, & glabro cortice. Folia locantur in curtis & rotundis ramulis bina fibi obpofita , fed non cruciata , neque ordi- nata , tres quatuorque pollices longa, . digitum lata, folida & glabra „ fuperne viridia , inferne glauca. Superiora acutum gerunt apicem, fed inferiora obtufa funt, vetuítaque oras gerunt deorfum flexas. Prater medium binos laterales gerunt nervos inferius parum protuberantes, & circa folii dimidiam partem evanefcentes, ex qui- bus patet, hzc folia convenire cum Cinnamomo, & Amboinenfis Culit Lawan folis, neutiquam vero cum illis Lauri... Manibus contrita Cinna- momi odorem praebent, ore autem mafticata primum quidem Cinnamomum quodammodo fas piunt, fed mox diftinéte Camphoram. Flores funt. pafilli Gk slBbs, nass Mae i Ex foli alis in quibusdam locis fimplex excrefcit fruétus, parvo, d rotundo infidens pe- ricarpio forma Bacce Lauri, oviformis, brevi- que apice donatus, primo viridis, dein niger. Sub. tenui putamine durus reconditur nucleus, qui obli- qua linea in bina diftinguitur fegmenta , infipidus.: „Ex trunco varii excrefcunt ftolones, qui terra obduéti tranfplantari poffunt. Cortex vix cul- trum craffus eft, faporemque prebet Culit La- ` wan, & Cinnamomi cum notabili adftrictione, tandemque etiam Camphore fapor fefe obfert. Proxime vero radix, qui in multas diftinguitur fibrillas, cum fapore & colore Culit Lawan con- venit, ex quibus concludo adfinitatem trium. UBL AIBOINDITS A - Fru&tus maturefcunt Novembri, ac decidunt, fed raro progerminant. l -Nomen. Mihi hactenus dicitur Laurus Fapanica. Belgice Japanfche Laurier, donec Japanenfe vel Sinenfe edoctus fuerim nomen. ` yet * - Sinenfes mihi nil de ea referre norunt, nifi quod fit arbor alta & craffa, elegantem formans. comam, que cum Lauro conveniret. =» Alter tamen mihi exhibitus fuit ramus arboris; que Batavie vocatur. Cinnamomum- Fapanicum , cujus folia non multum abludunt a prioribus , tres enim pollices longa: erant , binos lata digitos, oris equabilibus & notabili apice, tenera vero fuperius rotunda fant, ac prope petiolum. tres concurrunt nervi, qui fübtus maxime protubi rant, & totum percarrunt folium, Sapor pr mum perfecte cum Cinnamomo convenit, fed dein amarus eft & adftringens, ` Dues lures fimo! proveniunt racemofi y funt- ques ofculi ftellati ex = fexve petalis con- tes cum. plurimis flavis:ftaminulis. +. Verum, Cinnamomum Zeylanicum: folia: gue gerit fibi obpofita , ac quatuor fimul crucem ormant , fed. ipforum petioli funt longiores.: Ipíum vero folium: quinque pollices longum eft, ac vix quatuor digitoslatum. vr an O Cult HERBARII AMBOINENSIS AUCTUARII Cap. LXX XI. Ik uit den fmaak der bladeren oordeelende, hebbe bem lang gehouden voor een zoort van den Fapanfcben Campherboom ; dog naderhand onderrigt zynde , dat bet verfcheide Boomen waren, beb ik bem willen be- Jchryven onder den eerfigemelde naam , te meer, al- 200 hy eenige maag [chap fchynt te hebben met de Am- boin/che Culit Lawan. Lk zal deeze befchryving geeven na cen Boom, de- „welke Anno 1694. zeven jaaren oud zynde , een ftam hadde van een been dik , en twee vademen hoog , bekleed met een dunne cn gladde fchor/Je. De bladeren flaan aan korte en ronde takjes, twee en twee tegens malkander , dog niet in’t kruis, nog in ryen , drie en vier duimen lang , en een vinger breed, zeer Daf en glad, boven groen, beneden blaauw- agtig. De voorfle hebben een flyve [pits , maar de agter[le zyn flomp , en aan de cude zyn de kanten neerwaarts gekromt. Behalven de middel hebben ze nog twee Zyde-zenuwen, beneden een weinig uitbui- lende , en omtrent de helft van 't blad haar verliezen- de; Waar uit men ziet , dat decze bladeren gemeen- Jcbap. hebben met den Caneel, en ons Amboinfch Cu- lit Lawan, maar niet met de Laurier-bladeren. Met de handen gewreeven, rieken ze na Caneel, maar in de mond geknouwt, finaken ze wel eerft een weinig na Cancel, maar ftraks daar op klaarblykelyk na Campher. Het bloeizel is klein, en wit. Uit den fchoot der bladeren komt bier en daar cen ap: nica; in "e Duits Japanfche Laurier | gapanfibe of t jl he naam zal ge. De Sineezen weeten. my niets anders daar.van te zeggen, als dat het een hooge en dikke Boom werd, ; met een cierlyke kruin, na "t zeggen van de onze met den Laurierboom Overeen komende. © 7 00 „Egter is my.nog een andere tak getoond van een Boom , „dewelke men. op Batavia Japanfche Caneel noemt wiens bladeren. niet. veel verfchillen van. de voorgaande , want zy waren drie duimen lang , twee vingers breed, met dër kanten; en eem merlelyke fita dog de jonge zjn van vooren rond; digt by den eel flooten drie zenuwen te zamen y beneden merke- lyk uitbuilende , en door het geheele blad gaande. De maak is in’t eerft duidelyk na Caneel trekkende , maar in’tlaat/t werd by wat bitter, en zamentrekkend: — t. blogizel komt. woort veele by malkander, aan trosjes y 2ynde kleine gefternde bloempjes, van y zes witte blaadjes. gemaakt, met een party geele ve- zeitjes daar. bine. A A - De regte Caneelboom van Ceilon heeft mede bladeren tegens malkander y. met hun vieren Ar een Jchuin kruis, dog ‚haare, ficelen zyn wat langer, Het blad zelfs is. vyf duimen lang ,. fehaars vier vingers breed... : bes m Sony i Culir Sait deet? A E LXXXII. Hoofifi. Culit Lawan a priore differt in iis, quod folia bina quidem fint obpofita , fed per ampla inter- ftitia , petiolis oblique , feu retrorfum flexis, funtque longiffima, & omnium acutiffima , in junioribus: arboribus fex d feptem pollices lon- ga, in fenioribus quatuor & quinque longa, binos lata digitos , fenfim in acutum apicem ex- currentia, Tres quoque gerunt nervos, ab utra- que protuberantes parte, non direéte prope fo- lii ortum concurrentes, ac laterales ad folii ex- tremum non.excurrnut. Ipforum fapor acerri- mus eft, ad Culit Lawan proprius adcedens cum vifciditate, quadam. Ut differentia diftinéte obfervari poffit, folia quatuor iftarum arborum fingularia in una notari jali charta. VERMEERD. op ’t AMBOINSCH KRUIDB, ós Culit Lawan verfchild van de voor aande aldus « zyn bladeren flaan mede twee tegens Bos ek dog met wyde su/Jebenfpatien, met haare voetjes fcheef , of ag~ terwaarts gedraaid , zyn de lang fte en Ga: van alle aan de jonge Boomen zes à zeven duimen aan de oude vier en vyf lang, twee vingers breed » allengs- kens in een lange fpits toelopende Zy bebben mede drie zenuwen, ter wederzyde uitbuilende , niet regt by den oorfprong des blads t'zamen ftootende ,. en de zydige lopen ook niet ten einde des blads. Haar fmaak is de Sterkfte na Culit Lawan trekkende, met een merkelyke ymerigbeit. T aba - Om het. onder/cheid te beter te neemen ‚zo beb ik de bladeren van. de voorfa. vier. Boomen by malkander op een papier laten teekenen. dignes as EA 10,3 Kefir gn T CAPUT OCTOGESIMUM SECUNDUM. - Annotatio ad arborem Camphoriferam. Recedens caput anfam dedit , ut quid de Camiphorifera notemus arbore , quantum ex aliorum relatu detegere potuerim , unde & hic prolixam ejus defcriptionem non dabo, quum ifta arbor hifce in terris ignota fit. ered Primo Ds. Herbertus Fagerus anno 1684 mibiejus transmifitramulum, & quidem Japanentis arboris, juxta quem fequentem componam defcriptio- nem. Ramuli levis Se Ai in paucas diftinéti rachides-; quibus. folia infidebant folitaria , & inordinata , ¿illis Caryohylli fimillima , utrim- . que nempe acuminata, & furfum in longum ter- minantia apicem , quatuor pollices longa, unum lata, ad'oras parum finuofa, inftar foliorum Cas ryophylli , fuperne glabra & polita, inferne denfis & tenuibus venulis pertexta , quz juxta oras fi- nüm quodammodo formant. Preter nervum medium ad oras alium gerunt ales nervi diftincti magis funt, ac magis protuberant & petioli & rachides, fed debilior. — _ — ...Dein.anno 1691 alter mihi transmiffus eft ra- vero fruétus fint. mem Ex TWEE:EN-TAGTIGSTE HOOFTSTUK. viet Ten e e. Deere tee 2yde-zenuwmen zyn-ker nelyker , ‚en builen meer uit aum." eene blad, dan-aan ^j andere. Opt uiterfte van yder ryske flaat ‚een vlak knopje , balf zoo groot als een Capper, van enkelde Jchilfferen gemaakt ,*t welk ik niet weet , of bet bigei- zel of febepzelen van jonge bladeren yn... . ` De fmaak der bladeren. is Jcherp en Jpeceryagriz, BE na Campher riekende en Jmakende gs j] de ficelen en ryskens doen, dog flapper, — x... Daar na Anno 1691 is my cen ander takje gezonden, onder den naam van opregte Weflkuft-Campher , wiens gedaante;aldus was. De bladeren fionden mede enkeld, en baare voetjes waren omtrent een duim breed lang, twee vingers breed, van gemeen fatfoen, als het. yzer van een piek, met effene , dog wat gekronkelde kanten, en een lange fpits. Kort boven den fleel beginnen drie zenuwen, dog de twee ter zyden builen niet zeer uit, en verliezen haar omtrent de midden, Zynde voorts. bes blad doorweeven met veele dwersribbetjes, waar onder . nog twee à drie kromme ribbetjes , die na vooren lopen, en de middel-zenuwe is bruin van couleur. De Jmaak is klaar, na Campher trekkende. ` or ren gemaakt „dewelke ik miet weet ^ f bhei 63 ; “Exhac deferiptione detegi poteft, hofceramu- los Haud multum variare unde puto , ambos fuiffe Arboris Occidentalis; vel faltem Camphoriferam Occideñtalem & d'en Weg haud mul- tum ie veg aan hominum fide digrórum, Sinenfium & “Malajenfium intellexi ; Camphoriferam neuti- Dam Der totum annum hoe pretiofo Gummi effe inpt natam, extra corticem quoque nullam exhibere “amphoram; Indicium vero & notitia, uando hac nempe arbor fit ea repleta, quibus- . am modo incolarum familiis propria eft, qui REA: ‚Camphoram füccum e tere, qui- usdam in temporibiis ,” *& non nifi poft mediam noctem, circa diem nempe in arborem adícendere adrorem fugendum. Hoc fcire norunt ex quodam intra-arborem audiunt, quum au~ res ipfi admoveant. . „Aliidiguaphoc fequenti experiri modo. In- cola atboris verticem adfcendit, baculum manu tenens, quo arboris fummum, pulfat , Quim alter ad arbor hi inferiorem partem caput ipfi adniovet, ut audiat , ari intra arborem quidam fit ftripitus, quem fi perceperit, norit Camphoram: jam ma- turam: elle, fed ea. fuperftitione 3 fi nempe ro- gatar, an arbor. fit mpregnata, non audiat ‚di, cere. vel nominare vocem Camphote,: feu Capur ier; > € enim ent ex ejus Semone. E Jai adítantes Ahi: 'audiverint Arepitim y rer excitant clamorem , ‚Circum iciënt Hed ho, tum’ pene ihrehiint tam inter cor tice & lignum, quam in ipfo ligno , quod fub- tiles gerit canales ;; aliquando inflar foraminulo- zum párvos, aliquando inftar YURT rend ne hé cs yo e lar px dint: ablüitar į in Ruen deeg nucis, & ab adherente: depura- tur terra & projecta Oryza. Plana aliquando in- terfunt fragmenta, inftar glaciei recentis , que dain pellucida inftar vitri as Ly eg craffiora & albentia magis, plurima vero haud majora "ungue digiti, pauca articulum: digiti magna. Hocque vocatur Cabe/Ja , feu caput; dein fubfequuntar. quievis- fragmenta inftar - nuloruri Piperis & fquamarum , Bariga feu venter, Tertia inflar arene & farine ‘Pes vocantür; feu pes atque uc-nil h ‚fübtilis pulveris perdätur‘, in denfo linteo colligitur. - i hicoke tres has diverfas fpecies fibi invicem Yhixtastam nobili Societaj vendere voline; uam peregrini: mercatoribus, hife aba N ac Wars efine pulvete: Curatores vero Societas. tis hunc Dep in fundo deponunt „ ‚dein Bas riga, efJa fuperne inponitur ut verofci t. sinam e fie adn adfit, tum Sinehfi fis nidum Ocatür, ME us norit: vulgo; hic: adfici & jat maflam; atque ex certis y que nemini manifeltare vult, pronunciat; an mafla fit E viva non bene confervari HERBARIT-AMBOINENSIS'AUCTUARIL . E- hebben. Yder ce enim perfua ent; - -biyven, of zy moeten by hei fyne Cap. LXXXII. © Uit deeze befchryoing kan men. befpeuren , dat die beide takjes niet veel van malkander verfchillen ; en dierbalven fuflineer ik | dat ze beide van de Wefikufts Campherboom moeten genomen zyn, of immers, dat de Wefizufts en FapanfebeCampherboom aan n bladeren niet veel verfebillen. ` ~ Uit het verhaal van siehe perzoonen E neezen en Maleyers , heb ik verftaan , dat den Cam- pherboom' geenzints het geheele Jaar met dit koftelyke Gom bezwangert is, ook: buiten de fcborffe géen Cam- pher vertoond. De kenniffe nu, wanneer de Boom bezwangert is, flaat maar by eenige geflagten onder de Inwoonders , dewelke voorgeeven, ‘dat de Campher een zap van de aarde is, en op zekere tyden, ep dat niet anders dan na middernacht , tegens den dag 5 klimt den Campberboom op, om den douw'te'Zuigen, Dit konnen ze weeten aan zeker gedruis, dat ze bin- nen den Boom hooren, als ze de ooren-daar -digt y bouden. a ‚Andere zeggen, dat deeze proef aldus gefchied. De Inlander klimt op desze lfs jn s deet in de hand, kloppende boven zynde aan den Boom, wan- neer cen ander om Jade flaande ; zyn hooft aan den Boom legt, om te hooren , of ook binnens booms eenige rommélingesgefchied , ^t welk: hy gehoort hebbende., als dan weet, of den Campher al ryp geworden is, dog: met die: fuperftitie, zoo by gevraagt. werd, of den Boom voorzien is y niet mag noemen. of zeggen bet woord van Campher 5: of Capur Baros; s. Want anders verdwynt-by na zyn inbeelding. >. Als nu de omftanders bet voornoemde gedruis gehoort hebben , maken ze een groot. gefchreeuw y beftrooijen en werpen mm den Boom van onder op „zoo boog zy konnen ,' soge Kall en Zout „waar door zy Zege gen y den. Campher odd Perit Jdat y Jaen blyft:, waarhy is... Dan «verd den Bom omgekapt)s:idog de: wyl ze niet weeten in «vat: deel den: meeften Campher eet, of in den onderfien, of in den bovenften [lam , in de takken , zoo-moeten de participanten daarom mom te weeten y. wie den imi wie-de takken neemt de dan. zyn deel" bn kapt. E gefchieden, zoo vinden‘ ze den Campher: 200 wel en Jchen de ` fébos[]à ep bet hout, als in het bout zelfs, hetwelk fubtiele pypjes heeft, zommige zoo klein, als par tjes 5 zommige Zoo grob. ale Baer warm A ignarti) in het verrotte eut: onnsa « Al bet verg raderde ‘werd als dan gewa ban een Calappus-noot “en vende aarde en opgewor Hier onder vind men iu platte i ete je” zommige doorfchynend als Mofcovis glas ige wat SE e en witter j de meefte niet grooter nen nagel van een vinger, gie ‘weinige zoo groot als een lid San een vinger. Dit noemt men Cabefla , of hooft; daar na volger allerhande kleine fu es, als Peperkorrels en Jfchilffe- ren, genaamt Bariga , of de buyk 5" bet derde, als nd en meel, heet Pee , “of devo; en op dar” er s van dat fyne goed verloren “zode ‘gaan, 200 SE op een digt Immen-kleet gefchieden. ' ~ ` De Inlanders thillen'decze drie zoorten door malkan- GE “zoo wel dàn de Ed. Comp. als aan de plieden , want zy maken de werelt wys , dat de Cabeffa, of groote flukjes , niet konnen goed goed bewaart wor- den.” WE oes Faetooren doen de Dës of flezt- ~ Ed onderleggen „ daar na Bariga, "em boven op ae Cat fh ie, op dat Ze zien mogen; of er veel zy; als dan werd een Sinees geroepen, die wat meer weet-als bet gemein deeze ziet den hoop ‚aan, en uit zekere tekenen, die hy wont aren, in water Dea van rue aanklee- Ven is ptf laa iiit a iA ed a LXXXIL Hooft. Viva, an vero mortua. Si (it viva, tum emit So, Cietas illam „fi non „ incola cum ea: recedit. Quisque facile cogitare poteft, cur Sinenfis talis intra paucos annos tam dives fit faétus, ab ejus enim teftimonio, & ratiocinio tota mereatúra dependet. Quid: vero in ea détegere poffic, uti dictum fuit, nemini detegere vult, dis: “ Me tamen Certiorem facere voluerunt; expe- fimentum effe, quo detegitur, an Camphora fit’ mortua an vero viva. Sume manipulum mite iftius maffe , colliga in mun&torio, comprime inter ambas palmas, cito relaxa , & accurate ad- tende, an motum quendam materi? Camphoracee in palmis perfentias, tum enim viva eft, ^ ^ -* Mercatores Sinenfes hanc maffam ditto modo conmixtam folebant emere, Catty nempe Ma~ layenfium, quod tria circiter Batavica continet pondera, pro triginta aut'quadraginta nummis: inperialibus y fed dein ilları in quinque feparant fpecies , maximis enim früftis magnum habent lucrum. in Sina & Japana. > r a NEUEN ER Me tamen fefellerunt , dicerites Cabefe fruta: accenfa non inminuere , licet diutiflime flagrent, quod falfum effe comperi ‚ fi enim flamma nion fuiffet exftincta, intra breve temporis fpatium totum fruftüm confumptum fuiffet. Ae licet in Japana artem calleant, Camphoram füam ré&ti- ficandi, ut magna ac pellucida conquirant fru-, fta, Sinenfes tamen eam a vegetabili d vera norunt diftinguere. ` Geier, EN ` Alter porro fequitur relatus cujusdatn viri qui per aliquot annos gubernavit in ora Occidentali. * Arbor Camphorifeta fponte crefcit in filvis fine hominum auxilio ,' eft autem arbor reta , alta, & gravis, in vertice gerens paucos, & refpeétu arboris leves ramos, qui pufilla gerunt, oblonga; & tenuia folia — longo, colo- tis obfcure virentis, ficcaque funt dura & lenta, Camphore tamen quendarn fervantia odorem. ` Trunci cortex tenuis eft & ruffus, per fe. cidens Guo ab aliis diftinguitur arboribus; alas quoque gerit ad viri altitudinem in trunco collectas. … m "Za Trü&us, qui ob arbotis altitudinem vix: con» quiri poffuñtt, melius florem quam fructum zemu- làntür; per varia oblonga craffa foliola fquamata, rübris , purpureis , luteis, & virentibus coloribus diftinéta , que fruétum inftar Nucis avellane obferunt. “Sed Camphore fructus non fimilibus: daris putaminibus armatus eft inftar Nucis avel- lane, neque étiam eminentia & obtegentia fo- liola acutos fed rotundos apices gerunt, qua fefe: fupra fructum inftar Tulipe aperiunt. => + "Fruétus apti funt tam in Medicina, quam fac charo conditi, atque crudi pro ufu fervantur, & inflar foliorum Camphore quendam fpirant, odorem. ' cile: 3» vede ifs qt at MS at Arbor adulta gümmi fuum exhibet, fed non externe inftar Behzoin, fed interne, quum circa cor ab inferiore parte ad fummam inditur, & Camphora lamellatim inftar glaciei tenuis ligno fefe figit, tum arborem cidunt, eamque depu- rant a fronde & cortice, finduntque'éam usque ad centrum prope iftam fiffutam, dein cor ipfum in fegmenta c&dunt, tum Camphora fefe obfert elegantiffime in venis; quam per fubtilia inftru- menta ex tenui ligno confe&a norunt feparare & abradere. Poft VERMEERD. op * AMBOINSCH KRUYDB, 67 baren, pronuncieert by dany of dem boop leevond’ dood zy Is by Teevend, zoo zë hem de Bi Dd 200 met y 200 moet den Inlander meder daar meld bee- nen gaan. Een yder kan wel denken; waarom deeze Sinees in korte jaaren'zb0 Py kz) geworden); want aan zn uitfpraak van ja of neen; "ch den geheelen ban- del. Wat by daar van zien kan; ab gezegt is, wit hy niemand openbaren. HBO. Ste 2 “Egter heb ik my latón omg maken, dar men proof soft; af den Campher leewend of dood wi o een hand vol gemengd goedje , bind bet in een neus- dock; drukt bet wat tuffchen beide de banden; lat bet dan los, en Tet feberp op , of gy" eenig “klein -oele van de Campherfiof in de banden voelt Want al dan is by deevends oc) quiibiyih ri wetter De Sineefe Kooplieden plegen wel dit posdje , v) d00r/3. manier gemengt, Ze ape > de Sams md Catty Maleyo , uitmakende' omtrent drie Holland/che ponden, voor dertig würertig Ryksdaalders, ‘dog fors tecrén bé namaals in vijf zoorten „want mes de oroorè poer heeten ty groote winfl in Sind en Japan té D Fienie hebben jj my Beabufeer? „ wanneer zy zeiden , dat de Cafe, in- brand: geftoken , ganfeh' niet zouden’ vermi sul branden ze hog 200 lang, het welke ik onwaar bevonden Webbe} want hadde men de vlan niet it geblazen ; in een korte poos zoude een: geheel flukje verbrand zap, ` En boemeli zé nu in Japan mede de konft meeten , om Baaren Cam- pher te rafinceren, en grooteklaare: flukjes daar uit maken, zoo weeten egter de Shigezen den zelven van den: regtente onderfebeiden. bo onb palats s mer -Nog een ander berigt van een Perzoon y dewelke eenige jaren het gezag op de Weflkuft gevoert beeft. c De: Campberboom groeid int. wild ` zonder: vent menfchen toedoen; bet is eem regte, Ange, of z«baaré Boom, aan zyne kruin bezet met weinige y en na pro: portie des Booms ligte- takken 5 ‘met kleine ,. langwers pige ; fyne blaadjes, die een'lang witfteekend vipje hebben, van couleur donker-groen , en gedroogt zynde; bard en taai; nog eenige reuk van Campher be ei dep, De fehorffe des flams is dun, en rosverwig ; door i di als fobilfferen , mer rood: purper y? geel,” en " eee Ze air as een Hazelnoot 0 — €—GÁ niet‘ can diergelyke harde doppen gewapend; als: de pese ook robe wverdekkinde‘ blaadjes met fcherpe , ‘maar ronde tippen, die zig boven de Vrigtials:Tulpen openen; woprzién, «^ sC aT, -ı De Frugten zyn bequaam y Ze wel in de anne als groen èn geconfyt te eeten, en hebben gelyk de bla- deren eenigen geur van Campher, 30 coin tos eg 3o743 11065 Dr — De Boom Syn volkomen ouderdom bereikt hebben: de „leverd zyn Gom uit, deg niet vam buiten, als den Benjoih , ‘maar van binnen y wanneer by omtrent het hert van er boven tin "et den Cait er met dunne fchilffertjes, als dun ys’, zig aan hn pul al $ vs elton e dee Boot, zuiveren: Beni van zyn lof en baje; fplyrem bem open tot op "t bert ; 3 5 > Hy DS E naby de gedagte opening, bakken bet hert in moten; zóo vertoond zig den Campher zeer vermakolyk in de aderen , die ze dan door fyne inftrumentjes van fyi EE T N 68 Poft hanc depurationem conquirunt ad fum- mum unum, duo, triave pondera Camphore ,. quod Catty Baros continet, raroque plus domini. arboris conquirunt. à; : i _ Fiffum lignum non dia aéri exponendum eft, alioquin enim Camphora intra quinque, vel fex. avolat dies, paucusque modo in ligno remanet. Camphore odor. : E «-Camphoræ Oleum colligitur , fi apertura in ar- bore, formatur , quum exftillar , fubtilioresque habet particulas ipfa Camphora, ita ut chartula in ifla pinguedine intinéta & accenfa, flammam. tam cito concipiat y-& propellat tanta velocitate, ut Oleumavolet, quod quam maxime mirabile eít. Campbora in tres dividitur fpecies , quarum. Cabe[Ja: eft. inftar fruftulorum glacici, que, fepo- nuntur. - Bariga funt lamelle minores ,. & Pee. reliqua. eft arenarum inftar mafla , qua omnia: juxta valorem folvuntur ae den commifcentur, & in magnis compinguntur ciflis, que clavis ferreis obturantur, hzque cifte facco ftramineo obvolvuntur, ceteroquin enim Camphora facile, avolat.,. ac Cabeffa a vilior & leviori maffa fuum trahit pabulum. . | wh deit Camphora Japanenfis non: tam cito avolat , ext ee Ze _Calx Baros, ex forma & colore c ud Arbor ipfa dici poteft Arbor Campborifera. — SUM 93) 1 Sinenfes 3 “qui optimam. fibi tribuunt hujus. Gummi notitiam , dividunt Camphoram in binas ` | primarias fpecies, quam maxime differentes, op- tima enim | lora, qua ex ora Occidentali. defertur , crefeitque a Priamana usque ad Baros,. que Sumatre provincia eft ad Eurum fita, pro. genuina habetur Camphora, ac Malaice dicitur. Capur Baros y Sinice Pien. Japanenfis autem pro. Camphora vera non habetur , ipfisque dicitur .Ufus. De Camphore ufu 5 & viribus nil hic: proferre volo , fed lettorem demandabo ad En. ropeos libros; A Sinenfibus Camphora Japanen-. fis haud magni fit , quum fortiorem fpiret odos rem, & caput gravet quodammodo , nec vere Camphorz vires habeat in re Medica , quas ta- men nobis indicare nolunt; Hoc folum ab ipfis edoétus fum y pauxillum..Camphorz admifcere, Tabaco inter fumandum, dicentes gratum in- de perfentiri refrigerium interne , Camphore enim. refrigerantem adfcribunt virtutem, Japa- nenfem autem Camphoram nunquam interne ad- «Dicta refrigerans operatio Camphorz non. in- eft ex fua natura, fed accidentalis, fi enim Cam-. ‚phora vel.fola, vel conmixta. inflammatis cit- x cum- a e «de HERBARIT AMBOINENSIS AUCTUAR [I (Cap. LCE Na gedane xujvermac op’t meeftevan een, twee 5 tot drie ponden Campher , dat een Catty Baros-is „ en zeba den meer voor de Eigenaars te bekomen is. ) Het. gekloofde hout moet niet lange in. de Auer lega gen , want anders vervliegt den Gampher binnen vyf, a zes dagen, blyvende flegts een weinig Campher reuk, aan 't bout. De Campher-Oly werd verkregen „als men een opening in den Boom maakt, wanneer bet uitdrupt y, zynde fubticider van deeltjes als den Campher, zoo dat. ' een papiertje in die vettigheit gedompeld, en in brand geftoken,. de vlam met zulke fnelligbeit 'voort loopi , en de Oly vervliegen doet , dat het te verwonderen is. Den Campher verdeelt. men in drie goorten , waar. uan Cabeffa zyn als flukjes ys, die men byzonder legt. Bariga Zyn.kleine Jchilfferen 5 en Pee is. bet rofteen rende. kleine goedje y. die men. yder na zyn waardy he- taalt., daar na wederom onder malkander, meugt, en. in groote kiften pakt „en digt toefpykert , werdende de Dä met, een firoo=zak bekleed, anders vervliegt, deeze Campher ligt , en de Cabeffa moet van bet Segre opd Joer oedzel;hebben. ` De, Fapanfche Campher. vervliegt. zoo ot niet y weshalven de Compagnie den handel op Baros verlaten heeft, en naar "t. Vaderland. niet dan Fapanfchen wert, alwaar. by gerafineert., en tot groote flukken gemaakt. werd. … sbioolog or opega ta bmod Daar tegen de Sineczen en particuheren zoeken de CabefJa , en vervoeren ze met groote winfte na Fapaity geldende het pond van 22 tot 60 Ryksdaalders , na dat, de flukken groot, zyn.: De Campber dech men in drie zoorten door middel. van zekere zeeven z als. de, eene: van. deeze Probe gun CabefJa is, 200 betaalt men 22 à 24. Ryksdaalders Catty, Baros: maar als Slag. meerder.is, zoo gelt het maar 18 het gemeender Ryksdaalders. E Ge S Ze Maki s en het booft eenigzints bezwaart, ook met de regte Campher op verre. na de kragten niet heeft: in de edi afie ‘ze ons egter niet willen. openbaren.. cyn Alleenlyk heb ik dat van hen geleerd , dat ze een wei- nig Campher onder den, Tabak mengen in ^t rooken y zeggende „daar door een aangename koelte te voelen binnens Iyfs ,. want zy fcbryuen den Campher een ver- koelende. kragt toe , maar den Fopanfiben, Campher zullen ze nooit binnens lyfs gebruiken. ` _ De. voornoemde. verkoelende uitwerkinge is. by Aen Campher niet van, zyn eigen natuur , maar toevallig s want als men den Campher alleen of vermengt rondom. A Yer- pic t MC li A iii Sn Modi icd LXXXIH. Hoff. quum refrigerium fübfequitur. Subtilis: enim. & penetrans Camphore:calor expellit, «& confu- -mit alium áccidentalem calorem , qui in corpore latet. Eodem modo quidam fed erronee Piper dicunt.efle refrigerans , quum nimius ejus ufus homines cito reddat fenes; ficcos , & corrugatos. Naturalem | enim- noftrum: confumit .calorem ante fuum tempus, Adde denique exemplum fo- lis, qui accenfam candelam meridie exftinguere poteft. o tkn : Dico infüper me haud concedere poffe , Cam- phoram;.feu Caphuram, ez Hebraica vel Ara- bica lingua derivari, quam opinionem videtur amplecti Salmafius , Cap. 110. fed verum elle romen...Malaienfe .defumptum ex fimilitudine cum calce.alba, que Caphur vocatur, certus um „atque Arabes ab Indis tale verbum accepille. MC E » g OBSERVATÍO - Arbor Campborifera vera Lauri fpecies cft; ‚vöcaturque ` a Linneo in Mat. Med. pag: 192. Laurus foliis. trinerviis, lanceolato-ovatis , nervis fupra bafin unitis ; vide:& Hort. Cliff. pag. 154. a Kempbero in Amenit. exotic. pag. 770. vocatur Laurus Camphorifera; ubi ejus defcriptio & icon, nec non apud F. Breynium Prodr. 2. pag.-16..Tab. 2. & Centur. pag. 11, ut & in Hort. Auf, tom. 1. Cab. 95. ERO ae De ejus viribus lege porro Sam. Dale Pharmac. in 480, pag. 328. aliosque. ` 4 ; S^ KK Y '" VERMEERD. op 't' AMBOINSCH: KRUIDB. 69 ‚cumlinitur oculis diftin&te primo calor fentitur, verhitte oogen fmeert, 200 gevoelt. men. duidelyk in ^t eerfbeen warmte 5 waar. op de verkoeliuge volgt. Want de fubtiele en doordringende bitte des Campbers verdryft en. confumeert een andere toevallige hitte, die in’t lichaam fleekt. Op. de zelfde manier bouden zommige abufivelyk den Peper mede voor koud, dewyl zyn veel gebruik de menfchen vroeg oud, droog. en rimpelig maakt pant hy verteert onze natuurlyke itte «cres ger , dan het tyd is. Voegt hier by het exeinpel van de Lonne; dewelke eén aangeftecken keerze,op den; mid- dag kan uitoluffen, … is Ser dk-zegge nogmaals y; dat ik niet toeftaan kan, dat Camphora, of Kafura,, uit het Hebreeuwfch-of Ara: bifch syn. oorfpronk heeft, van welke meening fobynt de Heer Salmafius te gyn; Cap. to. maar. dat het een zuiver Maleits woord. is, genamen van de gelyko- ni[Je des wisten Kalks y dewelke Capur beet: ep dat de drabiers van de Indianen dit woord. geleerd hebben. > De Campher-Boom is’ een! wadre zaórt van de Laurier Boom , en wert. sop dienen: in zyn Mat. Med, pag. 192. ge» naamt Laurier met eyy pies wol: bladeren, die drig. zenüwen hebben, GERE boven hun oorfpronk weder ver” eenigen; “ziet ook de Hort. en FUD ur Kempber in zyn Amenit: exotic. pag. 170; 'wett ze Caitipherdragende» Laurier genaamt, alwaar deszelfs be(chrgving en Figuurs als mede by-J. Braine in zyn:2de Prodr. pan 16.: Jab, 2. en in"zyn Centuría, pas. 11. als mede in het veftre deet vin dé Amfberd. Tin, Capi 95. 00073029 AIT S0 AA ‘Over deszelfs kragt en werking lees verders S. Dale in zyn Pharmac. in Ato, pag, 328. en meer andere. pe ter - CAPUT OCTOGESIMUM TERTIUM. ` o "OW Senpenticidas feu Moncus.- o dais vd Deo suelto d HX Tox, g xXUum dubito, duin mea debilitas & feneétus Q mihi in pofterum permittant, opus de ani« , De malibus quod. inchoavi „ ad calcem, perá ducere , multe in-ucem.proferre » Moncus' hie proprie-locandus effet, atque mul- tum tamen. intereft , ut vires Radicis Muflele ; fupra. Capite 37. defcripta rite: cognofeantur , hinc-fatius. putavi. ipfius defcriptionem be heri Mai, nó aliquid decia cognitioni utriusque. Cs axe 1334 PM wes o A E $3 Hoc itaque animalcalum proprie eft Muftela Indica, ab Europea qualitate “haud multum, ac forma paululum differens, cujus deferiptionem exhibebo juxta Javanam fpeciem , quam ali- quam: H in domo mea alui... WS EC d^ Do i Fin habet vulgaris felis, excepta Ser que corporis longitudinem obtinet. Cor] ‘pus ejus oblongum eft, brevibus infiftens maler ` caput ejus oblongum quoque ef, Serpenti- haud diffimile , 0. acuminatum. , uti jn. muribus, ejus vero os amplius apes - riri poteft , quam quis putaret, ovum. enim gal linaceum. continere poteft , ejus dentes: 1 ant, acuti & acuminati, binique magni dentes infra A nn en ra ER Color ejus ex fufco rüffus eft, cui nigri ir | D ik thyfeles: of myne zivakheit en ouder: & fupra in oris anteriore parte locantur, fere uti, PPS "n acht HOt el Sup LEnPISIRI TOLTI DRIE-EN-TAGTIGSTE HOOFTSTUK, . Befebyoinge van den Sorpenticida, ` cst y Being óf n ONCHS. ; d TEO 34 (ASTA 2 dom my zullen-toelaten , myn onderbande werk de.Inlandfche Gedierten te volmaken, eniin "t licht — z me tb cb: "T s — a ade: pe agien van de bovenflaande Radix Europifche in-eigen/chap:miet veel ,:; in: gedaante. maken zal na x lang in-myn buys opgevoed hebbe. … soit +5 wer pis ng ‚en s-toelopende , als aan een Spits-muis , en zyn mond -openémy dan: men meenen. zoude, want by -hoender-ey daar mede omvatten; by heeft een fcherp-/pits;gebit , en daar onder-twee groote tanden, onder-en bovemin ^s voorfte van de mond; bna gelyk eti Pingo tend mio rap ceca, inet rr on Une ¿FUI O “Hy: is pruin-ros van’ couleur , daar „onder hairen lopen , waarom by naby gefprenkeld [cbynty A dog À Ty dën. Fi Sie van yo HERBARII AMBOINENSIS AUCTUARII que breves loco manuum adhibet inftar Simie. Ac quivis breves gerit ungulas inftar Canis. uum incedit, femora reclinat, pofterioresque bini pedes quadrant cum binis anterioribus. Ereéto corpore flare, ire, & federe binis pofte- rioribus poteft in pedibus uti Simia, binis ante- rioribus arripit ea, que ipfi objiciuntur, quum- que nihil agit, hos peétori inponit , tanquam in- nocens effet. Aures breves funt & rotunde uti in Simia , hocque animalculum incredibilis eft velocitatis, fique ereéto ftat corpore vel fedet, ejus caput ne momentum quidem quiefcit, fed femper in- tuetur , omniaque obfervat , que peraguntur tam ab hominibus quàm animalibus, ccna wn magis mirabile eft, hocanimalculum adeo manfuefcere poffe, hominesque, qui quotidie cum eo verfantur, facillime affuefcit & dele&tat. Non bene in dorfo attingi poteft, elabitur enim mox e märlibüs, fi tali modo tollatur, contra antrorfum manibus adtollere fefe permittit , quas mox amplectitur ,. cum quibus etiam ludit, uti & etiam cum pedibus pretereuntium , tandem etiam adeo manfüetüs eft, ut cum hominibus dormiat. Quoad viétum, raptor eft ferox , vivit enim ex animalibus vivis, que ipfe capit, uti galli- nas, feles juniores, & glires, fed cadavera non adtingit. Quod capit & arripit, tam firmiter te- net, ut vix extricari poffit, moxque animalis fauces arrodit, cujus caput confringit, & fan- guinem exfügit , reliquum abfcondit in ejus cavo, vel cellula, quam inhabitat, amat etiam pifces crudos, inteftina, fimiliaque. Fimus, feu fter- cus ejus ex fragmentis conftat , tetrumque fun- dit fetorem fere inftar cadaveris , quod forte cauffatur per crudum , quem comedit, cibum. Hinc, quum aliquis eum alere tentat, fenfim affuefcendus eft, ut coctum edat cibum & Ory- zam, fed hanc vix ingerere cupit, licetque car- rers Arp riu dun A ei r cepta . Citrulli parte, quam paululum adrodit. Ejus precipuum & nobiliffimum fimul ac uti- liffimum opus eft, quod inimicus fit fummus cunétorum Serpentum , quos hoc animalculum tam alacriter , dr eleganter norit complecti, & truciadare, ut quam maxime mirandum fit. Ejus vox varia eft, fi enim ipfi quidam objiciatur ci- bus; & occupatus fit edendo , grunnit inftar felis, fi vero canis, aliudve accedat animal, ftridorem edit, acfi ignis inftrumentum accenderetur pul- vere pyrio repletum. ` z Mos dormiendi fingularis eft, caput enim ac caudam adeo fub corpore abfcondit, ut nil fere confpiciatur, nifi rotundus globus cum binis emi- nentibus pedibus. Ejus vero fallacia obfervatur, fi in edibus "€ pr teneri fant pulli , tum enim corpus extendit, acfi mortuus effet, quum pulli ad eum accedunt, putantes cadaver ens alacritate folita eos arripit, faucesque arrodit , antrum glirium , alacritate fumma | „format canalem , ipfosque profequitur, ita ut ad aliquot paffus a primo antro iterum proveniat, uti & heen am in talibus fubterraneis fpeluncis habitat. = - Nomen. Eüm Latine vocavi Serpenticidam , ut diftinguatur ab aliis Muftelarum fpeciebus, vul- go autem vocatur Muncos, feu Moncos , quod refcio, an fit verbum Lufitanicum, omnes enim 3 Indi, tequam eripi poffint , fi accedat & inveniat. Cap. LXXXIIT. van de handen, als een Aap, yder met korte klaau- wen bezet, gelyk een Hond. Als by gaat, zoo fleekt by de dyen agter uit , en de refleerende twee beenen zyn gelyk als dan met de twee voorfle. Hy kan over- eind , gaan, en Zitten op de twee agterjte bee- nen, gelyk een Aap; met de twee voorfle vat by aan, wat men bem te eeten geeft, en als by niets te doen heeft , zoo legt by ze op de borft , gelyk een arme zondaar. De ooren zyn kort, en rond, gelyk aan een Aap. Dit Dier is van een ongeloofelyke rappigheit ; want als hy overeind flaat of zit, zoo Daat zyn hooft niet een omzien ftil, maar bekykt al wat er pa[Jeert, zoo menfchen als vee. Nog wonderlyker is, dat dit Dier 200 tam werd, en aan de menfchén, die dagelyks met hem omgaan , zoo zeer gewent. Hy laat zig niet wel op den rug vatten , maar fchiet dadelyk uit de handen, als men hem 200 aanvat; ddarentegen van vooren laat by zig > met de handen aantaften , die hy flraks omvat, en daar mede fpeelt y gelyk ook de beenen van de voorby- gaande. Kort om, hy werd zoo tam, dat hy ook by de menfchen flaapt. Aangaande zyn neering , is by een roover en moor- denaar, want by gencert zig meeft van leevende die- ren, die by zelfs vangt, gelyk hoenders , jonge kat- ten, en ratten, maar doode aazen taft by niet aan. Wat by vat, houd by zoo vaft , dat men * hem qualyk ontrukken kan; by byt het dier de keel af, vermorzeld den kop, en zuigt het bloed uit, de reft bergt by in zyn hol, of huisje, daar by woont. Hy eet ook gaarne raauwe vifch, darmen , en diergelyke. Zyn afgang is brokkelig , en zeer-flinkende, byna. als een-aas , ^t welk milJcbien veroorzaakt werd door de rauwe koft, die hy eet. Daarom als men hem wil Ben moet men hem allengskens gewennen aan gekookte koft , en ryft , dog bet laatfigenoemde wil by qualyk aannee- men, en al mengt men vifch en fer daar onder , zoo zoekt by bet zelve uit, en laat de refè leggen. Na gt by ook niet veel, behalven: na bet peuzelt. Zyn voornaamfte en edelfte werk is y dat hy een ge- zwoore yand is van allerhande Slangen , dewelke dit kleine beeft zoo aardig: en gezwind weet aan te vatten, en om te brengen, dat het te verwonderen is. De ftem is verfcheiden, want als men hem eenige koft geeft , en by doende is , om dezelve te incorporeeren , zoo gnort by als een Kat, maar als *er een bond of ander dier by komt, zoo knerft by, als of "er een vuurwerk in brand wierde geftoke siet Zyn manier van flapen is ook zeldzaam, want by Jleekt de kop en fleert zoodanig onder het wf , dat men byna miers ziet, dan een ronde bol met twee uitflee- bende beenen. Maar zynliftigheit bewyfi hy, als men bem in buizen opvoed, daar jonge hoenders zyn , want daar firekt by zig uit, als of by dood was , als dan de jonge hoenders by bem komen, meenende dat by dond was, zoo grypt by ze met zyn gewoonelyke vaar- digheit , en byt hun de keel af, eer men ze redden kan. Komt hy voor een bol van ratten, 200 weet by met een gaauwigheit een onderaardfe myn te maken, en de- zelve te vervolgen, zoo dat hy zomtyds eenige fchreeden ver van't eerfie gat wederom voor den dag komt, ge- lyk by ookfin zulke onderaardfe hollen woond. : Naam. 7 i. Ik hebbe bem in’t Latyn genoemt Serpen- ticida , tot onderfcheid van nes Wezel-zoorten z in M aoe men bem Muncos , of Moncos, " ik niet weet, of het’ een Portugees woord zy, want Beete, P nU AG Ee ar LXXXIII. LXXXIV. Hooft/?. VERMEERD. op ^t AMBOINSCH KRUYDB. zr Indi, qui Malabarica utuntur lingua, eum vo: cant Kirpele, feu juxta Lufitanicum fcriptum Quiapelé. Reg vocatur Gagarangan. -Noftrates eum vocant Rottevanger, feu glirmm.captorem , ac diftinguendus eft. a Suracatje, feu Javanorum Tupe, quod-eft Multela:, atque-erronee a qui- busdam Moncos etiam vocatur. Bengalice Sunfa dicitur. ; Natura & qualitas. De ejus rapaci natura fupra memoratum eft „maxima ejus vircus & officium, quod hominibus preftat., eft, quod ferpentes occidat.,, quem in finem Magnates Javani eum maxime educant, & pro quovis octo vel decem nummös inperiales folvunt , ut aliquando ludi- brium hujus pugne videant,que fequenti fit modo. Bini hoftes fibi mutuo quum obvii fint, primo tentat anguis more fuo Muftelam circumvolvere & enecare. Moncus hoc ipfi permittit, fed fefe adeo inflat, ut. turgeat,: quumqüe ferpens eum: compleétitur, fuoque capite ad eum accedit , ut moríum ipfi adferat, tum Moncus corpus foum contrahit, ita ut: elebatur, ac ferpentis: collum arrodit, ejusque fauces jugulat. Si vero in filvis hee pugna accidat , ac Moncus forte vulnere- tur, mox quandam petit herbam, cujus radices & folia adrodit, paululum quiefcens, donec re- valefcat, moxque de novo hoftem arripit, hee enim pugna non finitur ,' nifi unus alterve fuc- cumbat , & moriatur. ¿Vds - Herba hee Javanis & Malabaris potiffimum ignota eft , nobisque perfuadent , nulla gerere fo- lía *fupra terram, fed quod Moncus incognitam radicem fub terra querat. Herba tamen quedam mihi & noftratibus nota éft, a qua Moncus fuás recipit vires, que 3 me difcribitur fupra Cap. 37. fub nomine Radicis Muflele , Portugallice Raiz de Moncos , de qua ibi ulterius vide. . e Glires tam alaeriter invefligat, ut e terra illo effodiat, quam maxime vero, uti dictum eft, gallinas appetit, ipfarumque ova, unde Javani; ui in domo eas alunt, hunc funiculo, vel cate- . Putabam Moncum noftrum unum idemque effe animalculum cum veterum Ichneumone , licet enim Ariftoteles dicat , hunc. folummodo in Æ- gypto inveniri, alii tamen funt auétores , uti Ailianus , qui eum Murem vocat Indicum, atque Vitruvius teftatur Ichneunenem quoque inveniri poft montem Atlantem, & ad ortum Nyli.- - Sic etiam apud alios legi auétores uti & in itene- tariis, apud ipfos /Egyptios , & noftros Europxos ibi habitantes vocari Rato de India, feu Glirem Indicum , veram autem ptium nomen non indicarunt. Ego porro non aliter detegere potui, quin ambe ifte defcriptiones inter efe conve- niant, uti leftor id ulterius apud F: Fonflonem, in libro de quadrupedibus, articulo tertio, Ca» pite nono, inquirere poteft. want alle de Indiaanen ` Ae de Malabaar p gebruiken , noemen bem Kirpelé , of na het Feo Schrift Quiapelé. Op Fava heet hy Gagarangan. De onze noemen bem de Rottevan er, en is te on- derfcheiden van het Surakatje, of avaanfe Tupe; zynde een Eekhoorntje, " welk zommige by abuys mede Moncos noemen. In Bengalen heet by Sunfa, _ Aart en eigenfchap. Van zyn roovende aart is hier boven: gefproken , en de meefte deugd, die. by. de menfchon bewyfi y is het ombrengen-van de Slangen, tot welken einde hem. de groote Heeren op Fava meeft voeden , en voor "t fluk wel agt à tien Ryksdaalders geeven, om zomtyds een kortswyl van deeze firyd te zien, "t welk aldus toegaat. De twee vyanden te zamen komende, tragt voor éerft de Slang na haar manier bet Wezeltje te omflin- geren, en bet zelve te verftixken. De Moneus laat dit toes maar-blaafé zig zoo dik op als hy kan, en als hem de Slang omvat beeft , en met haar kop daar na toe komt, om te byten , zoo laat de Moncos het lyf weer [chielyk flenzen, dat: by antglipt , vat de Slang by den hals ‚-byt haar de keel af. Als bet nu gebeurt in * wild, dat de Moncus:in dit'gevegt ecnigzints ver- faauwt of gequetft word, 200: loopt-by na een. zeker kruid, knawwt wat van de wortelen en:bladeren, rujt zoo wat , tot dat by wederom bekomt, en valt zyn vyand op nieuws aan, want dit duel wert niet geéin- digt, tot dat een van beide dood blyft.: ` Het voorhoemde kruit is ‘meeft by de Favanen en Malabaren onbekend , en zy maken ons wys, dat bet geen bladeren boven de aarde heeft, en de Moncus de . onbekende wortel onder de aarde zoekt, ` Egter is een kruid by de onze bekend, waar van de Moncus zyne kragten zal balen, by my befchreeven in dit Boek, Cap. 37. met de naam van Radix Mu: fteke , in’ Portugees Raiz de Moncos, waar van ziet breeder aldaar. Het fpeurt de rotten zoo yverig na, dat het dic uit de aarde graaft. Het is, als gezegt is, zeer verflin- gert op de hoenders, en derzelver eyers , daarom het de Javanen , die hoenders in haare huizen hebben, aan - Jk beelde my in, dat onze Moncus een en het zelfde Dier is met der Ouden Ichneumon ; want of wel Ariftoteles zegt, dat dit Dier alleen in Egypten zal gevonden werden, zoo zyn "er nogtans andere, gelyk AKlianus, die bem Indifche Muys noemen, ep Vi- truvius getuigt, dat den Ichneumon mede gevonden werde agter den Berg Atlassen by den oor, prong des Nys. Zoo heb ik- ook by andere Autheuren en in Reis: boeken geleezen, dat men hem in Egypten zelfs , en by onze , die aldaar women, Rato de India, of Indiaanfche Ratten noemt; dog den ci- gentlyken Egyptifcben naam hebben ze niet aangete- kend. Immers ik kan niet SE merken, a befchryvingen accordeeren met malkander , ge. as breeder by J. Jonfton, in zyne ‘ely inge van de viervoetige Dieren, bet derde lid , gde ere CAPUT OCTOGESIMUM QUARTUM. DD) Anicum Gramineum , quod fupra lib. 8. Cap. 32. tom. 5. invenitur deferiptum. Finis Au&uarii , & totius Herbarii. . Smi- VIER-EN-TAGTIGSTE HOOFTSTUK. LIE Grasagtige Panicum bet geen in bet agti Boek, Cap. 32. tom, 5- hed ee gevonden. ud : d de : Einde van de Vermeerdering „en van | het geheele Kruidboek, - S2 Smi- 72 Smilax farmentis fpinulofis , finnofis, foliis quinque nerviis, utrimque cor datis. ‘Tab. xxx. & Smilax caule aculeato , teretiusculo ; folis inermibus,. ovato-cordatis , Linnaei Spec. Plant. pag. I NOI Ec celebris eft illa planta, quee verám ac Y 1 genuinam Medicis praebet radicem , tot virtutibus nobilem, que in Pharmacopzorum Officinis Radix China vulgo vocatur. Eft nempe hac radix éraffa, valde extenfa , lignofa, levis, & inequalis, externe ruffa, in- terne albida, & farinacea quafi, in ‘majores partes diftinéta , que paucas hinc inde emittunt - fibrillas fimplices, tenues, longitudinales, con- colores , fapotis fatui, cujus virtutes fatis ample deferipte & memorate fant ab Hermanno mp Cy- nofura „ Daleo in Pharmacologia pag. 184. in 4to. Geoffroy Mat. Medic. tom. 2.:pag. 30. Valentini Hiftor, fimpl. reform. pag. 112. Vefalii Epiftola de radice China, aliisque: ©. i Ex hujus radicis centro fimplex exfurgit far: mentum, ‘ad aliquod fpatium nudum, compres- fum, lignofum, fpinulis undique cinétum , quod mox fefe dividit in lateralia , irregularia, flexuo- - fa, & articulata flagella, undique itidem fpinu- — ex lata bafi acuminata , in capreolum « s vitigineum quafi, quo cirrho fefe figit, & fir- miter adheret adftantibus fruticulis, fupra quos fefe ample extendit, & prorepit hc planta. Sa i qno. SES loco amen P . curtis fed craffis infidentia. petiolis, que ampla, & in orbem, quai exten fn La RR y glabra, membranacea quafi, folitaria , ovato-cor- data, repanda, vel potius utrimque cordata, in. medio enim deliquium. patiuntur , . füntque inte- gra, finuofa, & nervofa, neryis quinis ex una bafi prorumpentibus , arcuatis , & in fummo concurrentibus. Od Pod ARO Eeten! .;Juxta valvam racemi excrefcunt. floriferi , ratione plantee pufilli & rari, hi fefe dividunt in ~ fimplices curtosque pedunculos ,. quibus flofculi infident hexapetali , herbacei, fex ftamina ge- rentes fimplicia, apicibus luteis, X ftilo turbi-. nato, poft illos bacce excrefcunt. globofe, pa- rom acuminate, triloculares, glabre, rubentes inftar Ceraforum‘, in quibus femina pauca, acu- nata; finuofa:,: femi lunaris quafi forme lo- um Bacce autem faporis funt aufteri, inftar ua lum ge multum fuccofe, fed vento 1% CARA AA . 4708.4 T . A variis auétoribus hzc planta jam obfervata & exhibita fuit, a nullo autem bene depiéta vel . deferipta, nifra-folo forte Kaempbero in Amenit. exotic. Fafc. V. pag. 781. cujus tamen icon ad- . modum manca, nofträque ladi inferior eft , * que "3 * X , kete virentia, Smilax met doornagtige en bogtige ranken , de bladeren met wyf zenuwen, aan beide zyden hartvormig. Tab. xxx. En „Smilax met een gedoornde langagtige fteel, gladde bladeren, in de ge- daante eyvormig , en als een hart, van Linneus in zyn Spec. a; Plant. pag. 1029. No. 5, DË is die vermaarde plant, welke de waare en YH. opregte: Hotel aan. de Dooren verfchaft , door deszelfs voortreffelyke deugden zoozeer geroemt y welke in de Winkels der Apothekers Radix China in "t gemeen; genaamt wert. Het is mamentlyk gen dikke , zeer uitgebreide , houta agtige y ligte, ongelyke, van buiten geclagtige, van binnen witagtige,,. en} meclagtige Wortel, in veele dikke deelen verdeelt, welke bier en daar weinige, en- kelde, dunne , en-lange vazelingen uitfchieten, van de zelve couleur , eén laffe fmaak hebhende , - welkers deugden en hoedanigheden genoeg. vermaart , en be- Jehreeven zyn van Herman, in zyn. Cynofura Me- dica, Dale in Pharmacologia, pag..184. in 4to. Geoffroy . Mater..Medic.. part..2..pag.'30. Vas lentini-Hiftor, fimpl. reform. pag. 112. en in een byzondere Brief van V efalius , overde Radix China, en meer anderen: 200 : Uit het midden van deezewortel [chiet een, enkelde. fleel opwaarts tot eenige lengte bloot.,.t’zamen. gen & het zig vafthegt en hangt aan de nevenflaande ftruiken, over dewelke deeze plant zig uitftrekt en voortkruipt. . Op dexelve plaats , daar bet dubbeld vlies zig ver- toont , komen. de bladeren, voort, op korte , dog flyve Jee Staande, die wyd en breed zig uitftrekken , in de gedaante van een Aert, blyde-groen, glad, als vliesagtig ; enkeld „ uit den ronden hartvormig „want in bet midden hebben ze een keep, en Zyn verders bog- tig, zonder. keeper ,- mt zenuwen, welke van anderen uit een punt voortkomen , .in. bogten voortloo- pens en boven weder-by een vergaderen. _ E Aer. zyden. van- het gemelde vlies komen de bloem- trosjes voort , ten opzigte van de plant klein en wei- nig 5..de bloempjes zjn zes-bladig , groenagtig van cou- leur, hebbende zer enkelde vezels, met een. gedraaid Date, en geele nopjes; na deeze bloemen groeien de Vrugten, welke rondagtig zyn, een weinig puntig, drivakkig , glad, roodagtig als KarfJen, waar. in weinige kleine Zaaden leggen, die puntig , en krom zyn, als een balf maantje. De belie zyn vrang van fmaak , als onrype Mijbelens niet zappig , maar als met wind vervult os Sousa Van verfcheide Schryvers is deeze plant al opge- merkt , en vertoont , dog van niemant tot nog toe wel be- Jchteeverl ofte afgebeelt., dan genoegzaam: alleen:san Kaempherus, in zyn Ament, exotic. Fafc. V. pag. 781. welkers Figuur egter zeer gemeen, dé ver S CPV "ponte m ind een —— M e ik t oi e cio e pu ai d que in-ipfa quoqué Japána depi&ta eft ad vivum jufu, & -fimptibus viri exoticarùm plantarum curiofiflimi , d eftimatoris fummi D: Witfenit, confulisquondam -hujus urbis Ampliffimi', ex cujus Codice plantarum nempe Japanenfium vi- vis coloribus piétarum , hanc plantam publici nunc juris facimus, cui fummus in arte medica quondam princeps Clariff. Herm. Boerbavius fe- quentia fua adfcripfit manu, qui familiariffimus nobiliffimo Witfenio quondam fuit, uti id abunde patet ex ejus Indice Horti L. Bat. part. 2. pag. 217. Hec itaque ibi notata leguntur. „ Qua Quaare » radix vocatur inSina & Japana, Radix China, fpinofum eft farmentum , prorepens, altasad- Ícendens arbores, folium gerens firmum , formam habens Ubii, vel foliorum Sal/zparille, Rami funt incürvati, retroflexi, & articulati. Per circinnatos capreolos fefe figit & neétit fruticibus. Sarmentum & flagella fpinofiffima funt. Radix dura eft, lignofa, formamque habet, qualis in Figura confpicitur. In Japa- na crefcit nomine. nota Qua Quaare, uti & in Malacca copiofe in filvis. Smenfes & Japa- nenfes hanc radicem magni faciunt in Medi- cina, multoque eam vendunt pretio, quam cacabis incoquunt claufis per noétem & diem, adhibetur ad fudores expellendos. HeeeXre- latu Codicis Wit/eniani. ne Hujus radicis quoque meminit Celeb. Dillenius in Horto Elthamenfi, pag. 346. fub nomine Qua Quara, ubi vide. Aliarum plantarum radicesfunt, que cum hac multum quadrant, fed omnes fpurie cenfende funt, hec genuina & veriffima Chine Officina- rum. radix ell. Sic Senecionis fpecies eft, cujus radix a Cor o 2liisque-quondam--pro-Cbim Officin. fuit habita , quee eleganter depiéta defcripta reperitur in Le, Horti Eltham. Et Pfeudo- China Amboinenfis a Rumpbio lib. 9. Cap, 61. tom. s. deferibitur & exhibetur; & Smilax Indica, fpinofa, folio Cinnamomi, Pfeudo China quibus- dam diéta, in Thefauro noftro Zeylanico, pag. 217. ubi vide. Vocaturque hec Smilax caule aculea- to, quadrato, foliis inermibus, caulinis corda- tis, ramulorum ovato-oblongis, Linn. Fl. Zeyl. pag. 172. ubi defcriptio ; uti & Smilax caule inermi, tereti, foliis inermibus, caulinis corda- tis, racemis ovato-oblongis, Linnei Spec, Plant. pag. 1031. No. 13. Quarum omnes radices ad illam vere Chine adcedunt, loco natali forte magis diverfie , quam ipfis virtutibus medicatis differentes. ó uatuor porro hujus Chine radicis fpecies, ad Smilacem itidem pertinentes, fervo inter plantas ab ipfo Clariff. Plumierio in America erger ad vivum depiétas, quarum fyllogem haud vulgari mihi pretio quondam comparavl, are ef riores nunquam antea editas animus eft per fas- ciculos in lucem edere , & concinnis illuftrare defcriptionibus , quorum primus jam fere abfo- E itam & valetudinem largiatur Jarus; eft y eque v nova ejusque decoétum propinant dd quasvis fan“. guinis & corporis inpuritates, In Jodra vulgo ` 73 ‘beneden de onze is, welke aa ^t leven ook ih Fapan zelve is afgetekent , op bevel en kofien van een Man * die een zeer groot Liefhebber en Beminnaar der vreemde Gewa/Jen, ik meen de Groot Achtb. Heer Burgermee- Der deezer Stad, N. Witfen » uit wiens Codex van de Japanfche Planten , met leevendige couleuren na t leven afgetekent , ik deeze plant te voorfchyn breng, en aan het publiek mededeele ; waar by de groote Boer- haave, eertyds de cerfle Arts in de kunjt der Medi- cyner, dit volgende met zyn eigen hand by gefchree- ven heeft, welke zeer familiaar met de Burgermeefter Witfen voor deeze was, gelyk zulks overvloedig blykt uit zyn Index van de Leidfche Tuyn, tweede deel, pag. 217. Het volgende wert aldaar geleezen. „ Qua Quaare » Wortel wert ze genaamt in Sina en apan ; de » Wortel China is een voortlopend Gewas , hooge » Boomen opklimmende, dragende een vaft blad, als » dat van de Ubie, ofte als de bladeren van Salfa- » Parilla. De takken zyn krom, ingebogen, en ge- » leed. Door de krulletjes hegt ze zig vaft aan de » Jfiruiken, De fiengel en takken zyn zeer fleekelig. » De wortel is hard, houtagtig , van gedaante als » blykt in de Figuur. In Fapan groeit bet , en is be- » kent onder de naam van QuaQlaare, als mede op » Malacca overvloedig-in de Boffcben. De Sineezen » en Fapaneezen [chatten dic hoog in de Genees- ^» kunft, en verkoopen die voor groot geld, welke » xy in gefloote ketels kooken, een dag en een nagt, „en geeven bet te drinken tegens alle onreinig- » beit des lighaams. In Indie wert die doorgaans » gebruikt om te doen zweeten. Dit is uit het ver- „haal en de aantekening van de Codex van de Heer » Witfen. - Van deeze Wortel maakt ook gewag de vermaarde Dillenius, in zyn Hortus Elthamenfis , pag. 346. onder de naam van Qua Quaare, alwaar ver- ders ziet. Daar zyn nog wortels van andere Gewaffen, die met deeze wortel veel overeekomen, dog die zyn alle voor baftert te houden ; en dit is de opregte en verita- bele wortel, die de China in de Apotheeken is. Zoo rer em ziet on Senecio; wortel van de Heer Commelin , en andere , voor deeze voor de China der Apotheeken gehouden is , welke zeer fraar 200 0471 | ne “eA ` afgebeelt en befchreeven is in de Hortus Eltham. op de aangehaalde plaats. De Amboinfche Baftert hina wert van Rumphius in zyn negende Boek, Cap. 61. tom. 5. y rueda en afgebeelt. En de Indifche doornagtige Smilax , met bet blad als van Caneel, valfe China by zommige genaamt , komt voor in onze Thef. Zeyl. pag. 217. alwaar verders ziet. Welke van de vermaarde Linneus in zyn Flora Zeyl. pag. 172. genaamt wert Smilax caule aculeato, quadrato, foliis inermibus , caulinis cordatis, ramu- lorum ovato-oblongis ; en dan nog een Smilax caule inermi, tereti , foliis inermibus , caulinis cordatis , racemis ovato-oblongis , van Linn. in zyn Spec. Pl. pag. 1031. No. 13. welkers wortels alle met die van de regte China overeenkomen , door bun verfcheide oor- fpronk en climaat mogelyk meer verfchillende, dan in de medicinaale kragten zelve. _ T. Ik beb nog vier zoorten van de China, welke mede tot bet geflagt van de Smilax behooren , onder de Ame- pé is Gewa[Jen , welke de vermaarde Carolus Plumier zelve voor deeze in America na "t leven afge- tekent heeft, welke verzameling ik voor eenige tyd my verkregen heb voor geen geringe prys , van welke ik de raarfle, voor deeze nooit befchreeven ofte uitgegeeven, voorneemens ben by deeltjes uit te geeven, en met be- knopte befchryvingen op te helderen , waar van het T eerfte 74 mihi fummum Numen profperam, intra anni ` ere genoegzaam gereed en klaar is , bet welke, fpatium meis fumptibus in Botanicorum gratiam zoo my de Almagtige God het leeven en gezondbeit & ufum in lucem emittam publicam. verleent, ik binnen bet Faar , ten gevalle en dienfte der Kruidkenners , op myne- koften denk in het ligt te geeven. 5 Es Kro Nod 5S, e ea E mI I INDEX UNIVERSALIS EN SEX TOMOS. d T3 i Korsdın An AUCTUARIUM HERBARII AMBOINENSIS CL. GEORGII EVERHARDI RUMPHIL pv wt oa gota ets tom. = Abcdaria - - Lin. c. 35..9t56.. Verbefina. “Acmella -Leii Abrus frutex - l 7€ 31..»t5$. Glycine< Abrus L. Der Abutilon hufutum 1. 6. c. 13.64. Sida. Abutilon Le leve l 6. c. 14. rte 4. Sida. Abutilon L. Accarbarium album : 1.12. c. 16.156. Corallium geniculatum B. —— verrucofum l.12. c. 13. «t. 6. Madrepora. ——cinereum - 1.12. c. II. tó. „mabidi ——— ——Erice formal. 12. c. 13.1.6. Corallium pn B. ————montanum l. 12. c. 10. t. 6. —————ramofun .1l12. c: 22.66 2 : —rubrum ` 1 1:2. c. 18. t. 6. ‘Corallium Sie B. ——unicaule‘. 1125 combos. Acorum - SER ce lege, Acorus: Calamus verus L; Acorus marinus - lir. c. 60. «t: 6. . | Adianthum volubile. * L 10. c. 52. të Opbiogloffum ‘ex ites KS Adnotatio in Rhabar- … . A A ub. cad SAA M e Adpendix : arborum r Ne. . ol. foliis pau; petiolo la- OR. ` tioribus L. oe cafeuarial. 9 i. 39. Mu. — duplo: © SEE . folio Lf dE 9: 6:99. u oer. Zeien nad foliorum. latitu- ex Auctuario. . er de: dem E Lu vereda . nis "piae oa E 32534 e dig vod Ss reene QOL.: 90. DS —— porcella- ^ nica - a LEA x Ports de: Adulterina - - Lio c 42. t. 6. .: et Agallochum - Lbaevin wi 52.238 u fecundarum L 3. c. r2. t. 2. A — — puinn Pape de i —— —- veteribus co- sto BS odo SET ER pi gnitum , & ejus _ 4 : - ish tolius ¿minado teratio . .- = tee. 190 72. TOA Agrimonia Molucca Leto 27000 6. M pono 171 ida — Alcanna ..-. - «A5éan&loosses4. Laoni Cer? S ; E Alga Coralloides ` 1l. 1i. c. 56. t. 6. Tremens marina? B. © Lam —— eítulenta - ^ LER 58€ 6. i TET o zg Alliaria mice Su b } oie 4d ~ Ee - Aloe Americana ` 1 8. c. 62. t. 5. Alot vivipara. L SU . „og usd egeo culo! 03 edu. . T D E ing. E ii Amara INDEX UNIVERSALIS. Amara ludis - lib. 9. cap. 46. tom. 5. Momordica Indica L, litorea =o e 4b. t. p. Croton-L. filveftris - La c 4%) t.:5. Momordica Balfamina? L, Amarantus - l. 8. c. 45. t. 5. Celofia criftata L- —— faxeus Le EEE € 6. Amenamefia - lir. c. 37. t.’6. Bafia procumbens? L- Amica nocturna l 8. c. 69. t. 5. Poliantbes tuberofa L, Ammi Indicum - 1 8. c. 61 t. 5. Ampacus anguftifolius, L 3 ege, J latifoliis |! 2 er Em Anaffa - LE CAL Es Bromelia comofa L. Angreecum album, di: Cy SA PA qe pe =o bag ERU GEN Ae, L. — caninum Lir c. 7. t 6. Epidendrum L- ——— flavum EFIER"CC* EC 6. Idem. ci Ravi fpecies l rr, c. 6. t. Gi Idem. tte nervofum ¿dir t6. Idem. ex Auctuario. _———— pungens. - ibidem. Idem. ———-— faxatille - ibidem. Idem. ——— anguftiscrumenis ibidem. Idem. —— — uniflorúm. $ ibidem. Idem. . ——— Gajang - Abidem. Idem. ` ———— sie ibidem. Idem, ——— lanuginofüm ibidem. Idem. . ——-— teniofüm = ibidem. Idem- terreftre alte- DE. tum nen RER ——— primum Lure 0 6-5. ; purpureum l rr. c. 8./t. 6. Epidendrum L, : ——— mbum! oel aren. 3. t. 6. Idem. — fcriptum Lite 1..t 6 AM. e Anguria Indica + == Lo vergoe to 5. Cucurbita Citrullus Le Anififolium - t foo So 2. Sebjtlls Limónia Lo dd nr uns, Anifum Moluccanum 1 2. c. so. t. 2. Umbellata L. —— — Anona - l.i. €. 39: t I. Anonariticulata Le —— tuberofa - L 1. c. 40. t 1. Anona fquamofa L. Anthophylli faxei l 12. c. 23. t. 6. Milleporus Imperati B. s> = Anticholerica ` — L 0.0576. de et heptaphylla L. ubi vale notam, - Assana: i 3 Rain gc lest dtes. - Aquifolium Indicar 1.11. e 48.1: 6. toad bas. llicifolius L. Arbor alba - l 2. c. 25. t. 2. Myrtus Leucadendra, :baccis fue ur- - » ceolatis, foltis Jana Leo —— Minor Lc 6.2 —— aluminofa Log. €. Ee 3 x ch - L 9 850 ee : = —— conchiliorum 1:9, 5.450 EN Ficus religiofa- Li => excacans, mas& ; = femina - L 3+ 0.96: 1&3. Deche WR ticoecos L, — — ejusufus l 3. c. 37. t. 3. EE —— facum, majr& £ minor - ds Chl t. 3. — glutinofa - Lg: i t. 2 Cordia: Myxa L. : ——À dactaría porro. Cerbera Manghas. L. —— Nuffalavica ^ Aucuar-c. zt. — nigra scd bo p ty Uvaria Zeylanica? L. —— noctis - Lo wA. u —— nuda - bodem Se, — Ovigera - Pe 3$ £5 Hernandia ovigera , ' foliis ovatis bafi: pe- e | tiolatis L. Arbor A inde ME in b ile il x ca ¿INDEX UNIVERSALIS, Arbor: palorum od] ib, 40 capigstom 5. — pinguis ` sie gtt, 3 nn 3 1 10.256888 4 -—— .radulifera . - ee ae sd — regis E rubra pria; idoni ‚sr ER EN pe WI Lao e. get beer GMC. decus G33..1 2 2:4 RE Reid amal i E sig 1C. an E Hernandia fonora? La ace Fire Ts nun 2 se A Smiem 1031 Wenger par? minor „few; dele) KH Sut again 5 w a SE el Lek | 2 > d anguftifolia ` -. ibidem. ee La A 1 e uranidmilil — febi - Sieste O 2a) Be 2o. d Bein — fpiculorum ` - lh TRIE IT bé 2.8 d eletoignt afaik ——— toxicaria - Fc 2. St muaibal semia —— vefpertilionum, Mudar, Arafat, x 3.5 84e utro encia 3 —— vernicis J brida weir AS aut. da RL : not edo - l saa ViOlaria . Areca ey eat Oo — — ufüsac Vibe Sern Ti ue ELT Cd A UR i Arifarum Amboinicum; Li, Ber 6:1 865- SM. S Arumessilebatum poe —~ efculentüm Artemilia latifolia 1. Arum Aigyptiacum l 8. cl Bäss? :. - Arumocolocal —— filveftre 3 Arund-arbor Cratium dicta bajo ———— fpiculorum Arundaftrum ` Arundinella a Arundo afpera ; ful Tor fera + Y Indica Leleba ¡fila! Adler str om ; pium arifera A "LE Br -—— fpinofa E ow vafaria 7 Arupa - - Atumis » - litorea Aurantium acidum | — Sinenfe AA verrucofüm Auris Canina 4 —— Elephantis | Ay Affa E a As * citas > Bancudus anguftifolia e FAGO Bangleum - D ¿ Barba marina Š — faturni - Bafilicum hortenfe & agrefte — - ms Indicum -— Kei Audtuar, c. 30. lib. 4. càp.48. ton; 3... 4. C GF. basoe Gr tea. 3 lia L ti lenie ein lacis aja ol. M 01 39 ae guasy oefe —— Den, up ds J p iepel melon? mmo ie t. 5. JAFU nz La. vd muggu B... C. Bi EE, $ See eg SE. bii Quid e : t TIT ea L.8.—c. 8*5 olies Ca 83e Y 268 E. „drums i le ei ge = 28.08 pe Diech 15 Er ens L. 18% c 82. t 5. Arum gittifolium Li 6 6 t rey st rater pe " QUE) A eade. Mt D Geek a q A ran) yr "rite EOS ces i 1 GED .0 On . L. 6. cc. doo tue Maranta L. HCL d £ : Ii 105.6. BFK) 6. + Commelina, Le 4 O — Loes E reo bl 2c RET03 Á de den GN A EI L9 En By ovale —— - d Y ÓN 6. Kata e 4e f AE 2304 "nds. ——- d € “te E isi Se Indica procera, vertillata a abe 5 unl uj) 2 ao: E " nup i ni bag u Ne at D h xd ig) ES te 1:3 id EE EI 3 A 2206 o ri 1 int ER pes! emd MAA Zeg: GE sE 3 «a van os egit ———— 5; noni ob aois. — ak ad ec orig f Y cibladenaD PU aud CIR dünom- oke Lach ee ) pe Liz uE IX E Lao. 6. 9166; 73.625706 NE i33» aud ONIS nig rf sa RA - EAS Ee aie , niin te Lee 1, $. C 1 et ied my ng 4 Torri aen l €» E 3 - Morinda Citritolia Le num bt Se: Lo Sec E Ee laor Ge £6 _Penicillus-marinus B. 1.10 cr d 6.- ¿Luco odi y DESI L 8. LE e, Oecum. LS e Sj E Ocymum \ IND EX UNIVERSALIS. —— — teres, Blitum frutefcens Indicum majus Bafta marina - . lib.12. cap. 29.tom. 6. Batatta - E gd Et mammofa Leam t Bilacus - kk ie dk € —— taurinus « ‘hon! c. got Bintagor maritima La el rt! filveftris EEE € Blimbingum filveftre ; 6. el ME Ha t. E 8 f: 8. 8. & minus > L € 426.9 Mniardtbus Zog La —— fpinofum k Ce 43: t. 5. Amarantbus fpinofus L- Boa Maffy a Aufiuan ge E: C sn; | Boletus efculentus varius l. 1 1. c." 20:7 t. iih mofchocaryanus l 11. c. 19. t. | Bugloffum lanuginofum l. 6. c. 6o. t. Li Diuraioforvia pio L. m ee lioun à Me E 391 -t. Lee Phink, 3 us Bungum - ! fo ege Bunius e l. gi CHO ‘th3. Butonica > E gi ENE t je, L. T filveftris . de gu €. 300 tg.. Eugenia racemofa L —— terreftris (qo5.6 Zon t genta M Soros he a C. mat Ls a _lib. 9. cap. 25. tom. 5. —— alba -c e AENA gend B. e -——— bulbofa L 90205" 65. Dolichus ero Mía! E. Sa litorea - l. 9, c. 33. t. 5e Dolichus Lablab?: L. Ort nigra de en ger EESTI Enge \ Phafeolus unguiculatus L. — vem: l 9. c.25. t, 5. Dolichus lignofus Le - wem nee de «e. di 030365 t^e Abu D - Ends! pul Ao q goes denote, Delos pruriens caule vo : bus racemolis hirtis Er ‚Fl. Zei Cadelium at TRD DIE ge 5 ` Phafeolus: Max P E Caju Panu ~ eet E "SUPE Caladium aquatile be $c BREE tos, “ron ecolentum, E. ier E een Calamagroftis _ en Gg ede. Calappa — - Le: ERA - Cocos nucifera L: : — Aedes d c »9 ti: 1 i ufus ac vires I ri. c. act 23 3 ae e abortus S&mon- ed i ftra uil FE 4 dx re Calappoides arbor Si- 0 3 nenfis = = Ge E Er : E à ex Auctuario. : Camean = - Auétuar. c. 20. 1 Caminium ) ` 5 SPA E Camolenga® + ELIO) teh RN Ee, ; cO aci B - : Campana rubra _ “Audhuar. e Su soi Camunium A igl T dieere dioc 1 5 — nene : 7. C 15. t5, Pee imma La ` catrehennit E eg An tio, : 1 x ; pe ay! Hen mufinwo beni test E E ex Audtuario, Cananga Ads ETT ft Së, ma Pot vu P Mà um Lago ngen Da: amer deu Flabellum marinum we -© Cönvolvulus Bataktus L. :£ Cónvalaulas Ka, Joe sisulal -C CPatdva.- "Marmélos L, -L, `, ; ET Bilimbi/ L. - | TW AE al EE L- E Uvaria b,- Ca iia d AA re LEE dz E INDEX UNIVER g ÅHS! Cananga filveftris «lib, 3. «cáp. 20. tom. 2, Prager, ` sg Canarium decumanum 1, IG ode Ser i ek "nigrum ` d iF ne y "t2. . J HE edi V odoriferum ` 1^3. HE 2. vulgare AA ie, FS A 440 ; riesen filveftre «+ 21 4c» T i j ‘BE = uien Sinenfe so EA SE 3 SEED mac, ex Attila: Canna paluftris Leve go ES rundo valora Phuka. pe LHO BSI Cannabis Indica, mas = u ai Ke » cubo Sc femina - AEREA Cannabis hiiva: La oe Cannacorus = 1*87 ceed ir Van MAL. Mous Cantharifera - ^L 7. c. 61 ath yl genge deftillatoria L BEES iy a Capillus Nympharum |l. 11, c. 55. Gë " Ee Veneris Cle HEE "Mélantbum. La : ae Capraria «3 ti id sii A RE et ën? Caprificus Amboinenfis I. 5. ERA — afpera —— chartaria See ge 63. "Ficus Benghalénfis E SEN Ficus e M: L oo siiusiovnog LIS MEN 1. 5 s Peru Teregani Hi e lust wegens Capficum filveftre ^ ^17 6; 6 73, € 4. Contortà D -< tofs ———— Indicum, 1 BS $0, & 3. Copficóm frutieofum Le uc ID Carandas - > Aüffüár e 2427777 — Lyciam B. Ciparis -Pi Zeyk Carbonaria ? AE See ap ie 1 d Opec og altera l. 4c 26. t. 3 4 Wy oie fy | To o zr hae Cardamomum minus h 8. c. 12. ts: a Le ARAS CARE A FETTE TE A E es — HM Carum = L 8. c^ 6i 8 4 : s ; Caryophyll ter LEERE ES —— litoreus 1.6. c. 55 6.4 EE EE L. Caryophyllum = kone Wr ra Caryophyllus aromaticus > ; — cultura, mes- EE e des fis, & virtus -+ 21/72; “esa Ren in regium ER FIRE PA E ur c. ee = ted 3 : = se Ge Calla fiftula - 23,6 3085 X p .. dide A —— filveftris - = 2.0. 3. 06 2 P A eom es Vw ctp Caffutha cornea Au ar. C. 5 pe} - A ma e ei di " Occidentale dia Ji ag rre Caffuvium i ed : I. C. ZS ët 2 pe en ¡ELO filveftre e I e ce e n E = is q bei | ry Equi Cafuarina litorea E id so: dr d > T E i sirve BS terre u Narr d ape A: A J Ge ari 5 gristbr Eri id " gr vo ES. Edo. Catappa Si ‚Ie el Zi At "ag Si n9 4 2 3058: 7 Catsjopiri E n c. 35 a : Bibi Be = ert erna Catimarus — - l 5. c. TE ee E ee) I TIERS GM ot Cauda felis - E! — ——— apreltis Cepa filveltris 6. c 41. Eë" E "ée E £ Mila Zebra" ` Lah e de t. 6. Pancralium Narbonenfe L-&eft Nereis S ume 3 ` Ambéineffis-folio latiffimo rotundo; flo. toca > ribusmivéis ihodoris. SE H Amft. pag: 77 Tab: SC? | Chamzbalanus Japonica l. 9: Es m t 5 EBENE m- ae, E Cheromela > Auttia c: 39. Soot E ES ee Ke Liz. c. 3r. t. 6. ‘Spongia Be — Chirotheca marina Cicadaria S Lype s Cingulum terre krot m ae SE funicularis l 7. +37.“ . 3. Folium. e EE =. 6 ee le P ie T a ER a Y 4 DG <= pis INDB% UN VER SA E vs Clomparius major UR Cape 2: tom.g. Stersulia foetidasL. vieren ria) wise did MOL L 4 é. Së t3. Sterculia Balan ghas; der Clypearia, albaScrubra 1. 5. c. 27. t. 3+ "-Adenaitbera Sc foliis. fubtus. tomen.. ; ¿E tofis, Lus et Bling —— maritima l 5.044 t 3. a Tv siesta CNN Cnicus Indicus LS c 38 t 5. “Carthamus” „tin&torius L. igiberid:— —. Cocus maldivicus Lee € 6. Loos, uis] poto minor, oi d e en . feu Cocillus Y Aunld- 414 Mant .6- Berl shyla sand Codizum - 1. 6. c 29. t. 4- “Croton Varig | ¿cl ro ——— filveftre LIGHT Cropon,L. s o 3. - i - teniofum „I kée: en fe sonst > Sl. -aow Cofaflus Y sii EE e pied E - Ati Citrina .;- Aska e 1b 0 34 “Apocynum £. EXER d mansdamv V zuliic aD Combilium - L IE 5. Diojcorea Gu cata, L. We Ben Condondum in 1. 2. gr €: „Chryfobalanus | (ER Shad ——— Malaccenfz] bloks u Me e dm zuoi Convolvulus coerulgugy Log, e, 52: E 5- Convolgulus Taidicus B. des — u feetidus. L 9. c. 6o. * E „Contorta L d Geen "EE levis wee St gid anii N 3 v addu major g EEE Convoloutus pi L s iĝ M21 miop gissen ele Ka volgúlus, Le sinib a marinus) a — Le et KS pis capre L. seng"? riparius l 9. c.59 t. 5. Tini lali El, M: tom. 14:2 544 Brno) Conyza odorata lio c. 4r t 6. P a Deo P E [2251 22 - Corallaria latifolia ened of 82 mut 1 A uni E TT 67) —— parvifolia l 5. 6.25. .t. 3. Adenanthera p ‘pavonina, > folus:, ,utrimque. : : ER A glabris L, `o Bd - mu) Corallium nigrum ` (Jaz. 2. tó. , par toiisiizdgoyis A Corius | Sm l. 2 E ch i em DE EE Corona Ariadngst —— hg C deno i25 „ ‚Cortex acris ` — Auétuar = c. MS > Pepe C yophyliides]. E £ 3 Ze E te ara C. 10. nn foetidus - Auctuar. c. 18. im igneus — Auétuar. E Bs — E ‚oninius — $e ue d DEE S - y er ed ees RP E, ifi A ESO EI ael des à OP. i riis el cok a 15 3 Y = pu lig") —— mgee esc 6. Es = Lg limofa. kien i [1 ina EE Tee? L., A KIII pair. ag nn ae a tec 6, Crifta dege ins EE Si oinciana pulcherrima L. Crithmum Indicum … L 11. P 49. t 6 ee ¿Portúlacaftrum, Lior: EEE Cmm; major & ae E O bà 5 scat) „minor o i k 8. SE oral zt 1 la K pa jets > e montana 4 Ir c 36 E 6. 5 eden ee! S Siet maa Crufta arborum — L 7.646 kt: dac d d bos) — ollx = di 9er ze e, 4 ellia.antipoda L. MÁ Cucumeres k 5 | id Amable. Da Da YE divik EGS + ipis musinus irc! NAMB ok 5- Ge P ; : inenfis) | rigdhoM ¿Crd esla 5. curbita Indisa vul o "xq Ae He MN a = Lee 39: — ——S'genatia I 95496 ; cm mh L 7. dea dado re AE A eier rd u div dor Seile 263 S. 5 d : ES Se boinenfis 7 mult Dees Dix = Jimi. 11531 Cujavillus . = Sed f 649 Et, Zë, boye stood die "nolo a 7 | sit AA WERNER Dracunculus Amboi-- INDEX DMANAiWERSALIS. Cujavus agreftis domefüca .: Let te 1r. Pldium Guaj Cuprellis marina l.i2. c. Ges t 6. 4 ëng. $ oe paaien. Je Curcuma Are Curcuma longa L. Cuflambium A L nnd. Cuffuta a Le CQ e, . Cafftha filiformis. L. Cynomorum - l 1. c 52. kt Cynometra cauliflora L. lilveltre 1 Xie genie. Sien ce Dën L. Cyperusdukis - «road. | j dongús - Lio a.m. rotundus Ee e 3k 6. Corra T. Cyprus E kad. e ge E du. andas "Pd: L. in D. Abanus c uD ap Int.. c EI Dammaraala no) zere. 10. ta 2, > 4t ra —— —— Celebica Ls gees TI EZ ars ~—— Leucomelana L 3.0.8. p.172..2... 7 72 5 , ex Auctuario, e > —— nigra CAR 4c g E? : 4 — —— Selamica Leah 2 Bern mund Dolichus Sinenfis, L9 c Mt $ LE B. ne 98. nenfis & no Dryopteris triplex: ." 10. €. $k Durio - - Ll n cox. Tuus d lib. 4. cap. 1.1 alba TEEN Molucca Is As, C... Mo Ecliptica J. a fs. 31. Empetrum a - Equifetum arborem Erica marina - Eriophoros Javana . Efila efculenta Fan marina 1.10 c. z AA RB 1 Ficus feptica - Lis Ed Filix agreftis — - L 10.) Cogs —— aquatica 1.10.-c. 47. —— calamaria L 10. c. 58. 1. 95% l. 7-30 Flos EE SECH —— caeruleus , —— convolutus | l..6.—6—43: —- cufpidum l1 3. £ 1x — feftalis...- l-6. © XL er Ai = peregrina ibidem , ex Au t. t. t i^ s on t. to: t. —— efculenta oki cag it m —— florida s Cox Io 65 A Flabella marina E ind SA , cinerea 1.12. .G 14% | Flamma filvarum 1. 6 A 5h te x 5. Zeg, ami: kant 6. LA eege L.. E. "x l^ Bp e Bomba we L. die c e 6. ‘Euphorbia hirta L. a ond F. 3 va = pc veh Sech EEE Wa? x EO E d ME TES UM de. coccinea aii Ctuar. .Pavetta Indica L- t. $, Jpomoa. Quamoclit L.. 5. Clitoria. SRL. Es: dee -Plumieria - >. -Mimufops-. Elengi L., = ics Bier Rola Sineu E ues X lib. 1. cap.42.tom. x. . Pfidium Cujayus pedunculis trifloris L. lib. 7.cap. 4. tom. 5.. Lens Phafeoloides proprii generis. L: gi Ficus Bendix Alou H. M: Al, SS, ES um) i dd MIA de TI FN A Ron b s sl aie IM D EX SUMNVIIVWELR X A D ESI Flos- flavüs ` 2 25 Jib. Ó, cap. 27 tom. 4. Caffia:L, : — globofus:: — SOG, «8. 0.72%. t. 5. Gomphrena globofa E — horarius l 6. c. 12. . t. 5. -Hibifcas mutabilis: L, — inpius » l- 8, €. St s. -Pentapetes pheenicea L. — manillanus L 6. c 44. t. 4 Wyltautbes,L.: … —— manore Mero etal y. Zenger Sambac L. — pergulanus =i “1 7j.6 28. te 5..' —— Siamicus ‘AuCtuar C2 75 Cain B. — Sufannz l 8. c 70. LA Ortbis;Sufanna: Li, —— triplicatus l 1r € 13. t. 6. .Orcbis-L.. Foenum marinum l]12. Gt Sot 6, B 3. Folium acidum majus JL Ac 29° it-3. +4 . ——— minus l 4. c 30: t. 3. Baggea mariti- as. mum - INGE € 4. en L 6.68525 Eé bracteatum | 1 6. C 35° t-4 Winsen, Indicum variegatum B. —— — buccinatum Eat: e 8 bg es | ——— calcofüm L 6 CEN (4. eM —— caufonis lg. ei is. Vitis. ‘trifolia L. —— Crocodili l. 6. c. 57 t 4. Hedyfarum GËT en L, —— hircinum Ld 43 05. Tinus. L.. 3 si -—— intinclus L 5.6 wpit 3.. linguæ A St Baubinia fcandens L. ——— lunatum minus! L 7.0. Ze te 5» „Menispermum2Catolinum L —— mappz «lens we pes. . ARiginus ae wap ën ¡La += menfriuim East. Be à —— petolatum Lio. c 64 të politorium non = GA Ficus? La polypi Ll 6. & t. 4. —— principiffe . 1. 6. c. oe t. 4, Muffenda frondofa L. hdi —— tinctorum im €3& L6. Ee Log Ve, m ac em xS urens: Sé $ Re, ES RE ragarıus s "€ x Lo. E ; en Mag A tI Mm Fruêtus tus Bobe E ea €..20. KEN mufeuliformis Bump. He 0t Regis actuar. e 28... lides B. Frutex aquofus ind: E 6. c $1. te E Ze mas | 6. c. so. t. 4. Aalia EiinenfisL. —— butonicus Lë e eg, —— Carbonarius afper L 6. c. 68 t, 4. * mes Lb 6 € 66.6 4. —— Elramieus 200% bike ÓN E 4. o. Cerafiformis’ Lb Gece 74.1.6 4-2 —— globulorum ER. Giilandina. L.. —— gnemoniformis l. 7. c. 7. t$. - —— lintearius ke gk Rs — murenarum ke Bg Abee Malabaric L, — —— latifolius ibidemj e ar. i — mufarius lere ee, -Uvaria? de —— niger parvifolius l. 7. c. 42. t. 4-- Contorta B. . —— papius _ lib. 7:cap.1o-tom. 4. . Contorta L. . ——— pinguis E. Pibe 45." ae? Ge c Auctrio. — er ii ar: WEIT ——— quadrangularis! 1.7, d fog ee hoc qualis 3 = Feed = me oe uncatus A De tg. p liio "mic En 1271 ia soii Fru- Aio a o Pis an INDEX UNIVERSALIS Frutex urens Lg 3g. Tragia fcandens L, Funis convolutus l 7. c 36. t. 5. Melafloma o¢tandra E —— cratium (dle 720€. ize ts Contorta La —— crepitans di Qe € 64. t. $. Cifus vitiginea L. -—— dentarius LI ir. ae A —— excecans TE TR —— felleus 5 L 730 dpe > ex Auctuario. _ —— Toacce L 9. c. 84... te 3. Contorta L. i — viminalis kh o7 € 7 Securidaca yolubilis? L, Fungi arborei lir ccr t 6. —— rari alii L ri. c. 3% yt. 64.4 Fungus arborumtuberofusl. 11. c. 24. t. 6 igneus Lin 02% 146 | e Acid Breus L 12. c. 26. të Fungus marinus Besleri & Boerhavii. - : Ae ` E 3 um ea (€ T 7 1 Ga -I moa Kat E tom. 1. 1 Gajatus à LG e 284. En 4. en Indica L.. Galanga major &minor Í. 8. c 9. t. 5. Maranta? Lo Malaccenfis L C. 21. Galedupa — - B oe er, Connarus?' po | Gallinaria major & minor]. Gandafulum Gandola 4 Ganja agreftis —— fativa - Ganitrus : - —— oblon Gelala alba se - —— aquatica —-— litorea - Gendaruffa ENS . dÉ DH ry H . A A As i e Gladiolus odoratus Indi. . cus e en Glans terreftris L Globba acris = 1 di - longa - 1 ——— filveftris major . & minor -= Oe , uviformis Er Globuli majores L Gnemon domeftica mas & femina a? funicularis , filveftris Gomutus - Goffipium - nenn Deman —— ——— latifolinm sun ‚aciculatum I Gramen arguens 1 capitatum I caricofum 10. politrichum 10, vun a 00905 yn 00 IP e dino . LAW www DDD NDAD nm ode poang pnpppopnnnoppipp US e EI SE KN Corcbórus ólitorius L. Corcborus capfülaris L, Elgocarpus ferrata. L. ~ Erythrina variegata L. Cafi ia Sophera & Tora L: Bajella tubra L. Cufcuta B. Erytbrina. Corallodendron L. | een T e e H e e . . A 3 tst t. 5. | x t. 6. E ` MENE 1 3 $ t. 6. Globba genus iet digne, Monandris YA E trilocularibus' adfine. L. — : t 6. Vide Mii Surinam. b Str 6. a= MT va EJ Guilandina L. - vm a RE M EEEN 5 igi t. 5. - 23 va » Y Zb | SCH, t. E £: 2 V. Te ¿e e BAE v3 ty <4 A 5T a OUI e eh ONG. G [più herbáceum L; aui ode EA TA re L. E t. 4. u feum L. iem t. 6. : eS + t. 6. Scirpus glomeratus L: t 6. t. 6. Eriocaulon fetaceum L. Grn: ENDEX TUIN INE R SALT Sy Gramen repens minus lib. ro, cap. fo: tom.6. ~ fupplex . -— Teron 6 7 t6... ; vaccinum Lio. et $. t. 6. Cynofurus /&gyptius L. Granatum litoreum l: 4: €..53: t. 3. -Latifolium & parvifolium. Granum Moluccum |]. 6. c. 48. t. 4. ‘Croton Tiglium L. mofchatum l 6. c 18. t. 4. Hibifcus Abelmofch L. Groffularia domeftica 1. 5. c. 3. t. 3. Ficus Indica L. ate ame veftris Los € '4 t€ 5. SARE. x Gumira litorea L 5. & PROC Tus E- Gutta Cambodje —& + 83.26. re Es Se H" Ja litorea ` deg i cap. 4.2. tom. 3. Croton aromaticum L. — terreftris I 6 43. E 3- Croton lacciferum L. Halcyonium rubrum 1n- dicum - LA CD t 6 Jrübutaria purpurea T. Halicacabus baccifer 1.10. c. 45. t. 6. Solanum nigrum L, à Indicus. Lie 6 d, t..6. Cardiofperm. Haliacabum L. ————-—— minor" .l io. c..44.. t. 6. Phyfalis Seel L. Hebenafter - LA 5. t 3. Dio lofpjros L Herba adfnirationis 1. 10. £..28. t. 6. : —— crinalium E e a, cae | bips Sirattent Bl. o — memorie "LIO te M E 6. Achyrantes afpera LO 73907 —— meroris alba. 1,10. c., 30. t. 6. Phyllanthus Niruri L. —— —— rubra” La €. 30. t. 6. Pbyllantbus Urinaria L. —— fentiens 3&6 79 t$ Oxalis fenfitiva L. —— fpiralis levis NE 8 ape E BEE ` hirfuta - = Me zé —— fupplex y AE EE RI —— vitiliginum © 1.10. c. 35. t. 6. ES 3 Leg africa L. Herpetica Lë , Aultuar. c. 40. NER a. B "SE: ien dinical. 6. $ We e 10. € ix frutex A Jd quss EN J Ambolana - - ib, x. cap. 42. tom. A p ifera pedur enla La y Jambofa aquea Ec tr Simaia. SE mel CÓramica: '.; ly ^ la «Le ls -30%4 Kc abe .3..3 E? Si e —— domeftica: ° ES OM ME SECH Eugenia gr ee e —— litorea -- 1. 4. c 46. t. 3. Eugenia L. ——— nigra - Ll: z:€.334 t. ri. Eugenia Malaccenfis qa E filveftris aba Lt e BEE Eugenia ambos, h L. ern parvi- , [o Sak. 2 " folia ex Auctuario. 1, r. c. gin D: kou URB o 8e ENTE 3 Jafininum litoreum 1 7. c. 47. t. 5. riese! e E eh MUS C reum c a A ES ZS Ichtyodtones litorea 1 5. € $7. 1% . aS ay | ——-——— montana 1 5. €, $8. t.3. Indicum feu Indigo. 1 —L Ac 39... Gë, ben indu L: Involucrum a clan exte ANG. : : ; INDEX UNIVERSALIS EN Molucca ni 9 cap. 67. tom. e, Vitis Indica Lx . Lacca herba - C. 52. t. 5. Inpatiens Balfamina L. ub ima ^ ls 7 o C. 12. € 5. Erythroxylum B. Lachryma Jobi Indica 28, c.-28 €. $. Coix Lacryma L. Lactaria bes. ` L 5. c. 42. ot. 2. ex Auêtuario. - Laganfana alba & rubra l 8. c. 66. t. 5.. Cleome icofandra L, Lagondium litoreum Lee 22 kA, Vitex. Negundo L. — vulgare 16. c. 21. t. 4 Vitex trifolia L. . Laharus - los. C. Mi d.d Lampujum - l 8. c Ip t 5, prse Zerumbit L. —— filveftre mi- nus - 119. Cil d ANO Lanius - L $.-€—49——t—-3. — Lanfium ` L r AURA Meen |. ———— montanum 1. 1. C..40.+t.:1. ex Auctuario. filveftre Lodhotwe tu. Lappago Amboinica 1. 10. €. 43: "t. 6. Urena finuata Lx Laurafter Amboinenfis l. 2. c.-20: “tja. Laurus 1. in Laurus Japanica Auctuar. c. 81. Laurus” Levifticum Indicum 1 8.-t.:60.t. 5. Umbellata L. Licuala arbor - -A kc WEE. ex Ala, Lignum aquatile 1:76 E 95.704; clavorum JL 4. € $5. E a wo colubrinum + Lä "EA E Sfrycbngs Lt corneum ML A IC, IATA. Garcinia? L3 ma Emanum I geiz. —— equnum — — l 4. c 40 t. 3. ‘Bignonia = ——-—JEudtjium + - Log c. 33. t. 3. : —— lve - ho 38. 12. Thos L ——— —— alterum 1. 4. C.:39. t. 3. Laurus L.. aen longevitatis rl aden ML. Ee momentneufi 1.75. C 197/073." —— —— mofchatum le Eg oa en | ICON EE t 3-1 m - — —— murinum L 2 24 t3. Mina L «—- Papuanum. ho 2. € 19. t. 2. -—— falis minus l 4 artis... PS: u Sappan ` Lë 25: Edo. “Cefaipina Et, cerae fcholare . Lg. 0639..t 2 Tabernaemontana Ciri foliis, ——— vinofum .- Andtuar. €: 3T... £ " Ligularia = 1.6. Ce dë CG Eapborbia Neri folia Is: Lilium Indicum lir € 47 Eë Pancratium Zeylan. L. Limo agreftis - L a Ceed, —— decumanus LhH.2. 6734.4 t-.2. Citrus Aurantium Kairos go ot mit ferus vi malikaga: witz. Citrus medica. L. EEE Sun me. tuberofus vo cubos h ziz 36.462 a ventricofüs «vos ibidem. endis Limonelus ^ «. o X 2. 03 t2. Ze f — aurarius Lo 2 Cr gort 2. isse j — funicularis PE + IB 4 montanus = l ZI A cen Aio. E et H — F- mire nadurenlis slic aig er ee aly, Lingoum > - * li Zeo 2942-2 une L. A Zeyh H7 pe daxatile hy 3:30 5290832. ge Lithodendrum daalt. 6 : — calearium — 1.42: 0124 6. : a —— — — faccharaceuinl: 12+ ée 2&6 bon 9 e: Li EM A INDEX UNIVERSALIS —— ferreum ———— floridum _—— fruticans corni- culatum -= |. ic] CN P A D Es ctp eo E ——-—— dignitatum : 1 | nb 1. e QN > x w (UU. S Rbizopbora D . Rhizophora Le Lithofpermum Amboi- nicum - lib. 10. cap. 16.tom.6. Coix. Lachryma Jobi L, Lobus litoralis L 7 0 6.t 5:.„Phafeolus B. —— macheroides . ob 9 €. 23» tg, Dolichus enfiformis L. —— quadrangularis 1.9. c 21. ^ t. 5. Dalichus tetragonolobus, leguminibus mem- .; „braneeeo quadrangulatis L. Lomba E quM 28. Lë Piper peltatum L. Saururus B. Lonchitis - Je KOG HO Eë, Lontarus domeftica l. S e ët I. Borufus flabellifer. filveftris L .3- oum. t EL. — altera 1 1. c mn. t 5h. Luffa Radja „Audtuar: c 36. t M. Maas lib. 4. cap. 37. tom. 3.. Laurus Le — —— anguftifolia Auctuár. c. 7 7: Laurus B. —— ———— media & minima - ibidem. Laurus La Macuerus femina lib. 11.cap.26.tom+6.. Urtica L. „= mas e Lir € 286 i Madorius - Auctuar, C: 34« Apocynum B: Malaparius - hb georges bj. Malum Aruanum — Auctuar. c. 7r. Citrium REE RE E , Granatum L 2.t. 33. t. 2. Punica Granatum L. Indicum l 2.0.44. t. 2. Rhamnus Jujuba L. Majana alba & rubra 1. 8. c. 73. tg, Ogymum frutefcens L. : aurea > lH &.d dësen, | : fætida ` - l ro c 29. t. 6. Alopecuro Veronica L. Fl Zeyh A Mamanira - lh 6 raid d e ————— alba L4 164.404 et | VOS deich T © ar tr Mangifera Ii La foetida E DUCUNT UT A ee filveftris Lte Te i _ Mangium album L 4 € 634 t 3- Rhizophora L. . —— candelarium l 4. c. 61. t. 3. Rbizopbora Mangle L. Nuevos ro pides 4- € 65. t 3. Rhizepbora. ` . —— cafeolare i des Se Gët t '3. Rbizephora cafeolaris, folis ovatis obtu- lei? à c s dis, floribus folitariis L. celfum 4 05% 6 Rhizepbora gymnorhiza L. 4 4 4.. 4 : Rbizopbora corniculata foliia ovatis , flo- ribus confertis , pedunculis bifloris, fru- Cibus arcuatis: acuminatis L: —— minus - L 4 c $9 t 3 Rbizopbora cylindrica L. montanum 1 4. c. 68. t. 3: is LE ——— porcellanicum I. 4. c. zt t. 3. filveftre l 4. c28.. t. 3. Mangifera L. Mangoftana or Ql roe 39 t 1 Garcinia Mangoftana foliis ovatis; pedun- A Ll Celebica i = Bien ex Aud. Marrubium album h $67. é Matricaria Beni ` 1. 8. c. 55. t. 5e E f -iné “culig unifloris L. Garcinia Celebica, foliis lantolehe; per 5dunculis trifloris L. ' Nepeta Indica L- Chr-yfanthemum Indicum Le E: : CR INDEX UNIVERSALIS Meliffalotoria - lib. 8. cap.74.tom. 5. Melones Indici - el 9. c. 4r. t A Menthacrifpa - — 1 8. c. 58. t. 5. Menthaftrum Amboini- cum RI €. 42. ES. MA Amboi- 2 nenfis B Lo. € 7 La a — Macalla- -- i | 42 renfis Koga! ost sog. ex Auctuario. Mimufops L, —— "Moluccá ka c 1% Ka ` — 2 [puta LA c $$. t5 Ochna Jabotapita i ——— ——— vera L4. & 8-6 g.rM mE: Millefolium aquaticum 1. 11. c. 42. t. 6. Acrofticum filiquofum L "esch ma. : rina B. Mirabilis - l 8. e—$1—t-$. Mirabilis Tala Mirobalanus Embilica e PA d Ce | Auduarii c. .2. Phyllanthus La Moncus ..- + Anttuar. c ër. 'Serpenticida. Moretiana ~~ al TAO CEE o eet Morfalla & l d. CAI. Ws esr. Morungamas&femina l. 1: c. 63. t. 1.’ Gúilandia L- Morus Indica Aucwar G £x Ten Mufa as [ 8.c E. ts. MufaParadifiaca T. —— fpecies à DS E REA —— Alphurica l 5e £t —— filveftris ` - E of WS — fimiarum - - L 8& ce B '€gy- — Uranofcopos Le ee a > c Y ; Mufcus capillaris 1.10. c. 62: t. 6. Renealmiausneoides L, —— fruticefeens l-10. c. 59. t. 6. Lycopodium plumofüm ? L. —— gelatinus Japon- — ` : i cus a 1.10. c. 62. t. 6. ex Aultuario. Mutulabatta dt Myrtus. Amboinenlis ug Ca LO f Coah e adco RC ILL N. X N agisim “Auat cap. 3. m Cj! Blus hoer i in tabula gie | | weg sh — nuper nifi. Nanarium => L-3. C 39 UC Cordia tm L. repens „ du L4 0 M t4. ^ a qe op SAME Pe es. A P Nug& fana Kees Es. Guilandina L. minime 1 8. c. 39. t. 5. Guilandina B: - laria 1 a- a ge aria SES m A E la mi- Se : : i : ý = ; bw rte: et uw A „nor . hogoc TESTA Ze : ; gg INDEX UIN TiV“E:R S-A LI S. cap. 5.tom.2. -Myriflica Lo Nympha Nelumbo L: . Menyanthes Indica L. Cifus L. Osmunda Zeylanica L. Opbiogloffum vulgatum L. Nerium B. B. Cycas Circinalis Lo , Contorta L. - d Contorta I. 4 Contorta L- E “Pontederia L Diofcorea fativa Le Gomphr.ena @filis L .... "Momördica ttifolia, folus tis L. Convolvulus medius L. Orchis ftrateumatica L. Orchis cubitalis Lo ` di EE > S in nomine. Euphorbia & Tithymalus L, Me fpilus filveftris B. Ocymum tenuiflorum L. - * Nux Myriftica lib. 2. ——— ——— mas L20 9 53 -miik cultura - Exc W ta. AAA vires & ufüs L2 ¢ =: 641 ccce fveltrs. L 2. & o X. Nymphza Indica major 1. 11. c. 50. t. 6. minor Lut est, t. 6 Nypa - - L i Gi Si Gu edit (X 0, Cus Aftaci lib 9. X tom+$. Ophiocolla - TO. 2 t. 6. Ophiogloffum lacinia- , tum - Lib eX... —— fimplex rt. €. 43. t. 6. OleanderSinicus ^ Auctuar. c. 23. Olus album - de ote E 8E. Raul. res AÍDA re D REE RIO —— calappoides BOISE X its. -— caprinum ch 10. tv 3e GO —— catappanicum bh $ a qe 63” —— crepitans k 9.6 AA A -——— mas L Os 835. $ 4 — crudum majus & minus alU. EEE ET — infülare +. 1 1. €, 66. t. 1. —— paluftre "- Lin c. $9. t. 6. —— fanguinis s- de CV NE de 8 —— fcrofinum - Lio €. 24. t. 6 —-— fquillarum .. lio t 26. t6 —— vagum - e, OOP qM S —— vefpertilionis l 9 64 Rf Orchis Amboinica major Ì, Ib 6 I E O. a ASS og SEI EE, Oryza "e Up RE e. — ÓN koe Cie je Osmunda ` e ESA C Ró arborcicens 4: 5.6 2.5 1 Offifraga lactea Audtuar. C. 80. Ova pifcium - 800 298.65, Oxyacantha Auctuar. c. 44 Oxya liter Indica. Jd 8. €. 64. E 8° Ozimum citratum ^ 1, 8 c. 57 Es | she | Bu lib. $.cap. 41. To. —— Aruana Auctuar. $ NM Palala fecunda feu Nux myriftica fil- veftris j Palale relique mino- res ] f, 2. “i c. Io L 2; Ne «Mysia Aruana ves B. INDEX: EEE RG, Palma Indica major feu Calappa ib." Y. Cap. T toin. 1. d = Viñaria prima, 4850 , noh o ME feu Jagarifera . l 1 GE x E. J ec — fech AS wf OM D A DE feu Saguerus Air —— Farinaria , feu Sa- pd 582 S - ~ Lorca» A Palmifilix - TREE IIND Palmijuncus albus ME ee E “Calamús L? ————— Calapparius 1.- e So WEM g Calamus L? HEIS dri ——— ——. Draco E do C 49: t p "ex Auctüarió — ti: MP EHHO cr Poco WHEN Tq IP Calamus L. | were ——— levis l 7. c. 60. “tm. E 4 y E ——— marinus 1l 12. € es na albus 112. c. ©. - — —-—— niger L7 e de. d Oe ———— verus I 7. c bs. of - r — —— iste we 2e; f Dh. —— zal a eee Se GR e en L eaten: Pandanus cari e Y KE 6 ON d Pandanüs rel netid konn; “A. 103 4 E > bmd pii ki Ech pand Danah Eech Pe Feb pd p ` o" Lac e d . » D . aara . > ME —— —— ceramicus —— funicularis , 2529 2 hs e latifolius — mofchatus ——-—— repens ——— filveftris ———— Ípurius ————— verus Pangium a 5 d Panicum - e Papaja nas de femind > DA uae e t H > a Le: di d n I. Se "e filveftris & litorea ibidem e e ex Auct. Barong mufcarum ^ Augtuar. c. RK eh Parrana rubra SEE, Pauw - Andtuar. c. 27. Peponafter - LE Pepones - 1. 59. c. 325. = Perlarius alter L 6: cl Óleo primus Les $1 = Perticaria ferrea Lia aa n — tertia EC Tt Pes equinus - kie. 00. t Petafites agreftis ER c West ee? dë FI te Petola - ZA Y E E E —— anguina - LL g egy t — em eeler A —<— filveltris - , 1.49. 04%: EE Phallus Demonum ^ 1 rr. & 3$. t. Pharmacum magnum e l. 7: € 23. D ————— papetariuth. 16. 6. 75: E — Sagueri © L 2 € 5% t Phafeolusadhzrens — 1 tp. €. 40... b. 6. == Balicus pb 6 »B t Perf e en ey used tnontéci Bromelize forte affinis; Geht > E uw B + -Añanás filveftris Hooft B M" Panicum Italicum Lo teygi i EE A : ^ Se 1 ^- 5. pws B. ¿> Ariftolochia B. a : ner ©, A : 3- ri L 2M 5. adonke Aas L. ei - 4- Clerodendron L. - Momordica Lifa L- ¿Cucumis fativus fructu flexuoío Ex Cucumis acutangulus L. . Calociptbus B. d Piper. " 'Saüfurüs Plum. er E 4 Aena B. ae A $ tifus Cajan L. ^ ben "o poa Pha- AND) Xr Y N f YER $ A Lia Phafeolus Cylindraceus lib. 9. cap. 32.tom. 5. —— maritimus l 9. c. 34 t. 5. Phafeolus marinug;B- A ——— minimus Lt 9. zo tS: Phafeolus radiatussLe cx im —— minor - 19 c. 29. t 5. ‚Phajedus B. ee u —— — montanus : Lut c. 36. t. 6. Hedyfarum ; gangeticum, EL igs ——-—— perennis l 9. c. 25. t. 5. Dofichus lignofus L- disco ats E Species: alia... the! Mr e, Sr ER, Br. SRT Phoenix Amboinica 4 ae xu Li Mc montana - 1:10. € Be: td. 33 3» cus 1 e Phyllitis Amboinica — l zo. cl A Gerd: > 3 «s ee EEE d Pigmentaria - L 2. Gr 29st 2- pe Orellana. T Pilofella eg LO des AD 4 A CSC" We t. 6. Er - Pinanga EIC Ela unten E “Urecas ; Catechn L pis ai vires afi t. Bore à E pU c - mm — —. filveftris Lesben seess, 5 en ^ 7 faxatilis "S em e Auctuario. > lte © Piper caninum L Ze A o R N Pip er. pa | = — longum - LEER deer. Piper Tdi E ew E Planta Anatis NT. 9. c 1 62x, MC 5. Cotyle laciníata Leit, "—— Pc Plantago aquatica LIE Cb: $ „Piftia:,Stratiotes z EA olypodium Indigum,, be 10001 Ly 1585s t6. P olypodium Quercfoliu Er 5 eungbosS Iosis simi: si [món Sido ke 2. Aurantium maximum B. Pomum amoris L a Sage 5: Solanum Lycoperlicon L. —— Draconum LI 48. € $4 3 3e y» 4 is filveftre EIC CE. TE a 1 Poppya - l 9. c. 48. t. 5.. Momordica trifolia ; Folie. Keng s; das 3 … fati Portulaca Indica u c4 153 : S 44 E = Prunella Molucca hor- e Ee we o tenfis - luto. atte £s aj" ab Ma ud fie om pev veftris * Ao SON Cene CT 3 HOM Prunum got ` Li Ct iS erch oa. Gegen Lenert teen nents s d. AR SE E me Pulaffarium a SEEN N geen E SS me Pulaffarus 5 o 6T 4 denks reni] Puftula arborum dude oem ae Mirai ¿lentas "jui p | ix o ff nüssadt ES gege sdnatentbus L ar rr Once Molucca > A cap. 49. tom. 3. Quercus 1. Sa zt nine Quisqualis - Sr. 6 = t. ER IB VENE dhoro 2 Bote pS sire’ LE Noon E RC x ae = - cm Ras Chine _ o 9. Cap. eh 2. tom. 5. Smilak: à eg = Deiparz td A t Gmelina Afiatica L —- ~ fpuria. oeh e 48. ` AL Brief Os 5 484p ce ei e | i KE e š —— muftele ~~ ps Let gt “Opbitieylum L. Lignum cium v o ——= puloronica 1. 9. E ON Ah Se d Z Ariftolochia ie rd ga wën Salfeparille ` Lo e 62. Ls —— Sinica ` Audüat c, $6... Nine $ Ginzeng B.’ e toxicaria Lil Cae: Cé Crinum Aflaticum L. —— Veficatoria l 9. c. 68. t. 5. Plumbago ud L. Ramium majus - LS e 37...t.5. Urtica nivea L. Be... x i nak E ida is I N,D,E,X, UNIVER SALAS. Refina carneola lib. 4. Reftiaria alba > J]. Gë TN * M PS, d Reticulum marinum Rex amaroris > Ricinus albus E — ruber Nou Rottang acidum Beeloe - Rubus Moluccus lati-) r D kt ull en) . D folius R Se: 209 : par- | LZ En vifolius E j D Rudens filvaticus i Vad Sasa arboreus: me” yt TAPAS aee eL SÉ 4 ü b Set ‘major T [s —— — — minor i. Saguerus > I —— ufüs 1. Sagus NONAS DE. ke —— ufus a L —— filaris - 1. Sajor Baguala, feu vo- lubilis - L. Samama kr Sampacca > mm montana ———— filveftris boinenfe | ~ Sandoc . - 22 L Sangius - 25% 1 1 Sandoricum 3 1, ] 1 Sanguis Draconis adno- tatio = L Saponaria ^ Loa Sargaffum pelagium — 1. Saribu ^ L San aquofüm L calcarium mari- num k Schenanthum Amboi- nicam ^. - Le Scolopendria I. Scrotum Cafi Scutellaria prima . —— fecunda 11 — tertia L hb kor 6. Senecio Amboinenfis, -l 10» c. “TA Pu SCH "burn Amar; Auctuar. c. cap. 9.tom. 2. Ce = ux C CT d de, Var siib c. 3% C4, Buzo e tb, € - Andropagon Schenanthus L, Opbioglajfum ‘pendulum , Bu ls ey longiû imis fübindiv ifis L, e Crapila? B 2 Be TEE E) Bartramia? L d 111 214 STI 1 jr C 39+ 0.3. A Du & 2» t6. Prust teticulatus Imperati, SER len KO bg. Opbianylon ferpentinum Ln BUDE MONITO &- 45. RA al mumio €. 47. 64 ‘Ribinis toiimihis ` In. "Han ` CG 590 binds AIS EL bros miig ibidem" — ex Audtario. ` x au Dä. "ges SSI, rrr { At TM p e EEE - a Ai Moliceana TL. plc IO fb Rg-2 3 AO i T9itiqanie t AE: ho MEC Rode, —— “Rubus Pailin T. o A Im SES ae E a TS we i A A ; e $ dass raad ear € ~ + ‘ 4 N i JR DI, SIGA PP AIR d d ra: gg 15,00 M. H v A m £s SO Eeër La I. C hé cbr. Can urens, L, poe ter. E Dn DRE e IS eee > en Wes me ayit- CA ISS p o poat 5er TE e AT. der. © Y: EN ; A A 5 i 2 T De C. 15: t I. , t : =; 5 E C. 19. t. na j y » m c. 66. t. n, ex a it. ‘Pruknetia vorden’ K- [UNE eng: ee Orientalis L. e c. 21. t. 2. Michelia Champaca D Ai c. 23. t 2. ex Auctuario. Cos tx c 184 bet. qu i diga L ed 23. t 2. Er. Sá. to. C $4. t. 2 ex Adis. C. 42. t. 2. j ET e € ES, C15 It o£ © zë Lë Fucus natans L. — G Ma te Dem, umbraculifera L, : ij 28 t6. — 2 6 3x t4 Saxom marinum Besleri. | #7 IN pie tN vr ER Ss Sempervivum majus In- SC : 1 a dicum - lib. y cap. ‘BP ton: b. € ig: ie Mni ex Serratula amara …… „ht „96-34 Eë EE Lech, E^ Ww m Seruneum aquatile ” sad elt WE ERC 5. Verbefiiia P. | EDER CEN Sefamum Indicum "UR 33. t» $. ipt Indicum ds Siechius - rl, rider Sot A SR SFR Silagurium beer dt i - " c CC lium 1. 16: €, 28. ER: sida Bien E Eer dei. vulgare Lio. c. 32. t. 6. Sida Almifolia L." | t Mss Sinapi Sinenfe rh Re 67... Eë Cleome vifcofa L. ) das Sinapifter - Lok € a Mank m Siiba - - Lg. c 3 t 5. Piper Sitibda'L, ^ Sirifolia - Lä € 34: Lä Goes litorea TA ATA een ee S uod OPES cae A Sirifolium P ]. oe Ef Piper longum E Tuslsvid arısbı 1 Sirioides d l. Za C 27. t $ Siriúm arborefcens ter- ^" HU a dE OC 2 t5. Pr MAURER 00 00 > à decumanum I. 7. c. 29. t. 5. Piper. Apo , foliis cordatis hövem- A perviis retic ulatis Saururus frutefténs d ke ee cn MEE foliis Plantag ginis Plum. t d. L Ce —— frigidum ` Lac 6. -t 5. Piper” filveftre LE ABN E id E poe - «pnmum P 9.6 £4 6€ 47 CO MM terreftre Log c st PR 2 ; — MÀ ‘ Smilax poft Auctuarium Radix China.‘ Tab. XXX. - 4 A Ee Soccus lanofüs Int eat, tom. qno co ee 3 N T ranofus bie Ce 28. EX psi. Ss, en Alves. … ale c aie NEE o o o oon Er e E os Oe Sonchus Amboiieus A ee reum E Cacalia Sonchifolia E volubilis ` > TE DIS 400 nenfis = éx Au a n Soncorus - T D RER 5. Kampberia Galanga L Songium o ER 44 too “Dillenta Indica 1L. Sorgium = aude 8e. Co. 290 te 5. Holcus faccharatus Le: Spina Spinárum ~~ “ Auétiar c. 42. > A B > iius — Vattarum ED GER. " ra Spongia infundibili ee ee UPC Oner ODA forma E Nye QE wd Se 3 ri Stechas pilofa Auctuar. c. 58. = Er z Stercus fquillarum ` Auctuar. c. 32. "ue E ET Stramonia Indica alba SE GE Wee: & rubra - 1, 8. c 49. t. 5. Datura Metel T EN Supa arbor ek o cu 2.63 SÉ puni L. SIDE BRENNI Surenus mo Ue ee T E 3- GEES Suffuela efculenta bog US e en torta IER : i Nd E j - Abacus A lib. 8. cap. 40. tomy. ‘Nicotiana L. Bote ege 6 GR E e, Dracontium L.' lontani " d & & 9x Ls. ——— Phallifera LS 150% 3 S — (UNE . 1,8. CBO g. Dracontium pol SE T2 Tamarindus - 1.2 ci De ‘Tamarindus Ir EL. 29 Tanarius major los. 6 Teen ———- minor L 5. © 37. t 3» Ricinus foliis ie FW LÁ. (T de mean —— er ds a ie E ee INDEX "UNIV E RISTACLA 5. "Taniarius litorea lib. 3. cap. 18. tom. 2. - Terebinthina "` AJ kepeecb upto: 6.. 3 Terminalis alba | Lee 39: a Cia frutitofi , folis petiolatis j | | Kee: d? fparfis lanceolatis , -racemis -Iamofis , 4 mot looisıade Di he A ue: rusicate L. ———— anjruftifolia L6 A E E MA -———- jübra filv slot ibio de 2! 195 uq zede ensure i ftris - Auctuar. € Timonius - A EE lingulong . - Auétuar. c. 68. T Asa ~ . l 4 set moti, +. sel Ber 6, 16e beg. A Nu ol Toeboe Toeboe Ana- Hes Aes ila Soap oo A nas | » Ped & 6o- Herba frais c cum inda Hyosplyto B. Trongium agrefte de SON a Solanum Indicum E ——— album RC. 48 t f WH me horten 1. 8. oi 465 E: Ka ‘Solarium ; Mélorigena Dood os 424 AN Tsjiuhin - , Angie e 79^ dren Tsüulang -Adai ies 430. 4o EP Og... | Tuba baccifera ‚Ben PRE e De: Menifpermem. Coca Lesen; —— flava . l 7. c. 20. t. g.-JMenijbérmum flavum foliis: ovatis- ‘gla- Ki s oz E —— radicum l2, 6 «II e 5 —— filiquofa L A & Sy Tuber regium lii 9. —— Sampadarium 1.11. e 18 t. 6. Tulipa Javana l 8. c. 80. t. s. Amaryllis Zeylanica L. Turia RT pe l 1. € 64.. t. 1. Robina ee L. e— META - l 1. ibid. ex Aud. Ax > e +, A Y pum ‘ Usus anguinum lib. e Cap. 9. tom. ;. LE. Geh folia L (OA anniverfa- rium fen ; Diy E oppoñ folia L.. digitatum ` 2 8 d == | ————- nummula. | © = SW Mf 2 s cA S rium E Lg. c 63. t. Dio y — ovale Lon COR E Día P bulbifera L. = polypoides 1. 9. c. 16. ty. Artagene? L. = pomiferum l 9. c. 11. t 5. Diofcorea bulbifera K ———— quinquefo- - lium ses LO 6 5 E Diofcorea pentaphylla > filveftre l 9. c 15. t. 5. Diofcorea triphylla L, — vulgare Loe 7 t 5. Diofcorea oppoliti folia L. Ulaffium - a 4. C. 18. a 3. Ulet - - + 32. t 3 Umbraculum maris 1 4 c. 69. t. 3. Rbizopbora L. = Urtica decumana l. 10. c. 33. t. 6. Urtica interrupta —— mortua - Lio c 34. t. 6. Tragia. Mercurialis L. V. V aring latifolia lib. 5. Sp. 1.tom.3. Ficus racemofa Le "-— parvifolia sl. 5. € g t. 3. Ficus Lo — GR L ae 2 t 3. Ficus pumila L. —— rubra ibidem. Verbena tubra ` Auêtuar. c 79. deg vel Blitum B. I. INDEX UNIVERSALIS. | Vertifolia _ Vidara litorea Vidoricum | - u filveftre Virgz fanguinex Vifcum Amboinicum Vitis alba Indica X Yiophyilos Ce- ramica - Ov [ JL VSNL Pettitt ER - „I dib.7 Zerumbed - ES Zingiber majus nn MINUS: uk lib. 4. cap. 57.tom.3-^ mo’. 7 c dui . 2. Rbamnus Napeca? L. 1. L L . Claviculatum 1. l. ri ds! 2. r. y 4. et Ze 9. c. C. ei c. c. C. 45. RS, ¿JA iT Qu: 22. die: Auctuar. c. 28. Vass te B C Ww. 9. 3. e Ser "Ex C. 18. scapi sostomes. Calamus Le, t. $. Curcuma rotunda. L. i " t. 5. ; se te 5. Ab Se ná ik E 5241412214 ONY b LX LANE A ca i C A Strychnos. Nux Vomica Le Coralloides T- Titanokeratophyton B. À Bryonia cordi folia Eyii : - XP eK “Phyllantbus LE ` agen) Kempberia rotunda La ha d e La ef: „Amomum Zingiber, di 4 P $ + r " i P & 3 å oe ës * så ae $ de Ot 3 GUIDE d ML T d Rone S Ce E 1 bows: v ILI f C 3 ; 4t ad dct A H t id o: H Ge, i s f zt 4 St - SINE > VE. ryg wenn A et lei u j —— ga rery = Ht ~ ~ ja ie + d Dr — gé ¥ Yr PRET > ikidhi- ge pen; f} ? ` ae e LA ke Ei tn Ze zs 00 b^ t SES 3 o at e e f i D eo $ E. D & - e jii à pS gs EA H ^ e Sek vi 1 Gë Shey r añora ZS: pun $ Qe i VADER JAAN X H A ^ ferien > 0.3 “se » QE. 3 KAS: fe, See A ^ bats H E A MEOS "Pc = GI eg $ y “> Z m dw A "n 725 r 431 € Ki Leg tono I C Ud Lë n + - tn D D ; Se t è $ € e c om + H e 43 e ^ sa H : . p > J at à 5i 4 - d £ i A du U «e me 1 e T 5 - I$ LA) A ` mm P" 4 p Mod "me "end EQUO ATQUE | BENEVOLO LECTORI a D. JOANNES BURMANNUS ge Omina univerfali huic Indici fubjuncta, tam Gene- SEN, Sei rica, quam fpecifica ex eleganti Differtatione de EEND Herbario Amboinenfi , fub prefidio Clarif. Caroli | Linnaei, Upfalie Die xt. Maji Anni moceLiv. ha- bita, petita funt, adeoque eadem Litera L. notari curavi: mus. Aliorum, fateor, & plurium Auctorum denominationes facili negotio addi potuiffent, fed, cum hz in obfervatio- nibus meis fatis abundeque inveniantur, easdem hic denuo repetere fuperfluum putavi. | Nec juvant fepe vafti operofique indices, utpote qui naufeam movent Lectoribus, ipfisque Auctoribus toedium adferunt... EEN e e Neque mihi iftud factum diffiteor, poftquàm tot labo- res, tot lucubrationes in preclaro hoc opere exornando, & in publicum edendo exhaufleram. Ceterum, fi munus hoc Literarium legentium , Eruditiflimorumque votis re- fpondeat, erit profecto, quod mihi meisque conatibus gra- tuler. | | ; Laus interim & Gloria fit fummo rerum humanarum Ar- bitro, qui valetudinem mihi, eamque animi facultatem lar- gitus eft, ut tandem inmenfum hoc, atque eximium opus, tam diu fepultum, & a preclariffimis Botanicis toties de- fideratum, feliciter jam, ut fpero, abfolvam. Vale, mi Lector, &, fi quid meruerim, fave. Dabam Amfteledami , D. xx. Junii MD. CC LY.