meneren VAN NEDERLANDSCH INDIE. DooR EA W MIODUEL ENE Hoogleeraar in de Plantenkunde te Amsterdam. EERSTE DER Tweede Afdeeling. MET 16 PLATEN. AMSTERDAM, | UTRECHT, C. G. vaN DER POST. C. VAN DER POST Jr. Lerrzio, bij FRIED. FLEISCHER. 1859. GEDRUKT + id . J Enden KRORER FRED. ANT. GUILIELMI MIQUEL.., Mathes. Mag. Philos. Nat. et Med. Dr. ct Prof., Acad. Caes. Leop. N. Cur., Societatis Linnaeanae Londinensis, r. rel. Socit, ALORA INDIAE BATAVAL. VOLUMINIS PRIMI PARS ALTERA. DICOTYLEDONES POLYPETALAE HYPOGYNAE. Accedunt Tabulae XVI. AMSTELAEDAMI, : ULTRAJECTI, C. G. van per POST, C. van DER POST Jr. Lirsrae apud FRID. FLEISCHER. MDOCCCOLIX. DICOTYLEDONES POLYPETALAE HYPOGYNAE LXVIL LXVII. LXIX. LXX. LXXT. LXXIL LXXII XXIV. LXXV. LXX VI. LXXVIL. LXXV II. XXIX. LXXX. LXXXT. LXXXIL. LXXXTIL. LXXXIV. LXXXV. LXXXVI. (INCLUSIS APETALIS). CONSPECTUS ORDINUM, Ranunculaceae, p. 14 Dilleniaceae, p. 6 et 685. Magnoliaceae, p. 13. Schizandreae, p. 18. Anonaceae, p. 20. Myristiceae, p. 52. Monimiaceae, p. 73. Menispermaceae, p. 75. Berberideae, p. 87. Nymphaeaceae, p. 88. Nelumbiaceae, p. 91. Papaveraccae, p. 92. Cruciferae, p. 92 et 685. Capparideae, p. 95. Flacourtianeae, p. 102. Violaceae, p. 112 et 686. Sauvagesieae, p. 117. Elatineae, p. 118. Droseraceae, p. 119, Pittosporeae, p. 121. LXXXVIL. LXXXVTIIL. LXXXIX. XC. XCI. XC, XCII. XCII. RUIN: XCV. XCVI. XCVII. XCVIIL XCIX. C. CT. CI. Polygaleae, p. 122. Balsamineae, p. 130. Oxalideae, p. 132. Hugoniaceae, p. 135. Malvaceae, p. 136. Geraniaceae, p. 684. Sterculiaceae, p. 164, Büttneriaceae, p. 180. Tiliaceae, p. 192, Celtideae, p. 214. Urticeae, p. 224. Cannabincae, p. 215. Artocarpeae, p. 2716. Euphorbiaceae, p. 353 et 686, Antidesmeae, p. 422. Aporoseae, p. 430. Piperacecae, p. 431. ad … vi CONSPECTES ORDINCN. CUI. Saururese, p. 456. — CIV. Podostemese, p. 457. CV. Salicinese, p. 460, CVL Styracene, p. 442. CVIL nd p. 464. CVIIL Ternstroemiacese, p. 465. CIX. Camelliacese, p. 498. CX. Ixionanthese, p. 494. CXL. Dipterocarpeae. p. 495. CXIT. Clusiacese, p. 505. CXIIL Hypericineae,p. 512. CXIV. Aurantiacese, p. 518. CXV. Meliacese, p. 530. CXVI. Cedreleae, p. 546. CXVIL. Balanitese, p. 549. CXVIIL Sapindaceae, p. 549. _ CXIX. Acerinese, p. 591. CXX. Malpighiaceae, p. 592, CXXL Ancistrocladese,p.587. CXXXVIIL Ì CXXIL P- 587. CXXVL Ampelideac. p coo. CXXVIL Leesceae, p. 609. CXXVIIL Meliosmese, p. 612, CXXIX. Sabiacese, p. 615, CXXX. Sarianese, p. 619. CXXXI. Anacardieac, p. 619, CXXXIL Amyridese, p. Re _CXXXIIL Connagaceae, p. _ 657. j CXXXIV. Diosmese, p. 667. CXXXV. Ochnacese, p. 674. CXXXVL Simarubacese, p. 678. CXXXVII. Lygophylleae, P- SL 3 5 652. _CXXIIT Stapbyleacese, p. 592. CXXXIX—CXLV vacant. ken CXXIV. Ilicinese, p. 593. CXXV. Hippocrateaceae, p. 596, Addenda partis IL p. 655. Addenda partis 1 p. 637. Index. SLEUTEL DER ORDEN. A. Bloemen (met enkele uitzonderingen) volledig. IL. Kelk blijvend. a. Meeldraden meestal talrijk. Xe Steunblaadjes. Harshoudende boomen, met een driehokkig vruchtbeginsel, en in de vrucht vergrootten kelk: CXT. Dipterocarpeae, p. 495, Helmdraden tot eene buis vereenigd, helmknoppen één- hokkig; kelk niet zelden dubbel; vrucht 5-veel-hokkig, open- springend of splijtend: XCI. Malvaceae, p. 136. Kelk lederachtig 5-deelig; helmdraden op verschillende wijze vergroeid, helmknoppen bijkans tweehokkig; bloembla- den somtijds ontbrekend; vracht openspringend of besachtig: XCII. Sterculiaceae, p. 164, Als Malvaceae, maar de meeldraden in gelijk getal (5) met de bloembladen of meerder, waarvan sommigen veelal on- vruchtbaar, somtijds vrij; helmknoppen tweehokkig: XCII. Büttneriaceae, p. 180. Als Büttneriaceae, maar de bloembladen aan den voet veelal met een schubje of groefje; meeldraden zelden in dubbel getal, veelal talrijk, op een meestal verheven bloem- bed, aan den voet met eenen schijfring omgeven, de bui- tenste niet zelden onvruchtbaar: XCIV. Tiliaceae, p. 192. Steunblaadjes klein of ontbrekend; somtijds gescheiden ge- slachten; vruchtbeginsel éénhokkig (in schijn somtijds meer- hokkig), met wandstandige zaaddragers; bloemkroon somtijds ontbrekend: LXXXL. Flacourtianeae, p. 102, Zonder steunblaadjes. Kelkbuis met het vruchtbeginsel vergroeid; bloembladen aan den voet met de van onderen vereenigde helmdraden vergroeid; vruchtbeginsel met 5 tegenover de kelkbladen staande hokjes. Één stijl. Steenvrucht: CVII. Symploceac p. 464 (vergelijk onder b de Styraceae). Bloemstelen geleed; kelk vrij, veelal 5-bladig tweereijig ; meeldraden 10-velen, helmdraden vrij of aan den voet ver- groeid; vruchtbeginsel 2— 6-hokkig; stijlen op verschillende wijze zamengegroeid; vrucht droog, niet of onregelmatig; openspringend : CVIIL, Ternstroemiaceae, p. 468. Als de voorgaande; openspringende zaaddoos: CIX. Ca- melliaceae, p. 488. VIII SLEUTEL DER ORDEN. Als de voorgaande, 10 meeldraden op eene 10-lobbige schijf: CX, Irionantheae, p. 494, Bladen tegenoverstaande; zaden zonder kiemwit, met eenen zaadrok: CXIL Clusiaceae, p. 505. Bladen tegenoverstaande, gestippeld ; helmdraden veelal in bundels, helmknoppen meestal met eene klier; zaden veelal gevleugeld: CX. Hypericineae, p. 512, b, Meeldraden in bepaald, somtijds beperkt getal. a. Steunblaadjes. j Zaaddragers wandstandig ; — drie; helmknoppen met een vliezig bindsel: LXXXII, Violaceae, p. 112; — als de voorgaande, maar 5 bloembladachtige schubjes met de meeldraden afwisselend; LXXXIII, Sauvagesieae, Pitt; bladen met klierdragende randen, in den knop opgerold :- LXXXV. Droseraceae, p. 119; — bladen tegenoverstaande ; 3—ö stijlen: LXXXIV, Elatineae, p. 118. jr Zaaddragers hoekstandig, — bladen afwisselend, veelal ge- lobd; vruchtbeginsel 5-hokkig; vruchtafdeelingen met den blijvenden stijl: XCI. Geraniaceae, p. 684; — bladen onverdeeld ; 5 ongelijke kelkbladen; steenvrucht of zaad- doos; 10 meeldraden: XC. Hugoniaceae, p. 135; — bla- den fijn dwars gestreept, steunblaadjes verdroogd; vrucht- beginsel 4—5-lobbig met éénen stijl: CXXXV. Ochnaceac, p. 674; — boomen of heesters met afwisselende, nu en dan tegenoverstaande bladen; kelk 4—5-deelig, met eene vleezige schijf van binnen, onder wier rand de bloembla- den met breeden voet bevestigd zijn; meeldraden afwisse- lend; vruchtbeginsel 2—ö-hokkig, 1—2 eitjes in ieder hokje; één stijl met verdeelden stempel: CXXII. Celas- trineae, p. 587; — als de voorgaande, maar de bladen veelal tegenoverstaande en zamengesteld; kelk somtijds afvallend: CXXTII. Staphyleaceae, p. 592; — bladen te« genoverstaande; — gevind; meeldraden in twee reijen, helmdraden veelal op een schubje bevestigd; CXXXVII. Zygophylleae, p. 681; — eenvoudig; vruchtbeginsel drie- hokkig, vrije schijf tusschen de bloembladen en het vrucht- ‚beginsel; CXXV. Hippocrateacenc, p. 596; — eenvoudig ; kelkslippen veelal met klieren; bloembladen met nagels, veelal getand of gewimperd; meeldraden meestal in het dub- bele getal, niet zelden gedeeltelijk onvruchtbaar; vruchtbe- ginsels 3, 2 of 4, vrij of zamengegroeid: CXX. Malpi- ghiaceae, p. 582; — vruchtbeginsel éénhokkig: CXXT. Ancistrocladeae, p. 587. SLEUTEL DER ORDEN, IX Ê. Zonder steunblaadjes. f Bloemen onregelmatig, gespoord, 5 meeldraden, bladen eeu- voudig: LXXXVIIL Balsamineae, p. 130. jr Bloemen onregelmatig, als vlindervormig ; meeldraden veelal vergroeid, bladen eenvoudig: LXX XVII. Polygaleae, p. 123. +} Heesters of boomen met eenvoudige bladen; bloemen re- gelmatig, vruchtbeginsel onvolledig 3—5-hokkig; één stijl; zaaddoos of bes; zaden veelal ín eene harsachtige stof: LXXXVI. Pittosporeae, p. 121. Ff Bloemen regelmatig of eenigzins onregelmatig (Sapindaceae); vruchtbeginsel meerhokkig, met asstandige zaaddragers; boomen, heesters, zelden kruiden. * Bladen veelal zamengesteld. Kruiden, heesters of boomen; bladen zamengesteld ; bloe- men regelmatig; 5—10 meeldraden; zaaddoos of bes; vlee- zige zaadhuid: LXXXIX. Ozalideae, p. 132. Vrucht van buiten met eene klierlaag; zaden zonder kiemwit, één stijl: CXIV. Aurantiaceae, p. 518. Vleezige vrucht of zaaddoos; 8—10 meeldraden, helm- draden aan den top twee-tandig of gespleten, tot eene buis vergroeid: CXV, Meliaceae, p. 530. Als de voorgaande, houtachtige zaaddoos met gevleu- gelde zaden zonder zaadrok: CXVI. Cedreleae, p. 546. Bladen veelal gevind; helmdraden op den rug van een schubje bevestigd, 4—5 of minder steenvruchtjes: CXXXVI, Simarubaceae, p. 6716. Harshoudende boomen, niet zelden met gescheiden ge- slachten; bladen gevind, somtijds eenvoudig; één eenhok- kig vruchtbeginsel, of meerdere, waarvan één vruchtbaar; eitje op eenen langen zaaddrager uit den bodem van het zi hokje: CXXXT. Anacardieae, p. 619. 5E Als de voorgaande, vruchtbeginsel 2—5-, zelden één- hokkig; ieder hokje met 2 eitjes uit den top: CXXXII, Amyrideae, p. 641. 10 meeldraden; vruchtbeginsel zeer behaard; steenvrucht met b-hokkigen steenkern, met één zaad; bladen met 2 blaadjes: CXVII. Balaniteae, p. 549. Bladen gevingerd, gevind of eenvoudig, veelal klierach- tig gestippeld; bloembladen onder eene klierschijf beves- tigd; 3—5 eenhokkige vrije of behalve aan den top ver- groeide vruchtjes: CXXXIV. Diosmeae, p. 661. Bladen gevind; 5 vruchtbeginsels, waarvan meestal slechts één vruchtbaar, met 2 eitjes uit of nabij den bodem van het SLEUTEL DER ORDEN. hokje; vrucht veelal houwvormig openspringend:; CXXXIIL, Connaraceae, p. 657. é Bladen gevind; 4—5-deelige bloemen; meeldraden ver- groeid; bes: CXXVIL Leeaceae, p. 609. Bladen gevind of gevingerd; vrucht droog of bijkans droog ; kiem krom of opgerold, zonder kiemwit; bloembladen veelal met aanhangsels voorzien, op eene klierschijf bevestigd ; bloemen niet zelden scheef: CXV III. Sapindaceae, p. 549. Bloemen onregelmatig, met 2 volkomen meeldraden ; » vruchtbeginsel 2-hokkig; steenvrucht; bladen gevind of eenvoudig: CXXVIIL, Meliosmeae, p. 612. xk Rankende heesters, met gevingerde of eenvoudige bladen, A—b-deelige bloemen, vrije meeldraden; bes: CXXVL, Am- pelideae, p. 600. *bk Bladen eenvoudig. $ Bladen tegenoverstaande. Als Sapindaceae, maar bladen tegenoverstaande, (in de indische soort) eenvoudig: CXIX. Acerineae, p. 581. $$ Bladen afwisselend en tegenoverstaande ; bloembladen veelal aan den voet vergroeid, met de meeldraden afwisselend ; bijkans geen stijl; vruchtbeginsel 2—8- meerhokkig ; steen- vrucht met 2— meer pitten: CXXIV. llicineae, p. 593. $$$ Bladen afwisselend. B—4-deelige bloem; meeldraden tegenover de bloembla- den; onderstandige getande schijf; 2 zelden 3 vruchtbegin- _ sels, elk met 2 eitjes; steenvruchtjes met houtachtigen kern : CXXIX. Sabiaceae, p. 618. Bladen aan den top der takjes; bloemen 5-deelig; bloem- bladen op eenen vleezigen bloembodem; 10 meeldraden; 5 Î vruchtbeginsels, tegenover de bloembladen, elk met 2 eitjes: CXXX. Surianeae, p. 619. Bladen afwisselend; kelk bijkans gaafrandig; bloembla- den in den knop klepsgewijze, aan den voet veelal vereenigd, meeldraden in gelijk of driedubbel getal; vruchtbeginsel met ééne klierschijf bedekt, van onderen drie- van boven l- hokkig, met talrijke eitjes met kuipvormige zaadstrengen. Steenvrucht éénhokkig: CVL. Styraccae, p. 462. 1. Kelk afvallend. a. Geen of weinig kiemwit. Bloemen viermagtig; vrucht eene houw: LXXIX. Crucí- ferae, p. 12. Meeldraden talrijk of 4—6; vrucht eene cenhokkige, honw= achtige zaaddoos, of bes: LXXX, Capparideae, p. 95. SLEUTEL DER ORDEN. XI Slinger-heesters, met veelal tweehuizige bloemen, 6 tweereijige kelkbladen, 6 bloembladen, meeldraden tegenover de bloem- bladen, ook 9, 18, of 3; steenvruchtjes meestal drie; zaden met of zonder kiemwit: LXXIV. Menispermaceae, p- 15. Waterplanten met groote (ronde) bladen en bloemen, 4—5 kelk- talrijke bloembladen; vruchtjes op een omgekeerd kegelvormig bloembed: LXXVII, Nelumbiaceae, p. 91. b. Kiemwit. $ Meeldraden talrijk. Kruiden met afwisselende of heesters met tegenoverstaande bladen; bloemdeelen vrij, alléén de vruchtjes somtijds vereenigd, 5 kelkbl, veelal 5, ook 4; kiem klein : LX VII. Ranunculaceae, p. Ll. Heesters of boomen; bladsteel aan den voet verbreed of met kleine afvallende steunblaadjes; vruchtjes opensprin- gend of besachtig: LXVIIL Dilleniaceae, p. 6. Als de voorgaande, maar veelal groote afvallende steun- blaadjes; kelk- en bloembladen der meesten in meerdere drictallige reien: LXIX. Magnoliaceae, p. 13. Als de voorgaande, maar klimmende heesters, zonder steun- blaadjes, met besachtige vruchtjes: LXX. Schizandreae, p- 18. Boomen of heesters zonder steunblaadjes; 3 kelk-, 6 bloem- bladen; helmknoppen talrijk, aan den top verbreed ; kiem- wit uitgewreten: LXXT. Anonaceae, p. 20. Kruiden met melksap; 2 kelkbladen, veelal 4 bloembla- den ; eenhokkige, veelzadige zaaddoos: LXXVIIL. Papave- raceae, p. 92. $$ Waterplanten met groote (ronde) bladen en bloemen ; 4 kelk- bladen, 12—20 bloembladen: LXXVI. Nymphaeaceae, p. 88. $$$ Meeldraden bepaald. Bladen eenvoudig of zamengesteld; kelk- en bloembladen “ 234, in drie of meerdere reijen ; meeldraden tegenover de bloembladen, helmknoppen met 2 kleppen geopend; een éénhokkig vruchtbeginsel: LXXV. Berberideae, p. 81. B. Bloemen onvolledig. Geslacht veelal gescheiden. I. Kelk aanwezig, in enkele gevallen ook bloembladen. + Zonder steunblaadjes. a. Kiemwit. Boomen of heesters; tweehuizig; kelk 3- somtijds 2—4- deelig; 3—18 meeldraden, geheel vergroeid; één vruchtbe- ginsel met één eitje; zaad met eenen zaadrok, en uitgewre- ten kiemwit: LXX. Myristiccae, p. 52. Boomen of heesters met tegenoverstaande bladen ; bloemen veelal eenslachtig; kelk 4- veelspletig; somtijds bloembladen; XH SLEUTEL DER ORDEN, vruchtbeginsels talrijk, elk met één hangend eitje; de rijpe in of op den blijvenden kelk; kiemwit vleezig; zaadlobben van elkander wijkend: LXXIIT. Monimiaceae, p. 15. b. Zonder kiemwit; met of zonder kelk; zaaddoos 1—3-hokkig. Waterplanten, met of zonder bladen (dan als loof van lever- mossen): CIV. Podostemeae, p. 457. Tr Met steunblaadjes; — bij sommige Euphorbiaceae echter ont- brekend. a. Vruchtbeginsel éénhokkig. Bloemen meer of minder tweeslachtig, 8—8-deelig ; meel- draden tegenover de slippen van den kelk; vruchtbeginsel met een hangend eitje; 2 stempels; geen of weinig kiemwit: XCV. Celtideae, p. 214. Bloemen veelal eenslachtig, 4- of 2—5 deelig; één stijl en stempel; een eitje op den bodem van het vruchtbeginsel; kiemwit; meeldraden als bij de voorgaande, in den bloemknop ingeslagen: XCVI. Urticeae, p. 224, Bloemen in aren, hoofdjes of binen een hol bloembed, eenslachtig; meeldraden in den bloemknop ingeslagen of regt; stijl onverdeeld of tweespletig; geen of vleezig kiemwit; ver- der als de voorgaande. — Boomen of heesters, veelal met melksappen: XOVIIL Artocarpeae, p. 216. | B. Vruchtbeginsel 3-, ook 2- veelhokkig, met 1—2 eitjes in ieder hokje; — bloemen één- of tweehuizig, zeldzaam met bloembladen; melksaphoudend: XCIX. Euphorbiaceae, p. 353. Als de voorgaande; maar de helmknoppen 2-lobbig, met cen vleezig bindsel; vruchtbeginsel l-—2-hokkig, Steen- vrucht: C. Antidesmeae, p. 422, Als de voorgaande; mannelijke bloemen ìn aren, vrou- welijke in trossen, deze met 6-bladigen kelk, 2-hokkig vrucht- beginsel, in ieder hokje met 2 eitjes: CI. Aporoseae, p. 430. II. Zonder kelk. Bloemen twee-huizig, zelden tweeslachtig. Met en zonder steunblaadjes; bloemen in aren, met schubvor- mige schutblaadjes. Één vruchtbeginsel met één eitje, Besjes in aren ; kiem op den top van het kiemwit, uiterst klein: CIL. Piperaceae, p. 431. Als de voorgaande, maar in de tweeslachtige bloem 3—5 vrucht- beginsels, met veelal meer dan één eitje: CIII. Saurureae, p. 456. Één vruchtbeginsel; zaaddoos eenhokkig veelzadig; zaden met zaadpluis: CV. Salicineae, p- 460, UI, Parasitische gewassen ; knopvormig, groot, met talrijke schubben : CXXXVII, Rafllesiaceae, p. 682. == ie PHANEROGAMAE ANGIOSPERMAE. DICOTYLEDONES POLYPETALAE. Ordo LXVIL. RANUNCULACHAE suss. Herbae (raríus frutices sarmentosi), succo acri aqueo, foliis al- ternis, rarius oppositis, saepe varie dissectis, petiolis basi vulgo dí- latatis, floribus regularibus vel irregularibus. Sepala 3—6, ple- rumque 5, hypogyna, decidua, in paucis persistentia, regularia vel varie irregularia, herbacea vel colorata. Petala 3— 15, interdum parva, nectariformia vel nulla. Stamina indefinita, antheris erec- tis bilocularibus longitudinaliter dehiscentibus. Carpella plurima, in toro elongato vel globoso imbricata, vel uniserialia (1—5), li- bera, rarissime axi subeohaerentia, unilocularia, 1- pluri- ovulata. Fructus: achaenia sicea vel folliculi, rarius bacculae. Se- mina anatropa, albumine copioso, embryo minuto. — Ordo per totum orbem dispersus, majori vero numero in regionibus tempera- tis vigens, e frigidissimis et calidis tamen haud exsulans. Eigenschappen. Scherpe, somtijds verdoovende stoffen ken- merken deze groep. Geslachten: Bladen tegenoverstaande ; kelk klepsgewijze: L. Na- ravellia. IL. Clematis ; — afwisselend ; kelkbladen in den knop over elkander; — geene bloembladen, — kelk zonder omwindsel: ILL. Thalietrum, met omwindsel: IV. Anemone ; — bloembladen : V. Aa- nunculus. Tribus [. CueMAripear po. Sepala aestivatione valvata. Petala oppositifolii saepe scandentes. IL. NARAVELLIA pc. Sepala 4—5. Petala 6—12 calyce longiora. Carpella stipite erasso cavo insidentia, stylo barbato | Flora van Ned. Indië, I, — 2e Afd. RANUNCULACEAE. 2 CLEMATIS. plumoso caudata, demum spiraliter torta. — Frutices scandentes, foliis bifoliolatis, petiolo in cirrhum producto. 1. Narávellia zeylanica pc. Foliola e basi cordatâ vel rotundatâ late ovata acuminata vel elliptica, subtus dense pubescentia vel to- mentosa, rarius glabrata, petala lineari-spathulata, carpella tomen- tosa. Naravellia zeylanica DC. Prodr. IT. p. 10. W. et Arn. Prodr. IL p. 2. Wall. Cat. n. 4682. Korth. in Ned. Kruidk. Arch. I. p. 208. Hook. et Thoms. Fl, Ind. 1. p. 3. — Atragene zeylanica Linn. Amoen. IL. p. 405. Rozb. Pl. Corom. LL. tab. 188. FI. Ind. 11. p. 610. — Ceylon. Vcor- en Achter-Indië, Ava, Malakka. Sumatra, op den Singalang en bij Doekoe (kortu.). 2. Naravellia dasyoneura korrn. in Ned. Kruidk. Arch. T. p. 208. Foliola ovata acuminata triplinervia, subtus in nervis tomen- tosa; cirrhus apice 2—3-fidus; flores axillares solitarii vel panicu- lati, carpella sericeo-pilosa. — Praeced. simillima, carpellorum in- dumento discernitur. — Borneo, bij Banjoewiran, Martapoera en op den Toengan (Korta.). 3. Naravellia laurifolia warL. Foliola e basi rotundatâ vel sub- acutâ acuminata glaberrima, petala anguste linearia. Naravellia lau- rifolia Wall. Cat. n. 4685. Hook. et Thoms. l. c. — N. Finslay- soniana Wall. Cat. n. 4686. — Malakka, bij Mergui. Poeloe Pinang. II. CLEMATIS zins. Sepala 4 —8. Petala nulla vel calyce breviora. Carpella sessilia caudata vel rostrata. — IFrutices scan- dentes vel erecti. è Sectio 1. Flammula DC, Carpella plamoso-caudata. Flores En mum paniculati, rarissìime subsolitarìi. 1, Clematis smilacifolia war. Folia maxima (5—1Opoll.) sim- plicia late ovata integerrima vel serrata, rarius ternati-partita, subtus tomentosa vel glabra, sepala oblonga acuta, extus- fusco- tomentosa. Clematis smilacifolia Wall. in As. Research. XIII. p. 414. DC. Prodr. I. p. 10. Wall. Cat. n. 4683. Hook. Bot. Mag. tab. 4259. Hook, et Th. lc. p. 6. De Vr. Pl. Jungh. 1. p. 16. — Clem. smi- RANUNGULACEAE. B) CLEMATIS. lacina Reinw. in Bl. Bijdr. p. 1. De Vr. l.c. Korth. l.c. Spanogh. Le. p. 161. — Clem. subpeltata Wall. Pl. As. rar. tab, 20. Cat. n. 4684. Cl. Munroiana Wight Hllustr. 1. p. 5, tab. 1, — Cl. affi- nis ej. Lp. 5. Cl. glandulosa Bl. Bijdr. l. c. — Folia integerrima et glanduloso-serrata in eâdem stirpe, in senioribus glabrata. Voor-Indië, in de vochtige gewesten der bergstreken tot 5000’. Ceylon. — Achter-Indië, in Ava, — Java, in de wouden van Krawang, Buitenzorg, Tjandjor (eu.), wouden van Pantjar (korrn.), op den Wajang 6000’ (sunen.). — Timor (SPANOGHE). 2. Clematis coriacea korru. Scandens, petioli basi stipulis in- ter se ef cum ijs connatis tanquam ex involucro lobato orti, longi, folia infima simplicia majora, reliqua cirrhoso-petiolata ternata, seg- mentis ovato-subeordatis acutis vel oblique acuminatis, sub-5-pli- nerviis tripollicaribus, glabris, pedunculi axillares uniflori longissimi (8-poll), flores…, carpella caudata, caudis longe denseque barbatis, apice hamatis. Clematis coriacea Korth. in Ned. Kruidk. Arch. 1. p. 208. De Vr. l.c. p. 12. — Java, op den Gedé (kort. suna.) 8. Clematis fulva zorr. ef mor. Syst. Verz. p. 35. Folia ternata, foliola petiolulata inaequilatero-ovata grosse serrata ut tota stirps substrigoso-hirsuta, pedunculi in caulis extremitate rari sub- %-flori trichotomi, sepala 5 e basi latâ lanceolata fulva extus tomentosa. — Non vidi. — An eadem de quâ u. et ra. in Fl. Ind. sub C. Gou- rianà p. 8 loquuntur? — Java (zour.), op den Gedé (sunen.). 4. Glematis Leschenaultiana pc. Folia ternata, segmento medio majore (5-pollicari), omnibus versus apicem remote serrulatis, e basi cordatâ ovato-oblongis vel lanceolatis inaequilateris acutis vel acu- mimatis, 5- vel 5- pli- 7-plinerviis, supra scabris, subtus aureo-sericeo- tomentosis, pedunculi axillares longi (folio etiam breviores) tripar- titi, ramulo singulo trifloro, uno duobusve saepe abortivis, sepala 5 lanceolata acuta subcarnosa extus tomento lanuginoso sulfureo-fusco, dns compressa longissime caudata, caudis flexuosis aureo-barba- ‚ Clematis Leschenaultiana DC. Prodr. I. p. 6. Bl. Bijdr. p. 2. en Linnaea XV. p. 162, Korth. l.c. p. 207. — De Vr. Le. p. 13. — Var. B grosse serrata de Vr, — y. nervis foliolorum 1% RANUNCULACEAE. 4 THALICTRUM. paucioribus: C/. Noronhiana DC. U. e. — Java, in de bergstreken (LESCH., BL., LOBB), op den Merbaboe (sunen.), algemeen tot 5000’ teens ZOLL. n. 2248). — B. op den Oengaran (sunan.). — K a- palan jav. — Aroi tjoentjoen sund. — Timor (sPANOGHE). 5. Clematis javana pc. Folia ternata vel biternata pubescentia, foliola ovato-lanceolata acuminata, integra vel trifida, subdenticu- lata, pedicelli 1—3-flori, flores parvuli, sepalis oblongis margine tomentosis stamina paullo superantibus, carpella longe caudata, albo- plumosa. DC. Prodr, L. p. 7. De Vr. Le. p. 75. — Java, op den Wajang (JUNGHUEN). 6. Clematis biternata pc. Prodr. 1, p. 6, Decaisn. N. Ann. Mus. UI p. 421. Rami 4—7-angulati rubescentes glabriusculi; folia biternata, praeter basin glabra, foliolis 2} poll. longis, ovatis grosse dentatis mueronatis, petiolis cirrhiformibus longis; flores paniculati, pedunculis trifloris, sepala ovato-oblonga obtusa stamina paullo su- perantia extus puberula; carpella matura ovoidea subcompressa pi- losa, setis longis plumosa, caudà longâ villosâ. — Timor. 7. Clematis Gouriana roxs. Glabriuscula; folia membranacea, supra lucida, pinnasti-secta vel bipinnasti-secta, rarius ternati-secta, segmentis petiolulatis ovatis vel oblongis acuminatis, basi rotundatis vel cordatis, integerrimis vel grosse dentatis, glabris vel pilosis sub- tusve tomentosis, fl. parvi numerosissimi, sepalis ovalibus 2—3 lin. longis, extus vel margine tomentosis, antherae breves muticae. Cle- matis Gouriana Roxb, Fl. Ind. II. p. 670. DC. 1, c.p. 3. W. et Arn. l. c.p. 2. Wight. Icon. IV. tab. 933, 934. Pl. Neilgh. tab. 12. H.f.et Fl l.c. p. 8. — Clem. cana Wall. Cat. n. 4672. — Ô. ternatifolia, segmentis grosse serratis sparse pilosis. Cl. Junghuh- niana de Vr. l.c. p. 15. — Algemeen over geheel Indië tot op de Philipp. eilanden. — . Java bij G. Gamping (3.). Tribus II. AnemoreAr pc. Sepala aestivatione mb» bri nulla vel plana. Carpella monosperma, semine pende. — Herbae alternifoliae. IL THALICTRUM Linn. Involucrum sub flore nullum. Se- RANUNCULACEAE, 5) ANEMONE. pala 4—5, acstivatione imbricata. Petala nulla. Stamina nume- rosa. Carpella monosperma, indebiscentia, ecaudata. — Herbac perennes, caulibus annuis, fl. paniculatis corymbosis albis flavis vel purpurascentibus. 1. Thalictrum glyphocarpum w. et Ann. Folia ternatim decom- posita membranacea vel coriacea, glaberrima, subtus glauca, foliotis rotundatis obtuse crenato-lobatis vel trilobis ; stipulae petiolo adhae- rentes renìformes fimbriatae ; panicula terminalis pauciflora ; filamenta clavata; carpella 8—15 oblonga brevissime pedicellata valide cos- tata rostro brevi uncinato. Phalictrum glyphocarpum W. et Arn. Prodr. IL. p. 2. Wight. Teon. 1. tab. 48. H. f. et Th. l.c. p. 16. — Th. javanicum Bl. Bijdr. p. 2. Korth. L. ce. p. 209. de Vr. l.c. p. 15. Caulis trigonus. — Noordelijk Indië, op Himalaya tot 12,000'; ook op de bergen van Voor-Indiëen Ceylon. — Java, op den Tjerimai (BL, LOBB, KORTH.), op den Diëng 6— 8000’, Tje- rimai 5—7000', op den Merbaboe van 4—7800' (surau). — Poe- loe-lata jav. IV. ANEMONE inn. Flores involucrati. Sepala 5—15 pe- taloidea, aestivatione imbricata. Petala nulla. Carpella mutica vel caudata, monosperma. — Herbae acaules, radice perenni. $. Anemonanthea DC. Involuera 1—3-flora; pedicelli nudi; carpel- la distincta, non caudata. 1. Anemone sumatrana pe vrresr in Pl. Jungh. 1. p. 76. In- volueri subuniflori a flore distantis poly- (S—10-) phylli foliola 3- partita, segmento medio obovato muecronulato, folia radicalia longe petiolata tripartita, laciniis lateralibus bifidis, grosse mucronato-den- tata utrinqne adpresse pilosa, margine hirsuta; sepala 5 rosea, uno saepe reliquis minore; carpella compressa glabra, immatura apice incurva, matura mutica. — Flore perfecto vulgo alter imperfectus associatus. — Sumatra, in Opper-Angkola, op den Tsoeboe-Radja, 55800’ (aunen.). Tribus UI. RAnuncurear pc. Sepala aestivatione imbricata. Pe- tala plana. Carpella monosperma, semine erecto. — Herbae alterni- foliae. V. RANUNCULUS uins. Sepala 3—5 decidua. Petala 5 — RANUNCULACEAE. 6 RANUNCULUS. 15, basi foveâ nectariferâ. Carpella in spicam vel capitulum col- lecta, stylo brevi apiculata, semine erecto. — Herbae annuae vel perennes, saepe caulescentes, fl. albis vel flavis. 1. Ranunculus javanicus reinw. in Bl. Bijdr. p. 3. Korth. l.c p. 209. de Vr. Pl. Jungh. 1. p. 77. Hook. Kew. Gard. Misc. VIL. p. 565, tab. 17. Caulis e radice crasse fibrosâ erectus crassus uni- florus; folia radicalia et caulina cordato-ovata grosse crenata (no- vella dense pubescentia), suprema bractealia lanceolata integerrima, floris flavi petala (5) calyce longiora, carpella ovoidea rostellata sub- tilissime scrobiculata. — R. sagittifolio Hook. et R. reniformì WALL. accedit sed javanicus glabrior, et pedicelli uniflori oppositifolii. — Java, in de hoogere bergstreken, langs de beekjes, op den Mandala- waugì 9200’, op den Diëng in vochtige wouden 6 — 8000’ (suncn.), Gedé (KoRTH.). 2, Ranunculus diffusus vc. Prodr. 1. p. 38. Prostratus, stoloni- fer, hirsutus; folia radicalia longe petiolata ternata vel trisccta, folio- lis vel segmentis petiolulatis, bi- trifidis inciso-dentatis; caulis saepe elatus (usque tripedalis) multiflorus, pedunculis unifloris oppositifo- hs, floribus parvis; sepala patentia; petala subrotunda; carpella ovoidea plano-compressa punctata, rostello incurvo-uncinato ; recepta- culum parvum pilosum. Ranunculus prolifer Reinw. herb. de Vriese Lc. — B. geranioides Bl. Bijdr. p. 2 (non H.B.K.), Zoll. et Mor. Syst. Verz. p. 35. Korth. l.c. — R. Blumei Steud. Nomencl. iassk. Cat. bog. p. 180. — R. nepalensis DC. Prodr. 1. c.p. 39 — RB. trilobatus Don Nepal, p. 194. — R. hydrocotyloides Wall. Cat. n. 4703. B. mollis ej. n. 4704. Royl. Illustr. p. 53. — R. obtec- tus Wall. n. 4705. — Voor-Indië, in de gematigde streken van Himalaya, Nepal enz. — Java, op de grasvlakten van den Diëng 6100—8000', op den Oengaran 5000’, Merbaboe 5000 — 6500”, Tengger, Merapi 4000’, — Sumatra, in Agam (KORTH.). — Angin- angin, Godong jav, of sund.? Ordo LXVIIL DILLENIACEAE pc. Arbores vel frutices, foliis alternis, petiolis basi dilatatis, vel stipulis deciduis munitis. Sepala 5-4 persistentia, aestivatione im- DILLENIACEAE. 1 DELIMA. bricata, rarius pluriserialia,. Petala 4—5, per aestivationem imbri- catam uno vulgo exteriore. Stamina hypogyna indefinita, antheris erectis biloeularibus, antice, postice vel lateraliter vel poris termina- libus dehiscentibus. Carpella libera vel centro, mediante colamnâ centrali, cohaerentia (raro solitaria), unilocularia, antice vel basi ovu- lifera. Styli liberi terminales. Carpella matura follicularia, dehis- centia vel baccata. Semina 1-plura, arillata, test crustaceà, r ha phe brevi, albumine carnoso, embryo minuto hilo proximo, — Ordo inter tropicos utriusque orbis, in Asiâ usque ad montes Himalayos progrediens, in Novâ Hollandiâ prae reliquis terrae plagis frequens. Geslachten : A. Meeldraden naar boven verdikt; — één vrucht- beginsel aan den voet met 2—8 eitjes: IL Delima, 3—5 vrucht- beginsels, aan den binnenrand met meerder eitjes: IT. Tetracera; als 1, maar één vruchtbeginsel: III. Delimopsis. — B. niet verdikt; — helmknopjes aan den top met gaatjes geopend: — 8 vruchtbeginsels: UI. Acrotrema, — 5 en meerder : V. Wormia ; — helmknopjes lijn- vormig splijtend; 5 en meer vruchtbeginsels met de as vergroeid tot eene besachtige in den kelk besloten vrucht: VI. Dillenia. Tribus L. Deuimear po. Stamina superne dilatata. IL. DELIMA zinn. Flores herm. 5-sepali, 4—5-petali. Car- pellum 1, depresso-globosum, in st ylum subulatum attenuatum, e basi 2—3-ovulatum. Folliculus ovalis angulo interiore dehiscens. Semen 1, arillo cupuliformi denticulato cinctum. — Generis ame- ricanì unica species asiatica, 1. Delima sarmentosa Linn. Spec. p. 736. Burm. Fl. Ind. p. 122. tab. 37, fig. 1. DC. Prodr. IL. p. 69. Bot. Mag. tab. 5058. Hook. fil. et Th. Fl. Ind. I. p. 61. — D. intermedia Bl. Bijdr. p. 4. Hassh. Pl. jav. rar. p. 176. — Actaea aspera Lour. Coch. 1. p. 405. — Tetracera sarmentosa Willd. Roxb. Fl. Ind. 1. p. 645. — Tra- chytella Actaea DC. l. c.p. 70. — Leontoglossum scabrum Mance in Walp. Annal. IL. p. 185, IIL. p. 812, — Frutex scandens sarmentosus, foliis obovatis usque lato-lanceolatis obtusis vel acutis, costulis pluribus, asperrimis et adpresse pilosis, integerrimis vel ser- ratis, 2—5-poll, fl. terminalibus paniculatis albis. — . fructu pi- loso. D. hebecarpa DC. 1. ce, Deless. Icon. 1. tab. 72. — Van Cey- DILLENIACEAE. 8 TETRACERA. lon over Voor- en Achter-Indië, Sunda-eil. (Java) tot op de Philipp. eil. — Aroi ki asahan lalaki sund. IL. TETRACERA Linn. Flores herm. vel polygami 4 — 6-se- pali et -petali. Carpella 3—5, ovulis pluribus biseriatis. Folli- culi totidem erustacei nitidi, angulo interiore dehiscentes. Semina 1—5 arillata. — Frutices scandentes, raro arbores, in regionibus tropieis utriusque orbis. 1. Tetracera Assa pc. Prdr. 1. p.68. W.et Arn. Prodr. 1. p. 5. Hassh. Pl. Jav. rar. p. 177. H. fil. et Th. l. c.p. 63. Folia oblonga utrinque acuta, remote serrato-dentata, supra glabra, subtus praeser- tim in costulis approximatis pilosa, sepala extus glabra ciliata, petala 4, nune 3, nune quinti rudimentum, folliculi 3—d-spermi. Tetracera dichotoma Bl. Bijdr, p. 3. — T. trigyna Roxb. Fl. Ind. U. p. 645. — Voor- en Achter-Indië.— Sunda-eilanden, —J ava. — Philipp.eil. 2. Tetracera Euryandra vanu. Symb. ILL. p. 71. DC. U, c. Roxb. l.c. p.646. H. fil. et Th. l.c. Folia ovalia vel oblonga integerrima vel remote denticulata, crasse coriacea, supra lucida, subtus secus costulas pubescentia scabrida demum glabra, sepala ovalia extus pu- bescentia, petala 8. Tetracera lucida Wall. Cat. n. 6681. — Sin- gapore. — Molukken. — Nieuw-Caledonië. 3. Tetracera laevigata mio. Ramuli juniores eum foliis subtus in costis furfureo-puberi glabrescentes, folia densa brevi-petiolata obo- valia, obovato-oblonga vel sublanceolata, brevi-acuta, basi imà ob- tusiuscula, integerrima vel apice obiter subrepandula, adulta glabra utrinque lucida, paniculae terminales compositae brevi-ramulosac rufo-villosae, sepala extus villosula, folliculi 3 subcartilaginei. — Sumatra, aan de kust bij Sibogoe (reysu.). — Mahi mahi mal. 4. Tetracera macrophylla war. Cat. n. 6628, H. fil. et Th. l.c. Folia obovato-oblonga, margine subsinuata, utrinque scabra ; panicula elongata multiflora; sepala oblonga nervosa extus scabrido-pubescen- tia, folliculi I-spermi. — Singapore. DILLENIACEAE. 0) DELIMOPSIS, 5. Tetracera scaberrima mio. Folia e basi acutâ vel acutiusculà obovato-elliptica, ellipticave, acuta, ab $—} supra basin sinuato- vel serrato-dentata, coriacea, costulis patulis suBtus venosis, supra impressis, utrinque- aspero-scabra, flores. — Sumatra, bij Loeboe Aloeng (TEYSM.). — Akar ampaloe rimbo mal. 6. Tetracera sericea sr. Bijdr. p. 3. Folia e basi acut oblonga acuminata apice serrulata, subtus cum ramulis pedicellisque pubes- centia, racemus 4— 5-florus, fl. trigyni, sepala petalaque intus seri- cea, — Java, op den Seriboe (pr.), 7. Tetracera gracilis er. /. c. p. 4. Folia ovalia utringue acuta apice serrulata, subtus cum ramulis pedicellisque subpubescentia, pe- duneulus 1—2-florus, #1, trigyni, sepalis 4 ciliatis. — Java, in Tje- ribon aan de kust (pu.). 8. Tetracera rigida pr. /. c. Folia ovalia utrinque acuta apice repanda, rigida, subtus scabra, panicula composita divaricata tomen- tosa, fl. trigyni, sepala petalaque intus sericeo-villosa. — Noesa Kambangan (BL.). — Ki saoen sund. 9. Tetracera fagifolia rr. /. c. Folia ovato-elliptica acuta apice serrata, subtus scabriuscula, panicula composita pyramidata tomento- sa, fl. trigyni, sepala petalaque ciliata. — Java, in Bantam (BL.). 10. Tetracera arborescens sack. in Mook. Bot. Misc. IL. p. 87. DC. Prodr. I. p. 69, Arborescens; folia oblongo-obovata ex apice rotundato brevi-apiculata, integerrima, supra lucida, subtus in nervis subpilosula, caeterum glabra, tripollicaria, paniculae axillares et ter- minales, multiflorae, calyx glaber 5-sepalus. — Sumatra, kust bij Tapanoeli (w‚ JACK). II. DELIMOPSIS mio. Characteres Tetracerae, sed carpel- lum unicum, stylo subfiliformi, stigmate concavo-truncato, o vu- lis secus suturam ventralem S biseriatis. Folliculus.….. Empedocleae accedit, Tetracerae et Delimae habitu, earum characteribus autem haud eongruis exclusum. Ee DILLENIACEAE. 10 ACROTREMA. 1. Delimopsis hirsuta mio. Ramuli petioli et inflorescentia pilis dimorphis hirta, pube scil. densà brevi ochraceÂâ pilisque exsertis longis albis patentibus, folia ovalia, vel obovalia aut obverse oblonga, apice rotundata vel subacuta, a medio serrato-dentata, dense costu- lata, rigida, utrinque pilis albis erectis hirtella et asperula, 8—2 poll. longa, panicula terminalis composita folia excedens, floribus subfas- ciculatis, sepala 5 ciliolata, extima dorso subpuberula, petala parva tria? filamenta apice incrassata, loculis divergentibus, ovarium gla- brum. Davilla hirsuta Teysm. et Binnend. herb. — Java? Tribus IL. Diureniear pc. Filamenta apice non dilatata. IV. ACROTREMA sack. Sepala et petala 5. Stamina 15 vel plura, filamentis liberis erectis, antheris apice biporosis. Carpella 8 Libera, 2- vel multiovulata, Folliculi introrse dehis- eentes, seminibus membranaceo-arillatis, testâ crustace caucel- latâ. — Herbae perennantes subacaules, foliis magnis, fl. racemosis flavis, habitus saxifragacei. 1, Acrotrema costatum sack. Mal. Misc. et in Hook. Bot. Misc. II. p. 82. H. fil. el Th. l. e.p. 65. Rhizoma horizontale lignosum ; folia e basi sagittat obovata dentato-serrata asperula, su pra molliter pilosa, subtus secus nervos adpresse pilosa, 4—6 poll. longa, petiolis brevissimis auriculatis, racemi scapiformes laxi, bracteis lanceolatis, fl. 15-andri, corolla flava. Acrotrema Wightianum W. et Arn. Prodr. 1, p. 6. Wight. Il. tab. 9. — Achter-Indië. Poeloe Pinang, op heuvels, tusschen de rotsen (w. sack). Singapore. V. WORMIA norrs. Sepala (coriacca) et petala 5. Anthe- rae lineares apice biporosae, omnes conformes vel interiores longio- res recurvae. Carpella 5— 10 multiovulata, axi vix cohaerentia, stylis longis, matura suturâ ventrali dehiscentia, Semina arillata, testà crustaceà. — Arbores, foliis costulatis, stipulis petiolo adnatis, fl, flavis conspicuis. Sectio T. Capellia Hook. f. et Th, Fl. Ind. T. p. 67. (BL. genus). Stamina interiora longiora patenti-recurva. candia Hassk. Cat. bog. p. 118. 1. Wormia excelsa sack. Mal. Misc. et in Hook. Comp. Bot. Kn DILLENIACEAE. 11 DILLENIA. Mag. IL. p. 221. Hook. fil. el Th. l.c, De Vr. Pl, Reinw. p. 79, tab. Vlet VIL. Folia ovalia acuta denticulata, petioli late margi- pati; racemiì oppositifolii elongati multiflori. Capellia multiflora Bl. Bijdr. p. 5. Petala bipollicaria. Stamina exteriora flava, inte- riora purpurea. — Achter-Indië, Malakka, Singapore. Java. 2. Wormia oblonga warr. Cat. n. 951. Hook, fil. et Th. l.c. Folia ovato-oblonga integerrima vel obsolete crenata, glabra vel sub- tus ad nervos puberula, petioli non marginati, pedunculi oppositifolii 2—5-flori paniculam terminalem sistentes. — Petala ultrobipoll. — Malakka. — Poeloe Pinang. Sectio II, Euwormia eor, l. c. Stamina aequilonga. 3. Wormia pulchella sack. /. c. et ap. Hook. l. c. p. 221. Hook, fil. et Th. l.c. p. 68. Folia obovata obtusa mucronata integerrima, glabra, coriacea, petioli non marginati, pedunculi uniflori 15—2- pôll., sepala late ovalia glabra pollicaria, semina pauca, arillo rubro pulposo. — Sumatra (JACK). — Malakka (Grier.). VI. DILLENIA zins. Sepala et petala 5, Filamenta fili- formia pluriserialia, antheris linearibus, exterioribus erectis intror- sis, interioribus recurvis extrorsis. Carpella 5—20, indehiscentia, cum axi centrali in syncarpium baccatum calyce involutum cohae- rentia. Semina in pulpâ gelatinos (an arilloram eonnubio?) nidu- lantia (exarillata). — Arbores foliis costatis saepe maximis, fl. albis vel flavis pulchris. — Genus indicum, in sylvis densis montanis. Sectio 1. Eudillenia nook. fil. et ra. Fl. Ind. 1. p. 69. Flores albi. Semina margine pilosa. 1. Dillenia speciosa ruuns. Folia petiolata oblonga vel lanceo- lata acuta argute serrata, supra glabra, subtus in nervis cum petiolo pilosa, 8—10 poll. longa, fl. coaetanei solitarii maximi, carpella 20 polysperma. Thunb. Trans. Soc. Linn. Lond. 1. p. 200. Ham. ibid. XV. p. 99. Roxb. Fl. Ind. II. p. 650. W. et Arn. l.c. Lp. 5. Wight Icon. TIL. tab. 823. DC. Prodr. 1. p. 76. Hook. fil. et Th. L. c.p.69. — D. elliptica Thunb.l.c.p-200. DCL. c.— D. indica Linn. Spec. p. 145. — Syalita Rheed. H. Mal. IL. tab. 58, 39— Over geheel Indië algemeen verspreid. -DILLENIACEAE. i2 DILLENIA Sectio Il. Colbertia cor. L. e. p. 70 (genus ap.saLisB., Dc.). Flores flavi, semina glabra. 2. Dillenia ovata warr. Cat. n. 945. Hook. fil. et Th. Ll. c. Fo- lia petiolata ovata denticulata, supra glabriuscula vel in nervis pu- berula, subtus cum petiolo fusco-tomentosa, 8 poll, pedunculi coac- tanei uniflori oppositifolii. — Poeloe Pinang (PorreR). 3. Dillenia aurea sm. Ezot. Bot. 11. tab. 92, 93. H. fil. et Th. Lc. Folia petiolata ovato-oblonga vel obovata remote crenato-den- ticulata, supra glabra, subtus molliter pubescentia, pedalia, flores praecoces ramulos laterales breves terminantes solitarii aureì. Dille- nia ornata Wall. Pl As. rar. IL. p. 20, tab. 23. — Colbertia aurea DC. Prodr. Lp. 178. — Colbertia obovata Bl. Bijdr. p. 6. Hassk. PL. jav. rar, p. 115. — Over geheel Voor- en Achter-Indië. Java, — Soempoer surd. 4. Dillenia pentagyna roxr. P/. Corom. 1. tab. 20. Hook. fil. et Th. l.c. p. 71. Folia petiolata vel subsessilia, e basi longe angustatâ oblongo-lanceolata acuta denticulata vel subrepanda, juniora utrin- que subpilosa, adulta glabra, 1—2-, in arboribus juvenilibus 4— 5-pedalia, fl. praecoces secus ramos xa axillis foliorum delapsorum fasciculati, pedicellis ebracteatìs. W. et Arn. Prodr. 1. p. 5. Roxb. FI, Ind. TL. p. 652. — D. angusta et D. pilosa ej. l.c. — Colb. coromandelina DC. Le. p. 75. — C. angusta Wall. Cat. n. 948. Dillenia macrophylla Reinw. Bl Cat. Buitenz. p. 11P. — Over geheel Voor- en Achter-Indië verspreid. 5. Dillenia grandifolia waru. Cat. n. 946. Hook. fil. et Th.l.c. Folia petiolata anguste oblonga (magna) grosse inciso dentata utrin- que pubescentia, cost subtus petiolis et ramis farfuraceo-tomentosis. Poeloe Pinang (WALL). 6. Dillenia elongata mio. Innovationes aureo-sericeae; folia lon- giuscule petiolata, e basi attenuat obverse oblongo-lanceolata ab- rupte acuminata, dense acute serrato-dentata, cum petiolo supra in costà subtus in eà costulisque grisco-villosa, venis tertiariis obsole- tis glabrescentibus, 13 ped. longa. — Sumatra, bij Luoeboe Aloeng (TEYSN.). — Ampaloe mal. MAGNOLIACEAE. 13 TALAUMA, Ordo LXIX. MAGNOLTACEAE suss. Arbores vel frutices saepe aromaticae et amaricantes, foliis alter- nis, stipulis petiolo plerumque adnatis caducis rarius nullis, floribus utplurimum hermaphroditis. Sepala et petala hypogyna ternatim (rarissime quinatim) pluriserialia, aestivatione imbricata, decidua. Stamina indefinita, circa torum cylindricum libera, antheris erec- tis, loculis linearibus lateraliter vel introrse dehiscentibus. Carpella plurima (rarissime pauca vel solitaria) libera vel lateraliter connata, uniseriali-verticillata vel saepius supra torum spicatim disposita, uni- loeularia. Ovula in suturâ ventrali 2-plura, rarius e basi adscenden- tia solitaria, anatropa. Seminum testa carnosa, arillum mentiens, endopleura crustacea, raphe lateralis, embryon in basi albuminis copiosì oleosi aequabilis minutum, hilo proximum. — Ordo praeser- tim in regionibus montanis obvius, in Asiâ australi ad orientem, in Indiâ aquosà et in Americâ boreali haud infrequens, in Americâ me- rid, paucas tautum species profert, ex Afric forsan exsulans. Eigenschappen. Geurige vlugtige olieën, harssen, bittere be- ginselen verleenen aan onderscheiden soorten geneeskrachtige eigen- schappen. Geslachten: A. Kelk- en bloembladen onderscheiden: — vrucht- beginsels met 2 eitjes: — rijp zijnde tot eene houtachtige vrucht vergroeid — openspringend, 6 of meer bloembl.: IL. Talauma, — reeds van den beginne af vereenigd, rijp van elkander te scheiden, maar niet openspringend, 15—88 bloembladen: III. Aromaden- dron; — met 6 en meer eiljes: IL. Manglietia. — B. Weinig van elkander onderscheiden, vruchtbeginsels met 2 en meer eitjes, rijp op den gesteelden verlengden vruchtdrager: IV. Michelia. Tribus IT. MAGNOLIEAE pc. Carpella circa torum elongatum spicata, Stipulae. — Reliquae tribus in Florà nostrà desunt. 1. TALAUMA suss. Sepala 3. Petala 6 vel plura. Gyno- phorum sessile. Ovaria biovulata. Carpella matura lignosa, in fructum strobiliformem connata, irregulariter et quasi circumscisse dehiscentia. Semina in foveolis reeeptaculi centralis persistentis pendula. — Fl. terminales solitarii. MAGNOLIACEAE. 14 TALAUMA. 1. Talauma mutabilis er. #/. Jav. Magn. p. 35, lab. 10, Ml, 12, fig. B. Korth. in Ned. Kruidk. Arch. 1. p. 98. Frutex; folia ovalia usque lanceolata utrinque acuta, $— 1l-pedalia, subtus in costà fasco-villosula, petala 6 subaegualia, fructus parvus, carpellis rostello brevi ecrasso recurvo instructis. Manglietia Candollei Wall. Cat. n. 6497,non Bl. (ef. H. fil. el Th. l.c. p. 75). — Moulmein.— Poeloe Pinang. Sumatra, Java, in de bergstreken, langs de rivieren. — Tjapoea lewoeng sund. 2. Talauma Candollei sr. Verk. Bat. Gen. IX. p. 147. Bijdr. p-_9. Fl. Jav. l.c. p. 32, tab. 9 et 12, A. Frutex, folia oblonga utrinque acuminata, }— l-pedalia, glabra, petala 6—9, sepalis triente breviora, lactea, mox pallide flavicantia, carpella longius rostrata. Magnolia odoratissima Reinw. herb. — M. pumila Spreng. Syst. IV. 2 ezel. syn. — Java, ook in de tuinen geplant. — Tjoen- tjoen baoe of Tj. wangi sund., of Ki rapat. 3. Talauma obovata korru. in Ned. Kruidk. Arch. II. p. 98. Fruticosa, folia e basi cuneatâ obovalia breviter acuminata, petioli cum stipulis glabri. — Borneo, op den Pamatton (KORTH.). 4. Talauma pumila Anpr. Frutex, folia oblonga utrinque acumi- nata rigida, cum stipulis glaberrima; petala 6, sepalis subaequilonga. Andr. Bot. Rep. tab. 226. Vent. Malmais. p. 37, tab. 37. Sims Bot. Mag. tab. 557? Bl. Bijdr. p. 9. Fl. Jav. l.c. p. 38. — Li- riodendron liliifera Linn. Spec. p. 155. — Gwillimia indica Rottl. herb. — Java, op den Salak enz. Veel in de tuinen. — Voor- Indiër. 5. Talauma Rumphii er. Bijdr. p. 10. Fl. Jav. l.c. p. 39. Arbo- rea; folia oblongo-lanceolata acuminatissima glabra (magn. Micheliae Tjampacae), petala 6, flava. Sampaca montana Rumph. Herb. Amb. IL. p. 204, tab. 69. — Magnolia Rumphii Spreng. Syst. IV. 2,p. 217, excl. syn. Linn. — Amboina, bij de dorpen Waai en Soeli (rum- PIUS), 6. Talauma rubra mro. Petioli inferne incrassati, superne antice MAGNOLIACEAE. 15 MANGLIETIA. plani areâ stipulari fere ad apicem extensâ, folia e basi acutiusculâ oblonga vel oblongo-lanceolata, acuminata, rigida, costis numerosis densis patule erectis praesertim subtus prominentibus. 11— 5 -poll. longa, pedunculus sericeo-velutinosus multi- annulato-cicatrisatus, fl. rubri. — Sumatra, te Juolo, Battang baroes (revsm.) — Ma- dang taloen mal. of M. tjampega. 7. Talauma gigantifolia mio. Petioli breves, antice plani, arcâ stipulari ad apicem continuâ, folia obovato-oblonga abrupte brevi- acuto-apiculata, rigida, costis numerosis erecto-patulis passim bifidis, demum transverse venoso-reticulatis, cost validâ utrinque prae- sertim subtus prominente, 2}— 1} pedes longa, flores... — Suma- tra, bij Soengi pagoe (reYsm.). — Bana mal. 1. MANGLIETIA pruur. Sepala, petala et gynophorum Ta- laumae. Ovaria 6- vel pluriovulata. Car pella sublignosa, in sy n- carpium ovale vel oblongum cohaerentia, demuin soluta et medio dorso longitudinaliter dehiscentia. — Arbores excelsae, fl. terminalibus. 1, Manglietia glauca er. Verh. Bat. Gen. IX. p. 149. Bijdr. p.8. Fl. Jav. l.c. 22, tab. 6. Arbor trunco usque 80-pedali, comâ amplâ; folia elliptico oblonga utrinque acuta vel apice acuminata, subtus pallide glauca et cum gemmis glabra, 5—7 poll, petiolis basi cicatricatis, fl. pallide flavi, suaveolentes. — Java, in de berg- streken 3—4000', bijv. op den Papandajang, enz. 2. Manglietia Macklottii korra. in Ned. Kruidk. Arch. II. p. 97. Folia ovali-oblonga acuminata concolora, pergamacea, tenuiter costu- lata, 5—-8 poll. longa, petala interiora carnosissima spathulata, ex- teriora calycina ovalia obtusa. — Sumatra, op den Singalang (kort- HALS), bij Haleban (TEYSMANN). 3. Manglietia Oortii korru. Z. c. Folia ovalia vel ovali-oblonga utrinque acuta, subtus glauca, firma, utrinque tenere reticulata, 4—S poll. longa, gemmae acuminatae, petala interiora spathulata carnosas exteriora obovata basi subspathulata. — A M. glaucâ petalorum formâ praesertim differt, quae illi magis linearia. — Pedunculi in nos- MAGNOLIACEAE. 16 AROMADENDRON. tris rufo-rubigineo-velutini. — Sumatra, op den Singalang (KORT- HALS), bij Boekit Silit (revsMANN). — Madang keladi mal. II. AROMADENDRON sruue. Sepala 3. Petala 15 —33. Gynophorum crassum breve. Ovaria connata, biovulata. Syn- carpium maturum lignosum areolatum indehiseens, in carpella (lo- culos) monosperma partibile. — A Talumà differt petalorum numero et fructu indehiscente. — Arbores elatae pulchrae, sylvarum usque ad 3000’ alt. decus, floribus albis suaveolentibus. 1. Aromadendron elegans er. Bijdr. p. 10. Fl. Jav. l. c.p. 26, tab. Tet 8. Arbor ultra-100-pedalis; folia breviter petiolata, e basi subrotundatâ vel vix acutiusculà oblonga vel oblongo-lancecolata acuminata, coriacea, glabra, 4—6 poll. longa, stipulae liberae apice villosae, pedunculi terminales uniflori, fl. speciosi albi suaveolentes. Java, in de wouden der bergstreken, in Buitenzorg, Bantam, Tjandjor, op den Salak. — Gelatrang of Ki Loengloeng sund. — De schors is bitter aromatisch. 2. Aromadendron glaucum korru. in Ned. Kruidh. Arch. II. p. 89. Arbor, folia e basi acutiusculà ovalia obtuse acuminata, sub- tus glauca, petala 18, quorum 3 calycina. — Sumatra, in de wou- den bij Kassan (KoRTH.). IV. MICHELIA zins. Sepala et petala plerumque conformia et concolora 921. Gynophorum stipitatum. Ovaria 2—6- pluri-ovulata. Carpella matura coriacea, laxe spicata, saepe subre- mota, dorso longitudinaliter dehiscentia. — Arbores saepe excelsae, fl. saepissime axillaribus, paucarum terminalibus. $ Fl, axillares. 1. Michelia Champaca rin. Spec. p. 756. Folia e basi acutà ovato-lanceolata acuminata saepe longe angustata, supra glabra, sub- tus puberula glabrescentia, 8—10 poll, cicatrix stipularis paullo ultta medium petiolum extensa; fl. flavi, sepalis cum petalis 15 —20, interioribus multo angustioribus. DC. Prodr. I. p. 79. Bl. Bijdr. p. 1. Fl Jav. Le. p. 9, tab. 1. Rob. Fl. Ind. U. p. 656. W. ef MAGNOLIACEAE. 1 MICGHELIA. Arn. le. p. 6. Wight Ull. 1. p. 13. Deeaisn. N. Ann. Mus. UI, p. 421. Spanoghe l. c.p. 162. Hook. f. el Th. l. c.p. 19. — Mi- chelia rufinervis DC. l. c. Bl. Bijdr. p. 8. — M. Doltsopa Ham. ap. DC. l.c. p. 79. Don. Nep. p. 226. Wall. Tent. Nep. p. 7, tab. 3. — M. aurantiaca Wall. Cat. n. 6492. Pl. as. rar. LL, tab. 147, — M. pubinervia Bl. ec. p. 14, tab. 4 (syn. M. rufinervis ej). — M. Rheedei Wight HI. 1. p. 14, tab. 5, fig. 6. — Cham- paca Rheed, Hort. Mal, IL. tab. 19. — Sampaca Rumph. Herb. Amb. II. p. 199, tab. 67. — Innovationes pubescentes et cinereo- aut fusco-sericeae, — Over geheel Indië tot op het Himalaya-ge- bergte en over de Sunda-eil, Molukken en Timor verspreid, en dáár en in andere tropische gewesten wegens de geurige bloe- men aangeplant. De Maleische schoonen versieren daarmede het op- gebonden haar. Ook welriekende zalven worden er mede vervaar- digd. — De bittere schors dient tot pellens. 2. Michelia longifolia pr. in Verh. Bat. Gen. IX. p. 155. Bijdr. p. 7. Fl. Jav. be. p. 12, tab. 2 et 3. Folia e basi acutâ elliptico- oblonga acuminata, glabra, coriacea, 7— 10 poll, longa, cicatrix sti- pularis haud ad medium petiolum perdueta, pedunculi eum gemmis sericei, uniflori, sepala cum petalis raro ultra 10, alba (marcescentia tlavida), interiora multo angustiora. — Var, racemosa Bl. gemmis elongatis, pedunculis 1—3-floris. — Java, in de lagere wouden ; ook veel geplant.…— T'jampaka poetih surd. De bloemen hebben eenen zachteren meer citroenachtigen geur. 3. Michelia montana rr. Verh. l. c.p. 153. Bijdr. L. c. Fl, Jav. le. p. 15, tab. 5. Folia ovalia utrinque acuta vel apice acuminata glabra, subtus valide costulata, 5—7 poll. longa, stipulae imâ tan- tum basi petioli adnatae, glabrae, sericeo-ciliatae, pedunculi solitari erecti, petiolos subaequantes, glabri, fl. minores quam M. Chaimnpacae, albi vel pallide flavescentes, sepala petalaque lanceolata 9, sex inte- riora angustiora, — Java, op den Salak, bij Koeripan enz. (BL.). — Gelatrang of Tjampaka goenoeng sund. — Sumatra, bij Batang baroes (reYsM.). — Madang Tjampaka mal. 4. Michelia velutina pr. Fl. Jav. U, c.p. 17. Folia e basi acut D/ Dd Flora van Ned, Indië. I. — 2e Afd, MAGNOLIACEAE. 18 MICHELIA. vel rotundatâ elliptico-oblonga acuminata, subtus cum ramulis, gem- misque velutina, 4—8 poll, petioli 4 long. cicatrisati, flores. Mi- chelia Tsjampaca Blume Bijdr. p. 7 et Spanoghe l. e.p. 162, non alior. — Java, in de wouden. — Tjampaka boeloe sund. — Timor?. 5. Michelia parviflora prurss. Zcon. I. p. 22, tab. 85 (excl. syn. DC.). Frutex; folia elliptica obtusiuscula glabra, 14 —3 poll. longa, petioli puberi, ramuli gemmae spathaeque rufo-villosa, petala 6 ellip- tica obtusa, livide carnea. Magnolia? parvifolia DC. Syst. 1. p. 459. In de Javasche tuinen, vooral van de Chinezen, gekweekt. 6. Michelia Tsjampaca Linn. Mant. p. 18. Decaisn. l. c.p. 422, ezel. syn. Bl. Ramuli sericeo-tomentosi; folia e basi attenuat ellip- tico-oblonga acuminata, supra glabra, subtus retieulato-venosa pu- bescentia; stipulae lineari-oblongae acutae extus sericeae. Michelia sericea Pers. Ench. HT. p. 94, — Sampaca sylvestris Rumph. Herb. Amb, IT. p. 202, tab. 68. — Molukken. — Timor. Ordo LXX. SCHIZANDREAE prume. Frutices scandentes volubiles, foliis alternis, floribus unisexuali- bus. Sepala et petala hypogyna ternatim vel quinatim pluriseria- lia, aestivatione imbricata. Stamina definita vel indefinita, toro depresso vel conico inserta, filamentis liberis vel magis minusve connatis, antheris adnatis bilocularibus, plerumque varie hetero- morphis. Carpella indefinita, in capitulam oblongum vel subglo- bosum coalita, ovulis in sutur ventrali 2—3. Baccac septo spurio transverso bi- (rarius tri-) loculares dispermae. Semina superposita reniformia, in pulpâ nidulantia, testà laevi erustaceù, albumine oleoso, embryo minutissimo. — Praeter unicam boreali-americanam omnes austro-asiaticae. TL. KADSURA suss. Sepala 3. Petala 6—9—12, Stamina 15 vel plura, filamentis discretis vel in globum eonnatis. Car- pella numerosa, stylo obconico laterali, matura baccata, inter se libera, in capitulum globosum composita. — Sarcocarpon Bl. Bijdr. SCHIZANDREAE. 19 SPHAEROSTEMMA. 1. Kadsura scandens zr. F/. Jav. Schiz. p. 9, tab. 1. Monoica; folia ovato-oblonga acuminata integerrima, 6 —3-pollicaria, peduncu- li axillares vel subsupraaxillares, solitarii vel gemini, petala 6—9 ; carpella apiculo obtuso uncinato. Sarcocarpon scandens Bl. Bijdr. p.21.— Java, in de wouden der bergstrekeu, op den Gedé, Pange- rango, 6000’. Aroi hoengoen boeoet sund, De vruchten wor- den door de inlanders gegeten. 2. Kadsura caulifiora pu. /. c.p. 11, tab. 2. Monoica; folia ovato- oblonga acuminata, ijs praeeed. similia, integerrima; pedunculi fem. raro axillares (uti masc.), sed vulgo e trunci tuberculis conferte orti, petiolo longiores, petala 9—12, carpella brevi-apiculata. — Java, op den Boerangrang 2500’ (r.). U. SPHAEROSTEMMA puume, Sepala 5. Petala 6—9—12, Stamina 15 vel plura monadelpha. Carpella globosa, seeus torum eylindrieum spicata. $ 1. Filamenta basì monadelpha, apice libera, 1. Sphaerostemma elongatum er. Flor. Jav. Schiz. p. 17, tab. 5. Hook. f. et Th. l. c.p. 85. Folia e basi subcuneatâ ovata vel ovato- oblonga acuta vel acuminata, subtus pallida glauca, 8—5 poll. ; pe- dunculi elongati filiformes, fl. flavidi, toro fructus vix carnoso brevi, Sphaerostemma grandiflorum Wall. Cat. n. 4985 A. (partim) ef C. — Nepal. Khasija. Java. $ 2. Filamenta in globum coalita, antheris circiter 15, alveolis an- droecei longitudinaliter adnatis. 2. Sphaerostemma axillare sr. Bijdr. p. 22, Fl. Jav. l.c. p. 14, tab. 3. Hook. f.et Th. l.c. p. 86. Folia e basi rotundatà vel cu- neat lanceolata vel elliptico-lanceolata longe acuminata coriacea, integerrima vel distanter denticulata, tripollicaria, pedunculi plerum- que brevissimi, petala 9, torus fructifer filiformis abbreviatus. — Khasija. Java, op den Tjerimai (pr). 3. Sphaerostemma pyrifolium er. /. c. p. 16, tab. 4. Folia ce basi subrotundatá lanceolata vel elliptico-lanceolata acuminata subinte- gerrima vel serraturis remotis glandulosis exilibus, 2—3 poll. longa, 9% mn ANONACEAE. 20 GENERA. pedunculi axillares solitarii vel gemini, medio unibracteolati, petiolo subaequales, petala circiter 6. Uvaria pyrifolia Reinw. herb. — Java, in Tjandjor (reinw.). Ordo LXXII. ANONACEAE suss, Arbores vel frutices saepe scandentes aromatici, foliis alternis integerrimis exstipulatis. Flores hermaphroditi, rarius unisexuales. Sepala 3 bypogyna, aestivatione plerumque valvata, basi saepe coa- lita. Petala 6 biserialia, aestivatione valvata vel imbricata, serie interiore in paucis deficiente. Stamina indefinita multiserialia, ra- rius subdefinita, densissima, filamentis abbreviatis, antheris bilo- cularibus, connectivo lato superne producto, loculis remotis vel con- tiguis, sublateraliter vel extrorse dehiscentibus. Ovaria plurima, ra- rius definita, rarissime solitaria, unilocularia, supra torum convexum vel concavum sessilia, interdum inter se subeohaerentia. O vula so- litaria vel bina e basi erecta, vel in suturâ ventrali 1 vel plura aut indefinita, in uno genere (Monodorâ) parieti undique inserta, ana- tropa. Stigmata terminalia, libera vel inter se subcohaerentia. Car- pella matura sessilia vel stipitata, libera vel in fructum multilocu- larem coalita, sicca vel pulposa, indehiscentia, rarius follicularia. Semina solitaria vel numerosa, albumine copioso ruminato, em- bryo exili. — Ordo fere omnino tropicus, utriusque orbis. Eigenschappen. Over het geheel minder rijk aan bittere be- ginselen dan de Magnoliaceën, bevatten deze gewassen scherp-aro- matische of walgingmakende bestanddeelen. Schors en bladen heb- ben niet zelden eenen onaangenamen reuk, terwijl echter de vruch- ten van sommigen eetbaar zijn. Overzigt der Geslachten : „t Vruchtjes tot ééne veelhokkige vrucht vergroeid: X, Anona. + Vruchtjes niet vergroeid : A. Bloembladen in den knop over elkander liggende. $ Meeldraden in bepaald getal, 12—21: 1. Sageraea. $$ Meeldraden in onbepaald getal. a. eitjes talrijk : — bloemen tweehuizig: II. Stelechocarpus, bloe- men tweeslachtig: III. Uvaria. b. één eitje: IV. Ellipeia. B, Bloembladen klepsgewijze. $ Meeldraden dakpansgewijze over elkander liggend, helmknoppen in de bloem zigtbaar, buitenste bloembladen zeer klein. ANONACEAE. 21 SAGERAEA. a. eitjes 1—2: XXIII. Miliusa ; — talrijk: XXIV. Saccopetalum. $$ Meeldraden zeer digt, de helmknoppen elkander bedekkend. a. binnenste bloembladen van eenen nagel voorzien. één eitje; 12—2l meeldraden: V. Popowia. twee eitjes; meeldraden talrijk: VI, Goniolhalamus. 2 —6 eitjes, meeldraden in bepaald getal: VIT. Orophea. eitjes en meeldraden zeer talrijk: VII. Mitrephora. bloemen tweehuizig: IX. Pseuduvaria. b. binnenste bloembladen zonder nagel. a. driekant — bloembed kegelsgewijze, bindsel der helmknop- en met een langwerpig aanhangsel: XL. Melodorum; — loembed vlak: XII. Habzelia, — hol: XIII. Xylopia. B. bijkans gelijk aan de buitenste of aan den voet uitgehold. * bloembladen om de vruchtbeginsels zamengetrokken, naar boven vlak, één vruchtbeginsel met meerder eitjes: XIV. Cyathocalyz. meerder vruchtbeginsels, met 2 eitjes: XV. Artabotrys. ** bloembladen vlak, leêrachtig of dun. eitjes in onbepaald getal in 2 rijen: XVI. Cananga. eitjes in bepaald getal. j bloembladen allen bijkans gelijkvormig. eitjes 2—8, langs de naad: XVII, Unona. eitjes 2, nabij den voet: XVIII. Polyalthia. eitjes 1, aan den voet: XIX, Guatteria. eitjes 2, op den bodem regtopstaande. XX, Anavagorea, tf binnenste bloembladen dik, kleiner dan de buitenste, tot elkander neigend: XXL, Orymitra. F4 buitenste klein, als de kelkbladen: XXII. Phaeanthus. Tribus 1. Uvariear Hook. fil. el Tu. Fl. Ind. Petala plano- convexa coriacea obtusa, aestivatione imbricata. Stamina indefinita, raro definita (in gen. seq.). 1. SAGERAEA pauzeLL. Flores hermaphroditi vel unisexuales. Sc- pala 3 rotundata. Petala 6 biserialia orbicularia carnosula concava, uti calyx aestivatione imbricata. Stamina 1221 abbreviato-cuneata, carnosa, truncata, loculis dorsalibus 2 oblongis longitrorse apertis. Torus planus. Ovaria 3—6 lineari-oblonga, ovalis circiter 19 secus suturam ventralem biseriatis. — Arbores; fl. axillaribus fasciculatis. 1. Sageraea elliptica parz. in Hook. Kew Gard. Misc. III. p‚ 301. Folia lineari-oblonga; fl. axillares vel secus ramos Crassiores solitarii aut fasciculati, pedicellis brevissimis basi squamulosis, dioiei 12-andri, sepalis ciliatis, carpellis connatis. Uvaria elliptica’ A DC. Mám. p. 21. Achter-Indië, in Tenasserim. 1. STELECHOCARPUS nook. f. ef Tu. Flores dioici, feminei majores, Sepala 3 rotundata. Petala 6 ovalia vel rotundata, aequa- ANONACEAE. 32 UVARIA, lia, aestivatione imbricata. Stamina indefinita, secus torum anguste conicum dense imbricata, breviter cuneata, connectivo supra locu- los extrorsum contiguos truncato-capitato. Carpella numerosa, torum hemisphaericum obtegentia, oblique ovalia, ovulis in axi 6—8, stigmate sessili depresso radiato, matura magna globosa, polysperma. Stelechocarpus Uvariae sectio Bl, Fl. Jav. partim. 1. Stelechocarpus Burahol sr. #/. Jav. Anon. p. 48, tab. 22, 25 C. sub Uvariâ. Arbor; folia coriacea lucida oblongo-lanceolata utrinque acuta, 5—8 poll. longa; fl. fasciculati, secus truncum ct ramos e tuberculis squamatis orti; fem. longe pedunculati; car- pella matura globosa, breviter pedicellata. — Java, in Tjandjoer, Bantam, Noesa Kambangan (pr). — Singapore (LOBB). — Boerahol sund. 2, Stelechocarpus? montana (Uvaria Bl. Fl. Jav. l.c. p. 45, tab. 20). Folia e basi acutiusculâ oblonga acuminata praeter costam subtus cum ramulis pubescentem glabra, nitida, 8—8 poll. longa, pedunculi uniflori, basi unibracteati, carpella brevissime pedicellata ovali-oblonga velutina polysperma. — J ava, op den Pangerango (BLUME). nee HL UVARIA Linn. (moox. f. et Tú). Sepala 3 lata, basi saepe coalita, aestivatione valvata, Petala 6, rotundata vel oblonga, aes- tivatione biseriali-imbricata, plano-convexa, basi interdum coalita. Stamina indefinita, plano-compressa oblonga vel lineari-oblonga, loeulis dorsalibus remotis linearibus, conneetivo in processum subfoliaceum vel truncatum producto. Torus parum elevatus, trun- catus, pubescens, superne saepe dense tomentosus. Carpella in- definita recta lineari-oblonga, angulata, intus sulcata, pubescentia, stylo continuo apice truncato, marginibus involutis, succum gela- ùmosum fundente coronata, ovulis biserialibus numerosis, matura polysperma, rarius oligo- vel monosperma. — Frutices scandentes vel sarmentosi, indumento stellato, inflorescenti saepe oppositifoliâ, rarissime axillari. — Genus gerontogaeum. $ 1. Macranthac Hook. f. et Th. Connectivi processus subfoliaceus. Stamina exteriora subfoliacea, interdum castrata. 1. Uvaria purpurea or. Bijdr. p.1A. Fl. Jav. Lc. p. 13, tab. 1, ANONACEAE. 25 UVARIA. 13 A. Ml. f.et Th.l. c.p. 95. Innovationes fusco-tomentosae, fo- ia e basi angustat cordat cuncato-oblonga vel oblongo-lanceolata, acuta vel acuminata, ,— l-pedalia, supra pubera, subtus tomentosa, pedunculi uniflori, bracteis 2 magnis rotundatis submembranaceis alabastrum includentibus; petala ovali-oblonga; carpella matura bac- cata oblongo-eylindrica dorso bicostata, longe pedicellata. Uvaria grandiflora Wall. Pl, as. rar. TL. tab. 121. Roxb. FL Ind. U. p. 665. W. et Arn. Prodr. 1. p. 9. — Uv. platypetala Champ. et Benth. in Hook. Kew Gard. Misc. III. p. 257. — Unona grandi- flora DC, Prodr. 1. p. 90. — Uvaria duleis (javana) Spreng. Syst. IV. 2, p. 216, haud Dun. — Sumatra. Java. Noesa-Kamban- gan. Philipp. eilanden. Poeloe Pinang. Pegoe. Malakka. — Kadjoeng sund. 2. Uvaria ferruginea namiur. mss. Hook. f. el Th.l.c.p. 96. Ra- muli fulvo-tomentosi; folia obovata vel oblonga, 4— 6 poll. longa, supra appresse subtus laxe stellato-pubescentia; pedunculi oppositifolii uni- flori medio unibracteati, petala obovato-oblonga cinereo-tomentosa, — Achter-Indië, — Ava (HAMILT.). 3, Uvaria macrophylla roxs. Fl. Ind. l. e. p. 663. Wall. PI, As- rar. tab. 122. Ramuli ferrugineo-tomentosi, folia e basi cordatâ oblonga vel obovato-oblonga abrupte acuminata, supra ad lentem stel- lato-pubera, in costà pubescentia, mox glabriuscula, subtus fusco- tomentosa, actate glabriora, $— 1-pedalia, pedunculi oppositifolii plu- riffori, petala ovalia basi coalita, rubescentia, carpella numerosa (15 — 20) subsessilia ovato-oblonga glabra baccata (2—-d-sperma). Jl. f. el Th.l. c.p. 91. — Uvaria cordata Wall, Cat. n. 6486. — U. rufescens A. DC. Ll. c.p. 26 (excl. fr.). — Guatteria cordata Du- nal Anon. p. 129, tab. 80. DC. Prodr. 1. p. 93. — Uvaria ovali- folia Bl, Fl. Jav. l.c. p. 27, lab. Set 14 A. — Uv. littoralis ej. Bijdr. p. 16. Flor. Jav.l. c. p. 26, tab. 7 (fructif. glabrata). Hasskarl Pl. Jav. rar. p. 171 (florens). — Voor- en Achter- Indië — Java. ; 4. Uvaria daleis ponar Anon. p. 90, tab. 13. H. f. el Th.l c. p. 98. Ramulí juniores stellato-tomentosi; folia e basi rotundatá vel retus ovalia vel oblonga obtusa, acuta vel acuminata, 3—5 poll, ANONACEAE. 24 supra subtilissimà pube stellatâ vel simplici obducta, subtus dense fur- furaceo-tomentosa, pedunculi abbreviati subumbellatim 1—4-flori, petala oblonga basi coalita. Uvaria javana Dun. Anon. p. 91, tab. 14. Bl. Bijdr. p. 12. Fl. Jav. Jl. c. p. 17, tab. 3 el 18 B. — Java, Noesa-Kambangan. — Malakka. 5. Uvaria aurita pr. Pl. Jav. l. c.p. 15, tab. 2. Folia e basi cordatà ovalia acuta vel obtusa, supra pubera, subtus cum ramulis stellato-tomentosa, 1—4 poll, pedunculi uniftori medio unibracteati, axillares subsolitarii, terminales subumbellati, calyx extus ferrugineo- tomentosus, intus sericeus, petala atro-purpurea, exteriora ovato-el- UVARIA, liptica intus, interiora utrinque pube tenui cinerascentia, lanceolata longiora basi biauriculata. — Java (st). 6. Uvaria rufa pr. Pl. Jav. l.c. p. 19, tab. 4 et 18. C. Folia e basi subcordatÂâ elliptico-oblonga acuminata vel obtusiuscula, supra pube stellatâ punctato-scabra et in costâ fulvo-tomentosa, subtus cum ramulis rufo-stellato-tomentosa aut subvelutina, 5—2} poll. longa; pedunculi laterales aut oppositifolii uniflori, bracteis 2 pluribusve, calycis brevis extus tomentosi laciniae brevissimae rotundato-obtusac, petala ovali-oblonga obtusa subaequalia, purpurea, utrinque indu- mento tenerrimo, carpella longe pedicellata ovalia. — Java, in Ban- tam (BL), — Kalak sund. 7. Uvaria hirsuta sack. in Hook. Bot. Misc. IL. p. 87, Bid Pp. 22, tab. 5. H. f.et Th. l.c. p. 99. Innovationes patenti-fulvo- hirsutae, folia breviter petiolata, e basi subangustatà emarginatâ vel rotundatà oblonga plerumque longiter acuminata, supra longe et laxe (pilis simplicibus) pilosa, subtus densius stellato-hirsuta, circi- ter semipedalia, pedunculi uniftori supra basin unibracteati rarius biflori, petala ovalia, puberula, carpella oblonga, rarius subglobosa, hirsuta, longe pedicellata. Uvaria pilosa Roxb. Fl. Ind. 11. p. 66. Uv. velutina Bl. Bijdr. p. 13, non Roxb. — Uv. trichomalla Bl. FL Jav. le. p. 42, tab. 8. —J ava, op de kalkbergen bij Koe- ripan, bij Tjikao (Br, zou. n. 1003). Malakka. Singapore. 8. Uvaria Lobbiana zoox. /. ct ru. 1. c. p. 100. Ramuli juveniles va ANONACEAE. 25 UVARIA. stellato-scabriusculi, folia oblonga vel obovato-oblonga obtusa vel ob- tuse mucronata coriacea, subtus ad lentem furfurea, 4—7 poll. longa, peduneuli 2—4-flori ad bifureationem bracteam rotundatam coriaceam amplexicaulem gerentes, pedicellis sub flore ample bracteolatis, petala patentia ovalia. — Malakka, Singapore. 9. Uvaria subrepanda wai. Cat. n. 6483. II. f.et Th. l.e.p. 101. Innovationes pubescentes; ramuli gracillimi, folia oblonga vel obovato- oblonga acuta, membranacea, supra glabra, subtus secus nervos pubes- centia; pedunculi axillares solitariì pluribracteati, petala anguste oblonga. Singapore. 10. Uvaria timoriensis er. /. c.p. 21. Decaisn. |. c.p. 422. Span. L ce. p. 162. Arborescens; folia e basi subeordatà ovali- oblonga acuminata vel obtusa, supra pube simplici induta et in costà et costulis luteo- incano-pubescentia, subtus stellato-tomen- tosa, 3—6 poll. longa vel longiora, pedunculi oppositifolii, flores… carpella breviter pedicellata subrotunda vel ovato-oblonga tomentosa. » Guatteriae rufae affinis videtur (DECAISN.).”’— # Unona mollissima Zippel.” (span). — Timor (REINW.).— Ki ladja mal. De vrucht wordt in Timor gegeten, Lala genoemd. Adnot. Speciem distinctam sistere videtur Funis musarius latifol. Rumph. Herb. Amb. V. p. 18, tab. 40. 11. Uvaria argentea Br. Ml. Jav. l. c. p. 24 (excl. syn. Rumph.) tab. 6 ef 13 D. Folia brevissime petiolata, e basi rotundato-obtusâ vel subcordatâ elliptico-oblonga acuta, subeoriacea, supra praeter costam flavo-ferrugineo-tomentosam glabra, subtus pilis subsimpli- cibus subimperspicuis cinereo-argentata, costâ ochraceo-pubescente, 7 —4 poll. longa; peduneuli oppositifolii suhuniflori supra basin ar- ticulati et bracte ellipticâ obtusâ foliaceà instructi, petala lato-ovata subaequilonga inflexa, carpella longe pedicellata oblonga obtusa tuberculato-rugosa. — Java, in Bantam (VAN HASSELT). — Ki pétjil sund. 12. Uvaria concava rrysm. ct BinNenD. Nat. Tijdschr. Neérl. Ind. VIL. l.c. Sarmentosa, folia brevi-petiolata, e basi angustat imâ subrotundatâ elliptico-oblonga acuminata, byalino-marginata, supra nitida, utrinque glabra, 4—9 poll, longa; pedunculi oppositi- folii petiolo duplo longiores decidue 1-bracteolati, floris concavi ANONACEAE. 26 UVARIA. sepala basi coalita, extus furfuracea, intus puberula, petala aequilonga inferne connata apice rotundato inflexa, atropurpurea scabriuscula, carpella longe pedicellata oblonga acuta sanguinea usque 3 lin, longa, 5—8-sperma. — Sumatra. $ 2. Narum Hook. f. et Th. Connectivum vix productum, hìnc an- therae apice truncatae. 13. Uvaria micrantha a. f. et ru. /. c.p. 103. Ramuli graciles, juniores cinereo-incani, innovationibus fulvo-tomentosis, folia (parva) brevissime petiolata oblongo-lanceolata obtuse acuminata, supra secus costam pubescentia, juniora subtus puberula; pedunculi oppositifolii vel terminales pauciflori bracteati, flores parvi, petalis fere rotundatis pu- _ bescentibus, carpella ovalia vel globosa glabra pedicellata. Guatteria micrantha A. DC. Le. p. 42, — Polyalthia fruticans ej. l.c. p. 42. — Uvaria elegans Wall. Cat. n. 6474 B. — Tenasserim. Ava. 14. Uvaria parviflora u. f. et ru. /. ce. Gemmae tomentosae; ra- muli graciles glabri; folia e basi plerumque acut oblonga acuminata membranacea reticulata pellucido-punctata, 4 —6 poll, flores extra- axillares laterales solitarii vel cymosi minuti, pedicellis medio uni- bracteolatis. — Cum seq. ultro conferenda. — Poeloe Pinang. 15. Uvaria Hasseltii sr. Bijdr. p. 12. Fl. Jav. L. c.p. 46, tab. 21. Pruticosa; folia subsessilia (petiolo vix 1 lin. longo) e basi sub- oblique rotundatâ ovalia acuta vel obtuse acuminata, plana, submem- branacea, glabra, nitidula, tenere reticulata, 3 —5} poll. longa, car- pella (Jl — 4) subsessilia ovalia acutiuscula, polysperma. — A praeced. foliis subsessilibus differt. — Java, in Bantam op den Poeloesari (VAN HASSELT). | Quoad sectionem dubiae: 5 16. Uvaria rugosa sr. Bijdr. p. 12. Fl. Jav. l. c.p. A7, tab. 22. Arbor; folia brevissime petiolata (1—2lin.), e basi acutiusculà oblonga acuminata membranacea, supra glabra, subtus in costâ et costulis plu- ribus cum ramulis subsericeo-puberula, reticulata, 3—7 poll. longa; pedunculí axillares et ex axillis defoliatis solitarii breves, carpella breviter pedicellata globosa ruguloso-aspera sub-4-sperma. — Java, op den Parang (gr). 17. Uvaria glabra spanocu. in Linnaeâ XV. p. 162. Sarmen- sd ANONACEAE. ZE POPOWIA, tosa, folia brevi-petiolata, e basi subeordatá oblonga acuminata glabra nitida, parallello-costulata, pedunculi laterales uniflori, fl. minuti, carpella matura 20 —24 atropurpurea cerasi magn. longe stipitata 4-sperma. — Non vidi, — Timor, in de bergstreken, bloeit in De- cember en Januarij (SPANOGHE). IV. ELLIPEFA nook. fil. et roms. Sepala 3 parva. Petala 6 rotundata, aestivatione imbricata, interiora minora, basi angustata, Torus convexiusculus, Stamina ìndefinita, linearia, connectivo trun- cato-producto. Carpella numerosa strigosa oblonga, ovulo unico, suturae ventrali supra medium inserto, stylo oblongo pubescente, mm a- tura obliqua, 1. Ellipeia cuneifolia roox. f. et rm. Fl. Ind. T. p. 104. Frutex, ramulis ferrugineo-tomentosis; folia e basi cuneatâ imâ obtusÂÀ vel sub- eordatâ anguste obovato-oblonga, subtus adpresse fulvo-tomentosa, 6—8 poll. longa, panicula terminalis. — Malakka, 7 Tribus IT. Mirrepunorear u. f. et tm. Petala aestivatione val- vata, interiora basi unguiculata. Stamina dense conferta, rarius de- finita. V. POPOWIA enpL, Sepala 8 ovata. Petala 6, exteriora mi-_ nora ovata, sepalis paulo majora, interiora crassa ovata concava, apiculo inflexo, basi late unguiculata, acstivatione valvata. Sta- mina subdefinita 12—21, cuneata, truncato-capitata, antherarum lo- culis dorsalibus oblongis diseretis. Carpella 5—7 ovali-oblonga, strigoso-pilosa, stylo magno obovato verruculoso recurvo, ovulo e basi erecto solitario (vel 2 parietalibus). — Arbores parvifoliae, fl. minutis oppositifoliis. 1. Popowia ramosissima n. f. et ru. Fl. Ind. IL. p. 105. Folia ovata vel oblonga acuta vel acuminata, subtus secus nervos tomen- tosa, stamina 18. Guatteria ? ramosissima Wall. Cat. n. 7294. — Poeloe Pinang? 2. Popowia pisocarpa enor. Gener. Arbor, ramuli superne to- mnentosi; folia subsessilia, e basi inaequaliter rotundatâ elliptico- oblonga obtuse acuminata, in cost utringue subtus in costulis sub- tomentosa, 2—4 poll. longa, fasciculi pauciflori breviter pedunculati solitarii oppositifolii vel intrafoliacei, stamina 12, carpella 6 raro 7 ANONACEAE. 28 GONIOTHALAMUS, villosula, matura globosa sessilia. Boeagea Bl. Fl. Jav. l.c. p. 90, tab. 45. — Gualleria ej. Bijdr. p. 21. — Java, in Tjandjor aan den voet van den Parang (Br). 3 VL GONIOTHALAMUS prume, Sepala 3, plerumque magna. Petala 6, aestivatione valvata, crasse coriacca, exteriora plana, ovata, oblonga vel elongata, interiora late unguiculata, laminis meurvis in mitram conicam arcte cohaerentibus. Stamina inde-_ finita, connectivo ultra loculos lineares discretos in processum ovalem vel capitatum producto. Torus parum elevatus truncatus, medio saepe excavatus. Carpella indefinita (rarius subdefinita) li- É neari-oblonga strigoso-pilosa, biovulata, ovulis angulo interiori paullo supra basin insertis, superpositis, in mucilagine nidulanti- bus, stylo oblongo vel saepius elongato, intus sulcato, matura oblonga, semine solitario fere Guatteriae. — Arbores vel frutices, costulis foliorum non prominentibus, venis prope marginem arcuatis conspicuis junctis, pedunculis unifloris. — Goniothalamus Polyal- thiae sectio ap. Bl. Fl. Jav., genus ap. Hook. l.c. et Th. 1. Goniothalamus macrophyllus pr. FJ. Jav. l.c. p.79, tab. 39 et 52 B, sub Polyalthiâ. Ramuli subglabri, folia e basi obtusâ vel d rotundatâ oblonga acuminata, coriacea, glabra, laevia, venosa, 10 — Ë 18 poll. Yonga, pedunculi supraaxillares solitarii bini ternive (sed unus tantum fertilis), nunc e trunco orti, petiolis breviores, flores 1E poll. longi, virides, calyx viridi-purpurascens glabriusculus, petala subciliata, interna calycem vix aequantia, externa triplo longiora, carpella matura oviformia glabriuscula. Unona Bl. Bijdr. p. 11. — Java, aan den voet van den Poeloesari (v. Hass.), op den Seriboe, Salak (pr). — Ki hapas sund. 2. Goniothalamus giganteus noox. f. et ru. /. c. p. 109. Ramuli glabri; gemmae fulvo-tomentosae; folia e basi acutâ oblonga vel lineari- oblonga longe et obtuse acuminata, 6—10 poll. longa, rigide coriacea, subtus cum petiolo tenerrime subinconspicue pubera glabrescentia, pe- duneuli petiolam longe superantes, flores quadripollicares, sepala ovata obtusiuscula utrinque adpresse tomentosula, petala exteriora basi in B unguem subcontracta ovata utrinque pubescentia. Uvaria gigantea — Wall. Cat. n. 6469 A et B (partim). — Malakka. 8. Goniothalamus malayanus noor. /. et vu. Fl. Ind.T. p. 100. — x ANONACEAE. 29 ORGPHEA, Innovationes fusco-tomentellae, folia e basi acutiusculâ vel rotundatà lineari-oblonga longe acuminata, 6—9 poll. longa, glaberrima, pedun- culi petiolum parum superantes, fl. pollicares, sepsla ovata acuta to- mentosa, petala exteriora oblongo-lanceolata pubescentia,. — Malakka. VIT. OROPHEA Brume. Sepala 3. Petala 6, aestivatione val- vata, exteriora ovalia, interiora unguiculata, laminis in mitram co- haerentibus. Stamina definita, 6 — 12, toro vix convexo inserta, carnosa, ovalia, antherae loculis dorsalibus. Carpella 3—15, su- turâ ventrali 2—4-ovulata, stigmate sessili, capitato vel oblongo.— Arbores vel frutices, foliis parvis, fl. axillaribus fascicplatis vel cy- mosis medioeribus vel parvis. Bocayea Bl. Fl. Jav. non St. Hil. — Orophea ej. Bijdr. — Petalis int. longe unguiculatis, compagis te- nerioris a reliquis generibus differt, exceptà Mitrephorà, a quâ vero staminibus definitis luculenter discrepat. 1. Orophea hexandra B/. Bijdr. p. 18. Frutex, folia brevissime petiolata ovato-lanceolata obtuse acuminata, in costis subtus cum ra- mulis pubescentia, 14—4} poll. longa; cymae subterminales vel paullo supraaxillares longe pedunculatae subramosae, fl. hexandri, carpella matura oblonga cylindrica. Bocagea hexandra Bl, Fl. Jav. Le. p. 83, tab. 40. — B. javensis Spreng. Syst. IV. 2. p. 144. — Java, op de kalkbergen van Koeripan, Parang, Megamendong enz. 2. Orophea corymbosa mio. Frutex arborescens; folia brevissime petiolata, e basi acutiusculâ saepe inaequali lanceolata obtuse acu- minata vel obtusa, subcoriacea, supra evanescenti-pubera, subtus cum ramulis praesertim in costâ pubescentia, 1 —3 poll. longa; corymbi supraaxillares vel oppositifolii, subdistiche ramosi, breviter peduncu- lati, flores hexandri. Bocagea Bl. Fl. Jav. Le p. 35, tab. 41. — Java, op den Tjerimai 3000’ (Br). 5. Orophea enneandra sr. Bijdr. p. 18. Frutex humilis, folia O. hexandrae sed angustiora, nascentia subtus canescenti-villosula, sub- tus versus basin tomentella ; pedunculi solitarii supraaxillares vel op- positifolii brevissimi, pedicellis plerumque tribus pedunculo longio- ribus, flores flavidi, fere B. hexandrae sed stamina 9, quorum 3 int. ovariis tribus villosis incumbentia. Becagea Spreng. Syst. l.c. Bl. ANONACEAE. 50 MITREPHORA. FL Jav. l.c. p. ST, tab. 42, — Noesa Kambangan, in de kuststreken (BL.). 4. Orophea celebica mio. Frutex ramis gracilibus, novellis pube fusco-sericeà, folia brevissime petiolata, e basi acutiusculâ elliptico- oblonga obtuse acuminata vel obtusiuscula, membranacea, subtus in za costâ costulisque evanescenti-pubera, 2—4} poll. longa, novella fus- cescenti-villosula; pedunculi breves intrafoliacei raro oppositifolii vulgo solitarii, simplices, vix semipollicares, ex apice bracteato pedi- cellum solitarium exserentes, alabastra ovato-globosa fulvo-velutina, flores dodecandri, stamina 6 externa minora, ovaria 6, villosa. Bo- cagea Bl, Fl. Jav. l. c.p. 88 (eujus phrasis adambrationi et iconi vix congrua) tab. 48. — Celebes (REINW.). 5. Orophea latifolia mio. Frutex, ramuli subglabri, innovantes vel ad petiolornm axillas subsericei, folia brevissime petiolata, e basi subrotundâ vel subcordatá nunc subobliqu ovalia obtuse acuminata, membranacea, supra glabra, subtus in costâ et costulis (ad lentem) puberula, 2—7 poll. longa; pedunculi brevissimi axillares vel vix supraaxillares solitarii bracteati eum bracteis sericei, pedicellos ali- quot exserentes (quorum unus florens), — flores dioiei? — ovaria 8—5 canescenti-tomentosa, carpella matura subsessilia ovali-oblonga acutiuscula. Bocagea Bl. Fl. Jav, l.c, p. 89, tab. AA. — J ava, op den Karang (v. uass.). 5 6. Orophea acuminata aren. vo. Mén. p. 39. Hook. f.et Th. le: p. 112, Ramuli juniores dense tomentosi; folia brevi-petiolata oblongo- lanceolata, ad nervos subtus velutina, venulis transversis eonspicuis no- tata, 4—5 poll, peduneuli filiformes 1—3-flori pubescentes; stamina 6; carpella 6 dense strigosa, biovulata. — Ten asserim, bij Tavoy (WALLICH). VHL MITREPHORA pruur. Sepala 3 rotundata. Petala 6, aestivatione biseriatim valvata, ext. ovata subnervosa, int. ungui- culata, laminâ fornicatâ. Torus depresse conicus subtruncatus, me- dio parum excavatus pilosus. Stamina numerosa, oblongo-cuncata, loeulis dorsalibus distantibns, conectivo truncato-capitato. O va- | ria oblonga glabra, ovulis biserialibus numerosis, stylo oblongo ANONACEAE. 31 MITREPHIOGRA. intus sulcato, — Arbores saepe excelsae, rarius frutices, foliis coria- ceìs costulatis. — Uvariae sectio Bl. 1. Mitrephora obtusa sr. Fl. Jav. l.c. p. 32, tab. 10 et 14 C sub Uvariâ. H. f. et Th. l.c. p. 113. Innovationes fusco-tomentosae, folia diversiformia, ovata vel oblonga nune suborbiculata nunc elon- gata, obtusa, acuta, obtuso-acuminata, subtus adpresse pubescentia, 2—b poll. longa; pedunculi oppositifolii vel terminales pollicares ferrugineo-tomentosì, pedicellis elongatis gracilibus, carpella matura 1— 15 oblonga velutina longe pedicellata, subearnosa. Uvaria obtusa BL Bijdr. p. 18. Wall. Cat. n. 6484. — Java, op den Salak enz. — Poeloe Pinang. — Ki saoe hoeing of Ki s. lalakí sund. Ee 2. Mitrephora% excelsa noor. f. et ru, l. c.p. 114. Ramuli pu- beruli, folia rigide coriacea, e basi cordatâ obovato-oblonga abrupte acuminata, subtus dense fulvo-furfuracea, 6—8 poll. longa, cymae axillares abbreviatae 2—3-florae, bracteolis rotundatis imbricatis, fl. parvulis. Uvarta excelsa Wall. Cat, n. 6477. — Poeloe Pinang (WALLICH). 8. Mitrephora macrantha wassx. Retzia 1. p. 285. Hort. Bog. TL. p.6. Innovationes dense puberulae; folia breviter petiolata, e basi brevi-cordat ovato-oblonga vel oblonga breviter acuminata, inaequi- latera, margine subundulata, coriacea, nitidula, adulta glabra, valide costulata, 4—S8 poll. longa; pedunculi ad apices oppositifolii (termí- nales) pauciflori ; fl. magni suaveolentes; calyx extus castanco-seri- ceus, petala sericeo-villosula, exteriora suborbicularia acuta albida dein aureo-lutea, mitralia minora flava subtus purpureo-striata, car- pella matura oblonga. Uvaria ? macrantha Hassk. Retz. 1. p. 116. — Affinis M. polypyrenae gLuwe. — Java, in Bantam (HASsKARL). — Ki Ladja sund. 4. Mitrephora humilis pr. Fl. Jav. /. c.p. 34, tab. 11, sub Uva- riâ. Frutex; innovationes fusco-ochracco-velutinae, folia breviter pe- tiolata patula, ovalia vel ovali-lanceolata utrinque acuta, subeoriacea, saepe undulata, supra lucida praeter costae basin glabra, subtus fusco- pubescentia, cireiter bipollicaria, fl. fere M. obtusae sed pubes tenerior fuscescens, calycis laciniae magis acutiusculae, pedunculi oppositifo- ANONAGCEAE. 82 PSEUDUVARIA. hij pauciflori, carpella matura pedicellata globosa, 1 —4-sperma. Uno- na humilis Bl. Bijdr. p. 17. — Java, bergstreken. 5. Mitrephora polypyrena su. Fl. Jav. l, c.p. 35, tab. 12 et 14 fig. D sub Uvartâ. Folia brevi-petiolata, e basi rotundato-obtusâ ovalia acuminata, nunc ovali-oblonga acuta, plana vel undulata, co-_ riacea, supra glabra nitida, subtus in costâ et costulis prominentibus _ E pube brevi imperspicu inspersa, 7 —3 poll. longa, pedunculi opposi- tifolii bracteolati pauciflori, carpella matura longe pedicellata ovalia obtusa polysperma. -— Java, in de wouden op den Manara (kuur). 6. Mitrephora multiflora wro. Sarmentosa, folia breviuscule pe- tiolata,e basi rotundatà vel emarginatâ ovalia acuminata, supra gla- 4 bra, subtus cum pedunculo calyceque stellato-rnbigineo-tomentella, … 84; poll. longa; peduneuli oppositifolij uni- vel multiftori, pedi- cellis medio unibracteatis, calycis plani sepala triangularia, petala velutina purpurea, exteriora lato-ovata subauriculata, interiora un- À guiculata, carpella matura pedicellata ovali-oblonga rectiuscula vel ä curvula atropurpurea glabra, bipollicaria, seminibus biserialibus. Uva- ria multiflora Teysm. et Binnend. in Nat. Tijdschr. Ned. Ind. IV. p. 397. — Vegetatione sarmentosâ a congeneribus abludit; anne _ forsan Pseuduvariae species? — Java, in Bantam. — Ki lad ja sund, 7, Mitrephora? diversifolia mio. Arbor; folia e basi rotundat lato-ovata acuminata ovalia obtusiuscula vel oblongo-lanceolata, co- riacca, glabra, supra nitida, subtus parallelo-costulata ; pedunculi bre- ves laterales solitarii, sepala 8 basi coalita ferrugineo-velutina, petala _ exteriora latiora, interiora linearia apice ligulata rufo-ciliata, vertice — cohaerentia, carpella (sessilia, an matura?) subglobosa sericeo-velu- tina 6-sperma, seinina serie simplici. Uvaria? diversifolia Span. in Linnaeá XV. p. 163. — Timor, in de bergstreken, bloeit in No- vember, in Januarij vruchtdragend (SPANOGHE). IX. PSEUDUVARIA uro. Flores dioici. Cal yx 3-partitus. Petala 6, exteriora ovata, interiora unguiculata, mitraeformi-com- posita. Masc. Stamina supra torum eentralem eonicum vel hemis- phaerieum indefinita, cuneiformia, apice truncato-capitata, Fem. Ova- ANONAGEAE. 35 ANONA. ria plurima, toro cylindrico inserta, basi stamimbus efoetis suffulta, oblonga (sericea) e basi biovulata?, stigmate parvo subsessili. Car- pella pedicellata. — Conf. Hook. et Ta, l, c. p. 144. }. Pseuduvaria reticulata mio. Frutex; folia brevissime crasse- que petiolata, e basi obtusâ oblonga obtusiuscule acuminata, passim acuta, subcoriacea reticulato-venosa, subtus praesertim in costâ cum ramulis tomentosa, 5—9 poll. longa, pedunculi masc. ad axillas defo- latas vel e tuberculis squamulosis subumbellati. graciles, 1—1 4 poll. longi, ad medium minute unibracteolati, calyx parvus 3-partitus, pe- tala Mitrephorae. Uvaria reticulata Bl. Fl. Jav. Lc.p. 50, tab. 24 — Java, 1m Bantam, boven Soedi-Manik (v. ass). — Ki ladja sund. Tribus III. ANoNEAE Hook. f. et Tu. Petala aestivatione valvata, haud unguiculata. Stamina indefinita. Carpella in fructum multilo- eularem coalita. X. ANONA LINN. Sepala 8 minuta, basi coalita. Petala 6, aestivatione biseriatim valvata, exteriora carnosa triquetra, basi excavata vel tota concava. Stamina indefinita, counectivo ultra lo- culos lincares extrorsos contiguos in processum ovalem producto. Torus hemisphaericus. Carpella numerosa subcoalita, stylo longo terminata, ov ulo solitario erecto, matura in fructum multilocularem carnosum ovalem vel rotundatum coalita. Semina in loculis solita- ria erecta, test laevi nitidâ. — Generis americani quaedam species per orbem tropicum cultur propagatae. 1. Anona squamosa Linn. Folia membranacea, juniora pubescen- tia, subtus glauca, e basi acutiusculâ oblongo-lanceolata acuminata acuta vel obtusa, pedunculi uniflori subsolitarii, syncarpium ovato- globosum vel conicum, areolis convexo-prominentibus viridi-flavis vel glaucescentibus. Anona squamosa Linn. Spec. p. 751. DC. Prodr. Lp. 85. Bl. Bijdr. p. 11. PL Jav. l.c. p. 107, tab. 53 B. Roxb. Fl. Ind. IL. p. 657. W. et Arn. Prodr. 1. p. 7. Hook. et Th.l. c. p. 115. Mart. Fl. bras. Anon. p. 14, tab. 5, fig. 1. Decaisn. Uc. p. 422. Bot. Mag. tab. 3095. — Atamaram Rheed, H. Mal. UIT. tab. 29. Anona tuberosa Rumph. 1. p. 138, tab. 46. Anona asiatica Linn. partim. — Hassk. Pl. Jav. rar. p. 174, — Afkomstig van de Flora van Ned. Indië, I,—2e Afd. jé ANONACEAE. 34 MELODORUM. Antillen, thans in alle tropische landen gekweekt. In Indië alge- meen. — Op Java veelvuldig in de tuinen, Boeah nona of Siri kaja sund. De vrucht is om haar geurig wit vleezig gedeelte zeer gezocht. 2. Anona reticulata Linn. /. c. Folia membranacea, subtus sca- briuscula, e basi acutiusculà oblonga vel oblongo-lanceolata acumi- nata, pedunculi laterales 2— 4-conferti, syncarpium cerdato-ovoideum obtusum, cortice scabriusculo crasso fusco vel subrubello leviter pen- tagono-reticulato, areolis planiusculis, seminibus nigricantibus. Hook. et Th. Le. — Roxb. l.c. DC. l.e. Bl. Bijdr. l.c. Fl. Jav, Le. p. 108. W.et Arn. l.c. Mart. l.c. p. 15. Bot. Mag. tab. 2911, 2912, Decaisn. l. c. Anona marum Rheed. l.c. tab. 30, 81. — Anona asiatica Linn. partim (species mixtis characteribus harum ambarum orta, docente ill. pr MARTIUS). — Met de voorgaande van gelijke oorsprong en verspreiding. — Op Java Manoa of Boeah nona genoemd. — De vrucht wordt als van de voorgaande gegeten. 3. Anona muricata pun. Monogr. p. 62. Decaisn. 1, c. (? Hassh. Cat. bog. p. 176). Subarborea, folia ovato-lanceolata glabra subni- tida, pedunculi axillares solitarii uniflori; petala exteriora cordata acuminata, interiora obtusa ; syncarpium muricatum, mueronibus car- nosis. — Van Amerika ingevoerd, in In dië verspreid. — Timor. — Java enz. Guurzak genoemd of Nangka wolanda sund. Tribus IV. XyLoPieaE HOOK. et TH. Petala aestivatione valvata, haud unguiculatia, interiora triquetra. Stamina indefinita. Carpella disereta, interdum definita. XT. MELODORUM punar. Sepala 3 parva, basi magis mi- nusve coalita. Petala 6, acstivatione biseriatim valvata, exteriora convexa, interiora superne triquetra. Stamina indefinita multi- serialia, connectivo ultra toculos lineares extrorsos contiguos in processum ovalem vel oblongum carnosum producto. Torus con- vexo-conicus. Carpella numerosa oblonga, secus suturam ventralem multi- vel pluriovulata, rarius biovulata. Styli oblongi. — Frutices, foliis costulatis, inftorescentià terminali vel oppositifoliä, alabastris triquetris tomentosis — Unonae $ Melodorum Dun. — Uvariae $ Melodora Bl. excl. sp. — Polyalthiae $ Kentia Bl. ANONACEAE, 55 MELODORUM. $ 1. Eumelodorum Hook. f. et Th. Petala exteriora anguste margi- nata. Carpella strigoso-pilosa, multiovulata. Semina non scrobiculata. 1. Melodorum latifolium pun. Anon. p. 115 sub Unonâ. H. et Th. l. e.p. 117. Folia e basi rotundatâ vel subcordatà ovalia vel oblonga apice rotundata vel emarginata, 4—10 poll. longa, supra pubescentia secus costam tomentosa, subtus cum petiolo ramulisque dense fulvo-tomentosa, racemi laterales et terminales laxi folio 5 breviores, carpella matura numerosa subglobosa, semina compressa transverse rugulosa. Uvaria latifolia Bl, Fl, Jav. l. ce. p. 81, tab. 15, 25 A. C. Hassk. Hort. Bog. 1. p.3. — U.longifolia Bl. Bijdr. p. 13. Wall, Cat. n. 9411. — Cananga sylwestris tertia, latifolia Rumph. Herb. Amb. 11. p. 198. — Java, op den Salak, Gedé, — Noesa-Kambangan. — Molukken. — Philipp.eilanden. — Malakka. 2. Melodorum lanuginosum noox. f. et ru. l. c.p, 117. Foliae basi rotundatà lanceolata vel oblongo-lanceolata, sursum saepe longe angustata, supra practer costam fulvo-pubescentem glabra, subtus cum petiolo ramulisque dense fulvo-lanuginosa, 6—8 poll. longa, flores pauci terminales vel oppositifolii magni dense lanuginosi. (varia lanuginosa Wall. Cat. n. 6454. — Poeloe Pinang en Sin- gaporc. 3. Melodorum manubriatum uoox. f. et ru, le. p. 118. Folia e basi rotundatâ vel subeordatâ oblonga vel oblongo-lanceolata apice acuta vel attenuata, 3—5 poll. longa, rigida, supra glabra lucida secus costam fulvo-pubescentia, subtus dense fulvo-tomentosa, flores subterni fasciculati medioeres, carpella matura longe pedicellata oblique ovalia obtusa fulvo tomentosa. Uvaria manubriata Wall. Cat. n‚ 6456. — Gemeen in Malakka. 4. Melodorum fulgens noox. f. et ru. L e. p. 120. Folia e basi ro- tundatâ ovato- vel oblongo-lanceolata in acumen longum attenuata, ri= gide coriacea, supra parce puberula, subtus cum petiolo, ramulísque (his cinerascenti-) molliter fusco-sericea, 3— 4 poll. longa, flores parvi to- mentosi axillares vel ramulos terminantes subracemosiì. Uvaria fulgens Wall. Cat. n. 6482. — Myristica Finlaysoniana Wall. Cat. n. 6193. Malakka. — Singapore. — Philipp. eilanden. 5. Melodorum sphaerocarpum sr. Bijdr. p. 12. FL Jav. l.c. p. 79, tab. 16 sub Uvariâ. Folia e basi obtusiuscul ovali-oblonga 3% EPE RE ch ve Ha ANONACEAE. 36 MELODORUM. acuta, subtus cum ramulis ferrugineo-velutina, provectiora glances- centia, novella supra puberula, adulta praeter costam glabra, plana, coriacea, 6—8 poll. longa, pedunculi oppositifolii supra basin uni- bracteatt, carpella matura longiter pedicellata, globosa laevia mono- tefrasperma, nucis avellanae circiter mole. — Huic valde accedit M. Griflithii u. f. et ru. l. c, nisi idem. — Java, aan den Salak (p1.).— Aroi ki tjantoeng sund. 6. Melodorum prismaticum noor. f. et ru. £. c.p. 121. Innova- tiones falvo-puberulae, folia e basi rotundatÀ ovalia vel oblonga ab- rupte graciliterque acuminata, rigide coriacea utrinque glaberrima, supra lucida, subtus pallida (in sicco rufescentia), 5—9 poll. longa, flores magni axillares solitarii breviter pedunculati, alabastra elon- gato-triquetra, sepala altius connata, carpella matura glabra ovoidea. Uvaria prismalica Wall. Cat. n. 6455. — Malakka, Singapore. Poeloe Pinang. ' $ 2. Kenlia Bl. Fl. Javae (non Rumphia) Anon. p. 11, Polyalthiae sectio. Petala exteriora marginibus valde incrassatis latìssimis, infra medium tantum excavata, Ovaria glabra, pellucìdo-glandulosa, ovulis numerosis vel definitis. Semina scrobiculata. 5 7. Molodorum elegans noox. f. et ru. /. c. p. 122. Frutex scan- dens; folia e basi plerumque rotundat oblongo-lanceolata in acumen gracile obtusum angustata mucronata, rigide coriacea, supra rariter pubera, subtus adpresse fulvo-pubescentia, 3 — 4 poll. longa, pedun- culi graciles axillares solitarii petiolum longiuseulum paullo supe- rantes, flores parvi, ovaria biserialiter 8—10-ovulata, carpella ma- tura parva subglobosa glabra pedicello aequilonga. Uvaria elegans Wall. Cat. n. 6474 A. — Poeloe Pinang (WALL.). 8. Melodorum Kentii rook. f. ct rn. /. c. adnof. Scandens? ra-_ muli noveili cum petiolis pube minut inspersi, folia longiuscule pe- tiolata, e basi acutà oblongo-lanceolata acuta vel subacuminata, supra nitida glabra, subtus pallida subavenia, ad lentem minutissime pu- bera, 2—4; poll. longa, pedunculi axillares, carpella matura sub- globosa breviter pedicellata. Polgalthia Kentiù Bl. Fl. Jav. l.c. p 17, tab.38 et 52 A. — Unona ej. Bijdr. p. 16. — Praeced. affinis, differt petaloram formâ, praesertim ovulorum numero. — J ava, op den Salak (kexr). ANONAGEAE. 37 HABZELIA. 9. Melodorum pisocarpum uoox. f.et vm. le. p. 123. Folia e basi rotundatâ vel acutiuseulà elliptica vel ovalia angustato-obtusa vel sac- pius emarginata, rigide coriacea, supra glabra, subtus pallida (cum ra- mulis junioribus) pube minutissimà incaua, 2d poll. longa, flores axillares solitarii, alabastra triquetro-subglobosa, ovaria superposite bi- ovulata, carpella matura pisiformia, ovalia vel globosa glabra, pedieello aequilonga. — Malakka. 7 XII. HABZELIA urn. po. Sepala 3 acuta, basi connata. Pe- tala 6, biserialia, acstivatione valvata, e basi inflatà intus concavà elongato-linearia apice triquetra, interiora paullo minora. Torus planus. Stamina linearia, connectivo ultra loculos dorsales (pi- losos transverse subdivisos, an omnium?) in processum oblongum producto. Carpella indefinita, in conum conniventia, dense stri- gosa multiovulata, stylo recto subulato terminata, matura elon- gato-eylindrica, seminibus oblongis non compressis per septa cel- lulosa separatis. — Arbores, foliis coriaceis costulatis, fl, axillaribus elongatis triquetris. 1. Habzelia ferruginea noox. f.et ru. l. c.p. 123. Folia e basi rotundatà lineari-oblonga acuta subtus fusco-pubescentia, fl. axillares solitarii. — Matakka. 2, Habzelia oxyantha rook. f. et ru. le. p. 124, Folia ovalia vel oblonga abrupte acuminata utrinque glaberrima, fl. axillares fasciculati. Uvaria oryantha Wall. Cat. n. 6418. — Singapore. 3. Habzelia® acuta uro. Sarmentosa, folia brevi-petiolata, e basi rotundat oblongo-lanceolata acuta, supra lucida, subtus glaucina pubescentia, 3 poll. longa, peduneuli oppositifolit penduli medio unibracteati, petala anguste lanceolata obtusiuscula interiora breviora (ext. 2 poll. int. 15—13 poll). Uvaria acuta Teysm. et Binnend. Nat. Tijdschr. Neérl. Ind. IV. p. 398. A potius Unona? — Java, gebergte in Buitenzorg (reysm.). — Ki tjantjong sund. XIII, XYLOPIA zinN. Sepala 3, basi (saepe alte) connata. Pc- tala 6, aestivatione biseriatim valvata, elongata, subaequilonga, crasse coriacea, exteriora concava, marginibus plana, interiora basi tantum excavata, superne triquetra. Torus conicus, excavatus et carpella in- cludens, extrorsum staminifer,. Stamina indefinita oblonga, locu- lis dorsalibus remotis, connectivo truncato-capitato. Carpella defi- nita, 1—5, sericea, oblonga vel ovalia, stylis elongatis e toro exsertis | ANONACEAE. 38 CYATHOCALYX. in conum conniventibus apice clavatis. Ovula 26, secus suturam ventralem horizontalia. — Arbores foliis coriaceis lucidis, fl. axillari- bus, alabastris longis triquetris. — Coelocline Alph. DC. Mém. — Pa- tonia Wight Hlustr. — Generis utrumque orbem incolentis species in- dicae Ceylonae et Peninsulae Malaccensi propriae videntur. 1. Xylopia malayana zoox. f.et Tu. l.c. p. 125, Foliae basi acutà oblonga obtuse acuminata glaberrima, 3—5 poll, pedunculi axillares puberi subtriflori, pedicellique brevissimi, hi medio unibracteati, car- pella 5—7. — Malakka. 2. Xylopia caudata uoox. f. et rn. }. c. Folia oblongo-lanceolata longe et obtuse acuminata mueronulata, subtus sericeo-incana, bipolli- caria vel paullo longiora, flores parvi solitarii vel fasciculati, carpella 2, Guatteria? caudata Wall. Cat. n. 6452. — Malakka. Singapore. Tribus V. GuarreriEAE Hook. f. et Tu. Petala omnia conformia, baud unguiculata, plerumque plana, basi concava, aestivatione valvata vel subaperta. Stamina indefinita, dense conferta. Carpella discreta, interdum solitaria. XIV. CYATHOCALYX cuHampion, Sepala 3, in cyathum 3-den- tatum coalita, Petala 6, aestivatione biseriatim valvata, basi concava, circa genitalia constricta, superne plana, coriacea. Torus depresso- econicus, concavus. Stamina indefinita, anguste cuneata, apice trun- cata, loculis dorsalibus. Carpellum unicum, toro eoneavo partim in= clusum, oblongum, superne angustatum, stigmate magno peltato ro-_ tundato, ovulis indefinitis secus suturam ventralem biseriatis. 1. Gyathocalyx zeylanicus cnamr. mss. U. f. el Th. Lc. p. 121 Arbor, ramuli juniores aureo-pubescentes ; folia oblongo-lanceolata acu- minata glaberrima coriacea costulata reticulata, 6—-10 poll. longa, pe= duneculi oppositifolii et terminales 1—3, fere pollicares, petala linear: oblonga. — Ceylon. — Aechter-Indië, in Tenasserim. XV. ARTABOTRYS rm. BROWN. Sepala 3 basi cohaerentia. Petala 6, aestivatione biscriatim valvata, basi concava et circa ge-_ nitalia constricta, sursum patentia, Stamina indefinita, oblonga vel cuneata, connectivo vertice plano truncato, loeulis dorsalibus re- motis. Torus plano-convexus. Ovaria 5—30 ovalia vel oblonga, stylis ovalibus vel lineari-oblongis plerumque reflexis, ovulis Ze basi erectis collateralibus. Carpella matura 1—2-sperma.— Fru- tices sarmentosi vel scandentes, foliís lucidis, pedunculis lignosis ancinato-retrofractis. ANONACEAE. 89 ARTABOTRYS. 1. Artabotrys odoratissimus r. er. Bot. Reg. tab. 423. Mook. f. et Th. l.c. p. 128. Folia oblongo-lanceolata utringue acuta gla- bra, pedunculi 1—2-flori, petala fere aequilata, laminâ planâ oblongo- lanceolatà, carpella pauca glabra, matura oblonga obtuse acuminata. W. et Arn. Prodr. 1. p. 10. — Artabotrys hamatus Bl. Fl, Jav. l.c. p.60, tab. 29, 81 C. Span. l. c. p. 163. — Anona hamata Dun. Anon. p. 106, tab. 27. DC. Prodr. I. p. 90. — Uvaria odo- ratissima et uncata Roxb. Fl, Ind. IL. p. 666. — Ceylon. Sunda- Archipel. — Op Java in de lagere wouden, en veelvuldig m de tuinen geplant. — Timor. 2. Artabotrys intermedius nassk. Cat. p. 175. Pl. Jav. rar. p. 173. Rami et ramuli floriferi praecedentis, folia et pedunculi se- quentis; calyx intus sericeus, petala viridia, exteriora paullo latiora et longiora ovato-lanceolata, pollicaria, tomentella, carpella matura 1—18 obovoidea, acutiuscula. — Java (HASSK.). 3. Artabotrys Blumei zook. f. et ru. L. c. adnot. Folia oblonga obtuse acuminata, pedunculi uniflori; petala exteriora reliquis duplo latiora, laminâ ovatâ; carpella 8—10 villosula, matura ovalia vel subglobosa abrupte mucronata. Artabotrys odoratissimus Bl. FL. dav. l.c. p. 59, tab. 28, 31 B ezel. syn. — A. hamatus Benth. in Kew Gard. Mise. UIT. p. 257. — Java, in de lagere wouden. — China, bij Hongkong. 4. Artabotrys suaveolens pr. P/. Jav. l.c. p. 62, tab. 30, 31D. Ramuli juniores sericeo-puberuli; folia e basi acut oblongo-lanceo- lata acuminata utrinque glabra vel subtus minute puberula, 3—5 poll, pedunculi validi superne strigoso-pilosi multiflori, petalorum lamina elongata cylindrica, carpella matura oblonga flavicantia. Unona suaveolens Bl. Bijdr. p. 17. Spina vaccarum Rumph. Herb. Amb. V. tab. p. 14. — Sunda- Archipel. Molukken. Philipp. eilan- den. Poeloe Pinang, Silhet. — Doeri karbaoe mal, Aroi ki lalaki of ki ladja sund., Warimetten amb. 5. Artabotrys burmanicus aren. pc. l.c. p. 36. Innovationes fusco-tomentosae, folia oblonga in acumen gracile producta, subtus rufo-hirsutula, 3—7 poll. longa, pedunculi rufo-pubescentes plerumque uniflori, petalorum lamina triquetra filiformis subulata cinereo-pubes- cens. — Ava. Mergui. ANONACEAE. 40 CANANGA. XVI. CANANGA ruurm. Sepala 3. Petala 6, aestivatione aperta, biserialia, longa, linearia, aequalia. Stamina numerosa, li- nearia, connectivo ultra loeculos dorsales in processum carnosum ova- tum acutum producto. Torus convexiusculus, medio subconcavus. Ovaria oblonga, in stylum anguste oblongum sensim attenuata, _ ovulis numerosis biserialibus. Stigmata subcapitata, materie vis- cosâ compicta. 1. Cananga odorata uook f. et tn. Fl. Ind. 1. p. 130. Arbor excelsa; ramuli validi, juniores puberuli, innovationibus cinereis; folia e basi rotundatâ ovato-oblonga longe attenuata plerumque obli- qua margine undulata, 5—8 poll, supra glabra, subtus ad nervos puberula, pedunculi axillares 2—4-flori. Uvaria odorata Lam. Dict. IL. p. 595. HU. tab. 495, fig. 1. Roxb. Fl. Ind. IL. p. 661. Blume Bijdr. p. 14. Fl. Jav. l.c. p. 29, tab. 9, 14 B. W. et Arn, Prodr. 1. p. S. — Unona odorata Dun. l.c. p. 108. DC. Lc. p. 90. De- caïsn. l.c. p. 422. — Uvaria Cananga Vahl. — U. farcta Wall. Cat. n. 6460. — U. azillaris Roxb. Fl. Ind. IL. p. 667. U. Gaert- nert Dun. l.c. p. 59. DC. Prodr. l.c. p. 53. — Unona leptopetala Dun. le. p. 114. DO. Le. p. 91. De Less. Tcon. Select. L tab. SS. — U. velutina Bl. Fl. Jav. l.c. p. 31, non Dun. nec Roxb. — Gaertn. de fr. et sem. 11. tab. 114, fig. 2. — Achter-Indië. Sunda- Archipel. Molukken. Philipp. eilanden. — In de tropische gewesten van alle werelddeelen veel geplant; op Java ook in het wild. — Kananga mal. — De als narcissen welriekende bloemen zijn zeer gezocht tot hoofdversiersel van het schoone geslacht, tot vervaardiging van geurige zalven enz. XVII. UNONA Linn. Sepala 8. Petala 6, biserialia, aesti- vatione valvata, tenuiter coriacea, elongata, interiora rarius defici- entja, Stamina numerosa tetragono-oblonga, eonnectivo ultra lo- eulos dorsales subdistantes in processum subglobosum vel trunca- tum producto. Torus parum elevatus, apice truncatus, planus vel aliquantulum excavatus, inter stamina glaber, inter ovaria pilosus. Ovaria indefinita oblonga strigoso-pilosa, ovulis 2—7 superposi- te uniserialiter suturae ventrali insertis, stylo ovali vel oblongo, recurvo, introrse longitudinaliter sulcato. — Arbores vel frutices ANONACEAE. 41 UNONA, scandentes, fl. majuseulis plerumque solitariis axillaribus vel extra- axillaribus. $ 1. Desmos Hook. f. el Th. Petala 6. Carpella inter semina con- stricta, 1. Unona heterocarpa mio. Frutex ; innovationes rufo-velutinae ; folia brevissime petiolata, e basi subcordatà elliptico-oblonga obtusa vel acuta, supra stellato-pubescentia, subtus cum ramulis stellato- rufescenti-subvelutina, 5—2 poll, pedunculi oppositifolii, carpella matura pedicellata vel globosa monosperma vel oblonga medio con- stricta disperma, semina globosa, pisi mole. Uvaria heterocarpa Bl. Fl. Jav. le. p. 41, tab. 17. — Secundum cl. n. f. et TH. eadem esse videtur ac U. dumosa ROXB. sed in javanicâ pili stellati, quod vix ita in ROXB. — Java, in Bantam? (v. HASSELT). 2. Unona Dunalii warn. Cat. n. 6425. Scandens, folia oblonga vel oblongo-lanceolata obtusa vel acuminata submembranacea, utrin- que glabra vel subtus sparse adpresse pubescentia, 3—4} poll, pe- duneuli axillares et terminales, infra medium minute 1—3-bracteo- lati, petala e basi lat lanceolata, carpella matura 1—3-articulata. MH. f.et Th. le. p.131.— Poeloe Pinang,Concam, Chittagong. 3. Unona discolor vanr. Symb. II. p. 63, tab. 36. Frutex vel arbor medioeris; innovationes subaureo-sericeae, folia e basi rotun- dat vel eordatâ rarius acutâ oblonga usque lanceolata plerumque acuta, supra glaberrima nitida, subtus glauca glabra vel sparse pu- bescentia, 2—8, vulgo 4—5 poll. longa, pedunculi extraaxillares solitarii, petala e basi latà lanceolata obtusiuscula sericea vel sub- glabra, carpella matura 1—6-articulata. Dun. l. c.p. lll. DOL c. p.90. Roxb. Fl. Ind. 1. p.669. W.et Arn. Prodr. I, p.9. Bl, Fl. Jav. l.c. p. 53, tab. 26 et 31 A. Hook. f. et Th. l.c. p. 132, — Unona chinensis DC. l.c. p. 90. — U. Amherstiana Alph. DC. Mém. p. 28. — U. laevigata Wall. Cat. n. 6428. — U. biglan- dulosa Bl. Bijdr. p. 16. — U. undulata Wall. Pl. As. rar. IT. tab. 265. — U. Roxburghiana Wall. Cat. n. 6423 B. — U. Lesser- tiana Dun. l.c. p. 107, tab. 26. DC. Prodr. Lc. — Uvaria cor- difolia Roxb. Fl. Ind. IT. p. 662? — Desmos chinensis Lour.? — a, pubiflora H. f.et Th. l,c. foliis e basi cordatÂâ lineari-oblongis ANONACEAE. 42 UNONA. acuminatis, fl. sericeis (U. discolor auct.). — f. laevigata eor. foliis latioribus, fl. glabrescentibus (U. chinensis auct. — U. undulata Wall.). — 7. pubescens eor. foliis subtus dense pubescentibus secus costam tomentosis, — ò. latifolia eor, foliis late ovalibus (U. dis- color . bracteata Bl.l. e. tab. 26, tab. 31 A quoad folia). — Van Ceylon over geheel Zuid-Azië tot aan het Himalaya-gebergte. China. — Java, in Tjandjor, Tjeribon, Djokjakerta, bij Tjilanka- han enz. — Sumatra (TEYsM.). — Akar Luaroh mal. 4. Unona Desmos pun. Anon. p. 112. H. f.et Th. l.c. p. 134. In- novationes pilis rigidis puberulae, folia e basi rotundatà oblonga vel lineari-oblonga acuta vel acuminata subcoriacea subtus pubescentia, 6—8 poll, pedunculi extraaxillares elongati gracillimi nutantes; petala ovato-lanceolata, carpella matura 1—5-articulata. Unona cochinchinensis DC. Prodr. T. p. 91. — U. pedunculata 4. DC. Mém p.28. Wall. Cat. n. 6422. — U, discolor Wall. Cat. n. 6420 B. F. — Desmos cochin- chinensis Lour, Fl. Cochin. — Cochinchina. Ava. Tenasserim. Malakka. $ 2. Dasymaschalon H. f. et Th. Petala 3, interiora nulla. Carpella inter semina constricta. 5. Unona Dasymaschala pr. F/. Jav. l.c. p. 45, tab. 27. Folia brevissime petiolata, e basi cordat obovato-oblonga acuta vel acu- î minata vel inferiora obtusa, 5—9 poll, subtus glauca, supra glabra, pedunculi axillares graciles penduli, petala lineari-lanceolata (albo- rosca) intus longitudinaliter carinata, juniora extus pubescentia, car- pella matura 1—7-articulata. A. DC. Mém.p. 28. H.f. et Th.l.e. P. 185. — Unona discolor Wall. Cat. n, 6420 B. — U. Alphonsii ej. n. 6426. — a. Blumei H. f. el Th. ramulis glabris, foliis subtus glabris vel subpuberulis, — 9. Wallichii eor. ramulis fulvo-tomento- sis, foliis subtus dense pubescentibus. — Achter -Indië. — J ava, in Bantam (sPANOGHE). De $ 8. Pseudo-Unona II, f. el Th. Carpella inter semina non constricta. 6. Unona virgata zr. Bijdr. p. 14. Arborescens vel frutescens; _ folia e basi acutà oblongo-lanceolata acuminata, praeter costam sub- tus cum ramulis pubescentem glabra, 8—3 poll. longa, peduneculi axillares solitarii petiolos fere aequantes, medio bractcâ parvâ semi- rotundat muniti, cum calyce tripartito velutini, uniflori, petala ex- teriora ineari-oblonga acuminata, viridulo-flavidula et ex tomento _ _ ANONACEAE. 43 POLYALTHIA. pallide fuscula, interna abbreviata basi verruculosa; carpella matura sessilia oblonga, subtorulosa, 4—7-sperma. Uvaria virgata Bl. HI. Jav. b. c.p. 43, tab. 19 el 25 B. — Java, op den Salak. — Ki saoe hoeing sund. Ob fructum ineognitum dubiae: 7. Unona stenopetala noor. f. et ru. l. c.p. 136, Ramuli gra- ciles juniores fusco-pubescentes; folia brevissime petiolata e basi imâ obtusà et oblique emarginatà obovato-lauceolata vel lineari-oblonga acuminata, 4—6 poll, supra glabra, subtus ad costam pubescentia, flores secus ramos crassiores dense fasciculati, petala angustissime elongata, 2—3 poll. longa, vix lineam lata, extus sericeo-puberula. Java (LopB.). — Tenasserim. sg. Unona cauliflora un. f. et ru. L. c. p. 137. Ramuli dense fusco- tomentosi; folia brevissime petiolata, e basi rotundato-obtusâ lineari- oblonga vel lineari-lanceolata, subtus fusco-pubescentia, 5 — 6 poll, flores seeus ramos fasciculati, sepala dense pilosa, petala linearia seri- cea. 2t poll. longa, £ lata. — Singapore (LOBB.). Quoad genus dubia: 9, Unona? micrantha mio. Frutex humilis; folia breviter petio- lata, e basi inaequaliter subcordat ovato-oblonga acuta vel brevi- acuminata, supra glabra, subtus minute pubera; pedunculí axillares solitarii uniflori, fl. parvi viriduli; alabastra globosa valvata, calycis 3-partiti laciniae ovato-triangulares, intus glabrac, extus fulvo-tomen- tosae, petala 6 subaequalia oblonga acutiuscula, imâ basi contigua et subeohaerentia, intus glabra, carpella pauca villosa stigmate subses- sili capitato, secus suturam multiovulata, matura subglobosa, 7—8, subsessilia, apiculata, sericeo-aureo-pilosula, 2—1-locularia 2—l- sperma. Uvaria Hassk. Hort. Bog. 1. p. 1. — Java. XVII. POLYALTHIA (Br.) uook. f. et 1u. Sepala 3. Pe- tala 6, biserialia, ovata vel elongata coriacea, plano-convexa, acsti- vatione valvata. Stamina indefinita, connectivo truncato-capitato, loculis dorsalibus. Torus apice truncatus planus. Ovaria inde- finita oblonga, in sutur ventrali prope basin biovulata, stylo oblongo. Carpella matura Guatteriae. — Arbores, foliis brevis- ANONACEAE. 44 POLYALTHIA. sime petiolatis coriaceis, fl. axillaribus vel extraaxillaribus. Polyal- thiae $ 1. Bl. Fl. Jav. 1. Polyalthia cinnamomea u. f. et ru. /. c.p. 138. Ramuli fulvo- tomentosi; folia e basi cordat obverse lanceolata, supra glabra, se- cus costam puberula, subtus pubescentia, in nervis tomentosa, 6—10 poll. longa, pedunculi extraaxillares uniflori, fulvo-tomentosi, petala oblonga acuta 2 poll. longa, extus sericea, carpella matura globosa breviter pedicellata fusco-tomentosa. Guatleria cinnamomea Wall. n. 6444. — G. multinervia ej. n. 6445. — Poeloe Pinang. — Singapore. 2. Polyalthia obliqua nm. f. et ru. l.c. Innovatiores adpresse pu- bescentes ; ramuli glabri; folia subsessilia, e basi oblique cordatâ pa- rum angustat lineari-oblonga obtuse acuminata, rigide coriacea, glaberrima, lucida, 4—6 poll, pedunculi axillares usque pollicares unitlori; petala oblonga obtusa 4 poll, extus sericea; carpella ma- tura globosa pedicellata. — Borneo (Low). — Malakka (crarr.). 3. Polyalthia cauliflora n. f. et ru. l.c. Innovationes tomentosae ; ramuli glabri; folia brevi-petiolata e basi vix acutà lanceolata obtuse acuminata coriacea, supra glabra, subtus ad nervos pubescentia, reti- culata, 3—6 poll. longa, pedunculi axillares fasciculati elongati, petala linearia extus strigoso-villosa. Uvaria cauliflora Wall. Cat. n. 6416. Singapore. 4. Polyalthia subcordata su. £/. Jav. /. c. p. 71, tab. 33 et 36 B. Imnovationes fusco-tomentosae, folia brevissime petiolata, e basi suboblique subcordatà vel rotundatâ oblonga vulgo longe et obtusiuscule acuminata, coriacea, supra in costâ evanescenti-pubera, subtus cum ramulis praesertim in costâ costulisque tomentosa, 3 — 10 poll. longa, pedunculi axillares solitarii cernui pollice breviores, pe- tala extus subsericea. Unona Bl. Bijdr. p. 15. — Java, in de wou- den der bergstreken 1500’ niet zeldzaam. — Ki lantjang of Ba- loen Anjoek sund. 5. Polyalthia elliptica pr. Fl. Jav. l. c. p. 73, tab. 34 et 36 C. Ramuli subimperspicue puberi; folia subsessilia, e basi subcordatà subobliquà vel rotundatà ovali-oblonga obtusiuscule acuminata, char- ANONACEAE. 45 GUATTERIA. tacca, glabra praeter costam pube evanidâ puncta relinquente indu- tam, reticulata, 4—8 poll. longa, pedunculi axillares et oppositifolii solitarii paucive, petala dorso sparse pubera, exteriora interioribus quidquam breviora et latiora, carpella matura brevissime pedicellata. Unona Bl. Bijdr. p. 15. — Java, op den Seriboe (gr), in Bantam (SPANOGHE, V. HASS.). XIX. GUATTERIA ruiz et pav, Sepala 3, rotundata vel ovata parva. Petala 6, aestivatione biseriatim valvata, plana, ovata oblonga vel linearia, Stamina indefinita, late cuneata, connectivo truncato-capitato, loculis dorsalibus remotis. Carpella numerosa oblonga, e basi uniovulata, stylo oblongo, basi intus sulcato. Torus parum elevatus plano-convexus, interdum excavatus. Carpella ma- tura sicca, pericarpio tenui saepe fragili, semine crecto. — Arbores saepe elatae vel frutices, foliis costulatis, infloresceutiÀ axillari vel oppositifohà, 1. Guatteria longifolia war. Cat. n. 6442. H. f. et Th. l.c.p. 139. Arbor procera; ramuli graciles glabri; gemmae pubescentes ; folia e basi vulgo in petiolum angustat rarius rotundatâ lougissime angustata, submembranacca, margine undulata, glabra, pellucido-punc- tata, 5—S-passim 12 poll, longa, flores versus apicem pedunculi axillaris racemosi; petala elongata, carpella matura ovoidea. W. et Arn. Prodr. 1. p. 10. Wight leon. 1. tab. 1. — Uvaria longifolia Lam. — Roxb. Fl. Ind. IL. p. 664, — Unona Dun. le. p. 109. DC. 1. p. 90. — Ceylon. — Tanjore. — Overigens door geheel Indië geplant. 2. Guatteria bifaria aura. oc. Mm. p. 41. Folia e basi acutà ellip- tica acuminata punctata, supra glabra, subtus pubescentia, pedunculi axillares nudi uniflori, petala lineari-lanceolata, carpella matura longe pedicellata ovoidea. — Monente cl. u. f. et ru. fortassis cadem ac G. ce- rasoides DUN. — Ava (WALL. n. 6447). 3. Guatteria suberosa pun. Anon. p. 128. Frutex vel arbor parva; gemmae sericeae; ramuli juniores pubescentes; folia brevis- sime petiolata oblonga utplurimum utrinque obtusa rarius basi quid- piam angustata et apice acuta, subtus puberula, 3—5 poll, pedun- culi axillares brevissimi, pedicelli plerumque solitarii infra medium ANONACEAE. 46 GUATTERIA. unibracteolati, petala ovalia, carpella matura globosa breviter pedicel- lata. DC. Prodr.I. p.93. Wall. Cat. n. 6437, W. et Arn. Prodr., T. p. 10. H. f. et Th. p. 140. — Uvaria suberosà Roxb. Fl. Ind. U. p. 667. Pl. Corom. IL. tab. 34. — Ceylon. Voor- en Achter- Indië. Philipp. eilanden. — Java? 4. Guatteria Jenkinsië rook. f. et ru. l.c. p. 14l. Ramuli glabri, juniores fusco-pubescentes, folia oblongo-lanceolata glaberrima, 47 poll, coriacea, subtus reticulata, pedicelli axillares plerumque solitarii, petala magna ovato-lanceolata, carpella matura oblonga pedicellata, — Assam. Silhet. Malakka, 5. Guatteria membranacea aupu. pc. Mem. p. 41. Folia oblongo- lanceolata acuminata, costâ supra velutinâ, subtus pilosâ, pedicelli axillares breves bracte ovatâ aeutâ stipati, carpella matura brevi-pedicellata pauca ovoidea velutina. 7. f. et Th. l.c. p. 142. — Tenasserim. Tavoy. 6. Guatteria nitida auPu. pc. 2. c. Innovationes pubescentes; folia oblonga vel lineari-oblonga obtusa vel acuta glabra, usque pedalia, cos- tulata; pedicelli axillares solitariì medio bracteolati; petala ovalia ad- presse tomentosa, carpella matura magna subglobosa pedicellata, MI. f. et Th. lc. p. 148. — Tenasserim (waLLIcH, n. 6439), Singa- pore (LOB5.). 7. Guatteria costata roox. f. et ru. l. c. Ramuli juniores fulvo- tomentosi, dein puberuli, folia brevi-petiolata, e hasi acutâ oblonga vel elliptico-lanceolata acuta vel acuminata, semipedalia, subtus praesertim secus costam sparse puberula, pedicelli extraaxillares solitarii abbre- viati. Uvariv costata Wall. Cat n. 6480. — Ava, 8. Guatteria littoralis pr. Pl. Jav. l.c. p. 99, tab. 49 A. ilassk. Retzia 1. p. 117. Hort. Bog. T. p. 7. Fruticulus, ramis fastigiatis; folia brevissime petiolata vel subsessilia, e basi attenuatâ oblongo- lanceolata vel lanceolata obtuse acuminata inaequilatera coriacea, su- pra nitida, subtus pallidiora costâ acute prominente, costulis arcuato- unitis, 2—5} poll. longa, pedunculi oppositifolii vel laterales, soli- tarii vel 2—8pi, flores parvi virides nutantes, carpella mature ovalia obtusa glabra, breviter pedicellata. — Java, op het eiland # Dwars in den weg,” in straat Sunda (v‚ mass.), in Bantam (HAssk.). — Ki ladja ketjil sund. 9. Guatteria imbricata ar. FV. Jav. U. c.p. 95, tab. AG et 52 C. Frutex elatior, folia longiuseule petiolata, e basi acut interdum sub- ANONACEAE. 47 GUATTERIA, obliqu elliptico-oblonga acuta vel subacuminata, supra praeter cos- tam glabra, subtus cum ramulis tomentosa, J—1 pedem longa, pe- dunculi supraaxillares solitarii petiolo multum breviores uniflori im- bricato-bracteati, corolla viridis, carpella matura ovalia subsessilia. — Java in Buitenzorg aan de Salassi (eLume), in Bantam op den Pajang (VON HASSELT). 10. Guatteria macrophylla pr. Bijdr. p. 19. Fl. Jav. l.c. p. 96, lab. 41. Fruticosa vel arborescens; ramuli et petioli (breviusculi) juniores fulvo-tomentosi, folia e basi acutÀ ovalia abrupte acuminata coriacea, supra glaberrima, subtus pilis simplicibus et stellatis prae- sertim in costis subpubescentia, 8—10 poll, pedunculi brevissimi intrafoliacei solitarii petiolis vulgo breviores pauciflori, bractcolis obtecti, fl. lateralibus abortivo-caducis, carpella matura breviter pedi- cellata oviformia. — 6. Bragma BL. 1. e. foliis elliptico-oblongis acu- minatissimis, — 7. glabrata Bl. l. c. foliis subtus glabriusculis. — Java, bij Koeripan. — 9. Noesa Kambangan en Zuid-Java, in de kuststreken, — 7. 1n Buitenzorg. 11. Guatteria pallida pr. Bijdr. p. 20. Fl. Jav. U. c.p. 97, tab. 48. Frutex ; ramuli apice sordide fusco-tomentosi ; folia brevis- sime petiolata oblonga vel oblongo-lanceolata utrinque acuminata vel apice sphacelato-obtusata, coriacea, glabra, nitida, subtus pallida, 4—7 poll, peduneuli solitarii intrafoliacei (2—3-flori?), carpella matura longiter pedicellata ovalia utrinque parum attenuata asperu- la. — Java, op den Seriboe, Mondara enz. (Bu.). Species dubiae: 12. Guâtteria incerta pr. Fl. Jav. l.c. p. 100, tab. 49 B. Fru- tex, folia oblonga cuspidata basi vix acutiuscula, glabra, subtus rcti- culato-venosa, 4—7 poll. longa. — Java, in Bantam (v. HASS.). 13. Guatteria lateriflora zr. Bijdr. p. 20. Fl. Jav. le. p. 100, tab. 50 el 52 D. Arbor; ramuli apice tantum tomentelli; folia bre- viter erasseque petiolata, e basi acut saepe inaequali rarius rotun- datâ oblonga acuminata coriacea plana nitida glabra, costà tantum supra pulverulento-puberà, $— 1-pedalia vel longiora, pedunculi bre- ANONACEAE, 48 “__GUATTERIAË vissimi confertissimi, nunc e ramis vetustioribus fasciculato-conferti, pedicellis paucis 2—8 poll. longis, petala ex olivaceo flavescenti-viri- dula, inferne intus rubicunda, carpella matura longissìme pediccllata ovalia, pruni minoris mole. — Java, aan den Salak, Gedé enz. (BL). 14. Guatteria Parveana mio. Ramuli tenues angulati glabri, fo- lia brevissime petiolata, e basi acutiuscul vel cbtusiusculâ elliptico- vel sublanceolato-oblonga acuminata vel acuminatissima, pergamacea, supra nitentía et praeter costam juniorum appresse subpuberam gla- bra, subtus pallida glabra, costulis erectis subaveniis, 6 —5 poll. longa, flores axillares solitarii brevi-pedunculati, pedunculo sepalis- que acuminatis rufulo-tomentellis, petala bipotlicaria subaequalia pu- bera. Uvaria Parveana Zoll. mss. — Foliis G. lateriflorae simil- lima, sed florum situ rel. abunde diversa. — Java?. 15. Guatteria biglandulosa er. Fl. Jav. l.c. p. 102, tab. 51. Hook. f. et Th. l. e. Fruticosa, ramuli fusco-sericei glabrescentes, folia breviuscule petiolata, e basi rotundat vel subacut et ad pe- tiolum utrinque glanduloso-incrassatâ elliptico-oblonga acuminata, supra glabra, subtus glaucina tenuissime sericea, 4—6 poll. longa, pedunculi extraaxillares solitarii uniflori; carpella matura pedicellata oblonga glabriuscula, pedicello breviora. — Java, in Bantam (SPA- NoGHe). Malakka (crierirn). 16. Guatteria Toralak pr. Pl. Jav. . c.p. 103, tab. 53 A. Fru- tex arborescens, folia breviter petiolata, e basi in petiolum attenuatâ oblonga obtuse acuminata coriacea glabra nitida, 7—9 poll. longa, pedunculi in ramis vetustioribus solitarii circiter bipollicares uniflori, corolla flavescens, carpella matura breviter pedicellata obovoideo- oblonga (monosperma?)— Java, in de wouden bij Kollalat in Ban- tam (KENT). Toralak sund, 17. Guatteria rufa pon Monogr. p. 129, tab. 29. Decaisn. l.c. P. 422, Ramuli rufo-tomentosi, folia e basi subrotundato-cordat ovalia vel ovato-oblonga acuta vel obtusa utrinque rufo-velutina; pedunculi breves oppositifolii 1—2-flori bracte ovatà subreniformi tomentosà medio suffulti, sepala brevia concava ovata vel oblonga obtusa extus subtomentosa. Anona tomentosa Vahl herb. — Timor. ANONACEAE. 40 ANAXAGOREA. 18. Guatteria glauca mio. Arbor procera; ramuli glabriusculi; folia breviuscule petiolata, elliptica vel oblonga utrinque acuta vel apice acuminata, coriacea, glabra, subtus glauca, 8—6 poll. longa, pedunculi extraaxillares fasciculati sanguinei glabri, floribus parvis; calyx viridis, corolla virescenti-incana subsericea, carpella matura 2—1 globoso-pisiformia atropurpurea, pedicellis pollicaribus ruben- tibus. Uvaria glauca Hassk. Cat. bog. p. 175 Pl. Jav. rar. p. 172.— Java. — Kajoe tinjang sund. 19. Guatteria® oxycarpa mio. Ramuli teretes, folia breviter vel brevissime petiolata, e basi acut lanceolata vel lanceolato-oblonga acuminata, glabra, supra lucida, subtus pallida subavenia, ;- fere 1 ped. longa, pedunculi laterales pollicares et longiores, carpelia pe- dicellata (pedicello iis vulgo breviore) ultrapollicaria ellipsoidea acutata, quasi bivalvia, hinc suturâ sulcatà, illie prominulà, pericar- pio erasso monospermo. — Sumatra, in Priaman (TEYsM.). XX. ANAXAGOREA sr. mraimg. Sepala 3, basi coalita. Pe- tala 6, ovalia vel oblonga subaequalia, aestivatione biseriatim val- vata. Stamina indefinita, antheris linearibus extrorsis vel sublate- ralibus, connectivo apiculatis, interioribus interdum difformibus, filamentis filiformibus. Torus vix convexus. Carpella subdefi- nita, basi solida, ovalia vel oblonga, e basi collateraliter biovulata, stylo subgloboso vel oblongo, matura pedicello elongato clavato suffulta, valvis 2 dehiscentia, seminibus 2 nitidis exarillatis. — Arbores, floribus inconspicuis viridi-albidis. — Species fere omnes americanae. 1. Anaxagorea javanica sr. Fl. Jav. U. c.p. 66, tab. 32 et 36 A. Arbor humilis, ramuli glabri, folia breviuscule petiolata, e basi ob- tusâ vel subacutiusculâ ovalia acuminata, membranacea, venosa, gla- bra, subtus pallida glaucina, costâ punctato-asperà, 4—?7 poll, pe- duneuli oppositifolii uniflori, staminum exteriorum loculí longiores, carpella 8—10, matura longiter pedicellata clavata punctato-aspe- rula. Unona clavata Reinw. herb. — Java, in de kustwouden bij Batavia (REINW.), in Bantam (pr). 2. Anaxagorea zeylanica nook. f. et ra, /.c, p. 144. Ramuli gla- 4 Flora van Ned. Indië, 1, — 2e Afd, Mia AVA Rel 4 Sar ANONACEAE. 50 OXYMITRA. berrimi, folia e basi acutà oblonga vel lineari-oblonga abrupte et ob- tuse acuminata, glabra, 3—6 poll, flores solitarii oppositifolii; stamina omnia conformia, carpella 1—4, ovali-oblonga. — Ceylon. — Phi- lipp. eilanden (cum, n. 831, LOBB.). XXL OXYMITRA srume (mask. f. et TH.). Sepala 3. Pe- tala 6, biseriatim valvata, exteriora multo majora elongata plana tenuia, interiora ovata vel oblonga conniventia, basi interdum an- gustata. Stamina linearia oblonga, apice truncato-capitata, loculis linearibus dorsalibus discretis. Torus alte conicus vel subtrunca- tus. Carpella oblonga dense strigosa, ovulis ad suturam ventralem prope basin 1—2, funiculo elongato adscendentibus, stylo obovato, matura monosperma. — Frutices scandentes, pedunculis extras axillaribus unifloris, foliis valide distanter costulatis, transverseque venosis. Polyalthiae $ Ozymitra Bl, FL. Jav. 1. Oxymitra latifolia nm. /. et ru. /. c.p. 145. Ramuli juniores ferrugineo-tomentosi, folia e basi cordatâ ovalia vel obovata obtusis- sima, J—1l-pedalia, subtus dense pubescentia, peduneuli medio uni- bracteati. — Poeloe Pinang (PHILLIPS). 2. Oxymitra unonaefolia roox. f. et ru. l. c.p. 146. Innovationes aureo-pubescentes; ramuli glabri; folia e basi rotundatâ vel acutius- culâ oblonga in acumen gracile abrupte producta, subtus glauca, utrin- que glabra, 5—7 poll, carpella matura brevi-pedicellata oblonga api- culata. Guatteria unonaefolia Alph. DC.l. e.p. 41. Wall. Cat. n. 6435. Tenasserim. 3. Oxymitra cuneiformis sr. Fl. Jav. l.c. p. 75, tab. 35, 36 D. 57 sub Polyalthiâ. Frutex; ramuli juniores fusco-tomentosi, gla- brescentes, folia e basi subcordatâ obovato-elliptica retusa vel acu- tiuscula, coriacea, glabra, vel in costâ utrinque, in costulis subtus ad lentem puberula, subtus caesio-glauca, }—1 pedem longa vel lon- giora, pedunculi solitarii intrafoliacei vel oppositifolii, 14—2} poll. longi; carpella matura pedicellata ovalia mucronata laevia plerum- que monosperma. Guatteria Bl. Bijdr. p. 19, — Java, op den Salak (sr). Ki tjantoeng sund. 4, Oxymitra glauca H. f.et Tu. l.c. p. 146. Gemmae puberu- lae; ramuli glabri; folia e basi rotundatà oblonga acuta vel obtusa DOEN OET EN ANONACEAE. 51 PHAEANTHUS. utrinque glabra, subtus glauca, 8—5 poll. longa, pedunculi fructi- feri pollicares graciles, carpella matura plurima pedicello aequilonga ovoidea utrinque obtusa. — Poeloe Pinang (eniLLIPs). XXII. PHAEANTHUS moor. fil. et TrHoms. Sepala 3, elon- gato-triangularia parva. Petala 6, exteriora parva, sepalis confor- mia et aequalia, interiora multo majora crasse coriacea, plana, aes- tivatione valvata. Stamina linearia, connectivo truncato-capitato» loculis dorsalibus remotis, Carpella linearia oblonga, 8—12 vel plura, ovulis solitariis vel binis, suturae ventrali infra medium in- sertis, adscendentibus, stylo oblongo, intus sulcato. 1. Phaeanthus nutans nm. /. et ru. l.c. p. 147. Arbor? innova- tiones ferrugineo-tomentosae, folia e basi acutiusculâ oblonga vel lanceolata acuta vel acuminata, subtus pubescentia, 4—6 poll. longa, petiolo et cost tomentosis, pedunculi oppositifolii vel saepe in ra- mulo intrafoliacei ferrugineo-tomentosi graciles apice subclavati, prope basin articulati et bracteati; petala interiora obovato-oblonga longitudinaliter costata, ovaria uniovulata. Uvaria nutans Wall. Cat. n. 6481, — Uv. tripetala Roxb. Fl. Ind. II. p. 667. — Uv. oph- thalmica ej. mss. Don Dichl. 1. p.93. — Malakka, Singapore. Molukken. 2. Phaeanthus Cumingii mia. A praeced. differt teste cl. auct. laud. foliis magis glabris, sepalis minoribus, petalis longioribus angustiori- bus non costatis, ovariis saepe biovulatis. — Philipp. eilanden (CUMING n. 525, 1084). Tribus V. Mirtusrar HOOK. f. et Tm. Petala aestivatione valvata, haud unguiculata. Stamina laxe imbricata; antherae late ovales. Saccopelaleae eor. in conspectu. XXIII. MILIUSA rescuen. Flores dioici vel hermaphrodití. Sepala 3 minuta. Petala 6; exteriora minuta, sepalis fere confor- mia, interiora multo majora, tenuiter coriacea, aestivatione valvata, dein cohaerentia. Stamina indefinita, toro cylindrico inserta, in dioicis totum torum tegentia, in herm. pluriserialiter circa carpella imbricata. Antherae extrorsae ovales subdidymo-biloculares, con- nectivo vix apiculato. Ca rpella lineari-oblonga, stylo oblongo, ova- 4% ANONACEAE, 52 SAGCOPETALUM, lis 12, rarius pluribus, suturae ventrali insertis. — Arbores, pe- dunculis utplurimum axillaribus, rarius extraaxillaribus. — Hyalo- stemma Wall. 1. Miliusa velutina noox. f. et ru. /. c.p. 151. Ramuli tomen- tosi; folia brevissime petiolata, e basi cordatâ ovata vel oblonga acu- minata usque obtusa, 3—6 poll. longa, utrinque velutino-tomentosa; pedunculi extraaxillares, pedicellis 2—4 poll. longis cum fl. (herm.) extus tomentosis ebracteatis, carpella matura baccata pubescentia bre- viter pedicellata. Uvaria velutina Dun. Anon. p. 91. DC. l.c. p. 88. Bl. Fl. Jav. l.c. p. 31 (ew spec. manco). — Uv. villosa Roxb. FI. Ind. 11. p. 664. — Guatteria velutina Alph. DC. Mém.p. 42. Wall. Cat. n. 6441, — Voor- en Achter-Indië; bijv. in Ava, langs de rivier Attram. — Java? XXIV. SACCOPETALUM gesnerr. Sepala 3 parva. Petala 6; exteriora sepalis fere eonformia; interiora multo majora (velutina) marginibus cohaerentia, denique libera, basi saccata. Torus sub- globosus. Stamina multiserialia; an therae subsessiìles, connectivo apiculatae, loculis dorsalibus. Carpella ovuli-oblonga, ovulis 6- pluribusve biseriatis. — Arbores comâ latâ, floribus praecocibus vel coaetaneis majusculis. 1. Saccopetalum Horsfieldii penn. in Horsf. Pl. Jav. p. 165, tab. 85. Arbor; ramuli novelli ferrugineo-puberuli; folia post flores evo- luta brevissime petiolata, e basi obtusâ obsolete subcordatà oblonga acuta vel brevi-apiculata, 2}—6 poll. longa, minutissime pellucido- punctata, supra praeter costas glabriuscula, subtus appresse pubes- centia, novella dense, fl. ex axillis denudatis secus ramulos quasi racemosi, solitarii raro bini, flavescentes, pedunculis pubescentibus.— Java, in Banjoemas op heuvels (norsr.). — Kalak sund. Ordo LXXII. MYRISTICEAE zn. BROWN. à Arbores (rarius frutices) aromaticae, succo saepe rubicundo, in- umento vulgo stellato et partim deciduo, foliis distiche alternis, penmmervis, vernatione involuto-conduplicatis. Flores dioici race- MYRISTIGEAE. 58 MYRISTICA. mosi vel paniculati, apetali. Calyx 3- vel 2— 4-lobus vel-dentatus, aestivatione valvatus. Masc. Stamina 8—18, antheris bilocula- ribus connectivo vulgo subexserto, extrorsis, totis vel partim fila- mentisque connatis. Carpellum unicum (altero nano rarissime ac- cedente) superum, stigmate terminali subsessili vix bilobo vel depresso-capitato, ovulo e basi unico (vel rarà exceptione 2 P) ana- tropo. Fructus carnosns, maturus vulgo 2- vel 4-valvatim dehis- cens. Semen sessile, arillo (arillodio) carnoso vel tenui integro vel a medio saepius lobato-lacero inclusum, testâ extrorsum carno- sulâ vel tenui, introrsum durâ, endo pleurà tenui, in albuminis ruminati plicas demissâ, rhaphe lineari, ultra seminis verticem con- tinuatâ, hine chalazâ sublaterali. Embryi prope hilum minimi _eotyledones planae vel undulatae divergentes, — Oreseunt in utrius- que orbis regionibus calidis. Eigenschappen, in niet geringe mate aromatisch. De zaden en de zaadrok bevatten vette en vlugtige zeer geurige olieën. 1. MYRISTICA vins, Characteres ordinis. — Fructus rarà ex- eeptione dispermi. Sectio 1. Eumyristica Hook. f. et Th. Columna staminea eylindrica vel fusiformis, calyce parum brevior, antheris 2—l8, dorso toto adna- tis, saepe apiculatis, stipite communi multo longioribus. Cotyledones undalato-crispae. — Bracteolae sub floribus (majusculis) caducae. 1. Myristica fragrans nourr. Arbor 30—40-pedalis, com subpy-_ ramidali ; folia e basi acutà ovato-elliptica acuminata glabrescentia, cos- tulis ufrinque 8—9, pedunculi supraaxillares, masc. pauciflori, fem. uniflori, pedicelli pedunculum subaequantes, bracteolà sub flore nu- tante late ovat squamaeformi, calyx ovoideus semitrifidus pedicel- lum subaequans extus pilis adpressis strigosus, antherae 9—12, fructus nutans ovoideo-globosus, arillus laciniatus coccineus aroma- ticus semen tegens. Myristica fragrans Houttuyn Hist, nat. Linn. IL, part. 3, p. 233. Bl. Rumphia I. p. 180, tab. 35. De Vr. Pl. Reinw. p. 92. A. DC. Prodr. XIV. 1, p. 189. — M. moschata Thunb. Act. Holm. 1782, p. 45. Bl. Bijdr. p. 515. — M. aroma- tica Lam. Act. Paris. 1788, p. 185, tab. 5—7. — M. officinalis Linn. fil. Suppl. p. 265. Gaertn. de fr. et sem. 1. p. 194, tab. 41 (excl. syn. Rumph.). — La muscade, Sonnerat Voy. N. Guin. p. MYRISTICEAE. 54 MYRISTICA. 194, tab. 116—118. — Nuz myristica, Pala, Rumph. Herb. Amb. IL. p. 14, tab. 4. -— Arbor famosa, sub cultur jam varians, teste REINWARDTIO autopt rarissime fructus dispermos (Pala bakoembar indigenis) profert. — In Bandà arborem vidit fructu constanter arillum album praebente. Accuratius autem jam RuMmpurus diversas arboris formas investiga- vit et autoptis videndum an omnes reverâ sint conspecificae. Primum feminam et marem arborem distinguit, scil. M. fragrantem et M. fa- tuam. De ill: walias quoque habet varietates et abortus, quae autem non diversam constituant speciem, uti primum Pala-Bacamban seu nuces geminas, in Bandâ Palakende-kende dietas, cujus fructus exte- rius duplicem habet sulcum, cruciatim supra sese decurrentem, caete- rum vulgari similis est vel paullo major… binos gerens nucleos sibi invieem junctos [oppositos], quisque autem suo includitur putamine atque su obvolvitur maci. Ad latera vero, ubi sibi invicem junguntar, sunt plani, intermediâ crassiore locatà maci, unde et interiores nuces modo semirotundae sunt” [tab. laud. fig. G; ex ovario itaque biovulato orta videtur}. — # Altera varietas est Pala Pentsjoeri he. furum nux. Haec vel nullum gerit osseum putamen vel tantum ejus partem ma- eisque nudae adjacet nuci,…. quae obliqua et irregularis tuberculosae formae, estque abortus damnosus; sì enim aliis misceatur nucibus vel maci, omnes quibus adjacet, carie exeduntur et pereunt (fig. F). — Tertia est Pala Radja, seu nuces maciferae, haeque fructus aliis simi- les gerunt, sed loco interioris nuclei parvam gerunt nueem, crassissimâ obvolutam maci, aliquando in peculiari arbore crescunt, aliquando cum aliis nucibus mixtae {fig. H., et ovario non foecundato orta ?). — 7 Quarta est Pala Hollanda seu P. Puti, quae a vulgari quoque non differt, ex- cepto quod albidam gerit macin quae tamen lutea est sicca si fuerit.” Quaedam varietas vocatur Pata Domine quae nuces gerit maci ab unâ neg parte obvolutas ae proinde tanquam Pastoris semipileolâ ob- ectas. Het vaderland van den nootmuskaatboom moet in de Molukken, vooral op de Banda-eilanden, Neira, Luoutoir en Poeloe Oy gezocht worden, van waar de boom reeds voor lang naar andere gewesten werd overgebragt. Thans wordt hij op de Philipp. eilanden, op vele plaat- sen in Indië, in Sumatra (in 1798), Mauritius (in 1770) en in Zuid-Amerika ook gekweekt. — Volgens de getuigenis van RUMPHIUS groeide de boom vroeger ook op Kelang-Ceram en de Zuid-Oostereilanden, Nila, Damme, Seroea, Kouwer en Kust séwoei, maar werd door den oorlog of volgens contracten uitge- roeid. Thans wordt deze kultuur vooral op de eilanden Tuonthor, Bando-Neira en Wai gedreven. — Op het 74e— 9de jaar be- ginnen de boomen bloem en vrucht voort te brengen; van dien tijd E MYRISTIGEAE. 55 MYRISTICA, af bloeijen zij bijkans gestadig voort, vooral echter in het vochtige jaargetijde. De vruchten worden hoofdzakelijk van de grootere boomen van 20—30jarigen leeftijd, verzameld. Na het dertigste jaar vermindert het vruchtgevend vermogen, hoezeer de boomen 80 en meerder jaren oud worden. — Zij worden door zaden voortge- plant die versch in de grond gelegd, na 3 maanden jonge plantjes leveren. — De vruchten behoeven 9—10 maanden tot algeheele rijpwording ; in Januarij en Februarij worden de beste vruchten ge- oogst, hoezeer de boom gestadig doorbloeit. — Vergelijk over de Nootmuskaat-perken: veruveLw, Herinneringen enz. 1. bl. 109 en Tuinbouw-Flora TI. bl. 3 enz. en plaat, en verder de uitmun- tende beschrijving van RUMPHIUS, t. a. p. 2. Myristica fatua mourr. Folia e basi subacutà brevi-petiolata elliptica acuta vel acuminata, supra glabra, subtus rufo-furfuraceo- tomentosa seu demum ochrascenti-sericeo-lepidota, costulis utrinque 15—24, pedunculi masc. axillares petiolo breviores et crassiores 5—8-flori, alabastra ovoidea pedicellis sublóngiora extus ferrugineo- velutina, columna staminea decandra, fructus arrecti solitarii bim ternive ellipsoidei (2 poll. longi) obtusi dense ferrugineo-tomentoss, arillo eompleto lacerato aurantiaco insipido. Myristiea fatua Houtt. le. p. 237. Bl. Rumphia 1. p. 185, tab. 59. De Vr. PL. Reinw. p. 93. M. spadicea Bl. Bijdr. p. 577. M. tomentosa Thunb. Act. Holm. 1782, p. 45. — M. maecrophylla Roxb. Flor. Ind. UL. p. 846. — Nue myristica mas Clus. Exot. 1. p. 14. Rumph. Herb, Amb. IL. p. 24, tab. 5. — Nua moschata fr. oblongo C. Bauh. Pinar p. 407. — Myristica mascula Reinw. herb. — Banda, in de bergstreken (RUMPH., REINW.); op de overige Moluksche eilanden zeldzamer; wordt door de inlanders als een opwekkend genees- middel gebruikt. — Pala foeker op Banda, Pala laki laki mal, Pala sitan of oetan amb. 3. Myristica hyposticta mio. Innovationes rufo-velutinae, folia petiolis 3—1 poll. longis subfurfureo-velutinis glabrescentibus antice canaliculatis suffulta, e basi acutâ vel obtusá elliptico- vel lanceo- lato-oblonga vel obverse sublanceolata brevi-apiculata, pergamacea, supra glabra nittda, subtus glaucescentia pallida, lepidibus fuscis MYRISTICEAE. 56 MYRISTICA, sparsis exilissimis nitidis in costà densioribus inspersa, costulis 15 — 19 ufrinque tenuibus subarcuatis notata, 9—5} poll. longa, pe- duneuli masculi subaxillares vel axillares semipollicares cum floribus ochraceo-rufi, brevi-villosi, ex apice incrassato subumbellatim pluri- flori, calyx ovoideus apice 8—2-fidus, basi bracteâ latâ fere am- plexus, columna stamina brevi-stipitata cylindrica sursum attenuata, antheris circiter S—9 inaequilongis, non omnibus ad apicem conti-_ nuatis. — Indumen foliorum praesertim a M, fatuâ discernitur. — Java, in Patjitan (nonsr.). — Ki boegan sund, 4. Myristica gubcordata er. Folia e basi subeordatà vel rotun-_ datâ oblonga subacuminata, subtus fuscescenti-glauca ramulique to- mentosa, flores glomerati axillares, masc. tubulosi, fructus sessiles elongato-ovoidei dense ferrugineo-lanuginoso-tomentosi. Myristica subeordata Bl. Rumph. 1. p. 186 inadnot. Alph. DC. le. — A M. fatuâ, ad quam proxime accedit, foliorum basi latâ plerumque sub- cordatá, costulis magis transversalibus, fructibus non pedicellatis peduneulo communi brevissimo insessis, formâ elongat calycis masc. satis equidem differt. — Nieuw-Guinea, in de kustwouden (zir- PELIUS). 5 5. Myristica succedanea sr. Rami petiolique ferrugineo-tomen- tosi, folia e basi acut elliptico-oblonga acuminata, supra glabra, sub- tus rufo-tomentosa dein ex albido ochrascenti-lepidota, 8—7 poll. longa (et longiora?), fl. masc. in pedunculo axillari 8—25 glome- rati, ferrugineo-tomentosi, 5—4-fidi, columna staminea 9-andra,fruc- tus ovoidei acuminati (seu globosi eum acumine) supraaxillares, sub- solitarii, rufo-tomentosì. Myristica succedanea Reinw. herb. B Rumphia 1. p. 186 in adn. Alph. DC. Prodr. l. c.p. 189. De Vr. Le. p. 94. — M. fatuae ex Bu. valde affinis, sed differt foliis minus elongatis, costulis haud adeo crebris (utrinque 11—12) fructibus minoribus magis ovoideis. — Nuces satis aromaticae. — # Myr, suc- cedanea R. Foliis ovato-oblongis, venis simplieibus, supra glabris, _ subtus glauco-rufis subtomentosis; fructu laterali solitario peduncu= lato globoso acuminato rufo-tomentoso. Folia 7 4 poll. acquant. Hujus a fractum immaturum vidi quidem; fructus tamen saporis aromatici acrisque, arillo et nuce magnitudine fere M. moschatam aemulatur. MYRISTICEAE, 57 MYRISTICA. Habitat in monte ins. Tidore, cujus incolae mihi retulerunt hanc ar- borem jussu Magistratuum olim fuisse eradicatam, propter affinitatem eum verâ Myristicâ. (Aug. 1821 Reinw. mss”) — In de lager ge- legen wouden van den Tidore (rrinw.). De bewoners gebruiken deze noten in plaats van de echte. 6. Myristica litoralis mio. Folia nascentia utrinque, adultiora cum _ramulis petiolisque inflorescentià floribusque pilis stellatis im- plexis subvillose ferrugineo-tomentosa, folia modice petiolata e basi brevi-acutâ rarius obtusiusculâ oblonga, lanceolato-oblonga vel lan- ceolata, raro abbreviato-elliptica subacuminata, coriacea, firma, adulta supra glabra nervis subsulcata, subtus demum brevissime griseo-ct tlavescenti-subfurfureo-tomentella, costulis e cost validâà 11—17 utrinque erecto-patulis vetustioribus subvenulosis, 10 —8, raro usque 4 poll. longa, pedunculi masc. axillares brevissimi cymoso-fascicu- liflori, eum calyeibus obovoideis stellato-rufo-villosi, flores subses- siles vel sessiles bracte lat subamplectente suffulti, columna sta- minea cylindrica angusta apice truncata e 9 (vel 8?) antheris con- flata. — Inflorescentiâ, fl. scilicet non ex apice incrassato pedun- culi subverticillatim ortis a M. fatuâ cui simillima discernitur, — Peduneuli in nostÂâ 8—7-flori. — Java, in de strandbosschen van Japara (TEYSM.). 7. Myristica iners sr. Folia elliptico-vel lanceolato-oblonga vel sublanceolata utrinque acuta vel obtusa, glaberrima subopaca pellu- eido-punctulata, costulis utrinque 12—13, 3- fere 6 poll. longa, peduneculi axillares brevissimi, pedicellis masc. 8—5, femineis pau- cioribus, peduneulo longioribus, bracteolà late ovatâ flore adpressâ eum calyce ovoideo pedicellum subaequante extus rufo-velutinâ, co- lumna staminea fusiformis apice conico antheris circiter 10, fructus subsolitarius ovoideus cuspidatus ferrugineo-pulverulentus, arillo kermesino. Myristica iners Bl. Bijdr. p. 575. Rumphia 1. p. 104, tab. 58. Alph. DC. le. p. 190. — M. montana hoxb. Fl. Ind. III p. 846. — Java, in de wouden der lagere bergstreken, Salak, Seriboe enz. (KOLLMANN, BLUME). — Philipp. eilanden (cumixa n. 1570). — Luakka sund. 8. Myristica Teysmanni wro. Gemmae eum ramulis innovantibus MYRISTICEAE. 58 MYRISTICA. petiolisque junioribus rufo-velutinae, folia modice petiolata (petiolis canaliculatis) e basi acutiuscul vel subrotundatà lanceolato-oblonga vel lanceolata obtusiuscule apiculata, subcoriacea glabra, subtus glauca e costâ validà costulis utrinque 15—18 patulis tenuibus sed pro- minulis simplieibus notata, G—S8{ poll. longa, pedunculi axillares brevissimi 1 —2-carpi, pedicelli crassi brevissimi, fructus subglobosi obtusi 14-fere 2-pollicares tomento brevissimo denso rufo obducti, arillo laciniato coccineo? semine profunde sulcato. — Accedit ad M. inertem. — Java, in Kediri bij Soembing (TRYSMANN). — Ko- sar sund. 9. Myristica elliptica war. Folia tenuia lanceolata vel oblongo- lanceolata utrinque acuta glabra subtus glauca, 6—10 poll. longa, pedunculus supraaxillaris brevis (semipollicaris) pauciflorus, flores fasciculati pedicellati, calyx masc. 4 lin. longus oblongus, subin- flatus, fem. urceolatus, fructus oblongus glaber, 2 }-pollicaris, arillo apice lobato. Myristica elliptica Wall. Cat. n. 6798 a. — Hook. f. et Th. Fl, Ind. L. p. 162. A. DC. l.c. — Poeloe Pinang, Singapore (waur.). 10. Myristica sublanceolata mio. Gemmae axillares et innova- tiones terminales brevi-griseo-rufove-velutinae, ramuli tenues, folia petiolis $—1 poll. longis (carnosulis ?) antice sulcatis suffulta, e basi acut oblongo-lanceolata vel lanceolata obtusiusenle apiculata vel ob- tusa, coriaceo-pergamacea, supra nitida, subtus pallida, e costâ vali- diuscul venis utrinque 15—17 tenerrimis vix distinctis arcuato- patulis notata, 8—5 poll. longa, pedunculi axillares brevissimi, in supp. spec. dicarpi, fractus brevissime pedicellati ovoideo-oblongi bipollicares glabri, — arillus laceratus? — A M. inerti folioram formâ et fructu glabro differt. Folia sicca margini leviter recurvulo; petioli rugosi, fuscescentes. — Java, op den Oengaran (norsr.). — Ka- joe Loeo sund. 11, Myristica eugeniaefolia arei. nc. Rami teretes glabrescen- tes, folia e basi acutà elliptica acuminata glabra, coriacea, subtus glauceseentia, costulis utrinque 1013 vix perspicuis, 3—5 poll, _ longa, peduneuli fructiferi petiolo breviores axillares pedicellique MYRISTICEAE. 59 MYRISTICA, 35 alterni et verticillati glabrescentes, fructus ellipsoideus pedi- cello (6—8 lin. longo) sublongior glaber hinc sulcatus, arillo me- dio ef apice laciniato pingui. Myristica eugeniaefolia Afph. DC. le. — Poeloe Pinang, (bij Sumatra of in de Molukken ?): cav- DICHAUD. 12. Myristica tubiflora sr. Folia e basi acutâ elliptica obtusius- cule acuminata glabra, costulis utrinque 18—10, 3—6 poll. longa, glabra, pedunculi axillares vel laterales pauciflori petiolo brevio- res bractearum cicatricibus bracteisve asperati, pedicelli pedun- eulo sublongiores medio bracteolati, calyx masc. eylindricus 6 lin. longus apice sub lobis angustatus, nutans, pedicello longior ex- tus ut pedicellus et pericarpium obsolete lepidotus, fructus cernuus ellipsoideo-obovoideus rostratus glabriusculus, pallide flavescens, punetulis ferrugineis, 2—2j-poll. longus, arillus minus quam M, fragrantis laciniatus, minus fragrans. Myristica tubiflora Bl. Rumph. TL. p. 182, tab. 56. Alph. DCL. ce. p. 191. — Nieuw-Guinea, in de kuststreken van Lowo (z1PPeLIUS). 13. Myristica iteophylla xro. Ramuli graciles teretes apice an- gulati, innovationes furfure stellato cito evanescente conspersa; petioli $- fere 1 poll. longi carnosuli, in sicco verrucellosi sulco antieo conniventi-clauso, folia e basi brevi-acutâ vel subcuneato- rotundatâ lanceata (latitudine prope basin obviâ) acute acuminato- attenuata, pergamaceo-coriacea glabra, supra costâ costulis venulis- que prominenti-notata, subtus griseo- vel subcarneo-glaucescentia lacidula costulisque tenuibus utrinque 14—16 patulis ad margines arcuato-erectis subunitis, venulís tertiariis quaternariisque tenuissimis dense reticulatis distinctis, fructus ad ramulos vetustioses absque fere peduneulo communi fasciculati brevi-pedicellati (immaturi) el- lipsoidei obtuso-tetragoni, 14 poll. longi, cum pedunculis tomento stellato densissimo ochraceo vestiti, arillo completo. — Sumatra, bij Paja Kombo (teysm.). — Njatoe mal. 14. Myristica lepidota pr. Folia e basi acutâ lanceolata longe acuminata, subtus lepidota pallide ochracea demum argentea, costu- lis utrinque 12—15, 214 poll. longa, pedunculí axillares et la- MYRISTIGEAE. 60 MYRISTICA. terales, fructiferi petiolo breviores, erassi ut fructus ochraceo-tomen- tosi, fructus solitarii vel gemini obovoidei cuspidati pedicellis cras- sis pedunculo subbrevioribus suffulti, 15—18S lin. longi, arillo sparse fenestrato. Myristica lepidota Bl. Rumphia I. p. 183, tab. 57. A. DCL e. — Arbor procera. Petioli semipollicares. — Nieuw- Guinea, en naburige eilanden, in de kuststreken (ziPreLtus). 15. Myristica lancifolia poi. Rami glabri, folia lanceolata, 3—5 — poll. longa, acuta, supra nitida, subtus pallida, costulis teneris, flo- res... fructus laterales vix pedunculati bini-ternive olivaeformes sub pubescenti-fuscescentes, arillo laciniato. Myristiea lancifolia Poir. Dict. Suppl. IV. p. 35 (?). — Alph. DC. l.c. p. 192. — Java. — Hiland Waigeoe en aan de baai Boeton (LAniur.). Sectio IL. Caloneura Alph. DC. in Ann. Se. nat. 4, Ser. IV. p.29. Calyx et stamina ut sub T. Inflorescentia masc. paniculata, ramis la= teralibus saepe oppositis, pedicellis umbellatis bracteis circumdatis, bracteolà saepius amplâ florem diu amplectente apice donatis. — Folia magna costulis saepe validis concinnis, venis transversis plerumque disinctis: * Folia üs Sect. I similia; costulae paucae non validae. ‚16. Myristica simiarnm arpa. po. Folia e basi abrupte angustatâ elliptica obtusa vel acuta, sparsim tuberculata, subtus pallida pilosula, costulis utrinque 9—10 non validis, venis transversis indistinetis, 4—5 poll. longa, petioli circiter pollicares, pedunculi masc. axillares petiolo subbreviores glabrescentes, pedicellis in apice ramorum umbellatis, brac- teis bracteolâque minimis pilosis, calyx virgineus oblongus subeurvatus acutus pedicello duplo longior extus velutinus, columna staminea vix stipitata cylindrica obtusa, antheris circiter 10. Myristica simiarum herb. — Mus. paris. Alph. DO. le. p. 192. — Luzon (CALLERY). E ** Costulae validae numerosae; venae perspicuae ; bracteolae amplae. — 17. Myristica philippensis ran. Ramuli novelli ferrugineo-tomen- tosi, folia e basi obtusiusculâ elliptica obtuse acuminata, supra glabra, _ subtus pilis stellatis adpressis evanescentibus albicantia, costulis 22—25 _ utrinque, validis, 8—10 poll, usque 1; pedem longa, racemi folio duplo — triplove breviores compositi, bracteola ampla florem juniorem amplec- tens demum nunc fissa caduca extus cum calyce racemisque ferrugi- neo-tomentosa, calyx masc. subglobosus trilobus intus glaber, 4 lin. longus, antherae 15—20, fractus ovoideo-globosus tomentosus solita- rlus, pedunculo valido pollicari vel longiore inside lippensis Lam. Act. Paris. 1788, p. 161. Dict. IV. Pp. 381. — M. brac- teata Alph. DC. Prodr. l. c. p. 192 Ì rit de syn, ram. dubitat), — M. madagascariensis Vent. herb MYRISTICEAE. 61 MYRISTICGA. dier sauvage des Philippines mäle ej. herb. — M. sylvestris Sieber Fl. Maurit, n. 75. — Philipp. eilanden, — Op Mauritius en Madagascar geplant. 18. Myristica sylvestris nourr. Ramuli rufo-tomentosì, folia bre- viter petiolata, e basi acut lanceolata acuminata, sesquipedalia vel duas spithamas longa, 4 digitos lata, costulis utrinque 13—16, su- pra glabra, subtus rufescentia et ad nervos tomentosa, pedunculi fruc- tiferi petiolo multo longiores, 1—5-carpi, fructus pedicellati nutan- tes ellipsoidei vel subobovoidei pedicello longiores glabri, tis M. fra- grantis similes, sed paullo minores, flavescentes (absque aromate), arillo eompleto insipido. Myristica sylvestris Houtt. Syst. Linn. IL p. 826. Alph. DC. Le. p. 193. — M. salicifolia Willd. Spec. IV. p. 871. — Palala secunda Rumph. Herb. Amb. IL. p. 26, tab. 6. — Post R. nondum detecta. — Boeroe en Ternate, veel in de wouden (rumepmivs). — Pala boerong mal, Ala ma- nai amb. 19. Myristica Commersoni pr. Rumph. 1. p. 181. Ramuli cum foliis junioribus et inflorescentià ferrugineo-subvelutini, petioli crassi, folia pedalia et majora, e basi inaequali-attenuatá oblongo-lanceolata obtuse acuminata glabra, subtus canescenti-glauca, costulis utrinque 20, eymae (fem.) in ramulorum apicibus alternae in corymbi speciem approximatae pauciflorae, bractea sub fl. fem. lata abbreviata adpressa fugacissima, calyx ovoideus ore 2—3-fidus, lobis ovatis erectis, ova- rium ferrugineo-subvelutinum, stigma sessile emarginato-bilobum. Muscadier Pallabori Commers. in herb. Mus. Paris. — Sunda- Archipel? of Madagascar? 20. Myristica guatteriaefolia area. pc. Ramuli novelli paniculae flo- resque ferrugineo-tomentosa, folia e basi acutâ elliptica obtuse acumi- nata, pube pulverulentâ ferrugineÂâ supra cito subtus tarde caducÂ, cos- tulis utrinque circiter 18 validis, 6—9 poll. longa, petiolo 10 —12 lin. longo, paniculae petiolo aequales aut duplo longiores, umbellae ramos secundarios inflorescentiae terminantes, bracteola sub flore 2 lin, longo lata abbreviata caduca, calyx masc. ovoïideus pedicello subaequalis intus glaber, 2—4-fidus, lobis ovatis acutis erectis. Myristica guatte- riaefolia A. DC. Ann. d. Sc. nat. Le. p. 20. Prodr. Lc. p. 193. Philipp. eilanden (cumiNg n. 1582). 21. Myristica morindaefolia pr. Folia e basi rotundatà vel obiter MYRISTICEAE. 62 MYRISTIGA. subeordat oblonga acuminata maxima (v. e. 9-pollicaria), subtus eum ramulis pallide ochrascenti-lepidota, costulis utrinque 25 —30, fruc- tus pedicellati elongato-ellipsoideì 15 lin. longi ochraceo-furfuracei. Myristica morindaefolia Bl. Rumphia 1. p. 186 in adnot. M. sub- cordatae teste BL. maxime affinis, sed longe robustior, ramulis non tomentosis, nervi distinctiores, unde ad hanc sectionem translata; fruc- tus etiam pedicellati, furfuracei, non tomentosi. — Nieuw-Guinea (zIPPELLUS). 22. Myristica castaneaefolia as. crav. Un. Stat. Explor. Esp. 1. p. 32. DC. Le. Folia e basi rotundatâ oblonga vel oblongo-lanceolata sensim acuta, glabra, subtus albida, costulis utrinque 20—30, coriacea, 8—-10 poll, longa, flores axillares, masc. amentaceo-spicati pedunculo incrassato saepius furcato, deflexo, petiolo subbreviore, bracteae sub flore floresque ferrugineo-pubescentes, antheris 8 — 10, fructus oblongus obtusus subapiculatus ferrugineo-pubescens. — Eiland O walai, in de Fidji-groep. 23. Myristica grandifolia Auer vc. Prodr. L. c.p. 194, Folia magaa (usque 24-pedalia) e basi ad medium angustatâ obovato-oblonga vel fere, obovata glabra, subtus albida costulis utrinque 35, venis tertia- rijs vix perspicuis. M. maerophylla A. Gray Ll. e. p. 33, non alior. — Met de voorgaande. 24. Myristica malabarica zam. Folia anguste oblonga vel elliptico- lanceolata utrinque acuta vel obtusa glaberrima, subtus glauca, 4 — 8- pollicaria, inflorescentia masc. axillaris dichotoma eymosa multiflora, en longior, fem. pauciflora, alabastrum globosum extus pubeseens, racteola latissima basin ampleetens, fructus oblongus, 21—3 poll. longus, fulvo-incanus. arillo lacunoso ex rubro flavescente, lobis apice in eonum eontortuplicatis. Myristica malabarica Lam. Act. Paris. 1188, p. 162, Alph. DC. Le. Hook. f. et Th. Fl. Ind. I. p. 163. — Blume Rumph. 1. p. 163, — Palam Palea Rheed. Hort. mal. IV. tab. 5?— In de wouden van Malabar en Concan. 25, Myristica obtusifolia warn. cat. n. 6808. DC. 1. c. Folia ob- ovato-oblonga rigida, supra glabra nitida, subtus sparse puberula fer- rugineo-glauca, 6—12 poll. longa, petiolo 1lj-pollicari, paniculae fructiferae parce ramosae fusco-tomentosae”1 £-pollicares, fructus oblongo= tomentosus, pollice brevior, arillo subeompleto. — Singapore. 5 26. Myristica superba noor. f. et ra. Fl. Ind. 1. p. 162. DC. l.c. Ramuli tomentosi, folia lanceolata utrinque acuta, subtus fulvo-fur- faraceo-tomentosa, 12—18 poll. longa, petioli pollice paullo lon- giores, paniculae ex axillis defoliatis furfuraceae elongatae ramosae, MYRISTICGEAE, 65 MYRISTICA. usque 6-pollicares, ad ramificationes bracteis rotundatis demum in- duratis munitae, fl. ad apices ramulorum 3—7-umbellatis, calyx glaber ovalis apice 8— 4-lobus, antherae circiter 18. — Poeloe Pinang. Sectio III. Gymnacranthera Alph. DC. in Ann. Se. nat. l. e.p. 31, Columna staminea cylindracea, autherae 3—S5, stipite communi multo longiores, dorso adnatae, supra medium liberae, apice muticae; calyx obeonico-campanulatus 3-fidus. Paniculae axillares compositae, bracteis munitae, pedicellis umbellatis; bracteola sub flore nulla. Costulae fo- lioram mediocres. 21. Myristica Farquhariana waus. Cat. n. 6198, excl. a. — DC. Ll. e. p. 200. Folia e basi acutà lanceolata acuminata glabra rigide co- riacea, costulis utrinque 12—15, versus apicem parum distinctis, ter- tiariis reticulatis minimis, 7—8 poll. longa; petioli pollice breviores, paniculae masc. axillares compositae diffusae folio duplo quadruplo bre- viores cum floribus extus ferrugineo-pulverulentae, calyces 2 lin. longi, intus glabri, obovoidei trifidi, antherae 4?, stipite multo longiores, Hook. f. et Th. Fl. Ind. I. p. 161 excl. sp. philipp. et forsan aliis. — Voor-Indië, bij Mercara (merz n. 541). — Sunda-eil.? 28. Myristica paniculata aurs. pc. in Ann. Se. nat. l. ec. Prodr. L. e. Folia e basi subacutà oblonga elliptica acuminata glabra mem- branacea, juniora pellucido-punctata, 4—6 poll. longa, costulis utrin- que 8—9, paniculae masc. axillares oompositae folio triplo-quadruplo longiores cum floribus extus ferrugineo-pulverulentae, fl, minores quam praeced. ad apicem et secus ramos extremos umbellati, pedicello sub- longiores ebracteolati, antherae 3—5? Myristica Farguhariana Hook, f. et Th. lc. partim, — Philipp. eilanden (cumixe n. 901). Sectio IV. Horsfieldia Alph. DC. Prodr. l. c.p. 210 (genus apud WILLD. Spee. IV. p. 872, nec Bl, conf. supra Vol. I. 1. p. 745). Co- lumna staminum elongato-obovoidea, antheris 6 dorso toto adnatis, stipitem subaequantibus. Cotyledones ovatae planae divergentes. — Racemi compositi, ramis alternis, fl. masc. sessilibus minimis, fem. subsessilibus, secus ramos secundarios racemi et eorum extremitates in fasciculos collectis. Bracteae communes et bracteolae cuivis ffori ap- pressae. Venae foliorum tertiariae transversae vix perspicuae. 29. Myristica Horsfieldia pr. Ramuli apice dense tomentosi, folia disticha petiolis crassis 5—8 lin. longis suffulta, e basi obtusissimâ subeordatâ ovato-oblonga acuminata, subtus pube stellatâ evanescente tomentella, 5—8 poll. longa, costulis utriusque 18 —14, paniculae masc, axillares petiolo multoties longiores furfuraceo-tomentosae, 2—4 poll. longae, floribus in extremitate ramulorum dense glome- __ratis, obpyramidatis sessilibus, antherae 6, fem. paniculae glome- MYRISTICEAE. 64 MYRISTICA, rafo-contractae breves, bracteis crassis tomentellis, calyx obovoideus subsessilis crassus 3—2-lobus, ovarium dense hirtum trigonum, stigma indivisum vel subsulcatum, fructus elongato-ovoidei brevissime pe- dicellati, pollicares, arillo carnoso semen penitus tegente. Myris- tica Horsfieldia Bl. Bijdr. p. 577. Alph. DC. L. c.p. 200 (non Wall). — M. Horsfieldü Bl. Rumphia L. p. 192, tab. 63 (mos.) Hook. f.et Th. l.e.p. 163. de Vr. tc. p. 94. — Pyrrhosa Horsfieldi Wight. V. leon. tab. 1856 (fem). — M. ferrnginea Wall. Cat. n. 6803. — Zoll. Herb. n. 3263. — M. Iryaghedhi Gaertn. de fr. et sem. 1. p.196, tab. 41, fig. 4. ezel. syn. Burm. el Herm. — M. Irie- gedi Spr. Syst. III. p. 63. — Horsfieldia odorata Wild. Spec. IV. p. S72. — M. glomerata Miq. Pl. Jungh. 1. p. 171, fem. quam ex icone Wight. serius cognovi. — Ceylon. Voor-Indië, — In Java wegens de geurige bloemen gekweekt. Sectio V. Irya Hook. f. et Th. l.c. p. 159. Columna staminum py- — riformis apice concava, antheris brevibus ellipsoideis mutieisextus circa marginem superiorem columnae verticillatis, dorso toto adnatis, stipite brevioribus. Calyx subglobosus bifidus. Cotyledones planae divergen- tes. Paniculae compositae, floribus minimis, ad ramulorum extremi- tates condensatis brevissime pedicellatis; bracteae fugacissimae; brac- teolae nullae. Venae foliorum tertiariae reticulatae. 30. Myristica Irya caerrn. Folia brevi-petiolata (2—8 lin), e basi obtusà ovato-oblonga acuminata utrinque glabra, magnitudine varia, 6— 10 poll. longa, costulis utrinque 10—12, paniculae laxae compositae pube ochraceâ fugaci puberulae, pedicellis pubescentibus, bracteis fugacibus, fl. masc. vix lineam longi compresso-turbinati bifidi glabri, 5—10-glomerati, fem. late globosi; antherae 6 —7; fructus globosi tuberculato-verrucosi lutescentes, valvis 2 patentibus, arillo completo aurantiaco. Mfyristica Irya Gaertn. de fr. etl sem. Lp. 195, tab. 41. Hook. f.et Th. U. c. p. 159. -— M. javanica — Bl. Bijdr. p. 576. Rumphia IL. p. 199, tab. 62. — M. sphaerocarpa _ Wall. PL. Ass. rar. I. tab. 89. — M. exaltata ej. Cat. n. 6804, partim. — Arbor procera. — Voor-Indië. Java, in de lagere gewesten. Borneo (LOWE). — Klapa tjoen sund. Sectio VI. Pyrrhosa Hook. f. et Th. L c.p. 169. Bl. Rumphia 1. p. 190 partim, Stamina in massam globosam omnino antheriferam vix stipitatam coalita, Calyx late subglobosus, profunde 2—3 fidus. Cotyledones planae. Paniculae compositae, ramis alterni MYRISTIGEAE. 65 MYRISTIGA. dicellis alternis et subumbellatis; bracteae fugaces; bracteolae nullae. Flores parvi. Venae tertiariae reticulatae, saepius obsoletae, 31. Myristica glabra er. Ramuli glabri, folia longiter (l—14 poll.) petiolata, e basi longe angustatâ lanceolato- vel obovato-oblonga acuta, glabra, 5 —7-pollicaria, costulis utrinque 14—15, nascentia subtus nunc minute pubera, paniculae axillares validiusculae ramo- sae petiolo duplo quadruplove longiores glabriusculae, fl. masc. glo- bosi pedicellum subaequantes, vix lineam longi, antherae 9 — 12, in massamn vix stipitatam coalitae, fructus ovali-oblongus ultrapollica- ris, arillus subcompletus coccineus. Myristtea glabra Blume Bijdr. p- 576. Rumphia I. p. 191, tab. 64, fig. 1. Alph. DG. Le. p. 202. Hook. f. et Th. Flor. Ind. T. p. 161, — Myr. integra Wall. Cat. n. 6799, — M. floribunda ej. l. c.n. 6805. — B. grandt folia, fo- liis e basi acut non cuneatâ obverse oblongis, submnembranaceis, cos- tulis utrinque 16—17. — Voor-Indië, in Silhet. — Singapore. Java. — (%. Sumatra, bij Moerara Sipoengi (reysu.). 32. Myristica aruana sr. Folia e basi acutâ lanceolata acuminata glabra, racemi fructiferi laterales folio duplo triplove breviores com- positi, fractus ovoidei subacuti. Rumphia I. p. 191. DC. Le. p. 207, — Palala aruana Herb. Amb. Auctuar. p. 56, tab, 24, fig. 5. „ Fructus longit. digiti articuli, vix digitum crassi, hepatici coloris; nux corrugata, fusco-nigricans, oleosa, et inde Aruenses in re medicâ utuntur.” — An eadem ac M. glabra? — Molukken (ruuru.). — Nieuw-Guinea? (zipper). 33. Myristica laevigata er. Ramuli juniores leviter fulvo-velu- ] tini, folia e basi acutâ breviuscule (4—5 lin.) petiolata, elliptica d obtuse oblonga vel oblonga acuminata, glabra, 6—9 poll. longa, Ì costulis utrinque 16-—18 tenuibus, venis vix perspicuis, paniculae (fem.) axillares ramosae folio triplo breviores, petiolo multoties lon- giores, glabriusculae, flores globosi lineâ breviores, 2—8-fidi, pedi- cello subaequales, ovarium ovoideum tomentosum. Myristica laevi- gata Bl. Rumphia l. c.p. 191, tab. 64, fig. 3 et anal. Alph. DC. le. — Muscadier sauvage à fruit globuleux, Commerson. herb. M. globularia mihi (non Bl) in PL Jungh.l. p. 171. — Specimina UNGH. ef HORSFIELD. cum icone BL, ad amussin quadrant. In spec. 5 Flora van Ned. Indië I. — 2e Afd, 66 MYRISTIGA. MYRISTICEAE. fructif. sumatr. satis congruo fructus pollicares subglobosi brevi mucronato-acuti. M. glabrae valde affinis, sed folia brevius petiolata, flores (qui vero fem.) minores. — Mauritius (COMMERS.), volgens pc. daar welligt van den Indischen Archipel ingevoerd. — Java, in Demak (morsr.). — Kappan sund, — Sumatra, in Priaman (prevenn.). — Balam pélampar mal. 34. Myristica globularia su. Folia breviuscule (2—3 lin tiolata, oblonga utrinque angustata glabra, 4—5 poll. longa, eulae axillares (fem.) folio dimidio fere breviores ramosissimae mu florae ferrugineo-tomentosae, flores (fem.) minimi globosi, fasci cul: in ultimis ramulis conferti, brevissime pedicellati, fructus o parvulus (/uvarum nondum maturarum magn. sed oblongiores, rú arillus sanguineus incompletus. Myristiea Globularia Bl. Run Lp. 191, tab. 64, fig. 2 (non Lam.). DC. Le. — Hook. f. et Le. p. 100 (ezel. stirp. malacc.?). — Palala quinta seu glob ria Rumph. Herb. Amb. IL. p. 28, tab. 9. — An horn en Malakka? — Pala kanari maf. 35. Myristica Lemanniana are. vc. Ramuti glabri, folia ba (3 lin.) petiolata, e basi obtusâ oblonga longe acuminata glabra vella pubera), 6—7 poll. longa, costulis utrinque 13—14 parum d tinctis, coriacea, racemi axillares composìti ferrugineo-velutini fo triplo breviores, flores minimi (4 lin. longi) in ultimis ramulis gesti vix pedicellati glabri, antherae 6 in massam stipite multo m rem connatae. Myristica Lemanniana Alph. DC. L. c. p. 203. lakka. 36. Myristica macrothyrsa wro. Innovationes subleproso-pu rulentae, folia breviter (4—3 lin.) petiolata oblonga utrinque vel obtusiuscule apiculata, nunc basi subcuneata, corìacea, costu utrinque circiter 16, glabra, 8—10 poll. longa, paniculae (ws laterales folio duplo breviores subglabrae patentim ramosae lineam longi globoso-obovoidei trigoni trifidi glabri, columna therifera turbinato-obovoidea trigona sulcis 3 majoribus longi secta, vertice truncata, tota antheris subirregulariter obsita, f gemini vel terni in infloresceutiâ brevi sublaterali, globoso-el Î soidei, subglabri, pollicares (immaturi). Myristica macrothyrsa } in Pl. Jungh. 1. p. 172. DC. 1. c.p. 203. — Sumatra wouden bij Tobing (sunenuan). MYRISTICEAE. 67 MYRISTICA. 37. Myristica valida mio. Ramuli erassi erebro lenticelloso-ver- rucosi, innovantes cum gemmis ochracescenti-stellato-villosi, folia alterna breviter petiolata (petioli semipollicares crassi, antice late acute canaliculati),e basi acutiusculâ elliptico- vel subobovato-oblonga subacuminata vel obtusata, firmiter coriacea, supra praeter costae in- ferne plauae basin glabra, costulisque tenuiter prominulis notata, subtus discolora in sicco ex rubello fuscescentia e costà validissimâ costulis subhorizontalibus utrinque 21—23 prominentibus sim- plicibus vel rariter medio bifidis, prope marginem divisis ibique arcuatim connexis aut apice simplici arcuato cum insequente sub- _ conjunctis, venis tertiariis subobsoletis, juniora in petiolo et cost furfure stellato detergente inspersa, 12—13 poll. longa, flores…, fructus (teste inventore) magn. ovi anserini. — Sumatra, bij Bat- tang Baroes (reysu.). — hoendang sund. 38. Myristica ardisiaefolia area. pc. Ann, Sc. nat. dee Ser. IV, p. 34, Prodr. |, c. Innovationes rufescenti-velutinae, ramuli glabri, fo- lia breviuseule (4 lin.) petiolata elliptica vel obovato-elliptica utrinque subacuta vel obtusiuscule apiculata coriacea, costulis utrinque 23—26, glabra, 8—10 poll. longa, paniculae (masc.) folio duplo breviores sub- glabrae patentim ramosae, flores late globosi pedicellum aequantes bi- fidi glabri, 14 lin. lati, antherae 18-—20 „in verticillum medio vacuum brevissime stipitatum connatae, apice subliberae, inflexae, — Luzon (cuMiNe n. 1702). 39. Myristica Wallichii moor. f. et tn. Partes novellac dense to- mentosae, folia longiuscule (l poll.) petiolata, e basi rotundatâ anguste oblonga acuta, coriacea, costulis plurimis (quam in M. globulariâ), supra lucida, subtus pallida (in sieco rufa) praesertim secus costas et venas tomentosula, 6 —9 poll. longa, paniculae masc. elongatae fer- rugineo-tomentosae, fem. breviores inerassatae, fl. masc. 3—4-lobi gla- bri, brevissime pedicellati, fem. globosi late tridentati, ovarium tomen- tosum, fractus ovales glabri. Myristica Wallichti Hook. f. et Th. lc. 161. DC. l.c. p. 203. — M. Horsfieldiiì Wall. Cat. n. 6806 non Bl. M. globulariae (scil. quam ex Malaccâ habuerunt cl. auctores, a moluccensi stirpe forsan diversae) simillima, indumento et foliis majo- ribus, crebrius costulatis differt. — Malakka. — Singapore. 40. Myristica amygdalina warr. Pl. As. rar. L. tab. 90, DC. Lc. Folia e basi angustato-acutà euncato-oblonga acuta, glabra, 4—5 poll. longa, costulis tenuibus utrinque 11—12, racemi fructiferi petiolo du- plo quadruplove longiores (2—4-carpi), fructus laterales ovati nutantes _Jaeves hine sulcati, pollieem longi, bivalves, arillo tenui apice laci- “niato, aurantiaco. — Var 3. Hookeri DC. l.c. foliis (5—8 poll. 5% MYRISTICEAE. 68 MYRISTICA. longis) et paniculis longioribus, his velutinis. Myristica amygdalina Hook. f. et Th. le. p. 160 partim. — Martaban. Moelmein.— Burma. 41. Myristica crassifolia woor. f. et ru. l.c. p. 160. DC 4e. p. 204, Ramuli validi, folia longiuscule (9 lin.) petiolata ovalia vel oblonga utrinque obtusa, crasse coriacea, costulis subdistantibus apice curvulis, 5—9 poll. longa, paniculae axillares ramosissimae pubescen- tes, flores ad apices ramulorum fasciculati, vulgo bivalves, antherae 4 sessiles ovales in columnam depresse globosam coalitae. — Ma- lak ka. 42, Myristica tomentosa nook. f.et ru. l. e.p. 191 (non Thunb.). DC. l.c. Folia modice (4—6 lin.) petiolata obovata vel cuneato-oblonga subacuta, basi attenuata, subtus pìlis stellatis laxe tomentosa costulis- que utrinque 13—l4 pertensa, 5—8 poll. longa, paniculae axillares laxe rufo-tomentosae, masc, folio triplo breviores, fl. glabri globosi, 3—4-fidi, paniculae fem, minores, — Malakka, bij Penang. Sectio VIT. Knema Blume Rumphia IE. p. 187. Hook. f. et Th. l.c. p. 155 (genus apud Lour.). Columna staminum clavaeformis, calyce duplo circiter brevior, superne in discum concavum vel convexum di- latata; antherae circa disci marginem dentiformes, radiantes vel sub- erectae, plus minus distinctae, connectivo perspicuo, in discum con- tinuo. Calyx globoso-turbinatus trigonus. Cotyledones planae. — Pedi- celli ad apieem peduneuli umbellati. Bractea superior a flore distans caduca. — Folia discolora, venis tertiariis transversis. 43. Myristica sycocarpa mio. Ramuli teretes apice angulati, gem- mae terminales griseo-velutinae, folia modice petiolata (petioli 1—4 poll. antiee conniventi-canaliculati), e basi acutà elliptico- vel subobo- vato-oblonga, vulgo obtuso-attenuata vel obtusata, coriacca, (adulta) glabra, costulis supra subindistinctis (serius forsan sulcatis), subtus pallida subglaucescentia, costulis utrinque 13—9 arcuato-patulis ante marginem unitis pertensa, venis tertiariis obsoletis, 8—6 poll. longa, pedunculi feminei axillares vel laterales petiolo breviores de- mum subaequales eymoso- vel subracemoso-pauciflori? fructiferi 1—2-carpi cum cicatricibus sterilium, pedicello subelongato pe- tiolum subsuperante, fractus e basi attenuat4 pyriformes, juniores lepidoto-conspersi dein glabrati, immaturi bipollicares ; nux oblonga (matura fere) utrinque obtusa 14 poll. longa, 5 lin. lata, arillo fir- mo laevi completo inclusa. — M. Teysmanni quodamodo affinis videtur, sed propter arillum huc retuli. — Sumatra, in Priaman (TEYSM. en DIEPENH.). — Madang boeah pala mal. MYRISTICEAE. 69 MYRISTICA, 44, Myristica Hookeriana waLr. Ramuli dense floccosi, folia lon- giuscule petiolata (petioli 9 lin, longi floccosi) e basi paullo angus- tatà imâ subcordatà anguste obovato-oblonga vel lineari-oblonga, cito glabrescentia, costis utrinque circiter 30 validis, 1—2 pedes longa, venis tertiariis transversis parcis, inflorescentia…. calyx obovato- globosus semi- 8-lobus extus laxe tomentosus 4 lin, longus, dis- cus stamineus parum concavus antheris 18 dentifornibus,{ructus oblon- gus dense tomentosus 2 poll. longus, valvis crassis, arillo lobato. Myristica Hookeriana Wall. Cat. n. 6802 A (non B). Hook. f. et Thoms. l. c.p. 156. DC. Ll. c. — Poeloe Pinang. 45. Myristica longifolia warn. /. c. n. 6891. Hook. f. ct Th. l.c. DC, Le. Ramuli furfuracei, folia longiter (9—12 lin.) petiolata, e basi cordatà rarius rotundatâ oblongo-lanceolata apice angustato obtusa, glabra, costulis utrinque 23 —30 validis, formâ et magnitudine varia, 1_—t-pedalia, sabtus pallida, eostà basi furfuraceà, fasciculi axillares petiolo breviores pedunculo et pedicellis brevissimis velutinis (pedun- culo bracteis rotundatis parvis onusto), flores 2 lin. longi furfuracei ; antherae 12 —18 circa discum concavum, fructus oblongus bipollica- ris, tomentosus, arillus tenuis lobatus. Myristica linifolia Roxb. Fl. Ind. TIL. p. 156? — Khasya. — Malakka. 46. Myristica corticosa rook. /. et Tm. Ramuli glabrati, folia modice (4—7 lin.) petiolata, elongato-elliptica utrinque acuta vel obtusa, glabra, costulis utrinque 16—21 validis, subtus pallidiora, venis transversis distinctis, 4— 9 poll. longa, pedunculi axillares abbre- viati pluriflori pedicelliaue eum calycibus extus ferrugineo-velutini, pedieellis eum peduneculo petiolo brevioribus, flores diu globosi pe- dicello aequales vel duplo triplove minores, antherae 8 —15 circa discum planum breviter stipitatum suberectae, fructus ellipsoideus 13 poll. circiter aequans, pulverulentus, arillus subcarnosus puniceus multipartitus. Myristica corticosa Hook. f.et Th. l. c.p. 158. Alph. DC. le. p. 265. de Vr. l. c. — Knema corticosa Lour. Fl. Co- chinch. IL, p. 742, — Myr. globularia Lam. Mém. Ac. Paris. 1788, p. 112, tab. 5, — Knema glaucescens Jack. in Malay. Miscell. et in Hook. Comp. Bot. Mag. I. p. 149, non Wall. — M. glaucescens Hook. f. et Th. l.c. p. 157, non Wall. — M. sumatrana Bl. Rumph. 1. p. 187 (forma grandifolia). — M. glauca Bl. Bijdr. p. 576- Rumphia l. c. p. 182, tab.60. — M. lanceolata Wall. Cat. n. 6788. M. angustifolia Roxb. Fl, Ind. TI. p. 847. — Palala sezta Rumph. MYRISTICEAE. 70 MYRISTICA, Herb. Amb. IL. p. 28? — Variat foliorum formâ et magnitudine. — Bracteolae squamaeformes ad basin et apicem pedicellorum. — Ar bor teste REINWARDT excelsa. — Van Malakka tot in Cochin china, op de Philipp. eil,en over den geheelen Sunda-Archipe (Java, Sumatra en Borneo) verspreid. — Njatoe mal. op Suma- tra, Pala goenoeng sund., of Laka, Klapa tjioen hedje mokla, of Airi Koekan. 47. Myristica intermedia sr. Ramuli glabriusculi, folia bias vel lanceolata utrinque subacuta glabra, costulis utrinque 15—1 pedunculi axillares minimi pluriftori pedicelligue cum calycibus fe rugineo-tomentosi petioloque breviores, flores diu globosi pedicel duplo breviores, antherae 10—13 circa discum superne in umbo producto breviter stipitatum patentes, connectivo pingui loculis lidiore, fructus pyriformes ochraceo-pulverulenti. Myristica inl media Bl. Rumphia 1. p. 187. Hook. f.et Th. l.c. p. 158. DC Lc. p. 206. — Polia fere M. corticosae, sed paullo rigidiora ct gustiora; infl. cadem, sed flores majores, 14 lin. aequantes et ma, tomentosi. Discrimen essentiale staminibus efficitur. — 8. min Mig. folia e basi subinaequali acutâ vel aequali subobtusâ obv lanceolata, costulis utrinque 13—9, fructus subglabri. — Java, de wouden der bergstreken (su, zou. 1163, LoBB.). — Sum tra bij Soengi pagoe (TEYsM.). — Singapore. — . Java, in Ja- para (TEYSM). — Ki mokla sud. — Matoe angang mal Sumatra. 48. Myristica furfuracea nooxk. f. et ru. Ramuli petiolique d furfuraceo-tomentosi, folia breviuscule (3—4 lin.) petiolata angus vel lineari-oblonga utrinque obtusa vel acuta, glabra, 4—7 p longa, costulis utrinque 11—12, pedunculi petiolo duplo triplov breviores, pedicelli…., flores fem. 8 lin, Tongi pyriformes dens mentelli, fractus immaturi snbglobosi dense tomentosi. Myristic furfuracea Hook. f. et Th. FI. Ind. Le. p. 159. DC. l.c. — Knen glaucescens Wall. Cat. n. 6810, non Jack, — Praecedenti et_ laurinae affinis videtur, quoad sectionem vero dubia. — Poelo Pinang. 49, Myristica laurina or. Ramuli, inflorescentia petioli et foli MYRISTICEAE. s El MYRISTICA. rum nervi furfuraceo-tomentosa, folia breviuseule (3—4 lin.) petio- lata elliptico-obovata vel oblonga vel sublanceolata acuminata vel acuta, basi saepius obtusa, supra glabra, cost glabrescente, costulis utringue 13—17 subtus pulverulento-tomentosis validis, 8— 9 poll. longa, peduneuli petiolo duplo breviores pedicellique brevissimi et flores dense tomentosi, calycis turbinati (fem. 8 lin. longi) lobi 34 acuti erecto-concavi, antherae 8 dorso circa discum concavum stipitatum insertae, fructus obovato-ellipsoidei rufo-tomentosi polli- cares, arillo apice fisso. Myristica laurina Bl. Rumphia l.c. p. 139, tab. 61. DC. Ll. c.— M. tomentosa Bl. Bijdr.p. 511, non Thunb. — Frutex, interdum arbuscula. — 3. longifoltia, foliis omnibus oblongo- laneeolatis, subtus dense stellato-furfureis, costulis utrinque 20. — Java. Noesa Kambangan, in de lager gelegen wouden. — S api, Ki anging, Laka, Ki mokla sund. of fav. — $. Sumatra, Poeloe Pisang, bij Padang (reysM.). __ 50. Myristica calocarpa mio. Rami teretes apice angulati, gem- mae fulvescenti-velutinae, folia modice petiolata (petioli 5—3 lin. longi antice conniventi-canaliculati), e basi acutâ vel subacutà ellip- tico-oblonga acute brevi-acuminata, acuta vel obtusata, coriaceca, glabra, supra costulis leviter subsulcatis, subtus pallida subcarnea vel glaucina, costulis utrinque 11—9 patulis suberectis tenuius- culis ante marginem obsolete arcuato-unitis, venis tertiariis sub- indistinctis (nisi leviter impressis), 5—7 poll. longa, pedunculi fem. axillares subracemoso-pauciflori, maturì petiolo paullo longiores et tunc monocarpi, fructus immaturus furfure parco stellato fusco conspersus oblongo-ellipsoideus utrinque obtusus, 24 poll. longus, arillo inferne completo, sursum lacero. — M. insipidae accedit, sed distinctissima foliorum formâ et fructu. — Sumatra, bij Sedjoeng- doeng (treysa.). Pédarahan mal. Species dubiae: 51. Myristica canariformis su. Rumphia 1. p. 191. DC. e. Folia e basi subacutâ elliptica acuta glabra, racemi axillares folio triplo vel quadruplo breviores compositi, flores pedicellum subaequan- tes, fructus elongato-ellipsoideì, arillo inodoro. Palala canarifor- mis Rumph. Herb. Amb. II. p. 27, tab. 8. Ex cl. Br. affinis vide- tur M, amygdalinae. Fructus teste RumPHIO parvi. — Amboina. MYRISTICEAE. 12 MYRISTICA. 52. Myristica cinerea vorm. Dict. Suppl. IV. p. 35. DO. Le. Rami glabri, folia ovato-lanceolata utrinque acuta glabra 6 poll. longa, costulis tenuibus, petioli mediocres, fructus laterales magn. nucis avellanae subrotundi tomentosi rufi apiculati. — Eiland? Boeton (LABILL.). 53. Myristica luzonica swanco Fl. Filip. p. 664, DO. Le. Dioiea vel polygama, folia alterna lanceolata basi obtusa integra, supra glabra, subtus puberula, petiolo brevissimo; fl. masc. axillares medio umbel lati, calyx campanulatus trifidus; nux major quam M. moschatae, ino- ora, carne fractus vero odoro. — Luzon. 54, Myristica parviflora noxs. Fl. Ind. IL p. 847. DO. be. Folia breviter petiolata ovato-oblonga glabra, racemi fem. axillares longitudine petiolorum. — In den bot. tuin te Calcutta uit de Mo- lukken ingevoerd. 55. Myristica peltata roxs. /. c.p. 846. DC. l. c. Folia lanceolata glabra supra nitida, fl. masc. axillares fasciculati rotati, columna_ staminum peltata 12 circiter antheris circa partem inferiorem mar ginis. — Manifesto Knemae sectionis, probabiliter specierum supra enumeratarum synonymon. — In den bot. tuin te Calcutta uit de Mo lukken ingevoerd. 56. Myristica spicata roxs. /. c. p. 847. Folia breviter petiolatalate lanceolata glabra rigida, fl. fem. numerosi in spicas breves solitarias axillares dispositi, calyce urceolato. — In den bot, tuin te Cal-_ cutta uit de Molukken ingevoerd. 57. Myristica tingens sr. Rumphia 1. p. 199 sine descript. DC. l.c. Folia (minora) oblonga vel oblongo-lanccolata utrinque acuta glabra, 1} —2 poll. longa, paniculae fructiferae laterales folio duplo breviores simplices, fructus dense spicati ovoidei parvi, arillo rubro Myristica microcarpa Willd. Spec. IV. p. 871 pro parte. — Pa-_ lala tingens Rumph. Herb. Amb. IL. p. 27, tab. 7. — Amboina, in de wouden (Rumes.). 5 | 58. Myristica macrocarpa zr. Rumphia 1. p. 185. DC, Le. Nur MONIMIACEAE. 5 KIBARA. myristica quarta seu oblonga et marima Cumelli. Ray. Hist. HI. App. p. 58. — Luzon. Exeludenda: Myristica uviformis (e Moluccis) vam. Mém. Acad. Pa- ris. 1188, p. 166. An Anonacea? Conf. Bu. L. c.p. 190 el DC. Lc. Ordo LXXII. MONIMIACEAE R. BROWN. Arbores vel frutices, foliis suboppositis vel oppositis, exstipulatis. Flores unisexuales rarius hermaphroditi. Calyx subglobosus, cam- panulatus turbinatus vel plano-rotatus, 4- multifidus. Petala nulla vel alternisepala aut pluriserialia. Stamina perigyna definita vel indefinita, filamentis brevissimis vel nullis, basi plerumque glandu- lis stipatis, antheris bilocularibus, loculis connectivo nune dilatato lateraliter insertis longitudinaliter dehiscentibus. Fem. utplurimum absque masculorum vestigio. Ovaria plurima unilocularia, uniovu- lata, ovulo pendulo anatropo. Stylus brevis vel nullus, stigma simplex vulgo obtusum. Dru pae siccae plurimae vel abortu paucae baccatae vel immutatae, calyce inclusae vel eo expanso umbellato- insertae aut eo deciduo superstites. Semen inversum. Embryi albumine carnoso versus hilam inclusi recti radicula supera, co- tyledones divaricatae. — Stirpes paucae in Afric insulari orien- tali, Indi et Novâ Hollandiâ, atque in Americà occidentali in- digenae, saepius aromaticae. Pribus TI. MoniMmieaE L. R. Tulasn. Ann. d. Sc. nat. 4m Série IL. p. 23. Stigma sessile, 1. KIBARA enpr. Flores apetali monoici. Calyx turbinatus vel subglobosus basi vulgo bibracteolatus, ore serie duplici vel tri- plici laciniarum 4 conniventium occluso. Masc. Stamina 5—7, inclusa, filamenta complanata triquetra brevia, antherae erectae parvae biloculares, loculis confluentibus, hinc transversâ rimâ aper- tis. Fem. Ovaria plurima, pyramidata, inclusa, stig mate sessili obtuso. Drupae baccatae, calyci demum transverse fisso et convexo- expanso umbellato-insertae, endocarpio liguoso monospermo. — Pubes vulgo stellata, sed rara et caduca. 1, Kibara coriacea ennn. Genera p. 314. Kibara Blumei Steud. Nomencl. Bl. Mus. bot. II. p. 88, fig. LX. — Brongniartia coria- cea Bl. Bijdr. p. 485. — Sciadicarpus Brongniartiü Hassh. Cat. MONIMIACEAE. 74 MATTHAEA, Bog. p. 86. Pl. Jav. rar. p. 209. — Kibara chartacea, K. obtusa, K. euspidata. Bl. Mus. bot. IL. p. 89. „ Arbor excelsa; rami teretes crassi, ramuli virides complanati cum petiolis puberuli” Folia op posita, petiolis }—1-pollicaribus tortis, formà et compage ludentia, elliptica aut ovato-oblonga acuta aut acuminata passim obtusa, ver- sus apieem subserrata, repanda vel integerrima, practer costam sub- tus puberam dein etiam glabrescentem glabra, coriacea, 5—10 poll longa. Racemi axillares basi ramosi, pedicellis oppositis. Calyx cum_ pedicello semipollicari aurantiacus 1—2 lin. longus ellipsoideus, basi subfugaci-bibracteolatus, apice serie laciniarum duplici vel pliei baud alternante clausus, Stamina 5—?7 inclusa. Filamenta ob- ovata complanata, antherae parvae, loculis contiguis, sub dehiscent confluentibus, hine transversà rimâ communi apertis. Fem. fructi- fer expansus, supra convexus, aurantiacus pubescens, tuberculis sti- pitiformibus pro inserendis drupis instructus, subtus flavo-viridis. Drupae 1—2—3—12—15, umbellato-confertae, brevissime stipì- tatae olivaeformes, nigrae carnosae intus liguosae. Semen unicum oviforme pendulum. Embryon 24 lin. longum eylindrieo-conieum.— Conf. Hassk. Ll. c. — Java, in de woudstreken. — Sumatra. — Celebes. — Ki bára, Ki mogmala, Ramok dagin, Te lanka sund.; Ki toea mal. f IH. MATTHAEA srums. Characteres Kibarae, sed flores dioici (£) calyee depresso-turbinato. Masc. stamina 4, filamentis brevissin antheris ovoideis biloeularibus, loeulis rimâ longitudinali centibus. Drupae longius stipitatae. 1. Matthaea sancta pr. Mus. Bot. IL p. 90, fig. X. Frutex. P lia opposita breviter petiolata oblonga vel oblongo-lanceolata acumi- nata integerrima vel superne remote serrulata, glabra, coriagea, fl res axillares fasciculati vel subumbellati, calyce depresso-turbinato, ore serie duplici squamularum 4 oppositarum oecluso. Ovaria pl rima, angulata, stigmate sessili subclavato. — Borneo. Sumatra, en waarschijnlijk op de overige Sunda-eilanden. Tribus IT. Amsonrar 1. R. Tulasn. Ann. d. Sc. naf, 4me Saen p. 29. Stigma stylo suffultum. HI. AMBORA sss. Flores apetali monoici. Masc. Calyx MONIMIACEAE, 15 AMBORA. ovato-subglobosus, demum quadrifariam fissus, patens, Stamina plurima, calycem intus dense vestientia, filamentis brevissimis nu- dis, antheris erectis bilocularibus loculis suboppositis longitrorse dehiseentibus. Fem. Calyx tubuloso-subglobosus, apice umbilicato pervius, ore nudo. Ovaria plurima, calycis parieti undique immersa, uniloeularia, stylo terminali brevi filiformi, stigmate simplici. Drupae plurimae calyce baccato inclusae, monospermae. Embryi recti cotyledones planae ellipticae. — Arbores suboppositifoliae, pube stellatà, floribus racemosis, rarius solitariis, e trunco vel imis ramis enatis, in Madagascariâ, ins. Mascarhenis, Comorensibus et Archipe- lago Sundano crescentes. 1. Ambora Ficus rurasn. /. c. p. 30. Rami juniores fulvo-tomen- telli, folia opposita, terna vel dissociata graciliter et longiuscule pe- tiolata, oblongo-lanceolata acuminata plana, flores masc. ficiformes erasissimi, antherae longe lineares acutae, rimis discretis et connec- tivo brevioribus. — Java, door LESCHENAULT ontdekt. Ordo LXXIV. MENISPERMACEAE pc. Frutices sarmentosi, foliis exstipulatis alternis pleramque digiti- nerviis, petiolis saepius basi vel utrinque incrassatis, floribus par- vulis, plerumque dioicis. Sepala 4—12, utplurimum 6 biserialia, rarius 4, rarissime 5 uniserialia, interdum multiserialia, libera vel rarissime unita, aestivatione imbricata, perraro valvata. Petala 6, serie duplici imbricata, rarius 4 vel nulla, rarissime 5, interdum basi coalita. Stamina petalorum numero ef iis opposita, vel plura, 9—18, rarissime 3, filamentis liberis vel in columnam eentralem coalitis, perraro diplostemonibus biseriatis, antheris extrorsis, introrsis vel transverse dehiscentibus, in fl. fem. efoetis. Carpella utplurimum 8, ante petala exteriora, rarius 1, interdum 6 plurave, toro insessa vel brevi gynophoro suffulta uniovulata, ovulo suturae ventrali pel- tatim inserto amphitropo, rarissime anatropo, integumento simplici, exostomio supero, stylo terminali subulato, interdum 8—5-lobo. Matura drupacea, styli eicatrice terminali vel saepius basilari, pu- tamine lignoso vel fere osseo, obscure bivalvi, maturo pro quâvis specie fere proprie mutato. Semen conforme, hippoecrepicum vel MENISPERMACEAE. 76 COSCINTUM. uncinatum vel conchaeforme, rarissime rectum, testà tenuissimâ, albumine copioso vel parco, oleoso, aequabili vel ruminato, raris- sime deficiente, embryi cotyledones in exalbuminosis amygda- lino-crassae, in albuminosis (ubi embryon centrale vel parum excen- tricum) valde variae, saepe foliaceae divaricatae et in locellis separatis albuminis inclusae, plerumque normaliter appositae, lineari-oblongae vel semicylindricae, radiculam superam vel in semine hippocrepico fere basilarem diametro non superantes. — Haud parvo numero in Asiae australioris et insularis regionibus natae, pleraeque species late diffusae, stationes humidas praeoptantes. Menispermaceae DC. excl. trib. let 3. Eigenschappen. Bittere en verdoovende beginselen (columbine, picrotoxine, menispermine) worden vooral in de wortels en vrucht- jes aangetroffen. Wortels en stengels zijn ook niet zelden rijk aan plantenslijm, zetmeel, enz. Vergiften en geneesmiddelen, geene voed- selstoffen worden van deze groep verkregen. Overzigt der Geslachten : A. Zaden met kiemwit. $ Zaadlobben van elkander wijkend; — uitgespreid: T. Coscinium, zijdelings van elkander wijkend; 6 vrije meeldraden: IL. Tinospora ;— meedraden talrijk éénbroederig: 1IT. Anamirta, $ Zaadlobben naast elkander ; — drie of meer vruchtbeginsels ; kiem- wit uitgevreten, vruchtbeginsels in onbepaald getal: IV. Tiliacora; — kiemwit gelijkmatig, 3 — 6 vruchtbeginsels: — steenkern met 2 bijko- mende inwendige holten: — V. Limacia; — zonder deze, maar van buiten op de zijden uitgehold; — stijl onverdeeld: VI. Cocculus, twee- spletig: VIJ. Pericampylus; — vruchtbeginsel enkel, mannelijke bloe- men met vrije kelkbladen, vrouwelijke met drie: VIII. Stephania, met één: IX. Cissampelos; — mannelijke bloemen met vergroeide kelk- bladen; vrouwelijke met 2: X, Cyclea. B. Zaden zonder kiemwit; — zes bloembladen: XI. Pachygone;— geene: XII. Fibraurea. — Twijfelachtig, met 6 vrije meeldraden: — XII. Tinomiscium. Tribus TL. Coscisiear u. f. et ru. Pl. Ind. IL. p. 177. Petala se- palis majora, parum imbricata. Albumen ruminatum. Radicula su- pera. Cotyledones magnae divaricatae. Ek COSCINIUM COLEBROOKE. Sepala 6 rotundata, bracteolà conform; 1 stipata, Petala 3, sepalis majora patentia elliptica, aes- tivatione param imbricata. Masc. Stamina 6, exteriora alterni- MENISPERMACEAE, 11 TINOSPORA. petala libera, interiora monadelpha, filamen tis eylindricis, anthe- ris adnatis ovalibus, exterioribus unilocellatis, interior. bilocel- lato-didymis. Fem. Stamina 6 abortiva. Carpella matura 3—6 subglobosa, stylis subulatis reflexis. Drupae globosae carnosae, putamine osseo, intus processu globoso et spongioso, pedicello osseo basi putaminis inserto. Semen extus subglobosum, intus cavum circa processum placentarem condyliformem convolutum, test laevi, albumine oleoso carnoso, latere hilum spectante ruminatum, em- bryi fere recti radicula supera, cotyledones tenuissimae rotunda- tae divaricatae undulatae (sec. GAERTN. perforatae, sec. MIERS sinuato- laciniatae. — Frutices alte scandentes, petiolis utrinque incrassatis, foliis amplis, fl. in capitula globosa dense confertis. 1, Goscinium Blumeanum wiers in Taylor Annals N. Hist. Ser. 2, VI. p. 37. Folia crasse coriacea peltata ovalia vel oblonga acu- minata vel obtusa basi truncata vel subcordata, subtus eum caulibus niveo-tomentosa, 7— 12 poll. longa, capitula in axillis racemosa. U. f. et Th. FL Ind. 1. p. 179. — Coeculus Blumeanus Wall. Cat. n. 4971, ezel. B. partim. — Singapore. Poeloe Pinang. Tribus IL. Trnospongar u. f. et Tu. l.c. p. 179. Sepala 6. Pe- tala 6, sepalis minora, rarius nulla. Carpella 3. Putamen antice pla- num vel excavatum vel processu interno. Albumen. Cotyledones lateraliter divaricatae. 1. TINOSPORA wiers. Sepala 6, biserialia, interiora majora, ovalia vel obovata, membranacea. Petala 6, sepalis interioribus mi- nora, obovata vel cuneata. Masc. Stamina 6, filamentis crassis apice subclavatis, antherae loculis oblique adnatis, lateralibus. Fem. Stamina sterilia 6 clavata carnosa. Carpella 3, in gy- nophoro convexo, stigmatibus laceris. Drupae 1—3 carnosae, dorso convexae, ventre planae, styli cicatrice subterminali, putamine rugoso, dorso carinato, placentâ in cavitatem projectâ, leviter bilobâ, intus cavâ. Semen circa placentam convolutum, albumine car- noso oleoso, antice laminis transversis ruminato, embryi subcurvati cotyledones ovatae divaricatae, in locellis propriis receptae. — Frutices scandentes, petiolis basi articulatis, racemis elongatis. 1. Tinospora crispa miers /. c.p. 38. II. f. el Th l.c. p. 183. MENISPERMAGEAE, 78 ANAMIRTA. Folia cordato-ovata vel oblonga acuminata glabra, integerrima vel repanda, 2—6 poll. longa; stamina basi eum petalis cohaerentia, an- therae tetragonae. Menispermum crispum Linn. Spec. p. 1468. — M. verrucosum Roxb. Fl. Ind. HI. p. 808. — Cocculus crispus DC. Prodr. I. p. 91: W. et Arn. l.c. p. 12. Hassh. Pl. Jav. rar. p. 166. Colebr. in Transact. Soc. Linn. Lond. XIII. p. 60. - Cocculus coriaceus Bl. Bijdr. p. 25. — C. verrucosus Wall. Cat. n. 4966 A, B. — Funis quadrangularis Rumph. Herb. Amb. We p. 83, tab. 44, fig. 1. — Voor- en Achter-Indië. Sune eilanden. Java. Sumatra. Molukken? Philipp. eilanden. Volgens rumPaius van Bengalen naar Java overgebragt en gekweekt TI. ANAMIRTA coreBrooke. Sepala 6 ovali-oblonga obtusa carnosula, bracteolis 2 adpressis stipata. Petala nulla. Masc. Fi- lamenta in columnam crassam centralem coalita, antheris sessili- bus bilocularibus transverse dehiscentibus. Fem. Stamina steri lia 9 clavata uniserialia. Carpella 3, gynophoro carnoso brevi hemisphaerico insessa, stigmate depresso, reflexo, fere capitato, Drupae gynophoro apice trifido suffultae, oblique ovales, dorso gibbosae, antice styli cicatrice notatae, putamine lignoso, processum placentarem alte bilobum intus cavum in seminis globosi cavita- tem fanieulum continentem intrusum continente. Alian en fere cor neum oleosum, massulis farinaceis subglobosis albidis quasi rumina- tum. Embryi curvati radicula supera, cotyledones anguste oblongae tenuissimae divaricatae, locellis albuminis separatis inclu: sae. — Frutices scandentes, petiolis cylindricis basi crassiore articu- latis, paniculis maximis e ramis vetustioribus pendulis. 1, Anamirta Gocculus w. et arn. Prodr. IT. p. 446. Frutex co | tice cinereo suberoso rimoso, ramulis crassis glabriusculis; folia ova ta vel ovalia, basi cordata aut truncata, acuta vel acuminata, rar obtusiuscula, supra glabra, subtus in axillis pilosa, basi trine 4 —8 poll. longa; fl. glabri majusculi. Anamirta paniculata Cole Î in Transact. Soc. Linn. Lond. XUL. p. 52, 66. — Menispermur Coeculus Linn. Spec. p. 1468. Gaertn. Ll, c. tab. 70, fig. 7. Roxb, Fl. Ind. UL. p. 807. — M. heteroclitum ej. p. 811. — Coceulus lacunosus (et sukerosus) DC. Prodr. T. p. 97. Colebr. l. c.p. 63. — MENISPERMAGEAE. 19 TILIACORA. _W. et Arn. Prodr. 1. p. 12 eacl. quib. syn. —C. populifolius DC. L e.p. 97. Decaisn. N. Ann. Mus. TIL p. 433. Spanoghe l.c. p. 163. Cocculus rimosus Bl. Bijdr. p. 24. Menisp. lacunosum Lam. Dict. IV. p. 98. — Tuba baccifera Rumph. Herb. Amb. V. p. 85, tab. 22. — Van Ceylon over Zuid-Azië, Sunda-Arc hipel (Cele- bes) Molukken en Timor verspreid. Levert de Coecul indici of piscalorii der Apotheek, een vergift, waarmede in Engeland het bier bedwelmend gemaakt wordt. — Toebi bidji of T. toeni mal. 2. Anamirta flavescens nia. Folia e basi subeordatì ovata obtu- siuscule acuminata, 6—9 poll. longa, juniora subpubescentia orbi- culata (albicantia), racemi feminei paniculati laterales folio longiores, fructus pruni minoris formâ. Menispermum flavescens Lam. Dict. IV. p. 98. — Cocculus flavescens DC. Prodr. T. p. 97. Bl. Bijdr. p. 42. Hassk. Cat. bog. p. 172. — Tuba flava Rumph Herb. Amb. V.p. 35, tab. 24. An praeced. forma? — Molukken, in de kust- „streken van Hitoe, Laba (rumeu.). Java? (HASSK.). — Daoen boelan of Tali koening mal, Wari amb. Fribus LLL. Coccurear 1. f. et rm. /. c.p. 186. Carpella 3 vel plura. Drupae obovatae vel hippocrepiformes, styli cicatrice fere ba- silari, Embryi in albumine parco axilis cotyledones appositae elon- gatae. IV. TILIACORA coregrooke. Sepala 6, biserialia, exteriora multo minora, interiora ovalia, aestivatione margine vix imbricata. Petala 6 minuta cuneata. Masc. Stamina 6, filamentis eylin- dricis subeompressis, an theris adnatis introrsis bilocularibus. Fem. Carpella 9—12 in gynophoro brevi, stylo brevì subulato. Dru- pae pedicellatae obovatae, lateraliter subcompressae, prope basin styli cicatriee notatae, putamine tenui, lignoso, obscure costato, utrinque sulcato, semine ureinato-incurvo, albumine oleoso pli- cis intrusis ruminato. Embryon seminis longitudinem fere aequans, cotyledonibus carnosis plano-convexis. L. Tiliacora acuminata miens in Tayl. Ann. 2 Ser. VII. p. 39. Prutex cortice cinereo striulato glabro, foliis ovatis aeuminatis, basi interdum acutis, saepius truncatis vel leviter cordatis, tenuibus gla- MENISPERMACEAE. 80 LIMACIA, bris. A. f.el Th. l.c. p. 187. — Tiliacora racemosa Colebr. Trans. Soc. Linn. XII p. 67. — Menispermum acuminatum et M. radia- tum Lam. Dict. IV. p. 101. — M. polyearpum Roxb. Fl. Ind. UI p. 816. — Coceulus acuminatus DC. Prodr. 1. p. 99. De Less. Tcon. Sel. L. tab. 95. W. et Arn. l.c. p. 12. Hassk. Cat. bog. p. 172. — C radiatus DC, Ll. c. p. 99. Hassk. Tijdschr. Nat. Gesch. X. p. 122, — C. polycarpus Wall. Cat. n. 4958 excl. K. L. — C. bantamensis Bl. Bijdr. p. 26. — (Rheed. A. Mal. VIL tab. 3).— Geheel Voor- en Achter-Indië. Sunda-Archipel. Java. — Kendit monjet of Aroi ki konneng sund. V. LIMACIA rourein. Se pala 6, biserialia, exteriora minora. Petala 6, sepalis interioribas multo minora, auriculata, stamina amplectentia. Masc. Stamina 3—9, filamentis eylindricis vel clavatis, antheris biloeularibus, loculis lateralibus vel subextrorsis adnatis, longitrorse dehiscentibus. Fem. Stamina sterilia cla- vata. Carpella 8, in gynophoro brevissimo, stylo brevi com- presso. Drupae obovoideae vel reniformes, putamine vix tuber- culato, lateribus convexo, intus praeter cavitatem seminiferam loeu- los 2 laterales vacuos continente. Seminis conformis oblongi co- tyledones semicylindricae, radiculam eylindricam latitudine vix superantes. — Frutices scandentes, petiolis simplicibus, fl. panicu- latis. Limacia et Hypserpa Miers. 1, Limacia triandra miens /. c.p. 43. H. f. et Th. Lc. p. 188. Folia oblongo-lanceolata acuta glabra, triplinervia, tenuia, 2—4- pollicaria, petiolis puberulis, paniculae racemiformes folio breviores; ÎL triandri. Menispermum triandrum Roxb. FI Ind. IT. p. 816. — Coeculus triandrus Colebr. Lc. p.64. — Poeloe Pinang. Pegoe. 2. Limacia oblonga miers / c. H. f.et Th. l.c. p. 189. Caulis falvo-pubescens, folia oblonga vel lanceolata tenuiter coriacea praeter costam subtus petiolumque glabra, 3—8 poll. longa, paniculae elon- gatae petiolum longe superantes plerumque folio breviores. Cocculus oblongus Wall. Cat. n. 4963. — Poeloe Pinang. Malakka. Singapore. 3. Limacia velutina srers Le, H. f. et Th, Lc. Caulis velutinus, MENISPERMACEAE. sl GOCCULUS. folia late ovalia vel ovali-oblonga usque lanceolata, triplinervia, subtus vel utrinque fulvo-tomentosa, 2-—6 poll. longa, paniculae petiolum aequantes pauciflorae, stamina €, drupae obovoidere. Asa Gray in Walker Exp. Bot. [. p. 40, — Cocculus velutinus Wall. Cat. n. 4910, Mergui, — Moulmein. — Singapore. — Philipp. eilan= den (cumING n. 2402). VI. COCCULUS pc. Sepala 6, biseriatim imbricata, exteriora minora. Petala 6, sepalis minora, cuneata vel obovata, saepius emar- giuata, plerumque auriculata, in masc, circa stamina involuta. Masc. Stamina 6, filamentis cylindricis vel compressis, antheris ter- minalibus subglobosis, 4-lobis, bilocularibus, loculis didymis latera- liter dehiscentibus. Fem. Stamina sterilia 6 vel nulla. Car- pella 3, gynophoro brevi inserta, stylo erecto vel reflexo cylindrico. Drupae lateraliter compressae, obovoideae vel rotundatae, puta- mine fragili, hippocrepico, dorso carinato et tuberculato, utringue profunde excavato. Semen cavitati conforme. Embryi in axi al- buminis parci carnosi homotropi radicula brevis, cylindrica, co- tyledones lineares planae. — Frutices scandentes vel sarmentosi, foliis basi spurie articulatis, petiolo cylindrico haud dilatato, pani- culis axillaribus, fem. interdum ad fl. solitarium redactis. Nephroia (Lour.), Holopeira et Diploclisia Miers. — An LOUR. genus resti- tuendum? 1. Gocculus ovalifolius nc. Prodr. L. p. 99. Deless. Tcon. Sel. I tab. 94. Bl. Bijdr. p. 25. Hassk. Tijdschr. Nat. Gesch. X. p. 132. Nephroia sarmentosa Lour. Gochinch. IL. p. 612. Ramuli villosi, fo- lia ovalia mucronata integerrima glabra, pedunculi inferiores axillares petiolo fere aequales, summi in panieulam terminalem conferti, pedi- celli umbellati, Menispermum hexagynum Roxb. FI. Ind. IL. p. 816. Cocculus hewagynus Wall. — Cochinchina — Sunda-eilan- den. Java. 2. Gocculus laurifolius pe, Prodr. I. p. 100. Deless. Fcon. Sel. L. fab. 97. Colebr. 1. c. p. 65. Zoll. et Mor. Syst. Verz. p. 38. H. f.et Th. le. p. 191. Arborea vel sarmentosa; folia breviter pe- tiolata lanceolata acuta vel acuminata lucida glabra trinervia, coria- cea, 3 —6 poll. longa, paniculae axillares folio breviores. Cocculus angustifolius Hassk. Cat. bog. p. 172. PL, Jav. rar. p. 167. — Me- 6 Flora van Ned. Indië, I. — 2e Afd. MENISPERMACEAE. 82 PERICAMPYLUS. nisp. laurifolium Roxb. Fl. Ind. UL p. 815. — Voor-Indië, Nepal. Japan. Java (zouu. n. 1640 et 1172). 3. Gocculus villosus ve. /. c. p. 98. W. et Arn. Le p. 13. Hf. et Th. l.c. p. 193. Scandens, ramulis villosis; folia modice (3 poll.) petiolata ovali-oblonga subdeltoidea villosa, interdum subtriloba,2—3 poll. longa, ramulorum minora, panieulae masc. abbreviatae, fl. fen 1—8 axillares. Cocculus sepium Colebr. l.c. p. 58. — C. hastatus DC. Ll. e. — Menispermum villosum Lam. non Roxb. — M. hir- sutum (Linn.) Roxb. l.c. III. p. 814. — M. myosotoides Linn. — Geheel Voor- en Achter-Indië. West-Afrika. 4. Gocculus glaucescens pr. Bijdr. p. 25. Folia subpeltata e basi subeordat orbicularia obtusa mueronnlata glabra, subtus glauca, é Î racemi paniculati laterales folio longiores. — Java, op den Tjeri- mai (BL.). — Handjé somek sund. 5. Gocculus glaucus ve. Prodr. 1. p. 97. Folia cordata acumi- nata, supra flavicantia (basi maculà rubellâ), subtus glauca (pubes- eentia?), pedunculi petiolo breviores racemoso-corymbosi, drupae ru- brae, demum nigrescentes. Folium lunatum minus Rumph. Herb Amb. V. p. 40, tab. 25, fig. 1. Menispermum glaucum Lam. Dict IV. p. 100, — Amboina, in de tuinen en op woeste plaatsen (RUM- PHIUS). 6. Coceulus(?) lucidus ravsu. et ginnenn. in Nat. Tijdschr. N. Ind. IV. p. 397. Volubilis, ramulis glaucis, folia e basi acutiuscul ovali-oblonga mucronata glabra, cartilagineo-marginata, subtus reti eulato-venosa, 4—5 poll, longa, racemi sessiles parvi pauciflori, pe tala rotundato-ovata concava, drupae globosae rubrae. — Java, in Bantam. — Ki koneng sund. EL VIL PERICAMPYLUS wiens. Sepala 6, biseriatim imbricata, exteriora minora. Petala 6. Masc. Stamina 6, filamentis cy- lindricis, antheris adnatis ovalibus bilocularibus, loculis lateraliter dehiscentibus. Fem. Stamina sterilia 6, subclavata. Carpella_ 8, stylo ad basin usque bipartito, segmentis subulatis reflexis. MENISPERMACEAE. s3 STEPHANIA. Drupae subglobosae, putamine hippoerepico, dorso cristato, utrin- que excavato, imperforato. Embryi in axi albuminis eylindrici cotyledones elongatae planae, radiculâ cylindricâ vix latio- res. — Frutices scandentes, foliis subpeltatis, petiolis basi articula- tis, cymis axillaribus longe pedunculatis, saepe superposite pluribus, nune secus ramos aphyllos paniculatis. Pselium Lour. partim sed genus charactere, monentibus A. f. et Th, confuso e duabus stir- pibus diversis petito, expungendum videtur. 1. Pericampylus incanus mrers /. c.p. 40. Hook. f. et Th. Lc. p. 194 ezel. syn. Clypeae corymb. Frutex scandens; ramuli fulvo- tomentosi; folia fere orbiculata acuta vel obtusa, subtus albo- vel cinereo-tomentosa, 2—4 poll. lata, 5-nervia, rarius glabrescentia. Cocculus incanus Colebr. l. c.p. 57. Menispermum villosum Roxb. Le. p. 812, non Lam. — Cocculus corymbosus Bl. Bijdr. p. 24 (errore ap. H.f. et Th. Clypea). — Cissampelos mauritiana Wall. Cat. n. 4980, non DC. — Coceulus cinereus Zoll. et Mor. Syst. Verz. p. 88. — Voor- en Achter-Indië. — Malakka. — Java. Aroi goeroeng sund. 2. Pericampylus lanuginosus mio. Lanuginosus, folia e basi vix cordatâ lato-ovata retusa, corymbi axillares conferti folio valde bre- viores, pedicellis subumbellatis. Cocculus lanuginosus Bl. Bijdr. p. 24. — Java. — Goeroeng sund. Tribus IV. CissamreLipEAE u. f. et Tu. L. c.p. 194. Stamina in columnam eylindricam coalita, disco terminali peltato margine an- therifero. Carpella solitaria, stylo 8—5-partito. Embryi hippocre- pict eylindrici, in axi albuminis parci, cotyledones oppositae. VIII STEPHANIA rour. Masc. Sepala 6—10 biserialia ovalia vel obovata. Petala 3 —5-obovata, carnosa. Fem. Sepala 3—5. Petala totidem carnosa. D ru pa solitaria, putamine com- presso hippocrepico, dorso tuberculato, utrinque excavato et fora- mine circulari perforato. — Frutices scandentes, foliis saepius pelta- tis, umbellis axillaribus. — Clypea Bl. — Stephania, Clypea et lleocarpus Miers. 1. Stephania hernandifolia warrens Repert. 1. p. 96. Ml. f. et 6% MENISPERMACEAE. St CISSAMPELOS, Th. le. p. 196. Ramali glabri; folia ovata vel subdeltoidea acuta vel obtusa, interdum acuminata, subtus glauca, glabra vel puberula, 3 — 6 poll. longa, umbellae capitatac. — «. foliis subtus glabris vel secus nervos puberulis, pedunculis glabris. Cissampelos hernandi- folia Willd. DC. Le. p. 100. — Clypea hern. W. et Arn. l.c. p. 14. Wight Icon. IV. tab. 939. Spec. Neilg. tab. 7. — Clyp. venosa Bl. Bijdr. p. 27. Stephania Spr. l.c. Hassk. l. e. — f.fo- liorum paginâ inf. pedunculisque pubescentibus. Cissampelos dis- color DC. l.c. p. 101. Bl Bijdr. p. 26. Zoll. et Mor. Syst. Verz. p. 381. — C. hezandra Roxb. Lc. p. 842. — C. hernandif. ej. l.c. — Stephania discolor Spr. Syst. IV. 2, p. 816. Hassk. PI, Jav. rar. p. 168. — Clypea glaucescens Decaisn. Lc. p. 423. — Van Abyssinië en Ceylon over geheel Voor- en Achter- Indië, Sunda-eilanden (Java). Philipp. eilanden, Timor en tro- pisch Nieuw-Holland verspreid. 2 Stephania tomentosa sraenc. Syst. Veg. IV. 2.p. 316. Hash, Pl.Jav. rar. T. p. 70 ezel. syn. Decaisn. Ramuli purpurascentes cum petiolis pedunculisque dense pubescentes, folia petiolo ad marginem inf. peltatim inserta, late ovata obtusa vel acuta, mucrone subinflexo, basi truncata vel subsinuata, 7-nervia, 2—2} poll. longa, subtus glauca, nervis saepe rubentibus, utrinque molliter pubescentia, corymbi axillares solitarii vel gemini, flores. Clypea Blume Bijdr. p. 27. — Stephania rotundata (Lour.) Hassk. l. c. — Java, bij Bidara Tjina (uassk.), bij Tangerang in Batavia (BL). 3. Stephania corymbosa mio. Folia peltata ovata acuta vel ob- tusiuscula muecronulata pergamacea glabra, umbellae compositae co- rymbosae axillares. Clypea Bl l.c. — Java. IX. CISSAMPELOS inn. Masc. Sepala 4. Petala 4, in corollam cupulatam fere integram connata. Fem. Sepala 2,in squar mam carnosulam saepius binervem emarginatam vel indivisam brac- teolâ anticâ suffultam coalita. Drupae subglobosae, putamine compresso, dorso tuberculato, utrinque excavato. — Frutices scan dentes vel suberecti, inflorescentiâ masc. cymosâ, fem. racemosà, f. ad axillas bractearum suborbicularium fasciculatis. MENISPERMACEAE. — 35 CYGLEA. 1. Cissampelos Pareira Linn. Spec. p. 1473. Scandens; folia reniformia vel rotundata vel late cordata, magis minusve pubescentia, glabriuscula usque tomentosa, diametro 1—4-pollicari, peltata vel haud peltata, eymae masc. longe pedunculatae multiflorae pilosae, bracteae racemorum femineorum rotundatae amplae, drupae globosae birsutae. Lam, Ill, tab. 830. DC. Le. p. 100. Blanco Fl. Filip. p.S15.H. f. el Th. l. ce. p. 198. — C. Caapeba Linn. l.c. DC. l.c. p. 101. Roxb. FL Ind. II. p. 842. — C. Coceulus Poir. Diet. V. excl. quib. syn. — QC. convolvulacea Willd. — DC. l.c. W. et Arn. te p. 14.Roxb. l.c. — Var. a. hirsuta Hassk. PL Jav. rar. p. 171. — C. mauritiana Thouars Journ. de Bot. 1809, II. tab. 83—4. DC. Le. p. 100. — C. pareiroides DC. Essai sur les propr. — C. or- biculata, hirsuta (Hassk. Cat. bog. p. 173), tomentosa, microcarpa DC. le. p. 101. — C. hernandifolia Wall. Cat. n. 4971 A. B partim, C. J. — CQ. oblecta ej. n. 4981. — C. gracilis St, Hil. Ft. Bras. mer, 1. p. 54. — C. mucronata A. Rich. Fl. Seneg. 1. p. 11 — C. acuminata Benth. Pl. Hartw. — C. nephrophylla Boyer Ann. Sc. nat. 2 Sér. XX, p. 55. — C. comata Miers in Hook. Fl. Nigr. p. 215. — C. Vogelii ej. b. c.p. 214 pl. masc. — C. discolor A. Gray in Walker Exp. Bot. 1. p. 38, non DC. — Menispermum or- bieulatum Linn. Spec. p. 1468. — Cocculus orbic. DC. l.c. p. 98. — C. villosus Wall. Cat. n. 4957 G partim. — C. membranaceum Wall. Cat. n. 4967. — Clypea capitata BI, Bijdr. et Cl. acumi- natissima Dl. ibid. p. 28. — Stephania capitata el Steph. acnmt- nalissima Spr. Syst. IV. 2, p. 316. Hassk. Cat. bog. p. 112. — Menispermum capitatum et M. acuminatum Reinw. in Bl. Cat. Buitenz. p. 111, — In tropische en gematigde gewesten, over bijkans de geheele aarde verrpreid. — Geheel Indië. — Java. — Ojat tjam-tjoear sund. De bladen bevatten veel plantenslijm, — Levert de rad. Pareirae Bravae. X. CYCLEA w. et Ars. Masc. Sepala 4—8 in calycem cam- panulatum vel inflato-subglobosum coalita. Petala totidem, magis minusve coalita. Antherae horizontales, sepalorum numero, unilo- culares, transverse dehiscentes. Fem. Sepala 2 lateralia, bracteolà anticâ suffulta. Carpellum solitarium anticum, stigmate in seg- menta 8—5 subulata radiatim divergentia fisso, Dru pa subglobosa, MENISPERMACEAE. 86 PACHYGONE. putamine hippocrepico, dorso varie tuberculato, lateribus convexo haud excavato, intus loeulos 2 vacuos continente. — Frutices scan- dentes paniculis axillaribus. Cyclea e/ Rhaptomeris Miers. 1. Oyelea peltata n. f. et ra. /. c.p. 201. Folia peltata e basi subeordatà deltoidea, supra glabra vel glabriuscula, subtus pubescen- tia, 3—6 poll. longa, petala calyce campanulato 4-lobo } breviora in eyathum irregulariter 4-lobum coalita, Menispermum pellatum Lam. Dict.l. e. Coeeulus peltatus DC. L. ce. p. 96. — Cissampelos discolor Wall. Cat. n. 4982 partim, nec alior. — C. barbata Wall. n. 4978. — Clypea Burmanni W. et Arn. l.c. p. 14 ez parte, . non DC. — Cyelea Burmanni Arn. in Wight 1UL 1. p. 22. (Kheed. _H. Mal. VIL tab. 49). — Ceylon. — Voor- en Achter-Indië, Malakka. Java (SPANOGHE). Tribus III. PACHYGONEAE MIERS. Carpella 3 vel plura. Drupae ovales vel hippocrepicae, styli cicatrice fere basilari, putamine haud tuberculato, semine umcinato exalbuminoso, embryi cotyledonibus semicylindricis carnosis amygdalinis. XI. PACHYGONE uiers. Sepala 6, biserialia, exteriora mi- nora. Petala 6, auriculata, sepalis brevìora, stamina amplectentia. Masc, Stamina 6, filamentis cylindricis apice incurvis, anthe- ris subglobosis didymo-bilocularibus. Carpella matura rudimen- taria 3 minutissima. Fem. Stamina 6 ananthera, breviter clavata Carpella 3, stylo erasso horizontali. Drupae reniformes, lateri- bus leviter excavatae, seminis hippocrepici radiculâ brevissimâ, co- tyledonibus semicylindricis vel subclavatis fere corncis. — Frutices scandentes, racemis axillaribus. 1. Pâchygone ovata miers mss. ap. II. f. et Th. l.c. p. 203. Ramuli tomentosi, folia ovato-oblonga subtrapezoidea, obtusa vel re- tusa cum mucrone, 8—5-nervia, crasse coriacea, utringue glabra, eirciter bipollicaria, racemi masc. folia superantes. Cissampelos ovala Poir. — DC. Le. p. 112. — Cocculus leptastachyus el brachy- stachyus DC. le. p. 99. Deeaisn. l.c. p. 424. — C. Plukenetit DC. Le. p. 97. W. et Arn. Le. p. 14. Wight Icon. III. tab. 824, 825. — Coceulus Wightianus Wall. Cat. n. 4959 A. — Ceylon. Voor-Indië. Timor. MENISPERMACEAE. 37 FIBRAUREA. XII. FIBRAUREA rovreim. Sepala 6, biserialiter imbricata, ovalia vel obovata. Petala nulla. Masc. Stamina 6, filamentis erassis carnosis angulatis, infra antheram late ovalem bilocularem lateraliter dehiscentem lineâ elevat obliquá cinctis. Fem. Car- pella 3—6. Drupae totidem ovoideae laeves. Semina.? albumi- nosa. — Frutices scandentes, foliis coriaceis, petiolis basi et ape articulatis et incrassatis, paniculis axillaribus. 1. Fibraurea tinctoria Lour. F/. Coch. IL. p. 769. Frutex glaber; folia ovalia, ovata vel oblonga obtuse acuminata coriacea, 47 poll. longa, basi triplinervia. H. f.et Th. l.c. p. 204. — Cocculus HFi- braurea DC. l. c.p. 99. — Cochinchina. Poeloe Pinang. Malakka. — Borneo (MOTLEY). Genus dubiae aflinitatis: XIII. TINOMISCIUM uiers. Masc. Se pala 9, tria exteriora parva ovata acuta, bracteolis 1—2 minimis conformibus stipata, sex interiora conformia, exterioribus paullo latiora. Petala 6, sepalis interioribus parum breviora, oblonga membranacea, marginibus in- flexis. Stamina 6, filamentis planiusculis, antheris oblongis ad- natis extrorse bilocularibus. Fem... 1. Tinomiscium petiolare miers !. c.p. 44. U. f.et Th.l. c.p. 205. Frutex scandens lactescens; petioli elongati basi incrassati et flexuosi, pseudo-subarticulati, folia ovato-oblonga acuminata glabra trinervia, racemi elongati fusco-tomentosi. Cocculus petiolaris Wall. Cat. n. 4964, — Poeloe Pinang. Ordo LXXV. BERBERIDEAE vent, Frutices (ligno flavo), rarius herbae, foliis alternis, plerumque compositis, stipulatis vel exstipulatis. Sepala et petala 2—3—4, triplici vel multiplici serie alternatim imbricata. Stamina definita, oppositipetala, rarius indefinita, antherarum loculis plerumque val- vulis sursum reflexis dehiscentibus. Carpellum unicum, pauci- vel pluriovulatum, stylo brevissimo, Fructus baccatus, rarius capsula- ris vel transverse dehiscens. Semina erecta vel horozontatia, hilo BERBERIDEAE. 88 BERBERIS, prope basin sublaterali, albumine carnoso vel corneo, embryi axilis eotyledonibus appositis, germinatione foliaceis. — Habi- tant praesertim in zonâ temperatâ hemisphacrae borealis, in Buropâ vero rarae, per totum fere novum orbem montieolae, paucae in Indiae aquosae montibus detectae. 1. BERBERIS Linn. Calyx 6-sepalus, bracteolis appressis 2—8 calyculatus. Petala 6 concava, intus magis minusve distincte bi- glandulosa. Stamina 6. Stigma peltatum. Bacca oligosperma, seminibus erectis. Embryon majusculum. — Frutices ligno flavo, foliis pinnatis vel unifoliolato-simplieibus, foliolis stipulisque saepe in spinas conversis, floribus flavis. 1. Berberis horrida suncu. in Nat. en Geneesk. Arch. 11. p. 42, Java IL. p. 592. Mig. Pl. Jungh. IL. p. 400. Spinae tripartitae; folia fasciculata brevissime petiolata lanceolato-oblonga vel subelliptica spinoso-acuta praeter basin dense spinoso-serrata, rigide coriacea, 1—2} poll, fasciculi fl. axillares perulaceo-bracteati (racemus con- - tractus) — Java,op den Gedé, Merbaboe, Lawoe, 2— 8000’ (suner.). 2. Berberis nepalensis serena. Syst. II. p. 121. Folia pinnata, petiolo utrinque stipulâ subulatÂ, foliolis 2—12 jugis cum impari ovato-oblongis acuminatis vel ovatis, infimis rotundatis, spinoso-den- tatis (dentibus 5—10 utrinque), basi 5-nervis, racemi erecti simpli- ces vel basi ramosi. Berberis Miccia Hamilt. mss. ap. Don Nep. p. 205, — B. acanthifolia Wall. mss. ap. G. Don Dichl. PL L p. 118. — B. Leschenaultit Wall. ap. W. et Arn. Prodr.T. p. 16. Wight Icon. IV. tab. 940. — Mahonia nepalensis DC. Prodr. IL p. 109. De Less. Icon. II. tab. 4, Bl, Bijdr. p. A7. — Îlea ja- ponica Thunb. Pl. Jap. p. 29. Teon. tab. 32. — Voor-Indië. Java, op den Patoea, aan den oorsprong der rivier T'jitaroem (BL )- Japan. — Ki pajong sund. Adnot. Quid B. Xanthoxylon massK. Cat. Bog. p. 180, nomen? Ordo LXXVI. NYMPHAEACEAE saLrss. Herbae aquaticae, rhizomate crasso prostrato, foliis natantibus indivisis, rarius demersis sectisqne, petiolo stipulato vel nudo, per KEE Mt Ht ee he al a oane NYMPHAEACEAE. 89 NYMPHAEA. dunculis extraaxillaribus. Sepala 3—6, libera vel basi inter se et cum toro connata, interdum cum ovariis cohaerentia. Torus nul- lus vel carnosus, nunc sepalis petalisque accretus nunc cum sepalis in tubum apice stamina petalaque gerentem coalitus. Petala 3—6 saepe indefinita multiserialia, seriebus alternis vel oppositis, interio- ribus in stamina transeuntibus, rarissime in corollam gamopetalam coalitis. Stamina definita vel indefinita, vulgo perplurima multise- rialia, petalis opposita vel opposita ae alterna, antheris innatis lon- gitudinaliter dehiscentibus. Carpella 3 vel sepissime indefinita libera vel vulgo mediante toro in unum (multiloculare) verticillato- connata, stigmatibus sessilibus linearibus radiantibus. Ovula pauca vel plurima anatropa, par totam cavitatam sparsa, rarius 2—8 suturae dorsali inserta. Carpella matura pauca libera vel plurima in baecam multilocularem polyspermam putredine dehiseentem coalita, carpellis rarius dorso subsuturaliter dehiscentibus. Semina libera vel in pulpà nidulantia, arillata vel exarillata, testà coriaceÂ, crus- taceâ vel subosseâ, scabrâ vel laevi, albumine farinoso vel subcar- noso, axi plerumque canali percusso, embryi amnio inclusi, albu- minis cavitati prope hilum semiimmersi cotyledonibus crassis, plerumgque intus cavis plumulam foventibus, radiculâ brevi. — Grex cosmopolita. 1. NYMPHAEBA Linn, Sepala 4, imo toro inserta. Petala 12—20, 2—4-seriata. Stamina 40—60 maultiseriata. Ovarium 6—8-loculare, stig matibus sessilibus linearibus radiantibus. Bacca spongiosa, irregulariter rupta. Semina in pulpâ nidulantia, arillo sacciformi apice aperto inclusa, testâ coriaceâ. — Folia ampla cum floribus natantia. 1. Nymphaea Lotus zins. Spec. p. 729. Folia argute sinuato- dentata; sepala oblonga obtusa 5—7-costata, petala lineari- vel ovato- oblonga; filamenta basi late dilatata, antherae inappendiculatae, stig- matis appendices eylindrico-clavatae. Hook. f.et Th. Flor. Ind. T. p. 243. — a. Lotus eor., foliis subtus dense pubescentibus orbicu- latis vel reniformibus, lobis divergentibus vel approximatis, floribus amplis rubris roseis vel albis. Nymphaea Lotus Delil. Fl. Egypt. tab. IX. fig. 1. — N. rubra Roxb, Fl, Ind. IL. p. 576. W. el Arn. NYMPHAEACEAË. 90 NYMPHAEA, Le. p. 17. Wight Ill T. tab. 10. Bot. Mag. tab. 1250 et 1364, Hassk. Retz. 1. p. 120 var. « el ? purpurea et rosea. — N. devo- nìensis Hook. Bot. Magaz. tab. 4065. — N. edulis DC. Prodr. T, p.115. Roxb. Fl. Ind. Le. p. 578. N. semisterilis Lehm. Nymph, p. 23. — Castalia magnifica Soland. Parad. Lond. tab. 14, — C. mystica Salisb. Ann. Bot. IL. p. 73. — f. eordifolia eor. foliis subtus dense pubescentibus cordato-ovatis lobis divergentibus, floribus me- “_dioeribus albis vel carneis (war. 7. albiflora Hassk. l.c. p. 121). — y.pubescens eor.foliis subtus puberulis vel pubescentibus, fl. minoribus albis, roseis vel rubris. N. pubescens Willd. Spec. IL. p. 1154. DC, Prodr. 1. p. 115. Bl Bijdr. p. 48 (Castalia). De Vr. be. p.10. W. et Arn. l.c. — N. sagittata Edgew. Transact. Soe. Linn. Lond. XX, p. 29. — Algemeen in de wateren van geheel Indië, in Noord- en trop. Afrika, Hongarije; ook op Java, Philipp. eilan- den. —« en g. bijv. in de kustmoerassen bij Batavia, Audjol. enz. — «, op Bali met , waar deze gewassen zeer gezocht zijn, en Tjoen- djoeng barak (de purpere), T. dada (de roode) en var f. T. poetih heeten. _2, Nymphaea stellata winuo. Spec. IL. p. 1153. Folia orbieu- lata vel elliptico-orbiculata obtuse sinuato-dentata vel integerrima; sepala nervosa (mec costata), petala lineari-oblonga vel lanceolata acuta vel apice angustata; antherae longe appendiculatae; stigmatis radii in cornua brevia producti inappendiculati, semina substríata. H.f.et Th.l. c.p. 243. — a. cyanea eor. floribus mediocribus cyaneis non vel vix odoris. Nymphaea cyanea Roxb. l.c. p. 511. W. et Arn. l.c. p. 17. N. stellata B Bot. Mag. tab. 2058. Plan- chan |. c. — f. parviflora eor, floribus plerumque minoribus coe- ruleis. N. stellata Willd. l.c. Andr. Bot. Reg. tab.330. DC. Le. W. et Arn. l.c. N. stellata? B major Planch. 1. c. N. coerulea? Hassk. Retz. I. p. 123. — 7. versicolor cor, fl, majoribus albis, coeruleis, carneis vel pallide purpureis, staminibus perplurimis. N. versicolor Roxb. Hort. beng. p. Al. Fl. Ind. 11. p. 511. Sims Bot. Mag. tab. 1189. Planch. l.c. P.39. — N. punctata Edgew. l.c. P- 29. — N. Hookeriana Lehm. lc. pel A Edgeworth ej. Le. p. 7. — Castalia stellata Bl. Bijdr. p. 49. De Vr. Pl. Jungh. Lp. 79. — Nymphacae sp. fl. kilacino Hassk. Retz. 1. p. 123-— ENE RTV NELUMBIACEAE, 91 NELUMBIUM. Zeer gemeen over geheel Indië, Java enz. — «. vooral in Afrika en op de Philipp. eilanden. — 9. op Java, bijv. in Pekalongan (reysa ). — 7. bij Batavia enz. — Tanginoerjav. — Taraté këtjil (of T. biroe) is op Java de algemeene naam voor Nym- phaeën, in tegenstelling van T. bésar (Nelumbium). Ordo LXXVIL NELUMBIACEAE LinDs. 1. NELUMBIUM suss. Sepala 4—5, imo toro inserta, deci- dua. Petala plurima multiserialia libera decidua. Stamina plu- rima, cum petalis imo toro multiserialiter inserta, filamentis supra antheram in appendicem productis, antherae introrsae loculis ad- natis. Torus carnosus obconicus, apice lato truncato. Carpella plurima, foveolis tori superne innixa unilocularia, stigmate discoi- deo subsessili, ovulo solitario vel geminis collateralibus, funiculo filiformi parieti ovarij affixo suspensis, rhaphe dorsali. Nuces sub- globosae, stylo superatae, coriaceo-corneae, e foveolis semiemersae, longitrorse obscure dehiscentes. Semen inversum, test spongiosâ, embryi exalbumíinosi cotyledonibus crassis carnosis plum u- lam diphyllam erolutam foventibus, petiolis inflexis vagiu stipu- lari inclusis, radiculâ brevissimâ. — Herba aquatica, Nympheae habitu. 1. Nelumbium speciosum wir.u.n. Spec. II. p. 1258. Folia longe et crasse petiolata, peltata integerrima, nervis radiantibus, fl, ampli albi vel rosei. DC. Prodr. I. p. 311. Bot. Mag. tab. 903. Roxb. Fl. Ind. IL. p. 647. W. et Arn. l. c.p. 16. Wight III. tab. 9. Bl. Bijdr. p. 48. Zoll. et Mor. Syst. Verz. p. 84. De Vr. Pl. Jungh. 1. p. 79. Hook. f. et Th. l. c.p. 248. — N. asiaticum Rich. Ann. Mus. XIL. p. 249, tab. 9 (semen). — Nelumbo nucifera Gaertn. de fr. et sem. I. p. 718, tab. 19, fig. 2. — N. indica Poir. Dict. IV. p. 453. — Cyamus Nelumbo Sm. Ezot. Bot. 1. p. 59, tab. 31—32. C. mysticus Salisb. Ann. Bot. II. p. 75. — Nymphaea Ne- lumbo Linn. Spec. p. 710. — Van de Kaspische zee over Per- zië, geheel Zuid-Azië en tropisch Nieuw-Holland verspreid. Taraté jav. — De onrijpe zaden worden algemeen gegeten. PAPAVERACEAE. 92 ARGEMONE. Ordo LXXVIIL PAPAVERACEAE suss, Herhbae succo lacteo foetae, foliís alternis. Sepala 2, raro 3, caduca. Petala 4—12, aestivatione imbricata, decidua. Stamina 16 plurave, libera hypogyna, antheris bilocularibus. Ovarium liberum, e carpellis 2-pluribusve conflatum (his rarissime liberis), placentis parietalibus multi- (rarissime uni-) ovulatis. Stylus termi- nalis vel nullus; stigmata radiantia, saepe bicrura et ob crura con- nata placentis quasi opposita. Capsula unilocularis, placentis ex- sertis spurie 2-multilocularis. Semina albumine copioso oleoso, embryi parvi, hilam versus albumine inclusi cotyledonibus 14, plerumque 2, radiculâ ab hilo remof centrifugâ. 1. ARGEMONE rinn. Sepala 2—3. Petala 4—6. Stig- mata 3—7 rudiantia subsessilia. Capsulaobovata, apice valvulis 9 — 6 inter placentas dehiscens. Semi na suborbiculata, rhaphe nudâ, 1. Argemone mexicana Linn Spec. p. 727. Herba ramosa acu- leata glaucescens, foliis sessilibus semiamplexicaulibus sinuato-pin- natifidis albo-variegatis, capsulis setosis. DC. Prodr. 1. p. 120. Bl, Bijdr. p. 49, De Vr. Pl, Jungh. 1. p. 78. Hassh. Cat. bog. p. 180. Roxb. Fl. Ind. 1. p. 571. W. et Arn. Prodr. 1. p. 18. Wight IL tab. XL. Torr. el As. Gray Fl. N. Am.1. p. 61. As. Gray Manual p. 25. H. f.et Th. l.c. p. 251. — Van Amerikaanschen oorsprong, thans over geheel Indië algemeen verspreid. Adnot. Papaver somniferum LINN. intra Florae nostrae fines coli haud videtar. Fumariía officinalis LiNN. e solo europaeo in Hort. bog. pro- germinavit (Hassk, Cat. bog. p. 181). Ordo LXXIX. CRUCIFERAE Apansos. Herbae, inferdum suffrutices, foliis plerumque alternis, flori- bus hermaphroditis racemosis. Sepala 4, 2 lateralia fructus valvis oppostia paullo demissius inserta, basi haud raro gibba. Petala 4 plerumque unguiculata, raro abortu deficientia. Stamina G hypo= CRUCIFERAE. 95 NASTURTIUM. gyna, tetradynama, biseriata, seriei exterioris 2 breviora sepalis late- ralibus opposita, seriei interioris 4 oppositipetala, rarissime stamina plus quam 6. Glandulae hypogynae inter petala et ad basin sepa- lorum. Ovarium biloculare, ovulis in utroque loculo juxta placen- tas intravalvulares vulgo pluribus, stylo terminali, stigmatibus 2, nune subunitis. Siliqua. Embryon exalbuminosum,oleosum,curva- tum. — Ordo maximus, in regionibus temperatis et frigidis praeser- tim hemisphaerae borealis copiosus, in calidis terrae plagis perrarus. Eigenschappen. Scherpe vlugtige olieën zijn het meest alge- meene kenmerk dezer groep, waardoor onderscheidene soorten als geneesmiddelen, ook als spijzen gebruikt worden. De zaden bevatten vette olie — Vele in Europa gekweekte soorten worden ook op Java aangetroffen (vergel. nassk. Cat. Logor.). 1. NASTURTIUM mr. Brown. Calyx patens basi aequalis. Pe- tala obovata, passim abortiva. Stamina edentula. Stigma subca- pitatum vel bilobum. Siliqua sessilis bilocularis, teretiuscula, saepe abbreviata, valvis convexis subenerviis; septum tenue subenervium, placentis dorso obtusis. Semina biserialia parvula immarginata fu- niculis capillaribus. Radicula cotyledonibus plauis accumbens. 1. Nasturtium officinale r. Br. DC. Prodr. 1. p. 137. Folia pinnatisecta, segmentis ovatis subcordatis repandis. Bl. Bijdr. p. 49. ___ Over de geheele aarde verspreid, in beekjes enz. — Java, in de moerassen der bergstreken. — Slada aër sund. | 2. Nasturtium palustre pc. /. c. Radix fusiformis, folia pinnato- lobata, auriculis amplexicaulibus ciliatis (nunc nullis), lobis confluen- tibus grosse dentatis glabris, petala calycem aequantia, siliqua utrin- que obtusa subturgida. Bl Bijdr. p. 50. — Europa. Azië — Java, in Buitenzorg aan beekjes bij Toegoe (Br). 3. Nasturtium indicum pc. /. e. p. 139 var. javana. Bl. Bijdr. p. 50 (var. spathulata Hassk. Cat. Bog. p. 181). Caulis ramosus; folia inferiora spathulata runcinato-dentata, summa lanceolata denti- culata, siliquae teretiusculae subarcuatae pedicello quadruplo longio- res. Sisymbrium indicum Linn. Mant. p. 93. — Indië. China. Java, in staande wateren bij Batavia. — Djoekoet sékti. GRUCIFERAE. 94 CARDAMINE. 4. Nasturtium diffusum pe. /. e.p. 139. Hassk. Cat. l.c. Glan brum ; caules diffusi angulati, folia inferiora petiolata, summa sessi- lia, obovata vel rhomboidea, integra dentata vel sublyrato- subpinna- tifida, siliquae teretiusculae elongatae strictae pedicello triplo lon- giores. Naslurtium heterophyllum. Bt. Bijdr. p. 50. — Java, op onbebouwde plaatsen in Buitenzorg (BL.). Observ. Sisymbrium Sinapis Burm. Fl, Ind p. 140 ezel. syn. nimis dubium, omisi. IL. CARDAMINE vinn. Calyx basi aequalis. Petala ungui- culata integra. Stamina edentula. Siliqua sessilis linearis elongata compressa, valvis enerviis, septo incrassato angustioribus. Stylus brevis vel nullus, stigma subsimplex. Semina ovoidea, funiculo filiformi. Radicula cotyledonibus planis accumbens. 1. Cardamine decurrens zor. et mor. Syst. Verz. p. 35. Folia pinnatisecta, segmentis subquinis ovatis repando-dentatis subciliatis bast in petiolum decurrentibus. Pferoneurum decurrens Bl l.c. — Java, op den Boerangrang in de moerassen, enz. (BL. ZOLL ). III. SINAPIS Linn. Calyx basi aequalis patens. Petalorum lamina obovata. Stamina edentula. Siliqua teretiuscula rostrata, spurie bilocularis bivalvis, valvis convexis 8— 5-nerviis, locu lis uniserialiter seminiferis. Semina globosa. Cotyledones condu- plicatae, radicula in sulco incumbens. 1. Sinapis timoriana pc. Prodr. 1. p. 219. De Less. Icon. U. tab. 88. Decaisn. N. Ann. Mus. TIL. p. 425. Glaberrima, erecta, ramosa; folia caulina oblongo-lanceolata obtusiuscula subintegra basi in petiolum longum attenuata ; siliquae erectae glaberrimae. Sinapis chinensis vel brassicata? Gaud. in Freyc. l, c.p. 45. — S. ar- vensi simillima, an ejus forma sub coeloe calido glabrata? — Timor. IV. PTERONEURUM pc. Calyx basi aequalis. Petala un- guiculata. Stamina edentula. Stigma capitatum. Siliqua lan- ceolata, valvis planis enerviis saepe elastice dissilientibus septo enervi angustioribus, placentis dorso alatis nervosis, Semina plura GRUCIFERAE. 95 PTERONEURUM, uniserialia pendula immarginata. Funiculi dilatati. Radicula cotyledonibus planis accumbens. — Species seg. cum Cardamines speciebus conferenda. - 1. Pteroneurum javanicum eu. Bijdr. p. 51. Hassk. Cat. bog. p. 181. Folia ternatim secta, segmentis petiolulatis ovato-oblongis inciso-dentatis, lateralibus basi inaequalibus. — Java, op den Gedíó, bij de heete bronnen (Br.). V. RAPHANUS Linn. Calyx utrinque subsaccatus. Petala integra. Stamina edentula. Siliqua teres acuminata indehis- cens transverse multilocularis aut in articulos plurimos secedens. Semina uniserialia globosa pendula. Cotyledones condupli- catae crassiusculae, radiculam includentes. 1. Raphanus caudatus Linn. Mant. p. 95. Linn. fil. Dec. I. tab. 10. DCL e.p. 228. Hassk. Cat. bog. l.c. Siliquae depressae ac- cuminatae decumbentes plantâ totâ longiores, semina oblonga, ca- lyx basi distincte bisaccatus. — Java (volgens pc. en HASSK.). — Lobak sund. Ordo LXXX. CAPPARIDEAE vErNTeNAT. Herbae, frutices vel arbores, succo aqueo acri, foliis alternis, sti- pulis nullis vel spinescentibus. Sepala 4. Petala 4 utplurimum unguiculata et inaequalia, passim deficientia. Stamina hypogyna 4, 6, vel indefinita. Torus hemisphaericus vel elongatus saepe glan- dulifer. O varium saepius stipitatum, stylo filiformi, nunc nullo. Fructus unilocularis, siliqguaeformis vel baccatus et inde- hiscens, poly- (raro mono-) spermus, vulgo placentis 2 suturali- bus. Semina exalbuminosa, em bryi curvati cotyledonibus fo- liaceis. — Crescunt praesertim in regionibus tropicis, inprimis Africae et Americae, in Asi australiore et universe in regionibus temperatis rariores. Door de scherpe eigenschappen, die soms zeer hevig zijn, na- dert deze groep ook aan de Cruciferen. Verdoovende beginsels wor- den in sommige soorten aangetroffen. GAPPARIDEAE. 96 GYNANDROPSIS. Geslachten: A. Vrucht eene zaaddoos: 6 meeldraden: I. Gynan- dropsis, 8 of meer: IT. Polanisia. — B. eene bes: meeldraden 4—6: UI. Cadaba; 8—28, bloembladen in den knop geopend: VI Cra- taeva; — meeldraden zeer talrijk — bloembladen ontbrekend of kor= ter dan de kelk: IV. MNiebuhria; gewone bloembladen: V. Capparis, Tribus 1. Crromear Dc. Fructus capsularis. T. GYNANDROPSIS pc. Sepala 4 patentia. Petala 4, imo toro inserta, unguiculata, aestivatione imbricata vel aperta. Sta- mina 6, tori stipitiformis longi apici inserta, filamentis subaequa- libus. Stigma sessile. Capsula siliquaeformis in tori apice sti- pitata subtorulosa, bivalvis, valvis a septo seminifero persistente so- lutis deeiduis. Semina plurima reniformia rugosa. — Herbae foliis 8— 7-foliolatis, racemis terminalibus. 1. Gynandropsis pentaphylla pc. Prodr. 1. p. 238. W. et Arn. l.c. p. 21. Glabriuscula vel glanduloso-pubescens; folia media 5- suprema et inferiora 3-foliolata, foliolis obovatis vel oblongo-obova- tis integerrimis vei serrulatis. Cleome Linn. Spec. p. 936. Lang- sana rubra Rumph. Herb. Amb. V. p. 280, tab. 96, fig. 3 — Forma glandulose pubera : G. affinis Bl. Bijdr. p. 51. Decaisn. N. Ann. Mus. HI. p. 425. — Cleome Blumeana R. et Sch. Syst. VIL p. 27. — Algemeen in de warme gewesten verspreid. — Geheel Zuid- Azië Sunda-eilanden, Molukken, Timor, Philipp. eilanden. — Java, bij Weltevreden enz. gemeen. (sonen). 2. Gynandropsis speciosa pc. ex h. Calcutt. introducta, in hortis Javae jam dispersa (Hassk. Retz. I. p. 118. Hort. Bog. Ip. Ubn Cleome aculeata pc, in hort. bogor. e solo Surinamensi nata, spontanea. (Hassk. Retzia I. p. 119, Hort. Bog. 1. p. 12). IL. POLANISIA rArFiN. Se pala 4 lanceolata patentia. Pe- tala 4, imo toro inserta. Stamina 8 vel plurima, toro parvo semigloboso interdum basi postice in glandulam producto inserta. Stylus filiformis. Capsula sessilis vel brevi-stipitata siliquaeformis compressa vel teres. Semina plurima reniformia transverse ru- gosa. — Herbae subglaucescentes, saepe glanduloso-viscidae graveo- lentes, foliis 3— 9-foliolatis, racemis terminalibus. CAPPARIDEAE. 97 CADABA. 1. Polanisia viscosa vc. Prodr. T. p. 242. Bl. Bijdr. p. 52. De- caisn. l. c.p. 426. Piloso-glandulosa; folia 3 —5-foliolata, foliolis obovato-cuneatis oblongisve, stamina 8—20, capsula, oblonga sessi- lis striata glanduloso-hirsuta. Cleome icosandra Linn. Spec. p. 938, Polanisia icosandra W. et Arn. Prodr.I. p. 22. — Langsana alba Rumph. l. e‚ V. p. 280, tab. 96, fig. 2. — Zuid-Azië. Sunda-- eilanden. Molukken. Java (in de tuinen). Timor. 2. Polanisia? angulata pc. /. c. Glabra, caule subtriquetro, foliola 8—7 oblongo-linearia, capsula sessilis striata. Flores violacei, sed caeteram incogniti. — Java (Lrsen.). Polanisia Chelidonii et P, felina pe. probabiliter etiam in Archipel, nostro invenientur. Tribus II. CAppArrar pc. Fructus baccatus. IL. CADABA ronsk. Sepala 4 inaequalia decidua, 2 ext. con- cava, aestivatione valvata, interiora minora includentia. Petala 4, imo toro inserta, rarius nulla. Stamina 4 vel 6, tori stipitiformis ad basin hine appendieem tubulosam ore denticulatam exserentis apici inserta, filamentis subulatis. Ovarium longe stipitatum, stigmate sessili orbiculato. Bacca siliquaeformis subtorulosa. Semina plura, globoso-reniformia. — Frutices inermes, foliis simplicibus vel 3- foliolatis, fl. axillaribus solitariis. 1. Gadaba capparoïdes po. Prodr. I. p. 244. Decaisn. N. Ann. Mus. II. p. 427. Pubescens, spinosa, folia ovata, elliptica vel oblon- go-lanceolata puberula, 3—24 poll. longa, corymbi pedunculati; fl. $—6-andri; petala longissime unguiculata obovata; fructus teres siliquaeformis viscidus 3—4 poll. longus. — Timor. — Nieuw- Holland. 2. Cadaba indica ram. Dict. T. p. 544. DC. 1. ec. Wet Arn. Prodr.L. p. 24. Inermis, folia elliptico-oblonga usque lato-lanceolata mucronata glabra, tori appendix oblique dilatata, dentata, petala et stamina 4. Cleome fruticosa Linn. Spec. p. 937. Burm. Fl. Ind. tab. 46, fig. 3. — Slroemta tetrandra Vahl. Roxb. Fl. Ind. Ul. p. 18. — Over geheel Indië verspreid. { Flora van Ned. Indië. 1, — 2e Afd. CAPPARIDEAE. 93 NIEBUIRIA. IV. NIEBUHRIA ve. Calyeis infundibuliformis tnbus cy- lindricus persistens, limbi campanulati 4-fidi decidui laciniae ae- quales valvatae. Corolla nulla vel calyce brevior. Stamina plu- rima, tori stipitiformis apiei hemisphaerico inserta. Ovarium longe stipitatum ovoideum, stigmate sessili subeapitato. Bacca ovoidea _oligo- vel monosperma. — Arbusculae vel frutices, foliis trifoliola- tis vel simplicibus, racemis axillaribus vel terminalibus. 1. Niebuhria linearis vc. /. c.p. 244. W. et Arn. Prodr. 1. Le. p. 23. Foliola 8 ovata, oblonga vel linearia, mucrone recurvo, pe- tiolo breviora; racemi terminales; calycis tubus campanulatus; petala nulla. Capparis apetala Roth Nov. Spee. p. 238. — C. linearis Rob. HL. beng. p. 41. — Crataeva apetala Spr. Syst. IL. p. 448. — Al- gemeen in Indië, 2. Niebuhria oblongifolìa nc. /. c. W. et Arn. l.c. Folia sim- plieia elliptico-oblonga mucronata, calycis tubus angustus obeonieus; petala lanceolata acuta, bacca elongata articulata. Niebuhria arena- ria DC. l. e. — Capparis heteroclita Roxb. Fl. Ind. IL. p. 570.— Crataeva oblongifolia Spr. l. c. — Geheel Indië. V. CAPPARIS zins. Calyeis 4 partiti vel-phylli sepala aes- tivatione imbricata. Petala 4. Stamina plurima, toro parvo semi- globoso inserta. Ovarium vulgo longe stipitatum, placentis 2 vel 5, stigmate sessili orbiculato. Bacca globosa vel siliquaeformis co- riacea intus pulposa polysperma. — Arbores vel frutices, saepe scan- dentes, foliis simplicibus, stipulis spinescentibus, setaceis vel mem- branaceis et cauli adnatis. « $ 1. Serraurs pe. Pedicelli supraaxillares seriatim dispositi. 1. Capparis flexuosa sr. Bijdr. p. 53. Mig. Anal. Ind. HL. p. 1. PL Jungh. 1 p. 397. Hassk. Pl. Jav. rar. p. 178. Spinae stipulares brevissinfe, folia clliptieo-oblonga utrinque acuta, apice vulgo sphacelato, coriacea, glabra, pedicelli 2—4 seriati petiolo aequales, — C. callosae et C. mieracauthae affinis. — Java, op den Pangerango (BL), op den Oengaran (sunen.). — Kalidoeng of Kaliagi goenoeng sund, of Ki gangarongang sund. CAPPARIDEAE. 99 GAPPARIS. 2. Capparis micracantha nc. Prodr. 1. p. 247. Bl. Bijdr.p. 52. Spinae stipulares parvae rectae, folia e basi subeordatà ovalia apice sphacelata, coriacea, glabra, pedicelli 2—6 seriati petiolo brevio- res, — Oost-Java, in Madoera (pr). 8. Capparis callosa vr. Bijdr. p. 53. Spinae stipulares rectae, folia e basi rotundat oblonga apice sphacelata coriacea glabra, pe- dicelli solitarii vel 2—3 seriati petiolo subaequales. — C. micra- canthae affinis. — Java, in moerassige streken (sr.). — Tjampaka gondok oetan sund. 4, Capparis Billardierii pc. £. c.p. 247. Spinae stipulares rectae, folia ovali-oblonga venoso-reticulata cum ramulis glabra, pedicelli 3 seriati, ovarium subsessile. — Molukken, Boeton (LABILL.). 5. Capparis foetida pr. Bijdr. p. 52. Spinae stipulares rectac, folia e basi subeordatâ ovalia acuminata, subtus eum ramulis stellato- pubescentia, pedicelli solitarii aut 2—4 seriati petiolo duplo lon- giores; petala villosa. — C, acuminatae affinis. — Java, bij Ba- tavia en aan den voet van den Tjerimai (Br). — Sini sund. 6. Capparis subcordata sranoan. in Linnaeâ XV, p. 166. Cau- lis spinosus, ramuli inermes, folia subeordato-ovata acuminata gla- bra, rigida, costà prominente, pedicelli supraxillares 5—6 seriati, fl. 9-andri, sepala ovata extus cum pedicellis tomentosa. — Videtur bona species. — Timor. 1. Capparis erythrodasys uro. Pl. Jungh. IL. p. 397. Spinae sti- pulares uncinatae; folia ovata acuta coriacea, juniora cum ramulis pedicellisque tomento stellato rufo-cinnabarino detergibili obtecta, glabrescentia, pedicelli supraaxillares seriati 2 — 4, calycis laciniae ovatae griseo-rufae, gynophorum longissimum, filamenta fere supe- rans. — C. horridae affinis. — Java. op den G. Gambing (surau). 8. Capparis trapeziflora span. in Linnaeáâ XV. p. 165, Ramuli petioli et pedunculi serieeo-velatini, spinae stipulares uncinatae, fo- lia subrotunda breviter mucronata, supra glabra lucida, subtus seri- 7* CAPPARIDEAE. 100 CAPPARIS. ceo-velutina, pedicelli 4—8 seriati in trapezii formam dispositi, sepala ovata concava extus tomentosa, petala sericea, stamina 8 in- aequalia. — Timor. $ 2, PepieeLLARES DC, Pedicelli axillares, vulgo' fasciculati. 9. Capparis oxyphylla mio. /. c. Ramuli cum foliis subtus pedi- eellisque stellato-ochraceo-tomentelli, folia e basi rotundatâ ovata vel elliptica, acute acuminata, supra glabra, subtus glabrescentia, cos- tulis teneris erecto-patulis, majora 3 poll. longa, spinae stipulares breves leviter eurvatae tomentellae, pedicelli vulgo 4 inaequilongi fasciculati petiolo longiores, sepala tomentella. — Java, op den Oen- garan (JUNGIH ). 10. Capparis mariana saco. Mort. Schoenb. p. 57, tab. 109. Tnermis; folia subrotunda glabra petiolo decies longiora, novella furfuracea, pedicelli solitarii uniflori folia aequantes. DC. l.c. Pp. 245. Decaisn. N. Ann. Mus. UIT. p. 426. Spanoghe 1. c. p. 165. Blumea grandiflora Zippel. herb. — Timor. — Mariannen. 11. Capparis dealbata nc. Prodr. 1. p. 246. Ramuli cum pe- tiolis brevi-ferrugineo-pubescentes; spinae stipulares uncinatae ; fo- lia ovalia vel ovato-lanceolata obtusa mucronata coriacca, supra ni- tida, subtus albo tomentosa, novella subfurfuwracea, 4—2 poll. longa, peduneuli axillares 1—2 breves, sepala exteriora ovata concava pu- berula, petala ciliata. Deeaisn. l.c. — Timor. 12. Capparis pubiflora nc. /. e. Decaisn. l. c. Span. l.c. Tner- mis, rarius stipulis spinosis subuncinatis (subrectis ex span.), ramuli pubescentes, folia breviter petiolata oblongo- vel elliptico-lanccolata acuminata glabra, 5—3 t poll. longa, juniora puberula, pedunculi axillares 1—3-flori glabri, sepala ovata obtusa incano-puberula, fl. polyandri. — Timor. —PJava. 13. Capparis nigricans span. in Linnacâ XV. p. 165. Frutex erectus ; spinae stipulares minimae uncinatae: folia glabra atroviri- dia subtus nervosa, fl, axillares 5 — 6-fasciculati, polyandri, pedicel- lis petiolo duplo longioribus, sepala eoncava eum pedicellis velutina, petalis paullo brewiora. — Timor. CAPPARIDEAE. 101 CAPPARIS: $ 3. CORYMBOSAE DC. Ínflorescentia corymbosa, racemosa, termina- lis vel axillaris. 14. Capparis sepiaria Linn. Spec. p. 720. Rami glabri, novelli puberi; stipulae spinosae acutae reflexae; folia ovalia emarginata glabra, novella subtus cum petiolis pubeseentia; racemi subumbel- lati; calyx glaber; petala ciliato-tomentosa. DC. Prodr. be. p. 247. Decaisn. Le. p. A27. Span. l. c. p. 166. — C. emarginata Zipp. herb. — Voor-Indië. — Java (zorn. n. 3582). — Timor. — Nieuw-Holland. 5 15. Capparis tylophylla sen. Syst. IV. 2, p. 204. Frutex; spi- nae stipulares uncinatae; folia ovalia calloso-mucronata coriaceca gla- bra, racemi elongati, pedicellis umbellatis. Capparis callophylla Bl. Le. Mig. PL, Jungh. l.c. — Java, op den G. Gambing (suncu.), op de kalkbergen bij Rompien (gu). 16. Capparis salaccensis er. Lijdr. p. 54. Spinae stipulares un- cinatae, folia lato-lanccolata acuminatissima glaberrima subavenia, racemi axillares et pamiculato-terminales, pedicellis subumbellatis. Java, op den Salak, Gedé (pr). 17. Capparis Roxburghii vc. 4. c.p. 243. W. et Arn. l.c. p. 26 (non Spanoghe). Spinae stipulares ramorum uneinato-reflexae, ramu- lorum nullae, folia e basi attenuatà elliptiea vel elliptico- oblonga, obtusa, glabra, ramuli cinereo-velutini, racemi terminales corymbosi, bacca globosa. Capparis corymbosa Roxb. Fl. Ind, Il. p. 569. — Voor- Indië. — Sunda-eilandeu? 18. Capparis lanceolaris pc. /. e.p. 248. Spinae stipulares un- einatae, folia lanceolata acuta, racemi axillares subeorymbosi, pe- dicellí basi utringue stipulà spinos instructi. — Java (LescH.). 19. Capparis elliptica sranocu. in Linnaeâ XV. p. 166. Ramuli glabri angulati, spinae stipulares uncinatae, folia e basi rotuudatâ elliptico-ovata coriacea glabra, pedicelli axillares racemoso-corym- bosi folio longiores, fl. rosei, bacca globosa. C. Roeburghii? ej. l.c: Timor, in de bergstreken (span.). 20. Capparis subacuta wro. Ramuli inermes, folia e basi acut CAPPARIDEAE. 102 CRATAEVA. elliptiea vel elliptico-oblonga obtusiuscula vel subacuta, plurivenia et tenere reticulata, petiolo pubescente 4es—6°S longiora, racemus corymbosus terminalis, pedicellis foliis brevioribus et longioribus, sepala lato-coneavo-elliptica, petala spathulato-obovata laminâ sub- rotundatÂâ repandulâ, stamina numerossima. — Java, in Bezoekt (TEYSMANN). VI. CRATAEVA zins. Calycis 4-partiti laciniae deeiduae. Petala 4, tori carnosì bemisphaerici margini inserta, unguiculata, aestivatione aperta. Stamina 8— 28 eum petalis inserta. Ova- rium longe stipitatum, uni- vel placentis patulis spurie biloculare, multi-ovulatum, stigmate sessili subbilobo. Bacca globosa cor- ticata, 1—2-locularis, intus pulposa, polysperma. — Frutices vel arbores inermes, foliis trifoliolatis, corymbis axillaribus vel ter- minalibus. 1. Grataeva magna pc. Prodr. IL. p. 248. Hassk. Cat. bog. p. 134. PL Jav. rar. p. 179. Arbor excelsa; foliola ternata breviter petiolulata oblongo-lanceolata vel elliptica, utrinque attenuata, late- ralia basi inaequilatera, glabra, lucida, subtus glauca, 3- fere 7 poll. longa, petala viridi-albida, dein flavescentia. Crataeva religiosa BL Bijdr. p. 54, non Forst. — Java. — Randoe alas sund. 2. Grataeva Tapia sr. Bijdr. p. 54. Foliola ovata acuminatis- sima, lateralia basi inaequali-rotundata, stamina 14— 24 toro ab- breviato inserta petalis demum longiora, bacca globosa. — Java, op de grafheuvels bij Kandang Anan in Tjeribon (pt). — Kati- garong sund. Ordo LXXXI. FLACOURTIANEAE 1. c. RICHARD. Arbores vel frutices, glabri vel stellato-puberi, foliis alternis sim- plicibus, stipulis minimis vel nullis. Flores axillares, hermapbro- diti vel polygami. Calyx 4— 5- rarius 2—3—6-phyllus vel 4— T—12-partitus, acstivatione imbricatus raro valvatus. Corolla nulla vel petala saepe calycina. Stamina utplurimum indefinita raro definita hypogyna, saepius toro glanduloso vel piloso interdum FLACOURTIANEAE. 108 FLACOURTIA. imo calyci adhaerenti inserta, filamentis hiberis, antheris bilo- eularibus. Ovarium hiberum uni- vel pseudo-pluriloculare, loculis inaequalibus, quandoque biseriatim verticillatis et superpositis, pla- centis parietalibus 2-pluribusve pluriovulatis, stylo terminali sim- pliei vel partito, stigmatibus obtusis vel capitatis. Fructus unilo- cularis baccatus vel capsularis. Se mina plurima vel pauca, nuda vel (arillodio) arillata, albumine copioso carnoso, embryi axilis co- tyledonibus saepissime foliaceis latis applicitis. — Exceptâ Europâ, totius orbis regiones calidae hujus ordinis quasdam ecives alunt. — Flacourtjaneae ricu., adjectis Bixineis kunrm. Conf. D. Clos in N. Ann. Se. nat. 4me ser, IV. p. 862 et VIIL p. 209. Eigenschappen. De zaden van sommigen leveren kleurstoffen. De vruchten van anderen zijn eetbaar. Geslachten: A. Zonder bloemkroon: — vrucht niet openspringend ; geen stijl: 1, Flacourtia, — stijl kort: TI. Xylosma ; — vrucht open- springend: IV. Scolopia, — drie kelkbladen: IL. Bennettia. B. Bloembladen; — omgekeerd eirond: V. Bira; — ovaal, zaden met haren gewimperd: VI. Trichospermum; — bloembladen driesple- tig: VIT. Zehinoearpus. C. Bloembladen, met tegenoverstaande schubjes; — meeldraden 20— 25: VIT. Pangium; — 5: IX. Hydnocarpus; 4—5, kelk 3-deelig: XT. Bergsmia; — 8 meeldraden: X. Taraktogenos. Tribus 1. Fracourtieag cros d. c. VIT. p. 211. Flores saepe dioiei. Stigma pluripartitum, vel styli distincti. Fruetus indehiseens— Arbores, saepe spinis juxtaaxillaribus. 1. FLACOURTIA commens. Flores dioiei vel polygamií. Ca- lyx 4—ö-partitus. Corolla nulla. Mase. Stamina 12—50, in- terdam glandulis vel squamulis cincta, receptaculo tota adpressa, filamentis filiformibus, antheris renifornibus. Ovarii rudimen- tum nullum. Fem. Ovarium disco lobato vel in glandulas soluto einetum, uni- vel spurie pluriloculare, stigmate sessili 3 10-par- tito, laciniis apice dilatato-bilobis. Bacca stigmate coronata glo- bosa. — Arbores vel frutices, saepe spinosi, spinis axillaribus vel stipularibus, foribus axillaribus solitariis, fasciculatis vel racemosis. 1. Flacourtia inermis roxs. Arborescens, inermis; folia ovata ; flores bisexuales; stigmata 4—5. Roxb. Pl. Corom. ML. p. 16, 17, tab. 222. Fl. Ind. TIL. p.854. W. et Arn. Prodr. I. p. 29. Jack. in FLACOURTIANEAE. 104 FLAGOURTIA. Hook. Bot. Misc. 1. p. 289. DC. Prodr. Ep. 256. — Molukken (volgens roxBuReH), Sumatraen Poeloe Pinang (sack), Voor- Indië, bij Mangalore (merz), Ceylon (moon). 2. Flacourtia Rukam zour. et mor. Frutex inermis, ramulis to- mentellis, folia ovalia oblonga acuminata grosse serrata glabra, fl. dioiei, fem. sepalis 4 lato-ovatis. Zoll. el Mor. Verz. p. 38. — Fla- courtia Cataphracta Bl. Bijdr. p. 55, non Roxb. Foliis majoribus, racemis 4—6- nec 6—10 floris, calyce masc. 5- nec 4-phyllo, sty-_ lis 8 nee 4—6 distincta. — Java, in de bergstreken (BL. ZOLL.). — Koeda sondak sund. of Roekam, ook Salor (volg. Horsr.). 3. Flacourtia sepiaria roxs. Frutex, spinae numerosae patentes, folii-et floriferae ; folia obovato-oblonga, senescentia rigida coriacea; fl. dioiei, stigmata 3—4. Roxb. Corom. T. p. 48, tab. 68. Fl. Ind. UL. p. 835. DC. L. e. W. et Arn. l. e. Hassk. Cat. bog. p. 186— B. frondosa (Fl. frondosa Clos. mss.) Mase. inermis, foliis subcon- gestis, racemi brevissimi multiflori. — 7. leucophloea ej. l.c. p. 217, racemis fem. albicantibus, foliis obovatis majoribus, stylis basi connatis, — Voor-Indië, ook 9. — 7. Java (LESCHENAULT). 4. Flacourtia sapida roxs. Frutex, spinae nudae, folia e basi obtusà elliptico-oblonga obtuse acuminata, repando-serrata, subtus in eostis ramulisque junioribus tomentella, seniora membranacea, fl. dioici, stigmata 5—7. Rozb. Corom. IT. p. 49, tab. 69. Fl. Ind. Le. p. 835. DO. Prodr. Le. W. et Arn. 1. c. Bl. Bijdr. p. 55.— Voor-Indië. Java. De vrucht, ook van andere soorten wordt gegeten. 5. Flacourtia rotundifolia cros. /. e. VIII. p. 218. Ramuli pu- bescentes, spinosi, folia brevi-petiolata rotundata saepe cuneata ob- tusissima, nunc elliptica et acuta, erenata, membranacea, praeter COS-_ tam glabra; racemi axillares 2—4-flori, pedieelli graciles; calyx 5-phyllus, sepalis ovato-oblongis obtusis, albo-ciliatis; masc. polyan- — dri, antherae callo dorsali terminali, fem. disco hypogyno brevi, Ber. EE breves, stigmatibus capitato-bilobis. — A Fl. sepiari onorum formà, antheris calliferis ir f Boe Java (eknort. ZOLL. n. 2146) tenen peen ’ ‚me rta (uonsr.). / FLACOURTIANEAE. 105 BENNETTIA. 6. Flacourtia Jangomas cur. Syst. Veg. 1. Spinae fem. simplices, masc. ramosae, folia ovata acumiuata serrata, fl. dioici, stigmata 6. Stigmarola Jangomas DC. l. e. p.257. — Spina spinarum Rumph. ierb. Amb. VII. p. 86. tab. 19, fig. 1, 2. — Cochinchina. — Java, Bali, — Roekam sepat sund., ook Tsobi lobi, welke na- men ook aan de overige soorten gegeven worden. 1, Flacourtia montana zierer. ap. span. Linnaea XV. p. 176, indescripta. IT. BENNETTIA uro. Flores dioici apctali. Calyx triscpa- lus deciduus, sepalis ovatis (ciliolatis). Masc. Stamina numerosa, filamentis filiformibus (parte } inf. hirtellis), antheris bilocula- ribus, loculis brevibus, conneetivo brevissimo subnullo, loeulis rimà ellipsoide latcraliter hiantibus. Fem. Ovarium in disco hirtello glandulas capitellatas (stamina sterilia) exserente scssile, ova- tum subtrigonum, placentis tribus pluriovulatis, stylis 8 ad ba- sin usque liberis divergentibus, apice divaricate breviter bifidulis, sligmatosis obtusiusculis. Fructus.….P? — Cel. BENNerT dicavi, de herbario Horsfieldiano meritissimo. Genus homonymum Brunonia- num prioritatis jure est Galearia. 1, Bennettia Horsfieldii mio. Innovationes puberulae, folia longe et breviter petiolata, per intervalla confertiora, anguste oblonga vel obovata abrupte acuminata, distanter calloso-serrata, submembrana- cea, costulata, adulta utrinque glabra, }— {-pedalia, paniculae pube- rulae, fem. densiflorae, masc. laxae et longiores, passim parvifoliatac. Java, in Banjoemas (HORSF.). HIL XYLOSMA c. ronsr. Flores dioici, Calyx 4 — 5-parti- tus. Corolla nulla. Masc. Stamina plurima disco in glandulas 8— 10 soluto cincta, receptaculo incrassato inserta, exteriora minora saepe abortiva, filamentis sub antheris dilatatis. Fem. Discus hypogynus minimus vel nullus. Ovarium uniloculare, placentis parietalibus 2—3 filiformibus pauciovulatis, stylo terminali bre- vissimo, stigmate terminali, obsolete bilobo. Fructus siccus sub- indehiscens, pericarpio nune erustaceo nuuc membranaceo, fragili, FLACOURTIANEAE. 106 SCOLOPIA. 2—4-spermo. — Arbores vel frutiees saepe inermes, glabri, stipu- lis nullis, racemis axillaribus. — Crescunt in insulis Indiae aquosae et Oceaniae. — Myroxylon 5. R. Forst. Charact. Gen. 1. Xylosma leprosipes cros. l.c. p. 280. Folia longe petiolata ovalia breviter acuminata serrata membranacea, racemiì secus rumos denudatos bifariam positi ebracteati 5— 9-flori, pedicellis glanda- loso-leprosis, fructus pìsi mole 1 —2-spermus fragilis, stigmate bí- lobo. — Java (LESCHEN.). 2, Xylosma Cumingii cros. l.c. p. 231, Glabra; folia brevi-petio- lata lato-lanceolata vel lanceolata, rarius ovata, acuta vel acuminata, obtuse serrata, membranacea, stipulae nullae, racemi axillares petiolo_ longiores multiflori, bracteis ovatis vix puberulis ciliolatis, sepala ovata glanduloso-ciliata ; stigma sessile bilobum, — Philipp. de (cum. n. 1250 et 1123). Ais 8. Xylosma fragrans prcarss. in Voy. Venus. Bol. tab. 25 abs- que diagn. Clos. 1. c. p. 282. Glaberrima, inermis vel spinosa, folia petiolata lanceolata utrinque attenuata repando-dentata, membrana-_ cea, racemi axillares simplices, masc. 8—15-flori, fem. 8 3—5-flori, petiolo vix longiores, pedicellis brevibus basi bracteis obsitis, sepala lato-ovata imà basi coalita; masc. glandulae luteae, sepalis intus ap- pressae, stamina centralia alte exserta, marginalia inclusa; fructus pisi mole laevis fragilis, stigmate capitato bilobo. Flacourtia amara Spanoghe l. c.p. 166? — Timor. Poeloe Laman. An hujus generis: Prockia luzonensis presu. Relig. Hänk. 1. p. AP Fribus IL, Lagtieag cLos. U. c. p. 241. Flores hermaphrodi Calyx duplici vel multiplici serie 2—5-phyllus. Stamina hypogy na. Stylus vel styli plures partim connati. Capsula saepe baccata, dehiscens vel indehiscens, oligosperma. IV. SCOLOPIA sanres. Calyx-8—10-—12-partitus bise- rialis persistens. Glandulae totidem basi laciniarum interiorum per paria oppositae (vel nullae?). Stamina plurima persisten antheris processu linguiformi auctis, Ovarium 1-loculare, pla centis 3—4 parietalibus, 2—3-ovulatis, stylo filiformi, stigmate obsolete 3 —4-lobo aut subintegro. Bacca coriacea, intus pulpâ ge latinos repleta. Semina 2—6, longe funieulata, albumine car FLACOURTIANEAE. 107 BIXA. noso, cotyledonibus foliaceis, radiculà superà, — Arbusculae vel frutices, spinis axillaribus, foliis basi biglandulosis, fl. hermaphrodi- tis racemosis vel corymbosis fragrantibus. — Phoberos Lour. — Rhinanthera Bl. — Dasianthera Presl. — Ludiae sp. Roxb. — Limonia Gaertn. de fr. el sem. 1. p. 2718, tab. 58, fig. 4. $ 1. Petioli glandulosi. 1. Scolopia Roxburghii cros. /. c. p. 250. Spinae in trunco ra- misque majoribus ramosae; stipulae parvae triangulare, antherarum appendix pubera. Ludia spinosa Roxb. H. beng. p. 88. Fl. Ind. IL. p. 567. — Phoberos Roaburghii Benn. l.c. p. 192. — Fla- courlia? Stigmarota Wall. Cal. n. 6618. — Sumatra. 2. Scolopia crenata cros /.c. p. 250. Antherarum appendix tota pilosa. Dasyanthera luzonensis Presl. Relig. Hänk. 1. p. 90, tab. 66. Phoberos Dasianthera Bennett l.e. p. 192. Phoberos crenatus W. et Arn. Prodr. I. p. 830. — Flacourtia crenata Wall. Cat. n. 6679 par- tim, — Luzon (cum. n. 1177, 1510, 1599), — Voor-Indië. 8. Scolopia Rhinanthera cros /. c.p. 252. Folia ovato- vel oblongo-lanceolata acuminata serrulata, glabra; flores racemosi 8- rarius 10-meri, calycis laciniis interioribus majoribus, antherarum appendix glabra. Rhinanthera (absque nomine spee.) Blume Bijdr. p. 112. Phoberos Rhinanthera Benn. in Horsf. Pl. Jav. p. 187, tab. 59. — Java, in Prowoto en Patjitan (nonsr.). 4. Scolopia lanceolata cros. 2. c. p. 252. Antherarum appendix gla- bra. Phoberos lanceolatus W. et Arn. l.c. — Flacourtia crenata Wall. Cat. n, 6679 partim. — Luzon (cum. n. 1061). — Voor-Indië, Tribus III. Bixingae eNDL. Fl. herm. vel polygami. Petala 96 saepe majora, eolorata. Stylus simplex. Fructus capsularis vel baccatus, dehiscens. V. BIXA Linn. Sepala 5 imbricata, basi tuberculata. Petala _ 5 obovata. Stamina plurima disco annulari imposita, antheris oblon- gis apice (brevibus rimulis) biporosis. Ovarium 1, stylo filiformi apice dilatato, stigmate emarginato. Capsula cordata setoso-hispida bivalvis, valvis intus placentam linearem gerentibus. Semina pel- liculà pulposâ arillata, S—14 in quâvis placentâ. — Corymbi terminales. FLACOURTIANEAE. 108 TRICHOSPERMUM. 1. Bixa Orellana inn. Bl. Bijdr. p. 56. Rumph. Herb. Amb. IL. tab. 19) Fructus cordati; folia cordato-ovata acuminata glabra. — Warme gewesten van Amerika, thans in Afrika, Azië (Java, Am- boina, Poeloe Pinang), geplant. — Galinggam of Kasoem ba sund. Uit de zaden wordt de bekende roode kleurstof, orleans, (vooral in Amerika) verkregen. — Verg. verder river bol. tuin le Weltevre- den. bl. 107. VL TRICHOSPERMUM srume. Sepala 5 crassa valvata (ex BL. imbricata), extus ferrugineo-tomentosa. Petala 5 concava ova-_ lia brevia. Stamina plurima, receptaculo glanduloso-iucrassato in- serta, filamentis subulatis, antheris didymis dorsifixis. Ova- rium complanatum subbiloculare, stigmatibus 2 subsessilibus ovato- globosis emarginatis. Capsula subreniformi-globosa, filamentis persistentibus suffulta, hispidulo-hirsuta unilocularis ?, loeulieide bi- valvis, valvis placentiferis, placentis prominulis utrinque seminife- ris. Semina plura longe funiculata ovoidea complanata, margine membranaceo pilis longis rigidulis onusto eincta, albumine carnoso eopioso, embryi recti axilis cotyledonibus orbiculato-cordatis tenuibus. 1. Trichospermum javanicum su. Bijdr. p. 57. Clos l.c. p. 261. Folia alterna petiolata, e basi subeordatâ elliptico- vel oblongo-lan- ceolata acuminata denticulata glabra trinervia, stipulis lanceolatis peduneculi axillares apice ramoso-corymbosi, pedicellis calycibusque stellato-tomentosis; flores intra bracteolas 3— 4 glabriusculas stipu- liformes subsessiles. — Java, op den Seriboe (pr). — Dolok sund. — Uit de bastvezelen kan men touw vervaardigen. VIL ECHINOCARPUS prume. Sepala 5—4 (ovata utrinque cinereo-tomentosa). Petala 5—4 ovata apice trifida. Stamina in- definita pluriserialia, filamentis filiformibus (tomentosis) disco in- sertis, antheris erectis subtetragouis (puberis), loculis arcte con- tiguis in acumen filiforme productis. Ovarium uniloculare?, stylo filiformi , stamina superante, stigmate minuto. Capsula liguosa echinata, sub-4-locularis, loculicide 4-valvis, intus pulpâ farinaced, valvis medio seminiferis. Semina in quâvis placentâ 1—2, basi arillata, FLACOURTIANEAE. 109 PANGIUM. 1. Echinocarpus Sigun er. Bijdr. p. 56. Mig. PL. Jungh. 1. Le. Clos Le. p. 266. Arbor; folia alterna, longe petiolata ovata acuta vel acuminata, glabra, costulata, stipulae caducac; alabastra tomentosa; pedunculi uniflori, ex axillis defoliatis. — Java, in de wouden der bergstreken. — Sigoen sund. Pribus IV. Panctear cros l.c. p. 267. Flores dioici, petalis squamulà opposit auctis. Stamina 4—25. Sylus 1 vel 5. Fructus baccatus indehiscens. VII PANGIUM nernw. Dioieum. Calyx virgineus clausus, florens imaequaliter 2—8-sepalus. Petala 5—S8, squamis totidem (sericeo-villosis) iis oppositis. Mase. Stamina plurima (20 —25), calyeis fundo inserta, filamentis liberis medio inerassatis, an the- ris dorsifixis. Fem. Stamina petaloram numero iisque alterna, castrata subulata. Ovarium elongato-ovoideum uniloculare, placen- tis 2—4 parietalibus pluriovulatis. Stigma sessile planum radia- tum. Bacca carnosa indehiscens polysperma. Seminum testa li- gnosa vasculoso-reticulata, hilo maximo, embryi albumen oleosum fere aequantis cotyledonibus foliaceis multinerviis, radiculâ cla- vatâ hilo proximâ. 1. Pangium edule remw. in Bl. Cat. Buitenz. p. 112. Sylloy. Ratisb. IL. p. 13. Benn. in Horsf. Pl, Jav. rar. p.265, tab. 43. Bl. Bumphia IV. p. 20, tab. 178. Mus. bot. I. p. 14. Pangium Rumph. Herb. Amb. II. p. 182, tab. 59. — Cloak vel Klobak Rademach. Beschr. Jav. Pl. p. 21. Bijvoegs. p. 52. Arbor alta, foliis longe petiolat is cordatis vel subrotundo-ovatis integris aut sublobatis (3—5- lobis), acuminatis, integerrimis vel subrepandis, 1-ultrapedalibus, supra glabris, subtus in nervorum reticulo rafulo-tomentellis, fl. axil- laribus, masc. in racemis paucitloris, fem. solitariis, fructu maximno ovoideo, ferrugineo-tomentoso, verrucelloso. — Algemeen over den Sunda-Archipel en de Molukken verspreid, Celebes, Java, Bali, Boeton, Boero, Ceram. Zeldzaam op Amboina. — Pi- tjoeng sund. Poetjoeng jav. en de vrucht Klowak; Pangi mal, Boengoer op Sumatra, Pami op Boeton, Bobbi of Sawan tern., Ens op Boeroe, Ani amb. De zaden worden algemeen gegeten. FLACOURTIANEAE. 110 TARAKTOGENOS, IX. HYDNOCARPUS cagren. Dioica. Sepala 5, aecstivatione gquineuneiali, 2 ext. minora. Petala 5, squamis tofidem fis oppositis. Masc. Stamina 5 alternipetala, filamentis subulatis liberis, antheris connectivo lato reniformibus. Fem. Stamina maris, sed antherae steriles. Ovarium subglobosum, placentis 8—5 parieta- libus plariovulatis. Stigma sessile peltatum 3—5-partitum, laci- nis dilatato-bifidis. Bacca corticata polysperma. Seminum testa crassa subrugosa, embryi albumen fere aequantis cotyledoni- bus foliaceis nervosis, radiculâ clavatâ. — Arbores Indicae, foliis alternis stipulatis, fl. axillaribus subeymosis, fructu magno velutino- _ tomentoso, 1. Hydnocarpus glaucescens sr. Rumphia IV. p. 22. Mus Le, p.15. Arbor; ramuli juniores puberuli, folia e basi inaequali obtu- siusculâ oblonga acuminata obsolete serrulata, coriacea, subtus glau- eescentia ad lentem puberula, 5—10 poll. longa, fructus mali aurian- tij mole, globosi, laeves velutino-tomentosi, — Sumatra. Adnot. Hydnoearpo octandrâ ruwarir, in hoc genere admissâ, hujus character paullisper foret reformandus. X. TARAKTOGENOS uassk. Flores polygami. Sepala 4 aestivatione imbricata, exteriora paullo minora, decidua. Petala 8, singula basi squamâ adnatÂ. Masc. Stamina 8, petalis longiora, filamentis hirsutis, antheris sagittatis. Herm. Stamina triplici petalorum numero. Ovarium subgloboso-pyriforme sericeo-hirsu- tum, uniloculare, stigmate sessili peltato-4-radiato, placentis 4 parietalibus pluriovulatis. j 1. Taraktogenos Blumei nassk. in Re/zia 1. p. 127. Hort. bog. IL. p. 15. Arbor, comâ pyramidatâ, ramis horizontalibus brevibus, stipulae minutae subulatae; folia e basi acut vel rotundatà el- liptica vel oblonga, acuta vel acuminata, subintegerrima, glabra, nitida, stirpis hermaphroditae paullo angustiora, oblongo-elliptica vel sublanccolata, saepe acuminata, 4—S8 poll longa, cymae masc. axil- lares, 4—S8-florae parvae, hermaphroditae breviores, petala tenuis- sima albida, extus supra medium albido-pilosa et margine toto fim- briata, squamulis viridulis, extus sericeis et ciliatis, bacca nigro- dende ad dineke \ FLACOURTIANEAE. 111 BERGSMIA. velutina laevis, pomì aurantiì mole. Hydnocarpus heterophylla BL Rumphia IV. p. 22, tab. 178 B. fig. 1 (ezcept. fl). Mus. bot. 1 p. 15. — Arbor 50-pedalis. — Java, in Bantam; op den kalkberg van Tjampoa (HASSK., TEYSM.). — Kandar loentoeng sund. XI. BERGSMIA pLumr. Dioica. Calyx virgineus clausus, flo- rens valvato-3-partitus. Petala 4—5, squamis totidem iis opposi- tis imâque affixis. Masc. Stamina 4—5 alternipetala, filamentis inferne connatis, antheris eordatis. Fem. Stamina 4—5 Libera, castrata vel antheris minutissimiís. Ovarium ovoideum angulatum uniloeulare, placentis 2—3 parietalibus pluriovulatis. Stigma ses- sile depressum 2—8-lohumn. — Fructus... Genus maxime affine Tri- chadeniae Tuwair. in Kew. Gard. Misc. VII. p. 196, tab. VIT, 1. Bergsmia javanica sr. Rumphia IV. p. 23, tab. 178 C. fig. 2. Mus. l.c. p. 16. Arbor alta; folia alterna, rarissime opposita, lon- giuscule petiolata, oblongo-lanceolata utrinque acuta, integerrima, glabra, subtus cinerascentia, 3—5} poll. longa, racemi axillares simpliees multiflori, 3—4 poll. longi; calyx extus eum petalis seri- eeo-velutinus; squamae fusco-velutinae; ovarium hirtum. — Java. Ki sioeng sund. Genus dubium: XII. VARECA noxa. (excl. V. lanceolat quae inter Violaccas est Pentaloba, et V. heteroelit quae n. g. Violaceum), non Gaertn. Flo- res umisexuales, forte polygami. Fem. Calyx breviter 5-fidus. Pe- tala 5 hypogyna oblongo-linearia, acstivatione basi involuto-valvata, apice imbricata, apiculis sub een revolutis. Stamina sterilia 5, hypogyna, petalis alterna et 4 breviora, filamentis subulatis, antheris sagittatis basifixis, nn cassis. Ovarium ovato-oblon- gum apice attenuatum, uniloculare, placentis 3 parietalibus, ovulis numerosis. Stigma parum dilatatum obsolete trilobum. — Arbor moluecana, foliis sparsis exstipulatis, brevi-petiolatis obovato-lancco- latis undulatis acutis, basi apiceque attenuatis, cymis axillaribus paucifloris, fl. majusculis, teste roxB. albis inodoris. 1. Vareca moluccana roxs. Fl. Ind. 1. p. 647. Conf. Benn. in Horsf. Pl. Jav. rar. p. 209. — Molukken. VIOLACEAE. Ri VIOLA. Ordo LXXXII. VIOLACHAE sussiev. Herbae vel frutiees, foliis stipulatis vernatione involutis. Se- pala cum petalis et staminibus magis minusve irregularia 5, aesti- vatione imbricativâ, filamentis brevissimis dilatatis, antheris connectivo membranacco superatis. Ovarium uniloculare, placen- tis 3 parietalibus, stylo unico, stigmate saepe unilaterali. Cap- sula loculicide trivalvis. Bmbryon axile, albumine carnoso vix brevius, cotyledonibus planis. — Violeae herbaceae in hemisphaerâ boreali frequentes, in australi et in regionibus intratropicis rario- res, quaedam fruticosae in Americà calidâ, Alsodineae inter tropicos utriusque orbis vigent. Eigenschappen. Ben braakwekkend en purgerend beginsel, violine, wordt vooral in de wortels van onderscheidene soorten gevon- den, die in tropische landen niet zelden tot braakmiddelen dienen. Tribus IL. Vrorear pc. Flores irregulares. 1. VIOLA rourner. Sepala subaequalia, supra basin inserta persistentia. Petala inaequalia, antieum basi saccatum vel calca- ratum. Stamina conniventia, 2 anticis dorso calcaratis. Capsula subovato-trigona, trivalvis— Herbae acaules vel caulescentes, pedun- eulis unifloris. — Species pleraeque in regione temperatâ hemis- phaerae borealis ereseunt, quaedam in calidioribus regionibus prae- sertim monticolae. $ 1. Acaules. 1. Viola inconspicua er. Acaulis, non stolonifera, radice satis longâ; stipulae scariosae petiolares; folia cordato-hastata acutius- cula, erenata, glabra, 15 poll. longa; peduneuli superne bracteolis 2 longe lanceolatis parvis, sepala lanceolata integerrima trinervia, ap- pendice acutiusculâ is duplo breviore, antherae inappendiculatae (an semper), capsula elliptico-oblonga. Viola inconspicua Blume Bijdr. p. 58. Korth. Le. p. 357. Burgersd. in Pl, Jungh. 1. p. 118. — A V.confusà cramr. in Hook. Kew Gard. Misc. III. p. 260 di- versa videtur. — Java, op den Patoea, Sumatra, op den Merapi (KORTHALS). î 2, Viola trinervis korrmars in Ned, Kruidh. Arch. 1. p. 351. VIOLACEAE. 113 VIOLA. Acaulis ; folia longe petiolata hastata acutiuscula, erenulato-serrata, basi in petiolum decurrentia; flores coerulei alte pedunculati. — Sumatra, aan den voet van den Merapi bij Tandjong-alam (Kortn). 3. Viola philippica cav. Icon. rar. VI. p. 19, tab. 529, fig. 2. DC. Prodr. 1. p. 294, Radix fusiformis, folia ovato-oblonga basi in petio- lum breviorem abrupte attenuata, stipulae adnatae, sepala ovato-lan- ceolata. — Luzon, S 2, Sarmentosae et caulescentes. 4, Viola serpens warn. Caulis ligneseens, rami plures glabtius- culi, stipulae liberae herbaceae lanceolatae dentatae, folia petiolata e basi profunde biauriculat cordato-ovata, acuta, serrulata vel cre- nata, sparsim pilosa, pedunculí superne bracteolis 2 lanceolatis, se- pala lanceolata appendice suo duplo longiora, petala iis paullo lon- giora, faux barbata, calcar saccatum. Viola serpens Wall. ap. DC. Le. p. 296. Burgersd. l. ec. — B. macrantha Brgd, fl. majoribus, sepalis haud raro obscure serratis. — Voor-Indië. Java, op den Oengaran 3—5000', — ff. op den Pengalengan 4000: (suncu.). 5. Viola pilosa ru. Rhizoma obliquum nune fere nullum, ramis longis; stipulae liberae setaceo-dentatae ciliolatae; folia cordato- ovata crenata utringue petiolique hirtella; pedunculi bracteolis 2 lanceolatis; sepala lanceolata integerrima trinervia, margine pilosa appendicem ter excedentia; petala 2 superiora basi barbata, calcar appendices calycinas aequans, stylus clavatus, stigmate proboscideo, antherae appendiculatae. Viola pilosa Bl. Bijdr. p. 51. Cat. Bui- tenz. p. 57. Korth. l. e. Burg. Lc. p. 119, (ubi autem petala 4 statuuntur). — V. Wightiana W. et Arn. Prodr. 1. p. 32? — Java, in de hoogere bergstreken (Bu), op den Soembing, Sendoro, Pengalengan, Tjerimai 4—7000’ (suneu.). 6. Viola palmaris nax:rr. Sarmentosa, stipulae liberae lanceola- tae setaceo-dentatae, folia petiolata, inferiora lata subrotundata, su- periora ovata, acuminata, basi cordata, erenata, eum petiolis pilosula ; pedunculi versus superiora bracteolis 2 parvis elongato-lanceolatis; se- pala lanceolata integerrima glabra, appendicibus plerisque bidentulis, petala iis paullo longiora elliptica, calcar parvum saccatum. Viola pal- 8 Flora van: Ned. Indië, I. — 2e Afd. VIOLACEAE. 114 JONIDIUM. maris Ham. in Don. Nepal. p. 205. DC. l.c. p. 298. Burgsd. l.c. p. 120. — Voor-Indië, — Java, op de Merapi 2400’, veel bij Andong en bij den waterval Hoko-mundjar (sunen.). 7. Viola sarmentosa gureenspisk in Pl, Jungh. 1. p. 121, Cau- lis lignescens, radices et sarmenta exserens; stipulae scariosae per- sistentes ovato-lanceolatae apice ciliatae; folia ovata acuta crenata, basi cordata vel reniformia, pilosula vel glabriuscula; pedunculi pi- losi, bracteis 2 parvis lanceolatis suboppositis; sepala longe lanceo- lata, integerrima pilosa, appendice rotundat parvulâ, petala iis paullo longiora, 4 superiora fauce barbata, calcar parvum saccatum, capsula subglobosa. — Java, op den Merbaboe 6—7000', met Gnaphalium javanieum, op den Oengaran, Ardjoeno (uncu.). 8. Viola alata gureersp. /. c. p. 121. Rhizoma crassum obli- quum; caules plures alati; folia reniformia interdum subtriloba, acu- tiuscula, levissime crenulata, petiolis alatis; stipulae fere longitudi- nis foliorum cuneato-lanccolatae remote serratae; pedunculi alati su- perne bracteolati, flores nutantes ; sepala lanceolata integerrima, apice gquandoque rotundata, appendice parvâ rotundatâ, petala sepalis duplo longiora obovata; calcar parvum saccatum, stylus geniculatus, stig- mate clavato-incrassato, capsula ellipsoidea. — Java, op den Diëng 6—8000' (sunen.). — Gagang goenoeng sund. 9. Viola arcuata sr. Bijdr. p. 58. Korth. 1. c.p. 359. Herbacca, decumbens; stipulae foliaceae ovato-oblongae ciliolatae basi subser- ratae trinerviae, folia semiorbiculato-reniformia acutiuscula, serrata, in venis utrinque pubescentia, — Jav a, op de hoogte der gebergten (Bu), op den Telaga-bodas, Wajang; Sumatra, aan den voet van den Merapi, bij Tandjong-alam (korrn.). IL, JONIDIUM vent, Sepala parva inacqualia, basi deeur- renti non appendiculata. Petala inaequalia, inferius reliquis multum longius, basi concavum, unguiculatum. Stamina approxi- mata, filamentis brevissimis, antheris apice membranaceo-ap- pendiculatis, 2 anteriora saepius basi extrorsumn glandulâ nectari- ferâ, Capsula Violae, calyce et genitalibus emarcidis stipata. — VIOLACEAE. 115 ALSODEIA. Herbae vel suffrutices, rarius frutices, praesertim in regionibus tro- pieis, inprimis novi orbis erescentes. 1. Jonidium enneaspermum vent. Malmais. p.27. DC. Prodr. 1. p-808. Korth. l. e.p. 357. (Span. l.c. p. 166 P). Caulis suffruticosus, basi ramosissimus ; folia lanceolata glabriuscula; stipulae subulatae ri- gidae; sepala acuminata glabra. Viola enneasperma Linn.Spec. p. 1327. — Rheed. Hort. Mal. IX. p. 117, tab. 60. — Ceylon. Voor- Indië. — Borneo, op den Sakoembang (kontu). — Timor? 2. Jonidium frutescens cineans ap. DC. U. e. p. 311. Bl. Bijdr. p. 58. Caulis suffruticosus ramosus glaber; folia alterna, lanceolata mucronata serrata glabra petiolata, stipulae setaceae erectae pubes- eentes, fl. axillares solitarii nutantes. Viola frutescens Roth Nov. Spec. p. 167. — Voor-Indië. Oost-Java, in de bergstreken (BLUME). Tribus IL, AusopiNeaE R. BR. Flores regulares. Flacourtianeis valde aftines! III, ALSODEIA rrr. rmovArs, Sepala 5. Petala 5. Sta- mina 5, filamentis basi in eupulam lobulatam ovarium partim in- cludentem connatis, antheris apice cucullato-membranaceo-appen- dieulatis, intusque bisetis. Ovarii unilocularis placentae 3, ovulis 8—9, stylo tereti, stig mate truncato. Capsula sepalis petalis- que stipata, obverse turbinata obtuse 3-gona, valvis 1—2-spermis. — Arbuseulae vel frutices, ramis subhorizontalibus, fl. parvis axillari- bus albis. Pentaloba Lour. Prosthesia Bl. Dioryktandra Hassk. 1. Alsodeia macrophylla prcarsN. N. Ann. Mus. III. p. 428, tab. 19. Ramuli novelli eum petiolis hispiduli, folia oblonga vel oblongo-lanceolata utrinque attenuata obscure repando-dentata, 4 — 9 poll. longa glabriuscula, racemí breves, pedicellis longiusculis sub- fasciculato-paucis, sepala elliptico-sublanceolata acuta, extus dense hispidulo-pubescentia. — Timor. 2. Alsodeia obtusa korrm. Nederl. Kruidk. Arch. I. p. 359. Folia breviter petiolata, e basi decurrenti-attenuatà oblonga acumí- nata, serrulata vel serrata, glabra; flores axillares; sepala ovato-ob- 8% VLOLACEAE. 116 ALSODEIA. tusa, utrinque in medio pilosa. Alsodeia sclerocarpa Burgersd. in Pl. Jungh. 1. p. 122. — Proxima praccedenti. — Sumatra, op der Melintang, Borneo, in de wouden van Banjermassing (KORTH.). 3. Alsodeia glabra ureensp. /. c. p. 122. Folia petiolata e basi attenuat ovalia acuminata serrata glabra; racemi terminales (?) pau- ciflori; sepala brevia rotundata, capsula rotundata. — Sumatra (JUNGHUEN). 4. Alsodeia Horneri korru. /. c. p. 360. Ramuli cum gemmis pilosi; folia petiolata late elliptica acuminata ; flores racemulosi ; sc- pala pilosa; espsulae ovoideae. — Borneo, in de wouden van Poe- loe Liampei (KORTH.). 5. Alsodeia echinocarpa korru. /. c. Arbor; rami tomentosi ; fo- lia petiolata e basi attenuatà ovali-oblonga acuminata, serrata, supra in nervis pubescentia, subtus tomentosa, 3 ped. longa, racemi axil lares 20—380-flori densi, sepala pilosa, 8 exteriora ovalia rotundata, interiora 2 oblonga carinata, petala minute pilifera sepala aequan- tia, capsula molliter echinulata. — Sumatra, bij Luoeboe Klee (KORTHALS). 6. Alsodeia Brownü korru. /. c.p. 361. Arbor 20 — 30-pedalis; ramuli eum gemmis glabri; folia petiolata e basi decurrenti-atte- nuatâ elliptica glanduloso-serrata, glabra, ped, longa, flores axil- lares racemosi, bracteae ovatae acutae minìmae, sepala obtusa gla- bra. capsula oblonga. — Sumatra, in de wouden op den Singa- lang, Indrapoera (KorTH.). 7. Alsodeia haplobotrys nassk. Mort. Bog 1. p. 19. Frutex gla- ber; ramuli subtetragoni, stipulae dorso tenere strigulosae; folia e basi in petiolum brevem attenuatâ oblongo-lanceolata acuta coriacea erenato-serrulata, 3—4} poll. longa, racemi axillares parvi 7—10- flori, bracteis ternis, mediâ lineari-lanceolatâ, lateralibus perbrevibus ovatis, sepala ovata obtusa margine extenuato ciliolata. — Java. 8. Alsodeia cymulosa uro. Frutex, ramuli glabri subangulati, 3 stipulae caducae in carinâ pilosulae; folia petiolata, e basi angustatâ VIOLACEAE. A17 ALSODEIA, acutâ vel obtusiusculâ ovali-oblonga aut elliptica acuminata, repande glanduloso-serrata, glabra, subtus axillis costularum barbata, 5—10 poll. longa, ecymae axillares glabrae, iteratim dichotomae cum flore alari, bracteis triangularibus minutis carinâ ciliolatâ, sepala subro- tunda cum pedicello pilosula et ciliolata, ovarium sericeum. Alsodeia Brownei Hassk.Hort. Bog. 1. p. 22 excl. syn. Korth. — Java. 9. Alsodeia javanica enpr. Gener. Pl — Hassk. Cat. bog p.185. Frutex, folia alterna oblonga serrulata, racemni compositi axillares bre- ves, pedicellis medio bracteatis secundis. Prosthesia javanica Bl. Bijdr. p. 867. — Java, in de wouden op den Boerangrang en Sa- lak (Br). — Kiteron of Panawar beas sund. 10. Alsodeia Horsfieldii mio. Innovationes subhirtellae, folia e basi acutâ vel subdecurrente obverse anguste oblonga vel lanceolata abrupte acute vulgo subfalcatim acuminata, serrata, serraturis apice glandulose inerassatis, membranacea, usque $-pedalia, supra praeter costam glabra, subtus in nervis petioloque pubera glabrescentia, axil- lis non barbatis, racemi breves pluriflori eum calyce extus villosuli, pedicellis ebracteatis, calycis laciniae lato-ovatae acutiusculae. — Java, in Soerakarta (HORsF.). Ordo LXXXIII. SAUVAGESIEAE BaARTL. À Violaceis differunt: capsulae dehiscentiâ septicidâ, valvis ideo margine seminiferis; staminibus 5 fertilibus oppositipetalis, sq ua- mis 5 petaloideis cum staminibus alternantibus, et coronâ fila- mentosâ (stamina sterilia) inter petala et stamina sitâ. Semina mi- nuta scrobiculata. — Pleraeque americanae. 1. SCHUURMANSIA srume. Petala 5 inaequalia, decidua. Stamina sterilia pluriserialia linearia basi cohaerentia, fertilia 5 interiora, filamentis brevibus, antheris extrorsis oblongo-te- tragonis, supra basin insertis, apiee biporosis. Ovarium unilocu- lare, placentis 8 pluriovulatis, stylo filiformi, stigmate 3-denti- culato. Capsula lignosa, gndroeceo persistente stipata, elongata, 3- valvis, valvis stylo persistente cohaerentibus. Semina in margini- bus valvularum introflexis numerosa, seobiformia, alata, SAUVAGESIEAE. 118 SAUVAGESIA, 1. Schuurmansia elegans er. Mus. 1. p. 178, fig. 32. Arbor: folia ad apices ramulorum approximata e basi in petiolum attenuatà elliptico-oblonga, obtuse apiculata, transverse venoso-striulata, 7—9 poll. longa; stipulae laterales parvae, fl. paniculatí terminales flavi, Amboina, in de wouden der bergstreken. IL. SAUVAGESIA inn. Calyx 5-partitus, fructifer clausus. Pe- tala 5 obovata. Stamina sterilia filiformia apice clavato vel reni- formi, definita et petalis alterna vel indefinita, interiora petaloidea 5 oppositipetala; fertilia 5, filamentis brevissimis staminodiis _ petaloideis basi adhaerentibus, antheris linearibus. Ovarium uni- loculare, placentis 3, stylo simplici, stigmate obtuso. Capsula calyce et androeceo stipata triloba; semina serobiculata. — Her- bae vel suffrutiees glaberrimi, stipulis ciliatis persistentibus. 1. Sauvagesia erecta Linn. Spec. p. 294. Ging. ap. DC. Prodr. L. p. 315. Caulis ramosus erectus vel procumbens; folia lanceolata serrata, pedicelli 1—2; sepala aristato-acuminata, petala obovata apiculata. — Warme gewesten van Amerika, Afrika, ook op Ma- dagascar en Java teruggevonden. Genus dubiae affinitatis: II. NECKTA kontn. Calyx 5-sepalus. Corolla. Glandu- larum fasciculi inter corollam et urceolum staminiferum. Stamina monadelpha, 5 fertilia eum sterilibus 1—2 alternantia; antherae nudae, Capsula unilocularis polysperma. — Habitus Jonidii. 1. Neckia serrata kontu. in Ned. Kruidk. Arch. 1. p. 358. Fru- tex 4-pedalis; folia lineari-oblonga utrinque acuminata argute du- plicato-serrata; flores axillares longe pedicellati, pedicellis glabris, bracteis subulatis. — Sumatra, moerassige plaatsen van den Sin- galang en Melintang (kortu.) Ordo LXXXIV. ELATINEAE CAMBESSEDES. Herbae annuae paludicolae, foliis oppositis, stipulis interpetio- laribus membranaceis saepissime incisis. Flores hermaphroditi, pas- sim uuisexuales, axillares. Sepala 3-—5 aestivatione imbricata. ELATINEAE. 119 ELATINE. Petala hypogyna alternisepala. Stamina hypogyna, saepissimc petalorum numero dupla, iisque opposita et alterna, rarius, in calyce trimero, simplici petalorum numero iisdemque alterna. Ovarium 8—5-loculare; ovula in loeulis plurima angulo centralí inserta ana- tropa. Styli 3—5, stigmata capitata. Capsula, stylis coronata, 3—5-locularis, septifrage vel septicide dehiscens, valvis margine pla- nis vel juxta totam longitudinem aut superne tantum introflexis, cum columnae liberae, juxta totam longitudinem vel inferne septiferac, inter septa seminiferae, angulis,alternantibus. Semina plurima ex- albuminosa, embryi recti vel curvati cotyledones breves, radi- eula elongata, hilum attingens. — Crescunt per totum terrarum or- bem, numero parco. 1. ELATINE Linn. Styli ad basin liberi, breves vel fere nulli, 1. Elatine ammannoides w, et Arn. Prodr. IL. p. 41. Span, l. c. p. 167. Ramosa, erecta vel subdecumbens; folia e basi attenuatà oblongo-lanceolata acuta, argute serrata; fl, fasciculati axillares pe- dicellati, sepala, petala et stamina 3—5. Bergia Rob. Flor. Ind. II. p. 457. DC. Prodr. I. p. 390. Wight in Hook. Bot. Misc. TIL. p. 93. Suppl. tab. 28. — B. repens Bl. Bijdr. p. 62. — Lechea verticillata Willd. DC. l. c.p. 286. — Door geheel Indië ver- spreid. Sunda-eilanden. Timor; in moerassen, op rijstvelden enz Ordo LXXXV. DROSERACEAE saLIsB. Herbae, raro suffruticulosae, foliis saepe stipulatis, vernatione utplurimum circinatis, vulgo scapigerae. Flores hermaphroditi, ca- lyce 4—5- raro 8-partito, petalis totidem aestivatione imbricatis. Stamina 4—20 hypogyna, rarius subperigyna. Ovarium 2—5- merum, saepius uniloculare et pluriovulatum, ovulis parietalibus vel basilaribus, nune incomplete biloculare, loculis pluriovulatis, nune complete triloculare, ovulis in loeulo singulo solitariis infra api- cem anguli interioris pendulis, stylis 2—5 subliberis raro in unum connatis. Capsula. Seminum albumen carnosum vel subfarino- sum, embryi, albuminis basi prope hilum appliciti vel semiim- mersi cotyledones abbreviatae. — Ordo cosmopolitus, extremas terras polares repudians. DROSERACEAE,. 120 DROSERA. 1, DROSERA Linn. Stamina 5. Styli 3—5, 2—3-partiti vel multifidi. Capsula globosa, apice 3—5-valvis, seminibus parvis plurimis. — Herbae palustres, foliis glanduloso-ciliatis. 1. Drosera Burmanni vanr Symb. III. p. 80. Folia omnia ra- dicalia rosulata cuneato-spathulata, laminâ petiolum latum superante vel subacquante, saepius cucullatà flaccidâ tenerâ ; stipulae scariosae fulvae nitentes > petiolum aequantes; scapi 1—5 pedicellique gìa- berrimi, hi fructiferi erecti secundi calycem subaequantes, calyx 5- partitus minute papillosus, intus nigro-punctatus, capsulam subduplo superans. DC. Prodr. I. p. 818. W. et Arn. Prodr. 1. p. 34. — Wight Illustr. tab. 20, fig. A (ezel. stigm.). Planch. in Ann. Sc. nat, 8me sér. IX, p. 190. — Geheel Zuid-Azië en West-Afrika in tropische gewesten. — Tropisch Nieuw-Holland. 2. Drosera spathulata zasiun. Nov. Holl. tab. 106, fig. 1. Planch. Lc. p.193, Folia omnia radicalia spathulata in petiolam limbo bre- vlorem sensim angustata, supra breviter glanduloso-pilifera, subtus sparse _ villosula, ciliis marginalibus longis; stipulae in unam trifidam, laci- niis bifidis, concretae; scapi adscendentes glanduloso-puberuli vel gla- brescentes 5—20-flori; pedicelli fructiferi secundi approximati calyce breviores; calycis laciniae subspathulatae dorso puberulae; styli 3, a basi bipartiti, stigmatibus subelavellatis, capsula obovata calyce brevior.— Van Diemensland. Nieuw-Holland.— Luzon (cum. n. 851). 3. Drosera indica Linn. Fl. Zeyl. n. 51. Caulis simplex vel in- terdam ramosus, deeumbens vel adscendens, folia sparsa, superio- rum laminâ lineari acutissimâ petiolum 2—3-plo superante, pilis glanduliferis, racemi oppositifolii 3-pauciftori, pedicellis fructiferis curvatis, calycis 5-partiti laciniae anguste lanceolatae obtusiusculae vel acutiusculae capsulà longiores, styli 3 ad basin bipartiti, cruri- bus stigmaticis compresso-clavatis. DC. /. c. W. el Arn. le. Wight be. fig. C. (except. stigm.). Bl. l.c. p- 204. — Drosera hezagy- na Blanco Fl. Filip. p. 139. — Geheel Indië en trop. Afrika. — Philipp. eilanden. 4. Drosera lunatà pucn. (HAM.) ap. DC. Prodr.T. p. 319. Gla- berrima; folia radicalia fagacissima; caulina lunata parva longe pe- tiolata; racemi pauciflori; calycis 5-partiti laciniae subrhombeo-ova- tae, fructiferae apicem versus eroso-fimbriatae penicillato-multifidae; PITTOSPOREAE. 121 PITTOSPORUM. capsula trivalvis. PL. Ll. c.p. 296. Drosera peltata (non Smith) W. et Arn. Prodr. 1. p. 34. Wight 1, c. tab. 20, fig. 8. — Van Cey- lon af over geheel Indië tot in China. Java (zoru, n. 2852). Ordo LXXXVI. PITTOSPOREAE mr. BROWN. Arbores vel frutices, foliis alteruis exstipulatis. Flores herma- pbroditi regulares. Sepala 5 libera vel coalita, aestivatione imbri- cata. Petala 5 hypogyna, unguibus vulgo eonniventibus interdum coalitis, laminis patulis. Stamina 5 alternipetala, erecto-conniven- tia, rarius subsecunda, antheris supra basin dorsifixis introrsis, lo- culis appositis, rimâ longitudinali, interdum apice breviter hiante, inferne eonnivente et ideo poriformi dehiscentibus. Ovarium ses- sile vel brevi-stipitatum, 2—5-merum, incomplete 2 — 5-loculare, semiseplis in axi aliquando eontiguis, Ovula plura vel plurima, semiseptorum marginibus utrinque biseriatim inserta, anatropa. St y- lus simplex, stigmate obtuso vel subdiviso. Fructus bi- vel in- complete 2 — 5-locularis, nune ca psularis valvatim dehiscens (valvis medio semiseptigeris), nunc indehiscens vulgo baccatus. Semina plurima vel pauca, plerumque materie resinosâ obvoluta, albumine copioso duro-carnoso, embryi in ejus basi minimi globosi vel sub- cordati cotyledones obsoletae. — Ordo praesertim in Novâ Hollan- diâ extratropic vigens pauciores habet in reliquis terris geronto- gaeis species, in frigidis nec non in Americà deest. 1. PITTOSPORUM soranpen. Calyx 5-partitus vel 5-fidus, _ lacinüis imbricatis rarius subvalvatis. Petala 5, unguibus erectis, saepe in tubum conniventibus vel cohaerentibus, laminâ patulâ, aes- tivatione imbricatâ. Stamina 5, petalis alterna inclusa. Ovarium sessile vel brevi-stipitatum incomplete 2—3—5-loculare. Ovula 8 vel plura septis incompletis utrinque inserta anatropa. Stylus filiformis, stigmate subcapitato, obsolete 2—38—5-lobulo. Cap- sula formà varia, iucomplete 2—5-locularis, 2—5-valvis, valvis saepe crassiusculis medio placentam striaeformem margine seminife- ram gerentibus. Semina in loculis plura vel pauca, resinoso-vis- cida. Embryon in bssi albuminis subeartilaginei prope hilum, minimum, — Arbores vel frutices, foliis alternis nunc subverticil- PITTOSPOREAE. % 122 PITTOSPORUM. lato-approximatis plerumque coriaceis, floribus terminalibus et axil- laribus, albidis, flavidis vel viridulis. Genus, qnoad in Novà Hollan- dià maxime viget, per totum orbem antiquum in regionibus calidis et subealidis obvium. $ 1. Pseuditea Hassk. (genus). Flores terminales. Ovarium sessile, Meae sp. Bl. Bijdr. — Pittospori $ Eupillosporum Mus. bot, 1. Pittosporum densiflorum purreru. Synops. Piltosp.p. S. Zoll. Mor. Syst. Verz. p. 21. Arbor, folia elliptico-lanceolata utrinque atte- nuata pergamacea glabra, juniora subtus praesertim in costà petiolo- que ferrugineo-tomentosa, 3— 5-pollicaria; corymbus terminalis ex umbellis longe pedunculatis compositus cum calycibus fusco-tomen- tosus ; corolla alba ; capsulae subglobosae glabriusculae rugulosae bi- valves coriaccae, polyspermae. Ztea javanica Bl. Bijdr. p. 863. — Pillosporum javanicum Bl. Mus. 1. p. 159. — Pseuditea Hassk. Cat. bog. p. 160. — Pittosporum floribundum Hassk. Pl. Jav. rar. p. 228 ezel. syn. W. et Arn. — A P. floribundo w. et ARN. to- __mento ef capsulis polyspermis differt. — Java, Sumatra, in de wou- den der bergstreken. — Ki hondjeh sund. — Voor-Indië. $ 2. Senacia Bl. L. ce. Inflorescentia terminalis vel axillaris. Ova- rium brevi-stipitatum. * Calyx abbreviatus 5-fidus vel dentatus. 2. Pittosporum timorense pr. /. c.p. 160. Arbor; folia e basi acut in petiolum angustatâ lanceolata acuta coriacca undata glabra, 9 —7; poll. longa, nascentia subtus in cost et petiolo fuseule pu- bera; umbellae subterminales, longiuscule peduneulatae confertae; fl. albidi odorati; calyx brevis 5-dentatus ; ovarium tomentosum ; capsu” lae ovoidae 14 poll. longae corticatae, maturae aurantiacae, glabratae, rugulosae, bivalves polyspermae. Senacia undulata Decaisn.in N. Ann. Mus. IL p. 429, non Lam. — Anassera Rumphii Herb. Span. — Timor, op kalkgronden. 8. Pittosporam ramiflerum zou. mss. Glabrum, rami sparse ver rucellosi, folia e basi acutà elliptico-lanceolata vel anguste oblonga, eee ato-repandula, venulosa, 3} pedalia, paniculae infra folia en denndatis densae multiflorae, ramulis inferioribus subum- bellittoris, calyx obtuse 9-dentulus brevis, ovarium biloculare sub- PITTOSPOREAE. 123 PITTOSPORUM. stiputatum, loeulis multiovulatis. Glyaspermum ramiflorum Zoll. et Mor. in Nat. en Gen. Arch. IL. p. 11. — Java, op den Gedé (zoLL. n. 2139). ** Calyx profunde 5-partitus. 4. Pittosperum Rumphii porren. Synop. Pittosp. p. 7. Bl. Lc. Arbor humilis; folia brevissime petiolata e basi angustatâ lancco- lata anguste acuminatissima, integerrima vel leviter repanda, mem- branacea glabra, 4—8 poll. longa ; umbellae terminales brevissime peduneculatae solitariae, capsulae obovoideae, ovi columbini mole, stylo mucronatae, crasse coriaceae, aurantiacae, bivalves, polyspermae. Pittosporum ferrugineum B. filarium DC. Prodr. TI. p. 847. — Anasser moluccana Lam. Il. II. p. 40. — Anassera mol. Pers. Ench.1. p.265. — Cortex foetidus seu Anasser Rumph. Herb. Amb. Auct. p. 12, fab. 7. — Molukken. — Nieuw-Guinea. — Kajoe Koetana mal, Anasser of Oeroe weroe amb. $ 3. Chelidospermum Bl.l.c. p. 160. Calycis 5-partiti laciniae aesti- vatione subvalvatae. Semina longissime funiculata. 5 5. Pittosporum sinuatum pr. /. e. Arboreseens; folia per inter- __valla verticillato-conferta, subsessilia, cuneato-oblonga obtusiuscule acuminata, integerrima vel plerumque sinuato-dentata, membranacea glabra ; umbellae terminales breviter pedunculatae solitariae ; capsulae obovoideae vel obovoideo-globosae pollieem longae, aurantiacae ru- gulosae glabrae crasse coriaceae, bivalves, 3—6-spermae. — Nieu w- Guinea (zier). 6. Pittosporum chelidospermum zr. /. c. fig. 33. Arborescens, folia hie illie subverticillatim approximata, e basi in brevem petio- lum angustatâ oblongo-lanceolata obtusiuscule acuminata, integer- _rima vel leviter repanda glabra, 3—53 poll. longa; umbellae ter- minales pedunculatae 3—5, raro solitariae; capsulae cylindraceac fere bipollicares glabrae rugulosae citrinae tandem aurantiacae cras- siuscule coriaccae, bivalves, 8—12-spermae. Chelidospermum ver- ticillatum Zippel. mss. — Nieuw-Guinea (zierer.). Ordo LXXXVII POLYGALEAE suss. Arbores frutices vel herbae, foliis exstipulatis. Calyx sacpe 5- _scpalus, sepalis 2 interioribus vulgo majoribus (alae) petaloïdeis POLYGALEAE. 124 POLYGALA. late ralibus, rarius 4-sepalus vel tritidus aut sepalis coalitis 5-fidus vel dentatus, inaequalis vel subaequalis. Petala hypogyna inaequalia, 3 vel 5, quorum inferius (anticum) carinaeforme integrum vel trifidum, 2 postica approximata, lateralia squamaeformia vel saepe nulla. Stamina hypogyna 8—6—4 adscendentia, filamentis ma- gis minusve in tubum antice fissum connatis, antheris volgo uniloeu- laribus, apice poro uno, rarius geminis dehiseentibus. Discus hypo- gynus completus, dimidiatus vel nullus. O vari um liberum, comp» sum, vulgo biloculare, abortu uniloculare, axi placentifero, ovuli in singulo loculo 1 perraro 2—6 anatropis. Stylus simplex ind: visus vel apice bilobus curvatus, stigmate in superficie loborum vel inter eos simplici. Capsula compressa loculicide dehiscens, ra rius drupacea indehisecens. Testa crustacea. A lbumen vulgo copio- sum carnosum, rarius tenue gelatinosum. Embryon rectum vel le- viter eurvatum. — Ordo in regionibus calidis et temperatis totius orbis obvius. À Eigenschappen. Bittere bestanddeelen zijn het hoodkenmerk dezer groep; in sommige soorten komen ook scherpe stoffen voor, en enkele schijnen vergiftige eigenschappen te bezitten. 1. POLYGALA Linn. Sepala 5 persistentia, 2 lateralia alaefor- mia petaloidea. Petala 3, unguibus tubo staminifero adnatis, inf. carinaeforme. Staminum tubus antice fissus, antheris apice poro- sis. Ovarii bilocularis loculi biovulati. Capsula loculicida, com- pressa. Semina carunculata, pubescentia, rarius glabra, alb copioso. — Frutices vel herbae, fl. racemosis. $ 1. Blepharidium DC. Carina eristata. Capsula emarginata ci Bracteae 3 parvae ad basin pedicellorum. 1. Polygala javana pc. Caulis herbaceus suberectus puberulus pauci-ramosus; folia breviter petiolata obovato-cuneata, 10— 14 lin. longa, 4 lata; racemi oppositifolii sensim elongati, pluriflori, oligo- carpi; bracteae ternae persistentes ovatae acuminatae ciliolatae; alae subrotundo-ovatae acutae, flavescentes viridi-nerviae puberulae; ca- rina barbata. Polygala javana DC. Prodr. I, p. 327. W. et Arn. le. p. 28. Hassk. Retzia I. p. 148. Hort. Bog. IL. p. 24. — P. ceylana Heyn. in Wall. Cat. n. 4183. — Java, algemeen. (Blu zoLr. n. 2713). — Lidah ajam mal. — Voor-Indië. POLYGALEAE. 125 POLYGALA- 2. Polygala rufa sranoene U. c.p. 167. Icon. ined. tab. 40. Cau- lis suffrutescens, simplex vel ramosus elatior vel humilis sericeo- puberulus, folia subsessilia e basi cuneatà obovato-oblonga lineari- lanceolata obtusa vel retusa mucronata, racemìi terminales, flores puniceo-rubentes, alae albidae, viridi- 8—5-nerviae, carina apice ciliato-cristata. Hassk. Pl. Jungh. 1. p. 123, quo monente fere forma P. javanae angustifolia. — Timor (SPANOGHE). — Sumatra, in Batta, Tapanoeli en op de Alangvelden (sunen.). | 3. Polygala glomerata Lourein. Cochinch. II. p. 518. DCL. c. p. 316. Caulis e basi ramosus suffruticosus, ramis adscendentibus rufo-puberis, folia breviter petiolata, infima obovata, reliqua oblongo- vel lineari-lanceolata mucronata, 3—5-nervia glabra, margine reflexa et cum alis ciliata; racemi axillares densiflori subcapitati; alae ovali-oblongae acuminatae falcatae, fructiferae virides, obsolete 7- nerviae, capsulâ emarginatà (loculis tumidis) ciliolat longiores, se- mina pyriformi-subglobosa atro-rufo-sericantia. P. densiflora Bl. Bijdr. p. 59. Hassk. Pl. Jungh. I. p. 124. An P. arvensis WiLLD. forma? — Java, op grasvlakten van Buitenzorg (BLUME). — Djoe- koet molala surd. — Cochinchina. 4, Polygala humilis spanocu. Linnaea XV.p. 167, Teon. ined. tab. 39. Caulis a basi ramosus, ramis prostratis pubescentibus; folia bre- viter petiolata elliptica vel lanceolato-elliptica mucronata glabriuscu- la, margine recurvo pubera; racemi pauciflori laterales folio brevio- res; bracteae ternae parvae ciliatae, fl. parvi carin cristatâ, alis ova- libus acuminatis subfalcatis; capsula ovalis subemarginata ciliata. Polygala heterotricha Zippel. mss? — Timor (spanocu.). 5. Polygala brachystachya eu. Bijdr. p. 59. Caulis diffusus sub- erectus pubescens, folia subsessilia lineari-lanceolata mucronata gla- bra, racemi folio longiores 3— 6-flori, alae ovales acuminatae sub- falcatae capsulam ovalem emarginatam aequantes. — Java,op gras- vlakten bij Buitenzorg (BL, ZOLL). _ $ 2. Chamaeburus DO, Calycis sepalum inferius concavo-cucullatum intus ad basin glandulam fovens. Semina glabra. Carina suberistata vel apice callosa, Flores pauci magni. 6. Polygala venenosa suss. in Poir. Dict. V. p. 493, Frutex Rad POLYGALEAE. 126 SALOMONIA, usque 10-pedalis; rami complanato-teretes; folia e basi longe atte- nuatâ obovato-oblonga vel oblonga acuminata integerrima 5 —7 poll. longa; racemi penduli 1—2-pollicares, alae albidae nervo rosco, pe- tala albida maculis roseis, galea rosea. DC. Prodr. 1. p. 331. Bl. Bijdr. p. 59. — Badiera Hassk. Cat. Hort. bog. p. 221. — Cha- maehurus venenosa Hassk. Pl, Jav. rar. p. 294. PL Jungh. EL p. 126. — a. robusta ej. l. ce. Frutex 30-pedalis, capsulae alato-marginatae ; folia oblonga vel elliptico-oblonga acuminata mag- na. — f. gracilis ej. l. c. alae alato-marginatae; folia oblongo-lan- ceolata, raceemorum peduneuli gracillimi flexuosi. — 7. aplera ej. capsulae exalatae, folia formà varia (Chamaeb. pulchra Hassh. PL, Jav. rar. p. 295. Badiera ej. Cat. bog. p. 227. Polygala ej. in Flor. bot. Zeit. 1842. Beibl. IH. p. 32). — Java, « en f in de vochtige wouden der bergstreken tot 8000’. — 7. op den Gedé en in Sumatra, provincie Tobing (sunen.). — Katoe toengkoel sund. — Pétasi of Térong kapipit jav. $ 3, Species dubiae: 7 Polygala longifolia porn. Dict. V. p. 501. DC. l.c. p. 332. AnnuaP caulis subsimplex, folia longissima graminiformia, superiora filiformia, racemi spiciformes, flores eristati, alae oblongae. — Java. 8. Polygala theezans urn, Mant. p. 260 ezel. syn. Burm. est slirps prorsus dubia. — Teon. BuRM. Th. Zeyl. p. 195, tab. 85 teste Do, est Jonidium, P, thea Burm. Fl. Ind. p. 154 est Leptospermi species. $ 4, Timutua DC. Carina cristata. Capsula vix emarginata glabra. 9. Polygala variabilis m.B.k. war, albiflora DC. e terr bra- siliensi ín Jav progerminavit et jam satis dispersa. (Hassk. Retz. 1. p. 149, Hort. bog. E, p. 25). —* wl IL. SALOMONTIA rounern. Sepala 5 subseeunda subacqualia. Petala 5, basi coalita, antieum majus concavo-galeatum. genitalia includens. Stamina monadelpha, antheris 4 unilocularibus apice poro dehiscentibus. Discus nullus. Stylus apice incurvus brevissi- me bilobus. Capsula biloba compressa saepius ciliata. Semina um- bilico nuda, albumine pareissimo. — Herbae parvace austro-asiaticae. POLYGALEAE. 187 EPIRIIZANTIE. 1. Salomonia cantoniensis Lour. Pl. Cochin. IL. p. 18. Glaberri- ma; folia inf. breviter petiolata cordata vel basi in petiolum attenuata, superiora ovata; racemi sensim elongati folia alte superantes; cap- sulae transverse oblongae, e margine rigido tuberculis bifurcis cris- tatae. Vahl. Enum. Lp. S. DC. le. p. 334. Hassk, Pl. Jungh. 1 p. 128. — Geheel Zuid-Azië tot in China. — Sumatra, op grasvlakten in Batta, Tapanoelie, Padang enz. (JUNGH., TEYSM.). — Java? (zoer. Herb. n. 3053). 2. Salomonia Horneri nassk. Pl. Jungh. l. c. Glabra, simplex, apice fastigiato-ramosa; folia linearia oblonga acuta, sessilia; racemt in ramis terminales densiflori; carina obtusa non cristata; petala lateralia falcata obtusa; capsula subcordato-emarginata, mucronato- pectinata. — Sumatra,op grasvlakten van Pandanglawas (HoRNER). -_ UI. EPIRHIZANTHE prume. Calyx subcupulatus 5-fidus, laciniis subaequalibus, persistens. Petala 3 unguiculata; carina fornicata, 2 postica acqualia. Tubus stamineus carinae basi adna- tus antice fissus, antheris 5 vel 4 imperfecte bilocularibus ellip- tieis (loculis confluentibus, apiee poro dehiscentibus?). Ovarium ovoideum, biloculare, loculis uniovulatis, stylo brevi vel subnullo, stigmate capitato subconcavo, serius subemarginato. Capsula ob- cordata basi constricta, loculis (altero passim abortivo) turgidis sub- didyma, bivalvis. Seminis globosi carunculati testa erustacea, al- bumen carnosum, embryi recti axilis coty ledones lato-ovatae— Herbae (radicibus fibrosis) rhizoparasitae aphyllae, fusculo vel ru- _ bello coloratae, foliorum loco squamis lanceolato-ovatis sparsis in- __structae, spicis terminalibus pluribus ramulos breves terminantibus bracteatis, bracteis unifloris. — Epirivanthes Bl. Cat. Hort. Bui- tenz. el in Flor. bot. Zeit. 1825, p. 133. — Kpirizanthe ej. in FI, Javae Praef. p. VI. — Epirhizanthus Endl. Gener. — Reu- ter in DC. Prodr. XI. p. 44, — Junghuhnia R. Br. mss. in Herb. Horti L. Bat. ef. Pl. Jungh. 1. p. 127, absque diagnosi, sed qui primum generis, quod sane Orobancheis omni modo alienum, affi- nitatem intellexit, praeeunte jam eel. criererm, qui pariter ac ill, BROWN Blumeanum genus plane praetervidit. Salomouiam dixit unam sequentium specierum. POLYGALEAE. 128 LOPHOSTYLIS. 1. Epirhizanthe cylindrica eu. ix Flor. bol. Zeit. l.c. p. 134, (lab. XV). Spicae eylindricae densae; ovarium oblongo-ovatum, stylo brevissimo. Salomonia aphylla Griff. Transaet. Soc. Linn. Lond. XIX. p. 342. — Java. — Malakka? 2. Epirhizanthe elongata ru. l.c. Spicae laxae, elongatae, ovarium subglobosum, stylo distincto. Java. 3. Epirhizanthe linearis er. /. c. Spicae minimae tenuissimae, ova- rium subglobosum, stylo setaceo. Java. IV. LOPHOSTYLIS nocust. Sepala 5 deeidua, postieum 2 antica approximata parva, 2 lateralia maxima petaloidea. Petala 3 vel 5, basi eum tubo stamineo coalita, anticum galeatum genitalia ineludens, apice emarginato-bifidum, lateralia minima squamaefo mia vel nulla, postica antieo minora eonniventia. Stamina Ss, b: in tubum antice fissum coalita, superne libera, antherae subunil culares infra apicem poro apertae. Ovarium disco protuberanti insertum compressum uniloeulare, ovulo unico pendulo, stylo sub- laterali adscendente compresso, apice in cristam inciso-crenatam latato, stigmate sub cristae apice bilobo. Capsula indehiseens apice postico in gibberem vel dentem, antico in alam longam pro- ducta. — Frutices vel arbusculae gerontogaeae, alternifoliae, racemis axillaribus et terminalibus, Securidacae generi affines. 5 1. Lophostylis javanica mio. (Securidaca inappendiculata Has Cat. bog. p. 227. PL Jav. rar. p. 295). Scandens, ramis glabr folia e basi obtusà vel acutâ oblonga vel ovato-oblonga acuta, su glabra, subtus adpresse puberula glaucescentia; panicula subracemosa griseo-tomentosa ; sepala purpurea, alae roseae, petala 2 sup. pur purea apice reflexo citrina, carina rosea; capsulae ala longa inappen- diculata. — Java. — Kidag sund. EE V. XANTHOPHYLLUM mroxs. Sepala 5 aequalia decidua. Petala 5, medio carinaeformi. Stamina 8, filamentis subdia- delphis basi tumidis, antheris apice poro dehiscentibus. Ovarium breviter stipitatum, semibiloculare, loculis 2—4-ovulatis. Drupa POLYGALEAE. 129 SOULAMEA. globosa monosperma. Seminis albumen subnullum, cotyledones maximae. — Frutices vel arbores, stipulis in axillis foliorum sub- spinescentibus, foliis coriaceis integerrimis, fl, raceemosis. Jackia Bl. olim. — Species segg. cum Roxb. et Wight. ultro conferendae. 1. Xanthophyllum vitellinum pr. Cat. Hort. Buitenz. p. 18. Nees in Fl. bot. Zeit. 1825, p. 120. Bijdr. p. 61 sub Jackiâ. Arbor humilis; folia elliptico-oblonga vulgo brevi-obtuso-acuminata, nunc obtusa, retusa vel et acuta, coriacea, subtus flavo-virentia basi saepe utrinque poroso-glandulosa, 5—6 poll, racemi eompositi terminales folio longiores vel breviores subtomentosi, flores gilvi, carinâ lilacinâ, ovarii loculi biovulati. Hassk. Pl. Jav. rar. p. 297. Pl Jungh. 1. p. 127. X. flavescenti RoxB. accedit sed ovulis paucioribus differt. Java, bij Tjampia enz. (Br, JuNam.).— Ki telor mal, Kindog sund. — Het hout is zeer duurzaam, van vezelig weefsel (HASsK., Het Nut, bl. 11). 2. Xanthophyllum excelsum zr. (Bijdr. p. 62 sub Jachiâ) Fl. Jav. Praef.p. VIJL Arbor, folia elliptico-oblonga undulata, racemi eompositi axillares et terminales conferti folio breviores. — An huc X. flavescens RoxB. PL. Ind. II. p. 222? aut X. vitellini forma? — Java, op den Parang (rr). — Kindog sund. 3. Xanthophyllum longifolium pr. (Bijdr. l. e. sub Jachiá). FI. Jav. Le. Praef. p. VIIL. Frutex; folia ovali-oblonga acuminata plana, racemi compositi axillares terminalesque folio multo brevio- res. — Java, in Tjeribon enz. — Noesa Kambangan (pr). — Kindog sund. VL SOULAMEA ram. Calyx minimus trifidus. Petala 3. Stamina 6. Ovarium compressum emarginatum, basi annulo glan- duloso cinctum. Stigmata 2 sessilia. Samara compressa, obeor- data, bilocularis, loeulis monospermis. 1. Soulamea amara Lam. Dict. IL. p. 449. DC. Prodr. I. p. 335. Bl. Bijdr. p. 60. Frutex; folia conferta ampla, e basi attenutâ ova- lia integerrima venosa, racemi axillares abbreviati. Rex amaroris g Flora van Ned, Indië. EL. — 2e Afd. BALSAMINEAE. 130 IMPATIENS, Rumph. Herb. Amb. IL. p. 129, tab. A1. — Java, langs de kusten. _ Molukken. — Kajoe Soelamoemal. Bona-ati sund. — Is zoer bitter en wordt geacht in werking de rad. Senegae nabij te komen, Ordo LXXXVIIL BALSAMINEAE Lc. RICHARD. Herbae succulentae, foliis oppositis vel alternis. Sepala 5 de- cidua, 2 sup. vulgo connata, infimum gibbum vel calcaratum. Pe- tala hypogyna, saepius 4 geminatim unita, raro 5 libera. Stamina 5, filamentis subulatis, antheris bilocularibus. Ovarium 5-lo- culare, loculis pluri- raro pauciovulatis, stigmatibus 5. Capsula_ 5-loeularis, septis plerumque evanescentibus, ö-valvis, elastice sep- tifrage dehiseens, nunc drupa 5-locularis. Semina exalbuminosa, Embryi reeti cotyledones plano-convexae. 1. IMPATIENS Linn. Sepala 5, 2 sup. connata. Petala 4, per paria unita. Stamina 5, filamentis apice magis minusve uni- tis. Capsula elastiee 5-valvis, poly- vel oligosperma. $ 1. Pedicelli aggregati. 1. Ímpatiens Balsamina zins. Spec. p. 1328. Roxb. Fl. Ind. L p. 651. W. et Arn. Prodr, T. p. 136 (cum numerosis synn.). Folia alterna lato- vel angusto-lanceolata, serrata, petiolis glanduliferis pu-_ bescentibus, pedicelli aggregati dense pubescentes, calcar flore brevius_ vel longius. Balsamina hortensis DC. Prodr. 1. p. 685. Bl. Bijdr. p. 239. Span. l.c. p. 185. — Lacca herba Rumph. Herb. Amb. Vp. 256, tab. 90. — B. Sylvestris W. et Arn. l.c, calcar florem aequans vel longius. Zmpatiens cornuta Linn. Spec. l.c. Balsamina DC. Le. — B. coccinea ej. Ll. e.p. 685. — In Indië gemeen. — Op Java en verdere Sunda-eilanden. Timor, veel verwilderd. — Patjar tjina sund. of P. koekoe. — B. P. lewoeng sund. 2. Impatiens angustifolia steun. Nomenel. Folia alterna lineari-_ lanceolata argute serrata, pedunculi solitarii vel gemini folio bre= viores, calcar flore brevius. Balsamina Bl. Le. Impatiens Balsamina_ forma 2 W. et Arn. l.c. longifolia? — Java, in Bantam (Bt): 3. Impatiens chonoceras nassk. Hort. bog. 1. p. 146. Humilis BALSAMINEAE. 131 IMPATIENS, basi repens, hirtula, folia alterna petiolata oblonga utrinque acuta vel breviter acuminata, serrato-crenata, serraturis muecronulatis, basi et petiolo stipitato-glandulosa; pedunculi 2- raro 3-flori erecti, flo- ribus parvis fragrantibus; sepala albido-rosca, lateralia tota, reliqua in carinâ viridi puberula, calcar infundibuliforme descendens, flore brevius; petala albido-rosea, inferiora multo majora obovato-oblonga, margine inferiore obsolete biloba; capsula lineari-oblonga. — Ja va, aan den Gedé in de wouden 1200—1700' (massx.). $ 2. Pedicelli solitarii. 4. Impatiens latifolia Linn. /. c. W. et Arn. /. c.p. 138. Folia opposita lato-lanceolata (summa verticillata) argute serrata; pedun- culi solitarii folium vix aequantes; calcar subulatum flore longius. Balsamina latifolia DC. l.c. p. 686. Bl. Bijdr. p. 239. Bals. cor- nula Hassk, Cat. bog. p. 252. Tijdschr. Nat. Gesch. X. p. 114 Idem auctor in #/. bot. Zeit. 1844 inter 1. balsaminae varr. laudat. — Java, op belommerde plaatsen (guumr). — Patjar le- woeng sund. — Voor-Indië. 5. Impatiens javensis steun. /. c. Hirsuta repens, folia opposita e basi acutà ovata acuminata serrulata, subtus glauca, pedunculi solitarii folium aequantes, calcar flore longius. Balsamina Bl. l. c. p. 240. — Affinis J. chinensi. — Java, op de hoogste bergen langs de beekjes. — Patjar lewoeng sund. 6. Impatiens hirsuta sreun. /. e. Hirsutissima, folia opposita ovato-oblonga acuminata, crenulata, pedunculi solitarii folio vix breviores, calcar subulatum flore longius. Balsamina Bl. l.c. Span. Lc. p. 185. — Praeced. affinis. — Java, op de bergen in Tjand- jor (BL). — Timor, langs beekjes (sPan.). 1. Ímpatiens radicans zor. et wor. Syst. Verz. p. 18. Succu- lenta trichotoma ; folia opposita (raro alterna), suprema verticillata, longe, summa breviter petiolata, oblongo-lanceolata acuminata, infe- riora nune obovata, serrato-crenata, serraturis aristatis, pubera, gla- brescentia; pedunculi axillares uniflori erecti; sepala lateralia oblongo- lanceolata carinata mucronata, subfalcata, 5 corollam aequantia, inti- g% BALSAMINEAE. 132 HYDROCERA. mum ovato-oblongum mucronatum petaloideum, calcare filiformi flore longiore, posticum (2 connata) magnum transverse ovale emarginatum, petala omnia rosea, capsula oblonga utrinque acuta. Hassk. Hort. Bog. I. p. 143. — Java, langs de wouden en beekjes 1000—2000’, gemeen (ZOLL. — HASSK.). 8. Impatiens micrantha pr. sub. Bals. (non Don.). Folia opposita oblonga utrinque angustata repando-serrata, serraturis infimis seta- ceis, pedunculi solitarii folio breviores, calcar flore longius. Balsa- mina Bl. Ll. e. Conf. Hassk. in Fl. bot. Zeit. 1844, p. 608. — Java, op den Gedé (Br). 9. Ímpatiens minutiflora nro. Calis erectus tetragonus; folia op- posita ovato-lanceolata acuminata setaceo-serrata glabra, pedicelli subsolitarii folio breviores, calcar flore minuto albicanti acquale in- eurvum. Balsamina Spanogh. in Linn. XV. p. 185. — Timor, op de kalkrotsen der bergstreken (sPan.). IL. HYDROCERA Brume. Sepala 5 colorata decidua, infimo basi calcarato. Petala 5, inaequalia libera, superius fornicatum, 2 imferiora basi connata, intermediis minora. Stamina 5, filamentis apice connatis, antheris leviter cohaerentibus apice dehiscentibus. Ovarium 5-loculare, loculis 2—3-ovulatis, stigmata 5 acuta. Bacca subglobosa sub-5-gona, carnosa, 5-locularis, loculis osseis monospermis. Seminis exalbuminosi cotyledones convexo-planae. — Tytonia G. Don. 1. Hydrocera triflora w. et Ann. Prodr. T. p. 140. Folia linearia usque lato-lanceolata serrata glabra subtus glauca, pedunculi axilla- res 2- vulgo 3-pluriflori, pedicellis gracilibus. Zmpatiens triflora Linn. in Herb. Herm. DC. 1. c.p. 687. Imp. natans Willd. DC. lc. Rob FL Ind.1.p. 652. — Burm. Th. Zeyl. tab. 16, fig. 2.— Hydrocera angustifolia Bl. Bijdr. p. 241. — Voor-Indië, Sunda- Archipel. — Java, in moerassen en staande wateren. Ordo LXXXIX. OXALIDEAE pc. Herbae, fratices vel arbores, foliis eompositis (abortu simplici- bus). Flores regulares. Sepala 5, interdum basi coalita, persisten- OXALIDEAE. 133 AVERRIIOA. tia, aestivatione imbricata. Petala 5 hypogyna, unguiculata, acsti- vatione convoluta. Stamina 10 (vel abortu 5), magis minusve mon- adelpba, alterna oppositipetala longiora, antheris bilocularibus. Ovarium S-angulare 5-loculare, ovulis in loculis solitariis vel pluribus, stylis 5 filiformibus, stigmatibus capitatis vel obiter bifidis. Capsula membranacea 5-locularis, 5- vel 10-valvis, rarius baccata, loculis 1-polyspermis. Seminum testa (arillus?) carnosa, elastice rumpens, albumen cartilagineo-carnosum, embryi rect cotyledones foliaceac. T. AVERRHOA Linn. Sepala 5 basi coalita. Petala 5. Sta- mina 5 alternipetala, vel 10 (oppositisepala minora), filamentis basi unitis. Ovarium 5-loculare, stylis 5 persistentibus. Bacca (magna) oblonga 5-sulca. Semina in loculis pauca, angulo central inserta. — Arbores, foliis alternis, impari-pinnatis (in Av. Bilimbi irritabilibus), fl. racemoso-paniculatis, fructu eduli. 1. Averrhoa Garambola Linn. Spec. p. 613. Foliola ovata acu- minata, inferiora inaequilatera subdeltoidea, subtus glaucescentia; ca- lyces glabri, petala subrotunda; stamina 10, 5 fertilia sterilia anan- thera acquantia, ovarium angulatum. DC. Prodr. I. p. 689. Bl. Bijdr. p. 242. Hassk. in Flor. bot. Zeit. 1844, p. 609. Cav. Diss, VII p. 373, tab. 220. Decaisn.l. e.p. 446. Roxb. FI, Ind. IL. p. 450. — W.et Arn. Prodr. Ip. 141. Prunum stellatum Rumph. Herb. Amb. IL. p. 115, tab. 35. Rheed. H. Mal, LIL. tab. 43, 44, — Geheel Indië. Sunda-eilanden. Molukken. fimor.—Blimbing of Bl. manis of Tjalintjing mal, sund. Karma-ranga sanskr. 2. Averrhoa Bilimbi Linn. £. c. Foliola oblonga acuta puberula, subtus pallidiora; calyces pubescentes; petala ovali-oblonga; stamina 10 (5 minora calyce vix longiora) ; ovarium obtusangulum. DC.l.c.Cav. Le. tab. 219. Tussac Fl. d. Antilt. IL. p. 97, tab. 29. Decaisn. l.c. Roxb. Le. p. 451, W. et Arn. l. c. p. 142. Hassk. le. Cav. Lc. tab. 219. — Blimbingium teres Rumph. l.c. p. 118, tab. 36, Rheed. H. Mal. ILL, tab. 45, 46. — Met de voorgaande. — De vruchten worden gegeten (verg. JUNGH., Java l. p. 235). — Bl. besi sund. Hasskarr vermeldt dezen naam voor de voorgaande soort en omgekeerd. OXALIDEAE. 134 DAPANIA, IL. DAPANIA kortu. Sepala 5, basi coalita aestivatione im- bricata. Petala 5. Stamina 10, alterna minora oppositisepala, alterna longiora basi squamulâ bifidà obtusà aucta, antheris supra basin affixis. Ovaria 5, infra medium subcoalita, ovulo descen- dente solitario, sti gmate subsessili acuto. Bacca (rubra) pentagona B-loba 5-locularis carnosa. Semina compressa pendula, arillo sub- carnoso (flavo) laciniato bilabiato obtecta, albumine carnoso, em- bryi subincurvi cotyledonibus foliaceis. 1. Dapania racemosa korru. in Ned. Kruidk. Arch. IL p. 38 Arbuscula, foliis alternis e basi obtusâ ovato- vel elliptico-oblo: acuminatis glabris coriaceis utrinque punctatis, petiolis medio. ticulatis, racemis spicatis axillaribus, pedunculo communi glabro fusco. — Sumatra, op den Singalang en bij Doekoe (kortu.). III. OXALIS Linn. Sepala 5, libera vel basi coalita. Petala 5. Stamina 10, filamentis liberis vel imâ basi coalitis, al breviora. Ovarium 5-loculare, stylis 5, stigmatibus penicil tis vel rarius capitatis aut bifidis. Capsula globosa usque cylind ca, 5-gona, loculis uni- vel polyspermis. — Herbae vulgo perenn caulescentes vel acaules. $ 1. Biophytum DC. (genus). Caulis nudus, apice umbellatim vel rymbose foliosus, foliis pari-pinnatis multijugis, 1. Oxalis Reinwardtii zucc. in Act. Acad. Monac. Cl. phys. p. 214. Caulis subsimplex; folia paripinnata, foliolis multijugis neari-oblongis acutiusculis; pedunculi a pice incrassato bracteato mt tiflori, pedicellis calycem, capsulae subaequilongum, plus duplo IE rantibus, capsulae loculi 3-spermi. Biophytum sensitivum (DC) I Bijdr. p.242. — Oxalis sensitiva Hassk. PL. Jav. rar. p.291. Oxzalis tab. V. fig. B quoad tconem. — Rumph. Herb. Amb.’ Á p. 301, tab. 104, fig. 2. Foliolorum formâ et pedicellis a Ï O. sensitivâ distincta videtur. — Sunda-eilanden. — Java meen. — Molukken. — Koerang koerang sund. 2. Oxalis Blumei zee. /. c. p. 276. Caulis fruticosus ramosus, foliolorum latus exterius interiore basi latius, peduneuli apiee OXALIDEAE. 135 OXALIS. bellato-multiflori. Brophytum fruticosum BL Ll. ec. — In ’s lands plantentuin te Buitenzorg. $ 2. Ozalis DC. Caulescens vel acaulis, foliis sparsis pinnato-pauci- jugis vel digitatis, 3—13-foliolatis. 8. Oxalis corniculata Linn. Spec. p. 624. Ramosa decumbens, radicans, caulibus petiolisque pubescentibus; foliola 3 obeordata mar- gine et subtus in costâ ciliata, vel pubescentia, pedunculi 1—2 us- que 5-flori, calyx pubescens, petala emarginata, styli intermedii, cap- sula dense pubescens. DC. Prodr. l. e. p. 692. W. et Arn. Prodr. Lp. 142. Roxb. Flor, Ind. IL p. 457. Ozalis pusilla ej. 1. c. p. 457. — Ozalis repens Bl. Bijdr. p. 245. Oe, recisa Noronh. Verh. Bat, Gen. V. p. 81. — Europa, op bebouwde plaatsen over de geheele aarde verspreid. Voor-Indië. Java. — Daoen asam kitjil sund. 4. Oxalis javanica pu. /. ce. Dense pubescens, ramosa, diffusa, fo- liola obcordata ciliata, pedunculi folio longiores umbellato- sub- 4- flori, petala obtusa, styli intermedii. Ovalis Lugula Noronh.l. c. — Java, in Krawang bij Tjiradja (pr.). Ordo XC. HUGONIAGCEAE w. Annorr. Frutices, foliis alternis, nunc suboppositis, stipulatis. Sepala 5 inaequalia persistentia, acstivatione quincunciali-imbricata. Petala 5 hypogyna breviter unguiculata, acstivatione eontorta vel convoluta. Stamina 10, filamentis basi connatis, antheris erectis. Ova- rium toro prominulo staminifero insertum 5-loculare, ovulis in singulis loculis 2 pendulis, stylis 5, liberis, apice dilatato vel lo- bato stigmatosis. Drupa baccata 9-pyrena vel capsula. Seminum albumen carnosum,embryi axilis cotyledones foliaceae, radicu- la brevis supera. — Ordo a Lineis vix diversus. (Conf, PLANCHON in Hook. Lond. Journ. VI. p. 524, 593. L ROUCHERIA prancuon. Sepala 5 persistentia inaequalia, acstivatione quincunciali. Petala 5 unguieulata aequalia tenera, aestivatione eonvolutivâ. Stamina 10, alterna breviora, filamen- HUGONIACEAE. 136 HUGONIA. tis subulatis basi connatis, antheris dorsifixis introrsis, sub anthesi reclinatis, Glandulae disci 10 intus basi tubi staminei in annulum confluentes. Ovarium ellipsoideum 3—5-loculare, ovulis in lo- culis 2 superposite (vel collateraliter ?) ex angulo centrali pendulis anatropis, stylis 3—5 filifornibus, stigmatibus parum dilatatis sub- cuneatis subobliquis. Capsula drupacea globosa, 5- vel 3—1l-lo- cularis apice brevi-septicide dehiscens. Semina in loculis solitaria compresso-ovoidea, testà coriaceà rugosâ, embryi intra albumen carnosum subobliqui cotyledones foliaceae ovales. Sarcotheca Bl, (Cf. PL in Hook. L. Journ. VL. p. 141). 1. Roucheria macrophylla mio. Frutex ramulis tetragonis, foliis alternis petiolatis subcordato-ellipticis acuminatis integerrimis coria= ceis, 7— 10-pollicaribus, supra glabris, subtus in costâ et costulis pus berulis; racemi 1—1}-pedalis ramosi axillares et terminales, fl. parvi brevissime pedicellati. Sarcotheca macrophylla Bl Mus. 1. p. 242. Sumatra. Borneo (KoRTH.). U. HUGONIA Linn, Sepala 5 acuta, inaequalia, 2 exteriora lan- ceolata dense pubescenti, tertium dimidiato-ovatum, latere recto pubes- cens, rotundato laevigatum, 2 interiora rotundato-ovata vel abrupte acutata praeter apicem glabra. Petala brevi-unguiculata aestivatione contorta basi nuda. Stamina 10, antheris cordato-ovatis. Glandulae disci staminibus extus adnatae, Ovarii coriacei 5-locularis loculis collateraliter biovulaiis. Drupa 5-pyrena, pericarpio carnoso, pyre- nis osseis. — Pedunculi axillares abortu saepe in spinas circinales conversì, 1, Hugonia mystax vin. Spec. p. 944, DC. Prodr.1. p. 522. W. et Arn. Prodr. T. p. 72. Folia ovalia glabra integerrima; spinae oppo- sitae. Rheed. Hort. Mal. II. tab. 29. Ee oo nds. Ce sion Waarschijnlijk ook op den Archipel. Ordo XCI. MALVACEAE JUSSIEU. Herbae frutices, vel rarius arbores, succo mucilagineo, pube sac- pissime stellatâ, foliis alternis simplieibus stipulatis. Calyx 5-me- rus aestivatione valvatus, nudus vel involucro calyciformi. Petala 3, aestivatione convoluta, basi cum tubo stamineo connata. Stamina pluriserialia, monadelpha, antheris reniformibus uunilocularibus, polline hispidulo. Carpella 5-plurave (raro päuciora) circa axin MALVACEAE. 187 MALVA. connata et matura tanquam ecocci secedentia vel in capsulam coa- lita, loeulicide dehiscentem, raro baccatam, uni-pluriovulata, semi- nibus amphitropis parce albuminosis, eotyledonibus foliaceis chrysaloideo-contortuplicatis. — Ordinis eives numerosae pleraeque tropicae, in zonâ frigidà fere prorsus desunt. Eigenschappen. Rijkdom aan plantenslijm in alle deelen der plant is het hoofdkenmerk dezer groep. — De stengels van som- migen leveren vezelstoffen. Het haarachtig aanhangsel van de zaden der Gossypium-soorten levert het katoen, terwijl de kiem vette olie bevat. — Op Java worden onderscheidene Malvaceën ook als ver- zachtende geneesmiddelen gebruikt. Overzigt der Geslachten : A. Vruchtbeginsels (of hokken) in gelijk getal als de stempels, met één of weinig eitjes, T. Met één eitje — stijlen op de binnenzijde met stempels; drie- bladig omwindsel der bloem ;— vruchtjes zonder spitse punt: 1. Malva ; stempels knopvormig op den top der stijlen. — Veclal een omwindsel, worteltje onderstandig: IL, Malvastrum; — geen omwindsel, worteltje bovenstandig: TIL. Sida. IL. Met 2—9 eitjes; — vruchtjes of vruchthokken onverdeeld: IV. Abutilon, door een dwars tusschenschot verdeeld: V. Wissadula. B. Vruchtbeginsels (of hokken) in bet halve getal der stempels — bloemen in hoofdjes: VIL. Malachra; niet in hoofdjes — vruchtjes met stekels: VI, Urena, zonder deze: VIII. Pavonia. C. Als A, tot eene hoksplijtende zaaddoos vereenigd, met tusschen- schotdragende kleppen; meeldraden buis van onderen naakt, aan den top 5-tandig omwindsel veelbladig: — a. Kelk scheedevormend af- vallend: X. Abelmoschus; b. vijfdeelig blijvend, openspringende zaad- doos: XL. Hibiscus; zaaddoos leerachtig, niet openspringend: IX, Thespesia; driebladig omwindsel, zeer kleine kelk: XII. Gossypium. Tribus 1. Marvrar A, GRAY Genera Americ. bor. II. p. 46. Car- pella stigmatum numero, 5—20 plurave, uni- vel pauciovulata, circa axin centralem circulariter disposita, serius secedentia. Tubus apice antherifer. L MALVA rounser, Involucellum 3-phyllum persistens. Pe- tala obeordata. Styli intus stigmatosi. Fructus polycoecus, car- pellis cochleato-reniformibus muticis monospermis in orbem dispo- sitis, indehiscentibus, ab axi secedentibus. Semen reniforme loculum implens. Bmbryi subannularis radicula centripeto-infera, L, Malva timorensis vc. Prodr. 1. p, 430. Blume Bijdr. p. 64. MALVACEAE. 188 MALVASTRUM. Decaisne |. ce. p. 430. Spanoghe l. c. p. 168. Rami dense stellato- tomentosi; folia petiolata subeordato-ovata vel ovato-laneeolata grosse obtuse dentata stellato-hirsuta, 14 poll. longa, spicae ovoideae de- mum ecylindraceae ; involucellum 3-phyllum, foliolis lineari-lanccola- tis; petala calyce subduplo longiora, tubus stamineus hirsutus, car- pella 6—12 apice hispidula. Malva astrolasta Zippel. herb. — Timor, in de bergstreken (sPAN). — Java, op bebouwde plaatsen bij Batavia (er.). II. MALVASTRUM a. eray. Involucellum nullum vel 1-—3- pbyllum. Stigmata terminalia capitellata. O vulum in loculis soli- tarium peritropo-adseendens. Fructus 5—20-coccus, carpellis muticis vel rostratis ab axi secedentibus. Semen reniforme. Em- bryi arcuati vel annularis radicula centripeto-infera. — Genus praesertim Americae borealis. 1. Malvastram ruderale mio. Erectum vel subdecumbens; folia rotundato-ovata vel lanceolato-ovata, 1—2 poll. longa, cum ramulis petiolis calyeibusque pilis setulosis fasciculatis (nec regulariter stel- latis) hispidula, supra simplicibus pilis intermixtis, Hlores super ramulum axillarem paucifoliatum solitarii breviter pedicellati, calyx 2 lin. longus involucello longior, carpella 10 dorso superne dense hispida, apice versus ventrem incurvo in mueronem producta, infra verticem bidentula. Malva ruderalis Bl, Bijdr. p. 64. Span. l.c. Mig. in PL. Jungh. 1. p. 284. — M. betuloides Schrad. Ind. Sem. Hort. Goelt. a. 1835. — Java, bij Batavia (st. suneu.). — Ti- mor (SPANOGHE). HI SIDA Linn. ezel. sp. Involueellum nullum. Stigmata capitellata terminalia. Ovulum in loculis solitarium, resupinato- pendulum. Capsula 5—15-cocca, calyce subinelusa, coccis ereetis nudis, apice saepe bivalvibus, ab axi tarde secedentibus. Semen subtrigonum. Embryi conduplicati radicula supera. — Pedunculi artieulati; fl, flavi, albi, raro purpurei. $ 1. Cordifoliae. Folia e basi magis minusve cordatà rotundata vel ovata, ufplurimum integra. Ll. Sida cistiflora vr. Bijdr, p. 11. Span. Lc. p. 171, Folia MALVACEAE. 1359 SIDA, cordato-ovata acuminata crenato-dentata, utrinque mollissime to- mentosa albieantia, pedicelli axillares solitarii unitlori petiolo (flo- rali) duplo longiores, ramuli calyeesque cum carpellis 10—13 obtu- sis villosi, stipulae setaceae patulae. — Non vidi. — Java, in den tuin te Buitenzorg (au), Timor (span). 2. Sida viscidula pr. Bijdr. p. 76. Petioli caulesquc viscoso-pu- bescentes, folia subrotundo-cordata acuminata, superiora oblongo- cordata, summa lineari-oblonga mucronato-crenata, subtus stellato- tomentella, pedicelli versus apices ramulorum conferti, subsolitarii uniffori, petiolo breviores vel longiores, petala obcordata, carpella 5 birostria, Massh. Tijdschr. Nat. Gesch. XII. p. 99. — Java, op bebouwde plaatsen. 3. Sida elongata pr. /. c. Span. L. c.p. 172? Petioli cum stipu- his setoso-pilosi, folia cordata grosse dentata utrinque glabra, ra- cemi axillares solitarii elongati pauciflori foliosi ; calyx campanula- tus ciliolatus, carpella 5 mutica. — Var. teste span. l.c. foliis tricuspidatis. — Java, langs de wegen bij Batavia (BLUME). — Rotti? (span). 4. Sida javensis cavan. Diss. L. p. 10, tab. 1, fig. 5. DC. Lc. p. 465. BL. Bijdr. p. 76. Span. l.c. p. 172. Diffusa, decumbens parce pubera, pube stellatâ et simplici, folia distantia parva cordato- rotundata breviter acuminata inaequaliter serrato-dentata membrana- cea, integra vel subtriloba, adulta subglabra, stipulae lineares cadu- cae, pedunculi axillares solitarii petiolum longe superantes, infra articulationem (haud longe a flore) glabri, supra eam cum calyce pu- beri, carpella longe birostrata, rostris aristaefornibus, retrorse scabris. » flores flavi.” Sida humilis Mig. (exel. syn.) Pl. Jungh.l. p. 287. S. cordifoliae fructu, S. humili w. (S. veronicaefoliae LAM.) foliis si- milis. Folia in nostris paullo minora quam in icone CAV. qui fructum haud vidisse videtur. — Timor (sPAN.). — Java (pr), bij Tjidoe- rian (zor. n. 616). Sida hederaefolia (vix cav.) massk. in Tijdschr. 1. c. p. 100, probabiliter S. javensis syn. 5. Sida humilis wiuup. Spec. 11. p. 744. Cav. Diss. V. p. 277, MALVACEAE, 140 SIDA. tab. 134, fig. 2. Herbacea, gracilis diffusa; folia cordato-rotundata acuta vel breviter acuminata serrata, pilis stellatis longiusculis in- spersa, pedicelli graciles axillares solitarii folio breviores vel in ra- cemis longis axillaribus gracilibus parvifoliatis. supra medium arti- culati, pilis rigidis patentibus obtecti; calyx pilosus; carpella 5 mutica obtusa vel passim obiter bicuspidata. W. e! Arn. l. c. p. 59, DC. |. e. Span. Lc. p. 172. —Var. veronicaefolia (S. veron. Zippel. herb.) Lam. Gen. l.c. 1. p. 7, tab. 1, fig. 3 el 5, tab. 127, fig. 8. Sida multicaulis Cav. Diss. 1. p. 10, tab. 1, fig.6. DC. Lc. p. 463. Voor-Indië. — Timor. 6. Sida cordifolia Linn. Spec. p. 961. Cav. Diss. I. p. 19, tab. 3, fig. 3. Fruticosa; folia cordata, rotundata vel ovata vel sup. ovalia obtusa vel subacuta, erenato-serrata, velutina vel tomentosa, pedicelli axillares solitarii, prope florem articulati, petiolo duplo breviores vel longiores, nunc supra ramulos axillares breves aphyllos dispositi ; carpella 9—10, birostria, rostris aristaeformibus retrorse scabris ipsa aequantibus. W. et Arn. l. c.p. 58. Span. b e.p. 172. DC. Lc. p. 464. — Sida herbacea Cav. I. p. 19, tab. 13, fig. 1. DC.L.c. — S. rotundifolia Cav. Diss. 1. p. 20, tab. 3, fig. 6, VL. p. 349, tab. 194, fig. 2. DC. l.c. — Voor-Indië. Biland Rotti (span). — Bourbon. — Afrika. | 7. Sida subcordata sranocne in Linnacâ XV. p. 172. Frutex erectus; rami teretes, superne angulati velutini; folia petiolata (1 —4 poll.) e basi subeordatà vel rotundatâ ovato-oblonga acuminata grosse _ dentata utrinque mollia, pedunculi axillares petiolo triplo longiores — multiffori, calycis tomentosi laciniae trinerviae, carpella cuspidata _ 7—8 rugosa. — Timor. 8. Sida fasciculiflora mro. Fruticosa, pube stellatâ brevi densâ pilisque simplicibus intermixtis hirtello-tomentella subincana, stipu- lae lineari-filiformes, folia longiuscule petiolata, petiolis longiora, € basi haud profunde cordat rotundato-ovata vel ovata acute acumi- nata, subduplicato-crenato-dentata (dentibus majoribus apice sub- callosis), 7—9 nervia, pedunculi axillares subfasciculati brevissimí accedente vulgo ramulo florifero parvifoliato, calycis hirti laciniae MALVACEAE. 141 SIDA. acuminatae, carpella 5 apice incurvo birostellata, # corolla intense lutea.” — S. mysorensi affinis videtur. — Java, in Bondowosso (zorL. 668 Zj). $ 2, Oblongifoliae. Folia ovata vel saepe ovato-oblonga, elliptica, bast vulgo rotundata, raro leviter emarginata. 9. Sida carpinoides ve Prodr.T. p. 461. Fruticulosa humilis e radice longiusculâ adscendens, ramulis petiolis nervisque appresse subhirtello-puberis, innovantibus subincanis, folia e basi lato-cuneat vel subrotundatà elliptica vel elliptico-oblonga subacuta subdupli- cato-serrata, stipulae lineari-lanceolatac, flores axillares solitarii brevi- pedicellati, versus ramulorum àpicem cum foliis conferti, calyx extus pubescens, carpella 10—11 brevi-birostellata et basi internÂâ uni- aristata. Java (zoLL. n. 1048). 10. Sida mucronulata pc. /. c. Folia inferiora ovato-oblonga, su- periora oblonga, subduplicato-dentata glabra, pedicelli axillares bre- vissimi uniflori; carpella 10—11 apice bimuecronulata basi breviter uniaristata (magis hispida quam praeced.). — Superiori valde affi- nis. — Java. 11. Sida balica mio. Fruticulus ramosus, pube brevi et pilis longioribus patentibus simplicibus et stellatis hirtello-pubescens, in foliis supra sparse, subtus praesertim in nervis; stipulae filiformi- lineares; folia modice petiolata, e basi leviter cordatâ vel rotundatâ ovata vel ovato-oblonga brevi-acuminata grosse obtuse inaequaliter serrata, subtus pallida (ad lentem punctata), flores in ramulis axil- laribus et terminalibus nunc paucifoliatis racemulosi, calycis 5-fidi laciniae triangulari-lanceatae subtrinerviae, corolla lutea, carpella 5 curvula mutica dorso verrucellosa. Sida sundaica Zoll. herb. non alior, — Bali, op den Saraja (zorr. 704 Z). 12. Sida Zollingeriana 10. Frutescens, ramosa, ramis teretibus glabris, ramulis subangulatis eum petiolis pedunculis dense foliis minus dense pube stellatâ subfurfurello-tomentellis, folia glabrescen- tia modice petiolata ovato-elliptica vel elliptieo-snboblonga, brevi- acuta, dentato-serrata, pedunculi axillares petiolo longiores folio MALVACEAE. 142 SIDA. breviores solitarii, medio artieulati, superne subracemosi, calycis la- ciniae lato-ovatae, carpella circiter S apice bivalvia birostria, rostris ca aequantibus aristaeformibus reverse scabris. — Java, wouden van _ Modjopahit (zor. n. 523 4). 13. Sida thyrsifiora mio. P/. Jungh. 1. p. 287. Frutex; ramuli petioli, folia subtus in nervis supra in costâ et infloreseentià stellato- pubera, folia ovato- vel lato-elliptica acuminata, praeter basin rotun- datam vel eoncavo-truncatam integerrimam dentata, sub- 5-nerví membranacea, inferiora 3, superiora 4—5 poll. longa, flores in re mulis brevibus subumbellati thyrsoideo-conferti, calyx 10-nervius, cocci circiter S biaristati, dorso stellato-puberi, aristis retrorse hi pidulis. — Java, op den Oengaran (suNcm.). 14, Sida retusa Linn. Spec. p. 961. Cav. l.c. IL. p. 18, tab. 3, fig. 4, V. tab. 131, fig. 2. Tenere stellato-pubera, folia breviter pe-_ tiolata obovata vel obcordata apice truncata vel angustiora sublan ceolata obtusa, nune acutiuscula, apice denticulata, subtus canes-_ centia, stipulae setaceae, pedunculi axillares uniflori folio longio-_ res, capsula 7— 10-cocca, coccis rostratis glabriusculis. DC. l.c. p. 462. Bl. Bijdr. p. 75. W.et Arn. le.p. 58. Mig. l.c. p. 287. — Silagorium rotundum Rumph. Herb. Amb. VL. p. 4, tab. 19. — Java. Sumatra, aan den Lioemoet, (sunen.).— Molukken. — Ti mor. — Geheel Zuid-Azië. — Mauritius. —Si bogoeri mal. 15. Sida philippica ve. /.e. p. 462. Folia e basì cuncatâ obovata obtusa, apice dentata glabriuscula, pedicelli axillares uniflori folio sub. breviores, carpella 8—10 submutica. — Philipp. eilanden. 16. Sida rhombifolia Livx. Spec. p. 961. DC. l.c. p. 462. Mig. Pl. Jungh. T. p. 286. Hassk. l.c. Rami teretes sanguinei tomen- toso-asperi, folia subrotunda, oblongo-lanceolata vel ovato-oblonga, f basi cuneata, dentata, integerrima, subtus incano-tomentella, pedun- culi axillares solitarii vix pollicares, supra medium articulati, uni- flori, carpella subulato-rostrata. Sida rhomboidea Roxb. Flor. Ind. HIL. p. 176. W,‚ et Arn. l. c.p. 57. DG. Lc. p. 462. Decaisn. l.c. p. 433. Spanoghe l.c. p. 171. — S. arbuscula Zippel. herb.? — Java? (uassk.). Timor. — Sidagori awéwé sund. MALVACEAE. 148 ABUTILON. $ 3. Angustifoliue. Folia oblonga usque linearia. 17, Sida acuta purm. Pl. Ind. p. 147. Cav. l.c. 1. p. 15, tab. 2, fig. 3, tab. 181, fig. 2. W. et Arn. excl. syn. S. Staunt. — Bl. Bijdr. p. 18. Hassk. Tijdschr. l. e. p. 100. Folia hineari-lanccolata dentata, supra glabra pauciora pilosula, costà subtus appressissime rigide pilosâ, pedicelli axillares solitarii vel gemini 1—2-flori, sti- pularum petiolique longitudine, carpella 5— 6 birostria ; stipulae et sepala ciliolata. Silagorium longifolium Rumph. Herb. Amb. VL, p. 45, tab, 18, fig. 2. — Sida scoparia Lour. II. p. 504, — Mo- lukken. — Java, algemeen langs de wegen aan den voet van den Paliman, Sumatra, kuststreken van Padang (suneu.). — Sida- gori lalaki surd. — Verder in geheel Zuid-Azië. 18. Sida Stauntoniana pc. Prodr. T. p. 460? Mig. Pl. Jungh. L. p. 286. Canlis inferne glaber, superne uno latere et in petiolo pube tener stellat conspersus; stipulae lineari-lanceolatae pilosae glabrescentes petiolo (1—2 lin. longo) aliquid breviores; folia e basi obtusâ vel rotundatâ lato-lanceolata acuta, dentato-serrata, trinervia et venosa, 1—83 poll. longa, glabra; flores axillares solitarii, pedun- culis prope basin articulatis, calycis glabri laciniae ovatac acumina- tae apice subeiliolatae, corolla parvula, cocci plerumque 7, birostel- lati, semen apice minute puberum. Sida stipulata var. e Chinâ Cav. Diss. 1. p. 23? — Java (zout. n. 87). — China. 19, Sida paucifolia pc. Prodr. 1. p. 472. Glabra, ramosissima ; folia linearia integerrima, pedicelli axillares uniflori folio breviorcs sub flore articulati, post anthesin persistentes. — An S, linifoliac affinis? fractus incognitus. — Timor. IV. ABUTILON tounner. ezel. sp. Involucellum nullum. Sti g- mata capitellata. Ovula in loculis 3, raro 4 —9, omnia vel infe- riora patula vel resupinato-pendula. Fructus 5-polycoccus, coccis uniloeulatis subbivalvibus, ab axi vix secedentibus. Radicula ad- scendens vel centripeta. — Herbae vel suffrutices, arboresve, saepe indumento tenui stellato, foliis magis minusve cordatis, pedunculis solitariis vel confertis 1-plurifloris, infra apieem articulatis. $ 1. Carpella vel capsulae coeci 5, 1. Abutilon sundaicum c. pos. Suflratex (S-pedalis) erectus; fo- _distanter repando-dentata, juniora venosa et tomentosa, racemi MALVACEAE. 144 lia e basi eordatà subrotunda acuminata aut deltoidea longiter acu- minata, inferne grosse superne repande dentata, supra velutina, sub- tus glaucescentia tomentosa, 7—2 poll. longa, peduncul: axillares petiolis (usque 6 poll.) longiores, subuniflori. calycis velutini laciniae oblongo- vel ovato-lanceolatae, corolla aurea diametro 14 pollics carpella 5 hirta aristata, 6-sperma. Abulilon zundai G. Dichl. PL. 1. p. 500. Hassk. Retz. T. p. 130. Hort. Bog. 1. p. Sida Bl. Bijdr. p. 78. — Java, in Preanger bij Soemedang (revs op den Parang (BL). Ee 2. Abutilon polyandrum w. et Ann. Prodr. I. p. 55. Mig Jungh. 1. p. 284, Folia rotundato-cordata, abrupte longe acumin minales parvi-foliati; pedicelli foliis longiores; stamina in tub brevissimum basi coalita, carpella5, calyee duplo longiora. Sida p sica Burm. Flor. Ind. p. 148, tab. 47, fig. 1. Cav. Lc. tab. ed fig. 1. DC. Lc. p.473. Sida polyandra Roxb. Wall. Cat. n.18: Voor-Indië, Java, in de wouden van den Tampomas (June) 3. Abutilon neurocarpum mio. Pl. Jungh.I. p. 285. Humile £ tescens; ramuli petioli cum foliis subtus pilis stellatis et aliis pat tibus incani, folia breviter petiolata parvula cordato-ovata bre acuminata 7-nervia dentato-serrata, supra stellato-tomentosa, ped euli foliis longiores supra medium articulati, calycis laciniae o lanceolatae hirsutae, cocci 5 tenuiter membranacei subinflati nerv nitidi parce patentim pilosi, semina nigrescentia, pilis paucis t vissimis inspersa — Java, op de grasvlakten van G. Gam (sunen.). $ 2. Carpella vel capsulae cocci plus quam 5. 4. Abutilon furfurellam aio. Prutescens; ramuli oon nervique pube stellatâ minutâ subpulverulento-furfurelli, sti filformi-lineares; folia longiuscule petiolata petiolis longiora, e rotundat vel truncatâ ovata vel subrhombeo-ovata subabrupte viuscule acuminata, membranacea, subtus pallida basi 3—5-1 eostulisque utrinque circiter 5, crenato-dentata, flores in ramulis bre vibus axillaribus parvifoliatis subfasciculato-racemosi, pedicellis bre- MALVACEAE. 145 ABUTILON, vìbus medio circiter articulatis, calyeis 5-fidì inerescentis laciniae triangulari-lanceatae, corolla calyce triplo longior flava (basi purpu- rascens), ovarium (grossificans) hirsutum fere 10-loculare, loculis pauci-ovulatis, rostris 10 setosis elongatis retrorse hispidulis. — Java, in Bandong (zorr, n. 907 Zi). 5. Abutilon asiaticum ec. pon. Dich/. 1, p. 503. W. et Arn. l.c. p. 56. Span. l.c. p. 171. Rami pubescentes, haud pilosi ; folia cor- data acuta vel acuminata, dentata, utrinque velutina; pedicelli pe- tiolo longiores prope florem articulati; calycis laciniae ovatae longe acuminatae; capsula pilosa truncata, calycem vix aequans, carpella circiter 20. Sida Linn. Spee. p. 964. — DG Prodr. 1. p. 410. Cav. Diss. T. p. 31, tab. 7, fig. 2, V. p. 257, tab. 128, fig. 1. — Voor-Indië, — Timor (SPAN), 6. Abutilon albescens mio. /. c. Ramuli, petioli, folia subtus pe- dunculi calycesque tomento tenui densissimo stellato candicantia, stipulae linearí-lanceolatae parvae, reflexae, folia longiter petiolata, rotundato- vel ovato-cordata acuminata eroso-denticulata sub-9- nervia, supra pube stellat inspersa, 2—4} poll. longa; pedunculi axillares solitarii vel in ramulis axillaribus parvi-foliatis, prope api- cem articulati, calycis laciniae ovatae acuminatae trinerviae, cocci 20 et plures, reniformes, apice acuto usque ad medium sinum deflexo, extrorsum hirti. Sida populifolia Bl. Bijdr. p. 79, non alior. — Java, op den Palimanan (suneu.), in Tjibogo (vaN GesKen), bij Ba- tavia (Br). Lombok? (zour., n, 980 ZP). 7, Abutilon hirtum c. pon. l.c. p. 503. W. el Arn. l.c. Mig. l. e. Rami petiolique pilosuli, folia subrotundo-cordata subacuminata mucronata inaequaliter repando-dentata molliter pubescentia, subtus albida; pedunculi petiolo paullo breviores, cocci 18—22 trunca- ti acuti, calyce longiores, hirti, semina pallida. Sida hirta Lam. DC. l.c. p. 410. Blume Bijdr. p. 78. Abutilon hirsutum Rumph. Herb. Amb. LV. p. 29, tab. 10. Hassk. in Tijdschr. XII. p. 103. A. graveolenti w. et ARN. simile. — Java, moerassen bij Andjol (sunen.), langs beeken (Br.). — Op Java en Bali gemeen, zeld- zamer op Amboina (rumra.). Voor-Indië — Angoeri mal, 10 Flora van Ned. Indië. 1, — 2e Afd. MALVACEAE. 146 ABUTILON, 8. Abutilon indicum c. pon. /. c. W. et Arn. L. c. Wight Icon. L tab. 12. Mig. l.c. p. 285. Pili patentes tomento tenui stellato intermixti, folia cordata sublobata tomentella, inaequaliter dentata; stipulae reflexae ; pedicelli erecti petiolo longiores prope florem ar- ticulati; calycis laciniae ovatae acutae, corolla patens, capsula trun- cata, calyce longior, coccis 20, acutis, coriaceis pilosis, semina nigra muriculata. Sida indieu Linn. Spec. p. 964. DCL c.p. 471, Cav. l.c. IL. p. 383, tab. 7, fig. 10. — S.enteromischos ej. l.c. tab. 128, fig. 2. — Abutilon laeve Rumph. l. c. IV. p. 31, tab. XI. — Pracced. forsan nimis confine. — Java (zor), gemeen bij Wel- tevreden (surau). Molukken, op de meeste eilanden gemeen. — Toetop sund. 9. Abutilon Guichenotianum pecarsn. /. ce. p. 434. Frutescens; _ rami tomentoso-velutini incani, folia longe petiolata subrotundo- cordata breviter acuminata denticulata subtus reticulato-venosa in-_ cana, 5—7-nervia, 21 poll. longa, stipulae majusculae lanceolato- cordatae subsagittatae; pedunculi superne paniculati, bracteis latius- culis 2—3-lobis obtusis, ovarium globosum 11-loculare, capsula pubescens calycem aequans, loculis 3-spermis. — Timor. 10. Abutilon atropurpureum nassx. Tijdschr. l. c. XII. p. 103. Mig. l.c. p. 286. Folia longe petiolata rotundato-cordata acumi- nata, inaequaliter dentata, membranacea, subtus cum ramis petiolis pedunculisque pube stellatà pilisque simplicibus albo-tomentosa, _ supra praeter nervos subglabra, 7-nervia, stipulae semicordatae fo- liaceae deciduae; pedunculi in amplam paniculam terminalem dispo= siti, paniculae ramis racemosis, pedicelli medio articulati hirti, cocci 9— 10 compressi coriacei hirti, semina nigra. Sida atropurpurea Bl Bijdr. p. 17. — Java, bergstreken, 11. Abutilon timorense prcarsn. /. c. Span. l. c.p. 171. Suffru- tex? rami tomentosi; ramuli pube stellatâ velutino-tomentosi inter- jectis pilis simplicibus, folia longiuscule petiolata cordata acuminata serrata uirinque velutino-albida subtus pallidiora, 24 poll. longa, S—T-nervia; panicula laxa, pedicelli elongati, capsula villoso- hispida calyce brevior, 10-locularis, ovulis in singulo loculo 3, MALVACEAE. 147 WISSADULA. semina hispida. Sida timoriensis DC. Prodr. 1. p. 468. — S. he- terotricha Zippel. herb. — Timor, om Babouw (span.). 12. Abutilon auritum e. pon. Dichl. 1. p. 500. Folia sinu an- gusto profunde cordata acuminata serrulata, supra pilosa, subtus cana, stipulae latae cordato-auritae acuminatae, fl. paniculato-corymbosi, tubus stamineus villosissimus, cocci 5 vel 9? hirsuti trispermi. Sida Wall. ap. Link. Enum. Hort. berol.1I. p. 206, DC. l. c.p. 469. Horn. ap. Zuee. in Syll. Ratisb. IL. p. 73. Zoll. et Mor. Syst. Verz. p. 28. — Bengalen. — Java. 13. Abutilon stipulare eresu. Relig. Hänk. IL. p. 114. Fruticosum tomentoso-velutinum, ramis teretibus, stipulae cordatae acuminatae in- aequilaterae, folia cordato-subrotunda, acuminata, repando-crenata, mol- lia, subtus albida, superiora trìloba, lobis baseos parallelis vel imbri- catis; fl, paniculati, pedicellis bracteis longioribus, apice bracteolâ ovatâ obtusâ deciduâ, calyx villoso-tomentosus; cocci 9 villosi dispermi. Luzon. V. WISSADULA mepik. Characteres Abutili. Ovarium 5- loculare, loculis septo transverso bilocellatis, ovulis loeelli superioris geminis, inferioris unico. Styli 5, basi coaliti, stigmatibus capi- tellatis. Capsula 5-cocca, coccis basi axi adhaerentibus, apice so- lutis, septo transverso bilamellato biarticulatis, inferiore indehis- cente, superiore bivalvi. 1. Wissadula zeylanica mepik. Malv. p. 25. Folia cordato-lan- ceolata acuminata integerrima subtus albido-tomentosa, suprema sub- sessilia; panicula terminalis, pedicelli subdivisi nunc axillares folio sacpe longiores, infra florem articulati, cocci 5 ovati acuminati. Sida periplocifolia Linn. Blume Bijdr. p. 71. DC. 1. c. p.467. — Abutilon periplocifolium G. Don. Dicht. I. p. 500. W. et Arn. l.c. p. 55. — Var. B. truncata, foliis e basi subtruncat (angulis baseos rotundatis) deltoideo-lanceolatis a medio inde sensim attenuatis. — Geheel Indië. Java algemeen (Br). — @. in Bondowosso (zout). Tribus IL. UreNear A, GRAY, Lc. p. 47. Carpella vel ovarii loculi dimidio stigmatum numero, uniovulata. Radicula infera. VI. URENA Linn. Involucellum calyciforme 5-fidum. Ca- 10% MALVACEAE. 148 URENA Iyx 5-fidus. Petala oblique inaequilatera. Tubus stamineus brevis, infra apicem truncatum nudum antherifer, antheris pauci Ovarium 5-loculare, tubereulatum, loculis 1-ovulatis. Capsula glochidiata, 5-cocca, coccis indehiscentibus. Semen trigono-reni-, forme. — Frutices in regionibus tropicis utriusque orbis, foliis in- tegris et in eâdem stirpe lobatis, subtus ad basin nervi medii inter: dum etiam lateralium glandulâ rimosâ notatis, floribus solitariis, glo- merulatis vel superne racemosis. 1. Urena Lappago smiru in Rees Cyclop. DC. Prodr. 1. p. 441, Folia subeordata obtuse repando-sinuata serrulata, subtus canescent pubescentia uniglandulosa, summa subpanduraeformia, involuc laciniae lanceolatae calycem aequantes. Var. glauca Bl. Bijdr. p. je Mig. Pl. Jungh. 1. p. 283, p. 299, foliis subtus glauco-pub tibus, mediis sinuato-trilobis. — Ab U. sinuatâ LINN., vix differt.— Java, bij Batavia (sunen.), Buitenzorg (BL.). — Sone den Loemoet (JuNer.). — Pompoer oetan sund. j 2. Urena lobata Linn. Spec. p. 974. DC. l.c. Cav. Diss. V. 886, tab. 185, fig. 1. Mig. Pl. Jungh. b. c. Herbacea, folia rotun- data, tri- vel pluri-loba, lobis nunc obsoletis, acutis vel obtusis, ma- gis minusve tomentosa, 5—7-nervia, 1 —3-glandulosa; involucel laciniae 5 oblongo-lanceolatae calycem aequantes, capsulae dense pu: bescentes echinatae. Lappago latifolia Rumph. Herb. Amb. VL 59, tab. 25, fig. 2 A. Ludit: a. sinuosa Mig. l. c. foliis subtus ma- gis pilosis glaucisque, sinuatis. — 8. hirtula Mig. l. c. hirtella, £ lis obtuse trilobis, subtus uniglandulosis, fl. roseis. — 7. tomenlosa Mig. L. c. dense pubescens, foliis subtus albo-tomentosis, inferioribt ovato-rotundatis sinuato-angulatis, superioribus ovatis et elliptie integris, omnibus inaequaliter denticulatis, fl. roseis. (zoLL.). Ure tomentosa Bl. Bijdr. p. 65. — Geheel Indië, — Java. - Latian of Peloetan sund. — a, Java, op den Magalang- - B. tusschen de Merbaboe en Andong. — 7. Sumatra, bij Padang (sunen.), Java, in Buitenzorg (pr.), bij Tjikoja (zoun. n. 875) 3. Urena multifida cav. Diss. VI. p. 336, tab. 184, fig. 2. Fe lia inferiora eordata inciso-lobata, lobis obtusis grosse dentatis, sum- MALVACEAE. 149 MALACHRA. mna basì rotundata tridentata vel subintegra, subtus glauco-pubescen- tia, 3—7-nervia, nervo medio basi uniglanduloso; bracteae subob- ovatae subdentatae involucello breviores, involucelli laciniae linea- res obtusae calycem subaequantes, capsulae echinata ; semina adpresse pilosa. Deecaisne L c.p. 431. — Bourbon, Mauritius. Timor. 4, Urena Blumei nassx. Zijdschr. Nat. Gesch. XII. p. 78. Cau- lis inferne stellato-scaber, superne subtomentosus, folia subrotunda serrata, repando-dentata vix sublobata, subtus uniglandulosa, glauca pubescentia, summa saepe indivisa, involucelli laciniae calyce longi- ores, capsulae muricatae. Urena repanda Bl. Bijdr. p. 64, nec auct. — Java, bij Buitenzorg (Br.). — Pompoer-oetan of Si- dagori lanang sund. 5. Urena heterophylla smurn. in Rees Cyclop. DC. Prodr. 1. p. 442. Bl. Bijdr. p. 66. Forma sundaica. Caulis pilosulus; folia inferiora profunde 5-loba, sinubus latis, lobis obtusis serrulatis, intermediis subtrilobis elongatis basi contractis, subtus uniglandu- losa canescenti-pubescentia, supcriora oblonga, repando-sinuata, basi saepe angustata. Lappago laciniata Rumph. Herb. Amb. VL.p. 59, tab. 25, fig. 2. — Burm. Th. Zeyl. tab. 69, fig. 2. — (Conf. HassK, in Tijdschr. Nat. Gesch. XII. p. 79). — An satis ab U. Lappago distincta? — Noesa Taut (rumeu.). Java (gr). — Ceylon, Voor-Indië. — Pompoer oetan of Poepoeloetan sund. Observ. Cuinam barum sp. adscribenda sit U. heterophylla Schrad. Cat. Sem. H. Gaett. a. 1835 e breviori phrasi haud liquet, VIEL MALACHRA rinN. Flores in capitulum pedunculatum plurifloram, involuero 3-pleio-phyllo cinetum, collecti, In volu- cellum proprium nullum. Stamina saepius indefinita. Stig- mata 10 capitata. Cocci 5 acheniiformes monospermi fere discret, nudi vel 3-aristati. Radicula infera, 1. Malachra horrida uro. Tota pilosa; caulis herbaceus erectus rubro-maculatus; stipulae longae setaceae; folia longe petiolata pal- mato-5-loba, lobis lineari-oblongis acuminatis denticulatis, laterali- bus multo brevioribus, medio multo longiore; involucrum universum tripbyllum, bractcolis oblongis setaceisve; calycis 5-fidi laciniae hi- MALVAGEAE. 150 PAVONIA. — neis 3 viridibus, petala alba basi auriculata, cocci 5 calyce inclusi monospermi. Malachra horrida Span. in Linnaeáâ XV. p. 68. Fcon. ined. tab. 65. — » Pedunculi axillares 8—5-flori’” an capitula 5? vel capitula 5-flora. — Timor, op vochtige plaatsen bij Koepang (SPAN.). VIT. PAVONIA cavanirr. Pedunculi uniflori. Involucel lum 5—15 phyllum persistens. Reliqua Malachrae. | 1. Pavonia cernua mio. Caulis suffruticosus, ramulis, petiolis (longis) pedunculisque velutino-villosis, folia basi cordata, inferiora late superiora modice ovata, 7-nervia, tricuspidata, grosse repando- dentata, utrinque pubescentia; pedunculi axillares solitarii termi=_ nalesque filiformes cernui petiolos subaequantes; involucelli phylla5 lato-ovata basi angustata extus sericea, calycis colorati laciniae ovato-_ lanceolatae acuminatae ciliatae venosae, petala rosea, styli 10 ad _ medum connati, carpella 5—8 capsularia muricata monosperma. Lebretonia cernua Spanogh. in Linnaeâ XV. p. 168. Teon. ined. tab. 67, — Tímor. — Rotti (sPan.). Tribus III. Higiscrar A. GRAY l.c. p. 48. Carpella 1-multiovu- lata, stigmatum numero; 3—10, vulgo 5, in capsulam loculicidam oligo- _ vel polyspermam connata. Tubus stamineus majorem partem nudus, apice 5-dentatns. IX. THESPESIA cornea. Involucellum triphyllum cadu-_ eum. Calyx ecupuliformis repando-truncatus, Tubus stamineus columnaeformis, superne antherifer. Ovarium 5-loculare, loculis _ semisepto parietali verticaliter incomplete biloeellatis, ovulis in an- gulo centrali paucis. Stylus superne incrassatus 5-sulcus, stigma- tibus 5 brevibus acutis. Capsula subcoriacca indehiscens, placen- tis fungosis. Semina in loeulis subquaterna obovoideo-triquetra tomentosa. — Arbores Asiae et Polynesiae tropicae, foliis cordato- subrotundis integerrimis, pedunculis unifloris, petalis flavis basi maculâ purpureà. IJ 1. Thespesia populnea corr. Ann. Mus. IX. p, 290. Innovatio- nes lepidotae ; folia lato-cordata subabrupte acuminata 7-nervia, sub-_ tus pallidiora lepidoto-metallica; pedunculi axillares petiolum sub-_ aequantes, corolla basi dense lepidota. DC. le. p. 456. Bl, Bijdr. MALVACEAE. Aal ABELMOSCHUS. p. 13, W. et Arn. Lc. p. 82. Decaisne le. p. 483. — Hibiscus populneus Linn. Spec. p. 976. Cav, Ll. c. III. p. 152, tab. 56, fig. L. ezel. syn. Rumph. — Bupariti Rheed, l.c. TE. tab. 29. — Geheel Indië en verder in de tropische gewesten verspreid. — Java, op bebonwde plaatsen (Br). — Timor. 2. Thespesia macrophylla su. Bijdr. p. 73. Folia cordato-ovata attenuato-acuminata 5-nêrvia et pauci-costulata pergamacea, pedun- culi petiolo multo breviores. Novella littorea Rumph. Herb. Amb, II. p. 224, tab. 74. Corolla sulfurea, fundo purpurea. — Moluk- ken. Java, langs de kusten van Banjoewangi (zourL. n. 2723). — Waroe laut sund. X. ABELMOSCHUS mepik. Calyx tubulosus spathaceus, uno latere findendus, eum involueello 5—10-phyllo deciduus. Tubus stamineus columnaeformis apice 5-dentatus, superne antherifer. Ovarii 5-locularis loculi multiovulati. Stylus apice 5-fidus, stig- matibus capitellatis. Capsula pyramidato- 5-gona, loculicide ad basin usque 5-valvis. Semina subreniformia glabra. — Herbae vel suffrutices saepe aculeati, foliis palmatilobis, pedunculis axillaribus solitariis unifloris, fl. flavis. — Asiam, rarius Americam calidam in- habitant. 1. Abelmoschus moschatus möxcu. W. e/ Arn. l. c. p. 53. Cau- lis herbaceus obverse vel patenti-hispidus inermis, folia longe petio- lata inferiora palmato- 7-loba vel angulata, reliqua 5-dentata acu- minata, summa sagittato-3-partita, lobis omnibus oblongis vel lan- ceolatis acuminatis, utrinque cum capsulis pentagonis hirto-pilosa ; pe- dunculi petiolo breviores, involucellum 6—10-phyllum subpersistens, calyx longitudinaliter fissus. Hibiscus longifolius Willd. Spec. IT. p. 827. DC. Prodr. 1. p. 450 (vir Span. 1. c.). — H. Pseudo- Abelmoschus Bl. (non Roxb) Bijdr. p. 70. Span. 1. c.p. 110. — Hibiscus Abelmoschus (Linn) Mig. Pl. Jungh. p. 288. — Ab. Pseudo-Ab, Walp. Rep. I.p. 308. — Granum möschatum Rumph. Herb. Amb. IV. p. 38, tab. 15. — Voor-Indië — Sumatra. — Java, op de heuvels bij Imnagiri (sunen.), op onbebouwde plaatsen in Buitenzorg, Tjandjor, Tjeribou (en). — Kaworo sund. Ganda- MALVACEAE. 152 ABELMOSCHUS, poera mal. — De naar moschus riekende zaden worden tusschen de kleederen gelegd. 2. Abelmoschus Vriesianus nassk. Cat. bog. p. 198. Tijdschr. Nat. Gesch. V. p. 263, (sub Hibisco), XII. p. 88. PL, Jav. rar. p. 304, Frutex, ramuli setis prurientibus, folia longe petiolata cor- data, inferiora 7-superiora 5-loba, lobis acuminatis medio dilatatis, serratis, supra glabriuscula in nervis pauciseta, subtus pilis stellatis hispida, 4- fere 5-poll, longa et latiora; pedunculi axillares super racemoso-conferti; involucellum calyce brevius 4— 6-phyllum, phyllis ovato-lanceolatis, corolla magna sulfurea basi atro-sanguinea, capsula ovato-oblonga hispidissima. — Java (HASSK.). — Kaworo ged sund. 3. Abelmoschus esculentus möncu. Wight et Arn. Le. p. 53 Hassk. Tijdschr. Nat. Gesch, XII. p. 91. Caulis herbaceus hirtus inermis, folia longe petiolata cordata 5-loba obtusiuscula grosse de tata; pedunculi petiolo multo breviores, involucelli phylla 10 deei- dua, calyx longitrorse fissus, corolla sulfurea. Hibiscus esculent Linn. Spec. p. 980. Cav. Diss. 11I. p. 168, tab. 61, fig.2. H. long longifolius var. tuberosa Span. l.c. p. 170. Bl. Bijdr. p. 69. — Java, veel in de tuinen. Verder in geheel Indië en andere tropi- sche gewesten, waar de wortel gegeten wordt. 3 4, Abelmoschus Haenkeauus eress. Relig. Hänk. 11. p. 134. Cau- lis petioli pedicellique reverse hispidi, folia hirsuta 5-fida, lobis late ralibus interioribus oblongo-lauceolatis acutis divaricatis, apicem vers dentatis, extimis parvis ovato-subrotundis auriculaeformibus, medio lon= giore lineari-acuto apicem versus dentato; pedicelli petiolo breviores, in= volucelli phylla 8—9 linearia acuta cum calyce hirsuta, capsulae ovato- oblongae abrupte acuminatae hirsutae. — Non vidi. — Teste cl. GARCKE Hibiscus. — Luzon (HäNke). ze 5. Abelmoschus flculneus w. et ann. Prodr.I. p. 53. Wight Icon. Ì. tab. 154. Caulis tuberculis aculeolatus, rami laeves subcarnosi; folia palmato- 5-loba, summa 8-loba, lobis basi angustatis dentatis obtusis, supra pube simplici setosâ, subtus stellatâ inspersa, petioli sulco pilosi; involucellum 5-phyllum calyxque caduca; corolla flava(?), capsulae ovoideae hispidac. Hibiscus ficulneus Linn. Spec. p. 918. MALVACEAE. 153. HIBISCUS. Dill. Elth. tab. 157, fig. 190. DC. Le. p. 448. Bl. Bijdr. p. 67. Decaisne |. c. p. 431. Spanoghe l. c. p. 169, — Lagunea aculeata Cav. l‚ c. III. p. 173, fab. 71, fig. 1. DG. l.c. p. 414, — Es: sinuatus Cav. |. c. tab. 42, fig. 2. Caule subinermis; petiolis antice hirtellis, foliis 8 —5-lobis, nervis subtus parce pilosis et, verrucellosis, peduneulis brevibus axillaribus et in ramulis-brevibus subeonfertis dense hirtello-tomentellis, corollâ albidà demum roseâ, capsulâ ellip- tie tomentellâ. — Distincta videtur species. — Voor-Indië — Java, in de tuinen (Bu). — Timor (REINW.), veel om Babouw (SPAN.) — Ô. Java, in Banjoewangi (zout. n. 2818). — Gonda- poero jav. XI. HIBISCUS zins. ezel. sp. Involucellum polyphyllum phyllis angustis. Calyx 5-fidus persistens. Tubus stamineus omnino Abelmoschi. Ovarium 5-loeulare, loculis pluriovulatis. Stigmata 5 capitata. Capsula 5-loeularis, loculicide 5-valvis loeulis oligo- poly-spermis. Semina reniformia nuda, squamulosa, interdum lanata. — Herbae, vel saepius frutices, nunc arborescentes, foliis lobatis vel integris, peduneulis axillaribus uuittoris, vulgo su- perne articulatis. — Genus pracsertim in regionibus tropicis, nune in subtropicis abundans, in temperatis calidis jam rarum. $ 1. Azanza Garcke in Berlin. bot. Zeit. 1849, p. 825. Involucelli pars major calyci adnata, limbus deciduus. Pericarpium crassum, septis tenuibus, loculis polyspermis. f Paritium (genus ap. St. Hil.). Capsulae 5-locularis loculi septo in- completo subdivisi. 1. Hibiscus tiliaceus Linn. Spec. p. 976. Cav. Diss. TI. p. 151, tab. 55, fig. 1. DCL e.p. 454. Bl. Bijdr. p. 12. Mig. Pl. Jungh. 1. p. 280. Arbor. Folia e basi cordatâ rotundato-cvata acuminata, crenulata, subtus glauca, stellato-tomentosa, in nervis 1—3 basi po- rosa, involucellum 10-dentatum. Pariti Rheed. H. Mal. 1. p. 53, tab. 30. — Novella Rumph. Herb. Amb. II. p. 218, tab. 73, excl. fig. A. — Paritium tiliaceum Adr. Juss. in St. Jil. Flor. Bras. merid. T. p. 156 ezel. syn. H. elati. Decaisne l. c.p. 438. Hassk. PL, Jav. rar. p. 305. Tijdschr. Nat. Gesch. XII. p. 94. Korth. Ned. Kruidh. Arch. T. p. 68. — Java, in de kuststreken nabij het strand, ook op bebouwde plaatsen, en veel langs de wegen geplant. MALVACEAE. 154 HIBISCUS, (Waroe, W. laoet of Daoen baroe sund.)— Molukken, Ti- mor, en verder geheel Indië. — Volgens rumrurus gebruiken de inlanders het afkooksel van den wortel en andere deelen als genees- middel. 5 2. Hibiscus elatus swarrz P/. Ind. occ. IL. p. 1218. DC. bl. Mig. Pl. Jungh. L. Le. Folia e basi leviter cordatâ vel truncat ovata vel triangulari-ovata acuminata, crenulata, subtus albida stellato-tomentosa, in nervis 3 —5 vulgo remotius a basi porosa; i volucellum 10-fidum. Mibiseus similis Bl. Bijdr. p. 15. — Pi tium elatum G. Don. Syst. Dicht. IL. p. 485. — P. tilia Wight. Icon. 1. tab. 189? excl. syn. — Praecedenti valde affin habitu potius quam characteribus diversus; sed folia basi haud pre funde cordata, potius truncata, magisve ovata 9-nervia et supern uti illius paucicostulata; tomentum ubique magis albidum, bracteae amplae late ovatae. — Java, langs de wegen en in de binnenlan den (BLuMe), in de wouden bij Pengalengan (sunen.). — War sund. — De bast van deze en de voorgaande soort levert ster vezelstoffen, en diende reeds ten tijde van ruMPmIUS tot het vervaar- digen van touw. ì tt Tiparium Garcke l. ec. Capsulae loculi 5, absque septis secun- ariis. 3. Hibiscus Lampas cav. Diss. III. p. 154, tab. 56, fig. 2. Wigh Fcon. 1. tab. 5, (176) Mig. Le. p. 280. Decaisne l.c. p. 430 Arborescens, folia vulgo omnia triloba (in paucis superiora ovata in tegra) lobis acuminatis, supra laevia, subtus pube rufâ stellatâqu tomentosa, pedunculi axillares elongati 1—2-flori, involucelli pars inferior callosa costata glabra, phyllis 5 linearibus parvis pilosis glabris parvis deciduis, capsulae ellipsoideae pericarpium crassum Hibiscus Lampas et H. callosus Bl. Bijdr. p. 66 et 67. Hassk. Pl. Jav. rar. p. 301. Tijdschr. Nat. Gesch. XII. p. 82. Calyx subin- teger aut 5-fidus. Foliorum costa subtus supra basin poro lineari. Corolla sulfurea, fando atro-fasca. — Phili pp. eilanden. — Java, op vochtige plaatsen (BL.), op den Djati Kalangan, G. Mandjinang (runen), Tjikoja, Tjikandi (zorr.). — Kapas oetan sund. of kon neng sund. MALVACEAE. 155 HIBISCUS. $ 2. Bombicella DC. Involueelli phylla libera. Capsulae loeuli po- lyspermi, Semina tomento gossypino vel pilis rigidioribus inclusa, 4. Hibiscus hirtus Linn. Spec. p.977, W.et Arn. Prodr. 1. p.51. Hassk. Pl. Jav. rar. p. 803. Tijdschr. Nat. Gesch. XII. p. 86. Annuus vel frutescens; rami stipulae petioli pedunculi et foliorum nervi subtus hirsuti, folia cordato-ovata acuta vel subacuminata, nunc subtriloba, setaceo -serrato-dentata, 1—1 4 poll. longa, glandulâ magnâ subtus in costâ; peduneuli unitlori; involucellum 6—7-phyllum, phyllis lineari-subulatis, calyce brevioribus, calyx 5-partitus, laciniis lineari-lanceolatis, pilosis, corolla miniata, capsula 5-locularis, loculis 2-spermis, semina hine sericeo- hine villoso-pilosa. Poir. in Dict. HI. p. 356. — Hibiscus phoeniceus Cav. l.c. III. p. 157, tab. 67, fig. 2 (ezel. f.). DC. Prodr. I. p. 452. Bl. Bijdr. p. 71. — Java, in de tuinen. 5. Hibiscus venustus er. Bijdr. p. 71. Mig. l. c. p. 281. Fruti- cosus, totus pilis stellatis setisque brevibus stellatis, intermixtis quandoque pilis articulatis fuscule tomentosus; folia rotundato-cor- data breviter 5—3-loba (lobis infimis obsoletis obtusis, medio acu- minato) inaequaliter serrato-dentata, 7-nervia, subtus dense tomento- sa, supra scabriuscula, stipulae parvae inaequilatero-ovatae deciduae ; flores versus apices ramorum axillares corymbose conferti, peduncu- lis prope apicem articulatis petiolum superantibus vel acquantibus, involucell: phylla 5 ovato-lanceolata calyce vulgo ultropollicari bre- _ viora; capsula ovato-glabosa hirsuta; semina griseo-hirta. Abelmos- chus venustus Walp.Rep. 1. p. 809. Hassk. Tijdschr. l.c. p. 93. An hue Bheed. Hort, Mal. IV. tab. 38—42P — Species pulchra, H. mutabili simillima, sed involucello et seminibus hirtis diversa. — _ Flores teste massk. albí vel rubri, simplices vel pleni offenduntur. Java, op den Pengalengan; ook in de tuinen geplant (surau), veel in de tuinen (Br). — Waroe landak sund. - 6. Hibiscus grewiaefolius nassk. Cat. p. 179. Pl. Jav. rar. p. 301. Tijdschr. Nat. Gesch. XII. p. 88. Ramuli, folia et pedunculi eum involucello et calyce, pube tenerrimâ stellatâ inspersa ; folia bre- aes 77 _viter petiolata ovato-oblonga acuminata, subintegerrima, sub lente _subglandulose erenulata, basi trinervia et tri que 5—6-costulata, MALVACEAE. 156 UIBISCUS. coriacea, 5—6 poll. longa, stipulae ovato-lanceolatae inaequilaterae deciduae; pedunculi axillares solitarii petiolam superantes prope apieem artieulati, involucelli phylla 8 (vel 6— 10) calyce (virgineo) subpentaptero-angulato coriacco breviora, corolla sulfurea intus atro-sanguinea, extus stellato-pubera, capsula calyce immutato basi econnata lignosa, 5-locularis, loculis bilocellatis 2-polyspermis, se- mina line fulvâ. Bombycidendron grewiaefvlium Zoll. et Mor. Nat, _ en Gen. Arch. IL. p. 12. Hibiscus bantamensis Mig. Pl. Jungh. 1. p. 282. — Java, in Bantam (suneH., zour.). Ki oeris suud, $ 3. Kelmia DC, Involucelli phylla libera vel basi coalita. Calyx haud inflatus eglandulosus. Semina glabra, pubera vel dorso lineâ pilosà, 7. Hibiscus rosa sinensis Linn. Spec. p. 977. Inermis arbores- cens; folia ovata breviter acuminata glabra basi subtrinervia, superne _ grosse dentata; pedunculi folia aequantes; involucellum 6 —7-phyl- lum, phyllis hineari-sublanceolatis calyce } brevioribus. DC. Lc. p. 448. Bl. Bijdr. p.68. Cav. L. c. TIL p. 158, tab. 469, fig. 2. Hassk. Tijdschrift Nat. Gesch. XII. p. 84, — Flos festalis Rumph. Herb. Amb. IV. p. 24, tab. 8. — Scheru-pariti Rheed. l. c. IL. tab. 16. _ Var. flore pleno, purpureo, albido, flavo. — Indië. —Java, inde tuinen (BL), bij Weltevreden (sunca.), Timor, in de tuinen. — Keémbang sepatoe sund. (schoenbloem), wordt tot zamenstelling _ van het schoensmeer gebezigd en is van zamentrekkenden aard. De bloemknoppen en andere deelen worden volgens RHEEDE en RUMPHIUS — als geneesmiddel gebruikt, vooral echter dienen de schoone roode en witte dubbele bloemen, Boenga-radja genoemd, tot versiering. 8. Hibiscus timorensis pc. Prodr. 1. p. 448. Decaisn. l. c.p. 431, Caulis inermis, folia cordata, 33 poll. longa, palmatifido-lobata, _ lobis 5 lanceolatis acuminatis dentatis, glabriuscula, juniora pilis stellatis subhispidula; fl. axillares solitarii ad ramorum apicem fasti- à giato-conferti, peduncuiati; involucelli phylla ovato-lanceolata saepis- sime 8—4 coalita; laciniae calycinae apice 2—3-fidae; fl. majusculi flavi, basi atro-purpurei; capsula ovoidea acuminata, semina in loculis _ 10—12 arcuato-striatula, pilis aureis praesertim ad chalazam ornata. — Hibiscus ricinoides Zippel. Herb.? — Timor. 9. Hibiscus virgatus or. Bijdr. p. 71. Decaisn. U. c.p. 432 MALVACEAE. 157 IHBISCUS. Span. Ll. c.p. 169. Caulis herbaceus, inermis; folia infima 1j—2 poll. longa, ovato-rotunda dentato-serrata, triloba, lobis lanceolatis, trinervia, nervo medio poro lineari supra medium instructo, supe- riora linearia acuta integerrima vel superne 3—5-dentata, pilis fasciculatis praesertim subtus scabriuscula; flores axillares peduncu- lati ; involucellum 6— 8-phyllum, phyllis lineari-subulatis calyce bre- vioribus; calycis laciniae lineari-lanceolatae acutiusculae hispidulae capsulâ breviores; semina in sìngulo loculo 2 gossypina. Hibiscus anemoniflorus Zippel. herb. — » Corolla tempore matutino alba, vesperi purpurascens (SPAN ). — Java. — Timor. 10. Hibiscus vulpinus neixw. Cat. Buitenz. p. 88. Mig. l.c. p. 281. Hassk. in Tijdschr. Nat. Gesch. XII. p. 88. Ramuli petioli- que pilis aureo-castaneis erecto-fasciculatis hirti pubeque stellatà densiore pallidiore tomentelli, folia e basi conniventi-cordatà rotun- data, abrupte acuminata, minute denticulata pilisque brevibus fasci- culatis circa marginem, caeterum pilis dimorphis utrinque molliter hirto-villosa, 9—7-nervia, ampla; flores in ramulis superioribus al- terni hine racemosi, virginei bracteâ subspathace ovatâ caducâ inelusi; involucelli phylla 10—12 linearislanceolata pollice vulgo breviora; capsula ovoidea sericeo-aureo-hirta, endocarpio crasso car- tilagineo laevi; semina in Joculis 3—4 perfecta dense aureo-hirta, eum quibusdam cassis. Hibiscus spathaceus Bl. Bijdr. p. 72. — H. barbatus Noronh.l. e.p. 17 (nomen). — H. setosus (Rozch.)Walt. Cat. n, 4903 a. — HT. macrophyllus Roxb. in Horn. Suppl. p. 149. Wall. Pl. As. rar. tab. 51 ? — Species magnifica! — Java, zuider- strand bij Tjibebes (suxeun.), bij Koeripan (BLuME). — Teloek sund. 11. Hibiscus panduraeformis surm. Caulis herbaceus annuus, pe- tioli pedunculique tomentosi et sparse setosì (setis solitariis vel fas- ciculatis), folia cordata velutina, subtus glaucescentia, inf. 5-angulata sub- 5-loba, summa ovata, oblonga, lanceolata, sinuato-dentata, summa denticulata; pedunculi axillares petiolo breviores, fructiferi longio- res, involucelli phylla 7— 10 spathulato-linearia, calyx 5-fidus, 15- nervius, corolla sulfurea fando purpurea, capsula ovoideo-globosa dense hispida, semina brevi-scabra. Hib. pand. Burm. Fl. Ind. p. 151, tab, 47, fig. 2. DC. Le. p. 455. W. et Arn. 1. p. 50 ewcl. syn. H. MALVACEAE. 158 HIBISCUS, tubulosi. — Abelmoschus panduraeformis Hassk. Cat. bog. l.c. Tijdschr. Nat. Gesch. X. p. 184, XIL p. 91. — Voor-Indië, — Java, bij Soember Waroe, Badjoelmati (zour.). 12. Hibiscus tubulosus cav. /. c. IIL. p. 161, tab. 68, fig. 2 DC. le. p. 447. Bl. Bijdr. p. 67. Deeaisn. l. e. Caulis herbace hispidus; ramuli incano-velutini ; folia (inferiora sub- 5-loba) cor data breviter acuminata inaequaliter grosse dentata, supra viridia pu bescentia, subtus cano-velutina ; involucelli 6—8— 10? phylli foliola lineari-spathulata ; calycis laciniae elliptico-lanceolatae obtusae involu cello 4 breviores, capsula subglobosa hispida. Hibiscus velutinus DC. Le. p. 452. — A quibusdam auctoribus cam H. panduraeformi conjungitur. — Timor. 13. Hibiscus syriacus Linn. Spec. p. 978. Cav. l. c. III. p. 169 tab. 69, fig. 1. DCL. e. Caulis inermis arboreus, folia cuneiformi-ovata tri- loba dentata, pedunculi petiolo vix longiores, involucellum 6—7-pbyl- Jum. Lsudit fl. purpureis, albis, variegatis, saepe plenis. Flore pleno- lilacino Hassk. in Tijdschr. Nat. Gesch. XII. p. 85. — Zuid- Europa. Syrië. — In Indië, op Java, Molukken enz. ges kweekt. — Malgi sund. 14, Hibiscus mutabilis Livs. Spec. /.c. DC. p. 45. Bl. Bijdr. p. 10. Cav, le. HL. p. 165, tab. 62, fig. 1. Folia subrotundo-cordata angulata, 3—5-loba, acuminata, inaequaliter dentata, subtus cum ra- mulis stellato-leprosa; pedunculi petiolis subaequales, involucelli phyl- la 7— 10 lanceolato-linearia, calycis laciniae elongatac, capsulae bosae hirsutissimae. Abelmoschus Steud. Nómencl. Hassk. l.c. p. 93. — Flos horarius Rumph. l.c. IV.p. 27, vb. 9. — Indië, — Jar va, in de tuinen (Br). — Waroe landok sund. of Kakapasan. 15. Hibiscus Sabdariffa Lins. Spec. p.978. Cav. 1. c. ITT. p. 170, VL p.301,tab. 198, fig. 1. DC. le. p. 458. Miq.1. c. Blume Bijdr.p. 1%. Decaisne l. c. p. 435. Folia serrata, inferiora ovato-oblonga, inter= media trifida, superiora lanceolata, flores subsessiles, involucello 10— 12-dentato. — Algemeen in Indië. — Java, in de moerassen bij Ba- tavia (Br). Sumatra, kuststreken bij Padang (sunen.). — Timor. 16. Hibiscus ficulnoides vinpr. Zot. Reg.tab. 938. Hassk. Tijdschr. MALVACEAE. 159 HIBISCUS. Nat. Gesch. XU. p. S1. Frutex, cortice cinerascente, petiolis rabenti- bus; folia cordata, nunc 3- vel sub- 5-loba, lobis oblongis obtusiuscu- lis, erenato-dentata, glabra, aspera ; peduneuli superne axillares.petiolos superantes, ad florem articulati, involucelli phylla 9 subulata, calyx tubulosus 5-fidus, corolla patens rosea basi sanguinea, 2-5 poll, semina dorso hirsutula. Hassk. Pl. Jav. rar. p. 300. — Java. — Kembang sépatoe gëdé sund. 17. Hibiscus petiolosus mio. Frutex clatior ; innovationes ochra- ceo-villosulae ; ramuli teretes petioli foliaque utrinque pube simplici et rarius stellat pubescentia, setulosa, stipulae exiles fugaces; folia longe petiolata e basi cordatâ vel truncatà ovata vel ovato-oblonga, summa subdeltoideo-lanceolata, acuminata, grossius erenato-dentata ___(erenis lato-ovatis apiculatis), majora 7-mervia, membranacea; pe- dunculi ad ramulorum apieem subeonferti, involucelli phylla 5 lan- ceolato-linearia, calycis 5-partiti laciniis subeonformia pubera, co- rolla virginea extus tomentella, florens sulfurea fundo atropurpu- rea. — Stirps pruriens. — Java, in Bezoeki, bij Ringit (zou. n. 2781). 18. Hibiscus lepidospermus mio. Frutex; rami teretes cum petiolis (pilis simplicibus) appresse pubescentes vel tomentelli et aculeis brevibus luteis vitreo-nitidis saepe 8—5-partitis armati ; sti- pulae exiles lineari-lanceolatae reflexae ; folia petiolo subaequalia vel longiora, e basi subhastato-cordat ovato-oblonga sublanceolata, in- aequaliter serrato-dentata, membranacea, utrinque pubera, aculeo- lis 3-fidis vel simplieibus sparsis; pedunculi axillares petiolo (fo- lis supremis diminutis) longiores, superne subracemosi, involucelli phylla 7—8 linearia persistentia, calycis ultra medium 5-fidi laci- niae ovato-lanceolatae extus tomentellae et setulis tripartitis insper- sae, corolla sulfurea basì purpurea, capsula depresso-globosa puberula 5-angulata, calyce subinclusa, semina in loculis pauca curvata lepi- dulis squamellosis inspersa. — Java, op de rotsen van Batoe oelò bij Sabrang Pago Poeger (zou. n. 2730). 19. Hibiscus lunarifolius wiuLp. Spec. I1L p. 811. DC. l.c. p. 451. W. et Arn. lc. p. 49. Wight. leon. L tab. 6. Caulis herba- MALVAGEAE. 160 HIBISCUS, ceus appresse villosus, inermis; folia longe petiolata rotundato-cor- data brevi-acuto-3—5-loba, serrata, supra parce subtus dense pilosa, pilis 8—4-partitis lucidis; pedunculi brevissimi infra florem incras- sati axillares et superne deuse racemosi ; involucelli phylla circiter 10 linearia, calycis lacinias lineares superantia, corolla calyce quadruplo longior, capsula subglobosa acutata; semina glabra pauci-verrucel- losa. Hibiscus pruriens Roxb. H. beng. p. 51 (wiz stirps timor. ap. Span. l.c. p. 169). — Voor-Indië Java, in Malang? (z n. 2470P). 20. Hibiscus vitifolius Linn. Mant. p. 569. Caulis pilis rigi subaculeatus, vel tuberculis asper, folia indumento simplici pilisqt trifidis (in nostris fere tomentosa), inferiora 3—5-loba, lobis ovat acuminatis, cordata, suprema vel media basi rotundata 8—5-an- gulata lanceolata; stipulae sctaceae; involucellum 10-phyllum, phyllis linearibus, calycis laciniae ovato-lanceolatae membranaceae, petala sulfurea, ungue atro-sanguinea, capsula 5-aptera. Hibiscus vitifolius Cav. l.c. TIL. p. 145, tab. 58, fig. 2. Mig. l.c. p. 283. Decaisne le. p. 431. Bl. Bijdr. p. 69. — Abelmoschus vitifolius Steud Nomenel. Hassk. Tijdschr. Nat. Gesch. XIL. p.90 (9 mollis). — Java, in Djoejokerta, op den G. Mandjinang (sunen.), in de tuinen (Br). — Timor. — Voor-Indië. — Ki pasa sund. 21. Hibiscus micans cav. /. c. III. p. 167, tab. 60, fig. 2. Fo- lia petiolis breviora cordata lata, acute 5-angulata, serrata, utrinque tomento micante, stipulae ovato-lanceolatae breves erectae; pedun- culi petiolo saepe longiores; involucelli eum calyce tomentosi 6- partiti laciniae lato-lanccolatae; calyx 5-gonus, angulis compressis, corolla ampla sulfureo-rubens, capsula ovata villosa polysperma, se- mina glabra. — Java. e $ 4. Furcaria DC. Calycis laciniae dorso utplurimum uniglandul sae. Involucelli phylla apice brevibifurca, rarius indivisa. Capsula poly- sperma. Semina glabra. 22. Hibiscus radiatus cav. Lc. III. p. 150, tab. 54, fig. 2. Sims Bot. Mag tab. 1911. Mig. Le. p. 283. DC. l.c. p. 449. W. et Arn. l.c. p. 48. Caulis suffruticosus aculeatus, stipulae lan- ceolatae, folia basi cordata, 3—5 —7-partita, lobis lanceolatis acu- MALVAGEAE. 161 GOSSYPIUM. minatis serratis, pedicelli brevissimi inermes, involucelli phylla rigida ciliata vix appendiculata, dente acuto prope apicem. Hibiscus unidens (non Ker.) Hassk, Cat. bog. l. c. — Corolla magna, pur- purea; capsula prurienti-hirta. — An huc H. digitatus Spanoghe (excl. syn. Cav.) le. p. 170? — Java, gekweekt. « 23. Hibiscus surattensis Linn. Spec. p. 979. Cav. l.c. III. p. 149, tab. 53 (non 33) fig. 1. DO. l.c. p. 449. Bl. Bijdr. p. 68. W. et Arn. Prodr. 1. p. 48. Spanoghe l.c. p. 169. Wight Icon. IL. tab. 197. Mig. l.c. p. 283. Caulis suffruticosus, recurvo-aculeatus, stipulae semicordatae obtusiusculae ciliatae, folia ovata integra vel 8 — 5-partita, lobis lanceolatis grosse serratis (foliorum inferiorum brevioribus); peduneuli petiolum aequantes, involucelli phylla spa- thulato-appendiculata, calycis laciniae nervo medio ad medium in- erassato; corolla dilute flava, purpureo-venosa. Hibiscus trinita- rius Noronh. Verh. Bat. Gen. V. p. 77. — Herba crinalium prima Rumph. Herb. Amb. IV. p. 40, tab. 16. — Java, tusschen de struiken (gr.), op den G. Gamping, op grasvlakten van den Tua- woe (JUNeH.), wouden van Tjigabing (zou). Molukken (rumrn.). Timor, bij Oisania (sPan.). — Weädoesan jav, Gamoet oetan sund., ook Gamat. — Wordt volgens ZOLLINGER als groente gege- ten. — Bima. Molukken. Verder in geheel Indië. 24. Hibiscus furcatus roxs. Hort. beng. p. 51. DC. l.c. W.et Arn. L. c. Caulis erectus subfrutescens molliter pubescens, cum pe- tiolis pedunculisque recurvato-aculeolatus; stipulae lineari-lanceola- tae; folia palmato- 3 —5-loba, subtus dense pubescentia, nervisque aculeolatis; pedunculi petiolo breviores; involucelli phylla circiter 10 linearia incurva, appendice foliaceâ dorsali in medio aucta. — A. prac- cedente stipulis praesertim dignoscitur. — Corolla purpurea vel lu- tea teste ZOLLINGER. — Voor-Indië, — Java, in eenen tuin te Tjiringin (zor. n. 1248). XII. GOSSYPIUM zins. Involucelli phylla 3 late cordata dentato-ineisa. Calyx ecupulatus subinteger vel obtuse 5-dentatus. Tubus stamineus superne angustatus, filamenta simplicia vel bi- furca exserens. O varium 3—5-loeulare, loculis pluriovulatis. St y- 11 Flora van Ned. Indië. I, — 2e Afd, MALVACEAE, 162 GOSSYPIUM. lus simplex, stigmate clavato 3—5-sulcato. Capsula coriacea, 3—5b-locularis, apice 3—5-valvis, seminibus pluribus, testâ spongiosâ dense lanatâ. Em bjryon subarcuatum. — Herbae annuae vel perennes, nunc fruticosae, in Asiâ et Afric tropicâ indigenae, culturâ jam per omnes regiones calidiores dispersae, foliis utplurimum 8—5-lobis, saepe utì ramuli et involucella nigro-punctatis, subtus ad _ basin nervorum saepe glandulosis, pedunculis terminalibus vel oppo-_ sitifoliis unifloris. 5 1. Gossypium micranthum cav. Diss. VI. p. 311, tab. 193. DO. Le. p. 456. Hassk. Tijdschr. Nat. Gesch. XII. p. 96. Caulis pe-_ rennis vel suffruticosus, ramis petiolis foliisque nigro-punctati folia subrotundo-cordata vel subrotundata, acute 3—5-angulat sublobata, interdum integra, 8—5-nervia, glabra, stipulae lanceola: tae acuminatae; pedunculi erecti, involucelli phylla cordato-rotunda lacerato-fissa; calyx urceolatus 5-crenatus nigro-punctatus; coroll parva sulfurea, fundo concolore; capsula ovoideo-globosa, acuta, 4 valvis, loculis 6-spermis, semina nigra distincta, lanà albâ. Gossy pium nigrum Hamilt. 8 W. et Arn. Prodr. T. p. 54. — Variat foliis ciliolatis, nervis petiolisque hispidulis. Gossypium javani cum Bl Bijdr. p. 74. Miq. PL. Jungh. 1. p. 279 (non Decaisnel. c._ p. 433). — In Voor-Indië en op Java naar het schijnt niet zelden gekweekt. — Kapas mori sund. 2. Gossypium indicum Lan. Dict. TL. p. 134. Caulis debilis an nuus eum foliis petiolisque bracteisque tomentosus, (ramis petiolisqu non punctatis), folia breviter 8—5-lobata lobis ovatis vel ovato-oblon= gis acuminatis vel acutiusculis, nervis subtus eglandulosis?; pe- dunculi eernui, dein penduli; involucelli phylla parva subintegra aut serrata, calyx truncatus subdentatus glaber, corolla parvula lutea, dein rubescens, fundo atrosanguinea, capsula oviformis subapiculata semina distincta nigro-fusca,lanâ albâ. DC.l.c. p. 456. Bl. Bijdr. p- 74, Decais. l.c. p. 433. Hassh. Le. p. 96. Cav. l.c. p. 314 tab. 169.— Goss. vulgare Rumph. Herb. Amb. TV. p. 33, tab. 12. — G. nigrum Ham. «. W. et Arn, lc. p. 54. Hassk. Cat. bog. p. 804 —_ Java, op bebouwde plaatsen. — In geheel Indië gekweekt. — Kapas mérah sund. of K. loemboet of K. hoema. MALVACEAE. 1638 GOSSYPIUM. 3. Gossypium arboreum zinn. Spec. p. 975. DC. 1. c.p. 456. Bl. Bijdr. p. 74, Ramuli petiolique hirsuti; folia palmato- 5-loba, lobis exterioribus obtusiusculis, summis lanceolatis acutis, subtus uni- glandulosa, involucelli phylla apice grosse serrata. Cav. Diss. VI. Pp. S11, ab. 165. — Rheed, Hort. Mal. T. p. 55 tab. 31. — Java, op bebouwde plaatsen. — Kapas sund. — In geheel Indië en andere tropische gewesten. 4. Gossypium vitifolium Lam. Dict. IL. p. 135. Caulis clatior suffruticosus vel frutescens, petioli ramulique nigro-punctati, folia grandia palmato- 8—5 -partita, subtus 1—8-glandulosa, hirsutius- cula, lobis oblongis acuminatis; pedunculi erecti ; involucelli phylla magna laciniata; corolla magna aurea, fundo concolore; capsula cy- lindrieo-oblonga, usque 8 poll, acuminata, semina eonglobato-adhae- rentia, nigra, lanâ albâ. DC, l, c.p. 456. Bl. Bijdr, p. 75. Hassk. Le. p. 97. Cav. be. VI. p. 311, tab. 166. — Gossypium nigrum Ham. «. W. et Arn. l. ce. Hassk. Cat. bog. l.c. — G. brasiliense Walp. Rep. IL. p. 312. — 9. maculiflorum Hassk. Tijdschr. l.c. Corollae fundo purpureo, capsulâ longiore. G. latifoliumn Rumph. Lc. IV. p. 37, tab. 13. — Cotton de Cayenne, Lobél. c.p. 248, — In de warme gewesten, vooral in Indie, Java enz. gekweekt. — Ki gëdé of bësar sund. 5. Gossypium religiosum Linn. Spec. p. 975. Caulis annuus, ramis petiolisque punctatis; folia magna uniglandulosa subtus hirta, 3— 5-loba, lobis subacuminatis; pedunculi erecti ; involucelli phylla mediocria laciniato-serrata ; corolla magna sulfurea (dein rosea), fundo concolore, capsula grandis oviformis apiculata, semina nigra dis- tincta, lan lurido-fulvescente. Cav. Diss. VI. p.313, tab. 164, fig. 1. DC. le. p. 456. W. et Arn. l. c.p. 55. — Gossypium Nangking Megen Reise IL. p. 323. Berl. Gartenbau-Verh. XL. p. 258, tab. 3. Hash. Cat. Le. — In Indië, China, enz. ook op Java gekweekt. — Kapas hideng sund. 6. Gossypium purpurascens voir, Dict. Suppl. IT. p. 369. Cau- lis elatior annuus gracilis, ramosissimus, ramis petiolis nervis pe- duneulisque atro-sanguineis hirsuto-tomentosis, folia subtus eglan- Ed STERCULIACEAE. 164 -__ GENERA. dulosa, 5-loba, lobis oblongo-lanceolatis, acuminatis, accedentibus inter eos lobulis acecessoriis, juniora et involucelli phylla serrata sanguinea; calyx et corolla magna sanguinea, haec basi intensíus colorata; capsula subglobosa acutiuscula; semina viridi-velutinosa, lanâ longâ candidâ. DC. U. c.p. 457. — Gossypium nigra Ham. ap. W. et Arn. l. c. — 6. sanguineum Hassk. Cat. bog. p. 200. Tijdschr. l. c. p. 98. — Cotton à feuilles rouges, Lot Cult. du Cotton. p. 25, n. 5. — Op Java gekweekt. — K. be rëm of taoen sund. Nog altoos bestaat er omtrent de botanische onderscheiding d katoenplanten veel onzekerheid. — In het belang van dezen gewi tigen tak van kolonialen landbouw ware het zeer wenschelijk, dat dit geslacht aan een grondig onderzoek werd onderworpen. Vergelijk voren. Java 1. bl. 229. nook. Journ. of Bot. II. p. 165. RUM PHIUS {. a. pl. Ordo XCII. STERCULIACEAE VENTENAT. Arbores saepe vastae, rarius frutices, pube stellatâ, foliis sim- plieibus vel palmatis, saepius stipulatis. Flores hermaphroditi vel subdiclines. Calyx coriaceus, sepalis 5 magis minusve coali- tis, aestivatione valvatis, rarissime imbricatis. Corolla nulla vel pe- tala 5, imo toro inserta, unguibus saepe tubo stamineo adglutinatis, aequalia vel inaequalia, aestivatione convoluta vel imbricata. Sta- mina hypogyna, indefinita, in tubum nunc supra ovarium sessile longe produetum, nune ovarit stipitati gynophoro adnatum, infra ovarium definitum vel in cupulam liberam illud ambientem expan- sum, in filamenta plurima solutum vel in lobos definitos desinen- tem connata, filamentis distinctis vel in fasciculos collectis, simpli cibus vel interdum bifurcis, antheris extrorsis, subbilocularibus, loeulis circa connectivum latum saepissime confluentibus vel divari catis aut oblique juxtapositis plus minus diseretis bivalvibus. Ova- rium vel sessile, nonnunquam fundo calycis subimmersum vel gy- nophoro sustentum, e carpellis 5, rarius 3 vel 2, connatis vel liberis _ compositum, axi centrali nullo vel subobsoleto, ovulis secus sul- eum ventralem saepe plurimis, rarius paucis vel solitariis, stylis ter- minalibus, magis minusve coalitis, stigmatibus loculorum numero, STERCULIAGEAE. 163 ERIODENDRON: ns liberis vel connatis. Fructus nunc capsula 5-locularis, saepissime Joculicide dehiscens (raro indehiscens), valvis medio septum geren- tibus, nune drupaceus vel baccatus, 5 —2—3-locularis aut abortu 1l-locularis, nunc e carpellis liberis follicularibus, lignosis vel erus- taceis, ventre utplurimum dehiscentibus, saepe membranaceis longe ante maturitatem apertis compositus, endocarpio intus saepissime dense lanato vel pilis prurientibus obducto. Semina plurima, pauca vel solitaria, ovoidea vel angulata, raro alata, testâ crustaceâ vel membranaceà, epidermide interdum arilli specie succosà, albu- mine carnoso copioso vel parco mucilaginoso, siccittate friabili vel in maturo semine nullo, embryi nune in axi albuminis recti, nunc inter ejus plicas sese insinuantis obtecti arcuati cot yledoni- bus foliaceis sese plicato-involventibus, nunc exalbuminosi cotyledo- nibus carnosis planis vel rugoso-plicatis, rarius spiraliter circa plu- mulam eonvolutis, radieculâ rectâ vel incurvâ. — Species paucis exceptis tropicae. Overzigt der Geslachten : A. Bloembladen aanwezig. — Bloemen regelmatig. — Bladen vingers- gewijze zamengesteld: zaden met een wollig omkleedsel in eene open- springende zaaddoos: I. Eriodendron: Il. Salmalia. — Bladen enkel- voudig — 4—5 bundels meeldraden, zaaddoos stekelig; zaden met een vleezig bekleedsel: III. Durio; — meeldraden talrijk, enkel of 2—3 vereenigd: IV. Lahia; — binnenste meeldraden onvruchtbaar, de overigen met meerdere helmknoppen: V. Boschia. — Bloemen meer of minder onregelmatig; meeldraden tot ééne buis vereenigd; vrucht- beginsel gesteeld, 5 gedraaide zaaddoosjes: VI. Helicteres. — 5-hok- kige zaaddoos: VIT. Oudemansia. B. Geene bloembladen; meeldraden tot eene met den steel van het vruchtbeginsel vergroeide buis vereenigd, helmknoppen duidelijk 2- hokkig. — Vruchtbeginsels niet vergroeid; stijlen vereenigd, kelk 5-, zelden 4-deelig: VIJL Sterculia; — kelk 4-deelig; 8 helmknopjes; 4 vruchtbeginsels: IX, Tetradia; — kelk 5-deelig; 15 helmknoppen; vruchtjes lang vóór de rijpwording geopend: X. Firmiania, als de voor- gaande; maar één zaad in ieder vruchtje: XL. Pteroeymbium ; vruchtjes gevleugeld: XII, Tarrietia; — 5 helmknoppen; vruchtjes houtachtig gesloten: XIIL. Heritiera; — twijfelachtig: XIV. Covilhamia. Tribus I, Bompacrar scuorr et ENDL. Flores hermaphroditi. Calyx b-fidus, saepissime irregulariter divisus, aestivatione tune obscurâ. Co- rolla regularis rarissime nulla, Filamenta in tubum ovaria superantem coalita, antheris solitariis vel pluribus coadunatis, loculis saepe anfrac- tuosis. Ovarium sessile. Fructus saepe capsularis,. Semina utplurimum lanâ vel pulpâ involuta. 1. ERIODENDRON pe. Calyeis eampanulati 3—5-lobi la- STERCULIACEAE. 166 SALMALIA. ciniae valvatae. Petala 5, calyce longiora. Tubus stamineus eylindrieus vel ventricosus, apice in filamenta 5 di- tri-antherifera solutus, antheris extrorsis linearibus adnatis rectis vel anfractuosis bivalvibus. Ovarium 5-loculare, ovulis e loculorum angulo cen-_ trali pluriserialiter plurimis, stylo filiformi, stigmate capitato vel breviter 5-lobo. Capsula lignosa 5-loeularis loeulicide 5-valvis, valvis ab axi pentagono septifero quinquepartibili densissime nato solutis. Semina plurima, laná carpicâ involuta, ovoidea, test erustaceÂ, embryi albumine parcissimo friabili involuti cotyledo nibus foliaceis cordatis replicato-convolutis, radiculà basi recurvâ.— Arbores inermes vel aculeatae, foliis 83 —7-foliolatis, ante anthesin deeiduis, peduneulis unifloris. solitariis vel fasciculatis, fl. extus pu bescentibus vel lanatis, in Americà et Asiâ ge wines 1. Eriodendron anfractuosum pc. Prodr. IL. p. 479. Caulis wd ee folia 5—8-foliolata, glabra, foliolis lanceolatis aeuminatis integerrimis vel superne serrulatis, subtus glaucis. Bl. Bijdr. p. 81 Rumphia tab. 104. W. et Arn. 1. p. 61. Spanoghe le. p. 118.— Bombax pentandrum Linn. Lam. lll, tab. 587. Cav. l.c. V.p. 293. tab. 151 — B. orientale Spreng. Syst. TIL. p. 124. — Ceiba_ pentandra Gaertn. de fr. et sem. tab. 133. — Gossampinus alba Ham. Transact. Soc. Linn. Lond. XV. p. 126. — Rheed. l.c. UI. tab. 49—51. — Arbor Gossampinus Rumph. Herb. Amb. 1.p. 194, tab. 80. — Geheel Indië en de eilanden. — De Kapok mal, Randoe jav. en sund., algemeen in Indië geplant, wordt op Java nabij de woningen der inlanders gevonden, groeit snel en draagt i weinige jaren vrucht, die de bekende soort van boomwol levert. IL. SALMALIA scnorr. et enor. Calyx et corolla Eriodendr ille laciniis (2— 5) obtusis. Tubus stamineus ventricosus, in fi- lamenta plurima pluriseriata simplicia vel apice bifurca, exteriora monanthera, interiora passim diantherifera solutus, antheris renifor= mibus vel anfractuosis,fcaeterum uti et ovaria (et capsulae) et sty-_ lus Briodendri, stigmate acute 5-fido. — Arbores in Asiâ calidá erescentes, foliis digitatis 5—7-foliolatis, fl. axillaribus magnis ru- bieundis. 1, Salmalia malabarica scu. et exp. Melet. p. 35. Bombaz ma- STERCULIACEAE. 167 DURIO. labaricum DC. Prodr. 1. p. 479. W. et Arn. l.c. p. 61. Blume Bijdr, p. 81. Korth. in Ned, Kruidk. Arch. L. p. 302. Span. bc. p. 173. — B. heptaphyllum Cav. Diss. V.p. 296. Rozxb. Pl. Corom. TL. tab. 247, — Gossampymus rubra Hamilt. in Transact. Soc. Linn. Lond. XV. p. 128. Rheed. Hort. Mal. TIL. tab. 52. Caulis aculeatus, foliola 5—7 oblonga, utrinque attenuata, integerrima, fractus oblongus. — Algemeen in Indië verspreid en tot het zelfde doel als de voorgaande geplant. — In Sumatra en Java gekweekt. Timor. Adansonia digitata LINN. Spec. p. 960. DC, Lc. p. 478: Bl. Bijdr. p. 81. Cav. Diss. V. p. 298, tab. 157. — Deze door den verbazenden omvang van den stam beroemde boom, in tropisch westelijk Afrika inlandsch, sedert lang in Indië en ook op de Sunda- eilanden ingevoerd, is dáár op sommige plaatsen niet zeldzaam. UI. DURIO rumen. Calyx basi involucello primum clauso dein irregulariter fisso vel bilobo cinctus, urceolatus, medio ventricosus, obsolete 5-dentatus. Petala 5 unguiculata, ovato-lanceolata, calyce longiora. Tubus stamincus brevissimus, in filamenta plurima in phalanges 4 —6 vulgo 5 inferne coalita, singula pluriantherifera so- latus, antheris in capitula globosa coacervatis, loculis anfractuose confluentibus. Ovarium ovato-oblongum (lepidotum), stylo tereti, stigmate capitato 5-angulato. Caps ula ovoideo-subglobosa, tuber- culis suberosis dense muricata, fibroso-corticosa, carnosa, 5-locula- ris, loculicide dehiscens. Semina in loculis 2—5 ovoideo-oblonga, uno latere arillo earnoso-submuecoso lobato tecta, hinc tanquam pulpâ carnoso-saponaceâ tecta, testâ durâ, endopleurâ suberoso-cel- lulosâ. Embryi exalbuminosi recti cotyledones carnosae, apice conferruminatae basi distinctae, radicula retracta, inverse pyrami- dato-subtetragona. 1. Durio zibethinus Linn. Syst. p. 698. Arbor, foliis alternis pe- tiolatis, petiolis apice incrassatis, e basi rotundatâ obovato-oblongis integerrimis penninerviis, supra lucidis, subtus floribusque lepidoto- fusco-cinereis, corymbis lateralibus, fructibus maximis foetidissimis. Rumph. Herb. Amb. 1. p. 99, tab. 29. Lam. Ml. tab. 641. Koenig in Transact. Soc. Linn. Lond. VII. p. 266, tab. 14—16. DC, STERCULIACEAE. 168 LAUIA. Prodr. I. p. 480. Bl. Bijdr. p. 81. Schott. et Endl. Melet. p. 34. Korth. le. p. 303. — Op den geheelen Archipel verspreid en ge- kweekt; levert de door de inlanders zoo zeer gezochte Doerian- vrucht, die evenwel door hare knoflookreuk voor de Buropeanen niet aangenaam is. Vergelijk over de verspreiding van dezen boom op Borneo en het nuttig gebruik bij de inlanders: warLLacr in Hook. Kew. Gard. Miscell. VIIL p. 225. IV. LAHIA uassk. Calyx involucello spathaceo suffultus sub- campanulatus irregulariter 3-fidus (coriaceus lepidotus). Petala 5 hypogyna, e basi crassiusculâ attenuat obovato-oblonga. Stamina hypogyna (basi haud in tubum connata) plariserialia, hinc inde bina teruave basi connata, filiformia, apice iteratim bifurca et antherifera (in alabastro paullo dextrorsum torta), antheris unilocvlaribus re- niformibus 20—25 in singulo filamento (phalange) capitulum sisten- tibus. Ovarium subglobosum 5-loculare, ovulis in singulo loculo plurimis biscriatis, stylo crassissimo, stigmate sub-5-lobo, dein sublaterali. — Fructus ? 1. Lahia kutejensis nassk. Hort. Bog. p. 100. Arbor mediocris; petioli (petioluli? separatim visi) breves; folia (foliola?) oblonga, subelliptica acuta vel acuminata, integerrima, subtus dense lepidota argentea, cireiter pedalia; racemi oliganthi? lepidoti, alabastra ultro- pollicaria. Pructus Durionis similis dicitur, sed non edulis. — Bor- neo, oostkust, aan de riv. van Kutei bij Samarinda (c. pr GROOT). V., BOSCHIA Kortn. Calyx involucello primum clauso dein bifido caduco involutus, 5-sepalus, aestivatione valvatâ. Petala 5 hypogyna, aestivatione cofitorta. Stamina numerosa, hypogyna pluriserialia, interiora sterilia vel anth eram unicam, exteriora plu- res gerentia, antheris apice poro dehiscentibus. Ovarium ses- sile, 4— 5-loculare, ovulis 4 biserialiter loculi angulo centrali in- sertis, 2 adscendentibus, 2 descendentibus, anatropis, stylo teretì, stigmate capitato. Capsula lignosa, muricata, 4 — 5-locularis, lo- culieide 4—5-valvis, valvis septum crassissimum glabrum gerentibus. 1, Boschia excelsa korrm. Verh, Nat. Gesch. Bot. p. 258,tab. 69. Arbor exeelsa, trunco eylindrieo, ligno rubescente, cortice cinereo STERCULIACEAE. 169 HELICTERES. fusco, comà hemisphaericâ, ramulis lepidotis; foliis e basi obtusì ova- libus acuminatis, coriaceis, subtus albidis, in costis lepidotis, bracteâ calyceque extus lepidotis, intus tomentosis, petalis spathulatis intus glabris, extus sparsim lepidotis, — Sumatra, op den Melintang, Borneo, op den Balaran (KORTH.). Fribus IL, HeLicTEREAE SCHOTT et ENDL. Flores hermaphroditi. Calyx et corolla saepissime irregulares. Stamina in tubum ovaria su- perantem vel carpopborum ambientem coalita, apicibus distincta. Ova- rium sessile vel stipitatum. Fructus e carpellis distinctis vel coalitis, l-polyspermis. Folia simplicia. VI. HELICTERES Linn. Calyx tubulosus, limbo 5-fido vel bilabiato, valvato. Petala 5 unguiculata, ungue apice appendicu- lato. Stamina 5 — 10 —15, in tubum eum carpophoro connatum apice ibero 5 — 10-multifidam unita, filamentis 5 sterilibus interioribus ; antherae biloculares, loculis horizontaliter divaricatis bivalvibus. Ovarium stipitatum (stipite cum tubo stamineo connato) e carpellis 5 pluriovulatis, introrse subcohaerentibus. Styli 5 basi eoaliti. Car- pella matura spiraliter convoluta introrse dehiscentia polysperma. — Frutices vel arbusculae, indumento stellato, pedunculis axillaribus. 1. Helicteres Isora Linn. Spec. p. 1366. Folia subrotundo-cor- data vel ovata acuminata inaequaliter subduplicato-dentata, supra stellato-scabra, subtus stellato-tomentosa, stipulae bracteaeque subu- _latae; pedunculi axillares subtriflori, fl. 10-andri, petala primo viri- dula dein kermesina, capsulae dextrorsum tortae cylindricae acutae. DC. Le. p. 415. Bl. bijdr. p. 79. W.et Arn. l.c. p. 63. Spa- noghe |. c.p. 173. Decaisne l.c. p. 435. — Helicteres grewiae- folia DC. l. e. — Isora corylifolia Wight. Hassk. Tijdschr. Nat. Gesch. XI. p. 107. — H. versicolor Hassk. olim in Tijdschr. l. c. Fructus Regis Rumph. Herb. Amb. VIL. p. 82, tab. 17, fig. 1. — Rheed. le. VL. tab. 30, — Geheel Indië en de eilanden. — Java, Timor. — Keékontalan of Poetéran mal. en sund. Boa radja volgens RUMPHIUS. VIL. OUDEMANSIA mig. Calyx tubulosus subbilabiatim 5- dentatus. Petala 5, aestivatione convoluta inaequalia, subbilabiatim disposita spathulata, ungue medio bidentulo. Tubus stamineus STERCULIACEAE. 170 OUDEMANSIA, eylindrieus, apice inflato ovarium stipitatum recondens, breviter 10- tidus, filamento singulo monanthero, an ther is brevibus, loeulis trans- versis, rimâ communi dehiseentibus. Ovarium 5-loculare, loculis pluriovulatis, stylo simplici, stigmate parvulo. Capsula ovoidea, proecessubus stellato-tomentosis obvallata, 5-locularis, loeulis demum in centro solutis, suturà placentari apertis. Semina angulata glabra plurima usque solitaria, — Frutices indumento stellari, foliis inte- gerrimis vel serratis, stipulis lateralibus, fl. axillaribus subeymosis vel spicatis, paucioribus saltem fertilibus. 1. Oudemansia integerrima mio, Pl. Jungh. IL. p. 296. Folia e basi obtusà vel leviter emarginatâ ovato-lanceolata subacuminata ob- solete serrulata vel integerrima, subtrinervia et utrinque 3—5-cos- tulata, supra glabra, margine ciliolata, subtus luteo-albido-stellato- tomentella, 1—3 3 poll. ; cymae breves pauciflorae ; capsulae oblongae obtusae apice 5-dentulae, extus processubus teretibus dense tomentosis obtectae. Oudemansia javensis Hassk. Retz. 1. p. 134. Hort. Bog. L p. 98. — Helicteres Blume Bijdr. p. 80. — Orthothecium Hassk. Cat. p. 202. Tijdschr. Nat. Gesch. XII. p. 10. Pl. Jav. rar. p. 807. — 6. angustifolia Hassk. l.c. et Hort. Bog. T. p. 98 foliis angustioribus } poll. circiter latis. Helicteres angustifolia Linn. DC. Le. p. 477. Bl. Bijdr. p. 80. H. virgata Wall. ap. G. Don 1. c.p. 308. — Java, bij Tjikao, in Krawang (er), aan den voet der ber- gen van Palimanan. — Sumatra, in Opper-Angkola (sUNGHUHN), Padang Lawas (norxen). 2. Oudemansia Korthalsii mio. Folia e basi obtusâ ovali-oblonga obtusa mucronulata, trinervia, subtus et in petiolo dense fusco-to- mentosa ; pedunculi axillares multiflori ; capsulae ovatae hirsutissimae. Helicteres integerrima Korth. Ned. Kruidh. Arch. 1. p. 303. Borneo, op drooge plaatsen in Martapoera, Poeloe-Lampei (KORTHALS). 3. Oudemansia obversa u1o. /. c. p. 297. Folia e basi attenuatä obtusiuseulâ obovatoroblonga acuminata, inacqualiter subduplicate dentato-serrata, sub-5-nervia, supra stellato-scaberula, subtus stel- lato-tomentella, 3- fere 5 poll; capsulae axillares pedunculatae soli- had STERCULIACEAE. EF1 OUDEMANSIA: - tariae (floribus reliquis deeiduis) cylindrico-oblongae, processubus filiformibus dense stellato-tomentosis undique obtectae, apice obso- lete 5-dentulae. H. Sunduica G. Don L.c.? — Java, bij de Wijnkoops- baai (JUNGH.). 4. Oudemansia hirsuta mio. /. c. Massk. Retz. 1. p. 184. Hort. Bog. L. p. 98. Folia e basi inaequilater rotundatâ vel subcordatâ oblonga vel ovato-oblonga acuminata, inaequaliter subduplicato-den- tata, membranacea, 3- sub- 5-nervia costulataque, supra scaberulo- pubera, subtus in ramulis petiolis et inflorescentià stellato-griseo- tomentella, 3— 7 poll. longa, membranacea ; spicae axillares solitariae vel aggregatae, flores sessiles, laterales solitarii bracteis geminis glan- dulâque sessili sanguineis, terminales vulgo gemini bracteis 4 suffulti, corolla sanguinea. Hetlieteres hirsuta Bl. Bijdr. p. 80. — Ortholhe- cium Hassk. Cat, p.202. PL. Jav. rar. p.308. Tijdschr.l. c.p. 106. H. oblonga Wall. L.c.? — Var. glabrior, foliis fere aequilateris. — Java (er), in de wouden bij Imagiri, Kebo Koening, Palimanan (JUNGH.). — Kekontalan suud. (ook voor de overige soorten). 5. Oudemansia viscida uro. /. c. Folia subrotundo-cordata acu- minata subtriloba, inaequaliter serrata, supra stellato-pubescentia, subtus stellato-hirta viscida; pedunculi axillares multiflori reflexi, calyx binis bracteolis filiformibus et glandulâ stipitatà suffultus, co- rolla alba, capsulae murieibus elongatis villosissimae. Helicteres viscida Bl. l.c. p. 19. — Orthothecium viscidum Hassk. Cat. p. 307- Pl. Jav. rar. p. 307. Tijdschr. Nat. Gesch. XII. p. 105. — Java, om Rompien, in Bantam enz. 6. Oudemansia? microcarpa wig. Frutex; rami velutino-scabri ; folia brevi-petiolata e basi rotundat lanceolata acuminata inaequa- liter erenato-serrato-dentata, trinervia et costulata, subtus velutina, supra glabriuscula; peduneuli multiflori oligocarpi, capsulae parvae ovoideae velutinae, loculis monospermis. Helicteres microcarpa Spa- noghe in Linnaeâ XV. p. 173. Fcon. ined.tab.I. — Poeloe Kam- bing en Poeloe Samaoe (SPANOGHE). Tribus III, STERCULIEAE scHOTT et ENDI. Flores diclines monoici cum alterius sexus rudimento magis minusve perfecto. Calyx regula- ris. Corolla nulla. Filamenta in tubum gynophoro connatum coalita, STERCULIACEAE. 172 STERCULIA, antheris magis minusve perfecte bilocularibus, curvato-oblongis, ad _ ovariì perfecti vel effoeti basin. Ovaria leviter cohaerentia. Carpella_ follicularia verticillata, ventre dehiscentia vel indehiscentia. — Holia simplicia vel palmata, petiolo apice tumido. : VIIL STERCULIA vins. (emend. R. Brown). Calyx 5- raro 4-fidus, Antherae vel inordinate congestae vel polyadelphae. O va- ria pluriovulata. Styli cohaerentes, in unicum saepe arcte deflexum Stigmata in urieum 5-lobum coalita quandoque distincta. Folli- culi lignei vel coriacei. Semina albuminosa, albumine bipartibili, eum cotyledonibus plus minus arcte cohaerente. Embryi rad eula hilo contraria. — Arbores intra tropicos utriusque orbis, foliis indivisis vel lobatis, quandoque digitatis, paniculis vel racemis axil laribus vel infra-terminalibus, haud raro nutantibus, fl. terminalibus saepius praecocioribus et femineis. — Pompila Noronh. in Verh Batav. Gen. V. p. 66. je $ L. Folia digitata, foliolis cum petiolo articulatis. a. Calycis laciniae patulae. 1. Sterculia foetida Linn. Foliola 7—9 petiolulata elliptico-lan- ceolaia acuminata vix quadruplo longiora quam lata utrinque glab Sterculia foetida Linn. Spec. p. 1431. Cav. Diss. V. p. 284, 14l. DO. Lc. p. 483. Bl Bijdr. p. 84. Decaisne l.c. p. 435. W. et Arn. l.c. p. 60. Hassk. Tijdschr. Nat. Gesch. XII, p. 110. — R. Br. in Horsf. Pl. Jav. rar. p. 227. — Sonner. Voy. IL p. 234, tab. 132. — Geheel Indië. Sunda-eilanden. Molukken. Ti- mor. — Keépoh of Dangdoer gedé sund. | 2. Sterculia polyphylla «. nr. /. c. Foliola sessilia 9—11 lin ari-lanceolata elongata sexies longiora quam lata, utrinque glabra. Clompanus major Rumph. Herb. Amb. 1IL. p. 168, tab. 107. bis. — Sumatra (sTAUNTON). Klein-Ceram, Banda, Celebes; in A boina zeldzamer, (Rumen.). B. Calycis laciniae conniventes, apicibus diu cohaerentes. 3. Sterculia versicolor war. Pi. As. rar. I. p. 48, tab. 59. Kor En a ernan-elliplien acuminata, subtus tomentosa. — Aan den Ira- waddi. $ 2. Folia simplicia, quaedam vel omnia lobata. Calyx patens. 4, Sterculia urens noxs. P/. Corom. L.p.25,tab.24. Folia 3—5-loba, STERCULIACEAE, 173 STERCULIA. subtus tomentoso-velutina, paniculae compositae erectae, calyeis lací- niae basi ligulâ deflexâ, fl. decandri, urceolo antherarum eylindrico, stylo erecto. — Voor-Indië. 5, Sterculia villosa woxr. Fl. Ind. TI. p. 153. Folia 5—?7-loba acuminata subtus tomentoso-velutina; paniculae compositae peudulae, calycis aestivatio induplicata; stylus deflexus — Voor-Indië. $ 3. Folia omnia indivisa. a. Calycis laciniae patentes. 6. Sterculia guttata roxs. L. c.p. 148. Folia e basi subcordatâ oblongo-ovata acuta vel acuminata, adulta subtus tomentosa ; racemi axil- lares indivisi; flores subternì subsessiles, calyx extus furfuraceo-tomen- tosns, intus villosus. — Var. foll. obovatis acuminatis, racemis folio multo brevioribus. — Voor-Indië. 7. Sterculia parvifolia warr. Cat. n. 1123. B. Br. l.c. p. 229. Folia e basi acut lanceolata acuta vel subacuminata utrinque gla- berrima, racemi axillares simplices folio breviores. — Poeloe Pi- nang. 8. Sterculia javanica r. er. /. c.p. 230. (Hassk. Pl. Jav. rar. p. 309?). Folia e basi obtusâ subcordat obovata brevi-apiculata subtus tomentosa ; paniculae cernuae, calyx 3—6-fidus patulus utrin- que tomentosus, fl. polygami. Sterculia cordata Bl. Bijdr. p. 86. — Java (norsr.), in Tjandjor, Buitenzorg (gu.),in Bogor (kontu). — Hantap badak sund. 9, Sterculia macrophylla vent. Malm. IL. p. 91 adnot. R. Br. l.c. DC. Prodr. 1. p. 483. Folia alte cordata obtusa subtus tomen- tosa; paniculae laterales cernuae, calyx 5-fidus patens. Sterculia cordata (ezel. syn. Bl.) Hassk. Tijdschr. Nat. Gesch. XII. p. 11? — Java (Horsr.). 10. Sterculia comosa warr. P/. As. rar. IL. p 25, tab. 127. Folia cordato-ovata acuminata subtus tomentosa; paniculae decom- positae, calyx patens. — Amboina. — In den bot, tuin te Calcutta. 11. Sterculia longifolia venr. /. c. Folia oblonga acutiuscula gla- bra; racemi subsimplices, pedicellis subgemivis folio brevioribus, ca- STERCGULIACEAE. 174 STERCULIA Iycis laciniae patentes intus barbatae, tubum extus glabriusculum sub- aequantes. — Java (uorsr.), Borneo, op den Sakoembang (kort 12. Sterculia laevis warr. Cat. n. 1138. Hook. Bot. Misc. l. p. 287 adnot. R. Br. l.c. Folia e basi acutiusculâ oblongo-le lata acumine lineari-obtuso terminata glabra; racemi subsim folio breviores, calyx extus glaber laciniis patentibus tubo_ longioribus, e basi lat linearibus intus barbatis. Sterculia co Jack. Malay. Misc. et in Hook. Bot. Misc. I. p‚, 286, non Razxb, Hassk. Tijdschr. l.c. p. 114? — Poeloe Pinang. — Java 13. Sterculia Spangleri r. Brown /. c. p. 230. Folia lanceol oblonga acuta vel subacnminata utrinque glabra; racemi subce siti, calycis extus glabri laciniae patentes e basi latiore subul intus barbatae, tubo duplo longiores. — Proxima St. laevi et foliae, ab illâ foliorum latiorum et basi obtusiorum acumine bre et apice folii sensim angustato nec subito constricto et lineari hâc praesertim calycis laciniis tubo duplo longioribus diversa. Java (#SPANGLER.” — SPANOGHE P). 14. Sterculia grandiflora vent. Malm. !. ce. adn. DC. he 482. Hassk. Tijdschr. XII. p. 114. Folia e basi subrotundatâ subattenuat ovata, ovato-oblonga aut obovata, acuta vel bre acuminata, coriacea, glabra, integerrima, 3- fere 9 poll. longa; vel paniculae racemosae pedunculo communi sanguineo, su mentoso, pedicellis viridibus; calycis tubus campanulatus extus dulus tomentosus, intus ad basin phoeniceus, laciniae patentes line intus hirsutae, fl. unisexuales, carpella 3 oblonga 3—4-sperma. Voor-Indië. — Java? B. Calycis laciniae conniventes apice diu cohaerentes. 15. Sterculia Blumei c. von. Dich!. T. p. 515. Hassk. Tijdsch Nat. Gesch. XII. p. 114, Folia oblongo-lanceolata obtuse acun nata integerrima glabra, racemi simplices, calycis laciniae linea apiee eonnezae, carpella ovata. Stereulia lanceolata Bl. Bijdr. p.S' A Sterculiâ longifoliâ vent. ef Sterculiâ lanceolatâ pc: differt calycis laciniis eonniventibus et apice connexis. — Sumatra, op den Singa STERCULIACEAE. 175 STERCULIA. lang, Borneo, op den Pamatton (kortm.). Java, op den Seriboe (Br.). — Hantap ratoe sund, 16. Sterculia linearis kort. iu Ned. Kruidk. Arch. 1. p. 305. Folia e basi obtusâ oblonga obtuse acuminata, nervis perpendicula- ribus; racemi axillares; carpella oblonga, 2—3-sperma. — A St. Blamei nervis non patentibus et numerosioribus diftert. — Bor- neo, aan den voet van den Sakoembang (kortu.). 17. Steroulia nobilis smira. èn Rees Cyclop, (Parad. Lond. tab. 69 sub Southwelliá), DC. Prodr. 1. p. 482. Hassk. Tijdschr. Nat. Gesch. XIL. p. 112. Folia e basi rotundatâ parum attenuat oblonga obovato-oblonga vel elliptiea acuta vel obtusiuscula integerrima gla- bra, 4-—l-pedalia; paniculae racemosae axillares, pube stellatâ mi- nutissim sanguineâ, calycis urceolati tubus incano-tomentosus, in- tus sanguineus, laciniae lineares apice cohaerentes intus villosae, car- pella 5 ovata mueronata, 8—-4-sperma, Sterculia Balanghas Roxh. Fl Ind. UL p. 144. Blume Bijdr. p. 82. Korth. l.c. p. 306. non Linn. — Java, in de wouden (pr). — Sumatra, bij Oedjong- Karang (kontu). China, — Hantap sund. 18, Sterculia rubiginosa vert. /. c. ». 91 adnot. Bl. Bijdr. p. 53, Folia e basi obtusâ cuncato-oblonga vel constricte acuminata, adulta supra glabra, subtus pubescentia venoso-rugosa, stipulae lon- gitudine petiolorum; paniculae folia aequantes, calycis extus tomen- tosi laciniae intus dense barbatae, tubum turbinatum superantes. Sterculia angustifolia Jack. Malay. Misc. T. Hook. Bot. Misc. 1. _ Pp. 287, — St. Jackiana Wall. Cat. n. 184 et in Hook. Bot. Misc. : l. ce, — Java, op den Papandajang (kortu.). Poeloe Pinang. _ Singapore. — Oenting oenting besar mal. 19. Sterculia cuneata r. sr. /.c. p. 232. Folia e basi obtusâ cu- neato-obovata vel elliptica aeutiuscula, adulta supra glabra, subtus pu- bescentia, petioli stipulas subulatas vix aequantes; racemi terminales subsimplices, calycis laciniae intus strigoso-barbatae tubo, evathiformi __longiores. — Philipp. eilanden (cumixe). 20. Sterculia ferruginea r. er. /.c. Folia e basi obtusiusculâ oblongo- STERCULIACGEAE. 176 STERCULIA, lanceolata attenuato-acuminata, adulta supra glalira, subtus pubeseentia venoso-rugosa, ramuli petioli calycesque extus ferrugineo-tomentosi, racemi subeompositi, calycis laciniae tubo duplo longiores, stigmata recurva, stylo arcte deflexo dimidio breviora. — Philipp. eil. (cum). ' 21, Sterculia stipularis r. er. /. c. Folia e basi cordatâ cuneato- oblonga acuminata membranacea, adulta supra glabriuscula, subtus cum petiolis undique tomentosa, stipulae petiolos acquantes; racemi compo- siti elongati penduli furfaraceo-pubescentes, calycis laciniae intus stri= goso-barbatae, tubo turbinato paullo longiores. — Philipp. eil. (cum). 22. Sterculia oblongata r. ar. 1. c. Folia e basi obtusissimâ oblonga _ acutiuscula, adulta supra glaberrima, subtus glabriuscula; panicula fo- liis (spithameis pedalibus) brevior, calycis laciniae tubum urceolatum glabriusculum vix aequantes subulatae pubescentes demum solutae, — Philipp. eilanden (cumixe). | 23. Sterculia grandifolia r. er. /. c. Folia e basi obtusâ cuneato- oblonga obtusa? adulta glabra; racemi simplices petiolo elongato bre- — viores, calycis laciniae lineares utrinque tomentosae, tubus brevissi= mus. — Java (/SPANGLER”). 24, Sterculia cuspidata r. vr. /. c. Folia e basi obtusâ oblongo- ovata acumine lineari, ufrinque glaberrima ; racemi simplices, calycis extus glabri laciniae subulatae intus pilosulae, tubum turbinatum aequantes. — Sumatra (RAFFLES), 25. Sterculia insularis n. aa. /. c. Folia e basi obtusâ ovali- oblonga acuta utrinque glabra; flores paniculati, calycis-tubus turbi- natus glaber, lacinias intus barbatas demum distinctas et patentes _ acquans, — Molukken, eiland Honimoa (CHR. SMITH). 26. Sterculia uroeolata surrm in Rees Cyelop. R. Br. 1. c.p.233. Bl. Bijdr. p. 88. Korth. 1. c. p. 306. Folia e basi obtusà ovata vel elliptica acuta vel obtusiuseula, adulta glabriuscula; paniculae con- tractae petiolo parum longiores, calycis tomentosi laciniae lineares tubum urceolato-ovoideum subaequantes, intus pilis strictis barbatae- Clompanus minor Rumph. Herb. Amb. III. p. 169, tab. 107 b?_ (Conf. Hassk. Tijdschr. Nat. Gesch. XII. p. 110). — An hujus loei Sterculia Candollei Wall. PL. As. rar. T. p. 4. quae Sf. popu- STERCULIACEAE. 177 STERCULIA. lifolia « DC. Prodr. 1. p, 493? — Decaisne N. Ann. Mus. III. p. 435 et Spanoghe l.c. p. 173 (St. obtusifolia Zippel. herb.) diversa videtur. — Molukken, eiland Honimoa (cur. sarru.). Timor? Java, op den Boerangrang (KortH.), Salak (pr). — Hantap hoe- lang sund, 27. Sterculia ceramica r. en. /. c. Folia subeordato-ovata acu- tiuscula, adulta utrinque paniculaeque glabra, calyces glaberrimi, alabastra obtusa. — An calycis laciniae apice connexae? — Ce- ram (CHR. SMITH). y… Species quoad calycis lacinias non satis cognitae. 28. Sterculia subpeltata zr. Bijdr. p. 83. Hassk. Tijdschr. Nat. Gesch. XII. p. 112. Korth. 1. c.p. 306. Folia longe petiolata sub- peltata, e basi rotundatâ ovali-oblonga acuminatissima (juniora sub- cordata) integerrima, subtus arachnoideo-tomentosa; racemi simpli- ces, carpella pedicellata oblonga utrinque attenuata. — Java (Br). Sumatra, op den Singalang (Kortn). 29. Sterculia gracilis korrn. /. c.p. 306. Folia e basi trun- cato-obtusà ovata longe acuminata trinervia utrinque glabra; racemi axillares ; laciniae calycis lineares pubescentes. — Borneo, op den Pararawin (KORTH.). 30. Sterculia stipulata korrn. /. c.p. 306. Folia e basi obtusâ oblongo-obovalia acuminata, supra in costâ pilosa; stipulae lanceo- latae fragiles; racemi axillares, carpella oblonga sericea, — Borneo, op den Pararawin (KORTH.). 31. Sterculia purpurascens korrn. /. c.p. 306. Folia oblongo- obovata, obtusiuscula, supra nitida, subtus et in petiolo purpuras- centi-tomentosa ; carpella subglobosa, intus glabra, extus rubro-fusco- velutina. — Borneo, op den Sakoembang (KoRTH.). 32. Sterculia rufa korrn. /. c.p. 306. Folia e basi obtusâ obo- vali-oblonga acuminata, supra in costâ et subtus fusco-tomentosa ; flores racemosi ; carpella oblonga compressa sericea. — Borneo, aan de rivieren in Bandjermasin (Korrtn.). ë Flora van Ned, Indië. I, — 2e Afd, STERCULIACEAE. 178 TETRADIA, 33. Sterculia Zippelii korru. /. c.p. 307. Folia cordato-subro- tunda muecronato-acuminata, undulato-sinuata, subtus canescenti- tomentosa; flores paniculati. — Java, op den Salak, ook in ’s lands plantentuin te Buitenzorg (ziPPeL.). IX. TETRADIA mn. BROWN. Calyx 4- (nunc 3-) partitus. An- therae 8, simplici serie, loculis omnibus parallelis. Ovaria 4 ovulis numerosis. Stigmata recurva. — Fructu latente, affinitas dubia. — Tetradium Lourein. est Fagarae spec. teste BROWNIO. _ 1. Tetradia Horsfieldii r. brown in Horsf. Pl. Jav. rar. p. 233 Arbor foliis indivisis, racemis axillaribus brevibus monoicis, florib hermaphrodito-femineis columnÂâ nullâ, aliquoties majoribus masculo cui columna manifesta gracilis et rudimenta minuta pistillorum, Ovula anatropa videntur. — Java (Honsr.). X. FIRMIANA marsiur. Calyx vel 5-partitus tubo brevissim: vel tubulosus semiquinquefidus. Antherae (15) congestae vel po lyadelphae. Styli coaliti, stigmate lobato. Pericarpia longe ante maturitatem aperientia membranacea foliiformia. Semina 2 albuminosa, embryi transversi radiculâ inferâ. — Arbores fo lobatis. $ 1. Erythropsis (Lindl. genus). Calyx tubulosus 5-dentatus vel semi: 5-fidus, tubo intus 5 fasciculis pilorum, 1. Firmiana colorata r. srown /. c.p. 235. (Sterculia colorata_ Roxb. Corom. 1. p. 26, tab. 25. Korth. l.c. p. 306. Hassk. l.c. 115.) — «. Calyx extus furfuracco- pubescens, pubis stellatae ra abbreviatis rigidis, tubo dentibus fere quater longiore, foliis adultis subtus glabriusculis. — 9, calyx eodem indumento, sed tubo denti- bus quater et ultra longiore, foliis adultis subtus pube copiosâ sca- bris (Sterculia fulgens Wall. Cat. n. 1135). — 7. calyx extus pubis stellatae radiis laxe patentibus velutinus, tubo dentibus vix te longiore. — An haec et praeced. distinctae species? — Voor-Indië en Sunda-eilanden. —Java. Borneo, op den Sakoembang (KORT- HALS). — Hantap hoelang sund. XT. PTEROCYMBIUM n. Brown. Flores polygamo-monoici STERCULIACEAE. 179 TARRIETIA. (fere hermaphroditi). Calyx 5-fidus patens. Antherae (10—8) simplici serie, loeulis omnibus parallelis. Ovaria biovulata. Stig- mata filiformia recurvata. Folliculi pedicellati foliacei navicula- res, longe ante maturitatem aperientes. Semen unicum albumino- sum. Embryi radicula hilo proxima. 1. Pterocymbium javanicum r. em. in Horsf. Pl. Jav. rar. p. 219, tab. XLV. Arbor usque 60-pedalis, cortice laevi, comâ pa- tente; folia alterna, 5—8-loba, passim integra, e basi cordatâ lato- ovata, 8— ö-nervia, sinubus obtusis, lobis ellipticis brevi-acumina- tis, praeter nervos pube simplici pubescentes supra glabra, subtus eâdem densius pubescentia, novella pube stellatâ copiosÂ; stipulae subulatae caducae; panicula subterminalis, e racemis alternis ap- proximatis subeorymbosis; calyx coriaceus glaber, laciniis margine cinereo-tomentellis. — Java, vooral in het midden en oostelijk ge- deelte, op de vlakte en de lagere berghoogten (nonsr.). — Wi- _ ning of Ki moenoeng sund. XII. TARRIETIA prume. Carpella 3—4 pedicellata, dorso in alam membranaceam expansa, monosperma, indehiscentia. 1. Tarrietia javanica »u. Bijdr. p. 227. Rumphia [IL p. 194 _adnot,, tab. 172, fig. 1 (in tab. Sapindacearum). Arbor altissima, ligno duro albido; folia quinato-digitata, foliolis petiolulatis elliptico- oblongis acutis coriaceis glabris, subtus in axillis excavatis barbatis, stipulis lateralibus lanceolatis deciduis, racemis axillaribus subco- rymbosis, — Java, in de wouden op den Seriboe, — Tariti of Ki __manoek sund. XIII, HERITIERA prvanp. Calyx 5-fidus. Antherae 5, _ Ovaria uniovulata. Folliculi lignei elausi, dorso alati. Semen exalbuminosum. Radicula hilo proxima. — Arbores litoreae Asiae calidioris, foliis indivisis subtus lepidotis, lepidibus incisis; floribus axillaribus subpaniculatis. 1. Heritiera littoralis prvanp. in Ait. Hort. Kew. ed. 1, vol. UI, Pp. 546. DC. Prodr. T. p. 484. Bl. Bijdr. p. 84. W. et Arn. l.c, 12% STERCULIACEAE. 180. COVILHAMIA. p. 63. Decaisn. Lc. p. 436. R. Br. Le. p. 237. Folia elliptico- oblonga vel ovata obtusiuscula. Heritiera fomes Buch. in Syn. Ava. DC. Lc. p. 484. — H. minór. Lam. Dict. HI. p. 299. DC, Lc. — Balanopteris Tothila Gaertn. d. fr. et sem. Il. tab, 9 Atunus litorea Rumph. Herb. Amb. I1L. p. 95, tab. 63. Rheed. Il Mal. VI. tab. 21. — Kuststreken van geheel Indië, Sunda-ei Molukken, Borneo, Nieuw-Guinea, Philipp. eil.— Nie Holland. Heeft door hare digte kroon met zilverwitte bladen eigenaardig voorkomen onder de strandgewassen. — Djoen ggo sund, Atoen laoet mal. — Het hout is zeer vast en duurzaam. a. Heritiera attenuata warr. Cat. n. 1140, R. Br.l, c. Folia ceolata acuminata. — Kuststreken van Martaban en Tenasse (WALLICH). Genus dubium : XIV. COVILHAMIA korta. Sepala 6, ad medium in tu urceolatum conniventia. Stamina monadelpha, antheris ve libus. Ovarium stipitatum, trigonum triloculare, loculis pluri latis, ovulis biserialibus angulo centrali insertis. — A Stercu ovario differt. 1. Covilhamia ovata kontu. in Ned. Kruidk. Arch. IL. p. 30 (a. 1848). Arbuscula; folia e basi acut ovalia breviter acumina subtus pilosa; racemi axillares, simplices, pubescentes. — Born: op den Pamatton (KORTH.). Ordo XCII. BÜTTNERIACEAE mr. BROWN. Arbores, frutices, rarius herbae, pube utplurimum stellatà, liis stipulatis alternis integris vel lobatis. Calycis (interdum lorati) 4—5-fidi vel-partiti laciniae aestivatione valvatae. Pe unguiculata, sepalis alterna (nunc nulla), aut plana aestivatione con volutivâ vel tortà, aut concavo-fornicata superne in ligulam indivi sam vel partitam saepe tubi staminci lobis cohaerentem product aestivatione valvatim induplicatâ. Stamina nunc petalorum mumero iisque opposita, nunc duplo, alterna fertilia petalis opposita, nunc multipla, uniserialia, sterilia sepaloram numero nunc fertilibus plu BÜTTNERIACEAK. 181 GENERA. ribus alternantia, vel rarissime omnia fertilia, nunc plurima pluri- serialia, omnia fertilia ef coalita, filamentis rarissime liberis, ple- rumque in cupulam tubum vel columnam coalitis, antheris extror- sis vel rarius subintrorsis, erectis vel incumbentibus, bilocularibus, loeulis longitudinaliter rarius poro prope apicem vel rimulâ dehis- centibus. Ovarium liberum, e carpellis 4—5 rarius pluribus vel paucioribus conflatum eorumque marginibus introflexis columnam centralem attingentibus in totidem loculos partitum, ovulis in locu- lis geminis collateralibus vel pluribus biseriatis. Styli in unum connati, stigmatibus ereetis vel patentibus. Fructus utplarimum capsularis, nunc loculicide dehiscens nunc septicide in carpella so- lutus, coccis demum bivalvibus. Semina in loculis gemina vel so- litaria aut plurima, rhaphe vulgo manifestâ, albumine carnoso vel mucilagineo, interdum nullo. Embryon rectum vel arcuatum, co- tyledonibus carnosis vel saepius foliaceis, planis, plicatis, involutis aut rarius spiraliter convolutis, radiculâ saepissime inferâ. — Cres- eunt in regionibus tropicis totius orbis, in Prom. B. Spei et Novâ Hollandià copiosae. Overzigt der geslachten : A. Bloembladen aan den top met een aanhangsel. Zaaddoos gevleu- geld: II. Abroma ; — met stervormig behaarde stekels, 2— 3 zaden in ieder hokje: 1. Commersonia, — met stekels, één zaad in ieder hokje: III. Bültneria; met talrijke zaden; aanhangsel der bloembladen tweesple- tig: IV, Guazuma ; — bloembladen ongelijk, het achterste buisvormig- geplooid afgeknot, het voorste vlak, de zijdelingschen opgerold; zaad- doos vliezig, tolvormig 5-kant: V. Kleinhovia. B. Bloembladen plat. — a. Vijf meeldraden, zaaddoos met één zaad: VL. Waltheria; vijfhokkig, 1—2 zaden in ieder hokje, — kleppen onverdeeld: VIT. Melochia, 2-spletig: VIII Riedleia, hokjes met één gevleugeld zaad: IX. Visenia. —b. Vijftien tot veertig meeldraden, waar- van veelal 5 onvruchtbaar, van gedaante veranderd, tegenover de bloem- bladen; — 20, waarvan 5 onvruchtbaar, met telkens 3 vruchtbare af-_ wisselend: X. Pentapeles, 15, waarvan 5 onvruchtbaar; XI. Eriorha- phe; — als X, zaaddoos houtachtig, met gevleugelde zaden: XIII. Pterospermum, — 10, afwisselend onvruchtbaar: XIT. Melhania. Tribus 1. BürrreripaE pc. Petala concava vel fornicata, superne saepissime in ligulam producta. Tubus stamineus apice fissus, laciniis sterilfbus cum petalis alternantibus, fertilibus iis oppositis, 1—3-antheri- feris, Capsula. Semina exalbuminosa. T. COMMERSONIA rorsr. Calyx 5-fidus vel-partitus, per- sistens, laciniis valvatis. Petala 5,e basi latâ marginibus inflexâ BÜTTNERIACEAE. 182 ABROMA, in ligulam producta, aestivatione valvata. Tubus stamineus u ceolatus, 20-partitus, laciniis 15 sterilibus, cum petalis ternatim alternantibus, elongatis, ligulatis, fertilibus 5 oppositipetalis, bre simis monantheris, antheris extrorsis, loculis transversim bivalvi bus. O varium sessile 5-loculare, ovulis in singulo loculo 3— 6 sub- biseriatim angulo centrali insertis, anatropis. Styli 6 liberi vel z minus coaliti, stigmatibus simplicibus vel capitellatis. Caps globosa, setis stellato-pilosis echinata, loculicide 5-valvis, valvis r dio septigeris. Semina in loculis 2—3 obovoidea, testà crusta hilo basilari, strophiolà laciniatâ, embryi albuminosi cotyled. bus foliaceis planis. — Arbores vel frutices pube stellatâ toment: foliis ovatis dentatis vel incisis, stipulis parvis deciduis, cymis_ positifoltis vel axillaribus. 1. Commersonia echinata ronsr. Gen. p. 44. Bl. Bijdr. p. 8C Mig. Pl. Jungh. 1. p. 298. Ramuli petiolique tomentosi, folia c dato-ovato-oblonga magis minusve inaequilatera dentato-serrata,, pra demum praeter nervos glabra, subtus tomentosa, 4—8 pol longa. Restiaria alba Rumph. Herb. Amb. IIL. p. 187, tab. 119 Ricinus odoratus Noronh. Verh. Bat. Gen. V.p.8. — a. forma folia Mig. l.c. foliis amplis cordato-rotundatis ovatis acumi incano-tomentoso-villosis. — 3. forma javana Mig. l.c. foliis e rotundatâ vel leviter cordatâ ovato-oblongis vel ovatis acumi subtus tenuiter incanis. Commersonia javensis G. Don. Dichl p. 323. Massk. PL. Jav. rar. p. 812. Tijdschr. Nat. Gesch. XI p. 115. — Over den geheelen Indischen Archipel (Java, Sur tra, Borneo), Molukken tot op de eilanden in de Stille Zuidze en in Nieuw-Holland,in de lage alluviale wouden, zelden hoo dan 500’, — «. Sumatra, Apenberg, bij Padang. — 9. Java, in wouden van Kendang (sunen.). — Ki oeri of Handeong su: Kajoe totara mal. IL. ABROMA sack. Calyx membranaceus 5-partitus valva persistens. Petala 5 ovata, ungue imo tubo stamineo inserto, basi dilatat& concavo, laminâ planâ aestivatione valvatâ. Tubus stam: neus brevis urceolatus 5-fidus, laciniis obcordatis alternipetalis sinubus oppositipetalis triantheriferis, antheris extrorsis, locul BÜTTNERIACEAE. 183 ABROMA. transversis diseretis bivalvibus. Ovarium 5-loculare, ovulis in loeulis pluribus, angulo centrali vix incrassato biserialiter insertis. Styli 5 conniventes, stigmatibus simplícibus. Capsula mem- branacea 5-alata, apice truncato 5-rostris, juxta alas suturales incom- plete loculicide 5-valvis, valvis medio septa margine seminifera gerentibus. Semina plurima ovoideo-globosa, testâ coriaccâ, al- bumine carnoso, cotyledonibus foliaceis suborbiculatis planis. — Arbusculae multicaules subsimplices, indumento stellato, foliis inte- gris vel palmatilobis, pedunculis extraaxillaribus paucifloris. ___1. Abroma augusta Linn. fil. Suppl. Pl. p. AL. DC. Le. p. 485. _Bl. Bijdr.p. 85. Rami velutino-tomentosi, folia adulta ovato-oblonga acuminata serrulata, subtus tomentosa et pube stellatâ in nervis pe- tiolisque scabra, inferiora subrotundo-cordata 5-angulata sublobata, _ diametro usque pedali, capsulae alae apice truncatae, angulo exte- _riore acutiusculo. Massk. Tijdschr. Nat. Gesch. XII. p. 117. — Abroma fastuosum Jacq. H. Vind, UL. p. 3, tab. 1. — Bergachtige streken van Dekan. — Java, tot 2500'.— Ki këtjangkir sund, 2. Abroma javanica x1v. Rami laeves subvelutini, folia cordato- ovata acuminata serrata, subtus mollia setisque stellatis, inferiora subquingueloba, capsulac alae apice truncatae, angulo ext. obtuso. Abroma mollis Bl. Bijdr. p. S5, non DC. — Java, langs de rivie- ren (BLUME). __3. Abroma denticulata mio. P/. Jungh. 1. p. 288. Ramuli pe- tiolí folia praesertim subtus in nervis pedunculi calycesque tomen- tello-pubera, folia breviter petiolata cordato-ovata vel oblonga, raro ubrotundata, acuminata, 5-nervia, remote tenuiterque denticulata _demum subintegerrima, 7—8 poll, longa, subtus pube tenerà stel- lat setisque stellatis inspersa, supra in nervis tenere et decidue _pubera, capsulae alae apice truncatae extrorsum obtuse productae. — Sumatra, bij Padang, in Tobing (suneH.). - ___4, Abroma fastuosa rn. Brown in Hort, Kew. ed. alt. IV.p 409. _Rami hispidi; folia acute 5-loba, suprema ovata subeordata integra, _pube stellat et simplici scabra, calycis laciniae lineari-lanccolatae ubmembranaceae, petala basi atropurpurea subelliptieo-rotunda ab= BÜTTNERIACEAE. 184 BÜTTNERIA. rupte unguiculata; capsulae alae truncatae, angulo exteriore elon- gato acuminato. DC. Prodr. l. c. Decaisn. l. c.p. 436. Gaertn. d. fr. et sem. 1. tab. 64, — Timor. 5. Abroma mollis nc. Prodr. 1. p. 485. Rami muricati ; folia in- feriora cordata subrotunda vix sublobata, superiora etiam cord acuminata, serrata, brevissime petiolata, pube brevissimâ et setis stellatis molliter velutina, capsulae… „An praeced. var. ?” — Mo- lukken. UI. BÜTTNERIA zörru. Calyx coloratus 5-fidus valvatus persistens vel deciduus. Petala 5 longe unguiculata, apice concavo cucullata, cuculli apice inflexo superne in ligulam simplicem w triplieem producto, inferne varie diviso, tubo stamineo adhaeren aestivatione valvatâ. Tubus stamineus urceolatus 10—15- laciniis 5 vel 10 sterilibus alternipetalis, 5 fertilibus oppositi talis brevissimis monantheris, antheris petalorum cucullo obtectis extrorsis, loculis longitudinaliter vel transversim bivalvibus. Ov rium 5-lobum 5-loculare, loculis ex angulo centrali superposite biovulatis. Stylus simplex, stigmate 5-fido. Capsula subglo- bosa echinata, 5-cocca, coccis monospermis, a columnà centrali fili- formi solutis, introrse dehiscentibus. Semen ovato-trigonum, test: erustace scabrâ, embryi exalbuminosi cotyledonibus foliaceis suborbiculatis bilobis, circa radiculam spiraliter convolutis. — Suffrutices stricti, scandentes vel volubiles, inermes vel aculea foliis formâ variis, fl. umbellatis vel eorymbosis, umbellis vulgo in racemum vel paniculam confertis. — Genus praesertim americanum. 1. Büttneria Reinwardtii korru. in Ned. Kruidk. Arch. 810. Seandens; folia e basi cordatâ oblongo-ovata acuminata, nervia, subtus furfuracea, inflorescentia racemosa, fl. conferti, — B neo, op den Pamatton (KoRTH.). 2. Büttneria flaccida spanoone in Linnaeâ XV. p. 114. Icon ined, tab. 18, Frutex volubilis; folia longe petiolata late cordata breviter acuminata integerrima glabra 7 -nervia, nervo medio uni- glanduloso, inflorescentiae axillares fasciculatae, pedunculis flaceidis BÜTTNERIACEAE. 185 GUAZUMA. pubescentibus, capsula lignosa echinata. — Timor, in de bergstre- ken, bloeit in November en December (spAnoane). 3. Büttneria angulata nassk. Cat. p. 204. Tijdschr. Nat. Gesch. KIL p. 118. Frutex scandens, inermis, ramis 5-angulatis, juniori- us rubenti-subpuberis, folia longe petiolata, e basi haud profunde eordatâ subrotundo-ovata brevi-acuta, retusave mucronata, intc- gerrima, 5-nervia et paucicostulata, novella subpuberula, adulta gla- bra, cymae axillares 1— 3 erecto-patentes, sepala rubentia, petalorum eucullus flavescens, lamina rubella, capsula setoso-echinata. Büttne- ria javana Span. Icon. ined, tab. 1. — Java, in Bantam (SPANOGHE, IV. GUAZUMA prom. Sepala 5 (passim quaedam cohaeren- tia) decidua. Petala 5, basi concava, caeterum lineari-ligulata, apice ofunde bifida, Stamina basi brevi-unita, 5 sterilia lanceolata, tilia in 5 phalanges trifidas triantheras oppositipetalas con- . Styli 5 conniventes. Fructus indehiscens lignosus murica- tus 5-locularis polyspermus. Semina rotundata. 1. Guazuma tomentosa n.s.x. Nov. Gen.V. p. 304. BL Bijdr. p. 85. Wet Arn. L c.p. 64, Mig. Pl. Jungh. 1. p. 298, Arbor alta; folia e basi cordat ovato-oblonga inaequilatera acuminata crenato-serrata, 2-8 poll. longa, adulta supra praeter nervos glabrescentia, subtus cum petiolis ef inflorescentiâ stellato-tomentosa, infl. rubes- eens, petala basi flavescentia rubro-striata, ligulâ sanguineâ. Gua- zuma Blumei G. Don. 1. c.1. p. 523. Hassk. Tijdschr. l.c. p. 119. Pl. Jav. rar. p. 312, — G. tomentosa var. cumanensis DC. 1. p. 485. Hassk. Cat. Pp. 17. Java. — Borneo, in Bandjermassing (kort- 5). — Voor-Indië. — Oorspronkelijk uit Zuid-Amerika gevoerd, waarvan ook de inlandsche namen: D jati hollanda; volgens BLUME ook Kajoe Goerda genoemd. Theobroma Cacao LINN. — Java, enz. Timor, in de tuinen ge- plant, door de inlanders Tjoklat genaamd. — De Cacao wordt in Indië op sommige plaatsen met goed gevolg gekweekt. Tribus IL, KLEINHOviEAR w. et ARN. in Prodr. 1. p. 63. Flores hermapbroditi, Calyx nudus 5-partitus, Petala apice cucullata. Staminum gt BÜTTNERIACEAE. 186 KLEINHOVIA tubus longus, apiee 5-adelphus, sterilia nulla, Ovarium longe stipita tum. Semina exalbuminosa; cotyledones spiraliter circa plumulam con volutae. V. KLEINHOVIA vins. Calycis 5-partiti laciniae planae, anticae oblongo-lanceolatae, 2 posticae ovato-oblongae, basi ob) connatae, aestivatione valvatae. Petala 5, imo tubo stamin nata, inaequalia, posticum complicato-tubulosum truncatum, planiuscula, lateralibus subeucullatis angustiora, aestivatione va Tubus stamineus elongato-cylindricus incurvus, apice ampli 5-fidus, laciniis linearibus oppositipetalis triantheriferis, anth extrorsis peltatim stipitatis, loculis divaricatis bivalvibus. Ovar longe stipitatum, breviter supra tubum stamineum exsertum, S-loculare, ovulis in loculis 4, angulo centrali biserialiter in Stylus simplex, stigmate erenulato. Capsula membranacea, tlata, turbinata, 5-angularis, loculicide 5-valvis, valvis medio feris, axi centrali nullo. Semina in loculis solitaria, subglo} testà crustaceâ tuberculatâ, em br yi exalbuminosi cot yledoni spiraliter circa plumulam convolutis, radiculâ hilo proximâ trifugâ. 1. Kleinhovia hospita Linn. Spec. p. 1365. Arbor; folia p lata subrotundo-cordata acuminata integerrima glabra 87 stipulae laterales ensiformes; paniculae terminalis rami stipu bracteati, flores glabri rosei, calycis laciniae petala subaequa: DC. Prodr. l. e.p. 488. Cav. Diss. V. p. 188, tab. 146. W. Arn. Lc. p. 64. Blume Bijdr. p. 86. Hassk. Pl. Jav. var. p. 31 Tijdschr. Nat. Gesch. XII. p. 120. Mig. Pl. Jungh. 1. p-29 Cati-matus Rumph. Herb. Amb. TIL. p. 177, tab. 113. — Ceylon, langs de stranden en in de lagere bosschen, over Ind den Archipel tot op Nieuw-Guinea verspreid. — T'jongke sund. of Ketimo. Kati maär mal. — Het hout, dat soms zwat vlekken heeft, dient tot kris-scheden. 7 Tribus II, HerMaNNiear po. Petala plana. Stamina basi mon delpha, petalorum numero isque opposita, fertilia, Ovarium 1-pl loculare, loculis 2-multiovulatis. Capsula loculicida, oligo- vel po sperma. Semina albuminosa. VI. WALTHERIA vins. Cal yx turbinato-campanulatus hervis 5-fidus valvatus persistens, nudus vel bracteolatus. Petal Dd _ BÜTTNERIACEAE. 187 MELOCHIA. 4 spathulato- vel ovato-oblonga, unguibus imo tubo stamineo adnatis, aestivatione convolutivà. Stamina 5 oppositipetala, filamentis inferne connatis, antheris extrorsis longitudinaliter dehiscentibus. __Ovarium obovoideo-inaequilaterum uniloculare, ovulis 2 placentae __parietali superposite insertis. Stylus simplex ex ovarii latere placen- _ tifero rectiusculo subterminalis, stigmate acuto, penicillato vel tu- berculato. Ca psula obovoidea, stylo superata, dorso bivalvis. Semen _unieum obovoideum, testâ erustaceâ, albumine carnoso, embryi _cotyledonibus foliaceis,radiculâ hilo proximâ inferâ.— Herbae, _suffrutices vel arbusculae indumento stellato, bifurco vel simplici, foliis inacqualiter serratis, stipulis angustis, capitulis glomerulisve _varie dispositis, utriusque orbis regiones calidiores incolentes. 1. Waltheria indica Linn. Spec. p. 941. DC. l.c. p. 493. Mig. PL Jungh. 1. p. 299, Folia ovalia vel oblonga plicata serrata to- _mentosa, stipulae deciduae, capitula sessilia vel pedunculata, nunc nterrupte spicata. Burm, Thes. Zeyl. p. 149, tab. GS. — Probabi- ter, monente jam Rr. BROWN, W. americanae LINN. forma, e novo be introducta. An huc Waltheria microphylla et elliptica Cav. uti ap. W. et Arn. |. c. statuitur? — Voor-Indië. Java (suncu.). _ VIT. MELOCHIA ue. Calyx 5-fidus nudus vel 1—3-brac- teolatus. Petala 5 patentia. Stamina 5 basi monadelpha. Styli 5. apsula 5-locularis, loculicide 5-valvis, valvis medio septiferis, lo- lis 1—2-spermis. Pedunculi multiflori oppositifolii. — Spe- ies fere omnes americanac. 1. Melochia Burmanni zorr. et mor. Syst. Verz. p.37. Folia vato-lanceolata aequaliter serrata, calyces aristati, capsulae subro- mdae hispidae. Corchorus javanicus Burm. Fl. Ind. p. 123, tab. 6, fig. 3. — Java. Stirps dubia: Melochia acutangula spanocne in Linnaeâ V.p. 174. Fcon. ined. tab. 28 (non vidi). Caulis fruticosus, ra- osus, folia oblongo-lanceolata crenato-serrata, subtus nervosa, supra labra, umbellae sub- 3 florae. — Timor, om Koepang (SPAN.). VIT. RIEDLEIA verrexar, Calyx 5-fidus valvatus, nudus vel BÜTTNERIACEAE. 188 tribracteolatus. Petala 5 spathulato-oblonga, unguibus imc stamineo adnatis, aestivatione convolutivâ. Stamina 5 oppo tala, filamentis totis connatis vel apice liberis, antheris ex longitudinaliter dehiscentibus. Ovarium sessile vel brevis pitatum 5-loculare, ovulis in loeulis geminis, angulo centr: posite insertis. Styli 5, liberi vel basi connati, stigmati! vulatis. Capsula globosa suberustacea 5-loeularis, 1 septicide 5-valvis, valvis demum bifidis, a columel seminìferà solidâ vel quinquepartibili solutis. Semi: 1-2 obovoidea, test crustaceÂ, albumine carnoso, nibus foliaceis planis. — Herbae vel frutices inter trop que orbis, indumento stellato, foliis serratis stipulatis, fl. alk 1. Riedleia tiliaefolia nc. Prodr. I. p. 490. Decaisne Frutex? folia cordata vel subrotundo-ovata acuminata, sur subtus tomentoso-incana, 8—4 poll. longa, suprema lata utrinque canescentia; corymbi axillares et terminales calycis laciniae ovato-lanceolatae, petala calyce duplo Timor. 2. Riedleia velutina vc. /. c.p. 491. Bl. l.c. p. Jungh. I. p. 288. Folia inferiora cordata, superiora nata, serrata utrinque molliter velutina, cymae pedun: pauciflorae, filamenta petaloideo-compressa. — Sumatr: Angkola, wouden van Tobing (surau). — Java (BL, 3. Riedleia corchorifolia pc. 4. c. W.et Arn. l.c. Le. p. 174 (ezel. syn. Bl). Folia ovata sublobata ser vel in costâà pubera, capitula subterminalia. Melochia Linn. Spec. p. 944. Dill. Elth. tab. 116, fig. 217. Syst. TIL p. 30. — B. pilosior Mig. Pl. Jungh.1. p. 2 ceolato-ovatis serratis, utrinque praesertim subtus in « que appresse rigidule pilosis. — Voor-Indië. Timot Ê. Sumatra (sunen.). | 4 Riedleia concatenata nc. /.c. p. 492. Kunt Caulis glabriusculus asperulus, stipulae ciliato-serrulatae, a Ù BÜTTNERIACEAE. 189 VISENIA. basi cordatâ ovato- vel oblongo-lanceolata nunc sublobata, summa e basi rotundatâ lineari-lanceolata acuminata, crenato-serrata, mar gine rigide subundulata, glabra, 1—3 poll. longa, flores terminales capitato-congesti, bracteis acuminatissimis. Riedleia radiata Blume Bijdr. p. 86. Hassk. Pl. Jav. rar. p. 314. Tijdschr. l. c.p. 311. Praecedenti satis affinis. — Java. Sumatra. Borneo. — Si- dagori sund. IX. VISENIA gourruys. Calyx 5-fidus valvatus. Petala 5, aestivatione convolutivâ, obovalia. Stamina 5 oppositipetala, basi _monadelpha. Ovarium 5-lobum, loculis 2P-ovulatis. Styli 5. Cap- sula loculicide et septicide soluta, coecis monospermis. Semen fun- difixum, superne in alam productum, albumine carnoso, cotyle- donibus foliaceis. — Pentaglottis Wall. 1, Visenia indica zourrt. Syst. Linn. VI. p. 287, tab. 46. Hassk:. _Pl. Jav. rar. p. 316. Tijdschr. L. c. p- 122. — Visenia umbellata _(Moutt.) Bl. Bijdr. p. 88. Mig. PL. Jungh. I. p. 298, — V. javanica Jungh. in Tijdschr. Nat. Gesch. VII. p. 302. — V. alba Endl. Gener, — Aleurodendron album Reinw. in Bl. Cat. Buitenz. p. 87. Arbor cito excrescens, circiter 80-pedalis; folia magna late cordata grosse crenata, velutino-albido-tomentosa, superiora ovata, corymbi axillares longe pedunculati, tomentoso-furfuracei, petala roseo-incar- nata, capsula 5-angularis. — 3. rubescens Hassk. Cat. p. 205 in- novationibus rubentibus. — Algemeen in de lagere wouden van den Archipel (Java, Sumatra, Borneo) tot op de kust van Nieuw- Guinea. — Wordt wegens den snellen groei als schaduwboom in de plantsoenen gebezigd. — Bintinoe sund. Tribus IV, DomBeyacear KuNtu. Petala plana. Stamina 15—40, basi monadelpha, rarissime omnia fertilia; plerumque 5 sterilia ligu- laeformia suboppositipetala. Ovarium 5-pluriloculare, loculis 2-pluri- ovulatis. Capsula loculicide vel septicide dehiscens. Kmbryi intra al- bumen carnosum parcum cotyledones foliaceae, saepe bifidae contortu- _plicatae, rarius planae. Ee X. PENTAPETES Lins. In volucellum tripbyllum unilaterale. _Sepala 5 valvata decidua. Petala 5 obovata, aestivatione convoluta. Stamina 20, basi in cupulam connata, 5 sterilia ligulaeformi-sub- BÜTTNERIACEAE. 190 ERIORHA clavata, fertilibus 3 alternantia, filamentis filiformi-subulatis bre bus, antheris introrsis erectis longitudinaliter dehiscentibu rium sessile 5-loculare, ovulis ex angulo loculorum centrali bus geminatim superpositis. Stylus terminalis simplex, sti gu 5-fidi laciniis setaceis patentibus. Capsula 5-loeularis, le 5-valvis, valvis medio septigeris. Semina in loculis plura a rhaphe et chalazà incrassatis. Embryi cotyledones folia fande bifidae, — Herbae annuae Asiae calidae, pube stell longe petiolatis lanceolatis, stipulis deciduis, pedun axillaribus, floribus majusculis rubris, 1. Pentapetes phoenicea Linn. Spec. p. 958. DC. 1. c.p et Arn.lc.p. 67. Annua; folia e basi hastatâ, leviter corda datâ lineari-lanceolata, serrata ; flores axillares 1—2 nutan Dombeya phoenicea Cav. Diss. TIL. p. 129,tab. 43, fig. 1. pius Rumph. Herb. Amb. V. p. 288, tab. 100, fig.1. Rhee tab. 1. — Forma foliis sagittatis in Javâ non occurit Tijdschr. Le. p.124. — Door geheel Indië verspreid. Mo Java, Sumatra, bij Padang (Kortn). — Gangaboesai Boenga haran tjadi mal. 4 XI. BRIORHAPHE mio. Involucellum unilateral 5 persistentia aestivatione valvata. Petala 5. Stamina 14 5 sterilia, 10 fertilia per paria approximata, anthe: bus. Ovarium 5-loeulare, stylo simplici. Capsula 5- S-valvis, loculis polyspermis, sutur nervum plumosum Semina exalata papillosa, albumine subpellucido. | 1. Eriorhaphe punicea vig. P/. Jungh. I. p. 289. Pere pedalis; folia brevissime petiolata lanceolato-linearia, grosse serrata, utrinque pilis maximam partem simplicibus insp brescentia, 1—38 poll. longa, basi obtusâ trinervia, stipulae parvae; pedunculi 1—2-axillares. Pentapetes angustifolia Bl. p. ST? — Java, aan den voet van den G, Mandjinang moerassen bij Batavia (er) XIL MELHANIA ronsx. Involucellum 3-pbyll rale. Calyx 5-partitus. Petala inaequilatero-obovata, m BÜTTNERIACEAE, 191 PTEROSPERMUM. Stamina 10, basi in cupulam connata, alterna ligulaeformia steri- ha, fertilia brevissima filamentis brevissimis, antheris introrsis erectis. Ovarii sessilis 5-locularis loculi in angulo eentralí super- posite biseriatim pluriovulati. Stylus simplex, stigmate 5-fido. Capsula 5-locularis loculicide 5-valvis, valvis medio septigeris. Semina in loculis plurà angulata, rhaphe et chalazâ incrassatis. Embryi sigmoidei in axi albuminis carnosi cotyledones latae foliaceae, plicato-flexuosae. — Arbores vel frutices Dombeyae habi- tu, pedunculis axillaribus 1- vel 3— 5-floris, in Asiâ ef Africâ tro- picâ erescentes. 1. Melhania incana w. et Ars. Prodr. I. p. 68. Decaisn. Ll. c.p. 486. Span. l. c.p. 174. Caulis annuus; folia lanceolata inaequali- __ ter dentata utrinque tomentoso-incana ; pedunculi axillares 1—3- flori; involucelli 3-phylli foliola ovata acuminata. Melhania sidae- flora Span. Icon. ined. tab. 50. — Voor-Indië — Timor, op _drooge plaatsen om Koepang (SPANOGHE). XII. PTEROSPERMUM scares. Involucellum nullum vel triphyllum. Calycis basi tubulosi 5-partiti laciniae lineares valva- tae (extus tomentosae). Petala 5 hypogyna, oblique obovata vel oblonga, aestivatione convolutivâ. Stamina 20, basi cum gyuophoro brevi coalita, 5 sterilia subclavata, cum 3 fertilibus brevioribus al- ternantia, filamentis filiformibus, antheris erectis introrsis linea- _ribus longitudinaliter dehiscentibus. Ovarii 5-locularis loculi ex angulo centrali biseriatim pluriovulati, stylo simplici, stigmate clavato. Capsula clavata lignosa 5-locularis, loculicide 5-valvis, _valvis medio septa crassa cuneiformia gerentibus. Semina in locu- s pauca vel solitaria compressa, superne in alam membranaceam tam obtusam producta. Embryi exalbuminosi vel albumine tenuis- mo inclusi cotyledones subfoliaceae contortuplicatae, radicula brevis infera. — Arbores vel frutices Asiae tropicae, indumento stel- lato squamuloso, foliis sessilibus vel brevipetiolatis, coriaceis penni- nerviis, stipulis deciduis, peduneulis axillaribus uni- pauci-floris. L. Pterospermum Blumeanum kontu. Ned. Kruidk. Arch. T. p. 1. Folia e basi subeordatà vel obtusiusculâ inaequilatero-ovato- BÜTTNERIAGEAE. 192 PTEROSPER oblonga breviter acuminata, supra glabra, subtus incano-vel centi-tomentosa, juniora apice denticulata; ovarium ovoideum sum. Pterospermum lanceaefolium Bl. Bijdr. p. 87. — Jaw: de wouden van Nagara, Sumatra, bij Indrapoera (KORTH.) 2, Pterospermum diversìfolium ar. Hijdr. p. 88. Hass schrift Nat. Gesch. XII. p. 124. Pl. Jav. rar. p. 816. Ko p. 312. Folia e basi cordatâ obovato-oblonga, infra apicem sinuata, subtus canescentia, arboris juvenilis peltata 3 capsula subclavato-oblonga pentagona lepidota. Dombeya_ Syst. IL. 2, p. 256. — Pterospermum acerifolium Zoll. Syst. Verz. p. 21, excl. syn. Willd. quoeum econjungere ausus sum. — Java, zuider strand. — Tjërlang sund. 3. Pterospermum elongatum korrn. /, c. Folia e basi ro vel subcordatá oblongo-ovata obliqua breviter acuminats rufo-tomentosa, capsula oblonga pentagona glabra. — langs den Doeson en Kapoeas (KORTH.). e 4. Pterospermum fuscum korrtu. l.c. Folia e basi i cordat ovato-oblonga acuta, subtus fusco-tomentosa ; cap gulata deuse furfuraceo-tomentosa. — Borneo, aan den Bandjermassin (KORTH.). 5. Pterospermum suberifolium wiur.n. Spec. IL. p. 7 Prodr. L. p. 500. Bl. Bijdr. p. 857. Folia inaequilatera oblong minata, superne sinuato-dentata, pedicelli petiolo vix longio tapetes Linn. Spec. p. 959. Cav. Diss. III. p. 180, tab. 4 Java, in de lagere wouden, — Bagoer sund. — 8 6. Pterospermum javanicum sunen. in Tijdschr. Nat. p. 306. Arbor usque 60-pedalis, folia e basi inaequali illie subeordato-rotundatâ ovalia acuminata, subtus tomen molli griseo-ferrugineo obducta, pedicelli petiolos aequat Java, op den Pangerango 38—4000’ (suneu.). Ordo XCIV. TILIACEAE sussieu. Arbores, frutices, perraro herbae, pube simplici, ramosâ latâ, foliis alternis rarissime oppositis, integris vel palmat: TILIAGEAE. 195 GENERA. pulis liberis. Sepala 4—5, libera vel magis minusve connata, aes- tivatione valvata. Petala iis alterna, in basi tori planí vel in sti- pitem brevem extensi hypogyna, unguiculata, basi saepe squamulâ vel foveolâ aucta, integra vel incisa, aestivatione imbricata, rarissime nulla. Stamina perraro definita, duplo sepalorum numero, saepis- __sime indefinita, hypogyna, tori saepe stipitiformis apici pluriseriatim inserta ejusque margine discoideo integro vel lobato basi cincta, om- nia fertilia, vel extima sterilia, filamentosa, rarius intima (definita) petaloideo-dilatata. Filamenta libera vel basi in annulum aut pha- langes coalita, antheris introrsis erectis vel incumbentibus, loculis longitudinaliter vel rarius apice valvulis transversis confluenti- bus apertis, polline laevi. Ovarium sessile vel stipitatum, e car- pellis 2—10 connatis vel apice diseretis compositum, 2—10-locu- lare, loculis interdum septo secundario verticali incomplete bilocel- latis, rarius septulis transverse plurilocellatis, ex angulo centrali pauci- vel pluri-ovulatis. Styli coaliti, stigmatibus liberis vel cohaerentibus. Fructus saepe setosus vel echinatus, nunc laevis, costatus vel alatus, nnne capsularis, loeulieide rarius septicide de- hiscens, nunc indehiscens coriaceus, lignosus vel drupaceus aut bac- catus, pluri- usque uni-locularis. Semina solitaria vel plurima, testâ membranaceà vel crustaceâ, apterâ vel rarissime alatâ, albumine carnoso, embryi cotyledonibus foliaceis planis, rarissime in semine exalbuminoso carnosis, radieulá inferâ, superâ vel centri- petâ. — Ordo praesertim tropicus; pauciores species in regionibus temperatis obviae. Overzigt der geslachten : A. Bloembladen gaafrandig, helmknoppen met spleten geopend: — kelk 5-, zelden 4-bladig; meeldraden binnen eenen vliezigen rand be- vestigd ; — zaaddoos effen: I, Corchorus, Ill. Porpa ; met haakvormige stekels: II. Triumfetta; — bloembladen aan den voet met eene klier of schub; veelal 5 of 10 klieren om den voet van het vruchtbegin- sel: — steenvrucht ongevleugeld: IV. Grewia; — niet openspringende zaaddoos met 5 vleugels: V. Diplophractum; — openspringend, met 34 vleugels: VI. Columbia; — kelk 5-deelig, in de vrucht blad- achtig vergroot; meeldraden talrijk; vruchtbeginsel 4-hokkig; vrucht droog éénzadig: VII. Schoutenia ; — meeldraden in 5 bundels; vrucht met 5 vleugels, één zaad: VIII. Pentace; — kelk met een omwind- sel, vlak, gaafrandig: IX. Neesia. B. Bloembladen veelspletig, helmknoppen aan den top met een gaatje geopend; — zonder verlengde punt: X, Zlaeocarpus, — met verlengde punt: XL, Monoceras; — bloembladen getand: XII, Aeronodia. 13 Flora van Ned. Indië, 1, — 2e Afd. TILIACEAE. 194 GORCHORUS, Subordo 1. TiLlACEAE VERAE ENDL. Corolla nulla vel petala in= tegra. Antherae longitudinaliter dehiscentes. 1. CORCHORUS rinn. Sepala 5 rarissime 4 lanccolata. Pe- tala 5 unguieulato-obovata, calyci aequalia vel breviora. Stamina rarissime petalorum numero dupla, utplurimum indefinita multipla, imo toro vel interdum stipiti brevi, intra marginem urceolarem, in- serta, filamentis flexuosis, antheris ovatis ineumbentibus. Ov rium in toro vel stipite staminifero insertum, septis primum in completis, mox in axi coalescentibus 2 — 5-loculare, ovulis pl mis, primum semiseptorum marginibus, mox loculorum angulc centrali biseriatim insertis pendulis anatropis. Stylus simplex su- perne crassior, stigmate infundibuliformi-excavato, margine nulato. Capsula nunc siliquaeformis apice interdum 3— 4-cornis, nune ovoïdea vel globosa, 2—5-valvis, valvis medio septa seminifera gerentibus, rarissime septulis inter semina transverse auctis. S mina plurima angulata vel meniscoidea, testâ crustaceâ, rhaphe et chalazâ apicali manifestis. Embryi iu axi albuminis earnosì va- rie replicati cotyledones foliaceae suborbiculatae plauae vel flexuc sae, radicula supera hilo proxima. — Herbae, suffrutices vel fru- tices, pube simplici vel interdum stellatâ, foliis serratis, stipulatà pedunculis oppositifoliis vel axillae lateralibus uni-paucifloris. Genus tropieum amphigaeum. 1. Gorchorus capsularis Linn. Spec. p. 746. Tri-quadripedali folia e basi rotundatâ vel subeordatâ ovato- vel oblongo-lanceolata acuminata serrata, dentibus infimis setaceo-productis; pedunculi flori oppositifolii; capsulae globosae rugoso-muricatae. Blume Bijd 5 p. 110. DC. Le. p. 505. Hassk. Retz. 1. p. 159. Hort. Bog. L p. 105. Wight Teon. I. tab. 311. — Ganja sativa Rumph. Herb. Amb. V. p. 212, tab. 78. — Voor-Indië. Ook op Java, zhi en daar verwilderd,” volgens BLuME in de moerassen van Parang. Levert het bekende Jute-vlas. — Op Boeton ten tijde van RUM” putus gekweekt en naar Amboina overgebragt. — Gandja mal. 2. Corchorus acutangulus Lam. Dict. II. p. 104, Petioli supra longitrorse pubescentes; folia ovata vel ovato-lanceolata acuta cre- nato-serrata, erenis infimis setaceis, basi trinervia, glabriuscula vel TILIACEAE. 195 TRIUMFETTA. utrinque hispida; stipulae lineares setaceae; capsulae oppositifoliae solitariae vel geminae 6—10-angulatae oblongae, in cornua 8 —5 integra vel bifida desinentes. DC. L. e. p. 505. Blume Bijdr. p. 111. W. et Arn. Prodr. 1. p. 78. Decaisnel. c.p. 439. — Corchorus op- positiflorus Hassk. Cat. bog. p. 206. Tijdschr. Nat. Gesch. XII. p. 126. — Algemeen in Indië, Sunda-Archipel. Java. Bima, in de wouden (zorr.) Timor. — Ook in Amerika. 3. Corchorus olitorius Linn. Spec. p. 746. Folia ovato-oblonga serrata, serraturis infimis setaceis, capsulae lineari-oblongae cylin- draceae acutae obtusangulae glabrae 5-loculares. DC. l.c. Bl. Bijdr. p. 110. Lam. Illustr. tab. 478, fig. 1. Gaertn. 1. tab. 64. Decaisne Le. — Corchorus decemangularis Roxb. Fl. Ind. IL. p. AS2. — Voor-Indië. Sunda-eilanden. Timor en verder in de tropi- sche gewesten van Afrika en Amerika. — Op Java Djepon. IH. TRIUMFETTA pruuier. Sepala 5 linearia plana, mutica vel apice fornicata, dorso infra apicem mucronata, valvata. Petala 5, unguiculata oblonga, calyce breviora, aestivatione convoluta, in- terdum nulla. Stamina 10—30, apici gynophori brevis, basi e regione petalorum 5-glandulosi, intra marginem petaloideum, inserta, filamentis filiformibus, antheris incumbentibus longitudinaliter dehiscentibus. Ovarium gynophoro suffultum 2—5-loculare, locu- lis semisepto longitrorse bilocellatis, ovulis in loculorum angulo eentrali geminis collateraliter pendulis anatropis. Stylus filiformis, stigmate brevissime 5-fido, laciniis acutis conniventibus. Cap- sula subglobosa, aculeis uncinatis echinata, 2 —5-locularis, locu- lis saepe spurie bilocellato-subdivisis, indehiscens vel septicide 2—5- eocca, coccis dorso convexis, 1—2-spermis. Seminum testa erustacea, embryi in axi albuminis carnosi cotyledones folia- ceae planae, radicula teres hilo proxima supera. — Frutices, suf- frutices raro herbae, inter tropicos totius orbis, pube stellatâ, foliis integris vel lobatis, serratis, stipulatis, pedunculis oppositifolijs vel axillae lateralibus uni- vel plurifloris. $ 1. Folia non lobata. 1. Triumfetta rotundifolia ram. Dict. III. p. 421, Folia rotunda 18% TILIACEAE. 196 TRIUMFETTA, 3-nervia irregulariter dentata, dentibus infimis glandulosis, supra viridia glabriuscula, subtus albido-tomentosa ; spica terminalis inter rupta laxa, capsulae 2-loculares globosae tomentosae, aculeis uneina tis. DO. Le. p.506. Decaisne l.c.p. 438. Spanoghe l.c. p.175.— Triumfetta suborbiculata DC. 1, e. — Voor-Indië. Timor, alge. meen (SPANOGHE). 2. Triumfetta graveolens sr. /.c. p. 113. Span. l.c. Mig. Pl Ju _ 1. p. 300. Folia cordato-ovata acuminata serrata utrinque pil pedunculi extraaxillares subterni, triflori, sepala apiculata, ca glabrae, aculeis uncinatis. — Java (Br, JUNGH.). — Timor (spar 3. Triumfetta subhirtella mio. Frutex, ramuli petioli antie liaque utrinque setulis simplicibus parce pilosula (in nervis su densius), folia e basì leviter cordatâ vel truncatâ rotundato-ovata rupte anguste acute acuminata, subduplicato-erenato-serrata, 8 5-nervia, meubranacea; pedunculi oppositi- et laterifolii 5—2 brev usculi dense tomentello-hirtelli apice umbellato- 2—4-flori, flores Í pedicello longiores, majusculi, sepala spathulato-linearia apicem nata, dorso subhirtella, stamina fere 25, capsulae adultae inter a setosos bamulatos hirtae. Triumfelta graveolens Zoll. et Mor. Verz. p. 21, ezel. syn. Bl, — Java, bij Panimbang (zout. n. 13 4, Triumfetta cana pr. /.c. Mig. Pl. Jungh.1. p. 299. F e basi leviter cordatà ovato-oblonga vel sublanceolata acuminata gute inaequaliter serrata, serraturis infimis glandulosis, supra s lato-pilosula, subtus stellato-tomentosa; pedunculì laterales et lares 4—6, subtriflori, sepala heu apiculata, fl. 10-andri?, sulae pilosae uncinatae. — Triumfetta acuminatae affinis. SpPREN Ls cum Ì. obliqu Lam. conjunsit, Syst. IV. 2, p. 190. — Ja bij Buitenzorg (Bu), op den Oengaran (sunen.). 5. Triumfetta annua vin. Mant. p. 73. DC. 1. e. p. 507. Foli ovata acuminata integra dentata, supra glabra, subtus in nervis st pilosa, stipulis pedunculisque axillaribus paucifloris glabris, sepat apiculata, capsulae (teste sims Bot. Mag. tab. 2296) aculei hamat nudi. Mill. leon. tab. 298. Folia interdum sublobata videntur. Java (Pzort. n. 207). TILIACEAE. 197 TRIUMFETTA. $ 2. Folia lobata. 6. Triumfetta humifusa uassk. Retzia 1. p. 139. Mort. Bogor. p. 109. Diffuso-humifusa, minute stellato-puberula; folia ramea distantia subrotundo-cordata, profunde 3- nune sub-5-loba, lobo me- dio obovato, lateralibus ovatis aut oblongis nunc bilobis, ramulina nune subintegra nune triloba, omnia dentata crispata, seniora gla- brescentia, flores oppositifolii solitarii, capsulae aculei firmi recti vix hamulati. — Oost-Java, in de kuststreken van Tjilatjap en in Bantam (reysa). — Poempoer oetan sund. voor alle soorten. 7. Triumfetta angulata Lam. /. c. Folia subrotundo-ovata 5-ner- via apice angulata triloba acuminata inaequaliter dentata, dentibus infimis glandulosis, utrinque hirsuta, subtus pallidiora; stipulae li- neari-lanceolatae acutae hispidae; sepala linearia apice cucullato-acu- minata extus hispida, petala basi pilosa. DC. l. ce. p. 507. Decaisne Le. — Bartramia Lam. HU. tab. 400, fig. 2. — Voor-Indië. Timor. Java (zour. n. 21). 8. Triumfetta pseudo-angulata rr. Bijdr. p. 111. Folia e basi leviter cordatà subrotunda semitriloba inaequaliter dentata utrinque pilosula, dentibus infimis glandulosis, superiora oblonga integra, se- pala pubescentia apiculata, capsulae aculei uncinati nudi. — Trium- felta procumbens (non Forst.) Span. l.c.? — Java, moerassen van Batavia (Br.). — Timor?. 9. Triumfetta spicata ru. Bijdr. p. 111. Folia e basi subeordatá subrotunda triloba inaequaliter serrata, supra pubescentia, subtus vil- losa, flores interrupte spicati. — Java, bij Koeripan (pr). 10. Triumfetta trilocularis pr. Bijdr. p. 112. Folia e basi sub- cordatà subrotundo-ovata semitriloba duplicato-serrata, serraturis infimis glandulosis, superiora ovato-oblonga, utrinque stellato-pilo- sula, sepala pubescentia longe apiculata, capsulae aculei uncinati scabri. — Java, in de tuinen gekweekt. 11. Triumfetta villosiuscula rr. Bijdr. p. 112. Folia subrotundo- ovata 5-nervia triloba argute duplicato-serrata, serraturis infimis TILIAGEAE. 198 PORPA. callosis, supra villosula, subtus stellato-tomentosa, summa oblonga ineiso-serrata; pedunculi 4—6 extraaxillares subtriflori, sepala stel- lato-pubera apiculata, capsulae pubescentis aculei uncinati. Frium- fetta lanigera Noronh. l. e.p. S5? nomen. — Affinis T. trilocu- lari. — Java, om Buitenzorg (BLuMeE). — Poempoer oetan ko- neng sund. 12. Triumfetta suffruticosa pr. /. c.p. 113. Folia cordato-ovata acuminata grosse inaequaliter serrata, subtus stellato-pilosa, inferiora semìitrifida, pedunculi extraaxillares subsepteni, umbellato- 3—5- flori, sepala apiculata, capsulae aculei longi uncimati pilosi. — Java, op den Salak en Parang (gr.). — Poempoer oetan përam- poean sund. UI. PORPA prumg. Sepala 5 decidua. Petala 5, ealyce paullo minora, intus basi tomentosa. Stamina 25—30 libera, disco hy- pogyno inserta, annulo membranaceo cincta. Ovarium birsutum triloculare, loculis uniovulatis, stylo simplici, stigmate tridentato. Capsula (?) globosa, trilocularis, loculis monospermis. — Frium- fettae accedit. 1. Porpa repens sr. Bijdr. p. 118. Suffruticosa; folia basi sub- cordata triloba dentata scabra ; stipulae lanceolatae ; pedunculi oppo- sitifolii solitarii subtriflori. — Noesa Kambangan, aan het strand (BLUME). IV. GREWIA sussieu. Sepala 5 (raro 4) linearia vel lanceo- lata, intus colorata, valvata. Petala 5, calyce breviora, integra vel emarginata, basi intus glandulâ vel foveâ nectariferÂ, aestivatione_ convoluta, rarissime nulla. Stamina plurìma, gynophori brevis crassi basi nudí vel e regione petalorum 5-glandulosi apici aequali inserta, filamentis filiformibus, antheris longitudinaliter dehis- centibus. Ovarium stipite suffultum, 2—4-loculare, loculis indi- visis vel septo parictali longitudinali bilocellatis, ovulis in locu- lis solitariis vel geminis collateralibus e basi erectis, rarius 8—t in angulo centrali superpositis, anatropis. Stylus simplex, stigmate brevissime 3—4-lobo vel capitato penicillato-multifido. Drupa TILIAGEAE. 199 GREWIA. A— 2 loba, 4—1-pyrena, pyrenis osseis laevibus vel fibrosis, nunc bilocularibus dispermis, raro unilocularibus monospermis, nunc septu- his transversis 3—4-locellatis, 8—4-spermis. Seminum testa mem- branacea, embryi in axi albuminis parci vel copiosi eotyledo- ni bus planis foliaceis, radiculâ hilo proximâ inferà vel centripetâ— Arbores vel frutices in veteris orbis regionibus calidis crescentes, pube stellatà, foliis integerrimis vel serratis, ut plurimum 8 —7-nerviis, stipulis geminis, pedunculis axillaribus vel terminalibus, pedicellis saepe umbellatis. — Species plures recognoscendae. 1. Eugrewia. Flores axillares vel subaxillares, pedunculis vulgo bre- vibus 1—2-plurifloris, j Folia trinervia. ). Grewia apetala suss. Ann. Mus. II. p. 93, tab. 49, fig. 5. DC. Prodr. T. p. 508. Folia e basi cuneatâ obovata crenulata trinervia subaspera, peduneuli subsolitarii ramulost, flores apetali, — Java. 2. Grewia laevigata vaur. Symb. INL. p. 34. Frutex; ramuli apice stellato-puberuli, folia e basi rotundatâ lanceolata vel subellip- tica acuminata dentato-erenulata, 2—8—4 poll. longa, usque ad medium 3-nervia, glabra, axillis nervorum pilosis; pedunculi axillares solitarii vel gemini graciles 2—8-flori, fructiferi simplices vel bifidi, petiolo longiores, petala brevissima, inferne villoso-ciliata, drupae 4—Z-pyrenae puberulae. Grewia glabra Bl. Bijdr. p. 115. Mig. Pl, Jungh. 1. p. 300. Decaisne l. c.p. 437. Hassh. in Tijdschr. Nat. Gesch. XII. p. 180. — G: didyma Roxb. FL. Ind. IL. p. 591. — G.disperma Rottl. in. Spr. Syst. IL. p. 579. — Voor-Indië, Java, op vochtige plaatsen (LESCH., BL.). — Sumatra (Junen.). — Ti- mor. — Kilaki sund. 3. Grewia oblongifolia pu. Bijdr. p. 114. Folia e basi obtusâ leviter inaequali ovato- vel elliptico-oblonga acuminata dense submi- nute dentata, denticulis inferioribus glandulosis, trinervia et costulata, supra pubescentia, subtus villosa (pili simplices rarius fasciculati) ; pedunculi axillares solitarii subtriftori petiolum superantes, pedicellis basi bracteolatis, petala parva villoso-ciliata, drupae bilobae 2—4-py- venae. — Var, pedunculis geminatis et foliis glabrioribus. — Java, TILIACEAE. 200 GREWIA. in de moerassen (BL.), bij Tjipanas (zour. n. 3032), in de berg- streken (sunen.). — Ki laki sund., Andi andi jav. 4. Grewia tomentosa suss. Axn. Mus. 11. p. 89, tab. 49, fig. 1. DC. be. p. 509. Mig. l.c. Span. l.c. Bl. Bijdr. p. 114. Folia e basi leviter inaequali ovato-oblonga sublanceolata acuminata in- aequaliter acute serrata trinervia, utrinque subtus densius et incanes- eenti-tomentosa; pedunculi axillares conferti petiolum subaequantes, fl, umbellati, sepala linearia dorso tomentella, petala parva elliptico- spathulata ciliata et 4 inferne utrinque hirsuta. Grewia hirsuta Smith in Rees Cycl. Wight leon. 1. tab. 76. W. et Arn. Prodr. I. P.98.— Java, in de moerassen der bergstreken (sunen.), bij Batavia (Br). — Pimor? — Voor-Indië — Ki aroi sund. of Katang. 5. Grewia hirsuta vaur Symb. I. p. 34. DC. Lc. Folia e basi inaequali rotundatâ ovato-lanceolata acuminata trinervia, utrinque molliter villosa; pedunculi brevissimi subterni, petala ciliata. Non vidi, An eadem ac praecedens? — Java. 6. Grewia excelsa vaur Symb. III. p. 35. DO. le. p. 507. Folia oblonga obtuse serrata, supra glabra, subtus tomentoso-incana, pedunculi axillares 1—3-flori, petala calyce breviora. Chadara ar- borea Forsk. Aeg. Arab. p. 105. — 9. verrucosa Juss. L. c. p. 90, folia (ex fungo quodam) supra hie inde subverrucosa, subrepanda. — Arabië, — Egypte. — 9. Java. 1, Grewia multiflora suss. /. c.p. 89, tab. 47, fig. 1. Span. Le. p. 116. Folia ovato-lanceolata serrata trinervia glaberrima, pe- dunculi aggregati 3—4-flori. — Philipp. eil. Timor? (SPAN.). 8. Grewia guazumaefolia suss. /. c. p. 89, tab. 48, fig. 3. Folia ovato-oblonga acuminata crenato-dentata, crenis inferioribus glan- dulosis, trinervia, supra glabra, subtus tomentosa; pedunculi solitarit 2—3-flori. — Java. 9. Grewia acuminata suss. /. c. p. 91, tab. 48, fig. 1. DO. l.c. p. 510. Mig. L. e. Ramuli et petioli tomentelli, folia e basi rotun- dat aequali ovato-oblonga abrupte acuminata subserrato-crenulata, TILIACEAE. 201 GREWIA, praeter nervos glabra, trinervia et pauci-costulata; pedunculi subge- mini longi 2—3-flori, flores albi, sepala pollicaria petalis triplo longiora. — Java, op de kalkheuvels van Koeripan (zour. n. 1015), Sumatra, aan de monding van den Luoemoet en in Tobing (sunen.). 10. Grewia odorata pu. Cat. Buitenz. p. 79. Bijdr. p. 116. Frutex; rami asperì, novelli bombacino-tomentosi, folia breviuscule petiolata, e basi attenuatâ ovato- vel elliptico-oblonga acuminata, crenulata, erenulis superioribus eglandulosis, 8-nervia, in nervis utrinque stellato-tomentosa, 4—5 poll. longa; pedunculi 1—3 axil- lares, umbellis involucratis, floribus bibracteolatis, sepala trinervia, petala oblonga. Massk, Pl, Jav. rar. p. 318. Tijdschr. l. e. p. 120. Java, op den Gedé, Pangerango (sr). — Ki laki aroi sund. tf Folia 5—7- raro 8-nervia. 1. Grewia ancolana mio. PL Jungh. IL. p. 301. Innovationes cum foliis novellis fugaciter puberae, folia e basi inaequali leviter cor- datà ovata vel elliptico-ovata acuminata, inaequaliter serrata, serra- turis infimis glandulosis, submembranacea, 8- vix 5-nervia costu- lataque, subtus discolora, 6—4} poll. longa; umbellae compositae fere regulares superne axillares solitariae longiuscule pedunculatae foliis breviores, deorsum glabriusculae, sursum cum alabastris globo- sis rufae, sepala subenervia, petala ovalia calyce paullo breviora ob- tusa apice erosa, basi imà hirta et glandulâ transversâ. — Suma- tra, in Opper-Angkola (sunen.). 12. Grewia abutilifolia suss. Z.c. p. 92. DC, l.c. p. 511. (an W. el Arn. Prodr. I. p. 79°). Folia lato-cordata apice sinuato-angulata, inaequaliter dentata, supra scabra, subtus subtomentosa, 5—7-ner- via; pedunculi 2—3 petiolo duplo breviores triflori. Grewia arbu- lifolia Pers. Ench. Il. p. 66. — Java. 18. Grewia? eriocarpa suss. /. c.p. 93. DC. l.c. p. 512. Fo- lia ovata 5-nervia serrata, subtus tomentosa; pedunculi 1—2 sacpe triflori, petala angustissima non glandulosa, torus non elongatus. — Java. 14. Grewia celtidifolia suss. /, c.p. 93. DC.l.c. p. 500. Hassk. TILIACEAE. 202 GREWIA, Tijdschr. l. e.p. 130. Mig. Le. Arbor; folia 5-nervia e basi in- aequali ovato-oblonga acuminata, supra in nervis pilosa, subtus (in nostris luteseenti-) tomentosa; pedunculi breves 2—3-flori. Grewia astalica Noronh. l.c. p. 78? nee Linn. Flores fere G. tomentosae.— Java (volgens Jussieu, HassKARL), op den Ardjoenô (suncu.). — Talok sund. 15. Grewia inaequalis er. Bijdr. p. 115. Mig. l. c. Folia e basi semicordat ovato-oblonga acuminata inaecqualiter erepato-serrata, sub-5-nervia, supra stellato-pubescentia, subtus albido-tomentosa; pe- dunculi 2—4 axillares petiolum subaequantes, pedicellis umbellatis 2—4 basi bracteatis, sepala enervia, petala oblonga calyce breviora. An G. astatica Linn.? An hue Grewia salutaris Spanoghe in Linnacâ XV. p. 176? — Java, in de bergstreken (Br. JurGH.). — Timor? — Talok sund. ft Flores axillares, superne subeorymbosi; folia 3-nervia. 16. Grewia columnaris smiru in Rees Cyclop. DC. 1. c.p. 510. W. et Arn. Prodr. 1. p. 76. Wight Icon. 1. tab. 44, Mig. PL, Jungh. l.c. Frutex; folia e basi rotundatà vel leviter cordat ovata, oblonga vel lanceolata breviter acuminata acuta vel obtusa, rigida, glanduloso-crenata, pube stellatâ brevissimà utrinque praesertim su- pra scabra, trinervia; peduneuli axillares solitarii petiolo circiter du- plo longiores 3 —5-flori, saepe in corymbum terminalem conferti; sepala linearia lutescenti-tomentella, petalis lanceolatis obtusis vel acutiusculis ter longiora ; torus supra glandulas exsertus, stylus apice clavatus, drupa turbinata obsolete 4-loba; setoso-pilosa, pyrenis 4, uni- vel bilocellatis. G. orientalis Vahl. Symb. 1. p. 34. — G. pilosa Span. |. e.p. 176, ezel. syn? Voor-Indië, Java, op den Pengalengan (sunon.). — Timor? IT, Microcos (Linn. genus). Paniculae terminales, floribus involucratis. 17. Grewia Microcos Linn. Syst, ed. XII. p. 602. Folia ovato- oblonga acuminata glabra subintegerrima, flores paniculati termina- les, petala calyce triplo breviora. DC. l. c.p. 510. W. et Arn. l.c. p. SL. Mig. PL Jungh. L p. 701. Grewia ulmifolia Roxb. Fl, Ind. IL p. 591. — G. affinis Lindl. Transact. Hort. Soc. VI. p. 265. — M. mala Hamilt. Transact. Soc, Linn. Lond. XUL p. 549. Mi- TILIACEAE. 208 GRE WIA. crocos paniculata Linn. Spec. pl.p. 514. Burm. Zeyl. tab. 14. — Rheed. H. Mal. T. tab. 56. An hue Microcos glabra Jack. in Hook. Bot. Misc. l.c. p. 282? — Voor-Indië, Java. 18. Grewia Blumei zassx. in Tijdschr. Nat. Gesch. XI. p. 130. Folia e basi rotundatâ ovali-oblonga acuminata inaequaliter serrata trinervia, supra stellato-pubera, subtus tomentosa; panicula termina- lis, fl. fasciculi involucrati, bracteis stipulisque saepe bifidis, sepala enervia, petala minuta lanceolato-ovata crassiuscula, dorso praeter apicem, antice sparse pubera. Grewia affinis Hassk. Cat. bog. p. 207. Miq. Le. p. 301, non Lindl. — . obversa, foliis obovato-oblon- gis, inferne angustatis integerrimis, superne inaequaliter grosse den- tato-serratis. — Java, algemeen (pr). — Sumatra (HORNER). — Drowak sund. — @. Java (zout. n. 1090). 19. Grewia involucrata sr. Bijdr. p. 116. Folia e basi inaequali- cordat ovato-oblonga acuminata serrulata 5-nervia, supra stellato- scabriuscula, subtus stellato-tomentosa ; paniculae axillares et term1- nales divaricatae, flores involucrati, petala- lanceolata calycem vix aecquantia, — Java, bergstreken. 20. Grewia scabra surru in Rees Cyclop. sub Microco. Folia e basi cordatâ oblonga 5-nervia transverse venoso-reticulata, subtus scabra; panicula ampla diffusa, flores involucrati, petala lanceolata calyeem subaequantia. DC. l.c. p. 512. — Amboina. 21. Grewia paniculata noxs. Hort. Beng. IL. p. 95. Fl. Ind. IL p. 591. Arbor; ramuli ferrugineo-tomentoso-villosi ; folia petio- lata e basi obtusiuseulâ elliptico- vel obverso-oblonga breviter acu- minata dentata versus apieem serrata, trinervia ef costulis utrinque 3 adscendentibus, transverse venosa, supra pubera, subius dense to- meutosa (pilis saepe stellatis), stipulae lineares, saepe bifidae ; pani- culae terminales; fl;plerumque terni, involucrati bracteis trifidis; petala flava ovato-oblonga obtusa sepalis concavis 5 breviora, drupae pu- tamen triloculare trispermum. Microcos tomentosa Smith in Rees Cyelop. — Jack. in Hook. Bot. Mise. 1. p. 281, tab. 60 (quae ob folia integerrima caet. eum descript. vis satis congruit), — Poe- loe Pinang (sack). TILIAGEAE. -_ 204 DIPLOPHRAGTUM, II. Omphacarpus Korth. (Verh. N. Gesch. Bot. p. 192 genus). Co- rymbi paniculati. Ovarium 2 —3-loculare, loculis 2 — 3-ovulatis. Drupa unilocularis, monosperma, mesocarpio fibroso, endocarpio coriaceo. — Nomen ex fructu acidulo. 22. Grewia opaca mio. Arbuscula, ramulis (cum gemmis) stel- lato-hirsutis; folia e basi obtusâ vel obtuso-inaequilaterâ hinc resectá oblongo-ovalia vel subovata, saepe obiiqua, breviter obtuse acumi- nata, integerrima, supra praeter costam glabra, subtus dense stellato- hirsuta, costulis patulis extrorsum arcuatis, 5-poll. longa, stipulae lineari-lanceolatae ; corymbi paniculati terminales hirsuti; drupae ob- ovoideae opacae glabrae. Omphacarpus opacus Korth. |. c. p. 192. Borneo, op den Sakoembang (korru.). 23. Grewia omphacarpa mio. Arbuscula, ramulis (cum gemmis) dense hirsutis; folia e basi obtusâ ovata vel ovalia acuta vel acumi- nata mucronulata integerrima, praeter costam supra glabra, subtus in nervis stellato-hirsuta, subcoriacea, patule eostulata, 5—6 poll. longa, stipulae intrapetiolares tripartitae, pubescentes ; corymbi pani- culati umbellulati axillares et terminales hirsuti, drupac obovatae hirsutae. Omphacarpus hirsutus Korth. l. c. p. 193, tab. A2. — Borneo, aan de Doeson-rivier (KORTH.). IV. Paragrewia. Folia opposita; ovarium 4-loculare loculis uniovu- latis; drupa monopyrena. 24, Grewia oppositifolia namur. ap. DC. l.c. p. 509. Wight. Fcon.1 tab.82. Hassk. Pl. Jav.rar. p. 317. Tijdschr. l. c. Arbor alta, folia ovata acuminata serrato-crenata,crenis infimis glandulosis, 2 5 — 5 poll. longa, supra pilis stellatis stipitatis scabriuscula, subtus cum ramulis dense stellato-tomentosa; pedunculi 3—5-flori, sepala 5 tri- costafa tomentosa, petala dense ciliata, ovarium hirsutum stipitatum 4-loculare (loculis uniovulatis); drupa abortu 1-pyrena. — Java, 's lands plantentuin te Buitenzorg. — Drowak suud. — Nepal. V. DIPLOPHRACTUM pesroxr. Characteres Grewiae, sed se- pala oblonga obtusa; petalorum unguis basi squamulâ adnatâ; gynophori apex in discum orbicularem 5-lobum terminatus; ova- rium ovato- 5-gonum; capsula tomentosa 5-alata, indehiscens, 10- locularis, septis alternis alis oppositis seminiferis, alternis sterilibus, loculis septulis inter semina transversis pluriloeellalis; sem inum testa fungoso-scrobiculata. + TILIAGEAE. 205 COLUMBIA. 1. Diplophractum auriculatum pesr. Mém. Mus. V. p. 34, tab. 1. Folia sessilia oblonga rugosa, subtus tomentosa, versus apicem ser- rata, basi obliqua, stipulae aristatae. — Java. VI. COLUMBIA pers. Characteres Grewiae, sed petalorum unguis glandulâ adnatâ ; gynophori apex in discum undulatum ex- pansus. O varium subrotundo-angulatum, 6 —8-loculare, loculis ex angulo uniovulatis (an et pauciovulatis ?), Stigma simplex. Capsula subrotunda tri-tetraptera, basi cuneata, coriacea, 6— 8-locularis, alis bilamellatis septicide tetracocca, coccis utrinque alatis indehiscenti- bus monospermis, axì centrali nullo. Semina albuminosa, testâ coriaceÂ. — Colona Cavanill. — Crocaria Noronh. nomen in Verh. Bat. Gen. V. p. 65. 1. Columbia javanica er. Bijdr. p. 117. Hassk. in Tijdschr. l.c. p. 131. Pl. Jav. rar.p. 318. Arbor; folia dimidiato-cordata, saepe abrupte acuminata serrulata, basi 5-nervia, 3—12 poll. longa, supra scabra, subtus eum paniculâ terminali stellato-tomentosa, flores bre- viter pedicellati terni umbellati, involucro tripbyllo ante anthesin inclusi, petala flava, punctis purpureis, capsulae villosae. — Java, in Tjandjor op den Parang enz. — Drowak of Sampora sund. 2. Columbia celebica sr. l.c. Folia e basi oblique rotundatà oblonga acuminata serrata trinervia, supra scabriuscula, subtus cum racemis terminalibus paniculatis stellato-pubescentia, capsulae alae rotundatae. — Celebes (REINW.). 8. Columbia serratifolia vc. Prodr. TI. p. 512. Folia ovato-lanceo- lata serrata, flores racemosi. Columbia americana Pers. Ench. U, p. 66. Colona serratifolia Cav. Ieon. IV. p. 47, tab. 310, — An eadem ac praeced.? — Philipp. eilanden. VII. SCHOUTENIA kontu. Calyx 5-partitus, in fructu auc- tus, foliaceus. Petala angusta diu persistentia. Stamina indefinita libera. Ovarium 4-loculare, loculis biovulatis. Stigmata 4 (raro 3 vel 5) indivisa. Pericarpium subcoriaceum evalve ruptile per- gamaceo-erustaceum, dein uniloeulare monospermum, semine erecto. TILIACEAE: 206 PENTACE. 1. Schoutenia ovata korru. in Ned. Kruidk. Arch. 1. p. 313 (a. 1848). Hassh. Retzia 1. p. 185. Hort. Bog. p. 113. — Acti- nophora fragrans Wall. Cat. n. 1163 (nomen), B. Brown in Horsf. Pl. Jav. rar. p. 239, tab. 46. Arbor 50-pedalis vel altior, habitu Pterospermi; folia alterna, petiolata, stipulata, cuneato-oblonga, ellip- tica vel ovato-elliptica, acutiuscula, 2—8; poll. longa, superne den- tato-repanda, adulta supra glabra, subtus pube stellat et simplici flexuosâ obducta; racemi paucitlori axillares, fl. flavi. — Java, in de moerassen van Krawang (KORTE. ZOLL. n. 274 Z.), in de wouden der bergstreken (HASSK.), op vele andere plaatsen (monsr.). — Ha- ri koekoen jav. of volgens norsrieLp Wali-koekoen, Het hout is hard en wordt als timmerhout gebruikt. — In den botanischen tuin te Calcutta van Mauritius ingevoerd. VIJL PENTACE massk. Calyx campanulatus 5-fidus, valva- tus, laciniis subrevolutis. Petala 5 hypogyna unguiculata, aestiva- tione imbricata. Stamina numerosa, apice stipitis brevis inserta, fertilia imâ hasi connata in phalanges 5 alternipetalas, anthe- ris didymis; 5 interiora sterilia petaloidea petalis opposita, lmeari- lanceolata, ovarium obtegentia. Ovarium stipite androphoro sufful- tum, subglobosum, 5-sulcato-angulatum, 5-loculare, ovulis in lo- culis geminis superpositis, adscendentibus, stylo filiformi elongato, stigmate simplici. Fructus 5-pterus, abortu unilocularis monosper- mus, demum basi paullo dehiscens. Semen obovato-oblongum, la- tere interiore rhaphe prominulâ, albuminosum, cotyledones erassiusculae oblongae applicitae. — Genus Bronwlowiae r. nr. affine statuitur. 1. Pentace polyantha nassx. Mort. Bog. T. p. 111. Arbor, com globosà; ramuli minute appresse puberuli; folia petiolo subpeltato- inserta ovalia vel ovali-oblonga acuta vel breviter acuminata inte- gerrima, subtus lepidota, basi 5-nervia (5-pli-nervia?), paniculae terminales compositae multiflorae suaveolentes, ramis fulvo-tomento- sis. — Java, in de wouden van Bantam (massk.). IX. NEESIA prume. Calyx involucello 5-partito, virgineus inflato-turbinatus, clausus, vertice ruptus plano-cupularis (magnus), TILIACEAE. 207 ELAEOCARPUS. margìnibus involutis, intus coloratus, deciduus. Petala 5 inaequi- Jatero-oblonga, aestivatione contorta. Stamina plurima, corollà bre- viora, imâ basi coalita, omnia fertiha, filamentis complanato-fili- formibus, superne Jatioribus, interioribus longioribus, antheris ex- trorsis bilocularibus didymis, loculis parallelis discretis longitudi- naliter dehiscentibus. Ovarium sessile ovoideo-conieum 5-loeulare, septis ad axin biantibus. Ovula in placentis septa marginantibus plurima, utrinque horizontaliter uniseriata anatropa; stylus coni- cus crassus, stigmate capitato-pentagono, Capsula lignosa, sub- globoso-ovoidea, 5-angularis, muricato-tessellata, incomplete 5-locu- laris, loculicide 5-valvis, valvis medio septa crassissima pilis stcllatis prurientibus-hirta margine seminifera gerentibus, Semina septorum foveolis impressa, ellipsoidea, test coriaceâ atrà lucidà, embryi in axi albuminis carnosi recti cotyledonibus foliaceis planis ovatis basi emarginatis penminerviis, radicu}â centripetà rectà conicà brevi, hilum attingente. — Msenbeckia Blume Bijdr. Cotylephora Meisn. Gener. 1. Neesia altissima pr. in N. Act. Nat. Cur. XVII. p.75, tab. 6. Hassk, in Tijdschr. XI. p. 125. Arbor pulchra procera, pube stel- latâ, foliis alternis petiolatis obovato-ellipticis retusis coriaceis inte- gerrimis penninerviis, stipulis lateralibus geminis, corymbis latera- hibus brevibus, fl. roseis mediocrihus, capsulis magnis, fusco-nigris. Esenbeckia altissima Blume Bijdr. p. 119. — Thespesia Spreng. Syst. IV. 2, p-257. — Java, in de bergstreken. — Boengan sud. Subordo II. ErArocarrrar ENDL. (ordo pluribus auctt.). Petala incisa vel fimbriato-laccra. Antherae apice valvulâ transversâ apertac. _ X. ELAEOCARPUS rinn. Sepala 4—5 lanceolata valvata. Petala 4— 5 cuneata, 3—5-loba, lobis fimbriato-laciniatis. Sta- mina 15—50, disco hypogyno glanduloso inserta, filamentis su- bulatis, antheris erectis longe linearibus (loculis introrsum adna- tis), apice rim unie transversâ bivalvibus, valvis nune barbato- setosis, Ovarium sessile, basi disco cinctum, 3—5-loculare, o vulis m loeulis 2— 4 pendulis anatropis, stylo subulato, stigmate sim- pliei. Drupae putamen tuberculatum, 3—5- raro abortu 1-locu- lare, loculis sterilibus haud raro superstitibus, Semina in loculis TILIACEAE. 208 EL AEOCARPUS. solitaria inversa, albuminosa, embryi axilis cotyledonibus planis oblongis, radiculâ superÂ. — Arbores Asiae calidioris, fo- liis petiolatis subintegerrimis vel serratis aut dentatis, petiolis basi _ et apice saepissime tumidis, stipulis deciduis, racemis axillaribus. Adenodus Loureir. Onderscheidene soorten van dit geslacht bevatten harsachtige en bittere bestanddeelen. 1. Elaeocarpus serratus Linn. Spec. p. 734. DC. Prodr. 1 p. 519. Roxb. Flor. Ind. U. p. 596. Blume Bijdr. p. 119. Hassk, Tijdschr. l. c.p. 136. Folia e basi obtusiusculâ elliptico-oblonga acuminata serrata, in axillis eostarum subtus glandulosa; racemi axillares folium subaequantes, calyx regulariter apertus cum corollà S-mer viridulo-albidus, stamina 12, antheris barbatis. Ganitrus sphaerica Gaertn. de fr. et sem. TI. p. 271, tab. 139, fig. 6. — Rumph. Herb. Amb. III. p.160, tab. 101. Burm. Thes. Zeyl. tab. 40 Java. Molukken. Voor-Indië — Ambitsund.Genitri mal. 2. Elaeocarpus oblongus sa. in Mees Cyclop. DC. Prodr. 1. p. 519. W.et Arn. l.c. p. 82. Arborescens; folia petiolata, petiolis apice utrinque glandulosis, elliptico-oblonga acuta serrata (serraturis obtusis concavis), costulis passim ad axillas glandulosis, drupae ovato-oblongae monospermae tuberculatae. Gaertn. de fr. el sem. I. p. 202, tab. 43. Ganitrus oblongus Rumph. Herb. Amb, II: p. 163, tab. 102 vix hujus loci, conf. infra. — Molukken? Voor-Indië, 3. Elaeocarpus nitidus sack Malay. Misc. 1. n. 2, p. AL. Hook. Bot. Misc. 1. p. 84. Arbor; folia ovato-lanceolata acuminata obtuse serrata nitida, laevia, 3—4 poll. longa; racemi axillares folio bre- viores, secundi, fl. albi breviter pedicellati, stamina 15, nectarii glan= dulae flavae, pyrena rugosa 5-locularis, loeulis 4 plerumque abortivis. Poeloe Pinang. À 4. Elaeocarpus cyaneus sims Bot. Mag. tab. 1737. DC, l.c. P- 519. Span. l.c. p. 177. Folia oblongo-lanceolata serrata reticulato- venosa; racemi axillares confertitlori, fl, albi, drupae coeruleae sub- TILIAGEAE. 209 ELAEOGARPUS. globosae, pyrenà laeviusculâ. Mlaeocarpus reticulata Sm. in Rees Cyelop. — Ker. Bot. Reg. p. 657. — E. cyaneus Herb. Amat. tab. 237. — Nieuw-Holland, — Bergstreken van Timor. 5. Elaeocarpus adenopus mio. Folia longiter petiolata (petioli - antice plaui, apiee subtumidulo utrinque glandulosi et diutius puberi), e basi acut elliptico-oblonga brevi-acuminata subdistanter crenato- serrulata, adulta glabra, costulis 5—7 utrinque tenuibus ct ad len- tem verrncellosa, 3-fere 2} poll. longa; racemi elongati laxi pube- ruli ex axillis defoliatis, sepala pubescentia, petala obovata laci- niato-fimbriata, stamina 15? antheris tenerrime papilloso-puberis, apice muticis, ovarium hirsutulum. — Flores albi odorati. — Prope B. oblongum GAERTN. — Java, in Tsamadjang aan het meer Ranoe Pakis (zouu. n. 2641). 6. Elaeocarpus macrophyllus er. Bijdr. p. 122. Hasskh. Tijdschr. Le. p. 132. Arbor alta, folia longiuscule petiolata e basi rotundatá elliptico-vel obverse oblonga obtusa, repando-serrulata, serraturis pas- sim mueronulatis, utrinque 10 —12-costulata, stipulae foliaceae se- miorbiculares ; racemi axillares folio breviores, drupae ovales glabrac. Ganitrus oblongus Rumph. Herb. Amb. IIL p. 163, tab. 1025 — Java, in de wouden van Tjandjor (pr). Molukken? — Katoe- lampa badak sund. 7. Elaeocarpus glaber eu. Bijdr. p. 122. Folia e basi subrotun- datâ ovato- vel elliptieo-oblonga obtusa crenato-serrata, serraturis mucronatis, racemi folio longiores axillares nutantes, petala fimbriato- lacera. — Java, in de wouden (pr). Kötjapi of Haoean sund. 8. Elaeocarpus tomentosus pr. Bijdr. p. 121. Eunovationes ochraeeo-villoso-tomentosae, folia longiuscule petiolata (petioli apice incrassati), e basi rotundat ovata acuminata coriacea mucronato- vel inferne glanduloso-serrulata, subtus cum ramnlis pedunculisque velutino-tomentosa, costulis 8— 1.0 utrinque validis pertensa, tripol- licaria; racemi axillares elongati. — Java, in de bergstreken (BL.). Ki kétjapi sund. 9. Elaeocarpus stipularis sr. Bijdr. p. 121. Arbor; folia e basi 14 Flora van Ned. Indië, IT, — 2e Afd, TILIACEAE. 210 ELAEOCARPUS. subinaeguali-rotundatâ elliptico-oblonga acuminata serrulata, costu- lis parallelis subtus pubescentibus, stipulae ovatae inciso-serrulatae ; racemi axillares folio subaequales cum ramulis velutino-tomentosi, drupae ovales. — Java, aan den voet van den Tjerimai, Ganger Bintang (Br). — Hoeroeng oengoek sund. 10, Elaeocarpus fissistipula wro. Ramuli petioli et nervi subtus pu- beri, hi citissime glabrati, stipulae parvae lanceolatae inaequaliter bifi- dae, folia longiuscule petiolata, e basi aequali vel subaequali ovata vel ovato-oblonga subabrupte obtusiuscule acuminata, erenato-serrata, subtus pallida costulis circiter 8 utrinque, aveniis, superiorum axil- lis quandoque glanduloso-excavatis, 2—3 poll. longa; racemi ex axillis defoliatis cum calycibus villosule pubescentes elongati erecti, petala basi ciliata, superne lacero-fimbriata, stamina 25, antheris ad lentem glanduloso-papillosis, apice valvis 2 subaequalibus nudis. — Java, aan den voet van den Ardjoeno bij Indrokilo (zour.n. 2274). 11. Elaeocarpus resinosus eu. Bijdr. p. 122. Hassk. Pl. Jav. rar. p. 319. Tijdschr. Nat. Gesch. XIL. p. 181. Folia longe petio- lata (petiolo sericeo-puberulo), e basi acutâ vel obtusâ elliptico- oblonga acuminata, erenato-serrata, glabra, subcoriacea, subtus in axillis venarum glandulis sanguineis, 5—? poll. longa ; racemi axil- lares folio breviores, petala fimbriata intus villosa, discus hypo- gynus sericeo-pilosus. — Java, op den Salak enz. — Katoe- lampa badak sund. 12. Elaeocarpus floribundus pr. /. c. p. 120. Hassk. l. c. el Tijdschr. bc. p. 132. Folia e basi rotundatâ aut acutiusculâ ovata vel ovato-oblonga obtuse acuminata crenato-serrata, glabra, coriaeea; ra- cemi axillares complures, folia aequantes, saepe ex axillis defoliatis, nutantes, petala candida fimbriata, drupae oblongae vel obovoideae, apiculatae, rubrae. — Java, (BL. HASSK.). Haoean of H. Patjang of Kenda sund. De vrucht is eetbaar. 13. Elaeocarpus longifolius pu. /. c. Hash. l.c. p. 320. Tijdschr. Le. p. 133, Ramuli subangulati subtomentosi; folia e basi acutà oblonga acuminata serrato-crenata glabra, 4 poll. longa ; racemi axil- TILIACGEAE. 211 ELAEOCARPUS. lares saepe secundi, folio breviores, pedunculo communi sericeo-to- meutoso, petala cum calyce albido-flavescentia, obovata apice fim- briata, drupae ovoideae, pyrenâ 3—1-loculari. — Java, in Tjand- jor enz. — Haoean sund. 14. Elaeocarpus angustifolius su. /, c. p. 120. Hassk. l.c. p. 321. Tijdschr. l. e. p. 135. Span. l. ce. p- 176. Folia oblongo-lan- ceolata utrinque attenuata vel obovata acuminata, basi cuneata, gla- berrima, in venarum axillis glanduloso-porosa, supra basin obsolete crenulato-serrata, 4—6 poll. longa; racemi stricti, axillares folio breviores, mox laterales, petala viridula, fimbriato-lacera basi ciliata, ovarium 5-loeulare, loculis biovulatis, drupae globosae, pyrenâ ru- goso-subsulcatâ. Aceratium Ganitri Hassk. in Flor. bot. Zeit. 1842. Beibl. 1e. — Rumph. Herb. Amb. IL. p. 161 (partim)tab. 101. — Spec. B. serrato affinis videtur — Java — Ambit of Génitri sund. 15. Elaeocarpus parvifliorus spanoan. in Linnaeâ XV.p. 176. Ar- bor; folia ovato-lanceolata longe acuminata integerrima basi biglan- dulosa, supra glabra, subtus in costâ petioloque pilosa, margine ci- lata; spicae subterminales fasciculatae, fl. minuti, calyx ferruginco- velutinus, petala intus sericeo-villosa. — Non vidi, an generis? — Timor, in de wouden; bloeit in December en Januarij (sPAN.). 16. Elaeocarpus oppositifolius mio. Frutex vel arbor? folia op- posita elliptico-oblonga serraturis mucronatis raris, in nervis sub- pubescentia; pedunculi terminales triflori, petala fimbriato-lacera, ungue lato villoso-ciliato, antherae puberulae. Aceratium oppositi- folium DC. Prodr. 1. p. 179. — Amboina. XL. MONOCERAS sack. Characteres Blacocarpi, sed petalo- rum lobi passim subintegerrimi. Stamina 25—80, antherarum valvulâanticà muticâ, posticâ eonnectivo excurrente cuspi- datâ;ovarium 2—5-loculare, ovulis in loculis 2 vel pluribus, pyrena 1—2- rarius 5-locularis. — Arbores in Asiâ calidiore et Novâ-Hol- landiâ detectae, foliis lanceolatis vel cuneato-oblongis, integerrimis vel serratis, petiolis utrinque tumidis, stipulis deciduis, racemis axil- laribus, petalis saepissime extus sericeis, — Dicera Horsk, Mono- cera Jack. J4* TILIACEAE. 313 MONOCERAS, 1. Monoceras lanceolatum uassk. Cat. bog. p. 208 Pl. Jav. rar. p. 322. Tijdschr. l.c. p. 186. Arbor; folia e basi angustatâ lancco- lata obtusiuscule acuminata, remote mox repande ecrenato-serrata, glabra, subtus in axillis nune glandulosa, 3—6 poll. longa; racemi 4-flori folio breviores, demum longiores, flores magni, petala villo- sula, drupae ovales, pyrenâ recurve aculeatâ. Elaeöcarpus Bl. Bijdr. p. 129, vin Roxb. Specimina Zolling. ad Roxb. sp. relata (Sys Verz. p.26) haud satis completa vidi. — Java, veel in de tuinen Ambit sund. of Genitri. — De vruchten worden door de inlan ders als geneesmiddel gebruikt. 2. Monoceras petiolatum sack. in Hook. Bot. Misc. 1. p.S6 Arbor; folia longe petiolata (petioli 4 poll. longi utrinque incrassa alterna vel sparsa, ovato-lanceolata, vulgo obtuse acuminata intege rima, glabra, supra nitida saturate viridia, nervis venisque luci eglandulosa, 8— 9 poll. longa; racemi axillares petiolos aequan unilaterales, sepala alba lanceolato-acuminata, petala alba ovato-lan- ceolata, fimbriato-lacera, extus sericea, intus albo-hirsuta, disci gl dulae 10 luteae, stamina 25—80, drupa ovata, pyrenà uniloculari 2-spermâ. Monocera petiolata ej. ibid, — Poeloe Pinang (JA 3. Monoceras obtusum nassx. Tijdschr. Nat. Gesch. XIL. p. 13 Folia obovato-oblonga obtusiuscula vel cuneato-oblonga acuta à brevi-acuminata, supra basin repando-mucronato-serrata, in ax costularum glandulosa; racemi axillares eum petalis serieei, pedi petiolo longiores. Elacocarpus Bl. Bijdr.p. 123. Flores al Java, op den Salak (er). — Kisikoep, Ki bérit of Katapan goenoeng sund. 4. Monoceras robustum mio. Folia brevi-petiolata (L poll), neato-oblonga brevi-acuminata, erenulato-glanduloso-serrulata, riacea, costulis utrinque circiter 7—S8 extrorse laxe reticulatis, subt in costâ per intervalla, supra et in petiolo rariter pubera, g glabrescen- tia, in venarum axillis saepe excavata, 4—7 poll. longa; racemi axillis defoliatis cum calyce villosuli; fl. magni; petala cuneata fin briato-lacera, praesertim deorsum utrinque albo-hirsuta, alba, stamina eirciter 38—40, antherae unisetae filamento longiores. Elaeoca) 5 hpa. dgtl nn li a ae ol OOk il ro dende a Sed ed eed TILIAGEAE. 213 AGRONODIA. longifolius (haud Bl) Hort. bogor. — Monoceras Roxburghiit Wight Tcon. 1. tab. 68 proxime accedit. — Java? (zoru. n. 3166). 5. Monoceras luzonicum mia. Folia e basi cuneatà lanceolata apice serrata, racemi axillares, fl. ferrugineo-rubri, antherae apice unisetae, ovarium biloculare(?). Elaeocarpus monoceras Cav. Icon. VI. p. 1, tab. 501. DC. Le p. 519. — Luzon. 6. Monoceras atrovirens mio. Folia longiuscule petiolata (petioli antiee conniventi-canaliculati), e basi rotundatâ lato-ovata obtusc brevi-acuminata, 2- fere 3-poll. longa, superne crenato-repan- dula, pergamacea, in axillis costularum tenuium paucarum passim excavata ; racémi axillares folio breviores, pedicellis praesertim pube- ris, calyx glabriusculus sepalis lanceatis, petala spathulato-obovata brevia serrato-ineisa ! pubescentia alba, stamina plurima (15 ?) pubes- centia, antherae unisetae. Blaeocarpus Zoll. et Móritz. Syst. Verz. p- 26. — Lusus foliis majoribus acuminatis distincte repando-crc- natis manifesto-costulatis, fl, proliferis! (zouu, n. 12582). — Java, in het woud bij Tambanga, bij Djasinga (zor). Species dubia: 1. Monoceras ferrugineum zack. in Hook. Bot. Misc.I. p. 86. Ar- bor, folia oblongo-ovata integerrima subtus cum ramulis peduneulisque ferrugineo-tomentosa, supra glabra, eglandulosa, 6—7 poll. longa, pe- tioli 221 poll. apice incrassati; racemi axillares folio breviores, dru- pa olivae formâ sed minor glabra, vulgo monosperma. — Singa- pore (JACK.). XII. ACRONODIA BruMe. Calyx et corolla 4-mera. Pe- tala spathulata (conglutinata), apice subtruncato crenulata. Anthe- rae 8—12 lineares puberulae, absque setis terminalibus. Ovarium diseo obsolete 4-lobo villoso cinctum, subtetragonum, glabrum, 2- loculare, ovulis in loeulis 2-plurimis pendulis, stylo persistente su- bulato. Drupa oviformis utrinque subtruncata, styli rudimento apiculata, coerulescenti-nigrescens monopyrena, pyrenâ uniloculari monospermâ, ruguloso-sulcatÂ; embryon in axi albuminis carnosi. 1. Acronodia punctata er. Bijdr. p. 123. Hassk. Tijdschr. Lc. p.178. Pl Jav. rar. p. 823. Folia brevissime petiolata elliptica vel oblongo-lanceolata acuta vel subacuminata, basi cuneata vel attenuata, CELTIDEAE. 214 SPONIA, erenato-calloso- vel setuloso-serrata, subtus nüne punctata, rigida ; ra- cemi axillares folio breviorcs vel ex axillis nudis; fl. eernui. Acro- tus Spreng. Syst. IV. 2. p. 149. — Java, op den top van den — Gedé (pr). — Tjantigi of Poespa loemboet sund. Ordo XCV. CELTIDEAE 1. c. RICHARD. Arbores vel frutices succo aqueo, foliis distichis stipulatis, an= nuis vel sempervirentibus saepe 3-nerviis. Flores hermaphroditi vel polygami cum sexus abortivi rudimentis. Perigonium infe- rum 83—8-merum deciduum vel marcescens. Stamina hypogyna, oppositisepala, filamentis aestivatione rectis vel leviter incurvis, antheris bilocularibus, connectivo haud conspicuo. Ovarium uni loeulare, ovulo pendulo, stigmatibus 2, indivisis vel bifidis. Fruc- tus drupaceus vel samaroideus. Albumen nullum vel parcum. Em- bryi cotyledones planiusculae vel conduplicatae, radiculae su perae longiusculae incumbentes. — Crescunt praesertim in Asiae et Americae regionibus calidis et temperatis. 5 Eigenschappen. Eene kleine hoeveelheid van bittere en scherpe beginsels in schors en bladen; de vruchtjes zamentrekkend, somtijds zoetachtig, zelden eetbaar; de zaden meer of minder oliehoudend. L SPONIA commers. Flores polygami. Perigonium 5-parti- tum, masc. et herm, aestivatione superne valvato-inflexum, fem. imbricatum. Masc. Stamina 5 oppositisepala, in alabastro erec Pistilli radimentum. Fem. Ovarium uniloculare, ovulo unico parieti prope apicem appenso campylotropo, stigmatibus 2 subu- latis basi unitis. Hermaphr. Stamina maris et pistillum feminei Drupa stigmatibus involutis coronata, perigonio suffulta, puta mine saepe scrobiculato. Embryon circa albumen parcum subpe- ripherieum areuatum, cotyledonibus falcatis crassiusculis accumben tibus, radiculà adscendente. — Arbusculae vel frutices intertropici, inermes, stipulis liberis, foliis alternis serratis, varie pubescentibus costulatis, venosis, cymis axillaribus. Trema (vix Lour.) Bl. Mus. bot. II. Sponia Commers. ap. Lam. Dict. IV. p. 138. 1. Sponia virgata prnacu. N. Ann. Sc. nat. 3 sér. X. p. 816. Ramuli novelli ubique vel unilateraliter appresse puberi; folia e GELTIDEAE. A B SPONIA. basi subaequali-rotundatâ vel subeuneatâ ovato-oblonga vel superiora sublanceolata acuminatissima denticulato-serrulata membranacea, subtus in costis appresse pubera, 2-fere 4 poll, cymae laxae pauci- florae petiolum aequantes vel eo breviores, sepala fem. ovato-lanceo- lata subacuta. Celfis virgata Wall. Cat. n. 3694. Trema Bl. Mus. IL. p. 59. — Forma «. scabrior (senescens) foliis rugosis: Celtis amboinensis Bl. Bijdr. p. 486 excl. syn. Willd. — Mig. PL. Jungh. Lc. p. 68 ezcl. syn. — fB. glabrior et parvifolia: Celtis micro- phylla Zippel. Herb. — 7. luxurians, foliis majoribus : Trema mo rifolia Bl. l.c. — Poeloe Pinang. Sumatra. Java. Moluk- ken. Nieuw Guinea. — 7. Celebes, op drooge rijstvelden van Tondano (FORSTEN). — Ki Koerai sund. 2. Sponia carinata mio. Ramuli novelli sericeo-puberi ; stipulae ovato-lanceolatae acuminatae falcatae; folia brevi-petiolota e basi aequali-rotundatÂâ lanceolata acuminata, obtuse serrulata, supra puuc- tato-scabrida, subtus praesertim in nervis appresse pubescentia, 1—1 5 poll. longa, saepe conduplicata, cymae petioli longitudine pauciflo- rae, sepala fem. ovata obtusa, drupae ovoideae vix compressae gla- brae. Trema Bl. l.c. — Molukken. 3, Sponia pallida mio. Ramuli novelli striguloso- puberuli; folia brevi-petiolata, e basi suboblique rotundat ovato-oblonga vel lan- ceolata acuminata serrulata, supra scabrida, subtus appresse puberula, plana, 2-fere 5 poll. longa, cymae (fere omnino masc.) petiolum su- perantes multitlorae, sepala fem. ovato-oblonga obtusiuscula. Trema DLL e.p, 60. — Fortassis eadem ac superior, quae ipsa Sp. angus- tifoliae prancm, forsan annumeranda. — Amboina. 4, Sponia angustifolia pLancu. /. c. p. 326. Ramuli graciles, petioli, inflorescentia nervique subtus rufo-strigosa, folia e basi sub- aequali vix rotundatâ anguste ovato-lanceolata sensi longe acu- minata, serrulata, supra puucticulata et brevi-scaberula, subtus inter nervos strigosos rufo-velutina, 2—2} poll. longa, cymae polygamae S®mmae, subsessiles, pluriflorae, petiolo 2—3-plo longiores; dru- Pae ovoideae strigulosae. Celtis angustifolia Lindl. in Wall. Cat. n. 8691, — Poeloe Pinang. CELTIDEAE. 216 SPONIA. 5. Sponia pubigera mio. Ramuli novelli appresse puberuli; folia e basi subaequali rotundatâ ovato-oblonga vel lanceolata acuminata denticulato-serrulata, supra asperulo-scabriuscula, subtus sericeo-pu- berula, 2-—4 poll. longa, cymae pauciflorae petiolo breviores, sepala fem. ext. acuta, interiora obtusiuscula. Frema Bl. l. ec. — Indu- menti ratione, vix satis, a Sp. virgatâ-differt. — Molukken. 6. Sponia virgata prancu. /. c.p. 316. Ramuli graciles; folia e basi subaequali rotundatâ ovato-oblonga acute cuspidata, exserte den- ticulata, tenuiter membranacea, laevia glabriuscula (nervis subtus hic inde pilosulis), concolora, 1—2 poll., cymae axillares laxe pauciflo- rae, petiolo gracili flexuoso subaequales vel breviores. Celtis virgata Roxb. Wall. Cat. n. 3694. — Juudit ramulis uno latere vel undique puberis. — Poeloe Pinang. Singapore. Mergui. Malakka. 1, Sponia timorensis prcarsn. N. Ann. Mus. III. p. 498. Planch. Ann. 8m sér, X, p. 318. Ramuli tomentosi; folia e basi subaequali rotundatâ vel leviter cordatâ ovato-oblonga vel lanceolata acumina- tissima obtuse denticulato-serrata, rigidula, supra asperula, subtus scabra et praesertim in nervis reticulatis hirsutula, 24-fere 4 imo 5 poll. longa; cymae vulgo multiflorae petiolam aequantes vel bre- viores, sepala fem, ovato-oblonga acutiuscula, drupae glabrae. Trema Bl le. — Timor. 8. Sponia amboinensis prcarsn. /. c.p. 498. Planch. l. c.p. 321, Ramuli hirtello-tomentosi, folia e basi subaequali cordatâ vel rotundatâ ovato-oblonga acuminata dentato-serrulata, supra strigu- _ loso-asperula, demum vulgo impresso-venosa, subtus molliter sericeo- puberula, 2}—5 poll. longa, cymae petiolum aequantes vel supe- rantes multiflorae; sepala fem. ovata acuta pubescentia. Celtis Willd. Spec. IV. 2. p. 997. — Brongn. in Voy. Duperr. Bot. p. 212, tab. 47.A. — Trema BIJ, 1. c.p. 61. — S. velutinae proxima. — Var. B. imbricata (Trema imbr. Bl. Mus. l. e.p. 63) foliis basi distincte cordatis, subtus indumento densiore. — Amboina. Boeroe (D'UR- VILLE). — Waigioe (p'urv.). — Banda. — Roepong band. 9. Sponia velutina prancu. /. c.p. 327. Mig. Pl. Jungh. L. p- 68. Ramuli hirtello-tomentosi; folia e basi subaequali-cordatâ vel GELTIDEAE. 217 SPONIA. suboblique rotundatà ovato-oblonga acuminatissima acute serrulata, supra strigulosa et punctato-asperata, subtus molliter velutina, 2j- fere 6 poll. longa, cymae (masc. fem. et polygamae) multiflorae pe- tiolum haud raro superantes; sepala ovata acuta subpubescentia, drupa ovoidea praeter pilos paucos glabra. Sponia orientalis Hassk. Cal. p. 74 ezel. syn. — Celtis orientalis Bl. Bijdr. p. 485 (an et Wight Teon. IL. tab. 602—603). — Celtis tomentosa Rorb. FI. Ind. U. p. 66? — Urtica cordatifolia Steud. in Flor. bot. Zeit. 1550, p. 258. — Trema velutina Bl. Mus. l.c. p. 62, fig 32, excl. guib. syn. — Ludit foliis tenerioribus vel firmioribus, indunento, et in var. membranace a cl. pr. allegatâ sepalis fem. oblongis, ciliatis, 8 int, obtusiusculis. Caeterum et häec Sp. amboinensi quam maxime affinis. — Voor- en Achter-Indië, -— Poeloe Pinang. Su- matra. Java. Borneo. Philipp. eilanden. China. Madagas- card — Koerai of K. berem sund., Anggring jav. 10. Sponia rigida pecaisn. /. e.p. 498. Planch. l.c. p. 336. Ramuli tomentosi, folia e basi aequali vel inaequali-cordatâ vel ro- tundatâ ovato-oblonga acuminata dentato-serrulata, supra striguloso- scabra, subtus cinerascenti-tomentosa, 3—64 poll. longa, cymae (dioicae) laxae petiolum aequantes vel longiores, fem. pauciflorae, masc. densiflorae floribus glomerulatis ; sepala ovata acuta, sub drupâ ovoide margine villosula. Celtis rigida Bl. Bijdr. p. 486. Trema ej. Mus. L. c. — Java, in de wouden der bergstreken. 11. Sponia scaberrima mio. Ramuli hirtelli; folia e basi subac- quali-cordatà ovata vel ovato-oblonga acuminata dentato-serrata ufrinque scaberrima et praesertim subtus puberula, in nervis (cum petiolis et ramulis) fusco-hirtella, supra aspera, 5—7 poll. longa, Cymae masc. petiolo longiores multiflorae, floribus in ramulis furca- ts glomerulatis ; alabastra sericeo-puberula. Trema Bl. l.c. p. 63. — Sumatra. 12, Sponia glabrescens rrancu. 1. c.p. 317. Ramuli petioli nervi- que subtus ad lentem pilis appressis sparsis; folia e basi leviter cor- datà ovato-oblonga cuspidata, minute crenulato-serrata, rigide mem- branacea glabra viridia, supra laevia sed puncticulata, 4 —5 poll, cymae mase, multiflorae petiolum longiuseulum aequantes vel superantes, fl, conglomerulatis brevissime pedicellatis. — Menindano, Philipp. eilanden (cumine n. 1614). GELTIDEAE. 218 PARASPONIA, 13. Sponia Blancoi rancu /. c. p. 327. Ramuli petioli inflores- centia et fl. masculi pube semipatente subviscosà tecta, folia e basi subaequali-cordatà ovato-oblonga cuspidata trinervia, supra aspero-sca- bra, subtus molliter pubescentia, majora 5 poll. longa, stipulae cadu- cae; cymae masc, geminae pedunculatae multiflorae, petiolum longius- culum superantes. Cellis? Lima Blanc. l.c. p. 139, non Sw. — Lu- zon (CUMING n, 1671). IL. PARASPONIA uro. Flores polygami Sponiae, sed masc. perigonii 5-partiti laciniae aestivatione quineunciali imbricatae, stamina vix exserta, — Arbores vel frutices Indiae aquosae, vege- tatione Sponiae, sed stipulae axillares connatae, bicarinatae, hinc apice breviter bifidae, cymae subgeminae, floribus bracteatis. 1. Parasponia parviflora mio. (Tab. XVI). P/. Jungh. 1. p. 69. Anal. Ind. TIL. p. 21. Bl. Mus. 1. p. 65, fig. 86. Arbor trunco 25- pedali; ramuli petioli nervique subtus velutino-incani; folia brevi- petiolata, e basi rotundatâ vel subeordat ovato-oblonga, sublanceo- lata, acuminata, serrata, firma, supra asperulo-scabra, subtus inter nervos magis minusve appresse pubera; cymae breves dichotomae, flores in singulo ramulo inferiores masc., superior femineus. Celis montana Jungh. mss. — Paraspomia similis Bl. l. c.p. 66, forma est densiore tomento. — Java in de wouden der hoogere bergstreken, op de zuidelijke helling van den Merapi 5—6000', G. Keloet, van 8—5000' (den top) den geheelen berg bedekkend (surau. Java 1. Pp. 549 —550) — Kajoe-Anggring jav. 2. Parasponia aspera su. /.c. p. 66. Frutescens, ramuli petioli ner- vique subtus incano-sericei, folia e basi cordatâ vel subcordatà ovato- oblonga vel lanceolata acuminatissima serrulata, supra punctato- aspera et demum impresso-subrugosa, subtus inter nervos subpulve- rulento-subpubescentia, 2—5 poll. longa, cymae dioicae? Paraspo- nia rugosa Bl. l.c. An satis a superiore specie differt? — Cele- bes. Ternate, Banda. EIL APHANANTHE prancHon. Flores monoici. Masc. Pe rigo- nil 4-partiti laciniae concavae, aestivatione valde imbricatae. Stamin a Sponiae, Fem. Perig. 4-partiti la ci niae ovato-lanceolatae erectae basi imbricatae. Ovarium oblongum, cinereo-strigillosum. Styli 2, o var rio longiores cylindrici, papillis piliformibus brevibus. Fruetus. _ CELTIDEAE. 219 SOLENOSTIGMA. 1. Aphananthe philippinensis erancu. /. c. p. 337. Habitus Sponiae; folia cum fl, efformata brevi-petiolata elliptico- vel subovato-lanceolata praeter acumen remote et obtuse dentata utrinque asperula, pollicaria vel longiora, fl. masc. cymulosi, fl. fem. sessìles vel pedicellati. — Philipp. eilanden (cuMine n. 1311). IV. SOLENOSTIGMA expr. Character Parasponiae, sed fl. vel masc. vel fem, horum perigonium deciduum, et stigmata 2 sessilia lineari-complanata, apice dilatato-emarginata vel biloba, diu persistentia. Drupae putamen laeviusculum, embryi albumine parco involuti cotyledones crassiusculae conduplicatae. — Arbo- res gemmis nudis, foliis trinerviis, saepe integerrimis. 1. Solenostigma brevinerve Br. Mus. II. p. 67. Ramuli no- velli cum inflorescenti obiter puberi, mox glabri, folia e basi acu- tiusculà ovato- vel elliptico-oblonga vel lanceolata acuta vel obtuse acuminata integerrima glabra, nervis lateralibus abbreviatis, 21 —4 1 poll. longa, paniculae axillares petiolo longiores. Dicera lanceolata Zippel. herb. — Nieuw-Guinea (zipper). 2. Solenostigma Zippelii pr. /. c. Ramuli novelli sparse appresse puberi, folia e basi acutiusculâ elliptico- vel ovato-oblonga acumi- nata integerrima, glabra, trinervia, subtus reticulata nervis laterali- bus haud ad apicem perductis, 4—7 poll. longa, pedunculi fructiferi petiolis multo longiores, drupae elongato-ovoideae tetragonae fere pollicares, rubrae, vertice passim rariter puberae, — Nieuw-Gui- nea (ZIPPEL.). 3. Solenostigma latifolium pu. Z. c. Folia e basi suboblique ob- tusà ovato-oblonga acuminata integerrima coriacea glabra trinervia reticulata, nervis lateralibus fere ad apicem ductis, 45 —9} poll. longa, cymae fructiferae petiolo duplo longiores, drupae lato-ovoi- deae obsolete tetragonae glabrae pollicares. — Teste cl. auctore a Superiore differt foliis latioribus basi magis obliquis. — Bil, Aidoe- ma, bij Nieuw-Guinea (ziPpeL.). 4. Solenostigma laurifolium er. /. c. p. 68. Arbor magna; ra- muli novelli pube rarâ appressâ; folia e basi acutiusculà elliptico- oblonga acuta vel obtuse apiculata, integerrima, glabra, triner via, de- CELTIDEAE. 220 __CELTI mum subtus reticulata, nervis lateralibus non ad apicem perductis, 1} —4 poll, cymae (masc.) capitulato-contractae petiolo breviores, axillares et ex axillis denudatis, fl. pallide purpurascentibus, laciniis ciliolatis. Sporta strychnifolia Teysm. et Binnend. in Nat. Tijd- schrift Neêrl. Ind. Le, nisi ad sequentem. — B. contracta, folii minoribus et distincte reticulatis (Solenostigma Hasselt Bl. Le) Java, op den Oengaran, ook bij Anjer in Bantam. 5. Solenostigma Wightii prancu. sub Celt. l.c. — RI. Lc. p.61 el 68 in observ. Folia e basi acutiusculâ elliptica vel oblonga acu- minata vel obtuse apiculata integerrima glabra, fere ad apicem usq trinervia, subtus reticulata, 24 —5 poll, cymae axillares vel ex axi lis denudatis vulgo geminae bifidae, floris herm. sepala oblon, obtusa superne ciliata, pistillum annulo piloso cinctum, puberulum drupa semipollicaris ellipsoidea suhtetragona. Celtis Wightiù Planc le. p. 293. Solenostigma consimile Bl. l.c. p. 68, fig. 33. - Voor-Indië. Ceylon. Java, aan de rivier Tjisedani bij Ro pien, op den Parang. 6. Solenostigma Djungiel vr. /. c.p. 69. Folia e basi obtusit culà elliptica vel elliptieo-oblonga acute vel obtuse apiculata a ) dio ad apicem remote dentata, glabra trinervia reticulata, nervis teralibus superne evanidis, 21—5 poll, longa, flores... — Java. - Djoengil sund. | 1. Solenostigma philippinensis vranon. /. c. p. sub Celt. Folia ova vel ovato-oblonga acuminata integerrima glabra, chartacea, sicca fr gilia, nervis lateralibus fere ad apicem perductis, 3 —4 poll, long eymae solitariae vel geminae pedunculatae, petiolo erasso paullo lon giores. Cellis philippinensis Bianco Fl. Philip. p. 139. — Philip eilanden (cumixG n. 15891). — Noord-Nieuw- Holland. V. CELTIS rourser. Flores polygami. Perigonii (decidui rarius 4- vel 6-partiti laciniae aestivatione valde imbricatae. Mas Stamina sepaloram numero iis opposita, sub disco piloso iuser filamentis aestivatione incurvulis, antherae loculis basi tum dis; pistilli rudimentum. Fem. Stamina maris; ovarium € riete superne uniovulatum, stigmatibus 2 filiformibus papillos pubescentibus deciduis. Dru pa baccata, putamine subgloboso. A on CELTIDEAE. 221 CELTIS. bumen, pareum inter plicas cotyledonum foliacearum eontortupli- cato-convolutarum immersum. — Arbores vel frutices in regionibus temperatioribus frequentiores, sub floreseentiâ defoliatis vel subde- foliatis, gemmis perulatis, fl. masc, secus innovationes racemoso- fasciculatis vel in axillis foliorum cymosis, herm. solitariis paucisve, raro cymosis axillaribus. $ 1. Eucelfis Planch. Ann. Se. nat. 8me sér. X. p. 263. Fl. masc. fasciculati, fasciculis racemosis, pedicellis indivisis cum paucis bifidis; herm. 1—3 in axillis foliorum novellorum. ê 1. Geltis timorensis spanocne in Linnaeâ XV. p. 343. Planch. Le.p.315. Bl. Mus. IL. p. 71. Innovationes rufalo-tomentellae; folia e basi oblique rotundat vel subcordat ovata vel elliptica acumi- nata, supra basin grosse crenato-serrata, supra glabra, subtus in ner- vis cum petiolis parce pilosula (axillis non serobiculatis), 24-fere 5 poll, peduneuli fem. laxe pauciftori petiolo usque quintuplo longio- res hirsutuli; drupa ovoidea, putamine tetragono-ovoideo rugoso. — Arbor. Ex afin. C, Hamiltonii et C, serotinae PL, — T'ímor (sPAN.). 2. Celtis Waitzii pr. /. c.p. 71. Ramuli nascentes ferrugineo- tomentelli, folia e basi subinaequali attenuatâ vel obtusâ oblonga vel oblongo-lanceolata aut ovata ellipticave acuminatissima subinteger- rima vel obsolete serrulata, glabriuscula vel subtus in nervis petio- loque pube rarâ appressâ, 2-fere 4 poll. longa, pedunculi feminei laxi pauciflori petiolo 8— 5-plo longiores; drupa ovoidea, putamine subgloboso rugosulo. — Arbor, trunco strieto gracili, a sup. vix die versa. — Java, in de bergstreken 3—5000', 8. Geltis hamata pr. /. c.p. 72. Folia e basi parum inaequali rotundatà ovata vel ovato-elliptica acuminata, a medio ad apicem | hamato-serrata, coriacca, glabriuscula vel in nervis subtus cum pe- _ _tiolo appresse pubera, 2—4 poll. longa. — Sunda-Archipel. 4, Geltis mollis wars. Cat. n. 7203. Pl. L c.p. 297. Ramulì pe- _tioli foliaque subtus molliter velutina; folia e basi inaequali rotundatâ _ vel acutiusculâ ovata breviter acuminata integerrima, supra demum gla- _brata, 2 poll, peduneuli fructiferi solitarii petiolo duplo longiores, drupa „_Subglobosa parce pilosa. — A va. CELTIDEAE. 222 GIRONNIERA, $ 2. Sponioceltis Planch. l. c. Fl. masc. eymosi, hermaphroditis pau- cis intermixtis; cymae superiores bermaphroditae. 5. Geltis reticulosa miv. P/. Jungh. I. p. 69. Innovationes eum inflorescentiâ aurco-hirtellae, glabrescentes; folia elliptico- ovata acute acuminata, praeter basin rotundatam vel acutiusculam subinaequalem grosse crenato-serrata, rigida, alte trinervia transverse prominenti-reticulata, adulta subtus in nervis petioloque parce pi- losula, 54 —5 poll. longa, eymae androgynae racemosae, basi bifidae, caeterum fasciculato- vel subumbellato-floridae, fl. 5-meri, sepalis apice villosulo-ciliatis inaequalibus, masculi numerosiores, herm. ovarium glabrum vel glabriusculum. Celtis cinnamomea (Lindl.) Blumel.c. p. 72 quoad stirpem javanicam. — J ava, in de bergstreken (sunen.). VL GIRONNIERA cAvpren. Flores dioici. Perigonium 4- rarius 5-partitum, aestivatione imbricatum, persistens. Masc. Sta- mina laciniis numero aequalia et opposita, sub pistilli rudi- mento inserta, filamentis aestivatione incurvis. Fem. Ovarium e pariete prope apicem uniovulatum, stigmatibus 2 elongato-fili- formibus, nune basi brevi-unitis. D ru pa carnosa, diutius stigmatibus coronata, putamine lenticulari-compresso, oblique truncato laevius- culo. — Arbores Asiae calidioris, gemmis nudis, foliis costulatis, stipulis liberis majusculis vernatione convolutis, relictâ cicatrice annulari deeiduis, fl, masc. glomerulato-spicatis, fem. cymosis, laxeve spicatis vel solitariis. Nemostigma Planch. olim l. c.p. 265. 1. Gironniera subaequalis prancu. in Ann. Sc. nat. 3me sér. X. p- 339. Bl. Mus. II. p. 73, fig. 25. Innovationes appresse pilosae; folia e basi parum inaequali acutà vel obtusâ oblonga vel elliptico-oblonga aut sublanceolata acuminata, superne crenulato-serrulata, subtus in costis hirtello-pubescentia, inter eas appresse pubera vel scabra, 8—6; poll. longa, drupae lenticulares in stylum attenuatae, stigma tibus subtriplo breviores. Sponia annulata Teysm. et Binnend. in Nat. Tijdschr. Neêrl. Ind. II. p. 303. — B. ceylanica Pl. l.c. pi lis adpressis; drupae apiculo brevissimo. — Sumatra. Java. Bor neo. — 9. Ceylon. — Palaglar berit sund. 2, Gironniera nervosa praxcu. Lc. p. 838. Bl l.c. p. 74. In GELTIDEAE. 223 GALUMPITA. À novationes appresse dense aureo-sericeae, folia e basi inaequali et vulgo obtusiusculâ oblonga, elliptica vel lanceolata acuminata, sub- tus in costis appresse pilosa, inter eas molliter pubescentia, 3—7 poll. longa, drupae lenticulares stylo brevissimo apiculatae stigma- tibus duplo breviores, strigulosae. Antidesma nervosum Wall. Cat. n. 1289. — Malakka. Poeloe Pinang. Sumatra, Borneo. 3, Gironuiera celtidifolia eaupicu. Voy. Bonit. tab. 85. PL Lc. p. 340. Folía e basi oblique cordatâ oblonga brevi-acute acuminata, margine revoluto remote denticulata, 1—12 poll. longa, subtus secus costas strigosa, cymae fem. sessiles; drupae sessiles densae, appresse strigosae, stigmatibus eas 4—6-plo superantibus, — Luzon (GAUDI- CHAUD, CUMING n. 870). 4. Gironniera costata mio. in Zoll. Cat. p. 88. Arbuscula a basi ramosa; stipulae elongatae hirtae; ramuli appresse pilosuli ; folia bre- viter petiolata e basi leviter inaequali vulgo rotundatâ oblongo-ovata acuminata coriacea, supra praeter costam glabra, subtus in costâ patule hirta, in costulis (8—9 utrinque) appresse setulosa et scabra, caeterum reticulata et glabra, 4— 8 poll. longa, superiora angus- tiora, spicae masc. ramulosae, femineaeque simplices hirtae, drupae rostellatae appresse pilosulae. — Java, in Bantam, in de wouden van Soedimanik (zout). — Palaglar bärrit of Ki boeloe sund. 5. Gironniera rhamnifolia nr. /. c.p. 74, fig. 25. Imnovationes sericeo-strigulosae; folia e basi parum inaequali acutiusculâ vel ob- tusà oblonga vel oblongo-lanceolata acuminata, adulta glabra, 2—85 poll. longa, drupae in racemulis 4—2 poll. longis solitariis vel ge- minatis lentieulares, pube brevissimâ rarà (nudo oeulo invisibili) in- spersae (flavescentes), stigmata a basi divisa aequantes. Dicera rham- nifolia Zippel. herb. — Nieuw-Guinea (zieeer.). 6. Gironniera parvifolia prancu. l. c.p. 338. Ramuli petioli sti- pulae costaeque subtus adpressissime strigosula; folia lanceolata acu- minata, utrinque acuta, versus apicem repando-denticulata, caeterum subintegerrima, glabrescentia, laevia, nitida, ]—24 poll. longa, drupae paucae in raceemo laxo foliis paullo breviore, stigmata filiforma, pu- tamine lenticulari leviter obliquo 5—6-plo longiora. — Malakka. Genus Celtideum dubium: VIL GALUMPITA puume. Gironnierae affinis, dioica. Fl. fem. GELTIDEAE. 224 axillares solitarij pedunculati. Perigonium 5-partitum, aestivatione imbricatum, persistens. Ovarium ex apice uniovulatum, stigma- tibus 2 linearibus papilloso-pubescentibus. Drupa carnosa, stig- matibus eoronata, putamine ovoideo-globoso, laeviusculo, semi curvato. 1, Galumpita cuspidata pr. Mus. IL p. 73. Arbor, ramulis tere tibus glabris; foliis alternis distichis ovato-oblongis vel lanceol. acuminatis, integerrimis, costulatis, tenerrime reticulatis, glabri subtus subscabriusculis, 4—6 poll. longis; stipulae exiles fug; Cyelostemon cuspidatum Bl. Bijdr. p. 599. — Java, in de ber streken. — Galoempit jav. Ordo XCVI. URTICEAE pr. BROWN. —Herbae vel frutices raro arbores, succo aquco, fibris Hi saepe tenacibus,foliis oppositis vel alternis, pabe innocuâ vel u aut glabris, haud raro cellulis rhaphidophoris in superficie striu stipulatis, floribus eymosis, thyrsoideis, fasciculatis vel eulo communi insertis, monoicis vel dioicis, raro hermaphroditis rigonium calycinum, 2—5- saepe 4-merum, se palis liberis vel litis, fl.mase. saepe subinduplicato-valvatis, fem. persistentibus. Ma, Stamina sepalorum numero et iis opposita, filamentis (plerun que transverse rugosis) aestivatione inversis elastice prosilienti antheris dorsifixis bilocularibus. Pistilli rudimentum. É Ovarium liberum vel rarius perigonio adhaerens uniloculare, ov unico basilari vel subbasilari orthotropo, funiculo distincto, st, terminali vel sublaterali, stigmate elongato vel capitato, stamit rudimenta in quibusdam obvia, Achaenium perigonio persist suffultum vel eo inerescente inclusum, erustaceum vel drupaceum. men e basi ereetum, testâ tenuissimà membranaceâ, albumine noso, in paucis deficiente, embryi recti axilis cot yledonibus libus aequalibus planis, radiculà superâ. — Ordo praeceden proxime sequentibus intimà affinitate junctus, cum iisdem n ralem classem constituens, in regionibus calidis totius orbis sertim vigens, frigidiores vero haud plane repudians,— Conf. Mt MART. Flor. brasil. fasc. II. et wepperi monographiam in Ai ves du Museum vol. IX. URTICEAE. 225 GENERA. Eigenschappen. Bekend zijn de brandende haren, waarmede sommige netels vooral in tropische gewesten op eene ontzagwekken- de wijze gewapend zijn. Belangrijker echter zijn onderscheidene soorten door het gebruik van hare bastcellen als vezelstoffe, waar- omtrent de bijzonderheden onder Boehmeria vermeld zijn. Overzigt der geslachten : 1. Meeldraden 4 of 5, zelden 2 —3. A. Brandharen. Vrouwelijk bloemdek ongelijk, 4-(—2-)deelig. a. vrucht gelijkzijdig, bladen tegenoverstaande, steunblaadjes zijde- lings: 1. Urtica. b. scheef; bladen afwisselend; steunblaadjes okselstandig. * vrouwelijk bloemdek ongelijk 4-deelig : — in de vrucht droog — vruchtjes op de oppervlakte oneffen: IL, Fleurya, — effen: III. Laportea; — bloemdek der vrucht vleezig: IV. Urera. ** 2-deelig, eene slip breed en drietandig, de andere smal lijnvor- mig of geheel ontbrekend: V. Girardinia. B. Zonder brandharen. 1. Stempel penseelvormig; vrouwelijk bloemdek veelal driedeelig, bla- den tegenoverstaande, meestal zeer ongelijk, of door niet-ontwik- keling bijkans of geheel afwisselend. a. bladen kruislings tegenoverstaande. . * bijschermen of hoofdjes — vrouwelijk bloemdek 3-deelig: VI, Pilea, ö-deelig: VIT. Achudemia, ** bloemen op eene schijf: VIII. Lecanthus. b. bladen tweerijzig, afwisselend of tegenoverstaande. * bijschermen of hoofdjes; vrouwelijk bloemdek ö-deelig: IX, Pellionia. ** vrouwelijke bloemen op eene schijf, gesteeld: X. Elatostema, ongesteeld: X1. Proeris. : 2. Stempel van verschillenden vorm, nooit volkomen penseelvormig; vrouwel. bloemdek veelal buisv., 2—4=tandig, (zelden ontbrekend ?). a. vrouwelijk vruchtdek vrij, in de vrucht droog. * stempel lijnvormig, in de vrucht blijvend: XII. Boehmeria. ** stempel afvallend; vrouwelijk bloemdek in de vrucht veelal ge- vleugeld of geribd, vrij, — slippen van het mannelijk bloemdek bol, niet ingebogen: XIV. Pouzolsia, in het midden dwars naar binnen gebogen: XV. Hyrtanandra. b. als a, maar in de vrucht meer of minder sappig; stempel lijn- en XVI. Cypholophus; knopvormig blijvend: XVII. Sarco- chlamys. €. als a, maar zeer kort; stempel knopvormig: XVIII. Leukosyhe, d. geheel of bijkans geheel met het vruchtbeginsel vergroeid. * stempel lijnvormig, afvallend: XIX. Pipturus. — XIII. Lep- tocnide. ** bijkans schildvormig, aan den rand gewimperd, blijvend: XX, Oreoenide. **% bijkans penseelvormig knopvormig, blijvend; de vrije rand van het aangegroeide vruchtdek getand: XXL. Morocarpus. 15 Flora van Ned, Indië. IL, — 2e Afd. URTIGEAE. 226 URTICA- EEE bijkans knopvormig-spatelvormig; vruchtdek geheel aangegroeid : XXII. Maoutia. II, Meeldraden 2, in een bijkans trechtervormig tweespletig bloemdek: XXIII. Distemon. Tribus 1. UrerearE wepD. Herbae, frutices vel arbores stimulo- sae, foliis alternis vel oppositis. Perigonium fem. saepius inaequali- ter 4-lobum. Masc. 4-partitum, aestivatione imbricatum. Stamina A— 5; pistilli rudimentum obovatum vel cupuliforme glabrum *). 1. URTICA (inn.) eAuptem. Flores monoici vel dioici, glome- rolati, pedicellis marium articulatis. Masc. perigonii 4-partiti la- ciniae ovatae (extus hispidae). Stamina 4. Pistilli rudimentum cupuliforme hyalinum. Fem. Perigonium ecruciatim 4-partitum vel-sepalum, sepalis inaequalibus, exterioribus saepe minoribus pa- tentibus subcarinatis, interioribus planiusculis vel carinatis. Stig- ma capitato-penicillatum. Achaenium rectum ovatum vel oblongum compressum, perigonio parum aucto saepius membranaceo vestitum.— | Herbae vel frutices, foliis oppositis, stipulis liberis vel magis mi-_ nusve connatis interpetiolaribus, racemis vel panieulis et capitulis semper geminatis. 1. Urtica grandidentata mio. Pl. Jungh. I. p. 27. Zoll. Cat. p. 103. Wedd. Arch. Mus. IX. p. 90. Rami obtuse tetragoni, ju- niores eum petiolis foliis subtus et inflorescentiis molliter pubescen- tes; folia opposita e basi brevi conniventi-cordat ovato-rotundata acuminata, subseptemnervia, grosse et sublobulate dentata, dentibus patentibus serratis, subtus subrugosa, supra sparsis setulis punctu- lisque crebris asperula, subtus in nervis cum petiolis et ramulis acu leolato-setulosa, majora 7 poll. longa, stipulae interpetiolares subova- tae, inflorescentiae axillares geminatae ramosae spicatae, sepala fem. ext. brevissima. Urtica bullata Bl. Mus. 11. p. 144, — U. grandiden- *) WepperLi eximiam monographiam (Archives du Museum d’ Hist. nat. vol. IX) presso fere pede secutus, pace’ tamen auctoris antiquiora quaedam ge nerum vel specierum nomina restitui, species etiam quasdam, ab illo inter varietates rejectas servavi, quae culturâ in Hort. bogoriensi institutâ suas haad mutaverint characteres. — Vix etiam prioritatis jus nominibus concê- dendum videtur quae Operis Gaudichaudiani (de stirpibus in itenere navis Bonite collectis) tabulis, vix in lucem editis, inseripta, nullâ autem descriptione unguam illustrata fuerint. EE URTICEAE. 227 FLEURYA. tata Moris, est U. atrovirens REQ. — Java, bij Wonosari, Gebog Klakka. Urtica dioica LiNN, et U, urens LINN. — Deze europesche soor- ten zijn thans over bijkans de geheele aarde verspreid en waarschijn- lijk ook op den Indischen Archipel aanwezig. IL. FLEURYA cAuprcu. Flores monoici vel dioici, cymis glome- rulisve racemosis vel paniculatis. Masc.Perigonium 4—5-partitum. Stamina 4 vel 5. Pistilli rudimentum clavatum vel globosum nunc sublobatum. Fem. Perigonii liberi 4-partiti sepala inaequalia, exteriorum alteram, denique superum rotundato-cucullatum, alterum lanceolatum vix conspicuum, interiora multo majora oblique ovata planiuscula. Stigma sessile ovatum lanceolatum vel lineare villo- sum. Achaenium oblique ovatum vel rotundatum compressum, margine interdum angustissime alatum et faciebus saepissime scro- biculato-concavum vel tuberculatum, in pedicello valde obliquums perigonio vix aucto vestitum, — Herbae saepe stimulosae intertro- picae, foliis alternis serratis trinerviis, stipulis axillaribus bipartitis, pedicellis fem. articulatis. Schyschowskia Endl. 1. Fleurya cordata caupreu. Voy. Freyc. p. 497. Bonite tab. 83. Stimulosa, caulis inter stimulos glabratus, folia e basi cordatâ rotun- dat vel cuneat ovata vel rotundato-ovata acuminata, grosse den- tata, 2—10 poll. diam, panieulae androgynae rarissime unisexuales fere pyramidatae, perigonium fem. inaequaliter 4-partitum, pedicello haud dilatato, stigma brevissimum. Wedd. Archiv. l. c. p- 12. — % normalis, foliorum dentibus triangularibus subacuminatis, caule saepe fere inermi. Fleurya caravellana Wedd. Ann. Sc. nat. 3. ser. XVIII. p. 204, FL aestuans Mig. in Mart. FI. brasil. XII. p. 196 exel. syn, Linn — Urtiea racemosa Plum. Cat. Pl. Americ. p.1l.— U. caravellana Schrank. PL. rar. Hort. mon. tab. 82, — U, latifolia Rich. Act. Soc. H. nat. Paris. 1. p. 113, — U. nemorosa H.B.K. Nov. Gen. II. p. 42. — U. divergens Mey. Prim. Esseg.p. 264. — U. cordata Steud. Nomencl. ed. alt. — U. tuberculosa Anders. Fl. Gallopag. — Ô. petiolata, foliorum dentibus rotundatis, caule dense stimuloso. F, petiolata Decaisn. N. Ann. Mus. INL. p. 490. FI. mitis Wedd. Ann. Lc. 4. ser. 1. p. 183 quoad syn. jav.? — Fl. interrupta 15 _ URTICGEAE. 228 Mig. Zoll. Cat. Ll. e. non Gaudich. — Door geheel Amerika ver- spreid. — Mascarh. eil. — Java. — Timor. à g. Fleurya aestuans caupicn. Voy. Freycin. p. 196. Stimvlosa; caulis pubescenti-hirtus vel glanduloso-pilosus, folia ex imâ basi cordatâ ovata vel rotundata breviter acuminata, grosse mucronato- dentata, superioris circiter magn., flores monoici vel dioicì, inflores- centiis unisexualibus rarissime androgynis petiolo brevioribus vel lon gioribus, fl. fem. perigonium inaequaliter 4-partitum, pedicello haud dilatato, stigma brevissimum. Wedd. Arch. L e.p. 112. Bl Mus bot. II. fig. XI. Fleurya ingrata Mig. Zoll. Cat. p. 106. — Fi racemosa’ ej. l.c. — Fl. glandulosa Wedd. Ann. 3. sér. XVIII p. 205. Mig. in Mart. FL. brasil. l.c. p. 197. — Urtica aestuan Linn. Spec. p. 1897. Jacq. H. Schoenb. IL. tab. 885. — U, Schimperiana Hochstelt. — Tuudit caule glanduloso vel haud glan duloso. — Als de voorgaande verspreid. Ook op Java. 3. Fleurya cymosa nassk. P/, Jav. rar. p. 200. Caulis pilis mi-_ nutis patentibus puberulus intermixtis longioribus et robustioribus folia late ovata acuminata, basi subeordato-peltata, grosse dentata, utrinque puberula, 2—6 poll. longa, flores monoici, inflorescentiis androgynis fastigiatis, superioribus quam folia longioribus, perigoniì 4 fem. inaequaliter 4-fidi laciniae laterales ovario multo majores; stig- ma erassum elongatum. Wedd. Arch. l. c.p. 113. — Java, gemee om Batavia, enz. — Saroni mal. 4. Fleurya raderalis caunscu. Voy. Preyc. p. 497. Inermis, gla berrima, folia e basi obtus truncat vel subcordatà ovata vix acu: minata, grosse crenato-serrata vel crenata, 1—4 poll. longa, inflores- centiae androgynae petiolo breviores vel longiores, glomerulis Jaxi floris approximatis, pedieellis haud dilatatis, stigma brevissimum. Wedd. L. c.p. 115. — Fleurya paniculata Gaudich. Ù. €. Urtica ruderalis Forst. Prodr. n. 844, — Schyschowskia ruderalis Endt. Ann. Wien. Mus. 1. p. 187, tab. 13. — Java. Celebes (ZOLL n. 1797), — Nieuw-Guinea, — Mariannen. 5. Fleurya interrupta cauprcu. Voy. Freyc. p. 497. Stimulost; URTICEAE, 229 LAPORTEA. caulis passim inter stimulos pilosulus; folia e basi subeordat trun- cat vel late cordatâ ovata acuminata crenato-serrata vel serrata, 3 43 poll. longa, flores monoici, inflorescentiis androgynis aut uni- sexualibus ? (masc. feminisque conformibus) quam petioli longiori- - bus rarius brevioribus; perigonium fem. cupuliforme 4-dentatum ; pedicellus supra articulationem dilatatus; stigma 5} achaenii longi- tudine, basi biappendiculatum. Wight leon. l. e. tab. 1975. Wedd. Arch. l. e.p. 116. — Urtica interrupta Rumph. Herb. Amb. VL.p. 20, tab, 20. Linn. Spec. — Wight l.c. IL, tab, 692. — U. javantca (non Bl. Bijdr. p. 583) Hassk. Pl. Jav. rar. p. 203. — U. affinis Hook. et Arn. ad Beech. p. 69. — U. lomafocarpa Hochstett. — U. pilulifera et U. fatua Burm. Zeyl. tab. 110. — B. spicata Wedd. l.c. infl. petiolo longiores, glomeruli laxiflori approximati. Fleurya spicata Gaudich. l. e. — 7. glomeruliflora Wedd.l. c. inl. petiolo breviores, e glomerulis 1— 2 congestis. Fleurya glomerata Gaud. lc. — Geheel Indië. — Abyssinië. Ceylon. Sumatra. Java. Molukken. Nieuw-Guinea. 6. Fleurya globulifera mio. Zoll. Caf. p. 103. Suffruticosa mol- liter pubescens, folia alterna longe petiolata e basi cordatâ ovata acuta inaequaliter subduplicato-dentata membranacea, trinervia et venosa, subtus dense pilosa, supra vix scabriuscule pubera, 8— 4 poll. longa, cymae in glomerulos globosae contractos axillares ge- minae pedunculatae, perigonia pubera, masc. 4—ö-partita, 4—5- andra, fem. herbacea, achaenia verruculosa. — Huc Fleurya scabra Mig. in Zoll. Cat. l. c. excl. autem syn. BL, stirpem omnio diver- sam speclanle. — Java. 1. Fleurya glechomaefolia uro. Zol/. Cat. p. 103. Subherbacea, pube dimorphâ scabro-pubera demum verruculoso-aspera, folia alter- na longiuscule petiolata e basi cordatâ rotundato-ovata acuta, dupli- cato-dentato-crenata, membranacea, trinervia et pauci-venosa, hand 5 poll, longa, eymae fem. in glomerulos globosos contractae pauciflorae axillares pedunculatae, solitariae vel geminae, puberae, achaenia ver- rucellosa. — Java. UL LAPORTEA cauprcn. Flores monoici vel dioici glomeru- URTICEAE. 230 LAPORTEA. lata glomerulis laxe cymosis, cymis (unisexualibus) masc. superiori-_ bus. Masc. Perigonium 4-vel 5-partitum. Stamina 5, Pistilli rudimentum globosum. Fem. Perigonium 4-partitum, se pali fere aequalibus vel inaequalibus, exterioram minorum alterum, deni-_ que superius rotundato-cucullatum vel pileatum, alterum lanceola- tum, interiora multo majora ovata planiuscula. Stigma lineare ra- rius breve oblongum villosum, persistens. A chaenium valde oblique ovatum compressum, faciebus planiusculis, rarius granulatis, pericar pio nonnihil succulento, perigonio subimmutato vestitum, in pedi cello obliguam. — Herbae perennes vel frutices utriusque orbis, ma- gis minusve stimulosae, foliis alternis penninerviis, stipulis axillari bus binerviis integris vel bifidis, cymis saepe distiche ramosis, fl, _saepe ebracteatis, pedicellis fem. eylindricis vel dilatatis aut incras- satis interdum coadunatis. Laporteae et Urerae sp. Wedd. olim._ $ 1. Sclepsion Rafin. Fl, fem. perigonium 4-phyllum, sepalis valde inaequalibus; pedicelli alati. 1. Laportea peltata cauprcu. /. c.p. 498. Folia alterna, subro- tundo-ovata acuta, paullo supra basin peltata, denticulato-repanda, trinervia et utringne 3-costata, supra glabriuscula, subtus incaua, 456} poll. longa, thyrsi axillares divaricato-ramosi pubescentes, fl. (fem.) subfascieulati. Wedd. L. c. p. Arch. Mus. IX. p. 126. De. caisn. l. c‚ Span. Linnaeäâ XV, p. 744. Dendroenide peltata M Pl. Jungh. IL. p. 30, — Urtica peltata Blume Bijdr. p. 496 Java. — Timor. 2. Laportea decumana wepp. Arch. l. c.p. 127. Herbaces, foli e basi cordatâ ovata vel ellipticd-ovata acuminata, denticulata, den tibus acutis interdum ipsis denticulatis, utrinque praesertim subtus in nervis erebriuscule stimulosa, 4—10 poll. longa, cymae dis subfastigiato-ramosae, fl. fem. sessiles, stigma filiforme ovarium multo superans. Urtica Rumph. Herb. Amb. VI. p. 47, tab. 20, fig. L Roxb. Fl, Ind, TIL. p. 597. Wight Icon. IL. tab. 639. — Moluk ken, ook in de tuinen gekweekt. — Daoen gatel bësar mal $ 2. Dendroenide Wedd. Fl. fem. perigonium 4-phyllum, sepalis sub- aequalibus; pedicelli teretes vel nulli; ramuli extremi infi. interdum dilatati. B 3. Laportea crenulata cauprcn. Voy. Freycin. p. 496. Arbores- URTIGEAE. 231 LAPORTEA. cens, rami inermes, folia e basi cordatà vel emarginatà elliptica vel ovata acuminata, in parte 5 sup. inaequaliter sinuato-crenulata vel rarius integerrima, costulata, utringue glabra, costà subtus brevi- ter stimulosâ, 4— 18 poll. longa, cymae pedunculatae, fem. laxiflo- rae pedicellis haud dilatatis, perigonium subaequaliter 4-lobum, stig- ma filiforme, Wedd. Arch. l, c‚ p. 133. — 8. luzonensis ej. 1. c. fo- liis basi acutis vel obtusis, integerrimis, glabris et inermibus. Urtica javanensis Juss. mss. — U. gigantea Poir. Dict. IV. p. 224, — U. sinuata Bl. Bijdr. p. 605. — U. erenulata Roxb. Fl. Ind. III. p. 591. Wight Icon. II. tab. 686. — Urera javanensis et Urera gigantea Gaudich. Voy. Freyc. p. 496. — Ur. Commersoniana et U. crenulata Wedd. Ann, Sc. nat. l.c. p. 104 et 105. — Lapor- tea crenulata et L. gigantea Gaudich. lc. p. 498. — L. latifölia ej. Bonite. tab. 81. — Dendrocnide crenulata Mig. Pl. Jungh. 1. p. 31. — Geheel Zuid-Azië tot op het Himalaja-gebergte. Cey- lon, — Java. — 9. Philipp. eilanden. 4. Laportea oblongata uro. Zoll. Cat. p. 103. Folia alterna bre- viter ef longiter petiolata elliptica vel saepius elliptico- vel obovato- oblonga acuminata, supra basin suhobtusam dense erenato-dentata, subcoriacea, costulis utrinque circiter 8, supra glabra, subtus in ner- vis et petiolo scabriuscule pubescentia, 41 —81 poll. longa, stipulae lineares hirsutae, inflorescentiae ex axillis nudis vel foliatis panicu- latae pubescentes, fl. fem. in ramulis dense et interrupte subunila- teraliter spicati, achaenia punctata. — Prope L. crenulatam— Java. 5. Laportea stimulans viv. Zoll. Cat. p. 103 (1854). Wedd. Arch. l.c. p. 135. Folia obovato-lanceolata abrupte breviter acu- minata, deorsum angustata, imâ basi rotundata, integerrima, supra glabra, nervis subtus stimuloso-pilosis, 44—8 poll. longa, cymae paniculaeformes, bracteis ad basin ramulorum vix conspicuis, fl. fem. in apice fastigiato-dilatato ramulorum dense glomerati, stigma elongato-filiforme. Urtica stimulans Linn. fil. Suppl. p. 411. BI. Bijdr. Lc. Urera stimulans Bl. herb. — Java. 6. Laportea costata uro. Arborescens ; ramuli erassi, folia con- ferta alterna, e basi obtus subobovato-oblonga breviter acuminata, URTIGEAE. 232 URERA, a medio versus apicem crenato-repanda, valide costulata, in costâ ufrinque appressissime setulosa, supra ad lentem puncticulata, 8—9 poll. longa, chartacea, stipulae ovales coriaceae, thyrsi cymosi pe- dunculati hirtelli alterne ramosi bracteati, ramulis ultimis apice di- latato floridis, dioici, fl. fem, sessìles, sepalis 4 brevibus ovalibus puberis, lateralibus majoribus, stigma elongatum subfiliforme ovario longius. Dendrocnide costata Mig. Pl. Jungh. 1. p. 30. — f. con- tracta, foliis brevioribus ef latioribus valide costulatis. Laportea contracta Blume herb. (Urtica ej. Bijdr. p. 505?) — Java. — B. Celebes. 7. Laportea amplissima mio. Folia maxima, usque bipedalia, el- liptico-oblonga acutiuscula vel obtusa, coriacea, multi-costulata, no- vella in costis subpubera, mox glaberrima, laevia, supra ad lentem puncticulata, cymae fem. dichotome ramosae, ramulis ultimis dilatatis floriferis, masc. ramosiores. Urera Bl. Mus. II. fig. 22? — Urtica gigantea Teysm. herb, — Java (Treysa). — Molukken (zieraL.). 8. Laportea Gaudichaudiana wenn. Archiv. l. c.p. 137. Frutes- eens vel arborea, folia longe petiolata magua late ovato-oblonga, sae- pius abrupte acuminata, cordata, integerrima, costulata, supra sub-” tiliter pilosula, subtus tomentella, inflorescentiae fem. longiuscule pedunculatae, bracteis ad basin ramulorum majusculis, flores in apice dilatato ramulorum dense glomerati ; stigma filiforme. Urera ej. Ánn. 4, sér. Lp. 177. — Philipp. eilanden, 9, Laportea microstigma cauvicn. mss. Wedd. Arch. l.c. p. 138. Arborea, folia e basi rotundatâ oblonga acuminata integerrima gla- briuscula, costulata, 4—10 poll. longa, cymac longe pedunculatac, fl. feminei in ramulis lateralibus distichis apice incrassatis dense glo- merati; stigma ovato-oblongum minimum. Urera Wedd. Ann. l.c. p. 203. — Urtica ardens Bl. Bijdr, p. 504. — Java. IV. URERA caupicu. Flores dioici, rarissime monoici,glo- . . Ed . ee . ee, a A Ee merulati, glomerulis in cymam dispositis, inflorescentiis e singulà axillà solitariis unisexualibus, pedicellis masc. articulatis. Masc. Perigonium 4—5-partitum. Stamina 4—5. Pistilli rudi- ne ee URTICEAE. 233 ____ GIRARDINIA, mentum globosum depressum vel subeupulare. Fem. Perigonium 4-lobum, laciniis saepius inaequalibus, interioribus vel lateralibus utplurimum majoribus, exteriorum alterà nonnunquam minimÂ, per- raro deficiente, vulgo glaberrimis. Stigma subsessìle penicillato- capitatum vel rarissime lanceolatum dense villoso-papillosum, per- sistens. Achaenium fere exsuccum, recte vel oblique ovatum aut rotundatum, compressum aut utrinque convexum, laeviusculum vel tuberculatum, perigonio aucto baccato et colorato vestitum. — Fru- tices vel arbusculae, raro suffrutices, in plagis calidis totius orbis, magis minusve stimulosae, foliis alternis penni- vel palmati-nerviis, stipulis axillaribus bicarinatis bifidis vel integris, fl. saepe rubellis. 1. Urera acuminata caupicu. Voy. Freyc. p. 496. Scandens; ra- mi inermes; folia e basi obtusâ vel rotundatâ elliptica vel elliptico- rotundata, abrupte acuminata, integerrima, trinervia, glabra, supra rhaphidose oblongo-striulata, majorausque 4-pollicaria, stipulae apice saepe bifidae; cymae paniculaeformes ; flores in apice ramulorum dis- creti vel laxe glomerati; stigma rotundatum. Wedd. Arch. l. c. p. 157. Deeaisn. l. c. Spanoghe Linnaeâ XV. p. 344, non Mig. — Urtica Poir. Dict. Suppl. IV. p. 224. — Mauritius. — Timor. V. GIRARDINIA cAuprcu. Flores monoici, masc. racemoso- spicati subinermes, fem. dense cymosi setoso-aculeati. Masc. Peri- gonium 4-partitum, laciniis hispidis. Stamina 4, Pistilli rudi- mentum globosum vel cupuliforme. Fem. Perigonium liberum bi- partitum, laciniâ alterà multo majore cucullatà apice tridentatâ, alterâ minim lineari vix conspicuâ. Stigma elongato-filiforme, subtiliter villosum. A chaenium rotundatum compressum laeviusculum, sub- nudum. — Herbae perennes vel suffrutices orbis veteris, setis acu- leisve stimulosis, foliis alternis serratis vel et lobatis, trinerviis, sti- pulis saepe majusculis axillaribus bifidis vel integris, fl viridulis, Cymis fructiferis densissimis. 1. Girardinia zeylanica prcarsve Nouv. Ann. Mus. III. p. 480. Wedd. 1. c. p. 166. Folia longiter petiolata rotundato-subcordata trinervia subpalmatim 5- vel superiora 3-loba, rarius indivisa, lobis Ovatis acutis vel acuminatis subinciso-dentato-serratis, membranacea, URTICEAE. 254 PILEA. supra sparse hispida et stimulosa vel inermia, subtus hirtella, in ner- vis petiolisque brevi-stimulosa, 7 —9 poll. longa, stipulae late cor- datae; racemi axillares, masc. subsessiles, spicaeformes vulgo bifidi, fl. setulosis, fem. longiuscule pedunculati oblongo-spicato-contracti dense aculeolati fructiferi subreniformes. Girardinia javanica Wedd. Ann. Sc. nat. 4me sér. 1. p. 181. — Urtica zeylanica Burm. Th. Zeyl. p. 332. — Girardinia heterophylla Wight Icon. IT. tab, 687. — G. hibiscifolia Mig. PL. Jungh. 1. p. 31. — B. vitifolia Wedd.l. e. folia triloba vel integra, stipulae ovato-oblongae. Girar- dinia vitifolia Wedd. Ann. Se. nat. 4. sér. 1. p. 181, — Ceylon. Voor-Indië. Java. Timor. Tribus IL, Proeripear wenn. Herbae raro suffruticosae inermes. — Folia opposita vel abortu alterna, in singulis jugis pleramque inae- quimagna vel symmetrice heteromorpha saepissimeque inaequilatera, rhaphidosa, stipulis axillaribus binerviis; fl. masc. 4-meri sepalis sub | apice saepe mucronatis, aestivatione imbricatis, fem. 3-rarissime à- partiti, laciniis interdam minimis subaequalibus aut unà (rarius — omnibus) gibbâ vel e dorso aut apice muecronatâ, in fructu vulgo pa- rum mutatis. Stigma penicillatum. Staminum rudimenta squamaer formia. Albumen parcum vel nullum. VI. PILEA 1ixDu. Flores monoici vel dioici, laxe aut glomerate eymosi, eymis axillaribus. Mase. Peri gonium plerumque 4-par- titum. Stamina vulgo 4. Pistilli rudimentum penicillatum vel subclavatum. Fem. Perigonium liberum, 3-partitum, laciniâ ine termedià plerumque majore saepissime gibboso-pileatà. Stigma penicillatum. Staminum rudimenta squamaeformia vel clavata. Achaenium a lateribus compressum, subnudum vel perigonio mar gis minusve aucto vestitum, in pedicello rectum. — Herbae vel suf- fratiees, utplurimum rhaphidoso-striatae, foltis oppositis (rarissine — quaternis), ejusdem jugi saepe disparibus, saepe trinerviis, stipulis axillaribus integris, pedicellis masc. articulatis. — Dubrueilea Gaudich. 1. Pilea lucens wenn. Ann. Sc. nat. 4. sér. 1. p. 186. Arch. | c.p. 229. Dioica glabra, folia opposita inaequimagna (petiolt valde maequales) e basi rotundatâ vel subcordatâ ovata vulgo longe act URTICEAE. 855 PILEA. minata, basi apiceque exceptis crenato-serrata, trinervia, ampla, utrin- que rhaphidose striulata, stipulae brevi-triangulares persistentes, cy- mae laxae floribundae, pedunculo quam petiolus plerumque breviore, achaenium late ovatum punctatum vel laeve perigonium excedens. Urtica lucens Poir, Diet. p. 644. — U. triplinervia ej. Suppl. IV. p. 224. U. cuspidata Willd, — Dubreuilia lucens Gaudich. |. c. p. 495. — D. Riedlei Decaisne l. c.p. 489. — Pilea lucens, sub- crenata, triplinervia et Riedlei Bl. Mus. 11. p. 48, 53, 55. — Mas- carh. eiland. — Sumatra. Timor. 2. Pilea oreophila mio. (Tab. X VII). Suffruticosa, dioica, glabra, folia opposita (inaequimagna) longe petiolata e basi obtusà elliptico- oblonga acuminata, basi saepe obliqua, mox tota mox ab 4 alt. inae- qualiter serrata, trinervia, utrinque venoso-reticulata et rhaphidose striulata, 21—6 poll. longa, stipulae brevi-triangulares, cymae axil- lares mox longissime pedunculatae. Urtica oreophilaMig.Pl.Jungh.I. p.21.— Pilea elongata Mig. Zoll. Cat. p. 102. — Urtica melasto- moides Poir. Dict. Suppl. IV. p. 223, — U. trinervia Roxb. FI. Ind. UI. p. 582. — Urtica elongata Bl. Bijdr. p. 494, — U. qib- bosá Zippel. herb— Urt. cataractae Steud, Nomencl. ed. alt. Hassk. PL, Jav. rar. p. 206. — Dubrueilia melast. Gaudich. l.c. — Pi- lea melastomoides Wedd. Ann. 4. sér. 1. p. 186. Bl. Mus. IT. p. 54, fig. 18. — P. trinervia Wight leon. VI. tab. 1978. — P. pellucida, melastomoïdes et oreophila Bl. Mus. II. p. 54. — Voor-Indië. Ceylon. Java, tot 6200’. — Wadran jav., Sanoeboe woeboe sund. ook Poch-pochan sund. met vele andere soorten. 3. Pilea miconiaefolia mio. Zoll. Cat. p. 102 (1854). Suffruti- cosa glabra, ramis angulatis, folia opposita in eodem jugo inaequi- magna vel subaequalia, e basi acutâ vel acutiusculâ elliptica vel elliptieo-oblonga longe acuminata, versus apicem remote obsolete patule denticulata vel integerrima, variabilia, mox omnino lanceolata et integerrima, vulgo inaequilatera, membranacea, tenuissime punc- ticulata, subtriplinervia, 2—8 poll. longa, cymae axillares dichoto- ae, masculae majores petiolum superantes, fem. breviores. Pilea smilacifolia Wedd. Ann. l.c. IL. p. 186. — Urtica Goglado Wall. Cat. n. 4595 B. — U, smilacifolia ej. olim, — Pilea Goglado Bl. _ URTICEAE. 336 PILEA Mus. bot. IL p. 53 partim. — P. glaberrima B. subintegerrima ej le. p. 54 partim;et forma serrata. — Urtica glaberrima B, Bijdr. p. 493. — Java, in de wouden op den Salak, Gedé, — Voor-Indië, in Nepal. 4. Pilea stipulosa mio. Zoll. Cat. p. 102 (1854). Dioica, bra, folia (magna) e basi obtusâ vel rotundatâ elliptica acumt grosse serrata tenuiter membranacea utrinque rhaphidose striul: stipulae majusculae ellipticae foliaceae; cymae fem. densiflorae qu petiolus limbo aequilongus breviores ; achaenium ovoideum laeve. tica stipulosa Mig. Pl. Jungh. 1. p. 28. — U. angulata Blume Bij p. 464. — Pilea angulata Bl. Mus. II. p. 55. — P. Griffith | lc.p. 55? — Voor-Indië. Ceylon. Java. 5. Pilea celebica mio. Zoll. Cat. p. 102. Wedd. Archiv. lc. 226. Herbacea, carnoso-succosa, glabra, folia opposita longiuse (in eodem jugo inaequaliter) petiolata ovata subacuminata, sup: tiolum leviter emarginata, serrata, trinervia, venosa, rhaphidose lata, in sicco membranacea, 2} —14 poll. longa, stipulae parvae 8 brae, cymulae breviter pedunculatae vel subsessiles, raro longiu pedunculatae, dichotomae, glabrae, ramulis ultimis spiciformi supp. fem. — Celebes, op de rotsen van Poeloe Sepon. 6. Pilea subpubera mio. Zoll. Cat. p. 102. Wedd. Arch. L 244. Herbacea, ramuli petioli et folia juniora praesertim sparse pubera, haec opposita in codem jugo inaequalia vel suba lia, modice petiolata, ovata vel oblongo-ovata acuminata, practer De sin rotundatam vel acutiusculam grosse dentato-serrata, tri subtus pallida, bres punctato:shaphidoen, supra striulata cum quibusdem pilis interjectis, }—! poll. longa, stipulae maj ovales ciliolatae, cymae joi et graciliter pedunculatae anth formes glabriusculae (femineae), ramulis unilateraliter floridis. Java, in Bandong op vochtige plaatsen. 7. Pilea leucophaea pr. Mus. IL. p. 53. Wedd. 1. c. p. 245. fruticosa, scandens, folia opposita (inaequimagna) longe (1—25 petiolata, e basi oblique attenuatâ rarissime obtusâ ovato- vel URTICEAE. 237 ACHADEMIA. tieo-oblonga acuminata, 2—5} poll. longa, grosse dentato-serrata, trinervia, utrinque strigoso-puberula, subtus cinerascentia, paniculae axillares longe pedunculatae. Ur/ica Bl. Bijdr. p. 497. — Java. 8. Pilea hygrophila er. Mus. II. p. 56. Wedd. l. c. Dioica, her- bacea, folia opposita (parum inaequimagna) longe petiolata e basi obtusâ vel attenuatâ elliptico-oblonga acuminata dentato-serrata, tri- nervia, rhaphidoso-striulata, supra pilis raris conicis inspersa, sub- tus glabra, 2-fere 4 poll. longa, stipulae ovato-lanceolatae, cymae geminae compositae contractae subsessiles quam petioli breviores, perigonii fructiferi laciniae ovatae subaequilongae vel intermedia longior, achaenium } excedentes. Urtica Mig. Pl. Jungh.I.p. 28. — Java. Ceylon. Voor-Indië. 9, Pilea® Kakurang en. Mus. II. p. 57. Herbacea, erecta; folia opposita longiuscule petiolata e basi angustatâ lanceolata vel rhom- beo-lanceolata obtusiuscula triplinervia inaequaliter glandulose ser- rata vel repanda membranacea glabra, flores... — Banda. 10. Pilea® venulosa pr. Mus. U. p. 57. Herbacea erecta, folia opposita longiuscule petiolata elliptico-oblonga vel lanceolata acu- minatissima, ad medio repando-glanduloso-serrulata, utrinque rhapbi- dose striulata, triplinervia, subtus reticulata, glabra, 4—S poll. longa, flores — Celebes. 11. Pilea peploides noor. et Arn. ad Beech. p. 96. Monoica, glaberrima ; folia opposita longiuscule petiolata rotundato-rhombea, utrinque obtusata vel basi acutiuscula, integerrima vel prope apicem erenulata trinervia, supra rhaphidose striulata, 14—1} poll. longa, €ymae sessiles petiolo breviores, glomerulis androgynis, achaenium oblique ellipsoideum laeve. Wedd. Arch. l. c. p.179.— Dubreuei- lia Gaudich. Voy. Freyc. p. 491. — Pilea pygmaea Mig. Zoll. Cat. p. 102. — Sandwich-eilanden. — Galopagos. — Java, op den berg Jang. / VIL. ACHUDEMIA BLUME. Flores polygami, masc. fem. et herm. in eodem glomerulo, pedicellis masc, articulatis. Masc. Pe- URTICEAE. 238 LECANTHUS, rigonii 5-partiti laciniae inaequales, aestivatione margine subimbri- catae. Stamina 5. Pistilli rudimentum minutissimum. Fem. Perigonii ö-sepali sepala parum inaequalia. Staminum rudi- menta 5 squamaeformia, oppositisepala. Ovarium subobliquum, ovulo basilari, stigmate parum excentrico sessili villosulo. Herm. Perigonium et pistillum feminei, stamina 5 maris. Achae- nium lentieulari-compressum nonnihil inflatum, perigonio persis- tente inclusum laeve. Albumen parcum. 1. Achudemia javanica sr. Mus. IL. p. 57, fig. 20. Wedd. Arch. l.c. p. 278. Herba ramosa repens; folia opposita petiolata (alterna minora) ovata dentato-serrata, trinervia, rhaphidose striulata, supra sparse pilosa, subtus in nervis puberula; stipulae axillares deciduae glomeruli per corymbulos axillares longe pedunculatos dispositi. — Java. VIII LECANTHUS wepp. Flores monoici vel dioici, recep- taculo discoideo-peltato vel campanulato insessi, receptaculis exin-_ volueratis in axillâ singulâ solitariis. Masc. Perigonii 4—5-par titi petaloidei laciniae parum inaequales dorso gibboso-pileatae. Stamina 4—5. Pistilli rudimentum glabrum. Fem. Perigo nii 3-sepali vel 3-partiti laciniae inaequales, nune (in fl. fertili) pla- niusculae denticulatae, nunc (in sterili) magis pileatae. Ovarium rectiusculum ovatum subcompressum, perigonio longius, stigmate | sessili penicillato evanido. Staminum rudimenta squamaeformia, inflexa, in fl. sterili plerumque majuscula. Achaenium ovatum compressiusculum, striatum, subnudum. Albumen erassiusculum. 1. Lecanthus Wightii wenp. Ann. Sc. nat. 4. sér. I. p. 187. Ar: chiv. l.c. p. 2719, tab. IX C. Herba annua, Lamii cujusdam facie, caule gracili succulento, simplici vel parce ramoso glabriusculo vel subhirtello, foliis oppositis inaequimagnis, e basi rotundatâ vel late cuneatâ aequilatero-ovatis vel ovato-oblongis attenuatis ant acumi natis, serratis, fri- vel triplinerviis, rhaphidose striulatis, supra sparse pilosis vel setulosis, subtus in nervis puberis; fl. monoici vel dioici, capitulis masc. (minimis) turbinatis brevius pedunculatis vel femineis (majoribus longius pedunculatis) conformibus vel androgynis.Procris_ peduncularis Wall. Cat. 4634. P. peduncularis et P. obtusa Royl. iid se dear àl or EEF A ne Rrk RE nn an et ig URTICEAE. Dep PELLIONIA. Hlustr.tab. 83, fig. 23. — MKlatostema oppòsitifolitum Dalzell in Hook. Kew. Gard. Mise. TIL. p. 179. — EL ovatum Wight Leon. VL. tab. 1985. — L. Wallichii et L. major Wedd. Ann. l.c. — Im nostris folia supra setis albis breviusculis, receptacula etiam androgyna. — Abyssinië. — Voor-Indië, -…— Java, op den Diöng, 6200’. IX, PELLIONIA cavpien. Flores dioici glomerati vel cymoso- panieulati. Masc. Perigonii 5-partiti laciniae obtusissimae, mar- gine membranaceae, summo dorso mucronatae, aestivatione valde imbricatae. Stamina 5, antherarum lobis oblongo-reniformibus. Pistilli radimentum conicum glabrum. Fem. Perigonii pro- funde 5-partiti laciniae aequales vel inaequales, infra apicem mu- cronatae. Ovarium ellipticum, perigonio brevius, stigmate sessili penicillato. Staminum rudimenta squamaeformia, oppositisepala. Achaenium Jate ovatum, magis minusve compressum aut fere cy- lindrieum, saepe punctatum aut saepius tuberculatum, perigonio inclusum. Albumen parcissimum. — Herbae raro suffruticosac Indiae aquosae, foliis distiche suboppositis, eujusvis jugi altero mi- muto vel fere inconspicuo vel hoe abortiente alternis, inaequilateris, floribus bracteis parvis triangulari-lanceolatis stipatis ; glomerulis vel fasciculis involuero vero distitutis. — Elatostematis habitu, inflores- centià quae potius Pileae, insignis, 1, Pellionia elatostemoides caupicn. Voy. Bonite tab. 119. Wedd. Arch. l.c. p. 288, Herba dioica; folia subopposita valde disparia, alterum amplum suboblique elliptico- vel oblongo-obovatum abrupte aCuminatum, ultra medium distanter serratum, alterum minimum Ovatum integerrimum; infl. masc... femineae parvae sessiles; peri- gon fructiferi laciniae subaequales, summo dorso aristato-mucro- natae, achaenium laeviusculum marmoratum. Procris rostrata Reinw. ap. Blume Bijdr. p. 510. — Molukken. _2. Pellionia javanica wenn. Arch. l.c. p. 288. Dioien glaber- Fima, folia subopposita, alterum amplum inaequilaterale, e basi obli- (UE attenuatâ vel obtus aut emarginatâ obovato-elliptieum longe et abrupte acuminatum, integerrimum, 8 —8-pli-nervium, alterum mi- Mhum subeordatum sessile, cymae masc... femineae densiflorae, URTIGEAE. 240 ELATOSTEMA, ‘ pedunculis quam petioli multo longioribus vel brevioribus, perigonii fructiferi laciniae subaequales, sub apice brevissime gibboso-inucro- natae aut inermes, achaenium ovatum tuberculatum. Pilea javanica Wedd. Ann. Se. nat. 4. sér. I. p. 187. — Java. X. ELATOSTEMA rorsr. Flores monoici vel dioici, eymoso- capitati, capitulis unisexualibus, utplurimum involucratis, recep- taculo angusto vel dilatato subcarnoso. Masc. Perigonii 4—ö- partiti laciniae infraapicem mucronatae. Stamina 4 vel 5, filamentis perigonio inferne magis minusve adnatis, antherarum lobis oblongis. Pistilli rudimentum glabrum. Fem. Perigonii saepe minimi aut imperfecti plerumque trisepali, rarius 4—ö5-sepali laciniae an- gustae acutae subaequales glabrae aut ciliatae. Ovarium ellipsoi- deum, perigonium valgo superans, stigmate sessili longtuscule pe- nieillato. Staminum rudimenta. Achaenium compressiusculum laeve rariusve sulcatum, saepissime punctatum, subnudum. Albu- men nullum vel parcissimum. — Herbae annuae aut perennes, ra- rius suffrutices, gerontogaeo-tropicae, foliis distichis brevi-petiolatis vel subsessilibus, fere oppositis vel alterius abortu saepius alternis, inaequilateris (latere sup. angustato) rhaphidosis, stipulis axillaribus integris, capitulis subsessilibus vel pedunculatis, floribus bracteola- tis. — Elatostema et Langeveldia Gaudich. — Procris Spreng. tl alior, non Commers. nec Gaudich. $ 1. Folia abortu alterna, stipulâ folii abortivi haud diminutâ. A. Costulae in latere foli latiore 8—15. (Recept. masc. discoidea). 1, Elatostema ulmifolium mio. P/. Jungh. 1. p. 21. Herbaceum, adscendens, setulis albidis super petiolos nervosque sparsis, folia al- terna subsessilia, e basi extus auriculatâ, introrse plane resectâ in- aequilateraliter obovato-elliptica acute acuminata grosstuscule serrata, supra striulata, demum subrugosa, 2- fere 3 poll. longa, receptacula axillaria solitaria brevi-pedunculata peltato-semiglobosa, in supp- SP- mascula, fl, 4-partitis, florentia glabra. Elatostema sessilis var.” — Wedd. Arch. Le. p. 295. — Java. 2. Elatostema cyrtandraefolium mio. P/. Jungh. 1. p. 21 (ezel. sp. Jungh.). Wedd. Archiv. l.c. p. 297. Caulis apice puberulus; folia e basi cuneat vel obtusiusculâ aut subsemicordatâ oblique el- = URTICEAE. 241 ELATOSTEMA. liptica vel oblonga anguste acuminata, parte $—;} superiore serrata, triplinervia, utrinque sparse hispidula vel glabrata, 3— 5 ; poll. longa, stipulae majusculae subpersistentes, capitula masc. pedunculata, fem. sessilia, bracteolis erasse ciliatis, majoribus sursum cylindricis et gla- bratis. Proeris cyrtandraefolia Zoll, et Mor. Syst. Verz. p. 74. Java. 3. Elatostema molle wenn. Arch. l. c.p. 298. Herbaceum ; cau- lis pubescens, folia e basi anguste semicordatà elliptico- vel oblongo- lanceolata longe acuminata, $ parte sup. serrata, triplinervia, supra glabra, subtus ín nervis hirtello-pubescentia, 2} —4 poll. longa, sti- pulae lineari-lanceolatae deciduae; capitula (masc.) sessilia. Procris mollis Wall. Cat. n. 4633. — Poeloe Pinang. 4, Elatostema macrophyllum pronen. Voy. Coq. p. 207, tab. 45. (Wedd. Arch. l. c.p. 300 evel. relig. synn. et varr.). Caulis breviter appresse pubescens; folia e basi acutat4 vel cuneatâ obli- que oblonga vel obovato-oblonga breviter acuminata, supra basin vel supra $—4 long. inaequaliter vel sinuato-serrata, costulis circiter 1 utrinque, supra glabra, subtus pubera vel glabrata, costulis villosis vel pilosis, septempollicaria, stipulae lanceolatae majusculae, capi- tula u asc. lreviter pedunculata in singulo nodo gemina, bracteis involuerantibus obtusissimis extus puberulis, bracteolis ciliatis. Ela- tostema spectabile Mig. Pl. Jungh. IL. p. 19, — Amboina. Java. 5. Elatostema paludosum uro. P/. Jungh.1. p. 19 excl. syn. Bl. Herbaceum, succulentum; folia alterna brevissime petiolata, e basi subdimidiato-auriculatâ inaequilateraliter subobovato-elliptica acu- minata, membranacea, grosse serrata, nascentia subtus in nervis hir- tella, adulta subglabra, subtriplinervia et ufrinque costulata, 3—6 poll. longa, stipulae scariosae lanceolatae acuminatae glabrae, recep- tacula axillaria solitaria brevissime pedunculata, peltato-semiglobosa, bracteis 2 oppositis amplis, fl. masc. breviter pedicellati. — Luudit stipulis rubro-maculatis. — A sup. specie, quâcum cl. WEDpEL con- junxit, foliorum basi discernitur. — Java. 6. Elatostema nigrescens mio. in Zoll. Cat. p. 101, Herbaceum, folia alterna brevissime petiolata inaequilateraliter (dimidiato-) ovato- : 16 ora van Ned. Indië. I, — 2e Afd. URTICGEAE. 242 ELATOSTEMA. oblonga, longe acuminata, supra basin grosse acuteque serrata, sti- — pulae lanceolatae membranaceae petiolo triplo longiores, receptacula distinete pedunculata. Proeris paludosa Bl. Bijdr. p. 510. Blatos- temati paludoso affine, differt foliis latioribus, subtus glaucis, sicci- tate nigrescentibus, grossius serratis, rhaphidibus brevibus utrinque — distinetis, stipulis validius binerviis. — Java. 7. Elatostema pedunculosum mio. P/. Jungh. 1. p. 21. Herba- ceum glabrum, folia alterna e basi extrorsum auriculatâ obovato- _ elliptica inaequilatera, acuminata, triplinervia, grosse serrata, mem- branacea, glabra, usque 5 poll. longa, stipulae membranaceae lanceo- latae acutiusculae extus glabrae, pedunculi tenues axillares glabri 114 poll. longi, receptacula peltato-semiglobosa, bracteis 2 latis abrupte apiculatis ciliolatis amplexa. — Exsiccatum nigrescit. — Sumatra. 8, Elatostema maculatum cAupica. Voy. Freyc. l. c. Caulis bre- _ viter pubescens ; folia e basi obtusâ oblique elliptico-obovata acumi- nata, parte + sup. grossiuscule et inaequaliter serrata, triplinervia, utrinque sparse hispidula, nervis subtus subtiliter pubescentibus, fere semipedalia, stipulae ovatae breves, mox deciduae; capitula masc. sessilia, in singulis nodis gemina, bracteis exterioribus ovatis obtusis pubescentibus, bracteolis oblongo-spathulatis ciliatis. Brong. Voy. Coq. p. 208. Wedd. Arch. l. c.p. 303. — Procris maculata Poir. Dict. V. p. 628. — Boehmeria Pers. Ench. 11. p. 556. — Java. B. Costulae in latere folii latiore 2—7. * Nervi basilares, saltem in latere angustiore, ad apicem perducti. 9. Elatostema Brongniartianum wepp. Ann. Sc. nat. 4, sér. L p- 190, Herbaceum, caules breves subsimplices radicantes papilloso- hispidi, folia parva oblique obovato-elliptica utrinque attenuato-acuta, praeter basin argute serrata, membranacea, supra pilis longiusculis inspersa, subtus praesertim in nervis appresse pilosa, stipulae oblongo- lanceolatae persistentes. Wlatostematis sessilis var. 1 Wedd. Arch. l.c.p. 296. — Philipp. eilanden, 10. Elatostema thibaudiaefolia wenn. Ann. Sc. nat. l. c.p. 188. Arch. l.c. p. 307. Suffrutescens, caulis glabratus, folia e basi ob- URTICEAE. 243 ELATOSTEMA. tusat oblique elliptico-ovata longe et anguste acuminata, supra trientem inferiorem inaequaliter crenato-serrata, trinervia, supra gla- bra, subtus in nervis pilosula, 4 —7 poll, longa, stipulae ovato-lan- ceolatae deciduae, capitula fem. sessilia, pisi mole, bracteolis lineari- lanceolatis sparse ciliatis. Klatostema rostratum Mig. Zoll. Cat. p, 102, non Hassk. — Java. 11. Elatostema sesquifolium rassk. Cat. bog. p. 79. Wedd. Arch. l.c. p. 308. Fruticosum, caule ramisque glaberrimis vel ju- nioribus petiolisque pubescentibus; folia e basi acutâ oblique ellip- tico- vel oblongo-lanceolata longe acuminata, integerrima vel 4 aut x parte superiore praeter acumen grosse crenato-serrata, glabra vel subtus praesertim in nervis adpresse pilosula aut pubescentia, tripli- vel subtrinervia, 2-fere 6 poll. longa, stipulae lanceolatae mox de- ciduae, inflorescentiae utriusque sexus sessiles vel subsessiles, masc. multiflorae glomeruliformes. Procris sesquifolia Reinw. ap. Bl. Bijdr. p. 510. — P. integrifolia Don. Nep. p. 61. — P. piperifolia Wall. Cat_n. 4628. — Elatostema cuspidiferum Mig. Pl. Jungh. 1. p.22.— É, Miquelianum Wedd. Ann. Sc. nat. A. sér. 1. p. 188, — 8. salicinum Wedd. Arch. l. c. foliis anguste lanceolatis. £/. Zollin- gerianum Wedd. l.c. — 7. semiserratum ej. foliis superne grosse serratis. — Voor-Indië. — Java. 12, Elatostema manillense wepv. Ann. Sc. nat. 4. sér. I. p. 189. Suffrutescens, caulis apice adpresse pubescens; folia e basi acutâ vel obtusà elliptico-lanceolata longe acuminata, fere a medio dístanter ob- tusiuseule serrata, triplinervia, utrinque glabra, nervis subtus parce adpresse pilosis, 2 1 pedem longa, stipulae anguste lanceolatae eito deciduae; inftoreseentiae masc. subsessiles, in quovis nodo geminae, glo- meruliformes, multiflorae, fere exinvolucratae, fem... — Luzon (cu- MING n. 786), 13, Elatostema hirsutum 10. Suffruticosum, folia alterna (?) pe- tiolata, e basi acutâ suboblique lanceolata longe attenuato-acuminata, integerrima vel infra acumen repandula, fugaciter eiliolata, glabra, utrinque rhaphidose lineolata, chartacea, triplinervia, nervo laterali lateris Angustioris prope acumen, altero infra medium delitescente, pauci-costivenia, semipedalia, capitula »dimidiato-verticillata hirsu- Ussima.” Proeris hirsuta Bl. Bijdr. p. 509. — Java. 16% URTICEAE, Z44 ELATOSTEMA. #* Nervi basilares medium limbum non aut vix superantes. 14. Elatostema acuminatum sronen. Voy. Coq. p. 211. Wedd. Arch. l.c. p. 311. Herbaceum; caulis ramique glaberrimi; folia e basi acutâ elliptico-lanceolata longe acuminata, circiter supra 4 vel 4 long. remote obtusiuscule serrata triplinervia, utrinque glaberrima, 14—3 poll. longa, stipulae parvae lanceolatae; capitula masc. glo- meruliformia et feminea sessilia. Proeris acuminata Poir, Dict. IV. p. 629. — P. membranacea Reinw. ap. Bl. Bijdr. p. 512. Boehmeria acuminata Pers. Ench. IL. p. 556. — Langeveldia Gau- dich. Voy. Freyc. p. 494. — Elatostema membranaceum Hassh, Cat. bog. p. 19. — Java. 15. Elatostema eurhynchum uro. Herbaceum, caule ramisque (te- nuiter) petiolo foliis subtus in nervis puberis glabrescentibus, folia brevissime petiolata e basi semiemarginatâ inaequilateraliter elliptica abrupte longe acuminata, membranacea, tri- vel subtriplinervia (nervo laterali lateris angustioris infra 5 vel ad + alt. evanido), costulisque paucis subtus demum sublacunoso-reticulata, supra lineolata et raris pilis rigidis inspersa, supra basin (in latere angustiore supra 5) prae- ter acumen grossiuscule serrata, majora bipollicaria, stipulae lineari- lanceolatae tenere membranaceae, receptacula fem. gemina brevissi- me pedunculata, discoidea, inferne nuda, margine in paucis bracteâ lanceolat aucta, glabriuscula, exinvolucrata. Mlatostema parvum var. longius acuminata Mig. in Zoll. Cat. L. e. (exel. syn. Pr. stri- gosae). Badem videtur ». 980 Herb. Metz, ex Peninsulá. — Java. 16. Elatostema longifolium wepv. Arch. l.c. p. 317. Caulis apice pubescens, folia e basi acutâ oblique elongato-lanceolata’ acuminata, supra $ long. remote et obtusiuscule serrata, subtriplinervia, supra glaberrima, costà subtus adpresse hispidulo-pilosâ, costulis utrinque 6—7, infimâ utrinque margine parallelâ, 24 —4 poll. longa, stipulae lineares aut subulatae diu persistentes; capitula masc. multiflora sub- sessilia, fem. sessilia. — Philipp. eilanden (CUMING n. 456). 17. Elatostema lancifolium wenn. Ann. Sc. nat. 4. sér.1. p. 190. Arch. p. 318. Herbaceum longe diffuse ramosum; rami prostrati, al- tero latere strigosi; folia e basi subsemicordatà lanceolata vel oblongo- lanceolata attenuato-acuminata, integerrima vel prope apicem incon- spicue crenulato-serrulata, triplinervia, supra glabra, subtus in costà _ URTICEAE. 245 Ie ELATOSTEMA, ef costulis (utrinque 5—7 subimmersis, infimà altius perductÂ) mar- __gineque parcissime pilosula, circiter pollicaria; stipulae minimae lan- ceolatae; capitula mascula laxiflora femineaque subsessilia. — Java. 18. Elatostema rigidum wrop. Arch. 1. c.p. 320. Caulis apice pu- bescens, folia e basi acutâ suboblique oblongo-lanceolata sensim acu- minata, supra > long. distanter et obtusiuscule serrata, trinervia, supra parcissime hispido-pilosa, subtus in costâ et costulis (utrinque 3—4, infimà utrinque vel in latere angustiore ad apicem pertingente) ad- presse pilosa, 2 — 4 poll, longa, stipulae lanceolatae deciduae, capitula masc. glomeruliformia sessiliia. — Philipp. eilanden, — Samar (cumiNG n. 1674). 19. Elatostema podophyllam wepo. Ann. Sc. nat. 4. sér. I. p. 190. Arch. bc. p. 323. Rami leviter strigosi vel hispiduli, folia parva e basi semicordatà oblique oblonga obtusa vel acuta, 4 parte sup. utrinque acute 2—3-dentata, triplinervia, glabra, stipulae parvae lanceolatae ; capitula masc. pauciflora sessilia, feminea...… — Luzon (CUMING n. 789). 20. Elatostema parvifolium pronen. Voy. Cog. p. 214, tab. 46, fig. B. Wedd. Arch. l. c.p. 323. Caulis ramique glabri; folia parva e basi acutá oblique ovata vel ovato-lanceolata acuminata, supra trien- tem inferiorem serrata, costulis utrinque 3—5, inferiore utrinque al- tius, ultra } alt. perduct4, triplinervia, glabra, stipulae lineari-lan- ceolatae, subpersistentes, capitula fem. sessilia, masc. … — Moluk- ken, eil. Oealan. 21. Elatostema Urvilleanum rroxes. Voy. Coq. p.210, tab. 46, fig. A. Wedd. Arch. L. c. p. 318. Caulis glaber; folia e basi acutâ oblique obovato-lanceolata acuminata, parte 4 inf. integerrima, & Sup. serrata, costulis utrinque 4—6, inferiorum singulâ $ alt. supe- rante triplinervia, glaberrima, bipollicaria vel paullo longiora, stipulac oblongae vel lanceolatae persistentes, capitula masc. multiflora et fem. breviter pedunculata. — Molukken, eil. Oealan. E 22, Elatostema glaucescens weop. Arch. 1. c. p.325. Caulis crasse et et subadpresse pilosus, folia parva oblique elliptica vel obovato- en utrinque obtusa aut basi semicordata, superne dentibus cre- & 5 it Srosslusculis, supra sparse piloso-hispida, subtus in costà helte, (atrinque 8—4) adpresse erasseque pilosa, stipulae parvae ke l- anceolatae, capitula fem. sessilia, masc. pauciflora pedunculata. — ar. B. delicatulum Weld. 1. ec. eaule filiformi, foliis paucidentulis. latostema delicatulum Wedd, Ann. Sc. nat. 4. sér. I, p. 190. — Luzon (cums n. 6 29). . URTICEAE. 246 ELATOSTEMA, 93. Elatostema obovatum wepv. Ann. Sc. 4. sér. I. p. 190. Arch, l.c. p. 326. Caulis ramique breviter crasse pilosi; folia parva oblique ob- ovata obtusissima, supra basin latiuscule semicordatam erenato-serrata, triplinervia costulisque utrinque 28, supra glaberrima, subtus papil- loso-pilosula; stipulae lanceolatae cito deciduae; eapitula fem. sessilia, mascula..…. — Luzon (cuMING n. 52). 24. Elatostema strigosum nassk. Cat. bog. p. 79. Herbaceum, caule ramis petiolis et nervis subtus dense griseo-brevi-villosis ; folia e basi acutiusculâ oblique obovato-elliptica oblique abrupte acuminata, su- pra medium grosse et inaequaliter crenato-serrata, supra glabra, dense rhaphidoso-striulata membranacea, paullo supra basin triplinervia (nervis lateralibus vix ad $ alt. perductis) et pauci-costulata, 4; —l poll. longa, stipulae deciduae lineari-lanceolatae parvae; glomeruli dimidiato-verticillati, sessiles villosuli (virginei). Proeris strigosa Bl. Bijdr. p. 512. Elatostemati thibaudiaefolio haud absimile, nervis lateralibus haud adeo alte perductis et indumento differt. — Java. $ 2. Folia opposita, sed maxime disparia, altero scil. minimo. 25. Elatostema Junghuhnianum mio. P/. Jungh. 1. p. 18. Fru- tescens; ramuli juniores pilosuli; folia opposita quam maxime in- aequalia, normale amplum oblique ellipticum longe acuminatum, su- pra basin obtusam vel acutam grosse inaequaliter serratum tripli- nerve, costulisque in latere majore 2—5, in altero nullis, supra glabrum, subtus in nervis pilosum, 4—6 poll. longum, alterum abor- tivum minimum subrotundatum incisum ; stipulae lanceolatae deci- duae hirtellae; capitula masc. multiflora sessilia, ad singulum nodum gemina, fem... Wedd, Arch. l.c. p. 826. — Sumatra. 26. Elatostema cuneatum wicur con. VI. tab. 2091, fig. 3 Wedd. Arch. l. c.p. 330. Caulis uno latere hirtulus vel strigosus ; folia opposita valde inaequalis; normale oblique obovatum obtusum vel acutiusculum, deorsum latiuscule cuneatum et integerrimum, sù- perne grossiuscule crenatum, triplinerve, costulis utrinque 2—3, su pra et in nervis subtus sparsim hispido-pilosum, — 1} poll. longum, alterum abortivum minimum ovatum integerrimum ; stipulae ovatae persistentes ; capitula fem. sessilia, masc. .… — Variat staturà multo minus. Blatostema Webbianum Wedd. Ann. 1 c. p. 190. — Voor Indië. — Java, en. et ee URTICEAE. 247 PROCRIS. 27. Elatostema parvum pr. mss. Mig. in Zoll. Cat. p. 102 excl. var, Herbaceum humile, caulis petioli nervique subtus puberi, folia opposita maxime disparia, normale subsessile e basi oblique rotun- datâ inaequilatero-ellipticum acutiusculum, a basi vel in latere resecto supra }— ; long. argute muecronulate serratum, membranaceum, supra pilis longiusculis raris inspersum, subtus rugulosum, tri- vel tripliner- ve (nervo laterali in latere latiore paullo infra, in angustiore paullo supra 4 folii pertingente) venulosumque et retieulatum, 6 —7 lin, lon- gum, oppositum nanum herbaceum cordato-ovatum acutum semili- neam circiter aequans; stipulae subscariosae lanceolatae parce pilosu- lae; receptacula (hirsuta) axillaria sessilia involucrata? Procris par- va Bl. Bijdr. p. 512. — Java. 28. Elatostema gracile massK. /. c. Herbaceum parvum glabrius- eulum; folia subsessilia (opposita valde disparia ?), normale e basi cu- neatà spathulato-lanceolatum acutiusculum, supra } vel } argute ser- ratum, novellum supra raris hic illie pilis ad lentem inspersum, mox glabrum parce striulatum, subtus vix conspicue ad 4 vel 5 trinerve et paucivenium, plerumque pollice parum longius, nanum? exilis- simum stipulaeforme lineari-lanceolatum ; stipulae membranaceae ca- rinatae ; capitula subsessilia involucrata, bracteis bracteolisque ciliatis. Procris gracilis Bl. Bijdr. p. 513. — Java. — Noesa Kam- bangan. Dubium 29. Elatostema sinuatum nassk. /. c. Herbaceum; folia e basi oblique attenuatà elliptico-oblonga acuminata, supra basin grosse sinuata, exserte serrata, glabra, membranacea, in costâ subtus pube- rula, flores conferti axillares. Procris sinuata Bl. Bijdr. p. 511. Elatostemati nigrescenti affine videtur. — Java. XI. PROCRIS coumers. Flores monoici. Masc. glomerati, glomerulis ufplurimum eymosis raro capituliformibus. Perigonii S-partiti laciniae obovatae carnosulae muticae. Stamina 5. Pis- li radimentum. Fem. in receptaculum carnosum globosum vel clavatum congesti. Sepala 3—4 obovata cucullata carnosula. Ovarium ovatum, perigonio brevius, stigmate sessili longe peni- cillato, Stam inum rudimenta nulla? Achaenium subbaccatum URTICEAE. 248 PROCRIS, striulato-pietum, perigonio carnoso obtectum, capitulo demum ma- turo fragariaeformi. Albumen parcissimum vel nullum. — Suffru- tices vel frutices gerontogaei, Elatostematis facie, foliis distichis op- positis valde inaequimaguis, folio majore in ntroque caulis latere cum minore abortivo vel bracteiformi alternante, cymis capitulisque so- litartis. — Sciophila Gaudich. 1. Procris Gephalida coumers. mss. in Poir. Dict. IV. p. 639. Folia opposita valde disparia, majus e basi acutâ oblique lanceola- tum vel oblongo-lanceolatum acuminatum, integerrimum vel prope apicem obsolete sinuato-serratum, 2j-fere 8 poll, longum, costalis utrinque 6—S8, nanum 14—4 lin. aequans fere lanceolatum subses- sile; fl. masc. glomerati, glomerulis cymosis, bracteis parum con- spicuis; fem. capitula solitaria sessilia. Wedd. Archiv. l. c.p. 334, tab. VI B. — Procris lucida Spreng. Syst. II. p. 846. — P. lon- gifolia Bl. Bijdr. p. 508. — Boehmeria Cephalida Pers. Ench. IL p. 556. — Dorstenta lucida G. Forst, Prodr. n. 58. — Elatos- tema pedunculatum Forst. Gen. p. 58. — El. lucidum eor. ex Guill. in Ann. Sc. nat. 2 sér. VIL p. 184. — El. sessile Forst. mss. — EL, succosum Mig. Pl. Jungh. I. p. 23. — Java. Timor. Eilanden der Stille Zuidzee. — Mascarh. eilanden. 2. Proeris frutescens sr. Bijdr. p. 510. Wedd.l. c.p. 335. Cau- his ligneus repens; folia opposita valde disparia, normale suboblique obovato-oblongum abrupte angusteque acuminatum, supra }—} si- nuato-serrulatum, acumine fere integerrimo, costulis utrinque 8—10 in sicco sub lente squamuloso-puberulis, 43 —74 poll. longum, alte- rum abortivum minutum elliptico-lanceolatum ; flores masc. glome- rulati, glomerulis laxe cymosis, bracteis minutis; capitula fem. ses- silia solitaria, Elatostema frutescens Hassk. Cat. bog. p. 19. Mig. Pl. Jungh. L p. 19. — Java. — Kandel jav. 3. Procris laevigata sr. Bijdr. p. 508, Caulis adscendens succú- lentus; folia opposita valde inaequalia, majus e basi acutà subobli- que lanceolatum acuminatum, 4 parte sup. remote serratum, acumine integerrimo, 3-fere 6 poll. longum, alterum nanum vix 14 lin. aequans, subsessile oblongo-lanceolatum obtusiusculum; fl. masc. corymbulosi? URTICEAE. 249 BOEHMERIA. capitula fem. pedunculata fasciculata. Procris Wightiana Wall. Cat. n. 4638. — Wedd. Arch. l. c.p. 836, — Blatostema laevigatum Hassk. Cat. p. 19. — El, Wightianum Wedd. Ann. l. c.p. 188. — Ceylon. — Voor-Indië, — Java. — Comoro-eilanden. 4. Procris cuneata pu. Bijdr, p. 509. Folia normalia e basi inac- quilongo-inaequali anguste cuneato-oblonga, abrupte obtuse breviter apiculata praeter apicem in plerisque repandum integerrima glabra, supra obsoletius subtus dense rhaphidoso-striulata venisque paucis costalibus patulis subimmersis notata, 25-—3% poll. longa, suculenta, vetustiora exsiccatione coriacea, flores... Elafostema laevigatum f. subeuneatum Mig. in Zoll. Cat. ad n. 912. — Java. 5. Procris grandis wenn. Arch. U. c. p. 337. Folia opposita dis- paria; alterum normale amplum, 8-fere 12 poll. longum, e basi rotun- datâ vel subcordat ovatum vix inaequilaterum, acuminatum, inte- gerrimum, costulis utrinque 10—12, alterum abortivum 1—1$ poll. tongum, oblongo-spathulatum subsessile; fl. masc. dense capitati, ca- pitulis orbicularibus laxe dichotome-cymosis, bracteis ad ramos pri- marios majusculis subeordato-rotundatis. — Nieuw-Guinea? Dubia: 6. Procris latifolia er. Bijdr. p. 509. Suffraticosa, dioica? folia longe petiolata elliptico-oblonga, obtuse acuminata, basi obtusiuscula, integerrima, glabra, capitula subsessilia. — Java. Fribus UI. Boramenieae wepp. Fruticosae vel arborescentes, rarissime herbae, foliis alternis vel oppositis rarissime ternatis, stipu- lis axillaribus vulgo basi tantum connatis, nune interpetiolaribus nunc liberis lateralibusque. Fl. monoici vel dioiei; fem. perigonium tubulosam liberum vel ovario adnatum, siccum vel baccans, rarius nullam?, stigma elongato-filiforme, spathulatum vel discoideo-sub- peltatum, ciliato-papillosum, rarissime capitato-penicillatum. Stami- dum rudimenta nulla. XI BOEHMERIA saco. Flores glomerati monoici vel dioici, bracteis scariosis, glomerulis saepe spicatis vel paniculatis. Masc. URTIGEAE. 250 BOEUMERIA. Perigonium 4—5-fidum. Stamina 4—ö. Pistilli rudimen- tum glabrum vel lanatum. Fem. Perigonium tubulosum com- pressum vel ventricosum, ore saepe contracto 2—4-dentatum. Ova- rium inclusum liberum vel adhaerens, ovulo e basi erecto vel prope basin adseendente, stigmate elongato filiformi, altero latere papil- loso. Achaenium ovario subeonforme, perigonio sicco inclusum et haud raro connatum, pericarpio crustaceo-tenui vel duriore. Al- bumen. — Frutices vel arbusculae, utriusque orbis tropicas regiones praesertim inhabitantes, foliis oppositis vel alternis, homo- vel di- morphis, varie dentatis, stipulis vulgo deeiduis, plerumque liberis. Boehmeria et Duretia Gaudich. $ 1. Glomeruli axillares. A, Folia alterna, heteromorpba. 1. Boehmeria heterophylla wepo. Arch. l.c. p. 351. Dioica, folia alterna dimorpha, alia petiolata e basi obtusà subemarginatâ lanceolata anguste et longe acuminata, 4—44 poll, longa, alia multo minora ses- silia ovato-cordata, omnia grosse et acute serrata, plana, supra exas- perato-hispida, subtus sparsim hispido-pubescentia, glomeruli axillares et laterales androgyni, fl, masc. 4-andri, perigonium fem. compressum marginatum apice attenuatum, bidentatum. Boehmeria Cumingiana Bl. Mus. bot. IT, p. 199. — Luzon (cumine n. 1561). B. Folia alterna, subisomorpha, saepius in nodis proximis. inaequi- magna. 2. Boehmeria glomeruliflora mio. in Zoll. Cat. p. 101 (1854). Frutieulus, ramulis petiolis foliisque subtus scabriuscule pubescenti- bus, folia alterna longiuscule petiolata, elliptica obovato-elliptica oblongave acuminata, supra basin acutiusculam grossiuscule serrato- dentata, membranacea, trinervia venosa, 274; poll. longa, stipulae parvae lanceolatae puberae; flores glomerulato-sessiles, glomeruli pisi magn. utriusque sexus permixti pilosuli. Boehmeria depaupe- rala Wedd. Ann. Sc. nat. 4 sér.I. p. 202. — B. malabarica ej. Arch. Le. p. 355 var, B. — Java, bij Tjikoja. 3. Boehmeria neglecta pr. /. c.p. 200. Fruticosa, folia cum ra- mulis et petiolis subtus tomentella, trinervia, aequilatera e basi ob- tusâ vel rotundatâ elliptica vel lanceolata acuminata serrulata fir- mula rugosa, supra glabra, in nervis subtus incano-hirtella, 2—45 URTIGEAE 251 BOEHMERIA. poll. longa, glomeruli axillares et laterales dioici, fl. masc. 4-andri perigonii laciniis sub apice mucronatis. — Java. C. Folia opposita. 4, Boehmeria parvifolia wepp. Ann. Sc, nat. 4. ser. L, p. 203. Arch. l.c. p. 359. Folia opposita brevi-petiolata parva, e basi obtusâ vel subeuneat ovata acuminata, grosse serrata parva, supra piloso-his- pida, subtus puberula nervis pilosulis, membranacea, perigonium fruc- tiferum subeampanulatum. Pouzolsiae spec. indetermin. Mig. l.c. p. 102. — Java, op den Walirang. 5. Boehmeria latifolia sr. Mus. IL. p. 207. Arborescens; ramuli petioli nervique subtus appresse pubescentes; folia opposita disparia, trinervia subrotundo-ovata acuminata dentato-crenata rugosula, supra laeviuscula, subtus sericea, unum longius petiolatum, basi subinae- quali-rotundat vel truncatà, 6 — 3 poll. longum, alterum minus basi saepe cordatâ. }—}-pedale, glomeruli axillares androgyni saepe con- fluentes; fl, masc. tetrandri, perigonium fructiferum compressum mar- ginatum superne ciliatum, obsolete bidentatum, — Nieuw-Guinea, 6. Boehmeria monticola pr. Mus. IL. p. 227. Fruticosa, ramuli petioli foliaque subtus tomentosa, folia opposita (alternatim) mmaequi- magna ef inaequaliter petiolata, e basi rotundatâ ovata vel ovato- elliptica acuminata, supra 4 erenato-serrata, membranacea, trinervia, supra glabriuscula, 3—6 poll. longa, glomeruli axillares et laterales androgyni, fl. masc. tetrandri, perigonium fructiferum ellipsoideum compressum sursum attenuatum, 4-dentulum, pubescens. Urtica mon- tana et U, Myrapi Korth. mss. — Sumatra. $ 2. Glomeruli plerique spicati vel fasciculati. A, Folia pleraque opposita. 1, Boehmeria rugosissima mio. Pl. Jungh. 1. p. 32 (a. 1852). Wedd. Ann. Sc. nat. 4. sér. p. 200. Folia e basi saepe subcordatà lato- ovata vel subrotunda acuminata, tota serrata, coriacea, valde rugosa, supra hispida, subtus in nervis praesertim pubescenti-hirta; spicae subfascieulatae, quam folia breviores. Mig. in Zoll. Cat. p. 190. — Urtica rugosissima Reinw. in Blume Bijdr. p. 490. — Boehmeria URTIGEAE. | 258 BOEHMERIA. platyphylla var. & Wedd. Arch. b. c.p. 365. — Species autem in | Horto bog. culta, faciem haud mutat, quod idem de aliis a wepper- L1o conjunctis speciebus valere crederem. — Java. — Sumatra. 8. Boehmeria clidemioides mio. in Pl. Jungh. Lp. 34. Fruticosa, ramosa, ramulis petiolis foliisque subtus hirtello-icanis, demum sca- briusculis glabrescentibus, folia opposita disparia, minus breviter petiolatum ovatum, majus ovato-oblongum, acuminata, argute den- tato-serrata, supra hispidula, 22— 5% poll. longa, stipulae lanceolato- lineares in dorsi carin pilosae; spicae axillares superne feminae, in- ferne masculae, remote glomeratae, bracteis ovatis acuminatis caducis, — apice saepe foliiferae, perigonia fem. 2—3-denticulata. Boehmeria pilosiuscula Hassk. (Urtica Bl. Bijdr. p. 491 partim.) Cat. bog. p. 79. — B. platyphylta var. 5. Wedd. Ll. c.p. 3866. — Java. — Sumatra. — Saroet mal. Goentalian sund. — 9. Boehmeria sumatrana mio. Pl. Jungh. 1. p. 33. Folia oppo- sita longiter petiolata, e basi rotundat rotundato-ovata vel subdel- toidea acuminata, grosse dentata serrata, utrinque cum reliquis par- tibus herbaceis pilis partim adnatis vel hiberis exilibus inspersa, membranacea, 3—4 poll. longa; spicae axillares compositae, fl. sub- sessiles dense fasciculati,-fasciculis androgynis bracteis lanceolatis stipatis, perigonium masc. extus appresse setulosum, fem. urceolato- lagenaeforme hirtellum. — Sumatra. 10. Boehmeria tomentosa wenn. Ann. Sc. nat. 4. sér. 1. p. 200. Folia e basi rotundatâ vel subeordatà ovata acuminata, acute serrata, plana, exsiccata subcoriacea, supra molliter incano-pnbescentia, sub- tus tomentosa, stipulae parvae subdiscretae; spicae ramosae vel sim- _plices, femineae patulae vel pendulae, folia aequantes vel iis longio- res. Urtica tomentosa Juss. herb. — Boehmeria platyphylla var. À. Wedd. l.c. — Voor-Indië. — Madagascar. — Java? 11, Boehmeria scabrella cauprcu. Voy. Freyc. p. 499. Fruti- cosa, folia opposita e basi rotundat vel obtusâ late ovata, rarius el liptica vel obovata, subabrupte acuminata, serrato-dentata, saepe URTICEAE. 258 BOEHMERIA. rugosula, supra asperato-hispida, subtus molliuscule pubescentia, irinervia, 3—8 poll. longa, exsiccata rigidula; spicae subsessiles solitariae subsimplices erectae, folio breviores, perigonium fem. ore bidentulum, hirtulum, maturum adhaerens, lenticulari-compressum. Urtica caudata Burm. Fl. Ind. p. 198. Blume Bijdr. p. 492, non Lam. nec Vahl. — Boehmeria ourantha Mig. Pl. Jungh. 1. p. 33. __Bl. Mus. IL. p. 221. — U. scabrella Roxb. Fl. Ind. III. p. 581. E Wight Icon. IL. tab. 691. — U. uragera Steud. Nomencl. ed. alt. — __B. hispidula (B. hispidula Bl. Mus. II. p. 228) foliis grossius dentatis, spicis pedunculatis. — Voor-Indië. — Java, Sumatra enz. — f. Sumatra. — Badori sund. 12. Boehmeria humilis mio. PL. Jungh. T. p. 33. Wedd. Arch. Lc. p. 374. Fruticulosa, decumbens, radicans, ramulis petiolis ner- visque junioribus subtus subincano-hirtellis, folia opposita modice petiolata, magnitudine saepe disparia, e basi lato-rotundat lato-ovata vel elliptica acuminata dentato-serrata, trinervia, supra parce hispi- dula glabrescentia, subtus rugulosa scabro-pilosa, 1—2 poll. longa, stipulae scariosae lineares dorso pubescentes; spicae axillares solita- riae sessiles bracteatae, fl. hispidulis monoicis in ijsdem vel diver- sis spicis. — Species distinctissima, a cl. B. cum B. clidemioide meà confusa. — Java. | 13. Boehmeria nivea caupicu. Voy. Freyc. p. 499. Hook. et _ Arn. ad Beech. p. 214. Journ. of Bot. 1851, tab. 8. Suffruticosa, ramuli petiolique canescenti-pubescentes, folia modice vel longissime petiolata, e basi rotundatâ vel saepe in petiolum productâ subrotundo- ovata acuminata, dentata, trinervia, membranacea, supra scabra, sub- tus niveo-tomentosa, 2—7 poll. longa; spicae ramosae vel panieu- latae interrupte glomeratae monoicae unisexuales; perigonium fruc- tiferum ellipsoideum lentieulari-compressum hirtellum, ore bi- rarius 8-dentatum. Wedd. Arch. l.c. p. 881, tab. XI. fig. 10—17. Mig. Pl. Jungh. 1. p. 33. Bl. Mus. IL. p. 210. Urtica nivea Linn. H. Clif. p. 441. Jacg. H. Vind. p. 166. — $. tenacissima. Culta, cujus folia majora, longius acuminata, subtus griseo-albido-tomentella, basi vulgo cordata, sinu ad petiolum protracto. Urtica tenacissima Roxb, FL, Ind. TIL. p. 590. Wight leon. IL. tab 686 (e Sumatrá, URTICEAE. 254 BOEHMERIA, unde ipse habeo) Bl. Mus. II. fig. 56. — Boehmeria utilis Blume Indische Bij 1853, n. 4. — Procris nivea Gaudich. Voy. Freyc. p. 499, — Ramium majus Rumph. Herb. Amb. V. p. 214, tab. 19, — Urtica candicans Bl. Bijdr. p. 508. — Boehmeria candi- cans Hassk. Cat. bog. p. 79. Pl. Jav. rar. p. 203. — B. tenacis- sima Gaudich. U, c. — Geheel Zuid-Azië en Sunda-eilanden, Molukken, China,Japan, Mariannen, gekweekt wegens de fijne en sterke vezelen (Ramé-vlas), vooral de verscheidenheid $. — Ramih (Ramé) mal, Kiparoi of Kapirit sund. Kloeï sum. nan amb. Gamki mak. WAT EENES NTA a KE 14, Boehmeria celebica pr. Mus. 11. p. 217. Fruticosa, folia op- posita e basi rotundatâ vel subacut ovato- vel elliptico-oblonga acu- minata inaequilatera dentato-serrata chartacea subrugosa trinervia, su- pra strigoso-aspera, subtus hirtella, in nervis cum petiolis ramulisque strigulosa, 8—7 poll. longa; spicae ramosae interrupte glomeratae monoicae unisexuales folio breviores, perigonium fructiferum tur- biato-ellipsoideum lenticulari-compressum marginatum puberulum ore bidentatum. Urtica Bl. Bijdr. p. 492. — Celebes. 15. Boehmeria moluccana wepv. Ann, Sc. nat. 4. sér. 1. p. 201. Ar- borescens, ramulis appresse puberis, folia in eodem jugo valde inaequi- magna, e basi obtus vel subcordatâ lato-ovata, longe et anguste acu- minata, tota acute serrulata, vix rugosa, membranacea, supra sparse his- pida, subtus molliter canescenti-pubescentia, nervis hirtellis, 5—7 poll. longa ;spicae sim plices erecto-patulae, quam folia breviores aut vix longiores, glomerulis monoicis unisexualibus, perigonium fructiferum lenticulari-compressum superne angustissime marginatum 4-denta- tum. Urtica moluccana Blume Bijdr. p. 492. — U. arborea Reinw. herb. — Boehmeria platyphylla var. &. Wedd. 1. c. — B. sericea Bl. et B. crenâta ej. Mus. TI. p. 208. — Molukken, — Cele- bes. — Java. 16. Boehmeria microcarpa wapp. Aan. Sc. nat. 4. sér. p. 201 Monoica; folia ovata acuminata vel elliptieo-ovata vel rotundata, ser rata aut serrulata, supra asperato-hispida, subtus pubescentia, firmula, spicae ramosae foliis breviores; perigonium fructiferam minimum URTICEAE. 255 BOEIMERIA. compressum rotundatum. Boehmeria platyphylla var. . Wedd. l. e. — Molukken. B, Folia alterna. 17. Boehmeria macrothyrsa mio. in Zoll. Cat. p. 100. Wedd. Arch. l. ec. p. 877.:Frutescens, ramuli petioli (2—1l poll.) folia subtus et inflorescentia setuloso-hispida, folia alterna ovata vel del- toideo-ovata attenuato-aeuminata, duplicato-dentata, subtus costulata et venosa, supra saturate viridia setis urentibus sparse exasperata, 52— 8 poll. longa; paniculae femineae axillares solitariae longe pe- dunculatae elongatae, ramis alternis patulis, ramulis brevibus race- mulose floridis, perigonium hispidulum. — Amboina. 18. Boehmeria compacta Br. Mus. IT. p. 210. Suffruticosa, ra- muli petiolique canescenti-hirtelli, folia alterna, longiuscule petiolata, e basi rotundatà vel truncat ovata acuminatissima grosse dentato- serrata, membranacea, trinervia, supra aspera, subtus incano-tomen- tosa, 2—5 poll. longa; glomeruli fem. axillares sessiles vel in spi- cas brevissimas conglomerati, perigonium fructiferum turbinatum lenticulari-compressum anguste marginatum puberulum. — Java. 19. Boehmeria mollicoma mio. in Zoll. Cat. p. 100. Frutescens; innovationes aureo-tomentosae, folia alterna longe petiolata cordato- ovata acuminata tenuiter serrata, subcoriacea, trinervia, adulta subtus ex glauco griseo-tomentosa, supra pubescenti-scabra; spicae fem. axillares dichotome ramosae interrupte glomeruliferae, perigonium ovoideum incanulum. — Boehmeria tomentosae habitus. — Java. 20. Boehmeria erythropoda uro. in Zoll. Cat. p. 101. Frutex monoicus, ramulis petiolis nervis et inflorescentiâ (in sicco rubro- fuscis) tenerrime puberis, folia opposita et alterna longiuscule pe- tiolata (altero minore) ovata vel ovalia acuminata, supra basin ro- tundatam vel acutiusculam serrata, alte trinervia et paucivenosa transverse venulosa, membranacea plana, supra laevia, 5i—8 poll. longa, stipulae liberae; spicae axillares solitariae graciles folia sub- __aequantes interruptae, fasciculis florum remotis, bracteis lanceolatis munitis, perigonium fructiferum ellipticum parum com pressum, bre- viter hispidum. Boehmeria Zollingeriana Wedd. Ann. 4. sér.I. p.204, URTICEAE. 256 LEPTOCNIDE. Arch. Ll c.p. 372. — Java, in de wouden van Liamadjang, Tenga, Bondowoso. XIII. LEPTOONIDE pr. Flores fere Pouzolsiae, monoici. Pe- rigonium masc. 3—4-partitum, 3 —d-andrum. Fem. Perigo- nium ovario adnatum compressum, ore constricto 2-dentulum; stigma terminale crassum lanceolatum vel fusiforme, recurvum, su- pra plumosum, deciduum. Achaenium extus striatum ovatum bi- dentatum, intus crustaceum lenticulare. — Genus vix a Pouzolsiâ diversum, nisi perigonio quod adhaerens statuitur (ipse nondum examinare licuit), alteraque species ab auctore proposita est P. nose tra ovalis. 1. Leptocnide rubricaulis eu. Mus. bot. IL. p. 194, fig. 57. Herba suffruticosa ; ramuli obtuse tetragoni cum petiolis et nervis subtus rubentes et appresse strigulosi; folia ovato-lanceolata acumi- nata serrata, membranacea, supra punctata et sparse pilosa, subtus pu- bescentia, mixtinervia, stipulae persistentes, glomeruli axillares an- drogyni. — Comparatur cum TL. borbonic (quae est P. ovalis). — Java. 2. Leptocnide heterophylla euuue /. c. Folia ovata vel elliptica acuta vel obtusa, integerrima vel obtuse dentato-serrata, membrana- eea, utrinque pilosula, fl. masc. 8-andri. — Boeton. XIV. POUZOLSIA cauprcn. Flores monoici glomerulati, utrius- que sexus saepius commixti, bracteis parvis scariosis. Masc. Peri- gonii 3 — 5-partiti laciniae ovatae breviter acuminatae dorso convexae (haud infractae), aestivatione valvatae, Stamina 3—5. Pistilli rudimentum glabrum vel lanatum. Fem. Perigonium tubulosum saepe ovatum nervosum ore 2—4-dentato. Ovarium inclusum li- berum, ovulo erecto vel adscendente, stigmate filiformi cum ovarii apice articulato et mox deciduo, altero latere villoso. Achaenium ovario conforme, perigonio sicco subimmutato vel costis aut alis pluribus aucto vestitum, pericarpio crustaceo nitido. — Frutices vel herbae in-utriusque orbis regionibus tropicis, foliis alternis ra- rius oppositis, homomorphis, plerumque integerrimis trinerviis, sti- URTICEAE. Ard POUZOLSIA, pulis axillaribus liberis persistentibus.— Pouzolzia Gaud.— Ponzol- ziae spec. Bennett Leucococcus Liebm.— Margarocarpus Wedd. $ 1. Folia integerrima. — A, Fl. masc. 5-andri. 1. Pouzolsia laevigata cauprcn. Voy. Freyc. p. 503. Decaisn. Lc. IL p. 492. Arborescens, ramulis crassis apice cum petiolis peri- goniis et bracteolis puberulis, caeterum glabra, folia omnia alterna longiuscule petiolata elliptico- vel ovato-lanceolata, subacuminata, laevia, trinervia, cost utrinque costulatâ, 3— 5! poll. longa; glo- meruli axillares, fl. masc. 5-andri, perigonium fructiferum late biala- tum, faciebus eristatis. Wedd. Arch. l. c. Pp. 391, tab, XVI B. fig. 16. — Parietaria laevigata Poir. Dict. V. p. 17. — Bourbon. Mauritius. — Timor? 2. Pouzolsia macrura wro. Arch. t c. p. 395. Erecta fratescens, ramulis pubescentibus; folia omnia alterna longiuscule petiolata ellip- tica acuminata trinervia, Supra sparse puberula et asperula, subtus ca- nescenti-tomentosa, 2—3 poll. longa, inflorescentia elongata spicifor- mis terminalis apbylla; fl. masc. 5-andri ; perigouium fructiferum bi- alatum. Boehmeria arachnoidea Walp. Nov. Act. Nat. Cur. XIX. Suppl. Ep. 423. Stachyoenide luzonica Blume Mus. Il. p. 228, fig. 55. — Philipp. eilanden. B. Fl. masc. 4-andri. 3. Pouzolsia indica cAuprcn. Voy. Freyc. p. 503. Suffrutescens vel herbacea, caule ramisque diffusis prostratis vel adscendentibus, Appresse pubescentibus pilosis vel glabratis; folia inferiora sacpe op- posita, religua ef ramulorum alterna ovata vel lanceolata trinervia, cost utrinque unicostulatâ, vario modo pilosa vel pubescentia, mar- Sine hispidulo-spinulosa; glomeruli axillares androgyni, fl. masc. 4-andri, perigonium fem. stigmate brevius, maturum elevate cos- fatum aut costis 4 accrescentibus 4-auriculatum vel 4-alatum, mar- gine ipso perigonii nisi in parte sup. exalato. Benn. in Horsf. Pl. Jav. rar. p. 67. Wight Icon. VI. tab. 1980 et 2100. Bl. Mus. 11. fig. 58. — Pouzolzia parietarioides Decaisne l.c. — Herba me- moriae Rumph. Herb. Amb. VI (non descriptio) tab. 12, fig. 2. — Parielaria indica Linn. Mant. p. 128. — P. zeylanica ej. l.c, P. 301, — Urticatriplinervia Wall. Cat.n. 4607, — U. glomerata et U, repens ej. le. n. 4619 A. — Boehmeria nana Don Nep. P. 60— Forma frutescens: 77 . suffruticosa Roxb. Fl. Ind, UL. p. 533. EE Flora van Ned. Indië. l, — 2e Afd, URTICEAE. 258 _ POUZOLSIA, Wight Icon. IL. tab. 694, — Pouzolzia ej. l. c. VL. n. 43. — Forma proeumbens: P. proeumbens ej.l. c. VL tab.2099,n. 35. — Forma oppositifolia: Parietaria cochinchinensis Lour. — Var. @. alienata Wedd. Arch. l. c.p. 399, vix ramosa, foliis fere omnibus oppositis late ovatis, basi subeordatis, perigonium maturum subaequaliter cos- tatum vel 4-auriculatum. Parietaria zeylanica Linn. Flor. Zeyl. n. 371. — Urtica alienata Linn. — Roxb. Fl. Ind, III. p. 582. Wight Ieon. II. tab. 693. — Pouzolzia zeylanica Benn. l. e.p. 67. Wight Icon. VI. tab. 2101, n. 45. Boehmeria alienata Willd, — Pouzolzia muralis Mig. Pl. Jungh. 1. p. 24 (forma foliis subtus pilosis, rigidis). — Reliquas in Indiâ cont. erescentes formas prae- termitto. — Geheel Indië. — Sunda-eilanden. (Java. Su- matra. Borneo). Molukken. Philipp. eilanden. — Orang aring mal. — Djoekoet letah hajam sund. 4. Pouzolsia glomerata nassk. Cat. bog. p. 80. Suffruticosa, basi radicans, ramis elongatis parce strigosis, folia pleraque alterna lan- ceolata vel ovato-lanceolata trinervia, supra glabra, nervis subtus pilosulis, margine hispidula; glomeruli androgyni; fl. masc. 4-andri; perigonium fem. quam stigma brevius, maturum subcompressum, saepius in toto margine sed praesertim apice membranaceo-alatum, facie utrâque 5-eostatum. Mig. PL. Jungh. 1. p. 23. — Pouzolzia angustifolia Wight leon. VL. tab. 2100. Urtica glomerata Bl. Bijdr. p. 502 ex parte. — B. parva, repens, foliis ovatis vel ellip- tico-lanceolatis (Urtica parva Bl. Bijdr. p. 502. Pouzolzia ej. Mus. IL. p. 234). — 7. bornensis (Pouzolzia born. Bl. l. c.), laxa, foliis lanceolatis. — Òò. triandra, foliis oppositis et alternis (Pouzol sia ce- ramica Bl. Mus. II. p. 234). — Malakka. — Java. Sumatra Banda. — 7. Borneo, — ò. Ceram. — Sajoer babi mal. 5. Pouzolsia glochidiata er. Mus. 11. p, 245. Caulis erectus sim- plex vel basi opposite ramosus, ramis angulatis scabriusculis, folia opposita petiolata e basi obtusâ vel retusâ ovato- vel oblongo-lan- ceolata acuminata, 1—2 poll. longa, infima subrotundo-ovata obtusà vel acuta, supra glabriuscula margine hispidulo-ciliolata, subtus tri- nervia strigosa et in nervis setulis apice hamulatis obsita; glomeruli androgyni pauci- vel multiflori, fl. masc. 4-rarissime 3-andri, petis einde enkelspel ie arr Oel ade eed ed ke dank he eat URTICEAE. 259 POUZOLSIA. gonium fructiferum costatum apice constricto edentulum. Boehmerta Hassh. Pl. Jav. rar. p. 206. — Java, bij Batavia. 6. Pouzolsia strigosa nassk. Caf. bog. p. 80. Procumbens, laxe ramosa, ramis elongatis strigulosis, folia opposita brevi-petiolata ovato-elliptica acuta, —1} poll, infima et ramulorum minora ova- lia vel obovata, supra rariter strigosula, subtus praesertim ad nervos dense pubescentia; glomeruli androgyni pauci-multi-flori; fl. masc. 4-andrì, perigonium fructiferum obsolete costatum vel interdum 4- marginatum, ore nunc compresso bidentato. Urtica strigosa Blume Bijdr. p. 595. — Java. — Borneo. 7. Pouzolsia Forsteniana pr. Mus. IL. p. 238. Caulis ascendens, subfastigiato-ramosus, superne angulatus strigulosus, folia petiolata, trinervia, opposita dissimilia, alia subrotunda vel obovata alia ellip- tica vel lanceolata, acuta vel acuminata, supra scabriuscule pubera, subtus adpresse pubeseentia, }—3 poll. longa; glomeruli androgyni densiflori, fl. masc. tetrandri, perigonium fructiferum obsolete cos- tatum, interdum anguste quadrimarginulatum, sursum anceps biden- tulum, — Ternate. $ 2. Folia dentata. 8, Pouzolsia ovalis xro. P/. Jungh. 1. p. 24. Ramuli petioli ner- vique subtus subdense, supra sparse setulosi, folia alterna brevius- eule petiolata ovato- vel elliptico-oblonga acuminata, supra basin rotundatam vel acutiusculam grossìuscule crenato-dentata, acumine integerrimo, trinervia, subtus molliuscule pubescentia, firmiter mem- branacea, 2—4, poll. longa; glomeruli axillares androgyri, bracteati et bracteolati, fl, masc. breviter pediecellati, perigonio 4-fido puberulo, fem. ovoideo-pyriforme 4-denticulatum, fructiferum angulatum, apice Wtenvatum. Wedd. Arch. 1, c.p. 410 ezel. pl. varr. Urtica san- Junea Bl, Bijdr. p. 500. — Boehmeria Hassk. Cat. bog. p.19. Bl. Hus. TL. Pp. 202 (ezel. varr.) fig. 51. — Margaroearpus vimineus Wedd. Ann. Lc. 1. p. 203. — Urtica vim. Wall. Cat. n. 4616 B. — Boehmeria ovalis Mig. in Zoll. Cat. p. 100. — Pouszolzia borbo- mea Wight Icon. VI. tab. 2100. — Leptoenide borbonica Blume Dus. IT. p. 104. — Boehmeria strigosula, B. Waitziana et B. ci- herascens Bl, Mus. TI. Pp. 208. — Java. Sumatra, — Bourbon. jd URTIGEAE. nn 00 IYRTANANDRA. 9, Pouzolsia microceltis uio. Ramuli petioli foliaque subtus hirto- pubescentia, haee alterna breviuscule petiolata ovata lanceolata acu- minata, supra basin rotundatam vel leviter emarginatam acumine excepto serrata, ultra medium trinervia, venosa, supra scabro-pube- rula, subcoriacea, 2—4} poll. longa ; flores axillares glomerato-ses- siles masc, et fem. mixti, perigoniis albo-villosulis, fem. ovalibus. Boehmeria microceltis Mig. in Zoll. Cat. p. 100. Margarocarpus exasperatus Wedd. Ann.Sc. nat. 4.sér.L. p. 204.— Ja va, in Bandong. 10. Pouzolsia montana miv. Pl. Jungh. T. p. 23. Ramuli petioli foliaque supra setulis appressis scabriuscula, folia alterna modice petiolata, e basi subcordatà in sinu brevi-protractâ ovata vel ovato- oblonga acuminata, grossiuscule serrata, trinervia, subtus scabrius- eule pubescentia, 6—7 poll. longa; glomeruli axillares androgyni, floribus masc. breviter pedicellatis, alabastris depresso-globosis apice pilosulis, perigonium fem. ovoideum sursum angustatum hispidulum, maturum basi compressum et subalulatum. An huc Urtica rubra Reinw. mss. (Pouzolsiae ovalis forma ap. Wedd. Ll. c.?). — AR. ovali staturâ majore, foliorum formâ et achaeniis basi compressis differt. — Java, in Magelang. | 11. Pouzolsia conglobata mio. Frutescens; ramuli petiolique tor — mentosi ; folia longiuscule petiolata alterna, ovato-oblonga vel ovato- elliptica vel ovata, acuta vel subacuminata, dentato- vel crenato-ser- rata, subcoriacea rugosula, supra hispidulo-scaberrima, subtus incan0- tomentosa, trinervia, l—fere 3} poll. longa; glomeruli androgyn, perigonium fructiferum ovoideum quadridentatum villosulum. Urtica BL Bijdr. p. 500. — Boehmeria ej. Mus. bot. IL. p. 204. — Java 12. Pouzolsia heterophylla wenn. Ann. Sc. nat. 4. sér.I.p. 204 sub Margarocarpo, non Bl. Folia inaequilatera, dimorpha, alia ovato-lanceolatà acuminata petiolata, alia alterna inulto minora rotundata vel lato-ovalà subsessilia. argute crcnato-serrata, coriacea, supra rugosa sparse pt osà aspera, subtus pubescenti-tomentosa nervis pilosis. gBoehmeria Blume Mus. IL p. 204. — Philipp. eilanden (cuminc n. 734). XV. HYRTANANDRA uro. Characteres Pouzolsiae, sed flores passim dioici, Fl, fem. achaenium atrum. Fl. masc. pass 6 andri. Perigonii 3— 5-partiti laeiniae ovatae breviter acumna URTICEAE. 261 HYRTANANDRA. tac, supra medium transverse juxta eristam dorsalem abrupte infrac- tae, parte infractâ extenuatà. — Herbae nunc suffruticosae, indicae, foliis oppositis vel ternis vel in eâdem stirpe superioribus alternis, homomorphis 3—3-plinerviis. — Genus a me a, 1852 accurate deserip- tum et icone illustratum, — Memorialis a WEDDELLIO a, 1857 voca- tum, secundum nomen manuseriptum HAMILTON nullo charactere explicatum et ante Urticearum recentiorem diascevem, incert ita- que siguificatione propositum, fortuito spectans mei generis speciem, ab mamiLToNo ex Herbâ Memoriae RuxPui derivatum, quae autem Pouzolsiae est genuina species. 1. Hyrtanandra hirta mio. Pl. Juugh. Ì. p. 26. Monoica vel subdioica, caule saepe erecto varie hirto pubescente vel tomentoso, perraro glabrato, folia omnia aequalia, foralia vix minora, opposita aut ternata, lanceolata ovata vel elliptica, vulgo acuminata, basi ro- tundata acuta vel subeordata, petiolata vel subsessilia, tripli- vel sub- 5-nervia, indumento uti caulis variabili, laevia vel aspera; fl. masc. S-andri, perigonium fem. fructiferum apterum et costulatum vel 2—4:- alatum. Urtica Bl. Bijdr. p. 495. — louzolzia Hassk. Cat. bog. p. 80. P. hispida Benn. Horsf. Pl. Jav. l.c. p. 66. — Memorialis hispida Wedd. Arch. le. p. 426, excl. varr. — PouzolziaWailziana Bl. Mus. IL. p. 239, fig. 58 (nervis lateralibus bifidis). — P. revolula ej. Le. p. 240—P, cordata Benn.l.c.p. 67? — Java. Voor-Indië, 2 Hyrtanandra pentandra mio. (Hyrtanandra javanica Mig. l.c. Pp. 25. Anal. Ind. III. p. 19, tab. I). Plerumque erecta, caule gla- brato vel superne in angulis villoso, saepe valde ramoso; folia infe- riora opposita e basi rotundat anguste lanceolata oblonga vel ellip- tiea, floralia ef ramulina utplurimum alterna et multo minora, omnia trinervìa glabra, margiuibus brevissime subadpresse spinulosa; fl. masc, 5-andri, perigonium fructiferum sacpe late bialatum vel sub- Wialatum. Urtica pentandra Roxb. Fl. Ind. UI, p. 583. Wight leon, 1. tab. 696. — Pouzolzia pentandra Benn. Horsf. PL Jav. P. 66, tab. 14. Wight Icon. VI. tab. 2096. — Memorialis ciliaris Ham. in Wall. Cat. n. 4598 (nomen). Wedd. Arch. l.c. p. ALT ezel, probab. quibusdam varr. — Voor-Indië, Java. Philipp. eilanden. URTICEAE. ze RER CYPHOLOPHUS, 7 z 3, Hyrtanandra triandra mre. Caulis ramique diffusì proeumben- tes pubescentes, folia omnia conformia opposita breviter petiolata vel sessilia, parva (polliee minora) e basi rotundatà vel subeordatà ellip- tica vel ovata acuta aut obtuso-producta trinervia, juniora supra sparsim subtus in nervis praesertim pilosa mox glabra, margine as- perula; fl. masc. triandri raro tetrandri; perigonium fructiferum ovatum apterum costulatum. Urtica triandra Bl. Bijdr. p. 496 — Pouzolzia parvifolia Wight Icon. VL. tab. 2092, fiy. 1. — P. lu- eida Hassk. Cat. bog. p. 80. Mig. in Zoll. Cat. p. 102. — Memo- rialis parvifolia Wedd. Arch. Ll. c. p. 4833. — Pouzolzia triandra Bl. Mus. 11. p. 241. — P. prostrata Benn. Le.? — Ceylon. Java. XVI. CYPHOLOPHUS wepperr. Flores monoiei vel dioici densissime glomerati, bracteis scariosis, glomerulis unisexualibus, Masc. Perigonii 4-partiti laciniae sub apice acuto mucronatac aestivatione valvatae. Stamina 4. Pistilli rudumentum gla- brum vel basi paucipilam. Fem. Perigonium tubulosum ventri- eosum, ore eontracto 4- (raro 2-) dentatum. Ovarium oblongum inclusum liberum, stigmate cum ovarii vertiee continuo filiformt, superne longiuseule piloso vel fere plumoso. Achaenium ob- ovoideum, elliptieum vel lentieulare, perigonio carnosulo arcte in- clusum, pericarpio erustaceo, pariete superne saepe incrassato. Al- bumen satis copiosum. — Frutices Indiae aquosae et Ocecaniae, foliis oppositis serratis saepe rugosis, stipulis liberis deciduis, glo- merulis axillaribus. — Boehmeriae valde affinis. 1. Cypholophus rufescens werpperr. Ann. Sc. nat. 4. sér. L. p- 198, Archiv. l.c. p. 436. Monoicus, folia e basi obtusâ oblongo-lan- eeolata subacuminata vel acuta, 14 —4 poll. longa, argute serrata, CO” riacea rugosa, supra glaberrima laevia, subtus in nervis adpresse pi- losa; capitula disereta. Urtica lutescens Reinw. ap. Blume Bijdr- p. 494, — Dendroenide? coerulea Mig. Pl. Jungh. L. p. 31 excl. sijn. — Morocarpus lutescens Bl. in Herb. L. Bat. — Boehmeria lutescens Bl. Mus. IL. p. 209, fig. 48. — Java. 2. Cypholophus macrocephalus wen. l.c. Arch. l.c. p. 4ò% tab. XII. C, Monoicus, folia e basi rotundatA vel subeordat late braan URTICEAE. 263 En CYPHOLOPHUS. ovata acuminata vel sublanccolata, argute dantato-serrata, coriacea rugosa, supra hispida, subtus pubescenti-tomentosa, capitula amplexi- caulia subconfluentia. Boehmeria mollis Wedd. Ann. l.c. p. 203. Philipp. eilanden (cumine n. 768). — Taïti. 3. Cypholophus Blumeanus wepp. Arch. l.c. p. 437. Dioicus; folia in eodem jugo aequalia vel inaequalia, elliptico-lanceolata vel suhlanccolato-oblonga attenuato-acuminata, basi acuta vel acutius- cula, membranacea, trinervia, supra glabra tenere puncticulata, sub- tus in nervis petioloque villosule pubescentia, inferne crenulata, su- perne denticulata, 23— 8 poll. longa, stipulae dorso medio et mar- ginibus ciliolatae ; glomeruli fem. fere ut praecedentis, perigoniis et achaeniis obovoideis. Urtica coerulea Reinw. ap. Bl. Bijdr.p. 495. Morocarpus coeruleus Bl. herb. L. Bat. — Boehmeria coerulea Bl. Mus. IT. p. 309. — Amboina. — Java? 4. Cypholophus vestitus mio. Frutescens; folia opposita valde disparia elliptieo-oblonga serrulata trinervia, subtus cum petiolis ra- mulisque dense strigosa, supra glabra, unum longius petiolatum 31—6 poll. longum, acuminatum, alterum brevissime petiolatum acutum vel obtusum, multo minus; glomeruli dioicí saepe confluentes, perigonium fructiferum subbaccatum latum marginatum ore biden- tatum. Boehmeria vestita Bl. Mus. HI. p. 209. — Nieuw-Guinea. 5. Cypholophus prostratus mio. Fruticosus, prostratus, radi- cans, folia valde disparia basi obtusa trinervia dentato-serrata, ru- gosa, supra hispidulo-aspera, subtus pubescentia, nervis petiolisque ramulisque ochraceo-hirtis, unum majus ellipticum vel oblongo-el- liptieum acutum vel acuminatum, 3—6 poll. longum, brevi-petiola- tum, alteram multo minus sessile ovatum, stipulae axillares bipar- titae semipollicares dorso villosae. Boehmeria Bl. Mus. l.c. — Nieuw-Guinea. 6. Cypholophus melanocarpus »1o. Fruticosus, folia opposita paul- lo disparia (petiolis inaequilongis) e basi acutâ vel obtusâ lanceolata acuminata obtuse serrata tri- vel triplinervia, glabra vel subtus cum ramulis et petiolis rariter appresse pilosula, 15 —5 poll. longa; glo- meruli dioieì subeonfluentes; perigonium fructiferum subbaccatum URTIGEAE. 264 SARCOGHLAMYES, cuneatum varie compressum apieulatum, siecitate nigrum. Boehme- ria melanocarpa Blume Mus. IT. p. 210. — Urtica melanocarpa Zippel. mss. — Nieuw-Guinea. XVII. SARCOCHLAMYS caupicu. onss. wepD. Flores dioici, densìssime glomerato-spicati, spicis simpliciter ramosis recurvis. Masc.... Fem. Perigonium ventrieosum, ore contracto omnino laterali, imaequaliter 4-dentato, subbilabiato. Ovarium Liberum. Stigma sessile, capitato-penicillatum. Achaenium perigonio ac- ereto carnoso inclusum. 1. Sarcochlamys pulcherrima cauvicu. Voy. Bonil. tab. 89. Wedd. Ann. Sc. nat. 4, sér.I. p. 198. Arch. le. p. 439, tab. XVI. C, Frutex, folia alterna lanceolata serrata discolora trinervia; stipulae serratae axillares, Urtica pulcherrima Roxb. l.c. Ill. p 588. — Voor- Indië, Sumatra. XVIII. LEUCOSYKE zorr. et morirz. Flores utplurimum dioicì, masculi glomerulati, fem. in reeeptaculo globoso sessiles vel breviter pedicellati densi, capitulis in axillis foliorum saepe ge- minis raro corymbulosis vel subeymulosis. Mase. Perigonium A— 5-partitum, laciniis ovatis acutis aestivatione valvatis. Stamina 4 vel 5. Pistilli rudimentum lanatum vel glabrum. Fem. Pe- rigonium liherum breve cupuliforme breviter vel plerumque obtuse 4—5-dentatum. Ovarium oblique elliptico-ovatum, subcompressum, glabrum vel superne et margine strigillosum. Oyulum erectum, micropyle saepe ampliatâ et loculi vertice cohaerente. Stigma penicillato-capitatum vel subpeltatum, longe papillosum. Fruectus subexsuccus, strato extimo vix carnoso, intimo chartaceo. Albu- men parcum. — Arbusculae vel frutices in Asiâ insulari et Ocea- niâ, foliis distiche alternis, trinerviis, conspicue vel subobsolete serrà- tis, subtus canescenti-tomentosis, stipulà axillari bifidâ, glomerulis masc. bracteatis, pedicellis femineis teretibus vel superne incrassâ- tis, bracteolatis, receptaculo fructifero carnoso. Missiessya Gaudich. nomen in tabulá 93. Ltin. Nav. Bonite. — Leucoenide spec. Mig. Pl. Jungh. — Genus Zollingerianum, infauste neglectum, 1845 jam editum et charactere stabilitum. URTIGEAE. 265 LEUCOSYKE. 1. Leucosyke javanica zour. et mor. 4. c.p. 76 (javensis Mig. in Zoll. Cat. p. 100). Arbuscula; ramuli petioli nervique subtus fusco-tomentelli et albido-hirtelli, folia e basi rotundatâ vel obtusâ subrotundo-ovata vel lato-elliptica abrupte acuminata, supra basin acute dentato-serrata, supra scabriuscula, subtus niveo-tomentosa, 1—1l pedem longa, venis transversis curvatis subavenulis; capitula majuscula gemina vel solitaria pedunculata. Urtica candidissima Bl, Bijdr. p.491. — Missiessya candidissima Bl. Mus. bot. IL. p. 165 (Touchardia ej. sub fig. 24). Wedd. Arch. le. p. 467. — M. javaniea Wedd. Ann. 4. sér. T. p-195.— Boehmeria candidissima Hassk. Cat. bog. p. 179. Pl. Jav. rar. p. 203, — Leucoenide can- didissima Mig. Pl. Jungh. 1. p. 87, — Java. — Ki boentoer sund, 2, Leucosyke hispidissima mia. Folia lato-elliptica vel elliptico- ovata acuta subacuminata, basi rotundata, crenato-serrata, supra piloso- hispida asperrima, subtus tenuiter pubescenti-tomentosa in nervis his- pida. Missiessya Wedd. L. e. — Philipp. eilanden (cumixa). 3. Leucosyke alba zons. et mor. herb. Ramuli petioli nervique subtus pube dimorphâ rufulo-tomentosi, folia e basi acutiusculâ vel obtusä elliptico-oblonga vel sublanceolata acuminata, supra $ serrata, subcoriacca, supra scabra, subtus tomentoso-albida vel passim ochracea, transverse venoso-retieulata, 3—8 poll. longa; pedunculi feminei petiolo breviores, saepius gemini, Urtica alba Blume Bijdr. p. 499 ex parte. — U. capitellata Poir. Dict. Suppl. IV.p. 224, — U. sphaerocephala Roxb. l. c.p. 589. — Leucoenide alba Mig. PL. Jungh. 1. p. 37. — Missiessya alba Wedd. l.c. 1. p. 195. M. fagifolia Gaudich, Bonit. tab, 93. Wedd. Arch. l.c. — Mo- lukken. Java. Noesa-Kambangan. Borneo. Celebes. Banda. Philipp. eilanden. — Angin angin jav. Ki boentoer sund. 4. Leucosyke bimensis zorr. ct mor. herb. Ramuli peduneuli petioli nervique subtus griseo-hirtelli; folia breviter petiolata lan- ceolata vel lanceolato-oblonga acuminata vulgo inaequilatera, cre- nato-serrata, supra glabra, subtus arachnoideo-albida, trinervia et venosa; stipulae Janceolatae superne rufo-villosae ; receptacula axilla- Pa gemina globosa, breviter pedunculata. Mig. in Zoll. Cat. p. URTIGEAE. 266 LEUCOSYKE. 100. — Missiessya bimensis Wedd. l. c. — Bima, op den Padjo. Ramé mal. 5. Leucosyke celtidifolia mia. Ramuli petioli nervique subtus in- eano-sericei, folia ovato-oblonga vel ovato-lanceolata acuminata argute serrulata coriacea, supra scabrida, subtus cinerascentia, transverse ve- nosa. Missiessya celtidifolia Gaudich. mss. Voy. Bonite tab. 93, fig. 12 — 20. — Wedd. l.c. — M, aspera Wedd, L. e. L. p. 195. — Philipp. eilanden (cuMING). 6. Leucosyke mutabilis mro. Ramuli petioli nervique subtus pube dimorphâ pubescentes, folia elliptica acuta vel oblonga et sub- lanceolata acuminata, basi acuta vel obtusa, a medio circiter acute vel obsolete serrulata, subcoriacea, supra scabra, subtus cinereo- albida, venis transversis reticulatis, 3—8 poll. longa. Urtica alba Bl. Bydr. p.499 ez parte. — Missiessya mutabilis ej. Mus. IL. p. 163, Wedd. Arch. l. e. p. 471. — Molukken. Java. Noesa- Kambangan. 7. Leucosyke villosa uro. Ramuli petioli nervique subtus villosi, folia e basi obtusâ vel acutiusculâ oblongo-lanceolata acuminatissima, supra basin argute serrulata subcoriacea, supra aspera, subtus al- bida, transverse venoso-reticulata, 3—7 poll. longa. Missiessya Bl. Mus. l. c.p. 163. Wedd. l, e. — Celebes. Borneo. 8. Leucosyke elongata mio. Ramuli petioli nervique subtus ap- presse puberuli, folia lanceolata acuminatissima, versus basin obtusam vel acutiusculam integerrima, superne obsolete serrulata, membrana- cea, supra aspera, subtus albida, venis transversis obsolete reticula- tis, 4— 6; poll. longa; peduneuli fem. petiolo longiores. Missiessyya Bl. Mus. IL. p. 164. Wedd. 1. c. p. 412. Urtica alba var. ej. L. C.— Celebes. Banda. 9. Leucosyke falcata mio. Ramuli petioli nervique subtus ap- presse puberuli, folia lanceolata subfalcata, superiora acuminatissima, inferiora minora acuta vel obtusiuscula, versus basin obtusam aut acutiusculam integerrima, a medio obsolete repando-serrulata, char- tacea, supra asperula, subtus caesio-albida, venis transversis obsolete reticulata, 2-fere 6 poll longa; pedunculi feminei petiolum aequan- URTICEAE. 267 PIPTURUS. tes. Urtica alba Reinw. herb. Missiessya falcata Bl. Mus. Ll. c. p. 164. Wedd, l.c. — Gelebes, in Menado. 10. Leucosyke bornensis mig. Ramuli petioli nervique subtus tomentelli et hispiduli, folia e basi rotundatâ vel obtusâ ovata vel elliptico-ovata a basi ad apicem acute serrata, supra hispidulo-aspera, subtus canescenti-tomentosa, venis transversis reticulatis, 3—4 poll. longa; pedunculi fem. petiolum aequantes vel longiores. Missiessya bornensis Bl. Mus. IL. p. 164. Wedd. l. c.p. 473. — Borneo. 11, Leucosyke rubiginosa mio. Ramuli petioli nervique subtus pilis albidis immixtìs rubigineo-tomentelli, folia elliptica vel oblonga utrinque acuta, supra basin obsolete serrulata, coriacea, supra scabra, subtus albida, venis transversis obsolete retieulatis. Missiessya ru- biginosa Bl, Mus. IH. p. 164. Wedd. l. c. — Borneo. 12. Leucosyke sumatrana mig. Ramuli petioli nervique subtus rufale tomentelli et albido-villosuli, folia e basi obtusâ vel acutius- culâ lato-elliptica vel elliptico-oblonga acuminata supra basin acute dentato-serrata, supra asperula, subtus canescenti-tomentosa, venis transversis inter nervos curvatis distincte reticulatis. Missiessya Bl. Mus. 1L. p. 165. Wedd. Lc. — Var. B. ochroneura Mig. folia elliptico-oblonga vel sublanceolata utrinque acuta vel apice acumi- nata supra basin obsolete serrulata, supra scabrida, subtus canescenti- tomentosa, nervis ochrascentibus, venis trausversis distincte reticu- latis, Miss. ochroneura Bl. l.c. — Nervatione a Ts. albà differt. — Sumatra. — B. Molukken. __ 13. Leucosyke celebica mio. Indumentum superioris, folia e basi taequali obtusiusculâ oblongo-lanceolata acuminatissima paullo su- pra basin acute serrulata, supra scabriuscula, subtus incano-tomen- tosa, venis transversis rectiusculis, basi subtriplinervula, 3—10 poll. longa. Missiessya BL l. c. Wedd. l. e. — Celebes. XIX. PIPTURUS wepperr. Flores dioïeì, masc. glomerati, fem. capitati, bracteis parvis hirtis stipati, glomerulis axillaribus vel mterrupte spicatis, spicis interdum distiche ramosis. Masc, Peri- URTIGEAE. 268 PIPTURUS, gonii 4—5-lobi laciniae ovatae acutac. Stamina 4—5. Pistilli rudimentum lanatum. Fem. Perigonium ovoideum ventricosum, sensim attenuatum, saepe cano-tomentosum, ore contracto, limbo 4—ö-denticulato. Ovarium perigonio econcretum, ovulo ereclo, stigmate elongato-filiformi, hinc villoso, cum ovarii vertice articu- lato, basi glabro, caducissimo. Fructus ventricosus, pericarpio nuca- mentaceo, perigonio baccato vestitus. Albumen parcum— Frutices mauritiani, indiei et oceanici, foliis alternis homomorphis integerrimis vel dentatis, subtus saepe canescentibus trinerviis, stipulâ axillari profunde bifidá, receptaculo capituli feminei demum carnoso. — No- thoenide Bl, A. Glomeruli plerique spicati. 1. Pipturus velutinus wenp. Anu.Se. nat. 4. sér. 1. p. 196. Arch.l.c. p.446. Ramuli breviter ineano-tomentosi vel pubescentes, folia ampla, e basi cordat vel rotundatÂâ late ovata subabrupte acuminata, erenulata vel serrulata, supra hispida vel glabrata, subtus in sicco glauco-canes- centia et fusco-reticulata; glomeruli in spicas laxe paniculatas dispo- siti. Boehmeria velutina Decaisne N. Ann. Mus. UI. l. c. — Ur- tica pellucida Labill. Sert. Austro-Cal. p. 19, tab. 80. — U. incana Bl. Bijdr. p. 497. — Boehmeria ineana Hassk. Cat. bog. p. 19. Mig. Pl. Jungh. L. p. 36. Zoll. Cat. p. 100. — Urtica cinerascens Vent. ap. Poir, Dict. Suppl. IV. p. 224, — Var. foliis subtus per tiolis ramulisque hirto-tomentosis. — Java. Boeroe. Timor. — Gezelschaps-eilanden. 2. Pipturus propinquus wen. Arch. l.c. p. 447. Ramuli ut su- perioris; folia minora brevius petiolata, rarius cordata, acuminata vel sensim attenuata et acuta, adulta supra glabrata et laevia; glomeruli axillares aut in spicas simplices interruptas et nonnunquam apice fo- liosas dispositì. Pipturus propinguus et P. Candolleanus Wedd. Ann. l.c. — Boehmmeria propingua Decaisne t. c. — B. Candol- leana Gaudich. Voy. Freyc. tab. 148. — Urtica argentea Forsl. Prodr. n. 343. — U. cinerascens Bl. Bijdr. p. 497. — U. albido- punctata Steud. — Java. Timor. Mariannen. Nieuw-Holland. 3. Pipturus repandus wepp. Aur. Sc. nat. 4. sér. 1. p. 196.Archiv. URTICEAE. 269 OREOGCNIDE. Lc. p. 449. Ramuli juniores petioli foliaque subtus im nervis pubes- centia sensim glabrata, folia e basi rotundatâ, emarginatâ vel acut lato- aut obovato-elliptica, subabrupte acuminata, integerrima vel re- pando-denticulata, ultra L alt. trinervia costulisque utrinque 1—2, transverse venosa, 5—1 poll. longa; glomeruli in spicas pubescentes simplices digesti. Piplurus repandus et ellipticus Wedd. Ann. Lc— Urtica repanda Bl. Bijdr. p. 594.— Boehmeria Hassh. Lc. p. 19. Mig. in Zoll. Cat. l. ce. — B. trinervis Mig. Pl. fungh. Lp. 36. — Nothoenide repanda Bl. Mus. IL, fig. 14. — Var. B. rubrinervia (Urtica rhodopleura Zippel. herb.). — Sumatra. — Java. — Luzon. — @. Amboina. A. Pipturus mollissimus wenn. Arch. L. c.p. 449, Petioli folia- que subtus subincano-tomentella glabrescentia, folia ovata vel ovato- aut obovato-oblonga aut lato-elliptica, abrupte obtuse brevi-acuminata vel obtusata, supra basin crenato- vel superne eroso-repanda, ultra 1 trinervia costulisque 2 utrinque adscendentibus, 5—3 poll. longa, coriacea, supra puberula, mox glabra ; spicae glomerulitlorae albido- hirsutulae. Nothoenide mollissima Bl. herb. — Urtica mollissima Bl. Bijdr. p. 501. — Java. — Poeloe Pinang. B. Glomeruli axillares. 5. Pipturus asper wenp. /. c, Arbor; folia ovata longiuscule acu- minata basi obtusa vel rotundata, erenulato-serrata aut subinteger- rima, supra hispidula et asperrima, subtus velutina. — Philipp: eilanden (cumine n. 724). XX. OREOCNIDE mig. Flores dioici, glomerulati vel capitel- lati, glomerulis capitulisque pedunculos simplices vel ramosos ter- minantibus. Masc. Perigonium 4-partitum, laciniis ovatis acutis, extus hispidulis, aestivatione subinduplicato-valvatis. Stamina 4, Pistilli radimentum basi lanâ stipatum. Fem. Peri gonium cupulâ carnosà suffultum, tubulosum, ventricosum, ovario totum adnatum, limbo minimo 4—5-dentato. Ovulum erectum. Stigma discoideum subpeltatum, margine longe eiliato-papillosum. Fruc- tus ventricosus, cupulâ inerescente vestitus, obsolete sulcatus, peri- gonio subcarnoso, pericarpio (nunc endocarpio) subnucamentaceo. URTICEAE, 270 OREOCNIDE, Albumen satis copiosum. — Irutices Indiae aquosae et Oceaniae, foliis alternis integerrimis vel erenulatis, stipulà axillari bifidâ, — Genus a me recte descriptum anno 1852, quo tempore Villebrunia, prorsus incognita, nomine tantum in tabulâ cum deseriptione bota- nicâ itineris navis Bonite edendâ indicata prostabat. * Folia trinervia. 1. Oreocnide trinervis mia. (Villebrunia Wedd. l.c. I. p. 197). Folia ovato-oblonga integerrima trinervia; cupula sub fructu carnosa. Philipp. eilanden (cuMiNG n. 711). ** Folia penninervia. 2. Oreocnide semicrenata mio. Ramuli petioli foliaque subtus in costâ sericeo-puberula; folia e basi rotundatâ elliptica acuminata, inferne integerrima, superne crenulata ; pedunculi furcati vel dicho- tomi brevissimi. Villebrunia Bl. Mus. IL. p. 167. Wedd. Archiv. Lc. p. 453. — Urtica semicrenata Zippel. herb. — Amboina. 3. Oreocnide sylvatica mio. PL. Jungh. I. p. 40. Frutescens vel arborescens, ramulis petiolis nervis subtus pedunculisque pilis tene- ris appressis inspersis, folia elliptica vel elliptico-oblonga acumi- nata, versus apicem repando-denticulata, stirpis femineae angustiora, magis lanceolata ; pedunculi simplices vel furcati fasciculati, capitula masc. 3—10-flora, fem. 8—10-flora. Urtica sylvatica Bl. Bijdr. p. 506 ezel. «. — Villebrunia ej. Mus. bot. IL. p. 167, fig. 15. Wedd. Arch. be. p. 453 (excl. var. y) tab. XV. C. — Boehmeria Hassk. Cat. bog. p. 19. — Java. Sumatra. — Djoerong, Mi- miran, Nangsi sund. 4. Oreoenide pilosula mio. PL. Jungh. 1. p. Al. Ramuli petioli stipulae foliaque novella incano-hirtella, folia breviter petiolata e basi acutâ sublanceolato- vel obverse oblonga anguste acuminata, supra medium remotius repando-denticulata, costulis utrinque 5—7 supra glabra, 3—5 poll. longa; pedunculi axillares d1- trichotomi. Villebrunia glomerata Bl 1. c. p. 167. — Java. 5. Oreoenide major mio. Pl. Jungh. 1. p. 41. Arbuscula, ramulis_ petiolis foliisque subtus in nervis molliuscule pubescentibus, folia URTIGEAE. 271 MOROCARPUS. longiter petiolata e basi rotundatâ subemarginatâ elliptico-oblonga acuminata, a medio dentieulato-repanda, costulis utrinque 7—S, supra praeter costam glabra, 7—8 poll, longa; pedunculi gemini pluresve simplices vel dichotomi. Villebrunia scabra Wedd. Ann. Le. V. rubescens Bl l.c. p. 166. — Urtica rubescens Bl. Bijdr. p. 506. — Oreoenide rubescens Bl. mss. in herb. L. Bal, serius genus meum rejiciens. — Boehmeria rubescens Hassk. Cat. bog. p. 19? — Urtica scabra Zoll. herb. non Bl. — Java. 6. Oreocnide? rufescens mio. Arbor; folia elliptica subabrupte acuminata, basi obtus integerrima, obsolete crenulato-dentata, pen- ninervia, rugulosa, supra glabra et laevia, nervis subtus pubescenti- bus, 457 poll. longa, alternatim minora et brevius petiolata ; pe- duneuli fureati vel dichotomi brevissimi; capitula fem. 10—15-flo- ra, floribus bracteolis scariosis suffultis. Villebrunia rufescens Bl. Mus. 11. p. 166. Wedd. Arch. l. c.p. 457 de genere dubitans. — Nieuw-Guinea. 1, Oreocnide® murina mig. Folia ovata vel ovato-oblonga acuta vel acuminata, supra trientem inferiorem obtuse serrulata, supra sca- brida, subtus molliter sordide tomentosa, 11-fere 3 poll. longa; ca- pitula in peduneulo brevi pauca subracemosa. Villebrunia Bl.l.c. p. 168, — Nieuw-Guinea. 8. Oreocnide? rhodopleura mio. Folia e basi acutâ lanceolata acuminatissima, denticulato-serrata, subtus niveo-tomentosa, 1—4 poll. longa; capitula breviter pedunculata, solitaria vel pauca race- mosa. Villebrunia Bl, Ll. c.p. 168. — Nieuw-Guinea. XXI. MOROCARPUS sieg. et zuccar. Flores monoici vel dioici. Masc. glomerulati, fem. capitatí, bracteis scariosis, glome- rulis capitulisque (unisexualibus vel androgynis) ramulos pedunculi terminantibus. Masc. Perigonium 4-rariusve 3-partitum, laci- Ais ovatis, breviter acuminatis, dorso convexis, aestivatione valvatis. Stamina 4 vel 8, Pistilli rudimentum basi lanatum. Fem. „Perigonium ventricoso-tubulosum, ovario obovato-oblongo sub- adnatum, ore contracto 4-dentato. Ovulum suberectum. Stigma URTICEAE. 272 MOROCARPUS, sessile, penicillato-capitatum. Fruetus bacciformis obovoideus, extus carnosus (perigonio), endocarpio nucamentaceo. Albumen copiosum. — Frutices vel suffrutices in Abyssinià et Asi austra- liore ereseentes, foliis alternis serratis saepe rugosis, subtus cinereo- vel niveo-tomentosis, stipulâ axillari bifidâ. — Debregassia Gaudich. in tabulâ 90. ltin. Navis Bonite absque ullâ definitione, pace cl. WEDDELLI, Morocarpi loco haud admittenda. 1. Morocarpus dichotomus sr. Mus. IL. p. 157. Frutex vel ar- buscula, ramulis et petiolis nervisque subtus puberulis, folia alterna longe, vel breviter petiolata, ovato- vel elliptico-oblonga acuta acu- minata, majora basi rotundata, minora acutiuscula, inde e basi ser- rata, trinervia et venoso-reticulata, inter reticulationes cinerco-to- mentella, 4—8 poll. longa, stipulae bifidae; pedunculi subdicho- tomi axillares gemini ; capitula androgyna, fl. masc. triandri. Urtica Blume Bijdr. p. 498. Boehmeria Hassk. Cat. boy. p. 79. Leuco- enide Mig. Pl. Jungh. I. p. 38. Debregassia dichotoma Wedd. Arch. Lc. p. 462. — Java, in de bergstreken. — Oerang-oeran- gan sund. 2. Morocarpus sororius mio. Ramuli petiolique hirtelli glabres- centes, folia longiuscule petiolata, elliptico-oblonga acuminata, a basi rotnndatà vel obtusâ inde argute serrulata, subtus trinervia cos- tulisque utrinque 5, reticulata, sublacunosa, praeter nervos albido- tomentosa, supra bullulata setulisque raris inspersa, coriacea, 5—7} poll. longa, stipulae bipartitae dorso carinatae pilosae; pedunculi axillares semel bis terve dichotomo-eymosi dense hirtelli, petiolo breviores; stigma parvulum. Leucoenide Mig. Pl. Jungh. 1. p. 38. Java. 3. Morocarpus affinis vu. Jus. IT. p. 157. Ramuli petiolique albido- vel fuscescenti-tomentosi, folia longiter petiolata, e basi sub- cordatâ vel rotundatâ ovata vel ovato-oblonga subacuminata crenato- dentata, supra rugosula, asperula, subtus incano-tomentosa, 3- sub- S-nervia et costulata, 4—6} poll. longa; eymae subdichotomae bre- ves incano-hirtellae. Leucocnide Miq. Pl. Jungh. I. p. 39. — Java, oostelijk gedeelte. 4. Morocarpus longifolius pr. Mus. bot. IT. p. 156. Ramuli pe- URTICEAE. 273 ) MAOUTIA,” tioli ef nervi subtus einereo- vel fusco-villosiusculi vel tomentelli, folia e basi obtusâ lanceolata vel oblongo-lanceolata acuminata den- tato-serrulata, supra rugosa pilosula demum asperula, subtus cine- rascentia ef dense pubescentia nervis hirtis, 8-fere 7 poll. longa; pedunculi furcatí vel dichotomi solitarii aut didymi, capitulis andro- gynis, perigonium masc. 4-partitum. Urtica longifolia Burm. Fl. Ind. p. 107. — U. angustata Bl. Bijdr. p. 500. — Boehmeria Hassk. Cat. bog. p. 19. — Leucoenide Mig. herb. — Missiessya velutina Wedd, l.c. 1. p. 195. — Debregassia velutina Gaudich. Bonit. tab. 90. Wedd. Arch. l. e. p. 460, tab. XV. A. — Conoce- phalus niveus Wight fcon. VL. tab. 1959. — Morocarpus velutinus, longifolius el angustatus Bl. Mus. II. p. 156. — f. virens Wedd. Le. (Morocarpus virens Bl. Mus. II. p. 156), foliis crenato-serru- latis, supra rugosis asperis, subtus griseo-virentibus et pubescentibus, 5—8 poll. longis, pedunculis dichotomis, capitulis dioicis (P). — Ceylon, — Voor-Indië. — Java. — . Sumatra. XXIL MAOUTIA weppert. Flores monoiei vel dioici, glome- rulati, glomerulis laxe cymosis. Masc. Perigonii 5-partiti laci- niae ovatae subacuminatae, extus hispidulae, aestivatione valvatac. Stamina 5. Pistilli rudimentum densâ laná involutum. Fem, Perigonium ovario ovoideo omnino adnatum extus setosum vel hispidulum, limbo libero nullo manifesto. Ovulum suberectum. Stigma stylo brevi suffultum, laterale, lanceolatum vel subcapita- tum persistens, papillis brevibus vel elongatis. Fructus ovoideus interdum ohtuse trigonus, hispidus vel setosus, extus carnosulus, endocarpio osseo vel nucamentaceo. Albumen tenue. — Frutices in Indià continentali et aquosâ nee non in Oceaniâ indigeni, foliis _alternis trinerviis crenulatis vel serratis, subtus eano-tomentosis, sti- pulâ axillari saepe profunde bifidâ, glomerulis basi bracteatis. — Lecanoenide Bl.— Fl. fem. haud nudì, sed pogen ovario omnino _ accreto insignes. Ee 1. Maontia odontophylla mio. (Boehmeria in Pl. Jungh. 1. p. 35). Monoica, folia e basi obtusà vel rotundatâ late elliptica vel el- liptico-ovata acuminata, grosse dentato-serrata, subcoriacca, supra rugulosa hispido-pilosa et asperata, subtus praeter nervos pubescen- 18 Flora van Ned. Indië. I. — 2e Afd, _ URTICEAE. 274 DISTEMON. da niveo-tomentosa, achaenium nin Maoutia aspera Wedd. (3 Ë: p. 194. Wedd, Arch. 1. c. p. 418. — - Java. = Wali anginj juv. 2, Maoutia rugosa wenn. js se. nat. Au sér. bin 194. Archiv. l.c. p. 479. Dioica, folia ovato-lanceolata longiuseule acuminata basi obliquâ obtusa vel rotundata, minute erenato-serrulata coriacea, supra rugosa et asperula, subtus nervis exceptis_ niveo-tomentosa, achaenii rostrum stigmate dimidio brevius. Urtica d jersifolia Bl Bijdr. p. 498. — Boehmeria diversifolia Mig. Pl. Jungh. Ip. 34, Zoll. Cat. p. 100. — 9. Zollingeriana (M. Zollingeriana Wedd. Ann. l. c.) foliis submembranaceis erenulato-serratis (U. liversifolia Blume. — Lecanoenide ej. Mus. IL fig. Ji — Javá — of W. angin jav. sE 3. Maoutia platystigma werp. Le. Dioica, folia c dee breviter acuminata erenulato-dentata » achaenii rostrum stigmate diagordoe: subcapitato brevius.. MING n, 1441), Fe Ee 4, Maoutia setosa wapp. l. | ovata breviter acuminata erenulato-dentata BOAC achaenii LONEN stigmate longius. — Luzon eel oe En _ interdum a induratis hd foliis ls. vel see A rescenti? involmoratd ant nudâ, floribus involueratis En, obvolutis. ns ‚supeme dilatatum heacdeisens ve habijt sta- mine unico, rarissime 2; pistilli rudimentum nullum vel in fl. dise- . per erigo jum tubuloso-v entricosum \ vel nallum, staminum rudimenta _ ie aen een DISTEMON WED CANNABINBAE. did CANNABIS, pauciftoros lexe spicatos dispositi, feminei saepe bini ® ‚ Perigonii subinfundibuliformis bipartiti laciniae - en breviter r acuminatae, Stamina Be Pistilli ru- tice artieulatus, din a basi 5 apicem uno latere stigmatosus. Fructus ovatus, simplex aut sacpissime didymus (fl. 2 coalitis). _Endocar rpium nucamentaceum. Cot yledones quadrato-rotundatac. _ Album en monnihil copiosum. zl Distemon indicum WEDD. Archie. l.c. p. 551, tab. XX. A. Eeste’ perennis, caulibus. erectis et adscendentibus, foliis alternis _ovatis acuminatis grosse. serratis. trinerviis, stipulis lateralibus libe- 5 ris, s spicis solite ijs terminalibus. et axillaribus, glomerulis subtrifloris nt axillà bracteac ovatae. Australina diandra Wedd. Ann. Sc. nat. ele, Pp. 108 Urtica « grossa Wall. Cat. n. 4615.—V oor-Indië— E van Aa n. Sake xe XOVII CANNABINBAE ENDL. 5 masc, . ‚ Ssopalo, sepalis acstiva- ermmtiibae 5, imo perigonio insertis, gynoecii kadhriente nullo, perigonio fem. monophyllo amplectente, stig- : matibus. A ae crassiusculo, embryo, exalbumineo uncinato vel spiral. et CANNABIS 4 TOURNEE. A. dioici. Mee racemosi, D-sepali. | Fem. spicato-glomerati unibracteati. Perigonium monosepalum, _Complicato-convolutum, basi ventricosà ovarium includens. Sty- lus brevis, stigmatibus ze elongatis. Aechaenium erustaceum ze spurie bivalve indehiseens. Semen cum embryo uncinatum. Ee Cannabis sativa LINN. Folia digatata, foliolis angustissimis — ak sericeis. Bl. Bijdr. Pp. 515. _Hassk. Cat. p. 80. Zoll. Cat. p. 107, — Java, in de tuinen verbouwd (euwe), volgens ZOLLINGER — ap. op Java ac ; }: de verdoovende geeneens dio « de dn in Zuid- | À Azië ì in grootere mate dan i in A me. bin ad geen eigenlijke kultuurplant, — Gingi sund, - bn ARTOCARPEAE. 276 GENERA. Ordo XCVIIL. ARTOCARPEAE rm. BROWN. Arbores, frutices, rarius herbae, foliis utplurimum alternis, inte- gris, rarius lobatis, rarissime digitatis, stipulis geminis axillae la- teralibus haud raro in unam axillarem connatis, floribus monoicis vel dioicis, spicatis, capitatis, vel supra receptacula collectis aut iis eoncavatis inclusis. Masc. Perigonium utplurimum calycinum 2—6-sepalum, sepalis plus minus connatis, aestivatione imbricatis raro valvatis, perraro nullis. Stamina sepalorum numero et iis op- posita, vel pauciora, filamentis aestivatione rectis vel inflexis et nune perinde elastice prosilientibus, antheris basi-vel dorsifixis, bi- locularibus birimosis vel unilocularibus peltatis in 2 lamellas su- perpositas dehiscentibus. Pistilli rudimentum nullum vel mani- festum. Fem. Perigonium e sepalis 2—6 liberis vel coalitis, aestivatione uni- vel biseriatim imbricatis, persistens, raro deficiens. Ovarium sessile vel gynophoro sustentum, liberum, raro perigonio plus minusve adhaerens, uniloculare (rarissime 2 —8-loculare, uno tantum fecundo), uniovulatum, ovulo aut e basi erecto orthotropo, aut parieti styligero api:ive appenso anatropo aut campylitropo. Stylus terminalis, lateralis vel basilaris, simplex vel bipartitus, perraro trifidus, stigmatibus filiformibus, lanceolatis, spathulatis, peltatis, calyptratis vel capitatis, papillis brevibus vel elongatis. Fruc- tus utplurimum syncarpium. Achaenia crustacea indehiscentia, raro bivalvia, passim baccantia, vel perigoniis baccantibus inclusa, hine drupacea, super receptaculum arcte composita aut connata vel receptaculo disciformi immersa aut intra illud carnosum factum in- elusa. Semen unicum, testâ membranaceâ, albumine nullo vel carnoso, embryi cotyledonibus aequalibus vel inaequalibus, rä- diculâ superâ, — Ordo maximam partem tropicus. Eigenschappen. Opmerkelijk is de verscheidenheid der bestand- deelen die in deze groote groep voorkomen, de hevigste vergiften, (alcaloiden), verschillende scherpe harsachtige stoffen, caoutchout, voedende beginsels, smakelijke vruchten, waaromtrent bij de ver- schillende soorten het nadere vermeld wordt. Overzigt der geslachten : A. Meeldraden in den knop omgeslagen. IL. Bloemen twee- of éénhuizig, in afzonderlijke aren of hoofdjes: ARTOCARPEAE. 217 STREBLUS. a. vrouwelijk bloemdek 4-Lladig of 4-deelig. * stijl 2-spletig; vrouwelijk bloemdek 4-bladig; in dubbele rij: L Streblus, in bijkans dubbele rij: II. Tazotrophis. ILL. Morus. ** een stempel, vrouwelijke bloemen in hoofdjes, met 2 groote en 2 kleine kelkblaadjes: IV. Maclura. b. kruikvormig, aan den top geopend — kiemwit: VI. Malaisia, geen kiemwit: V. Cephalotrophis. — T'wijfelachtig: IX. Botrymorus. II. Eénhuizig, in bijschermen, vrouwelijk bloemdek buisvormig 4- tandig: VII. Bleekrodea. III. Als op een gemeenschappelijk bloembed vereenigd: VIII. Fatoua. B. Meeldraden in den knop regtstandig. 1. Bloemen in aren, hoofdjes of trosvormig. a.eitje op den bodem van het hokje; bloemen tweehuizig, in hoofdjes, mannelijk bloemdek 4—2-bladig; stempel verlengd: X. Conocephalus. b. eitje hangend ; bloemen op een rond of langwerpig bloembed, zonder of met schildvormige schutblaadjes: XI. Artocarpus ; bloemen in hoofdjes met wigvormige schutblaadjes: XII. Cudranus; — vrou- welijke bloem 1, zelden 2 binnen een geschubd bloembed: XLI. Antaris, — twijfelachtig: XIV. Stenochasma. II. Bloemen binnen een hol bloembed. a. met bloemdek. — a. meeldraden 2 of meer, zeer zelden één ; bla- den veelal ruw behaard, in den knop geplooid, niet zelden ge- tand: XV. Ficus; in plaats der schutblaadjes haren tusschen de bloemen, 2 meeldraden: XVIII. Pogonotrophe. — B. één meel- draad, veelal één lange stijl; veelal driedeelig bloemdek; bladen zacht of niet behaard, gaafrandig, in den knop opgerold: XIX. Urostigma. b. naakt of met een later zich ontwikkelend bloemdek: XIV. Co- vellia. c. naakt: XVII, Synoecia. Subordo f. Moreae Mig. in Mart. Fl. brasil. XII. p. S1. Sta- mina aestivatione inversa. L STREBLUS Lour. Flores monoici vel dioici, masc. capitati vel spicati, fem. solitarii vel spicati. Masc. Perigonium 4-parti- tum iaciniis aestivatione subvalvatis. Stamina 4 iis opposita, circa pistilli radimentum inserta, aestivatione ìncurva, elastice prosilientia. Fem. Sepala 4, serie duplicí imbricata. Ovarium e pariete prope apicem uniovulatum, stylo paullo excentrico, bipartito, laciniis subu- latis, interdum aequalibus, stigmatosis. Achaenium baccans sub- globosum, sepalis accrescentibus inclusum. Embryi exalbuminosi cotyledones carnosae, saepe connatae. — Arbores vel frutices lac- tescentes, inermes, folis brevi-petiolatis serrulatis venosis scabrius- culis, stipulis lateralibus, receptaculis axillaribus. Epicarpurus Bl. ARTOCARPEAE. 218 TAXOTROPUS, $ 1. Verae Bl. Mus. IL. p. 79. 1, Streblus aspera vour. Pl. Coch. IL. p. 754. Bl. Mus. II p. 79, fig. 33. Frutescens vel arborescens, folia ovata, oblonga vel obovato-oblonga acuta obtusa vel subacuminata inaequilatera, den- ticulata vel serrulata, praesertim subtus scabra, 1—3! poll; pe- duneuli fem. solitarii, masc. capitato-multitlori. Trophis aspera Retz. Obs. V. p. 30 ezel. syn. Rumph. Roxb. Fl. Ind. UL, p. 761. Wight — in Hook.Journ.Bot. T. p. 62, tab. 121.— Epicarpurus orientalis Bl. Bijdr, p. 488. Hassh. Pl. Jav, rar. p. 197. Mig. Pl. Jungh. 1. pe 42. Zoll. Cat. p. 88. — Tindo-Parua Rheed. Hort. Mal. 1. p. 87, tab, 48. — Over geheel Zuid-Azië, Sunda-eilanden, Moluk- ken tot op Nieuw-Guinea verspreid. — Amplas mal. en sund. Ki séroct sund. Sakotuka sanskr. 2. Streblus macrophyllus pr. Mus. /. c.p. 80. Folia c basi ob- tusâ oblonga vel elliptico-oblonga obtuse acuminata distanter obtuse — serrulata glabriuseula vel subtus parce scabriuscula, 3—74 poll. longa, pedunculi fem. ex apice 2—6-flori. — Celebes, in de wou- den om Likoepang (rorsr.). — Tamboen der inlanders, die van het hout rijststampers vervaardigen. $ 2. Parastreblus Bl, l.c. Fl, mase. ut fem. dense spicati. 3. Streblus mauritianus »r. Jc. Folia obovata vel oblonga, obtusa vel retusa nune acutiuscula, subintegerrima, rigida, subtus scabriuscula, spicae dioïcae, masc, elongatae, fem. breviores eylindricae. Morus mau- ritiana Jacq. Icon. rar. III. tab. 617. Bl. Bijdr. p. 481. — Rozb. Fi Ind. UL. p. 599. — Morus ampalis Lam. Dict. IN. p. 880. — A. rigida Hassk, Cat. p. 14. PI, Jav. rar, p.198. — Mauritius, Madagas car enz, — Op Java geplant. Observ. Streblus lactescens BL. Lc, — Calius lactescens BLANCO Fl Filip. p. 698, nimis dubia. il, TAXOTROPHIS grume. Flores dioici) masc. spicati vel capitati, feminei solitarii, Masc. Perigonium 4-partitum acsti- vatione valvatum. Stamina 4 oppositisepala, circa pistilli rudi- mentum inserta, aestivatione incurva. Fem. Perigonii sepala4 subbiseriafa, levissime imbricata. Ovarium uniovulatum, ovule prope verticem inserto, stylo bifido, ramis inaequalibus intus stig- matosis. Achaenium perigonio cinctum, semine pericarpii bast baccatae cupulaeformi stylo rostratae innixo. Embryi exalbumi- ARTOCARPEAE. 279 MORUS. nosì cotyledones carnosae inaequales. — Arbores vel frutices lac- tescentes, spinosi, foliis alternis stipulatis, receptaculis axillaribus. 1. Taxotrophis javanica pr. Mus. II. p. 77, fig. 26. Frutex ra- mosissimus, folia ovata, elliptica vel oblonga, cum muerone emargi- nata, L-fere 7 poll; fl. masc. spicati, feminei solitarii longe pedun- culati ; sepala lanceolata baccà multo breviora. Urtica javanica Bl. Bijdr. p. 501. — Java, — Panawar beas sund. 2. Taxotrophis Roxburghii eu, /. s.p. 78, Folia e basi obtusà lanceolata vel oblongo-lanceolata acuminata integerrima vel apice serrata, 1j-fere 5 poll. longa; capitula masc. involucrata; fl. fem. solitarii vel gemini breviter peduneulati, sepalis eordatis acuminatis bacc longioribus. T'rophis spinosa Roxb. Fl. Ind. TIL. p. 762. — Îr. tazoïdes Roth. Nov. Spec. p. 368. — Tr. taziformis Spr. Syst. UI. p. 902, — Epicarpurus timorensis Decaisne N. Ann. Mus. III. p. 499, tab. 21. — Voor-Indië. — Timor. UI MORUS zins. Flores monoici (et dioiciP) dense spicati. Masc. Perigonii 4- raro 5-partiti laciniae biseriales, aestivatione imbricatae, Stamina 4, raro 5, filamentis transverse rugosis, Pis- tillí rudimentum. Fem. Perigonium 4-sepalum, sepalis con- cavis oppositis, exterioribus majoribus. Ovarium biloculare, loculo altero minore, loculis 1-ovulatis, ovulo pendulo. Stigmata 2, elon- gato-filiformia A chaen ia perigonio saepe carnoso baccante tecta,con- gesta. Embryon albuminosum uncinatum, cotyledonibusoblon- gis ineumbentibus, radiculâ longiusculâ superâ. — Arbores vel Îratices lactescentes, foliis alternis integris vel lobatis, spicis axilla- ribus, masc. elongatis, fem. vulgo abbreviatis. 1. Morus indica numeu. Herb. Amb. VII. p. 8, tab. 5. Linn. __Spee. pl. Folia e basi rotundatâ vel subcordatâ ovato-oblonga (stir- __ Pis junioris praesertim) sinuato-incisa, inaegualiter serrata, supra _Scabriuscula. Bl. Bijdr. p. 487, Jungh. Java 1. p. 231. Mig. in _ Zoll. Cat. p. 89. Masc. perigonium serius rubescit, — Voor- Indië? (aldaar volgens RoxB. veel geplant voor de zijdekultuur). Java. — Gelcbes. Op Amboina wegens de eetbare vrucht inge- ARTOCARPEAE. 280 MACLURA, voerd (rumPa.). — Babasaran of Kajoe Babasaran sund. Ki bésar mal, 2. Morus macroura uro. PL Jungh. L. p. 42. Ramuli petioli fo- liaque subtus subincano-pubescentia, folia e basi rotundatâ vel sub- cordatâ rotundato-ovata acuta vel acuminata, supra medium repando- subdenticulata, trinervia venisque costulatis utrinque 5, circiter se- mipedalia; spicae fem, foliis coaetaneae pedunculatae axillares soli tariae elongatae, 4—4} poll. longae, subdensiflorae, sepala margine pilosula. — An generis? — Java. Broussonetia papyrifera vent. Bl Bijdr. p. 481. Span. l.c. p. 344, — China. — Van Japan ingevoerd, op den Archipel niet zelden aangeplant. (Vergelijk sonen. Java I. bl. 231). — Sai sund, Deéloewang jav. (ook de naam van het daaruit vervaardigde papier). IV. MACLURA norran. Flores dioici. Masc. spicato-subrace- mosi vel capitulati. Perigonium 4-partitum, sepalis aestivatione leviter imbricatis. Stamina 4, sepalis opposita, primum inflexa, de- mum patentia, filamentis filiformibus, antheris dorsifixis. Pis- tilli rudimentum. Fem. supra receptaculum dense capitatí, squamis cuneatis interjectis. Perigonii sepala 4 cucullato-con- cava, basi imbricata, apice subvalvata, 2 minoribus, 2 majorum unoad apicem convoluto styli basin amplectente, persistentibus, subcoales- centibus, unde syncarpium fere tessellatum, bracteis spathulatis in- termixtis. Ovarium lenticulare, ovulo unico medio parieti vel paullo altius inserto, campylitropo. Stylus brevissimus, stigmate filiformi. Achaenium compressum erustaceum. Em bryi curvati_ (exalbuminosi) cotyledones foliaceae, quidquam plicatae. — Ár-_ bores, fere omnes americanae, spinosae vel subinermes, foliis alter- nis, serratis vel integerrimis, stipulis deciduis, infl. axillaribus. — Chlorophora Gaudich. ltin. Preyc. p. 509. — Toaylon Rafin. — Cudranus Rumph. partim. — Plecospermum Tréc. $ 1. Plecospermum Tréc. (genus). F1. dioici, utriusque sexus supra receptaculum capitulati. Leptosura BL. 1, Maclura Javanica mio. in Zoll. Cat. p. 89 (a. 1854, excl. syn. — Bl). Ramuli tomentelli, folia e basi acutâ elliptica vel elliptico-lan- ceolata vel obovata, acuta, acuminata vel obtusa. Maclura gavanien ARTOCARPEAE. RBE CEPHALOTROPHIS. Bl. Mus. IL. p. 85, fig. 31 (a. 1856). — Trophis spinosa Blume Bijdr. p. 489, non Roxb. — Cudranus bimanus vel javanus Rumph. Herb. Amb. V. p. 22, tab. XV. fig. 2. — . ramulis sericeis, spi- nis brevioribus: Macl. timorensis Bl. l. e.p. 84. — Java. Bima. Molukken. — Koedang mal, jav, Tjoetjoek kaliagé of Doeri kaliagé sund, Tjoera bim, Menjom boeloe mak. — f. Timor. — Het hout, zeer hard en geelachtig, kan tot geel en groen verwen gebruikt worden, waardoor deze indische soort zich geheel aan de amerikaansche soorten aansluit. — Op Bima als verf- hout gekweekt (vergelijk RumPurus t. a. pl.). Observ. Superioris generis videtur Allaeanthus zeylanieus Thw. in Hook. Kew Gard. Misc. 1854, p. 302, tab. XX, quae eum veris Macluris americanis fl. masc. spicatis congruit. V. CEPHALOTROPHIS pruue. Flores dioici, masc. spicati, fem. supra receptaculum capitati. Masc. Perigonium 3—4-fidum, aestivatione subvalvatum. Stamina sepalorum numero et in oppo- sita, aestivatione incurva, filamentis filiformibus, sub anthesì elas- tice reflexis. Fem, Perigonium urceolatum ore pertusum. Ova- rium sessile inclusum, ex apiee uniovulatum, stylo brevi, stig ma- tibus 2 elongatis. Achaenium baccatum perigonio accrescente corlicatum. Embryi exalbuminosi cotyledones carnosae, parum iaequales accumbentes, nunc margine altero connatae, radicula su- pera. — Arbores vel frutices, inermes vel aculcatae. — Dumatrya Gaudich.? L. Cephalotrophis javanica pr. Mus. II. p. 76, fig. 27. Frutex inermis; folia e basi obtusâ vel subeordatà oblonga vel elliptica acuta vel obtuse acuminata vel obtusa, apice minute denticulata vel integerrima, glabriuseula vel subtus scabrida, 2 —6 poll.; spicae masc. breves; fl. triandri. Morus javanica Bl. Bijdr. p. 488. — Trophis coccinea Zippel. herb. et Spanoghe. — Tr. scandens Lour.? — Malaisia scandens Planch. Ann. Sc. nat. 4me sér. TIT. p. 293. — Java (er. zout. n. 108). Timor. — China, — Babasaran sund. VL MALAISTA BLANCO. Flores dioici, masc. spicati, fem. intra receptaculum glomerati. Mase. Perigonium 3—4-partitum. Sta-_ Aa 84, filamentis circa pistilli radimentum insertis, elasticis, ARTOCARPEAE. 282 BLEEKRODEA. Fem. Perigonium urceolatum ore pertusum, reliqua praecedentis, sed embryon albumine parco vel nullo, curvatum, cotyledonibus in- aequalibus conduplicatis subchrysalideis. — Frutices scandentes iner- mes vel aculeati. 1, Malaisia tortuosa rranco Pl. Filip. p. 789. Planch. lc. p. 294. Scandens inermis; folia elliptica, serrulata apice tridentata, baccae ova- les. — Philipp. eilanden. VIL BLEEKRODEA pruue. Flores monoici. Masc. Perigo- nium 4—5-fidum aestivatione valvatum. Stamina 4—5, circa pistilli rudimentum inserta, filamentis aestivatione incurvis elastice prosilientibus. Fem. Perigonium tubulosum 4-dentatum. Ovarium sessile, ovulo unico parieti styligero aflixo, stylo late- rali filiformi lougissimo, stigmate inaequali-bifido. Achaenium perigonio baccante inclusum. — Altera species in Madagascariâ erescit, 1, Bleekrodea insignis pr. Mus. IT. p. 98, fig. 28. Arbuscula lactescens ; folia alterna brevissime petiolata oblongo-lanceolata longe acuminata repanda vel inaequaliter dentato-serrata, 4—6 poll. longa, juniora scabriuscula ; cymae axillares fasco-tomentosae monoicae, fl. fem. in dichotomiis solitarii sessiles, masc. copiosioribus pedicellatis tetrandris. — Borneo. VIII PATOUA cauptcn. Flores masc. et fem. ad speciem re- eeptaculi orbicularis, margine ramoso-laciniati, super ramulos cymo- sos compressos brevissimos ramulosos umbellatim disposits. Calyx fructifer membranaceus. Ovarium obligaum, stigmatis bifidi lobo altero minuto. 1. Fatoua lanceolata pecarsye N. Ann. Mus. UIT p. 492. Rami graciles superne puberuli; folia e basi rotundat vel subeuneatà lanceolata acuminata dentata, supra scabra, subtus pubescentia, 1;— 5 poll. longa, stipulae lineares acutae; capitula pedunculata. An hujus loci stirps dubia mihi incognita (y Dorstenia?”) in Zoll. et Mor. Syst. Verz. p.76 ad n. 420 indicata? — Timor. Genus dubium: IX. BOTRYMORUS uro. Flores dioici, in capitulis racemose ARTOCARPEAE. 283 GONOGEPHALUS, dispositis. Masc. Perigonium 4-dentatum. Stamina alte exserta, Fem. in capitulis globosis. Perigonium urceolatum integrum, baccans. Stig ma simplex clongatum villosum. S ynecarpium bac- cans globosum. 1. Botrymorus paniculata mio. (Morus paniculata Roxb. FL. Ind. LL p. 599). Arborea, dioica, folia alterna longe petiolata, e basi rotundatà vel cordat ovata vel oblongo-ovata, acuminata, serrata, trinervia et venosa, subtus pilosa (tomentosa?), 4—8 poll. longa, petioli tomentosi, stipulae semicordatae caducac; racemií axillares so- litarii, ramulis paucis flexuosis; fl. fasciculati, masc. 4-dentati, fem. in capitulis; perigonium urceolatum integrum baccans, stigma sim- plex elongatum curvatum villosum, syncarpium. globosum pisi mole, albidum, pellucidum. Urtica fruticosa Banks herb. — Perlarius primus Rumph. Herb. Amb. IV. p. 120 (partim) tab. 56, affines species commemorans, — Molukken, op Oma, enz. Subordo IL. Artocarpeae proprie Mig. in Mart. Fl, brasil. X1L. p. SL. Stamina aestivatione recta. — Stipulae axillae potius quam petiolo laterales, liberae vel in unam axillarem gemmaceam connexae. Tribus 1. CoNocrPHALBAE TRÉCUL in Ann, Se. nat. 3m sór. VUIL. p. 18. Ovulam erectum e basi loculi. Stigma simplex. X. CONOCEPHALUS guuur. Flores dioici, spicato-capitati. Masc. Perigonium 4—2-fidum, laciniis carnosulis subeuculla- ts. Stamina 4—3, filamentis non exsertis carnosis oppositise- palis. Rudimentum pistilli. Fem. Perigonium saepe inae- quale. Ovarium oblongum uniovulatum, stylo longo simplici. Achaenium subbaccatum, perigonio excrescente tectum, compres- siusculum. Embryi demum exalbuminosi cotyledones subfolia- ceac plano-convexae, radicula brevis supera. — Frutices scanden- tes, foliis alternis, capitulis corymboso-cymosis axillaribus, $ 1. Perigonium masc. 4-merum. 1, Gonocephalus suaveolens zr. Bijdr. p. 483. Benn. in Horsf. PL. Jav. rar. p. 47, tab. 12. Folia e basi rotundatâ acutâ vel cu- heatâ lato- vel elliptico- aut oblongo-ovata attenuato-subacuminata vel obtusiuscula, supra rhaphidoso-punctata, subtus striulata, 3 —12 poll, longa, juvenilia subtus cum stipulis pubera; peduneulus eom- ARTOCARPEAE. 284 ARTOCARPUS. munis masc. ramis suis multo brevior, vario gradu ramosus, fem. breves saepe bis bifidi; perigonium fem. roseum, laciniis obtusis. — Var. «, ovatus Fréc. Ll. c.p. S9 (species), folia e basi late obtusâ vel emarginat ovato-subrotunda vel ovata obtusa, acuta aut sub- emarginata, pedunculus communis masc. ramis suis sublongior; ca- pitula femin. pedicellis longiora. — $. pubescens Préc. l. c.p. 90 species (C. gratus Mig. Pl, Jungh. IL. p. 43, forma adulta); folia e basi rotundatâ ovata acuta vel obtusiuscula, subtus pubescentia, pedunculi cum stipulis pubescentes. — Java (LESCHEN., BL, ZOLL). Luzon. — Kekogoan aroi sund. 2. Conocephalus microphyllus rric. /. c. p. 92. Folia e basi ro- tundatâ vel subcordatâ ovata attenuata acuta vel acumine brevi mu- cronulato, leucosticta, 3—44 poll. longa; capitula masc. cymoso- glomerata, perigoniì 4-fidi laciniae extus puberae. — Tsuzon. $ 2. Perigonium masc. dimerum. 3. Conocephalus ellipticus rnc. /. e.p. 91. Folia e basi rotun- datâ rarius attenuatâ oblongo-elliptica obtusissima, nunc subemargi- nata, rarius subacuta, utrinque punctis oblongis notata, 5—84 poll. longa; pedunculus communis masc. ramis brevibus, perigonium di- pbyllum diandrum. — Poeloe Pinang. $ 3. Dubiae sedis, 4, Conocephalus acuminatus rnc, /. c.p. 91. Folia e basi acut vel obtusiusculà rhombea vel ovato-rhombea, acuminata, punctis oblongis notata, 4—6 poll. longa; pedunculus fem. pubescens sexies- octies dichotomus, ramis hirtellis, perigonium tubuloso-turbinatum 4-fidum. — Luzon (eumine n. 775). Tribus II, BvartocarPrAg rRÉC. 1. c. p. 108. Ovualum pendalum. FI. fem. numerosi, interdum masc, mixti, supra receptaculum globo- sum vel oblongum congesti. XI. ARTOCARPUS Linn. Flores monoici, masc. et fem. in re- ceptaculis distjnctis, ebracteolati vel bracteolis peltatis. Masc. Pe- rigonii 2 —4-phylli sepala libera vel varie connata, aestivatione imbricata. Stamen unicum centrale exsertum. Fem. Perigonia magis minusve connata, tubulosa integra, poro aperta. Ovarium li- ARTOCARPEAE. 285 ARTOCARPUS. berum uniloculare, rarissime 2 —8-loculare, loculis 1-ovulatis, ovulo prope verticem pendulo anatropo, stylo terminali vel excentrico, stigmate oblongo vel peltato, raro 2 —3-fido, ramis stigmatosis. Syncarpium e carpellis vulgo ereberrimis, perigonio inclusis con- flatum. Pericarpium pergamaceum indehiscens. Embryon exal- buminosum, cotyledonibus crassis.— Arbores lactescentes,in Indiâ or. praesertim aquosà et Oceaniâ erescentes, folijs alternis integris vel varie divisis, stipulis axillae lateralibus parvis vel magnis amn- plexicaulibus, basi imbricatis, pedunculis solitariis simplicibus, amen- tis globosis vel elongatis. — Rademachia Thunb. — Rima Sonne- rat. — Soccus Rumph. $ 1. Jaca Tréc. Perigonium masc. dimerum. Stipulae 2 oppositae magnae, invicem imbricantes. 1. Artocarpus incisa inn. fil. Arbor 50-pedalis; folia coriacca appresse pubera, e basi attenuatâ oblonga maxima, pinnatifida, lobis oblongis acutis et acuminatis ; stigma 2—38-fidum, absque stylo. Bl. Bijdr. p.4S0. Roab. Fl. Ind. III. p.527. Hook. bot. Mag. tab. 2869, 2870. Mig. in Mart. Flor. brasil. XII. p. 122. — Rima Sonner. Voy. p. 29, tab. 57—60. — Soccus granosus el sylvestris Rumph. Herb. Amb. T. p. 112, tab. 38 et 34. — Rademachia incisa Thunb. Act. Holm, vol. 36, p. 252. Folia stirpis juvenilis saepe indivisa, subrotunda, dein triloba, demum pinnatifida. — 9. laevis (A. laevis Jav.? ook Soekoen jav., mal. — Vergelijk surau. Java 1. p. 234. 2. Artocarpus elastica reinw. in Bl. Bijdr. p. A81. Folia utrin- que hispida, pinnatifido-sinuata, laciniis integris sinuato-incisis acu- minatis, amenta masc. eylindracea. — Java, aan de monden der rivieren. — Boenda of Boeda sund. Observ. Soecus lanosus Rumph. 1. p. 110, tab. 82, quae fructum edulem profert, ab A. incisâ distinetam speciem refert, quae indumen- to haud scabro a superiore etiam differre videtur. 3. Artocarpus Blumei rric. /. c.p. 111 Arbor 50 —60-pedalis; ARTOCARPEAE. 286 “ARTOCARPUS. folia ovato-elliptica utrinque acuta, supra strigosa, subtus adpresse pubescentia, integra, leviter sinuosa, 10 —13 poll. longa; peduncu- lus fem. erassus puberus, amentum elliptieo-oblongum, erectumn, mas- cula cylindrica nutantia; perigonium fem. elongatum, setis gracilibus saepe ramosis hirtum, stylus simplex. Artocarpus pubescens Bl.Bijdr. p. 481 ezel. syn. Willd. — Java, om Buitenzorg, aan den voet van den Salak (BL, zorr.). — Bendaäh sund. 4, Artocarpus echinata roxs. F/. Ind. UL. p.527.Wight leon. II. tab.680. Arborea ; ramuli novelli indumento scabro brevi fuscescente ; folia brevi-petiolata oblonga obtusa integra, firma, supra laevia, sub- tus pallidiora et scabra, 6—S8 poil. longa, 3—6 lata, en ovato- lanceolatae concavae extus appresse luteo-sericeae, usque 2 poll. lon- gae; amenta masc. axillaria brevissime pedunculata globosa, grossu- lariae mole, flava, bracteis paucis clavato-peltatis ciliatis inter flores, perigonium bifidum, stamine unico; amenta fem. terminalia lon- gius pedunculata globosa, perigonia basi cohaerentia, elongata, aculeis brevibus instructa, stylus filiformis elongatus, apice stigma- tosus; syncarpium aculeolato-echinatum, polypyrenum. — Poeloe Pinang en naburige eilanden. Malakka. 5, Artocarpus rigida pr. Bijdr. p. 482. Arbor 50-pedalis; folia rotundat ovata vel ovato-elliptica acuta, margine subsinuosa, , supra in costâ pubescentia, subtus in costulis venisque ap- presse hirtello-pubesceutia, 4}—?7 poll. longa; bracteolae inter {l. masc. peltatae; fl. masc. perigonium tubulosum, apice rumpens, fila- mento passim bifido, fem. perigonium arctissime ovarium includens muricatum, stylo capillari, alte exserto. Mig. in Zoll. Cat. p. 95. — Java. — Passar sund. 6, Artocarpus Polyphema pens. Ench. IL. p. 531. Arbor; ramuli setoso-hirti; folia e basi attenuat oblonga abrupte acuminata, act mine brevi multa 6-8 poll. longa, integra vel stirpis juvenilis triloba, supra in costâ pubescentia, subtus in nervis venisque hirta, sty- pulae oblongae extus in cost setosae, amenta oblongo-cylindrica. Mig. in Zoll. Cat. p. 80. — Polyphema Champeden Lour. l.c. IL. p. 668— Cochinchina. Java. — Fjempeda mal, Nangka bérrit sund. ARTOCARPEAE. 287 ARTOCARPUS. 1. Artocarpus integrifolia inn. Arbor excelsa; ramuli novelli pilis brevibus uncinatis hirti; folia e basi acut oblongo-elliptica vel obovata acuminata integra, interdum triloba, utrinque pubescen- tia vel glabra, 5;—8; poll. longa, stipulae extus puberae, amenta masc, oblongo-ellipsoidea, fl. ebracteolatis, perigonio bipartito, fem. (vulgo) e trunco et ramis majoribus orta, oblongo-subclavata, stylus simplex obverse lanceolatus subacutus. Mook. Bot. Mag. tab. 2833, 34, — B. Wight Illuster, tab. 6 en 8. Feon. II, tab. 678. Mig. òn Mart. FL. brasil. Ll. e— Sitodium cauliflorum Gaertn. l.c. 1. p. 345, tab, 11 el 72 —Polyphema Jaca Lour. l.e.— Soccus major et minor Rumph. l.c. IL. p. 104, tab. 30, 31. — Tsjaca marum Rheed l.c. IL p. 17, tab. 26—28. — Voor-Indië, gekweekt en volgens Dr. wienT ook wild. Eilanden der Stille Zuidzee. Molukken. Sunda-eil, wegens de eetbare vrucht, met den gewonen broodboom, ook veel gekweekt. — Nangka surd. — Punusa sauskr. 8. Artocarpus heterophylla zam. Dict. IL p. 209. Characteres praecedentis, sed tenerior, gracilis, folia membranacea glabra. Conf, Frée, Le. p. 117. — Indië, 9, Artocarpus Kertau zoun. mss. Mig. in Zoll. Cat. p. S9. Ar- buscula; ramuli ’petioli foliaque subtus in nervis (supra vix in costâ) setulis brevibus appressis inspersa ; folia breviter petiolata e basi ob- tusâ vel leviter emarginatâ elliptica acuta vel obtuso-apiculata, sub- penicíillato-mucronata, integerrima, rigide coriacea, supra __tulis 12— 16 utrinque, venis transversis reticulatis, 8—54 poll. longa, stipulae longiusculae lanccolatae extus subaureo-sericeae; re- _Eeptacula brevissime pedunculata, (masc.? axillaria, juvenilia), fem. e _trunco lateralia parva. — Java, gekweekt, volgens zouLincen zeld- _Zaam. Vrucht eetbaar. — Nangka bërit of Kertau sund. _ $ 2. Pseudojaca Tréc. Perigonium masc. 4-perraro 3-sepalum. Brac- _teolae peltatae. Folia disticha. Stipulae 2 parvac axillae Jaterales, spe- Cie subaxillares. 10. Artocarpus Lakoocha roxe. Folia e basi rotundatà vel sub- : acutâ ovato-elliptica vel elliptica integra repanda, abrupte acuminata, Supra glabriuscula, subtus pubescentia, 51—8 poll. longa, costulis _Ufrinque 10—17, stipulae 2 axillae laterales ovatae acutae ferru- ARTOCARPEAE. 288 : ARTOCARPUS. gineo-pubescentes parvulae deciduae; amenta fem. globosa (irregu- laria sublobulata), bracteolis peltatis ciliatis, stylus apice subacutus stigmatosus. Roxb. Fl. Ind, LI, p. 524. Wight Icon. IL. tab. 681. Fl. monandri? — Voor-Indië. Java. pen 11. Artocarpus Cumingiana rric. /. c.p. 119. Ramuli brevis- sime birti; folia membranacea e basi leviter cordat oblonga, ellip- tica, acuminata, integra, supra glabra, subtus pubescentia, 9J—10 poll. longa, costulis utrinque 17 — 18,stipulae minimae albo-pilosae; amenta masc. obovoidea, 6 lin. longa, pedunculo gracili, bracteolis peltatis ciliatis, perigonio 4-phylla. — Luzon (cumine n. 1784). 12. Artocarpus nitida rrec. /. c. Ramuli cito glabrati; folia ovata vel subobovata acuminata, saepe inaequilatera, supra nitida, costulis utrinque 7—8, utrinque in nervis breviter hirtella, 1}—4; pe |}. longa, stipulae 2 minimae puberulae; amenta exilia, masc, __obovato-oblonga, fem. subglobosa vel oblonga, bracteolis peltatis eiliatis; styli apice spathulato stigmatosi. — Luzon (GUMING n. 1078, 1081). 13. Artocarpus glaucescens rric. L. c.p. 120. Mig. in Zoll. Cat. p. 90. Ramuli appresse puberi, demum glabrati, folia e basi acut rarius subrotundatà oblongo-lanceolata acute acuminata, supra praeter nervos glabra, subtus glauca inter nervos puberula, 2}—5 poll. longa, stipulae acutissimae exiles puberulae; amenta masc. obo- vato-oblonga, bracteolis peltatis ciliatis, perigonium tetraphyllum, receptacula fem. abbreviata. Artocarpus glauca mihi partim in PL. Junyh. l. c.p. 293. — Java. 14. Artocarpus lanceolata rríc. Z. c. p‚ 121. Ramuli brevissime hirtelli, glabrescentes, folia e basi rotundatâ vel emarginatâ oblongo- lanceolata acuminata, utrinque nitida, inaequilatera, supra in costà ef eostulis pilosula, subtus subglabra, 2—44 poll. longa, costulis utringe 8—9, stipulae minimae sublaterales acutae puberulae ; amenta oblong? subobovata parvula, bracteolis peltatis ciliatis; perigonia masc. 3—t phylla; stylus apice spathulato stigmatosus, amenta fructifera monosper mal — Luzon (CALLERY). 15. Artocarpus glauca pu. Bijdr. p.4S1. Arbor alta; ramuli pe- tiolique tenere puberi; folia e basi acutà elliptica recte et Jongiuscule ARTOCARPEAE. ì 289 ARTOCARPUS. acuminata integerrima coriacea, supra glabra, subtus pallide glauca practer costulas (utrinque 6) pulverulento-subpubera, 34- vix 4 poll. longa, stipulae parvulae laterales ovatae appresse griseo-pubescentes, enta globosa. Mig. Pl. Jungh. Lc. partim. Zoll. Cat. p. 90 et 96, — Ji ava, in de wouden der bergstreken. — Tiwoe landah sund. 16. Artocarpus Zollingeriana mio. in Zoll. Cat. p. 90. Ramuli angulati, folia modice (4 poll.) petiolata, e basi rotundatâ lato-ellip- tica oblique breviter acuminata integerrima rigide coriacea, supra nitida, subtus glauca puberulenta, costulis utrinque 12 arcuato-pa- tulis adscendentibus, circiter 4 ped. longa, 2}—8 poll. lata, stipulae parvae laterales ovatae luteolo-hirsutulae; receptacula (valde javenilia) axillaria solitaria obovata. — Foliis basi latis nec acutis, majoribus, erassius costulatis ab A, glaucâ differt. — Java. 17, Artocarpus lanceaefolia roxs. /. c.p. 527. Wight Teon. tab. 679, Folia brevi-petiolata elliptico-oblonga vel sublanceolate acuminata, fere pedalia; fractus terminalis sphaericus, plauo- -tessella- tus magnus polypyrenus. — Poeloe Pinang. 18. Artocarpus venenosa zoun. in Nat. en Geneesk. Arch. Neérl. Ind, 1. p. 213. Arbor gigantea succo lacteo valde venenato; ra- muli petioli peduneuli foliaque subtus in nervis pubera, haec longius- cule petiolata obovato-oblonga obtusa vulgo leviter ema tegerrima, coriacea, supra nitida, subtus glauca, eostulis utrinque eirciter 12, arcuato-patulis, 4—7 poll. longa, stipulae parvae Jatera- les ovatae pilosae caducae; receptacula feminea lateralia solitaria glo- bosa, perigoniis glabris bne vertice polygonis, stigmatibus simplicibus. Mig. in Zoll. Cat. p. 89 excl. var. — Java, in de zui- delijke wouden der provincie Malang (zou). Volgens berigten zou zij ook in Poeger, op de kalkbergen Watangan in Bezoeki voor- komen. Het sap is in hooge mate vergiftig. — Boeloe ongkô jav. 19, Artocarpus tylophylla uro. anguarm praeced. var. in Zoll. Cat.p. 95 (ezel. syn.). Praeced. simillima, teste Zollingerio distincta, fructu eduli insignis, foliis magis oblongis minus obtusis, longiori- bus, usque 9 poll. longis, 3 latis, magis membranaceis, adultis fere 19 Flora van Ned, Indië. TI, — 2e Afd. ARTOCARPEAE. 290 CUDRANUS, glabris, subtus nitidulis, costulis minus approximatis, inferioribus haud oppositis, receptaculis longius pedunculatis. — Java. — Kiara pareti, Volgens zon. niet vergiftig. XII. CUDRANUS ruurn. Flores dioiei, in capitulis otd | densi, bracteolis 2—4 apice incurvis, sepalis alternantibus. Masc. Perigonii 4-partiti sepala oblonga concava obtusa, aestivatione biseriatim imbricata. Stamina 4, sepalis opposita, iisdem sae- pius basi adhaerentia. Fem, Perigonium maris persistens. Ova- rium liberum, ovulo unico ex apice loculi pendulo campylitropo, stylo simplici, basi denticulo aucto, stigmate filiformi puberulo, Syncarpium e carpellis liberis crustaceis ovato-lenticularibus bi- valvibus. Seminîs testa tenuissima, em bryi in axí albuminis sub- carnosi plicati cotyledones subaequales contortuplicatae crassius- _culae, radieula longissima supera. — Frutices scandentes spinosi, 5 lis integerrimis, stipulis 2 axillaribus basi connatis, pedunculis _axillaribus geminis. — Cudrania Tréc. l. c. p. 122. — Maclurae sectioni Plecospermo simillimum genus, quocum cl. BLUME |. c, confudit ideoque Maclurae stamina aestivatione erecta tribuit, quae in ipsius icone inflexa offenduntur. 1. Cudranus amboinensis ruurm. Herb. Amb. V. p. 22, tab. 15, fig. 4, et tab. 16? Ramuli puberuli subglabri, folia e basi subrotundà jsculâ oblongo-lanceolata acuminata vel apiculata mucro- bra. Trophis spinosa Willd. Spec. IV. p. 788. — Cudra- nia javanensis Tréc. l.c. excl. syn. Rumph. — Maclura amboi- nensis Bl. Mus. U. p. 84. — Variat petiolis glabris vel puberulis. Voor-Indië. Molukken. — Java, op steenachtige plaatsen, in de vlakten en gebergten, Bima (zour.)— Kajoe tjina of Te- gerang mal. 2. Cudranus pubescens Tric. l.c. p. 123 sub Cudraniá. Foliae — basi acutâ elliptico-lanceolata acuminata, mucronata, utrinque praé — sertim subtus pubescentia, ramuli pubescentes. — Java (LESCHEN.)- 3. Cudranus obovatus rrúc. /.c. p. 126 sub Cudraniâ. Mig. W Zoll. Cat. p.90. Folia e basi rotundatâ vel acutiusculà obovata, ra” rius elliptica vel ovata, acuta vel obtusa, mucronata, utrinque spare ARTOCARPEAE. 291 ANTIARIS, puberula vel glabra. — Spinae in nostris praeter apicem tomentel- Jae. — Java. Philipp. eilanden (curse n. 1017). _4, Cudranus acuminatus wro. in Zoll. Cat. p. 90 sub Cudraniá- Ramuli tenues teretes, superne angulati, spinae breves curvulae, basi cum petiolis puberae, folia e basi cuncatâ vel acutà rhombeo-elliptica longe attenuato-acuminata mucronata chartacea, supra nitida, subtus pallida fugaciter (ctiam secus marginem) pubera, e cost rubellâ multivenia, 14-—2 poll. longa; receptacula fem. breviter peduncu- lata globosa pisi mole pubera, achaenia utrinque glandulis geminatis suffulta, — Java. 5. Cudranus sumatranus mio. P/. Jungh. T. p. 44 sub Cudraniâ, Ramuli inermes juniores angulati pilosuli, folia longiuscule petiolata e basi acut vel cuneatâ obovato-elliptica vel sublanceolata breviter apiculata et mucronata, supra in cost (petiolique) fugaciter pube- rula, adulta utrinque glabra, 2—3 poll. longa; receptacula fem. ge- minata sub anthesi brevissime pedunculata globosa tomentella. — Sumatra, in Angkola. Tribus TI, Brosrurae rríc. Ovulum pendulum. Flos fem, unicus (rarissime 2) cum receptaculo vel involucro connatus. XIII. ANTIARIS Lescu. Flores monoici. Masc. intra invo- luerum polyphyllum (bracteis plurifariam imbricatis), receptacu- um demum convexum cingens, dense conferti. Sepala 4 raro 3 spathulata, apice inflexa, aestivatione imbricata. Stamina eorum „umer isque opposita, inclusa; antheris extrorsis. Fem. intra mvolucrum polyphyllum solitarius, nudus, ovario eum involu- ©r0 connato, ovulo unico ex apice loculi pendulo anatropo, stylo brevi bifido, eruribus filiformibus stigmatosis. Fructus drupaceus. Seminis testa chartacea, embryi exalbuminosi cotyledones plano-convexae crassae (sub germinatione semine inclusae), radi- Cula supera. — Arhores vel frutices lactescentes, in Indi aquosâ et Novâ Hollandiâ boreali, foliis distichis, integris, stipulis 2 axil- laribus, Capitulis axillaribus. 1. Antiaris toxicaria rescn. Arbor excelsa; ramuli brevissime puber glabrescentes; folia (stirpis adultac) e basi rotundatâ vel sub- 107 ARTOCARPEAE, 292 STENOCHASMA. emarginatâ oblongo-elliptica, subobovata vel oblonga, acuminata vel E acuta, raro obtusata, integerrima, puberula, glabrescentia; receptacula fem. obovoidea squamulosa. Antiaris tovicaria Lesch. Ann. du Mus. XVI. p. 459. R. Br. Gen. Remarks p. 70. Horsf. PL. Jav. rar. p. 52, tab. XIIL. Bl. Rumphia 1. p. 56, tab. 22, 23. Mig. in Zoll. Cat. p. 90. — Arbor tozicaria mas vel Ipo Rumph. Herb. Amb. IL. p. 263, tab. 87. — Macassarze Vergift- of Spatboom Valent. Beschr. Amb. p. 218 f. Ls. — Arbor Ipo Camell. in Ray. Hist. Pl. App. IL p. 87. — Ipo Pers. Ench. 11. p. 566. — Ant- sher Horsf. in Verh. Bat. Gen. VIL. p. 8. — Java, in Banjoe- wangi bij Sobo, in Bezoeki bij Djamber, in Bantam (zout.). —Su-_ matra, Borneo. Celebes. Philipp. eilanden. — Poön of Kajoe Antjar jav. Oepas mal, Ipo of Hipo op Celebes. Deze boom levert het beroemde javaansche pijlvergift, waarvan het werk- zame bestanddeel, Antiarine, door MuLpER ontdekt werdt. Verdere bijzonderheden vindt men bij de aangehaalde schrijvers en TEYSMANN in Natuurk. Tijdschrift van Neêrl. Indië XI. Dl. 175. 2. Antiaris innoxia sr. Rwmphia 1. p. 172, tab. 54. Arbor ex- celsa ; ramuli appresse subpuberi; folia e basi leviter inaequali-sub-_ cordatà elliptico-oblonga acuminata integerrima subtus velutino-pu- bescentia, spithameae usque longitudinis; receptacula fem. turbinato- elongata laeviuscula. Antiaris toxicaria Hook. in Comp. bot. Mag. Ll, fab. 51. — Antiaris dubia Spanoghe in Linnaeâ XV. p. 848, — Arbor tozicaria fem. Rumph. Herb. Amb. II. p. 264. — Timor, bij Koepang. Celebes? Genus incertae aftinitatis. : XIV. STENOCHASMA mig. Flores dioici. Masc.... Fem. in_ receptaculis axillaribus (geminis pedunculatis) globosis densi subpe- _ dicellati. Perigonium utriculosum, apice carnoso incrassato poro exili pervium, basi membranaceum. Ovarium uniovulatum, ovulo_ supra medium inserto. Stylus brevissimus inclusus, stigmate se migloboso depresso puberulo, e poro subexserto. A chaenium (fus- cum) ovoideum compressiusculum, perigonio subbaccante libero ob-_ pyramidato 4— 5-angulari inclusum, semine prope apicem inserto. Embryi (immaturi) cotyledones 2 aequales ellipticae plano-con- _ vexae, radicula brevissima. ARTOCARPEAE. 293 , FICUS. 1. Stenochasma ancolanum wro. P/. Jungh. I. p. 45. Frutex vel arbor?; folia alterna, longe (14—8 poll.) petiolata elliptica bre- viter acuminata, praesertim sursum repando-crenulata, membranacea, trinervia ef versus apicem parce venosa, in costis venisque pilosula (pili in paginâ sup. e basi incrassatâ subsetulosi, in inf. longiores molliores), supra in sieco nigrescentia, 5—S8 poll. longa; stipulae axillares solitariae concavae ovatae acutae parvae pilosulae; recepta- cula intus sublignosa 2—5 lin. in diam. — Sumatra, in de woud- streken van Opper-Angkola. Tribus IV, Frcear, Flores intra receptaculum concavatum ore brac- teis occlusum inclusi. XV. FICUS inn. ezel. sp. Receptacula axillaria gemina vel solitaria, rarius plura aggregata, pedunculata vel sessilia, pyriformia saepe globosa, haud raro basi in stipitem (a pedunculo vero distinc- tum) constricta, basi bracteis 3 verticillatis vel totidem pluribusve sparsis instructa, androgyna vel dioica, floribus bracteolatis. Peri- gonium 4—6-phyllum. Masc. Stamina 26 (rarissime 1) pe- rigonii laciniis opposita, filamentis plerumque brevibus, anthe- ris bilocularibus. Ovarium uni- rarissime biloculare, st ylo late- rali, stig mate inaequaliter bieruri vel obligue unicruri, vel excavato. Achaenium pericarpio sicco, raro pulposo, endocarpio erustaceo, embryo in centro albuminis carnosi vel tenuioris incurvo. — Arbores vel frutices gerontogaei, habitu diversiformes, paucissimis exceptis ad scabritiem vel asperitiem proclives, stipulis axillae late- ralibus liberis, foliis haud raro serratis vernatione complicatis et se- cus nervos plicatulis, perigoniis ante genitalia perfectis. — Stipulae laterales deciduae vel diutius persistentes, ufplurimum parvulae. $ 1. Eriosycea Mig. Lond. Journ. Bot. VII. p. 455 partim. Folia Magna vel majuscula, integra et lobata, saepe serrata, subtus albo- tomentosa, Receptacula globosa, basi bracteata, gemina, sessilia vel brevi- pedunculata. F1. 4 —ö-sepali, sepalis fuscis. Achaenia crustacea exserta. âsc. stamina 2 vel 1 cum altero sterili vel 1 cum ovario nano. L, Ficus toxicaria Linn. Mant. p. 305. (Tab. XX). Arbor; folia ampla cordata 5-plurimo-lobata, denticulata, coriacea, adulta supra Slabriuscula, subtus dense albido-tomentosa; receptacula axillaria brevi-pedunculata geminata subglobosa tomentosa, flores fusco-pur- purei, BIJ, Bijdr.p. 417. Miq. PL. Jungh. T. p. 12, — Ficus padana ARTOCARPEAE. 294 FICUS. Burm. Fl. Ind. p. 226. — Over den Archipel verspreid. Java. Sumatra. — Birong jav. 2. Ficus elegans nassk. Cat. bog. p. 76. Pl. Jav. rar. p. 200. Arbor humilis ramis horizontalibus depressis, ramulis eum petiolis (4—6 poll.) fusco-tomentosis; folia cordato-ovata (juvenilium 3—5- loba) acuta vel subacuminata, 8- sub 5-nervia, repando-dentata, su- pra glaberrima, subtus niveo-tomentosa et reticulata, pede saepe longiora; receptacula gemina sessilia depresso-globosa maxima, ma- tura crocea. — Java, bijv. bij Djasinga en Djanglapo (zoLr. n. 774). — Hamberang bodas sund. 3. Ficus chloroleuca mio. Ramuli petiolique (citius glabrescen- tes) nervique foliorum utringue sparse hirtello-puberi, folia longe pe- tiolata, basi cordata, 5-loba, lobis lateralibus abbreviatis, serrato-den- tata, 5- sub 7-nervia, subtus praeter nervos cinerascenti-floccoso- subtomentella, magna; receptacula glabra globosa, sessilia? — Java. 4, Ficus alba reinw. in Bl. Bijdr. p. 467. Petioli (colorati 2—7 poll.) nervique glabriusculi, folia ovata vel rotundato-ovata breviter acuminata vel 3- 5-loba, 3- sub 5-nervia, praeter basin et sinus ser- rato-denticulata, supra scabra dein asperula late viridia, subtus tenui tomento niveo-obducta (in nervorum basilarium axillis subglandu- losa), 5—9 poll. longa; receptacula subglobosa glabra sessilia, cerasi mole. — Java, 5. Ficus gossypina war. Caf. n. 4488. Mig. Lond. Journ. l. c. p. 455. Folia longe petiolata, elliptica, ovata, acuta vel breviter acu- minata, serrata, integra vel 3—5-loba et nunc basi leviter cordata, supra cum petiolis ramulisque sparse pilifera glabrescentia, trinervia et costulata, subtus praeter nervos albido-lanata; receptacula globosa glabra brevissime pedunculata, basi bracteis 3 parvis puberulis. #i- cus bicolor Hook, Herb. (Wall.?)— Singapore. Poeloe Pinang. Poeloe Dinding. Sumatra. 6. Ficus nivea zu. Bijdr. p. 476. Ramuli petiolique (circiter Ì poll.) nervi utrinque rariter piliferi, folia densa longe petiolata e ARTOCARPEAE. 295 FICUS. basi acutâ vel acutiuscul elliptica vel ovato-elliptica vulgo acute apiculata, integerrima, supra glabra viridia, subtus trinervia et cos- tulis utrinque 3—4 a basi dissitis tenuibus, caeterum niveo-obduc- ta, 4—5 poll. longa; receptacula axillaria gemina sessilia ovoideo- globosa, ore prominulo, glabra. Arbuscula (zour.). — Java, bij Djasinga langs eene beek. — Hamberang sund. 7. Ficus leucoptera uro. Pl. Jungh- 1. p. 52. (Tab. XX). Ramuli petiolique cum foliis supra pilosuli glabrescentes, folia longiter (2 —4 poll.) petiolata e basi rotundatâ vel subemarginat elliptica vel oblonga breviter acuminata, sursum rariter obtuse denticulata, subtus triner- via reticulata, tenuiter albo-tomentosa, 3—8 poll, longa; receptacula gemina breviter pedunculata ellipsoidea albido-villosula pollicaria, bracteis 8 basilaribus ovato-rotundatis villosis, tribusque apicalibus minoribus. — Java, op den Oengaran in de wouden. — Kapoe- an jav. 8. Ficus tricolor mio. P/. Jungh. I. p. 53. Ramuli petioli nervi subtus receptaculaque parce pilosula, glabrescentia, folia alterna lon- giuscule petiolata densa, e basi obfusâ vel subacutâ elliptica vel oblongo-elliptica acuta vel acute apiculata, integerrima, supra sub- glabra laevia, subtus trinervia et paucicostulata reticulata, praeter nervos tomento tenui araneoso denso glauco-incana, 8—6 poll. longa; receptacula axillaria gemina brevissime pedunculata subglabra ellip- - soidea, basi brevi-constrict bracteis 3 ovatis pilosulis glabrescenti- bus, perigonium fem. tetrasepalum fuscum— Ludit foliis basi emar- ginatis, vel foliis in nervis et receptaculis pilosioribus, nec non foliis subobversis, supra pilosis. — Java, op den Oengaran, Merapi, Pen- galengan enz. — Kibab jav, Kabä sund., ook Seroh. 9. Ficus leucocoma miv. P/. Jungh. 1. p. 54. Arbor; ramuli pe- tioli foliorumque nervi glabriusculi, folia alterna densa longiter pe- tiolata, e basi attenuat obtusiusculâ lanceolato-oblonga breviter acu- minata, integerrima, supra puberula praeter costam pilosulam cito glabrata, subtus alte trinervia et ad medio inde pauci-venoso-costu- lata reticulata intergue nervos tomento tenui albicantia, 34-fere 6 poll, longa; receptacula axillaria gemina pedunculata obovoidea, basi im stipitem constrictâ tribracteata, glabriuscula, stipite bracteisque ARTOCARPEAE. 296 FICUS. appresse pilosulis, perigonii fem. sepala 4 fusca. — Receptaculis ad Podosyceam vergit. — Java, op den Gedé. 10. Ficus fulva reinw. in Bl. Bijdr. p. 478. Arbor; folia mo- dice vel longiuscule (2-fere 4 poll.) petiolata cordata, juniorum si- nuato-triloba, adultiorum subrhombeo-rotundata acuta, denticulata — repando-sinuata sub- 5-loba, coriacea, supra scabra, subtus reticulata _ fulvo-tomentosa, $- ultra 1 pedem longa; receptacula gemina subses- silia globosa fulvo-pilosa. Mig. in Lond. Journ. VIT. p. 415 excl. n. 651. Zoll. — Pl. Jungh. T. p. 54. — De Vriese in Pl. raresd. Jard. de Leyde fasc. 1, — Ficus Reinwardti Link, et Ott, Teon. rar. I. p.6,tab. 31. — Java. Sumatra. — Hamberang bérëm sund, 11. Ficus apiculata mio. én Zoll. Cat. p. 92. Folia longiter (ma- jora 4 poll.) petiolata, majora triloba (lobis acute apiculatis), minora — e basi subeordat ovata acuta vel acute apiculata, illa vulgo subin- tegerrima, haec praesertim versus apicem irregulariter denticulata, trinervia, costulata, supra scabra, subtus reticulata, cum petiolis et ramulis tomentello-pubescentia, minora 7—8 poll. longa; recep- _ tacula axillaria sessilia globosa villosa. Ficus fulva var. pubescens Zoll. herb. n. 651. — Indumento nec non loborum formâ a pracced. differt. — Java, bij Tjikoja. 13. Ficus Hunteri mio. in Lond. Journ. Bot. VII, p. 225. Folia palmata subtus tomentosa, lobis cuspidatis serrulato-dentatis. Ficus palmata Roxb. l. c.p. 529. Nimis dubia. An F. alba? — Poeloe Pinang. $2. Trichosycea. Receptacula globosa vel pyriformia, cum reliquis parti bus dense hirta vel hispida. Achaenia tuberculata. Folia lata vulgo ampla. 13. Ficus pungens reiw. in Bl. Bijdr. p. 478. Arborescens, 5 folia petiolata e basi profunde cordatÂà rotundato-ovata, subinaequi- latera, acuta, denticulata, coriacea, supra in costis albido-pubescentia 5 caeterum pilis brevissimis deciduis scaberrima asperaque, subtus ci nerascenti-tomentosa, in costis et petiolis stipulisque insuper setis patentibus nitidis fuscis rigidis hispida, praeter basin 3—5-nervian costata et transverse venosa, pedalia, subtus ad basin glandulosa.— Ternate, op den vulkaan. ARTOCARPEAE. 297 FICUS. 14. Ficus hirta vaur Enum. IL p. 201. (Tab. XVII). Ramuli petioli receptacula folia subtus in nervis hispido-hirta, haec brevi-pe- tiolata e basi leviter cordatâ vel truneatà oblonga vel obovato-oblonga acute acuminata, indivisa, subpandurata vel triloba, serrata ciliata- que, supra setuloso-scabriuscula, subtus pubescentia, trinervia et costu- lata, 4— 10 poll. longa; receptacula axillaria sessilia globosa lutescenti- setoso-hispida. Mig. Lond, Journ. l.e.p. 156. Ficus setosa Bl. Bijdr. p. 411. (P. serifera Steud. Nomencl.). Hook. et Arn. ad Beech. — China. Java, bij Tjikoja. 15. Ficus decipiens reinw. in Bl. Bijdr. p. 419. Folia brevis- sime petiolota e basi leviter aequali-cordatâ cuneato-subpandurato- obovato-oblongata, basi inciso-dentata, caeterum inaequaliter den- tata, superne insuper dentibus utrinque 2 lobuliformibus sub 5—3- cuspidula, dentibus omnibus setis hirtis terminatis, subtus in costâ costulisque ochraceo-setosa, supra pilis appressis albidis, utrinque aspera, grandia, 12—20 poll. longa ; receptacula axillaria sessilia. — Celebes, in de wouden op den Lioekan en Boemanjer. $ 3. Sycidium Miq. Lond. Journ. l.c. p. 228. Folia alterna oblonga integra raro lobata, serrata vel integerrima, scabra vel glabra ; receptacula axillaria pedunculata vel stipitata, gemina, solitaria vel conferta, globosa, parva, rarissime urceolata vel pyriformia, aut majuscula ovoidea. — Sti- pes est receptaculi pars pedicelliformi-attenuata, nuda vel sparse bracteo- lata, cum peduneculo, sì adest, articulata. * Folia scabra dentata vel repanda, receptacula globosa vel subglobosa. 16. Ficus heterophylla Linn. fil. Suppl. p. 442. Mig. b. c.p. 231. Zoll. Cat. p. 93. Tota aspero-scabra, folia breviter petiolata e basi acutà inaequaliter subexcisâ oblonga acuta serrata, integra, triloba et sinuato-pinnatifida, polymorpha, chartacea, supra viridia asperula, subtus (pallida) scabro-aspera, 7—8 poll. longa, trinervia et ufrin- que 4-costulata ; receptacula solitaria raro gemina, pedunculata, tur- binato-globosa aspero-scabra. Roxb. Fl. Ind. U. ec. p. 532. Wight leon. U. tab. 659, haud Lam. — Ficus truncata Vahl l.c. p. 201, P, denticulata Vahl Bl. Bijdr. p. 414. — Var, foliis angustio- ribus Mig. in Zoll, Cat. — Door geheel Indië. — Java. 17. Ficus quercifolia noxs. /, ec, p. 534. Wight Ieon, U. tab. ARTOCARPEAE. 298 FICUS. 646. Mig. l.c. p. 232. Repens, folia reflexa, brevi-petiolata, e basi obtusâ subobverse oblonga acuta, profunde et irregulariter sinuata, praesertim subtus scabra, 1—3 poll. longa, stipulae acuminatae co- loratae deciduae; receptacula axillaria solitaria brevi-stipitata ovoi- dea pisi mole, ore lato bracteolata, stipite medio vel apice irregulari- ter bracteolato, perigonia 5-sepala, passim hermaphrodito-diandra, —_ Sumatra, in Benkoelen — Java? | 18. Ficus biglandulosa zr. Bijdr. p. 475. Mig. in Zoll. Cat. p. 93. Fruticulosa decumbens, ramuli petioli pedunculi receptacula foliaque subtus sparsissime pilosula scabra, haec supra glabra et lae- viuscula, e basi obtusÂà obovata vel obovato-oblonga obtuso-apiculata_ vel rotundata, sursum denticulato-repanda vel dentata, alia integra alia sinuato-triloba, subtriplinervia, utrinque 4—5-costulata, subtus_ reticulata basì biglandulosa; receptacula breviter pedunculata (pe- dunculi petiolo vix longiores) solitaria vel gemina subglobosa (ma- tura purpurea) cerasi magn. Ficus inconstans Mig. in Lond. Journ. VIL p. 232? — F. javensis Mig. ibid. partim, — Cum sequente ultro comparauda. — Java. 19. Ficus politoria Lam. Dict. TL. p. 500 (viz BL). Fieu Ampelas proxima? , arborescens, folia obverse oblonga acuminata dense den- tata vel repanda inaequilatera, stirpis junioris incisa sinuata, 376 poll. longa, scaberrima ; receptacula axillaria solitaria gemina vel con- ferta stipitata globosa pisi mole, ore squamoso hiante. Folium poli- torium Rumph. Herb. Amb. IV. p. 198, tab. 63 (qui probabiliter autem plures spec. confudit). — Roxb. (Fl. Ind. bl. c. p. 555) ad F. exasperatam suam ducit. — Ficus javensis Mig. l.c. parlim— An huc F. montana? Burm. Bl. Bijdr. p. A71? — Species mihi dubia. An F. trachyphyllae affinis? — Java. — Ampclas. _ 20. Ficus difformis vam. Dict. IL. p. 500. Folia oblonga acuta set: bra difformia subangulata profundeque sinuata. Ficus indica sylvestris Be: ge Pl. IL App. p. 50. — Species recognoscenda. — Philipp: eilanden. 21. Ficus Wassa noxs. PI, Ind. TIL. p. 539. Wight. Le. tab. 660 Fruticosa erecta, folia modice, superne brevi-petiolata, e basi emargt= — ARTOCARPEAE. 208 FICUS. natâ subtus utrinque glandulosá obverse anguste oblonga vel sublan- ceolata acuta, serrata et passim inciso-lobulata, brevi-trinervia et subpatule costulata, scabra, 2—6 poll. longa; receptacula axillaria solitaria vel gemina depresso-globosa glabra, cerasi majoris magn. stipitata, androgyna, fl. masc. superiores inter bracteolas. Caprificus aspera Rumph. Herb. Amb. TIL. p. 150, tab. 94P — An Covellia aut ad $ 1? — Molukken. 22. Ficus purpurascens ru. Bijdr. p. 471. Frutex, folia modice (l—14 poll.) petiolata, e basi rotundatà ovalia obtuse acuminata repando-denticulata interdum grosse sinuato-dentata, supra glabrius- cula, subtus purpurascentia scaberrima, 5—8 poll. longa; recepta- cula axillaria subgeminata pisi mole globoso-stipitata. — Java, om Buitenzorg. 23. Ficus ulmifolia Lam. /. c.p. 499. Rami teretes scabri; folia breviuscule (£ poll.) petiolata ovato-oblonga, in acumen fere polli- care subulatum desinentia, dentato-subrepanda, interdum subtrifida vel dentato-subpinnatifida, laciniis angustis pinnatifidis, basi in- acqualia, utrinque asperrima, 2—3 poll. longa, 1 lata; receptacula piso parum majora globosa, scaberrima, stipite petiolo & breviore. Vahl Enum. IL. p. 197, — Ficus coronata Colla Hort. Ripul. tab.8 leste Kunth in Ind. Sem. ber. 1846, p. 21. — Java (COMMERSON). Philipp. eilanden. 24. Ficus murieulatá mio. in Zoll. Cat. p.93. Frutex vel arbus- eula; ramuli petioli foliaque utrinque in nervis pedunculique pilis conicis brevibus aculeiformibus sparsis scabrata iisque deciduis cica- trices cavas relinquentibus asperula, folia longe petiolata obovato- oblonga acuminata, basi attenuata, alia integra superne obtuso-si- nuafa, alia brevius petiolata sinuato-pinnatifida, membranacea, glabra, basi tenuiter trinerviâ subtus biglandulosa, costulis 6—7 utrinque, 1104 poll. longa, stipulae lineari-lanceolatae acuminatae glabrae semipollicares; receptacula…. — Celebes, bij Maros. 25, Ficus humilis roxe. Pl. Ind. UL. p. 535. Wight Icon. IL. fab. 635. Mig. Lc. p. 229 (haud spec. Wight quae est ipsius #i- U$ ampullacea). Rami laeves, ramuli petiolique eum foliis novellis ARTOCARPEAE. 300 FICUS. subtus puberuli, folia distantia longiuscule petiolata, e basi Iatâ aequali rotundatà vel subcordatà ovato-oblonga vel elliptica aequi- latera subabrupte obtusiuscule apiculata, praesertim versus apicem serrato-repanda, trinervia et utrinque 5— 6G-costulata, supra laevius- cula, subtus pallida scabriuscula, 4; —7 poll. longa ; receptacula axil- laria plerumque gemina, obovoideo-ampullacea, in stipitem hic illie bracteatum constricta, scabriuscula, parva. — Sumatra. 26. Ficus polycarpa roxs. Pl. Ind. LIL p. 556. Wight l. c.tab. 632 (non Jacq.). Arborea, ramis suberectis, ramulis scabriusculis, _ petioli longtusculi (l—2 poll.) colorati, folia e basi emarginatâ an- guste obverse oblonga acuminata, repando-denticulata, trinervia et patule costulata, utrinque pube et verrucis scabro-aspera, subtus ad axillas basi glandulosa, 4 —6 poll. longa; receptacula ad axillas nu- das fasciculata, subglobosa, pisi majoris usque nuclei eerasorum mole, aspero-scabra, stipitata. Ficus copiosa Steud, Nomenel. — . latifolia Mig. Pl. Jungh. p. 57 foliüis lato-elliptico-obovatis trinerviis costulis- que utrinque 5—6 arcuatis, subtus grosse reticulatis, asperrimis et in nervis subtus rariter piliferis. — Molukken. — Philipp. eilan- den (cumine n. 1934). — 9. Java. — Oeja-oeja genoemd; de bladen worden met opium gerookt. 27. Ficus obliqua wro. in Zoll. Cat. p. 92. Rami glabri laeves, ramuli rubiginoso-hirtelli, folia breviuscule (}—1 poll.) petiolata, e basi oblique rotundat vel subsemicordatâ ovato- vel obverso-ellip- tica aliquid imaequilatera acutiuscula, superne repando-subdenticu- lata, trinervia et utrinque 4—6-costulata, subtus scabriuscule pu- bera, supra nitidula, scabra eb aspera, 71—3 poll. longa; receptacula axillaria et ex axillis nudis breviter pedunculata hirtella, semipollica- ria, basi irregulariter bracteata, vertice coronato-bracteata, perigonia fusca. — Ficu polycarpae approximatur et quodammodo etiam ad $ Trichosyceam spectat. — Ficus daemonum Zoll. et Mor. Syst. Verz. p. 11, nec Vahl. — Java, Tjikoja bij een huis. 28. Ficus asperiuscula kunrn et oven in Znd. Sem. H. berol. 1846, p. 21. Ramuli flexuosi teretes cum petiolis gemmisque Co nico-subulatis hirtelli, folia breviter petiolata e basi dimidiato-rotun- ARTOCARPEAE. 301 FICUS. datâ oblongo-lanceolata acuminata obsolete remote denticulata, tri- nervia ef costulata, rigidulo-membranacea, subrugulosa, supra scabra opaca, subtus subtiliter hirtella, stipulae marcescenti-persistentes ; re- ceptacula gemina longiuscule pedunculata, juniora pyriformia, adulta subglobosa, hirtella, eerasi fere magn. Mig. in Pl. Jungh. 1. p. 58. Ficus grewiaefolia Hort. berol. non Bl. — F. coronata Reinw. in Horto bog. — Java. 29, Ficus Cumingii mia. Lond. Journ. VII. p. 235. Ramali petioli pedunculi foliaque subtus in costâ appresse scabro-hirtella, receptacula foliaque subtus pilis albis brevibus deciduis scabra dein aspera, folia opposita et alterna breviter petiolata, e basi inaequali-rotundatâ lan- ceolata attenuato-acuminata, acumine obtusiusculo, serrata, integra vel uni- aut bi-auriculato-subpandurata, patule costulata, costulis ante mar- ginem arcuato-junctis; receptacula solitaria vel gemina breviter pedun- culata subglobosa aspera, basi tribracteata, ore prominulo pluri-brac- teata. — Philipp. eilanden (cuMixe n. 1925). 30. Ficus pisifera warn. Cat. n. 4504. Mig. in Hook. Lond. Journ. Lc. p. 427. Folia alterna brevissime petiolata, inaequilate- raliter subovato-oblonga, latere inferiore versus basin multo angus- tato,acuminata, apicem versus praesertim extrorsum grosse et inaequa- liter serrato-dentata, caeterum repanda, trinervia et utrinque 3—4- costulata, subtus (lutescenti-) reticulata, ufrinque pilis rarissimis, in costâ supra versus basin crebrioribus, punctato-asperrima; receptacula conferta breviter pedunculata puncticulata sublaevia, oris hiantis bracteis verrucaeformibus, basi stipitatà tribracteata. — Speciem de novo haud videre licuit. An ad subdiv. **? — Poeloe Pinan g. 81. Ficus symphytifolia ram. Dict. IL p. 498. Vahl l.c. p. 198 ezel. syn. Rheed. Rami teretes tuberculati, folia longiuscule (1—2 poll.) petiolata e basi rotundat ovato-oblonga acuta, denticulata, ùtrinque asperrima, 9—10 poll. longa, in costis villosa; receptacula sessilia (vAHL, ex LAM. pedunculata) globosa magn. cerasi, in ramis racemosa, hirsuta. — Non vidi. — Java. 32. Ficus bandana mig. Ramuli petiolique scabro-puberi, folia brevi-petiolata, e basi euneato-rotundatâ oblique ovato-oblonga atte- nuato-acuminata repando-denticulata,membranacea, concolora, praeter basin trinerviam patule tenuiter costi-venosa, utringue puncticulato- ARTOCARPEAE. ee FICUS, asperrima, subglabra, subtus in axillis nervorum basilarium etcos- tularum quarundum glandulosa, 6—8 poll. longa; receptacula…— Banda. 33. Ficus obscura sr. Bijdr. p. 474. Rami glabri flavescentes, ramuli (fulvo-) petioli folia subtus in nervis receptacwlaque juniora ä subvillosule pubescentia, folia brevissime petiolata e basi inaequali rotundatâ subsemicordat lanceolato- vel elliptico-oblonga, saepe obliqua, acuminata, praesertim superne repando-denticulata, practer _ basin subtrinerviam tenuiter pluricostulata, subtus pubescentia, supra praeter nervos primarios glabra adulta asperata, 6—10 poll. longa; receptacula praesertim e ramis fasciculata, stipitata, globosa, hirtella, serius glabrescentia, fere cerasi minoris magn. Ficus aurantiaca No- ronh. Verh, Bat. Gen. V. p. 715. — @. serrata Mig. foliis lancolatis serratis (an stolonum). — Java. — Kiara Drandas suud. 34. Ficus chrysocarpa reixw. in Bl. Bijdr. p. 475. Arborescens, ramuli foliaque subtus molliter subochrascenti-tomentello-pubescen- tia, folia modice vel longiuscule petiolata, majora ovata, minora obo- vata acuta, repando-denticulata, supra aspera, praeter basin altius _ E trinerviam (in axillis subtus vulgo glandulosam) costis 3—6 ufrin- que erecto-patulìs transverse venoso-reticulatis pertensa, 4—7 poll. longa; receptacula gemina subsessilia cerasiformìa tomentosa. — Java, — Kondang koening sund. 35. Ficus melinocarpa ar. Bijdr- p. 460. Arbor, ramuli petioli foliaque subtus praesertim in nervis albido-tomentella, folia alterna modice (1 poll.) petiolata, e basì oblique rotundatâ subtus utrinque distincte glandulosâ ovato- vel elliptieo-oblonga vel ovata, vulgo brevi- apiculata, valde disparia, minora integerrima, majora superne repanda, trinervia et utrinque 4 — 6-costulata, supra aspera et in nervis hirtella, 1—38 poll. longa; receptacula globosa graciliter stipitata glabrius- cula. — Java, op den Salak. — Amplas badak sund. , 36. Ficus sclerocoma mio. Pl. Jungh. I. p. 58. Rami glabri lae- ves, juniores petiolique et nervi praesertim subtus receptaculaquê scabro-hirtella, folia alterna breviter petiolata, e basi rotundatà inte- gerrim elliptico- vel sublanccolato-oblonga aequilatera brevi-acu- ARTOCARPEAE. 903 FICUS, minata repando-serrulata, rigida rugosa, utrinque punctato-asperrima, trinervia et utrinque 8— 10-costulata, 41—64 poll. longa; recep- tacula axillaria gemina vel fasciculata urceolato-globosa, in. stipitem medio vel basi bracteatum constricta, ore annulari subhiantia, matura fere globosa piso paullo majora, — Ficu scabrellae ROXB. proxima, Java. 37. Ficus hypsophila mio. Pl. Jungh. IL. p. 60. Rami pallidi laeviusculi glabri, ramuli petioli folia praesertim supra in nervis sti- pulaeque pilis fugacibus tenerrimis, folia brevissime petiolata, e basi acutiusculâ elongato-oblonga vel elliptica anguste subabrupte acu- minata, remote repando-crenulata crenis per sinus mucronulatos dis- eretis, praeter basin trinerviam utrinque 7—8-costulata laxe reticu- lata, membranacea, supra laeviuscula, subtus pallida asperula, 5—1 1 poll. longa; receptacula axillaria et ex axillis nudis globosa asperula ìn stipitem pilosum irregulariter bracteolatum constricta. — Ì. sca- berrimae quodammodo approximatur. — Java. 38. Ficus acuminatissima mia. in Lond. Journ. l.c. p. 232. Ra- muli juniores petiolique dense hirtello-pubescentes, rami adulti laeves, folia subsessilia e basi acutiusculâ leviter inaequali-subemarginatâ obli- que lanceolato-oblonga vel lanceolata longissime et acutissime acumi- nata, versus apicem remote subdenticulato-repanda, membranacca, te- nuiter trinervia eostulisque utrinque 6—8, in costâ utrinque in nervis subtus parce pilosula et asperula; receptacula solitaria et conferta brevi- ter pedunculata subglobosa setuloso-hirta. — Luzon (cUMING n. 1928), 39. Ficus Ampelas guru. Flor. Ind.-p. 226 ewel. syn. Rheed. Lam. Dict. II. p. 496. Mig. in Zoll. Cat. p. 93. (Blume Bijdr. Pp. 473?) Arborescens, tota punctato-asperrima, petiolis pedunculis foliisque utrinque praesertim subtus in nervis puberulo-scabris, haec brevi-petiolata e basi integerrimâ subeuneat elliptico-oblonga longe abrupte acuminata, saepe inaequilatera, grossiuscule dentato-serrata, integra vel sinuoso-incisa, supra saturate viridia, subtus pallida, basi saepe glandulosa, 21—5 poll. longa; receptacula gemina vel conglo- merata pedunculata subglobosa, pisi mole, asperiuscula, apice promi- nulo-bracteata. — Frutex scandens, imo arborescenti-scandens. #- cus javensis Mig. in Hook. Lond. Journ. l.c. p. 233 partim. An reverà sp. LAM, cui folia integerrima et receptacula grossulariae magn. tribuuntur? — Java. __ARTOCARPEAE. 304 Ficus. 40. Ficus trachycoma iQ. in Zoll. Cat. p. 92. Folia brevi-pe- tiolata, e basi rotundat vel obtusà ovato-oblonga vel elliptica api- culata integerrima crasse coriacea, patule subobtecte costi venia, subtus pallida eum ramulis petiolisque aspera, supra nitida pilis in margine etiam hrevibus rigidissimis quam scaberrima, 3—4 poll. longa, sto- lonum fere lanceolata; receptacula solitaria brevissime pedunculata, e stipite longo basique bracteato ovoideo-urceolata ore prominente bracteata, scabra, matura persicae minoris magn. ovoidea rubello- aurantiaca. Ficus asperrima Teysm. et Binnend. in Nat. Tijdschr. Neérl. Ind, b. e. — Java, op den Salak. j al. Ficus lancifolia msa. Lond. Journ. VII. p. 452. Ramuli petio- lique fusco-hirtelli, folia brevissime petiolata, e basi inaequali cordatâ lanceolata vel oblongo-lanceolata acuminata denticulata, trinervia et costulata, utrinque scabro-pubescentia, supra asperula ; receptacula con- glomerata sessilia globosa pubescentia, — Philipp. oilendeds MING n. 1944). ** Yolia brevi-petiolata saepe inaequilatera, subobliqua, firmula, plu- ribus obsoletius scaberula. 42, Ficus scaberrima zr. Bijdr. p. 474. Mig. Pl. Jungh. Le. Rami laeves luteo-albidi glabrì, ramuli petioli foliaque praesertim subtus molliter hirtello-pubescentia, sensim glabrato-scabrescentia, folia alterna subsessilia, inaequilateraliter subovato-oblonga vel el- liptiea subabrupte acuminata, inaequaliter denticulata, supra demum glabra laevia, 3 —5—6} poll. longa; receptacula axillaria et ex axillis defoliatis gemina vel fasciculata, subglobosa, demum subglabra lae- via, in stipitem brevissimum irregulariter bracteatum hirtellum con- stricta, pisi magn. — Var, f. angustata, foliis angustioribus et Jon- gius acuminatis. Ficus leucoaylon Mig. Pl. Jungh. 1. p. 6L. — Valde ludens, haud raro magis tomentella. — Java. — Drandas beas sund. | 43. Ficus Remblas uro. PJ. Jungh. le. Rami laeves glabri vel asper ruli pallidi, ramuli scabro-hirtelli, folia brevissime petiolata, novella supra in costâ et versus margines pilosula, cum petiolo mox glabra, praesertim subtus tenere puncticulato-aspera, chartacea, elliptico- subobovato-oblonga inaequilatera, abrupte lineari-acuminata, basi in- aequali obtusiuseula, praesertim superne obtuso-dentata vel dentieu lata, trinervia et utrinque 5—6-costulata laxe reticulata, 6 —$S poll. ARTOCARPEAE. 305 FICUS. longa, receptacula axillaria solitaria vel 2—3-fasciculata globosa glabra asperula, basi in stipitem brevissimum constricta, pisi magn.— Arbor 40-pedalis. — Ficu brevipede accedens. — Java. 44, Ficus tondana mio. Ramuli petiolique ochraceo-tomentelli glabrescentes, folia brevissime petiolata e basi inaequali-rotundatà inaequilatero- oblonga, subintegerrima, ex apice nunc inaequali ab- rupte brevi-acuminata, pergamacea, supra laeviuscula et praeter cos- tam glabra, subtus praeter basin incomplete (extrorsum constanter) trinerviam costulis 3—4 adscendentibus venisque patulis reticulatis in sicco pallidis notata, obscure viridia glabra subasperula, 74—84 poll. longa; receptacula axillaria subsessilia globosa glabra ore mar- ent — Celebes, bij 'Tondano. N:. Ficus brevipes mio. Pl. Jungh.I. p. 58. Rami foliaque supra laevia glabra, haec novella subtus scabro-pubera demum asperula, alterna, brevissime petiolata, elliptica, oblonga vel superiora inaequi- lateraliter obovato-oblonga, versus basin acutiusculam integerrima, superne serrulato-dentata vel subsinuata, in acumen breve obtusius- eulum desinentia, diversiformia, 3—7 poll. longa, subtus pallida trinervia et pauci-costulata laxeque reticulata ; receptacula subsessilia solitaria vel subfasciculata axillaria vel extraaxillaria depresso-glo- bosa scaberrima. — Java. — Ipé sund. 46. Ficus obtusidens mio. Pl. Jungh. 1. p. 59. Ramuli teretius- culi scabriusculi ; folia alterna breviter petiolata, supra laeviuscula, subtus asperula glabra, elliptica vel obovato-elliptica, aequi- vel in- aequilatera, in acumen longius lineare obtusum desinentia, basi acutâ vel subeuneatÂâ integerrima, caeterum repanda angulato-dentata, trinervia et utrinque 5 —6-costulata, subtus reticulata, 4—7 poll. longa; receptacula axillaria gemina vel solitaria subsessilia globosa, pilis brevibus scabra, ore ocelusa, pisi magn. — A praeced. diftert petiolis paullo longioribus, foliis latioribus, longius acuminatis. Fi- cu rostratae aliquatenus accedit. — Sumatra, — Java. 47. Ficus Lobbii mio. Lond. Journ. VIL p. 233. Rami laeves, ramuli petioli eum folii eost subtus puberuli, mox asperiusculi, 20 Flora van Ned, Indië, 1, — 2e Afd, ARTOCARPEAE. 306 FICUS. folia breviter petiolata e basi inaequali obtusiusculâ anguste oblonga longe angusteque acuminata, integerrima vel versus apicem serru- lato-repanda; receptacula aggregata globosa basi in stipitem longius- culum constricta, novella puberula, adulta glabra et laeviuscula, pisí _ magn. — Java. 48. Ficus grewiaefolia ou. Bijdr. p. 473. Arborescens; rami pal- Jidi laeviusculi, ramuli petioli (breves, 1 vix 2 lin.) folia subtus in nervis et receptacula scabriuscula, folia e basi inaequali obtusâ in- aequilateraliter elliptico-oblonga vel oblonga obtuse acuminata ree panda vel superne obtuso-dentata, subtus pallida, supra nitida sub- asperula, praeter basin trinerviam costulis utrinque 5 —6 venuloso-re- ticulatis, }—4 pedis longa, fere 3—1 } poll. lata; receptacula axillaria, pisi mole subglobosa, verrucosa, subsessilia breviterque stipitata. — Hujus forma angustifolia videtur. Ficus sazatilis (haud Bl) Mig. in Zoll. Cat. ad n. 816. ZL. — F. rubricaulis Decaisn. in N. Ann. Mus. TIL. p. 496? — Java. — Timor? **& Cuspidatae. Folia abrupte saepe oblique acuminata, integerrima vel infra acumen aut medio aut basi angulata aut sìnuata, basi nune trinervia, costulata, reticulosa. Receptacula stipitata, passim majuscula. zer 49. Ficus radicans roxe. Fl. Ind. II. p. 536. Wight Ieon. UH. tab. 671. Ramuli petiolique subsquamuloso-scabri, folia e basi vulgo acutà oblonga, angusto-oblonga vel elliptica abrupte longe angusteque acuminata, integerrima, rigidula, supra laevia nitida, subtus trinervia et utrinque 4—5-costulata, prominenti-reticulata, glabra, 3—6 poll. longa; receptacula axillaria gemina vel solitaria obovato-globosa, in stipitem longum basi 3-bracteatum constricta pubero-hispidula. Pl Jungh. L. p. 56. Ficus diversifolia Reinw. herb F. heteropleura Bl, Bijdr. p. 466 (forma brevifolia).—b: angulosa, foliis uno latere ad apicem angulato-productis, receptaculis scabris. Ficus rostrata Blume Bijdr. p. 465 nec Lam. — Voor- Indië. Java. Celebes, in de wouden op den Soego. Borneo. Philipp. eilanden (cum. n. 1942). 50. Ficus urophylla warn. Cat. n. 4483. Mig. Lond. Journ. VIL p. 429. Ramuli petiolique subsquamulosi, folia breviter petio- ARTOCARPEAE. 507 FICUS. lata, elliptica vel obovato-elliptica, abrupte suboblique acuminata, integerrima, supra laevissima nitida, subtus (in sicco fuscescentia) trinervia paucicostulata reticulosa, utrinque glabra; receptacula ge- mina vel subconferta globosa vel ellipsoidea in stipitem longiuscu- lum constricta et 3-bracteata, hispidulo-pubescentia. Pl. Jungh. 1. p. 56. Fieus marginalis Dr. Hunter in Herb. Hook. — An huc F. parielalis var. ovalis Bl. Bijdr. p. 462? — A F. radicante cui analoga, foliorum formâ tuto dignoscenda. — Poeloe Pinang. — Java, in Bantam. — Borneo. 51. Ficus parietalis a. Bijdr. p. 462 excl. var. Arbuscula; ra- muli petioli foliaque novella subtus fusco-hirtula, sensim scabrescen- tia, haec alterna breviter petiolata lato-elliptica abruptissime lineari- acuminata, plerumque inaequilatera, integerrima, supra glabra lacvia, subtus trinervia pauci-costulata, crasse transverse venosa, 8— 3} poll. longa; receptacula axillaria gemina stipitato-globosa scabro-hirtula, cerasi magn., aurantiaca. Ficus Junghuhniana Mig. PL. Jungh. 1. p. 56. — F cerasiformi valde affinis. — #. rufipila Mig. Pl. Jungh. Lp. 57, vix species, sed folia e basi subeordatâ ovata abrupte an- guste acuminata, magis costulata et lacunosa, usque 10 poll, longa. — Java, op den Oengaran. _— 52, Ficus cerasiformis annen. ap. Desf. Cat. Paris. ed. 3, p. 418. Folia subtus cum ramulis petiolis (brevibus) receptaculisque pubescen- tia, inaequilatero-oblonga abrupte longe acuminata, integerrima, supra glabra nitida, subtus 3— 5-nervia et utrinque 2— 8-costulata reticu- _ lata; receptacula axillaria vulgo solitaria globosa in stipitem longum basi bracteatum constricta, hispidulo-pubescentia, matura aurantiaca. Mig. in Lond. Journ. L. c. p. 428. Lemaire Illustr. Hortic. V. tab. 167. Pieus acuminata Hook. Bot. Mag. tab. 32883. — Java. 53, Ficus rostrata Lam. Dict. II. p. 498. Vahl Enum. IL. p. 200. Mig. Lc. non Bl. Bijdr. Rami tenues teretes glabri; folia brevi-petiolata e basi acutâ oblonga, in acumen pollicare angustum desinentia, 3—4 poll. longa, superne pollieem lata, altero latere subito in marginem angustum retracto, ad costam in acumen excur- tente, interdum versus apicem utrinque sinu exsculpta, supra ni- 20% ARTOCARPEAE. 308 PICUS. tida, glabra, costulata; receptacula sessilia aggregata glabra, piperis magn. Pl. Jungh. IL. p. 56. — Java. 54. Ficus gibbosa pr. Bijdr. p. 466. Mig. Pl. Jungh. 1. p. 62. Arbor; rami laeves pallidi, ramuli scabro-puberi, serius asperuli, folia alterna brevi-petiolata, obovato-lanceolata vel obovata obtusius- cule apiculata, versus basin inaequilateraliter cuneata, integerrima, coriacea, supra glabra laevia, subtus laeviuscula (variegato-reticulatá) — basi subtrinervia, venisque utrinque 4—5, teneris, 2— 53 poll. longa, stipulae rigidae puberulae; receptacula gemina axillaria globosa in stipitem fere aequilongum basi bracteatum constricta, scaberulo-as- perula, pisiformia. — (9. cuneata (Ficus cuneata Bl. Bijdr. p. 465) _ foliis superne uno latere vel utrinque acutangulo-productis rigidis, receptaculis vix stipitatis. — Forma inter utramque media est Ficus | dodonaefolia Zippel. mss. e Timor. — Java. Timor. 55. Ficus paradoxa rr. Bijdr. p. 467. Fruticosa, radicans? folia petiolata ($—1 poll.) inaequilatera subdimidiata, uno latere saepe fere rectilineo-resecto, rhombeo-oblonga, acuminata, deorsum cuneata, altius trinervia,"nervo hinc alte haud procul a margine adscendente, supra nitida, subtus variegato-subscrobiculata, costulis 3—4 utrin- — que, 3—8 poll. longa. — Proxima omnino Ficu gibbosae, a qu folio- rum form tantum abludit, toto autem habitu et partium compage adeo eongrua, ut ejus stirpem sterilem esse credere liceat… — Java. 56. Ficus cuspidata reinw. ap Bl. Bijdr. p. 464. Mig. Lond. Journ. VII. p. 429. (Tab. XIX). Folia e basi acutâ elliptico-lan- ceolata longissime (£—4 folii) lineariter acuminata, integerrima vel versus apicem repanda aut infra acumen utrinque unidentata, aequi- latera, supra nitida, subtus patenti-costulata tenuiter reticulata (fus- cescentia) subasperula, formâ et magnitudine valde ludentia, 2—Ö poll. longa; receptacula nunc subfasciculata globosa ore pervia, basi in stipitem brevem im bracteatum constricta. PJ. Jungh. 1. p. 56. Ficus angustifolia Bl. Bijdr. p. 463. Zoll. Cat. p. 92 (forma an gustifolia foliis haud abrupte acuminatis). — Java. Sumatra Borneo, Molukken Nieuw-Guinea. — Pareng sund. 57. Ficus fallax mio. Arbor elata; ramuli petiolique Jaeviusculi ARTOCARPEAE. 909 FIGUS, glabriusculi, stipulae parvulae, folia alterna brevi-petiolata chartacca firmula glabra mox asperula, subtus pallida, diversiformia, basi acutâ imâ cum petiolo subinvolutâ, alia elongato-lanceolata subabrupte acuminata, versus apicem repandula, subtus horizontaliter costulata, 3—6 poll. longa, alia breviora basi cuneata, ad 4—} alt, utrinque vel uno latere in angulum obtusum dilatata indeque continuo atte- nuata, costulis tenerioribus ; receptacula axillaria solitaria vel gemina? (alterius rudimento obvio) scaberula globosa, praeter stipitem sparse bracteolatum sessilia. — Wicu subpanduraeformí M1Q. proxima. — Celebes. 58. Ficus raridens mio. Lond. Journ. l. c.p. 430. Rami laevi- gati, ramuli petioli receptacula et folia subtus punctulato-asperula, haec supra nitida lacvia breviter petiolata, e basi acutâ oblonga ab- rupte acuminata, acumine lineari obtuso, integerrima vel infra apicem inaequilata aut uni-dentata, quandogue lateraliter sinuata; recepta- cula gemina vel solitaria globoso-urceolata ore prominente hiante erenulata, basi in stipitem uni- vel basi pauci-bracteatum constricta. Sumatra. 59, Ficus pulchra warr. Cat. n. 4571. Mig. l.c. Glabra; folia op- posita (an semper?) modice petiolata oblonga vel lanceolato-oblonga abrupte anguste acuminata aequilatera, apicem versus remote dentata, supra laevia glabra, subtus (in sicco) fuscescentia, costulis utrinque 6—8, reticulata, receptacula.… — Singapore. 60. Ficus uniglandulosa warn. Cat. n. 4479. Mig. Lond, Journ. le. p. 431. Glabra, folia breviuscule petiolata cuneato-obovato- oblonga, abrupte lineariter acuminata, integerrima, supra laevia, subtus pallida, costulis utrinque 4 patule adscendentibus parce re- ticulatis ; receptacula solitaria, gemina vel fasciculata parva globosa in stipitem tenuem constricta, ore fere nuda, — A ZOLL. ef MOR. (Syst. Verz. p. 27) ad Ficum cuspidatam ducta. — Poeloe Pinang. 61. Ficus grandifolia warr. Cat. n. 4525. Mig. l.c. p. 432. Ramuli petioli foliaque scabriuscule ‘pubescentia, haec breviter pe- tiolata oblonga, aequilatera vel inaequilatera, apice obtuso-rotundata? integerrima, ad 3 alt. trinervia costulisque utrinque 3—4 adscenden- tibus, transverse reticulata, supra nitida, adulta glaberrima, subtus fuscescenti-pallida, prominenti-venosa.… — Poeloe Pinang. ARTOCARPEAE. 910 FIGUS. 62. Ficus variabilis mio. Ramuli teretiusculi subpuncticulati; folia longe (142 poll.) petiolata, e basi rotundat vel acutiusculâ subtus saepe glandulosâ obovata vel anguste sublanceolato-oblonga abrupte saepe subfalcato-acuminata, aequi- vel subaequilatera, mar- gine laevi nervuloso integerrima, firmiter chartacea, glabra, supra nitida, subtus ad lentem puncticulata vix asperula, costulis numero- sis patentissimis laevibus pallidis prope marginem anastomosantibus pertensa subtiliterque reticulata, alia integra, alia obtuso-sinuata, alia pauci-subpinnatiloba, lobis angulisve nune medio nunc infra nunc supra medium obviis, 9—7 poll, longa. — Java, op den G. Pantjoer. 63. Ficus angulidens mio. Fruticosa, innovationes minute puberae, folia breviter (}—4 poll.) petiolata, e basi subtus glandulosâ acutâ saepe inaequilateraliter elliptico- vel obverso-oblonga ex apice saepe inaequali abrupte anguste longiterque acuminata, irregulariter si- nuato-dentata, subpinnatiloba, repanda aut subintegerrima, char- tacea, rigidula, subtus subhorizontaliter multicostulata pallideque venosa, imâ basi trinervia, juniora in costà petiolo ramulisque minutissimâ pube scabra, mox in totâ superficie aspero-punctata, su- pra nitida, 4— 95} poll. longa; receptacula brevissime stipitata con- ferta globosa, pisì mole vel paullo majora, verrucosa subscabra. Ficus quercifolia Bl. Bijdr. p. 468 non alior. — Specimina vidi foliis irregularibus angustioribus, e Novâ Guineâ. — Ficus cuspidata Herb, Zoll, n. 1286 (juvenilis) ?— Nervi utrinque ex imâ basi secus margines progressì in arcus costulares continuantur. — Java. — Sumatra. — Nieuw-Guinea. : aen Pallidae. Folia oblonga inaequilatera vel acquilatera, integer- rima, glabriuscula et laeviuscula, Receptacula in stipitem nudum vel basi tantum bracteatum eonstricta, globosa vel subglobosa. 64. Ficus parasìtica könre ap. Willd. Diss. d. Ficu p. 25, tab. 3. Mig. Le. p. 433. Folia alterna modice petiolata, e basi plerumque latâ vulgo quidquam protractâ oblonga ovato- vel obovato-oblonga inaequi- latera acutiuscula vel obtuso-apiculata, integerrima, basi subtrinervia costulisque utrinque paucis patulis ante marginem retieulato-conftuen- tibus, utrinque glabriuscula et praesertim subtus asperula; receptacula gerina globosa, in stipitem basi tribracteatum constrìcta. Vahl Enum. II. p. 188. Wall. Cat. n. 4476. Ficus Ampelos Koenig. serius. Rozb. Fl, Ind. HI. p. 553, Wight Icon, U. tab, 652, — Voor-Indië — Sunda-Archipel? 65, Ficus hederacea roxs. Jc. p. 538. Wight Icon. IT, tab, 655: ARTOCARPEAE. Sll FIGUS. Scandens; ramuli asperuli; folia brevi-petiolata lato- vel ovato-elliptica acuta vel acutiuscula, integerrima, supra laevia, subtus scabra et aspe- rula, firmiter coriacea, 3 —ö poll. longa; receptacula axillaria gemina (altero nunc ecitius deeiduo) breviter pedunculata globosa, nucleo cera- sorum majora, ore prominulo bracteolata, basi tribracteata, fl. permixti, trifidì, masc. monandri. — Vix hujus generis. — Voor-Indië. — Chittagong. 66. Ficus Altimeraloo roxs. mss. Mig. Lond. Journ. l.c. p. 435. Innovationes scabriusculae, folia alterna brevi-petiolata (petioli lato- canaliculati) e basi obtusà vel acutiusculâ nunc inaequilaterà ellip- tico- vel ovato-oblonga, saepe obliqua, latere altero basi altero ver- sus apicem angustiore, brevi-acuta vel minora obtusa aut rotundata, praeter basin trinerviam tenuiter patenti-costulata, glabra laevius- cula, supra nitida, subtus pallida, coriacea ; receptacula axillaria so- hitaria vel gemina stipitata. Wight Tcon. 11. tab. 650 (Allameera- loo). — Ficus excelsa Roxb. Fl. Ind. TIL. p. 552 ewcl. syn. Rheed., nec Vahl — Grossularia domestica rumeu. Herb. Amb. II, p. 136, tab. 87 en 88P — Molukken. —Saparoea.— Philipp. eilan- den (cumrne n. 1922). ee 67. Ficus philippinensis mra. Lond. Journ. l.c. p. 435. Glabra, ramulis trigonis, folia brevissime petiolata, e basi subdecurrente ovato- oblonga pleraque inaequilatera, longe acuminata, integerrima, subcoria- cea, laevia, glabra, imâ basi tenuiter trinervia, costulisque venosis utrinque 10—15 patulis ante marginem confluentibus; receptacula so- litaria vel gemina in stipitem constricta.— Philipp. eilanden (cu- MING n. 1937). 68. Ficus septica rumen. Herb. Amb. III. p. 153 (partim) tab. 96. Burm. Fl. Ind. p. 226. Vahl Enum. II. p. 186 ezel. syn. Rheed. Frutex subarborescens, rami teretes glabri, petioli bipollica- res basi apiceque colorati, folia ovata acuminata membranacea gla- bra, subtus glauca, 6—7 utrinque costulis pertensa, 6—=7—10 poll. longa; stipulae lanceolatae; receptacula solitaria vel gemina turbinato-globosa stipitata, punctata, demum flavescentia. — Spe- eimen non vidi. An inter Covelliae sect. Erythrogynem? — Moluk- ken en volgens RuMPEIUS over de Sunda-eilanden verspreid. — Siri h Bopar mal. — Het melksap is vergiftig. 69. Ficus sabulata er. Bijdr. p‚ 461. Scandens; ramuli teretius- ARTOCARPEAE. 312 FICUS. culi petiolique cum stipulis novellis tenere puberuli, caeterum laevis et glabra, folia alterna breviuscule petiolata, e basi leviter inaequali acutâ vel obtusiusculâ oblonga, longe nune oblique anguste acumi- nata, integerrima, costulis utrinque 12 pluribusve arcuato-patulis tenuibus vix reticulatis, 7 —9 poll. longa, stipulae lineari-lanceolatae canaliculatae acuminatae petiolum superantes; receptacula axillaria solitaria vel gemina globoso-stipitata, stipite inferne bracteato, piso majora puberula. Hicus ancolana Mig. Pl, Jungh. TL. p. 62 (forma luxurians). — Sumatra, in Opper-Angkola. Java. 70. Ficus Tadjam mio. Pl. Jungh. I. p. 62. (Tab. XX). Ramuli petioli stipulae novellae et receptacula tenuiter hirtella, illi glabres- centes, folia alterna breviuscule petiolata e basi acut vel subeuneatà lanceolato-oblonga acuminata, aequalia, integerrima, supra laevia, subtus pallida puncticulata, laeviuscula, praeter basin 8-nerviam cos- tulís utrinque 7, coriacea, 8—7 poll. longa, stipulae valde attenuato- angustatae appresse hirtellae ; receptacula axillaria gemina vel soli- taria sessilia vel subsessilia, stipitato-globosa (in sicco rugosa), pisi magn., glabra, juniora punctato-pubera, oris bracteis ciliolatis, sti- pite 1— Q-bracteolato. — Praeced. arcte affinis, sed minor. ZOLL. el MOR. (Syst. Verz. p. 77) huc citant Ficum diphyllam warL. quam non vidi. — Java, op den Pengalengan. — Tadjam jáv. Boera mal. Darandas manok surd. 71. Ficus Decaisneana mio. Glabra, ramuli graciles subangulatí laeves, stipulae anguste lanceolatae acuminatae caducae, folia alterna modice (l—} poll.) petiolata e basi brevi-acutà ianceolato-oblonga acuminata, aequi- vel leviter inaequilatera, subtus basi subtripliner- vula cacterumque venis pluribus patulis teneris ante marginem ar- cuato-unitis notata (ad lentem puncticulata), supra nitida, pergama cea, 8—4 poll. longa, 2}—? lata; receptacula axillaria solitaria? obovato-globosa, brevi-stipitata, stipite basi bracteato. Ficus laela Decaisne in Herb. Mus. Paris. partim. A F. virgat parum dif- fert. — Timor. 72, Ficus laeta prcaisne N. Ann. Mus. TIL. p. 495. Ramuli crassiusculi vetustiores albidi, juniores laeves flavicantes, stipulae anguste lanceolatae acuminatae, folia breviter (vix 4 poll.) petiolata ARTOCARPEAE. 313 FICUS. diversiformia, alia minora lato-elliptica obtusa, alia elliptico-oblonga brevi-acuta, saepe inaequilatera, basi obtusiusculâ trinervia, venis costalibus 5— 9 utrinque ante marginem arcuato-unitis supra prae- sertim distinctis laxe reticulatis, erasse coriaceca, supra laevia, subtus pallida ad lentem puncticulata, 4}—2} poll. longa; receptacula gemina globosa brevi-stipitata, eum stipite basi bracteolato minute pubera, cerasi circiter magn., fl, fem. 4-sepali, stylus violaceus, stig- ma subbifidum. Mieus laeta Herb. Mus. Paris. partim. — Recep- tacula haud vere pedunculata. Ficu scandenti et parasiticae acce- dere videtur. — Timor. 13, Ficus aurita reinw. ap. Bl. Bijdr. p. 462. Folia brevissime petiolata e basi obtusá vel acutiusculâ extrorsum in auriculam oblon- gam petioli longitudinis semisagittatim productâ lanceolato-oblonga, abrupte angustissime longiter acuminata, repando-denticulata, supra glabra, subtus per totam longitudinem aequabiliter patule costulata et cum ramulis petiolisque in nervis hirtello-pubera, 2—5t poll. longa; receptacula subgemina globosa glabra in stipitem hirtellum constricta, — Scandens? — Noesa Laut. 14, Ficus celebica »1. Bijdr. p. 461. Folia brevissime petiolata e basi acut extrorsum in auriculam oblongam petioli longitudine semisagittatim productâ oblongo-lanceolata saepe obliqua, longis- sime angustissime vulgo falcatim acuminatissima, denticulato-repanda, praeter basin trinerviam costulata, costulis infimis subpatulis, mediis alte adscendentibus eum venis transversis unitis, supra praeter cos- tam glabriuscula, subtus cum ramulis et petiolis hirtello-pubera, 85—6 poll. longa, stipulae dintius persistentes lineari-lanceolatae villosulae; receptacula brevissime pedunculata globosa (parva) sub- solitaria hispidula. Praecedenti valde affinis. — Celebes, in de wouden bij Kamaja. 15. Ficus geminifolia mio. in Zoll. Cat. p. 93. Ramuli petiolique fugaciter piliferi, folia longiuscule (15—24 poll.) petiolata geminato- approximata, e basi obtusâ vel acutiusculâ elliptica obtuso-apiculata integerrima, submembranacea, novella subtus in nervis pubera, mox glabra, laevia, costulis teneris utrinque circiter 8 (1—2 utrinque e basi) patulis, 1 175 poll. longa, stipulae lineari-lanceolatae acumi- ARTOGARPEAE. 314 FICUS, natae glabrae; receptacula axillaria solitaria pedunculata depresso- globosa, vertice impresso-striulata, cerasi magn., perigonia fuscula. Arbuscula. — Java, bij Goendong Tobo. 16. Ficus scleroptera wro. Pl. Jungh. I. p. 63. Arbor 50-peda- lis, rami stipularum villosarum cicatricibus marginati, juniores gla- briusculi, folia densa modice petiolata elliptico-ovalia utrinque ro- tundata, apice nunc obtuse apiculata, rigide coriacea, integerrima, laevi-marginata, supra glabra laevia, subtus pallida aspera, costulis eirciter 10 utrinque erecto-patulis utrinque prominulis laevibus, sub- tus tenere reticulatis, 8—10 poll. longa; receptacula axillaria solita- ria stipitato-globosa asperula, 1 poll. diam, stipite fere semipollicari basi irregulariter vel regulariter tribracteato hirtulo-scabro. Ficus subcordata Herb. Horti bogor. — Java. 17. Ficus basidentula mio. Ramuli petiolique juniores pilis te- neris patentibus evanescentìbus, adulti eum costis subtus pulverulentâ pube scabro-asperuli, folia longiuscule petiolata e basi obtus vel rotundatâ supra petiolum conniventi-emarginatâ anguste elliptico- oblonga usque lanceolata obtuse apiculata, praeter basin utrinque minute spinulose 1 —2-rarius usque 5-dentatam integerrima laevi- marginata, pergamacea, costulis tenuibus patentibus ante marginem unitis tenere transverse venosis, 14—?% pedalia, stipulae majusculae lanceolatae deciduae dorso subreverse villosulae, receptacula…. —_ Foliorum compage superiori consimilis. — Bali, bij Kaliomba. — Laisemboe mal. Zn ERR Dedunculosae. Characteres quodammodo praeced., sed receptacula longe pedunculata, nec globosa, fl. fusci. 78. Ficus balica mio. Innovationes sparse puberae; ramuli tere- tes, folia alterna longe petiolata e basi rotundatâ vel obtusà imâ ad _ petiolum leviter emarginatâ et subtus glandulosâ elliptico-oblonga_ acuta subacuminata, superne subrepandula, chartacea, praeter basin trinerviam utrinque patule costulata, parum venosa, adulta subglabra sed cum ramulis et petiolis pedunculis et receptaculis asperulo-scabra usque pedalía; receptacula ex axillis nunc defoliatis gemina — qua terna longe graciliterque pedunculata (pedanculo nudo vel irregu- lariter 1—2-bracteato) turbinato-obovoidea vel depressa, ore promi-_ DC ARPEAE. 815 FICUS. perforata, nuclei cerasorum magn, fl. fusei. — Bali, bij Lebak g. Ficus albinervia mio. Innovationes vix puberae; folia alterna ngiuscule vel modice petiolata, e basi rotundatâ vel obtusâ supra olum levissime emarginat subtusque glandulosá ovato- vel el- jeo-oblonga vel elliptica, brevi-acuminata, superne nunc subden- lato-repanda, rigide chartacea (sicca fragilia),subtus praeter basin nerviam costalis 6—S8 utrinque erecto-patulis (expallidis) transver- ereticulatis pertensa et asperule vel asperrime minute puncticulata, a laeviuscula, usque semipedalia; receptacula axillaria et ex axil- nudis solitaria graciliter pedunculata (pedunculo nudo vel medio apice unibracteato) globoso-ovoidea vel globoso-urceolata, ore rotracto subhiante, nuclei cerasorum magnitudine. — Ab hâc non e differre videtur Grossularia sylvestris rumPu. Herb. Amb, II. 138, tab. 89. — Bali, bij Gilgil. 0. Ficus brevicuspis uro. Praecedenti affinis, folia modice pe- olata e basi obtus supra petiolum leviter emarginat vulgo supra btusque glandulosâ obovato-elliptica abrupte breviuscule acumi- ata, praesertim superne denticulato-repanda, rigide coriacea (no- ella membranacea) trinervia et utrinque circiter 7—6-costulata ansverseque venosa, pube brevissim rarâ in nervis ef petiolis in- persa, supra nitidula laeviuscula, 4}—6 poll. longa, stipulae late- les lineares membranaceo-subscariosae; receptacula axillaria solita- a? eum pedunculo brevi scabra ovoidea, pedunculo basi, receptaculo fra orificium hians irregulariter bracteato. „Ficus ulmifolia Lam.” lort. bog. — Java. — Ampèëlas amis mata sund. $ 4, Leiosycea Mig. Lond, Journ. l.c. p. 454. Folia glabra laevia 5 tegerrima; receptacula gemina pedunculata globosa, basi brevi-stipitatâ bracteata, intus ebracteata? tnberculata; fl. atro-fusci. 81. Ficus vaseulosa warn. Cat. n. 4482. Mig. l. c. Adulta gla- folia modice petiolata, e basi acutâ elliptica vel oblonga atte- uato-obtusa vel rotundata, integerrima, costà passim infra apicem delitescente, costulis venosis utrinque 8—10 aliisque tenuibus ante arginem unitis subtus reticulatis; receptacula gemina pedunculata obovato-globosa, ore arcte occlusa, basi abrupte in stipitem constricta, ARTOCARPEAE. 516 FICUS. imà bracteis 3 deeiduis. — 9. acuminata Mig. Pl. Jungh. 1. p. 61, foliis longiter petiolatis ellipticis anguste obtuse acuminatis, costulis pluribus. — Poeloe Pinang. Tavoy. — 9. Java. 82. Ficus renitens mio. Glabra, ramuli tenues, folia longiuscule petiolata e basi acutiusculà vel leviter obtusâ obovato- vel elliptico- _ oblonga aequilatera abrupte anguste obtusiuscule acuminata, integer- rima, pergamacea, utrinque praesertim supra lucida, costulis subtus praesertim prominentibus arcuato-patentibus 9—12 utrinque, ve- nisque interjectis transverseque reticulatis, 6} —3 poll. longa, sic- cata pallida subgrisea; receptacula axillaria stipitata globosa laevia (ad lentem pube imperspicuâ parce puncticulata) pisi majoris mag- nitudine, stipite vel prope apicem bracteis ternis vel sparsis in me-_ dio alibique instructo, perigonia fusca. Ficus pruniformis (haud BL.) Hort. bog. — Java. ae $ 5. Podosyeea Mig. Lond, Journ. VII. p. 442, Pubescentes; folia trinervia integerrima; receptacula in longum stipitem constricta tri- bracteata; flores monoicì fuscescentes, masc. superiores 2— 8-andri, _ antberis oblongis; stigma inaequaliter bierure vel oblique subpeltatum. _ 83. Ficus macropoda mia. Lond. Journ. l. c. Molliter subincano- pubescens; folia alterna vel summa subopposita oblonga integerrima trinervia et utrinque venosa; receptacula pedunculata gemina suburceo- lato_ globosa, longissime stipitata. — Philipp. eilanden (cumine n. 1933). 84. Ficus pedunculosa ra. 1. c. tab. VIT A. Tnnovationes pube- rae; folia, alterna vel subopposita oblonga vel obovato-oblonga obtu- siuscula, integerrima, coriacea, laevia, trinervia, paucicostulata; recep- tacula pedunculata, demum glabriuscula stipitem aequantia. — Philipp: eilanden. $ 6. Plagiostigma (zuee. genus). Receptacula pyriformia, basi trie bracteata, sessilia vel pedunculata; fl. monoici fusculi 4- pluro-sepali; masc. 2—5-andri; stigma oblique truncatum; folia integra et integer- rima, haud scabra, — Tenorea Gaspar. 85. Ficus disticha or. Bijdr. p.458. (Tab. XXII). Glabra; folia modice petiolata euneato-obovata vel elliptica, apice rotundata retusa — vel emarginata, basi acuta vel cuneata, coriacca laevia, marginibus mtegerrimis leviter revoluta, trinervia ct paucivenosa; receptacula — gemina vel solitaria sessilia vel brevissime pedunculata, e basi sub- stipitat pyriformia, tribracteata, perigonia fem. fusca 4-sepala. Mig. ARTOCARPEAE. 817 FICUS. Lond. Journ.l. c.p. 440. F.elliptica ej. l. c. — Java. Ceylon. Philipp. eilanden. $ 7. Trematosycea Mig. Lond. Journ. VIL. p. 451. Folia disticha oblonga integerrima villosa vel pubescentia, non scabra; receptacuta sessilia vel breviter pedunculata, globosa, parva, nunc basi stipitato- constricta, ore in fundo demum bracteato margine crenulato ; fl. fusci. 86. Ficus villosa sr. Byydr. p. 441. Mig. 1. PL, Jungh. p. 55. (Tab. XXI). Radicanti-scandens, folia ovato- usque lanceolato-oblon- ga acuminata integerrima, marginibus versus basin rotundatam vel leviter cordatam revoluta, coriacca, supra laevia et in costâ subhir- tella, subtus 7—5-nervia et utrinque valide 5—8-costulata et lacu- noso-reticulata, eum ramulis petiolis et receptaculis brevi-peduncula- _ tis substipitatis fulvo-tomentosa, 6—3 poll. longa. — } magis hirsuta, receptaculis distincte pedunculatis. Ficus hirsuta Wall. herb. An _ species (conf. tabul. nostr.)? — Poeloe Pinang. Sumatra, Java. Borneo. — Aroi konjal of K. beas sund. ___87. Ficus lanata zr. Bijdr. p. 441. Radicanti-scandens, ramuli petioli foliaque subtus hirsuta, folia longiuscule petiolata e basi ro- __tundat recurvâ ovato-oblonga usque elliptico-lanceolata acute acu minata, integerrima, coriacea, supra praeter costam glabra, subtus tri- _ nervia utrinque 5 — 6-costulata ef reticulata, 4—34— 2; poll. longa; receptacula globosa glabra longe stipitata, vulgo gemina. Mig. PL Jungh. TI. p. 55. — Java. Sumatra, 88. Ficus Spanogheana mio. in Lond. Journ. l.c. p. 451. Ra- muli juniores, petioli foliaque subtus in costis villosule pubescentia, haee modice petiolata e basi acutà vel obtusiusculá 3- sub- 5-nerviâ elliptico-oblouga vel subovato-oblonga breviter obtusiuscule acumi- nata, margine leviter revoluta, subtus ufrinque 3—2-costulata reti- culata et fulvescenti-pubescentia, dein glabrata, supra in nervis ra- rissime hirtella, receptacula 2—6-glomerata sessilia subglobosa gla- bra, basi tribracteata. — Java. | 89, Ficus recurva sr. Bijdr. p. 457. Folia lato-ovata usque ellip- tico-oblonga obtuse apiculata, integerrima, praesertim versus basin aequali-truncatam vel leviter cordatam leviter recurva, supra in nervis parce hirtella glabrescentia, subtus 3- sub- 5-nervia et utrinque 3— ARTOCARPEAE. o18 «2 RICUSS A-costulata reticulata, in nervis eum ramulis et petiolis molliter ap- presse villoso-pubescentia, glabrescentia, 5i—4f—8 poll. longa; receptacula 2—4-glomerata sessilia obovoidea glabra, basi bracteis 3 dorso medio strigillosis. Ficus villipes Mig. in Lond. Journ. be. p. 451 et parlim F. Spanogheana? ibid. — Java. Sumatra. 90. Ficus strigosa er. Bijdr. p. 441. Radicanti-scandens, ramuli petiolique villoso-pubescentes; stipulae diutius persistentes lanceo- latae subglabrae ; folia breviter (2 lin.) petiolata, e basi leviter cordatà ovato-oblonga acutiuscula vel brevissime apiculata, supra glabra, sub- tus pallida punctata, basi trinervia et costulis 3—4 utrinque, in ner- vis strigilloso-pubera glabrescentia, 45 —2 poll. longa; receptacula solitaria vel gemina sessilia glabra, uti praeced. — Praeced. quam maxime affinis, foliis minoribus eorumque indumento differt. — Java, op den Parang enz. 91, Ficus urnigera mio. in Zoll. Cat. p. 92 (Tab. XIX). Scan- dens, ramuli petioli foliaque subtus in nervis rarissime pilifera, folia disticha brevissime petiolata ovata vel ovato-elliptica obtuse acumi- nata coriacea firma integerrima trinervia costulisque utrinque 2-8, subtus reticulata, vix scabriuscula, supra laevia, 23 —1} poll. longa; receptacula axillaria vel lateralia gemina sessilia semigloboso-ureeo- lata, vertice depressa, ore marginato intus bracteato, basi bracteis ò ovatis medio appresse pilosis suffulta, pisi min. magn., glabra, auran- tiaca. — Java, in Bogor bij Perbabti. 92. Ficus platycaula uio. Innovationes albido-hirsutulae, ramuli compressi glabri vel glabriusculi, folia alterna modice petiolata e basi cordatâ vel rotundatâ ovata, lato-ovata, acuminata, integerrima, coriacea, trinervia et utrinque 3—4-costulata, petiolis costâque den- sius, costulis marginibusque rariter hirtello-puberis, supra tantum asperula, 44—2L poll, longa; receptacula axillaria vulgo gemina brevi-pedunculata (pedunculo puberulo) turbinato-obovoidea (juniora) villosula, basi bracteis 3 deciduis. Ficus strigosa Hort. bog. non Bl, — Java? — Aroi konjal sund. 93. Ficus adhaerens mio. P/. Jungh. T. p. 55 (Tab. XXI). Ra muli petioli et nervi folioram juniorum subtus rarissime strigulost, ARTOCARPEAE. 919 FICUS, mox glabri, rami arcte radicantes, folia modice petiolata e basi ob- tusà vel acutiusculâ elliptico-oblonga suboblique acuminata, inte- gerrima, crasse coriacea, basi 8-nervia costulisque utrinque 5—6 transverse venosis, 2j—5 poll. longa, gemmae terminales lineari- lanceolatae subgriseo-pubescentes; receptacula axillaria valgo gemina sessilia, globosa, basi tribracteata, parva, glabra, androgyna, fl. pur- purascentes, masc. 2-andri. — Sequenti valde affinis. — Java, op den Pengalengan. 94, Ficus oligosperma mio. PL. Jungh. 1. p. 55. Ramuli nascen- tes praesertim ad nodos petioli foliaque subtus villosa, folia alterna breviter petiolata, e basi rotundat ovato-elliptica vel subovata acute acuminata, apice hine subdenticulato-erosula, coriacea, supra gla- briuscula, subtus costulis utrinque circiter 5, inque nervis pilis raris longis inspersa, 2—4 poll. longa; receptacula axillaria solitaria et gemina e stipite brevissimo globosa glabriuscula multiflora, fl. pur- pureo-fuscis, matura pauci-(5—6-) nucleolata. Ficus microcarpa Bl. bijdr. p. 442, non alior. Ficus grewiaefolia? Zoll. herb. n. 1568. (F. leptocarpa Steud. Nomenel.). — Java, op den Oengaran enz. 95. Ficus allutacea er. Bijdr. p. 457. Scandens, innovationes glabriusculae, folia alterna modice vel longiuscule petiolata e basi obtusâ vel subobtusâ supra petiolum minute biauriculatà elliptico- oblonga acuminata, integerrima glabra, crasse rigidegue coriacea, sub- tus erecto-patule costato-venosa, reticulo denso pallido nunc discolore insignita, 7—5 poll, longa, stipulae lanceolatae laterales deciduae; receptacula axillaria pedunculata globosa basi tribracteata, cerasi mag. fl, rubelli. — Java, op den Salak. 96, Ficus Teysmanniana urg. Habitus omnino F. allutacecae, folia longiuscule petiolata e basi obtusiusculâ supra petiolum minute bi- turieulatà obverse elliptico-oblonga abrupte breviter acute acumi- nata integerrima coriacca, supra laevia glabra, subtus utrinque cir- citer 6-costulata et arcto reticulo pallido discolora, in nervis reticu- loque villoso-pubescentia, receptacula.…. Ficus allutacea Hort. bog. non Bl, — Java. S 8. Syeomorus Gasparr. (genus). Receptacula turbinata vel pyrifor- ma (plerumque e trunco vel ramis vetustis), basi attenuatâ bractea- ARTOCARPEAE. 820 FICUS ta, androgyna, intus bracteolata, majuscula. Flores masc. sessiles supe riores diandri, raro tri- rarissime monandri, tri- raro disepali. Fem inferiores pedicellati vel sessiles polysepali raro trisepali, ovario obo vato, sessili, stylo laterali, stigmate simplici recto lanceolato-carinat vel dein subclavato, — Arbores saepe vastae, foliis vulgo magis minusve dentatis, in Africà majori numero quam in Asià crescentes., 97, Ficus subracemosa sr. Bijdr. p. 469. Arbor; folia longiter petiolata e basi leviter cordat ovata vel ovato-oblonga acuminata, aequilatera, superne repando-dentata vel et distincte serrato-dentata, demum coriacea, trinerviaet utrinque 4—5-costulata, in nervis tenere pilosula, 5} —10 poll. longa; rami racemose fructiferi e caule pro- trusi, receptacula obovato-globosa, magn. pruni majoris. Ficus do- mestica Zippel. Herb. — Sycomorus gummiflua Mig. Pl. Jungh IL. p.64, ezel. syn. — F. ceriflua Jungh. Java 1. p. 489 (1853). — F. cerifera Bl. in Ann. Sc. nat. Ame ser. IV. p. 333, tab. 11. — Va riat foliis omnino serrato-dentatis et in nervis (juniora) pubêris. — Java, in de bergstreken, — Kondang sund. — Het uitstroomend sap verhardt volgens sUNGHUmN tot eene veerkrachtige stof. — Su matra in Palembang, waar van dezen boom eene wasachtige sto (Getah laoe) verzameld wordt. 98. Ficus subopaca mio. Ramuli petioli foliaque subtus praeser tim in nervis tomentello-pubescentia, folia e basi rotundato-truncat ovato-oblonga vel subovata abrupte brevi-acuminata, superne subre panda vel integerrima, trinervia et costulisque utrinque circiter 4 pergamacea, supra glabriuscula laevia, 7—44 poll. longa; recepta cula supra ramulum tuberculiformem racemose pedunculata turbinato- obovoidea, vertice depressa, juniora ellipsoidea, basi non stipitat tri bracteata. Ficus subracemosa Zoll. herb. n. 684. Sycomorus gum miflua Mig. in Zoll. Cat. p. 94, — Java, in de wouden van Baroembang en Sambora. 99, Ficus variegata a. Bijdr. p. 459. Folia e basi rotundatâ vel leviter cordatâ ovato-oblonga acuminata integerrima vel superne _ repandula, pergamacea vel coriacea, basi trinervia et utrinque 4e VIX 5-costulata, subtus in nervis et petiolo pedunculisque et receptaculis junioribus puberula vel in vegetis subglabra, 51—7 poll. longa; receptacula depresso-globosa basi distincte tribracteata. — Neri vulgo rubescentes (in siceo). Sycomori capensis forma mihi in Pl ARTOCARPEAE. 321 FICUS. _Jungh. foliis longioribus fere glabris. — Sycomorus gummiflua _ Mig. in Pl. Jungh. — An huc Ficus racemosa (excl. syn. Vahl) Hassk. Cat. bog. p. 76? — Java, in de wouden der bergstreken— Kondoe of Kondang bëéner sund. $ 9. Species incertae, pleraeque expungendae, quippe specimina ju- _ venilia vel sarmenta specierum in praeced. descriptarum. 100. Ficus sagittata vaur. Enum. IL. p. 184, Ramuli hirsuti; _stipulae glabrae; petioli breves puberi; folia e basi sagittato-cordatâ _elliptico-oblonga acuminata integerrima coriacea glabra (asperiuscula), _ _praeter basin trinervulam tenuiter costulata ad lentem subtus elegan- ter reticulata, 2}— 15} poll. longa. — Java (REINW.). 101. Ficus filiformis er. Bijdr. p. 442. Caules filiformes scan- dentes, folia brevissime petiolata, e basi oblique cordatâ oblonga ob- tusiuscula, supra scabra, subtus pubescentia et tenuissime reticulata, 315 poll. longa, receptacula.… — Java, op den Parang. 102. Ficus peltata ru. Bijdr. p. 438. Stolo sterilis radicans, fo- lis vix peltatis, 7— 6 poll. longis, subrotundo-ellipticis, basi subin- aequali cordatis, integerrimis. — Java. ” 103. Ficus barbata war. Cat. n. 4576. Mig. Lond, Journ. l.c. p- 440. Repens, radicans, ramis retrorse villosis, folia breviter petiolata disticha ovato-cordata acute apiculata integerrima trinervia et utrin- que 4-costulata, supra sparse pilosula, subtus villosa. — 9. glabrius- cula, foliis subtus subglabris. Mig. Pl. Jungh. IL. P 295, — Su- matra. Poeloe Pinang. — Java. 104. Ficus crenulata nassk. Ca!. bog. p. 76. Folia oblonga vel oblongo-lanceolata acuminata, basi acuta vel obtusiuscula, crenulato- serrata, utrinque glaberrima, reticulato-venosa; caulis radicans. — Java? 105. Ficus compressicaulis au. Bijdr. p. 439. Radicanti-scan- dens, ramuli compressi petioli costaeque subtus villosa, folia (1—14) petiolata, e basi profaunde subinaequaliter cordatâ elliptico-oblonga acuminata, supra glabra, tenuiter reticulata, subtus-costulata, 8—]1 1 poll. longa, receptacula……. — Java. 21 Flora van Ned. Indië. I, — 2e Afd, \ ARTOGARPEAE. 322 COVELLIA. 106. Ficus rupestris sr. Bijdr. p. 437. Caulis radicans villosus, folia brevi-petiolata cordata acuta vel acuminata subobliqua mem- branacea longe setosa, subtus tenuissime reticulata, 15—25 poll. longa, receptacula…. — Java. 107. Ficus serpyllifolia sr. Bydr. p. 443. Repens tenuis par- vula, folia brevissime petiolata opposita vel alterna? e basi subemar- — ginatâ ovato- vel elliptico-orbicularia integerrima chartacca, adulta glabra subavenia, £—1 poll. longa, novella adpresse pubera. — Java, langs de rivieren der bergstreken. XVI. COVELLIA casean. Receptacula androgyna vel an- drogyna et feminea? turbinata, basi vulgo tribracteata. Flores (fus- cescentes) ebracteolati, nudi vel perigonio imperfecto8—5 par- tito sero exerescente, nunc evanido. Ovarium obovatum vel inaequi- laterale, st ylo- dein laterali, stigmate infandibuliformi vel oblique truncato. Fl. masc. superiores infra orificti bracteas pauci, monan- dri, perigonio tripartito. — Folia opposita vel alterna, scabra vel scabrescentia ; receptacula axillaria pedunculata vel supra ramos aphyl- los racemosa, ore primum depresso pluribracteata, intus inter flores saepe puberula. Sycomorphe Mig. Ann. Sc. Nat. 8m° sér. 1 — Sycocarpus cj. ibid. — Genus Fico analogum, receptaculorum formà et fl. aut nudis aut sero vel imperfecte perigoniatis insigne. $ 1. Eucovellia. Receptacula turbinata vel subturbinata. * Folia alterna, inaequilatera. 1. Govellia dasycaula miv. Lond. Journ. VI. p. 460 ezel. syn. (Pab. XXIII). Ramali petiolique brevissimi ochraceo-tomentelli, folia alterna inaequilatero-oblonga acuminata vel obtusata, basi inaequali subeordata,subdentato=serrata, trinervia et utrinque 7-costulata,subtus molliter pubescentia, supra aspera et in nervis pilosula, 6—9 poll. lon- ga; receptacula axillaria pedunculata, globoso-turbinata basi constricta pubescentia, nuclei cerasorum magn. — Arbuscula frutescens. —Java, nabij den Tjidoerian en Tjikoja (zoru. n. 578). 2. Covellia Zollingeriana mio. Lond. Journ. VIL. p. 460. Ra- muli cum foliis subtus in nervis sparse, receptacula petiolique densi- ARTOCARPEAE. 323 COVELLIA. _us pubeseentia, folia brevi-petiolata, e basi oblique rotundatâ inac- quilatero-oblonga abrupte angusteque acuminata, praeter basin rc- pando-denticulata, membranacea, 8—4-nervia et utrinque 5—6- costulata, supra sublacvia, novella parce pubera, 9—10 poll. longa; receptacula axillaria solitaria obovato-turbinata glabrescentia, Il. femi- nei prorsus nudi. Mieus coronata (haud Reinw.) Zoll. et Moritz. Syst. Verz. p. 17, ezel. syn. Wall. — Java (zoun. n. 532%). 3. Govellia subdenticulata mio. Ramuli petioli foliaque suhtus in nervis pilis longiusculis subpatulis et puhe abbreviatâ hirtello- tomentella, folia brevissime petiolata e basi inaequali leviter cordatâ elliptico-oblonga inaequilatera abrupte acute acuminata fere integer- rima, superne denticulis exilissimis in aeumine etiam subdistinc- tis pilisque longiusculis magis manifestis instructa, supra scabro- pubera asperaque, subtus pallida eostulisque pluribus arcuato-erectis reticulatisque notata, 7 —9 poll. longa, receptacula… — Celebes. ** Folia opposita scabra, dentato-serrata aequilatera, ; 4. Covellia hispida uro. Lond. Journ. VIT. p. 462. Rami gla- briuseuli, folia opposita breviter petiolata, e basi leviter cordat oblonga brevi-acuminata, repando-serrulata, trinervia eb utrinque 4—5-cos- tulata, supra asperula, subtus pallida scabro-puberula; receptacula axil- laria et racemosa (racemi longissimi penduli), villoso-hispida basi tri- bracteata. Mig. Pl. Jungh. IT. p. 67. Ficus hispida Linn. fil. Supppl. Pp. 442. Thunb. de Ficu n. 24. Vahl Enum. 11. p. 198. Bl. Bijdr. P. 469 ezel. syn. Rheed. — Ficus fecunda Bl. Cat. Buitenz. p. 36. — F. amara Noronh. Verh. Bat. Gen. V. p. 16? — Caprifi- cus aspera Rumph. Herb. Amb. III. p. 150, tab. 94P (saltlem pro- Tima). — Java. — Bisoro sund. “ER Folia opposita et simul alterna, raro alterna, nunc subeuneata, aequilatera, integerrima vel param denticulata; receptacula axillaria vel racemosa. 5. Covellia umbonata uro. Frutex; folia breviter ( Jt poll.) petiolata, elliptico-oblonga utrinque acutiuscula inaequilatera inte- gerrima coriacea utrinque scabra, costulis subtus prominentibus, sub- reticulato-punctata, 35—45 poll. longa; receptacula breviter pedun- culata subgeminata obovato-globosa, ore hiante, eum ramulis scaber- rima. Ficus umbonata Reiuw. ap. Bl. Bijdr. p. 454. — Molukken, ie ARTOCARPEAE. 324 COVELLIA. 6. Covellia ternatana mio. Ramuli petioli costulae subtus, costa — supra receptaculaque appresse scabriuscule brevi-setulosa, folia al- terna, e basi inaequilaterâ obtusà vel aequali subacut obovato- vel elliptico-oblonga, abrupte anguste acuminata, praesertim superne obtuse callosule denticulata, praeter basin subtrinerviam costulis utrinque 6—7 patule erectis venosis pertensa, coriaceo-pergamacea, 41 -fere 6 poll. longa, geminae stipulares villosulae; receptacula soli- taria brevissime pedunculata depresso-turbinata semipollicaria basi tribracteata, styli hirtelli persistentes. — Ternate. 7. Govellia congesta mio. Lond. Journ. VIT. p.463. (Tab.XXII). — Arborea, glabra; folia opposita et alterna brevi-petiolata oblonga acuta — vel subacuminata integerrima glabra, utrinque 8 — 1 0-costulata, satu- rate viridia, circiter semipedalia ; receptacula supra ramos breves ra- mulosos e radice vel caule ortos dense racemosa, raro ex axillis infimis solitaria, breviter pedunculata, brevi-turbinata, vertice depressa, basi _ bracteata, androgyna, fl- masc. monandri trisepali. Ficus congesta Roxb. Fl. Ind. III. p. 560. Wight Feon. TL. tab. 644. Wall, Cat.n. 4510. Sycocarpus Mig. Ann.Se. nat. le. Caprificus viridis Rumph. Herb. Amb. III. p.152, tab. 95? — Amboina. — Moesoe mal. 8. Govellia composita mio. Arbor excelsa, trunco deorsum aphyllo — fructifero, ramis fructigeris longissime dependentibus ramosis squamu- loso-hirtis vel dense tuberculatis; receptacula in capitulis (lateralibus sessilibus vel terminalibus ramulo suffultis) couferta, vertice depressa, apiee 5-maculata, ore tumido bracteis 3 oecluso; folia alterna longe vel longiuseule petiolata, e basi rotundatà vel leviter emarginatà ovatà vel ovato-elliptica obtuse subapiculata subrepandula pergamacea, practer basin trinerviam utrinque 9 —7-costulata, subavenia, glabra, ad lentem rhaphidose breviter striulata, 10—54 poll. longa. — C. congestae affinis. — Celebes. 9. Govellia volkameriaefolia mio. Lond. Journ. VIT. p. 464, tab. VII fig. A. Glabriaseula, folia opposita et alterna modice petio- lata, e basi attenuat subovato- vel lanceolato-oblonga acuminata vel acuta integerrima, utrinque 6 —8-costulata, supra in costâ subhirtella, snbtus fugaciter puberula, 5—7 poll. longa, stipulae lanceolatae Câ- ARTOCARPEAE. 925 COVELLIA. rinatae glabrae; receptacula axillaria subsessilia, basi bracteata, sub- globoso-turbinata, vertice depressa, ore intus bracteato, caeterum in- tus nuda. Ficus Volkameriaefolia Wall. Cat. n. 4542. — F. cunei- folia Herb. Hool. — C. congestae similis. — Poeloe Pinang. 10. Govellia rapiformis mio. Lond. Journ. VIL. p. 464. Arborea, glabra, folia solitaria vel geminata petiolata, subdiversiformia, ovalia acuminata integerrima, 4—S8 poll. longa, glandulâ utrinque ad pe- tioli insertionem, et annulo verrucarum Infra stipulas; receptacula axillaria solitaria breviter pedunculata rapiformi-turbinata, albido- punctata. ficus rapiformis Roxb Fl. Ind. l, e.p. 551. Wight lcon. IT. tab. 637. Non vidi. — Amboina. 11. Govellia tuberculata mio. in Zoll. Cat. p. 90. Glabra, ramu- lis dense cicatrisato-tuberculatis, folia conferta decussato-opposita vel alterna, breviuscule (!-fere 1 poll.) petiolata, elliptico-oblonga acuta, basi attenuata vel acuta, integerrima, coriacea, costulis circiter 6 utrinque, 3 —4 poll. longa, stipulae lanceolatae; receptacula axillaria solitaria brevi-pedunculata depresso-globosa basi tribracteata, ore pro- minulo multibracteata, nuclei cerasorum magn., achaenia purpurea. — Ludit tota alternifolia, — Java, op den Tengger, boven Trawas. 12. Govellia racemifera uro. Lond. Journ. VIL. p. 465. Arbo- rea, folia alterna petiolata cordata crenata 3—5-nervia, glabra, 3—1- pedalia; raeemi receptaculiferi e ramis vetustioribus sub angulo recto orti compositi vel decompositi; receptacula brevi-pedunculata brevi- turbinata. Caprificus amboinensis Rumph. Herb. Amb. IIL. p. 145 (partim), tab. 93. — Ficus racemifera Rocb, l.c. p. 560. Wight Jeon. IL tab. 639. — Sumatra. Molukken. $2. Paracovellia Mig. Reeeptacula globosa basi bracteata, androgyna vel feminea, intus dense setulosa, setis circa fl. fem. nudos vel vagina- tos vulgo trifasciculatis. Reliqua Eucovelliae. Fl. masc. superiores, infra racteas oris internas, vulgo 4-partiti, monandri, — Folia alterna. Recep- tacula parvula. * Receptacula racemosa. 13. Govellia Ribes mio. Ramuli petioli foliaque subtus in nervis Appresse hirtella, haec breviter petiolata, e basi subaequalí acutius- culâ oblonga, elliptica vel sublanceolata, acuminata, superne crenu- ARTOCARPEAE. 326 _ COVELLIA, lato-repanda, glandulose punctata, subtus iu costà appresse setul venosa ; receptacula pedunculata supra ramulos aphyllos paniculat geminato- vel fasciculato-racemosa, stylus pilosus vel glaber. Covel- lia paniculata Mig. Lond. Journ. VII. p.467. PL, Jungh. 1. p. 66. C. microcarpa ej. l.e p. 466, tab. IX. fig. A. PL. Jungh. Le.p. 67 (forma foltis basi magis euneatis)— Ficus Ribes Reinw. ap. Blume Bijdr. p. 463.—Arbor 50-pedalis, paniculis fructipromis e trunc longissimis aggregatis. — Java, Molukken. Philipp. eilanden (eumine n. 1989), — Walen jav. Amis mata sund. É 14. Govellia cuneata atra. Lond. Journ. VIT. p. 466, tub. VIJL fig. B. Ramuli petioli receptacula et folia subtus in nervis appresse pu-_ berulo-hirtella, glabrescentia; folia breviter petiolata e basi cuneatâ obovato- vel rhombeo-oblonga acuminata, superne crenulato-repanda, trinervia et venosa, receptacula super ramulos aphyllos pauieulatos ra= eemosa, subglobosa, basi bracteis 3 ellipticis dense pilosis. — Philipp. eilanden (cumiNG n. 1988). 58 ** Receptacula axillaria. 15. Govellia mollis uro. Lond. Journ. VII. p. 466. Folia al terna vel summa subopposita, modice petiolata, lanceolato-oblonga vel oblonga utrinque acuta vel basi subobtusa, integerrima vel repanda, membranacea, trinervia ef ufrinque venosa, praesertim subtus eum ramulis petiolis pedunculis et receptaculis subturbinatis solitariisvel geminis basi minute bracteatis molliter pubescentia, supra glabrius- eula. — Java, bij Tjikoja (zour. n. 573). — Poön Ipo sund.— Vrucht eetbaar. ed $ 3. Cystogyne (Gasp. genus). Fl. fem. perigonio vesteuloso dein lateraliter rupto tenero evanescente. — Folia alterna vel geminata laevia vel laeviuscula. — Receptacula ellipsoidea vel ‘subglobosa, nune punctata, nunc striato-radiata. 5 | 16. Covellia venosa mia. Lond. Journ. VIL p. 468. Arbor glabra, folia petiolata ovata elliptiea vel oblongata acuta, basì subcordata, cosr tulato-venosa, supra impresso-punctata ; receptacula gemina pedunculata pyriformia glabra. Ficus venosa Willd. Hort. ber. p. 36, tab. 36, haud Ait. — F. leucantatoma Poir. Dict. — F. leucotonm R. et Sch. Lp. 501. — Cystogyne leucosticta Gasp. Nov. Gen. p. 84, tab. VIII. — Oost-Indië. — Java? : 17. Covellia leucopleura uro. Folia subopposita vel geminata mo- | dice petiolata, e basi obtusiuscul lato-subinaequilatero-elliptica ob- ARTOCARPEAE. 927 COVELLIA. tuse apiculata integerrima, coriacea glabra laevia, costulis praeter basi- larem utrinque unam teneram utrinque 7 —8 (supremis teneris) erecto- patulis albidis subtus prominentibus parce transverse venosis, 7— 10 poll. longa, stipulae 14 poll. longae, glabrae; receptacula axillaria gemina brevi-pedunculata, basi tribracteata turbinata depressa ver- ruculosa. Picus leucopleura Bl. Bijdr. p. 443. — Covellie venosae proxima, foliis latioribus et pluri-costulatis differre videtur, ultro autem, ni fallor, ambae comparandae. — Java, bij Batavia, Buiten- zorg enz. gemeen. 18, Covellia subopposita mio. P/. Jungh. 1. p. 66. Arbor gla- bra, folia alterna vel subopposita vel subgeminato-contigua, modice (13 poll.) petiolata, e basi acut elliptico-oblonga modice acu- minata aequilatera, praesertim superne repando-denticulata vel sub- integerrima, pergamacea, glabra, ad lentem subtus punctata, costulis 37 utrinque, 3—8 poll. longa; receptacula axillaria pedunculata plerumque solitaria subglobosa, adulta basi in stipitem constricta bracteata, ore prominulo bracteata, fl. fem. basi perigonii rudimento tubuloso vaginante. — Var, foliis basi inaequali-rotundatis: Ficus fistulosa Reinw. ap. Bl. Bijdr. p. 410. — Java, in de bergstre- ken. — Boenging tegal sund. 19. Govellia stictocarpa mio. P/. Jungh. 1. p. 65. (Tab. XXIII). Glabra, folia alterna vel geminato-associata vel subopposita, modice petiolata, e basi acutâ elliptico-oblonga acuminata integerrima subco- riacea, laevia, subtus pallida, ad lentem albido-punctata, costulis 10— 15 utrinque, 3-—8 poll. longa; receptacula axillaria gemina subses- silia rapiformi-depressa, verruculoso-punctata, fl, fem. perigonio vesieuloso cincti. — Javasin de bergstreken. — Ki toel suud. 20. Covellia didyma mio. P/. Jungh. 1. p. 65. Folia alterna vel geminato-approximata longiuscule petiolata, e basi acutâ vel cuneatâ obovato-oblonga anguste abrupte acuminata, integerrima, subtus ad lentem albido-punctata, praeter basin trinerviam utrinque 9 —10-cos- tulata, novella subtus in costâ parce pilosa, 5— 10 poll, longa, stipulae dorso Appresse subhirtellae; receptacula gemina sessilia ellipsoidea basi tribracteata, oris bracteis pilosulis, fl. nudi, — Sumatra, in Angkola. Java, in de bergstreken. — Wilodo sund. ARTOCARPEAE. 828 SYNOE 21. Govellia lepicarpa mio. Arbor, rami cicatrisato-tubercula uniores puberi, stipulae lanceolatae dorso appresse pubescentes, fol: sparsa et geminata densa modice petiolata, e basi obtusiusculà o ovato-oblonga abrupte breviter acuminata superne repanda, corid glabra laevia, praeter basin 3-nerviam utrinque costulis 7 — 8 erec patulis validulis tenere transverse venosis, circiter }— 5 -pedalia; ceptacula axillaria solitaria vel e caulis tuberculis plura graci pedunculata stipitato-turbinata, basi 3-bracteata? infra orificium cir. culariter bracteata, appresse pubentia, cerasì mole. HFicus lepicar, Blume Bijdr. p. 459. — Java, langs de rivieren. — Tjangoelô kras jav. ze 22. Covellia radiata uro. Ramuli hirlelli; stipulae acutae glabrae 14 poll.; folia e basi acutiusculâ ovato- vel elliptico-oblonga obtusa aut obtuse acuminata, membranacea glabra, subtus ad lentem puncti- eulata, costulis 9—]11 utrinque tenuibus arcuato=patulis, 4—S8 poll. longa, petiolo circiter pollicari; receptacula axillaria subsessilia vel brevi-pedunculata, solitaria vel gemina, depresso-vel elliptico-globosa radiato-striata, verrucellosa, cerasi magn…, perigonium fem. triparti- tum, stylus lateralis barbellatus apice truncato-emarginato-stigma- tosus, fl. masc. mopandri, stipitati. Ficus radiata Decaisne N. Ann. Mus. IL. p. 494. — Timor. XVII. SYNOECIA mig. Receptaculum pyriforme basi atten nuatum, maturum apiee subglobosum, vel stipitato-ovoideum aut el- lipsoideum, basi bracteatum. Flores ebracteolati, prorsus nudi, (vel masc. basi bibracteolati) permixti, ad floris hermapbroditi normam dispositi. Stamina circa singulum ovarium dimidiato-com- pressum (stylo laterali, stigmate longe inaequaliter bieruri vel fere simplici) 8—4, filamentis saepe brevissimis, antheris lineari- bus vel elongato-ellipticis bilocularibus, loculis anticis lateraliter de- hiscentibus, in unà specie in superiore receptaculi parte abortiva, 2—3 circa pistilli rudimentum basi in stipitem communem conna- ta. Achaenia lenticulari-compressa. $ 1. Verae. — Nec bracteolae nec perigonia. l. Synoecia diversifolia uro. Lond, Journ. VII. p. 470,tab. IX. ARTOCARPEAE. 929 POGONOTROPHE. fig. B. Frutex erectus glaber; folia alia obovata vel deltoideo-dilata- ta, basi cuneata, alia oblonga usque lanceolata, integerrima ; recepta- cula solitaria vel gemina praeter pedunculum puberulum et bracteas _ciliolatas glabra, pyriformia, matura aurantio-flavida, pulposa. Mig. _PL. Jungh. L.p.67. Ficus diversifolia Bl. Bijdr. p. 456. — Var. B angustifolia Miq. l.c. receptacula pedunculis elongatis tenuibus. — Sumatra, Java. Borneo. Molukken. — 9. Sumatra. 2. Synoecia falcata mio. /. c. tab. XI. Scandenti-radicans; ra- muli juniores puberuli, folia disticha breviter petiolata dimidiato- oblonga obtusa, integerrima, uninervia et tenere patule subvenulosa, glabra, subtus glandulosa, parva ($— 13 poll, longa); receptacula e ramis veteribus maxima ovoideo-globosa in stipitem basi tribractea- tum-constricta, subsessilia, multitlora. Mieus falcata Thunb. de _ Fieu n. 5 (sp. sterile). — HF. macrocarpa Bl. Bijdr.p. 459. — Sy- noecia falcata et serpens Miq. Pl. Jungh. Lp. 67, haec sterilis for- ma, — Java, — Kondol moending sund. $ 2. Kalosyce. Receptaculum ellipsoideum, ore serius protracto intus bracteis occluso; fl. masc. sessiles vel pedicellati; stamina solitaria basi _ pbyllis 2 amplexa (sepala vel bracteolae?); antherae biloculares. con- nectivo dilatato; ovaria gynophoro suffulta vel sessilia, ex apice late- rali stylifera, stigmate truncato. 3. Synoecia sumatrana mio. Scandens? ramuli cicatricibus an- __nulati, folia disticha breviuscule petiolata, e basi leviter emarginatâ _elliptica vel obverse elliptica acuta vel obtusiuscula, costulata et ve- nosa, subtus plano-punctatissima, 83—4;} poll. longa, integerrima; receptacula e canule vetustiore solitaria pedunculo dense bracteato suffulta, e basi brevi-constrictâ ellipsoidea, usque tripollicaria, dense papilloso-muricata. — Sumatra. XVIII POGONOTROPHE mio. Receptaculaandrogyna glo- bosa basi tribracteata. Flores (fusci) inter pilos densissimos (rigidos) sessiles vel pedicellati ebracteolati. Masc. superiores tetra- sepali diandri, filamentis brevibus, antheris linearibus con- _mectivo apiculatis. Fem. 4—5-sepali. Ovarium gynophoro brevi _ vel nullo, stylo ex apice laterali, stigmate obliquo. — Folia al- _terna, glabra vel indumentum exuentia; receptacula axillaria gemina Evel solitaria, pedunculata vel sessilia, majuscula. ARTOCARPEAE. 330 POGONOTR 1. Pogonotrophe laevis uro. in Zoll. Cat. p. 93. Scandens;_ muli petioli foliaque praesertim subtus in nervis cum pedunculis- ceptaculisque junioribus sparse hirtella, folia rotundato-elliptica . ruptissime anguste acuminata integerrima, trinervia et paucicostu receptacula axillaria solitaria pedunculata pendula globosa basi bracteata. Ficus laevis Bl. Bijdr. p. 437 partim. — Ludit for foliorum oblongatâ vel magis cordatà, receptaculis brevi-pedu latis, pube nunc subdeficiente. — Ad P. vagantem accedit.— Ja bijv. in de moerassen om Buitenzorg. — Lièles aroi sund. 2. Pogonotrophe piperifolia mio. ix Zoll. Cat. p. 93. Folia ju- niora membranacea, adulta coriacea, e basi rotundatà vel leviter datâ ovata attenuato-acuminata integerrima trinervia costulisqueutri que 3—5, utrinque cum petiolis ramulisque sparse piloso-scabra dein aspera, 55 —3 poll. longa, stipulae ovatae acuminatae villosulae; e+ ceptacula brevissime pedunculata globosa, juniora pilosa, adulta gla- briuscula, nuclei cerasorum magn., basi bracteis 3 hirtellis suftulta— Java? — In’ slands plantentuin te Buitenzorg. ee 3. Pogonotrophe bornensis mio. Rami radicantes glabri; ramul petioli folia subtus in costâ sparse, stipulae lanceolatae dense rufo- luteolo-villosa, folia brevi-petiolata e basi rotundatâ vel leviter cor- datà ovata attenuato-acuta vel subacuminata, tripollicaria, crasse CO- riacea, subtus pallida costulis cireiter 4 utrinque adscendentibus su reticulatis subpiliferis, supra pilis caducis demum asperrima; recep- tacula brevi-pedunculata vulgo opposita, cum pedunculo hirsutula, basi bracteis 8 lato-ovatis coriaceis suffulta, depresso-globosa. Borneo. 4, Pogonotrophe alnifolia mio. P/. Jungh. L. p. 51. Tota asper rula, folia alterna modice petiolata, e basi leviter obliquâ ovato- vel lato-elliptica acuta vel rotundato-obtusa, trinervia et utrinque 5— costulata, subtus reticulata, integerrima vel obsoleterepandula, 25 poll. longa; receptacula breviter pedunculata globosa aspera basi tri- bracteata. — Java. 5. Pogonotrophe javana wro. Lond. Journ. VIL p, 75. Ramuli_ petioli nervi subtus peduneuli receptaculaque tomentella, folia modice É _ ARTOCARPEAE. 331 POGONOTROPHE, petiolata e basi truncatâ vel subeordatâ ovato-elliptica obtusa vel rotundata, rigide coriacea, usque & alt. trinervia et utrinque 8 —4- costulata, supra aspera, subtus scabriuscula, 3 — 4 poll. longa; recep- tacula axillaria vel ex axillis defoliatis gemina pedunculata obovoideo- globosa, ore setulosa. Ficus obtusa Hassk. Cat. bog. p. 75. — Java. 6. Pogonotrophe phaeopoda io. Loud. Journ, VIL. p. 76. Scan- dens, ramuli petiolique molliter pubescentes, folia modice petiolata e basi rotundatà vel subeordatà ovato-elliptica obtusa vel subacuta, integerrima, rigide coriacca, trinervia et utrinque 3—4-costulata, su- pra nitida scabro-asperrima in costâ subhirtella, subtus glauco-in- cana molliter tomentella, 2—3 poll. longa; receptacula gemina scs- silia vel breviter pedunculata subglobosa. — Var. receptaculis lon- gius pedunculatis. Praeced. affinis. — Java. — Pen gling jav. Aroi ampëlas sund. 1. Pogonotrophe rigida mic. Lond. Journ. VII p. 74. Folia modice petiolata ovata obtusiuscule acuminata integerrima, inde a basi utrinque 6—7-costulata, rigide coriacea, (pils fugacibus excep- tis) glabra laevia, semipedalia; receptacula breviter pedunculata obo- voideo-globosa laevia, bracteis cireumscisse deciduis. — Java. 8. Pogonotrophe glandulifera mio. Lond. Journ. VII. p. 77. Ramuli petioli pedunculi receptaculaque (aurantiaco-) hirtella, folia modice petiolata, e basi rotundatâ oblonga abrupte breviter acumi- nata integerrima, juniora praesertim in costâ utrinque hirtella, tri- nervia et utrinque 4—5-costulata, 23 poll. longa; receptacula soli- taria vel gemina breviter pedunculata subglobosa (novella sericeo- hirtella). Ficus glandulifera Wall. n. 4487, — Poeloe Pinang. 9. Pogonotrophe? foveolata mio. Lond. Journ. VII. p. 77. Zoll. Cat. p. 93. Ramuli petioli pedunculi receptaculaque juniora pu- berulo-hirtella, folia modice petiolata, e basi rotundatâ ovato-oblonga vel oblonga acuminata, integerrima vel subundulato-repanda, subtri- nervia ef utrinque 10—12-costulata, subcoriacea, glabra, subtus- pallida et sublacunoso-punctata, 41— 5} poll. longa; receptacula so- litaria et gemina longiuscule pedunculata ovoidea basi tribracteata. Ficus foveolata Wall. Cat. n. 4493. — Nepal. — Java, bij Pa- nimbang. ARTOCARPEAE, 932 UROSTIGMA 10. Pogonotrophe aurantiaca mio. in Zoll. Cat. p. 93. Ramuli petiolique laxe hirtelli, folia longiuscule petiolata, e basi truncatà vel leviter cordatâ ovata vel ovato-rotundata abrupte obtuse apicu- lata, integerrima, subcoriacea, trinervia et costulata, subtus in ner- vis tenere pubera, supra nitida glabriuscula, 5}—5} poll. longa, stipulae breves luteo-villosae; receptacula ex axillis inferioribus vulgo gemina pedunculata basi tribracteata, adulta praeter pedunculum hir tellum glabra, nuclei cerasorum magn., aurantiaca. — Java. — Lèles of Wajawang sund. XIX. UROSTIGMA mio. Receptacula globosa vel ellipsoidea _ basi 38—2-bracteata, androgyna. Flores sessiles vel pedicellati vulgo bibracteolati, perigonio (fusco) firmulo 3- raro 2- vel 4-partito, aesti- vatione imbricatâ. Masculi superiores vel femineis mixti, perigonio saepe inaequali, lobo intimo reliquos imbricante, monandri, fila- mento brevi, antherâ cordatâ, ovatâ vel ellipticà, connectivo di- latato. Fem. Ovarium gynophoro suffaltum vel sessile uuiloculare, stylo mox laterali, stigmate simplici (perraro duplici), elongato, abbreviato vel calyptrato-recurvo. Achaenia fuscescentia crustacca.— Arbores saepe vastae, haud raro e trunco ramisve radicantes, vel fru- tices, in regionibus calidis totius orbis, ad Egyptum sup. et Prom. B. spei dispersae, foliis alternis fere omnium integerrimis glabris vel indumento tomentoso aut villoso indutis vel cito glabratis, nunquam scabris vel asperis, aestivatione circa gemmam convolutis, stipulâque axillari praecedentis folii (binis axillae lateralibus unitis vel com- pietis) vulgo citius cadente inclusis, receptaculis axillaribus saepe geminis sessilibus vel rarius pedunculatis, lacte dulce, haud raro in gummi elastieum indurescente. — Visiania Gasp., Urostigma éj., Macrophthalma ej, Galoglychia ej. 1, UrostiMara GENUINA, Receptacula globosa, fl. masc. in recep- taculo superiores, saepe pauciores. $ 1. Religiosa: glabra cordifolia, trinervia et costulata, apud gen tes indicas sacra. 1. Urostigma Rumphii mio. in Zoll. Cat. p. 90. Arbor vasta (e ramis non radicans), glabra, folia modice vel longiuscule strictiuscule petiolata, e basi leviter trancato-concavat lato-subdilatato-rotun- data vel ovata, brevi-acuminata, integerrima, coriaceo-pergamacéd ARTOCARPEAE. 333 UROSTIGMA. praeter basin trinerviam paucicostulata, 3—5 poll. longa; recepta- cula gemina sessilia subglobosa, valgo verrucosa. Arbor conciliorum Rumph. Herb. Amb. HIL. p. 142, tab. 91, 92 excl. pl. syn. — Fi- cus calycisperma Noronh. l. c.p. 76. — Ficus Rumphii Bl, Bijdr. p. 437. — Ficus religiosa Decaisne in Herb. Mus. Paris.e Timor. — U. eordifolio mig. proxime accedit, sed foliis magis dilatatis, breviter nec attenuato-acuminatis et costis paucioribus differt. — Gelebes. Molukken. Soembawa. Bima, bij de woningen. Java. Bali; _naar Amboina overgebragt. — Antjak of Kajoe bodas. — Wodi op Bima. 2. Urostigma religiosum casr. Ricerch. p. 82, tab. VIL. fig. 1—5. (Tab. XXIII). Arbor vasta glabra; folia longiter graciliter petiolata, e basi latâ concavâ vel truncatâ lato-ovata abrupte anguste longe (+ laminae) acuminata, integerrima vel sursum undulato-repanda, triner- via ef costulata, pergamacea, nitida; receptacula gemina sessilia glo- bosa. Ficus foll. cordat.acuminatis Linn. Hort. Cliff.p.AT 1. — Ficus religiosa Linn. Mant. p. 504. Bl. Bijdr. p. 586. Roxb. Fl. Ind. HI p. 347, Hook. Journ. Bot. UIT. p. 288. — Herb. Royen. — FE. superstitiosa Link Enum. Hort. berol. — Arealu Rheed. H. Mal. Lp. 47, tab. 27. — Pluckn. tab. 178, fig. 2(4P). Truncus hujus et affinium specierum provectiore aetate lacunoso-inaequalis ac si e pluribus esset conflatus, usque 20 pedum circumferentià. — Voor- Indie. — Java, bij Batavia (geplant). — Benet keladja sund. — Pippula sanskr. 2 3. Urostigma saxophilum mre. Arborescens glabra; folia lon- giuscule stricte petiolata, e basi leviter cordatâ vel truncatà ovata vel saepe oblongo-ovata acute acuminata integerrima, chartacea, supra nitida, nervis prominulis, subtus pallida, praeter basin trinerviam (nervis lateralibus latere exteriore parallelo-venosis) 6—4 costulis erecto-patulis parum venosis utrinque pertensa, 10—5 poll. longa, stipulae parvae ciliolatae; receptacula axillaria sessilia gemina de- Presso-globosa minutissime pubera, fere glabra, basi tribracteata, apice prominulo-bracteata, nuclei cerasorum magn. Ficus saxophila Bl. Bijdr. p. 487. Decaisne N. Ann. Mus. IL. p. 493. — F. petrophila Hassk. Cat. bog. p. 75. — Timor. — Bali, — Java, in Bantam. — Litjoh mal. op Bali. ARTOCARPEAR. 334 UROSTIGMA. $ 2. Caulobotrya. Receptacula parva ad ramos defolintos dense aggregata pedunculata, supra singulam axillam (utplurimum defoliatam) gemina vel plura. — Folia longe petiolata glabra oblongata. 4. Urostigma superbum mio. Pl. Jungh. 1. p. 46. Rami crassi; folia longe petiolata obovato- vel lato-elliptica abrupte breviter ob- tuso-acuminata, integerrima, glabra, in sicco leviter undulata, perga- macea, praeter basin 3-nerviam costulis utrinque 7 — 8 ante marginem unitis, 3—6 poll. longa, gemmae ovatae semipollicares, tomentellae; receptacula ex axillis nudis infra gemmas axillares fasciculata vel gemina pedunculata obovoidea majuscula (3 poll), pedunculis to- mentellis. — Java. — Koang sund. 5. Urostigma caulocarpum mia. Lond. Journ. VI. p. 568. Folia longe petiolata, e basi rotundatâ oblonga subabrupte obtusiuscule acu- minata, pergamacea, costulis 12— 15 utrinque, glabra; gemmae ovatae albo-floccosae; receptacula breviter pedunculata ad axillas defoliatas ge- mina vel plura globosa glabra. — Philipp. eilanden(cuM.n. 1970). 6. Urostigma stipulosum uro. /. c. Folia modice petiolata e basi obtusâ trinervià oblongo-elliptica obtusiuscule apiculata chartacea, cos- tulis utrinque cireiter 8; stipulae maximae membranaceae lanceolatae nervosae; receptacula ad axillas defoliatas vel foliatas solitaria, gemina vel aggregata, breviter pedunculata, bracteis 3 pedunculisque puberalis. Philipp. eilanden (coMine n. 1978). $ 3. Valida. Folia ovalia vel oblonga (in paucis basi cordata) cos- tata nee raro basi trinervia, saepius praesertim subtus vario gradu pi- losa. Keceptacula axillaria vel demum ad axillas nudas, sessilia vel brevissime pedunculata, globosa vel subglobosa. Flores utriusque sexus permixti. 1. Urostigma javanicum x1o. Arbor; ramuli subflavido-puberi; folia alterna e basi cordat lato-ovata acuminata, praeter costulam utrinque unam e basi costulis utrinque 6—9 erecto-patulis transverse reticulatis pertensa, 9—5 poll, longa, cum petiolis 2 —3 poll. longis subtus molliter albido-pubescentia ; receptacula subobovoideo-globosa basi tribractcata glabra pedunculata, solitaria. Ficus cordifolia Bl. Bijdr. p. 438, non alior. U. Dalhousiae accedit. — Java, op den Parang enz. 8, Urostigma involucratum uro. Arbor ; folia modice (1—13 poll.) petiolata, e basi rotundatâ vel parum attenuatâ ovalia obtusiuscula pergamacen glabra, 5 —74 poll, longa; receptacula gemina sessilia ARTOCARPEAE. 535 UROSTIGMA. subglobosa involucrata. MFieus involucrata Bl. Bijdr. p. AAT. — Java, op den Salak. 9. Urostigma globosum mio. Radicans scandens, internodiis lon- gis laevibus albidis; petioli 14—-14 poll.; folia e basi subacutâ vel rotundatá supra petiolum antice subprotractâ anguste oblonga ob- tuse acuteve brevi-acuminata, coriacea, supra nitidula, subtus in sicco fuscescentia, 10—6 poll. longa, 31—2! lata, praeter basin subtriner- viam costulis utrinque 10— 12 patulis juxta marginem arcuato-junc- tis, reticulatis pertensa, gemmae acuminatissimae glabrae ; receptacula axillaria brevissime pedunculata globosa cerasi mole, glabra, vertice plano. Ficus globosa Bl. Bijdr. p. 449. — Ab U. involucrato teste BL. fructu differt. — Java, op den Parang. 10. Úrostigma subouspidatum mio. in Zoll. Cat. p. 91. Arbor; innovationes indumento lanato rufo aureo-albicante vel fusco seri- ceo cito secedente villosissimae ; folia breviuscule petiolata e basi cor= dato-rotundatâ obtusà vel subacut ovalia vel oblonga acutiuscula vel obovato-oblonga abru pte obtuse apiculata, margine recurva, crasse coriacea, senilia glabra, 24—5 poll. longa, 3 —24— 14 supra me- dium lata, costulis utrinque circiter 10 erecto-patulis prope marginem unitis subtus reticulatis ; gemmae conicae ; receptacula sessilia pisifor- mia, basi tribracteata, apice dense bracteolato-umbilicata. Ficus chry- socoma Bl. Bijdr. p. 443. — Java, op de kalkrotsen bij Koeripan, bij Moenjoe in Tjikoja. 11. Urostigma flavescens mio. Pl. Jungh. 1. p. 48. Rami crassi pallidi, petioli antice planiusculi £—14 poll. long, folia e basi atte- nuatâ elliptica vel lanceolato-oblonga modice sed acute acuminata integerrima, crassc coriacea, praeter basin brevi-trinervian costulis ufrinque circiter 16 patulis vel erecto-patulis validis ante marginem unitis, crebro reticulatis, juniora subtus molliter pubescentia glabres- centia, 11 pedem longa, 2$-fere 4 poll. lata; gemmae ovatae ad lentem puberulae, innovationum stipulae acuminatae glabrae; recep- tacula axillaria gemina sessilia vel brevissime pedunculata, nascentia singula involucro ovoideo compresso glabro inclusa, subglobosa vel obovoideo-globosa glabra, cerasi mole. Ficus flavescens Blume ARTOCARPEAE. 335 Bijdr. p. 449. Habitu U. conocarpo simile. — Java, in de berg- streken. — Kiara kòneng sund. 12. Urostigma onustum amro. Lond. Journ. VI. p. 575. Glabrum (adultum tantum vidi), folia e basi obtusâ, emarginatà raro acutà oblonga raro obovato-oblonga breviter obtuse acuminata, integerrima, — subtrinervia et patule multicostulata, costulis majoribus utrinque circiter 8 subtus prominentibus et reticulatis, 45-fere 7 poll. longa; receptacula gemina sessilia vel brevissime subpedunculata, basi brac- teis 3 latis subpuberulis. Ficus onusta Wall. Cat. n. 4563. — Poeloe Pinang. 13. Urostigma procerum mio. Arbor procera; ramuli validi lae- ves; gemmae ovatae e stipulis ovatis acutatis vel oblongis extimis glabris, interioribus albido-velutinis; folia longiuscule (12—2à poll.) petiolata, e basi acutà vel obtusiusculâ oblongo-obovata ex apice lato abrupte obtuse apiculata, crasse coriacea, subtus praeter basin tri- vel : brevi-triplinerviam patule costulata serius venosa, costulis utrinque 6—7, supra nitida, in sicco utrinque fuscescentia, 6 — 10 poll. longa; receptacula axillaria gemina sessilia, virginea bracteis concavis in volucrata, ellipsoidea vel globoso-obovoidea, basi bracteis 3 rotun datis. Ficus procera Reinw. in Bl. Bijdr. p. 445. — Java, in de wouden. — Kiara pajoeng sund. 14. Urostigma validum mio. Arbor; folia longiuscule (l—15_ poll.) petiolata, e basi obtusiusculâ vel subacut oblonga acuminata, coriacea, supra glabra, coriacea, subtus discolora et tomentella, patule pluricostulata, costulis infimis suberectis subtrinervia, +—l4 pedis longa, stipulae elongatae glabrae cicatricem annularem reliquentes; receptacula axillaria gemina pedunculata globosa laevia. #icus va lida Blume Bijdr. p. 449. — Java. 15. Urostigma truncatum xio. Zoll. Cat. p. 91. Arbor, ramulis novellis eum involucris stipulisque pulverulento-puberis, caeterum _— glabra, folia densa breviter (3 lin.) petiolata, e basi cuneatâ vel acutà _ obovato- vel cuncato-oblonga apice rotundato-truncata, subtus basi trinervia et costulata, costulis paucis erecto-patulis ante marginem unitis, 45—2 poll, longa, costâ nune (an semper?) infra apicem ' TOCARPEAE, 337 UROSTIGMA: delitescente; receptacula gemina sessilia globosa obovoidea, basi brac- teïs 3 latis rotundatis amplexa, apice depresso bracteato-occlusa, ju- niora involucrata. — Valde affine U. eonsociato, foliis basi magis attenuatis brevi-trinerviis costulisque numerosioribus et magis patulis istmcetum. — Java, bij Tjikandi. 16. Urostigma consociatum xc. in Zoll. Cat. p. 91. Arbor asta, radicibus aëreis, ramulis erassis albidis; stipulae ovatae vel sub- mceolatae coriaceae tomentoso-villosae; folia et receptacula ad sum- _mitates ramulorum conferta; petioli 1—2-pollicares semitereti-com- ressi adultí praeter apicem glabri; folia e basi acutiusculâ vel ob- s lanceolato- vel obovato-oblonga, breviter vulgo obtuse apiculata, tegerrima, crasse rigide coriacea, supra nitida, subtus patule costu- ta, costulis praeter unam utrinque e basi ad £ —! alt. adscendentem trinque 6—8 crassis reticulatis ante marginem arcuato-unitis, adulta abra, juniora tomento floecoso fuscescente fere toto sccedente ob- ucta, 8}—3 poll. longa, 3 —2 lata; receptacula sessilia depresso- obosa, cerasi magn., prater apicem bracteis 2—3 latis instructum, Mo-aurco-villosa. Ficus consociata Bl. Bijdr. p. AAT. — Foliorum mâ U, procero proxime accedit, sed rami inter receptacula dense nferta tomento-aureo vel sordide rufo eum ipsis receptaculis ob- ti. Folia juniora (in sp. zour.) subtus dense tomentosa. — ava. — Soembawa. — Kiara goenoeng sund. 1. Urostigma Manok mio. in Zoll. Cat. p. 90. Frutex radicans, ber; rami laeves crassiusculi; folia longiter (1—2} poll.) petio- e ne acut vel acutiusculâ obverse vel lanceolato-oblonga acu- inata, subcoriacea, praeter basin trinerviam costulis utrinque 8—10 ls, 7j—44 poll. longa, stipulae terminales 14 poll; recepta- 8 beeisine pedunculata subsessilia, globosa, cerasi magn., ore a, basi tribracteata. — CI. zorr. hue ducit Fieum micros- am Wall. Cat. n. 4566, quam non vidi. Ab U. valido staturâ ore praesertim differt. — Java, in de wouden bij Sambora. Observ. Ab hoe non longe distare videtur Varinga (repens?) Pm, Herb. Amb. ITL. p. 184, tab. 85 (V. rubra dicta, ubi forsan xtu diversa stirps intellecta). 8. Urostigma macrophyllum mio. Lond. Journ. VI. p. 560, | 22 Ora van Ned. Indië. TI. — 2e Afd. ARTOCARPEAE. 958 UROSTIGMA. Rami erassi glabri; folia petiolata, ampla ovalia uirinque obtusa cartilaginca, supra glabra laete viridia, subtus pallidiora punctata: stipulae lanceolatae acutae extrorsum sericeo-tomentosae incanae; re- ceptacula axillaria subsolitaria pendula (pedunculo ad medium bi- bracteato subvelutino-tomentoso) globosa cerasiformia, Hieus ma- crophylla Desf. Cat. H. Paris. p. 346. Pers. Ench. 11. p. 609. Decaisn, L. c.p. 495. — Westkust van Nieuw-Holland. Timor. 19. Urostigma trichocarpum mio. Scandens?; ramuli novelli eum petiolis cinereo-hirsutuli, folia e basi rotundatà elliptica vel ellip- tico-lanceolata obtuse apiculata rarius obtusa, subinaequilatera, cos- tulis utrinque 5—9 vix prominulis, 2£ — 85 poll. longa, utrinque pe- tiolique (3— 1% poll.) pubescentia glabrescentia; receptacula (in ra- mulis aphyllis!) breviter pedunculata solitaria vel gemina globosa, magn. cerasi (pisi ex Br), pube griseâ vestita, basi bracteis 2 —4, achaenia rubro-sanguinca perigonio trifido basi amplexa, stylus fili- formis elongatus. Ficus trichocarpa Bl. Bijdr. p. 458. Decaisne N. Ann. Mus. IL p. 497, — Java, op den Pangerango. — Timor. 20, Urostigma rubescens uro. Arbor; folia modice (}—1 poll) petiolata, e basi obtusâ elliptico-oblonga acutiuscula coriacea gla- berrima margine recurva, costâ subtus cum ramulis rubicundâ, 326 poll. longa; gemmae acuminatae subsericeae ; receptacula ge- mina sessilia ovato-globosa. Micus rubescens Bl. Bijdr. p. 453. — Java. — Kiara pereng sund. 21, Urostigma pyrifoliam wro. Ramuli superne angulatí mox gla- bri, stipulis terminalibus sublanceolatis acutis pracsertim interioribus velutinis; folia modice vel breviuscule petiolata, e basi rotundatà vel subacutâ ovato- vel elliptico-oblonga, subabrupte acute acuminata, coriacca, margine laevi subundato, supra nitida, subtus costulis te- nuibus erecto-patulis tenere reticulatis, siccata fascescentia, 6—6: poll. longa, receptacula… Ficus pyrifolia (Burm.) in Hort. bog. el F. rubescens Bl, ibid. partim. — Java. 22. Urostigma rigidum mio. Lond. Journ. VL p. 578. Ramuli angulati; folia modice petiolata, e basi acutiusculâ oblonga vel lat ceolato-oblonga subabrupte breviter acnte acuminata, aequilatera, im” ARTOCARPEAE. 339 UROSTIGMA. tegerrima, crassa rigida, supra nitida, subfus trinervia et costulis utringne 4 —5 patule adscendentibus ante marginem confluentibus valde prominentibus, tenerrime reticulata, 4—? poll. longa, stípulae ovato-triangulares acutae coriaceae glabrae; receptacula axillaria ge- mina, juniora bracteis involucrata. Hicus Tjiakela Herb. Hook. — Poeloe Pinang. $ 4. Subvalida. Folia saepe longiuscule petiolata, $ praeced. minora, distincte costulata, saepe glabra. — A $ praeced. vix satis differt, sed partes singulae vulgo minores. 23. Urostigma crassirameum mio. P/. Jungh. 1. p. 48. Ramuli erassi; folia longiter (2—83 poll.) petiolata alterna, e basi acutâ vel obtusà elliptico-oblonga brevissime obtuse apiculata aequilatera in- tegerrima, adulta glabra (novella subtus in costà ef versus basin parce puberula), triplinervia et costulis utrinque 5—? prope marginem uuitis, rigide crasse coriacea, subtus tenere reticulata, 7—8 poll. longa, 31—5} lata, stipulae gemmae terminalis ovatae acutae extus sericeo-pubescentes, pollicares; receptacula axillaria gemina sessilia (juvenilia globosa) involucrata, involucri phyllis concavis coriaceis extus puberulis. — Java, op de Oengarang. — Kandelang sund. 24, Urostigma sundaicum mio. Arbor; ramuli tenues glabri; sti- pulae scarioso-membranaceae discolores lineari-elongatae, glabrae, folia modiee (1—1 poll.) petiolata, e basi acutiusculà subtriplinerviâ vel trinerviâ obverse vel lanceolato-oblonga, abrupte breviter saepe obtusiuscule acuminata, coriacea, glabra, supra nitida, subtus costu- his teneris ereeto-patulis tenerrime reticulatis, margine fere toto in- curvo, 4} —7 poll. longa. Ficus sundaica Bl. Bijdr. p. 450. — Java. — Kiara djindjang sund. 25. Urostigma infectorium mio. Lond. Journ. VL. p. 566. Zoll. Cat. p. 90. Glabrum, folia longiuscule petiolata, e basi obtusâ vel rotundatà vel subcordat oblonga vel sublanceolato-oblonga modice acuteque acuminata, chartacea, integerrima vel subrepanda, costulis ufrinque 8—10 pertensa ; receptacula axillaria gemina sessilia glo- bosa glabra (ex zor. rosea). Ficus infectoria Roxb. Fl. Ind. II, P. 551 ezel. syn. Rheed. — Wight Icon. II. tab. 665. — Ben- galen, — Soembawa, tusschen Sapi en Wiroe. 22 ARTOCARPEAE. 340 UROSTIGMA, 26. Urostigma canaliculatum mio. Lond. Journ. VL. p. 579. Petioli longiuseuli subtrigoni antiee profunde canaliculati, folia e basi acutâ vel subcuneat (imâ antice subbicallose productâ) oblonga vel subobovato-oblonga obtuse apiculata, integerrima, coriacea, utrin- que laevia, trinervia costulisque tenuibus utrinque 6—8 ante mar- ginem arcuato-junctis, subreticulata, nervulo marginali nullo, 2344 poll. longa; receptacula axillaria solitaria vel gemina, sessilia, globosa vel obovoidea, apice 3 bracteis occlusa, basi totidem obtusis glabris suffulta. Fieus obovata Herb. Hook. — Arbor vasta (zouL). — Poeloe Pinang. — Java, in de Prov. Malang (zour. Cat. p. 91). Pré jav. 27. Urostigma clusioides uro. Lond. Journ. VL. p. 579. Folia longiuscule petiolata, e basi acut vel euneatâ oblongo-obovata bre- vissime apiculata, integerrima, crasse coriacea, trinervia, costulisque utrinque 8 in nervum submarginalem confluentibus, circiter quadri- pollicaria, stipulae ovatae acutae coriaceae glabrae; receptacula axil- laria gemina sessilia, basi bracteis 3 coriaceis. — Philipp. eilan- den (cumie n. 1929). 28, Urostigma glaberrimum mio. Glabrum arboreum ; ramuli sub- tenues angulati; stipulae acute lanceolatae breves; petioli antice sul- cati tenues 1—1 5 poll, longi ; folia e basi acut lanceolato-oblonga modice vulgo acute acuminata pergamacea, supra viridia, subtus dis- colora ín sieeo fuscescentia, praeter basin breviuscule sed distincte trinervulam venis utrinque pluribus tenuibus parellelis ante margi- nem unitis patulis (in juniore vix reticulatis), fere 6 — 3 poll. longa, 21} lata; receptacula axillaria et ex axillis defoliatis pedunculata globosa juniora subobovoidea, pisi usque nuclei cerasorum magn, basi bracteis 3 glabris deciduis, Ficus glaberrima Bl. Bijdr. p. 451. Foliis U. pruniformi, nervatione vero U. Hasseltii simile. — Java, in de wouden op den Salak. — Kiara rambé of rambak surd. 29. Urostigma glabellam uio. Arbor; gemmae terminales sti- pulaceae obtusae; folia e basi trinervul& obtusiusculà obverse oblonga obtuse abrupte apiculata, pergamacea glabra, costulis supra etiam distinctis subtus tenerrime reticulatis, 4—1} poll. longa, petio- lis usque pollicaribus subgeniculatis; receptacula gemina sessilia SEEN A nn _ARTOCARPEAE. 341 UROSTIGMA. __globosa basi bractcata, pisi mole. Ficus glabella Bl. Bijdr. p. 452. Im spec. Hort. bog. folia latiora obtusa et basi vix trinervia. — Java, langs de rivieren bij Buitenzorg. — Kiara bear sund. 30. Urostigma sumatranum mio. PL, Jungh. 1. p. 49. Glabrum; ramuli superne subtrigoni; folia alterna modice petiolata (petioli antice profunde canaliculati 4—6 lin. longi), subobverse lanceo- lata vel lanceolato-oblonga anguste acuminata, tenuiter coriacca, margiue laevi, practer basin obsolete trinerviam utrinque 5 — 6-cos- tulata venosa, 3— 54 poll. longa, cireiter 1; poll. lata, stipulae ovato- lanceolatae acuminatae petiolum aequantes ; receptacula axillaria ses- _silia gemina globosa glabra, basi bracteis 3 majusculis glabris. — Sumatra, in de wouden van Tobing. 31. Urostigma Hasseltii mio. Pl. Jungh. 1, p. 46. Ramuli pe- tioli costa subtus et receptacula juniora adpresse pilosa; stipulae pollicares vel longiores lineari-lanceolatae sericeo-albidae;, folia alterna modice petiolata, elliptico-oblonga aut sublanceolata acumi- _ mata, basi obtusa vel acuta, subcoriacta, supra glabra, subtus subtri- plinervia et ad basin 1—2-glandulosa, costulisque 7—l11 sub- prominulis. 3£—6 poll. longa; receptacula axillaria gemina vel solitaria brevissime pedunculata vel sessilia obovato-globosa, pu- berula, basi bracteis 3 subovato-rotundis extus puberulis; stigma subbifidum. Ficus pubinervis Blume Bijdr. p. 452. Decaisne l.c. p. 496. — Sumatra. Java. Borneo. Celebes. Timor. — Go- dong djengal sund. 32, Urostigma lucescens mio. Arbor; ramuli tenues cum stipu- lis terminalibus elongato-subulatis glabri vel glabriusculi; folia lon- giter (usque 13 poll.) graciliter petiolata, e basi obtusáâ vel rotun- dat elliptico-oblonga vel sublanceolata, subacuta, pergamacea, subtus glauca, practer basin 3-nerviam tenuiuscule patule costulata, subave- nia, majora fere 5 poll. longa; receptacula.… Ficus lucescens Bl. Buydr. p. 444. F.subcalyptrata Noronh. l.c. p. 10? — Java, langs de rivieren om Buitenzorg. — luoü sund. 53, Urostigma Binnendykii mio. Glabrum; ramuli strictiusculi tenues angulati; folia breviter (2—2à lin.) petiolata e basi acutius- ARTOCARPEAE. 342 UROSTI eulâ vel obtusâ elliptico- vel oblongo-lanceolata acute acuminata riacea glabra, supra secus costam canaliculata, subtus prater basin trinerviam (nervi laterales margini proximi in anastomoses subma: ginales continuati) patentim tenere costivenia tenerrimeque retier lata, 3$—1} poll. longa; receptacula secus ramulos defoliatos axillis) gemina vel solitaria persessilia, ramo ipso appressa, glab depresso-globosa, piso minora, circa os dein pertusum impressioni- bus 7—10 ellipsoideis notata. Wicus glaberrima (haud BL.) He / Bog. — Java. 34. Urostigma Moritzianum wro. èn Zoll. Cat. p. 91. Ramu petiolique juveniles sparse puberi mox glabrati ; folia graciliter (l—1 poll.) petiolata, e basi acutiusculà vel obtusà trinerviâ elliptie oblonga subabrupte acuminata, chartacea (in siceo undata), costuli erecto-patulis utrinque circiter 12 parallelis subtus tenerrime reti eulatis, 3— 5 poll. longa, stipulae breves ovatae albo-pulverulentae receptacula axillaria gemina sessilia globosa, virginea bracteis im elusa. — U. concinno aliquantum accedit. — Java, in Bandong. 35. Urostigma Zollingerianum mio. in Zoll. Cat. p. 91. Arbor gigantea; ramuli, stipulae (semipollicares) petioli et receptacula ju niora hirtella; folia breviter (4 poll.) petiolata, e basi acutiusculâ rotundatâ ovato-elliptica vel oblonga breviter acuminata, margine laevi, rigide coriacea, laevia, ad } alt. trinervia, costulisque pluribus subtus tenere reticulatis, 4—54 poll. longa ; receptacula gemina ses- silia globosa, pisi mole. — Java, bij Tjikoja. 36, Urostigma virgatum mio. Arborescens, ramis virgatis; Ì vationes rufo-villosae, cito glabratae; ramuli tenues mox cylin folia densa breviter vel brevissime petiolata, e basi acutâ vel s euneat elliptico-lanceolata longiuscule obtuse angusteque acuminat: pergamacea, laevia nitida glabra, margine subrecurva, cost utrinque praesertim subtus (carinato-) prominente, subavenia, venis tant paucis subtus subdistinctis horizontalibus, 7— 45 poll. longa, sicca fusca; receptacula e gemmis axillaribus subsolitaria brevitér pedun- 3 pan glabra, pisiformia. Ficus virgata Reinw. ap. Blume Bijdr p. 454. — Java. — Molukken. ARTOCARPEAE. 943 UROSTIGMA. 37. Urostigma timorense mio. Lond. Journ. VL, p. 569. Folia longe petiolata, e basi acutâ anguste oblonga breviter obtuse acumí- nata, subundato-repanda, chartacea, costulis utrinque 6—7 subpa- tulis, 3}—4 poll. longa; receptacula axillaria sessilia gemina glo- bosa basi 3-bracteata. — Timor. 38. Urostigma concinnum mia. Lond. Journ. VI. p. 570. Folia longe petiolata, lanceolata recta vel obliqua utrinque attenuata, obtu- siuscula, integerrima subundulata, costulis teneris utrinque circiter 15 patulis, 4—1t poll, longa; stipulae parvae ovatae acuminatae ciliola- tae; receptacula axillaria gemina vel solitaria brevissime pedunculata subglobosa. — Philipp. eilanden (cuminG n. 1940). 39. Urostigma parvifolium vra. Lond. Journ. VL. p. 510. Folia longe petiolata, e basi acutâ vel obtusâ elliptica abrupte obtuse api- culata, plerumque aequilatera, integerrima, versus apicem subundulata, costulis patulis 10 —15 utrinque, 1}—2} poll. longa; receptacula axil- laria gemina vel solitaria sessilia vel subpedunculata. — Philipp. eilanden (cuMiNG n. 1935). 40. Urostigma peracutum mio. Arbor excelsa ; ramuli tenues gla- bri; folia breviter vel breviuscule petiolata, e basi acut vel obtusius- eulâ lanceolata vel lineari-lanceolata subabrupte vel attenuatim acu- minatissima, firmiter chartacea glabra nitidula, utrinque ad lentem rhaphidose punctata, praeter basin brevi-trinerviam costulis tenui- bus horizontalibus ante marginem arcuato-unitis tenerrime reticu- latis pertensa, 71—5 poll. longa, receptacula… — Arbor lactiflua. Java. 41. Urostigma pseudo-rubrum xio. Glabrum arboreum ; ramuli stricti pallidi superne angulati, folia alterna breviuscule (% —1 poll.) petiolata, e basi acut vel obtusà obovata usque elliptica apice lato- rotundata vel obtuse apiculata, margine laevi undato-crispulo, coria- cea (siccata nigrescenti-fusca), supra costâ canaliculatà, subtus praeter basin distincte tri- sub- triplinerviam costulis utrinque 5—6 sub- obsoletis teneris erecto-patulis, 3—3}-fere 4 poll. longa, gemmae acuminatae mediocres ; receptacula sessilia axillaria gemina, juvenilia bracteis concavis coriaceis involucrata, adulta globosa nuclei cera- sorum magnitudine, basi bracteis 8 semiorbiculatis coriaceis suffulta, ore bracteis 3 arcte occlusa. Ficus rubra Bl. Bijdr. p. 453 excl. syn. Vahl. — Java, op den Salak enz. — Kiara minjak. ARTOCARTPEAE, 344 UROSTIGM $ 5. Benjamina. Folia glabra venis numerosis (inter quas rari quaedam distinctiores) transverse striata, passim basi trinervula, parvu Receptacula axillaria globosa, pisì mole. 42. Urostigma strictum mio. PL. Jungh. 1. p. 50. Ramuli cra siusculi subeompresso-trigoni ; stipulae terminales longiusculae lan- ceolatae glabrae; folia modice (semipollicem) petiolata, e basi rotun- datâ vel obtusâ ovato-oblonga obtuse apiculata, pergamaceo-coriacea, e costà valid parallelo-striato-venosa, venis ante marginem nervulo submarginali unitis, margine laevi plano cincta, supra nitida, 3—3# poll. longa; receptacula ad apices ramulorum axillaria vulgo gemina sessilia, diam. semipollicaria, subglobosa, glabra, bracteis 3 rotunda= tis coriaceis. — Foliis Urostigmate benjamino simile, ramulis vali- dioribus et receptaculis majoribus, ex zour. (Caf. p. 91) aurantiaas, distinetum. — Arbor alta. — Java, bij Magalang en Babakan. — Tjeiska sund. 43. Urostigma circumscissum mio. P/. Jungh. 1. p. 292. Gla- brum; ramuli erassi stricti ; folia longiuscule (1 — 14 poll.) petiolata, e basi acutiusculâ elliptica abrupte acute apiculata, coriacea, subtus e costâ obtusâ venis teneris densis tenere reticulatis ante marginem unitis striata, 2 —8 poll. longa, stipulae (amplae) oblongo-lanceolatae acutae ; receptacula axillaria sessilia gemina ellipsoidea angulata, ju niora involucro coriaceo calyptrato mox basi cireumscisso cupulam relinquente inclusa. — An potius ad seg. Sectionem? — Java. 44. Urostigma pisocarpum uro. Arbor; gemmae breves subula- tae; folia breviter (}—3 poll.) petiolata, e basi rotundatâ ovalia ob- _ tuse acuminata glabra, subtus tenuissime reticulato-venosa, 2}— 4} poll. longa; receptacula geminata sessilia pisiformia vertice planius- cula. Ficus pisocarpa Bl. Bijdr. p. 454. — Java, op den Gedé. — 45. Urostigma Tjiela mio. Lond. Journ, VI. p. 530. Folia mo- dice petiolata, e basi acut vel obtusâ oblonga vel elliptico-oblonga _ breviter obtuse vel acute apiculata, basi 3- vel sub- 5-nervia et pa- tule costulata, costulis distinctioribus inter tenuiores subparallelis ante marginem confluentibus, crassiuscule coriacea, 41—4} poll. longa; receptacula gemina sessilia globosa, basi tribracteata, piso paullo majora, foliis deeiduis superne subracemosa. Ficus indica Linn. ARTOCARPEAE, 345 UROSTIGMA. Syst. p. 922, haud Amoen. Acad. nec Roxb. — Ficus amplissima Smith in Rees Cyclop. — Tjiela Rheed. Hort. Mal. III. tab. 63 satis congrua, sed folia paullo angustiora. — B. sundaicum Mig. PL. Jungh. 1. p. 50 ewel. syn. foliis longiuscule petiolatis e basi acutâ vel obtusiusculà lato-ovato- vel angusto-cllipticis, acute breviter acu- minatis, subtriplinerviis. — Voor-Indie. Mergui. Philipp. eil. (cumine n. 1931. — 9. Java. 46. Urostigma ovoideum mio. Lond. Journ. VI. p. 581. Urostig= matis nitidi indole; folia obovalia vel obovata aut lato-elliptica, obtusa vel obtuse subapiculata, praeter basin trinervulam venis pa- tulis distinctioribus, firmule pergamacea subcoriacea; receptacula pi- siformia axillaria gemina. Wicus ovoidea Jack Malay. Misc. n. 7, p. 71. Wall. Cat. n. 4524, haud Kth. in Sem. ber. 1846, p. 20. — ty Alu Rheed. Il. Mal. 1. p. 46, tab. 26, foliis paullo majoribus fere obtuso-apiculatis recedit. Pieus pyrifolia Burm. Fl. Ind. p. 226 guoad syn. Rheed. — Siccatum griseo-viride. — Differt ab Uros- tigmate retuso foliis obovatis apice haud adeo dilatatis, margine laevi angusto. — Poeloe Pinang. 41. Urostigma retusum mia. Lond. Journ. VI. p. 581. Folia mo- dice petiolata lato- vel subrotundato-obovata, apice dilatato brevissime obtuso-apiculata vel retusa, subemarginata, subcoriacea, venis erecto-patu- lis utrinque 10 circiter distinctioribus, reliquis capillaribus, tenere reti- culatis, 1}—2? poll, longa, petioli antice lato-sulcati; receptacula axil- laria gemina sessilia, bracteis puberulis, — Voor-Indië, bij Bombay. 48. Urostigma nitidum mio. Lond. Journ. VI. p. 583 (Tab, XXIII). Ramuli subtrigoni stricti, folia modice saepe longiuscule petiolata, e basi acutâ vel subeuneat elliptica vel obovato-aut rhom- beo-elliptica obtuse breviter subapiculata, subtrinervia et venis utrin- que pluribus subimmersis vel subtus distinctis patule adseendentibus Prope marginem absque nervo marginali eonfluentibus, pergamacea, __minora quandoque subrotundata, 14—8 poll. longa, stipulae ovato- lanceolatae glabrae vel subpuberulae; receptacula axillaria gemina sessilia globosa glabra, pisi magn. (matura rosca), bracteis baseos 8 obtusis. Ficus nitida Thunb. de Fic. n. 14. Roxb. in Wight Icon. IT. tab. 642. — F benjamina Roxb. Fl. Ind. TI. p. 550. F. ni- lida ej. mss. — F. rubra Roth Nov. Spec. p. 391 excl. Pel syn. ARTOCARPEAE. 346 UROSTIGMA. Rumph. — Arealu Rheed. H. Mal. TIL. tab. 55. — Arbor latitudine vastissima. — Geheel Indië. — Java, enz. 49. Urostigma microcarpum mio. Lond.Journ.VI. p. 583. Ramuli crassiusculi; petioli breviusculi teretes antice sulco exarati; folia e basi saepe subretusá elliptica vel ovalia basi apiceque obtusa vel apiee rotundato-obtusa aut subapiculata, coriacea, undulata, ad lentem punctata, subtrinervia et venis erecto-patulis ante marginem confluentibus, 15—3 poll. longa, supra saturate viridia ; receptacula gemina raro solitaria axillaria sessilia, matura globosa rubella, ver- tice viridia, aetate purpurea, bracteis baseos dorso puberulis. Ficus microcarpa Linn. fil. Suppl. p. 442. — F. nitida BL, Bijdr. p. 455 et F. litoralis ej. l.c. teste ipso in Rumphiâ II. p. 192. — WF. benjamina Thunb. Diss. n. 15 et si bene memini Herb. Linn. (nisi forsan ad Urostigma uitidum). — Arbor centumpedalis ct altior. — Java, en overige Sunda-eilanden, Soembawa (zorr., Cat. p. 91), ook om de woningen geplant. — Kiara gedé of Kiara ramboi sund., ook Waringin. — De groote Waringiboom bij Batoe-toelis op Java bestaat uit 2 zamengegroeide soorten, U. microcarpum en U. benjaminum. 50. Urostigma benjaminum mig. Lond. Journ. VI. p. 583. PL. Jungh. 1. p. 50. Ramuli tenues debiles (dependentes), petioli tere- tes breviusculì, folia ovata vel elliptico-ovata acuminata margine laevi cincta, pergamaceo-coriacea, venis capillaribus horizontalibus utrin- que in nervum arcuatim decurrentem quasi unitis, 24 — 34 poll. longa, nitida ; receptacula axillaria sessilia globosa pisi magn., bracteis 3 ovatis obtusis dorse sericeo-puberulis deciduis. Wicus benjamina Linn. Mant. p. 129. Blume Bijdr. p. 456. Herb. Burmann, haud Thunb. l. c. — Vahl Enum. UL. p. 187. — Ficus pendula Link, Enum. U. p. 450. — F. striata Roth. l.c. p. 887? — Varinga parvifolia alt. Rumph. Herb. Amb. TIL p. 139 (partim) tab. 90. — £. picta Noronh. l.c. p. 76. — Voor-Indië. — Molukken. — Op Java, Sumatra, Borneo, Celebes geplant bij de voormalige Hin- doe-tempels, grafplaatsen, enz. — Kiara Tjéringin. sund., Wé- ringin jav. enal, Béringin mal. Waringin daoen kitjil mal. 51. Urostigma haematocarpum mio. Lond. Journ. VI. p. 584 ARTOCARPEAE. 847 UROSTIGMA. Ramuli tenuiusculi strictiusculi superne angulati, folia modice (4 poll.) petiolata, e basi rotundatâ ovata obtuse apiculata pergamacea, mar- gine laevi, supra nitida, subtus pallidiora, 15—2} poll. longa, utrin- que tenerrime patule striata, stipulae 8 lin. longae; receptacula axil- laria gemina globosa, pisi majoris mole (vel majora ?), bractcis baseos exilibus. Micus haematocarpa (Desf.?) Bl. ap. Decaisn. in N. Ann. II. p. 494. — Praeced. valde simile, differt ramulis minus tenui- bus, junioribus compresso-trigonis et perinde pariter ac gemmae ° subulatae et bracteae receptaculi baseos brevi-subpuberi; folia bre- vius et magis obtuse acuminata, venis distinctioribus ad marginem arcuato-adscendentibus. — Timor. — Philipp. eilanden (cum. n. 1936). — Java. — Waringin. 52. Urostigma neglectum vro. Ramuli juniores triquetri glabri; folia e basi rotundatâ vel subattenuato-acut ovalia vel elliptico- oblonga obtuse acuminata, venis teneris erecto-patulis parallelo-striata, chartacea, 8—6 poll. longa, petioli $—1l poll. longi, stipulae lan- ceolato-acuminatae glabrae 2 lin. longae; receptacula axillaria sessilia gemina globoso-depressa, cerasi avium magn., bracteis 2—4, Ficus neglecta Decaisne l. c. p. 494, — F. benjamina Spanoghe herb— Foliorum venis minus confertis et receptaculis majoribus ab Urostig- mate benjamino differt, U. haematocarpo affine. — Timor. 53. Urostigma accedens mio. Ramuli ultimi subteretes glabri; stipulae ovato-acuminatae glabrae 3—4 lin. longae, folia ovata ob- tusa aut obscure acuminata subcoriacea breviter subtriplinervia, ve- nis suberecto-patulis teneris inter tenerrimas plures parallelo-striulata, glabra, 24—8 poll. longa, petiolo pollicari vel longiore, tereti; re- ceptacula juniora involucro tetraphyllo subinclusa. Ficus timorensis Decaisne l.c. p. 495. — B. latifolium, foliis lato-ellipticis obtusis- simis brevius petiolatis— T'imor.— f. cil. Halawahoea aan de kust. 1. MacropnruaLma (casP, genus). Glabra; folia rigide coriacca (magna) oblonga, venis crebris parallelis vel et costulis paucis pertensa. Reeeptacula ellipsoidea vel globosa; fl. permixti. 54, Urostigma elasticum mio. Lond. Journ. VL p. 578, (Tab. XXIII). Arboreum, glabrum ; folia modice petiolata elliptica vel ellip- tico-oblonga brevi-acuta, venis costalibus horizontalibus numerosis ARTOCARPEAE. d4S UROSTIGMA. tenuibus, diístinctioribus interpositis, ante marginem unitis, striata, coriacea, laevia, nitida, 4— 12 poll. stipulae elongatae glabrae, recep- tacula gemina ellipsoidea. Wicus elastica Nois. Roxb.l. c.p. 541. Wight Icon. 11. tab. 663. Bl. Bijdr. p. 446 (forma bengalensis). Macrophthalma Gasp. l. c.p 83, tab. VIJL. F. Taeda et F. cor- data Hort. berol, teste Kunth. l. c.p. 14. — F. suborna Ham. — Voor-Indië, in de bergstreken. — Java, langs de wegen geplant (niet inlandsch?). — Karet of K, tapok mal. Kolèlet sund. — Levert, met de volgende, eene der beste soorten van gummi elasticum. 55. Urostigma Karet mio. Characteres omnino praccedentis, sed constanter differt: foliis amplioribus lato-ellipticis, abrupte breviter acute apiculatis vel subacuminatis, venis distinctioribus a se remoti- oribus. — Videtur vere indigena, dum sup. ex Indiâ continentali introducta. Ficus elastica Bl. Bijdr. p. 446. et in Junghuhnii alio- rumgue Îlinerarùüs. Ficus Taeda Reinw. herb. — Java. — Karet sund. — Verg. JuNen. Jav. 1. p. 353. Bl. Rumph. IL. p. V. 56. Urostigma odoratum mio. P/. Jungh. 1 p. 48. (Tab.X XIV). Arbor (odorata resiniflua); folia longiuscule (1- fere 2 poll.) petiolata elliptico-ovata abrupte acute (triangulariter) acuminata, cost subtus ad basin acutam tumidulâ, crassa rigida glabra, venis subhorizontali- bus ante marginem unitis dense transverse striata, venis aliquibus subdistinctioribus, 3} —6! poli. longa, 2—3 ! lata, stipulae gemmae terminalis ovato-lanceolatae, exteriores dorso pube tenerrimà insper- sae; receptacula (juvenilia) axillaria gemina sessilia, singula involucro sub lente tenerrime pubero conico inclusa. — Ja va, kuststreken. — Ngemblong sund. 57. Urostigma balicam mio. Ramuli novelli pubescentes; stipu- lae lanccolatae acuminatae pollicares dorso medio velutinae; folia longiuscule petiolata, e basi acutà vel acutiusculà elliptico- vel sub- obverso-oblonga abrupte breviter obtusiuseule acuminata, apiculo in sicco decurvo et complicato, pergamacea, glabra, margine laevi ner- viformi, patule striato-multivenia, venis tenuissimis tenuibus ipsis densisque ante marginem arcuato-unitis subobtectis tenerrime reti- culatis interjectis, S—3 poll. longa, siccata pallide viridia, secus costam canaliculata, undata; receptacula…— Bali — Roemoet mal. RTOCARPEAE. 349 UROSTIGMA. 58. Urostigma nudum mio. Lond. Journ. VI. p. 584. Pl Jungh. à Lp. 50. Folia modice petiolata, elliptica vel subovato-oblonga atte- _nuato-acuminata, basi apiceque ? obtusiuscula, tenuiter costivenia, venis crassiusculis paucis, 2 e basi subadscendentibus, subeoriacea, _gemmae ovato-lanceolatae parvae glabrae; receptacula gemina? ses- silia globosa, (cerasiformia nigro-sanguinea zoLL.), bracteis deciduis. — Affine praeced. et Urostigm. benjamino. — Philipp. eilanden (eumixe n. 1932). — Java, bij Docjo, Trawas, in de koffijtuinen (zour. Cat. p. 91). 59. Urostigma callophyllum io. Arbor; ramuli erassiusculi (haud graciles), stipulae rigidae lato-lanceolatae extus pulverulento-albidae; folia longiuscule (J poll.) petiolata, e basi subacut obovato- lato-ellip- tica, ex apice lato-rotuudato apiculum obtusissimum quam brevissimum _ Eexserentia, pergamaceo-coriacea, subtus e costâ prominente venis _ densis subhorizontalibus haud perfecte parallelis tenerrime reticula- _ tis transverse striata, basi subtrinervula, ad lentem in parenchymate _subpubera adulta glabra, margine laevi, 6—34 poll. longa; recep- _tacula… Micus callophylla Bl. Bijdr. p. 445, (non Zoll. Cat. sub __Artocarpo tylophyllâ), herb. L. Bat. exel. syn. F. timorensis De- caisne). — Species praecedentibus affinis, maxime accedit U. sul- cifero, sed U. odorato etiam approximatur. — Java. 60. Urostigma subeordatum wie. Arborescens; folia (1-—!) pe- tiolata, e basi rotundatâ vel subcordatà ovato-elliptica obtusiuscula parallelo-striata laevia, 5—64 poll. longa, receptacula…. Ficus sub- cordata Bl. Bijdr. p. 440. — Timor. — Java. HI. Coxosycra, Folia Validorum, receptacula pedunculata vel sessi- _ lia, ovoidea usque conica. Flores permixti, masculi numerosi. Utpluri- __ mum arbores vastissimae. | 61. Urostigma altissimum mio. in Zoll. Cat. p. 90. Arbor vastis- _ Sima; ramuli validi, innovantes hirsutuli; stipulae terminales acumina- tae sericeo-pubescentes ; folia breviuscule petiolata, e basi utplurimum rotundatâ vel obtusâ ovalia vel ovata obtuse apiculata coriacea, adulta glabra, (in sicco fusceseentia), supra nitida, subtus costulis utrinque S—10 haud validis erecto- patulis tenere retieulatis pertensa, 5 5 —6 poll, longa, margine laevi leviter recurva; receptacula gemina vel hd ARTOCARPEAE. 350 UROSTIGMA. solitaria ovoidea sessilia glabra aurantiaca. HFieus allissima Blume ij Bijdr. p. 445. — Java, in de bergstreken. — Kiara djinkan sund. Kajoe boeloe jav. Observ. Huie accedere videtur Varinga latifolia RuMPH. Herb _amb. IL p. 127, tab. 84, ab auctoribus perperam F. indica dicta. 62. Urostigma excelsum mio. Ramuli crassi annulati, innovati- onibus villosulis; folia longiuscule petiolata lato-ovata, lato-elliptica vel oblongo-obovata, basi lata, concava vel truncata, aut attenuata, crasse coriacca, costulis utrinque 6—12 patentibus vel erecto-patenti- bus validis reticulatis, utrinque praesertim subtus prominentibus, 31 pedem longa vel longiora, glabra vel pube rarâ, in novellis pro- babiliter densiore; receptacula sessilia ovoidea puberula (juvenilia). — Java. — Kiara tapok suxd, 63. Urostigma bicorne mio. Pl. Jungh. IL. p. 47 (Tab. XXIV). Ramuli petiolifoliaque nascentia subtus griseo-tomentosa, demum gla- bra, haee modice petiolata, e basi obtusâ vel acut et in costà subtus uniglandulos obverse oblonga breviter apiculata, integerrima, co- riacea, supra laevia glabra, subtus costulis utrinque circiter 10 erecto- patulis ante marginem unitis validis pallidis reticulatis, 4$—?7 } poll. longa, stipulae aureo-sericeo-hirtae ; receptacula axillaria gemina, vir- ginea singula involuero cornuto glabrescente ipclusa, ovoidea, gla- bra, sessilia, basi bracteis 8 rotundatis membranaceis ciliolatis parvis sustenta, matura pollicaria ovoidea ore pervia. — Urostigmati myso- rensi mig. Lond. Journ. VI. p. 574 accedit, differt foliis magis ob- versis minus tomentosis et receptaculis ovoideis. — Java, langs de wegen bij Jogjokerta. — Boeloe sund. 64. Urostigma conocarpum mio. Arbor; folia petiolata e basi obtusà vel rotundat leviterve emarginatâ oblonga, elliptica usque sublanceolata acuminata aequilatera integerrima, coriacea, costulis utrinque 12 pluribusve patulis, supra distinctis, glabra laevia, subtus reticulata et in nervis et venis juniorum molliter pubescentia, adulta nunc subhirtella, fere pedalia, stipulae valde elongato-lanceolatae acu- minatae glabrae vel rariter arachnoideae, cicatrices annulares in ra- mis glabris relinquentes; receptacula breviter pedunculata ovoidea ARTOCARPEAE. 351 UROSTIGMA. majuscula, basi tribracteata, glabra, pedunculo 3 lin. circiter longo cum bracteis partim persistentibus rariter pubero, ffores utriusque sexus permixti, masc. numerosi, superne frequentiores. Urostigma de- pressum Mig. in Lond. Journ. VI. p. 576, Zoll. Cat. p. 90 excl. syn. — Urostigmati annulato quidem accedit, formâ foliorum U. va- lido similius. — Java, op den Salak, langs den Tjidoerian enz. — Sumatra. 65. Urostigma pilosum mio. in Zoll. Cat. p. 90. Arbor vasta; innovationes aureo-villosae; folia longiuscule (usque 15 poll.) petio- lata, e basi rotundat vel subeordatà elliptico-oblonga acuminata integerrima, passim inaequilatera, coriacea, supra cito glabrata nitida, juniora cum ramulis et subtus ferrugineo-villosa, glabrescentia, pa- tentim costulata, 5— 13 poll. longa (passim minora) ; receptacula axil- laria gemina sessilia oblonga. Hicus pilosa Reinw. ap. Bl. Bijdr. p. 446, Specimina horti bog. a Ficu pilos gr. paullo abludunt; huic folia obverse oblonga basi vix cordata, — Forma serius indumentum aureo-villosum exuens : Urostigma chrysotrie Mig. in Zoll. Cat. p.90, giganteum, ramis horizontalibus fere centumpedalibus.— Java in de bergstreken. — Mata bagoes sund, — Boeloe of B. tang- koer jav. Observ. An huc Varinga Supa run. Herb. Amb. III. p. 155, tab. 86? 66. Urostigma giganteum mio. in Zoll. Cat. p. 90. Arbor gi- gantea; folia longiuscule (2—35 poll.) petiolata, ampla ($- ultrope- dalia) lato-elliptica utrinque obtusa vel apice obtuse apiculata, crasse coriacea, supra nitida petiolique glabra, subtus pubescenti-tomentella, eostulis utrinque 8—1 1 crassis parallelis erecto-patulis ante marginem arcuato-unitis, siccata fuscescentia, receptacula…. — Java, aan den voet van den Salak. 67. Urostigma depressum uro. (haud in Lond. Journ. quoad spec. Zoll). Scandens; gemmae acuminatae glabrae; folia modice (1—14 poll.) petiolata, e basi rotundatà vel subacutâ elliptico-oblonga acu- minata coriacea glabra, costulis subtus reticulatis, 5—S; poll. longa ; receptacula gemina lor'giter pedunculata pruniformía latere depressa, ore prominulo, glabra. — Foliis ad Urostigma globosum accedit. — Non vidi, — Java op den Salak. ARTOCARPEAE. 952 UROSTIG. 68. Urostigma pruniforme nio. ix Zoll. Cat. p. 91 excl. sp scandente. Arbor vasta; ramuli augulati; folia longiuscule (2— poll.) petiolata, e basi acutâ vel obtusâ oblongo-lanccolata oblonga modice acuminata, coriacea, praeter basin trinerviam utrinque 10—1 costulata, supra glabra, subtus secus costas parce hirtella, 8—5 po: longa, stipulae lanceolatae $-pollicares; receptacula axillaria soli ria pedunculata (pedanculo tenui semipollicari) conica, ore bra 8 crassis parvis laevigatis conico-convergentibus, basi bracteis 3 t angularibus chartaceis ciliolatis deciduis basin erassam relinquen bus, matura magna ovoidea bracteis verticis depressis, 14 poll. longa, — glabra; fl. permixti. Ficus pruniformis Bl. Bijdr. p. 451. — Java op den Boerangrang, aan het meer Klakka (n. 2617 zorr, niet 997) Krôntô jav, Kiara boa sund. 69. Urostigma benghalense casr. /. c.p 82, tab. VIT. fig. 1421. Arbor; adultae partes glabrae; folia petiolata ovato-oblonga obtusa costulata, spithamea; receptacula sessilia gemina ellipsoideo-globosa magn. pruni, sub lente pubera. Ficus indica Linn. Amoen. I. p. 21. Rorb. Le. p. 539, haud Linn. in Operr. post. — F. benghalensis Linn. Spee. ezel. quib. syn., Thunb. de Fic., Hook. Journ. of Bot. III. p. 281, tab. XIII et XIV. (F. indica). — Peralu Rheed. H. Mal. I. p. 49, tab. 28. — Voor-Indië. — Ceylon, naar het schijnt niet op den Archipel. 70. Urostigma annulatum mio. in Zoll. Cat. p. 90. Folia lon- giuscule (1—2 poll.) petiolata, e basi rotundatâ vel obtusiusculâ elliptico-oblonga aeuminata coriacca glabra, 5— 9 poll. longa, subtus costulis pluribus validis patentissimis pertensa, demum transverse re- tieulata, stipulae velutino-pubescentes caducae, cicatrices annulares distinctas in ramulis pallidis laevibus relinquentes ; receptacula axil- laria solitaria vel gemina breviter (l—2 lin.) pedunculata ovoidea glabra, pedunculo erasso et bracteis partim deciduis hirtellis. Ficus annulata Bl, Bijdr. p. 448, — Urostigma involucratum et macro- carpum Miq herb. ad sp. Hort. bog — Ficus rubescens H. bog. non Bl. — Specimina Blumeana foliis (quae superiora) basi angustatis abludunt, — Java. — Kiara pereng of K. tapok sund. 11. Urostigma xylophyllum wia. Lond, Journ. VI. p. 571 (Tab. XXIII). Folia crasso-coriacea, e basi acutiusculâ oblonga vel obovato- oblonga obtusa trinervia et costulata, costis crassis ad marginem con- fluentibus, glabra; receptacula axillaria sessilia oblonga apice attenuata, basi bracteis 3 obtusis pubescentibus, perigonium masc. bifidum. Ficus eylophylla Wall. Cat. n. 4559, — Singapore. ARTOCARPEAE. 359 UROSTIGMA, IV. Orzosvcra Mig. Lond. Journ. VL. p. 535. Receptacula basi sti- pitato-constricta, androgyna, fl. mixtis. 12. Urostigma nervosum mio. Lond. Journ. VI. p. 585. Ra- muli petiolique juniores appresse subpuberi; folia alterna breviter petiolata, e basi acutiusculâ lanceolato-oblonga acute acuminata inte- gerrima, margine incurva subundulata, coriacca laevia, utrinque pa- tule pluri- (10-) costulata, 6—8; poll. longa; receptacula gemina axillaria subglobosa in stipitem longum basi tribracteatum constricta glabra. Ficus nervosa Roth l. c.p. 588. — F. angustifolia Roxb. FL Ind, UIT. p. 554, Wight Léon. II. tab. 660. — F. montana Roxb. Herb. Madr. Wall. Cat. n. 4514. — Forma brevifolia: Urostigma modestum Mig. Ll. c.p. 586 et Pl. Jungh. 1. p. 51. — Voor-Indië, in Silhet, Assam. — Java, in de bergstreken. 13. Urostigma euneuron mio. Arbor; ramuli petioli juniores pe- dunculi et receptacula juvenilia appresse pubera; folia alterna brevi- ter petiolata e basi acutiusculâ vel subrotundatâ elliptico- vel lan- ceolato-oblonga acuminata, margine incurvo subundulata, pergamaceo- subcoriacea, supra nitidula glabra, subtus lucida (in sieco fuscula) praeter basin trinervulam utrinque depresso-glandulosam costulis pa- tentibus parallelis utrinque 138—15 ante marginem arcuato-unitis tenuiter transverse venosis pertensa, cost convexâ appresse strigosâ, 9—7 poll. longa; receptacula brevissime pedunculata globosa in sti- pitem diutius pubescentem basi decidue tribracteatum constricta, pu- berula, glabrescentia. — Praeced. proximum, magis spectabile. Ficus magnoliaefolia Bl. Bijdr. p. AAS. — Java. Ordo XCIX, EUPHORBIACEAE Rr. BROWN. Herbae, frutices, arbores, succo saepius lacteo, foliis integris, raro compositis, stipulis parvis nunc spinescentibus, saepe nullis. Flores monoicì vel dioici, vario modo ineompletì. Calyx liber 4—5 —6- fidus vel-partitus, rarissime 2-polyphyllus, aliquando plane defi- ciens. Petala saepissime nulla, nune sepalis alterna et isomera, nunc plura, sub disco perigyno inserta, aestivatione saepissime imbri- cativâ, plerumque cum squamulis vel glandulis alternantia. Masc. Stamina nunc definita, sepalis numero pauciora, aequalia vel dupla, nune indefinita, filamentis liberis vel coalitis, antheris introrsis 23 Flora van N ed, Indië, 1, — 2e Afd. hd EUPUORBIACEAE. 954 GENERA. vel extrorsis. Pistilli rudimentum nullum vel obsoletum. Fem. Ovarium sessile vel rarissime stipitatum, vulgo 3- raro 2- vel plu- riloculare, ovulis in singulo loculo solitartis vel collateraliter ge- minis, angulo centrali prope apicem, saepissime sub axeos centralis styliferi processu extinctoriiformi insertis, anatropis. Styli loculo- rum numero, liberi vel coaliti. Fruetus saepissime capsularis, rariusve baccatus, saepe 3- raro 2-vel-polycoccus, coccis saepius ab axi persistente secedentibus, indehiscentibus vel bivalvibus, raris- sime loeulieide dehiscens. Semina pendula, testÂà crustaceâ, sae- pissime carunculà umbilicali instructâ vel arillatâ, albumine car- noso (vel nullo ?), em bryi recti cotyledonibus plano-convexis vel planis, interdum foliaceis, rectis vel nonnunquam varie flexis, radi- eulà hilo proximâ superà. — Ordo vastus, Columniferis ordinibus proximus, inter tropicos praesertim luxuriat, Eigenschappen. De melksappen dezer groep zijn in hooge mate scherp, en op het gebied der vergift- en geneesmiddelleer be- kend. Anderen, bijv. van Siphonia, leveren in Amerika Caoutchouc.— Verg. verder bij de verschillende soorten. Overzigt der geslachten : A, Hokken van het vruchtbeginsel met 2 eitjes. IL. Meeldraden rondom een overblijfsel van het vrouwelijk orgaan. a. met bloembladen: IT. ‚Actephila. III. Nanopetalum. X. Ryparia. b. zonder bloembladen. a. vruchtbeginsel 3-hokkig. * meeldraden in gelijk getal als de kelkslippen — drie onverdeelde stempels: VIl. Hedycarpus. XI. Leiocarpus. XIII. Bischofia. ** in meerder getal: VI, Pierardia. VII. Dodecastemon. IX. Cy- clostemon. B. tweehokkig: T. Flüggea. 1V. Adenoerepis. V. Sarcococca. XI. Tetractinostigma. IL. Meeldraden in het midden der mannelijke bloemen, zonder een overblijfsel van het vrouwelijk orgaan. $ Zonder bloembladen. a. meeldraden vrij: XIII. Cicca. n b. meer of minder vereenigd; — a. drie tweespletige stijlen ;— drie gelijke meeldraden tot ééne zuil vereenigd: XXII. Emblica, vijf ongelijke in ééne zuil: XXIV. Kirganelia ; — bladen in twee rijen als een gevind blad; bloemen éénhuizig okselstandig: XIX. Phyl lanthus. XX. Melanthesa ; — meeldradenzuil met eenen vliezigen Ting aan den voet: XVIII, Agyneia; — geene klieren of schijf om het vruchtbeginsel; zaaddoos vleezig: XVII. Sauropus; — B. stijlen nict (of zeer zelden) gespleten, soms uitgerand : — bloemen éénhuizig. XXVII, Glochidionopsis, XXVIII Glochidion. XXVI ih ei nnn UPHORBIACEAE. 355 FLÜGGEA. — Anisonema (2 vrije, 3 vergroeide meeldraden); XXIX. Scepasma (2 meeldraden); stempels zeer kort: XXI. Ceramanthus. Met bloembladen : XIV. Enchidium. XV. Briedelia, XVI. Andrachne. B, Met 1 eitje. N 1. Bloemen niet zelden met bloembladen, zelden in aren; — meel- draden veelal talrijk; vruchtbeginsel 2—5ö-hokkig. a. drie meeldraden: XXX. Frigonostemon. b. talrijke meeldraden in bundels: XLI. Ricinus. XXXIX. Adelia. ce. vrij of in éénen bundel; — bloemen éénhuizig: LXIIL, Elate- rispermum. LVI. Cleidion. LVUI. Plukenetia; — veelal 2-huizig: 6— 10 meeldraden; — twee halfronde stempels: LXIL. Hemicy- clia; — drie Z-spletige stijlen: LIX. Cheilosa; — 12 tot meer meeldraden ; — 3 uitgerande stempels: LX, Baliospermum; stijl- slippen vedervormig: XLIV. Rottlera. XLVI. Plagianthera, XLVIT. Melanotepis, XLVIII. Trewia. — XLI. Gelonium. — Man- nelijke met, vrouwelijke zonder bloembladen: XXXHI. Codiaeum. XXXTI. Croton. XXXII. Paracroton ; beide geslachten met bloem- bladen: XXXIV. Ostndes, XXXVI. Aleurites. d. Meeldraden in bepaald getal; —in éénen bundel: XXXV. Elaeo- cocca (5 bloembladen); XLIL. Jatropha (éénbladige bloemkroon). L. Mappa. LI. Bleekeria. LIV. Cladogynos. LXVIIL. Fragia. 1. Bloemen in aren, zonder bloembladen; één- of tweehuizig; — a. in plaats van bloembladen schubjes: XXXVIL Claorylon. — XXXVII. Mytilicoecus. b. klieren: XLIX. Adenogynum. LXI. Aspidandra. LXIV „Junghuhnia. c. zonder klieren: XL. Aconceveibum ; — 4 —6 meeldraden, aan den voet vergroeid. XLV. Coelodepas. LI. Acalypha. LIL. Aparisthe- mium. LV. Calpigyne. LVIL. Cnesmone. LXV. Stillingia (2 meel- draden). LXVI. Carumbium (mannelijke bloemen met 2 kelkbla- den). LXVII. Pseudotrewia. LXIX. Ewcoecaria. LXX. Pachyste- mon (Één meeldraad). II, Bloemen éénhuizig binnen een omwindsel; — omwindsel 2—5- bladig: LXX. Dalechampia, omwindsel kelkv.: LXIL Euphorbia. Tribus 1. Buxrar BARTL. Ovarii loculi biovulati. Stamina sub Ovarii rudimento sessili inserta. 1. FLÜGGEA wiuip. Flores dioici apetali, calyce 5-partito. _Masc. Stamina 5, filamentis sub ovarii rudimento bis bi- _fido insertis exsertis antheris extrorsis. Glandulae 5, stamini- bus interpositae. Fem. Ovarium diseo membranaceo insidens, _&—3-loeulare, loculis biovulatis, stylo subnullo, stigmatibus 2—3 _reflexis bifidis vel bipartitis. Capsula, nunc subbaccata, 2— 3-locu- laris, loculis dispermis, semine altero sacpe effoeto. — Frutices in- _dici, ramosi, ramis saepe spinâ terminatis, foliis alternis parvis, florum _fasciculis axillaribus multibracteatis. — Conf. Ap. Jussieu de Eu- _Phorbiacearum generibus. p. 16. And EUPHORBIAGEAE. 556 1. Fläggea microcarpa su. Bijdr, p. 580. Frutex, ramis tetragonis; folia obovato-elliptica nunc emarginata glabra, subtus glauca, fl. di- lute sulfurei. — Java (BL), bij Tjikoja (zorr.). 2. Flüggea javanica er. /. c. Ramuli spinoso-terminati; folia el- liptico-oblonga acuminata remote serrulata, fl. axillares subsolitarii. Java, op den Parang (BL). 3. Flüggea? serrata mio. in Pl, Jungh. inedit. Folia elliptica utrinque acuta coriacca glabra, serrata, serraturis incurvule appressis subglandulosis, venis patulis subtus reticulatis, fl. fem. subracemosi, capsulae stylo brevi-rostellatae. — Java, in de wouden der berg- streken (JUNGHUHN). UH. ACTEPHILA prume. Flores monoici, calycis 6 — 5-partiti laciniis biseriatis. Petala 6, circa discum emarginatum inserta, sepa- lis breviora. Masc. Stamina 6—5, filamentis subulatis, sub ova- rij rudimento tripartito disco insertis. Fem. Ovarium 3-loculare, loculis biovulatis. Styli 3 breves semibifidi. Capsula 3-cocca, coccis Z—1l-spermis. — Bl. Bijdr. p. 581 absque nomine speci- fico. — Genus Saviae proximum et cum eo pariter ac sequens for- san conjungendum. 1. Actephila javanica mio. Frutex; folia alterna bistipulata, el- liptico-oblonga integerrima coriacea glabra venosa; fl. axillares glo- merulati, pluribracteati, masc. subsessiles, fem. longiter pedunculati. Savia Actephila Hassk. Cat. bog. p.243. — Noesa-Kambangan (BL). — Sikatang sund. 2. Actephila bantamensis uro. Ramuli trigoni, folia alterna bre- viuscule petiolata (petioli antice canaliculati), e basi acutiusculâ vel rotundat lato-elliptica vel elliptico-obovata abrupte obtusiuscule acuminata integerrima coriacea, costulis utrinque 6—S8 arcuatis, ò- fere 8 poll. longa; fl. axillares fasciculati, masc. glomerati, femineo subsolitario intermixto graciliter pedicellato flavescente ; petala masc. spathulata, stamina 5; fl. fem. apetali, styli 8 divaricati bipartiti, laciniis acutis. — A. neilgherrensi wienr Zcon. V. tab. 1910 affi- Us, — Java, Zuid-Bantam (massk., zou. n. 1662). EUPHORBIACEAE. 857 NANOPETALUM, HI. NANOPETALUM massk. Flores monoici glomerato-axil- lares. Calycis 5-fidi disco membranaceo 5-lobato ad faucem ves- titi lacin jae rigidulae, tubus turbinatus. Petala 5, calycis fauci inter disei lobos inserta, minute unguiculata. Fl. Masc. Petala ob- cuneata acute 8—5-loba. Stamina 4 —5, filamentis inferne cum stipite pistilli efoeti apice bifiduli connatis, subulatis, antheris in- cumbentibus. Fem. Petala obovato-rotundata acuta erosula. Sta- mina sterilia 5 membranacea, pistillo sublongiora. Ovarium oblongo-ovoideum, 83-loculare, loculis biovulatis, stylo brevi persis- tente, stigmate 3-lobo, lobis brevibus patentibus. Capsula tricoc- ca coriacea, a basi versus apicem trivalvis, trisperma, epicarpio ab endocarpio secedente et seorsim dehiscente. Semina complanata ovata, exalbuminosa, cotyledones crassae. Ll. Nanopetalum myrianthum nassx. Hort. Bog. 1. p. 66. Arbor habitu Annonacearum, ramulis glabris, novellis cum petiolis brevibus ferrugineo-lepidotis; stipulae nullae; folia e basi acutà oblonga vel oblongo-lanceolata acuminata, raro acuta vel obtusa, integerrima co- riacea, subtus glaucescentia et tenerrime pubera, costulis transverse reticulatis; glomeruli axillares androgyni, fl, fem. serius progrediente. Anonacea, dicta Kakaduan Hassk. Cat. bog. p. 176. — Java, in Bantam (massk.) — Bali (TEYsM.). IV. ADENOCREPIS pruue. Flores dioici, apetali, calyce 4- Partito. Stamina 6, sub ovarii rudimento cyathiformi inserta, glandulis interposita, filamentis erectis, an theris didymis. Fem. Ovarium biloeulare, loculis biovulatis, stig mate obtuso hirsuto sessili. Pructus… 1. Adenocrepis javanica pr. Bijdr.p. 579. Arbor; folia alterna minute stipulata, oblonga, obsolete crenulata; racemi axillares et ex axillis defoliatis, fl. breviter pedicellati subterni. — Java, in Tjand- jor, op den Parang (pr). V. SARCOCOCCA rinpu. Flores monoici apetali (spicati). Se- Pala 4 subaequalia, decussata. Masc. Stamina 4, sub ovarii ru- dimento inserta, oppositisepala. Fem. Ovarium biloculare, loculis biovulatis, stigmatibus 2 sessilibus tandem revolutis, per- EUPHORBIACEAE. 358 PIERARDIA. sistentibus. Ca psula 2—1-locularis, loculis 1—2-spermis. Seminis inversi testa chartacea laevis, embryi albumine carnoso recepti cotyledones foliaceae. — Frutices sempervirentes austroasiatiei, foliis alternis integerrimis, spicis axillaribus, fl. brevi-pedicellatis vi- rescentibus, inferioribus paucis fem., reliquis masc. 1. Sarcococca sumatrana rr. Mus. II. p. 191. Stipulae parvae _ subulatae fugaces ; folia e basi angustâ lanccolata longe acuminata, triplinervula et patule costulata, 4-fere 7 poll. longa; spicae petiolo breviores. — Sumatra. VI. PIERARDIA roxs. Flores monoici vel dioici, apetali, ca- lyce 4— (5-) partito. Mase. Stamina 8, filamentis brevissi- mis, antheris bilobis. Ovarii rudimentum. Fem. calyx major, laciniis 4, passim 5 crassis. Ovarium subglobosnm, triloculare, lo- culis biovulatis. Stigmata 3 carnosa, hispidula. Bacca subglobosa, trilocularis. Semina in loculis vulgo solitaria, arillo pulposo albo tunicata. Embryi albumine inclusi inversi cotyledones fo- liaceae. Pierandia Bl. Bijdr. 1. Pierardia dulcis sack. Arbor mediocris; folia versus apices ramulorum conferta alterna petiolata, obovata vel elliptico-obovata, apice obtuso-apiculata, integerrima, glabra, 8—9 poll. longa, petio- lis utrinque incrassatis; stipulae ovatae deciduae; racemi c ramis de- foliatis, mares et feminei in diversis ramis, illorum pedicelli utplu- rimum triflori, horum uniflori. Pierardia dulcis W. Jach. in Trans- act. Soc. Linn. Lond. XIV. 1, p. 120. An hue Rambeh, én Marsd. Hist. of Sumatra p. 101, tab. VI? quae teste w. JACK in Malaccà praesertim occurrit, racemis longioribus et fructu minore a P. dulei (cui cerasi magn.) differt et speciem probabiliter distinctam efficiat.— Sumatra, veel in Benkoelen (sack). — Boea tjoepa mal. 2. Pierardia racemosa pr. Bijdr. p. 579. Hassk. Tijdschr. Nat. Gesch. X. p. 144. Arbor; folia oblonga repando-crenulata ; stipulae minutae deciduae; racemi penduli; fl. dioici. — Java, op bebouwde plaatsen. — Menting sund. 3. Pierardia dasystachya mio. Spicae fem, cauligenae (lutescen- EUPHORBIACEAE, 359 HEDYCARPUS, tes), strictae, 6—8-pollicares cum pedicellis brevibus et sub flore articulatis ochraceo-velutino-tomentellae, bracteae parvulac triangu- lari-acutae, sepala 5 lineari-spathulata carnosa concava arrecta pul- verulento-incana, ovarium ovoideum triloculare, dense rufo-sericeo- velutinum, stigmata 3 sessilia brevia fimbriato- (rabro-) papillosa. — Aflinis Pierardiae macrostachyae Wieur Zcon. V. tab. 1913. —Su- matra, bij Tegennenang in Luampong (zoL1. n. 757 Z). VIT. HEDYCARPUS sack. Flores dioici? apetali, calyce 4- rarius 5-partito. Stamina 4, rarius 5, alternisepala brevia, anthe- ris rotundatis, bilobis. Ovarium parvum 3- rarius 4-loculare, lo- culis angulo interiore biovulatis. Stylus subnullus. Stigmata 3 rarius 4 carnosa villosa. Ca psula baccata, loculieide? trivalvis, tri- locularis, loculis vulgo dispermis. Semina arillo sapido tunicata. Embryi albumine carnoso inclusi eotyledones foliaceae cor- dato-subrotundae, radicula supera brevis clavata. — An a Pierar- diâ satis differt? 1. Hedycarpus malayanus sack in Transact. Soc. Linn. Lond. XIV. 1. p. 118. Arbor mediocris; folia alterna petiolata, e basi ro- tundatâ lato-ovata acuminata subintegerrima, marginibus recurvis Pâssim suberenulata, glabra, supra nitida, 9—10-pollicaria, petiolis utrinque incrassatis, 2— 24 -pollicaribus; stipulae ovatac acutae de- ciduae; racemi e trunco et ramis annosioribus, passim axillares, fas- eiculati vel solitarii, stricti, 2—3 pell. longi, pedicellis plurifloris tomentosis; calyx flavescens, subcarnosus, villosus, laciniis angustis. Sumatra. — Boea tampoei mal. — De vrucht wordt gegeten. 2. Hedycarpus lanceolatus mio. Folia longe (fere 2 poll.) petio- lata, e basi acutâ oblongo-lanceolata acute acuminata, 7—8 poll. longa, integerrima vel superne subglanduloso-repandula, subcoriacea, glabra, costulis utrinque 8—6 patule suberectis; racemí masc. pu- beri, bracteis ovatis 3— 1-floris, pedicellis brevibus, sepala 4 elliptico- oblonga pubera aequalia, antherae 4 alternisepalae circa rudimentum pistilli exile concavum subsessiles. — Java? (zout. n. 3265). 8, Hedycarpus javanicus mio. Arbor frutescens pyramidalis; sti- e He HER REEY EUPHORBIACEAE. 360 DODECASTEMON pulae caducissime; folia alterna (petiolis 2—3 poll. longis basi e apice incrassatis) e basi acut nunc subattenuatà oblongo- vel ovali elliptica acuminata, 4$—10 poll. longa, subeoriacea, glaberrima, ob: solete repando-dentata vel integerrima; racemi masc. conferte ve subsolitarie e trunco exorti multiflori, 8 poll. longi, filiformes, rhach dein albidâ, bracteis ovatis acutis 8-Horis, pedicellis 1—l; lin longis; alabastra tetragono-depresso-subglobosa, roseo-aurea, imbri cativa; calyx 4-partitus, laciniis 2 ext. majoribus subrotundis, in magis ovatis, albido-carneis. Stamina 4, antheris columnae central tetragonae truncatae minutae inter angulos adnatae, basi bilobae, biloculares, longitudinaliter dehiscentes. Hedycarpus Jack.? Hassk. Retz.1. p.69. Hort. Bog. 1. p. 61. — Java, in Bogor (HASSK.). — Lisoe Loeki sund. VIII. DODECASTEMON uassk. Flores dioici. Masc. cymuloso- aggregati. Calyx profunde 4-partitus aestivatione imbricatus. Co- rolla nulla. Stamina 12 vel 10—15, in fundo calycis, filamen- tis brevissimis, receptaculo plano circa pistilli rudimentum ob- solete 4-lobum insertis. Fem. solitarii vel pauci. Calyx parvus laciniis deciduis. O varium sessile 3— 4-loculare, loculis biovula-_ tis, stylo brevi, stigmatibus 3 —4 maximis bipartitis, lacinüs fili- formibus. Capsula carnosa. — Arbores indicae, foliis alternis basi subobliquis serrulatis, stipulis minutis caducis, fl. axillaribus aggre- gatis sericeo-puberis, capsulis subvelutinis. — Pyenosandra Blume. 1. Dodecastemon Teysmanni uassk. Versl. en Meded. K. Akad. IV. p. 141. Hort. bog. 1. p. 63. Ramuli juniores petiolique ochra- ceo-velutinis folia e basi oblique rotundatâ vel subattenuatà ovata vel ovato-oblonga aut sublanceolata obtusiuscula vel obtuse acumi- nata repando-subserrulata glabrata, 13 —4 poll. longa; fl. masc. axil- lares aggregati, fem. solitarii vel pauci. Cyclostemon serratum Bl. Bijdr. p. 599 (mas.) — Pycnosandra serrata Bl, Mus. IL.p. 192.— B. timorensis, ramuli juniores petiolique parce appresse puberi. Pyc- nosandra timorensis Bl. 1, e. (fem). — Cyclostemon racemosum Zippel.? ap. Span. l.c. p. 348. — Java, in Tjandjor (eu). Oost- Java (reysm.). — . Timor. IX, CYCLOSTEMON prume, Flores dioici fasciculati, apetali, EUPHORBIACEAE. 861 RHYPARIA. calyce 4- rarius 5-partito. Mase. Stamina plurima, filamentis basi annulo insertis, antheris introrsis oblongis. Fem. Ovarium disco urceolari einctum, biloculare, loculis biovulatis, stylo bre- vissimo, stigmatibus 2 latis emarginatis. Fructus carnosus inde- hiscens? bilocularis, loculis 1—2-spermis. — Arbores, foliis alter- nis, minute bistipulatis, coriaceis, subintegerrimis vel serratis, fl. axillaribus fasciculatis, fem. interdum solitariis,— An hujus Tribus vel potius inter Phyllantheas? 1. Oyclostemon macrophyllum er. Bijdr. p. 598. Folia e basi oblique acutiusculâ oblonga acuminata integerrima, cum ramulis gla- bra. — Java, op den Salak (pr). — Blankondan sund. 2. Cyelostemon longifolium pr. /. c. Folia e basi oblique rotun- dat oblonga acuta distanter minute serrulata, cum ramulis glabra. — Java, in de wouden op den Salassi in Tjandjor (pr). — Ki soka, Ki paranga sund. 3. Cyclostemon mucronatum pr. /. c. Folia e basi inaequali-acu- tiusculâ elliptico-oblonga mucronulata integerrima, in eostâ subtus _eum ramulis puberula. — Java, op den Salak (pr). — Harikoe- koen sund. X. RYPARIA prume. Flores dioici spicati, calyce 3—4- partito. Petala 5, intus squamulis totidem instructa. Masc. Sta- mina 5, filamentis circa ovarii rudimentum in tubum connatis, antheris extrorsum tubi apici adnatis. Fem. Ovarium glandulis 5 pedicellatis cum petalis alternantibus cinctum, biloculare, loculis biovulatis, stigmatibus 2 latis sessilibus, emarginatis. Fructus corticatus exsuccus subtomentosus punctatus, monospermus, rarius bilocularis dispermus. 1. Ryparia caesia pr. Pl. Jav. Praef. p. VIII. (Ryparosa ej. Bijdr. P. 600). Hassk. Pl. Jav. rar. p. 267. Frutex; foliis alternis ex- stipulatis oblongo-lanceolatis acuminatis integerrimis, supra glabris, subtus glaucis et strigulosis, pendulis, 4—8 poll. longis; spicis axil- laribus solitariis, fl. brevi-pedicellatis uni-bracteatis.— Java, op den Salak (sLume). £ EUPHORBIACEAE. 962 LEIOCARPUS, XL. LEIOCARPUS grume. Flores dioiei spicati apetali. Masc. Calyx 4—ö-partitus. Stamina 2 rarius 3, laciniis ext. opposita, circa pistilli radimentum pyramidale. Ovarii trilocularis loculi biovulatí, stigmatibus 8, foveae ovarii immersis et subcoalitis persistentibus. Capsula apice foveata, corticata, tricocca, coccis char- taceis 1—2-spermis, a basi apicem versus dehiscentibus, valvis apice diutius cohaerentibus. Semina arillo (aurantiaco) inclusa— Arbores vel frutices, foliis alternis integerrimis, _1. Eeiocarpus fruticosus pr. Bijdr. p. 582. Hassk. Hort. Bog. L p. 57. Frutex; ramuli novelli dense patenti-pubescentes; stipulae minutae fugaces; folia brevi-petiolata anguste vel obovato-oblonga — acuminatissima, integerrima, membranacea, 2 —5 poll. longa, sub- tus in nervis sparse pilosa, racemuli (fem.) axillares. — Java, in Krawang, aan den voet van den Salak enz. — Sasa bener, S. loemboet sund. 2. Leiocarpus arboreus pu. /. c. (arborescens) Hash. 1. c. p.59. Arbor humilis; ramuli glabri; stipulae semiovatae acutae; folia brevi- petiolata ovali- vel elliptico-oblouga aeuminata vel acuta integerrima glabra, costulis areuato-unitis, 6 —7 poll. longa; spicae masc. ex axillis defoliatis biennibus interrupte glomerulatae, fl, sessiles flaví. Java. —Sasa bener, Ki sampi, Palangontam, Hoeroe pa- seng sund. XIL TETRACTINOSTIGMA nassk. Flores dioici. Masc.… Fem. Calyx minimus 4-partitus, apetalus et eglandulosus. Ova- rium oblongum alte exsertum biloculare, loeulis biovulatis, stylo brevissimo, stigmatibus 2 profunde bipartitis reflexis planis su- perne papilloso-fimbriatis. Capsula oblonga, stylo rostellata, ab- ortu uniloeularis monosperma, dehiscens? pericarpio coriaceo, en- docarpio chartaceo. Semen pendulum oblongum, arillo intus carnoso involutum, testâ chartaceâ, embryi intra albumen axilis radicula tetragona truncata, cotyledones orbiculato-cordatac. 1. Tetractinostigma microcalyx nassk. Hort. Bog.T. p. 53. Ar- bor; ramuli dense fulvo-tomentosi; stipulae semiovatae, costâ dorso sericeÂ; petioli breves, apice obsolete bistipellati; folia oblonga aut EUPHORBIACEAE, 363 BISCHOFIA, elliptico-obtonga acuminata, repando-serrulata (serraturis novellis glandulosis et puberis), supra glabra, subtus in nervis puberula; spi- culae fem. breves axillares. Leiocarpus serratus Hort. bog. Cat. ined. p. 196, — Java, in Bantam (nassk.). — Sasa sud. XIII. BISCHOFIA grume. Flores dioici apetali, aestivatione valvatâ. Masc. Sepala 5, concava. Stamina 5 aequalia, filamen- tis colamnae centrali usque ad medium adnatis, antheris intra se- pala receptis. Rudimentum pistilli discus stipitatus obsolete 5- lobus. Fem. Calyx 5-partitus. Glandulac 5, calycis laciniis oppositae. Ovarium 3-loculare, loculis biovulatis, stylis 3 simpli- cibus. Pericarpium baccatum tricoccum, coccis 2-spermis. Stylo- discus Bennett. Microelus Wight et Arn. 1. Bischofia javanica nr. Bijdr. p. 1163. Arbor, ligno durissimo rubescenti ; stipulae caducae laterales; folia sparsa, 3- raro 2- vel 5- foliolata, petiolulis basi articulatis stipellatis, foliolis ovatis vel ovali- bus abrupte brevi-acuminatis, crenato-serrulatis, glabris, lucidis, 8— 9 poll; paniculae ad basin innovationum plures, glabrae. Andrachne trifoliata Rosb. Fl. Ind. UL p. 728. Stylodiscus trifoliatus Benn. in Horsf. Pl. Jav. p. 138, tab. 29. Microelus Boeperianus W. et Arn, in Edinb. Phil. Journ. Wight leon. V. tab. 1889. — Voor- en Achter-Indië. — Java, oostelijk gedeelte, in Malang, Blatan (monsr.), in de bergstreken ( BL). — Gëdok sund. Tribus IL, PayLLANTHEAE BARTL. Ovarii loeuli biovulati. Fl. masc, absque pistilli radimento. XIV. ENCHIDIUM sack. Flores monoici spicati. Calyx 5- partitus. Petala 5 basi biglandulosa. Staminum filamenta in columnam centralem coalita, antheris 10 radiatim patentibus. Fem. Ovarium trilobum, stylis 3, stigmatibus 6. Capsula… L. Enchidium verticillatum sack. in Hook. Bot, Mag. Comp. H. P. 257. Frutex; folia subverticillatim conferta petiolata lanceolata, acuminata, integerrima glabra, subcoriacea, spicae axillares inferne femineae. Arbor spicularum Rumph. Herb. Amb. UIT. p. 167, tab. 160P — Sumatra. EUPHORBIACKAE. 364 BRIEDELIA. XV. BRIEDELIA wirup. Flores monoici (? vel dioici) glome- rati, calyce coriaceo 5-fido, persistente, petalis 5, aestivatione im- bricatis. Stamina 5, filamentis in ovarii abortivi stipitem, disco plano orbiculari sinuato impositum, inferne connatis, antheris in- trorsis. Fem. Ovarium disco connivente apice 5-fido immersum, bi- tri-loculare, loculis biovulatis, stylis 2—8, apice bifidis. Fruc- tus baccatus, 2—3-locularis, loculis 2—1l-spermis. — Arbores vel arbusculae passim scandentes, gerontogaeae tropicae, foliis alternis bistipulatis integerrimis vel crenulatis, florum glomerulis interdum spicato-dispositis. 1. Briedelia ovata prcarsse N. Ann. Mus. 111. p. 484, Glabra; folia ovata breviter acuminata vel obtusa vel ovato-lanccolata, inte- gerrima subconcolora, 2—4 poll. longa; fl. fem. subsessiles dense glomerulati, calycis laciniae deltoideae coriaceae enerviae glabrae, dis- cus 5-dentatus ovarium aequans, petala orbiculata, baccae globosae nitidae 2—l-spermae. — Timor. 2. Briedelia tomentosa sr. Bijdr. p. 597. Arbor; folia oblonga utrinque acutiuscula, subtus glauca cum ramulis subtomentosa. Cluy- tia villosa Reinw. Cat. Buitenz. p. 110? — Java, in Bantam en Buitenzorg (Br). — Kantjere sund. 3. Briedelia stipularis pr. /. c. Frutex, folia ovalia acuta subtus cum ramulis tomentosa, flores subterni axillares, dioici. Cluylia sti- pularis Lam. — Briedelia scandens Wall. Cat. n. 18071? — Java, om Batavia (Br). — Katoeko kelang sund. 4. Briedelia glauca pr. /. c. Arborescens; folia e basi rotundatâ elliptico-oblonga acuta, supra glabra, subtus glauca et in nervis pubescentia, fl. glomerulati. — Java, aan den voet van den Salak (e.). — Kawojang sund. 5. Briedelia Zollingeri mio. Frutex elatior; folia brevi-petiolata, ramorum lato-elliptica vel obovato-elliptica utrinque rotundata, rar mulorum e basi nunc subacutâ obovato-elliptica subacutiuscula, CO- riacea, supra puberula in costis tomentella glabrescentia, subtus glau- eina in cost costulis (utrinque 8—13) venisque transversis ochras- centi-tomentosa, 41 —14 poll. longa; fl. fem. axillares solitarii vel EUPHORBIAGEAE. 865 ANDRACHNE. gemini sessiles, calyce petalisque baccam immaturam suffulcienti- bus. — Java, in Bandong (zou, n. 8782). 6. Briedelia? diversifolia mio. Ramuli tomentelli; folia bifaria brevi-petiolata obovata, obtusa usque lanceolata et acuta, glabra, in- tegerrima, 4—5 poll, stipulae ensiformes tomentellae; fl. axillares sessiles utriusque sexus permixti, petala obovata, nectarium cupulare, ovarium hirtum. Cluytia Roxb. FL, Ind. UI. p. 781. — Sunda- eilanden. Adnot. Briedelia collina Zippel. ap. Span. l. ec. nomine tantum nota. XVI. ANDRACHNE Linn. Flores monoici, axillares, solitarii vel fasciculati, calyce 5-partito. Masc. Petala 5, squamulis totidem bipartitis rarissime deficientibus alternantia. Stamina 5, filamentis basi in ovarii abortivi stipitem coalitis, antheris in- trorsis. Fem. Petala nulla. Ovarium basi nudum vel squamu- lis 3 bifidis stipatum, triloculare, loculis biovulatis, stylis 3 bre- vibus, bifidis, lobis stigmatosis. Capsula tricocca, coccis bivalvibus dispermis, seminibus punctatis. — Frutices vel herbae Europae austra- lis, Orientis et Indiae, foliis alternis stipulatis integerrimis. 1. Andrachne fruticosa Lin. Spec. p. 1441. Rami pubescentes; _ 3 folia subrotunda vel obovata, infima longe, superiora breviter petio- | lata, hirtello-pubescentia; sepala subobovata concava uninervia cum capsulâ pubescentia ; semina angulata scrobiculato-punctata. Decaisne Le. p. 484. — Timor. — Java, in Bandong (zoru. n. 2795). 2. Andrachne tenera uro. Suffruticulosa, humilis, stipulae gemi- nae, folia petiolata ovalia, ovata vel obovata, basi apiceque obtusa vel acuta, integerrima, juniora cum petiolis et floribus tenuiter hir- tella, glabreseentia, florum pedicelli graciles. Agyneia tenera Zoll. el Mor. herb. n. 2199. — Java, bij Soember-waroe in Panaroe- kan (zout). XVII SAUROPUS pruur. Flores monoici apetali. Masc. Ca- lyx depresso-orbicularis coriaceus, coloratus, limbo biserialiter 6- fido vel subintegro. Stamina 3, filamentis in eolumnam trifidam Connatis, antheris extrorsis, ejus ramis rcflexis apice adnatis. Fem. EUPHORBIAGEAE, 966 SAUROPUS. Calyx sexpartitus, lacinii biseriatis. Ovarium 3-loculare, locu- lis biovulatis, stylo subnullo, stigm atibus 3 refiexis bifidis. Cap- sula carnosa, intus tricocca, coccis chartaceis, 1—2-spermis. Se- mina angulo ad medium inserta, cochleata, angulo interno arillo carnoso obtecta. — Frutices ramis pinnaeformibus, floribus race- mulosis. 1. Sauropus albicans sr. Bijdr. p. 596. Hassh. Retz. 1. p. 162, Hort. Bog. 1. p. 49 (Pl, Jav. rar. p.269?). Frutex debilis sub- scandens; stipulae lin. longae patentissimae; folia brevissime petio- lata petiolo torto nunc obversa,e basi rotundatâ vel subacutâ oblonga — vel ovato-oblonga acuta aut subobtusa, 2— 2} poll. longa, supra saturate viridia, subtus glauca, pube minutissimâ, dein glabrata; ra- | cemuli simultaneo- 2—83-Hlori, succissive polyanthi, utroque sexu raro coaetaneo. — Flores minores quam Sauropi rhamnoidis. An hue Phyllanthus strictus Roxb. Fl. Ind. TIL. p. 671, vix dubia sal- tem generis species. — West- en Midden-Java. — Katoe of Katoek sund. — De jonge bladen worden als groente gegeten. 2. Sauropus indicus wrenr Jeon. V. tab. 1952 in horto ad Tji- seroepan distr. Bandgng Javae cultus, sed introductus, in Javâ haud spontaneus (Hassk. Refzia p. 163). 3. Sauropus macranthus massk. Retz. I. p. 166. Hort. Bag. Î. p. 52. Frutex debilis suberectus glaberrimus; stipulae patentes diu- tius persistentes ; folia brevissime petiolata, e basi rotundatâ vel le- vissime subeordatâ ovato-oblonga vel subovata acuta vel subacumi- nafa coriacea glaberrima nitida, subtus opaca subglaucescentia, 3— 43 poll. longa ; racemuli simultaneo-uniflori, successissive pluriftori, fl. masc. majuseuli, ealyeibus cupuliformibus margine integris, fem. anisophyllis, sepalis exterioribus majoribus, singulis etiam inaequi- magnis conformiter subrotundo-ovatis acutis, maximo 1, minimo 1 poll; capsula carnosa albida, valvis deciduis. Sauropus albicans Hort. bog, ex Hassk. non Bl. Rijdr., cujus fl. et fractus multo minores. Java, op den Salak, Gedé enz. 4. Sauropus rhamnoides er. Bijdr. p. 596. Frutex erectus; rami scandentes; stipulae lanceolatae parvae subreflexae; folia breviter petiolata e basi rotundatû vel subcordatà ovata vel ovato-oblong? EUPHORBIACEAE. 967 AGYNEIA. breviter acute acuminata, subeoriacea, glabra, subtus glaucescentia, 1—2 poll. longa; racemuli basi masc. ; fl. masc. graciliter pedicel- lati, dein sanguineo-cuprei. Hassk. Pl. Jav. rar. p. 268. — Java, in Krawarg bij Radja-mandala, aan den voet van den Salak. XVIII. AGYNEIA Lins. Flores monoici fasciculati, apetali, calyce 6-partito. Masc, Stamina 8, filamentis in columnam centralem coalitis, disco membranaceo sexlobo, calycem partim ves- tienti impositam, apice trilobam, lobis extus antheriferis. Fem. Ovarium triloeulare, apice foveolatum, loculis biovulatis, stylis 8 bifidis, ovarii foveolis immersis. Capsula trilocularis, a basi ad apicem sexvalvis, loculis dispermis. Semina arillata, arillo in tres partes fissili, unam dorsalem caducam, 2 lateralibus persistentibus, columnae centrali inde dodecapterae adpositis. — Frutices vel herbae Asiae tropicae, foliis alternis vel suboppositis bistipulatis parvis: fl. fasciculatis (racemis abbreviatis) pedicellatis. Agynata Hassh. — Bradleia Schreb. 1. Agyneia bacciformis A. suss. Monogr. p. 24 adnot. Bl. Bijdr. p. 595. Wight Leon. V. tab. 1898. Biennis, rami trigoni, folia ob- ovalia acuta subavenia subcarnosa laevia. Phyllanthus Linn — Roxh. Fl, Ind. UI. p. 661. — Java. — Voor-Indië. 2. Agyneia multiflora wassk. Cat. bog. p. 240. Pl. Jav.rar.p. 269. Suffraticosa, ramulis quadrangulis; folia pinnatim disposita oblongo- ovata acuminata vel acuta, basi nune cordata, pergamacea, subtus cos- tulis plaribus patulis notata, 1-fere 14 poll. longa; pedunculi multi- flori, fl, utrinque sexus permixti. — Java, in de wouden der berg- streken, 3000’ (nassk.). — Mareweh Lemboet sunrd. 3. Agyneia ovata nig. Ramuli quadranguli, stipulae lineari-lan- ceolatae, folia brevi-petiolata ovata vel ovato-elliptica acuta glabra, pollice quidquam breviora; racemuli bracteati brevissimi ; fl. (in nos- tris) ex apice racemuli masculi pedicellati, sepala ovata acuta alterna breviora. — Java (zor). t. Agyneia impubera mio. Axborea; folia subsessilia oblonga in- tegerrima glabra; flores axillares pedicellati, capsula turbinata. Prad- EUPHORBIACEAE. 368 PHYLLANTHUS, leia impubera Roxb. Fl. Ind. ILL. p.698. — Molukken, in den botanischen tuin te Calcutta ingevoerd. 5. Agyneia pubera Linn. Mant. p. 296. Pubescens; folia brevi- petiolata oblonga integerrima; umbellae solitariae supra-axillares; stigma 6-lobum ; capsula depressa, utrinque umbilicata, Bradleia pu- bera Roxb. l. c. — Molukken. 6, Agyneia hirsuta mio. Frutex hirtus; folia oblique cordato- oblonga obtusa; pedunculi axillares breves multiflori; capsula 6- sperma. Bradleia hirsuta Rorcb. l. c.p. 699. — Poeloe Pinang. 7. Agyneia sinica uro. Frutex hirtus; folia bifaria oblonga acuta integerrima, subtus hirta ; flores axillares fasciculati ; stylus longius- culus, stigmate trifido, lobis bidentatis, capsula sexlocularis. Bradleia Willd. Spec. IV. p. 591. Roxb. Fl. Ind. ILL. p. 700. — Arbuscula sinica Plukn. Alm. p. 75, tab. 7, fig. 368, 1. — Poeloe Pi- nang. — China. , 8. Agyneia? pinnata mio. Arborea; folia pinnato-disposita, oblonga obliqua integerrima,subtus villosula, 1— 2 poll. longa; capsula 8—12- locularis, loculis monospermis. Bradleia Roxb. l. c.p. 700. — Poe- loe Pinang (c. sMiTu). XIX. PHYLLANTHUS swanrz. Flores monoici vel rarius dioici, calyeis 5—6-partiti laciniis biseriatis. Stamina 3, raro 9, filamentis in columnam, glandulis 5 vel 6 aut disco 5—6-lobo (vel nullo?) einetam coalitis, antheris extrorsis adnatis. Fem. Ovarium basi glandulis 5—6 cinctum, vel disco glanduloso aut membranaceo insidens, triloculare, loculis biovulatis, stylis 3, basi interdum coalitis, plerumque bifidis. Capsulae cocci 3 bivalves di- spermi. — Arbores frutices vel herbae, foliis distichis pinnato- dispositis, axilliflori, vel ramulis aphyllis complanatis margine flo- ridis, in tropicis totius orbis. 1. Phyllanthus maderaspatensis r.isn. Sys. IV. p. 123. Aosb. Le. MI. p. 654, Wight Icon. V. tab. 1895, fig. 3. Folia cnneato- lanceolata glabra; stipulae lanceolatae acutae; fl. axillares solitarii, EUPHORBIACEAER. 369 PHYLLANTHUS,. sepala subrotunda, capsulâ 4 breviora, glabra margine membranacea, capsulae laeves. Decaisn. l, c. p. 484, — Plukn. Alm. tab. 81, fig. 2. — Im geheel Indië gemeen. — Timor. 2. Phyllanthus Niruri Linn. Spec. p. 1392. Rozb. l. c. IL p. 659. Wight Icon, V. tab. 1894. Bl. Bijdr. p. 593. Fructiculosus annuus,ramulis teretibus, folia obovato-linearia mucronata, & poll, cir- citer longa, stipulae lanceolatae subcordatae membranaceae; fl. axil- les sessiles, inf, fem, solitarii, sup. subgemini masc. ; sepala obovato- rotuuda viridia, margine submembranacea, capsulae laeves. Decaisn. le. p. 484. Herba moeroris alba Rumph. Herb. Amb. VL. p. 41. tab. 17. — Geheel Indië. — Sunda eilanden. — In Java op grasvlakten enz. — Molukken. 8. Phyllanthus Urinaria wiurn. Spec. IV. p. 585. Roxzb. l.c. Annuus erectus; foliola lineari-oblonga, } poll. longa, secus ramos triangulari-compressos alterna; fl. axillares sessiles, sup. masc, in- feriores solitarii feminei, capsulae scabrae. Herba moeroris rubra Rumph. Lc. p. 42, tab. 17, fig. 2. — Tjeru Kirganeli Rheed. le. X. tab. 16. — Voor-Indië. — Molukken. Amboina. 4. Phyllanthus quadrangularis kuein ap. Willd. l.c. Bl. Bijdr. p. 594. Subherbaceus, ramulis tetragonis, folia e basi acutâ obovalia vel obovato-oblonga obtusa, glabra, subtus glauca ; fl. axillares brevissime pedicellati solitarii, inf. masculi, summi fem. Phyllanthus alatus Zoll. Herb. excl. syn. Bl. — Voor-Indië. — Java, op grasvlakten (pr, ZOLL. n. 158.) 5. Phyllanthus alatus su. /. c. Herbaceus, ramis subalatis, folia e basi oblique obtusâ lineari-lanceolata acuta ciliolata; fl. axillares breviter pedicellati, fem. solitarii infimi, masc. subgemini superio- res. — Java, op belommerde plaatsen (Br.). 6. Phyllanthus acutissimus uio. Fruticulus glaber, ramulis te- retiusculis, stipulis caducis; folia subdisticha, brevissime petiolata, e basi obtusâ vel acutâ ellintieo bid subinaequilatera, acutissime acuminata, chartacea, glabra, costulis teneris, majora tripollicarja, (siccata viridula); fl. fem. fasciculati brevi-pedicellati, 6-sepali, sepa- : 24 Flora van Ned, Indië, I, — 2e Afd, $ EUPHORBIACEAE. 570 MELANTHESA. lis lato-ovatis carinatis rigidulis persistentibus, discus nullus, ovarium triloculare, stigmata 3 linearia sessilia, plana, apice divaricate bifi- dula, capsula depresso-globosa, cartilaginea, 6-valvis. Scepasma lon- gifolium Hassk. Cat. bog. p. 242 Zoll. herb. — Java, in Bantam (r.). — Sumatra, in Lampong, Sept. (zorL. n. 2978). Species indescripta: Phyllanthus erotalarioides zippeLivs ap. Span. Le. p. 347. Phyllanthus cantoniensis WILLD? ap. Span. be. slirps ex ‚ descrip- tione sPAN. non satis certa. XX. MELANTHESA prume. Flores monoici apetali. Masc. Calyx coriaceus turbinatus, lim bi dentibus 4 — 6 biseriatis intlexis. Stamina 3 inclusa, filamentis in columnam coalitis, antheris extrorsis, infra columnae apicem tricuspidatum adnatis. Fem. Ca- lyx brevis urceolaris 6-lobus. Ovarium apice truncatum vel conca- vum triloculare, loeulis biovulatis, stigmatibus 3 brevibus, inter- dum semibifidis, appressis. Capsula baccata, intus tricocca, coccis chartaccis dispermis. — Genus facie Phyllanthi, indicum, foliis sic- catis nigrescentibus (conf. jam A. Juss. Monogr. p. 22). Melanthes Hassk. Cat. bog. — An huc Breynia Forst. Gen.? — In seqg- stigmata indivisa acuta. hd 1. Melanthesa rhamnoides zr. Zijdr. p. 591. Wight Teon. V.- tab. 1898. Folia e basi acutiusculâ ovalia obtusa coriacea glabra subintegerrima; stipulae ovatae acutae coriaccae glabrac; fl, axillares, inferiores gemini masc, pedicellis petiolum superantibus , superiores solitarii fem. petiolo subaequales; calyx cupuliformis brevis 4—6- lobulus, lobulis latis acutis coriaceis glabris; fructus globosi. De- caisne U. c.p. 483. — Phyllanthus Lam. Dict. V. p. 298. Burm. FI. Ind. p. 61. (Thes. Zeyl. tab. 88), vi Roxb. Fl, Ind. An Phyl- lanthus vitis idaea Roxb. l. e.p. 665? — Geheel Indië. — Sunda-eilanden. — Tjatjirenan sund. op Java. 2. Melanthesa virgata pu. /. c. Folia ovato-oblonga obtusa gla bra; pedicelli axillares, inf. gemini masc. sup. solitarii fem. petiolo duplo longiores, capsulae calyce urceolato cinctae. — Java, aan den voet van den Boerangrang (BL). — Kaloek suxd. 3. Melanthesa cernua prcaisre /. c.p. 483. Ramuli glabri, folia subrotundo-ovata vel orbieulata glabra, siccata valde wigrescentia, EUPHORBIACEAE. 571 CERAMANTHUS. fructus globosi, basi calyce coriaceo subindiviso cineti. Phyllanthus Lam. l. ce. — Timor. 4, Melanthesa rubra pu. /.c. Ramuli tenues, folia ovato-elliptica vel ovata, obtusa vel obtuse apiculata, basi vulgo lato-cuneata, glabra, membranacea, 1} poll. longa; pedicelli axillares, inf. solitarii masc. sup. solitarii fem, capsulae calyce ampliato cinctae, calycis lobis lato- ovato-rotundatis subacutis. — Java, in de bergstreken. — Ki para kitjil suud., Lamèr jav. 5. Melanthesa racemosa er. /. c. p. 592. Folia ovato-elliptica glabra ; fl. masc. inferiores subracemosi, fem. superiores solitarii sub- scssiles, capsulac calyce abbreviato cinctae. — Calyx in nostris brevis, brevi-6-lobus, lobis obtusis; folia potius ovata coriacea. — Java, in Buitenzorg, bij Parang, op vochtige plaatsen (pr), bij Tjikoja (ZOLL.). 6. Melanthesa rupestris xio. Humilis fruticosa dense ramosa, ramuli rubelli uno latere alternatim acutanguli; stipulae caducae; folia brevi-petiolata, e basi obtusâ nunc leviter emarginatá elliptico- lanceolata mueronato-acuta margine leviter incurva, firmula, subtus avenia, supra ad lentem patule venosa, 5—93 lin. longa, siccata gri= seo-violascentia; fl. axillares fasciculati, fem, brevi-pedicellati, calycis lobi exteriores interioribus perspicue breviores. — Flores, op rotsen (zorzincen). 7. Melanthesa anceps mio. Fruticulosa, ramulis ancipitibus;; fo- lia e basi obtusâ lineari-lanceolata acutiuscula vel mucronulata, ri- Sida, avenia glabra, subtus pallida; fl. axillares, fem. longe pedicel- lati solitarii, masc. breviter pedicellati subgeminati, sepala angusta, Phiyllanthus anceps Vahl. Bl. Bijdr. p. 593. — Java, op vochtige plaatsen in Buitenzorg, Bantam enz, Celebes, bij Boni (zor.). Speeies dubia: Melanthesa canescens ziePEL. ap. Span.l. e.p. 341 XXI. CERAMANTHUS uassk. Flores monoici. Calyx 6-par- hitus biserialis. Discus urceolatus membranaceus genitalia inclu- dens. Stamina 3, filamentis in columnam coalitis, antheris adnatis extrorsis, O variuin triloculare, loculis biovulatis. Stylus 1, stigmatibus 3 vix distinctis. Capsula tricocea. 24% EUPHORBIACEAE. 812 EMBLICA. 1. Geramanthus gracile massk. Cat. bog. p. 240. Frutex glaber- rimus; folia brevi-petiolata, e basi acutâ elliptico-oblonga sublan- ceolata subattenuato-acuminata chartacca, subtus pallida costulis te- neris venosis arcuato-patulis coloratis, cum ramulis glabra, fere tri- pollicaria; fl. brevi-pedicellati, glomerulati, utriusque sexus permixti. Java, in Bantam (uassk.). — Boeroeng randa sund. XXII. EMBLICA cAERTN. Flores monoici, apetali, calyce 6- partito. Masc. Stamina 3, in columnam gracilem apice breviter trifidam, basi eglandulosam vel 6 glandulis stipatam coalita, anthe- ris extrorsis, connectivo apiculatis. Fem. Ovarium disco carnoso insidens vel tubo membranaceo inaequaliter 5-fido inclusum, tri- loculare, loculis biovulatis, Fructus drupaeformis, intus tricoccus, coccis bivalvibus dispermis, — Arbores vel arbusculae indicae, foliis alternis stipulatis pinnatim dispositis, fl. axillaribus fasciculatis, post foliorum casum spicatis. 1. Emblica officinalis caertN. de fr. ef sem. IL. p. 122. Blume Bijdr. p. 590. Wight Icon. V. tab, 1896. Folia linearia mucronu- lata, fl. axillares fasciculati, lapsu foliorum racemosi, ovarium tubo cinetum. Phyllanthus Emblica Willd. l. ec. IV. p. 587. — Myro- balanus Emblica Rumph. Herb. Amb. VIT. p. 1, tab. LE. — Nili ca- maran Rheed. l. c. 1. p. 69, tab. 38. — Geheel Indië, veel in de tuinen, daar de inlanders de scherpe vruchtjes bij hunne spijzen ge- bruiken. — Sunda-eilanden. Molukken. — Boeah malaka sund. op Java — Ambaki sanskr.-— Tievert de Myrobalani Emblici der Pharmacie. XXIII. CICCA Linn. Flores monoici vel dioici, apetali, calyce 4-partito, intus glandulis 4 alternis vel disco glanduloso. Masc. Stamina 2—4, filamentis liberis, antherts extrorsis. Fem. Ovarium 4—5-loculare, loculis biovulatis, stylis 4—5, reflexis bifidis. Fruetus bacciformis, intus 4— 5-coccus, coccis 2—1-sper- mis. — Arbores vel frutices in Asiâ et Americ tropicà, Phyllanthi facie, fl. axillaribus fasciculatis, foliorum casu racemosis. 1. Gieca nodiflora Lam. Dict. V.p. 299. Bl. Bijdr. p. 589. Folia ovato-oblonga,infima et floralia subrotunda, flores glomerulati, Cicca EUPIORBIACEAE. 3713 KIRGANELIA. disticha Linn. — Hassk. Cat. bog. p. 241. — Phyllanthus longifolius Jacq. Hort. Schoenbr. II. p. 36, tab. 194, — Neli poult Rheed. Mort. Mal. III. tab. 47 et 48. — Cheramela Rumph. Herb. Amb. VIL p. 34, tab. 38, fig. 2.— Phyllanthus acidissima Noronh. l.c. p-S1. — Molukken. Timor. Java, ook gekweekt. — Tjérmé sund, De zure vruchtjes worden geconfijt (sunen., Java I. bl. 236). XXIV. KIRGANELIA suss. Flores monoici apetali. Masc. Calyx 5-partitus. Stamina 5, filamentis inaequalibus, in co- lumnam medio diantheriferam, apice trilobo triantheriferam, basi 5- glandulosam coalitis, antheris extrorsis didymis. Fem. Ovarium disco 5-glanduloso cinctum, triloculare, loculis biovulatis, stylis 3 bipartitis, laciniis acutis. Bacca succulenta, trilocularis, loculis di- spermis. — Folia pinnatim disposita. 1. Kirganelia timorensis prcarsne N. Ann. Mus. II. p. 483. Rami lenticellosi; folia ovato-oblonga obtusa integerrima, infima etjam emarginata, 3—6 lin. longa; stipulae setaceae fugaces; fl. fem. solitariì, laciniis ovato-oblongis erectis, ovario glabro adpressis et sublongioribus. — Timor. XXV. REIDIA wieur. Fl, monoici. Masc. Sepala 4, acsti- vatione imbricata, glandulis 4 alterna. Stamina 2, filamentis in columnam bilobam unitis, lobis an theriferis,loculis divaricatis. Fem. Sepala 6 biserialia persistentia. Discus 6-lobus ovarii basin ambiens. Ovarii S-locularis loculi biovulati. Styli 3, bipartiti, lobis subulatis stigmatosis. Capsula trilocularis, loculis 1—2-sper- mis. Semina obovoidea trigona. — Frutex, ramis adscendentibus, floridis gracilibus, stipulis parvis, fl. axillaribus fasciculatis, fem. valgo longe pedicellatis solitariis inter plures masculos brevi-pedi- cellatos. $ 1. Erioeoceus Hassk. Cat. bog. p. 242, genus. Capsulae tomentellae, 1. Reidia gracilis mio. Folia elliptico-lanccolata, minora sub- ovato-elliptica mucronato-acutata, puberula, subtus pallida obsolete venosa, inaequilatera, 24—1 poll. longa; ramuli cum petiolis bre- vissimis glanduloso-tomentelli: pedicelli fem. maturi folia duplo su- Perantes, capsulae densissime implexo-tomentosac. Eriococeus gra- EUPHORBIACEAE. 314 ANISONEMA. eilis Hassh. Cat. bog. p. 248. Tijdschr. Nat. Gesch. X. p. 143. — Java, zuiderkust, $ 2. Eureidia. Capsulae glabrae vel subglabrae. 2. Reidia glaucescens mio. Ramuli puberuli, folia brevissime pe- tiolata, glabra, subtus glauca subvenulosa, infima parva subrotundata vel lato-ovalia mucronata, reliqua elliptica inaequilatera mueronato- acuta, semipollicaria; pedicelli fem. graciles folia duplo exeedentes glabri, sepala lanceolata acuminata, uno alterove excepto apice in- ciso-pauciserrata, ovarium glabrum. Erioeoccus glaue. Zoll. herb. Java (zour. n. 2701). 3. Reidiaë glabrescens mig. Ramuli foliaque juniora utrinque molliter albido-pubescentia, cito glabrescentia; folia brevissime petio- lata e basi obtusâ vel rotundatâ elliptica vel subovato-elliptica acuta; membranacea, subtus glaucescentia, parum inaequilatera, subavenia, —1} poll. longa, flores. — Soembawa (zout. n. 1116 Z). 4. Reidia gracilipes mio. Ramuli petiolique brevissimi rubigineo- subglandulose tomentelli, folia elliptica vel oblongo-elliptica mucro- nato-acuta, vulgo quidquam inaequilatera, supra glabra, subtus pallida avenia pubescentia glabrescentia ; pedicelli fem. gracillimi superne quidquam inerassati, folia superantes, solitarii vel gemini, griseo- subhirtelli, sepala lanceolata acuminata membranacea, inciso-serrata, dorso deorsum villosula, ovarium glabriusculum? — Soembawa, op den top (3000') van den Sonkar (zor. n. 1553). XXVI. ANISONEMA apr. suss, Flores monoici apetali. Masc. Calyx 5-partitus, intus glandulis 5 alternis. Stamina 5, fi- lamentis erassis, 2 vel 3 lateralibus brevibus liberis, 2 vel 3 cen- tralibus coalitis, antheris didymis. Fem. Calyx 4— 6-partitus, intus glandulis totidem alternis. Ovarium 6—10-loculare, loculis superposite () biovulatis. Stigmata 6 sessilia brevissima. Capsula globoso-depressa, umbilicata, 6—1 0-sulcata, 6—10-locularis. Sc- mina in loculis gemina superposita, angulata, saepe nonnulla abor- tiva, — Frutices indiei, foliis seeus ramulos fasciculatos subpinna- tim dispositis, stipulatis, fuscis, fl. axillaribus bracteatis pedunculatis, masc. fasciculatis, fem. subsolitariis, foliorum casu fere racemosis, EUPHORBIACEAE. 375 GLOCHIDIONOPSIS, 1. Anisonema dubium zr. Bijdr. p. 589. Deeaisn. 1. c. p. 481. Rami brevissime puberi, folia ovalia obtusa glabrata, polliearia; fl. masc. 8—5-fascieulati pedicellati, sepalis 5 subrotundo-ovatis ob- tusis, stamina superantibus, extus pilosulis ; glandulae euncatae sub- carnosae; fem. 4-partiti; pedicelli petiolo longiores. A. dubia Bl. le. — Java, bij Tangerang (pr). — Timor. 2. Anisonema eglandulosum prcarsx /. c.p. 482. Rami glabri; folia brevi-petiolata ovalia utrinque rotundata vel apice emarginata glabra, ;—1 poll. longa; fl. masc. 3—2 axillares pedicellis gracilibus, sepalis 4 ovatis stamina aequantibus; glandulae minimae subdeltoiïdeac; calyx fem. 4— 5-partitus, lobis obovatis eglandulosis. — Timor. 8. Anisonema intermedium prcarsn. /. c. Ramuli glabri; folia brevi-petiolata lanceolata subtus pallidiora, pollicaria; fl. axillares terni pedicellati; mase. calyx 4— 6-partitus, lobis subobovato-rotundatis margine membranaceis, glandulosis; fem. eonformis. — Timor. 4, Anisonema Zollingeri uro. Ramuli petiolique hirtello-puberi, folia ovalia vel obovata aut ovata, acutiuscula,supra puberula, subtus glauca glabra, 14— poll. longa; pedieelli masc. 3—4-fasciculats glabri, feminei breviores puberuli, sepala elliptica obtusiuscula glabra. Frutex. — Java, bij Tjikoja (zoLL.). XXVIL. GLOCHIDIONOPSIS prume. Flores monoici apetal. Masc. Calycis 6-partiti lobi biseriales. Stamina 8, filamentis coalitis, antheris extrorsis. Fem. Cal yx 3-rarius 2-partitus. Ova- Fium triloeulare, loculis biovulatis, st ylis 3 subulatis. Capsula tricocca, coceis Z-spermis. ks Glochidionopsis sericea er. Bijdr. p. 588. Arborescens, ramu- lis tomentellis, foliis pinnatim dispositis, e basi rotundatà vel con- CAvo-truncat oblongis obtuse apiculatis, crassis, supra puberulis gla- brescentibus, subtus griseo-glauco-sericeis, tripollicaribus ; capsulae tomentellae depresso-globosae G-sulcatae. — Java, in de bergstre- ken (s1), bij Djasinga (zout). XXVIIL GLOCHIDION ronsr. Flores monoici apetali. Caly- eis sexpartiti eglandulosi laciniae biseriales. Masc. Stamina 3—6 EUPHORBIACEAE. 816 GLOCHIDION. — filamentis inferne connatis, apice brevissime liberis, antheris extrorsis. Fem. O varium 6—12-rarius 8-loculare, loculis biovulatis, stylo crasso brevi vel subnullo, stigmatibus 6—12 rarius 8 bre- vibus obtusis. Capsula corticata, subglobosa, 6— 1 2- rarius 8-cocca, coccis chartaceis dispermis. Semina vulgo fenestrata saepe superpo- sita. — Arbusculae vel frutices, foliis alternis: integerrimis, fl, axilla- ribus, solitariis vel fasciculatis, fasciculis unisexualibus vel mixtis: Bradleya Banks. Gaertn. — Steud. Nomencl, — Hassk. Cat. — Gynoon Ad. Juss. b. c. $ 1. Capsula 6—12-cocca. 1. Glochidion arborescens sr. Bijdr. p. 584. Arbor; folia ellip- tico-oblonga mucronulata coriacea lucida, in costâ subtus pubescen- tia; capsulae subglobosae cum ramulis subtomentosae. — Java, in Buitenzorg en Tjandjoer (Br). — Mareme sund, 2. Glochidion leucogynum ure. Ramuli foliaque juniora subtus in nervis supra in costâ cum pedicellis calycibusque pubescentia; folia e basi acutà elliptico-lanceolata acuminata, subtus pallida lucidula, costulis teneris patule arcuato-erectis, circiter tripollicaria; fl. fas- ciculati plerique feminei (fasciculo passim pedunculato), ovarium depresso-globosum albo-tomentellum, 6-loculare, stigmatibus 6 ses- silibus appressissimis, sulcatis, subemarginatis. Frutex. — Eiland Salajer, in de wouden (zorn. n. 1078 Z). 3. Glochidion villosum mio. Totum dense villoso-pubescens; folia densa disticha, brevissime petiolata, e basi truncatâ vix subemargi- natà lanceata acuta subacuminata, aequilatera vel basi parum in aequalia, 2} —1 poll. longa; fl. axillares pauci, capsula 6-cocca de- pressa villosula, stigmatibus 6 brevissimis appressis obtusis. Glo- chidion molle Zoll. et Mor. Syst. Verz. p. 16, excl. syn. Blumei. — Java, op kalkrotsen van Koeripan (zout. n. 1543). 4, Glochidion fulvirameum mio. Ramuli (dense) petiolique cos= taque supra pedicellique ochrascenti-tomentella, folia brevi-petiolata disticha subdistantia ovato-oblonga acute oblique acuminata, subtus in costulis arcuatis laxe reticulosis hirtella, 34—8 poll. longa; capsula depressa 6-cocca, junior griseo-tomentella, stigmatibus bre- vibus erectie. — Java (zout. n. 1146 Z, 3538). EUPHORBIACEAE. 871 GLOCHIDION. 5. Glochidion macrocarpum su. Bijdr. p. 584. Arbor; folia falcato- elliptica acuminata inaequilatera coriacea glabra, capsulae subglo- bosae glabrae. — Java, op den Gedé aan den Tjiberrem (BL). — Mareme awéwé sund. 6. Glochidion lucidum pr. /. c. Arbor, praeced. affinis, folia el- liptico-oblonga utrinque acuta lucida, cum ramulis et capsulis sub- globosis glabra. — Java, op den Salak (eu.). 7. Glochidion obliguum prcarsn. in N. Ann. Mus, III. p. 481. Glaberrimum, folia brevi-petiolata e basi obliquà ovata vel oblonga acuminata coriacea, glauca; flores axillares fasciculati pedicellati, bracteis ovatis parvis; masc. sepala 6 ovalia obtusa, fem. ovata; stig- mata 4 carnosa glabra; ovarium pubescens; capsula 4— 5-cocca, S—10-sulca, coccis 2-spermis, semina laevia. — Timor. 8. Glochidion obscurum eu. Bijdr. p. 585. Arbor; folia ovalia ob- tusa vel obtusiuscula inaequilatera, subtus pubescentia, ramulis cum capsulis ovato globosis tomentellis. Phyllanthus obscurus Roxb.? (haud in FL Ind.)— f. foliis subtus griseo-tomentellis, supra in costâ hirtellis, 1—1 £ poll. longis, stigmatibus 6 erectis crassis. — J a va. — Voor-Indië, — Ki haoet sund. — 3. ne Tangerang Lili (zor- LINGER n, 2469), 9. Glochidion lutescens pr. /. c. Frutex; folia elliptico-oblonga mucronato-acuminata coriacea, cum ramulis capsulisque subglobosis glabra. — Java, op den Salak bij Nangnang (BL). 10. Glochidion littorale pr. /. c. Frutex, folia subrotundo-ovalia coriacca, cum ramulis glabra; capsulae globoso-depressae 12-locu- lares. — 3. folia ovalia vel obovalia apice rotundata. — Java, in Krawang bij Panamoekan aan de kust (sr. ).— Katoembo sund— B. Celebes (zor. n. 3434). $ 2. Megastylis Bl. Styli longe connati. 11. Glochidion moluccanum er. Bijdr. p.587. Arbor, folia elliptico- oblonga acuta inaequilatera coriacea, subtus tenuiter tomentosa; cap- sulae cum ramulis fulvo-tomentosae, fasciculatae, 6-coccae ovoideo- globosae sulcatae, stylo persistentae rostratae.—M olukken (ReiNw.). EUPHORBIACEAE. 378 SCEPASMA. $ 3. Capsula 3-cocca. Gynoon Ad Juss. partim. 12. Glochidion rubrum zr. /. c.p. 586. Frutex, ramis tetrago- nis tomentellis vel subglabris; folia e basi rotundatà vel acutâ ovato- vel elliptico-oblonga obtuse acuminata glabra lucida; capsulae de- presso-globosae tomentellae. — Java, in Buitenzorg, Bantam, op den Seriboe, Megamendong enz. (BL). — Ki moeka sund. 13. Glochidion cyrtostylum xr. Frutex arborescens; ramuli te- tragoni puberuli, adulta glabri; folia e basi acut lanceolato-oblonga acuminata vel subelliptica, glabra, subeoriacea, subtus patule costu- lata, 2—5 poll. longa; fl. fem. brevi-pedicellati; pedicelli calycesque 6-partiti pubescentes; ovarium puberum; capsula glabra triloba de- pressa, trilocularis, stylo brevi erasso stigmatibusque obtusis erectis superata. — Java (zor. n. 1229 Z., 1340 Z., ook 1778?, 2269), in de koffijtuinen van Pasoeroean (zour.). — Liamèr jav. 14. Glochidion molle nr. Bijdr. p.586. Arbor ; folia e basi subcor- datâ obliquâ ovata vel ovato-oblonga mucronata, utringue eum ramulis tomentosa; capsulae depresso-globosae tomentosae. Bradleia Blumei Steud. 1. c. — Java, op kleigronden (BL). — Plilak sund. 15. Glochidion glaucum zr. Bijdr.p.587. Arbor, ramulis puberu- lis; folia oblonga acutiuscula inaequilatera glabra subtus glauca ; cap- sulae ovoideo-oblongae tomentellae. Bradleia glaucophylla Hassk. Cat. bog. p. 242. (glauca ej. olim). — Ki paré sund. Species nomine tantum notae: Glochidion pubescens, eriocarpon, ovalifolium zieper. ap. Span. l. C- p. 346. XXIX. SCEPASMA sruue. Flores monoici apetali. Mase. Ca- Iycis 4-partiti laciniae biseriales, 2 ext. majores, intus glandulis A alternis. Stamina 2, filamentis in unum clavatum connatis, antheris 2 divaricatis didymis. Fem. Calyx 5-partitus persistens- Ovarium disco glanduloso cinctum, 5 — S-loculare, loculis biova- latis, stigmatibus 5—8 sessilibus, brevibus, subemarginatis. Cap- sula sulcata 5—8-locularis, loeulis 2-spermis, semine uno haud raro effoeto, capsulae axi crasso persistente. 1. Scepasma buxifolia sr. Bijdr. p. 593. Frutex, folijs secus ra” EUPHORBIACEAE. 379 TRIGONOSTEMON. mulos fasciculatos subpinnatim imbricato-dispositis alternis stipula- tis, ovatis ellipticisve, rhombeo-inaequilateris, integerrimis, glabris, 1 poll. longis; fl. axillaribus pedicellatis, masc. subgeminatis, fem. solitariis, foliorum casu subracemosis. Phyllanthus Reinw. in Bl. Cat. Buitenz. p. 106. — Java, op den Salak, Gedé (pr.). — T'jan- tigi, Ki pajoeng sund. Tribus IIL. CrotoNear BARTL. Ovarii loculi uniovulati. Flores vulgo corollati, fasciculati, spicati, racemosi, paniculati. XXX. TRIGONOSTEMON prume. Flores monoici racemosi, calyce 5-partito, petalis 5, campanulato-conniventibus, glandulis 5 alternantibus,. Masc. Stamina 3, filamentis basi coalitis, apice liberis bifidis, an therarum loculis superne divergentibus, extror- sum infra apicem adnatis. Fem. Ovarium triloculare, loculis unio- vulatis, stylis 3 bifidis. Capsula tricocca. 1. Trigonostemon serratum zu. Fl. Jav. Praef. p. VII (Tri- gostemon ej. Bydr. p. 600). Frutex, foliis sparsis, circa verticem ra- mulorum ternato-verticillatis brevi-petiolatis, e basi obtusâ oblongis acuminatis serrulatis subtus puberis; racemi axillares, fl. 2—3-con- fertis bracteolatis. — Noesa Kambangan (BL). 2. Trigonostemon heteranthum wicur eon. V. tab. 1890. Folia in- tegerrima; racemi axillares paniculati, calycis fem. laciniae glanduloso- dentatae, masc. integerrimae. — Mergui. XXXT. CROTON Linn. Flores monoici, rarissime dioici, spicati vel racemosi. Masc. Cal yx saepius 5-partitus aestivatione valvatus. Petala 5 vel plura, aestivatione imbricata, glandulis totidem alterna. Stamina 10—20 vel indefinita, receptaculo nudo vel villoso inserta, filamentis liberis aestivatione inflexis, autheris introrsis. Fem. Calyx maris persistens. Petala nulla. Glandulae vel appendic u- lae 5 circa ovarii basin. Ovarium triloculare, loculis uniovulatis. Styli 3 bifidi vel multipartiti, laciniis intus stigmatosis. Capsula tricocca, coecis bivalvibus. — Arbores, frutices vel herbae, foliis al- ternis stipulatis, basi saepe biglandulosis, indumento stellato vel le- pidoto, — Tridesmus Loureir. Ll, Croton Tiglium runs. Spec. Willd. l.c. IV. p. 453. Blume EUPHORBIACEAE. 380 EROTON, Bijdr. p. 602. Roxb. Fl. Ind. 11. p. 682. Folia e basi subtus con- cavo-biglandulos ovato-oblonga acuminata serrulata glabra, petiolo longiora, tri- vel sub- 5-nervia et pauci-costulata, racemi terminales simplices. Croton Pavana Hamilt. Transact. Soc. Linn. Lond. XIV. p.255P — Granum moluceum Rumph. Herb. Amb. IV. p. 98, tab. A2. — Cadel avanacu Rheed. Hort. Mal. IL. tab. 38. — Voor- Indië. Op Java in de tuinen. — Molukken, Amboina.— Ki malakian suxd. Bori mal. Jebs tern. 2. Groton tiglioides er. /. c. Folia e basi acutâ oblonga acumi- nata subintegerrima glabra; racemi simpliees terminales, baccae glo- boso-tetragonae depressae. — Java, in de wouden der bergstreken (Br.), op de Sawah (zour.). — Ki malakian goenoeng sund. 3. Croton laevifolium er. /. c.p. 608. Arbor; folia e basi stipi- tato-biglandulosâ ovali-oblonga acuta vel acuminata minute distanter serrulata glabra ; spicae axillares et terminales interruptac. — Java, in de wouden op den Boerangrang, in Krawang (BL.). 4, Groton denticulatum sr. /. c. Span. /. c. p. 348. Fruticosum, folia e basi subcordatâ stipitato-biglandulosà subrotundo-ovata acuta inaequaliter dentata, subtus dense stellato-tomentosa; racemi- alares et terminales. — Java, in Tjandjoer. Noesa Kambangan (BL.). — Timor (SPAN.). 5. Croton argyratum zr. Bijdr. p. 602. Frutex, ramulis cum pe- tiolis nervisque subtus ferrugineo-furfuraceis; stipulae longe subulatae subserratae; folia basi subcordato-peltata biglandulosa ovata acumi- nata, erenulata, costà nunc versus basin uniglandulosâ, juniora furfu- racea, subtus argenteo-lepidota; racemi elongati terminales, fl. masc. 11-andri, staminibus 10 sepalis petalisque oppositis, 1 central. Hassk. Pl. Jav. rar. p. 265. — Ludit foliis subintegerrimis. — Java. — Ki rendang sund. 6. Croton aromaticum wirr.p. Spec. IV. p. 549. Arborescens, truncis solitariis vel geminatis; folia longe petiolata e basi profunde cordat ovata acuminata, maxima 6—? poll. longa, plura minora, repanda, juniora utrinque, adulta subtus cum petiolis ramulisque EUPHORBIACEAE. 381 CROTON. farfureo-tomentella, trinervia et utrinque 5 — 6-costulata (opposita ? exR, alterna ex icone); racemi solitarii erecti, fl. subfasciculati, cap- sulae glaucae tomentellae et echinulatae. Halecus littorea Rumph. Herb. Amb. 11. p. 196, tab. 126. — Molukken, in de kuststre- ken (rumeu.). — Daoen kapoer laoet mal. — Haleki laoen oeloe amb. 1. Groton bicolor roxs. Flor. Ind. UI. p. 680. Frutex ramis proliferis; innovationes lepidibus stellatis fuscis obtectae ; folia alterna e basi subcordatà oblonga obtusa, integerrima, basi glandulosa, supra glabra, subtus stellato-lepidota, 2—6 poll. longa, stipulae setaceac; racemi terminales, folia superantes solitarii, lepidoti, fl. masc. supe- riores, fem. inferiores; calyx masc. 5-partitus, laciniis brevi-ovatis, petala 5 oblonga tomentosa, stamina 10; fl. fem. apetali; ovarium lepi- dotum; styli 3, bipartiti, segmentis elongatis recurvis. — Sumatra. 8. Croton Zollingeri mro. Frutex; innovationes rufo-stellato-le- pidotae ; stipulae subulatae; folia breviuscule petiolata, e basi rotun- dat vel subtruncatâ non peltatà ovata acuminata, integerrima vel apice obsoletissime subrepandula, subtus lepidoto-argentata (lepidi- bus non nisi fortiori lente distinctis), in petiolo apice nunc 1- nune @2-glanduloso vel eglanduloso et in nervis subochraceo-stellato-lepi- dota, supra pilis stellatis sparsis albo-punctata, 3—1 poll. longa; ra- eemi masc. terminales, calyx ochraceo-lepidotus, petala intus villosa. Java (zorr. n. 963 Z). 9. Croton sumatranum mio. Ramuli petioli nervique subtus ochracescenti-stellato-tomentelli ; stipulae lineari-filiformes deciduac; folia longe petiolata e basi cuneat vel subrotundatà stipitato-biglan- dulosâ ovato- vel elliptico-oblonga acute acuminata, 8—5-nervia, inaequaliter dentato-serrata inque crenis stipitato-glandulosa, coria- Cea, utrinque pilis stellatis albis inspersa, tripollicaria; racemi cum calycibus extus griseo-ochrascenti-stellato-tomentelli, petala dorso glabra, caetera albo-tomentella. Croton denticulatum Zoll. escl. syn. Bl, — Sumatra, in Lampong (zoL.). 10. Croton albicans reicur. f. et zorr. Act. Soc. Se. Indo-Neer!. Lp. 21. Arbuseula vel frutex, ramulis novellis petiolisque fusco- EUPHORBIACEAE. 382 - PARACROTON. puberulentis; folia sabpeltata lato-ovata vel ovalia breviter acumi- nata repando-denticulata, supra glaberrima secundum nervos nigri- canti-glandulosa, subtus albido-stellato-pulverulenta, usque 44 poll. longa; spicae terminales simplices; fl. masc. superiores, calyce 3—5- paxtito, petalis 10 biserialibus subrepandis, stamina indefinita, an- — theris apice paucipilis ; fem. inferiores, calyce 5-partito, glandulis ob- soletis sub ovario in discum tridentatum coalitis, capsula depressa inermis pulverulenta, tricocca, stylo brevi aucta. Ádisca? albicans Bl. Bijdr. p. 61) (non hottlera Hassk. Cat. p. 238). — Rottlera albicans Zoll. et Mor. Verz. p. 17. — Java, in Bezoeki bij Poeger tusschen de kuststruiken (zour.), in Tjandjoer (pu.). 11. Croton glabrescens mio. Innovationes albido-stellato-furfu- raceae; stipulae filiformes breviusculae? deciduae; folia (petiolo bre- A víora) e basi subtus scutellato-biglandulosâ rotundat vel obtusâ ovato- vel elliptico-oblonga acuminata vel brevi-apicutata glanduloso- repando-denticulata, nascentia pilis stellatis inspersa, adulta glabra, subeoriacea, eostulis utrinque 10—14 erecto-patulis, unâ alteräve tenuí e basi, 6—2 poll. longa ; racemí compositi puberi, sepala glabra _ apice pubera, ovarium hirsutum, styli 3 bifidi. — Noesa Baron, aan de kust, Febr. (zorr. n. 2702). 12. Croton dioicum roxs. PL. Fud. III. p. 680. Folia alterna, _ longe petiolata, e basi subcordatâ oblonga; racemi axillares filifor-_ mes, foliis multo longiores. — Sunda-Archipel. Species nomine tantum notae: Croton muricatum zipeEL. et C. pau- cifloram SPAN. l.c. p. 748. XXXIT PARACROTON wig. Flores monoici. Sepala 5, ex- teriora herbacea, interiora subpetaloidea. Petala 5, glandulis peltatis alterna. Masc. Stamina 15—20, filamentis basi monadelphiís, antheris extrorsis, Fem. Ovarium trigono-pyramidale, 3-locula- res, loculis L-ovulatis; stigmata 6 brevia acutiuscula. Capsulae (tomentosae) tricoccae, coccis bivalvibus. Semina arillata. 1. Paracroton pendulum mio. Arbor; petioli alterni puberuli _ 135 poll; folia oblonga utringue acutiuscula, repando-serrata, bast | biglandulosa, subtus in nervis puberula, S— 14 poll. longa; racemt EUPHORBIACEAE. 983 CODIAEUM. 34} pedales penduli puberuli, fl. fasciculati, pedicellis brevibus cum calyce stellato-puberulis. Croton pendulum Hassk. Pl. Jav. rar. p. 266. — Java, in Bantam (HASSK.). XXXTIIL. CODIAEUM ruuru. Flores monoici in racemis uni- sexualibus. Mase. Calyx 5-partitus. Petala 5 squamacformia, calyce breviora, glandulis totidem alternantia. Stamina plu- rima, receptaculo inserta, filamentis liberis aestivatione strictis, antherarum loculis connectivo subdilatato utrinque adnatis. Fem. Calyx 5-fidus. Corolla nulla. Ovarium basi squamulis 5 hy- pogynis einctum, 3-loculare, loculis uniovulatis, stylis 3 filiformi- bus simplicibus reflexis. Capsula sicca vel subbaccata tricocca. — Arbores vel frutices Asiae tropicae, foliis alternis lucidis interdum ‚ variegatis, integris, racemis axillaribus vel terminalibus. Phyllaurea _Loureir. 1, Godiaeum moluccanum prcaisne N. Ann. Mus. TIL. p. 485. Span. l.c. p. 848. Folia ad apicem ramulorum eonferta, elongato- obovalia acuminata vel obtusa, glabra concolora viridia; racemi ter- minales laxiftori, fl. longe pedieellatis; masc. calycis laciniae rotun- dato-ovatae, petala subflabellata ; fem. calyx parvus 5-dentatus, den- bus puberis. Codiaeum variegatum Bl. var. c. Bijdr. p. 606. — Variat praesertim culta et plantata foliis rubro-variegatis. Codiaeum medium chrysostieum Rumph. Herb. Amb. IV. p. 65, tab. 25— 27. — Rieinus pictus Noronh l.c. (Bl. Bijdr. p. 606). — Ludit sacpe foliis angustis sublinearibus, et subtus purpurascentibus. Cro- {on variegatus Willd. 1. e. IV. p. 536. Roxb. l.c. p. 678 excl. syn. Rheed. Bl. Cat. Buitenz. p. 105. — Croton cuneifolium Zippel. herb. ap. Span. l.c. p. 348. — Cr, baleospermum Span. l.c. — Cr.bractiferum Roxb. FL. Ind.AIL p.680. (Rumph. l.c. tab. 21). — Java, in de tuinen geplant— Amboina. Timor. Philipp. eilan- den, Tanna — Kajoe poering of Kadibo papoea sund. mal. XXXIV. OSTODES sro. Flores dioiei paniculati (majusculi). Mase, Calyx 2—3-fidus. Petala 5. Stamina plurima, filamen- in Feceptaculo glanduloso insertis, antherarum loeulis discretis. Fem. Sepala 5 imbricata inaequalia decidua, Petala 5, calyce | Ongiora. Ovarium annulo erenulato carnoso einetum, triloculare _ POULE TT At je CEA TE TA 12 zand EUPHORBIACEAE. _ 884 OSTODES. loculis uniovulatis, stylo profunde tripartito, laciniis bipartitis tor- tuosis divaricatis. Capsula globosa sexsulcata, intus tricocca, coc- cis osseis. 1. Ostodes paniculata rr. Bijdr. p. 620. Arbor; folia alterna, in ramulis conferta, longe petiolata, basi biglandulosa, coriacea ellip- tico-oblonga glabra glanduloso-serrata, subtus in axillis costularum distantium pubescentia, 7-pollicaria ; paniculae axillares. — Java, op | den Salak, Boerangrang, Tjerimai enz. (BLUME), op den Gedé 4— 6000’ (zorr.). — Ki rendang sund. XXXV. ELAEOCOCCA comuers. Flores monoiei vel dioiei? paniculati. Calyx 2—3-partitus, aestivatione valvatus. Petala 5, calyce duplo longiora, aestivatione imbricata. Masec. Stamina 10—12, filamentis inferne coalitis, 5 exterioribus brevioribus, antheris introrsis, 2 supremis saepe abortivis. Fem. Ovarium 3 —5-loculare, loculis uniovulatis, stigmatibus 3—5 subsessili- bus, simplicibus vel bifidis. Fructus carnoso-fibrosus, intus 3—ijb- coccus, coccis monospermis. — Arbores Asiae calidae, foliis longe petiolatis basi biglandulosis, integris vel inferioribus lobatis, pani- culis terminalibus. — Ab Aleurite, observ. R. BROWN, non satis distincta videtur. 1. Elaeococca vernicea suss. /. c. p. 38. Hassk. Pl. Jav. rar. p. 252. Arbor; folia cordato-ovata acuminata, nunc 2—3—5-loba, basi vel sinubus glandulis scyphimorphis, subtus in axillis venarum puberula. Mlacococca cordata Blume Bijdr. p. 648, non Juss. — Dryandra vernicea Correa Ann. Mus. VIII p. 69, tab. 32. — Ver- nicia montana per. L.c.? —Op Java ingevoerd tot verniebeN XXXVI. ALEURITES ronsr. Flores monoici paniculati. Car lyx tubulosus bi-trifidus, laciniis aestivatione valvatis. Petala 5, calyce parum longiora, aestivatione imbricata, squamulis glan- dulisve totidem alternantia. Masc. Stamina plurima, filamen tis brevibus in columnam conieam coalitis, antheris introrsis. Ovarium tunicâ villosâ superne fissâ inclusum, 2—3 8-loculare, loculis uniovulatis, stylis 2—3, bipartitis, laciniis acutis. Cap- sula carnosa, apice dehiscens, di- rarius tricpcea, eoccis chartaceis EUPHORBIACEAE. 385 CLAOXYLON. intus sub apice hiantibus bivalvibus. — Arbores Asiae et Oceaniac tropicae, foliis alternis longe petiolatis basi biglandulosis, integris vel lobatis, paniculis magnis compositis, partialibus inferioribus fe- mineis, superioribus masculis, partium omnium indumento stellato- farinoso. 1, Aleurites triloba rorsr. Gener. n. 56. Willd. Spec. IV.p.590. Roxb. Fl. Ind. II. p‚ 629. Arbor vasta; folia ovato-subrhombeo- oblonga sursum sensim attenuata, interdum (stirpis jun.) trilobata, lobis acuminatis undulatis, costulata, discolora; panicula terminalis divaricata albido-leprosa. Aleurites moluccana Willd. Spec. IV. p. 590. Blume Bijdr. p. 619. Decaisne l. c_p. 487. Spanoghe l.c. p. 349. — Camirium Rumph. Herb. Amb. 11. p. 181, tab. 58. — C. cordifolium Gaertn. de fr, et sem. II. tab. 125. — Juglans Ca- mirium Lour. Cochinch. II. p. 702? — Croton moluecanum Willd. Spec. IV. p. 551. — Java, op bebouwde plaatsen. — Molukken. Timor. — In Bengalen ingevoerd. — Kemiri mal. Moen- tjang sund. Het zaad levert lamp-olie. (sunen., Java T. bl. 239). XXXVII. CLAOXYLON apr. suss. Flores dioici vel rarius monoici, spicati vel racemosi. Mas „Cal yx 3—4-partitus, sta- minibus plurimis, receptaculo hemisphaerico insertis, squamulis intermixtis, fillamentis liberis, antherarum loculis erectis discretis. Fem. Calyx brevis tripartitus, laciniis ovarii loculis et stigmatibus oppositis, intus glandulis 3 carnosis (petala) alternisepalis. O va- rium 2—4-loculare, loculis uniovulatis, stylis 2—4 reflexis, intus plumoso-stigmatosis. Capsnla 2—4-cocca, abortu nunc 2—l1- cocca. Semina arillo carnoso inclusa. — Arbusculae vel frutices in insulis Mascarhenis vel Indiâ orientali erescentes, foliis utplurimum alternis, vulgo glanduloso-serratis, floribus axillaribus, fl. fasciculis in inflorescentià nunc brevi-pedunculatis, plerumque praesertim ante anthesin purpureis. Erythrochilus Reinw. — Species borbonenses _ vernacule # bois cassant” nuncupantur. 1, Claoxylon indicum exor. Gen. Pl‚p+l112. Hassk. PL. Jav. rar. Pp. 249, Frutex ; ramuli tomentosi, stipulae minutae caducae; folia alterna longe petiolata (petiolo apice glanduloso) ecordato-oblonga vel subrotunda aut obovata, apice obtusa vel rotundata aut acuta, grosse 25 Flora van Ned, Indië. I, — 2e Afd. EUPHORBIACEAE. 3386 CLAOXYLON, serrato-dentata, 4—9 poll. longa, novella utrinque, adulta subtus subincano-tomentella; fl, spicato-racemosi fasciculati, spicae masc. 48, fem. 2—8 poll. longae. Erythrochilus indicus Reinw. ap. BL. Cat. Buitenz. p. 110. Bijdr. p. 615. — Croton pigmentarium Noronh. Verh. Bat. Gen. V.p. 14. — Croton Haleceum Roxb. Fl Ind. II. p. 683 (Halecus alba Rumph. Herb. Amb. III. p. 198)? — Valde ludit foliorum dimensione et indumento, aliquando fere nullo. CL, macrophyllum Hassk. Pl. Jav. rar. L. c. in adnot. — Erythr. multiflorus Zippel. ap. Span. l. c.p. 349. — Java. Molukken. Timor. — Talingkoep sund. 2. Claoxylon molle exp. /. c. Petioli apice biglandulosi, folia lato- vel ovato-oblonga acuta, serrulata, supra sericeo-pubescentia, subtus incano-tomentosa, usque ; ped. longa; spicae dioicae, masc. fulvo- incano-tomentellae, fl. fasciculati. Erythrochilus mollis Bl. Bijdr. p. 615. — Java, in Bantam (Br, zor, n. 454). 3. Glaoxylon minus enor. /. c. Hassk. l. c. Frutex: folia breviter petiolata, e basi attenuatÂâ obovata acuminata crenato-serrata, pubes- centia glabrescentia, 2}— 34 poll. longa; spicae axillares interrup- te glomerulatae. Erythrochilus minor Bl. Bijdr. p. 616. — Java. Seroet of Siroet sund. an 4, Claoxylon longifolium expu. /. c. Petioli apice non glandulosi, folia e basi attenuat oblongo-lanceolata acuminatissima calloso-serru- lata, in. costulis (numerosis) subtus puberula, 7—9 poll. longa ; spicae dioicae glomerulato-laxiftorae, cum ramulis floribusque appresse pu- bescentes. Erythrochilus longifolius Blume l, c.p. 616. — Croton apelalum Reinw. Bl. Cat. Buitenz. p. 104? — Java, op den Gedé (Br). — Ki leat sund. 5. Claoxylon gracilifloram io. Petioli long vel breves antice sulcati tenerrime puberi apice bi landulosi, folia e basi saepe acùtà elliptico-lanceolata praeter basin et acumen subinaequaliter subex- serte serrato-dentata, viridia membranacea, glabra, costulis circiter 6 utrinque, 5— 5} poll. longs spicae (fem.) gracillimae axillares folia circiter aequantes, basi longe nudae ct glabrae, supra distanti-fascicu- liftorae, inter fl. appresse puberae. — Java, in de wouden bij Klaka in Probolingo (zor. n. 2290). _ EUPHORBIACEAE. 387 MYTILICOCCUS. 6. Glaoxylon erythrophyllum uro. Arbuscula ; ramuli eum petio- lis apice biglandulosis obsolete puberi; folia alterna e basi cuneato- acut elliptica vel elliptico-oblonga acuminata, praeter basin et apieem distanter serrata, rigide pergamacea, costulis utrinque 3 reti- eulatis, 1}—23 poll. longa, utrinque purpurascentia; spicae distanti- florae cum floribus geminatis (masc.) pedicellatis appresse puberae. Foliorum forma fere Glaoxyli muricati wiaur Fcon. V. tab. 1886. Soembawa, op den Batoe Lanté 4800’ (zorr. n. 3405). 7. Claoxylon rubescens uro. Ramuli petioli pedunculi eum costâ purpurascentes, folia alterna longiuscule et graciliter petiolata (petiolo apice glanduloso), e basi acutâ lanceolato-oblonga obtusa callosule obtuse serrulata, glabra, pluricostulata, 4-fere 6 poll. longa; spicae graciles mox glabrae, distanter fasciculiflorae. — Java of Sumatra (ZOLLINGER n. 3208). 8. Claoxylon glabrifolium wio. Folia longiuscule petiolata (pe- tioli glabriusculi eglandulosi), e basi acut elliptico-oblonga acumi- nata, supra basin grossiuscule subcallose serrata, utrinque glabra viridia, subeoriacea, costulis utrinque circiter 6 arcuato-erectis, 1—l- pedalia ; racemi feminei graciles folia aequantes vel superantes, basi longe nudi, superne distantitlori, fl. plerumque solitarii, pedicellis calyce et ovario appresse subvelutinis, calyx 3-fidus, glandulae hy- Pogynae compressae, stigmata 3 crassiuscula. — Java? (zoLL. n. 1328 Z, uit het herb. van ’s lands plantentuin). 9. Claoxylon? stipulosum rrrens. fil.et zoer. in Act. Soc. Sc. In- do-Neerl. I. p. 20. Frutex ramulis strictis puberulis; folia opposita, altero minore, ovata vel elliptico-lanceolata acuminata, basi obtusâ biglandulosa, repando-denticulata glabra, majora 7 poll. longa; sti- pulae binae lineari-lanceolatae scariosae persistentes; spicae simplices terminales pubescentes, semper ex axillâ folii minoris ortae eo bre- lores recurvo-pendentes, sepala 3 extus pilosa, stamina indefinita, filamentis albidis in receptaculo lato subdistantibus, antheris lon- gitudinaliter dehiscentibus. — N oesa-Kambangan. In ’s lands plantentuin gekweekt. ls XXXVIIL MYTILICOCOUS zouzing, mss. Flores dioici? spi- 25 EUPHORBIACEAE. 388 ADELIA, cati. Fem. Sepala tria exilissima ovarii loculis alterna subdecidua, Glandulae (petala) 3 sepalis alternae ellipticae concavae. Stig- mata 8 sessilia brevia glabra planiuscula apice subeiliolata. Cap- sula triloba, coccis apice extrorsum attenuato-productis, subcar- tilagineis, extus transverse arcuato-plicato-striatis, apice intusque demum solutis et dehiscentibus, monospermis. — Claoxyli habitu, sed ovarii inter sepala et petala (sic glandulas dico auctorum) situ nee non sìingulari capsulae adspectu differt. 1. Mytilieoccus costulatus u1o. Ramuli, petioli costaeque subtus et infforescentia capsulaeque tomento stellato gilvescenti-furfurella; folia densa petiolata (petiolis utrinque inerassatis) e basi attenuatà integerrim obovato-oblonga obtusa grosse obtuse dentata, costulis 18—14 utrinque tenuibus distinctissimis subaveniis pertensa, 3 —4 poll. longa, pellucido-punctata; spicae (fem) fructiferae axillares breves, capsularum coccus tertius vulgo nanus. — Java? (ZOLLIN- GER, n. 2687). 2, Mytilicoccus grandifolius mio. Indumentum exacte praeceden- tis, folia longissime petiolata (petioli 4—5 poll. utrinque incrassati) e basi attenuatâ obverse lanceolato-oblonga brevi-acuminata, supra basin vel a medio serrato-dentata, pellucido-punctata, costalis utrin- que circiter 18 distinctis aveniis, 12—14 poll. longa; spicae fem. breves. — Praecedenti valde affinis, sed habitu distinctissimus. — Soembawa, aan de beek Tampok Renok op kalkrotsen 1500’ (zoru., n. 2687 bijvoegsel). XXXIX, ADELIA scares. Flores dioici spicati, apetali. Masc. calyce tripartito patente, staminibus pluribus, filamentis basi in columnam coalitis, verticillatim ramosis, an therarum loculis dis- cretis. Fem. Calyx 5-partitus. Ovarii trilocularis loculi uniovu- lati, stylis 3 longis, ìntus plumoso-stigmatosis. Capsula muricata tricocca. Spathiostemon Bl. 1. Adelia javanica mio. Frutex; folia alterna elliptica acuminata integerrima glabriusenla; fl. fem. pedicellati. Spathiostemon javen- sis Bl. Bijdr. p. 621. — Java, in de bergstreken van Tjandjoer en Krawang (pr). — Ki bewok sund. hed EUPHORBIACEAE. 589 ACONCEVEIBUM. g, Adelia nereifolia wient Zcon. V. tab, 1868. Frutex; folia brevi petiolata, e basi angustatâ imâ rotundat lineari-oblonga vel Jineari-lanceolata acuminata minute repando-subdenticulata, novella jn cost puberula, subtus glauca punctata; spicae filiformes varie androgynae, fl. sessiles. Ricinus ? salicinus Hassk. Cat. bog. p. 237. Pl. Jav. rar. p. 264. Tijdschr. Nat. Gesch. X. p. 142. — Spathi- ostemon salicinus Hassk. Hort. Bog. 1. p. 41. — Java, langs de rí- vieren in Bantam (HASSK.). — Sumatra, in Liampong, aan de riv. Sekampong (zor. n. 3077). — Djoerei sund. — Voor-Indië, langs kanalen en rivieren. 3. Adelia cordifolia roxn. Pl. Ind. III. p. 849. Folia alterna longe petiolata cordato-rotundata integerrima ; spicae masc. axillares. Molukken. XL. ACONCEVEIBU M u1g. Fl, spicati apetali. Fem, Calyx 5— 4-fidus, coriaceus, laciniis sub anthesi apice reflexis? O varium ses- sile triloculare, loculis uniovulatis. Stigmata 3 crassa (rubra) erecta, dorso laevia, antice piloso-multipartita. _1. Aconceveibum trinerve mio. Innovationes subfulvo-leprosu- ac, folia mox fere glabra, petiolis longiusculis utrinque incrassatis, e basi acut vel subacutâ elliptico-oblonga obtuso-attenuata nunc inaequilatera, coriacea, integerrima, subtus glauca, trinervia et tenui- ter costulata, 41 —6 poll. longa; flores fem. spicati, spicis cum flo- ribus solitariis vel geminis tomentellis. Arbuscula. — Bima, in de wouden van Bongo (zouu. n. 1101 Z). XLI. GELONIUM roxs. Flores dioicì apetali fasciculato-axil- lares, Calyx 5-partitus reflexus, aestivatione imbricatus. Masc, Stamina 12 vel plura, receptaculo hemisphaerieo multiglanduloso inserta, filamentis exsertis, antheris extrorsis. Fem. Ovarium disco glanduloso crenulato insidens, 2— 3-loculare, loculis uniovula- tis, stigmatibus 2—8 sessilibus latis laciniatis, Capsula 2—3- cocca. — Frutices austro-asiatici, foliis alternis basi bistipulatis, junioribus interdum stipulâ vaginante deciduâ inclusis. Erythro- carpus Bl. 1. Gelonium bifarium wiuuo. Spec. IV. p. 831. Folia breviter EUPHORBIACEAE. 390 RICINUS, petiolata, e basi attenuatÂâ elliptica vel obovato-lanceolata integerrima vel superne denticulata ; fl. glomerati, calycis laciniae obovato-rotun- datae ciliolatae stamina superantes ; stigmata subteretia vel planius- cula, capsula 2—8-locularis. Roxb. Fl. Ind. II. p. 830. Decaisne Le. p. 485. Gelonium bifarium et G. multiflorum A. Juss. Euph. p. 34, tab. 10. — Geheel Indië. — Timor. 2. Gelonium glomerulatum enor. Gen. p. 1116. Arborescens, fo- lia oblonga obtusa vel oblongo-lanceolata obtusiuscula integerrima coriacea glabra; fl. glomerulati, Erythrocarpus glomerulatus Blume Bijdr. p. 605. — An eadem ac superior? — Java. — Noesa- kambangan, in de wouden (Br). — Ganglot of Ki nank sund. 3. Gelonium spicatum enor. /. c. Folia oblongo-lanceolata utrin- que attenuata coriacea glabra integerrima; spicae brevissimae fasci- culatae. Krythrocarpus Bl l.c. — Java, met de voorg. (BL). — Parawar béas sund. XLIII. RICINUS rourner. Flores monoici apetali paniculati. Calyx 3—5-partitus, aestivatione valvatus. Masc. Stamina plu- rima, filamentis subpolyadelpho-connatis, antherarum loculis discretis pendulis. Ovarium triloeulare, loculis uniovulatis, stylo brevi, stigmatibus 5—3 bi-fidis vel-partitis oblongis plumosis co- loratis. Capsula vulgo echinata, tricocca. — Arbores, frutices vel her- bae elatae, foliis peltatis palmatilobis, petiolo apice biglanduloso, basi bistipulato, paniculis terminalibus, fl. masc. inf., fem. superioribus, Species haud satis adhuc distinctae. Cf. Dr. rr. mAMILTON in Trans- act. Soc. Linn. Lond. XIV. p. 248 seqg. 1. Ricinus viridis warp. Spec. IV. p. 565. Hort. berol. I.p. 49, tab. 49. Folia palmata, lobis oblongis dentatis, intermedio obsolete tri lobo; caulis lignosus solidus viridis. — Met de volgenden over Indië verspreid en op den Archipel tot het inzamelen der olie gekweekt. 2. Ricinus ruber RUMPH, , C. IV. p. 97, tab, 41. Folia peltata (petiolo apice glanduloso) lucida palmatiloba, lobis laneeolatis denta- to-serratis, stigmata bipartita, capsulae echinatae lucidae; caulis so- lidus arborescens ruber laevis. Ricinus africanus Mill. Dict. n. 5- EUPHORBIACEAE. 891 JATROPHA, Bl. Bijdr. L. c.p. 623.— An idem ac n. 7 P — Java, in de tuinen. — Djarak kaliki sund. — Voor-Indië — Op Amboina inge- voerd, Djarak mérah genoemd. 3. Ricinus rugosus minr. Bl. /. c. Folia peltata palmatiloba, lobis lanceolatis serratis; capsulae inermes subrugosae; caulis arboreus _ laevis. — Met de voorg. Djarak kalapa of D, k, minjak suxd. Verg. Junan. Java 1. p. 228, 4. Ricinus spectabilis sr. /. c. Folia peltata digitato-palmatiloba, laciniis lanceolatis elongatis inciso-dentatis ; capsulae echinatae ; cau- lis arborescens laevis. Ricinus digitatus Noronh. l. c.p. 83. — Java, in de bergstreken. — Djarak salasi lalaki sund. — Dj. kaliki sund. 5. Rieinus inermis mir. Dict. Willd. Spec. IV. p. 565. Hassh. Cat. bog. p. 287. Caulis fruticosus pruinosus, folia peltata palmata, lobis oblongis serratis, stigmata 8 bifida. — In Voor-Indië en op Java gekweekt. — D. k. berem mal. 5 _6, Rieinus communis Linn. Mat. med. p. 208. Bl. Bijdr. p. 622, 0 Rolin peltata palmatiloba, lobis lanceolatis serratis, stigmatibus bifi- dis; capsulae echinatae pruinosae; caulis viridis herbaceus fistulosus. Haine albus sylvestris Rumph. Herb. Amb. IV. p. 90. Avanacu cortice viridi Rheed. H. Mal. IL. p. 17. — Op Java veel geplant. Over geheel Indië verspreid. — Djarak selasar sund. 7. Ricinus lividus wiuLo. Spec. IV. p. 565. Hassk. l. ce. Caulis subherbaceus ruber pulverulentus, folia peltata palmata colorata, lo- bis oblongis serrato-dentatis; stigmata bipartita; capsulae echinatae. Ricinus albus domesticus Rumph.t. c. Avanacu cortice rubro Rheed. Ekdtab. 89. > Ingevoerd uit Siam of China? XLI JATROPHA kuntu. Flores monoici corymbosi. Calyx 9-partitus aestivatione imbricatus. Corolla 5-partita vel nulla. Glan- dulae vel squamulae 5, rarius nullae, liberae vel connatae. Masc. Stamina 8—10, filamentis inferne connatis, 3—5 interiora lon- giora. Fem. Styli 5, bilobi aut bifidi vel dichotomi. Ovarium 3- EUPHORBIACEAE, 392 ROTTLERA, loculare, loculis uniovulatis. Capsula 3-cocca. — Arbores vel fru- tices, rarius herbae, lactescentes, foliis saepe palmatilobis, glabris vel glanduloso-aut urenti-pilosis. Curcas Adans. 1. Jatropha multifida Linn. Spec. Blume Bijdr. p. 617. Hassk.Cat. bog. p. 236. PL, Jav. rar. p. 254 (Adenorhopium Pohl.). Folia multi partita laevia, laciniis cuneatis pinnatifidis, stipulae setaceae multi-_ fidae, fl. corymbosi. — Algemeen in de tuinen en langs de heggen _ van Java, uit Amerika ingevoerd. — Djarak tjina sund. 2. Jatropha Curcas Linn. Spec. Juss. l. c.p. 37. Roxb.l. c.p. 686. Curcas purgans Medik. Hassk. Pl. Jav. rar. p. 259. Blume Bijdr. p. 618. Decaisne l.c. p. 487. Folia cordata 5-loba integerrima glabra, fl. corymbosi. — Amerika. — Java tot 5000’ algemeen ge plant. — Timor, geplant. — Volgens ROXBURGH in Coromandel ge- meen. — Djarak kosta sund. Janipha Manihot n.n.x. Nov. Gen. II. p. 108. Bl. Bijdr.p. 617. Decaisne l. c. p. 485. Manihot utilissima Pohl. Jatropha Manihot Linn — Op Java wegens de meelrijke knollen geplant. — Hoei dan- doer of Oebi dandoer sund. — Verg. over de kultuur der Cas-_ save op Java, TEYSMANN in Nat. Tijdschr. Neérl. Ind. 11. bl. 311. * XLIV. ROTTLERA roxs. Fl. monoici vel dioici, bracteis mi- nutis eos haud superantibus. Masc. Calyx plerumque regularis 2—5-partitus. Stamina subindefinita (20 et plura, unicâ specie exceptâ), centro inserta libera, antheris introrsis longitudinaliter (unicâ exceptà) apertis, connectivo haud producto. Fem. Calyx ro- tatus 2— 5-partitus, raro subirregularis. Ovarium 3-rarissime 2-lo- culare inerme vel muricatum, stylo subnullo vel distincto, 3-raris=_ sime bilobo, lobis intus stigmatosis. Capsula ovario conformis. Se- minum testa crustacea nitida. — Roulera et Adisca Bl. Bijdr. $ 1. Pseudo-Rottlera Reichb. f. et Zoll. Act. Soc. Sc. Ind. Neerl.I.p. 10. Stamina subdefinita, circiter 12, antheris cruciatim dehiscentibus (Map- pae). — Fl. fem. Rottlerae genuini. 1. Rottlera subfalcata nrican. f.et zou. l.c. p. 11. Arbor; folia longiuscule petiolata acuminata subfalcata minute et glandu- loso-denticulata subcoriacea glabra, subtus sparse fusco-punctata, EUPHORBIACEAE. 393 ROTTLERA. basi obtusâ glandulis 2 orbicularibus immersis notata; spicae axilla- res et terminales monoicae, bracteis minutis linearibus glabris cum pedunculo et pedicellis rubieundis, fl. masc. in spicâ interrupte glo- merulati subsessiles, 10-andri, calycis 4-partiti laciniis carinatis in- tlexis, fem. ad basin spicae, calycis 5-partiti laciniis subinaegualibus lanceolatis, ovario et capsulâ 3—2-loculari, stylo subnullo ; cocci ma- turi peltato-furfuracei dorso prope suturam aculeis mollibus viridibus brevissinis muricati, —In ’s lands plantentuin te Buitenzorg. —Java? $ 2. Stylanthus eor. l. ce. Stamina indefinita, antherae longitrorse de- hiscentes. Calyx irregulariter sectus. Stylus longiusculus. — Frutices subarborescentes, foliis membranaceis, spicis elongatis, Adisca Bl. 2, Rottlera acutifolia ass. Cat. bog.p.238. Innovations stellato- furfurellae, folia peltata e basi rotundatâ elliptico-oblonga acuminata remote obsolete glanduloso-denticulata, 2—4 poll. longa, supra gla- bra et prope basin pauci-glandulosa, subtus in venis puberula ; spicae praesertim fructiferae elongatae (usque 10 poll), fl. masc. glomeru- lati subpedicellati, bracteis caducis, fem. solitarii pedicellati, calyce supra ovarium constricto rostrato introrse ad basin fisso, stylus ovario triplo longior persistens, cocci praeter murices breves pulverulento- adspersi virides. Adisca acuminata Bl. Bijdr. p. 610. — Mappa acutifolia Zoll. et Mor. Syst. Verz. p. 17. — Java,in Krawang (pu). 8. Rottlera floribunda nassk. Cat. bog. p. 238. Folia peltata, sub- rotundo-ovata vel ovalia vix acuminata, membranacea, obsolete den- ticulato-repanda, supra glabra, subtus glauca ad lentem luteo-glan- duloso-punctata ad basin biglandulosa, 4 poll. longa ; spicae foliorum lapsu interdum paniculatae, fl. masc. 1—38-glomerulati, calyce 3- sepalo et ovarii rudimento exili, fl. fem. in spicÂà solitarii, calyce ovarium arcte includente membranaceo piloso, laciniis in ligulam fissam productis, stylo ovarium circiter aequante, cocci dense mol- liter echinati resinoso-granulati. Adisca Bl. l. c. — Mappa Zoll. et Mor. l.c. — Java, bijv. bij Tjikoja, veelvuldig in Oost-Java, in Banjoewangi (zor), in Bantam (ar). Adnot, Species praeced. affinis, ex cl. morrrz1 ejusdem stirps masc, in Celebes a cl. zoLLINGER (n. 1143) lecta, mihi incognita. ft, Rottlera glaberrima wask. Cat. p. 239. Pl, Jav. rar. p. 264. EUPHORBIACEAE. 394 ROTTI Reichb. fil. et Zoll. L c.p. 29. Arbuscula dioica (monoica mass ramuli compressi; folia opposita inaequalia, e basi biglandulosâ neatâ ovato-lanceolata longissime falcato-acuminata, glaberrima, perne inter venulas pellueido-glandulosa, usque semipedalia, pe rubicundo subscabriusculo; stipulae membranaceae subcohae: bracteae pedicello longiores, fl. masc. solitarii vel gemini, fem. lateraliter fissus demum revolutus, stylus ovario rubicur muricato longior pilosus, stigmatibus ad marginem papilla mosis. — Java, in de wouden. 5. Rottlera longifolia reicus. fil. et zoun. l. c.p. 31, ramulis virgatis glabris teretibus; folia vix peltata oblongo-laa acuminatissima obsolete ER glaberrima, subtus in nervis pubescentia ad basin opaco- 2-glandulosa, 5—6 poll. longa; feminea terminalis stricta pauciflora, cocci praeter murices incurvos luteo-glandulosi. — Rottlerae glaberrimac et affinis. — Sumatra (TEYSM.). 6. Rottlera subpeltata mio. Folia subpeltata eglandulosa tico-oblonga longe acuminata subintegerrima, supra glabra, in nervis pubescentia; spicae fem. pauciflorae supraaxillares, fl. ineogniti, Adisca Bl, Bijdr. p. 610. — Java, in Kravang 4 7. Rottlera Zollingeriana mio. Glabra; folia brevi-petiolata, Stthobndd elliptico-oblonga abe. supra basin gland dense serrulata chartacea, costulis 4—5 utrinque, 4-fere 5 poll. racemì axillares glabri folio multo breviores, bracteis lan unifloris, sepala 5 elliptica, stamina numerosa in toro conve theris ellipticis,loculis basi discretis, lateraliter dehiscentibus. nium? Zoll. herb. n. 3174. — Vix hujus $. — Java? $ 3. Eurottlera eor. 1. c. p. 13. Stamina ut $ 2. — Calys stylus nullus vel subnullus. A. Fructus muricatus vel echinatus. a. Monoicae, S. Rottlera Zippelii massx. Cat. bog. p. 238. an giter petiolata subpeltata, e basi latissimâ subeoncavà rotun a minata, integerrima vel rariter denticulata, supra in nervis pilis ste EUPHORBIACEAE. 595 ROTTLERA. latis minimis adspersa, subtus cum panieulà stellato-tomentosa albo- cinnamomea, 4 poll. longa; spicae elongatae basi pauciramosae, fl. superioribus masc. glomerulatis, inf. fem. solitario, eocci densissime echinatì, echinulis elongatis mollibus quam stigmata persistentia lon- gioribus deliquescenti-farinosis. Adisca Blume Bijdr. p. 611. — Mappa Zoll. et Mor. l.c. p. 11. — Stylus brevissimus, stigmata „obscure fulvo-lutescentia. — Java, in de wouden op den Salak (z1r- PELIUS). — Tjalik angin bodas sund. 9. Rottlera peltata roxs. Pl. Ind. UIT. p. 828. Wight Icon. V. fab. 1873. Arbor humilis; folia supra basin peltata, e basi latâ subeoncavo.truneatâ rotundato-ovata abrupte acuminata integra vel su- periora subtriloho-acutangula, 3—5-nervia et costulata transverseque venosa, costulis exsertis minute denticulata, subtus (juniora ochraceo-) adulta incano-glauco-stellato-tomentosa, supra pilis simplicibus de- eiduis inspersa, 6 — 9 poll. longa ; racemi terminales et laterales ; calyx 4—5S-partitus; capsulae filamentis villosìs obductae, 3 — 4-loculares. Rottlera Zippelùù Reichb. fil. et Zoll. l. c. — Mappa Zippelii var. minor Zoll. el Mor. Syst. Verz. p. 17. — Voor-Indië, in de bergstreken, — Java, bij Tjikoja (zorr. n. 319). 10. Rottlera paniculata An. soss. Arbuscula gracilis; folia lon- giter petiolata subrhombeo-ovata acuminata, supra basin integerri- mam lato-cuneatam supra Q-glandulosa, juniora sursum obsolete re- panda vel integerrima, supra glabra (opaco-lutescenti-viridia), subtus furfure glaucescenti-cinnamomeo obducta, tenuissime parallele re- ticulata trinervia et paucicostulata, 3—4} poll. longa, passim ob- solete 2—3-loba; paniculae terminales ramosae laxae cinnamomeae, fl. superiores masc. glomerulati, inf. fem. rari solitarii, cocci densis- sime echinati, echinulis mollibus subulatis stellato-furfuraceis, stylus subnullus, uti stigmata brevia crassa obtusa extus stellato-furfuraceus. Roltlera paniculata Juss. l. c.p. 83. Blume Bijdr. p. 607. Hassk. tc. Zoll. et Mor. l. c‚ Decaisne l, c. p;48T. — Croton Lam. Dict. U. p. 207. — Java, in Bogor enz. — Tjalik angin brem sund. 11, Rottlera acuminata suss. /. c.p. 33. Ramuli tomentoso- pulverulenti rufescentes, folia (exstipulata) opposita, altero minore, e basi interdum subcordat vulgo lato-truncatâ lato-ovata longe acu- EUPHORBIACEAE. 896 ROTTLERA, minata subdeltoidea, supra glabra nitida, subtus glauca ad lentem dense puncticulata, costulis 7—9 utrinque, obsolete denticulata, 8—5 poll. longa, juniora in nervis furfurea; spicae axillares folio breviores, fl, masc. calyx 4—5-partitus, laeiniis ovato-lanceolatis ex- tus pulverulentis, stamina crebra, antheris subrotundatis, fem. rari ad basin spicae solitarii, fructus echinulatus tomentoso-pulverulentus. Rottlera Blumei Decaisne N. Ann. Mus. III. p. 486. Routl. tiliae- folia Bl. Bijdr. p. 607. Hassh. l. c. Herb. Zoll. n. 27133. — Cro- ton acuminatum Lam. Dict. l.c. — Cr. ovatum Noronh. l.c. — Java (Br.), bij Poeger in Besoeki (zout). — Noesa Kambangan (er). — Timor. — Tapen jav. 12. Rottlera ferruginea roxs. Pl. Ind. III. p. 828 excl. syn. Rumph. Arbor; folia alterna cordata usque profunde triloba, subtus ferrugineo-stellato-tomentosa ; paniculae terminales ; capsulae tricoc- cae villosae. An huc Croton gossypifolium Vahl Symb. IL. p. 98, tab. 49? — Sunda-eilanden. b. Dioicae. 13. Rottlera dispar ruumr Bijdr. p. 608. Frutex; folia opposita inaequalia, altero minore, e basi rotundatâ vel obtusâ ovata vel ovali- oblonga acuminata, integerrima, intra marginem remote seriatim glandulosa, utrinque pube stellat scabriuscula, subtus ad lentem luteo-granulata, majora 5-pollicaria; spicae strictae simplices pauci- florae, fl. masc. subglomeralati, calycis 4-partiti laciniis reflexis, fem. solitarii pedicellati, stylo nullo; ; capsulae molliter echinatae. Hassk. Cat. l.c. Zoll. et Mor. Verz. p. 17. — Noesa Kambangan. — Java, bij Koeripan (BL), veel in Banjoewangi, ook op Bali (zor- LINGER). — Talak sund. 14, Rottlera alba roxs. #/. Ind. III 4. c. Jack. Mal. Misc. in Hook. Bot. Misc. I. p. 290. Arbor; ramuli stellato-furfurei; folia alterna longe petiolata, e basi biglandulosâ rotundatâ rhombeo-ovata, saepe subtriloba, longe acuminata, superne remote denticulata, sub- tus incano-tomentosa, supra mox glabrata; paniculae terminales vel inter bifrcationes, laxae; capsulae stellato-pilosae spinis mollibus echinatae. — Sumatra. Poeloe- -Pinang. — Bale angin mal. 15. Rottlera oblongifolia mio. Rami teretes glabri; ramuli cum zee zn er Me EUPHORBIAGEAE. 397 ROTTLERA. innovationibus subgriseo-furfurelli ; folia opposita vel subopposita (pe- tiolis utrinque subincrassatis) e basi acut vel acutiusculâ elliptico- vel lanceolato-oblonga, acuminata, integerrima vel superne minutis- sime glanduloso-repandula, subpergamacea, subconcolora, adulta prae- ter costam subtus puberam glabrata, costulis tenuibus utrinque circiter octonis, 3— 4} poll. longa ; spicae masc. interruptae puberulae, calyx glabriusculus. — Java, in de wouden bij T'jikoja (zour. n. 245). B. Fructus inermis. 16, Rottlera affinis nassk. Cal. bog. p. 239. Arbor dioica? folia e basi acut vel obtusâ ovata usque elliptico-lanceolata, breviter acu- minata integerrima subcoriacea, basi biglandulosa, trinervia, supra nitida, subtus glaucescentia, glabra, sub lente minutissime rubro- puncticulata, 2—4 poll. longa, petioli tenues; spicae fusco-pulve- rulentae axillares et terminales paniculatim confertae, fl. masc. soli- tarii vel gemini tenuiter pedicellati, polyandri, antherarum loculis apice cum sepalis intus purpurco-punctatis, calyx fem. 4-partitus, stigmata 3 subemarginata; capsula 3-mera inermis cinnabarino- farinosa. — B. sumatrana Reichb. f. et Zoll. L.c.p. 30 foliis angusti- oribus longioribus, basi oblique acutis. — Java, in Banjoewangi en elders. — 9. Sumatra, in de binnenlanden van Padang (trvsM.). Het roode poeder, waarmede de vruchten bedekt zijn, schijnt tot de zelfde verwstoffe te behooren, die van R. tinctoria ROXB. verkregen wordt, en onder den naam van Waroes in den handel komt. 17. Rottlera scabrifolia an. suss. Euphorb. p. 33, tab. 9, fig. 29 B. Decaisne l. c.p. 485. Frutex subscandens, ramis angulatis petiolis panieulisque terminalibus rufo-stellato-tomentosis, folia rhom- bea obtusiuscule acuminata, rarius fere ovata, integerrima, repanda vel subdenticulata, (supra viscida?), utrinque pilis stellatis rufulis minutis adspersa, ad basin subeuneatam paullo intra marginem se- riatim pellucido-glandulosa, 2} poll. longa; fl. masc. solitarii, sta- mina 20 et plura; capsulae inermes rufo-tomentosae, semina orbicu- lata laevia nigra. Rottlera viscida Bl. Bijdr. p. 608? — vix Zoll. Verz. p. 17. — Adisca timoriana Span. icon. ined. tab. 26, et Lin- naea l.c. p. 348. — Rottl. trinervia Zippel. ibid. — Java, in Bogor enz. — Noesa Kambangan (Br). — Timor. EUPHORBIACEAE. 398 COELODEPAS. Species vix eongenera: 18. Rottlera scandens span. /. c. p. 348. Monoica; folia alterna rhombeo-ovata acuminata glabra, remote denticulata eglandulosa, pedunculi et petioli tomentosi, spicae terminales racemosae, capsula tricocca tenuiter granulata. — Timor, in Koepang (sPAn.). XLV. COELODEPAS nassk. Flores monoici spicato- glomeru- lati apetali. Masce. Calyx 3—4-fidus eglandulosus. Stamina 4, nune 5—6, filamentis in cupulam 4-(5—6-)lobam intus cari- nato-plicatam cellulisque 8 (10—12) in alabastro antheras reci- pientibus connatis, antheris introrsis subdidymis. Fem. Calyx 4—5-partitus, ovarii basi adhaerens persistens. Ovarium 8-locu- lare, loculis uniovulatis, stylis 8 multifidis palmatim expansis, ra- mis stigmatosis. Capsula subglobosa stellato-tomentosa, 3-locularis. 1. Coelodepas bantamensis uassx. Hort. Bog. T. p. 45. Arbor; ramuli angulati atro-violacei, juveniles stellato-scaberuli; stipulae lineari-subulatae subfalcatae pauciserratae albido-lanuginosae; folia petiolo dense pulverulento-tomentoso fulvo subpeltatim inserta, basi subtus biglandulosa, oblongo-lanceolata acuminatissima, grosse rc- pando serrata, utrinque praeter costam subtus glabra, costulata, trans- verse venosa; spicae filiformes glomeruliflorae, masc., basi fl. paucis femineis. Rottlerae species Hassk. Cat. bog. p. 239,n. 193.— Java, in Bantam (uassk.). Observ. Stirps dubia: Ulassium Rumph. Herb. Amb. UL. p. 42, tab. 23, ex LOUREIR. Echinus trisulcus (Fl. Coch. II. p. 177. A. Juss. l.c. p. 61) vix hujus ordinis videtur. XLVI. PLAGIANTHERA reicus. f. et zor. Flores dioici? spicati. Masc. glomerulati minute bracteolati. Calycis profunde tripartiti laciniae subinaequales demum recurvae sursum adpressae. Stamina indefinita, 30 et plura, libera, connectivo spathulato acuto producto, antheris bilocularibus valvatim dehiscent ibus, lo- culis minutissimis ad basin obliguam connectivi. Fem. Calyx tri- sepalus. Ovarium et stigma Rottlerae. — Genus nondum satis notum, Rottlerae eonterminum, antheris insigne. 1. Plagianthera oppositifolia no. f- et zour, in Act. Soc. Se. Indo- EUPHORBIACEAE. 999 MELANOLEPIS. Neerl, 1. p. 20. Arbuscula stricta; folia opposita inaequalia, altero mi- nore, e basi acutiusculâ vel saepius obtusâ lato-elliptica vel elliptico- lanceolata acuminata, supra basin supra irregulariter Z—4-glandu- losa, glandulose dentata, nitida, supra glabra, subtus vix scabriuscula; spicae solitariae simplices alternatim axillares; fl. masc. 8—12-glo- __merulati, extus pulverulenti. Rottlera oppositifolia Bl. Bijdr. p. _608. Hassk. Cat. p. 239. Zoll. et Mor. Verz. p. 17. — Java, op den Salak, Parang (er). — Tjalik angin sund., ook Kimeon, Kimalakian. XLVIL MELANOLEPIS nrroas. fil. et zou. Flores paniculati monoici. Bracteae minutae. Masc. Calyx 5-partitus regularis coriaceus. Stamina numerosissima in toro hemisphaerico libera, filamentis apice sublatioribus, glandulâ acutâ incurvâ pellucidâ demum nigrâ et opacâ terminatis, antheris introrsis. Fem. Cal yx maris, discus carnosus albidus glaber, margine membrànaceo sub- repando ad angulos obsoletos stellato-piloso. Ovarium biloculare, loeulis uniovulatis, stigmatibus 2 sessilibus introrse canaliculatis pilosulis. Capsula dicocca inermis. Semina subscrobiculata. 1. Melanolepis multiglandulosa rricus. ‚fil. et zour. l.c. p-22. Arbuscula, ramulis petiolis inflorescentiâ et floribus stellato-pulveru- lentis, foliis cordato-subrotundatis acuminatis grosse serratis, basi glomerulato-glandulosis, adultis supra glabris, subtus tomentoso-pul- verulentis, spicis terminalibus basi paniculatis, fl. solitariis pedicel - latis. Roulera Bl. Bijdr. p. 609. Deecaisn, l.c. p. 486. — Java, in Bogor, in Malang enz. — Timor. — Hintja sund. 2. Melanolepis ® calcosa mio. Arbor, ramulis punctato-conspersis ; folia alterna longe petiolata lato-cordata (junioris saepe tricuspidula), sinuato-dentata, novella subfarinosa, adulta glabra, basi fasciculato- multiglandulosa, 6 poll. longa et lata ; panieulae terminales, fl. pe- dicellati 1-—3-conferti, calyx masc. 5—4-partitus, fem. 5-partitus. __Bicinus dicoceus Roxb. Fl. Ind. UI. p. 690. Folium calcosum Bumph. Herb. Amb. IN. p. 129, tab. 64 — Amboina. XLVIIL TREWIA Linn. Flores dioici racemosi apetali. Masc. EUPHORBIACEAE. 400 ADENOGYNU Calyx 4-sepalus. Stamina numerosa, filamentis liberis, anthe- ris utringue emarginatis. Fem. Calyx tubuloso-urceolatus 3-de tatus. Ovarium inclusum 3- raro 4-loculare, loculis uniovu stigmatibus 3—4 longissimis, basi in stylum brevem unitis. 1. Trewia nudifiora LINN. Spec. Willd. Spec. IV. p. 834. Rox Fl. Ind. UT. p. 537. Wight Icon. V. tab. 1870 —71. Arbor; fol opposita, e basi leviter cordatâ vel truncatâ lato-ovata acuminata tegerrima basi subtus biglandulosa; racemi axillares, fem. pau laxi, masc. elongati pedales. Rottlera indica Willd. in Gölt. Hist. nat. 1. p. 8, tab. 3. — Bl. Bijdr. p. 607. — Java, in tam. — Binoeng poetjong sund. — Voor-Indië, algemeen. XLIX. ADENOGYNUM rercns. fil. et zoun. Flores monoie pedunculo 2—8-fido, cum glomerulis 2 masc. et fl. fem solitario vel cum glomerulo masc. solitario et fl. fem. 2 tariis. Masc. Calyx 3-fidus. Stamina 3—5 exserta, sub rudi ovarii inserta, antheris extrorsis. Fem. stellato-villosi. Caly: sepalus, sepalis stipitatis, laminâ lanceolatà, ad basin glandal viridibus lucidis carnosis inter stipites. Ovarium 3-loculare, lis uniovulatis. Stylus brevis, stigmatibus 8, ter quaterve bi titis introrse aureis clavato-papillosis. Ca psula sepalis gland _interjectis distinctissimis cincta 3-cocca, inermis. 1. Adenogynum discolor rricus. f. et zou. l.c. p. 23. Fr basi ramosus, ramulis albido-tomentosis; stipulae minimae | tomentosae deciduae, dorso ad basin glandulâ oblong viridi. tente nigrescente; folia petiolata supra basin brevissime (Ì lin) tata, ovata acuta grosse inaequaliter dentata, 3—6 poll. longa, supra in nervis stellato-tomentosula glabrescentia, subtus d lato-incano- vel gilvo-furfuracea; pedunculi axillares C Lat gemini petiolo breviores. Rotlera? albicans Hassk. Cat. bog excl. syn. Adiscae albicantis Bl. — Java, in de wouden vincie Modjokerto tusschen Wonosalem en Modjo Agoeng (2 __2. Adenogynum odontophyllam wro. Ramuli, petiolí, nervt inflorescentià et floribus densissime gilvo-incano-tomentost, ps terna petiolata, e basi rotundatâ elliptica vel elliptico-oblonga acutata, valde inaequaliter acute et obtuse serrato-dentata, serraturis superioribus magnis, subtus rubentia indumento albido detergente variegata, paucivenosa, 3—4} poll. longa, glomeruli androgyni axil- lares, stigmata bipartita. — Salajer, aan de kust (zorr. n. 1165 Z of 1065 ZP). L. MAPPA ap. suss. Flores monoici? vel saepius dioici, brac- teati. Calycis 2—83-partiti laciniae concavae lato-ovatae. Sta- mina 2—8, utplurimum 3—5, in ecentro floris, basi vix coalita, _antheris introrsis dorso medio affixis biloeularibus eruciatim de- hiscentibus. Fem. Calyx ovario arcte appressus coriaceus 2—8- fidus vel irregulariter fissus, Ovarium echinatum granulato-squa- mulatum 2-rarissime 3-loculare, loculis uniovulatis, stylo a basi bi-rarissime tri-lobo, lobis reflexis intus planis cristato-plumosis per- sistentibus. Capsula dicoeca echinata. Seminum testa crustacca nitida nigra, — Arbores vel frutices, foliis stipulatis longe petiola- tis saepius peltatis costulatis vel submultiplinerviis, subtus glandu- losis, paniculis vel racemis axillaribus et terminalibus, fl. masc. par- vis glomerulatis. $ 1. Eumappa Reichb. f. el Zoll. in Act. Soc. Scient. Indo-Neerl. 1. P. 8. Bracteae latae concavae dentatae vel pectinatae. 1. Mappa tanaria sprene. Syst. TI. p. 878. Bl. Bijdr. p. 624. Arbor mediocris dioica, ramulis petiolis pedunculisque glaucescenti- bus, pube brevissimà; folia peltata, ovato-oblonga acuminatissima apice glanduloso-repanda glabra, subtus in nervis pubescentia, cac- terum glanduloso- punctata ; paniculae petiolo breviores, bracteae masc. ovatae apice recurvae integrac brevi-puberae, fem. ovato-lanceolatae laciniatae glabrae. Rortlera Hassk. Cat. p. 238. Mappa glabra A. “Us. Lo. p. 44, fig. 44. Decaisne l. c.p. 487. Span. U. c. Tanarius minor alba Rumph. Herb. Amb. TIL. p. 190, tab. 121.— Java, bij Tjikoja, in Modjokerto, in het oostelijk gedeelte en op Bali veel- _Valdiger dan in West-Java. — Molukken. — Timor. —Samé mal, Hanoa amb. De schors dient tot het tanen der netten. 2. Mappa tomentosavn1. Bijdr. p. 624. Folia peltata lato-sub- rhombeo-ovata acuminata, subrepanda, supra villosula, subtus molli- ter tomentosa glaucescentia, petiolis ramulisque glabris, novellis prui- Fi 26 Ora van Ned. Indië, 1. — 2e Afd. EUPHORBIACEAE. 401 MAPPA. ee EUPHORBIACEAE. 402 MAPPA. nosis; fl. dioiei, masc. paniculati, bracteâ concavâ sessili nervosâ pilosâ fimbriatâ; fem. spicati ; capsulae cocci 2 longiter seriatim echi- nati glauco-pruinoso-pulverulenti. Mappa Tanaria var. tomentosa Zoll. et Mor. Syst. Verz. p. 17. — Rottlera tomentosa Hassk. Cal. bog. p. 238. — Frutex. — Java, in de lagere wouden. — Mara bodas sund. of Poön mara, 3. Mappa hispida er. Bijdr. p. 624. Folia subpeltata cordato- ovata acuminatissima versus apicem denticulata mollia, petiolis ra- mulisque obverse hispidis; racemi axillares simplices. — Non vidi. — An hujus $? — Molukken. 4. Mappa trichocarpa ricus. f. ef zoun. /. c.p. 8. Folia e basi obtusiusculâ vel cuneatà lato-ovata acuminatissima interdum obsolete 3-lobata inaequaliter serrata densissime molliter villosa; spicae fem. petiolis triplo breviores, bracteis pectinatis, capsulae cocci 2 late se- parati densissime echinati, echinis quam styli longioribus pilis nitidis tenuissimis hispidulis. — Frutex, an dioieus? — Sumatra, in de wou- den van Luampong (zout. n. 3045 sub Rottlerâ). — Kakerang mal. 5. Mappa? stricta reren. f.et zout. l.c. p. 31. Frutex; ramuli subeompressi angulati, eum petiolis elongatis rufo-velutini; folia elliptica acuminata obtuse denticulata, supra glabriuscula, subtus tomentosa, trinervia, supra ad basin bi-raro pluri-glandulosa, flo- res…. — Praeced. valde affinis. — Sumatra, bij Loeboe Alang (TEYsM.). — Mantjiro mal. 6. Mappa moluccana sprene. Syst. III. p. 878 ezel. syn. Rolh. Arbor; ramuli glabri glauci; stipulae cordato-reniformes acutae glat- cae; folia alterna petiolum circiter acquantia peltata cordata acuta integerrima obiter repanda, utrinque glabra, subtus multo pallidiora ex innumeris exilissimis punctis albidis, trinervi-costulata, in costis superioribus 2—3 lanceolato-glandulosa, 1—24 ped. longa; paniculae masc. axillares erectae, bracteis alternis cordatis concavis dentatis C1- liatis multifloris; calyx diphyllus. Benth. in Hook. Lond. Journ. IL. p. 234, (Reichb. f. et Zoll. L. c.?) — Acalypha Mappa Willd. IV- P-526.— Ricinus Mappa Linn. Spec. pl p.1430.— Fohium Mapr® EUPHORBIACEAE. 403 MAPPA. Rumph. Herb. Amb. III. p. 172, tab. 108. — Van Amboina in den bot. tuin te Calcutta ingevoerd. — Ceram, — Sumatra, bij Batang Baroes (rrysM.).— Celebes. — Nieuw-Ierland (BAR- cLAY). — Madang damar of Daoen doelang mal. $ 2. Adenoeeras Reichb. f. et Zoll. Lc. p. 9. Bracteae flores longe superantes angustae coriaceae planae, glandulis 1—5 oblongis depressis. 1. Mappa rhynchophylla xro. Folia longe petiolata, petiolis utrin- que incrassatis dorso paullo supra basin insertis, e basi oblique ro- tundatà elliptico-oblonga abruptissime longissime lineari-acuminata, integerrima, subeoriacea, in petiolo nervisque subtus patenti-pilosula, glabrescentia, erecto-costulata et venosa, 9—5 poll. longa ; racemuli breves axillares (supp. fem.) bracteis infimis cristato-serratis, interdum deficientibus, reliquis plerisque lineari-lanceolatis integerrimis, vix glandulosis, tomentellis, fl, fem. nune unicus subterminalis, hispidus, setis piliferis, stigmata 3 rigida linearia arcuata intus brevi-hispidu- la. — Java? (zoLr. zonder ctiquctte). Mappa acuminatissima ziePri ap. Span, l. c. p. 149 indescripta, S. Mappa denticulata rr. Bijdr. p. 626. Arbor, ramis novellis petiolis nervisque subtus cum pedunculis bracteis calycibusque extus fulvo-tomentosis; petioli folio paullo breviores; folia peltata lato-sub- triangularia acuminata repando-subdenticulata densissime reticulata, nervis supra brevissime villosis, subtus prominentibus fulvo-tomen- tosis; paniculae petiolo vix breviores ramosae, fl, masc. glomerulato- sessiles, stamina 5—8 (interdum plura?). Rottlera glauca var. den- ticulata Hassk. Cat. bog. p. 238. — R. denticulata Hort. bog. — Án huc Tanarius minor rubra Rumph. 1. e. IL. p. 190.? — Dioica videtur. — Java, in Bantam, aan de riv. Panimbang, op den Salak, Gedé enz. — Mara bodas sund. 9. Mappa javanica zr. Bijdr. p. 625. Arbor comâ elat tenui; petioli glabri limbo duplo breviores; folia e basi obsolete cunecat bi- glandulosâ lanceolato-ovata acuta, margine integerrimo subrecurva, Supra glabra, subtus in nervis prominentibus fulvo-tomentosa caete- rum glauca, punctis immersis albido-marginatis creberrimis ; panicu- lae a basi parce ramosae laxae, fl, masc. glomerulato-6—1 0-sessiles, 26% EUPHORBIAGEAE. 404 ACALYPHA. 2—3-raro 4—b-andri, coeci 2 densissime pruinoso-granulati sparse muricati, muriculis brevissimis glabris intense viridibus. Rottlera Hassk. Cat. bog. p. 238. — Ab hâc vel affinibus non longe distare videtur Rottlera hewandra Roxb. l.c. p. 829. — Java, aan den voet van den Gedé, Salak enz. 10. Mappa? hypoleuca rricus. f. et zorn. l. c.p. 30. Arbor alta, ramulis glaucescentibus; folia longiter petiolata peltata basi subcordata profunde triloba, lobis ellipticis acuminatis subinteger- rimis, supra glabra viridia, subtus albicantia impunctata, reliqua incognita, An huc Rottlera alba Roxb. le. p. 829? et Jach. in Hook. Bot. Misc. II. p. 190? — Sumatra, bij Loeboe Alang (TEYSM.). — Sapé lajang lajang mal. LI. ACALYPHA vins. Flores monoieci vel dioici, spicati, Masc. Calyx 4epartitus. Stamina 8—16, filamentis basi incrassat connatis, antherarum loculis discretis flexuosis, infra apicem fila- menti appensis. Fem. Calyx 3-partitus. O varium 8-loculare, loculis uniovulatis. Styli 3, laciniati, laciniis tenuibus irregularibus (ple- rumque rubris). Ca psula tricocca, coccis bivalvibus, semina stro- phiolata. — Arbores, frutices vel herbae, Urticae vel Amaranti facie, in Americâ praesertim calidiore crescentes, nonnullae am phigaeae, foliis alternis stipulatis, spicis axillaribus et terminalibus amentifor- mibus, androgynis vel unisexualibus. $ 1. Genuinae. Fl. utriusque sexus spicati. 1. Acalypha indica Liss. Syst. II. p. 1275. Folia longe petiolata subrotundo-rhombea, supra basin dentato-serrata, basi trinervia trun- cata vel obtusa, membranacea glabra; spicae axillares petiolo breviores laxae ; fl. fem. bracteae foliaceae concavae subrotundo-reniformes sub- integerrimae glabrae, capsulae pubescentes, semina laevia grisea. Willd. Spec. IV. p. 525. Bl. Bijdr. p. 628. Decaisne l. c.p. 488. Roxb. l. c. p. 675. Hassk. Pl. Jav. rar. p. 246. — Cupameni Rheed. Hort. Mal. X. p. 161, tab. 81. — Geheel Indië. — Java. Timor. — Saroi sund. 2. Acalypha hispida verm. Pl. Ind. p. 303 tab. 61 fig. 1, ezels: EUPHORBIACEAE. 405 ACALYPHA. Rumph. Herba erecta, caule toto pilis curvatis adpressis pubescente (bifariam ex BL); folia e basi rotundatâ nunc subeordatâ ovata aut ovato-oblonga acuminata 8— 5-nervia, supra pubera, subtus hirsutula; spicae erectae solitariae vel geminae, alterà breviore androgyná; brac- teae masc. spathulatae ciliatae, fem. obovato-suborbiculares subin- fundibuliformicucullatae membranaceae serratae, pilosulae, capsula adpresso-albidopilosa. Bl.Bijdr. p. 628. Hassk, Pl.Jav.rar. p. 248. — Benth. in Hook. Lond. Journ. IL. p. 232. — Java (BL, zoLL. n. 1982). Fidji-eilanden (BARcLAY). — Saroni mal. en sund. 5. Acalypha integrifolia wirup. /. c.p. 530. Fruticosa; folia e basi subcordatâ oblongo- vel ovato-lanceolata obtusa, integerrima vel denticulata; spicae masc. axillares densae folio breviores serius elon- gatae filiformes; fl. fem. solitarii axillares; stigmata longa erecta fimbriato-plumosa colorata, ovarium hispidum, capsula echinata. Ad. Juss. Euph. p. 45. Decaisne l. c. — Tragia fruticosa Com- mers. Herb. — Timor. 4, Acalypha densiflora ru. Bijdr. p. 628. Caulis fruticosus, folia e basi subattenuatà ovata acuminata obtuse serrata, subtus pubera;spicae dioicae axillares densiflorae pendulae. Cauda felis Rumph. Herb. Amb. IV. p. 82 tab. 36. — Acalypha rubra Noronh. lc. — Mo- lukken. — Java, veel in de tuinen (er). — Tali anging sund. 5. Acalypha grandis penrn. in Mook. Lond. Journ. II. p. 232. Fruticosa vel arborea? dioica, folia e basi cordatâ lato-ovata acumi- nata, grosse dentata, semipedalia et longiora, juniora eum ramulis spicisque canescenti-pubescentia, demum glabrata; spicae elongatae interruptae, feminearum bracteae reniformes dentatae, capsulae pu- bescentes. Non vidi, — Amboina, Fidji eilanden (BARCLAY). 6. Acalypha amboinensis sexrn. /. c.p. 233. Fruticosa, monoica, hirtella, glabrescens ; folia ampla, e basi subcordatà ovata vel oblonga acuminata serrato-crenata ; spicae utriusque sexus distinctae axillares elongatae tenues interruptae, involueris reniformibus lobatis vix cap- sulam excedentibus. — Praeced. habitu similis, sed folia minora, Mgustiora ct bracteae fem. multo minores. — Amboina (BARCLAY). EUPHORBIACEAE. 406 ACALYPHA. 7. Acalypha paniculata mio. Caulis petiolique cum foliis subtus semipatule subincano-pubescentes; folia e basi rotumdatâ ovata vel ovato-oblonga acuminata grossius denseque crenato-serrata, supra pilis sparsis rigidulis e verruculâ persistente inspersa, subtus pallida trinervia, 14—1 poll.; spicae axillares et superne paniculato-confertae graciles foliis longiores, juniores incano-pilosae, sepala glandulis sti- pitatis inspersa. — Java, in Bandong (zou, bijv. tot n. 2991). $ 2. Caturus (genus ap. Linn.). Fl, masc. spicati, fem. solitarii. 8. Acalypha pilosa (wir. Spec. IV. p. 525) roxs. F1, Ind, HI. p. 676. Annua, erecta, pilosa; folia longe petiolata cordata serrata trinervia ; spicae axillares petiolum aequantes; involucrum (fem. P) cupulare dentatum uniflorum. — Nec hanc nec seg. vidi. — Mo- lukken, in den bot. tuin te Calcutta. 9. Acalypha amentacea roxs. /. c. p.678. Frutex dioicus; folia longe petiolata ovato-cordata acuminata serrata trinervia, stipulae ensiformes; spicae axillares petiolum aequantes, masc. amentacecae; involuerum fem. parvum pilosum dentatum uniflorum; styli multi- fidi. — Molukken. In den bot. tuin te Calcutta. 10. Acalypha Caturus sr. Bijdr.p. 629. Folia ® basi subcordatâ subrotundo-ovata obtuse serrata in venis subtus pubescentia ; spicae dioicae interdum monoicae axillares pendulae, fl. fem. solitariis, masc. glomerulatis. Caturus spiciflorus Linn. Roxb.l. c.p. 760. Cauda felis agrestis Rumph. Herb. Amb. IV. p. 84, tab. 37, fig. 2. — Java (gr. zorL,. n. 1667 ?). — Molukken. 11. Acalypha bracteata mio. Arbuscula monoica, innovationibus incano-villosis; folia ellipticosoblonga acuminata serrulata, 14-fere 2 poll. longa, juniora subtus lepidota, adultiora praesertim subtus petiolique pubera ; spicae masc. densiflorae tomentellae, flores fem. in pedunculi gracilis axillaris apice gemini oppositi, singuli bracteae amplae foliaceae subrotundatae basi amplexo-inclusi, stigmata 3 fili- formi-laciniata. An huc Halecus terrestris vulgaris Rumph. Herb. Amb. III. p. 197, fab. 127 ? — Eil. Bima, op de rotskust tusschen Sapi en Weroe (zorr.). Acalypha ciliata (Pers) sPAN. l.c. p. 360. A. muralis ZIPPEL l, c. dubiae, Rumphianae (i. d. Caundae felis) explorandae. EUPHORBIACEAE. 407 APARISTHMIUM, LIL. APARISTHMIUM enor. (non zorr.). Flores dioici vel monoici spicati apetali, bracteis 1—3 e basi latâ lanceolato-acu- minatis. Masc. in spicâ filiformi glomerulati. Calyx 3-partitus. Stamina 3—4, filamentis basi connatis, antheris erectis bilo- cularibus longitudinaliter dehiscentibus. Fem. in spicâ strictá soli- tarii. Calyx subearnosus 5-fidus eglandulosus? Ovarium 3-locu- are, loculis uniovulatis, stigmatibus 8 intus plumosis, dorso planis persistentibus. Capsula inermis 3-locularis. Semina arillata. — Conceveibum A. Juss. }. Aparisthmium javense enor. Gen. Pl. p. 1113. Hassk. Cat. p. 235. Zoll. et Mor. Verz. p. 18. Reichb. f. et Zoll. l.c. p. 27. Frutex vel arbuscula, ramulis divaricatis; folia opposita subopposita vel subgeminata, conferta, brevi-petiolata vel subsessilia, cuneato- oblonga repando-serrata, glabra, distanter tenuiter costulata, usque semipedalia; fl. mox plane dioici vel rarius monoici, calycis organi- satione variabiles. Conceveibum javanense Bl. Bijdr,p. 614, — C. lavifolium Span. l.c. p. 349. — Java. Timor. Bali op vlakten en heuvels (zorr.). — Ki bewok sund. LIL BLEEKERIA urg. Flores monoici. Masc. in racemis ín- terrupte spicati. Calycis 3- raro 3-partiti laciniae valvatae. Sta- mina 8 circa pistilli rudimentum, filamentis } usque in cupu- lam connatis, antheris bilocularibus. Fem. racemoso-spicati, saepe pauci. Calyx 6—8- (raro 10 vel 4-) partitus biserialis, aestivatione imbricatus, ad basin glandulis alternis. Ovarium (villosum) trilo- culare, loculis uniovulatis, stylo elongato crasso, sti gmatibus 3 elongato-subulatis erectis intus papilloso-lineatis. Capsula tricocca, coccis elastice bivalvibus, axi seminifero persistente. Seminum testa crustacea, conico-carunculata, albumen copiosum, embryi cotyledones planae. — Cel. Dr. p. BLEEKER, Societatis Scientia- tum Indo-Neerlandae Praesidi, dicatum. 1. Bleekeria Zollingeri mio. Frutex ramis strictis erectis, ramulis novellis et petiolis rubicundis, foliis junioribus cum spicis mollissime tomentosis, e basi rotundatâ appendiculis 2 (foliaceis) cornutis auctâ lato-ovatis acuminatis passim subangulatis exigue denticulatis, adul- Ùs in nervis puberulis, subtus cinereis; spicis masc. lateralibus cito EUPHORBIACEAE. 408 CLADOGYNOS, deciduis, calycibus flavescentibus, fl. fem. in spicâ solitariis, glandulis _etsepalorum apicibus rubieundis. Aparisthmium sumatranum Reichb. f.et Zoll. l. e. p. 28. — Rottlera? Zoll. herb. n. 3054, — Alchor- nea Zollingeri Hassk. Retzia 1. p. 156. Hort. Bog. 1. p. 87. — Sumatra, op de vlakten van Liampong (zor). — Lieloeti mal, LIV. CLADOGYNOS zieprr. Flores monoici. Masc. Calyx 2-—3-partitus valvatus coloratus tomentosus. Stamina 4 exserta, filamentis basi connatis, antheris introrsis. Fem. Calyx 6-fidus, foliaceus, amplus persistens. Ovarium …. stylo bifido-ramoso, glan- duloso-plumoso. Capsula tomentosa, tricocca, trisperma. Semina Crotonis. 1. Cladogynos orientalis zier. ap. Spanoghe in Linnaeâ XV. p. 349. Frutex erectus simpliciter ramosus, ramulis albido-tomen- tosis; folia longe petiolata subpeltata, basi rotundata, acuminata, vel triloba, repande grosse dentata, subtus reticulata tomentosa; fl. masc. capitato-congesti, capitulis unibracteatis; fem. solitarii longe pedi- eellati. Conceveibum tomentosum Spreng. l. c. — Timor. LV. CALPIGYNE grume. Flores monoici spicati. Masc. glo- merati. Calyx rotatus 4-fidus, laciniis alternis brevioribus, aesti- vatione subvalvatis. Corolla nulla. Stamina 4, filamentis bre- vibus carnosis basi coalitis, antheris dorsifixis, loculis basi diver- gentibus. Pistilli rudimentum nullum. Fem. solitarii. Calyx turbinatus, ovarium arcte cingens. Ovarium sessile 3-loculare, lo- culis umiovulatis, stylo brevissimo, stigmatibus 3 magnis bifidis, eroso-laceris. Capsula.…. 1. Calpigyne frutescens pr. Mus. II. p. 193. Frutex dichotomo- ramosissimus, ramulis petiolis pedunculisque rufo-stellato-tomentosis; folia alterna breviter petiolata, oblonga integerrima vel superne re- mote serrulata, costâ subtus pulverulento-tomentosâ vel glabratâ; stipulae laterales subulatae obsolete serrulatae; spicae axillares ef terminales filiformes, — Celebes (rorsr.). — Borneo (KORTE). LVI. CLEIDION gruume, Flores monoici. Masc. spicati, Cà lyece tripartito patente, staminibus pluribus, receptaculo convexo EUPHORBIACEAE. 409 CNESMONE. insertis, antherarum loculis connexis, introrsum sub apice adnatis. Fem. solitarii, calyce parvo 5-partito persistente, Ovarii didymo- bilocularis loculi uniovulati, stylus longus, bis bipartitus persistens. Capsula dicocca. 1. Cleidion javanicum pr. Bijdr. p. 613. Span. l. c.p. 349. Arbor; folia alterna, longiter petiolata, oblonga serrata glabra; spicae masc. glomeruliflorae, pedunculi fem. demum clavati. — Java, in Tjandjoer op den Bongkok (er). — Timor (span.). Cleidion populifolium zippen. ap. Spanoghe l.c. adhuc in- cognitum. LVIL CNESMONE prume. Flores monoici spicati. Masc. ca- lyce urceolato trifido, staminibus 8, filamentis brevibus, an- theris introrsis, connectivi euspide inflexo superatis. Fem. Cal yx triphyllus persistens. Ovarium 8-loculare, loculis uniovulatis. Sty- lus brevis, stigmatibus 83 carnosis persistentibus. Capsula Tra- giae, — Cnesmosa Bl. Bijdr. 1. Cnesmone javanica pu. Fl. Jav. Praef. p. VI (Bijdr. p. 630 sub Cnesmosá). Herba suffruticosa, scandens, hispidula valde sti- mulans, foliis atternis bistipulatis, e basi exciso-cordatà ovato-oblon- gis inaequaliter dentatis, spieis oppositifoliis, solitariis, pedunculatis, inferne fl. fem, paucis. — Java. — Poeloes aroi sund. LVIL PLUKNETIA puum. Flores monoici racemosi. Masc. plures, calyce 4-partito, staminibus 8—12—16 fertilibus, fila- mentis coalitis, basi glandulis 4 barbatis vel imberbibus cinctis. Fem. (racemi infimus unicus). Calyx 4-partitus. Ovarium 4-lo- culare, loculis uniovulatis, st ylo simplici elongato, stigmate pel- tato 4-radiato. Capsula tetracocca, coccis anguloso-carinatis, bi- valvibus, semina arillata. — Frutices Asiae et Americae calidac, foliis petiolatis basi cordatis vel truncatis serratis, racemis axillaribus androgynis. Hydraiostylus Hassk. Cat. bog. p. 234 genus, Ptero- coccus Hasskarl. mss. | 1. Pluknetia corniculata vers. Ench. II. p. 581. (wolubilis Span. 1. c. P. 350). Subscandens, folia longe petiolata (petioli apice biglandulosi, cum nervis supra pilosi), e basi hastato-truncatâ EUPHORBIACEAE. 410 CHEILOSA, bistipellatâ ovato-lanceolata acuminatissima callose incurve crenato- serrata, 4—5 poll. ; infl. dichotoma, ramo uno masc. spicato-multi- floro, altero fem. monocarpo. Pterococcus glaberrimus Hassk. mss. Hydraiostylus cornutus Hassk. Cat. bog. p. 234. Zoll. n. 3167. H. glaberrimus Hassk. Tydschr. X, p. 141. — Sajor Rumph. Herb. Amb. TL. p. 114, tab. 71, fig. 2. Conf. Adr. Juss. 1. c. p. 47. — Amboina, Java enz. — Oete Pala of Tala mal. — De bladen worden als groente gegeten. LIX. CHEILOSA prume. Flores dioiei racemosi apetali, calyce inaequaliter 5-partito patente. Masc. Stamina 8—10, filamen- tis liberis exsertis, antheris terminalibus, ovarii rudimento, annulo brevi glanduloso incluso. Fem. Ovarium basi urceolo cinctum, triloculare, loculis uniovulatis, stylo persistente profunde tripartito, laciniis reflexis apice bifidis. Capsula globosa, tomentosa, sexsul- cata, tricocca. Semina arillo subbaccato. 1. Cheilosa montana vr. Bijdr. p. 614. Arbor procera; folia al- terna cuneato-oblonga coriacea glabra superne distanter serrulata; racemi axillares compositi cum ramulis pubescentes. — Java, in de wouden (pr). — Hoentjit sund. LX. BALIOSPERMUM prume, Flores fasciculati monoici ape- tali, calyce 5-partito, aestivatione imbricato. Masc. Stamina 16—20, receptaculo plano extrorsum glanduloso inserta, filamen- tis liberis aestivatione strictis, antherarum loculis filamenti apici ‚ adnatis. Fem. Ovarium basi margine brevi membranaceo cinctum, triloculare, loculis uniovulatis, stigmatibus 3 sessilibus, basi sub- cohaerentibus, apice latiore bifidulis, apicibus acutiusculis mudis. Capsula tricocca, coccis chartaceis intus dehiscentibus. Semina variegata, caruncul carnosâ. — Baliosperma Hassk. Cat. bog. 1. Baliospermum axillare pr. Bijdr. p. 604. Frutieulus, foliis longiuscule petiolatis alternis, e basi rotundatâ vel obtusâ ellipticis vel suboblongis, grossiuscule distanter calloso-dentatis, basi biglan- dulosis, subtus cum ramulis pedunculis floribusque sparse strigulo- sis; fl. masc. axillares fasciculati, femineis solitariis intermixtis; EUPHORBIACEAE. 411 ASPIDANDRA. ovarium albido-pubescens. — Java, in de bergstreken (pr), bij L'ji- doerian (zorr. n. 615). — Pantjahan of Oedoe Tsada sund. LXI. ASPIDANDRA massK, Flores dioici, spicato-racemosi. Masc. Calyx irregulariter 8—4-partitus, aestivatione valvatus. Petala 5 lanceolata (sericea) basi squamulâ lanat aucta, acsti- vatione valvata. Stamina in columnam petalis breviorem apice ca- pitulo peltato depresso-globoso 10-loculato terminatam connata. BU — Genus dubiae aflinitatis. 1. Aspidandra fragrans massk. Hort. Bog. IL. p. 47. Arbor; folia alterna petiolata (petioto articulatim inserta) elliptica vel elliptico- oblonga utrinque acuta, superiora elliptica aut ovalia, obtusa, acuta aut apiculata, integerrima, coriacca, supra glabra, subtus glaucescen- tia et appresse pilosa, 3—7 poll. longa; racemi axillares spicae- formes, imbricati, fulvo-tomentosi, fragrantes. Ryparia caesia Hort. Bog. — Java, in ’s lands plantentuin te Buitenzorg. LXIT. HEMICYCLIA wienr et ARN. Flores dioici axillares vel laterales, solitarii vel glomerati, apetali. Calyx 4-partitus. Masc. Stamina 8, sub margine disci plani carnosi inserta, filamentis filiformibus, an theris subeordatis, loeulis eonnectivo sejunctis. F e- min. Ovarium disco suffultum, biloculare, loculis uniovulatis, altero cum stigmate saepe abortiente. Stigmata 2 sessilia, semi- circularia, dentata, dentibus triangularibus inflexis. Fructus sub- drupaceus monospermus. Semen arillatum. | 1. Hemicyclia? rhacodiscus nassk. Mort. Bog. 1. p. 43. Arbor humilis dioica; folia brevissime petiolata, e basi acutà oblongo-lan- ceolata acuminata, saepe inaequilatera, subcoriacea, costâ novellorum subtus puberâ, adulta glabra, integerrima ; fl. masc. axillares glome- rati, breviter pedicellati, apetali; calyx 4-partitus extus cum pedi- cellis minute appresse pilosulus, laciniis subrotundo-ovatis acutis; stamina 8, filamentis pilosulis, antheris erectis, disci centralis 8-par- titi laciniae truncatae. Anacolosa frutescens Hort. bog. — Java, in ’slands plantentuin te Buitenzorg. LXIIL ELATERIOSPERMUM prume. Flores monoici apetali, EUPHORBIACEAE. 412 JUNGHUHNIA: corymbosi vel racemosi. Mase, Sepala 4 imbricata. Stamina 10—15, receptaculo interdum villoso, extrorsum glanduloso inserta, filamentis brevibus, antheris introrsis. Fem. Sepala 4—6 im- bricata decidua. Ovarium annulo villoso setigero einetum, trilocu- lare, loculis uniovulatis, stigmatibus 3 subsessilibus emarginatis. Capsula drupacea subglobosa, 3—4-sulca, pericarpio extus fibroso carnoso, intus lignoso, 3-valvi, coccis 3 vel abortu paucioribus. Semina carnoso-arillata, cotyledones planae orbiculares. — Ar- bores Indiae aquosae, foliis sparsis, superne confertis basi, biglandu- losis, longe petiolatis. — Elateriosperma Hassk, Cat. bog. 1. Elateriospermum Tokbrai er. Bijdr. p. 621. Arbor alta; folia alterna opposita aut ternatim verticillata, oblonga obtuse acuminata, coriacea, inter costulas transverse venosas glabra, 3} —5 4 poll. longa; fructus viridi-glaucini diametro 14 poll, seminum testa purpurea. Hassk. PL. Jav. rar. p. 251. — Java. — Tokbrai sund. 2. Elateriospermum Tapos pr. /. c. Arbor; folia sparsa oblonga acuminata transverse costulata, fl. corymbosi, — Java, in de berg- streken. — Tapos sund, LXIV, JUNGHUHNIA uro. Fl. dioici? Fem. Sepala 5 co- riacea inaequilatera, aestivatione imbricata. Ovarium gynophoro brevi, faciebus (loculis alternis) 3 glanduloso-incrassato, insertum, ellipsoideo-trigonum triloculare, loculis ex medio anguli centralis uniovulatis. Stylus vix ullas, stigmata 8 brevia ellipsoidea con- vexa laevia rcflexo-patula. 1, Junghuhnia glabra uro. Arbor?, folia longiuscule petiolata (pe- tiolo apice eglanduloso vel glanduloso), e basi attenuatà imâ obtusâ et supra petiolum subemarginatâ obovato-oblonga obtuse apiculata integerrima vel subrepanda, coriacea glabra, pluricostulata, 4—5 poll. longa (unum superum subflorale rotundatum abbreviatum) ; spi- cae superne axillares solitariae pedunculatae dissitiflorae graciles, fl. geminatis vel solitariis.— Java, op de kusten bij Gondong Tebo (zorn. n. 2455). LXV. STILLINGIA GARDEN, Flores monoici spicati. Masc. glomerulati, cal yee cupuliformi erenulato vel bifido. Stamina 2 EUPHORBIACEAE. 413 GARUMBIUM, exserta, filamentis basi coalitis, antheris extrorsis. Fem. solitarii, calyece tridentato vel trifido. Ovarium triloculare, loculis uniovu- latis, stylo brevi crasso, stigmatibus 3 simplicibus patentissimis. Capsula globosa, tricocca. — Arbores vel frutices, foliis alternis integerrimis vel serrulatis, petiolis apice biglandulosis, fl. masc. saepe in spicâ terminalibus bracteolatis, glomerulo singulo bracteâ basi plerumque biglandulosà stipato, fem. in eâdem spicâ inferioribus vel in diverso ramo subsolitariis. 1. Stillingia sebifera wiuLp. Spec. IV. p. 1425. Hassh. Cat. hog. p. 284. Croton Linn. Spec. p. 1425. Sapium Roxb. FL, Ind. TII.p. 698. Folia ovata acuminata integerrima glabra. — Uit China op Java en in Bengalen ingevoerd. — Karoembi sabrang sund. — Vergelijk over dezen boom mook. Kew Gard. Misc. IV. p. 151. Uit de zaden wordt eene uitstekende soort van vaste vetstof verkregen, tot welk doel deze boom in China veelvuldig wordt aan- geplant. LXVI. CARUMBIUM neinw. Flores monoici spicati. Masc. glomerulati, calyeis 2-sepali compressi phyllis semiorbicularibus basi (carnosis) glandulosis. Stamina 6—10, filamen tis brevibus complanatis, partim connatis, antheris extrorsis. Fem. solitarii, ad spicae masc. basin vel in diversâ spicâ, calyce maris deciduo. Ova- rium oblongo-subeylindrieum biloeulare, loculis uniovulatis, stylo erasso bipartito, stigmatibus 2 glandulosis oblongis basi et apice bifidis, styli apicibus extus subpeltatim insertis. Capsula bilocu- laris, bivalvis. — Frutices Asiatici et Novo-Hollandi tropici, foliis alternis longe petiolatis integerrimis, petiolis apice biglandulosis, spicis terminalibus. — Carumbium Reinw. (1823). — Omalanthus Adr, Juss. (1824). — Duania Noronh. (1795). Verh. Bat. Gen. V. P. 65 nomen. — Pimeledendrum Hassk. 1. Carumbium amboinicum »1o. Arbor medioeris, succo lacteo sic- cando flavescenti-vernicoso ; stipulae minutae fugacissimae ; folia al- terna (petiolis utrinque incrassatis) elliptica vel elliptico-oblonga breviter acute acuminata coriacea glaberrima, margine grosse sinuato- serrata undata, ad basin obsolete biglandulosa; racemulí masc. axil- EUPHORBIACEAE. 414 lares vel fasciculati bracteati 9 —10-flori, fem... Pimeledendrum amb. Hassk. Hort. Bog. 1. p. 69 excl. syn. Rumph. — Amboina (W. CLEERENS). — Mamina amb. 2, Carumbium populifolium reinw. in Bl. Cat. Buitenz. p. 105. Folia rhombeo-ovata, juniora lato-ovata basi truncata, racemi sim- pliees terminales. Var. foliis purpurascentibus magis acuminatis, Omalanthus Leschenaultianus Adr. Juss. l.c. p. 50 fg. 53. B Bijdr. p. 621. — Java. — Karoembi sund. 3, Carumbium pedicellatum aria. Praeced. similis, sed minor; fl fem. in inferiore racemo 1—2 longe pedicellati, masculi sub quovis bracteà solitarii. Omalanthus pedicellatus Benth. in Hook. Lond. Journ. IT. p. 232. — Vriendsch.-eilanden (Barcuav). LXVIT. PSEUDOTREWTA mig. Flore® dioici spicati apetali, ealyee 3—ö-fido vel-partito. Masc. Stamina 20 —30, aestiva- tione stricta, filamentis basi subcoalitis, receptaculo convexo in- sertis, antheris didymis extrorsum adnatis. Fem. Sepala 5 inae- qualia, subdecidua. Ovarii 3—4-loeularis loculi uniovulati, stylo ad basin fere 8- rarius 4-partito, laciniis filiformibus longissimis bifidis, intus plumosis. Capsula inermis (?) 3—4-cocca. — Trewia Bl. non Linnaei. (Cf. Planch. in Hook, Lond. Journ. V, p. 246). 1. Pseudotrewia macrophylla mio. Arbor; folia brevissime petio- lata cuneato-oblonga acuminata distanter calloso-serrata, 1-fere 2- pedalia, glabra, costulata, supra haud procul a basi nune glandulosa;_ racemi fem. longissimì penduli. Trewia Bl. Bijdr. p. 612. — Spe-_ cimini ex ins. Bali capsula submatura adjacet, quae parce echinu- lata. — Java, in Tjandjoer (rr), in Bandong (zour. n. 837 Z). — Bali, in Boelilang (zour.). — Ki tjaloeng sund. LXVIIL TRAGIA prum. Flores monoici racemosi. Masc. ca- lyee 3- (vel 6-) partito, staminibus 2—3, Fem. calyce 6- ra- rius 5—8-partito, laciniis persistentibus, interdum pinnatifidis. Ovarium triloculare, loculis uniovulatis, stylo trifido. Capsula hispida tricocca, coecis subglobosis bivalvibus. — Herbae passim suf- fruticosae, interdum scandentes vel volubiles hispidae, foliis alternis serratis, lobatis vel pinnatifidis, stipulatis, racemis axillaribus, basi EUPHORBIACEAE. 415 EXCOECARIA. femineis, fl, masc. pluribus brevi-pedicellatis, fem. solitariis vel pau- cis longissime pedicellatis. 1. Tragia hirsuta su. Bijdr. p. 630. Hassk. Pl. Jav. rar. p. 245. Tijdschr. Nat. Gesch. l. c.p. 141. Frutex alte scandens, caule re- trorse strigoso; folia e basi exciso-cordat ovata vel oblonga acuta vel subacuminata trinervia, denticulata vel serrulata, supra glabres- centia, subtus sericeo-hirta ; sepala fem. linearia integra, masc. ovato- lanceolata acuta viridia glabriuscula, capsula flavo-fusca, lignosa, intus sericea; seminum testa brunnea cinereo-maculata. Fragia hasltata Reinw. in Blume Cat. Buitenzorg.p. 108? — Java, bij Koeripan (eLUME). — Poeloes aroi sund. LXIX. EXCOECARIA rinn. Flores dioici vel monoici, fem í- neì saepius ad basin spicae masc. solitarii pluresve, sessiles vel pe- dicellati, bracteâ basi saepe peltatim biglandulosâ stipati. Masc. Calyx 3-sepalus, sepalis liberis vel coalitis. Stamina 3, alternise- pala, rarius 2—4, filamentis basi inter se et cum ovarii abortivi stipitulo coalitis, antheris bilobis pendulis. Fem. Calyx 3-fi- dus, Ovarium triloculare, loculis 1-ovulatis, styli tripartiti lobis indivisis intus stigmatosis. Capsula tricocca, coccis bivalvibus. — Arbores vel frutices Asiae et Americae tropicae, foliis alternis gla- bris, crenatis, serratis, raro integerrimis, spicis valgo axillaribus. 1. Excoecaria Agallocha Linn. Spec. p. 1451. Arbor; folia pe- tiolata ovalia vel ovato-oblonga breviter acuminata obtusiuscula, ob- scure (in fem. magis distincte) dentata, glabra, 4 poll. ; spicae masc. sessiles 13 poll. longae; fl. fem. racemosi, capsulae orbiculares laeves Pisi minoris magn. Willd. Spec. IV. p. 864. Swartz Fl. Ind. occ. IL. p. 1121. 24. Bijdr. p. 631. Roab. bl. c.p. 157. Decaisne U. c. Pp. 488. — Arbor ezcoecans Rumph. Herb. Amb. IL. p. 237, tab. 19—80. — Cf. Wight leon. V. tab. 1865 analys. — Voor- Indië, Sunda-eilanden. (Java) Timor. Molukken. (Amboi- na. Hitoe, Ceram. Ternate). Gilololo. Papoe-eilanden, vooral op rotsige gronden der kuststreken, derhalve op de meer moerassige kusten van Borneo, Java, Sumatra zeldzaam. — Kajoe mata boeto mal., Kapal sund., K. kapal bal, Sam- boeto mata, Mata hoeri amb. — Het sap is zeer scherp vergif- EUPHORBIACEAE. 416 PACHYSTEMON, tig. De schors wordt als purgeer- en braakmiddel gebezigd. Uit het hout wordt eene olieachtige zelfstandigheid gestookt. 2. Excoecaria virgata zour. et morrrz. mss. Folia alterna rarius subapproximata longiuscule ($ poll.) petiolata, e basi glandulose mar- ginatâ elliptico-lanceolata acuminata, supra basin erenulato-mucro- nato-serrata, glabra, subtus in sicco glauca, circiter 4 poll. longa; spicae basi flore fem. solitario pedicellato, masculae graciles puberae, bracteis utrinque serialiter 3—4-glandulosis, bracteolis serrulato- ciliatis. — Java, in Bantam (zoru. n. 3035). 3. Excoecaria oppositifolia sack. in Cale Journ. Nat. Hist. IV. p. 886? Petioli oppositi } poll; folia oblongo-lanceolata, 6—10 poll. longa, subtus laete viridia, supra saturatiora (passim albido-maculata), obsolete crenato-serrata; spicae masc. nunc basi fl. femineo nune eo carentes, capsulae diametro pollicari. Hassk. Retz. 1. p. 160. Hort. Bog. I. p. 32. — Java, bij Tjampea in Bogor (reysa.). 4, Excoecaria bicolor zor. et morrrz. ap. Hassk. Retz. Ic. p. 158. Hort. Bog. 1. p. 81. Fruticulus gracilis ramis purpurascentibus; stipulae lanceolatae caducissimae; folia brevi-petiolata, in ramis ve- getis alterna, in floriferis magis minusve opposita nunc terna, e basi acutâ oblongo-lanceolata attenuato-acuminata, 5—14 poll. longa, serrulato-crenata, supra atro-viridia, subtus sanguinea; spicae masc. et fem. plerumque in ramis distinctis, illae terminales innovatione laterales, fem. axillares breves triflorae. Antidesma bicolor Hassk, Cat. Bog. p. 81. — Java. Adnot. Exc. erenulata wiant Icon. IV. tab, 1865 huic et superior affinis v detur. 5. Excoecaria integrifolia roxn. Fl. Ind. TIL p. 757. Folia al- terna petiolata oblonga integerrima laevigata, spicae masculae axil- lares, bracteis plurifloris. Non vidi. — Molukken. LXX. PACHYSTEMON prume. Flores dioici spicati apetali. Mase. Calyx tubulosus tridentatus. Stamina 1, filamento in eluso erasso, antherâ terminali, poro dehiscente. Fem. Calyx urceolatus subintegerrimus. O varium subglobosum 5 —6-sulcatum EUPHORBIACEAE. 417 DALECHAMPIA, et 5—6-loculare, loculis uniovulatis, stylis 5—6 subulatis usque ad medium coalitis. Capsula globosa sulcata carnosa, 5—6-locu- laris et 5—6-valvis. — Habitus Mappae. — Sphalmate ap. ENDu. (Gen. Plant.) japonicum genus statuitur. 1. Pachystemon trilobum pr. Bijdr. p. 626. Arbor, foltis alter- nis longissime petiolatis peltatis trilobis glanduloso-denticulatis, sti- pulis magnis deciduis, spicis axillaribus ramosis, bractcatis, bracteis fem. l-floris, masc. multifloris. Rieinus trilobus Reinw. in Bl. Cat. Buitenzorg. p. 108. — Java, in de bergstreken. — Mara of M. bërgm sund. Hura crepitans LINN. De Zandkokerboom van Suriname, wiens scherp sap in sommige ziekten geroemd wordt, bijv. tegen dysenterie, werd tot dit doel naar Neêrlandsch Indië overgebragt. Tribus IV, EurnorBigar BARTL. Ovari loculi uniovulati. Flo- res monoici apetali vix calycini, infra involucrum commune saepe calyciforme masculi cum femineis. LXXI. DALECHAMPIA eum. Flores masc. cum femineis intra involuerum commune diphyllum foliaceum, basi appendiculis 4 stipulaceis, Masc. Involucellum pedunculatum, 2 — 5-phyllum, Ál, pluribus pedicellatis, caly ce 4—5-fido, staminibus pluribus in- ferne in stipitem pedicello continuum connatis, squamulis nonnullis interdum filamentis interjectis, pluribus in umbellae latere fascicula- ts, plurifidis resinifluis. Fem. Involucellum subsessile diphyl- lam, triflorum, floribus brevissime pedicellatis. Calyx 5—6-nunc 10— 12-partitus, laciniis saepe increscentibus spinulosis vel papposis. Ovarium sessile 3-loculare, loculis 1l-ovulatis, stylo simplici, stig- mate indiviso subpeltato vel infundibuliformi. Capsula calyce aucto cincta tricoeca. — Frutices scandentes vel volubiles, foliis alternis longe petiolatis integris vel lobatis, bistipulatis, basique biappendi- culatis, pedunculis axillaribus, involueri phyllis saepe trilobis. Spe- cies pleraeque americanae. 1, Dalechampia bidentata pr. Bijdr. p. 632. Folia profunde tri- loba basi biappendiculata, lobis serrulatis, lateralibus ovato-oblongis, medio oblongo-lanceolato, involuecris trilobis reticulato-nervosis. Cro- lon acerrimum Reinw. in Bl. Cat. Buitenz. p. 104. — Java, op den Salak (Br). — Aroi kekapasan sund. 27 Flora van Ned, Indië. T. — 2e Afd. EUPHORBIACEAE. 418 EUPHORBIA: LXXII. EUPHORBIA Lin. Fl. masc. plures pedicellati, brac- teolà stipati, monandri, eum fem. solitario longius pedicellato caly- ceque minimo saepe obsoleto instructo intra involuerum com- mune campanulato-turbinatum ore 4—5-fidum et extus 5—1-glan- dulosum (calyx auct.) inclusi, Ovarii trilocularis loeuli uniovulati, styli 3, bifidi, rarius in unum apice trifidum connati. Capsula tricocca, coccis elastice bivalvibus deciduis. — Genus vastum, per totum orbem vigens, arbores, frutices et herbas, nunc stirpes cactifor- mes aphyllas amplectens, foliis alternis, raro oppositis, saepe stipula- tis, floralibus saepe verticillatis. — Species plures revidendae. $ 1. Aculeatae, foliosae vel subaphyllae. 1. Euphorbia Ligularia roxs. Pl. Ind. IT. p. 465. Ham. Trans- actions Soc. Linn. Lond. XIV. p. 285. Arborescens; rami 5-angu- lati, angulis oblique tuberculatis, tubereulo singulo aculeis geminis brevibus nigris; folia superne conferta brevi-petiolata cuneata undu- lata carnosa, 6—12 poll, pedunculi sinubus angulorum inserti bre- ves semel terve dichotomi, bracteis reniformibus. Ligularia Rumph. Herb. Amb. IV. p. 88, tab. 40. — Euphorbia nereifolia Lam, Dict. U. p. 415. Burm. Flor. Ind. p. 111. Blume Bijdr. p. 633 (non L.). — Euphorb. pentagona Noronh. Verh. Bat. Gen. V. p. 14 nomen. — Bengalen. — Molukken. Bali. Java, kuststreken, ook tot heggen geplant. — Soesoera sund. Soedoe soedoe jav. 2. Euphorbia nereifolia Linn. Syst. IT. p. 1047 excl. syn. Rumph. Willd. Spee. IL. p.984. Roxb.l. e.p. 467, Arborescens; rami cylin- drici ; aculei stipulares; folia cuneìformia mucronata carinata £la Call Rheed. Le. Il. p. 83, tab. 43. Euphorb. Nivulia Hamilt. Transact. Soc. Linn. Lond, XIV. p. 280. Tithymalus caet. Commel. H. Amst. Ìtab.13. — In Indiëniet zeldzaam. — Ook op den Archipel? 3, Euphorbia lactea roxs. Pl. Ind. IL. p. 468. Fruticosa, erecta, rami erecti appressi triangulares armati aphylli, flores? — Non vidi. — Molukken, 4. Euphorbia antiquorum zins. Syst. l.c. Bl lc. Rozb. 16 Hassk. Pl. Jav. rar. p. 248. Aculei stipülares; caules subnudi tab: gulares articulati, ramis patentibus et erectis aphyllis ; peduncult tri- EUPHORBIACEAE. 419 _—_ EUPHORBIA. flori. Schadi Calli Rheed. l.c. II, tab. 42. — Voor-Indië, — Java, in de kuststreken en om de velden. — Soesoera sund. — (Vergelijk sunen., Java T. bl. 232). 5. Euphorbia trigona roxs. Pl. Ind. II. p. 468. Wight Leon. V. tab. 1863. Caulis fruticosus erectus ramosus, triangularis, angu- lis exsertis, repandis ; aculei stipulares gemini, raro quaterni; inno- vationes apice foliosae; folia caduca e basi attenuat spathulato- obovata mucronulata; pedunculi in sinubus subsupra-axillares, pauci, triflori, involucri 5-fidi 5-glandulosi laciniae conniventes fimbriatae, fl, masculi numerosi, bracteolis cuneatis fimbriato-laceris. — Mo- lukken. $ 2. Inermes, fruticosae, foliosae. 6. Euphorbia plumerioides revsm. ap. Hassk. Hort. Bog. 1. p. 29. Frutex ramis 4—5-verticillatis vel di- tri-chotomus; folia sparsa superne conferta brevissime petiolata e basi cuneato-attenuatâ ob- ovato-oblonga, mucronulata, glaberrima, subtus glauca; pedunculi umbellato-congesti, radiis ter dichotomis eum involucro pedicellato intermedio, bracteis foliaceis, involucri campanulati glandulis sub- rotundo-ovatis dein rubentibus, laciniis rotundatis flavis margineque fimbriato-5-denticulatis. — Midden-Java, in plaats van Plumeria, op de graven geplant, welligt van elders ingevoerd (Treysa). — Soera Diëng jav. 1. Euphorbia laevigata vann Symb. IL. p. 54. Suffruticosa ra- mosa; folia (ramulorum) internodiis longiora brevissime petiolata erecta quasi imbricata, e basi cordatâ vel obtusâ ovalia obtusa vel mucronulata coriacea, glauca; stipulae subovatae apiculatae latiores quam longae integerrimae vel subfimbriatae; involucri laciniae in- tegrae vel tridentatae ovato-lanceolatae glabrae, capsula glabra, se- mina grisea rhaphe fuscâ. Decaisne l.c. p. 488. Bl. Bijdr. p. 634. — Euphorbia glaucophylla Poir. Diet. Suppl. I.p. 613? — E. laevis ej. Lc. p. 612. — Java, in de kuststreken. — Timor. 8. Euphorbia Rothiana seren. Syst. III. p. 796. Wight leon. V. tab. 1864. E basi suffraticulosà herbacca glabra erecta; folia Sparsa brevi-petiolata elliptico- vel sublanceolato-oblonga acuta mu- 27% EUPHORBIACEAE. 420 EUPHORBIA. cronata avenia; umbellae 5-fidae radii dichotomi, bracteae lato-ovatae subcordatae mueronato-acutae, involucri glandulae latae acute bicor- nutae. Euphorbia laeta Roth. l.c. Euph. socialis Zoll. et Mor. herb.— E. javanica Jungh. top. nat. Reise durch Java p. 367. Nat. Gen. Arch. II. p. 44. Folia in nostris subtus subavenia nec adeo costive- nia ac in icon. laudatâ, bracteae florales non subacuminato-acutae, Voor-Indië, Oost-Java, veel op den Waliran in de Tjemorro- wouden (zorr. n. 2076), West-Java, 6000’ tusschen europesche groenten (JUNGH.). 9. Euphorbia bimensis mio. Suffruticosa erecta subdichotome ra- mosa, folia opposita brevissime petiolata e basi acutiuscul elliptica aut obovato-elliptica obtusa vel obtusiuscula integerrima, juniora subtus in petiolo et costis floribusque floccoso-villosula, glabrescen- tia, subtus glauca, circiter t-pollicaria, pedunculi axillares solitarii brevissimi, involucrum brevi-turbinatum, laciniis lato-rotundatis, sta- mina vix exserta, fl. fem. exsertus, styli 3 bifiduli imâ basi conna- ti. — Bima, op den berg Woö Sahé 800’ (zorr. n. 3454). 10. Euphorbia Tirucalli vin. /. c. Bl /. c. Caules inermes semi- nudi fruticosi teretes, ramis patulis confertis; folia linearia parva. Ossifraga lactea Rumph, Herb. Amb. VIL. p. 62, tab. 29. Tiru- calli Rheed.l. ce. VIJL. tab. 44. — Voor-Indië. Java, om Bata- via, in Bantam (BrL.); ook tot heggen geplant, — Door RUMPHIUS op Amboina ingevoerd. — Tekal baloeng sund. Patahtoelang mak $ 3. Herbaceae, inermes, foliosae. 11. Euphorbia pilulifera Linn. /.c.p. 1048. Caules teretes re juniores flavido-hirtelli; folia opposita, e basi obliquâ ovato-lanceo- lata integerrima apice denticulata subtus pubescentia; glomeruli axil- lares sessiles vel breviter pedunculati; cocci angulati pilis laxis fla- vidis; semina laevia phoenicea. Lam. Dict. TI. p. 422. Bl. Bijdr. p. 635. Decaisne l.c. p. 488. Hassk. Pl. Jav. rar. p. 244. — Euphorbia capitata Lam. herb. — Variat capitulis subsessilibus, et foliis pictis. — Trop. Afrika. Geheel Indië — er. op grasvlakten enz (sr.). — Nanangkaän sund. 12. Euphorbia thymifolia Lam. Dict. /. c. Blume Bijdr. p. 630. EUPHORBIACEAE. 421 EUPHORBIA, Roxb. l.c. p. 413. Caulis humifusus pubescens; folia opposita ovata apice serrulata obtusa vel dimidiato-cordata subinaequilatera, subtus adpresse pubescentia; stipulae lineares submembranaceae ciliolatae; cymae sessiles axillares congestae, nunc pauciflorae, capsulae sub- hispidae, semina carnea transverse subrugosa. Decaisne l.c. p. 489. Euphorbia rubicunda Bl. Cat. Buitenz. p. 13. — Indië. Java. Timor. — Memaniran sund. 183. Euphorbia serrulata reinw. ap. Bl. Bijdr. p.635. Decaisne l. c. Herbacea, folia opposita linearia serrulata glabra, umbellae sub- trifidae axillares. — Non vidi. — Timor (REINW.). 14. Euphorbia congenera su. Bijdr. p. 634. Caulis suffruticosus, ramis alternis dichotomis; folia opposita,e basi oblique semicordatà oblonga acutiuscula trinervia serrulata, subtus cum ramulis puberula; umbellae subbifidae axillares et terminales. — Accedit ad Euphor- biam hypericifoliam. — Non vidi, — Java, in Bantam (Bu.). 15. Euphórbia Chamaesyce Linn. /. c.p. 1048. Willd. Spec. IV. t. c. Herbacca, ramis dichotomis, folia subrotunda erenulata; flores axillares solitarii, — Forma parva; folia e basi oblique cordatâ ellip- tica vel elliptico-oblonga obtusa apice serrulata, passim subintegerri- ma, 2 lin. breviora; pedunculi axillares breves solitarii, capsula gla- bra. — Zuid-Europa. Indië. — 9. Java, op grasvlakten bij Batavia (zour.). 16. Euphorbia orbiculata mio. Prostrata parva gracilis, alterne ramosa, stipulae triangulares acutatae, folia brevissime petiolata e basi subtruncatâ vel rotundatâ ovato-orbiculata nunc retusa, carno- sula?, 11 lin. longa, integerrima vel vix repandula ; pedunculi axil- lares breves, capsulae trigonae glaberrimae laeves. — Praecedenti valde affinis. — Java, in Soerabaja op rijstvelden bij Sahari (zou- LINGER n. 2975). 17. Euphorbia reniformis pr. /.c. Folia opposita, e basi subcor- dat obliqu ovata obtusa serrulata, cum caulibus procumbentibus dichotomis villosa; cymae axillares dichotomae. — Java, om Ba- avia (BL). — Djoekoet mata kejoep sund. EUPHORBIACEAE. 422 EUPHORBIA, 18. Euphorbia pubera er. Bijdr.p. 635. Caulis herbaceus subsim- plex, folia opposita brevissime petiolata lineari-lanccolata serrulata pubescentia; cymae axillares dichotomae. — Java, op grasvlakten bij Batavia (er). $ 4. Dubiae. Euphorbia tomentella zipper. ap. Spanoghe b. c. p. 350 in- descripta. Euphorbia canariensis LINN. (vix) ibid. memorata, probabili- ter speeiei cujusdam aphyllae synonyma. Ordo C. ANTIDESMEAE swrer. Frutices vel arbores, foliis alternis stipulatis. Flores spicati dioici, corollâ nullâ vel in paucis obviâ 5-petalà. Calyx 2—d- vel 5-partitus. Masc. Stamina 2 vel plura, receptaculo tumido inserta, antheris bilobis, connectivo carnoso, loculis transversis vel rarius perpendicularibus. Fem. Ovarium 1—2-loculare, disco conspicuo, ovulis geminatim appensis, stigmatibus sessilibus 3—5. Fructus drupaceus. Semina pendula, nunc putaminis processur- bus perforata, embryi viridis in albumine carnoso centralis co- tyledones foliaceae, radicula supera. — Ordo utriusque orbis regiones calidiores inhabitans, Euphorbiaceis proximus. — Slilagi- neae Agardh. IL. ANTIDESMA 1. Burm. Flores dioici. Masc. Calyx brevis, 3—5- raro 6-erenatus usque-partitus. Discus crassus, integer vel lobatus, lobis alternisepalis. Stamina 2—5, raro 6, e disci an- gulis vel toro progressa, sepalis opposita, antheris bilobis, lobis in alabastro extrorsis, sub anthesi ereetis introrsis, rimà brevi basi aper- tis. Pistilli rudimentum. Fem. Calyx maris, persistens Discus vulgo integer. Ovarium liberum, apice nunc styli specie _attenuatum vel abrupte in stigmata 3—5 brevia, integra vel bifida, desinens, uniloculare, ovulis 2 ex apice pendulis, funiculo crasso brevissimo supra mieropylem unidentulo. Dru pa ovoideo-compressa, putamine osseo extus foveolis intus prominentiis exarato, demum in valvas 2dehiscente, monospermo. Seminis testa membranace?, embryi in centro albuminis oleoso-carnosi axilis recti cotyle: ANTIDESMEAE. 423 ANTIDESMA. dones ovato-ellipticae tenues dilute virentes, applicitae (an semper ?), radicula saepe elongata recta bilo proxima. — Arbores vel frutices, foliis alternis integerrimis, sti pulatis, racemis spicisve simplicibus aut ramosis, fl. parvis, drupis acidulis saporis grati. 1. Antidesma Bunius sprene. Arbor; folia glabra, e basi attc- nuatà oblongo-lanceolata apiculata vel acuminata; infl. axillares so- litariae vel terminales paucae; fl. masc. spicati, fem. racemosi, calyx fem. obsolete 3— 4-crenatus utrinque ferrugineo-tomentosus; ovarium glabrum, stigmatibus 3—4 integris; discus masc, crassus integer corrugatus glaber, pistillo abortivo capitato tomentello prominente. Spreng. Syst. 1. p. 826. Bl. Bijdr. p. 1122. L.R. Tulasn. in Ann. Sc. nat. Sme sér. XV. p. 186. — Bunius sativus Rumph. Herb. Amb. III. p. 204, tab. 131. — Stilago Bunius Linn. Mant. 1. p. 122. Burm. Fl. Ind. p. 16. Roxb. Fl, Ind. IL. p. 758. — Anti- desma sylvestre Wall. herb. n. 7281 (cum A. diandro permizt.). Nepal. — Sunda-Archipel. — Java enz. Molukken. Am- boina. Philipp. eilanden. —Boene mal, Hoenoe sund. Vol- gens RUMPHIUS wegens de vruchtjes, die in geheel Indië gegeten worden, op Amboina ingevoerd. De jonge bladen zijn zuurachtig, tevens zweetdrijvend en worden als groente gegeten. 2. Antidesma digitaliforme 1. r. Tulasn. l, c.p. 191. Folia e basi acute attenuat ovato- vel lanceolato-oblonga, obtuse acuminata, gla- bra, Juniora subtus tantum puberula; ramusculi brevissimi pubescentes axillares vel terminales, spicam unam (masc.) vel 23 medioeres gla- bras laxifloras gerentes; calyx tubulosus brevissime obtuseque 4-lobus ; discus lobatus ferrugineo-tomentosus. — Luzon (CALLERY). 3. Antidesma nitidum z. r. Tulasn. l.c. p. 193. Ramuli glabri; folia breviter petiolata sublanceolato-oblonga, breviter obtuse acuminata, ni- tida glabra; paniculae masc. ramuli breves densiflori sparse fulvo-pu- bescentes, fl. subsessiles, calycis 4-fidi laciniae obtusissìmae; discus Exiguus inclusus integer glaber; pistilluam abortivum sursum dila- tato-capitatum pervium exserlum. — Luzon (cumine n. 1611). 4. Antidesma heterophyllum grunn Bijdr. p. 1123. Tul. le. p. 195, Mig. Zoll, Cat. p. 107 (Tab. XXV). Ramuli griseo-pubes- centes; folia e basi obtusâ vel acutiusculà oblonga apiculata, mino- raque elliptica utrinque obtusa, alia lineari-oblonga obtusa vel brevi- acuminata, glabra; spicae masc. (saepius) paniculatae, axillares ter- ANTIDESMEAE. 424 ANTIDESMA, minalesque, femincae subsolitariae; calyx 3-partitus, fl. masc. trian- dri. — Noesa Kambangan. — Tamanti sund. 5. Antidesma lanceolarium zor1. et mon. Syst. Verz. p. 73. Mig. in Zoll. Cat. p. 107, Ramuli fulvo-pubescentes, folia brevi-petiolata e basi attenuatâ elongato-lanceolata longe angusteque acute acumi- nata glabra; racemi solitarii vel paniculati graciles fulvo-pubescen- tes; calyx glaber poculiformis rigidulus 3 —4-crenatus, discus masc. globosus integerrimus impervius; stamina 2—3; stigmata 2—3 in- tegra crassa. Stilago lanceolaria Roxb. Fl, Ind. TIL. p. 760, non Wall. Herb, — Antidesma lanceolatum Tulasn. l.c. p. 195. — f. Walkeri Tul. l.c. p. 196 ramulis novellis paniculisque masc. subsimplicibus, bracteisque (quae majores) fulvo-nigrescenti-pubes- eentibus; staminibus 4, — Voor-Indië. — Java. — 3. Ceylon. 6. Antidesma diandrum sprene. Syst. I. p. 826. Ramuli magis minusve fulvo-tomentosi; folia brevi-petiolata, lanceolato- vel obovato- oblonga attenuato-acuta vel subapiculata, supra glabra, subtus in nervis fulvo-pilosa; racemi solitarii vel pauci paniculati glabri; brac- teae late ovatae vel oblongae obtusissimae; fl. masc. diandri, calyce globoso 4-dentato extus glabro, intus cum disco solido obeonico im- pervio fulvo-piloso, ovarii rudimento nullo; fem. ovarium glabrum, stigmatibus 3 aequalibus recurvis. Mig. Zoll. Cat. le. Tul.l.c. p. 196. — Antidesma sylvestre Wall. n. 7281, — Stilago dian- dra Willd. — Roxb. Corom. IL. tab. 166. Fl. Ind. U. c.p.159.— B. lanceolatum Tul. Lc. p. 199 foliis anguste lanceolato-oblongis; racemis spiciformibus. Ant. lanceolarium Wall. Cat. n. 7284, non — Roxb. — Voor-Indië. — Java (Lescu.). 7. Antidesma leptocladum Le R. Tulasn. l.c. p. 199. Ramuli graciles — cinereo-pubescentes, folia breviter petiolata elongato-lanceolata longe acuminata et acuta, deorsum angustata, supra glaberrima, subtus in costâ puberula, petiolo cinereo pubescente; fl. masc. glaberrimi racê- moso-paniculati; paniculae axillares et terminales, parcissime ramosät, deorsum pubescentes; calyx subinteger; discus 4—5-lobus; stamina 45 alte exserta; ovarii rudimentum breviter clavatum pervium. — Philipp. eilanden (cumixe n. 1513). 8. Antidesma minus pu. Bijdr. p. 1123. Tul. l.c.p. 200. Mig. L.e. Ramuli fulvo-pubescentes cito glabrati; folia brevi-petiolata ANTIDESMEAE. 425 ANTIDESMA. e basi rotundat oblonga vel oblongo-lanceolata longe angusteque acuminata, mox glabrata; racemi fem. fulvo-pubescentes erecti; se- pala 4—5 sublibera; discus annularis glaber integer; drupa glabra ovato-acuta, stigmatibus 3 —4 brevissimis integris. — Java. 9. Antidesma stipulare pr. Bijdr. p. 1125. Tul. L. c. p. 201. Mig. l. e. Ramuli ferrugineo-pubescentes; folia e petiolo brevi erasso obovato- vel lanceolato-oblonga breviter et obtuse acuminata, adulta glabra; stipulae lanceolato- vel lineari-oblongae acutissimae juniores ferrugineo-pubescentes; spicae glabrae, masc. breves axillares de- missae densiflorae, fem. multo longiores; fl. masc. 5-andri; fem. stig- mata 3 integra. — Stipulae iis reliquarum non praecellentes. Noesa Kambangan. 10. Antidesma salaccense zou. et mor. Syst. Verz. p. 74. Tul. bep. 237. Mig. l.c p. 107 (Tab. XXVI). Ramuli griseo-pubes- centes, mox glabrati; folia distincte petiolata, e basi late rotundatâ oblonga longe acuteque acuminata ampla; stipulae foliaceae e basi subeordat ovato-ellipticae brevissime petiolatae; spicae (masc.) sim- pliees vel paniculatae, minute pubescentes, floribus subsessilibus; calyx 5—4-dentatus; discus 5-sectus; stamina 5 (—4P) calyce du- plo longiora; pistillum clavatum impressum griseo-pubescens ca- lyeem excedens; drupae pedicellatae obliquae. Antidesma auritum Tulasn. l.c. p. 212. — Java, op den Salak (zour ). 11. Antidesma coriaceum 1. r. ruLasn. l.c. p. 204, Ramuli fer- rugineo-pubescentes, mox glabrati; folia distinete petiolata, e basi rotundatâ oblonga longe acuteque acuminata, supra glabra nitida, subtus in costâ parce ferrugineo-pubescentia, subcoriacea; spicae axillares sessiles breves ferrugineae; fl. sessiles conferti; masc. se- Pala 4—5 ovata acutiuscula inaequilata basi brevissime coalita, ufrinque piloso-ferruginea, stamina 3—4; pistilli rudimentum nul- lum; fem. sepala vulgo 4, ovarium glaberrimum stylo columnari, stigmatibus 4—6 amorphis brevissimis inaequilatis. — Poeloe Pinang? (wrr. n. 8584). 12, Antidesma tetrandrum pr. Bijdr. p. 1124. Mig. 1. c. Folia longe graciliterque petiolata, e basi rotundat ovato-oblonga longe ANTIDESMEAE. 426 ANTIDESMA. anguste acuteque acuminata, mox glaberrima; stipulae ovato-elonga- tae subrhombeae caducae; paniculae utriusque sexus graciles erectae, rhachi minutissime pubente, ramulis diffusis vix puberulis, fl. masc. sessiles 4-meri, calyce poculiformi 4-dentato, disco glabro 4-secto, stamina 4 toro inserta; fl. fem. pedicellati, calyce consimili, drupâ putamineque compresso-lunulatis. Antidesma Blumei Tulasn. Lc. p. 211. — Java (BL, LABB.). — Soör sund. 13 Antidesma pleuricum 1. r. Twlasn. l.c. p. 213. Folia longiuscule petiolata, e basi breviter attenuatà ovato- vel elliptico-oblonga, acuta vel acute acuminata, utrinque glabra; paniculae amplae ramosae, fa mulis exilibus; fl. masc. 4—5-meri, calyee (et fem.) poculiformi ob- solete 4—5-lobo, disco-tomentoso; stigmata d—5, — Luzon (CUMING n. 900, CALLERY). 14. Antidesma pubescens roxs. Ramuli molliter griseo-pubes- | centes; folia breviter petiolata, e basi aftenuato-rotundatà oblonga anguste acute acuminata utrinque in nervis petioloque griseo-pubes- centia; racemi solitarii vel paniculati grisei varieque pubescentes aut subglabri; flores subsessiles 4—5-meri, sepalis late ovato-rotundatis obtusis vel acutiusculis brevissimis, extus hispidulis, disco glabro, obsolete lobato (in fem. integro), stamina 4—5, sepalis duplo circiter longiora,drupa globosa bigibba, hinc recta, illine convexa, rostellata. Roxb. Corom. IL. tab. 167. Flor. Ind, IT. p. 770. Blume Bijdr. p. 1123. Zoll. Cat. p. 73. — Antidesma pubescens var. Morilzü Tul. le. p. 215 (ezel. var. B. Menasu). — Java (LESCH., BLUME, ZOLL.). — Poeloe Pinang. — Voor-Indië. — Soör sund., 15. Antidesma rostratum . n. ruuass. /.c. p, 218. Ramuli sub- fulvo-puberi; folia e petiolo brevi dense pubescente oblonga breviter late obtuseque acuminata, in nervis pubescentia; racemi terminales, solitarii vel pauci paniculati pubescentes; calyx poculiformis perext guus lobis ovato-rotundatis, disco glaberrimo; drupa pedicellata rostro longo et modice arcuato. — . Lobbiana Tul. Eet: Calyce obsolete 4 — 5-dentato utrinque griseo-pubescente, dentibus obtusìs ciliatis, disco minore, pistilli rudimento globoso griseo pubente bre- viter exserto. — Luzon. — $. Java (LOBB.). 16. Antidesma oblongifolium er. Bijdr. p. 1125. Tulasn. l. p. 220. Mig. 1. e. Ramuli dense griseo-pubescentes; folia crasse C. et __ANTIDESMEAE. 4237 ANTIDESMA. distincte petiolata, e basi rotundatà amplissime oblonga acuminata in costulis parce pubescentia; racemi masc. ubique floriferi, axi gra- cili griseo-pubescente; fl. laxiusculi breviter pedicellati ; calycis la- ciniae 4 late ovatae obtusissimae utrinque pubescentes, discus gla- berrimus calycem totum implens integer vel obsolete 4-gonus, sta- mina 4, — (}. Wallichti Tul. l. e. p. 221, ramis nervis et paniculâ dense molliterque tomentosis. — Java. — 3. Achter-Indië, in Tavoy (warL). — Ki Serogoel sund. 17. Antidesma montanum su. Bijdr. p. 1124. Tull. e.p. 221. Mig Le. (Tab. XXV). Ramuli tomentoso-virentes; folia breviter petiolata, e basi acuta attenuat vel subrotundatà elliptico- vel lan- ceolato-oblonga acuminato-acuta, subtus molliter griseo-pubescentia, tandem glabrata; racemi (masc.) paniculati sericeo-pubescentes, fl. brevissime pedicellati; calyx 4-erenatus, extus imprimis pubescens, disci lobi 4 cuneiformes calycis erenis oppositi sparsim pilosi, pistilli rudimentum pilosum discum non exeedens; stamina 4 calyce duplo longiora; fl. fem. calyciìs laciniis ovatis acutis, disco integro gla- bro, stigmata 4; drupa obovoidea glaberrima. — Java. — Hoene of H. pasir, Soör poeti sund. — Philipp. eilanden (cumine n. 1348). 18. Antidesma tomentosum zr. Bijdr. p. 1126. Tulasn. l.c. Pp. 226. Mig. L. c. (Tab. XXVI). Ferrugineo-tomentosum, folia crasse breviterque petiolata, e basi rotundat amplissime lateque oblonga breviter abrupte acuminata, supra demum glabrata; spicae fem. densiflorae axillares solitariae demissae ferrugineo-tomentosac; Á, sessiles, calyx 5 —6-partitus extus fulvo-tomentosus, intus sub- glaber, discus integer glaber; stamina circiter 5, pistilli rudimentum puberum, stigmatibus rudimentariis; ovarium ovato-globosum ap- Presse fulvo-tomentosum, stigmatibus 4, plerisque bipartitis; drupa compressa. Non Stilago tomentosa Roxb. lc.— Java, op den Salak @1). — Tampar kidang sund. 19. Antidesma paniculatum sr. Bijdr. p. 1128. Ramuli novelli ferrugineo-tomentosi folia elliptica, elliptico-oblonga vel subrotun- data, utrinque rotundato-obtusissima vel brevissime apiculata, supra \M nevvis primariis, subtus fere ubique ferrugineo-tomentosa, fulva; ANTIDESMEAE. 428 ANTIDESMA, spicae paniculatae tomentosae; fl. sessiles subglomerati ; masc. sepala 5— 7 latiuscule ovata obtusiuscula, utringue rufo-tomentosa, basi imâ sublibera, stamina 5, discus 5—7-lobus, lobis euneiformibus apice tomentosis; fem. calyx subsessilis minimus 5-sepalus dorso la- natus, intus glaber vel subglaber, discus integer margine piloso-la- natus, ovarium rufo-tomentosum, stigmatibus 3 —4 brevibus. Antie desma paniculatum Roxb. Fl. Ind. III. p. 770. Tul. l. c.p. 228. Mig. Le. — Voor-Indië. Ceylon. Poeloe Pinang (warm). Java (rescn.), in Krawang en Tjeribon (pr). Timor (R1EDLE). — Philipp. eilanden (cumixe n. 1650 et 986). — Kaap. — Onjam of Ki Hoöt sund. 20. Antidesma velutinosum eu. Bijdr. p. 1125. Mig. l.c. Ra- muli pubesecenti-velutini luteoli; folia e basi attenuato-rotundatà lan- ceolata oblonga acute acuminata, supra glabra, subtus molliter pu- bescentia et griseo-lutea; spicae axillares solitariae densiflorae hispi- dulae, bracteis hneari-acutis longiusculis; masc. calyx 5 —8-partitus vel-sectus, utrinque praesertim extus piloso-rufescens laciniis ovato- acutis inaequilatis (si plures quam 5), discus integer crassus glaber, stamina 5 —8, pistilli rudimentum exile pilosum, alte bipartitum; _ fem. sepala 7—S8 anguste linearia acuta, utrinque pilosa, ovarium piloso-hispidum, stylo excentrico, stigmatibus 4 vulgo bipartitis. _ Antidesma attenuatum Wall. Cat. n. 7286. Tul. l.c. p. 235. — Poeloe Pinang (warr.). Java, op den Parang (pr.). — Ki Soör monjet sund. 21. Antidesma frutescens sack in Calcutt. Journ. Nat. Hist. IV. p. 229. Tul. 1, c. p. 237. Folia oblongo-ovata, basi rotundata, supra glabra; racemi alares et terminales subpaniculati, discus 5-lobus, ee lobis eum staminibus totidem al ternis. — Non vidi, — Suma tra, in Benkoelen (sack). 22. Antidesma Rumphii 1. r. rurasn. /. c.p. 238. Folia oblong? — acuta, in ramorum apicibus congesta, subtus costulata; fl, racemosl minimi; drupae parvae rotundae ex rubro nigrescentes acidae. Du- nius agrestis seu Arbor Salamandra Rumph. Herb. Amb. ILL. P- 205, tab. 134, fig. A. — Non vidi, — Molukken. Indescripla: A, molle wart. Cat. n. 1287, — Poeloe Pinans: ANTIDESMEAE. 429 GALEARIA. Ercludenda sequens species quae oppositifolia, an Euphorbiacea? Antidesma litorale Br. Bijdr. p. 1123, folia oblongo-lanceo- lata utrinque acuminata, supra lucida, subtus in venis cum ramulis stri- gulosa, spicae axillares et terminales solitariae folio breviores. Noesa Kambangan. IT. GALEARIA zorr. et Moritz. Flores dioici regulares, 5-fidi (minimi). Calyx 5-partitus. Petala 5 concava, aestivatione indu- plicative valvata. Masc. Stamina 10, petalis saepe cucullatis in- clusa, biserialia, 5 petalis opposita iisque basi adhaerentia, 5 paullo majora interiora alternipetala, toro inserta, an theris longitudinali- ter dehiscentibus. Pistilli rudimentum. Fem. Ovarium bilo- culare, loculis uniovulatis, ovulis pendulis, stigmatibus 3—5 dentiformibus integris vel bipartitis. Dru pa depressa bi- unilocularis, loculo altero vulgo subobsoleto, monosperma. Embryon transver- sum rectum, albuminis fere longitudine, radiculâ rectâ, cotyle- donibus foliaceis. — Arbusculae, stipulis lateralibus, foliis alternis simplicibus, spicis ramulos graciles terminantibus longissimis pen- dulis. — Bennettia R. Br. — Cremostachys L. R. Tulasne. 1. Galearia sessilis zor. et morrrz. Syst. Verz. p. 19. Masculi floris petala alte cucullata glabra; alabastrum ultra medium 5-fidum depressum lobis retusis; antherae cum rudimento pistilli imberbes , drupae haud valde depressae; folia elliptico-oblonga utrinque acuta impunctata, supra glabra, subtus in nervis puberula; arbuscula. Ben- nellia javanica R. Brown in Horsf. Pl. Jav. rar. p. 249, tab. 50. Cremostachys filiformis Tulasn. le. p. 260. — Antidesma fili- forme Bl. Bijdr. p. 1124, — Oost- en Midden-Java (uorsr.), ginds Kelimo kontjer, hier Djirikan genoemd. — West-Java, op den Salak. Noesa-Kambangan (Bu). — Baloeng kajoe sund. 2. Galearia phlebocarpa mia. Drupa late cordata sinu clauso reti culato-venosa, parum depressa, folia oblonga subacuminata utrinque glabra. Bennettia phlebocarpa R. Br. l. c.p. 251. — Singapore (WALL. Cat. n. 8585 D). 3. Galearia Finlaysoni mio. Masc. petala modice cucullata glabra apice deflexo acuto, axi intus elevato; antherae imberbes, rudimen- tum pistilli apice barbatum; folia e basi inaequilaterali oblonga acu- minata, subtus in nervis cum ramulis pubescentia; spicae masc. fo- ANTIDESMEAE. 430 GALEARIA, lis longiores. Bennettia Finlaysom R. Br. l.c. — Poeloe Pi- nang (WALL. Cal. n. 8585 B). 4. Galearia affinis mio. Masc. petala cucullata glabra, axi intus elevato, antherae imberbes; rudimentum pistilli apice barbatum ; sti- pulae eum ramulis nervisque subtus pubescentes; spicae folia lan- ceolato-oblonga acuminata subsessilia vix superantes. Bennettia affinis R. Br. l.c. — Poeloe Pinang (war. n. 8585 B). 5. Galearia fulva mio. Ramuli novelli ferrugineo-tomentelli; sti- pulae vulgo setoso-dissectae fulvo-ferrugineae; folia lanceolato-oblon- ga anguste longeque acuminata, supra praeter nervos glabra, subtus ferrugineo-pubescentia; spicae masc. longissimae, rhachi cum pedicel- lis calyceque tomentosâ; petala praeter apicem glabra, stamina gla- bra, pistilli rudimentum hirsutum. Cremostachys fulva Tulasn. l.c: p. 261. — Poeloe Pinang. 6. Galearia pedicellata zorn. et mor. /. c.? Masc. (pedicellatí) petala modice concava obtusa, axi intus parum elevato, antherae fila- mentaque barbata. Bennettia pedicellata R. Br. l. ce. — n Sequenti nimis forsan affinis.” — Poeloe Pinang (warr. Cat. n. 8585 C). 7. Galearia Jackiana mio. Masc. petala orbiculato-ovata conca- viuscula, axi intus haud elevato, antherae barbatae. Bennettia Jac- kiana R. Br. l.c, — Poeloe Pinang (JACK, WALL. Cat. n. 8585 A). Ordo CI. APOROSEAE rinpr., sub Scepaceis. Euphorbiaceis et Antidesmeis proximae, nondum satis definitae. TL. APOROSA prume. Flores dioici. Masc. spicati. Calyeisla- ciniae 4 vel 3—5 minimae membranaceae aestivatione imbricatae. Stamina 2 libera, antherarum loculis appositis longitrorse de- hiscentibus. Pistilli rudimentum, nunc obsoletum. Fem. in ra” eemis brevibus axillaribus nunc subfasciculatis, calyce biserialiter 6-sepalo, sepalis integris vel interioribus trilobis. Ovarium Liberum biloculare, ovulis in loeulo singulo 2 collateralibus e septi verfie® pendulis. Stigmata 4 sessilia fimbriata. — Arbores foliis alternis stipulatis. Scepa Lind! APOROSEAE. 431 DAPHNIPHYLLUM. 1. Aporosa frutescens pr. Bijdr. p. 514. Frutex; folia alterna e basi acutâ oblonga acuminata integerrima costulata, subtus scabrius- cula, spicae masc. confertae axillares pedunculatae. — Noesa Kam- bangan, 2. Aporosa aurita mia. (Scepa Tulasn. Ann. Sc. nat, 8me sér. XV. p.254). Ramuli fulvo-pubescentes, folia oblonga vel oblongo-lanceolata breviter acuminata, in nervis utrinque fusco-pubescentia, subinteger- rima; stipulae late ovatae obtusae, — Luzon (CUMING n. 860). II. DAPHNIPHYLLUM prume. Flores dioici racemosi apetali. Calyx liber parvus crenulatus. Mase. Stamina 6—10, filamen- tis brevibus basi connatis, antheris erectis tetragonis. Fem. O va- rium biloculare, loculis biovulatis, ovulis pendulis. Stigma sessile bifidum. Drupa baccata ovalis, stigmatibus coronata, putamine fibroso monospermo. Embryon in albumine carnoso centrale par- vum. — Gyrandra Wall. 1. Daphniphyllum glaucescens pr. Bijdr. p. 1153. Arbor, folia sparsa petiolata oblongo-lanceolata integerrima glabra, subtus glauca, exstipulata, racemi axillares simplices. — Java. — Hoeroe ma- noek sund. Ordo CIL. PIPERACEAE 1. c. RICHARD. Herbae succulentae vel frutices saepe scandentes raro arbores, ligno haud zonato, medullâ etiam vasculosâ, foliis alternis oppositisque, integerrimis, stipulatis vel exstipulatis. Flores hermaphroditi vel dioici, spicati (amentacei), sessiles rarissime pedicellati, singuli un i- bracteati, omnino nudi. Stamina 2—1 0, antheris erectis. O va- rium unicum, ovulo unico basilari orthotropo, stylo vulgo nullo, stigmate unico penicillato vel 2—6 crassiusculis. Bacca. Semen erectum, albumine copiosissimo farinoso, carnoso vel subcartilagi- heo, embryo intra amnios persistens albuminis vertici innixum _Cxilissimum inversum, cotyledonibus 2 brevissimis. — Ordo ma- Jorem partem tropicus, maxime in Novi Orbis regionibus calidis î luxurians, in antiqui orbis regionibus austro-asiaticis tamen haud Tarus, in Afric et Polynesiâ rarior. _ Bigenscha ppen. Met uitzondering van eenige kruidachtige soor- PIPERACEAE. 432 i PEPEROMIA, ten bezitten deze gewassen bijna in alle deelen, vooral echter in de vruchtjes scherpe aromatische vlugtige olieën en andere harsachtige — beginsels, waardoor zij eene zeer prikkelende, soms zelfs bedwel- mende werking uitoefenen. : Subordo IL. Peperomieae Mig. Syst. Pip. p. 45. Herbae vel suf- fruticuli vulgo suculenti. Stipulae prorsus nullae. Fl, herm, Stigma — simplex. IL. PEPEROMIA ruuz et pav. Bracteae peltatae pedicellatae, _ Fl. herm. Stamina 2 lateralia. Stigma sessile penicillatum de- ciduum. Baccae succulentae, — Genus amphigaeum, foliis alternis, oppositis vel verticillatis, spicis densis vel remotifloris. 1. Peperomia exigua mio. /. c.p. 77. Pl. Jungh. IL. p. 14. Zoll. Cat. p. 83. Pusilla, erecta, ramosa, radicans, glabra, folia alterna pe- tiolata cordato-rotundata vel renformia, mox subdeltoidea, succulenta, exsiccata tenuiter membranacea, trinervi-multiplinervula, 15—8 lin. longa, spicae solitariae axillares vel terminales pedunculatae filifor- mes, baccae ovoideae vel demum subglobosae. Piper eziguum Bl. Verh. Bat. Gen. XI. p. 232. Enum. L. p. 75. — Micropiper ezigu- um Mig. Comm. Phytogr. p. 56, tab. IX D. — @. hymenophylla Mig. Syst. p. 18 (species). Micropiper tenellum Klotzsch mss. Piper _ hyalinum Wall. foliis majoribus basi vulgo truncatis raro reniformi- bus. —7. Vogelii (Mig. species in Hook. Lond. Journ. IV. p.413 Fl. Nigrit. p. 514), foliis paullo majoribus magis rotundatis, mi- nus reticulatis. — Java. — 9. Voor-Indië, in Prome, op Noesa _ Baron, Luzon. — 7. Oost- Africa in Guinea, aan de Quorra- rivier, op St. Thomas. 2. Peperomia gemella mio. in Zoll. Cat. p. 83 el 85. Humilis erecta subsimplex succulenta, folia alterna modice petiolata e basi subeordat vel rotundatâ lato-ovata breviter acuminata vel obtusius- cula tenere 5-nervia, juniora versus margines praesertim fugaciter pubera, majora circiter 1 poll. longa et lata, spicae ramulos termi- nantes pedunculatae geminae filiformes erectae, 14—2} poll. longae. Java, op de rotsen bij den waterval van Tjikopoendoeng (zoLL.). 3. Peperomia nervoso-venosa mio. Syst. l.c. p. 104. Glabra, EN TP Mi ATP PIPERACEAE. 4353 PEPEROMIA. _succulenta, pauciramosa, decumbens, folia alterna et opposita, infe- riora minora suborbicularia, superiora majora ovata vel ovalia, utrin- que obtusa, tenere 3- sub-S-nervia et reticulata, subtus albicantia, glabra vel passim apice minutissime ciliolata, $-fere 14 poll. longa, spicae pedunculatae (peduneulo petioli cireiter longitudine) axillares terminalesque solitariae usque ternae subremotiflorae, bracteae bre- vissime pedicellatae margine glanduloso-carmosinae, subreniformes vel subovales. Piper umbrosum Bl. Verh. Batav. Gen. IX. p. 201, non H.B.K. — Piper nervoso-venosum ej. l. c. IX. p. 228. Enum. L p. 74. — Micropiper nervoso-ven. Mig. Comment. Phytogr. p. 51, tab. VI B. — Forma minor, foliis apiee ciliolatis: Peperomia Kuhliana Mig. Syst. l.c. p. 104 (Micropiper flecuosum Klotzsch mss.) — Java. 4, Peperomia candida mio. Syst. p. 105. Zoll, Cat. l. c. Subgla- bra, succulenta, pauciramosa, radicans, folia plerumque alterna petio- _ lata, variabilia, ovalia, spathulato-ovalia vel orbicalata, subtus can- dida obsolete 83-nervia, 1—1} poll. longa, spicae pedunculatae axillares vel terminales, solitariae usque ternae, densiflorae, pedun- eulis petiolos duplo superantibus, baccae ovoideae. Piper candidum Bl. Verh. Bat. Gen. IX. p. 199. p. 227. Cat. Buitenzorg. p. 33. Enum. 1. p. 74. — Micropiper Mig. l.c. p. 58, tab. VIII D. — Conf. Mig. in Linnaeâ XIX. p 480 ubi sphalmate P. caudata dicta. Java, bij Pasir Madang, enz. 5. Peperomia bilineata uro. Syst. p. 106. Glaberrima paucira- mosa inferne radicans, caulibus purpurascentibus lineis 2 elevatis, folia alterna petiolata ovata vel rotundata, subtus pallidiora 3-sub- S-nervia, crasso-succulenta (sicca coriacea), 6—9 lin. longa, spicae breviter pedunculatae foliis breviores, axillares solitariae, terminales vulgo 2—4, baccae obovoideae. Piper bilineatum Bl. Verh. Bat. Gen. XI. p. 231. Enum. 1. p. 75. — Mieropiper Mig. l. c.p. 59, tab. VIIL B. — Java. 6. Peperomia convexa mio. Syst. l.c. Zoll. Cat.l.e. Subpubescens, ramosa, inferne repens, folia breviter petiolata opposita vel alterna, ro- tundata, ovalia vel oblonga, obtusa, supra obsoletius 3-nervia, subtus convexa (puncticulata), cum ramulis petiolisque pubescentia, 1—; 28 Flora van Ned, Indië. IL, — 2e Afd. PIPERACEAE. 434 PEPEROMIA, poll. longa, spicae axillares solitariae, terminales geminae vel ternae subeonfertiflorae, baccae ovoideae. Piper converum Bl. l.c. p. 256. Enum. I. p. 76. Micropiper Miq.l. e.p. 61, tab. VIII B. — Java. Soembawa (Z0LL.). 7. Peperomia laevifolia uro. Syst. p. 107. PL. Jungh. 1. p. 15. Glaberrima, ramosa, ramis teretibus inferne repentibus, folia alterna _ breviter petiolata, inferiora obovata cuneata, superiora oblongo- vel elliptico-rhombea subacuminata, apice suhtilissime (spurie) subden- ticulata, trinervia, subtus pallida puneticulata, 1-fere 2 poll. longa, inferiora minora, spicae breviter pedunculatae axillares terminalesque 3 —4, folio longiores, remotiflorae, baccae subglobovsae verrucellosae. Piper laevifolium Bl le. IX. p. 200, XI p. 229. Enum. IL. p. 74 excl. var. — Micropiper Mig. l.c. p. 56, tab. IX. B. — Var. major Bl. l. c. foliis elliptico-lanceolatis, spicis brevibus. — Java. 8. Peperomia kravangensis mio. Syst. p. 108. Glaberrima, ramosa, ramis teretibus inferne repentibus, folia alterna longius petiolata, trinervia, subtus reticulata, superiora ovato-oblonga, spicae folio bre- viores, relig. praeced. Piper laevifolium Bl l.c. var. 7. latifolia. Micropiper Miq. Comment. Phyt. p. 51. — Java. Adnot. Peperomia Roxburgbiana A. pierr. Mig. Syst. p. 109 (Piper angustifolium RoxB. Fl, Ind. I. p. 161) vix hujus, potius ipsius Piper ris generis species. 9. Peperomia Ventenatii mio. Syst. p. 125. Glabra, repens, di- chotome ramosa, folia opposita petiolata obovato-oblonga vel infima subrotundata, 6—2 lin. longa (pellucido-punctata) subtrinervia, gla bra, subtus albido-pallida glandulosa, petiolis glandulosis obsoletis- sime puberis?, spicae axillares et terminales longe pedunculatae te- retes confertiflorae,bracteis peltatis oblongis, baccae ovoideae.— (. Pl“ bescens Mig. l.c. caule minute pubero, foliis apice ciliolatis. — Java. — f. Luzon. de 10, Peperomia Reinwardtiana mio. Syst. p. 141. Pubescens, basi radicans, ramosa, folia petiolata opposita, terminalia terna, inferiora minora subrotunda, superiora majora obovato-ovalive-rotundata, uri” nervia, pubescentía, crassa, subtus convexiuscula, 2—4 lin. long PIPERACEAE. 435 PEPEROMIA. spicae brevi-pedunculatae terminales (solitariae, an semper?) remo- tiflorae, bracteae peltato-orbiculares, baccae ovoideae. Piper subro- tundum Bl Lc. XI. p. 235. Enum. IL. p. 76 (non Haw.). — Mi- cropiper Mig. l.c. p. 59, tab. VIIL C. — Java. 1. Peperomia recurvata mio. Syst. p. 141. Linnaea XIX. p. 480. Pubescens repens, ramis erectis pilosis, folia petiolata opposita, superiora quaterna, inferiora obovato-subrotunda, superiora oblonga, ovalia, obtusiuscula, uninervia, avenia, utringue punctata, subtus prae- sertim ad costam hirsutiuscula, supra glabriuscula, 8 —8 lin. longa, spicae terminales, 2—4, peduneulis petiolos superantibus hirsutis, baccae ovoideae. Piper recurvatum Bl. l.c. XI. p. 233. Enum. 1. p. 16. — Micropiper Mig. L. c.p. 61, tab. IX. C. — B. forma ma- gis contracta Mig. in PL Jungh. 1. p. 14, pilosior, foliis minori- bus, densioribus. — 7. philippinensis Miq. in Hook. Lond. Journ. IV. p. 423, foliis ellipticis vel obovato-ellipticis. — Java. — 7. Philipp. eilanden. 12. Peperomia Junghuhniana mio. P/. Jungh. 1. p. 15. Crasse Carnosa, e basi adscendente erecta, ramulis junioribus puberulis fo- lisque prope marginem utrinque puberis glabrescentibus, haec bre- _ Viter petiolata, terna, elliptica vel sublanceolato-elliptica utrinque obtusiuúscula, carnosa, punctata, uninervia et venulâ utrinque obviâ subtrinervia, 1 — 5} poll. longa, spicae breviter pedunculatae, validae, Cylindricae, in ramulorum apice ternae vel subpaniculato-confertae, densiflorae, baccae ovoïdcae puncticulatae. — Java. 18. Peperomia tomentosa a. pier. Spec. I. p. 114. Mig. Syst. p. Me. Illustr. Pip. (N. Act. N. Cur. XXI. Suppl.) p. 26, tab. 18. Suc- _culenta, densissime ochraceo-tomentoso-hirta, folia subsessilia 8—5- verticillata vulgo quaterna, ovata vel ovato-elliptica obtusiuscula, obsolete uninervia, utrinque sericeo-hirta, circiter pollicaria, spicae Verticillatae axillares aut terminales cylindricae carnosae obtusae, eimmersae ovoideo-globosae subverrucellosae. Piper tomentosum Váhl. Enum. 1. P-351.— fs. carnosa Mig. l. e.foliis elliptico-oblongis, Oppositis vel ternis, rameis subacutis. P. tomentosum Vahl. var. car- Nosum Bl 1, c. XI. Pp. 237. Enum. 1. p. 77 (sterilis). — Micro- Z8% PIPERACEAE. 436 POTHOMORPHE. piper Mig. Le. p. 63, tab. EX. fig. B. — 7. minor, omnibus parti- bus duplo minor. — Java. 14. Peperomia javanica mio. Pl. Jungh. I. p. 15. Carnosa, basi radicans adscendens, caeterum erecta ramosa ; folia adulta subtus vil- losule pubescentia, plerumque terna, breviter petiolata, crassius car- nosa, nascentia supra puberula, adulta glabra, obsolete trinervia et pellueido-punetata, infima minora rotundata, reliqua e basi acutius- eulâ rhombeo-elliptica obtusiuscula, 4—6 lin, longa, spicae termina- les in pedunculo communi ternae quinaeve breves remotiflorae, brac- teae subrotundae. — (%. glabrior. — Java. — 9. Bima— Poko sund. 15. Peperomia reflexa A. pierr. /. c. Mig. Syst. p. 169. Succu- lento-coriacea basi radieans adscendens erecta, ramosa, sparse pube- rula vel glabrata, folia terna vel quaterna, rarius ad dichotomias sena, petiolata, succulenta, pellucido-punctata, rhombeo-elliptica obtusa, nunc retusa, basi acutiusculâ in petiolum brevem puberulum contracta, obsolete trinervia glabra, subtus impresso-punctata, semi- polliee vulgo breviora, pedunculus terminalis puberulus vel glaber, spicam circiter aequans, haee cylindrica profunde foveolata hirtella. Piper refleeum Linn. fil. Suppl. p. 91. — Piper saxatile Wall. Cat. n. 6664 A—D. — P. pusillum Bl. l.c. XI. p.232. Enum. 1. p. 76. — Micropiper Mig. l. c. p. 62, tab. V, B. — P. aemulum Endl. Prodr. Norf. p. 36. — P. tetraphyllum Forst. Prodr. n. 25. — Peperomia telraphylla Hook. et Arn. Bot. Beechey p. 91.— Species amphigaea, pro variis stationibus aliquomodo varians. — In de warmere gewesten der geheele aarde. — Voor-Indië. Java. — Soembawa. Subordo IL. Pipereae Mig. Syst. p. 45 et 202. Stipulae opposi- tifoliae et vulgo petiolares. A. Pipereae spuriae Mig. Stipulae petiolares diu persistentes, dorso adnatae unde petiolus basi vaginans, oppositifolia subfugax. Spicae hau raro confertae. II. POTHOMORPHE ig. Spicae subumbellatae, virgineae petiolo bracteisque stipulaceis inclusae. Flores densissimi hermar phroditi. Bracteae longe pedicellatae peltatae, persistentes, peltà triangulari vel oblong villoso-fimbriatâ, Stamina 2 libera laterar PIPERACEAE. 437 MACROPIPER. lia, antheris erectis reniformibus, hinc subtransverse dehiscentibus. Ovarium trigonum, stigmatibus 8 cylindrico-filiformibus recur- vis. Baccae mutuà pressione obovoideo-trigono-pyramidatae, vertice truncatae glandulosae. — Frutices, habitus quodammodo aroidei, in _utriusque orbis regionibus calidis, foliis amplis vulgo cordatis, pas- sim peltatis, petiolis vaginantibus, pedunculis vulgo geminis axil- __laribus subumbellato-spiciferis. Hecheria Kunth. 1, Pothomorphe subpeltata niro. Comm. Phytogr. p. 37. Syst. p. 218. PL Jungh. L. p. 16. Folia subrotunda, reniformi-cordata, acuta, membranacea, pellucido-punctata, in nervis et venulis obsolete, subtus versus marginem evidentius puberula, subglabra, 11—13 —15-ner- via, nervo medio supra basin trifido, 8—12 poll. in diam.; pedun- culi vulgo gemini 3-polystachyi; bracteae triangulares ciliatae; semen obovoideo-trigonum areolatum nigrum. Piper subpeltatum Willd. Spec. 1. p. 166. Bl l.c. XI. p. 224, fig. 31 (folium). Enum. 1. p. 74. — Peperomia Dietr. Spec. 1. p. 144. — Piper peltatum Linn. ex parte. — P. latifolium Lam. Decaisne N. Ann. Mus. IL p. 498 ezel. syn. — P. grandifolium Eckeland ap. Afzel. Pl. Guin, — P, Afzelianum R.S. — Peperomia grandifolia Dietr. Lc. — Piper caudatum Sieb. Pl. Maur. n. 53. — Lomba Rumph. Herb, Amb. VI. p. 183, tab. 59, fig. 1. — # Arbor 20—30-peda- lis” in regione Tobing Sumatrae, quae maxima ejus dimensio mihi nota, — vulgo frutex. — Tropisch West-Afrika. — Mascarh. eilanden. Madagaskar en verder over geheel Zuid-Azië en Sunda-Archipel (Sumatra, Java, Celebes enz.). Molukken. — Sajor Lomba mal. Ailaoen tabor amb., Gerong of Nambong jav, Kambang pori mak. IT. MACROPIPER uro. Flores dioiei. Amenta masc. solita- ria, fem. vulgo aggregata. Masc. Bracteae subrotundae peltatae. Stamina 2 lateralia, antheris cum filamento articulatis. Fem. Bracteae subsessiles peltatae, demum inter baccas replicato-abscon- ditae. Ovarium subtetragonum, stigmatibus 3 raro 4 lanceolatis erassiusculis, Baccae discretae, obpyramidatae tetragonae, pericar- pio circa apicem margine incrassato. Semen conforme, testâ sub- erustace fragili, albumine farinoso. — Frutices Oceaniae et Moluc- PIPERACEAE. 438 CHAVICA, — cani, foliis alternis digitinerviis, subrotundatis, petiolis vaginantibus, amentis masc. oppositifoliis, fem. vulgo e ramulo axillari ortis. 1. Macropiper Reinwardtianum mio. in Linnaeâ XIX. p. 481. Fruticosum, subglabrum, folia ovato-rotundata brevi-acuta, basi trun- cato-cordata, summa rotundata, membranacea, glandulosa, glabra vel subtus parce pilosula, 9—7-nervia, nervis 3 mediis paullo supra basin liberis, 6—4 poll. longa, petioli e basi stipulaceo-vaginantes teretiusculi juniores sparse pilosi, amentum feminum maturum cylin- _ drieum, baccae obovato-pyramidatae, stigmatibus 3, raro 4, brevibus. Noesa Laut (Molukken). B. Pipereae verae, Stipulae oppositifoliae et petiolares, hae dorso ad- natae, citius evanescentes. Amenta oppositifolia solitaria. Cohors T. Piperineae. Flores sessiles, IV. CHAVICA mio. Flores dioici, densissimi. A menta oppo- sitifolia solitaria, fem. maribus crassiora. Bracteae pedicellato-pel- tatae persistentes, masc. breviores. Masc. Stamina 2 lateralia vel 8—4, filamentis antherisque brevibus, connectivo crassiusculo. Fem. Ovarium ellipsoideum, rarissime apice in stylum attenuatum, stigmatibus 3—6 brevibus crassis vel elongatis. Baccae supra rhachin maturam tumentem interque bracteas coloratas eonfertissimae, in synearpium eohaerentes vel connatae, angulatae, pulposae, apice umbonatae. Semen oblongum vel sublenticulare, tri- tetragono-com- pressum, testâ crustaceâ nitidâ foveolatâ. — Frutices vulgo scan- dentes Asiae calidioris et insularum confinium, locis submontosis hu- midis ef umbrosis luxuriantes, acri-aromatici, foliis alternis vulgo multipli- vel digiti-nerviis, utriusque sexus conformibus vel dissimi- libus, stipulatis, amentis oppositifoliis, solitariis, cylindricis, raro sub- globoso-abbreviatis.— Stipulae laterales in axillarem dorso magis mi- nusve adnatam axillari-petiolarem connatae, oppositifolia vero fugax- $ 1, Euchavica Mig. Amenta cylindrica. Connectivum haud pro duetum. 1, Chavica Siriboa mio. Syst. p. 224. Hook. Lond. Journ. IV: p. 433. Folia utriusque sexus conformia, membranacea, obsolete pellucido-punctata, praeter petiolos puberulos glabra, inferiora € basi oblique subcordatâ ovata acuminata, 5-pli- raro 7-pli-nervia, supe PIPERACEAE. 439 CHAVIGA. riora e basi inaequali-rotundat vel subacutâ oblongo-ovata anguste oblique acuminata, 6—4 poll, longa ; amenta pendula, masc. bracteis subglabris diandris, fem. longius pedunculata cylindrica, bractearum pedicello tomentoso, stigmata 4—6. Piper Siriboa Linn. — Bl. Le. XI p. 208, fig. 24 (fol). Enum. 1. p. 71. — Cubeba Siriboa Mig. Comm. Phyt. p. 34. — Siriboa Rumph. Herb. Amb. V.p.34 (exel. partim varr.) tab. 117 (ewel. forsan amento dezlr.). — À Ch. Betle foliis duplo majoribus, ex nigro virentibus, haud splen- dentibus, subtus venosis caet. differt. — Algemeen in de Molukken, ook op de Philipp. en Sunda-eilanden, volgens RrumPuIus zeld- zaam op Celebes. — Nepal. — Op Bourbon, waarschijnlijk ge- plant. — Volgens RUMPHIUS zoo algemeen in de Molukken dat daarom de Betel niet geplant wordt, in wiens plaats men deze gebruikt, die scherper is en tevens op het hoofd zoude werken. — Sirih boeah mal, Bida maran amb, Bida Masofo fern., Rapa leko mak, Bodé jav. | 2, Chavica Betle mio. Syst. p. 228. Rami stricti ; folia membra- nacea, demum subcoriacea, subtilissime pellucido-punctata, supra subnitida, utrinque glabra, inferiora late cordato-ovata acute acumi- _nata, superiora lato-ovata aequilatera, suprema inaequilatera, brevi- acuminata vel acuta, 9-pli- 7-plinervia, 5—24 poll. longa, amenta masc. gracilia patula vel deflexa, fem. deflexa brevia longe peduncu- lata, stigmata 5—6. Piper Betle Linn. — Burm. Fl. Ind. p. 14. BIJ l.c. Roxb. Fl, Ind. I. p. 160. — Betela-Codi Rheed. Hort. Mal. VII. p. 29, tab. 15. — Siri folium Rumph. Herb. Amb. V. Pp. 336, tab. 116, fig. 2. Burm. Zeyl. tab. 82, fig. 3 (masc, bona). Hook. Bot. Mag. tab. 83132. — Door geheel Indië gekweekt, waarschijnlijk oorspronkelijk van de Sunda-eilanden. — Het gebruik der Sirih-bladen met Pinanguooten, kalk en tabak als kouwmiddel bij de Maleische volksstammen, is algemeen bekend. — Sirih mal. of Sirih daoen, d.i. Sirih-blad, Liekomak., Base ba- lin, Soeroeh jav., Bida maran tern., Amo of Ame laoen amb, Tamboolee (betel-blad), Tambooluvallee sansk. (de plant). 3. Chavica consanguinea mig. Syst. p. 232. Folia inferiora e basi rotundato-truncatà aequali lato-ovata breviter acuminata, 7 —8-ner- PIPERACEAE. 440 CHAVICA, via, superiora e basi inaequali ovato-elliptica acuminata, 5—6-ner- via, coriacea, subtilissime pellucido-punctata, glabra, petiolis antice hirtellis, amenta masc. breviter pedunculata filiformia leviter cur- vata. — Nervis omnibus e basi ortis ab ambabus pracced. differt. Amboina. 4. Chavica Benthamiana mio. Syst. p. 233. Folia e basi cuncat truncatà nunc subpeltatâ lato-ovata vel orbiculata acuminata, coria- cea, 5-plinervia, 2—3 poll. longa, amenta masc. pollicaria, fem. vix semipollicaria, stigmata 5 crassiuscula, lincaria, acuta, baccae depres- sae. Piper fragile Benth. in Hook. Lond. Journ. 11, p. 234. — Ra- muli ad nodos valde fragiles. — Nieuw-Guinea. 5. Chavica miniata mio. Syst. p. 234. Illustr. p.32, tab. 28. Ramuli petiolique puberuli; folia breviter petiolata, membranacea, inferiora e basi inaequali subcordat elliptica, superiora e basi lato- rotundat lanccolato-oblonga vel lanceolata, 7— 5-nervia, subglabra, pedunculi 4} —55 poll, longi, petiolo multo longiores, amenta fem. elongata, 4—4}-pollicaria, stigmata 3 —4 exigua. Piper miniatum Bl Lc. XL p. 166 eum fig. zylogr. Enum. Le. p. 65. — Cubeba Mig. Le. p.33— Piper glandulosum Opiz. Relig. Hänk. 111. p.158. Java. — Philipp. eilanden. — Sirih oetan sund. 6. Chavica macrostachya mro. Syst. p.236. Illustr. p.33, tab.29. Linnáeá XIX. p. 482. Folia modice petiolata, chartacea, subper- gamacca pellucido-punctata, glabra, e basi leviter inaequali (in qui- busdam deorsum subprotractâ) rotundatâ ovato-oblonga breviter acu- minata, 5 — 7-nervia, circiter T-pollicaria, amenta fem. longe pedun- culata cylindrica erecta demum patula, elongata, baccifera demum aurantiaca, stigmata 8. Piper auriculatum Bl. l.c. p. XL. fig. 6 oylogr. Enum. l. e.p. 66. — Cubeba Mig. l.c. p. 34. — P. ca- naliculatum Klotzsch mss. — Piper rubrum Reinw. Herb. — Java. — Banda. — Tjabé oetan op Banda. — Maritjô javs Bedas sund. $ 1, Chavica Roxburghii mio. Syst. p. 239. Illustr.tab. 30. Caulis fruticulosus, sterilis decumbens, fructifer erectus ramosus, snbtilissime hirtellus, glabrescens, folia inferiora longe petiolata e basi lato-cor- PIPERACEAE. 441 CHAVICA, datà ovato-rotundata acuta vel obtusa, 7-nervia, superiora breviter petiolata summaque sessilia amplexicaulia e basi inaequali-cordatâ oblonga 5-nervia, chartacea, subtilissime pellucido-punctata, petiolis nervisque praesertim subtus subtiliter hirtellis, glabrescentibus, 3 Le poll. longa, amenta masc. filiformi-cylindrica cum pedunculo folium subaequantia, fem. crassiora, plus duplo breviora, pedunculo eirciter aequilonga, stigmata 3—4 lanceolata, Piper longum Linn. Flor. Zeyl. n. 12 quoad syn. Rheed. (Cotta Tirpali Hort. Mal. V. p.21, tab. 14). — P. longum Pistolochiae folio Pluckn. Alm. p. 297, tab. 104, fig. 4. — P. longum Roxb. Fl. Ind. 1. p. 154. — Nees off. Pfl. vol, L. — Ceylon. — Voor- en Achter-Indië, waar- schijnlijk ook op den Archipel. — Levert het Piper longum off. uit de genoemde gewesten. — K rishma, Chupula, Pippulee sanskr. 8. Chavica sarmentosa io. Syst. p. 242. Fruticulosa, sterilis decumbens, florifera erecta, ramuli tenere hirtelli, folia inferiora longe petiolata rotundato-cordata aut lato-ovato-cordata breviter et obtuse acuminata aequilatera, 7-nervia vel et 10-plinervia, superiora brevi- ter petiolata vel subsessilia e basi inaequali-subeordatâ vel rotundatâ ovato-oblonga inaequilatera, acuminata, 5-plinervia, chartacea, subti- lissime pellucido-punctata, 14— 41 poll, petiolis nervisque praeser- tim subtus hirtellis, amenta fem. brevia erasso-cylindrica pedunculo aequilonga, matura dilute rubra, stigmata 4 lanceolata. Piper sar- mentosum Roxb. Fl. Ind. l.c. p. 160. — P. latifolium Hunter Asiat. Research. IX. p. 392. — Peperomia sarmentosa Dietr. l.c. Piper diffusum (an et Vahl Enum. 1. p. 333?) Bl. l.c. p. 222, fig. 29. Enum. p. 73. Mig. Syst. p. 329. — P. Karok Blume Cat. Buitenz. p. 33. — Praecedenti arcte affinis, foliis apice breviter et obtuse acuminatis, superioribus basi haud profunde vel non cordatis, S-plinerviis differt. — Huc verisimillime Sirium frigidum rotundif. Rumph. Herb. Amb. V. p. 345, tab. 119, fig. 2. — Molukken. Java. Sumatra. Nicobaren. Mergui. — Gadoe mal. of Si- rih oetan dangin. — Kalemban mak. — Karok of Obak ba- tah sund, 9. Chavica Pseudo-Melamiris MIQ. Syst. p. 244. Fruticulosa, Scandens, folia longiter petiolata membranacea glabra sparse pellu- PIPERACEAE. 442 GHAVICA. eido-punctata, inferiora aequilatera, e basi truncato-cordatâ lato-ovata breviter acuminata, 7-pli- 9-plinervia, superiora minora, e basi acutà vel obtusiusculâ aequali vel inaequali ovata vel elliptica acuta vel vix acuminata, 7-plinervia, illa circiter 54 poll. longa, amenta masc. pedunculata (pedunculo petiolam circiter aequante) cylindracea elongata. Piper Melamiris Rob, Fl, Ind. 1, e. p. 161. — Amalago Rheed. l.c. VIL. tab. 16? — Molukken, — Voor-Indië. 10. Chavica Melamiris mro. Syst. p. 245. Fruticosa, scandens; folia snbeoriacea impunctata,e basi subcordatà vel rotundatâ ovata acuminata 7-pli- 9-plinervia, petiolis nervisque subtus hirtello-pu- berulis glabrescentibus, majora 3—34 poll. longa, amenta feminea pedunculata pendula brevia eylindrico-subconica. Piper Melamiris Linn. Spec. Pl. — Cubeba Mig. l.c. p. 34, — Sirium sylvestre alterum Rumph. l.c. V.p. 342, tab. 118, fig. 2, an el 1? — Species cujus certum specimen nondum vidi, ex R. praesertim pro- posita. — Algemeen in de Molukken, en waarschijnlijk ook in andere gewesten van Indië. — Sirih oetan of S. kandbata mal, Amelaoen albar amb. 11. Chavica Blumei mio. Syst. p. 246. Fruticosa, scandens, ra- mulis pubescenti-tomentosis; folia e basi leviter cordatâ ovato-oblon- ga vel oblongo-lanceolata, acute acuminata, 5-pli- 7-plinervia, coria- cea, supra sparse, subtus petiolique dense pubescentia, 81—7 poll. longa, amenta longe pedunculata elongata, bracteis glabris. Piper Melamiri Bl. l.c. XL. p. 208, fig. 22 (fol). Enum. 1. c.p. 170.— B. frustrata Mig. (species) Pl. Jungh. 1. p. 16. Zoll. Cat. p. 84, indumentum subincanum, folia sub- 9-plinervia, pellucido-punctata, baccis plerisque abortivis amenta matura tenuia. — Java, Noesa Kambangan. — f. Java. — Aroi kekeb, Bakatab sund, Sirih aloes tapël jav. 12. Chavica populifolia mra, Syst. p. 248. Folia breviuscule petio- lata, membranacea, pellucido-punctata glaberrima aequilatera, e basi cuneatâ rhombeo-oblonga sensim acuminata, b-plinervia, 3j—t poll. longa, amenta fem. pedunculata (pedunculo petiolum superante) oblongo- cylindrica, brevia, obtusa; stigmata 3—4, — Luzon. 13, Ghavica Chaba mio. Syst. p. 251. Illustr. p. 37, tab. 31. PIPERACEAE. - 443 — CHAVICA. Fruticosa, scandens; folia membranacca pellueidd-punctata, glabra, inferiora longius petiolata, e basi aequali rotundatâ plerumque ovata abrupte acuminata, superiora breviter petiolata, e basi magis minusve inaequali acut vel obtusâ oblonga vel elliptica longiuscule anguste acuminata, 5-pli- raro 3-plinervia, medioque unicostulata, 44} poll. longa, amenta longiuscule pedunculata, masc. filifor- mia, fem. eylindrieco-conica vel ovalia obtusa, erecta, matura pen- dula inerassata, stigmata 3. Piper Chaba Bl. l.c. XI. p. 168, fig. T (fol). Enum, l. c.p. 66, nec Hunter in As. Res. IX. p. 591, nec Rozxb. Fl. Ind. 1. p. 156. — P. abbreviatum Opiz. Relig. Hänk. UL p. 157. — Java. — Luzon. — Tjabé berit of Tjamintring sund. 14, Chavica densa mio. Syst. p.252. Illustr. l.c. tab. 32. (Tab. XXVII). Fruticosa, scandens; folia longiuscule petiolata, coriaceo- membranacea, vix pellucido-punctata, supra glabra, subtus in nervis petiolis ramulisque tenere puberula, inferiora cordato-ovata, supe- riora e basi inaequali elliptica vel oblonga, illa brevissime haec modiee acuminata, sub-7-plinervia, 44—5} poll. longa, amenta longe pedunculata, peduneulo filiformi petiolam plus duplo supe- tante, cylindrica, stigmata 5—6 teretia elongata. Piper densum Blumel.e. XT. p. 193, fig. VI (germinatio), fig. 18 (folium). Enum. P. 252. — Java. Ceylon? — Aroi tjabé of Sirih oetan sund. 15. Chavica Wallichii mio. Syst. p. 254. Hlustr. p. 38, tab. 33. Ramuli petiolique sparse pilosuli mox glabrati, folia chartacea ob- solete pellucido-punctata, e basi subaequali rotundat vel subacutâ elliptica acuminata, stirpis masc. sublanceolata, 5-pli- rarissime 7- plinervia, supra glabra, subtus rariter sparse pilosa, 5—2} poll. longa, amenta fem. longe pedunculata cylindrica recta $—l poll. longa, stigmata 3—4 brevia lineari-lanccolata crassiuscula. Piper aurantiacum Wall. Cat. n. 6685 A et B. — Var. B. glabra Mig. Pl, Jungh. I. p. 16 glabritie ramulorum, petiolorum et foliorum differt, vix tamen species. — Nepal. Silhet. — p. Java. 16. Chavica? maculata mio. Syst. p. 256. Suffruticosa, scan- dens, ramis petiolisque purpureo-maculatis, folia petiolata, e basi sub- oblique cordatà interdum subpeltatâ oblonga acuminata, superiora PIPERACEAE. 4,44 CHAVICA, multo angustiora, coriacea, glabra, 45 —8 poll. longa, e costâ utrin= que 7-costulata (costulae aequabiliter per totam laminam distributae), peduneuli petiolo breviores, amenta masc. 1} poll. longa, bracteis ambitu pubescentibus. Piper maculatum Bl, l.c. p. 199, fig. 20 (folium). Enum. l.c. p. 70. — Java. 17. Ghavica officinarum mio. Syst. p. 256. Hlustr. p. 39, tab. 34. Hassk. Pl. Jav. rar. p. 194. Fruticosa, alte scandens, folia coriacea, subtilissime pellucido-punctata, glabra, subtus pallida, infima lon- gius petiolata ovato-cordata 8—5-nervia et costulata, superiora bre- vius petiolata, longiora, oblonga acuminata, basi inaequali acuta vel rotundata, per totam longitudinem costulata, 2}—7 poll. longa; peduneuli petiolo longiores; amenta fem. cylindrica brevia sursum leviter attenuata, matura rubicunda; ovarium glabrum, stigmatibus 9; masc. teretja elongata. Piper longum Rumph. Herb. Amb. V. p. 883, tab. 116, fig. 1 (foliis oppositis erronea). Bl. l.c. p. 197, fig. 9 (folium). Enum. Le. p. 70 partim. Decaisne l.c. p. 497. Linn. Spec. pro parte minore. — P. Amalago ej. quoad syn. Rumph-— P. Chaba Hunt. l.c. — Cubeba Chaba Mig. l. c.p. 34. — Piper callosum Opiz. Reliq. Hänk. II. p. 152. P. canalieulatum ej. l.c. p. 115. — @. maritima Mig. Syst. p. 262. Illustr. tab. 35 (species, Piper maritimum Bl, herb), forma magis vegeta, foliis basi magis excisis, costulis infimis a basi paullo remotioribus, stigmatibus 2. — y. Labillardieri Mig. Syst. p. 263 species, foliis membranaceis, cos- tulis numerosioribus, 2 infimis fere e basi ortis, stigmatibus 3. — Frutex 10-pedalis odorem acerrimum aromaticum spiranf (sunen.).— Op den geheelen Sunda-Archipel, Molukken, Philipp. eilan- den, Timor, China, geplant en ook in het wild. — Bengalen enz. gekweekt of wild? — Levert een groot deel van het Piper longum off. — Tjabé aroi sund., Tj.djawa of Tj. praoe mal. en jav. Lada pandjang mal. Observ. Pharmacum magnum vulgare Rumph. Herb. Amb. V. p. 42, tab.26, fig. 1. speciem sistere videtur distinctam, caule crasso alte scan- dente, foliis iis Ch. Betle similibus sed minoribus, firmioribus, cos- tulatis, nervis 3 e basi. 18. Chavica? viminalis sra. in Linnaed XX. p. 131. Ramuli pu- beruli, petioli antice ciliolati, folia membranacea, pellueido-puncticulata, novella versus basin in costà puberula, lineari-lanceolata attenuata apice PIPERACEAE, 445 GHAVICA. ipso obtusiuscula, patule costivenia, venis ante marginem unitis, 24—4 poll. longa, amentum masc. breve, bracteis peltatis glabris. Piper vi- minale Opiz. Relig. Hânk.l.c. — Mig. Syst. p. 336. — Luzon. 19. Chavica lanceolata mio. Syst. p. 264. Illustr. p. Al, tab. 36. Fruticosa scandens, folia breviter petiolata coriaceo-membrana- cea, lanceolato-elliptica longiuscule acuminata, infima basi semicor- datâ valde inaequalia, sub-7-plinervia, summa aequalia acuta 5-ner- via, glabra, ad imam basin cum petiolo pubescentia, amenta longe pedunculata, masc. cylindrica tenuia pedunculum aequantia. Piper lanceolatum Roxb. Fl, Ind. 1. p. 159. — P. moluccanum Spreng. Syst. 1. p. 112. — Chavicae miniatae affinis, foliis tamen distinc- ta. — Molukken. 20. Chavica Lessertiana mia. Syst. p. 270, Ramuli petiolique cum foliis subtus ad basin hirtelli, folia subsessìlia coriaceo-membranacea pellucido-punctata, e basi semicordato-auriculat ovato-oblonga longe acuminata sub-9- vel 9-plinervia, supra nitida glabra, subtus pallida, suppetentia superiora fere 9 poll. longa, amenta mase. longe peduncu- lata, pedunculo breviora, tenuia, bracteae glabrae. — Species dubia, sequenti forsan nimis affinis, e specimine haud satis completo exstruc- ta. — Philipp. eilanden. Observ. Piper grande Opiz. Relig. Haenk. (non Vahl) ad hanc re- ferendum, vel n. sp. sed sterile. 21. Chavica majuscula mio. Syst. p. 211. Zoll. Cat. p. 84. Fruticosa, scandens, folia breviter petiolata (petioli vix pollicares) membranacea, obsoletissime pellueido-punctata, glabra, e basi in- aequaliter cordatâ elliptico-oblonga acuta vel subacuminata, valide multí- vel multiplinervia (nervis utrinque 8—7), 9—11—12-pol- licaria, subtus pallida, stipula oppositifolia magna lanceolata, pedun- culi petiolo multo longiores, amenta elongata, masc. filiformia, fem. erassa bractearum pedicellis floccosis, stigmata 3—4 brevia obtusa. Sirium decumanum Rumph. Herb. Amb. V. p. A5 (partim) tab. 21. — Piper deeumanum Linn. guoad syn. Rumph. — P. methys- ticum Roxb. Fl. Ind. 1. p. 159. — P. majusculum Bl. l. c.p. 210. Enum.Le.p-T1— P. magnificum Reinw. herb. (ef. Linnaea XIX. p. 484) — Sunda-Archipel (Java) — Amboina. — Sirih talan mal, Amelaoen talan amb, Aroi Kamang of Bodé jav. — In de Molukken gebruiken de inlanders de bladen en het hout als ge- PIPERACEAE. 446 CHAVICA. neesmiddel. — Volgens REINwW. Siri Seitan of S. Swan gì op Am- boina genoemd. Observ. Rumruius eodem capite de 2 adhue speciebus affinibus agit, quae probabiliter aliarum a nobis enumeratarum synonymis subscri- bendae. Conf. Syst. Pip. p. 213. adnot. 22. Chavica Rafflesii mio. Syst. p. 273. Fruticosa, scandens, fo- lia e basi subaequali-cordatâ lato- vel subovato-elliptica subacuta chartacea multiplinervia (utrinque 9—10, quorum infimi 5 tenucs), supra praeter costae basin glabra, subtus in costâ costulis petioloque puberula; stipula lanceolata acuminata coriacea dorso puberula, amenta.…. Polis subaequilateris, latioribus, subtus puberulis, cos- tulis a basi remotioribus a praeced. satis differre videtur. — Sumatra. 23. Chavica sundaica io. Syst. p. 274. Linnaea XIX. p. 483. Ramulí angulati glabri glandulosi, folia brevi-petiolata (stipulis pe- tiolo adnatis coriaceis secedentibus) chartacea, utringue glandulosa, inferiora lato- vel oblongo-ovata, summa fere elliptica, basi aequali vel minorum leviter inaequali rotundata, apice breviter et acute acu- minata, illa novem-haec septuplinervia, nervis 3 mediis £ alt. a basi solutis, subtus parallele venosa, 12—S poll. longa, stipulae oppositi- foliae magnae coriaceae glabriusculae, amentum fem. 4} poll. longum, strictum, bracteae peltato-pedicellatae, ovarium ovatum apice atte- nuatum, stigmatibus 3—4 tereti-lanceolatis. — Species insignis, ab RrINw. detecta, minus recte Sundaica a cl. Br. dicta. — Piper album Vahl. Enum. I. p. 834 (ezel. syn. Rumphiiy? — Amboina. 24. Chavica celebica x1o. Syst. p. 276. Illustr. b, c.tab. 41. Fru- ticosa scandens, folia breviter petiolata, e basi vix inaequali elliptico- oblonga acuminata membranacea obsolete pellucido-punctata, supra glabra, subtus eum ramulis petiolisque pubescentia, ad 4 usque lon- gitudinis e costâ utrinque 5 eostulis, supremâ ad apicem dictâ, pe- dunculi petiolum aequantes. Piper ellipticum Herb. Reinw. (cf. Lin- naea XIX. p. 484). Piper celebicum Bl; l. e. XI. p. 157, fig. 1 (folium). Enum. IL. p. 64, — Celebes. $ 2. Sphaerostachyon Mig. Syst. p. 218. Amenta fem. globosa vel subglobosa, 25. Chavica sphaerostachya mio. Syst. p. 278. Illustr. p. 14, PIPERACEAE. 447 RHYNCHOLEPIS, tab. 42. (Tab. XXVII). Fruticosa, scandens, glabra, folia chartacea pellucido-punctata, e basi leviter inaequali acutâ vel cuneatâ in stirpe masc. non raro subrotundatâ elliptica, oblonga vel sublanceolato- oblonga, saepe longius acuminata, 7-pli- 9-plinervia, amenta masc. filiformia, femin. globosa, stigmata 8 brevia basi subeonnata. Piper brachystachyum Wall. Cat. 6656. — B. penangensis Mig. 1. c. p. 219, 1llustr. Lc. tab. 48, species, foliis majoribus, saepe angustio- ribus, amentis fem. ovato-globosis. stigmatibus saepe 4. (Wall. Cat. n. 6642 B. sub P. Lonchite). — An huc Sirium terrestre Cado Cado Rumph. Herb. Amb. V. p. 8344, tab. 119, fig. 1? — Voor- en Achter-Indië. Poeloe Pinang. Java. Molukken. $ 3. Peltandron Mig. Syst. p. 281. Connectivum antherae incrassato- exsertum loculos occultans. 26. Chavica eorylistachya mia. Syst. p. 281. Glabra; folia petio- lata e basi rotundato-inaequali oblongo-lanceolata acute acuminata in- aequilatera pellucido- punctata, utrinque 8 —ö-costulata; amenta (masc.) breviter pedunculata brevia deflexa. — Philipp. eilanden. V. RHYNCHOLEPIS wig. Characteres Chavicae, sed bracteae carnosae peltato-pedicellatae oblongae apice in acumen longum li- neare (ciliatum) productae; stylus longus, stigmatibus 3 lineari- bus. — Habitus admodum singularis, stipulis oppositifoliis amplis ventricoso-concavis diu persistentibus, foliis multinerviis fere mela- stomaceis, Ll. Rhyncholepis Cumingiana mia. Syst. p. 282. lilustr. p. 45, tab. #5. Hook. Lond. Journ. IV. p. 433. Ramuli petiolique breves hirti, folia e basi valde inaequali rotundatâ subcordatâ ovata vel oblonga, Superlora longe acuminata sub- J-nervia, inf. latiora acuta sub- 7—11- multinervia, versus basin hirtella, marginibus ciliata. — Philipp. eilanden, 2, Rhyncholepis brevicuspis mia. Lc. p. 283. Differt a praeced. folijs subtus dense hirtis lato-oblongis subquadratis, abrupte breviter ACùminatis, supra sparse hirtis, 10-nerviis. — P hili pp. eilanden. 8. Rhyncholepis? Roxburghii wro. /. c.p. 284. Repens, superne villosa, folia breviter petiolata obovato-cuneata breviter acuminata, villosa, 5-pli- 7-plinervia, amenta breviter pedunculata, baccae rostra- fac. — Piper rostratum Roeb. Fl. Ind. IL. p. 160. Peperomia Dietr. Le. — Non vidi. — Molukken. PIPERAGEAE. 44.8 CUBEBA. 4. Rhyncholepis Hänkeana mia. 4. c. (Piper denudatum Opiz l.c.) forsan inter praecedentium synonyma. — Luzon, VI. CUBEBA mig. Flores dioici. Bracteae sessiles vel peltato- subsessiles. Masc. Stamina 2—5, filamentis antherisque brevibus, his ovatis vel cordato-reniformibus. Fem. Ovarium ses- sile, stigmatibus 8—5. Baccae basi constrictâ pseudo-pedicel- - latae exsertae subglobosae, pericarpio tenui. Semen subglobosum testâ coriace vel corneà. Albumen farinosum. — Vegetatio Piperis. 1. Cubeba officinalis uro. Comm. Phyt. p. 88, tab. T—I. Syst. p. 285. Zoll. Cat. p. 84. Fruticosa, scandens, folia glabra coriacea, subtiliter pellucido-punctata, inferiora e basi inaequali-subcordatà ovata brevissime acuminata, superiora e basi rotundatâ ovato-oblonga minora, stirpis masc. 5-pli-, fem. 5-pli- 9-plinervia et pauci-costu- lata, 5 —4 poll. longa, pedunculi petiolum subaequantes, amenta masc. gracilia, fem. crassiora, bracteae hirsutae, pedicellis baccâ globosà longioribus. Piper Cubeba Linn. fil. Suppl. p. 90 excl. spec. afric. Bl Le. XI. p. 200, fig. 21. Enum. l.c. p. 10. — P. caudatum Houtt. Syst. Linn. — Cubebae officinar. Philipp. Camelli in Phil, Transact. XXIV. p. 1773? — Java, Noesa Kambangan, ook op onderscheidene andere plaatsen gekweekt. — Philipp. eilan- den? — Kemoekoer mal. — Soeganda marichoe sanskr. Levert de Baccae Cubebae off., die vooral van Java worden aangevoerd. 2. Cubeba sumatrana mio. Comment. Phytogr. p. 42, tab. V a. Syst. l. c. Habitus et characteres fere praecedentis, sed folia infe- riora e basi aequali leviter cordatâ lato-ovata 7 — 9-nervia, superiora e basi aequali truncatâ oblongo-rhombea, acuminata, 5- vel 7-pli- nervia, majora, usque 7 poll. et universe latiora, crassius coriacea, stirpis masc. oblongo-lanceolata, pedunculi petiolo breviores; pedi- celli erassi baccam subglobosam aequantes. Piper Pseudó-Cubeba Korth. mss. apud Mig. Comm. Phytogr. p. 22. — Sumatra. — Poeloe Pinang. 3. Gubeba crassipes mio. Comment. Phyt. p. 45. Syst. p. 292 Folia petiolata e basi obtusâ vel subcordatâ ovata acutiuscula vel acuta approximate 6-plinervia, nervis 2 inferioribus supra basi di- PIPERAGEAE. 449 CUBEBA. vergentibus, 4 poll. longa, pedunculi petiolo multo longiores, bacca- rum pedicelli elongati. Piper crassipes Korth. mss. ap. Miq. Comm. Phyt. p. 22. — Sumatra, 4, Cubeba Neesii mra. Syst. p. 292. Folia petiolata, inferiora e basi _aequali cordatâ ovata attenuato- vel apiculato-obtusa, sub-9-nervia, nervis 3 mediis paullo supra basin liberis, superiora e basi inaequali. leviter cordatâ vel obtusà oblonga vel elliptica attenuato-obtusa, sub- T-plinervia, venulis obtectis, coriacea, supra nitida, subtus opaca, adulta _glabra, nascentia tenerrime puberula, 31—2t poll. longa, amenta fem. matura recta vel leviter curvata, baccae ovoideae submucronato-acutae, __pedicellum sursum incrassatum subaequantes. Piper pedicellosum Wall. _ Cat. n. 6646 A. — Singapore. 5. Gubeba canina mio. Comm. Phyt. p. 33, tab. IT. Syst. p. 293. Folia subtus pubescentia, membranacea, petiolata, inferiora e basi interdum suboblique subcordatâ ovata acuminata, sub-5-pli- vel _jumiorum sub- 7-plinervia, superiora et stirpis maris oblonga vel lanceolata, 3-pli- vel 5-plinervia, 4—2t poll. longa, pedunculi pe- tiolum aequantes, amenta masc. gracilia, fem. florentia pedunculo aequilonga dein longiora, baccae globoso-ovoideae sursum attenuatae pedicellum vix superantes. Piper caninum Rumph. Herb. Amb. V. _P- 49, tab. 28, fig. 2. BLL. ec. p. 214, fig. 26, a (folium), tab. IL fig. 5. Enum. l.c. p. 72. — P. Cubeba Vahl Enum. 1. p. 332 el Roxb. Fl. Ind. aliorumgue ex parte. — Ludit indumento den- _Siore, foliis magis cordatis et superioribus lanceolatis. Piper pe- duneulatum Herb. Reinw. — Poeloe Pinang. Sumatra. Java. Borneo. Molukken. — Seroeng lowong sund. — Laja andjing mal. 6. Cubeba Lowong aio. Comm. Phyt. p. 33. Syst. p. 296. Il- lustr. p. 48, tab. 48, Ramuli hirti, folia membranacea pellucido- __Panctata, inferiora e basi aequali rotundatà ovato-oblonga, acuminata vel acuta, superiora oblongo-lanceolata, 5-rarissime sub-7-nervia, SUpra in nervis subpubescentia, subtus hirtella, pedunculi. petiolum subaequantes, amenta leviter curvula, bracteae apice pubescentes, sti g- mata 4— 5, baccae ovales pedicellum crassiusculum subeompressum vix Excedentes. Piper Lowong Bl l.c. p. 161, fig. 4 (fol.). Enum. 1. P.72, — Praecedentis habitu, a qu nervis e basi ortis et indu- Ee Oer — Javar Sik lowong sund. Flo en ra van Ned. Indië, 1, — 2e Afd. PIPERACEAE. 450 CUBEBA, 7. Gubeba lanata mio. Syst. p. 298. Ramuli hirti, folia subeo- riacea pellucido-punctata, e basi inaequali rotundatâ elliptica acu- minata 5-plinervia et paullo infra mediam alt. utrinque unicostulata (costulà ad apieem ductâ), supra sparsissime, subtus petiolique dense birtella subtomentosa, pedunculi petiolum superantes, baccae ovales pedicellum tenuem subaequantes. Piper lanatum Roxb. Fl. Ind. 1. p. 160. Peperomia Dietr. l.c. — Sunda-Archipel. 8. Cubeba ? bantamensis mio. Comm. Phyt. p. 33. Syst.p. 299. Folia membranacea pellueido-punetieulata ovato-oblonga acuminata, inferiora basi rotundata subeordata, superiora obtusa vel acutiuscula, aequilatera, 5-pli- vel sub-7-plinervia, 3—4 poll. longa, glabra, pedunculi petiolo breviores, amenta masc. filiformia, fl. triandris, fem. incognita. Piper bantamense Bl. l. c. p. 164, fig. 5 (fol.). Enum. L. c.p. 65. — Java. 9. Cubeba mollissima uro. én Zoll. Cat. p. 84. Frutex scandens; folia orbiculato-cordatasbreviter acuminata 5—7-nervia, supra gla- bra, subtus tomentosa, majuscula, amenta pedunculata, baccae dis- tinete pedicellatae. Pothomorphe? mollissima Miq. Comm. Phyt. p. 46, tab. VL. fig. 1 A. Syst. p. 215. — Piper Bl. l.c. p. 228, fig. 30 (fol). Enum. IL. p. 73. — Java. — Daoen tjeper sund. 10. Gubeba venosa mio. Pl. Jungh. 1. p. 295. Scandens; folia longiuscule petiolata, e basi aequali vel subaequali emarginatà lan- ceolato- vel elliptico-oblonga brevi-acuminata, subcoriacea, utrinque praesertim subtus nigro-punctata, supra glabra, subtus in costâ ef costulis numerosis patulis venosis demum subserobiculatis puberula; amenta feminea longiuscule pedunculata, bracteis subtus hirtellis, baccae brevissime pedicellatae (juveniles). — Java. 11. Gubeba phyllosticta mio. /. c.p. 294. Glabra, folia modice petiolata, e basi inaequali subdimidiatá emarginatâ oblongo-lanceo- lata vel lanceolata breviter acuminata, submembranacea, subtus glau- eescentia, utringue nigro-punctata, costulis numerosis patulis, infimis adscendentibus, amenta fem. longe pedunculata, bracteae decurrenti adnatae, stigmata 8 brevia, baccae globosae pedicellum subaequan- tes. — Habitus specierum africanarum. — Java. PIPERACEAE. 451 PIPER. 12. Gubeba? segetum nio. Syst. p. 304. (Piper Korth. mss. ap. Mig. Comm. Phyt. p.23). Folium petiolatum longiuscule ovale acutum, basi subeuneatum, 5-plinervium, nervis lateralibus subdistan- tibus, ad apicem fere ductis, 23 poll. longa, amenta … … — Cubebae offic. affinis statuitur, sed non vidi. — Borneo. VII. PIPER Linn. ezel. sp. Flores dioici, saepe simul hermaphro- diti, amentacei, bracteis coriaceis oblongis vel elongatis fere totis adnatis, apicibus marginibusque liberis, in paucis rotundatis cen- trifixis. Herm. Stamina 2 lateralia, filamentis crassis, anthe- ris cordato-reniformibus. Ovarium sessile ovoideum, stigmati- bus 3—4 rarissime 5. Fem. absque staminum rudimentis. Masc. Stamina 2, filamentis teretibus. Baccae sessiles pulposae glo- bosae vel suboblongae. Semen conforme, testà coriaceà vel mem- branaceÂ, albumine duro farinaceo radiato, — Frutices scandentes Asiae australioris, foliis saepe multiplinerviis, stipulis vulgo cito deciduis, amentis pedunculatis oppositifoliis solitariis, saepius pen- dulis, baceis discretis. $ 1. Species genuinae. Bracteae elongatae adnatae magis minusve deeurrentes. 1. Piper attenuatum namiLr. mss. on Wall. Cat. n. 6642 B. Mig. Syst. p. 306. Illustr. p. 49, tab. 49. Zoll. Cat. p. 85. Scan- dens radicans; ramuli glabri; folia obsolete pellueido- punctata, supra glabra, subtus in nervis venalis petioloque hirtella, inferiora longe petiolata rotundato-cordata acuminata, 9-nervia, superiora e basi truncatâ lato-ovata 7- vel 7-pli-nervia; amenta fem. gracilia filifor- _mia breviter pedunculata, pedunculo petiolo multo breviore, brac- teae oblongae adnatae subtus hirtellae; stigmata 4 teretiuscula de- Îlexa. — In Javâ glabrior. — Voor-Indië in Goalpara, Assam, Gon Gachova?. Poeloe Pinang. Java, in Lamadjang. 2. Piper nigrum Linn. Syst.1I.p.856. Scandens; caules ramiquc teretes; folia coriacea, juniora pellueido-punctata, glabra, subtus glau- cescenti-pallida, inferiora e basi leviter cordatâ vel truncatà rotun- dato-ovata, 7-pli- vel 9-plinervia, nervis 3 medíis supra basin so- lutis ad apicem ductis, superiora ovato-elliptica vel elliptica, ple- Fumque inaequilatera, 7-pli- 5-plinervia, acute acuminata, 5—4} 29% — fig. 12. Enum. 1. p. 67. Mig. Syst. p.320. Illustr. p. 54, tab. Alte scandens, caule demum brachii crassitie, folia jurmiora memb: _oblongae luteo-marginatae, rhachi inter eas hirtâ; stamina 2 PIPERAGEAE. 452 poll. circiter longa; fl. hermaphroditi vel feminei, amenta filif pendula remotiflora brevi-pedunculata folio breviora; bracteae lin stigmata 8—4 raro 5, baccae globosae maturae rubrae. Bu Ind. p. 18. Bl. le. XI. p. 191, fig. 11 et 17. Enum.T. p. Lour. Coch. TI. p. 69. Roxb. FL. Ind, T. p. 150. Mig. Syst. Hllustr. p. 50. tab. 50. Hlassk. Pl. Jav. rar. p. 196. — Piper ovatis subseptinerviis Linn. Zeyl. n. 26. Piper rotundum ex Ma baria foliis latis 5-nerviis albieantibus Herm. Zeyl. p. 52— Malag Codi Rheed. Hort. Mal, VIL p. 23, tab, 12. — P. rot. nigrum Pluef Alm. p. 297, tab. 537, fig. 1. — P. trioieum hoxb. Mig. L p. 310 forsan stirps sylvestris hujus speciei (conf. Lllustr. tab. 52). — Waarschijnlijk in Voor-Indië, in Malabar en welligt op de Sunda-eilanden in het wild, maar thans in geheel Zui Azië en op de eilanden en ook in andere werelddeelen geplant. E grenzen van de Peperkultuur liggen, volgens cRAWFURD, tuss 94—113° OL. Parijs, en 5° ZBr. tot 12° NBr. — In Siam Sumatra wordt die kultuur het meest gedreven; men schat de a brengst op 50 millioen pond, waarvan $ naar Europa wordt uitg voerd. — Villojoeng, Koloekoeng sanskr., Lada of Marit mal, Pédés sund. of Poön Lada mal. _3. Piper albido-punctatum er. Verh. Bat. Gen. XL. p. 190,, 16. Enum. I. p. 68. Miq. Syst. p. 316. Scandens, radicans, fo petiolata, coriacea, supra glabra, subtus pilis microscopicis hic il albido-adspersa, inferiora subrotundo-ovata, superiora oblongo-o oblique acuminata 5-vel sub-5-plinervia, 5} —4L poll. longa, pede culi petiolo breviores, (amenta juvenilia). — Noesa Kambange 4. Piper arborescens roxs. #l. Ind. IL. p. 169. Bl. Lc. p. IE nacea, adulta coriacea, supra nitida, subtus glaucescentia in ner puberula, e basi inaequali-subrotundatà elliptica vel ovato-elli suboblique breviter acuminata, 5-pli- vel sub-7-plinervia, Dl—ë poll. longa, pedunculi petiolos circiter aequantes, amenta masc. bre- via leviter eurvata, bracteis orbicularibus subsessilibus, feminea : _ PIPERACEAE. 453 » PIPER. formia pendula tandem longissima, bracteis lineari-oblongis adnato- sessilibus, subtus hirtis; stigmata 34; baccae oblongae. Sirium arborescens tertium Rumph. Herb. Amb. V. p. 46, tab. 28, fig. 1 (amentis juvenilibus). — Sapor baccarum amaro-acris. — (3, foliis superioribus basi aequali subacutis, bracteis rhachique amenti gla- bris, probabiliter glabratis: Piper Linki Mig. Syst.p. 317. Hlustr. p. 53. tab. 53. — Voor-Indië — Poeloe Pinang. Java, enz. —Sirih oetan, Tjabé oetan mal, Rinoe manoek, Sirih of Pedés lëwëng sund. 5. Piper philippinum mso. Syst. p. 322. Folia petiolata, e basi le- viter ivaequal? rotundatà oblonga oblique acuminata, subtilissime pel- lueido-punctata, glabra, subtus “glauca (sub lente quasi lepidotula), 5- plinervia, nervis 3 mediis paullo supra basin exortis ad apicem ductis, 4 poll, longa; amenta fem. elongata remotiflora; bracteae subtus pi- losae, sfigmata & ovoidea crassa, baccae ellipsoideac. — Philipp. eilanden. 6. Piper acre er. Verh. Bat. Gen. p. 185, fig. B. Enum. Il. p. 78. Mig. Syst. p. 323. Folia petiolata membranacea, supra glabra, sub- tus albicantia et in nervis subpuberula, e basi aequali attenuatâ elliptico- vel rhombeo- vel lanceolato-oblonga, acuminata, 5-pli- vel fere 7-plinervia, nervis 2 vel 3 inferioribus ad apicem non per- ductis, 5-fere 6 poll, longa, amenta subflexuosa con fertiflora, bracteis subeentrifixis quadrangulo-rotundatis, pedicello tomentoso, stigmata 3—4, baccae ovoideae vel subglobosae aurantiacae. — J ava, enz. — Rinoe manoek sund. 1, Piper quinqueangulatum mio. in Zoll. Cat. p. 85. Scandens, glabrum, ramis 5-sulcato-angulatis; folia modice petiolata, e basi breviter inaequali-subacut elliptica vel ovata breviter acute acumi- nata, pellucido-punctata, septupli- (vel nervo accessorio. ad basin) S-plinervia, nervis 3 mediis paullo supra basin liberis ad apicem 85 _ fere perductis, 6 poll. longa, amenta fem. breviter peduuculata foliis breviora densiflora, bracteis oblongis adnatis subtus pilosis, baccac ovoideae, stigmatibus 4 brevibus. — Java. $ 2. Bracteae distincte peltatae. 8, Piper sulcatum pr. /. c.p. 156, fig. 2. Enum. 1. p. 64. Mig. -_p.68. Mig. Syst. p. 326. Ill. p. 55, tab. 56. Ramuli petioli folia $ E } PIPERACEAE. | 454 Pipel Syst. p. 324; Frutex, ramulis subtetragonis, aliguando subpuberu lis, folia membranacea subtilissime pellucido-punctata, supra glabra, subtus in nervis puberula, e basi leviter inaequali attenuatà ellip tico-oblonga vel oblongo-obovata, breviter acute acuminata vel acut: 5-pli- 9-plinervia, nervo medio utrinque in mediâ circiter laminâ orto, 5 poll. longa, pedunculi filiformes petiolum superantes, amen _masc. tenuiora leviter curvata, hermaphrodita crassiora, bracteae peltatim sessiles subrotundae, stigmata 3 subgloboso-abbreviata. — Java. —Sirih lewéng of Sirih goenoeng sund. 9. Piper nigrescens pr. /. c.p. 161, fig. 3. Enum. 1. p. 65. Mig Syst. p. 325. Subscandens; folia membranacea pellucido-punctata, supra atro-viridia glabra, subtus ‘glaucescentia, sublepidotula, versus basin in nervis subpuberula, ovato-oblonga, inferiora leviter corda apice acuminata, septuplinervia, nervis e basi et infra medium ortis, superiora oblonga basi leviter inaequali subeordata, 5—34 poll longa, siccata nigrescentia, amenta hermapbrodita et alia masc, i breviora, 14 poll, recta, densiflora; bracteae pedicellatae peltatae. Mig. in Linnaeâ XIX. p. 485. — Java. 10. Piper muricatum sr /. c.p. 219. fig. 1 el 28. Enum. I_ subtus hirta vel subtomentoso-pubescentia, haec subtilissime pellu- eido-punctata, inferiora e basi aequali subcordatâ subovata acuta, _ superiora oblonga acuta vel acuminata, basi vulgo leviter inaequali _ attenuata imà excisulà, illa 11-pli- haec 5-pli- 7-plinervia, nervis _ validis, 85—5 poll. longa, amenta hermaphrodita breviter pedun- culata, bracteis peltatim sessilibus vel subpedicellatis aurantiacis sub- puberulis, stigmata 3—5, baccae sessiles vel basi leviter constrictae.— B. pilosior, baccis pedicellatis: Piper villosum Bl. in herb. Reinw mss. — Java. — Sirih tjoek of lowong podol sund. il. Piper Gumingianum mia. Syst. p. 329, Glabrum; folia mem- branacea pellucido-punctata ovato- vel lanceolato-elliptica acuminata, — inferiora 5-superiora 3-nervia, nervis 3 mediis ad apieem ductis, basi subaequali rotundata vel acuta, 2—2} poll. longa, amenta masc. pedun- Seren elongata filiformia pendula, alveolis staminiferis floccoso-pilosis. _ uzon. 12. Piper Lonchites roem. et scu. Syst. T. /. ec. Mig. Syst. p. 331. PIPERACEAE. 455 __ MULDERA. Illustr. l.c. tab. 57. Ramuli petioli foliaque adulta glabra, petioli juniores antice, folia supra ad basin puberula, haec coriacea subti- lissime pellucido-punctata, e basi inaequali rotundatâ elliptica vel ramulorum lanceolato-elliptica, angustato-acuminata, 7-pli- 5-pliner- via, 4}—24 poll. longa, amenta feminea longe pedunculata cylin- drico-teretia pedunculos circiter aequantia, bracteis subrotundatis extus glabris, apice elevato subconchaeformibus, subtus alveoloque pilosis, stigmata 3 lanceolata. — Sequenti affine, foliis majoribus diversum. — Poeloe Pinang. 13. Piper arcuatum su. l.c. p. 180, fig. 11. Enum. 1 p. 67. Mig. Syst. p. 532. lil 1. c. tab. 58. Folia petiolata coriacea epunc- tata ovato-oblonga lanceolataque, subacquilatera, 3-pli- 5-plinervia, glabra, juniora subtus cum petiolis interdum puberula, stirpis fem. an- gustiora,3— 3} poll. longa, pedunculi petiolum subaequantes, amenta arcuata, masc. tenuiora, bracteae subtus tomentosae, ovarium apice attenuatum, stigmata 4—5, baceae rubrae. — . angustifolia, foliis Janceolatis subobliquis 5-plinerviis rigidioribus (Bl /. c. fig. 1 b). Java. Voor-Indië en China. „Observ. Piperis species ex stolonibus sterilibus (quorum folia vulgo differunt ab iis stirpis perfectae) exstructae, in Syst. Pip. p. 827 segg. enumeratae, oblivioni tradentur. VIT. MULDERA mio. Flores dioici, amentacei, quasi ebrac- __teati, e cyatho carnoso globoso primum clauso demum transverse fisso et galeaeformi-bilabiato (e bracteae inferioris propriae apice et _insequentis basi coalitis orto) erumpentes. Masc. Stamina 5—10 pilis intermixta, uni- vel biserialia, filamentis crassis, antheris biloeularibus, loeulis eonnectivo erasso diremtis. Fem, Ovarium subglobosum, stigmatibus 3—4. Baccae subglobosae, cyatho car- noso suflultae. Reliqua et habitus Piperis. | 1. Maldera cordata wia. in Pl. Jungh- 1. p. 17. Glabra, folia o basi cordatâ rotundato-ovata acuminata subaequilatera coriacea, 9- plinervia, nervis practer 3 medios e basi ortis, 8—5 poll. longa, amenta fem. brevia longiuscule pedunculata, novella puberula, gib- berum labiis ore puberis, intus pilosis, stigmata 4, — Java, — Lada loemoet sund. — teg Koboh of Seroeng dioech sund. PIPERACEAE. 456 ZIPPELIA. 2. Muldera baccata mio. Comm. Phyt. p. 84. Syst. p. 341. Il. p. 58, tab. 59. (Tab. XXVI). Folia e basi imaequali attenuatâ raro rotundatà oblique ovato- vel ovali-oblonga vel superiora lanceolata, acuminata, 5-pli-7-plinervia et costulata, 6—7 4 poll. longa, amenta filiformia pendula, stamina 5, stigmata 3—4. Piper baccatum Bl. Le.p. 172, fig. Ill et 9. Enum. 1. p. 66. — Habitus Pigs nigri, — Java. — Rinoe manok sund. 5 3. Muldera recurva mig. l.c. Syst. p. 342. Illustr. l.c. tab. 60. Folia e basi inaequali subrotundo-ovata, elliptico-oblonga vel sub- oblique lanceolata, breviter acuminata, 3-pli- 7-plinervia, 344 poll. longa, subtus albida, glabra, pedunculi petiolum subaequantes, amenta novella puberulo-tomentella, stamina 10 biserialia, stigmata 3d, Piper recurvum Bl. l.c. p. 176, fig. IV et 10. Enum. 1. p. 66. — Java. Cohors IL. Zippelineae. Flores pedicellati. | IX. ZIPPELIA prume. Flores hermaphroditi laxe spicati pe- dicellati. Bractea brevissime pedicellata cucullato-concava. Sta- mina 6 ovario eircumposita, filamentis brevibus cum ovarii basi connatis, antheris cum filamenti apice articulatis deciduis. Ova- rium subglobosum, stigmatibus 4, crassis persistentibus. Baccae pedicellatae, siccae, filamentis incrassatis cinctae, bracteâ suffultae, glochidiato-hispidae. 1. Zippelia begoniaefolia srume in Roem. et Sch. Syst. VI. p. 1614, 1651. Syst. Pip, 548. Illustr. p. 83, tab. 92 B. — Zippelia lappacea Bennett in Horsf. Pl. Jav. rar. p. 76, tab. XVI Suffru- tex, caule subterraneo lignescente, ramis erectis herbaceis nodosis, foliis alternis petiolatis, e basi oblique cordatà ovato- vel oblongo- lanceatis, membranaceis, glabris, trinerviis, spicis longe peduncula- tis oppositifoliis subremotifloris, baceis insipidis. — Java. — Pa- _ Adnot. Species plures Arthanthes brasilienses, in Hort, bogor. laete vigent. Conf. Zoll. Cat. p. 85. pd Ordo CIL. SAURURDAE L. C. RICHARD. zE ae hygrophilae, caulibus nodoso-articulatis, foliis alter nis retieulato-venosis, petiolis vaginae stipulari intrapetiolari hine SAURUREAE. “MDT HOUTTUYNIA, longitudinaliter fissae adnatis. Flores hermaphroditi, dense in spa- dicem congesti vel racemosi aut spicati, bracteati, nudi. Stamina 8—6 clavata, circa pistillum verticillata nunc ei basi adnata, an- theris cuneatis bilocularibus, connectivo crasso, Carpella 3—5 follicularia, magis minusve libera, in angulo centrali ovulis bi- seriatis, orthotropis, paucis vel unico, stigmatibus intus stigma- tosis. Fructus siccus vel baccatus, carpellis introrse dehiscentibus. _Semina in loculis pauca vel solitaria, ovato-globosa vel cylindra- cea, test coriaceá, hilo parvo basilari, albumine farinoso vel cor- neo, embryi in ejus apice superficiali locati, intra loeulam amnio- ticum persistentem inclusi obcordati inversi cotyledones 2 brevis- simae, radicula supera, — Ordo Piperaceis vulgo approximatus et seminis structurâ etiam consimilis, gynoeceo composito vero nimis _ diversus. L HOUTTUYNIA rnuns. Spadix cylindricus pedunculatus, involuero 8— 4-partito colorato persistente basi cinctus. Flores brac- teà subulatà vel in laminam coloratam expans stipati. Stamina 3 perigyna, filamentis usque ad medium ovario triloculari trirostri adnatis. Stigmata 3 recurva. Ovula in angulo centrali 4—8. Capsula trifida, unilocularis, placentis 3 parietalibus duplicatis. — Polypara Loureir. 1. Houttuynia cordata rruns. Pl. Jap. p. 234, tab. 26. Lam. Ullustr. tab. 739. Roxb. Fl. Ind. ed. Wall. 1. p. 360. Hook. Bot. Mag. tab. 2731. Rhizoma repens; caules annui caespitosi; folia alterna petiolata lato-cordata acuminata subtus lepidota, stipulâ in- _trafoliaceâ basi vaginante cam petiolo connatâ. Polypara cochin- chinensis Lour. Fl. Coch. I. p. 78. — Tropisch Azië. Japan. Sunda-eilanden? Ordo CIV. PODOSTEMEAE 1. c. RicuarD. _Herbae aquaticae vel hygrophilae, caule perquam vario, saepe Cum foliis in frondem (Hepaticas frondosas mentientem) cgnver- 80, foliis caeterum raro integris submersis, floribus saepe emersis. Flores unisexuales vel androgyni, nudi vel perigoniati, saepissime Primitus involucrati, involucro spathaeformi, primum clauso, dein PODOSTEMEAE. 458 DICRAEA. ore Z-plurifido. Perigonium calycinum 3-partitum vel 5-phyllum, marcescens. Androeceum hypogynum 1—2- rarius 3-seriatum, verticillatum vel unilaterale, serie exteriore vulgo castratâ. Sta- mina definita vel indefinita, libera vel monadelpha, aestivatione erecta, filamentis planis marcescentibus, antheris ovatis usque linearibus bilobis, sterilia denti- vel filiformia, fertilibus alterna, saepius exteriora, interdum nulla. Ovarium hberum, sessile vel stipitatum, centrale vel laterale, laeve vel costulatum, 1 —3-loculare, e placentis crassis axilibus vel tenuioribus parietalibus aut unicâ centrali multiovulatum. Stigmata apicalia 2—3 sessilia vel stylo brevi sustenta, varia, rarissime in unum capitatum connata. Capsula 1—2— 3-locularis septicido-scptifrage dehiscens, 2— 3-valvis pleio- sperma. Semina minutissima ovata compressa, testâ rugulosâ bibulâ pellucente, endopleurâ membranaceà tenaciore, em br y o exalbumi- noso recto oleoso dicotyleo.— Ordo TULASNEr praeclarà dissertatione (Ann. Sc. nat. 3. sér. XI et Archives du Mus. vol. VI) illustratus, in Americâ nee non in Indiâ continentali et Ceylonà haud rarus, in Indiâ aquosâ parum exploratus, probabiliter haud adeo frequens, vix autem ex illius insulis prorsus exsulet. * Tribus 1. EuPoDosTEMEAE TULASN, Flores androgyni nudi primitus- que involuerati vel absque involucro perigoniati. Ovarium 2—3-loculare placentis axilibus vel uniloculare, placentà spurie centralí. Subtribus I. Achlamydeae Tulasn. Genitalia nuda, primum involu- erata, androeceo 2—3-seriali, fructu 1—2-loculari. Sectio 1. Eulacideae vel Isolobue ej. Capsulae valvae aequales aut aequo modo suffulcro haerentes. ' 1. DICRARA per. ruovans. Stamina sterilia aequalia longe linearia 2, tertio saepius abortiente, fertilia 2 monadelpha, anthe- ris ovatis, polline didymo. Stigmata subulata brevia integra. Cap- sula plurinervia. — Flores radicales, solitarie terminales vel racemosi. $ 1. Blandowia Tulasn. Frondiformes. 1. Dicraea Wallichii rurasn. Ann. Sc. nat. 3. sér. XL. p. 101. Wight Icon. V. tab. 1916, fig. 1. Frons virens mediocris lobato-crispa venosa, in ambitu libera et fructifera, capsula obtusa 8-costata, valvis apice Incur- vis. Podostemon Wallichii R. Brown. — Voor-Indië, in Silhet. a $ 2. Macrolacis Tulasn, Caulescentes. „2. Dieraea dichotoma rurass. tc. Wight l.c. tab. 1916, fig- 2- rules nudi, longi, compressi, tenues, parce et dichotome ramosi, ramis _ PODOSTEMEAE. 459 HYDROBRYUM, simplieibus longis subparallelis flexuosis, apicem versus parce florige- ris; folia floralia subulata pauca brevia pro parte coalita; capsula 8- nervia. Podostemon dichotomus Gardn. Cale. Journ. Nat. Hist. 1846. Jul. — Voor-Indië, Neilgherry. Sectio II. Podostemoneae vel Anisolobae Tulasn. Fructus valvae in- aequales vel inaequaliter pedicello continuae, alterà cito labente, al- _ter persistente. IL. HYDROBRYUM enor. Involucrum exiguum ellipsoideum utriculiforme, demum cymbaeforme bivalvatim dehiscens. Stamina sterilia 2 linearia longa, 2 fertilia monadelpha, polline didymo. Stig- mata 2 nune dentiformia minima nune dilatato-membranacea cunei- formia dentata. Capsula 8—l2-costulata, — Herbae frondosae, ge- mis floriferis sparsis paucifoliis. 1. Hydrobryum griseum ruuasn. l.c. p.104. Wight Icon.V.tab.1918, fig. 3. Rhizoma inaequale repandum griseum; gemmae foliaceae cre- berrimae; stigmata dentiformia integra; capsula 8-nervia, Podostemon griseus Gardn. — Voor-Indië, in Neilgherry. 2. Hydrobryum Grifthii rurasn. Ze. p. 104, Rhizoma orbiculare _ lobatum coriaceo-lucidum virens; gemmae foliaceae crebrae inordinate sparsae, foliis cujuslibet subsenis squamaeformibus; stigmata 2 di- latata cuneata dentata inaequilata. Podostemon Griff. Wall. Cat. — Voor-Indië. UI. MNIOPSIS marr. Involuerum utriforme obovatum tubulo- sumve, ore dein plurifidum vel dentatum. Stamina sterilia 2—8 _ linearia, medium filamento fertili adnatum vel deficiens, fertilia eg monadelpha, polline didymo. Stigmata nunc incrassata pluriloba, nunc breviter elongata integra. Capsula sphaerica estriata. — Cau- _ lescentes vel frondosae, floribus terminalibus, nunc subracemosis. 1. Mniopsis Hookeriana ruuasN. l.c. p.105. Wight Icon,V. tab.1918, fig. 4 Rhizoma frondiforme crassum varie repandum laeve nudum in margine gemmiferum, gemmis unifloris; folia brevia aut etiam squamt- formia ovato-oblonga integra distiche equitantia pauca, stigmata an- guloso-elongata integra distincta. Podostemon ecostatus Griff. herb. — Voor-Indië, bij Bombay. „Subtribus II. Fristicheae seu Chiamydeae Tulasn. Genitalia perigo- mata, absque involuero. Androeceum 1—2-seriale. Fructus 2—3-locu- laris, valvis aequalibus. „IV, TRISTICHIA per. rnovans. Perigonium calycinum tripar- tum avene, laciniis aequalibus aestivatione imbricatis. Stamen 8 Stigmata 3 sessilia linearia brevia. Capsula trigona, 9-costu- a — Herbae hypuiformes ramosissimae, ramis exilibus, foliis in Cris exiguis alternis et trifariam vel bifariam imbricatis. pe PODOSTEMEAE. 460 TRISTICHIA, 1, Tristichia bifaria pres. Relig. Hänk. Rami filiformes simplices et horizontales; folia bifaria rotundata adpresse imbricata, flores axil- lares sessiles secundi bracteati, — Philipp. eilanden. Ordo CV. SALICINEAE 1. c. RICHARD. Arbores velgfrutices, foliis alternis stipulatis. Flores dioici amentacei, singuli sessiles vel breviter pedicellati, bracteâ suffulti. Perigonii (calycis) loco glandula vel urceolus hypogynus unila- teralis vel obliquus. Masc. Stamina 2-plura, filamentis liberis vel basi raro altius connatis, antheris erectis bilocularibus, con- nectivo obsoleto. Fem. Ovarium liberum uniloculare, super pla- centas 2 prope basin parietales pluriovulatum, ovulis adscendenti- bus anatropis. Styli 2 saepe in unum connati, singuli stigmate 2—8-lobo terminati. Capsula unilocularis bivalvis polysperma, valvis apice solutis demum revolutis, basi medio seminiferis. Semina plurima erecta minima, testà membranaceâ, funiculo brevissimo in lanuginem semen involventem fatiscente, albumine nullo, embryi reeti cotyledonibus plano-convexis ellipticis, radiculâ minimâ basin fructus spectante. Eigenschappen. Salicinc, een bitter beginsel, hars en vlugtige olieën kenmerken deze orde. IL. SALIX rourner. Florum bracteae indivisae, cal yeis loco glandula simplex vel lobata seu urceolus fere dimidiatus. — Ar- bores vel frutices foliis serratis vel integerrimis, stipulis foliaceis per- sistentibus vel parvulis caducis, gemmis squÂma simplici tectis folia vernatione plano-imbricata foventibus. — Salices in temperatis et fri-_ gidis hemisphaerae borealis plagis maximo numero obviae, in reliquis orbis praesertim calidioribus terris rariores, in Indiae saltubus boream spectantibus nec non in Nepaliae montibus Neilagiricis, WALLICHI, ROYLEI ef HOOKERI fil. labore, haud parco numero detectae, ab AN- DERSSONIO sagaciter definitae, in Archipelagi insulis rarae equidem, in regione montanâ tamen haud deficientes, a viatoribus forsan ni- mis neglectae fuere. L. Salix tetrasperma roxs. Amenta lateralia pedunculata, mas- cula usque 5-pollicaria flexuosa gracilia rariflora, pedunculis 2 —4- SALICINEAE. 461 SALIX. foliatis, feminea cylindrica rariflora 1}—2 poll. longa, peduneculis 8—6-foliatis, bracteae masc. oblongo-spathulatae apice truncatae cinereo-pubescentes, stamina 6—8, filamentis basi barbatis, fem. bracteae parvae ovatae subacutae dense griseae, pedicello duplo tri- plove breviores, glandula minuta, capsula ovoidea sursum attenuata, stylus subnullus, stigmata divisa, folia arrecta petiolo 114 lin, longo pubescente, ovato-lanceolata elongata longe acuminata, 4—8 poll. longa, 1—14 lata, integerrima vel remote erenulata, firma ri- gida, supra viridia glabriuscula, subtus cinereo-glaueina, cost venis- que fulvis, stipulae magnae obovato-rotundatae subdentatae. Roxb. Pl. Corom. L. p. 66, tab. 97. RL. Bijdr. p. 517. — Andersson Ost- Indiens hettilo kända Pelarter in K. Vet. Akademiens Handlingar 1850, p. 484, — Java, in de heggen om de woningen der Chine- zen, bij Buitenzorg, enz. — Nepal. 3. Salix pyrina war. Amenta breviter pedunculata (pedunculo 2—8-foliolato) subrariflora acutiuscula, excurvata, 3—4-pollicaria, fem. cinereo-villosa, bracteae fem. subdeciduae spathulatae acutiusculae einerascenti-pilosae, masc. ovatae acutiusculae dense albo-villosae, illae pedicellum capsulae lineâ vix longìorem non acquantes, glandula qua- drata, capsula ovato-conica glabra, stylus nullus, stigmata brevissima bipartita, stamina circiter 8, filamentis longis gracilibus basi barbatis, antheris minutis fulvis, folia erecta, petiolo 2—3 lin. longo cinereo- villoso, lanceolata acuta integerrima, supra glabra, subtus cinerea pilis paucis adpressis, plana, rigida, 2—3 poll. longa, stipulae parvae lan- ceolato-lineares deeiduae. Sali pyrina Wall. Cat. n. 3105. Andersson Le. — Nepal. — Sunda-eilanden? ò. Salix Horsfieldiana mio. Amenta fem. (11—21 poll.) cum peduneulo pauci-(3—5)-foliato bracteisque persistentibus ovatis albo-villosa sublaxiflora leviter arcuata, bracteae pedicellum ovarii ovoideo-attenuati praesertim superne puberí glabrescentis superantes, stylus distinctus, stigmata 2 patula apice dilatata emarginata, glan- dula brevis obtusa bi partita, amenta masc. in pedunculo brevi pauci-parvo-foliato gracilia 3 — 4-pollicaria demum arcuata, sublaxi- flora, stamina 5—10 (plurave?) filamentis elongatis rectis inferne puberis, antheris (exsiccatis) fuscis, innovationes foliaque juniora subtus petiolique teneris pilis inspersa, glabrescentia, petioli 4—7 lin. longi, antice canaliculati, folia subchartacea, e basi aequali vel leviter inaequali lanceolata oblongo-lanceolata vel (superiora) ovato- elliptica attenuato-acuminata, glandulose demum suberenatim serrata, SALICINEAE. 462 SALIX venis areuato-patulis densis, 6—2$ poll. longa, 151 lata, stipulae rune nullae (an fugaces vel deficientes ?) — Java, op den Oengaran (uonsrieLD). — Sumatra? — Ferri of Goendo sund. 4, Salix Zollingeriana mio. on Zoll. Cat. p. 108. Amenta mas- cula gracilia erectiuscula subrecta, eum pedunculo 4_—l-pollicari paucifoliolato dense cinereo-albo-pubescentia, 42; pollices longa, laxiuseule subverticillato-florida, bracteae ovales densissime crispulo-_ sub-albo-hirtae, stamina 15—20 (plurave?) inaequilonga, filamenta longiora altius exserta, breviora (an juniora ?) bractcam vix exceden- tia, omnia basi hirtella, antherae aurantio-fulvae; fem …… ‚ stipulae obsoletae, folia longiuscule petiolata, nascentia cum ramulis, praesertim, subtus subserieeo-albido-villosula, elliptica, elliptico-oblonga, acutata, alia glanduloso-serrulata alia subintegerrima (adulta haud vidi), ra- muli adulti glabri, in siceo fuscescentes. — Arbor amentis masc. praecocibus. — Java, aan de oevers der rivier Pradjitan. — Ki djôsö jav, Kajoe anjang der Madoerezen. Ordo CVL, STYRACEAE (p.c.) MreRs. Arbores vel frutices, indumento si adest vulgo stellato, foliis alternis, floribus axillaribus vel terminalibus, bracteolatis. Calyx inferus tubulosus, integer, increscens et fructum partim ambiens. — Petala 5 aestivatione valvata, vulgo basi invicem unita. Stamina petalorum numero et iis opposita aut duplo triplove eorum numero ct uniserialia, antheris lineari-oblongis, filamenti lato-linearis eirciter longitudine, erectis, filamentis basi brevi-connatis, tuba stamineo utplurimum libero. Ovarium superum, apice disco epi gyno depresso obtectum, basi 3- apice l-loculare et triserialiter pluriovulatum, funieculis cupulatis, ovulis superioribus erectis, mediis horizontalibus, inferioribus pendulis ex axi libero, septis incompletis haud coalito. Stylus simplex, stigmate trilobo sub- capitato. Drupa subearnosa, putamine uniloculari, L-raro en _spermo. Embryi in albumine carnoso recti cotyledones folia- ceae magnae, radiculam teretem aequautes. — Ordo praesertin tropicus, monente cel. miers (LinDL. Vegel. Kingd. p. 503b) ab Ola eimeis haud longe distans. STYRAGEAE. 468 STYRAX, 1. STYRAX rourser. Calyx ureeolato-campanulatus, 5-den- tulus vel subintegerrimus. Corollae 5- raro 4- 6-7-partitae la- ciniae extus albido-tomentosae, aestivatione subvalvatâ. Stamina 10, raro 6—12, corollae basi inserta, ejusque laciniis alterna et op- posita, filamentis basi in tubum brevem connatis, intus praesertim pilosis, antheris erectis. Ovarium basi adnatum (pubescens) tri- loeulare, septis incompletis ab axi demum distantibus, ovulis in loculis plurimis angulo centrali subbiseriatim insertis, anatropis, stylo filiformi, stigmate subtrilobo. Fructus globosus vel ovoi- deus, calyci persistente basi adnatus, pubescens, uuilocularis (septo- rum vestigiis lateralibus), 1- raro 2—3-spermus, subcarnosus, nunc valvis 8 dehiscens, nunc indehiscens. Seminis hilum suborbiculare, albumen carnosum, embryi cotyledones ovato-rotundatae facie adpressae, radiculae longitudine. — Arbusculae, praesertim in Ame- ricâ et Asià, rarius in Kuropâ meridionali indigenae, foliis alternis subtus reticulatis, floribus spurie (definite) racemosis. 1. Styrax Benzoìn prvanpn. Phil. Transact. vol. 77, p. 308, tab. 12. Ramuli albido-ferrugineo-tomentosi; folia oblonga acumi- nata, subtus albido-tomentosa, 4-pollicaria; racemi compositi axilla- res folio subbreviores cum floribus incano-tomentosi, pedicellis flore triplo brevioribus; calyx semiglobosus sub-5-dentulus. Bl. Bijdr. p. 671. Willd. Spec. II. p. 623. Alph. DC. Prodr. VILL. p. 260, — Lithocarpus Bl, Cat. Buitenzorg. non homonymum genus Amenla- ceum. — Benzoin, Rademach.in Verh. Bat. Genootsch. IL. p. 44, — Arbor Benzoin, Grimm. in Ephem. Acad. Nat. Curios. Dec. 11. ann. Lp. 370, fig. 31. — Laurus Benzoin Houtt. Verh. Holl. Maatsch. v. Wetensch. te Haarlem XXI. p.265, tab. 1. — Benzoin officina- le Hayn. Arz. Gew. XI. tab. 24, — Sumatra. Java. — Levert de bekende Benzoë. — Tangkalof Poön Ménjan sund, mal. jav. 2. Styrax Porterianum warricn Cat. n. 4401. Alph. DO be. P. 267. Ramuli petioli racemi calycesque tomentosi; folia e basi obtusâ oblonga acuminata, subintegerrima, supra glabra, subtus gla- brescentia, 2—3 poll. longa; racemi folio triplo breviores ramulos terminantes pauciflori simplices, bracteis linearibus villosis, pedicel- lis calyce campanulato subintegerrimo subbrevioribus. — Poeloe Pinang. STYRACEAE. 464 STYRAX. 3. Styrax subpaniculatum suran. et pe vr. Plant, Novae Ind. or. fasc. T. p. 9, tab. 3. Arbor, folia ovata ellipticave acuminata vel apiculata aequí- vel subinaequilatera, costis utrinque pilosiusculis et stellato-tomentosa; racemi subpaniculati elongati, multiflori, cam ramulis fuseo-tomentosi, calyx villosus subintegerrimus, stamina 10, Sumatra, in Tobing. 4. Styrax ellipticum sunen. et pr vr.l. c. p. 10, tab. cit. fig. 138—17 (fructus). Folia oblonga subacuminata integerrima coria- cea, erassinervia, longe petiolata, glabra; fructus globosi, longe pedun- culati, calyce persistente suffulti, putamine indehiseente monospermo. Sumatraà, in Tobing. 5. Styrax villosum er. Bijdr. p. 671. Folia e basi acutiusculâ oblonga acuminata inaequilatera subtus villosula; racemi simplices folio breviores, fl. 6- rarius 5-andri. — Java, op den Salak. 6. Styrax javanicum pr. /. c. Arbor; folia e basi rotundatà oblonga acuta glabra, ad costam subtus parum pubescentia; racemuli conferti multiflori petiolo breviores, flores hexandri. — Java. Styrax Rassamala REINW. mss. Steud. Nomencl. probabiliter prae- eedentis synon. $ Ordo CVII. SYMPLOCEAE arers. Arbores vel frutices, foliis alternis. Flores hermaphroditi, saepe polygami, axillares. Calyeis tubus ovario adnatus, laciniae 5—% imbricatae persistentes. Corollae petala 5 raro 10, basi tubo sta- mineo inter se conjuncta, aestivatione imbricata. Stamina plurima pluriserialia, basi inter se et cum petalis unita, antheris erectis. Ovarium inferum 5-loculare, loculis oppositisepalis, disco epi gyno carnoso, ovulis in loculis solitariis, saepius 2 —4, prope api- cem loeuli ex angulo centrali pendulis. Stylus simplex; stig- mate subcapitato. Dru pa carnosula, calycis laciniis coronata, pur tamine 5- vel 3— 1l-loculari, loculis monospermis. Seminis testa tenuis, embryi in albumine centralis cotyledones breves, rä- dicula elongata, hilum spectans. — Ordo praesertim tropicus, Sapo- taceis eb Ebenaceis quodammodo similis, propter affinitatem ep Styraceis junctus est, inter Polypetalas receptus. _ SYMPLOCEAE. 465 SYMPLOCOS L SYMPLOCOS ins. Calycis tubus cum ovario connatus, Jimbus superus vel semisuperus 5-partitus. Petala 5—10, basi in corollam rotatam coalita, interiora minora. Stamina imae corollae inserta, ejusdem laciniis 3-pla vel 4-pla aut indefinita, monadelpha _ vel polyadelpha, antheris subgloboso-ellipticis. Ovarium 5—5- Joculare, ovulis in loculis 4, angulo interno diversâ altitudine inser- tis. Stylus simplex. — Arbores, utriusque orbis. ö 1. Hopea Alph. DC. Prodr. VIIL p‚ 253 (Linnaeo genus). Corolla b-partita, filamentis im basi connatis, nunc S-adelphis. Ovarium 3- loculare, stigma capitatum 3-gonum. — Inflorescentia magis minusve spicata. 1. Symplocos spicata noxa. £/. Ind. IL. p. 54. Folia oblongo- lanceolata acuta serrata glaberrima, 4—5 poll. longa; spicae axil- lares compositae petiolo 4 — 59 longiores,glabriusculae, bracteis ovatis obtusis brevissimis; fl. sessiles; calyx patens 5-fidus, laciniis ovatis obtusis glabris; drupa urceolata. Alph. DC. be. VITL p. 254. Chois. Zoll. Cat. p. 136. — Laurus Burm. Th. Zeyl. p. 139, tab. 62. — Bugenioïides Linn. Flor. Zeyl. n. 409. — Myrtus laurina Retz. Observ. IV. p. 27. — Hugenia Willd. Spec. IL. p. 967. — Bobua laurina DC. Prodr. III. p. 24. — Dicalyx albumtnosus Blume Bijdr. p. 1117? exel. syn. — Ceylon. — Geheel Voor- en Achter-Indië, — Java, op den Idjen, Poelasarie. 2, Symplocos polystachya warr. Cat. n. 4428. Alph. DO. Prodr. Le. p. 254. Folia e basi acutà oblongo-lanceolata acuminata serrata _ glabra, 45 poll. ; spicae axillares a basì ramosae, folium subaequan- _ tes,velutinae; bracteolae ovato-acutae pubescentes calyce subbreviores, Hores sessiles. Chois. Zoll. Cat. p. 136. — Java, op den Diëng. — Voor-Indië. En Symplocos Hamiltoniana war. Cat. n. 4420. Alph. DC. 1. c. ne e basi obtusâ oblonga acuta vel acuminata, subserrata, costâ ee tus pilosâ, < poll. longa; racemi axillares simplices petiolo quin- uplo longiores pubescentes, bracteis ovatis extus pilosis, pedicellis Denn brevioribus pubescentibus, calycis laciniis ovatis obtusis cilia- _ Us — Achter-Indië. add Symplocos polycarpa WALL. Cat.n. 4423. Alph. DC, L. c.p. 455. | eiptiea acuminata repande denticulata, spicae simplices.— Ta voy. 30 Flora van Ned, Indië. 1. — 2e Afd. SYMPLOCEAE. 466 SYMPLOGOS. — _5. Symplocos adenophylla warn. Cat. ». 4427. Alph. DO, Lc. p. 257. Ramuli virgati glabri; folia e basi acutà lanceolata longe et obtuse acuminata, margine glandulosa subintegerrima, glabra, 2—4 poll. longa; racemi axillares e basi trifurcati petiolo semipol- licari duplo lougiores subvelutini, floribus subsessilibus, bracteolis ovatis acutis minimis; calyx 5-dentatus velutinus. — Poeloe Pi- nang. — Singapore. 6. Symplocos rubiginosa warr. Cat. n. 4432. Alph. DC, lc. Ramuli petioli racemique ferrugineo-pubescentes, folia e basi acut obovata ecuspidato-acuminata, dentata, supra glabra, subtus pubes- centia, 7—9 poll. longa; racemi axillares simplices petiolo fere pot- licari sublongiores, bracteis ovato-acutis, bracteolis lanceolatis, calyx turbinatus 5-fidus sericeus, laciniis lanceolatis. — Poeloe Pinang. 7. Symplocos ferruginea roxs. Fl. Ind. IL. p. 542. Folia e basi acutâ elliptico-lanceolata acuminata, denticulata, supra glabra, subtus eum petiolis ramulis et racemis fulvo-pubescentia, 5—6 poll. longa; “ spicae axillares compositae petiolo $ poll. longo duplo triplove lon- giores ; fl. sessiles ; calycis laciniae ovatae acutae pubescentes. Wall. Cat. n. 4412. Chois. in Zoll. Cat. p. 136. — Symplocos polystachya Zoll. et Mor. Syst. Verz. p. 43. — Dicalyzx javanicus Bl. Bijdr. p. 1117. — Voor-Indië, — Poeloe Pinang. Java. 8. Symplocos cerasifolia warr. Cat. n. 4434. Alph. DC. Ll c. ‚_ Ramuli glabri; folia oblonga utrinque acuminata praeter acumen serrata, supra glabra, subtus in cost pilosa, 8—5 poll. longa; drupa olivaeformis glabra, pedunculo petioloque duplo longior. Choisy in Zoll. Cat, l.c. — Poeloe Pinang. Java. 9. Symplocos salaccensis mig. Folia elliptico-oblonga utrinque acuta serrulata, eum ramulis glaberrima ; spicae axillares ef termina- les, simplices vel subramosae, breves, dense pubescentes. Dicalyz Bl Bijdr. p. 1118. — Java, op den Salak. 10. Symplocos ciliatus mio. Folia oblongo-lanceolata utrinque acuminata, subintegerrima, eum ramulis glabra; spicae axillares ra- mosae puberae, bracteis calycisque laciniis longis ovatis acutiusculis SYMPLOCEAE. 467 SYMPLOCOS. ciliatis, drupae ellipsoideae laeves. Diealya eiliatus Bl. Bijdr, p. 1119. — Java, op den Tjerimai. 11. Symplocos Verhuelli suncn. et nr vr. Pl. Nov. Ind. or. p. 12. Arbor; ramuli ferrugineo-tomentosi glabrescentes, folia petiolata ovalia vel oblonga acuminata, acute et exserte serrulata, subrepan- dula, supra glabra, subtus tomentosa, costâ eostulisque dense hirsu- tis; flores densi; stamina 5-adelpha. — Java. Sumatra. 12. Symplocos subsessilis cuors. in Zoll. Cat. p. 136. Folia subsessilia elliptica utrinque acutiuscula, serrulata, cum ramulis gla- bra; spicae ramosae axillares terminalesque pubescentes, drupae lae- ves. Symplocos laurina Zoll. el Mor. Syst. Verz. p. 42, non alior. Dicalyz sessilifolius BL Bijdr. p. 118. — Java, op den top van den Gedé. 13. Symplocos costata cuors. in Zoll. Cat. p. 136. Folia oblonga ufrinque attenuata, serrulata, glabra; spicae axillares abbreviatae, drupae costatae, Dicalya costatus Bl. Bijdr. p. 1117. — Java, op den top van den Boerangrang. 14. Symplocos caryophylloides zor. Cat. p. 136. Folia lanceo- lata vel oblongo-lanceolata ufrinque acuminata, integerrima vel ser- rulata, cum ramulis glabra, spicae axillares et terminales simplices vel ramosae sericeo-pubescentes, calycis laciniae abbreviatae ro- tundatae, drupae ovoideae laeves. Dicalya spicatus Blume Bijdr. RIIS. — Java. 15. Symplocos fasciculata zou. Cat. p. 136. Folia e basi ro- tundat vel acutiusculâ oblonga acuminata serrulata, praeter costam subtus cum ramulis novellis puberam glabra; pedunculi breves con- ferti axillares subpubescentes, drupae laeves. Dicalye tinctorius Bl. bijdr. p. 1116, haud Herit. — Var. foliis minoribus acuminatissi- mis argute serratis, pube strigosâ. — Java, — Giírak sund. $ 2. Palura G. Don. Dichl. Pl IV. p. 3. Uti $ 1, sed ovarium bilo- culare; infl, paniculata. 16. Symplocos acuminatus wro. Folia oblongo-lanceolata utrin- 30* SFMPLOCEAE. 468 que acuminata, superne serrulata, cum ramulis glabra; paniculae axil lares et terminales glabrae. Dicalyax acuminatus Bl. Bijdr. p. 1119. Java, op den Salak. 17. Symplocos Ribes surau. ct pr vr. PL. Nov. Ind. or. pu Arbor glaberrima; folia petiolata ovata, obovata elliptica vel oblonga acuta, remote minute vel obsolete serrulata; flores axillares spicat terminalesque paniculatí; calycis laciniae acutae minimae, corolla flava; ovarium semisuperum ; bacca globosa bilocularis. — Java, in Preanger, op den Wajang enz. 18. Symplocos zanthophylla sunen et pe vr. /. c.p. 11. Arbor ramuli glabri; folia petiolata elliptica utrinque acuta glabra, obsolete. et remote serrulata; spicae simplices et ramosae axillares ef termina- les, folio breviores, glabrae. — J a va, op den Wajang. 19. Symplocos odoratissima cnors. in Zoll. Cal. p. 136. Arbor; folia majuscula elliptico-oblonga utrinque acuta apice obtusiuscula, grosse obtuse serrata, glabra; paniculae axillares pubescentes, drupae laeves. Dicalyz odoratissimus Bl. Bijdr. p. 1116. — Java. — Kiserjawan sund. — De bast dient tot geneesmiddel. — Het hout is vast en wordt als timmerhout gebezigd. Adn. Symplocos congesta zein. Cat. p. 136 mihi incognita. Ordo CVIIIL TERNSTROEMIACEAE pc. Arbores vel frutices, foliis alternis. Flores hermapbroditi, ra pelygami, pedunculis basi articulatis, vulgo nudis vel apice bibrac- teolatis. Calyx liber, persistens, pentasepalus, sepalis coriaceis concavis biseriatis. Petala hypogyna, saepe inaequilatera, aestiv tione imbricata vel subeonvoluta, magis minusve connata. Stamin 10—15 vel plura pluriserialia, filamentis liberis vel basi coaliti brevibus, antheris bilocularibus. Ovarium liberum 2—6-locu- lare, ovulis in loculoram angulo centrali plurimis vel paucis, sty- lis loculorum numero, varie coahtis, stigmatibus cohaerentibus vel liberis. Fructus 3—5-locularis, siecus indehiseens vel demum irregulariter ruptus. Semina in loculis indefinita, vel pauca aut solitaria, subrotunda aut angulata, testâ crustaceâ, laevi vel im- ERNSTROEMIACEAE. 469 TERNSTROEMIA: _presso-punctatà, albumine carnoso. Embryi eurvati cotyledo- nes breves, radicula longa hilo proxima. — Ordo Novi orbis at- que Ásiae orientalis versus austrum regiones potissimum montanas _inhabitans. Conf. el. cnorsy in Memoir. Soc. Phys. et Hist. Nat. Genève XIV. L. p. 91 segg. tribus 1. TeeNsrroeMieAr. Fructus loeli oligo- vel monospermì. 1 TERNSTROEMIA rinn. Calyx bibracteolatus 5-sepalus, biserialis, persistens. Petala 5, raro 6 —7, basi connata, aestivatione imbricata. Stamina numerosa pluriserialia, filamentis brevibus corollae basi adnatis, bast connatis, antheris (glabris) basifixis, connectivo mutico, Ovartum liberum, 2—38-loculare, loculis 1— 4-ovulatis, ovulis e placent prominente pendulis, campylitropis. Stylus teres, stigmatibus 2—83. Fructus sieeus, coriaceus vel spongiosus, monospermus. Seminis penduli hippocrepiformi-compli- cati epidermis (arillus) carnoso tuberculata, testa crustacea, em- bryon in axí albuminis carnosi bierure, cotyledonibuset ra- diculâ superis. — Arbusculae nunc ín truncis arborum pseudo- parasiticae, foliis alternis, versus apicem ramulorum approximatis, coriaceis integerrimis vel dentieulatis, pedunculis unifforis. — Rein- wardtia Korth. 1. Ternstroemia patens cuors. in Mem. Soc. Phys. Genève XIV. Pp. 107. Arbuscula tripedalis, foliis obovatis, stigmate radiato. Beinwardtia patens Korth. Verh. Nat. Gesch. Bot.p. 102, tab. 12, fig. 3. Teste cuorsy a Ternstroemiâ Tsushiâ nam. vix differt. — Sumatra, bij Doekoe. 2. Ternstroemia micrantha cuois. in Zoll. Cat. p. 142. Arbus- cula, foliis oblongis ellipticis utrinque acutis, 2—8 poll. longis, stigmate trilobo. Reinwardtia elongata Korth. l.c. p. 103, tab, 12, fig. 2. — Sumatra, als de voorgaande. — Java, op den Gedé, 8. Ternstroemia? penangiana cuois. Mém. l.c. p. 108. Folia coriacea obovalia vel elliptica, apieulata, obtusa vel emarginata, in- tegerrima laevia, 3— 4 poll. tonga, petiolis crassis; pedunculi semí- pollicares artieulati, sepala obtusa, glabra, exteriora breviora. Fa- _graea? dubia Wall. Cat. n. 4456. — Poeloe Pinang. TERNSTROEMIACEAE. 410 EURYA, 4. Ternstroemia gedehensis reysm. et BinNenD. en Nat. Tijdschr. Neerl. Ind. VII. Arbor, ramis brachiatis vel ternatis, folia ter= nato- vel subverticillato-approximata, e basi acutâ in petiolum de- eurrente oblonga acuminata vel subretusa, integerrima, coriacea, supra lucida, 24—S8 poll. longa, interdum sub 5-plinervia; flores solitarii flavi odorati, pedicellis flore longioribus; calyx bibracteola- tus, petala reflexa. — Non vidi. — Java, op den Gedú. Tribus IL. Euryrar. Flores polygami, Loculi vulgo polyspermi. IL. EURYA ruuns. Flores polygami. Calycis bibracteolati 5e sepali vel 5-partiti persistentis sepala imbricata subaequalia vel exteriora minora. Petala 5, basi saepe cohaerentia, acstivatione imbricata. Stamina 10—25, hypogyna, interdum petalorum bast adnata, uni-pluriserialia, filamentis filiformibus, antheris intror- sis plerumque mucronatis. Ovarium complete vel incomplete 2— 6-loculare. Ovula plura ex angulo interiore loculorum biseriatim pendula vel pseudoseptorum marginibus utrinque uniseriatim, rarius in placentis prominulis multiseriatim appensa. Styli loculorum numero, breves vel elongati, liberi vel inferne connati, antice stigma — tosi, Flos fem. eum rudimentis filiformibus staminum. Bacca carnosa vel sicca 2—6-locularis. Semina plura, rarius pauca, sub- reniformi-angulata, testâ erustacc foveolatà, embryo cylindrico in axi albuminis granulati, curvato. — Arbores vel frutices sem- pervirentes, in regionibus tropieis et subtropicis Asiae et Americae, in Indiâ aquosà e planitie ad altiora montium adscendentes, foliis alternis, pedunculis axillaribus unifloris, fl. parvis albis vel viridulo- albidis, favidis raro roseis, herm. vel saepius polygamis, raro omuino — dioicis. — Species difficiles, formâ ludentes. — Geeria Bl. 1. Eurya obovata pu. Arbor, ramuli subaneipites glabri; folia e basi cuneat obovata, elliptica vel oblonga obtusiuscula vel retusa serrata glabra obsolete reticulata, 1-fere 2 poll; pedunculi solitarit vel gemini breves; sepala orbicularia inaequalia, 2 exteriora minora _ rotundata, interiora subretusa; styli 3—4 liberi brevissimi, baccae subglobosae glabrae. Wurya obovata Bl. Fl. Javae Praef. p. VL _Korth. in Verh. Nat. Gesch. Bot. p. 118, tab. 17, fig. 3 (quam cl BL. ad seq. ducit). B! Mus, TI. p. 107 excl. var. 8. — Eurya cele _ TERNSTROEMIACEAE. 471 EURYA. pica Reinw.ap.de Vr. PL. Reinw. p. 27, — Geeria obovata Bl. Bijdr. p. 125. — Kurya glabra Zoll, el Mor. Verz. p. 26. — Java, op _de toppen der vulkanen tot 9000’ (bijv. op den Mandelawangi een _woud vormend). — Sumatra. Gelebes, op den Klabat, _2. Eurya reticulata korru. Verh. l. c. p. 118, tab. 17. Ramuli angulati glabri; folia e basi acutâ vel angustatÂâ elliptica obtusiuscula vel brevi-retuso-apiculata serrata glabra distincte reticulata, 1—l 3 _poll.; pedunculi solitarii vel gemini breves; sepala rotundato-ovata subaequalia; styli 4 brevissimi imâ connati, baccae ovoideo-globosae _glabrae. — Sumatra, op den top van den Merapi. 3. Eurya coneocarpa korrn. /. c.p. 117. Ramuli angulati gla- bri; folia brevissime petiolata cuneato-oblonga vel obovata aut lan- geolata, obtusa vel sacpe apiculo emarginato terminata, serrulata gla- bra, subtus reticulata et in costà passim puberula, 1—2} poll. longa; fl, dioici, peduneuli solitarii gemini rarissime conferti quam brevis- simi; sepala paullo inaequalia lato-ovata obtusa; stamina 18 inaequi- longa (10—15 ex Kortu.), styli 3—5 breves fere ad basin usque distincti, baccae ovoideae glabrae. — Petala unguibus latis cohae- rentia; fl, mase. 18-andri; ovarium incomplete 3—4- raro 5-locu- lare, — Variat inter alia foliis distincte petiolatis longe acuminatis usque 34 poll. longis. — Euryae glabrae valde accedit. — Java, op den Gedé, Pangerango, Lawoe, enz. 4, Eurya grandis cuorsy in Zoll. Cat. p. 147. Arbor vel frutex; ramuli teretes glabri, folia brevi-petiolata e basi attenuat ovata ob- tusiuscule acuminata coriacea serrulata glabra, supra in sicco viri- dula lucida costâ sulcata et reticulata, subtus pallidiora costâ pro- moente, $—4 poll. longa, 1—2 lata; pedunculi axillares solitarii vel gemini 2 lin. longi, bracteolae 2 flori (parvo) adpressae obtusae — Slabrae 1 lin. longae, sepala 5 obtusa 14—2 lin. longa, genita- lia... — Java. 7 5. Eurya Zollingeri croisy. 2. c. Frutieulus; ramuli teretes glabri; folia brevi-petiolata e basi acutâ ovata attenuato-acuminata, juniora lanceolata, serrulata, supra viridula avenia, subtus e costâ promi- nente reticulata, 3 poll, longa, 14 lata; pedunculi axillares gemini bre- TERNSTROEMIACEAE, 472 vissimi; bracteolae minimae; sepala glabra ovato-clliptica acuti cula vel mucronulata 1} lin. longa; stylus unicus apice tripartit bacca globosa. — Java, op den Gedé. 6. Eurya glabra sr. Mus. IL. p. 109. (Bijdr. p. 125 sub Geeriá) Ramuli obsolete angulati glabri; folia brevi-petiolata e basi angustat elliptica vel oblongo-lanceolata acuminata sursum serrulata glabr subtus reticulata, 14 —3 poll. longa; fl. dioici, peduneculi brevissimi solitarit gemini Rt saepius conferti, sepala subaequilonga, 2 ext. s b rotundo-ovata, interiora subrotunda; stamina circiter 17 imaequi longa, styli 3—4 breves basi connati, baccae depresso-globosac gl bre. Korth. bc. p. 114, De Vr. Lc. p. 28. — Eurga tristyl W, et Arn. Prodr. 1. p. S6 ew parte, Hassk. Cat. p. 209 (an Chois. in Zoll. Cat. p. 143). — Ultro eum Euryâ Wightianà wam comparetur. — Java, op den Gedé tot op den top, zuid. en zuid oostelijk gedeelte. — Ki tjabé sund, Ki hoerong, Klapp: tjoen edjo of Kahit ritan jav.? | 1. Eurya phyllantoides er. Mus. II. p. 110. De Vr. Lc. Rae muli teretiusculi vel subangulati apice sericeo-puberi, folia brevi- petiolata e basi angustatâ oblongo-lanceolata acuminata serrulata glabra, nune ad costam subtus pubera, 2—4 poll; fl. dioici, pedun-_ culi breves solitarii gemini pluresve, sepala subrotunda, 2 exterio! _paullo minora; stamina 17—18, styli 3—5 infra medium usque connati, baccae depresso-globosae glabrae, magn. seminis Piperis ni gri. Phyllanthus nitida Reinw. in sched. in itinere scriplâ. — Var. foliis brevioribus. — Java, op de bergen 3—5000’, op de Poelasari, Gedé, Boerangrang, Telagabodas. — Sumatra. S. Eurya anceps er. /. c.p. 111. Ramuli ancipites glabri, fo brevi-petiolata e basi acutâ lanceolata vel ovato-lanceolata obtuse acuminata serrulata glabra, subtus reticulata, 1}—21 poll. longa; fl. dioici, peduneuli longiusculi solitarii vel gemini; sepala inaequalia, 2 exteriora ovata obtusa, interiora fere duplo majora subrotunda, stamina circiter 13, styli 8 ad medium conrati, baccae subgloboee glabrae. — Java. 9, Eurya nitida kontu. Verh. /.c. p. 115, tab. 17, fig. 1-2. Ramulí E 'ERNSTROEMIACEAE, 473 rr _angulati glabri, folia brevissime petiolata e basi acutâ lanceolata vel _oblongo-elliptica acuta vel obtuse acuminata serrulata glabra, subtus _obsolete venulosa, 1 —8} poll. longa; fl. dioici, pedunculi breves so- litarii vel gemini; sepala 2 ext. rotundato-ovata, interiora duplo _majora lato-rotundata; petala erenulata vel integerrima; stamina _10—12; styli 8 rarius 4 fere usque ad apicem connati, baccae sub- __globosae glabrae. — adem in Javâ lecta, sec. crois. /. c. probabi- liter ad aliam spec. referenda. — Borneo, op den Pamatton, Sa- __koembang, Batoe Rantau. — Toeangaoe der inlanders. ___10. Eurya virens Bu. Mus.IL. p. 112, Ramuli praeced., folia brevi- _petiolata e basi acut vel angustatâ elliptica vel lanceolata acuta vel acuminata serrulata glabra subtus obsolete reticulata, 14—3 poll; fl. dioiei?; pedunculi solitarii vel gemini breves; sepala subrotunda _ vel ovalia inaequalia; styli 8 ad medium conmati, baccae depresso- __globosae. — Kuryae japonicae, nitidae et ancipiti affinis. An huc __Eurya salicifolia Chois. in Zoll. Cat. p. 143? — Sumatra, in _ Palembang. — Kajoe sala of Sala mal. 11, Eurya Hasseltii sr. £. c. Ramuli praeced., folia brevius pe- _tiolata e basi acutà elliptica vel lanceolata acuta vel obtuse apiculata _serrulata glabra subtus obsolete venulosa, 13-fere 8 poll, exsiccata flavescentia; pedunculi solitarii vel gemini brevissimi, sepala 2 ex- teriora subrotundo-ovata, interiora duplo majora orbicularia, stamina 13816, styli 5 elongati ultra medium connati, baccae subglobosae glabrae coeruleae 5-loculares— Eurya nítidae et myrtifoliae affinis, fl, 5-gynis differt. — Java, op den Poelasari. 12, Eurya myrtifolia vr. Mus. IT. p. 113. Ramuli praeced., folia brevissime petiolata lanceolata utrinque attenuata obiter serrulata _ glabra, subtus obsolete reticulato-venulosa, 1—2} poll. longa; flores 1—3, masculi longiuscule pedunculati, circiter 18-andri; sepala in- _Aequalia (A. fem. minus inaequalia), 2 exteriora multo minora ovato- _rotundata, interiora subrotundo-ovalia; styli 8 rarissime 4, fere ad basin usque liberi, baccae subglobosae glabrae. — 8. polymorpha Bl. foliis majoribus, stylis ad medium circiter connatis. — Java. 13, Eurya trichócarpa kontu. Verh.l.c. p. 114. Ramuli teretes seri- TERNSTROEMIACEAE. 47 4 EUR ceo-subvelutini, folia brevi-petiolata e basi acut lanceolata obtuse acuminata serrulata, supra glabra subtus obsolete reticulata et prae- sertim in costâ puberula, 2—3} poll. longa; pedunculi solitarii ve gemini brevissimi, sepala subrotunda cum mucronulo punctiformi exteriora paullo minora; styli 3—5 basi connati; baccae subglobosae pilosiuseulae. — Amboina. 4, Eurya serrata su. Mus. IL. p. 115. De Vr. l.c. p.29. Ramul teretes tomentoso-villosuli; folia brevi-petiolata e basi obtusiusculâ vel acut lanceolata longe obtuse acuminata serrulata, supra glabra, subtu reticulata et praesertim in eostâ pubeseentia, 35—4} poll; fl. dioic pedunculi brevissime puberi, breves, fem. aes eonferti, masc. soli tarii vel gemini, bracteolae uti sepala exilissime sericeo-puberae, s pala subrotunda, exteriora paullo minora; stamina 17—18; styl 5—6 liberi (vel imâ connati), baccae depresso-globosae glabrae coe- rulescentes. Geeria serrata Bl. Cat. Buitenz. p. 18 et 111. Bijdr. p. 124. Frutex vel arbor 25-pedalis. — Java. — Ki tjabé sund. 15. Eurya euprista konru. Verh. l.c. p.113. Ramuli teretiusculi tomentoso-villosuli, folia brevissime petiolata e basi acutiusculâ lan- ceolata obtuse acuminata serrulata, supra glabra, subtus reticulata pube appress induta glabrescentia, 2—3L poll, pedunculi solitarit vel saepe 4 —10 conferti brevissimi (saepe a calyce remotius brac- teolati), sepala subrotunda, 2 exteriora paullo minora, interiora re tusa, styli 8, rarius 2 vel 5, liberi; baccae cllipsoideo-globosae gla- brae. — Var. heteroidea Bl. Le. p. 117 foliis ultra 3-pollicaribus membranaceis exserte falcate serratis. — Ab Euryâ serratà pracser- tim fructu discernitur. — Sumatra, bij Doekoe, Pinang, aan het meer van Samawang enz. 16, Eurya Wallichiana sreuo. Nom. ed. alt. Ramuli teretes vil- losuli, folia brevissime petiolata, e basi acut vel obtusiusculá lJan- ceolata longe obtuse acuminata serrulata, supra glabra, subtus reti- culata et praesertim in costâ pubescentia, 2-fere 4 poll. longa; per duneuli solitarii gemini vel conferti; sepala subaequalia rotundata vel subretusa; styli 3 ultra medium in stylum tubuliformem cont nati, baccae ovoideo-globosae glabrae. Eurya angustifolia Wall. ERNSTROEMIACEAE. 475 EURYA, Cat. n. 1465 (non Bl). W. et Arn. Prodr.T. p. 86. Chois. in Zoll. Cat. p. 143. — Poeloe Pinang. 17, Eurya angustifolia sr. Mus, IT. p. 119. Ramulí teretes apice ericeo-subvelutini, folia brevi-petiolata e basi angustatâ lanceolata onge obtuse acuminata serrulata, supra glabra, subtus obsolete reti- culata et praesertim ad costam sericeo-puberula, 158; poll. longa; pedunculi solitarii gemini vel conferti breves, sepala subrotunda, exte- jora minora; styli 3 vel 4, raro 5, ad medium convati, baccae _ovoideo-globosae glabrae. Geeria angustifolia Bl Bijdr. p. 125. — Oost-Java. 18. Eurya confinis rr. Mus. II. p. 119. Ramuli teretes sericeo- velutini, folia brevi-petiolata e basi acut lanceolata obtuse acumi- pata serrulata, supra glabra, subtus obsolete reticulata et praesertim in cost subpubescentia, 2-fere 3 poll; pedunculi solitarii vel gemini breves; sepala subrotunda, 2 exteriora minora; styli 2—8 fere ad basin usque liberi ; baccae depresso-subglobosae glabrae. — Ab Euryâ angustifoliâ stylis fere totis liberis discrepat, anne satis? — Var. fusca Bl foltis minoribus crebre serrulatis; fl. masc. 17-andri. — Oost-Java, f. op den Patoea, Telagabodas enz. 19. Eurya rostrata rr. Mus. l. ce. Ramuli teretiusculi apice sericeo-puberuli, folia brevi-petiolata e basi acutà lanceolata acumi- natissìma, obtuse serrulata (serraturae mucronulo glanduloso ap- presso), supra glabra, subtus obsolete reticulata et praesertim in costâ sericeo-puberula, J4—8 poll; pedunculí solitarii vel conferti brevissimi sub calyce Beeke sepala subrotunda, 2 exteriora paullo minora, et haec praesertim tenere pubera, intus sericea, styli 2—4 rarissime 5 liberi vel imâ brevissime connati, baccae oro” globosae, glabrae. — Sumatra. 20, Eurya Blumeana konrn. Verh. Le. p. 119. Ramali tere- tiusenli sericeo-velutini, folia brevi-petiolata e basi acutà lanceolata vel elliptico-lanceolata obtuse acuminata serrulata, supra glabra, sub- tus reticulata et praesertim in costâ appresse pubera subglabrescentía, 28 poll; pedunculi 1—3 breves sub calyce minute bractcolati, sepala extus glabriuscula, intus parce sericea, 2 exteriora ovala ob- TERNSTROEMIACEAE. 476 ADINAND tusa, interiora duplo majora subrotunda, cum mueronulo minus dis- tincto, stamina 17—19, styli 3—4 infra medium in stylum cras- sum connati, baccae globosae glabrae. Geeria serrata var. sericea Bl. Bijdr. p. 124. — Java, op den Patoca, Telagabodas. Sumar tra. — Ki hoerong sund. 21. Eurya clandestina rr. Mus. l.c. p. 121. Ramuli teretius- culi sericei vel subvelutini, folia brevi-petiolata e basi acutà vel an: gustatà lanceolata longe obtuse acuminata serrulata, supra glabra, subtus reticulata et praesertim in costâ sericeo-puberula, 2—4. poll, pedunculi 1—3 breves, sepala extus glabriuscula, intus sericca, ex- teriora minora rotundato-ovata, interiora subrotunda, omnia apice mueronulo punetiformi, stamina eirciter 17, styli 3—4 ultra me- dium in stylum filiformem elongatum connati; baccae glabrae. — Var. B minor, foliis minoribus, fl. masc. 15—17-rarissime 10- andris. — West-Java. — Ki kadal sund. 22. Eurya timorensis ziee. ap. Span. Linnaeâ XV.p. 112 indescripta, forsan haud generis. Adnot. Eurya Roxburghii zou. et Moritz. Syst. Verz. p. 26, ezel. syn. Wall. teste cuorsy in zouL. Cat. p. 143 e genere imo ex ordine exsulat, liet stirpis Wallichianne habitum prae se ferat. Ipse _non vidi. “Tribus III, Savrausear. Flores hermapbroditi (perarro dioici). Lo: culi polyspermi. IL. ADINANDRA w. sack. Calyx bibracteolatus 5-sepalu aestivatione imbricatus. Petala 5 basi cohaerentia. Stamina 20— 25, filamentis dorso hirsutis, subpolyadelphis, antheris basifixi saepe apiculatis. Ovarium (saepe hirsutum) liberum, uniloculare placentis 3—5 e pariete ortis in cavitatem protensis bifidis et re- flexis (vel pluries divisis), demum sese uniendo septa spuria efli- eientibus, ovulis numerosis, campylitropis. Stylus teres glaber, stig- mate sulcato vel partito. Bacca sicca, 8— 5-locularis, polysperma, seminibus hippocrepiformibus, test erustaceâ, embryo in axi_ albuminis subearnosi bieruri, cotyledonibus linearibus acù- tiusculis. — Arbusculae trunco vulgo brevi, comâ pyramidali, foliis alternis coriaceis, fl. axillaribus saepe solitariis albis (sepalis ciliola- ERNSTROEMIACEAE. 417 ADINANDRA. tis), in Indi aquos usque ad 2000’ alt. observatac. — Bracteolae pune calyei proximae nune subdistantes. — Conf. de hoe genere cl. cnorsy in Mém. Soc. Phys. Genève. XIV. p. 111. __1. Adinandra dumosa sack in Hook. Comp. Bot. Mag. I. p. 153. _Chois. Zoll. Cat. p. 143. Folia oblongo-elliptica obtuse acuminata, __saepe cum mucronulo pubescente, obsolete crenulata, utrinque gla- _ bra, subobtectinervia; gemmae glabrae; fl. solitarii vel gemini, pe- tala glabra. Adinandra Jackiana Korth. Verh. Nat, Gesch. bot. _p. 106. — Sumatra, op den Galangan-Kwo. Java. Philipp. eilanden. China. 2. Adinandra trichocoryna Kortn. l. c. p. 107. Folia (subvaria- _bilia) ovalia utrinque vulgo acutiuscula, obsolete crenulata, glabra, __novella subtus praesertim in costâ hirsutula, venosa; gemmae hirsu- tiusculae; pedunculí sohitarii, petala glabra. — Borneo, op den Pa- matton, in Pocloe-lsaampei, bij Martapoera. 3. Adinandra dasyantha korrn /. c. p. 108. Folia e basi acut oblongo-ovalia acutiuscula, integerrima vel obsolete crenulata, cilio- lata, supra glabra, subtus in costâ dense pubescentia ; pedunculí so- hitarii eum petiolis dense sericei. Gordonia reticulata Wall. Cat. n. 3665? — Sumatra, op den Melintang. A. Adinandra javanica crois. in Zoll. Cal. p. 143. Folia ellip- tico-lanceolata petioli pedunculique glabra, eostâ subtus vix pubes- cente, reliqua Adinandrae dasyanthae, cui nimis forsan affinis. — Java, op den Jang. 5. Adinandra excelsa korru. /. c.p. 109, tab. 18. Arbor 35- pedalis, folia e basi angustatá oblongo-ovalia acutiuscula vel obtuse _apiculata, obsolete serrulata, utrinque glabra; gemmae elongatae co- nicae pubescentes; pedunculi subteretes glabri, petala glabra alba vel flavescentia. — Borneo, aan den Pankinan, op den Sakoem- bang en Pamatton. 6. Adinandra Sarosanthera wro. (Conf. crois. Mém. Le. p. 112.) Arbor excelsa, trunco eylindrieo, cortice cinerascente ; folia elliptica vel oblongo-ovalía, basi angustata, apice acuta vel obtuso-acuminata, TERNSTROEMIACEAE. 478 SAURAUIA, integerrima vel crenulato-dentata, glabra; fl, solitarii vel gemini axil- lares speciosi albidi, petalis extus superne hirsutis. Sarosanthera excelsa Korth. Verh. Nat. Gesch. Bot. p. 104, tab. 16. — 3. Petalis glabris, petiolis brevioribus (an species: S. leiopetala Korth. lc. p. 105). Borneo, op den Pamatton en langs de Doeson. — (. Suma- tra, op den Singalang. 7. Adinandra acuminata korru. l.c. p. 109. Folia e basi acutà ovalia vel oblóngo-ovalia saepe obliqua, acuminata, acumine muero- nulato, serrulata, supra glabra, subtus pubescentia glabrescentia; gem - mae subteretes elongatae sericeo-pubescentes; pedunculi solitarii ver- rucosi, — Sumatra, in de wouden op den Melintang. IV. SAURAUJA wirrp. Flores herm. raro dioicì. Calyx brac- teolatus, sepalis 5 (raro 4 ?) ovatis inaequalibus imbricatis. Petala 5 basi in corollam campanulatam 5-lobam connata, saepe obcordata vel emarginata. Stamina indefinita, corollae basi adhaerentia, fila- mentis brevibus dilatatis, antheris dorsifixis bilocularibus, loculis utrinque diseretis apice poro dehiscentibus. Ovarium in dísco parvo liberum, 3 —5-loculare, ovulis super placentam crassam ex angulo centrali loeuli prominentem indefinitis anatropis. Styli lo- culorum. numero, filiformes, stigmatibus subcapitatis vel obso- letis. Capsula coriacea, membranacea vel baccata, stylis coronata, 3—5-locularis, apice valvis dehiscens. Semina ovata, testà crusta- ce areolat vel scrobiculatà, saepe in succo pulposo nidulantia, em- bryi in axi albuminis carnosi recti cotyledonibus semiteretì- _ bus obtusis, radiculâ hilo proximâ. — Arbores vel frutices utrius- que orbis, ramis hirtis, leprosis vel glabris, foliis alternis exstipulatis, | integerrimis vel serratis, fl. varie dispositis albis, flavis vel roseis. — Saurauja et Apatelia DC. — Palava Ruiz. et Pav. — Scapha Noronh., Chois. Mém. L. e.p. 118 (species tristylas sub hoc titulo enumerans). — Vanalphimia Lesch. ined. — Marumia Reinw. —_ Blumia Spreng. — Sauravia Juss. — Leucothea Moc. et Sessé. — Species haud omnes satis stabilitae. — Genus secundum stylorum nu- merum vix dividendum quum haud semper satis constans offendatur. $ 1. Pedunculi axillares saepe solitarii, apice pluriflori, 1. Saurauja bracteosa nc. Mém. Soc. Genève 1. p. 423, lab. Ö. ERNSTROEMIAGEAE. 479 SAURAUJA, Arbor: folia e basi subeordatâ obovato- vel oblongo-elliptica acuta, remote spinuloso-serrata, supra glabriuscula, subtus fulvo-rosea in ervis venisque minute paleacco-pilosa, 5—l-pedalia; pedunculi xillares, cymosi, folio breviores, bracteis foliaceis pedicellorum fere ongitudine cum calyce hirsutissimis, corolla candida (roseo-albida x zoLL ). Morsf. Pl. Jav. rar. p. 170, tab. 36. De Vr. PL Reinw. „34. — Saurauja gigantea Bl. Bijdr. p. 129. Zoll. et Moritz. Syst. Verz, p. 26. — Java. 2, Saurauja latebracteata cross. in Zoll. Cut. p. 148. Glabra; olia longe petiolata oblonga vel subovato-oblonga acuta, inaequilatera, basi vix eordata, glanduloso-serrata, glabra, subtus (in sicco) fusces- centia, majora pedalia; cymae axillares pedunculatae; bracteae serratae vatae vel ellipticae pollicares; sepala petaloideo-membranacea, styli 5. Saurauja Cumingiana de Vr. l.c. p. 38, — Philipp. eilanden CUMING n. 944, 1302, 1680). ê 8. Saurauja Jackiana korrn. Verh. Nat. Gesch. Bot. p. 127. Gla- bra, arborea, folia lopge petiolata e basi cordatâ ovato-oblonga acu- minata, serrata, glabra, subtus roseo-fuscescentia, fere pedalia ; pedun- culi axillares longissimi composite cymosi, 3 folii longitudine, pedicel- is leviter paleaceis, bracteis exiguis. Saurauja polyantha de Vriese 0.p. 36, — Ternstroemia rubiginosa Jack. Mal. Misc. II. p. 55. Mook. Bot. Misc. l. c. Sauraujae spadiceae affinis. — Sumatra. 4, Saurauja vulcani Kortn. /. c. p. 129. Arbuscula; ramuli setis deciduis glabrati; folia saepe inaequilatera, e basi cordatà ovato- oblonga acuminata, serrata vel serrulata, novella dense setosa, adulta labrata, coriacea, circiter f-pedalia; corymbi axillares, pedunculo leproso vel glabro, bracteis ovato-oblongis acutis setosis, sepala extus fusco-leprosa, corollae laciniae bilobae, styli 5 basi imâ coaliti. — ‘umatra, op den Merapi. | 5. Saurauja leprosa korru. /. c. p. 131. Arbuscula; ramuli squa- _Mulati einereo-fusci; folia e basi angustatâ vel obtusiusculÂâ elliptico- oblonga, raro subovata, acuminata, crenulata, coriacea, supra glabra, _subtus leprosa, j-pedalia; corymbi axillares; sepala extus leprosa, Corollae roseae laciniae bilobae inaequales, styli 5 basi coaliti, stig- matibus punctiformibus, ovarium pilosum 4—5-loeulare. Saurauja TERNSTROEMIACEAE. 480 SAURAUIÁ. Korthalsii Zoll. et Mor. Syst. Verz. p. 26. — Java, op den Tela- gabodas, Papandajan, Poelasari. 6. Saurauja distasosa Kortn. /. c. p. 131. Ramuli tetragoni squamulati, folia oblongo-ovalia breviter acuminata aculeato- et setoso-serrulata, subtus sparse leprosa, }-pedalia; corymbi subeymosi axillares, pedunculo dimidium folium aequante leproso et hirto, brac- teolae ellipticae dorso squamoso-hirtae, corolla calycem superans; fructus pilosus 5-stylus, — An satis a Saurauja leprosà differt? — Java, op den Probakti. 7. Saurauja lanceolata pc. Mem. Genève l.c. p. 421, tab. IV. Arborea; rami teretes, juniores pilis squamosis adpressis rufis, de- mum deciduis ; folia oblongo-lanceolata acuminata minutissime ser- rulata, adulta glabra, novella in nervis squamuloso-rufa, palmaria — vel longiora, petiolo semipollicari ; pedunculi axillares petiolo sub- aequales apice umbellati, corollae laciniae obtusae. Vanalphimia lanceolata Lesch. mss. Adeo similis ‘Sauraujae Ruizianae STEUD., teste cHOISY, ut de patriâ dubitare liceat. — Java. S. Saurauja mollis nassk. Caf. bog. p. 210. Folia e basi cor- datâ oblonga vel obovato-oblonga acuta vel acuminata, utrinque mol _ lissime hirsuta, novella sanguinea, stirpis junioris magna, 1 }-pedalia, valde acuminata, flores. — Java. 9. Saurauja Reinwardtiana ru. Bijdr. p. 123. Ramuli petiolique (breves) strigulosi, folia oblonga, elliptico-oblonga, lanceolata, acu- minata, remote distanter aristato-serrata, supra glabra, subtus in costis venisque strigosa, 4 —9 poll. longa; pedunculi axillares race- mosi, pedicellis longiuscalis strictis, bracteolis lanceolatis vel linea- ribus; flores magni; sepala 5 inaequalia ovata et lanceolata, lato- paleaceo-aristata, ovarium conieum, stylis 3—4 liberis. Hassk. Cat. bog. p. 210. Korth. l.c. p. 134. De Vr. be. p. 44. — JANB westelijk en oostelijk gedeelte. 10. Saurauja bracteolata pc. /. c. p. 422. Ramuli superne stri- gosi; folia obovata acuminata, remote serrulata membranacea, adulta supra practer rariores strigas glabra, subtus in costà strigosa, costulis — TERNSTROEMIACEAE. 481 SAURAUJA. pilosulis, 8— 9 poll. longa; pedunculi axillares longissimi angulati strigosi, apice 3-pluriflori, pedicellis aliis filiformibus, aliis crassio- ribus, sepala 5 inaequalia, exteriora extus ferrugineo-paleaceo-pilosa, corollae laciniae emarginatae, stamina circiter 20, ovarium 5-locu- Jare, stylis 5. Saurauja cuneata Bl. Bijdr. p. 127. Hassk. Cat. ‚210. — Cl. enorsy a Sauraujà Blumeanâ vix differre putat. — ava. 11. Saurauja pendula pr. Bijdr. p. 127. Ramuli squamis ovatis subulato-acuminatis, glabrescentes, folia brevi-petiolata obovato- oblonga acuta vel acuminata, basi obtusa vel obtusiuscula, glandu- loso-serrata, glabra vel juniora subtus in costis squamuloso-setulosa, majora septempollicaria; pedunculi axillares apice corymbose 2 —3- di cum pedicellis squamulato-pubescentes, bracteis ovatis vel oblon- glabriusculis, bracteolis linearibus, calyx glaber; corollae laciniae rotundato-emarginatae, stylis 5 liberis, rarius 4—6. Korth. l.c. ‚126. — Saurauja excavata Korth. l.c. p. 130. — Java. 12, Saurauja muricata reixw. mss. ap. de Vr. PL. Reinw.p.46. Arborea, ramulis petiolisque rufo-squamulosis, folia e basi attenuatà elliptico-oblonga acuminata, argute dentata, muricata, rigide coria- ed supra nitida, adultiora basi subeordata; pedunculi e ramis adul- Us, muricati, sepala 5 alba basi carnosa, rotundata, corollae carnosae planae margine albae, fauce roseae laciniae emarginatae, stamina 0—40, ovarium villosum, stylis 4—5. Marumia Reinw. Hin. — elebes, op den berg Lota. e sie Saurauja euryolepis pe vriesr /. c.p. 48. Rami punctato- äsperi, folia obovato-oblonga vel elliptica, utrinque acuta, minute „neurvato-serrata, praeter squamulas et verrucas hic illie obvias gla- bra, circiter semipedalia; peduneulus communis axillaris, squamis multifidis, Crassus, irregulariter cymoso-ramosus, sepala 5 rotundata Waequalia, extus squamulis latis apice fissis induta, corollae (expan- Se ultropollicaris diametri) albae carnosae laciniae obovatae emar- penale, stamina 20, styli 5 basi conjuncti. Marumia pentapelala se De Ltin. — Celebes, tusschen Lota en Kakikassan. — Ko- APoja of Newakan der inlanders. \, Saurauja Junghuhnii crois. in Zoll. Cat. p. 148. Ramuli 5 5] | Flora van Ned. Indië. 1. — 2e Afd. TERNSTROEMIACEAE. 482 SAURAUJA, strigosi, folia longiuscule (1 poll.) petiolata, e basi angustatà oblongo- ovata acuminata serrata ciliata, supra appresse strigosa glabrescentia (in sicco nigra), subtus rufescentia, 4—6 poll. longa; pedanculi axillares petiolum multo superantes pubescentes apice 3—4-flori, bracteis pollicaribus deciduis ovatis obtusis, sepala obtusa strigosa. — A Sauraujà bracteos differre perhibetur foliis longius acuminatis, basi non obtusis, pedunculis magis rigidis haud divaricatis et pauci- floris. — Nonvidi. An S. gigantea pc.? — Java. 15. Saurauja dasyantha pe vriesr Pl. Reinw.p.A9. Arborea; ramuli strigosi; folia e basi acutâ obovata acuminata aristato-serrata, supra adpresse strigosa, subtus in costis et venis aureo-tomentosa caeterum- que pilosa, circiter 5-pollicaria; pedunculi axillares strigosi apice cy- mose floridi, pedicellis aureo-pilosis, calyx aureo-hirsutus (pilis basi planis), eorollae laciniae oblongae en emarginatae, styli 5 basi eoaliti, — Sumatra. 16. Saurauja spadicea pu. Bijdr. p. 126. Ramuli verrucosi, folia longe petiolata lanceolata acuminata, supra basin remote obtuse ser- rulata, supra nitida, subtus dense ferrugineo-tomentosa, cost nigrà verrucoso-paleaceÂ, circiter semipedalia; umbellae pedunculatae axil- lares 3—4-florae pedunculo pedicellisque verrucosis, sepala 5 rotun- data extus squamuloso-verrucosa, corollae roscae laciniae apice re- tusae, styli 3—4 basi uniti. De Vriese |. c. p. 50. — Saurauja angustifolia Reinw. herb. et de Vr. l.c, tab. 3, fig. 1. — Celebes, op den Loekan. 17. Saurauja nigrescens korrn. /.c. p. 128. Arbuscula, ramulis sparsim squamulatis; folia e basi cuncatâ oblongo-obovata, raro oblonga, breviter acuminata, mucronulata, supra basin obsolete ser- rulata vel suberenulata, glabra, coriacea, novella subtus in nervis sparse squamulosa et pilosa, usque S-pollicaria; racemi corymbosi axillares et laterales, pedicellis tetragonis fusco-leprosis, bracteis ovato-oblongis obtusiusculis, sepala subrotunda glabriuscula, corol- lae laciniae spathulato-bilobae, stamina 20, ovarium glabrum, tri- _ stylum. — Borneo, aan de rivier Tewé. « 18. Sanranja ferox korru. /.c. p. 132, tab. 30. Arbuscula; TERNSTROEMIACEAE. 483 SAURAUJA. ramuli dense setosi ef squamulati; folia oblongo-ovalia vel oblongo- _obovalia acuminata vel acuta, serrata, utringue setosa, coriacea, 7 poll. longa ; corymbi axillares, bracteis oblongis vel lanceolatis seto- sis, sepala subaequalia ovalia acutiuscula extus setosa, corollae laci- niae obovatae emarginatae vel bilobulae; stamina 15—20; styli __3—4 liberi. — Borneo, op den Pamatton. 19. Saurauja sankumbangensis korru. /. c.p. 134, Arbuscula; ramuli leprosi et. sqquamulati; folia e basi inaequali-obtusâ oblongo- ovalia brevi-acuminata, subintegerrima, utrinque setosa, 5 poll. longa ; pedunculi compressi dense setosi subcorymhosi, bracteis oblongis utrinque setosis, sepala inaequalia, 3 exteriora majora extus setosa, 2 interiora minora, dorso strià setosâ, corollae laciniae obovatae bi- lobae, stamina 20, ovarium glabrum 5-loculare, 5-stylum. — Bor- neo, op den Sakoembang. 20. Saurauja singalensis korru. /. c.p. 134. Ramuli tubercu- lati et squamulatì; folia obovato-oblonga acuminata utrinque setosa ; flores subcorymbosi; sepala longe setosa, exteriora ovata. — Haec et superior Sauraujae Reinwardtianae affines videntur. — Sumatra, op den Singalang. 21, Saurauja exasperata pe vriesr Le. p. 56, Ramuli adpresse setoso-strigosi, folia e basi cordatâ oblongo-lanceolata acuminata, ser- tata, firmiter crasseque coriacea, parallelo-costata, fere 5 poll. longa ; eyma corymbosa axillaris, pedunculis pedicellisque strigosis, sepala in- aequalia corlacea, margine extenuata, dorso strigulosa, corollae laci- eer rotandatae; stamina circiter 255; styli 3, —Cl. cnoisy specimen 3 srad a Sien non vidi, nec alferam : Scapha elegans Me n, 922), — Luzon bonne n. 455). ee z 2e. Saurauja gigantea nc. l.c. p. 424 (non Bl). Frutex; ra- 5 ee Jumores ferruginei, folia e basi cordatâ ovalia acuminata ser- song subtus velutino-rufa, supra glabra; peduneuli axillares tricho- tomi 7—8-flori, folio 4 breviores, corollae albae laciniae emarginatae, Styli 4, Scapha gigantea Noronh. mss. — J ava. — Ki leloh moending sund, $ 2. Pedanculi axillares fasciculati 1- raro 3-flori, nune solitarii. 23. ia tri Saurauja tristyla pc. /. c.p. 428, tab. 7. Arbor; folia e basi | 31% | TERNSTROEMIACEAE, 484 SAURAUJA, acut elliptica vel obovata, acutiuscula vel obtusa, remote brevi- calloso-serrulata, glabra, supra nitida, 1—1 }-pedalia, petiolis et pe- dicellis strigoso-squamulosis; pedicelli axillares fasciculati simplices vel trifidi feminei; ovarium globosum glabrum, 3—4-stylum, cap- sula globosa. Marumia dioica Reinw. herb. — An vere sexus dioi- cus? — Amboina. 24, Saurauja nudifiora pc. /. e.p. 422. Arborea; folia ad ramu- lorum apicem congesta, novella strigoso-muricato-squamulosa, adulta glabra, e basi saepe obtusâ obovata acutiusenla, calloso-subserrata ; pedunculi elongati penduli; calyx corollinus albidus, corollae bast roseae laciniae reflexae candidae apice bifidae; ovarium subglobosum roseum sericeum, 5-stylum, capsula ovoidea. Saurauja Noronhiana Blume bijdr. p. 126. — Hassk. Cat. bog. p. 210. Pl. Jav. var. p. 272. — Java. 25. Saurauja Hasskarliana mio. Arborea vel fruticosa, ramulis strigosis, adultis glabratis; folia oblonga utrinque attenuata, apice acuminata vel obtusiuscula, setaceo-serrata, supra nitida, practer ner- vos minute strigulosos glabra, subtus ubique scabro-strigulosa; calycis hirsuti laciniae 3 exteriores calycinae, 2 interiores semipetaloideae, corollae laciniae oblongo-obovatae candidae, stamina 20—25, ova- rium laeve albidum, stylis 5 liberis, fractus carnosus calyce inclusus. Saurauja nepaulensis DC. l. e.p. 421. var. Hassk. Pl. Jav. rar. p. 213. De Vr. l.c. pe. 40. — Ki leloh sund. — Java. 26. Saurauja rosea sunou. in Tijdschr. Nat. Gesch. VIJL. p. 384. Arborea; folia magna obovata obtusa tenuiter glanduloso-serrata, glabriuscula, subtus hic illie ad nervos vel costarum angulos glandu- loso-strigulosa, } — l-pedalia; flores solitarii pedunculati magni rosei, calyx glaber, ovarium globosum, stylis 4—b5 discretis elongatis, stamina 15—20. De Vr. l.c. p. 41. — Java. — Kinareng jav. — Ki lelo sund. 27. Saurauja crenulata vc. /. c. p. 424. Ramuli juniores pilis rufis minimis squamuloso-tomentosi; folia e basi cuneat obovata subacuta, erenulato-serrata, adulta glabra, juniora subtus in cin et in petiolo (pollicari) rufo-velutina ; pedunculi e ramis veteribus TERNSTROEMIACEAE. 485 SAURAUJA. orti 6—7 aggregati uniflori, squamulis minimis obsiti et bracteo- lis exilibus paucis instructi, flores ampli glabri, corollae calycem du- plo superantis laciniae bifidae. Vanalphimia Djinote Lesch. mss. A Sauraujâ cauliflorâ vix distincta, ex cl, cmorsy. — Java. 28. Saurauja aesculifolia pe vr. Pl. Reinw. p. 42. Ramuli tetragoni, folia longe petiolata, e basi attenuatâ obovata acuta vel acuminata, supra basin calloso-serrata, hic illie leprosula, caeterum glabra, sub- tus praesertim in costâ paleaceo- et striguloso-leprosa, 10—11 poll. longa; pedunculi subfasciculati uniflori, sepala coriacea (in fructu), fractus subglobosus, stylis 5 liberis. — Sauraujae roseae accedit. — Java? 29. Saurauja hirsuta su. Bijdr. p. 128. Ramuli strigosi; petioli _paleaceo-hirti et strigosi; folia obovata acuminata serrata, supra subglabra, subtus in costis venisque aureo-tomentosa, majora fere semipedalia? ; pedunculi axillares longissimi filiformes strigosi mi- nute bracteati, apice in tres vulgo pedicellos filiformes divisi, calyx A-sepalus inaequalis extus dense ferrugineo-paleacco-pilosus, corol- lae laciniae bifidae; stamina 20, ovarium ferrugineo-tomentosum, stylis 3—4, liberis, capsula saepe 3-locularis. De Vr. Lc. p. 43. Marumia montana Reinw. herb. — Celebes. Java. 30. Saurauja micrantha er. Bijdr. p. 127. Rami dense ferru- gineo-strigosi et hispidi; folia longe petiolata, e basi acutiusculâ vel subrotundatâ oblonga acuta,- subinaequalia, glanduloso-serrata et serrulata, semipedalia, utrinque strigulosa; racemuli conferti axillares et laterales, nunc in fasciculum coarctati, flores brevi-pedicellati parvi, sepala 5 subaequalia extus strigulosa, capsula globosa 5-locu- lares, stylis 5 basi unitis. — Java. 91, Saurauja Blumeana sens. in Morsf. Pl. Jav. rar. p. 14, lab, 37 (non Spreng. Syst. IV. 2.p. 210). Arborea, ramulis nigres- tenti-strigulosis; folia e basi obtusiusculâ oblonga aeuminulata mu- eronata, calloso-spinuloso-denticulata, supra glabra, subtus in costà Costulisque paleaceo-hispida, 5 —3} poll. longa; pedunculi axillares bini ternive raro solitarii, uniflori bracteolati, pollicares, sepala 5 glabra ciliata, naequalia, corollae laciniae emarginatae, stamina cir- TERNSTROEMIACEAE. 486 SAURAUJA- citer 25, capsula glabra 4-locularis, stylis 4 liberis. Korth. Lc. De Vriese l. c.p. 47. — Sauraujae pendulae affinis. — Java. 32. Saurauja media korrn. Verh. le. p. 125. Ramuli sparse squa- mulati; folia e basi cuneatâ vel obtusiusculâ obovalia acumimatissima acute sinuato-serrata, glabra, 7—8 poll, longa ; pedunculi axillares et laterales aggregati filiformes squamulati uniflori bibracteolati, sc- __pala glabriuscula subaequalia, corolla alba subrotato-abbreviata, sta- mina 15, ovarium pubescens triloculare, stylis 3, capsula trivalvis, — Sumatra, op den Singalang. 33. Saurauja grandifolia zour. et mor. Sys/. Verz. p. 26. Ar- borea; folia e basi truncat (juniorum acutiusculâ) obovata acumi- nata glanduloso-serrata glabra, in nervis parce squamulosa, subtus ferruginea; pedunculi axillares uniflori subsolitarii squamati brac- teatì, calyces glabri, flores albi. — Non vidi. An ad Sauraujam leu- cophloeam? — Java, bij Panimbang (zout. n. 1551). 34. Saurauja microphylla pe vr. Pl.Reinw. p. 49. Arborea; ramuli strigulosi; petioli valde paleaceo-strigosi; folia lanceolato-oblonga acuminata, remote uncinato-serrata, basì inaequalia, subtus in costis venisque scabro-strigosa, majora circiter 4-pollicaria; flores axillares et laterales fasciculati penduli, sepala 5 glabra membranacea rotun- data inaequalia, capsula globosa, stylis 4 liberis. — Java, op den Oengarang. — Kajoe oembel of Oembelan sund. 35. Saurauja cauliflora pc. /. c.p, 425. Arborea; folia longius- eule pctiolata, e basi saepe obtusâ oblonga acuminata, juniora aris- tato-serrata, serraturis serius obsoletioribus, supra glabra, subtus in nervis striguloso-hispida, caeterum alutaceo-tomentosa, rubentia, ma- jora usque 14-pedalia; flores fasciculati saepe numerosi, pedunculis paleaceo-strigosis et albido-leprosis, sepala rotundata inaequalia mem- branacea, rosea, corollae albae laciniae rotundatae, capsula purpurea stylis 34. Bl. Bijdr. p. 126. Korth. l.c. p. 126. Hassh. PI. Jav.rar. p. 213. — Marumia Reinw. in Cat. Buitenzorg. p. 19. — Scapha Noronh. Verh. Bat. Gen. V. p. 66. Corolla alba, calyx ruber ex cmors. Zoll. Cat. p. 144, — Java. — Ki leloh of Ki leloh bé Tm sund. en jar. TERNSTROEMIACEAE. 457 SAURAUJA. 36. Saurauja leucophloea Kortn. Verh.l.c. p. 125. Arbuscula, ramis cinereis; ramuli glabri vel squamulis ovatis minutis; folia superne conferta, elliptico-lanceolata acuminata subserrulata, serraturis dis- tantibus callosis, glabra, coriacea, fere pedalia; pedunculi axillares et laterales solitarii vel gemini uni- raro biflori;, sepala inaequalia subrotunda obtusa et acuta, glabriuscula, basi fusco-pubescentia, cap- sula globoso-trigona, trilocularis, tristyla. — S umatra, op den Sin- galang. 37. Saurauja setigera Kortn. l.c. p. 133. Arbuscula; ramuli setosi et squamulati; folia e basi obtusâ vel acutâ obovato-oblonga longe acuminata, saepe inaequalia, margine setis subulatis instructa, supra sparse setosa, subtus dense setosa et hirsuta, coriacca, fere 8- pollicaria ; pedunculi axillares biflori, sepala dense setosa, 8 rotun- dato-ovata, 2 spathulata glabra petaloidea, corollae laciniae 2—8- lobae, stamina 20-—25, capsula 5-locularis, 5-styla. — Sumatra, op den Melintang. 38. Saurauja subeordata korru. /. c. p. 125. Arbuscula; ramuli glabriusculi, squamnulis paucis ovatis acutis; folia e basi obtusâ vel subeordatà ovalia acuta mucronulata, serrulata vel crenulata, glabra, subcoriacea, novella paucis squamis inspersa, fere 10 poll. longa; peduuculi axillazes aggregati filiformes squamulati bibracteolati, sepala inaequalia, 2 exteriora minora subrotunda, 3 interiora lato- ovata, glabra, ovarium triloculare, stylis 8 ad } connatis. — Bor- neo, aan de rivier Tewé. 39. Saurauja tewensis korrn. Lc. p. 133. Arbuscula, ramuli strigosi, squamuJati, folia e basi cuncat raro obtusiusculà obovata vel oblongo-obovata, breviter acuminata, serrulata, supra in costâ setosa, subtus squamulata et setosa, setis brevibus appressis, coriacca, pedalia; pedunculi axillares solitarii vel geminati compressi squa- mulati, sepala inaequalia extus squamulata, corollae laciniae pro- fande emarginatae; ovarium 4—5-sulcatum, 4— 5-stylum. — Bor- neo, aan de rivier Tewé. 40. Saurauja costata neisw. ap. de Vr. Pl. Reinw. p. 56. Ra- muli strigosi, folia parallelo-costata, crasse rigideque coriacca, e basi TERNSTROEMIACEAE. 485 ANNESLEA: subeordatâ elliptico-oblonga, denticulata, subtus rufo-tomentosa, adul- tiora supra glabra, 9— 10 poll. longa; pedunculi axillares trifidi ca- lycesque hirsutissiri, fructus. 5-locularis 5-valvis — Haec et sequens a congeneribus valde abludit. — Celebes, op den Sempo. Species incertae tristylae, inter praeced. synonyma forsan relegan- dae: Ternstroemia pentapetala Jack Hook. Bot. Misc. IL. p. 83, T._ acuminata ej. et T. serrata ej. in Hook. Journ. 1. p.313e Sumatrâ vel insulis confinibus. Genus Ternstroemiaceis affine?, ovario seraiinfero: ANNESLEA warriem. Calyx bibracteolatus basi ovario adna- tus et cum eo inerescens, limbi laciniis 5 fructum coronantibus. Petala 5 inferne connata. Stamina 30, antheris connectivo ex- currente superatis. Stylusl, stigmatibus 3.Ovarium 3-locu- lare, loculis 1—3?-ovulatis. Fructus praeter verticem inferus sic- cus. Semina rubra laevia, albumine carnoso, em br yi hippoerepici cotyledones ovales. 1. Anneslea crassipes nook. mss. ap. Chois. Mém. l. c.p. 129. Folia et flores circa ramulorum apices, illa ovalia obtusissima crassa, supra lucida, subtus punctata, 13—2 poll. petiolis crassis, pedun- culi uniflori. — Poeloe Pinang. Malakka. Philipp. eilan- den (cumine n. 2347). Ordo CIX. CAMELLIACEAE pe. Arbores vel frutices, foliis alternis rigidis, saepe semperviren- tibus, floribus axllaribus. Calycis nudi vel bracteolati sepala 5—7, libera vel basi coalita, imbricata vel uniserialia, persistentia vel decidua. Petala saepe 5 raro 6—9, alternisepala hypogyna, imâ basi non raro cohaerentia, aestivatione imbricata vel convoluta, Stamina numerosa, basi imâ vulgo adnata monadelpha, antheris bilocularibus, utplurimum rimosis. Ovarium liberum, 3—5-locu- lare, loculis ex angulo interno 2—8- vel pluriovulatis, ovulis pen dulis raro adscendentibus, stylo simplici, stigmatibus 35 vel stylis 3—5 brevibus. Capsula membranacea usque lignosa, vulgo ab apice circiter ad medium septicide raro simul septifrage vel seplifrage tantum dehiscens, septis superne ab axi centrali sepâr GAMELLIAGEAE. 489 GORDONIA. vatis. Seminum testa saepe apice in alam producta, albumen nullam vel parcum. Embryi cotyledones foliaceae vel crassae, radicula brevis supera. — Asiae et Americae regiones calidiores vel subealidas inhabitant. Tribus 1, GoRDONIEAE crois, Mém. Soc. Phys. Genève. XIV. p. 137, Semina longe alata, exalbuminosa. Cotyledones foliaceae. T. GORDONIA Linn. Calyx 5-sepalus vel-partitus, aestivatione imbricatus, in corollam subtransgrediens. Petala 5 subaequalia, aestivatioue imbricata, cum sepalis extus saepe sericantia. Stamina numerosa multiserialia, filamentis basi inter se et cum petalis connatis, antheris dorsifixis. Ovarii 5-locularis loculi 8—7-pluri- _ovulati, Stylus simplex, stigmatibus 5. Capsula lignosa, oblon- gata, 5-gona, 5-locularis, loeulicida, valvulis ad 1 long. apertis, circa columellam dispositis. Semina 3—5, vertice alata, basi alae colu- mellae angulatae inserta. — Arbores, truuco vulgo elato, foliis alter- nis coriaceis, fl, axillaribus, — Auntheëischima Korth. huc gamesite cl. cuorsy retuli, 1, Gordonia excelsa sr. Bijdr. p. 130. Arbor speciosa, trunci cortice rimoso, comâ dense foliosâ hemisphaericÂ, ramis cinereis, ramulis sericeo-pilosis, foliis ovali-oblongis serratis vel serrulatis; sepala inaequalia; petala lato-rotundata unguiculata alba. Axtheët- _schìma excelsa Korth. Verh. Nat. Gesch. Bot. p. 138, tab. 27 (Gor- __donia). — Schima excelsa Bl. Cat. Buitenz. p. 80. — Java, in de E wouden der hoogere bergstreken, — Ki mangal of Sapi sund, __of Poespa. 2. Gordonia acuminata crois. Zoll. Cat. p. 144. Differt a praeced. __(feste cmors.) foliis majoribus basi attenuatis apice acuminatis mar- 3 gine revolutis glabris, — Java. U. POLYSPORA c. von. Gordonia, sed ovarii loculi ef stig- mata 7—4, Capsula polysperma. 1, Polyspora axillaris von. Dichl. Pl. 1. p. 574, Folia magna, lanceolata vel obverso- -oblonga, integerrima vel apiee denticulata, coriacea, fl. solitarii magni. Cdn anomala Spreng. Syst. HT. - CAMELLIACEAE. 490 LAPLACEA. p. 126. — Ternstroemia? coriacea Wall. Cat. n. 1453. — Bot. Reg. tab. 349. Bot. Mag. tab. 2047, 4019. — China. Singa- pore. Poeloe Pinang. 2. Polyspora Lessertii crois. Mém. Soc. Phys. Genève XIV. p. 141; foliis quam praeced. minoribus, acute dentatis, fl, minoribus et petalis integerrimis differre statuitur. — Boeton, tegenover Poeloe Pinang. UI. LAPLACEA nak. Characteres Gordoniae, sed sepala saepe spiraliter disposita. Ovarium 5-pluriloculare, stylis loculorum numero liberis brevibus, stigmatibus acutiusculis, capsulae val- vis fere ad basin apertis. — Gordoniae spec. Korth. — Laplacea et Haemochoris Chois. — Closachima Korth. (nomen e comâ arborum minus densâ ac umbrosÂ). 1. Laplacea ovalis cuors. in Mém. Phys. Genève XIV. p. 146. Axbor, cortice fusco vel fusco-cinereo; gemmae dense sericeae; ra- muli puberuli; folia distantia, oblongo-ovalia acutiuscula, practer basin serrulata, dense costulata; sepala subaequalia; pctala obovata, extus medio sericea. Closachima ovalis Korth. l. c. p. 140, tab. 25 (Gordonia). — Sumatra, op den Melintang. 2. Laplacea marginata cuors. /. c. Ramuli glabri; folia superne conferta oblongo-ovalia obtusiuscula saepe emarginata, supra basin integerrimam serrulata, costulis distantibus, sepala subaequalia, petala subrotunda, extus pubescentia. Closachima marginata Korth. bc. p. 141. — B. dasyophthalma Korth. l. e. gemmis dense pilosis. — Borneo, op den Terim en bij Martapoera. 3. Laplacea vulcanica korru. Verh. Nat. Gesch. Bol. p- 136, tab. 26. Arbuscula, cortice nigrescente; rami ramulique tri-tetra- goni, hi cinereo-leprosi; folia e basi obtusâ ovalja obtusa vel emar- ginata, integerrima; petala glabra. — Sumatra, op den Merapi. IV. PLOIARIUM korru. Calyx 5-sepalus aestivatione imbri- catus. Petala 5 subbiloba, aestivatione convoluta. Stamina mi merosa, filamentis 5-adelphis, apicem versus liberis, antheris CAMELLIACEAE. 491 SCHIMA, cordatis. Ovarium ovoideum 5-loeulare, ovulis numerosis supra placentas axi insertas subeylindrieas. Styli 5, stigmatibus ca- pitellatis. Capsula 5-sulcata, 5-locularis, valvulis eymbiformibus a basi dehiscentibus. Sem ina numerosa multiserialia linearia, utrin- que membranacea, testà tenui, albumine carnoso, embryo recto. — Arbor, foliis alternis, versus ramulorum apicem confertis, coriaceis, peduneulis axillaribus unifloris. — Nomen e formâ na- vieulari valvularum capsulae. 1. Ploiarium elegans korru. Verh. Nat. Gesch. Bot. p. 135. fab. 25. Arbor 20 —35-pedalis, cortice cinereo, com rotundatâ vel pyramidali, gemmis involutis glabris; folia e basi truncatâ vel subeordatà oblonga vel obovato-oblonga acuta, apice serrulata, co- riacea, cost rubrâ ; pedunculi compressi, bibracteati, rubri. — Borneo, bij Poslse Liampei. V. SCHIMA reinw. Calycis (parvuli) persistentis sepala 5 subacqualia, aestivatione imbricata, (intus saepe pubescentia). Pe- tala 5 inaequalia, aestivatione imbricata, unum majus, reliqua aesti- vatione calyptratim obtegens. Stamina numerosa, pluriserialia, filamentis basi inter se et cum petalis connatis, antheris basi- Îxis. Ovarii 5-loeularis loculi ex angulo centrali 2—4-ovulati, stylo 5-sulcato, stigmate 5-lobo, Capsula lignosa subglobosa S-locularis loculicida, valvulis ad ! 5 long. apertis, circa columel- lam dispositis, Semina 2—4, in sinu ventris aflixa, reniformia, testÀ in alam chartaceam periphericam expansâ, albumine tenui, embryi subplani radiculâ in marginem cotyledonum cou- tiguarum subplanarum inflexâ. — Arbores, foliis alternis coriaceis, __ fl axillaribus, foliorum abortu racemosis. Gordoniae spec. Wall. — DC. — Gordoniae Sect. Lasianthus Endl. 1, Schima crenata kontu. Verh. Nat. Gesch. Bol. p. 143, tab. 29. Arbor, trunco basi saepe lamellatim angulato, cortice subfusco rimoso ; ramuli novelli pubescentes; folia oblongo-ovalia apiculata, serrato-crenata, subtus pubescentia, glabrescentia, petala pallide ro- Sea vel albida, extus basi sericea; columella apice truncata 5-angu- laris, semina oblongo-reniformia. Gordonia floribunda Wall. Cat. E CAMELLIACEAE. 492 GALPANDRIA, n. 1456, — Borneo, bij Poeloe Lampei, Martapoera. — Voor- Indië, in Martaban, Tavoy (WALL). 2. Schima Noronhae neinw. in Bl. Bijdr. p. 129. Korth. Ll. c. p. 144. tab. 29, fig. 21—27, Folia oblonga sublanceolata acumi- nata subintegerrima vel distanter serrulata, juniora subtus sericea, adulta glabra; columella apice stellaeformis, semina reniformia. Gor- donia javanica Hook. Bot. May. tab. 4539. — Java, in de berg- streken. — Lombok. — Sumatra, in Lampong. — Poes pa sund. 3, Schima Wallichii crors. in Zoll. Cat. p. 144 var. obtusala. Folia ovalia (mox apiculata mox in supp. obtusiora), reliqua ut Schimae Noronhae (quîcum cl. HASSKARL conjunxit). Fernstroemia? sericea Wall. Cat. n. 1454. (tordonia integrifolia Roxb. in Wall. Cat. n. 1455. Gordonia Wallichü DC. Prodr. 1. p. 528. — Ne- pal. — Burma. — Sumatra, in liaampong bij Tarabangi. — Kamatroe mal. 4, Schima antherisosa korrn. /. c. p. 145. Folia lanceolata acu- minata serrata, columellae apex ovoideus truncatus. — Foliis S. Noronhae accedit, sed serraturis diversa, Schimae crenatae fructu si- milis, sed columella magis ovoidea. — Sumatra, op den Merapi. Tribus IL, PYRENARIEAG. Ovula in loculis definita. Semina exalata. VI. CALPANDRIA grume. Calyx 4—ö-sepalus, persistens, aestivatione imbricatus. Petala 4—5 aestivatione imbricata. Sta- mina 25—40, biserialia, exteriora in tubum eylindrieum connata, — interiora 10 libera, antheris dorsifixis. Ovarium liberum, 3—5- loculare, ovulis in singulo loeulo 3—5, angulo centrali biserialiter insertis, anatropis. Styli 5 coaliti, stigmatibus obtusis. Cap- sula lignosa, trilocularis, loculicide trivalvis, valvulis septigeris. Se-_ mina 3 in singulo loculo, superposita, testâ ossed, embryi recti cotyledonibus foliaceis subrotundis.— Arbusculae, foliis serratis, fl. axillaribus vel terminalibus, solitariis vel geminatis. 1, Calpandria lanceolata sr. Bijdr. p. 178. Korth. l.c. p- 148, tab. 31. — (Adr. Juss. in Mém. Mus. XIX. tab. 20, fig. 25) Ramuli dense pilosi; folia elliptica acuminata serrata, glabra, no- _ CAMELLIACEAE. 493 PYRENARIA. vella praesertim in cost subtus pubescentia, stylus pubescens. — Java. Borneo, aan de Doeson. Tsuzon. 2. Calpandria quiscosaura korrn. Lc. p. 149. Chois. in Zoll. Cat. p. 144. Ramuli pubescentes; folia oblongo-ovata acuta serrata, adulta glabra, juniora subtus pilosa, stylus glaber. — Java, op den _Wyikoraì en Kiamis, in Bandong. VIT. PYRENARIA grume. Calyx bibracteolatus 5-sepalus, aestivatione imbricatus. Petala 5. Stamina numerosa, filamen- tis monadelphis, corollae adnatis, antheris dorsifixis. Ovarium hberum 5-loeulare, ovulìs in loculis geminis superpositis, anatropis. Styli 5 approximati,stigmatibus emarginatis. Pomum 5-loculare, __seminibus 2 in singule loculo, testà osscâ, albumine nullo vel tenui, embryi recti cotyledonibus foliaceis contortuplicatis. — Arbores, foliis serratis, fl. axillaribus solitariis. __1. Pyrenaria serrata pu. Bijdr. p. 1120. Korth. Lc. p. 146, _ tab. 30. Arbor; gemmae conicae sericeae; folia ovali-oblonga brevi- _ ter acuminata praeter basin serrata; bracteae lunulatae obtusae; se- pala inacqualia, extus sericea; fractus subglobosus obsolete 10-sul- catus. Flores albi — Java, in de wouden der bergstreken, op den Idjen bijv. tot 6000”. 2. Pyrenaria oidocarpa korru. /. c.p. 147. Folia oblongo-ovalia argute serrata; bracteolae ovatae acutae; fructus ovoideus.— Praeced. arctissime affinis. — Java, op den Tankoeban Prace. 3. Pyrenaria masocarpa kortu. /. c. Folia obovata crenato-ser- rata; bracteolae obtusae; fructus ovoideus mamillatus. — Peduneculis _ longioribus medio bibracteolatis et fructus formâ insignis, caeterum praeced. confinis. Pyrenaria macrocarpa Choisy l.c. (lapsu calamt). Borneo, op den Balaran. 4. Pyrenaria lasiocarpa korru. l.c. Dense pilosa; folia ovalia serrata; bracteolae ovales obtusae; fructus obovoideus dense pilosus; pedicelli bibracteolatì. — Java, op den Patoea. Abludens tristyla: 5. Pyrenaria acuminata rrancuon mss. ap. Chois. Le.p. 172. CAMELLIACEAE. 494 PYRENARIA. Folia lanceolata vel elliptiea acuminata, serrata, subtus cum petiolo villosa, semipedalia; fl. axillares solitarii, sepala lanceolata extus ve- latina, 8 lin. longa, petala extus argentata, styli 8. Gordonia acu- minata Wall. Cat. n. 3664, — Poeloe Pinang (warr.). — Phi- lipp. eilanden (eumine n. 2423). Thea chinensis sims. De Theeboom, op Java ingevoerd, be- hoort daar tot de reeds belangrijke kultuurgewassen. Vergelijk s4- coBSON, Over de Theekultuur op Java. Jurenvun, Java 1. bl. 408, Ordo CX. IXIONANTHEAE PrLANCHON. Genus unicum: L L IXIONANTHES sack. Calyx 5-partitus coriaceus,cum pe- — talis imo insertis persistens. Stamina 10, disco perigyno 10- lobo extus inserta, ejus lobis opposita, alte exserta, acstivatione in- flexa, antheris dorsifixis. Ovarium liberum globoso- 5-gonum 5-loculare, ovulis juxta medium septorum utrinque solitariis ana-_ tropis, stylo brevi, stigmate discoideo- 5-gono. Capsula 5-sul- cata, septicide 5-partibilis, loculis intus longitudinaliter dehiscen- tibus dispermis. Sem ina septorum marginibus medio inserta inversa, testâ membranace utrinque ultra nuclum product et ab eo so- lutà, basi bifidâ. — Arbores, foliis oblongis, stipulis lateralibus parvis deciduis, corymbis axillaribus pedunculatis. Pierotia Blume Mus. 1. p. 179. Eumenanthus Hook. et Arn. ad Beech. 1. Ixionanthes icosandra sack. Folia brevissime petiolata oblonga coriacea obsolete serrata costulis simplicibus, pedicelli petiolo lon- giores. Pierotia lucida Bl, Mus.I.p. 180. — Ixionanthes lucida ej. Le. p. 396 in adn. — Brewstera crenata J.M. Roem. Syn. Mon. L p. 14l. — Macharisia icosandra Planch. in Hook. Herb. teste Choïs. Le.p. 168. — Iz. dodecandra et subdodecandra Griff. herb. — Gor- donia peduncularis Wall. Cat. n, 4409. — Hypericinea dentata ej. n. 4832, — Sumatra, in Benkoelen (Long). Indrapoera (JACK): — 2 Ixionanthes petiolaris vr. Mus. 1. p. 396. Folia longe petiolata obverse oblonga integerrima retieulato-venosa; florum pedicelli pe- IXIONANTHEAE. 495 IXIONANTHES, tiolo multo breviores. Pierotia reticulata Blume l.c. p. 180. — Sumatra. 3. Ixionanthes reticulata sack Mal. Misc. in Hook. Bot. Mag. Comp. Lp. 154. Folia petiolata elliptico-oblonga emarginata, ver- sus basin subattenuata, integerrima, glabra, firma, reticulato-venosa, 3-pollicaria, pedicelli folio longiores. Hypericinea macrocarpa Wall. Cat. n. 4833. — Sumatra, bij Tapanoeli, Poeloe Pinang. Singapore. Malakka. Ordo CXI. DIPTEROCARPEAE sruue. Arbores resinosae, foliis alternis vel ad basin ramulorum oppo- sitis, vernatione involutis, stipulis convolutis, gemmas terminales conicas sistentibus, deciduis. Flores hermaphroditi, paniculati vel racemosi, pedicellis ebracteolatis articulatis. Sepala 5, aut libera imbricata, aut basi in tubum ovario passim adhaerentem coalità, aestivatione subvalvata, nunc aequalia, nunc 2- vel 3 majora in fructu alaeformia. Petala 5 hypogyna, libera vel basi coalita, aestivatione convoluta. Stamina indefinita vel definita uni- biseriata, filamen- tis brevibus, nunc basi per paria coalitis, inter se vel cum pefalis unitis, antheris erectis bilocularibus, connectivo exserto cuspida- tis. Ovarium triloculare, st ylo terminali, stig mate acuto, obtuso, nunc obsolete 3-denticulato, ovulis in loeulo geminis collateraliter ex anguli apice pendulis. Fructus calyce inclusus, styli basi rostra- tus, unilocularis monospermus, nunc indehiscens, nunc trivalvis. Se- Minis inversi chalazae ope basi pericarpii adnati (specie erecti), testa membranacea, embryon exalbuminosum, cotyledonibus maximis saepe inaequalibus, oblique sibi incumbentibus, vel foliaceis et plieato-contortuplicatis, nunc crassis ad margines rugosis, basi bilobis, saepe distincte petiolatis, radiculâ brevi immersâ, plumulâ diphyllâ, — Ordo gerontogaeus maximam partem tropicus. Eigenschappen. Rijkdom aan allerhande harsen en balsems kenmerkt deze groep, waarin buitendien soorten voorkomen, dic door de Camfer-productie vermaard zijn geworden. Overzigt der Geslachten : A. Kelkbladen aan den voet vergroeid. 3 ‚4 Vruchtbeginsel vrij; — meeldraden talrijk. — Kelkslippen vooral in de vrucht ongelijk: IL. Dipteroearpus, gelijk: IT. Dryobalanops. DIPTEROCARPEAE. 496 DIPTEROCARPUS. b. Gedeeltelijk met de kelkbuis vergroeid: TI. Anisoptera. 4 B. Onderling niet vergroeid; «. 15 meeldraden, 10 kortere paars- — gewijze tegenover de kelkbladen, met 5 grootere afwisselend: kelkbla- 3 den klepsgewijze: IV. Vatica, dakpansgewijze: VI. Hopea. — B. meel- — draden 10, paarsgewijze tegenover de bloembladen: VII. Petalandra, — 25 en meer in 2—8 rijen: V. Shorea. Tribus 1. EupiereRocArPBAE. Sepala basi connatis. Stamina plu-_ rima (indefinita). Cotyledones maximae contortuplicatae. 1. DIPTEROCARPUS caenrn. fil. Calyeis tubus liber demum — auctus, limbi 5-partiti laciniae 3 breviores, 2 oppositae elongatae, 8 increscentes, aestivatione valvatâ. Petala 5, basi latÂâ subeohaeren- — tia, sursum inaequilatera, patentia. Stamina plurima subbiscriata, filamentis basi dilatat liberis vel unitis, antheris sagittato-li- 4 nearibus aequivalvibus, connectivo cuspidate producto. Ovarium E 3-loculare, loculis ex apice anguli biovulatis. Stylus filiformis, stig- mate indiviso vel obsolete tridentato. Capsula lignosa, calycis — tubo inclusa, ejusque laeiniis cincta, monosperma, perraro 2-sperma. Semen inversum, sed vertice cum loeuli fando connatum. Embryi cotyledones maximae contortuplicatae, radicula cylindrica paullo É prominens. — Arbores excelsae resinosae, in Asiâ australi erescen- 3 tes, foliis integerrimis vel crenatis aut serratis, dense costatis, sti- — pulis saepius majusculis, ad apieem ramulorum convolutis, cicatricem circularem relinquentibus, fl. racemosis axillaribus albis rubro tinc- tis odoratissimis. — Omnes sundaice Palaglar vocari solent. „ 1, Dipterocarpus trinervis pr. Folia e basi rotundatà ovalia acu- tiuscula cum gemmis linearibus attenuatis glabra, calycis fructiferi alae majores oblongo-lanceolatae obtusae, minores ovatae obtusae. Blume Cat. Buitenz. p. 718. Verh. Bat. Gen. IX. p. 178. Bijdr. — p. 223. Fl fav. le p. 11, tab. L. Korth. l. c.p. 61. De Vriese ä PL. Jungh. T. p. 88. — B. elegans Bl. l.c. Hassk. Pl. Jav. rar. E p. 210. — 7. canescens Bl. l. ce. Hassk. nervis subtus adpresse pu- bescentibus pílis simplicibus, haud stellatis (nassk.), persistentibus. — Java, met D. retusus in de wouden der bergstreken 2—4000'. — Palaglar minjak, wegens den rijkdom aan harsachtige balsem. — Sumatra, in de wouden bij Loemoet. 2. Dipterocarpus littoralis er. Folia e basi subcordatâ ovalia acuta, in cost utrinque pubescentia, gemmae elongato-conicae (breves) DIPTEROCARPEAE. 497 DIPTEROCARPUS. villosae, calycis fructiferi alae elongato-lanceolatae acutae vel obtusae. Bl. Bijdr. p. 224. Fl. Jav. bc. p. 17, tab. IV. Korth. Lc. p. 62. — Java, zuiderstrand, langs de rivieren. — Noesa-Kaim- bangan. 3. Dipterocarpus retusus su. Cal. Buitenz. p. 77. Verh. Bat. Gen. IX. p. 178. Bijdr. p. 221. Fl. Jav. l.c. p. 14, tab. 2. Arbor excelsa, gemmae cum racemis pilosae, folia elliptica acuta, basi ro- tundata, subtus ad costam eum petiolo pubescentia, calycis maturi alae oblongae retusac, — Java, in de bergstreken. — Palaglar minjak sund. 4. Dipterocarpus gracilis a. Bijdr. p. 224. Fl. Jav. l.c. p. 20: tab. 5. Arbor excelsa; gemmae lineares cum racemis tomentosae, folia e basi obtusà elliptico-oblonga acuta, subtus pilis simplicibus et stellatis pubescentia, alae obtusae. — Foliis, floribus et fructibus duplo minoribus a praecedentibus differt. — Java, op den Parang en in Bantam. — Palaglar tengo sund. 5. Dipterocarpus Spanoghei ru. Fl. Jav.l.c. p. 16, tab. 3. Gem- _mae conico-attenuatae villosae; folia e basi rotundat ovalia obtusius- cala, ad costam subtus cum petiolo ramulisque pubescentia; calycis Îrctiferi alae oblongae obtusae. — Java, in Bantam. . 6. Dipterocarpus Hasseltii pr. Pl. Jav. l.c. p. 22, tab. 6. Folia À e basi subeuneat elliptica acutiuscula, utrinque cum gemmis lineari- attenuatis glabra, alae oblongae obtusae. — Java. __T. Dipterocarpus quinquegonus pr. Mus. II. p. 36. Folia e basi rotundatà ovata vel ovalia obtusiuscula repanda coriacea, supra gla- ‚bra, subtus in costâ et costulis appresse puberula, 5—8 poll. longa, _&emmae sobulatae cum ramulis glabriusculae; calyx imâ subpenta- Sonus, petala subcoriacea, laete rosea, extus lepidota. Dipterocarpus ae sell (nec Bl.) Korth. Verh, Nat. Gesch. Bot. p. 65, a quo Ons basi rotundatis et in costis pubescentibus differt. — Bor- _Heo, op den Pamatton en Balaran. _8 Dipterocarpus Baudii konrm. Verh.1.c. p. 59, tab. 5. Foliae basi Flora van Ned, Indië. 1, — Be Afd, S DIPTEROCARPEAE. 498 DIPTEROCARPUS. rotundatâ vel subcordatâ ovata vel ovalia acuta vel obtuse apiculata, undulata, repanda, adulta supra in cost pilosa, subtus pube stellatá sericantia et in costâ et costulis gilvo-strigosa, 4— 10 poll, gemmae eylindraceae obtusae eum ramulis petiolisque stellato-hirsutae; petala rosea extus pilis stellatis ; calycis fructiferi alae lineari-oblongae ob tusae. — Sumatra, op den Melintang. 9. Dipterocarpus Tampurau Korra. /. c.p. 63. Folia e basi sub- eordatà ovali-oblonga acuta vel brevi-apiculata integerrima utrinque praesertim in costà et secus margines petioloque stellato-hirtula,5—8 poll. longa, gemmae cylindraceae obtusiusculae cum ramulis stellato- _ hirsutae; calycis fructiferi alae lineari-oblongae obtusissimae vel re- _ tusae. — Borneo, aan den Baritto en waarschijnlijk in de hoogere bergstreken. — Tampoeraoe der inlanders. $ 1. Species nondum satis cognitae. 10. Dipterocarpus elongatus korrn. /. c.p. 62. Folia e basi subcordat elliptica vel elliptico-oblonga acuminata repanda charta- cea, supra glabra, subtus in costâ (supra planâ) et costulis appresse _ pubescentia, 14—2-pedalia, gemmae cylindraccae obtusae cum ra- mulis pilis penicillatis fuscis stuppeae vel dense tomentosae. — Dipterocarpo littorali affinis perhibetur. — Borneo, aan de Baritto, op den Sakoembang. 11. Dipterocarpus validus pr. Mus. II. p. 36. Folia e basi subcor- _ datà elliptica acuta vel obtuse apiculata repanda coriacea firma trans- verse plicata, glabra vel in cost (supra convexiusculâ) utrinque et in costulis subtus appresso-pubescentia, 1—2-pedalia, gemmae cylin- draceae obtusae cum ramulis pilis penicillatis stuppeae. — Borneo. 12. Dipterocarpus oblongifolius pr. /. c. Folia e basi obtusâ oblonga vel elliptico-oblonga obtuse acuminata repanda coriacea, gla- — bra vel in cost et costulis subtus appresse pubescentia, 6—9 poll. longa, gemmae cylindraceae obtusiusculae cum ramulis fusco-tomen- tosae. — Borneo. 13. Dipterocarpus balsamifer pr. /, c.p. 37. Folia e basi obtusà vel subeordatâ oblonga obtuse acuminata subrepanda chartacea, supra DIPTEROCARPEAE. 499 DRYOBALANOPS. glabra, subtus in costâ et costalis appresso-pubescentia, 8—1 1 poll. longa, gemmae subulatae cum ramulis glabrae. — Borneo. 14. Dipterocarpus marginatus korru. /. c.p. 64. Folia e basi obtusâ vel retusâ oblonga vel elliptico-oblonga acuminata integer- rima, subtus stellato-pubera et in cost costulis petioloque fusco- tomentosa, juniora margine villosiuscula, 4-fere 1 pedem longa, gemn- mae cylindricae obtusae cum ramulis fusco-villosae. — Borneo, op den heuvel Bahai, — Wordt aldaar veel tot het branden van houtskolen voor de nabij gelegen ijzersmelterijen gebruikt. 15. Dipterocarpus fulvus su. Lc. p. 37. Folia e basi rotundatâ vel subeordatà elliptica vel lanceolata breviter acuminata subintegerrima coriacea, juniora utrinque villosula, adulta supra glabra, subtus stel- lato-tomentella et in costâ costulisque fusco-hirsuta, 4—8 poll. longa, gemmae conicae obtusae cum ramulis fulvo-villosae. — Philipp. eilanden. Ee _ HL. DRYOBALANOPS cagnrtn. fil. Calycis tubus liber, dein auctus, limbi 5-partiti laciniae aequales increscentes, aestivatione valvatae, Petala 5 ovato-lanceolata aequilatera, basi inter se et cum filamentis coalita. Stamina plurima, filamentis brevissimis, basi latá connatis, antheris sagittato-linearibus aequivalvibus, connec- tivo in mucronem membranaceum producto. Ovarium triloculare, loculis biovulatis, stylo filiformi, stigmate obtuso. Capsula tubo calycis cupulato semiimmersa, ejusque laciniis cincta, sublignosa, unilocularis (axi centrali partim persistente, cotyledonibus occultato) trivalvis, monosperma, rarissime 2-sperma. Semen inversum. Em- bryi cotyledones brevi-petiolatae maximae carnosae valde inae- quales contdrtuplicatae, radicula crassa supera. 1. Dryobalanops Camphora coveren. Arbor ingens, trunco saepe 6—8 pedes crasso columnaeformi, inferne in costas perpendiculares lamellato-expanso, 60—70 pedes alto; folia alterna petiolata ovato- elliptica vel ovata subabrupte obtuse acuminata, glabra, integerrima, _ parallele tenuiter multivenia; stipulae laterales lineari-subulatae fu- gaces, paniculae ex axillis foliorum superiorum, calycis laciniae li- neari-oblongae ohtusae, petala calyce longiora. Dryobalanops Cam- phora Colebrooke in As. Research. XI. p. 536 cum icone. Jack Malay. Misc. in Mook. Comp. Bot. Mag. 1. p. 264. Hayne Arz- DIPTEROCARPEAE. 500 ANISOPTERA Gew. XII. tab. 18. Korth. l. c.p. 68. De Vriese in Ned. Kruidk, Arch. III. p. 88 cum icone. Pl. Jungh. I. p. 80. Mém. s. le Cam- phrier tab. IL. Hook. Kew Gard. Misc. IV. p. 33, 68, 200, tab. VII ef VIII. Oudemans in Nouv. Ann. Sc. nat. 4 sér. V. p. 90, tab. 4, Dryobalanops aromatica (cum dubio Gaertn. fil. syn.) Bl. Mus. IL p. 38. — Shorea camphorifera Roxb. Fl. Ind. II. p. 616. — Pterygium teres Correa in Ann. Mus. X. p. 159, tab. S, fig. 1. — Dipterocarpus Dryobalanops et D. teres Steud. Nomencl. ed. alt. — Laurus folits ovalibus acum. lineatis caet. Houttuyn in Verh. Holl. Maatsch. Wet. XXI. p. 272. Kamfer van Borneo ej. Hist. nat. IL. _2,p. 341. —Camphorade Baros, de Jager Epist.ad Rumph. (1683) en Valent. Ind. lit. p. 390. — Arbor Camphorae Grimm. in Ephem. Nat. Cur. Dec. alt. p. 371, fig. 38. — Camphora sumatrensis W. ten Rhyne in Breyn. Prodr. p. 9. Rumph. Herb. Amb. Auct. p. 67. — Conf. porro Macdon. Asiat. Research. vol. IV. Crawfurd Hist. of Ind. Archipel. III. p. 418. — Sumatra, alléén ten noor- den van de linie, vooral in de Battalanden, 14° NBr. volgens JACK, volgens JUNGHUHN echter vooral van 1° 10' tot 2° 20’ NBr., tusschen Ajer Bangis en Singkel, volgens TEYSMANN niet hooger dan 1000’ boven de zee, het meest aan de in zee afdalende berghellingen. — Borneo. — Simar-bantajan mal. op Sumatra. — De kamfer (Kapoer-Baros mal.?, Kampoera sanskr.) komt in de oudere stammen voor en treedt door spleten en scheuren te voorschijn. Wordt over Baros, Atsjir en Padang uitgevoerd en meest naar China verscheept. — Het gehalte der boomen aan kamfer is zeer onder- scheiden; men heeft voorbeelden, dat een enkele boom 100 katties, à f 40, dus eene waarde van f 4000 opleverde (TEYSMANN). — De vlugtige olie (Minjak kapoer of Kapoer moeda) wordt ook door de inlanders met zorg verzameld. — De Chinezen geven aan deze kamfer-soort verre de voorkeur boven de inlandsche. In 1836 werd het halve Ned. pond voor 57 gulden verkocht, d í, honderd maal duurder dan de chinesche. Verg. over de inzameling en uitvoer de berigten van WEDDIK, JUNGHUHN en anderen, in pe vries Mémoire sur le Camphrier de Sumatra et de Borneo. 1856. Tribus II. AnisoprErEar. Calycis tubus inferne cum ovario conna- tus. Stamina circiter 25. Cotyledones maximae inaequales conferruminatae. HI. ANISOPTERA kontra. Calycis tubus inferne cum ovario MIPTEROCARPEAE. 501 ANISOPTERA. eonnatus, dein auctus, limbi superi 5-fidi laciniae primum sub- aequales, dein auctae, 2 oppositis demum maximis, aestivatione val- vatae. Petala 5, calycis tubo superne inserta, oblonga subaequi- latera, aestivatione convoluta, sub anthesi patentia. Stamina 25 (raro 15) vel plurima, disco epigyno inserta, 2» vel 4-serialia, fila- mentis brevibus filiformibus, antheris cordato-oblongis inaequi- valvibus, connectivo ex apice obtuso in cuspidem setaceum producto (raro saltem in mucronem). Ovarium semiinferum triloculare, lo- eulis ex apice anguli interni collateraliter biovulatis. Stylus crassus eonicus, stigmate trifido. Capsula coriacca, calycis tubo connata, ejusque laciniis adauctis superata, monosperma, Semen inversum. Embryi cotyledones maximae inaequales crassae, conferrumina- tae, radicula tetes supera. — Arbores resiniferae, foliis integerrimis, stipulis parvis deciduis, fl. paniculatis parvis albidis. 1. Anisoptera marginata korrn. Verh. Nat. Gesch. Bot. p. 66, tab. 6, fig. 1—13°®. Ramuli compressiusculi, fusco-leprosi, folia e basi rotundatà vel subcordatâ ovalia vel ovali-oblonga acutiuscula vel obtusa coriacea glabra, costulis distantibus, 2—34 poll. ; flores sub-25-andri. — Borneo, op den Pamatton. 2. Anisoptera costata Korra. L. c.p. 67. Ramuli compressi pu- bescentes, folia e basi rotundatâ vel subcordatâ ovalia vel ovali- oblonga acuta vel breviter acuminata coriacea, supra glabra, subtus costulata et furfuraceo-puberula, 4—7 poll. longa, costulis confer- tioribus; flores sub- 25-andri. — Borneo, op den Sakoembang. 3. Anisoptera polyandra pr. Mus. IL. p. 42. Folia e basi rotun- datâ vel sabcordatâ ovalia vel ovali-oblonga acutiuscula vel obtusa coriacea glabra, 2—6 poll. longa; fl. polyandri. — Dipterocarpus parviflorus et D. microcarpus Zippel. herb. — Nieuw-Guinea. 4. Anisoptera bantamensis massk. Re/z. I. p. 140. Hort. Bog. Lp. 102. Folia e basi acutì nunc obtusiusculâ oblonga breviter acuminata, coriacea, subtus lepidota; petala oblongo-lanceolata, apice inflexa et ciliolata; antherarum connectivum in mucronem produc- tum; calycis laciniae in fructu subcoloratae trinerviae, lepidoto- punctulatae, 2 longiores subreflexae. — Java, in Bantam. vi ADE DIPTEROCARPEAE. 502 VATICA. 'Pribus II, Varerikar, Calyx 5-partitus liber. Stamina definita. Co- tyledones crassae aequales subbilobae. IV. VATICA rin. Calycis liberi 5-partiti magis minusve in- erescenti-persistentis laciniae aequales, aestivatione valvatae. Pe- tala 5 lineari-oblanga inaequilatera, aestivatione convoluta, sub anthesi superne patentia. Stamina 15 hypogyna, filamentis imâ connatis, 5 petalis opposita, 10 per paria approximatis alternantia, antheris bilocularibus, inaequivalvibus, connectivo apice interdum glanduloso. Ovarium 3-loculare, ovulis in singulo loeulo 2 ex apice angulí centralis collateraliter pendulis. Stylus brevis erassus, stig- mate denticulato vel subcapitato. Capsula carnosa crassa, calyee reflexo aucto insessa, unilocularis, trivalvis, 1—2-sperma. Embryi cotyledones maximae crassae aequales subbilobae, radicula su- pera. — Arbores resiniferae, austro-asiaticae, foliis integerrimis, stipulis lateralibus deeiduis, fl. in paniculis vulgo axillaribus, albis vel flavescentibus odoratissimis. — Monente KORTHALS materies rc- sinosa tum in cortice et libro tum in ligno tamquam balsamus trans- parens flavescens viscidus continetur, sub aere indurescens. 1. Vatica Rassak er. Mus. IL. p. 31. Folia e basi obtusâ vel rotundatâ rarius acut oblonga vel lanceolato-oblonga acuminata a l-pedalia vel longiora; paniculae axillares et terminales laxae elongatae, flores flavescentes odorati, antherarum connectivum trunca- tum vel acutiusculum, stigma denticulatum. Retinodendron Rassak Korth. Verh. Nat. Gesch. Bot. p. 56, tab. 8. — Var. foliis basi sub- cordatis. — Borneo, aan de rivieren Baritto, Kleine-Dajak en Ka- poeas, Rassak genoemd. Levert eene hars, Dam mara mal, N jato of Njating der inlanders, die in groote hoeveelheid van Bandjer- massing wordt uitgevoerd, (Vgl. Kortn. f. a. p.). 2. Vatica pauciflora sr. /. ec. fig. 7. Folia e basi acutiusculà cl- _liptica vel elliptico-oblonga obtuse acuminata vel obtusiuscula, 3 76 poll.; racemi axillares ramosi breves ; antherarum connectivum acu- tiusculum ; stigma subcapitatum. Retinodendron pauciflorum Korth. Le. p. 58. — Sumatra, bij Indrapoera, 3. Vatica? venulosa nr. Lc. p. 82. Folia oblonga vel lanceolata Ee _PIPTEROCARPEAE. 503 SHOREA. utrinque obtuso-attenuata, reticulata, 3—4 poll, flores… — Bor- neo, — Kajoe rassa mal. Tribus IV. Snorrëar. Sepala 5 libera, imbricata. Stamina definita vel subdefinita. Cotyledones crassae, petiolatae, bilobae vel subbilobae. V. SHOREA roxp. Calycis 5-sepali sepala imbricata inae- qualia, dein in alas foliaceas increscentia. Petala 5 aequilatera, aestivatione imbricata. Stamina 25 vel plura, 2—3-serialia, fila- mentis basibus dilatatis conjunctis, antheris subinaequivalvibus, connectivo infra apicem cuspide penicillatâ. Ovarium liberum tri- loculare, stylo brevi crasso, stigmate obtusiusculo vel 3-dentato. Capsula coriacea, sepalis conniventibus inclusa, monosperma in- dehiscens. Seminis, septorum axi perforati, cot yledones maxi- mae crassae inaequales petiolatae basi bilobae, oblique incumbentes, radicula immersa supera. — Arbores resiniferae, Vaticae habitu. 1. Shorea lepidota pr. Mus. IL. p. 32. Folia e basi rotundatâ ovalia vel elliptico-oblonga acuta vel breviter acuminata raro obtu- sata, coriacea subtus furfuracea, 8—6 poll; paniculae eum ramulis ochraceo-leproso-tomentellae. Vatica lepidota Korth. l.c. p. 13. — Sumatra, in de wouden op den Melintang. 2. Shorea (?) ovalis pr. /. c. Foliae basi obtus vel rotundatâ aut emarginatâ elliptica obtuse acuminata integerrima, chartacea, supra in costà tomentella, subtus stellato-pubescentia 8—-14 poll. longa; ramuli cum stipulis ovatis obtusis pilis fasciculatis hirtelli; fl… Vafica ovalis Korth. l.c. p. 73. — Borneo, op den Prararawin. VI. HOPEA roxs. Characteres Shoreae, sed petala basi cum staminibus in: tubum coalita, linearia, obliqua, stamina 15 biseria- lia inaequilonga, 10 sepalis geminatim opposita, 5 iis alterna breviora, antheris aequivalvibus, connectivo infra apicem in cuspidem pro- ducto. Capsula chartacea, calyce connivente inclusa, indehiscens, monosperma. Cotyledones inaequales subbilobae. — Arbores rc- sinosae, foliis subtus in axillis costularum saepe glandulosis vel pu- beris; fl. axillaribus et terminalibus paniculatis, flavis vel roseis odoratissimis. 1. Hopea Balangeran korru. Verh. Nat. Gesch. Bot. p, 74, tab. 7, D DIPTEROCARPEAE, 504 PETALANDRA. Folia e basi rotundat elliptica vel suboblonga acuminata coriacea, subtus velutino-sericea et in costularum axillis glanduloso-perforata, 4—6 poll. longa; paniculae rami calycesque sericeo-pubescentes.— Borneo, aan de rivier Patai, enz. — Balangeran der inlanders, die er eene hars van verzamelen, welke als Njating-Mahambong bekend is. Het hout dient tot timmerhout. - 2. Hopea Sangal korrn. /. c.p. 75. Folia e basi inaequali-ro- tundatâ ovato- vel elliptico-oblonga obtuse acuminata 31—6 poll. longa, coriacea, cum ramulis glabra, subtus in axillis costularum in- feriorum glandulâ perforatâ. An Hopea Scaphula Roxb. Fl. Ind. II, p. 611? — Borneo, aan het meer Kambat, aan den Baritto, San- gal genoemd, levert eene schoone witte hars, N jating mata-poesa en N. pleppek, deze uit de jonge, gene uit de zwaardere boomen. 3. Hopea? sericea pr. Mus. II. p. 35. Folia e basi obtusà vel acutiusculâ elliptica obtuse apiculata, chartacea, supra in costâ cum ramulis sericeo-velutina, in axillis venarum subtus pubescentia, gem- mae oblongae obtusae parvae pubescentes. Dryobalanops? sericea Korth. Le. p. 12, — Borneo, op den Balaran. 4, Hopea selanica roxs. P/. Ind. IL. p. 610. Hassk. Cat. bog. p. 209. Folia cordato-oblonga obtuso-apiculata chartacea, supra in costâ tomentella, subtus stellato-pubescentia, 4—8 poll.; pauiculae eum ramulis ochraceo-tomentosae. Dammara Selanica Rumph. Herb. Amb. IL. p. 168, tab. 56. — Engelhardtia Selanica Bl. Fl. Jav. Jugland. p. 8. Shorea Selanica Bl. Mus. l. c. p. 33. — Var. foliis majoribus D. S. femina Rumph. l. e.p. 169. — Cl. BLUME tacet de ROXB. et HASSK, — Molukken. — Kajoe bappa tern., Hini of Biaoet op Boeroe. VII. PETALANDRA mass. Sepala 5 imbricata, 3 int. mi- nora concava, 2 exteriora majora inaequalia demum in alas ex- erescentia. Petala 5 hypogyna subunguiculata, supra basin paten- tia, semiovata obliqua. Stamina 10 parva, geminatim petalorum basi inserta et opposita, filamentis basi dilatatis, antheris cor- dato-ovatis, connectivo in setulam producto, loculis apice rimâ brevi apertis. Ovarium 3-loculare, ovulis in loculo singulo 2 pendulis, ITEROCARPEAE. 505 PETALANDRA. tylo brevi, stigmate truncato. Fructus subglobosus, indehis- P, calyce inclusus, abortu 1-locularis Z-spermus. 1. Petalandra micrantha nassx. Mort. Bog. I. p. 105. Arbor umilis; folia e basi acutiusculâ ovato- vel elliptico-oblonga acumi- ata, subtus tomentella, eglandulosa, subcoriacea, stipulae lineares aducae; paniculae oliganthae erectae, fl. parvis subsessilibus secundis lbidis suaveolentibus. — Java, op den Salak. — Ka woj ang suud. Ordo CXII. CLUSIACEAE rinprev. Arbores, rarius frutices, interdum pseudo-parasitici et scandentes, ucco resinoso flavo, ramis oppositis articulatis saepe tetragonis, iis decussatim oppositis integerrimis penninerviis, floribus her- maphroditis, polygamis vel dioicis. Calyx nudus vel bracteolatus 2—3—6- raro polysepalus, interdum 5—6-partitus, sepalis sae- issime coloratis imbricatis, plerumque decussantibus, extimis mi- noribus. Petala toro carnoso, rarissime in discum lobatum expanso inserta, sepalis numero aequalia vel rarius plura, iisque alterna vel posita, aestivatione imbricato-convoluta, interdum contorta. Sta- ina plurima, rarissime subdefinita, filamentis liberis vel vario modo connatis, antheris introrsis vel extrorsis bi-rarissime unilo- eularibus, loculis rimâ rarius poro terminali apertis, polline trilobo el obsolete trigono. Ovarium liberum 1—2—5-interdum pluri- ulare, ovulis in loculis nune solitariis vel geminis, in ovario uniloculari interdum subquaternis, e basi erectis, orthotropis vel natropis, nunc plurimis, loculorum angulo centrali uni-pluriserialiter insertis, anatropis, stylo simplici, saepissime subnullo vel nullo, stägmate conico vel peltato-lobato. Fructus nunc capsularis, lo- culis poly- rarissime monospermis, valvatim dehiscens, columnâ sc- miniferâ angulis septante persistente, nunc drupaceus vel baccatus, 2-multilocularis, rarius unilocularis, loculis 1—2-pleiospermis. Se- mina saepe arillo carnoso involuta vel eo laxe cupulato membra- naceo basi cincta, exalbuminosa. Em bryi cotyledones crassae saepe inaequales vel ìn unum conferruminatae, radicula minima. — Crescunt praesertim in Asiâ et Americâ tropicâ, __Bigenschappen. Over het geheel zijn deze gewassen rijk aan harsen, die niet zelden zeer scherp zijn, looistof enz. CLUSIACEAE. 506 GARCINIA, Tribus IT. GARCINIFAE ENDL, Ovarii plurilocularis local uniovulati, Drapa vel bacca. IL. GARCINIA Linn. Flores monoici vel dioici. Calyx persis- tens ebracteolatus 4-phyllus imbricatus. Petala 4, sepalis alterna, aestivatione imbricato-convoluta. Masc. Stamina plurima, recep- taculo carnoso quadrangulari inserta, libera vel im basi coalita, fi- _ lamentis filiformibus brevibus, antheris erectis introrsis bilocu- laribus. Gynoecei rudimentum. Fem. Stamina sterilia 8- plura, filamen tis liberis vel 1-aut 4-adelphis, fasciculis cum petalis alternantibus, glandulis nullis interjeetis. Ovarium 4—10-locu- lare, loculis e basí uniovulatis, stylo brevi, stigmate late peltato, vulgo sublobato. Dru pa carnosa balsamiflua, stylo superata, putamine chartaceo, 4 — 1 0-loculari. Sem ina pulpâ carnosâ involuta exalbumi- nosa, cotyledonibus erassis conferruminatis, radiculâ inferâ.— Arbores indicae, fl, terminalibus vel axillaribus. $ 1. Stigma planum, sulcatum vel margine lobatum, persistens. 1. Garcinia cornea Lins. Spec. p. 368. Bl. Bijdr. p. 214. Ramuli tetragoni, folia elliptico-oblonga utrinque attenuata apice obtusiuscula coriacea parallelo-venosa; flores solitarii vel conferti terminales bre- viter pedunculati; fructus subsolitarii, stigmate integro sulcato. Lig- num corneum Rumph. Herb. Amb. III. p. 53. tab. 30. — Java, Noesa-Kambangan, Amboina— Tjaloeng, Djawora sund.— Malakka mal, 2. Garcinia longifolia ar. Bijdr. p. 214. Arbor; ramuli tetraë- dri; folia e basi acutâ oblonga acuminata subvenosa; fructus axilla- res solitarii penduli globosi, stigmate sub-5-radiato. — Java, in de bergstreken van Tjandjoer. — Djawora sund. 3. Garcinia Mangostana Linn. Spec. p. 615. Bl. Bijdr. p. 213. Mig. PL Jungh.L p. 290. Bot. Mag. tab. 4847. Ramuli subteretes, folia elliptico-oblonga utrinque acuta vel apice obtusiuscula rigida tenuis- sime venosa; fl. terminales solitarii (masculi fasciculati 2), fractus glo- bosus Bonitormie laevissimus, stigmate 5—8-radiato coronatus. — Sunda-eilanden. — Molukken. — Java, op bebouwde plaatsen (Brum), bij Djocjokerta enz. geplant (sunan.). — Mangostan of Mangi mal. — Het vleezig geurig omhulsel der zaden wordt onder CLUSIACEAE, 507 GARCINIA, de indische vruchten hooggeschat. (Verg. sunenonn, Java I. bl. 234, river, tuin te Weltevreden, bl. 120). — De aan looistof en roode kleurstof rijke vruchtschillen dienen als geneesmiddel. 4, Garcinia Cambogia prsrss. in DC. Prodr. 1. p. 561. Roxb. FI, Ind, IL. p. 621. W. et Arn, Prodr. 1. p. 110. Hassk. Pl. Jav. rar. p. 214. Folia lanceolata, fl. terminales subsessiles, solitarii, fl. fem. fila- menta circiter 16, stigma 8—10-lobum, bacca 8— 10-sulca et-sperma. Rorb. Corom. III. tab. 298, Mangostana Cambogia Gaertn. de fr. et sem. tab, 103. Cambogia gutta Linn. — Rheed. Hort. Mal. 1. tab. 24. — Deze boom werd vroeger voor de moederplant der Guttegom gehou- den, maar op Ceylon wordt die stof van Stalagmites ovalifolius 6. DON verzameld. — De vrucht is eetbaar (Assam Zeylon op Java). — Uit Ceylon op Java ingevoerd, echter zeldzaam. $ 2. Cladogynos Bl. Bijdr. p. 214. Stigma multifidum, haud planum, demum fere evanescens. 5. Garcinia lateriflora pr. Bijdr. p. 214. Arbor; ramuli terctius- culi; folia e basi acutâ elliptico-oblonga obtuse acuminata coriacca ; flores conferti laterales sessiles, sepala 4, petala 4, stamina multise- rialia monadelpha, bacca 4-locularis. — Noesa-Kambangan. 6. Garcinia celebica pc. Prodr. I. p. 561. Ramuli subtetragoni, folia e basi acutâ elliptica brevi-acuminata costulata; fl. terminales solitarii et terni brevissime pedunculati, stigma 8-lobum, bacca glo- bosa. Brindonia celebica Pet. Thouars Dict. Sc. Nat. N. p. 339. Mangostana celebica Rumph. Herb. Amb. 1. p. 134, tab. 44, — Celebes. __7. Garcinia javanica pr. Bijdr. p. 215. Arbor; ramuli teretiusculi ; _ folia elliptica utrinque acuta vel apice obtusa coriacea; flores conferti __Axillares sessiles dioici flavescentes, ovarium 4-loculare. — Var. fo- _ lis elliptico-oblongis, A. subsessilibus. — Monente el. croisy (Zoll. _Cat.p. 149) a sequente non satis differt. — Java, als de voorg. — Mango oetan, Mangoe lowong sund, a 5 __8. Garcinia dioica pr. /. c. p. 215. Arbor; ramuli teretiusculi; folia lanceolata nonnulla elliptica, utrinque angustata, membranacea; flores brevissime pedunculati conferti axillares parvi pallide flaves- tentes dioici, sepala petalaque 4 ; masc. filamenta brevissima; fem. filamenta sterilia longiora 10—12, basi connata, ovarium 6—10- GLUSIACRAE. 508 . STALAGMITES loculare, stigmate multifido. — Java, in de bergstreken om Bui- tenzorg, Tjandjoer, Bantam enz. — Tjoerie sund. De basten en vruchtschillen der Garciniae in Java zijn zamen- trekkend en worden tegen diarrhee gebruikt. Bij het looijen en ver= wen maakt men er ook gebruik van. Adnot. Garcinia timorensis span. in Linnaeâ XV. p. 178 mihi É incognita. Mammea americana LINN. — Wordt thans op Java gekweekt. IL. STALAGMITES wurrav. Flores hermaphroditi vel poly- gami. Calyx persistens ebracteolatus 4 — 5-phyllus subaequalis. Pe- tala 4—5—6. Stamina 4—5-adelpha, phalangibus oppositipe- talis, glandulis magnis truncatis, elongatis, planis, apice in fila- _ menta brevia solutis alternantibus, antheris erectis. Ovarium 3— 5-loculare, loculís e basi uniovulatis. Stylus brevissimus, stig- mate peltato 3—5-lobo, lobis truncatis cuneatis. Bacca globosa carnosa 3—5ö-locularis. — Arbores indicae, foliis oppositis, fl. axil- laribus fasciculatis. 1, Stalagmites dulcis cansess. Mem, Mus. XVI. p. 392, 425. Decaisne N, Ann. Mus. III. p. 440. Hassk. PI, Jav. rar. p. 215. Folia ovata,ovato-oblonga acuta vel fere lanceolata, 5— 9 poll. longa, coriacea venosa supra lucida ; pedanculi breves axillares, fl. racemoso-fasci- eulati; stamina 3—5-adelpha. Xanthochymus dulcis Roxb. Corom. tab. 270. Xanth. elegans Span. l. e.p. 175. — Garcinia elliptica Choisy ap. DC. Ll. c.p. 561. — Xanth. javanensis Blume Bijdr. p. 216. — «. edulis Hassk. l.c. carne acidulâ aurantiacâ. — B. sylvestris, viridi-flavescente acidissimâ. — Voor-Indië. Java, in Tjandjoer. — «. Moendoe amis sund. — B. M. alloe of Ger- tok pantok sund, — IL DISCOSTIGMA massk. Flores dioici. Masc. bibracteo- Jati, disepali, 4-petali. Staminum phalanges 4, petalis alternae. Ovarii rudimentum. Fem. Sepala 4 decidua, externa minora, interna petaloidea. Petala 4. Ovarium ovoideum biloculare, lo- eulis nniovulatis, stigmate sessili peltato discoideo indiviso, quam ovarium multo latiore. GLUSIACEAE. 509 ___MESUA. _}. Discostigma rostratum nassx. Cat. bog. p. 212. Pl. Jav. rar. p. 276. Arbor altissima dioica; folia opposita breviter petiolata e basi acutâ vel attenuatâ oblonga vel oblongo-lanceolata, obtuse acu- minata; infl. fem. axillaris vel lateralis, fl, ternis parvis; masc. pani- culata. — Java, in den tuin te Buitenzorg. — Toengtoeng mon- jet sund., Kajoe poeries mal. 2, Dicostigma? grandifolium cuors. in Zoll. Cat. p. 149, Folia quam superioris majora, apice vix rostrata, venis adscendentibus minus regulariter approximatis, petioli erassi rugosi ; pedunculi fruc- tìferi axillares, baccis 1— 8 globosis spongiosis bilocularibus, loculis monospermis, stigmate peltato. — Bima, op den Padjo 4000’ (zor- LINGER n. 1192). / Tribus IL. CALOPHYLLEAE ENDL, Ovarii bilocularis loculi biovulati vel uniloculare 1—8-ovulatum. Capsula vel drupa unilocularis, 1—4- sperma, IV. MESUA rinn. Flores hermaphroditi. Calyx persistens ebrac- teolatus tetrasepalus, sepalis imbricatis, 2 exterior. miaoribus. Pe- tala 4. Stamina plurima, hypogyna, basi in annulum carnosum imis petalis adhaerentem coalita. Ovarium biloculare, loculis e basi biovulatis, stylo longiusculo, stigmate peltato integro. Capsula globoso-ovoidea unilocularis, 1—4-sperma. Cotyledones crassis- simae distinctae. — Rhyma Scopol. 1. Mesua ferrea Linn. Arbor, trunco gracili, foliis petiolatis op- positis oblongo-lanceolatis acuminatis integerrimis, supra nitidis, subtus glaucis, obsolete transverse venoso-striatis; fl, solitariis axil- laribus vel terminalibus albis magnis. Linn. Spec. p. 734. DO. Lc. P. 562. Bl. Bijdr. p. 216. Roxb. Fl. Ind. IL. p. 605. Wight et Arn. Prodr. 1. p. 102. Deeaisne l. c.p. 440. en Pl. Juagb. E Calophyltum Napstaesn Burm. FL. út Pp. 121. — Najat rium Rumph. Herb. Amb. Auct. p. 3, tab. 2 (Rheed. Hort. Mal. UI. rab. 85). — Voor-Indië. — Java, in de tuinen bij Tjeri- bon, Linga djatti, bij Modjo paït. — l Molukken. — Timor. — Nagassari mal. — IJzerhout. V. CALOPHYLLUM zinn. Flores hermaphroditi vel polygami. CLUSIACEAE. 510 CALOPHYLLUM, Calyx ebracteolatus 2- vel 4-phyllus, sepalis 2 exterior. minori- _ bus. Petala 4, rarissime 2, decussata, sepalis opposita vel alterna. Stamina plurima vel rarius subdefinita, hypogyna, libera vel basi subpolyadelpha, antheris birimosis. Ovarium uniloculare, ovulo unico e basi erecto, orthotropo, stylo terminali longiusculo, stig- mate late peltato. Drupa globosa vel ovoidea. Seminis testa sub- membranacea, em br yi exalbuminosi cotyledones crassissimae con- ferruminatae, radicula brevissima supera. — Arbores utriusque or- bis regiones calidas inhabitantes, foliis oppositis nitidis transverse venoso-striatis, fl. cymosis. — Apoterium Bl. (calyx perperam nul- lus dictus). 1. Calophyllum Inophyllum rinn. Spec. p. 732. Blume Bijdr. p. 217. DC. Prodr. l.c. p. 562. Decaisne l. c.p. 441. Hassk. Pl. Jav. rar. p. 276. Mig. Pl. Jungh. 1. p. 290. Arbor 30 —40-peda- lis; ramuli teretes; folia ovalia, ovali-oblonga, obovato-elliptica ob- tusa aut emarginata, raro acutiuscula, 31—7 poll. longa; racemi superne axillares laxi, pedicellis unifloris suboppositis; flores suaveo- lentes, calyx albidus 4-sepalus, petala S (raro 6) biserialia, fila- menta 4—5-adelpha candida. Calophyllum ovalifolium Noronh. l.c. — Cal. Blumei Wight Hllustr. Ind. Bot.I. p. 128. — Wight Teon. 1. tab. 77. — Bintangor maritima Rumph. Herb. Amb. IL. p. 211, tab. 71. — (Rheed. Hort. Mal. IV. p. 79; tab. 88). — Balsamaria Inophyllum Lour. Coch.1I. p. 745. — B. obovata Mig. l.c. foliis minoribus Jato-obovatís apice nunc emarginatis. — 7. oblon- gata Mig. 1. c. foliis oblongo-obovatis magis elongatis. — Geheel Zuid-Azië. — Java, in de kuststreken, en ook in de tuinen ge- plant. — Soembawa. — De bast bevat hars en kan tegen lijn vloeden gebruikt worden. — Patoe jav. 2. Calophyllum tetrapterum mug. PL. Jungh. Lc. Ramuli com- presso-tetragoni angulis subalulatis, eum petiolis foliisque glaberri- mi, folia e basi acut lanceolato-oblonga acuminata, costâ subtus acute prominente, 3— 6 poll. longa, gemmae hirsutae; paniculae axil- lares contractae pauciflorae cum floribus ochraceo-tomentellac. = Sumatra, in Opper-Angkola. ze 3. Calophyllum javanicum Mig. l.c. p. 292, Glabrum, ramuli % 5 SEE CALOPHYLLUM. compresso-tetragoni infra nodos sub- alato-extenuati, adultiores sub- teretes ; folia breviter petiolata e basi divaricate subsagittato-cordatà Janceolato-oblonga obtuse apiculata, 83—5! poll. longa, gemmae _axillares rubigineo-hirsutae, terminales puberae; paniculae axillares breves, flores parvuli glabri. An huc Calophyllum pulcherrimum f. obtusum Choisy m Zoll. Cat. p. 149? — Java, op den Seriboe. __4, Calophyllum spectabile wirup. Berl. Mag. 1811, p. 80. Ar- bor; ramuli tetragoni; folia e basi acutá aut rotundatà elliptico- oblonga obtusa; pedunculi axillares conferti’breves, pedicellis uniflo- ris subumbellatis ; corolla alba. Apoterium Sulatri Bl. Bijdr. p. 218. Calophyllum Soulattri Burm. Fl. Ind. p. 121? BL FI. Jav. Praef.p. VIL, Cal. odoratissimum Noronh. Verh. Bat. Gen. Le.— Bintangor sylvestris Rumph. Herb. Amb. 1L. p. 218, tab. 72. Cl. nassk. Cat. bog. p. 212 spec. warp. a BURM. diversam censet. — Java, langs de wegen en in de tuinen. — Molukken. — Soelatri mal.; ook Bintangor oetam — Uit de zaden wordt eene vette olie verkregen. De zuurachtige vruchten worden gegeten. 5. Calophyllum lanceolatum er. Bijdr. p. 217. Ramuli acute tetra- goni, folia e basi acutâ oblongo-lanceolata obtusa, — In den tuin te itenzorg, van Mauritius ingevoerd. _6. Calophyllum dasypodum mio. Arbor, rami teretes, ramuli com- pressiuscule tetragoni, gemmae cum petiolis fusco-tomentosae ; folia länceolata acuminata integerrima, supra nitida, subtus opaca lutescen- tia, 3—5 poll. longa; racemi axillares folio breviores, floribus oppo- sitis longe pedicellatis, sepala 4 concava, petala 2, baccae globosae terasiformes monospermae, immaturae pruinosae. Calophyllum lan- ceolatum Teysm. et Binnend. in Nat. Tijdschr. Neerl. Ind. IV. p. _898 (non Bl). An huc C. pulcherrimum Wall, Cat. Chois. l.c. _P- MOP — Java, in het Duizendgebergte. — Soelatri mal. _ 1. Calophyllum hirtellum mio. Pl. Jungh. 1. p. 291. Ramuli, _Bemmae, petioli costaque subtus ochraceo-hirtella; folia e basi acu- _busculâ vel obtusá oblongo-lanceolata acuta vel breviter obtuso- _Apiculata, costâ validá, 5—8 poll. longa; racemi axillares, pedicellis subverticillatis, — J ava, in Tjandjoer. 8, Calophyllum venulosum zour. Herb. Chois. in Zoll.-Cal. p. CLUSIACEAE. 512 CALYSACCION 149. Ramuli teretes, folia breviter et crasse petiolata ovato-elliptica utrinque obtusa vel basi subtruncata, lucida, venis subtus praesertim — conspicuis, 3 —4 poll. longa; pedunculi subpollicares tenues (nigres- centes) laxe 3-vel 1—2-flori, pedicellis pollicaribus, sepala 2 ovata obtusa, dein saepe reflexa, petala 2 obovata. — Non vidi. — J ava, op den Seriboe, in Bantam. 9. Calophyllum tomentosum wicur Zllustr. T. p. 128. Icon. I= tab. 110. Mig. U. c. Ramuli tetragoni cum petiolis pedunculisque ferrugineo-tomentosi; folia elliptico lanceolata vel lanceolata utrin- que attenuata undulata ; racemi axillares laxi plurifori, stylus elon- gatus. — Voor-Indië. — Java, zonder plaatsaanwijzing. VL CALYSACCION wiear. Flores polygami. Masc. Calyx disepalus, sepalis virgineis connatis. Petala 4, imbricata. Stamina plurima submonadelpha, antherarum connectivo el ongato truncato, Ovarium abortivum. Fem. Calyx et corolla maris ? Stylus cras- sus, stigmate peltato. 1. Calysaccion ovalifolium cuors. Guttif. ind. p. 45. Arbor alta, ligno durissimo, ramis suberectis; folia opposita ovalia utrinque ob- tusa vel basi subcordata discolora coriacea tenuissime parallelo-ve- nosa; fl. laterales solitarii pedicellati basi 4-bracteati, polygami; sepala persistentia acuta, petala” alba; stylus crassus, brevis, stigmate peltato ; fructus ovato-incurvus, apice elongatus, pollicaris, pericarpio lignoso, monospermo. Calophyllum ezcelsum Zoll. in Nat. en Ge- neesk. Archief Neêrl. Ind. II. P. 558. — Java, aan de zuidkust niet zeldzaam (zoru. n. 2154). Ordo CXTII. HYPERICINEAE pc. Herbae, frutices vel arbores, foliis oppositis punctatis. Flores hermapbroditi. Sepala 4 vel 5, imbricata, persistentia. Petala 4— 5 hypogyna, saepe inaequilatera, aestivatione contorta, sessilia vel unguiculata, ungue nudo vel foveolato aut appendiculato. Sta- mina hypogyna, utplurimum indefinita, filamentis saepissime per phalanges, interdum squamulis vel glandulis alternas, coalitis, antheris saepe glandulâ terminatis. Ovarium vel uniloculare, pla- _HYPERICINEAE. 513 BRATIIYS. _eentis 2—6 parictalibus, vel placentis in axi unitis 3—5-loculare, stylisque totidem liberis vel partim coalitis, stigmatibus capita- tis vel truncatis, rarissime bilobis. Ovula biseriatim plurima, rarius definita, rarissime solitaria, anatropa vel amphitropa. Capsula 1- vel 3—5-locularis, septicide rarius loculicide 3—5-valvis, valvis ab axi placentifero solutis. Semina exalbuminosa haud raro alata. Embryi cylindriei cotyledones breves. — Ordo cosmopolitus, praesertim in temperatis et calidis regionibus vigens. Eigenschappen. Harsachtige bestanddeelen. Tribus 1. Hyperrerae eNDL. Glandalae inter stamina nullac. 1. BRATHYS muris. Calycis 5-phylli persistentis sepala in- _aequalia vel subaequalia imbricata. Petala 5 inaequilatera, involuto- _persistentia. Stamina plurima interdum definita, 5—80, basi imâ _ monadelpha, persistentia, antheris reniformi-didymis, glandulâ terminatis. O varium uniloculare, ovulis super placentas parietales _biseriatis. Styli 3, rarius 4—6, liberi, stigmatibus capitatis. Capsula septicide 3-rarius 4— 6-valvis, polysperma. Semina pla- _centis angustis suturalibus affixa, cylindrica, recta, utrinque apicu- lata. — Frutices vel herbae, complures in Americâ calidiore, non- _nullae in veteris orbis regionibus tropicis et subtropicis crescentes, foliis subsessilibus amplexicaulibus vel connatis, interdum parvis, Punctatis, fl. axillaribus et terminalibus. __L. Brathys japonica wicur 1llustr. 1. p. 118. Caulis herbaceus tetragonus erectus, adscendens, deeumbens, nunc basi radieans, ra- Mosus vel simplex, folia amplexicaulia ovalia usque orbicularia ner- Vosa, glandulosa, 1 —4, vulgo circiter 8 lin. longa; peduneuli nune terminales nunc innovatione in dichotomiis simplices vel dichotomi, bracteis lincaribus usque ovali-lanceolatis, pedicello brevioribus; se- Pala lanceolata acutata vel distincte mucronata. Hypericum japoni- cum Thunb. Fl. Jap. p. 295, tab. 81. DC. Prodr. 1. p. 548. Sieb. © Zuco. in Abh. Münch. Al. Wiss. UL. CL TV.2, p. 163. W. et Arn. Prodr. Lp. 99. Bl. Bijdr. p. 143. — Herba per Asiam australem dis- Persa, more hujus ordinis paullo variabilis, et staturâ (quod maxime e diversâ aetate explicandum) et sepalis nunc mueronatis nunc acu- Mine acuto terminatis. Var.a. mucronisepala: Brathys nepalensisBl. 33 Flora van Ned. Indië. 1, — 2e Afd, HYPERICINEAE. 514 NORYSC4 Mus. II. p. 19. Br. debilis ej. p. 20. Br. oryzelum ej. l.c. — Var. acutisepala: Br. japonica Bl. p. 19. Br. laza ej. l. c. Br, radicans ej. l.c.p.20. Br. caespitosa ej. ibid. Hypericum sumalranum Miq Pl. Jungh. 1. p. 395. — Geheel Zuid-Azië, op het vaste land van Nepal tot in Japan, Java, Sumatra, Celebes, enz. — Ke: weta rintok op Celebes, | II. NORYSCA spacu. Characteres uti Brathys, sed petala de cidua, staminum phalanges 5, antheris in quibusdam eglandulo- sis, ovarium 5-loculare, ovulis in placentis porrectis vel utrinqu inflexis multiseriatis. Styli 5 fliformes, liberi vel magis minusv coaliti, stigmatibus capitellatis. Capsula 5-locularis, septicid 5-valvis, polysperma, axi centrali pentagono 5-costato, aut indiviso e costis seminifero, aut in laminas 5 seminiferas dissoluto. Semint utrinque apiculata. — Suffrutices ex insulis borbonicis inde usqu in Japoniam dispersi, procumbentes vel adscendentes, foliis subses- silibus vel amplexicaulibus, punctatis, fl. magnis luteis. $ 1. Verae Bl. l. c.p. 22. Antherae glandulà terminatae. 1. Norysca chinensis spacu Suit. Buff. Bot. V. p. 427. Foli semiamplexicaulia oblonga vel ovali-oblonga, utrinque obtusa vel basi _ cordata, subtus glauca eglandulosa, 1—? poll. ; peduneuli subeorymbose _ pauci-multiflori; sepala oblonga obtusa vel acutiuscula; stamina co rollam aequant'a, stylis ad apicem usque connatis paullo breviora. Hy perieum chinense Linn. Amoen.acad. VIII, p. 328. Hassk. Pl, Jav. rar p. 218. — H. monogynum Linn. Spec. p. 1107. Bot. Mag. tab. 334. Roxb. Fl. Ind. III. p. 400. Bl. Bijdr. p. 141. — China. — Inde tuinen van Indië, ook op den Archipel veel gekweekt. $ 2. Eremanthe Bl. l.c. p. 23 (genus ap. Spach). Antherae eglan dulosae. Styli liberi. 8 2. Norysca javanica pr. Mus. II. p. 24. Ramuli teretiusculi; folia subsessilia ovato-oblonga vel lanceolata acuminata vel cum mucrone _ obtusiuscula, subtus glaucina, 1—3} poll.; flores eorymbosi, ternì vel solitarii, sepala lanceolata acuminata. Hypericum javanicum Bl Bijdr. p. 141. — H. patulum Spr. Syst. IV. 2, p. 296. — Java. — Ki djale sund. al 3. Norysca rorida sr. /. c. Ramuli teretes, folia e basi sessili amplexicauli ovato-oblonga vel lanceolata acuta vel cum mucrone KYPERICINEAE. 515 GRATOXYLON. obtusiuscula utrinque pruinosa, l-fere 2 poll.; fl. corymbosi vel so- litarii, sepala ovali-oblonga obtusa vel acutiuscula. — Java. 4, Norysca Leschenaultii pr. /. c. Ramuli teretiusculi vel tereti- compressi; folia subsessilia vel semiamplexicaulia ovato-oblonga vel lanceolata acuta vel cum mucrone obtusiuscula, subtus pallida glau- cina, 1—38 poll.; fl, terni vel solitarii, sepala ovato-oblonga vel oblongo-lanceolata acuta. Hypericum Leschenaultii Chois. in DC. Prodr.1. p.545. De Less. Icon. Sel. IT. p. 17, tab. 27. — U. (ri- florum Bl, Bijdr. p. 142 — Java, bijv. op den Pangerango tot 9000! 5. Norysca coriacea su. l.c. Ramuli subtetragoni; folia sessilia ovato-oblonga vel lanceolata eum muerone obtusiuscula, firma, sub- tus glauca, 1—3 poll.; pedunculi terni 1—3-flori, sepala ovali- oblonga obtusa vel acuta. Hypericum coriaceum Bl. Bijdr. p. 142. Java. 6, Norysca nervosa nig. Folia sessilia, nune amplexicaulia, cor- dato-ovata breviter acuminata (juniora lanceolata), subtus albida cos- tulis arcuato-erectis, 24 poll. longa, 14 lata; cyma laxa terminalis pauciffora, bracteae lanceolato-lineares, sepala lanceolata acuta, 4 lin. Hypericum nervosum Chois. in Zoll. Cat. p. 151. — Java, op den Waliran, boven 5000’. 6 ë Ni Tribus II. Eropeak expu. Glandulae vel squamulae staminum pha- langibus alternae. HL CRATOXYLON Buur. Calycis 5-phylli persistentis se- _Pala subaeqnalia aestivatione imbricata. Petala 5 his alterna, basi intus nuda. Stamina plurima hypogyna, in phalanges 3 squamu- lis totidem alternas coalita. Ovarium 3-loculare, ovulis 4—8 in __Siugulo loeulo anguli centralis basi insertis, adscendentibus. Styli 8 _ fliformes, stigmatibus capitatis. Capsula coriacea triloeularis, _ loeulicide trivalvis, valvis medio septum basi seminiferum gerenti- _bus. Semina in loculo singulo 4—8 imbricata superne alata. Bm- bry on exalbuminosum rectum. — Arbores vel frutices Indiae prac- _Sertim aquosae, succo resinoso, foliis brevissime petiolatis integer- rimis, plerumque nigro-punctatis, petiolis hineà interpetiolari unitis, pedunculis eymosis axillaribus et terminalibus, nune in inflorescen- _tiam compositam collectis. — Ancistrolobus Spach. 98 HYPERICINEAE. 516 CRATOXYLON, 1. Cratoxylon Hornschuchii su. Bijdr. p. 144. Mus. II. p. 15. Folia e basi rotundatâ vel obtusâ oblonga vel ovato-lanceolata sub- coriacea reticulato-venosa, 8-fere 7 poll. longa; pedunculi 3—5- flori racemoso-paniculati; syuamulae hypogynae parvulae ovatae ob- tusae. Hornschuchia hypericina Bl. Cat. Buitens. p. 15. — Lü- hea Spreng. Gener. Pl. — Java. — Maron, Remang of Her- mang sund. | 2. Cratoxylon clandestinum pr. Mus. /. c. Folia e basi rotun- dat vel obtusâ oblonga vel ovato-oblonga acuminata, chartacca, re- ticulato-venosa, 2—5-pollicaria; pedunculi 5 —7-flori in laxam pant- culam divaricatamque ramulum terminantem dispositi;, squamulae hypogynae minimae obtusae. — Praeced, satis affine. — Java. — Menger of Benger sund. 8. Cratoxylon racemosum er. /. c.p. 16. Folia e basi rotundatâ vel obtusâ oblonga vel ovato-lanceolata acuminata coriacea reticu- lato-venosa, 2} —6 poll. longa; pedunculi subtriflori in racemum _terminalem dispositi, squamulae hypogynae subrotundae cucullatae, quam praecedentium multo majores. — Java. 4. Cratoxylon sumatranum Bu. /. e. Arbor speciosa; folia e basi rotundatà vel obtusâ oblonga vel ovato-oblonga acuminata subco- riacea reticulato-venosa, 2}—?7 poll. longa; pedunculi cymoso- multitlori paniculati axillares et terminales, pedicelli subteretes, squa- mulae hypogynae cuneato-oblongae cucullatac. Cratorylon Horn- schuchii Korth. in Verh. Nat. Gesch. Bot. p. 178. — Elodea sumatrana Jack in Hook. Journ. of Bot. 1. p. 372. — Sumatra, op den Melintang (kortn.). — Poeloe Nias (JACK). 5. Cratoxylon celebicum ru. /. c. fig. 5. Folia e basi obtuse atte- nuat lanceolata acuminata coriacca reticulato-venosa, 2—6 poll. longa; pedunculi subtriflori racemosi axillares et terminales; squa- mulae hypogynae spathulatae obtusae subeucullatae. — Celebes. — Kajoe arang mal. _— 6. Gratoxylon polyanthum korrn. Verh.l.c. p. 175,tab. 36. Folia clliptica vel lanceolata utrinqué acuta vel apice acuminata chartacea HYPERICINEAE. 917 TRIDESMIS. enosa, 15 —44 poll. longa ; pedunculi supraaxillares 1 —3-flori vel foliorum casu racemosi, pedicelli subtetragoni, squamulae hypogynae __parvulae subulatae apice subrecurvae. — Borneo, aan de Doeson- rivier, op den Pamatton, bij Poeloe-Luampei. _?. Cratoxylon myrtifolium su. Mus. 11. p. 16. Folia elliptica vel ___elliptico-lanceolata utrinque acuta vel apice breviter acuminata char- tacea venulosa, $—l 5} poll. longa; pedunculi supraaxillares 1—8- flori vel foliorum casu racemosi; squamulae hypogyuae cucullatae _obtusae. — Borneo, zuidelijk gedeelte. 5. Cratoxylon glaucum korru. Verh. l. c. p. 176. Folia elliptica, _obovato-oblonga vel lanceolata utrinque acuta vel rotundata aut ob- _tusa cum mucrone, coriacca subavenia, 14-fere 8 poll. longa; pedun- culi 1—3-flori axillares et terminales, racemosi, pedicellis subtere- _tibus, squamulae hypogynae cucullatae obtusae. — Borneo, aan de Karrau-rivier, op den Rantau enz. 9. Gratoxylon cuneatum xio. Ramuli tetragoni juveniles com- pressi, folia opposita brevi-petiolata e basi cuneatà obverse oblonga acuminata, nunc sublanceolata coriaceo-pergamacea glabra, subtus _obscure punctata, 3-—2 poll. longa; paniculae terminales. — Su- _matra, bij Loeboe Sikkeppeng. ___Nimis incertum: Cratoxylon Blancci BL. l.c. Hypericum olympicum Blanco Fl. Filip. p. 613. IV, TRIDESMIS spacu. Calycis 5-phylli persistentis sepala subaequalia, aestivatione imbricata. Petala hypogyna, basi intus appendiculata. Stam inum phalanges tres, squamulis totidem hy- pogynis alternae. Ovarium sessile 3-loculare, ovulis plurimis lo- eulorum angulo centrali biseriatim insertis. Styli 8, filiformes, stigmatibus capitatis. Capsula coriacea 3-locularis, loculicide trivalvis, valvis apice bifidis, medio septum totâ fere longitudine seminiferum gerentibús. Semina plurima biserialia imbricata, su- perne alata, Embryi exalbuminosi recti radicula infera. — Tri _desmos Hook. et Arn, ad Peech. Voy. p. 172. — Floret defoliata. b. Tridesmis formosa kontu. in Verh. Nat. Gesch. Bol. r. 119 HYPERICINEAE. 518 8 TRIDESMIS, tab, 37. — Klodea formosa Jack in Hook. Journ. of Bot. 1. p, 874, — Hypericum biflorum (non Lam.) Chois, in DC. Prodr. 1. p-546— H.aegyptium Blanco l.c. p.615.— Ancistrolobus formosus Zoll. et Mor. Syst. Verz. p. 25. Arbor medioeris; ramuli com pressi; folia opposita, petiolata, formâ varabilia, integerrima, co- riacea, pellucido-punctata; pedunculi e foliorum delapsorum axillis so- litarii vel fasciculati uniìflori nudi; flores pallide rosei. — Iuudit se- palorum formâ, quae nunc obtusissima interioraque breviora et au- gustiora (Tridesmis ochnoides Spach. Suit. à Buff. Bot. V. p. 359. Bl. Mus. 11. p. 18), vel (si recte observatum) acuta (Tr. Jachii Spach. Lc.) — Sumatra, Java, Borneo, aan de Doeson, op den Pamatton, Molukken. Phil. eilanden. — Remang poetoe sund. — Maron mal. op Sumatrau Ordo CXIV. AURANTIACEAE connua. Arbores vel frutices, glandulis crebris oleiparis, saepissime gla- bri, haud raro spinosi, foliis alternis pinnatis, trifoliolatis vel uni- foliolatis, Flores utplurimum hermaphroditi regulares. Calyx liber brevis 4—5-fidus vel-dentatus, rarissime 3-fidus, subinde integer- rimus, marcescens. Petala calyci isomera, ad basin tori stipitiformis rarius in discum expansi hypogyna, libera, rarius basi cohaerentia, aestivatione leviter imbricata. Stamina hypogyna, petalorum nu- mero dupla vel multipla, filamentis liberis vel connatis, nunc po- lyadelphis, lineari-subulatis, antheris basi-vel dorsifixis bilocu- laribus. Ovarium liberum, toro insessum, 2-multiloculare, ovulis in argulo loculorum centrali solitariis, geminis (collateralibus vel superpositis) vel plurimis biseriatis, stylo terminali crassiusculo, stigmate capitato integro vel obsolete lobato. Bacca cortice glan- duloso, sicca vel carnosa, S-pluri-saepe abortu unilocularis, laeulis mueilagine vel pulp cellulos repletis. Seminum testa membra- nacca vel coriacea, interdum lanata, hilo juxta seminis verticem carpicum, rhaphe saepe vaseulosâ. Embryiì exalbuminosi cotyle- dones nune amygdalinae, plano-convexae saepe inaequales, nunc virides crassae, sublobato-rugosae, radicula brevissima supera ros- trata, plumula manifesta. —Stirpes Asiae tropicae, plures culturâ per re- giones calidiores mundi dispersae. — Ordo quoad species revidendus. ® AURANTIACEAE. 519 ATALANTA, Eigenschappen. De rijkdom aan welriekende olieën, bittere stoffen en verfrisschende vruchten hebben van de oudste tijden af de aandacht op deze groep gevestigd, die ook in onzen tijd een tal van belangrijke voortbrengselen voor den mensch levert. Tribus L. LiMoNeaR w. et ARN. Stamina duplo petalorum numero. Ovula in loculis gemina vel solitaria. L ATALANTA corr. Calyx 4—5-dentatus. Petala 4—5. Stamina 8 —10, filamentis basi in tubum coalitis, antheris cordato-ovatis. Ovarium 8 — 4-loculare, ov ulis in loculis geminis angulo centrali prope basin collateraliter insertis. Stylus tubi sta- mineì longitudine, stigmate 3—4-lobo. Bacca globosa, 3 —4- locularis. Semina in loculis solitaria. — Frutices indici spinosi, foliis unifoliolatis apice emarginatis, fl. racemosis. 1. Atalanta monophylla pc. Prodr. 1. p. 535. Spinae parvae; folia ovata vel oblonga, apice emarginata; racemi breves sessiles, pe- ‘dicellis gracilibus; alabastra oblongo-pyriformia. W. et Arn. Prodr. 1, p. 91. — Limonia monophylla Linn. — Roeb. Corom. I. tab. 82. FL Ind. IL. p. 378. — Turraea virens (non Linn.) Hellen. Act. Holm. 1788, tab. 10, fig. 1. — Trichilia spinosa Willd. Spec. IL. p. 554. DC. Le. p. 623. — Burm. Th. zeyl.tab. 65,fig. 1. — Rheed. Hort. Mal. IV. tab. 12. — Voor-Indië. — Moluk- ken? — Sunda-eilanden? IT. 'PRIPHASIA rourein. Calyx 3- raro 4-fidus. Petala 3 (raro 4) basi subcoalita. Stamina 6 vel 8, libera. Ovarium bre- vissime stipitatum 8—2- raro 4-loculare, loculis vertice uniovulatis, Stylus longiusculus vel nullus,stig mate obtuso.. Bacca 3—1-lo- cularis. Bmbryi cotyledones lobatae. — Frutices spinosi, foliis 3-1 -foliolatis, foliolis superne crenulatis, racemis axillaribus bre- vibus. — Flores vulgo trimeri. — Lampetiae sp. M.J. Roemer l.c. 1. Triphasia monophylla vc. Prodr. 1. p. 586. Gaudieh. Voy. Freyc. p. A2. Decaisne N. Ann. Mus. TIL p. 439. Folia unifoliolata oblongo-obovata vel emarginata, subintegerrima, 1—2 poll.; racemí pauciflori; ovarium Q-loculare. — Timor. 2. Triphasia trifoliata nc. /. c. Blume Bijdr. p. 132. Decaisne 1 AURANTIACEAE. 520 l, ce. Folia trifoliolata, foliolis (terminal majore) ovatis erenulat j emarginatis. Triphasia aurantiola Lour. Coch. 1. p. 189. — Limonia trifoliata Linn, Mant. p. 237. Andr. Rep. tab. 143. Blume Bijd. p. 182. Burm. FL Ind. tab. 35, fig. 1. — Limonia diacantha D Lc. — Citrus parva dubia Sonn. Voy. N. Guin. p. 103, tab. 68.— Zuid-Azië. — Sunda-eilanden. — Timor. — Kingkit sund. 3. Triphasia sarmentosa ru. /. c. Arbor; caulis spinosus; ramu li sarmentosi; foliola ternata vel solitaria oblonga acuminata inte- gerrima, calyx et corolla numero ternario, stamina 8, stigma sessile, | Java, veel in de tuinen geplant; de kleine roode vruchtjes worden met suiker gekookt. — Keliage sund. HT LIMONIA zinn. Calyx 4—5-fidus. Petala 4—5. Sta- mina 8—10, filamentis liberis, basi latiore complanatis, an theris cordato-oblongis. Ovarium toro brevissimo stipitiformi impositum obovoideum 4— 5-loeulare, ovulis in loculis solitariis vel geminis collateralibus, ex apice anguli centralis pendulis, stylo longo, stigmate obtuso. Bacca 8—4-vel abortu 1—3-locularis. Semina in loculis solitaria inversa. — Arbores vel frutices Asiae tro | picae, saepe spinosi, foliis unifoliolatis vel paucijugo-pinnatis cum impari, fl. racemosis vel paniculatis. — Winterlia Dennsl. — Hes perelhusa M. J. Roemer. “ 1. Limonia acidissima Lins. Mant. p. 380. DC. Prodr. L p. 536. E Span. l.c. p. 177. Spinae solitariae, folia impari- 2—3-jugo-pin- nata, foliolis oblongis retusis crenatis, petiolo lato-alato; flores co-_ rymbosí subumbellati, pedieellis peduneulum aequantibus, fl. 4-meri, bacca globosa 1— 4-locularis. Limonia erenulata Rozxb. Corom 1. tab. 86, FI. Ind. IL. p. 881. DC. l. c. — Rheed. Hort. Malab. LV. tab. 14. — (Anisi folium Rumph. Herb. Amb. IL. p. 134. tab. 43 _ rectius ad Perroniam Blepb. ducendum; conf. p. 525.) — Voor Indië. — Sunda-eilanden. 2. Limonia spinosa senexo. Syst.1V. 2 p. 162. Hassh. Cat. p. 214. Spinosa; foliola solitaria, c basi rotundatâ oblonga acutiuscula obsolete _erenulata; peduneuli uniftori solitarii vel conferti, ovarium triloculare, loeulis biovalatis. Sclerostylis Bl. Bijdr. p. 134. Merope M.J. Roem. Leipe Ada Noesa: Kam bangan. — Ki geroekan sund. AURANTIACEAE. 941 GLYCOSMIS. 3, Limonia angulosa w. et ann. Prodr. 1. p. 91 adnot. Spinae geminae longiusculae, foliola solitaria brevi-petiolata elliptica acuta solitaria, bacca parva angulata. Citrus angulata Willd. Spec, UIT. p. 1426. — Limonellus angulosus Rumph. Herb. Amb. II. p. 111, tab. 32. — Java. 4, Limonia diphylla m. ». roem. Syn. Monogr. 1. p. 39. Folia bifoliolata. — Java. IV. GLYCOSMIS corn. Calyx, corolla et stamina Li- moniae, sed haec alterna breviora. Ovarium ovoideum, tori dis- coidei centro breviter stipitiformi impositum, 2— 5-loculare, ovulis in loculis solitariis (rarius geminis) ex apice anguli centralis pen- dulis, stylo continuo conico brevi erasso, sti gmate obsolete lo- bato. Bacca globosa, abortu 1—2-raro 5-locularis, loculis monosper- mis, — Arbores vel frutices Asiae tropicae inermes, foliis impari- pinnatis, foliolis alternis, fl. racemosis vel paniculatis. — Selerosty- lis Bl. — Ovarii loculi in eâdem specie 2—5, imo 1, nee fructus uti el. BL. proposuit siceus sed carnosus. — Helie M. J. Roemer Le. — Diozippe ej. l. c. — Glycosma Hassk. Cat. bog. 1. Glycosmis simplicifolia serene. Syst. Veg. IV. 2. p. 162. Bl. Fl. Jav. Praef. VIL Hassk. Cat. bog. p. 215. Foliola breviter petiolata coriacea glabra integerrima, petiolulo rubigineo-tomentoso; fl, parvi viriduli; baccae roseo-incarnatae, semina in monospermâ sub- globosa, in polyspermâ extus convexa, intus angulata. Sclerostylis lanceolata Bl. Bijdr. p. 134. — Java, bij Batavia, — Ki tjan- dam sund. 2. Glycosmis cyanocarpa serene. Syst. Veg. l. c.p. 161. Bl. Fl. Jav. Praef.NIL. Foliola 5 —7 alterna glabra laevia, 1— 2? poll. longa, oblonga utrinque attenuata obtusiuscula; corymbi axillares et ter- „minales; stamina 10, ovarium oblongum 5-loculare; stigma sessile; baccae semipollicares basi attenuatae, carnosae, violaceae. Cookia Cyanocarpa Bl. Bijdr. p. 1386. — Java, op den Salak, 8. Glycosmis trifoliata Spreng. Lc. p. 162. Foliola solitaria vel ternata, oblongo-lanccolata obtusa; racemi axillares brevissimi. Scle- roslylis Bll, ep. 134. — Java, in Tjeribon. er to Pe AURANTIAGEAE. MURRAY 4, Glycosmis pentaphylla corenr. DC. 4. c. p. 538. Spreng. l.c. Bl. Fl. Jav l. c. Hassk l.c Foliola 2—3- rarissime 1-juga cum impari, ovali-oblonga obtusissima ; racemi axillares brevissimi, baccae globosae. Limonia 5-phylla Roxb. Corom. 1. tab. 84, Fl. Ind. U. p. 381. — Selerostylis Bl. Bijdr. p. 135. Spanoghe l.c. p. 177. Sel. timoriensis M. J. Roem. l.c. p. 43. — Voor-Indië. Java, im de wouden van Buitenzorg. — Timor. — Ki tijdam sund. 5. Glycosmis macrophylla mio. Foliola 2-juga eum impari aut geminata vel ternata, ovato-oblonga obtuse acuminata, integerrima ; racemi axillares divaricati, baccae oblongae utrinque attenuatae. Sclerostylis Bl. l.c. p. 135. — Java, in Tjandjoer. 6, Glycosmis chlorosperma srrene. /. c. Folia pinnata, foliolis e basi subaequali angustatâ oblongo-lanceolatis obtuse acuminatis, 5—7 alternis; racemi compositi terminales et axillares, calyx et corolla 5-mera, stamina vulgo 9, ovarium 5-loculare, baccae exsuccae globosae uniloculares 1 —8-spermae. Cookia Blume Rijdr. p. 135. — Java, op den Salak en Boerangrang. — Teterongan sund. Tribus IL, CLAUSENEAE w. et ARN, Stamina Trib. I. Ovula in loculis gemina, superposita, V. MURRAYA korste. Calyx 5-fidus. Petala 5, inferne in tubum conniventia. Stamina 10, libera, filamentis alternis bre- vioribus, linearí-subulatis. Ovarium toro subhemisphaerico impo- situm biloculare, ovulis in loculis geminis ex angulo centrali su- perposite pendulis, stylo longo, stigmate obtuso, obsolete bilobo. _Bacca carnosa, 2—1-locularis, loculis liquore foetido plenis. Se- mina in loculis solitaria inversa, testâ crasse lanatÂ. — Frutices Asiae tropicae inermes, foliis impari-pinnatis, pedunculis uniftoris vel eorymboso-plurifloris. — Chalcas Lour. — Marsana Sonneral. 1. Murraya exotica Linn. Mant. p. 563. Foliola 5—7—9 eu- neato-obovata obtusa interdum emarginata rarius apiculata; cory mbi terminales multiflori, calyx pubescens; stamina corollâ breviora, sty- lo aequalia; bacca vulgo 1-sperma. DC. l.c. p. 537. Rowb. l. €. p- 374. Bl. Bijdr. p. 136. Spanoghe l. c. p. 117. Murray Comment. Goett. IX. p. 186, tab. T. Lam. HU, tab. 352. Decaisne U. C.P: AURANTIACEAE. 523 COOKIA, 440. — Chalcas japonensis Lour. Fl. Coch. 1. p. 382. — Mar- sana buzifolia Sonner. Voy. tab. 1839. — Limonia molliculensis Forst. herb Camunium japonense Rumph. Herb. Amb. V.p. 29. tab. 18, fig. 2. — Algemeen in Zuid-Azië. Java, veel in de tui- nen, wegens de witte geurige bloemen. — Timor. Molukken. — Het geele hout is zeer hard. — Kamoeng sund. 2, Murraya sumatrana roxs. Fl. Ind. II. p. 375. W. et Arn. Le. p. 95. Foliola 5—7 ovata acuminata, acumine emarginato, lu- cida; peduneculi solitarii uniflori terminales vel superne axillares; bacca oblonga vulgo 2-sperma. Murraya paniculata Jack Mal, Misc. 1. p. 81. Hook. Bot. Misc. 11. p. 79. Fl. ezot. tab. 134, — Bl. Bijdr. p. 137, non alior. — Camunium Rumph. Herb. Amb. V. p. 26 (bona) tab. 17 (mala). — Sumatra. Java. Moluk- ken. — Kamoeni surd. Kamoening mal. 8. Murraya longifolia pn. /.c. Frutex; foliola 3 —5, alterna, e basi acutà oblonga; racemus terminalis; calyx parvus 5-partitus, petala 9 linearia, flamenta 10 alterna breviora, ovarium 83-loculare, loculis 3-ovulatis. — An generis? — Sichlera M. J. Roem. L. c.p. 48. — Java, bij Koeripan, op den Menara. 4. Murraya heptaphylla sran. Linnaea XV. p. 178. Foliola al- terna ovata obtusa acuminata leviter crenata, glabra, basi obliqua, petiolis tomentosis, fl, fasciculato-racemosi. — Timor. VL COOKIA sonnerar. Calyx 4—5-fidus. Petala 4 —5 ovalia haviculari-concava vel carinata. Stamina 8—10, hbera, filamentíis subulatis, antheris subrotundis. Ovarium toro brevissimo stipiti- formì insidens, glandulosum, fasciculato-pilosum, 4— 5-loculare, ovulis in localis geminis ex angulo centrali superposite pendulis, Stylo brevi crasso, stigmate 4—5-dentato. Bacca globosa vel oblonga, eortice tenui, 5- vel abortu 1—2-locularis, loeulis succo balsameo foetis. Semina in loculís solitaria. — Arbusculae Asiac tropicae, inermes, foliis impari-pinnatis, foliolis basi obliquis, pani- Culis terminalibus. — Micromelum Bl. 1. Cookia punctata rerz. Observ. VI. p. 29. Ramuli petiolique AURANTIACEAE. 524 CLAUSENA, furfuraceo-tomentosi ; foliola 3—5—6-juga alterna, ce basi inaequali ovato-lanceolata acuminata suberenato-denticulata, glabra; panicula terminalis laxa ; bacca globosa puberula. Lam. Illust. n. 854. DC. Prodr. t. c.p. 537. Decaisne l.c. p. 440. Hassk. Pl. Jav. rar. p. 280. Span. l.c. — Quinaria Lansium Lour. Coch. 1. p. 834, — Mieromelum pubescens Bl. Bijdr. p. 188. — Lansium sylvestre Bumph. Herb. Amb. 1. p.153, tab. 55? — Zuid-Azië Moluk- ken. Timor, Java. — Ki Bedjek bodas suud. 2. Cookia? glabrescens mra. Foliola 5—6-juga ovata-obliqua, erenulata, adulta glabra, juniora cum inflorescentiâ tomentella, bacca oblonga obtusissima. Micromelum Benth. in Lond. Journ. 1, p. 212, — Philipp. eilanden. VIT. CLAUSENA n. n. Burm. Calyx4—5-dentatus. Petala & ovalia concava patentia, alabastrum globosum. Stamina S—10 li- bera, subaequalia, filamentis basì concavo-fornicatis conniventi- bus, superne subulatis, antheris ovatis vel oblongis. O varium toro in stipitem elevato insìdens, 4-loculare, ovulis in loculis ge- minis, ex angulo centrali superposite pendulis, stylo cylindrico,stig- mate integro 4-lobo. Bacca sicca unilocularis monosperma. Sem i- nis testa membranacea. — Arbores vel frutices Asìae tropicae, foliis impari-pinnatis, fl. parvis paniculatis vel racemosis. — Clau- cena Burm. — Amyridis spec. Roxburgh. et alior. 1. Clausena excavata puru. Pl. Ind. p. 87, tab. 20. DC. Lc. p. 538. Bl, Bijdr. p. 139. Petioli cum panieulis terminalibus pu- beruli; foliola 18—15. ovata acuminata inaequilatera. — Java. — Ki badjat sund, — Timor, 2. Clausena Willdenowii w. et ABN. Prodr. 1. p. 96 (ewcl. syn.) Frutex; innovationes glabrae; foliola 5—11 alterna ovata vel ovato- acuminata, basi leviter obliqua, apice emarginata, crenulata, inferiora minora; paniculae racemiformes axillares; stamina ovario duplo lon- giora; stigma 4-lobum, bacca oblonga. Amgyris dentata Willd. Spec. IL d id — leica? dentata DC. Prodr. II. p. 718. — Voor-Indië. ava 5. Clausena? timorensis m 5. roemen Syn. Monogr. 1. p. 44 Foliola 11 petiolulata, c basi inaequalì ovata acuminata subinteger- AURANTIACEAE. 525 PARAMIGNYA, rima; paniculae ramosae petiolo breviores. Jeica? tim. DC. Prodr. U. p. 78. Decaisn. Nouv. Ann. Mus, TIL. p. 477. — An pracceden- tium syn.? — Timor. » _4, Clausena nana w. et Ann. /. c. Foliola 7 ovato-lanceolata ser- rata, racemi simplices folia subaequantes. Amgyris Roxh. l. c. DC. Le. p. 9. — Amboina. VIJL PARAMIGNYA wienrt. Fl. 5-meri. Calyx urceolatus obtuse 5-lobus. Petala lanceolata. Stamina 10 hibera aequalia _ subulata. Stylus cylindricus, stigmate capitato 5-lJobulo. Ovula __in loeulis gemina. Bacca corticata pulposa, endocarpio subcoriaceo d-angulari, abortu monosperma. 1. Paramignya Blumei nassr. Tijdschr. X. p. 137. Cat. bog. p. 216. Spinae axillares geminae rectae; folia trifoliolata (nunc uni- vel bi-foliolata’, foliolis oblongis basi attenuatis, apice attenuato emargivatis vel retusis, lateralibus mizoribus, petiolo communi marginato; racemuli abbreviati 5 —15-flori. Limonia dubia BL Bijdr. Pp. 133. Fructus foetidus. — Java. ‚ Fribus III Crrrrar MersN. Stamina petaloram numero duplo vel mul- tiplo. Ovala in loculis plurima biseriata. IX. FERRONIA corr. Flores polygami. Calyx planus 5-den- tatus. Petala 5, interdum 4 vel 6 patentia. Stamina 10, inter- dum 11, filamentis dilatatis basi coalitis, antheris lincari-oblon- gis tetragonis. Ovarium toro elevato impositum, 5-interdum 6- loeulare, loculis ex angulo centrali biseriatim pluriovulatis, stylo subnullo, stigmate oblongo. Bacca cortice duro, 5-locularis. Se- mina plurima, pulpae carnosae immersa. — Arbores indicae, foliis impari-pinnatis, foliolis subsessilibus obovatis, juxta marginem ob- solete crenatum pellueido-punctatis. racemis paucifloris. 1, Ferronia Elephantum cornea Ann. Soc. Linn. V. p. 224. Roxb. Corom.11. tab. 14L. Fl. Ind. 1. p. A11. DC. Le. p. 588. W. el Arn. Lc. p.96. BL. Bijdr. p.139. Arbor; petiolus communis mar- Sinatus; foliola 5— 7 sessilia obovata crenulata nitida. — Anisi fo- lium Rumph. Herb. Amb. IL. p_ 134, tab. 43. — Zuid-Azië — Java, in moerassige streken. — Molukken. — Madja sund. Ld AURANTIACEAE. 526 AEGLE. X. AEGLE corr. Calyx 4—5-dentatus. Petala 4—5 paten- tia. Stamina 30—40, filamentis filiformi-subulatis hiberis, an- theris lineari-oblongis. Ovarium S — 15-loculare, loculis biseria- liter pluriovulatis, stylo brevi erasso, stigmate capitato. Bacca eortice duro, 8—15-locularis. Semina in loculis 6-—10, testâ lanatâ, mucilagine obductâ. 1.'Aegle Marmelos corr. Ann. Soc. Linn. V.p. 222. Arbor spi- nosa maxima; folia impari-pinnata, foliolis uni- vel rarissime biju- gis oblongis vel late lanceolatis raro obtusis, erenulatis, inconspicue punctatis, terminali majore; pedunculis axillaribus paucifloris, cum calycibus pubescentibus, fl. majusculis longe pedicellatis. Roxb. Co- rom. IT. tab. 148. Fl. Ind. l. c. p. 579. DC. Prodr. l.c. p. 538. Decaisne l. c.p. 440. W. et Arn. l.c Ferronia pellucida Roth. Nov. Spec. p. 384. DO. l.c. p. 538. — Crataeva Marmelos Linn. — Bilanus Rumph. Herb. Amb. T. p. 197, tab. 81. (Rheed. II. Mal. III, tab. 37). — Zuid-Azië, — Timor. — Java. — Tang- koeloe mal. Madja jav. — De vruchten zijn thans beroemd als geneesmiddel tegen dysenterie (Indian Annals of Med. Science, Oc- tober 1854). 2. Aegle sepiaria pc. /. c. Bl. Bijdr. p. 140. Foliola sessilia obovato-oblonga obtusa, lateralia minora. — Vix satis a sup. differre videtur. — Java, in de tuinen geplant. XI. CITRUS Linn. Calyx urceolatus, 3 — 5-fidus. Petala5—S8. Stamina 20—60, filamentis basi compressis plus minus coalitis, polyadelphis. Ovarium pluriloeulare, ovulis in loculis 4 —S8 bise- riatim pendulis, stylo tereti, stig mate hemisphaerico. Bacca car- nosa, plurilocularis, loculis oligospermis vesiculis pulposis trausversis irregularibus repletis. — Arbores vel frutices spinis axillaribus, Asiae tropicae, nune per calidiores totius orbis regiones propagatae, foliis unifoliolatis. — Species plurimae dubiac. 1, Citrus decumana Linn. Spec. p. 1100. Innovationes pubescen- tes; petioli obeordato-alati longi; folia ovalia oblonga acuta vel ob- tusa, saepe emarginata, subtus puberula, margine ciliolata; #. 26-—30- andri albi magni; baccae globosae maximae crasse papilloso-corticatae, AURANTIACEAE, 527 , CITRUS. 18—24-loculares, pulpae cellulis separabilibus. DC. Prodr. 1. p. 539. W. el Arn. Prodr. 1. p. 87.— Limona deeumana Rumph. Herb. Amb. IL l. c., tab. 24, fig. 2. — Var. verrucosa (Auranlium ver- rucosum Rumph. l. ad seq. c. tab. 35?) — Over den geheelen Ind.-Archipel geplant. — Djeroek bali, Dj. Madjang of Lemon Kasoemba mal. — Pompelmoes. 2. Citrus nobilis Lour. Petioli lineares, folia ovato-oblonga vel elliptica obtusiuscula serrato-crenata; fl. 20-andri; baccae depresso- _globosae, cortice crassissimo verrucoso, pu) pâ aure suaveolente. Citrus nobilis Lour. Coch. 1. p.569. Aurantium verrucosum Rumph. Herb. Amb. IL, p. 115. tab. (et 34?) 35. Hassk. FL bot. Zeit. XXV. Beibl. p. 44. C. grandis ej. l.c. (var. acida). De Var. conf. Ker Bot. Reg. tab. 211. — In China, Cochinchina en Java geplant. — Djeroek sund. 3. Citrus Aurantium zinn. Spec. l.c. Petioli magis minusve dila- tati vel subalati, folia ovato-oblonga acuta vel obtusiuscula, passim obsolete dentata ; flores sub- 20-andri, albi, majusculi ; baccae vulgo depresso-globosae, papillosae, carne dulci. DC. Prodr. IL. p. 539. Bl. Bijdr. p. 140. — Op Javaen verdere eilanden veel geplant. — Djeroek manis sund. 4. Citrus madurensis Lour.Cochinch. 1. p.570. Rami inermes, pe- tioli lineares, folia lanceolata integerrima, baccae globosae laeves. Li- monellus madurensis Rumph. Herb. Amb. 1L. p. 110, tab. 31 (aliis Atalanta monophylla, conf. p. 519.) — Madoera (Java), China, Cochinchina. 5. Citrus amara massk. Cat. bog. p. 217. Petioli subnudi, folia majuscula elliptica vel ovato-oblonga obtusa nunc retusa, grosse __Serrato-crenata ; baccae globosae aureae, cortice tenui, pulpÂâ flavescen- tiviridi amaro-acidâ. — Java. 6. Citrus pyriformis vassk. Fl. bot. Zeit.l.c.p. 44. Cat. bog. p. 217 (probabiliter eadem ac C. Peretta RissoAnn.Mus.XX. p. 418.). Petioli subalati, folia elliptica vel ovato-elliptica utrinque acuta vel obtusius- cula repando-crenata; fl,25—30-andri; baccae pyriformes, eortice eras- siusculo, pulpâ citrinâ suavissimâ,—Djeroeng pandjoeng sund. AURANTIAGEAE. 528 CITRUS. 7. Citrus macracantha nassk. Cat. bog. p. 218 ef FI. bot. Zeit. Le. p. 44. Petioli obeordati, folia ovalia vel ovata apice rotundata aut acutiuscula, erenulata, petiolum plus sexies superantia,-axillae omnes spinà bipollicari tereti armatae ; baccae globosae magnae ci- trinae, cortice crassiusculo, pulpâ pallidâ suavissimâ. — Java. 8. Citrus medica Linn. Lc. Ramuli rigidi; petioli simplices ; folia oblonga acuminata ; flores ex rubello albi; baccae obovoideae apicu- latae, rugosae, pulp acidâ. DC. l.c. p. 539. W. et Arn. Lc. — Malum citrium Rumph. Herb. Amb. 11. p. 99, tab. 25. — De ci- troenboom wordt in geheel Indië geplant. 9. Citrus Limonellus nassr. /. ce. (an Hamilt.). Subinermis; pe- tioli subalati; folia ovata vel ovato-oblonga obtusa crenata; fl. sub- solitarii 14 —20-andri; baccae globosae, cortice tenui laevi adhaerente, pulpà acidissimÂâ. Limonellus Rumph. l.c 1I. p. 157, tab. 29. — Overal geplant. — Lsemon nipis mal. 10. Citrus crassa nassk. Cat. bog. p. 217. Petioli subnudi, folia majuscula ovato- vel obovato-oblonga obtusa aut retusa crenulato- serrata; fl. 40-andri, petala albida oblonga ; baccae oblongae citrinae, cortice crassissimo, pulpâ parcà acidâ. An Citrus javanica Bl. Bijdr. Lc.? — Java. 11. Citrus ovata nassk. Cat. p. 216. Flor. Bot. Zeit. l. c. p. 43. Petioli subnudi, folia ovata acutiuscula crenato-serrata ; fl. sub- eorymbosi 30-andri, corymbus terminalis pauciflorus ; baccae subovi- formes umbonatae, cortice crassiusculo, flavescenti-viridi, pulpâ pallidâ acidâ. — Java. 12. Citrus vulgaris risso l.c. Rami longe spinosi, petioli magis minusve alati; folia elliptica acuta vel acuminata, denticulata ; fl. magni albi; baccae globosae vel subelongatae aut depressae, cortice papilloso, pulpâ acid et amarâ. DC. l.c. p. 539. W. et Arn. L.C. Citrus fusca Lour. 1. c. IL. p. 571 (Aurant. acidum Rumph. Herb. Amb. IL. p. 41, tab. 33?). — Amboina, Ternate enz. _18. Citrus limonum rrsso /. ec. Ramuli flexiles; folia ovalia vel oblonga, vulgo dentata, petiolo marginato ; fl. ex rubello albi; baccae AURANTIACEAE. 529 ì CITRUS. ovoideae raro globosae, apiculo-inerassato longiusculo, epicarpio papil- Joso, pulpâ acidâ, DC. Le —W. et Arn. Le Limo ventricosus Rumph. Lc. II. p. 102. tab. 26, fig. 2. — Algemeen in Indië. — Limoen. 14. Citrus Papaya nassk. Cat. bog. p. 218. Petioli subnudi, folia oblonga vel elliptico-oblonga acuta vel retusa, basi acuta vel rotun- data, submembranacea, margine cartilagineo-repando-crenata, spinae axillares rectae breves; baccae oblongae umbonatae (formâ Caricae Papayae), cortice laevi luteo-viridi, pulpâ albidà acidâ. — Java. — Djeroek Papaja sund. 15. Citrus Bergamia risso. Folia oblonga, ut plurimum elon- gata acuta vel obtusa, subtus pallidiora, petioli magis minusve alati vel marginati; fl. parvuli albi; baccae pyriformes vel depressae, cortice _papilloso, pulpâ acidâ. Risso et Poit. Hist. d'Orang. tab. 53. Citrus Limelta var. DC. l. c. — Limo unguentarius et Laurinus Rumph. Herb. Amb. IL. p. 102—108, tab. 26, fig. 1 et 3. (L. ferus ; nomina _tabulis inscripta vix descriptioni congrua). — Algemeen in Indië. 16. Citrus Limetta risso Ann. Mus. X. p. 195, tab. 2, fig. L. Hist. d'Orang. tab. 57. Wight Icon. 111. tab. 958. Petioli obovato- alati integerrimi margine reflexi, folia ovalia obtusa saepe emarginata crenata; flores parvi albi 21—25-andri, baccae ovoideae vel globosae, apiculo incrassato. Decaisn. l.c. p. 439. DC. Prodr. 1. p. 539. — Citrus decumana var. Lam. — C. Hystriz DC. l. c.—C. javanica Bl. Bijdr. p. 140 partim? — C. aurarius Rumph. Herb. Amb. IL. p. 109, tab. 30. — In Zuid-Azië algemeen. Sunda-eilanden. — Molukken. — Timor. Op Java in de tuinen, ook in het wild, bijv. op den Salak. — Djéroek Hoenje sund. 17. Citrus obversa nassk. Cat.bog. p. 218. FI. bot. Zeit. l.c. Petioli in eodem ramo nunc obcordati nunc lineares, folia ovalia, obovata vel elliptica, basi rotundata vel subattenuata, apice acuta penne rotundata plus minus retusa, vix repando-crenulata; fl. racemosi eef des 86-andri, baccae oblongae obtusae, basi parum attenuatae, ae aurantiaco verrucoso, pulpâ rubrâ acidà. — Java. — Djëroek balik sund. 34 Flora van Ned. Indië. I. — 2e Afd. AURANTIACEAE. 530 CHIONOTRIA. $ 2. Papeda Hassk. Cat. bog. p. 216. Stamina 24, filamentis liberis, Calyx 4-dentatus. Petala 4. 18. Citrus Papeda mio. Arbor mediocris trunco irregulari; ra- muli spinosi; petiolus alatus maximus cordatus, folio minor et cum eo crenatus et pellucido-punctatus ; baccae pugnos binos crassac, sub- globosae, citriodorae, pulpâ perquam acidâ et acri. Limo agrestis vel Papeda Rumph. Herb. Amb. 11. p.104, tab. 27.— Papeda Rum- phii Hassk. Cat. bog. p.216. Fl. bot. Zeit. 1842. Beibl. II. p. 42. Pl. jav rar, p. 281. — Sunda-eilanden. — Molukken. — „Djeroek poeroet sund. Genus omnino incertum: CHIONOTRIA sack. Calyx minutus 5-partitus. Petala 5 calyce paullo longiora, Stamina 10 erecta, antherae incumben- tes. Ovarium biloculare, ovulis in loeculis geminis pendulis, stylo erasso stamina aequante, stigmate capitato. Bacca subdepresso-glo- bosa, pulpâ farinace spongios farcta, monosperma, Semen globo- sum apice umbilicatum ? Chionotria rigida sack Malay. Misc. — Hook Bot. Mag. Comp. 1. p. 155. Frutex; folia opposita, brevissime petiolata ovato-lanceolata acuminata, pellucido-punctata, integerrima, stipulae subulatae; ra- cemi axillares ramosi, pedicellis multifloris, fl. parvis viridulis. — Poeloe Pinang. : Ordo CXV. MELIACEAE suss. Arbores vel frutices, foliis alternis rarissime oppositis, exstipu- latis, pinnatis, passim bipinnatis, raro simplicibus. Flores herma- phroditi vel polygami. Calyx 4— 5-sepalus vel 4—5-fidus, aesti- vatione imbricatus. Petala 4—5, rarissime 8,disco hypogyno inserta, sepalis alterna et longiora, libera, vel rarius basi inter se vel cum tubo stamineo coalita, aestivatione valvata aut imbricata. Stamina duplo petalorum numero (alterna petalis opposita paullo breviora), filamentis latis, apice bidentatis vel bifidis, in tubum connatis, an- theris introrsis, medio vel imo dorso inter filamentorum dentes _affixis, polline laevi pellucido-zonato. Discus hypogynus nunc obsoletus, nunc stipitiformis ovarium gerens vel annularis aut tubu- losus ovarium vaginans. Ovarium pluriloculare, loculis petalorum MELIACEAE. 531 GENERA. _ numero, raro paucioribus vel pluribus, apice saepissime perviis, vulgo _g- raro 1- vel 4-ovulatis, stylo simplici, stigmate capitato, pyra- Biaidato vel peltato, lobulato vel angulato. Fructus succulentus vel capsularis, loeulicide dehiseens, valvis medio septiferis. Semina in _Joculis utplurimum solitaria, arillo carnoso vel nullo, albumine __carnoso vel deficiente, cotyledonibus foliaceis vel carnosis, interdum _goalitis. — Ordo maximam partem tropicus, in Asiâ et Americâ _vigens, in Africà parcius provenit. __Bigenschappen. Bittere en zamentrekkende stoffen worden in _deze gewassen aaugetroffen, waarvan verschillende tonische of pur- _gerende, braakwekkende, somtijds vergiftige eigenschappen bezit- ten, De vruchten van sommigen (bijv. Lansium) zijn eetbaar en van _ aangenamen smaak. Overzigt der Geslachten : L Zaden met kiemwit; zaadlobben bladachtig. A. Helmknoppen tusschen de tanden der meeldradenbuis; 2 eitjes boven elkander in ieder hokje; buis 10-tandig; 10 helmknoppen ; zaaddoos: V. Munronia. B, Binnen de meeldradenbuis; — deze: a. 1G-spletig, 2 eitjes boven elkander: kelk kuipvormig, bladen enkelvoudig: IV. Turraea ; — kelk 5-deelig, bladen dubbel of enkel gevind: I. Melia; — eitjes naast elkander, bladen enkel gevind: II. Asadirachta ; — . 10- deelig, bladen enkel gevind: TIL. Cipadessa. _IÌ, Zonder kiemwit, met vleezige zaadlobben. A, Worteltje naar boven gerigt. a. meeldraden geheel tot eene buis vergroeid. tf helmknoppen binnen de buis; — $ de buis kort; 5 helmknop- pen; bes met 1—2 zaden: XVI. Aglaia; — buis bijkans ko- gelrond, 5 helmknoppen ; zaadrok: XVIT. Milnea ; — buis kruik- vormig kogelrond ; 10 helmknoppen ; bes; zaadrok sappig: XVIII. Lansium; — buis bijkans kogelrond of klokvormig met 6 meel; draden ; kelk driebladig: VI. Amoora ; — buis kuipvormig 8—10- tandig, zaaddoos: VII. Dysorylon; — buis kegelvormig, hoe- kig, met 10 tanden, 10 helmknoppen; kogelronde zaaddoos: XI. Goniochiton; — $ lang, — kegelvormig, aan den to 6 —8-spletig; 6, zelden 1—8 helmknoppen; zaaddoos: VIII. Chisocheton; — rolrond;— aan den top S-deelig, met uit- gerande slipjes, 8 helmknoppen; zaaddoos: X. Epcharis; — aan den top met 10 tanden; 10 helmknoppen; zaaddoos S—d-hokkig met 1—2 zaden in ieder hokje: IX. Hartigh- sea, — slippen der meeldradenbuis uitgerand; bes: XI. Didy- mochiton. Tt helmknoppen tusschen de 5—10 lijnvormige lange slippen der buis; vleezige zaaddoos: XV. Heynea, —bes: XIV. Walsura. 34% MELIACEAE, 532 MELIA, — tf helmknoppen op de tanden of slippen der buis; 10 besloten helmknoppen: XIII Sandoricum. B, Worteltje ruggestandig, zaadlobben boven elkander, kelkbladen vergroeid: XIX, Xylocarpus. Tribus TI. Meriear ADR. Juss. Mém. Mus. XIX. p. 216. Folia sim- plicia vel bipinnata, raro pinnata, foliolis vulgo dentatis. Albumen te- nue carnosum. Cotyledones foliaceae. L. MELIA Linn. Calyx 5- raro 6-partitus. Petala 5- raro 6 lineari-spathulata, aestivatione convoluta. Tubus stamineus sub- eylindricus laxus apice 10-fidus, laciniis bi- tripartitis, fauce intus_ antheris vulgo 10 subapiculatis instructus. Ovarium disco brevì insessum 5 —6-loculare, loculis superposite biovulatis. St ylus co- lumnaeformis, stigmate subcapitato- 5-fido, basi articulatim deci- duus. Drupa subearnosa, putamine osseo 5-loculari. Semina in loculis solitaria inversa. Embryi albuminosi cot yledones folia- ceae. — Arbores, foliis bipinnatis, foliolis dentatis, innovationibus et inflorescentiis saepissime stellato-furfureis. De soorten van dit geslacht zijn bitter, wormdrijvend, in groo- tere giften vergiftig. Prppinaron ontdekte er een alcaloïd in, Aza- ridine genoemd, Het schijnt dat vooral de schors en de vruchten de werkzame bestanddeelen bevatten. — Op Java dienen zij tot ge- neesmiddelen. 1. Melia Candollei apr. suss. Mém. Mus. l. c. Innovationes fa- rinoso-incanae; foliola ovato-lanceolata longe et obtuse acuminata ser- rata vel subintegerrima ; tubus stamineus glaber, antherae villosae. Decaisne Nouv. Ann. Mus. IIT. p. 444. — Melia composita DC. Prodr. IL. p. 622 excl. syn. Willd. — M. flaccida Zippel. herb. — Timor. 2. Melia tomentosa roxs. Hort. bengal. p. 30. Folia bipinnata, subtus ef in cost mediâ rubiginoso-pubera vel subtomentosa, foliola ovato-lanceolata acuminata subintegerrima aut vix crenulata, 5—7- juga. Melia japonica Hassk. Cat. bog. p. 218? — Poeloe Pi- nang. Java. 3. Melia arguta pc. /. c. Folia bipinnata glabra, foliola oblongo- lanceolata acuminata argute aristato-serrata; calyces pedicellique sub- velatini. Adr. Juss. 1. c.p. 258. — Molukken. MELIACEAE. 533 AZADIRACHT A _ 4, Melia sambucina er. Bijdr. p. 162. Innovationes leproso- farinosae, folia bipinnata, foliolis 8-jugis ovato-lanceolatis acumina- tissimis grosse obtuse serratis glabris, pedicellis et calycibus leprosis. An Melia composita wiLLD.? — In de tuinen van Java, en als geneesmiddel in gebruik. 5. Melia Azedarach Linn. — Hassk. Cat. bog. p. 219. — Azeda- rach odoratum Noronh. l. e. — Komt in Voor-Indië voor en op Java in de tuinen. — Kakera Kikera mal. IL. AZADIRACHTA apr. suss. Characteres Meliae, sed tub staminei lobi 10 biseriati obtusi, antheris 10 subexsertis muti- cis. Ovarium triloculare, stylus crasse filiformis, stigmate tri fido, lobis conoideis erectis. Drupae putamen osseum abortu unis loculare monospermum. 1. Azadirachta indica Apr. suss. Mém. Mus. XIX. p. 220, tab. 13, fig. 3. Melia Azadirachta Linn. Cav. Diss. VIT. tab. 208, Roxb. Fl. Ind. 1. p. 394. Wight Icon. I. tab. 18. Blume Bijdr. p. 161. Folia simpliciter pinnata, petiolo tereti, foliolis e basi inaequali di- midiato-ovatis acuminatissimis grosse serratis. (Rheed. Hort, Mal. IV. tab. 52. Burm. Zeyl. tab. 15). — Voor-Indië. — Sunda- eilanden. Java, algemeen. — Mimbo sund. of Kimbo. II. CIPADESSA prume. Calyx parvus obsolete 5-denticula- tus. Petala 5 patentia. Filamenta 10, basi in tubum connata, antheris intus adnatis. Ovarium annulo einctum 5-loculare, lo- culis biovulatis, stylo brevi, stigmate capitato 5-denticulato. Ca p- sula? globosa 5-sulcata, loeulis monospermis. — Cupadessa Hassk. 1. Cipadessa fruticosa sr. Bijdr.p. 162. Hassk. Cat. bog. p. 219. Frutex; folia impari-pinnata, foliolis 3—6-jugis ovato-oblongts acu- minatis integerrimis; racemi axillares compositi. — Java. — Koe- pedesa sund. | IV. TURRAEA vins. Calyx 5- (nunc 4-) dentatus, raro-par- titus. Petala 5, ab imà basi demum patentia. Tubus stamineus liber, intus ad apicem antheris 10 (vel 8) sessilibus vel brevissime flamentatis, margine vulgo in dentes lacinulasve diviso. Discus sub. a MELIACEAE. 534 MUNRONIA, anthesi nullus, sed post anthesin annulus duplex brevissimus, ex- terior e basibus petalorum, interior e basi tubi staminei persis- tente, ovarii basin cingens. Ovarium 5-, 10-, 20-loculare, loculis (si 5) oppositisepalis, biovulatis. Stigma exsertum discoideum. Capsulae loculi 1—2-spermi. Semina arillata. — Arbores vel frutices, foliis simplicibus, raro obtuso-lobatis vel sinuato-dentatis, fl. fasciculatis vel sessilibus. $ Petala 5; fl. pedicellati ; ovarium 5-loculare, 1. Turraea pubescens neuven. in N. Act. Holm. 1788, p. 308, tab. 10, fig. 3. Folia ovata utrinque pubescentia; dentes tubi sta- minei bipartiti patentes; stigma alte exsertum globoso-urceolatum disco latiuseulo coronatum. — Biland Hainam. — Poeloe Con- dor (HAXTON). 2. Turraea Billardieri apr. suss. Mém. Mus. XIX. p. 218. Folia ovato-lanceolata acuminata, juniora pubescentia, glabrescentia ; dentes tubi staminei bifidi, stigma alte exsertum obturbinatum. Turraed virens var, B. Bill. DC. Prodr. 1. p. 620. — Java. 3. Turraea concinna ganserr ap. Horsf. lc. p. 182. Folia ovata vel elliptica, brevissime et obtuse acuminata, supra pubescentia, subtus molliter pilosa ; tubi staminei margine revoluti dentes fimbriato-laceri saepe bifidi patentes; stigma alte exsertum globoso-urceolatum, disco latiusculo coronatum. — Java. 4. Turraea pumila sex, /. c.p. 183. Suffrutex minimus (3—6 poll.) ; folia ovato- vel elliptico-lanceolata sinuato-dentata pilosula ; calyx 5-partitus; tubi staminei margine longius revoluti dentes li- neares sursum recurvati ; stignra exsertum parvum globosum.— Java. 5. Turraea pinnata san. in Linnaeâ XV. p. 183. Tota molli- ter pubescens ; foliola 4— 5-juga, alia grosse dentata vel tricuspidata, pleraque ovata acuta, basi obliqua, plerumque opposita, breviter (ter- minale multo majus longiter) petiolulata ; racemi terminales longe pe- duneulati multiflori. Z bermayera pulchella Zipp. mss. — Timor. Vv. MUNRONIA WIGHT. Sepala 5 (raro 4) foliacea persisten- ss: 535 AMOORA. fia. Petala 5 (raro 4) unguibus inter sese in tubum coalitis. Tubus stamineus petalorum tubo cohaerens, antheris 10 (raro 8), dentibus totidem alternis. Discus hypogynus membranaceus ovarium et styli basin vaginans. Ovarium 5—3-loeulare, loculis biovulatis. Capsula 5-locularis, loculis 1—2-spermis. Semina receptaculo centrali demum libero affixa semigloboso-angulata, ven- tre excavata, albumine parco, cotyledonibus foliaceis. — Fru- ties vel suffrutices, foliis imparipinnatis, fl. axillaribus, fasciculatis vel racemosis. — Semina haud alâ introflexâ cincta statuenda esse el. massk. monet. _}, Manronia javanica Bennett én Horsf. Pl, Jav. rar.p. 176, tab. 38, Hassk, Pl, Jav. rar. p. 281. Suffrutex pedalis; foliola incres- eenti bi- raro 1-juga cum impari, infimis multoties minoribus lato- Ovatis, superioribus ellipticis vel oblongis plerumque sinuato-denta- tis; fl, racemosi ; petalorum tubus limbo duplo longior; dentes tubi sfaminei simplices. Lemair. Jard. fleur. IV. tab. 360. Didymo- chiton littorale Hassk. Tijdschr. Nat. Gesch. X. p. 138. Cat. bog. p. 219. — Oost-Java. — (Godong lema jav.). — West-Java in Bantam. — Singadepo laut sund. ‚Fribus IL, Trrcmimam Apu. suss. l.c. p. 223. Folia simpliciter EJ pinata, foliolis integerrimis. Embryi exalbuminosi cotyledones crassae. _VL AMOORA noxp. Calyx 3-sepalus, nudus vel bibracteola- lus. Petala 3 ovalia concava patentia. Tubus stamineus subglo- bosus vel Campanulatus, obsolete 6-lobus, antheris 6 inclusis lobis Oppositis, oblongis trigonis. Ovarium sessile depressum, trilocu- hare, loculis superposite biovulatis, stig mate subsessili pyramidato uetro. Capsula coriacea 2—3-locularis, loculicide 2—8-valvis, Vis medio septiferis. Columna centralis seminifera. Semina solitaria, arillo carnoso, magis minusve completo, involuta, exalbu- a, cotyledonibus crassissimis.—Arbores elatac Asiac calidae, ‚ Lols impari-pinuatis, foliolis multijugis inaequilateris, fl polygamis, _TMASC. paniculatis, fem. racemosis vel spicatis, — Aphanamizis Bl. _1. Amoora Aphanamixis r. et scuuLr. Syst. VIL. 2, p. 1621. | ol alta; folia impari-pinnata, foliolis multijugis oppositis oblon- 818; paniculae elongatac axillarcs. Aphanamizis grandifolia Bt, MELIACEAE. 556 DISOXYLUM. Bijdr. p. 165. — Conf. eum A. cucullatâ roxg. — Java, op den B Salak — Ki djoedjoel sund. 2. Amoora timorensis w. et Arn. /. c. p. 119 adn. Folia pari- vel impari-pinnata, foliolis oppositis 5—7-jugis, oblongis ovato-lan- ceolatis obliquis petiolisque glabris; spicae elongatae. Aphana- mizis timorensis Adr. Juss. l. c. p. 107, tab. 14, fig. S—9. De- caisne l,e. p. 444, — A. Blumei Spanoghe Icon. ined. n. 12. — Ti- mor. — Philipp. eilanden. VIT. DYSOXYLUM prume. Calyx parvus 4—5-fidus. Pe- tala ovali-oblonga rotato-patentia. Tubus stamineus brevis 8 — 10-dentatus, Antherae 8—10 fauci inclusae. Ovarium annulo brevi einctum, 3—4-loculare, loeulis 2-ovulatis, stylo filiformi, stigmate subpeltato. Ca psula coriacea 3- vel 1—2-locularis3—2- valvis, valvis medio septiferis. Semina in loculis solitaria exaril- É lata, exalbuminosa, hilo luteo angulo loeuloram medio inserta, sper- modermide crassâ, cotyledonibus maximis. — Arbores, cortíce lignoque saepe foetidis, foliis pari-pinnatis, panieulis axillaribus. — Dysorylum Bl. Bijdr. eacl. Sect. âlterâ— Prasoxylon M. J. Roemer. 1. Dysoxylum alliaceum er. Bijdr. p. 172. Foliola 4— 5-juga alterna aut opposita, e basi inaequali elliptica obtuse acuminata, pa- niculae divaricatae densiflorae. Hartighsea Forsteri Hassk. Cat. p. 2271. — Guarea alliacea Bl. in Fl, bot. Zeit. 1824, TI. p. 290. Alliaria Rumph. Herb. Amb. II. p. 81, tab. 20. — Prasoxylon M. J. Roem. l.c. p. 101. — Java, in de bergstreken. — Moluk- ken. — Ki bawang poetih mal. of Ki sigoeng sund. 2. Dysoxylum acuminatissimum pr. /. c.p. 513. Foliola 4—0- juga alterna, e basi aftenuat inaequali elliptico-oblonga acumina- tissima, racemi axillares, capsulae trigono-globosae albidae 2—ö- loculares, Dysorylum aculeatissimum Steud. Nomencl. sphalma- te. — Java, op den Seriboe. — Tanglar monjet sund. 3. Dysoxylum longifolium eu. /. e. Foliola 5—6-juga alterna, e basi angustatà inaequali oblonga obtusa, paniculae contractae, fl. decandri, rarius S-andri. — Java, op den Salak. — Baloe in jek sund. MELIACEAE. 537 CHISOCHETON. 4. Dysoxylum simile pu. l.c. p. 174. Foliola 4-juga opposita, e basi valde inaequali attenuatâ oblonga obtusiuscula, paniculae axil- lares, capsulae didymo- aut trigono-globosae, plerumgue biloculares; cotyledones saepe lobatae. Frichilia Spreng. Syst. IV. 2, p. 252. — Java, op den Seriboe,. — Maranginan poeti mal. 5. Dysoxylum laxiflorum pr. /. c. Foliola 5—6-juga alterna, e basi parum attenuatà inaequali oblonga obtuse acuminata, paniculae axillares longissimae divaricatae, folio vix longiores, calyx urceola- tus 4—5-dentatus, petala oblonga acuta, annulus perigynus ciliola- tus. — Flores odorati. — Frichilia Spreng. l. c. — Java, op den Salak. — Kapinango sund. 6. Dysoxylon macrocarpum su. /. c.p. 175. Foliola 5—6-juga alterna, e basi oblique rotundatâ oblonga acuminata, majuscula, glabra, capsula maxima coccinea 4-valvis, 4-locularis. Frichilia Spr. l.c. — Java, op den Pangerango, Salak. — Ki hadji sund, — __De meeste soorten van dit geslacht bezitten in de vrucht en andere deelen eenen meer of minder knoflookachtige reuk, zoodat de inlan- ders daarvan in plaats van uijen en knoflook bij hunne spijzen ge- bruik maken. Dysoxylon spiciflorum sPaN. in Linnaed XV, p. 183, dubium, VIJL CHISOCHETON prumr. Calyx urceolatus subinteger- rimus. Petala 4 linearia. Antherae 6 (raro 7, 8), tubo conico sexfido intus ad faucem insertae. Ovarium annulo brevissimo cinetum, 3-loculare, loculis uniovulatis, stylo clavato, stigmate _obtuso. Capsula 2—3-locularis, nunc abortu unilocularis, 2—3- valvis, valvis medio septigeris. Arillus incompletus carnosus; em- bryi exalbuminosi cotyledones maximae peltatae. — Arbores, foliis pari-pinnatis, paniculis supraaxillaribus. — Schizochiton ex auctorum emend. 1. Chisocheton patens pu. Bijdr. p. 169. Foliola 5—10- _juga subopposita oblonga; paniculae supraaxillares patentes, fasti- giato-ramosissimae ; fl. minuti, 6-andri. — Java, op den Salak. — Baloen injoek sund. 2. Chisocheton divergens pi. /.c. Foliola subopposita 5 —15- MELIACEAE. 538 HARTIGHSEA, juga oblonga; paniculae supraaxillares divergentes virgatae, fl, saepe T-andri. — Java, met de voorg. — B. i. hidang sund. IX. HARTIGHSEA apr. Juss. Calyx 4—5-partitus vel den- tatus aut subinteger. Petala 4— 5, basi cum tubo stamineo con- _ nata, raro libera. Tubus stamineus cylindricus, apice 8—10- dentatus, dentibus simplicibus vel bifidis, antheris 8—10 fauce inclusis, tubi erenaturis alternis. Ovarium sessile, tubulo erenulato vaginatum, 8—4-loculare, loculis 1- vel 2-ovulatis, stylo filiformi interdum subnullo, stigmate discoideo. Capsula 3—4-locularis, loeulieide 3 —4-valvis. Semina in loculis 1 vel 2, exarillata vel arillata? Embryi exalbuminosi cotyledones crassae. — Arbores Novo-Hollandae et moluccanae, foliis pinnatis. — Dysozyli $ Ma- crochiton Bl. Bijdr. 1. Hartighsea excelsa apr. suss. Mém. Mus. XIX. p. 228, Foliola 4-juga subopposita, e basi rotundatÂâ inaequali ovato- vel ovali-oblonga acuminata; paniculae contractae, fl. 8-andri, petalis extus sericeis, cap- sulae subglobosae 1—3-loculares. Melia excelsa Jack in Hook. Bot. Misc. 1. p. 281. — Frichilia Spreng. Syst. IV. 2, p. 252. — Java, in Buitenzorg en Tandjoer. 2. Hartighsea mollissima apr. suss. /. c. Foliola 5 —12-juga subopposita, e basi rotundatâ subaequali oblonga obtusiuscula, subtus cum paniculis divaricatis mollissima, fl. octandri, petalis basi cum tubo stamineo coalitis, ovarium tubo inclasum. Macrochiton mollis- simum Bl. l. e.p. 175. — Trichilia Spr. Syst. IV. 2, p. 252.— Java, op den Salak, Gedé. — Ki boawan sund. X. EPICHARIS prume. Calyx urceolatus, irregulariter 4—5- fidus. Petala 4, rarius 5, elliptico-oblonga. Antherae 8 vel 10, tubo dentato ad faucem intus adnatae. Ovarium tubulo mem- branaceo inclusum, 4-loculare, loculis biovulatis, stylo filiformi, stigmate capitato-depresso. Capsula subglobosa coriacea, 2—4- valvis, 2—4-locularis, valvis medio septigeris. Semina solitaria, arillo carnoso incompleto, exalbuminosa, cotyledonibus crassis- simis. — Arbores, foliis impari-pinnatis, Guareac affines. — Gua- reae sp. ap. Spr. Syst. WELIACEAE. 539 DIDYMOCHITON. _ 1. Epicharis speciosa apr. suss. Mém. Mus. XIX. p. 114, tab. 15, fig-12. Decaisn. Lc. Folia impari-pinnati, foliolis 1—8-jugis oblongis oblique obovatis ovatisve breviter obtuse acuminatis ; racemi breves, calyx campanulatus. — Timor. 2. Epicharis cauliflora sr. Bijdr. p. 166. Foliola 10—1 2-juga cum impari, opposita, e basi inaequali-rotundatâ oblonga acuminata, ad eostam subtus cum petiolis tomentella; racemi laterales, fl. specio- sis, magn. Citri aurantii. Azedarach ramiflorum Noronh. l. c. p. 67. Java, in de wouden der bergstreken. — Pingko sund. 3. Epicharis sericea sr. /. c. Foliola 12—15-juga cum impari _subopposita, e basi parum attenuat inaequali oblonga acuminata ad costam subtus pubescentia, petiolo glabro; racemuli laterales con- ferti, — Flores minores quam praecedentis, et petala extus seri= cea, — Java, op den T'jerimai. — Hari pingko mal. Kilang- kit sund. _4 Epicharis densifiora pr. /. c.p. 167. Foliola 5—8-juga cum impari, alterna, e basi inaequali rotundatà ovato- vel ovali-oblonga acuminata subtus pubera; racemi axillares conferti, fl. parvi vulgo 1-andri. — Java, op den Salak. — Maranginan sund. 5. Epicharis? altissima pr. /. c. Arbor excelsa; foliola 7—10- Juga cum impari, e basi oblique rotundatâ oblonga obtuse acuminata glabra, costâ subtus puberá ; racemi axillares conferti, flores …, cap- sula 4-locularis, 4-valvis, semina solitaria, arillo aurantiaco.— Java, Op den Salak, — Ki tjerirongo sund. 6. Epicharis(?) setosa span. in Linnacá XV. p. 182. Foliola 6-juga cum impari, opposita vel alterna, e basi valde obliquâ ovato- vel elliptico-oblonga, glabra; paniculae supraaxillares elongatae, fl. _S-meri, — Timor. _ XL DIDYMOCHITON sruur. Sepala 5 parva imbricata. Pe- tala 5, cum tubo stamineo arcte connata, apice libera patula. Tu- _ DUS stamineus elongatus cylindricus 10-dentatus, intus ad faucem b Antheris 10; Ovarium tubo membranaceo inclusum 5-loculare MELIACEAE. 540 GONIOCHITON. loculis biovulatis, stylo filiformi, stigmate capitato. Bacca? cor- ticata ovata, 2—8-locularis. Semina in loculis solitaria exarillata exalbuminosa, cotyledonibus crassis. $ Flores glomerati. 1. Didymochiton nutans pr. Bijdr. p. 177. Massk. Cat. bog. p. 221. Frutex, foliis impari-pinnatis, foliolis 7—9, infimis ovatis, reliquis oblongo-lanceolatis, subtus in costà pubescentibus; spicac paniculatae axillares solitariae nutantes, floribus glomerulatis. — Variat foliolis angustioribus, repandis. — Java, in de wouden der bergstreken. — Pinango, Kokosan monjet sund. 2. Didymochiton Gaudichaudianum apr. suss. l.c. p. 231. Folia longissima, foliola 8-juga oblonga oblique ovata acutissime acumi- nata, membranacca, glabra; glomeruli longissime spicati— Rawak. 3. Didymochiton Leschenaultianum apr. suss. /. c. Foliola 1—2- juga oblongo-obovata breviter acuminata, subtus pubescentia; glo- meruli paniculati; panicula coarctata. — Java. XII. GONIOCHITON Brume. Calyx minimus, obsolete 5-- dentatus. Petala 5 oblonga patentia. Tubus stamineus brevis, dentatus, conicus, angulatus, intus ad faucem 10-antherifer. Ova- rium urceolo membranaceo cinctum, 5-loculare, loculis 2-ovulatis, stylo filiformi, stigmate peltato-angulato. Capsula globosa cor riacea, 3—4-valvis, 3—4-locularis. Semina in loculis solitaria exarillata, exalbuminosa, cotyledonibus maximis plano-convexis. 1. Goniochiton arborescens pr. Bijdr. p. 177. Arbor, foliis im- pari-pinnatis, foliolis sub Quis suboppositis, e basi attenuatà saepe inaequali elliptico-oblongis obtuse acuminatis; racemi compositi_ axillares. — Java, aan den voet van den Salak en Seriboe. — Ki koempai, Ki koeja sund. XIII. SANDORICUM cavan. Calyx cupuliformis breviter ob- tuse S-lobus. Petala 5 oblonga libera, aestivatione imbricata, sub anthesì patentia. Tubus stamineus eylindricus apice 5-dentatus, dentibus intus basi antheriferis, antheris 10 inclusis cordatis. Ovar rium calycis fundo semiimmersum, superne cum styli basi tubule __MELIACEAE. 541 SANDORICUM, membranaceo lacero 5-dentato vaginatum, 5-loeulare, loculis biovu- Jatis, stylo columnaeformi, stig mate longo, basi globoso, superne B-fido, lobis emarginatis. Bacca pomiformis 5—8-locularis. Se- mina in loeulis solitaria, inversa, arillo chartaceo, extus pulposo, In- clusa. Embryi exalbuminosi cotyledones crassissimae. — Arbo- res, foliis pinnati- 3-foliolatis, subtus pubescentibus, fructibus acidulis. 1. Sandoricum indicum cav. Diss. VII. tab. 202 ef 203. DC. Prodr.T. p. 621. Bl. Bijdr. p. 164. Arbor; folia 3-foliolata; foliola petiolulata lato-oblongove-ovata, lateralia basi inaequali-rotundata (5—7 poll. longa), medium subcuneatum 7 —8 poll, valide costula- _ ta, juvenilia puberula; paniculae axillares puberulae folio breviores; fl. bracteati aggregati. Hassk. Retz. 1. p. 146. Hort. Bog. 1. p. 125. Trichilia nervosa DC. l.c. p. 623. Azedarach edule Noronh.l. e.— Voor-Indië. Java. Molukken, Philipp. eilanden, op be- bouwde plaatsen. — De vrucht, Sentoel sund. of Sontol jav, is zuur en niet bijzonder geacht; de schillen worden geconfijt en de vleczige pitten afgezogen. — De schors van den wortel, die bitter en geurig is, behoort tot de inlandsche geneesmiddelen. 2. Sandoricum nervosum su. /.c. p. 163. Arbor; folia 3-foliolata; foliola petiolulata subrotundo-ovata apice rotundata vel acuta, aut _ovato-oblonga acuminata, juvenilia utrinque puberula, adulta supra _ nitida, subtus velutino-pubera, valide costulata, lateralia 7 }—3 poll, _ terminale 31—8 poll. longa; paniculae axillares virgatae. MHassk. Le. — Trichilia Vahl. DC. Prodr. 1. p. 623. — Java. De vrucht, Katjapi sund., wordt als de voorgaande gebruikt, de pitten zijn aangenamer van smaak. — Deze en de voorgaande behooren tot de vruchtboomen, die in de meeste kampongs gevonden worden. — Ki katjapi sund. 3. Sandoricum glaberrimum nassx. Retz. 1. p. 145. Hort. Bog. Lp. 124. Arbor; folia trifoliolata, foliola petiolulata, oblonga vel elliptico-oblonga, breviter acuminata, costulis subtus prominulis, 235} poll. longa, glaberrima; paniculae ad apices ramorum axil- lares glabriusculae, folio breviores vel longiores, fl. pedicellatis saepe ternis. — Java, in de wouden der bergstreken. — De vrucht is als van de voorgaande. MELIACEAE. 542 WALSURA, XIV. WALSURA roxpBuren. Calyx brevis 5-fidus. Petala 5 oblonga aestivatione imbricata, sub anthesi patentia. Tubus sta- mineus profande 10-fidus, lacinijs linearibus apice bifidis, infra apicem inter lobos antheriferis, antheris 10 apiculatis. Ovarium sessile, disco annulari carnoso immersum, 2—8-loculare, loculis biovulatis, stylo brevi clavato, stigmate globoso, 2 — 3-apiculato. Bacca carnosa, indchiscens, unilocularis monosperma, semine in- verso arillato. — Arbores foliis trifoliolatis, rarius bifoliolatis, vel bijugts. 1. Walsura? pinnata nassk. Retzia I. p. 147, 235. Hort. Bog. IL. p. 126. Arbor, comà globosâ; folia alterna, pedalia, impari-pin- nata, foliolis bijugis increscentibus, e basi breviter attenuatâ et in- aequilaterâ oblongis vel oblongo-lanceolatis longiter acuminatis in- tegerrimis coriaceis glabris subtus glaucis, rhachi et petiolulis utrin- que incrassatis; paniculae lutescentes superne axillares vel congestae fastigiatae glabrae, rhachi complanatÂâ, fl. copiosissimis albidis parvis 2 lin.; ovarium biloeulare, annulo laete rubro circumdatum, loculis biovulatis, stigmate depresso globoso ; bacca exsucca monosperma fla- vescenti-fusca, 9 lin. longa, 6 lata, ovalis, basi calyce suffulta, peri- carpio coriaceo intus albido-roseo, septorum rudimentis notata; se- men inversum, arillo succoso dulci, rhaphe valde prominulâ, testà membranaceo-crustaceâ, laevi, rubescente; embryi viriduli exalbumi- nosiì cotyledones aequales applieitae carnosac, — Java, in Bantam. XV. HEYNEA roxs. Characteres Walsurae, sed petala sub_ anthesi erecta; tubus stamineus profunde 5-fidus, laciniis late linearibus, apice bifidis, inter lobos antheriferis, antheris 10. Ova- rium biloculare, Capsula carnosa unilocularis bivalvis, semine solitario. — Folia impari-pinnata ; flores passim tetrameri. 1. Heynea multijuga su. Bijdr. p. 168. Adr. Juss. l.c. p. 275. Arbor; foliola sub- 6-juga, subopposita, e basi acut subinaequali elliptica obtuse acuminata; racemi axillares solitarii, fl. parvi, calyce plano 4—5-dentato; ovarium annulo incrassato cinctum 2-loculare. Java, op den Tjerimai. 2. Heynea quinquejuga roxs. Mort. Beng. p. 90, Adr. Juss. l.c. MELIACEAE. < 545 AGLAIA- Foliola 5—7-juga ovato-oblonga, subtus ad venarum axillas cum pa- niculis virgatis ferrugineo-tomensosa. Frichilia rufinervis Bl. Bijdr. p. 164, — Java. Molukken. XVI. AGLAIA rourerr. Calyx 5-dentatus vel-partitus. Pe- __tala 5, libera vel basi coalita, sub anthesi in globum conniventia. Tubus stamineus brevis, apice urceolato dilatato integerrimus vel 5-dentatus, antheris 5 inelusis mutieis. Ovarium unilocu- lare, saepe abortiens, foecudum biovulatum, stig mate subsessili lato integro vel subbilobo. Bacca corticata exsucca 1—2-sperma. Se- mina exarillata, exalbuminosa, cotyledonibus crassissimis. — Arbores, foliis alternis, impari-pinnatis. — Camunium Rumph. — _Amerina Noronh. 1. Aglaia odorata our. Coch. 1. p. 173. Jack Mal. Misc. et in Hook. Bot. Misc. II. p. 79. Blume Bijdr.p. 110. Frutex; foliola 8—5 obovato-oblonga obtusa, cum racemis compositis glabra. Ca- munium sinense Rumph. Herb. Amb. V. p. 28, tab. 18, fig. 1. — Cochinchina. Molukken. Java, veel in de tuinen. — Tjoe- lang sund. — De welriekende bloemen dienen, tot hoofdtooisel. 2. Aglaia argentea pr. Bijdr. p. 170. Arbor; foliola sub-15 (vel multa) e basi subeordat oblonga acuminata, subtus argenteo-lepro- sa, paniculae basi indivisae, superne ramosae. — Java, op den Sa- Jak, Parang. — Panglar sund. 3. Aglaia Sulingi pr. /.c. Arbor; foliola 5—7 e basi parum attenuatâ elliptico-oblonga obtusiuscula, cum paniculis corymbosis Strietis medio ramosis glabra. — Java, op den Soeling. 4. Aglaia elliptica pr. /. c.p. 171. Arbor; foliola 5—7, e basi vix inaequali rotundatâ elliptico-oblonga obtuse acuminata, nervis subtus petiolis pedunculisque rufo-tomentosis, paniculae laxae elon- gatae, petala basi coalita. — Java, op den Parang. 5. Aglaia speciosa pi. /.c. Arbor; foliola 5—11 subopposita, oblongo-lanceolata obtuse acuminata, cum paniculis dense ramosis dense rufo-lepidota. — Java, aan den voet van den Salak. — Sa- lim lalaki sund. _ MELIACEAE. 544 MILNEA, 6. Aglaia odoratissima pr. /. c. Frutex; foliola 3—5 e basi in- aequali oblonga obtusiuscula, cum paniculis pyramidatis subtus in nervis tenuissime lepidota, caeterum glabra. — Java, op den Sa- lak. — Ki bewok sund. 1, Aglaia inaequalis revsm. et Binnen. in Nat. Tijdschr. Neerl. Ind. IL p. 305, Arbor a basi ramosa; folia Iyrato-pinnata ; foliola tri- juga cum impari, opposita vel infima plerumque subalterna, e basi inaequali-rotundatâ elliptico-oblonga longe acuminata, supra glabra, subtus in nervis cum petiolis pedunculisque rufo-lepidota, terminale 1—1; poll. longum ; paniculae laxae elongatae, fl. parvi odori. — Java, op het Duizendgebergte. XVIL MILNEA roxB Calyx 5-fidus. Petala 5 concava, acsti- vatione convoluta, sub anthesi erecta. Tubus stamineus abbrevia- tus, apice globoso-dilatato intus antherifer, antheris 5 inclusis muticis. Ovarium disco semiimmersum, 2—8-loculare, loculis 1—2-ovulatis, stylo brevi crasso, stigmate truncato-dilatato ob- solete emarginato 2—8-lobo. Bacca corticata, exsucca, unilocularis, monosperma. Semen arillo carnoso completo inclusum. Embryi exalbuminosi cotyledones erassae transverse sibi incumbentes. — Arbores vel frutices, innovationibus lepidotis, foliis alternis impari- pinnatis, arillo eduli. 1. Milnea montana sack Fransact.Linn.Soc. XIV. 1. p. 118.Folia pinnata,foliola utringue circiter 3 cum impari,obverse elliptico-oblonga longe obtuse acuminata glabra, ramuli petiolique pulverulento-ferru- ginei; paniculae axillares vel supraaxillares foliis breviores, fl. parvis viridulis, baccae globosae, Lansii domestici circiter mole, 1— 2-locu- lares, 1—2-spermae, pulpâ amaricante. — A M. eduli m. fl. digynis differt. — Laansio montano Rumph. Herb. Amb. 1. p. 154, tab. 56 si- milis — Aglaiae odoratae conspecificam esse posse monent cel. WIGHT et ARN. 1. c. p. 118, — Sumatra, in de wouden van Benkoelen. XVIII LANSIUM ruurn. Calyx 5-sepalus persistens. Pe- tala 5 subrotunda. Tubus stamineus urceolato-subglobosus, ore subintegro, antheris biserialiter 10 inclusis. Ovarium annulo exiguo cinctum 5-loculare, loculis 1—2-ovulatis. Stylus brevis NELIAGEAE. 545 LANSIUM. columnaris. Stigma sina D-radiatum, Bacca oralk 5-locu- laris, loculis monospermis, uno alterove loculo saltem perficiente. Semina arillo pulposo tumido, ovulorum connubio quandoque diëmbrya. Embryi exalbuminosi cotyledones inaequales traus- verse sibi incumbentes. — Arbores, foliis alternis 1m pari-pinnatis paucijugis, foliolis alternis integerrimis, paniculis axillaribus. 1. Lansium domesticum sack. Ramuli tomentosi, folia alterne impari-pinnata, foliolis 3 —4 utrinque brevi-petiolulatis obverse ellip- tico-oblongis obtuse apiculatis, venis subtus pubescentibus, 7—10 poll. longis; racemi e truneo vel ramis, solitarii vel fasciculati, to- mentosi, ian sessiles basi tribracteolati, stylus brevis crassus 10- sulcatus, stigmate obsolete radiato, bacca oblongo-obovoidea vel ovalis flavida leviter tomentosa, vulgo 2 tantum seminibus fecundis, pulpà albidâà subpellucidâ. W. Jack Transact. Soc. Linn. Lond. XIV. 1, Pp. 115, tab. IV. fig. 5. Bl. Bijdr. p. 165. Hassk. Cat. p. 228. Lansium javanicum M. J. Roem. Syn. Monogr. I. p.97 — Lansium Bumph. Herb. Amb. 1. p. 151, tab. 54. Marsden Hist. of Sumatra P- 101, tab. V. — Algemeen op den Sunda- -Archipel, Moluk- ken. — Tuangsat of Lanseh mal, Doekoe sund. Langsëp Jav. — De zuurachtige zoete vruchten worden gegeten, de zeer bit- tere zaden zijn wormdrijvend. Doekoe met zoete, Bidjitan met zuurachtige, Kokosan met wrange zure vruchten (HASSK.). 2. Lansium humile nassk. Hort. Bog. 1. p. 121. Arbor humilis; folia impari-pinnata, foliolis 1—7 alternis, e basi acut oblongis vel elliptico-oblongis acuminatis integerrimis subcoriaceis, glabris; ra- cemi axillares (paniculati ?) ; tubus antherifer intus costatus ; baccae subglobosae in raeemis solitariae verruculoso-5-radiatae, epicarpio co- riaceo. — Tuansio domestico affine, differt fructu haud ovali et laevi atque epicarpio haud tenui. — Sumatra. — Java, aan den Salak. 3. Lansium aqueum sack. /.c. Lansio domestico simillimum, sed foliola subtus villosa, baccae globosae. Jack. l.c. p. 116 varietatis tilulo. Indumento, baccis globosis et pulpâ magis aquosâ et masti- catione magis dissolvendâ, nisi species, varietas profecto admodum in- signs. — Sumatra. — Met Lansium domestieum Aër aër mal. Adnot. Quid Lansium sylvestre RUMPH. L. c.p. 55? — Quid Meka- : 35 Flora van Ned, Indië. I. — 2e Afd, MELIACEAE. 546 XYLOCARPUS. cea, Lansio aflinis, a cl. BENTHAM indicata (Hook. Lond. Journ. IL, p. 213), e Novà Guineâ? XIX. XYLOCARPUS apr, suss. Calyx ureeolatus 4-fidus. Petala 4 libera, aestivatione imbricata, sub anthesi reflexa. Tubus stamineus urceolatus apice 8-fidus, laciniis acutis bipartitis, intus inter lacinulas antherifer, antheris S inclusis. Ovarium disco latiori concavo insidens, 4-suleum 4-loculare, loculis 2—5-ovulatis, stylo brevi, stigmate lato supra convexo pileato. Capsula glo- bosa carnosa, septis tenuissimis obliteratis subunilocularis, 4-valvis, polysperma. Semina maxima circa axis partem superstitem in glo- bum coacervata. Cotyledones exalbuminosae inaequales.— Arbo- res littorales, foliis pari-pinnatis paucijugis, seminibus intra capsu- lam germinantibus. — Carapae spec. Bl. Bijdr. 1. Xylocarpus Granatum koenie ap. Roxb. Fl, Ind. 11. p. 240, Zoll. in Nat. en Geneesk. Arch: 1. p. 582. Carapa moluccensis Lam. Bl. Bijdr. p. 179. Foliola 2—3-juga opposita, e basi parum attenuatâ ovata obtusiuscula. Span. Lc. p. 783. Granatum litoreum Rumph. Herb. Amb. III. p. 92, tab. 61. — Molukken. Timor. 2. Xyloearpus obovatus apr. suss. /. c.p. 344. Zoll. l.c. Fo- liola 1—2-juga opposita obovata, rotundata, coriacea onvexiuscula, antherae 8, ovarium 4-loeulare, drupa corticata 4-locularis, septis membranaceis, nucleis 8—12. Carapa obovata Bl. Bijdr. p. 179. — Kuststreken van Java, Noesa Kambangan, Noesa Laut. — Kajoe Niri sund. 3. Kylocarpus carnosulus zor. /. c.p. 582. Foliola 2—3-juga opposita subcoriaceo-carnosula fragilia ovata obtusa, venis purpuras- eentibus; drupa globosa. — Java, in Banjoewangi langs de kust (zorL. n. 2896). Ordo CXVI. CEDRELEAE Rr. BROWN. Arbores saepe excelsae, ligno plerumque duro odorato colorato, foliis alternis pinnatis, exstipulatis. Flores hermaphroditi vel po- lygami. Calyx liber 4—5-sepalus vel-fidus, aestivatione imbricatus. CEDRELEAE. 547 ELINDERSIA. Petala sepalis alterna et longiora, libera, interdum unguiculata, aestivatione contorta vel convoluta. Stamina disco hypogyno cum petalis inserta, iis numero dupla et breviora, oppositipetala alternis semper antheriferis breviora, interdum sterilia vel nulla, filamentis nune latis apice bidentatis in tubum 8— 1 0-antheriferum coalitisnune subulatis liberis apice antheriferis, antheris imo vel medio dorso in- sertis. Discus hypogynus glandulosus, ovarium stipitis specie sufful- ciens vel annuli specie ejus basin ambiens et subadhaerens, interdum longior tubuloso-vaginans. Ovarii liberi loculi petalorum numero, interdum pauciores, 4— 8 —12-pluriovulati, placentis septa mar- ginantibus eum axi centrali coalitis biseriatim ovuliferis. Stylus simplex, stigmate parvulo vel latiore, peltato-discoideo angulato Je lobato. Capsula lignosa, 3 —5-locularis, septifrage 3 —ö-val- s, valvis ab axeos centralis crassi tri-pentagoni vel alati angulis Bt solutis. Semina plana, imbricata, exarillata, testâ fun- goso-membraniformi, basi apiee vel undique in alam expansâ, al bu- mine carnoso parco vel nullo, embryi cotyledonibus carnosis vel planiuseulis. — Arbores tropicae, majori numero in Asiâ et Australasi tropic vigentes. Ë Tribus IL. CeprrLrar ADR. auss. Adm. Mus. XIX. p. 252. Corolla aestivatione convoluta vel contorto-convoluta. Stamina libera. Hylum seminis si hoe superne alatum, ad ejusdem basin obvium. IL FLINDERSIA nm. BROWN. Calyx brevis 5-fidus. Petala 5 sessilia patentia. Stamina 10, disci hypogyni cyathiformis 10- plicati suberenati dorso inserta, oppositipetala sterilia, antherae cordatae apiculatae conniventes. Ovarium disco laxe cinctum 5- loculare, ovulis in placentis semiseptiformibus juxta utrumque latus binis superpositis. Stylus simplex obtuse 5-gonus, stigmate pel- tato 5-lobo. Ga psula lignosa echinata tuberculata, 5-locularis, apice partibilis, segmentis spongioso- lignosis, valvis oppositis ef septiformi- bus, utrinque dispermis. Semina superne alata. Embryi exalbumi- nosi transversi cotyledones erasso-foliaceace, radicula brevissima Centripeta. — Arbores Novae Hollandiae tropicae atque moluccanae, foliis alternis impari-pinnatis, 1—3-jugis pellucido-punctatis, pa- nieulis terminalibus, fl. parvis albis. 1. Flindersia amboinensis roin. Dict. Suppl. IV. p. 650. DC. 35% septicide 5-valvis, valvis demum ab axi 5-alato placentifero solutis 5- 4 en CEDRELEAE. 548 Prodr. I. p. 625. Foliola 3—7-juga subopposita lanceolata ac glabra, racemi penduli, capsulae ovato-oblongae sub-5-gonae. Ar ‘radulifera Rumph. Herb. Amb. IL. p. 201, tub. 129. — Am boina, op Hitoe. Ceram. II. CEDRELA rinn. Calyx 5-fidus brevis. Petala 5 intu plicâ longitudinali. Genitalia stipitata. Stamina 10, apice disc cum stipite conereti 5-lobi 5-costati, inter costas plicis petalorur adnati, inserta, oppositipetala ananthera brevissima vel obsoleta, fet N tilium filamentis subulatis, antheris cordatis versatilibus. Ov: rium stipite discoque insidens 5-loculare, loculis 8- vel 12-ovula z Stylus brevis 5-gonus, stigmate peltato obsolete 5-gono sup 5-radiato. Capsula 5-locularis, ab apice septifrage 5-valvis, valv. axin septiferum pentagonum nudantibus. Semina deorsum vel utr que alata. Embryi intra albumen earnosum parcum recti cotylé dones subfoliaceae, radieula supera. — Arbores in Americae et Asiae regionibus tropicis indigenae, foliis alternis pinnatis multijugis, panieulis terminalibus. E 1. Gedrela Toona roxs. Arbor alta, ligno rubente odorato, petit lis dein glabratis, foliolis plerumque alternis aut suboppostis 6- 10—12-jugis breviter petiolulatis, e basi nunc leviter inaequali ovato oblongis abrupte acuminatis, integerrimis vel repandis, raro subse ratis, membranaceis, novellis velutinis, glabrescentibus, nervis albidi rubrisve velutinis; panicula diffusa pendula; capsulae lignosae loculares, loculis 2—4-spermis. Cedrela Toona Roxb. Corom.l tab. 238. Flor. Ind. 1. p. 635. DC. l.c. p. 624. W. et Arn. p. 124. — Cedr. febrifuga Bl. Bijdr. p. 180. Forsten Diss.d. Cedr. febr. p. 18. Hassk. Cat. bog. p. 222. Hort. Bog. I.p. 129. — Swie- tenia Sureni Blume Cat. Buitenz. p. 12. — Toona febrifuga M. Roem. Syn. Monogr. 1. p. 139. -— Sureni spec. rubra Rumph. Herb. Amb. III. p. 126, tab. 59. — Voor-Indië. — Sunda- eilanden, Molukken, in de wouden der bergstreken algemeen. Soeren mal. en jav. — De bittere bast, waarvan RUMPEIUS in het V Deel, bl. 63 van het Herb. Amb. reeds met lof gewaagt, werd in lateren tijd ook op Java met goed gevolg als tonisch en koortsdrij= vend geneesmiddel aangewend (sr. Bijdr. p. 199, norsr.£. 4. P- wartz, Over eenige jav. geneesmiddelen, bl. 21 —32). dente, GEDRELEAE. 549 GEDRELA. za 5 2. Gedrela inodora uassk. Hort. Bog. 1. p.131. Arbor alta, ligno albo inodoro, petiolis glabris, foliolis suboppositis vel oppositis lon- gius petiolulatis 9—12-jugis, e basi inaequali oblongis attenuato- acuminatis, subcomplicatis, subfalcatis, coriaceis, glabris, nervis ru- bentibus ; panicula erecta; capsulae coriaceae obovato-oblongac, basi acutae, 5-loculares, loculis S-spermis. Sureni spec. alba Rumph. Lc. UI. p. 126. — Java, op den Megamendong, aan den voet van den Gedé, 3. Cedrela Teysmanni nassK. l.c. p. 133. Arbor alla, petiolis molliter tomentosis, foliolis oppositis vel suboppositis 5—9-jugis subsessilibus, e basi inaequaliter rotundat oblongis acuminatissimis membranaceis, supra glabris, subtus ad nervos puberis, ciliolatis; pa- niculae……, capsulae obovato-oblongae basi attenuatae, apice acutae, coriaccae, 5-loculares, loculis 8-spermis. — Javá, in Banjoewangi. Ordo CXVII. BALANITEAE enDr. 1. BALANITES perin. Sepala 5 aestivatione valvata. Petala 3, ad basin disci glandulosi, ovarii basin cingentis, inserta, lanceo- lata, aestivatione valvata. Stamina 10, cum petalis inserta. Ova- rium liberum villosissimum oblongum 5-loculare, ovulis in loculis solitariis, ex anguli centralis apice pendalis. Stylus filiformis, stig- mate capitato. Drupa baccata, ovoidea, acuta, putamine lignoso pentagono, uniloculari, monospermo. Seminis exalbuminosi testa fibrosa, cotyledones ovatae— Arbores Africanae et Asiaticae, spi- nis axillaribus, foliis alternis, bifoliolatis, foliolis ovalibus vel oblon- __S1s coriaceis integerrimis, fl. axillaribus eymosis viridulis, suaveo- lentibus. 1. Balanites Roxburghii Binet Ann. Sc. Nat. 4. sér. II. p. 258. Petala velutina. Balanites aegyptiaca Roxb. Wight nec Delil. — Voor-Indië, waarschijnlijk ook op den Archipel. Ordo CXVIII. SAPINDACEAE Jussieu. Arbores, frutices vel suffrutices, erecti vel scandentes, saepe cir- rhosi, raro herbae, foliis alternis, rarissime oppositis ufplurimum Ae Bel SAPINDACEAE. 550 GENERA. — compositis, stipulis caducis vel saepissin& nullis. Flores herma- phroditi vel polygami, saepe parvi, bracteolis ad basin pedicelloram minutis lateralibus. Sepala 5 libera vel basi coalita, saepe inaequa- lia, 2 postica haud raro adscendentia et in unum connata, anticum saepe deflexum. Discus carnosus hypogynus vel subperigynus, regularis vel unilateralis, integer vel varie divisus. Petala (passim nulla) disei margini exteriori inserta, postieum nune deficiens, reliqua 4 aequalia vel dissimilia, aestivatione utplurimum imbricata, ungue intus villoso vel glanduloso, nune omnium nunc anticorum squa- mulà aucta, Stamina disco intus, raro extus inserta, duplo numero partum floralium, 8—10, vel paucibra, rarissime 4-plo numero, biseriata, ovarium cingentia, saepissime excentrica, filamentis liberis vel basi coalitis, saepe villosis, antheris introrsis bilocula- ribus, articulatis, loculis suboblique appositis vel suboppositis. O va- rium in fl, masc. rudimentarium vel nullum, in hermaphrodito li- berum, sessile vel stipitatum, centrale vel exeentricum, tri- raro 2—4-loculare, ovulis in loculorum angulo centrali solitariis, raro 2d, stylis liberis vel unitis, stigmatibus loculorum numero, Fructus 2—3—4-locularis, vel abortu unilocularis, eapsularis vel samaroideus, loeulieide vel septicide dehiseens vel indehiscens. Se- mina globosa vel compressa, interdum alata, saepe arillata vel hilo lato. Embryi exalbuminosi saepe curvati vel spiralis eotyledo- nes ineumbentes, — Ordo maximam partem tropicus. Eigenschappen. Onderscheidene Sapindaceën zijn rijk aan looi- stof en worden in de industrie gebruikt. De vruchten van sommige soorten zijn eetbaar, terwijl andere, vooral in de zaden vergiftige beginsels bevatten. Overzigt der Geslachten : A. Meeldraden aan de binnenzijde van den ktlierring bevestigd. j Boomen of heesters zonder ranken. ; LL. Bloemen regelmatig; bladen gevind. a. Zaden zonder zaadrok: 1, Sapindus. II. Xerospermum. XI. Ja- gera— (X. Lepisanthes?) — vruchtlobben gevleugeld: XXV. Atalaya. b. Met zaadrok ; — a deze onvolledig ; bloembladen zonder schubje: IIi. Cubilia, veelal met een schubje: XII. Cupania, XI. Zygolepis- NV, Lachnopetalum. XIV. Aryretera. — ? XV. Lepidopetalum. — XVL Spanoghea. 5 _—_ B zaadrok volledig : geene bloembladen ; kelk 5—6-deelig: XX. Schlei- chera; stempels 2—3 draadvormig; bloembladen somtijds ontbrekend, SAPINDACEAE. bol SAPINDUS. vrucht niet openspringend: IV. Nephelium; als de voorgaande, maar één stempel: VL. Irina; bioembladen aan den voet aan weêrszijden oor- vormig ingeslagen: VII, Otophora. ? VIII, Otolepis; — bloemen 5- deelig; bloembladen met dubbelen tweelobbigen kam, 10 meeldraden : IX, Scorododendron; bloembladen met een ingerold schubje, 8 meel- draden: X. Lepisanthes; bloembladen zonder aanhangsel, 5 meeldra- den: XVII. Harpulia. — XVIII. Otonychium. — P XIX, Blancoa. II. Onregelmatig ; bloembladen naar ééne zijde; bladen driebladig, kelk 4-deelig: XXII. Allophylus. XXIII. Schmidelia; bladen gevind, kelk 5-deelig, XXL. Erioglossum. XIV. Hemigyrosa. Fr Met ranken: XXIV. Cardiospermum. B. Aan de buitenzijde: XXVI, Dodonaea. Subordo 1, SAPINDEAE (GAMB.). Stamina margini interiori disci hypogyni inserta. Tribus 1. EusaPINDEAE, Arbores vel frutices ecirrhosi. Flores regu- lares vel vix irregulares. L. SAPINDUS rounver. Flores regulares, rarius subregulares. Calycis 5- rarius 4-partiti laciniae biseriales imbricatae. Petala 5, rarissime 4, nuda vel supra basin squamulata. Stamina 8—10, rarius 4 —7, disco annulari, rarissime postice qúidquam interrupto intus inserta, filamentis subaequalibus. Ovarium sessile, 3- ra- rius 2—4-loculare, ovulis in loculis solitaris, angulo centrali ad basin affixis. Stylus terminalis, stigmate obsolete 3- rarius 2—4- lobo. Fructus baccatus, 1—2- rarius 3—4-coccus, coccis subglo- bosis indehiscentibus monospermis. Semina exarillata, testà osseâ (anne potius endocarpium?). Embryi curvati vel recti cotyle- dones crassae, curvato-incumbentes aut rectae et verticaliter juxta- positae, radicula brevis. — Arbores vel frutices, utriusque orbis regiones calidiores praeoptantes, foliis pinnatis, foliolis integerrimis, fl, racemosis. SL, Rarak. Fl, subasymmetriei, diseo nunc hie interrupto aut extenuato. 1. Sapindus Rarak pc. Arbor alta; ramuli glabri; folia 1—1;- pedalia, pari- aut impari-pinnata, rhacht apterà, foliolis S-multijugis, brevissime petiolulatis pleramque suboppositis, e basi acutà oblongis acuminatis vel obtusiuseulis inaequilateris saepe obliquis glabris chartaceis; panicula terminalis ampla composita divaricata, fulvo- sericeo-tomentella; petalorum squamulae rotundatae margine to- mentosae. DC. Prodr. 1. p. 608. Blume Rumphia UL p. 93, tab. 167, — Sapindus Saponaria Burm. Fl Fud. p.91. Horsf. in Verh. per RE EREN EREN EL TEE EEE SE Ak (8 en SAPINDACEAE. 552 XEROSPERMUN. Bat. Gen. VI. p. 7, non Linn. — Sap. laurifolius Hamilt. Trans- act. Wern. Soc. VL. p. 381, haud Vahl. — Saponaria s. Rarak ltumph. Herb. Amb. IL. p. 134. — Sundareilanden, in lagere gewesten. Philipp. eilanden. Cochinchina. — Rarak, La- rak of Lòròk sund, — De vrucht dient tot bereiding van zeep, die ook tegen huidziekten gebezigd wordt. $ 2. Aphania., Flores symmetrici, disco completo regulari. 2. Sapindus montanus sr. Rumphia l. e.p. 97. Arbor medio- eris; ramuli glabri; foliola 2—3- rarius l-juga, petiolulata, ellip- tico-oblonga obtuse acuminata subcoriacea, glabra, 4—1 1 poll. longa, duo superiora reliquis majora opposita, infima haud raro alterna basi approximata; paniculae axillares terminalesque sub anfhesi breves, fructiferae amplae patentissimae, fulvo-puberae glabrescentes; flores S—d-andri; petala ovalia intus supra basin biauriculata. Aphania montana Bl. Bijdr. p. 236. — Java, op den Parang. Sumatra. 3. Sapindus cuspidatus pr. /. c.p. 98, Frutex ramosissimus, gla- ber; rhachis aptera; foliola 2-juga (inf. subopposita, terminalia op- posita) petiolulata elliptico-oblonga acuminata firmiter coriacca, 5-—8 poll. longa, subtus patule costulata et venosa; paniculac axillares et terminales graciles, elongatae, racemiformes, ramulis brevissimis oli- ganthis, ferrugineo-tomentellae; flores 5 —7 -andri; petala ovalia intus supra basin squamul rotundatâ barbatà aueta. — Superiori quam simillimus, — Nieuw-Guinea. IL. XEROSPERMUM prumr. Flores regulares. Calycis 4- partiti laciniae biseriales imbricatae. Petala aequalia esquamulata- Discus annularis completus. Stamina 7—S8, inter discum et ova- rium inserta, filamentis liberis Áliformibus. Ovarium centrale sessile, obcordato-didymum 2-loeulare, ovulis in loculis solitariis __e basi adscendentibus. Stylus brevissimus, stigmate crasso bi- lobo. Fructus corticatus indehiscens, 2- vel L-coccus, coccis tu- berculatis monospermis. Semina exarillata, testà coriaceâ. Em- _bryi eurvati cotyledones crassae, oblique superpositae, radicula brevis descendens. _1. Kerospermum Noronhianum vr. Rumphia UL. p. 100. Zu- SAPINDACEAE. 553 CUBILIA, phoria Noronh. ej. Bijdr. p. 284. E. zerocarpa ej. ibid. quoad __fructum. Nephelium Noronh. Cambess. Mém. Mus. XVIII p. 30. Arbor cortice nigro-fusco; ramuli glabri, nascentes brevissime pu- beri; folia alterna, abrupte pinnata vel abortu trifoliolata; foliola _ _petiolulata, 2—5 poll. longa, e basi brevi-cuneatà elliptico-oblonga, obtusiuscule acuminata vel apiculata, subundulata, glabra firmiter chartacea, costulis erecto-patulis arcuatis; paniculae racemiformes axillares et subterminales, puberulae; fl. parvi viriduli breviter pe- dicellati 5— 3-solitarii. — Java, in de wouden der lagere bergstre- ken. — Ki hoï of K. hoë, Sagel of Egel, Tjerogol monjet sund, Ki ramboetan oetan mal. — Het zeer harde en duurzame hout wordt veel gebruikt. HI. CUBILIA Brume. Flores regulares. Calyx 5-partitus. Pe- tala 5 aequalia. Discus completus 5-lobus. Stamina 5, ovario cireumposita, filamentis latis incurvis. Ovarium centrale ses- sile 2—3-lobum 2—3-loculare. Styli 2—3 breves, stigmatibus simplieibus. Fructus 3- vel 2—l-coccus, coccis tuberculatis vel erinitis, bivalvatim dehiscentibus, monospermis. Semina fundo lo- culi affixa, arillo incompleto. — Genus dubium, ex RuxPuir rela- _tione constitutum. Folia pari- vel impari-pinnata; foliolis alternis vel oppositis integerrimis glabris; paniculis terminalibus. 1. Cubilia Rumphii su. Rumphia LI. p. 101, Arbor ; folia ineres- centi-pinnata; foliola suprema opposita, oblongo-elliptica utrinque attenuata; fructus tuberculato-asper. Boa Massy Rumph. Herb. Amb. Auct. p. 5, tab. 3. — Boeroe. Oost-Celebes. — Amasí _of Boa Masi amb. — De zaden worden als kastanjes gegeten. _2. Cubilia Blancoi er. /. c. Folia impari-pinnata, fructus crinitus. Euphoria Cubili Blanco Fl. Filip. p. 281. — Luzon. IV. NEPHELIUM zins. Flores regulares. Calyeis 4—6- dentati vel-partiti laciniae uniseriales, aestivatione valvatae vel apice subimbricatae. Petala nulla vel 4—6 aequalia esquamulata. Dis- Cus annularis crenulatus. Stamina 6—10, inter discum et ova- rium inserta, filamentis filiformibus liberis. Ovarium centrale sessile, obcordato- 2-raro 3-lJobum et 2—3-loculare, Ovula in lo- Kn nn SAPINDACEAE. 554 NEPHELIUM, culis solitaria, e basi adscendentia. Styli 2, rarius 8, filiformes, basi coaliti, intus stigmatosi. Fructus corticatus, indehiscens, 1—2-rarissime 3-coccus, coccis muricatis vel tuberculatis raro lae- vibus, monospermis. Semina arillo carnoso inclusa, testâ crustaceâ vel subcoriaceâ, Embryi recti cotyledones crassae, verticaliter juxta-positae, saepe conferruminatae, radicu la brevissima infera. — Arbores indicae, foliis pinnatis, floribus polygamis, in racemis sim- plicibus vel eompositis glomerulato-spicatis. 1. Nephelium lappaceum rinn. Folia usque pedalia, pari- vel abortu impari-pinnata, foliolis petiolulatis oppositis aut alternis sub- trijugis ellipticis ovato- vel oblongo-ellipticis obtusiusculis nunc obovatis integerrimis, subtus in nervis puberis, pallidioribus, costu- lis 8—9 utrinque : paniculae ochraceo-tomentellae axillares et ter- minales, ramis spicifloris, fl. fasciculatis ; calyx 4 —G6-fidus; petala nulla; fractus lobi muricati. Linn. Syst. p. 851. BL. Rumphia HI. p. 103. Massk. Pl. Jav. rar. p. 287. — Euphoria Nephelium DC. Prodr. 1. p. 612. BL, Bijdr. p. 285. — Seytalia Ramboutan Roxb. Flor. Ind. IL. p. 211, — Dimocarpus crinita Lour. Cochinch. L. p. 288. — Var, fructu fere laevi: Nephelium glabrum Reinw. in Cat. Buitens. p. 111. Hassk. Cat. bog. p. 225. Pl. Jav. rar. p. 290. Noronh. Verh. Bat. Gen. V. p. 21. — Euphoria glabra Bl. Bijdr. p. 233. — Zuid-Azië, vooral op den Archipel, wegens het vlee- zige aangenaam zuurachtige zaadbekleedsel veel geplant. — Ram- boetan mal. de gekweekte; Toentoen surd. en mal. de wilde boom. — Over de talrijke gekweekte verscheidenheden, wier vruchten gegeten worden vergelijk massk. /. a. p. bl. 289—291. 2. Nephelium chryseum er. Rumphia 111. p. 105. Foliolasub-4- juga, subopposita brevissime petiolulata, e basi leviter inaequali obtu- siusculà lanceolato-oblonga obtuse producta vel obtusiuscula, integer- rima, subtus in nervis pube rarâ serice inspersa caeterum in sicco glauca; paniculae axillares et terminales tenere dense puberae, ramis racemulosis; calyx 5—6- raro 4-fidus, petala nulla; fructus lobi glo- bosi muricati. Euphoria chrysea Korth. Herb. — A Nephelio lappaceo foliis 4- raro 3-jugis, foliolis angustioribus et fl. masc. ma- _joribus differt. — Borneo, in Martapoera, op den Pamaton ( KORTH.). SAPINDACEAE. 555 NEPIIELIUM. 3. Nephelium mutabile su. Rumphia III. p. 104, Foliola sub- 3—4-juga, e basi angustatà subeuneatà oblongo-lanceolata vel ellip- tica obtuse acuminata vel obtusa integerrima, subtus glauca sericeo- pubera, costulis 8— 10 utrinque erecto-patulis subaveniis; paniculae axillares et terminales laxae, ramis racemuliformibus; calyx 4—5- fidus, petala nulla, fructus lobi tuberculati. Euphoria Longana Bl. Bijdr.p. 233, excl. syn. Lam. — Var. @ fr. minore vitellino. — y. trigyna Bl. Lc. fl. fem. saepe trigynis. — Java en Borneo, op bebouwde plaatsen; tot hetzelfde doel als n., 1. — Poelasan sund. — var. P. Ramboetan sund, 4, Nephelium juglandifolium pr. le. p. 106. Foliola inerescenti- 1—6- vulgo 4 —6-juga brevi-petiolulata, subopposita vel alterna, e basi acutà oblonga vel obverse lanceolata acuta vel obtustuscula in- tegerrima undata, supra nitida, subtus dense costulata glaucescentia, in nervis brevi-pubera, superiora 5—S8 poll. longa ; paniculae termi- nales elongatae subspiciflorae tomentellae; calyx 5-rarissime 4-fidus; petala nulla; fractus lobi tubereulato-rugosi, — West-Java, in de wouden der bergstreken. ° 5. Nephelium cuspidatum pu. /. c. p. 110. Ramuli superne fer- rugineo-tomentelli; foliola 5 —9-juga subopposita vel opposita, e basi rotundatà lanceolata subabrupte acuminata integerrima undata, subtus glaucescentia praesertim in nervis velutina, supra nitida, fir- miter chartacea; paniculae ramosae laxae ramis racemiformibus; calyx tomentellus 4—6-fidus; petala minuta cuneata emarginata aut bíi- fida. — Borneo, lagere gewesten. 6. Nephelium Li-tschi cans. Folia abrupte pinata; foliola sub- 8—d-juga subopposita et opposita, e basi acutâ oblongo-Janccolata acuminata integerrima, subtus glaucescentia et tenerrime subpubera, supra nitida, pergamacea; paniculae terminales, densae, ochracco- tomentellae, ramis spicaeformibus ; calyx 4—5-dentatus; petala nulla; fractus lobi ovoideo- vel ellipsoideo-globosi tuberculati. Nephelium Li-tschi Camb. l.c. p. 30. Bl. Rumphia l.c. p. 106.— Dimocar- pus Litchi Willd. Spec. II. 1, p. 346. — D. Eitchi Lour. l.c. P. 287. — Euphoria Litcht Juss. Gen. p. 248. DC. l.c. p. 611. Bl. Bijdr. p. 238. — Seytalia chinensis Gaertn. de fr. el sem, Ì. tdi SAPINDACEAE. 556 NEPHELIUM, p. 190, tab. 42. — Euphoria didyma Blanco l. c.p. 288. — Li- tchi chinensis Sonnerat Voy. p. 230, tab. 129. — Zuid-China, Cochinchina, Philipp. eilanden. — Op Java ingevoerd en wegens de eetbare vruchten (Litschi) geplant. — Lengken g Litjik jav. — De gedroogde vruchten worden veel uit China uit- gevoerd. 7. Nephelium Longanum wicar et Ann. Foliola 2—5-juga, sub- opposita et opposita, e basi inaequali acutâ vel obtusâ oblongo-lan- ceolata obtusa vel obtusiuscula integerrima, subtus glaucescentia ct minutissime pubera, costulis patulis distinetis; paniculae terminales, griseo-flavido-tomentellae, ramis spicatis; calyx 5-partitus; petala spathulato-oblonga; fractus lobi globosi tuberculato-rugosi vel lae- viusculi. W. ef Arn. Prodr. 1. p. 118. BL l.c. p. 108. (Nephelium Long-yan). — N. Longana Camb. le. p. 30. — N. bengalense G. Don. Dichl. PLL. p. 670. — Seytalia Longan Roxb. Fl_Ind. U. p. 270. — Euphoria Longana Lam. Dict. UL. p. 574. DC. Prodr. L. p. 611, — Dimocarpus Longan Lour. Fl. Cochin. 1. p. 288. — Met de voorgaande, tot hetzelfde doel ook op Java ge- plant. — Long-Yen of Lb. Yan chin, op Java ook Lengkeng. 8. Nephelium laurinum pr. Rumphia l.c. p. 109. Ramuli glabri, foliola 4— 6-juga subopposita vel sup. opposita, e basi acutà oblongo- lanceolata obtuse acuminata integerrima, subtus glaucescentia tener- rimeque pubera, vix perspicue costulata subavenia; paniculae axil- lares et terminales, ramis spicifloris; calyx 5- raro 4-fidus; petala lineari-spathulata; fructus lobi subglobosi dense muricati. — Java. Sumatra. 9. Nephelium? famatum er. /. c. p. 111. Ramuli rhachesque to- mento fumigato evanescente ; foliola 2— 3-juga e basi subacutâ oblon- ga vel lanceolata acuminata, supra basin remote irregulariter crenulata, glabra chartacea, costulis pluribus erecto-patulis; paniculae axillares et terminales, tomentellae, ramis spicaeformibus, fl. fasciculatis; ca- lyx 5-fidus; petala nulla. — Borneo. 10. Nephelium altissimum rrvsm. et pinnenn. Nat. Tijdschr- Neerl, Ind. U. p. 304. Arbor alta; folia longe petiolata, pari-pinnata, INDACEAE. 557 5 LACHNOPETALUM. foliolis alternis lanceolatis acuminatis glabris, subtus glancescenti- bus; fructus terminales racemosi tuberculati monospermi, iis Nephe- lii glabri ReiNw. valde similes, edules. — Java, op het Duizendge- bergte, — Langsor mal. _V. LACHNOPETALUM rurcz. Fl. polygamo-dioici, Masc. Ca- lyx S-partitus. Petala 5, villosissima, intus supra unguem squamulâ minutâ. Stamina 8, disco annulari inserta, filamentis pilosis. apice attenuatis, antheris subquadratis. Foemin. incogniti. Cap- sula coriacea orbicularis compressa, emarginata, bivalvis, loculicide biloeularis, monosperma, loculo altero vacuo, stylo subulato superata. Semen basi arillatum, testà crustaceâ. — Nephelio affine? _1. Lachnopetalum glabrum rurcz. Fl. bot. Zeit. XXXL. p. 108. Folia impari-pinnata, 5-foliolata, foliolis oppositis brevi-petiolulatis, ovato-oblongis vel lanceolatis, obtusis vel obtuse attenuatis, integerri- mis glabris; eymis lateralibus paniculato-confertis, fl. pedicellatis bi- bracteolatis, — Luzon. VL IRINA pLuMe. Flores regulares. Cal yceis 5- raro 4-fidi laciniae aestivatione valvatae. Petala 5— 4 esquamulata. Discus completus annularis lobatus. Stamina 5 vel 4 (raro 6—7), inter discum et ovarium inserta. Ovarium 2-rarissime 3-coecum. Ovula in loeulis solitaria, ex angulo centrali baseos adscendentia. Stylus centralis elongatus, stigmate obtuso emarginato. Fructus corti- catus 2— 1-coccus, coccis ellipsoideis vel subglobosis, indehiscentibus monospermis. Semen arillo mucilaginoso demum sicco inclusum, test coriaccâ. Embryi conduplicati cotyledones crassae inac- quales, subverticaliter inceumbentes, radicula descendens. — Arbo- 188 procerae indicae, foliis sessilibus pinnatis, foliolis serratis, infimis stipulaeformibus, floribus racemosis parvulis polygamo-monoicis, fas- culatis, 2 L, Irina Diplocardia nr. Rumphia 1. p. 115. Rhachis glabriuscula vel tenerrime tomentella ; foliola 4—15-juga sessilia ovato-oblonga vel oblongo-lanceolata acuminata, basi oblique cordata, superiora 5—S poll. longa, repanda vel remote subserrata, coriacea glabra, costà cos- _tulisque pluribus patulis supra sulcatis, subtus prominentibus et pur- Purascentibus; duo infima minutissima semiorbicularia cad uca; racemi _Spicaeformes fulvo-tomentosi, axillares et superne paniculato-conferti. SAPINDACRAE. 558 IRINA. Diplocardia excelsa et Cnesmocarpus excelsus Zippel. Herb. — Nieuw-Guinea, in de provincie Lobo. 2. Írina glabra pr. Bijdr. p. 230. Rumphia II. p. 113. Hassk. Pl. Jav. rar. p. 284. Foliola 7— 10 juga oblonga vel obverse oblonga saepe maxima remote serrata, vulgo glabra, pergamacea lucida, ecostulis numerosis patulis subaveniis, infima ovata vel rotundata multo minora; paniculae compositae rami racemiformes elongati gra- eiles. — Var. B. solida Bl l.c. p. 114 rhachi glabriuseulâ, foliolis grosse serratis; fructus lobi globosi subtomentosi. Dawan batu Rumph. Herb. Amb. 1IL p. 81, tab. 17. — 7. rubra ej. rhachi subtomen- tosâ, foliolis subtus in nervis subpubescentibus, grosse serratis; fr. lobi ovoideo-globosi subtomentosi. Dawan mera vel rubra Rumph. Le. p. 32— ò. alba ej. rhachi glabrâ, foliolis grosse serratis ; fruc- tus lobi ellipsoideo-globosi glabri. — «. dissecta ej. rbachi gla- briusculà, foliolis obtuse serratis, infer. pinnatifido-incisis, subtus in nervis puberulis ; fr, lobi ellipsoideo-globosi glabriusculi. — Se- quenti similis, sed racemi validiores, stricti, intermixtis vulgo fo- liis braeteaceis di-tetraphyllis, — Sunda-Archipel. ?. Sumatra. 7. Amboina. Molukken. €. Sumatra. ò. Sumatra, Celebes, aan de rivieren Pogowatto, Taloe doegino enz. — Lengsar of Langsir sund. — De verscheidenheden: @. Dawan batoe of D. laki laki amb. — 7, D. merah, ò. D. poetih of D. gaba gaba mal, Boetangolé mak. — Het hout is zeer vast; de schors dient tot geneesmiddel; de zaden bevatten olie. ‚3. Irina tomentosa pr. Bijdr. p. 230. Rumphia l.c. p. 116. Hassk. Pl. Jav. rar, p. 283. Foliola brevissime petiolulata, 3—9- juga opposita vel subopposita, superiora e basi rotundatà vel sub- cordat lanceolato-oblonga acuminata vel acuta, inferiora sensim magis ovata subcordata vel sublunulata, illa 5—7, haee 2 poll. longa, infima 2 parva dimidiata falcato-semilunaria mueronata, om- nis remote serrata, subtus molliter pubescentia, glabrescentia, char- _taceo-membranacea ; paniculae terminalis rami racemosi ferrugineo- _tomentosi, stamina vulgo 5—6. — cuspidata Bl. le. foliolis angustioribus cuspidatis. (Irina tomentosa Spanoghe l. c.p. 180). — 7. alnifolia, foliolis basi saepe inaequalibus. Zrina alnifolia Blume SAPINDACEAE. 559 OTOPHORA. Rumphia le. p. 117. — Java. — @. Timor 7. Sumatra. — Lengsar jav. — Dezelfde eigenschappen als de voorgaande. Adnot. Trina integerrima BL. Bijdr. est Meliosma nitida ej. VIEL. OTOPHORA Buume. Flores regulares. Calycis 5- raro A-partiti laciniae biseriales imbricatae. Petala 5 raro 4, saepe mi- nuta, margine utrinque supra basin auriculato-inflexa. Discus com- pletus annularis, erenulatus vel integerrimus. Stamina S—9, raro pauciora, inter diseum et ovarium inserta, filamentis brevissinis. Ovarium sessile 3 — 4-gonum 3 —4-loculatum, Joculis ex angulo centrali supra basin uniovulatis. Stigma subsessile obtusum obso- lete 3—A-radiatum. Bacca corticata 3—4-abortu uni-loba ex- alata 2—1-locularis, indehiseens. Semina arillo carnoso involuta, testà chartaceâ. EBmbryi recti cotyledones crassa inaequales ver- ticaliter juxtapositae, radicula brevissima. — Arbores vel frutices Indiae aquosae, foliis subalternis sessilibus pari- vel impari-pinnatis, foliolis sessilibus integerrimis, superioribus interdum decurrentibus, inf. auriculaefornibus stipulaceis nunc distangioribus, fl. polygamis paniculatis vel racemosis. — A Melieoccâ vix differt. 1. Otophora spectabilis su. Rumphia IIL p. 142. Rhachis gla- briuscula aptera; foliola 7- vulgo 10-—15-juga, infima subrenifor- mia, reliqua e basi rotundatá vel truncatâ anguste oblonga acumí- nata vel acuta, nunc lanceolata, glabra, tenere patule multinervia;, panicula terminalis pubera vel subglabra; calycis laciniae subaequi- longae; ovarium hirtulum.— @. pubicosta Bl. rhachis foliorum supra laevis pubera, foliola basi subeordata. Otophora confinis Bl L.C p. 143. — Java, in Bantam enz. — Borneo. — Ki anjer of Ra- rak sund, 2. Otophora imbricata nr. /. c.p. 144. Rhachis aptera pube- rula, foliola vulgo sub-20-juga, ponnulla jugorum inferiorum subreniformia imbricata, reliqua e basì rotundatà oblongo lanceo- lata vel lanceolata acuminata glabra, tenere patuleque multivenia ; Panicula terminalis dense hirtello-pubescens; calyeis laciniae sub- aequilongae, ovarium subpubescens, bacca triloba, angulis obtusis— Foliolis numerosioribus et praeter infima longioribus et pauiculae SAPINDACEAE. 560 OTOPIORA, indumento e superiore differt. — Borneo, langs de rivieren van het ZL, O. gedeelte. 8. Otophora pubescens pr. /, c.p. 145. Rhachis aptera, hirtello- tomentella ; foliola multijuga, 2 infima subcordato-ovata, reliqua e basi rotundatâ lanceolata acuminata, subtus pubescentia tenere patule multivenia; paniculae axillares et terminales patentissimae, ramis ra- cemiformibus; calycis laciniae aequilongae ; ovarium hirtum. — Bor- neo, zuidelijk gedeelte. 4, Otophora alata rr. /. c. Rhachis membranaceo-alata; foliola sub- 4-juga, 2 infima subeordata vel rotundata, reliqua e basi acut oblongo-lanceolata sursum angustata acuminata glabra, subtus disco- lora tenere reticulata; racemi compositi axillares vel laterales, ramis inferne fasciculatis, superne solitariis; calycis laciniae subaequilongae; ovarium glabrum; baccae obtuse trigonae nunc obliquae.Aphanamizis alata Korth. herb. — Borneo, lagere gewesten (KorTu.). 5. Otophora? paradoxa er. 1. c.p. 146. Rhachis alata apice tri- foliolata, basi biauriculata, auriculae scu foliola infima obovata, reliqua cuneato-lanceolata obtusiuscula glabra, flores, — Luzon. 6. Otophora amoena pr. /. c.p. 142 adn. Frutex vel arbuscula; rhachis aptera, glabra ; foliola 10—12-juga opposita vel alterna ses- silia glabra ovato-oblonga, summa sublanceolata acuminata (novella laete persicina), 2 infima minute subrotundo-obversa ; panicula ter- minalis, ramis glabris; fl, masc. et hermaphroditi; calyx 5-partitus, petala 3 (ex HASSK.), stamina 6—S8, raro 9. Melicoccus amoenus Hassh. Cat. p. 225. Tijdschr. Nat. Gesch. X. p. 139. Flor. bot. Zeil. 1842. Beibl. IL. p. 39. — Schleicheria amoena Walp. Rep. V.p. 366. — Java. — Ki angir sund. 1. Otophora fruticosa er. Lc. Foliola utrinque 3—4, vulgo alterna, subsessilia lanceolata glabra, 3—6 poll. longa, jugi infimi basilaria orbicularia. Sapindus fruticosus Roxb. Fl, Ind. IL. p. 285. Molukken. en Otophora Blancoi pr. /. c. (Sapindus baccatus Blanco Flor. Filip. p. 290). — Species incerta. SAPINDACEAE. 561 OTOLEPIS. Species abludens, foliolis inf. non abbreviatis et fl. 4-mero. 9. Otophora (Dasypetala) javanica mio. Arbor; folia exstipulata impari-pinnata, rhachi exalatà, foliolis breviter petiolulatis, 4—8, oblongo-lanceolatis obtuse acuminatis integerrimis; racemi axillares subpaniculati, virginei conici imbricati dense fulvo-tomentosi; fl. brevi-pedicellati ; calyx viridis 4-partitus laciniis oblongis acutis, ex- tus fulvo-cano-tomentosus; petala 4 exilia sagittata acuminata, lobis baseos inflexis, praeter unguem albo-villosa; anuulus perigynus gla- ber 8-denticulatus, stamina S, filamentis quam petala longioribus, _antheris erectis; ovarium triloculare hirsutum, stylo brevi, stigmate obsolete 3-lobo. Melicocca? javanica Hassk. Hort. Bog. 1. p. 138. Java. VIIL OTOLEPIS rurczan. Calyx 4-partitus subaequalis. Petala 4, glabra, basi obtusa, intus plicata, plicâ in squamulam desinente. Stamina 6, filamentis disci annularis margini insertis, brevi- bus, ovoideo-compressis, antheris oblongis. O varium intra discum sessile, biloculare, ovulis in loculis solitariis, e fundo erectis. Stigma sessile, orbiculare vel obsolete bilobum. Capsula obovata indehiscens monosperma. — An Otophorae affinis? 1. Otolepis nigrescens rurcz. Fl. bot, Zeit. XXXL. p. 108. Ar- bor?; folia abrupte pinnata, foliolis 6 —8 oppositis alternisve oblongo- _lanceolatis acutiusculis vel obtusis, petiolulatis, integerrimis, „Slabris, stipulis magnis orbieulatis; paniculis axillaribus folia aequantibus sic- calis nigrescentibus, — Luzon, IX. SCORODODENDRON suuue. Flores regulares polygamo- _dioici. Calyeis 5-partiti laciniae biseriales rotundatae concavae im- | bricatae. Petala 5 aequalia, intus snpra unguem cristâ duplici bilobâ erispato-lacer aucta. Discus annularis regularis. Stamina 10, inter diseum et ovarium inserta, filamentis erectis subaequa- libus. O varium sessile biloculare, ovulis in loculis solitariis an- gulo interno medio insertis. Stylus terminalis simplex, stigmate subbidentulo. Fructus ovoideus, stylo persistente cuspidatus siceus indehiscens 2-locularis. Semina membranaceo-arillata? testâ membranacea. Embryi curvati cotyledones crassae inaequales oblique superpositae, radicula dorsalis descendens. L. Scorododendron pallens pr. Rumphia UL. p. 149. — Brio- glossum alliaceum Zippel. herb. Spanoghe in Linnaeá XV.p. 181, 56 Flora van Ned. Indië. 1, — 2e Afd. \ SAPINDACEAE. 562 LEPISANT Frutex interdum arborescens; rami teretes inermes, cum rhachi f liorum albidí; folia 13-pedalia, longe petiolata; foliola 5— 6-jug (supremo altero passim deficiente impari-pinnata) breviter crasse petiolulata, opposita subopposita vel distanter alterna, e basi obtusa saepe obliquâ oblongo-lanceolata vel saepe lanceolata obtuse ae nato-attenuata, (superiora majora, 8 poll), integerrima undulata c tacea glabra, costulis e costà valid arcuato-patulis; paniculae race: miformes simplices vel paucirameae axillares et terminales. Sa, dus fraxinifolius Herb. Mus. Paris, vie DC. — An huc art palorum alba parvifolta, Rumph. Herb. Amb. III. tab. 65 excl. litt, AP — Timor, om Koepang in de bergstreken. | X. LEPISANTHES prume. Flores regulares polygamo-dioiei Calyeis 5- raro 4-partiti laciniae biseriales imbricatae. Petala perraro 4 aequalia conniventia, supra urguem squamulâ cucull Stamina S, intra diseum annularem et ovarium inserta. Ovariu ij sessile trigonum triloculare, ovulis solitariis medio angulo eentrali insertis. Stylus terminalis, stigmate obtuso. Drupa putamine S-loculari, loculis monospermis. Embryi cot yledones erassae in= aequales, verticaliter applicitae, radicula brevis infera. — Arbores vel frutices oreades Indiae aquosae, foliis pari- vel impari-pinnatis, foliolis suboppositis integerrimis, racemis spicaeformibus axillaribus et lateralibus. 1. Lepisanthes montana ou. Bijdr. p. 238. Rumphia UL. p. 15 Arbor; ramuli praesertim juniores fusco-tomentosi ; folia longe pe- tiolata, foliola petiolulata 3—7-juga, e basi obtusâ vel leviter cor- datâ elliptico-oblonga nunc sublanceolata acuta vel subacuminata, superiora ;—l pedem longa, inferiora saepe dimidio breviora, sub- tus in cost pubera vel glabrata, costulis pluribus arcuatis reticula- tis; racemi subfasciculati vel solitarii, spicaeformes, subgriseo-hirsu- tuli, pedicellis brevissimis, saepe triftoris; calycis laciniae 2 ext. subbreviores, petalorum squama dorso nuda. Lepisanthes frultescens Bl, Rumphia L. c.p. 152. — L. confinis ej. l.c. — L. sessiliflora ej.l. e.p. 152— Java, in de bergstreken. — Ki parai sud. — Levert duurzaam timmerhout. 2 Lepisanthes heterolepis zr. Rumphialll. p.153. Arbor; ramuli | SAPINDACEAE. 563 ZYGOLEPIS. cum rhachibus et petiolulis fusco-tomentosi ; foliola 3—5-juga, e basi acut vel obtusiusculâ anguste oblonga subfalcato-acuminata subco- riacea, 18—16 poll. longa, (inferiora duplo breviora), in costà utrin- que, in costulis (pluribus arcuatis et reticulatis) subtus pubeseentia; racemi subpaniculati, subdistantiflori, flaveseenti-velutini, fasciculís subtrifforis; calycis laciniae subacquilongae, 2 exteriores ovatae ob- tusae, interiores suborbiculares; petalorum squama dorso inaequali- 3-denticulata, denticulo intermedio nano. — Borneo, op den Pa- maton. 3. Lepisanthes angustifolia sr. Rumphia IL p.154. Arbor; ra- muli eum rhachibus glabriuseuli ; foliola 5—6-juga, opposita vel sub- opposìta,e basi obtusâ lanceolata acuminata, chartacea, subeoncolora, tenuiter costulata, petiolulis subpuberulis, 5—8 poll. longa, inferiora breviora subelliptica ; racemi subfasciculati subspicaeformes griseo-ve- lutini, racemulis fasciculisve brevibus; calycis laciniae inaequilon- gae, 2 exteriores brevjores ovatae obtusae, interiores ovales, petalorum squama dorso obsolete 2-tuberculata. — Sumatra, in de bergstre- ken,yan het zuidwestelijk gedeelte. — Java? XL ZYGOLEPIS rurozan. Calyx aequaliter 5-fidus. Petala 5 unguiculata, ealyeem subaequantia, intus squamulis 2 cuneatis vil- losis aucta. Stamina 8, filamentis brevissìmis utrinque attenua- tis, villosis, disco vix manifesto insertis. O varium subreniforme com- pressum biloculare, Joculis uniovulatis, ovulis erectis. Stylus coni- cus bifidus, stigmatibus truncatis conniventibus. Fructus...……. 1. Zygolepis rufescens rorcz. in Flor. bot. Zeit. XXXI. p. 309. Arbor?, ramis foliisque glabris, foliis pari-pinnatis, foliolis 1—2-jugis oppositis petiolulatis lanceolatis vel elliptieo-lanceolatis, integerrimis ; paniculis axillaribus ramosis, floribus rufo-pubescentibus. — Philipp. eilanden. XII. JAGERA grume. Flores regulares. Calycis 4—5-partiti laciniae biseriales imbricatae. Petala 5, rarissime 4 vel 3, intus supra basin utrinque appendice aucta. Stamina 8,inter discum annularem et ovarium inserta. O va rium sessile turbinatum, 3- raro 4-gonum, 3—4-loculare, ovulis in loculis solitariis angulo centrali supra basin insertis, Stylus brevis crassus, stigmate obtusiusculo S—de-sulco. Fructus baccatus hirsutus, 3—4-loeularis, loculis Monospermis. Seminis exarillati embryon curvatum.— Arbores 36% en SAPINDACEAE, 564 CUPANIA, Indiae aquosae et Madagascariae, foliis abrupte pinnatis, foliolis ser- ratis, paniculae racemis spicaeformibus, fl. minutis fasciculatis. 1. Jagera speciosa sr. Rumpkia III. p. 155. Ramuli erassi cos- tis pluribus obtusis, velatino-fulvi, foliola multi-juga opposita vel al- terna, e basi oblique rotundat lanceolata acuminata obtuse serrulata, supra in costâ tomentella, subtus ubique hirtello-pubescentia, 3—5 4 poll. longa; panicula terminalis pyramidata dense ochraceo-velutina, ramulis spicaeformibus. Garuga javanica Bl. Bijdr. p. 1165. — Papaja litorea burmensis Attehu dict. Rumph. Herb. Amb. 1. p. 150, tab. 53, fig. 2. — Nieuw-Guinea, bij Lobo. Boeroe, AÄmboina, 2. Jagera glabra nassx. Mort. Bog. 1. p. 1387. Foliola alterna pauca (3—4-) juga, e basi inaequaliter attenuatâ oblongo-lanceolata acuminata acuta vel acuminata remote serrulata glaberrima; racemí subramosi, axillares, densi, canescenti-rufi. — Java, in Bantam enz. XT. CUPANIA prumier, Flores regulares polygami. Calycis d-partiti lacmiae biseriales, aestivatione imbricatae. Petala 5 intus nuda vel supra unguem squamulâ integrâ vel bipartitâ, quandoque nullà aucta. Stamina 8 vel 10, inter discum regularem integer- rimum vel crenulatum et ovarium inserta. Ovaríum sessile 3- raro 2- vel 4-loculare, ovulis in loeulis solitariis, angulo centrali ver- sus basin insertis. Stylus interdum brevissimus, stigmate tri- raro Z-fido vel tri- bidentato. Capsula coriacea vel sublignosa aut subcarnosa pyriformis 3—2-gona vel-alata, 1—3-locularis, loculi- cide 2— 3-valvis, valvis medio septiferis. Semina subglobosa vel ellipsoidea, arillo cupuliformi earnoso cincta, testâ crustaceâ vel coriaceÂ. Embryi curvati cotyledones crassae, incumbentes, ra- dicula infera hilo proxima. — Arbores vel frutices in regionibus tropicis utriusque orbis, foliis pari- vel impari-pinnatis, foliolis ser- ratis vel integerrimis. $ 1. Pleurapteris Bl. Petaloram squama bipartita. Capsula coriacea iais vel alata. 1E Cupania pleuropteris er. Rumphia UIT. p. 158. Arbuscula; foliorum rhachis ne alulata; foliola 2— 5-juga subopposita et SAPINDACEAE. 565 CUPANIA, opposita sessilia, e basi acutâ vel cuneatà oblonga, inferiora elliptica vel ovata multo minora, integerrima, subtus albido-expallida velu- tina, 2—4} poll. ; racemi axillares et terminales simplices vel ra- mosi folio multo breviores; capsula trialata glabra. — Borneo, in Bandjermassin, Martapoera. 2. Cupania regularis pr. d. c. p. 159. Arbor; foliorum rhachís aptera, foliola 2—5-juga, brevi-petiolulata, opposita vel alterna, e basi brevi-acutâ oblongo-lanceolata, nunc obliqua, acuminata, inte- gerrima, in costularum axillis glandulosis et in costâ costulisque cum ramulis puberula glabrescentia, 3—6 poll. longa; paniculae ra- cemiformes ramosae axillares folio multo breviores; capsula 3—l- loba glabra, lohis compressis. Sapindus regularis, Cupania Lesser- tiana (non Camb.) Korth. herb. — Sumatra. Borneo. 3, Cupania diplopetala nassK. Cat. bog. p. 224. Fl. bot. Zeil. 1842. Weibl. IL p. 39. Pl, Jav. rar. p. 286. Arbor mediocris, cor- tice nigro; ramuli juveniles cum gemmis ferrugineo-tomentosi; fo- lola subopposita plerumque 5-juga, e basi acutâ oblongo-lanceolata acuminata glaberrima integerrima, 4—6} poll. longa, subtus minute verruculosa, ad axillas costularum imperforata ; racemi plures conferti; calycis laciniae exteriores viridulae, interiores subpetaloideae, squa- mis opposifipetalis bifidis albido-hirsutis, apice erispato-incisulis. — Praeced. arcte affinis videtur. — Java. — Ki hoë sund. $ 2. Elatostachys Bl. Petala minutissima, esquamulata, ad unguem constricta. Capsula lignosa. 4. Cupania Zippeliana ru. Rumphia TIL. p. 160. Frutex; inno- vationes rufulo-tomentellae; foliorum rhachis aptera ; foliola utrinque 2—4, alterna vel subopposita, petiolulata, e basi acutiusculâ vel obtusà subaequali elliptico-oblonga obtuse apiculata, subrepanda, coriacea, subtus in costâ costulisque cum ramulis puberula, 355 poll. longa; racemi spicaeformes terminales subsessiles simplices elon- gati densiflori, folio multo breviores. Valentinia et Hypelate pin- nala Zippel. herb. — Nieuw-Guinea, in de wouden bij Lobo. 5. Cupania mutabilis mso. Arbor; ramulí juniores cum rhachibus pubescentes; folioram rhachis aptera; foliola utrinque 2—4, petio- SAPINDACEAE. 266 GUPANIAs lulata, alterna, subalterna, e basi inaequali acutà vel rotundatâ oblongo- vel ovato-lanceolata obtuse acuminata, subrepanda vel remote den- tata, membranacea vel coriacea, subtus in costâà et costulis (pluribus) _ puberula, 8—7 poll. longa; racemi spicaeformes axillares subsessiles _ simplices elongati densiflori, folio multo breviores, tomentelli; cap- sulae obovoideo-turbinatae trigonae tricostatae subverrucellosae gla- brae. — Pro stationum altitudine ludit: «. membranacea, foliolis majoribus membranaceis (Cupania verrucosa Bl. l.c. p. 161). — B. coriacèa, foliolis coriaceis minoribus, monticola (Cupania dista- _chya Bl. U. c.p. 162). — Java. Timor. 6. Cupania? Minjalilen zr. Rumphia TIL. p. 162, Arbuseula; ra- muli apice et rhachis foliorum novellorum gilvo-tomentella, haec su- perne angustissime alulata; foliola 5 —8-juga opposita et alterna, e basi acut lanceolata acuminata, nune inaequilatera, obtuse serrata, mem- branacea glabriuseula, subtus in axillis costularam tenuium passim excavata et pubera, mox glabra, 3—6 poll. longa, inferiora duplo breviora; flores. — Java, in de bergstreken van Moeriah. — Minjalilen sund. $ 3. Mischoearpus (Bl. Bijdr. et Rumphia le: p. 166 genus). Calycis 5—6-fidi laciniae aestivatione sibi appositae, specie valvatae. Petala nulla vel minutissima esquamulata. Ovarium 3- raro 4-loculare, Capsula sub- carnosa. » 7. Cupania Lessertiana cams. Mém. Mus. XVIII. p. 46, tab. 3. Hassk. Pl. Jav. rar. p. 285. Mig. Pl. Jungh. I. le. Arbor; ra- muli glabri; foliorum rhachis teretiuscula; foliola 2—3-juga sub- opposita vel subalterna, ovato-oblonga vel oblongo-elliptica sursum acuminato-angustata, apice nunc retusa, pergamacea, glabra, subtus in axillis perforata, 3—6 poll. ; paniculae axillares et terminales ra- _ mis racemosis; flores apetali, stamina glabra, Mischocarpus sundai- eus Bl. Bijdr. p. 238. Rumphia le. p.167. — Cupania Mischo-_ carpus Sleud. Nomencl. ed. alt. — Java, Noesa-Kambangan, Sumatra. — Ki hoë sund., Waliklar in Oost-Java. S. Cupania sumatrana mio. Arbor; ramuli glabri; foliorum rba- chis superne trigona; foliola utrinque 4, subalterna, e basi acutius- culâ oblongo-lanceolata acuminata integerrima, chartacea, glabra, SAPINDACEAE. 567 HEMIGYROSA. subtus axillis perforata, $—9 poll, longa; racemi axillares et ter- minales simplices vel ramosi ; fl. apetali; discus et stamina pubes- centia. Mischocarpus sumatranus Bl. Rumphia l. ce. p. 168. Disci et staminum pube, capsulis majoribus, foliolis 4-jugis angustioribus _et rhachis formâ a praeced. differt. — Sumatra, om Indrapoera. 9. Cupania fuscescens mio. Arbor ; ramuli glabri; foliorum rha- chis teretiuscula; foliola 2—&ò-juga, subopposita vel opposita, e basi acutà oblongo-lanceolata acuminata coriacea glabra undata, subtus axillis perforata, 3-fere 7 poll. longa, longiuscule petiolulata ; pani- culae axillares et terminales sericeo-puberae, ramis racemosis; petala 5 minutissima caduca, discus et stamina pubescentia. Mischocarpus Bl. L c.— Java, in de bergstreken van Preanger. — Ki hoë sund. Adnot. Hujus fere loci Arbor palorum latifolia Rumph. Herb. Amb. HI. p. 99, tab, 65; — nec non: Caju Lape Lape alt. p. 18, tab. 50. S 4, Dictyoneura Bl. (Rumphia II. p. 168 genus). FL, 5-meri, ape- tali. Ovarium biloculare; capsula carnosa. — Holiola reticulata, 10. Cupania acuminata mio. Frutex; ramuli subpuberi; folio- rum rbachis teretiuscula, antice line puberà; foliola 4—6-juga brevissime petiolulata, opposita et alterna, e basi obliquâ cuneatà vel acut elliptico-lanceolata acuminata, superne parce crenata, membra- nacea, reticulata, praeter costam supra puberulam glabra (innovantia fulvo-hirta), 2—4: poll. longa; racemi ramosi vel simplices, juniores falvo-hirti. Dictyoneura acuminata Bl. l.c. p. 167. — Borneo, op den Pamaton. : 11. Cupania obtusa mio. Arbor; ramuli nascentes cum foliorum thachi gracili anguste marginat apice muecronato-product race- misque fusculo-tomentosi; foliola 5—12-juga, opposita et alterna, sessilia, e basi inaequialte cuncat trapezoideorelliptica obtusa su- perne crenata, in costâ utrinque et in axillis subtus pubescentia, re- ticulata, 1— 1} poll. longa, inferiora minora magis obovata; racemi simplices. Dictyoneura obtusa Bl. l.c. p. 164. — Nieuw-Gui- nea, bij Lobo. £ XIV. HEMIGYROSA gLume. Flores irregulares polygamo-monoici, Calycis 5-partiti laciniae biseriales aestivatione imbricatac. Petala 5 subinacqualia, superius minus intus nuduwm aut defieiens, reliqua & SAPINDACEAE. ABS ARYTERA. inter se aequalia, intus supra basin squamulà elongatà profunde bi- partitâ. Discus semiannularis integer. Stamina 8 adscendentia, fi- lamentis inaequalibus. Ovarium excentricum turbinatum 3-locu- lare, ov ulis in loculis solitariis, angulo centrali medio affixis. — Stylus filiformis, stigma$e obsolete 3-dentato. Fructus... 1. Hemigyrosa Perrottetii sr. Rumphia UT. p. 165. Arbuscula; ra- muli nascentes sericeo-puberi; foliola 2— 4-juga, rarissime cum im- pari, brevissime petiolulata, oblongo-lanceolata utrinque angustata in- tegerrima aut obsolete denticulata glabriuscula, 2—4 poll. longa; ra- cemi axillares et subterminales, solitarii vel conferti, brevi rarâque pube adspersi. — Philipp. eilanden. XV. ARYTERA srume. Flores regulares polygamo-dioiei. Ca- lyx cupularis breviter 5- raro 4-fidus, aestivatione valvatâ. Petala 5- raro 4, parva, acqualia, intus squamâ limbum aequante aucta. Stamina 7—10, inter discum annularem erenulatum et ovarium substipitatum 2- raro 3-gonum et 2—3-loculare inserta. Ovula in loculis solitaria, angulo centrali ad medium inserta. Stylus termi- nalis, stigmate 2—8-dentato. Capsula coriacca, bi- uni-rarissime 3-loba, 2- vel l-locularis, lobis eymbaeformibus maturitate seceden- tibus et clastice bivalvibus. Semina horizontalia eompressiuscula, arillo eupuliformi semiimmersa, testâ coriaceÂ. — Arbores Indiae aquosae, foliis pari-pinnatis, racemis spicatis axillaribus. — A Cu- panià differt capsulae valvis medio non septiferis, carpellis singulis in valvas dehiscentibus et inter se invicem solutis. 1, Arytera litoralis pr. Rumphia III. p. 170. Arbor; ramuli ju- veniles foliorum rhachis racemique ferrugineo-villosulo-tomentelli; foliola 2—3-juga, opposita vel subopposita petiolulata, elliptico- oblonga aut sublanceolata obtusiuscule acuminata, subtus in costà et costulis erecto-patulis validis brevissime pubera, 3— 6 poll. longa, axillis plerumque glandulosa; paniculae solitariae rufo-tomentosae. Euphoria zerocarpa Bl. Bijdr. p. 234 eacl. fructu. — Nephelium xerocarpum Camb. l. e.p. 30. — Java, Noesa Kambangan, Sumatra, enz. in de kustwouden. — Ki hoë sund. — Het zeer _— harde hout dient tot het vervaardigen van werktuigen. 2. Arytera montana pu. /. c.p. 171, Arborescens; innovationes aureo-tomentosae; ramuli juniores cum foliorum rhachibus evanes- centi-tomentelli ; foliola 2—4-juga, opposita vel subalterna, petiolu- SAPINDACEAE. 569 LEPIDOPETALUM. lata, e basi rotundatà vel acutâ ovato-lanceolata vel lanceolata, acute acuminata, supra praeter costam glaberrima, subtus in costà et cos- tulis arcuatis rariter pubera, axillis glandulosis, 2—4 poll. longa; thyrsuli paniculaeformes sub innovatione terminales vel alares ve- Jutino-tomentellae, — Sumatra, in de bergstreken 2—3000'. XVT. LEPIDOPETALUM pruxe. Flores regulares polygamo-dioici ? Calyx cupularis 5-fidus, aestivatione valvatus. Petala5 aequalia mi- nutissima, intusin squamam lato-orbiculatam expansa. Stamina 8—10, disco dilatato 5-angulari calycis fandum investienti intus inserta, fi- lamentis inaequalibus. Ovarium sessile lenticulari-compressum, 2- loculare, loculis uniovulatis. Stylus brevis conicus, stigmate par- __vulo emarginato. 1. Lepidopetalum Perrottetii suume Rumphia 1. p. 172. Frutex; ramuli cum rhachi et petiolulis puberi, apice eum foliis nascentibus ferragineo-hirsuti; foliola subopposita petiolulata, 2—3- raro 4-juga, elliptico-oblonga obtuse acuminata membranacea, supra glabra, subtus in nervis et axillis puberula, 5—64 poll. longa; racemi breves axil- lares conferti; petala calycis laciniis breviora, brevissime unguiculata, quasi duplicata, laminis scil. 2, pubescentibus ciliatis, exteriore bre- viore trlangulari-ovatâ, int. lato-orbiculatâ erenulatâ. — Philipp. eilanden. XVIL SPANOGHEA pLume. Flores regulares. Calyx cupula- tus 4— 5-dentatus, aestivatione valvatus. Petala nulla. Stamina 8, disco brevi annulari crenulato intus inserta erecta, filamentis subaequalibus. O va rium sessile obeordato-didymum, biloeulare, ovu- _ Ìis in Joculis solitariis e basi adscendentibus. Stylus inter ovarii lo- bos, stigmate obsolete bidentato. Fruectus carnosus, obcordato- _bilobus vel aborta unilobus, lobis ovoideo-globosis transverse dis- ruptis, monospermis. Semina subglobosa, arillo cupulari grumoso semiimmersa, testâ ecrustaceÂ. Embryi curvati cotyledones in- eumbentes valde inaequales, radicula brevis infera. — Arbores Indiae aquosae, foliis pari-pinnatis, foliolis dentatis, fl. racemosis. — Species habitu perquam dissimiles. En 1. Spanoghea ferruginea su. Rumphia 11. p. 173. Arbor; fo- _ liorum rhachis (eum ramulis) petioluli, inflorescentia, foliola prae- sertim subtus et fructus densissime brevi-hirto-ferruginea; foliola 3—4-juga, subopposita vel opposita, e basi vulgo inaequali latâ vel acutiusculâ elliptico-oblonga acuminata, praesertim superne inaequa- SAPINDACEAE. 570 HARPULIA. liter dentata, dense arcuato-costulata, sensim glabrata, 58} poll. longa inferiora duplo breviora; ffuctus lobus alter haud raro abor- tiens. — Nieuw-Guinea, Ternate, Djilolo. 2. Spanoghea glabra pu. L. c.p. 174. Arborescens; ramuli nas- centes brevissime puberi; foliola 3—7-juga, subopposita et alterna, petiolulata, approximata,e basi acutà nunc inaequali lanceolato- vel elliptico-oblonga ‘vel infima ovato-oblonga, obtusiuscule attenuata vel apiculata, obtuse dentata vel serrata, glabra membranacea, 2—8 ;} poll. longa, petiolulis eum rhachi ef racemis subramosis puberulis de- mum pulverulentis; fructus subvelutino-adspersi glabrescentes. — Rotty, bij Timor. XVII. HARPULIA roxs. Flores regulares polygami. Ca-_ lycis 5-partiti laciniae biseriales, aestivatione imbricatae. Petala 5 intus nuda. Stamina 5,diseo annulari intus inserta. Ovarium | sessile biloculare, ovulis in loculis solitariis, angulo centrali superne insertis, stylo terminali, stigmate torto emarginato. Capsula coriacea didyma bilocularis, loculicide dehiscens. Semina inversa, arillata, test chartaceÂ, embryi cotyledones crassae inaequales, oblique superpositae, radicula dorsalis adscendens. — Arbores vel frutices indici, foliis pari- vel impari-pinnatis, foliolis integerrimis, inflorescentià subterminali. 1. Harpulia rupestris vr. Rumphia III. p. 175. Arbor; foliola alterna et opposita, (rarissime cum impari) sub- 3- raro 5-juga, € basi acutà vel rotundat ovato- vel elliptico-oblonga obtuse apicu- lata, subcoriacea glabra, costulis teneris tenere reticulatis, 3—S8 poll. longa, jugo medio vulgo reliquis majore; racemi fasciculati axil- lares vel supraaxillares breves subsimplices, uti innovationes cum bracteis et calycibus fulvostomentelli, fl, discus tomentosus, capsulac_ stellato-puberulae, arillus semen semivaginans integerrimus (lutes- cens?). Tina rupestris Bl. Bijdr.p.235 partim. — Cupania rupes- tris Camb. l.c. p. 29. — Harpulia fruticosa Bl. Rumphia lt. c.p- 179 (forma laevigata). — Java, in de kustwouden van het zuider- strand, — Noesa-Kambangan. — Nieuw-Guinea. _ 2. Harpulia cupanioides roxe. Pl. Ind, ed. Wall. IL. p. 442 SAPINDACEAE. 571 OTONYCHIUM. Benth. in Hook. Lond. Journ, IT. p. 214. Arbor; foliola 3—7-juga, opposita vel alterna, petiolulata, e basi suboblique obtusatâ raro _acut oblonga lanceolato-oblonga vel elliptica, obliqua vel recta, ob- tuse acuminata, chartacea, adulta praeter costam cum petiolulo pu- berulam glabra, inferiora decrescentia oblique ovata, costulis erecto- __patulis subaveníis, 2— 6 poll. longa ; paniculae solitariae vel confertae cymiferae, axillares vel sub innovatione subterminales, cum bracteis calycibusque flavo-fulvo-tomentosae; diseus pubescens vel tomentel- _ lus; capsulae demum glabriusculae pollice latiores. Harpulia fraxini- _folia Bl. Le. p. 177. — H. confusa Bl. bc. p. 176. — Tina rupes- fris Bl. Bijdr. l.c. partim. Spanoghe in Linnaeâ XV. p. 181. — _@. latifolia, foliis usque 9-pollicaribus latioribus, demum glabris. _M. thanatophora Bl. l.c. p. 178. — Danatophorus erythrosper- mus Zippel. mss. et in Bijdragen Nat. Wetensch. V. p. 181. — Java. Sumatra. Borneo. Timor. Nieuw-Guinea. Tobi- eilanden. — . Nieuw- Guinea. — De zaden en overige deelen des booms worden voor zeer vergiftig gehouden. — Koenter _Gauwa op Nieuw Guinea. XIX. OTONYCHIUM gprume. Flores regulares monoico- et dioico?-polygami. Calyx Harpuliae, coriaceus. Petala 5, margine Supra unguem auriculato-inflexa. Stamina 5 (in fem. minora), disco _annulari intus inserta. Ovarium (in masc. minimum efoetum) ses- _sile biloculare, ovulis in loeulis geminis, angulo interno supra me- _dfum superposite insertis, superiore descendente, inferiore adscen- dente. Stylus terminalis longissimus, stig mate laterali subtorto. _Capsula bilocularis, elastiee dehiscens, loculis subdispermis. — 5 Habitus Harpuliae. _ 1, Otonychium imbricatum zr. Rumphia II, p. 180. Arbor Procera; innovationes ochraceo-tomentellae; folia pari-aut interdum _impari-pinnata; foliola subopposita vel alterna, approximata, sub- tico- vel lanceolato-oblonga acuminata integerrima, infima minora subovata, in cost praesertim subtus inque costulis petiolulisque î dense pubescentia, chartacea, 3—4 poll.; racemi axillares et subter- __mMinales foliorum casu laterales fasciculati, pedunculis partialibus Vel fasciculis 3 —5-floris, cum pedicellis (pollicaribus) bracteisque 4-juga, brevi-petiolulata, e basi inaequali acutâ vel rotundatâ ellip-_ SAPINDACEAE. 512 BLANCOA, stellato-tomentellis ; calyx sericeo-tomentosus, petala circa unguem brevem intus puberula. — Java. Sumatra, — Het hout is wit van kleur en zeer vast. 2. Otonychium ? retusum mio. Folia impari- rarius pari-pinnata inerescenti-3— 5-juga, foliola opposita vel subopposita brevi-petio- lulata, e basi acutâ vel acutiusculâ aequali vel inaequali elliptico- oblonga obtusiuscula passim retusa, subcoriacea, supra praeter cos- tam glabra, subtus cum rhachi petiolulisque in costà dense caeterum sparse hirtello-pubescentia, tenere costulata, 15—4 poll. longa; pa- _nicula terminalis composita dense hirtella ; flores spicato-subfascicu- _ lato-sessiles (masc.) ; calyx 5-fidus puberulus carnosulus, petala ellip- tica obtusa supra unguem latiusculum subauriculato-inflexa, antice deorsum line hirtellâ elevatà notata, stamina iis subbreviora, fila- mentis brevibus, antheris rotundato-tetragonis, lateraliter dehiscenti- _ bus, discus annularis parvus glaber, ovarium nanum astylum.— Java. _ XX. BLANCOA BLume, Flores regulares. Calyx 5-partitus. Pe- tala 5, intus supra basin brevissime appendiculata. Discus... Sta- mina 6 (an semper ?), receptaculo inserta, O varium compressum bi- suleum, biloculare, loculis biovulatis. Stylus subulatus, subcircinalis, stigmate simplici. Capsula pedicellata orbicularis, alà membranaceâ cincta, biloeularis, septicide(?) bivalvis, loculis ex septo marginali di- spermis. | 1. Blancoa arborea sr. Rumphia III. p. 181. Arbor, foliis alternis ne foliolis brevissime petiolulatis lanceolatis emarginatis integerrimis glabris, fl. paniculatis. Ptelea arborea Blanco Fl. Filip. p. 63. — Philipp. eilanden. — Poas of Oas der inlanders. — Levert goed timmerhout; de schors dient tot bedwelming der visschen. XXI. SCHLEICHERA wiuup. Flores regulares polygamo-di- oici. Calycis 5—6- raro 4-fidi laciniae aestivatione valvatae. Pe- tala nulla. Discus completus annularis repandus. Stamina 68, rarissime pauciora, inter discum et ovarium inserta, filamentis post anthesin elongatis. Ovarium centrale, sessile, 3- raro 4-locù- lare, loculis uniovulatis. Stylus brevis, stigmate numero loculo- rum partito. Bacca corticata, 1—2- raro 8-locularis, indehiscens. Semina arillo succulento involuta, test crustaceâ. Embr y! en veinati cotyledones crassae inaequales incumbentes, radicula brevis. SAPINDACEAE. 573 ERIOGLOSSUM, 1. Schleichera trijuga wiLup. Spec. IV. p. 1096. Roxb. Fl. Ind. U. p. 377. W. et Arn. Lc. p. 114. Bl. Rumphia UL, p‚ 147. Ar- bor; folia pauci-jugo-pinnata, foliolis (raro cum impari) oppositis subsessilibus elliptico- vel obovato-oblongis obtusis emarginatis vel truncatis, integerrimis vel leviter repandis, supra glabris, subtus in nervis puberulis, nascentibus teneris coloris hyacinthini, adultis fir- miter pergamaceis, patulo-costulatis, 5— 1} (inf) poll. longis; pani- culae racemoso-spicaeformes, pedicellis racemulosis vel fascicu- Jatis. Melicocca trijuga Juss. Mém. Mus. d' Hist, nat. 1IL. p. 187, lab. 8. DC. Prodr. 1. p. 615. Decaisne l.c. p. 444. — Schlei- chera pubescens Roth. Nov, Spec. p. 385. — Melicocca? pubes- cens DC, l.c. — Stadmannia Stideroxylon Bl. Bijdr. p. 231 et Hassk. Cat. bog. p. 225. Pl. Jav. rar. p. 292, ezel. syn. Lam. — SL. trijuga et pubescens Spr. Syst. IL. p. 244. — Cassumbium pu- bescens, glabrum el spinosum Hamilton in Wern. Transact. V. p. 357. — Pistacia oleosa Loureir Cochinch. I. p. 755 eacl. syn. Kaempf. — Bima obsonia Noronh. mss. — Cussambium Rumph. Herb. Amb. 1. p. 154, tab. 57.— Geheel Indië en Sunda-Archipel, Molukken, Timor, in lagere gewesten en wegens het sappig vruchtvleesch geplant; de zaden bevatten eene vette olie (waarvan de bekende Makasser-olie). Over het gebruik verg. RumPn. {. a. p. Het hout is zeer vast. — Koesambi of Késambi mal. en sund., Bado mak., Koele in Solor, Sambi op Bima. _ Tribus II. ALLoPnyLraArE, Arbores vel frutices ecirrbosi, foliis tri- foliolatis vel rarius pinnatis. Fl, irregulares. Fructus indehiscens. XXII ERIOGLOSSUM prume. Flores irregulares polygamo- monoici, Calycis 5-partiti laciniae biscriales imbricata. Petala 4, quintum deficiens, intus supra basin squamâ dorso superne cristato- appendiculatâ aucta. Discus incompletus angulosus. Stamina’ 8, teceptaculo excentrice inserta, filamentis inaequalibus liberis ad- scendentibus. Ovarium excentricum subsessile trilobum triloculare, E oculis prope basin uniovulatis. Stylus simplex, stigmate obso- _lete tridentato. Fructus carnosus 3—1-lobus. Semina exarillata, test membranaceÂ. Embryi recti cotyledones crassae, verticali- ter juxtapositae, radicula brevissima. — Frutices vel arbores asia- SAPINDACEAE, 574 ALLOPHYL ticae, foliis pari- vel (abortu-) impari-pinnatis, foliolis integerri subtus cum ramulis et inflorescentiâ rufo-tomentosis. — Uit Noronh. mss. 1. Erioglossum edule rr. Bijdr. p. 229. Rumphia IT. p. 14 tab.166. Frutex; ramuli novelli foliorum rachis et petioluli ochra tomentelli; foliola 8—6-juga, opposita et subopposita, e basi inaeg hi obtusâ ovata vel elliptico-oblonga obtusa vel obtusiuscula aut en ginata, supra pubescentia, subtus fulvo-tomentella reticulosa; p: culae terminales hirsutulae, ramis brevibus racemosis; fructus ellipsoidei. Sapindus edulis Bl. Cat. Buitenz. p. 64. — Uite slilaginea Noronh. in Verh. Bat. Gen. V. et icon. ined.? — fraxzinifolium Bl. l.c. p. 120, foliolis ovatis utrinque subacutis obtusis, supra scabriusculis, subtus paullulum rufescenti-tomento Sapindus fravinifolius DC. Prodr. I. p. 608. — Sapindus ginosus Roxb. Corom.1. tab. 62. W. et Arn. l.c. p. 112. Ji Malay. Mise. T. p. 1. Hook. Bot. Misc. 1. p. 290. — Mou cupanioides Camb. Mém. Mus. l. c.p. 27, 40, tab. 2. Decaisne Ann. Mus, UL. p. 443. Spanoghe Linnaea XV p.180.— Java. Su matra. Borneo. — 9. Timor. — Ki lalejo of lalajo sund. De vrucht wordt gegeten; de jonge bladen dienen tot groente. XXIII. ALLOPHYLUS Lins. Flores irregulares polygami. Ca lyeis 4-partiti laciniae biseriales, aestivatione imbricatae. Petal 4 _unilateralia, intus squamulà aucta. Discus incompletus glandulas 4 oppositipetalas solutus. Stamina S, receptaculo e: trice inserta, filamentis liberis vel basi coalitis. Ovarium centricum substipitatum, 2-rarissime 3-lobum, 2— B-loculare, loculis uniovulatis. Stylus inter ovarii lobos immersus, stigmate bi rissime trifido. Fructus carnosus, coccis 1—2 rarissime 3 Su bosis vel obovoideis indehiscentibus, putamine erustaceo. Semi exarillatí testa membranacea, embryi curvati cotyledones cumbentes inaequales sigmoideo-plicatae, radicula brevis. — tices, raro arbores, foliis trifoliolatis, rarius unifoltolatis, foliolis serratis, racemis axillaribus spicaeformibus, fl. brevi-pedicellatis. _Allophylus Linn. Fl. Zeyl. — Allophyllus ej. Syst. — Aporetice SAPINDACEAE. 515 ALLOPHYLUS. Forst. — Ornitrophe Commers. — Gemella Lour. — Schmiede- _ hae spec. aucl. 1. Allophylus sundanus mio. Frutex vel arbuscula; ramuli pu- beruli mox glabri; folia trifoliata, foliolis petiolulatis e basi subacutâ vel cuneatà raro subobtusà ovatis, ellipticis acuminatis vel obovatis, remote ineurvo-crenato-serratis vel lato-erenatis, supra glabris, sub- tus in axillis costularum barbatis costâque puber vel glabratà, 2—12 poll. longis vel minoribus; racemi spicaeformes peduncu- lati raro subsessiles simplices vel ramosi, superne conferti_gla- briusculi; petala spathulata supra unguem cuneatum squamulà bilo- bâ quam lamina rotundata subintegerrima triente vel vix breviore instructa. Sechmidelia litoralis Bl. Bijdr. p. 232. — Schm. race- mosa ej. l.c. exel. syn. — Schm. javensis ej. l.c. — Aporelica penicillata Blanco l. e.p. 291. — Allophylus litoralis Bl. hum- phia UI. p. 124. — Alloph. sessilis Bl, Rumphia l. c.p. 125. — _Alloph.javensis BL l. c. — Alloph. sumatranus BIJL. e.p. 132, — Ampacus angustifolia Rumph. Herb. Amb. IL. p. 188 parlim. — Java, Sumatra, Borneo, Molukken, Nieuw-Guinea, Philipp. eilanden, in de kuststreken tot 3000'. — Ki lampajang, K. be- wok, K. lamboeting, Djandjer tako, Roemboet sund. 2. Allophylus timorensis wro. Frutex ramosus; ramuli petiolique _puberuli vel velutini, glabrescentes ; folia trifoliolata, foliolis petio- lulatis e basi rotundatà vel euneatà ovato- vel elliptico-oblongis vel sublanceolatis, acuminatis (terminali longiore basi nunc subacuto) _superne subremote crenato-ineurvo-serrulatis, chartaceis, practer costam subtus puberulam et costularam tenuium axillas barbatas _glabris, 7—2 poll. longis; racemì pedunculati spicaeformes, simpli- ces, raro ramosi, dense hirtello-pubescentes glabrescentes, petala _obovata vel subspathulata suberenulata, supra unguem brevem squa- __mulâ bifidâ vel saltem retusâ quam lamina demidio breviore. Allo- _phylus amboinensis Bl. l. c.p. 129.— A. celebicus ej. L. c.p. 128. Á. timoriensis ej. l. c. p. 130. — A. ligustrinus ej.l. c.p. 126— ‘Species e Leytimor Rumph. Herb. Amb. EL. p. 189. — Schmide- la timoriensis DC. Prodr. 1. p. 611. Decaisn. l.c. p. 443. — Schm. africana, macrophylla, parviflora Zippel. herb. — Praeced. arctis- sime affinis! — Amboina, Timor, Celebes, Sumatra, Java. SAPINDACEAE. 576 SCHMIDELIA. 3. Allophylus Blancoi Br. Rumphia 1II. p. 129. Folia trifoliolata, foliolis sublanceolatis acuminatis serratis ; paniculae axillares. Aporetica ternata Blanco l.c. p. 290. — Nimis dubia, forsan praecedens, — Philipp. eilanden. 4. Allophylus falvinervis pr. (Mig. emend.) l.c. p. 133. Fru- tex; ramuli petioli nervique tomentosi; folia trifoliolata, foliolis pe- tiolulatis passim subsessilibus, ovato- vel elliptico-oblongis attenuato- acuminatis (lateralibus basi subrotundatis), serratis vel serrulatis, utrinque pubescentibus vel subtus velutino-tomentellis vel in axillis costularum subtus barbatis, 2-fere 6 poll. longis; racemi peduncu- lati simplices, rarissime ramosi, axi tomentello, {l. brevissime pedi- cellatis; petala spathulata, supra unguem squamulâ obtusiusculâ usque bilobâ quam lamina repando-crenulata raro emarginata dimidio aut triente breviore. Schmidelia fulvinervis Bl. Bijdr. p. 231. Valde variat (eademque esse posset ac Schmidelia serrata pc.). — Var, f. banlamensis Bl. foliolis ovato-oblongis acuminatis repando-serrula- tis; petalorum squamula quam lamina vix brevior bifida. Schmidelia banlamensis Bl. Bijdr. p. 231. — Allophylus rugosus Bl. Rum- phia III. p. 138 (forma depauperata). — 7. rufescens Mig. (A. rufescens Bl. Le. p. 137) indumento ochrascente. — Java, in lagere gewesten langs de rivieren tot 1200’, — Ki bewok, Laam- boetang, Klajoe sund. — 8. Borneo. XXIV. SCHMIDELIA Lins. Flores subregulares. Calycis 4- partiti laciniae biseriales, aestivatione imbricatae. Petala 4, nuda vel squamulâ aucta. Discus obsoletus. Stamina 8, gynophoro distincto vel abbreviato inserta, filamentis erectis liberis. Car- pella 2 distincta vel rarissime connata, unilocularia monostyla, ovu- lis in loculis solitariis, angulo interno supra basin affixis. Styli breves laterales, liberi, rarissime coaliti. Sti gmata simplicia. Fruc- tus, — Frutices indiei, foliis trifoliolatis, foliolis serratis, fl. po- lygamis racemosis. 1. Schmidelia racemosa vinn. Mant. p. 67. DC. Lc. p. 610. Bl. _Rumphia Le. p. 139, non ej. Bijdr. Ramuli tomentosi ; foliola petiolu- lata, ovato-lanceolata acuminata subserrata, pubescenti-scabri uscula; racemi simplices; petala obovata retusa esquamulata. Usubis triphy ylla SAPINDACEAE. 517 CARDIOSPERMUM. Burm. Fl. Ind. p. 81, tab. 32, fig. 1. — Schmidelia orientalis Sw. Fl. Ind. oce. IL. p. 666. — Ornitrophe Schmidelia Pers. Ench. 1. _p 412. — Java (KLeinnoer), Oost-Java, veelvuldig (nonsr.). — TPjoekilang sund. 2. Schmidelia mutabilis pr. Rumphia 11. p. 140. Frutex ramo- sissimus ; ramuli tomentosi; foliola petiolulata deltoideo-ovata, oblon- __ga vel ovato-lanceolata, acuta vel acuminata, praesertim superneminute __calloso-serrulata, cum petiolo inprimis in costâ costulisque patu- __lis pubescentia, 1—3 poll. longa vel longiora; paniculae racemifor- _ mes pedunculatae subcylindraceae, solitariae vel confertae, passim _ramosae; petala obovata, intus supra basin squamulâ bilobâ.— W est- Java, in Bantam, Preanger enz. 8. Schmidelia leptostachya pr. /. c. p. 141. Frutex nanus ra- _mosissimus, ramuli superne brevissime puberi; foliola petiolulata el- _hiptica vel elliptico-oblonga obovatave, utrinque acuta vel apice ob- _tuse apiculata obtusave, praesertim superne mucronulato-serrulata, _ glabra, subpergamacea, 4—3 poll. longa; paniculae racemiformes _solitariae vel confertae, si mplices vel basi ramosac, ramulis brevissi- _mis vel subnullis, pedicellis hine racemulosis vel subfasciculatis; __petala spathulata intus supra basin biauriculata. Schmideliae serra- _fae Roxb, var.? — Java, op den Telagabodas, bij Santian. 4, Schmidelia glabra roxr. ex Wall. Cat. n. 8057. Benth. in _Hook, Lond. Journ. IT. p. 213. Schmideliae serratae affinis, sed rha- _Chis glabra; filamenta valde pilosa. Reliqua ignoro. — Amboina. Nieuw-Guinea. — Nieuw-Zeeland. _ Fribus III. Pauruinteag. Frutices- vel herbae, cirrhosae, floribus _irregularibus, _XXV. CARDIOSPERMUM Linn. Flores a zolen. _Calycis 4-phylli sepala 2 exteriora minora. Petala 4, intus supra _basin squamulâ aucta, 2 inferiora a staminibus remota squamis _aequilateris cucullatis intus infra apicem cristaeformem glaudulosum Appendice reflexâ munitis, superiora squamis inaequilateris planis. _Diseus dimidiatus, in glandulas 2 petalis inferioribus oppositas tumens. Stamina 8, excentrice inserta, adscendentia, filamen- 37 Flora van Ned. Indië. I. — 2e Afd. SAPINDACEAE. 578 CARDIOSPERMUM. tis liberis vel basi coalitis. Ovarium excentricum sessile 3-loculare, loculis e medio angulo uniovulatis, St ylus brevis, 3-fidus, segmen- tis intus stigmatosis. Capsula membranacea inflata, 3-locularis, loeulieide trivalvis. Se mina globosa, funiculo crasso,saepe in arillum bilobum brevem expanso. Cotyledones inaequales, exterior glo- boso-fornicata interiorem canaliculato-complicatam amplectens. — Species pleraeque herbaceae et scandentes, praesertim novi orbis, foliis biternatim vel rarius supradecomposito-dissectis, racemis vel corymbis axillaribus, pedunculo communi saepe bieirrhoso. 1. Gardiospermum Halicacabum Linn. Annuum, ramosum, volu- bile, puberulum, glabrescens; folia biternati-secta, segmentis ovatis vel ovato-oblongis trifidis vel subpinnatifidis aut acute mucronulate inciso-serratis, lateralibus minoribus acutis, raro obtusis, terminalibus acuminatis; discì glandulae rotundatae ; capsulae breviter pedicellatae I. p. 601. Bl Bijdr. p. 228. Rumphia MI. p. 183 ezel. quib. varr. et syn. — Camb. l.c. p. 19, tab. T. A. Wight et Arn. Prodr. IL. p. 109. Rozxb. Fl. Ind. II. p. 292. — Halicacabus peregrinus Rumph. Herb. Amb. VI. p. 61, tab. 24, fig. 2. Rheed. Hort. Mal. VII. tab. 28. — Physalia Noronh. le. p. 82. — In de tropische gewesten over de geheele aarde. Ceylon. Java. Sumatra. Molukken. Philipp. eilanden. — Areg henge sund, Poeloengan jav, Telioe mal, op Sumatra, Oeto mahoe _ op Hitoe. — De bladen worden als uitwendig geneesmiddel en als groenten gebruikt; de wortel heeft diuretische en purgerende eigen” schappen. De zaden worden op draden geregen. 2. Cardiospermum microcarpum n.o.x. Characteres fere seg. sed constanter differt: foliorum segmentis utrinque appresso-puberulis, _ capsulisque multo minoribus turbinatis. H.B.K. Nov. Gen.V. p. 104. DC. Le. — Cor indum s. Halic. peregrinum minus Herm. Cat. Hort. L. B. p. 190. Burm. Thes. Zeyl. p. 15. — Met de voor- gaande. — Op Java, in de bergstreken, bij Jati-Kalangan. — Bon- dot sund., Poeloengan jav. Es Cardiospermum luridum er. Rumphia II. p. 184 in adn. SAPINDACEAE. 579 ATALAYA. Annuum ramosum volubile, ramulis petiolis foliisque pubescenti- hirtulis; folia biternatisecta (firmula), segmentis ovato-oblongis vel obovatis ineiso-serratis, lateralibus minoribus obtusis vel acutis, ter- minalibus lanceato-acuminatis; disci glandulae rotundatae; capsulac breviter pedicellatae maximae subglobosae hirtellae. Cardiospermum Corindum Lour. l.c. IL. p. 294P — C. eanescenti waLL, affine. A superioribus praesertim indumento et capsulae mole dignoscitur. — Oost-Java, bij Samarang. — Poeloengan jav. Tribus IV, Tgovinseas. Frutices vel arbores, Fructus partibiles, lo- bis alatis. Semina exarillata. XXVI. ATALAYA spanocne mss. Flores polygami. Calyx S-partitus, inaequalis, aestivatione quincunciali. Petala 5 aequalia, supra unguem squamulâ aucta. Stamina 8, disco annulari intus inserta, erecta, filamentis inaequalibus. Ovarium sessile subtrilo- bum 3-loculare, ov ulis in loculis solitariis, angulo interno prope basin insertis. Stylus centralis, brevissimus pyramidalis, angulis stigmatosis. Fructus trilobus, tripartibilis, coriaceus, lobis su- perne in alam margine sup. incrassatam productis, (l—2 quandoque abortivis), monospermis, indehiscentibus. Semina ovoidea, erecta, exarillata, test coriaccâ. Embryi curvati cotyledones inaequa- les crassae oblique incumbentes, radicula brevis descendens. — A. Thouiniâ differt petalis squamulatis, stylo simplici, cotyledonibus. 1. Atalaya salicifolia er. Rumphia III. p. 186. Arbor humilis; ramuli glabri; folia 1—2- raro 83-juga. vel 3—1-foliolata, foliolis oppositis brevissime crasseque petiolulatis, e basi acutâ vel attenuatà oblongo-lanceolatis obtusis vel acutiusculis, glabris, tenere multiner- viis et tenerrime reticulatis; paniculae axillares ct terminales elon-_ gatae laxae; petala oblongo-cordata praeter unguem ciliata; fructus 1—3-alatus, alis spathulato-oblongis obtusissimis, fusco-flavidis, arcuato-striatis, margine inferiore extenuato erosulis. Sapindus sali- cifolius DC. Prodr. 1. p. 608. — Cupania salicifolia Decaisne Nouv. Ann. Mus. UIT. p. 448. Spanogh. Linnaea l.c. p. 180.— Alalaga bijuga ej. icon. ined. n. 19. — Timor, in de bergstreken, bloeit in November. — Atalai der inlanders. — Subordo IL. Doponaracrar (cAMB.). Corolla nulla. Stamina led SAPINDACEAE. 580 DODONAEA. 4— 10, disco hypogyno extus inserta. Ovula in loculis gemina. Cap- sula samaroidea, septicide dehiscens. Semina exarillata. XXVIL DODONAEA Linn. Calyx 4- raro 5- vel 8-partitus, aestivatione subvalvatus. Petala nulla. Stamina 8 — 10, raro pau- ciora, disco obsoleto extus inserta. Ovarium sessile, 2—3- raro 4— 6-loculare, ovulis in loculis superposite geminis, Stylus cen- tralis, post anthesin excrescens, 2 — 6-fidus, segmentis intus stigma- tosis, Capsula samaroidea, 2—6-quetra, 2— 6-locularis, septicide 2—6-valvis, valvis carinatis, dorso membranaceo-alatis, rarissime apteris, a columnÂâ centrali alatâ, medio seminiferà, persistente solu- tis. Semina 2—l globosa vel sublenticularia, exarillata. Embryi eireinati cotyledones maximae lineares. — Arbusculae vel frutices saepe viscosi, in regionibus tropicìs utriusque orbis, copiosius in extratropicis Novae Hollandiae vigentes, foliis simplieibus vel pin- natis, floribus hermaphroditis vel mono- aut dioicis flavo-virentibus. 1. Dodonaea Burmanniana pc. Arbuscula; ramuli juniores angu- lati glabri; folia subsessilia spathulato-oblonga vel cuneato-lanceolata acutiuscula vel saepe obtusa aut retusa eum mueronulo, subeoriacea, vernicoso-viscida; flores breviter racemosi dioici, calycis laciniac ovato-oblongae obtusiusculae; capsulae 2—S3-alatae pedicello lon- giores utrinque profunde emarginatae, sinubus parum apertis acutis subaequalibus, alis circularibus integerrimis membranaceis deorsum paullo magis angustatis. DC. Prodr. T. p. 616, W. et Arn. Prodr. 1. p. 114 (partim). Bl. Rumphia MI. p. 108. — Dodonaea angus- tifolia Roxb. Fl. Ind. 11. p. 256. — Prelea viscosa Linn. Spec. p. 118. Burm. Flor. Ind. p. 56 except. syn. plur. — Carpinus forte viscosa salicis folio caet‚ Burm. Thes Zeyl. p. 55, tab. 23. — Kuststreken van Zuid-Azië. Ceylon. — Java, langs de kus- ten. — Kese jav. 2. Dodonaea angustifolia pranc. Flor. Filip. p. 32. Arbuscula; ramuli compressi vel subtrigoni, glabri; folia subsessilia e basi cu- neatâ oblonga vel oblongo-lanceolata acuta vel interdum obtusa te tusave, membranacea, viscosa; flores racemosi hermaphroditi ; calycis laciniae oblongae obtusiusculae; capsulae 2-rarissime 3-alatae, pe dicello longiores, ufrinque profunde emarginatae, sinu terminali sub- clauso, baseos magis aperto, aliis circularibus integerrimis membra- SAPINDACEAE. 581 en _DODONAEA. maceis deorsum insiguiter angustatis. Dodonaea Burmanniana DC. bc. quoad stirp. timor. — Dod. Candolleana Bl. Rumphia TIL. p. _190— D. Burmanniana Bl. Bijdr.p 237. Decaisn. l.c. p. 442, non _DC.— Dodonaea viscosa Hassk. Cat. bog. p. 226. Pl.Jav. rar. p. 292 _partim. — Caryophyllaster litoreus Rumph. Herb. Amb. IV. p. _10, tab. 50, — Sunda-Archipel (Sumatra, Java, Borneo). Molukken (Amboina, Ternate). Timor. Nieuw-Guinea. — Philipp. eilanden, zoowel nabij de kust als eb het lee „zel j _Pjantigi of Ki tjontjoran sund. — | 3. Dodonaea Waitziana ni. Ramuli persie 3 vel goal eni: racemique glanduloso-subhirti ; folia breviter petiolata e basi atte- nuat lanceolata acuminata extremo apice obtusa vel retusa, coriacea, nd in cost subtus parce pubera; racemi wapen ge Ce membranaceis sursum Jatioribus ét extrorsum magis Rumphia 11L p. 189 -adnot. — Dodonaea triquetra Jungh. had mon Andr. — Attamen cum speciebus Novo-Hollandis ultro confe- _ | _renda. — Oost-Java, op de bergen. — Kajoe besi sund. 5 Ordo CXIX, ACERINEAE LINDL. Pd Characteres praesertim generis sequentis; reliqua. genera s sera 3 Ee dioico vel monoico, staminibus etiam 4—5 abladentia. wi L ACER rourser. Flores polygami. Caly x 5- raro 49-par- en titus, laeiniis aestivatione imbricata. Petala hd min Sl | Culare, septo contrarie compressum, loculis ex a en ulo superposite | Ovulatis, stylo centrali, stigmate bifido. Fru a ie ci tibilis, coccis dorso in alam margine inferiore incrassata | indehiscentibus, 1- raro 2-spermis, axi centrali pergiaae integro Vel bifido. Semen adscendens, testâ membranaceÂ, endopleurà car-__ Ee nosà, Em bryí exalbuminosi conduplicati cotyledones irregulariter Plicatae, radicula descendens. — Arbores oppositifoliac, oxstipalse 4 AGERINEAE. 582 AGER, tae, succo haud raro saccharato, in regione temperatâ hemisphacrae borealis praesertim indigenae, in montanis Indiae continentalis et aquosae nuper etiam detectae. 1. Acer laurinum uassk. Arbor excelsa; folia longe petiolata, e basi rotundatâ ovata vel oblongo-ovata acuminata integerrima coria- cea glabra, subtus nivea, 3- fere 6 poll. longa, juvenilium usque 8- pollicaria; flores racemoso-corymbosi hexandri. Hassk. Cal. bog. p. 222. Tijdschr. Nat. Geschied. X. p. 188. — Acer javanicum Jungh. in Tijdschr. Nat. Gesch. VIII. p. 391 el in Itin. — A. niveum Bl, Rumphia III. p. 193, tab. 167, fig. 1 (longe post laud. auctores)— Laurus alba Reinw. herb. — B. cassiaefolium (Bl. Ll. c. fig. 2 species) foliis basi acutiusculis, magis oblongatis. — Cacterum species javanica Aceri laurifolio pon affinis videtur. — Java, in de berg- streken 3—5000’, op den Salak, in Preanger. — Hoeroe manoek of H. Pétjang, ook Bajoer sund. Ordo CXX. MALPIGHIACEAE Juss. Arbores vel frutices saepe scandentes, foliis varie stipulatis, uf- plurimum oppositis, plerumque integris, pube si adest medio aflixâ sessili vel stipitatâ; floribus hermaphroditis rarius polygamis. Calyeis 5-partiti laciniae omnes, saepissime 4, rarius pauciores, basi extrorsum 2- raro 1-glandulosae, haud raro etiam eglandulosae, _acstivatione saepius quincunciali. Petala 5 unguiculata, reflexa, lim- bo dilatato integro denticulato vel fimbriato, aestivatione imbricativà. Stamina plerumque petalorum numero duplo, in paucis oppositi- petalorum omnia aut quaedem deficientia, filamentis saepe basi dilatatâ in annulum imo calycì unitum coalitis, rarissime prorsùs liberis, antheris nunc quibusdam efoetis vel difformibus, nunc om” nibus polliniferis introrsis, glabris vel villosis, connectivo plerumque incrassato et producto. Ovaria vulgo 3, rarius 2, rarissime 4, omnino vel partim inter se coalita, rarius omnino Libera, gibbis cris- tulisve alas jam praenunciantibus instructa, uniovulata, 0 v ulo ortho- tropo e funieulo deinceps adnato adscendente. Styli distinctì vel rarius coaliti, quibusdum nune suppressis, stigmate acuto, capitato, truncato vel lateral, Car pella abortu passim numero diminuta, nunc in unum carnosuin drupaceum vel lignosum connata, nunc Libera vel MALPIGHIACEAE. 583 RYSSOPTERYS. saltem solubilia, rarius bivalvatim dehiscentia, plerumque varie ner- vosa et angulosa, angulis saepe in eristas alasve laterales vel dorsales productis. Testa fere semper membranacea, embryi exalbuminosi radicula recta supera, cotyledones rectae et acquales vel plerum- que inaequales curvatac aut plicatae vel etiam circinnatae, crassae vel foliaceae. — Pleracque ordinis cives in novi orbis plagis calidis _ vigent, paucae gerontogacae, Ne Tribus 1. NoroPTERYGIEAE ADR. JUSS. Stamina utplurimum omnia fertilia. Samarae tres solubiles, alis lateralibus brevibus vel nullis, dor- sali vulgo elongatà, margine altero (saepe postico) tenuiore. IL. RYSSOPTERYS grume. Calyx eglandulosus. Petala ca- Iyce longiora vix unguiculata subintegra. Stamina 10, fertilia, vix inaequalia, filamentis gracilibus basi in arceolum connatis, an- theris ovatis oblongisve, glabris vel pilosis. Styli 3 graciles, in- curvi, stigmate capitellato. Ovaria 3, in unum dense villosum introrse connata, dorso compresso-gibbosa. Samarae 3 vel paucio- res, latere tubereulatae, apice in alam margine antico-superiore eras- siorem expansae. — Frutices Indiae aquosae, foliis oppositis vel suboppositis, valgo cordatis, margine subtus glandulifero, petiolo longo apice biglanduloso, basi (excoptâ unic sp.) bistipulato, floribus albidis plerisque masculis, passim 1 L-andris, racemosis, racemis haud raro in umbellas contractis. — Ryssoplerys Bl, mss. — Adr. Juss. Malp. p. 129 (et in Arch. du Mus. III). — Hiraeae el Heteropte- rydis spec. Bl. Bijdr. 1. Ryssopterys tiliaefolia apr. suss. l.c. p. 150. Folia orbicularia acuminata, subtus tomentosa, petiolis elongatis apice biglandulosis ; umbellae axillares pedunculatae compositae, petala subsessilia pur- purea. Banisteria tiliaefolia Vent. Choix. p. el tab. 50. — J 5, 2. Ryssopterys microstema apn.suss. /. c. Folia late ovata saboor- a data mucronata, margine subsinuato glandulifera, nd pubescentia, tenuia; antherae minutae glabrae. Zé teropte Bl. Bijdr. p. 226. — Ryssopterys tiliaefolia Bl, herb. Jus. Sy-— nops. Malp. — Floribus praesertim antheris stylisque multo mi-_ noribus a praeced. differt.— An luc Banisteria dichotoma Spanogh. (excl. syn. Linn.) Linnaea XV. p. 179? — J ava, in Tjan- djoer. — Philipp. eilanden (auw, n. 1845). — Timor? MALPIGHIACEAE. 584 TRISTELLATRIA 3. Ryssopterys dealbata apr. vuss. l.c. p. 132. Folia cordata acuminata glabra, cretaceo-dealbata, tenuia; antherae pilosulae. — Lu- zon (CUMING n. 1775). 4, Ryssopterys Cumingiana Apr. suss. L. c. Folia cordato-orbiculata mucronata glabra virentia; antherae hispidulae. Luzon (cuminGn.1489). 5. Ryssopterys timorensis pu. herb. — Adr. Juss. l.c. p. 133, ef un Deless. Icon. Select. IIL. p. 21,tab. 350. Folia e basi subcordatâ vel rotundatâ ovata acuta, supra glabra, subtus in nervis adpresse pubera et in petioli apice biglandulosa; cymae axillares et subter- minales, calyces tomentelli vel pubescentes. Banisteria timoriensis DC. Prodr. L. p. 588. Decaisn. l. c.p. 442. Spanogh. l.c. p. 180. B. convolvulifolia Spreng. — Hiraea? ovata et H.? obscura Bl. Bijdr. p. 226. — Java. Timor, om Koepang. Philipp. eil. 6. Ryssopterys chrysantha nassk. Hort. Bog. 1. p. 133. Frutex scandens, ramulis glabriusculis; folia late cordata aut subcordata acu- minata, margine integro glandulifera, subtus glauca sericeo-mollia; inflorescentia foliis brevior oligantha, petala aurea vix margine crispa, antherae oblongae, samarae saepe 3, alis erectis glabriuscu- lis. — Eiland Poeloe Tengah, bij Java. Fribus IL, PLEUROPTERYGIEAE ADR. Juss. Stamina utplurimum omnia fertilia, Samarae 3 solubiles, alis lateralibus utrinque unÂâ vel rarissime geminis, aequalibus aut saepe majoribus quam dorsalis quae cristaefor- mis aut nulla, illis saepe multipartitis. MH. TRISTELLATEIA per. rmovars. Calyx eglandulosus vel exilibus glandulis sepalorum basi interpositis. Petala calyce longio- ra unguiculata sagittato-ovata integerrima, extus carinato-angulata, glabra. Stamina 10, fertilia, filamentis im coalitis rigidis intro- flexis, apice truncato articulatis, 5 longioribus et crassioribus oppo- sitipetalis; antheris oblongo-linearibus acutis glabris. Stylus uni- eus eum staminibus vulgo declinatus, ultra stamina exsertus, stig- mate truncatulo minuto terminatus, duo nani ad papillam reducti (rarissime evolnti). Ovaria 3, in unum coalita, singula dorso mul- tiappendiculata. Samarae 3, dorso multialatae, alis augustis, aliis secundum lineam dorsalem mediam cristatim uniseriatis, aliis longio- ribus marginalibus inque stellam vulgo 7-radiatam cristae circum= MALPIGHIACEAE. 585 HIPTAGE. positam verticillatis. — Hrutices scandentes praesertim Madagasca- riae, sequens autem Indiae aquosae, foliis oppositis vel quaternis, petiolis apice biglandulosis, basi brevissime bistipulatis, racemis ter- minalibus et lateralibus nunc compositis, fl, luteis, 1. Tristellateia australasica acu. ricu. Sert. Astrol. p. 38, tab. 15. (Tristellateia novaeguineensis Bl. Herb.). Folia opposita pe- tiolata oblongo-ovalia acuminata subcordiformia integerrima glabra; flores racemosi parvuli lutei, carpellorum alae inaequales. — Nieu w- Guinea, bij Port Dorey. III HIPTAGE caeRtN. Calyx 5-partitus, l-glandulosus, glan- dulâ magnâ, laciniis duabus interposità, partim pedicello adnatâ, Pe- tala calyce longiora unguiculata, laminâ fimbriatâ, extus sericeo- pubescentia, inaequalia, reflexa. Stamina 10 fertilia, filamentis ìmà connatis, decimum reliquis multo longius et crassius. Stylus unieus conspicuus, longus, aestivatione circinnatus et in stigma capitellatum, rarius acutum desinens; et duo minus conspicui ad rudimenta rostriformia redacti. Ovaria 3, inter se coalita, sin= gula dorso 3—4-appendiculata, appendiculis 1—2 mediis, 2 late- ralibus. Samarae 3 vel vulgo pauciores, singulae 3-alatae, alis marginalibus 2 lateralibus, 3 superiore mediâ, insuper dorso bre- vius cristatae, cristâ longitudinali, interdum subnullâ. — Frutices scandentes, fl. racemosis albis, petalo quinto basi flavescente. — Gaertnera Schreb., non Lam. — Molina. Cav, non Juss. — Succo- via Dennst., non Medik. 3 1. Hiptage Madablota caers. de fr. el sem. II. p. 169, tab. 116. Adr. Juss. l.c. p.248. Spanogh. in Linnaeâ XV .p. 179 (nisi ‚ad seg). Folia (ampla) ovata vel ovato-lanceolata acuminata, carpella eristà vulgo comspicuâ. Banisteria benghalensis Linn. Spec. Pl. B. unicapsularis Lam.Dict— B. tetraptera Sonnerat Voy. Il. p.258, tab. 1385. — Molina racemosa Cav. Diss. IX. p. 485, tab. 263. — _Succovia fimbriata Dennst.— Sida Pou Rheed. Hort. Mal. VL. p. 15, tab. 59. — Calophyllum acara Burm. teste Choisy. — Gaert- nera racemosa Roxb. Corom. 1. p. 19, tab. 18. — 6. indica Gmel. Syst. PL, — MI. trialata Spanoghe herb. (nst ad seg). — Over geheel Indië, ook geplant. — Java. MALPIGHIACEAE. 586 ASPIDOPTERYS. 2. Hiptage javanica sr. Bijdr. p. 224. Adr. Juss. l.c. Folia e basi rotundatâ vel acutâ biglandulosâ elliptico-oblonga acuminata glabra; racemi axillares simplices, calyx uniglandulosus. — A praeced. dif- ferre videtur floribus minoribus, alis angustioribus et acutioribus cristâque subobsoletà. — Java, in Krawang, bij Tjiradja. — Aroi béri sund. IV. ASPIDOPTERYS apr. zuss. Calyx brevis 5- partitus eglan- dulosus. Petala longiora integra exunguiculata. Stamina 10, fer- tilia, filamentis filiformibus, liberis vel im basi coalitis, antheris ovatis glabris. Styli 3 subaequales stamina superantes, glabri, stig- mate capitellato. Ovaria 8, dorso alâ ovatà, in uaum hinc hexap- terum trisinuatum glabrum vel pilosum coalita, Samarae 3, alâ scutìformi ovatâ vel orbiculatâ, interdum medio extrorsum brevius cristatae. Embryon rectum. — Frutices Asiatici scandentes, foliis eglandulosis exstipulatis, paniculis e racemulis vel umbellis conflatis, {l. parvis albis vel flavescentibus. 1. Aspidopterys elliptica apr. uss. /. c. p. 255. Folia ovalia ob- tuse acuminata glabra coriacea; pedicelli semipollicares infra vel supra medium bibracteolati (bracteolis brevissimis subulatis alternis) subumbellati ; ovarium glabrum ; samarae suborbiculatae dorso cris- tatae, glabrae, lucidae. Hiraea elliptica Bl. Bijdr. p. 225. — Var. foliis subtus minutissime puberis. — Java, in Buitenzorg en Dan- tam. — g. Noesa-Kambangan. 2, Aspidopterys hirsuta ann. sus. l.c. p. 258. Folia e basi sub: cordatâ obovata vel ovata breviter acuminata, pilis simplicibus hirsuta; pedicelli basi bibracteolati; ovarium glabrum; samarae oblongo-ob- ovatae eecristatae. Hiraea hirsuta Wall. Pl. As. rar. TL. tab. 13. — Burma. 3. Aspidopterys tomentosa apr. suss. Ann. Sc. nat. 1840 el Lc: p. 260. Hassk. Cat. p. 223. Tijdschr. Nat. Gesch. X. p. 138. Fo- lia e basi subcordatâ subrotunda brevissime acuminata, subtus tomen- tosa; pedicelli subumbellati, juxta medium bibracteolati; ovarium glabrum. Hiraea? tomentosa Bl. Bijdr. p. 225. — Ryssoplerys ej. herb. — Java, op den Parang. ANCISTROCLADEAE. 587 ANGISTROGLADUS. Ordo CXXI. ANCISTROCLADEAE PraNcHoN. Ordo inter Malpighiaceas et Dipterocarpeas fere intermedius, un- cis ramulorum Hugoniae accedens. L ANCISTROCLADUS wart. Calyeis tubus eum ovario coalitus, laciniae 5 inaequales, inerescentes. Petala 5, aestivatione leviter contorta, basi connexa, Stamina 10 biserialia vel 5 unise- rialia, filamentis brevibus basi coalitis, antheris erectis, connec- tivo apiculatis, loculis introrse dehiscentibus, Ovarium cito post anthesin uniloculare, ovulo unico basilari brevi funiculato, stylo supra basin brevem conicam trifido, lobis cuneatis apice retuso stigmatosis. N ux calyce foliaceo aucto coronata, obconica, styli basi mucronata, monosperma. Semen cerebriforme, corrugato-ru- _minatum, spermodermide simplici membranaceâ, albumine car- noso. Embryi clavati radicula longiuscula descendens, coty- ledones subfoliaceae divergentes. — Frutices Asiae calidioris, scan- dentes, ramulis uneiferis (uncis terminalibus, innovatione lateralibus), foliis alternis, nunc per intervalla confertis, fl. paniculatis, pedicellis basi articulatis. Conf. w. ARNorT in Nov. Act. N. Cur‚ XVIII. pars 1. — Planchon in Ann. Se. nat. 3e sér. XIII. p. 816. — THWAITES in Transact. Soc. Linn. Lond. XXI. p. 225. — Biga- mea Endl, — Wormia Vahl, non Rottb. 1. Ancistrocladus pinangianus warr. Cat. n. 1054. Planchon Lc. p. 318. Folia e basi cuncat oblonga obtuse acuminata, rigide chartacea, supra albido-punctata; paniculae terminalis folio brevioris, rami graciles, in ramulos breves confertiuscule divisi. — Poeloe Pinang. Ordo CXXIIL. CELASTRINEAE Rr. BROWN. Arbusculae vel frutices, interdum scandentes et spinescentes, fo- lis alternis raro oppositis, stipulis parvis caducissimis. Flores hermapbroditi vel unisexuales axillares eymosi. Calyx 4—5-fidus vel-partitus, aestivatione imbricatus, persistens. Discus carnosus anmularis vel orbicularis, calycis fandum vestiens, liber vel interdum Ovario adhaerens. Petala 4—5, sub disci margini inserta, basi latâ GELASTRINEAE. 588 EVONYMUS, sessilia, aestivatione imbricata, perraro nulla. Stamina petalorum numero et iis alterna, nunc cum iis disci margini inserta, nune ipso margini continua, nonnumguam disco intra margiuem imposita, fil a- mentis brevibus, antheris bilocularibus basi vel dorso insertis erec- tis, conneetivo utplurimum postice dilatato. Ovarium disco plus minus immersum, 2—3—5-loculare, ovulis in loculis singulis 1- saepissime 2 collateralibus, e basi erectis vel adscendentibus, rarius pluribus, ex angulo centrali biseriatim adscendentibus ana- tropis. Stylus brevis, crassus, stigmate minute 2—3—5-lobo. Fructus 2—5-locularis, aut indehiscens drupaceus vel interdum samaroideus, aut capsularis loculicide dehiscens, loculis 1- rarius Z-saepissime polyspermis. Semina erecta vel adscendentia, arillo colorato laterali vel saepius cupulari, nunc completo, raro deficiente, test erustaceÂâ vel membranaceÂ. Embryi in axi albuminis saepenumero carnosi recti longiusculi cotyledones foliaceae planae, radicula cylindrica infera. — Ordo praesertim capensis, attamen per totum fere orbem praesens. — Genera sub incude revocanda. Eigenschappen. De sappige vruchten van sommige worden gegeten. Tribus IT. EvoNyMeak ENDL. Capsula loculicida. IL. EVONYMUS rounner. Calyx planus, 4—5-fidus (rarius cum reliquis partibus 6-merus), laciniis obtusis patentibus. Petala4—5, sub disco perigyno carnoso orbieulari integro inserta, calyce majora_ patentia. Stamina totidem, glandulis supra discum prominulis in- serta, filamentis subulatis brevissimis, antheris connectivo dor- &sali lato, loculis transverse vel longitudinaliter dehiscentibus. Ova- rium disco semiimmersum, 3 — 5-loculare, loculis ex angulo centrali biovulatis. Ovula cupul carnosâ suffulta. Capsula 3—5-loba, 3— 5-loeularis, loeulieide dehiscens, valvis coriaceis medio septife- ris. Seminum ariilus pulposus vel carnosus coloratus, apice per- vis, testa chartacea. — Frutices oppositifolii, ramulis tetragonis, pedunculis axillaribus cymosis. 1. Evonymus javanicus er. Bijdr. p. 1146. Bennett in Horsf. PL Jav. p. 13, tab. 28. Hassk. Tijdschr. Nat. Gesch. X. p. 140. Pl. Jav. rar. p. 229. Jaarb. Tuinbouw 1850 cum icone. Arbor; folia opposita, ovalia utrinque subaequaliter acuta, apice obsolete GELASTRINEAE. 589 CATHA. denticulato-crenata, coriacea glabra, 4—6 poll. longa; peduneuli uni- flori fasciculati vel solitarii, fl. 5-andri, petala fimbriata, capsulae acute 5 gonae. — (9. fimorensis (Evonymus tim. Zippel. ap. Spa- noghe l.c. p. 186) foliis integerrimis. — 7. sphaerocarpus Hassk. Tijdschr. Nat. Gesch. X. p. 140, fl. saepe 6-meris (unde ad Tuopho- petalum tendere statuit). Ja va. — Djalen jav., Djadjambotan of Ki katjang sund. — 9. Timor. 2. Evonymus sumatranus mio. Folia e basi acutâ obverse ellip- tica vel elliptico-oblonga, brevi-acuminata, late erenato-serrulata, chartacea; capsulae longiuscule pedicellatae, elongato-turbinatae pro- ducto-tetraquetrae. — Evonymo javanico proximus, sed foliorum crenis et fructus form distinctus. — Sumatra. MH. CATHA rorsk. Calyx planus 5-lobus. Petala Evonymi, ovata. Antherae introrsae longitudiualiter dehiscentes. Ovarium disco semiimmersum, triloenlare, loculis biovulatis, ovulis cupulâ destitutis, stylo brevissimo, stigmate tripartito. Capsula coriacea triquetra, trisulca, trilocularis, loeulicide trivalvis, valvis medio sep- tiferis. Semina arillo membranaceo molli colorato, test membra- naceà. — Arbusculae vel frutiees Asiae et Africae tropicae, saepe spinosi, foliis alternis vel ramulis abbreviatis fasciculatis, coriaceis, ciliis stipularibus, eymis corymbosis axillaribus. — Celastri sectto Gymnosporum W. et Arn. Prodr. 1. Catha montana nassk. Tijdschr. Nat. Gesch. X. p. 140. Cat. bog. p. 229. Spinae juniores folii- et floriferae; folia obovata obsolete serrata margine cartilaginea; cymae axillares dichotomae divaricatae. Celastrus mont. Roth Nov. Spec. p. 154, non Roxb. DC. Prodr. IL. p. 9. — Voor-Indië. — Java. — Kaliangé laut of Kajoe pasir sund. HI. CETLASTRUS kunt. Flores dioici. Calyx urceolatus 5- fidus. Petala 5, sub disco perigyno orbiculari inserta, calyce multo majora, ovato-oblonga, apice patentia. Stamina disci sinubus in- serta, petalis breviora, filamentis subulatis. Ovarium disco insi- dens, 24. -loculare, loculise basi biovulatis, stylo brevi crasso, stigmate trilobo. Ca psula coriacea subglobosa, 9—4-raro-1-locula- CELASTRINEAE. 590 PARACELASTRUS, ris, loeulicide 2— 4-valvis, valvis medio septiferis. Se mina in loculis 21, arillo carnoso apice pervio inclusa, test à membranaceÂ. — Frutices, foliis alternis submembranaceis integerrimis vel serratis, ciliis stipularibus obsoletis, racemis axillaribus et terminalibus, fl. parvulis pedicellatis. 1. Gelastrus alpestris ar. Bijdr. p. 1145. Inermis, folia ovato- oblonga acuminatissima glanduloso-serrulata glabra, in axillis vena- rum subtus glanduloso-depressa; corymbi axillares parvi dichotomi. Java, in de wouden der bergstreken (pr.). — Kipit berit sund. 2. Gelastrus repanda pr. Bijdr. p. 1145. Arbuscula 25-pedalis inermis; folia subopposita ovato-oblonga vel sublanceolata acumi- nata vel acuta, pergamacea sublucida venoso-reticulata, margine cal- loso-crenata, 3—4 poll. longa, costis petioloque ex rubello flaves- centibus; cymae axillares paniculaeformes folio subaequales.— Java? volgens BLUME op den Gedé, volgens TrYSMANN echter welligt eene japansche plant (massk. Retz. L. p. 150. Hort. Bog. T. p. 157). 3. Celrstrus racemulosa uassk. fort. Bog. I. p. 155. Scandens inermis, ramis juvenilibus sanguineis; folia brevi-petiolata e basi acutâ ovalía vel oblonga, acuta vel breviter saepe obtuse acuminata, obsolete crenato-serrata, coriacea glaberrima, 2—3 poll. longa, plu- rivenia; racemuli axillares breves pauciflori; fl. parvi viridi-flaves- centes, calycis plani 5-fidi laciniae ovatae acutae; capsula ovoidea eoriacea trivalvis monosperma. — Java, op den Megamendong, aan den voet van den Gedé 1600’ (uassx.). Celastrus paniculata wiuLp. et C. monosperma roxs, in Horto Tjipanas Javae cultae (Hassk. l.c. p. 151 seqg.)- Celastri species dabiae sPaNoGne in Linnaeá XV. p. 186 mihi in- cognitae, IV. PARACELASTRUS Mig. Calycis bibracteolati 5-partiti laciniae (rotundatae) aestivatione imbricatae. Corolla nulla. Star mina 5, filamentis basi in ureeolum unitis. Stylus erectus stamina aequans, stigmate truncato. Capsula ovata (viridis) stylo co- ronata, 2-valvis, unilocularis, monosperma, valvis e basi inde solutis. Semen ovoideum, arillo inclusum. Albumen cartilagineum ; -coty- ledones foliaceae. CELASTRINEAE. 591 ELAEODENDRON. 1, Paracelastrus bivalvis mio. Folia lanceolata acuminata inte- gerrima, glabra, pedunculi laterales pauciflori. Celastrus? bivalvis Jack. Mal. Mise. Hook. Bot. Misc. 1. p. 71. — Singapore of Sumatra? Tribus IT, ELAEODENDREAE ENDL, Fructus drupaceus vel baccatus, V. ELAEODENDRON Jaco. Flores polygami. Calyx 4— S-partitus. Petala 4—5, sub disci perigyni crassi integerrimi vel _sinuati margine inserta, calycis laciniis majora. Stamina totidem, _disci margini inserta, petalis breviora, antheris ovato-subglobosis _introrsis. Ovarium disco immersum, 2—3- raro 4—5-loculare, _Joculis e basi 1—2-ovulatis, stylo brevi erasso, stigmate obsolete _2—5-lobo. Drupa sicca vel pulposa, putamine lignoso 2—5-lo- _eulari, interdum abortu uniloculari. Semina in loculis solitaria, in- terdam gemina collateralia, testâ membranaceà vel spongiosà ru- _gosà. Bmbryi intra albamen pareum recti cotyledones carnosae _subfoliaceae, radicula infera. — Frutices vel arbuseulae in regio- nibus gerontogaeo-tropicis, subtropicis et subtemperatis, foliis alter- _nis ef oppositis, fl. axillaribus cymosis vel fasciculatis. _ , Blaeodendron ellipticum prcarsne N. Ann. Mus. TIT. p. 478. Ramuli compressi, folia obovato-elliptica obtusa, in petiolum brevem _Altenuata, subintegerrima glabra, subtus pallidiora; eymae axillares _dichotomae, pedunculi graciles folio £ breviores. Elaeodendron un- dulatum Zippel. herb.? — Timor. VL CARYOSPERMUM sruur. Cal y x-cupulatus 5-fidus per- sisten, cum petalis 5, sub disco perigyno sinuato insertis (reflexis), aestivatione valvatus. Stamina 5, disci margini inserta, alternipe- fala, filamentis subulatis, antheris globoso-didymis. Ovarium disco semiimmersum, 3—4-loculare, ovulis in loculis solitariis, e basi adscendentibus anatropis. Stigma subsessile obtusum obsolete 3—d-lobum. Bacca globosa 2— 4-locularis, seminibus erectis ubrotundis, dorso convexis, antice planis vel subangulatis, mem- bran arilliformi angustissime marginatis, test nucamentaceâ, ru- gulosâ, L, Caryospermum molaccanum zz. Aus. bot. 1. p. 176. Frutex: CELASTRINEAE. 592 SOPRONODON. folia alterna, breviter petiolata oblonga acuminata, obsolete remote serrulata, coriacea, glabra, stipulae laterales ovatae acuminatae ; thyrsi axillares ramis cymosis, fl. parvis viridulis. — Amboina. 2. Caryospermum serrulatum mio. Folia ovato-oblonga acumi- nata dense glanduloso-serrulata, subtus in axillis costularum bar- bellata dein excavata, stipulae caducae; thyrsuli breves eymosi, fruc- tiferi petiolo duplo longiores. — Java. VII. SOPHONODON crierirn. Flos hermaphroditus semi- inferus, aestivatione imbricatâ. Calyx 5-sepalus. Corolla 5-petala. Stamina 5, sepalis opposita, antheris reniformi-cordatis. Ova- rium e carpellis 5, sursum in canalem apice denticulatum connatis compositum. Stigma styliforme in canali, apice discoideo excepto, reconditum. Ovula in loculis solitaria, obliqua vel pendula. Fruc- tus drupaceus, pyrenis monospermis. Semina pyrenarum superio- rum erecta, inferiorum pendula. — Ob embryon magis evolutum Celastrineis potius quam Ilicineis adjungendum (uassk.). 1. Sophonodon celastrinus crier. èn Calcutt. Journ. Nat. Hist. IV. p. 247, tab. 14. Hassk. Retzia 1. p. 150. Hort. Bog. I. p. 157. Arbor humilis, comâ pyramidali; ramuli glabri; stipulae ovatae mi- nutissimae caducae; folia alterna breviter petiolata, e basi acut oblonga vel elliptico-oblonga, acuminata aut acnta, crenato-serrata, undulata concava coriacea glabra, costâ subtus valde prominente, costulis suboppositis erecto-patulis, extrorsum reticulato-anastomo- santibus, 4—S8 poll. longa; pedunculi axillares petiolo vix longio- res, successive umbellatim 3 —4-flori, simul semper uniflori, brac- teis exilissimis, pedicellis semipollice brevioribus; fructus citrini, pomi aurantij minoris facie, 14—2 poll. longi, 1— 1} lati, subcar- nosì, putaminibus in carne siee grumosâ durâ flavo-aurantiacâ. — Java, op den Salak (massk.). Ordo CXXIII. STAPHYLEACEAE gants. Characteres Celastrinearum, sed folia opposita aut rarissime al terna, trifoliolata vel impari-pinnata, calyx passim deciduus, styli loculoram numero liberi vel subeoaliti, fructus capsularis vel dru- _STAPUYLEACEAE. 593 TURPINIA. _paceus. Semina globosa basi truncata, ossea, albumine carnoso, vel subnullo, embryi cotyledonibus crassis carnosis pla- no-convexis. TL. TURPINIA vent. Flores polygamo-dioici. Calyx subeolo- ratus persistens quinquepartitus. Petala 5,sub disci hypogyni 10- ti margine inserta, calyce longiora, obovata. Stamina totidem inserta, antheris cordatis. Ovarium sessile trilobum trilo- culare, loculis ex angulo centrali uniserialiter pauci-ovulatis, sty- is 5 subcoalitis, stigmatibus subeuneatis. Bacca trigona trilo- eularis, seminibus in loculis 1—3 subglobosis. Binbryon in axi lbuminis carnosi rectum, cotyledonibus carnosis planiusculis, radiculà inferÂ. — Species antillanae et indicae, foliis oppositis im- ipinnatis, panicul terminali albiflorà. 1, Turpinia sphaerocarpa uassk. Cal. bog. p, 228. Fl, bot. Zeit. — S42. Beibl, 11. p. Al. (Dalrymplea javanica ej. Pl. Jav. rar.p. 439). Folia pinata, foliolis 8-jugis cum impari, ovatis vel ovato- oblongis acuminatis, nunc crenulato-serratis, nunc serrulatis, irmiter coriaceis nitidis. — A D. pomifer roxs. differt foliolis saepius pluribus, latioribus et minus acuminatis, ovulis plerumgue plus quam 2—83 in singulo loculo, fractu minore. — Arbor 70-pedalis. — ava, op den Gedé 3—5000'. — Tjawené soré jav. — „Deele s eetbaar. zi Ordo CXXIV. ILICINEAE BRONGN. _ Ärbores vel frutices, saepe sempervirentes, foliis alternis aut op Di positis, exstipulatis. Flores hermaphroditi vel unisexuales. Calyx Parvus 4—6-fidus vel-partitus persistens, aestivatione imbricatus. k Corolla hypogyna, saepissime monopetala, petalis al scil. basi coalitis, raro liberis, aestivatione imbricatis, amina petalorum numero et iis alterna et breviora, eorum bases connecten- tia, rarius vere hypogyna, antheris erectis ‘bilocularibus. Ovarium Carnosum depresso-globosum, 2—6 —8-pluri-loeulare, ovulis in lo- Culis valgo solitariis, ex apice anguli pendulis, anatropis, funiculo saepe în cupulam expanso. Stigma snbsessile, loculoram numero loba- tum. Dru pa baccata, pyrenis 2 pluribusve, monospermis. Seminis | | 38 _ Flora van Ned, Indië. IL, — 2e Afd. ILIGINEAE. 504 ILEX. inversi testa membranacea, rhaphe dorsalis. Embryi albuminis carnosi copiosi apice carpico recepti, minimi vel parvi, cotyledones erassae obtusae vel orbiculares planae. TL. ILEX zing. Flores 4- raro 5—6-meri. Corolla rotata. Sta- mina imae corollae inserta, Ovarium 4-loculare, loculis 1- raro Z-ovulatis. Stigmata 4 sessilia, libera vel coalita, persistentia. Drupa 4-pyrena, pyrenis osseis venosis. Bmbryon subglobosum in apice albuminis sulco longitudinali bipartiti minimum — Folia coriacea; pedunculi axillares l-multiflori bracteati, flores albi, her- maphroditi, raro pelygami. 1. Hex trifiora su. Bijdr. p. 1150. Folia ovali-oblonga utrinque acuta, serrulata, avenia, in costâ subtus cum ramulis puberula; fas- ciculi axillares et laterales subtriflori. — Affinis lliei chinensi. — Java, op den Boerangrang. 2. Ilex densifolia mio. PL. Jungh.1.p. 396. Arbor; ramuli crassi; folia brevi-petiolata, densa, ovata vel elliptico-ovata subabrupte bre- viter apiculata, minute (juniora subglandulose) appresse serrulata, adulta subintegerrima, rigide coriacea, lucida, venis costalibus utrin- que ek subpatulis, 8—1 poll. longa; fl. axillares fasciculati, tetra- meri. — Java, op den Manelawangi 9200’. 3, lex Horsfieldii mig. Ramuli angulati, novelli cum foliis raris- sime subpuberi, cito eum iis glaberrimi ; folia petiolata e basi acutâ elliptica vel elliptico-oblonga acuta subacuminata, serrata, subtus punctata, 13—1 poll. longa; pedunculi 1—5-flori petiolum superantes, calycis laciniae obtusissimae. — Java. II. PRINOS uinn. Tlex, sed stigmata 6—8, raro 5. Drupa 6—S-pyrena. — Folia decidua vel persistentia, pedunculi axillares, mase et hermapbhroditi saepe multiftori, feminei uniflori. 1. Prinos spicata vic. Frutex, passim pseudo-parasitieus ; folia_ _ _oblongo-lanceolata integerrima coriacea glabra margine recurva; spi- cac axillares lateralesve, drupa 6— 8-pyrena. Hex spicata Bl. Bijdr. Pp. 1149. De tn ILICINEAE. 595 VILLARESIA. 2. Prinos cymosa nassk. Tijdschr. Nat. Gesch. X. p. 140. Cat. _bog. p. 231. Arbor 50—pedalis, dioica ; folia oblonga vel oblongo- _ lanceolata obtuse acuminata integerrima glabra, 3—4 poll. longa ; __eymae dichotomae axillares pedunculatae, casu foliorum laterales et _panieulatae, calycis laciniae ovatae ciliolatae, corolla masc. 4—5- partita, fem. 7—12-partita; drupa 8-pyrena, stigmata 5? lex cymosa Blume Bijdr. p. 1149. — Sumatra. — Java. — Ki sëkel sund, PIL VILLARESIA ruiz et pav. Flores herm. 5-meri. Pe- tala libera. Ovarium conieum semisepto parietali incomplete bi- loculare, ovulis 2, e semisepti apice utrinque solitarie pendulis, stylo brevi erasso sublaterali, stigmate obliquo obtuso. Drupa globosa, parce carnosa, putamine lignoso, septo parietali superne la- _ tiore incomplete biloculari, abortu monospermo. Semen sulco ven- trali semisepto immissum. Albumen testae processubus demissis __rimulosum; cotyledones orbiculatae planae. — Generi chilensi sequentem quam non vidi adjunxit el, HASSKARL. 1. Villaresia scandens nassx. Retzia T. p. 152. Frutex scandens, habitus ficoidei; ramuli cum petiolis et inflorescentiâ puberuli; sti- pulae caducae, e basi latiusculâ attenuatae; folia petiolata alterna, ramorum sterilium e basi subinaequali-rotundatâ ovalia vel ovali- obovata breviter acuminata, floridorum e basi attenuatâ obovato- oblonga, breviter abrupte acuminata, coriaceo-pergamacea, - supra _praeter costam glabrescentem glabra, subtus puberula; paniculae cy- _mosae terminales patenti-ramosae, fl. parvis albido-flavescentibus ; _ fractus subglobosi, uno latere a basi ad medium, ubi cicatrix stylina, leviter carinati, glabri, subaurantiaci. — J ava, in Bogor. — De- | rangdas aroi sund. de _Genus Ilicineis affine?: *) B IV. MONETIA nemr. Flores diclines. Calyx ventricoso- cam- panulatus, 8—4-fidus. Petala 4 linearia, calycis laciniis alterna, Apico subreflexa. Stamina 4, receptacnlo inserta, petalis alterna, TR *) Conf. Prancron, Ann. d. Sc. nat. Sme sér. X. p. 19, Salvadorae proprius Accedere statuit. 38* ILICINEAE. 596 MONETIA. filamenta incrassata, afitherae subsagittatae incumbentes. O va- rium liberum uniloculare 4-ovulatum. Stylus brevis, stigmate acuto. Fructus subcarnosus unilocularis, tri- di- vel abortu mo- nospermus. Semina orbicularia subeompressa. Embryon exalbu- minosum. — Frutiees oppositifolii, in Prom. B. spei et Indià orient. erescentes, spinis axillaribus geminatis, floribus racemosis parvis. — Actegeton Blume. ë 1. Monetia barlerioides nerir. Stirp. Nov. 1 (1784) p. 1, tab. 1. Tulasn. in Ann. Sc. nat. 4 sér. VIII. p. 118. — Azima lelra- cantha Lam. Dict. I. p. 343. — Actegeton sarmentosum Bl. Bijdr. p. 1144. Spanoghe l. c.p. 118. — Fagonia montana Mig. olim in sched. Herb. Metz. quem errorem a me ipso diu correctum, nuper de novo recensuit cl. rurasye. Moneam, me nunquam de affinitate inter Monetiam et Rutaceas cogitasse. — Kaap. Madagascar. Voor-Indië. — Java, in de kuststreken bij Pamanoekan, in de provincie Krawang. — Timor, — Papadjaran mal. Ordo CXXV. HIPPOCRATEACEAE auss. Arbusculae vel frutices, interdum ramis contortis scandentes, fo- His oppositis, stipulis parvis caducis. Calyx liber parvus 5-par- titus, aestivatione imbricatus, persistens. Discus subintegerrimus, a calyce liber, inter petala et ovarium. Petala 5, lat basi inter ca- lycem et discum sessilia, aestivatione imbricata. Stamina 3 disco intus inserta, filamentis complanatis basi dilatatis, antheris nunc spurie uni- nunc perfecte bilocularibus. Ovarium disco magis mi- nusve immersum, triloculare, ovulis in loculis definitis vel indefi- nitis, in angulo centrali 1—3-serialibus, stylis in unum coalitis, stigmate simplici vel trilobo. Fructus aut capsularis, € tribus vel paucioribus carpellis eompressis bivalvibus, basi tantum unitis, aut bacca saepe unilocularis monosperma. Semina in loculis pauca vel solitaria, in capsulis compressa basi alata, in baccis rotundata, exalbuminosa. Cotyledones magnae carnosae saepe coalitae, _radicula infera abbreviata, — Ordo tropicus, praesertim americanus- _ Eigenschappen. De basten van sommigen zijn eetbaar, de za- den van anderen bevatten olie. HIPPOCRATEACEAE. 597 _ SALACIA, 1. SALACIA Linn, Antherae extrorsac biloculares. Ovula __uuiserialia, an semper ? Bacca saepe unilocularis et monosperma. Cotyledones coalitae. — Genus praesertim gerontogaeum. — Ca- lypso Pet. Thouars. — Johnia Roxb. 1. Salacia prinoides pc. Prodr. 1. p. 571. Bl. Bijdr. p. 221. Hassk. Pl. Jav. rar. p. 233. Korth. Ll. c.p. 184. Folia opposita vel subopposita, e basi angustat vel obtusâ elliptica oblonga vel ovato- oblonga obtuse acuminata serrata coriacea glabra; pedunculi uniflo- ri 2— d-aggregati, discus crassus integer superne attenuatus, calycis laciniae rotundatae, petala flavescenti-viridula inaequalia, bacca glo- bosa corticata aurantiaca, 1—3-sperma. Tonsella prinoides Willd. Act. Nat. Cur. berol. IV. p. 184. — Johnia coromandelina Roxb. Fl. Ind. L. p. 169. DC. l.c. I. p. 571. — Algemeen in Indië. Java, bij Santjan. Sumatra, bij Peinan. En Kambangan. — Ki telor of Aroi Kitjepot sund. 2. Salacia polyantha korrn. Verh. Nat. Gesch. Bot. p. 182. Ramuli basi subteretes, sursum subtrigoni; folia e basi acutiusculâ ovalia raro ovata, obtuse acuminata, dense obtuse serrata, coriacea, glabra, 4 poll. longa; peduneculi uniflori in pulvinari hemisphaerico | aggregati. — Borneo, op den Pamatton, bij Poeloe-Tsampei, Mar- tapoera. 3. Salacia ovalis korrn. /. c. Ramuli compressi; folia suboppo- sita, e basi acut oblongo-ovalia breviter et obtuse acuminata, sub- integerrima, coriacea, glabra, 34 poll. longa; pedunculi ut in praeced. dispositi, filiformes. — Java, bij Tjikao. 4. Salacia kalahiensis korru. /. c. p. 183, tab. 38. Ramuli tri- | goni, superne compressi; folia subopposita, e basi acut elliptica vel late ovalia obtuse acuminata, subdistanter serrata, coriacea, glabra, _ 3 poll. longa; pedunculi axillares aggregati filiformes, uniflori. — Borneo, aan het meer Kalahien. 5. Salacia exsculpta Korra. /. c. p. 183. Folia e basi acutiusculâ oblongo-ovalia obtuse acuminata integerrima vel obsolete serrata; pedunculi aggregati uniflori; latus disci exsculptum.— Praeced. affi- / E (3 Í { UIPPOCRATEACEAE. 598 SALACIA. nis, sed ramuli magis albidi, quandoque luteo-albi, pedunculi quid- quam breviores; discus annulum sistit qui superne fossulam et extus suleum latum obfert. — Sumatra, op den Singalang. 6. Salacia macrocarpa Kortn. l. c. p. 184. Ramuli obtuso-te- tragoni, saepe suleati ; folia subopposita, e basi obtusà ovali-oblonga vel elliptica, raro ovata, mucronato-acuta, superne obscure serrulata, coriacea glabra, 2—5-pollicaria; flores axillares racemosi, racemo 6—10-floro, vel solitarii, disco pelviformi; fructus crassus globosus verrucosus. Salacia celebica Bl. Rumphia IV. p. 18, tab. 178, fig. 1. — Borneo, bij Martapoera, Poeloe Luampei. — Celebes, in Gorontalo. 7. Salacia patens prcauss. N. Ann. Mus. UI. p. 441, Ramuli subangulati graciles ; folia opposita oblonga utrinque attenuata in- tegerrima glabra, 1}—3 poll. longa; flores plures pedicellati ramulo abbreviato insidentes; pedicelli petiolo longiores, petala obovata sub- reflexa. — Timor. 8. Salacia Radula vierr. Synops. 11. p. 691. Hassk. PL. Jav. rar. p. 231. Cat. bog. p. 230, Ramuli juniores compressi albido-punc- tati; folia opposita elliptica vel elliptico-oblonga obtuse acuminata, repando-serrulata vel integerrima, glabra, 5—15 poll. longa ; cymae axillares petiolo longiores glabrae, petala 5 citrina oblonga reflexa, discus obsolete 5-gonus. Salacia javanensis Bl. Bijdr. p. 219. DC. Prodr. 1. p. 570. W. et Arn. l. c.p. 105. — Voor-Indië, Java, in Bantam. — Aroi Koeloek lekoet sund. 9. Salacia macrophylla su. Bijdr. p. 221. Hassh, l.c. p. 295- Ramuli subeompressi, mox asperuli; folia opposita vel subalterna, € basi rotundatâ vel rarius acut elliptico-oblonga vel elliptica obtusa, acuta vel obtuse acuminata, subintegerrima vel repando-serrulata, glabra, 2—7 poll. longa; pedunculi axillares solitarii aut terni, nunc e ramis defoliatis, graciles, petala subrotundo-ovata viridi-flavescen- tia, discus obsolete 5-gonus margine extenuato. — Noesa Kam- bangan. — Java. — Aroi Kitjepot sund. 10, Salacia oblongifolia z1. Bijdr. p. 220. Folia oblongo-lanceo HIPPOCRATEACEAE, „99 HIPPOCRATEA. lata utrinque angustata apice obtusiuscula obtuse serrulata glabra; pedunculi axillares solitarii apice trifidi pauciflori, petiolum aequan- tes, fl parvi flavo-virentes, calycis laciniae rotundatae, petala apice rotundata. — Java, in de wouden om Buitenzorg. 11. Salacia melitocarpa pr. /. c. Folia e basi rotundatà elliptico- oblonga obtuse acuminata, obtuse serrulata, glabra, nitida, venosa ; pedunculi axillares solitarii 2—8-flori petiolo breviores, fl. parvi flavescentes, calycis laciniae obtusae, petala ovalia apice truncata et erosa, stylus brevis, stigmata obiusiuscula, bacca grandis subglobosa, aurantiaca, polysperma. — Java, in de wouden op den Salak. — Tjoen Kaukan sund: Species dubia S. prinoides (vix pc.) sPaN. in Linnaed XV. p. 119. IL. HIPPOCRATEA rinN. Antherae uniloculares, apice trans verse dehiscentes. Ovula, an omnium, biserialia. Capsulae 3 vel pauciores, basi cohaerentes, coriaceae, compressae, bivalves, valvis ca- rinatis, oligospermae. Semina alata. Cotyledones complanatae coalitae. — Genus utrique orbi proprium. — Bejuco Loeff. — Daphnikon Pohl. — Pereskia Velloz. 1. Hippocratea indica wiuuo. Spec. 1. p. 198. Scandens; folia elliptica vel obovata, acuta vel obtusa, crenato-serrata vel integer- rima, 2-—4 poll. longa ; paniculae corymbosae, dichotomae; carpella 1—3 oblonga utrinque obtusa compressa, striata. Bl. Bijdr. p. 219. DC. Prodr. T. p. 569. W.et Arn. l.c. p. 361. Hasskh. Pl. Jav. var. p. 231. — Var. evonymoides Bl. l.c. foliis obtusis vel emarginatis. — West-Java. Voor-Indië. — Aroi mengander of Hoë toe- toeng sund. 2. Hippocratea Glaga korru. Verh. Nat. Gesch. Bol. p. 186, tab. 40. Scandens; rami saepe uncinato-recurvi; ramuli obscure te- tragoni versus apicem pubescentes; folia e basi angustatâ raro obtu- sìusculâ ovalia vel oblongo-ovalia acuminata, integerrima, raro ob- solete crenulata, glabra, circiter 4 pollicaria; corymbi dichotomi ; carpella oblongo-obovata retusa. — Java, op den Salak. 3. Hippocratea macrantha Korra. /. c.p. 187, (ab. 39, Scan- UIPPOCRATEACEAE, 600 HIPPOCRA dens; ramuli subtetragoni glabri; folia e basi obtusâ vel angu oblongo-ovalia vel elliptica obtuse acuminata vel acuta, integerrin coriacea, glabra, circiter 5-polliéaria; eorymbi dichotomi; « ovalia obtusa. — Borneo, bij Bandjermasin. 4. Hippocratea salacioides korrn. /. c. p. 188. Scar mauli teretiusculi versus apicem compressi, ad nodos dilatati, folia e basi acutiusculâ ovalia vel rotundato-ovalia brev nata, serrulata, glabra; paniculae axillares, pedunculo eo presso, bracteis ovatis acutis. — Sumatra, op den Sin 5. Hippocratea pauciflora oc. Prodr. 1. p. 569. D p-441. Rami teretes ; folia opposita, e basi rotundatâ oblo aman petiolo longiores graciles. alen een | temuissime puberulus, petala lineari-lanceolata been £ Hippocratea rigida spanocue in Linnacû x dens; rami rigidi verrucosì ; folia opposita, e sold: longiores, nibee. erpel eg d-sperma. — Timor. rien ongie saepe uanbelat, am AMPELIDEAE. 601 CISSUS. Calyx parvus 4—5-dentatus, nunc integerrimus, intus disco plano vel urceolato vestitus. Petala 4—5, disci margini extus inserta, aestivatione valvata, patentia vel apice calyptratim cohaerentia, ba- sique soluta. Stamina petalorum numero iisque opposita, cum iis inserta, antheris introrsis, bilocularibus. Ovarium 2- plurilocu- Jare, ovulis in loculo geminis, e basi septi adscendentibus. Stylus brevis, stigmate capitato vel peltato-subdilatato. Bacca, loculis 1—2-spermis. Seminum testa ossca, epidermide membranaceâ obducta, albumen carnosum vel cartilagineum, embryon parvum recipiens. — Ordo praesertim tropicus, Americam temperatam etiam intrans. — Ampelidearum subordo Viteae auct. plurim. 1. CISSUS zins. Calyx brevissimus. Petala 4 rarissime 5, sub anthesi patentia, concava, disco extus inserta. Stamina totidem is opposita. Ovarium disco magis minusve immersum, biloculare, ovulis in loculis geminis, collateraliter e basi septis adscendentibus anatropis. Stylus brevis, stigmate capitato. Bacca 1—2-locula- ris. Embryon in axi albuminis carnosi minimum— Frutices scan- dentes, rarius arbores, foliis stipulatis, simplicibus vel compositis, saepe pellucido-punctatis, infl. saepe oppositifoliis, sterilibus in cirrhos conversis. — Botria Lour. — Saelanthus Forsk. — Columellia Lour. — Ampelopsis L. C. Rich. — Vitis spec. W. el Arn. Prodr. $ 1. Folia trifoliolata. 1. Gissus timorensis pc. Prodr. 1. p. 630. Decaisne Nouv. Ann. Mus. 11. p. 444. Folia 3-foliolata, foliola petiolulata subrotunda grosse dentata, submembranacea, glabra, 2 poll. longa, aequalia vel Jateralia minora; eirrhi simplices; corymbi axillares, calyx puberulus persistens, petala extus puberula. — Timor. 2. Gissus pergamacea su. Bijdr. p. 183. Caulis fruticosus teres folia simplicia vel trifoliolata, foliola ovato-oblonga mucronulata repando-serrulata coriacea, glabra; cymae paniculatae axillares folio aequales. — Java, op kalkgronden. — Ki bérrem sund. 3. Cissus papillosa eu. Bijdr. p. 183. Caulis lignosus altissime scandens, quasi mamillatus; foliola 3 ovato-oblonga acuminata, grosse et argute serrata, coriacea, glabra, lateralia basi rotundato-inaequalia, AMPELIDEAE. 602 CISSUS. medium attenuatum ; cirrhi bifidi ; corymbi in ramis supremis axil- lares, puberuli, divaricati, fl. viriduli; calyx integerrimus, petala 4 apice inflexa, bacca pisiformis 1—2-sperma. — Java, in de wouden der bergstreken. — Aroi Soesoean sund. 4. Cissus rhodocarpa pn. Bijdr. p. 185 (rodocarpa). Caulis sub- tetragonus bisulcatus; foliola 3 membranacea glabra, acuminata, in- aequaliter grosse subinciso-dentata, lateralia semicordato-ovata, me- dium ellipticum; corymbi dichotomi axillares petiolo breviores, baccae cerasi minoris magn. roseae 4-spermae. — Cisso geniculatae affinis praedicatur. — Java, op den Megamendong. 5. Cissus pubinervis er. Bijdr. p. 185. Caulis fruticosus, teres; foliola 3 membranacea, ovato-oblonga acuminata sinuato-dentata, in costis subtus petiolulisque villosula, lateralia inaequilatera; cirrhi bi- fidi; calyx integerrimus, petala 4 margine membranacea, discus hy- pogynus flavidus, stylus filiformis, stigmate simplice. — A Ciso rhodocarpâ vix differt nisi foliolis longiter petiolulatis et indumento. Java, op den Gedé. 6. Cissus hirtella pr. Bijdr. p. 185. Fruticosa scandeus; foliola 8 membranacea subtus reticulata petiolique tomentosa, inaequaliter serrata, acuminata, lateralia ovato-oblonga, intermedium ellipticum utrinque angustatum ; cirrhi diehotomi; corymbi axillares dichotomi, baccae globosae, 1—2-spermac. — Java, op den Salak. — Aroi Kitjan sund. 7. Cissus cinerea Lam. Zllustr. n. 1624. Innovationes pubescen- tes; caules compressi striati; stipulae oblongae; folia longiuscule pe- tiolata; foliola 3 rotundata, ovata vel obovata, acuta vel obtusa, cre- nato-serrata, pubescentia, glabrescentia; cymae pedunculatae compo- sitae; stylus manifestus, baccae globosae nigrae 2 —4-spermae. DC. Prodr. 1. p. 681. — Cissus carnosa Roxb. Fl. Ind. 1. pT Vitis carnosa Wall. in W. et Arn. Prodr. 1. p. 127. — C. crenala Vahl Symb. IL. p. 19. DC. l.c. Bl. Bijdr. p.186.— C. Blumeana _ Spanoghe l.c. — Folium causonis Rumph. Herb. Amb. V. p. 450 _ tab. 166, fig. 2. — Geheel Indië, — Sunda-eil. — Molukken. S. Cissus geniculata vr. Bijdr. p. 184, Caulís suffruticosus te- AMPELIDEAE 603 CISSUS. retiusculus; foliola 3 acuminata obtuse denticulata in cost utrinque pubescentia, lateralia semicordata, medium oblongo-lanceolatum ; eirrhi bifidi; corymbi dichotomi, pedunculo petiolum superante sub- pubescente; calyx integerrimus, petala ovata acuta, apice intus li- gulata. — Var. mollis BL. petiolis villosis, foliolis latioribus utrinque pubescentibus. — Java, op kalkgronden. $ 2. Folia 5-foliolata, vel 3- et 5—7-foliolata. 9. Cissus dichotoma er. Bijdr. p. 186. Frutex scandens, cortice rimoso; foliola 83- vel 5, rarius pedata, coriacea, glabra, e basi ro- tundat elliptico-lanceolata acuminatissima, a medio ad apicem ex- serte glanduloso-serrata, tenuissime venosa; eirrhi bifidi; corymbi dichotomi folio breviores, flores minuti subumbellati, calyx obscure A-dentulus deciduus, ovarium disco brevi immersum, stigmate sub- sessili peltato, bacca ovalis atropurpurea, monosperma. — Java, op den Gedé. — Ki barera lalaki sund. 10. Cissus cyanocarpa mio. Folia pedato- 5-foliolata, foliolis membranaceis glabris, ellipticis, mucronato-serratis, lateralibus mino- ribus obliquis saepe obtusiusculis; cirrhi dichotomi; pedunculi pe- tiolo longiores caulesque sulcati, corymbi dichotomo-trifidi, calyx integerrimus, petala apice incrassata concaviuscula, discus urceo- latus, stylus brevis, baccae globosae atro-coeruleae, 2—4-spermae. Cissus japonica Bl. Bijdr. p. 188 non T hunb., a qu differt cirrhis non bifidis, foliolis glabris, atque lateralibus basi obliquis. — Java, op den Seriboe. 11. Cissus leucocarpa ou. Bijdr. p. 189. Caulis herbaceus sul- catus; folia pedato- 5-foliolata, foliolis membranaceis glabris obova- tis obtusis mucronato-crenatis, lateralibus minoribus obliquis; co- rymbi axillares dichotomi petiolique striati. — Pracced. affinis. — Java, langs de beekjes bij Buitenzorg. | en in En 12. Cissus serrulata roxs. Flor. Ind. 1. p. 414, Caulis suffruti- Cosus, striatus; folia 3- vel pedato- 5-foliolata, foliolis glabris oblon- gis acuminatis distanter serrulatis, lateralibus minoribus ovato-oblon- gis inaequilateris, intermedio longiter petiolulato; cirrhi _simplices ; eymae petiolo breviores. Cissus glabrata Bl. Bijdr. p. 189. — Java, op den Seriboe. — Voor-Indië. AMPELIDEAE. 604 CISSUS. 13. Cissus tuberculata pr. Bijdr. p. 189. Caulis fruticosus com- pressus, tuberculatus, scandens; folia pedato- 3 —4—5-foliolata, foliolis coriaceis glabris oblongis acuminatis, lateralibus obliquis brevissime petiolulatis, distanter exserte serratis; cirrhi simplices; corymbi axillares dichotomi, petiolo breviores, pedicellis umbellatis, calyx brevissimus, obsolete 4-dentatus, petala viridia apice excavata, stigma subsessile subpeltatum ciliolatum, bacca globosa disperma, — Java, op kalkgronden in Buitenzorg en Tjandjoer. 14. Cissus scariosa Br. Bijdr. p. 191. Caulis rimosus; folia pe- dato- 5-foliolata, foliolis glabris coriaceis ovalibus obtusiusculis, basi subinaequali rotundatis, versus apicem grosse remote serratis, serra- turis apice scariosis, flores... — Noesa Kambangan (BL). — Walarian sund. 15. Gissus laevigata sr. Bijdr. p. 191. Span. l. c. Caulis lig- nosus scandens; folia pedato-5-foliolata, foliolis glabris ovalibus acutis glanduloso-serratis, lateralibus basi rotundatis obliquis, inter- mediis basi magis attenuatis, majoribus ; petioli saepe purpurascen- tes; cirrhi longissimi bifidi; corymbi axillares petiolum aequantes glabri, pedicellis umbellatis, calyce et corollâ extus subpubescenti- bus, stigma sessile planum emarginatum, baccae globosae, atropur- pureae, cerasi fere magn., 1— 2-spermae. — Java, op den Tjeri- mai, Gedé. — Timor. 16. Cissus aculeata spanoane in Linnaeâ XV, p. 184. Caulis scandens compressus bisulcus, basi aculeatus; folia pedato- 7 —9-fo- liolata, petiolis ramisque tomentosis, foliolis ovatis obtusis distanter aristato-serratis, reticulatis, utrinque tomentosis ; fl. minuti atropur- purei. — Non vidi. Vix generis. — Timor. 17. Gissus thyrsiflora pr. Bijdr. p. 187. Caulis fruticosus scan- dens ; folia inferiora sub 3-, summa 5-foliolata ; foliola lateralia obli- que ovata, medium elliptico-cuneatum, acuta, minute serrulata vel _ versus apicem acute repando-dentata, in nervis venisque cum ramu- lis pedunculis petiolisque rubiginoso-tomentosa; cirrhi simplices; thyrsi elongati, fl. minuti viriduli subspicati, filamenta basi rubella, baccae pollicem crassae (HASSK.), globosae, cerasi magn., roseae, 2— AMPELIDEAE. 605 CISSUS, 4-spermae (Bu). Massk, Pl, Jav. rar. p. 453. — Java in de berg- streken. — Kisjoe gedé sund. of TLsandoek. 18. Cissus coriacea nc /. c.p. 632. Decaisne U. c. p. 445. Rami lenticelloso-verrucosi ; folia pedato- 5-foliolata, foliola ovato-lanceo- lata acuminata, basi attenuata, lateralia inaequilatera, grosse remote calloso-dentata, coriacea, glabra, 3—384 poll; cirrhi simplices vel bifidi; corymbi axillares petiolo brevìiores tomentoso-pulverulenti, calyx subnullus. Spanoghe (l. c.p. 184) hue dueit C. laevigatam E BBL — Timor. 19. Cissus mutabilis sp. Bijdr.p. 190. Caulis fraticosus, inferne leviter compressus; folia 3- aut pedato-5—7-foliolata, foliolis laevi- bus oblongis acuminatis, remote (scariose) serratis, lateralibus basi _inaequali-rotundatis vel obtusiusculis, medio basi attenuato, mag- _mitudine valde diversis; cirrhi simplices; cymae axillares folio bre- viores, fl. dioici virides, calyce integerrimo, sexu deficiente rudi- mentario, ovarium 4-loculare, stylo brevi, stigmatibus 4 ciliolatis, baccae cerasi majoris magn., 8—4-loculares, 3—4-spermac.— Noor- delijk Java, op vochtige kalkgronden. — Aroi Ki barera sund. $ 3. Folia simplicia. 20. Cissus Blumeana steun. Nomencl. ed. alt. Scandens, ramu- E lis terctibus pruinosis ; folia cordato-rotundata acuminata mucronato- __serrata reticulato-venosa glabra ; cymae oppositifoliae petiolo brevio- res, baccae cerasiformes monospermae dulces. Cissus rotundifolia Bl. Bijdr. p. 480, vir Vahl. — Java, op den Seriboe. — Aroi __kisia sund. 21. Cissus repens ram. Dict. IL. p. 31. DC. lc. p. 628. Bl. Bijdr. p. 181. Caules procumbentes, ramuli subtetragoni mox teretes pruinosi; folia e basì profunde cordatâ ovata acuminata mucrouato- _SErrata venosa, glabra; umbellae oppositifoliae compositae petiolo breviores. Cissus glauca Hassk. FI. bot. Zeit. 1. c— Funis crepitans Rumph. Herb. Amb. V. p. 446, tab. 164, fig. 2 P— (Rheed, H. Mal. VII tab, 48.) — Voor-Indië. Java, in Buitenzorg, Krawang enz, — Hariang sund. — De bladen van deze en andere soorten worden als zuring gebruikt, AMPELIDEAE. 606 GISSUS. 22. Cissus quadrangularis Linn. Spec. DC. Prodr. I. p. 568. Bl. Bijdr. p. 181. Caulis alato-tetragonus; folia brevi-petiolata cor- dato-ovata repando-serrulata ; umbellae oppositifoliae brevi-peduncu- latae, baccae pisiformes monospermae. Roxb. Flor. Ind. 1. p. 426. Funis quadr. Rumph. Herb. Amb. V. p. 83. tab. 44. fig. 2. Rheed. H. Mal. VIE. tab. 41. Vitis quadrangularis Wall. in Wight el Arn. Prodr. L. p. 125. — Geheel Indië. Java enz. 23. Cissus discolor su. Bijdr. p. 181. Ramuli 6-angulares; sti- pulae oblique subrotundo-cordatae cum petiolis (tortis) purpurecae, folia e basi cordat ovato-oblonga acuminata adpresse mucronato- serrata, glabra, supra olivaceo-viridula, subtus lucido-purpurea hinc inde in nervis pilosa; cirrhi apice bifidi; cymae sub-5-fidae folio breviores. Planchon in v. Houtte Fl. d. Serr. VIII. p. 149 cum icone. — «. ovala Hassk. Cat. bog. p. 166. Pl. Jav. rar. p. 453 _foliis eordato-ovatis acutis subbullatis. — 5. concolor Blume l.c. Hassk. l. c. foliis concoloribus basi truncatis. — 7. mollis Planch. |. e. tota molliter velutina. — Java. — Boengbhoeroenan sund. 24. Gissus nodosa su. Bijdr. p. 182. Hassk. Cat. bog. p. 166. Caulis herbaceus teres nodosus scandens, cirrhis indivisis; folia e basi subeordatâ vel truncatâ. ovato-oblonga abrupte acuminata re- pando-mucronato-serrulata, glabra; corymbi oppositifolii dichotomi petioli longitudine, pedicellis umbellatis, baccae cerasi magn. cocci- neae acres monospermae. Vitis verrucaria Noronh. Verh. Bat. Gen. V. p. 85. — Java, op den Salak, in Koeripan. — Ki barera la laki sund. — De bessen veroorzaken, volgens BLUME, ontsteking in de mondholte, op de huid enz. 25. Gissus compressa sr. /.c. Fruticosa; caulis inferne com- pressus, alte scandens; folia e basi truncatà ovata mucronato-acumi- nata, mueronato-serrata, coriacea, subtus in costis cum ramulis (tere- tiusculis) pedunculisque ferrugineo-tomentosa; cirrhi dichotomi; Cy- mae oppositifoliae dichotomo-4-fidae; baccae ovales submonosper- mae. — Java, op den Gedé. 26. Gissus adnata roxn. FL. Ind. 1. p. 423. Mass. Tijdschr. Nat. Gesch. XI. p. 31. Caulis inferne compressus ; folia e basi cor- datà subrotundo-ovata acuminata coriacea, ad presse longo-mucronato- AMPELIDEAE. 607 CISSUS. serrata, subfus cum ramulis peduneulisque tomentosa; eymae oppo- sitifoliae dichotomo-4-fidae. Cissus aristata Bl. 1. e.p. 183. — Praeced. et Cisso compressae affinis praedicatur. — Java, aan den Boerangrang. — Voor-Indië, 27, Gissus macrophylla sunen. in Tijdschr. Nat. Gesch. VI. p. 306. Caulis usque 100-pedalis tetragonus; folia e basi exciso- cordat ovata longe acuminata, setacco-serrulata, glabra, ad nervos et eorum axillas subtus ferrugineo-tomentosa, denique cum pedun- culis et petiolis glabra; cymae oppositifoliae quadrifidae pedunculo breviores. — Luudit foliis nunc remiformi-cordatis nune basi trunca- tis. — Java, in de Rasamala-wouden. 28. Gissus arachnoidea nassk. Cat. bog. p. 166. Pl. Jar. rar. p. 452. Radix tuberosa; rami petioli cirrhi et foliorum nervi pilis purpureis patentibus hìrti, intermixtâ lanugine arachnoideà ; folia in- tegra vel subtrilobata, 6 poll, juniora inter pilos albido-tomentosa, seniora ferrugineo-arachnoidea, subcartilagineo-serrata; paniculaeova- tae densae e cirrhis dichotomis, fl. 5— 4-andri, stigma sessile. Am- pelopsis indica Bl. Bijdr. p. 193. Spanoghe l, c.p. 184. — Cissus Blumeana Hassk. in Flor. bot. Zeit. 1842. Beibl. IL. p. 39. — Java. Timor. — Boengboeroetoe of Goengoeroetoe sund, De druiven doen voor de gewone wijndruiven niet onder, zijn ‘bij- zonder zoet en worden door de inlanders zeer gezocht. 29. Gissus latifolia vaur. Symb. TIL p. 18 ezel, Lam, DC, l.c. p. 628. Folia cordata acuminata setaceo-serrata, supra glabra, subtus ferrugineo-villosa ; rami tetragoni, stipulae oblongae. Funis crepilans Rumph. Herb. Amb. V. p. 446, tab. 164, fig. 1. — Molukken. 30. Cìssus javana pc. /. c.p. 628. Folia subeordata ovato-lan- Ceolata acuminata glabra subserrata, serraturis setaceis ad pressis ; ra muli subteretes sulcati ; pedunculi trifidí subeorymbosi. — Non vidi. CL nassk. Cat. bog. p. 167 eum C. pergamaceà comparat. — Java. „ $ 4, Folia trifoliata et sìmplicia. 31. Cissus Landuk nassK. Pl. bot. Zeit. 1842, p. 42. Beibl. u. P. 39. Caules fruticosi scandentes teretes; folia longiter petiolata AMPELIDEAE. 608 PTERISANTHES, 3-foliolata (summa saepe simplicia cordata), foliolis subsessilibus gla- bris crenato-serratis, lateralibus oblique ovatis, medio obovato acuto; eirrhi dichotomi ; corymbi subterminales dichotomi, flores flavo-viren- tes, brevi-pedicellati, calyx obscure 5-crenulatus persistens, petala 5 apice membranaceo-inflexa, ovarium 5-gonum, stigmate sessili sim- plici, bacca globosa, pisi magn., atropurpurea, bilocularis, loculis 1—2-spermis? Ampelopsis heterophylla Bl. Bijdr. p. 194. — Java, op den Salak. — Aroi Landoek sund. 32. Cissus repanda vanr. Symb. IIL. p. 18. Folia cordata in- tegra vel sublobata repanda, adulta utrinque glabra, rami juniores tomentosi, baccae pyriformes. DC. Prodr. I. p. 627. Hassk. Cat. bog. p. 166. —? Java. II. PTERISANTHES prume. Flores hermaphroditi, in re- ceptaculorum foliaceorum, capreolum terminantium faciebus sessi- les, ef ex eorum marginibus steriles pedicellati. Calyx cupulifor- mis repandus vel obsolete 4—5-denticulatus. Petala 4—5. Stami- na petalis opposita, infra disci sinus inserta. Ovarium disco basi immersum, biloculare, ov ulis in quovis loculo 2 collateralibus, septo spurio incompleto parietali separatis, e septi basi erectis, unum in quovis loculo abortivum. Stylus brevissimus, stigmate capitel- lato-truncato. Bacca obovoidea bilocularis 1 —2-sperma. Seminis obovoidei dorso eonvexi albumen corneum trilobum. - 1. Pterisanthes cissoidea sr. Bijdr. p. 194. Mig. in Linnaeá XVII. p.…885, tab. VIIL Frutex scandens tomentoso-hirtellus, foliis 3—5-fohiolatis, foliolis petiolulatis elliptieis vel obovato-sub- cuneatove-oblongis acutis vel acuminatis, praesertim superne sinuato- dentatis ; receptacula 4—8 ex singulo capreolo. Cissus involucrata Spreng. Syst. IV. 2, p. 44. — Java. Sumatra. MI. VITIS Linn. Flores hermaphroditi vel dioieo-hermaphroditi. Calyx 5-angularis obsolete 5-dentulus. Petala apice cucullato- cohaerentia, sub anthesi simuldecidua, Stamina 5, petalis opposita, antheris incumbentibus. Ovarium diseo 5-lobo basi cinetam. — Reliqua Cissi. — Frutices, foliis simplicibus cordatis integris vel lobatis. — Species seq. pleraeque recognoscendae. AMPELIDEAE. 609 VITIS. 1. Vitis indica Linn. Spec. p. 293. DC. 1. c.p. 634. Roxb. Fl. Ind. L p. 660. W. et Arn. Prodr. T. p. 13. Ramuli petiolique ju- niores villosulí ; folia eordato-subrotunda angulata vel lobata acumi- nata remote denticulata, supra glabrescentia, subtus hirsutula ; cirrhi paniculiferi, paniculis elongatis laxis, fl. exiguis; baccae pisiformes atro-coerulescentes. Vitis sylvestris Bl. Bijdr. p. 194, V. cinerea Noronh. l.c. (Rheed. H. Mal. VIT. tab. 6.) — Java, in de berg- streken. — Timor? — Voor-Indië, — Aroi sirabeh sund, Djebis oetan mal, — De rijpe vruchten worden gegeten. 2. Vitis truncata eu. Bijdr. p. 195. Folia e basi truncat ovata acuminata obtuse glanduloso-serrata, nervis subtus pubescentibus; pauiculae oppositifoliae folium aequantes. Vitis parvifolia Roxb. FL Ind. 1. p. 662. Seemann in Bot. of the Herald p. 310? — V. succisa Hance in Walp. Annal. IL. p. 231. — Voor-Indië? — Java. — China. 3. Vitis cymosa er. /. c. Folia cordata acuminata mucronato- serrulata subtus tomentosa; cymae pedunculatae trifidae folio brevio- res. — Molukken. 4, Vitis vinifera LINN. (Poön boewah anggoer mal.).— De wijngaard wordt op Java, vooral in de oostelijke residentiën geplant en komt ook in andere gedeelten van den Archipel voor, wordt echter niet tot bereiding van wijn gebruikt. TeysMaNN zag hem op het eiland Poeloe-Pisang, bij Sumatra, als verwilderd weelderig tieren, en met zeer smakelijke vruchten; op Java blijven zij zuurachtig. ‘Korrnars vond in Indrapoera, op Sumatra, wijnstokken, die driemaal ’s jaars smakelijke druiven geven (Tijdschr. Nat. Gesch. III. p. 11). Vitis radiata ziee. ap. Span. U. c. p. 184 indescripta. Vitis Wallichii pc. in Hort. bog. culta, an indigena? Ordo CXXVII. LEEACPAE expz. Characteres Ampelidearum, sed petala basi cohaerentia; stamina monadelpha; ovarii 3 —6-locularis loculi uniovulati. — Cirrhi nulli. IL. LEEA rinn. Calyx 5-dentatus persistens. Corolla 5-fida eum urceolo staminifero arcte connata, laciniis revolutis. Ur ceolus stamineus subglobosus emarginatus 5-fidus, in fauce intus annulo 39 Flora van Ned. Indië. 1. — 2e Afd, LEEACEAË. 7 610 LEEA, membranaceo semiclausus, filamentis urceolo extus inter lacinias adnatis incurvis oppositipetalis, antheris extrorsis coalitis. Ova- rium disco subimmersum, 3—6-loculare, loculis uniovulatis, stylo filiformi, stigmate capitato. Bacca 4—6-locularis, seminibus osseis (pyrenis?),endopleurá inter albumen cartilagineum lobatum alte demissâ, embryi exilis versus basìn in sulco ventrali positi coty- ledonibus ovatis subfoliaceis. — Suffrutices, fruticesve, passim ar- borescentes, gerontogaei, foliis oppositis, uai- bi- tripinnatis, petiolis basi vaginantibus, pedunculis oppositifoliis, cymoso-decompositis, nunquam in cirrhos conversis. — Aquilicia Linn, — Ottilia Gaertn. 1. Leea rubra eu. Bijdr. p. 197. Rami teretes striulati scabrius- culi, juniores subangulati; stipulae semisagittatae, petiolo adnatae; folia bipinnata, foliolis ovato-oblongis vel ovato-lanceolatis acumi- natis, J— 4-pedalibus, serratis, supra glabris, subtus in nervis petio- lisque mucronulato-asperulis, infimis minoribus saepe ovatis, juniori- bus margine purpureis; fl. rabri. Decaisne l. c. p. 445. Hassk. Pl, Jav.rar. p. 453. — Java. Timor. — Gingiang bérem sund.— De vruchten tegen dysenterie. _ 2. Leea javanica er. Bijdr. p. 197. Caulis teres punctato-asper; folia bipinnata, foliolis (infimis saepe geminatis) oblongis acute ser- rulatis glabris, — Java, op den Megamendong. 3. Leea sundaica mio. Caulis teres unisulcus glaber; folia bi- pinnata, foliolis infimis ternatis, elliptico-oblongis acuminatissimis inaequaliter serratis, subtus rubris; corymbi coarctati. Leea r0- busta Bl. l. e.p. 198, non Roxb. — Java, op den Megamendong. Soelangkar sund. 4. Leea polyphylla mio. Folia bi- et pinnulis infimis trifoliolatis subtripinnata, rhachibus acutangulis, foliolis brevissime petiolulatis vel subsessilibus, e basi rotundatâ vel acutiusculâ lanceolato-oblongis vel ellipticis aut infimis minoribus ovatis, acuminatis, serratis, sub- coriaceis, supra glabris, subtus petiolisque pube curvulà patulà rigidà scabriusculis, majoribus 3—34 poll. longis, costulis teneris patule erectis; corymbi geminatis distincte pedunculati, breves densiflori ochraceo-tomentelli, — Java, in de moerassen van Audjol. LEEACEAE. 611 LEEA. 5. Leea sumatrana mio. Glabra, ramis robustis subeylindrieis striulatis; folia (robusta) quoad jugum infimum bi- caeterum simpli- citer pinnata, foliolis brevi-petiolulatis densis, e basi rotundatâ vel cuneato-rotundat lato-oblongis (infimis minoribus ovatis) brevi- acuminatis, grossiuscule subduplicato-serratis, firmiter coriaceis gla- bris nitidis, majorìibus semipedalibus, costulis 10—12 utrinque pa- tentibus validulis transverse venosis; corymbi sacpe geminati opposite ramosì glabri, — Sumatra, bij Padang, 6. Leea ancolana mio. Frutex 10—15-pedalis; ramuli tenuius- culi teretiusculi pauci-sulci glabrescentes ; folia (superiora) gracilia oligophylla, quoad jugum infimum bi- caeterum simpliciter pinuata, foliolis brevi-petiolulatis, infimis subovatis, reliquis ovato-oblongis vel sublanceolatis, acuminatissimis, praeter basin rotundatam vel subcordatam acute inaequaliter serratis, firmule chartaceis, supra parce scabriusculis subglabratis, subtus costulis pluribus erecto- patulis et scabriuscule pubescentibus et elevato-puncticulatis, ma- _ _joribus 5 fere 6 poll. longis; corymbi geminati breves divaricati, eum calycibus dense hirtello-pubescentes, baccae brevi-pedicellatae. — Sumatra, in Opper-Angkola, bij Tobing. ie 7. Leea humilis nassk. Cat. bog. p. 168. Folia bipinnata, sub- tripinnata, foliolis ovatis vel ovato-oblongis acuminatis basi rotun- datis, crenato-serratis, supra glabris, subtus asperulis, utrinque lu- eidis, — Non vidi. — Java. 8. Leea sambucina wiu». Spec. IL. p. 1177, Rami terctes glabri superne subsulcati, striati; folia pinnata subbipinnata et bipinnata, foliolis e basi rotundatâ saepius subeordatà oblongis ovato-lanceolatis longe acuminatis grosse serratis, subtus in costâ scabro-puberulis; flo- res viriduli. DC. Prodr.I. p. 635. Blume Bijdr.p. 196. Decaisne l.c. p. 445. Hassk. Pl. Jav. rar. p. 454, — Aquilicia samb. Linn. Mant. p. 211. — Staphylea indica Burm. Fl. Ind. p. 15, tab. 24, fig. 2? — Rheed. Hort. Malab. IL, tab. 26. — Leea Sta- phylea Roxb. Flor. Ind. 11. p. 471. W. et Arn. Le.p. 132. — Voor-Indië. Sunda-eilanden. Java. Timor. Nieuw-Gui- nea, — Selangkar of Gingking sund. Kajoe aër param- poean mal. — De bladen dienen tot groente; het hout ook als geneesmiddel. gg LEEACEAE. 612 LEEA, 9. Leea hirsuta pr. Bijdr. p. 197. Caulis teres foliaque (folii pinnati juga infima triphylla) subbipinnata, scabriuscula, dense hir- tello-puberula, foliolis ovato- vel elliptico-oblongis aut sublanceolatis acuminatis inaequaliter dense dentato-serratis, majoribus semipeda- libus et longioribus; corymbi geminati peduneulati opposite ramosi, ramis apice corymbuliferis. Leea aeguata Spreng. Syst. IV. 2, p. 70. — Java, om Buitenzorg. — Gingiang sund. 10. Leea aculeata pr. /. ce. Caulis teretiusculus sulcatus aculea- tus; folia pinnata, foliolis 5—7 ovato-oblongis acuminatis grosse serratis glaberrimis. — Ja va, langs den Salak, in Bantam. — Ti- boe haja sund. 11. Leea hirta zonn. Hort. Hafn. T. p. 231. Rami subterctes scabri; folia pinnata, foliolis 3—5-jugis oblongo-lanceolatis vel ova- libus acuminatis serratis, supra scabris, subtus reticulato-venosis cum petiolis corymbisque hirsutis. DC. /. c. Bl. Bijdr. p. 196. Decaisne l.c. p. 446. — Java. Timor. — Gingiang sund. 12, Leea aurantiaca zor. in Nat. en Gen. Arch. II. p. 517. Suffruticosa; caulis teres inferne glaber, superne punctato-asperulus; folia pinnata, foliolis ovato-oblongis acuminatis, supra basin obtusam subduplicato-serratis, glabris; calyx ut corolla fere aurantiacus. — Java, aan den voet van den Semiroe. 13. Leea[?] simplicifolia zorr. /. c. p. 578. Caulis suffrutico- sus adscendens, basi radicans, nodis superioribus incrassatis ; folia simplicia e basi cordatâ obovato-oblonga acuminata glandulose re- pande crenata, glabra; cymae oppositifoliae vix villosulae, calyx ob- tuse 5-dentatus, corolla alba, petala acuminata, fructus? — Non vidi. — Java, in Probolingo, aan den voet van den Liamongan. Ordo CXXVIII. MELIOSMEAE ent. Ordo monente cl. PLANcHON Terebinthacearum grege disci situ magis accedit quum Sapindaceis. — Millingtoniaceae W. et Arn. — Genus hactenus unicum. L MELIOSMA prume. Flores irregulares. Calycis 5-sepali MELIOSMEAE. 618 MELIOSMA. sepala 2 exteriora minora vel nana. Petala 5, basi connexa, sub disco inserta, 3 exteriora majora, aestivatione valvata, supra basin __squamâ lat (stamine abortivo) aucta, squamis cunctis super ova- rium cucullato-connexis; interna rudimentaria, staminibus accreta. Discus obsoletus annularis denticulatus, inter androeceum et gy- noceum. Stamina perfecta 2, petalis rudimentariis opposita et ad- nata, antherarum loculis connectivo lato scutiformi accretis, rimâ transversâ dehiscentibus. Ovarium sessile biloculare, ovulis in lo- culis geminis, superposite insertis. Stylus brevis, stigmate inte- gro vel emarginato. Drupa baccata, putamìne unico (rarius duo- bus) osseo monospermo, basi perforato et septo incompleto sursum evanescente. Em bryí curvatí cotyledo nes maximae foliaceae con- tortuplicatae, radicula filiformis, versus hilum reflexa, — Arbores vel frutices, praesertim in Asìâ calidiore vigentes, in Americà etiam detectae, foliis alternis simplicibus vel saepe impari-rarissime pari- pinnatís, floribus parvulis secus ramulos inflorescentiae glomerulatis vel spicatis, albidis, odoris melliti. — Millingtonia Roxb. et pl. auct, non Linn. fil. — Wellingtonia Meisn. Gen. Comment. p. 207. — Primum docente ill, PLANCHON in vAN nOUTTE Pl. d. Serr. V. Misc. p. 522e huc Ophiocaryon Schomb. — Stamina levi contortu sub sterilibus squamaeformibus recepta, elastice prosilire, cl, BLUME animadvertit. $ 1. Folia simplicia. 1. Meliosma simplicifolia exp. Gener. Plant. Hassls. Cat. bog. p. 226. Arbor procera; ramuli angulati; folia simplicia coriacea vel Pergamacea cuueato-oblonga vel lanceolata acuta vel abrupte brevi- apiculata, integerrima vel remote dentata, glabriuscula vel in costâ costulisque (20 cireiter utrinque) subtus cum paniculis erecto-paten- tibus (axillaribus et terminalibus confluentibus) hirsutule pubescentia ; hae densiflorae }—1 pedem longae; fl. spiculati; petala stamirifera filamento circiter aequilonga plerumque ad basin fere bìpartita, drupae subglobosae, pisi mole. Meliosma simplicifolia Bl, mss. et M. angu- lata ej. in Rumphiâ IL. p. 197. Millingtonia simplicifolia Roxb. PL. Corom. 11. tab. 254. Fl. Ind. 1. p. 103. W.et Arn. Prodr. 1. p. 115. — Voor-Indië — Java. Sumatra. — Ki tiwoe sund.— Het hout is roodachtig, week en gemakkelijk te bewerken. MELIOSMEAE. 614 Re MELIOSMA. 2. Meliosma fruticosa er. Frutex; ramuli teretes apice appresse fulvo-pubescentes; folia simplicia modice petiolata e basi cuneatâ oblongo-lanceolata acuminata vel obtuso-attenuata integerrima sub- coriacea, subtus subpubescentia, costulisque usque 15 utrinque pa- tulis et erecto-patulis reticulatis, $- fere 1 pedem longa; panicula terminalis divaricata flaccida distantiflora rufo-pubescens, ramis fas- eiculifloris; petala staminifera longitudine filamenti semibifida. Bl. Rumphia UL. p. 198 adnot. — Java, in de wouden op den Poe- loesari, Patoea enz. 3. Meliosma laurina sr. Arbor; ramuli teretes, juniores cum pe- tiolis ferrugineo-rufove tomentelli; folia simplicia membranacea, e basi saepe obliquâ cuneatà vel obtusiusculâ obovata vel ovato-ellip- ticove oblonga abrupte obtusiuscule acuminata integerrima, sub- tus molliter pubescentia, 4- fere 7 poll, longa, costulis 7—8 utrin- que patule erectis subtus reticulatis ; panicula terminalis densissima rigida in sicco fuligineo stomentella; petala staminifera filamentum aequantia apice trifida. Bl, Rumphia l.c. — Borneo, op den Sa- koembang. 4. Meliosma lepidota er. Arbor; ramuli teretes; folia simplicia tenuiter pergamacea, e basì cuneatÂâ elliptica vel obverso- aut ellip- tico-oblonga subfalcate acuminata integerrima glabra, subtus uitore metallico obducta (nec vere lepidota) costulisque 10—12 utrinque arcuato-erectis (infimis parvis), 5—10 poll. longa; paniculae paten- tissimae flaccidae puberulae glabrescentes; petala staminifera brevis- sima bipartita; drupae ellipsoideae, ultrasemipollicares. Bl. Rumphia UI. p. 198. — A M. simplicifoliâ foliorum acumine et paniculis laxioribus recedit. — Sumatra, in de bergstreken. $ 2. Folia pinnata. 5. Meliosma lanceolata sr. Arborea; folia impari-pinnata; foliola 6—14-juga petiolulata, e basi saepe inaequali-acutiusculâ vel obtusâ lanceolata vel saepissime oblongo-lanceolata acuminata, infima vel etiam omnia passim ovata, integerrima vel serraturis paucis distan- tibus, coriacea, supra glabra, subtus costulis pluribus patulis vel erecto-patulis reticulatis et praesertim in nervis ferrugineo-puberula MELIOSMEAE. 615 MELIOSMA. glabrescentia, 3 — 9 poll, longa; paniculae elongatae laxae brachiato- patentissimae, ferrugineo-pubescentes, floribus secus ramos fasciculatis vel brevi-spiculatis; petala staminifera in dentes binos filiformes fila- mento adnatos mutata ; drupae subglobosae, majoris pisi mole. Blume Cat. Buitenzorg. p. 32. Rumphia l. e. p. 200, tab. 168 exceptá B. Mitlingtonia lanceolata Nees in Fl, bot. Zeit. 1825, p. 106. — Valde var. foliorum compage, margine integerrimo vel denticulato caet. — A Meliosmà nitidâ folioloram numero et inflorescentiâ dis- tinctissima. — Java, van 1200—2500'. Sumatra. Borneo, — Mindi bodas, Ki tiwoe lalaki sund. of K. t. pesawon. 6. Meliosma glauca pr. Arbor ; folia impari-pinnata, rhachi tomen- tosâ; foliola petiolulata 3—5- raro 7-juga, e basi inaequali-obtusatâ, vel passim acutâ lanceolata vel saepe ovato-oblonga, recta vel obliqua, acuminata subintegerrima, coriacea, supra nitida glabra, subtus glauca nitidula, in costâ costulisque reticulatis pubera, 5—l poll, longa ; paniculae dilatatae corymbosae ramosissimae densae rubiginoso- tomentosae; petala staminifera appendicum duarum subulatarum fim- briatarum specie infra medium filamentorum denticulo dorsali inter- jecto; drupae globosae, magn. grani piperis. Blume Rumphia l. c. tab. 168 B. — Millingtonia sambucina Jungh. in Tijdschr. Nat. Geschied. [non Nat. Wetensch] VIII. p. 365. — Foliorum jugis paucioribus, rhacheos indumento, infl. densiore a M. lanceolatâ dis- crepat. — Formam foliolis supra puberis ad M. hirsutam tendentem vidit massr. Hort. Bog. 1. p. 140. — Java, — Sumatra, in de wouden der bergstreken 2 — 4000’, 7. Meliosma floribunda su. Arbor; folia impari-pinnata; foliola_ increscenti-2 — 6-juga, petiolulata,e basi subrotundatà vel superio- rum acut vel cuneatà elliptica, elliptico-oblonga vel obovato-oblonga, acuta vel acuminata, spinulose serrulata vel superiora integerrima, coriacea, supra pubescenti-scabra, subtus costulis 11—6 utrinque erecto-patulis demum grossius reticulatis pertensa rubiginoso-tomen- tella, 74— 14 poll. longa; paniculae terminales et superne axillares tomentellae divaricate ramosissime corymbosae, ramulis spiculifloris, petala staminifera in appendices binas penicilliformes filamento Supra basin adnatas mutata. Bl. Rumphia |. e‚ Meliosmae glaucae nimis LENS EN dat EERDE HE LS DNA AT MELIOSMEAE. 616 MELIOSMA. affinis! Inflorescentia eadem. — Java, in Preanger bij Lembangan. Ki tiwoe sund. 8. Meliosma ferruginea sr. Arbor; folia impari-pinnata; foliola 2—1-juga petiolulata, e basi oblique rotundatâ vel superiorum acutà aut subcuneatà elliptica vel elliptico- aut obovato-oblonga acuta, 3 3-pedalia, integerrima, coriacea, supra scabriuscula, subtus cum paniculis amplis laxis divaricatis subpyramidatis ferrugineo-tomen- tosa, costulisque 11—5 patulis vel erecto-patulis demum lacunoso- _ reticulatis; petala staminifera duarum appendieum penicilliformium specie in medio filamento, drupae globosae, magn. pisi minoris. — Flores fasciculato-spicati. Bl, Cat. Buitenzorg. p. 82. Rumphia Le. — Millingtonia ferruginea Nees l.c. p. 106. Infl. major robustior latior quam M. glaucae. — Java, van de vlakten tot op 4000’. — Borneo, — Ki tiwoe of K. t. bener sund. 9. Meliosma confusa pu. Arborescens; folia impari-pinnata, ra- rissime (suprema) trifoliolata; foliola 2—83- juga petiolulata, e basi angustat cuneatâ vel inferiorum acutâ aut obtusâ elliptica, oblonga, obovato-oblonga, interdum sublanceolata, abrupte acuminata (raris- sime cum mucrone retusa), 11—4 poll. longa, remote mucronate serrulata vel mucronato-dentata, chartacea, glabra, costulis 7—9 utrinque arcuato-patulis ante marginem unitis interjectis venis sub- parallelis; paniculae laxiusculae erectae ferrugineo-tomentosae folio breviores, ramis alternis paniculaefloris; petala staminifera filamentum aequantia obovata subtriloba; drupae ellipsoideo-globosae, magu. cerasì minoris. Blume Rumphia l. c. — Millingtonia pinnata (haud Roxb.) Korth. herb. Folia fere Meliosmae floribundae, sed. inflores- entia major laxa, racemuloso-paniculata. — Sumatra. 10. Meliosma hirsuta pu. Arborescens; folia impari-pinuata; fo- liola brevissime petiolulata, 7—16-plurave utrinque, vulgo alterna, e basi rotundat lanceolata acuminatissima, integerrima vel saepius supra medium remote spinuloso-serrulata, chartacea, subtus et in costÀ supra cum rhachi et paniculis maximis divaricatis ferrugineo- hirsutula, circiter semipedalia; petala staminifera filamento breviora subbiloba, drupae globosae, magn. cerasi minoris. Bl. l.c. p. 200. Sumatra. — Borneo? MELLOSMEAE. 617 MELIOSMA. 11. Meliosma nitida sr. Arborea; folia impari-pinnata; foliola 8—5-juga petiolulata, e basi saepe acutà nunc subcuneat obverse vel elliptico-oblonga, nunc abrupte breviter acuminata vel infima obtusa, integerrima coriacea nitida, supra glabra, subtus in costâ costulisque patulis ante marginem unitis prominentibus rcticulatis subpuberula, 8—7 poll. longa ; paniculae terminales et axillares com- positae erecto-patentes puberulae, ramis primariis paniculaeformibus ; petala staminifera filamentum aequantia cuneata superne repando- erenulata; drupae elhpsoideae, magn. pruni minoris, glabrae, cocci- neae, fusco-adspersae. Blume Cat. Buitens. p. 32. Rumphia l.c. p. 202, tab. 169, — Millingtonia nitida Nees ab Es. in FL. bot. Zeit. 1825,p. 106. — Frina integerrima Bl. Bijdr. p. 2380. Hassh. PL. Jav rar. p. 284. — fB. tridentata Bl. Rumphia l. c.p. 203 foliolis ab- rupte acute acuminatis, petalis staminiferis superne obtuse 3-denta- tis, drupis ellipsoideo-globosis, — 7. cerasiformis ej. petalis sta- miniferis superne truncatis erosis, dr. globosis. — Java, veelvul- dig in de wouden der lagere berghellingen. — Sumatra, — Ki tiwoe landoek sund. 12. Meliosma cuspidata a. Arbor; folia impari-pinnata; foliola 4—6-juga petiolulata, e basi subinaequali-angustatà oblongo-lan- ceolata longe subabrupte acuminata integerrima coriacca glabra; pa- niculae terminales et axillares erecto-patentes puberulac ; petala sta- minifera filamentum aequantia, apice trifida laciniâ mediâ productiore. Meliosma cuspidata Bl. Rumphia le. p. 202 adnot. — A sup. vix satis differt foliolorum acumine elongato et petalis trifidis. — Hujus pariter ac illius flores hand raro monstrosi, luxurie petalorum et staminum corollam mentientes infundibuliformem, limbo brevi inae- quali- 5-fido, cujus 3 laciniae exteriores petala majora, minores staminifera referunt, ovario fere abortivo. — Borneo, op den Sa- koembang. 13. Meliosma sumatrana mio. Arbor mediocris; folia impari- pinnata, foliolis 8— 6-jugis, terminali quandoque deficiente, ovato- lanceolatis aeuminatis integerrimis glabris, 6—9 poll. longis, rhachi superne marginatà; panicula terminalis coarctata, ramis rigi- dis striatis leviter tomentosis, bracteis parvis; calycis laciniae 2 ex- SABIACEAE. G1S SABIA: _teriores minores, petala 8 exteriora subrotunda majora, 2 interiora minora lanceolata. Millingtonia sumatrana Jack in Hook. Journ. 1. p. 272. — Poeloe Nias bij Sumatra. Ordo CXXIX. SABIACEAE BLUME. Genus unicum. IL. SABIA coreBrooke. Flores hermaphroditi, rarius polygami. Sepala 5, rarissime 4, parva, basi coalita, subpersistentia, acstiva- tione imbricata, 2 exteriora, bracteolà minutâ anticâ suffulta. Pe- tala 5 (vel 4), sepalis opposita, hypogyna, lineis coloratis pellucido- punctata, decidua vel marcescenti-persistentia, aestivatione imbricata. Stamina petaloram numero, iisque opposita, disci dentibus alterna, filamentis compressis carnosulis vel planis, ligulatis vel subulatis, apice angustatis, antheris didymis, connectivo lateraliter adnatis vel subliberis, ovoideis, bilocularibus, extrorsis vel introrsis, longi- tudinaliter dehiscentibus, valvis a connectivo solutis, unde antherae demum uniloculares. Discus hypogynus columnae brevi insidens, 5-lobus, lobis carnosis cum petalis sepalisque alternantibus. Car- pella 2, rarissime 3,in axi subcohaerentia, biovulata, ovulis suturae ventrali superposite insertis, inferiore descendente, campylotropo, su- periore fere horizontali suborthotropo. Styli 2 erecti terminales eylindriei, secus faciem ventralem subeohaerentes sed facile separa- biles. Stigmata simplicia obtusiuseula. Drupae 2 vel abortu so- litariae, dorso gibbosae, intus stylo subpersistente fere basilari rostra- tae, endocarpio lignoso rugoso. Semen solitarium reniforme, prope basin insertum, testâ coriaceâ, colorato-punctatâ, en dopleurà cras- siusculâ albâ, embryi exalbuminosi radiculâ inferâ horizontali, cotyledonibus ovalibus incurvis planiusculis carnosis. — Fruti- ces scandentes, foliis alternis integerrimis, fl. axillaribus solitariis vel cymosis aut paniculatis, mediocribus vel parvis, viridibus, flavis vel purpureis. — Menicosta Bl. — Enantia Falconer. — Genus indicum singulare, Embeliae inter Myrsineas simile, PLANCHONIO typus regularis Meliosmearum. De 1. Sabia Menicosta pr. Mus. bot. 1. p. 369. fig. 44. Folia ellip- tica vel elliptico-oblonga vel lanceolata acuta vel acuminata, 3— 75 poll. longa ; cymae paniculatae axillares subpubescentes vel glabrius- SABIAGEAE. 619 SABIA, culae, petala oblonga obtusa. Menicosta javanica Bl. Bijdr. p. 22. — M. scandens (non Bl.) Spr. Syst. IV. 2, p. 114. — Java, Suma- tra. — Aroi katjapi of A. hahawatang sund. 2. Sabia pauciflora rr. /. c.p. 370. Folia lanceolata acuminata, 31—5 poll. longa ; pedunculi axillares 1—2- vel racemoso-pauci- flori; petala ovalia obtusa. — Molukken, 3. Sabia sumatrana sr. /. c. Folia elliptica elliptico-oblonga vel lanceolata acuminata, 2—5} poll, longa; pedunculi axillares uni- flori; petala lanceolata acuminata. — Sumatra. Ordo CXXX. SURIANEAE enor. Genus unicum. 1. SURIANA prumier. Calyeis 5-partiti persistentis laciniae aestivatione contorto-imbricatae. Petala 5, tori carnosi imo mar- gini inserta, calycis laciniis alterna et subaequilonga, aestivatione imbricata. Stamina 10, cum petalis inserta, inclusa, oppositipetala saepissime sterilia, filamentis basi pilosis subulatis persistentibus, antheris introrsis. Ovaria 5, toro insessa, petalis opposita, unilo- cularia, ovulis geminis collateralibus erectis campylotropis. Styli filiformes, ovariorum angulo centrali infra medium inserti, stigmate simplici. Carpella 5 coriacea monosperma indehiscentia, semine erecto uncinato. Embryi exalbuminosi uncinati cotyledones oblongae carnosae incumbentes, radicula bilo opposita, descendens. 1. Suriana maritima Linn. Spec. p. 284. Frutex in littoribus in- tertropicis totius orbis vigens, dubiae adhuc adfinitatis, foliis ad apicem ramulorum econfertis, simplicibus, oblongo-spathulatis vel lanceolatis acutis, extus glanduloso-pilosulis, fl. subterminalibus brac- - teatis luteis. DC. Prodr. 11. p. 91. W. et Arn. Prodr. Ip. 361. Decaisn. l.c. p. 449. Lam. Ill. tab. 389. Plum. Pl. Amerie. ed. Burm. tab. 249, fig. 1. Plukn. Alm. tab. 241, fig. 5. — Algemeen in de kuststreken van alle tropische gewesten. Ordo CXXXT. ANACARDIEAE R. BROWN. __Arbores vel frutices, succo balsameo vel gummoso, viscoso-lacteo Ld ANACARDIEAE. 620 GENERA. causticoque foetae, foliis alternis exstipulatis simplicibus vel com- positis, floribus monoicis, dioicis, rarius hermaphroditis. Calyx liber vel rarissime cum ovario connatus, 5—3-fidus vel-partitus, vulgo persistens, in nonnullis increscens. Petala calycis laciniis alterna, disco perigyno rarius gynophoro brevi inserta, aestivatione imbricata, rarius valvata, in paucis persistentia et inerescentia. Sta- mina cum petalis inserta et alterna vel dupla, rarius plura, filamen- tis hiberis vel basi counatis, antheris introrsis. Ovarium saepissimne unicum uniloculare, rarius 5 —6, saepe libera, quorum 4 —5 nunc efoeta fertilique adnata. Ovulum unicum, funiculo filiformi e basi loeuli adscendente, libero vel parieti adnato, insertum. Stylus unicus terminalis vel sublateralis, simplex, interdum plures, singuli ex ovariis efoetis progressi. Stigmata simplicia. Fructus indehiscens vulgo drupaceus, monospermus. Seminis erecti vel inversi testa mem- branacea, embryi exalbuminosi cotyledones plano-convexae car- nosae vel rarius subfoliaceae, radicula supera vel lateralis magis minusve curvata, interdum inter cotyledones recepta, vel infera un- cinatim adscendens. — Ordo praesertim tropicus vel subtropicus, succis resinosis insignis, ad Rosaceas et Lieguminosas manifesto ver- gens, structurâ floris hypogynâ vel subhypogynâ immerito longe ab illis remotus, a Zanthoxyleis gynoecei structurà distinctus. Eigenschappen. Harsen, die somtijds zeer scherp en in hooge mate vergiftig zijn, vluchtige oliën, ook bittere zelfstandigheden ko- men hier algemeen voor. Sommige soorten leveren eetbare vruch- ten, terwijl in de vrucht van Anacardium occidentale eene zwarte tot vernis gebezigde stof wordt gevonden. — Talrijke harsen en ver- nissen worden van deze groep verzameld. Overzigt der Geslachten : 1. Één vruchtbeginsel. a. Bladen gevind — vrucht droog: I. Rhus, vleezig: IT. Odina. b. Enkelvoudig — kelk scheedevormig ; bloembladen afloopend langs den steel van het vruchtbeginsel: III. Gluta ; — kelk 5—4-deelig, meel- draden 9—10: IV. Anacardium; 5—4; steenvrucht platgedrukt, droog harsachtig, op den kuipvormig verdikten vruchtsteel: V. Semecarpus, vleezig, wet houtachtigen van buiten vezeligen steenkern: VI. Mangi- fera; als de voorgaande, steenkern dun, bloembladen en meeldraden 3—5: VII. Bowea. IL. 4—5 vrije vruchtbeginsels, waarvan één vruchtbaar: VIJL. Bur chanania, wd IN, Één meerhokkig vrij vruchtbeginsel : IX en X, Dracontomelon, Evia. ANACARDIEAE. 621 RHUS: Tribus 1. BUANACARDIACEAE. Ovarium unieum, raro 4—6, unico fertili. $ 1. Sumachineae. Folia pinnata. 1. RHUS Linn. Flores polygamo- mono-dioici. Calycis parvi 5- partiti persistentis laciniae aestivatione imbricatac. Petala 5, sub disco orbiculari inserta, aestivatione imbricata, sub anthesi patentia. Stamina 5, cum petalis inserta, iis alterna, filamentis subulatis liberis, antheris introrsis, in fl. fem. nanis. Ovarium unicum liberum, uniloculare, in fl. masc. efoetum. Ovulum unicum, funi- eulo e basi loculi adscendente appensum. Styli 3 breves, stig- matibus obtusis. Drupa sicca, putamine osseo. Seminis inversi testa membranacea, embryi exalbuminosi cotyledones planae, radicula supera uneinato-descendens. — Arbores vel frutices iner- mes, raro spinescentes, succo vernicoso, lacteo vel acri, foliis alternis compositis vel simplicibus, exstipulatis, fl. paniculatis parvis. 1. Rhus nodosa pr. Rijdr. p. 1164. Seandens; petioli teretes basi incrassati, foliolis 8—4-jugis, e basi parum obliqu rotundatâ secus petiolulum abrupte continuat ovato-ellipticis vel oblougis ab- rupte longiuscule acuminatis, glabris, coriaceis, subtus pallidis dense tenuiter costulatis, 5—8 poll. longis; panicula terminalis laxa, pu- berula, ramulis subeymosis, stylus clavatus, stigmatibus 3. — Java, op den Salak. — Kalondang aroi sund. op Java, Sitakan nan djanten mal. op Sumatra. — Sumatra, bij Batang baroe (reYsa.). 2. Rhus pubiger zu. Arbor; ramuli juniores flavido-villosi; folia impari-pinnata, nascentia rubella, dein viridia, foliolis breviter petiolu- latis plerumque oppositis, nunc subalternis, 3—6-jugis, e basi inaequali oblongo-lanceolatis acute acuminatis integerrimis, supra glabriusculis, subtus cum petiolis hirsutulis, chartaceis, ò—2 poll. longis; panicula terminalis ramosa, fl. (polygami) in ramulis sessiles, albidi, discus lu- teus, stigmata 3 subsessilia. Bl. Bijdr. p. 1165. DG. Prodr. Il. p. 1. Hassk. in Fl. bot. Zeit. 1844, p. 618. Habitus fere Rhois succedaneae, sed flores non vidi, — Op Java geplant, waarschijnlijk van China of Japan ingevoerd. — Kadongdong sund. Observ. Rhus succedanca 1iNN. in Bl. Bijdr. Ll. c.— Hassk. Lc. et Rhus vernicosa rnunB. — Uit Japan op Java overgebragt. — Uit de hars wordt vernis vervaardigd. 8, Rhus semialata xvrr. Petiolus nudus a medio ad apicem sub- marginatus, foliolis 5 —7-jugis ovatis acuminatis obtuse serratis, subtus ANACARDIEAE. 622 ODINA. tomentosis ; panicula terminalis tomentosa. Murr. Comm. Goettg. VI. p. 21, tab. 8. — fB. Osbeckii DC, Prodr. IL. p. 1. — Rhus javanica Linn. Spee. p. 380. Bl. Bijdr. p. 1165. — Rh. Amela Don Prodr. Nep. p. 248f — Zuid-Azië — Op Java, van Japan of China in- gevoerd? 4. Rhus decipiens wionr et arn. Prodr. 1. p. 172. Folia glabra, rhachi inter pinnas alatâ, alâ singulâ deorsum cuneatâ, sursum truncatâ ; foliola 8—12-juga, anguste oblonga usque linearia, integerrima ; pani- culae axillares folio breviores; stylus clavatus apice brevi- 3-fidus. Burm. Thes. Zeyl. tab, 45, — Voor-Indië. Ceylon. — Sunda-Archipel? IL. ODINA roxs. Flores polygamo-monoici. Calycis brevis 4 — 5-partiti persistentis laciniae aestivatione valvatae. Petala 4—5, disei erenati basi inserta, aestivatione imbricata. Stamina petalorum numero dupla, eum iis inserta, disci crenis alterna, filamentis fili- formibus, antheris introrsis. Ovarium unicum, disco einetum, in fl. masc. (qui 4-meri) nanum stigmatibus 4—5 coronatum, in her- maphroditis (qui 5-meri) uniovulatum, ovulo faniculo brevi prope apicem loculi appenso, anatropo; styli 83—5 breves, stigmatibus capitellatis. Drupa baccata, stylis coronata, putamine ossco. Semi- nis exalbuminosi cotyledones carnosae plano-convexae, radicula supera. — Arbores gerontogaeae tropicae, succo gummoso, foliis (de- eiduis) imparipinnatis, fl. racemosis vel paniculatis parvis viridulo- flavescentibus vel purpurascentibus, post folioram casum protrusis. 1. Odina Wodier roxo. P!. Ind. IT. p. 293. Wight Ieon. I. tab. 60. Arbor magna; folia impari-pinnata, foliolis 3—4-jugis oppositis sessi- libus ovato-oblongis integerrimis acuminatis glabris, 5 poll. longis, 2 latis; racemi terminales nunc penduli, fl. parvi purpurascentes; drupa rubra. — Bengalen, — Veel geplant langs de wegen, vooral om Madras. — Het oude hout is vast en roodachtig van kleur; uit de schors komt door insnijding eene gomachtige stof te voorschijn. 2. Odina gummifera er. Mus. T. p. 207. Arbor 40-pedalis; folia impari-pinnata, foliolis 2—6-, valgo 5—6- (raro 8-) jugis breviter petiolulatis, ovato-oblongis vel oblongo-lanceolatis longe et saepe oblique aeuminatis, 6—2 poll. longis, 2—1! latis, glabris vel nas- centibus stellato-pubescentibus; spicae 4-pluresve aggregatae erecto- patentes, rhachi cum calycibus viridi-tomentosâ, petala viridi-flaves- centia. Spondias (Spodias) Wirtgenii Hassk. Cat. bog. p. 247. FL. ANACARDIEAE. 623 GLUTA,. bot. Zeit. 1844, p. 625 cum accuralâ deseriptione, guam Blumeus haud laudat. — Proti spec. Bl. Rumphia 11. praef. p. V. — Wirt- genia octandra Jungh. ap. Hassk. l.c, — Merito nomen specifieum ab nASSKARLIO primum propositum, foret restituendum. Caeterum a praeced. haud longe distare videtur, fl. colore praesertim distincta et ex icone laudatâ etiam costulis foliolorum numerosioribus. — Java, veel langs de wegen geplant. Koeda koeda sabrang mal. Kajoe djaran sabrang jav, Kadongdong sund. — De namen schijnen een vreemden oorsprong aan te duiden, waarbij op te mer- ken valt dat deze boom op Java tot soortgelijk doel dient als O. Wodier in Bengalen. Evenwel schijnen beide onderscheiden soor- ten. — De javaansche soort is ook zeer rijk aan gom, die waar- schijnlijk tot technisch gebruik zal kunnen dienen. Het hout wordt gespleten en dient tot invatting van vlechtwerk. — De bladen en jonge spruiten worden raauw bij rijst gegeten (nassk. Het Nul, bl. 57, sunen. Java 1. p. 281). ò. Odina speciosa rr. l.c. Arbor usque 50-pedalis; folia im- pari-pinnata, foliolis 11—13-jugis oppositis vel alternis, petiolulo _brevissimo puberulo suffultis, e basi subrotundatâ lanceolatis acutis vel acuminatis, integerrimis. glabris vel subtus in costâ puberulis, 85—3 poll. longis; paniculae axillares et terminales ramosae, ramu- lis ultimis spiciformibus puberis, fl. albidi plerumque decandri. Kokkia speciosa Zippel. herb. — Nieuw-Guinea (zipper). __$ 2, Mangifereae. Folia simplicia. IL GLUTA vinn. Flores hermaphroditi. Calyx spathaceus caducus. Petala 5, raro 4 vel 6, gynophoro stipitiformi decurrenti- inserta, calycem superantia, lanceolata, aestivatione imbricata. Sta- mina petalorum numero, gynophoro supra petala inserta iisque al- terna, filamentis capillaribus, antheris introrsis dorso incumben- tibus. Ovarium stipitatum, obliquum, uniloeulare, ovulo unico, funiculo e basi loculi adscendente inserto, anatropo, stylo filiformi laterali, stigmate obtusiusculo. Bacca stipitata corticata, tubercu- lato-rugosa. Seminis spermodermis endocarpio adnata, succo atro balsameo turgida, embryon exalbuminosum erectum, cotyle- donibus maximis carnosis apiee coalitis, — Arbores-succo resinoso ANACARDIEAE. 624 ANACARDIUM. acri, foliis alternis, superne approximatis, simplicibus integerrimis, fl. paniculatis ochroleucis. 1. Gluta Benghas Linn. Arbor 30 —50-pedalis; folia oblonga, form variabilia, saepe apice obtusa, basi angustiora, coriacea, nitida, glabra, 5 — 10 poll. longa ; paniculae effusae cum calycibus glabrae; pedunculi rubentes; fl. ochroleuci, odoris narcotico-sambucini. Linn. Mant. p. 293. DC. Prodr. T. p. 501. Bl. Bijdr. p. 1159. Mus. bot. 1. p. 182, fig. 39. — Stagmaria verniciflua Jack Malay. Misc. et Hook. Bot. Mag. Comp. 1. p. 267 (monente ante Bl, qui eum non laudat, Hassk. in Fl. bot. Zeit. 1844, p. 619). — Syndesmis ele- gans Wall. in Boxb. Fl. Ind. IL. p. 315. — Arbor vernicis Rumph. Herb. Amb. 11. p. 259, tab. 86. — Manga deleteria Noronh. Verh. Bat. Gen. V. p. 57—63. — Nomen specificum LINN. sphalmate (B loco R) ortum, equidem foret corrigendum. — Over den geheelen Archipel verspreid, vooral aan de monden der rivie- ren, — Kengas mal. en sund., ook Ingas sund. 2. Gluta velutina pu. Mus. /. c. p. 183. Paniculae rami patentes eum calycibus sericeo-velutini ; folia rigidiora breviusque petiolata. — Borneo (Mürren). IV. ANACARDIUM rorr. Flores polygamo-dioici. Calycis 5-partiti laciniae aestivatione imbricatae. Petala 5, imo calyci in- serta, lineari-acuminata. Stamina 9—10, perigyna, unicum (rarius plura) fertile longius, reliqua inclusa, omnia basi inter se ct cum petalorum basibus connata; antherae introrsae. Ovarium unicum uniloeulare, e fando uniovulatum, stylo sublaterali, stigmate sub- capitato. Nux reniformis, sinu laterali umbilicata, pedicello py- riformi-incrassato carnoso insessa, coriacea, pericarpio celluloso olei- fero. Seminis reniformis testa coriacea adhaerens, embryi exal- buminosi cotyledones semilanatae carnosae plano-convexae, ra- dieula uncinata adseendens. — Frutices vel arbores in Americ tropicâ indigenae, sequens in Asiâ nunc culta, foliis alternis, pani- culis terminalibus, 1. Anacardium occidentale rus. 8. indicum DC. Prodr. IL. p. 62. Hassk. Fl. bot. Zeit. 1844, p. 623. — Anacardium occiden- ANACARDIEAE. 625 SEMECARPUS. tale Bl. Bijdr. p. 1155. W.et Arn. Prodr. T. p. 168. Roxb. Fl. Ind. II. p. 312. Folia e basi imà obtusâ caeterum attenuatà obo- valia apice rotundata vel retusa, 3—5 poll, longa ; bracteolae lato-ova- tae acuminatae; stamina 9 sepalis breviora, decimum petala aequans; fractus pedicellus demum apice coccineus, basi puniceus. Acajuba occidentalis Gaerin. de fr. el sem. IL. p. 192, tab 40, fig. 2. — Cassuvium pomiferum Lam. Dict. 1. p. 22. Cassuvium Rumph. Herb. Amb. 1. p.177,tab. 69. Rheed. Hort, Mal. TIL. tab. 54. — Van Zuid-Amerika afkomstig, sedert lang in Oost-Indië algemeen, op Java veel in de tuinen. — Djamboe monjet, Mangga mon- jet mal. — De stam bevat gom (Gomme d'Acajou), de noten een zwart bijtend sap; de rijpe vruchtsteel wordt gegeten. — (Vergel. FILET, £. a. p. bl. 152). V. SEMECARPUS Linn. Flores polygamo-dioici. Calycis bre- vis 5-fidi laciniae aestivatione valvatae deciduae, Petala 5, basi Jatà infra marginem disci perigyni inserta, ovata, aestivatione im- bricata. Stamina petalis alterna, filamentis subulatis, antheris introrsis dorsifixis cordatis. Carpellum unicum sessile, ex apice loeuli uniovulatum, stylis 3 terminalibus divergentibus, stigma- tibus clavatis emarginatis. Drupa nucamentacea, subcompressa, toro inerassato cupulaeformi insessa, pericarpio duro resinoso. Se- minis testa subcoriacea, embryi exalbuminosi cotyledones crassae carnosae plano-convexae, radicula supera brevissima inter — eotyledones recondita. — Arbores Asiae tropicae, succo viscido acri, foltis sparsis penninerviis, integerrimis rarius repandis, fl. panicula- _ ts albidis vel viridulis, fertilibus majoribus. 1. Semecarpus Anacardium Linx. Ramuli cum foliis subtus scabrius- eule pubescentes, folia cuneato- vel elliptico-oblonga acuta vel utrinque obtusa. Linn. Syst. Veg. p. 292. Suppl. p. 182. Roxb. Pl. Corom. L p. 13, tab. 12. DC. Prodr. 1. p. 62. Wight et Arn. Prodr. IL. p. 168. Wight Icon. II. tab. 558, non Bl, nee Hassh. — Semecarpus latifo- lium Pers. Ench. 1. p. 324. — Anacardium latifolium Lam. Dict. 1. p. 139. — A. officinarum Gaertn. de fr. et sem. L. p. 192, tab. 40, fig. 1. — Voor-Indië. 2. Semecarpus heterophylla pu. Mus. T. p. 187. Folia modice petiolata, e basi obtusâ oblonga vel cuneato-oblonga, ovalia aut sub- lanceolata, acuta, obtusa vel rotundata, coriacea, glabra, supra nitida, 40 Flora van Ned. Indië. I. — 2e Afd. ANACARDIEAE. 626 SEMECARPUS. subtus glaucina, costulis ufrinque 15—8 arcuato-patulis distincte reticulatis, ;—1-pedalia; panicula terminalis effusa, masc. ultrape- dalis, feminea brevior, fl. albido-viriduli, fem. multo majores. Seme- carpus Anacardium Bl. Bijdr. p. 1156, haud Linn.,a quâ glabri- tie foliorum differt. — An hue Hassk. Le. p. 624? vel ad seg} — Java, Sumatra enz. in de wouden der bergstreken. — Réngas sund. — Het gebruik der vrucht veroorzaakt zwelling en uitslag, volgens VAN HASSELT, 3. Semecarpus Cassuvium sprene. Folia modice petiolata, e basi acutâ oblonga vel subobverse lanceolato-oblonga acuta vel subacu- minata rarissime obtusa, chartacea, glabra, 14—6 poll. longa, cos- tulis utrinque 20—15, arcuato-patulis, reticulatis; panicula masc. spithamea, ramis patentibus. Spreng. Syst. 1. p. 936. Bl. Mus. Lc. Roxb. Fl. Ind. II. p. 85. — Semecarpus Anacardium a. angusti- folium DC. l.c. — Anacardium longifolium Lam. l. ec. — Cassu- vium sylvestre Rumph. Herb. Amb. 1. p. 179 (partim) tab. 70. — Molukken. Banda. Groot-Ceram (rorsr.). — Daoen sako of Kadjoe oetan mal, Lewir band, Lsenat of Rinat amb., Maibabo op Groot-Ceram. 4. Semecarpus Forstenii su. Mus. 1. p. 188. Folia modice petio- lata, elliptica vel obovato-oblonga acuta vel obtusa, coriacea, glabra, costulis utrinque 15—11, subtus tenere venoso-reticulatis, 94; poll. longa, floralia multo minora; paniculae superne confertae, stric- tiusculae, griseo-puberae, fl. masc. secus ramulos spicaeformes glome- rulati. Cassuvium sylvestre Rumph. l.c. ex parte. — À praeced. foliis latioribus et costulis minus numerosis differt. — Ternate (RUMPU., FORSTEN). — Luassi lassi tern. — Het sap is 200 scherp, dat de van den boom vallende regendruppels, volgens RUMPHIUS, de huid in ontsteking brengen. een 5. Semecarpus Roxburghii sr. /. c. Folia e basi acutâ obverse oblongo-lanceolata brevi-acuminata, coriacea glabra, L4—10 poll. _ longa, eostulis utrinque 11— 13, arcuato-suberectis perspicue reti- eulatis; panieulae cum calycis basi fusco-hirtellae. Semecarpus Cas- suvium Roxb. in Wight leon. IT. tab. 559? sed certe non Roxb. … \ ANACARDIEAE. 627 MANGIFERA. Fl. Ind. IL. p. 85 cujus Pen glabrae statuuntur, — Borneo (MÜLLER, KORTH.). é 6. Semecarpus longifolia nr. Mus. TL. p. 188. Folia modice petio. lata, anguste cuneato-oblonga acuminata, coriacea glabra, 1 }—2-pe- dalia, costulis utrinque 20 pluribusve inferioribus patenti-rectis, re- _hiquis arcuatis, subtus reticulatis; racemi fem. terminales paniculati, __glabriusculi. Holigarna longifolia Spanoghe in Linnacâ XV. p. 188, — Hiland Rotti bij Timor (sPaNocne). 1, Semecarpus caesia sr. /. c. p. 189. Ramuli juniores ferrugi- neo-villosuli, folia e basi acut oblongo-lanceolata aut lanceolata anguste acuminata, chartacea glabra, supra nitida, subtus caesia et ad costam puberula, costulis utrinque 25 —20 arcuato-patulis trans- verse venosis, £-ultrapedalia; panicula ramis elongatis ferrugineo- tomentosis, inferne nudis, superne spiculiferis. — J ava, bij Tjam- pia (BLUME). 8. Semecarpus scabrida sr. /. c. Ramuli pallidi, juveniles sub- puberi, folia e basi acutà elliptico- vel obovato-oblonga vel elliptica aut sublanceolata abrupte acuminata, coriacea, subtus et in costâ supra scabrido-pubera, dein subasperula, 10—3 $-pollicaria, costulis 138—9 utrinque subpatulis subtus perspicue reticulatis ; paniculae an- gustae graciles foliis duplo quadruplove breviores, brevi-fusco-hir- tellae, petala sublanceolata.— Borneo, op den G. Prararawin (Mürt.). 9. Semecarpus? fulvinervis su. /.c. Folia brevi-petiolata, e basi obtusâ anguste oblonga vel lanceolata abrupte longe acuminata, co- rlacea, in cost utrinque cum ramulis et petiolis fulvo-tomentoso- hirta, majora ultrapedalia, costulis utrinque numerosis arcuato-patu- lis, inflorescentia…. — Borneo, op den Prararawin (MÜLLER). VL, MANGIFERA Linn. Flores polygami. Calycis 4—5-par- titi laciniae aestivatione imbricatae, deciduae. Petala 4—5, disco perigyno 4—5-lobo imo inserta, ejusdem lobis alterna, nervosa, nervis basi tumidis vel glanduloso- “appendiculatis, aestivatione im- bricata. Stamina 45, disco intus ad marginem inserta, petalis alterna, imo subcoalita, 1—2 fertilia, (reliqua utplurimum rudimen- 5 4AQ* ANACARDIEAE, 628 MANGIFERA. taria), filamentis subulatis, antheris introrsis dorsifixis subcorda- tis. Carpellum unicum sessile subobliguum, ovulo unico suturae „ ventrali paullo supra basin inserto, campylotropo, stylo sublaterali, stigmate obtusiusculo. Drupa carnosa, putamine lignoso extus fibroso, Seminis testa chartacea, embryi exalbuminosi cotyle- dones maximae carnosae, saepe lobatae, radicula infera adscen- dens, haud raro accessoriis aucta. — Arbores Asiae tropicae, prac- sertim in Indiâ aq. spontaneae et ob fructus gratos ex antiquissimis inde temporibus cultae, foliis alternis penninerviis integerrimis, fl. paniculatis parvis albidis vel rubentibus. Inter numerosas varicta- tes fructubus praesertim discriminatas, plures probabiliter latent species. 1. Mangifera indica Linn. Folia e basi acut lanceolata vel oblongo- lanceolata acuminata vel subacuta, pergamacca, costulis arcuato-pa- tulis, vulgo utrinque prominulis; panieula terminalis maxima paten- tissima puberula; petala 5 lanceolata obtusa basi e tubereulo nervis 3—5 prominentibus, fractus (majusculi) oblongo-ellipsoidei obliqui. Linn. Spec. pl. 1. p. 290. Burm. Fl Ind. p. 62. — Lam. Diet. ML. p. 696. HIL. tab. 138. Jacq. Collect. IV. p. 96. Icon. rar. IL tab. 331. Roxb. Flor. Ind. 11. p. 435 ed. alt. p. 641. DC. bc. p. 63. Wight et Arn. Prodr. 1. p. 170. Hooker Bot. Mag. tab. 4510. — Mangifera sylvatica Roxb. Fl. Ind. ed. 1, L. p. 438. — M. araba Forsk. Aeg. Ar. p. 205. — Mangifera arbor Paul. Herm. Mus. Zeyl. p. 59 et 66. Burm. Th. Zeyl. p. 152. Linn. Fl. Zeyl. _n. 471. — PFructus exoticus IV. e Gorata accept. Clus, Exot. p. 40. Arbor celebris fructiproma,ex Asiae continente et Ceylonâ probabi- liter oriunda, inde per Indiam aquosam atque alias regiones tropicas dispersa, culturà pedetentim mutata, plures nunc obfert varieta- tes, inter quas hybridae, forsan copulatione eum affinibus speciebus natae, etiam obviae. — @ domestica Bl. Mus. |. c.p. 194 (Mangi- _fera domestica Gaertn. 1. c. II. p. 95, tab. 100. Mang. dom. Rumph. Herb. Amb. I. p. 93, tab. 25. Mao s. Manghas Rheed. Mal. IV. tab. 1—2) foliis lanceolato-oblongis minus elongatis, fractus magn. eek anserini. — 7 compressa Bl. l.c. foll. ut praeced., sed fructus DE maximus 10-poll: aurantiacus, putamine tenui superne foliaceo-com- presso cr. dom. compr. Gaertn. be e.p. 96. — Mangifera Linnaei ANACARDIEAE. 629 MANGIFERA. Korth. mss. Hassk. Cat. bog. p. 245. Hassk. Fl. bot. Zeit. 1844, p. 621: M. betoel). — à kalapa ej. foltis majoribus rigidioribus; fractus praeced., sed putamine exiguo (Mang. calappa Rumph. Herb. Amb. 1. p. 96). — « bapang ej. (Manga papan Hassk. in Fl. bot. Zeit. 1844, p. G21P), folia praeced. sed apice cito sphacelata, fr. paullo minores, putamine majore magis fibroso. — & dodol ej. folia praeced. sed basi minus acuta nune subrotundata, fr. paullo majores quam var. domesticae, carne succulentà sine fibris, sed putamine turgidiore ac minore (Manga dodol Rumph. le. — MM. dom, var, dodol Gaertn. l. ce. Hassk. Flor. bot. Zeit. l. c.p. 621). — 1 gra- tissima ej. folia fere stirpis sylvestris, fr. ut in B, carne molliore et sapore gratissimo. — 5 hidang ej. folia praeced, sed vulgo latiora; fr. paullo minores, carne molliore sed acerbiore. —,t kayer Gaertn. Lc. p. 96, folia stirpis sylvestris, sed firmiora et minora;, panicula elongata saepe foliata, fr. 8. — x Limoes vel Batjang Hassh. l.c. p. 621, folia oblonga vel oblongo-lanceolata utrinque acuta rigi- da, 961 poll. longa, paniculae glabrae sanguineae, petala oblongo- lanceolata kermesina vel apice rosea vel deïn apice flavescentia, fr. compresso-globosi. — Voor-Indiëen Ceylon kunnen met eenige waarschijnlijkheid als het vaderland van den Mangga-boom be- schouwd worden, wiens talrijke door de kultuur en welligt door kruising met de mavolgende soorten ontstane verscheidenheden thans over geheel Indië verspreid en ook naar andere tropische gewesten overgebragt zijn. — De bast, vooral van den wortel, is bitter en wordt even als de uit de stammen vloeijende hars, als geneesmiddel gebruikt; het hout als timmerhout. De zaden ziju bitter. — Am be, Ette Ambe, Mampelam manga, Mangga bapang, M. ben- gala, M. minjalo, M. dodol, M. kalappa, M. kajera, M. ki- dang: namen op Java voor de verscheidenheden, — Plam djawa mal. op Sumatra, Taipo bonka mak. 2. Mangifera laurina pr. Mus. T. p. 195. Arbor 30-pedalis; folia longiuscule et graciliter (l-fere 2 poll.) petiolata, e basi acutà — oblongo-lanceolata usque lanceolata, acuminata vel obtusata, charta-_ cea vel coriacea, subundulata, supra lucida, e eostulis patentibus utrinque vel subtus obsolete reticulata, S—4 poll. longa; panicula terminalis maxima elongata laxa, praesertim ad ramos eymiferos pi-______ ANACARDIEAE. 630 MANGIFERA. bescens, petala 5 lanceolata obtusiuscula palmatim 3 — S-nervia, ner- vis intus ad basin prominentibus, fructus ellipsoidei obliqui (magn. eireiter Pruni domestici). Manga simiarum Rumph. l.c. I.p. 94, — A M. imdieâ foliorum nervis, floribus et praesertim fructibus multo minoribus recedit, nee tamen longe distat. Haud improbabili con- jectur forma sylvestris habetur complurium varietatum in Indiâ aquosâ cultarum, quarum haud paucae vero hujus aliarumque specie- rum affinium copulatione ortae esse videntur.— @ mierocarpa Bl. l.c. p. 196, foliis compage firmioribus, fr. minores. — „ globularia ej, ut praeced., sed fr. globosi. — d deropong, folia uti 2 sed majora basi acuta vel rotundata, fr. elongato-ellipsoidei. — , parri ej, fo- lis rigide coriaceis basi acutis, fragilibus, reticulatione subtus parum conspicuâ, fr. parvi (Mangifera indica var. parri Blume Bijdr. p. 1157). —z Sentok ej. uti praeced. sed foliis longe petiolatis lan- eeolatis, panieul paree ramosà subtomentosâ. — » püt ej. folia praeced., sed utrinque reticulata, panicula maxima tomentosa, rha- chibus purpureis. — 5 niela ej. p. 197, ut praeced., sed foliis basi minus attenuatis, apice sphacelatis. — : pallens ej, ut praeccd., sed paniculâ longiore magis effusâ. — x marunda e)., folia basi magis attenuata, paniculae ramis patentissimis vel subreclinatis, rhachi ramisque rubicundis tomentosis. — à teloor Gaertn. l. c. II. p.96_ (telohr Hassk. l.c), folia ut in var. niela, sed majora; panicula maxima elongata, fructus carne vitellinâ. — « bembem Bl. l. b, foliis majusculis (usque 10 poll.) acutis vel breviter obtuse acumi- natis, basi subinaequali-attenuatis. — sangir ej. ut praeced., sed _folia longe acuminata. — £ marunga ej. folia uti bembem, sed in- terdum majora costato-vendsa. — o aguosa ej. folia uti pit, sed ad apicem cito sphacelata, — Over den geheelen indischen Archi- pel verspreid. — Mangga aër, M. bembem, M, betoel of nila, M. bomba, M. deropong, M. maroemala, M. oetan, M. pareh koembang, M. koeroeng, M. piït, M. sangir, sentok, M. taaï koeda, M. telor, enz. mal. en sund. op Java. — M. boedjo of Us 5 M. monjet mat. in de Molukken. ze 5 3. Mangifera Parih uro. Folia longe petiolata, e basi acut vel oe subeuneatà elliptico- vel lanceolato-oblonga, suprema passim obversa, _obtuso-attenuata vel apiculata, pergamaceo-coriacea, costulis nume- ANACARDIEAE. 631 MANGIFERA. rosis arcuato-erecto- patulis utrinque praesertim subtus prominenti- bus ubique reticulatis; paniculae superne axillares et terminales magnae floribundae glabrae; sepala ovata scarioso-marginata, petala lineari-lanceolata antice deorsum 3— 5-cristato-nervosa (@ lin. longa), stamen fertile vulgo 1. — Hlores majores quam in Mangiferâ in- dicâ et laurinâ. — Java, plateau van den Pengalengan 4300’, _Negara-Wangi (tuneu.). — Parih sund. 4, Mangifera sumatrana mio. Folia breviuscule vel breviter pe- tiolata (petioli parte tumidâ reliquam superante vel aequante), e basi brevi-acutâ vel obtusiusculá elliptico-oblonga vel sublanceolata brevi- acuminata vel acuta, pergamacea, superne subundulata, costulis nu- merosis densis arcuatim patentibus, praesertim subtus distinctis haud validis vix vel parum reticulatis; paniculae superne axillares et ter- minales foliorum ecirciter longitudine, glabrae, sepala triangulari- ovata acutata margine scariosa, petala lineari-lanceolata costato-tri- nervja, stamen fertile vulgo 1. — Florum magnitudine Mangiferae indicae et laurinae similis, glabritie inflorescentiae, sepalisque distinc- ta. — Sumatra, in Opper-Angkola (sonen). : 5. Mangifera Taipan uamiu.r. (Wern. Soc.). Arbor trunco elatiore et magis recto quam M. indicae, folia longiuscule (1—2 poll.) petio- lata, e basi angustat anguste oblonga sublanceolatave obtusiuscule acuminata vel subacuta, membranacea, vtringue lucida, costulis patu- lis utrinque obsolete reticulatis, 14—5 poll. longa; panicula termi- nalis laxa. Mangifera membranacea Bl. Mus. T. p. 195. — Manga altera species sylvestris Rumph. Ll. c.1. p. 97, tab. 27. M. laurinae satis affinis videtur. — Molukken. Nieuw-Guinea (zipper). 6. Mangifera minor sr. Mus. IL. p. 198. Arbor 30-pedalis; folia modice (1—12 poll.) petiolata, e basi acutà lanceolata obtusiuscula vel obtusa, chartacea, 61—8 poll. longa, costulis arcuatis utrinque obsolete reticnlatis; panicula terminalis laxa glabra, folium aequans, Î. parvi albidì, petala 5 rarissime 4 lineari-lanceolata, basi nervis 8 prominentibus confluentibus, stamina fertilia 1 interdum 2, petalis vix breviora. Manga minor Rumph. l.c. p. 94. — Molukken. Celebes. — Loemis boegin., Taipo palipali of Tappo rawa rawa mak, é ANACARDIEAE. 632 MANGIFERA. 1. Mangifera foetida Lour. Ramuli pallidi, folia modice (2—14 poll.) petiolata, elliptico-oblonga utrinque acuta vel apice acuminata aut obtusa, rigide coriacea, costulis erecto- vel arcuato-patulis, subtus tenere reticulatis, 12—5 poll. longa; panicula terminalis divaricata glabra vel glabriuscula folium aequans, fl. in apice ramu- lorum racemosi, ad basin cymulosi, purpurei, sepala ovata lato-mar- ginata, petala 5, e basi cordatà lineari-lanceolata obtusiuscula nervosa, nervis ad basin in costam prominentem unitis, stamina 5 antherifera, magn. inaequalia, quorum 1 rarissime 2 fertilia, fructus ellipsoideo- globosi obliqui magn. pugni, sordide virentes et canescenti-variegati. Lour. Coch, 1. p. 199. Roxb. Fl, Ind. IL. p. 440. DC. Prodr. IL. p-63. Bl, Mus. 1. p. 199. — M. indica Bl. Bijdr. p. 1157 ezel. syn. Linn. — Manga foetida Rumph. l.c. 1. p. 98. — 9. sphaeroidea Bl. Mus. l.c. p. 199, foliis minoribus, paniculae subpubescentes, fr. subglobosi. — 7. mollis ej. foliis majusculis, oblongo-lanceolatis utrinque angustatis, magis flexilibus, fr. subglobosi. — Ò. kawini ej, panicula glabra, fr. maximi. — «€. bombom, fr. minores quam praeced, — &, bakkill foliis longiusenle petiolatis majusculis gla- bris. — Over geheel Indië met onderscheidene varieteiten ver- spreid, 4000’. — Pelao of Bawang, Limoes, Mangga ambat- jang, en de verder vermelde var. namen, mal. en sund. — Do- dekke, op Celebes. S. Mangifera Horsfieldii mic. Ramuli validiusculi; folia modice petiolata (petioli parte tumidâ reliquam duplo superante), e basi acutâ vel acutiusculà elliptico-oblonga, obtuse brevi-acuminata, pergama- cea, costulis patentibus extrorsum arcuatis, subtus praesertim promi- nentibus tenere transverse subreticulatis pertensa; paniculae pyrami- datae glabrae, ramis inferioribus longiusculis erectis, superioribus valde abbreviatis ; sepala ovato-elliptica subacuminata, petala ellip- tieo-oblonga reflexa, antice basi tri-cristata, superne palmati-nervula, stamen unum majus. — Prope Mangiferam foetidam. — Java, in _ Soerakarta (HoRsF.). 9. Mangifera altissima sranco. Arbor alta, folia e basi acut _ oblonga obtusa vel obtusiuscula pergamacea transverse venosa, 10—6 poll. longa, costulis subarcuato-patulis utrinque 14—16 vix retieu- latis, subtus pallida, petioli t—1 poll. longi. Blanco Flor. Filip. ANACARDIEAE. 633 MANGIFERA. p. 181. — Pauw Rumph. Amb. IV. p. 18 tab. 11? — Banda? — Philipp. eilanden. — Paoe der inlanders. 10. Mangifera timorensis po. Mus. 1. p, 199, Folia graciliter (11; poll.) petiolata, lanceolato-subobverso-oblonga utrinque acuta vel apice obtusa coriacea, subtus glaucescentia costulisque erecto-pa- tulis parallelis subaveniis, 7—4} poll. longa ; panicula terminalis di- varicata folium fere aequans glabriuscula, fl. tetrameri polygami in paniculae ramis cymulosi, petala 4 ovato-oblonga obtusiuscula erecto- patentia, ad basin nervis 5—?7 elevatis, tribus mediis erassioribus apice exsertis; fructus globosi magn. pruni. Mangifera glauca Spa- noghe in Linnaeâ XV. p. 188 ezel. syn. Bl. — Timor (span.). 11, Mangifera spathulaefolia pu. /. c.p. 200. Arbor usque 50- pedalis; ramuli crassiusculi angulati ; folia modice petiolata, obovato- vel spathulato-oblonga obtusa, rotundata vel retusa, coriacea, nitida, _costulis arcuato-patulis utrinque subreticulatis, S—4 poll. longa; paviculae terminales et axillares subcorymbosae glabrae, ramis sub- spicatis, fl. tetrameri, petala 4 lanceolata obtusa, medio appendiculis 3 inaequalibus, mediâ multo crassiore verrucoso-lacerâ. — Zuidelijk Borneo, in Benjowiran (KORTH.). 12. Mangifera similis Br. /. c. Fere praeced. sed ramuli tenuius- culi angulati, folia oblongo-lanceolata vel e basi cuneatâ obverse oblonga acuta vel apice obtusa, coriacea, utrinque patule tenuiter costulata et reticulata; panicula terminalis elongata laxa puberula, petala elliptico-lanceolata obtusa, medio appendiculis 3 inaequalibus, intermediâ majore trifidà. — A Mangiferâ laurinâ non longe distat. Java. 13. Mangifera rigida pr. /. c. Ramuli validi angulati; folia pe- tiolis circiter pollicaribus crassis suffulta, passim subverticillatim aggregata, elliptica, utrinque acuta vel basi obtusa, crasse coriacea, e costulis patule arcuatis subtus obsolete reticulata, 5— 65} poll. longa; paniculae terminales laxae glabrae, fl. 4-meri, petala 4 lanceo- lata obtusiuscula supra medium appendiculis 3 subaequalibus papil- losis, stamen fertile 1. — Sumatra. 14. Mangifera mucronulata eu. Mus. T. p. 201. Arbor usque 40- ANACARDIEAE. 634 BOUEA, pedalis, ramuli validi angulati, folia modice (3—2 poll.) petiolata, e basi angustatà elliptica vel elliptico- oblonga acuta mucronata, sub- coriacea, utrinque nitida, e costulis suberecto-arcuatis utrinque ob- solete reticulata, 4—S8 poll. longa. — Praeced. affinis. — Nieuw- Guinea (ZIPPEL.). 15. Mangifera Utana namiur. Folia elliptico-oblonga utrinque attenuata chartacea, subtus glaucescentia ; panicula terminalis divari- cata folio brevior. Mangifera Utana Ham. Wern. Soc. — M. glauca BL Bijdr. p. 1158. Mus. l.c. — Manga sylvestris Rumph. l.c. — Molukken. — Saradrao bal, Wai wai op lueitimor. 16. Mangifera macrocarpa su. Bijdr. p. 1158. Folia longiter (usque 3 poll.) petiolata, elongato-lineari-lanceolata utrinque sub- angustata vel apice obtusa, chartacea, costulis patentibus parallelis numerosis utrinque prominulis, 1—4-pedalia vel longiora; fructus maximi (magn. capitis infantis), saporis acidi amari, soporiferi. Mus. le. — Habitus foliorum fere Boueae angustifoliae. — Java, in de wouden der bergstreken, — Mangga oetan mal, Gompoer sund. 17. Mangifera Kemanga pr. Mus. 1. p. 202. Folia breviter vel brevissime petiolata, e basi cuncatâ anguste obverse oblonga, ab- rupte apiculata, coriacea, costulis crassis crebris densis patentibus, utrinque prominentibus, 7—5 poll. longa, juvenilis stirpis ultrapeda- lia ; panicula terminalis maxima elongata subtomentosa; petala pur- purascentia (Br), albido-flavescentia, medio late purpurea (HASSK.), 5, lineari-lanceolata acuta ad basin glandulâ lineari; fructus ellipsoidei virides (Br.), dein lutescentes (HASSK.) majusculi (melonis minoris). Mangifera foetida Bl. Bijdr. p. 1153 et Hassh. in Fl. bot. Zeit. 1844, p. 622, ezel. syn. — Wani Rumph. Herb. Amb. 1. p. 99. Petalis distinctissima, Mangiferae caesiae affinis. — Molukken. Java, enz. — Mangga kemang, Komanga of Kemang bada sund. Kawini mal. Wani mak. — De geheele boom is zeer scherp en veroorzaakt bij aanraking roosachtige ontsteking. De vrucht is gna van reuk. _VIL BOUBA meiss. Flores polygami, Calycis brevis decidui een laciniac obtusae, aestivatione valvatae, Petala 3—5 ANACARDIEAE. 635 BOUEA, disco calyci imo adnato inserta, ovali-oblonga crassa conniventia, intus lineâ prominulà, Stamina petalorum numero, iis alterna, fer- tilia, filamentis brevissimis basi dilatatis, antheris extrorsis cor- datis mucronatis basifixis. Ovarium unicum sessile, e suturâ ven- trali supra basin ovulum anatropum exserens, stylo brevi terminali, stigmate obsolete trilobo. Drupa carnosa, putamine tenui extus fibroso. Seminis testa cum endocarpio connata, embryi exalbu- minosi cotyledones carnosae semiellipsoideae, radicula brevis- sima infera. — Arbores Asiae calidae, foliis oppositis simplicibus, integerrimis, floribus corymbosis parvis flavis, fr. eduli. Cambessedea W. et Arn. Prodr. 1. Bouea oppositifolia areisn. Folia oblongo-lanceolata obtuse acu- minata, 6—4 poll. longa, 2—1 lata, polita ; paniculae utplurimum ter- minales, folio breviores, densae, omnino glabrae, flores numerosi mi- nuti, flavescentes, calycis 4—5-partiti laciniae rotundatae. Bouea oppo- sitifolia Meisn. Gener. — Mangifera oppositifolia Roxb. Fl. Ind. I. p. 640. Burma. 2. Bouea Gandaria pr. mss. Folia e basi rotundatà vel acutâ elliptico-oblonga vel oblongo-sublanceolata acuminata, coriacea gla- berrima lucida, costulis arcuato-patulis subtus prominentibus, 16—8 poll. longa, cultae stirpis minora; thyrsuli plerique axillares pube- ruli. Bl, Mus. T. p. 204 mss. — Bouea oppositifolia ej. tbid. quoad stirp sund. — MHassk. in Flor. bot. Zeit. 1844, p. 624, non Meisn. — Mangifera oppositifolia Bl. Bijdr. p. 1157 ezel. syn. M. acida Noronh. l. c.p. 80. — Java, in de bergstreken en ge- kweekt. Borneo (KORTH.).— Gandaria of Gondaria mal, Goe- narjah sund., ook Kendarah. 3. Bouea myrsinoides pu. Mus. l.c. Folia elliptico- vel obverso- lanceolata acuminata, 4— 2 poll. longa, costulis utrinque 11—18 subtus parum prominulis. — An satis a praeced. differt? — Su- matra, in Palembang (PRAETORIUS). | 4, Bouea angustifolia sr. /. c. Folia lineari-lanceolata apice lon- gissime angusteque acuminata, 9—7 poll. longa, 1-fere 2 poll. lats, costulis quam praeced. numerosioribus, subtus prominulis patentissi- mis reticulatis. — Arbuscula 14-pedalis. — An praeced. forma ? — Borneo, op den Batai (koRTH.). ANACARDIEAE. 636 BUCHANANIA. VIII. BUCHANANIA roxs. Flores hermaphroditi. Calycis brevis deeidui laciniae 5 rarius 4, obtusae, aestivatione subvalvatac. Petala totidem, sub disco cupulari erenulato calyci imo adnato in- serta, aestivatione imbricata. Stamina petalorum numero duplo, cum petalis inserta, filamentis subulatis, antheris introrsis supra basin emarginatam insertis. Carpella 4—6, libera, sessilia, disco immersa, unum fertile uniloculare, uniovulatum (ovulum Glutae), stylo brevi; reliqua ad stylos simplices reducta. Drupa baccata, putamine lenticulari-compresso, osseo. Seminis spermodermis carnosula, embryi exalbuminosi cotyledones plano-convexae, car- nosae, radicula curvula. — Frutices vel arbores Asiae calidioris, foliis alternis, basi saepe cuneatis, integerrimis, penninerviis, fl. pa- niculatis parvis albidis, mellis odore, drupis rabentibus. — Co- niogeton Bl. Bijdr. — Ad Spondiaceas tendit. 1. Buchanania arborescens ru. Mus. 1. p. 183. Ramuli eylin- drici, apice sericeo-puberi; folia cuneato-elliptica vel elliptica, nunc obovata, acutiuscula, obtusa vel retusa, coriacea, glabra, 8—8 poll. longa ; paniculae subramosae densiflorae obsolete puberae. Conioge- ton arborescens Bl. Bijdr. p. 1156. — In de lagere wouden van den Sunda-Archipel, Java, enz. — Rängas manoek sund., of Ingas boeroeng mal. 2. Buchanania longifolia spanoau. in Linnacâ XV. p. 188. Ra- muli ut praeced., folla e basi angustatâ lanceolato-oblonga obtuse acuminata vel rotundata, coriacca glabra, subtus e costulis erecto- patulis venulosa, 10—6 poll; paniculae ramosae puberulae. Bl. Mus. 1. p. 184. — Timor; in de bergstreken (span). Celebes, in de kust- streken (ronsr, ). 8. Buchanania insignis Br. Mus. TI. p. 184. Ramuli subangu- lati crassi, apice tomentelli, folia versus superiora ramulorum approxi- mata, e basi subcuneatà lanceolato-oblonga acuminata vel obtusa, coriacca, subtus in cost costulisque patentibus pubera, 4— 1-pedalia vel majora, rigida; paniculae longe pedunculatae ramosissimac, tomen- _tellae, glabrescentes, drupae ovoideae mucronulatae. — Borneo, in de wouden (MürLLer). | 3e Buchanania lucida sr. /. c. Ramuli ancien; subangulati, ANACARDIEAE. 637 BUCHANANIA. apice subimperspicue puberi; folia lanceolata, elliptica vel cuneato- oblonga apice vulgo obtusa vel rotundata, nunc apiculata, coriacca, glabra, lucida, 5— 3 poll. longa, costulis tenuibus utrinque promi- nulis; paniculae ramosae laxiflorae glabrae, floribus longiuscule pe- dicellatis, drupae ovoideae. — Teste auctore Buchananiae angustifoliae __RoxB. et Buchananiae intermediae wrenr affinis, ab hâc eompage fo- liorum coriaccâ, ab illâ floribus longius pedicellatis vel glomerulatis differt. — 9. palembanica (HL. l.c. p. 186 species) foliis obovatis _ vel obovato-oblongis. — Sunda-Archipel, in de wouden der berg- streken, Sumatra (PRAET.), Borneo (KORTH }. — . Sumatra. 5. Buchanania petiolaris mio. Ramuli cylindrici glabri, folia ver- sus ramorum superiora eonfertiora, longinscule petiolata, (petiolo la- minam 1—S-aequante), e basi decurrente cuneatà. obovato-elliptica __apiee rotundata vel obtuse subapiculata, coriacea, supra nitidula, cos- tulis teneris arcuato-patulis pluribus, tenere supra magis distincte reticulatis, absque petiolo 4}—2} poll, longa; paniculae ex axillis superioribus longe pedunculatae laxae elongatae, folia duplo triplove superantes, glabrae, ovarium parce piliferum. — Bangka (norsr.). 6. Buchanania sessilifolia ru. Mus. IL. p. 184. Ramuli tenuiasculi subangulati, apice fusco-tomentelli, folia subsessilia, e basi angustatâ cuneato-oblonga vel lanceolata abrupte acute acuminata, subcoriacea, subtus ad costam pubescentia, costulis arcuato-patulis, 7}—3 poll. longa; paniculae subramosae puberulae. — Sumatra, in de wouden der bergstreken (PRART.). 7. Buchanania macrophylla sr. /. c.p. 185. Ramuli eylindrici, apice tomentosi, folia e basi in petiolam (imÂâ basi subdilatatum) de- currente cuneato- vel obovato-oblonga apice rotundata vel retusa, ri- _gide coriacea, supra glabra, subtus eum pctiolis lepidotule stellato-pu- berula, costâ validâ, costulis patentibus densis parallelis, interstitiis tenere deniseque reticulatis, 14—% pedis longa; paniculae erectae, usque pedales subramosae stellato-tomentellae— Folia siccata gilva— Sumatra, bijv. aan de kust bij Siboga (revsu.). Borneo, in Mar- _tapoera (MüLLER). 8. Buchanania auriculata pr. /.c. Ramuli eylindrici, aptee tomen- ANACARDIEAE. 638 DRACONTOMELON. telli, folia e basi alte cuneiformi secus petiolum imâ auriculatum de- eurrente obverse oblonga apice rotundata vel retusa, coriacca, glabra, subtus inter costulas patentes tenerrime denseque reticulata, cum pe- tiolo 12—6 poll. longa, costulis utrinque prominentibus; paniculac subramosae tomentosae. — Sumatra (PRAET.). — Borneo (KORTH.). 9. Buchanania polybotrya uio. Innovationes ochraceo-villosae, ramuli eylindriei puberi; folia sparsa et versus ramulorum apices conferta, e basi cuneato-decurrente obovato-oblonga vel saepe obverse sublanceolato-oblonga apice rotundata vel obtuso-attenuata emargi- natave, coriacea glabra, patule pluricostulata, cam petiolo 4—8 poll. longa; paniculae plures terminales confertae, parce et per intervalla hirtello-pubescentes, folio breviores, bracteis aliis subglabris aliis hir- sutis, ramis brevibus cymoso-densifloris, sepala alia glabra alia te- nere ciliolata. — Arbor 30—40-pedalis. — Java, op de lagere hel- lingen van den Wilis, in Junij (sunen.), op den Merbaboe (uonsr.). 10. Buchanania florida scnauver Nov. Act. Nat. Cur. XVI. Suppl. p. 481, Glabra, folia obovato-oblonga obtusa vel retusa, in petiolum attenuata; paniculae ramosae laxiflorae glabellae, pistilla in disco cupu- lari multidentato semiimmersa. Asa Gray in Un. St. Expl. Exped. p. 366, tab. 44. An Buchananiae lucidae affinis? — Luzon. Genus plane dubium: RUMPHIA zins. Calyx tubulosus tri- fidus. Petala 3oblonga. Stamina 8 exserta, petalis aequalia. Ova- rium 1 subtrigonum, stylo simplici. Drupa coriacea turbinata _trisulca, nuce triloculari trispermâ. 1. Rumphia amboinensis Linn. Spec. p. 49 (ad Rheed. H. Mal. IV. tab. 11). Arbor, foliis cordato-ovatis crenatis hirsutis asperis, fl albis. Rumphia tiliaefolia Lam. Dict. VL. p. 352. DC. Prodr. II. p. 90. — Malabar. Amboina? Tribus II. SponpraceAr. Ovarium e carpellis pluribus, pluri- loculare. IX. DRACONTOMELON srume. Flores hermaphroditi. Ca- lyeis 5-partiti marcescentis laciniae ovato-oblongae imbricatae, Pe- __tala 5, sub disco acetabuliformi crenulato inserta, spathulato-oblonga, calyce sublongiora, aestivatione snbvalvata, sub anthesi praeter api- ANACARDIEAE, 639 DRACONTOMELON. cem recurvum conniventia. Stamina 10, cum petalis inserta, fìla- mentis subulatis, antheris supra basin dorsifixis. Ovarium ses- sile 5-loculare, ovulis in loculis solitariis pendulis. Styli 5 crassi, inferne distincti, sursum conereti, stigmatibus obtusis sulcatis. Drupa globosa carnosa, supra medium stylorum rudimentis tuber- culata, putamine lenticulari-depresso osseo, 5- vel 2—3-loculari, loculis ab axi divergentibus. Semina inversa, trigono-compressa, testâ membranaceâ, embryi exalbuminosi cotyledones carnosae plano-convexae, radicula brevis centrifuga. — Arbores Indiae aquosae, foliis exstipulatis ne fl. paniculatis, pallide virentibus. 1. Bracontomelon mangiferum sr. Mus. 1. p. 231, fig. 42. Fo- liola 5— 8-juga, opposita vel alterna, e basi inaequali rotundatá ovato- vel elliptico-oblonga acuminata, glabra, axillis costularum sub- tus raro barbatis, inter costulas arcnato-patulas tenere reticulata. Poupartia mangifera Bl. Bijdr. p. 1160. Decaisn. Le. p. 476. Span. b. c. p. 188 (ezel. syn.) — P. pinnata Blanco |. c.p. 393. Pomum draconis Rumph. Herb. Amb. 1. p.157,tab. 58.— Sunda- „eil. Java, in Soerakarta (uonsr.). Molukken. Philipp. eilan- den, ook aangeplant. — Raoe of Boeah raoe mal, Raoehitoe maf, Laoe amb, Daoe Bande Daoe bal, Daho sund. — De vruchten van deze en de volgende soort worden door de inlanders gegeten. — In de Molukken worden de bladeren en het sap als ge- neesmiddel gebruikt. 2. Dracontomelon sylvestre u. /. c. Foliola 7 —9-juga, opposi- ta vel alterna, e basi subinaequali rotundatâ elliptica vel oblonga acuminata, subtus ad axillas eostularam cum rhachi petiolulis et costà inferne hirtella, inter costulas tenere reticulata. Pomum dra- conis sylvestre Rumph. l.c. T. p. 159. — Molukken en Sunda- eilanden, Borneo (kortu.). Java (Br). — Boeah raoe oetan B. koan mal, Oeleren of Oeleroem amb., Oeloelon op Hitoe, Toropati op Banda. 3. Dracontomelon costatum sr. /. c. p. 232. Arbor; imnovatio- nes cum rhachi foliorum petiolulis et inflorescentiâ tenere velutinae; foliola 5—7-juga, opposita et alterna, e basi subacutà vel rotundatâ ANACARDIEAE. 640 EVIA, elliptica obtuse apiculata vel obtusa, inter costulas erecto-patulas tenerrime reticulata, 4—9 poll. longa; paniculae ramosissimae. Ca- narium Pimela Herb. Korth. — Borneo, om Martapoera (Kortn). 4, Dracontomelon? cuspidatum pr. Mus. IL. p. 232. Arbore xcelsa; ramuli apice fusco-sericei; folia cum petiolo usque 1 $-pedalia; foliola 5—7-juga, opposita petiolulata, e basi oblique rotundatâ vel obtusâ elliptico-oblonga cuspidata, 4 —8 poll. longa, praeter costam subtus sericeo-puberulam glabra, inter costulas arcuato-patulas grossiuscule venuloso-reticulata. Canarium altissimum Korth herb. non Bl. — Sumatra (PRAET.). Borneo, in de wouden der bergstreken (Korta.) X. EVIA comuers. Flores polygamo-monoici. Calyx parvus 5-fidus, aestivatione valvatus, deeiduus. Petala 5, sub disco carnoso erenulato inserta, aestivatione valvata. Stamina 10, cum petalis inserta, filamentis subulatis, antheris utringue emarginatis supra ba- sin dorsifixis introrsis. O varium sessile 5-loculare, loculis ex apice uniovulatis. Styli 5 breves crassi, primo approximati, dein diver- gentes, sti gmatibus obtusis truncatis. Dru pa carnosa, putamine lignoso 4— 5-loculari, sub-3—5-lobo, lobis extus fibrosis vel echi- natis, superne quidquam discretis, monospermis. Sem ina subfalcata, testâ membranaceâ, embryi exalbuminosi cotyledones carnosae, plano-subconvexae, radicula centrifuga supera. — Arbores in So- eietatis insulis et in Indiâ or. indigenae, foliis alternis deciduis im- paripinvatis, foliolis integerrimis vel serratis epunctatis, fl. panicu- latis terminalibus albidis. 1. Evia acida pr. Mus. 1. p. 234, fig. 41. Foliola 4—S8-juga cum impari, brevi-petiolulata, e basi acut elliptico-oblonga, acumi- natissima, coriacea, transverse venosa, &-poll., remote (stirpis juve- nilis argute) serrulata; panicula terminalis patentissima; fl. fascicu- Jati vel cymulosi; drupae ellipsoidae luteae, glabrae, putamine ob- solete bilobo. Spondias acida Bl. in Steud. Nomencl. ed. all. — Spondias duleis (haud Forst.) Blanco 1. e.p. 390. — Terebinthoi- dea Linn. Fl. Zeyl. n. 595. — Spondias terebinthoidea et lutea (non Linn.) Herb. van Roy. — Poupartia dulcis Bl. Bijdr. p. 1161 exel, syn— Condondum Rumph. Herb. Amb. 1. p. 161, tab. 60 (ezel. Hort. Mal) — Wirtgenia decandra Jungh. in Fl. Bot. Zeit, 1844, ANACARDIEAE. 641 EVIA. p. 625 (nisi parlim etiam ad seg). — Sunda-Archipel, Mo- lukken, Philipp. eilanden, wegens de eetbare vruchten ook veel geplant. — Kondongdong asam mal. en sund., Oerit of Oclit amb, Hoerek band, Ngaoeloe tern., Karoeroen mak, Jntsi op Bima, Katjem tjem balin. 2. Evia amara coumens. Foliola 2— 5-juga cum impari, petiolu- lata, e basi rotundatà saepe obliquâ ovato- vel elliptico-oblonga ab- rupte acuminata densissime transverse parallelo-venosa, venis ad marginem unitis, integerrima; panicula laxa diffusa, fl. glomerulati; putamen obsolete lobatum. Comm. mss. Bl. Mus. Le. — Mangifera pinnala Koen. et Linn. fil. Suppl. p. 156. — Spondias amara Lam. Duct. IV. p. 261. — Sp. Mangifera Willd. Spee. II. p. 751. Roxh. Fl, Ind. IL p. 451. W. et Arn. Prodr. I. p. 173 (excl. syn. Bl). Wight Il. I. p. 186, tab. 76. DC. Prodr. 1. p. 75. — Spondias amara Hamilt. in Transact. Soc. Linn. Lond. XII. p. 531. — Ambalan Rheed. H. Mal. 1. p. 89, tab. 50. — B. tuberculosa Bl. l.c. drupis tuberculosis. Condondum malacecense Rumph. l.c. T. - p. 162, tab, 61. — Voor-Indië. Ceylon. Java. — gg. Moluk- ken, — Inlandsche namen als de voorgaande. — . Kondongdong malaka mal, Moeloe amb., Moedoe tern, Masem op Ceram. Ordo CXXXII. AMYRIDEAE n. BROWN. Arbores vel frutices, succo balsameo vel resinoso, haud raro glan- duliferae, foliis alternis impari-pinnatis, quandoque stipulatis? Flo- __F@s saepissime unisexuales, rarius hermaphroditi, parvi. Calyx 2— 9-fidus vel-dentatus persistens. Petala sub disco libero vel calycis fundo adnato inserta, aestivatione valvata, rarius imbricata. Stamina cum petalis inserta, duplo eorum numero, fertilia, oppositipetala vulgo reliquis breviora, filamentis subulatis liberis vel imâ basi connatis, antheris introrsis. Ovarium liberum sessile 2—5 - raro 1-loculare, ovulis in singulo loculo geminis, anguli centralis apici collateraliter appensis, stylo simplici interdum nullo, stigmate indiviso vel 2—5-lobo. Fructus drupaceus, putamine plurilocu- lari, vel mono- aut 5-pyrenus, pyrenis osseis monospermis, epicar- Pio siceo interdum valvatim secedente, raro capsularis, septicida 41 Flora van Ned, Indië. I, — 2e Afd. AMYRIDEAE. 642 GANARIUM. dehiscens, endocarpio subosseo. Semina inversa, teretia vel angu- lata, rarissime compressa et membranaceo-alata, embryi exalbumi- nosi cotyledones corrugato-plicatae, rarissime laeves plano-con- vexae, radicula brevis recta supera. — Ordo in tropicos utriusque orbis vigens. _ Eigenschappen. Harsen en vlugtige oliën, balsems van aller- hande soort komen algemeen en in aanzienlijke hoeveelheden in deze groep voor. Behalve de talrijke harsen en balsems, waarvan de bewoners der tropische gewesten gebruik maken, worden er voor geneeskundig en technisch gebruik velen in Buropa ingevoerd. Het hout munt veelal uit door vastheid en duurzaamheid. De bast van sommige, in fijne platen verdeeld, levert een natuurlijk papier, bijv. van Boswellia papyrifera, in Abyssinië Makker ge- noemd, waarvan SCHIMPER en andere reizigers gebruik maakten tot het verpakken van hunne herbaria, L. CANARIUM zinn, Flores hermaphroditi vel polygami. Ca- lyx parvus 3- raro 2-dentatus vel-fidus, aestivatione valvatus, per- sistens. Petala 3 (crassiuscula), infra discum ovarium ambientem integerrimum vel crenulatum inserta, aestivatione inferne imbrica- ta apiceque subvalvata, sub anthesi patentia. Stamina utplurimum 6, filamentis sub disco insertis, ad basin liberis vel imâ in mem- branam, disco adhaerentem, connatis, breviusculis, aestivatione rec- tis, antheris introrsis cordato-ovatis. Ovarium ovoideum 3-raris- sime 4-loculare, ovulis in loculo singulo 2, angulo centrali supra medium collateraliter affixis, anatropis. Stigma sessile capitato-3- rarissime 4-gonum. Ovarii rudimentum in fl, masc. Drupa ovoi- deo-trigona, saepe inaequalis, parce carnosa, putamine osseo 3-ra- rissime 4-gono, loculo uno fertili monospermo, reliquis efoetis, saepe subobliteratis. Seminis inversi testa membranacea, embryi ex- albuminosi cotyledones magis minusve carnosae, partitae, con- tortuplicatae, radicula supera. — Arbores balsamiftuae, foliis al- ternis stipulatis vel exstipulatis, impari-pinnatis, foliolis oppositis petiolulatis, fl. paniculatis. — Pimela Lour. WiLLDENOwIo praeeunte _hue relata, a cl. BLuMe restituta nec non Santiria ab hoc auctore proposita, meâ sententiù a Canario haud differunt. Filamentorum etenim insertio prouti nunc disei basi nunc huie paullo altius ob- AMYRIDEAE. 643 CANARIUM. tineat, computat reliquorum characterum plane congruentium summâ, vegetationis habitu simillimo, haud magni mihi facienda videtur. $ 1. Stipulae (foliola folii pinnati infima?) magnae, integerrimae, serratae vel dissectae, 1, Canarium commune Linn. Arbor usque 50-pedalis, trunci cor- tice albicante laevi; stipulae subrotundae vel ovales integerrimae; folia increscenti-impari-pinnata pedalia, foliolis 3 —5-jugis petiolu- latis, e basi subrotundat ovato- vel elliptico-oblongis obtusiuscule acuminatis integerrimis firmis, glabris, patule costulatis (costulis te- nuibus usque 12 utrinque vix venosis), superioribus 4— 5-pollieari- _ bus; panicula subterminalis laxa divaricata, flores 2—3-glomerulati bracteolati, extus sericei. Linn. Mant. p. 127. Koen. Ann. of Bot. 1. p. 260, tab. 7 fig. 2. Bl. Bijdr. p. 1161. Mus. T. p. 215 excl. var. W. et Arn. Prodr. I. p. 175. Roxb. Flor. Ind. UL. p. 137. DC. Prodr. IL. p. 79. — Canarium vulgare, tertia Rumph. Herb. Amb. IL p. 146. — Geheel Zuid-Azië, vooral op de Sunda-eilanden, Molukken, ook langs de wegen geplant. — Kanari of K. pan- djang mal, Ki toewak sund., Nanari band., Niù tern. — De zaden worden algemeen als amandelen gegeten, op Amboina maakt men er (moeijelijk verteerbaar) brood van. 2. Canarium Mehenbethene caertn. Stipulae triangulares vel lingulatae serratae ; folia circiter praeced:, foliolis 8—5-jugis cum impari, ovato- vel elliptico-oblongis acuminatissimis integerrimis gla- bris, 8— 10 poll. longis (vetustae arboris minora) ; panicula termina- lis laxa divaricata, fl. 2—8-glomerulati involucrati. Gaertn. de fr. el sem. II. p. 98, tab. 102 (ezel. quib. syn.). — Canarium mo- luccanum Bl. Mus. 1. c.p. 216, ewcl. var. — Canar, commune auet. parlim. — Canar. vulgare, prima major oblonga species Rumph. Herb. Amb. II. p. 146. — Mehenbethene capillata et sine capillis, Besler Mus. p. 22, tab. 5— Molukken, veel op bebouwde plaatsen, zeldzaam op de Sunda-eilanden. — Kanari bësar of K. ba- gea mal, Jar of Jal amb. Delen: Canarium vulgare secunda species RUMPH. Herb. Amb. II. p. 146 a C. Mehenbethene foliolis breviter acuminatis et drupis aliquanto minoribus differre videtur. 3. Canarium zephyrinum rumeu. Stipulae triangulares inciso- ar* AMYRIDEAE. 644 CANARIUN serratae (majores quam praeced.); foliola 4—6-juga cum impari, basi rotundatâ ovato-oblonga acuminatissima integerrima glabra, periora 7—8 poll. longa, (stirpis junioris 10—11 poll); pan ut praeced. Rumph. l.c. IL. p. 151, tab. 48. Blume Mus 217. — Canari communis var, auct. — Molukken. — nari barat, K. oetan of K. kétjil mal, Jar of Jal hale 4, Canarium denticulatum pr. Arbor usque 60-pedalis digitato-dissectae ; foliola 4—6-juga cum impari, e basi su datâ elliptico- vel sublanceolato-oblonga longe acuminata obsolete serrulata, glabriuscula, rhachi petiolulis costàq rulento-gilvo-obductis, siccata fuscula, superiora 5— costulis utrinque usque 16 patentibus valde venosis ; pa lares et terminales laxae Sn alabastris o ch; bp. latifolia ej. foliolis majoribus supra ne 5 apicem Java en andere Sunda- eilanden, inde wouden der be: wouden den bans — ka Janale in Hoeamohel. et Folia subtus tomentosa vel pubera. _ 6. Canarium tomentosum rr. Mus. I. p folia exstipulata, foliolis increscenti-4—5- ere petiolulatis, e > basi rotundat ov AMYRIDEAG. 645 CANARIUM, (terminali erectÂ) ochraceo-ferrugineo-tomentosis, eostulis utrinque 20—15 patulis validis subtus grosse reticulatis subfoveolatis, supe- rioribus 5—6 poll. longis, inferioribus brevioribus ovatis; drupa ultro-bípollicaris ellipsoideo-trigona. — Sunda-eilanden. _7, Canarium Korthalsii mio. Foliola 2—4-juga cum impari, pe- tiolulata, e basi oblique rotundatà ovato- vel elliptico-oblonga acu- minata, coriacea, 4—9 poll. longa, supra costâ exceptâ glabra, sub- tus cum ramulis petiolis et paniculis fusco-hirtello-subtomentosa, eostulis utrinque 16—26 patentissimis; paniculae strictae rami cy- moso-densiflori, drupae subglobosae obliquae. Amoora tomentosa Korth. herb. — Santiria tomentosa Bl. Mus. 1. p. 211. — Su- matra, in de wouden van Padang bessi (kortu.). 8. Canarium glaucum su. Mus. I. p. 219. Arbor speciosa, ligno flavo; folia exstipulata, foliolis increscenti-3—d-rarissime 5-jugis cum impari, e basi lato-rotundatâ ovato- vel elliptico-oblongis acu- minatis, coriaceis, subrepandis, subtus glaucis, in costâ cum petiolulis et rhachi subtomentellis, superioribus 5—74 poll. longis, costulis utrinque usque 12 patentibus transverse laxe venosis; panicula terminalis, drupae magn. juglandis ellipsoideo-subtrigonae. — Su- matra (KORTHALS, PRAETORIUS). 9. Canarium littorale rr. Arbor usque 50-pedalis; folia exstipu- lata, foliolis 2—3-rarissime 1-jugis cum impari, longiuscule petio- lulatis, e basi subrotundatà ovato- vel elliptico-oblongis acuminatis denticulatis, subtus in costà et costulis (utrinque usque 12 reticula- tis) cum petiolulis rhachibusque paniculà floribusque fusco-tomento- sis, superioribus 4—?7 poll. longis; paniculae laxae, ramis subfasci- culifloris. Bl. Bijdr. p. 1164. Mus, IT. p. 218. — Java, Noesa- Kambangan, in de kustwouden. — Tanglar sund. 10. Ganarium oblongifolium mio. Arbor procera; ramuli teretes, novellí eum petiolis foliis subtus et paniculis furfuraceo-sublepidoto- obducti; foliola 3 —5-juga eum impari, pefiolulis longiusculis utrin- que subtumidulis, e basi-acutà vel obtusiusculâ oblonga vel lanceo- lato-oblonga, obtuse acuminata, superiora 6— 8 poll. longa, costulis ufrinque 9 — 14, arcuato-erecto-patulis, subtus dense tenere reticu- AMYRIDEAE. 646 CANARIUM, latis; paniculae axillares et terminales divaricate ramosae composite, ramis superae cymoso-densifloris ; drupae circiter pollicares globoso- ovoideae obliquae. Santiria oblongifolia Bl. Mus. 1. p. 211. — Su- matra, in Soekoe (KorTH.). — Java. — Borneo. 11. Canarium serrulatum wro. Folia exstipulata; foliola 4-juga, longiuscule petiolulata (rhachi ad insertiones et petiolulis apice tumidis), media majora, infima breviora ovata, reliqua e basi oblique rotundatâ ovato-oblonga abrupte apiculata, pleraque praeter basin sed superne magis distincte serrulata, pergamacea, supra nitida praeter costam glabra, subtus petiolulique pubera, costulis utrin- que 18 —12 arcuato-patulis transverse venosis, 4—2 poll. longa; paniculae eum calycibus ferrugineo-tomentellae. — Java, in Soera- karta (HoRsr.). jf Folia glabra vel subglabra. 12. Canarium microcarpum wrr». Foliorum rhachis tenuiuscula, foliola 3—5- raro 2—1-juga cum impari, distincte petiolulata, sub- densa, e basi acutà vel oblique rotundatâ oblonga usque lanceolata obtuse acuminata integerrima vel subrepanda, glabra, pergamacea, utrinque nitida, subtus pallida, costulis tenuibus utrinque distinctis ; paniculae axillares elongatae laxiflorae; drupae ellipsoideae acutae. Willd. Spec. IV. 2, p. 760. DC, Lc. p. 79. — Canarium lazi- florum Decaisn. in N. Ann. Mus. HIL. p. 477. Spanoghe |. c. p. 188 ezel. syn. Pers. — Pimela oleosa Lour. Cochinch. II. p. 496. Bl. Mus. 1. p. 221. — Nanarium minimum seu oleos. Rumph. Lel. p. 162, tab. 54. Valent. Amb. p. 212, tab. 39. — Co- chinchina. Molukken. Timor (sponoene). — Nanari mi- njak mal. — Aihaoe madele op Hitoe. 13. Canarium Kipella mio. Arbor procera; foliorum rhachis te- nuiuscula, foliola 4—6-juga eum impari, modice petiolulata, e basi subrofundatà vel obtusâ ovata vel infima ovato-oblonga aut (supe- riora) lanceolata acuminata integerrima, glabra, firmiter pergamacea, subtus pallida costulis 10—12 utrinque patulis fortiusculis subreti- culatis, 3— 5 poll. longa ; racemi conferti subterminales subcorymbosi parce ramosi, decidue subtomentelli, fl, albidi nudi. Canarium Pi- br ik de Mi Ao dh à naden AMYRIDEAE. 647 GANARIUM. mela Bl. Bijdr. p. 1162 non Koenig. — Pimela Kipella ej. Mus. Lp. 220. — Java, in de wouden der bergstreken (sr). 14. Canarium Kitenga mio. Arbor procera; ramuli nascentes apice tomentelli; foliorum rhachis subgracilis, foliola modice vel longius- cule petiolulata, 6—8-juga cum impari, e basi nunc oblique rotun- dat oblonga et sublanceolata acuminata integerrima vel subrepanda, glabra vel subtus subpubera, supra lucida, subtus pallida, costulis utrinque 12—15 subreticulatis, 5—7 poll. longa. Pimela Kitenga Bl. Mus.1. p. 221. Foliis foliolisque majoribusa praeced. differt. — Java, in de wouden der bergstreken (BL). 15. Canarium rostratum zippen. mss. Foliola increscenti- 2—3- juga cum impari, distincte petiolulata, e basi rotundatà ovato-vel ellip- tico-oblonga acuminata, glabra, pergamacea, costulis utrinque 13—19 arcuato-patulis utrinque distinctis et tenere reticulatis, S—4 poll. longa; paniculae axillares divaricatae pyramidales subglabrae. Dam- mara nigra Rumph. l.c. IL. p. 160, tab. 72. — Marignia acuti- folia DC. l.c. p. 79. — Pimela Bl. Mus. l.c. — Molukken. — Kanari itam, Damar itam, D. gala-gala mal, Salo kok- loe tern. 16. Canarium longiflorum zieper. Arbor procera, ramulis apice … fusco-puberis; stipulae subulatae deciduae; foliola sub-4-juga cum impari, e basi obliquâ latâ lato-elliptica obtuso-apiculata undulato- subrepanda, glabra, 6—8 poll. longa, coriacea, nitida, costulis 16— 18 utrinque patentibus tenere reticulatis; paniculae axillares laxae graciles, pyramidatae, glabrae, 1—1!-pedales, ramis racemifloris. Canarium longiflorum Zippel. herb, non Decaisne. — Pimela lazi- flora Bl Lc. p. 221. — Dammar itam altera spec. guae fem. dici- tur Rumph. l. e. p. 161? — Species foliolis latis et valide costatis lucidisque insignis. — Molukken (zipper). 17, Canarium legitimum xio. Foliola 4—10-juga cum impari, distincte petiolulata,e basi oblique lato-rotundatâ ovato- vel ellip- tico-oblonga acuminata integerrima, glabra, 8—10 poll. longa, co- rlaceo-pergamacea subundulata, supra nitida, subtus costulis utrinque - 20 pluribusque validis transverse venosis; racemi axillares simplices AMYRIDEAE. 648 CANARIUM. solitarii, in corymbum terminalem approximati, tomento fusco deter- gibili, maturi crassi stricti; drupae semipollicares ovoideae mucronu- latae. Dammara nigra legitima Rumph. l.c. II. tab. 58. — Pimela legitima Bl Lc. p. 222. — Molukken. Amboina (zierer.). Nieuw-Guinea? 18. Canarium rigidum zippen. herb. Arbor procera; ramuli apice puberuli; folia longe petiolata; foliola 6—12-juga cum impari, dis- tincte petiolulata, e basi rotundatâ vel subeordatá lanceolata acumi- natissima integerrima, subcoriacea, rigida, glabra, supra lucida, subtus pallida et tenere costulata, 8 —5-pollicaria; paniculae axillares cymi- ferae, corymbose confertae, pube rarâ, bracteis rigidis subulatis; dru- pae ellipsoideae atroviolaceae. Pimela rigida Bl. Mus. 1. p. 222. — Nieuw-Guinea (zipper). | 19. Canarium dichotomum mio. Arbor procera; foliola ineres- centi- 3—5-juga cum impari, longiuscule petiolulata, e basi acutius- eulâ oblonga vel elliptico- vel sublanceolato-oblonga acuminata in- tegerrima, firmule pergamacea, supra nitida, subtus costulis 14 —16 utrinque erecto-patulis reticulatis, 4} — 8 poll, longa, infima minora; eymae ter quaterve dichotomae longe pedunculatae, in paniculam ter- minalem laxam collectae. Pimela dichotoma Bl. Mus. l. c. — Var. B lucidula Mig. stipulae teretiusculae parvae appressae deciduae; foliola subabrupte acuminata, costulis 14—8 utrinque, lucidula, in nervis pilosula. — Sumatra (Korra), in Solok (reysm.). — Damar mata koetjing mal. 20. Canarium laevigatum mio. Foliola 2—3-rarissime 4-juga eum impari, breviter vel brevissime petiolulata, e basi oblique rotun- dat vel subacutà oblonga obtusiuscule acuminata, 5—12 poll. longa, coriacea, utrinque laevigata, glabra, costulis arcuato-patulis utrinque 13—22 subaveniis; drupae subglobosae obliquae. Amoora Roxburg- hiana Korth. herb. — Santiria laevigata Bl. Mus.1. p.211.— Var. applanata Bl. Lc. foliolis elliptico-oblongis vel sublanceolatis, drupis ellipsoideo-globosis hine magis applanatis. Canarium altissimum (haud Bl) Korth. herb. Folioram rhachis dorso cylindrica, antice canali acute marginato exarata, — Sumatra (KORTH., PRAET.) 21. Canarium eupteron mio. Innovationes rufo-furfureac cito gla- - AMYRIDEAE. 649 CANARIUM. bratae; foliola distanter inerescenti-5—4-juga cum impari, longe _ petiolulata (petiolulis utrinque tumidis), e basi lato-cuneat elongato- oblonga (infima minora inaequilatero-ovato-oblonga) abrupte brevi- acuminata (acuminis apice retuso), integerrima, apice subsinuloso- repandula, costulis utrinque 16—10 arcuato-subpatulis subunitis subtus reticulatis, rmiter pergamacea, nitidula, ad lentem lepido- tulo-obducta, 9;—5 poll, longa; drupae ovoideae. — Sumatra, in Priaman (piepenn.)— Kajoe poetih mal, of K, Kapoer. Rijk aan hars. 22. Canarium serricuspe uro. Foliola distanter increscenti-5 —4- Juga, eum impari, opposita raro alterna, petiolulata (petiolulis utrin- que tumidulis), e basi obtusiusculâ vel subacutâ elliptico- vel sub- Janceolato-oblonga (infima multo minora elliptica) abrupte acuminata serrulata, serraturis deorsum obsoletis, versus apiceem in ipso etiam acumine distinctis, chartaceo-pergamacea, costulis 16—12 utrinque arcuato-patulis transverse venosis, subtus in nervis venisque supra in costâ cum petiolulis tomentello-pubera (siccata praesertim subtus _fusceseenti-viridula), 8} —2} poll. longa. — Sumatra, in eni pagoe (TEYSM.). — Damar kitimbalde mal, 23. Canarium montanum korrn. herb. Arbor procera (50-peda- lis); ramuli teretes juniores sericeo-puberi; foliola 2—4-juga cum impari, petiolulis longiusculis utrinque tumidulis suffulta, e basi sub- acutà vel oblique rotundatâ elliptica vel elliptico-oblonga aut lan- ceolata, abrupte vulgo longiter acuminata, coriacea, nitida, subtus in costâ cum rhachi obsolete sericeo-puberula, costulis utrinque 5—7 arcuato-patule erectis tenere reticulatis, superiora 34— 5} poll. longa ; paniculae (parvulae) superne axillares vulgo corymboso-confertae, canescenti-sericeae, fl, polygami, centrales ebracteolati, pedicelli la- terales bibractcolati, alabastra sericeo-incana. Santiria montana Bl. Mus. 1. p. 212. — Canario oblongifolio affine. — Sumatra (PRAET.), Borneo, in de wouden der bergstreken (KORTH.). 24. Canarium rugosum mio. Arbor 40-pedalis; ramuli eylindrici albido-cinerei, apice ut panicula ochraceo-furfuraceo-pubescentes ; fo- liorum rhachis subtenuis, foliola 2—3- (rarius 1-juga vel solitaria) eum impari, petiolulis longiuseulis basi et apice tumidis sustenta, e basi em oreert ned eenden AMYRIDEAE. 650 CANARIUM. acutÂâ elliptica vel elliptico-oblonga nune subobversa, abrupte longe acuminata, pergamacea, supra nitida, subtus in cost cum petiolulis obsolete puberula, costulis 10—12 utrinque arcuatis laxe reticulatis, demum subserobiculato-rugosa, superiora 6—9 poll. longa; paniculae superne solitariae vel paucae divaricatae, fructiferae folio duplo tri- plove breviores; drupae immaturae laeves glabrae, putamine 3-raris- sime 4-loculari. Santiria rugosa Bl. Mus.I. p. 212. — B. sumatrana Mig., foliolis lato- vel obovato-ellipticis, costulis utrinque circiter 7. Borneo, in de vochtige wouden (kKortH.). — . Sumatra, in Priaman (TEysM.). 25. Canarium virgatum mio. Ramuli teretes, novelli uti petioli, petioluli, paniculae et foliolorum costa subtus fusco-rufove brevi- hirtelli; foliola (superiorum) 2-juga cum impari (vel unijuga aut so- litaria), petiolulis longiusculis basi et apice tumidis sustenta, e basi sub- acutà elliptica abrupte acuminata, pergamacea, nitida, praeter costam subtus glabra, costulis 12—10 utrinque arcuato-patulis transverse venoso-reticulatis, superiora 7 —9 poll. longa ; paniculae folia aequan- tes vel superantes gracillimae, virgatae. Santiria virgata Bä l.c. p. 213. Praeced. valde affine, paniculis ut videtur distinctum. — Borneo, op den Pamatton (kKoRTH.). $3. Species plane incertae, secundum specimina sterilia vel ex descript. auctt. propositae. f Stipulis obsoletis vel nullis. _ 26. Ganarium rufescens (Santiria? Bl. Mus. I. p. 213). Arbor _procera; folia cum petiolo 1/—2-pedalia; foliola 4—6-juga cum impari, petiolulis longiusculis basi et apice tumidis suflulta, e basi oblique rotundatâ vel obtusâ ovato- vel saepe lanceolato-oblonga, ab- rupte acuminata, chartacea, nitida, subtus et supra in costà cum petiolis obsolete puberula, costulis 14— 18 patulis laxe subreticulatis, superiora 6—9 poll, longa. — Sumatra, in Palembang (PRAET). 27. Canarium gilvescens (Santiria? rostrata Bl. l.c). Arbor procera; ramuli juniores pube gilvá sericeÂ; folia eum petiolis 1—2- pedalia, rhachi gracili; foliola 4—6-juga eum impari, petiolulis lon- giusculis basi et apice tumidis sustenta, e basi oblique rotundatâ vel subacutà elliptica, abrupte longe angusteque acuminata, in costà sub- AMYRIDEAE. 651 CANARIOPSIS. tus eum petiolis obsolete sericeo-puberula, costulis utrinque 6 —S8 arcuato-erectis reticulato-venosis, 35-fere 5 poll. longa. — Canario rugoso affine. — Borneo, op den Sakoembang (mürLer). 28. Canarium rubiginosum (Santiria Bl. l.c). Arbor procera; innovationes rubiginoso-tomentosae; foliola 2—4-juga cum impari, distinete petiolulata, e basi oblique acutâ oblonga vel sublanceolata acuminata, pergamacea, glabra, supra nitida, subtus pallida tenuiter patule costulata, parum venosa, 3—4} poll. longa. — Sumatra (PRAETORIUS). 29. Ganarium luzonicum (Pimela Bl. Mus. 1. p. 220). Foliola 4 — 5-juga cum impari, ovato-oblonga acuminata integerrima glabra. Canarium album Blanco le. p. 193, non Raüsch. — Philipp. eilanden. II. CANARIOPSIS pLume. Flores polygamo-dioici. Calyx bre- vis 8-dentatus vel brevi-lobus. Petala 3, aestivatione valvata, sub disco sulcato inserta. Stamina 6, raro 5, 7 vel 8, cum petalis in- serta, corollam aequantia vel superantia, filamentis in alabastro incurvis? Pistilli rudimentum in fl. masc. nullum. Ovarium sessile, 3-rarissime 4-loculare, ovulis in loeulis geminis, uti Canarii. Stigma sessile. Drupa plerumque hispida, putamine osseo trigono 3-rarissime 4-loculari, monospermo. Reliqua Canari. — Pimelae Sectio Canariopsis Bl. Mus. l, c. — Corollae aestivatione omnino valvatâ et staminibus in alabastro incurvis, fl. masc. ubique sexus fem. vestigia, fem. filamenta sterilia ferentibus, fructusque indumento satis a reliquis Canari speciebus recedit. Haud omnes vero species satis accurate adhuc examinatae. — Filamenta in alabastro potius flexuoso-depressa, nec vere incurva vidi. 1. Canariopsis altissima er. herb. Arbor usque 120-pedalis; stipulae geminae subulatae parvae, supra basin petioli, deciduae; fo- lia ampla; foliola 4—11-juga cum impari, brevi vel brevissime pe- tiolulata, e basi subcordat oblonga vel saepius oblongo-lanccolata acuminata integerrima vel minutissime denticulata barbato-ciliata, utrinque praesertim subtus hirtella, costulis numerosis subtus re- ticulatis, 6 —13 poll, longa; racemi fructiferi axillares solitarii sim- AMYRIDEAE, 652 CANARIOPSIS, plices subtomentosi, drupae pollicares, setulis densis appressis ochra- ceis rigidis sericeo-hispidulae. Canarium altissimum Bl. Bijdr. p. 1163. — Pimela ej. Mus. 1. p. 225 sub Canariopsi. — Java, in de bergstreken. — Ki harepang sund. 2. Canariopsis hispida zr. herb. Arbor procera ; stipulae setaceo- subulatae parvae, supra basin petioli, deciduae; folia cum petiolo 2 8-pedalia; foliola 7—12-juga, densa, brevissime petiolulata, e basi rotundatâ vel subcordatâ anguste sublanceolata oblonga acumi- nata integerrima, coriacea, supra nitida juvenilia puberula, costâ hir- tulâ, subtus cum petiolo hirta aetate glabriora, costulis numerosis arcuato-patulis reticulatis, 5 —S8 poll, longa; racemi paniculato-con- ferti, polygamo-dioici, masc. saepe compositi densiflori, feminci breviores simpliciores rariflori eum calycibus tomentelli, petala ca- lyee multo longiora imà cohaerentia, sericeo-velutina, discus hirsu- tus, filamenta hirtella, drupa 14 poll, pilis prurientibus deciduis his- pida. Canarium hispidum Bl. Bijdr. p. 1163. Hassk. Flor. bot. Zeil. 1844, p. 617. Pimela (Canar.) hispida ej. Mus. II. p. 224 cum varr, — . tomentella, foliolis subtus in siceo gilvis subto- mentellis, passim alternis. — Java (bijv. in Patjitan. nonsr.). Bor- neo, in de bergstreken. — 3. Sumatra, in Priaman (TEYSM.). — Soerian, Ki toeak, Biroe of Kadoja sund. 3. Canariopsis villosa su. Mus. 1. p-223 sub Pimelá. Foliola 4—6- Juga obliqua ovato-oblonga acuminata repanda, supra glabra, subtus villosa, palmaria, drupa cerasi magn. Canarium commune (haud Linn.) Blanco l.c. p. 291. — Philipp. eilanden. 4. Canariopsis decumana sr. Arbor vastissima, trunco crassis- simo; ramuli juniores cum petiolis rufo-lanuginosi ; foliola sub-6- juga eum impari, subsessilia, elliptico-oblonga acuminata, parallelo- costulata, subtus villosula, 9—10 poll.„stirpis juvenilis etiam majora ; drupae ovi anserini magn., punctis ferrugineis, putamine 3-rarissime f-gono lapideo, 8 — 4-loeulari, apiee 6-dentato. Pimela (Can.) de- cumana Bl, Mus. II. p. 223.— Canarium decumanum Rumph. l.c. IL. p. 166. — Gaertn. de fr. et sem. II. Pp. 99, tab, 102. DC. Prodr. IL. p. 80. — Anne eadem ac Canariopsis hispida? — Moluk- ken. — Kanari bésar of soela mal, Nia, Haffoe tern, Jar of J. amin of Kami amb. AMYRIDEAE. 653 CANARIOPSIS. 5. Canariopsis hirsuta pr. Arbor procera; foliola 8— 10-juga cum impari, petiolulis brevibus crassis, oblonga acuminata integer- rima, coriacea, supra hirsuta, subtus villosula et flavo-virentia, 6—9 poll. longa; drupae vix digiti artieulum longae, rotundatae trigonae, immaturae dense prurienti-hirtae. Pimela (Canariopsis) hirsuta Bl. Mus. 1 p.223. — Canarium hirsutum Rumph. l.c. p. 157, tab. 51. Boswellia Roxb. Pl, Corom. 1IL. p. 3. DC. Ll. c.— Molukken. — Kamakoan amb. — Soë Weier op Waja. 6. Canariopsis glabra sr. Arbor altissima; foliola 6 —7-juga cum impari, ovata acuminata glabra, saturate viridia, costulis flavescenti- bus; drupae ellipsoideo-trigonae, vertice attenuatae, nigricanti-viri- des. Pimela (Canariopsis) glabra Bl. l.c. p. 222. — Boswellia glabra Rozb. Corom. III. p. 4. DC. L. c.p. 76. — Canarium bal- samiferum Willd. Spee. IV. 2, p. 760. — Can. odoriferum leve Rumph. Lc. IL. p. 156. — Molukken. Kamakoan amb, Ka- man silan op Hitoe. Species abludens: 7. Canariopsis aspera mio. Foliola petiolulata 2-juga cum im- pari, e basi rotundato-truncatâ oblongo-elliptica acuminata, rigidula, reticulata, supra glabra, margine ciliata, subtus scabra et in costulis petiolisque hirtella, 4—5 poll. longa, stipulae parvae subulatae 2 lin. longae; racemi axillares, fl. subsessilibus glomeratis, rhachi crassà hirtellâ, calyx obtuse et subaequaliter trilobus, petala crassa aesti- vatione induplicativo-valvata, discus perigynus e squamis 6 obovatis ciliatis, drupa oblonga, semipollicaris. Canarium asperum Benth. in Hook. Lond. Journ. IL. p. 215. — Nieuw-Guinea (uinpps). Incertae: 8. Canariopsis paucijuga sr. Foliolis 3—4-jugis cum impari, oblongis acuminatis integerrimis glabris. Bl, Le. p. 226 sub Pi- melâ. — Canarium odoriferum leve Rumph. U. c. — Molukken. 9. Canariopsis angustifolia sr. /. c. sub Pimelá. Foliola 10— 20-pluri-juga eum impari, densa subsessilia, linearia acuminatissima integerrima, cum rhachi hirsuta, 5—8 poll. longa, membranacea patenti-venia, — Stirps junior. — Nieuw-Guinea (ZIPPEL.). AMYRIDEAE. 654 PROTIUM. 10. Canariopsis denticulata rr. herb. et l. c. sub Pimelâ. Sti- pulae ad basin petiolorum setaceae; foliola sub-3-juga cum impari, breviuscule petiolulata, e basi rotundatà subcordatà elliptica vel el- liptieo-oblonga acuminata denticulata barbato-ciliata hirsuta, 4—54 poll. longa, membranacea, costulis 14— 18 utrinque patulis modicis transverse venosis. — Molukken. HI. PROTIUM vn. pura. Flores polygamo-dioiei. Calyx parvus obsolete 5—6-dentatus, deeiduus. Petala 5—6, sub disco annulart inserta, e basi lat ovato-oblonga, aestivatione valvata, marcescentia. Stamina 10—12, sub disco inserta, petalis breviora, filamentis subulatis, antheris bilocularibus iutrorsis. Ovarium sessile ovoi- deum 3-rarissime 4-loculare, ovulis in loculo singulo geminis col- lateralibus pendulis anatropis, stylo brevissimo crasso, stigmate obtuso 3—4-gono. Bacca carnosa, 3 —4-locularis, pyrenis fertili- bus 1—2 osseis, gelatinâ obvolutis ; religaarum locus vacuus gelatinâ … repletus. Bmbryi exalbuminosi cotyledones foliaceae, contortu- plicatae, radicula supera. 1. Protium javanicum n. 1. Burm. FU. Ind. p. 88, DC. Prodr. IL. p. 18. Bl, Rumphia 11. praef. Mus. 1. p. 229.— Teica? dentata DC, l. c.p. 78. Hassk. Cat. p. ZAT? — Amyris dentata Willd. Spec. IL. p. 327. Bl. Bijdr. p. 1160. — Amyris Protium Linn. Mant. p. 65. — Tingulong Rumph. Herb. Amb. VII. p. 54, tab. 23, fig. 1. — Clausena Willdenowii W. et Arn. (conf. supra p. 524) quoad syn. allegata— Clausena javanica M. J. Roem. Syn. Monogr. L.p. 45. — Arbor ligno duro; folia alterna rarissime opposita exsti- pulata, impari-pinnata, foliolis 2—4-jugis oppositis petiolulatis, e basi acutà nunc obliquà elliptico- vel ovato-oblongis usque lanceola- tis, acuminatis, inaequilateris, integerrimis vel sursum obtuse denta- tis, glabris, pellucido-punctatis; racemi axillares; baccae globoso-tri- gonae, aromaticae, tandem atropurpureae. — Java en andere Sunda-eilanden. Molukken, en waarschijnlijk Voor-Indië. — Tingoeloeng mal. en jav. — Katos sund, _ IV. GARUGA noxs. Flores polygami. Calycis campanulati 5- fidi laciniae aestivatione valvatae. Petala 5, inter disci 5-lobi ca- AMYRIDEAE. 655 GANOPIYLLUM. lyeis tubo adnati lobos inserta, lineari-lanceolata, aestivatione indu- plicativo-valvata,. Stamina 10, subaequalia, alterna cum petalis, alterna ad basin calycis laciniarum inserta, filamentis subulatis liberis, antheris introrsis. Ovarium sessile 4—5-loculare, ovu- lis in loculo singulo geminis collateraliter appensis anatropis, stylo crasso sulcato, stigmate 4—5-gono. Drupa subglobosa carnosa, 5-abortu 1—3-pyrena, pyrenis osseis rugosis, monospermis. Em- bryon inversum exalbuminosum. ‘ 1. Garuga floribunda prcarsn. N. Ann. Mus. III. p. 477. Bl Mus. 1. p. 228. Arbor; innovationes indumento pulverulento con- spersae; folia 1—13-pedalia, foliolis 6—12-jugis cum impari, dis- tincte petiolulatis (petiolulis basi interdum auriculatis) ovato-oblon- gis vel lanceolatis subobliquis, infimis minoribus ovatis, omnibus inaequaliter obtuso-serratis ; paniculae superne axillares laxae parce ramosae; fl. pedicellati; drupa turbinato-globosa carnosa glabriuscula, pyrenis 1—4 subglobosis. — Timor (SPANOGIE, ZIPPEL.). 2. Garuga pinnata roxs. Pl. Ind. IT. p. 400. Arbor innovationi- bus tomentellis; foliola 6 —7-plurive-juga, brevissime petiolulata, e basi rotundatà subeordatâ ovato- vel elliptico-oblonga acuminata ser- rata, infima minora ovata, supra praeter costam subglabra, subtus cos- tulata reticulata subincano-tomentosa ; paniculae ramosae cum floribus albido-tomentellae. Wight Icon. IV. tab. 1595 costulis foliolorum paucioribus differt. — Voor-Indië. Java, in Soerakarta (uorsr.). Genera dubia: V. GANOPHYLLUM pruxe. Flores polygamo-dioici. Masc. Calyx parvus cupularis 5-fidus aestivatione valvatus. Petala nulla. Stamina 5, calycis segmentis alterna iisque longiora, ad marginem disci 5-lobi inserta ejusque lobis alterna, filamentis filiformibus, antheris introrsis ellipticis supra basin emarginatam dorsifixis. Pis- tilli rudimentum ovoideum sessile obtusum. Fem... 1. Ganophyllum falcatum su. Mus. Ip. 230. Canarü spec. Zip- pel. herb. Arbor usque 100-pedalis, ramulis fusco-leprosis; innovatio- nes uti pedunculi balsamo viscido (unde generis nomen) obductae; folia alterna exstipulata, impari-pinnata, 1— 2 spithamas longa, fo- AMYRIDEAE. î 656 ERYTHROSTIGMA, liolis alternis breviter petiolulatis, ovatis vel ovato-oblongis, subfal- catis, obtusiuscule acuminatis, resinoso-punctatis, coriaceis; racemi axillares ramosi; pedicelli 1 lin. longi ebracteati; calyx coriaceus extus glandulosus, intus subvelutinus; discus uti ovarii radimentum puberulus. — Generis affinitas adhue plane obscura. — Nieuw- Guinea, in de kustwouden (zrertn.). VL ERYTHROSTIGMA massr. Calycis 5-partiti laciniae li- neari-lanceolatae, marcescenti-persistentes. Petala aestivatione im- bricata ?, calyce longiora, post anthesin contorta et operculi ad instar decidua. Stamina 5, filamentis im basi connatis, antheris parvis subglobosis. Ovarium breviter stipitatum subglobosum, a latere leviter compressum uniloculare (extus sericeum), ovulo unico basilari, stylo longo filhformi terminal, post anthesin sublaterali, stigmate subeapitato. Bacca corticata nephroidea, basi in stipi- tem attenuata, altero latere magis attenuata (laete sanguinea), en- docarpio chartaceo intus sericeo, monospermo. Seminis laterali- ter aflixi, extremitate inferiore arillo lobato erasso carnoso aurantiaco tecti, reniformis, testa dein a mesopleurâ spongiosà soluta, em br yi exalbuminosi cotyledones crassae rectae virides, pur pureo-punc- tatae, radicula in seminis extremitate superiore crassa centrifuga, cotyledonibus inclusa. — Generis, quod haud adhue vidi, affinitas nimis dubia. L. Erythrostigma diversifolia nassr. Caf. bog. p. 246. Flor. bot. Zeil. 1844, p. 622. Frutex alte scandens, in omnibus partibus vegetis rubro-punctatus ; ramuli juveniles cum inflorescenti rufulo- puberi ; folia alterna aut subopposita, foliolis vel bijugis cum impari vel foliolo terminali solitario, e basi rotundatâ vel subcordat ova- libus, ovato-oblongis vel ellipticis; panicula terminalis ramosissima ; fl, brevi-pedicellati. — Java (HAssK.). — Ki hanjer sund. VIT. TRICEROS zourei. Calyeis 5-phylli (5-partiti®) foliola acuta persistentia. Petala 5 (disco perigyno inserta ex Mor1Tz10), ca- Iyee longiora, oblonga, patentia, Stamina 5, corollae subaequalia, filamentis capillaribus, antheris ovatis bilocularibus. O varium subrotundum inaequale. Styli 3 breves, basi distantes; stigmata simplicia. Bacca coriacea, inferne rotundata, apice tricornis, trilocu- laris, disperma Semina subrotunda, acuminata, AMYRIDEAE. 657 TRICEROS. 1. Triceros cochinchinensis rovr. Coch. T. p. 230. Arbor medio- cris; foliola bijuga cum impari ovata acuminata serrata firma; racemi laxi subterminales; baccae parvae. — Arbor cochinchinensis, teste MO- KITZIO a cl. ZOLLINGERO efiam in Javd lecta (Syst. Verz. p. 15), sed specimen nondum videre mihi contigit. — Cochinchina, Java? Ordo CXXXIIT. CONNARACEAE mr. BROWN. Arbores vel frutiees, foliis alternis compositis, exstipulatis. Flo- res utplarimum hermaphroditi. Calycis 5-partiti persistentis la- ciniae aestivatione imbricatae vel valvatae. Petala imo calyei in- serta ejusque laciniis alterna, sessilia vel unguiculata, aestivatione imbricata. Stamina 10, subhypogyna, filamentis liberis vel imâ basì in annulum perbrevem coalitis, antheris introrsis. Ovaria 5, sessilia vel breviter stipitata, libera, nunc omnia fertilia, nunc saepius plura vel praeter unum omnia ad stylos reducta vel efoeta aut tandem abortiva, fertilia unilocularia biovulata, ovulis collate- ralibus, e basi erectis vel e suturae ventralis parte inferiore adscen- dentibus. Styli in ovariis singuli terminales filiformes, stig matibus obtusis indivisis. Follieuli 5 usque solitarii, coriacei legumini- formes, sutur ventrali bivalves vel rarius indekhiscentes. Semina saepissime solitaria, utplarimum arillo carnoso cincta, testà coriaceâ, albumine nullo vel carnoso, embryi exalbuminosi cotyledoni- bus carnosis plano-convexis, albuminosi foliaceis planis, radiculâ superâ, hilo basilari e diametro oppositâ. — Ordo tropicus, utrique orbi proprius. Conf. pLancm. /. infra cit. nee non in Transact. Soc. Linn. Lond. XXIII. Tribus L. CoNNAREAE PLANCH. in Linnaeâ XXIII. p. 411. Se- mina exalbuminosa. Calycis aestivatio imbricata. 1. ROUREA ausrer. Calycis 5-partiti laciniae ovatae, acsti- vatione imbricatae, persistentes, capsulae basin arcte amplectentes leviterque adnatae et induratae. Petala 5, sepalis alterna et lon- giora. Stamina 10, filamentis subulatis basi coalitis. Ovaria 5 sessilia, 4 saepius abortiva, ad stylos fertili aequilongos reducta; ovulis geminis e basi loculi collateraliter adscendentibus, stylis subulatis, stigmatibus capitellatis. Folliculus sessilis, ventre dehiscens, monospermus chartaceus. Semen erectum, arillo antice 42 Flora van Ned. Indië. J, — 2e Afd, CONNARACEAE. 658 ROUREA. fisso involutum, testâ fragili, embryi exalbuminosi cotyledonibus plano-convexis, radiculâ superâ. — Frntices in regionìbus tro- picis utriusque orbis, foliis alternis impari-pinnatis, fl. racemosis vel paniculatis. $ 1. Dalbergioideae Planch, in Linnaeá XXII. p‚ 414, Foliola haud multijuga nee approximata, rarissime abortu solitaria, majuscula, basi haud valde obliqua. 1. Rourea humilis pr. Mus. I. p. 262. Foliola 1—8-juga cum impari, breviter petiolulata, e basi rotundatâ ovata vel elliptica ob- tuse acuminata subcoriacea, glabra, nitida, utrinque venosa, 33 —14 poll. longa; racemi ramosi conferti axillares glabri; capsulac solita- riae ellipsoidae rectae. — Sumatra, Borneo. 2. Rourea heterophylla vraxca. } c.p. 419. Glaberrima; foliola uni-juga cum impari vel unifoliolata, petiolulata, e basi obtusâ ovata vel ovato-elliptica obtuse longiuscule acuminata, integerrima, rigide chartacea, nitida, utrinque venosa,lt —24 poll. longa ; racemi compo- siti axillares fasciculati folio breviores, pedicellis 3—4 lin. longis, supra basin articulatis, bracteolis minutis lacinüsque calycis ovatis apice bar- bulatis. — Luzon (CUMING n. 752), 3. Rourea pulchella prancr. /. c. Glaberrima ; foliola 1—8-juga cum impari, longiuscule petiolulata, e basi subacutà aequali vel rarius inaequali ovato-lanceolata obtuso-acuminata, 10—16 lin. longa, integerrima, «rigidula, nitida (siccata fuscescentia) utrinque reticulata; racemi com- positi axillares terni, folio breviores vel ei subaequales, pedicellis 4—5 lin. longis, calyce tri-quadruplove longioribus, infra medium articu- Jatis, bracteis minutis barbulatis; calycis 5-fidi laciniis ovato-subro- tundis obtusis ciliolatis, petalis oblongis calycem duplo superantibus. Malakka (crirrrrn). 4. Rourea multiflora prancu. 2.c. p. 418. Rami terctes petiolique subpruinosì glauco-pubescentes; foliola 8—6-juga cum impari, petiolu- lata, subacquilatera, e basi subacutâ oblonga obtuse acuminata, inte- gerrima, rigide chartacea, subtus pallidiora, utrinque venosa, 1—2 poll. ; racemi compositi axillares fasciculati, folio breviores, bracteolis subu- latis caducis, pedicellis 3 lin. longis supra basin artieulatis sursum in- crassatis, cum calyce (cujus laciniae oblongae ciliatae apice barbulatae) glabris; petala lineari-oblonga calycem duplo superantia. — Luzon {cuMixae n. 949 et 1172). 5. Rourea simplicifolia pr. Mus. 1. p. 263. Foliola solitaria vel tarissime unijuga cum impari, elliptico-oblonga vel lanceolata obtu- sluseule acuminata, coriacea glabra, nitida, utrinque venosa, 4—15 CONNARACEAE. 659 ROUREA. poll. longa; racemi conferti axillares breves puberuli; capsulae soli- tariac leviter curvatae. — Sunda-Archipel. An hujus $ Cnestis florida sack, in Hook. Comp. Bot, Mag. IE. p. 151? Foliola 5, rarius solitaria, oblongo-ovata acuminata glaberrima, racemiì fasciculatìi axillares, semina arillo subinclusa, — Sumatra. $ 2. Mimosoideae Planch. Ll. c.p. 420, Foliola multijuga, densa, haud magna, basi obliqua. 6. Rourea mimosoides prancu. }. c. Foliola sub-10-juga cum impari, glabra, ovali-oblonga emarginata, petiolis ramulisque pubes= centibus; racemi axillares. Connarus Vahl Symb. IIL. p. 87. DC. Prodr, IL. p. 55. — Nicobaren. 1. Rourea parvifolia prancu. l.c. Specimen nondum vidi. Conna- rus mimosoides Wall, Cat. n. 8526 B, non Vahl. — Cnestis mimo- soides Jack in Hook. Comp. Bot. Mag. 1. p. 150, — Singapore. Mulakka. 8. Rourea Wallichiana prancn. Lc. p. 421. Foliola 12—15- juga cum impari, sessilia, e basi subcordatà ovali-oblonga apice ro- tundata, margine subrevoluta, coriacea glabra, supra lucida, subtus glauca, 4—l poll. longa, rhachibus ramulisque fusco-tomentosis ; racemi ramosi axillares. Bl l.c. p. 263. — Connarus mimosoides Wall. Cat. n. 8526. — Poeloe Pinang. — Tavoy. 9. Rourea lucida prancu. l.c. p. 423. Foliola 18—24-juga, c basi subeordatâ oblonga apice retusa, supra lucida, subtus glauca, rhachibus ramulisque puberulis; racemi conferti axillares subramosi. Bl. Le. — Connarus? lucidus (haud Jack) Hassk. Cat. bog. p. 248. Tijdschr. Nat. Gesch. X, p. 164, — Conn.? nilidus ej, in Fl. bot. Zeit. 1844, p. 616. Bourea nitida Planch. l. c. — Java. 10. Rourea similis er. Mus.I. p. 264. Folia 7—15-juga cum im- pari, sessilia, e basi subeordatâ ovalia vel ovali-oblonga apice truncata, (infima subrotundata), 3—5 lin. longa, margine revoluta, chartaceo- membranacea, supra nitidula, subtus glaucina et in costâ puberula, rhachibus ramulisque fulvo-tomentosis; racemi axillares simplices laxiflori. — Roureae parallele Pl. affinis. — Sumatra. 11. Rourea parallela rrancu. /. c. p. 421. Ramuli (angulati) cum 42% ze CONNARACEAE. 660 ROUREA. petiolis et racemis erispule pubescentes; foliola multijuga sessilia subparallelogrammo-oblonga utrinque emarginata, subaequilatera, pollicaria, margine revoluta, supra glaberrima (siccata plumbea) ni- tida, subtus fusca, cost appresso-puberulâ, caeterum vix pilosula, venis supra impressis; racemi eompositi axillares 2—3ni, 46 poll. longi, folium 3 subaequantes, laxiflori, pedicellis calycem sub- aequantibus; calycis 5-partiti laciniae ovatae obtnsae extus pilosulac. Connarus mimosoides Wall. Cat. n. 8526 C., non Vahl. — Poc- Joe Pinang (G. PORTER). 12. Rourea sororia pLancn. /. c. Ramuli (angulati) eum petiolis racemis calycibusque erispule pubescentes; foliola multijuga sessilia, subparallelogrammo-oblonga, utringue emarginata, 5— 10 lin. longa, margine revoluta, supra nitida glaberrima (siccata pallide fusca), subtus pallidiora, tenere appresse pubera, venis utrinque prominulis ; racemi axillares 2—8ni, 2—3 poll. longi, folio multo breviores ; fl. subeonferti; pedicelli calyci subaequales; calycis 5-partiti laciniae ovatae obtusissimae petalis subduplo breviores. — Foliolis minori- bus, venis supra non impressis, racemisque brevioribus a Roureâ pa- rallelâ recedit. — Borneo (Low). 13. Rourea polyphylla er. Mus. Ip. 264. Foliola50-(plurive)-juga cum impari, sessilia, e basi truncato-subcordatà ovalia vel oblongo- ovalia apice rotundata (infima subrotundata), 4—7 lin, longa, mar- gine plana, chartacea, concolora, utrinque glabra, nitida, rhachibus ramulisque fusco-tomentosis. — An a Roure sorori diversa? — Sunda-Archipel. 14, Rourea concolor pr. /. c. Foliola 3—13-juga cum impari, sessilia, e basi rotundat vel subeordatâ ovalia vel oblongo-ovalia apice rotundata vel retusa (infima subrotundata), margine plana, char- taceo-coriacea, glabra, concolora, utrinque lucida, 4 —1 poll. longa, - fhachibus ramulisque fusco-tomentosis; racemi axillares simplices laxiflori ; capsulae curvatae— Roureae microphyllae pLANcH. (e Sinâ) accedit. — Sunda-Archipel. _ 15. Rourea phyllanthoides su. /. c. Foliola multijuga, sessilia, e ‘basi subeordatâ ovalia vel oblonga apice obtusa vel rotundata (infima GONNARACEAE. 661 ROUREOPSIS. subrotunda minora), —1 4} poll. longa, margine subrevoluta, mem- branacea, supra glabriuscula nitida, subtus glaucina et praesertim in costà pubescentia, rhachibus ramulisque fusco-tomentosis. — Sunda- Archipel. 16. Rourea rugosa prancn. /. c.p. 422. Rami cum racemis, pe- tiolis foliolisque subtus sordide rufo-hirtelli ; folia densa; foliola mul- tijuga subopposita subsessilia, e basi subcordat oblonga obtuse et breviter acuminata, majora 1}—2 poll. longa, margine revoluta, utrinque reticulato-venosa, supra glaberrima, nitida, (siccata fusco- rubentia); racemi compositi axillares fasciculati, foliis multo brevio- res; pedicelli calyci subaequales basi articulati; calyces fructiferi 2£ lin. longi ; capsulae oblougae rectiusculae glabriusculae 4 partem in- feriorem cupulatae. Connarus rugosus Wall. Cat. n. 8327 a el B. — Poeloe Pinang. — Singapore. 17. Rourea fulgens eranca. Lc. p. 423. Indumento adpresso rufo subsericeo vestita; foliola 10- (plurive)-juga approximata sessilia, obli- que oblongo-elliptica, utrinque rotundata, integerrima, plara, unguicu- laria, siccata fuscescentia, supra adpresse puberula, rigide chartacea, utrinque reticulata; racemi axillares. Connarus fulgens Wall. Cat. n. 8524, — Singapore. IT. ROUREOPSIS prancron. Characteres Roureae, sed calyx capsulae inferne adnatus, induratus, haud clausus. 1. Roureopsis javanica pLancu. /. c.p. 424. Foliola 1—3-juga cum impari, rarissime solitaria, breviter’petiolulata, ovata vel elliptica obtuse acuminata (acumine retuso), coriacea, rigida, glabra, sicca castanea, subtus venosa, 1—4 poll. longa ; racemi conferti axillares subglabri, 1 —2 poll. longi, sepala ovata obtusa ciliolata apice sub- barbulata, pistilla 5 puberula, capsula cylindracea subfalcata, semi- pollicaris. Connarus javanicus Bl. Bijdr. p. 1166. Rourea ej. Mus. Lp. 262, fig. 59. — Java en andere Sunda-eilanden. 2, Roureopsis pubinervis eLancu. L. c. Ramuli eum petiolis et costâ subtus pubescentes; foliola 2—3-juga, petiolulata, e basi obtusà oblonga apice emarginata vel acuminata, praeter costam glaberrima, chartacea, lucida, siecata fusca, 1—l4 poll. longa; racemi axillares breves 5—?1- flori, bracteolis linearibus, pedicellis post anthesin 2}—3 lin. longis, calyce brevioribus, sepalis glabris ciliolatis, apice barbulatis. — Ma- lakka (GRIFFITH). CONNARACEAE. 662 CONNARUS. HI. CONNARUS vins, Calyeis 5-partiti laeiniae aestivatione imbricatae, demum leviter adnatae fructus stipitem ampleetentes. Petala 5, calyce longiora. Stamina 10, alterna 5 longiora pe- talis alterna, filamentis subulatis basi in anuulum connatis. Ova- rium fertile unieum (4 abortiva vix conspicua), stylo subulato, stigmate discoideo-capitellato, ovulis 2, ex angulo interiori ad ba- sin loeuli collateraliter adscendentibus. Discus annularis, tenuis, annuli filamentorum basin extus cingens. Follieulus obliquus, in stipitem magis minusve attenuatus, coriaceus vel lignosus, antice hians, monospermus. Semen paullo supra basin loculi antice affixum adscendens, funiculo brevissimo, in arillum margine lobatum hilo lato adnatum dilatato, testâ nitidâ fragili, embryi exalbuminosi eotyledonibus plano-convexis, radiculâ brevi superâ. — Fruti- ces scandentes in utriusque orbis regionibus tropicis, foliis alternis” impari-pinnatis, paniculis axillaribus et terminalibus sacpe floribun- dis, fl fere semper brevissime pedicellatis, fructibus saepe majusculis. 1. Connarus Gaudichandi prexcu. /. e.p. 266. Ramuli petioli- que glabri ; foliola unijuga eum impari, e basi rotundat ovata vel ovalia obtuse apiculata, coriacea, glaberrima, costulis utrinque 5—6 subtus parum prominulis, 2$- fere 4 poll. longa, terminale majus ; paniculae axillares et terminales cum calycibus fusco-tomentosae; fl. brevissime pedicellati eymoso-fasciculati; calycis laciniae oblongac obtusae; petala lineari-spathulata obtusa calycem duplo superantia; stamina alterna sterilia ; capsulae pedicellatae obavoideae lenticulari- compressae glabriusculae transverse striulatac. Bl. Mus.1. p. 266. — Connarus moluccanus Zippel. herb. — Omphalobium Gaudichaudt DC. Prodr. TL p. 85. — Molukken, cil. Rawak enz, in de moe- rassige kuststreken. 2. Gonnarus Hasselt pr. Mus. 1. p. 266. Ramuli cum petiolis glabri; foliola 1—3-juga cum impari, e basi rotundatà ovata vel ovalia obtuse apiculata, chartacca, glabra, costulis utrinque 5—6 subtus parum prominulis, 23— 5 poll. longa, terminale paullo majus; _paniculae axillares et terminales racemosae cum calycibus fusco-to- mentosac, pedicellis, calyeis longitudine, fasciculatis; calycis laciniae oblongae obtusae dorso-costato-gibbae; petala linearia obtusiuscula extus pubescentia calycem triplo excedentia, stamina omnia fertilia, CONNARACEAE, 663 CONNARUS. antheris autem alternis minoribus; capsulac brevissime pedicellatae clavatae rectae cum muerone obtusiusculae glabrae laeves. Connarus pinnalus van Hasselt herb., haud Lam, — Java, in vochtige wou- den. — Ki tjarang aroi sund. 3. Gonnarus falcatus sr. /. c. Ramuli eum petiolis glabri; foliola 1—3-juga cum impari, e basi rotundatâ ovata vel elliptica obtuse apiculata, coriacea glabra, costulis utrinque 5 —7 ufrinque prominu- lis, 2- fere 4 poll. longa, terminale paullo majus; paniculae axilla- res et terminales racemosae, cum calycibus ferrugineo-tomentosae ; calycis laciniae ovato-oblongae acutae; petala linearia acutiuseula extus pubescentia, calyce triplo longiora; stamina omnia antherifera, alternis brevissimis; capsulae brevissime pedicellatae fusiformes falca- tae mucronatae glabrae longitrorse striulatae. — Sunda- Archipel. 4. Connarus Spanoghei pr. /. c. p. 267. Ramuli cum petiolis gla- bri; foliola 1—2- rarius 3-juga cum impari, e basi subrotundatâ ovato-oblonga vel elliptica obtuse vel emarginato-apiculata, coriacca glabra, 21—54 poll. longa, terminale paullo majus, costulis utrin- que 5—6 tenuibus, subtus parumper prominulis ; paniculae axillares et terminales racemosae, cum calycibus petalisque extus ochracco- tomentosae; calycis laciniae oblongae obtusiusculae dorso costato- gibbae; petala linearia obtusiuscula calyce duplo longtora; stamina omnia antherifera; capsulae sessiles obovoideae obtusae vel obtusius- cule subeompressae extus glabrae laeves, intus sericeae. Cneslis pentaphylla Spanoghe in Linnaeâ XV. p. 289. — Omphalobium carneum Zippel. herb. — Timor. 5. Gonnarus grandis sack. Ramuli cum petiolis glabri; foliola 1—2-juga cum impari, e basi rotundatâ vel obtusâ ovato-oblonga obtuse et passim emarginato-apiculata, coriacea, glaberrima, costulis utrinque 4—7 subtus prominulis, 3;—6 poll. longa, terminale ma- jus; paniculae axillares et terminales cum calycibus ferruginco-to- mentosae; calycis laciniae lanceolatae acutae; petala lineari-oblonga obtusa calyce duplo longiora; stamina alterna sterilia ; capsulae se- miorbiculares basi in stipitem contractae glabrae. Jack in Hook. Comp. Bot. Mag. 1. p. 150. BLL c. Planch. l.c. — f. lunulatus Bl 1. c. foliolis ellipticis acutis vel breviter acuminatis, capsularum CONNARACEAE. 664 CONNARUS, stipite subarcuato. — 7. kiladja Bl. l. c. foliolis ellipticis apice com- plicato acutis vel obtusiusculis, capsulis basi magis turgidis, — Sunda-Archipel, Java, Sumatra, enz. — Ki ladja sund. 6. Connarus farfuraceus sr. Mus. T. p. 268. Ramuli cum petiolis et venis subtus subtilissime farfuraceo-puberi glabrescentes; foliola 1—&-juga cum impari, e basi acutiusculÂâ elliptica obtuse apiculata, chartacca, glabriuscula, 3— 54 poll, longa, terminale majus, costu- lis utrinque 6—7 praesertim subtus prominulis; paniculae axillares et terminales cum calycibus fulvo-tomentosac, pedicellis brevissimis glomerulatis ; calycis laciniae oblongae obtusae; petala lineari-spathu- lata obtusa, calycem fere duplo excedentia, stamina omnia antheri- “fera. — Sumatra. 7, Gonnarus mutabilis pr. Z. c.p. 269. Ramuli cum petiolis et cost subtus sericeo-pubescentes glabrescentes; foliola 1—3-juga cum impari, e basi rotundatâ ovata vel oblonga obtusa vel emargi- nato-apiculata, subeoriacea, supra glabra, subtus elevato-punctata, costulis utrinque 5—6 subtus parum prominulis, 2— 3 poll. longa, terminale majus; paniculae axillares et terminales cam cal ycibus fer- rugineo-tomentosae, pedicellis brevissimis eymoso-fasciculatis; calycis laciniae oblongae obtusiusculac; petala lineari-spathulata obtusa, ca- lyee duplo longiora; stamina alterna brevissima antheris rudimenta- rijs; capsulae breviter pedicellatae obovoideae sublenticulari-compres- sac, juniores sericeo-velutinae, dein glabriusculae transverse striula- tae. — Teste auctore Connaro cligophyllo wart. et C. lucido sack. affinis videtur. — Ludit foliolis latioribus vel angustioribus fere lanceolatis. — Java, Sumatra, enz. 8. Connarus semidecandrus sack. Ramuli petiolique ferrugineo- tomentosi ; foliola 1—2-juga cum impari, e basi rotundatà vel acu- tiusculâ lato-lanceolata vel elliptica obtuse apicnlata, chartacea, supra glabra, subtus villosiuscula, 2—4 poll. longa, terminale paullo ma- jus, costulis utrinque 6—8 subtus parum prominulis; paniculae axillares et terminales eum calycibus ferrugineo-tomentosae, pedi- cellis ecymoso-fasciculatis; calycis laciniae oblongae obtusae; petala ineari-spathulata obtusa, calyce fere triplo longiora, apice barbulata ; stamina alterna castrata; capsulae breviter pediecllatae obovoideac CONNARACEAE,. 665 CONNARUS. subcompressae turgidae ferrugineo-subvelutinae transverse striulatae. Jack in Hook. Comp. Bot. Mag. 1. p. 150. Bl. L. c. — Var. folio- lis latioribus, ovatis. — Java, Sumatra, enz. 9. Connarus Wallichii pracu. in Linnaed l.c. p. 426. Ramuli cum foliis glaberrimi; foliola 1—2-juga cum impari, e basi obtusius- culâ anguste oblonga obtuse acuminata, coriacea nitida (siccata rufes- centia), costulis utrinque 4—6 subtus praesertim distinctis; paniculae terminalis axis ramulo conformis, rami patentes 2—3-pollicares con- ferte multiflori, eum calyecibus subsericeo-pubescentes ; flores subsessiles mediocres, petalis margine ciliato-villosulis, — Singapore. 10. Connarus oligophyllus wars. mss. PL }. ce. Ramuli cum fo- lis glabri; foliola 1—2-juga cum impari, e basi rotundatâ oblonga obtuse acuminata, chartacea, nitida, subtus pallidiora et elevato- puncticulata, costulis utrinque 6 —S tenuibus subtus praesertim pro- minulis, 2—8 poll, longa ; paniculae terminales et axillares, ramis strictis multiftoris, pedicellis calycibusque pube tenuissim cinera- scente indutis. Wall, n. 8542 A. — Poeloe Pinang. 11. Connarus neurocalyx praxca. /. c.p. 428. Ramuli petiolique glabriusculi; foliola 1—2-juga cum impari, e basi acutiusculà anguste oblonga apice attenuatò leviter emarginata, glabra, nitida, utrinque prae- sertim subtus reticulata, 4—6 poll. longa; paniculae axillares folio lon- giores vel aequales, rhachibus extremis pedicellis brevissimis calyci- busque pube appress subsericeâ rufidulis; calycis laciniae oblongae, nervosae, petala linearia fere semipollicaria, calycem plus duplo exce- dentia, ciliolata, glabriuscula; folliculus late semiovoideus muticus, in stipitem brevissimum contractus, glaber. — Philipp. eilanden (cil. Parray) cumine n. 1762, 12. Connarus polyanthus rrarcu. l.c. Ramuli petiolique glabrius- culi; foliola unijuga cum impari, petiolulata, e basi subcuneato-obtu- siusculâ lanceolato-elliptica obtuse acuminata glaberrima, nitida, rigide chartacea (siccata fusca), utrinque laxe reticulata; paniculae inferiores axillares folio breviores, superiores in unam foliis „multo longiorem coëuntes, rhachibus extremis bracteolis minutis persistentibus calyci- busque pube adpressâ nitidâ detersibili rufidulis; petala oblonga calyce duplo longiora, glabriuscula, apice lanuginoso-barbulata, stamina lon- giora subaequalia, Anisostemon trifoliatus Turezan. in Bull. Mosc. XX. p. 154, — Luzon (cuMING n. 851). 13. Connarus obtusifolius prancu. Ze. Ramuli petiolique (ad len- tem) pilis paucis mediifixis inspersi; foliola 1—2-juga cum _1mparl oblongo-elliptica utrinque rotundata vel emarginata, plana, rigide char- CONNARACEAE. 666 TRICHOLOBUS. tacea (siccata fusca) utrinque reticulata, 2—34 poll. longa; panicula- rum axillarium foliis breviorum ramuli secundarii cymiferi, 8—8-flori; rhaches pedicelli brevissimì calycesque pube adpressâ rufiduli; petala lineari-oblonga, calyce duplo longiora, punctata, utrinque parce glan- duloso-puberula. — Luzon (CUMING n. 959). Species quoad genus incertae: 14. Gonnarus lucidus sack in Hook. Comp. Bot. Mag. 1. p. 150. Folia pinnata, foholis glaberrimis nitidis emarginato-acuminatis; paniculae terminales ferrugineae, calyx persistens. — Sumatra (w. JACK). 15. Gonnarus villosus sack /. c.p. 149. Villosissimus; foliola 5—7 lanceolata longe acuminata, supra glabra; paniculae terminales dense stellato-villoso-ferrugineae. — Sumatra (w‚ JACK). 16. Gonnarus ferrugineus sack /, c. Ferrugineo-tomentosus; fo- lia pinnata, foliolis oblongis coriaceis, subtus ferrugineo-villosis; pa- niculae terminales. — Poeloe Pinang (JACK. WALL., PORTER). Tribus IL. CNESTIDEAE PLANCH. l. c. p. 438. Semina albuminosa. Calycis aestivatio valvata. IV. TRICHOLOBUS prume. Flores hermaphroditi. Calycis 5-partiti persistentis laciniae lanceolatae acutae, aestivatione valva= tae. Petala 5, vix hypogyna, imo calyci inserta et multo longiora, lineari-lanceolata, persistentia, aestivatione valvata. Stamina 10, eum petalis inserta, alterna breviora, filamentis subulato-filifor- mibus, basi imâ connatis, longioribus interdum sterilibus, antheris dorso ineumbentibus introrsis. O varium unicum, sessile, villosum, unitoculare, ovulis 2 suturae ventrali mediae collateraliter insertis, stylo brevi filiformi, stigmate dilatato erenulato subobliquo. F'ol- liculus sessilis ellipsoideus coriaceus, siliquaeformis, extus pilosus, intus velutinus, monospermus, suturà ventrali dehiscens. Semen inversum.… Arbores Indiae aquosae, foliis alternis impari-pinnatis, junioribus cum paniculis terminalibus dense tomentosis. 1. Tricholobus fulvus pu. Mus. T. p. 237. Arbor 50-pedalis; fo- lola 3—4-juga cum impari, brevissime petiolulata, opposita, e basi obtusiusculà oblongo-lanceolata acuminata, supra glabra, subtus cum ramulis petiolis panieulisque fulvo-tomentosa, infima 1—2, superiora CONNARACEAE. 667 TRICHOLOBUS, 31—4} poll. longa ; panicula terminalis spithamea, alterne divari- cate ramosa. — Sumatra. 2. Tricholobus ferrugineus su. /. c. Foliola 5-—7-juga eum im- pari, e basi rotundatà ovata vel ovato- -lanceolata, juuiora utrinque ferrugineo-tomentosa; stamina alterna castrata. — Borneo, Ordo CXXXIV. DIOSMEAE pr. BRows, Arbores, frutices, (interdum aculeati) vel herbae, foliis oppositis vel alternis, simplicibus, ternatis vel pinnatís, saepissime glanduloso- amie exstipulatis, stipularum sede interdum glandulosâ. Flo- “res hermaphroditi vel unisexuales. Calyx 3—4—5-fidus vel-par- titus, persistens vel deciduus, aestivatione saepius imbricatus. Pe- tala sepalis alterna, sub disco vel gynophoro hypogyno, libero vel rarissime calycis basi adnato inserta, plerumque libera et unguicu- lata, aestivatione imbricata vel subcontorta, rarius basi in tubum combinata et tunc aestivatione valvata, raro nulla. Stamina hypo- gyna vel rarissime perigyna, petalorum numero et iis alterna, rarius dupla, et tune petalis opposita (interdum et alternorum nonnulla) sterilia vel saltem breviora, filamentis liberis, rarius coalitis vel petalis adglutinatis aut squamulae dorso insertis, antherarum connectivo saepe apice glanduloso. Carpella sessilia vel gynophoro imposita, disco cincta vel plus minus immersa, 8—5, unilocularia, libera vel magis minusve coalita, apicibus semper distinctis. Ov ula 2, rarissime 4, suturae ventrali mediae superposite vel collateraliter inserta, Styli carpellorum numero, infra apicem introrse exorti, basi distineti, mox in unum coaliti, rarius solis apicibus cohaerentes, stigmatibus liberis vel in capitulum 5—3-suleum vel-lobulatum coalitis. Fructus aut capsula 3—5- raro 1-cocca, coccis distinc- tis vel basi unitis, saepius dorso infra apicem cornutis, abortu_mo- nospermis, rarissime 2-spermis, epicarpio sicco, saepe transverse striato, glanduloso-punctato vel muricato, apice suturâ ventrali de- hiscente, endocarpio laevissimo cartilagineo soluto, elastice bilobo, aut baccatus, 2—5-locularis aut siceus in coecos delabens aut mul- tiplex e dru pis capsulisque constans, Semina in loculis gemina vel solitaria, testâ crustacc vel cartilagineà laevi, albumine carnoso DIOSMEAE 668 ACRONYCHIA, vel nullo, embryi cotyledonibus planis vel corrugatis. — Ordo tropicus vel subtropicus. Eigenschappen. Verreweg de meeste soorten zijn zeer rijk aan vlugtige aromatische olieën of bittere bestanddeelen, waardoor sommigen ook eene plaats onder de geneesmiddelen bekleeden. Subordo 1. Ruracear. Sexus hermaphroditus. Fructus utpluri- mum capsularis. L. ACRONYCHIA prumg. Calyeis parvi 4-fidi laciniae obtu- sac. Petala 4 linearia rotato-conniventia, ad basin disci glandulost (flavescentis) inserta, Stamina 8 hypogyna cum petalis inserta, filamentis basi latioribus, alternis brevioribus, antheris incum- bentibus. Ovarium disco angulato cinctum (sericeo-villosum) 4- loculare, loculis superposite biovulatis, stylo erecto, stigmate obtuse tetragono. Drupa subtetragona (glanduloso-punctata), pu-_ tamine crustaceo-sublignoso 4-loculari, loculis 1- raro 2-spermis. Seminum testa crustacea (nigra). — Arbores vel frutices odoris cymini, foliis oppositis integris, fl. corymbosis. — Petala flavido- viridula dorso glandulosa. 1. Acronychia arborea pu. Bijdr. p. 244. Folia e basi acutius- culâ ovali-oblonga obtusa; corymbi 3-fidi folio breviores. — Java, op den Salak. 2. Acronychia laurifolia pr. Cat. Buitenzorg. p. 21, 63. Bijdr. p. 245. Frutex; folia elliptico- vel obovato-oblonga utrinque acuta vel apice obtusa, costulis tenuibus erecto-patulis; corymbi axillares trifidi folia subaequantes; drupae subglobosae. — Jambolifera resi- nosa LOUR. hujus loci non videtur. — Java, in Buitenzorg en Ban- tam. — Salier sud. 3. Aeronychia [?] trifoliata zoun.in Nat. en Gen. Arch. IL. p- 585. Arbor; folia trifoliolata; corymbi trichotomi, petiolo paullo longiores. Java, op den Tengger 5000’ (zour. n. 2530). H. RHODOLEIA cmaur. Receptaculum bracteatum superne nudum et pluriflorum. Calycis tubus demersus, limbus dentatus, e basi strato glanduloso auctâ petala (interiori floris lateri defi- Ne DIOSMEAE. 669 ZANTOXYLON, cientia) unguiculata, aestivatione imbricata, et stamina 7—10 ex- serens. Ovaria 2, angulo interiore biserialiter pluriovulata, fere ad apicem connata, singula stylo longissimo apice stigmatoso termina- ta. Capsula bilocularis libera, calycis margiue basi cincta. Semina imbricata complanata. 1. Rhodoleia Teysmanni mio. in Versl. en Meded. K. Akad. v. Wetensch. VI. p. 124, Frutex pyramidalis multiflorus, foliis sparsis versus ramorum superiora confertis, petiolatis, ellipticis vel oblongis» subeoriaceis, subtus glaucis, adultis glabris, innovationibus furfure stellato subtili conspersis, receptaculis axillaribus et lateralibus bre- viter pedunculatis deflexis. — Sumatra, — Kajoe barana, Katji barana of Santoe mal. Ruta graveolens LINN. komt in Java in de tuinen voor. — Ingoe mal. Subordo IL, ZANTHOXYLEAR. Sexus diclinis vel subdiclinis. Fruc- tus indehiscens vel capsularis. HL. ZANTHOXYLON kontu. Flores polygami. Calyx 3—5- merus. Petala calyce isomera eoque longiora, rarissime nulla. Masc. Stamina petalorum numero. Ovarii simplicis vel multiplicis rudi- mentum, gynophoro brevi vel longiusculo insertum. Fem. Stamina nulla vel brevissima ananthera, raro antheris efoetis. Carpella 5—1, gynophoro subgioboso vel cylindrico insessa, approximata vel basi coalita, unilocularia, ovulis geminis suturae mediae central inser- tis anatropis. Styli terminales distincti vel superne coaliti, inter- dum abbreviati vel subnulli, stigmatibus capitatis, liberis vel coalitis. Capsulae 1—5, sessiles vel stipitatae, semihivalves, en- docarpio cartilagineo, adnato vel soluto, 1—2-spermo. Semina ovoidea vel subglobosa, funiculo membraniformi vel filiformi, epi- dermide subcarnosâ, testâ osseâ, atrâ, hilo lineari, embryi, in axi albuminis, recti vel subarcuati eotyledones planae. zn Arbores vel frutices utriusque orbis, foliis alternis vel oppositis, pin- natis, trifoliolatis, raro simplicibus, ramulis, petiolis nervisque saepe aculeatis, floribus parvulis. 1. Zanthoxylon rhizinoides pr. Zijdr. p. 248. Inerme arboreum ; folia simplicia peltata ovata integerrima subtus tomentosa; paniculae DIOSMEAE. 670 ZANTHOXYLON. axillares, calyx tripartitus, capsula globosa rubescens bivalvis glan- duloso-viscida, monosperma, semina globosa nigrescentia, arillo in- completo, albumen carnosum, embryi parvi cotyledones semiorbicu- latae subearnosae. — Au hujus generis? — Java, op den top van den Boerangrang. — Mora toppan sund. 2. Zanthoxylon montanum er. Bijdr. p. 248. Tmerme; folia opposita, impari-pinnata, foliolis lanceolatis serratis; paniculae sub- terminales, fl, trigyni. — Java, in Bantam. 3. Zanthoxylon serrulatum pr. /. c. p. 249. Inerme; folia op- posita trifoliolata vel impari-pinnata, foliolis lanceolatis serrulatis ; paniculae axillares et terminales, fl. dioici. — J ava, in Bantam. 4. Zanthoxylon scandens pr. /. c. Aculei recurvi; folia impari- pinnata multijuga, petiolo aculeato, foliolis lanccolatis longiter acu- minatis obsolete erenulatis; paniculae axillarcs petiolo breviores, — Java, op den Tjerimai. 5. Zanthoxylon piperitum vc. Prodr.T. p. 725. Bl. Bijdr. p. 249. Aculeatum; folia impari-pinnata, petiolo marginato artieulato, foliolis e basi inaequali ovato-oblongis crenatis ; aculei stipulares. Fagora pi- perita Linn. — Uit Japan, in ’s lands plantentuin te Buitenzorg. 6. Zanthoxylon varians peru. in Hook. Lond. Journ. IL. p. 214. Glabrum vel ramulorum apicibus vix puberulis; folia longe petiolata trifoliolata et unifoliolata, foliolis sessilibus elliptico-oblongis obtuse acuminatis basi longe angustatis; paniculae axillares folio vix breviores, fl. hermaphroditi, ovaria glabra. — Fid ji-eilanden. 7. Zanthoxylon timoriense sranoene in Linnaeâ XV. p. 185. Caulis aculeatus scandens ; folia trifoliolata, foliolis sessilibus ellip- tico-lanceolatis obtuse acuminatis erenatis glabris punctatis ; panicu- lae axillares folio breviores, stylus erassus, stigmate obtuso.— Timor. S. Zanthoxylon aromaticum MIQ. Glabrum; foliola 3 lanceolato- oblonga acuminata; paniculae brachiatae axillares terminalesque petiolo longiores. Wvodia aromatica Bl Bijdr. p. 246. — Java, op den Parang. — Ki sam pan sund. 9. Zanthoxylon macrophyllum vo. Glabrum ; foliola 3 e basi acutâ PENDANT EN REE DIOSMEAE. 671 TODDALIA. elliptico-oblonga acuminata petiolo longiora ; paniculae axillares di- “_varicatae petioli circiter longitudine, calycis laciniae ovatae acutae, discus perigynus pubescens. K'vodia macrophylla Bl. l. ce, — Java, in Krawang. 10. Zanthoxylon accedens uro. Foliola 3 elliptico-oblonga abrupte acuminata utrinque glabra, petiolo longiora, lateralia basi oblique attenuata; paniculae axillares petioli longitudine, cum ramulis sub- tomentosae. — Hvodia accedens Bl, l. ce. — Praecedenti satis af- finis. — Java, in Bantam, Buitenzorg. 11. Zanthoxylon zeylanicum pc. Prodr. 1. p. 728. Foliola 3 ovata acuminata, subtus glabra, 5—6 poll. longa ; paniculae laterales bra- chiato-pyramidatae, petioli cireiter longitudine. Ampacus angustifolia Rumph. Herb. Amb. IL. p. 188, tab. 62. — Fagara triphylla Lam. Dict. IL. p. 447. Roxb. Fl, Ind. I. p. 436. — Evodia triphylla DC. Prodr. 1. p. 124. — Amboina. Philipp. eilanden. Zanthoxylon pumilum ziee. ap. Span. be, indescriptum. IV. TODDALIA suss. Flores diclines. Calyx brevis 5-denta- tus. Petala 5 hypogyna, calyce multo longiora ovato-oblonga, acsti- vatione imbricata. Masc. Stamina 5 ad basin gynophori inserta. Ovarii rudimentum prismatieum 5-gonum. Fem. Stamina 5 an- anthera. Ovarium gynophoro brevi 5-sulco insessum, ovoideum, 5-loculare, loculis biovulatis. Stigma subsessile latum peltatum 5- lobum. Fructus carnosus punctatus, 5-sulcus, 5-locularis, endocar- pio tenui cartilagineo, loculis monospermis, Semina inversa, angu- lato-reniformia, test osscâ. Embryon intra albumen carnosum arcuatum.— Frutices gerontogaeo-tropici, Zanthoxylorum more non- numquam armati, foliis alternis 3-foliolatis, — Scopolia Smith. — Crantzia Schreb. 1. Toddalia aculeata vens. Ench. T. p.249. DC. Prodr. Hp. 83 var. 7. Adr. Juss. Monogr. p. 125, lab. 26, fig. 40. D ecaïsne hi Pp. 447. Caulis ramique aculeati; aculei ramorum validi recurvi ; fo- liola sessilia oblonga vel ovali-oblonga crenulata, glabra, pellucido- punctata, cost subtus petiolisque aculeolatis vel inermibus; racem1 axillares compositi vel simplices, fructus 5-suleus, loculis 3—5 per- fectis, Scopolia aculeata Sm. Tcon. ined. p. 34. Bl. Bijdr. p. 1167. DIOSMEAE. 612 EVODIA. Roxb. Fl Ind. 1. p. 616 — Paullinia asiatica Linn. Burm. Th. Zeyl. tab. 24, — Voor-Indië. Java, op den Tjerimai. Timor. 2. Toddalia micracantha mio. Aculei ramorum minuti recurvi; foliola oblonga serrulata obscure punctata; racemi axillares simplices. Scopolia Bl. l.c. — Java, op den Megamendong. Quid Melicope ternata (vix FORST.) sPAN. in Linnaeáâ XV. p. 186? V. EVODIA rorsr. Calyx 4-partitus persistens. Petala 4, ad basin disci hypogyni urceolaris 4-sinuati inserta, oblongo-lanceolata, calyce majora, aestivatione valvata. Stamina 4, cum petalis inserta, is alterna et breviora, filamentis complanatis, apice subulatis, antheris cordato-ovatis connectivo apiculatis. Carpella 4 sessilia approximata, disco semiimmersa, hirsuta, biovulata, st y lis in unum brevissimum 4-suleum coalitis, stigmate obsolete 4-lobo. Capsula tetracocca, coccis bivalvibus monospermis. — Arbusculae vel fruti- ces Novae Hollandiae, Oceaniae et Indiae aquosae, foliis oppositis 1—2—3-foliolatis, pellucido-punctatis, cymis axillaribus pauciflo- ris. — An sequentium quaedam ad Zanthoxylon ? 1. Evodia latifolia nc. Prodr. I. p. 724. Foliola ovata acuta, sub- tus lanuginosa, 8—12 poll. longa ; paniculae axillares petioli lon- gitudine. Ampacus latifolia Rumph. Herb. Amb. TI. p. 186, tab. 61. — Molukken, j 2. Evodia glabra pr. Bijdr, p. 245. Glabra; foliola obovato- oblonga obtusiuscula vel obtuse acuminata; paniculae axillares fasti- giatae petiolo longiores. Fagara glabra Bl. Cat. Buitenz. p. 40. — Bvodiae latifoliae affinis. — Java, in Buitenzorg en Tjandjoer in de bergwouden. — Ki sampan sund. 8. Evodia incerta pr. Bijdr. p. 247. Foliola oblongo-lanceolata apice obtusa, utrinque glabra, cum paniculis supraaxillaribus petiolo longiora ; fl. dioici, masc. eum ovarii rudimento, filamenta basi cilio- lata. — Molukken. VI. RABELAISIA prancu. Flores dioici. Masc. Cal yx tri- partitus, laciniis ovatis. Pétala 3, calyce duplo longiora, ejus laci- DIOSMEAE. : 673 MELANOCOGCA. nijs alterna, aestivatione ereelo conniventia, marginibus basi sibi in- eumbentia, apice valvata, cum acuminulo inflexo, sub anthesi extus revoluto. Stamina 8, petalis alterna, filamentis.brevibus sub cor- pusculo globuliformi insertis, antheris globosis, loculis longitudi- naliter hiantibus. Fem. Calyx et corolla maris, sed sub fructu visa, stamina 3 efoeta. Ovarium..….. Capsula tricocca, coccis circa columellam inferne coalitis, lateribus compressis, introrsum ct apice truncato dehiscentibus, semine uuico sub apice loculi suspenso. — Frutices?, ramulis trigonis, innovationibus, inflorescentiâ petiolisque furfuraceo-lepidotis, foliis alternis exstipulatis, membranaceis, pellu- cido-punctatis, obovato-oblongis, margine undulatis, basi cuneatis, eum petioli longi apice incrassato subgeniculatim articulatis, flori- bus minutis, masculorum glomerulis parvis secus rhachin simplicem in racemulos breves congestis, fem. pauciorum spiculis densis bre- vissimis secus rhachin breviorem confertis. — Foliorum sapor ama- ricans calidus, Lunasia Blanco? 1. Rabelaisia parvifolia puancu. in Mook. Lond, Journ. IV. p. 519. Folia 2—3-pollicaria, basi attenuata, subrotundata, petioli graciles apice vix sensim incrassati, — Boeton. 2, Rabelaisia philippinensis euancu. Lc. tab. 17 ef 18. Wolia 8 — 10-pollicaria, basi acuta, petioli apice incrassati. — Philipp. eilan- den: cuMiNG n. 1501, 1512 (spec. masc ), 501 (spec. fem). Zanthoxyleis affinis videtur : VIL MELANOCOCCA guuue. Flores hermaphroditi. Galy- eis brevis 5-rarissime 6-fidi persistentis laciniae lato-ovatac, aesti- vatione valvatae. Petala 5—6, hypogyna, ovato-lanceolata, obtusa. Stamina 5—6, petalis alterna et ea aequantia, ad basin disci car- nosi imo calyci adnati inserta, filamentis subulatis conniventibus, antheris capitatis. Ovaria 5—6 sessilia, inter se et stylis magis minusve cohaerentia, uniovulata, stylis brevissimis subcoalitis, latera- liter stigmatosis. Drupae abortu 1—3, disco insessae, oblique glo-_ bosae, succulentae, putamine lenticulari-compresso, tuberculato, os- seo, monospermo. Seminis compresso-subreniformis sina umbilicati testa membranacea, embryon intra albuminis stratum tenue curvatum, cotyledonibus ovato-oblongis planis subfoliaceis, radi- eulâ adscendente superà. 4 ee Flora van Ned. Indië, I, — 2e Afd. DIOSMEAE. 614 MELANOGOCCA, 1, Melanococca tomentosa er. Mus. L. p. 236. Arbuscula sim- pliciter ramosa; rami petioli pedunculique ochraceo-tomentosi ; folia alterna, exstipulata, impari-pinnata, foliolis 4—7-jugis brevissime petiolulatis suboppositis oblongo-lanceolatis subapiculato-obtusius- culis integerrimis epunctatis tenuiter patenti-costulatis, supra gla- bris, subtus pubescentibus ; paniculae axillares et terminales ramosac; drupae parvae nigrae lucidae, epicarpio tenui, obsolete punctato. — Nieuw-Guinea (zipper). Ordo CXXXV. OCHNACEAE pc. Arbores vel frutices, succo saepe amaro, foliis alternis simplici- bus, vulgo transverse venoso-striatis, rigidis, stipulis, perulis brac- teisque scariosis. Flores hermapbroditi. Calyx 5-sepalus vel-par- titus, sepalis saepe coloratis, aestivatione imbricatis. Petala basi gynophori brevis inserta, sepalorum numero simplici raro duplici. Stamina cum petalis inserta, sepalorum numero vel duplo aut muitiplici, non raro in flore expanso secunda, filamentis liberis, antheris introrsis vel extrorsis, elongatis, cum filamento articula- tis, loculis saepe transverse rugosis apicem versus poris vel rimulis 2 rarius in unam confluentibus apertis. Ovarium 4—5-lobum, ovulis in lobo singulo 1—2, e basi adscendentibus vel ex angulo centrali infra apicem pendulis, anatropis, stylo centrali simplici vel loculo- rum numero diviso, stigmatibus simplicibus aut sti gma sessile. Fructus drupaceus vel baccatus, in gynobasi demum ampliatà ses- silis vel brevissime stipitatus, loculis monospermis, aut capsula 3— S-locularis, septicide dehiscens. Seminis erecti vel inversi testa membranacea, albumen nullam vel parcum, embryi recti cotyle- dones carnosae vel foliaceae, radicula infera vel supera. — Ordo tropicus, praesertim novi orbis. — Conf. PLanen. in Hook. Lond. Journ. V. p. 595. L EUTHEMIS sack. Calyx 5-sepalus. Petala 5 reflexa. Sta- mina nune 5 fertilia, nunc 10, alterna sterilia, antheris laevibus subsessilibus rostratis, poris 2 apicalibus in unum confluentibus. Ovarium oblongum 5-loculare, loculis biovulatis, stylo flliformi. Bacca stylo superata, mesocarpio pulposo, pyrenis 5 fibrosis mono- spermis, Semina inversa. Embryi in axi albuminis carnosi recti eh eld Ake OCHNACEAE. 675 GOMPHIA, cotyledones semicylindricae. — Frutices, foliis alternis (petiolis amplexicaulibus) nitidis transverse striatis, spinuloso-serratis, stipulis lateralibus scariosis ciliatis caducis, racemis subsimplicibus, termina- libus, demum lateralibus. 1. Euthemis leucocarpa sack Mal. Misc. et Roxb. Fl. Ind. ed. Wall. IL p. 303. Hook. Bot, Mise. 1. p. 69. Planch. in ej. Icon. tab- 111. Frutex; folia lanceolata eleganter spinulose serrata, nitida; sti- pulae caducae lanceolatae acuminatae ciliatae; racemi basi ramosi; baccae niveae globosae. — Singapore. — Malakka, op den Ophir. — Plawan broek mal. 2. Euthemis minor sack l.c. Hook. Bot, Mise. l. ec. p. 70. Frutex, folia anguste lanceolata leviter serrulata; stipulae lineares ciliatae; racemi simplices ; baccae rubrae angulatae acuminatae. Wall. in Rox b. HL. Ind. IL. p. 306. — Singapore. — Poeloe Pinang. IL. GOMPHIA scures. Petala 5. Stamina 10, antheris sub- sessilibus longis pyramidatis erectis, poro duplici terminali apertis. Carpella distincta. — Racemi ex apice ramorum foliosorum. $ 1. Gomphiastrum Planch. in Hook. Lond. Journ. VI. p. 2. Stipu- lac intraaxillares, in unam plus minus profunde fissam coalitae. — Ge- rontogaeace. 1. Gomphia sumatrana sack Mal. Misc. et in hoi Bot. Misc. IH. p. 77. Planch. in Hook. Icon. Pl. tab. 112. Folia lanceolata vel oblongo-elliptica acuminata obtuse denticulata nitida, sub-5- nervia; stipulac-intrapetiolares deeiduae; paniculae terminales. Zuthe- mis elegantissima? Wall. in Roxb. Fl. Ind. IL. p. 305. — Su- matra, Singapore, enz. — Siboeroe mal. 2. Gomphia? glaberrima prancu. in Lond. Journ. VL p. 8. Folia oblonga acuminata vel obtusata, in petiolum abrupte angustata, integerrima coriacea nitida, venis tenuissimis arcuato-adscendenti- bus, inferioribus margini et sibi subparallelis, 2}—3 poll. longa; pedicelli ad apices ramulorum conglobato-fasciculati ; articuli, pedi- cellorum inferiores persistentes, superioribus vix pollicaribus, calyx sub gynobasi semiglobosâ reflexus rubescens. — Poeloe Pinang. Stirpes timorenses adhue incognitae: Gomphia magnoliaefolia et Castela laevigata ziepen. ap. Spanoghe in Linnaeá XV. oe 43 SIMARUBACEAE. 676 SAMADERA. Ordo CXXXVI, SIMARUBACEAE r.c. ricHARD. Arbores vel frutices, foliis alternis, raro simplicibus, saepe pin- natis, epunctatis, exstipulatis. Flores hermaphroditi vel unisexuales. Calyx 4—5-partitus aestivatione imbricatus. Petala 4 —5 hypo- gyna, acstivatione contortim imbricata. Stamina hypogyna, sacpe petalorum numero duplo, filamentis vulgo dorso squamulae in- sertis, antheris introrsis bilocularibus, dorso supra basin insertis, loculis adpositis longitudinaliter dehiscentibus. Carpella 4—5, gynophoro brevi lato, basi staminifero inserta, libera, unilocularia, ovulo singulis vulgo solitario, sub apice anguli inserto anatropo, stylis ex ovariorum apicibus discrete ortis, mox in unum saepissime tortum coalitis, stigmate 4—5-lobo. Drupae 4—5 vel abortu pauciores, in gynophoro verticillatae, mono-raro 2 —4-spermae, raro samaroideac. Seminis inversi testa membranaceca, rhaphe longitu- dinali et chalazâ apicali colorat notata. Em bryi recti vel hippocrepici exalbuminosí recti cotyledones crassae carnosae, radicula supera brevissima retracta— Ordo maximam partem tropicus, in veteri orbe rarior. Pubes rufescens vel albida. Glandulae foliorum marginales in- terdum pellucidae, sed resinosae nee uti ín Diosmeis oleiparae. Eigenschappen. Zeer bittere beginsels komen algemeen in deze groep voor, die daardoor onderscheidene belangrijke geneesmiddelen, ook vergiften voortbrengt. Tribus 1, SiMARUBEAE PLANCH. in Hook. Lond. Journ. V. p. 561. Stamina numero petalorum duplo, filamentis intus squamulâ interdum minimâ auctis, Ovaria libera uniovulata, Embryon rectum. 1. SAMADERA cAERTN. Flores hermaphroditi. Calycis bre- vis 4-partiti laciniae extus basi 1—2-glandulosae. Petala 4, raro 8—5, calyce multo longiora,aestivatione erassiuscula, sub anthesi sub- patentia. Stamina 8, inclusa, sq uamulis brevibus pilosis. Car pella 4 (vel 5), stipite brevi angustiore insessa. Styli basi discreti, mox in unieum coaliti, stigmateacuto. Drupae siccae, magis minusve compressae, saepe solitariae, — Arbores Asiae tropicae ct Mascarhe- niae, foliis alternis simplicibus rigidis, subtus ad costam biglandulosis, pedunculis axillaribus vel terminalibus, strictis, longis, apice dilatatis et flores paucos flabellato-umbellatos majusculos gerentibus, petalis honde de nrd SIMARUBACEAE. 6717 HARRISONIA. extus albidis, intus sanguineis. — Samandura Linn, — Vittmannia Vahl. — Biporeia Pet. Thouars. — Manungala Blanco. 1. Samadera indica caertn. de fr. el sem. IL tab. 156 fig. in- fera. Wight Ill, tab. 68. W. et Arn, Prodr. I. p. 151. Arborea; folia oblongo-elliptica; pedunculus florifer folio subaequalis vel lon- gior; fructus lenticularis compressus, circiter 2 poll. longus, venis epicarpii sub epidermide laevi vix conspicuis. Planch. l.c. p. 562,— Niotia Lamarchiana Bl. Bijdr. p. 251. — N. pentapetala Poir. En- eel. IV. p. 490. DC. Prodr. T. p. 592. — Viltmannia elliptica Vahl. Symb. IL. p. 5, tab. 62? — (Rheed. H. Mal, VI. tab. 18) — Ceylon. — Java, in de tuinen; de bittere bast dient als genees- middel (Cortea Nipa). — Gatep pait mal. Quassia amara LINN. is uit Suriname naar Java ingevoerd. Tribus II, HARRISONIEAE PLANCH. 4, c, p. 569. Stamina Trib, T. Ovaria connata, uniovulata. Embryon intra albumen parcissimum con- duplicatum. IL. HARRISONIA rm. BROWN. Flores hermaphroditi, Calyx brevis 4-fidus. Petala 4, calyce multo longiora, aestivatione sub- valvata, sub anthesi inflexa. Stamina 8, hypogyna, petala aequan- tia, alterna iis opposita paullo breviora, filamentis intus squa- mulâ bilobâ ciliatâ auctis. Ovarium stipite brevi basi staminifero insessum, 4-lobum 4-loculare, ov ulis in loculis solitariis, ex apice anguli pendulis. Styli 4 centrales, basi imâ disereti, mox in unum coaliti, stigmate obtuso 4-sulco. Bacca parva globoso-4-loba, endocarpio non solubili, loculis nonnullis saepe efoetis, Semi- nis subglobosi hilum prope apicem orbiculare. Embryi exalbumi- nosi viridis cotyledones sibi incumbentes, medio conduplicatac, interjectâ albuminis laminá tenui, radicula supera. — Ebelin- gia Reichb. 1. Harrisonia Brownii apr. suss. in Mém. Mus. XIL. p. 517, tab. 28, fig. A7. Gaudich. Voy. Freycin. tab. 103 (Browniana). De- caisne Nouv. Ann. Mus. III, p. 448. Frutex, ramis sparsis, Spinis interdum ad basin petioli geminatis; folia alterna petiolata, inferiora tri- superiora unifoliolata, foliolis ovatis vel obovatis, basi dentatis, apice acuminatis, lateralibus minoribus, inaequilateris, subtus pube- ee SIMARUBACEAE. 678 LASIOLEPIS, rulis, pedunculis axillaribus solitariis, apiee eorymboso-ramosis, pedicellis saepe bracteolatis. — Timor. Noordelijk Nieuw- Holland (r. Brown). — Philipp. eilanden, bijv. op Zeboe ei Bohol (eumine 1780 et 1828). — : HT. LASIOLEPIS pernerr. Omnia Harrisoniae sed flores 5- meri. — Frutex, spinis (stipularibus?), foliis sparsis impari-pinna- tis, petiolo saepe alato, foliolis oppositis, racemis compositis ramulos terminantibus. 1. Lasiolepis Bennettii prancn. in Jook. Lond. Journ. V.p. 570. «. paucijuga (Lasiolepis paucijuga Bennett. in Horsf. Pl. Jav. rar. Pp. 202, tab. 42). Foliola 3—4-juga oblique ovata vel ovato-lanceo- lata subsessilia, integerrima vel crenata, practer costam glabra, rarius puberula, petiolo communi puberulo, inter juga 2 suprema non raro alato. — 9. multijuga ej. (Lasiolepis multijuga Benn. l.c. p. 204). Foliola 9—12-juga. — a. Java, in Banjoewangi en op den Oengaran (morsr., zoLL. n. 493). Luzon (cumine n. 1150). — B. Mindanao (cumine n, 1633). Tribus III, ArLANTHEAE PLANCH. l.c. p. 570. Stamina numero pe- talorum vel duplo, filamentis nudis, Ovaria in floribus 3—5-meris 2—5, libera vel connata, L- rarius 2-ovulata. Carpella baccata nuca- mentacea vel samaroïdea, monosperma. Albumen parcum vel nullum. Cotyledones plano-convexae, rarius eontortuplicatae vel coalitae. IV. AILANTHUS prsronr. Flores polygami. Calyx brevis 5- fidus. Petala 5 oblonga, aestivatione induplicato-valvata, dein pa- tentia, marginibus inferne leviter involutis villosa. Masc. Stamina 10, petalis subaequalia, sub disco plicato 5-lobo inserta. Carpello- rum rudimenta inter se distincta. Herm. (vel fem.?). Stamina pauciora. Ovaria 5 distincta, compressa. Styli totidem antice infra- apicales subliberi, apice dilatato intus stigmatosi. Samarae 5 vel saepius abortu pauciores, oblongae, introrse leviter emarginata, mo- nospermae. Seminis testa membranacea, hilo elongato. Embryon intra laminam albuminis tenuem rectum, cotyledonibus cras- _siusculis planis. — Arbores excelsae, intra et extra tropicos Indiac, foliis pinnatis, fl. paniculatis virescentibus parvis. 1. Ailanthus glandulosa pesr. Act. Ac. Paris. 1786. p. 263, L'He- SIMARUBACEAE. 6719 PICRASMA. rit, Slirp. tab. 84. Folia impari-pinnata, foliolis basi grosse glandu- loso-dentatis vel rarius integerrimis. — China. — Molukken? 2. Ailanthus moluccana vc. Prodr. II. p. 29. Folia pari-pinna- ta, foliolis 5 — 6-jugis integerrimis ; samarae liberae. Ailanthus in- tegrifolia «. Lam. — Arbor coeli vel Caju langit Rumph. Herb. Amb. IL p. 205, tab. 132. — Stirps dubia. — Molukken. V. PICRASMA pruue. Flores diclines vel polygami. Calyx 4—5-dentatus. Petala 4—5, ovata, basi lata, in fl. fem. saepe ac- creta, in masc. marcescentia. Masc. Stamina 4—5, absque gynoe- eeì rudimento, sub disco crasso inserta, filamentis subulatis basi pilosis. Fem. vel herm.? Stamina nulla vel efocta. Ovaria 3—5, disco crasso insessa, stylis terminalibus in unum coalitis, stig- matibus 4 linearibus revolutis. Drupae 1—8 subglobosae mono- spermae, Seminis testa tenuis, albumen copiosum. — Arborcs in utroque orbe provenientes, foliis alternis impari-pinnatis, jugo in- fimo interdum nano stipulaeformi. — Picraena Lind, — Muenteria Walp. Repert. V. p. 598. — Pierasmus Hassh. 1. Picrasma javanica ou. Bijdr. p. 248. Bennett in Horsf. Pl. Jav. rar. p. 197, tab. 41. — (Tab. XXVIII). Arbor; foliola 2- vel 3—l-juga cum impari, brevissime petiolulata, e basi aequali vel in- acquali obverse vel elliptico-oblonga, vulgo abrupte brevi-apiculata, utrinque costulis 5—-7 tenuibus, glabra; cymae axillares divaricatae pedunculatae, flores 4-meri. — Java, niet zeldzaam,in de Preanger, op den Oengaran (Horsr., 3UNGH.), in de bergstreken (pr). — Ki tjanting, Kitjitan, Ki baraga, Ki tjaäng of K, tegoe sund. Over de uitnemend bittere eigenschappen van dezen boom verg. HORSF. Verh. Bat. Genootschap, deel VIIL. _ > VI. PHILAGONIA pruue. Flores dioici. Calyx parvus 4-fi- dus. Petala 4, basi lata. Mase. Stamina 4 alternipetala, anthe- ris introrsum ineumbentibus. Ovarium sterile, stigmate 4-fido, basi margine brevi cinetum. Fem. Filamenta 4 castrata. Margo perigynus brevissimus, ovarium globosum, sty lo-brevì, Regis peltato. Capsula globosa 4-sulca 4-locularis, semi bus in loculis superposite duobus. SIMARUBACEAE. 680 BRUCEA, 1, Philagonia sambucina er. Cat. Buitenz. p. 21, 112. Bijdr. p. 250. Arbor procera; folia opposita impari-pinnata, foliolis 5-jugis oblongo-lanceolatis integerrimis; corymbi axillares et terminales. Philagonia procera DC. Prodr. TL. p. 90. — Java, in de wouden der bergstreken, Salak enz. — Ki bajawok sund. VIT. BRUCEA uitz. Flores dioieo-polygami. Calyx 4-parti- tus. Petala 4, minuta linearia apice inflexa. Masc. Stamina 4, sub disco glanduliformi brevi 4-lobo inserta, petalis alterna, fila- mentis nudis. Fem. Stamina 4 efocta, in hermaphroditis fertilia. Carpella 4, gynophoro inserta, libera, unilocularia. Styli liberi reflexi acuti, intus stigmatosi. Dru pae 4 vel pauciores, parvae, en- docarpio rugoso ab epiearpio non solubili, monospermae, semine in- verso (Ailanthi). — Frutices vel arbores Asiae ct Africac tropicae, indumento saepe rufescente, amarissimae, foliis alternis im pari-pin- natis, foliolis oppositis impunctatis, fl. minimis purpurascentibus. 1 Brucea sumatrana roxs. Fl. Ind. I. p. 449. Blume Bijdr. p. 1167. Velutino-pubescens vel glabrata; folia impari-pinnata, fo- liolis ovato-lanceolatis grosse obtuse serratis, subtus hirsutulis; fl. masc. in cymulis brevissimis spicati, fem. glomerulato-spicati, calycis laciniis linearibus, gynophoro sanguineo. Brucea gracilis DC? Planch. be. p. 575. — Lusa Radja Rumph. Herb. Amb. VII p.23, tab. 15 — Gonus amarissimus Lour. Coch. II. p. 809. — Over den geheelen Sunda-Archipel, (Java, Sumatra) en Molukken, in de wouden. Ook op het vasteland, in M ergui, China. — Alle dee- len van dit gewas, vooral de zaden, zijn zeer bitter en worden als geneesmiddel, vooral tegen dysenterie, zeer geroemd. Ongetwijfeld bevatten zij een alcaloid, welligt Brucine. — Kandong pentjaug sund., Loesa radja mal. 2. Brucea glabrata prcaisye N. Ann. Mus. UI. p. 447, tab. 20. Foliola 4—5-juga cum impari, ovato-lanceolata longe acuminata acuta, praeter acumen serrata, membranacea, glabrata, 353 poll. longa; spicae simplices; fructiferae foliis breviores; fl. hermaphroditi; sepala petalaque ovata. — A praeced. vix differt. — Timor. VIT. SOULAMEA van, (Cardiophora Benih. in Hook, Loud. Z SIMARUBACEAE. GS1 EURYCOMA. Journ, IL. p. 216) supra p‚ 129 inter Polygaleas, huc rectius re- ferenda. Speciei adde: E'ndl. in Ann. Wien. Mus. IL. p. 188, tab. 16. Tribus IV, SPATHELIEAB PLANCH. l.c. p. 580. Stamina numero pe- talorum, filamentis utplurimum squamulâ bifidâ vel bipartità intus auc- tis, Ovaria libera vel connata, 1—-5-ovulata. IX. EURYCOMA sack, Flores polygami. Calyx minutus 5- dentatus. Petala 5, acstivatione induplicato-valvata, sub anthesi patentia, marginibus involuta. Masc. Stamina 5 alternipetala, fila- _mentis utrinque ligulà lincari-obovatâ (in alabastro exteriore) ap- pendiculatis, ovaria abortiva. Herm. Petala maris, sed minora. Stamina 5, ligulis minoribus. Ovaria 5 libera sessilia approxi- mata, sub apice anguli interni uniovulata. Styli 5, mox in unum apiee 5-fidum coaliti. Capsulae 5, brevi-stipitatae ellipsoideae, utrinque obtusae, secus faciem nervo carinatae, fide sack dehiscentes. Semen exarillatum exalbuminosum. — Arbores indicae, ramis eras- sis apice foliosis, foliis alternis exstipulatis multijugis, impari-pinna- tis, foliolis subalternis, paniculis subterminalibus amplis polygamis, pube in ramis et petiolis simplici rufâ, inflorescentiae et florum etiam glanduliferâ. _1. Eurycoma longifolia sack apud Planch. le. p.584. Petala fl. masc. 8 lin. longa, filamenta utriusque sexus glabra vel parce pu- bera, foliola subalterna elliptica integerrima basi obliqua. — Su- matra. Poeloe Pinang. 5 Herbae, frutices vel arbores, ramis saepe nodosis, foliis oppo- sitis, interdum alternatim abortivis, pinnatis, nunc unijugis vel uni- foliolatis, foliolis sessilibus epuuctatis, stipulis geminis, interdum spinescentibus. Flores hermaphroditi. Calyx 4—5-partitus sac- __pius persistens. Petala hypogyna, sepalis alterna et longiora, acsti- _vatione convoluta. Stamina petalorum numero duplo, hypogyna, _decidua, biseriata, exteriora oppositisepala plerumque longiora, fila- __mentis saepius squamae integrae vel emarginatae aut lacerae dor- so insertis. Ovarium toro convexo, rarius depresso insessum, basi _ interdum glandulis distinctis vel coalitis stipatum, sulcatum, 4—ö- ZVGOPHYLLEAE. 682 : TRIBULUS. rarissime 10-loenlare, ovulis in loculis 2 superpositis, vel pluribus biseriatis, rarissime solitariis. Styli loeulorum numero, in unicum eoaliti, interdum nulli, stigmate simplici vel 4—5-lobo. Fructus capsularis vel rarius subcarnosus, angulatus vel alatus, interdum tu- bereulatus vel spinosus, 4—5-rarissime 10-locularis, loculicide de- hiscens vel in eoccos bivalves aut indehiscentes septicidus, rarius indehiseens, loeulis transverse locellatis. Semina lacvia vel rarius scabra, test membranaccâ, albumine corneo-cartilagineo, raris- sime nullo, em bryi viridis cotyledonibus foliaceis, — Habitant in utriusque hemisphaerae regionibus calidioribus. IL. TRIBULUS rounner. Calyx 5-partitus. Petala 5. Stamina 10, filamentis oppositisepalis basi extus glandul auctis, oppositi- petalis eglandulosis paullo brevioribus. Ovarium sessile, basi ur- ceolo brevi 10-lobo einetum, adpresse pilosum, 5-loculare, loculis 3—4-ovulatis, stylo brevissimo vel nullo, stigmate magno, pyra- midato, 5-angulari, Fructus 5 -coccus, coceis indehiscentibus, dorso tuberculatis vel spinosis, intus transverse 2—4-locellatis. Semina ovata acuta. — Herbae in regionibus tropicis subtropicisque et in Europà australi indigenae, foliis oppositis bistipulatis, abrupte pin- natis, pedunculis in axillis folji minoris alternatim solitariis unifloris. 1. Tribulus terrestris Linn. var. moluccanus Bl. Bijdr. p. 243 (Tribulus eistoides Cham. in Linnaeâ 1830, — Tr. moluccanus Decaisne N, Ann. Mus. III. p. 446). Foliola 4—8-juga ovata vel elliptica, subtus adpresse sericea, stipulae ovato-lanccolatae obtusius- eulae subpuberulae; pedunculi folio longiores; sepala petalis } bre- viera glabriuscula, carpella dorso cristata, 4-cornuta. — Moluk- ken. Timor. _ Ordo CXXXVIII. RAFFLESIACEAE Rr. BROWN. Perigonium mouophyllum regulare. Corolla nulla. Sexus po- lygamo-dioicus vel hermaphroditus. Stamina: Antherae numero- sae, serie simplici. Ovarium inferum vel semiinferum, placentis pluribus pluriovulatis. Stigma dilatatum sessile vel columnâ sty-_ linà suffultum. Periearpium indehiseens polyspermum. Embryon RAFFLESIACEAE. 683 RAFFLESIA. indivisum cum vel absque albumine. — In ramis praesertim hypogaeis stirpium dicotylearum parasiticae, germinatione subeorticali, demisso prius semine, e tuberculo proruptae, perigonio demum expanso in- tus in quibusdam pulchre colorato, diametri usque tripedalis, miran- da Florae indicae exempla sunt. L RAFPLESIA p. Rows. Polygamo-dioica. Perigonium 5- fidum, aestivatione imbricatâ, coron faucis annulari indivisâ. Co- lumna genitalium apice disciformi-dilatata, disci superfieie pro- cessubus styliformibus apice paucipilis, subtus antheris uniseria- libus prope peripheriam sessilibus, multicellulosis, poro dehiscentibus, in femine stirpe nanis non polliniferis. — In Indiâ aquosâ et ins. Philippinis, ramis hypogaeis vel epigaeis Cissorum innatae, disco in- sessae, bracteis obvallatac. 1. Rafflesia Arnoldi r. prown. Antherae viginti vel plures; styli indefinite numerosi conferti; annulus columnae baseos duplex; pe- rigonii diametri bi-tripedalis tubus intus ramentaceus. B. Brown in Fransact. Soc. Linn. Lond. XIII. p. 201, tab. 15—22 (masc.), XIX. p. 221, tab. 2226 (fem). — Rafflesia Titan Jack in Ma- layan Misc. Append. ad vol. 1. — Sumatra: ARNOLD, later door TEYSMANN, die de plant in ’slands plantentuin te Buitenzorg over- gebragt en door inenting der zaden op de stengels van Cissus voort- geplant heeft. 2. Rafflesia Patma er. Antherae viginti pluresve; styli indefinite numerosi conferti, perigonii tubus intus laevis ; diameter floris sesqui- usque bipedalis. Blume Flora Javae, Rhizanth. p. 9, tab. 1—3. R. Br. in Transact. Soc. Linn. Lond. XIX. p. 242. Mig. Anal. Ind. III. p. 24. — Noesa Kambangan, Java; op Cissus sca- riosa. — Padma of Pidémo jav. 3. Rafflesia Horsfieldii r. er. Styli indefnite numerosi, centra- les conferti; diameter florìs semipedalis. R. Brown in Transact. Soc. Linn. Lond. l. e. — Dubia species, ad alabastri iconem a cel. nors- FieLD allatam. An a praeced. satis differt? — Java (HORSFIELD). 4, Rafflesia Rochussenii revsu. et Binnen. (Tab, XXIX et RAFFLESIACEAE. 634 BRUGMANSIA. XXX). Dioica; antherae 15—16; styli antherarum numero pau- ciores abbreviati, versus centrum dispositi; disci margo duplicatus; annulus circa basin columnae unicus; diameter perigonii semipedalis, tubus intus ramentaceus;. femina antherarum rudimentis papillaefor- mibus. Feysm. et Binnend. Nat. Tijdschr. Neerl. Ind, 1. tab. Iet 1. Mig. Anal. Ind. UL. p. 23, tab. IT et III De Vr. Mémoire sur les Raffl Rochussenit el Palma, cum tabb. — Java (Teysa.). 5. Rafflesia Cumingii r. Br. Antherae 10—12; styli antheras nu- mero vix superantes abbreviati, exteriores (saepius 10) simplici serie, interiores (1—3) invicem subaequidistantes; annulus baseos columnae unicus; perigonii semipedalis diametri tubus intus ramentaceus. R. Br. in Transact. Soc. Linn. Lond. XIX. p. 243, Mig. Ll. e. — Rafflesia ma- nillana Teschem. in Boston Journ. Nat, Hist. IV. p. 63, tab. 6 (mas.). — Ann. and Mag. of Nat. Hist. X. p. 581, tab. 6.— Eiland Saman der Philipp. eilanden (cuMine). MH. BRUGMANSIA pLume. Flores hermaphroditi. Perigonii 5-fidi lacíniae bi- tri-fidae, acstivatione valvatae apicibus arcte in- flexis, Columna superne dilatata, apice excavato indiviso. Anthe- rae sub apice dilatato simplici serie adnatae, poro dupliei dehiscen- tes. Ovarium perigonio adnatum, placentis parietalibus indefinite numerosis. — Zippelia Reichenb. — Mycetanthe ej. serius. 1. Brugmansia Zippelii pr. Bijdr. Nat. Wetensch. IL. p. 422 (a. 1827). Fl. Jav. U. c.p. 15, tab. 3—6. R. Br. l. c. p. 244, Matricis involuerum basi persistens; bracteae florales ordine quina- rio spirales, oblongae fusco-purpurascentes, senectute nigrescentes ; perigonium subinfundibuliforme, album, carneum, senile fuscescens, intus ramentis fusco-lanatum ; antherae 88—50. — Java, in Bui- tenzorg, op de hellingen van den Salak, op Cissus tuberculata. Ordines polypetali CXXXIX-—CXTV vacant; unum jam oecu- pat sequens p. 164% omissus : Ordo XCI®%. GERANIACEAE suss. Herbae vel suffrutices, foliis stipulatis. Sepala 5 persistentia, magis minusve inaequalia, basi passim producta, aestivatione imbrí- GERANIACEAE. 685 GERANIUM. cata. Petala 5, vel 4, raro nulla, unguiculata, aequalia ef hypogyna vel inaequalia basi inter se vel cum calyce connata, aestivatione con- torta. Stamina utplurimum basi monadelpha, hypo- vel perigyna, duplici vel tripliei petaloram numero, nune abortiva. Ovarium 5- loculare, loculis biovulatis, ovulis pendulis. Styli 5 eirca axim cen- tralem aniti, Coeei 5 monospermi, a basi inde ab axi soluti caudati. Albumen nullum. Embryon curvatum. 1. GERANIUM zins. Sepala petalaque 5 aequalia. Stamina 10 fertilia, alterna majora basi glandulâ nectarifluâ. Carpello- rum rostra introrse glabra, elastice a basi ad apicem ab axi soluta et spiralia. 1. Geranium ardjunense zour. in Nat. en Geneesk. Arch. IL. p. 585. Caulis stolomifer; folia longissime petiolata, orbicularia pal- mato-7-partita, lobis 3 — 4efidis triplinerviis, laciniis integris obo- vatis acutis; peduneuli solitarii vel gemini axillares, petiolo breviores, hirsuti, medio bibracteolati, 1-flori, bracteis linearibus acutis; sepala ovata mucronata 3-nervia, corolla rosca. — Java, op de rotsen van den Ardjoeno en Tengger, 8—11,000' (zor n. 2246). ADDEND A. DILLENIACRAE, p. 11. Dilleniae speciosac adde: Songium Rumph. HL. Amb. 1. p. 140, tab. 45. 1, Dillenia serrata ruuns. Transact. Soc. Linn. Lond. 1. p. 201. DC. Prodr. 1. p. 76. Folia elliptico-oblonga acuta serrata; pedun- euli triflori, petala extus flava. Songius fem. Rumph. Ll. c. p. 142, tab. 46, — Celebes. Java. CRUCIFERAE, p. 94. 5. Nasturtium obliquum zou. in Naf. en Geneesk. Arch. Neerl. Ind. IL. p. 530. Folia glabra lyrato-pinnati- fida, foliolis suborbicularibus repandis basi oblique cordatis; petala calycem superantia albida; siliquae compressiusculae suberectac. — „ Planta fecundissima etiam in Horto bogor. citissime fructificans, contra _N. officinale, quod in Javae montosis frequentissime vegetat, sed nunquam floribus frutibusque invenitur.” — Oost-Java, langs de rivieren der bergstreken 7000’ (zorn. n. 2211). EUPHORBIACEAE. 656 ADDENDA. VIOLARIEAE, p. 112. 1. Viola inconspicua Bl. — Zoll. Nat. en Geneesk. Arch. II. p. 580. Caulis subterrancus; folia longe petiolata triangularia acuta (interdum elongata) cordato-hastata, angulis ob- tusis in petiolum decurrentibus, calloso-crenata; pedunculi petio- lum aequantes uniflori, stipulae et sepala linearia acuta, corolla.…. Affinis N, betonicaefoliae su. — West-Java, 3500’. p. 114. — 9, V, arcuata Bl. Zoll, Le. p. 5S1. — Oost-Java, 1—10,000' (zour. 2170). p. 212. Tiliaceae. — Monoceras lanceolatum, adde: M. grandi- florum Hook. Bot. Mag. tab. 4680 (Elaeocarpus grandiflorus Smith in Rees Cycl. n. 5). p. 216. n. 6. deleatur, quae bis enumerata. EUPHORBIACEAE, p. 353. —- ZOLLINGERI observ. (Nat, en Gen. Arch. IT), infauste praetervisae heic inserendae : p. 365. 3. Andrachne australis zou. /. c. II. p. 17, n. 139. Fl. axillares nunc utriusque sexus mixti, nunc super. fem. apetali, inf. masc. fasciculati minores bracteati; calyx et corolla 5-mera, discus hypogynus 5-phyllus, phyllus bifidis. — Zuid-Java. p. 375. Glochidionopsis sericea, adde: Glochidion sericeum Zoll. l.c. IL. p. 585. — Genus Blumeanum haud servandum esse censet. p. 376—78. 11. Glochidion moluccanum Bl. — Zoll. l.c. IT. p. 584, n. 2158. p. 376. 4%, Glochidion Zollingeri mro. (n. sp. Zoll. IL. p. 504, n. 2260). Arbor ramis pinnaefornibus fulvo-tomentosis; folia e basi rotundatâ vel subeordat ovata acuminata rugosa, supra glabra, subtus subhirsuta, capsulae 4—6-coccae depressae profunde sulcatae hirsutiusculae. — Java, op den Ardjoeno, 4—4000’, p. 378. 13% Glochidion subscandens zour. /. c. p. 534, n. 2443. Frutex subscandens, ramis virgatis, ramulis pinnaeformibus; folia elliptica inaequilatera longe acuminata glabra; fl. axillares fascicu- lati, masc. longe pedicellati càducissimi, fem. sessiles 1—3, calycis laciniae crassae strictae ercctae, styli 3 basi connati, stigmatibus bre- MYRTACEAE. 687 ADDENDA, vibus erectis, capsula 3-cocca depressa glabra. — Non vidi, anne a Gl, eyrtostylo differt ? — Java, zuidkust van Malang. p. 384. Aleurites vernicea ej. l. c. p. 40 — Klaeococca verni- cea Bl. | p. 387. 5. Claoxylon graciliflorum idem ac Claoxylon affine zour. l.c. p. 583, n. 2291, quod itaque restituendum. — Oost-Java. p. 412. Junghuhniae glabrae, adde: Codiaeum obovatum Zoll. le. p. 593, n. 2435. — Kuststreken van Zuid-Oost-Java. p. 410. Adde: Pterococcus glaberrimus Hassk. Fl, bot. Zeit. 1842, Beibl. Il. p. 49. p- 414. 4. Carumbium giganteum mio. /lomalanthus giganteus Zoll. l.c. p. 584 (n. 2524). Arbor vasta, foliis subtus glaucescen- tibus villosulis, junioribus peltatis, gemmis elongatis caudicantibus nitidis. — Ultro cum C. populif. conferatur. — Non vidi. — Oost- Java 3—6000'. — Toenjoeng sund. Voluminis 1. part. T. adhuc addenda: MYRTACEAE, p. 405. 3. Leptospermum recurvum noox. fil. lcon, Pl. nov. ser. V. tab. 893. Fruticulus ramosissimus prostratus vel erectus, ramis creberrrime cicatrisatis, ramulis sericeo-pubeseentibus; folia parva patula recurvaque obovata vel obovato-spathulata sub- acuta marginibus recurva, supra convexa medio sulcata, subtus dense sericea vel glabrata ; flores (pro specie) majusculi ramulos terminan- tes, fructus depressus, medio tubo calycis incrassato cinctus, valvis 5 superne liberis. — Borneo, den top van den Kini Baloe 7000— 8500’ overdekkend (Low). Genus adhuc dubium, an Erythropaleis (p. 704) affine? GYNOSTEMMA prume. Flores dioici. Masc. Sepala peta- laque (calycina) 5. Stamina 5, monadelpha, extus antherifera, an- theris in annulum fere connatis, bilocularibus. Fem. Calyx et co- rolla maris. Ovarium semiinferum 3—4-loculare, loculis uniovu- latis. Stigmata 3—4 persistentia: Drupa baccata globosa, nu- cleis 3—4, monospermis. Embryon inversum exalbuminosum. 1. Gynostemma pedata zr. Bijdr. p. 23. Folia 3— 5 —T-pedati- PORTULACEAE, 6SS ADDENDA. secta, segmentis ovato-oblongis grosse serratis ; panicula axillaris. — Java, in de bergstreken van Buitenzorg, Tjandjoer en Krawang. 2. Gynostemma simplicifolia nu. /. c.p. 24. Folia ovato-oblonga mucronato-acuminata repando-serrulata glabra; racemi paniculati axil- lares et terminales. — Java, in Krawang. PORTULACEAE, p. 1065. IX. ADENOGRAMMA mreicug, Calyx persistens vel deciduus globosus vel ovoideus, 5-partitus, laciniis margine et intus coloratis. Corolla nulla. Stamina 5, basi in annulum membranaceum hypogynum cohaerentia, sepalis al- terna, filamentis filiformi-subulatis, antheris versatilibus. O va- rium uniloculare, ovulo unico, funiculo e basi adscendente libero appenso. Stylus filiformis, subobliquus, stigmate capitato. Cap- sula chartacea indehiscens, conica, recta anceps vel lenticularis oblique acuminata. Seminis testa membranacca. Embryon un- cinatum vel arcuatum, albumen farinosum cingens. — Suffrutices vel herbae, sequente exceptâ, capenses, graciles ramosae, foliis verti- cillatis, obsoletissime stipulatis, fl, unbellatis axillaribus. 1. Adenogramma oppositifolia nassk. ín Fl. bot. Zeit. 1851, p. _ 754, Folia opposita lineari-oblonga utrinque attenuata, apice nune mucronulata, obsolete serrulata, nune spathulato-oblonga aut obovata vix acuta, basi in petiolum attenuata, capsula indehiscens, apice cor- dato compressa elevato-marginata samariformis— Java, oostelijk en middengedeelte in de bergstreken (suncu.). p. 1072. 66, Nepenthes villosa noor. fil. Icon. Pl. rar. IX. {ab. 888. Bot. Mag. tab. 5080. Rufescenti-villosa; folia petiolata, ascidia caulina amplissima cylindrica antiee lamellis 2 longitudina- hibus longe fimbriatis, oris insigniter elongati valde obliqui margo latissimus reflexus, plicatim striatus, operculum ovatum, intus glan- dulis concavis numerosis punctatum, basi medio carinatum ; racemi_ masc. densiflori, pedicellis simplicibus fasciculatis; capitulum ex 6 antheris. — Borneo, op de Kini-Baloe, 8000' (nueu Low.), Sa- rawak (THOM. LOBB). NDE A ORDINUM, GENERUM ET SPECIERUM. (SYNONYMA OMNIA OMISSA). Abelmoschus 151, esculentus, fieulneus, Hänkeanus 152, moschatus 151, Vrie- scanus 152, Abroma 182, augusta, denticulata, fastuosa, javanica 183, mollis 184, Abutilon 143, albescens, asiaticum 145, atropurpureum 146, auritum 147, fur- furellum 145, Guichenotianum 146, hirtum 145, indicum 146, neurocarpum, polyandrum 144, stipulare 147, sundaicum 143, timorense 146. Acalypha 404, amboinensis 405, amentacea, bracteata, Caturus, ciliata 406, densiflora, grandis 405, hispida, indica 404, integrifolia 405, muralis, pani- culata, pilosa 406, Acer, laurinum 582. ACERINEAR 581, Achudemia 237, javanica 238. Aconceveibum, trinerve 389. Acronodia, punctata 213. Acronychia, arborea, laurifolia, trifoliata 668. Acrotrema, costatum 10. Actephila, bantamensis, javanica 816. Adansonia, digitata 167. Adelia 388, cordifolia 389, javanica 388, nereifolia 389. Adenocrepis, javanica 357. Adenogramma 687, oppositifolia 688, Adenogynum, discolor, odontophyllum 400. Adinandra 476, acuminata 478, dasyantba, dumosa, excelsa, javanica, Sarosan- thera, trichocarpa 477. Aegle, Marmelos, sepiaria 526. Aglaia, argentea, elliptica 543, inaequalis 544, odorata, odoratissima, speciosa, En a Sulingi 543. Agyneia, bacciformis 367, hirsuta 368, impubera, multilors, ovata 367, pinnata, pubera, sinica 368. zE 2 Ailanthus, glandulosa 678, moluccana 679. Aleurites 884, triloba 385. Allophylus 575, Blancoi, falvinervis 576, sundanus, timorensis 575, Alsodeia 115, Brownei, cymulosa, echinocarpa, glabra, haplobotrya, Hornerí 116, Horsfieldii, javanica 117, macrophylla, obtusa 115. Ambora 74, fieus 75. Amoora, Aphanamixis 535, timorensis 536. AMPELIDEAE 600. Flora van Ned. Indië. 1, — 2e Afd. 690 ÄMYRIDEAE G4l. ANACARDIEAE 629. Anacardium, occidentale 624. Anamirta, Coeculus, flavescens 79. Anazagorea, javanica, zeylanica 49. Andrachne 365, australis 686, fruticosa, tencra 365. ANCISTROCLADEAE 587, Ancistrocladus, pinangianus 587. Anemone, sumatrana 5. Anisonema 374, dubium, eglandulosum, intermedium, Zollingeri 375. Anisoptera 500, bantamensis, costata, marginata, polyandra 501. _Ánona 33, muricata, reticulata 34, squamosa 383. ANONACEAE 20, Antiaris 291, innoxia 292, toxicaria 291, _Âneslea, crassipes 488, Antidesma 422, Bunius 423, coriaceum 425, diandrum 424, digitaliforme 423, frutescens 428, heterophyllum 423, lanceolatum, leptocladum 424, litorale 429, minus 424, montanum 427, nitidum 423, oblongifolium 426, paniculatum 427, pleurieum, pubescens, rostratum 426, Rumpbii 428, salaccense, stipularc 424, tetrandrum 425, tomentosum 427, velutinum 428. ANTIDESMEAE 422. Aparisthmium, javense 407. Aphananthe 218, philippinensis 219. Aporosa 430, aurita, frutescens 431. APOROSEAE 480, 5 Argemone, mexicana 92. Aromadendron, elegans, glaucum 16. Artabotrys 38, Blumei, bne intermedius, odsmaGsian ene 39. ÄRTOCARPEAE 276. Artocarpus 284, Blumei 285, One 288, echinata 236, elastica 285, glauca, glaucescens 288, heterophylla 287, incisa 285, integrifolia 287, Kertau, La- koocha 287, lanceaefolia 289, lanceolata, nitida 288, polyphema, rigida 286, tylophylla, venenosa, Zollingeriana 289, Arytera, litoralis, montana 568. Aspidandra, fragrans 411. Aspidopterys, elliptica, hirsuta, tomentosa 586. Atalanta, monophylla 519, Atalaya, salicifolia 579. AURANTIACEAE 518. _ Averrhoa, Bilimbi, Carambola 135. _Azadirachta, indica 533. __ BALANITEAE 549. Balanites, Roxburghii 549. Baliospermum, axillare 410. _BALSAMINEAE 130. Bennettia, Horsfieldii 105. _BERBERIDEAE 87. Berberis, horrida, nepalensis 88. _Bergsmia, javanica 111, Bischofia, javanica 363. Bira 107, Orellana 108, 691 Blancoa, arborea 572. Bleekeria, Zollingeri 407, Bleekrodea, insignis 282. Boehmeria 249, celebica 254, clidemioides 252, compacta, erythropoda 255, glomeruliflora, heterophylla 250, humilis 253, latifolia 251, macrothyrsa 255, microcarpa 254, mollicoma 255, moluccana 254, monticola 251, neglecta 250, nivea 253, parvifolia, rugosissima 251, scabrella, sumatrana, tomentosa 252, Boschia, excelsa 168. Botrymorus 282, paniculata 288. Bouea 634, angustifolia, Gandaria, myrsinoides, oppositifolia 633. Brathys, japonica 518. Briedelia 364, collina, diversifolia 365, glauca, ovata, stipularis, tomentosa, Zollingeri 365. Brucea, glabrata, sumatrana 680. - Brugmansta, Zippelii 684. Buchanania, arborescens 636, auriculata 637, florida 638, insignis 636, longifo- lia, lucida 636, macrophylla, petiolaris 637, polybotrya 638, sessilifolia 637. Büttneria 184, angulata 185, flaccida, Reinwardtii 184, BürTNERIACEAE 180. Cadaba, capparoides, indica 97. Catophyllum 509, dasypodum, hirtellam 511, Inophyllum, javanieum 510, lan- ceolatum, spectabile 511, tetrapterum 510, tomentosum 512, venulosum 511. Calpandria, lanceolata 492, quiscosaura 493, Calpigyne, frutescens 408. Calysaccion, ovalifolium 512, CAMELLIACEAE 488. Cananga, odorata 40. Canartopsis, altissima 651, angustifolia, aspera 653, decumana 652, denticulata 654, glabra, hirsuta 653, hispida 652, paucijuga 653, villosa 652. Canarium 642, commune 643, denticulatum 644, dichotomum, eupteron 648, gilvescens 650, glaucum 645, Kipella 646, Kitenga 647, Korthalsii 645, lae- vigatum 648, legitimum 647, littorale 645, longiflorum 647, luzonense 651, Mehenbethene 643, microcarpum 646, montanum 649, oblongifolium 645, rigidum 648, rostratum 647, rubiginosum 651, rufescens 650, rugosum, ser- rieuspe 649, serrulatum 646, sylvestre 644, tomentosum 644, virgatum 650, zephyrinum 643. CANNABINEAE 275. Cannabis, sativa 275. CAPPARIDEAE 95. Capparis 98, Billardieri 99, callosa 99, dealbata 100, elliptica 101, erythro- dasys, foetida 99, lanceolaris 101, mariana 100, micracantha 99, nigricans, oxyphylla, pubiftora 100, Roxburghii, sepiaria, salaccensis, subacuta 101, zl cordata, trapeziflora 99, tylopbylla 101. Cardamine, decurrens 94. Cardiospermum 577, Halicacabum, luridam, mierocarpum 578. Carumbium, amboinicum 413, giganteum 686, pedicellatum, Rn 414. Cargospermum, moluccanum 591, serrulatum 592, Castela, laevigata 675, Catha, montana 589. Cedrela 548, inodora, Teysmanni 549, Toona 548, CEDRELEAE 546. 44* 692 CELASTRINEAE 587. Celastrus 589, alpestris, monosperma, panieculata, racemulosa, repanda 590. CELTIDEAE 214, Celtis 220, hamata, mollis 22}, reticulosa 222, timorensis, Waitzii 221. Cephalotrophis, javanica 281, Ceramanthus 371, gracile 372. Chavica 438, Benthamiana 440, Betle 439, Blumei 442, celebica 446, Chaba 443, corylistachya 447, eonsanguinea 439, densa 443, lanceolata, Lesscertiana 445, macrostachya 441, maculata, majuscula 445, Melamiris 442, miniata 440, officinarum 444, populifolia 443, pseudo-melamiris 441, Rafllesii 446, Rox- burghii 440, sarmentosa 441, Siriboa 438, sphaerostachya, sundaica 446, vi- minalis 444, Wallichii 448. Cheilosa, montana 410, Chionotria, rigida 530, Chisocheton, divergens, patens 537. Cicca, nodiflora 372. Cipadessa, fruticosa 533. Cissampelos 84, Pareira 55. Cissus 601, aculeata 604, adnata 606, arachnoidea 607, Blumecana 605, cinerea 602, compressa 606, coriacea 605, cyanocarpa, dichotoma 603, discolor 606, geniculata 602, hirtella 602, Javana, Landuk 607, laevigata 604, latifolia 607, leucvcarpa 603, macrophylla 607, mutabilis €05, nodosa 606, papillosa, per- gamacea 601, pubinervis 602, quadrangularis 606, repens 6083, repanda 608, | rhodocarpa 602, scariosa 604, serrulata 603, thyrsiflora 604, timorensis 601, E tuberculata 604, E Citrus 526, amara, Aurantium 527, Bergamia 529, crassa 528, decumana 526, Limetta 529, Limonellus, Limonum, macracantha 528, madurensis 527, medica 528, nobilis 527, obversa 529, ovata 528, Papaya 529, Papeda 530, pyriformis 527, vulgaris 528, nen in Cladogynos, orientalis 408. En E Claoxylon 385, afne 686, erythrophyllum 387, glabrifolium 387, graciliflorum Ee 386, indicum 385, longifolium, minus, molle 386, rubescens, stipulosum 387, Clauseniu, excavata 524, nana 525, timorensis, Willdenowii 524. Cleidion 408, javanicum 409. Clematis 2, biternata 4, coriacea, fulva 3, Gouriana, javana 4, Leschenaultiana 9, smilacifolia 2. Cleome, aculeata 96. CLUSIACEAE 505. Cnesmone, javanica 409. Cocculus 81, glaucescens, glaucus 82, laurifolius 81, lucidus 82, o valifolius 81, 5 villosus 82, _ E —___Codtaeum, moluccanum 383. é Coelodepas, bantamensis 398. Columbia, celebica, javanica, serratifolia 205. Commersonia 181, echinata 182. CONNARACEAE 657, Connarus 662, falcatus 663, ferrugineus 666, furfuraceus 664, Gaudichaudi 662, _ grandis 663, Hasseltii 662, lucidus 666, mutabilis 664, neurocalyx, obtusi-_ _ folius, oligophyllus, polyanthus 665, semidecandrus 664, Spanoghei 663, vil- losus 666, Wallichii 665. ë Conocephalus 283, acuminatus, ellipticus, microphyllus 284, suaveolens 288. 693 Cookia 523, glabreseens 524, punctata 523. Corchorus, acutangulus, capsularis 194, olitorius 195. Coscinium 76, Blumeanum 77. zi Covellia 322, composita 324, congesta 324, cuneata 326, dasycaula 322, didyma 327, hispida 323, lepicarpa 328, leucopleura 326, mollis 326, racemifera 325, radiata 828, rapiformis, Ribes 325, stictocarpa 327, subdenticulata 323, sub- opposita 327, ternatana 324, tuberculata 325, umbonata 323, venosa 326, volkameriaefolia 324, Zollingeriana 322. Covilhamia, ovata 180. Crataeva, magna, Tapia 102. Cratoxylon 515, Blancoi 517, celebieum, claudestinum 516, cuneatum, glaucum 517, Hornschuchii 516, myrtifolium 517, polyanthum, racemosum, suma- _tranum 516. Croton 379, albicans 381, argyratum, aromaticum 380, bicolor 381, denticula- tum 380, dioicum, glabrescens 382, laevifolium- 380, muricatum, pauciflorum 382, sumatranum 881, tiglioides 380, Tiglium 379, Zollingeri 381. Crucirerau 92, 685. } Cubeba 448, bantamensis 450, canina 449, crassipes 448, lanata 450, Lowong 449, mollissima 450, Neesii 449, officinalis 448, phyllosticta 450, segetum 451, sumatrana 448, venosa 450, Cubilia, Blancoi, Rumphii 553. Cudranus 290, acuminatus 291, amboinensis, obovatus, pubescens 290, suma- tranus 291. : Cupania 564, acuminata 567, diplopetala 565, fuscescens 567, Lessertiana, Min- jalien 566, mutabilis 565, obtusa 567, pleuropteris 564, regularis 565, su- matrana 566, Zippeliana 565. Cyathocalyx, zeylanicus 88. Cyclea 85, peltata 86. Cyclostemon 360, longifolium, macrophyllum, mucronatum 361. Cypholophus 262, Blameanus 263, macrocephalus 262, melanocarpus, prostra- tus 263, rufescens 262, vestitus 263. Datechampia, bidentata 417. Dapania, racemosa 134. Daphniphyllum, glaucescens 431. Delima, sarmentosa 7. Delimopsis 9, hirsuta 10. Dicraea, dichotoma, Wallichii 458. Didymochiton 539, Gaudichaudianum, Leschenaultianum, nutans 540, zen Dillenia 11, aurea, elongata, grandifolia, ovata, pentagyna 12, serrata 685, speciosa 11, 685. DILLENIACEAE 6, 685. DrosmcaE 667. Diplophractum 204, auriculatum 205. DiPTEROCARPEAE 495. Dipterocarpus 496, balsamifer 498, Baudii 497, elongatus 498, fulvus 499, gracilis, Hasseltii 497, littoralis 496, marginatus 499, oblongifolius eden quegonus, retusus, Spanoghei 497, Tampurau 498, trinervis 496, validus 498. Discostigma 508, grandifolium, rostratum 509, Distemon 214, indicum 275. gj Dodecastemon, Teysmanni 360. Dodonaea, angustifolia, Burmanniana 580, Waitziana 581, 694 Dracontomelon 638, costatum 639, cuspidatum 640, mangiferum, sylvestre 639. Drosera, Burmauni, indica, lanata, spathulata 120, DROSERACEAE 119. Dryobalanops, Camphora 499. Durio, zibethinus 167. Dysozylon, acuminatissimum, alliaceum 536, laxiflorum 537, longifolium 536, macrocarpum, laxiflorum, simiie, spiciflorum 537. Echinocarpus 108, Sigun 109. Echinus, trisulcus 398. Elaeocarpus 207, adenopus 209, angustifolius 211, ecyaneus 208, fissistipula, floribundus 210, glaber 209, longifolius 210, macrophyllus 209, nitidus, oblongus 208, oppositifolius, parviflorus 211, resinosus 210, serratus 208, stipnlaris, tomentosus 209. Elaeodendron, ellipticum 591. Llaeococca, vernicea 384, 683. Elatine, ammannoides 119. ELATINEAE 118, Elateriospermum 411, Tapos, Tokbrai 412. Klatostema 240, acuminatum 244, Brongniartianum 242, cuneatum 246, cyr- tandraefolium 240, eurhynchum 244, glaucescens 245, gracile 247, hirsutum Ë: 243, Junghuhnianum 246, lancifolium, longifolium 244, maerophyllum 241, maculatum 242, manillense 243, molle, nigrescens 241, obovatum 246, palu- dosum 241, parvifolium 245, parvum 247, pedunculafum 242, podophyllum, rigidum 245, sesquifolium 243, sinuatum 247, strigosum 246, thibaudiaefo- lium 242, ulmifolium 240, Urvilleanum 245. Ellipeia, cuneifolia 27. Emblica, officinalis 372. Enchidium, verticillatum 363. En Epicharis 538, altissima, cauliflora, densiflora, sericea, setosa, speciosa 539. Epirhizanthe 127, eylindrica, elongata, lincaris 128. Eriodendron 165, anfractuosum 166. Erioglossum 578, edule 574. Kriorhaphe, panicea 190. Erythrostigma, diversifolia 656. Euphorbia, antiquorum 418, bimensis 420, canariensis 422, Chaemaesyce, con- genera 421, lactea 418, laevigata 419, nereifolia 418, orbiculata 421, piluli- fera 420, plumerioides 419, pubera 422, reniformis 421, Rothiana 419, ser= rulata 421, tbymifolia, Tirucalli 420, tomentelis 421, trigona 419, EUPHORBIACEAE 353. 686. Lurya 470, anceps 472, augustifolia, Blumeana 475, clandestina 476, conco- _—_ arpa 471, confinis 475, euprista 474, glabra 472, grandis 471, Hasseltii, _— myrtifolia 473, nitida 472, obovata 470, phyllanthoides 472, reticulata 471, rostrata 475, Roxburghii 476, serrata 474, timoriensis 476, trichocarpa 473, virens 472, Wallichiana 474, Zollingeri 471. Eurycoma, longifolia 681. nd Huthemis 674, leucocarpa, minor 675 Evia, acida 640, amara 641. Evodia, glabra, incerta, latifolia 672. Evonymus, javanicus 588, sumatranus 589. Breoecaria, Agallocha 415, bicolor, integrifolia, oppositifolia, virgata 416. Fatoua, lanceolata 282. « 695 Ferronia, Elephantum 525. Fibraurea, tinctoria 87. js Ficus 293, acuminatissima 303, adhaerens 318, alba 294, albinervia 315, allu- tacea 319, Altimeraloo 311, Ampelas 303, angulidens 810, apiculata 296, as- periuscula 300, aurita 313, balica 314, bandana 301, barbata 321, basiden= tula 814, biglandulosa 298, brevicuspis 315, brevipes 805, celebica 313, cerasiformis 307, chloroleuca 294, chrysocarpa 802, compressicaulis 871, erenulata 321, Cumingii 301, cuspidata 308, Decaisneana 312, decipiens 297, difformis 298, disticha 316, elegans 294, fallax 308, filiformis 821, fulva 296, geminifolia 3138, gibbosa 308, gossypina 294, grandifolia 309, grewiaefolia 306, hederacea 310, heterophylla, hirta 297, humilis 299, Hunteri 296, hyp- sophila 303, laeta 312, lanata 317, lancifolia 304, leucocoma, leucoptera 295, Lobbii 305, maeropoda 316, melinocarpa 302, muriculata 299, nivea 294, obliqua 300, obscura 302, obtusidens 305, oligosperma 319, paradoxa 308, parasitica 310, parietalis 307, pedunculata 316, peltata 821, philippinensis 811, pisifera 301, platycaula 318, politoria 298, polycarpa 800, pulchra 309, pungens 296, purpurascens 299, quercifolia 297, radicans 306, raridens 309, recurva 817, Remblas 304, renitens 316, rostrata 307, rupestris 322, sagittata 810, sclerocoma 302, scleroptera 314, septica 811, serpyllifolia 322, Spano- gheana 317, strigosa 318, subopaca, subracemosa 320, subulata 311, sym- phytifolia 301, Tadjam 312, Teysmanniana 319, tondana 305, toxicaria 293, trachycoma 304, tricolor 295, ulmifolia 299, uniglandulosa 309, urnigera 318, urophylla 306, variabilis 819, variegata 320, vasculosa 315, villosa 317, Wassa 298. Firmtanta, colorata 178. Flacourtia, inermis 103, Jangomas, montana 105, rotnndifolia, Rukam, sapida, sepiaria 104. FLACOURTIANEAE 102. - “Fleurya 227, aestuans 228, cordata 227, cymosa 228, glechomaefolia, globuli- fera 229, interrupta, ruderalis 228. “Fúindersia, amboinensis 547. Flüggea 355, javanica, mierocarpa, serrata 356. Fumaria officinalis 92. Galearia 429, affinis 430, Finlaysoni 429, fal va, Jackiana, pedicellata “430, phlebocarpa, sessilis 429. Galumpita 223, cuspidata 224. Ganophyllum, faleatum 655. 7 Garcinza 506, Cambogia, celebica 507, cornea 506, dioica, javanica, lateriflora 507, longifolia, Mangostana 506, timorensis 508. Garuga 654, floribunda, pinnata 655. Gelonium, bifarium 389, glomerulatum, spicatum 390. GERANIACEAE 684. Geranium, ardjunense 685. Girardinia, zeylanica 233. make celtidifolia, costata Ee nervosa 222, parvitoliss Fhamnifolia 223, subaequalis 222. Glochidion de 686, arborescens 376, eyrtostylum, eriocarpum 378, fulvira- meum 376, glaucum 378, leucogynum 376, littorale, lucidum, lutescens, ee crocarpum 877, molle 378, moliccanum, obliguum, obscurum eid he ei lium, pubescens, rubrum 378, subscandens 686, villosum 376, Zollingeri Glochidionopsis, sericea 375, 686. 696 E Gluta 623, Benghas, velutina 624. Glycosmis 521, chlorosperma 522, cyanocarpa 521, macrophylla, pentaphylla 522, simplicifolia, trifoliata 521. Gomphia, glaberrima, magnoliaefolia, sumatrana 675. Goniochiton, arborescens 540. Goniothalamus, giganteus, macrophyllus, malayanus 28. Gordonia, acuminata, excelsa 489. Gossypium 161, arboreum 163, indicum, micranthum 162, purpurascens, reli- giosum, vitifolium 163. Grewia 199, abutilifolia 20}, acuminata 200, ancolana 201, apetala 199, Blumei 202, celtidifolia 201, columnaris 202, eriocarpa 201, excelsa, guazumaefolia, hirsuta 200, inaequalis 202, involucrata 203, laevigata 199, Microcos 202, multiflora 200, oblongifolia 199, odorata 201, omphaecarpa, opaca, oppositi- * folia 204, paniculata, scabra 203, tomentosa 200. Guatteria, bifaria 45, biglandulosa 48, glanca 49, imbricata, incerta 47, Jen- kinsii 46, lateriflora 47, littoralis 46, longifolia 45, maecrophylla 47, mem- branacea, nitida 46, oxycarpa 49, pallida 47, Parveana, rufa 48, suberosa 45, Torarlak 48. Guazuma, tomentosa 185. Gynandropsis, pentaphylla, speciosa 96. Gynostemma, pedata, simplicifolia 687. Hlabzelia, acuta, ferruginea, oxyantha 37. Harpulia, cupanioides, rupestris 570. Harrisonia, Brownii 677. F Hartighsea, excelsa, mollissima 538. E Hedycarpus, javanicus, lanceolatus, malayanus 359. E Helicteres, Isora 169. Lemicyclia, rhacodiseus 411, Hemigyrosa, Perrottetii 568. : ze Heritiera 179, attenuata 180, littoralis 179. Heynea, multijuga, quinquejuga 542. ee Hibiscus 153, elatus 154, flculnoides 158, farentus- 161, grewiaefolius, hirtus, 155, Lampas 154, lepidospermus, lunarifolius 159, micans 160, mutabilis 158, panduraeformis 157, petiolosus 159, radiatus 160, rosa-sinensis 156, Sabda- riffa 158, surattensis 161, syriacus 158, tiliaceus 153, timorensis 156, tubu- losus 158, venustus 155, virgatus 156, vitifolius 160, vulpinus 157. Hippocratea 599, eassinoides 600, Glaga, indica, macrantha 599, pauciflora, rigida, salacioides 600. HrPPOCRATEACEAE 596. Hiptage 585, javanica 586, Madablota 585. Hopea, Balangeran 503, Sangal, selanica, sericea 504, Houttuynia, cordata 457. Hugonia, mystax 136. __HUGONIACEAE 135. Hara crepitans 417. Hydnocarpus, glaucescens 110. Hydrobryum, Grifithii, griseum 459. Mydrocera, triflora 132. HrYPERICINEAE 512. __Hyrtanandra 260, hirta, pentandra 261, triandra 262, den densifolia, Horsfieldii, triflora 594. 697 ILICINFAR 598, . Jmpatiens, angustifolia, Balsamina, chonoeeras 130, hirsuta, javensis, Jatifolia 131, mierantha, minatiflora 132, radicans 131. Trina, Diplocardia 557, glabra, tomentosa 558. IXIONANTHEAE 404° Azrionanthes, icosandra, petiolaris 494, reticulata 495. Jagera 563, glabra, speciosa 564, Janipha Manihot 392, Jatropha 391, Curcas, multifida 392. Jonidium, enneaspermum, frutescens 115. Junghuhnia, glabra 412, 686. Kadsura 18, eauliflora, scandens 19. Kibara, coriacea 73. Kirganelia, timorensis 373. Kleinhovia, hospita 186. Lachnopetalum, glabrum 557. Lahia, kutejensis 168. Lansium 544, aqueum, domestieum, humile, sylvestre 545. Laplacea, marginata, ovalis, vulcanica 490. Laportea 229, amplissima 232, costata 231, erenulata, decumana 230, Gandi- chaudiana, microstigma 232, oblongata 231, pcltata 230, stimulans 231. Lasiolepis, Benncttii 678, Lecanthus, Wightii 238, Leea 609, aculeata 612, ancolana 611, aurantiaca, hirsuta, hirta 612, humilis 611, javanica, polyphylla, rubra 610, sambucina 611, simplicifolia 612, su- matrana 611, suudaica 610. LEEACEAR 609. Leiocarpus, arborescens, fruticosa 362. Lepidopetalum, Perrottetii 569. Lepisanthes 562, angustifolia 563, heterolepis, montana 562. Leptocnide, heterophylla, rubricaulis 256. Leptospermum, recurvum 687. Leucosyke 264, alba, bimensis 265, bornensis, celebica 267, celtidifolia, elon- gata, falcata 266, hispidissima, javanica 265, mutabilis 266, rubiginosa, su- matrana 267, villosa 266. Limacia, oblonga, triandra, velutina 80. Liemonta, acidissima 520, angulosa, diphylla 521, spinosa 520. Lophostylis, javanica 128. Maeclura, javanica 280. Macropiper 437, Reinwardtianum 438. ' MAGNOLIACEAE 13. Malachra, horrida 149. Malaïsta 281, tortuosa 282. MALPIGHIACEAE 582, Malva, timoriensis 137. MALVACEAE 137. Malvastrum, ruderale 138. Mammea americana 508. zis Mangifera 627, altissima, foetida, Horsfieldii 632, indica 628, Kemanga vee laurina 629, macrocarpa 634, minor 631, mucronulata 633, Parih 630, rigida, similis, spathulaefolia 633, sumatrana, Taipan 631, timorensis 693, utana 654. 698 Manglietia, glauca, Macklottii, Oortik 15. Maoutia 273, ambigua 274, odontophylla 273, platystigma, rugosa, setosa 274. Mappa 401, denticulata 403, hispida 402, hypoleuea 404, moluccana 402, ja- vanica, rhynchophylla 403, stricta 402, tanaria, tomentosa 401, trichocarpa 402. Matthaea, sancta 74. Melanococca 673, tomentosa 674. Melanolepis, callosa, multiglandulosa 399. Melanthesa 370, anceps 371, cernua 370, racemosa 371, rhamnoides 370, rubra, rupestris 371, virgata 370. Melkania, incana 191. Melia, arguta 532, Azedarach 533, Candollei 532, sambucina 533, tomentosa 532. MELIACEAE 530. Meltosma 612, confusa 616, cuspidata 617, ferruginea 616, floribunda 615, fru- ticosa 614, glauca 615, hirsuta 616, lanceolata, laurina, lepidota 614, nitida, simplicifolia 613, sumatrana 617. Merrosmear 612, Melochta, acutangula, Burmanni 187. Melodorum 34, elegans 36, fulgens 85, Kentii 36, lanuginosum, latifolium 35, manubriatum 85, pisocarpum 37, prismaticum 86, sphaerocarpum 35. MENISPERMACEAE 75. Mesua, ferrea 509. Michelia, Champaca 16, longifolia, montana 17, parviflora, Tsjampaca 18, ve- lutina 17. 3 Milnea, montana 544. Miliusia 51, velutina 52. Mitrephora 30, diversifolia 32, excelsa, humilis, macrantha 31, multiflora 82, obtusa 81, polypyrena 32. Mlniopsis, Hookeriana 459. Monetia 595, barlerioides 596. MONIMIACEAE 73. Monoceras 211, atrovirens, ferrugineum 213, lanceolatum 212, 686, luzonieum 213, obtusum, petiolatum, robustum 212. Morocarpus 271, affinis, dichotomus, longifolius, sororius 272. Morus, indica 279, macroura 280. Muldera 455, baccata 456, cordata 455, recurva 456. Munronia 534, javanica 535. Murraya, exotica 522, heptaphylla, tongifolia, sumatrana 523. Myristica 53, amygdalina, ardisiaefolia 67, aruana 65, calocarpa, canariformis 71, castancaefolia 62, cinerea 72. Commersoni 61, cortieosa 69, crassifvlia 68, elliptica, eugeniaefolia 58, Farquhariana 63, fatua 55, fragrans 53, fur- furacea 70, glabra 65, globularia 66, grandifolia 62, guatteriaefolia 61, floo- keriana 69, Horsfieldia 63, hyposticta 55, iners 57, intermedia 70, Irya 64, ireopbylla 59, laevigata 65, lancifolia 60, laurina 70, Lemanniana 66, lepi- _dota*59, littoralis 57, longifolia 69, luzonica 72, macrocarpa 72, macrothyrsa — _66, malabarica 62, morindaefolia 61, obtusifolia 62, paniculata 63, parviflora, peltata 72, philippinensis, simiarum 60, spicata 72, subcordata 56, sublan- ceolata 58, succedanea 56, superba 62,” sycocarpa 68, sylvestris 61, Teys- __manni 57, tingens 72, tomentosa 68, tubiflora 59, uviformis 73, valida, Wal- ___cdiehii 67, ___Mrmisricrear 52. Mytilicoccus 387, costulatus, grandifolius 388. 699 Nanopetalum, myrianthum 357. Naravellia 1, dasyoneura, laurifolia, zeylanica 2. Nasturtium, diffasum, indicum 93, obliquum 685, officinale, palustre 93. Neckta, serrata 118. Neesta 206, altissima 207. NELUMBIACEAE 91, Nelumbium speciosum 91, Nepenthes villosa 688. Nephelium 553, altissimum 556, chryseum 554, euspidatum 555, famatum 556, E juglandifolinm 555, Jappaceum 554, laurinum 556, Litschi 555, Longanum d 556, mutabile 555. Niebuhria, linearis, oblongifolia 98. Norysca, chinensis 514, coriacea 515, javanica 514, Leschenaultii, nervosa 515, rorida 514. Nymphaea, Lotus 89, stellata 90. NYMPHAEACEAE 88. > OCHNACEAE 674, Odina, gummifera 622, speciosa 623, Wodier 622, Oreoenide 269, major 279, murina 271, pilosula 270, rhodopleura, rufescens 271, semicrenata, sylvatica, trinervis 270. Orophea 29, acuminata, celebica 30, corymbosa, enneandra, hexandra 29, latifolia 80. Ostodes 383, paniculata 384. Otolepis, nigrescens 561. Otonychium, imbricatum 571, retusum 572. Otophora 559, alata, amoena, Blancoi, fruticosa 560, javanica 561, imbricata 559, paradoxa, pubescens 560, spectabilis 559. Oudemansia 169, hirsuta 171, integerrima, Korthalsiì 170, mierocarpa 171, ob- versa 170, viscida 17Ì, OXALIDEARE 132, Ozalis, Blumei 184, corniculata, javanica 135, Reinwardtii 134, Oxymitra, cuneiformis, glauca, latifolia, unonaefolia 90. Pachygone, ovata 86. Pachystemon 416, trilobum 417. Pangium, edule 109. PAPAVERACEAR 92. Papaver somniferum 92. Paracelastrus 590, bivalvis 591. _ Paracroton, pendulum 382. Paramignya, Blumei 525. Parasponia, aspera, parviflora 218. Pavonta, eernua 150. Pellionia, elatostemoïdes, javanica 239. Pentace, polyantha 206. Pentapetes 189, phoenicea 190. En En Peperomia 432, bilineata, candida, convexa 433, exigua, gemella 432, javanica 436, Junghuhniana 435, kravangensis, laevifolia 434, nervoso- venosa 432, recurvata 435, reflexa 436, Reinwardtiana, Ventenatii 434, tomentosa 435, Pericampylus 82, ineanus, lanuginosus 83. Petalandra 504, micrantha 505. Phaeanthus, Cumingii, nutans Ll. , 7100 Philagonia 679, sambucina 680. Phyllanthus 368, acutissimus, alatus 369, ecantoniensis 370, maderaspatensis 368, Niruri, quadrangularis, Urinaria 369. Pierasma, javanica 679. Pierardia, dasystachya, dulcis, racemosa 358. Pilea 234, celebica 236, hygrophila, Katurang 237, leucophaea 236, lucens 234, miconiaefolia, oreophila 235, peploides 237, stipulosa, subpubera 236, venu- losa 237, Piper 451, acre 453, albido-punctatum, arborescens 452, arcuatum 455, atte- nuatum 45}, Cumingianum, Lonchites, muricatum, nigrescens 454, nigrum 451, pbilippioum, quinqueangulatum, suleatum 453. PIPERACEAE 481. Pipturus 267, asper, mollissimus 269, propinquus, repandus, velutinus 268. PrírrosPOrcae 121. Pitosporum 121, chelidospermum 123, densiflorum 122, ramiflorum 122, Rum- phii, sinuatum 123, timorense 122, - Plagianthera, oppositifolia 398. Ploiarium 490, elegans 491. Pluknetía, corniculata 409. PoposTEMLAE 457, Pogonotrophe 329, alnifolia 330, aurantiaca 832, bornensis 330, foveolata, glan- dulifera 331, javanica 330, laevis 330, phaeopoda 331, piperifolia 830, ri- gida 331. Polanisia 96, angulata, viscosa 97. Polyalthia 43, cauliflora, cinnamomea 44, costata 46, elliptica, obliqua, sub= cordata 44, Polygala 124, brachystachya, glomerata, humilis 125, javanica 124, longifolia 126, rufa, theezans, variabilis 126, venenosa 125. _ POLYGALEAE 123. Polyspora, axillaris 489, Lessertii 490, Popowia, pisocarpa, ramosissima 27. Porpa, repens 198. Pothomorphe 436, subpeltata 437, Pouzolsia 256, conglobata 260, Forsteúiana 259, glochidiata, glomerata 258, heterophylla 260, indica, laevigata, macrura 257, microceltis, montana 260, ovalis, strigosa 259. Prinos 594, cymosa 595, spicata 594, Procris 247, Cephalida 248, cuneata 249, frutescens 248, grandis 249, laevi- gata 248, latifolia 249, Protium, javanicum 654. Pyrenaria, acuminata, lasiocarpa, masocarpa, oidocarpa, serrata 498. Pseudotrewia, macrophylla 414. Pseuduvarta 32, reticulata 33. Pterisanthes, cissoides 608. _Pteroeymbium 178, javaniecum 179. Pieroneurum 94, javanicum 95. Plierospermum, Blumeauum 191, diversifolium, elongatum, fuscum, javanicum, suberifolium 192. Quassia amara 677. Rabelaisia 672, parvifolia, philippinensis 673. Rafflesia, Arnoldi 683, Cumingii 684, Horsfieldii, Patma, Rochussenii 683. 701 RAFFLESIACEAE 682, RANUNCULACEAE |. Llanunculus, diffusus, javanicus 6. ltaphanus, caudatus 95. Reidia 373, glabrescens, glaucescens, gracilipes 374, gracilis 373. Rhodoleia 668, Teysmanni 669, Rhus 621, decipiens 622, nodosa, pubiger, semialata, succedanea, vernicosa 621. Lhyncholepis, brevìicuspis, Cumingiana, Häukeana, Roxburghii 447, Llicinus 390, communis, inermis, tucidus 891, ruber 390, rugosus, spectabilis 891, viridis 890. Riedleia 187, concatenata, corchorifolia, tiliaefolia, velutina 188, Rettlera 392, acuminata 395, acutifolia 393, affinis 397, alba, dispar 396, gla- berrima 893, ferruginea 396, floribunda 393, longifolia 394, oblongifolia 396, paniculata, peltata 395, scabrifolia 397, scandens 398, subfalcata 392, sub- peltata 894, Zippelii, Zollingeriana 394, Loucheria 135, maerophylla 136. Lourea 657, concolor 660, fulgens 661, heterophylla, humilis 658, lucida, mi- mosoides 659, multiflora 658, parallela, parvifolia 659, phyllanthoides, poly- phylla 660, pulchella 658, rugosa 661, similis 659, simplicifolia 658, sororia 660, Wallichiana 659. Roureopsis, javanica, pubinervis 661. Rumphia, amboinensis 638. Ruta graveolens 669, Lèyparia, caesia 361. ie Liyssopterys 583, chrysantha, Cumingiana, dealbata 584, microstoma, tiliaefo- lia 583, timorensis 584- Sabia, Menicosta 618, pauciflora, sumatrana 619. SABIACEAE 618. Saeccopetalum, Horsfieldii 52, Sageraea, elliptica 21. Salacia, exsculpta, kalahiensis 597, macrocarpa, macrophy!la 598, melitocarpa 599, oblongifolia 598, ovalis 597, patens 598, polyautha, prinoides 597, Radula 598. SALICINEAE 460, Salir 460, Horstfieldiana, pyrina 461, tetrasperma 460, Zollingeriana 462. Salrnalia, malabarica 166. Salomonia 126, cantoniensis, Horneri 127. Samadera 676, indica 677. Sandoricum 540, glaberrimum, indicum, nervosum 541. SarPiNpacrau 549. Sapindus 551, cuspidatus, montanus 552, Rarak 551. Sarcochlamys, pulcherrima 264. Sarcococca 357, sumatrana 858. 7 Saurauja 478, aesculifolia, Blumeana 485, bracteolata 480, bracteosa 478, cau- liflora 486, costatd 487, crenulata 484, dasyantha 482, distasosa 480, euryo- lepis 481, exasperata 483, ferox 482, gigantea 483, grandifolia 486, Hasskar- liana 484, hirsuta 485, Jackiana 479, Junghubnii 481, lanceolata 480, late- bracteata, leprosa 479, leucophloea 487, media 486, micrantha 485, micro- phylla 486, mollis 480, muricata 481, nigrescens 482, nudiflora 484, pendula 481, Reinwardtiana 480, rosea 484, sankumban gensis 483, setigera 487, sin- galensis 483, spadicea 482, subcordata, tewensis 487, tristyla 483, vulcani 479. 102 Sauropus 365, albicans, indicus, macranthus, rhamnoides 366. SAURUREAE 456. Sauvagesia, erecta 118. SAUVAGESIEAE 117. Scepasma, buxitolium 378, _ Schima 491, antherisosa 492, crenata 491, Noronhae, Wallichii 492 SCHIZANDREAE 18. Schleichera 572, trijuga 573. Schmidelia 576, glabra, leptostachya, mutabilis 577, racemosa 576. Schoutenia 205, ovata 206. Schuurmansia 117, elegans 118. Scolopia 106, crenata, lanceolata, Rhinanthera, Roxburgbii 107. Scorododendron, pallens 561. Semecarpus, Anacardium 625, Cassuvium 626, caesia 627, Forstenii 625, fulvi- nervis 627, heterophylla 625, longifolia, Roxburghii 626, scabrida 627. Shorea, lepidota, ovalis 503. Sida 138, acuta 143, balica, carpinoides 141, cistiflora 188, cordifolia 140, elongata 139, fasciculiflora 140, humilis, javensis 139, mucronulata 141, pau- cifolia 143, philippica, retusa, rhom bifolia 142, Stauntoniana 143, subcordata 140, thyrsiflora 142, viscidula 139, Zollingeriana 141. SIMARUBACEAE 676. Sinapis, timoriana 94, Solenostigma, brevinerve 219, Djungiel 220, latifoliam, laurifolium 219, philip- pinense, Wightii 220, Zippelii 219. Sophonodon, celastrinus 592. Sóulamea, amara 129 et 681. Spanoghea, ferruginea 569, glabra 570. _ Sphaerostemma, axillare, elongatum, pyrifolium 19. Sponia 214, amboinensis 216, angustifolia 215, Blancoi 218, carinata 215, gla- brescens 217, pallida 215, pubigera 216, rigida, scaberrima 21 7, timorensis, velutina 216, virgata 214 et 216, En Stalagmites, dulcis 508. STAPHYLEACEAE 592, Stelechocarpus 21, Burahol, montana 22. Stenochasma, ancolanum 293. Stephania 83, corymbosa 84, hernandifolia 83, tomentosa 84, Stillingia 412, sebifera 413. Sterculia 172, Blumei 174, ceramica 177, comosa 173, cuneata 175, cuspidata 176, ferruginea 175, foetida 172, gracilis 177, grandiflora 174, grandifolia 176, guttata 173, insularis 176, javanica 173, laevis 174, linearis 175, longi- folia, maerophylla 173, nobilis 175, oblongata 176, parvifolia 173, polyphylla 172, purpurascens 177, rubiginosa 175, rufa 177, Spangleri 174, stipularis 176, stipulata, subpeltata 177, urceolata 176, urens, versicolor 172, villosa 173, Zippelii 178, STERCULIAGEAGE 164. Streblus 277, aspera, macrophyllus, mauritianus 278. _ STYRACEAE 463. _Styrax, Benzoin 463, ellipticum, javanicum 464, Porterianum 463, Rassamala, _— Subpaniculatum, villosum 464. Suriand, maritima 619, SURIANEAE 619, 103 Synoecia, diversifolia 328, falcata, sumatrana 329. SYMPLOCEAR 464, Syinplocos 465, acuminatus 467, adenophylla 466, caryophylloides 467, cera- sifolia, ciliatus 466, costata, fasciculata 467, ferruginea 456, Hamiltoniana 465, odoratissiua 468, polycarpa, polystachya 465, Ribes 468, rubiginosa, salaccensis 466, spicata 465, subsessilis, Verhuelli 467, xanthophylla 468. Talauma 13, Candollei 14, gigantifolia 15, mutabilis, obovata, pumila, rubra, Rumphii 14. Taraktogenos, Blumei 110. Tarrietia, javanica 179. Taxotrophis 278, javanica, Roxburghii 279, Lernstroemia 469, gedehensis 470, micrantha, patens 469, pentapetala 488, pi- nangiana 469, serrata 488, TERNSTROEMIACEAE 468, Tetracera 8, arborescens 9, Assa, euryandra 8, fagifolia, gracilis 9, laevigata, macrophylla 8, rigida, scaberrima, sericea 9, Tetractinostigma, microcalyx 362. Tetradia, Horsfieldii 178. Thalictrum 4, glyphocarpum 5. ‘Thea chinensis 494. Tbeobroma Cacao 185. Thespesía 150, macrophylla 151, populnea 150, TrriACEAR 192. Liliacora, acuminata 79. Linomiscium, petiolare 87. er Tinospora, crispa 77. . Toddalia, aculeata 671, mieracantha 672, Tragia 414, hirsuta 415. Trewia 399, nudiflora 400. Fribulus, terrestris 682, Priceros 656, cochinchinensis 657. Tricholobus 666, ferrugineus 667, fulvus 666. Trichospermum, javanicum 108. 5 Pridesmts, formosa 517. Frigonostemon, heteranthum, serratum 379. Triphasia, monophylla 519, sarmentosa 520, trifoliata 519, FPristellateia 584, australasica 585. Tristichia 459, bifaria 460. ® f Triumfetta 195, angulata 197, annua, cana, graveolens 196, humifusa, pseudo- angulata 197, rotundifolia 195, spicata 197, subhirtella 196, suffruticosa 198, trilocularis 197, villosiuscula 197. Turpinia, sphaerocarpa 593. d Turraea 533, Billardieri, concinna, pinnata, pubescens, pumila 534, Unona 40, canliflora 43, dasymaschala, Desmos 42, discolor, Dunalii 41, bete- rocarpa 41, micrantha, stenopetala 43, virgata 42, £ Urena 147, Blumei, heterophylla 149, lobata, Lappago, multifida 148, Urera 232, acuminata 233. 7 Urostigma 332, accedens 347, altissimum 349, annulatum ie Dn Ee benghalense 352, benjaminum 346, bicorne 350, Binnendykii 34, zr opt 4 E lum 349, canaliculatum 340, caulocarpum rte dege 84, c ma wf 840, concinnum 343, conocarpum 350, consociatum 337, aen : 104 depressum 351, elastieum 347, euneuron 353, excelsum 350, flavescens 335, giganteum 351, glabellum 340, glaberrimum, globosum 335, haematocarpum 346, Hasseltii 341, infectorìum 339, involucratum, javanicum 334, Karct 348, Jucescens 341, macrophyllum, Manok 337, microcarpum 346, Moritzianum 342, neglectum 347, nervosum 353, nitidum 345, nudum 349, odoratum 848, onustum 826, ovoideum 345, parvifolium, peracutum 343, pilosum 351, piso- carpum 344, procerum 336, pruniforme 852, pseudo-rubrum 343, pyrifolium 338, religiosum 833, retusum 345, rigidum, rubescens 838, Rumphii 332, saxopbilum 333, strictum 344, stipulosum 334, subeordatum 349, subeuspi- datum 335, sumatranum 341, sundaicum 339, superbum 384, timorense 343, Tjiela 344, trichocarpum 338, truncatum, validum 336, virgatum 342, xylo- pbyllum 352, Zollingerianum 342, Urtica 226, dioica 227, grandidentata 226, urens 227. Urticrar 224, Uvaria 22, argentea 25, aurita 24, concava 25, dulcis, ferruginea 23, glabra, Hasseltii 26, hirsuta, Lobbiana 24, maeropbylla 23, micrantha 26, parviflora 26, purpurea 22, rufa 24, rugosa 26, subrepanda, timoriensis 25. Vareca, moluccana 111. Vatica, pauciflora, Rassak, venulosa 502 Villaresia, scandens 595. Viola 112, alata, arcuata 114, 685, inconspicua 112, 685, palmaris, philippina, pilosa 113, sarmentosa 114, serpens 113, trinervis 112. VIOLACEAE 112, 685. Visenia, indica 189. 7 Vitis 608, cymosa, indica, radiata, truncata, vinifera, Wallichii 609. Walsura, pinnata 542. Waltheria 186, indica 187. _Wissadula, zevlanica 147. Wormia, excelsa 10, oblonga, pulchella 11. Xanthophyllum 128, excelsum, longifolium, vitellinum 129. Xerospermum, Noronhianum 552. Äylocarpus, carnosulus, Granatum, obovatus 546. Aylopia 37, caudata, malayana 38. Aylosma 105, Cumingii, fragrans, leprosipes 106. Zanthoxylon 669, accedens 671, aromaticum, macrophyllum, montanum, pipe- ritum 670, rhizinoides 669, scandens, serrulatum, timoriense 670, zeylani- cum 671, Zippelia, begoiriaefelia 456, Zygolepis, rufescens 563. _ ZrGorurLLear 681, DN VOLUMEN AD FINEM PERDUCTUM M, OCTOBRIS MDCGCLIX. FLORA VAN NEDERLANDSCH INDIË 42 DL. 2 2" AFD. Ziek vhmrik € Dinge sHeartem _Epirhizanthe ‘eylindrica Bl. CHR Varta dd Epa ET CHR VerHitelt. del. Lith.v Emrik & Binger. Parasponia parviflora Mig. +araspo Es: S FLORA VAN NEDERLANDSCH INDIË, 1 DL. 25 AFD SE AEN Í Jr ESL bd vd Snell Ai A AISI ID 27m OMR. Verlluell del Lith v. Enrik & Binger je Pilea oreophila Mig. HUADAD DAs Ficus 4 ARLES halg w f ri AN] NAS OD RAERD N ji EADS Á ARAS OLUD PGE Á\M AA viitzel 5 MI, BSA HD maag Ae DRIE ZJ OTA ep LEE DA Ze 17 AID OIO ( /i VAL J £, ny ) 5 Dan hd en ADD, 2e, Lilh.n Emrik & Binger. B. var. setosa. . FLORA VAN NEDERLANDSCH INDIE, 1 DL. 2°AFD. en XIX. Ee ff } jl 7 mn ZAR. Ter Huil, dll: A. Ficus urmigera Miq._ BF. cuspidata BIJ Zith.v. Emrik &Binger 5 | eN a OMR VerBuell ad sio el S PA A © K) en reve) pe cj am) 2 (5e) med = (7) he | n 5 Kees E' N eG 3 \ Ù IS ER 5, 2 £ Arg OMR VerBuellad suede. ZihvEmrik & Bungez Baart. A Ficus adhaerens Miq._— B. F. disticha Bl EÀ iik. uE mrik Z dasycaula det. er Huell ad $tCt. 7 ABingess D. Urostiér A.Covell PAR -_ ig- 4 CC. wl congesta— C 1CuUm rpa.— B EU elast Loca C Ta 6 EN U. nitie ophyllum eeN. 1 ligiosum Gasp ad sie de À. Urostigma bicome Mig. — B.U odoratum Mig. mmm ä EE OS FLORA VAN NEDERLANDSCH INDIË, IDL. 2€ AFD. memmen mma . _ maman er Lith: v. Emrik & Binger, Haarlem. Ant. montanum Bl. en ad sice. del. desma heterophyllum Bl , VerHuell A Anti OMHE. FLORA VAN NEDERLANDSCH INDIË, LDL. SEAPP: XXVI. Lik v.Emrik $ Binger, Haarlem: Hkat onleeonse Zan et Mor ke A. Antidesma tomentosum Bl OMR VerFuell, ad sice: del, PN A 4 Nt [A NE, DHR VerHuell ad sicc. del. Lith. vEmrik & Binger Haarlem, A.Chavica densa Miq?-B. Ch sphaerostachija Mig-P—C. Muldera baccata Mig. _ t | B | , É í f & k | FLORA VAN NEDERLANDSCH INDIE, 1 DL. 25AFD. 0. MR Ver Huell, ad Horsf: voonem Picrasma javanica BL Zith. v Emrik & Binger, Haarlen. | En wmo mn me ie ’ AFD. Et Zih v. Emrik & Binger Haar. Rafflesia Rochussenii Tet B. FLORA VAN NEDERLANDSCH INDIE, IDL.2° AFD. NAA Lith v.Emrik & Binger, Haarl OMR Ver Huell, del. Rafflesia Rochussenii $ et