a Í 4 oe ke Ty al PT mat Ms” s nd be ea Ay Presented by ige Vereeniging . \ UT En 4 None ret ok BE TS „+ nedertandsCcieiriole. pd abe er Eik Kent tn GONDREAE + CANELA, 1D: WP 29171 Re 7 NATUURKUNDIG TIJDSCHRIFT VOOR NEDERLANDSOCH-INDIË. rs NATUURKUNDIG TEJDSCHRI VOOR NEDERLANDSCH INDIE, UITGEGEVEN DOOR DE KONINKLIJKE NATUURKUNDIGE VEREEMGING IN Wederlandsch Audrt. NataNT ZEVENDE SERIE. DEEL II. BATAVIA, 's GRAVENHAGH, H. M. VAN DORP & Co. MARTINUS NY HOFF. 1873. INHOUD VAN DEEL XXXII. Brapz, K. W. van Gorkom, Verslag nopens de kina-eultuur op Java, over het jaar 1869 Dr. P. A. BERGSMA, NEE in dek genen Belien ge- durende het jaar 1867 (Vervolg) Dr. P. A. Berresma, Aardbevingen in den inscliee Beaba gedurende het jaar 1868 (Vervolg). T. A. C. Valkenhoff, Srie-olie van Nieuw.Guineca mad ant J. B. TersmanN, Aanteekeningen uit het dagboek mijner reis over Bangka van Juni 1869 tot en met Januari 1870 . M. Th. Rescue, Algemeen verslag der werkzaamheden van de Koninklijke Natuurkundige aange imaN./E, neen het jaar 1869. Dr. P. A. BERGSMA, Over de kai van IE cn te Batavia, in de maanden December, Januari en Februari Dr. P. A. Beresma, Aardbevingen in den Indischen Archipel, gedurende het jaar 1869. E. Porak, Scheikundig onderzoek van de dt Er warme An te Krakal. K. W. vaN GORKOM, Verslag nopens ie Kad ke, gedurend het jaar 1870. Dr. R. H. C. OC. Screrrer, Sur ‘welque lide Ee groupe is Arécinées . E. Porak, Bnei dk van pn ensnorten Bn He Minahassa FE. Porak, Scheikundig Baderzaok Ben warme BER bete dd Dr R. H. C. C. Scuerrer, Verhaal van een paar dienstreizen in de adsistent-residentie ae gedaan in het najaar van 1870 Aimé GIRARD, desi. eene nieuwe, vuchtig en veulkerdudbide stof uit caoutchouc van Borneo. J. B. Naerrvoorrt, Scheikundig onderzoek van vlee dek Hateaden tereCherihols ol. os chars he sabino; Bleldogohlant à 28, 101. 109. 19. 130. 135. 149. E03, 203. 207. 235. 238, BrLADz. EK. H. von BAUMHAUER, en onderzoek van den meteoorsteen van Tjabé. Dr. P, A. BERGSMA, VEN in he ideeen Archipel ge- durende het jaar 1870 Vergaderingen der Koninklijke Natndrkandize Vereen. in N. E Bestuursvergadering van 22 Januari 1870. Idem 25 "Pebruari. 18707. Mededeeling van den heer Meyboom over de sc op den Malabar B. gate ek Waarnemingen van de temperatuur Be lekt en van Hen aan- tal regendagen te T'ji-Oemboeloeit gedurende de jaren 1867, 1468 en 1869 door den heer Meyboom. Bestuursvergadering van 19 Maart 1870. Idem „ 16 April 1870 . ldem ace daar. 1.870 Idem ne 6 dali JJ 870 ldem „ 20 Augustus 1870. Algemeene vergadering Bestuursvergadering van 19 van 10 September 1870 September 1870. Idem „ 15 October 1870 Ldem … 26 November 1870. Ldem „… 17 Deeember 1870. Ldem „u 23 Kebraam 18719. Ldem ss) Khepri 4874 Ldem … 20 Mei 1871 Bestuursvergadering van lk Juli 1871 ldem „ 18 Augustus 1871 . ldem „ 16 September 1871. 1dem „21 October 1871 Idem „ 18 November 1871. ldem „ 23 Deeember 1871. -. UR Mededeeling van Dr. P. A. Bergsma over den itse van ZOns- verduisteringen op den stand van de declinatie-naald Dr. J. A. C. OupeMaNs, Over de oplossing van het vraagstuk, uit de breedten en het lengteverschil van twee plaatsen op den aardbol, haren afstand en de Teen azimuthen te be- rekenen Me HK HG0. stake br de ie 18 platen). 5 B. Porak, Betbarc a J. B. NaceLvoorr, Bene bijdrage over het minerale water uit de dessa Sankanoerip, residentie Cheribon. 242. 251. 262. 262. 261. 265. 268, 272. 217. 279 282, 285. 287, 289. 291, 293. 296. 298. 302. 304, 306. 80, 812. 314, 316. 318. on ee 3235. 387. 427. 129, BrLADz. Dr. P. A. Brrasma, Uitkomst van het onderzoëk ingesteld ter be- antwoording van de vraag of het pool-licht van 4 Februari 1872 in den Oost-Indischen Archipel zichtbaar is geweest . 484. Dr, P. A. Breresma, Aardbevingen in den Indischen Archipel ge- Maeende Keta nls OAAN rent annen dant Oe etn en HÁST, AANHANGSEL. Bericht aangaande de totale zonsverduistering van 12 December 1871 door den Hoofd-Ingenieur van de Geographische dienst (met eeue plaat). Blz. 205 reg. 6 v. b. staat: 0,00112 — lees: 0,00123. RAUD OO ne SE DO8 a 0,1002. … 260 „, 9 en 16 v. o. staat: Doewang — lees: Roewang. … 848 form. (30) staat: 180% J- A4’ — lees: 4’ N En 5 — p Keos A — … —-p Keos A sin 1’ a ub0 res. Eb v.0: 30° enz. er RP PS eeN OS A 1/554,16 — ns 175554,16 re BENE — 0,0 ss == 0,06 B — B! B — B oe aneh D casar DRE id cos A! ENE he NR A AEN COS q — ss COS P 5 5 » voeg hierachter nog : of ook door {g 4’ =tg 4 cos p ig A er eN Ds Je Ek RORE tg A! EF Sin q … 870 „ 20 en vervolgens tot 3/1 reg. 4 v. b. Geheel over- eenkomstig aan de derde vergelijking van het stel (21), blz. 344, kan, als A4 bekend is, 4’ nog eenvoudiger gevonden worden door de formule: ie 1/6 1/4 aard 1, A! — A= sin Tr L # sec (B' — B’) sec(A'—d) Blz. 372 reg. 14 v.o. staat 299, 1828 — lees 299, 1528. woettreg 5, 6,7, 11, 14, staat: #2 — lees :-A5 sief LD „ k==1l0/ == 0,002909 — lS ns e= 10/ SUE k sin 1* == 0,002909 VERSLAG NOPENS DE KINA-CULTUUR OP JAVA. over het jaar 1869, DOOR K. W. VAN GORKOM. De wêersgesteldheid was gedurende het droge jaargetij verre van gunstig. Met ongewoon langdurige droogte gin- gen in den regel sterke winden gepaard. De plantsoenen en kweekerijen leden daardoor schade en onder de Euro- peesche opzieners en inlandsche werklieden kwamen niet zelden ziekte-gevallen voor, die op den dienst in het al- gemeen nadeelig moesten werken. Nadat bij den aanvang van het jaar de wensch van het opperbestuur bekend was ge worden om de cultuur met meer kracht uit te breiden, werden daartoe al dadelijk maatre- gelen getroffen en verrezen, binnen korten tijd, vier nieuwe kweekhuizer. In de vijf voorgaande jaren waren steeds minder fondsen verbruikt dan bij de begrooting werden toegestaan. Er zoude nu getracht worden om ons, door meer uitgaven, eene door het opperbestuur verlangde uitbreiding te ver- zekeren. En die uitbreiding is niet beneden de verwach- ting, niet onevenredig aan de meerdere productie-kosten gebleven. DL. XXXII. 1 2 Het getal planten vermeerderde met 627150 en 205194 stuks werden in den vollen grond gebracht. Daarenboven hebben de ruimere middelen ons in staat gesteld, om zoowel aan de bestaande plantsoenen, als aan de ontgin- ning en bewerking" van gronden meer zorgen te wijden. Het streven naar regelmatige en massale uitplantingen, uitsluitend gedurende den regentijd, blijkt steeds bezwaard te zullen. worden door de.ongelijkmatige ontwikkeling der bibiet, (planten op de kweekbeddingen), een niet te voor- komen omstandigheid, die voortdurend de kiem van ver- lies en teleurstelling in zich draagt. | Het jaar 1869 zal in de geschiedenis der kina-cultuur op Java van groote beteekenis blijven. Het mocht daarin gelukken om de kina-planten over den Oost-Indischen ar- chipel te verspreiden, aan de particuliere ondernemings- zucht een krachtigen stoot te geven en het moederland eene eerste proeve van de onderneming aan te bieden. Bestaat er alzoo in het algemeen reden tot tevreden- heid, te meer mag het betreurd worden, dat er niet kan wor- den bericht, dat de in het vorig rapport beschreven ziekte thans als geweken is te beschouwen. Voortgezette waar- nemingen doen echter met groote waarschijnlijkheid ver- moeden, dat de verschijnselen, die wij voor eene eigenaar- dige ziekte der planten hielden, veeleer te wijten zijn aan de ‘werking van insecten, die, even menigvuldig als ver- scheiden, slechts zeldzaam en moeielijk op te sporen zijn, omdat zij, of microscopisch klein zijn, dan wel bij voorkeur ’s avonds: en 's nachts arbeidende, zich eerst in, hunnen schadelijken invloed openbaren. Indien de natuur zelve tegenover deze insecten geene vijanden stelt, dan is het te vreezen, dat de middelen ter hunner overwinning ons zullen blijven ontbreken, ook zelfs wanneer wij tot de kennis van hunne soort en huis- houding mochten naderen. Bij voorkeur schijnen deze vernielallen zich tot calisaja- en Pahudiana-planten te bepalen. Aan succirubra’s en 5 láncifolia’s, aan Hasskarliana's en micrantha’s werd hun invloed. tot heden slechts bij uitzondering bespeurd en waar die onderscheiden kinasoorten in elkanders onmid- delijke nabijheid groeien, worden eerstgenoemden dikwijls sterk aangetast, terwijl de laatsten, zoomede de GC. offi- cinalis, volkomen gespaard blijven. Zijn de planten tot zekere ontwikkeling gekomen, dan ondervinden zij minder schade en wordt deze in den regel spoedig hersteld. Ontmoedigend zijn daarentegen de ver- schijnselen in zeer jong plantsoen. Planten die ’s avonds geheel frisch voorkwamen, bleken (meermalen) den volgen- den morgen sterk aangetast. De bladeren zien er als ver- brand en verdord, bedekt met bruine stippen, vlekken ‘ en opgeblazen holten uit, terwijl de jeugdige toppen van stam en takjes verkurkt en afgestorven schijnen, doch inwendig altijd nog geheel groen, frisch en saprijk blijken. Van deze ware ramp heeft het eertijds zoo voorspoedig établissement Tjie-Njieroean, op het Malawar-gebergte, voor- al te liijden. Een uitgestrekt plantsoen, meer dan 30000 calisaja-planten bevattende, is er ruim anderhalfjaar on- afgebroken aangetast en zonder ontwikkeling gebleven. Alles is beproefd om die planten te restaureeren. De schijnbaar doode exuremiteiten zijn afgesneden om nieuwe uitbottingen te bevorderen, maar ook die uitspruitsels ble- ven niet lang vrij. Niet gunstiger waren de vruchten der verwijdering en verbranding van de ziekelijke bladeren en het verdient nu ernstige overweging om, bijaldien de verschijnselen niet wijken, de sterkst aangetaste plantsoe- nen tegen den volgenden regentijd eenvoudig te vernieti- gen en de gronden op nieuw, dan wel met andere kina- soorten te beplanten. Al mochten de planten zich ook kunnen herstellen, een nieuw plantsoen dat ongestoord ontwikkelt, zal ons spoediger tot een tijd van exploitatie brengen en er bestaat geen reden om de kwaal te wijten aan de soort, situatie of bewerking van den grond, daar in hetzelfde plantsoen, oudere rijen uit stekken opgekweekte 4 calisaja-boompjes voorkomen, wier ontwikkeling tot heden zeer voldoende mag heeten. Overigens treft men die verschijnselen onder alle ‘om- standigheden en op verschillende plaatsen aan, hetzij on- der schaduw dan wel in ’t volle licht, al of niet beschut tegen winden, op schrale en op vette gronden. Schijnen dus de locale omstandigheden niet: van invloed te zijn, evenmin mogen wij deze toeschrijven aan den oorsprong of de behandeling der zaden. De kweeking geschiedt overal op dezelfde wijze, met de meeste zorg en toch zijn plan- ten van gelijke afkomst, op dezelfde of verschillende plaat- sen, niet aan dezelfde verschijnselen onderworpen. Het is juist die onregelmatigheid, dat volslagen onopgemerkt blij- ven van vaste wetten, waardoor wij in het duister tasten en gedurig met ons zelven in strijd komen. Het verdient opmerking dat onderwerpelijk, de uit-Boli- viaansche zaden te Tjie-Njieroean opgekweekte cal1saja’s, in t begin van 1868 het eerst onze aandacht trokken. Aan- vankelijk groeiden die planten prachtig, maar éénmaal aangetast, bleven zij meer dan één jaar ten achteren en zagen er allertreurigst uit. Eerst in het laatst van 1869 begonnen zij zich te herstellen, door nieuwe toppen en takken te vormen, waaraan zich zelfs nu nog sporen van oorspronkelijke of wederkeerende ziekte vertoonen. Men vindt dezelfde plantensoort op al de overige éta- blissementen en op de meesten dezer ook meer of min beschadigd, maar te Rioen-Goenoeng, — op het Tiloe-ge- bergte, — ontwikkelde zij zonder stoornis en treft zij het oog door ongemeen regelmatigen, snellen en weelderigen groei. Men heeft dus geen grond tot het vermoeden , hoe waar- schijnlijk in den aanvang ook, dat de kiem van dit kwaad met de zaden uit Amerika werd ingevoerd en nauwgezet onderzoek heeft daarenboven bewezen, dat de ongunstige verschijnselen die wij eigenaardig bij de kina dachten, in geenen deele vreemd zijn bij vele inheemsche cultuur-ge- 5 wassen. Zeer sterk worden zij opgemerkt bij de mangga- boomen (Mangifera) en veelvuldig zijn zij ook in zooge- naamde aanplantingen van wildhout bespeurd. Of nu insecten alleen de schuld dragen en welke soort of soorten dan het meest te vreezen zijn, durf ik niet beweren, maar de vrees kan niet onderdrukt worden, dat het eenmaal zal blijken, dat de familie der Bladluizen (Aphides) onze ernstige bestrijding verdient. Langen tijd bleven zij onopgemerkt omdat zij door hunne kleur en innige vast- hechting aan de plantendeelen, het ongewapend oog be- drogen. Hetzij deze insecten schadelijk werken door de afscheiding van een scherp vocht dan wel door het uit- zuigen van plantensappen, zeker is het, dat waar zij verwij- derd werden, de sporen hunner zitplaatsen duidelijk bleven. Van kalk- en tabak-water schijnen zij een grooten afkeer te hebben, maar hun aantal en hunne verspreiding maken deze wapenen practisch onbruikbaar. Daar de Aphidii onder de insecten zeer vele en groote vijanden tellen, zoo is het niet onwaarschijnlijk, dat ook de natuur zelve hier eenmaal het evenwicht zal herstellen. Waar de kinaplanten ongestoord doorgroeien, laat hare ontwikkeling in kracht en snelheid niet te wenschen over en kunnen zij zonder twijfel, binnen acht à tien jaren, een rijken oogst leveren. Daar ook blijken de voor de aanplantingen vastgestelde afstanden van vijf, zes en zeven voeten in het vierkant, veel te beperkt te zijn en zal het noo- dig zijn om binnen zekeren tijd de helft der boomen uit te kappen, ten einde de wederhelft gelegenheid tot krachti- ger uitzetting te verschaffen. De te kappen boomen zul- len wel geen zware, maar toch deugdzame basten leveren. De aanplantingen te Rioen-Goenoeng, van 1866 t/m. 1868, te zamen + 62000 planten, verkeeren onder de gunstigste omstandigheden en zoo zij geen onvoorzienen tegenspoed ervaren, zullen zij reeds in 1873 een goede hoeveelheid bast kunnen en, — in het belang der plant- soenen in het algemeen, — moeten geven. 6 Het is zeer natuurlijk, dat nu en dan overwogen wordt, welke de vruchten van de kina-cultuur op Java zullen zijn. Is het een onloochenbaar feit, dat men de kina-boomen hier het burgerrecht niet meer ontzeggen: kan, ervaringen en verschijnselen zooals hierboven besproken werden, stem- men tot voorzichtigheid en sluiten wiskunstige zekerheid buiten, wáár overigens de grootst mogelijke waarschijnlijk- heid en beste uitzichten en kansen bestaan. Vermenigvuldiesing. De vermenigvuldiging geschiedde meerendeels door zaden. De Succirubra, Officinalis (Condaminea der vroegere ver- slagen) en de uit Britsch-Indie ontvangen Calisaja, — va- riëteit met bijzonder groote bladeren, — werden echter ook door stekken voortgekweekt, de laatste wegens gemis aan zaden, de eersten omdat zij zich door stekken bijzon- der gemakkelijk laten vermenigvuldigen. In het geheel werden van deze soorten omstreeks 24000 planten door stekken aangewonnen. Van Calisaja-, Officinalis- en Lancifolia-boomen konden voldoende zaden geoogst worden. Sedert eenige weken begon een der oudste succirubra-boomen te bloeien. . De caloptera’s vroeger ook succirubra’s genoemd, — en Hass- karliana’s, (de ia vorige verslagen besproken twijfelachtuge Calisaja’s), dragen voortdurend overvloedig vruchten. Uit Geilon en Madras werden ook gedurende het afge- loopen jaar meermalen zaden van CG, succirubra en offi- cinalis ontvangen. Gedurende 1869 is de voorraad planten vermeerderd met: 450460 Calisaja's en Hasskarliana's, 80177 Succirubra’s en Caloptera's, 99816 Officinalis, 16649 Lancifolia's en 28 Micrantba'’s, te zamen 627150 planten. vi In geregelde tuinen werden uitgeplant: 155155 Calisaja en Hasskarliana, 53116 Succirubra en Caloptera’, 56668 Officinalis, 227 Lancifolia en 98 Micrantha, totaal 205194 planten. Het volgend overzicht toont de vorderingen gedurefide de laatste zes jaren aan: Aanwezig waren, bij het einde van: 1864. 1865. 1866. 1867. 1868. 1869. Galisaja's 20141 57107 189112 497520 651198 1,081658 Succirubra’s 166 469 28352 5559 56450 116627 Officinalis — 187 8252 18569 45555 145169 Lancifolia's 261 472 590 569 820 17469 Micrantha's 1 1 5 586 586 414 Totaal 20569 58256 200789 522405 752207 1,559557 Levende stekken en te kiemen liggende zaden zijn in deze cijfers niet begrepen. In den vollen grond warén geplant bij het einde van: 1864. 1865. 1866. 1867. 1868. 1869. Calisaja’s 11007 27072 56145 198941 429529 564484 Succirubra'’s 81 54l 792 5105 12700 45816 Offcinalis — 12 2464 9459 24721 61589 Lancifolia's 171 552 418 569 570 797 Micrantha’s L 1 1 5 586 414 Totaal 11260 27758 59820 212077 467706 672900 Het cijfer der C. carabayensis (de Pahudiana's der vorige verslagen) en der GC. carabayensis var. lanceolata (lanceo- lata’s der vroegere verslagen), kan niet worden opgege- ven. Het vermindert voortdurend naarmate de plantsoenen der betere kinasoorten uitgebreid worden. Buiten deze krin- gen hebben de wouddieren vrij spel en vermeerderen de natuurlijke oorzaken waardoor gestadig verliezen teweeg- gebracht worden. De plantsoenen hebben gedurende 1869 niet de uitbréi- 8 ding bereikt, welke in verband met den toestand der kwee- kerijen verwacht was. Het is niet te betwisten, dat de ontwikkeling der plan- ten op de kweekbeddingen over het algemeen vrij traag was, maar dezelfde oorzaken die- daartoe hebben geleid, — langdurige droogte en schérpe winden, — veroorzaakten in de jongste plantsoenen ook aanzienlijke verliezen, waar- door herhaalde inboetingen noodig werden. Kinasoorten. Nieuwe kinasoorten zijn niet ingevoerd maar hier wel ontdekt of aangewezen. Dr. Miquel volbracht zijn onderzoek van het van Java ontvangen herbarium en constateerde, dat de zoogenaamde twijfelachtige Calisaja, waarover sinds 1865 in elk jaar- verslag gesproken is, niet beschouwd mag worden als een op Java geboren bastaard, maar als eene zelfstandige nog onbeschreven soort, die ter herinnering aan den invoerder, G. Hasskarliana is genoemd. Miquel vond deze kinasoort in het door Hasskarl uit Amerika meegebracht herbarium terug en vermoedt, na zijne studie van dat herbarium, dat er onder de op Java in cultuur zijnde kinasoorten nog meer verscheidenheid moet heerschen. Deze meening kan zeer juist zijn, want dae de thans G. Hasskarliana's gedoopte, schuilen stellig nog soorten of variëteiten, blijkbaar aan de opvallende verschillen die zoowel hunne vruchten en bladeren, als de scheikundige analyses der basten aanwijzen. Omtrent de CG. Calisaja zegt Miquel, dat deze ontwij- felbaar de ware en beste soort is en een zeer veranderlijke plant schijnt te zijn. Welke van hare spelingen op Java de meeste kinine zal voortbrengen, zoude de ervaring moeten ophelderen, doch. hier verdient aanteekening, dat de treffendste verschillen zijn waargenomen in basten van planten, van gelijken oorsprong en ouderdom en on- 9 der volmaakt dezelfde omstandigheden, naast elkander op- gegroeid. De kinasoort die door dr. Junghuhn Succirubra genoemd, door Hasskarl ingevoerd, maar zooals reeds meermalen opgemerkt werd, zeer onderscheiden is van de onder den- zelfden naam uit Britsch-Indie ontvangen plant, bleek volgens Miquel niet de echte soort van Pavon en Howard, maar de G. caloptera, eene nog niet beschreven soort te zijn. | Er zullen op Java omstreeks 12000 exemplaren van aanwezig zijn, die nu nog onder de G. succirubra begrepen, echter gemakkelijk te herkennen zijn. | Herinnering verdient het feit, dat deze kinasoort aan- vankelijk door Junghuhn voor G. cordifolia werd aan- gezien. De bast bevat tamelijk veel alcaloiden, maar be- trekkelijk weinig kinine. Voorts houdt Miquel, na herhaalde grondige studie van onze z. g. Pahudiana en de vergelijking dezer met de in Hasskarl's herbarium en Weddell's verzameling voorko- mende species vol, dat hare identiteit met C. Carabayensis geen twijfel meer overlaat. Welke nu ook de naam dezer kinasoort zij, de scheikun- dige analyses hebben haren bast in waarde boven sommige soorten van Cortex Pergvianus fuscus van Amerika geplaatst en tegen haar gebruik zoude dus alleen nog vooroordeel kunnen stemmen. Zeker blijft het intusschen, ‘dat de bast dezer soort zeer inférieur is aan al de overige op Java gekweekte kinabasten en dat de niet-voortkweeking dus wel door niemand met ernst zal kunnen gewraakt of betreurd worden. Van C. Hasskarliana bezitten wij ongeveer 80000 plan- ten die, hoewel in de kweekerijen en plantsoenen afzon- lijk geplaatst, op de tabellen toch nog te zamen met de Calisaja's voorkomen. Blijkens »de cinchonae speciebus quibusdam, adjectis iis quae in Java coluntur” van dr. F. A. G. Miquel zijn ‚ #0 op Java tien karakteristieke species en varieteiten van kina in cultuur: a. Beste basten leveren daarvan: 1. Cinchona calisaja, Wedd. vera. 2. Idem, Wedd. var. boliviana. 5, Cinchona Hasskarliana, Miq. (nova species). 4. Cinchona succirubra, Pav. b. Goede basten leveren. 5. Cinchona caloptera, Mig. 6. Ginchona lancifolia, Mut. var. discolor Karst. 7. Cinchona officinalis, Linn. (In de cultuurverslagen is deze altijd Cinchona Condaminea genoemd). 8. Cinchona micrantha, Ruiz. et Pav. c. Ondeugdzame basten leveren. 9. Cinchona Carabayensis Wedd. (In de cultuurversla- gen steeds Cinchona Pahudiana genoemd). 10. Ginchona Carabayensis, Wedd. var. lanceolata Mig. Groeikracht der kina op Java. De verschillende kinasoorten blijken op Java zeer goed ie willen ontwikkelen. Tot heden blijven intusschen de établissementen Rioen-Goenoeng en Nagrak, beiden ter hoogte van 1625 meters boven zee gelegen, de beste uitkomsten verzekeren. Deze alleen te willen toeschrijven aan de hoogte-ligging , schijnt ons vooralsnog gewaagd. De gron- den der genoemde établissementen zijn van uitmuntende hoedanigheid. Te Lembang, — 1251 meters boven zee, — hebben enkele Succirubra- en Calisaja-planten van 4—5 jarigen leef- tijd, een hoogte en omvang bereikt die zeer bevredigend zijn. Daarentegen beginnen de onderscheiden kinasoorten, maar in het bijzonder Offcinalis, nu ook vrij goed te ont- wikkelen op de ruim 1950 meters hoog gelegen établisse- menten Kawah-Tjiwidei en Rantja-bolang. Geruimen tijd deden de aanplantingen daar weinig van zich hopen, maar sedert ontwouding plaats had en de bodem daardoor ge- | 11 legenheid kreeg om flink uit te drogen, — sedert er door veelvuldige en diepe grebben, in de plantsoenen voor be- tere afwatering gezorgd werd, is de toestand over het al- gemeen ten gunste gekeerd en bemoedigend. Beide établissementen zijn erg blootgesteld aan Zuid- weste winden; het regent er veel en de gronden die er eeuwen lang door oorspronkelijke wouden bedekt bleven, vereischten eene behoorlijke uitdroging en zorgvuldige bewerking, alvorens voor eenige cultuur geschikt te kun- nen heeten. De drie à vierjarige aanplantingen van G. officinalis bevatten nu meerendeels boompjes van 2—4 meters hoogte en evenredigen omtrek. In Amerika moet deze kinasoort, vol- gens berichten van reizigers, geen grootere hoogte bereiken. De G. succirubra groeit overal snel en krachtig. Zij is zeer zeker zooal niet de deugdzaamste, toch de sterk- ste plant en-voor geregelde cultuur het meest aan te be- velen. Tot heden heeft zij ons nergens eenige teleurstel- ling bezorgd, maar steeds verrast door ongemeen snellen en weelderigen groei. Omtrent de CG. lancifolia zijn de ervaringen nog niet rijk, maar van de CG. caloptera en Hasskarliana kan men veel goeds verwachten, daar zij aanleg schijnen te hebben om tot flinke boomen op te groeien. De Hasskarliana is voorts een vrij taaie planten zij wint het in dit opzicht ver van de eigenlijke GC. calisaja, waar- mede zij zoovele jaren verward werd en die ontegenzeg- gelijk tot de tederste kinasoorten behoort. Miquel's ver- moeden, dat de Calisaja een zeer veranderlijk gewas is, wordt in al onze plantsoenen treffend bevestigd. Niet al- leen uiten de spelingen zich in velerlei vormen en kleur van blad, maar zelfs in den geheelen habitus. Nu eens heesterachtig dan weder het karakter eens booms dragend, kan men op de wijze van ontwikkeling der planten van dezelfde afkomst en onder gelijke omstandigheden geplaatst, niet het minst staat maken, 12 ë Hoe gevoelig de Calisaja planten zijn, is bij de behan- deling van de ziekteverschijnselen gebleken en hoogst waar- schijnlijk zullen velen nooit, dan wel zeer laat, een ontwik- keling bereiken die ze voor exploitatie geschikt maakt. De C. micrantha staat in krachtige en snelle ontwikke- ling bij Succirubra en Hasskarliana niet ten achteren, maar zij is een kinine-arm gewas. Verspreiding der kina. In het afgeloopen jaar zijn de kina-planten voor ’s lands rekening over den geheelen O. IL. Archipel, voor zooverre de wenschelijkheid en mogelijkheid door de gewestelijke autoriteiten werd geopenbaard, verspreid. Met deze ver- spreiding is bedoeld om de bevolking met dit nuttig ge- was bekend te maken en haar daardoor aan te sporen om, eigener beweging, de voortkweeking op hare erven te be- proeven. Ruim 6000 planten zijn verzonden naar de residentien, Preanger-Regentschappen, Cheribon, Banjoemas, Tagal, Pekalongan, Samarang, Madioen, Pasoeroean, Probolingo, Bezoekie en Banjoewangie op Java, naar Gelebes, de Mo- lukken, Sumatra's Westkust, Bengkoelen en Palembang. De kosten dier verspreiding hebben omstreeks f 1000,— bedragen. De directie der N. L. Stoomvaartmaatschappij stelde hare booten belangloos ten dienste en bevorderde de vele expeditien, door de beste maatregelen ter verzorging. Mogen al niet alle transporten even gelukkig geslaagd zijn, met het oog op de dikwijls lange trajecten en de afwisselende, meestal trage communicatie-middelen, kun- nen de uitkomsten als zeer bevredigend worden beschouwd en mogen de geleden verliezen van geen beteekenis heeten. Geen enkele expeditie is geheel mislukt en overal worden dus meer dan voldoende planten aangetroffen om spoedig te kunnen ervaren, in welke streken van den Archipel een uitgebreider proef of geregelde aanplant zal behooren on- dernomen te worden. 15 Op het Diëng-gebergte in Bagelen en op het Ajang-ge- bergte in Bezoekie bestaan reeds sedert 18635 en 1856, proefaanplantingen, die ook volgens de jongste berichten der hoofden van bestuur, weinig te wenschen overlaten. De heeren de Sturler en Boutmij in Buitenzorg hebben hunne aanplantingen uitgebreid en zijn over de uitkomsten van hanne proeven tot heden zeer voldaan. De heer Dennison, eveneens in Buitenzorg, is met een aanplant van. 200 Calisaja's begonnen, maar het is te vree- zen, dat gronden en klimaat op zijne landen ontoereikend zullen blijken. In de Preanger-Regentschappen blijft de heer K. F. Holle zich met groote belangstelling en voldoening op de kwee- king van kina toeleggen en in Krawang beiijvert zich de heer Hofland, om de grondslagen te leggen tot een aan- plant van 100,000 boomen. De chineesche landheer van Tegal-Waroe, in Krawang, heeft 84 planten ontvangen; de heer van Gils te Padang ontving 100; de heer Morbech, in Pasoeroean, ruim 900 planten. De ondernemingszucht begint zich dus meer en meer krachtig te openbaren en aan de menigvuldige verzoeken om zaden, planten en inlichtingen, wordt steeds met de grootste bereidwilligheid gevolg gegeven. Eene beknopte handleiding voor de behandeling der kina-planten werd bij ‘s lands drukkerij verkrijgbaar ge- steld en zooveel mogelijk onder belanghebbenden verspreid. Dat die nota voor vele ambtenaren bij het binnenlandsch bestuur noodig was, bleek uit zoo menige aanvrage om planten, die volslagen onkunde aan de eischen dezer cultuur verried. Kinazaden zijn bij massa's afgestaan, maar de daarvan verkregen uitkomsten bleven zonder eenige beteekenis. Meer voldoening is geoogst van de naar Madras, Ben- galen en Geilon verzonden zaden van G. lancifolia en Calisaja. Wij ontvingen daartegen van de heeren Me Ivor 14 (Madras)’ en” Thwaites (Ceylon) zaden van Succirubra en Condaminea, die ons in staat stelden deze belangrijke kinasoorten ook hier krachtig te vermenigvuldigen. Van eene toevallige, buitengewoon gunstige gelegenheid, werd in December gebruik gemaakt ter verzending van een’ kist met planten naar Nieuw-Caledonie. De heer J. A. W. van Delden te Batavia, die zich vroeger reeds ver- dienstelijk maakte door het overbrengen van kina naar Australie (Brisbane) nam ook belangloos deze bezorging op zich. | | Wat wij nu van de verspreiding der kina over den O. [. Archipel te wachten hebben, is moeielijk te zeggen. Het zal voorzichtig zijn onze illusien te beperken , maar zeer veel zal afhangen van den wil der gewestelijke en plaatselijke autoriteiten. Scheikundige onderzoekingen. De heer J. C. B. Moens te Weltevreden onderzocht weder eenige Java-basten, waarvan de uitkomsten in de hierachter gevoegde tabel IV zijn samengevat. Die analyses bevestigen op nieuw, dat de op Java ge- kweekte kinabasten doorgaande zeer veel alcaloïden bevat- ten maar dat het zuiver kinine-gehalte nog al veranderlijk is. Moens wijst er op, dat zijn streven om volkomen zuivere kinine. te wegen, wel eenig verlies van dit belangrijk al- caloïd kan veroorzaken en de betrekkelijke cijfers dus eer te laag, dan te hoog moeten beschouwd worden. Meermalen vond hij het grooter deel der alcaloïden in ether oplosbaar, maar in deze oplossing een aanzienlijke hoeveelheid amorphe, licht smeltbare stof die niet als ki- nine kan werden vermeld, alhoewel zij daarmede in nauwe betrekking schijnt te staan. Opmerkelijk waren in dit opzicht de uitkomsten die verkregen zijn van de Calisaja-basten no. 10 en 11. Die basten waren gesneden uit vier-jarige boompjes, die in elkanders onmiddelijke nabijheid staande, onder dezelfde 15 omstandigheden opgegroeid: en uit zaden van denzelfden moederboom opgekweekt waren. Beide basten bleken eeu. zeer groote hoeveelheid, — 7,482 pct. en 7,442 pct., — alcaloïden te bevatten: no. 10 hield 5,670 pet, no. 11 slechts zeer weinig: kinine. Laatstgenoemde. bast bevatte meerendeels het zooeven be- doeld: lhieht-smeltbaar « alcaloïd (chinicin- en cinchonicin’, of chinoidin- = amorphe kinine van Liebig?) Wie zal deze belangrijke verschillen durven ophelderen? Men heeft soms gemeend, dat de bloeitijd der kinaboomen reduceerend werkt op het kinine-gehalte hunner basten’, maar hier treft: zulk, een denkbeeld tegenspraak, daar juist no. 10- bloeide en vruchten droeg, terwijl no. 11 daarvan nog geen sporen ‘aanwees. Indien, hetgeen: geen gewaagde stelling mag heeten, de kina-alcaloïden aan het levens-proces der planten een werk- zaam deel nemen, dan ligt er niets onnatuurlijks in, dat zij in soort en hoeveelheid gedurig afwisselen. Treffénd zijn de uitkomsten die op onderscheiden tijden, van: basten derzelfde boomen verkregen werden. ; Uit de in tabel IV’ met no. 1 en 2 aangewezen Hass- karliana-boomen, werden achtereenvolgens in 1865 en in 1869 op gelijke hoogte der stammen, stukken bast ge- sneden. De in: 1865 gesneden basten werden door dr. de Vrij, de anderen door Moens onderzocht. Een vergelijkend overzicht der analytische, uitkomsten volgt hier : Onderzoek van S VEL Kinine.. |Cinchonidine.| Kinidine. et geheel. No. 1 de Vrij. il 2,677 pct. aanwezig aanwezig. afwezig. Di Á Moens. 4,875 pct. ‚965 pet. 2,4: pet. id. Rn 4 de Vrij.j| 1,042 pct. | aanwezig. aanwezig. id. ie $ Moens. |! 3,091 pet. 4 1,725 pet. | zeer weinig. id. 16 De vergelijking moge niet geheel zuiver of wettig zijn, daar de door de Vrij onderzochte basten, toevallig, drie en een halfjaar oud waren geworden en Moens zijn ma- terieel geheel versch onderzocht, de uitkomsten zijn toch wat uiteenloopend om ze uitsluitend op rekening van die omstandigheid te stellen en tal van andere analyses heb- ben óns ook geen recht gegeven om onvoorwaardelijk te gelooven, dat het alcaloïd-gehalte der kinabasten met den leeftijd der boomen vermeerdert. De analyses van Moens logenstraffen voorts de meening, dat de kinabasten door het drogen in het zonlicht schade zouden lijden. Op grond van vergelijkende proeven oordeelt men nu, dat een snelle droging in het zonlicht, zonder vrees voor verminderde deugdzaamheid kan plaats hebben. Bijzondere vermelding verdient nog, dat dr. de Vrij in de scheikundige samenstelling van den Hasskarliana bast, eene bevestiging meent te vinden van zijn beweren, als zoude die kinasoort een bastaard zijn van Calisaja en Pa- hudiana. In deze toch werd schier altijd cinchonidine maar geen kinidine gevonden en nu trof men dezelfde verhouding in den eertijds twijfelachtigen, thans Hasskar- liana genoemden boom aan. In Calisaja's werd daartegen steeds veel kinidine maar geen cinchonidine gevonden. Ook door Moens is in eenige Hasskarliana-basten cin- chonidine aangewezen, maar karakteristiek schijnt deze basis voor die kinasoort toch niet te zijn, daar zij in den bast no. 14 (zie tabel IV) afwezig bleek. Nu de heer Miquel diezelfde gewaande bastaard in het oorspronkelijk herbarium van Hasskarl heeft teruggevon- den, schijnt het waarlijk wel overbodig, aan hare geboorte op Java te willen vasthouden. Eene nauwkeurige vergelijking van de tot heden bekend geworden, zeer talrijke analyses van Java-kinabasten, ver- maant ons tot voorzichtigheid in het uitspreken of de verklaring van oorzaken en gevolgen. Physiologische be- schouwingen mogen gewettigd blijven door onze zucht om 17 verschijnselen te verklaren, zij kunnen vooralsnog niet tot absolute gevolgtrekkingen leiden, want wat enkele analyses in het bijzonder schenen aan te duiden, werd meermalen door vergelijking met zoovele anderen gelo- genstraft. Onze wetenschap aangaande de vorming der natuurlijke alcaloïden blijft gebrekkig en ontoereikend. De natuur is in dit opzicht voor ons nog een gesloten boek. In de basten van C. Pahudiana (Carabayensis, W.) is vrij standvastig eene zekere hoeveelheid, van 0,5 —1,2 pet. alcaloïden aangetroffen. Moens onderzocht een paar monsters Cortex Peruvianus fuscus uit.'s Rijks maga- zijn van geneesmiddelen te Weltevreden en vond daarin minder. Dr. Vlaanderen te Buitenzorg onderzocht monsters aarde uit de verschillende kinatuinen, vooral op hun kalk-ge- halte. Deze werd in geen enkele grondsoort gemist, maar meestal in voldoende hoeveelheid aangewezen. Eene analyse der anorganische bestanddeelen van een onzer Java-basten (Calisaja no. 8) gaf op 2,552 pct. asch 0,728 pct. kalkaarde, een tamelijk hoog cijfer als men daarmede de opgaven vergelijkt van dr. Reichardt (über die chemischen Bestandtheile der Chinarinde). Meer en meer wordt de aandacht gewijd aan de alca- loïiden die naast kinine in kinabasten voorkomen en zoo- wel de uitkomsten der proeven van de op last der En- gelsche regeering ingestelde commissie, áls de uitspraken van Fransche en Duitsche geleerden, als Ossian-Henry, Alfroy-Duguet, Perret en Bing schijnen in den laatsten tijd tot de overtuiging te leiden, dat men aan die neven- alcaloïden tot heden te weinig waarde hechtte. Er wordt beweerd, dat zij, vooral in verbinding met picrine-zuur „ groote geneeskracht bezitten. De heer Moens houdt zich nog bezig met het onderzoek van basten van CG. Condaminea en van Succirubra en Ca- lisaja-boomen, die gedurende ruim een jaar met mos waren DL, XXXII. 2 18 bekleed. De uitkomsten worden spoedig verwacht en kun- nen wellicht nog in de tabel IV worden opgenomen. Voorts heeft Moens in overweging gegeven om een goed ontwikkelden Calisaja-boom te kappen, zijn stam in gelijke stukken te verdeelen en de basten van die frag- menten afzonderlijk te onderzoeken, ten einde na te gaan welke verschillen er op verschillende hoogten van den zelfden boom bestaan. Aan die proef hopen wij eene andere te sluiten, het afzonderlijk onderzoek van de onderscheiden schors- en bast-lagen. Oogst van kina. In het begin der maand Augustus werd machtiging ver- leend om eene voldoende hoeveelheid Java-kinabast te oogsten en als proef naar Nederland te verzenden. Reeds een maand later konden ruim 450 kilogrammen bast ter beschikking worden gesteld van de Factorij der Nederlandsche Handelmaatschappij te Batavia, die dit pro- duct, per Kosmopoliet II, den 28sten September verscheepte. Deze eerste proeve van Java's kinacultuur is gewonnen, van : | a. 220 zevenjarige Pahudiana's, die onder zware scha- duw waren opgegroeid. Zij leverden 854 A. pond natten en 249} pond dro- gen bast. Door het drogen op rekken in het zonlicht, werden dus 71 pct. verloren. b. 255 vier à vijfjarige Pahudiana's in de onmiddelijke nabijheid van eerstgenoemden, zonder schaduw gegroeid, Deze leverden 1125} A. pond natten, 585 pond drogen bast. De droging geschiedde op rekken, binnen eene van alle zijden open loods. Aan water werd dus 56 pct. ver- loren. c. 110 vier-en eenhalfjarige Calisajaboomen; (eigenlijk meer heesters van 2—-4 meters hoogte) gegroeid zonder schaduw. 19 Daarvan werden 2574 A. pond bast verkregen, die door, droging in het zonlicht, 62 pet. verloren. d. 29 achtjarige Hasskarliana’s, die tot in 1864, onder dichte schaduw, sedert dien tijd slechts matig belommerd groeiden. Zij gaven 114 A. pond drogen bast. Door droging in het zonlicht werd 61 pct. verloren. Deze basten “te zamen, vormden twaalf pakken, we- gende gemiddeld 55 kilogram: voor de emballage werden goenie (jute) zakken gebruikt. Goed dicht genaaid, wer- den zij vervolgens nog overlangs en dwars, stevig gebon- den met rotang, zoodat deze aan de balen een stevigheid gaf, die goede waarborgen tegen beschadiging verzekert. Die twaalf pakken werden dus opzettelijk geoogst en wel op het établissement Nagrak, op het Tangkoeban- Prahoe gebergte. Te Tjie-Njieroean waren sinds eenigen tijd de basten verzameld van gestorven of toevallig vernielde boomen en deze producten van onderscheiden oorsprong werden in matten gepakt, te zamen twee balen vormende. De veertien pakken werden van nummers voorzien, met letters die de groeiplaatsen aanwijzen. Overigens zijn ter vermijding van verwarring en wantrouwen, de namen der basten voluit beschreven. Het kappen en schillen der boomen heeft geene moeie- lijkheden opgeleverd. De inlandsche werklieden maakten zich alras een zekere vaardigheid eigen, in het afnemen der basten, die zooveel mogelijk in stukken van 0,2 me- ters lengte en 0,02 breedte werden gesneden. Het drogen binnen de loods eischte veel tijd en na de bemoedigende uitspraak van: den heer Moens, werd dus de droging in het zonlicht verkozen, ook al omdat de basten daardoor een fraaier aanzien verkregen. Moens vond in versche Java-basten, bij 125° gedroogd, de 64 pct. water en berekende daardoor, dat het te oogsten product ongeveer de helft door droging zoude verliezen. „De door hem onderzochte basten hadden echter blijkbaar reeds water verloren, in den tijd die tusschen het oogsten 20 en onderzoek verliep, want onze proef-oogst verloor door droging ongeveer 3 aan gewicht en het verzonden product kan dus, zooal niet volkomen, dan toch voldoende lucht- droog geacht worden. Belangwekkend zijn de.verschillen in uitkomsten bij de- zen proef-oogst verkregen van boomen, die met en zon- der schaduw groeiden. Zij wettigen ontwijfelbaar de be- ginselen die thans op Java gehuldigd worden. Mocht de emballage, die na rijp beraad gevolgd is, be- vredigend blijken, dan zal zij gemakkelijk en onkostbaar mogen heeten en later geene zorgen veroorzaken. Kisten en huiden zouden wellicht verkieslijk zijn geweest, maar de kosten aanzienlijk hebben verhoogd en bij eventueele exploitatie op groote schaal, zouden zij bovendien techni- sche bezwaren opleveren, die in geenen deele gering te achten zijn. De nu verzonden pakken zijn solide en kunnen een stootje verdragen. Het uiterlijk voorkomen is door de be- trokken autoriteiten te Batavia gunstig beoordeeld. Kisten noch huiden kunnen waarborgen opleveren tegen be- schadiging door water en indien de kaneel met goed gevolg in goenie-zakken verscheept wordt, dan bestaat er geen reden, om voor de niet gevoeliger kina, zulk eene een- voudige en goedkoope emballage ontoereikend te achten. Ongewoonte mag hier niet tot vooroordeel of afkeuring leiden en redelijk scheen het ons al dadelijk die middelen te beproeven, die wij nu en altijd onder ons bereik weten. Het uiterlijk voorkomen der verzonden basten is door deskundigen gunstig beoordeeld. De analyses van eenige monsters, — vermeld in tabel IV, — gaven lagere cijfers, dan vroegere onderzoekingen hadden kunnen doen ver- wachten, maar zij moeten beschouwd worden als gemid- delde uitkomsten. van niet gesorteerd materieel en zijn als zoodanig voldoende. Dat de basten goed gedroogd zijn, bewijzen vier kleine pakken die te Bandoeng, opzettelijk zonder zorg bewaard 21 zijn en heden, na vier maanden, zich volkomen gaaf en broos toonen. Personeel. Materieel. Greldmiddelen. In het Europeesch personeel hadden eenige wijzigingen plaats. De opziener der derde klasse L. Hessels stierf na eene langdurige ongesteldheid en werd vervangen door L. E. van de Weeteringe Buijs, vroeger opziener bij de indigo-cultuur. De opziener der eerste klasse F. A. van Honk gevoelde zich maanden lang ziekelijk en verliet in December het door hem sedert elf jaren beheerd établissement Rioen- Goenoeng, in afwachting van beschikking op zijn verzoek om wachtgeld. Bij het einde des jaars waren er dus slechts zeven op- zieners werkzaam. Bij herhaling waren ook eenigen hun- ner, gedurende den ongunstigen Oost-moesson, ziek geweest. Het vast inlandsch personeel is samengesteld uit negen mandoers, één timmerman en honderd en elf boedjangs. Door vrije arbeiders werden 61545 dagdiensten gepresteerd. Aanbod van werk en materieelen overtroffen voortdurend de behoefte. Het materieël werd in goeden staat gehouden ; de kweek- huizen werden wáár noodig verbeterd, enkelen geheel ver- nieuwd en met vier vermeerderd. De uitgaven hebben gedurende 1869 bedragen: f 9255.50 voor bezoldiging van het vaste inl. personeel. „12269 — » » » _daglooners. » 107075 » réparatien en bouw van kweekhuizen. » 159.50 » inkoop en onderhoud van gereedschap. » 1010.78 » » van bamboe, atap, voor trans- porten, enz. RARE On » van aarden-kweekpotten. » _ 57.60 » emballage en transp. tot Tjicao van 14 balen kinabast. » 958.14 » verspreiding van kinaplanten over den O. L Archipel. 22 Te zamen düs f 24948.77, Waarvan de kosten wegens de verspreiding der kinaplanten echter moeten worden afgetrokken, daar zij als voorloopige uitgaven opgebracht zijn en op een andere afdeeling der begrooting zullen wor- den overgeschreven. In werkelijkheid zijn dus ten behoeve der kinacultuur, — buiten de bezoldiging van het Euro- peesch personeel, — gedurende 1869 uitgegeven f25990,63 of f 1609.57 minder, dan bij de begrooting voor dat jaar waren toegestaan. Daarentegen zijn ongeveer f 9000. meer verwerkt, dan gemiddeld in de vijf voorgaande jaren. De aanleiding tot die opdrijving, is bij het begin van dit verslag bespro- ken en zonder twijfel hebben de ruimere middelen in het afgeloopen jaar evenredige voordeelen opgeleverd, niet alleen door eene krachtige uitbreiding, maar ook door beter onderhoud en zorgvuldiger bewerking van ontgon- nen gronden. Tar-N3IEROEAN, 25 Jannar: 1870. I. Aantal Boomen, Planten en Stekken, aanwezig bij het eind van elk der jaren 1867, 1868 en 1869. … || In den vollen grond. Uitstek- An In den vollen gcond. 5 : Bewortelde planten, 3 8 ken pergekneokte’ lengen en Uit zaden opgekweekte Ontkiemde zaden en jonge uit stekken opge: Lesane stekken, Ligging zl Me insnaEs boomen. Ë boomen. planten, kweekt. nn en a gemiddelde hoogte 5 5 5 5 á È zi Totaal. der E ES sj së EENS 25 sIISEleë s D plantsoenen. z 5 zE 2 Ed SN zE S|IsSE|IEE el = 5 EE = 5! = 5 bi Ss IEEE = 2 E B 2 2 EN PE Se E54 ES 2 = nl Pz z 5 as ns SISslas à nn a fer 2 | 2 == = NE NES = Tjie-Bodas (1430 meters)……linn| it) a | 3 | 2 me r= Se A SE el EN 4 Geb. Gedeh, ul 2 a E 0 === == — == 31 Jl 5 — | 2550 — 12459 Ee E en en ENE Lembang (1251 meto í U == MSD mj == =S 10029 470 Sf Si =| B == =| A0 == dbdse Geb. Tangk.-Prahoe. 2| 655| — | — | — || 34980} 41760) — 5 — | 59071} 8468) — | S= == == == 104936 1696/ 798 — | 12 | 2 || 5700} 4R| 350} —| —|| 266 1 —| —| 10 —| — si =| SA SS 11434 Nagrak (1625 meters 1696/2130} — | 12} 2 || 10000f 148f 500} — | 40 || 11000} 4512) ga0p =| =| =| |= Zoras =| 29982 Geb. Tangk-Prahoe. 1696/ 4040| — { 12} 2 | 22000} 1960 1350} — | tO || 44000| 5600} — | 100} || —| — =| —| 3000 — | — 83770 50 — | —| 18 | — ö 25 al — | — || 56220 EENS Sj Er A nn den Geb. Wajang. el 2550) 142) — | — | — || 57417 4176) 500 — | 33 ||L01500/12500 “4000 = mj SS 182918 ze 1867/7520 Zoo) — | 18 | — (36206) GOOF 355) — | — || 38524} — | 1000) —| MO —| =| eN | | 84355 EEG Nl zal Sj =H rd rel veele Kmer ae omi 116f 27 | 57 |— || 884 173) 83 | — 112643 Geb. Malawar-Zuid. 1860 7636/ 252 57 | 18 | — || 83681) 6450) 1355} — | 110/| GO99L| 4065) 230 360 1640 = 161757 Rr 5 I8G7jj 15105) 430} 208} 490} 4 || 55308 980) 732) — | — || 16517} 2370| 1904} —| 50 —| —| — ien En 154185 Tjie-Njieroean (1506,5 meters).||\ggs)l 45105) 711} 208) 400) 4 |113115) 5tos) 1285) — | 50 58800} 7845/ — | 250/ — || 300| 550} — |—|| — | 3208} — | — 207080 Geb. Malawar-West…..… Higol) 15401) 6965) 208) 490) o (13696611522) 1286) 235} 50 (LIA2GTJLNGTS) — | 5495 — || — | 800) — | — || — | 030 — 315492 E 1867) 4827 2 | 400} 10 | — || 32300 70 | 2000} — | — || 43000 —| Gosl —|s0 || — 1 30} — || 500} 2} sof 10 80947 Heong Goonong (1025 melers)\{gosl| ara) 75} 1000} 14 | — || 64500) 510} 3800) — | so || 38500) 150) oee =| =| NT 550| 45} 125| 2 118213 Geb. Kendeng-Oost… 1869} 5140} 310} 1260} 44 | — (| 87500f 3000}10200} — | 50 || 73000/18000| 2200} 6300} — || z2| zo| =| al SE 197098 Ee UE EEEN NSE NN 46051 Kama-Tjie-Widoi(1950meters)||igoai| 5aol — | agool 8|— | 38500 8 | so0ol— | 70 16340f 2500/ 5500f — | —|| — = 71336 Geb. Kendeng-West. … …… 1869} S20f 3 | 6390) 12 | — || 58500) 2508/1480) — | 7O || 26740} 30035200) 500} —|| —| — |arsol — || —| — | aal — 152543 5 Î 1867 840) — | — | 8} — || 11450} 9 | 2350} — | — || 49500) — |'3650| —| 60 — 2 = 60867 Jjie-Rantja Bolang (LOUS m)leosl| sto) — leroy oo} — || 4500ol 9} aoool — | 50 || t80a0) sooo) zoop 5 ze = 11825 Geb, Patoea-Keudeng.…/igGo) 4704} 48 |1iosi) 9 | — || á87ool 2009 12000/ — | 60 || 31530| — [37800| 45 2430) — | 1972) — 146288 We == ls D= =S WES En ke Telaga-Patengan (1576 meters) Kee EN EE 13 NSE ri ren EE 8 Geb. Patoea-Djampang…… … 1869, Seen LS 1E == == =| — == - il =S — — mijl 15 al 1 = = = — — a nl ee en Wonodjampie (2219 meters). HRE al 1 SAS == == Sl == =S SA =S SENS 8 Geb. Ajang Eeden INT: E) 1 En ES == == en SS sE, NS il = SS ml 3 == A Ik ll A= Els ille ESES 7 Dieng (2046 meters) lek Bels 5 Z we == sle Sl Sl Sl 1 Geb. Dieng... oe 1869 Ek == Shi 3 — 1 TOTAAL 1867}| 28752) 1265/ G10} 560} 3 ||170189 1ssol 8849] — | — ||298379) 2453, 9080) — |383ll — 1 30} — || 5oof 445l 50} 40 523109 der 1SG8|| 32018/ 3224/ G280| 570} 3 |Bor2til 0476/18441 E D3|23I4T|I85TS| 250/ — || 4l6| GO 57| — || 1434 7378) 208 9 741229 ofzonderlijke soorten. _ \|LSGO| 34662/19429/109898| 560) 11 |529822/33304laraor) 2 : 69511/75200f16670| — || 72} 1300/6580} 2}| 55 6964) ager) — 1371186 n L DE TOTAAL 1867 31199 180878 310295 31 706 523109 van 1868 42195 425511 263425 1076 5022 741229 alle soorten. 1869 67553 678483 1954 11851 1371186 LE EN TOELICHTINGEN De kolommen voor Paludiana (Carabayensis en lanceolata), komen, krachtens het besluit van 28 Januari 1870, no. 13 op de tabel niet meer voor, daar de cijfers, sedert jaren, bij benadering zelfs niet meer zijn vp te geven. In deze tabel zijn voorts de jongste bestemmingen van den Hoogleeraar Miquel gevolgd. De vroeger als C. dubia, onder de Calisaja's voorkomende planten, zijn Hasskarliana genoemd. Daar zij geruimen tijd als Calisuja's werden aangemerkt, is haar aantal niet met juistheid op te geven. Het zal omstreeks 80000 bedragen. Van C. Caloptera, zullen +4 12000 exemplaren voorhanden zijn, Vroeger werden zij als Succirubra's vermeld. Dat zij verschilden van de uit Britsch-Indie ontvaugen planten werd reeds meermalen bericht. De vroeger Condaminea's genoemde, heeten nu, volgens Miquel, C. Ofûcinalis en vermoedelijk bestaan daarvan op Java drie variëteiten. 4 fi 4 N fn 4 R Varik 4 i p 1 ’ | Ï | hd 4 | } LA pe m Nd Ld fe „ | WOT ° EEn Cr INE) t Hat { | 5 | etenpnt ng) engere Ser gn tragen Ô 7 î Y 1 2 | | | Mer Ee â i | p ‘ ( ì = | Pe nl 1 LE h Ci dl : \ ri Er í Ö A84 fenrs ki . * 1 í HRA U rts fn) { P u Í 12 | é . Ade AEN d | ï { í / ms & Î Me | | ' Hi / 14 ‘ ld ij . , rm rts « - hi bi 1 il | " Ô À il ê - ME 1d DN ‚ \ 1 p fi 4 ! Í LE AE : el, 0 The er * «TE — 5 À | \ Ld id eed jn maf Î EN Î ì p } ot! ; mn 5d «de n Î E á Ë „ re Î k 1 | E k fi k | E ï ‚ A à Ì 3 . à " í nl … „ Ï hd 4 DE 0 fi Î Ô Per DE | ì ea Np Ô Ed 8 ' M 3 … Î HEN} [ Ì { , k . Ì L fi \ CHE Nib ' N í Kirn 4 N N Î | K = $ | \ #7 | | « t u Î í \ | ie ' il Î \ / 8 Í { & BN Û $ re | \ 6 | Í - 8 _ = Bil 8 Kak | rdt kali | | if p Ru Í ‘ Î k $ ‘ arti dj | Ge) € NN | N | / ° ; (AR AEDES | É \ 4 me \ zie | ’ Ì ka € 4 ï id t : ; Ô r ì | Î 1 + nd ge | kt Ì ij « ( 1 Í ke 4 | / | L/ t | í Î beij, ‚ rd p « am \ 5 ä Í í \ . | Erinn eting 5 en ve em BRes: Ld pr & - : … ri Mt an! k : de ge. 4 Ld \ : 4 es atau. and ki Dd ee an eer Tepe, 9 | p ve IJ k Dh Ct kit 4 k | rort DEAR) seh Oei, u Te ‚ ‘ had oel a . « ed ij d 8 Aj E E E ” „4! 1 xr, of 4 TA : Aarts SE AREN iS TAS) . Bh 4 A í Ost rd kas „ ä « . d lea , $ __. ' iis rl … ee i Í „Mix í Ld là í nl Ole PED i & (dh / N r ” Le t ' it Lel | Aj T be pn Wk ; Diet ER AEP ’ Î ‚ _ 0 r 6 “ : iv‘ » Ec dik. _ b f | ì ers P, - d ae ” wies! 4d GE EGI BEEST ‘ Ì kf à j kr KEN À VEK Sn k À RPT PN Leitk ok „RUE LG { f ni NNT Winter PES d in bidt Ee / rie ' IN 7 4 p. p dee bink stine a 3 DN je | inl u ben BUREN <00 he . * : FERRIS CRD ALS BE 3 ‘ mt rd el) . | eene ‚n - ' « II. REOAPITULATIE VAN TABEL 1. ËËijmË mmm 8 KINASOORT, zl 28 a) EE 5 Be TRAP VAN ONTWIKKELING. Sh SE ank a Der EE > Ee BE) BE) ek 8 zE E 5 E Ke) E Es 3 Totaal EE EE Gs) ‘5 EREN k sj Os zo El zl DEES < A | e A EMIS k 5 1868| 221453) 23147| 18575| 250 —= 263425 Outtnadlo aethan an ore dn 1869| 517102) 69511) 15200) 16670) — | — | 618483 ; 1868 416 603 B — == 1076 Uit stekken opgekweekte planten 1869 z2l 1300l 6580 oen 7954 - 1868| 397211| 9476} 18441| — | 383|908352| 1333863 In den vollen grond, uit zaden opgekweekte planten . 1869 52os2el 38394) 41491} 235) 403|908352 1513697 ae 1868) 32118f 3224 6280| 570| 2 803} 42997 In den vollen grond, uit stekken opgekweekte planten 1869 34ace2l 12422) 19898 5621 11 827 68382 Edens 1868| Gö1198| 36450| 43353| 820} 385/909155| 1641361 hin ne senen 1869/1081658/116627/143169| 17469) Al4HO91TH| 2268516 Nog niet ontkiemde zaden Teen DE EE Ee, Tiel EE Ee 1868| 1434) 7378| 205 D= —= 9019 Vemar fen an > 1869 65) 6964} 4829) — |—| — 11851 TE 1868) 652632| 45828| 43558) _822| 385/909155| 1650380 5 Tone DAAN EED; en CDE \1869f1081723|123591|147991| 17469) 414}909179| 2280367 NB. De cijfers der Carabayensis zijn fictief, wijzen alleen de hoeveelheid aan, die werd gebracht. éénmaal in den vollen grond ze } 1 Leden ’ 4 r Pe nt Ca 4 a III, Aantooning van den betrekkelijken groei der verschillende Kinasoorten gedurende het jaar 1869. Standplaats. Tjie-Njieroean. Rioengoenoeng, Kawa- Tjie-Wi- dei Tjie-Ran- tjabolang. Nagrak. Nummers. KINAsOORT Calisaja Id. Id. Succirubra . Lancifolia Raes. Micrantha Carabayensis Id. Id. var.lanc . Calisaja . In Edi Beag ie 1E, UP Succirubra … Kats Offieinalis Ed. Carabayensis ic AAR Calisaja . Offieinalis Id. Id, Calisaja Officinalis. Id. Id. Calisaja . Id. Id. Succirubra … Ed: Id. lo At Ab Micrantha Iden, | | 1868. | Lengte op ultimo December 1869. Omtrek van stam op ultimo December | 1869. 1868. Nederlandsche Ellen Geton)'| 6,700 4,070 3,700 4,700 3,270 8,700 3,850 3,190 2,700 7,020 2,170 2,350 3,020 2,570 6,160 6,950 5,300 4,270 6,000 4,770 d ‚000 19, „800 10,000 11,700/| 11,850 7,000 7,450 4,250 4,050 8,650 8,100 8,000 8,900 8,850 8,400 8,950 gestorven 6,450 10,001/ 10,960 4,650 7,650 8,460 7,401 4,901 5,420 7,220 5,110 8,250 9,640 8,490 5,550 6,680 8,470 4,180 0,270 eN Juni 1860 Wanneer geplant. 0,130!| Mei 1865 & . 0,167[ id. 1864 , 3 0,330|| id. 1865 8e 0,175|| id. 1864 © £ 0,160 id. « 2 0,160, Sept. 1867 o° 0,410/| Juni 1857 < E 0,460,| Jan. 1856 © = OLS6N Aden 0,390! le kwartaal 1864 0,200|| 2e id. 1866 0,210 le id. 1867 0,400 3e _ id. 1861 0,155|| 2e id. 1865 0,250|| le id. 1867 0,165/}3e id. _ 1866 ozel ; , 0,290I| 2e id. 1864 0,530|| Maart 1862 0,410 id. 1865 0,420I| id. 1862 0,490} April 1863 0,440|| id. 1863 0,470|f November 1865 0,450I| id. 1865 0,360[| Septemb. 1863 0,220} Maart 1867 He OR hen 4) p had mi Se MIGEN RR 5 ú Ne AA ID à F ef „in d E A ij - he zl md ek PR ams ed ee ers EN hi { so NE Hind ‚bi WORTEL BOT red ofz ZE ONK. COB 0e Ede: HE EE NN |l dd NOU, BRAD doed gl 7 bad ei nt KOEL -— droaMl gO8v P _ IV. Overzicht van de uitkomsten der gedurende 1869 te Batavia bewerkstelligde scheik: Kinabasten en van een paar monsters Amerikaanschen bast. undige analyses van Java- A Gezamen- lijke alca- lorden. Chinine. Cinchoni- dine, Chinidine, Cinchonine. Toelichtingen. rn 6 7 Groeiplaats: ES on Egede Of An of niet in ide bo- El Jaren Jmierischa, bloei. ven zee in E (variëteiten). duw. (meters) 4 [Cinchona vee in bloei Tjic-Berem Hasskarliana, ze (1560) 1 À8 jaren a 5 2 id. 5 id. 3 id, ie id. ER , 4 id. NE niet 5 id. 288 in bloei 6 id. ) id 1 id. buiten id. toeng (1527) 8 id. id. id, id. 9 id. 5 j) id. niet id. 10 |C. Calisaja (éj)|__ id. in bloei _ [Tj roe- an (1566,5)/J 11 id. id. niel id. 12 id. (A}j.) id. in bloei {Nagrak 1625 13 |Takbast__ v. id, id. id, no. 12. 14 |C. Hasskarliana) als 1 t/m 6 1 id. (1 a 8j) 15 |G. Pahudiana in. d id. (Ti) , É 16 id. (5 j) buiten 2 id. 11 {Cortex Peruv. 2, 2, IE fuscus (in zE toto) S 18 id, (in pul- 2 2 < vere.) uit Java-zaden das.) 8 Z 2 So 4,3150/, 3,091 2465 3,513 1,9650, 3,800 3,890 4,638 4,800 6,010 1,182 7,42 zeer weinig 1,20 1,26 0,15 0,18 0,05 0,05 2,419), zeer weinig id. 0,539 — 0,805 — — 0,140 == 0,262 niet aanwez.| 0,4! deze hepalingen mislukt niet niet aanwezig aanwezig zeer veel id. id. id: niet aangetoond id. 1,3669/ 1,874 1,184 1,405 1,176 3,909 3,630 3,179 3,812 zeer veel tamelijk veel veel niet gevonden u aanwezig id, De analyses werden verricht van deels in het zonlicht, deels in het donker gedroogde basten. De nit- komsten hebben de meening met kun- nen bevestigen, dat de wijze van drogen invloed uitoefent op het chi- nine-gehalte. De basten werden in verschen staat naar Weltevreden gezonden en daar, door den analyticus zelven (den heer J. C. B. Moens) gedroogd. Buiten de chinine werd meestal een in ether oplosbaar licht smeltbaar, amorph alealord (chinicine en cincho- nivime of Thinordin?) gevonden letgeen als _chinine is opgegeven stell dit alcaloïd dus volkomen zuiver voor. Volgens Moens zijn de cijfers eer te laag dan te hoog. De basten no. 12 t/m 16 waren niel gesorteerde monsters uit den voor Europa verzonden (September 1869) proefoogst. Ter vergelijking werden no. 17 en 18, basten uit ’s Rijks magazijn van geneesmiddelen onderzocht. Deze bas- ten die ad f 4,435 per kilogram genoteerd staan, schijnen in schei- kundige samenstelling den Pahudiana- bast niet te overtreffen. ij " A 1 4 mh en ts ps es Pe Md N de k 6} ì eN r k — dy 4 A À 4E , wt kj eb ed | f ‚ ne a, he f Ei : Ì . . „ * j ii ei De wid ' \ ted ik - $ al A, sb 1 . àl Kan! < W, Nl \ F 8 p Er p nl Fr , ij ef ng fb, B i Á $ Ter: ' Á ” … Jn N ' 7u f 1 ' En … * ke ho Ë Ld ® en eeN he, | frl Î ij y » Se d } s nel ek 7 V. Overzicht der uitkomsten van vijf door J. OC. B. Moens te Weltevreden bewerkstelligde analyses van Java- kinabasten, waarvan eenige gedurende één jaar volgens Mo Ivor's methode, met mos waren bekleed geweest. Pi 5 ness Groeiplaals:f — Gezamenlijke Ei Ouderdom in. |Gegroeid UL OL Alon niet in hoogte bo- alcalorden, op PE Cinchoni- Re, 8 5 jaren buiten scha- el 8 e=] Chinine k Chinidine. | Cinchonine. Ee (varieteiten) She bloei. ven zee 8 100 deelen dine. Z 5 3 5 (in meters.) | drogen bast. 4& |Cinchona ca- buiten niet Nagrak | stek 4,800/, 0,385 | 1,00 | 0,615, — — 3,80 o loptera(4 jaren) (1625) 2 |C, Succirubra id. id, id, id. 6,33 1,44 | 2,52 | 1,08 1,71 — 0,92 di) 3 Id. (3 j) id, id. id. id, 8,82 1,64 | 4,08 | 2,44 3,24 — 0,72 7 _{C. Calisaja 1d. id. id. uit zaad; 4,54 1,99 | 4,39 | 2,40 — — — (4 ij) van Bolivia a |C. Officinalis. id. 2 Kawal-Tji- fuit zaad 3,71 1,14 | 2,75 | 1,61 0,40 — uiterst wides van Br. weinig. (1950) { Indie, Dennen em TOELICHTINGEN De vier eerstgenoemde basten zijn gedurende één jaar met mos bekleed geweest. Zij zijn van dezelfde boomen, die, een jaar vroeger, materieel lot onderzoek leverden en voorkomen op de bij het verslag over 1869 gevoegde tabel. C. Caloptera no. 4 kwam op die tabel voor als succirubra no. 4. De Succirubra’s no. 2 en 3 ende Calisaja no. 7, werden vroeger onder dezelfde namen en gelijke nummers vermeld. De C. officinalis is de eerste Javabast van deze soort die aan een scheikundig onderzoek onderworpen werd. De bast was zeer dun maar ook zeer jong. Het materieel dat onderzocht werd, was met gesorteerd en de nilkomsten der analyses zijn dus zeer bevredigend. Zonder onderscheid hebben de basten na de bekleeding met mos een grooter alcaloid-gehalte, dat, volgens Moens, degelijk aan den invloed dier bekleeding moet worden toegeschreven, daar de oogst der basten in 1868 en 1869, telkens in dezelfde maand geschiedde, zoolang er geene andere invloeden bekend worden, die op de tijdelijke verhooging van alcaloiden invloed kunnen uitoefenen. De leeftijd kan hier niel in aanmerking komen. Broughton beweert zelfs, dat het chinine gehalte der succirubra's met den leeffijd dezer afneemt. Voorts wijst Moens er op, dat de zuivere afscheiding der chinine aanleiding is, dat de cijfers van deze basis alste laag moeten worden beschouwd. Door hulp van een polarisatie-apparaat konde de aanwezigheid van cinchonidine ditmaal met zekerheid worden geconstateerd. Met goed gevolg werd ook de wijze van dr. de Vrij, om neutrale sulphaten te maken, gevolgd. ge” den Pe his eh del afana eafinn tolk bj | OP. wer Kn, ch age Th olien lers aid eed RED ka a ve 5 En É É GE este vgiskeepdt ged ln, wed ï en en nj Hist ke ; q: } k Se, | | rf het ij N Ke ‘ hd 6 is , { „Ss 5) í he vie KS ‚s f ;e dt B) Art ik E | Pen ar D ” nd jj ® mans f Ek Ka Ln db, 5, VEND Ed | jd Bg { ' 4 à kN „ ,E, b 4 Le „ Kei ee, Ld Pe & Zi AARDBEVINGEN IN DEN INDISCHEN ARCHIPEL GEDURENDE HET JAAR 1867, DOOR Dr. P. A. BERGSMA. „(ervolg op de aanteekeningen in Deel XXXI, pag. 410.) In 1867 zijn nog de volgende aardbevingen waargenomen: te Banda: Den 12den Juli, 8* 50" n. m., een vrij hevige verticale schok, die ongeveer 4 seconden duurde. Den Sden October, 2" 40" v. m., een vrij hevige verÓ- ticale schok die 20 seconden duurde. Den Iden October, 5 50° n. m., een horizontale schok, die 6 seconden duurde. : te Kajelie (residentie Ambon; eil. Boeroe): Den 14den Februari, 6“ n. m., twee vrij hevige hori- zontale schokken. Den den April, 4" v. m., een hevige schok. Den 19den Mei, 7“ 50" n, m., een vrij hevige schok. Den 2den Juni, 6* v. m., verscheidene op een volgende schokken. in de residentie Menado: Den 2sten Augustus, 2! v. m., te Gorontalo een hori- zontale aardbeving. Den 6den September, omstreeks bt v. m., te Ratahan, Pasan, Amoerang en Tonsawang een lichte aardbeving. 24 Den 22sten September, 9® 50" n. m., te Gorontalo een horizontale aardbeving. | Den Sden October, omstreeks 5? v. m., in de gansche afdeeling Tondano, een vrij zware aardbeving, bestaande uit drie spoedig op elkander volgende schokken, waarvan de laatste heviger was en langer duurde dan de twee eerste; de richting was van W. naar O. Den 1Oden November, te Tondano een vrij hevige ho- rizontale aardbeving; richting van N-O. naar Z-W.; duur ongeveer 50 seconden. Den 17den November, te Kema, een lichte aardbeving, die eenige seconden duurde. Den 8sten December, te Amoerang, een lichte aardbeving. Den 11den December, te Amoerang, een lichte aardbeving. Den 16den December, te Kema en Ajermadidi, een lichte aardbeving; richting van Z-O, naar N-W.; duur eenige seconden. Den 2isten December, 10® n. m., te Gorontalo, een vrij langdurige horizontale aardbeving in de richting van O. naar W. AARDBEVINGEN IN DEN INDISCHEN ARCHIPEL GEDURENDE HET JAAR 1868, DOOR Dr. P. A, BERGSMA, (Vervolg op de aanteekeningen in Deel XXXI, pag. 413). In 1868 zijn nog de volgende aardbevingen waargenomen : te Banda: Den 2Tsten Apr 64 15" n. m., een lichte horizontale schok. Den 2lsten April, 9e 45e n. m., een lichte horizontale schok. Den 26sten April, 8® 20" n. m., een lichte horizontale schok. Den 26sten April, 9" 50" n. m., een vrij hevige hori- zontale schok. te Amahei (residentie Ambon): Den 22sten September, ongeveer 6% n. m., een vrij he- vige schok, in de richting van Z.-O. naar N.-W., die on- geveer 20 seconden duurde. | Den 8sten October, ongeveer 5" n. m., een schok in de richting van Z.-O. naar N.-W. in de Residentie Menado: In Januari werden eenige lichte schokken te Ajermadidi en Kema gevoeld. 26 Den A4den Februari, 8' n. m., te Ratahan, een vrij harde schok, in de richting van Z.-W. naar N.-0. Den 9den Februari, omstreeks 9t v. m., in de geheele afdeeling Tondano, een hevige verticale schok; richting van Z. naar N.; duur ongeveer een. seconde. Den 11den Februari, te Kema, Amoerang en Ratahan, eenige lichte schokken. Den 15den Februari, te Tonsealama, eenige korte schokken. À Den Sden Maart, omstreeks 5t n. m., te Belang, een lichte schok. Den t4den Maart, omstreeks 11% 50" n.m., te Ratahan, drie op elkander volgende verticale schokken. In Maart werden te Kema vele korte, hevige schokken waargenomen. Bs. Den 7den April, 8“ 50" n. m., te Gorontalo eenige lichte horizontale schokken. Den 20sten April, 9" n. m., te Ratahan, een zware schok. Den. 23sten April, omstreeks 11° v. m., te Tonsawang, een zwakke schok. Op de beide laatste dagen werden. te Kema, en Amoerang, lichte schokken waargenomen. Den 25sten April, omstreeks 1% n. m., werd in de ge- heele afdeeling. Tondano, een vrij hevige horizontale aard- beving gevoeld, bestaande uit drie op elkander volgende zware. schokken; richting van, O. naar W., duur 50 se- conden. In den nacht van 24 op. 25 Mei, te Amoerang, een zeer, hichte. schok, die- ook te Menado. en: Kema is waar- genomen. Den 27sten Mei, Bt 50" n, m, te Gorontalo:, eenige horizontale schokken. Den 15den Juni, 8% 50" n, m. te Gorontalo:, eenige horizontale schokken, in de richting van. O. naar W. Den 27sten Juli, 10% 50% v. m., te, Gorontalo, eenige horizontale schokken in de richting van Oa naar Wa 27 Den Ssten Augustus, 4! en 10° v. m., in de afdeeling Belang, twee schokken, die nog al hevig waren. Den 10den Augustus, 10° n. m., in de afdeeling Belang, een hevige schok. Den 1öden Augustus, 7® 50" v. m., te Sonder, een zeer lichte schok. Den á4den September, 8* 50" n. m., te Gorontalo, eenige verticale schokken. Den 18den September, in de geheele afdeeling Tondano, een lichte schok, die ongeveer een seconde duurde, in de richting van W. naar O. In de maand September werden te Ratahan twee hevige schokken gevoeld. Den 18den November, bt 50" n. m., te Gorontalo, een horizontale schok. k Den 2östen November, ongeveer 3! v. m., te Menado en Kema een vrij hevige horizontale schok in de richting van O. naar W.; te Tondano werden twee à drie schok- ken gevoeld. Den 6den December, te Tanawangko, een lichte schok. Den 6den December, omstreeks 4" v. m., in de geheele afdeeling Belang, een zware horizontale schok. Den 7den December, te Kema, een korte, vrij sterke schok. | | | Den 135den December, 7? n. m., in de geheele afdeeling Tondano, twee snel op elkander volgende verticale schok- ken; duur ongeveer 5 seconden. Den 14den December, te Kema, een korte, vrij hevige schok. | Den 15den December, 6t 30" n. m., in de geheele af- deeling Belang, een zware horizontale schok. Den 16den December, te Tanawangko, een lichte schok. Den 2sten December, te Kema, een korte, vrij hevige schok. | SRIE-OLIE VAN NIEUW-GUINEA, DOOR T. A. C. VALKENHOFE, Door den ambtenaar belast met wetenschappelijke on- derzoekingen in Nederlandsch-Indië, H. von Rosenberg is aan de Kon. Natuurk. Vereeniging toegezonden eene olie van Nieuw-Guinea genaamd »Srie-olie”, De heer von Rosenberg zegt omtrent deze olie: „Het is de Srie, een redelijk zware boom, die in zijn boutachtig gedeelte deze olie bevat. Hij groeit in de wou- den der Noord- en Noord-Oostkust van Nieuw-Guinea, zoo- mede op de grootere eilanden der Geelvinkbaai en is daar alles behalve zeldzaam. De Papoea's winnen de olie, door een gat met komvormigen bodem in den stam te kap- pen, waarin zich het vocht langzamerhand verzamelt, waarop zij het uitscheppen en in dunne bamboezen pijpjes vullen, in-welken het nu en dan den handelaren te koop wordt aangeboden: | De prijs die er voor gevraagd wordt, varieert tusschen 20 à 50 centen (aan ruilgoed) de halve bottel. De in- boorling gebruikt de Srie-olie wegens hare hoogst causti- sche hoedanigheid slechts om er het dikke, gekroesde hoofdhaar mede intewrijven, ten einde het wild (Pediculi) te dooden, dat in overgroote menigte in dit oorspronkelijk woud aangetroffen wordt. 29 Bij deze manipulatie gaan de Papoea’s zeer voorzichtig te werk, omdat hun uit ondervinding gebleken is, dat deze vetstof, met het oog in aanraking komende, blindheid veroorzaakt. — Wellicht bezit de Srie-olie geneeskundige eigenschappen, vooral als middel tegen huid- en andere uitwendige kwalen en zoude er menig lijder baat bij kunnen vinden.” Op verzoek van den heer Maier heb ik op mij geno- men, deze olie scheikundig te onderzoeken. De olie was dikvloeibaar, bruingeel, ondoorzichtig ten gevolge van eene gesuspendeerde stof, waarvan zich reeds eene kleine hoeveelheid op den bodem der flesch verza- meld had; de reuk was ranzig en het spec. gew. 0,961. Lakmoespapier vertoonde eene geringe zure reactie en een droppel op een papier gaf eene vetvlek, die bij-verwar- ming niet verdween. Zij vermengt zich in iedere verhou- ding met alcohol en ether, doch. niet met water. Op verschillende horlogieglazen werden eenige droppels gedaan en door bijvoeging van: ammoniak werd verkregen eene gele massa ; sodaloog, eene vleeschkleurige; sterk salpeterzuur, eene vuilgele, later in bruinrood over- gaande ; e zwavelzuur eene vuilgele, door het roode en bloed- roode in bruin overgaande; eene soortgelijke reactie werd ook verkregen door een mengsel van sterk zwavelzuur en salpeterzuur. Bij de elaïdinproef (mengsel van salpeterzuur en on- dersalpeterzuur) werd het geheel na verloop van ongeveer twee uur vast. Door distillatie met water ging slechts zuiver water over, waaraan geen bijzondere reuk was waar te nemen; ook scheidde zich in de retort niets harsachtigs af. Door verzeeping met sodaloog werd eene lichtgele zeep verkregen, uit welke, door behandeling met zoutzuur, de vetzuren werden afgescheiden, die zich voordeden als eene 50 lichtgele massa van boterachtige consistentie, een mengsel van oliezuur met verschillende vette zuren. Na afspoeling met water werd deze massa onder de droogklok bewaard, waardoor zij al meer en meer bruin werd (ontleding van het oliezuur). Het overgegane, bij drooge distillatie, bestond uit twee lagen, waarvan de bovenste verreweg het grootste deel uitmaakte en donkerbruin was gekleurd; de tweede laag, ongeveer +} van het geheel, was lichtgeel; beide lagen reageerden min of meer zuur. De reuk was brandig en die van acroleine was tevens duidelijk waar te nemen; in de retort bleef eene vuile zwarte massa terug. Uit het een en ander blijkt dus dat genoemde Srie-olie eene vette olie is, die aan de lucht niet opdroogt; dat hare bestanddeelen overeenkomen met die van de ge- wone vetten, als: oliezuur, stearinzuur en andere vette zuren in verbinding met glycerine. Het gesuspendeerde en gedeeltelijk bezonkene der olie was te gering om het nader te onderzoeken : waarschijnlijk is het hoofdzakelijk stearin- vet daar bij verwarming de olie geheel helder en doorzich- tig wordt. Verder dient nog opgemerkt te worden, dat deze olie veel overeenkomst heeft met ricinus-olie, schoon deze tot de opdrogende oliën bekoort. WELTEVREDEN, Juni 1870. AANTEEKENINGEN UIT HET DAGBOEK MIJNER REIS OVER BANGKA, van Juni 1869 tot en met Januari 1870, DOOR J. E. TEIJSMANN. Bij mijne aankomst te Muntok den 27sten Juni 1869 had de resident dr. Groockewit de goedheid, voor mij een ruim logies disponibel te stellen, waarin ik, zijne gastvrij. heid genietende, al mijne werkzaamheden kon uitoefenen; al spoedig konde ik nu mijne botanische wandelingen, die in 1857 door vertrek naar Palembang waren afgebroken, hervatten. (Zie Nat. Tijds. voor Ned.-Indië, dl. 18, pag. 1). De naam van Muntok zoude afgeleid zijn van een der eerste bewoners dier plaats, genaamd Pa-Mentoh. De En- gelschen hadden er al Minto, naar Lord Minto, van ge- maakt. Thans vond ik niet alleen dezelfde planten van vroeger terug, maar nog een groot aantal andere, zeer gewenschte, zoodat ik den 7den Juli reeds 4 kisten mret levende plan- ten en een paket zaden, ook nu weder, aan ’s lands plan- tentuin te Buitenzorg kon verzenden; terwijl het herbarium, als nog niet genoegzaam gedroogd, voor eene volgende zending werd gereserveerd. 52 Achtereenvolgens bezocht ik de environs van Muntok tot op + 5 palen van de hoofdplaats, de strand- en duin- vegetatie tot aan Tandjong-kalian, —+& 5 palen en terug over den landweg derwaarts 4 palen en den berg Me- noembieng + 7 palen. De stranden van Bangka bestaan of uit wit zand, waar- achter meestal min of meer breede en hooge duinen, die eene eigene vegetatie hebben, gelegen zijn, òf, waar nog steeds landaanwinning plaats heeft, uit Rhizophoren en andere zoutwater-vegetatie, die zich of in den modder, of soms ook aan de zandige, doch ondiepe kusten, in zee uitbreiden. Bij sommige Tandjongs (kapen) en inhammen vindt men kolossale granietblokken, die zich tot ver in zee uitstrek- ken en bij eb, even als de bodem, waarop ze rusten, tot palen ver, droog vallen. De Bangkaneezen trekken minder partij van deze droogvallende zandbanken, hoe- wel ze soms toch, tot een paal ver in zee, hunne seroh’s (fuiken van latwerk) uitzetten, dan de duizenden meeu- wen, die, in dichte drommen, de boven het water uitste- kende rotsen soms geheel bedekken, of ook in hunne vlucht, de visschen uit het water weten op te duiken. Ook eenige soorten van snippen bewonen die rotsen, om bij eb langs de stranden haar voedsel te zoeken. De duinvegetatie is tweeledig, als droge zandige, min of meer golvende, en moerassige. De vegetatie der eerste bestaat hoofdzakelijk uit Pandanus spurius, Vaccinium ma- laccense en V. bancanum, Leucopogon malayanum, Jam- bosa buxifolia, Rhodomyrtus tomentosa en andere Myr- taceën, eene Oleacea, Cassytha filiformis, enz. Onder de tweede categorie behooren: Melaleuca minor, Baeckea frutescens, eenige Myrtaceën, Nepenthessoorten, enz. Aan de zandige stranden vindt men veelal Casuarina equisetifolia, Podocarpus (littoralis), Terminalia catappa, Guettarda speciosa, Pandanus spurius, Scaevola Koenigii, Vitex bicolor en V. (repens) verbesina, Gmelina asiatica, 55 Pemphis acidula, enz.; ook Gramineën en Cyperaceën komen hier menigvuldig voor. Aan de moerassige stranden verschillende soorten van Rhizophoren, Lumnitzera racemosa en coccinea, Scyphyphora hydrophyllacea, Aegiceras majus, Podocarpus (littorális) enz. De omstreken van Muntok bestaan enkel uit beloekar, — het best te vergelijken bij Europeesch hakhout, — en dat overal zoo wat uit dezelfde soorten bestaat, waarvan de Tristanea obovata (Pelawau) de voorheerschende is, zoo- dat men daarmede spoedig heeft afgehandeld. De oor- spronkelijke boom-vegetatie is door voortdurend kappen geheel uitgeroeid, doch wordt aan de hellingen van den Menoembieng nog teruggevonden. Ladangs worden door de inwoners van Muntok niet aan- gelegd, maar, daar ze behoefte aan brandhout hebben, zijn de bosschen in de nabijheid toch verdwenen en door beloekar vervangen, waarvan men op zijn tijd ook alweder het noodige brandhout verkrijgt. Te Batoe-balai, 5 palen van de hoofdplaats, vindt men niet alleen de zonderlinge opgestapelde steenklompen, — waaraan de plek haren naam ontleent, — die op nietige steunpunten rusten, van boven tegen elkaar het evenwicht bewarende, waarop: men een fraai uitzicht heeft en waar- onder men ruimte genoeg vindt om te bivouacqueeren, maar in eene zacht hellende vallei daaromtrent, eene groote verscheidenheid van planten, waaronder verschillende soor- ten van Quercus, Castanea en Callaeocarpus, Dipterocar- peën, Artocarpeën, Euphorbiaceën, enz. Den 15den Juli vertrok ik naar den Menoembieng om daar, ter hoogte van + 600 voet, eenige dagen door te brengen en den top te beklimmen. De berg Menoembieng, die ook wel Monopijn genoemd wordt, waarvan den inlanders echter niets bekend is, zoo- dat Monopijn als een verbasterd woord van Menoembieng moet beschouwd worden, (misschien volgens de Engelsche uitspraak), is slechts 1448’ hoog. DL. XXXII, | 5 54 Ter hoogte van 600 voet en 3 palen van de hoofdplaats, waar vroeger een aangenaam lusthuis stond, nu geheel ingestort, had ik een bivouac opgeslagen om de omstreken te kunnen onderzoeken; men heeft hier ook een fraai uit- zicht over de lager gelegene bosschen, de hoofdplaats Mun- tok, de reede voor die plaats en den vuurtoren te Kalian. Den weg derwaarts kan men te paard en ook per tandoe afleggen, zoo hij van tijd tot tijd wat geëffend en van omgevallen boomstammen gezuiverd wordt; op omstreeks 4 paal beneden deze plaats stroomt een klein beekje van zûiver bronwater, dat men hooger op niet meer aantreft. De vegetatie is hier weinig verschillend van die in de lagere streken, met uitzondering van de oorspronkelijke bosschen, die hier een begin nemen. Het ongelijke ter- rein en de huizenhooge rotsblokken op dezen bergrug, maken eene wandeling door die bosschen niet tot de aan- genaamste; daarbij zijn de hooge boomen maar zelden te onderkennen en het jonge plantsoen is slechts wachtende op den dood der ouders, om hunne plaats te kunnen in- nemen. De pakoe-resam (Gleichenia dichotoma) versperren, met de rotsblokken, soms geheel den doortocht. De meest voorkomende boomsoorten zijn hier de krowieng (Diptero- carpus Baudi, D. eurynchioides) en andere soorten van dit geslacht, waaruit de zoogenaamde minjak krowieng getapt wordt, zijnde een halfvloeibare en kleverige balsem, welke de inlanders met den naam van mienjak (olie) be- stempelen, en die tot het breeuwen van prauwen gebe- zigd wordt; men verkrijgt dezen balsem door in den stam eene schuine inkapping van boven naar beneden te maken, die bijna de helft van den omtrek des stams inneemt en tot in het hart des booms doorloopt; zoodanig dat er eene holte ontstaat, waarin de balsem kan samenvloeien, die meu daarna kan uitscheppen. Om hem echter beter te doen vloeien, wordt een dag lang vuur in dit gat onderhouden, waarna hij, na verloop van een paar dagen, sterk begint te vloeien. Deze bewerking kan meermalen op denzelfden 55 boom worden toegepast, tot dat hij eindelijk door uitput- ting der sappen en het inrotten der gekapte gaten afsterft. Deze zelfde wijze zag ik ook op de eilanden in den Lepar- archipel op den Sindoorboom (Sindora Sumatrana) in prac- tijk gebracht, ter verkrijging van een dergelijken balsem, gèta-mienjak-Siendoor. Den 1áden Juli bracht ik een bezoek aan den hoogsten top van den Menoembieng, die op 1448 voeten berekend wordt. De weg van de pleisterplaats tot het hoogste punt zal ongeveer 4 palen lang zijn, loopt bijna onafgebroken door oorspronkelijk bosch, waaruit slechts enkele gezochte hout- soorten gekapt worden en is is den aanvang wel wat steil, doch wanneer hij van de omgevallene boomen gezuiverd wordt, wel geschikt om te paard. bereden te worden. Daar waar dit pad eindigt, even vóór het hoogste punt, wordt het zelfs moeielijk dit punt te voet te bereiken, wijl de geheele rug — een eigenlijk toppunt bezit deze berg niet — uit zware, op elkander gestapelde rotsblokken bestaat, waartusschen echter nog eene weelderige vegetatie voor- komt, die ook al uit niets anders bestaat dan hetgeen men ook in het benedenland vindt. Aan rondwandelen valt hier dus niet te denken, zelfs niet zoo men de hees- ters wegkapt, die de plaats van het oorspronkelijk bosch — dat tot het plaatsen van een baken en voor het uitzicht, is omgehouwen — hebben ingenomen , want de rotsblokken liggen zoo onregelmatig op elkander, dat ze den doortocht geheel beletten. Het uitzicht is prachtig, van het zuiden door het westen en ten noordwesten ontwaart men straat Bangka en de zee ook ten westen van Bangka. Het land is overal met eene weelderige vegetatie bedekt; slechts zelden ziet men sporen van cultuur of uitkappingen van het geboomte, tot het aanleggen van ladangs (gaga of hoema op Java), en van kampongs is mede niets te zien. Van de hoofdplaats Muntok is — wegens den daarvóór ligsen- den, met hoog geboomte bedekten bergrug — evenmin als van den vuurtoren te Tandjong-kalian, iets te bespeuren. 56 Behalve de reeds vermelde krowieng-soorten treft men hier ook aan de [sonandra Gutta, hier Dadauw, op Su- matra Balam-tambaga en op Borneo Njato genoemd, die echter van mindere qualiteit beschouwd wordt, dan de gèta-koelan (Geratophorus Leerii), die over geheel Bangka gevonden en waarvan veel gèta voor den handel verzameld wordt. Voorts zag ik hier nog, als de voornaamsten, A- quilaria malaccensis (Garoe tabak), Scaphium Wallichii, (Kepajang of Kepajong), verscheidene Quercus-soorten (ka- bel, enz.) Tarrietia sp., Ochna sp., Laurineën en Myr- taceën, van welke laatste de soorten op dit eiland ontel- baar zijn, en nog eene groote verscheidenheid van andere planten en boomen, die echter niet alle, wegens de hoogte der boomen en het duistere der bosschen te onderkennen zijn, zoodat men zich meestal met de vruchten, zoo die er zijn, of jonge plantjes, die men bij toeval onder de boomen vindt, moet tevreden stellen. Aan Orchideën en epiphytische vareus is deze streek zeer arm; van boomvarens zag ik geen enkele, ofschoon die wel in de lagere landen en moerassen, tot + 10’ hooge stammen, voorkomen. Honigbijen vindt men over geheel Bangka en ze komen ook in deze streek voor. Aan den honig hecht men wei- nig waarde en verkoopt dien voor 10—50 ct. de wijnflesch, maar de nesten worden voornamelijk om de was verza- meld, die steeds een coulant handelsartikel is. 20 Juli verzond ik weder aan den directeur van ’slands plantentuin te Buitenzorg 5 kisten levende planten, 2 kisten herbarium en 1 paket zaden. 21 Juli vertrok ik per tandoe (draagkoets) naar Pelangas (niet Pelanas) 18 palen, waar ik bij den Batin vernachtte. 22 Juli naar Djeboes. Ik was verplicht langzaam te reizen en voor een groot gedeelte te voet, om langs alle wegen onafgebroken te kunnen hotaniseeren, waartoe dit land de schoonste gelegenheid aanbiedt, want met uitzon- dering der kampongs, die alle in geregelde orde aan de 57 6 groote wegen gelegen zijn, maar buiten welke men direct in de wildernissen komt, omdat noch tuinen noch weivelden daaromtrent te vinden zijn, loopen die wegen door onbe- bouwde streken, waar men overal de natuurlijke vegetatie aantreft. De afwisseling bestaat enkel daarin, dat men dan eens pas gevelde bosschen, die of reeds verbrand of reeds met padie beplant zijn, dan eens beloekar’s van ver- schillenden ouderdom, of riemba (oorspronkelijke bosschen) doortrekt; zoodat het oog steeds moet gericht zijn op de beide zijden van den weg, om niets onopgemerkt voorbij te gaan. | Het terrein van Muntok tot Pelangas is nog al rotsachtig en oneffen, en met diepe ravijnen doorsneden; verder op tot aan de zoogenaamde rivier van Kampa (16 palen) die geene rivier, maar wel degelijk een zeearm is, waarin verscheidene rivieren, ook die van Djeboes, (waarin zelfs tot aan derzelver oorsprong bij de Pangkal nog eb en vloed heerschen) uitwateren, wordt het iets vlakker en men vindt daar zelfs nog oorspronkelijke bosschen, tot dat men meer in de nabijheid van den zeearm van Kampa, in een geheel effen duinterrein komt, dat bij zware regens geïnun- deerd wordt en waarin eene geheel verschillende, meer heesterachtige vegetatie voorkomt, b. v. Vaccinium's, Me- laleuca minor, vele Myrtaceën, Ploiarium elegans, enz. De oevers van den zeearm zijn, tot eenige palen ver landwaarts in, geheel bezet met Rhizophoren, Xylocarpus obovatus, Sonneratia acida, 'S. alba, enz., zoodat het maar zelden doenlijk wordt om, door een kreekje, den vasten bodem te bereiken, waarachter dan wêer bosch, beloekar, of ladangs gevonden worden. Den zeearm van Kampa, die tevens de scheiding van Muntok en Djeboes daarstelt, overgevaren zijnde, komt men weder door lage streken, in den beginne zelfs langs Rhizophoren, waartusschen de weg, door ophooging, thans in goeden staat 1s. De wegen zijn over het algemeen in de laatste jaren 58 veel verbeterd; in 1857 leidde de weg hier nog over lat- werk door de moerassen; ook de groote rotsblokken, waar- van ‘toen sprake was, zijn meest alle opgeruimd, waaraan vooral in het Muntoksche de dwangarbeiders ijverig, ge- werkt hebben. | Het verdere terrein naar Djeboes (35 pl.) is ook geheel in overeenstemming ‘met dat aan gene zijde, en begint eerst te klimmen als men den heuvel nadert, waarop de pangkal gelegen is. Pangkal beteekent eigentlijk rust- of aanlegplaats, doch wordt op Bangka gebezigd voor alle hoofdplaatsen der districten, waar de administrateur, de bezetting en de pakhuizen voorkomen, waar zich Chineesche en Maleische kampongs bevinden en waar het tin uit de mijnen afgeleverd wordt; ze zijn dan ook alle aan rivie- ren of aan zee gelegen, waardoor de afscheep van tin per tjunia's uitvoerbaar wordt. Men noemt echter ook nog wel eens Pangkal's die plaatsen, waar vroeger het bestuur ge- vestigd was en die almede aan den oorsprong van bevaar- bare rivieren gelegen zijn, b. v. P. mundo, P. kota, P. kapo, P. lajang, P. rèbo, P. mapoor, enz. Als een gevolg van mijn bezoek aan Djeboes in 1857 en van de daarbij door mij verkregene kennis der Bang- kasche flora was ik toenmaals in de gelegenheid eene lijst op te maken van de inlandsche benamingen van die planten, welke nog voor ‘slands plantentuin gewenscht werden. Ik bood die lijst den toenmaligen resident aan, met verzoek het mogelijke te doen om die soorten voor 's lands plantentuin te Buitenzorg te laten verzamelen, doch deze werd door het groote getal (550 soorten) zoo- danig afgeschrikt, dat ook niet eene enkele plant door zijne tusschenkomst verkregen is. Daarentegen mocht ik van de opvolgende residenten . van den Bossche, Bos- scher en van Cattenburch, en van de heeren Ruloffs, CG. de Groot, Ackeringa en Buddingh, menige plant ontvan- gen, waarvan vele thans nog een sieraad van ’s lands plan- tentuin uitmaken. 359 Bij den heer van Slingerlandt, administrateur van Dje- boes, vond ik goed logies en om niet in herhalingen te treden, verklaar ik hier gaarne, dat al de heeren adnri- nistrateurs mij de meest mogelijke gastvrijheid en hulp hebben bewezen, waarvoor ik hun hierbij mijnen welge- meenden dank aanbied. Hier maakte ik weder uitstapjes naar de omliggende streken, waar overal goede wegen naar de mijnen bestaan ; wanneer de afstand niet meer dan 5 à 4 palen bedroeg, deed ik zulks te voet, en hoewel ik steeds des morgens 6 uur op marsch ging, kwam ik toch meestal niet vóór 11 à 12 uur terug; de terugtocht door de brandende zon, over denzelfden weg, dus weder 5 à 4 palen, kostte mij wel menigen zweetdroppel, doch. ik bleef daarbij de beste gezondheid genieten; wanneer de reis verder dan 4 palen heen en 4 palen terug reikte,,‚nam ik een tandoe mede, om daarvan op de terugreis gebruik te kunnen maken. Eenmaal begaf ik mij ook te voet naar Kampa om van daar, in eene prauw, den zeearm van dien naam in te varen. Allerwege vond ik de oevers met Rhizopho- ren bezet, tot dat wij, na verscheidene zijtakken, die in den zeearm uitwateren, te zijn voorbij gevaren, den zijtak naar Djeboes insloegen, terwijl de zeearm zelf, hoewel steeds in breedte afnemende, nog altijd verder landwaarts indrong. | In den zijtak of de eigenlijke rivier van Djeboes begon de vegetatie een ander aanzien te krijgen; ofschoon hier ook nog Rhizophoren voorkomen, ziet men er toch ook vele andere geslachten, die in den modder, aan eb en vloed onderhevig, weelderig tieren, zooals b. v. een paar soorten van Barringtonia, Pandanus Rassouw en Pandanus sp. Bongkowang ajer, Areca triandra var. bancana, Semecar- pus velutina, Paritius simile, enz., alle planten, die eerst in brak water, dat is met zoetwater vermengd, voorkomen. De Pandanus Rassouw begint, verder de rivier opwaarts, meer en meer de overhand te krijgen, zóó zelfs, dat ze 40 spoedig de geheele rivier zouden opvullen, zoo ze niet van tijd tot tijd werden weggekapt. Dáár waar de rivier ophoudt bevaarbaar te zijn, is het water bij eb zoet en drinkbaar, en wordt het dan ook algemeen tot drink- water gebezigd. De tinstapelplaats bevindt zich in de onmiddelijke nabijheid, niet verre van de kongsie. De heeren administrateurs worden algemeen met den naam van toewan kongsie bestempeld. De Chineesche en Inlandsche kampongs zijn hier van weinig beteekenis. De Chineezen vinden hun bestaan, zoo hier als elders, in koophandel, de uitoefening van am- bachten en visscherij, hoofdzakelijk ten dienste der tin- mijnen. De inlanders bewerken hunne ladangs en nemen ook wel deel aan de visscherij, waartoe zij in de zee van Kampa en buiten de Soengei-boeloe ruimschoots gelegen- heid vinden. Er komen daar aan de kust ook heerlijke oesters voor, die echter niet dan bij zeer laagwater opge- doken kunnen worden. In de nabijheid der kongsie zijn, in eene zeer vruchtbare vallei, vóór eenige jaren sawa's aangelegd, die prachtige resultaten hebben opgeleverd, maar die thans, door onvol- doende bewerking, in grasland zijn overgegaan, waarop de karbouwen welig tieren. Na de omstreken, die alle uit beloekar en ladangs be- staan, behalve eene riemba (oorspronkelijk bosch) bij de mijn No. 50, bezocht te hebben, maakte ik mij gereed, om naar Blienjoe af te reizen, na alvorens het verzamelde ingepakt en naar Muntok te hebben verzonden, bestaande in 5 kisten met levende planten, herbarium en zaden. 11 Augustus vertrok ik naar de Kampong-Telak en den 12den naar de Pangkal Blienjoe, waar ik bij den heer Vos- maer, administrateur van dit district, vriendschappelijk werd opgenomen. Op de geheele reis derwaarts had ik gelegenheid, vele gewenschte planten te verzamelen. Het land, hoewel nog met vele ravijntjes en kleine rivieren doorsneden, is toch 41 meer effen en beter voor cultuur geschikt, zoodat men op dit traject dan ook meestal beloekar en ladangs aantreft, maar toch ook nog riemba moet doortrekken, waarin nog prachtige en kolossale boomstammen gevonden worden. Bij Bakiet, 214 paal van Djeboes, passeert men per prauw de Kelabatbaai, volgens de gewone route eerst te water langs het strand tot aan Tandjong Roe (Roe is de Casuarina equisetifolia, die daar veel voorkomt) om dan naar Mantong aan de zijde van Blienjoe over te steken, welke vaart op 5 palen geschat wordt. Van Mantong over land heeft men dan: nog 5 palen tot aan de Pangkal af te leggen: bij hoog water kan men ook direct oversteken en de rivier van Blienjoe invaren tot aan de Pangkal, waar de pakhuizen in de onmiddelijk nabijheid gelegen zijn. Door eene inlandsche en eene chineesche kampong komt men dan, op omstreeks 4 paal afstand, op het heuvel- achtig terrein, waarop de administrateurswoning en de ben- teng gelegen zijn. De chineesche kampong is een der fraaiste en de inlandsche kampong een der netste en uit- gebreidste van al de pangkals. Niet ver van de pangkal staat ook een katholiek houten kerkje, door een tuin van kelapa-boomen omringd, dat even als te Soengei-slan, tijdelijk zonder herder is. Het christelijk geloof maakt hier onder de Chineezen wei- nig en onder de Bangkaneezen in het geheel geen opgang, en het gebeurt slechts zelden, dat een fatsoenlijk Chinees tot het christendom overgaat. Tot op eenige palen van de pangkal vond ik hier ruim- schoots gelegenheid om mijne wandelingen voort te zetten, waarvoor ik in ruime mate beloond werd, daar in deze streken waarschijnlijk de grootste verscheidenheid van plan- ten gevonden wordt. De heer Vosmaer stelde mij ook in de gelegenheid, in zijn gezelschap achtereenvolgens de ei- landjes in de Kelabatbaai te bezoeken, als daar zijn : Poeloe Mantoeng, P. Boer, P. Kalapa, P. Mangkoeboeng en P. Nanas. Met deze en nog vele andere eilandjes en kale 42 rotsen is de baai als bezaaid, en toch kunnen niet al te diepgaande schepen de geheele baai doorvaren en voor de monding der in haar uitwaterende rivieren ten anker komen, zooals dit ook met die van Blienjoe het geval is. Er zijn echter verder aan de geheele baai geene pangkals meer gelegen. De vegetatie dezer eilandjes bleek hoofdzakelijk de- zelfde te zijn als die van den vasten wal. Evenwel werden deze tochten niet te vergeefs ondernomen, daar ik er menige plant inoogste, die ik aan den vasten wal niet had kunnen bereiken, wijl de kusten langs de baai meestal ontoegankelijk zijn, zoo door de opstapeling van rotsen als door de Rhizophoren, die wegens hare ineengestrengelde luchtwortels en den modder, waarin ze groeien, geheel ondoordringbaar zijn. De eilandjes zijn ook gedeeltelijk met Rinaapheree omzoomd, of uit steile op elkaar gestapelde rotsen samengesteld ; slechts in het midden- ste, meer verhevene gedeelte, waar eenige aarde gevonden wordt, komen hoogere woudboomen voor. Bij enkelen vindt men ook drooge zandige stranden, die begaanbaar zijn, maar het is daar, in de brandende zon, zoo heet, dat ook bij eene korte wandeling het zweet ruimschoots vloeit; ik had de onvoorzichtigheid om na eene dergelijke wandeling, met den heer Vosmaer, in eene prauw plaats te nemen en onder een aangenaam koeltje huiswaarts te keeren, waarvan het gevolg was, dat wij beiden den vol- genden dag niet frisch waren en ik, wegens rheumatische hoofdpijn, een halve maand werkelvos moest blijven. Ook de heer Vosmaer heeft er lang mede gesukkeld. 5 September had ik mijne verzamelingen, bestaande in 7 kisten levende planten en herbarium en 1 paket zaden, in gereedheid gebracht, om ze naar Muntok te verzenden, waartoe de heer Vosmaer eene tjunia-prauw disponibel stelde, die deze kisten binnen weinige dagen naar Mun- tok overbracht, van waar ze, met al mijne verdere verzamelingen, door de vriendelijke hulp van den: heer 45 van der Veer, pakhuismeester te Muntok, per eerste stoom- bootgelegenheid van de Ned. Ind. Stoom vaart-Maatschappij, kosteloos naar Batavia werden overgebracht. 17 September was ik zoover hersteld, dat ik de reis naar Soengei-liat kon aannemen, welke reis ik in 2 dagen volbracht, in de Kampong Pelawan, 18 palen van Blienjoe, vernachtende „en den volgenden dag de overige 17 palen tot Soengei-liat afleggende; Soengei-liat is dus 55 palen van Blienjoe gelegen. De grens dezer districtén is in de Kampong Katoe-arang onder Soengei-liat, 21 palen van Blienjoe en 14 palen van Soengei-liat. Mijne ontvangst te dezer plaatse, door den heer Toorop, was niet minder vriendelijk dan in de vorige districten, en die heer had zelfs de goedheid mij op de vele belang- rijke uitstappen te vergezellen. De pangkal is ook hier op een eenigszins verheven pla- teau gelegen, bevattende de zeer goede, op hooge palen gebouwde planken-woning van den administrateur en de benteng, waarin ook de pakhuizen zijn opgenomen, voorts de chineesche en inlandsche kampongs, die niet zeer uit- gebreid zijn en weinig luxe vertoonen, ofschoon de visch- vangst hier aan velen een goed bestaan verzekert. De heerlijke ikan-krisie, die versch zoowel als gedroogd niet te versmaden is, wordt hier zeer veel gevangen en in laatstgenoemden staat ook veel naar elders verzonden. De lekkerste vischsoorten, die men langs de geheele kust van Bangka in groote verscheidenheid vangt, worden voor een goed gedeelte, zoowel versch als gezouten en gedroogd, aan de mijnwerkers geleverd, die bij gebrek aan geld de koopsom met rijst voldoen. De Europeanen kunnen zich dus ook op alle pangkals, tegen billijken prijs, van goeden verschen visch voorzien, except de dagen dat de zee te onstwimig is en de visschers te huis blijven, die echter, onder gunstige omstandigheden, tot f35— daags met visschen kunnen verdienen. Het gevolg daarvan is dan ook, dat de arbeidsloonen zoo hoog zijn opgedreven, / 44 dat men voor den minsten koelie 50 ct. daags moet be- talen. Voor de pakhuis- en prauwdiensten betaalt men echter 60, 70 en 80 ct. daags per koele. Dit is enkel toepasselijk op de pangkals, zoowel voor Chineezen als inlanders. In de binnenlanden worden geene andere koeliedtensten gevorderd dan tot het dragen van tandoe's en gouvernements goederen, tegen betaling van 2} cent per paal en per koelie. De brievenpost moeten zij zonder eenige betaling overbrengen, doch deze en het on- derhoud der wegen zijn ook de eenige onbeloonde diensten, die zij presteeren, terwijl zij noch tienden noch landrenten te betalen hebben. Men heeft de Bangkaneezen wel eens beklaagd wegens het drukkende der tandoediensten, doch als men weet waarin die bestaan, zal men van dat idée terugkomen, te meer nog als men nagaat, dat hetgeen zij hiermede verdienen zuivere winst is, wijl zij hunnen tijd anders toch in lediggang doorbrengen. Zelden wordt den koelies het maximum, dat zij verplicht zijn te dragen (25 kilo) opge- legd, vooral niet bij de tandoe’s, die ongeveer 1 picol zullen wegen. Voegt men daarbij het gewicht van den persoon, die gedragen moet worden met zijne kleine bagage, (tot zE 1} picol), dan verkrijgt men voor de 8 koelies, die gewoonlijk gebezigd worden, nog niet eens ten volle 20 kilogram per persoon. De arbeid, dien de Bangkaneezen over het algemeen ver- richten, uitzonderingen daargelaten, is al zeer luttel; den meesten tijd brengen zij door met societeit houden in de Balie (karavanserai) of praatjes maken bij de buren en bid- den. Ofschoon niet zeer fanatiek, — zij zijn allen mohameda- nen, met uitzondering der oran-glom of belom en der se- kah's — (waarover nader), houden ze toch veel van het op- dreunen van Arabische klanken uit den koran, waarvan zij natuurlijk niets begrijpen. Zelfs onder het dragen van tan- doe’s trachten ze elkander, — hoewel niet stichtelijk, — daarmede de loef af te steken. Bijna ieder dorp heeft dan 45 ook zijn eigen Soerouw (kerkje) en geestelijke (Katieb, Bilal of Imam). Tijdens mijn verblijf op Bangka reisde daar een Madu- rees rond, die te Palembang eene behoorlijke dosis fanatisme had opgedaan en voorgaf reeds 7 malen naar Mekka te zijn geweest, zoodat hij als een heilige beschouwd werd, die voor zich zelven niets voor al zijne suchtelijke voor- lezingen verlangde, maar toch genegen was om giften voor het heilige graf van den grooten propheet Mohamed te verzamelen. Hij heeft dan ook eenige duizend guldens van de arme Bangkaneezen medegesleept, die hij nader met de noodige bewijzen uit het heilige land verantwoor- den zal, welk soort van bewijzen, te Singapoera, voor geringen pris te verkrijgen zijn. Die man werd met de meest mogelijke eerbewijzen, van de eene pangkal naar de andere, door de inlanders kosteloos overgebracht en zijne voorlezingen werden door eene groote menigte, zelfs door vrouwen, bijgewoond. Een der heeren Administrateurs “zond alle avonden een spion, dien hij vertrouwen schonk, om die voorlezingen bij te wonen; daaruit bleek echter niet, dat hij tegen de regeering in oppositie kwam, zoo- dat men hem stilletjes zijn: gang heeft laten gaan. Hij heeft dus geen ander kwaad gesticht, dan dat hij de arme Bangkaneezen heeft afgezet“en het fanatisme wat heeft aangeblazen. Niet hij maar zijne volgelingen hadden voor geld ook eenige geheiligde zaken te koop. Maar om op den arbeid der Bangkaneezen terug te komen, doet zich hier het verschijnsel voor, dat de vrouwen het meeste werk moeten verrichten en dit ook gewillig doen, zoolang zij volgens den adat daartoe gedwongen zijn, maar wanneer zij zich door toevallige omstandigheden daarvan kunnen ontslaan, overtreffen zij de mannen nog verre in traagheid. De adat is thans echter, dat de vrouw des morgens 5 uur opstaat en zich naar het rijstblok be- geeft, om de voor dien dag benoodigde padie tot rijst te bewerken; men stampt zelden meer padie dan voor éénen 46 dag, aangezien Bangkarijst, van haar omkleedsel (dedak) ontdaan, al spoedig tot bederf overgaat. De rijst wordt onmiddelijk gekookt en, als ze gaar is, de heer des hui- zes gewekt, die na zijn ontwaken eerst een bad gaat nemen en‚ na nog wat rond geslenterd te hebben, te huis komende, zijne tafel gedekt vindt, altijd zonder tafellaken en zonder servetten, maar op den naakten vloer of op een matje. Na zich verzadigd te hebben, gaat hij naar de societeit om een praatje te maken, en de vrouw pakt de overgeblevene rijst, enz. in een mandje, zet dit op haren rug, opgehouden door een band voor het voor- hoofd, neemt daarbij soms nog een paar kinderen, ter rechter en ter linker zijde op hare heupen, en begeeft zich naar de ladang om daar het noodige werk te ver- richten. Tegen 10 à 11 uren begint de man weder aan zijn maag te denken, neemt dus afscheid van de societeit en volgt zijne vrouw naar de ladang. Daar aangekomen, wordt het tijd om het middagmaal te gebruiken, na afloop waarvan men zich weder ter ruste begeeft. Tegen 2 à 5 „uur, als de zonnehitte wat begint te verminderen, ont- waakt men eindelijk om de werkzaamheden aan te vangen, die voor den man slechts bestaan in het vellen der boom- stammen, die de dikte van den handpols overschrijden, daar de vrouw reeds al het kleine hout, varenstruiken, onkruid, enz. met de parang heeft geveld. Onder parang verstaat men hier niet, als op Java, een grasmes of sikkel, maar een zwaren rechtlijnigen houwer, die aan het einde stomp is afgebroken en van een houten gevest voorzien. Dit kappen der dikkere stammetjes geschiedt ook nog met de meest mogelijke bezuiniging van werkkrachten, door de stammen, alle aan ééne zijde, slechts half door te kappen, en eindelijk de laatste zoodanig te vellen, dat ze tegen de half aangekapte aanvallen en deze in eens doen neerstorten. Nu wordt het werk geheel gestaakt en laat men het aan de zon over, om alle sappen uit het gevelde te doen verdampen en alles goed droog zijnde, wordt er 47 de brand ingestoken, die alles verteert, behalve de dikkere stammen en stammetjes, die, instede van opgehoopt en geheel verbrand te worden, voor zooverre ze niet tot pa- ger moeten dienen, ter plaatse blijven liggen. Men acht nu het terrein ter beplanting gereed, wat alweder door de vrouwen geschiedt door, met een lang puntig hout, gaten in den bodem te stampen, waarin de padiekorrels gelegd worden, soms te zamen met komkommerzaden. Den man blijft nu nog over, een soliede pager te ma- ken van de half verkoolde stammetjes, die hij nu van het rijstveld gaat verzamelen. Van de varkens heeft men als- nog weinig ‘last, daar die eerst te voorschijn komen, te- gen dat de padie begint te rijpen; doch tegen de apen (krah; Gercopithecus cynomulgus) moet-gewaakt worden, daar deze òf de padie òf de reeds gekiemde plantjes uittrekken, slechts het zaad nuttigen en de jonge blaadjes wegsmijten. Bij gebrek aan schietgeweer, wordt er met honden jacht op gemaakt. Die dieren hebben het hier, evenals op Java, niet heel vet, maar leven slechts van den afval. De vrouw zorgt verder voor het wieden, zoodat de ar- beid des mans wêer voor een jaar is afgeloopen en hij, behalve de koeliediensten en het geringe onderhoud aan de wegen en zijne nederige woning, weinig meer uitvoert. Het oogsten geschiedt natuurlijk ook al door de vrou- wen, evenals het verder maandelijks op matten in de zon drogen der padie, die geheel uit padie-rontok of gaba bestaat, zoodat men er geene padieschuren op nahoudt maar de padie in zakken of ook wel in kuipen, uit een stuk boombast, tot een cilinder van 5 à 4 voet in dia- meter en even zoo hoog gevormd, zonder bodem, op den vloer geplaatst, wordt opgeborgen. Het gebeurt wel eens, dat door te laat kappen of door aanhoudende regens het hout niet droog genoeg wordt, om tijdig genoeg verbrand te kunnen worden. In dat geval laat men het eenvoudig tot een volgend jaar liggen, 48 in stede van er zooveel mogelijk van te verbranden en de rest op hoopen te verzamelen, op welke wijze men zelfs geheel groene stammen, tot het laatste stukje toe verbran- den kan. Doch dat is hun te veel moeite en ze nemen ook niet in aanmerking dat de asch van het verbrande hout eene heerlijke bemesting voor hunne velden is. Het onderhoud der wegen, dat slechts een paar malen in het jaar geschiedt, vereischt meestal weinig zorg, daar hier, behalve tot het tinkruien, waartoe de bin deelen nog door de mijnwerkers . moeten onderhouden wor- den, geene rijtuigen, vrachtwagens of groot vee gevonden worden. Tot de uitzonderingen op dezen tragen gang van zaken behooren, vooral op de pangkals, het vangen van visch en presteeren van vrijwillige koeliediensten, tegen zeer hooge loonen; sommige nemen dienst als oppassers of huisbe- dienden, doch enkel om van het tandoe dragen bevrijd te zijn, waartoe zij of te lui of te trotsch zijn. In de binnenlanden, waar veel herten — Mendjang of roesa (Gervus equinus) — voorkomen, wordt de vangst daarvan des nachts voor gezamenlijke rekening der geheele kampong gedreven, door het uitzetten van rotanstrikken (djarieng’s) en het opjagen van het wild, door menschen en bonden. De vangst wordt direct verdeeld, en het beest aan stukjes gesneden, waarvan ieder zijne portie erlangt, terwijl aan zwangere vrouwen eene dubbele portie verstrekt wordt. Het vangen van kidjangs (kidangs, Gervus muntjac), Pelandoh (kantjiel, Moschus javanicus) en Napoe (Mo- schus Napu), geschiedt over dag en geheel voor eigen re- kening, door langs wegen of binnenpaden struiken te kap- pen en langs die wegen neêr te leggen en op te stapelen; hoe weinig tegenstand deze nu ook bieden, zullen die dieren er toch niet doorkruipen, maar liever, wanneer ze door honden gejaagd worden, daar langs loopen tot dat ze eene ruime opening gevonden hebben (waàrin strikken, Lapoon's, zijn aangebracht) en op die wijze gevangen worden. 49 De inlanders onderscheiden hier 6 soorten van herten en 4 soorten van varkens; daar ik ze echter niet te zien kreeg, kan ik er weinig over oordeelen. De beschrijving daarvan kwam op het volgende neder. Herten (Roesa, Mendjang en Bengel): 1. Bengel-Mangkirai, gewoon hert of Gervus equinus. 2. Bengel-gedep, korter hals en platte hoorns. 5. Roesa-bangier, schijnbaar mager. 4. Roesa-pendek, korte pooten, korte hals, overigens gelijk aan No. 1. A | 5. Mendjang-serai-seroempoen, hoorns met 6 à 7 takken, overigens gelijk aan No. 1. 6. Mendjang-soediep, korte nek en hoorns, de kleinste van allen. De soorten van varkens zijn de volgende: 1. Babie kapala-barong, grootste soort, met uitstekend voorhoofd en een bult op den kop, is gevaarlijk. 2. Babie riemba, gelijk aan het gewoon tam chineesch varken, teelt ook voort in gevangen staat. 5. Babie tjakal, slanker dan het gewone chineesche var- ken, weegt slechts 30 katie. 4. Babie kananak of boeriek, zeer kleine soort, slechts 10 katie wegende. De Paranakan-Chineezen lusten ze niet. De Siengkeh-Chineezen eten alles. Overigens zijn van viervoetige dieren op Bangka niet vele soorten aanwezig; men vindt er noch olifanten, noch tapir, noch rhinoceros, noch tijger, noch Maleische beer, maar behalve de elders reeds behandelde, vindt men er nog de volgende mij bekende: Tanggiling (Manis javanica); Mentoeroeng (Arctitis Bin- turong); Koekang (Stenops kukang); Mentilieng (Tarsius spectrum) ; Koeboeng (Pteromys nitidus); Bantiera (Galeo- pithecus variegatus). Vele soorten van vleermuizen, muizen, ratten, katten, civetkatten. Van gevogelte en insecten is Bangka ruim voorzien, DL. XXXII. 4 50 waaronder waarschijnlijk nog vele onbekende soorten voor- komen. Euplocomus iguitis (Djembang) en Cryptonyx co- ronâtus (Sioel) komen veelvuldig voor en ‘worden dikwijls voor de keuken te koop aangeboden. Op geheel Bangka bestaat de gewoonte om kippen, visch, enz., per katie te verkoopen. De prijs der levende kip- pen is gewoonlijk 40 cent per katie. Wanneer de kampongs niet al te ver van zee gelegen zijn en de kusten daartoe de gelegenheid aanbieden, houdt men zich ook met de vischvangst bezig, niet met prau- wen en netten, zooals op de pangkals, maar door het uitzetten van seroh's (vischfuiken) van paalwerk, die, een- maal geplaatst zijnde, geene verdere zorg vereischen, dan kleine herstellingen, welke door den golfslag mochten noo- dig geworden zijn. Daarbij valt verder niets te observeeren dan bij eb de visch te lichten, die er bij den vloed verdwaald is geraakt. Deze seroh’s zijn veelal samenge- steld van de dunne stengen van Resam-seroh (Gleichenia dichotoma) die met de pit van dezelfde plant, die sterk en buigzaam is en waarvan ook hunne kopia's (hoofdbe- dekking) gemaakt worden, aan elkaar gevlochten worden; en_ het geheel wordt, aan stevige palen bevestigd, in zee uitgezet. Voorts trekken sommigen nog partij van het verzamelen van boschproducten, zooals honig en bijenwas, Gèta koe- lan (Ceratophorus Leerii) eene der beste soorten van Gèta pertja, Damar, Mienjak krowieng van de verschillende soorten van Dipterocarpeae, Rotan en Ketakong (de steng van Nepenthes ampullacea) die veelal de Rotan vervangt. De mannen weten ook uit de zwarte, vrij sterke en elastieke pit van Resam (Gleichenia dichotoma) zeer nette en duurzame mutsen (Kopia's) te vervaardigen, die met f 2 tot f 4, naar gelang der mindere of meerdere fijnheid, betaald worden. Zij dragen die ‘zelve ‘tot hoofd- bedekking, zonder dat ze juist op hunne hoofden passen, maar daar zij het haar niet langer laten worden, dan eenige duimen, pässen die ‘dingen altijd op de kruin van het hoofd, 51 hoewel licht afvallende, zoodat ze eigenlijk meer voor statie dienen, dan wel van degelijk nut zijn, temeer omdat men ook nog een lap, bij wijze van hoofddoek, om het hoofd bindt. De vrouwen dragen alle lang haar, dat even als dat der Javasche vrouwen opgemaakt wordt. Ook verzamelen ze basten om zwart te verwen, voor den uitvoer, van Samak (Syzygium variüfolium), Tingie (Geriops lucida), Bakouw (Rhizophora conjugata), enz. Voorts voor eigen gebruik en voor atap of dakbeklee- ding, Nipa fruticans, die echter in de Bangkasche rivieren niet zoo weelderig groeit als aan de Oostkust van Suma- tra, van waar dan ook veel wordt ingevoerd. Verder worden nog tot dakbedekking gebezigd: Sidieng, ook wel Gègat genoemd, waaronder men verschillende planten rekent, als: Scirpodendron, Lepironia, Pandano- phyllam, Hypolytrum en andere Cyperaceën, terwijl de Freycinetia's, die echter niet voor atap dienen, zelfs met dien naam bestempeld worden. Van de bladeren van Pandanus spurius worden door de vrouwen zeer fraaie tikar's (matjes) gemaakt en van Pan- danus sp. Bangkoang, maakt men ook tikar's, maar meestal kadjangmatten, die voornamelijk op de prauwen tot bedekking tegen den regen-gebezigd worden en zeer goed waterdicht zijn. Kleedjes van boombast, zooals de Alfoeren nog dragen, onder den naam van -Tjidako, voor- namelijk van Artocarpus- en Antiaris-soorten bereid, die ook door vrouwen zouden, vervaardigd worden, heb ik op Bangka niet meer gezien. Hoewel er in de binnenlanden geene markten bestaan, ziet men toch vele koopvrouwen, die vruchten, vooral Ananas, die er zeer groot en goed van smaak zijn, groen- ten, enz. „naar de pangkal's te koop brengen; zij dragen die in langwerpig-ronde manden, op den rug, met een band voor het hoofd om ze op te houden. De man- nen dragen dergelijke, manden met draagbanden om de schouders. 52 Zoowel tot dakbedekking als voor de wanden (dingding) van huizen bezigt men verschillende soorten van bast, die in groote stukken, soms van 6 en meer voet lang en tot 5 voet breed, van de levend gevelde boomen wordt afgenomen. Voor daken zijn de beste, Boenoet (Ficus?) en Gelam (Melaleuca minor) voor de wanden, Keloekoep (Shorea sublacunosa), Maranteh (Hopea marantii), Sasak (Hopea fagifolia) en Brangauw (gen. dub.) Er komen op Bangka vele, zoo wilde, als gekweekte vruchtboomen voor, die op Java niet gevonden worden en welke meerendeels nog niet wetenschappelijk bekend zijn. Ik bejammerde het daarom zeer, dat het tijdens mijn verblijf niet alleen niet de rechte vruchtentijd was, maar dat ook van de meeste vruchtboomen geene bloemen te verkrijgen waren. Daarbij werd dit jaar voor een slecht vruchtenjaar gehouden. | De meeste dier vruchtboomen behooren tot de Artocar- peae als: Dadak, Kèpoor, Kètjeer, Kelidang, Lakies, Men- taba, Peladoeng, Porien, Poedoek, Tampang, Tenggek , enz. Verder Euphorbiaceae; als: Agal, Empes, Kembel, Krèpok of Lamoedjang, Rambai of Rangkoep, Roepies, Tamok en Tampoei in verschillende soorten; van Casta- nopsis eenige soorten onder den naam van Barangan, van Meliaceae, Ketap (Lansium) van Sapindaceae Ridan, Be- daroh (Nephelium eriopetalum) van Polygaceae, Mendja- lin, enz. Tot de beste houtsoorten behooren onder anderen, de volgende: | Ambaloe . . . . Dysoxylum acutangulum. Balak-balak . . . Quercus turbinata. Bedaroe . . . . Sapotacea. Bintangoor-batoe . Calophyllum lanigerum. Boelien (zeldzaam). Eusideroxylon Zwagerii. Kaioe-arang . . …« Diospyros. Kaioe-batoe . . . Parinarium. Kaioe-besie-padie . Antidesma? Kaioe-besie-poewak. Kaioe-lobang . Kepinies Kerikas Lemaboen Medang-batoe Medang-poeser . Mempinang . Mendaroe (Bidaroe) Mengarawan . Mengries . Meranteh-batoe Njatoe (div). Petaling 55 Gen. dub. Nauclea oxyphylla. Sloetia sideroxylon. Quercus sericea. Dysoxylum. Tetranthera. Aperula. Quercus sericea. Sapotacea. Hopea mangarawan. Leguminosa. Hopea marantii. Isonandra. Strombosia ? Pelawan-toedak . Tristanea. Pesak sianten Dipterocarpea. Siempoor-lakie Dillenia. Teroentoem . Lumnitzera, enz. Met het bouwen hunner huizen maken de inlanders weinig omslag. In de kampongs zijn ze allen bijna van hetzelfde model en zoo eenvoudig mogelijk; op de Pang- kal's, waar meer gegoede lieden wonen, wordt er meer werk van gemaakt en zijn ze veelal van planken wanden voorzien en met pannen gedekt. Het primitieve kampong- model blijft echter zoowat hetzelfde. Alle huizen staan op palen van & tot 6 voet hoog, los op daaronder ge- plaatste steenen. De opstand van het huis zelf is zoo hoog, dat men rechtop er in loopen kan, en daarop volgt een soort van zolder, of liever eene afscheiding door latten, waarop de voorraad van rijst en andere zaken kan geborgen worden. Het dak is zoo eenvoudig mogelijk, met atap of koeliet-kaioe gedekt, en bestaat slechts uit twee hellingen, terwijl de uiteinden met recht opstaande koeliet worden dicht gemaakt. De wanden zijn meestal van koeliet, die, nog versch en buigzaam, plat op den grond wordt gelegd, om te dro- gen, en met balkjes en steenen gedrukt om het krom- 54 buigen te beletten. De inwendige ruimte is verdeeld in eene voorzaal, slaapplaats, keuken en plaats tot afvoer van alle mogelijke vuiligheden, waarvoor een gat, dat ook tot secreet dient, in den vloer is opengelaten. Daar- onder is de bodem dan ook meestal in een drekpoel her- schapen, waarin hónden, kippen en eenden, bij de Chi- neezen ook de varkens, hun grootste bestaan vinden. In sommige districten vindt men ook vele Kaboeng-boo- men, (Arenga saccharifera) die voor de bezitters zeer winst- gevend zijn; elders ook Sagoeboomen (Sagus Rumphii) Gambier-aanplantingen (Uticaria Gambir) doch alles is nog voor veel uitbreiding en verbetering vatbaar, waarover te zijner plaatse zal gehandeld worden. Van deze pangkal had ik weder ruimschoots gelegenheid, wandelingen in de omstreken te maken, waarbij ik ook weder vele gewenschte planten mocht inoogsten. Behalve deze wandelingen van 6, 8 en 10 palen in de riemba, beloekar en langs het strand, bezocht ik, in gezelschap van den heer Toorop, ook de bergen Betong of Tafelberg, Raja en Boei. Deze laatste is de hoogste top van het Maras-gebergte en ook van geheel Bangka, ter hoogte van 2228 rijnl. voet of volgens anderen 700 Ned. el. In ver- gelijking met de Javasche bergen beteekent deze hoogte niet veel en toch zijn de bergen Gedé en Pangerangoh op Java vrij wat gemakkelijker te beklimmen dan de Boei; voor- eerst wijl men alles te voet moet afleggen; ten tweede wijl men geen voorgebergte heeft, maar in eens, slechts weinig boven het vlak der zee, begint te klimmen; ten derde wijl het voetpad niet in zigzag, maar bijna recht- lijnig naar boven loopt, zoo zelfs, dat men soms niet dan met behulp van ladders, tegen de groote rotsblokken kan op klouteren; ten vierde wijl men bergruggen moet over- trekken, die aan de andere zijde weder afdalen, waardoor men eenige honderden voeten meer te klimmen heeft dan de eigenlijke hoogte des bergs bedraagt. De beklimming kostte dan ook menigen zweetdroppel, zoodat wij allen, 55 (ook de luitenant-Chinees en andere Chineesche mijnhoof- den maakten voor hun pleizier den tocht mede), doornat van het zweet, den hoogsten top bereikten. Ik had er echter op gerekend en eene verschooning medegenomen, zoodat ik onmiddelijk van kleeding verwisselen kon. Voor drinkwater, dat boven niet gevonden wordt, maar wel (wellicht 500 voet) beneden den top, waar de laatste en hoogste top een aanvang neemt, was ook gezorgd, even- als voor spiritualien en rijst met toebehooren, zoodat wij onze verlorene krachten behoorlijk konden herstellen, wat wel noodig was, wijl bij het afstijgen, hoewel dit niet zoo vermoeiend en ademroovend was als het opstijgen, toch veel van de onderdanen gevergd wordt, daar de spieren steeds gespannen moeten zijn om het evenwicht in de knieën te bewaren. Wij waren des morgens 5 uur van Kampong-Boekiet per tandoe vertrokken, waarmede wij ongeveer 6 paal, tot aan den voet van het gebergte gedragen werden. Wij kwamen daar omstreeks 7 uur bij een zacht hellend beekje van zuiver bronwater aan, aan welks boorden ik verscheidene planten vond, welke mij elders nog niet waren voorgeko- men, zooals Actinopteris radiata, Hanguana sp. en eenige aard-Orchideën. Te 7} uur aanvaardden wij de voetreis langs een weg die al dadelijk zeer steil was; te 1! uur hadden wij den top bereikt, na 2 heuveltoppen te zijn overgetrokken en weder afgedaald. Te 12 uur namen wij den terugtocht aan. Daar wij onder het botaniseeren echter zeer langzaam vorderden, waren wij eerst te 4 uur des avonds bij onze tandoe'’s terug en daar ik ook hier nog een kort oponthoud had, kwamen wij niet vóór 6} uur op ons bivouac in de Kam- pong-Boekiet terug. De afstand van het beekje tot den top zal wel niet mieer dan + 4 paat bedragen hebben. | Het uitzicht op den top van den Boei is zeer interessant. De Kelabatbaai, met hare vele eilandjes, is niet verre ver- wijderd, het omliggende land heeft veel van een dambord, 56 wijl het overal in vakken verdeeld schijnt, bestaande uit pas ontgonnen ladangs, jonge en oude beloekars en riemba, welke alle een verschillend aanzien hebben, zoodat men de grenzen gemakkelijk kan onderscheiden. Behalve de pas gevelde bosschen tot het aanleggen van ladangs, is er ook een enkel plekje te bekennen, dat niet door het planten- rijk bedekt is. Het golvende terrein en de menigvuldige bergen en bergjes waarmede het eiland als bezaaid is, treden hier ook prachtig te voorschijn, en ofschoon de lucht niet zeer helder was, hadden wij toch een overzicht van geheel Bangka en van den omringenden oceaan. Op het hoogste punt bevindt zich een gemetseld voet- stuk, waarop meermalen een seinpaal, voor de opnamen uit zee, is opgericht, die echter telkens door den bliksem vernietigd werd, welk lot ook den eenig overgebleven boom, na het wegkappen der vegetatie voor het uitzicht, meer- malen getroffen heeft; men is daar dus bij onweêr gansch niet veilig. De flora, die op lagere bergen meestal met die der be- nedenlanden overeenkomt, was hier nog al verschillend, niettegenstaande ik ook hier, op den hoogsten top, som- mige strandplanten aantrof, zoodat ik, met een rijken buit beladen, te huis kwam. Onder de zeldzame planten bevond zich zelfs een Rhododendron of Alpenroos, die tot mijn leedwezen geene bloemen droeg. Alleen werden vele verdroogde vruchten op verschillende planten gevonden. De boomen waren hier met taai-angien (Usnea) geheel behangen, en de bodem met eene soort van mos, soms wel een voet dik, geheel bedekt; en daar de onderste lagen verrot en met water verzadigd waren, zakte men er wel eens tot de knieën in. Leptospermum Amboinense groeit hier, zoowel op den top als aan de zeekust; Lasianthus- soorten, Quercus, Podocarpus, Vaccinium, Polypodium en Dipteris komen onder weg dikwijls voor; ook vond ik een nieuwe soort van Wickstroemia en eene Streptocarpus, die tegen de rotsen was vastgehecht, benevens eenige mij geheel 57 onbekendesplanten, om van een groot aantal min of meer bekende niet te gewagen. Alvorens den Boei te beklimmen, hadden wij eene reis rondom dien berg gemaakt en waren daartoe den 28sten September per tandoe van Soengei-liat naar Pangkal-Laiang, waar ook nog eene Chineesche kampong bestaat, (14 palen) vertrokken; des anderen daags zakten wij per prauw de rivier Laiang af, gingen te Bernei aan wal, om het mid- dagmaal te gebruiken, en vervolgden toen onzen tocht tot Sarong-boeroeng, waar wij vernachtten. Het was niet gemakkelijk deze laatste plaats te bereiken, daar wij met onze prauw niet dan met veel moeite de kreek konden invaren, wijl deze te ondiep en overal met Rhizophoren bezet was, zoodat wij ten laatste in kano's (djoekoengs) moesten overgaan, die ons over de modder voortsleepten. Beide voornoemde plaatsen zijn verlatene kampongs, die algemeen met den naam van Klèka bestempeld worden, waar het slechts aan eenige oude lieden vergund is te wonen. Den volgenden morgen vervolgden wij onze reis per prauw naar de Klèka Tandjong-Sonoh aan de Kelabat-baai, om te middagmalen, voeren verder de Soengei-demboeboer of Kwala (monding) van de Betong-rivier in, om te Betong, een oude Pangkal, te vernachten. Hier eindigde onze watertocht en maakten wij vervolgens weder gebruik van onze tandoe's, waarmede wij langs een binnenweg van ongeveer 5 paal te Boekiet-Gèbak, op den grooten weg van Muntok naar Pangkal-Pinang, paal 474 van Muntok, aank wa- men; op omstreeks paal 45 valt de scheiding tusschen Muntok en Soengei-liat. Alsnu den grooten weg volgende, reisden wij over Kampong-Kapok of Njalo, Nang en Tiang- tara naar Daliel om aldaar te vernachten. Des anderen daags reisden wij verder tot Bakèm (paal 62 van Muntok) en een paar palen van de grens van Merawang, van waar wij den binnenweg naar Soengei-liat insloegen, dat 26 palen van Bakèm verwijderd is. Te Kampong-Boekiet hielden wij nachtverblijf om den vol- 58 genden dag: den hiervoren bedoelden. goenoeng Boei te be- stijgen, en keerden den 4den October naar Soengei-liat terug. ns Den: avond--nar onze aankomst: in Kampong-Boekiet had- den de bewoners een feest georganiseerd, dat echter niet zeer geanimeerd. was, doch toen de heer Toorop eenig geld had: disponibel gesteld om gebak te maken en het feest bij onze terugkomst van den Boei te hervatten, slaagde het bij uitstek; ik vond het zoo karakteristiek, dat ik zal trachten er eenig denkbeeld van te geven. Het feest be- gint met dansen (menarie of tandak), zoowel van mannen als vrouwen. Dansmeiden of ronggeng bestaan hier niet, maar de vrouwen en meisjes, die aan den dans deelnemen, zijn alle uit den fatsoenlijken stand. Dansen kan men het eigenlijk niet noemen, maar de bewegingen bestaan, evenals bij het tandakken, in draaiingen van armen en bee- nen en van het geheele lichaam. Zij bezigen daarbij echter een fraaie slendang, die ze behendig en in sierlijke hou- ding over het boven (achter) lijf en de armen weten. uit te spannen, zoodat ze-wel iets van gevleugelde engelen hebben. Deze bewegingen worden door zang en muziek (trommen) begeleid, en bij opvolging wordt daaraan door al de trouw opgekomene inwoners der kampong en ook door van elders ter bijwoning van het feest overgekomenen deel- genomen, tot dat aan de verzorging ook van den inwen- digen mensch gedacht wordt door een maaltijd, waaraan allen deelnemen. Toen men aan het gerecht gekomen was, dat door den heer Toorop was aangeboden, moesten, naar ‘slands ge- bruik, de goede gevers daarvan mede genieten. Eene ge- heele schaar dames, gewapend met allerlei lekkernijen, waarbij Kètan (Oryza glutinosa) wel de voornaamste rol speelde, kwam op ons los, om ons te voeden (soemboel), dat is de eetwaren in stukjes te breken en ons die in den mond te stoppen. De boeveelheid, die ze ons gaven, was echter te groot om ze te kunnen verorberen, zoodat we er Ed 59 slechts iets afbeten en de rest in den zak stopten, wat later uitmuntend te pas kwam, daar wij ook op onze beurt de dames moesten proppen, waartoe wij de overge- schoten brokken bezigden, die door haar gretig werden opgepeuzeld, waarna zij onder elkaar nogmaals aan tafel gingen en vervolgens weder met hare mimiek een aanvang maakten, totdat wij er genoeg van hadden en ons tegen middernacht ter ruste begaven. | Onder de aanschouwers van dit tooneel bevonden zich ook eenige Chineesche mijnhoofden, die naast ons gezeten waren en bang voor de dames schenen te zijn, want toen deze begonnen met ons te voeden, namen ze alle de vlucht. Dergelijke feesten vieren de Bangkaneezen zelden anders dan bij het binnenkomen van den padieoogst, zoodat het eigenlijk als een oogstfeest moet beschouwd worden. De tocht naar Goenoeng-Betoeng leverde, hoewel niet veel, toch nog eenige nieuwe plantensoorten op; dit ge- bergte is geheel met oude bosschen bedekt, die hoewel geen zeer zware stammen, toch zeer goede houtsoorten opleveren, waaronder de Mempinang (Quercus sericea), die algemeen door de Chineezen voor hunne machines gezocht wordt, eene eerste plaats bekleedt; en, daar er beneden tinmijnen in de nabijheid gevonden worden, moet ook dit bosch aan den voet des bergs zijn contingent le- veren voor de kolenbranderiijen, die hier en elders op groote schaal bestaan, soms wel 50 voet lang, 30 voet breed en 12 voet hoog, en die door paalwerk met klei worden omwand en bedekt. De berg zelf bestaat uit een langen bergrug van naar gissing —: 1000 voet hoogte, in welks nabijheid nog andere lagere bergjes voorkomen. Op een daarvan woonde in vroegere tijden een gezagheb- ber van de Palembangsche vorsten, die er een fraaien tuin had aangelegd, waarvan ook thans nog vele vrucht- boomen bestaan. De Goenoeng Raia, die waarschijnlijk nog lager is dan de Betoeng, en tevens de Tandjong (Kaap) Raia vormt, leverde 60 ook nog verschillende nieuwe plantensoorten op, waaron- der eene fraaie soort van Podocarpus (latifolius?) met zeer breede ovale bladeren, eene klimmende Strychnos (Akar kalikoet), wier steng, van eene pink dikte, door de mijn- werkers veel gebezigd wordt voor koepieng-pungkie (de ooren hunner draagmandjes), en als zeer sterk wordt ge- prezen; eene klimmende Daphnoidea (Akar Menamang) welker wederga ik ook in het rijk van Siam vond, maar waarvan ik daar, evenmin als hier, bloemen of vruchten mocht inoogsten; Aquilaria of Garoe tabak, Maba of Kaioe- arang, enz. ö Ik maakte ook nog een uitstapje naar Pangkal-Rebo, — 10 palen van Soengei-liat, eene niet ver van het strand verwijderde Chineesche kampong, die haar voortbestaan, na de nieuwe regeling, waarbij bepaald is, dat alle kam- pongs aan den grooten weg moeten liggen en de Chinee- zen, met uitzondering der mijnen, alle op de Pangkal's moeten gevestigd zijn, — voornamelijk te danken heeft, aan het nut, dat zij door de vischvangst uitoefent, om de omliggende mijnen van visch te voorzien. Hoewel de reis derwaarts en naar het zeestrand weinig bijzonders ople- verde, zoo vond ik toch in eene in de nabijheid dier Pang- kal gelegene, en eenigszins boven de omringende vlakte verhevene riemba, weder eenige vreemde en tot dusverre niet gevondene boomsoorten. De Pangkal van Soengei-liat ligt ruim een paal van het strand, waar ook de kwala of monding der Soengei- liat gevonden wordt. Daar komen ook, langs de geheele kust, uitgestrekte duinen voor, die alweder dezelfde duin- vegetatie als elders opleveren. Het strand is meestal zacht glooiend, zoodat men bij laag water ook met treknetten visschen kan, waarvan wij ook eenmaal profiteerden, en, hoewel geen groote, vingen wij toch eene menigte lekkere visch en bemachtigden ook vele soorten van zeeplanten. Ben andermaal begaven wij ons te voet, door de bos- schen, naar gene zijde of den noordkant van Tandjong- 61 laiang om de holen te zien, waarin eetbare zwaluwnesten zouden voorkomen, die wij dan ook werkelijk vonden, doch niet van de beste soort, daar de nesten uit fijne takjes van Casuarina en andere plantaardige stoffen wa- ren samengesteld, slechts spaarzaam met de eetbare gelei te zamen gevoegd en ook daarmede aan de rotsen vastgehecht, zoodat het veel geduld vorderde om er de zuivere gelei, door weeking in water, uit te pluizen. De zwaluwen (Cypselus of Collocalia nidifica?) vlogen bij groote zwermen om ‘ons heen in en uit de holen; wij waagden’ het echter niet, de steile rotsblokken, die vóór den ingang waren opgestapeld, te beklimmen, maar de inlanders haalden er toch verscheidene nesten uit, die met trossen aan elkaar gehecht, met witte eieren of jonge vogels gevuld waren. De jongen wisten zich met hunne nagels in die nesten zoo vast te klemmen, dat ze geheel onbeweeglijk bleven, al keerde men de nesten ook om. De holen, waarin deze vogels leven, bestaan niet uit kalkrots, zooals op Java, maar geheel uit granietblokken. Ik geloof, dat wij door de vele omwegen in het bosch, wel 12 palen gemarcheerd hadden, toen wij in de bran- dende zon, zeer vermoeid, te huis kwamen. ‚ Eindelijk maakte ik mij voor het vertrek naar Marawang gereed, na mijne verzamelingen ingepakt en verzonden te hebben, die uit 7 kisten levende planten, herbarium en een paket zaden bestonden, en die juist gelegenheid vonden, om met eene Gouvernements laadboot naar Mun- tok te worden overgevoerd. 20 October vertrok ik naar Batoe-roesa (14 palen), de hoofdplaats of Pangkal van het district Marawang, waar ik den heer Ruloffs, een oude kennis van 1857, toen hij reeds admtnistrateur van Djeboes was, thans administra- teur van Merawang, aantrof, die mij nu, evenals vroeger, eene vriendelijke ontvangst bereidde, waartoe ook mevrouw Ruloffs het hare toebracht. “Daar ik het district Soengei-liat nog al doorkruisd had 62 en «dit onmiddelijk aan Marawang grenst, had ik weinig reden om hier veel nieuws te verwachten, zoodat mijn kort verblijf zich bepaalde tot eene voetreis door padang's of-met kreupelhout begroeide vlakten, beloekar's.en riem- ba's naar het strand, waarbij ik toch nog eenige belang- rijke zaken vond, waaronder een prachtigen bloeienden boom van Talauma gigantifolia? dien ik vroeger in het Palembangsche en de Lampongsche districten ook aantrof. De naam van Batoe-roesa of hertensteen schijnt afkom- stig van eene rots, die slechts bij laag-water in de rivier te zien is, waarop in vroeger tijd een hert, dat gejaagd was, zijn laatste toevluchtsoord zoude gezocht hebben. De steen zelf heeft niet de minste gelijkenis met een hert. De Pangkal ligt onmiddelijk aan de vrij groote rivier of zeearm, de Soengei-Marawang, waarvan ook een tak naar Pangkal-Pinang leidt. Deze beide Pangkals zijn ech- ter het verst van alle Pangkal's van zee verwijderd; ter- wijl de schepen daarenboven nog op een aanmerkelijken afstand van de kust, wegens ondiepten, moeten ten anker komen, wat het laden en lossen der tjunia's nog al tijd- roovend maakt. De administrateurswoning is een planken gebouw, slechts weinig boven den beganen grond verheven, heeft een goed aanzien, doch, zooals ik vernam rust het op wrakke on- derlagen. De benteng en pakhuizen liggen ook in de onmiddelijke nabijheid. Het Chineesche kamp, hoewel niet rijk, ziet er evenals de inlandsche wijk keurig netjes uit; ook de wegen zijn in den besten staat. 25 October vertrok ik naar Pangkal-Pinang, 5 paal te water en 4 paal over land. Met de fraaie sloep van den heer Ruloffs zakte ik een goed eind de rivier af om toen een zijtak, aan den rech- teroever, in te slaan die ons tot Liendoeng-moesoe bracht, waar ik aan wal «stapte om de verdere 4 palen te voet en per tandoe af te leggen. De heer Gerrits, administrateur van Pangkal-Pinang, was 65 al ‘even bereidvaardig om mij van dienst te zijn, vals de heeren, die ik vroeger bezocht, ‘en reeds desanderen daags _ maakten wij te ‘zamen een reisje van 50 palen, heen en terug, naar de mijnen. “Op 6 paal afstands van de Pang- kal vond ik, bij de mijn Sambong No. 19, eene nieuwe wilde Vanillesoort, die tot mijn leedwezen bloemen noch vruchten droeg, maar in blad zeer verschillend is van de overige bekende soorten. Ook vond ik onder anderen op deze reis bloeiende exemplaren van Petalieng, een nog onbestemden wilden ‘vruchtboom , wiens vruchten gedroogd, fijn gestampt en met rijst te zamen gegeten worden. Het hout van „dezen boom behoort tot eene der deugdzaamste soorten voor huisbouw, enz. 28 October vertrok ik naar Beroewas, 11 palen, opde grens, — ‘en 14 palen van Soengeisselan , met het doel om het Mangkol-gebergte te beklimmen, wat ik ,'na in de kampong vernacht te hebben, den volgenden dag “ten uit- voer bracht. | Ik beklom den hougsten top (de Goenoeng Langier) van het uit vele “toppen ‘bestaande Mangkol-gebergte , ‘waarop een seinpaal tot verkenning: uit zee, voorde ‘opname der kusten is opgericht. De afstand van Kampong-Beroewas tot den top ‘van den Langier zal —+:6»palen bedragen, waarvan 4 pl. door de vlakte en 2 palen stijgende. Te 6 ‘uur des’ morgens aanvaardde ik de reis: en was te 81/, uur reeds boven; te 9 uur keerde ik terug ‘en ste 111/, uur „was sik reeds weder in de Kampong) Beroewas, en des avonds arriveerde ik weêr te. Pangkal-Pinang. In mijne verwachting werd ik-zeer teleurgesteld, daar ik ook op den «hoogsten top, die 1264 voeten boven de zee verheven is, niets bijzonders vond, maar dezelfde planten als beneden aantrof. In de bosschen aan de hel- ling des- bergs’ vindt men evenwel, gelijk aan andere ber- gen, vele boomen en. planten, die in de benedenlanden niet voorkomen, of daar tengevolge van het uitroeien der bosschen of wegens moerassigen bodem, niet gevonden 64 worden. Eiken (Quercus) groeien hier in verschillende soorten, zoowel aan het gebergte als beneden langs de groote wegen; slechts weinige waren van vruchten voor- zien, sommige waren in bloei, doch de meeste zonder een van beide, wat ook met de overige bosch-vegetatie, hier even als elders, het geval was. Aan den voet des bergs, waar het eigenlijke klimmen een aanvang neemt, vond ik aan een beekje eene plant, die mij zeer interesseerde, en die stellig onder de sierplanten kan gerangschikt worden; ze behoort tot de Gesneriaceae, wordt niet hooger dan een voet, met vleezige steng en dito fraaie bladeren en kamvormigen bloemtros, waarop eene menigte kleine, groengele bloempjes zich ontwik- kelen. - 51 October maakte ik met den heer Gerrits een reis- je van 21 palen, op den weg naar Marawang, tot de Kampong-Gèbak, van daar links afwijkende, over Toea- toeno, Doeren en Petalieng (12 pl.) en paal 76 van Mun- tok, en terug naar Pangkal-Pinang, over den grooten weg, 9 paal. Deze reis, welke meestal door beloekar voerde, leverde niet veel bijzonders op, ook niet op den grooten weg van Muntok naar Pangkal-Pinang, waar wel meer geboomte voorkomt, maar de Resam (Gleichenia) daaron- der meestal alleenheerschende is. Behalve de wandelingen op eenige palen afstands van de Pangkal, maakten wij nog een reisje naar Pangkal- Mundo (20 palen) via Petalieng, van waar een binnenweg naar die Pangkal leidt en waar de Soengei:-Mundo be- vaarbaar wordt, die zich, op een afstand van omstreeks 10 palen, in straat Bangka, in zee stort. Het is thans slechts een gewone kampong, welker inwoners zich, be- halve met de padiecultuur, ook met. de vischvangst on- ledig houden. Men vangt hier ook veel witte zeeduiven (Columba littoralis), Pergam (GC. aenea) en Poenai (CG. ja- vanica). De geheele weg derwaarts leidde bijna onafgebroken 65 door beloekar's en ladang’'s, waarop niets nieuws te vinden was, doch meer in de nabijheid der Pangkal veranderde het terrein en ging daar in min of meer moerassigen bo- dem over, waarin zoowel hoog geboomte als struiken en moerasplanten voorkomen, zoodat onze reis met het ge- vondene nog ruimschoots beloond werd. Ik dit district begint de cultuur der Kabong- of Aren- boomen (Arenga saccharifera) eenige beteekenis te krijgen, die in de meer noordelijke districten niet dan in eenige weinige exemplaren bestaan, doch naar het zuiden zich meer en meer uitbreiden. Ook de Sagoe (Sagus laevis) vindt men hier meer dan elders aangeplant, welke aan- plant echter nog voor groote uitbreiding vatbaar is. Deze palm wordt op Bangka niet in het wild groeiende gevon- den, doch de vele moerasgronden kunnen voor die cul- tuur bijzonder geschikt geacht worden. De gambiercul- tuur heeft hier ook de meeste uitbreiding verkregen. De woning van den administrateur is oud en klein en vóór langen tijd reeds afgekeurd, zoodat dan ook het plan bestaat, om eene geheel nieuwe woning en ook de pakhuizen, die thans in de benteng geplaatst zijn, op een meer verhe- ven terrein, en in de nabijheid van eene betere, korter bij zee gelegene losplaats voor de prauwen, te bouwen, terwijl de benteng ter plaatse zal blijven bestaan, evenals de Chineesche en Inlandsche kampong'’s, hoewel die zich dan ook wel langzamerhand naar het nieuwe établissement zullen uitbreiden, waartoe nergens de gelegenheid ont- breekt. Hier ter plaatse bestaat ook een hospitaal, met een of- ficier van gezondheid, die niet alleen aan dit district, maar ook aan de aangrenzenden, zelfs tot Blienjoe toe, zijne zorgen te wijden heeft, wanneer hij daartoe wordt uitgenoodigd. | Den 10den November verliet ik de zoo gastvrije woning van den heer Gerrits en zijne vriendelijke echtgenoote, met de belofte om via Kobak, Toboalie en Soengei-Selan, ter DL. XXXII. ö 66 dezer plaatse te zullen terugkeeren. Ik aanvaardde de reis naar Kobak (Koba), — de inlanders kennen wel eene plaats die Kobak maar geene die Koba heet, — waarmede ik 2 dagen doorbracht, te Koerouw, Pangkal-Pinang, 21 palen van laatst- genoemde plaats, vernachtende. Deze kampong ligt aan de Noordzijde van de Soengei-koerouw, terwijl de Kampong-Koe- rouw (Kobak) aan de overzijde gelegen is. Nergens op Bangka vond ik vochtiger klimaat dan hier; des middags begon het te regenen en dit hield, zooals ik mij verbeeldde, tot den vol- genden morgen aan, daar ik den ganschen nacht het water van het dak en de kelapabladeren had hooren druipen ; doch ik vernam later, dat het des nachts niet geregend had, maar dat de dauw hier zoo sterk was, dat alles daardoor druipnat werd, waarvan zelfs mijn baard, op de wandeling in den vroe- gen morgen, niet uitgesloten was. Het drinkwater in de put- ten was, wegens den moerassigen bodem, zoo vuil en rood, dat ik er niet dan met tegenzin in baden kon. Muskie- ten waren hier ook in menigte. Ze zijn hier echter niet zoo kwaadaardig als op Sumatra. Op de reis herwaarts mocht ik wel niet vele, maar toch eenige nieuwe planten verzamelen, waaronder eene prach- tige Thunbergia, met groote witte bloemen en eene Vitis in den vorm van Vitis pterisantha. Den 1lden November vervolgde ik de reis naar Kobak, (18 palen) te beginnen met het oversteken der Koerouw- rivier, die ook als een zeearm kan beschouwd worden en die hier vrij breed is, wat met vele bezwaren verbonden was, daar men met moeite mijne bagage, door de mad- der, in eene kleine ranke prauw overbracht, en deze prauw eenige malen varen moest, alvorens alles aan de overzijde weder uit de modder gehaald was. Onder weg vond ik eene in vollen bloei staande, uitgebreide Vanilla-plant, die alle overeenkomst had met V. planifolia, doch, hoewel de bloemen ook wit waren, was de lip toch rosé gekleurd; vruchten waren niet voorhanden, zoodat het niet uit te maken was of ze al dan niet aromatisch zijn. 67 Ik zond er echter planten van naar Buitenzorg en ook de heer Schouten, administrateur van Kobak, heeft er vele van aangeplant. Ook vond ik, onder meer, nog een paar planten van wel 15 voet lang, van de curieuse rankende Orchidea (Erythrorchis) zonder bladeren, die de meeste overeen- komst had met E. altissima van Java, maar toch waar- schijnlijk eene andere species is. Ze groeit met lange wor- tels tegen en in half vergane boomstammen, waartegen de plant zich niet aansluit, maar zich met de uiteinden harer lange wortels vasthecht, om zich in het vermolmde hout te vertakken; opwaarts groeiende, hecht ze zich ook aan levende boomen vast. Was de woning van den administrateur van Pangkal- Pinang geene benijdenswaardige, die te Kobak is stellig de slechtste van allen, maar toch vond ik, door de hulp- vaardigheid van den heer en mevrouw Schouten, ook hier alles wat ik verlangde. Hoe meer zuidelijk ik kwam, hoe minder variatie ik in de vegetatie opmerkte; vele soorten, die meer om de noerd overvloedig voorkomen, vond ik hier niet terug, terwijl andere, die ik vroeger niet opmerkte, hier slechts spaar- zaam voorkomen. Van het gebergte verwachtte ik echter betere resultaten, waarom ik mij den 15den November op weg begaf naar den Goenoeng Padieng, +: 25 palen van de hoofdplaats, waarvan 2 over den grooten weg naar Toboalie, 6 over een binnenweg naar eene tinmijn en 18 palen door oorspronkelijk bosch of riemba, waar slechts een voetpad bestond, zoodat het dan ook niet mogelijk was, of minstens uiterst moeielijk, om per tandoe te rei- zen. Daarom gebruikte ik slechts een stoel, waaraan een paar draagboomen gebonden waren, tot dat ik eindelijk ook dezen niet meer gebruiken kon, en het overige, steil- ste gedeelte te voet moest afleggen. De weg was in den beginne slechts weinig klimmende, met uitzondering van eenige steilten langs de ravijnen, welke moesten overge- 68 trokken worden, waarop dan uitgestrekte, vrij effene riem- ba's volgden, die voor alle culturen geschikt schijnen. Op het laatste traject van 18 palen treft men echter geen enkele woning of sporen van cultuur meer aan. llalverwege overviel ons eene zware donderbui, en, daar ik op een open stoel gezeten was, konde ik mij slechts met een parapluie en regenjas tegen de zware regens be- schermen. . Gelukkig dat de regen ophield, toen wij het steile gedeelte des bergs naderden, dat nog + 5 palen van den top zal verwijderd zijn geweest. Over zware rots- blokken en door ravijnen en beekjes ging het nu verder opwaarts, totdat wij, op 1} paal van den top, bij een door het gebergte ingesloten meer halt hielden, om te over- nachten. De koelies hadden al spoedig rondhout en boom- bast verzameld om hutten te bouwen, zoodat wij ten min- sten tegen den regen beschermd waren. In het hier voorkomende, nog al uitgestrekte meer, dat misschien + 1000 voet boven de zee gelegen is, bevinden zich eenige vischsoorten, die ik echter niet te zien kreeg; men verhaalt, dat deze zeevisschen zijn, wat echter zeer te betwijfelen valt. Toen ik mij ontkleedde, bemerkte ik pas hoe de bloed- zuigers (patjet) mij beet gehad hadden, daar ze uit al mijne kleedingstukken, in goed gevoeden staat, te voorschijn kwamen en die kleeding geheel met bloed doortrokken was. Die kleine diertjes weten zich zoo behendig vast te zuigen, dat men het niet eens voelt en ze eerst bemerkt, als ze, volgezogen, loslaten en langs het lichaam, tusschen de kleederen, naar beneden rollen. De koelies, die weinig gekleed waren, hadden er echter veel last van aan hunne voeten en beenen, zoodat zij gedurig stil moesten staan om zich van dat ongedierte te zuiveren. De wonden, die nog sterk nabloeden , zijn echter niet gevaarlijk, en waren bij mij, na een weinig jeukte en het wasschen met eau de co- logne, binnen 8 dagen genezen. De nacht werd hier rustig doorgebracht, en wij beklom- 69 men den volgenden morgen het hoogste punt van den Padieng, waar ook een baken voor de opname in straat Gaspar geplaatst is. De weg derwaarts was vrij steil, en, niettegenstaande het hoogste punt slechts als 1624 _ voet hoog boven de zee staat aangeteekend, nog al ver- moeiend, daar ook hier de weg in rechte lijnen opwaarts voert. Wel is die weg trapsgewijze met rondhouten belegd, doch deze zijn veelal in ontbinding overgegaan, zoodat het gevaarlijk is, daarop geheel te vertrouwen. Evenals op andere bergtoppen van dit eiland, heeft men ook hier een vergezicht over de omstreken en vooral op den Lepar-archipel, die met al zijne eilandjes voor den beschouwer bloot ligt. Het geheele district Kobak is weinig bevolkt, zoodat het bijna nog geheel met riemba bedekt is, wat hier een ge- heel ander aanzien geeft dan de toppen van andere, meer noordelijk gelegene bergen aanbieden. De variatie die men daar heeft, ontbreekt hier geheel, daar men bijna niets ziet dan de kruinen van het hooge geboomte. Er is hier dus nog plaats tot uitbreiding van bevolking en cultuur, en ook tot ontginning van tinmijnen. _ Het geboomte was in der tijd rondom de baak geheel weggekapt, doch nu weder eenige voeten hoog opgegroeid. Ik vond er echter geene enkele plant, die ik ook niet in de benedenlanden had aangetroffen. Beneden den top vond ik evenwel eene zeer kleine Begonia (de eenige, die ik op het geheele eiland aantrof) tusschen mosplantjes, tegen de rotsen vastgehecht, en wier bolletjes niet grooter waren dan ganzenhagel en slechts één blad voortbrachten, van hoogstens 2 duim rijnl. groot. De bosschen zullen zeker nog wel vele vreemde plan- tensoorten bevatten, waarvan ik echter, wegens het hooge geboomte, weinig te zien kreeg. Wij keerden nog denzelfden dag naar de Pangkal-Kobak terug, en kregen weder, evenals den vorigen dag, een fiksche donderbui; ook waren de bloedzuigers daarbij geheel 10 in hun element, zoodat ik weder, geheel bebloed en met wondjes dezer dieren overladen, te huis kwam. Een frisch bad in de rivier was mij daarom recht welkom. _ Deze Pangkal, waar de administrateurswoning, de ben- teng en de pakhuizen, niet ver van zee, op een droog terrein gelegen zijn, heeft wel een lief aanzien, doch het klimaat is er zeer vochtug en voor de meeste Europeanen ongezond, die er veelal van koortsen te lijden hebben. De Chinee- sche en Inlandsche kampongs zijn van weinig beteekenis. Van hier verzond ik slechts 2 kisten levende planten en herbarium, benevens een paket zaden en maakte mij toen voor de afreis raar Toboalie gereed. 21 November vertrok ik naar Kampong Bentja of Be- bentja (24 palen) om daar in de balai te vernachten; mijne tandoe diende mij bij zulke gelegenheden steeds tot ledikant. De regentijd begon. hier nu juist in te vallen, zoodat des namiddags gewoonlijk regenbuien kwamen opdagen. Des anderen daags vervolgde ik de reis tot Sabang (22 palen). Deze Pangkal is de hoofdplaats van het district Toboalie, waar ik bij den heer en mevrouw Kemper in de prachtige administrateurswoning weder goed logies vond. Deze woning is, na de residentswoning te Mauntok, de fraaiste van geheel Bangka. Geheel van steen opgetrokken en, evenals de ruime bijgebouwen, met pannen gedekt, maakt zij een groot contrast met de vroegere planken wo- ning, die pas verlaten is en op invallen stond en daarbij zeker de slechtste van al de Pangkals was. De pakhuizen zijn in de onmiddelijke nabijheid gelegen, doch zijn, even- als die op andere Pangkals, slechts met atap gedekt. Deze Pangkal is de eenige van al de districten, die di- rect aan het strand is gelegen. De benteng ligt niet ver van de kongsie (administrateurswoning) op eene verhevene rots, vlak aan zee, en daarin logeeren, behalve de solda- ten, ook de kommandant en de doctor, en is er zelfs het hospitaal in besloten, zoodat, wegens de geringe opper- vlakte, alles als op elkaar gepakt schijnt. 71 De Chineesche kampongs zijn niet groot, doch bevatten zeer nette woningen. De Inlandsche kampongs zijn zeer uitgebreid en wel een paal lang. Somtijds vindt men in het binnenland, ver vau zee, stre: ken, die gehee! aan de witte die gelijk zijn en ook dezelfde vegetatie voortbrengen; zoodanige vindt ‘men omstreeks paal 160, + 9 palen van Sabang; zij schijnen echter hun bestaan niet direct aan de zee, maar aan ter plaatse ontbonden zandgesteente te danken te hebben. Daar- in zijn voorheerschende, Baeckea frutescens (hier een kleine boom) Melaleuca minor, Leucopogon malayanus, Vaccinium baucanum, enz. 26 November vertrok ik met den ‘heer Gelosse, gezag- hebber van den Lepar-archipel, in eene prauw, naar het eiland Lepar; wij deden halverwege de kust van Bangka, bij Soengei-bantiel, aan en arriveerden des avonds te Kam- pong-Goenoeng op het eiland Lepar, waar wij overnachtten. De geheele reis duurde 12 uren, daar wij niet altijd zeilen konden, en de zee daarbij vrij hol stond. Deze kampong, de verblijfplaats van het vroegere hoofd, Mas Agoes Mo- hamad Asiek, sedert gepensioneerd en door eenen Demang vervangen, is op een heuvel gelegen, waar men een vrij goed huisje tot verblijf, en de overblijfselen van voormalige grootheid vindt, in den vorm van verschillende stukjes geschut, die nu echter meest alle van hunnen troon wa- ren afgedaald; men heeft er een ruim uitzicht over de tot aan den voet des heuvels zich uitbreidende zee. Het bin- nenkomen met de prauw was minder aangenaam, daar wij een goed eind weegs door de modder moesten ge- dragen worden, wijl het strand moerassig en met Rhizo- phoren bezet was. Hier troffen wij de eerste pranwen aan der steeds op zee levende Sekah's, die slechts in dezen archipel en bij Belitong gevonden worden. Des anderen daags vertrokken wij per tandoe dwars over land, naar Tandjong-Laboe, waar de heer Gelosse voor eigen rekening een huisje gebouwd heeft en zijn verblijf 72 houdt, waarin ik almede vriendelijk werd opgenomen en waarbij ook eene nieuwe kampong is aangelegd. Van hier uit bezochten wij achtervolgens de eilandjes Poeloe Iboel, P. Kelapan, P. Tjelagen en P. Pongo of P. Liat, behoorende met nog vele andere tot den Lepar- archipel, in de Gaspar:straten. Deze eilandjes zijn alle voor het grootste gedeelte cmzoomd met Rhizophoren, en waar die eenige uitbreiding erlangd hebben, is het niet mogelijk te landen, en, daar de zee in de nabijheid dier eilandjes geene groote diepte heeft, gaan de Rhizophoren, onder den collectieven naam van Bakauw bekend, steeds voort met terrein op den oceaan te veroveren. Men vindt ech- ter bij allen enkele punten, waar de kern des eilands tot in zee reikt (de eenige, waar men landen kan) omdat de Rhizophoren daar, hetzij door opgestapelde rotsen, het- zij door het schuren van den stroom, geen „wortel hebben kunnen schieten. Op Poeloe Iboel (boel is de naam van Orania macroclades) landden wij op eene plaats, waar, direct aan het strand, zoetwater gevonden wordt. De scheiding van zoet- en zout- water-vegetatie is overal scherp afgebakend. De eigenlijke kern, die bergachtig en op enkele plaatsen misschien 100 voet boven zee verheven is, bestaat, evenals op Bangka en het eiland Lepar, uit graniet-blokken en de verweerde producten van het gesteente en van het plantenrijk, waar- door eene zeer vruchtbare oppervlakte ontstaan is, die met eene weelderige vegetatie is bedekt, waaronder kolossale boomen voorkomen, die hier echter niet, als op gelijke gron- den, dichte en donkere wouden vormen, maar, wegens de aan de oppervlakte voorkomende rotsen, meer verspreid staan. De overige vegetatie, waaronder voornamelijk de lianen, heeft meer ruimte daardoor om zich te ontwikkelen, en deze laatste spreiden zich dan ook tot in de kruinen der hoog- ste boomen weelderig uit en overdekken ze soms geheel. Hoe- wel dit eiland meestal onbewoond is, lest men er toch som- tijds tijdelijk, op enkele plaatsen, ladangs aan, waarbij 73 dan verschillende vruchtboomen, vooral Nangka, van za- den worden aangeplant, die na het verlaten der ladang’s spoedig opgroeien, terwijl de Nangkaboompjes, na verloop van 3 à 4 jaren, reeds overvloedig met vruchten beladen zijn „ waartoe elders wel tien à twaalf jaren noodig zijn. Wij vonden op Poeloe Iboel eene zonderlinge formatie van vetten kleisteen, met iijzerdeelen bezwangerd, zoodat ze er als rood gemarmerd of gestreept uitzag; daarvan zagen wij muren ter dikte van 1 tot 5 voet en soms wel f0 voet hoog, in hellende richting naar het strand afloopende, en die geheel het en hadden, als waren ze door men- schenhanden in groote blokken, met loodrechte wanden, op elkaar gemetseld, soms slechts met eenige voeten tus- schenruimte. Die tusschenruimten schijnen met andere zelfstandigheden aangevuld te zijn geweest, die ontbonden en weggespoeld zijn. Poeloe Kelapan (waarschijnlijk Kelapahan) heeft ongeveer hetzelfde aanzien als Poeloe Iboel, maar de kern daarvan is meer langwerpig en schijnt ook iets hooger te zijn. Het rijst vrij steil uit zee op en na eene klimming van + 100 voet kan men, na opruiming van heesters en doornige struiken, het altijd nog golvende hoogste gedeelte bewan- delen. | Poeloe Tjelagén, waar op den 5den December voor het eerst een kustlicht werd ontstoken en dat verkeerdelijk als P. Tjelaka op de kaarten staat aangeteekend, is slechts een klein eilandje, door eene smalle straat van Poeloe Pongo of P. Liat gescheiden. Dit laatste is na het eiland Lepar en P. Kelasie, zeker wel het grootste van dezen ar- chipel; ook kwam het mij voor, dat de vegetatie, die tot dusverre geheel naar de Bangkasche geleek, hier een meer verschillend aanzien krijgt. Zoo zag ik hier voor het eerst den wilden koolboom (Pisonia sylvestris), hier kampa ge- naamd, een Aralidium, waarvoor men geen naam wist op te geven, en nog verscheidene andere planten, die ik elders niet had aangetroffen; wellicht gaat hier de flora 74 meer in die van Belitong en Borneo over, als de naast- bij liggende. Op Poeloe Pongo bestaat ook eene kleine kampong, met vaste ingezetenen, die zich op de geitenfokkerij, de visch- vangst, het aanleggen van ladangs, pisang-cultuur, „enz. toeleggen. Eene kleine soort van pisang-redjang, gelij- kende op p. mas, wordt hier zoo overvloedig gevonden, dat men er geen ander gebruik van weet te maken, dan ze te “drogen. Daartoe bezigt men een klein huisje op palen van —: 5 voet hoog, met een van rondhouten sa-_ mengestelden vloer, waardoor genoegzaam de hitte van een daaronder gestookt vuur kan doordringen. De pisang wordt geschild en op dien vloer of para-para geworpen, om door het goed onderhouden vuur te worden gedroogd, waarna ze in lempengs gevormd en naar elders ten ver- koop wordt uitgevoerd. Hier worden ook voor den uit- voer vele geiten gefokt, die vrij in het wild rondloopen, terwijl men ze op Bangka, ook met de meeste zorg, niet in het leven houden kan. Aan de vele schepen, die in dezen archipel veronge- lukken, wordt soms nog wat verdiend, daar de Sekali's, die hier overal op zee rondzwerven, steeds met hunne prauwen ten dienste staan. Behalve met de vischvangst, die zij slechts met harpoenen uitoefenen, en met de jacht op Doeioengs (Halicore dujong), die hier veel gevangen worden, benevens de Triepang (Holo- thuria) en Karet (Chelonia) vangst, houden-zij zich ook bezig met het maken van kadjangmatten, van de bladeren van Pandanus Bangkowang, zoowel tot bedekking hunner prau- wen, als tot verkoop. Deze Sekah's hebben geen ander vaderland dan hunne prauwen, en van hunne zeden en gewoonten is nog weinig bekend gemaakt; zij worden on- der de zoogenaamde heidenen geteld. Een ander ras van zeebewoners zijn de Orang-Djoeroe, die uit den Linga-archipel afkomstig en Mohamedanen zijn (vroegere zeeroovers); zij zwerven almede langs de kusten 15 van Bangka en in de Gaspar-straten rond. Zij schijnen thans echter vrij onschadelijk te zijn. De Orang-Lom (belom) die nog niet tot het Islamisme zijn overgegaan en dus ook al tot de zoogenaamde heide- nen behooren, zijn aan den vasten wal te Pangkal-Mapoor gevestigd; zij weten zelfs niet meer van waar ze gekomen zijn, en leefden tot voor eenigen tijd in de bosschen, even- als de apen, op de boomen; thans zijn ze wat meer ge- civiliseerd, wonen in huizen en maken zelfs ladangs. De zee in den Lepar-archipel is, wegens de daarin voor- komende eilanden, klippen en ondiepten, voor de zeevaart zeer gevaarlijk, zooals -dan ook blijkt uit het verongelukken van vele schepen. Rondom de eilanden staat meestal niet meer dan + 6 voet water en minder, waardoor de Rhizophoren gelegenheid krijgen om zich steeds verder in zee uit de breiden. De bodem der zee bevat op die ondiepe plaatsen een schat van koraaldieren, schelpen en planten, die hem soms geheel bedekken. De Doeioeng en de schildpadden (Penjoe) leven van planten. De Doeioeng b. v. van En- halus Koenigii, hier Sétoe genaamd, en van eenige Pamah- soorten , de Penjoe van eenige Latoe- en Rènkamsoorten, terwijl eenige Agar-agar-soorten tot menschelijk voedsel dienen. Van Akar-bahar (zeewortels) vindt men hier ook eenige soorten, die echter, evenals de sponsen, die hier ook voorkomen, tot het dierenrijk behooren. De grens tusschen het planten- en dierenrijk is hier soms moeielijk te bepalen, daar de zonderlingste vormen uit het dieren- rijk zoo veel overeenkomst met het plantenrijk bezitten , even- als de geslachten Phyllium, Phasima en Mantis, uit de in- secten-wereld, veel overeenkomst hebben met planten en hunne eieren op zaden of vruchten van planten gelijken. Ik had hier ook gelegenheid om de weivelden der Doe- ioengs op den bodem der zee te leeren kennen die, volgens beschrijvingen, nog al overeenkomst moeten hebben met die van het Nijlpaard. Op die ondiepe velden worden ze door de Sekah's geharpoeneerd, waarbij echter veel geduld 76 moet uitgeoefend worden, daar de minste beweging der prauwen genoeg is, om hen de vlucht te doen nemen. De Rhizophoren (Bakouw) spelen zoo hier als elders een groote rol; zij nemen langzamerhand de plaats in van de zeebewoners. De landaanwinning gaat op die wijze, hoe- wel langzaam, toch steeds met zekerheid voorwaarts. Wor- den er geene genoegzame stoffen van het binnenland afge- voerd, om het zeewater terug te dringen, dan voorziet de zee zelve daarin, door aanvoer van zand, slijk en alle op zee ronddrijvende vegetabiliën, waarbij eene soort van krab- ben groote diensten bewijst, door de modder uit de diepte op te halen, en daarvan heuveltjes te vormen, waar- tusschen alle drijvende voorwerpen zich kunnen nederzet- ten, terwijl de ledige ruimte beneden, door bezakking van slijk, gemakkelijk weder wordt aangevuld. Vele jaren mo- gen noodig zijn om den bodem der zee op die wijze in vruchtbare velden te herscheppen, maar de voorbeelden, dat zulks geschiedt, bestaan op vele plaatsen, aan ri- vieren of zeearmen, waar de Lèlap's met Rhizopho- ren-bosschen reeds voldoende zijn opgehoogd, om de primitieve zoutwaterplanten te verdringen en de gronden voor cultuur geschikt te maken. Een duidelijk voorbeeld zag ik daarvan aan de Soengei-kapoh in het district To- boalie, waar reeds een gedeelte tot ladangs was aangelegd, terwijl het daarnaast liggende nog aan eb en vloed bloot stond. De Lepar-archipel komt, wat zijne gesteldheid en vege- tatie betreft, vrij wel met Bangka overeen. De gronden zijn er zeer vruchtbaar en nog niet door cultuur uitgeput. Het verdient ook opmerking, dat vele vruchtboomen hier veel vroeger vruchten voortbrengen dan elders. De kelapa- boom draagt hier het vierde jaar na den aanplant reeds vrachten, wat ook met de Nangka en andere boomen het geval is. De losse en poreuze grond, en het vochtige en warme klimaat zullen daarvan wel de hoofdoorzaak zijn; wellicht echter dragen bijzondere, onbekende bestanddeelen van den bodem ook het hunne hiertoe bij. Mant ete ee 77 Deze archipel bestaat uit de volgende eilanden; Lepar, Pongo of Poeloe-Liat, Tjèlagén, Kelapan, Senior, Iboel, Baian, Boeroeng, Pandjang, Loetoeng „ Tingie en Kelasie of Gaspar-eiland. Herten schijnen op deze kleine eilanden, buiten Lepar, niet voor te komen; varkens echter wel. Overigens vindt men er weinig viervoetige dieren, maar wel vele vogels, waaronder de Boeroeng-Doenai (Columba Nicobarica), die echter zeldzaam schijnt, daar men er nog al waarde aan hecht. Men verhaalt van dezen vogel, dat hij altijd 5 steentjes in zijne maag heeft, waarvan 2 platte, die het derde, dat rond en kleiner is, zouden moeten vermalen. Ooggetuigen hebben mij verzekerd, dat het gewone steentjes zijn, zooals kippen en andere vogels ze ook wel eens op- pikken. 4 December nam ik met den heer Kemper, die. inmid- dels van Sabang was overgekomen, om den vuurtoren op Poeloe Tjèlagén te inspecteeren, de terugreis naar Sabang aan. Ditmaal namen wij koers naar de Soengei-kapoh, voeren die op, tot aan Pangkal-Kapoh, + 6 palen, en voorts per tandoe naar Sabang, 12 palen; wij waren des morgens 6 uur van Tandjoeng-Laboe vertrokken en kwa- men eerst des avonds 10% uur te Sabang aan. | Mijne reis naar den Lepar-archipel gaf mij niet hetgeen ik er van verwacht had, doch leverde toch ook zijne bij- dragen, even goed als sommige der andere districten. Daar het te laat en te donker geworden was, om nog van de vegetatie langs de rivier Kapoh partij te kunnen trek- ken, besloot ik nogmaals derwaarts te gaan en voer de rivier van af Pangkal-Kapoh op, tot dat de Pandanus Rassouw ons belette verder te varen, wijl de rivier daarmede lang- zamerhand bijna geheel dicht gegroeid was. Na te Pangkal- Kapoh vernacht te hebben, voer ik den volgenden morgen de rivier af tot aan de uitmonding in zee, maakte toen rechtsomkeer naar de Pangkal terug, en voorts weder per tandoe naar Sabang. Ook van deze reis had ik mij meer 78 voorgesteld dan ze opleverde, hoewei de moeite niet geheel vergeefs was. Langs de rivier vond ik op een boom eenige planten van Phalaenopsis zebrina (?), welk geslacht ik op Bangka nog nergens had aangetroffen, benevens andere Orchideën en moerasplanten, waaronder kolossale Crinum's, met bladeren van wel 6 voet hoog, terwijl de geheele planten even zoo breed waren, met bollen zoo zwaar, dat een koelie er genoeg aan fe dragen had. Ze stonden aan de kanten der rivier geheel in het moeras, doch zoo diep, dat ze bij den vloed geheel onder water liepen. De kolossale bloemsteng droeg 10—12 witte bloe- men, die overeenkomst hadden met die van Crinum asia- ticum. Ik vond deze soort later ook in de Soengei-selan terug, maar heb ze nergens anders aangetroffen. Wij maakten in gezelschap van al de heeren van Sabang ook nog een uitstapje naar den Goenoeng-Gadong, die zE 500 voet hoog zal zijn, maar vonden daar niets bijzon- ders, hoewel het aan hoog geboomte op deszelfs hellingen niet ontbrak. Voorts bezocht ik de omstreken van Sabang, zoo langs het strand als langs binnenwegen, die naar de tinmijnen leiden, maar vond de vegetatie overal nog al eentoonig; evenwel kwam ik nooit te huis, zonder het een of ander geoogst te hebben. | Daar de gouvernements-stoomer de Draak hier verwacht werd, om naar Muntok terug te keeren, maakte ik mijne verzamelingen gereed, om ze met dien bodem te verzenden; zij bestonden in zes kisten planten, herbarium en zaden, die dan ook met dien bodem naar Muntok zijn overgebracht. 15 December vervolgde ik mijne reis naar Soengei-Selan, die aanvankelijk over den grooten postweg terug naar Be- bentja voerde (22 paal) alwaar-ik in de Balai vernachtte. 14 December bracht ik het tot Bedingong (22 palen); van Bebentja tot Ajer-Gagas (6 palen) volgde ik den grooten weg, en sloeg toen een binnenweg in, die niet alleen tot Bedingong en door het district Oliem, maar zelfs tot Soe- | | | 79 ngei-Selan doorloopt. Daar deze weg zelden door ambtenaren bereisd wordt, was hij niet in te besten staat. De vele ravijnen en moerassen, die men te passeeren heeft, de wel is waar niet zeer diepe, doch steile en gladde hellingen dier ra- vijnen en de moerassen, die met rondhout of gespleten boomstammen (veelal half verteerd) op palen en leggers, min of meer hoog boven den bodem, belegd zijn, maken het den dragers der tandoe's soms vrij lastig, zoodat ik meermalen liever te voet ging, om het den koelies wat gemakkelijker te maken. Van te paard rijden,zou hier geen kwestie kunnen zijn, tenzij het houtwerk vooraf vernieuwd werd. s De gewoonten der inlanders schijnen op de eene plaats met die der andere nog al te verschillen; zoo werd ik te Ajer-Dèles met eene soort van muziek ingehaald, be- staande in het kloppen op een paar langwerpige houten trommen, welke eer mij vroeger nog niet was te beurt gevallen. In de volgende kampongs was men niet minder muziekaal. Te Bebentja vond ik in de Balai nog een paar kreupele stoelen en een tafeltje, doch hier te Bedingong was van dat alles geen sprake. De inlanders weten echter, zoo hier als elders, spoedig raad te schaffen. Er werden, door den vloer heen, 4 palen in den grond geslagen, daarop een paar latten gebonden, waarop een paar plankjes kwa- men te rusten, en daarmede was de tafel gereed. Ook eene zitplaats werd .aangebracht, in den vorm van een oude schraag, zelfs met een matje gedekt. Na de ver- moeienissen van den dag sliep ik zeer gerust in mijne tandoe, waarin zich een door mij medegebracht matrasje en hoofdkussen bevonden. Eenigszins lastig zijn de in- landers, zoowel de koelies, die men gebezigd heeft, als de kampongbewoners, die alle te zamen in de Balai plaats nemen en hunne aardigheden debiteeren, waarop dan al- gemeen gelach of gescheeuw volgt. Hoe brutaal dat nu ook schijnen moge, is het echter niets dan eene gewoonte, 80 waarin zij niets oneerbiedigs zien. Het behoeft overigens slechts eenige woorden te kosten, om allen te doen ver- trekken, waartoe ik echter niet overging, dan wanneer zij het mij wat al te druk maakten, omdat zij meenen, dat men geene goede opvoeding genoten heeft, zoo men hunne adat's niet respecteert. Een paar wachters blijven dan meestal nog over, die gestadig alle bewegingen zitten gade te slaan en, zoo zich toevallig eenig vreemd, hun onbekend voorwerp voordoet, dit nauwkeurig bekijken, betasten en naar den prijs informeeren. Ook hierin steekt niets kwaads, want de Bangkaneezen zijn de eerlijkste lie- den ‘ter wereld, zoodat voor ontvreemding niet de minste vrees bestaat. Voor de menage moet men zelf zorgen, maar toch zijn de hoofden steeds bereid om rijst te laten koken en een ouden haan, tusschen een paar spijltjes, over het vuur te laten roosten. Eieren zijn niet altijd verkrijgbaar. De hoofden zijn ook volstrekt niet verlegen, zoo men hun bij het vertrek een à twee riengiet-Hollanda (f 2,50) in de hand stopt. De koelies of liever de dragers, want eigenlijke koelies bestaan er niet, daar allen beneden de vijftig jaren op hunne beurt koeliediensten moeten presteeren, worden onder het dragen, over geheel Bangka, meestal zeer vervelend door hun schreeuwen en gillen, dat de gehoorvliezen on- aangenaam doet trillen en zeer veel overeenkomst heeft met het oorverdoovend geschreeuw van den Siamang, eene apensoort (Hylobates Syndactylus) van Sumatra. Wanneer men hun dit schreeuwen verbiedt, gehoorzamen zij, hoewel noode, daar zij beweren, dat het schreeuwen hun den last van het dragen verlicht, al schreeuwen zij zich soms ook buiten adem. Zij zijn daarbij niet zeer zindelijk en gebruiken ook geene zakdoeken, zoodat men daarvan wel eens last heeft, vooral als de lui verkouden zijn en men onder den wind zit. Winden loozen vinden zij zeer grappig en dit geeft alweer mrgreen arr dd a en 81 stof tot algemeene bespreking. Het tandoe-dragen is voor hen eene ware leerschool, want het gebeurt zelden, dat de een of ander niets te vertellen weet, wat met eene vlugbeid en humor gepaard gaat, die een Javaan verstomd doen staan. Alle zaken worden bij die gelegenheid ver- handeld en niemand gespaard, van den hoogsten ambte- naar af tot den geringsten kampong-man. Degeen dus, die hunne taal verstaat, kan onder het dragen veel van hen te weten komen, maar zij rekenen er op, dat de Europeanen hen niet verstaan. Zij spreken alle zeer goed maleisch, maar onder elkander in zoo verbasterden vorm, dat het eer naar eene dieventaal dan naar goed maleisch gelijkt en dus ook voor mij meestal onverstaanbaar was. Behalve met een parang (kapmes) zijn velen ook gewapend met eene Chineesche parapluie en een dito tabakspijp, met langen dunnen bamboesteel, waaruit zij Chineeschen, naar olie stinkenden tabak rooken, omdat die beterkoop is dan de Java-tabak en zij te lui zijn, om die plant zelf te kwee- ken, of omdat, volgens hun voorgeven, hunne voorcuders dit ook niet gedaan hebben. De tabaksplant groeit anders zeer goed op Bangka en is daarbij van goede qualiteit. 15 December vervolgde ik de reis naar Mafeh (18 palen). De Balai was hier wel klein, maar toch vond ik er een stoel en een tafeltje en een gedienstigen Batin; zoo hier als elders vindt men bij de kampongs meestal eene goede badplaats, aan eene rivier of een riviertje, welke tevens in de behoefte aan drinkwater voorziet, daar de bewoners er geene putten op nahouden. Op + 50 palen van Sabang, tusschen de kampongs ‘Irat en Sienggier, passeerde ik de grens tusschen Toboalie en Soengei-Selan, ter plaatse waar zich een riviertje en een uitgebreid moeras bevinden, waarover eene loopbrug, zooals hiervoren beschreven, geslagen was, maar die niet dan met gevaar van er door te trappen te passeeren was. De koelies, die er zeer mede gediend waren, dat ik bij zulke gelegenheden uit de tandoe stapte, verwonderden DL. XXXII. 6 82 zich, dat ik niet meermalen op de gladde en half vergane balkjes uitgleed, daar ik schoenen aan had en zij bloot- voets soms moeite hadden om staande te blijven. Als eene bijzonderheid teeken ik hier aan, dat ik op deze reis, geheel in de lage landen, onder anderen eene Rhodo- dendron vond, ter hoogte van 15 voet tegen een boorn vast- gegroeid, en welker dikke wortels zoowel naar boven als naar beneden gericht en zelfs tot in den bodem doorgedrongen waren. Fot mijn leedwezen droeg ook deze plant, even- min als die van den Goenoeng-Boei (die eene geheel ver- schillende soort is) bloemen, doch ik had het geluk deze plant, waarvan ik slechts een enkel exemplaar vond, le- vend naar Buitenzorg over te brengen. De vegetatie kreeg hier in deze moerassige, doch met hooge bosschen bedekte streken een eenigszins ander aan- zien; ook vond ik hier planten terug, die ik vroeger bij Pangkal Mundo verzameld had. Eene Quercus-soort, — Kri- piet of Pripiet, — trok vooral mijne aandacht, daar ze in hare groeiwijze zeer veel overeenkomst had met Quercus Junghubnii, die op Java in het hoog gebergte groeit. Wel jammer, dat ik er geene vruchten van vinden kon, welke, volgens de inlanders, zoo groot als een duivenei en met scherpe doorns bezet zijn. Wellicht is het Callaeocarpus rhamnifolia. De varkens zouden door het eten dezer vruch- ten vergiftigd worden. Pelawan-beloekar (Tristanea obovata) komt hier overal op de beloekars menigvuldig voor in den vorm van ko- lossaal hakhout (akkermaalshout). Men vindt er stoelen van, die tot 12 stammen dragen, van 25 voet hoog en één tot drie duim dikte. Zoo te Toboalie als hier heerschte eene epidemie onder de wilde herten, die in menigte dood in de bosschen ge- vonden werden: ook onder de varkens zoude soms eene dergelijke sterfte voorkomen. Met de oorzaak dezer ziekte is men nog niet bekend. Zou dit verschijnsel wellicht in aard overeenkomen met de ziekten onder de karbouwen | | | 85 op Sumatra en elders en het plotseling sterven van kippen en eenden te Muntok en ook op sommige Pangkals? Onder de inlanders heerschten veel koortsen en borst- ziekten en de kinderen worden veel met wormen geplaagd, zoodat men mij nog al eens om medicijnen kwam vragen; van chinine was ik wel voorzien, maar aan wormkruid had ik niet gedacht. Koortsen zijn hier veelal het gevolg van rabat Ik gaf dan ook nooit chinine-pillen vóór er schoon schip ge- maakt was, hetgeen sommigen al heel spoedig wisten ten uitvoer te brengen. Zij nemen daartoe 5 à 4 jonge top- blaadjes van Cassia alata, hier Kètépéng genoemd, stoomen die boven op de te vuur staande rijst, en als ze leenig genoeg geworden zijn, draaien zij ze tot pillen, slikken ze op, waarna wel wat sakiet-moelas (kramp) volgt, doch binnen een uur is alles afgeloopen en het darmkanaal geheel gezuiverd. Deze Meeldsshe: of liever ver van den grooten weg gelegene kampongs, waaronder ook die van het rh e sorteeren, zijn over het algemeen nog al welvarend, al werken de bewoners ook bitter weinig. De milde natuur voorziet in al hunne behoeften, zooals padie, kaboeng- suiker, kelapa en andere vruchten, bijenwas en honig, gèta-koelan, damar, enz.; terwijl de zee, zoo die niet te ver afgelegen is, hen ook nog met visch bedeelt, waartoe zij niets anders te doen hebben dan seroh's uit te zetten om vervolgens dagelijks, bij laag water, te gaan oogsten. 16 December bereikte ik eindelijk de Pangkal Ba eeen Selan (21 palen), waarvan de laatste 18 palen door de- zelfde koelies, van uit de kampong Semingkieng, werden afgelegd. Op dezen tocht passeerde ik weder verscheidene en zelfs soms wel !/, paal lange loopbruggen, over uitgestrekte moerassen, en vond daarbij nog eenige onbekende planten die meestal epiphytisch tegen de in de moerassen voorko- mende boomen opklimmen, 84 Het geheele traject, van Sabang langs den door mij gevolgden binnenweg, ter lengte van ruim 85 palen, be- staat uit lage, soms droge, soms moerassige streken, en is overal met eene weelderige vegetatie bedekt. De hoogst- gelegene gronden zijn de minst vruchtbare, en hier en daar door de rijstcultuur op ladangs min of meer uit- geput. Bodem en klimaat werken echter over geheel Bangka te zamen om geen enkel plekje gronds onbenut te laten. Op de schraalste, met iijzeroker of kriekiels bedekte gron- den en op den door de mijnwerkers omgekeerden bodem groeien planten, zij het dan ook meesial in miniatuur. Zoo vond ik op dergelijke onvruchtbare gronden planten van nog geen voet hoogte, met bloemen en vruchten, die in ha- ren normalen toestand 5 tot 50 en meer voeten hoogte behoe- ven om vruchtbaar te worden, b. v. Melastoma polyanthum en Schima bancana, om van vele andere niet te gewagen. De heer Weijdemuller, administrateur van Soengei-Selan, een oude kennis uit de Minahasa, bij wien ik weder een goed logies vond, beiijverde zich almede om mij zooveel mogelijk van dienst te zijn. De Pangkal is bijna geheel door moerassen omringd, zoodat het er dan ook zeer vochtig is, maar toch schijnt het er niet ongezond te zijn. De administrateurswoning is een ruim planken gebouw, met flinke steenen bijge- bouwen. In de onmiddelijke nabijheid liggen de pakhui- zen en benteng, waaraan de Chineesche en Inlandsche kam- pongs grenzen. De eerste is van niet veel beteekenis, maar de laatste zijn nog-al uitgebreid. In het midden dier kampongs vindt men een katholiek planken kerkje, met woningen en tuin. De Soengei-selan is eene goed bevaarbare rivier, van de Pangkal tot aan de uitmonding in zee 12 palen lang. Ze is hooger op ook nog 10 à 12 palen, tot aan de tinmijnen Lanté, bevaarbaar, maar wordt daar spoedig zeer vernauwd en soms door omgevallen boomstammen geheel afgesloten. 85 Daar ik zooveel fraais van het Permiesan-gebergte had hooren vertellen, wenschte ik voor het laatst ook dit ge- bergte te bezoeken; doch daar de landweg tot aan den voet van dezen berg 56 palen lang is, prefereerde ik den tocht over zee te doen, waartoe ik mij den 19den Decem- ber, des nachts 11 uur, in eene kleine prauw begaf. Met het aanbreken van den dag hadden wij de uitmonding der rivier in zee bereikt. Ik dacht toen en passant het voor de monding der rivier liggende Poeloe Nangka aan te doen; doch zoodra wij in de open zee kwamen, kre- gen wij niet alleen den wind tegen, maar er stond zulk een hooge zee, dat aan roeien niet te denken viel. Ik liet toen afhouden om naar Kampong Permies, het eigen- lijke doel onzer reis, te zeilen, wat dan ook gelukte, niet- tegenstaande de golven onze kleine prauw steeds trachtten ten onder te brengen en ons van haren overvloed soms mededeelden, behalve dat het water ook nog uit de wolken op ons nêerstroomde. Toch waren wij om 9 uur des mor- gens reeds voor de Kampong Permies, waar eene zware branding op de kust stond; doch gelukkig konden wij nog even een kleinen inham binnenloopen, wat bij laag water niet doenlijk zoude geweest zijn. De zee gaf ons daarbij, in de branding, nog als uitzet van achteren een fiksche golf binnen boord, toen de matrozen reeds over boord gesprongen waren, om de prauw over eene zandbank voort te slepen. Na een eind wegs langs het strand door plan- ten en struiken heen gewersteld te hebben, kwamen wij eindelijk op den weg, die van het strand naar de kam- pong leidt, welke 1% paal van de zee verwijderd ligt. In deze Kampong-Permies sloeg ik mijn bivouac in de Balai op, om daar, tegen mijn wil, tot den 24sten December te verblijven. | Den 2isten December beklom ik een der toppen van het Permiesgebergte, (Permiesan en Permasang zijn hier niet bekend), en wel den Goenoeng-Penienjoen. Onder dezen naam zijn 2 toppen bekend, als de oudste en jongste 86 broeder, waarop almede een baken was opgericht. Het voetpad, dat uit de kampong derwaarts leidt, is niet zeer steil, doordien het hier en daar nog al in schuine rich- ting is uitgekapt; een gedeelte er van was reeds weder geheel begroeid. Wij waren des morgens 6 uur, onder het genot van een zachten regen, vertrokken, die ech- ter niet lang aanhield, en waren, langzaam voortgaande, om 8 uur reeds op den hoogsten top, die slechts 1442 voet hoog zou zijn, en om 10 uur reeds weder in de kampong terug, zoodat de afstand van de kampong tot den top des bergs niet veel meer dan een paar palen zal bedragen. Op deze reis vond ik alweêr niet wat ik ver- wacht had, daar er boven niets bijzonders voorkwam dan eene weelderige vegetatie, die het verlies, door het weg- kappen van het geboomte geleden, trachtte te herstellen. Daarbij was de lucht rondom, zoowel ter zee als te land, door nevels en regenbuien bedekt, zoodat er weinig te zien was. De bosschen bevatten hier echter overvloed van deugd- zaam timmerhout, waaronder verscheidene Quercus-soorten voorkomen, maar er wordt geen ander gebruik van ge- maakt dan voor den huisbouw der kampongbewoners, die niet veel beteekent. Den 20sten December, bij mijne aankomst alhier, voor- spelde men mij reeds, dat de zee in de eerste dagen niet tot bedaren zou komen, zoodat er aan een terugkeeren per prauw niet te denken viel, waarom ik besloot onmid- delijk een soerat-oesoel (extrapost) aan den heer Weijde- muller te zenden, met verzoek mij eene tandoe te doen toekomen, die echter eerst den 2ásten arriveerde. Ik had hier dus ruime gelegenheid om mij te vervelen, te meer daar de aanhoudende regens mij verhinderden groote wan- delingen te maken, en een voorgenomen uitstapje naar Pangkal-Kota moest achterwege blijven. Pangkal-Kota (ten onrechte Bangka-Kota genaamd) de voormalige zetel van het bestuur, dat later naar Soengei- 87 Selan is verlegd, ligt 12 palen van hier, en 10 palen van Soengei-Selan, doch de laatste weg, die voor een groot gedeelte over loopbruggen door moeras leidde, is geheel vervallen, zoodat de naaste wegen over land thans zijn van Kampong Permies naar Soengei-Selan, 56 palen, en van Pangkal-Kota via Permies 68 palen; over zee, van Kampong Permies naar Soengei-Selan 1% paal overland, een paar uren over zee en 12 palen de rivier van Selan opwaarts; van Pangkal-Kota, 12 palen de rivier af, een uur over zee en 12 palen de Soengei-selan op, wat thans dan ook de gewone route is,:die, hoewel altijd een grooten omweg makende, niet geheel te verwerpen zou zijn, zoo men over zee, in straat Bangka, niet veelal met tegenwind en stroom te kampen had. Het is dus voor het algemeene verkeer zeer wenSchelijk, dat de weg van Pangkal-Kota naar Soengei-Selan weder hersteld wordt. Dit plan bestaat ook en verdient uitvoe- ring, ook omdat de bevolking in den regel toch weinig uitvoert en zij er voornamelijk tegen gestemd is, wijl zij daardoor beter onder contrôle van het bestuur zou ge- plaatst zijn. 25 December, daar het weder wat opgeklaard was, maakte ik eene wandeling naar de Kampong Basoeng (4 palen) op den weg naar Pangkal-Kota. Gaarne had ik die Pang- kal zelve dien dag bezocht, doch, daar ik geen soerat- oesoel gezonden had, waren er ook geen koelies in ge- reedheid. Deze wandeling liep over droog terrein, met vele in ravijntjes stroomende riviertjes doorsneden. Het bosch bestond uit oude en jongere beloekar, waarin nog hier en daar oude klèka's door de overgeblevene vrucht- boomen te onderscheiden waren. Waaronder bevinden zich ook nog vele Kaboeng- of Arenboomen, welker afgevallen vruchten de wilde varkens gaarne nuttigen. Enkele Chi- neezen vestigen zich geheel alleen, tijdelijk, in de bosschen en weten daarvan partij te trekken, om de varkens levend te vangen. Zij richten daartoe zoogenaamde Sèroh-darat op, 88 bestaande in eene omheining van den vruchtgevenden boom, die in het midden komt te staan, van 1 à 2 roe- den in het vierkant, van + 8 voet hooge en dikke sta- ken, diep genoeg ingegraven dat de varkens ze niet kun- nen ondermijnen. Men laat echter eene opening van 5 à 4 voet breed, waarbovea eene zware valpoort, met spitse punten aan de onderzijde, om bij den val diep genoeg in de aarde te kunnen doordringen is opgehangen, en die aan eene wip is bevestigd. Onder den kaboeng-boom wordt nu een dun touwtje, 5 voet boven den grond, horizontaal uit- gespannen, waaraan een eenvoudig toestel is verbonden, dat met de wip van de valpoort in verbinding staat. Bij Ghomel komes, onder de woorden vos en wolf, derge- lijke knippen voor, hoewel van geheel verschillende in- richting. Zoodra nu een varken tegen het touwtje aan- loopt, laat het pennetje, dat alles gespannen houdt, los, en de valpoort stort met geweld naar beneden, om het geheel dicht te sluiten. Het gebeurt soms, dat men eene geheele familie van 10 à 12 varkens in zulk een- Sèroh opgesloten vindt. De chinees begint nu zijne varkens op zijn gemak te dooden en er dèng-dèng (aan lappen gesne- den, gezouten en gedroogd vleesch) van te maken, of ook wel in te zouten, waartoe de door het Gouvernement aan de mijnwerkers verstrekte olievaten bijzonder dienstig zijn, evenals die vaten ook voor de visschers van het grootste nut zijn; zij laden die in groote prauwen en zwerven er eenige dagen mede op zee rond, tot dat ze alle zooveel mogelijk met in zout gelegden visch gevuld zijn, waar- mede zij dan huiswaarts keeren. Deze producten vinden op de Pangkals en bij de Chineezen van de Pariet's (tinmijnen) gereeden aftrek. Nu zouden ook de inlanders, al kunnen ze niet hetzelfde doen, wijl hun godsdienst zulks verbiedt, dan toch de vallen kunnen oprichten en de varkens aan de Ghineezen verkoopen, daar die altijd gewild zijn, maar onder voorwendsel van haram, bedekken ze hunne onverschilligheid, die te meer uitkomt, 89 als men weet welk een overlast en schade hun door de wilde varkens berokkend wordt, die niet alleen in hunne ladangs, hoe goed ook omheind, weten door te dringen, om hunne tot rijpheid gekomen padie, pisangstoelen en andere aanplantingen te vernielen, maar ook in hunne kampongs veel schade aanrichten. Zoo zag ik b. v. in deze kampong (Permies) jonge kelapa-boomen, die reeds stammen van 1—5 voeten gevormd hadden, door de var- kens uit elkaar. gescheurd en tot op den wortel toe uit- gehold. Wel kouden sommigen — hier b. v. de Batin en de Katieb (priester) er schietgeweer op na, maar dat zijn gewoonlijk prullen, die ze zeer goedkoop van Singapoera weten te krijgen en waar ze niet eens goed mede weten om te gaan; anders zouden ze er althans de varkens en ander hun kwellend gedierte mede kunnen dooden. De priesters veroorloven wel de varkens dood te schieten maar niet ze te vangen. De Bétét's (Paleornis pondicerianus) en Seriendiet’s (Lo- riculus vernalis) doen evenzeer hun best als de vleermui- zen en kalongs of Lang-kelowied (Pteropus edulis), Moe- sang's of Kalares (Paradoxurus musanga), Krah's (Cerco- pithecus cynomolgus), Loetoeng's, de Javasche Soerilie (Semnopithecus mitratus) en Toepai (Sciurus murinus) om zich van de vruchten in de kampongs meester te maken. De Bétét's, Seriendiet's en ook de Béoh’s of Tioeng’s (Gracula religiosa) nestelen hier zelfs bij honderden in de oude, half doode vruchtboomen. De wilde duiven, zooals: Poenai's (Columba javanica) Pergam's (CG. aenea) en Dara-laoet (C. littoralis) vliegen bij vluchten van honderden en soms duizenden, des mor- gens vroeg en des avonds tegen 6 uur, van de eilandjes naar den vasten wal, om voedsel te zoeken, en omgekeerd, om ongestoord te gaan rusten. Men vangt deze vogels en ook de Bétét's en Seriendit's, met lijmgarden, die men aan een langen stok of bamboe bevestigt, waarna men in de hoogste boomen klimt en ze 90 daarboven uitsteekt; daar nu die vogels gewoon zijn zich op de hoogst uitstekende takken, met geheele troepen, neer te zetten, komen zij direct met de lijmgarden in aan- raking en storten naar beneden. De Kampong Permies schijnt reeds van oude dagteeke- ning te zijn, te oordeelen naar de oude en zware vrucht- boomen, die er voorkomen. Paaronder bekleedt de eerste plaats de zeer winstgevende Kaboeng-boom (Arenga saccha- rifera), die veel in en om de kampongs en in de klèka’s gevonden wordt. De bewerking tot het winnen van sui- ker geschiedt eenigszins anders dan op Java; de boom wordt nooit schoon gemaakt, dat is voor de Bangkaneezen te veel moeite, of van de doode bladeren en idjoek (gomoetoe) ontdaan; maar men kapt boven dit alles, waar de eerste bloemstengen, voor de aftapping, zich ontwikkelen, eenige nog levende bladeren weg, om ruimte te krijgen voor het bouwen van eene stelling, waarop men staan en zich be- wegen kan. Om nu boven te komen, als de aanhangsels der oude bladeren dit beletten, beklimt men liefst een daarnaast staanden, miet al te dikken vruchtboom en bindt dan 2 horizontale dwarshouten boven elkander, als trap en leuning, aan dezen en den kaboengboom vast. Is nu zulk een nevenboom niet voorhanden , dan is men verplicht, eene soort van ladder te maken met rondhout tot stijlen en eenige dwarslatten aan deze bevestigd. De bloemsteng wordt niet, evenals op Java, in loodrechte maar in horizontale richting afgesneden, met opie (bloem- schede van Pienang of Areca catechu) omkleed, zoodanig dat daaruit een gootje gevormd wordt, dat het sap in den ontvanger leidt. Deze ontvanger is gewoonlijk een Chi- neesche grove, verglaasde, harde pot; doch men gebruikt des noods ook bamboekokers als op Java. Het geheel wordt nu met eene korf omsloten en goed dichtgebonden, tot wering der diefachtige Apen, Moesangs, Toepai's, enz, Het sap wordt 2 maal daags, des morgeus vroeg en des avonds tusschen 5 en 6 uur, ingezameld. Tegen het zuur mn nd 91 worden doet men in iederen pot, evenals op Java metde Akar-kawauw (Milletia sericea) plaats vindt, een stukje Toebawortel (waarschijnlijk hetzelfde) van + 4 voet lang, dat eerst wordt plat geklopt eer het in den pot gelegd wordt. Bij het afnemen der potten gaat men volgenderwijze te werk. Voor iederen tangan (mannelijke bloemsteel) heeft men 2 potten, waarvan een om het sap op te vangen en de andere om te verwisselen. Dezen laatsten vult men met schoon water, zet hem onder den boom, aan een touw gebonden, dat boven is vastgemaakt. Na den boom beklommen te hebben, palmt men het touw in, zet den pot water bij zich neer en laat den met Lègén (palmwijn) gevulden pot naar beneden zakken; de tangan wordt nu schoongemaakt en gewasschen, de inmiddels van het water ontdane pot weder opgehangen en de kap er weder opge- zet en dicht gebonden. Bij het koken van het sap (Lègén) wordt hier niets bijgevoegd, terwijl men op Java daarin kemirie-nooten, van Aleurites moluccana, werpt, om het overkoken te voorkomen, doch men bezigt hier ook veel grootere wadja'’s of ijzeren kwalie's dan op Java. Ook werd mij elders verhaald dat onder het koken de bast van Re- sak (Vatica bancana) wordt bijgevoegd. Deze kokerij wordt niet in huis, maar onder een expres daartoe opge- richt afdakje, van aarden fornuizen voorzien, verricht. De suiker is fraai van kleur, goed droog en vast. De vorm der koekjes is groot of klein, naar een ieders ver- kiezing; men beweert, dat een enkele goede boom eenige honderden guldens kan opbrengen. Men schat den kaboeng ook veel hooger dan den kelapaboom, doch niettegen- staande ze veel gemakkelijker zijn aan te planten dan de kelapa, laten de inlanders dit toch liever aan het toeval over, zoodat vele gunstige plaatsen onbenut blijven, ter- wijl de boomen elders te dicht op elkaar staan. Van de ledjoek en Raboe (Kawoel of zwam) wordt zelden gebruik gemaakt. In de districten Djeboes, Belienjoe, Soengei-liat en Me- 92 rawang ziet men zelden een kaboeng-boom; deze begint eerst in het Pangkal-Pinangsche en verder om de zuid meer voor te komen. Ì | Koffieboomen vindt men in alle -kampongs, waarschijn- lijk vroeger op hooger last aangeplant; ze groeien over het algemeen vrij goed, ofschoon er weinig notitie van genomen wordt en ze meestal onder de hooge vruchtboo- men te veel lommer hebben. De Bangkaneezen drinken geen koffie, maar kunnen die op de ‘Pangkal's tegen goede prijzen van de hand zetten; toch geven zij zich zelden de moeite om de vruchten te plukken, zoodat men die in massa als jonge plantjes onder het geboomte ziet opkomen. Het schijnt, dat ze bevreesd zijn, dat het Gou- vernement de gedwongea koffie-cultuur hier zal invoeren, wat hun wel voordeel, maar tevens arbeid geven zou. De Sirie (Chavica Betle) wordt hier in Kampong Per- mies ook al zonderling gekweekt; men laat de planten tegen de hooge boomen, die niet te veel schaduw geven, opklimmen, waartegen zij zich, tot eene hoogte van wel 50 voeten, veelmaals vertakken, zoodat de boom rondom geheel met takjes en bladeren bedekt is. Het plukken der bladeren wordt nu echter niet gemakkelijk; zoolang die nog met een gaffel aan een langen steel kunnen afgetrok- ken worden, gaat het vrij goed, hoewel daar mede ge- heele takjes worden afgerukt, maar hooger op is men ver- plicht er een staak, met knoesten van takken voorzien, tegen te binden, om als ladder te dienen, waar tegen de inlanders zeer goed weten op te klouteren. Elders zag ik de Sirie meer doelmatig gekweekt, op horizontale latten, ter hoogte van + 6 voet, waarover de planten zich ruim en weelderig uitbreiden. Eene andere soort, Chavica sp. (Boewa-sirie), waarvan de vruchten genuttigd worden, vindt men soms ook in de kampong’s aangeplant. Bangka is voor de meeste culturen, zoo wegens klimaat als bodem, zeer geschikt, indien de inlanders er zich slechts op willen toeleggen, wat zonder aansporing (vrije 93 cultuur met een zachten dwang) niet spoedig geschieden zal, daar zij, hoe nieuwsgierig ook, van geene nieuwig- heden houden, en uit eigen beweging niet licht een nieuwe taak, waaraan werkzaamheden verbonden zijn, zullen aan- vaarden. Zij zeggen eenvoudig: onze voorouders hebben het ook zoo gedaan en wij gevoelen geen lust om het an- ders te doen; doch de Bangkaneezen zijne goede en ge- willige menschen, waarmede men, onder doelmatige lei- ding, veel doen kan. De bange tijden van vroeger zijn gelukkig voorbij. De ellende, waaraan de arme bevolking vroeger ten prooi was, door zeeroovers en ook door op- standelingen, die, hoezeer slechts uitt enkele personen be- staande, haar door dwang en vrees noodzaakten mede te doen, is reeds vergeten; er is uit al dat kwaad, — ex- cept voor de ongelukkigen, die in dien strijd zijn omge- komen of als slaven weggevoerd — toch ook veel goeds geboren geworden, voornamelijk na den opstand van Amier, toen geheel Bangka gereorganiseerd en onder behoorlijke contrôle gebracht is. De maatregel, waarbij alle kampongs langs de groote wegen zijn geplaatst en alle schuilhoeken in de wildernissen zijn opgeheven (waaraan de thans nog bestaande Klèka'’s of verlatene gehuchten hun ontstaan te danken hebben), heeft het mogelijk gemaakt, orde en tucht te herstellen, of liever deze op eene hoogte te brengen, die vroeger nooit gekend was. Van daar dat thans over het geheele eiland rust en vrede heerschen en alle bevelen stuptelijk worden opgevolgd. Voor de zeeroovers bestaat thans, wegens de waakzaamheid onzer oorlogsmarine, geene vrees meer, en het zal een opstandeling thans niet ge- makkelijk vallen, een aanhang te verkrijgen, daar de po- licie over het geheele eiland, met het meeste gemak, ieder voortvluchtige of kwaliijkgezinde weet op te sporen. Dit alles in aanmerking genomen, en met het oog op de toe- nemende bevolking, het langzaam uitputten der gronden en het verdwijnen der oorspronkelijke bosschen, zoo mag er wel iets gedaan worden om het lot der bevolking te verbeteren 94 en haar voor gebrek en hongersnood te behoeden. Daar- voor komt in de eerste plaats in aanmerking het totstand - brengen van sawa’s of bewaterde rijstvelden. Voorts kunnen nog de volgende culturen worden inge- voerd of uitgebreid. Gambier (Uncaria Gambir). Hiervan zijn reeds prach- tige resultaten verkregen, vooral in het district Pangkal- Pinang, waar weelige aanplantingen van dit gewas bestaan. In de overige districten minder of in het geheel niet. De Gambier is van uitmuntende qualiteit en algemeen gezocht; daarbij komt, dat die cultuur hier zeer gemakkelijk te drijven is, wijl men zich niet, zooals elders, moeite behoeft te geven met het aankweeken van jong plantsoen uit za- den, maar slechts takken heeft af te snijden en die in den grond te steken, om binnen korten tijd een schoone aan- plant tot stand te zien gebracht. Dit is de schoone zijde, maar daartegenover staat alweer de indolentie der Bang- kaneezen. Ik zag de weelderigste aanplantingen, die, be- halve dat ze veel te dicht begroeid waren, ook nog tegen onkruid, struiken en lianen te kampen hadden. Daarbij werden de bladeren niet op hunnen tijd geoogst en er werd bij lange na niet dat voordeel van getrokken, dat men er redelijkerwijs van verwachten mocht. Het uitkoken der bla- deren, dat ik niet zag, zal waarschijnlijk ook nog veel te wenschen overlaten. De Chineezen van Riouw zouden daar- in zeker beter onderricht kunnen geven, wijl die er niet alleen hun bestaan in vinden, maar daarbij door de geld- schieters op het product, nog al geplukt worden. Sahang (Piper nigrum) of zwarte peper; men noemt echter ook Tjabe of Capsicum wel eens Sahang. Daarvan bestaan hier en daar enkele planten, die, hoewel zeer verwaarloosd, toch goede vruchten afwerpen, zoodat ook die cultuur voor groote uitbreiding vatbaar is. De Chi- neezen van Riouw planten gewoonlijk èn Gambier èn Pe- per naast elkaar op dezelfde plantage, om met den afval der Gambier en den mest, dien ze, door branding van aren den 95 humus en aarde, weten te maken, de peper te bemesten, wat op Bangka niet noodig zal zijn, wijl de gronden hier niet zoo schraal zijn als die, welke er te Riouw voor ge- bezigd worden. Cacao (Theobroma cacao) slaagt reeds bijzonder goed, in lossen zandigen, doch niet al te schralen bodem. Eenjarige katoen (Gossypium indicum) zag ik nergens aangeplant, wel enkele heesters van de Fernambuc-katoen of Gossypium vitifolium. Het klimaat is wel wat vochtig, doch ik vermeen, dat in den droogen tijd de eenjarige soorten er in een lossen bodem wel zullen tieren. Bij al deze culturen zal het echter een eerste vereischte zijn, meer en deskundig Europeesch personeel voor de contrôle aan te stellen, daar de administrateurs der dis- tricten reeds nu met te veel omvattende werkzaamheden zijn overladen. Men zou daartoe een of meer controleurs kunnen aanstellen. 24 December, daar de zee nog altijd onstuimig was, en er geen tandoe van Soengei-Selan kwam opdagen, liet ik van eene oude karong of rijstzak, eene tandoe fabri- ceeren , waarmede ik den terugtocht naar Soengei-Selan (56 palen) van hier verwijderd, aannam. Ik had het daarin wel niet te ruim, maar kon er toch met eenigszins saamgevouwen lichaam, in liggende houding, in opgeno- men worden. Mijn eenigen bediende, dien ik had mede genomen, daar de anderen wegens ziekte waren achter- gebleven, liet ik ook achter, wijl hij de koorts had, om met de prauw terug te keeren, wanneer wind en stroom zulks zouden veroorloven. Nadat ik op die wijze 9 palen bad afgelegd, kwam mij eindelijk de lang verbeide tandoe te gemoet, welke ik toen met mijn geimproviseerden draag- stoel verwisselde, om tot Maléh (55 palen van Kampong Permies) door te reizen, waar ik des avonds 5 uur aankwam. Ik vernachtte daar en reisde den 25sten December door naar Soengei-Selan (2t palen). | Daar de omstreken van Soengei-Selan, wegens het moe- 96 rassige terrein, weinig gelegenheid tot wandelingen aan- boden, zette ik mij weder in de prauw, die inmiddels van Permies was teruggekomen, om de Soengei-selan op te varen tot aan de mijn Lantéh (Soeroeng) 10 à 12 pa- len. De kronkelingen of liever de zigzaglijn, welke de rivier, vooral hooger op maakt, in verband met den snellen stroom en de. weinige breedte der rivierbedding, die daarbij nog dikwijls met takken en boomstammen versperd was, gaven den zes roeiers handen vol werk, om met scheppen en boomen het doel te bereiken, zoodat wij er 65 uur over deden. Na op de Pariet (algemeene naam voor de mijnen, ofschoon het woord eenvoudig gracht of kanaal beteekent) mijn medegebracht ontbijt genuttigd te hebben, nam ik, wegens het regenachtige weder en onder het genot van fik- sche regenbuien, den terugtocht aan. De afvaart ging in den beginne zoo snel, dat ik (in aanmerking nemende de scherpe hoeken, die wij maken moesten) ieder oogenblik vreesde, dat de prauw tegen de aan de rivier staande boomen zou verbrijzeld worden; wij kwamen echter, zon- der schade geleden te hebben, tegen 5 uur des middags, op de Pangkal terug. Slechts eenmaal vond ik gelegen- heid te landen en het bosch in te gaan, waar zich een voetpad bevond, dat door riemba, beloekar, ladang’s en moerassen, ook naar de Pangkal leidde, waarom ik besloot, des anderen daags die streek van uit de Pangkal nog eens overland te gaan bezoeken. Dit uitstapje, van — 5 palen heen en over denzelfden weg terug, was alles behalve eene pleizierige wandeling. Niet alleen de brandende zon op de kale ladang's en jonge beloekar’s maakte het fatigant, maar voornamelijk het balanceeren over half verrotte boom- stammen, door de moerassen, was eene ware gymnastische oefening; want de eerste de beste misstap zou mij in het moeras gestort hebben. Ik kwam er echter met natte beenen en doorweekte voeten gelukkig af, en oogstte daarbij nog eenige merkwaardige planten, waaronder een paar vreemdsoortige epiphytische Melastomaceën, een Vaccinium pan mee 97 en eene Diplycosia, welke geslachten op Java in het hooge gebergte te huis behooren. Eindelijk maakte ik met den heer Renaud (ingenieur van het mijnwezen) nog een tocht, de Soengei-selan af- waarts, die echter, door aanhoudenden regen, geene resultaten opleverde. Nadat wij de rivier zoowat 4 palen afgezakt waren, wees men ons eene zoogenaamde landingsplaats, waar wij ‘halt hielden en aan land gingen, of liever in een moeras uitstapten. Na dit te zijn doorgeworsteld, kwamen wij eindelijk op droog, eenigszins verheven terrein, in oude Klèka's en eindelijk op een met padie beplanten ladang, waar eenige temporaire huisjes waren opgericht, in een waarvan wij gelukkig schuilen konden tegen wind en re- gen. Na een paar uren te vergeefs op droog weder ge- wacht te hebben, besloten wij naar onze prauw terug, en huiswaarts te keeren. De oevers der rivier zijn hier met eene gemengde vege- tatie van moerasplanten bezet. Rhizophoren komen hier wel nog niet voor, ten bewijze dat het water nog geene genoegzame zoutdeelen bevat, doch overigens is het toch alles lelap, zoodat het nergens dan in enkele kreken, die naar ladangs leiden, mogelijk is, den vasten wal te be- reiken. Eene eigenaardigheid dier kreekjes is, dat het weinige zoete water (ajer-tawar), dat daarin uitlekt, vol- doende is om ze open te houden, door dat de zoutwaterplan- ten ze niet geheel verstoppen kunnen. Daartoe zal echter wellicht ook medewerken het gedurig in- en uitvaren der kleine kano's, die men des noodig over de modder voort sleept. 1 Januari 1870. Deze dag werd hier op de Pangkal vân Soengei-Selan, behalve door het afsteken van vuur- werk, ook gevierd door eene receptie van al de hoofden, uit het geheele district, ten huize van den administrateur, en ik had het genoegen daaronder verscheidene hoofden te ontmoeten, met wie ik op mijne doorreizen reeds kennis gemaakt had. DL. XXXII. 7 98 Nadat ik mijne verzatnelingen (die in 2 kisten levende planten en eene kist herbarium bestonden) had ingepakt en een juist ter plaatse zich bevindenden, gedienstigen Arabier gevonden had, die op zich nam, deze zaken, met zijn op de reede liggend schip, naar Muntok over te bren- gen. Hij heeft daaraan ook voldaan ofschoon via Palem- bang, daar hij, wegens tegenwind, Muntok niet had kun- nen bereiken. Ik maakte mij daarna voor de afreis naar Muntok, via Pangkal-Pinang, gereed. 2 Januari verliet ik Soengei-Selan, onder uitgeleide van den administrateur, diens lieve dochter, den kommandant en al de Chineesche en Inlandsche hoofden, die den vo- rigen dag ter receptie geweest waren, onder een oorver- doovend bulderen van kanonnetjes, vuurwerk en getrom- mel. Ik verwonderde mij zeer over dit vreemde schouw- spel, dat ik nog nergens had zien vertoonen, doch de heer Weijdemuller zeide mij, dat dit tot den adat van deze plaats of dit district behoorde. Buiten de kampongs gekomen, nam ik van al die heusche vrienden een hartelijk afscheid en vervolgde mijnen weg naar Pangkal-Pinang (25 palen). De groote weg was vrij slecht, en door het tinkruien, gevoegd bij de vele regens, die in den laatsten tijd geval- len waren, voor een gedeelte in een modderpoel herscha- pen, zoodat de koelies somtijds zelfs moeite hadden, om uit de modder te geraken. Verder op, waar geene tinkruiers meer werkzaam waren geweest, werd de weg beter. Te Pangkal-Pinang werd ik door den heer Gerrits en zijne echtgenoote met dezelfde gulheid als vroeger ontvan- gen. Ik vertoefde hier 2 dagen en nam toen den terug- tocht fiaar Muntok aan, dien ik in drie dagreizen (voor 85 palen) had afgebakend. 5 Januari reisde ik tot Tiangtara (50 palen) waar ik in eene ellendige Balai den nacht doorbracht. 6 Januari bracht ik het tot Terentang (25 palen) waar ik een goed en ruim logies vond, in eene ledigstaande planken woning van den Demang van Muntok. 99 Door de vele regens, die in den laatsten tijd gevallen waren, stond de groote weg hier ep daar onder water, daar bruggen en rivieren al dit water niet konden door- laten. 7 Januari bereikte ik Muntok (30 palen); onder weg trof ik vele regenbuien, die mij echter minder hinderden, daar ik in mijn tandoe voldoende daartegen beschut was, maar voor de koelies was het minder aangenaam, daar de weg soms wel een voet diep onder water stond, voornamelijk bij paal 22 van Muntok (even vóór paal 20 scheidt zich de weg naar Djeboes en Pangkal-Pinang), zoodat zij de gaten of onevenheden niet altijd konden waarnemen; en valt slechts één der koelies, dan ligt ook de tandoe op den grond. Gelukkig had van dat alles niets plaats en bereikte ik Muntok, even welvarend als ik het voor 54 maand verlaten had en vond bij den resident dr. Crooc- kewit en diens lieve familie weder goed logies. Ik had er op gerekend, dat, bij mijne terugkomst te dezer plaatse, vele planten en boomen bloemen of vruch- ten zouden dragen, die in de maand Juli 1869 niet aan- wezig waren, en hervatte daarom mijne vroegere wande- lingen in de omstreken dezer plaats; voor een gedeelte werd ik daarin echter teleurgesteld, daar sommige streken in de valleien, die ik vroeger bewandelen mocht, nu on- der water stonden; met een ander gedeelte was ik echter gelukkiger en vond nog menige bloem en vrucht, die ik vroeger niet mocht inoogsten. Daartoe maakte ik verschei- dene uitstapjes, zoo naar Tandjong-Kalian, als naar Batoe- Balai, den voet van den Menoembieng en verdere omstre- ken. De omstreken van Batoe-Balai blijven altijd zeer in- teressant, wijl men daar eene groote verscheidenheid van planten aantreft en er geheele bosschen van verschillende Cupuliferae voorkomen. | Het geheele träject, door mij op Bangka afgelegd , heeft ongeveer bedragen, over den grooten postweg 400 palen, en daarvan afwijkende, zoo te voet als per tandoe, 800 100 palen, behalve de reizen per prauw over zee en op de rivieren. In het geheel verzond ik aan ‘slands plantentuin te Buitenzorg. 11 paketten zaden of ruim 3500 species. 26 kisten levende planten + 500 species. 14 kisten herbarium met + 1600 species. De door mij samengestelde alphabetische lijst van in- landsche en zooveel mogelijk systematische plantennamen zal den rijkdom van Bangka's flora meer en meer aan het licht brengen, nadat ook het herbarium door dr. Schef- fer geheel onderzocht en bestemd zal zijn, waaruit niet alleen de rijkdom dier flora blijken zal, maar ook het aan- tal der nieuwe, nog onbeschreven soorten aanmerkelijk zal bevonden worden. Den 27sten Januari 1867 nam ik met de boot van Pa- lembang de terugreis naar Batavia aan, waar wij den 28sten arriveerden. Den 51sten was ik 1u het paradijs van Buiten- zorg terug, welks aangename ligging en heerlijke pano- rama's men eerst op de rechte waarde leert schatten, wanneer men van eene reis door dezen archipel, uit welke streken ook, terugkeert. Buirenzore, 8 Januari 1870. ee is ALGEMEEN VERSLAG DER WERK ZA A MEEDEN VAN DE KONINKLIJKE NATUURKUNDIGE VEREENI- GING IN NEDERLANDSCH-INDIE, ‘voorgelezen in de 19de algemeene vergadering, gehouden den 24sten September 1870, DOOR M. Th. REICHE., president der Vereeniging. Mijne Heeren ! Toen in het begin van 1865, door mijn vertrek naar Europa, de betrekking van president der Koninklijke Na- tuurkundige Vereeniging door mij werd nedergelegd, werd als mijn opvolger benoemd de heer P. J. Maier. Sedert werd door dat verdienstelijk lid onzer directie het presidium waargenomen, tot hij, eenige maanden geleden, besloot, dáarvoor te bedanken. Door de keuze der directie ten tweedenmale geroepen, om de opengevallen vacature aan te vullen, heb ik ver- meend mij die keuze te moeten laten welgevallen, ofschoon de werkzaamheden, aan mijne tegenwoordige betrekking 102 verbonden, mij zeer weinig vrije oogenblikken over laten om, aan de belangen onzer vereeniging te wijden. Krachtens artikel 14 onzer wetten rust de verplichting op den president om in de jaarlijksche algemeene verga- dering verslag uit te brengen over de verrichtingen van het afgeloopen jaar. Wel had ik mij gevleid, dat de afgetreden president die taak op zich had willen nemen, omdat hij, door zijn langdurig waarnemen van het voorzitterschap onzer ver- eeniging, die sedert geruimen tijd door hem als troetelkind werd behandeld en waaraan hij gaarne zijne uitgebreide wetenschappelijke kennis en onvermoeide werkzaamheid ten offer bracht, daartoe het beste in staat was; doch een met die strekking gedaan verzoek, vond geen gunstig gehoor. Ik heb vermeend deze korte inleiding te moeten doen voorafgaan, ten einde de welwillendheid van u, mijne hee- ren, die ik welkom heet in de 19de algemeene vergade- ring, in te roepen, voor de oppervlakkigheid en weinige belangrijkheid van het verslag, waarvoor ik voor eenige oogenblikken uwe aandacht verzoek. In de eerste plaats bied ik u, mijne medebestuurderen, mijnen welgemeenden dank aan, voor het op nieuw in mij gestelde vertrouwen en leg ik daarbij de verklaring af, dat ik gaarne de vrije oogenblikken, die mij van mijne dienstbezigheden overblijven, wil wijden aan het welzijn der Vereeniging, en wil trachten haren bloei te bevorderen door de middelen, die mij daartoe ten dienste zullen staan. Kon in vroegere verslagen telkens worden gewezen op den voortdurenden bloei onzer Vereeniging en met zelfvol- doening een terugblik worden geworpen op hetgeen door de directie en de leden in het belang der wetenschap was verricht: mocht zij zich vroeger verheugen in de belangstelling van velen, die met graagte een blik wierpen in het open- geslagen boek der natuur, waarin met kwistige hand zoo veel wetenswaardigs is nedergelegd; 105 bleek het dat het eenmaal ingenomen standpunt der Koninklijke Natuurkundige Vereeniging verdiend en eer- vol was bij hare zuster-instellingen ; „ondervond de Vereeniging hulp en ondersteuning van materieelen aard, van hen, die minder in de gelegenheid waren door wetenschappelijke bijdragen haar doel te be- vorderen ; was de Vereeniging daardoor in staat gesteld een tal van wetenswaardige zaken der wetenschappelijke maatschappij ten beste te geven; was zij in staat zoo veel belangrijks in de door haar uitgegeven boekwerken te publiceeren, dat die ten allen tijde eene eervolle plaats zullen bekleeden in elke weten- schappelijke bibliotheek; | | ontving de Vereeniging telkens bewijzen van de zijde der zuster-instellingen in andere werelddeelen, van de groote waarde, die aan het bezit harer werken ‘werd gehecht; zijn de acht deelen der Acta en de 51 deelen van haar tijdschrift daar, om als onvergankelijk bewijs te strekken, van hetgeen door de Vereeniging, van het begin harer op- richting tot heden in het belang der wetenschap is verricht; heeft de Vereeniging tot nog toe het hoofd kunnen bie- den aan alle stormen en dreigende onwêerswolken, die ook over haar hoofd zijn heengegaan; heeft zij, door haren invloed, er veel toe bijgedragen, om de lust tot beoefening der natuurwetenschappen op te wekken : dan gewis, mijne heeren, is het niet noodig, andere bewijzen aan te halen, om de stelling te staven, dat de Koninklijke Natuurkundige Vereeniging een schoon verle- den achter zich heeft en in allen deele gerechtigd is, met zelfvoldoening terug te zien op het afgeloopen tijdvak van haar bestaan. Kunnen wij met genoegen een terugblik werpen op het verledene der Vereeniging, een blik op hare toekomst is niet zoo geruststellend. Langzamerhand toch is de vroeger zoo levendige belang- 104 stelling in den bloei der vereeniging afgenomen. Alleen met de uiterste inspanning van kracht van de zijde van eenige leden en van de directie, was zij in staat, met vrij groote tusschenpoozingen, blijken van leven tte geven. Bijdragen van wetenschappelijken, zoowel als van ma- terieelen aard, werden langzamerhand minder. De noodige gegevens tot de uitgave van het tijdschrift, zijn ter nauwernood bijeen te brengen, terwijl de ma- terieele bijdragen niet voldoende zijn, tot bestrijding der hoogst noodzakelijke uitgaven. Wel werden in het afgeloopen jaar de gewone vergade- ringen geregeld gehouden, en werden dààr verschillende wetenschappelijke onderwerpen behandeld, zooals uit de gepubliceerde notulen kan blijken. Wel trachtte de directie op allerhande wijze bouwstoffen te verzamelen in het belang der natuurkundige weten- schappen. Wel werd het museum met verschillende naturalien ver- rijkt, vooral door de medewerking der leden CG. de Groot, Ecoma Verstege, dr. Swaving, Kraft, Nagelvoort, Dennis- son en het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en We- tenschappen. Wel werd de bibliotheek, zoowel door aankoopen als ge- schenken verrijkt en werden de daarvoor in 1868 door eenige leden bijeengebrachte gelden besteed, tot den aan- koop van de annales de physique et de chimie, en andere wetenschappelijke werken. Wel heerschte voortdurend onder de leden der directie een geest van vriendschap en welwillende samenwerking. Niet te min blijkt het uit vele omstandigheden, dat in het afgeloopen jaar niet die belangstelling in de natuur- wetenschappen en in den bloei der Vereeniging is gesteld, die onvoorwaardelijk noodig zijn om haar bestaan en haren vooruitgang te waarborgen. Het ligt niet in mijne bedoeling, hier te treden in een onderzoek naar de oorzaken; te kort nog heb ik het amer 105 presidium aanvaard om zulks nu reeds met vrucht te doen; ik bepaal mij dus tot het wijzen op feiten, die treurig maar waar zijn. Het aantal leden der Koninklijke Natuurkundige Veree. niging bedroeg in 1868 566, waarvan 177 in Nederlandsch- Indië en 109 in het buitenland. Dit aantal werd met 4 verminderd, terwijl. drie nieuwe leden werden benoemd, onder welke de bekende cranio- loog dr. J. B. Davis, wien het correspondeerend lidmaatscha p werd aangeboden. De directie bestaat thaús uit: M. Th. Reiche, president. dr. A. J. D. Steenstra Toussaint, vice-president. J. J. W. E. van Riemsdijk, bibliothecaris. P. J. Maier, directeur van het Museum. d J. CG. Bernelot Moens, hoofdredacteur. dr. C. L. van der Burg, thesaurier. dr. L. W. G. de Roo, secretaris. dr. CG. Swaving, G. A. de Lange, G. F. de Bruijn Kops, dr. P. Bergsma, dr. N. J. Hoorweg,, dr. C. de Gavere, _ „De fondsen, waarover de Vereeniging kan beschikken, blijven zeer beperkt; slechts met behulp der subsidie van het gouvernement kunnen de hoogstnoodzakelijke uitgaven worden bestreden. Uit de ter tafel gebrachte verantwoording van den the- saurier blijkt immers dat de ontvangsten hebben bedra- gen. eee 0 de uitgaven . . … Î nl, nortoe 1009 zoodat bij het einde a jaars een saldo van f 1418.915 zich in kas bevond, welk bedrag behoort te strekken tot voldoening der kosten der laatste in 1869 uitgegeven af- levering van het tijdschrift. leden. 106 De geringe inkomsten, in vergelijk tot het getal leden, mogen eenig opzien baren, de reden daarvan is echter te zoeken in de omstandigheid, dat de leden, die zich daar- toe niet hebben verbonden, niet verplicht zijn contributie te betalen, evenmin als inteekenaren te zijn op het tijd- schrift. De directie is daarom van oordeel, dat door eene wij- ziging in de wetten, daarin verbetering is te brengen, terwijl het haar ook geraden is voorgekomen omtrent eenige andere bepalingen, veranderingen voor te stellen, die in deze algemeene vergadering aan uwe goedkeuring zullen worden onderworpen. Het was geen aangename taak M. H. u te moeten wij- zen, evenals zulks reeds in een vorig verslag door den afgetreden president werd gedaan, op den minder gunsti- gen toestand onzer Vereeniging. Intusschen bestaat bij mij en bij de directie de hoop, dat in dien toestand eerlang eene gunstige verandering zal worden gebracht; zal echter die hoop niet worden te leur gesteld, dan moet ook van de zijde der leden daartoe wor- den medegewerkt; de beste pogingen toch van de leden der directie, niet gerugsteund door die der overige leden, zijn niet voldoende om de Koninklijke Natuurkundige Ver- eeniging weder te brengen en te handhaven op een stand- punt, dat haar van het begin van haar bestaan, en met recht, werd toegekend. Ernstig beveel ik u, Mijne heeren, en allen, die belang- stellen in kennis en wetenschap, de belangen onzer Ver- eeniging aan; houdt u overtuigd, dat elke bijdrage, hoe gering ook, die kan medewerken tot uitbreiding van kennis van de ons omringende schoone natuur, dankbaar zal wor- den aangenomen, dat eene welwillende beoordeeling haar deel zal zijn, en, daartoe geschikt bevonden, haar een plaats zal worden aangewezen in ons tijdschrift. Ook het Museum wordt uwer welwillendheid aanbevolen. De schatten der drie rijken van de natuur, zijn met ER otk aneka te ht ES EN ERE ares land ede ei en ME Ì d | 107 zoo milde hand om ons uitgestort, dat geen uwer die daar- toe neiging, lust en tijd heeft, met eene keuze ter bewer- king verlegen behoeft te zijn. Buiten de overtuiging dat gij, zoo gij wilt, der weten- schap kunt nuttig zijn, zal bij het beoefenen der natuur- wetenschappen ten allen tijde zelfvoldoening uw deel zijn. Laat dit u ten spoorslag strekken, der Koninklijke Na- tuurkundige Vereeniging uwe medewerking te verleenen, en zij zal, ik houd er mij van overtuigd, mijne heeren, ten allen tijde zijn en blijven een sieraad der Nederlandsch- Indische Maatschappij. Alvorens dit kort verslag te eindigen, zij het mij ver- gund te wijzen op het weldra op handen vertrek van een der oudste leden onzer directie, dr. G. Swaving, die door gezondheidsredenen genoopt wordt, deze gewesten te verlaten. _ Hij, een der oprichters onzer Vereeniging, was ten allen tijde een harer werkzame leden; gaarne wijdde hij de oogenblikken, die hij aan zijne ambtelijke bezigheden kon ontwoekeren, aan de beoefening der natuurwetenschappen. Wij betreuren zijn verlies, en hem den dank der Ver- eeniging aanbiedende voor hetgeen hij in haar belang ver- richtte, spreken wij daarbij den wensch uit, dat de gunstige uitwerking, die hij zich van eene klimaatsverandering voor- stelt, moge worden verwezentlijkt. Mogen deze woorden eenigszins bijdragen om op nieuw uwe belangstelling in onze Vereeniging op te wekken, en de directie weldra de bewijzen ontvangen, van meerdere activiteit en ondersteuning, dan zal ook zij van haren kant niet ophouden hare ijverige pogingen even belangeloos ten offer te brengen aan het beoogde doel, als zij tot nog toe immer deed. Hun, die ook in het afgeloopen jaar ten opzichte der vereeniging nuttig hebben medegewerkt, zij de dank der directie daarvoor aangeboden. En hiermede M. H. acht ik thans mijne taak volbracht, 108 en blijft mij slechts over mij bij de leden der directie, bovenal bij hen, die daarin functionarissen zijn, tot eene welwillende samenwerking aan te bevelen, ten einde op die wijze ook het onze te kunnen bijdragen tot berei- king van een goed doel. OVER DE RICHTING VAN DEN WIND TE BATAVIA, in de maanden December, Januari en Februari, DOOR dr. P. A. BERGSMA. De richting van den wind wordt té Batavia sedert 1865 voortdurend aangeteekend door middel van een zelf-regis- treerende windvaan, die op het Paleis te Weltevreden ge- plaatst is. Uit de aanteekeningen van dit instrument wordt de richting van den wind, die op het begin van ieder der vier-en-twintig uren van iederen dag waait, afgelezen; de horizont wordt bij deze aflezing verdeeld in 52 windstreken. De bewerking der waarnemingen, die op deze wijze voor de jaren 1866, 1867 en 1868 verkregen zijn, heeft voor de windrichting alhier gedurende den West-moesson, tot een uitkomst geleid, welke nog al afwijkt van hetgeen meestal wordt aangenomen. Het is daarom misschien niet onbelangrijk de uitkomsten, gevonden voor de maanden December, Januari en Februari, gedurende welke de West- moesson het meest geregeld waait, mede te deelen. De wijze, waarop de waarnemingen bewerkt zijn, is de volgende: er is geteld, hoeveel malen ieder der 52 wind- richtingen in ieder der maanden afzonderlijk en in de drie maanden gezamentlijk is waargenomen ; daarna is berekend, hoeveel malen elke windrichting op duizendmaal, dat de wind is waargenomen, voorgekomen is; dit laatste heeft ten doel het overzicht duidelijker te maken. 110 & De uitkomst, welke op deze wijze voor de maanden December, Januari en Februari verkregen is, is bevat in de 2de, 3de en 4de kolom van Tabel I, terwijl in de bde kolom de getallen voorkomen op deze wijze voor de drie maanden gezamentlijk gevonden; deze tabel geeft dus een overzicht van de verhouding van het aantal malen, dat iedere windrichting voorkomt, tot het aantal malen, dat de wind in het geheel is waargenomen. Tabel LL. Uit deze tabel blijkt, dat de wind waait uit Z. W.t. W., W.Z. W., W. t. Z. en W. in December 541 maal, in Januari 417 maal, in Februari 400 maal en uit W. t.N., W.N.W., NW. t. W. en N. W. in December 198 maal, in Januari 2355 maal, in Februari 217 maal op duizend- maal dat de wind is waargenomen; tevens blijkt er uit, dat de verhouding, waarin de verschillende windrichtingen voorkomen, voor ieder der drie maanden ongeveer dezelfde is; alleen. schijnt de richting in December meer Zuidelijk, in Februari meer Noordelijk dan in de andere maanden te zijn. | Men zoude echter verkeerd doen, indien men uit dit onderzoek wilde afleiden, dat de heerschende windrichting gedurende deze drie maanden alhier niet is N. W., zooals meestal aangenomen wordt. Het is bekend hoe groot de invloed is, dien de dagelijksche verandering van het ver: schil in temperatuur tusschen land en zee op de richting van den wind uitoefent, hoe daardoor de dagelijks af wis- selende land- en zee-winden ontstaan, waardoor de alge- meen heerschende richting van den wind het eene gedeelte van den dag in den eenen zin, het andere gedeelte in tegenovergestelden zin gewijzigd wordt. Alvorens dus een besluit omtrent de heerschende windrichting te kunnen trekken, is het noodig te onderzoeken, hoedanig de ver- schillende windrichtingen over de 24 uren van den dag verdeeld zijn. Daar echter het aantal der waarnemingen, Pal | \ j | 111 welke men gedurende drie jaren voor ieder uur van den dag voor één maand verkrijgt, slechts gering is, heb ik bij dit onderzoek de drie maanden December, Januari en Februari te zamen gevat, waartegen geen bezwaar is, daar volgens tabel I de windrichting gedurende deze maanden ongeveer hetzelfde karakter vertoont. Ik heb dus de waarnemingen, gedaan op ieder der 24 uren afzonderlijk, gedurende de drie genoemde maanden, zoodanig bewerkt als zoe even door mij is opgegeven en op deze wijze de getallen, bevat in tabel II, verkregen, welke aangeven hoeveel malen ieder der windrichtingen op ieder der 24 uren van den dag zoude zijn waargeno- men, indien er duizend waarnemingen op ieder uur ge- daan waren. Tabel 11. Men ziet uit deze tabel het volgende: van 5 uur n. m. tot 8 uur v. m. komt de richting W.Z. W. het meest voor, terwijl op die uren de richtingen Z. W. t. W., W. t. Z. en W. ook een groot aantal malen voorkomen; om 9 uur v. m. buigt de wind zich een weinig naar het Noorden om, daar op dit uur en om 10 uur v. m. W. t. Z. het meest voor- komt; op het midden van den dag komen de richtingen W. t. Z, W.,‚, W. t. N. en W.N. W. het meest voor; na den middag tot om 5 uur komen de Noord- Westelijke richtingen in grooter aantal voor, maar tevens blijft de wind op deze uren een groot aantal malen uit W.Z. W., W. t. Z. en W. waaien. Merkwaardig is het, dat voor de uren 2, 5, 4 en 5. n. m. de in tabel Il voorkomende getallen twee maxima vertoonen, het eene omstreeks W. t. Z., het an- dere omstreeks N.N.W.; het eerste komt waarschijnlijk van die dagen, waarop de zeewind niet waait, het tweede van die, waarop zulks wèl het geval is. Het is namelijk bekend, dat de zeewind, die te Batavia uit het Noorden waait, omdat de zee ten Noorden ligt en de richting der kusten ongeveer O—W. is, gedurende den Westmoesson op 112 vele dagen niet doorkomt, vooral wanneer de lucht be- trokken is en er veel regen valt; wanneer dit het geval is, moet op die uren, waarop anders de zeewind doorstaat, de wind in de heerschende richting blijven waaien. Het onderzoek naar de verdeeling der verschillende wind- richtingen over de 24 uren van den dag, waarvan de uit- komst bevat is in tabel II, geeft dus recht tot het besluit, dat de heerschende windrichting, d. ji. die welke zoude waaien zonder den invloed van het verschil in tempera- tuur tusschen land en zee, in de maanden December, Januari en Februari te Batavia ongeveer W. t. Z. is. Er bestaat een methode, welke dikwijls gebruikt wordt om uit waarnemingen van den wind, gedurende eenigen tijd gedaan, de gemiddelde windrichting voor dien tijd: te berekenen. Deze methode, welke men die van Lambert noemt, is de volgende. Wanneer men de richting van den wind en tevens ook de snelheid er van gedurende eenigen tijd heeft waargenomen, beschouwt men de ver- schillende winden als even zoo vele krachten, die in één vlak op één punt werken; de richting van iedere kracht is de richting van den wind, dien zij voorstelt, terwijl de grootte van iedere kracht wordt uitgedrukt door het product van de gemiddelde snelheid van dezen wind, met den tijd, gedurende welken de beweging in deze richting heeft plaats gehad; dan zoekt men de resultante van al deze krachten. De richting van deze resultante geeft dan de gemiddelde windrichting aan. __ Deze methode kan, meen ik, met vrucht worden toe- gepast, wanneer men de verschijnselen van den wind on- derzoekt voor een tijdvak, waarin de algemeen heerschende windrichting niet veel verandert, maar de wind toch da- gelijks een regelmatig wederkeerende verandering in twee tegenovergestelde richtingen ondervindt, zooals het geval is met hetgeen hier besproken wordt. Ik ben echter tot noe toe niet in staat geweest, goede waarnemingen van de snelheid van den wind te doen; misschien zal dit later wel het geval zijn. re a Mt a : 115 In zoodanige omstandigheden als waarin ik nu verkeer, dat is in het geval dat men slechts waarnemingen van de richting, niet van de snelheid van den wind heeft, wordt toch dikwijls de methode van Lambert om de ge- middelde windrichting te berekenen gebruikt. Men neemt dan aan, dat de gemiddelde snelheid, waarmede de wind uit verschillende richtingen waait, dezelfde is, en drukt de grootte van ieder der krachten, waarvan men de re- sultante zoekt, uit door de getallen, welke de verhouding aangeven van het aantal malen, dat de verschillende wind- richtingen voorkomen, tot het geheel aantal waarnemingen. Daar „de onderstelling, waarvan men hierbij uitgaat, niet geheel juist is, is het gebruik van de methode van Lam- bert op deze wijze niet zuiver. Coffin heeft onderzocht, in hoeverre men dan toch de methode van Lambert mocht gebruiken 1); hij heeft dit gedaan door voor plaatsen, waar de snelheid van den wind was waargenomen, de gemiddelde windrichting te berekenen, zoo wel door de snel- heid in rekening te brengen, als ook door alleen het aan- tal malen, dat de verschillende windrichtingen voorgeko- men waren, in rekening te brengen. Zijn onderzoek heeft geleerd, dat men ‚de methode van Lambert ook wel opde minder juiste wijze gebruiken mag, om de gemiddelde windrichting ongeveer te leeren kennen, indien men geene waarnemingen van de snelheid van den wind heeft; want de uitkomsten op beide wijzen verkregen weken in vele gevallen niet aanmerkelijk van elkander af. Van de 21 gevallen, die hij onderzocht, verschilden de twee gemid- delden in. 14 gevallen minder dan één windstreek (11° 15), in 5 gevallen meer dan één streek maar minder dan twee streken; in de twee andere gevallen was het onderscheid der beide uitkomsten 24° en 27° Groote waarde moet echter aan de op deze wijze verkregene gemiddelden niet gehecht worden, wen wanneer ik, de door mij gevondene uitkom- 1) Coffin. Winds of the northeen -hemisphere. New-York, 1858. DL. XXXL. 8 114 sten mededeel, zoo doe ik dit in de hoop, dat’ ik’ eenmaal in staat zal zijn ze door meer nauwkeurige te vervangen. De door mij verkregene uitkomsten zijn de volgende : de ge- middelde windrichting gedurende de drie maanden te zamen is N. 88° 43’ W. dat is, bijna vlak West, slechts 1° 17’ daarvan ten Noor- den afwijkend. Voor de drie maanden afzonderlijk heb ik gevonden: | voor December 4. 85, 21’ W. » Januari N. 87’ 50’ W. „ Februari N. 82° 45’ W. Gedurende ieder der drie maanden is dus de gevondene richting bijna vlak West, met een afwijking in December van 4° 59’ naar het Zuiden, in Januari van 2° 50’ naar het Noorden, in Februari van 7° 17’ ook naar het Noorden. Na het medegedeelde zal er wel geen twijfel bestaan aan de waarheid der bewering, dat de gemiddelde wind- richting te Batavia in de maanden December, Januari en Februari niet is _N. W., zooals meestal aangenomen wordt, maar bijna vlak West. Deze uitkómst, welke overeenstemt met de opmerking van den heer Jansen in zijne Bijdrage achter de vertaling van Maury's Natuurkundige beschrijving der zeeën, dat men in den Noord-West-moesson in de Java-zee Westelijke winden heeft (pag. 279, editie 1855), geldt echter niet voor de richting van den wind in den West-moesson over den ge- heelen Oost-Indischen Archipel. Het is waarschijnlijk, dat _ in het Oostelijk gedeelte van den Archipel de richting van den West-moesson meer Noord-Westelijk is dan hier; dit _ blijkt ook uit de windkaartjes voor het Oostelijk gedeelte _ van den Archipel, welke voorkomen in het werk uitgege- ven door het Koninklijk Nederlandsch Meteorologisch In- stituut in 1862, getiteld: Reizen van Australie naar Java. Het voor Batavia gevondene resultaat, hetwelk ik. hier heb medegedeeld, geldt zeker niet verder dan voor het Westelijk gedeelte van de Java-zee. 115 _DABEL I. In In de drie December. | Januari. Februari. maanden te Er |__zamen. N. 15 18 86 23 N. t. O. rf 21 30 19 N. N. 0. ö 5 12 8 N. O0. t. N. 5 2 5 ES N. 0. 2 2 7 4 N. O0. t. O. 0 2 2 } O. iN. ‘0. 7 5 8 5 O. t. N. 8 5 2 3 O0. 6 7 4) 7 Ti 8 1 6 5 0. Z. 0. 0 12 Elles lelit 10 ME tt O. 0 2 2 Ì Z. O. 4 11 8 5 Z. O. t. Z. 3 7 3 4 AZ -O;: 7 8 10 $ Z. t. O. 6 21 15 14 Z. 7 20 17 15 Z. t.… W. 9 6 5 ff Z. A. W. 8 A9 14 10 Z. W.t. Z, 30 18 16 21 Z. W. 44 44 47 45 Z..W.t. W. 85 50 60 65 W.Z. W. 187 132 127 149 W. t. Z. 162 127 116 135 W. 107 HO8 srad 97 104 W. t.N. 71 70 | 64 68 Ww.N. W. 61 78 57 65 N. W. t. W. 40 43 50 tt N. W. 26 44 46 "39 N. W. tt. N. 27 39 | 39 85 N..N. W. 37 53 49 46 N,. t. W. 19 39 40 gg "BOOR s-# DOP or SE, Î de vo ml OO OO OR NOOR Ei 00 en _— ad 09 09 tS OD OO 194 129 118 GP OS UT OO OI O7 OO rr TL DO Op OO he Fe Pe pi PE OO OO 80 — ee =H OO OO CO OO OW OF U OO in OO Sr oo OO 80 el med OO m—= OO O 1 WB OO OO HB OO WP O WP TT OO _— wo oe OT hl OO OO UI OO OO rt O HB OO OO PI OF © 00 OO _o me HOPPER EO 5 Nef harde hOOOROOOOOROOOI RMO to ao EN oo ONPOocCoOCoOoPOPOOROOOEERA 42 ei Nr oPoroPrOPFOECOPROOCOOROO 46 rn to en OTO ROR OOO EO 15 117 Go pn oo 5 O0 OO OOB OO POR OOR 00 A 19 EN jad el O0 MO ONO POOROr O0 vo ee US == Ot OO ed en OOHOERORvOO er) — Ll VOHOUROHOCO Ee 10. mt DO HO fm) pn OT el DOD OO OO B B OT U UP to os © Jl Dr a OT O O0 O Ha OO had 11 eme w pi daan Pe E / À ze B hs ‘ > B = r " w ke IE Enk 8 d d ia LE kPa et N65 - Ee EE ESE a ae 8 hans " Wier 5 e Ar 4 dak we ie Rt NAR er NE Ee Meden oe PN OPEL nT fi pe pies CREE 5 E es cr EAM Fean Pe De dk: M . k É 5 3 — . = E S 4 - ke 9 É et dz = rme 4 ier A Mt ne „5 = „_ 9 3 ken . Re Mr © OE Pe f pk, > e Ea ET NE 1 6 d E ME ak, Af de Ll ze ze Rs î RA, Ae Pie =P es naer ME 5 df Ek we mn Á be wer) ec Pe Pak d kan KS Fab: E eN P ij ar « 5 À a 5 ze 8 rr. d ee 4 OE Ee _ py p E En pe 8 e d 5 et 9 3 le ke Oe, ol n hr ü Kd „ k 2 É r han } J A e nt Er À > í dp za, gee x 7 De @ 0 A Pt ed Mi - of pn “ 5 AN 8 5 i LEE Mt f : 8 Ek rel 4 : B 4 5 nr 4 zh 4 é IA ee Te be à pd Tier er mai 4 s5. rt Pe ad / mi ’ hr El sie 5 ki = Tre td î S oet ele É en Re es k 9 - Ek aan DORE NE een EN OE x 8 tie ki he 0 4 Eri Á „Eet E en $ BN — _ on 1 Cte k 4x € es N En 4d hr he m 4 Ei 4 G ‚k PA, Se 5 _ 0 ne df : j ie Ene & d sds sndsessastebieesens HSE rn Ar 3 aa op ER zannaidsasse ö ssesaobagededonsds gr ERE vn ET REN nil es. ER gE meden 0 TE sgaiker 3 den NE net 3 eg ) ú B Badr sntcdeen eget. aaddas oe ï es sierde ten bi AR SCEE" A RE en 883 zesaiinen. Ssesan aan en Re TN er Beernem: GR Ae En gaende: satekssnnse. — verdes ae IEB S 3 SELS D lede En, Den, in = E hd > Ka He k ze ae hee Wi DE tn tE IS a ee a td det dn AARDBEVINGEN IN DEN INDISCHEN ARCHIPEL GEDURENDE HET JAAR 1869, pPOOR Dr. P. A. BERGSMA. br Nummer. lt Gì 12 13 Datum. 9 Januari 3u v.m. 2 Januari 9u n.m. Plaatsen waar de aardbevingen zijn waargenomen. De geh. afd. Tondano. De geh, afd. Belang. 2 Januari Jlu n.m. |Kema. In den nacht van 2 op 3 Januari. 7 Januari 9u n.m. 7 Januari 9u n.m. 8 Januari. 10 Jan. 10u 35m n.m. 16 Jan. 9u 20m v.m. 16 Jan. 9u 20m v.m. 16 Jan. 9u 10m 16 Jan. 9u 20m v.m. 16 Jan. 9u 15m 16 Januari. 16 Januari omstreeks 10u v.m, 16 Jan. 9u 30m v‚m, 17 Januari, 17 Januari lu v.m. 19 Jan. Ou 15m n.m. 20 Januari 7u v.m. 22 Jan. Ou 30m v.m. Banjoemas, vem. v.m. Het eiland Soemba. Banjoemas. Kedirie. Tontolie. Goenoeng-Sitolie. Pekalongan en in de ass.-resid. Batang. Poerbo- lingo, Bandjar-negara en Tjilatjap. De geh. res. Bagelen. Magelang. Soerakarta. Patie. Kedirie. De geh. res. Pasoeroean. Amahei. Kema. Àjer-bangies. De geh. afd. Belang. Kema. Residentie of Gouvernement. Menado. Menado. Menado. Timor. Banjoemas. Kedirie. Celebes en onderhoor. Sumatra’s Westkust. Pekalongan. Banjoemas. Bagelen. Kadoe. Soerakarta. Japara. Kedirie. Pasoeroean. Ambon. Menado. Sumatra's Westkust, Menado. Menado. , AARDBEVINGEN IN D D, Eiland Celebes. Celebes. Celebes. — Soemba. Java. Java. Celebes. Nias. Java. Java. Java. Java. Java. Java. Java. , Java. Ceram. Celebes. Sumatra. Celebes. Celebes. DISCHEN ARCHIPEL: | ichting. Duur: Omschrijving van de beweging. Bijzonderheden. Eenige second.| De schokken waren vrij zwaar. 8 seconden. Pen vrij hevige schok. Boateng > Een vrij sterke, horizont; schok. De 1e Een zeer hevige aardbeving. PE Een lichte aardbeving. MP EN Een korte, doch vrij hevige aardbeving. _N, Hersodsebro n Een lichte aardbeving. —_W, Eenige second.| Eenige hevige aardschuddingen.|} Deze aardbeving werd voorafgegaan door een onderaardsch gedruisch. V‚—N.0. | . . . « « { Twee schokken van aardbeving. … … « « [3 à4seeonden.f Fenige vrij hevige schokken. EW. |... Eenige vrij zware schokken. | Deze aardheving was ver- gezeld van. cew onder- | aardsch gedruisch. NO EE EE Een vrij hevige schok. Deze aardbeving was ver- | gezeld van een onder- aardsch gedruisch. LA Ongeveer 15 | De beweging was vrij hevig en seconden. { bestond uit een groot aantal elkander snel opvolgende korte sehuddingen ; sommigen mee- nen twee sterkere schokken waargenomen te hebben. —0, . … « « « | Drie lichte schokken werden tussche 9u 15m en Ju Ym v.m. waargenomen. EE. 48% Een vrij hevige aardbeving. Me EEN Een vrij hevige aardbeving. NWE |oo 5 | Een hevige maar korte aard- beving. Et Cs Ben vrij sterke horizontale schok. )—Z.W. [Benige second.{ Een vrij hevige aardbeving. Deze aardbeving werd | voorafgegaan door een | onderaardsch gedruisch. ots EE Ben vrij hevige sehok, Bee … « … … | Een vrij sterke horizont, schok. 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34. 35 36 37 38 39 40 4] 42 43 | | | | | 122 aardbevingen zijn waargenomen. of Gouvernement. | Plaatsen waar de Residentie =| Datum. aman | 22 Januari 7u vm. {Kema. | Menado. Celebes. 2 Februari 4u v.m. |Atapoepoe. Timor. Timor. 2 Februari 5u v.m. |Atapoepoe. | Timor. Timor. 2 Februari 5u vm. |Koepang. | Timor. Timor. 2 Februari 5u vm. [Het eiland Soemba. ' Timor. Soemba. 2 Februari. Babauw. Timor. Timor. 14 Februari. Ternate en het eiland| Ternate. Ternate Halmaheira. | Halmaheir: 20 Februari. Tontolie. Celebes en onderhoor.| Celebes. _ 21 Februari, omstreeks) Asamkoembang, Pa-| Sumatra's Westkust.) Sumatra. ga 30m n.m. dang en Ajerbangies. | 3 Maart. Gorontalo. Menado, Celebes. # 4 Maart, De vallei v. Atapoepoe.| Timor. Timor. 4 8 Maart 7u v.m. Tjiekadjang. Preanger-Regents. Java. 8 Maart omst. 7u v.m.|Manondjaja. Preanger-Regents. Java. | 19 Maart 6u vam. In de afd. Semangka.| Lampongs. districten.{ Súmatra. 20 Maart, tusschen 4ujIn de afd. Semangka.| Lampongs. districten.| Sumatra. _ v.m. en 5u 30m v.m. 25 Maart 5u /m v.m./Goenoeng-Sitolie. Sumatra's Westkust.) Nias. Á 6 April 9u 45m n.m.|Manondjaja. Preanger-Regents. Java. 4 29 April 42 v.m. Het district Tenger. ' Pasoeroean. Java. Ì 29 April 2u n.m. Loemadjang. Probolingo. | Java. 3 Mei 7u n.m. Gorontalo. Menado. | Celebes. > 3 Mei 8u n.m. De geheele Minahasa.| Menado. | Celebes. _ 5 Mei 4u n.m. Ratahan en Amoerang.{ Menado. | Celebes. 4 5 Mei 4u 25m n.m. |Banda. Ambon. Banda. | 9 Mei 5u v.m. Tondano, Ratahan en} Menado. Celebes. _ Amoerang,: EE 10 Mei. Tandjong-Balée. Riouw (assistent-resi-| Sumatra. _ dentie Siak). 13 Mei lu 50m v.m. |Koeningan. Cheribon. Java. 13 Mei. Het eiland Saleier. Celebes en onderhoor.{ Saleier. 20 Mei. Makasar. Celebes en onderhoor.} Celebes. _ 15 Juni. Kema en Ajermadidie.| Menado. Celebes. 17 Juni 4u 10m n.m. (Banda. Ambon. Banda. 5 Aug. 2u 15m n.m./Pandeglang. Bantam. Java d 8 Augustus 4u n.m. |Het eiland Soemba. Timor. Soemba. 9 Augustus. Ajermadidie. Menado. Celebes. _ 14 Augustus. Soemba. Het eiland Soemba. | Timor. eet A tn mene Dt lichting. Duur. | Ì | ME aval | 0.—Z.W. | BN) |... DNW. | ME w. EE IT GENE ZL. Anderhalve mi- nuut. W. —L.W. BEM |... k: afl iaoW > | Ongev. 6 sec. pads Ongev. 10 sec. O.—_N.W Siet en A At NE RR Eenige second. _N. A. N. 2 seconden. Ld | ETEN TET AE 4 0.—Z.W. î W.—N.O: [5 seconden. _—d. . Een seconde. Omschrijving van de beweging. Een lichte horizontale schok. Een lichte schok. Een zeer hevige schok. Een horizontale aardbeving. Een lichte aardbeving. Drie achtereenvolg. schokken; de eerste schok was vrij hevig. Een lichte aardbeving. mata Een lichte aardbeving. Een vrij hevige aardbeving; de beweging was eerst verticaal, daarna golvend. Een lichte aardbeving. Een vrij hevige aardbeving. Eenige zeer hevige, horizontale schokken. Een lichte aardbeving. Eenige vrij hevige schokken. Eenige vrij hevige schokken. Een vrij hevige aardbeving. Een lichte aardbeving. Eenige lichte schokken. Een horizontale aardbeving. Twee horizontale schokken. Twee zeer lichte schokken. Een verticale schok. Een lichte aardbeving; te Amoe- rang zijn 2 schokken gevoeld. Een lichte aardbeving. Een lichte horizont. aardbeving. Een lichte aardbeving. Een lichte aardbeving. Eenige lichte schokken. „Een zeer zwakke horizont. schok. Een lichte aardbeving. Een sterke aardbeving. Een lichte aardbeving. Een lichte aardbeving. Bijzonderheden. Deze aardbeving ging met een onderaardsch geluid gepaard. ES ummer. 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 en 62 31 October 2u n.m. 124 Plaatsen waar de aardbevingen zijn waargenomen. Ee | Datum. 1 Banjoemas. 20 Augustus. 22 Aug. 8u 30m n.m./Gorontalo. 13 Sept. 10u 15m n.m.{Penjaboengan en Pa- dang Sidempoean. 28 September 3u n.m. Banda. 28 September 10u v.m.{Het eiland Soemba. 2 Oct. 4u 30m v.m.|Painan en Asamkoem- bang. 11 Oct. 10u 30m n.m.} Wijnkoopersbaai. In den nacht van 1l|Afdeeling Buitenzorg. op 12 October. 15 Oet. 4u 30m m.m.} Penjaboengan en Pa- dang Sidempoean. Penjaboengan en Pa- dang Sidempoean. 30 Oct. lu 45m v.m.f Siboga, Padang Si- 18 Oetober gu v.m. dempoean, Ajer-Ba- | ngies en Poeloe- Tello. 30 October 6u v.m. [Eiland Soemba. Tjiamies. In den nacht van 31/Manondjaja. October op Ll Nosf: vember, omstreeks middernacht. In de maand October: {Pásan: en. Ratahán. 5 November 10u v.m.| Padang. 6 November. Tondano. 7_ November des mid-[Sipirok. dags 12 uur. 1 en 8 November. |[Tondano. Residentie of. Gouvernement. Banjoemas. Menado. Sumatra's Westkust. Ambop. Timor. Sumatra's Westkust. Preanger-Regentsch Batavia. Sumatra’s Westkust. Sumatra’s Westkust. Sumatra’s Westkust. Timor. Cheribon. Preanger-Regentsch. Menado. Sumatra's Westkust. ‚ Menado. ‚ Sumatra's Westkust. Menado. Java. Celebes. Sumatra. Banda: Soemba. Ì Sumatra. « Java. Java. Sumatra. Sumatra. Sumatra Tello. pen 7 Soemba. Java. Java. Celebes. kb nne ni a end tens aen aneen addeid n Sumatra. Celebes. Sumatra. Gslehas: V—Z.0. | 2 à3 second, er Tester ge: Te _N, 0, 8 Ronnie Voorraad en gehalte van akker-gereedschap, worden steeds op de hoogte-der behoefte gehouden. Aan aanbod van materialen heeft het niet ontbroken. | ‚De uitgaven hebben in 1870 bedragen, aan: Ì Tractementen voor het Europeesch-personeel f 17500. Schrijfbehoeften voor id. » 500 Reis- en transport-kosten voor id. _ » lo2178795 Tractementen voor het vast inl. personeel » _ 9541,50 Bezoldiging van daglooners. …… …. —_.. _… » 10101,60 Inkoop van kweekpotten: … … … …… «120, Id. van gereedschap mm. ner der are 553,505 Id. van materialen, transporten en diversen » - 1198,69% Emballage en transport van kinabast . . . » _ 266,70 en | id. van kinaplanten … ‚ » 585,96 Bouw vaneen. pakhuis te Lembang …… … » 266,41 Totaal-generaal f 42010,96% zijnde f 1989,05° minder dan bij de begrooting waren toe gestaan. | LeEMBANG, 25 Januari 1871. I. Aantal Boomen, Planten en Stekken, aanwezig bij het eind van elk der jaren 1868, 1869 en 1870, a 1 In den vollen grond. Uit stek- I 7 | n_ den vollen grond, " Aaen Bewortelde planten, 5 ken opgekweekte planten en Uit zaden opgekweekte Ontkiemde zaden en jonge uit EEA opge. il Levende stekkon. re z eenige oudere van vroeger HBG Í planten. | IvBent | afleggers enz. Ligging = aanwezige boomen. k ä en = el gemiddelde hoogte el 5 5 z 5 D 5 ä = Totaal. der Ei je E d EE en ES el « E25 s plantsoenen. 3 s zE z ze AE Se 2 SI 2 2 5 os 85 là BEISES As 5 == SIE ï Tjie-Bodas (1430 meters) … 185 Ll 8 3 2 E 5 nik zi BEE EEE BENN SE ei ZE a Geb. Gedeh……nnnnn 1870 1 Fi) EN ES En | 7) = ES en 37 U ie 15080 = WER Ii EE A == 29432 Lembang (1251 melers OGEN If SNE tu SSN SN Sil SI SNE NS ZE 104936 Geb. Tangk-Praoe …. Od SEE SSN EERE Si NN Zij ZEN ZS ENE 135023 7 1696} 2130} — | 12 | 2 || 10000 148} 500} — | 10 || L1000f 1512} — | =| —| | || | al — | 20982 Nagrak (1625 melers 1696} 4040| — | 12} 2|22000| 1060) 1350 — | 1044000} 5600L — | 100 — | —| —| —|—|| — | 3000) —|— | 83770 Erp REECE 1696) 8180} — | 12} 2 | 71000, 8560/ 1350ft925| 10 || 35000) z7oof 10000) 2175} — || =| 3000 —|| 143610 1868I| 2550| — | — | 17 | — | 44367} 176} 50o| — | 33 || 43550| 3400 = = 91593 die-Bitacng (1527 meters …tggol| aa5o} 442} — | — | ||574tt| a476| 500l — | 38 ||t01500/12500 4000 = — To 182918 Geb, Wajang.. —nnnnslfigroll asso) of — | — | — || s2gtr| 46176 zoolto0o) so || 78000l 9500) voool s000 = — == 207645 I zl 8 JoollL868 7520} 225} — | 18 | — | 74571} 3460} 1355} — | 110 25204) 1840) — | — | — | 110} 97 | 57 | — || 884 173) 83 | — 112643 Tie-Beuroem (1560 meler)ligcoll 63e) 252} sr |18| — ||83osi| 6450) 1903 — | 110| G099l 4005) — | ooo | zool Oc 1640) — | — 161757 Geb, Malawar-Oost…… …ligzoll 7635} 2259) 57 | Ag | — Maagt} 137721 1388) — | AvOll Aa2sol 52a2) zooo) 2340 =| =| jad — || 850 — | — 226799 5 L868)| 15101) 744} 208| 490} 4 |LI31to) 5105) 1286/ — | 50 || 58800) 7845) — | 250} — || 300 550) — | — || — | 3208 — | — 207080 Afie-Njieroean (1566, meters) Iigcoll 15401) aas) 208f 400) o 136968) 11592| 1988 235) 50 |ti42orltoer8) — |ssool | | 80 =| — 2030} — | — 315492 eb, Malawar- West “|{L870/| 15401) 9885f 208} 490} 36 |171749) 27315) 1286/2730} 150) 64205| S420| 9000/1300 = 323875 A 15 1SG8I| 3877) 25 | 1000f 14 | — || 61500| 570} 3800} — | 50 || 38500) 1580) 6525 50 == 500 asl 125| 2 118213 A ngedenangi{ 9 melers)figeojl 5ix0f 3tof 1260f 14 | — || 87500) 3000} 10200} — | 50 || 7300ol1soool 2200 (EK OO A 197098 eb, Tilo, | 425} 1260f 16 | — |133500f 27000/ 10200} 200/ 50 || 47200| 7000} 2200/15600} — || —| —| ||| —| — | =| — 249863 | | Ï 1sosl! — | 2890| 8 | — || 38500) 8 | 5000| — | 70 || 16340} 2500} 5500} — |= || —| —| — |= | | | 71336 eeen opOmeld) sag 3 | 6390/12 | — || 58500) 2508| 14800 — | 70 || 26740} 300} 35200} 500 4150) 2850) 152543 TOE Vest 8 | 6390} 12 | — || 62600} 2808) 54525) — | 70 || 8640) — | 58675} 1200} — || — | — | 400 - — | — | 2160} — 198603 | miie-Rantja Bolang (1817,5 m,I/186SI| 840 — | 2480} 6 | — | 43000| 9 | cO0O| — | ao || 18030| 20ool 5700 = 71825 shi Keldeng-Peloea 869) 1704) 48 [ii9sij o | — || 48700 2009} 12000} — | 60 || 37530) — | 37800) cas) — 2430 1972 146288 Gel Kendeng-Paloea…ligzol 4704) 48 |ii0gij 9 | — || 48700) 2009) 31200} z5 | oo || 92500) — | zo30ol <= =| = 200} — || 194756 ade Ze | 75 | e Ez 5 ee esi ae Telaga-Patengan (1576 meters) HN ee EN 5 Es zE = EE: Z Geb. Patoea-Djampang……… 1870 Zei | 15 Te De 5 El hal SNE 15 | Wonodjampie (2219 meters). Laa 2 Í 1 ii Er Be > —= Si == ES EE: = = 2 ä Geb. Ajang, oane 1870 al 1 L=l-|- ES ES AE = EN Ee 3 Dieng (2046 meters) E 5 je 8 || 8 aise BE ZE IE eN in Geb. Dieng. 5 í SIRE 3 EE En ES | elle) (ed EE 10 HI Ü ze } } If TOTAAL 18GSyf 32114 3 {3972 DATO! 184M| — 5) ag47l 18575) 250| — 416| 603 51 — 1434| 7318| 208/ 2 141229 der 1869) 34662 | 11 {529829 32394l Al40I| 235 l 2469511} 75200/16670| — 12| 1300/ 6580 9} 55| 6964| 4822 — 1371186 afzonderlijke soorten (ASTON 34734 22452198 a62| 48 ()S09005/108412/100416/5300| 72 334212/33100(1G4175/39315, - — 150| 400} — — [| 3850f 2960| — 1680299 IL | Term A OO TOTAAL 1868 | 425511 263425 1076 5022 741229 van 1869 | 605345 678483 1954 11851 1371186 alle soorten. 1870 1024453 570802 550 6810 1680299 | If si dE II. REOAPITULATIE VAN TABEL I, TRAP VAN ONTWIKKELING. Aanwezig op ultimo Hasskarliana. KINASOORT, Succirubra en Caloptera. Ontkiemde zaden en jonge planten ….sssenssvenenrenn wenn Uit stekken gekweekte planten … In den vollen grond, uit zaden gekweekte planten…… In den vollen grond, uit stekken gekweekte planten Totaal der levende planten... nnn Nog niet ontkiemde zaden. …nnvnvvnnnsn ceres Levende stekken, enz. sense snn ennen enn Bear Totaal generaal levende planten, stekken, enz. … 1868 1869 1870 1808 1869 1870 1868 1869 1870 1868 1869 1870 1868 1869 1870 1868 1869 1870 1868 1869 1870 1868 1869 1870 ! Lancifolia. Mierantha. TOELICHTINGEN. 221453 | 23147 263425 517102 | 69511 15200 | 16670) — | 678483 334212 | 33100 | 164175 f 39315f — | 570802 416 603 57 — 1876 12 1300 6580 2 — 1954 = 150 400 — 550 397211 9476 18441 — 383| 425511 529822 | 33394 | 414M 235/ _400f 605345 809005 | 108412 | 100416 | 5900 7021024354 32118 3224 6280 510) 3| 42195 34662 | 12422 19898 560) 11f 67553 34734 | 22452 19898 562 38} 77684 651198 | 36450 | 43353 820f _385/ 732206 1081658 | 116627 | 143169 | 17469} _414[1359337 1177951 | 167964 | 287849 | 45777 1581673489 1434 1318 208 2 9022 65 6964 4822 | — — 11851 == 3850 2960 — 6810 652632 | 43828 | 43558 822} 385} 741225 1081723 | 123591 | 147991 | 17469) _4A14/1371188 1177951 | 167964 | 287849 | 45777 158/1680299 Zaden van C. Lancifolia en C. Calisaja, de im 1866 uit Britsch-Indie ontvangen variëteit met groot blad, zijn te kiemen gelegd. In 1870 zijn 2610 planten, voor Gou- vernements rekening, over den Archipel verspreid: 1542 planten werden aan par tikulieren afgestaan. Zaden worden voortdurend, heinde en ver verspreid, ook naar vreemde kolonien. Daarentegen zijn zaden uit Britsch-Indie ontvangen van C. Succirubra en C. Offi- cinalis, É Deed II Standplaats. Tjie- REEN Beiocn Tjie-Njieroean. Reong-Goenong. Nagrak. Aantooning van den betrekkelijken groei der verschillende kinasoorten gedurende één jaar. Lengte op Omtrek van 3 5 ! den stam op Ultimo, EV … | CINCHONA. December December Toelichtingen. s 1869 | 1870 || 1869 | 1870 El z Meters. Tm 4 | Hasskarliana || 6,950{ 7,150 {| 0,430 | 0,470| geplant Juni 1860 2 | Calisaja 5,300| 6,200} 0,130 | 0,170} „ Mei 1865), | Id 4270) 4700/0467 | 0190) „4 pgogplicht beschaduwd. 4 | Caloptera 6,000} 7,100}| 0,330} 0,390 „ Ee ABGnn El 5 | Lancifolia 3,950 | 4,770|| 0,175 | 0,230 » 7 1864 2E ZESE 6 Id. 4.170 | 5,600 0,160 | 0,200 | „ fi 25 oes 7 | Micrantha 3,000 | 4,560} 0,160| 0,275 | # Septemd. 1867 2 ZÖe 8 | Carabayensis |f10,000 [10,100 [/ 0,410 | 0,480 a Juni 1857 2 NS 10 | Lanceolata || 7,450| 7,800} 0,186 | 0,260 | „ Januar 1850 ESL SRE EE 1 | masskartiana ||8,ooo| s,ooolo,sco|o,soo| » » Aso ses SSES 3 Id. 8,300| 9,300}| 0,450/ 0,475||_ » » ‚ A38: sAn 5 | Succirubra 4,000 | 5,000 || 0,180 | 0,300 » „ 1867 82 “8553 6 | Calisaja 3,100| 3,900/| 0,150/ 0,250| » » 1866 SERoeë 7 | Succirubra || 4,700 6,390} 0,200| 0,310) » » 1866 ZosZbSE z 25588 A1 | Hasskarliana || 4,250} 4,965 || 0,390 | 0,435 » le kwart. 1864 BE sêde 12 | Calisaja 4,030| 5,505 || 0,200) 0,235 || # 30 » 1866 „SEE Ee 13 ld. 3,650| 4,800/| 0,210| 0,255 » 1e » 1867 25 In 14 | Hasskarliana || 8,100| 8,725 || 0,400 | 0,455 » 3e » 1861 55 Si 15 | _Caloptera 3,900} 6,275|/0,250| 0,345|| » 2e » 1865 5 ° 2e 16 | Succirubra 3,000 | 5,465 || 0,155 | 0,335 » ie » 1867 25 ES 18 | Ofcinalis 3,200| 4,405 || 0,170| 0,265 | » 3e » 1866 STELSEL „ESES eSë 29 | Hasskarliana [0,960 /11,840 || 0,530 | 0,580 » Maart 1862 85 „or 30 | Calisaja 5,240 | 5,180} 0,430| 0,480 4 » 1865 Z3Sosers 31 | Hasskarliana || 8,250[ 8,990 ff 0,420 | 0,460 Oe} 1862 So: zE85 32 | Succirbra || 9,640|10,910}| 0,490| 0,560| » April 1863 -SEZESEE 33 Id. 8,490 | 9,540 || 0,440} 0,480 > >» SRE ae 34 Id, 5,550} 6,070 | 0,470 | 0,550 » November 1865 Sa S58a5 35 Id. 6,680 | 7,960}-0,450| 0,490 » » „ SESSSANS 36 | Micrantha 8,410| 9,370 | 0,360| 0,MO|| » Septemb. 1863 SS“ s2E 37 Id. 4,180 | 5,080 || 0,220 020/ » Maart 1867 =5ESEËES 88 E888 IV. Overzicht van de gedurende het jaar 1870, bewerkstelligde onderzoekingen van Java-kinabasten (voor zooverre de analyses bekend werden. El E B BREN Steens 3 EE 58 E D E si 85 Cinchona-soort È El à El Eler Gran Zaad- of stek- | 5 Ed 28 E el 5 El 5 AE ES El 55 [es St) SS 5 planten. ERE: B) 8 El 95 ic E) 55 El Ba IS88l oe boven zee. ENEN El 5 REIS, El AS od 4 Ons |A Zi GS e) IS) 5) IS) ES A8 Tjie-Njieroean 1 Calisaja. 3 buiten. P 1566 meters. | Java zaad. 41 3,3 1,3 weinig. — 0,83 2,00 Moens, 2 Ee 0D ? id. zaad v. Bolivia.) 6,9 | 64 | 4,4 id, ee 0,50 2,00 id. 3 Wb © aman zo 3 id. P id, id. Madras. 6,3 5,2 3,3 id, — 1,00 1,90 id. Id. (in het vorig ver- 4 slag No. 7). … . -|4à5 id. niet. | Nagrak 1625. id. Bolivia. 4,5 4,5 2,4 — — P 2,10 id. 5 Succirubra (id. no. 2) . 4 id. id. id, stek. 6,3 2,5 1, — 1,7 2,1 1,40 id. 6 Id. (id. no. 3) | 3 id. | id. id. id. 8,8 | 41 9,4 en 3,2 1,5 1570 id: 7_| Caloptera (id. no. 4) .| 4à5 | id. | id. id id. 4,8 | 1,0 | 0,6 zE == 3,8 0,40 id. Rioengoenoeng 8 Officinalis. . … . . | 3à4 id. id, 1625. zaad. 8,7 2,7. 1,6 — 0,4 0,6 1,10 id. en N - : : 1,4 0,7 0,16 — 0,56 P 0,51 id 9 Carabayensis (Pah.) „ 5à6 id. P Nagrak 1625. id. í 1:36 3 0,345 2 0,821 0,193 fj Maier 10 ‘| Sp. div. (afval v. g. s.) | 2—6 [in en b. P P 3,4 2,5 Hal — 0,08 0,80 1,15 Moens. kid N . 5 J 5,5 P 3,5 P B 2 P Gunning. 1 Calisaja (IFP). . . . | #à5 | buiten. P__| Nagrak 1625. zaad. Á 3,9 9 sporen. geen. 9 EL kmo mn : sels : é 42 ? 2,1 p ? 1,3 ? G 12 Hasskarliana (ILen III)) | 7à8 {in en b, P id. id. Í 3/5 ? 17 aanwezig: 9 aaïwezig:| voorband. 7. 5 : à 8 Tjie-Njieroean 5 2,77 P 1,5 P P 1,0 P G. 18 Id. av) id, id. È 1566. id, Á 1,9 P 0,5 aanwezig. P aanwezig.| voorhand. Js 5 3 5 2,3 P 1,1 P aanwezig.| 0,95 P G. P T, k , : 8. d 14 Carabayensis (Pah.) . .{ 5à6 | id. P | Nagrak 1625. id, { 12 fi sporen’ E, well afwezig. |, veel! 5. TOELICHTINGEN. Uit de chinine van 1, ? en 3 is zwavelzuuc zout bereid en daarvan gemiddeld verkregen 3,36 pct. op drogen bast berekend. No. 4 t/m. 7 zijn (de stammen) gedurende een jaar, met mos bekleed geweest- Vóór die bekleeding werden deze boomen ook onderzocht (vergelijk verslag 1869). Allen hebben eene vermeerdering van alcaloïden ondergaan, doch de gunstige invloed der mos-bekleeding is daarmede niet bewezen. Ben zuivere vergelijking bestaat niet. No, 9 een monster van 10 kilogrammen bast, werd voor de helft door Moens, voor de wederhelft door Maier en Hekmeijer onderzocht, ter vergelijking met de china fusca van den handel. Moens noemt het verschil onbeduidend. M. en H. getuigen ten gunste van den handels-bast. No. 10 bestond uit tot poeder gestampt afval van allerlei soort en gehalte. Uit 10 kilo’s werden 0,41 z. g. Quinium bereid: waarin 51 pct. alcaloïden voorkomen. Het ongedroogd kinapoeder bevatte: Water. . . . . 14,75 pet. | Zuivere chinine . . 0,95 pct. AS CHE se 9198) „_ chinidine. . 0,21 Kinovabitter . . . 0,251 Cinchonine . …. … 0,68 Alcaloïden . . . 2,89 Cinchonidine. …. . 0,065 In ether oplosbaar . 2,14 Amorph alcaloïd. . 0,98 e „_ onoplosbaar. 0,75 ND: Il t/m. 14 waren monsters uit de eerste proefbezending van Java-kina, naar Europa (14 balen + 465 kilo’s). De Carabayensis was geoogst van gezonde oomen . No, 11 van meer of min ziekelijk gewas. No. 12 id. id. No. 13 was sinds geruimen tijd opgeschuurd en gewonnen van afgestorven boomen. V. OVERZICHT van den toestand der particuliere kin a-aanplantingen, opgemaakt naar de mededeelingen der ondernemers. Hoeveel planten. seal € ese 2 chti É b PLAATS-AAN WIJZING, E34) ES | Toestand van het Wervaahlingeniven COR Namen der 5 Da Sie es plantsoen. Meeningen omtrent de versprei- edeemers: TOELICHTINGEN, Hoogte boven zee. E 8 EE 55 E 5 ding onder de bevolking. SSS Tenger-Agoeng (4500 ME 620 | 620 | 20531| 24451} De aanplant staat | De aanplant is nog te jong, om vau Hofland. Deze proeven zullen nog eenige tie Krawang).………. a 0D prachtig. de toekomst iets‘te kunnen zeg- jaren vorderen, alvorens tot bepaalde gen. De kinaplant is onder de uitkomsten of besluiten, aanleiding bevolking nog niet genoeg bekend, le kunnen geven. Van de belang- om haar nu reeds tot eene volks- stelling der ondernemers is intus- cultuur te verheffen. schen veel licht te verwachten, vooral omtrent de hoogte waarop met voor- TE ET deel kan geplant worden. Tegal-waroe (+ 600 vl.) (Krawang). 84 Mi == 47| De aanpl. staat goed. Onbepaald. Tan Goan Pauw. of el EE groote moeite. De meeste onderne- mers zouden gaarne plaatselijke en Tjiomas (A 3500 vt.) (Buitenzorg). | 435 | 45 — Al5| De toestand moedigt | Daar de hooge bergstreken onbe- de Sturler. mondelinge voorlichting genieten. tot uitbreiding aan. volkt en de lageren minder geschikt De heeren Hofland, Dennison en zijn, kan men van de kina, als Morbeck, bezitten of bouwen kweek- volks-cultuur, niet veel verwach- huizen. Zaden worden in massa ten. beschikbaar gesteld, maar de daar- van verkregen resultaten zijn gering. mnl ni EE Eenige heeren beklagen zich over Pondok-gedeh (43500 vt.}(Buitenz.) | 212 | 200 | — | 200/ _ Als voren. Als voren. Boutmij. _ | vroegtijdigen bloei van de jonge plan- ten. Opmerkelijk zijn de wonderen Dn | die de inlanders op” sommige’ plaat « n vi na Koeripan (+ 700 vt.) (Buitenzorg). | 200 | 200 | 15000f 15200 Fraai; zelfs weelde- | Goede verwachtingen, behalve van Dennison. son mgee mn do a En vig. De plant schijnt de bevolking, daar de teelt te veel Te Koeripan hebben zij ontdekt goed te willentieren. | zorgen en lijd eischt. dat de kinabladeren een uitstekend en aangenaam, meer of min verdoo- vend rookmiddel zijn. Lerep (4000 vt.) (Samarang).……. 126 121 — 121 Vrij gunstig. Als voren. Pietermaat. Indien de verspreiding en verme- nigvuldiging onder de bevolking al- En! leen door zaden moet geschieden, Soerian (3 à 4000 vt.) aur Kot- |_ 400 %| — 96 Bevredigend. Goede verwachtingen. Ook de be- van Gils. dan 5 daard VOD Hopen De la's, Sumatra)... sassnnen eneen eenenn volking zal bij meerdere bekend- behande NED Aava Bien Hai zel slan planten, mso: eenmaal stekken kan nemen van de Gu nu overal verspreide planten; maar a TT ook dan, zal de bevolking goed on- it 4 4 derricht moeten worden en het aan Praoe-Sorat (Sumatra's Westkust). 162 | — — 162 Da een ? Schreiber. zorgen niet moeten laten ontbreken. Tosarie (5600 vt.) (Pasoeroean) … 960 | 900 300f 1200 Redelijk. Van de toekomst nog weinig te Morbeck. zeggen. De inlanders hebben de planten gaarne, zorgen er goed voor, maar zijn niet zonder vrees voor dwangcultuur. Waspada (+ 3600 vt.) Preanger 67 9, 868 935| Bevredigend. De plan- | Zoodra de agrarische wet in wer- Holle. Regentschap).….……sssnrsnns ennn nnen ten hebben nog alte | king treedt, zullen tien bouws lijden van insecten. | grond voor kinateelt worden aan- gevraagd. Totaal ……… 2966 2569 | 366991 39497 bea, von cena SUR QUELQUES PALMIERS DU GROUPE DES ARÉCINÉES, PAR LE Dr. Rud, H. C. C, SCHEFFER. 1. ARECA Lun, Areca et Pinangae species quaedam Bruurs; Arecaê sect. Pinanga GRrirr. Spatha unica completa; spadix duplicato- vel simpliciter ramosus. _ Flores monoeci in eodem spadice, sessiles, singuli obsolete bracteati; foeminei in spadicis ramorum basi di- latata secundi aut in spadicis axi ad ramorum ortum spi- ratim dispositi subsolitarii, masculi bini aut singuli, in ramorum scrobiculis secundis aut distichis; aut foeminei in, tota, vel in infima ramorum superficie spiratim dispo- siti, masculis geminis stipati. Masc.: calyx gamophyllus, tridentatus aut trisepalus, sepalis haud imbricatis; petala tria valvata; stamina 5 vel 6, filamentis brevibus, anthe- ris „linearibus erectis, basi sagittatis; pistilli rudimentum aut nullum. Foem.: calyx triphyllus et corolla tripetala, aestivatione convoluto-imbricata; staminum rudimenta ple- rumque adsunt; ovarium uniloculare, uniovulatum; stig- mata tria distincta; ovulum erectum, anatropum. Bacca moposperma, mesocarpio fibroso, endocarpio tenui crus- taceo, cum testa connato. Albumen ruminatum, corneum. Embryo basilaris, plerumque excentricus. 150 Palmae Asiae australis, Novae Guineae et fortasse etiam in- sularum mascarenarum, habitu elegantissimo, aut monocau- les aut caespitosae. Gaudex elatus vel humilior, saepissime strictus, annulatus, inermis. Frondes inermes, terminales; petiolorum pars basilaris cylindrica, longe vaginans; pinnae pectinatae, patentes, lanceolatae, plicatae, superiores saepe confluentes et apice truncatae, pluri-dentatae. Spatha caduca, nonnumguam unam vel plurês incompletas, quasi bracteas includens, membranacea aut fibroso-coriacea. Spadices in- fra frondes enati. Fructus interdum magni, ovoidei, ellip- soidei vel oblongi, plerumque sanguinei vel aurantiaci. On voit par l'enonciation de ces caractères que je con- sidère le genre Areca d'une manière, qui diffère un peu de celle des autres auteurs. Il ne sera donc pas inutile de discuter ici les principaux caractères par lesquels on peut distinguer les genres Areca, Pinanga, Oncosperma, Pty- chosperma, Euterpe et Drymophloeus. La tige -n'offre aucune différence, qui coïncide avec d'autres caractères importants. Il y en a trois formes. La première forme est la tige simple et ordinairement elle appartient à des arbres élévés *). Le palmier le plus petit à tige simple est l'Areca pumila Bl. (haud Mart.). Je nommerai la deuxième forme cespitée; elle possède plu- sieurs tiges, qui semblent toutes naître du même point. La troisième forme, que je nomme sobolifère a aussi plu- sieurs tiges, qui paraissent être separées les unes des au- tres, de sorte qu'une partie quelquefois considérable de la tige reste horizontalement sous le sol. Les deux der- nières formes ne se présentent pas dans les genres Pty- 1) Pour exprimer les différentes hauteurs des Palmiers j'emploierai les termes;, que M. Blume a donnés dans son Rumphia. Savoir: Caudex procerus pour une tige de plus de 50 pieds de hauteur; #__elatus pour une tige de 30 à 50 pieds; 1___subelatus pour une tige-de 20 à 30 pieds; 4 medioeris- 4 4 4 4-10 à 20 4 ; humilis # des tiges plus petites. 151 chosperma et Drymophloeus, tandisque je ne connais des exemples de la troisième que dans le genre Pinanga. Cette forme semble appartenir aux Palmiers de marais, à tiges très-minces et à entre-noeuds allongés. On ne trouve des épines que dans le genre Oncosperma Bl. De même les feuilles n'offrent pas des différences carac- téristiques pour les différents genres, si toutefois on exclut le genre Ptychosperma, dont les pinnules sont obliquement tronquées et rongées au sommet, de la même manière qu'on le trouve dans les genres Wallichia, Caryota et Korthalsia. En outre les feuilles diffêrent quant au nombre des ner- vures de chaque pinnule. Dans les genres Oncosperma et Euterpe et plusieurs fois dans les espèces à tige simple du genre Areca on ne trouve qu'une seule nervure prin- cipale. Parmi les espèces à tige composée je ne connais que l'Areca Nengah Bl, dont les pinnules inférieures n'ont qu'une seule nervure principale. Dans toutes les autres espèces il y a 2—5—11 nervures principales; ce nombre est toujours le même que celui des plis, qui se trouvent à insertion au pétiole commun. Le nombre de spathes bien développées est constant pour chaque espèce, et d'après mes observations aussi pour cha- que genre. Faute de spécimens, les auteurs font plusieurs fois mention d'un plus grand nombre de spathes, mais dans toutes les inflorescences de chaque espèce que j'ai examinée, j'ai toujours trouvé le nombre constant. Dans les genres ci-dessus énoncés ce nombre diffère d'un à deux. On ne trouve qu'une seule spathe dans les genres Areca et Pinanga, deux dans les genres Ptychosperma, Euterpe; Oncosperma et Drymophloeus. | Quand il y en a deux, la spathe extérieure seulement a deux crêtes longitudinales, qu'on trouve également dans les genres à spathe simple. Ordinairement on trouve encore des spathes rudimentaires, qui plutôt ne sont que des brac- tées et dont les intérieures sont les plus petites. Ge sont les cicatrices de ces bractées déja tombées, qui ont séduit 152 A les auteurs à mentionner un plus grand nombre de spa- thes, qu'il n'en existe. On n'a pas encore considéré le nombre des spathes comme caractère générique et moi-même je n'en ferais pas grand cas, s'il ne coïncidait avec d'autres carac- têres. Les inflorescences de tous les genres ci-dessus nommés, sont enfermées dans la gaîne des feuilles et ne paraissent qu’après la chûte de celles-ci. Par conséquent l'inflores- cence se trouve toujours placée sous les feuilles. Les spa- thes sont toujours caduques. | La ramificatton du spadix offre de grandes différences. La forme la plus simple est celle de l'Areca monostachya Roxb. (qui probablement n'appartient cependant pas à un de ces genres). On trouve cette même forme, soit comme état normal, soit comme exception dans quelques espèces de Pinanga. Des spadix une fois ramtfiés se trouvent dans les Areca glandiformis, macrocalyx, nengah et latisecta, — dans toutes les especès de Pinanga et d'Euterpe, dans les Drymophloeus appendiculatus, saxatilis, olivaeformis et Rum- phianus et dans l'Areca Wallichiana Roxb. Le spadix est ramifié deux ou plusieurs fois dans les Areca catechu, alba, laxa, triandra, pumila, paniculata et oxycarpa, dans les Dry- mophloeus ceramensis, angustifolius, dans les Ptychosperma calapparia, Alexandrae, alba, rubra, Seaforthia, gracilis et rupicola «et: dans les Oncosperma. Le spadix donc est rami- fié une fois dans les genres Pinanga et Euterpe, plusieurs fois dans les genres Ptychosperma et Oncosperma „ tandis que les deux formes existent dans les genres Areca et Dry- mophloeus. La position des fleurs. varie: 10. quant à l'axe et 20. quant «à-la position. relative des fleurs mâles et femelles. Dans les-espèces reconnues comme vrais Areca, les fleurs femelles “sont. placées à un des côtés de l'axe et à la base renflée des rameaux; dans ce cas les fleurs mâles se trouvent placées sur les rameaux, seules ou géminées dans 155 des scrobicules distiques on unilatérales. On trouve ce rapport dans les Areca Gatechu, laxa, triandra, oxycarpa, concinna et pumila. Il v a une petite modification dans la position des dinlie dans les Areca macrocalyx et glandiformis, dont les fleurs femelles, au lieu d'être placées unilatéralement sur l’axe et la base de ses rameaux, sont rangées en spirales autour de l'axe même. | Dans la plupart des autres espèces on remarque une position tout différente. Les fleurs femelles sont arrangées en spirales autour de l'axe et de ses rameaux; et chacune est accompagnée de deux fleurs mâles; elles se trouvent sur la surface entière des rameaux; ou seulement sur leur partie inférieure, tandis qu'elles manquent entre les fleurs mâles. Cette même position se retrouve dans les Areca nengah, latisecta, paniculata, nagensis et dans les genres Oncosperma, Ptychosperma, Euterpe et Drymophloeus. Le troisième cas est propre au genre Pinanga, dans le- quel les fleurs femelles sont rangées en deux séries latérales le long du spadix, et, comme dans le cas précédent, elles sont accompagnées chacune de deux fleurs mâles. Le calice masculin est ordinairement très-petit, mais l'Areca nengah et le Pinanga javana font exception à cette règle. On peut observer deux formes dans son esti- vation, que tous les botanistes considèrent comme un ca- ractère de grande importance. La première est l'estiva- tion ordinairement nommée valvée, quoiqu'il fût peut-être préférable de décrire le calice comme monophylle et tri- denté. Les dents sont ordinairement carinées et pointues. L'estivation imbriquée au contraire, toujours accompagnée de sépales obtus, ne se trouve gue dans les Ptychosperma, les Drymophloeus, les Euterpe et les Oncosperma. Le nombre des étamines varie de 35 à 50, et, dans plu-_ sieurs cas ce nombre coïncide avec d'autres caractères. On trouve 3 ou 6 étamines dans tous les Areca, les Euterpe, les Oncosperma et dans une espèce de Ptychosperma: au 154 contraire, on en remarque un plus grand nombre dans les genres Ptychosperma, Pinanga et Drymophloeus. Les filets sont longs et à anthères mobiles ou presque mo- biles, ou bien, ils sont courts à anthères basifixes. On trouve le premier cas dans les genres Ptychosperma, Eu- terpe et Drymophloeus; le dernier dans les Areca, les Pinanga et les Oncosperma. La forme et le nombre sont donc constants pour chaque genre. La présence ou l'absence d'un rudiment de pistil est d'une moindre importance. Il trouve son plus grand déve- loppement dans le genre Drymophloeus; voilà pourquoi les fleurs mâles ont été décrites comme fleurs hermaphro- dites. Je n'ai jamais observé un rudiment de pistil dans le genre Pinanga. Le calice et la corolle des fleurs femelles n'offrent pas une grande variété. Des rudiments d’ étamines se trouvent dans les fleurs femelles de presque chaque genre, excepté dans le genre Pinanga. On trouve dans toutes les espèces trois stigmates sépa- rés, excepté dans les Pinanga. Les feuilles carpellaires sont dressées et separées les unes des autres à leurs som- mets; dans les Pinanga, au contraire, les sommets sont recourbés et unis; par là le stigmate a l'air d'être plus grand et les papilles d'être placées au sommet tronqué. M. M. Martius et Miquel accordent un poids particulier au nombre des loges de l'ovaire, et ils cherchent dans ce caractère la différence entre les genres Areca et Pinanga (Seaforthia Mart., Ptychosperma Miq.). Bien que les dif- férents auteurs le représentent ainsi, je n'ai Jamais trouvé, malgré mes recherches nombreuses, un pistil plurilocellé. En tout cas, Je ne crois pas qu'on puisse accorder beau- coup d'importance à ce caractère, parcequ'on trouve tou- jours trois stigmates, ou du moins un stigmate trilobé. La position et linsertion des ovules sont encore peu connues. Dans tous les pistils (de tous les genres) que t65 j'ai observés, les ovules sont anatropes, fixés dans la base du pistil, excepté dans le genre Oncosperma et Euterpe et probablement dans tout le genre Ptychosperma, dont les ovules sont fixés lateralement. M. Blume, dans sa planche du Drymophloeus Rumphianus, figure un ovule suspendu. Il y a une grande variété de forme et de grandeur dans les Fruits, sans que cela coïncide avec d'autres caractères. Les fibres du mésocarpe manquent dans les Oncosperma. L'albumen est toujours ruminé, excepté dans le genre Drymophloeus *). En résumant ces faits je crois pouvoir tirer les con- clusions suivantes: 1. Le genre Drymophloeus Zipp. doit, comme lont déjà remarqué M. M. Blume et Miquel, être separé des espèces de Pinanga. La différence consiste principalement dans les feuilles, dans le calice imbriqué des fleurs mâles, dans les anthères versatiles et dans lalbumen non ruminé. Gest une erreur de M. Blume que de réunir les Drymo- phloeus aux Ptychosperma Labill.; l'albumen non ruminé fait une trop grande différence entre ces deux genres. 2. Le genre Pinanga Bl. ne peut être réuni aux Pty- chosperma Labill. Le nombre des spathes, la ramification du spadix, lestivation du calice, la position des fleurs femelles offrent autant de différences remarquables. 5. Les Oncosperma ont le droit de former un genre à part, qui diffère du genre Areca par la présence des épines, le nombre des spathes et des étamines, l'insertion des ovules et le mésocarpe non fibreux. 4. Le genre Ptychosperma diffêre du genre Areca par le nombre des spathes, l'estivation du calice mâle, le nombre et la. nature des étamines et par l'insertion des ovules. 5. Le genre Areca doit être divisé en trois sections bien distinctes, savoir: | t) Pour cette raison aussi Areca Baueri de M. Hooker (Bot. Mag. t. 5735) ne peut pas être un vrai Areca. Peut-être appartient-il au genre Drymophloeus. Les espèces de ce genre sont encore trop peu connues pour me prononcer à cet égard. Aussi M. Hooker ne déerit-il pas Vestivation du calice des fleurs mâles. 156 a. — Oeotheanthe: fleurs femelles placées unilatéralement sur l'axe et sur la partie inférieure renflée des rameaux du spadix; trois ou six étamines; b. _Awxonianthe: fleurs femelles placées en spirales autour de l'axe même; les fleurs mâles sont placées sur les ra- meaux; six étamines; c. Spiranthe; fleurs femelles placées en spirales sur l'axe et sur les rameaux; chacune est accompagnée de deux fleurs mâles; six étamines. La dernière section, qui renferme des espèces hétéro- gènes, devra peut-être former un genre à part. Glavis specierum generis Arecae: Subgenus [. Oeotheanthe. 5 stamina seX monocaules caudex elatus . . A. catechu, p. 175. — humilis . A. concinna, p. 162. caespitosi . . . . A. ozycarpa, p. 165. 65 stamina tria caudex simplex . A. pumila, p. 165. — __caespitosus A. triandra | (A. laza), ‚p. 164. Subgenus II. Azonianthe Caudex elatus; frondium segmenta approxi- mata. . …. A. glandiformis, p. 165. — mediocris; frondium segmenta re- mota _ .… … A. maecrocalyx, p. 166. Subgenus [IL Spiranthe spadicis rami 5—4 _frond. segm. 1—2-nervia A.nengah, p. 166. — __—- pluri-nervia A. latisecla, p. 168. spadicis rami plures spadix exarmatus 4. paniculala (A. nagensis), p. 168. — armatus (fortasse exclu- denda) 4.? erinita, p. 170. plane incognita. . . … … … A.? madagascariensis, p. 170. an ie 157 ot. Areca Catechu Tann. Cauder elatus, simpler; frondium segmenta numerosa, plurinervia ; spatha completa unica ; spadix duplicato-ramosus; flores foeminei in parte in- feriore ramorum incrassata secundi; masculi in scrobiculis distichis solitarù; stamina 6; rudimenta ovarüù; rudimenta staminum 6; fructus ellipsoidei. Martius, Palm. gen. et spec. p. 169, fab. 102 ef 149, fig. 4, — Blume, Rumphia II, p. 65, tab. 102 A et 104. — Griffith, Palms of the British East-India, p. 147. — Miguel, Flora Indiae Batavae LI, p. 8. ‚M. M. Griffith et Blume prétandsmt avoir: observé, deux spathes dans cette espèce, mais après un examen rigoureux d'un grand nombre d'inflorescences, je n'ai jamais pu trouver qu'une seule spathe complète, lors même que toute l'inflo- rescence était encore enveloppée par, la gaîne du pétiole. Martius Ì. c. déclare aussi n'avoir jamais vu la spathe extérieure. J'ai observé un seul spadix complétement masculin, ce qui coïncide avec ce que j'ai remarqué chez d'autres Palmiers, comme chez l'Areca glandiformis Zipp. et le Ptychosperma alba Scheff., dont les premières inflorescen- ces ne portent point de fleurs féminines. On trouve sur les rameaux du spadix, surtout sur leur partie inférieure, une quantité de poils longs, articulés, placés en groupes et formés par une seule rangée de cel- lules allongées transparentes, à parois minces, qui secrètent un fluide particulier. Les sépales du calice fÉminin sont tantôt convoluto-im- briqués, tantôt quincunciaux. B alba, Blume, Ll. c.‚ p. 68; Areca alba Mig. bl. e.‚ p. 10 (partim, haud aliorum). Caudee humilior; flores foeminer majores; drupae majores, cilrinae, apice obtusiores. De même dans cette variété je n'ai pu observer qu'une seule spathe. Outre la forme verte on cultive dans le 158 jardin de Buitenzorg une autre forme, dont les gaînes des feuilles et le caudex sont d'un jaune vif. Elle est comme la forme verte, originaire des îles Moluques et porte le nom de Pinang boelan *) trang (Pinang — Areca; boelan — lune; trang — clair). y nigra, Pinanga nigra Rumph. Caudicis elatioris interno- dia longiora; fructus atro-virides. Ejus forma maxima fruc- tibus gaudet ellipsoideis, 2% poll. longis, 1% latis; meso- carpio copioso, nucibus oblique ovatis, basi planis vel subconvexis, 13 lin. longis, 14 latis. | Cette dernière forme est, comme le Pinanga nigra de Rumph, originaire de l'tle d'Amboina et se cultive dans notre jardin. Comme M. Blume l'a déjà observé dans son Rumphia, on trouve dans notre Archipel une énorme quantité de variétés, ou de formes de l'Areca Catechu, qui ne se dis- tinguent entre elles, que par la forme et la grandeur des fruits. Il y a deux formes, que l'on peut classer parmi les variétés, et que j'ai déjà décrites sous les noms de var. alba et nigra. Les autres formes se distinguent dans les langues Indiennes par des noms particuliers. En Malais le nom commun est Pinang, dans la langue de Sounde Djambè et en Javanais : Poetjang ; dans la langue des Lampons (île de Sumatra) Oegai, dans celle des Ali- fours (ile de Getebes) Woea ; auquel dans toutes ees langues on ajoute un nom spécifique. | Blume ‘donne quelques noms des formes originaires de la partie occidentale de Java, mais la plupart de ces noms ne s'accordent point avec les renseignements que-mes collec- tionneurs m'ont donnés et quoique ce ne soient que des for- mes de la même espèce, j'ai cru devoir pourtant en donner-les, descriptions. Par exemple M. Blume représente sous le nom hhintindektennninenennndinsdetnanhd 1) Prononcez le oe dans les noms indigönes comme le ow en francais. 159 de Pinang soesoe (l. c. tab. 108, fig. A.) une variété qut ressemble plutôt au Pinang kalajar. Il ajoute que le mot soesoe signifie laiteux, mais en général on applique ce mot àun objet qui a Ja forme d'un Soesoe, c. à. d. d'un sein d'une jeune fille. On donne ee nom avec plus de droit à une autre forme (voyez plus tard). Je ne connais dans ces contrées-ci ni le Pinang piit (piit —= une espèce d'oiseau), nì le Pinang boeboe. La figure que M. Blume nous pré- sente sous le nom de P. pit ressemble au Pinang betoel (betoel — vrai). Le P. betoel de M. Blume diffère du nôtre et présente une forme que je ne connais. pas. J'ai déja dit que je distingue comme première variété le Pinang poetih (Areca blanc, Areca alba Rumph., Miq. L. c. p. 10). Gette variêté cependant ne comprend pas le P. soesoe, le P, betoel et le P. piit, ni aucune des varié- tés javanaises, nommées par M. Miquel. La seconde va- riété (nigra) n'est pas originaire de Java. J'y ai ajouté une forme à fruits très grands, à cause de ses entre-noeuds élongés, de ses frondes obscures et des qualités inébrian- tes de ses noix. Tout ce que M. M. Blume et Miquel disent à propos du Sinagar (fautivement épélé Tyjinaga ou Sinaga) doit être appliqué au Ptychosperma calapparia Miq., que je déerirai après. On ne donne jamais ce nom à lune des formes de l'Areca Catechu. On pourra répartir les autres formes en trois séries. La première comprend celles dont les fruits sont subglo- buleux ou un peu ellipsoides. J'en connais les formes suivantes: 1. Pinang loengloeng. Fructus subglobosi, apice rotundati, laete aurantiaci, 14 poll. longi et lati; semina depresso-sub- globosa, basi subconverxa, 9 lin. longa, 11 lata. La partie extérieure du péricarpe est d'un orange foncé. M, Blume lui a aussi donné le nom de loeloeng. 2. Pinang gading. HFructus subglobost, apice mamilla parva 160 aueti „ $ordide aurantiaci, 13 poll. longi, 14 lati ; semina sub- globosa, utrinqgue depressa, 12 lin. longa, 14 lata. Le mot gading signifie: ivoire. 3. Pinang soesoe. Fructus subgloboso-ellipsoidei, apice paullo eveavati et in ezcavaltone mamilla instructi, laele au- rantiaci, 15—17 lin, longi, 15—15 lati; semina subglobosa, utringue depressa, 8 lin. longa, 10 lata. L'inflorescence de cette forme est plus petite que celle des autres, n'ayant que 1; pied de longueur. 4. Pinang toetoet. Fructus ellipsoidei, apice rotundati, ibi- que mamilla -obligua instrueti, haud intense aurantiaci, 2 poll. longi, 11 lati; semina magna, subglodoso:ellipsoidea, bast obligua paullum complanata, 16 lin. longa, 11 lata. Le mot toetoet est le nom d'un limacon; c'est proba- blement au mamillon oblique qui se trouve au sommet, que cette variété doit ce nom. | 5. Pinang tjara-betoel. Fructus subgloboso-ellipsaidei, pas- sim ez obovato, apice oblusi, laete aurantiaci, 14 poll. longs, 14 lati; semina subglobosa, bast eonvexa, AO lins longa et lata. Le mot tjara signifie: ressemblant à; ainsi le nom veut dire: Pinang ressemblant au vrai Pinang. | 6. Pinang tjaroeloek. Fructus ellipsoidei, apice paullum conlraeti, tbiqgue druncali, sordide fusco-aurantiaci, 2 poll. longi 1} lati; semvna depresso-subglobosa, 12 lin. longa, 14 lata. La deuxième. série comprend. toutes les formes à fruits ellipsoïdes, quelquefois subobovoides, Dans les, pays de Sounde on en compte les suivantes: 7. Pinang betoel. Fructus subobovato-ellipsoider, apice oblusi, fusco-aurantiact, 1% poll. longs, 15 —15 lin. lata; semina. ovoidea basi ezplanata, A0 lin. longa, 9 lata. ian er Hi 161 8. Pinang wangi. Fructus ellipsoidei, apice paullum ez- cavati, sordide aurantiaci, 2 poll. longi, 14—14 lati; semina ovoidea, basi ezxplanata, 11 lin. longa, 104 lata. Pinang wangi — le P. odoriférant. Ses noix ont une odeur agréable, mais pourtant elles ne sont pas estimées parmi les indigènes. 9. Pinang totjok. Fructus ellipsoidei (passim ex obovato), mamilla interdum magna instructi, sordide fusco-aurantiaci, 132 poll. longi, 14 lati; semina ellipsoidea, basi convezra, 15 lin. longa, 14 lata. Le mot tjotjok signifie dans la langue de Sounde: bou- cher une ouverture, mais J'ignore pourquoi on donne le nom à cette variété. On emploie ce mot aussi pour quel- ques espèces du genre Quercus, dont le gland remplit com- plètement la cupule; on applique aussi le même nom au fruit du Mangifera indica L. parcequ'il ferme absolument ouverture du ecalice. On pourrait user du même droit en donnant le nom tjotjok à chaque variété du Pinang. 10. Pinang malajoe. Fructus ellipsoidei, apice contraoti, sordide fusco-auranliaci, 2—2} poll. longd, 14 laté; semina subgloboso-ovata, basi plana, 12 lin. longa et lata. Pinang malajoe —= P. malais. Cette variété est originaire de la province Priaman de lîle de Sumatra. La dernière série enfin comprend tous les fruits ovoides on subellipsoides. Leurs noix sont en général aplaties à la base et de forme ovoïde. Je comprends dans cette série les formes suivantes: 11. Pinang salak. Fructus subovato-ellipsoidei, laete au- rantiaci, 2— 24 poll. longt, 13 las; semina subgloboso-ovor- dea, basi subobligua, 12 lin. longa et lata. Le Salak est le fruit du Zalacca edulis, mais cette va- riété n'y ressemble guère ni par rapport à la couleur, ni par rapport à la forme. Les noix, qui sont fort estimées, possèdent peut-être l'arome du Salak, DL. XXXII. 11 162 12. Pinang boender hetjil. Fructus subovato-ellipsordei, apice mamilla aucti, sordide fusco-aurantiaci, 2 poll. longi, 14 Jati; semima subovoidea, basi plana, 12 lin. longa, 14 lata. Boender — arrondi; ketjil = petit. 13. Puang boender besar. Fructus subovato-ellipsoidei, apice paullum attenuati, sordide aurantiact, 24 poll. longi, 14 lati ; semina ovoidea, bast subconvera, 135 lin. longa et lata. ‚Besar — grand. 14. Pinang gioeng. Fructus ovoidei, apice attenuats, ibigue canalicula annuliformt imstructi, sordide intense aurantiaci, 24 poll. longi, Mil} lati; semina subobligue ovoidea, bast plana, 15 lin. longa, 12 lata. | Le fruit de cette variété a des qualités enivrantes. Il est très estimé. Le mot gioeng signifie: enivrant. 15. Pinang kalajar. Fructus elongati, subovato-ellipsoidei, apice obligue truncati, laete virides, 2E poll. longi, 1E lats ; semina magna ellipsoidea, bast plana, 16 Lin. longa, 11 lata. Kalajar est le nom Soundanais du Trichosanthes indica et ce Pinang ressemble au fruit oviforme de cette liane. 16. Bnang wiwi. Fructus elongatì, ovato-ellipsorder ‚ atro- virides, 2L—IH poll. longi, 1d—14 lats; semina late ovoidea, basv plana, 11 lin. longa et lata. 2. Areca comeinna Tuwaires, Enum. plant. zeyl., p. 528. Cauder simplex, humilis, tenuis; frondium segmenta fal- cata, valde acuminata; spadie duplicato ramosus ; flores foeminci in parte inferiore ramorum inerassata secundi; masculi singuli in scrobieulis distichis; stamina sex; rudimentum ovarü ; Jructus subfusiformes umbonati. Cette espèce ressemble par son caudex petit et simple à lAreca pumila Bl. Elle en diffêre cependant par la position des fleurs masculines et par le nombre de ses étamines. Je n'en ai jamais vu ni des pieds vivants ni des spécimens d'herbier. 165 5. Areca oxvearpa Mio, de Palms Arch. Ind. obs. nov. p. 1. Cauder caespitosus ?, humilis; frondium segmenta plurima plurinervia; spatha completa unica; spadia duplicato- ramosus; flores foeminei in parte inferiore ramorum imcrassata secundi; masculi singuli in gerobieulis distichis; stamina sex; rudimentum pistilli?; fructus oblongi, utringue acuminati. Il y a dans notre herbier des exemplaires de cette es- pêce trouvés près de Manado, dans l'ile de Gelebes , par M. Teysmann, par M. Riedel, et par feu M. Pe- lenkahoe. Le dernier auquel le jardin doit plusieurs es- pèces intéressantes, nous en a envoyé aussi de jeunes plan- tes vivantes. Le nom indigène est: woea pisah. — Gette espèce se distingue de l'Areca triandra Roxb. par un cau- dex ‘moins épais et par le nombre de ses Étamines. J'ig- nore sì le caudex est cespiteux ou non. Il a une hauteur de 6 à 7 pieds et une épaisseur de t à  pouce. Les entre-noeuds ont une longueur de 1 à 2 pouces. La spathe est acuminée et le spadix est long de 4 à 5 pouces avec des rameaux divergents. Les filets sont courts, les anthères profondément sagittées à la base. Je n'en ai vu que des fruits monospermes qui, encore verts, sont conformes à la description que M. Miquel en donne. 4. Areca pumila Br. (Aaud Marr.) Cauder simpler, humi- lis ; frondium segmenta plurùna, plurinervia ; spatha completa unica ; spadia duplicato-ramosus ; flores foeminei in parte imferiore ra- morum, merassata secundi; masculì gemini un scrobrculis secundis ; stamina trias rudumentum ovari; rudimenta staminum sex; fruc- tus elongato-ellipsoidei. A. pumila Bl. U. c.p. TA, tab. 99 et 102 c.; 4. triandra, var. pumila Mart., l. e. p. A71; Miog,, Flor. Ind. Bat. l. c.p. 11. Le caudex de ce palmier petit mais fort gracieux, atteint une hauteur de 4 à 10 pieds, mais fleurit déja à la hauteur d'un demi pied. Les fleurs féminines sont ordi- nairement accompagnées chacune de deux fleurs mâles; 164 ce qui arrive aussi quelquefois dans les autres espèces. Le rudiment du pistil est plus long dans les fleurs mâles inférieures que dans les fleurs supérieures et possèdent quelquefois 4 Éétamines. L'inflorescence est beaucoup plus petite que celle de l'Areca triandra Roxb. L'espèêce se cul- tive dans le jardin de Buitenzorg. Le nom en langue de Sounde est Djambé rundah (rundah = nain). B montana Mig. Obs. p. 22; fructibus basi attenuatis, sub- obovoideis. Gette variété, trouvée par M. Teysmann dans la pro- vince des Lampongs à Sumatra, est cultivée dans notre jardin. | 5. Areca triandra Roxs. Cauder caespitosus, medio- cris vel humilis; frondium segmenta numerosa, plurinervia ; spatha completa unica; spadia duplicato-ramosus ; flores foeminei in parte unferiore ramorum incrassata secundt; masculi gemini in scrobt- culis secundis; stamina tria; rudimentum ovarit; rudvmenta sta- minum sex; fructus oblongi. — Mart., l. c.‚, p. 171, tab. 149, Ag. 1, 2 et 3 (evcl. syn. A. pumta Bl); Griff., bl. c.p. 148, tab. CCXXX A.; Mig., Flor., U. _e., p. 11. — Plychosperma gracilis Cat. Hort. Bog., p. 69 (an et hort. Purop.?; haud aliorum). Gette espèce, fautivement regardée par le célèbre Martius comme identique avec l'Areca pumila Bl., en diffêre par le caudex cespiteux, par la longueur et la largeur des entre-noeuds et par les fruits qui se contractent aux deux bouts. Lie spécimen cultivé dans notre jardin nous est transmis sous le nom de A. gracilis du jardin botanique de Calcutta. B Gancana; Pbychosperma polystachya Miy., Flor. Ind. Bat., Suppl. IT, p. 590; Fructibus magoribus utringue magis attenuatis. Cette variété ne se distingue des autres que par les fruits, qui sont longs de 1} et larges de 3 pouces, et de couleur 165 orange. M. Teysmann l'a trouvée près du village de Djeboes, dans lile de Bangka; et elle se cultive dans notre jardin. Le nom malais à Bangka est: Pinang jang. 6. Areca laxa Ham. Buen. Cauder suhelatus ‚ tumidu- lus, plerumgue incurvus (numguam strictus) ; pinnae lanceolatae, acutae, integerrvmae, aeqgwidistantes , binerves ; spatha unica com- pleta ;-spadie duplicato-ramosus ; flores mascult gemin vn scrobi- eulis. secundis; stamina trias rudumentum pistilli nullum. — 4- reca lara, Ham. Buch. on Mém. Wern. Soc., V,p. 50; Mart., be. p. 511; Griff; l. e.p. 149; Mig., Flor. Ind. Bat. III, pe 11, Gette espèce, très peu connue, et que je n'ai pas encore vue moi-même, est nommée identique avec Areca trian- dra Roxb. par M. Kurz, dans son Report of the Andaman Islands, p. XVIII Nulle part cependant on ne fait mention d'un caudex cespiteux. j 7. Areca glandiformis Hourr. Cuuderx simpler, ela- tus; frondium segmenta numerosa, plurinervia, approximata ; spatha comptleta unica; spadie simpliciter ramosus; flores foe- mineì spiratim in axì dispositi ; maseuli geminù in scrobiculis dis-- tichis; stamina ser; rudimentum pistlli; staminum rudimenta sers fructus oblong, vel subobovati. — Blume, Ul. c.‚ p. 14, tab. 100 et. 1215 Mart., Ll. c.‚ p. 311; Mig., Ll. c., p. 12. Cette espèce, par la position des fleurs féminines et par la présence de deux fleurs masculines à côté de chaque fleur féminine, se distingue, ainsi que la suivante, de toutes les. espèces connues du genre Areca. Peut-être ne dif- fère-t-elle pas de la suivante. Les segments de feuille des spécimens cuitivés offrent des variations quant à leur lar- geur et quant à la quantité des nervures. De même que dans les autres Areca, je n'ai observé qu'une seule spathe, et une bractée semiamplexe dans le pédoncule. Les pre- mières inflorescences sont tout-à-fait masculines, mais ja- 166 Mais je n'ai vu une inflorescence entièrement fóéminine. Aux deux côtés de la base de chaque rameau masculin, on trouve deux fleurs féminines qui sont munies chacune de deux bractées, dont lune est presque aussi grande que les pétales. La partie supérieure de l'axe centrale ne porte que des fleurs masculines, placées en spirâles. Le calice masculin a trois sépales fort petits, qui ne sont pas im- briqués. Les anthères, fortement sagittées à la base, sont trois fois plus longues que les filaments. L'ovaire est uni- loculair avec trois stigmates. Le fruit est plus grand que dans la figure que donne M: Blame, et long de 2 pouces, large de 153 lignes. La graine est largement ovée, aplatie à la base, longue de 9 lignes, large de 94 lignes. L'em- bryon est basilaire et un peu excentrique. B angustifolia, segmentis paullo angustioribus, fructibus acu- tioribus, 9 poll. longis, 84 latis; seminibus ellipsoideis. Cette variété de lespêce est originaire d'Ambon, où elle porte le nom de Pinang lansa. Elle se trouve dans le jardin de Buitenzorg. 8. Areca macroecalyx Ziee.- Cauder simpler, medio- eriss frondium segmenta plurima, plurinervia, remota; spatha completa unica (?); spadie simpliciter ramosus; flores foeminei spiratim in ari dispositi; flores masculi in scrobiculis distichis ; fructus ellipsoidei. — A. macrocalye Bl, U. e., p. 15, tab. 101, 163 ef-165 Dy, Martsnl. ea, p.:511ls Mig. l.c. Je ne connais cette espèce que par la description de M. Blume; elle ne se distingüe de l'Areca glandiformis que par la grandeur de ses organes: celle-ci commence aussi déjà à fleurir de très-bonne heure. 9. Areca Nemgah Br. (olim in litt. ad Mart.) Cau- der mediocris, caespitosus; frondium segmenta nwnerosa pauci- nervias spatha completa unica; spadix simpliciter ramosus ; flores foemines in ‘tota “ramorum superficie spiratin dispositi, mäsculis 167 geminis suffulti; calye maseulus petalis Longior; stamina sex; rudimentuúm pistilli punctiforme ; rulimenta staminum nulla; fruc- tus ellipsoidei. — Pinanga nengah Bl, Rumphia, l. e.‚ p. 11, tab. 107. — Areca pumila Mart., b. e., p. 177 (haud Blume); Griff. l.e., p. 151; Mig. L. c.s p. 14. Le petit nombre de rameaux du spadix, la disposition des fleurs et le calice masculin font qu'on distingue faci- lement cette espèce des autres du même genre. Le. nom indigène est: ngèngè. D'ordinaire les indigènes désig- nent “sous ce nom des Pinanga coronata et Kuhl Bl, mais comme cette plante est originaire des forêts et comme on n'en fait aucun usage, ni comme aliment, ni comme médicament, les savants indigènes seuls en savent le vrai nom. Mes collectionneurs indigènes m'ont montré que le vrai ngèngè se distingue par la disposition spirale des fruits. Blume donne comme nom indigène des variétés : pohon !) sinagar et pohon handjawar. Ces deux noms, quoique bien connus dans les pays de Sounde, ne sont jamais ap- pliqués à cette espéce, mais seulement aux espéces à cau- dex simple: Ptychosperma calapparia Mig. et Pinanga javana Bl. | La variété 8 de M. Blume doit être réunie à lespèce, parceque dans la même plante le spadix a 5 ou 4 ra- meaux. La variété pachystachya présente peut-être le même cas. Les entre-noeuds ont une longueur de 1—23 pouces. La gaîne du petiole est d'un blanc sâle. A cha- que côté se trouvent 15 à 12 segments de feuille, et quel- quefois encore un plus grand nombre. Le spadix est muni, au-dessus de l'insertion de la spathe, d'une bractée, qui varie beaucoup quant à sa grandeur. Les rameaux du spadix ont une longueur de 9 à 11 pouces, et quelquefois on trouve les fleurs féminines jusqu'à leurs sommets. Les pétales sont absolument valvés. La plante croît dans la 1) _Póhon = arbre, 168 partie occidentale de Java. Teysmann la trouva dans l'ile de Bangka, près de Djeboes et près de Pangkal-pinang. Le nom malais dans cette île est: Pinang-bari et Pinang:- gila, à Malacca (Griffith) Pinang-jirong. On la cultive dans le jardin de Buitenzorg. y Forma sumatrana; foliorum segmenta infervora utringue 10 — 14 angustissimna, 45 Un. lata, umnervias spadicis rami elongatì, ad 17 poll. longs. Gette forme a été découverte par M. Teysmann dans la province des Lampongs à Sumatra, et porte là le nom malais de Oegai moeli (moeli = vierge). Elle se cultive dans notre jardin. 10. Areca latiseeta. Cauder mediocris; frondium seg- menta nwmerosa, plurinervias spadie simpliciter ramosus; flores foemineì in tota ramorum superficie spvratim dispositi, masculis ge- mimis sufrulti; fructus elongato-ellipsoidei. — Pinanga Bl, U. c., p. 19, tab. 108, fig. 1. — Plychosperma Mig., Ul. e.‚ p. 20. Je n'ai pas vu cette espèce, qui, selon la description, ne se distingue de la précédente que par un plus grand nom- bre de nervures des pinnules, et par la partie indivisée du spadix, qui est beaucoup plus grande. Ces deux espè- ces sont peut-être identiques. Elle est originaire de ile de Sumatra. 11. Areca panieulata. Cauder mediocris, simplex ; frondvum segmenta bi-, tri- vel. guadrinervia ; spatha completa unica; spadie duplieato-ramosus ; flores foeminei in basi ramorum spira- tim. dispositi, masculis geminis suffulti; stamina sex ; rudimentum pistilli; stamimnum rudimenta sex; fructus subgloboso-ellipsoidei apiculatì, bast attenuati, — Ptychosperma Mig., Obs. de Palm., p. 8. ’ Il y a peu de temps que je recus par l'intermédiaire du regretté M. Pelenkahoe, à Tonsea (près de Manado), des ne Ee ie Ene a etn WE ENTREE 169 exemplaires secs de cette plante, ce qui m'a permis de l'étu- dier plus complètement. Par ses frondes elle se rapproche du Pinanga celebica, que je décrirai ci-dessous et dont M. Riedel m'a envoyé des spécimens sous le même nom indigène (woea ne waleh), et il n'est pas impossible que par mégarde les frondes de l'Areca paniculata se soient mêlées aux fruits du Pinanga celebica. M. Pelenkahoe a aussi envoyé de jeunes plantes vivantes, qui cependant n'ont pas encore fleuri. On cultive encore dans notre jardin des exemplaires de cette espèce, originaires de Ternate, et qui ont déjà porté des fleurs et des fruits. Le nom indigène à Ternate est (selon M. v. d. Grab): Goenaga. Dans la section Tjipanas de notre jardin (à 5500 pieds de hauteur) se trouve un spécimen de l'Areca pani- culata, originaire d'Ambon, qui ne diffèêre que par la gran- deur de ses organes. Le nom malais à Ambon est: Pi- nang oetan (aréca des forêts). Le caudex est pourvu (aussi au-dessus du sol) de raci- nes adventives; peut-être elle croît dans les marais. Le diamêètre est de 5 pouces, et les internodes ont une lon- gueur de 5} pouces. La gaîne du petiole est quelquefois d'une couleur orange, de même que les petioles, qui ont + à 2 pieds de longueur. Les feuilles sont longues de 7 pieds, la gaîne de 1} à 2 pieds. Les pinnules ont une longueur de 1—24 pieds, et elles ont deux à quatre nervures principales. Il n'y a qu'une seule spathe parfai- tement développée, elle est obtuse au sommet. Le spadix est long de (5—18 pouces. Le calice masculin est cupuli- forme et a trois dents carinées. Les trois pétales valvés sont lancéolés et beaucoup plus longs que le calice. Les filets, unis à leurs bases, ont la moitié de la longueur des anthères, dont les loges sont separées les unes des autres à leurs bases et à leurs sommets. Les anthères sont sub- versatiles. Il y a trois stigmates. L'ovaire est unilocu- laire, et il n'y a qu'un seul ovule dressé, basilaire. La cupule formée par les intéguments floraux féminins a, 170 dans mes exemplaires, une longucur de 5 à 4 lignes. Les fruits sont longs de 10, larges de 7 lignes et d'une couleur pourpre foncée; le mesocarpe est fibreux, l'albumen ruminé. 12. Areca magensis Grier. Cuuder simpler, elatus; frondium segmenta Vnearia; $patha completa unica; spadix ra- mosus ; flores foeminei plurimi in eodem spadicis ramo; fructus angusto-ovati, utringue attenuati, — Griff. bl. c.‚ p. 149; Mart. DES HBL. Par la position des fleurs femelles, cette espèce semble se rapprocher de l'Areca nengah et de l’A. latisecta; un . examen ultérieur est très-nécessaire. Je n'ai vu ni plantes vivantes, ni exemplaires d'herbier. 15. Areca? crinîta Bory. Cauder elatus, basi depresso- globosus, svmplev; petioli dense squamost; frondium segmenta numerosd, uninervia (£); spathae completae duâe (£); spadiav aculeatus, duplieato-ramosus ; Hores foemines in tota ramorum superficie spiratim dispositi, masculis geminis suffulti; stamina 12; postale rudimentum nullum; rndimenta staminum minima; fructu$ anguste oblongi; albumen aegquatile (?). — Mart. b. c., p. 174, tab. 154 et 155, fig. 1. Il est fort nécessaire qu'on fâsse un examen rigoureux de cet intéressant palmier, qui diffère de tous les Arecas par la base du caudex, par les deux spatlhres complètes, par les spa: dix armés et par l'albumen non ruminé et qui probablement formera un genre particulier. Dans la figure donnée par M. Martius le calice masculin est imbriqué et les anthères sont versatiles : ces qualités sont propres au genre Ptychosper- ma, mais celai-ci a toujours l'albumen ruminé. Le jardin ne possède ni des plantes vivantes, ni des exemplaires secs. 14. Areca? madagascariensis Mart. Mructus ob- longi-obovati, mesocarpium, fibrosum. — Mart, l. c.‚ p. 179, tad, 158, fg. VI. if Cómme Tes données manguent presque toutes, il est difficile de déterminer le genre auquel appartient cette plante. 2. PINANGA Br. Seafortia, sect. Orthostichanthe MART, — Péychosperma, sect. Orthostichanthe Mig. — Areca, sect. Anaclasmus GRIFF. Spatha unica completa, spadix simpliciter ramosus, ra- riter simplex. Flores monòici in eodem spadice, sessiles; foeminei distichi in tota ramorum superficie, masculis binis stipati. Masc. Calyx synpetalus, tridentatus. Petala tria valvata. Stamina plurima, filamenus brevibus, anthe- ris linearibus, basi sagittatis, erectis. Pistilli rudimentum nullum. Foem. Calyx triphyllus et corolla tripetala aes- tivatione convoluto-imbricata. Staminum rudimenta nulla. Ovarium uniloculare, uniovulatum. Stigma unicum. Ovu- lum erectum, anatropum. Bacca monosperma, mesocarpio fibroso, endocarpio tenui, erustaceo, cum testa connata. Al- bumen ruminatum, corneum. Embryo basilaris excentricus. Palmae Asiae australis, monocaules, caespitosae aut sto- noliferae. Caudex plerumque mediocris aut humilis, an- nulatus, laevis, inermis. Frondes inermes, terminales, petiolorum parte basilari cylindrica, longe vaginante; pin- nis pectinatis, patentibus, lanceolatis, plicatis, superioribus saepe confluentibus et apice truncatis plaridentatis. Spatha caduca, membranacea. Spadices infra frondes enati. Fruc- tus plerumque exigui, ellipsoidei, aurantiacei vel atrosan- guinei. J'ai fait observer plus haut qu'il me paraît que ce genre, „eréé par M. Blume, mérite d'être rétabli. Il se distingue de tous les genres voisins par- la nature du stigmate et par la position distique des fleurs femelles. Il diffère da genre Ptychosperma Labill. (Seaforthia R. Br.) par les deux caractères nommés et par l'estivation du calice masculin. 172 En outre le nombre et la forme des étamines, la rami- fication simple du spadix, l'absence de rudiments de pistil et d'étamines (excepté peut-être les espèces à tige simple) sont sì constantes dans toutes les espèces, que celles-ci forment un groupe fort naturel, aisé à distinguer au pre- mier abord. Aucune de ces espèces n'’atteint une hauteur remarquable et c'est dans la presqu'île de Malacca, dans Vile de Sumatra et dans la partie occidentale de Java qu'el- les sont le plus répandues. Le genre Pinanga, ainsi que plusieurs autres genres vraiment naturels, n'offre que peu de caractères constants. Les organes, qui donnent les meilleurs caractères pour distinguer les espèces, me paraissent être: lo. la tige, qui est simple, cespitée ou sobolifère. Les tiges simples ont le plus grand diamêètre et les entre-noeuds les plus petits; les stolonifêres sont les plus minces et ont les entre-noeuds allongés, tandis que les tiges cespi- tées tiennent le milieu entre ces deux. 2o. la feuille. J'en connais deux formes: a. frondes latisectae, avec un petit nombre de segments, éloignés les uns des autres et qui ont chacun 5 ou 4 nervures principales et b. frondes angustisectae, avec un grand nombre de segments, placés tout près les uns des autres, et chacun à deux nervures principales. Si ce caractère peut conduire à eréer une espèce, il ne faudra pas oublier que les vieilles tiges ont souvent un petit nombre de segments. Dans tous les cas le nombre des nervures est très constant. 50. les rameaux du spadix, dont le nombre pour cha- que espèce ne varie que dans certaines limites. ko. le calice masculin, qui tantôt est beaucoup plus grand que les pétales, tantôt plus petit. 5o. le fruit, quant à sa grandeur et sa forme. M. M. Roxburgh, Blume et Miquel distinguent quelques espèces d'après la simplicité des feuilles, la direction et le nombre des rameaux du spadix, la nature du calice fèminin et la présence de nervures et de restes du stig- 175 mate dans les fruits. Je ne crois pas devoir considérer ces caractêres comme spécifiques, et je reviendrai à ce sujet en traitaut les espèces diverses. Voici la clef des espèces connues: Monocaules : Bitandes 4 pedales.' …. . . P. fovana. .p, 115. frondes 5—4 pedales . . . P. Dicksom (P. eochin- chinensis) . . p. 174. Stoloniferae ; spadicis rami pauci (1—5): fructus haud curvati, pollicem longi … . .. P. malaana . p. 175. rduptobrevióres © 7 P: ‘patula. “Up 176: SEBEEDS CArvafr Pe EN LS LPS paradordei p. 119. species haud satis coguita. . P.? tenella . p. 179. Gaespitosae; spadicis rami crebri: spadicis rachis elongata. . . P. celebica. . p. 180. » » _ brevis frondes angustisectae . . P. coronata . p. 180. » läatisectae . … . P. Kuhlüù. .p. 182. 5 1. Pimanga javana Br. Caudex simplex, erectus ; fron- des latisectae, segmentis plurimis; spadicis rami 9—10 alterni, distichi; sepala floris masculìni petalis aegwilonga vel longiora ; staminum rudimenta; fructus olwaeformes, ottuse umbonatì Jere pollicares. — P. javana, Bl., Rumpha U. e., p. 85, tad. 87 et 110, fg. 2; Mig., Pl. Jungh., p. 156. — Seaforthia syl- vestris, Mart., U. c., p. 185. — Pbychosperma, Mig, Fl. Ind. Bat. III,‚p. 22. J'ai trouvé cette espèce dans les régions montagneuses des „pays de Sounde, à une hauteur peu considerable. Le nom indigène est handjawar (non pas pandjawar). Voyez pour les synonymes un peu douteux les deux espèces suivantes. La tge de ce palmier atteint une hauteur de 15 à 24 pieds, et a des entre-noeuds fort raccourcis. Les feuilles 174 ont une longueur de 7 pieds. Le nombre des segments est de 18 à 20; ils sont lancéolés, falciformes. Les seg- ments inférieurs sont très acuminés, les 4 ou 6 paires supérieures sont tronquées; ils ont tous 5 à 4 nervures, excepté la paire supérieure, qui en a de 6 à 12. Le spadix a une longueur de 1!/, pieds, et dans sa partie in- férieure on trouve l ou 2 bractées; les rameaux sont cour- bés, flexueux et ont une longueur de 8 à 10 pouces. Les sépales sont de différente longueur, un on deux sont or- _ dinairement plus longs que lès autres. 2. FPinanga Dieksoni Br. Cauder simpler, mediocris (15 —18-pedalis), gracilis; frondes sub-h-pedales; segmenta li- neari-lanceolata, truncato-prasmorsa, plurinervia, summa confluen- tia; spadie refractus, rams 4—8. alternis, distichis; sepala calycis masculind subulata, quam petala paullo breviora; foem. stamina abortiva 6, amice penicillata; drupae pollicares , ovoideae, acutiuseulae. — P. Diekgone Bl. Ul. e. (nomen). — Areca, Roab., Fl, Ind., III, p. 616; Griff., 4. c., p. 155, tab. COXXI. — Seaforthia Mart., U. e. p. 184. — Plychosperma Mig., bl. e., p. 25.” Les descriptions, que nous possédons de ce palmier et la figure, que donne M. Griffith, nous font penser que c'est ou le P. javana Bl., ou une variété de celui-ci. Le spadix da P. javana n'est-pas toujours dressé, La lon- gueur et la grosseur de Ja tige, la plaralité des nervures, la forme des segments, la longueur des rameaux du spa- dix, la grandeur du fruit, mais surtout le calice des fleurs mâles et la ramication du spadix (M. Griffith dit: ramifi- cations alternate, distichous) sont des caractères fort graves et coïncidents. La forme cependant du spadix dans la figure donnée par M. Griffith ne s'accorde ni avec sa des- cription ni avec la forme du spadix du Pinanga javana. A Java on en mange aussi les fruits; mais ordinairement on ne mange que la partie supérieure de la jeune tige. wenn tete eline Ean meen le EDES Be 175 5. Pínanga cochinchinensis Br. Cauder simpler (2), mediocris (1O-pedatlis), 15 pollices crassus; frondium seg- menta distantia, ter plicata, apice modo acuta, modo praemorsa; sepala masculina subulata inaegualia, guam petala breviora; sta- mina 24; fruetus oblongi, acutiuseuli, subpollicares. — PB. co- chinchinensis Bl., l. c., p. 85 (nomen). — Areca sylvestris Lour., Flor. Coch. (ed. Willd), p. 696. — Seaforthia, Mart. l. c., p. 9135. — Piychosperma Mig., l. c.‚, p. 25. Loureiro |. e. dit: palma rectissima, ce qui fait penser à une tige simple. Il parle d'un stigmate trigone, trifide, ce qui indiquerait un Areca, s'il ne disait pas en même temps; floribus ordinate dispositis, singulo flore foemineo inter duos masculos. L'espèce est voisine du Pinanga ja- vana Bl, qui cependant, selon l'auteur lui-même, en dif- fère par ce que la tige est plus grande, et que les sépa- les sont toujours plus longs que les pétales. Je n'admets pas la valeur de ces deux caractères, parceque le Pinanga javana commence à fleurir à une hauteur de 10 pieds et que peut-être M. Loureiro n'a vu qu'un jeune exemplaire, et parceque qaelquefois les sépales du Pinanga javana sont plus petits que les pétales. Je suis porté à croire que l'Areca sylvestris de M. Lou- reiro et lAreca Dicksoni de M. Roxburgh sont la même variété du Pinanga- javana. La seule objection possible à ce sujet, c'est la nature du stigmate dans la première espèce. 4. Pimanga malafama. Cauder Aumilis, stolonifer? ; frondium segmenta alterna, linearia, acuminata, suprema biner- via, inferiora uninervia; spadir 8—5b-ramosus; fructus ovoider, acuti, subpollicares. — Areca, Griff., l. c.‚ p. 155, tab. CCXXX, C. — Seaforthia, Mart., l. c.‚ p. 185, tab. 158, fig. HI. — Plychosperma Mig. Ll. c. Par la plus grande longueur des segments, par le petit nombre des nervures, et par la grandeur du fruit ce Pi- 176 nanga se distingue de espèce suivante, à la qaelle il se rapproche sous d'autres rapports (voyez p. e. le spadix sur la planche de M. Martius). Il se trouve sur la pres- qu’ìle de Malacca, où il se nomme Pinang boerèng , et à Poeloe-pinang où les indigènes le nomment koerdoe. 5. Pimanga patula Br. Cuuder Aumilis, stolonifer ; frondium segmenta utringue 5—8, lanceolata, falcata, acumd- nata, 4-raro B-nervia, extremwm truncatum, dentatum, 5—ll- nerve; spadie simpler vel 2—5-fidus ; fructus ovati, acuti. — P. patula Bl, bl. e.,‚ p. 87, t. 145, Piychosperma Mig., Seafortha Mart. — Pinanga bifida Bl.,l. e.,‚p. 92, tab. 115, fg. 2, Plychosperma Mig., Seaforthia Mart. — Areca disticha Roxb., Griff., U. c., p. 155, tab. COXXXIII, Sea- forthia Mart., Plychosperma Mig. — Plychosperma simplicifrons Mij., Flor, Ind. Bat., Suppl. 1, p. 590. La tige atteint une hauteur d'environ 10 pieds, sur 4—1 pouce de diamêètre; les entre-noeuds sont de longueur dif- férente, de 7 lignes à 8! pouces. La gaîne est longue de 61/, à 111/, pouces, le petiole de-3 à 10 pouces. La feuille entière a une longueur de °%/, à 21/, pieds. Les segments sont tantôt subrhomboides, comme sur la plan- i che 115 de M. Blume, évidemrment falciformes et se con- tractent à la base, tantôt très peu falciformes et presqu'aussi ' larges à la base qu'au milieu. La longueur des segments È au milieu de la feuille varie de 5 à 11 pouces. Il n'ya qu'une seule spathe. J'ai aussi observé des fleurs herma- phrodites: les Étamines, au nombre de 2 à 5,étaientbien développées, ainsi que l'ovaire, et elles étaient toujours pla- | cées à un côté de la fleur. La corolle était valvée au côté des étamines, imbriquée à l'autre côté. C'était tou- jours une des fleurs mâles, qui s'était transformée de cette manière, mais la moitié femelle se trouvait tantôt vers le côté de la fleur femelle, tantôt vers l'autre côté. Ja- mais je n'ai vu que ces fleurs abnormales portassent des EG WE SN rl Een 177 fruits. — Les fruits non adultes sont d'une couleur blanchá- tre, qui se transforme en pourpre foncé; leur longueur est de 6 à 7 lignes, sur 54 lignes d'épaisseur. A cette espèce fort variable, j'ai cru devoir réunir le P. bifida Bl. et le P. simplicifrons Miq., parceque dans notre jardin on trouve des exemplaires (dont chacun forme un bosquet d'environ 20 tiges) qui ont des feuilles pinnées et en même temps des feuilles simples. Le spadix est quel- quefois simple dans les tiges à feuilles simples, quoique ce caractère ne soit pas constant. En outre je crois que l'évolution caractéristigue du spadix, qui perfore la gaîne, comme le dit M. Miquel dans sa description du P. sim- plicifrons, doit être attribuée à un développement abor- tif. On ne la trouve dans aucune espèce de Pinanga. La forme courbée se retrouve quelquefois dans les fruits, qui ne se développent pas complétement. Il y a beaucoup de ressemblance entre cette espèce et les Pinanga malaiana, gracilis, minor, furfuracea, inae- qualis et Junghuhnii. La première espèce se distingue aisément par ses fruits, qui sont deux fois plus grands que ceux des autres espèces. Le P. gracilis (Areca graci- lis Roxb.), qui cependant aurait des fruits tristiques ou dis- tiques, est plus rapproché du P. patula. Cette disposition des fruits se retrouve quelquefois dans le P. patula et dans quelques autres espèces du genre, mais alors elle provient de la circonstance, que dans une seule scrobicule se trou- vent deux fleurs femelles entre deux mâles, au lieu d'une seule. Le plus souvent lovaire d'une des fleurs femelles ne se développe pas. Ceci est d'accord avec les dires de M. Martius (problablement la copie de ceux de M. Rox- burgh, dont je n'ai pu consulter le livre), qui soutient que les fruits sont tristiques, rarement distiques. Donc l'Areca gracilis est sans doute une variété du P. patula. Le P, furfuracea (qui probablement est identique avec le P. inaequalis) est une autre variété de notre espèce, qui en diffère par les segments plus longs et moins larges. DL, XXXII. 12 178 Les segments bidentés se trouvent aussi dans la variété gracilis. Le P. minor est une forme du P. furfuracea, qui se distingue par ua plus grand nombre de segments. Le P, Junghuhnii diffère du P. patula par un plas grand nombre de segments. Ceci n'empêche pas qu'on le puis- se considérer comme une variété de la dernière espèce, le nombre des segments s'élevant quelquefois à onze dans la variété gracilis. B gracilis; frondium segmenta crebra, Lineari-lanceolata, subfalcata, longiora, plerumgue 2-nervia; fruclus subovoidei ellipsoidei. Areca gracilis Roab. (haud CG, H. B), Griff, l.c, p. 154, tab. CCXXXII, A, B, C. — Seaforthia Mart., l.c. — Puychosperma Mig, l.c. y Junghuhnu; frondium seymenta creberrima (12—15), lineari-lanceolata , subfaleata. — Pinanga Junghuhnii Mig, Pl. Jungh., p. 157. — Piychosperma Mig., Flor. Ind. Bat. bl. c., p. 28. è celebica; frondium segmenta pauca vel crebra, lwneari- lanceolata, subfalcata. — Pinanga furfuracea, inaequalis el minor Bl., Rumphia, p. 88, 91 et 86, tab. 116 el 114. Le P. patula est espèce la plus repandue du genre Pinanga. On le trouve dans les forêts ombrageux de Poe- loe-Pinang; à Sumatra sur la côte orientale près de Pa- lembang (Praetorius) et sur la côte occidentale près de Priaman- (Diepenhorst) et près de Loeboe-along (Teys- mann): sur lîle de Bangka, près de Djeboes (Teysmann). Les noms indigènes sont: Andong-andong (Sum. occ.), Pinang-bantjong (Palembang), Rempoeding et Pinang-kra (Bangka). On trouve la variété gracilis à Silhet, à Chitta- gong, à. Assam, à Darjeeling et dans les monts Khasia (à une hauteur de 4000 pieds), à Sumatra dans la province des Lampongs. „Les noms malais sont: Pinang-boering pèdèh (Malacca), Goea, Soeperai, Remgoeé (Silhet), Girgaé (As-_ sam), Boering (Lampongs). Le dernier nom est aussi se À ENA GEBEDEN ei gn aL EE GEE AL DE 179 celui du P. malaiana. La variété y se trouve à Sumatra dans les forêts de Loeboe-along, à une hauteur de 5 à 4000 pieds. La variété celebica, enfin, ne se trouve que dans les bois humides de Gorontalo. 6. Pimanga paradoxa. Cauder humilis, stolouifer ? frondium segmenta brevia, subrhamboidea, oblique (falcato-) acuminata, 3—4-plurinervia, terminale truncatum dentatum; spadie simplex; fructus semipollicares curvati. — Areca Griff. Bep: 100, tab. CCA AAI, hg. IL | Gette espèce peu connue croît au pied du mont Ophir à Malacca, et elle est peut-être identique avec le P. pa- tula Bl, dont les fruits ont quelquefois une légère cour- bure, comme M. Miquel le dit aussi dans sa description du P. simplicifrons. 7. Pimamga? salicifolia Br. Cauderx stolonifer?, tenuis, humilis; frondium segmenta creberrima, uminervia, lineari-lanceolata, par infimum duplo latus binerve, terminale iruncalum dentatum, 5 —4-nerve, — P. salifolia Bl., Ll. c., p. 92. — Plychosperma Mig., l. c.‚ p. 28, Obs. de Palm. nov, p. 4? — Seaforthia, Mart., l. e., p. 515. Ce Pinanga est encore aussi peu connu que l'espèce pré- cédente et la suivante. On l'a trouvé dans [île de Borneo, qui possède probablement plusieurs espêces de ce genre. La tige peu élevée et son petit diamêtre font soupconner que sa place sera parmi les espèces stolonifères. Toute- fois je ne crois pas que l'exemplaire trouvé par M. de Vriese et décrit par M. Miquel appartienne à [espèce de M. Blume; car celui-ci deerit le segment supérieur des feuilles comme plus large que les autres, ce qui forme tou- jours un caractère constant. 8. Pimanga? tenella. Cauder tenuis, stolonifer (2); frondium segmenta ulringue 11 ,angusto-lineari-lanceolata, wni- 180 nervia, par supremum binerve; spadicis pedunculus brevis, nudus. — Ptychosperma Wendl., tn Berl. Bot. Zeit. XVII, p- 63; Mig., Flor. Ind. Bat. HI, p. 65. Originaire de la même région et encore moins connue que Ì espèce précédente, le P. tenella diffêre de celle-là par le nombre des segments de la feuille et celui des ner- vures du segment supérieur. 9. Pinanga celebiea u. sp. Cauder caespitosus?; frondes latisectae; spadicis rachis elongata, rami plures; dru- pae obovotdeae. Gette espèce se distingue des autres Pinanga par le grand nombre de rameaux du spadix dont la rafle est allongée. Elle est originaire de ile de Celebes, et elle nous a été envoyée par M. Riedel. Lee nom indigène est Woea ne .waleh. (Voyez ma remarque sur ce nom dans ma description de l'Areca paniculata, p. 169). Dans nos exemplaires il n'y a que des fragments de la feuille. Le rachis est trigone, muni à chaque côté d'un petit nombre de segments falciformes, lancéolés, bi- ou trifides à l'extrémité supérieure, longs de 2—5 pieds, lar- ges de 2—5 pouces, avec 4—5 nervures principales cha- cun; les segments supérieurs sont plus courts et plus lar- ges, tronqués et dentés au sommet, avec 9 nervures. Le spadix fructifère a un pied de longueur et est pourvu d'une seule spathe à la base de la cicatrice; il est divisé en 20—24 rameaux, longs de 6}—8 pouces; la rafle a une longueur de 9 pouces. Les fruits sont distiques, longs d'un demi pouce, larges de 44 lignes. 10. Pinanga coronata Br. Cauder caespitosus ; fron- des angustiseclae; spadicis ramt crebri, rachis brevis; fructus obovoideo-ellipsoïdei. — P. coronata Bl., U. c.‚ p. 85, tab. 112, 115. — Ptychosperma Mig., Ll. c.,p. 24 (ezel. syn. Hasskh.) en Gare ien a ee OE TREE EEn rd | | | 181 — Seaforthia Mart., l. e., p. 5135. — S. montana Mart., l.c, | p. 185. — S. Reinwardtiana Mart., t. c., p. 185, tab. 158, fig. 2 (ewcl. fig. 6). Le P. coronata est originaire de la partie occidentale de Java, où le nom indigène est Bing-bing. Le nom in- digène Sinagar, mentionné par M. Hasskarl, n'est jamais donné à cette espèce, mais toujours au Ptychosperma calap- paria Migq. A chaque côté de la feuille on trouve 15 à 28 segments, séparés les uns des autres par des intervalles de 1 à 5 pouces; tous ont deux nervures principales, excepté les segments supérieurs, qui en ont & à 7. J'ai compté quel- quefois 8 à 15 rameaux du spadix, mais ordinairement on en trouve 10 à 12. Ils ont une longueur de 6 à 12 pouces (le nombre et la longueur dépendent de l'âge de la plante et de la fertilité du sol). D'abord ils sont dres- sés, puis nutants, très variables quant à la couleur. M. Blume décrit les fruits comme couronnés par les débris des stigmates; quelques uns portent cette couronne, d'autres en sont dépourvus. a . . . Ld wi . Ld 8 Teysmanni; spadicis rami creberrimi, spatha plerumgue apice rolundata, eroso-fimbriata ; flores masculi paullo breviores. Cette variété croît dans île de Sumatra, et M. Teys- mann Ì'a trouvée dans la province des Lampongs. Elle se cultive dans notre jardin. Quoique le nombre des rameaux du spädig surpasse ce- lui de lespèce, ce nombre est trop variable dans la plante javanaise elle-même pour constituer d'après ce caractère une espèce distincte. La pointe de la spathe est aussi de forme très-variable, comme je l'ai vu dans le P. Kuhlii Bl. où Jai trouvé les deux formes sur le même pied. A chaque côté de la feuille on trouve 16 à 20 segments. Le spadix, de couleur verte, pourpre ou brunâtre, reste quelquefois dressé; en d'autres cas il se recourbe dans le même pied. 182 Quelquefois aussi il montre le commencement d'ane dou- ble ramiification, dans les rameaux inférieurs. On trouve de 7 à 20 rameaux, longs de 8 à 10 pouces. Les fruits ont la même forme, et la même grandeur que dans la plante javanaise. 11. Pimanga Kuhlii Br. Cauderx caespitosus; fron- des latisectae; spadicis rami crebri, rachis brevis; fructus obovoideo-ellipsoïdei. — P. Kuhliù Bl, l. c.‚ p. 111, tab. 111; Mij., Pl. Jungh., p. 157; Seaforthia Mart., l. c.‚ p. 185, tab. 158, fig. VI, tab. Z, fig. IV et V; Ptychosperma Mig. Flor. — Pinanga costata Bl.?, Ll. c., p. 80, tab. 109; Sea- forthia Mart. l. c.; Ptychosperma Mig. l. e. — Pinanga noxa Bl.? l. e.,p. 81, tab. 110, A—E; Seaforthia Mart; Ptycho- sperma Mig. Cette espèce est originaire de la partie occidentale de Java (Jai vu des exemplaires du Meeuwenbaai et des bords de la rivière Tjisokan). Elle porte comme l'espèce précédente le nom de Bing-bing, mais elle est quelquefois signalée comme Bing-bing betoel (le vrai Bing-bing). On en mange le bourgeon terminal. J'ai ajouté comme synonymes douteux P.costata et noxa Bl, à cause de l'inconstance des caractères, sur lesquels M. Blume a fondé ces espèces. Le nombre des segments de la feuille, la longueur du pétiole et le nombre des ra- meaux du spadix sont variables avec l'âge; la direction du spadix n'offre pas non plus un caractère constant, et ‚pourtant elle forme chez M. Blume la différence entre le P. noxa et le P. Kuhlii. Le P. costata se distingue, selon le même auteur par les fruits cannelés, qu'on ne trouve jamais dans les Pinanga, dont les fruits en séchant ac- quièrent des plis, qui probablement auront trompé M. Blume. Le P. Kuhlii se distingue du P. coronata par ses feuil- les latisectes. Probablement le P. caesia Bl, l. c.‚, p. 84 185 n'est qu'une variété de cette plante ou bien notre P. ce» __ lebica, | | Les entre-noeuds ont une longueur de l à 4 pouces, et un diamètre de 3 à 2} pouces. Les segments, séparés. _ pardesintervallesde 2 à 4 pouces, ont 8, 4 ou 5 nervures principales. Les rameaux du spadix sont au nombre de 6 à 14, ordinairement de 9 à 11, et ils sont larges de 5 à 9} pouces. Les spathes ont la pointe acuminée ou eroso-fimbriée. Je n'en at jamais trouvé qu'une seule dans chaque inflorescence. B sumatrana; internodia vulgo paullo longtora, spadieis ra- _ mi creberrimi, longiores; spatha apice rofundata, eroso-fim- _briata. — An Pt. noza, Mig., l. c., Suppl. F‚ p. 590? M. Diepenhorst a découvert cette variété dans la province de Priaman à Sumatra. Le nom malais est: pinang-pinang. Les rameaux du spadix sont au nombre de 18 à 2t, et ont une longueur de 11 à 15 pouces. „ alba; internodia longiora; spadicis rami paucr, longiora; spalha apice plerumgue rotundata, eroso-fimbriata; Plychosperma alba T. et B., Nat. Tydschr. Ned. Ind., t. XXVII, p. 37. Découverte sur la côte occidentale de Sumatra par M. Teysmaunn, cette variété porte le nom malais de Biring- biring (comparez les noms Bing-bing, boerèng et boering). Elle atteint une hauteur un peu plus élevée que la plante javanaise. Les entre-noeuds sont longs de 2} à 9 pouces, les rameaux du spadix, au nombre de 5—9, ont une lon- gueur de 9! à 11 pouces. Nous avons vu plusieurs fois dans nos exemplaires cultivés que les fleurs femelles sont tristi- ques à la base des rameaux. 35. PTYCGHOSPERMA Lair. Seaforthiae sect. Spiranthe Mart. — Arecae sp. Sl: —- Ptychosperma, sect. Spiranthe Mig. Spathae duae completae; spadix duplicato-ramosus. Flo- res monoeci in eodem spadice, sessiles, singuli bracteati; 184 foeminei in spadicis ramorum basi spiratim dispositi, sin- guli masculis binis stipati, masculi bini in superiore ra- morum parte spirales. Masc. Calyx trisepalus, sepalis imbricatis. Petala tria valvata. Stamina plurima (aut 6—11?), filamentis exsertis (aut brevibus?); antherae ver- satiles (aut rariter erectae?), aestivatione inversae (an sem- per?). Pistilli rudimentum aut nulluam. Foem. Calyx triphyllus et corolla tripetala, aestivatione convoluto-im- bricata. Staminum rudimenta plerumque adsunt. Ova- rium uniloculare, uni-ovulatum. Stigmata tria distincta. Ovulum pendulum, orthotropum. Bacca monosperma, mesocarpio fibroso, endocarpio tenui, crustaceo, cum testa connato. Albumen ruminatum, corneum. Embryo basilaris excentricus. | Palmae insularum Mascarenarum, Asiae australis et Aus- tralasiae, monocaules, habitu elegantissimo, caudice elato. Frondes inermes, terminales, petiolorum parte basilari cy- lindrica, longe vaginante, pinnis pectinatis patentibus , pli- catis, apice plerumque (an semper?) oblique truncatis, eroso-dentatis. Spathae caducae, exterior longitudinaliter bi- cristata. Spadices infra frondes enati. Fructus maguitudine varii, nunc magni, nunc exigui. Genus adhuc valde arti- ficiale, post pleniorem specierum cognitionem, revidendum. On a compris dans le genre Ptychosperma (ou Seafor- thia R. Br.) beaucoup d'espèces fort hétérogènes. M. M. Martius et Miquel y ont compris le genre Pinanga de M. Blume mais je crois avoir démontré plus haut que ce der- nier genre doit être rétabli. M. Blume le croyait identi- que avec le genre Drymophloeus Zipp.; celui-ci cependant en a été séparé de nouveau et non sans raison par M. Mi- quel, principalement à cause de son albumen non ruminé. Si nous exceptons donc les espèces qui appartiennent aux genres Pinanga Bl. et Drymophloeus Zipp. et les Ftychosperma paniculata et latisecta, qui sont des Areca, il nous reste encore les Piychosperma gracilis Labill., 185 Pt. Seaforthia Miq., Pt. Alexandrae Ferd. Müll., Pt. ru- picola Thw., Pt. calapparia Miq. et les deux espèces du genre Areca, qui montrent plus de rapport avec les espèces nommées, qu'avec celles du genre Areca, savoir \'Areca alba Bory et l'Areca rubra Mart. La première des espèces nommées a donné son nom au genre et n'offre aucune différence générique avec la deuxième. Le Ptychosperma calapparia Miq. a le fruit beaucoup plus grand et n'a pas de rudiment de pistil dans les fleurs màles. Comme la position des ovules dans les deux espèces types n'est pas connue,‚ il est possible qu'il y ait peut- être dans ce rapport une différence de grande importance. Aussi dans le P. calapparia, les filets sont pliés en deux dans le bouton, de sorte que les anthères sont alors in- verses, particularité inconnue dans les Pt. gracilis et Sea- forthia. L'Areca alba, que j'ai séparé du genre Areca à cause de ses deux spathes, du calice imbriqué de la fleur mâle et de ses anthères versatiles, diffère néammoins des es- pèces précédentes par le sommet de ses segments, qui sont droits et acuminés, et par le petit nombre des étamines. Aussi longtemps que je n'ai pas vu la fleur femelle, je la nomme Ptychosperma alba. L'Areca rubra a les mêmes rapports avec les vrais Pty- chosperma et en diffère par les mêmes caractères que le Pt. alba, excepté qu'il a des épines. Probablement on trouvera encore d'autres différences génériques entre ces deux espèces. Le Pt. rupicola Thw. se rapproche de nouveau des vrais Ptychosperma par le sommet des segments, mais en dif fère beaucoup par ses filets courts et par les anthères dres- sées. M. Thwaites dit que la graine est suspendue. Le Pt. Alexandrae Ferd. Mull., enfin diffère sous plu- sieurs rapports des Ptychosperma, savoir par les pinnules supérieures qui sont acuminées et non rongées ou dentées, 186 par le petit nombre des étamines, par les filets courts et par les anthères dressées. _ De ce qui précède on voit que à l'exception des deux espè- ces types, on pourrait faire un genre à part de chacune des espèces, mais, n'ayant pas vu la plupart d'entre elles, Jai préféré les réunir, en désignant les différences qui existent. Pour cette raison je distingue trois sections, sar volr: | 1. Seaforthia, pinnae apice oblique truncatae, eroso- dentatae, stamina plurima, antherae versatiles. Cette sec: tion comprend les P. Seaforthia, gracilis et calapparia, dont le dernier formera peut-être une section à part Calap- paria, à cause de l'estivation des filets. II. Sublimia, pinnae apice integerrimae, acuminatae, sta- mina sex, antherae versatiles. — Pt. alba et rubra. HI. Alewvandra, stamina 6—12, antherae erectae. Les Pt. rupicola et Alexandrae, qui diffêrent entre eux par les sommets des segments. 1. Ptychosperma calapparia Mio. Caudez simplex elatus; frondium segmenta plurima, lneari-lanceolatu , apice obligue eroso-dentata, supertoribus et inferioribus magnitudine deerescentibus, uni-nervia; spathae duae; spadie pamieulato-ra- mosus; sepala floris masculi imbricata; stamina 24-—350; fi- lamenta exserta, in alabastro reduplicata; antherae versatiles; rudimentum pistilli nullum; staminum rudimenta tria; ovarium uniloeulare, stigmata trias ovulum unicum ev apice pendulum orthotropum; fruetus magni ovoider. — Pt. calapparia Mig, Fl, Ind. Bat. HI, p. 20. — Seaforthia Mart., l. c., 515. — Areca catechu var. calapparta Bl. — Ptychosperma coronata Cat. Hort. Bog. p. 69, Hassk., Cat. Bog. alter (haud aliorum). — Areca cocoides Griff., l. c.‚ p. 150, tab. CCXXX B. On trouve cette espèce dans Archipel Indien, où elle est fort multipliée. A Java on la nomme Sinagar; à Suma tra, où elle a été trouvée par M. Teysmann sur la côte oeci: 187 dentale, elle porte trois noms: près du village de Siboga, on la nomme Pinang lakoe, à Halaban, Pinang sinawar, tandis qu'à Toba on la nomme Pinang soendari. A Bor- neo elle porte le nom de Pinang sindawar. Encore elle a été trouvée dans les iles de Celebes et d'Ambon où elle se nomme Pinang kalapa (Rumphius). L'Areca co- coïdes de M. Griffith est évidemment identique; les fruits que jen aì vus ne permettent aucun doute à cet égard; auteur ne l'a cependant pas trouvée spontanée à Malacca. Le nom malais en cet endroit est poenowoer (panawar?). La tige élégante, presque droite, atteint une hauteur de 40 à 50 pieds. La couronne des feuilles est plus large: que celle de l'Areca catechu et est d'une couleur verte foncée. Les feuilles sont courbées élégamment (plus qu'on ne le voit dans la planche de M. Griffith) et ont une lon- gueur de 10 pieds; le rachis est fort épais et a des écail- les nombreuses. Les segments, qui ne possèdent qu'une seule nervure principale (et conséquemment n'ont qu'un seul pli à la base) et plusieurs uervures laterales, sont pourvus à Ìa surface inférieure, surtout vers la base, d'écailles éparses, et ont une longueur de 11/, à 21/, pieds, sur une largeur de 1—1!/, pouces. La spathe extérieure a deux crêtes longitudinales et est longue de 35 pieds. Le spadix, quit ne sort pas (comme le dit Rumph dans son Herb. Amb., I, p. 28) du milieu des frondes, mais à leur base, est épais à la base, et pourvu de plusteurs écaillons. Les fleurs mâles sont placées spiralement, en paires, sur toute la surface du spadix, et entre les paires inférieures se trouve une fleur femelle. Les sépales des fleurs mâles sont arrondis et ont une estivation imbriquée. La corolle est trois fois plus grande que le calice. Le calice et la corolle des fleurs femelles ont la même estivation que le calice mâle. Les pétales sont pointus au sommet. Ll y a trois staminodes, qui se trouvent au même côté de la fleur et qui sont placés entre l'ovaire et le pétale intérieur. On trouve trois stigmates, d'abord dressés, puis recour- 188 bés en dehors; ils ont des ouvertures linéaires, entourées de papilles. L'ovule est attaché au moyen d'un épais placenta à la nervure principale de la feuille carpellaire et suspendu dans la partie supérieure de l'ovaire. Les fruits ont une longueur de 2}, sur une largeur de 1} pouces et sont d'un rouge fort beau. Le péricarpe a beaucoup de fibres. La graine est ellipsoïde; son albumen est fort ruminé et lembryon, qui est dirigé vers la base du fruit, est d'une grandeur considérable. 2. Ptychosperma alba (haud C. H. B). Cauder simplex, subelatus; frondium segmenta plurima, lineari-lanceolata, apice integerrima vel bifida, superioribus et inferioribus magnitu- dine decrescentibus, uni-nervia; spathae duae; spadix duplicato- ramosus; sepala floris masculi imbricata; stamina sex; filamenta exserta, in alabastro reduplicata ; antherae versatiles; rudimentum pistilli subulatum; staminum rudimenta; ovarium uniloculare, stigmata tria; ovulum unicum , ex apice pendulum; fructus .…… … .— Areca alba Mart., l. c.‚ p. 145, tab. 154, 155, fg. 2. Les exemplaires que nous possédons de ce palmier, nous ont été envoyés par M. Horne de Mauritius. Is ont le spadix quelquefois très-court et quelquefois ce ne sont que les branches inférieures qui sont ramifiées ; toutefois je n'ai vu des inflorescences, que d'exemplaires encore jeunes, qui ne portaient que des fleurs mâles (j'ai remarqué un seul spadix qui portait deux fleurs femelles, chacune pla- cée entre deux mâles). Ces fleurs sont placées en paires dans des scrobicules, qui se trouvent placées en spirales sur les branches du spadix. Il y a deux spathes, dont extérieure, comme on le voit ordinairement, a deux crêtes longitudinales, La partie rédupliquée des filets est beaucoup plus petite que dans le Pt. calapparia. Je n'en ai pas vu les fruits, et peut être y verra-t-on une preuve que nos exemplaires diffêrent spécifiquement de la plante de Bory; les pinnules sont aussi un peu plus longues, que dans la description de M. Martius et la nervare principale les divise en deux parties égales. 189 4. ONCOSPERMA Br. Arecae sp. Mart., Mig. Arecae sect. Euoplus Griff. Spathae duae completae; spadix duplicato-ramosus. Flo- res monoeci in eodem spadice, sessiles, singuli bracteati; foeminei, in spadicis tota fere superficie, masculis binis suffulti. Masc. Calyx trisepalus, sepalis imbricatis. Petala tria valvata. Stamina 6—9, filamentis brevibus, antherae erectae, basi sagittatae. Pistilli rudimentuimn triidum. Foem. Calyx triphyllus et corolla tripetala, aestivatione convoluto- imbricata. „ Ovarium uniloculare, uniovulatum.’ Stigmata tria distincta. Ovulum in apice loculi lateraliter affixum, pendulum. Bacca monosperma, stigmatis cicatrice excen- trica, pericarpio grumoso, fibris raris. Albumen rumina- tum, corneum. Palmae peninsulae Malayanae, insulae Zeylania et Ar- chipelagi indici partis occidentalis, caespitosae, plerumque elatae, caudice, nonnumguam in ramos paucos diviso, semper armato. Frondes armati, terminales, petioli parte basilari cylindrica, longe vaginante, pinnis pectinatis, patentibus, plicatis, apice integerrimis, uninervibus, duabus infimis nonnumquam multo longioribus, filorum instar dependen- tibus. Spathae caducae, exterior nonnumquam citius aperta et inde brevior, longitudinaliter bicristata. Spadices infra frondes enati. Fructus globuli sclopetarii circiter magui- tudine et forma. ” Il est évident, comme je l'ai démontré plus haut, que ce genre ne peut être réuni au genre Areca. Il diffère du genre Ptychosperma par ses épines, par les segments de feuille non rongés au sommet, par la forme des éta- mines et par le péricarpe. Outre l'espèce de M. Blume il existe encore deux espèces de M. Griffith, dont lune n'est pas décrite. L'autre se trouve aussi dans l'île de Sumatra. Il existe peut-être dans cette île encore une 190 troisième espèce qui porte de petits fruits: les indigènes la nomment: niboeng baré (baré — bras — da riz; 1. e. On- cosperma Àà fruits très-petits, comme les graines du riz). A Manado (Celebes) M. Teysmann a vu une cinquième espèce, qui cependant est encore fort douteuse et qui peut- être est la même que le vrai niboeng. Les exemplaires cultivés dans notre jardin sont encore trop jeunes pour qu'on puisse en déterminer l'espèce. On le nomme Noniwoen. En- fin M. Thwaites a décrit une sixième espèce, originaire de ile de Ceylon, qui diffêre un peu de ses congénères par la disposition caractéristigue des pinnules. M. Blume dit que les sépales de la fleur mâle sont valveés; au contraire elles sont imbriquées. L'ovule, que M. Blume dit attaché latéra- lement dans la base de la loge est au contraire pendu et attaché latéralement dans le sommet de la loge, 1. Oncosperma filamentosa Bru. Caudez cacspitosus, elatus, armatus; spinae subulatae; frondium segmenta creberrima, uninervia, acutissima , dependentia; stamina sex; rudimentum pis- Willi trifidum; staminum rudimenta ser; fructus globosi globuli sclopetarùü minoris magnitudine. — Ô. flamentosa Bl, l, c., p. 97, tab. 82 et 108. — Areca (Huoplus) sigillaria Jack, Griff, l.e., p. 157, tab. COXXXTIII. — Areca Nibung Mart., L. c., pi ATB BIL, tab. 150, 153 ’ Âg. 4,5; Mig, Flor, L es p. 13. Le niboeng, dont la partie extérieure de la tige four- nit un bois durable, se trouve dans les îles de Java, de Sumatra, de Bangka et de Borneo et dans la presqîle de Malacca. Son nom malais est Niboeng; à Sumatra, où lon distingue (?) trois espèces, on nomme l'arbre Niboeng oedang et le bois Roejoeng !). Dansla province de Ban- tam on de nomme Erang. Il aime les contrées chau- des et surtout les marais. A Buitenzorg (+ 800 pieds au dessus du niveau de la mer) on ne le trouve que dans 1) Ce nom est employé aussi pour le bois d'autres palmiers. 191 notte jardin. M. Blume dit que les indigènes donnent aussi le nom de niboeng à d'autres palmiers. Je crois qu'on ne donne ce nom qu'aux espèces de Caryota et seulement dans les îles Moluques, où notre niboeng n'est pas connu. M. Griffith, l. c.‚ n'a vu que trois rudi- ments d'étamines, M. Blume et moi en avons vu Six. - 2. Oncosperma horrida. Cauder caecspitosus, elatus, armatus; spinae densissimae valde complanatae; frondium seg- menta creberrima uninervia, acutissima , horizontalia ; flores con- gesti; stanvina ser; rudimentum pistilli trifidum ; staminum rudi- menta, nulla, (?); fructus globosi, globuli sclopetarù majoris mag- nitudine. — Areca horrida Griff.,l. c.,p. 158, tab. COXXXLII. Je n'ai pas vu la plante de M. Griffith, mais il se trouve dans notre jardin un Oncosperma, originaire de la côte occidentale de Sumatra, qui se trouve aussi dans l'ile de Bangka, et qui ressemble à la description, que donne M. Griffith, par la position horizontale des pinnules. Il s'ap- pelle Pinang bajas ou P. bajé à Bangka, Pinang bajo à Sumatra. Son nom malais à Malacca est bajas. Les épines sont plus larges et plus longues, la gaîne des feuilles et le rachis sont beaucoup plus armées que dans espèce précédente. Les pinnules sont plus larges. Je n'en ai vu ni les fleurs, ni les fruits. M. Griffith figure |. c. les épines de tige de IO. filamentosa comme dirigées vers le sommet de l'arbre, tandis que dans 1'O. horrida il leur donne une direction opposée. Dans nos exemplaires, la direction des épines dans l'O. filamentosa n'est pas constante, quoique la plupart soient dirigées vers la base; tandis que, dans l'O. horrida de Sumatra, elles ont constamment cette direction. 3. Oncosperma fasciculata Trw. Znumerat., p. 328. — Cauder elatus caespitosus, armatus; frondium segymenta secus rachin subfasctculata, utraque 47 congesta, acuminata; spadia 192 (duplicato?-) ramosus; stamina 9; rudimentum pistilli trifidum ; fructus globost semipollicares. A La tige de cette espèce est plusieurs fois ramifiée (l à 5 pieds au dessus du sol), dans les deux exemplaires, que nous devons à la bonté de M. Thwaites. Les pinnules ont une position abnorme dans le genre. Elles sont placées en groupes opposés les uns aux autres. Chaque groupe est séparé de ses voisins par un grand intervalle et com- posé de 3 à 7 pinnules, fort rapprochées les unes des au- tres. La pinnule inférieure de chaque groupe est dressée presque verticalement sur le plan de la feuille; la suivante fait un angle plus petit avec celui-ci, tandis que la supérieure est entièrement horizontale, Je n'ai pas vu de filaments dans les feuilles. Nos exemplaires n'ont encore donné ni fleurs ni fruits. 5. EUTERPE Gärrn. Spathae duae completae; spadix simpliciter ramosus. Flores monoeci in eodem spadice, sessiles, singuli brac- teati; foeminei in tota fere spadicis ramorum superficie; spiratim dispositi, singult masculis binis stipati. Masc. Calyx trisepalus, sepalis imbricatis. Petala tria valvata, colorata. Stamina sex, filamenta subexserta; antherae ver- satiles. Pistilli rudimentum parvum. Foem. Calyx tri- phyllus et corolla tripetala, aestivatione convoluto-imbri- cata. Staminum rudimenta nulla. Ovarium uniloculare, uniovulatum. Stigmata tria distincta. Ovulum in apice loculi lateraliter affixum, pendulum. Bacca monosperma, stigmatis cicatrice excentrico, mesocarpio grumoso, endo- carpio fibroso. Albumen ruminatum, corneum. Embryo lateralis vel basin spectans. Palmae Americanae, caespitosae (an semper), caudice exarmato, plerumque elato. Frondes exarmati, terminales, petiolorum parte basilari cylindrica longe vaginante, pinnis pectinatis, patentibus, plicatis, apice integerrimis, uniner- ad 193 # vibus; spathae caducae, exterior nonnunquam citius aperta et inde brevior, longitudinaliter bicristata. Spadices infra frondes enati. Fructus globuli sclopetarii circiter magnitu- dine et forma. La configuration de ce genre lui donne beaucoup de ressem- blance avec le genre Oncosperma. Cependant l'absence des épines, le spadix simplement ramifié, les anthères versatiles, la présence de fibres nombreuses dans le fruit sont autant de différences. Ce genre forme presque l'intermédiaire entre les Ptychosperma et les Oncosperma. Probablement quelques espèces Énumerées par M. Martius, |. c.‚ ne doivent pas être classifiées dans ce genre, p. e. les E. brevivaginata et andi- cola, dont la gaîne est presque triangulaire, caractère qui ne se trouve dans aucun genre voisin, ainsi que 'E. precatoria à cause de son albumen non ruminé. Nous ne possédons dans notre jardin que l’Euterpe oleracea Mart., l. c., p. 29, tab. 28, 29 et 30, qui porte des fleurs et des fruits. La tige en est cespitée et les pinnules sont pendantes, ce qui augmente encore sa ressemblance avec l'Oncosperma filamentosa. BuiTenzoRG, Août 1871. DL. XXXII. 3 135 SCHEIKUNDIG ONDERZOEK VAN DEE WATERSOOREEN UIT DB MINUS. DOOR E. POLAK. Beide wateren zijn der Vereeniging aangeboden door den controleur der 2e klasse F. S. A. de Clerq, te heee. onder mededeeling van het navolgende: „In deel XIX van het Tijdschrift van het Bataviaasch „Genootschap, heb ik, op blz. 556, met een enkel woord vaangestipt: »»de rivier Moïnit heeft dit bijzonders, dat „haar water, ter plaatse waar zij zich in zee stort, warm is; „hooger op daarentegen niet; de inlanders gaan hier veel »baden.” „Herhaaldelijk, dat ik mij tot een nader onderzoek der- »„waarts begaf, trof ik het dat de rivier door de vele re- „gens zeer gezwollen was, zoodat wel eenig verschil in „temperatuur kon waargenomen worden, maar toch de „thermometer slechts eene geringe afwijking vertoonde. „Onlangs nochmaals met dat doel uitgegaan, was ik gelukkiger, en zag nu duidelijk op een afstand van 6—10 »vademen van den zeeoever op vier verschillende plaatsen »water tusschen het zeezand uit den grond opborrelen, „dat reeds op het gevoel vrij warm was, en met den ther- vinometer, op drie plaatsen, eene temperatuur van 45,5° G, 195 ven op één van 58,5°C aanwees (bij een warmtegraad van „den dampkring van 25° G., des morgens om 8 uur). vLangs den rand van de rivfer Moïnit te voorschijn vkomende, stroomt het water daarin uit, met uitzondering „van dat, hetwelk de hoogste temperatuur bezit, dat zich „op eene plek tot eene diepte van twee voet verzamelt, „en dan rechtstreeks naar zee loopt; hierin leven twee »vischsoorten: de bekende gaboes en de bolanga. „Het water is helder en heeft een wrangen smaak, het „midden houdende tusschen zuurachtig en ziltig. Ver vin den omtrek ziet men enkel zeezand met Ipomoea'’s „overdekt; tot op eene diepte van twee ellen vond ik „niets anders dan zand. „Waar de rivier zich in zee stort, bestaat de bodem „over eene groote uitgestrektheid uit koraalsteen, die bij „laag water droog loopt. „Ik meende in de nabijheid een eigenaardigen reuk waar »te nemen, maar kon. dien niet nader specificeeren; volgens »mededeeling van inlanders stijgen er alleen na hevige vregens waterdampen omhoog. De Inlanders gaan zich „dikwijls op de diepste plaats baden, vooral bij sakit koedss, „een collectief naam voor allerlei soorten van huiduitslag. „Men beweert, dat waar de rivier vroeger uitwaterde, „op dertig vademen afstands van hare tegenwoordige mon- „ding, het water veel warmer was, maar nadat zij zich „een anderen uitweg heeft gebaand, is de bedding geheel »opgedroogd.” | | voDe heer de Clerq zond bij deze mededeeling eene hoe- veelheid bronwater, benevens een paar flesschen met water uit de rivier Moïnit. Beide soorten werden scheikundig onderzocht en volgen de verkregen uitkomsten hieronder. A. Onderzoek van het bronwater. | Dit water, verpakt in twee flesschen, verspreidde een sterken reuk van zwavelwaterstofgas, veroorzaakt door de ontledende inwerking van slechte kurken, die tot sluiting der flesschen dienden. il 196 Het water is helder van kleur en heeft een zilten smaak; het reageert op Jakmoespapier neutraal; bij verwarming scheiden zich carbonaten van kalk en magnesia, onder ontwijking van koolzuurgas af. Het specifiek gewicht bij 28° G. bedraagt 1,00859. Bij qualitatief onderzoek werden gevonden : chloor, zwavelzuur, koolzuur, kiezelzuur, kalk, magnesia, potasch en soda; benevens sporen van bromium, jodium, iijzeroxydule en organische stoffen. Quantitatief onderzoek. 1. Bepaling der vaste bestanddeelen. - 100 C.C. gelijkstaande met 100,859 grm. water tot droog toe verdampt en bij 120’ CG. gedroogd, gaven 1,4470 grm. vaste stof; of in 1000 grm. water 14,3476 grm. 2. Bepaling van het chloor. 100,859 grm. water gaven 35,2515 grm. chloorzilver, waarin 0,80425 grm. chloor, of in 1000 grm. water 7,9740 erm. 3. Bepaling van het zwavelzuur. 100,859 grm. water gaven 0,1340 grm. zwavelzure ba- riet, waarin 0,04600 grm. zwavelzuur, of in 1000 grm. water 0,4560 grm. 4. Bepaling van het kiezelzuur. 100,859 grm. water met zoutzuur bedeeld en tot droog toe verdampt, gaven 0,0095 kiezelzuur, of in 1000 grm. water 0,0942 grm, 5. Bepaling der koolzure kalkaarde. 100,859 grm. water werden tot op de helft ingedampt en het verdampte water met gedisulleerd water aangevuld. De afgescheiden vaste stof in zoutzuur opgelost, gaf na behandeling met zuringzure en bijtende ammonia en na _ tes 197 verhitting 0,0265 grm. koolzure kalk, of in 1000 grm. water 0,2627 orm. 6. Bepaling der zwavelzure kalkaarde. Volgens 5 zijn in 1000 grm. water 0,4560 grm. zwavel- zuur voorhanden, die zich met 0,5192 grm. kalk tot 0,8752 erm. zwavelzure kalk verbinden. 7. Bepaling van het chloorcalevum. Het filtraat van de in 5 door koking afgescheiden vaste stof, bevatte 0,0857 grm. koolzure kalk, of in 1000 grm. water 0,8477 grm., waarin 0,4747 grm. kalk. Met zwa- velzuur zijn verbonden 0,5192 grm. kalk, zoodat er 0,1555 grm. kalk overblijven, overeenkomende met 0,1110 grm. calcium, die zich met 0,1970 grm. chloor tot 0,5080 grm. chloorcalcium verbinden. 8. Bepaling der chlooralcaliën. 201,718 grm. water gaven 2,5795 grm. chlooralcaliën of in 1000 grm. water 11,7961 grm. 9. Bepaling van het chloorkalium. De in 8 gevonden hoeveelheid chlooralcaliën, gaf 0,5925 grm. kalium- platinum-chloride, of in 1000 grm. water 1,9447 grm., waarin 0,5225 grm. chloorkalium. 10. Bepaling van het chloornatrium. Volgens 8 bevatten: 1000 grm. water aan chlooralcaliën . . 11,7961 grm. Volgens 9 bevatten: 1000 grm. water aan chloorkalium . . 0,5222 » blijven 11,4758 grm. chloornatrium. 11. Bepaling der magnesia. 100,859 grm. water met zoutzuur geneutraliseerd en na verwijdering der kalkaarde, gaven met phosphorzure soda 198 en bijtende ammonia behandeld 0,1285 grm. pyrophosphor- zure magnesia of in 1000 grm. water 1,2740 grm., gelijk aan 0,4590 grm. magnesia. 12. Bepaling van het chloormagnesium. 1000 grm. water bevatten aan chloor . …… 7,9740 grm. hiervan zijn gebonden aan natrium 6,9456 » kalium 0,1552 » calcium 0,1970 1,2958 » blijft 0,6782 grm. chloor, die zich met 0,2295 grm. magnesium tot 0,9077 erm. chloormagnesium verbinden. 15. Bepaling der koolzure magnesia. Volgens 11 bev. 1000 grm. water aan magnesia 0,4590 grm. hiervan zijn verbonden met chloor . . … . 0,3825 » blijft 0,0765 grm. magnesia, die met 0,0804 grm. koolzuur 0,1569 grm. kool- zure magnesia vormen. RECAPITULATIE. 1000 grammen bronwater bevatten: grammen. Chiöórnätiam!:, > „oRrrogo mn A48 » kakrarwoolds „Org Erst OITCBY 0,5225 pat sgaleuum ee ien ndlak oaen wenn sn OR te MAPNBSLUI oo tr Zwawrelzure Kalk, Tee _Koolzure » ree GADE OENE TRE NEN » magmesia V45, Tree Lins ne HRO AED rte nt eenst Wet ende oe Cr Vaste bestanddeelen 14,4008 grm. Bromium . Jodium (zeer geringe) IJzeroxydule . Organische. stoffen . Sporen. SE BEEN EE Ss NS enne”, 199 B. Onderzoek van het rivierwater. Het rivierwater in twee flesschen toegezonden , bezat den reuk van zwavelwaterstofgas, dat eveneens van de ontle- dende inwerking van slechte en oude kurken, die tot slui- ting gebezigd waren, afkomstig was. Het water is helder van kleur en smaakloos; het heeft een specifiek gewicht van 1,00105 bij 28° C. Bij verwarming scheidden zich, onder ontwijking van koolzuurgas, carbonaten van kalk en magnesia af, terwijl de reactie op lakmoespapier, die aanvankelijk neutraal was, nu alcalisch werd. Bij qualitatief onderzoek werden gevonden: chloor, zwa- velzuur, koolzuur, kiezelzuur, kalk, magnesia, potasch en soda, benevens sporen van organische. stoffen. Quantitatieve bepaling. 1. Bepaling der vaste stoffen. 100 C.C. of 100,105 grm. water tot droog toe verdampt en bij 120° C gedroogd, gaven 0,2433 grm. vaste stof, of in 1000 grm. water 2,4504 grm. 2. Bepaling van het chloor. 100,105 grm. water gaven 0,4810 grm. chloorzilver „ of in 1000 grm. water 4,8049 grm., waarin 1,1886 grm. chloor. | 5. Bepaling van hel zwavelzuur. 100,105 grm. water gaven 0,0280 grm. zwavelzure ba- riet, of in 1000 grm. water 0,2797 grm., waarin 0,0960 grm. zwavelzuur. 4. Bepaling van het kiezelzuur. 100,105 grm. water gaven 0,0055 grm. kiezelzuur of in 1000 grm. water 0,0549. grm. 200 5. Bepaling der koolzure kalkaarde. 100,105 grm. water werden tot de helft ingedampt, het verdampte met gedistilleerd water aangevuld, en de afge- scheiden kristallijne massa in zoutzuurhoudend water op- gelost en daaruit de kalk bepaald. Er werden verkregen 0,0015 grm. koolzure kalk of in 1000 grm. water 0,0149 _ grm. 6. Bepaling der koolzure magnesia. De in 5 van kalk bevrijde vloeistof, gaf 0,0080 grm. phyrophosphorzure magnesia of in 1000 grm. water 0,0799 grm., waarin 0,0287 grm. magnesia, die met 0,0815 grm. koolzuur 0,0602 grm. koolzure magnesia vormen. 7. Bepaling van chloorcalcium. De in 5 verkregen vloeistof, waaruit de bij koking af- gescheiden stof door filtratie verwijderd was, gaf 0,0155 grm. koolzure kalk of voor 1000 grm. water 0,1548 grm., waarin 0,0558 grm. calcium, dat zich met 0,0955 grm. grm. chloor tot 0,1591 grm. chloorcalcium verbindt. 8. Bepaling van chloormagnesium. Het in 7 na verwijdering des kalks, resteerende filtraat gaf 0,0290 grm. pyrophosphorzure magnesia of voor 1000 grm. water 0,2896 grm., waarin 0,0625 grm. magnesium, dat met 0,1846 grm. chloor 0,2471 grm. chloormagnesium vormt. 9. Bepaling der chlooralcaliën. 200,210 grm. water gaven 0,5865 grm. chlooralcaliën of in 1000 grm. water 1,9504 grm. 10, Bepaling der potasch. De in 9 gevonden hoeveelheid chlooralcaliën gaf met platinumchloride behandeld 0,0465 grm. kalium-platinum chloride of voor 1000 grm. water 0,23522 grm., waarin 0,0708 grm. chloorkalium of 0,0446 grm. potasch. 201 11. Bepaling der zwavelzure potasch. Volgens 10 bevatten 1000 grm. water 0,0446 grm. pot- asch, die met 0,0456 grm. zwavelzuur, 0,0902 grm. zwa- velzure potasch vormen. 12. Bepaling der zwavelzure soda. Volgens 3, bev. 1000 grm. water 0,0960 grm. zwavelzuur, hiervan zijn gebonden aan potasch 0,0456 _» » blijven 0,0504 grm. zwavelzuur: die zich met 0,0390 grm. soda tot 0,0894 grm. zwavelzure soda verbinden. 13. Bepaling van het chloorsodium. Volgens 2, bevatten 1000 grm. water 1,1886 grm. chloor, hiervan zijn gebonden aan: ealerams won. Wor tong, 0953 magnesium . … … . 0,1846 02799 » » blijven 0,9087 grm. chloor, die met 0,5886 grm. sodium 1,4974 grm. chloorsodium vormen. 14. Bepaling der koolzure soda. Volgens 9, bev. 1000 grm. water 1,9504 grm. chlooralcaliën, » het chloorkalium bedraagt . . 0,0708 » blijven 1,8596 grm. chloorsodium, waarin 0,751 1 grm.sodium, gelijkstaande met 0,9854 grm. soda, hiervan zijn gebonden aan: zwavelzuur. . . . . …. 0,0590 TT ON EK A 7 0,8065 » | blijven 0,1791grm. soda, die zich met 0,1271 grm. koolzuur tot 0,3062 grm. kool- zure soda verbinden. 203 RECAPITULATIE. 1000 grammen rivier-water bevatten : Zwavelzure potasch. D) SOdARLRIA tT zg Chloorsodium . » calcium. » magnesium Koolzure soda. ». kalk. » magnesia . Kiezelzuur . Vaste bestanddeelen. Organische stoffen … BATAvIA, October 1871. grammen. 0,0902 0;0894 1,4974 0,1591 0,2471 0,506% 0,0149 0,0602 0,0549 … 2,5294 grm. Sporen. SCHEIKUNDIG ONDERZOEK — DER KALI-ANGET, EE. POLAK. Twee palen van Wonosobo, de hoofdplaats der afdee- ling Ledok, residentie Bagelen, wordt eene warme bron gevonden, die in eene kleine kloof ontspringt. Deze kloof is gevuld met groote steenklompen, die in den om: trek der bron met een geelachtig bezinksel van ijzeroxyde- hydraat bedekt zijn. Eene breede buis, die het water naar eene nabij zijnde badkamer geleidt, bedekt de bron voor het grootste ge- deelte, zoodat het niet mogelijk was eenige gas-ontwikke- ling waar te nemen. Het water is kleur-, reuk- en smakeloos; het heeft een specifiek gewicht van 1,0019 bij 28° CG, en eene tempera- tuur van 41,2° CG. Junghuhn bezocht in October 1845 deze bron, en vond toen de temperatuur 107,5° Fahr. of 4loG. Na verloop dus van zesentwintig jaren is de warmtegraad-der bron onveranderd gebleven. | Het water reageert op lakmoespapier neutraal; bij ver- warming ontwijkt er veel. koolzuurgas en zetten zich car- bonaten van kalk en magnesia af. Tot droog toe inge- 204 dampt en verhit, blijft de zoutmassa nagenoeg geheel wit, zoodat organische stoffen bijna geheel afwezig zijn. Bij qualitatief onderzoek werden gevonden: chloor, zwa-_ velzuur, koolzuur, kiezelzuur, kalk, magnesia, potasch, soda en iijjzeroxydule. Quantitatief onderzoek. 1. Bepaling der vaste bestanddeelen. 200 GG of 200,58 grm. water werden tot droog toe in- gedampt, gevende, na verhitting bij 120’, 0,5959 grm. vaste stof, of voor 1000 grm. water 1,9029 grm. 2. Bepaling van het chloor. 200,58 grm. water gaven 0,2585 germ. chloorzilver, waarin 0,05748 grm. chloor, of in 1000 grm. water 0,2868 grm. 3. Bepaling van het zwavelzuur. 200,58 grm. water met zoutzuur en chloorbarium be- handeld, gaven 0,0882 grm. zwavelzure bariet, bevattende 0,03482 grm. zwavelzuur, of in 1000 grm. water 0,1700_ grm. 4, Bepaling van het kiezelzuur. 200,38 grm. water, na toevoeging van zoutzuur tot droog toe verdampt en in zoutzuur- houdend water opgelost, gaven 0,0504 grm. kiezelzuur of in 1000 grm. water 0,1517 grm. 5. Bepaling der koolzure kalkaarde. 200,38 grm. water met zoutzuur verzadigd, gaven, na behandeling met zuringzure ammonia en bijtende ammo- nia, bij verhitting 0,0690 grm. koolzure kalk, of in 1000 grm. water 0,5455 grm. | 6, Bepaling der koolzure magnesia. De van de zuringzure kalkaarde afgefiltreerde vloeistof, met phosphorzure soda en ammonia behandeld, gaf 0,1599 grm. pyrophosphorzure magnesia, waarin 0,0488 grm., magnesia, 4 | mrt Eene kee re reads 3 ggn Wed ee ne ne en EE ES ee 205 of in 1000 grm. water 0,2436 grm., vormende met 0,2679 grm. koolzuur 0.56115 grm. koolzure magnesia. 7. Bepaling van het koolzuur ijzeroaydule. 200,38 grm. water met eene verdunde chamaeleon op- lossing getitreerd, gaven 0,00076 grm. ijzeroxydule, vor- mende met 0,00047 grm. koolzuur 0,00112 grm. koolzuur iijzeroxydule, of in 1000 grm. water 0,0060 grm. 8. Bepaling der alcaliën. 200,58 grm. water met zoutzuur geneutraliseerd en ver- volgens met barietwater en koolzure ammonia behandeld gaven 0,2496 grm. chlooralcaliën, of in 1000 grm. water 1,2456 grm. 9. Bepaling der kali. De in 8 verkregen hoeveelheid chlooralcaliën met pla- tinumchloride in overmaat behandeld, gaven 0,0770 grm. kalium-platinum chloride of in 1000 grm. water 0,5842 grm., gelijkstaande met 0,1172 grm. chloorkalium of 0,0740 grm. kali. 10. Bepaling der soda. | De som der chlooralcaliën bedraagt. . . 1,2456 grm. hiervan gaat af voor het chloorkalium . . 0,1172 » blijft chloornatrium — 1,1284 grm. gelijkstaande aan 0,5950 grm. soda. 11. Bepaling van het chloornatrium. Volgens 2 bevatten 1000 grm. water 0,2868 grm. chloor, vormende met 0,1860 grm. natrium, 0,4728 grm. chloor- natrium. 12. Bepaling der ewavelzure kali. Volgens 9 bevatten 1000 grm. water 0,0740 grm. kali, die met 0,0628 grm. zwavelzuur 0,1568 grm. zwavelzure kali vormen. 206 … 13. Bepaling der zwavelzure soda. Volgens 53 bevatten 1000 grm. water 0,1700 grm. zwa- velzuur; wordt hiervan 0,0628 grm. zwavelzuur, die met kali verbonden zijn afgetrokken, dan resteeren er 0,1072 grm., die met 0,0830 grm. soda, 0,1902 grm. zwavelzure soda vormen. 14. Bepaling der kooleure soda. Volgens 10, bevatten 1000 grm. water. aan soda 0,5930 grm: hiervan zijn gebonden aan: zwavelzuur. … . … .… 0,0850 grm. ghloorigt. st: lar uöiico! 08507 cp 0,5557 » blijven 0,2595 grm. die zich met 0,1840 grm. koolzuur tot 0,4435 grm. kool- zure soda verbinden. a RECAPITULATIE. In 1000 grammen water zijn voorhanden: grammen. zwavelzure kali … oaherih evin arbaakedagenak ike bee eo „ 8 soda . je . e e . . . - 0,1908 chloornatrium. do Anld. 0,4728 Koolzure soda. - „afsoe arion 0E2SO ans olkhES pale Wellduglegs. hellaas se OR » MABBESIA … nnee te a Las ) Beerorrdle tig, UU 1 09 ETAE S0E0OGN Kiezelzuur . US ARR 0, 1517 2 ‚2556 gem. Kepone-Keao, Juni 1871. VERHAAL VAN EEN PAAR DIENSTREIZEN IN DE ADSISTENT- RESIDENTIE BUITDENZORG. GEDAAN IN HET NAJAAR VAN 1870, DOOR dr, R. H. C, C, SCHEFFER. Bij besluit van den Gouverneur-Generaal dd. 50 Juni 1870, No, 6, werd mij toegestaan kleine botanische toch- ten te ondernemen in Westelijk Java. Het is bekend dat de flora van dat gedeelte van ons eiland een eenigszins ander karakter vertoont, dan die van de grootste oostelijke helft. Het mag voorzeker vreemd klinken, wanneer ik zeg dat de, bestemming van vele planten van West-Java nog veel te wenschen. overlaat. Westelijk Java is toch het meest door de verschillende botanische reizigers onder- zocht en de flora er van is, op eenige uitzonderingen na, volledig bekend. Dr. G. L. Blume, vroeger directeur van 's Lands Plantentuin te Buitenzorg, later van 's Rijks Her- barium te Leiden, deed gedurende zijn verblijf op Java eene langdurige reis in de Soenda-landen, en bracht toen het ‚materiaal bijeen, dat hem voornamelijk gediend heeft tot de samenstelling van zijne bijdragen tot de flora van Nederlandsch-Oost-Indie, in 1825 ter Lands Drukkerij te Batavia uitgegeven. 208 Neemt men in aanmerking dat verreweg het grootste gedeelte der in deze Bijdragen opgenoemde planten voor de botanische wetenschap nieuw, — dat de hulpmiddelen, waarover de heer Blume beschikken kon, betrekkelijk ge- ring waren, en dat hij al de verzamelde planten in een ongelooflijk korten tijd beschreef, dan voorzeker zal nie- mand het den heer Blume als een gebrek aan ijver toe rekenen, dat de meeste diagnosen in genoemd werk veel te kort zijn. | Vele diagnosen (en dat kan bij de vorderingen der kruid- kunde niet wel anders) passen op meer dan ééne soort en het is vaak onmogelijk om uit de beschrijvingen op te maken, welke soort eigentlijk door den heer Blume is be- doeld. Trouwens, de Bijdragen waren ook slechts bestemd om als voorloopers te dienen van de latere, meer uitvoerige werken van denzelfden geleerde. Blume heeft, (voorzeker komt een deel der verdienste daarvan toe aan Zippelius) met zeer veel ijver gezocht en daarbij had hij een scher- pen blik. Vele der door hem gevondene planten, (een groot gedeelte daarvan was slechts door zeer onvolledige exemplaren, soms door een enkel blad vertegenwoordigd) ontbreken in de na hem door Kuhl en van Hasselt, door Teysmann, Hasskarl, Zollinger en Junghuhn gemaakte verzamelingen. Een enkel, soms zeer onvolledig exem- plaar, in 's Rijks Herbarium te Leiden bewaard, is dus vaak het eenige bewijs dat die soorten werkelijk bestaan. De studie van de flora van West-Java wordt, het zal wel geen nader betoog behoeven, door de bovengenoemde fei- ten zeer bemoeielijkt. Het meest wordt dit gevoeld door hem, die in Indië eene monografische studie van de eene of andere plantengroep onderneemt. Sedert het optreden van den Hoogleeraar Miquel als Direkteur van de genoemde inrichting zijn wel door de vrijgevigheid, waarmede alom de aanwezige doubletten zijn verspreid, de daardoor ontstane moeielijkheden aanmer- | ik IJ een. ded Er en NE 209 kelijk verminderd; sedert dien tijd zijn wel vele der on- volledige beschrijvingen door betere vervangen en heeft ook ’s Lands Plantentuin reden tot dankbaarheid over deze liberale händelwijze, doch de bezwaren konden daardoor niet geheel worden overwonnen. Tot staving van mijn beweren noem ik slechts de on- zekerheid, die, ondanks de geschriften der heeren Blume, Miquel en Oudemans nog heerscht in de bestemming der eiken van West-Java en omtrent het vaderland van som- mige door Blume opgestelde soorten; de verwarring die bestaat in onze kennis van eenige palmsoorten, (bijv. die uit de groep der Arecineae); de veelvuldige vragen die nog rijzen bij de studie van de geslachten Guatteria, Poly- althta, Monoön en eenige der daaraan verwante soorten, uit de anders vrij volledig bekende groep der Anonaceae. Ja, het feit komt voor, dat het niet bekend is of de Ar- disid pentagona A. Dec., die in ’s Lands Plantentuin aan- wezig is, uit Java afkomstig is of wel slechts in China of Japan voorkomt. Voor de oplossing van zulke vragen is een nieuw plaat- selijk botanisch onderzoek van Westelijk Java noodig. Daarbij komen altijd nog nieuwe vormen aan het licht; tevens kunnen vele gegevens worden verzameld omtrent de wijze van voorkomen, de horizontale en verticale ver- spreiding der verschillende plantensoorten en kan de grond gelegd worden voor eene topografische beschrijving der Javasche flora. Met dit doel zijn de hieronder beschrevene tochtjes on- dernomen. Het is niet mogelijk, in een verhaal, dat slechts korten tijd nadat deze uitstapjes ondernomen werden, het licht ziet, een gedetailleerd verslag te doen van de bota- nische resultaten. Het verzamelde herbarium wordt lang- zamerhand met zorg gedetermineerd en eene opgave daar- van zal eerst dan geheel aan het doel beantwoorden, wan- neer het onderzoek van Westelijk Java beëindigd is. In het volgende heb ik dus slechts voorloopig ‘en in ruwe DL. XXXII. 14 210 „trekken. het karakter der flora van de bezochte plaatsen geschetst. a Bekend is het schoone uitzicht dat men op de Oostelijk gelegene bergen heeft, wanneer men zich, iets voorbij de kazerne, op den grooten weg te Buitenzorg bevindt. Men ziet een geheele keten van nu eens hoogere dan weder lagere bergen. In het noord-oosten ziet men den meer vlakken, naar het zuiden zich verheffenden rug van den goenoeng Hambalang, die, eensklaps afgebroken, eene ga- ping in de keten schijnt te veroorzaken, waardoor men den daarachter gelegen goenoeng Karang van Kalapa Noeng- gal zoude kunnen onderscheiden, indien zich vóór die gaping niet een andere, kleine, ronde berg vertoonde, die nog van alle zijden met oorspronkelijk bosch bedekt schijnt. Dat bergje heet goenoeng Pantjar. Meer zuidelijk zet zich de keten wêer voort, hoofdzakelijk onder den meerbeken- den naam van Kendeng-gebergte en eindigt mm den Me- gamendoeng, die door den Geger-bintang met den Pang- rango en met den Mandala-wangi verbonden is. Voor een gedeelte is dat gebergte voor de botanici nog eene terra incognita, en ik had reeds lang het voornemen opgevat, den goenoeng Pantjar eens te bezoeken en van daar uit eenige tochten naar de naburige toppen te onder- nemen. Den goenoeng Hambalang en den kalkberg van Kalapa-Noenggal had ik reeds voor bijna twee jaren, in gezelschap van den heer Teysmann bezocht, en wij had- den daarbij de grootste blijken van hulpvaardigheid van den landheer van ‘Pjiturup, Kalapa-Noenggal en Soeka- radja, den gepensioneerden kolonel Menu, mogen onder- vinden. Ook de streken, die nu door mij zouden bezocht worden, lagen op zijne bezittingen en ik rekende we- derom niet te vergeefs op zijne hulp. Hij had mij reeds vroeger toegestaan op zijne verschillende établissementen te logeeren, | 211 Aanvankelijk was ik in het onzekere, hoeyer mijn tocht zich zoude uitstrekken. De kaart van Buitenzorg door van Staveren kwam mij goed te stade, ofschoon zij mij toch hier en daar in den steek laten moest; men kan toch op geene enkele kaart eene juiste aanwijzing verlangen van de vele voetpaden, die zich in alle richtingen uitstrekken door een onbewoond en woest oord. / De inlandsche planten-verzamelaars van 's Land Planten- tuin hadden menigmaal belangrijke planten van den goe- noeng Pantjar medegebracht; de berg scheen nog geheel met oorspronkelijke bosch bedekt en het was mij niet be- kend, dat hij vroeger met een botanisch doel was bezocht. Ik achtte dus eene reis daar heen alleszins gewettigd. Den 1e September van het vorige jaar des morgens ten 6 ure, vertrok ik te paard van Buitenzorg. De weg was aanvankelijk zeer gemakkelijk. Ik volgde den grooten postweg tot aan den post Tjiloewur, alwaar ik een binnenweg rechts insloeg, die naar de kampoeng Soekaradja voert, waar ik, volgens afspraak, de inlandsche verzamelaars en de koelies, die den noodigen leeftocht en mijne bagage droegen, zoude aantreffen. Deze binnenweg was in het begin zeer slecht, maar werd verder op aan- merkelijk beter en liep voor ‘tgrootste gedeelte langs de kali-baroe. De grond vertoonde eerst die vuurroode kleur, die veel- vuldig in deze streken gevonden wordt, en den landbouwer niet zeer welkom is; later werd de kleur minder rood. Rechts en links van den weg zijn onafzienbare sawah's, slechts hier en daar door de kampoengboschjes afgewisseld. Op eenige plaatsen slechts waren uitgestrektheden onbe- bouwden grond, die dan ook met klein kreupelbosch, meest uit Melastoma en Jambosa bestaande, met de schoone zich daarin slingerende Tefracera Assa Dc. en Gleichenia bedekt zijn. Varens groeien in groote hoeveelheid aan de zeer steile oe- vers der rivier. Ik had gemeend ook hier, even als op bijna 217 alle andere plaatsen, veel Lantana te zullen vinden, doch deze vreemdelingen schijnen zich hier nog niet de heer- schappij te hebben aangematigd. Kwartier over acht uur kwam ik aan de kampoeng Soeka radja aan, waar ik gedurende een korten tijd stil hield. Men had mij verhaald, dat er van daar een goede rijweg bestond naar den goenoeng Pantjar en ik zag dan ook werkelijk een’ weg, dien ik volgde, Hij werd echter hoe langer hoe slechter. Er was zeer weinig afwisseling in het landschap: overal waren sawah's en deze nog wel onbe- plant. Mier en daar zag men de vrouwen bezig om de padi op de kweekbeddingen te kiemen te leggen, terwijl de mannen in dien tijd de volgende beddingen gelijk maak- ten. Men schijnt hier aan het uitzaaien bij korrels (sebar) nog niet te denken en altijd, ondanks de betoogen van den heer K. F. Holle, het uitleggen (tebar) van halmen (rangujan) te verkiezen. ') Daar men van een goeden weg gesproken had, en die, welken wij volgden, zeer slecht was, begon de gedachte dat wij verdwaald waren, bij mij op te komen, en door informatie bij eenige voorbijgangers kwam ik ook weldra te weten, dat deze weg wel naar den Pantjar voerde, maar een goed eind om was. Nog vernam ik van hen, dat er een nader voetpad door de sawah’s en kampoengs bestond. In de nabij gelegen kampoeng Tjibinong werden deze berichten bevestigd en ik vervolgde mijn weg over de ga- lengans der rijstvelden. Ik moest natuurlijk van mijn paard afstijgen en den verderen tocht te voet afleggen. Niet altijd echter liep het voetpad midden door de sa- wah's en na eenigen tijd bereikte ik een dor en heuvel- achtig terrein, dat het best met eene heide te vergelijken is. Het is begroeid met kort gras en overvloedig bezet met 1) Het bezwaar tegen het sebar, nl. dat het wieden daardoor veel moeielijker zoude worden, heeft niet zooveel kracht als men aanvankelijk wel zoude meenen. Immers geeft dit bij den landbouw in Europa niet de minste zwarigheid, en _wan- neer de kweekbeddingen goed zijn omgeploegd is het wieden minder noodzakelijk. he 215 kleine boschjes van kreupelhout. Een nader onderzoek dezer kreupelboschjes zoude wel een interessante botani- sche oogst opleveren, doch daar ik dien dag den goenong Pantjar bereiken wilde, kon ik mij daartoe den tijd niet gunnen. Het veelvuldigst merkt men daarin op soorten van de geslachten Jambosa, Pithecolobium, Melastoma, Agy- neia, Glochidion, verder de Embelia clustaefolia Mio. De Te- tracera Assa De. en een paar Convolvulk slingeren zich door het kreupelhout heen. À De weg werd tusschenbeide weder zeer slecht, vooral daar waar de grond leemachtig is (sama djoega getah, zei- den de inlanders) en de karbouwen het voetpad hadden bedorven. Geheel beslijkt kwam ik dan ook voor de kali Tjikèjas, die daar ter plaatse zeer breed is. Aan bruggen of een ander middel tot overtocht is natuurlijk niet te denken en ik was wel genoodzaakt mij van eenige klee- deren te ontdoen en de rivier te doorwaden. Vlak terrein is bij het doen van botanische tochten veel minder ver- moeiend, dan sterk golvend terrein, maar de onaange- naamheid om een vrij diepe en breede rivier te moeten doorwaden, weegt tegen de moeielijkheden van het berg:- klimmen ruimschoots op. Aan de overzijde der rivier is op korten afstand de kam- poeng Paroeng-kidang gelegen, waar ik gelukkig een paar kalapa-boomen zag, die mij uitnoodigden een korte halte te houden en mij aan het water hunner vruchten te ver- frisschen. Wederom voerde het voetpad door de sawah'’s heen, tot aan de kali Tjiturup, die wel niet zoo breed, maar daar ter plaatse iets dieper dan de vorige was en die wederom doorwaad moest worden. Sawah's en heideachtig terrein met kreupelhout wisselden elkander gestadig af. Tot onze vreugde zagen wij in oostelijke richting den goenong Pantjar al meer en meer in onze nabijheid, of- schoon hij nog door een ravijn van ons gescheiden was. We moesten nog de riviertjes Tjidjajanti en Tjipantjar 214 doorwaden, nog eenige sawahs door en we bevonden ons weder op de helling van den rug, die den Pantjar met den goenoeng Hambalang verbindt. Tegen twee uur na den middag kwamen wij dan ook zeer vermoeid te Fjipanas aan. Er bestaat aldaar een pasangrahan, die om het aanwe- zige warme bad werd gebouwd; naar dit bad worden de pasangrahan en de naburige kleine kampoeng genoemd. Gelegen op de noordelijke helling van den Pantjar, heeft Tjipanas een prachtig uitzicht op de omliggende noorde- lijke bergen. In ’tnoordwesten ziet men den Hambalang, die zich van daar als een kale heuvel voordoet; recht voor het huis, dus noordelijk , den nog dicht begroeiden goe- hoeng Goeha, met de heroemde Goeha Gadjah, die, even als de holen in den meer oostelijk gelegen goenoeng Ka- rang, voor den landheer van Kalapa-Noengal een rijke op- brengst aan vogelnesten levert. Daar voor ziet men den goenoeng Koetawesi, die veel lager schijnt en een gebogen, weinig gegolfden rug heeft. Een kleine berg, eene voortzetting van den goenoeng Pantjar, door een zadel, dat naar schatting slechts p.m. 100 voeten hooger is dan Tjipanas, daarmede vereenigd, is de goenoeng Astana. De Pantjar zelf is meer eèn rug dan een tóp en aan de noordzijde steil afgebroken. Het is dan „ook onmogelijk den berg van die zijde te beklimmen. In de nabijheid van den pasangrahan, (in welken ik een welkome schuilplaats vond, daar de regen eindelijk, na lang dreigen, overvloedig nederviel), is de warme bron, waarvan ik zoo even melding maakte. Niet ver van daar ontspringt ook eene koude; door twee kleine waterleidin- gen komen beide in het daar gebouwde, goed ingerichte bad uit. Den volgenden morgen was ik weder geheel uitgerust en ted 64 üre zetten wij te voet den tocht voort, met het doel den goernoeng Pantjár te beklimmen. Hiertoe fmoet men eerst het zadel dat den goenoeng 215 Astana met den Pantjar verbindt, overtrekken. Van dit zadel, en ook van de lager gelegene punten der helling, heeft men een prachtig uitzicht op de woeste, vol-begroeide bergen Tji-manala, Pasir-ipis en Loehoer. De oostelijke helling van den Pantjar, waar langs het voetpad, dat naar den top voert, loopt, is van onderen reeds geheel kaal gekapt. In de nabijheid vindt men de kampoeng Tjimanala. Reeds ten acht ure hadden wij langs den vrij steilen weg — het noordelijkst punt van den toprug bereikt. Het ge- boomte bestaat vòar 't grootste gedeelte uit Qwuercus- en Ficus-soorten; Podocarpus was niet te bespeuren. Men ver- haalde mij dat er Rasamala (Liguidambar Allingiana Bu.) groeide, doch ik kreeg geen dier woudreuzen te zien. ‘t Is echter mogelijk, dat die boom hier in vroeger tijden bestaan heeft, want het tegenwoordige bosch droeg al de kenmerken van nog jong te zijn. Zelfs aan de west-zijde, waar langs ik een goed eind afdaalde en waar het bosch nog een intact voorkomen heeft, mist men zware boomen bijna geheel. *) De varens waren slecht vertegenwoordigd en ik zag ook bijna geen enkele boom-orchidea; wel drie, nog niet nader bestemde aard-orchideën. Overal was overvloed van struikgewas als onderhout aan- wezig; in de lagere streken veel vermengd met Musa, Elet- taria en 2 soorten van het geslacht Saurauja ; hooger op ver- dwenen deze echter. Onder de groote boomen was eene Cassia (timoriensis?) zeer talrijk vertegenwoordigd. Be- halve Eleltaria zag ik nog andere Scitamineae, verder Aroi- deae, Commelineae, kleine Ficus-soorten, Urticeae, Callicarpa, Rubus, Leea, Derris, ééne Begonia, Orophea en twee andere Amonacede , waarschijnlijk van de geslachten Frivalvaria en Polyalthiad. Het schoonste boompje van het onderste struik- 1) Het is te betreuren, dat het zoo nuttige en duurzame Rasamala-hout binnen niet zeer langen lijd van Java zal verdwijnen en slechts door minder goede soorten zal vervangen worden. Op de meeste plaatsén worden de Rasamala-bosschen roeke- loos gekapt, terwijl daarentegen niets wordt aangeplant. 216 gewas was de Ardisia speciosa ReriNw.; die, met nog twee andere Ardisia-soorten, in vollen bloei stond. Prachtige Pandanus- en Freycineltia-soorten kwamen hier en daar voor, met de Areca pumila Bu. die kleine, schoone éénstammige palm, met zijne vuurroode vruchtjes en de Areca Nengah Bl, die ook hier, evenals dit bij de in den Plantentuin gekweekte exemplaren het geval is, stoelend is. Eene enorme massa Calamus versierde den weg en op eenige plaatsen zag ik eene enkele plant van eene Caryota- soort, die echter, wegens 't ontbreken van bloem en vrucht, niet nader bestemd kon worden. Van den top loopt een voetpad naar Karang-tengah, dat er vrij goed uitziet en ik gevoelde berouw, dat ik niet dezen, vrij wat gemakkelijker weg gekozen had. Op den top is een heilig graf aanwezig, waarbij dan ook door mijne jongens geofferd werd. Den weg naar Karang-tengah volgde ik een goed eind, maakte nog eenige uitstapjes dwars door ’t bosch en ving tegen 10 uur den terugtocht aan. Tegen 11 uur was ik weer beneden. De bodem is aan de helling van den Pantjar eerst be- dekt met kleine, scherpe keisteentjes, die, door dat zij geheel losliggen, het gaan vrij wat bemoeielijken. Verder op is eene taaie klei-soort. Op den top waren duidelijk sedentaire lagen te herkennen, die nu eene horizontale, dan weer eene hellende richting hadden. Het bezorgen van het in overvloed verzamelde herbarium hield mij verder een groot gedeelte van den dag bezig. Door de informaties, welke ik bij de inlanders van de kampoeng Tjipanas had bekomen, was er eene verande- ring gekomen in mijn reisplan voor de volgende dagen. Ik had namelijk het plan een op de kaart aangegeven, oostelijk loopend voetpad te volgen, langs de kampoengs Wangoen, Tjiburum, Rasamala en Tjibadak en tevens den goenoeng Tjiburum, zuidwaarts van de kampoeng van dien naam, te beklimmen. Denzelfden avond zoude ik dan weder te Tjipanas terugkeeren. 217 Bij de inlanders was echter geen kampoeng Tjiburum bekend en, ofschoon ik aan de juistheid van de kaart in dit opzicht niet twijfelde, kwam het mij toch waarschijn- lijk voor dat de goenoeng Tjiburum slechts een kleine, kale heuvel zijn zoude. Daarbij kwam het bericht dat ik, voor Tjibadak te bereiken, de twee rivieren Tjihérang en Tjilungsi moest passeeren, en deze bij den minsten regen in het gebergte tot groote bandjirs aanzwellen; ik zoude dus, wanneer er regen kwam, wat verre van onwaar- schijnlijk was, te Tjibadak moeten overnachten en wellicht een dag verliezen. Ik vatte toen het plan op recht door naar den koffietuin aan den voet van den goenoeng Malang te gaan en dien berg, zoo mogelijk nog denzelfden dag, te beklimmen. Volgens de kaart loopt er een voetpad van Wangoen zuidwaarts, ten westen van twee ongenoemde bergen en tusschen deze en den Pantjar in. Op eene aangename wijze echter vond ik mij hierin bedrogen. Tegen 6 uur dan, de zon was juist boven den goenoeng Astana verschenen, aanvaardde ik de reis. Ik had mij van wat leeftocht voorzien en zeide den bewoners van de kampoeng, die mij zeer behulpzaam waren geweest, goe- den dag. Eerst volgden wij denzelfden weg van den vorigen dag, over het zadel tusschen den goenoeng Pantjar en Astana en ik genoot nog eenmaal het prachtige gezicht dat men van daar heeft op de omringende, dicht begroeide bergen. Zoodra wij echter het zadel overgetrokken waren, volgde onze weg eene andere richting en wel oostwaarts. Het terrein bestaat hier uit eene vlakte, met kort gras bezet, dat aan de eene zijde zich nog uitstrekt langs den goe- noeng Astana, aan de andere naar den Pantjar. Al dalende kwamen wij aan de groote kampoeng Tji- manala. Schoon kwam tegen de vruchtboomen van die kampoeng het donker groen van den Batjang (Soend, Li- moes, Mangifera foetida Lovr.) uit, terwijl met dat donker 218 groen de vuurroode bloemen een scherp contrast vormden. De boom, die het meest aanwezig was, was de arèn-palm. Sawah’s of velden met andere cultuurplanten waren niet aanwezig. Tabak zag ik evenmin aangeplant. Langzamerhand daalden wij al meer en meer, door een moeielijk begaanbaar terrein, door selokans en kleine be- ken, totdat wij aan een grooteren stroom gekomen waren en wel juist op de plaats, waar de beide rivieren Tjilaja en Tjimanala zich met elkâar vereenigen. Daar zag ik ook weder voor 't eerst eenige sawah's. De rivier moest weder doorwaad worden en aan de over- zijde gekomen, bereikten wij langs een hier en daar vrij steilen weg, na een geruimen tijd loopens, de kampoeng Wangoen. Hier zouden wij van den, in zijn soort, grooten weg, dien wij tot dusverre gevolgd waren en welke naar Tji- badak voert, afwijken en een weg zuidwaarts inslaan, die, volgens de kaart, langs de twee ongenoemde bergen naar goenoeng Malang voert. De bewoners van de kam- poeng wisten mij echter aanvankelijk noch van dien berg, noch van den weg daarheen, iets te vertellen. Te Tjipanas had ik gehoord dat de bewoners van Wa: ngoen, wanneer zij in heerendienst in de koffietuinen aan den goenoeng Malang gaan werken, dien weg volgden. Ik haalde dit feit aan en bij het praten van Kebon-kopi ên karèdja-kompani bemerkte ik dat ik op een hun beter bekend terrein was. Een van hen verklaarde zich dan ook spoedig bereid ons den weg te wijzen. De richting van den weg werd mij door den gids als zuidelijk opgegeven, en naar die zijde bemerkte ik niets dan hooge bergen. Reeds spoedig begonnen wij aänmer- kelijk te klimmen op een terrein, dat ik reeds als heide- achtig heb beschreven. Dit terrein werd afgewisseld door een meer weelderig, door en langs bergbeken. De meerdere schaduw, die de lage boomen daar gaven, was ons zeer aangenaam, daar de zon reeds vrij hoog begon te staan en wij geheel bezwêet waren. 519 Duurde niet lang of 'twerd ons duidelijk dat we op onzen tocht geene vlakte, maar niets dan bergen te wach- ten hadden; 't was mij veel aangenamer dan het voor- uitzicht op een weg langs bebouwde velden en kaal ge- kapte heuvels, waar natuurlijk slechts een geringe bota- nische oogst kon verwacht worden. De berg, of liever de scherpe bergrug waar langs wij opklouterden, draagt den faam van goenoeng Tji-manala. Op de hellingen waren hier en daar bebouwde plaatsen, waar het bosch was omgekapt en afgebrand en de ont- ginner djagong, bawang koetjaj en katjang dadap had aangeplant. Het tweede product vindt hoofdzakelijk bij de Chinezen aftrek. Een klein en ellendig huisje strekt den ontginner ter tijdelijke woonplaats en zelden wordt hij daarheen door zijn huisgezin gevolgd. Wij rustten er even uit en vonden er gelukkig wat water. De meening, dat wij slechts den voor ons liggenden berg moesten overtrekken, gaf ons moed en opgeruimdheid om spoedig wêer op te breken en den Tji-mariala te gaan beklimmen. Niet lang echter bleef ik in die meening ver- keeren, daar wij na het bereiken van den top weder eeri’ andere voor ons zagen: Op deze plaats werd ik eem sterken zwavelreuk gewaar. Het was mij echter niet mogelijk te weten te komen, van waar deze zijn oorsprong nam; noch van warme bronnen noch van een krater, noch van fúmerolles was hier iets bekend: De weg was zeer steil; zoo zelfs dat de koelies; die anders zeer vast ter been zijn, herhaalde malen strui- kelden. De tweede top, die voor ons verrees en eigentlijk slechts t hoogste punt is van een zadel tusschen den Tji-manala en een’ derden berg, den goenoeng Loehoer, dräagt den naam van Pasir-ipis en is bijna even hoog als de Tji-ma- nala. 1) Het zadel ligt iets lager dan beide toppen; en 1) Ik had geen barometer medegenomen, @n kon dus niet bepalen op welke hoogte ik mij bevond, 220 wanneer er niet drie namen bestonden, zoude men ze te zamen voor één scherpen rug houden. De goenoeng Loe- hoer is de hoogste van de drie en iets hooger dan de goenoeng Pantjar. | De twee eerste bergen bezitten weinig groote boomen; waarschijnlijk zijn zij vroeger bedekt geweest met rasamala- woud. De rasamala’'s zelve zijn wellicht reeds vroeger gekapt, welk vermoeden bevestigd wordt door het feit dat ik op den verder gelegenen en dus voor den houthakker moeielijk te bereiken goenoeng Loehoer nog dergelijke boomen aantrof. De toppen van Tji-manala en Pasir-ipis zijn met bam- boestruiken bedekt. De grond is overal kleiachtig, soms met scherpe, of afgeronde keisteentjes vermengd. Aan de rechterzijde, dus westwaarts, vloeide in de diepte de rivier Tji-saroewa en aan beide zijden was de helling on- beklimbaar steil, Door ’t dichte bosch hadden wij nergens eenig uitzicht. De vegetatie bestond uit soorten der geslachten Maesa, Carumbium, Gelastrus, kleine Laurineae, vijgensoorten (Ham- bérang en Kiara) en hier en daar een eik. Verder Acan- thaceae, Leea, klimmende Melastomaceae, Rubiaceae, Arto- carpeae, Solanum, 5. Ardisia's waaronder ook de schoone en naar ’t schijnt vrij zeldzame A. pumila Bu., Saurauja, Smilax, aard-orchideën, vele varens, Scitamineae, Compositeae, Bridelia, Piper, Aeschyuanthus, Pandanus, (dezelfde als op den Pantjar) Freycinetia, Aroideae, Menispermum , Impa- tiens, Kurya, Elateriospermum, enz., terwijl ik op den goe- noeng Loehoer nog een schoon jong exemplaar van Dip- terocarpus trinervis Br. aantrof, de eerste van die soort, die ik in het wild zag: verder bestond het geboomte uit Nauelea's, Gordonia, de drie soorten Castanopsis, enz. Van den top van den goenoeng Loehoer afgedaald kwamen wij in een uitgestrekt, vlakker bosch, dat in schoonheid wedijveren kan met de Rasamala bosschen van de hellingen van den Gedé, in de nabijheid van Tjibodas. 221 Nog een korten tijd en we bevonden ons op een der af- gaande ruggen aan de westzijde van den berg. Eensklaps kwamen wij uit het dichte bosch op een open plek en zagen we den koffietuin voor ons. We namen af- scheid van onzen gids, die naar Wangoen terugkeerde, en na een kwartier loopen, kwamen we, tegen één uur na den middag, zeer vermoeid bij den Pasangrahan aan. Mijn plan was om, na een weinig uitgerust en wat ge- geten te hebben, nog den goenoeng Malang te beklimmen, welk plan ik echter moest opgeven, door dat mijn bedienden te vermoeid waren, de gemaakte verzameling ingelegd moest worden en omdat het flink begon te regenen. De door mij zoo even vermelde bergen kunnen dus op de kaart voorzien worden van de namen Tyi-manala en Loehoer, terwijl het heuvelachtige zadel tusschen die ber- gen Pasir-ipis genoemd wordt. De Pasangrahan licht vlak tegen den goenoeng Malang aan, naar het westen toe, en is vrij ellendig. Dicht in de nabijheid ligt de kampoeng Toegoer. Zij is weinig bevolkt, behalve in de tijden van den koffie-oogst; de eenige Europeaan, die daar tusschenbeide komt, is de opziener van Babakan-madang, tot wiens district de koffietuinen behooren. Aan drie zijden is de kampoeng door bergen ingesloten: aan de zuidzijde door den goenoeng Malang, oostwaarts door den voet van den Dimaloehoer en aan den noord- oostelijken kant door den goenoeng Bongkok. Den volgenden morgen wilde ik die bergen beklimmen en ik begaf mij reeds zeer vroeg op weg, onder het geleide van den Committeer der koffietuinen, en een oud man, die de reputatie van een goed bergklimmer en plantkun- dige had. Niet lang behoefden we een voetpad door de koffietuinen te volgen of we kwamen op den goenoeng Ma- lang aan. Deze is eigentlijk weder een scherpe rug, van het oosten naar het westen gericht. Ik ging dien rug geheel langs en overal vond ik het bosch voor 't grootste 222 gedeelte nog intact. De eerste boom, dien ik daar op- „merkte, was de Quercus Junghuhuit Mig. (Q. {agiformis Junen.) Er waren geene vruchten aan (aan later voorko- mende exemplaren vond ik die wel); doch aan de bladeren is de boom gemakkelijk uit alle andere te herkennen. Het blijkt dus duidelijk dat deze soort niet zulk een geringe horizontale verspreiding heeft als de eerste ontdekker wel. gemeend had; want, behalve dat ik in het Buitenzorgsche Herbarium neen Be vond, door Blume op den Salak en den Gedé verzameld en de heer Teysmann noch de heer MHasskarl hebben dien boom daar later gevonden) vormt hij hier bijna het geheele bosch. Wellicht komt hij dus over een groot gedeelte van West-Java voor. Op den goenoeng Malang echter heeft deze boom een andere habitus dan door Junghuhn (Nat. tijdschr. van Ned.-Indië XV, pag. 119 vv. en XXI, pag. 241) beschreven werd en dan ik zelf op den goenoeng Malawar zag. Hij is hier slechts stoelend en vormt niet die koepelvormige holten. De naam is hier Rioeng-anak, naar het voorkomen, als of de moe- derboom rondom door kinderen omringd is. Ook de naam op den Malawar: tjara-anak (uiet ansi Junghuhn t. a. p. schrijft kiara-anak) heeft op dat voorkomen betrekking. Men verhaalt dat het hout zeer goed is en niet door witte mieren wordt aangetast. Het hooge geboomte bestond verder voornamelijk uit Ki-hadji (eene Meliacea, die sterk hout voor vellingen en spaken van wielen levert), Rasamala en Myrtacea. Hier en daar waren geheele plekken met ééne soort varens bedekt, met eene Begonia vermengd. Tegen de boomen klimmen veel meer lianen op en zijn veel meer varens en Orchideae bevestigd, dan in het den vorigen dag bezochte hosch het geval was. Agalmyla's verlevendigden de boomstammen door het helder rood der bloemen en hunne lichtgroene bladeren en de bodem was geheel be- dekt met rotan, varens, Lasianthus en de schoone Ardisia villosa De. B mollss. 225 Toen wij het westelijkste punt van den goenoag Malang hadden bereikt, keerden wij terug en we kwamen weldra aan den weg, langs welken wij waren opgeklommen. Een voetpad, dat in zuid-oostelijke richting loopt, werd door ons gevolgd en spoedig kwamen wij op den Dimaloehoer, die iets hooger dan de goenoeng Malang en door een vrij hoog zadel daarmede verbonden is. Deze is weder een vrij scherpe rug en van veel grooter uitgebreidheid dan de Malang. De rr ben is ongeveer Z.-0. De vegetatie bestond hier nagenoeg uit dezelfde boom: soorten als daar, echter gemengd met Poespa en den Po- docarpus latifolius Bu, welks hout hier voor het maken van balken zeer ee is. Ook hier voerde de Quercus Junghuhniù Mie. weder de opperheerschappij en hier waren van deze soort ook andere exemplaren, die den eigenaardigen habitus van die op den Malawar vertoonden. Nog merkte ik op Areca pumila Bu., Pinanga Kuhlü Bu, de Langkab (Arenga obtusifolia Mart. echter slechts in jonge exempla- ren) en eenige Laurineae b.v. de hoeroe madang met zijne welriekende bladeren. Lage en armoedige boomvarens kwamen hier en daar voor. Het scheen mij toe als was ik in een uitgestrekt hoogland, geheel met oorspronkelijk bosch begroeid en met hooge en scherpe ruggen doorsne- den. Het strekt zich langs de bergen Malang, Dimaloe- hoer, Bongkok en Kendang uit tot den Megamendoeng. „Aan het noordelijkste punt van den rug daalden wij weder een goed eind naar beneden en aan den rand der koffietuinen hadden we een schoon uitzicht op de bergen noordwaarts van ons gelegen. Recht voor ons zagen wij den goenoeng Karang, daarvoor, doch zich verder weste- lijk uitstrekkend den kf dichter bij ons, van n.o. naar z.o. de drie bergen Tjimanala, Pasir ipis en Loe- boer, noordwestelijk den goenoeng Pantjar en een wei- nig ten oosten daarvan den goenoeng Astana, gemakkelijk te herkennen aan het korte geele gras, dat op zijne hel- ling groeit. | 324 Niet lang konden we ons echter hier ophouden en we gingen zuid-oostwaarts, eerst door een koffietuin, die zich op den voet van den goenoeng Bongkok uitstrekt. Deze berg is hooger dan de vorigen en zijn rug is in het z.-0. het hoogst. De vegetatie is hier weder bijna dezelfde als op de twee vorige bergen. Boven, dicht bij den top of het hoogste punt van den rug, treden echter geheel andere mossen en va- rens op en zag ik twee Vaccinium en twee Rhododendron- soorten, waaronder de A. javanicum. Overal is het dicht begroeid en tot op den top toe vindt men groote boomen, o. a. Quercus Junghuhnii. Van dezen boom vond ik hier ook vruchten. Gaarne zoude ik in oostelijke richting zijn voortgegaan . naar den Kendang en den Megamendoeng, doch ik ver- nam dat voor zulk een tocht een paar dagreizen vereischt werden. Van kampoengs is op dien weg geen sprake, en mijn voorraad was riet berekend op zulk een verre reis. Kippen noch rijst waren er te Toegoer te bekomen; niets anders dan katjang-olie. Ik moest dus terugkeeren, mij zelven echter belovende spoedig een tocht van den Malang naar den Megamendoeng te maken. Tegen den middag kwam ik weder te Toegoer aan, waar ik den nacht doorbracht. Den volgenden dag waren wij vroegtijdig op reis naar huis en kwamen over den goenoeng Gulis, en den Tji-èsek, weder op den grooten weg tusschen Gadok en Luwi-malang. Ik vond daar mijn paard, dat mij dienzelfden dag nog te Buitenzorg bracht. Den fOden October had ik weder gelegenheid mijne tochten te hervatten. Zooals ik boven aanmerkte schijnt het in de vorige maand bezochte hoogland zich tot aan den Megamendoeng uit te strekken, en ik vond het niet onbelangrijk dit hoogland ook van eene andere zijde te onderzoeken. 4 te to GE Eenige wandelingen, met de koffietuinen van het land Tjipamingkis als punt van uitgang, kwamen mij daartoe het doelmatigst voor. De huurder van dit uitgestrekte en schoone landgoed, de Luitenant-chinees van Buitenzorg Tan Goan Piauw, had mij welwillend een verblijf op zijne établissementen toegestaan en was mij in ’t geheel zeer behulpzaam bij mijne nasporingen. Tot Tjibinoeng volgden wij den grooten weg en sloegen daar rechts den. binnenweg in, die langs Tjiturup naar ‘Pjilungsi voert. Van daar loopt een in den drogen moes- son zeer goede weg naar Pjipamingkis. Nog denzelfden dag kwamen wij, na een weg van == 55 palen te hebben afgelegd, te Djonggol, het voornaamste rijst-Établissement op genoemd land; aan: Na aldaar overnacht te hebben, vertrokken wij den volgenden morgen vroeg naar de koffietuinen en wel naar het 18 palen zuidelijker gelegene Singa-wenang. Is men het oude landhuis van Ffipamingkis voorbij, dan ” verlaat men den rijweg en komt men, langs een voetpad dat echter zeer goed te paard kan bereden wor- den, spoedig in de schoone vallei der rivier, die zijnen naam aan het landgoed geeft. Schilderachtig kronkelt zich de stroom door cúafzienbare sawah's, in de verte aan alle zijden door hooge en dicht begroeide bergen omringd. De galangan’s waren alle op nieuw in orde gebracht en de _sawah's. wachtten slechts op de beplanting. Had men thans de gelegenheid op te merken, hoezeer men hier eene zorg vuldige bewerking: der sawah's op prijs stelt, en was het den mij vergezellenden landheer natuurlijk aangenaam daarop te kunnen wijzen; voor hem, die minder op het voordeel let, verhoogde de tegenwoordige toestand der rijst- velden het schoon van dit landschap niet. Zelfs zoude het eentoonig en kaal mogen heeten, wanneer miet de natuurlijke ligging reeds zoo fraai was, en de eindelooze kronkelingen van de Pfipamingkis en ‘het levendige groeu van de hier en daar verspreide kweekbeddingen eenige afwisseling aanboden. DL. XXXII. {5 226 Heeft men echter de vallei: van de Tjipamingkis ach- ter zich gelaten, dan verdwijnen de sawah’s voor ‘t grootste gedeelte en ziet men stechts onontgonmen streken, met laag kreupelbosch en kort gras begroeid, om zich henen. Ruime gelegenheid tot ontginning is hier voor hem, die, door 't landgoed in eigendom te bezitten, of door een huurcontract voor vele jaren, het vooruitzicht heeft zelf de vruchten van zijn’ arbeid te zullen plukken. Eene thee- plantage zoude hier waarschijnlijk goede winsten afwerpen. In de hoogere streken is veel onlangs ontgonnen, het- geen duidelijk zichtbaar was, toen wij de plaats van onze bestemming naderden en uitgestrekte nieuwe koffietuinen moesten passeeren. Na eenige palen door deze en andere koffietuinen ge- reden te zijn, bereikten wij het schoon gelegene Singa- wenang, en namen wij onzen intrek in de net ingerichte pasangrahan. Deze ligt op den top van een pas kaal gekapten heuvel, „en in de nabijheid van een groot koffie-établissement. De tegenwoordige landhuurder, gedachtig aan het: women est omen, heeft den vroegeren naam van het établissement (Poentjak-larang) veranderd en er meer eigenaardig den tegenwoordigen Singa-wenang aan gegeven. Den S5den October was ik voldoende van mijne vermoet- enissen bekomen, om mijne botanische wandelingen te beginnen. | Eerst volgde ik een goed eind een pad, dat van daar loopt naar de kampoeng Tjimatjan, gelegen in de Prean- ger-Regentschappen, aan de helling van den Mégamendoeng. Dit pad wordt, volgens de daar bestaande verhalen, ge- bruikt voor den clandestienen uitvoer van gouvernements- koffie uit genoemde residentie. Het loopt geheel door. oor- spronkelijk bosch. De boom, die zoowel door zijn habitus als door zijn menigvuldig voorkomen het eerst de opmerk- zaamheid trekt, is hier alwéer de ‘Pjara-anak (Quercus Junghuhnii Mig. zie boven). Ik geloof dus met eenige to 27 zekerheid te ‘mogen stellen dat deze boom op de geheele ‘groep bergen, tusschen den goenoeng Malang en den Mé- | gamendoeng, dus ook langs den. rug van den Kendang, voorkomt. Verder wordt daar veel aangetroffen een groote boom met kurkbast, door de inlanders marémè genaamd en door mij nog niet nader bestemd. Groote boomen, die menigvuldig in dit bosch worden aangetroffen, zijn: de gewone poespa, kihioer (Quereus sundaica Bu.?), Quer- cus turbinata Br., Quereus (Lithoearpus) javensis Mio. eene Podoearpus-soort en anderen. De Areea Nenga (ngingè) Br. vertegenwoordigde hier, met eene tamelijk hooge Caryota- soort (Saraj) en talrijke rotans, de orde der palmen. De schoone bloemen eener Ardisia verlevendigden het onder- hout. De bergrug, waarop het genoemde voetpad zijn hoogste punt bereikt, heet goenoeng Sesepan. Op den rug gekomen, volgde ik een westelijk loopend pad, dat over dien geheelen rug heen loopt, en kwam ik weldra weder in het boschrijke heuvelland, dat een gelijk voorkomen heeft als dat waarin zich de Bongkok en Di- maloehoer verheffen, en dat daarmede wel een enkel bosch zal uitmaken. Aan de andere, oostelijke zijde van het voetpad verheft zich de berg Koetjang. De eerste top, dien ik in dat hoogland bezocht, was de goenoeng Handjoewang. Door een klein zadel is de Handjoewang gescheiden van den steilen goenoeng Batoe; een derde top, dien ik daar bezocht, is de goenoeng Semoe. Op al deze bergen draagt het bosch hetzelfde karakter. Overal is weder de Quercus Junghuhmnii Mia. de toongevende soort. Rasamala komt hier en daar voor, doch het schijnt dat deze hier reeds zijn hoogste grens bereikt heeft. Lage boomvarens (van =E 4 voet hoog) kwamen hier en daar voor; eiken en Castanopsis-soorten waren in groot aantal voorhanden. _ Anonaceae , Sizygium- en _Jambosa-soorten, Pandanus, de klimmende Agalmyla’s, Pothos, Piper, Frey- cineltia- en Cissus-soorten voltooiden het karakter van het 228 woud. Het onderhout is samengesteld uit Rubiaceae, M- cuss Cyrlandraceae , Urtieeae, Callicarpa, Araliaceae , Euphor- biaceae, Solanum, Acanthacede, Polygala, Seilamineae en an- dere planten; Varens en Begonia-soorten, de Ardisia villosa” RoxB., Commelineae, Plantago, Lycopodiaceae en vele aard- Orchideae vinden daaronder eene welkome groeiplaats. Op de. boomen vele Orchideae, eene Rhododendron-soort, die echter niet bloeide; van hunne takken afhangend Usnea’s, om hen heen zich slingerend talrijke klimplanten, en ein- delijk, op hunne wortels parasiteerend, de interessante Balanophora’s ; overal welige plantengroei, en uitmuntende gelegenheid tot botaniseeren. Met een ruimen oogst keerde ik dan ook naar Singa-wenang terug. Den volgenden dag wandelde ik door de koffietuinen, bijna tot aan de plaats, waar de rivier Fjipamingkis haren oorsprong heeft, en ik was besloten de eveneens daar ont- springende Tjiseroewa, die zich verder op in de Tyipa- mingkis ontlast, te volgen. Ofschoon dit voorzeker geen gemakkelijke weg. was, gaf ik daaraan toch de voorkeur, wijl ik meende daar eene eenigszins andere. vegetatie te zullen aantreffen. We moesten ons echter, hier en daar het kreupelbosch kappende, zelven eenen weg banen. Met recht mag dit terrein het gebied der Aroideae ge- noemd worden. In de halve duisternis, veroorzaakt door het dichte hout, in de vochtige en warme atmosfeer en in den natten, humusrijken grond vinden zij daar eene uit- stekende plaats. Scilamincae kwamen ook, hoewel in ge- ringer aantal, voor. Zeer jammer was het dat eene Uvaria, die daar menigvuldig voorkomt, geene bloemen of vruchten droeg en daardoor niet nader kon’ bestemd worden. Spoedig echter kwam er aan dit terrein een einde en begonnen wij, eerst langzamerhand, later langs steile hel- lingen, te klimmen, tot bijna aan de plaats waar de Fji- seroewa een vrij hoogen en schoonen waterval vormt. Het bosch verkreeg hier wêer een gelijksoortig karakter als dat, hetwelk in de vorige dagen bezocht was; weder verhieven 4 zich hier en daar meer of min steile heuvels, soms door zeer diepe ravijnen gescheiden. Vier van die heuvels, deu goenoeng Lutik, den goenoeng Pasir halang, den goenoeng Tjiseroewa en den goenoeng Sangar bezocht ik dien dag. De hoogste daar voorkomende boomen waren weder poespa, rasamala en eikensoorten; de tweede was hier in ruimer aantal, dan in de den vorigen dag bezochte streek, aanwezig, terwijl ik tot mijne groote verwondering geen enkel exemplaar van de Quereus Junghuhniù® vond; daaren- tegen wel. Laurineae, Hchinocarpus, Elaeocarpus en wilde kastanjes. Pinanga Kuhlii Bu. en Areca Nenga Br., kwa- men hier beide stoelend voor, de eerste echter meer op de droge hellingen der heuvels, de laatste op meer voch- tige plaatsen, in ravijnen en op de laagste punten der zadels tusschen de toppen. De Pinanga javana Bu. (han- djawar) komt ook tamelijk veel voor. In ’t algemeen staan de grootste boomen op de toppen der heuvels en zijn de lagere streken en de hellingen met kleiner geboomte, kreupelhout en veel rotan bedekt. Meest- al waren de stammen der hoogere boomen glad en met weinig épiphyte Orchidene en slingerplanten bedekt. On- der de laatsten verdient een klimmende bamboe-soort (b. tjangkaré) met zeer lange stengels bijzondere vermelding. Hier en daar slechts zag men een groot exemplaar vau de Caryota maxima Bu. (Soewangkoeng). De zeldzaamheid van deze palmscort wordt veroorzaakt door dat de nog jeugdige planten veel doorde bevolking worden weggehaald om het hart te eten. De grootere exemplaren worden vaak omgekapt, om ze te gebruiken ter vervaardiging van eene soort van manden of koffers, door de Soendanezen Soem- boel genaamd. Ctssus-soorten zag ik hier en daar op voch- tige plaatsen; verder nog eene fraaie Cyrtandra, Araliacene, Polygala, Melastomaeceae, Pandanceae, Orophea, verscheidene aard-Orchideae, Pavetta, Lasianthus en andere Rubraceac, Commelineae, Ardrsta's, Sauravia, Choranthus, Urticeae, Co- leus, Piper, Polygonum en eenige Scitamincae. Tot mijne verwondering zag ik geene Balanophora's. ko 250 Den 5den October was ik 's morgens weder vroeg op weg; Rawa-tjangkoewang }), op + 9 palen westelijk van Singa- .. E wenang gelegen. De weg loopt aanvankelijk door en langs ik wilde dien dag een bezoek brengen aan de zo. de koffietuinen ; later komt men in een meer onbebouwd, met kort gras en kreupelbosch begroeid terrein, en eindelijk, in de nabijheid van de kampoeng Rawa-tjangkoewang, door een uitgestrekt alang-alangveld. Slechts eene kleine ontgonnen plaats, met tabak en bawang koetjai beplant en toebehoo- rende aan de bevolking, is aldaar aanwezig. De zg. Rawa-tjangkoewang, die eigenlijk geene rawa is, maar eene uitgestrekte, bijna effene vlakte, met zwaar bosch begroeid, ligt tusschen den goenoeng Boender, den goenoeng Goentoer en andere hooge bergen in, en het is zeer waarschijnlijk dat de vallei, door de zg. rawa inge- nomen, in den regentijd de verzamelplaats wordende van het van die bergen afloopende water, moerassig wordt, en aan die omstandigheid haren naam ontleend heeft. Voorzeker is het wel de plaats, waar uit den geheelen omtrek de vegetatie het krachtigst is. Aan den ingang van het bosch vindt men nog eenige koffietuinen, en zelfs is hier en daar in het bosch een plek,-die van het kreu- pelhout ontdaan en met koffieboomen beplant is. Een bosch op een vlakte wordt in het Buitenzorgsche weinig meer aangetroffen, daar effene terreinen wel het eerst voor ontginningen in aanmerking komen. Dit is echter niet de eenige reden, waarom een botanisch onder- zoek daar gewoonlijk goede resultaten oplevert; zulke ter- reinen zijn, door dat het water den goeden grond minder wegspoelt dan op hellingen, ook vruchtbaarder en @r ko- men op dezelfde oppervlakte een grooter aantal soorten voor dan. ergens anders. Van het eene einde tot het andere is het bosch door cen voetpad doorsneden. Behalve dat dit dienstig is voor 1) Tjangkoewang, sund. —= Pandanus furcatus Roxs. 251 ken, die de bosch-producten verzamelen, is het ook de meest gebruikelijke weg van daar naar de kampoeng Tji badak (zie pag. 217). ek Weder vond ik in dit bosch geen enkel exemplaar der Quereus Junghuhnii. Deze bewoont dan ook hoogere stre- ken dan de Rasamala, die daar nog u voldoende hoeveel- heid wordt aangetroffen en zij schijnt het middenste ge- deelte van het gebied der eiken te bewonen. Wilde kas- tanjes, verscheidene eiksoorten als: Q. sundaica Bu., Q. lineata Bu., Quereus (Lithoearpus) javensis Mro., worden daar in groot aantal aangetroffen. Veel meer dan in de bos- schen die ik den vorigen dag bezocht, vindt men hier slingerplanten : Freycinellia's, eenige Cissus-soorten, Cueur bi- laceae, Aeschynanthus, Piperaceae, Pothos en Scindapsus-soor- ten, Melastomaccae, Paratropia's, de tjangkoré (zie pag. 229) Calamî en Plectocomia, Uvaria's slingeren zich om de lijn- rechte stammen; vele Orchideae, Lichenes, Jungermannieae, mossen en varens bedekken het door die lianen nog niet ingenomen gedeelte van, stammen en takken en in het bovenste gedeelte vinden MFagraea's, Rhododendron's en Vac- cinium eene welkome plaats. Onder de vele struiken en kruidachtige planten, die het onderhout vormen en den bodem bedekken, noem ik Begonia-soorten, Acanthaceac, Paratropia's, Medinellu's en andere Melastomaceae, Ficus- soorten, Callicarpa, Solanum, Ardisia, Jambosa, Oyrtandreae, Celastrus, Conophallus, Arisaema, Urtaceae, Sauravia (de kilèho; zij heeft hier eene goede reputatie als middel te- gen dysenterie), Rubiaceae, waaronder Lasianthus en Mus- saenda, Commelincae, en nog een groot aantal andere plan- ten, wier opsomming bij eene latere gelegenheid hare plaats mogen vinden. Nog komen in dit bosch voor Wcehinoearpus Sigun Br., Bisschoffta javanica Br., (waarvan het hout, Kajoe-Gadok veel gebruikt wordt bij het bouwen van rijst- schuurtjes) en eene met zware stekels bezette Flacourlia. Aan het noordwestelijke einde van de Rawa:tjangkoewang is eene opene plaats, waar hiet bosch ten dienste van de 252 tabakskultuur der inlanders gekapt is. Langs denzelfden weg, hier en daar nog kleine uitstapjes rechts en links makende, keerden wij naar den pasangrahan te Singa-we- nang terug. Den volgenden dag deed ik van daar een uitstapje in oostelijke richting. Hoewel de geheele weg liep door kof- fietuinen en wij dien te paard aflegden, had ik toch gele- genheid verscheidene merkwaardige planten te verzamelen. Op vele plaatsen namelijk waren nog gedeelten van het bosch, dat een paar jaren geleden nog bijna den geheelen rug tot aan kampoeng Djawa bedekte, ongeschonden ge- bleven en de aan de randen voorkomende boomen droegen, door dat zij meer van lucht en licht konden profiteeren, overvloediger bloemen en vruchten dan gewoonlijk in een dicht bosch het geval is. Eiken en rasamala schijnt wel 't hoofdbestanddeel van het gekapte bosch uitgemaakt te bebben. Echter kwamen ook vele Artocarpeae voor, onder allerlei vormen, soms met groote roode of witte vruchten die in kleine trossen van de takken afhingen; dan weder met talrijke onaanzienlijke bruingrijze vruchten, op dichtverwarde takken aan den stam geplaatst. | De inlander heeft over 't algemeen veel vatbaarheid. om de indrakken van vormen te ontvangen, en van daar ook dat hij de menigvuldige MFicus-soorten in vrij natuurlijke groepen verdeelt; wellicht valt die groepeering samen met onze, meer kunstmatige indeeting. Dat alle deze groepen te zamen een geheel uitmaken, hiervan komt echter het denkbeeld niet bij hem op. Ook wele Laurtneae waren hier en daar blijven staán, ook Nawuelca-soorten, Symplocos, Carumbium, Rottlera's, Viter. Paralropia's, Monoön, terwijl ik hier voor 't eerst de hooge Neesia allissima Br. in ’t wild zag, waarvan de groote, thans opengesprongene vruchten in groot aantal op den weg verspreid waren. Van de drie soorten wilde kastanjes zag ik ook enkele exemplaren. Een paar Vaceinfum-soorten 255 kwamen hier en daar op de boomen voor en eenige Mal- vaceae vertoonden op lichtere plaatsen hare schoone bloemen. De kampoeng Djawa is + 10 palen van Singa-wenang verwijderd. De weg daarheen loopt, zooals gezegd is, bijna geheel oostelijk en langs een heuvelrug; van daar uit heeft men bijna overal een prachtig gezicht, zoowel op de bergen van Tjipamingkis als op die van Krawang en op den Mégamendoeng en den Gedé. De beide volgende dagen werden gebruikt voor den terug- tocht naar Buitenzorg, over Djonggol, Tjilungsi, Tjiturup en Tyibinoeng. … ene 4 Ke beren hs it EDS, 100%, 00d «lj (jo euh Tr and A19 drsrasold snroodse aret asstenlg as n HE 0 ngb 00 poanis N : p y ” de m vl 5 | B 7 p dE EL bi 6 ROC AL alang Ot oi ël. BVZ hj d Wir EE, an ‚e hiaaron el6oo8 rgoof siasdassb wauw U ranke ror | pe p d " . 1eab.rrerzanrlevood, naan Fgael „ua aúloiz00 Jaadag aid wi / haoed B pr ie godemoosdoisag gisdosig aso Ierarg. nad, og naad uu ' E .f A Î : N «pad pb Ms ke - s ie anas gars ab qe BIAB GH KAG noad 9b Li « f E 5 K md EN jp NE B hha) 19-09 DAMEN MEDNEN aob_ go \ H _ f pe vir dn DP anrae út ALD Á np 100 Harrr De ETAT MIA RUI bad nil ni afl li Die Li te att k es, tenaoluk-, lopgnopd Tov, «TORAH "60: 3do03 Kad aon Kij bas € Re ig Eh A A Ep p rede nt AD A PE 5 s: : pj. vig 7 $ ’ ' Pel oi „des neit EE Pe. . en & Aes, î VERE GEen DE Ei IN 4 f ° Es * Pr Tj k ' zake, d oge a. hiene nt bie & teit 5 Je Ko En 7 7 NES NN Ee Pa B 6 arie If 4 Ee ' Le k 3 a, î d f f ke ri i ik de Ús A PE EN DT EE oee A eh VR cls ug é | EN Zos p à al » x Ò ra ve _ ; & de sn an Sn ê Ki N La - der - « hal we ) zé vb sl LE Ee es s bi, ie NN VK mk ph EK 103 5 ke * E ie ve M ne ; p E « _ £ rs TEA nn el k pere dl id Wekt WEL É X En : 9800) 7.5 7.4 7.4 Te: Zuurstof siuoripuper 1907 ad Lt en 49.5. Bij verhitting, op 120°, met een overmaat van rookend jodwaterstofzuur, in een gesloten vat, wordt de bornesit, even als dambonit, ontleed in jodmethyl en in dambose. naer En 257 ie Er is dus een nauw verband tusschen deze beide licha- men, en dit wordt nog belangwekkender, wanneer hunne verhouding tegenover gepolariseerd licht wordt waargeno- men. Men ziet dan, dat dambonit geen werking uitoefent op het gepolariseerd licht en dambose evenmin. Bornesit daarentegen oefent een sterke rechtsdraaiing uit, die, voor soda-licht en voor een lengte van 10 cen- timeters, 52° bedraagt (voor diezelfde omstandigheden is de draaiing van rietsuiker 66.4). Doch de dambose, die bij de splitsing der bornesit ontstaat, heeft ook geen draaiend vermogen. Uit deze feiten leid- ik af“ dat, zoowel dambonit als bornesit, moeten beschouwd worden als dambosaten van methyl. Maar terwijl dambonit en dambose, die geen draaiend vermogen hebben, overeenkomen met de formules G* HS O6 en GE He O6, schijnt de combinatie van twee moleculen dambose 2 (C° H° O®) aan de bornesit een draaiend vermogen te geven, dat weder verdwijnt bij de splitsing door waterstofzuren. De formule moet dus ge- schreven worden C!'& H!* O!2 en de ontleding: Gie Hit Ola de HI C2 HPL 4-2 (CO HS OP). SCHEIKUNDIG ONDERZOEK VAN ARTESISCH PUTWATER TE CHERIBON, DOOR JJ, B. Nagelvoort. Op de aloon-aloon vóór de woning, van gouvernements- wege, van den regent van Cheribon werd op den 2den Mei 1864 een begin gemaakt met het boren van eenen artesischen put, op ruim 180 meters afstand en nagenoeg gelijke hoogte met het vlak der zee. Deze werkzaamheden leidden niet tot het gewenschte resultaat. Dit, zoowel als een ongeval met de boorwerktuigen, was de reden dat op den 50sten December daaraanvol- genden, op een diepte van ruim 128 meters, volgens het journaal der werkzaamheden, berustende op het bureau van den E. A. W. ingenieur alhier, (waar deze en latere bijzonderheden, tijdens de boring, aan ontleend zijn) op harde blauwe klei, de arbeid gestaakt werd. Aangezien er een begin gemaakt wordt om het nog aanwezige boorgat te sluiten, meen ik de gelegenheid niet voorbij te moeten laten gaan om een zekere hoeveel- heid van het water te verzamelen en er een analyse van 239 te maken. Er werden wel is waar tot dit doeleinde, tijdens de werkzaamheden, op den 8sten Augustus 1864 reeds 6 fl. water verzonden, maar daar de resultaten van een mogelijk ingesteld onderzoek mij onbekend zijn, kunnen deze gegevens misschien als controle, over dit tijdsverloop, dienen. Misschien is het verder niet onbelangrijk hier te rele- veeren, dat eerst op een diepte van 49.65 meter, een weinig water uit de boorbuizen begon te vloeien, hetgeen later, op een diepte van 75.6 meter, nog slechts 100 liters per 5 minuten bedroeg, en nog later, op 77,54 meter, gedurende een tiijdsruimte van 10 minuten, 100 liters opleverde. Er is bij de vermelding van deze laatste opgaven in het journaal sprake van een ontwikkeling van een reuk-en sma- keloos gas. Zoude dit evenwel toch koolzuur geweest zijn? De in het uitvloeiende water ondergedompelde thermo- meter wees, op verschillende tijden, zoowel na maanden lange droogte als in dezen W. moesson constant 55.5° G, bij de gemidd. luchttemp. van 28° CG. Het 1s reukloos; na bezinken helder; smaakt zilt; rea- geert zwak alcalisch tegenover lakmoespapier; heeft een soortelijk gewicht van 1.00489 en houdt in 1000 G. CG. 7,09 (bij 180° G. verhitte) vaste bestanddeelen opgelost. Zwavelzuur heb ik er slechts in uiterst geringe hoeveel- heden in kunnen aantoonen }). Sporen van jodium worden onmiddelijk herkend in het alcoh. uittreksel van een residu van 5 kilogram water ®). 1) In 1000 C. C. tot op !/, verdampt, ontstond door bijvoeging van Ba Cl in het aangezuurde water, na geruimen tijd, op enkele plekken van den bodem van het bekerglas, een zeer gering wit aanslag. 2) De, ter oplossing van het, door NO4 houdend salpeterzuur uit- ‚gescheiden jodium, aangewende chloroform bezonk vermiljoenrood gekleurd. Jodamyl ontstond dadelijk na een oxydatie door middel van overman- gaanzure potasch oplossing (1 op 2000) in de vooraf met stijfselpap gemengde vloeistof, 240 Koolzuur, salpeterigzuur, phosphorzuur, ijzeroxydule en ammonia kwamen in, zulke uiterst geringe hoeveelheden in het water voor, dat hunne respectieve reacties, in een tot op een tiende verdampte hoeveelheid van de te onder- zoeken vloeistof uitbleven. t) In een restant van 5 kilo- gram zijn zij aangetoond. Sporen van aluinaarde zijn niet opgezocht, omdat ik geen zilveren schaal, ter indamping van een aanzienlijke hoeveelheid vocht, tot mijne beschikking heb. De organische stoffen zijn opgespoord door indamping van 100 GC. GC. in een glazen retort tot droog, welke droge massa, bij gloeiing, donkergrijs gekleurd werd. Bij benadering zijn zij bepaald volgens de methode van Pettenkofer. Hiertoe werden verbruikt 40 C. G. van een overman- gaanzure potaschoplossing, 1 op 1000. (Nauwkeuriger gezegd waren in 700 C. C. water opgelost 0,6925 gram gekristalliseerde overmangaanzure potasch.) De met ver- dund zwavelzuur van 1.15 soortelijk gewicht, één druppel op iedere. 10 G. G., aangezuurde vloeistof, werd tot 89 à 90° GC. verwarmd. _— In het bezinksel zijn bij 180 X vergrooting, microscoop Nachet, gevonden de volgende Diatomeën: (voor zoo verre ik deze bestemmen mag met de mij ten dienste staande hulpmiddelen in: Hartings het microscoop, enz. 1848, id., de bodem onder Amsterdam 1852, Starings, De bodem van Nederland). Navicula formosa Grej. Cymbella gastroïdes Kg. Navicula gracilis Ehr. Ik meende evenwel geen vrijheid te vinden om dit ge- deelte van het onderzoek over te slaan, en vraag daarom 1) Voor ’t phosphorzuur was de reactie met molybdeenzure ammo- niaoplossing eerst merkbaar na ruim 8 uren rust, alleen als een geel aanslag tegen de wanden der reageerbuis. 241 de aandacht voor de opmerking of in hun voorkomen alleen reeds een ander bewijs gelegen kan zijn, dat de bodem van dit gedeelte van Java in vroegere tijden (tertiaire periode?) eerst hooger was, waardoor het leven voor Dia- tomeën mogelijk werd en daarna gezakt is. (Zie de aanleiding hiertoe in »Insulinde” van Wallace, deel L, pag. 196 van de vertaling van Veth, in Hartings De macht van het kleine, aanteek. pag. 255 en verv., en in meer genoemd werk: De bodem onder Amsterdam.) Verder bevatte het water in 1000 GC. GC. (wegende 1002,64 gram) in weegbare hoeveelheden: Kiezelziur …. . \ AIS «to he 244 was 35,56 bij 15°, terwijl het soortelijk gewicht der silicaat- massa, nadat zij gedurende twaalf uren. met zoutzuur en daarna met koolzure soda. was behandeld, bedroeg 5,01; dit soortelijk gewicht daalde tot 2,85, na een verdere uit- trekking met zoutzuur en koolzure soda gedurende eenige dagen. Al deze bepalingen geschiedden in den piknometer. Eene bepaling van het soortelijk gewicht van een onge- schonden stuk van den meteoorsteen gaf de volgende op- merkelijke resultaten: Gew. v.d. steen met platinumdraad in de lucht 159,215 bij 18° oppa Dj Dj „_p water115,150 / 18° „yy platinumdraad in de lucht …. …. 1,129 „ 18° ve ij ï gedeeltelijk in water 1,112 „ 18° dus soortelijk gewicht — 5,456. Bij deze bepaling waren met een penseel alle aanhangen- de luchtbollen van den steen verwijderd. Bij de behande- ling onder de klok van de luchtpomp bleek echter dat deze zoo harde, op het oog zoo zeer compacte steenmassa eene zeer groote hoeveelheid lucht ingesloten bevatte; zoodat, na eene langdurige uitpomping der lucht, het gewicht van den steen met den platinumdraad in water, gevonden werd == 116,115; dus een soortelijk gewicht van 5,695, Bij de analyse van de door H en Hg Cl behandelde silicaatmassa door middel van zoutzuur gedurende een twaalftal uren en daarop herhaalde behandeling met kokende koolzure soda werden de volgende resultaten verkregen: Onoplosbaar gedeelte. . … „salwiovom seviiterswab0sté Ziwawelijder laos. siparllatsen „breonabeteg Haak sadagdik Baselmnd de sten: wevendens Vedder en Magnesia: f jon ieder orebuodunt. ihrem M640 IJergandul: eins men benmwmetdegnden wetn Kalk. zonder. se ir bptlie hoasraddaas … SUME Sodai{spoor/potasga): ob nev alaworr dulenoóer0sse Almminasrniiie aster. iras. ER did. 08,9 == 13 RR Mangaanexydül: #o; …zijsiesnoe „aai :aviosikie vbu0s50 Nikkeéloxyduls. 54 gid wo dl dor djtabinadasd. (sSPeÒE 99,79 245 De analyse van hetgeen bij de vorige bewerking onop- - gelost teruggebleven was, gaf het volgende resultaat: door behandeling met vloeispaatzuur. door koolzure soda en potassa. Kiezelzuur . .. 60,85 (het verlies) 61,51 Maanésia's., ……b4,lá 14,63 IJzeroxydul …. 12,92 12,74 EP B RE Aldmima:.se: «4,14 4,96 Mangaanoxydul 0,60 wast AE EA 1,53 Potassa ..... 0,82 Chroornijzer .. 1,12 100,00 Terwijl eindelijk de analyse der onopgelost teruggeble- vene silicaatmassa, die gedurende meerdere dagen met kokend zoutzuur en daarna herhaaldelijk met koolzure soda was uitgetrokken, het volgende resultaat opleverde: door H F1. door NaCO, en KCO. Kiezelzuur . . . 58,50 (het verlies) 59,10 Magnesia. . . . 16,59 IJzeroxydul .. 11,65 NR 5,05 OT a AN 1 Mangaanoxydul 0,50 Sodaer 0. et 478 Potassa ..... 1,29 Chroomijzer .. 2,51 100,00 Indien wij uit deze gegevens tot de kennis van de samenstelling der silicaten willen komen, zoo vinden wij dat 100 deelen van het in zoutzuur oplosbaar silicaat bestaan uit; | 246 0. Kiezelzuur- we … 354,72 18,39 18,39 Magnesia . . …. . 55,70 14,28 Jzeroxydul… ; 1 26,14 “75,81 Kalkend ClDes ars e AOT ND jan Soda en spoor potassa 0,48 0,22 Alumina wak, He 200077 De COTS Mangaanoxydul . . 0,65 0,15 Wij zien dus dat wij hier bepaald te doen hebben met een monosilicaat: R‚ SiO,, waarin de verhouding tusschen de zuurstof van het zuur en die van de basen is als 1 :1. Het kiezelzuur-gehalte is stellig te, laag gevonden, zoo- als in de meeste analysen van meteoorsteenen, wegens de groote moeielijkheid om door koolzure soda het in zuren onoplosbaar silicaat geheel te bevrijden van het door het zoutzuur vrij geworden kiezelzuur. Het in zuren oplosbaar gedeelte is dus een Olivin, waarin de atoomverhouding der metalen ijzer en magne- sium is als 2: 5. _ De procentische samenstelling van het teruggebleven silicaat, na eene uittrekking door zoutzuur gedurende 12 uren en daaropvolgende behandeling met koolzure soda is, indien wij het chroomijzer er aftrekken en de analyse door vloeispaatzuur, waaraan ik de meeste waarde hecht, tot grondslag nemen: 0. Kiezelzuur . . . . 61,52 53259: 32,59 Magnesia . . . … 14,30 855,74 IJzeroxydul .. … … 15,07 122,91 BANE ee ME nt 5,34 0,95 ET NE SEEN 1,55 0,40 12,50 Pptassaiod af ior easv 083 55014 Alamtiaas. _stomtosl aolttivk,19 1151825 Mangaanoxydul … …. 0,60 0,14 100,00 247 Wij vinden hier een silicaat, waarin de verhouding van de zuurstof der basen is tot de zuurstof van het kiezelzuur als1 4 2,6. | Berekenen wij op dezelfde wijze de samenstelling van het silicaat hetwelk teruggebleven is na eene uittrekking van meerdere dagen, eerst met kokend zoutzuur en daarna met kokende koolzure soda, zoo vinden wij: 0. KiezelZaur 277775 60,02" 51,80 51,80 MAaneNa 16,81 76,70 IJzeroxydul . … . . 11,95 2,65 nn Sg engen 3,13: 0,89 knn he wle ON 15,13 BORABSA le 1523 0,22 EREA OP oe 0 4,46°702,08 Mangaanoxydul . . 0,51 0,12 100,00 Wij zien hieruit, dat door die langen tijd voortgezette uittrekking de samenstelling van het silicaat niet belang- rijk. veranderd is; de verhouding van de zuurstof in de basen tot de zuurstof in het kiezelzuur is slechts weinig gewijzigd; zij is namelijk 1 : 2,4 à 2,5, niettegenstaande ruim de helft van het bij de eerste behandeling met zoutzuur onopgelost teruggebleven silicaat, door de tweede bewerking was opgelost geworden. Er kan dus hier geen bisilicaat worden aangenomen, zoo als bij vele chondrit- meteorieten het geval schijnt te zijn; die zelfde verhouding echter tusschen de zuurstof der basen en die van het kiezelzuur, namelijk van 1 : 2,6, is ook gevonden in het in zuren onopgelost gedeelte van den op 4 September 1852 te Mezö-Madaras in Zevenbergen gevallen steen, die door Wóöhier en Atkinson is geanalyseerd; de groote overeen- komst in samenstelling van het onoplosbaar silicaat van dien steen en van onzen Oost-Indischen steen is opmerkelijk: - Tjabé. Mezö-Madaras. Wiegekzuwarjstoolroaur soqmul 6b,52 61,25 Magnesans:s vibsolviogo sor, 11:14,30 15,44 248 IJzeroxydul ‚ve es 135,07 15,55 Mangaanoxydul . . . . 0,60 | KRS ien A KO 3,08 Shar siertje OD MRP SONOR SE 1,91 verd rid dee a had bd Meo: van 1,16 jad boost eo jn hacer bate ahadith: 1 1,83 In de meteoormassa werden, zoo als vroeger Is gezegd, zwarte kogelvormige stukjes gevonden, die hoewel moeie- lijk, uit de massa. met de punt van een mes kunnen worden uitgelicht; de hoogleeraar Vogelsang had de goed- heid eenige dezer kogels te verzamelen, die als homogene chondritkogels mogen, worden beschouwd. Hunne hoeveel- heid was echter zeer gering, zoodat ik over niet meer dan ruim '/ ‚gram beschikken kon. Ik achtte het echter van hoog gewicht om zoo nauwkeurig. mogelijk hunne samenstelling te bepalen. Deze kogeltjes werden in een achaten mortier tot fijn poeder gebracht. Bij behandeling met den magneet bleek dat daarin het nikkelijzer niet ontbrak; de hoeveelheid daarvan was echter te gering om kwantitatief bepaald te kunnen worden. Het poeder was grijs van kleur, werd echter bij verhitting geelachtig bruin. 0,1015 van dit poeder, na behandeling door den mag- neet, werd in een platinumschaal op een waterbad met zoutzuur verwarmd, waarbij geen merkbare reuk van zwa- velwaterstofgas ontstond, doch eene gedeeltelijke oplossing plaats vond. Ik zette de behandeling met vernieuwde hoeveelheden zoutzuur voort, dampte de vloeistof uit en na eene droging van een uur op het waterbad, werd het onopgeloste afgefiltreerd. Het zoutzuur had 0,0195 of 9,57% der massa opgelost, behalve eene zekere hoeveelheid kiezelzuur, die door de uitdamping en droging onoplos- baar was geworden. Het onoplosbare werd op een plati- num schaaltje met verdund zwavelzuur bevochtigd en in een looden vat aan de dampen van vloeispaatzuur bloot- gesteld. Na verjaging van het overvloedig zwavelzuur’ werd ee eer, REGER ABEL A 249 aan sulfaten gevonden 0,1075, die in zaûtzuur geheel oplosbaar waren. Deze. zoutzure oplossing, werd, vermengd met die makke vroeger bij dadelijke behandeling. van bet poeder was ver- kregen; na herhaalde uitdamping met salpeterzuur tot oxydatie van het iijzeroxydul, werd het iijzeroxydhydraat en de alumina door ammonia liquida gepraecipiteerd; dit praecipitaat werd nog tweemaal in zoutzuur opgelost en door ammonia, neêrgeslagen; waarbij bleek, dat het door de laatste bewerking verkregen chloorammonium slechts '/, mgr. bij vervluchtiging achterliet; dit praecipitaat werd in een zilveren kroes, met sodahydraat gegloeid; het residu was groen gekleurd door mangaan, en gaf bij oplossing eene groene vloeistof, waaruit aan door mangaanoxyd verontreinigde alumina werd verkregen 0,0052. De vloeistoffen, waaruit het iijjzeroxyd en de alumina waren verwijderd, werden in een platinumschaal uitge- dampt, en na vervluchtiging van het chloorammonium werd het residu met zwavelzuur bevochtigd; aan zacht gegloeide sulfaten werd verkregen 0,089; hierin werd aan zwavelzuren kalk (door oxalas ammoniae gepraecipiteerd) 0,01{ en aan zwavelzure magnesia (als pyrophosphas mag- nesiae gewogen) 0,0785 verkregen; dus te zamen 0,0895, alcaliën schijnen dus in deze kogels niet aanwezig te zijn; de geringe hoeveelheid, waarover ik te beschikken had, liet niet toe dit punt nader te onderzoeken. Rekenen wij deze gevonden cijfers uit en brengen het verlies in rekening als kiezelzuur, zoo verkrijgen wij voor de samenstelling dezer kogels: 0. kiezelzuur …. . ... 50,53 26:66 26,66 Magnesia . . . . 2596 10,58 Beerosrdul. … . … 16,09 5,57 Ere ep 27 … 16,50 Aluinaarde met man- baanensduk 3,15 1,287) 100,00 250 Dus een silicaat waarin de verhouding tusschen de zuurstof der basen en die van het kiezelzuur is al 1 :1,6. Zijn nu deze kogels uit een bepaald silicaat gevormd, waarin de verhouding van de zuurstof van de basen tot die van het kiezelzuur is als 2 : 5 —= R‚ Si, O,,, of bestaan zij uit hetzelfde mengsel van silicaten in wille- keurige verhouding, zooals de geheele steen zelf? dit wil ik ter dezer plaatse niet beslissen, evenmin eenige theorie vormen over de waarschijnlijk in den Oost-Indischen steen voorkomende mineralen; ik. hoop hierop later terug te komen bij de mededeeling van de analyse van nog twee andere chondrit-meteorieten, waarmede ik mij tegenwoor- dig bezig houd, namelijk die van l'Aigle en die van Knyahinya, van welke nog geene of zeer onvolledige analysen bestaan. Ik wil alleen nog maar de aandacht vestigen op het feit dat A. E. Nordenskjöld 1), die de chondritkogels van den op 1 Januari 1869 bij Hessle in Zweden gevallen steen, daaruit afgezonderd en aan de analyse heeft on- derworpen, daarin bijna dezelfde zuurstofverhouding van 2 : 3 heeft gevonden: 0. 0. Kiezrleuat. >. AM Db 2518 25,19 “1,46 MORA ot ee LS TAROrORYOR aren EOD 0D An NEE SOE KRS 0E: 17,25 1 EO ERE | 1,12 Rh ENE AGT Chroomuzer …… ‚ck, 052 Nikkel- en mangaan- oxydul - ‚ „8E&0L.. Spar 1) Pogg. Ann. B. CXLI, pag. 205, AARDBEVINGEN IN DEN INDISCHEN ARCHIPEL. GEDURENDE HET JAAR 1870, DOOR Dr, P. A. BERGSMA. DL. XXXII, : 17 252 B Plaatsen waar de | Residentie | 5 Datum. ‘aardbevingen zijn | ‘of ‘ Eiland. 5 {__waargenomen. | Gouvernement. | Te en te an ] | 4 Jan. O® 20e. n.m.lPoelo Tello. penn Westkust. | Tello. 4 Jan. Ov 20m n.m. leesln Penjaboengan, Sumatra’s Westkust. | Sumatra en Ê | H 8 | Ik | Î E £ IR IE } | | | Padang-Sidempoean,; | Nias. Ajer-bangies, Goet noeng Sitoki. | 2 10 Januari 10“ 80mf In bijna de geheele : Menado. t Celebes. n.m, en \F”n.m. Minahasa. | | 3 {ll Januari 10" 30) Ternate. | Ternate. | Ternate. ij | 2-m. en 11930: n.m: | in 4 {13 Jan. 10“ 30" n.m} Kajelie. | Ambon. | Boeroe. ij 5 Io Januari 1“ n.m. | Eiland Soemba. | Timor. | Soemba. E 6 19 Jan.'6® 20" n, ki Ajer-bangies. } Sumatra's Westkust. | Sumatra. H if ij 5 Januari. Tontoli. - | Celebes en onderhoor. Celebes. | 8 [28 Jan. 11“ 30® n.m/ Kema. | Menado. | Celebes. 9 29 Januari 2° v.m. | Ternate. | Ternate. Ternate. | 10 | 7 Februari 1* vm. | Kajelie. | Ambon. | Boeroe. 8 11 | 7 Februari 10° vm. Tjiamies. | Cheribon. | Java. | 12 (13 Febr. 6* 15® n.m} Ambon, Ambon. | Ambon. Ie en 7° n.m. | | 13 15 Febr. 3" 30 v.m.j Afdeel. Buitenzorg. | Batavia. Java. IE 14 16 Febr. 8*47® n.m{ Rau. Sumatra's Westkust. | Sumatra. | 15 {l2 Maart 1% v.m. Amahei. ' Ambon. Ceram. 8 | 16 {16 Maart 5* v.m. Afdeeling Semangka. | | Lamp. districten. : Sumatra. id 17 |18 Maart 10° v.m. | Afdeeling Semangka.| Lamp. districten. Sumatra. 18 [30 Maart 4" 30* n.m.j Menado, Kema en | Menado. Celebes. E Amoerang. | | kl 19 [80 Maart 5® n.m. en| Ternate. | Ternate. | Ternate. 6* n.m. | | | | | : É 20 [Tuss. 12 en 24 Maart. | Amahei. i Ambon. | Ceram, 9} { 8 April. Gorontalo. | Menado. | Celebes. 22 }19 April 5° 15" vm) Siboga, Baros en | Sumatra’s Westkust. } Sumatra. Singkel. | | 19 April 5* 30® v.ml Goenoeng Sitoli, í Sumatra's Westkust. | Nias. 23 |28 April 8“ 45m v.m.l Makasaren omliggen: Celebes en onder- Celebes. | de streken. | hoorigheden. | 24 {28 April 10° 30® v.m.{ Banda. | Ambon. : Banda. 25 | April. Tonsawang. | Menado. : Celebes. 96 ! 5 Mei 4! 30m v.m.l Banda. | Ambon. ' Banda. 27 8 Mei 4® 307 vam. Natal. £ Sumatra's Westkust. | Sumatra. 258 Richting. {Daar ómscteijvds van de beweging. Bijzonderheden i i i | | Twee zeer zware schokken ; de i tweede schok kwam ongeveer 5 seconden na den eersten. NW 0 poen minuut. ken. enne. Ö i Een paar lichte schokken. N.0.=Z.W. … … « … | Een lichte schok. | Bras Twee hevige, snel op elkander : volgende schokken. Ê ê { HJ N.W.—Z.0. enke ooch Eene vrij hevige aardbeving. | NZ. ard een | Twee horizontale schokken. | i halve wehelr W.—0 | 2 seconden. ; Twee lichte horizontale schok- ; H H |} W.—0. | Eenige lichte schokken. NZ. | : | Een vrij hevige schok. W.—0. Vier seconden; Een vrij hevige, horizont. schok. W.—0. BE a Een zeer hevige, horizont. schok; O.—W, | 10 seconden. | | } 9 2 seconden, | Twee vrij hevige, verticale schokken. En Raus . … « … {| Een vrij hevige, verticale ado N.W.—Z.0. | . . . … | Een sterke schok. | LN. . … … … | Eene golvende beweging. Eeen | 1 seconde. | cous Eene zwakke aardbeving. NZ. (Van den eersten! Twee hevige horizontale schok- : schok 20 sec, | ken; de eerste werd voorafge- É d. tweeden) gaan door een zeer korten, ! schok 1 sec. ; verticalen schok. Verscheidene kleine schokken. : Eene lichte aardbeving. Eene vrij hevige aardbeving. ! Een lichte schok. | Een zeer lichte verticale schok: Eene lichte horizontale aardbev.i Een vrij hevige horizont. schok Eene vrij sterke horizontale, Deze aardb. was vergez. v. aardbeving. “een onderaardsch gedr, N. W.—Z.0. , 40 seconden. | | î i 6 seconden. 2 seconden. | Nnmmer. 28 29 30 31 32 DD, 34 85 36 10 12 19 20 Datum. Mei 10%, n.m. Mei 0! 25m n.m. Mei 10° n.m. Juni 9* v‚m. Juni 54 v.m. Juni 98 n.m. Juni. Juni 104 30", Juni 1% 55 n.m. Juni 4! 30% v.m. Juni 8% v.m. Juli 9° 45m n.m. Juli 48 15® v.m. Juli 44 302 vm. Juli 54 v.m. Juli 54 15m vm} Juli 9e ZOOP vam. Juli 9e 45m v.m. Juli 10° v.m. Juli 10% 15” v.m. en 81 Juli. 48 81 Juli 32° n.m. 254 | Plaatsen waar de | Residentie | aardbevingen zijn | of ‘ Eiland. jos waardenonien, |_Gouvernement. | ‘Het eiland Scemba. ‘Timor. Soemba. wen lAmbon. Banda. f 8 Bima. Celebes en onderhoo- Soembawa. | righeden. Afd. Menado ‚„Tondano,Menado. Celebes. £ Amoerang en Kemaj Afdeeling ‘Belang. [Menado. (Celebes. | Biland Soemba. reid Soenibi, i Tontoli. Celebes en onderhoo Celebes. | righeden. Onderafdeel., Lematang Palembang. | Sumatra. £ Oeloe en Kikim en te | ‚ Bandar in de Pasoe- £_mah-landen. | | Banda. | Ambon. | Banda. | , | Banda. | Ambon. | Banda : Menado. | Menado... Celebes t Patjitan. Madioen. Java, | | | | H Î ' î | | | | Afdeel. Kema, ‚ Amoel Menade. | Celebes i rang en Menado. | | | Gorontalo. j Menado. Celebes. £ Menado en in de af-; Menado. Celebes | deelingen Tondano ‘en Kema. t Pandeglang. | Bantam. Java £ Tjiamies, ì Cheribon. ‚ Java | Banjoemas. | Banjoemas. Java Tjikadjang. | Preang.- -regentschapp.| Java. i Patjitan. EE Madioen. | Java. £ Tyjiamies, £ Cheribon. Java. | | | | £ Saleijer. Celeb. en onderhoor. | Saleijer Richting. ‚0.—Z.W. W.—0. | : | ASM | Eenige lichte schokken gedut| 255 | | Duur. | | Omschrijving van de beweging. Bijzonderheden. Jo oaee meae voor vaarmennen va rruet | | | Een lichte schok. | Twee snel op elkander volgende, nog al hevige, horiz. schok; ken. Eene seconde. 25 seconden. i rende een paar minuten. | Eenige second} Eenige vrij hevige schokken. | Twee op elkander volgende, | vrij hevige schokken. Eene seconde. | Een lichte schok. Eenige second.| Eenige vrij hevige schokken. 20 seconden | Eenige kort op elkander vol- à Één minuut} gende, horizontale stukken. Deze aardbeving ging ge- paard met een onbe- schrijfelijk akelig onder- aardsch geluid. 60 seconden,| Een zeer hevige horizontale schok, waarop een horizontale beweging volgde. . … « j Een lichte, horizontale schok. Eene lichte aardbeving. Twee vrij sterke schokken, die met een tusschenpoos van 2 seconden op elkander volg- den; iedere schok hield onge- veer één seconde aan. Eenige lichte, horizont. schok- ken. Eene horizontale aardbeving. Een vrij hevige schok. enn dennen manman nee an a venen vann vo ne ne mn vn mmm t Anderh. sec. | Een minuut. Fene lichte aardbeving. Eene lichte aardbeving. Een lichte, daarna een zware horizontale schok. Eenige vrij hevige schokken. Eenige verticale schokken. Op deze twee dagen werden! herhaaldelijk lichte trillingen van den grond waargenomen. Eenige lichte schokken. 8 à 10 second. 256 5 Ì | Plaatsen waar de : Residentie Ea Datum. | aardbevingen zijn | of Eiland. 5 | t__waargenomen. | Gouvernement. | | 9 8 Augustus 2° n. m,| Siboga en Singkel. -Sumatra’s Westkust. | Sumatra. e 15 Augustus 8% n.m, | Singkel. | Sumatra's Westkust. } Sumatra. 51 1 Aug. 10° 15" nm. Tjeringin. ‚ Bantam. | Java. | | | | 21 Aug. 10“ 30m n.m. Pandeglang. | Bantam. | Java. i21 Aug. 11° 30" n.m. | Tjikadjang. ‚ Preanger Regentsch | Java. 21 Aug. tusschen 10/ Te Buitenzorg en | Batavia. ‚ Java. | en Ìl! nm. | Batavia. | 52 Ee Augustus 4“ v.m.} Buitenzorg. | Batavia. | Java. 53 123 Augustus. EEn | Celebes en onderh. : Celebes. 54 |98 Aug. 2Y 80" v.m.… Gorontalo. Menado. ‚ Celebes. 55 | 7 September Oe 6m Painan. | Sumatra's Westkust. | Sumatra. v.m. | | 56 d ud 6° 20m [ Bima. | Celebes en onder- | Soembawa. hoorigheden. 57 | Di Deisler omstreeks) Bima. | Celebes en onder- | Soembawa. he j_hoorigheden. 58 | 2 Oet. 11" 30T n.m{ Bima. | Celebes en onderh. | Soembawa. 59 | 3 Hepsen 5u v‚m. teln | Celebes en onderh. | Soembawa. 60 : 8 October 8“ n.m adang. ' Sumatra’s Westkust! Sumatra. 61 | 9 October 3° 40" | Siboga, Singkel, | Sumatra’s Westkust. Sumatra eu v.m. 1 Gl en Goenoeng; Nias. * itoli 62 110 October 0“ _ 12" | Afdeelingen ANT: Bezoekie. | Java. v.m. kan en Bondowoso. | 63 [ll Oct. 2" 30m n.m,; Penjaboengan. | Sumatra’s Westkust.{ Sumatra. 64 [12 Oct. 4" 30" v.m. inenen: | Eens Westkust. | Sumatra. 65 [12 October 5t n.m. Ima elebes en onderh. ; Soembawa. 66 [15 Oet. 10° 30" v.m. Goenoeng Sitoli, | Sumatra's Westkust. | Nias. 67 [16 Oct. 1* 30* n.m.} Goenoeng Sitoli. : Sumatra's Westkust. Nias, 68 [17 Oct. jen Hs vam. ne | ae al Westkust. Sumatra. 69 [17 October 10° n.m. | Soemba. imor Soemba. 70 | Ll November. Tog | Geleben en onderh. | Celebes. 71 [| 2 Nov. 83° 30” v.m. | Padang. | Sumatra’s Westkust.| Sumatra. 72 | 7 November. Afdeeling Boeroe. | Ambon. Boeroe. 73 110 November. Tontoli. | Celebes en onderh. | Celebes. 74 20 Novemb. 4" _n.m. | Amoerang, Tana- | Menado. | Celebes. | | wangka en Menado. | t Î | 75 o4 Nov. 5" 30" n, me | Goenoeng Sitoli. | Sumatra’s Westkust.| Sumatra. 76 | 9 December. | Bima. | Celebes en onderh. | Soembawa. 17 [12 December. | Padang. ‘ Sumatra’s Westkust| Sumatra. mamatt heen meneren tn EE AN IN RER Le ene manana etna Richting. a dl ld - . . Ld . „ . . . . mn mv nn a a ns en mn vann weren ennn pen en mannen mmm mn nn nn vn | . . . . . . Ld . hd Duur. | Omschrijving van de beweging. 1 8 Eenige schokken. Een lichte schok. Eene horizontale are 8 seconden. l seconde. | | | | Eenige vrij hevige schokken. hd . | Eene lichte aardbeving. Een paar sec.| Eenige lichte schokken. Ag AA Eene lichte horizontale aardb 3 seconden. | Eene vrij sterke horizontale aardbeving. Al De schok, gevoeld om 6u 20m n.m., was vrij hevig. 1 seconde. | De beweging was verticaal. Ongeveer 10 | Deze aardbeving was vrij he- hevie. S Eenige lichte schokken. Eene vrij sterke aardbeving. | Een horizontale schok. Eenige lichte schokken. 2 seconden. 3 seconden. 1 oane. f Een lichte schok. À pons second; Fene lichte aardbeving. bai | Een vrij hevige horizont. schok. Eenige second. Eene lichte aardbeving. Eene zeer hevige aardbeving. seconden. vig; te Goenoeng Sitoli zeer Bijzonderheden. | Drie uren voor deze aard- | beving werd een onder - aardsch gedruisch geh. a menen emma ve aa ns an rn denn a an Deze aardbeving ging ver- gezeld van een onder- aardsch gedruisch, | | | Î | | í | 1 | EI Hi i Ì H 1] H ï ij ï Ï Te Menado : Te Amoerang was de beweging Te Menado ging de aard- eenige se- | horizontaal, te Menado ver: bev. vergez. v. een onder- | conden. ticaal. | Circa 830 sec. £ Vijf zware schokken. | Benige second. Eene lichte aardbeving. df Eenige lichte schokken. | aardsch geluid. d $ | 258 5 | : Plaatsen waar de | Residentie | 5 Li Datum. {aardbevingen zijn of Eiland. | = i waargenomen. Gouvernement. E 78 | 13 DeorB 532 vam! Painan. | Sumatra's Westkust. | Sumatra. | | 79 : 14 December. £ Padang. | Sumatra's Westkust. : Sumatra. _í_ 80 | 15 Dee. 8° 30 n.m. Gorontalo. Menado Celebes. FE 81 | 19 Dee. 11" 55 n.m Buitenzorg. Batavia Java. EI H i ‚ | | | | | | | Ï | | | | | | | È | | | | Ë | | | | | | | E 82 | 20 Dec. 1“ v.m. | Buitenzorg. | Batavia. | Java. Ä 83 £ 20 Dec. 6® 45 n.m.: Priaman en Loeboe | Sumatra’s Westkust. Sumatra. | \_basong. | | ie 84 | 28 December, | District Losarie. _ | Cheribon. | Java. E | | | | E 85 | 28 Dec. 114 30" v.m | Saparoea. | Ambon. | Saparoea. 4 86 | 80 December. : Ambon, Hila, Sa; Ambon. Ambon, Sapa Ei paroea, Boeroe en; roea, Boeroe,! £__Amahei. | Ceram. | : b | | RE | | | | ' | | | | Ë H ded K 87 | 3l Dec, 54 30m zn Gorontalo. | Menado. | | Celebes. IJ | | | ê nn on en nn ve ven EE vn vam ne se ne ade [N.0—7.W. | (ZON.W. ze Fe El LON.W. Duur. | Ruim eene minuut. Eenige se- conden. x | | | Te wehdon 4.0: seconden , te: Amahei “30! seconden, tel Hila 70 se- conden. Omschrijving van de beweging. Eene lichte aardbeving. Eenige lichte schokken. Eene horizontale aardbeving. Eene zwakke aardbeving. . i Een lichte schok. | | Eene horizontale aardbeving. Drie horizontale schokken. Een lichte, horizontale schok. Eene vrij hevige, horizontale aardbeving. Eenige verticalesschokken. Bijzonderheden. Deze aardbeving werd voorafgegaan door een aanvankelijk zeer zwak, allengs in sterkte toe- nemend beven of trillen van den grond , dat bijna twee minuten duurde. Op den j9den Decem- ber, 10u n.m., waren twee of drie dreunende slagen vernomen , waar- schijnlijk uit het Gedeh- gebergte; dergelijke sla- gen werden in de voor- afgaande dagen meer- malen waargenomen. Deze aardbeving ging vergezeld van een onder- aardsch gedruisch. 260 Uitbarstingen van vulkanen en andere bijzondere verschijnselen, waargenomen in 1870. 1. Op den Ssten en op den 10den Februari is te Tji- — amies, afdeeling Galoe, residentie Cheribon, een zeer lichte aschregen waargenomen. | 2. Den 2den Maart, omstreeks 6 u, n. m., begon de berg Lamongan, residentie Probolingo, hevig te wer- ken. De uitbarsting heeft drie volle etmalen met meerdere of mindere hevigheid geduurd; onderaardsche geluiden werden daarbij gehoord. Door deze uitbarsting is geene schade veroorzaakt. RR, 5. Den 18den Augustus, des namiddags, is in de afdee- ling Loemadjang, residentie Probolingo, gedurende een kwartier-uur, een aschregen gevallen. Dit verschijnsel is niet waargenomen in de andere afdeelingen van de resi- dentie. 4. Volgens bericht van den radja van het landschap Tagoelandang (Sangir-eilanden) heeft op 27 Augustus, om- streeks 9 u. n.m, op het tegenover Tagoelandang liggen- de eiland Doewang, eene uitbarsting plaats gehad van den aldaar gelegen vuurberg. Naar gissing werden omstreeks 40 huizen, ruim 23000 oude en jonge klapperboomen, 200 tuinen van pisang, bataten en andere aanplantingen vernield, terwijl ongeveer 200 varkens en 250 geiten om- kwamen. Menschenlevens zijn niet te betreuren, daar de bevol- king van Doewang bij tijds naar Tagoelandang gevlucht is. In den voormiddag van 28 Augustus werd gedurende drie uren eene groote hoeveelheid steenen en asch uit den vulkaan uitgeworpen, welke in den omtrek nedervielen en aldaar eene zware duisternis veroorzaakten. 5. In het laatst van de maand Augustus zijn te Tyibo- das, aan den voet van den Gedeh, sporen van een aschre- gen waargenomen. | 6. Volgens bericht van den Assistent-Resident van Bui- 261 tenzorg is in de laatste dageu van September herhaalde- lijk des avonds een lichte vuurgloed boven den Gedeh gezien; op den morgen van 30 September was de massa damp en rook, welke uit dien berg opsteeg, zeer groot. Op den 5den October, 9 u. 45 m., werd te Buitenzorg een vrij zware slag gehoord en daarna werd gedurende eeni- gen tijd een rommelend gedruisch vernomen. 7. Den 50sten November, van 6 u. n.m. tot 9 u. n.m., is in de afdeeling Kraksaän, residentie Probolingo, een aschregen, vermengd met fijn zwart zand, gevallen. Dit . verschijnsel werd toegeschreven aan de werking van den berg Lamongan. | | VERGADERINGEN DER Koninklijke Natuurkundige Vereeniging NEDERLANDSCH-INDIË, BESTUURSV ERGADERING GEHOUDEN DEN 22sten JANUARI 1870, Tegenwoordig de H.H.: P. J. Maier, dr. C. Swavine, G. A. pe Lance, BeERNELOT Moens, dr. C. L. vAN DER Bure, dr. N. S. Hoorwee en dr. L. W. G. pe Roo. Worden ter tafel gebracht: 1. De missive van het lid dr. Scheffer, van 12 Januari 1870, No. 7, houdende mededeeling van eenige beschou- wingen, naar aanleiding van het hem ter fine van c/a toe- gezonden schrijven van het lid J. Heringa, betreffende Gostus speciosus Sm. Wordt besloten van die beschouwingen mededeeling te doen aan het lid Heringa, voor zoo verre zulks noodig is. 2. De missive van de Maatschappij van N. en L. van 28 December 1869, No. 797, houdende verzoek om af te zien van het aan de Natuurkundige Vereeniging toe- komend aandeel in de huurpenningen van het bijgebouw van het aan de Vereeniging en genoemde Maatschappij toebehoorend gebouw. Wordt besloten aan voornoemde directie mede te deelen, 265 dat de staat der geldmiddelen van de K. N. V. niet ver- oorlooft af te zien van de haar toekomende bijdrage. 5. De missive van den resident van Batavia, van 51 December 1869, No. 7145 9/18, houdende aanbieding van eenige exemplaren van een in het rijstgewas in de resi- dentie Buitenzorg voorkomend insect. Daar de ontvangen exemplaren blijken voor onderzoek niet geschikt te zijn, wordt besloten den resident te verzoeken andere exem- plaren te willen zenden en zoo mogelijk levende larven. 4, - De missive van het lid G. Bosse, dd. 26 December 1869, houdende mededeeling, dat hij wenscht op te hou- den te contribueeren en zijne inteekening op het tijdschrift intrekt. Aangenomen voor kennisgeving. 5. De thesaurier deelt mede, dat de ontvangsten in het afgeloopen jaar hebben rine … … f 4075.64 de uitgaven. . . .. Farla atten 108. 229 zoodat op ultimo December in ki aanwezig eeens was een saldo van . . . . sromiumorn fi. 1418915 waaronder begrepen is eene som van f 452,— aan vrij- willige bijdragen ten behoeve van de bibliotheek. De leden Bernelot Moens en dr. Hoorweg, in commissie gesteld zijnde om de boeken van den thesaurier op te nemen, rapporteeren de rekening in orde te hebben bevonden. 6. De secretaris wijst op de noodzakelijkheid, dat worde omgezien naar een middel om den staat der geldmiddelen van de V. te verbeteren en in het algemeen haar meer leven te verzekeren. Hij oppert het denkbeeld om eene commissie te benoe- men, ten einde ter nadere overweging te nemen, de reeds meermalen ter sprake gebrachte vereeniging met de Maat- schappij van N. en L. en geeft in overweging genoemde M. uit te noodigen dergelijke commissie te benoemen, ten einde met die der V. in nadere gedachtenwisseling te treden. Het lid dr. Swaving kan zich met het denkbeeld der 264 geopperde vereeniging niet vereenigen en bestrijdt het voorstel. Nadat ook andere leden daarover het woord hebben gevoerd, wordt het voorstel met 4 tegen 5 stemmen aan- genomen, en mitsdien besloten het bestuur der Maat- schappij van N. en L. uit te noodigen om drie zijner leden aan te wijzen, die zich met een gelijk aantal leden der directie van de K. N. V. in commissie zullen stellen, ten einde het denkbeeld eener nadere vereeniging van beide maatschappijen in overweging te nemen. | Het bestuur doet de leden der directie dr. Swaving, dr. Bergsma en de Roo bij stemming aanwijzen om c. q. in de bedoelde commissie van wege de vereeniging zitting te nemen. 7. Het lid Bernelot Moens deelt mede, dat het lid Edeling den wensch heeft te kennen gegeven, om 8 exem- plaren van door hem gedetermineerde en beschreven slangen uit het museum der V. mede te nemen naar Nederland, ten einde zich daar van de juistheid zijner beschrijving nog nader te overtuigen. Wordt besloten dien wensch in te willigen. 8. Op voorstel van het lid G. A. de Lange wordt be- sloten aan het lid Edeling, uithoofde zijner vele verdien- sten jegens de Vereeniging, het honoraire lidmaatschap aan te bieden. Tot gewoon lid wordt benoemd H. J. Hardeman, leeraar in de wis- en natuurkunde aan het Gymnasium Willem HI. Bestuursvergadering gehouden op den 26 Februari 1870. Tegenwoordig zijn de H.H.: P.J. Marer, dr. CG. SwavinG, dr. Steenstra TousssintT, G. A. DE LAnce, J. CG. BERNELOT Moens, dr. C. L. van per Bure, dr. Beresma, dr. Hoorwee, DE BRUIJN Kors en vAN RrEMSDIJK. Bij afwezigheid van den secretaris, dr. de Roo, wordt laatst- genoemde verzocht de functie van secretaris op zich te nemen. | …| wi h | 5 $i fj 3 EE ATR Pt et BE ie PT, 265 Wordt ter tafel gebracht: 1. Eene missive van de directie van het Bat. Genoot- schap van K. en W. dd. 1 Februari 1870, No. 16, waarbij aangeboden wordt een schrijven van den directeur van het Indian Museum te Calcutta, die de toezending van zoogdieren en vogels verzoekt in ruil van andere spe- cimina. | | Wordt besloten te antwoorden, dat aan dit verzoek niet kan worden voldaan, aangezien het museum der K.N.V. niet in het bezit is der verlangde voorwerpen. 2. Missive van den heer J. Hageman, daarbij aan- biedende een verslag van door hem bijeenverzamelde aan- teekeningen nopens onderscheiden tochten naar den Smeroe. In handen gesteld van eene commissie, bestaande uit de H.H. de Bruijn Kops en Bernelot Moens, ten fine van beoordeeling. 5. Aanbieding van een scheikundig onderzoek van het water uit den artes. put te Grissee, verricht door den heer Maier. Opname in het tijdschrift. 4. Aanbieding van een verslag, betreffende de aan- wending van overmangaanzure potasch als reactief op jedium, door denzelfden. Besloten tot opname in het tijdschrift. 6. Eene mededeeling van den heer Meijboom, te Tjioem- boeloeit, over de spooklichten op den Malabar, luidende: „Het is een prachtig schouwspel, des avonds, bij stikdon- kere nacht, die duizende lichtjes te zien schitteren, die zich aan den noordelijken voet van het gebergte vertoonen, dat vlakte van Bandoeng ten zuiden begrenst. Over het ontstaan dezer lichtjes vertellen de inlanders eene fabel, die het onnoodig is hier te herhalen. Wij zullen ons alleen bepalen tot hetgeen een langdurig gadeslaan van zes jaren ons aan de hand geeft, in verband tot een - 266 gelijksoortig verschijnsel, vroeger zoowel hier in Indië als in Europa waargenomen. Gedurende zes jaren hebben wij dit verschijnsel van één en hetzelfde punt gadegeslagen; hier te Tji-Oemboeloeit, op eene hoogte boven de zee van + 2500 voet, van waar de vlakte van Bandoeng geheel te overzien is. Deze lichtjes vertoonen zich bij duizenden op eene lange rij van verschillende grootte en lichtintensiteit aan den noordelijken voet van den Malabar, en strekken zich van daar naar oost en west, schijnbaar op één lijn gelegen, uit. Van hieruit gezien, beslaan zij eenen boog van amg) Eh In den drogen tijd zijn zij bijna niet zichtbaar, maar zij vertoonen zich spoedig na het invallen der eerste regens, en dan ook nog niet elken avond, maar onder bepaalde omstandigheden. Zij zijn zichtbaar van af zonsondergang tot + 9 uur avonds, van welk tijdstip af zij steeds minder in getal en matter in licht worden, totdat zij eindelijk ge- heel verdwijnen. Zij zijn het schoonste en menigvuldigste na een zeer warmen dag en rijkelijken regen, waarop een zoele nacht volgt met volkomen windstilte. Zij flik- keren langen tijd achtereen, eerst flauw, dan helderder, en verdwijnen dan plotseling meer tegelijk op eene en dezelfde plaats, terwijl andere in de nabijheid nog schit- teren. Zij verdwijnen slechts voor een paar seconden, vertoonen zich dan weer in volle pracht, welk schouw- spel steeds afwisselend zoo voortduurt, totdat de koelte des nachts hun ontstaan niet meer toelaat. Richt men nu op deze lichtjes een telescoop, zoo ziet men duidelijk, dat zij’ niet van standplaats veranderen, maar onbewegelijk op de plaats hunner wording blijven. Ook zijn de plaatsen, waar zij zich in grooten getale ver- toonen tot heden steeds dezelfde gebleven. Dit verschijn- sel is dus aan de plaats gebonden, waar het ontstaat, en is afhankelijk van regen, warmte en windstilte. Een dergelijk verschijnsel vertoonde zich in het jaar Pad 267 1861, op het- eiland Belitong aan den berg Tadjem, 's Avorids tegen acht uur. Daags had het zwaar geregend, en de hitte was drukkend; hierop volgde een stikdonkere nacht met volkomen windstilte. In de verte vertoonden zich duizende kleine lichtjes op den grond, die bijna een langen en breeden, lichtenden band van verscheidene voeten breedte vormden. Ter plaatse aangekomen, vonden wij een in het bosch gekapten weg, waarop de zon gedurende den dag met al hare kracht den versch ontblooten bodem be- schenen had. De geheele weg was met eene dikke laag half verrotte bladen bedekt, waarop zich eene lichtlaag van 1—2 millim. hoogte vertoonde. De geringste beweging met de hand, die de luchtlaag verplaatste, deed ook het licht verdwijnen, dat een paar seconden later weer op nieuw ontstond. De oorzaak van dit verschijnsel is niet ver te zoeken, daar rottende plantensubstantiên bij eene gunstige tempe- ratuur en het noodige vocht, methylwaterstof (moerasgas) ontwikkelen, dat bij eene bepaalde temperatuur lichtgevend wordt. Daar nu ook deze lichtjes, die zich aan den voet van den’ Malabar. vertoonen, steeds op dezelfde plaatsen voor- komen, onbewegelijk zijn, van vochtigheid, windstilte eu warmte afhankelijk zijn, zoo zal: het wel aan geen twijfel onderhevig zijn, dat zij hun ontstaan onder bovenver- melde omstandigheden aan rottende plantenrestes te dan- ken ‘hebben, en dat dit lichtgevend verschijnsel niets anders is’ dan methylwaterstof, dat zich ook uit vermolmd hout ontwikkelt”. Schoon het bestuur zich niet kan vereenigen met: deze verklaring en het.ook niet bekend is, dat moerasgas bij een zekere temperatuur lichtgevend kan worden, zonder te verbranden, wordt besloten de mededeeling van den heer Meijboom in de notulen op te nemen om de aandacht op dit verschijnsel te vestigen. 6. Van denzelfden een staatje, bevattende de uitkomsten DL. XXXII. 18 268 van waarnemingen, nopens temperatuur en gevallen regen te Tji-Oemboeloeit, over de jaren 1867, 1868 en 1869. 881 1or | 95 | cer OBFL |\GUEL | LH'VL | S6'CL p[epptw25) 9:61 HI 83 LI OTSL _|LEEL GEEL | 99:01 “_1oqwooad 0:61 cr 53 53 O8:eL —_ |US'FL | 9GEL | GSCL “ J9QWAAON c:e1 q ci ET 86'4L |EHIL | SO EL | AECL “___d9Y032 0:9 5 q LI C6FL |LLSGL |GTUEL | LEL Toqwardog 9e 0 Ï Or Isa |eceu |etal-| Let “_smsnôny 0:9 C q 01 OveL |StaL |OPeL | EC EL osn Es HUP 0:L cT 5 h 994. © |60'L |9v'9L | CarGL 5 mf 9:8 61 + Cc Cha |SHYL |GL'8L | 6094 tok CLI 85 A GT Lest |oetL [Eelt | HeCL ò” 5. ejudy, Oer vo «| 81 C LESL \6VEL | AE EL | L8'SL Weef 9:81 C5 h1 61 9EEL _ |6O'CL | 99'CL | HBL “__menigeg 9:81 SI | 9T LOSE =| SEOEL ES TL AN EL “> renuef wore g op |. ce. Sid vaal g op |. | gin “pptwor) OLST G9S8ST SO9S8T jm pprwog 628T SosST LOST NEDVONHOTE "TVLID “poojeoqwoo-rfy, 97 uogepuodoa jezuer Joy uo dnngeaaduog op ULA NHONIKENHVV A ALLOTTUOI HUONOZ A NATVU) TOALVUHANHL 269 7. Missive van den resident van Batavia, dd. 235 Fet f bruari 1870, No. 1094 1/12, houdende mededeeling, dat de insecten, bedoeld bij de missive van het bestuur der K‚ N. V. van 7 Februari, No. 7, volgens” bericht van den ass.-resident van Buitenzorg, aldaar niet meer aan- wezig zijn. 8. Gouvern, missive, dd. 1 Februari 1870, No. 286, waarbij aangeboden wordt een exemplaar van de brochure van E. H. von Baumhauer, over de aardoliën. der Nederl. Oostindische bezittingen. Besloten tot opname in de bibliotheek. 9. Missive van het lid Oudemans, ter aanbieding van een exemplaar van het werk zijns broeders: »Eerste be- ginselen der plantenkunde”’. Besloten het boekwerk in de bibliotheek op te nemen. 10. Gouvern. missive, dd. 14 Februari 1870, No. 265, aanbiedende een exemplaar der 5 en 6 aflevering van het prachtwerk : »De Indische archipel”. Besloten tot opname in de bibliotheek. 11. Gouvern. renvooien van 28 Januari, 25 en 25 Februari 1870, No. 1650, 5460, 5461, 5462 en 5571, waarbij in handen worden gesteld ter kennisname, berichten nopens “aardbevingen te Padang, in onderscheidene gedeelten der Padangsche bovenlanden en in de Noorderdistricten, in de afdeeling Buitenzorg en te Koepang. Aan het lid Bergsma ten gebruike. 12. Biljet van K. Nevill, te Ceylon, handelende over ruil van schelpen, met toezending van eene beschrijving. Besloten te antwoorden, dat aan de leden: mededeeling is gedaan, doch dat daarop nog geen. antwoord ontvan- gen is. 15. Missive van het honorair lid Edeling, van 17 Februari 1870, waarbij hij zijn dank betuigt voor de onderscheiding door zijne benoeming als zoodanig hem te beurt gevallen. 14. Brief -van de weduwe Erdmann, te Stokholm , hou- dende mededeeling van den dood van haren echtgenoot 270 à A. J. Erdmann, directeur van het geologisch instituut te dier plaatse. 15. Brief van de universiteit van Noorwegen, houdende mededeeling van dem dood van dr. M. Sars te Christiania. 16. Biljet van den heer d'Arnaud Gerkens te Menado, van 5 Januari 1870 en een van den heer Traumuller te Batavia 5 Februari 1870, beide houdende - verzoek om ontslag als lid-der Vereeniging. | 5 In handen: gesteld van thesaurier en bibliothecaris. 17. De president doet mededeeling, dat uit een par- ticulier schrijven van’-den secretaris gebleken is; dat door dezen geen gevolg was gegeven aan de opdracht om de M. van N. en Ei uit te noodigen tot het benoemen eener commissie om met de reeds benoemde commissie uit den boezem van het bestuur der K. N. V. de moge- lijkheid eener nadere vereeniging van beide maatschap- pijen te bespreken. De heer Bergsma bestrijdt daarop het nut van eene der- selijke vereeniging, aangezien die niet wel leiden kan tot het doel, dat men er zich van voorstelt, namelijk verbe- tering der geldmiddelen en krachtiger leven, tegen welk laatste de mindere vereenigbaarheid van natuurkunde en nijverheid wel immer een struikelblok blijven zal. De heer Swaving meent dat het beter is de zaak eerst zelf te overwegen, dan, zooals nu geschied is, de overwe- ging daarvan aan eene commissie op te dragen uit beide maatschappijen samengesteld. Bij hem bliijft echter de overtuiging vaststaan, dat eene vereeniging in den bespro- ken zin niet gewenscht is. Hij stelt voor, om in eigen boezem om te zien naar de middelen die der Vereeniging een krachtiger levensuitingen een beteren finantieelen toe- stand kunnen verzekeren, Daarna wordt door onderscheidene leden in algemeenen zin over de middelen, die daartoe kunnen leiden, van ge- dachte gewisseld, en onder anderen ter sprake gebracht, om in de eerstvolgende algemeene vergadering aanhangig 271 te maken-een voorstel om de te benoemen leden aan eene contributie: van f 12,— te onderwerpen en eene circulaire aan de thans miet betalende leden te: richten, houdende verzoek om zich dergelijke contributie evenzeerte laten welgevallen. zt _ Als resultaat van bovenbedoelde Kaele komt men. tot het besluit om in omvraag te brengen het voor- stel om de commissie, in de vorige bestuursvergadering benoemd, in te. trekken. Het voorstel wordt aangenomen met 9 stemmen tegen één. Voorts wordt in omvraag gebracht het voorstel van den heer Swaving om eene commissie uit eigen boezem te be- noemen, ter beraming van middelen tot verbetering van den actueelen toestand. Het voorstel wordt aangenomen: met 7 stemmen tegen 5. Daarop overgaande tot de benoeming der commissie, blijkt, na opname der stemming, dat de heeren Swaving, Bergsma en Moens de meeste stemmen op zich verteld hebben. De gecommitteerden worden uitgenoodigd om, zoo mo- gelijk in de heg vergadering,‘ verslag uit te brengen. 18. Verder wordt in herinnering gebracht, dat reeds vroeger is besloten eene inteekeningslijst rond te zenden op Ar door het lid Janssen verváardigden index, en de se- cretaris verzocht in dezen ‘geest te handelen. 19. Met algemeene stemmen wordt besloten den heéër Reiche, honorair lid der vereeniging, uit te noodigen, we- der als dirigeerend lid zitting te willen nemen en de secre- taris verzocht aan dit besluit uitvoering te verleenen. 20. De heer B. Moens stelt voor om een artikel over de soorten van het geslacht Cinchona, die op Java ge- kweekt worden , voorkomende in de Annalen van het Leijdsch museum, in het tijdschrift der Vereeniging over ‚te nemen; dienovereenkomstig besloten. 272 21. Ten slotte worden de heeren dr. de Gavereen F. L. van Ruijven met algemeene stemmen , de eerste tot diri- geerend,- de andere tot gewoon lid der Vereeniging benoemd. 22. “Op voorstel van het best. lid v. d. Burg wordt be- sloten, dat voortaan de besturende leden het tijdschrift der Vereeniging niet meer gratis zullen ontvangen. Niets meer te verhandelen zijnde, wordt de vergadering gesloten. Bestuursvergadering gehouden op den 19 Maart 1870. Tegenwoordig zijn de H.H,: P. J. Maier, dr. CG. Swaving, Rerene , ToOUSsAINT , BERGSMA, DE BRUIJN Kors, VAN DER Bure en B. Moens. De president verzoekt den heer Moens het secretariaat waar te nemen. Ingekomen stukken : 1.. Missive No. 992, Rembang 22 Februari jl. vanden resident van Rembang, waarin mededeeling, dat de mete- „oorsteenen, door het terugkeeren ‚der adviesboot waarmêe ze verzonden waren, nu nog te Rembang zijn, doch per eerste gelegenheid zullen worden opgezonden. Voor kennisgave aangenomen. | 9, Gouvernements renvooien, dd. 5 Maart 1870, No. 4042, en dd. 14 Maart jl., No. 4788, handelende over aard- bevingen in de residentie Cheribon en het gouvernement van Makasar. Aan dr. Bergsma en terug. 5. De voorzitter noodigt de in de vorige vergadering benoemde commissie uit, verslag uit te brengen over hare werkzaamheden. Bij monde van dr. Swaving antwoordt deze: _dat de commissie nog niet geheel gereed is en wenscht haar mandaat nog niet ‚nêer te leggen. De commissie 273 \ heeft op den voorgrond gesteld, dat het de wensch der meerderheid is om te trachten, zonder combinatie met een ander ‘Gen, nieuw leven te brengen in de K. N. V. Zij heeft bij hare werkzaamheden ten eerste de wet der V. doorloopen om te zien of er ook voorstellen dienden gedaan te worden, die met bepalingen dier wet niet in overeenr stemming waren. Zij stuitte daarbij op art. 6. Dit art. maakt een pijnlijken indrak. Bij een handelslichaam zoude het misschien op zijn plaats zijn, doch bij eene wetenschappe- lijke vereen. minder. Zoo men zich eenmaal eene ver- kiezing als best. lid heeft waardig gemaakt, is het schier niet denkbaar, dat men haar onwaardig zou worden. Het nadeelige van dit artikel wordt aan een gebeurd geval getoetst en de ‘commissie geeft in overweging het te laten vervallen. Eens benoemd, blijft men altijd best. lid, treedt af bij vertrek van Batavia, doch weder op bij terugkomst. Ê Dr: Toussaint betoogt de mogelijkheid, dat men het bestaan van een art. 6 zoude wenschen. Dit wordt be- streden door de commissie, die verwacht dat de keuze van een best. lid het gevolg zal zijn van goed verzinnen en rijp beraad. Bij rondvraag blijkt, dat de groote meerderheid zich ver- klaart voor dit voorstel en wenscht het aan de orde te zien gebracht ter algemeene vergadering. Art. 9. Over-de leden. Het feit bestaat, dat de contribueerende leden meer en meer zeldzaam worden. De algemeene moeilijkheid om geld te krijgen, doet zich ook bij ons gevoelen. En toch moeten wij trachten door het verkrijgen van meer contri- bueerende leden onze- finantiën te stijven. Het aannemen van leden, die men de faculteit geeft om al of niet te betalen, wordt afgekeurd. Daarentegen ook gewezen op de ‘hardheid om te eischen, dat leden f 12 betalen, zon- der dat- ze daarvoor iets ontvangen. De commissie meent dat het wenschelijk zoude zijn om voortaan alléén leden 214 Js te bénoemen, dief 12 moeten betalen, doch daarvoor dan ook. het tijdschrift ontvangen. De G. vleit zich „ dat deze. bepaling, in. verband met eenige wijziging in den inhoud, van het tijdschrift, zal strekken om ‘de finantiën meerderen bloei te verzekeren, en -dat zij, als billijke maatregel, zal. worden geappre- cieerd door de leden. | Bij bespreking toont men zich algemeen ingenomen met dit voorstel. De president oppert de moeielijkheid die zou ontstaan, bij uitgave van, meer dan 1 deel per jaar. … De ondervinding der laatste jaren is echter dáár om te be- wijzen, dat men zich daarover nog niet behoeft te bekommeren. De beslissing wordt tot een volgende vergadering uitge- steld: de tegenwoordige leden zijn alle vóór dit voorstel. Art. 12. Verkiezing van president en vice-president. De commissie, wijzende op de geschiedenis ook van deze V., meent dat de wijze van verkiezing: van- den” pre- sident en vice-president, zooals die nu geschiedt; niet goed werkt. Het is een feit, dat -men,-eenmaal president zijnde, niet licht aftreedt. en telken gare weêr herkozen: wordt. Daardoor is éénzijdigheid in de richting vande Vereeniging al. te zeer mogelijk. Ieder president heeft zijn stokpaardje en berijdt dat soms zeer ijverig. Bij afwisseling van: pre- sident is er meer kans, dat iedere richting een. beurt krijgt. En de kans om president: te worden, acht de commissie ook een stimulans voor de besturende leden tot nog ijveriger werken. | Daarom „stelt de commissie. voor: president: en’ vice- president treden af en zijn als zoodanig in datzelfde jaar niet herkiesbaar. L | Algemeene stemmen voor. Art. 24. Zou kunnen vervallen. Over het ‘algemeen verslag. „De GC. herinnert ‚koe ver- velend voor. alle partijen het voorlezen is van het ‘alge- meen verslag. Zij „wenscht in Januari eerst:eene bestuurs- 275 vergadering te houden en daarna de algemeene im dezelfde maand. -Op de algemeene vergadering zou alléén-een zeer kort uittreksel uit. het verslag worden gegeven, en het zou “wenschelijk zijn, dat. of ie aftredende, of de optre: dende president--eene verhandeling hield. ‚ Verschillende: leden „meenen dat-bij de vele werkzaam- heden, die, opeen «ieder drukken in de maand Januari, het niet „wel doenlijk zal zijn deze vergadering op dien tijd te houden en het verslag gereed te hebben. Sommige willen: -het in December, andere na Januari hebben. De „commissie „wijzigt daarop „haar voorstel en wilde maand. Februari. zien — aangewezen «voor «het houden der algemeene vergadering. Men is over het algemeen van gevoelen, dat aan ‚nie- mand. de verplichting kan--worden opgelegd om eene verhandeling te houden ‚ schoon men het eens is. over-de wenschelijkheid, dat zeder aftredend president die taak vrijwillig op zich neemt. „4. De “commissie stelt nu voor, dat zij alek, naar aanleiding ‘van het besprokene, zal belasten. met eerie ge- wijzigde Koalkcite van de wetten, der. Vereeniging, voor te stellen. in-deveerstvolgende vergadering. Metvalgemeene stemmen aangenomen. 5.1 Er wordt nu nog nader gesproken over het tijdschrift. Het kan niet: ontkend worden, dat gewoonlijk een groot deel van het daarin voorkomende voor het groote publiek weinig aantrekkelijks heeft en dat zulks verandering be- hoeft, zoo men vooral, door-het tijdschrift in de geldelijke behoeften der Vereeniging wil voorzien. Als middel daartoe wordt in: overweging: gegeven : 1. Om de 2 maanden: eene aflevering van 5 vel druks uit te geven. 2. In het tijdschrift op te nemen, korte ido eltelt uit andere tijdschriften, omtrent het meest wetenswaardige dat op natuurk. gebied voorvalt. Daarbij zou steeds de voorkeur worden gegeven aan zaken van locaal belang, 276 zonder daarom zaken van algemeen belang uit te sluiten. De hoofdredacteur beaamt geheel het wenschelijke:, doch denkt zich de zaak niet zonder veel bezwaar. Hij zou moeten kunnen rekenen op ruime medewerking van verschillende specialiteiten, b. v. mijnwezen, botan. tuin te Buitenzorg, enz. enz. Er zijn wel veel tijdschriften in Indië, doch zeer verspreid en niet voor ieder toegankelijk. Besloten in de volgende vergadering hierop terug te komen. | 6. De president stelt voor, beurt om beurt wetensch. verhandelingen te houden, door de besturende leden. De commissie meent, dat dwang hier tot geen goede resul- taten zou leiden, doch verklaart zich bereid dit punt in nadere overweging te nemen. / 7. De president stelt voor, dat aan den secretaris voortaan geen toelage meer zal worden gegeven, om zoo- doende f 50 ‘'s maands uit te sparen. Over het algemeen verklaren de aanwezige besturende leden zich tegen dat voorstel. Het secretariaat is een dier betrekkingen in het bestuur, die, bij veel lastige be- moeiingen ‚ weinig voldoening schenken aan hem, die met dat ambt is belast. Men kan zich voorstellen, dat de directeur van het museum de belooning voor zijn werk vindt in de zichtbare goede uitkomsten, waartoe hij ge- raakt, doch kan zich : zulk een zelfvoldoening voor den secretaris niet denken. _ Ook omtrent eene intrekking der toelage van een anderen functionaris, door den president gewenscht, is het bestuur diezelfde meening toegedaan. 8. De president vraagt fondsen aan voor het -doen aanmaken van kasten voor het museum. Toegestaan. 9. De president gewaagt er nog van, dat uit den artes. put te Grissée gas opstijgt, — waarschijnlijk licht kool- waterstofgas met dampkringslucht en koolzuur gemengd. Hij zegt nadere mededeeling toe. 277 Bestuursvergadering gehouden op den 16 April 1870, Tegenwoordig zijn de HH.: Rerere, BerNevor Moens, dr. Hoorwere, dr. pr Gavere en dr. pe Roo, secretaris. De vergadering wordt geopend door ‘het lid Reiche, die, ofschoon nog niet lang geleden weder als besturend lid opgetreden, door al de aanwezige leden wordt be- schouwd, in den zin van art. 15 der wetten, het oudst aan- wezige lid te zijn. De wd. voorzitter heet den heer dr. de Gavere als be-. sturend lid welkom. Worden ter tafel gebracht: 1. „De gouvernements renvooien van 26, 29 en 51 Maart en 1 April 1870, No. 5978, 59835, 5984, 5985 en 6502 ten geleide der missives van: | a. den gouverneur van Sumatra's Westkust van 14 Maart jl.,-no. 1789. b: den resident van Ternate van 4 eline jl, no. 85. c. den resident van Ambon van 6 Maart jl, no. 650. d. den gouverneur „van. Gelebes en nst haankeedn. van 12 Maart jl. no. 1500/1. ‚e. den resident van Probolingo van 21 Maart 1870, no. OH, Allen «handelende over in die gewesten waargenomen na- tuurverschijnselen. „Weerdt besloten deze bescheiden te stellen in handen van het lid dr. Bergsma ter aanteekening en terugzending. 2. Een bijdrage tot de geologische gesteldheid van Java, in verband met het voorkomen van djatihout, door den inspecteur van het boschwezen von Roessler, Wordt besloten dit stuk te stellen in handen der heten Bernelot Moens ende Gavere ten fine van praeadvies. - 5. De missive van het lid G. A. de Lange dd. 18 Maart jl, daarbij namens het adviseerend lid J. E‚ Teijsmann verzoekende: g. aan de Maatschappij ter bevordering van nijverheid 278 te Haarlem geregeld toe te zenden het tijdschrift der Ver- eeniging ; | b. aan het adviseerend lid Teijsmann terug te zenden de door hem aan de Vereeniging toegezonden teekeningen en beschrijving van de kamferbereiding in Japan. Wordt besloten: ad a. „Den bibliothecaris uit te noodigen te willen be- richten omtrent «de toezending van. het tijdschrift aan de Maatschappij. ad hb. Aan het verzoek te voldoen, onder mededeeling,, dat de Vereeniging nog niet in de stern is geweest bedoelde bescheiden te publiceeren, maar, ten einde daartoe te kunnen overgaan, er prijs op stelt, ze na gemaakt ge- bruik terug te ontvangen. 4, Het lid Bernelot Moens brengt, ook namens hetlid G.F. de Bruijn Kops, advies uit betreffende. de door den heer Hageman ingezonden bijdrage omtrent den Smeroe. Oeideld bnl dit advies wordt besloten van de wi gebruik: te maken voor het tijdschrift. 5. Door denzelfden “wordt medegedeeld, dat-de com- missie tot voorbereiding eener wetsherziening haren arbeid nog niet heeft kunnen voltooien en dien ten gevolge ver- zoekt diligent te worden verklaard. „Wordt esteiik de commissie uit te noodigen in de eerstvolgende vergadering haar advies uit te brengen. 6. De secretaris deelt ‘mede, dat de Société royale des sciences de Liége het verzoek heeft gedaan om, door tus- schenkomst van het lid dr. Ploem, de werken der Vereeni- ging te ontvangen in ruil tegen de door abies: Société uitgegeven werken. | | Wordt besloten aan dit verzoek te titoldoerl Daarna wordt de vergadering” gesloten. 279 Bestuursvergadering gehouden op den 4 Juni 1870. Tegenwoordig de H.H.: dr. Steenstra Toussaint, G, FE, pr Bruun Kors, dr. CG. L. van DER Bure, dr, P. A, BERGSMA en dr. L. W. G. pe Roo, secretaris. | De president brengt ter tafel: | 1. De missive van den voorzitter, dd. 4 Juni 1870, houdende mededeeling, dat zijne toenemende werkzaam- heden: hem nopen het voorzitterschap der Vereeniging neder te leggen. Wordt besloten aan den voorzitter mede te deelen, dat „het bestuur het genomen besluit, met het oog op de daarvoor aangevoerde redenen, moet eerbiedigen, maar erkentelijk voor de vele diensten, door hem aan de Ver- eeniging bewezen, zich vleit, dat hij zal blijven mede werken tot den bloei der Vereeniging. 2. De missive van het lid van der Crab, dd. 28 April, daarbij, op grond van vertrek naar Nederland, verzoekende te worden afgevoerd van de ledenlijst. In handen van den thesaurier. 5. De missive van het lid .D. Eekma, dd. 8 April, houdende intrekking zijner inteekening op het tijdschrift en maandelijksche contributie. In handen van den thesaurier en bibliothecaris. 4. De missive van den gouvernements secretaris van 29 April 1870, No. 810*, houdende aanbieding van een exemplaar van het verslag van de Kamer van Koophandel en Nijverheid over het-jaar 1868. | Wordt besloten tot plaatsing in de bibliotheek. 5. De gouvernements renvooien van 22, 2ö en 29 April, en 27 Mei 1870, No. 7746, 7747, 8009, 8279, 8280, 8281, 9859, 10115 en 10115, strekkende ten geleide der missives : a. Van den resident der Lampongsche districten, van 9 April 1870, No, 7661; 280 h. van den resident van Timor, van 4, April 1870, No. 255; c. van den resident van Menado, van 2t Maart 1870, No. 815; d. van den resident van Ambon, van 26, 29 en 51 Maart 1870, Nos. 885, 906 en 957; e. van den resident van Ternate, van 4 April 1870, No. 251; f- van den gouverneur van Sumatra's Westkust, van 10 Mei 1870, No. 5198, en g. van den gouverneur van Gelebes en onderheorig- heden, van 11 Mei 1870, No. 2266, houdende ar nieje omtrent in die gewesten waar- genomen natuurverschijnselen. In handen van het lid dr. P. A. Bergsma ter aanteeke- ning en terugzending. ; 7. De missives: a. van de Oberhessische Gesellschaft für Natur- und Heilkunde van 5 September 1869; b. van den bibliothecaris der bibliotheek van de hooger school te Leiden, van 50 Juli 1869; c. van het Verein für Vaterländische Naturkunde in Waurtemberg, van 15 Februari 1867; d: van det Kongelige Danske Videnskabernes Selskab van 351 December 1869; e‚ van die K. K. Zoölogie botanische Gesellschaft in Wien, van Februari 1869; f. van de Koninklijke Academie van Wetenschappen te Amsterdam, van 8 October 1869; g. Académie royale des sciences de Lisbonne van 26 Februari 1870. h. van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kun- sten en Wetenschappen, van 17 November 1869; alle den ontvangst. erkennende van toegezonden boek- werken. Aangenomen voor kennisgeving. 8. «Missive van de Académie royale des sciences de 281 | = Stockholm, van Augustus 1869, houdende aanbieding van eenige boekwerken en verzoekende het tijdschrift: der Ver- eeniging geregeld te mogen ontvangen. me na Wordt besloten gezegde academie voor het gezondene te bedanken en den bibliothecaris op te dragen voor een geregelde toezending van het tijdschrift zorg te dragen. 9, De missives: a. van het bureau de la recherche géologique de la Suède, van 15 Juni 1868; b. van die tt Academie der Wissenschaften, van 12 Maart en 25 Augustus 1869; c. van het Koninklijk Zoölogisch Genootschap Natura Artis Magistra te Amsterdam van 50 Mei 1869; d. van de Koninklijke Academie van Wetenschappen te . Amsterdam, van 15 September 1869; e. van het provinciaal Utrechtsch genootschap van Kun- | sten en Wetenschappen van 17 November 1869; | À f. van de Académie royale suédoise des sciences van Juli 1869. g. van de Literary and Philosophical Society of Man- | chester, van 2 Augustus 1869; | allen ten geleide van door Ee genootschappen uit- gegeven werken. Wordt besloten voor de toezending den dank der Ver- eeniging te betuigen en aan den bibliothecaris op te dra- gen te zorgen dat de door het genootschap te Manchester verlangde deelen van het tijdschrift zoo spoedig mogelijk worden toegezonden. 10. De missive van het Koninklijk Instituut van Inge- nieurs, afdeeling Oost-Java, van 20 April 1870, houdende verzoek om geregelde eo aecnte van de werken der Ver- eeniging. | Wordt besloten aan dit verzoek te voldoen. 11. Namens de commissie, belast met het doen van voor- stellen ter wijziging van de wetten der, Vereeniging, brengt … het lid dr. P. A. Bergsma rapport uit. Na eenige discussie wordt besloten, overkomstig het advies der, commissie, de voorgestelde wijzigingen te onderwerpen aan de beslissing der leden in de eerstkomende algemeene vergadering. 12. ‘Het lid dr. van der Burg biedt, namens het lid H. Meijer, voor de bibliotheek der Vereeniging ten geschenke aan een exemplaar van „der Malayische Archipel von Alfred Russel Wallace, übersetzt von A. B. Meijer.” Wordt besloten den heer Meijer den dank der Vereent- sing te betuigen voor dit geschenk. Daarna wordt de vergadering gesloten. Bestuursvergadering gehouden op den 16 Juli 1840. Tegenwoordig zijn de HH.: dr. Steenstra ToussainT, dr. Swavine, G. F. pe Bruin Kors, BerreLoT Moens, dr. P. A. BeresMa, dr. van per Bure, dr. N. J. Hoorwee, dr. DE GAVERE, VAN RIEMSDIJK en dr. L. W. G. ‘pr Roo. Ook het gewoon lid HARDEMAN woont de vergadering bij. Worden ter: tafel gebracht: 1. De missive van den gouvernements secretaris van 22 Juni 1870, no. 1245, daarbij, ter plaatsing in het tijdschrift, aanbiedende het verslag nopens de kinacultuur over 1869. In handen van den hoofdredacteur. 2. De missive van den secretaris der N. IT, Maatschappij van Nijverheid en Landbouw, van 27 Juli 1870, no. 850, houdende verzoek om voor eenigen tijd ten gebruike te mogen ontvangen de door den. Inspecteur honorair der kultures J. E. Teiijjsmann aan de K. N. V. aangeboden mededeelingen en teekeningen omtrent de distilleering van kamfer op Japansche wijze. Wordt besloten aan genoemde maatschappij te berichten, dat de verlangde bescheiden onlangs aan den heer Teis: mann, op diens verzoek, zijn teruggezonden. 985 3. De missive van de firma Winsser, de Lange en Co;, van 6 Juli 1870, houdende mededeeling van het door dr. Hasskarl gedaan verzoek om toezending van de hem ont- brekende deelen van het tijdschrift der K. N. V. In handen van den bibliothecaris, ten einde zoo veel mogelijk aan het verzoek te voldoen. 4. Missive van den bibliothecaris der Linnean Society ‘van 7 October 1869, houdende verzoek om toezending van eenige deelen van het tijdschrift der K. N. V., ter com- pleteering van het in de bibliotheek der Fhifeag Society aanwezige onvolledige exemplaar. In handen van den bibliothecaris, ten einde aan het ver- zoek zooveel mogelijk te voldoen. 5. De missive der directie van het Bataviaasch Genoot- schap van Kunsten en Wetenschappen, van Juni 1870, no. 52, onder toezending der aan gemelde directie gerichte missives van de heeren A. D. Bosch en R. J. Suringar van 1 Juni en 12 April, verzoekende die brieven, als hande- lende over onderwerpen de natuurwetenschappen betref- fende, te willen beschouwen als gericht aan het Bestuur de K. N. V. Wordt besloten : a._den heer Bosch, naar aanleiding van zijn boven aan- gehaald schrijven, te verzoeken de door hem aangeboden monstruositeit van een karbouwkalf te doen toekomen aan den e. a. officier van gezondheid te Djokdjokarta, ter verdere verzending naar Batavia; b. De door den heer Suringar bij zijn boven aangehaald schrijven aangeboden aardsoorten van Siak, te stellen in handen van den directeur van het museum. 6. De missive van den isten- gouvernem. secretaris van 29 Mei 1870, No. 1070a, houdende aanbieding van een exemplaar van het jongste, door «den minister van-ko- loniën aan de 2de Kamer der Staten-Generaal ingediend verslag. DL, XXXIL 19 284 Besloten tot plaatsing, i in de bibliotheek. 7. a. De missive van den bibliothecaris der. Sencken- bergischen Naturforschenden Gesellschaft, van 9 Decem- ber 1869. b. De missive van den secretaris der Ned. Maatschappij tot bevordering van Nijverheid, van 50 December 1869, beide handelende over aangeboden, boek werken. Besloten tot plaatsing in de bibliotheek. 8. De gouvernements. renvooien, van 8, 24 en 28 Juni, No. 9857, 9858, 11945 en 11942, strekkende ten geleide der missives van: a. den resident van, Menado, van 5 April-en- 5 Mei 1870, No. 984 en 1185; b. van, den gouverneur van Sumatra's Westkust, van 11 Juni 1870, No. 5959°; 6. van den gouverneur van Gelebes en ondertent van 11 Juni 1870, No. 2697/14. | Allen handelende over in: die gewesten waargenomen aardbevingen. In handen van het lid dr. Bergsma ter oandckainn en. terugzending. 9. Op voorstel van het lid dr. Bergsma, wordt besloten den boekhandelaar M. Nijhoff, te ’s Gravenhage, te verzoe- ken, voortaan. per mail aan de KN. V. te doen toekomen: a het journal de chimie et de physique; b. het Archiv für „Naturgeschichte van: Troschel. 10. Nu wordt: overgegaan: “tot, de benoeming van een’ voorzitter, ter vervanging vanden afgetreden voorzitter P. J. Maier. Na de gehouden stemming: blijkt, dat van de 10 aan- wezige stemmen zijn” uitgebracht. 9 op het eerelid M. T: Reiche-en: 1 op. het bestuurslid: dr. CG. Swaving. Wordt besloten. den heer. Reiche uit te noodigen de op hem: gevallen keuze zich te laten welgevallen. Daarna: wordt de- vergadering gesloten. 285 | ze Bestuursvergadering gehouden «op dem 20 Augustus. 1840. Tegenwoordig, de H.H.: Reicue, dr, STEENSTRA Toussaanr, BeBxELOT Moens, dr. _P. A. Beresa, ‚dr. vaN DER Bure, VAN Rremspijk en dr. pe Roo. Na de vergadering te bebben geopend, zegt de voorzitter het bestuur dank voor het in hem gestelde vertrouwen, waardoor hij, na de aftreding van zijn verdienstelijken voor: ganger P.J. Maier, is geroepen om als voorzitter der K. N. V. op te treden. Hij. ontveinst zich de moeielijkheden niet, die aaa de leiding der werkzaamheden in den tegenwoor- digen tijd zijn verbonden. Mocht de K. N. V. zich vroeger in ruime belangstelling en groote deelneming verheugen, de tijden zijn sedert veranderd, en niet alleen blijkt de liefde voor de natuur- wetenschappen bij het algemeen, langzamerhand te zijn bekoeld, maar daardoor is wi het bestuur meer en meer verstoken geraakt van de materieele middelen om: voor cen bloei der Vereeniging zoo veel te doen als alle leden van het bestuur zouden wenschen. Hij wil zich echtèr daardoor niet laten afschrikken, maar zal van zijn kant trachten alles aan te wenden. om aan de Vereeniging nieuw leven te schenken, en hij vleit zich daarbij krachtig te zullen worden gesteund door de ijverige medewerking van het Bestuur in het algemeen en der verschillende functionarissen in het bijzonder. Wordt ter tafel gebracht: le nDemissive vanden, adsistentrasidentovÂm Loemadjang, J. M. van Vleuten, van 20 Juli 1870, daarbij aanbiedende een hoeveelheid asch, verzameld bij gelegenheid van den op den 18den dier maand aldaar waargenomen aschregen. Wordt. besloten den, heer. van Vleuten te bedanken voor het bewijs zijner belangstelling en het lid. Moens zit | te noodigen de asch te onderzoeken. je. 9. De missive van den directeur van O. E; eix N:; van 286 135 Augustus 1870, No. 7110, daarbij voor het tijdschrift aanbiedende het verslag van eene door den honorair in- specteur der kultures, J. E. Teiijjsmann, gedane reis over het eiland Bangka in de maand Juni 1869 t/m. Januari 1870. Ia handen van den hoofdredacteur. 5. De missive van den e.a. w. officier van gezond- heid te Djokdjokarta, van 15 Augustus 1870, No. 17, daarbij mededeelende dat hij, door tusschenkomst van den dirigeerend officier van gezondheid, aan de K. N. V. heeft verzonden een ijzeren vat, inhoudende een monsterkalf. Aangenomen ‘voor kennisgeving. 4. De missive van den resident van Batavia, van 28 Juli 1870, No. 6200/12, houdende verzoek, om voor 1 October te mogen ontvangen, een opgaaf in duplo van de feden der K‚ N. V. Wordt besloten aan dit verzoek te voldoen. 5. De gouvernements renvooien, van 2Q en 50 Juli, B, 12 en 19 Augustus 1870, No. 15658, 14542, 14545, 14544, 14545, 14546, 14547, 15169, 15291 en 15595, strekkende ten geleide der missives van: | a. den resident van Madioen, van 8 Juli en 2 Augustus 1870, No. 1924/25 en 2252/25; b. den resident van Bantam, van 25 Juli 1870, No. 6579/72; 4 c. den deit van dit 8n. van 25 Jun: 1870, No. 481; d. den resident van Menado, van 20 Juni'en 2 Juli 1870, No. 1667 en 177; ce. den resident van Palembang, 1 Juli 1870, No. 3852/5. J- den resident van Probolingo van 21 Juli 1870, no. 2499; g. den resident der Preanger Regentschappen van 5 Au- gustus 1870, no. 5586; h. den resident van Cheribon van 8 Augustus 1870, no. - 4272; allen handelende over in ne ge westen Waag EROMEN Da tuurverschijnselen. 287 „In-handen van het lid dr.-P. A, Bergsma ter. aanteeke- ning en terugzending. | 6. De bibliothecaris verzoekt wadchtiging om aau den heer Ludeking, die zich heeft verbonden op het tijdschrift der. Vereeniging in te teekenen, eenige jaargangen van het tijdschrift af te staan ter completeering van zijn exemplaar. De gevraagde machtiging wordt verleend. 7. Op voorstel van den voorzitter wordt besloten eene algemeene vergadering te houden op Zaturdag, 20 Septem- bere. k. en in die vergadering te beraadslagen over de voorgestelde wetsveranderingen. | ‚Het lid-dr. van der Burg verbindt zich tot-het houden eener, voordracht. Daarna wordt de vergadering gesloten. „Algemeene Vergadering’ gehouden op dei 10 September 1870, Tegenwoordig de HH. bestuursleden: Rricue, dr. STEENSTRA Toussaint ‚dr. C. “Swavine, G. A; ne “Ancre, dr. P. A. BERasMA, BERNELOT Moens, dr. N. J. Hoorwee, VAN RIEMSDIJK, dr. G. pe Gavere, dr. van peR- Bure en’ dr. L. W.G. pe Roo; terwijl als gasten de vergadering bijwonen, de HH.: dr. Greve, De Wis; Lupekine, BrLANKeRT en H. Mevir. De notulen der vorige vergadering, van 20 Augustus 1869, worden, zooals zij in de vergadering der directie van 25 October d. a. v. zijn gearresteerd, voorgelezen. Naar aanleiding van de vraag van den voorzitter of een der’ aanwezige leden eenige aanmerking heeft, betref: fende de voorgelezen notulen, zegt het lid dr. Bergsma, dat het-verslag der voordracht van dr. Frantz eene on- waarheid bevat. in de mededeeling, dat “indaectiestroomen juist het tegenovergestelde zijn van hij stroomen. Door den secretaris wordt opgemerkt, -dat de notulen moeten behelzen, hetgeen in de vergadering is gesproken, 288 en!_miet „slechts datgene, waarmede de leden der directie zich kunnen vereenigen, zijnde bovendien de notulen; zoòals: ze. ijn voorgelezen, gearresteerd” in eene bestuurs- vergadering: od1an 4 LJ wab Het lid dr. eine verzoekt niettemin aanteekening zijner opmerking „ opdat het blijke, dat de door dr. Frantz gebezigde woorden geenszins zijne inden) kunnen stg ipene | Het lid dr. Bia vraagt, waarom de nowtdecs der algemeene vergadering, wanneer ze reeds in’ cene bestuüts- enkels zijn goedgekeurd, alsnog worden voorgelezen in de‘algemeene vergadering en acht het raadzaam de goedkeuring door it bestuur slechts als hi sie te beschouwen. Lou Dh Wordt besloten aan het verzoek van het lid dr. Bergsma te voldoen en overeenkomstig het voorstel van dr. Swaving aan te teekenen, dat de goedkeuring der notulen van de algemeene vergadering. in de eerstvolgende bestuursverga- dering, wordt beschouwd te zijn een er oBPRR re- sumtie, H | HK k ‚ Vervolgens ind de voorzitter verslag « uit. „overde werkzaamheden, ln Ks N. NV. gedurende-1869 4). Daarna, stelt: de; voorzitter, aan, de, orde; de heeten der wetten der Vereeniging „overeenkomstig „het daartoe aan het bestuur gedane voors stel door;eene „uit zijw midden gekozen. commissie. | De verschillende wetsveranderingen wordesf met alge: meene: stemmen aangenomen „zoodat. besloten.wordt „de goedkeuring der. Regeering op deze wijziging'te- vragen, „De: voorzitter, deelt mede, dat het, bestuurslid; dr vd, Burg.zich bereid heeft. verklaard. tat-het-houden eêner voordracht. en verleent hem’ daartoe alsnu -het-woordi 1-1 Spreker behandel, eerst ‚de weides, zooals die aan 1) Dit vessel opgenomen in het Natuurkundig wijdsohrärt, Dl. 32, page 101, 989 mensch. èn dier eigen is, het blijven dier taal bij som- migen en het verdwijnen bij anderen; daarna ‘wordt de teeken- of gebarentaal-der doofstommen besproken. De “geluidgevende organen vanden mensch worden kort beschreven, en het mechanisme van de stembanden ver-r klaard , terwijl de invloed vande boven-het strottenboofd gelegen deelen op de stemvorming wordt nagegaan.” Het “verschil. tusschen: ‚zingemw „en spreken wordt aange- geven, even als het verschil tusschen borst- en keelstem, waarha de ‘omvang. der. menschelijke stem wordt mede- gedeeld voor de beide geslachten en voor de verschillende soorten van. zangstem ‚(bas;-tenor, enz). De invloed van het spreken op het verstand en. omge: keerd, wordt met een woord nagegaan en „ten slotte het schrift bij verschillende volken beschouwd. De voorzitter: bedankt den spreker voor zijn’ belangrijke bijdrage, met welke dankbetuiging door al de aanwezigen wotdt ingestemd. - Het lid G. A. de Lange stelt. voor, den spreker uit te noodigen «zijne bijdrage af” te-staan’ voor het tijdschrift; daar deze haar voor uitgave minder geschikt acht, wordt het voorstel ingetrokken. L Niemand haadse iets hebbende’ “mede te deelen” of voor te stellen; wordt de algemeene vergadering” gesloten. Bestuursvergadering, gehouden op den 19 September 1820. Tegenwoordig dè H.H: Rrienk, dr. StrrNstrA TOUSSAINr, dr.” G. SwaviNe, G. A. De Lance, dr. Hoorwee, dr. BerosMa, …__Bersetor Moers, de. var per Bure, dr. be GAVERE en dr. EL. W.G. be Roo. | Wordt ter tafel gebracht: | obu Ne Î 1. De gouveriettients rehvooien, “ván 4, 95 én 27 290 Augustus, 1, 6 en 9. September 1870, No. 14656, 15906, 15908, 15957, 15907, 16584, 16619, 16886, 16887 en 16888, strekkende ten geleide. van een telegram van den resident van Banjoemas, van 29 Juli 1870 en der missives: avan „den tesident van. Menado, van 19 Juli 1870, No. 1964; b.- van den resident van Timor, van 4 Augustus (870, No. 548; | C.van den hasidelkd van Ambon, van 14 Juli 1870, No. 1956; d. van den gouverneur. van Gelebes en onderhoorig: heden, van 11 Augustus 1870, No. 5689/1; e. van «den resident van Bantam, van 25 Augustus 1870, No. 7587/52; fr van den. resident van Batavia, van 50 Augustus 1870, No. 6900: 1/12; | __g- van den gouverneur van Sumatra's Westkust, van 25 en 350 Augustus 1870; No. 5706 en, 5820; eh „van den resident de Preanger- Brgtnnlieppep: van 51--Augustus 1870, No. 4060. Allen handelende over in genoemde ‚gewesten „waarge- nomen natuurverschijnselen. In handen van het lid dr. Bergsma ter aanteekening en terugzending. kl 2. De missive van den gouvernements secretaris, van 20 Augustus 1870, Ns. 1591, daarbij aanbiedende een exemplaar van „het jaarverslag „der Kamer van Koophandel en Nijverheid te Batavia over 1867. Wordt besloten tot opname in de boekerij. 5. „Het lid G, A. de Lange verzoekt aanteekening dat het adviseerendlid J, E‚ Teijsmann heeft verzocht, eenige exemplaren te mogen ontvangen, van het in het tijdschrift der K. N. V, op te nemen verslag zijner reis naar Bangka. Onder opmerking, dat van alle stukken aan de schrijvers een 25tal overdrukken wordt toegezonden, wordt de hoofd- 291 redacteur uitgenoodigd te gelegener tijd aan het, verzoek -van den heer Teijsmann: te voldoen. 4. Met algemeene stemmen worden tot leden der K‚ N. V. aangenomen: E. W. A. Ludeking, dr. P. Kloos, Gutteling, allen te Batavia en dr. Greve te Padang. Bestuursvergadering gehouden op den 15 October 1870. Tegenwoordig zijn de HH.: Rerene, BeRNeLot Moens, dr. P.A. BeresMaA,-dr, CG. L.- vAN DER, Bure en dr. L. W. G. pe Roo. Wordt ter tafel gebracht: 1. de missive van het lid J. Heringa, van 5 October 1870, houdende mededeeling dat hij, door nader onderzoek, tot de overtuiging gekomen is, de Costus speciosus slechts één meeldraad bezit. Aangenomen voor kennisgeving. | 2. De missive van den chef overvden Geneeskundigen dienst, van 10 October: 1870, No. 1724, daarbij tot on-- derzoek “aanbiedende ‘eenige van «den ambtenaar, belast met de leiding der kinacultuur, ontvangen gomsoorten. Wordt besloten ‘deze ‚gom-soorten te stellen in handen van het lid Bernelot Moens, ten einde ze aan een chemisch onderzoek te onderwerpen. 5. De missive van den heer J. M. van lente ‚dd. 6 Oeto- ber 1870, houdende mededeeling , dat, eene benoeming tot lid der V. hem zeer aangenaam: zal zijn Aangenomen voor kennisgeving. 4 De missive ‚van den boekhandelaar M. Nijhoff te 's Gravenhage, van 20-Juli 1870, houdende mededeeling van de ontvangst van eenige afleveringen van het tijd- schrift, en verzoek om toezending van eenige ontbrekende afleveringen, alsmede remise van eenige fondsen. „ 292 ‘Besloten aan den boekhandelaar voornoemd, per eerste ge: legenheid, eene som vân f 400 over te maken en bij den bibliothecaris bericht in te winnen, omtrent as ver- zending van het tijdschrift der V. sd | _ 5. De gouverneütents rênvobien, van 14 én 25 rl ptedinle en 11” 'Oedóber” 1870, “No. 171735, “17792, ' U THEB ER 18922, strekkende ten geleide der missives: a. van den gouverneur van Gelebes- en onderhoorig- heden, van 51 Augustus 1870, No. 5970/1; b. van den resident van Menado, van 350 Juli 1870, No. 2074 é. vand den gouverneur van Sumâätra’s wakker: vän 15 September 1870, No. 6106; d. van den resident van Bantam, van 7 October 1870, No. 7678 1/12; handelende over in die gewesten waarge- __ nomen nakiovepainjtestlen. Besloten «deze: bescheiden’ te stellen! m krondikend van hét tia dr. Bergsma ter aanteekeúing en terúgzending: 6. De thesaurier deelt mede, dat: voorhet lidmaat: schap der Vereeniging is bedankt; door de HH.: Gaijmans, Kroesen , Haase en van, Diest. | 8 7. De secretaris ‘doet mededeelingvan eene -concept- circulaire. aande leden der V., houdende mededeeling van de wijziging. der „wetten, en verzoek om c.q: te willen mededeelen „of, zij; genegen „zijn “zich te verbinden tot eene maandelijksche bijdrage. | De concept-circulaire wordt, zooals. zij is liggende, gans gekeurd. | | 8. Bovendien. wordt besloten alsnog een ciranaire te ontwerpen, houdende uitnoodiging our. tot het lidmaatschap» der Vereeniging toe te treden „ en van die circulaire eenige exemplaren toe, te zenden. aan den chefsover deser kundigen dienst, met verzoek. haâf zooveel wkn te willen. verspreiden. | | By 9. Op voorstel van den secretaris wordt belden den index - op de 50veerste declem van het tijdschrift, welke 1m mà- 295 muscript aanwezig (Is, toe te zenden. aan: den ‘boekhaude- láar--M. „Nijhoff. te” ’s Gravenhage, “met verzoek vom de uitgave voor rekening der Vereeniging te willen bezorgen: 10. Het did -dr. “Bergsma doet eene: mededeeling „om- tbent-de door; hem te Batavia gedane wind-waarnemingen, nj 1866 t/m. 1868. 5 „Wordt besloten tot opname iu het sijdschliée 11. Met algemeene stemmen ‘worden tot-leden der Ver- eeniging benoemd : Kievits te Padang , L-M. van Vleutenste Loemadjang, Mr. W. Stortenbeker. Jr. te’ Batavia. „Daarna ‘wordt de vergadering gesloten. ij Ì sid Zi or EA AARD Neten LEE E Bestuursvergadering gehouden op den-26 November 1870, h Tegenwoordig ‘zijn de HH. : M. Th, Rercue, G,F. ne BRUIJN Kors, dr. P.A. Braesma en ‚dr. L. W‚ G, pe Roo, | „Worden: ster vtafel gebracht: + 1. de missive van de Maatschappij van Nijverheid en Landbouw van 20 October 1870, No. 877, houdende verzoek om inlichting, bij welk schrijven de door haar opgevraagde stukken van den honorair inspecteur der kul- tures J. B. Teijijjsmann, betreffende de bereiding ‘van kamfer op de Japansche wijze, aan den schrijver zijn Ree: Wordt medegedeeld, dat datum en nummer van den betrekkelijken Bern aan de M. is medegedeeld. 2. De missive van dé M. van N. én-L., van 20 Octo- bef 1870, ho. 882, houdende vérzoek om mededeeling der botanische namen van de beste rotan- en Waanperld soorten welke in ‘den handel voorkomen. Wordt besloten aan de M. nadere inlichting te vragen, òratrent de “door haar bedoelde rotan- en ged pertja soorten, zoo mogelijk: vergezeld van eenige exemplaren der ‘te bestemmen soorten. 294 « 5. De missive van de Maatschappij van N. en L.-van 20 October 1870; no. 885, daarbij het gevoelen van de directie vragende nopens de ‘mogelijkheid omeen meer wetenschappelijken grondslag aan te wijzen voor de taxa- tie der koloniale prodacten,-dan totnogtoe -door de makelaars wordt gebezigd. Wordt besloten ter zake het praeadvies in te winnen van het lid der directie Bernelot Moens, onder ‘mededee- ling, dat de Maatschappij bereid is de kosten van het c. q. in te stellen onderzoek te betalen. | 4, De missive van het lid Gramberg, van 25 -October 1870, daarbij, onder aanbieding van een kistje op Timor verzamelde mineralen, de directie verzoekende die ver- schillende steensoorten te onderzoeken en van den uitslag aan hem mededeeling te doen. Wordt besloten het lid dr. CG. L. Vlaanderen uit te noo- digen bedoelde mineralen te willen bestemmen. 5. De gouvernements renvooien van 27 October, 4, 9, 12, 18 en 22 November no. 19412, 19717, 19707, 19859, 20697, 20751, 20752, 21000 sen 21706, strekkend ten ge- leide der missives: a. van den resident van Bezoekie, van 11 October 1870, no. 4546; b. van den gouverneur van Sumatra's Westkust van 15, 24, 28 en 5l October, no. 6872, 7082, 7051 en 7255; c. van den gouverneur van Gelebes en Onderhoorigheden, van 20 October 1870, no. 4628/1; d. van den resident van Menado, van 9 en 21 Septem- ber en 17 October 1870, no. 2455, 2554 en 2812; allen handelende over in die gewesten waargenomen natuurverschijnselen. In handen van het lid dr. eneen ter aanteekening en terugzending. 6. De missive van den Chef over den geneeskundigen dienst van 25 November 1870, no. 2126, daarbij ter onderzoe- king aanbiedende, twee ar den ambtenaar, belast met de 395 leiding der kinacultuur, K. W. van Gorkom, hem toege- zonden stukken gedroogd melksap, getrokken uit twee Fi- cus- soorten, voorkomende in de Preanger-Regentschappen, welk sap bekend is onder den naam van getah koendang en getah hamberang. Wordt besloten het onderzoek op te dragen aan hetlid der directie dr. C. de Gavere en het lid der Vereeniging K. W. van Gorkom uit te noodigen,aan de Vereeniging te doen toekomen een herbarium der bedoelde Ficus-soorten. 8. De missive van het lid J. Bakkers, van 12 Novem- ber 1870, houdende verzoek om van de ledenlijst te wor-_ den afgevoerd. Wordt besloten van.dit verzoek aanteekening te houden en kennis te geven aan: thesaurier en bibliothecaris. 9. De voorzitter deelt mede, dat hij is teruggekomen van het denkbeeld om door het rondzenden eener circulaire leden te winnen voor de Natuurkundige Vereeniging. Naar het hem voorkomt zal de onlangs vastgestelde wets- verandering langzamerhand ter kennis komen van niet- leden, die wellicht daarin aanleiding zullen vinden zich voor het lidmaatschap aan te melden. Dientengevolge wordt besloten geen gevolg te geven aan het rondzenden eerier uitnoodiging tot deelneming aan het lidmaatschap. 9. Het lid G. F. de Bruijn Kops biedt voor het muse- um aan een collectie slangen, gevangen op het door hem bewoonde erf te Tanah-Abang. j Wordt besloten het lid der directie dr. G. de Savere uit te noodigen bedoelde slangen te determineeren. 10. Op voorstel van den voorzitter worden benoemd: tot lid der directie E‚. W. A. Luudeking: tot gewone le- den dr. A. B. Meijer en D. ten Bosch. 11. Daarna doet het lid dr. Bergsma eenige mededee- lingen nopens den invloed van de maan op de magneet- naald, welke mededeelingen zullen worden geplaatst in het tijdschrif tb, E Ë a 296 Bestuursvergadering, gehouden op den 1%, December 1870, Tegenwoordig zijn de HIL: Reins, dr. SrÉENSTRA Toussaint, G. F, pe Bruijn Kors, dr, CG, SWAVING, dr. CG. L. VAN DEB Bure, E. W. Á. en en dr. pe es De voorzitter heet den heer Ludeking welkóm!als/ lid van. het bestuur, daarbij het vertrouwen uitsprekende, dat zijn optreden. aan, de Vereeniging. tot geen. gering mut zal strekken. | Daarna worden ter tafel gebracht: 1. De missive van den heer van der Woerd, gedag teekend - Bondowoso 29 November. 1870 „ houdende aan- bieding vaneen goed geconserveerd, exemplaar. van een nelle Werdt. besloten het Jad G. F. de Bruijn Kops uit te noodigen. voor. de ontvangst te willen: zorg; dragen „en-den: - zender te bedanken voor zijn geschenk. 2, De missives van den resident van Bätavia, van: 6 _en-8 December 1870, No. 8996 9/49 en 6007/35, beide houdende verzoek om mededeeling van de. verrichtingen’ der. Vereeniging gedurende 1870, ten. dienste van het Koloniaal. Verslag. | | Wordt besloten aan dit verzoek te voldoen. 5. „De missive'-van den ambtenaar, belast met: de lei- ding der, kinacultuur, van 3 December 1870, No. 181, houdende. aanbieding van takken en bladeren van. Koen- dang en an, Wordt. besloten een «en ander te stellen in beAden van, het lid dr,C, Scheffer, met. verzoek om genoemde planten te willen determineeren. a ET 4. De missives van de leden Storm van er Goeniahaaidk en F Hekmeijer, houdende mededeeling, dat zij wenschen opte, houden lid te zijn. der. Vereeniging en-inteekenaren ophet tijdschrift. | Aangenomen voor notificatie, * 297 5e Het gouvernements renvooi, van:2 December 1870, No. 21707, ten geleide der missive van den gouv. van Sum. Westkust, van 16 November te voren, No. 7604, houdende medededting vân in dit gewest waargenomen aardbevingen. In handen van het lid dr. Bergsma, ter aanteekening en terugzending. | seh) ln 6. Ingevolge art. 11 der wetten van de Vereeniging,’ overgegaan zijnde tot de ‘benoeming der functionarissen gedurende 1871, blijkt dat gekozen, is: tot vice-president GE‚de Bruijn, Kops, tot oen beid J. G.-Bernelot Moens, tot. directeur v/h. museum P.J. Maier, tot: bibli- othecaris.J. _J. W. E. v. Riemsdijk , tot thesaurier. dr, G. L. v. d. Burg sen tot ‘secretaris dr L. W. G. de,Roo, wordende, overeenkomstig een, vroeger ‚genomen. besluit, de president M. Th. Reiche als zoodanig gedurende 1871 gehandhaafd. De aanwezige leden, verklaren zich bereid, de op hen gevallen benoeming te aanvaarden. 7. Ops, voorstel van, het lid dr; GC. Swaving,: wordt be- sloten, in „de -dagbladen, mededeeling te doen van. de be- noeming, van nieuwe leden en van, de samenstelling van het bestuur. 8, Dezelfde geeft in talen en in’ te “teekenen op een door. het lid, J. B. Davis uitgegeven : Journal of Anthro- pology. Ee Op voorstel van den voorzitter, wordt dâ secretaris uitgenoodigd, in de volgende vergadering, ter zake te dienen. van praeadvies. Daarna wordt de vergadering. gesloten. 298 Bestuursvergadering, gehouden op den 23 Februari 1871. Tegenwoordig de HH.: M. Th. Rerane, dr. C, Swaving, G. F. pr Bruijn Kors, J. J. W. E. van Tiet dr. N. Js Hoorwee, dr. G. L. v. op. Bure, dr. P. A. Beresmang. J. G. BerNeLot Moens en dr. L.-W. G. pe Roo. De notulen der vorige vergadering worden gelezen en goedgekeurd. n Daarna brengt de voorzitter ter tafel: 1. De missive van den resident van Batavia, van á4, 16 en 22 Kebruärij 1871, No. 5O2/P:, 1009 1/69 en 808/P., daarbij aandringende op eene spoedige indiening van het kort verslag van de verrichtingen der V. over 1870. Den secretaris wordt aanbevolen, bedoeld verslag zoo spoedig mogelijk in te dienen. 2. De missive van den heer A. GC. van Ravenswaaij, van 8 Januari 1871, daarbij voor het museum aanbiedende 3 flesschen met stb, verzameld in de Z. O. gp van Borneo. Wordt ‘besloten het lid der directie dr. C. de Gavere uit te noodigen gemelde slangen te willen determineeren. 5. De missive van het lid dr. G. Vlaanderen, van 2 Januari 1871, houdende opgave van de namen der door het lid Gramberg gezonden mineralen van Timor, Wordt besloten het hd dr. Vlaanderen, onder dankbe- - tuiging, te verzoeken bedoetde mineralen alsnog te willen terugzenden. | 4. De missive van het lid H. J. Staverman, van 9 Januari 1871, houdende mededeeling zijner bent van Cheribon naar Pekalongan. Aangenomen voor kennisgeving. 5, De missives van de leden der Vereeniging R. Stuffken, P. van Motman, P. Th. Couperus, E. Waersegers, W. Eekma, H. L. Janssen, A. H. Swaving; allen verklaren bereid te zijn tot eene jaarlijksche contributie van f12,— Aangenomen voor kennisgeving. 299 6. De missives van AT Bdën B. Mogk en J. F. R.S. van den Bossche, van 29 December 1870 en 21 Februari 1871, houdende mededeeling, dat zij verplicht zijn, wegens ver- trek naar Europa, Pin lidmaatschap op te Leggen. Aangenomen voor kennisgeving. 7. De missive van mr. R. E. N. d'Abo, van 14 Januari 1871, houdende verzoek om opgenomen te worden onder de leden der V. Wordt besloten den heer mr. d'Abo te benoemen tot lid. 8. De missive van den boekhandelaar M. Nijhoff, van 2 December 1870, houdende kennisgeving van de ontvangst der hem toegezonden wissel, groot f 400. Aangenomen voor kennisgeving en besloten den heer Nijhoff uit te noodigen, de nog bij hem berustende exem- plaren van het tijdschrift der V. naar Indië terug te zenden. 9. De missive van den directeur van het museum P.J. Maier, van 20 Februari 1871, daarbij voorstellende hem een tweeden directeur toe te voegen. Na eenige beraadslaging wordt besloten den directeur van het museum mede te deelen, dat het der directie minder wenschelijk voorkomt het museum te stellen onder de zorgen van twee directeuren, maar dat het hid der di- rectie dr. G. de Gavere zich bereid heeft verklaard, hem zooveel mogelijk bij te staan. __10. De gouvernements renvooien van 31 December, 5, Beten di Jantari, 6,7, 10, 17 En. 2 Februari’ no. 25801, 25804, 109* en 109°, 219*, 181, 609, 494, 879, 1540, 2159°, 877, 1822, 2175, 2285 en 2286, strekkende ten geleide der mrissives : | a. van den resident van Batavia, van 24 December 1870, ho.93912/ re. b. van den resident der Preanger Regentschappen, van 25 Januari 1871, no. 455; c. van den resident van Cheribon, van 5, 20 en 30 Tan uarr OPP, Ho. "417 ZOT En 420; al BEKEN: Zil 500 d. van den resident van Probolingo, van 10 December 1870; no, 4219: e. van den gouverneur van Sumatra's ilse van 15, 16, 20, 27 en 5! December 1870, no. 8261, 8299, 8420, 8589 en 8660; f. van den resident van Ambon, van 15 December 1870, no. 5287; g. van den resident van Timor, van 11 November 1870, no. 807 en h. van den resident van Menado, van 26 November, 5 en 10 December 1870, no. 5254, 55352 en 5452; allen handelende over in die gewesten waargenomen na- tuurverschijnselen. Deze bescheiden worden gesteld in handen van het ua dr. P. A. Bergsma, ter aanteekening en terugzending. 11. De missive, van den secretaris der Koninklijke Akade- mie van Wetenschappen te Lissabon, van 16 September 1870, houdende mededeeling van de ontvangst der hem toegezonden afleveringen van het tijdschrift der Vereeniging. Aangenomen voor kennisgeving. 12. De missive van den secretaris van det Kongelike Danske Videnskabernes Selskab te Koppenhagen, van 18 November 1870, houdende kennisgeving van de ontvangst der toe- gezonden afleveringen van het tijdschrift der. Vereeniging. Aangenomen voor notificatie. 15. Het verslag van den bibliothecaris, betreffende den toestand der bibliotheek. Den bibliothecaris wordt de dank der directie aange- boden voor de zorgen door hem besteed. 14. De thesaurier brengt verslag uit betreffende den stand der geldmiddelen. De leden der directie van Riemsdijk en Bernelot Moens de rekening hebbende onderzocht, deelen mede haar accoord te hebben bevonden. „ Dien ten gevolge wordt den thesaurier de dank der Ver- eeniging aangeboden. 501 15: Op voorstel van, den bibliothecaris, wordt het lid der directie G. F. de Bruijn Kops uitgenoodigd, bij voor- komende gelegenheden, ten verkoop aangeboden deelen van het tijdschrift aan te koopen, ter aanvulling van in- compleete exemplaren. De heer de Bruijn Kops verklaart zich daartoe ‘bebeid: 16. Het lid dr. GC. L. v. d. Burg geeft in overweging om aan dr. Meier, thans in het belang der natuurweten- schap reizende in de Molukken, een exemplaar van het tijdschrift af te staan voor de helft der prijs en hem de Acta ten geschenke aan te bieden. Dienovereenkomstig wordt besloten. 17. De voorzitter maakt de directie opmerkzaam, dat de vergadering voor de laatste maal wordt bijgewoond door haar verdienstelijk medelid dr. GC. Swaving, die op het punt staat Indië te verlaten. Vermits aan den heer Swaving reeds vroeger het eere-lidmaatschap is verleend, is het der directie niet mogelijk een openlijk bewijs te geven van hare erkentelijkheid voor de vele diensten door dr. Swaving aan de V, bewezen. Zij vleit zich, dat het eerelid Swaving ook in Europa de belangen der V. zal willen voorstaan, en beveelt haar aan in zijne voortdurende vriendschappelijke belangstelling. Het lid dr. Swaving betuigt zijn dank voor de harte- lijke woorden hem door den voorzitter, namens de directie, toegesproken. De herinnering aan de V. in het algemeen en hare directie in het bijzonder, zal hem steeds aangenaam zijn en hij verklaart zich ten volle bereid, om, wanneer de gelegenheid zich aanbiedt, in het belang der V. werk- zaam te zijn. Het zal hem steeds aangenaam zijn, wanneer de directie over zijne diensten zal willen beschikken. Daarna wordt de vergadering gesloten. DEBET en aen enn nee $ 302 Bestuursvergadering gehouden op den 15 April 1871, Tegenwoordig zijn de H.H.: Rerrene, dr. P. A. BERGSMA, BeErNELOT Moens, dr. v. D. Bure en dr. L. W. G. pr Roo. De notulen der vorige vergadering worden gelezen en goedgekeurd. , Daarna brengt de voorzitter ter tafel: 1. de missive van mevrouw C. E. Miquel’, geb. Madrij, van 25 Januari 1871, houdende mededeeling van het over- lijden van haren echtgenoot Dr. F. A. W. Miquel , corres- pondeerend lid der Vereeniging. Wordt besloten aan mevrouw Miquel de deelneming der directie te betuigen in het door haar en de wetenschap geleden verlies. 2, De missives: a. van het hid Fobias dd. 6 Maart 1871; b. van het hid dr. Schneider, van 16 pwwstis 1871; c. van het lid Rogge, van 1 Maart 1871; allen houdende mededeeling, dat zij verlangen te wor- den opgenomen onder de contribueerende leden der Ver- eeniging. 5. „De missive van den boekhandelaar M. N. Nijhoff te s’ Gravenhage van 15 Februari 1871, daarbij voorstellende hem met de uitgave van het register op de 50 eerste deelen van het tijdschrift der Vereeniging te belasten, tegen be- taling van f 500— voor 250 exemplaren en met mach- tiging de 250 overige exemplaren ten zijnen voordeele in Europa te verkoopen. Wordt besloten, overeenkoimstig dit voorstel, aan genoem- den boekhandelaar de uitgave van het register op te dragen en het eerelid dr. GC. Swaving te Leiden’ uit. te noodigen over die uitgave het toezicht te houden. 4, De missives: a. van de Hollandsche Maatschappij te Haarlem, van 1 Juli 1870; 505 bh. van die Königl. Böhm. Gesellschaft der Wissenschaften van 19 April 1870; c. van de bibliotheek der Leidsche hoogeschool van 21 September 1870; d. van de Kön. Bayerische Akademie der Wissenschaften van 20 September 1869; e. van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen te Amsterdam, van 24 October 1870, no. 52; f. van det Kongl. Norske Universitet, van November 1869; g. van de Kaiserliche Academie der Wissenschaften te Weenen van 8 en 21 Februari en 17 Augustus 1870, no. 7 en 14; h. vaa het Bataafsch Genootschap voor proefondervinde- lijke wijsbegeerte te Rotterdam van 26 Juli 1870; 4. van die Oberhessische Gesellschaft für Natur- und Heilknnde, van 29 September 1870; Kk. van den directeur van het Meteorologisch Instituut te Utrecht, van 5 Maart 1870; Ie vaa het Verein für a arlamlisehe Nhanelcatides In Ui temberg, van 20 Februari 1870; - m. van de Société impériale des Sciences naturelles de Cherbourg, van 6 Juli 1869; allen de ontvangst of toezending van boekwerken be- richtende. Aangenomen voor kennisgeving. | 5. De gouvernements renvooten , van 28 Februari -en 7, 10: en 28 Maart 1871, No. 2656, 5250, 5252, 5509 56853, 5897 en 5070, strekkende ten geleide der missives: a. van den resident van brobolingo, van 3 en 20 Februari 1871, No. 410 en 592 b. van den resident van Meddda. van 26 en 51 Januari 1871, No. 506 en 568; c‚_ van den gouverneur van Sumatra's Westkust, van 9 Februari 1871, No. 899; d. van den resident der Preanger-Regentschappen, van 24-Februari 1871, No. 10555 504 e. van den resident van Cheribon, van 17 Maart 1871, No. 1276. | Allen handelende over in die gewesten waargenomen aardbevingen en andere natuurverschijnselen. Wordt besloten deze bescheiden te stellen in handen van het lid dr. Bergsma ter aanteekening en terugzen- ding. | 6. Op voorstel van het bestuurslid dr. van der Burg, wordt besloten te benoemen tot lid der K. N. V. den heer W. E. de Jong, officier van gezondheid te Saparoea. Daarna wordt de vergadering gesloten. Bestuursvergadering, gehouden op den 20 Mei 1871. Tegenwoordig zijn de H.H.: G. F., pe Brumn Kors, dr. G. L. v. p. Bure, dr. C.nr Gavere en dr. L. W. G. pe Roo. De notulen der vorige vergadering worden gelezen en goedgekeurd. Daarna wordt ter tafel gebracht. 1. De missive van den secretaris der K. Akademie van Wetenschappen, van 7 October 1870, No. 51, houdende kennisgave van ontvangen boekwerken en verzoek om toe- zending der in de bibliotheek der akademie ontbrekende deelen van het tijdschrift der V. Wordt besloten aan dit verzoek te veldoen. 2. De missive van den bibliothecaris der K. Baijerischen Akademie der Wissenschaften, van 21 Februari 1871, hou- dende erkenning van de ontvangst der 5 eerste afleve- ringen van deel XXXI van het tijdschrift der V. en aanbieding van eenige boekwerken. Verder nog: de missive van den secretaris der Société Impériale des Naturalistes de Moscou, van 11 Februari 1871, daarbij de ontvangst erkennende van eenige äfleveringen van het tijdschrift der V. Aangenomen voor kennisgeving. aes 305 35. De missive van het lid G. J. L. Deutz te Baros, van 1 April, houdende mededeeling zijner toetreding tot de nieuwe bepalingen omtrent het lidmaatschap der V, Aangenomen voor kennisgeving. 4. De missive van den directeur van het museum, van 15 Mei 1871, houdende mededeeling van de ontvangst eener door het lid Ecoma Verstege aangeboden verzameling —naturalien van Belitong. Wordt besloten den heer Verstege den dank der V.aan te bieden. ' 5. De gouvernements renvooien van 14, 17, 25 April, 9, 12 en 15 Mei 1871, No. 3291, 5742, 6125, 5993, 6908, 5486, 5458, 7754, 7109, 5459 en 5487, strekkende ten geleide der missives: a. van den gouverneur van Celebes en onderhoorigheden van ll Februari, 14 en 17 Maart 1871, No. 643, 1057 en 1092; b._ van den resident van Menado, van 5 en 27 Februari en 6 Maart 1871, No. 454, 601 en 664; | c. van den resident van Banjoemas, van 51 Maart 1871, No. 1638: d,_ van den resident van Kedirie, van 50 Maart 1871, No. 992; | & e. van den resident der Lampongsche districten, van 8 April 1871, No. 751/1; f. van den gouverneur van Sumatra's Westkust van 28 April 1871, No. 2781, en g. van den resident van ‘Timor, van 5 Maart 1871, No. 195. Allen handelende over aardbevingen. Wordt besloten deze bescheiden te stellen in handen van het lid dr. P. A. Bergsma, ter aanteekening en terugzending. 1. De vice-president biedt voor de bibliotheek ten ge- schenke aan: de Chronik der Erdbeben und Vulcan-Aus- brüche von K. E. A. von Hoff, Wordt besloten tot plaatsing in de bibliotheek. 506 8. Op voorstel van den thesaurier, wordt besloten de regeering te verzoeken, voor het loopende jaar aan de V. de gebruikelijke subsidie te willen toekennen. Daarna wordt de vergadering gesloten. Bestuursvergadering, gehouden op den 14 Juli 1871, Tegenwoordig zijn de HH.: M. Th. Rercne, G. F. pe Brun Kors, dr. C. L. vaN DER Bure, BERNELOT Moens, G. A. DE LANGE, vAN RreMspijk en dr. L. W. G. pe Roo. Nadat «de notulen der vorige vergadering zijn gelezen en goedgekeurd, brengt de voorzitter ter tafel: L. de missive van den {sten Gouvernements secretaris, van 5 Juli 1871, no. 1114, houdende aanbieding van een exemplaar van het öde deel van het werk, getiteld: de opkomst van het Ned. gezag in O. Indie, door jhr. mr. Jed de ede-longe. Besloten tot plaatsing in de boekerij. 2. De missive van het lid G. F. Wienecke, van 50 Juni 1871, houdende aanbieding zijner contribuue en verzoek om, wegens vertrek naar Europa, van de ledenlijst te worden afgevoerd. Besloten aan het verzoek te voldoen. 5. De missive van het honorair lid dr. G. Swaving, van 7 Juni 1871, houdende mededeeling zijner bemoeienis om- trent de uitgave van het register op het tijdschrift der Vereeniging en de vergoeding der door dr. P. Bleeker naar Europa medegenomen boekwerken, behoorende aan de bibliotheek der Vereeniging. Wordt besloten den heer dr. Swaving dank te zeggen voor zijne bemoeienis en den heer N. L. Janssen uit te noo- digen, alsnog eene alphabetische naamlijst te willen samen- stellen van de schrijvers, wier stukken in het tijdschrift zijn opgenomen, overeenkomstig het denkbeeld daaromtrent in bovenvermeld schrijven van dr, Swaving aangegeven. 507 4. De zin van den heer V. Robillard. gedagteekend Mauritius, 2 Juni 1871, houdende verzoek om met de directie in Baling van belangrijke Conchilien te treden, dan wel, door tusschenkomst der directte, in aanraking te ko- men met personen, die tot zoodanige ruilwisseling genegen zijn. Wordt besloten van dit verzoek melding te “maken op den omslag der eerstvolgende aflevering van het tijdschrift. 5. De missive van het lid dr. R. H. G. G. Scheffer, van 6 Juli 1871, daarbij de medewerking der directie imroepende voor de uitgave van zijne observationes phyto- graphicae, vergezeld van platen. Wordt besl dien aan den heer dr. Schefter mede: te dee- len, dat, om zijn doel te bevorderen, de directie genegen is voorloopig eene: som van f 500 beschikbaar te stellen, tegen toezending van 500 exemplaren van elke plaat ten behadvd van het tijdschrift. 6. De missive van den eersten gouvernements secretaris, van 5 Juni 1871, no: 955, daarbij, ter plaatsing in het tijdschrift, aanbiedende het verslag nopens de kinacultuar over 1870. In handen van den hoofdredacteur. 7. Met gouvernements besluit van 16 Juli 1871, No. 4, houdende goedkeuring van het gewijzigd reglement der KoN, (V. Aangenomen voor kennisgeving. 8. De circulaire van C.J. van Haastert, van 25 April 1871, houdende aanbieding van een inteekenbillet op een uit te geven werk, getiteld: de cultuur en de practische bewerking der koffie op Java. Wordt besloten voorloopig op dat werk niet in te teekenen. 9. De nmssives: a. van den secretaris der Société Royale Danoise des Sciences, van 9 Mei 1871; b. van den secretaris der classe des sciences physiqùes 508 et mathêmatiques van de Académie Royale des sciences te Turin, van 1 Jumi 1871; beiden de ontvangst erkennende van eenige afleveringen van het tijdschift der V. 10. De missives: a. van den commissaris van het department of agri- culture der Vereenigde Staten van America, van 12 Mei 1869; b. van den secretaris der Nederlandsche Maatschappij ter bevordering van Nijverheid, van Januari 1871; beiden houdende aanbieding van eenige boekwerken. Wordt besloten de ontvangst der boeken te erkennen en ze te plaatsen in de bibliotheek. 11. „De gouvernements renvooien, van 14, 16, 18, 21, 24, 28 en 29 Juni 1871, Nos. 7085, 8845, 9995, 10655, 8915, 10529, 7075, 10471, 106351, 10655, 10471, 10874 en 10855, strekkende ten geleide der nrissives: a. van den resident van Menado, van 15 en 21 Maart en 5 April 1871, Nos. 744, 805 en 998; b. van den resident der Lampongsche districten, van 16 Mei 1871, No. 999/1; c. van den gouverneur van Sumatra's Westkust, van 51 Mei en 15 Juni 1871, Nos. 5415 en 5799; j d. van den resident van Pasoeroean, van 6 en 9 Juni 1871, Nos. 5527 en e. van den resident der Preanger-Regentschappen, van 16 Juni 1871, No. 2976; f. van den resident van Probolingo, van 10-Juni 1871, No. 2419; , g. van den resident van Banjoewangi, van 8 Juni 1871, ‚No. 789; allen handelende over in die gewesten waargenomen natuurverschijnselen. | In handen van het lid dr. P. A. Bergsma, ter aantee- kening en terugzending. 12. Hetlid dr. CG. L. van der Burg deelt mede, dat dr. Meier , op zijne tochten in het gouvernement van Celebes, 509 in de gelegenheid is geweest, verscheiden exemplaren van Merops Forsteni te schieten en zich voorstelt spoedig een catalogus der door hem verzamelde vogelspecies uit te ‚geven. 15. De thesaurier verzoekt machtiging om de uit te geven quitantien te stellen in handen van den boekhan- delaar H. M. van Dorp en de door dezen te innen gelden, later met hem te verrekenen. Deze machtiging wordt verleend. Daarna wordt de vergadering gesloten. Bestuursvergadering, gehouden op den 18 Augustus 1871. Tegenwoordig zijn de HH.: G. F. pe Brum Kors, Ber- NELOT Moens, dr. P. A. Beresma, dr. CG. L. v. D. Bure en dr. L. W. G. pe Roo. De notulen der vorige bestuursvergadering worden ge- lezen en goedgekeurd. Daarna worden ter tafel gebracht: 1. De missive van de directie van het Bataviaasch Ge- nootschap van K, en W. van 50 Juli 1871, no. 59, hou- dende verzoek om als aan de directie der K. N. V. ge- richt te willen beschouwen een schrijven van den heer P. Arriëns dd. 12 Mei te voren, waarbij ter overname wordt aangeboden een verzameling mineralen, nagelaten door wijlen den heer N. A. Th. Arriëns, m leven gouverneur van Sumatra's Westkust. Wordt besloten de onderwerpelijke bescheiden te stellen in handen van het best. lid Bernelot Moens om te dienen van praeadvies. 2. De missive van den heer C. Baumgarten, van 8 Au- gustus 1871, houdende verzoek om te worden benoemd tot lid der Vereeniging. 510 De heer Baumgarten wordt tot hid der Vereeniging benoemd. f 5. ‘Op voorstel van het best. lid Moens wordt alsnog tot lid der Vereeniging benoemd de heer F. S. A. de Clercq, controleur der 2de klasse bij het binnenlandsch bestuur te Amoerang, (residentie Menado). 4, De missive van het bestuurslid E. W. Ludeking dd. 10 Juli 1871, houdende mededeeling , dat hij, wegens zijne verplaatsing naar Padang, verplicht is als lid van het be- stuur af te treden. _ Aangenomen voor kennisgeving. 5. De missive van het lid S. Binnendijk van 25 Juni 1871, houdende verzoek om van de lijst der contribueerende leden te worden afgevoerd. Wordt besloten aan dit verzoek te voldoen. 6. De missive van-den lsten g. s. van 18 Juli 1871, no. 1199, houdende verzoek om een tijdige indiening der opgave voor den regeeringsalmanak. In handen van den secretaris om het noodige te verrichten. 7. De missive van het bestuur der Boston Society of natural historv, van 15 Maart 1870, daarbij zijn aanbod herhalende om in betrekking met het bestuur der K. N. V. te treden voor de wederzijdsche ruil der publicatiën. “Wordt besloten aan den bibliothecaris toelichting te vra- gen, waarom tot nog toe van dit aanbod geen gebruik 15 gemaakt. 8. De missive van het lid mr. J. A. van der Chijs, van 12 Augustus 1871, daarbij voor het museum aanbiedend: lo. Namens den heer J.N. de Siso, koopman te Koepang: a. een monster goud van Pais (Sonnebait) Timor; b. een monster koper van dezelfde plaats: c. een kistje met „specimen of copper” van Amtoalie. 20. Namens den heer E.J. Vermandel te Ambon den schedel van een babi-roesa. 50. Namens den heer J. Bensbach, controleur te Makasser; kristal, afkomstig van den berg Alakaradja in het rijk ali Sidenring (Gelebes), door de inlanders aldaar genaamd: batoe paramata. 40. Van hem zelven: d. twee zagen van zaagvisschen gevangen in de baai, van Koepang; b. eene collectie schelpen van het strand te Kadoembo (Soemba) ; ce. rood koraal van dezelfde plaats; d. een steensoort, afkomstig van Sambas (eiland Savoe), aldaar wowadoe raka geheeten en in de school als surro- gaat voor griffels in gebruik. Wordt besloten den heer van der Chijs voor zijn be- langrijk geschenk den dank der V. aan te bieden, en de HH.: de Siso, Vermandel en Bensbach uit te noodigen, als leden tot de V. toe te treden. 8 9. De missive van den heer J. L. Chandler te Madura, van 17 Juni 1871, houdende mededeeling, dat aan zijn adres is bezorgd, een pakket boeken bestemd voor de K. N. V., en verzoekende hem te willen melden, op welke wijze. dit pakket, waarvoor door hem f/ 2,— is betaald, naar Batavia kan worden overgevoerd. Wordt besloten ter zake inlichting iu te winnen bij den consul van Engeland alhier. 11: De missive’ van de boekhandelaren H. M. van Dorp & Co., van 5 Augustus 1871, houdende verzoek om toezending van deel 29 en volgende van het tijdschrift. Daar de bibliothecaris bericht, dat aan dit verzoek be- reids is voldaan, wordt den thesaurier opgedragen voor de ontvangst van het kostende te willen zorg dragen. 12. De missive van de hoofdeommissie van het Rotter- dammer leeskabinet, van 1 April 1871, de ontvangst er- kennende van eenige afleveringen van het tijdschrift, en voor de bibliotheek aanbiedende het 12de jaarverslag van gemelde inrichting. Aangenomen voor kennisgeving. 15. De gouvernements renvooien van 14 en 28 Juli, 512 No. 10650, 11251 en 12767, strekkende ten geleide der missives: a. van den resident van Menado, van 50 Mei 1871, No. 1458; | b. van den resident van Banjoemas, van 22 Juni 1871, No. 5078; c. van den gouverneur van Celebes en onderhoorig- heden, van 22 Juni 1871, No. 2455/1; allen handelende over in die gewesten waargenomen natuurverschijnselen. Wordt besloten deze bescheiden te stellen in handen van het lid dr. Bergsma, ter aanteekening en terugzending. Bestuursvergadering, gehouden op den 16 September 1871. Tegenwoordig zijn de HIH.: Rricur, BerreLor Moens, dr. vaN per Bure, G. A. pe Lancer, dr. N. J. Hoorwee, dr. pe Gavere en dr. L. W. G. pe Roo. Nadat de notulen der vorige vergadering zijn gelezen en gearresteerd, brengt de voorzitter ter tafel: 1. Het biliet van bet lid der directie P. J. Maier, dd. 26 Augustus, houdende mededeeling van zijn vertrek naar Belitong, en zich verontschuldigende de vergadering niet te kunnen bijwonen. Aangenomen voor kennisgeving. 2. De missive van het lid H. Ts. Janssen, van 20 Au- gustus jl, houdende mededeeling, dat hij gaarne de sa- menstelling eener alphabetische lijst van de in de 50 eerste deelen van het tijdschrift voorkomende opstellen op zich ‘wil nemen. Aangenomen voor kennisgeving. 5. Het billet van het lid correspondent J. Hageman Jezn., dd. Augustus 1871, daarbij voorstellende te benoemen tot 515 lid der V. den heer H.G. J. G. Vriesman, controleur der landelijke inkomsten en kultures in de residentie Pasoeroean. Dien overeenkomstig wordt besloten. 4. De missive van de directie van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, van- 29 Augustus jl, No. 48, daarbij , onder toezending van een aan haar gerichten brief van P. Poelsche te Port-Darwin ter begeleiding van een kistje met naturaliën , verzoekende een en ander te beschouwen als gericht aan de directie der, K. N. V. Daar de bedoelde naturaliën blijken te zijn, eene verza- meling : insecten, die zeer moeielijk hier te lande kunnen worden geconserveerd, wordt besloten den heer Toelsche, onder dankzegging voor het bewijs zijner belangstelling, vergunning te vragen om de verzameling af te staan aan het museum van na- tuurlijke historie te Leiden, waar zij zonder twijfel tot meer nut der wetenschap zal strekken dan hier te lande. 5. De gouvernements renvooien, van 22, 25, 29. Au- mustus, Db, 6 en 8 September 4871,/No. 15123-13796, 15299, 15797, 15161, 153551, 15812 en 16005, strekkende ten geleide der missives: a. van den resident van Menado, van 5 en 25 Juli 1871, Nos. 1909 en 2145; b. van den gouverneur van Gelebes en onderhoorig- heden, van 14 Juli en 9 Augustus 1871, No. 2822 en 5152; ec. van den resident van Batavia, van 24 Augustus 1871, No. 5125; | d. van den resident van Madioen, van 15 Augustus 1871, No. 2470/25 ; e. van den resident van Riouw, van 28 Augustus 1871, No. 1976/2; f- van den adsistent-resident van Bengkoelen, van 29 Augustus 1871, No. 2274; 514 allen handelende over in deze gewesten waargenomen natuurverschijnselen. Deze bescheiden worden gesteld in handen van het hid dr. Bergsma, ter aanteekening en terugzending. | 6. Het lid Bernelot Moens stelt, naar aanleiding der hem in de vorige vergadering gedane opdracht voor: af te zien van het denkbeeld om de door den heer P. Arriens aangeboden verzameling mineralen aan te koopen voor het museum. Dienovereenkomstig wordt besloten. 7. Het lid dr. C. de Gavere geeft, als directeur van het museum, in overweging eene commissie te benoemen, om den toestand waarin het museum door hem is over- genomen, te constateeren. Tot leden dier commissie worden benoemd, de heeren Bernelot Moens, dr. v. d. Burg en dr. Hoorweg. | Daarna wordt de vergadering gesloten. Bestuursvergadering, gehouden op den 21 Oetober 1871. Tegenwoordig zijn de HH.: M. Th. Rricne, BeERNELOT Moens, dr. P. A. BERGSMA, VAN RieMsDijK en dr. L. W. G. DE Roo. / ° Na opening der vergadering worden de notulen der vo- rige vergadering gelezen en goedgekeurd. Daarna worden ter tafel gebracht: 1. de missive van den heer P. Lans, van 10 October 1871, daarbij voor het museum aanbiedende een stuk puimsteen, afkomstig van de jongste eruptie van den vuurberg van Ternate. ' | „Worde-beslôten den -heer Lans’ den dank der Vereeni- ging aan te bieden voor het bewijs zijner bélangstelling en het:gezonden voorwerp op te nemen in het museum. 2. De missive van den gouvernements secretaris, van {1 515 October 1871, no. 1754!, houdende aanbieding van een exemplaar van het door den hoofdingenieur der staats- spoorwegen J. A. Kool en den ingenieur P. J. Siedenburg opgemaakt rapport over „de transportkabel.” Wordt besloten tot plaatsing in de bibliotheek. 5. De missive van den gouv. secretaris, van 15 Sep- tember 1871, no. 1526, houdende aanbieding van een exemplaar van het resumé van het onderzoek naar de rechten van den inlander op den grond in de residentie Bantam. 4. De missive van-den heer F. von Faber, van 18 Sep- tember 1871, houdende aanbieding van eenige ertsen, af- komstig van de afdeeling Landak (W. A. Borneo). Wordt besloten den heer von Faber, onder dankzegging voor dit geschenk, het lidmaatschap der Vereeniging aan te bieden en de ertsen op te nemen in het museum. 5. De missive van den archivaris der Societé des Scien- ces physiques et naturelles de Bordeaux, van 16 Augustus 1871, houdende mededeeling, dat van,de aflevering 5 en 6 van deel XXIX en van de aflevering len 2 van deel XXX van het tijdschrift der Vereeniging twee exemplaren zijn ontvangen, waarvan een zal worden teruggezonden. Aangenomen voor kennisgeving. 6. De missive van het lid mr. J. A. van der Chijs, van 5 October 1871, houdende aanbieding van een uit Ter- uate ontvangen steen, welke gezegd wordt heel- of genees- kracht te bezitten en verzoekende daaromtrent eenige in- lichting te mogen ontvangen. Het lid Bernelot Moens verklaart zich bereid nopens bedoelde steensoort te dienen van bericht. 7. De gouvernements renvooien van 19, 26 en 29 Sep- tember, 6 en 20 October 1871, no. 15990, 16986, 16727, 16851, 16981, 16981, 16750, 17884 en 17879, strekkende ten geleide der missives: a. van den resident van Menado, van 21 Augustus 1871, no. 2551 en- 247%; B ARAI gd 516 d. van den gouverneur van Sumatra's Westkust, van 39 Augustus, 16, 25 en 28 hoge 1871, no. 5402, 5791, 5979 en 6029; c. van den gouverneur van Celebes en onderhorige hen, van 1 September 187t, no, 5450/1; d. van den resident van Ternate, van 4 September 1871, no. 668; e. van den resident van Palembang, van 51 ri, L&ad., no. 4110/25, allen handelende over in die gewesten waar- genomen natuurverschijnselen. In handen van het lid dr. P. A. Bergsma, ter aantee- kening en terugzending. kh 8. De missive van den chef van den geneeskundigen dienst in Ned. 1, van 21 September 1871, no. 1532, houdende aanbieding van een afschrift van het rapport van den eerst aanwezend officier van gezondheid te Ternate van ll Sep- tember te voren, no. 8, betreffende de jongste aardbeving aldaar. | In handeu van het bestuurslid dr. P. A. Bergsma, ter aanteekening en terugzending. Daarna wordt de vergadering gesloten. Bestuursvergadering, gehouden op den 18 November 1871. Tegenwoordig zijn de HH.: M. Th, Reine, G. F. pe Bruijn Kors, VAN Riemspijk, dr. GC. L. van DER Bure en dr. L. W. G. pe Roo. De notulen der vorige vergadering worden gelezen en goedgekeurd. Worden ter tafel gebracht: Missive van den 1sten gouvernements secretaris, van 1Í November 1871, No. 1926a, houdende aanbieding van een exemplaar van het verslag der uitkomsten der statis- tieke opname van Kadoe. Wordt besloten tot opneming in de nbs 517 2. De missive van het lid Filet, van 24 September 1871, houdende mededeeling der terugzending van het hem ten gebruike afgestane kruidboek van Rumphius. Aangenomen voor notificatie. 5. De imissive van het lid dr. Scheffer van 10 Novem- ber 1871, daarbij, onder overlegging van een proefafdruk van de eerste vier platen, bestemd voor de uitgave zijner observationes phytographicae, verzoekende voor de voort- zetting van dien arbeid eenige gelden beschikbaar te stellen. Wordt besloten het lid dr. Scheffer te machtigen om over het voor het lithographeeren van bedoelde platen aan- gewezen bedrag naar goedvinden te beschikken. 4, De missive van den curator van het Indian Museum te Calcutta, van 25 September 1871, houdende verzoek om met de K. N. V. eene ruiling van naturalia aan te gaan. Wordt besloten ter zake het praeadvies in te winnen van het bestuurslid dr. C. de Gavere. 5. De gouvernements renvooien, van 7 en 10 Novem- ber 1871, Nos. 18866, 19720 en 18867, strekkende ten geleide der missives: a. van den gouverneur van Gelebes en onderhoorighe- den, van 6 October 1871, No. 5660; b. van den gouverneur van Sumatra's Westkust, van 51 October 1871, No. 6781; c. van den resident van Ternate, van 29 September ede No. 139: allen handelende over in die gewesten waargenomen natuurverschijnselen. Wordt besloten deze bescheiden te stellen in handen van het bestuurslid dr. P. A. Bergsma ter aanteekening en terugzending. | 6. Het bestuurslid dr. G. Is. v. d. Burg, brengt, namens de commissie ad hoe, rapport uit over den toestand van het museum en geeft in overweging om ettelijke flesschen, 518 wier inhoud gehegl bedorven is, te ledigen en verscheiden mineralen, waarvan de vindplaats onbekend is, te verwij- deren. In het belang der conchilien-verzameling wordt voorgesteld alsnog twee kasten aan te schaffen. Dienovereénkomrstig wordt besloten. Daarna wordt de vergadering gesloten. Bestuursvergadering, gehouden op den 23 December 187Í. Fegenwoordig zijn de H.H.: M. Ta. Reicue, G. F. pe Brursn Kors, G. A. pr Lance, J. GC. BerNevor Moens, dr. P. A. Beresma, dr. G. L. VAN ner Bure, J. J. W. E. var Rremspijk en dr. L. W. G. pe Roo. De notulen der vorige vergadering worden gelezen er goedgekeurd. Daarna worden ter tafel gebracht ; 1, De missives van het naturforschende Gesellschaft te Zurich, van 26 Aug. en 50 Augustus 1870, houdende me- dedeeling van de goede ontvangst van afl. 5—6 van deet XXX van het tijdschrift en- aanbieding van een exemplaar van het Vierteljahrschrift over 1869. Aangenomen voor kennisgeving en besloten tot plaatsing van laatstgenoemd boekwerk in de bibliotheek. 2. De missive van den Isten g.s. van 5 December 1871, no. 2076, houdende aanbieding van een exemplaar van het verslag. der op het maguetisch en meteorologisch observatorium gedane waarnemingen van 1 Jan. 1866 tot 5t Dec. 1868. Besloten tot plaatsing in de bibliotheek. 5. De missive van het lid J. N. Tobias, van 20 De- cember 1871, daarbij, wegens vertrek naar Nederland, ver- zoekende van de ledenlijst te worden afgevoerd. Besloten van dit verzoek aanteekemning te houden. 519 4. De missive van het lid dr. Scheffer, van 21 Bec. 1871, daarbij voorstellende om tot leden der Vereeniging te benoemen de heeren J. W. van Leeuwen en H. J. Wig- man Rz. te Buitenzorg. Dienovereenkomstig wordt besloten. 5. De missive van den directeur O. E. N. van 9 De- cember 1871, no. 9904, daarbij, onder aanbieding van een afschrift der ministerieele depêche van 28 Augustus 1871, no. 33/1122, verzoekende, de regeering in staat te stellen om hier te lande gevonden meteorieten te doen toekomen aan den hoogleeraar E. H. von Baumhauer. Wordt besloten den directeur vd. mede te deelen, dat de directie bereid is om aan het verzoek te voldoen, wanneer de Vereeniging in het bezit van meteorieten mocht geraken. In verband hiermede wordt mede besloten een in der tijd aan den heer P. J. Maier ter onderzoeking afgestanen meteoriet van Rembang, die zich thans in het laboratorium van den geneeskundigen dienst bevindt, terug te vragen. 6. De gouvernements renvooien van 12 en 20 Decem- ber 1871, no. 21814 en 22578, strekkende ten geleide van de missives: a. van den resident van Batavia, van 4 December 1871, no. 74141/57 ; b. van den gouverneur van Calaks en Onderhoorighe- den, van 50 November 1871, no. 4460/,; beide handelende over in die gewesten waargenomen aardbevingen. Deze bescheiden worden gesteld in handen van het lid dr. P. A. Bergsma ter aanteekening en terugzending. 7. Het lid dr. P. A. Bergsma deelt mede, dat hij, bij gelegenheid van de zonsverduistering van 12 December jl. waarnemingen gedaan heeft, ten einde te onderzoeken of dit verschijnsel invloed uitoefent op de declinatie van de magneetnaald, en zulks voornamelijk met het oog op-de waarnemingen, ter gelegenheid van de zon-eclips van 22 December 1870 in Italië gedaan. De heer Diamilla-Maller - 520 heeft omtrent deze waarnemingen de volgende mededeeling ingezonden aan de Fransche Academie, in hare zitting van 28 Augustus 1870: „Ten einde den gang van de declinatie op de verschil- lende plaatsen, waar dit verschijnsel gedurende de zons- verduistering zoude waargenomen worden, nauwkeurig te bepalen, zijn aldaar gedurende twintig dagen voor de zonsverduistering uurwaarnemingen vande declinatie gedaan. Op den dag van de eclips en op den voorgaanden en op den volgenden dag is de declinatie iedere twee minuten waargenomen. De regelmatige gang van de declinatie, op deze wijze gevonden, is de volgende: de magneet heeft zijn meest oostelijken stand tusschen middernacht en 2 uur des mor- gens, en zijn meest westelijken stand tusschen 12 uur des middags en 2 uur des namiddags, terwijl de magneet bij overgang van den eenen uitersten stand tot den anderen, zich regelmatig beweegt; het verschil tusschen de twee uiterste standen varieert tusschen 10’ en 16’ Gedurende de eclips moest dus de magneet, indien hij den regelmatigen gang volgde, zoo als die gedurende twintig achtereenvolgende dagen was waargenomen, zich van het oosten naar het westen bewegen en tegen twee uren van den namiddag zijn meest westelijken stand be- reiken. | In plaats dat dit gebeurde, bleef de magneet sul staan op het oogenblik dat het eerste contact van zon en maan werd waargenomen, keerde op den afgelegden weg terug , bewoog zich al meer en meer naar het oosten, naarmate de zon meer en meer verduisterd werd, en bereikte zijn meest oostelijken stand om 1% 58" n. m. (middelbare tijd van Terranova, de waarnemingsplaats) juist op het oogen- blik van de totaliteit van de eclips, toen hij zijn meest westelijken stand zoude moeten bereikt hebben. Daarna begon op nieuw de beweging naar het westen, welke aanhield tot aan het laatste contact en bij het einde van bain an lant te 521 de eclips bevond de magneet zich weder in dien stand, welken hij bij het begin van het verschijnsel verlaten had. Den volgenden dag was de beweging van den magneet weder regelmatig. Dit verschijnsel, waargenomen door mij in Sicilie, is ook waargenomen te Napels, Florence, Bologna, Genua en Moncalieri. Bij gevolg is gedurende de zonsverdauistering van 22 De- cember 1870, de gang van de dageliksche variatie juist de tegenovergestelde geweest van dien, welke op andere dagen op denzelfden tijd van den dag is waargenomen. De grootte van de afwijking van den regelmatigen gang was minder, naarmate de waarnemingsplaats meer van de lijn van totaliteit verwijderd was. _ Alle bijzonderheden van deze waarnemingen zullen bin- nen korten tijd door de zorg van het Italiaansche gouver- nement gepubliceerd worden. Alvorens een besluit uit een zoo belangrijk verschijnsel te trekken, moet onderzocht worden of het zich onder dezelfde omstandigheden bij andere eclipsen herhaalt.” (Zie Comptes rendus, Tome LXXII p. 575). Vroegere waarnemingen van de magnetische verschijn- selen gedurende zoneclipsen gedaan, hadden niet tot beslis- sende uitkomsten geleid. Ten einde omtrent het al of niet bestaan van den in- vloed van zoneclipsen op de declinatie van de magneet- naald nadere gegevens te verkrijgen, zijn op het magnetisch en meteorologisch observatorium te Batavia van 2 tot 22 December 1871, behalve de gewone uurwaarnemingen, waarnemingen van de declinatie gedaan, iedere vijf minu- ten, van S uur des morgens tot 1 uur des namiddags. Ook te Buitenzorg, alwaar de eclips totaal was, zijn ge- - durende zeven dagen (van 8 tot 14 December) waarne- mingen van de variatiën van de declinatie gedaan. De waarnemingen te Buitenzorg zijn gedaan om 7 uur des morgens, van 8 uur des morgens tot 1 uur des namiddags Lo A] t led J Ld iedere vijf minuten en verder om 2, 5, 4 en 5 uur des namiddags. Bij eene oppervlakkige beschouwing der waarnemingen meent de heer Bergsma geen kijzondere afwijking van den magneet van zijn gewonen gang gedurende de zons- verduistering te kunnen constateeren. Het is mogelijk , dat eene nadere bewerking der waarnemingen tot eenig ander resultaat leidt, maar voorloopig acht hij te kun- nen mededeelen, dat de bijzondere afwijkingen van de magneetnaald, waargenomen gedurende de zonsverduiste- ring van 22 December 1870, zich niet herhaald hebben gedurende die van 12 December 1871. 8. De voorzitter brengt in herinnering dat, ingevolge art. 11 der wetten, moet worden overgegaan tot de verkiezing der verschillende functionarissen der directie voor het vol- gende jaar en geeft in overweging, alvorens daartoe over te gaan, de directie door eenige nieuwe leden te verster- ken. Dientengevolge worden tot leden der directie benoemd: dr. J. A. C. Oudemans, dr. C. L. Vlaanderen en H. L. Janssen, aan wie van deze benoeming zal worden kennis gegeven. 9. Daarna wordt overgegaan tot de verkiezing van een president, vice-president, secretaris, thesaurier, hoofdre- dacteur, bibliothecaris en directeur van het museuin. In de plaats van den, ingevolge het boven vermeld arti- kel, niet weder benoembaren president en vice-president worden benoemd: tot president dr. J. A. CG. Oudemans, tot vice-president M. Th. Reiche. Voorts worden herkozen: tot thesaurier dr. G. L. van der Burg, tot hoofdredac- teur J. C. Bernelot Moens, tot bibliothecaris J. J. Wark: van Riemsdijk, tot directeur van het museum dr. CG. de Gavere en tot secretaris dr. TL. W.G. de Roo. Daarna wordt de vergadering gesloten. ” vree iens rn OVER DE OPLOSSING VAN HET VRAAGSTUK , UIT DE BREEDTEN EN HET LENGTEVERSCHIL VAN TWEE PLAATSEN OP DEN AARDBOL, HAREN AFSTAND EN DE WEDERKEERIGE AZlI- MUTHEN TE BEREKENEN, DOOR Dr. JJ. A. C. Oudemans. Noemen wij bij de behandeling van dit vraagstuk den straal des equators a, de excentriciteit van den meridaane, de breedten der beide punten B en B’, de normalen tot aan de kleine as N en JN’, den kromtestraal van den meridiaan voor de breedte '/,(B + B). … … R, BE uren? 1m Jerpar vin nurd Wendt Hee lenatergesehitne Zone pu mar Filadiernen. aL, def afstand in:sekotndens't vers; tou ooge. obs, in meters en, Ö K Daar bij de behandeling van dit vraagstuk alleen sprake is van de normalen tot de Kleine as, zullen deze voortaan alleen normalen genoemd worden. Het hierboven genoemde vraagstuk is het omgekeerde van het volgende: Van een punt Ais gegeven de lengte en breedte, en tevens het azimuth van een tweede punt Cop den horizon van het 524 eerste, alsmede de afstand der beide punten, men vraagt de lengte en breedte van dit tweede punt te vinden. In Puissant, Géodésie wordt dit vraagstuk tweemaal be- handeld. In het eerste deel wordt gebruik gemaakt van een’ hulpbol, die de normaal van het eerste punt A tot straal heeft. Deze bol raakt de spheroide blijkbaar aan volgens het geheele beloop der parallel aan het punt A, en ook in de richting van den meridiaan heeft eene aanraking der eerste orde in het punt A plaats, zijne oppervlakte is dus zeer geschikt om er de punten in de nabijheid van A, liggende op de oppervlakte der spheroide, op geprojecteerd te den- ken, en dan de gewone formulen der spherische trigo- nometrie toe te passen. De bolvormige driehoek, die bij de behandeling van dit vraagstuk beschouwd wordt, heeft tot hoekpunten de pool en de punten A en C, en in het geval, dat in de praktijk bijna uitsluitend voorkomt, is de afstand van A tot C zelden meer dan één graad, de hoek aan de pool, d. 1. het lengteverschil, dus ook niet grooter dan één graad, vermenigvuldigd met de secans der gemiddelde breedte, en het verschil der wederkeerige azimuthen ook eene kleinere grootheid van dezelfde orde. Daardoor kan de outwikkeling der formulen in reeksen toegepast worden, die, vooral wanneer de zijde AC zeer sering is, gemakkelijk voor de berekening zijn. In het tweede deel behandelt Puissant het vraagstuk zonder tusschenkomst van dezen hulpbol, dus door be- schouwing der figuur op de spheroide zelve. Bij eene dergelijke beschouwing kunnen de voor den bol dienende formulen uit de spherische trigonometrie niet meer toegepast worden. In plaats van groote cirkelbogen, die op den bol den kortsten afstand tusschen twee punten. aangeven, wordt in de spheroidische trigonometrie de zoo- genoemde geodesische lijn gebruikt, (zie noot A). Puissant bewijst echter in het tweede deel zijner Géodésie, dat deze wijze van beschouwen, tot en met de termen der derde orde, tot dezelfde reeksen leidt als die, welke de be- schouwing der figuur op den hulpbol gegeven heeft. Bij de behandeling van het omgekeerde vraagstuk, na- „melijk dat, hetwelk aan het hoofd van dit opstel vermeld is, bepaalt Puissant zich in het eerste deel tot de termen der tweede orde; en komt op die wijze tot formulen, die geheel op hetzelfde neerkomen als die, welke in Francoeur Géodésie, 4me édition (1865) p. 257 zijn opgegeven, en die ook Kerkwijk in zijne Geodesie, 4° druk (1860), blz. 402 en 403, mededeelt, (zie noot B). Onze notatie aannemende, zijn deze formulen de volgende: L cos B’ (l + e? cos* B) g A= B_—B'—\, L? cos? B' sin 1” fg B(l + e? cos? 5 An N'L sin 1’ cos B' (1) A sin A waarbij dan nog komt een der in laatstgenoemd werk op blz. 587 en 588 opgegevene formulen : daer + Or BL B A'==180° JA sin ditg BHV, htsin 1’ sin QA(L + 2 49° Bj (2) of: A' — 180° 4 A — k sin A tg B' — MV, Kk? sin 1’ sin UA / _ Ik heb mij daarom de vraag voorgesteld, hoe deze for- mulen- gewijzigd zouden moeten worden, om de termen der derde orde ook te bevatten; eerst dan toch kan men beweren dat zij voor de grootste afstanden, die bij een tri- angulatienet voorkomen, nog voor aanwending vatbaar zijn, en alsdan resultaten opleveren, die zoo nauwkeu- rig zijn als de berekening der driehoeken medebrengt. Meestal toch vindt men in de handboeken een voor- beeld volgens de zoo even gegevene formulen uitgewerkt met bijvoeging van het verschil met de waarheid, en hoe gering dit verschil soms is, kan men toch verlangen, door 526 bijvoeging van nog een’ kleinen term, in het geheel geen verschil te verkrijgen. Ik heb daartoe de verschillende oplossingen van het vraagstuk nagegaan en op voorbeelden toegepast; mijn doel daarbij was te onderzoeken of de twee bij Puissant voor- . komende oplossings-methoden door middel van de geode- sische lijn, of wel de door Hansen ingevoerde en door Bremiker insgelijks gevolgde methode, om de verukale snede te hulp te roepen, in geval de afstand der beide punten gering was, ook zoo kort werden, dat zij op de gewone gevallen met goed gevolg konden worden toege- past. Over die verschillende methoden geeft de noot CG hier- achter een kort overzicht. Het resultaat is geweest, dat de toepassing van al die methoden, wanneer ten minste de formulen der genoemde schrijvers zelve gevolgd worden, mij veel te langwijlig voor- kwam, eeneeenvoudige oplossing zoekende vond ik tweestellen formulen, waarvan het eerste eene wijziging en aanvulling is van de boven aangehaalde formulen, welke wij die van Fran- cceur zullen blijven noemen, terwijl het tweede stel niets anders is dan de berekening van de wederkeerige azimuthen en den afstand, voor de geodesische lijn de vertikale snede in de plaats stellende en de formulen zoo schrijvende, dat zij voor de berekening zoo gemakkelijk mogelijk zijn, en dat zij, zonder daartoe cene ontwikkeling in reeksen te gebruiken, toch on- middellijk het juiste resultaat opleveren, althans zoo veel met logarithmen met 7 decimalen mogelijk is. Daarbij is tevens gezorgd, dat van de kleine bogen der eerste orde, (zoo als het breedte- en lengteverschil der twee plaatsen,) geene sinus- sen of tangenten gebruikt worden; dit doel is daarom be- oogd omdat zelfs de sinus- en tangententafels der eerste vijf graden uit Callet of Bremiker, die van sekonde tot sekonde gaan, toch altijd tien-, honderd- of duizendmaal minder uitgebreid zijn dan de logarithmentafel der getallen, en 527 de verschillen tusschen twee op elkander volgende Îo- garithmen in eerstgenoemde tafels dus minstens één, dikwijls twee of drie cijfers meer telt dan in laatstgenoemde. Ook is, wat uitvoering en letter aangaat, tegenwoor- dig de logarithmentafel van Schrön, (waarvan eene hol- landsche uitgave bestaat, bezorgd door den hoogleeraar Bierens de Haan) stellig de aangenaamste, doch in deze zijn, juist om ‘het zoo even genoemde bezwaar, de van sekonde tot sekonde gaande sinus- en taugententafels der eerste vijf graden uitgelaten, waarin echter te gemoet geko- men is doordien onder elke bladz. der getallentafel de Sn XZ lang # waarden geplaatst zijn van ——— eQ, Tr £ 5 | Voor de aanwending van het tweede, hieronder op te geven, stel formulen is het dus hetzelfde, of men Callet, Vega of Schrön gebruikt. EERSTE OPLOSSING. Onze notatie voor die van Puissant, Geodésie, in de plaats stellende, hebben wij in dat werk, 35de uitgaaf, 2de deel, blz. 527 en 550, de volgende formulen: K cos A l K?sin? AtgB 1 K3 sin? Acos A A De ENE nk ae hts zn 2R BB R sinl* 2 RN sin 1* +5 BAP 2e SWE md bhi, B) her K sin A l K3 sin A | 1, £3 sins A TN eos B' sinl® — 6N'?eos B' sinl" 6 N'3 così B' sin 1’ De azimuthen worden hier geteld in het noorderhalf- rond van het zuiden af‚ in het zuiderhalfrond van het noorden af‚ en in beide halfronden naar die zijde heen, waarheen ook de lengten gerekend worden toe te nemen. Voor de toepassing op Java wordt dus het azimuth ge- rekend van het noorden oostwaarts omgaande, zooals bi 528 de opgaven van de resultaten der triangulatie ook gebrui- kelijk is. Eerst door de invoering van N’ in de plaats van N, is uit de laatste formule de term der tweede orde verdwenen; daarvan is bij de afleiding der formulen van Francoeur partij getrokken. Neemt men namelijk alleen de termen der tweede orde in aanmerking, dan heeft men: enn tE, cos  LK? sin? A fg B wk der sl” 2 RN sin 1’ en K sin A (4) Neos B' sinl" Uit de laatste vergelijking K sin A = N' L cos B’ sin 1” _ontleenende en inden tweeden term der eerste vergelijking substititueerende: Keo dd 1] N'?2 Be oden Kreet cos° B'{g B sin 1 (5) derhalve: K cos A={B—B') Rsin 1" — rid cos° B' tg B sin? 1! en: | an cos B’ en zhu gr ol elpres OPT go VES (6) De L? cos° B’ tg B sin 1 . se ht NÀ in welke formule nu bij Francoeur, voor — en be plaatst is de factor 1 + e? cos? B. Wel is waar is dit binnen de grenzen van de termen der tweede orde juist, maar volstrekt nauwkeurig is het niet, en het gevolg is, dat bij de proef de gevondene waarden van A en K wiet volkomen aan de vergelijkingen (4) voldoen. Het verschil is van hoogere orde, maar het bestaat. | Ik stel nu voor, deze veranderingen niet in de formule toe te passen. Meestal zal iemand, die zich aan geode- sische opmetingen wijdt, wel eene tafel bezitten voor de normalen en kromtestralen voor de geheele uitgebreid- nd rg Pegi af aen 529 heid van het terrein, dat hij opmeet; in dat geval ontleent hij aan die tafel de logarithmen van N, N’ en B; anders kan hij ze door de formulen - (l — e? sin? B) 7 (1 — e? sin? B) R es U (1 Em: e?) (7) [a etinrn B a) |” berekenen, waarbij de Substractionstafel van Zech 1) goede diensten bewijzen kan. Tafel I hierachter bevat die loga- rithmen voor 0° — 10° breedte. Verkiest men eene ontwikkeling in reeksen, dan is hier- tegen geen bezwaar, mits men geene termen of factoren onnoodigerwijze verwaarlooze. Men komt dan tot eene uitdrukking, die nauwelijks ingewikkelder is dan de for- mule van Francoeur, maar die ten minste de termen der tweede orde der vergelijkingen (3), derhalve de vergelijkingen (4), volkomen juist teruggeeft. Men heeft namelijk: ABL N! (ae sin? R El oe (later Br) "2 BH B'N% —Ì elf = (ter rt en Je (1 — €?) (1 — e?sin2 B') h 1 + e? ie: Jet BB! BB TTT dr Vet sint en BB! 2 t en 3/ et sin? Ï + Vi et sin? D' — 3, et sin? sin: B' Er De 2 qr te esn B! t) Tafeln der Additions- und Substractions-logarithmen für sieben Stel- len, berechnet von J. Zech. Leipzig, Weidmann’sche Buchhandlung 1349. 530 Nu is, als B—B’ klein is, volgens het theorema van Taylor: B B' , sin? 5 — sin? B — sin B cos B.{B—B') sin lu Je. sin? B' == sin? B — 2 sin B cos B.(B—B!) sin lu +... en hieruit: Oe Oa | | SN IEIDE mer 1 sin? B’ —=sin? B— 4 sin Beos B. (B—B') sin 14 4. Eke? [B — } (B—B') | en Deze termen komen hierboven voor, vermenigvuldigd met — e? zoowel als met — ef; de overige drie termen, waarin ef voorkomt, kunnen vereenigd worden tot: ide ee enn 7 jet U san? sn — sin B! == } et sin? Beos? B. (B—B:)? dijk 1 Nu is e? omtrent — 75; de uitdrukking sin? B cos? B heeft hare à 1 | grootste waarde voor B—=45°, namelijk — en, B — B! == 1° 1 dus ongeveer — zz aannemende, (in deelen van den straal.) 1 wordt de grootste waarde van dezen term omtrent —noo en dus zelfs bij berekening met 7 decimalen geheel on- merkbaar. Wij verkrijgen dus: N R == 1 ae? 4 et — (et He) sin [B — 4 (B—B')] = l + (e? + et) cos? [B — 4 (B — B')] Verder is: N! ! a — == (ll — e? sin? B)” (l —"e? sin? B') 7 N == l — e? sin B eos B. (B — B') sin 1° — enz. Derhalve: N N! é 5 ee 4 / : I zp =H et sin Beos B (B B) sin 1) 4 (: — e? sin Beos B, (B—bB') sin 1) + enz. == l + e? cos? B — Je? sin Beos B. (B—B') sin 1" 1 = 1 + e? cos? le +-5 (B — 5] Je 551 Het is onnoodig hier de termen met ef uit te „werken, daar deze geheele factor vermenigvuldigd wordt met + L? eos? B' tg BsinA', en bovendien nog, zooals de ontwik- keling aantoont, met een’ factor, die altijd minder dan de eenheid is; het product is dan ook immer geheel onmerkbaar. Á Bij de ontwikkeling van pr was het geraden de termen in ef geheel op te nemen, wijl die breuk met L cos B SBrienie(uldied wordt, en het product den teller van lg A vormt. Neemt men bij de berekening honderdste sekon= - den lengte en breedte in rekening, dan kan e* L wel te groot zijn om te verwaarloozen. wij verkrijgen dus in plaats van (6) deze vergelijking: S Loos Bj + (etHet) eos? [BHB —5)|} ER er LE TI Kie PR J B—B'—} [sin 1° cos? B' tg B (: al E zi 185) k hed « « . . (8) en voorts uit (4): | N' L eos B' sin 1° K WE t en Teil niid” í . e . . . . (9) waarvoor dus N’ uit de formule (7) berekend moet worden. Is A zeer klein, dan merke men op dat sin A = ig A X ‘cos A, en wanneer dus log tg A met zeven decimalen berekend is, behoeft men: slechts log «cos A bij te têllen om log sin 4 te hebben. Men kan ook daar- van gebruik maken, dat van de breuk voor 4g 4 teller en K sin A K cos A ZN noemer gelij keunt aan Sen A J J R sin 1/1 R sin We derhalve, als, 4 Elen is: : Noemer cos À (10) waarvoor dan, in bfaats van N’, R berekend moet worden. Nemen wij nu de termen der derde orde, Wij beschouwen deze als differentialen van de termen der eerste orde, en nemen dus aan: À Kas Rl sin 1” X Leo B GA log lg A= =log L — log (B — B EON DL. XXXII. 23 532 Differentiëerende: dAsinl'= AL dB B') bin Aoos ASU Brod BB! derhalve: __ginAcosA4 pd d(B—B) de Fis EN Nu is de derde term van L: 1 X3 sin A sin? A dS He 6 N’3 cos B' sin 1’ ( ze beste) en ie K sin A —_N' cos B sin 1” dus: d L 1 XK? sun” A ze EE TE even ZOO: BAR BNED AAE BRE Brit sun? Á (1 Je 5 1g° 5) dus, daar hier N en N' blijkbaar met elkander verwisseld mogen worden: | | dE dB Alp) GO 1 pt sin? A eid cos? B — sinA—5 sin2Alg*B| K Brij 1 — sin? A (24-192 B' + 5 49? B)| derhalve eindelijk: sian Ali) Kt BA ir X gal LA GB 3 1 B} N' is hier gekozen, cmdat die bij de berekening van K reeds noodig geweest, en dus nu bekend is. In de meeste gevallen is de laatste factor negatief, weshalve de volgende schrijfwijze mij doelmatiger voorkomt: Re de rag 0 sin? A — ee, Rha GE sinl2" zijnde On= 2 AGP B A5 tE B rr 335 Om de toename van K te vinden, merke men op, dat, alleen op de termen der eerste orde lettende: K2—= NL? sin? 1"c0s° B 4 R°(B—B')? sin? 1' 18. Dilkanendidgsentn en door 2K deelende vindt men: AK N'3L e0s® Bd L sin? 1’ HRO Sd (BB) sin 1 alle Acos B' dLsmni' wid d(B—B') sin 1" 1 X3 An jn A î slk sin A cos B’ X de ( Ee ) sin 1” 6 M'3cos B' sin l' cos? B’ K3 RE wss — Reos A X 7 mt A et3 142) sin? A cos° B' Er) Har 6 N? eet ende: =p A (le sin 2A cos? A (1 + 519? B) Voor termen van deze orde mag weder veilig N= N' genomen worden, zoodat na eenige ontwikkeling gevon- den wordt: l 3 dK == 6 N'?2 waar Q dezelfde beteekenis heeft als in (12). | De vergelijkingen (7), (6) of (8), (9), (il), (12) en (15) geven de volledige oplossing van het vraagstuk. Men kan de uitkomst ook aldus schrijven: sin? A (Q cos? A — 19° B) ie 5 Pi Ki, B Leos B A —= Boog ly te aa Relinde re B_—B'— 2 VE L?sin 1" cos°_B' tg B sin2A K? ) DA cie egen Zj enn Rr or (Q sin A 1 See ne LR of wel: L cos B E ik (ep éf) cos? (s— 185") OLE ene VCN VE WNT Lt BBH sind "eos? BiB roo BH HBS") sn A K? ( EA ) pr 12” N? Q sin | e . . (15) | N'eos B' L sin 1" Es ( EPONE zeik 2 DANE tf nd / K 2e hee mist 4 Q eos? A— 19° B ) 5 AOR Dit zijn dus de gezochte formulen, die de termen der reeksen, waarvan wij zijn uitgegaan, tot en met die der derde orde met nauwkeurigheid teruggeven. 3554 Ai Men kan echter in de praktijk de berekening van den eersten term van fg A vereenvoudigen door den ‘factor van 4 L?'sin 1" cos? B' 1g B geheel elijk te mäken aan” den “fäctor van L'cos B' in den ‘têller; daar mien nanie- lijk: van: dien fäctor altijd twee of: drie decimalen minder noodig heeft dan bij de berekening van den teller. Ook vindt men bij narekening dat noch, zoo als reeds is aaûgemerkt, eerie term met ef, noch het -bijvoegen- of aflaten van 4 (B — B’), de waarde van den tweeden term van ‘den noemer merkbaar veranderen kan. De vraag, in hoeverre -de tweede termen van A en K merkbaár zijn, kan zeer licht door een opzêttelijk onder- ‚Zoek uitgemaakt werden. „Wat „inde eerste plaats den tweeden term van. A aan- gaat, men ziet dadelijk, dat deze voor acht verschillende waarden van 4 — 0 wordt. De factor sin 2 A namelijk wordt nul voor A — 0°, 90°, 180° en 270°. De factor À 1 Q, sin? A— 1, wordt — 0 voorsin A= 5 waaraan door vier andere waarden van A voldaan wordt. De maxima en minima moeten tusschen deze acht waarden inliggen. De gewone regel voor het zoeken van max:ma en minima in Be geeen. toepassende, vinden wij: EV) +] Wat vervolgens den tweeden term van K betreft, zijn factôr sin? A Ho end 0 voor A= 0° en 180° en oe factor re Q 1005? A-—x Va? BÁ, woor sogps A =S ZE ig BT 5 waar- aan- in het algemeen vier waarden van A voldoen; al- leen als B’ —= 0° is, voldoen er slechts twee waarden nl. A= 90° en, 270° aan, 6 De bedoelde 2de term wordt dus in het algemeen voor zes waarden van A — 0, en de maxima en minima liggen weder tusschen in. | 555 De differentiaal-rekening geeft hier voorde maxima en minima weder de vergelijking: vsi 2 ATO cos A — tg B) —=.0 waaraan weder in het algemeen zes waarden van A vol- „doen, nl. wegens den eersten factor: A == 0°, 90°, 180°, 270° en wegens den tweeden factor: | ike bmg 19718: Om nu een overzicht van de waarden te geven, die deze termen verkrijgen kunnen, zullen wij, daar het hier slechts om eene benadering te doen is B'= B stellen, dus Q mer derdnge B. de afstand. K — één graad. is op den bol, waarvan Nde straal is, dus omtrent 111000 meters; de hier bedoelde waarden van Á „even alsde hoegroôtheid der maxima en minima van de bedoelde termen, variëeren nu nog met de breedte. Vervolgens zullen wij aannemen; dat Ik beb nu het volgende resultaat gevonden: Tweede term van A, voor K — 1°. B0? B=20® B ==40° B== 60° Tweede Tweede Tweede Tweede dn term AE term WE term PE term van 4. van d. van 4. van 4, 09 en 1800 07,0 go en 1800 07,0 00 en 1800 07,0 Oo en 1800 0#,0 220,5 # 2020,5| +3 55 200,1 m 20001} + 2,4 || 140,8 1 19408, L- 1 8 || 80,75 wm 188075 1,1 450 2250 0 „0 [|-_399,0 » 2190,0{ O0 ,ON| 270,2» 2070,2| 10,0 150,5 119505 0,0 670,5 1 470,51 — 2,6 |I 650,6 n 2450,6| — 4 3 || 620,71 24207 — 12 ,O || 600,9 17 2400,9 |—43 0 900 „7270 0-,0 f 909 17-2700 0,0 {| 900, 1 2700 Ors0r{1 190%. A 27700 0,0 120,5 1 29205 42,6 [12404 vv 94404] H- 4 3 |1170,3 1f 2970,8|H-12 0 [L190,1 # 29901 |H-43 ,O 350 er 3150 040 [410,0 # 8210,0f-- 0 ,O [15208 #'3320,8| 0,0 |1G40,5 1 3440,5 |“ OO 150,5 # 3370,5| —-3 ,55/[1590,9 1 53909 — 2 A 1650, rf 34502 — 1 8 |I1710,25 1 3510, 1 1 800 3600 0,0 1809 3600 0,0 1800 3600 0,0 1800 3600 Or Deze term is evenredig aan de tweede macht van K, 556 Tweede Term van K, voor K —= t°. B—=0 | B=—=20° || B—=40° | B An Tweede | Tweede Tweede Tweede em term Ai term == term WS term van Á. van Á. | van Á. van Á. 00 en 1800 0Om,0 09 en 1800 Om 00 en 1800 Om 09 en 1800 Om 2 - Ot N ‚0 450 pr 2250 |H 2 8 || 430,5 1 2230,5|4- 3 2 || 400,8 1 2200,8 ‚0 810,7 # 2610,7| 0 800,0 # 2600,0 820,9 # 2620,9 0 he 0 0 0 380,8 7 21808 [4-12 3 0 0 0 900 _# 2700 J—17 Id 0 900 vr 2700 0 ‚0 11209 v-2700, Jr Of PON UTO rd: 0 980,3 # 278,3) 0 ,O |[L000,0 » 2800,0 970,1 mn 277,1 0 v 1350 #_3150 |+ 2 „8 |[1360,5 # 3160,5|4- 3 „2 (1390, 1 319021 5 De 0 0 0 0 || 14202 132102 [412 3 o || 1800 3600 0,0 | De 1800 „3600 050 [11800 7 3600 0,0 I[ftsoe #3600 [_ O- Deze term is evenredig aan de derde macht van K. De grootste waarden, die de tweede termen van Aen K kunnen verkrijgen, zijn dus het geringst bij eene breedte — 0’, maar toch kunnen zij bij eene lengte van K van 55000 ellen bijna eene sekonde in azimuth en 0,55 ned. el in afstand bedragen. Deze tafeltjes geven echter nog tot eene andere opmer- king aanleiding. Wanneer nl. de termen van de derde orde tot 45” in azimuth en 17 meters in afstand kunnen opklim- men, kan men dan wel verzekerd zijn, dat de termen der vierde orde geheel verwaarloosd zallen kunnen worden? Zonder nader onderzoek mag dit niet aangenomen worden. Voor de berekening van A’ kan eene der vergelijkin- gen (2) gebruikt worden. Men zou tegen deze eene ge- gronde aanmerking kunnen maken. De reeksen (35) toch zijn bij Francoeur gevonden, door eerst in den driehoek op den hulpbol uit de breedte B van het punt A, den af- stand K en het azimuth A, af te leiden het breedtever- schil op den hulpbol, en daarna door vermenigvuldiging met Re het breedteverschil op de spberoide. Derhalve moet 551 voor het breedteverschil op den bol, noodig ter berekening van de zoogenaamde „convergentie der meridianen.” d.i. : 180° J A—A', door de eerste der formulen (2), niet aangeno- men worden B — B’, maar EBB) —=(1— e?cos° B(B—B') en moet ook voor B’ aangenomen worden: | B + e° (B —B') cos° B dus voor Ì/, (B + B’): Ús (BB!) + U, 2 (B-B') 08° B De substitutie in de eerste der formulen (2) geeft, (B + B/)..…. b noemende: 180°--A—A'—=l la G5 H He (B—B') Leostb sin 1' — te°(B—B')? Lsin beos? bsin?1" Ontwikkelt men echter zoo ver, dan moet men ook in acht nemen, dat de 1e formule (2) zelve afgekort is voor s ee : sin b U L (180 + A At gels TEAN AIR 7 {BTB dus dat, wanneer in plaats der tangenten de bogen geno- men worden, er weder een term van de 5e orde bijkomt *), namelijk : J He sin b eos? b L3 sin? 1° + Te fg b LS cos? b sin? 1° 5) Omtrent de telling der orde van de termen, die in geodesische vraagstukken als het hier behandelde voorkomen, heerscht geene eenstem- migheid, Het spreekt van zelf, dat wanneer men het lengte- en het breedteverschil der plaatsen J/ en C als termen van de eerste orde be- schouwt, hunne kwadraten en kuben termen der tweede en derde orde zijn. Maar er bestaat in zoo verre verschil, dat men de vermenigvuldiging met den factor e? kan beschouwen als den term met ééne orde of met twee orden te verhoogen. Hansen volgt de laatstgenoemde wijze, maar daar e= Miss €? =Msgs en WP = My; de zelden overschreden wordende lengte van 10 d., mijlen, echter — %° — Vag is, zoo zou het regelma- tiger zijn, e? als een’ term der eerste orde, dan als een’ term der tweede orde te beschouwen, en gt tenet B 558 1 De In de tweede oplossing: zullen deze-formulen ‘zoo ge: wijzigd „worden, dat zij, hoewel nagenoeg even een voudig; toch geheel nauwkeurig worden; voor het tegenwoordige zij het genoeg het maximum-bedrag der drie bijgevoegde termen te geven. Houden wij ons aan de vooronderstelling, dat de afstand der punten A en -C hoogstens 1° bedraagt, dan wordt de absolute waarde van den term + 4e? (B—B') L eos3 b sin 17 een maximumyals B—B' —= +(/ JP == 4 2545",6 en. cosi b == (VM, JS =d 3545-,6 is; €? — vip aannemende, is deze term dus in maximo He 07405 Hast ob. De where term : — de? (B — Be L sin b eos? b sin? 1” bereikt zijn maximum als Ba BAE 2 095974 Leoosb == AI AIR sE 018 0E is, en wordt dan — + 0,0007 sin b cos hb, terwijl-eindelijk, daar de grootste waarde van Z eos b — 1° — 5600’ is de derde term niet grooter wordt dan: 0,091 X ig b Tenzij dus de uiterste nauwkeurigheid verlangd worde, kan de eerste der formulen (2) gebruikt worden. TWEEDE OPLOSSING. Bovenstaande oplossing, behalve dat er uit het oogpunt van nauwkeurigheid reeds de zoo even gemaakte aanmer: king op toepasselijk is, kan niet eene „legen te” oplossing | genoemd worden. De eindformulen zijn langs zooveel om- | wegen gevonden, dat men onwillekeurig tot het vermoeden komt, dat er eene eenvoudiger en toch juiste oplossing moet bestaan. Die oplossing zal thans ontwikkeld worden. Het denk- | beeld, dat’ haar ten, grondslag ligt, is ontleend aan het | onlangs verschenen werk van Hansen, Geodätische Un- tersuchungen, doch de formulen zijn anders ingericht | 559 dan daar; voor het omslachtige ontwikkelen in reeksen, dat mijns inziens hier, door Hansen wel wat ver gedreven wordt, eene eenvoudige en toch nauwkeurige rekenmethode zoekende, was ik zoo gelukkig die te vinden in het invoeren van de secanten der kleine bogen. Het zal blijken, dat deze tweede oplossing het in kortheid van de vorige wint. Bij de oplossing van eene menigte andere vraagstukken, geloof ik, dat deze methode van formulen te herleiden bekorting kan geven. Beschouwt men het vraagstuk, dat wij behandelen, ge- heel algemeen, dat wil zeggen, liggen de - beide plaatsen op willekeurigen afstand van elkander, en wil men het dan oplossen, zoo als thans in de handboeken der spheroidische trigonometrie gebruikelijk is, d.i. de geodesische lijn als verbindingskromrme tusschen de beide punten aannemende, dan kan de oplossing alleen òf door benadering òf door het gebruik van twee lastig te berekenen reeksen geschie- den, waarvan de eene de waarde geeft van den afstand, vermenigvuldigd met de sinus, en de andere die van den afstand, vermenigvuldigd met de cosinus van het azimuth aan het eene punt. Hansen heeft, zoo als boven reeds gezegd is, bij de op- lossing van dit vraagstuk de vertikale snede te hulp ge- roepen. Het is niet te ontkennen dat, wanneer men met een’ theodoliet of universaal-instrument op een punt A het azimuth van een ander punt C bepaalt, men den hoek zoekt, dien de vertikale vlakte, gaande door. de normaal van het punt A en door het punt C, maakt met de meridiaanvlakte van het punt A. Deze vertikale vlakte snijdt de spheroide niet volgens de geodesische lijn, maar volgens de vertikale snede, d. i; eene ellips; verlangt men dus het geodesische azimuth van het punt Cte kennen, zoo als de raaklijn aan de geodesischelijn aan het punt A het bepaalt, dan moet men aan het, met een’ theodoliet bepaalde, azimuth, dat wij ter onder scheiding het astronomische azimuth zullen noemen, eene cor- rectie aanbrengen. Deze correctie is in het jaar 1821 het ii 540 / eerst door Bessel afgeleid. Zij is in alle praktische geval- len zoo klein, dat zij geheel verwaarloosd kan - worden, ook in het vegt werk van-llansen wordt dit aange- toond, zoo als hieronder nader zal blijken. Maar nu rijst de vraag op: welken redelijken grond heeft dan ‘het gebruik der geodesische lijn ? In een zeer lezens- waard werkje: geuteld. Studien uber höhere Geodäsie (Berlijn 1869) heeft de berlijnsche wiskundige dr. CG. Bremiker, op deze vraag opmerkzaam gemaakt, of liever er op gewe: zen, dat de geodesische lijn op de spheroide met de me- tingen eener triangulatie niets gemeen heeft, dat zelfs bij het afmeten van den afstand „tusschen twee punten prak- tisch niet de geodesische lijn gevolgd, wordt, maar eene andere, wier wiskundige bepaling bij aangeeft, en die kij voorstelt ter onderscheiding Feldlinie te noemen; dat wel is waar tusschen de geodesische lijn en den cirkel de ana- logie bestaat, dat beiden «den kortsten afstand voorstellen van twee punten respectivelijk op de spheroide en op den bol, maar dat niet wegens die eigenschap de cirkelboog de gebruikelijke verbindingskromme op den bol is, enz, Hij geeft verder voor de voornaamste geodesische vraag- stukken strikt nauwkeurige formulen, waarbij het gebruik der. geodesische lijn geheel en al vermeden wordt. Hansen echter heeft nog in zijn geheele werk Geodätische Untersuchungen het gebruik der geodesische lijn aangeno- men en verklaart zich tegen het invoeren der vertikale sneden, doch bij het vraagstuk, dat ons bezig houdt, heeft hij aangetoond, dat voor korten afstand tusschen de punten A en C eene direkte, en voor grooten afstand toch eene nagenoeg direkte oplossing verkregen wordt door eerst de vertikale snede te beschouwen, het met haar overeenstem- mende astronomische azirnuth van C op den horizon van A te berekenen en daarna de herleiding van dit op hèt geodesische azimuth. Het verschil blijkt voor kleine afstanden en voor eene afplatting als die der aarde zoo gering te zijn, dat men veilig beweren kan, dat er voor de afstanden, zoo groot 541 als de zijden van een primair driehoeksnet, praktisch geen verschil bestaat. tusschen het gebruik der vertikale snede, en der geodesische lijn „noch in het arichuths noch in den afstand. | {n het aangehaalde werkje van Bremiker gebruikt de schrijver bij het behandelen der vraagstukken uitsluitend de analytische meetkunde. Ik voor mij vind de oplossingen door de gewone lagere meetkunde of driehoeksmeting meestal bevattelijker en minder abstrakt dan de op ana- lytische wijze gevondene. Ik zal nu, bij het te hulp nemen der vertikale snede, even als Hansen beginnen, maar alleen, naar ik vermeen, eenvoudiger formulen afleiden. De beide meridiaanvlakten der punten A en C, en de vertikale vlakte, die door de normaal van A en tevens door het punt C gaat, vormen een’ drievlakkigen hoek. Het hoekpunt van dezen drievlakkigen hoek 1s gelegen in het doorsnijpunt van de normaal van A en de kleine as,.dus juist in het middelpunt van den bij den aanvang besproken’ hulpbol, op wiens oppervlakte door dien drie- vlakkigen hoek een” bolvormige driehoek 4 C, P wordt af- geteekend. Het punt A ligt juist op de oppervlakte van dien hulpbol;-het punt C alleen dan, wanneer het dezelfde breedte heeft als A, anders ligt het een weinig beneden die oppervlakte; het overeenkomstige punt op er hulp- bol is daarom C, genoemd. Het djde punt P van den bolvormigen driehoek korrespondeert met de pool op de spheroide. In dezen bolvormigen driehoek is de zijde PA —= 90° — B de hoek A PC, —= L Stel: de zijde PC, — 90° — B' dan is B slechts weinig verschillend van B’. Noemen wij de snijpunten van de normalen van beide punten A en C met de kleine as M en M', dan is M het middelpunt des hulpbols, en het verschil van B’ en B’ is gelijk aan den hoek M C M’, dien de normaal van C, C M’, maakt - 542 met de verbindingslijn, CM, van C met het middelpunt van der hulpbol. Stel nu, om een bepaald voorbeeld aan te ‚ nemen, de breedten sierde len en B ) B’; noem het mid- delpunt des aardbols D, noem voorts kortheidshalve: pede 1 | V(l —e? sin? B) ee Vil — e* sin? p/j Tk dan is: DM == ae?k sin B DM’ == ae?E! sin B' MM == "DM — DM CH =—=va dk! hoek CM'M — 90° + B! en, nu nog | 3 F — ee (E sin B — EK! sin B) stellende: F cos B’ B'rsnBatbM GM; Deze formulen zijn streng. nauwkeurig, en toch zeer ge- schikt „voor de berekening, mits men de Additions- und Substractions-lafeln van Zech gebruike (*); in ‘bet geval dat wij beschouwen is: echter M M’ het verschil van twee nagenoeg gelijke grootheden, en dan geeft eene ontwikke- ling in eene reeks eene scherpere berekening met hetzelfde aantal decimalen. Men heeft namelijk: E == 1 + J- ig MCM = %) Hansen geeft voor de berekening van B/ de volgende formulen: b a WL gp == en e? sin B’ a Br U nt + en ) oe Wier — et sin B” 6 — ig B' 4 welke strikt nauwkeurig is. 545 et (sin B— sin B) br + he? sin? BH sin Bsin BH sin B} =— 3 eZ cost (B + B’) sin} B— Bf Idem Ze?cos B' cos(R4-B' )sin (B—B') [1HHesin2 BJ-sin BsinB' J sin2B') 4. AN 1 be?sin? B' He? sin b' (sn b—anb')J-..…. BB’ 3 B’ zr Íttetsinep — sin Bsin B'J- 2 sint Bt 1 =2etcosB'cos —jT sin 7 Deze formule is tot en met de termen, die et tot factor hebben, “streng nauwkeurig, maar kan in ons geval nog aldus vereenvoudigd worden. Wij hebben door het theo- rema van Taylor: sin? B= sin? B'4 2 sin B'eos B'(B — B) sin 1’ 4. sin B sin B'—= sin? B'4- sin B'eos B'(B— B) sin 1” +... De factor van 4e? in formule (17) wordt dus: 2 sin? B’ + sin B'cos B’ (B — B’) sin 1’ — 2 sin B’ (sin B'+ 4 cos B' (B — B’) sin 1) B 4 B 2 Derhalve ten slotte: Ja ig MCM’ == 1g (B —B) —= B B’ B— B’ B 5 sin (: Je? sin BA E. ) A lertbeas. . (18) Heeft men nu M C M' en dus B’ gevonden, dan geeft de bolvormige driehoek P A C, door de Nepersche analogiën: E 1(B 4 B) 1 H(A 4 A! —180°) =1g ED BANS | nt (B 4 B" gt (A—(A’— 180%) )=ig 4 L EEn en verder: tg MCH’ —= —= 9 sin B’ sin 2 e? co8 B' cos (19) sin L cos B sin L cos B am Ki ode ennn sin A sin A Noem nu kortheidshalve: 4 (A + A/—180®) ... An | | F(A—(A'—1809)) a dE (BHE BAT. teg Mr Be B: SV BTT OR MEE B 544 dan merke men op, dat in het algemeen voor kleine bogen de volgende formulen gelden (zie noot D:) En Eg BNL ad BEE | gós -d\ == (4eE-1E) (20) 2 ER == A VABC |H) log“sac, A a es dog sec en dat men de logarithmen der secanten van kleine bogen met een’ oogopslag uit de tafels ontleenen kan door het komplement der log. cosinus te nemen. Wij verkrijgen dan: e? (B—B') cos B'eos }(B+B' (1tersinB sin} (BB) [vee B) |" a A= ke cos Bm (sec L) (sec B)” Pe it B 8 } ES a—= g L sn Be (sec L) (see B) (sec 9%) (21) A == An + « | A — An J- 180° — a cos B' —_g 5 je (see L) (sec k) K — Nk sin 1” De logarithmen der beide factoren (sec „) en (sec bi) worden natuurlijkerwijs eerst aangezet, nadat. men door optelling der voorste decimalen eene benaderde waarde van « en k verkregen heeft. Daar, wanneer « zeer klein is, log (1 + #) — Me is, naar M de modulus van het logarithmenstelsel beteekent, zoo kan men hiervan in navolging van Hansen partij trekken en de eerste vergelijking (21) ook aldus schrijven: . e? B—B')cosB' cost (BHB') 5 4 Me? sin B sin} (B+B')..…(22) | sec (B— B') F log (B'—B')=log Wanneer men alleen A noodig heeft, kan men de be- kende formule A — {ga sin C sin a sin C ig sin b — cos b tg a cos C ve Si A cor DCo8 CG — COS d sin b zeer licht eenen voor de berekening meer geschikten vorm geven, en komt dan ook op eene formule, die mij nog geschikter voorkomt dan de hiervoren in het eerste stel gegevene. Op ons vraagstuk toegepast wordt: sin 5 cos B" AT RNL RDR od die geen ‘ander ongemak heeft, dan dat van de kleine bogen Len B — B' de log. sinus er in voorkomen. Wil men liever de logarithmen der bogen zelve gebruiken, dan is dit zeer gemakkelijk, de eerste der bovenstaande formulen (20) nl. ee Mn hebben wij L eos B' (sec AN , lg  Sarie t Lon Bos Br an 172%) welke van dezelfde gedaante, doch eenvoudiger is dan de formule van Francoeur en dan (15), en tevens binnen de door ons gestelde grenzen geheel nauwkeurig, voor zoor verre het gebruik van zeven decimalen toelaat. De konstanten zijn hier: log $ sin? 1" —= 8,5950 — 20 log 5 sin 1’ —= 438454 — 10 Wil men eene dergelijke formule voor A’ afleiden, hoewel dit niet volkomen juist het azimuth van A op den horizon van B is, dan merke men op, dat bij die verwisseling L en 8 van teeken veranderen en B en B’ met elkander moeten verwisselen, derhalve wordt: 1 js AAT L cos B (sec L) (25) B — 4 B° sn 1" + 4 LZ sin B" cos B' sin 1 Gebruikt men echter de Additions- und Substractions- tafeln van Zech, dan is deze vorm de eenvoudigste: 546 rede re id Ig Alpert …(24*) AE, B (sec B) — 4 L° sin B eos B' sin 1° L cos B (see L) ij A n B sec B) JH 4 L° sin B" cos B sin 1” Ld De eerste termen der herleidingen van A en A’ tot de de geodesische azimuthen, zijn volgens Hansen als volgt: voor Á: — } e? hk? cos? B’ sin A cos A sin 1” voor A’: + } e? kh? cos? B’ sin A cos A sin 1” waar ‚ (26) hef b T is, en g’ de gereduceerde breedte van het punt 4 genoemd wordt; De grootste waarde van cos? 8 is= 1, van sin A cos A= + =t terwijl e? — — en voor kh == 10, A? sin 14 —= 62/8 is. Dus is voor k —= 1“: de grootst mogelijke correctie voor A . . . == 04,055, 3) bk bh) 22 9, DU . e . En 1e 0,070, dus in bijna alle gevallen onmerkbaar. Aan het getal K moet nog eene ‚kleine correctie toege- voegd worden. Het geeft namelijk de lengte aan van den cirkelboog A C,, terwijl wij die van den elliptischen boog AC willen weten, liggende C in het snijpunt van de lijn C‚ M met de aard-spheroïde. e Om de correctie na te gaan, die voor de herleiding van den eersten op den tweeden boog noodig is, bedenke men dat in de gevallen, die wij beschouwen, de elliptische boog AO zoo klein is, dat men haar veilig als een’ cirkelboog beschouwen kan. Zij Q het kromtemiddelpunt van den boog, AC, stel den normaal AM — N, en hoek AQC=h’, den 547 krorntestraal AQ —=0.Q =streen, hoek 5 QC Wide Cab wordt gevraagd het verschil AC — AC,. Men heeft nu in den driehoek CQM: sin CE nk sink XÀ en ei | kik De berekende boog A4C —= Nh sin 1' De gezochte boog MG “ess hk’ sin 1° le Düs, de, correctie. — (rk/ — NK) sin 1’ (Gs ee) di sin 1 De vergelijking (27) ind Bec it DAN Bholve: | ; rC—(Nr)kh} sin? 1 kare (Nor) hof maar benaderend Is: ee TD 02 gi =d 2 sin? 1 Pr JEP % N Eel. Ì 104 Pe dus: j 199 TC (Nr) sin? VN — rh — poel Ji Nae zjn = (Nr) he sn 1 Eder mn | of daar Srzlf, eene: zeer kleine breuk is: Ee RT — fr) dè sin? 1? Dus de correctie: | | =d NPD ERR ECS „Nuis‚,den kromtestraal in den,meridiaan, R‚ noemende: Per la 44 (1 STT e? E Ô rd R 7 gai ms, N —= ‘ 3 dleerebsidipyt pig han re? odin bBjEge et, Ri N Kl b ei bri Ry sin?ode + Neos? A teen NN B) CRAS OON AN — Bi) cos 190 STD loi Bil Ne Bip eo? 4057 ve Sta eden Aa TOM ft Me? 6os? B Maar Noel 1 — e? sin? B DL. XXXII. 23 3548 ds: N — r= NM e? così B -eosÌ A (rn PAER edt Bi == E* SUN e? cos?° B costs A (: —e? (cos? B sin? A + sin? B)) mi N Je? eos® Broos? Avnod.. Nauwkeuriger. behoeft N — r hier niet ontwikkeld te worden. Door substitutie in verg. (28) vindt men voor de herleiding van den cirkelvormigen op den elliptischen boog : =S MN Ks — he? — cos? B cos? 4 | NF . +{29) = — He? K hk? eos? B eos? A sin? 1” | of, wanneer men 5 €° k° cos?° B cos A sin Wiisap: stelt en in aanmerking neemt, dat voor termen van deze orde 8’ en B met elkander verwisseld mogen worden, (zie verg. (26) :) Corr. voor A: …. — p sin A | … 180 JA". dApsnA Jaaa 5 da K ..—pKecosA4 Van de correctie voor K isde grootste waarde voor k—=1°: 1 a ! 2 je DG x 1TE0O0O XX 528IJ.S 0,057 meters, voorzeker slechts gering, en, tenzij bij de afstanden de centimeters opgenomen worden, steeds te verwaarloozen. Zij is'echter eene reële correctie, terwijl de correctie voor A, boven gevonden, slechts aangewezen is, ingeval men bepaald de geodesische lijn als de verbindingslijn tusschen de punten A en C wil beschouwen. Neemt men de vertikale snede aan, dan is de hoek 4 het wezenlijk verlangde azimuth. Maar met 4’ is het ge- val- anders, het gevondene is niet in strikten zin het azi- muth van het punt A, -gezien op den horizon van het punt C. 549 Om te zoeken welke correctie de gevondene hoek A’ moet ondergaan, om het wezenlijke azimuth van A op den horizon van C te vinden, zou men de geheele bewerking moeten overdoen, doch nu niet de vertikale vlakte van het punt A, die door C gaat, gebruikende, maar de ver- tikale vlakte van het punt C, die door 4 gaat. Het gevolg dezer verandering zou zijn, dat in plaats van Ben B' in de berekening zouden komen: | B JB’ B—e? (B— B') cos B cos ie B en B' of B" —e? (B — B') cos B' cos zn 3 Als in een’ willekeurigen bolvormigen driehoek 4 BC ge- geven zijn twee zijden a en ben de ingesloten hoek C, heeft men voor de verandering van den hoek B, als C constant blijft, de ditferendaalvergeljking: den ed - (do sin —da sin B cose ) sin Vergelijken wij hs Mes driehoek met den onzen, dan komen; overeen | Id 0, B mel Cin Á 7 B El, met 90° — B, 90°—B, k , 180°—A, A! —180, L verder is: / dh Het (B— B) vos Seo B da — + e? (B — B') cos 5 B var derhalve | | dA'== md) cos sand (sin 4 cos BH sin A “cos B“ cos £) Nu is Sin A cos B=—= — sin A’ cos B == — sin A/cos B’ zn dus: AL ede in cos A zE SEE rin 408 B/ | er —et) 550 Nu is: B's Hr \ 6 PL =i —tg B!(B' — BP) sin 17 ‚04 Pe] 10 19 —=1—e? (B — B!) sin B' cos zj Sm 17 eosalh Sd Ae star. IN Bi B Men Mede EE) DO stellende: N | seed vien 8 dA!'= + e? cos B' cos Tg sin A' cos A vig AU X ES k? sin 1’ — e° hk cos A' sin B' cos en: Á = + 4 e? A? cos B' cos Sand sn A! cos A' sin 1° site (31) —= et ke sin B' eos B' cos° sin Â' cos*-A! De eerste term van deze EPL is, op de verwis- seling van 4 en 4’ en van B’, 4 (B + B’) en 8’ na,en de teekens buiten rekening lan gelijk aan de som der beide in vergelijking (26) gegevene correctiën. Voor k== 5600" is van het tweede lid der laatste ver- gelijking de eerste term een maximum bij B—=0’en A= 45?, 135°, 225° en 315° en bedraagt dan + 0,105, terwijl de tweede term een maximum wordt bij B —= 30° enz. en A == -35°16" enz. — boog sin + 1/3 'en-dan +'0°,020 bedraagt. | Zoo. men wil, kan men «ze dus in ‘rekening brengen, maar van praktisch belang zijn dergelijke grootheden nauwe- lijks; daar één-tiende seconde beneden de limiet is van de met de’ beste instrumenten bij het meten van horizon- tale hoeken bereikbare nauwkeurigheid. En hiermede is het vraagstuk volledig opgelost. Wij zullen nu de verschillende formulen op een voorbeeld toe- passen, dat nog, wat den afstand der beide punten 2AAgRAk de gestelde grenzen overschrijdt. De signalen op den Monopijn en het eiland Lucipara, die voor de triangulatie van Banka, door het état-major van het opnemingsvaartuig „de Pylades” gediend hadden, 5 voorts: 551 warén niet van elkander uit zichtbaar; het’ wasvechter te doet’, om de resultaten van de sterrekundige bepaling der breedten en van het lengteverschil « aan die van de trian- kif van Banka te toetsen. De gegevens waren als volgt: B — 50 13° 6%,9 zuid (Lucipàra) B'—= 29 0:57/15 „ (Monopijn) L = 1 1 50,85 — 5710/85 (West): Wij nemen de afmetingen der’ aardspheroïde naar Bessel aan, namelijk: log a —= 6,8046455, | log e — 8,9122052—10, Verder hebben wij: BB! ==43529",150 De formuleu van Francoeur (1) geven: (3,5720845) 4529",75 — 1/,887 waar in den teller reeds de log staat, hieruit: A= 400461552416 (N W) ig — log N' — 6,8046452 K —175549,0 meters. Eindelijk door de eerste der formulen (2): A — 20° Ahl Ts Nemen wij, overeenkomstig de opmerking bij Francoeur, die door Kerkwijk overgenomen, maar door geen’ van beiden bewezen is, (en waarvoor ik ook geen’ grond zou weten.) voor N' niet de normaal voor het tweede punt, maar die voor een punt met de breedte £ (B + B), dan wordt log N' 14 eenheden der 7e decimaal grooter en K wordt 175549,56 meters. Onze eerste oplossing toepassende, hebben wij uit (12): Or== 2,01073 voorts voor form. (14): log N' == 6,8046452 log N == 6,8046489 log R == 6,8017445 562 De tweede, term van, den. noemer van log {g. A in verg. (3) wordt even: als bij, de vorige berekening 1/,887; het verschil is, hier, onmerkbaar, wegens den kleinen factor tg B. De log. teller daarentegen wordt 207 eenheden der zevende decimaal grooter. De vergelijking (15) geeft volkomen hetzelfde als (14). Wij verkrijgen: j A —= 40° 46° 57,02 + 1°,85 —= 58°,8k K — M15543,81 + 10,89 == 175554,70 meters A ==: 220°.44’ 97,59, De berekening: volgens de tweede oplossing zullen wij in zijn geheel mededeelen, ten einde hare, kortheid en juist- heid beter in het oog te doen vallen. Wij hebben: 1 (B 4 B)i=20 37 2°,025 L — 5710°,85 (103) B — B' == 4329°,15 (957) De getallen. tusschen twee haakjes zijn hier, even als hieronder, de logarithmen der secanten, uitgedrukt in eenheden der zevende decimaal. Berekening van, B’ — B! volgens formule (22): log Me? = 7,462 — 10 log sin B'—= 8,546 — 10 log sin +(B + B’) — 8,660 — 10 4,668 — 10 .. getal — 0,0000047 loge? —=7,8244104 ° log (B—B') —= 5,6564628 log cos B' == 9,9997511 log cos} (B + B') —9,9995467 . xn log sec (B—B') == _— 80 log (B'—B') — 1,4601477 B1—B' = 28°,8501 B'—=20 0’ 57 15 B' —=2° 1’ 26°,0001 555 Voor de oplossing van den bolvormigén driehoek P4C, hebben ‘Wij nu: | B, == 2° 57016',450 B == 4500/,8999 (944) _En de berekening staat nu aldus: dog —35,5694754 oorlog AL —=5,2684454 „Ologg —=6,5664407 log-sin B — 8,6602520 log cos B, —9,9995454 d-log secl—= + 147 mdalogsseorl == J- 117 +log secB—= + 236 mz log sec P — | Jr 79 — 3 log sect — 0 so, Hog tgoAn —=9I,9554791 log 4—= 1,9287107 — 40° 45’ 34",20 a=—= 84",862 (0) dus: A — An + « 40° 46'59":,062 (NW) A= An + 180°— « — 220°-44', 9',538, Berekening van den normaal N en den afstand K: log €? == 7,824 41 log L —=3;5694754 “bog sin? B == 7,49864 log eos. B' —:9,9997290 log € sin? B — 5,352505 C log sin A — 0,1849559 compl. — 4,67695 —âlogsecLl — — 254 1 KEEN, | | Nn / 1 é WE log BRE 0,0000091,5(H)Htlogsech — + 549 | 0,0000046 log k — 9,1541898(*) log a —= 6,8046455 log sin 1° — 4,6855749 log N —=6,8046481 log N==6, log K>5,2444128 K — 175554,84 Wil’ mien alde A kennen en formule (24) GEE dan staat: de REK eni, aldus: “(P) Gevonden door Zech, ee dins {HE 2 1°34788', (1646). 554 ‚e % dog 8? 10,90068, o-! log, — 4 sin 1 "44584 bb log — }sin 1" —= 8,59500—20— _ log L2—1,1589471 log 2e term — 9, 49568210 — log sin B— 8,149514 vlog cos B’ — 9,999729 _log 3e term — 0,272555— DOC == 4500",8999 SC log L—= 35694754 Ze term — — 0 „5117 velg, cos B 99997290 se term — — 1 „8750 Flog sec L—* 22° 934 noemer —4298 „7152 C Cod noemer — 65666615 log tg A — 9,9558405 voot cA == 40°46'59"',05 öà "Où —alskvoren. Formule ( (25), geeft met weinig moeite: | en Ji " log HAL? sint 152340 | log rand 5694300 sec* L log sin B'==8,541974 +" Vog'eos B—9,9995144 dog eos-B —9,999514 + Clog noemer —6,5665555 og Zeterm —=0,010180 + sologstg A'—9,95OLLTT zr ooren A= 220°44/91,32 6 ak Be | term — 4500”, 5882 ij als voren. Se term — J ET ijt 14 noemer —4501",7652® men Of volgens de formulen (24°) en (25°): „a bog B 3,6555593 | — | gel EOD ne x 3,6355278 UU 107156555218 | zie 2e term == 0,272555 — log 2e term, —= 0,070780 + € 22556005 ARE 3,562748 (Zech, Substr.).. 0,0001892 (Zech, Addition) . 0,0001189 log noemer — 5,6555586 5,6556467 log teller — 3,5691790 5,5687644 log tg A= 9,9558404 aeg (9 Ass 9,9551177 555 Herleiding van. den afstand K van den bol tot de sphe- roide, en van de gevondene azimuthen, (waarvan Á zuiver astronomisch is,) tot de geodesisches, CL EURO. (29) Form. (26) Form. (51) 2e term doge? LU7,046—10—) log — pe? =1,O46E U log e= 5,649 0 lóg K®22 15,733 log hk? 1,508, log k—= 3,754 ClogN?— 6,391—20 - logcos° B'=9,999 ____ logsin B' =8,546 log cós° B—= 9,999—10 log sin 4=9,815 log cos B! —=0,000 BB logcos? A= 9,158—10 … logcosd—= 9,879, log cost == 9,999 logdK == 8,927 —10(—) logsin1",=4,686 log sin A' —9,815 dK=—0",08 _ … logdA8,933— logcos? A! —9,758 dA=—0",086 1,521— peniss odoziesboog dS +0 172 De rt avro 19% le term, 0",258 Je term —0 „003 407255 _ Wij verkrijgen dus tot antwoord: dd Astronomisch Ì _… _Geodesisch A — 40°46'597,06 587,98 | K 54155476 u gaieborsg 4419 pD ° 9 „51 Wij kunnen deze tweede, oplossing als geheel nauwkeu- rig beschouwen, althans, zoo verre de berekening „met zeven decimalen gedoogt. De formulen van Francoeur, gaven dus de fouten: in A — 74,0 im Áj rain, in K — 5 ,7.,meters, terwijl, onze „eerste „oplossing nog overlaat: m Â-— 04,15 in 4/’— 0) ,129 in K-—-0 ,0 meters. Hetzelfde vraagstuk heb ik-nog naar de twee methoden berekend, die in de 2e en 5e uitgave van Puissant voor- kamen, (zie noot C). De eerstgenoemde methode geeft formulen om. door reeksen te vinden Kk sin A en k cos A, zijnde dan % het aantal seconden, dat de afstand K be- 25 556 draagt op een’ bol die de kleine as tot straal heeft. IK! wortd 0671 EM 09 ARN Du k cos A == + 0,02092158 Ig sn U Jd: 0,01802277 —rnf000009 10e sio A + 0,00002115 —- 0,00000008 arr <0,00000262 - 0,0000011t == 0,00000000 a en 10502090551 “== + 0,01804128 Hieruit: | A —= 40° 46 59,06 A' == 220 44 9,60 K'TI5DE,) meters. Daar 4 en A hier bepaaldelijk de geodesische azimu- tlren beteekenen, zijn de verschillen met onze tweede op- lossing an Te, J- 0,08 in,Â’ + 0 „09 die ik alleen kan toeschrijven aan het verwaarloozen van de verdere termen der bedoelde reeksen. „De tweede ‘manier, die door successive benadering, gaf: gereduceerde breedte van Lucipara 5°12’28”,24865 » » » “Monopijn 2 0 5291091 en verder bij de derde benadering: n= 1° 9% 512694 411040: 46585,05 A ZIM OA 0 Derhalve afwijkingen : —0#,05 en — 0/,04, De afstand komt juist uit. De hulpgrootheden, die. nog verder an de berekening voorkwamen, waren: P= hide ‚6, 4 i Ön dd o oe al er vi 1 bint Ste IS ee 557 Een tweede voorbeeld, dat echter; even. als-het vorige, de grenzen van eenen bij eene triangulatie voorkomenden afstand van twee uit-elkander zichtbare punten overschrijdt, is-het volgende, ontleend aan Hansen, Geodätische Unter- suchungen : Ti9208d B — 2090’; 0:,000 dln ieden ksb Sk: on l/Ze | etch r 8,985 Het azimuth 4 aan, het eerste punt,moet bedragen 50° en de afstand 2 graden op den equator of; 114217,04 toises. Mijne eerste oplossing’ geeft: | PES ROE | K —= 114217,06 toïses, gevende das verschillen, die cop de grens liggen der groot- heden; waarvoor men bij het gebruik van zeven decimalen kan instaan. De tweede oplossing gaf na, toepassing -der- correctie (50): A == 29059/59’,97. A’ == 209 359 18,25 Grvesk ==" 14217,Ot ztarses; gevende met Hansen de volgende verschillen: in A — 07,05 in Â’ — 0,01 in Á-— 0,05 toises, Het "laatste verschil korrespondeert juist met eene cen- heid in-de zevende decimaal der logarithmen. Hiervoor is dus niet in te staan, evenmin als voor de verschillen in de, azimuthen. Als derde voorbeeld neem ik dat aan, hetwelk in Kerkwijk, Geodesie. voorkomt, nl. het voorstel, afstand en richting van de punten. Bergen: op- Zoom en Breda te berekenen. 558 De gegevens zijn hier: js | 51e 55/21, 665 B == 51 29 41-,084 L == “29 155061 log a — 6,8046155 _ log €? -= 7,809457 Bij Kerkwijk is gevonden, zoogenaamd naar von Zach: A“—= 73041'52",05 K == 553576,91 meters en naar Francoeur: jo bi A — 729535 badbizeolg K.—= 55576;172 meters. Dezelfde waarde voor de groote as en de excentriciteit aannemende als, bij, Kerkwijk, heb ik:gevonden:, Volgens, de formulen van Hansen, onveranderd uitde. Geodätische Untersuchungen overgenomen: En A bie 3 A == 268" 30 10/47 K == 55376,50 meters. Volgens dezelfde formulen, doch de gereduceerde breedten B’ en #” even als B’ met nauwkeuriger formulen berekenende: A —= 712055':5/152 A’ —= 252°50'10”,56 K —= 55576,49 meters. Volgens mijn eerste stel: A —= 12055’ 51,50 A == 252050'10,54 K —= 35576,45 meters, volgens mijn tweede stel: ET DI PD PRN O LET K — 55576,51 meters, eindelijk volgens de benaderingsmethode van Fúïssant, gel- dende voor de spheroide: A —= 12%35' 5,58 A == 252050 10,62 K == 55576,49 meters. Men ziet dus, dat zelfs voor zulk eenen stsjakd als deze, die voor eene primaire driehoekszijde niet bijzonder groot is, de formule van Francoeur nog in de ázimuthen de seconden, in den afstand de decimeters onjuist geeft, 559. Wart:kortheid eù juistheid beide aangaat, wint mijn tweede stel-formulen het verreweg van” deranderen, zoo als ‘de door: «mij * uitgevoerde: berekeningen duidelijk aantoonen, De berekening volgens Hansen, namelijk - volgens zijne: reeds voor korte. afstanden vereenvoudigde formulen, is nog Ben Ee ied dan iaer dit stel. Ee pad de; helan:. (30) aangegevene correctie ha braagt, blik biest ‚ik, vond voor-d 4 — 0/,0007, ‘ voor dA. + 0,0014 en voor dk — 0 ,00004. Ik wil nog tot besluit opmerken „dat wanneer de af- stand der punten 4 en C binten engére grenzen besloten is, zoo als bijv. de zijden der’ secondaire driehoeken op Java, wier lengte gemiddeld omtrent: 15000 meters be- draagt, en wanneer niet de uiterste nauwkeurigheid ver- langd wordt, het formutenstelsel (21) zeer vereenvoudigd wordt. Voor dergelijke afstanden op Java kunnen al de secanten in „die-formulen:‚-—: 1-gesteldsen in de eerste formule de term, die met et (B — B) vermenigvuldigd is, ie worden. Ook voor cos B kan in die for- mule cos 4 (B +-B') gezet. worden. Op hooge breedte alleen zou het re kunnen zijn sec L nog te behouden. Het stel formulen wordt dan: BB =@(B— B) 0f (B 4B') BBB) AS Ad 19 ARE 7 cos B 49 HS WE Mn DL A =An Han Als dj Jr 18OPrEn 0 hd cos B qe: „cos B sin A sin A! K == Nk sin 1! 560 Heeft men de beide azimuthen niet noodig ‚en wil men dús alleen den afstand K kennen, dan kan men de bere: kening van « ontgaan. De beide waarden, van Js kan: meu namelijk ook aldus schrijven: N cos (By == 48 cos (Ben He 4 sin (Am Ja) Tut “sr (Am a lig pal wanneer men nu” van deze beide uitdrukkingen de geo- metrisch-middenevenredige neemt, verkrijgt men natúúr- lijkerwijze weder eene waarde voor hk, dezé zal zijn: kk == | / L cos Bm cos* } B — sin? B sin? JB Ë EEE sin Am COS* «a — COSÌ Am sin? a Arts Bm — sin® JB 2 Am SA a gloip cos Bm To sec? Bm sin? 4 B EEL sin Am Wo —ersect An intra - of wel: En B ‚1 — sec* Bm sin® JB er l — coset* Am.sin* a waarvoor men echter zonder eenig bezwaar schrijven kaa (zie noot E): ei Ake Hen ete HED | SW An cos Aj ú Dezelfde kunstgreep, die wij hier hebben aangewend ter verkrijging dezer formulen, kunnen wij ook aanwenden op het geheele zoo even gevondene stel; wij kunnen namelijk even goed eenen hulpbol aannemen, die de aard- spheroide langs de parallel, van A als langs de parallel van C aanraakt; in het laatste geval blijft B’ onveranderd, maar wordt & bij den overgang op den hulpbol veranderd. Wij krijgen nu de twee volgende stellen vergelijkingen, die beide even nauwkeurig zijn moeten. — Hulpbol rakende aan de parallel van 4. B'== Be? (B— B') cos B' cos } (B J- B') nt (BH B) + He? (B — B) eos B' cos } (B + B) Ke. B cos B, | wet LD cos Bs OOR B Be (be 6')ecos b'cosh(B + b', [9 bf zes L sin [4 (B+ Bd} e°(B_—B')eos B' eos3 +(B+B'y] Cos Dl R — pr k —= L hd een sin Am CO8 Ayn K == Nk sin 1e Hulpbol rakende aan de parallel van C. B Be? (B— B) eos Beos} (B +BB) Bt (B +BB) — 5e? (B— B')eos Beos} (B B) lg Am == | cos B'n zi ZL cos B'm n Brjbtt (B — B') cos B cos ib + B') HE sin[} (BH B)—} (BB) cos B cos} (B+B')] B B _ er cos B' B B k zz L — 5 ie: _ Sun A mn Cos A Lid K—=N'k sin 1’ En hieruit blijkt wel ten duidelijkste, dat A„ en K nog eenvoudiger en tevens nauwkeuriger kunnen gevonden worden; want neemt men nu zoowel van teller en noemer der breuken, die de waarden van fg Am en Kk voorstellen, als van de waarden van'z en K eenvoudig de middens, dan heeft men: JL cos $ (B + BM (B — 5’) [1 er aks (BA B Erde tin HiB d- B) gp L(B + B') 1. BED et cos? 4 (Br 89 en 40% Ie cos Am Nak. sen 14° [ Waar Nm de normaal, correspondeerende met de breedte > (B + B) voorstelt, en het spreekt wel zelf, dat de A eeridheid door, deze verbindingswijze althans niet ver- minderd wordt, alsmede dat men tot dezelfde formulen komen - 562 moet, wanneer men den hulpbo! de aardspheroide aan de gemiddelde parallel laat aanraken, en op: zijne’ opper- vlakte de punten 4 en C projecteert. De symmetrie, diesin de. formulen-door het aannemen van eenen hulpbol, de spheroïde langs‚de parallel van een der beiden punten rakende, verbroken was, is nu wederom geheel hersteld. pet | j 8 E | + A7 | BTA | LOU EEE ED Eindelijk ‘brengt\ons-deze- beschouwing’ tot“eene laatste en ‘naar ik’ geloof eenvoudigste reken wijze.“ Deze bestaat namelijk in bet gebruik maken van eene tafel van de lengte van ééne seconde in de parallel en van “ééne seconde in den meridiaan. Uit bovenstaande dn volgen namelijke deze: K sin A, SN eos 2 "(B LE BO sin de DAE fl fins Ae A (B — B’) [L—e? cos? (B B')|sin 1e Nu is: N„ cos 4 (B + B’) sin W de lengte van ééne, seconde op de gemiddelde parallel en Nn Ll e? cos° + (B + B] is, op de termen, na; die e* tot factor. hebben , en die hier verwaarloosd worden, gelijk aan den kromtestraal van den meridiaan correspondeerende met de gemiddelde breedte } (B + B'); derhalve stelt se Na [1 — e? cos? } (B + B] sn 1 | de lengte van ééne seconde van den meridiaan op die breedte voor. lt, | Het besluit is dus, dat, noemende de lengte van ééne seconde in de parallel op eene breedte + (B + B’) de lengte van ééne seconde in den meridiaan op dezelfde breedte .…... m, men om den afstand K ‘en het gemiddelde azimuth A, te berekenen dé eenvoudige vergelijkingen heeft: K sin Am ars | ER Keos An =(B — zeke ROPES oe 565 hierbij voegende: | Gt Lb NML De 'D') A A= Am + 4 A’ = An + 180° dan heeft men zeker het eenvoudigst mogelijke stel for- mulen om voor afstanden, 15 à 18000 meters niet te bovengaande, het vraagstuk op te lossen. Op het vraafstuk van Kerkwijk (zie boven) deze for- mulen toepassende, verkrijgen wij, dezelfde getallen als gegevens aannemende: log m — 1,4899597 log p — 1,2847974 log(B— B) — 2,5322178 log L — 5,2457970 log hk cos A„ = 4,0221775 log hk sin A„ — 4,5285944 en hieruit; Am == 1230-41-56", 6 K —=-35376,52 meters, gevende met de beste oplossing slechts een verschil van 0/,5 in azimuth en 0,01m in afstand, (hoezeer hier de af- stand de gestelde limiet verre overtreft) eene overeenkomst, die-nog beter is dan volgens de formule van Francoeur. Als aanhangsel zijn hier achter toegevoegd twee tafels, geldende voor de breedten van O0 tot 10° waarvan de eerste van 10’ tot 10’ de logarithmen bevat van N, van R en van 1’ in den meridiaan, en waarvan de tweede van minuut tot minuut de logarithmen aangeeft van 1’ in de parallel, alles uitgedrukt in meters. Zij zijn afgeleid uit de tafels van Encke in het aanhangsel tot het Berliner Astronamisches Jahrbuch van 1852, waar, tot grondslag nemende de door Bessel gevondene Aigeliasen der aard- spheroide, namelijk: log a — 6,5148255 (toises) log e — 8,9122052 — 10 de waarde van 1° in den meridiaan én in de parallel, van 10 tot 10’ breedte, in toises wordt gevonden. Zij geeft, even als deze, zeven decimalen aan, doch voor de DE. XXXII. 24 564 praktijk zullen zes, dikwijls vijf decimalen voldoende zijn. Bij hare berekening werd aangenomen 1 meter — 443,296 par. lijn, terwijl 1 toise — 864 par. lijn is. BarTAvraA, Maart 1872. 565 Noot A. , Van het vraagstuk, dat het onderwerp van dit opstel uitmaakt, bestaan verschillende oplossingen. De afplatting der aarde is te sterk, om er bij dergelijke vraagstukken geene rekenschap van te nemen, en de voor den bol dienende formulen uit de spherische trigonometrie kunnen dus niet meer onbepaald toegepast worden. De zaak wordt in vele opzichten veranderd. In plaats van groote-cirkelbogen, die op den bol den korsten ‚ afstand tusschen twee punten aangeven, wordt in de spheroidische trigo- nometrie de zoogenoemde geodesische lijn gebruikt. Een wandelaar, die op eene bolvormige aarde steeds rechtuit gaat, beschrijft eenen grooten cirkel en komt dus, na eenen omloop volbracht te hebben, terug op het punt van uitgang. Stel dat dit punt van uitgang in het noorderhalfrond ligt op 4 graden breedte en / graden oosterlengte, en stel dat de oorspronkelijke richting zijner beweging oostwaarts was; dan snijdt hij de evenuachtslijn na 4 omloop op £ + 90° lengte, onder een’ hoek — 4, hij bereikt zijne grootste zuidelijke breedte, insgelijks 40, op / + 180° oosterlengte, dus juist op het punt tegenover het punt van uitgang; bereikt op nieuw de evennachtslijn op / + 2700 oosterlengte, en komt eindelijk weder op het punt van uitgang terug. De afgelegde weg is dan gelijk aan den omtrek van. een’ grooten cirkel op den bol, dus gelijk aan den omtrek der evennachtslijn. Volgen wij denzelfden wandelaar op de spheroide, dan leert de wis- kunstige beschouwing der geodesische lijn het volgende: Uitgaande van een punt gelegen op 4° noorderbreedte en /° oosterlengte, en aan- vankelijk oostwaarts gaande, bereikt hij de evennachtslijn reeds vóór dat hij Z + 90° lengte heeft; noemen wij kortheidshalve het verschil p x 90°, zijnde p eene kleine breuk die afhangt van B; en hij snijdt de even- nachtslijn onder een’ hoek, die kleiner is dan 4°. Even zoo heeft hij zijne grootste zuiderbreedte — b, vóór dat hij den meridiaan van / + 180° bereikt, -het verschil is dubbel zoo groot als vroeger, dus p 180. Op nieuw snijdt hij de evennachtslijn op 4 + 270° — p x 270’ ooster- lengte, onder denzelfden hoek als vroeger, en hij bereikt eindelijk de parallel van 4® noorderbreedte, vóór dat hij op de lengte is, waarvan hij is uitgegaan, namelijk op den meridaan van / — p X 3600. Nu begint een tweede omgang der geodesische lijn, en alleen dan zal zij na een zeker aantal omgangen in haar zelve terugkeeren, wanneer # eenc meetbare verhouding voorstelt. Uit het gezegde blijkt, dat de geodesische lijn eene lijn is van dubbele kromming. Daar de geodesische lijn de evennachtslijn op eene kleinere lengte bereikt, dan op den bol de groote cirkel, zou men ver- wachten dat de hoek, waaronder zij de evennachtslijn snijdt, grooter was dan op den bol, maar dit wordt daardoor opgehelderd, dat op de 366 spheroide de geographische breedte eener plaats wie/, even als op den bol, gemeten wordt door de lengte van den meridiaanboog, gelegen tusschen de evennachtslijn en de plaats, maar door den hoek, dien de normaal der plaats maakt met het vlak der evennachtslijn; en deze hoek is grooter dan die, welke men verkrijgen zoude, indien men de lengte van den kwart-meridiaan, tusschen de pool en de evennachtslijn, in negentig gelijke graden verdeelde, en door die maat de lengte van den bedoelden meridiaanboog uitdrukte. Op den bol zijn alle groote cirkels gelijk en gelijkvormig, op de: spheroide zijn alle geodesische lijnen het niet. Op dezelfde spheroide wordt eene geodesische lijn bepaald door de noorder- en zuiderbreedte van de punten waar zij den meridiaan loodrecht snijdt, welke punten tevens hare meest noordelijke en zuidelijke zijn. Is de breedte — 0°, dan valt de geodesische lijn met de evennachtslijn te zamen, en verandert dus in een’ cirkel. Is de breedte — 90°, dan valt de geodesische lijn met de meridiaan te zamen, en verandert dus in eene ellips. Beide deze gevallen zijn de eenige uitzonderingen op den regel, dat zij niet na eenen omgang in haar zelve terugkeert. Het gedeelte eener geodesische lijn, begrepen tusschen twee punten, is tevens de kortste lijn, die op het oppervlak der ellipsoïde tusschen die twee punten getrokken kunnen worden. In dit opzicht beschouwd, is zij eenig en bepaald, en werd daarom als de doelmatigste dga bij de beschouwing van spheroidische driehoeken aangenomen. Bremiker merkt echter in zijn in den tekst aangehaald werkje op, dat meer verbindingslijnen op de spheroide, onder anderen zijne Meldlinie even zoo eenig en bepaald zijn. Hij bepaalt deze zoo, dat het begin en eindpunt beide steeds met de vertikaal der punten der Peldlinie in eene vlakte liggen. Trekt men dus uit al de punten der rechte lijn, die de beide eindpunten 4 en C, verbindt, normalen tot de aardöppervlakte, dan vormen de snijpunten dezer normalen met die oppervlakte de Feldlinie. Zij heeft dit voor de geodesische lijn vóór, dat hare azimuthen in de beide eindpunten met die der vertikale sneden overeenkomen. Even zoo tot de beide punten symmetrisch liggend, maar nog niet onderzocht, noemt Bremiker de kromme lijn, welker raaklijn steeds door de normalen de eindpunten gaat. Bij zijne beschouwingen echter vermijdt hij het meten langs de’ gebogene oppervlakte geheel en al, en voert in stede daarvan de koorden in. 567 Noot B. Kerkwijk schrijft deze formulen aan Francoeur toe; of dit met recht is, heb ik niet kunnen uitmaken. Kerkwijk geeft eerst eene andere oplossing, die hij aan von Zach toeschrijft. In deze oplossing worden eenvoudig hef, lengte- en breedteverschil in meters herleid, en verder een platte rechthoekige driehoek M M'N behandeld, waarvan de hoekpunten M en M' de beide plaatsen, M N een gedeelte van de parallel van M, en M'N een gedeelte van den meridiaan van M’ voorstellen. Deze $ van Kerkwijk is misschien een van de slechtst bewerkte van het boeck. Het gaat in de eerste plaats in bet geheel niet aan, dezen driehoek als cen’ platten driehoek te beschouwen, het azimuth moet noodwendig geheel foutief gevonden worden, zoo als de schrijver in de tweede alinea $ 435 ook zeer naiëf opmerkt, „zoodat wij een verschil hebben van 11’31’,19°% even alsof er dan sprake kon zijn, die methode aan te wenden. Eene tweede fout in deze $ gemaakt is, dat de S., om het breedte- verschil m sekonden tot meters te herleiden, tot grondslag neemt de lengte van den boog van 1®, zich uitstrekkende van B° tot B + 1° breedte, waaruit door deeling met 3600, de lengte van 1’ van dien boog gevonden wordt. Het spreekt echter van zelf, dat die boog hier niet 1%, maar B' — B lang genomen moet worden, en dat dus in de formule voor AM, blz. 399, regel 6 v. o., overal in plaats van 2 B + 1, B + B' genomen moet worden; men kan ook den kromtestraal van den meridiaan voor de gemiddelde breede 4 (B + B') berekenen, en daarna de lengte van eene sekonde op een’ cirkel, die dezen kromtestraal tot straal heeft. Dergelijke onnauwkeurigheden worden niet door het minste gewin in eenvoudigheid der beschouwing gerechtvaardigd. Of von Zach deze behandeling werkelijk gegeven heeft, moet ik voorshands betwijfelen. Dat men een zeer- klein driehoekje op den aardbol als plat beschouwen kan, dit zal wel ten allen tijde in de landmeetkunde in toepassing gebracht zijn, maar daar de zoogenoemde convergentie der meridianen nagenoeg gelijk is aan het ‚ lengteverschil, vermenigvuldigd met de sinus der breedte, (een’ factor, die voor de breedte van Bergen-op-Zoom en Breda bijna 0,8 bedraagt,) kan er, bij geodesische berekeningen geene sprake zijn van eene beschouwing, waarbij de convergentie der meridianen gelijk nul wordt aangenomen. Von Zach was zeer nauwkeurig in al zijne waarnemingen en bereke- pingen; ik heb ook vergeefsche moeite gedaan in de door hein uitgegevene tijdschriften, (Monatliche Correspondenz, 28 deelen, 1800—1818, en Cor- respondence Astronomique, 15 deelen, 1818—1826) en andere tijdschriften van dien tijd, als ook in zijn werk: A{fraction des Montagnes, iets te “vinden dat wettigt, hem deze rekenwijze toe te schrijven. 568 Noot C. Om het onderwerp volledig te behandelen, zal ik hier de beide oplossingen aangeven, die in de tweede en derde uitgave van Puissant, Géodésie voorkomen. Vooreerst is dit werk niet in ieders handen; en de tweede uitgave, die in 1819 verscheen, niet meer in den handel, maar ten tweede is de oplossing in deze laatste uitgaaf, (die in de derde uitgave weggelaten is, door een paar fouten ontsteld, waardoor men bij toepassing geheel verkeerde uitkomsten verkrijgen zou *). HEin- delijk geven de formulen van de derde uitgaaf in sommige gevallen te onnauwkeurige uitkomsten, en zal ik eenige vervormingen aangeven, waardoor dit gebrek vermeden wordt. Vooraf echter het volgende ter herinnering. Men denke om de kleine as als middellijn een’ bol beschreven, die dus de aardspheroide alleen in de polen aanraakt. Van uit het hoogste punt eener geodesische lijn, (zie noot A,) trekke men den straal van de parallel van dat punt, welke straal dezen bol ergens ontmoeten zal. Trekt men nu door het snijpunt, op de oppervlakte van dien bol, een’ grooten cirkel loodrecht op den meridiaan, dan zal die groote cirkel op den bol nagenoeg het beloop der geodesische lijn op de spheroide volgen, alleen zal, zooals reeds in bijlage A is medegedeeld, de geodesische lijn op kleinere lengte den equator, haar laagste punt, weder den equator, en eindelijk weder haar hoogste punt bereiken dan de groote cirkel. Men kan dus in alle geval twee punten, het een van de geodesische lijn en het andere van den grooten cirkel op den bol, wier hoogte boven de vlakte van den equator gelijk is, correspondeerende punten noemen. Men ziet licht in dat, wanneer de poolshoogte van een punt op de spheroide = B is, de breedte B op den bol van het punt, daarmede correspondeerende, gevonden wordt door de formule fg B = pl B. Men noemt die 3 de herleide breedte van het bedoelde punt. Noem nu de pool P, het punt van uitgang, d.1. het noordelijkste punt der geodesische lijn op de spheroide 4, het correspondeerende op den bold’, eem ander punt van de geodesische lijn C, het daarmede corres- pondeerende op den bol C’, dan correspondeert de bolvormige driehoek P A! C!' met den spheroidischen driehoek P4C. Beide zijn rechthoekig, (in A en in A!) (*) Ik heb werkelijk voor eenige jaren eene berekening in handen gehad, die met” deze foutieve formulen was uitgevoerd. Men stelle verder: In dem spheroid. driehoek PAC: In den bolvorm. driekhoek PA’ C!: APO = @ ZA PO =w A0 =—e A Poolshoogte van het punt 4 — B PA =r000 ig ma IJ ] ge Ce PC = 90 dan leert de beschouwing der geodesische lijn, dat steeds Z C —= He Cc! is, en het is vooral deze merkwaardige eigenschap, die den gemakkelijken overgang van de spheroide op den bol vormt, en daardoor de oplossing der vraagstukken betreffende de geodesische “lijn zeer vergemakkelijkt. De beschouwing der geodesische lijn geeft verder, wanneer men pe aen e? IM et TN EE En AET AN stelt: dj (a he sin? B — wr e° sint B) o D H (be sin? B — Hr e? sint B) sin 2 o — abr €° sint B sin 4 o Bh Se: p= [te de? — rp €? sin? B] o cos B Trekt men nu de geodesische lijn nog verder door tot D, dan ontstaat de scheefhoekige spheroidische driehoek PCD. Van deze is: ZPCD == 1800 — 4 ZPDC= A! — 1800 “ noemende de herleide breedte van het punt D... B’, het gedeelte C D der geodesische lijn tusschen Cen D.. K, dan verkrijgt men na ontwik- keling voor het herleide-breedte- en voor het lengteverschil der punten 4 en C de vergelijkingen, (waar kortheidshalve = —= U gesteld is:) B" =B' — U eos A (1 — He sin? BP + Ze? sint B') U? sin? A tg B’ (l — e sin? B') e U? eos? A sin B' cos B' U3 sin? A cos A (4 + 49? B') deos B! =S U sin A (Ll — Fe H- Î €?) U? sin A cos A tg B' (l — e + Le cos? B!) U3 sin A cos? A (4 + 49° B') US sins A (4 49? 61) ri ie ni lestel formulen, die Legendre het eerst in zijne Mémoire sur les triangles sphé- roidigues, heeft bekend gemaakt. „Om tot de oplossing van het vraagstuk te geraken, dat ons thans 570 bezig houdt, d. i, om uit 2" —@' en 1’, U en 4 te vinden, moeten uit deze reeksen de grootheden U cos 4 en U sin A opgelost worden. Dit is bij Puissant, Géodésie, 2e uitgaaf, $ 367 gedaan, maar daar is abusi- velijk aan B’ — 2’ of h een verkeerd teeken gegeven, terwijl bovendien de eindformule voor U cos 4 door twee drukfouten gestoord is (*). Brengt men alles te-recht, dan is: h= @' —B' en £ = DL cos stellende: U cos A —= — h(l He sin? B — ke? sint fi!) ke (gp (lH 4e H- Aoer dos? fl) h? esin B cos B HJ Fk? h (lg? P' — 4) van -welke formule bij Puissant de eerste en vierde term een verkeerd teeken hebben, en U sin A= k(l + Je — 4e?) — Ak tg B! (1 + 4e) ehh h3cdgtg! van welke bij Puissant de tweede term een verkeerd teeken heeft. Deze zijn de formulen, waarvan in den tekst, blz. 339 sprake geweest is. Uit beiden vindt men U en 4, en voorts: K =öU Ook voor de convergentie der meridianen geeft Puissant eene derge- lijke formule als voor het herleide- breedte- en het lengteverschil, doch deze wordt geheel onnoodig, daar uit den driehoek PC’ D', de hoek .D', d.i. A' — 1800 uit de bekende zijden PC' = 900— g', PD' = 90° — B" wi ni nei en ZP C'D' = 180°— 4 berekend kan worden, hetzij door de vergelijking: \ cos fl » sin A! = — n A cos f." of, wanneer 4‘ te weinig van 90° verschilt om door zijne sinus gevonden te worden, door de formule: V (sin (B! + B") sin (B! — 2") + cos? pg! cos? A; r cos p' of wel, door een’ hulphoek, als @/ — @' positief is, _ Vsi (B' 4 BP) son (B' — B") „cos B’ cs - côs A! = lg p stellende, door 4 cos P' cos A COS Z ne ennen cos B° cos g (5. In de vergelijking (#) namelijk op blz. 238 moeten de teekens van al de termen in het tweede lid omgekeerd worden; voorts leze men aan den voet dier bladzijde: OQ =ig NN (1 —E H- FE c0s% X’) in plaats van 4 E2 cos? }’ en op blz. 239, regel 2: & €2 sin? X’ in plaats van 4 € sint }’, daartegen rin regel 3: 4 e cos? )’in plaats van L €? cos? 574 of, als B’ — Pf: negatief is, sin (B! HBP) sin (B' — gt) C08 q = 1 / così B’ cos? A stellende, door 6) ob he cos fB’ cos A sin g cos B" Zoo als gezegd is, heeft Puissant deze oplossing in de derde uitgaaf zijner Q@éodésie weggelaten, en daarvoor de volgende in de plaats gesteld. Men berekene eerst de,herleide breedten door de vergelijkingen: RE: IE d eed Er B" daarna ga men van den geodesischen driehoek tot den spherischen over, waarvan de zijden en de tussehengelegene hoek zijn: 900 — B, 900 — 37, Ww == wl — w. Het verschil w is eene onbekende, een weinig kleiner dan het lengte- verschil, die bepaald moet worden, en het eenvoudigste is nu, haar op de navolgende wijs door successieve benaderingen te leeren kennen. 3 s De boven gegevene vergelijkingen van z en voor het puut D een accent meer gevende, heeft men door aftrekking: 8 — 3 RE. (a — o) (Ll + He sin? B — Hr €? sint B) + (sin 20" — sin 2 0!) (he ssin? B — Hr e? sint B: — (sin & 9! — sin 4 5!) (olre? sint B) L=w-—(e" —s') (Fe — H €°) cos B + (B° —e! 4 Asin2a' — Fsin?le') (dy e? sin? B cos B) Men ‚kan dus als -eerste benadering nemen w —= L, dan „met vier decimalen der bolvormigen driehoek PG’ D'oplossen, waarvan de hoeken aan C' en D’ volkomen gelijk zijn aan de overeenkomstige op de sphe- roide. Men gebruike daartoe liefst de analogiën van Neper, zie form (19): eas A {BE BIJ) sint (B —,B!) / HEN PROD TEOONNF--A LD sin JB! HBI) g + ( ( )) ,À PT ED (B #1) Zoodra A en A' ‘gevonden zijn, vindt men f@ door de formule cos B — cos B! sin A = — Cos BP sin A' ig (AH A! — 1800) = ig } wo (*) Al deze formulen, om eos A' te berekenen, komen niet bij Puissant voor. Gebruikt timen eene tafel der Additions-logarithmen, dan is de eerste zeer gemakkelijk. 34 572 sin g' daarna co’ en of door .=. .. cos of = — Ê sun B sin B° en fi COS oc! == - stu f Met deze gegevens kan men nu uit de zoo even gegevene reeks eene vrij nauwkeurige waarde van @ vinden, waarmede men achtereenvolgens A, A’, B, o' en 5" op nieuws berekent, om eene derde benadering uit te werken, die meestal reeds de met 7 decimalen bereikbare nauwkeu- righeid zal opleveren. De geodesische azimuthen zijn dan 4 en 4', en de afstand XK —= s' — s. Dit zijn de bij Puissant opgegevene formulen. Voor eene nauwkeurige berekening zal het echter dikwijls zaak zijn, voor sommige formulen andere in de plaats te stellen. Zijn bijv. de lengten en breedten in drie decimalen van sekonden gegeven, dan zijn de formulen: | b b B == — tg B Bilt BE gp ed IN: —(g B in het algemeen niet nauwkeurig genoeg, om, met logarithmen met zeven decimalen werkende, de herleide breedten met even veel decimalen scherp te geven, maar vervormt men haar in deze: ig B' tg (Bt == B!) 9 #) at (a — ll) ég* B’ ig Bi ig (BharB) == ad (a — 1)4g? B waar a het getal is, dat gedeeld in de eenheid, de afplatting voorstelt, (volgens Bessel 299,1828), dan vindt men B’ — g' en B" — g'' en dus B’ en 8’ met alle noodige scherpte. Het is zelfs geraden, om bij B’ en @” een of twee decimalen meer aan te zetten, dan waarmede B'en B’ zijn uitgedrukt, om te zorgen, dat door de berekening geene vermijdbare onjuistheden ingevoerd worden. Verder zijn de formulen van Puissant, om B, o/ — 6” door cosinussen te vinden, niet nauwkeurig genoeg, zoodra deze bogen klein zijn, Als men echter bedenkt, dat zij de zijden zijn der regthoekige drie- hoeken PA'C' en PA'D', waarvan gegeven zijn: PC'= 90° — B’ PD' == 900 — fp Zee | LDL A — 180% dan ziet men onmiddellijk, dat men ook heeft: tg o' — cot B’ cos A ty o' = — cot B" cos A' cot B =sine'ig A —= sne! tg A’ 575 die weder voor alle gevallen scherp genoeg zijn. Alleen kan men nog ie 4 . s , verlangen, voor de berekening van ‚de waarde van 5’ — 6’ nauw- keuriger te kennen, dan door het verschil te nemen van de gevondene waarden van 5’ en oc” mogelijk is; en hiervoor kan men aldus te werk gaan. Uit dezelfde driehoeken heeft men: ig o' — tg w' cos B ig so" = fg w" cos B en hieruit, na eenige herleiding: ig w cos fr GDP ne giel wai sin w” sin ww’ 1 — sin? g í Cos Ww Deze formulen heb ik ook gebruikt bij de toepassing op het boven behandelde voorbeeld Bergen-op-Zoom-Breda. Het ware anders niet mo- gelijk geweest, die overeenkomst met andere oplossingen te verkrijgen. Ik zal hier nog de formulen mededeelen, die Bremiker in zijn boven aangehaald werkje langs zuiver analytischen weg heeft afgeleid. Van den aanvang af voert hij de zoogenaamde herleide breedten in, die hij met de letter & beteekent, doch die wij 2 zullen blijven noemen. Hij geeft in het aanhangsel eene tafel, waardoor men het verschil B' — @’ en B" — @' zeer licht en zeer nauwkeurig vinden kan. Hij noemt verder: | wEVTI Zeroos B’ n= sin Bu — sin B’ en heeft nu, (t. a. p. vergelijking (61), bladzijde 27): asl ph w cos B' sin L doa sin B" cos B' — cos B“‘sin B' cos L —e* 1 cos B’ Het is echter duidelijk, dat wanneer @’ en 2’ weinig verschillen, zoo als in onze vooronderstelling, de noemer dezer breuk beter aldus ge- schreven wordt: { sin (B// — B!) + 2 eos B sin B/ sin? ge e° n cos B! Dit doende, geeft de berekening mij in het voorbeeld Lueipara-Monopijn : log tg A — 9,9358408 A = 40046'59",04 nagenoeg als boven. Om het verschil der spheroidische azimuthen te berekenen, moeten eerst de depressiehoeken ò’ en ò”/ berekend worden, d. z. de hoeken, dien de richting 4 C met de raakvlakken aan de punten 4 en C maakt, Om. deze te berekenen, zoeke men weder eerst den afstand 4 C = s door de formule: 574 s=abVv2[l — sin B” sin B’ — cos B“ cos Beos L — Fet nt] waarvoor mij echter doelmatiger voorkomt: L s=—=al2[2 sin? } (B/ — B!) + QU cos B!! eos B! sin? ep ek e? n°] en men heeft dan verder: zin pW eadf 5 At 2 w De 8 wis Pda Bral enk sin Ò ET MV Es a s en dan: | sin 4 — (4 —1809))— sin L sin 4 (B'+ B’/) cos (B — B'') cos Ö’ cos ò® Bij de proef zal men bevinden, dat de tweede der in den tekst gegevene oplossingen, hoewel even nauwkeurig, korter is; ook geeft Bremiker voor den, spheroidischen afstand, slechts eene differentiaalvergelijking, maar geene formule, ook niet voor het geval dat wij op het oog hebben, nl. dat de punten 4 en C niet ver van elkander liggen, Ten slotte moet ik nog* met een enkel woord gewagen van de methode van Hansen. | Zoo als gezegd is, berekent hij eerst de gecorrigeerde breedte B" van het tweede punt, (zie de noot op bladz. 342) en daarna in den bolvor- migen driehoek, die gevormd wordt door de beide meridiaanvlakken en het vertikale vlak in 4, dat door C gaat, de hoeken 4 en C, waarvan de eerste — 1800 — 4, de tweede 4’ — 1800 is. De door hem gevolgde wijze, deze berekening uit te voeren, is, Zoo als gezegd is, minder kort en minder eenvoudig dan de boven aan- gegevene, en zal ik daarom hier achterwege laten. Herst in het vier jaâr later (1869) verschenene Supplement zu der „Geo dätische Unter- suchunhen’’ benannten Abhandlung maakt Hansen in een aanhangsel de opmerking, dat de berekening ook door de analogiën van Gauss gedaan kan worden. ‘ De correctie der beide gevondene azimufhen is nu volgens de ontwik- keling, van Hausen : er, 24 r2 k e? f 8 É corr. van Â= — gr lo cos° B' sin A cos A — Yo® sin B' eos B' sin A en fi ate aes en slo, corr. van d’ = + zr do cos? B' sin A cos A + EE Yo? sin B' cos B! sin A waar r 2062647,8 of het aantal &éroddlek beteekent,’ dat de boog bevat, wiens lengte —= 1 is, 4 den’ hoek, bij où” 4 MC’ genoemd, we dr rd 515 welken van het vlak der vertikale snede tusschen de beide meridiaan-vlak- ten gevormd wordt, en @’ de herleide breedte van het punt 4 beteekent; verder is y dat gedeelte van den op den hulpbol getrokkenen, en met de geodesische lijn overeenkomenden grooten cirkel, ‘zie Bijl. A), dat tus-_ schen de met 4 en C correspondeerende punten begrepen is. Om deze te vinden, heeft Hansen de vergelijking: 1 = Yot herl + Fe) xo + Yo? sin B' cos B" cos A” a? me ri (1 — cos? B’ sin? A) En nu BE hij weder over op de tha en vindt. de lengte. s van den afstand 4C, bij ons K, door de formule: om = A! + B' cos (' + p')rsin y — 0’ cos 2 (@° + pw) sin 2 y + D' eos 3 (p HW") sin 3 y waar p’ en pr de bogen van den even bedoelden grooten cirkel op den hulpbol zijn, beginnende met het noordelijkste punt, en eindigende met de correspondeerende punten van 4 en C, welke bogen dus nog eerst berekend moeten worden. Hetzelfde geldt van de coëfficiënten 4’, B’, C’, D’ in deze formule, die gevonden worden door de vergelijkingen: A= (U HF bet HEEE HE 20) VT B'= (4 p ds 4 + sr 46) Vl Cz (rte bt Hair 2) VI — e? D' = (rss #) VIe wâar k —= e sin By is, zijnde B, de poolshoogte van het noordelijkste punt der geodesische lijn, d. i. het punt, waar zij den meridiaan recht- hoekig snijdt. Men ziet dus wel dat, hoewel de laatste termen dezer formulen in ons geval verwaarloosd mogen worden, de berekening volgens Hansen niet van omslachtigheid is vrij te pleiten. En toch blijkt uit zijn werk nergens, dat zijne bedoeling niet sont is, zijne methode op betrekkelijk kleine afstanden toe te passen, integen- deel hij behandelt het geval, dat die afstand gering is, opzettelijk en afzonderlijk. 576 Noot D. (blz. 344). Men heeft: sees —= JAE Art dees Hieruit: ij | secr =r— hater LI eee terwijl sne =p — en dus het verschil: =p #5 oes en het verschil van den logarithmus: muta, Mott on ve hetwelk eerst voor # = 8°15’ eene eenheid der zevende decimaal bedraagt. Even zoo heeft men: 2 FSE ANS Edie dr ES Ae na Maar dgn oslo cdr ok BArdronnden en het verschil is even zoo: Eindelijk is: lig see PSM [Diaird d Zee ] derhalve: 4 log sect = M[Ja? + Hp ot + onee naar log sec Ja = M [AJ a? H- ha 2* + oee] E dus: log sec $ r —= } log seer — de Mat …. welk verschil eerst voor # —-3°33’ eene eenheid der zevende decimaal bedraagt. Men ziet dus wel, dat tal van formulen, waarin de goniometrische lijnen van kleine hoeken of bogen voorkomen, zeer licht op de wijze, zoo als uit het voorbeeld in den tekst te zien is, voor de berekening geschikt te maken zijn, 577 Noot E. (blz. 360.) EN OE an et laat zich namelijk aldus ont- sin Am cos Am wikkelen, waarbij in acht genomen moet worden, dat benaderd: B == k eos Am a = 4 hk sin Am tg Bm De factor van is, 1 + 4 A? eosect Am sin? Am tg? Bm — 4 Kk? sec? Bm cos? Am = ll + 4 A? (49? Bm — sec? Bm cos? Am) — ll + 4 k? (sin? Am fg* Bm — cos? Am) De factor tusschen haakjes heeft vaor alle breedten zijne grootste nega- tieve waarde, namelijk — l, bij dm —= 0, en zijne grootste positieve waarde, nl. — 49? Bm, bij 4m — 90°, zelfs bij Bm — 60° is dus de grootste waarde van den geheelen factor van tn on slechts = 1 + & 4? n Am Voor 18500 El is ki 10! — 0,009509 en l +4 # #2 — 1,00000317, terwijl 0,00000817 x 18500 meters — 0,06 en is. Bij breedten beneden de 45° kan, bij 4m — O de negatieve correctie ten gevolge van het verwaarloozen van den factor slechts 4 van dit bedrag bereiken, dus 0,02 meter; de positieve bij dm — 90° steeds minder. Wil men dus de nauwkeurigheid niet tot centimeters drijven, dan kan men den bedoelden factor gerust — 1 steen. Errata: Blz. 363 regel 13 v. b. staat k cos Am lees: K cos Aj en k sin Am u _ K sin Am 365 «16 v. o. B b er sieveantt. Paar: den + bit A elk Et) ER 6 gt Ig a: Cerhaasbuin ebaste 900 == seh: id Svaidiaog- sh s1ótard 80,0 eb, Maar | gole: [== derón ker oiened ab pe he d 1 pn h RARE br A EDTA Et RER TE Tir KS Er mh Son dede sl sb deine toes Hij ie kn eh het VOOR ops AN Sang Soos EEA + mom sletoorg ortijs uotbserd-olfa- 1007 +Mastl "eaf. zet tod enantneitnioor arti re abend erder olsteorg ab dub di 100 (dd elise” 208 => wh (id & gen dass | RE É Ae sijde ee gio salon. zb nar Waan BEEREN 1 oost à A se odeebod E sbrne nt. fn her wirzolet ie BVE io mddndoeb. == hi # nd a zj Gn ck: eiste BGPA/vietdi OOEBT 0 VLEOOO Taiti eroitagsu ob 0 = nh id mad PoA ob. uohened oo3hse en gerbod db wave eldeole"rotoat ooh: pew mosoofsepwwe def nov be aad sab, advijsb wigisaiiis Jo Abia biattoitpederasa-af" ech nat ore A 3 res _ \ ‘ wh) SP k / ha E/ j 5 eN rj òf 8 Le AES die Dad mi 8 kaj = ste Oi Eerten, ke * dek f ê ereen _ Jes ne Oef dat Me A Lat hj 8de NIE 2 vis de reerd beg Eg 5 N ï ed á k 4 sl d . WRO MON WR 4 wi s) WR UU be BEE U Ld e S, Ember de haden + berken „al Sedat T ONECHEDS Let rake Eltt ú vod rond. Veoolsmbros dk dande.d ‚r EL fogat pe 0 PT eN dj, ‚M za De “is k he, Ì In hm ne KL on hd Geogr. Breedte. 09 0’ 10 20 4 se 0’ 5e 0! tot de Log. normaal kleine as in meters. 6,8046435 435 6,8046439 441 443 445 447 450 6,8046453 he 456 6,8046475 479 484 489 494 500 6,8046506 512 518 524 531 538 6,8046545 ee Dao do AD A 29 KE EE El ne aen Ae ht 2 | 6,8017681 Ì meters. 6,8017351 352 353 360 6,8017364: 369 396 6,8017404 413 423 4.34 445 457 6,8017470 483 545 6,8017563 580 599 618 638 659 Log. kromtestraal in den meridiaan, in 25 Log. 1” in den meridiaan, in meters. | 1,4873100 1 0 100 1 1 101 1 Q 103 3 3 106 3 3 109 4 | 4 1,4873113 5 5 118 6 5 123 6 7 130 7 7 1837 8 7 144. 8 9 1,4873153 pe 9 162 10 10 172 11 10 | 182 | 1 12 194 12 12 206 13 13 1,48773219 13 13 232 15 14 - 246 15 16 262 16 15 271 16 17 294 18 17 1,4873311 17 s 18 529 19 19 348 19 ri 19 367 20 20 387 21 21 408 22 22 1,4893430 ET Geogr. Breedte. so 0 | 10 20 30 40 mede. 6,8046545 Log. normaal tot =de kleine -as- in meters. 553 585 6,8046593 Go2 611 621 630 640 6,8046650 661 671 727 6,8046799 803 816 830, 844 858 6,8046572 _Ì oo 00 ER 580 6,8017681 800 6,8017826 880 908 937 967 6,8017997 6,8018028 059 6,8018193 228 264 301 338 376 6,8018415 454 619 6,8018662 Log. kromtestraal in den meridiaan, in meters. Log. 1 in den meridiaan, in meters. 1,4873430 QZ 452 23 475 24 499 24 523 25 548 | 27 1,4873576 26 6O1 28 629 28 657 28 685 30 715 30 ) 4873745 jl 31 1716 32 808 : 33 841 93 874 33 907 35 1,4873942 35 14873977 36 1,4874013 36 049 38 087 38 125 39 1 4874164 : 39 203 40 243 41 284 41 325 43 368 á3 1,4874411 _ Tabel II. RRS ‘ Log. 1’ in delà … _|Log. 1” in de Log. 1“ in de Log. 1” in de En “| parallel in teen parallel in en parallel in en parallel in TOOTTE | meters. ‘| __ meters. Feete.|__ meters. rar nij meters. 1° © | 1,4901526 || 1930’ 1,4900704 0e 0’ 1,4002185 | 09350’ | 1,4902019 | st 2183 |l. 31 2007 ||: 1 1504 || 31 0671 ) 2183 || 32 1996 2 1482 || 32 | 0638 3 2182 || 33 1984 3 1459 || 53 0604 ná 2181 | 34 1972 4 1436 || 34 0570 5 2179 || 35 1959 5 1412 || “35 0536 6 2177 || 36 1946 6 1388 || 36 0501 7 2155 | 37 1933 7 1564 IN“ 37 0466 8 al72l 38 1919 8 1339 || 38 0430 9 2169 || _ 39 1905 9 1314 || 39 0394 0910’ | 1,4902165 || 0940’ 1,4901891 || 1910’ 1,4901289 || 1940! | 1,4900358 u aar || 41 1876 | _ 1263 || ál 0321 12 2157 || 42 1861 || 12 1237 || 42 0284 13 2153 || 43 1846 || 13 | 121 || “48 0247 14 2148 || 44 1830 || 14 | 1184 | 44 0209 15 2142 || 45 1813 ||, “95 | 1157 | 45 0171 16 2137 || 46 1797 || 16 1129 || 46 0132 17 2131 | 47 1780 || 17 or || 47 0094, 18 2124 || 48 es | ie 1073 || 48 0054 19 2117 || 49 1745 || 19 1044 || 49 | 1,4900015 0020 | 1,4902110 || 0050’ | 1,4901727 || 1920? | 14901015 || 1050’ | 1,4899975 ar | los “ar ros 21 | _ opel 5 0934 22 2095 || 52 1690 ||_ 22 0956 || 52 9894 23 3087 | 53 | 1670 || “25 | ove || 53 | 9852 24 3078 || 54 1651 || 24 ògo5 || 54 | 0811 95 2069 || 55 1631 || 25 0864 || 55 9769 26 2060 || 56 1611 || ‘96 0833 || 56 9727 27 2050 || 57 1590 || 27 0801 | 57 9684 28 2040 58 1569 28 0769 58 9641 29 | _ 2029 || 59 1548 || 29 0737 IN “56 6508 0930/ | _1,4902019 || 19 0’ 1,4901526 || 1°30’ 1,4900704 || 20 0’ 1,4899554 582 ended nnn mre ss nst ede de ne eee eener teren SE 5 A | Jk Googelen heinen iele goot | 1,4899554 20307 | 1,4898075 || 30 07 |-1,4896267 || 30301 |“ 1,4894129 1 951 | 31 8020 || 1 6201 || 31 4052 2 9466 || 32 7965. 2 6135 || 32 3975 3 9421 || 33 7909 3 6068 || 33 3897 4 9376 || _ 34 7853 | 4 6001 || 34 3819 5 9331 35 7797 5 5933 || 35 3741 6 9285 || 36 7740 6 5865 || 36 3662 7 9239 || 37 7683 7 5797 || 37 3583 8 9193 || 38 7625 8 5728 || 38 3503 9 9146 |} 39 1567 9 5660 || 39 3423 2010’ 1,4899098 || 2940’ 1,4897509 || 3910’ f 1,4895590 || 3940’ 1,4893343 11 9051 41 7450 11 5521 4] 8263 12 î 9003 42 Jt AOT 12 5451 42 3182 13 8954. 48 1832 138 5381 43 3100 14 8905 44. 1212 14 5310 4d. 3019 15 | 8856 45 1212 15 5239 45 2937 16 8807 46 _ 7152 16 5168 46 2854 17 8757 47 7091 1 5096 47 2172 18 | 8706 48 7030 18 5024. 48 2688 19 | 8656 49 6968 19 4951 49 2605 ‚220? 1,4898605 || 2950’ 1,4896906 [| 3920’ 1,4894878 || 3950’ 1,4892521 21 | 8554 ll 51 | 6844 || 21 4805 || 51 2437 22 8502 || © 52 6781 || 22. 4732 || 52 2352 23 8450 53 6718 23 4658 53 | 2267 24 | 8397 || 54 | 6655|| 24 4583 || _ 54 2182 25 | 8345 55 6591 25 4508 || 55 2096 26 «| 8291 || 56 6527 || _ 26 4433 || 56 2010 27 8238 || _ 57 6463 |L _ 27 4358 || 357 1923 28 | 8184 || 58 | 6398 | _28 4282 || 58 1836 29 | 8130 || 59 6333 || 20 4206 || _ 59 1749 2030’ | 1,4898075 || 30 0’ | 1,4896207 || 330’ | 1,4894120 || 4e 0’ | _1,4891661 Î ij | | 585 ed pe Log. 1” in de Edo. Log. 1’ in dell Geoor. Log-l inde Geögr. Log. 1* in de ST. Hel i llel i 8 Hel i llel i para ei In para er m para et In para et In Breedte. mage tij Breedte. ien, Breedte. metta: Breedte. zkr. Ed 40 0’ 1,4891661 || 4930’ 1,4888864 59 0? 1,4885735 [| 5°30' 1,4882276 1 _ 1574 || «31 8765 1 5625 || 31 2155 | 2 1485 || 32 8666 2 5515 || 32 2034 3 1397 || 33 8566 3 5404 || _ 33 1912 4 1308 || _ 34 8466 4 5293 || 34 1790 5 1218 || 35 8365 5 5182 || 35 1667 6 1128 || 36 ___8265 6 5070 || 36 1544 7 1038 || _ 37 8163 7 4958 || _ 37 1421 8 0948 || 38 8062 || * 8 4845 || 38 ||. 1298 9 0857 || 39 7960 9 41732 || 39 1174 4010’ | _1,4890766 || 4°40' | 1,4887858 || 50107 | _1,4884619 || 5040’ || 1,4881049 u 0874 |] — 41 1755 || aa 4506 || _ 41 0924 12 0582 | 42 7652 || 12 4892 || 42 0799 13 0490 || 43 7549 || 13 4277 || 48 0674 14 0397 || 44 7445 14 4162 || 44 0548 15 0304 || 45 7341 || 15 4047 || _ 45 0422 16 0211 || 46 7237 || 16 3932 || 46 0296 17 _ 017 || 47 7132 || 17 3816 || 47 0169 18 [| 1,4890023 || 48 7027 || 18 3700 || 48 || 1,4880041 19 | 14889928 || 49 6921 || 19 3583 || 49 || 1,4879914 4020’ | 1,4889833 || 4°50’ | _1,4886815 || 5020’ | 1,4883466 || 5050! || 1,4879786 21 9738 || _ 51 6709 || _ 21 3349 || 51 9657 22 9642 || 52 6602 || 22 3231 52 9528 23 9546 || 53 6495 || 23 3113 || 53 9399 24 9450 || 54 6388 || _ 24 2995 || 54 9270 25 9353 || 55 6280 || 25 2876 55 | 9140 26 9256 || _ 56 6172 || 2% 2757 || 56 | 9010 27 9159 57 6063 27 2637 57 || 8879 28 9061 || _ 58 _ 5954 || 28 2517 || 58 8748 29 |< gge2|| 50 5845 || 29 2397 59 8617 4930’ | 1,4888864 || 59 0’ | 1,4885735 || 5030’ | 1,4882276 || 69 0’ || 1,4878485 Geogr. Breedte. eha vo 6010’ 1 12 13 1 15 16 1 18 19 6920’ 21- 22 23 24 25 26 27 28 29 6930? H Log. 1’ in eel parallel in meters. 1,4878485 8353 8220 8087 1954 7821 1687 1558 1418 1283 1,4877147 7012 6876 6739 6602 5912 14875773 5634 5404 5353 5213 5072 4930 41789 4647 4504. 1,4874361 3584 Geog Log. 1* in de meters 6930’ | 1,4874361 31 4218 82 4075 33 3931 34 37187 | 85 «3642 36 3497 37 3352 58 5206 59 3060 6040’ | 1,4872913 41 2767 42 2619 43 2472 4d 2324 45 2175 46 2027 BET, 1878 48 1728 49 1578 6950’ | 1,4871428 51 1978 52 127 53 | 0975 54 0824 55 0672 56 0519 57 0366 58 0213 59 1,4870060 79 0? | 1,4869906 Log. 1’ inde ree BE Plralind in (hBreedtg,| Parallel in Geogr. meters. 100! 1 9751 9507 9442 0286 9131 Dn Ee & AS 8504 oo e 3 TN 7010’ | 1,4868346 1 8188 12 8030 18 7871 u 7712 15 7553 16 7393 17 1233 18 7072 19 6911 7920’ | _1,4866750 21 6588 | 22 6426 | 23 6264 24 6101 25 5937 26 5774 27 5610 28 5446 29 2 5281 7030’ | _1,4865116 Geogr. Breedte. 1,4869906 | 730’ 31 32 33 34 35 36 37 38 39 1940’ 41 42 43 44. 45 46 arl 48 ag. 7950’ \ 59 80 0! Log. l in de „parallel in meters. 1,4865116 4118 3950 3782 3614 1,4863445 3276 3106 2937 2766 2596 2425 2253 2082 1910 1,4861787 1564 1391 1217 1043 0869 0694 0519 0344 1,4860168 1,4859992 ovg: Paese aeg Paid aag: [eha Pes Breedte.| P En fre? Made p Milen, Breedte.| P Ee U IBreedte. | p BEAT go or | 14850992 || se30' | 14854532 |[ oe ot | 14848737 || 9e30' | 14842605 1 9815 || 31 4344 1 8538 || 31 2395 2 9638 || 32 4156 2 8339 || 32 2184 3 9461 || _ 33 3968 3 8139 || 33 1973 ie 9283 || 34 3779 4 7939 || 34 1762 108 || 35 3590 5 7739 || 35 1550 6 8927 || 36 3400 6 7538 || 36 1338 EN 8748 || 37 3210 7 7337 || _ 37 1125 ZR 8569 || 38 | 3020 || - 8 7135 || 38 0912 9 8389 || 39 2829 9 6933 || 39 0699 8010’ | “1,4858209 || 3°40’ | 1,4852638 || 9010’ | 1,4846731 [| 9°40' | 1,4840486 u 8029 || 41 2447 || 11 6528 || 41 0272 12 7848 49 2255 EE 6825 42 1,4840057 13 7667 || 483 2063 || 13 6121 || 43 | 14839843 14 7486 || 44 1870 || 14 5918 || 44 9628 15 | __ 7304|| 45 1677 || _ 15 5718 || 45 9412 16 7122 || 46 1483 || 16 5509 || 46 9196 17 6939 || 47 1290 {|_ 17 5304 || - 47 8980 18 6756 || 48 1096 |] 18 5099 || 48 8764 dE 65138 || 49 | 1,4850901 19 4893 || 49 | 8547 8020’ | 1,8456389 || 8°50' | 1,4850706 || 9020’ | 1,4844687 || 9050’ | 1,4838329 21 6205 || 51 0511 | 2 4480 || 51 8112 22 6021 52 0315 || 22 4213 || 52 7893 23 5836 || 53 | 1,4850119 || 23 4066 || 53 7675 24 5651 54 | 1,4849923 || 24 | _ 83859 || 54 7456 25 5466 || ° 55 9726 || 25 3651 || 55 7237 26 5280 || 56 9529 || 26 3442 || 56 7017 27 5093 || 57 9332 || 27 3234 || 57 6797 28 4907 || 58 | 9134 || 28 3025 || 58 6577 29 4720 || 59 * g936 || 29 2815 || 59 6356 ges’ | 14854532 || oo 07 _ 1,4848737 | 9 30! | 1,4842605 ||10° 0’ | 1,4836135 Bs ee 8 Den | Ei | En | pe „ie: p apk: pet ie Me en ie SIE wi | en OBSERVATIONES PHYTOGRAPHICAE, AUCTORE _RUD. H. C. C. SCHEFFER. Pars- UIT. ‚ (Accedunt tatulae XVIII.) ANONAGEAE. Uvaria hirsuta Jack, Scuerr., Obs. phyt., p. 2 et 26. Bangka, prope Soengei-liat CPavauuw) — Bane. : Akar-seng- karang-batoe. 8 bancana, foliis acutissime (subaristato-) acuminatis, 7 vulgo 4—5 poll. longis, 16—18 lin. latis._ Bangka, prope Toboali (TEYSMANN) — Banc. : Akar-rarak- laki. : Uvaria ovalifolia Br, Scuerr. U. c. Bangka, prope Pangkal-pinang (TRYSMANN). — Akar-rarak v, akar-sekarang. Uvaria purpurea Br, Scaerr., l. c., p. 4. Specimina bancana, ut cl. Mig. jam antea de borneënsibus et sumas tranis monuit, tomento densi obducta. DL. XXXlls 26 388 pd „Bangka, prope Soengei-liat et Pangkal-pinang ; ins. Lépar (TEyYsMANN). — Banc.: Akar-sengkarang v. akar-seharang. Uvaria Larep Mio, ‘Flor. Ind. Bat, Suppl. Lp. 570. Pedanculi haud rariter bifurcati, ceterum cum descriptione bene quadrant. Carpella (manca) pauca, matura ellipsoi- deo-globosa, basi attenuata, obtusa, in sicco valde rugosa, stipitibus longiora; semina plurima biserialia. _ Bangka, prope T teak (TEYSMANN). — Banc. :Akar-rarak poelih. Uvaria bancana «. sp, Innovationes pilis stellatis. fusco-hirtellae; folia brevissime petiolata, e basi subcordata, subovata v. subobovato-elliptica, breviter acuminata, su- pra praeter costam glabra, infra sparse, in costa et cos- tulis densius hirtella, coriacea; pedunculi intrafoliacei bi- v. triflori, bracteâ in medio pedicelli unicâ, sub anthesin persistente; calyx trisepalus extus-cum petalis, pedicellis bracteisque dense hirtellus; petala parva; stamina nume- rosa , connectivo producto; ovaria oo, ‘dense esmee) torus convexus, medio pilosus. Bangka, prope Pangkal-pinang (TEYsMann). _— Nomen indig-: Akar-sekarang. Ramuli denique glabrescentes, griseo-obducti. Petioli 3—3 lin. longi.« Folia in-pagina inferiore fusca, pilis stellatis paucis, simplici- bus intermixtis, sparse obducta, supra in siceo dilute atro-viridia, d vulgo 5—6 poll. longa, 3 vulgo 2/,—2/, poll. lata, inferiori- bus in quoque ramo florenti, saepius. brevioribus,, costulis. utrinque 14—16 ereeto-patulis. Pedunculi breves, pedicelli 8 lin. cire. longi. Flos expansus WV, poll. vix longior.. Petala sepalis duplo longiora valde reflexa, 8 lin. longa. Fructus desunt. — Ob. flores. minimos inter Archipelagi species valde diversa, ta species quasdam parvi- floras Peninsulee malaianse loeanda. | Cyathocalyx sumatrana n. sp, Folia. oblongo:lan: 4 589 ceolata,-longissime acuminata; peduneuli (in fructu) vix semipollicares; sepala tria, basi tantum connata; petala superne- linearia. Habitat provinciam Zampongs, ins. Swmatra, ubi ab in- colis Ketilan. dicitur. — Gulta in hort. bog. —C. zeylanico - habitu et foliorum forma valde affinis bene tamen diversa est floram magnitudine, sepalorum et petalorum forma, fructus magnitudine (?). Torus in genere haud est de- presso-conicus, uti BENTHAM et Hooker, Gen. Plant. IL, p. “24, sed planus, uti in specie Blanc et in lamponga observare potui et ut jam cl. Bepbomue quad spec. zeyl. in Jcon. pl, Ind. or.‚-p. 10 monuit. Innovationes fusco-pübescentes. Folia utrinque glabertima, e basi acuta, subabrupte longiter acuminata, coriacea, 7—10 poll. longa, 22, lata, costúlis 12—15 ereeto-patulis, ante marginem arcuatim unitis, petiolo /,-pollieari.’ Pedumeuli breves oppositifolii, bracteati, pluriflori?, coaetaneo-2—38-flori. Sepala tria, late ovoidea , apiculata, basi lata imsidentia, ibique tantum inter se coalita, 1—1lV, lin. longa. Petala- 1—1l/, poll. longa, viridi-lutea, basi lata concava, circa genitalia constricta, superne linearia plana, sericeo-obducta, basi 1, apice Yo lin. vix lata. Stamina plurima, cuneata, con- neetivo ultra loeulos truncato. dilatato. Ovarium unicum eostatum, glabrum, ovulis plurimis biserialibus, stigmate magno peltato. Torus planus, medio excâvatus. Fruectus magnus, late ellipsoideus , cortice rugosus, 4—5 poll. longus, 8—4 latus, aromatieus. Semina 10—14 biserialia , in pulpa nidulantia, testa laevi. Monoön canangioides Mio, Ann. Musei L. B. II, p. 18. In ins. Lepar legit 'TeysMANN. Mitrephora celebîca n. sp. Innovationes ferrugineo- tomentosae; petioli breves; folia coriacea e basi rotundata, ovata vel: ovato-lanceolata, sensim tn acumen acutum pro- _dueta, mox glabrescentia, costulis utrinque 12—15 erecto- patulis; paniculae laxae, in: ramulis lateralibus 2—5-folia- \ ceis terminales, foliis duplo breviores, coaetaneo-pluriflorae, 590 cum bracteis tomentosae; pedicelli breves, medio bracteati; sepala rotundata mucronata; petala exteriora elliptica acu- ta, basi subcontracta; interiora breviora, longe unguiculata, Jaminis deltoideo-triangularibus apice mitratim cohaeren- tibus; torus convexus pilosus, in fructu planus; stamina plurima, densa, connectivo truncato, varie angulato; car- pella villosa 10— 14, stigmatibus ellipticis; fructus maturus subglobosus, carpellis approxiimatissimis, singulis | apice glo- bosis, basi pressione pyramidato-angustatis. Ex ins. Celebes, ubi prope Menado sponte occurrit, in hortum bogoriensem translata. Species a congeneribus fructu et inflorescentia bene diversa. — Arbor elata, rami validi griseo-fusci. Petioli 8—4 lin. longi, erassi, antice plani, tortuosi, juniores cum foliis subtus in costa et costulis pilis ferrugineis adpressis sparse muniti. Folia supra atro-viridia luces- centia, subtus pallidiora lucidula, marginibus subundulatis, revolutis, magnitudine valde variabilia, parva (in ramulis floridis) 4 poll. longa, 1, lata, majora 7—9 poll. longa, 2V,—3!/, lata, costa et costu-- lis supra impressis, subtus prominulis; costulis versus folii basin ap- _proximatioribus, ante marginem arcuatim unitis, brevioribus horizon- talibus intermixtis, venis et venulis bene perspicuis. Paniculae 2 poll. longae; ramuli pluriflori;, pedicelli 4 lin. longi. Sepala extus dense aureo-strigoso-pilosa, pilis in medio dorsi longioribus, densioribus, intus glabra, 1}, lin. circ. longa, 2 fere lata. Petala exteriora sordide fusco-flavida, extus dense pilosa, intus pubescentia, 6—7 lin. longa, _3V, lata; interiora extus minus pubescentia, intus apice pilis densis longissimis instructa, 4!/, lin, circ. longa, unguibus linearibus. Torus in fructu valde incrassatus, 14, poll. diametro. Ovula plurima bi- serlalia. Fructus maturus 6 poll. fere diametro, e carpellis 10—14 eonflatus, seminibus in quoque carpello 12—14, compresso-ellipticis. Oxymitra exelsa Mio, Scurrr. /. ec, p. 28. Bangka, in paludosis prope Soengei-slan. (TEYsMANN). Goniothalamus giganteus Hook. rir. et Troms, Flor. Ind. 1, p. 109. Sepala in nostris speciminibus 5 lin. 591 longa, 6 lata. Ceterum quadrat. Ovula 2 ventralia, su- perposita. ‚ _ GCrescit in ins. Bangka, unde b. Ackerinca plantaní in hortum transmisit. Br Mitrella Tentii Mig, Scnerr. U. c., p. zi.’ Bangka, prope Toboali. (TEYsMANN). Melodorum bancanum Scurrr., Ll. c. Carpella, olim a me descripta et matura habita, re vera immatura, nunc, novis receptis speciminibus, sic describam : carpella matura plurima, ellipsoidea vel subglobosa, villosa,-apiculata, 1 poll. circ. longa, 8 lin. lata, stipitibus 1—15 poll. fere longis suffulta; semina biserialia circiter 9, testa nitida brunnea, septis spuriis secernata. Petala (ex spec, cultis) exteriora aureo-lutea, interiora laete punicea; exteriora 5/4 poll. et ultra longa, interiora paullo breviora. Nisi flo-- ribus majoribus et inflorescentia haud diversa a M. ful- genti Hook. riu. et Troms. Species ultra comparanda. Staminum connectiva punicea. „Bangka, prope Batoe-balai, Soengei-liat et Pangkal-pinang. — Nomen bancanum: Akar-sengkarang-boeboe. Cult. in hort. bog. Melodorum parviflorum SCHEFF., l.c, p. 52. Bangka, prope Soengei-liat, Koba et Pangkal-pinang (Teys- MANN). — Nomen bancanum: Akar-sengkarang. Pyramidanthe rufa Mio, Scnerr, l. c. Bangka, prope Batoe-roesa ;. ins. Lépar. (TEYSMANN). Phaeanthus mutans Hook. Fin. et Tuoxs., SCHEFF, Leborinh Bangka, prope Pangkal-pinang (TEysmAnn)—Banc. : boem — ‘ ld 592 boen. In ins. Halmahaira- prope Galèla, et in ins. Nova- Guinea nuperrime detexit TEYSMANN. Arbor parva, ramulis tenuibus gracilibus.. Petioli 1, lin, longi. Folia utrinque lucidula, 3—5 poll. longa, 11, lata, pellueide punctata, eostulis utrinque 8—9. Pedunculi intrafoliacei, “saepius in ramulorum parte defoliata, solitarii, breves, forum (an postea ef- formaturorum?) rudimentis plurimis instructi, pedicellos 3 floriferos, subelavatos, 1—lV, poll. longos, villosos, basi bracteatos exserentes. Petala exteriora lin. W, paullo majora, interiora 5—-6 lin. longa, extus hirsutulo-pubescentia.. Flores in priore statu jumiore per plures menses permanentes subito excrescunt, petalis carnosis . caducissìmis. Similis conditio in Marsypopetalo ScHerrF., & c., p. 31, observatur. Xylopia®?® Tooropiana n. sp. Folia breviter petio- lata, e basi acuta, longissime obtuse acuminata, glabra, integerrima, coriacea; pedunculi axillares solitarii breves, 1—2-flori; caârpella 1—35, brevi-pedicellata, sub lentem pubescentia,-oblique ellipsoidea, dehiscentia, seminibus 2, septo spurio secernatis. Bangka, prope Soengei-liat (TEYsMANN). — Banc. : mem- panjong. Arbor gracilis, Inmnovationes dense albido-sericeae. Folia parva, petiolis vix lineam longis, costulis vix perspicuis, 2—1l vulgo 1%, poll. Tonga, 7—4 Hin. lata. Flores desunt. ‘Carpella matura 5—6 lin. longa, stipitibus lineam longis suffulta. Ob fructus indolem hie locatus. A eongeneribus foliorum forma longe distat. MENISPERMACEAE. Kinospora Miers. Cl. BarLLon hoc genus cum genere africano Chasmanthera, stigmate recurvo acuminato satis tamen diverso, cónjunxìt. Praeterea Tinosporae species an- theris gaudent subintrorsis, Chüsmantherae súbextrorsis ; hoc genus filamenta habet connata, illud libera. Jateorhizae species altera iisdem' characteribüs”antherisque unilocula- ribus a Tino poris bene diversa, altera Zinosporis magis affinis, videtur. Specimimibus, siccis-duorum. generum, afri- 59 j 595 canorum à me haud visis, hac in re dubia Generum plantarum auctores secutùs sum. Duae in Archipelago occurrunt species, quarum cha- racteres differentiales sic describam : | | Folia longiora quam lata; pedicelli solitari , alabastris pluries longiores;. flores majores; antherae in alabastris filamentis subaequilongae TFT, erispa. Folia latiora quam longa; pedicelli fasciculati , alabastris subaequilongi ; flores minores; antherae in alabastris filá- mentis pluries longiores, 7. cordifolia. Winospora erispa Miers (tab. Z) Mro., Ann, Mus. Lugd. Bat., IV, p. 80; 7, cordifolia G. H. B. (haud Miers). Gla- bra; folia cordato-ovata, acuminata; racemi masculi sin- guli in quavis axilla; pedicelli solitariì, alabastris duplo longiores; antherae in alabastro filamentis subaequilongae; »drupae ellipsoideae utrinque acutae verrucosae.” „Java, in prov. Batavia, prope Bidara-bjina legit Epeuine. Gulta in hort. bog: — Nomina indigena: sund.: andawali; bat.: pantja-sono (EpeLinG); in ins. Sumatra: akar-mata-ali. Secundum cl. Eperrne indigeni foliis-cum Opio, utuntur. Räcemi maseuli 5—9 poll. longi; pedicelli 45 lin. longi; petala sepalis interioribus multoties breviora, cuneata, subcordata, breviter unguieulatà. «Nee flores-foemineos nee fruetus vidi, Tinospora cordifolia Miers (ezel. syn. C.H. B.) ‚ (tab. HI), Ware, Ann. IV, p. 125; Wiert, Zcones, tab. 485 el 486; 7. populifolia C. H. B. (haud De.) Glabras; folia cordata, breviter acuminata; racemi _masculi singuli vel bini in quavis axilla; pedicelli bini vel terni, alabastris longitudine aequales wel breviores; antherae in alabastro filamentis duplo v. triplo breviores; drupae ellipsoideae. Java, in m. Salak (coll. indigeni). Specimen cultum horti bogoriensis a TEYsMANN ex Sram allatum est. Racemi masculi Zer3, poll, fongi; petala ‘cuneato-lanceolata; 594 racemi foeminei abbreviati, l—l, poll. longi; drupae sessiles, ellip- soideae, utrinque ebtusae, 6 lin. longae ; processus hemidisciformis; semina ellipsoidea, ventre excavata; albumen parce ruminatum; em- bryo subeurvatus; eotyledones magnae, lateraliter divaricatae, sub- cordato-ovatde. Species a praecedenti manifeste diversa, nec, uti Miq. L. e., synonyma. Differt enim foltis brevioribus et latioribus, race- mis masculis vulgo brevioribus, pluribusque in quaque axilla defoliata; pedicellis brevioribus; floris partibus omnibus brevioribus; petalorum forma; filamentorum longitudine; fructuum denique forma et smagnitu- dine. Species duae, nostri archipelagi incolae, a reliquis asiaticis. foliis glabris facili negotio distinguuntur. Ziospora malabariea Mrers (Hook, FIL. et TrHoMms., Hor. Indica, p. 183) examen accuratius postulat. Racemi foeminei plantae nostrae, quam in ieone Wightiana laudata breviores, ad basin usque floriferi. In icone nostra. embryonis radicula errore quodam infera delineata est: fig. O + tota inversa est. Finomisecium Mrers. Stamina in hoecce genere haud sunt libera, sed basi lateraliter inter se connata (cicatrices observandae sunt in tab. III, fg. H: 7), trigona; anthera- rum loculi paullo infra apicem introrsi, laterales, obliqui. Folia haud constanter glabra, nunc rufo-pubescentia. Spe- cies probabiliter unica, simul in Khasia, Penang, Java et Sumatra crescens (forma sumatrana indumento- persistenti tantum diversa). Flores foeminei nec fruêtus mihi pros- tant. Aestivatio calycis, ubi bene observanda, ut in Ti- . nosporis, imbricata, sepalo uno exteriore, uno interiore. Tinomiscium phytocrenoîdes ((a5. UI) Kurz in Nat. Tijdschr..N. U, XXVII, p. 36; Journal of the As. 09: of Bengat, XXXIX, p. 62. Swmatra, oeé., in prov. Priaman; Java? — Gulta in hort. bog.“ Verisimiliter synonyma est cum 7. pyrrhobotryo Mriq., Ann. l.c. p. 81. Cl Kurz speciem Miquelianam probabiliter haud vidit. Duarum specierum descriptionibus comparatis, species valde affines mihi videntur; praeter folia adulta in 7. phgtoerenoide subtus indu- mento persistente gaudentia, nulla adest diserimen. In specimine culto man. & ai 595 bracteola, sepalis externis conformis adest (mec calyx externus 4- sepalus). 7. petiolare Miers, Hook rin. ef TrHoms., U. c., p. 205, verisimiliter synonyma; auctores antheras dieunt extrorsas, quae in nostris tamen speciminibus manifeste introrsae sunt (vid. tab. 3 H 4). Praeterea el. Mrers 7. javsnieunr enumerat; nee plantam mec ejus des- eriptionem ecomparare mihi licuit. (*) Fibraurea tinctoria Lour. (tab. IV) Miro, Ann, l. c. p. 81; Coeeulus bantamensis C H. B. (secundum cl. Mig. haud Br.) Masc.: sepala (uti Hook. et Benrm., Gen, Pl. p. 960, nec uti Mig. /. ce.) triserialia, 5 exteriora minuta, bracteola paullo longiora; interiora 6 majora. Foem.: sta- mina substerilia; carpella 35, styli horizontales ( ? ). Drupae obovoideae, magnae, laeves, aurantiacae, styli cicatrice terminali; putamen osseum, processu laminaeformi sub- membranaceo intruso. Semen circa processum induplica- tum. Albumen copiosum, laeve (haud ruminatum). Embryo seminis longitudine; cotyledones dilatatae, lateraliter diva- ricatae, tenuissimae. — Inflorescentia interdum in caulibus vetustioribus occurrit. Java oec., nom. sund.: areug pitjoeng tjelèng ; Borneo austr; ins. Bangka, prope_ Soengei-liat et Blinjoe (TEYSMANN). — Nom. banc.: akar mangkèdoen. Anamirta Coeculus W. et Arn; Miro. Ann. l.c. p. 80 (excl. syn. A. flavescens C. H. B. (haud Mio), quae veri- similiter haud congener). Gulta in hort. bog, ex horto Peradenya a cl. Tuwarres communicata. TEYsMANN speciem nuperrime legit in insula Mansynama , Novae-Guineae vicina, Coscinium fenestratum Coreer. (tab. V), Mig. l. e; C. fenestratum et GC. Blumeanum C. H. B. Folia rotundato- (*) Genus Hypsipodes a cl. Mrqver in Aan, bc, p. 82 propositum, _filamentis membranaceo-compressis, staminibus interioribus monadelphis a caeteris generibus petaliferis Tinosporearum bene diversa est. 506 ovata, abrupte acutissime acuminata ; peduneuli simplices ; flores arcte sessiles. Sumatra, prope Loeboe- along (specimina sterilia a Teys- MANN allata et a Mig. |. c. commemorata in herbario haud _adsunt); Bangka (TEYsMANN). Gulta in hort. bog. Folia „majora 1, poll. longa, 6 lata; minora 6 poll. longa, 5 lata, fere rotundata vel ovata; juniora e basi subeordata, adulta ‚ truncata. Folium subpanduratum, ‘basi subhastatum (Mrq. 1. ce.) in tabula nostra dilineata est. Capitula quam in sequente densioria. Nee flores foemineos, nee fructus vidi. Coscinium Blumeanum (tab. VI); Mig, PF. Ind. Bal, 1, 2, p. 71 (haud C. H. B.) Folia late ovata vel oblonga, apiculata; pedunculi racemosi; flores breviter pedicellati. … Bangka (Bunpinen, TeysMANN). — Nom. banc. : akar-koenjit. Folia interdum supra sordide albido-picta, 6—8 poll. longa, Et oon lata, juniora tantum peltata, adulta basi truncata vel cordata, acumine quam in poagendp le breviore. Nee flores foemineos, nec fractus vidi, | Wiliacora Corrsr., BeNru. et Hook. Gen. plant. p. 50 Bamt., Hist. d. pl, Menisp., p. 34. Cl. Benrnam et Hooker sepala dicunt 6, biserialia, cl. Barron sepala 6—9, 2—5- serialia;, in nostris speciminibus sepala adsunt 9, tri-se- rialia, 6 exteriora minuta, 5 interiora multo majora. Tiliacora acuminata Miers (tab. VIT, Mio. Ann, le. p. 835. Cl. Bertram et Hooker genus unam tantum con- tinere dicunt speciem: in Warp, Axn. Bol., VII, p. 63, quatuor tamen species, a cl. Mrers propositas:, enumeratas video, inter quas tres novae adhuc indescriptae. An sy- nonymae? In nostris speciminibus inflorescentiae foemineae omnes racemosae , (Hook. rin. et Troms, Fl. Ind. l.c. »rami an- florescentiae foemineae subsimplices 1—flori”’) „ 1—24 poll. _bula nostra). Fructus majores quam in nostra tabula, poll. longi, flavi. 397 longae i.e. multo breviores quam Hook. rin. et Tuons., l. ec, Beytu. et Hook. Fins, dl. c.,‚ et Mio: l. e. — Inflorescentia mascula etiam brevior est quam auctores |. e. eam nuncupant. Coeeulus acuminatus Hassk. et C. radiatus HassK., a cl. Mig. synonyma dicta, in horto nostro haud occurrunt. Coôcc. bantamensis CG. H. B. est Fibraurea tinctoria. In nostris speciminibus flores terminales infl. foemineae semper sessiles et subhermaphroditi (vide Hook. rin. et Tous, Ll. c.), staminibus 1—3 perfectis (fg. H‚ 4 in ta- p Nomina vernacula : Kendit monjel? ; Sund : areuj ki konèng. Limacia Lovr., Berru. et ‘Hoox. Piv.) l'e.,p. 56. In L. mierophyllae putamine loculum vacuum clausum unum tantum vidi. Genus a Cocculo stigmatis et putaminis in- dole bene distincta. Species adhuc cognitae 6, quarum 3 in Archipelago occurrunt, sic distinguendae: inflorescentia petiolo. multoties lougior -… L. sumatrana. » wmv Subaequilonga ind, folia glabra, costivenia . L. euspidatd. folia pubescentia, utiekia U. borneënsis. Limacia cuspidata Hook. rit. et Tuous., Flor: Ind. p. 189; L. microphylla Mig, Flor. Ind. Bats, Suppl. 1, p. 386 (nostra tabula VIII). Folia in ramis sterilibus multo majora, passim subtrinervia. Paniculae masculinae racemis foemineis, petiolis aequilongis; longiores.” Sepala 6, exte- riora -breviora. … Petala 5—6, Stamina sterilia ad pilos, gy- noecium cingentes, reducta. Carpella (ex paucis tantum flo- ribus mihi nota) dua, ventre connata. Stigmata sessilia, late depressa. Fructus (vidi unum) 5 —4 lin. longus, styl cicatrice prope basin: notatus; putamen lateribus convexum, intus, praeter loculum dernier. loculum centralem eontinens. Hic loculus, ab auctoribus vacuus dictus, in vivo tela cellu- lari. albida submucilaginea, ‘albumen mentienti replfetus 308 _ est, nec in duas partitus cavitates. Verisimiliter materies inclusa, dein exsiccata, dissepimentum spurium constituit. Gulta adest in hort. bog., ex insula Bangka a Buppineu et TEYSMANN introducta. — Nomen bancanum, secundum cl. Buppiven: mengkoedoe. kelì, Limacia sumatrana #. sp. (tab. IX); Cocculus sp. 6494, GC. H. B. Glabra, folia e basi subcordata, ovata v. rotundato-ovata, subcuspidata acuta subcoriacea, longius- cule petiolata, 5— nervia; paniculae racemiformes inter- rupte glomeruliferae, petiolo duplo triplove longiores , binis vel ternis v. quaternis in axillis foliorum delapsorum; flores glomerulati 17° — 5ei, sessiles; stamina 6; flores foem. … In Sumatra, prov. Lampongs, detexit TeEysMANN, et inde in hortum transmisit, ubi nunc floret. À eongeneribus indumenti absentia, foliorumque forma diversa. — Scandens. Petioli teretes, basi et apice tumiduli, 1—3+ poll. long. „Folia plusminusve abrupte cuspidata, 44—6 poll. longa, 344 lata, 5—nervia, costulis utrinque 2—3. Paniculae 25 poll. longae, gla- brae, basi bracteis cinctae, ad quodque capitulum flexuosae. Sepala 6, subaequalia. Petala 6, sepalis breviora, staminum bases amplecten- tia. Stamina 6, clavata, subinflexa; antherae extrorsum spectantes. Cocculus Dc. Quinque hujus generis species in Ar- chipelago occurrente$ mihi cognitae sunt, quarum clavem artificialem hic addo: folia deltoïdea v. subrotunda inflorescentia folio longior k cymae dichotomae . … . Coceulus incanus. paniculae —_. . . … … . Cocculus glaucescens. inflorescentia folio multo brevior. Coeculus glaucus? folia oblonga v. oblongo-lanceolata carpella glabra . . … … … … Coeeulus ovalifolius. carpella hirsuta . . . … … … Coeculus longifolius. Cocculus incanus Corren. (tab. X); Pericampylus 599 Miers; Mio, Ann, l.c. p. 85 (haud GC. H. B); Pachygone ovata C. H. B. (haud aliorum). In insula Java, ad alt. 100°-—35000' occurrit ; in herbario nostro prostant specimina lecta prope Sindang-laja, prope Palaboean et ad flum. Tyjötaroem (Dr. Proreum), prope Bidara- tjina (Dr. EperiNe), in m. Pasir-ipis, prov. Bogor (Scnerrer). (Nomen sundaïcum haud areuj goeroeng (uti cl. Mig. in Flor. Ind.) sed areuj gewreung). Sec. cl. Ept Line nomen indigenum prope Batavia: seroeroe. — In ins. Bangka prope Djeboes legit TEYSMANN, nomen bancanum: akar-penglas. — Borneo (Herb. Bog.) — Gulta in horto bogoriensi. Coeculus glaucescens Br, Mio, J. c., p. 84; Coccu- lus macrocarpus Wicurt et ARN, Tuwaires, Enum, p. 15. Culta in hort. bog., ex hort. Peradenya a cl. Twarres communicata. Cocculus ovalifolius Dc. (tab. XI), Mio, l.c. p. 84; Coeeulus Nephrota et C. hevagynus CG. H. B. (haud aliorum). Flores masc.: sepala 6, 2-serialia, interioribus majusculis, bracteis duabus arcte appressis; petala 6, sepalis interiori- bus breviora, apice bifida, lobis sinuque acutis, basi biau- riculata. — Foem.: sepala et petala masculorum; stamino- dia parva 6; ovaria 6; stigmata subulata, reflexa, indivisa. Baccae 6, juniores compressae, adultae subglobosae , prui- nosae, 2—2} lin. longae et latae, stipitibus vix lineam longis insidentes, atroviolaceae. Java; prope Bidara-tjina (Eperine), in ora maritima prope Moeara-baroe , Pakapoeran, Tempèkong-antjol et Tjilintjing (SCHEFFER). — Nom. ind. daoen-ojot-tjintjan sec. cl. EpeLine, qui plantam prope Batavia cultam invenit et ex ea potus confici laudat. Culta in hort. bog. Cocculus laurifolius Dc. (tab. XII) Mro. l.c; (C. an- gustifolius HasskK. nonnisi hujus speciei forma, uti jam Hook. Fi. et Troms, l. c.). Ovaria 5; styli et stigmata ut in 400 genere Embryo in genere quodammodo singularis, coty- ledonibus ovata-lanceolatis, nec linearibus, planis (vid. figg. P. et P' in tabula nostra), oppositis; albumen: leviter ru- minatum.. Flor. masc. haud ‘vidi. Culta in hort. bog. Cocculus? diversifolius Mro, Ann. L. B, III, p. 10; Cocculus trilobus G.H. B. — Stirpem cultam sterilem tantum. vidi, Cocculus carolinus Dc, Prodr. Lp. 98; Ware, Ann. II, p. 21. Volubilis. Racemi, petioli et folia subtus (supra in, nervis tantum) villosuli, Petioli volubiles „ #-3poll. longi. Folia cordato-ovata, subtriloba, 5—7-nervia, obtusa, mucronulata, supra (praeter nervos) glabrescentia et niti- dula, 2—24 poll. longa, 13—?2 lata. Inflorescentia mascula paullo supra-axillaris, petiolo duplo longior. Pedunculi breves, remoti, racemose dispositt, apice cymas umbelli- formes. ferentes. Pedicelli exiles. Sepala 9, triserialia, extima, minutissima, intima multoties longiora, imbricata. Petala- 6, sepalis breviora, cuneata, basi glandulose biau- riculata, filamentorum bases amplectentia, apice bifida; _sublaciniato-erosa. Stamina 6, libera, clavata, antheris introrse terminalibus, fere 4-—locularibus. ” Culta in hort. bog. Stephania Lour. In Archipelago species occurrunt 4 ‚sic distinguendae: folia peltata, flores masculini capitati „an- therae.6r aicerul. wistlum vst henaudsfalsa Warr. flores masculini laxe bbl: antherae 6. . . . . . Sf. rolunda Lour. flores. masculini in receptaculo ; involucrato, antherae 4. . Sf. capitata SPRENG. ‚folia epeltata … … … + vv Sl Zippeliana, Mio. 404, Stephania hernandifolia. Ware; MrossAnar lo see p. 85; St. corymbosa Mig, la. p. 86? — B discalon Mao; St. hernandifolia, B pubescens C. HB. Java, prope Sindang-laja (DR. Proru); frequens en fru- ticetis et in sepibus prope Bidara-tjina (Eprrine); in sylvis humilioribus m. Sesepan -prov. Bogor: (Scuerrer). — Nomen indig. prope Bidara-(jina:ojot-minjak, (EberinG); sund.: zap geureungy. -— Culta in hort. bog. Stephania capitata Srprene. (tab. XIII) Mro. 4. c., p. 86. Capitula masc. in nostris solitaria „longiter pedicellata. Flores masc. exigul , sessiles; antheris (v. loculis) 4. ‘Flores foeminei stipati, ut. masculi in receptaculo carnoso, con- vexo-plano insidentes. | Gualta in hort. bog. — Sumatra (HB. Bog.) — Nom. sund. tjamtjao-minjak; mal, in ins. Sumatra : Si baroengoet v. akar- taloer. | ROn | Stephania rotunda Lour., (tab. XEV) Mig. 4» c.p. 86. Antherae (loculi) 6; flores foem. nec fructus- vidi. Culta in hort. bog. Cissampelos Pareira: L. (tab. XIV), Mig, l.c, Pp. 85: — a pelluta Hook. win. et Tnrous., Flor. Ind., p. 199. Specimina javanica adsunt in hort. bog. Flores foem. haud vidi. Nomen sund.: areug jam tjoear. _B orbiculata,, Mies, d. cc Im ins. Ceram, prope Saparoea legit TEYSMANN. | ‚ Cyclea peltata Hoor. ri: et Tous. (tab. XV); Cis- sampelos Pareira, var, villosa GC. H. B. Java. — Sumatra occidentalis. — Sùtid.: dreuj ‘tawoeloe v. areuj larawoeloe. Hue referenda est Cissampelos hirsuta HassK. et areuj tawoeloe-Hassk. in. »Het nut”, p-4, no. 16. — Gult. in hort. bog. 402 Pachygone ovata Miers, Miro. l. c. p. 87. y dasyphylla Mro., l. cs Pericampylus incanus , var. lanugt- nosus C. H. B. (haud aliorum). Java. — Gult. in hort. bog. Pachygone dasvearpa Kurz fm Journ. As. Soc. of Bengal XXXIX, p. 62, (teste auctore ipso Herb. Bog. no. 5995) ex herbario nostro evanescuit. - Pvcnarrhena lueida Mio, 4. c; Cocculus lucidus CG. H. B, Flores tantum vidi foemineos; sepala 9, triserialia, quorum 5 intirma majuscula; staminodia nulla; ovaria 5; inflorescentia foeminea ut in masc. Flores odore gaudent suavissimo. Cult. in hort. bog. Pycnarrhena planifolia Miers, Hook. Fin. et 'TrHoxs., Ftor. Ind. p. 206; Cocculus glaber C. H. B. Flores haud vidi, sed folia bene cum descriptione laudata quadrant. Pe- dicelli fructiferi in nodis vetustis solitarii vel bini, incrassati, 5—4 lin. longi. Carpella in quoque fructu tria, subellip- ‚soidea, ventre paullo complanata, Ìutea, pulverulente ad- spersa; styli cicatrix lateralis; endocarpii processus haud intrusus; albumen nullum; cotyledones crasso-carnosi , sub- incurvi, subhemi:ellipsoidei. Menispermacearum ordinis, postea alio loco fusius a me pertractandi, specierum, adhuec in Archipelago inventarum, enumeratio hic sequitur. Species a me haud visae aste- risco (°) notantur. Tinospord Miers. | 1. T. crispa Miers. — Java; Sumatra; Moluccae; ins. Philipp. ; Timor. _ 2, T. cordifolia Mrers. — Java. * 35? T. uliginosa. Miers. — Java; Borneo. * 4? T. reticulata Mrers? — Ins. Philipp. * 5? T. glauca Miers. — Ambon. — Sn 405 Pinomiscium Miers. 6. T. phytocrenoides Kurz. — Java ; Sumatra. Hypsipodes Mro. * 7. H. subcordatus Mig. — Timor. - Fibraurea Lour. 8. F. tinctoria Lour, — Java; Bangka; Borneo; Pinang. Anamirta CoLeEBr. 9. A. Gocculus W. et ARN. — Java; Sumatra; Celebes; Moluccae ; Timor’; Nova- Guinea. Coscinum COLEBR. 10. G. fenestratum” GoLEBr. — Bangka; Sumatra; Pinang. 11. GC, Blumeanum Miers. — Bangka; Sumatra; Pinang. Tiliacora CoLrEBR. ae 12. T. acuminata Miers. — Java; Celebes; Banda. Liomacia Lour. | 15. L. cuspidata Hook. ri. et Thoms. — Bangka; Su- matra. “14. L. borneënsis Mig. — Borneo. 15 L. sumatrana ScHerFF. — Sumatra. Chlaenandra Mie. * 16. Ch. ovata Mro. — Nova- Guinea. Coeeulus Doe. 17. GC. incanus CoLEBR. — Java; Bangka ; Sumatra ; Borneo. 18. G. glaucescens Br, — Java; Sumatra; Halmahaira. 19. G. ovalifolius De. — Java. 20. CG, longifolius DercArsne. — Timor. Stephania Loumr. 21. St. hernandifolia WarP. — Java; Sumatra; Celebes; Banda; Timor; ins. Philipp. 22. St. capitata SPRENG. — Java; Sumatra. 235. St. rotunda Lour. — Java; Sumatra. 24. St. Zippeliana Mio. — Nova- Guinea. Cissampelos Tu, 25. GC. Pareira Ws. — Java; Timor; Ceram. Cyclea ARN. 26 C. peltata Hook. rin. et Tuoms. — Java; Sumalra. DL. XXXII. | 27 404 Prochygone Miers. 97. P. ovata Mrers. — Java; Timor. Pyenarrhena Miers. 28. P. lucida Mig. — Java. 29. P. planiflora Miers, — Java. * 30. P.? novo-guineënsis Mio. — Nova- Guinea. “ 51. sp, a Berta. et Hooker in Genera plantarum, U. c. p. 538 enumerata, mihi ignota. — Borneo. BERBERIDEAE. ‚_ Berberis LL, Berru. et Hooknr Fir., Genera plantarum I, p. 435. — Duas tantum species in Archipelago occurrere mihi videtur. deken Berberis mepalensis Serene., Mio, Flor. Ind. Bat. [, 2, p. 88. Folia valde ludunt; prostant formae angusti- foliae et brevifoliae cum _floribus fructibusque’ majoribus aut minoribus. Ipse hanc speciem inveni in m. Gedé, alt. 5000’, prope cataractum Zjijeurem. — Culta in hort. bog, sectione Jji- bodas. Berberis Wallichiana Dc, Mio. /. e.: B. horrida Junen!, B. vanthorylon HasskK., Cat. Bog. p. 180,; B. asiatica G. H. B. Herb. Zoll., no. 2525! Java, in m. Lawoe, alt. 2000’, legerunt Junenuumn et Teys- MANN; Wm mm. Mandalawangì leg. HAssKARL; in m. Semeéroe, alt. 5500’, leg. ZOLLINGER. GUTTIFERAE. Garcimia bameana Mio, Ann. Z. B, 1, p. 208; Senerr. Ate at: | In specimine, in horto culto, nunc demum fructifero, 405 fructus in axillis defoliatis brevissime sunt pedicellati, sub. globosi, 10—12-loculares, flavi; pulpa arilliformis, fortasse „esculenta. Verisimiliter cum Garcinia lampongà Mriq. non nisi foliis brevioribus, minus obovatis diversa, conspeci- fica. Stigma in nostris bancanis peltatum, planum, in lampongis ob statum putrescentem obscurum. Fructus juniores in spec. banc. pruniformes. — Stigmatis indole, fructu majore, pedicellis brevioribus caeterisque longe a G. dioica Bu. distat. A G. rigida, G. Klabang et G. orvyedra bene diversa. — Nomen bancanum: kandis. | Garcinia (Rhinostigma) parvifolia Mio, Scnearr., /. c. Bangka, prope Soengei-Wat (TEYsMANN). — Nomen banc.: kandis kling. | Garcinia (Discostigma) brevirostris Scuzrr., U, c. Bangka, prope Soengei-liat (TeysMANn). — Banc. : mentrong. Garcinia oxyëdra Mro, Ll. c.; var. ob/usata. In insula Gèbéh, ins. Halmahatrae vicina, legit TEYsMANN. Calophyllum bancanum Mio, Scnerr., U. c.p. 42. An eadem species cum C. plicipite Mio, quod cl. Kurz cum C. pulcherrimo synonymum monuit? Bangka, prope Soengei-liat, Pangkal-pinang et Soengei- slan (TEYsMANN). — Nomina bancana: mentangor-prèt, bin- ‘tangor-prit et bintangor-batong. Calophyllum lamigerum Mio, Scuerr., l. c. Bangka, prope Bakem (TEYSMANN). — Banc.: bintangor-baloe. Calophyllum maecrophylluta ». sp. Ramuli tetra- goni; folia utrinque acuta lanceolata, 16—18 poll. longa, 534 lata; petioli 6—8 lin. longi; flores nec fructus sup- petunt. 406 In ins. Gebéh leg. TEYSMANN. Calophyllum microphyllam #. sp. Ramuli juniores tetragoni; folia parva, e basi cordata vel subtruncats-cor- data, nunc late ovata, obtusa aat emarginata, nunc sub- rotundata, transverse venoso-striata; cymaec axillares pe- dunculatae; pedicelli tenues; fructus globasi, apiculati. In ins. Gebeh leg. TEYSMANN.. Folia Hal poll. longa, 7—14 lin. lata, Pedunculi 6, pedicelli 8 lin. longi. Fructus 2 lin. vix longi. TERNSTROEMIAGEAE. Archytaea sessilis „. 57. wolia dense congesta, al- terna, oblongo-obovata ; flores axillares, sessiles; bracteae calyci adpressae; stamina petalis fere aequilonga. In ins. Gébèh, ins. Halmahairae vicina, in littoribus, detexit TrYSMANN. Glabra; ramuli validi, rugulosi; folia versus ramorum apieem valde conferta, alterna, basi subeordata, oblongo-obovata, obtusa, margi- nibus revoluta, prope basin integerrima, apicem versus glandulose obsolete serrata, coriacea, 3 Vo, poll. longa, 1—1 Y, lata. Brac. teae rotundatae. Sepala 5 subaequalia rotundata, bracteis duplo longiora. Petala sepalis duplo longiora, obovata, apice rotundata , subeoriacea, 1, poll. longa. Stamina numerosa, 5-adelpha , antheris versatilibus. Ovarium, stylus et fruetus ut in 4. eleganti CHorsy (Ploiarium Kortu., Verh. Nat. Gesch, Bot., p. 135, tab. 25). Semina nec ovula vidi. — Nostra species differt a Korthalsiana foliorum for- ma, floribus sessilibus, bracteis calyci adpressis, flore majore , stami- nibus petalis fere aequilongis. Cl. Kurz, qui tamd plantam javanicam haud vidit, Ternstroemiam macrocarpam, quam olim in hisce Observa- tionibus, p. 15, proposui, Zernstroemiae penangianae tam- quam synonymam adscripsit. Commentatio cl. Cuorsy mihi ES 407 haud suppetit, unde fit ut hujus descriptionem specimini- bus meis comparare haud potuerim. Postquam Ternstroemiaceas bancanas jam descripseram , specimina recipui Pernstroemiae bancanae Mio. ab indefesso TeysMANN in ins. Bangka, prope Koba et Blinjoe collecta. Nomen vernaculum ibi: merkoe. Idem Laplaceam marginatam Croisy legit in eadem insula, prope Zoboals. DIPTEROCARPEAE. Dipterocarpus appendiculatus Scurerr, /. c.p. 55. Speciminibus completioribus datis, fusius hanc speciem describam. Ramuli teretes, glabri, veteriores griseo-ob- ducti, juniores brunnei, stipularum cicatricibus annularibus notati. Stipulae caducae (non nisì terminales adsunt) in- tus glabrae, longitudinaliter striatae, extus pilis stellatis, multo-radiatis, obductae, radio unico longissimo, adpresso, pilo adpresso sericeo mentiente, 2-—2!/, poll. longac. Pe- tioli cum foliis subtus in costa et costulis dense adpresse sericei dein glabrescentes. In ins. Bangka, prope Batoe-balai et Muntok legit Tevys- MANN. Ancistrocladus penangianus Wari, Scuerr., /. c. p.:;46. ___Im ins. Bangka frequens, a TerYSMANN nuperrime lecta prope Pangkal-pinang, Soengei-liat et in ins. Lépar. — No- mina bancana: akar-beboeloes, beloeloes et memoeloes. Vatica bancana Scuerr. /. c. Adhuc specimina vidi culta in horto bogoriensi. Paniculae nonnumquam ul- trapollicares. Calycis laciniae in alabastro valvatae, acu- tae, sensim obtusiores, dorso furfuraceae, 1 linea paullo longiores. Petala oblonga, basi contracta, obtusa, flava, 4—5 lin. longa, 1—11/, lata. Stamina 15, 10 exteriora, 5 interiora, flamentis (quae in interioribus quam in ex- 408 terioribus duplo longiora) brevibus basi dilatatis, anthera- rum valvulâ exteriore majore, connectivo antheris longitudine subsuperante, acuto. Stylus 4, lin. longus, apice incras- satus, truncatus, trilobatus; stigma papillosum, subsemi- globosum, 6-lobum. Ovarium triloculare, loculis 2-sper- mis. Calyx fructiferus valde auctus, laciniis sub 5-nerviis, 1—12/, poll. longis, 4—6 lin. latis, glabris, nitidis. Fruc- tus subglobosus, stylo persistenti apiculatus, 6 lin. longus et latus; semen unicum subglobosum (reliquorum ovulo- rum rudimenta adsunt), testa tenui; cotyledones crassae, subaequales, subrectae; radicula crassa, supera. Folia magnitudine valde variabilia, interdum 5!/, poll. longa, 1/5 fere lata. Bangka, prope Blinjoe (TEYSMANN). Vatica Schouteniana 7. sp. Rami vetustiores grisei, juniores cum petiolis, foliis subtus et supra in costa dense fusco-furfuracei; folia breviter petiolata e basi acuta ex obverso oblonga, apice breviter acuminata ibique emargi- nata, integerrima, coriacea, glabrescentia, lucidula, cos- tulis utrinque 10—12, sub angulo 60°—70° egressis, dense reticulato-venosa; paniculae axillares breves, paucirameae; calyx fructifer (flores haud vidi) valde auctus, laciniis valvatis, subinaequalibus, ovato-lanceolatis, obtusis, sparse furfuraceis, basi patentibus, et obsolete reduplicatis, apice planis conniventibus, perspicue 5-nerviis, fructu maulto longioribus. Bangka, prope Koba (TEYsMmANN). — Nom. ind: resak. Differt a V. baneana foliorum forma, lobis calycis fructigeris haud nitidis, tenuioribus, distincte 5-nerviis. Species-utraeque bancanae in sectionem Zsaurin locandae. Petioli 5—6 lin. longi. Folia 8—5 poll. longa, 1//—2 lata. Paniculae %, poll. longae. Calycis fructigeri lacintae —E 10 lin, longae, 8 circ. latac. Shorea Mlartiniana ». sp. Glabra; folia modice pe- tiolata, subinaequilatera, e basi rotundata vel subtruncata, De AET 0 409 ovato-elliptica, breviter acute acuminata, supra lucidula, infra lucida, hic illie glandulis resinosis munita, costulis utrinque 10—12 erecto-patulis cum costa media subtus prominentibus, venis transversis bene distinctis; stipulae magnae deciduae, late triangulares, basi caulem amplec- _tentes subbiauriculatae, apice obtusae; racemi in axillis foliorum superiorum axillares vel panicula elongata termi- nalis e racemis paucis brevibus composita ; bractea ad cujus- vis racemi basin; bracteolae ad quemvis florem binae» alabastrum includentes; flores brevissime pedicellati; ca- lycis laciniae imbricatae, duabus exterioribus, duabus in- terioribus, lanceolatae acutae, fructigerae omnes sed inae- qualiter auctae, basibus dilatatis fructum arcte includenti- bus; petala purpurea, basi connata , extus albido-tomentella ; stamina 15, biserialia, connectivo apice longiter cuspidato; ovarium triloculare, loculis biovulatis; stylus subulatus; fructus magni, albido-obtecti, ovoidei, apiculati, semine unico; cotyledones crassae radiculam includentes. Gult. in hort. bog. Ex ins. Borneo, regione Sambas (ubi Tangkawang-pinang vocatur) in hortum transmisit Martin, _ Petioli 9 lin. longi. Folia 5V,—8V, poll. longa, 2—3V, lata. Stipulae 9—11 lin. longae, 9 latae. Racemi axillares 1 if ‚ terminales 6, poll. longi, his e racemis pollicaribus compositis. Bracteae 3 lin. longae vel in racemorum bases longiores. Calycis laciniae 4 lin., fructigerae majores 2 poll. fere longae. Petala 13 lin, longa. Fructus 1, poll. longus, 1 circiter latus. TILIACEAE. Grewia laevigata VauL?, Mio, Pl. Ind. Bat, 1, 2, p. 119. — Gum descriptione Miqueliana satis quadrat. In ins. Halmahaira legit TeySMANN. LINEAE. Erythroxylon burmanieum Gerrr., Notul. IV, p. 468. In ins. Halmahaira, prope Zabélo, legit TETSMANN, 410 SIMARUBEAE. Samadera Garrtn. Cl. Benrmam et Hooker in Gen. PJ. 1, p. 510 certe calami lapsu petala valvata nuncupant, quae re vera contortim imbricata sunt. In horto nostro duae adsunt hujus generis species. Al- tera, jam per multos annos ibi culta, et nomine S. in- dicoe inscripta, altera insulae Ambon incola, et nuper- a TeysmanN allata. Haec species hoc tempore floret, et_ floribus nec non foliis ab illa manifeste est diversa. De- scriptionibus cum _speciminibus duarum specierum com- paratis, arbores amboinenses cum S. indica descriptione et cum icone Wightiana (J//. fab. 68) melius quadrare mihi patuit. Duas ideirco Archipelagus alit species. Samadera indica Garrrn, De fruct. et sem. II, tab. 156; WricnT, JUL, tab. 68; WienT et ARN, Prodr. 1, p. 151; Mio., Flor. Ind, 1, 2, p. 677 (excl. syn. javanicis). Ar- borea, folia oblongo-elliptica, e basi inaequalia utrinque acuta, costulis sub angulo 60° egressis; pedunculus florifer folio subaequalis v. longior; petala staminibus paullo lon- giora; “stamina in alabastro erecta. Ceylon — Moluccae, In ins. Ambon (TEYSMANN et BINNENDIJK), _inins. Gébeh (TEYSMANN). Bangka, prope Plangas (KEYSMANN)— Java! — Nomen bancanum arboris: rapoes, fructus: klipis. Nomina amboinensia : ratjoen lalaki, lans, vw. boea ati-ati. — Culta in hort. bog. Folia 7—8 poll. longa, 2V,—3 lata; petala lutea, 1 poll. eireitêr longa. Fructus iis sequentis similes. _ Samadera brevipetala „. sp; 5. indica Mio. /. c., guoad spec. jav3 G. H. B. — Arborea; folia ovato-lanceolata e basi inaequalia subtruncata, coriacea, apice obtusa, utrinque nitida, costulis sub angulo 80° egressis, superne subob- tectis, inferne bene conspicuis; pedunculus folio duplo brevior; petala staminibus breviora;, filamenta in alabastro spiraliter contorta. 411 Java. — Gult. in hort. bog. — Nom. ind: Gatèp pat. Folia 5V,—10 poll. longa, 2—8 /, lata. Petala 7—8 lin. longa. Flores ut in praecedenti tetrameri, oetandri. Fructus quam in praec. minores, venis sub epidermide bene conspicuis. Soulamea amara Lam, Mio, /. c., p. 129. In ins. Géléh detexit TeEyYsSMANN. , ak OCHNACEAE. Gomphia sumatrana Jack. In ins. Sumatra, in prov. Palembang, prope Ogan-oetoe et Moeara-enim, in prov. Lampongs, prope Gedong arèta et prope Mengala (TEYSMANN). Nómina vernacula, in prov. Lampongs: lakodjong; in prov. Palembang: kajoe-sepat v. djaroem-djaroem. Gomphia angustifolia Vanr. Specimina bancana foltiis gaudent longioribus quam spec. zeylanica. a cl. TuHwaAITEs mecum communicata. In ins. Bangka, et in ins. Baoe, in sinu Klabat (ins. Bangka), frequens (TEyYSMANN). forma parvifolia (montana?), foliis parvis densis. In ins. Bangka, in m. Menoembing, prope Muntok et in m. Betong prope Soengei-liat (TEYSMANN). Nomina bancana: mesoeloeng poetih et mentoenging. Brackenridgea Mookerì Asa Gray, et ejusdem varietas Jewcocarpa (nisi fructibus albidis diversa). Bangka, (Buppincu), prope Dyehoes (TEYSMANN). Nomen bancanum : mensoeloeng kajoe. Euthemis leuzcoearpa Jack. Bangka, in m. Boei (distr. Soengei-liat), prope Blinjoe et prope Djeboes (Teys- MANN). Nomina vernacula: Zeloesoe v. mata-plandoe. — Gulta in hort. bog. 412 Euthemis minor -JacK.;, Bangka, in m. Boei, prope Plangas et Djeboes (FeysMann) de bancanum: ketjing plandoe. -___MELIAGEAE. Xylocarpus Granatum Kör, Mio, Aun. L. B, IV, p. 62. In ins. Halmahaîra, prope Tabèlo, legit TEysMANN. LEGUMINOSAE. Entada Pursaetha Dc. (/4/. XVI et XVIII A); Mro. Flor. Ind. Bat. 1, 1, p. 45 (excl. syn. Rumpur). Inermis; folia cirrhifera, pinnae 2-, raro 1-jugae, foliola 2—5-juga, ovata vel oblongo-obovata, obtusa, emarginata, supra ni- tida, ad petiolum pubera; spicae elongatae, solitariae vel binae; petala basi coalita; stamina 10; fructus magni plano-compressi, sutura incrassata, in articulis subrotun- dis vel inter se linea recta separatis, crenatura gaudentia; endocarpio ligneo; semina rotunda fusca. Java et fere in tota Asta, Africa et America tropica. — Gult. in hort. bog. Entada Mumphii zor. spec. (45. XVII et XVIII B); Faba marina Rumeu., Herb. Amb, VNV, p. 5, tab. 4. Inermis; folia cirrhifera; pinnae 1-, rarius 2-Jugae; foliola 1—2-, rariter 3-juga, valde obliqua, subovata, obtuse acuminata, subemarginata, supra nitida, glabra; spicae elongatae so- litariae; stamina 10; fructus magni, plano-compressi, sutura incrassata, articulis fere rectangularibus; endocarpio per- gamaceo; semina elliptica atro-fusca. Crescit in maritimis ins. Molweearwm, Ambon, Banda, Hi- toe, Lahoe et in ins. Celebes (Rumrurus). Hortulanus Bro- NENDIJK nuper speciem in ins. Ceram detexit et in hortum transtulit, ubi jam floruit. rn b 415 Ab Z, Fwrsaetha diversa est foliolis longioribus; obliquis,;eorum numero minore, fructuum articulis, endoecarpio pergamaceo, nee non seminum forma. Ut in illa epicarpium citius abscinditur. Foliola pinnarum superiorum 2—2%/, poll. longa, 1,—1l V, lata. Rumeurus duas Archipelagum alere species haud nesciit. Speciem enim’amboi- nensem diversam laudit ab altera, Archipelagi insulas oceidentales ineolans, cujus tamen verisimiliter haud vidit fructus. L. ce. nempe dieit: reliquae in occidentalibus Indiae partibus crescentes majores sunt, rotundiores, ecrassiores, elegantioris formae, magisque pallide fuscae, non autem adeo glabrae quam amboinenses. In insula Am: bon tertia videtur occurrere species, a Rumepmio Parrana nigra vocata. Mucuna (C//) anguima Warr, Part. As. rar, UI, p. 19; M. biplicata 'T. et B. Cat. Hort. Bog. — Legumina 1—3-sperma, utrinque bialata. Borneo — Culta in hort. bog. ARALIAGEAE, Tetraplasandra paucidens Mro, Aux. ZL. B, 1, p. 4, Arbor 15 pedes alta, mox divisa, ramis junioribus 1—14 poll. crassis. Petioli in speciminibus cultis 64—8- poll. longi. Stipulae in petiolorum basi amplexicauli-dila- tata exiles, fere nullae. Foliola ad 5 poll. longa, 2 lata. Inflorescentia bipedalis vel longior, rami sesquipedales, patentes, infimi spiratim dispositi, superiores subverticil- lati; ramuli (i. e. pedunculi, umbellas gerentes), 5—5- verticillati, verticillis plerumque seeundis , 2—2} poll. longi; “_umbellulae 5 —10-florae, pedicellis 7—8 lin. longis. Petala 6—7. Stamina 20--28 (28 in flore 7-petalo), 4-serialia, interiora breviora. Stigmata parva. Fructus laeves nigrescen- tes, 5 lin. longi et lati, disco incrassato coronati, pericarpio baccato. Pyrenae complanatae semi-orbiculares, margine val- de incrassatae, 5 lin. longae, 14 latae. Semina complariata, semi-orbicularia; albumen homogeneum , corneum, albidum, Gulta in hort. bog, 414 Aralia ferox Mio, /. c, 7. 9. Gulta in hort. bog. — Java, in m. Gede, alt. 8000, prope Kandang-badak, et in m. Malawar alt. + 5000 (RRnER FER). — Sund. : ko-boeaja. Aralia javanieca Mio, /. c.— begi in m. Gedé, ins. Java: Aralia dasyphylla Mio, /. c. In Swmatrae occidentalis provincia Priaman legit DIeEPEN- HORST. — Nomen indig.: Karambit vel Darambil (haud Do- rambil). Ee Heptapleurum parasitieum Berru. et Hook. rFiL.; Paratropia Mig, l. e. p. 19. Pedunculi opposiu vel plerum- p ; p Pl P. que verticillati, bractea lanceolata acuminata, 5—á4 lin. longa, ante anthesin caduca, suffult. Flores 6—7—8- andri; filamenta antheris breviora; antherae multo longio- res quam in H. scandenti et im H. corona-sylvae. Cult. in hort. bog. — Ipse legi-in Java oce. in Rawa- tjangkoewang. Sund.: ramo-giling. « Heptapleurum scandens Berrn. et Hook. rin; Pa- ratropia Mig, /. ce. p. 20; P. parasitica var. angustifolia CG. H. B. Valde affinis formis angustifoliis H. parasitici, sed diversa stipulis, racemis brevioribus, pedunculis sparsis (nec verticillatis, nec oppositis), pedicellis brevioribus, flo- ribus pentandris. Pedunculi terminales plures. Java in m. Patoeha (Korrnars). Bangka, prope Pangkal- pimang (TEYSMANN). — Nom. banc.: koekoe badjang. Nomen lampongum haud (uti Miq. in P. brachybotrya) kebarouw, sed kekarauw. — Gulta in hort. bog. Heptapleurum ellipticum Beyru. et Hook. riL.; Paratropia Mio, bl. ce; P. Zrachybotrya CG. H. B. (haud Mio). 415 Stipulae apice truncatae. Drupae in vivo haud sulcato - angulatae, in speciminibus ceramensibus brevissime pedi- cellatae. Galt. in hort. bog. — In Sumatra oce. nom. indigenum : ss kakauw. Hetapleurum coronaesylvae Berrm. et Hook. FIL; Paratropia Mig, 4. c. p. 21; P. scandens C. H. B. (haud aliorum). Scandens; ramuli, pedunculi et flores purpu- rascentes, Haec species inflorescentià valde convenit cum H. parasitico et H. scandeuti; peduncali uti in H. scandenti sparsi sunt; flores purpurascentes in H. corona-sylvae et in H. parasitico, albidi in H. scandenti. Flores H. coronae-sylvae minores. Java, in m. Mègamendoeng legit v. HassrLT, prope Pondok Gedéh leg. TrYsMaANN. — Gulta in hort. bog. LORANTHAGEAE. Dendrophtoë pentandra L., Mro., fl. Ind. Bat. I, 1, p. 818. Corolla 14 poll. longa. In ins Gé/ò legit T'EYSMANN. GUPULIFERAL. Quercus spieata Surra, Mro., Ann. L. B, L, p. 106; g-latifolia Sonerr., /. cp. 41. Bangka, prope Soengei-liat (TrYSMANN). _f racemosa Miro. U. e. — In eadem insula, prope Batoe-roesa invenit idem. — Nom. indig.; krokas. Ouercus brevi=petiolata Scurrr., /. c. Bangka, prope Soengei-liat (TEYSMANN). — Nom. indig. : kabel v. tandaî, PS B Ouereus Miqueliana Scuerr., 7. ce. p. 48. Amenta foeminea axillaria, postea, foliorum tFapsu, pseudo-termi- nalia, paniculata. Fructus plusminusve longe pedicellati. Bangka, prope Basoeng (prov. Soengei-stan) et prope Mun- tok (TEYSMANN). Quercus sericea Scuerr., /. c., p. 49. Bangka, prope Muntok, Toboali et Soengei-liat invenit _ TEYSMANN. — Nom, banc.: mempinang. Lignum durum nun- cupatur. Ouercus baneana Senrrr., /. ce. Pedicelli fructigeri valde elongati, 5— 8 poll. longi. Fructus, olim a me des- cripti, a ramulis foliiferis soluti sed cum his in cadem charta asservati haud ad plantam pertinent; id quod nunc, denuo speciminibus ex ins. Bangka acceptis, agnoscere potui. — Cupulae magnae, turbinato-semiglobosae, pedicel- latae, postea margine recurvo, squamulis latis, brevissi- mis, in maturis fere evanescentibus (apex tantum adest) et lineas sinuatas formantibus, intus processu coniformi acuto munitae, maturae 1} poll. diametro. Glandes juniores fere totaliter inclusae, superne subdepressae, apiculatae, adpresse sericeo-pubescentes, maturae ellipsoideae, basi, ut cupularum processus intrare possint excavatione coni- formi praeditae, semiinclusae, apice et basi compressae, 1 poll. longiores, 10— 11 lin. latae. Prope Q. rotundatam inserenda est. Bangka prope Pankal-pinang et in m. Permis (prov. Soeuges- slan) legit TeYsMANN. — Nomen bancanum : kekwasoh. “ Quercus turbinata Br, Mio, /. c, p. 114, Folia valde ludunt quoad magnitudinem et serraturas. In ins. Bangka, prope Muntok, Tegit TEYsMANN, Nom. ind,: ampening. id k17 | Quercus argentata Korru., /. c., p. 115. Speciminum authenticorum defectu haud certe determinanda; nostra cum _descriptione Korthalsiana satis quadrant, sed folia integerrima, plerumque breviora, 4—5 poll. longa, 14 ad fere 14 poll. lata. Fructus (an maturi?) quam in icone Korth. varietatis borneënsis paullo breviores, breviter pedi- cellati, cupulae cum pedicello 6—7 lin. longae ; cupularum annulae 9—10 irregulariter crenato-dentatae, marginibus haud appressis; glandes cum icone bene congruunt, 9—10 lin. longae. A Q. turlinata foliorum forma satis differt. Bangka, in m. Permis (prov. Soengei-slan) legit 'TEYsMANN. Nom. bancanum: mempinang. Castanopsis costata Mio, @ Zancana Scuerr., l.c. p. 50. Amenta foeminea axillaria. Fructus densissime echi- nati, subglobosi, 5—1-spermi, aculeis lanceolatis adpresse sericeis, edules. Costularum numero, nec non aculeis multo robustioribus a C. trisperma bene differt. __Bangka. prope Batoe-balai (TEYSMANN.) Castanopsis trisperma Scuerr., /. c. Bangka, prope Soengei-liat (TRYSMANN). Nom. ind. : Brang- ppt. Callaeocarpus rhamnmifolia Mio, /. c. p. 118. Bangka, prope Muntok, Batoe-balaù et Soengei-liat (Trys- MANN). Nomina bancana: ketembam, ketembem ant ketembom. NYGTAGINEAE. Pisonia cauliflora x. sp. Arbuscula fere eramosa, vel ramis parvis, 4—6 pedes alta, trunco incrassato ; folia verticillata glabra, basin versus longe tractu contracta, oblongo-lanceolata, apice acuta, marginibus reflexis , cos- tula subtus praesertim valida, costulis a basi sensim ma- 418 joribus, patentibus, circiter 14—-15, cum petiolo crasso, fere pollicari, pedem circiter longa, 24 poll. lata ; corymb: e basi trunci laterales, compositi, laxi, pauciflori; flores hermaphroditi, perigonii tubus 2 lin. circ. longus, limbus 4_—b-fidus, intus papillosus; stamina” 10—14, basi in annulum subconnata; stigma capitato-fimbriato-partitum ; stylus lateraliter cum ovario connatus; ovulam unicum; fractus haud vidi. In ins. Ceram a TerySMANN detecta. — Gualta in hort. bog. CYRTANDREAE. Didymoearpus banecana 7 sp. Acaulis; folia bast truncata vel subacuta, ovata, integerrima, utrinque pilis longis, tenuibus, griseis, adpressis, dense obtecta; pedun- culi axillares, solitarii, superne laxe 5—6-flori, calyx basi parumper dilatatus, 5-partitus, glaber, persistens, laciniis linearibus; corolla tubo ventricoso, ore aperto, coeruleo, limbo valde inaequaliter 5-lobo, lobis 5 infimis multo bre- vioribus. — A D. Humboldtiana GarpN. et a D. floceosa Trw. foliorum forma et magnitudine; a D. zey/anica R. Br. eorum forma facile distinguitur. - Habitat in ins. Bangka, ubi a TrysMAnn lecta est. VERBENACEAE., Clerodendron deflexum War, Pant As. rar, UI, p. 10, tab. 215; Mro. Mor. Ind. Bat. IL, p. 875. Frutex in horto 2—5 pedes alta jam florifera. Petioli in planta nostra et in icone laud. duplo breviores, quam cl. Mro. /. c. In ins. Bangka legit TEYsMANN. Witex vestita Warr, Mig, /. c. p. 865. Ins. Bangka, unde b. Bupprinen plantam in hortum in- troduxit. 419 LOGANIAGEAE. Fagraea euneura Screrr., /. c, p. 20. In ins. Halmahaira, prope Galéla, legit TrYsMANN. Geniostoma Lasiostemom Br, Mio, Mor. Ind. Bat. II, p. 565. In ins. Géhèh legit TEYSMANN. n EPACRIDEAE. Leucopogom (Pleurant/rs) moluecanum 7 sp. Fruti- culus erectus, ramulis pubescentibus; folia densa, erecta, lineari-lanceolata, apice pungenti-mucronata, plana, 6 lin. longa, linea paullo longiora; pedunculi axillares, brevis- simi, 1—2-flori; bracteae parvae, bracteolae latae, calyce duplo breviores; sepala linea paullo longiora, mucronata, margine ciliolata; corollae tubus sepalis multo brevior, lobi calycem superantes, 14 lin. fere longi; antherae ob- tusae; ovarium ö-loculare; fructus subglobosus , äpice trun- catus‚ calyce brevior. In ins. Gébèh legit Teysmann. Species inter species planifolias prope ZL. acuminatum B. Br. (Berta, Por. Austr. IV, p. 182) locanda; an hujus conspecifica?® Verisimiliter eadem est cum specie moluc- cana, a cl. BENTHAM, /. c. laudata. MYRSINEAGEAE. Maesa ovata A. Dec, Seurrr., Comm. de Myrs. Arch. Ind. p. 14. Adest etiam forma muscosa (e Bangka allata). — T'eys- MANN legit prope Soengei-lial. — Nomen ibidem : akar-menlaloet. Maesa polyantha Scuerr., /. c. p. 16. Etiam in Sumatra obvenit. — Nom. mal. tambontoe. DL. XXXII. 28 420 Maesa rameatacea Waur., Sameer, l.c, p. 15. A me ipso lecta in m. Pustr-ipis, in prov. Logor , ins. Java. Monente cl. Kurz. in Journ. As. Soc. of Bengal , vol. KE RDSE 66, M. sumatrana Scuerr. versimiliter hic re- ferenda. HEaesa rubiginosa Bu, Scuerr, Ôbs. phyt. p 52. « 2, 4 a In ims. Celebes prope Fondano legit D'EYSMANN. Rlaesa mollis A. Dec, Senerr., Obs. p. 52. Prope Zjikèa et prope Sindany-laja (prov. Priangan ins. Java) lecta a Dr. Prorn. Maesa macrothyrsa Mio, Pl. Ind. But, Suppl. L, p.-575.; SeHerr., Comm. p. 29. Haud prope Sikoe-dingo: est nomen quodda:m malaianum in schedulo speciminis authentici: Sifoedimpa. An nomen loci aut plantae? (legit DiePeNnomrsr). Maesa laevigata Scnerr., Comm., p. 18. -— Spect- minibus completioribus advecus, inflorescentiam revera ter- minalem esse agnovi. Panicula (racemus compositus) ter- minalis, elongata, e racemis spicaeformibus, strictis, com. posita; flores fructusque sessiles. In ins. Gébèh leg. 'TEYSMANN. Maesa leucocarpa Br, Scuerr., Obs. phyt. p. 55. In ins. Halmaharra, prope Galèla, legit TEYSMANN. \ Embelia javamiea A. Dec., Seneer., /. c.p. 55. Java, prope pagum Bidara-tjina (prov. Batavia) legit Eperine. — Nom. mal. ibidem: Ketjembany. — Indigeni foliis ad lepram utuntur. | met ven î ; 421 Embelia- oblongata Mio, Scuerr., /. c.p. 34. Nomen ind. in Swmatra occidentali: batig-batig. — Teys- MANN Jegit prope Soengei-liat in m. Bitong. — Nom. banc.: akar-api-api. 5 all Embelia Mibes N. L. Burm, 2 hbar Wart; ScHerr., l.c. p. 40. Bangka, prope Soengei-liat: TeysMANN. Embelia dasythyrsa Mio, Scuerr., l.c, p. 42. Folia hic illic basi marginata et pellucida. Bangka, prope Soengei-liat, in m. Boei, leg. TEYSMANN. Nom. banc.: akar-klimpar. Myrsine avenis A. Dec, Scuurr., l. e., p. 47. Bangka, prope Soengei-liat, in m. Boei, leg. TEYSMANN. Nom. banc.: kajoe-boeloe. NEyrsine sumatrana Mio, Scnerr., Comm, p. 48. Bangka, prope Koba, Djeboes et Soengei-lat, in paludosis, — Nom. banc.: mentelsar. Myrsines species omnes fere monticolae; haec tamen cum M. densiflora in paludosis oc- currit. Adsunt duae formae, altera cum fructibus nigris „ altera cum fructibus albis, pedicellis fructiferis longioribus, tenuioribus. Myrsime affinis A. Dec, Seneer., /. c. p. 48. Prope Sindang-laja, in prov. Priangan, ins. Java, detexit Dr. Prornm. Myrsine borneensis Scuurr., l. c., p. 50; Obs. p. 55. Tabercula florifera cylindrica. Flores dioeci in variis ramalis, in arbore monoeci ‚, masculi majores. Masce.: corolla 422 ultra medium partita, lobis intus, praesertim margine, spon- giose ciliatis, reflexis, carneis, fusco-striatis; stamina in medio corollae inserta, illà breviora, filamentis parvis, antheris lanceolatis, brevissime apiculatis; pollen ellipso- ideums; styli rudimentum nullum. Foem.: corolla et stamina ut in fl. masc, sed antherae steriles; ovarium globosum, stylo magno, crasso, ovario triplo longiore, glanduloso, caduco; ovula 4 in parte superiore placentae immersa. Ca- pitulae 4—6-florae. In ins. Ceram et in littoribus ins. Gébèh legit TeysMANN; Borneo (pe VRIESE). Myrsine cordata ». sp. Folia glabra, sessilia , e basi laevissime cordata vel subbiauriculata, oblongo-lanceolata, basin versus contracta, apice obtusa emarginata, margine subrevoluta, subcoriacea, pellucide punctata „ costulis im- perspicuis; flores polygami umbellato-fasciculati, in tuber- culis elongatis, bracteis perulaceis obtectis, inserti; pedi- celli floribus subaequales vel longtores; laciniae calycinae 4, ovatae, rotundatae, ciliolatae; corolla tetramera , calyce 2- vel 5-plo longior; tubus lobis duplo brevior; antherae sessiles, lanceolatae , apiculatae; stylus brevis; stigma punc- tiforme. In ins. Gébèh a TEYSMANN detecta. Frutex, ramis fuscis vel ecinereo-obductis. Folia 334} poll. longa, 7—9 lin. lata. Pedieelli l—l4 lin. longi. Corollae lobi aestivatione imbricati, lanceolati, acuti. Foliorum forma ab omnibus Ld congeneribus diversa. Ardisia maecrophylla Remxw., Senerr., Comm. p. 57. Corolla albida, dorso- tomentella, ibique in medio lacinia- rum late brunneo-striata- Antherae fere sessiles in alabas- tro subimbricate-convolutae, apiculatae. Inflorescentia in ramis defoliatis et in axillis foliorum densissima. Culta in hort. bog, desen 425 Ardisia Korthalsiama Scuerr., /. c. „Sumatra. — Nom: indig.: Kandoeng-rimbo. Ardisia ternatensis Scneer., /. c., p. 58. In ins. Am/oina, prope Mila, legit Teysmann. Ardisia Miiqueliana Scuerr., Obs. p. 55. Bangka, in m. Permis, prov. Soengei-slan, leg. TEvSMANN. _Ardisia Teysmanniana Scuerr., /. c., p. 56. Specimen in horto nostro cultum, postmodum floruit. Fru- tex pulcherrimus, Horibus aldidis dense obtectus. Alabastra ovata, acuta. Calycis laciniae ovatae, acutae, ciliolatae, albidae, roseo-puuctatae, corolla pluries breviores. Corollae - tubus brevis, laciniae ovato-acutae, demum reflexae. Sta- minum filamenta brevia,- basi in annulum connata, an- therae cordatae, mucronulatae , mucrone subreflexo, erectae, luteae, dorso rubro-punctatae. Bangka ‚ prope Soenget-liat, leg. TEYSMANN. — Nomen banc. Ramanin v. kramunin. Ardisia pauciflora Heyne, , cymosa Br, Scnerr. /. c.p. 56. Ipse legi in montibus calcareis Kalapa-noenggal, prope Bogor. | Ardisia marginata Br, ScHerr., Comm. p. 65. Hanc speciem inveni in m. Pantjar et Sesepan, prov. Bogor (Java). — Haud frequens. Ardisia denticulata Br, Scuerr., /. c., p. 66. Baccae magnae, pulcherrime violaceae. Frequentem in- veni in montibus calcareis Kalapa-noenggal, et in montibus Pasir-halang et Loehoer, (prov. Bogor, ms. Java). % 424 Ardisia laevigata Br, Scurerr. /. c, p. 67. In monte Gedé, alt. 5500’, legi ipse. Haud frequens videtur. , Ardisia attemuata ‘Varr, Scuerr. /. c.p. 68; Ardisia pubicalya Mig, Flor. Ind. Bät., Suppl. L, p. 575. In prov. Lampongs, ins. Sumatra, ad flum. Tarabangt legit TEYSMANN. Nom. lamp.: popina. Ardisia crispa A. Dec, Scnerr., Obs, p. 58. Ipse legi in montibus calcareis Koeripan (Bogor) A. po- Iysticta haud ad hanc speciem referenda est uti Kurz, + l. ce. p. 68, qui speciem miquelianam verisimiliter haud vidit. Lobis calycinis et inflorescentia bene distinguenda. Ardisia javamiea A. Dec, Scuerr., /. Cc. Prope Sindang-laja, in prov. Priangan (ins. Java) , legt Dr. Proem. Ardisia serrata Pers, ? semdserrala Scuerr., Comm. p. 74. In ins. Lépar (prope Bangka) leg. TrysManN. — Prope Tanah-laoet (Borneo mer.). Nom. borneënse: Kajoe mata-ikan. Ardisia lamponga Mio, Scnerr., /. c.p. 76. Nomen mal. in Sumatra oecc.: st-barik-barik (Dievannomsr). Ardisia pteroecaulis Mio, Scurrr., /. c.p. 80. In paludosis prope Soengei-slan, ins. Bangka, TEYSMANN legit specimina sterilia. Ardisia polyneura Mio, Scuerr., /. c., p. 81. In sylva, nomtue Rawa-ljangkoewang cognita, in prov. Logor, haud raram inveni. 425 Ardisia calothyrsa Scuerr., Obs, p. 59. In ins. Lépar, prope Bangka, legit Terysmann. Ardisia chrysophylloides Mio, Scuerr., /. c. In ins. Bangka, prope Soengei-slan, prope Pangkal-pinang, et prope Soengei-liat in m. Boei legit TevysMann. Nom, banc. prope Soengei-liat ; Kajoe-poeaks. Ardisia sumatrama Mio, Scnerr., /. c., p. 60. In Sumatra occ. legit Drepennorst. Mal. : súmasam. Ardisia purpurea Reinw., Scnerr., l.c. — Java; Dr. Prorm legit prope Palaboean, in prov. Priangan, ipse leg1 in m. Pantjar, prov. Bogor. Ardisia villosa Roxs., 3 mollis A. Drc., Scnerr., Cour. p. 90. — Java; prope Sindang-laja (Dr. Proem); in m. Pan: yjar et in sylva Rawa-tjanghoewang (Scuerrer). Ardisia pumila Br, Scuerr,, /. c.p. 92.-— Java; ipse legi m. monte Loehoer et in m. Mègamendoeng. | Climacandra obovata Mio, Scuerr. Obs, p. 62; Kurz, l. e. ne synonymorum numerus absque necessitate nimie augeatur nomen miquelianum conservandum esse mihi videtur. 4. umbellatam huc referendam esse jam olim in Comm. p. 95 demonstravi. Java, prope Palaboean, DR. Porn. a angustifolia. Cl. Kurz A. humilem ab hac diversa habet, egomet ipse varietatem C. obovatae puto (vid. Obs. p. 62). 8 salicifolia; Climacandra salicifolia Mio., Scuerr., l. c.p. 62; foliis lanceolatis. C. multiflora Mro., ad hanc varieta- tem referenda. In ins. Celebes, prope Manado, legit Rieper. A me ipso lecta est in ora septentrionali ins. Javae, prope Tempékong-antjol. Nomen celebicum : Wawahoelingin. (SCHEFFER). 426 ed Aegieceras majus GAERTN. Saurer, Gomm., p. 97. In ins. Sumatra, ad? Sigadapoek. Nom. Langadei (Dirpenn.) Java, in ora septentrionali, prope Tandjoeng-prioek GONIFERAE. Podocarpus Ekumphii Br, Prodr., XVI, 2, p. 515. In ins. Gébèh legit TEYSMANN, Siglae brunonianae tabularum: | a. alabastrum. | 0. semen. a. 1. flos expansus. o. 4. albumen. d. calyx v. sepalum. p. embryo. e. 1. petala. p. 1. cotyledon. e. 3. flos, calvce destitutus. p. 2. plumula. g. 1. genitalia, integumentis p. 5. radicula. floralibus remotis. q. folrum. RENE h. stamina. __g. 1. petiolus. | h. 1. anthera. s. inflorescentia. | h. 4. staminodia. {. 5. bractea. h. 6. stamina in alabastro. z. floris diagramma. j._pistillam. | — pars a latere superiore visa. hard: OvVarLu nd Sem rbe AEO j, «stylus. (or » _ interiore,» 1. 2. stigma. Nantd ientoWadeexteroren ji, 4. ovulum. *x »,_ vi expansa. |. fractus. +» verticaliter secta. [, 1. exocarpium. … 2» “horizontalitet/'» l. 2. mesocarpium. -— magnitudo diminuta. l, 5. endocarpium. _ majusculae : magnitudo aucta. l. 4. processus endocarpii. sine’. series extima, ’ cum. » Jecuuda. 21 Pra er San: Boor, -mense Januario, 1872. TINOSPORA CRISPA. amrrrs. Tab: n° ie Tab. IL. MIERS. ki TINOSPORA CORDIFOLIA . L Lang ad vivo. del. ot sc. dl Carl Lang ad vivo. del. et sc. EN Tab. IV. ei | if > Tab . Ns 5 5 z e 5 er Carl Lang ad viv. del. et sc; Elmas Carl Lang EZ mb deet te. tr B RN Dn Li NE Nl ' d a) (P vit tbs, Ea de se er Hein LIMACIA MICROPHYLLA ao Garl Lang ad viv. del. et sc” Par fi -. % 4 ET ee 4 tb ar in dE EE LIMACIA SUMATRANA scrrrr. Cart Zang ad vvo. del. et se. aat nd ad * de en en lg de pen “a, B I= Fan E _ COCCULUS OVALIFOLIUS pc. mn ” Carl Lang ad vivo. del. et sc. TN COCCULUS LAURIFOLIUS pc. ® : Carl Lang ad. viv. del.et sc. De, STEPHANIA CAPITATA serexc. Tab. XIIL Carl Lang ad vivo. del.et sc. STEPHANIA ROTUNDA zour. & ra Hv Carl Lang ad. vivo. del.et sc. ve Tab CYCLEA PELTATA Hoox: €. et THOMS. Carl Lang ad vwo. Ed Sc. He AN Tart aA ee TRO EN 55 AAS LE Carl Lang ad ve. phot. se. Tab. XVIL SCHEFF. ENTADA RUMPHIL Cart Lang ad vc.phot. sc. Ml « (7 / ef _ B. ENTADA RUMPHIIL scurer. A. ENTADA PURSAETHA pc. Carl Lang ad te. phot.sc. EETBARE AARDE DOOR E. POLAK, In het Zuidergebergte wordt in de nabijheid van Poer- woredjo (Bagelen) eene plastische kleisoort gevonden, die door de inlandsche vrouwen, zelden door de mannen, wordt gegeten. De versche klei heeft eene bruingrijze kleur; indien de klei eenigen tijd met de lucht in aanraking is, wordt de kleur donkerder. a Onder het mikroskoop kon ik in de versche klei geene organische wezens, noch skeletten van foraminiferen waar- nemen. iK De klei werd bevonden voor een vrij aanzienlijk deel in zoutzuur oplosbaar te zijn, onder afscheiding van veel kiezelzuur. Het in zoutzuur oplosbare gedeelte van de klei bevatte de volgende bestanddeelen: aluinaarde, kalk , mag - nesia, potasch en soda, benevens iijzeroxyde en mangaan- oxydul. In water waarmede de klei gedurende eenigen tijd gekookt was, werden sporen van chloor en zwavelzuur gevonden. De versche klei wordt door den inlander in kleine dunne strooken gesneden, en daarna tusschen hoopen bran- dende hout-spaanders verhit, waarbij de bruingrijze kleur in eene grijze verandert. De gebrande klei wordt op den passer in stukken van 5 à 4 duim lengte en 2 à 5 streep diameter, ver- kocht. De klei verliest bij het branden een weinig water; had 428 dit is de eenige verandering, welke hare zamenstelling bij het branden ondergaat; met het mikroskoop kon ik geen verschil tusschen de versche en de gebrande klei waar- nemen. Zooals boven vermeld is, wordt de gebakken klei hoofd- zakelijk door vrouwen gegeten, soms tot eene hoeveelheid van meer dan 1 Ned. ons per dag; zwangere vrou- wen worden door het gebruik der klei in haren toestand verlicht. Analoog aan dit laatste is het gebruik van krijt door zwangere vrouwen uit de volksklasse in Eu- ropa. In Midden-Java wordt een waterig aftreksel der ge- brande klei aangewend ter reiniging van pokzieken. In Wittstein's Vierteljahrschrift für Praktische Phar- macie, Bd. XVIII, heft 4, pag. 558, komt eene analyse voor van eetbare aarde, door den otficier van gezondheid Ze kl. Wienecke in het regentschap Bérbék, Residentie Ke- dirie, gevonden. Hebberling schijnt alleen de versche klei onderzocht te hebben; hij vond, behalve zwavelzuur en chloor, dezelfde bestanddeelen als door mij in de klei van Bagelen gevon- den zijn. Volgens zijn quantitatief onderzoek bevatten 100 deelen klei: KRELER tn teer ALTA Wizerornde, ros tat.re re ie 04906 ABA En te kee ee GSD EE A ETE Magnesia 4 nnee AE 1,352 Mangaan- os edat A En rt EN EO OTR BE INE RON Natron … TA 5,858 Water en slikenden rote: … 14,801 99,115 EENE BIJDRAGE MINBRALE WATER UIT DE DESSA SANKANOERIEP, RESIDENTIE CHERIBON, DOOR J. B. NAGELVOORT. ‚In de humusrijke teelaarde van het hoogland aan de oostelijke helling van den ons geheele landschap beheer- schenden vulkaan Tjermaï, ontspringt tusschen verstrooid ‚ liggende trachietblokken, op ruim 1400 vt. (1522 voet rijnl. volgens den atlas van Melvill van Carnbee, 1854 —56) boven de oppervlakte der zee, genoemd mineraal water als warme bron. De industrie van de bewoners der naburige dessa San- kanoerip maakte van de gelegenheid van het zacht uit- vloeiende, warme water gebruik en richtte er eene over- dekte, afgeschutte badplaats op. Aangezien de tempera- tuur van het water voor velen waarschijnlijk te hoog was, werd een van de beide aders der bron in een bassin gevoerd, waar tevens koud water in aangebracht werd. Eene westersche weelde in de Sawalh’s! Voor bezoekers van aanzien is er zelfs een niet onaardig, landelijk huisje, een wachtkamer als het ware, gemaakt, dat aan de paal IEN woningen doet denken. Dit gebouwtje namelijk is opge- haer" 450 richt in eene verbreeding van den aldaar vloeienden berg- stroom en met eene brug aan het voetpad verbonden. Het lauwwarme badwater had in boven vermelde kom, aan het uitvloeiijjingskanaal, eene temperatuur van 45°C, In de ongeveer een voet boven den bodem van het bekken uitstekende buis van bamboe, waar het warme water even boven den rand opborrelde, teekende de thermometer 48°C. Het koude water had eene temperatuur van 24,5°G. De temperatuur der lucht was 22°C. (29 Dec. 1871 ten 7° v. m.). Het bekken zal, ten naaste bij, 3 meters omvang gehad hebben. De diepte was zeer gering. Men heeft, van den grooten weg komende, eerst met deze inrichting kennis gemaakt en komt dan voor eene andere omheinde ruimte, naast de eerste gelegen, min of meer gevuld met condenseerenden waterdamp. Binnentredende staat men, gelijk zoo even, voor een bassin gevormd door naast elkander gelegen kleine rol- steenen. De achterzijde hiervan istets hooger. Ongeveer in het midden zijn de opeengestapelde steenmassa’s, aan de onderzijde, schoon afgespoeld. Kristalhelder, reukloos, zilt water van 48°C. begint daar zijn bovenaardschen loop. Deze waarnemingen van de temperatuur van het warme water wijken af van de door Junghuhn vermelde en van hetgeen later door den heer P. J. Maier gevonden werd. In »Junghuhn Reisen durch Java, 1845” pag. 24l en 242 staat opgegeven dat het water, waarvan hier sprake is, in 1837 eene temperatuur had van 40,5°C. (Aan het ter aangehaalder plaatse medegedeelde onvolkomen schei- kundig onderzoek kan slechts eene geringe waarde toegekend worden). In 1854 noteerde de heer Maier 46,5°G. (Nat. tijdschrift van N. Indië). In eene tijdsruimte van 54 jaren is dus de temperatuur van de bron 7,5°C. toegenomen, terwijl uit de waarneming van den Heer Maier blijkt, dat die toename van temperatuur geleidelijk is geweest. Neemt nu het onderaardsche kanaal van de bron zijn grootsten weg door diepe tertiaire lagen en moet de ge- ASt vondene toename van temperatuur verklaard worden door aan te nemen, dat de bron gedurende de laatste dertig jaren zijn weg, ten gevolge van uitspoeling, door al dieper en dieper gelegen lagen genomen heeft, of moet men hier aan de gevolgen van vulkanische werking denken, daar de nabijzijnde Tjermaï geen uitgedoofde vulkaan is (Nov. 1871)? Grootere en kleinere schokken hebben waarschijn- lijk de plaatselijke omstandigheden niet onveranderd gela- ten. In niet vulkanische streken zijn de warme bronnen het minst veranderlijk in warmtegraad. In de bronnen van Sankanoerip en van Tjipannas bij Koeningan doet zich evenwel het tegenstrijdige voor, dat men niet bij deze kan laten gelden wat bij gene opgaat. Tjipannas te Koe- pingan geeft nog steeds water van 56,6°C. (April 1872). Ook is de temperatuur van de warme bron nabij Palima- nan, sedert Junghuhn die waarnam, niet veranderd (9 Februarij 1872). Bij de bron van Fjipannas wordt de kwes- tie nog ingewikkelder, daar het mij niet gelukte jodium in het water aan te toonen, hetgeen er in 1954 in’ voor- kwam (auct. anal. P. J. Maier). Hoe het mogelijk is, dat bronnen in zulk een kleinen kring gelegen als de boven genoemde zulke uiteenloopende verschijnselen vertoonen, en dat niet alle eveneens de gevolgen, of van den gewij- zigden toestand, of van het tijdsverloop, ondervonden heb- ben, weet ik bij de geringe gegevens omtrent de-gesteld- heid van den bodem niet te verklaren. (Tjilimoes, nabij Sankanoerip, ligt van de kalkheuvels voorbij Palimanan, 20 kilom. hemelsbreedte verwijderd; Tjipannas van Sanka- noerip slechts 12 kilom; Atlas v. Melvill v. Carnb). De scheikundige zamenstelling van het water van San- kanoerip, zooals deze door mij gevonden is, stemt ook niet geheel overeen met de uitkomsten van het vroegere onderzoek van den Heer Maier. Ik waag het echter niet te beslissen in hoeverre de mindere hoeveelheid minerale be- standdeelen en het geringere soortelijk-gewicht, door het jongste onderzoek aangegeven, toegeschreven moeten wor- gn = 432 den aan de gevolgen van het jaargetijde, waarin mijne analyse plaats had, dan wel in verband staan met den hoogeren warmtegraad, als bevestiging der theorie; dat warme bronnen het zuiverste water opleveren. De salpe- terigzure ammonia (zie onder) kan van ingegikaagen regen- water afkomstig zijn. Dat het water veranderd is, blijkt tevens uit het niet meer voorkomen van jodium. Hierin stemt deze bron over- een met die van Tyjipannas te Koeningan. Nog verdient gereleveerd te worden-het voorkomen van een mangaan- zout (zie onder), dat, voor zoover ik over litteratuur beschikken kan, in niinerale wateren uit de Preanger-re- gentschappen steeds gevonden is. Voor dat ik hier de cijfers van de analyse bijvoeg , moet ik de opmerking maken, dat ik ongaarne geacht zou wor- den alleen in deluttele verschillen tusschen een vroeger on- derzoek en het tegenwoordige waarde te willen leggen. Zeker zullen er wel op rekening der bewerking -dienen oesteld te worden. De reeds genoemde afwijking in het niet meer voorkomen van jodium en de stijgende tempe- ratuur brachten mij tot-het publiceeren van dezen arbeid. De uitkomsten der analyse zijn die van 2 elkander contro- leerende. bepalingen. Om deze laatste reden meende ik den gang van het onderzoek achterwege te kunnen laten. Het volgende werd er door aangetoond: Na een rust van 14 dagen reageerde het heldere water zwak alkalisch, had een soortelijk gewicht van 1,0055 bij 26°G. en hield in 1000 gram. 4,6250 gram, bij 180°C. ge- droogde, hieronder te vermelden, vaste bestanddeelen op- gelost, enkele weegbaar, in de respectievelijk aangegeven hoeveelheden. Ter vergelijking deel ik nevens de uitkom- sten van de door mij gedane analyse hieronder mede, welke zamenstelling in 1854 door het onderzoek van den Heer Maier gevonden is. 455 De heer Maier vond in Mei 1854 46,30C. 1.0036. de temperatuur het soort. gew. de reactie zwak alkalisch. de smaak flauw. de reuk naar zwavelwaterstof. In 1000 gram vloeistof: chloornatrium 3,291 er. chloorkalium 0,3683 u chloorcalcium 0,5922 wv chloormagnesium 0,3645 u kiezelzuur 0,1296 dubbelkoolzuur ijzeroxydul sporen. koolzure kalk 0,1000 n__magnesia 0,0300 zwavelwaterstof niet bepaald. koolzuur 1" 1" joodmagnium _ sporen. aluinaarde hydraat sporen. boorzure soda " organische zelfstandigheden. J. B. N. vond in December 1871. de temperatuur 48°C. het soort. gew. 1,0035. de reactie alkalisch. de smaak zilt. reukloos. In 1000 gram vloeistof : chloornatrium 2,8197 gram. chloorkalium 0,56129 » chloorcalctum 0,5866 1 chloormagnesium 0,3380 » kiezelzuur 0,0966 u dubbelkoolz. ijzeroxydule sporen. koolzure kalk n___ magnesia " n niet bepaald. aluinaarde hydraat sporen. boorzuur sporen. organ. zelfstandigheden ontleedden 0,1 KO, Mn?07. bezinksel amorph. salpeterigzure ammonia sporen. dubbelkoolz. mangaanoxydul sporen. UITKOMST VAN HET ONDERZOEK INGESTELD TEN BEANTWOORDING VAN DE VRAAG OF HET POOL-LICHT VAN 4 FEBRUARI 1872 IN DEN OOST-INDISCHEN ARCHIPEL ZICHTBAAR [S GEWEEST DOOR Dr. P. A. BERGSMA. — In den nacht van 4 op 5 Februari 1872 is, zoowel in het noordelijk als in het zuidelijk halfrond, een prachtig, pool-licht zichtbaar geweest. Het is gezien in geheel Eu- ropa, in bijna geheel Azië, in het grootste deel van Noord- Amerika, in Noord- en Zuid-Afrika en in Australie. Zelden is een pool-licht over eene zoo groote uitgestrektheid waar- genomen; het is zelfs tusschen de keerkringen gezien, waar zoodanig verschijnsel zich slechts zeer zelden ver- toont. Op de volgende, tusschen de keerkringen gelegene plaatsen is het waargenomen: te Bombay op 18°%6’ N. Br; in West-Indië tusschen Porto Rico en Puerto Plata op ongeveer 19° N. Br. (Nature V,‚ 461) en op het eiland Tobago op 11°9’ N. Br. ‘en 60°12’ W. L. v. Gr. (Nature VI, 454); te Port Louis op het eiland Mauritius op 20°10 Z. Br.; te St. Denis op het eiland Réunion op 20°%2' Z. Br.; aan boord van het schip Elizabeth op 20°55' Z. Br. en aan boord van het schip Pendragon op 135°45’ Z. Br. Meldrum, de Directeur van het meteorologisch observato- 455 rium bij Port Louis op het eiland Mauritius, heeft de vol- gende uittreksels uit de logboeken van deze twee schepen medegedeeld (Nature VI, 29): » Elizabeth, op 20°55' Z. Br. „en 7805’ O. L. v. Gr., om 10* n. m., 4 Februari 1872, „bijzonder schitterend zuiderlicht. Pendragon, op 15%43' »Z. Br. en 8415 O. L. v. Gr., om middernacht, 4 Fe- »bruari 1872, zeer verdacht uitziend weder in het Zuiden, „de hemel daar rood gekleurd.” Het pool-licht van den nacht van 4 op 5 Februari is dus tot op 11° N, Br. en tot op 14° Z. Br. zichtbaar ge- weest. | | Ik heb geene berichten gevonden, dat het op nog dich- ter bij den aequator gelegene plaatsen is waargenomen. De Fransche sterrekundige Janssen, die in den nacht van 4 op. 5 Februari te Colombo op het eiland Geylon (7°10' N. Br.) was, heeft medegedeeld, dat hij aldaar geen pool-licht gezien heeft (Compt. rend. LXXIV , 725); hij voegt echter bij dit bericht de mededeeling, dat hij dien nacht geene waarnemingen gedaan heeft, zoodat hij niet met zekerheid kan zeggen, dat er toen niets bijzonders aan den hemel te zien is geweest. Uit den Oost-Indischen Archipel zijn geene berichten ont- vangen, dat aldaar: in den nacht van 4 Februari eenig bijzonder lichtverschijnsel gezien is. Maar, indien het pool-licht zich hier vertoond had, zoude het volgens den tijd, waarop het in andere landen gezien is, in de laatste uren van den nacht zichtbaar moeten geweest zijn; daar- door zoude het kunnen gebeurd zijn, dat het zich hier wèl aan den hemel vertoond had, maar niet opgemerkt was geworden. Het is echter niet waarschijnlijk, dat, indien er dien nacht een bijzonder lichtverschijnsel aan den hemel zichtbaar geweest is, dit geheel aan de aandacht van de wachthebbende manschappen aan boord vande vele Neder- landsche oorlogschepen, welke op verschillende punten van den Oost-Indischen Archipel gestationeerd zijn, zoude on- snapt zijn. Daarom heb ik mij tot zijne Excellentie den DL. XXXII. 29 436 Vice-Admiraal Uhlenbeck, Kommandant van Zr. Ms. zee- gewend nret het verzoek , door de komman- 10 deerende offtcieren van de in den Archipel zich bevinden- magt 18 Nkk de schepen der Koninklijke Nederlandsche Marine te willen laten onderzoeken, of in den nacht van 4 op 5 Februari op de onder hunne bevelen staande bodems ook eenig bij- zonder lichtverschijnsel is waargenomen; aan dit verzoek is door Zijne Excellentie welwillend voldaan. Door de Kommandanten van drie en twintig oorlogschepen, welke in den nacht van 4 op 5 Februari zich in deze wateren bevonden, is het gevraagde onderzoek ingesteld. De uit- komst van dit onderzoek is geweest, dat op geen van deze schepen in gemelden nacht eenig bijzonder lichtverschijnsel aan den hemel is waargenomen. Van den Kommandant van „Zr. M* Stoomschip Java is tevens de mededeeling ontvangen, dat aan boord van dit schip, hetwelk in den nacht van 4 op 5 Februari zich op 5°59’ Z. Br. en 28°57/ W. L. bevond, in dien nacht ook geen bijzonder licht- verschijnsel is gezien. Daar de schepen, van welke de berichten zijn ingekoe men, over den geheelen Archipel verspreid waren, zoo is door het onderzoek met voldoende zekerheid uitgemaakt , dat het pool-licht van 4 Februari in deze streken niet zichtbaar is geweest. ee ne ae a Ed ef a ie AARDBEVINGEN IN DEN INDISCHEN ARCHIPEL. GEDURENDE HET JAAR 18/1, DOOR D:. P. A. BERGSMA. 438 8 | Plaatsen waar de Residentie 5 Datum. | aardbevingen zijn of Eiland. 5 waargenomen. Gouvernement. 1 | 1 Januari, Tontoli. Celebes en onderhoor.|Celebes. 2 {| 8 Januari 9e n.m. [Residentie Cheribon. |Cheribon. Java. 3 { 9 Januari lu 80 m/Saparoea. Ambon. Saparoea. v.m. en lu 45m v.m. Ì 4 | 9 Jan. 4u 30m n.m.{Saparoea. a Ambon. Saparoea. 5 | 9 Januari llu l5m{Siboga, Padang-Sidem-|Sumatra’s Westkust. {Sumatra. n.m. poean, Penjaboengan, Soeroemantigi en Baros. 9 Jan. llu 30m n.m.|Ajer-bangies. Sumatra's Westkust. |Sumatra. 6 [16 Januari 10u vm. [Tjiamies, Cheribon. Java. 16 Januari. = Sindang laut. Cheribon. Java. 7 {17 Jan. 6u 20m v.m.|Tjiamies. Cheribon. Java. 8 [19 Januari 10u v.m./Menado, Tanawangko, (Menado. Celebes. Kakas, Langowan. 9 19 Januari 3u n.m. {Goenoeng Sitoli. Sumatra’s Westkust. |Nias. 10 |20 Jan. Ou 30m m.m.fManondjaja Preanger-Regenschap- |Java. en 5u 30% n.m. pen. 11 [20 Januari 10u nm. |Soemba. Timor. Soemba. 12 | 2 Februari 7° n.m. (Soemba. Timor. Soemba. 13. | 6 Februari 7! v.m. | Bima. Celebes en onderhoor.!Soembawa. 14 | 6 Febr. 6u 30m n.m./Soemba. _ | Timor. Soemba. 15 (11 Februari. Gorontalo. Menado. Celebes. 16 [13 Februari. Afdeeling Tondano. |Menado. Celebes. 17 [16 Febr. Ou 30m v.m.|Tjikadjang. —___— —{Preang.-Regentschapp.|Java. 22 Februari. Menado, Kema, Ton-|Menado. Celebes. dano. 19 Februari 7u n.m. \Koeningan. Cheribon. Java. 20 |26 Februari Zu v.m. {Painan. Sumatra's Westkust. |Sumatra. 21 | Omstreeks het mid-(Het eil. Tagoelandang, Menado. Tagoelandang.. mn den van Februari. benoorden Celebes. nm Oss dn | OW. ZN. Richting. Duur. 9 seconden. 5 seconden. Circa 2 minut. l minuut. Eenige second. Eenige second. Eenige second. Anderh. sec. 6 seconden. 459 et Omschrijving van de beweging. Een lichte schok. Twee verticale schoken. Een verticale schok. Eene vrij sterke aardbeving. Twee zware schokken. Eene vrij hevige verticale aardb. Eene lichte horizontale aardb. Een zeer lichte schok. Eenige schokken. Eenige vrij hevige schokken. Een korte, lichte schok. Een korte, hevige schok. Eene lichte aardbeving. Een zeer hevige schok. Eene horizontale aardbeving. Een lichte schok. Een lichte schok. Twee schokken, laatste vrij hevig was. Twee vrij hevige schokken; de eerste schok was verticaal, de tweede, welke oogenblikkelijk daarop volgde, horizontaal. Eenige lichte schokken. Bijzonderheden. ‚Deze aardb. ging verge- zeld van een vrij hevig onderaardsch geluid, _ hetwelk eenige secon- den aanhield. Vóór en na deze aardb. werd een sterk onder- aardsch gedruisch geh. waarvan de Deze aardb. ging verge- zeld van een onder- aardsch geluid. Omatseks het midden van Fe-|Op deze aardb. volgde 3 bruari werden op Tagoelan- dang herhaaldelijk aardbevin- gen gevoeld. | Maart eene uitb. van den vulkaan Roewang op het eil, v. d. naam, slechts door eene smalle zeestr. v. Tagoelaudang geschd. a) 5 Datum. | Zi 29 | 9 Maart 9u 302 n.m. 23 [10 Maart 8u v.m. 24 [10 Maart 10u 35m n m. 25 [14 Maart 4u 30m v.m. 20 !15 Maart 6u 30m n m. 37 [22 Maart des namid- dags. 38 123 Maart des namid- dags. 29 127 Maart 10u 30m v.m. 30 [27 Maart llu v.m. 31 128 Maart llu n.m. Residentie of Gouvernement. Plaatsen waar de aardbevingen zijn waargenomen. Afdeeling Tondano. [Menado. Afdeelingen Tondano,| Menado. Kema en Bela g. Menado, Kema. Menado. Afdeeling Semangka. |Lampongsche distrik- ten. Gorontalo. Menado. Afdeelingen TondanojMenado. en Belang. | Afdeelingen TondanojMenado. en Belang. Residentie Kadoe. Kadoe. Banjoemas en de Af- Banjoemas. deeling Bandjarne- gara. Banjoemas. .Banjoemas. Celebes. Celebes. Celebes. Sumatra. Celebes. Celebes. Celebes. Java. 20 seconden. ° Omschrijving van de beweging. Bijzonderheden. Een lichte schok. Eene horizontale aardbeving. Eene vrij hevige aardbeving, Twee zeer hevige schokken; de tweede schok werd een paar seconden na den eersten gev. Fenige lichte trillingen. Deze aardb. was verge- zeld van onderaardsche geluiden, welke bij tus- schenp. geh. werden. Eenige lichte horizontale schokk Eenige vrij hevige horizontale schokken. ï Eene vrij hevige aardbeving; de beweging was golvend. A ‚|In de Afdeeling Bandjar- negara werd de woning van den Assistent-Re- sident zwaar gescheurd, terwijl de districtswo- ning en het nieuw ge- bouwde koffijpakh. ter hoofdplaats aldaar in alle richtingen zwaar gescheurd werden. Vol- gens berichten van Ka- rangkobar is aldaar een berg, tot de residentie Kadoe behoorende, in- gestort. Kort na de aardbeving ontstond in de Serajoe een hooge bandjir, waarvan het water met veel modder bezwangerd was; een groot aantal bedwelm- de visschen dreven op. het water. In den na- middag zijn vijf lijken van menschen opge- vischt, die deerlijk ge- havend waren, Eenige lichte horizontale schokk, 37 47 48 Datum. 442 Plaatsen waar de aardbevingen zijn waargenomen. 3 April des morgens [Tontoli. 10 April 3u 44m v‚m.| Natal. 12 April 7u 30" n.m.{/Siboga en Baros. 14 April Ou 15m n.m.{Natal. ) 124 April des morgens.|Fort de Kock, In de maand April. [Fort de Kock. 9 Mei 5u 45m v.m.|Afdeeling Kema. 13 Mei 5u 80m v.m./Indrapoera. Omstreeks midden-|Telok-Betong. nacht van 16 op 17 Mei. 17 Mei lu 30m vm. Indrapoera. 26 Mei 4" v‚m. (Sumatra's Westkust. Juni 8u 30m n.m Juni 5u n.m. Juni 4u 30m n.m Juni 4u 15w nm Or Ot NO MO hel 5 Juni 4u n.m, 5 Juni 4u 30m n.m 9 Juni des morgens Omstreeks midder nacht van 9 op 10 Juni | Juni. Tonto Banjoewangie. Residentie Probolingo. Banjoewangie. Districten Kotta Pas- soeroean en Rodjassa. Tjikadjang. De Assistent-Residen- tie Malang. Tontoli, Bima. Residentie of Eiland. Gouvernement. Celebes en onderhoor.|Celebes. Sumatra’s Westkust. [Sumatra. Sumatra’s Westkust. |[Sumatra. Sumatra’s Westkust, [Sumatra. Sumatra’s Westkust. [Sumatra. Sumatra’s Westkust. [Sumatra. Menado. Celebes. Sumatra’s Westkust. |Sumatra. Lampongsche distric-|Sumatra. ten— Sumatra’s Westkust, [Sumatra. Sumatra’s Westkust. |[Sumatra. 5 Celebes en onderhoor.|Celebes. Banjoewangie. Java. Proholingo. Java. Banjoewangie. Java. Passoercean. Java. Preanger-Regentschap-|Java. Passoeroean, (pen.|Java. mn Celebes en onderhoor.|Celebes. Celebes en onderhoor.| Soembawa. | Richting. Duur. Omschrijving van de beweging. Bijzonderheden. Eenige second.|Eenige lichte schokken. Eene vrij hevige horizontale aard- beving. Een paar sc- conden. Eene lichte aardbeving. Op dezen morgen werd eene uitbarsting van den Merapi op Suma- tra waargenomen. In de maand April werden te|In dezelfde maand had- Fort de Koek herhaaldelijk{ den herhaaldelijk uit- . lichte aardbevingen gevoeld.| barstingen van den Me- rapi op Sumatra plaats. KE Een lichte schok. Zeer kort. . Ongev. 15 se-|Bene vrij hevige aardbeving. 8 conden. Zeer kort. Deze aardbeving was ter hoofd-/De Heer J. Denscher, plaats Padang vrij hevig. gezagvoerder van het N. L. barkschip Gus- taaf Adolf, heeft me- degedeeld, dat door hem op 26 Mei 4u 10m v.m. op 0%58’ Z. Br. en 99050’ O. L. eene zware zeeschudding is waargenomen, vergez. van een lang aanhou- s dend en duidelijk hoor- | baar onderaardsch gel. 20 seconden. |[Eenige lichte horiz. schokken. 4 seconden. |Eenige schokken. Kenige second.|Eenige lichte schokken. 4 seconden. |Eenige schokken. Een lichte schok. _… _« _… [Eenige vrij hevige schokken. 6 seconden. |Eenige hevige schokken. 10 seconden. |Benige lichte horiz. schokken. ‘enige second./Benige lichte schokken. | 58 444 Plaatsen waar de Datum. aardbevingen zijn waargenomen. Resideutie 12 Juni. Tontoli. 18 Juni. Afdelingen Menado en/ Menado. Amoerang. 15 Juli. Menado, Kema en Ton-\Menado. dano. 18 Juli. Kema. Menado. 18 Juli. Amoerang. Menado. 19 Juli. | Amoerang. Menado. 29 Juli 9u n.m. Bima. 30 Juli. Tanawangko. Menado. 16 Aug. des morgens. |Tondano. Menado. of Gouvernement. Celebes en onderhoor. 18 Aug. 8u 16m n.m./De Assistent-Residen-|Benkoelen. tie Benkoelen. 18 Aug. Su 30m n.m.[Het geheele gouv. Sumatra's Westkust. Sumatra’s Westkust. 18 Aug. 8u 30m n.m./Palembang, Lahat, Palembang. Bandar, Boenga- mas, ‘de geheele | Afdeeling Tebing | Tingie. (18 Aug. 8u 30m n.m.{Lingga. 18 Aug. 84 50" n.m.| Buitenzorg. van 7 Augustus tot in|Terrate. het laatst van Au- |__gustus. 59 | 5 Sept. 8u 30m n‚m,lPriaman. Riouw. Batavia. Ternate. Sumatra's Westkust, \ Eiland. Celebes en onderhoor. Celebes. Celebes. Celebes. Celebes. Celebes. Celebes. Soembawa. Celebes. Celebes. Sumatra. Sumatra. Sumatra. Lingga. Java. Ternate. Sumatra, nme scha d | Richting. LZ. Duur. 10 seconden. | Omschrijving van de beweging. Benige lichte horiz. schokken. a Eenige second.|Een lichte horizontale schok. Benige lichte schokken. Eenige lichte schokken. enige lichte schokken. Bijzonderheden. 40 à 50 Boon Verscheidene hevige schokken.|Deze aardbeving was ver- ‚ Ruim l minuut. 10 à 30 second. in de Afd. Te-| bing Tingie 2} minuten. 5 seconden. | Vrij langdurig! | Eenige second. | Éene vrij hevige aardbeving. zontale schokken. Eene lichte aardbeving. (Eene horizontale aardbeving. gezeld van een onder- aardsch gedruisch. Al- le steenen huizen ter hoofdplaats Benkoelen _ werden min of meer gescheurd; het brand- spuithuis, een paar wachth, en een steenen huis in den chine- schen kamp stortten ge- heel in. Het fort Marl- borough, de kerk en het schoolgebouw voor Europ. werden zwaar beschadigd. De schade aan de Assistent-Resi- dentsw. was slechts ge- ring. | 5 ‘Verscheidene vrij hevige hori-De muren van de kazer- ne in het fort te Tebing Tingie werden op ver- scheidene plaatsen ge- scheurd. ‘Van den 7/den Augustus af tot|In dezelfde dagen hadden in het laatst van Augustus werden herhaaldelijk meer of min hevige aardbevingen te Ternate gevoeld. herhaaldelijk _ uitbar- stingen van den vuur- spuwenden berg van Ternate plaats. 63 64 65 66 67 68 69 70 ja 72 73 74 75 76 OENE ORDRE LO Plaatsen waar Te en Residentie | Datum. aardbevingen zijn of Eiland. © waargenomen. Gouvernement. | Ì Omstreeks midder-| Padang en de Afdee-|Sumatra’s Westkust. |Sumatra. | nacht van 5 op 6 Sep-|/ ling Natal. | tember. | 14 September 2u v.m.|Singkel. _ Sumatra's Westkust, |Sumatra. 52 Sept. 9u 15m v.m.j Ternate. Ternate. Ternate. | | 26 Sept. 9u 30m n.m.|Siboga, Baros, Singkel, Sumatra's Westkust. [Sumatra en de Afdeeling Mand- Nias. heling en Ankola, het eiland Nias. | 18 Oct. 3u 30m n.m.|Bima. Celebes en onderh. |Soembawa. 23 Oct. 8% 30m n.m.| Bima. Celebes en onderh. \Soembawa. | 3 November 7u n.m./Sindanglaut. Cheribon. Java. | 9 Nov. 2u 30m v.m./Menado en Kema. Menado. Celebes. ll Nov. 68 15m n.m./Gorontalo. Menado. Celebes. 18 November 3u n.m./Lahat. Palembang. Sumatra. 20 Nov. 8u 30m v.m.|/Tondano en Kema. |Menado. Celebes. 28 Nov. 3u 4m v.m. [Soerangga in de Afdee-|Preanger-Regentschap-{Java. ling Soekaboemi. pen. 28 Nov. 8u 10m n.m.|Buitenzorg. Batavia. Java. 28 Nov. 8u 10m n.m.| Batavia. Batavia. Java. 28 Nov. 8u 9m n.m. |Soerangga in de Af-|Preanger-Regentschap-|Java. deeling Soekaboemi. pen. 28 November des|Serang en de Afdee-|Bantam. Java. avonds. lingen Pandeglang, Lebak en Tjeringin. 29 Nov. 3u 15m v.m.| Buitenzorg. Batavia. Java. 29 November des/De Afdeeling Pande-|Bantam. Java. morgens. glang. 4 Dec. 3u 15m v.m.|/Gorontalo. Menado. Celebes. 5 Dec. 10u 5m n.m,|Siboga. Sumatra's Westkust. |Sumatra. Richting. N.—_NO.. —W. Duur. Omschrijving van de beweging. Bijzonderheden. Eenige second. Twee kort op elkander volgen-|Deze aardbeving was ver- de schokken. gezeld van een zwaar knallend geluid, terwijl kort daarna eene uit- barsting van den berg Ternate plaats had. Ongev. 30 se-|Benige hevige horiz. schokken. conden, à Twee hevige schokken. Twee lichte schokken. Ben vrij sterke schok. Een paar sec./Een zeer lichte verticale schok. À Kene horizontale aardbeving; te Tondano werden twee schok- ken gevoeld. Ongev. 30 se-|Bene zwakke aardbeving. conden. Ongev. 45 se-[Hene vrij sterke horizontale aard- conden. beving. Twee lichte schokken; de twee- de ongeveer 30 seconden na den eersten, Hene zeer sterke aardbeving. [Te Soerangga werd ge- durende deze aardbe- ving een onderaardsch geluid vernomen. Eenige schokken, waarvan som- mige vrij hevig. 1 minuut 30 sc-|Eene zwakke horiz. aardbeving. conden. .__« _« _« [Eene horizontale aardbeving. Twee verticale schokken, waar- van de laatste vrij hevig was. Te 448 8 Plaatsen waar de Residentie 5 Datum. aardbevingen zijn of Kiland. 7 waargenomen. Gouvernement. Ì 17 [De nacht van ll op|De Afdeeling Tebing|Palembang. Sumatra. 12 December. Tingie. 78 |12 Deeember 2u v.m. Palembang en Sikai-|Palembang. Sumatra. | joe. | 12 December 3u v.m./Bandar en Boengamas.| Palembang. Sumatra. | 79 13 December Ju 26v| Buitenzorg. Batavia. Java. | en 1Qu 17m v‚m. | 13 Dee. 10a v.m. De Afdeelingen Se-{Bantam. Java. rang, Anjer, Pan- deglang en Lebak. | 80 [19 Dec. Ou 15m v.m.\Pandeglang. Bantam. Java. | SÌ 124 December. Kema. Menado. Celebes. | 82 (28 Dee. lu n.m. en/Bandar. Palembang. Sumatra. | | 8u n.m. | 85 5 het laatste semester van 1871 zijn in de Afdeeling Banda een paar lichte schok; opgegeven. 449 Duur. Omschrijving van de beweging. Bijzonderheden. Richting. Kenige vrij hevige horizontale schokken. W.—Z0. Eenige second. Eenige second.|Benige vrij hevige horizontale schokken. Twee lichte schokken. Eenige schokken. Een horizontale schok. —0. enige second. [Twee lichte schokken. VNO. le Benige schokken. ig ER Op welke datums deze aardbevingen zijn waargenomen, is niet 450 Uitbarstingen van vulkanen en andere bijzondere verschijnselen, waargenomen in 1871. 1. Den 22sten Januari, des namiddags, begon de vul- kaan Lamongan (residentie Probolingo, eiland Java) te werken; de uitbarsting hield gedurende de twee volgende etmalen aan. Aan de zuid-westzijde van den berg had eene sterke uitwerping van asch en steenen plaats, voor- afgegaan door zware slagen, en des avonds was de top door vuurkolommen omgeven. De uitbarsting werd gevolgd door een zwaren aschregen ten zuid-westen’ van den berg. Van ongelukken en schade is niets vernomen. 2. Den 5den Februari begon de berg Lamongan weder te werken; de berg bleef eenige dagen in werking. 35. Den 5den Maart had er eene uitbarsting plaats van den vulkaan Roewang, gelegen op eiland van dien naam, ten Noorden van Gelebes. Bij gelegenheid van deze uitbarsting werd het zeewater tot eene groote hoogte opgestuuwd over het strand van het eiland Tagoelandang, slechts door eene naauwe zeestraat van het eiland Roewang gescheiden. Naar aanleiding van het bericht, dat bij deze gelegenheid een groot aantal menschen het leven had verloren, werd door Zr. Ms. stoomschip Zimor een tocht naar deze eilanden ondernomen, welke werd medegemaakt door den kontro- leur F. S. A. de Clercq, aan wien door den Resident van Menado was opgedragen een Biaateeljk onderzoek in te stellen. De ter zake door den kommandant van gemelden bodem en den kontroleur voornoemd uitgebrachte verslagen bevat- ten aangaande de uitbarsting van 5 Maart en hare gevol- gen o. a. de volgende bijzonderheden. De Timor vertrok den 29den Maart van Kema en bera in den vroegen morgen van den volgenden dag den kleinen Tagoelandang-Archipel. Bij het omvaren van het eiland 451 Roewang zag men, dat alle aanplantingen en gewassen op den berg geheel verwoest waren, terwijl men duidelijk de geulen kon waarnemen, langs welke de uitgeworpen steenen” zich een weg naar beneden hadden gebaand; aan de noord- en noordoostzijde zag men nog enkele overblijfselen van klapper- en arengboomen en verschroeid alang-alang-gras, de eenige teekenen, dat de thans geheel kale berg vroeger beplant was geweest. Op onderscheidene hoogten zag men rookwolken opstijgen en de top bleef geheel onzichtbaar, omhuld door wolken en witte dampen. Tegen 10 uur arriveerde de Timor voor de verwoeste kampong Tagoelandang. Dadelijk kwam de aldaar gevestigde zendeling Kelling aan boord en van hem vernam men de volgende bijzon- derheden omtrent het voorgevallene. Omstreeks het midden van Februari werden de eerste teekenen van onderaardsche werking bespeurd aan vrij hevige aardschuddingen, die toen herhaaldelijk plaats gre- pen. Daarna was de berg veertien. dagen lang rustig gebleven. Op den 2den Maart duidde het afbrokkelen van steenmassa’s van den top weder eenige werking aan. Den 3den Maart 'savonds, omstreeks 8 uur, werd plot- seling eene beving gevoeld, terwijl een hevig donderend geluid eene uitbarsting van den berg Roewang aankondigde. Weinige oogenblikken later werd eene hooge golf zee- water tegen het strand van Tagoelandang opgestuwd en stroomde ongeveer 100 vademen ver landwaarts is , alle hui- zen en aanplantingen, welke zij op haren weg ontmoette, vernielende. ‘In het midden van-de negorij Tagoelandang bereikte de golf eene hoogte van 14 vademen boven de gewone oppervlakte van de zee, zoo als nog duidelijk te zien was aan eenige goederen, die waren blijven hangen in enkele boomen, welke tegen de kracht van het water bestand waren geweest en waren blijven staan. De eer- ste golf werd met zeer korte tusschenpoozen door twee andere gevolgd. De geheele negoriij werd door deze over- DL. XXXII 50 452 strooming in één oogenblik vernield en eenige honderde menschen verloren het leven. Eene tweede uitbarsting van den Roewang vond plaats op den 9den Maart des avonds ten 8 uur, toen op nieuw steenen en zand werden uitgeworpen, hetwelk aanhield tot den volgenden middag 2 uur. Dit verschijnsel her- haalde zich nog eenmaal den 14den Maart, en hield toen aan tot des nachts 5 uur. Door deze erupties werd geene schade veroorzaakt. Door de uitbarsting van 27 Augustus des vorigen jaars waren reeds alle aanplantingen op den berg Roewang geheel vernield. Het strand bij Tagoelandang leverde een treurig ta- fereel op. Ter plaatse waar nog geen maand geleden eene welvarende negorij van 75 huizen, bewoond door ruim 1000 zielen, met een goed onderhouden steenen kerkje en schoolgebouw, gestaan had, zag men thans eene woeste streek, waarin de hoofdstraat van de negorij niet dan met moeite kon herkend worden. Overal zag men omverge- worpen huizen; boomen en paggers lagen op elkaár ge- hoopt, in groote verwarring dooreen en de onaangename lacht, die daaruit opsteeg, duidde de aanwezigheid aan van liijken, die dan ook op enkele plaatsen tusschen de puinhoopen zichtbaar waren, sommige in zeer ver- minkten staat. Het geheele terrein was ongelijk geworden door de groote gaten, die de. krachtige golfslag overal in den grond had geslagen. Slechts drie woningen, of- schoon zwaar beschadigd, waren blijven staan. Alleen het huis van den Heer Kelling was nog bewoonbaar. Aan het noordelijk einde van de negorij gelegen waren deze drie woningen van de hoogste golven verschoond gebleven, zoodat alleen de bijgebouwen vernield en die goederen, welke onder de huizen bewaard werden, weg- gespoeld waren. Het steenen kerkgebouw, welks muren 2 voet dik waren, was geheel uiteengeslagen; zware stuk- ken van het metselwerk werden tot op een afstand van 60 vademen gevonden en alleen het plaveisel toonde de 455 oude standplaats aan. Eene prauw van meer dan 4 koyangs ruimte lag verbrijzeld tegen de helling van den berg. Doordien het terrein op ongeveer 100 vademen van het strand reeds vrij sterk begint op te loopen, had de golf zich slechts tot op dezen afstand van het strand kun- nen uitstrekken en waren vele aanplantingen behouden gebleven. Daar de meeste inwoners, welke gespaard waren geble- ven, naar elders gevlucht waren, werden slechts weinige personen op de plaats des onheils aangetroffen ; volgens hen hadden ruim 400 personen het leven verloren; velen waren door het naar zee terugstroomende water mede- gevoerd, zoodat men hunne lijken niet had kunnen vinden; sommigen waren aan de gevolgen van de bekomene won- der overleden. Ten gevolge van de door den Heer Kelling in het ‘werk gestelde pogingen had men nog een 50tal personen kunnen redden. Het grootste verlies was geleden door de kampong Tagoelandang, waar van de 500 bewo- ners 277 den dood in de golven hadden gevonden. De radja Lucas Jacobs en vele mindere hoofden waren omgekomen. Groot was bovendien het verlies aan goede- ren, daar weinig of niets van de weggespoelde voorwer- pen teruggevonden was. Des namiddags van dien dag (50 Maart) werd door den kontroleur de Clerq en eenige andere heeren, waaronder de Duitsche natuuronderzoeker Dr. A. B. Meijer, die voor dit doel de reis naar Tagoelandang had medegemaakt, onder geleide van den zendeling Kelling, een tocht onder- nomen naar den krater van den Roewang. Omstreeks 2 uur begon men de beklimming aan de westzijde van den berg. De grond was aan het strand vrij warm en tot zelfs nabij de zee van kloofvormige openingen voorzien, waaruit heete dampen opstegen en waarin de thermometer op “eene diepte van niet meer dan 1 à 14 voet 45° R. aanwees. Groote rotsblokken lagen overal op den berg verspreid en nog gedurig stortten steenmdssa's naar bene- 454 den, al spoedig in hun val uiteenspattende; uit talrijke openingen stegen dampen van zwaveligzuur en zwavelwa- terstof omhoog en overal waren de steenmassa's met zwa- velbloemen bedekt. à Voorafgegaan door den Kelling, wien het terrein bekend was, steeg het gezelschap naar boven, den weg volgende, die langs den rand van den ouden krater naar boven voert. Van vegetatie was geen spoor te ontdekken, terwijl de berg vroeger tot op eene hoogte van ongeveer 1000 voet begroeid was geweest; de hooger gelegene gedeelten waren altijd kaal geweest. Na een geruimen tijd voortgeklommen te zijn, bereikte men eene vooruitstekende punt, die het overblijfsel was van den hoogsten top, bij de eruptie van 27 Augustus des vorigen jaars uiteengeslagen. De aneroide-barometer van Dr. Meijer wees aan, dat men zich bevond op eene hoogte van 1450 Eng. voeten boven de oppervlakte van de zee. De grond werd nu vochtiger en eenigzins kleiachtig en ook minder warm; de helling van den berg was niet meer zoo sterk en de rand des kraters werd tegen 5 uur be- reikt. De barometer wees eene hoogte aan van 2145 Eng. voeten, terwijl de temperatuur van de lucht 19°2 R. was. De krater deed zich voor als een afgeknotte kegel, aan de noordwestzijde geopend. De witte dampen, die voort- durend langs den binnenwand dwarrelend opstegen , maak- ten het onmogelijk den bodem te zien. Deze opening moet volgens den Heer Kelling zich pas gevormd hebben. Om niet door de duisternis overvallen te worden moest de terugtocht spoedig aanvaard worden. Ofschoon het af- dalen veel spoediger ging dan het beklimmen, zoo was men toch eerst ten half zeven uur beneden. Den volgenden morgen ‘werd door den Kontroleur de Clercq eene vergadering der inlandsche hoofden belegd. Het bleek hem daarbij, dat ofschoon de levensmiddelen reeds sedert de uitbarsting van verleden jaar schaarsch waren, daar toen vele tuinen verwoest waren, toch het 455 dagelijksche voedsel der bevolking, grootendeels bestaande Ë uit pisang en aardvruchten, tot nog toe niet ontbroken had. Niettemin verkeerden toch enkele weduwen en wee- zen der bij de laatste ramp omgekomen personen in hoogst kommervollen toestand. Daarom stond de Kommandant van Z". M*. stoomschip Timor uit den scheepsvoorraad 500 @ rijst af, ter verdeeling onder de noodlijdenden. Na beraadslaging met de hoofden werd verder de djoe- goegoe Christiaan Mattheus voorloopig met de functiën van den overledenen radja belast. De hoofden werden herinnerd aan de hooge noodzake- lijkheid eener onmiddelijke begraving der alom verspreide lijken en de spoedige opruiming der vernielde huizen, enz. Den 3lsten Maart in den namiddag verliet de Zmor den Tagoelandang- Archipel. 4, In den morgen van den Zásten April viel te Fort de Kock (Residentie Padangsche Bovenlanden, eiland Su- matra) en omstreken een vrij dichte aschregen, ver- oorzaakt door eene uitbarsting van den naburigen Merapi, vergezeld van een onderaardsch gedruisch en eene lichte aardschudding. Sedert geruimen tijd wa- ren reeds herhaaldelijk min of meer groote uitbar- stingen van genoemden vuurberg voorgekomen, waarbij lavastroomen en steenen werden uitgeworpen, terwijl meer- malen lichte schokken van aardbeving werden gevoeld. 5. Den 19den Juni werden in de Residentie Banjoemas (eiland Java) kringen om de zon en bijzonnen gezien. De Heer Mooyen, Assistent-Resident van Poerwokerto heeft van dit verschijnsel de volgende beschrijving medegedeeld : „In den morgen van den 19den Juni was alhier van half acht tot half elf uur, bij stil weder en eene vrij heldere lucht, een zeldzaam natuurverschijnsel te zien. „Rondom de zon bevonden zich, op geringen afstand van elkander, twee evenwijdige gekleurde nevelringen. 456 „Tegen den buitensten ring scheen een derde gekleurde ring aan te leunen, waarvan echter slechts een gedeelte zichtbaar was. „Zuidelijk van de zon strekte zich een andere groote witte nevelring uit, die door het middelpunt der zon liep en ter plaatste waar hij, oost en west van de zon, den binnensten der twee om deze loopende kringen sneed, twee schitterend gekleurde lichtkernen vertoonde, terwijl zich in het zuidoostelijk gedeelte van dezen kring nog drie ongekleurde, doch mede helder;lichtende kernen bevonden, die, hoewel de ronde vorm niet zeer duidelijk was, veel overeenkomst hadden met het aanzien van de zon, wan- neer deze door lichte wolken bedekt is.” 6. In den namiddag van den 2lsten Juli viel in de dessa’s Dadie-Ngrèdjeng en*Tjarat, gelegen in het district Balé-Pandjang, regentschap Wlagettan, (residentie Madioen, eiland Java) gedurende 7 minuten eene hagelbui gepaard met donder. De hagelkorrels hadden de grootte van ta- marinde pitten. 7. In het midden van Augustus had er eene hevige uitbarsting van den berg van Ternate plaats. Uit het verslag van den Heer Schenck, Resident van Ternate, is het volgende ontleend: Na een langen tijd van rust, waarin de zware rampen tijdens de aardbeving in 1840 geleden, en de ongelukken door de aardschokken van 1855 en door de uitbarsting van den berg van Makian in 1861 veroorzaakt, langza- merhand in vergetelheid waren geraakt, werden in den nacht van 6 op 7 Augustus 1872, eerst om 2 uur en later om kwart voor vieren, horizontale aardschokken gevoeld, die, hoewel kort van duur, sterk genoeg waren om een ieders aandacht te trekken en met ontzag aan den nabu- rigen vulkaan te doen denken. Kort voor 9 uur des mor- gens herhaalden de schuddingen zich een paar malen, doch in hichteren graad. 457 Om half tien uur werd de aandacht der ingezetenen door een zwaar, rommelend geluid op den vuurspuwen- den: berg gevestigd, Zware donkere rookkolommen stegen uit den krater op en verduisterden de lucht, terwijl zij, door een zuidwesten wind voortgestuwd, langzaam noord- oostwaarts wegdreven. Dit hield tot circa half 11 uur aan. - Daarop volgde een kwartier uur van rust, waarna eens- klaps het gerommel zich herhaalde, doch nu met meer- dere kracht, zoodat alles dreunde; vijf minuten later volgde eene. vrij hevige aardschudding in horizontale richting , die echter niet van langen duur was. Door de aanhoudend voorbij drijvende wolken was de top van den berg bedekt, zoodat de omtrek van den krater niet gezien kon worden en de rookkolommen eerst boven de wolken zichtbaar. werden. Het uitstooten der rookkolommen, die noordoostwaarts bleven wegdrijven en Halmaheira en den horizont bedek- ten, duurde voort onder aanhoudend gerommel, hevig gedruisch en gedreun. Om 2 uur in den namiddag werd zulks allerhevigst; een ontzettend zware rookkolom steeg op onder een donderend geraas in het immwendige van den krater, krulde zich om, bedekte het uitspansel en dreef toen langzaam weg. Den ganschen namiddag bleef het uitstooten van rookkolommen met afwisselende sterkte aan- houden. Dewijl de kruin van den berg steeds geheel in zware wolken gehuld bleef, kon men niet zien of zich ook vuur en vlammen uit den krater ontlastten. Ten einde, zoo mogelijk, een beter gezicht op den krater te krijgen, werd om half zes uur een tocht naar Terlokko, een meer noor- delijk gelegen fortye, ondernomen; voor een oogenblik mocht ket gelukken de kruin onbedekt te zien. In het fortje Terlokko en in den omtrek lag eene groote hoeveel- heid brokjes puimsteen en verharde grauwe klei, terwijl volgens aldaar ingewonnen berichten meer noordelijk groo- tere steenen gevallen waren. '‘l'usschen Terlokko en het | | | | | | 458 nog noordelijker gelegen Daonlassie werd een stuk puim- “steen gevonden van een halve voet diameter, glinsterend wit, geheel zamengesteld uit zeer fijne kristallen, uiterst bros en zóó licht, dat het op den wind zweefde; het had het aanzien van eene fijne, geheel witte spons. Tien minuten over 9 uur des avonds werd weder een schok gevoeld, die vijf minuten later door een eenigzins ster- keren gevolgd werd. Deze schokken veroorzaakten geene schade; maar de angst begon zich allengs onder een ge- deelte der ingezetenen, vooral onder de chinezen, te ver- breiden; sommigen begónnen zich gereed te maken om zoo noodig in prauwen te ontvluchten. Gelukkig was de angst niet algemeen. Gedurende den ganschen daarop volgenden nacht werden onophoudelijk trillingen gevoeld en bleef de krater rooken ; om 2, 4 en 6 uur des nachts werden kolossale rookko- lommen uitgestooten, hetwelk yan een donderend gerom- mel, dat alles deed dreunen, vergezeld ging. Volgens het getuigenis der oudste ingezetenen werden vroeger nimmer, zelfs niet tijdens de zoo vreeselijke erup- tie en aardbeving van 1840, zulke zware en zoo lang aan- houdende geluiden gehoord. Den volgenden morgen ver- spreidde zich het gerucht dat aan de andere zijde van Terlokko eene vrouw gedood en eene andere zwaar ge- wond was en dat ook andere menschen ten gevolge van de eruptie in gevaar zouden verkeerd hebben. Ten einde de gesteldheid van den berg ook van de an- dere zijden te kunnen opnemen, werd een tocht rondom den berg ondernomen, tevens met het doel om hulp aan te brengen waar dit noodig mocht blijken. Bij deze ge- legenheid werd waargenomen, dat in het noordoosten en noorden het kraterveld verhoogd was door de groote hoe- veelheden uitgeworpene asch en steenen, terwijl de vege- tatie hier en daar vernietigd was. Op zeven plaatsen had- den uitstortingen uit den krater plaats gehad , waarvan de loop duidelijk zichtbaar was aan de gevormde geulen, die 459 op sommige plaatsen helder glanzend, op andere plaatsen zwart waren. De uitgestroomde stoffen hadden nergens de zee bereikt en waren niet verder gedaald dan, tot daar waar de afhelling van den berg minder steil begint te worden; op de kust en het vlakkere gedeelte van het ei- land waren steentjes en asch gevallen, De krater bleef bij tusschenpoozen rooken en grom- men. Omstreeks 5 uur in den namiddag hadden twee elkander snel opvolgende uitbarstingen plaats, vergezeld van een donderend geraas. Om kwart over zeven werd dit met gelijk geweld herhaald; daarbij was een groote vuurstraal, waarschijnlijk afstroomende lava, zichtbaar. Te- gen één uur in den nacht kwam er weder eene hevige uitbarsting, vergezeld van een aanhoudend razen, als van eene kokende massa. De berg was toen zwaar bewolkt, maar door de wolken heen kon men duidelijk een sterken vuurgloed waarnemen. Den ganschen nacht door bleef de krater zwaar werken onder voortdurend gedonder en geraas, terwijl de krater- rand en de lucht boven den krater sterk verlicht waren. Den volgenden dag, 9 Augustus, werd tegen 12 uur weder eene lichte aardbeving gevoeld. Intusschen was de wind, die gedurende de laatste dagen steeds stevig door gewaaid had, 's morgens gaan liggen; de top van den berg werd nu vrij van wolken, zoodat de voortdurend uit den krater opstijgende rookkolom, die.nu eens zwaarder dan weder lichter was, duidelijk zichtbaar werd. Des namiddags om half vijf deed zich andermaal een hichte schok gevoelen: Om half acht en om half tien had- den twee ontploffingen plaats, vergezeld van een donderend geluid; een heldere vuurgloed om en boven den krater leverde te midden van de duisternis een allerprachtigst en indrukwekkend schouwspel op. Deze twee ontploffingen. werden kort na half acht en om tien uur gevolgd door een regen van asch, die zoo hard en fijn gekorreld was als gewoon crépé kruid. De nacht was rustig; slechts nu 460 en dan werden er ratelende geluiden gehoord; des morgens om zes uur stond nog eene hooge, rechtopgaande rookko- lom boven den krater. Den 10den Augustus bleven de geluiden, hoewel in zeer lichten graad, aanhouden, terwijl voortdurend rook uit- gestooten werd; omstreeks. den middag viel weder een weinig asch, doch nu fijn en blauwachtig grijs, als ge- wreven blauwsteen. De daarop volgende nacht was vrij kalm; slechts nu en dan zag men eenig vuur uit den krater stralen. Om zeven uur in den morgen van den t1den Augustus kwam er weder wat gedruisch en rook, hetgeen om half tien uur in heviger graad herhaald werd. De top van den berg was den geheelen dag zwaar bewolkt en werd eerst des namiddags zichtbaar. Om kwart over vijf uur in den namiddag werd wederom een schok gevoeld, in ho- rizontale richting. Volgens berichten van Galela ontvan- gen, werden te Kao de geluiden duidelijk gehoord en viel aldaar veel asch. Gedurenden den ganschen daarop vol- genden nacht bleef de berg zacht doorwerken. Den 12den Augustus des morgens om 10 uur viel er weder wat asch, van dezelfde kwaliteit als op den 10den. Deze dag was verder rustig, maar om 10 uur des avonds, kort na eene lichte uitbarsting, werden de gemoederen eensklaps verschrikt door een hevigen slag, die alles deed dreunen en daveren en die gevolgd werd door uitstooting van zware rookkolommen en van vuur. Gedurende den geheelen nacht bleef de krater sterk werken; herhaaldelijk werden rook, steenen en vuur uitgeworpen; de lucht bo- ven den krater was aanhoudend sterk verlicht. Toen het dag was geworden, werd opgemerkt, dat de vroeger uit de hoofdplaats even zichtbare tweede bergtop, achter wel- ken de krater ligt, aanmerkelijk hooger was geworden ten gevolge van de groote hoeveelheid aldaar gevallen steenen en asch. Den 15den Augustus bleef het gerommel in den berg 461 bijna zonder tusschenpoozen aanhouden; de rook werd minder en later vervangen door waterdamp. Dat aanhou- dende gebrul van den berg veroorzaakte zoo veel angst, dat voortdurend prauwen met vluchtelingen naar Tidore overstaken. De geheele chinesche kamp was als uitgestor- ven; daardoor stond de kleinhandel stil en was de passer nagenoeg ledig, zoodat de eerste levensbehoeften zeer in prijs stegen, of in het geheel niet meer te krijgen waren. Gedurende den avond en den volgenden nacht bleef de berg in zware wolken gehuld, doch hij scheen wat tot kalmte te zijn gekomen. Dit bleef zoo den volgenden dag, 14 Augustus, tot om kwart over vieren, toen onder hevig gerommel een zeer donkere en dikke rookkolom zich statig boven de wolken verhief ; dit herhaalde zich om zes uur, toen de lucht allengs ophelderde en de gansche berg zichtbaar werd. Om half acht en om half twaalf des nachts hadden er weder uitbarstingen plaats. Na: dien tijd werd het wat rustiger; de krater was echter steeds verlicht en de ge- luiden bleven aanhouden, hoewel zij zwakker waren. Den löden Augustus, om half één des middags, kwam er weder eene lichte uitbarsting, hetwelk zich even vóór vier uur herhaalde. Des avonds en den ganschen nacht bleef de kraterrand verlicht en ‘ontlastten zich gedurig rookwolken. _ In den morgen van den l6den Augustus, even vóór zes uur, werd een donderend schot uit den berg gelost; een „donkere rookkolom steeg prachtig en statig hemelwaarts; vuurstralen waren zichtbaar en groote steenen vielen langs den berg neder. De stralen der opkomende zon deden een heerlijk effect op de donkere rookwolken. Dezen dag bleef de krater zacht rookende, zonder eenige hevige werking. Om half elf uur in den avond werd een lichte verticale aardschok waargenomen, hetwelk zich om half twee en om drie uur in den nacht eenigzins sterker herhaalde. Ô Ô 462 Den 17den Augustus bleef de berg vrij rustig; slechts nu en den deden Hin lichte geluiden hooren en kwam een weinig rook uit den krater. Den 18den Augustus, des morgens om half zeven uur, had er weder eene ontploffing plaats en zag meu weder eene groote rookkolom uit den krater opstijgen. Eindelijk scheen de hevige werking in den berg geëin- digd te zijn. Nog slechts cenmaal had er eene uitbarsting plaats, namelijk den 24sten Augustus des morgens om half vijf; toen werd nog eenmaal eene groote hoeveelheid lava uitgestooten. Daarna bleef de berg nog wel steeds rooken, maar uitbarstingen hadden niet. meer plaats. De vluchteliugen keerden langzamerhand terug en in het begin van September was alles te Ternate weder in den gewonen toestand gekomen. Aan het verslag van den Heer van Gelder, eerstaanwe- zend officier van gezondheid te Ternate, is het volgende ontleend: Eene hevige uitbarsting van den vuurspuwenden berg, van Ternate heeft de bewoners van dit eiland van den 7den Augustus af tot in het laatst van de maand Augus- tus in angstige spanning gehouden. Na de groote diebheting: en de aardschuddingen in 1840 en de aardschokken van 1855 had men hier niets meer van den nabijzijnden vulkaan vernomen, en leefde men hier vrij rustig voort; alleen nam men enkele maken kleine schuddingen waar en zag men nu en dan wat waterdamp uit den krater stoomen; men was echter aan deze ver- schijnselen gewoon geraakt. Den 7den Augustus maakte eene hevige langdurige uit- barsting een einde aan deze rust. Des nachts om 2 uur en daarna om kwart voor vieren deden horizontale aard- schuddingen, komende uit het westen, iedereen uit den slaap ontwaken. De schuddingen herhaalden zich, echter in mindere mate, om half negen, waarna de grond bijna 465 onophoudelijk in beweging bleef. Omstreeks half 10 uur werden met een zwaar donderend geluid zwarte rookko- lommen uit den krater naar boven gestooten; dit hield onophoudelijk aan tot circa half elf uur; de rookkolom breidde zich langzaam boven de stad uit en hulde den geheelen omtrek in duisternis. Aan de noordwestzijde van den krater zag men, door dikke wolken en door dezen zwarten rook heen , onophoude- lijk vuurmassa’s als bliksemschichten zich bemesen en naar beneden stroomen. Om half 11 uur kwam er eene kleine rust van nagenoeg een kwartier uur, waarna het romme- lend, donderend geluid zich weder deed hooren en nu in heviger mate, terwijl onophoudelijk dikke massa's rook _ naar boven werden uitgestooten. Om 2 uur was het ge- luid zelfs zoo sterk, gepaard met eene vrij sterke horizon- tale aardbeving, dat de geheele stad dreunde en iedereen met schrik en ontzag naar den vuurberg bleef zien en afwachten, wat er komen zou. Chinezen en angstige Eu- ropeanen zag men nu reeds hun geld en kostbaarheden naar het strand brengen, vrouwen en kinderen in booten ber- gen, om naar den overwal, naar het eiland Tidore en naar Halmaheira te vluchten, De voorbij trekkende wolken beletten steeds het gezicht op den krater, zoodat men alleen de rookmassa's hoog boven de wolken kon waarnemen, terwijl boven en in den omtrek van den krater een roode gloed en bliksemschich- ten gezien werden. Een sterke zuidwestewind, welke ge- lakkig woei en bleef doorstaan, dreef de rookmassa’s naar het noordoosten, zoodat op de hoofdplaats dien dag geen asch. viel, maar alles waar zee en naar het eiland Halma- heira gedreven werd. Onophoudelijk was de grond in trilling; het rommelend geluid en het uitwerpen van zwarte rookmassa's bleven den geheelen avond en den volgenden nacht aanhouden; de aardbevingen deden de planken huizen ’s avonds, voor- al om half 10 uur, kraken en de deuren en vensters dreun- 464 den door de hevige explosies van den berg. Op ruim 2 paal afstand naar het noordwesten viele kleine stukken klei en meer naar het noorden moeten groote steenen ge- vallen zijn. Den volgenden dag bleef de krater bij tusschenpoozen massa's rook uitstooten en het rommelen ging steeds door. Des avonds omstreeks half zeven had weder eene hevige uitbarsting plaats; groote gloeijende steenen werden naar boven geslingerd en gloeijende lava stroomde uit den kra- ter; het riet en het geboomte aan de noordwestzijde van den berg werden daardoor in brand gestoken, hetgeen een prachtig en indrukwekkend gezicht opleverde. De top was toen niet bewolkt, zoodat het vuur en de vlammen uit den krater opstijgende, goed zichtbaar waren; daarbij deed zich een aanhoudend sterk gedonder hooren, hetwelk volgens getuigenis van de oudste ingezetenen sterker was dan bij de uitbarsting van 1840; onophoudelijk wer- den groote massa’s uitgeworpen. Dit alles deed de menschen beangst worden en hon- derden verlieten nu het eiland. De volgende dagen hield het uitwerpen van rookmassa's gedurig aan, meestal van rommelende geluiden en soms van hevige schokken vergezeld; gedurende een paar dagen viel er een weinig asch. Den 2ásten Augustus om half vijf had de laatste be- langrijke uitwerping van gloeijende massa's plaats; de top stond weder in vlam en de geheele stad was verlicht. Na dien tijd werden de uitbarstingen zwakker en zwak- ker; het gerommel hield op en de rook werd al lichter en lichter; des nachts was nog een heldere gloed boven den krater zichtbaar. In het laatst van Augustus was alles weder tot rust gekomen en keerde de bevolking langza- merhand terug. 8. Na ongeveer eene maand rust, gedurende welke de berg van Ternate wel aanhoudend rookte, maar geene uit- 465 barstingen plaats grepen, kondigde den 2östen September, des morgens kwart over negen uur, een knallend geluid en twee kort op elkander volgende schokken eene nieuwe uitbarsting aan. Eene zware donkere rookkolom werd met kracht uit den berg uitgestooten. De rook bleef aanvan- kelijk boven de hoofdplaats hangen, maar werd kort daar- na door een zachten noordenwind zuidwaarts gedreven. De krater bleef des avonds meer dan gewoonlijk rooken, maar andere uitbarstingen werden niet waargenomen. VERKLARING DER PLAAT BEHOORENDE BIJ HET BERICHT AANGAANDE DE WAARNEMINGEN VAN DE TOTALE ZONSVERDUISTERING VAN 12 DECEMBER 1871, DOOR Dr. J. A. C. OUDEMANS. NB. Al de figuren zijn georiënteerd zoo als zij zich in eenen omkeerenden kijker vertoonden. No. | _ Plaats. Waarnemer. Verklaring. l | Biland La- | Oudemans Plaats van eenige heldere li- woengan neaire stralen kort na het begin der totaliteit. 2 n " Donkere vakken in de licht- kroon, kort voor het einde der totaliteit. 3 " " Plaats der protuberances om- trent het midden der totaliteit. 4 ak Soeters Protuberances en lichtkroon. Lancetvormige stralenbundel. 5 ” Hardeman Protuberances. 6 m Gratama Teekening der protuberances eu van den omtrek der licht- kroon, voor zoover zij in het brandpunt van het door den heer - Janssen gezonden objectief van 8,075 meters brandpuntsafstand zichtbaar waren. Het aldus ver- kregene spiegelbeeld omgekeerd. d " Rosenwald Stralenbundelsindelichtkroon, No. ma Plaats. \ Waarnemer. 8 | Eiland La- BE woengan 9 " Frankamp 10 " ’ Fl " 7 12 | Buitenzorg | Bergsma 18 " Scheffer | 14 9 Woldringh | 15 | Tjilentap Metzger 16 | Ar djasari Kerkhoven 17 f ’ 18 Batavi la Bruijn 19 | Tjilentap Metzger kroon. ELLEELLE Verklaring. Donkere stralen (dark rifts) in de lichtkroon. Protuberances bij het begin des totaliteit. Lichtkroon omtrent het mid- den der totaliteit. Links om- gebogen stralenbundel. Protuberances tegen het einde der totaliteit. Protuberances en lancetvor- mige stralenbundel. A en A’ heldere, B en B/ donkere gedeelten in de licht- Dezelfde lancetvormige stralenbundel als van fig. 12. Protuberances tegen het einde der totaliteit. Protuberances omtrent het mid- den der totaliteit. , f Protuberances kort na het be- ein der totaliteit. Protuberances tegen het einde der totaliteit. Radiale stralen tijdens de groot- ste verduistering. Tangentiale stralen kort voor de totaliteit. B fi 5 ', el h ret CL MA f 4 he. Pk l ú ‚n Ns ee Ki $ * Lj d ” N El « » ten Pd ie ak 4 y k Md Î ie ] ie + 7 eN H, À hb, A Pen . EL TN d / 8 Au EE 4 * en En Eek { ij 5 EN IE. td « ko tin Ws k 5 ze vit 4 Ga hi Ne Lak E ' b % % Rt, HE rd d be « Ns Î e), 7 wed hs 3 k DP an ï 4 Lek dn e wide meten pl JN ple 4 m3 Biel KE kb \ ERD 1 ad 3 kinhe Pe je , > ee E © ) 5 (B 7 ei p vl Pis ie £ 4 Ne et 5 le Le Bn id k " A Ì i vl he Mete « 2e À n ka 5 k nd 2 E oi AT Nb pe SI Ë ì : kt N BEES \ : 05: ol p B Re Br momns ri Ns ige hi Ëe oi shorts Gn eden eeh he Jie sed brortsto- dioden: Eis en jd Rn ts gesehen! ne Bd MRG AK lit edn omoaitsrot oh vab | oe HE | en dafiagdastena’ no SEEDEN chair _abnfe Ml úaust kk Poi Ee OE Re Jk | Hoitiador oek An ovdaaast no 2sangvdn larf 8 nraegslt broot - ERE me | sHebarsdarb beste onglarr AIEE Beren}? oe d diek “ VEE nn dk „asbl Aatto. A ek Toll nl vedo ofer “netlash Modnoh, meth ! Bene NR sl geer slut baberndialsde WAE BERG 5 bert 5 de dai meo}. koord sotd derbi Khen Ni Ee Eej he Aetietitstor geh nis } Rn bi dod Hagia esonptod uto seh, Ô getrotid A Botia eb Rob | kno BMG ved es pr daabran Wok sonarodindord. Ì foróditerd hars giadeinden rib erin ! el. er A ahum Son Wed esnimeditdi Tt. ie de RA deshilndor vals | : te S toes ab eat dsfiride stata 1 © “Rim sivetolke | oahitader: gier ole ark f. hei ay mud statente. afntnowgnle nee: oef fn | n dent 8 f E ASH fiEfot f SJ à 6 ' Sn sd nb Je \ - ARA Ent ' 5 d ’ PN AERTS 4 N een ne : ' Ered bk - Ô . h Î 4 . ee p hd y End 4 1 Ies Ï xd “ ; s el f In Ë IN e } ‚ Se j EN 5 ste hor 4 HEN eht: va : 7e Ì { jl rn N= î \ le Sen Be urn …d BERICHT aangaande de waarnemingen, gedaan bij gelegenheid der totale zonsverduistering van 12 December 1871, opgemaakt door den hoofd-ingenieur der geographische dienst, ingevolge optracht van den Kommandant der Zeemacht van 16 Fe- bruari. 1872, no. 1588, Bij Regeringsbesluit van 29 November IS71, no. 23, werd de Kormumandant der Zeemacht en Chef van het Departement der Marine in Nederlandsch- Indië gemachtigd: a. den Hoofd-ingenieur voor de geographische dienst op te dragen de toiale zoneklips van 12 December a. s. waar te nemen in de Nemangka- of in de Peperbaai; b. den Ingenieur bij de geographische dienst, belast met het doen van magnetische en meteorologische waarnemingen, op te dragen zich naar Buitenzorg te begeven, ten einde de magnetische ver- schijnselen waar te nemen, die bij gelegenheid der op handen zijnde zoneklips de aandacht waardig zijn; hem te machugen zich van twee inlandsche assistenten van het onder zijne directie staande observatorium te doen vergezellen, en hem voor de sterrekundige waarnemingen toe te voegen den assistent bij de geographische dienst C. Woldringh ; c. een stoomschip beschikbaar te stellen voor de bij $ a hiervoren bedoelde reis naar de Peperbaai, of zoo de omstandigheden het wenschelijk doen oordeelen, naar de Semanghabaai. Bij de voldoening aan dit besluit werd de keuze der plaats van waarneming bepaald op de Peperbaai, en wegens de late aankomst der Swmatra ter reede van Batavia, als stoomschip bestemd om mij derwaarts te vervoeren, aangewezen het gouvernements schroefstoom- schip Java, gezaghebber J. H. Meijer, en de dag van vertrek bepaald op 9 December. Tevens werd den ingenieur Soeters, die zich tijdelijk te Samarang bevond, opgedragen zich naar bataria te begeven, ten einde zich bij mij te voegen en werd de ingenieur Metzger, die zich waarschijnlijk in of dicht bij de schaduwbaan moest bevinden, gemachugd zijne terreinwaarnemingen voor eenige dagen te staken, ten einde de eklips waar te nemen op het punt, dat hem daar.oe het meest gelegen zou voorkomen, overeenkomstig de daartoe door mij te gevene aanwij- zingen. Weinige dagen vóór de eklips gaven de eerste leeraar in de wis- en natuurkunde aan het Gymnasium Willem III, H.J. Hardeman en 2 de officier van gezondheid van het Nederlandsche leger, thans met verlof in Indie aanwezig, dr. K. W. Gratama, beide hunnen wensch te kennen, de reis naar de Peperbaai voor de waarneming der zon- eklips mede te maken, en daar ook de president van het Collegie van Curatoren van het Gymnasium Willem III er geen bezwaar in zag, eerstgenoemden daartoe een verlof toe te staan, zoo werd hun onder nadere goedkeuring der Regering daartoe de gelegenheid ge- geven. Daar Zr. Ms. stoomschip Sumatra nog tijdig genoeg van Riouw op de reede van Batavia aankwam, werd ook dit schip bestemming naar de Peperbaai gegeven. en de kommanderende officier uitgenoodigd, om, »voor zoover het volledig bereiken van het voorgestelde doel be- vorderd kon worden, in overleg te treden met den hoofd-ingenieur der geographische dienst, en de noodige assistentie te verleenen”. De Sumatra kwam inden vroegen morgen van den 1Oden December in de Peperbaai aan, en de Java eenige uren later. Beide schepen lagen ten anker in de nabijheid van de zuidpunt van het eiland Lawoengan, waar zich een zandstrand en dus geschikte gelegenheid tot debarkeren bevindt. Den Iden hadden de luitenant-ter-zee Iste klasse Rosenwald, de luitenants-ter-zee 2de klasse Blaauw en Frankamp en de ofhcier van gezondheid Pieters, alsmede de gezaghebber der Java, Meijer, met mij eene zamenkomst aan boord der Java, waarin ik, met hulp van daartoe medegenomen boeken, platen en instrumenten, genoemden heeren de noodige inlichtingen gaf omtrent datgene, waarop bij de waarneming der eklips, door waarnemers, die alleen van een’ kijker voorzien waren, diende gelet te worden. De heeren Noefers, Hardeman en Gratama waren reeds vóór dien tijd door veelvuldige gesprekken en mededeelingen op de hoogte der zaak gebracht. De verdeeling der te doene waarnemingen geschiedde nu als volgt: ik had reeds te Ka/tavia eene v aanwijzing” opgesteld » van het merk- waardigste, te noteren bij de totale zoneklips van 12 December” daarbij gedeeltelijk Norman Lockyer volgende. Deze aanwijzing luidde aldus: Het belangrijkste wat tijdens de totaliteit genoteerd kan worden. voor hen die met het bloote oog of een’ tooneelkijker waarnemen, betreft voornamelijk de lichtkroon (corona) en bestaat in het volgende : Tot op welken afstand van den zonnerand schijnt een bepaalde zonnedampkring aanwezig te zijn? 2o, Lengte, richting en kleur der stralen, vóór, gedurende en na de totaliteit. 3o,. Kleur vande verschillende lagen der chromospheer, (het binnenste deel der corona), alsmede van de aardsche wolken en het land- schap. Zoo die kleuren veranderen, dan de orde van opvolging van die kleuren. de, Zoo er tusschen twee stralen donkere ruimten zijn, of deze ver- veranderen en of zij tot aan de donkere maan reiken dan wel boven de onderste lagen van den dampkring uitscheiden. jo 8 5e. De kleuren der corona tusschen heldere en donkere stralen. Go. Alle veranderingen in de corona, of er draaiing of verplaatsing in de stralen is, zooals somtijds vermeld is. (Er zijn waarnemers die hebben gesproken van ronddraaien als een vuurwerk). 7o, De kleuren in de stralen, bepaaldelijk om te zien of er eene overeenkomst bestaat tusschen de protuberances en de stralen, nl. of tegenover eene groote protuberance ook gewoonlijk een straal te zien is. Dit is dan eens bevestigd, dan eens weêrsproken. No, Kene teekening van de zichtbare protuberances, bij het begin en het einde der eklips, (het hoogste punt goed aan te geven). Yo, Of er over een vel wit papier, dat op den grond ligt, ook lichte en donkere strepen schijnen te passeren, zooals sommigen beweren gezien te hebben. 1Oo, Aanteekenen of de donkere maan donkerder is dan de hemel op zekeren afstand. Io, Het begin en einde der totale eklips en het einde der gedeeltelijke in middelbaren tijd, met opgave van de lengte en breedte der waarnemingsplaa’s. leder der aanwezige heeren nam nu op zich, zich speciaal aande be- antwoording van slechts een paar dezer punten te wijden, en wel: de heer Rosenwald, die van het le en 2e, DS 9 Blaauw, » » Je » 4e, 5 » Pieters, » » sve el pr a0e, hd s Ca” Krankamp, spp 7e 47 Be, senen IMOMer, » > _» Je » 10e punt. Hoe weinig de medegenomene groote kijker, wegens gebrek aan een’ parallatischen voet met uurwerk, voor het gebruik van een uit Europa ontvangenen spektroskoop geschikt was, en hoewel de verschil- lende proeven, daarmede te Batavia genomen, slechts tot teleurstellingen hadden aanleiding gegeven, wilde ik nog eene poging doen, om zelf met den spektroskoop de lichtkroon waar te nemen. De ingenieur Soeters zou mij dan assisteren door met behulp van den zoeker den kijker op de door mij aan te wijzen punten te richten. Weinige dagen vóor het vertrek uit Batavia had ik door tusschen- komst van den van verlof uit Europa terugkeerenden voormaligen al- gemeenen sekretaris, den heer WWatteudorff, van den Franschen sterre- kundige Janssen een objektief ontvangen met eenen brand puntsafstand van iets meer dan drie meters, vergezeld van eenen uit Point de Galle gedateerden brief, waarin hij verzocht eene inrichting te laten zamenstellen, waardoor het beeld van een hemelligchaam, dat door de lens gevormd werd, op een vel papier kon opgevangen worden, en voorts, gedurende de totaliteit, eene teekening van het beeld te laten maken, dat de protuberances en de lichtkroon op het papier zouden geven. Die toestel was te Bufaria vervaardigd, en dr. Gra- Lama nam op zich, aan het verzoek van den heer Janssen te voldoen. d. De heer Hardeman zou speciaal de vormen der protuberances, die zichtbaar zouden worden, vergelijken met de verschillende vormen, waarin Secchi ze heeft verdeeld, in eene verhandeling in de Coniptes Rendus de VAcademie des Neiences te Parijs van 2 October 1871, en tevens meteen’ patentcirkel van Pisfor en „Martius de geheele mid- dellijn der lichtkroon meten. iet weder hiet zich in de Peperbaai zeer slecht aanzien. Den Oden en Iden December bleef de lucht geheel betrokken, zoodat evenmin als in de laatste dagen te Ba/avia eenige voorloopige oefening met eenig instrument mogelijk was: ook viel in die dagen veel regen. Des morgens van den I2den was het weder even ongunstig als de heide vorige dagen. Vóór 10 uur des morgens, waren er reeds drie regenbuien geweest. Desniettemin debarkeerden de waarnemers toch reeds des morgens vroeg en werden de kijkers op het eiland onder eene tent opgesteld. Na het begin der gedeeltelijke eklips werd de zon even, hoewel door wolken zichtbaar, en nam ik in aller ijl eene ijdsbepaling, die weder door regen afgebroken werd. Kort voor de totaliteit, omstreeks te 10 uur, helderde het weder eenigzins op, hoewel de hemel toch voor een groot gedeelte door drijfwolken bedekt was: de kijker. voorzien van den ‘spektroskoop. werd nu op de expresselijk voor deze waarneming vervaardigde stellage geplaatst en op de zon gericht. doch door de moeielijke behandeling van het niet voor deze waarne- mingen ingerichte instrument daurde het geruimen tijd, alvorens het beeld der nog overgeblevene zonnesikkel juist op de spleet van den spektroskoop viel en deze loodrecht op den rand gericht was. Hoewel de spleet zoo nauw mogelijk gemaakt werd, vertoonde zich tot mijne teleurstelling geen spoor van Fraunhofersche strepen, die anders met hetzelfde instrument zeer schoon zichtbaar waren, en dit deed mij besluiten, dat de glazen van den spektroskoop, die ik den vorigen dag zorgvuldig gereinigd had, nu door de vocht der lucht beslagen waren: het uit elkander nemen, reinigen en in elkander zetten van den spektro- skoop zou te veel tijd g gekost hebben cm daaraan te denken, en ik zag mij dus genoodzaakt een spoedig besluit te nemen, den spektroskoop af-, en een gewoon okulair voor den kijker aan te schroeven en mij aan die waarnemingen te wijden, welke op onderwerpen betrekking had- den, die in den tegenwoordigen stand van de kennis der lichikroon nog kwestieus zijn, terwijl ik den heer Soeters verzocht. mocht de zon, die weder door eene groote wolk bedekt was, gedurende de totaliteit nog te voorschijn komen, zijne aandacht speciaal te wijden aan de stralen, in het bijzonder of zij draaiden of bewegelijk waren. (zie punt 6 in de boven medegedeelde aanwijzing): alsmede met de danteekening op den tijdmeter van de oogenblikken van begin en einde. Wat: de onderwerpen aangaat, die ik mij voor zelf ter beschou- wing uitkoos, deze waren voornamelijk die, welke iets konden afdoen op de beslissing of de bij eene vorige gelegenheid door mij geopper- de hypothese omtrent den oorsprong der s/ra/en eenigen grond van waarschijnlijkheid heeft. Terwijl namelijk vroeger door velen de stralen in de lichtkroon bad ) aan het strijken van het zonlicht langs den maansrand in de atmos- pheer der aarde werd toegeschreven. en dooranderen op de gronden die hieriegen wegens de middellijn van den schaduwkegel bij de intrede in den dampkring kunnen aangevoerd worden, deze hypothese in zoover gewijzigd wordt, dat er alleen van het licht der chromospheer sprake is, heb ik gemeend dat eene verklaring der stralen ook te vinden was in het bestaan van licht terugkaatsende stofdeelges in het wereldruim tusschen de maan eu de aarde, dezelfde stofdeeltjes, die het zodiakaallicht veroorzaken. Ik neem de vrijheid hieromtrent te verwijzen naar het kleine op- stel, dat ik daarover voor twee jaren aan de Koninklijke Akademie van Wetenschappen te „Amsterdam heb aangeboden. Hoewel de geheele hemel steeds met zware wolken vervuld was, hadden wij het geluk juist gedurende de geheele totaliteit de plek. waar de zon stond, vrij te hebben. Zoodra de totaliteit daar was, lette ik, zoowel door den kijker als met het bloote oog. op de stralen. De lichtkroon was in het begin zeer spoedig vrij gelijkelijk ver- licht, het was nagenoeg niet te bemerken aan welken kant het laatste zonlicht verdwenen was. Wanneer er eene eigenlijke chromospheer was, dan moet deze zeer gering geweest zijn: het geheel deed zich meer als eén stralenkrans voor, waaruit zich enkelà uitstekende stralen vertoonden: in den zoeker ziende zag ik er eén recht naar boven. ééne 50e links, en drie andere op 960, 120 en 1700 rechts van het bovenste punt: deze aanwijzingen zijn aan de oorspronkelijke teekening ontleend: deze stralen waren de eenige die te zien waren: ik schatte dat zij niet meer dan tien minuten hoogstens lang waren, en om zoo te spreken geene breedte hadden. Later kwam er duidelijk meer scheiding, en waren eenige donkere stralen. die duidelijk #0f aan de maan reikten: dit laatste steunt mijne onderstelling. Zij bevonden zich (altijd in een omkeerenden kijker ziende). de eene van I4 tot 24e rechts en de andere van 99 tot 105e rechts van het hoogste punt: de laatste liep meer waaiervormig uit dan de eerste. Tusschen het maken dezer beide afbeeldingen i in. teekende ik ook de protuberances af, zoo als zij zich in den kijker zelven vertoonden: de eerste, «, zag ik juist op het bovenste punt (in een’ omkeerenden kijker). zij was van boven breed uitgebreid even als een boom: de tweede, 5, was haakvormig, blijkbaar een sjef” (Necchi) door een hevigen luchtstroom naar de zijde van a heen la en: de derde, c‚ op 1039 rechts van het hoogste punt, was een cumulus ; de vierde en vijfde, d, op 225e rechts van het hoogste punt; en e‚ op 320e rechts van Het hoogste punt, waren nagenoeg los van en omtrek, men zou ze met Secchi dus „uages kunnen noemen: {had volkomen het uiterlijk van eene aardsche wolk, door de avondzon beschenen, met al de nuances van rozenkleur er in, De kleur der geheele stralenkrans was zuiver wit: ware zij het uitwerksel van het licht der protuberances langs den maansvand in onze atmospheer, dan zoude er een violette gloed in moeten zijn. 6 Nog heb ik gedurende den weinigen tijd dien het verschijnsel duurde, speciaal gelet op den kleur der donkere maan. Deze was dezelfde als van den hemel, namelijk blauw, maar intensiever, zeer donker blauw, blijkbaar geheel of voornamelijk ten gevolge van het kontrast met de omringende stralenkroon. In den kijker daarentegen, was die kleur, zoo als ook licht te begrijpen is, bijna gitzwart. In het verslag van de eklips van 18 Augustus 1868, heb ik gesproken van eene donkere bronskleur, maar ik herinner mij wel, toen niet zoo bepaaldelijk op dit punt gelet te hebben als deze keer. Hierop lettende zag men een der treffendste verschijnselen, die de eklips opleverde. Ik had den ganschen morgen zware hoofdpijn; wanneer men daarbij voegt de ongunstige omstandigheid, dat wij onder de toebereidselen telkens doer regenbuien gestoord werden. dat ik bovendien altijd eenigzins afge- leid werd door de omgeving van een aantal personen, en de boven uitge- legde noodzakelijkheid om in het laatste oogenblik nog van observatie- plan te veranderen, dan zal het begrijpelijk zijn, dat ik niet de gewenschte kalmte bij de observatie had, en dat ik hoewel eenen polariskoop gereed gezet hebbenden, geschikt om met het bloote oog de polarisatie der lichtkroon te onderzoeken, (voor de eklips toonde de bewolkte hemel zooals gewoonlijk geen spoor van polarisatie), door het einde der totaliteit verrast werd, zonder van dat werktuig gebruik gemaakt te hebben. De heer Soeters maakte ook van de protuberances eene teekening, die, in aanmerking nemende, dat hij een rechtzienden kijker gebruikte, de volgende verschillen toonde met mijne teekening. De protuberance e schijnt hij niet opgemerkt te ‘hebben, doch aan het punt, waar het eerste zonlicht te voorschijn kwam, dus in zijn’ kijker het bovenste, zag hij kort voor het einde der totaliteit eene geheele sierra te voorschijn komen, die ongeveer eene breedte van vijftig graden aan den omtrek besloeg. „De kleur van deze sierra van protubances,” dus vervolgt de heer Soeters zijn bericht, » was iefs lichter (meer doorschijnend) dan die van » de bovengenoemde, ook waren de toppen doorschijnender dan de voet. » Direkt na het begin der totaliteit werden geene stralen door mij »gezien. Npoedig evenwel deed zich een stralenbundel bij de protu- » herance d (nagenoeg juist aan het laagste punt), aan mijn oog voor. » Van deze stralenbundel waren de grenzen naar binnen omgebogen: »die grenzen kwamen zamen in een punt, dat een weinig naar rechts sgebogen was. De protuberance d lag ongeveer midden in dezen » stralenbundel. » Bijna onmiddellijk hierop, bespeurde ik eene groote waaiersgewijze »naar buiten uitgebreide stralenbundel aan de rechterzijde van de „donkere schijf, benevens twee kleine aan de linkerzijde, waarvan “de bovenste met zijne bovenste grens ongeveer in contact was met de “protuberance a, links van boven. Tusschen deze stralenbundels » waren kleinere zichtbaar, zoodat de donkere schijf geheel omgeven » was met een flaauwen lichtkrans, »De stralenbundels waren wit van kleur: die bij de protuberance »d was het helderst, daarna volgden de 3 andere, terwijl de daar- vtusschen gelegene kleinere het flaauwst waren. Zij reikten allen stot aan de donkere schijf en bleven stationnair. Zij namen af in s helderheid, naar evenredigheid van den afstand der maan, tot zij lang- zaam wegsmolten in het luchtruim: alleen die bij de protuberance d sbleef tot in zijn top duidelijk zichtbaar, hoewel ook deze afnam in s helderheid. » Draaiing of verplaatsing dezer stralen had niet plaats. »Even voor het begin en even na het einde der totaliteit, werden »de wolken van onzen dampkring gekleurd. even als bij eene opko- s»mende en ondergaande zon, deze kleuring had echter over eene »kleinere uitgestrektheid plaats, dan bij op- of ondergaande zon » meestal het geval is. » Van eene chromospheer werd niets door mij bespeurd. sHet begin der totaliteit had plaats te 22v 21m 7s, 06 M. T. en »het einde te 22e 24e 575,06 M. T. De heer Hardeman zegt in zijn bericht het volgende: v»Na bij schatting bepaald te hebben, dat de chromospheer voor vongeveer } van hare breedte sterk lichtend is, met geringe afname vin intensiteit naar buiten toe, terwijl hetlicht van het overige vierde vdeel wegvloeit in de grijze grondtint van de corona, bragt ik de sbeide beelden met ongeveer de helft van den buitenrand over elkan- der. De op die wijze bepaalde middellijn bleek te bedragen 41 sminuten 50 secouden. De potu'erances zijn door mij waargenomen „door middel van een astronomischen kijker van ongeveer 35 vou- „dige vergrooting. sIn het geheel heb ik zes protubecrances opgemerkt, aangewezen sin eene bijgevoegde figuur, waarin plaats, hoogte en uitwendige » gedaante zoo nauwkeurig mogelijk zijn aangegeven. ‚De indruk, dien de kleur op mij maakte, was die van een zacht , ‘liefetijk roozerood, eenigzins zwemende naar het steenrood met seen grooten rijkdom aan fijne schakeringen, de heldere zilverach- “tige tint van de chromospheer vormde den achtergrond; bij e. de “ protuberance links van onderen (in een omkeerenden kijker) had de sachtergrond tusschen de openingen van de protuberance heen een „licht blaauwachtig grijs aanzien. » Drie à vier seconden voor het einde der totaliteit had de rand sder maan, ter plaatse waar de zon weder te voorschijn zou komen, „een onregelmatig gekarteld aanzien in een zeer smallen zoom, af- s wisselend gekleurd met rood en wit. De eerste kleur werd spoedig »overheerscht door de toenemende schittering van het wit, en ver- »dween geheel bij het einde der totaliteit.” De teekening van de protuberances, door den heer Hardeman ver- vaardigd, komt met de mijne zeer goed overeen, alleen heeft hij de bovenste protuberance, die ik bij een’ boom met breeden bladerkroon vergeleek, gezien, als hebbende twee stammen naast elkander, en een wolkje er boven, overeenkomende met no. 14 van de teekeningen van Secchi in bovengenoemd nummer den Comptes Rendus; terwijl hij 8 aan het laagste punt eene kleine protuberance geteekend heeft. Der- gelijke verschillen tusschen twee teekeningen kunnen daaraan toe te schrijven zijn dat zij niet op heuzeltde tijdpunt vervaardigd zijn. De haakvormige prowberance vergeleek hij ook bij de je/s van Secchi, eene andere rech.s van onderen met de amas van denzelfden schrijver, terwijl de wolken-vormige links van onderen vergeleken werd bij fig. 17 van diens verhandeling. De heer ‘rrafama, zou, zoo als gezegd is, het beeld teekener, dat eene lens van 3,0/5 Ned. el brandpuntsafstand, voor da: doel van den heer Janussen onvangen, van de lich.kroon en de protuberances zou vormen. _ Voor dic doel had ik die lens aan het eene en een plank e waarop een papier gelegd moest worde, aan het andere uiteinde van eene lat geschroefd, die in het midden aan eene inrich.ing verbonden was, waardoor zij, zoowel in eenen horizon.alen als ver- tikalen zin kon draien. De geheele toessel stond cp eenen drievoet op den grond. Er waren velletjes papier in voorraad, die het plankje juist bedekten, en op elk van welke een cirkel van 20 millimeters middellijn ge.rokken was, overeenkomende met de middell.jn van het maanbeeld. Van de Hichikroon was slechss een flauw beeld ie zien, de grens werd met podoodsippen aangegeven, en gaf eene middellijn van 34 millimeers, overeensvenmmende mei eene middellijn van 38 minuten. bic vergelijkende met de uickomsi der meng van den heer Hardeman (AN 507) en mee de middellijn der verduiserde maan 34’, dan blijke, dat slechis het benedensie derde deel der lich.kroon eenen licht- schijn gat, helder genoeg om cp het papier gezien te worden. Hierbij moet echier in het oog gehouden worden, da: er geene inriching gemaakt was kunnen worden, om het licht van den hemel van het papier af te wenden. Slechis drie van de vijf protuberances hebben een beeld gegeven duidelijk genoeg om hare plaais en gedaante met een fijn polood te kunnen teekenen; om die teekening met de arderen te vergelijken moet in acht genomen worden dat zij een spiegelbeeld voorstelt. Hiercp leitende bleek. dat de drie door den heer Gratama geziene protuberances, eene posisie hadden, van het hoogste punt rechisom tellende, van 14° 176® en 000; de bij mijn verslag gegevene geial- len, daar ik in een’ omkeerenden kijker observeerde, ISO° verande- rende, verkrijgt men de geiallen: 45, 140, 180, 245 en 280. De eerste en derde van deze komen nagenoeg juis: overeen met de van het papier afgelezene hoeken, de vierde, de plaats der haakvormige _moet wel me: de derde van den heer Gratama overeenstemmen, en geeft dus een verschil van 45 graden, hetgeen aan het haastige atteekenen moet toegeschreven worden. De heeren Rosenwuld, Blaauw, Pieters en HFrankamp, zonden eenige dagen na de eklips de volgende beantwoordingen van de door ieder gekozene vragen in: De heer Rosenwald (le en 2e vraag). » Mijne bevinding van de eerste was, dat ik geen digten wijten » ring om de maan heb kunnen onderscheiden, en niets dan stralen “gezien heb, 9 »De tweede vraag moet ik aldus beantwoorden : »dat ik voor en na de totaliteit geene stralen gezien heb, en ge- »durende de geheele verduistering de krans om de maan zich voor- »gedaan heeft, zooals het figuur hierbij aangeeft. (1) »Ik heb geene andere kleuren dan duidelijk de witte gezien.” De heer Blaauw (3° en 4e vraag). » De chromospheer was wit, uitloopende in stralen van ongelijke lengte. »Aardsche wolken bij het begin der totale verduistering rood (rose) » geelachtig en groen. » Geene opvolging of verandering in kleuren waargenomen. » Het landschap geen bijzondere kleur. »De donkere ruimten tusschen twee stralen veranderden niet en „reikten tot aan de donkere maan.” (2) De heer Pieters (5de en 6de vraag). » De corona was van het begin tot het einde der eklips totaal kleurloos. »Onder de stralen merkte ik hoofdzakelijk vier bundels op en wel: »a. een bundel ter regter zijde der eklips bovenaan: »b. een bundel ter regter zijde der eklips onderaan: »c. een bundel ter linker zijde der eklips onderaan; »d. de grootste bundel lings en zijdelings. » Deze laatste splitste zich bij het einde der eklips in twee bundels, sterwijl de uiteinden der stralen van den hierdoor ontstaan zijnden » bovensten bundel zich gedeeltelijk door die van den onderste heen- » bogen. » Terwijl dit plaats had namen de stralen in lichtsterkte af.” De heer Frankamp (Te en Se vraag). » Overeenkomst tusschen protuberances en stralen is niet zoo zeer »opgemerkt kunnen worden, alleen kwam er juist met de onderste » protuberance een heldere straal overeen, die evenwel niet helderder (1) De figuur vertoont eenen gelijkvormigen stralenkrans, doch met twee breede lancetvormige en twee smalle recht uitloopende stralenbundels; van het hoogste punt van den rand rechts omgaande vindt men er: le. eene rechtuitloopende van 1259 — 1300; 2e. eene lancetvormige van 154° — 1800; de. eene rechtuitloopende van 232° — 2400; 4e. eene lancetvormige van 324° — 3479; de beide lancetvormige hebben gehogene randen, die in een punt zamenkomen op ongeveer eenen maanstraal afstand van den rand; hunne breedte aan den rand der maan is gemiddeld 25°, terwijl de beide rechtuitloopende slechts 5 en 8 graden breed geteekend zijn. Ook deze zijn tot ongeveer denzelfden afstand van den maansrand doorgeteekend. (O.) (2) Ook hierbij was eene figuur gevoegd, waarin voornamelijk de donkere stra- len van beteekenis zijn. De op de figuur voorkomende loopen alle volkomen radi- aal tot iets meer dan den halven maanstraal uit, op de volgende punten, als voren geteld: Bis, 92e, 1540, 1560, 2270, 2310, 297°, 3300 en 3320. Of op deze punten zoo naauwkeurig gelet is dat zij als goed geobserveerd kunnen beschouwd worden, is onzeker. (0.) 10 swas dan de geheele corona. De corona deed zich met uitzon- »dering van het onderste gedeelte, gelijkelijk voor, het was een »gewone stralenkrans, zigtbaar tot op eene maans middellijn van de » donkere maan. _ „De teekening zal dit genoegzaam aangeven. (1) »De beide voorstellingen van het begin en het einde der eklips »hebben alleen betrekking op de protuberances, welke wat vorm en » plaats betreft, zoo juist mogelijk zijn weêrgegeven. » Verder kan ik opmerken: »dat de donkere maan donkerder was dan de hemel daar buiten; »dat hoewel de straal tegenover de onderste protuberances eenig- »zins links omgebogen was, er toch geene beweging of draaijing was »waar te nemen; »dat de kleur der corona niet veranderde, maar steeds wit bleef ; dat de donkere ruimte aan weêrskanten van de onderste straal, »reikte tot aan de donkere maan en er geene verandering in vorm of »rigting is geweest. Die donkere ruimte was even als de hemel rond sde corona.” De heer Meger eindelijk deelde mondeling mede dat hij de kleur der maan gedurende de totale eklips gelijk had geschat aan die van den hemel, maar donkerder, alsmede dat op een, op den grond gelegd papier, zich geene voorbijgaande schaduwlijnen vertoond hadden. Onder de waarnemingen, op Java zelf gedaan, verdienen in de eerste plaats vermelding die van den ingenieur bij de geographische dienst, belast met de magnetische en meteorologische waarnemingen, de Dad Bergsma. Deze onderzocht, of zoowel te Buitenzorg als te Batavia, eenig spoor merkbaar was van de storingen in de dagelijksche beweging der magneetnaald, hoedanige bij gelegenheid der vorige totale zoneklips, op 22 December 1870, in Sicilië en Mtalië, gelijktijdig met dit hemel- valens waren opgemerkt. (1) Bij het verslag van den heer Frankamp waren drie schetsen gevoegd, met het opschrift »begin der eklips”’, »gedurende de eklips” en veinde der eklips”. Van het hoogste punt langs den maansrand rechtsom tellende, is op de eerste schets zichtbaar: le. eene lage sierra van 40°— 70°: ge. eene heuvelvor mige protuberanee van 184°—198°, 1,6 minuut hoog, de. eene heuvelvormige protuberance van 2229 228e, 0,9 minuut hoog. In de derde schets is de sierra verbreed tot eene die zich uitstrekt van 334—85°: de beide heuvelvormige protkberanden op de eerste schets aanwezig, zijn er niet meer, maar nog is aan den bovenrand zichtbaar geworden eene heuvelachtige protu- berance, die zich van 320° —327° uitstrekt en eene minuut hoog is. De schets geuteld »gedurende de eklips,” vertoont de drie ‘heuvelvormige pro- tuberances alle, doeh op de plaats waar in het begin de sierra was, eene hoogere ter wederzijde’ boven den zonnerand zich uitbreidende wolkvormige protuberance ; zij Is echter meer met het oog op de lichikroon geteekend en vertoond eenen overal gelijkelijk uitloopenden stralenkrans, waaruit alleen aan de benedenzijde n. 1. van 1609 tot 288° een zich links ombuigende, bundel stralen uitschiet. Wil men in plaats van het hoogste het noordelijkste punt der maan als begin der telling langs den maansrand nemen, dan moet men bij al de opgegevene getallen 56°,3 optellen. id. „De voorloopige uitkomst,” zegt de heer Bergsma, » van de waar- snemingen is, dat de bewegingen van de magneetnaald gedurende de » zonsverduistering niet aanmerkelijk hebben afgeweken van den ge- » wonen dagelijkschen gang van de declinatie in dezen tijd van het jaar. » Met zekerheid kan ik althans nu reeds zeggen dat de belangrijke s»afwijkingen van de magneetnaald van haren dagelijkschen gang, waar- »genomen in Ìtalië gedurende de zonsverduistering van 22 December »1870, zooals. die door den heer Diamilla Miller in de Comptes Badde: Tome LXXII p. 575, beschreven zijn, niet hebben plaats »gehad gedurende de zonsverduistering van 12 December 1871. »Om echter met zekerheid te kunnen zeggen, dat er werkelijk »niets buitengewoons in de beweging van de magneetnaald gedurende »de laatste zonsverduistering heeft plaats gehad, moeten de waar- »nemingen aan een naauwkeurig onderzoek onderwerpen worden en smoet de invloed van de maan op de declinatie worden nagegaan. »Om dat te kunnen doen moeten de waarnemingen te Batavia nog »tot in het laatst van deze maand worden voortgezet. Ik zal derhalve seerst daarna in staat zijn uit de gedane waarnemingen met zekerheid „af te leiden, of op den ì2den December 1871 al dan niet eenige » buitengewone afwijking van den gewonen gang van de declinatie is » waargenomen, die in verband met de zonsverduistering kan gestaan » hebben.” Doch ook aan het sterrekundige gedeelte van het verschijnsel wijd- de de heer Bergsma zijne aandacht. Door hem en den heer Woldringh werden slechts drie protuberan- ces gezien, twee aan de benedenzijde en een breedere en hoogere aan de bovenzijde der maan. De twee eersten zijn blijkbaar dezelfde als de boomvormige en haakvormige op het eiland Lawoengan gezien; dat hun vorm niet is aangegeven en zij zich als enkele roodachtige uitsteeksels schijnen te hebben voorgedaan, moet daaraan toegeschreven worden dat Buiten- zorg nabij de noordelijke grens der schaduwbaan lag, zoodat de maan zich door het verschilzicht zuidelijker, d. i. lager op de zon projec- teerde en derhalve de aan de benedenzijde op de zon aanwezige protuberance$ meer bedekte, dan voor de waarnemers op het eiland Lawoengan, die zich nagenoeg op de as der centrale schaduw be- vonden. Daardoor kan het ook wezen, dat de derde protuberance, die op het eiland Lewoengan aan de benedenzijde rechts (in de omkeerende kijkers bovenzijde links) werd gezien, d. i. de in mijn verslag e ge- noemde, te Buitenzorg niet werd opgemerkt. Even als door de heeren Svefers en Kusenwald werd ook door den heer Bergsma een lancetvormige straal in de lichtkroon gezien, waarvan de punt echter meer scherp uitliep; de heer Scheffer , direc- teur van ’slands plantentuin te Buitenzorg, die ook aan de waarne- mingen deelnam, heeft dienzelfden straal ook geteekend, doch het uiteinde afgerond. Verder onderzocht de heer Bergsma de lichtkroon omtrent de polarisa- tie, met een’ polariskoop van Savart, een van de uit Nederland 12 uitgezondene instrumenten, en vond duidelijk dat de lichtkroon in de radiale richting gepolariseerd was. Bij het einde zag de heer Bergsma naar de plaats van den maansrand waar het zonlicht het eerst weder zou doorbreken, de daar aanwezige protuberance was hooger en breeder geworden; er verscheen aan die zijde een helder gekleurde roodachtig violette lichtzoom , even als hij bij het begin der totaliteit aan de andere zijde nog even gezien had; deze zoom breidde zich met snelheid langs den maansrand uit en vormde een smal sikkeltje van pl. m. 90e langs den rand. De heer Scheffer wijdde ook zijne speciale aandacht aan de licht- kroon. Volgens dien waarnemer bestond zij uit twee lichtende ge- deelten van elkander gescheiden door twee niet lichtende gedeelten, de rechte lijnen die de lichtende gedeelten begrensden gingen, ver- lengd zijnde, niet door het middelpunt der verduisterde maan. In de verlichte gedeelten waren verscheidene smallere en breedere stra- lenbundels zichtbaar. Scheefloopende stralen werden niet gezien. De kleur der lichtkroon geel, bijna wit. Behalve deze heeren, namen nog op het terrein, behoorende bij het botanisch museum, vroeger museum van het mijnwezen, waar de heeren van Leeuwen, Crone en Lang, die hunne bevindingen aan den heer Bergsma mededeelden. Deze meldt daaromtrent het volgende: »De heer van Leeuwen heeft waargenomen met een spiegelteleskoop »van Daellond en voornamelijk op de protuberances gelet. De heer »van Leeuwen heeft vijf protuberances gezien, waarvan echter twee »digt bij elkander gelegen en door een lagere strook van gelijke s kleur verbonden waren. sDe heer Crone heeft gedurende de totaliteit op de kleur van eenige » bloemen gelet, het waren roode, gele en blaauwe bloemen. Vol- »gens den heer Crone waren gedurende de totaliteit de roode en »en gele bloemen iets lichter in verhouding tot de omgeving dan ge- » woonlijk het geval is, terwijl de blaauwe bloemen onveranderd bleven. s»De heer Lang heeft in het bijzonder gelet op de kleur van het s landschap. Hij heeft geene bijzondere kleursverandering vóór of na sde totaliteit kunnen waarnemen. Gedurende de totaliteit was de »kleur van de roode bloemen als of er meer geel in het rood ver- »mwengd was, de kleur van de gele bloemen bleef onveranderd; »de kleur van de blaauwe bloemen was van ultramarijnblaauw, smeer indigoblaauw geworden. De heer Laxs nam de corona »met het bloote oog waar; volgens hem was de kleur van de » corona geel.” Vooral merkwaardig was de waarneming der vliegende schaduwen, die bij vroegere eklipsen reeds gezien waren, en die zich bij deze eklips noch op het eiland Lawoengan, noch te Soerangga, noch te Djilentap vertoond hebben. Het verslag van den heer Bergsma zegt hierover het volgende: »Nog een verschijnsel moet ik beschrijven, namelijk dat van de » voortbewegende schaduwen, welke nu en dan bij totale zonsverduiste- » ringen zijn waargenomen. Dit verschijnsel is te Buitenzorg bij- » zonder duidelijk zigtbaar geweest, zoo zelfs, dat het door geheel on- 13 „voorbereide personen, die vroeger nimmer van die schaduwen ge- „hoord hadden, duidelijk gezien is. De schaduwen zijn duidelijk » waargenomen door allen, die zich met mij op het terrein bij het » botanisch museum bevonden. » Ons waarnemingsterrein was aan de noordzijde begrensd door veen wit gepleisterden muur, op dezen muur zijn de schaduwen waar- » genomen, zij zijn bovendien waargenomen op een vel wit papier, vhetwelk op eene tafel lag, zij zijndus waargenomen in een verti- »kaal en in een horizontaal vlak. De rigting van den muur heb ik slater met eene boussole bepaald en gevonden te zijn O. 139 30'N. snaar W. 13e 30’ 4. „Op den muur helden de schaduwen naar het westen over, makende »volgens den heer Loaang een hoek van circa 40e met eene horizon- »tale lijn, volgens den heer Scheffer was deze hoek circa 45e. De sschaduwen bewogen zich op den muur in de rigting van O. naar »W. Op het witte papier maakten de schaduwen een’ hoek var veirca 45e met de kanten van het papier. twee van deze kanten »stonden ongeveer loodregt op den muur: de schaduwen bewogen szich op het papier voort van Z.-O. naar N.-W. »Het verschijnsel vertoonde zich niet zoo als het afgebeeld is in »s‚Le Noleil” van Necchi pag. 158. É »De schaduwen waren breed 5 à 6 nederl. duim, zij waren be- _»grensd door lijnen, waarin kleine onregelmatige golvingen waren ; _sde schaduwen waren gescheiden door gelijkmatig verlichte gedeel- sten, de afstand der schaduwen was, volgens den heer Scheffer en smij circa anderhalve nederl. palm, volgens den heer Luang circa seen voet. » De schaduwen bewogen zich. evenwijdig aan zich zelve, langzaam » voort; de snelheid , waarmede zij zich over den muur voortbewogen »zal ongeveer die geweest zijn van een paard in matigen draf. Ik sheb de schaduwen gezien van af circa drie minuten voor het begin » der totaliteit. » Gedurende de totaliteit waren zij niet zigtbaar volgens den heer sbang, dien ik verzocht had bepaald op dit punt te letten, alleen »zag de Heer Jang nu en dan eene kleine verandering in de sterkte »van het licht op het papier. | » Onmiddelijk na de totaliteit vertoonden de schaduwen zich we- sder, zij namen tusschen beide in sterkte af en dan weder toe: zij » werden zwakker en zwakker, maar ik bleef ze zien tot circa vijf sminuten na de totaliteit: eerst toen kon ik zeggen dat ik ze in vhet geheel niet meer zag. | »Indien weder eens een totale zonsverduistering plaats heeft, zoo »zal men goed doen zich in te rigten voor eene naauwkeurige waar- sneming van deze schaduwen. Men zorge dan dat men twee groote » witte vlakken heeft, waarvan men het eene ‘horizontaal stellen kan, » terwijl men het andere onder eene willekeurige, naauwkeurig te be- »palen, helling moet kunnen plaatsen, men plaatse deze vlakken »zoodanig, dat kort voor ‚de totaliteit beide goed door de zon be- »schenen worden. Op deze vlakken moeten lijnen in verschillende Í Ïá4 vrigtingen geirokken zijn, zoodanig dat men door middel van deze »lijnen de rigting der schaduwen op beide vlakken naauwkeurig > waarnemen kan. Op deze vlakken moeten ook een paar verdeelde »lijnen getrokken zijn, zoodat men door middel van deze de breedte »der schaduwen en den afstand waarop zij van elkander staan naauw- »keurig bepalen kan. Wanneer men dan nog waarneemt, hoeveel »schaduwen in een bepaalden tijd, b. v. een halve minuut, voorbij »een bepaald punt gaan, zal men ook de snelheid van vooribewe- »ging leeren kenuen. » Men zoude hier nog bij kunnen voegen een wit vlak, zoodanig „op een voetstuk bevestigd, dat men het alle mogelijke hellingen »kan geven. Men moet dan in het geval men de schaduwen ziet, »zoeken of men aan dit vlak zoodanigen stand kan geven, dat men, ver, terwijl het door de zon beschenen wordt, geen schaduwen op dk indien men zoodanigen stand vindt, moet men de rigting van » de loodlijn op het vlak in dezen stand bepalen. » Op zoodanige wijze zal men betere waarnemingen verkrijgen dan »wij nu te Buitenzorg hebben kunnen doen. »De rigting en de breedte der schaduwen, de snelheid van voort- » beweging, alles wat hierboven omtrent de schaduwen is medegedeeld, vis nu op het oog gemeten en daarom onzeker. Het verschijnsel »der bewegende schaduwen is een zeer vreemd verschijnsel en ik » betreur het zeer, dat wij niet in staat geweest zijn het te Buitenzorg, s waar het bijzonder duidelijk zigtbaar geweest is, naauwkeurig waar »te nemen, hetgeen wij zouden hebben kunnen doen, indien wij de »eenvoudige, hierboven beschrevene hnualpmiddelen hadden kunnen » gebruiken.” Ik heb uit de opgaven vanden heer Bergsma aangaande de richting der schaduwen op de muur en het papier, door constructie en berekening het volgende afgeleid. Ik nam aan dat de schaduwstrepen op den muur met eene horizon- tale lijn 423° helden, zijnde het midden tusschen de schattingen van de heeren Lang en Scheffer. De opgave dat de schaduwlijnen met de kanten van het papier een’ hoek van omtrent 45° maakten, kan tweeledig opgevat worden, nl. dat het azimuth dier lijnen 1213° en 2113° was. Volgens mondelinge verklaring van dr. Bergsma was ande bedoeld. Laat men nu door eene schaduwlijn op den muur en hare voortzetting op het papier een vlak gaan, dan snijdt dit vlak den horizon langs eene lijn, die steen is van 314° tot 2114°, (van het noorden rechtsom tellende), d. î. van N. O. ten N. naar 4. W. ten Z., en heeft op den horizon eene helling van 52°, naar het Westen. De normaal op deze vlakte treft het hemelgewelf in een punt dat een azimuth heeft van 1212° en eene hoogte van 373°. De zon had tijdens het midden der totale eklips een azimuth van 13lo,4 en 51° hoogte. Er is dus een verschil van 10° in azimuth en 16° in hoogte. Bij de ruwe schatting van de richting der schaduwlijnen kan deze fout licht begaan zijn, te meer daar de waarnemers niet op de nauw- keurige waarneming van het verschijnsel voorbereid waren. Het 15 schijnt dus, behoudens naauwkeurtger waarnemingen bij latere eklip- sen, dat de schaduwlijnen in vlakken lagen, waarop de richting naar de zon loodrecht stond. Zij verwijderden zich van de zon. Eene verklaring van dit verschijnsel blijft een desideratum. Fe Tjilentap en op het eiland Lawvengan werd niets van het verschijn- sel gezien. Op het eiland Lawoeugan was voor en na de totale eklips de zon door zware wolken bedekt, het toeval heeft ons juist, tus- schen twee wolken tn, het schouwspel der totale eklips vergund. Wellicht hadden wij onder betere omstandigheden er iets van gezien. Maar te Tjilentap was het helder. Bij de eklips van 18 Augustus 1868, werd op het eiland Marntawalae-khéké, waar Npaansche sterre- kundigen, een Engelsch en een Nederlandsch état-major en eene menigte andere schepelingen met mij vereenigd waren, en wij een’ volkomen onbewolkten hemel hadden, het verschijnsel alleen door de Spanjaarden gezien. Van een’ hunner is de plaat in Secchi, le Soleil afkomstig, waarvan dr. Bergsma hierboven gewaagt. De eklips was bijna centraal, den I2den December jl. was zij dit te Buitenzorg lang niet; welligt heeft dit eenigen invloed op de zichtbaarheid van het verschijnsel. De assistent Woldringh zou voornamelijk het zuiver astronomische gedeelte van het verschijnsel waarnemen en noteerde: begin der eklips 21e 6e 375, 0 M. T. (naar schatting Is, 25 te laat). | begin der totale eklips 22" 28m 27s, 94 M. T. einde der totale eklips 22: 31e 2s, 94 M. T. wirst elalrpeni ost 0er, 3505736: ME; De overige aanteekeningen van den heer MWoldringh betroffen de plaats der protuberances, die met het bloote oog zichtbaar waren. Van het bovenste punt rechtsom tellende, geeft die teekening van den heer Woltringh: ééne kleine heuvelachtige protuberance op 145°: ééne kleine heuvelachtige protuberance op 212°; ééne groote heuvelachtige protuberance op 325°; | of hier weder 53° bijtellende, zijnde de afstand langs den maansrand van het noordelijkste tot het hoogste punt tijdens de totale eklips te Buitenzorg : 198°, 265°, 18°, Het zonlicht brak door op de plaats waar de laatstgenoemde protube- rance stond, (voor dit punt geeft de berekening 25°, maar uit den aard der zaak is dit resultaat ook eenige graden onzeker). Nog eene vierde protuberance heeft de heer Woldringh gezien doch niet in- geschetst. Zijn verslag zegt verder: >De maansrand was omgeven door een helder wit licht, meer van »het middelpunt verwijderd vertoonde dit zich geelachtig en het » uiterste gedeelte der stralen had een rosétint. »Na het doorbreken van het zonnelicht verdween de pracht en glans »der corona; deze werd bleeker en ontsnapte mij aan het bloote oog »circa 30 seconden na het einde der totaliteit. | >Het oogenblik van het verdwijnen der protuberances is door mij 16 »niet opgemerkt, ik geloof dat dit plaats had terwijl ik den tijd van »het doorbreken van het licht noteerde. » De stralen waren regte lijnen en stonden loodregt op den maans- »rand. Ik schat de duisternis gelijk aan die, welke in deze maand s'savonds om 64 uur heerscht, de chronometer kon gemakkelijk » afgelezen worden. moeijelijker zoude ‘techter vallen om de rand- »verdeeling van meetinstrumenten door middel van mikroskoop of »noniën af te lezen. » Ongeveer eene minuut voor, tot twee minuten na de totale verduis- »tering heb ik op een’ witten muur zoowel als op den grond golvingen » gezien van donkere en lichte strepen, loopende van het zuidoosten » naar het noordwesten. (1) »Kene duidelijke BL van deze golvingen verkrijgt men »indien men een bak met water, waarop de zon schijnt, voor een’ » witten muur plaatst en alsdan door het inwerpen van een stukje papier seene zachte beweging in ’t water doet ontstaan. Op den muur » ziende ontwaart men alsdan de golvende donkere en lichte strepen seven als die, welke gedurende de totale zonsverduistering gezien » worden. » Opmerkelijk was het dat aan ’t hemelgewelf zulk eene scherpe s»afscheiding bestond tusschen het noordelijk en zuidelijk gedeelte »der lucht. Het was alsof een plat vlak gaande van Oost naar West »door het zenith deze afscheiding bewerkstelligde. Het noordelijk »gedeelte had zijne gewone kleur, het zuidelijk gedeelte daarentegen »had meer een tint van tabaksrook.’ Van de waarnemingen, te Buitenzorg gedaan, kan ik niet afstappen, zonder met een enkel woord te vermelden, dat eenige jongelieden, leerlingen der hoogste klasse van het gymnasium Willem III, van de vergunning, hun door den direkteur gegeven, gebruik gemaakt hebben, om zich op den dag der eklips naar Kuitenzorg te begeven en aldaar dit natuurverschijnsel waar te nemen. Mij zijn door den directeur de opstellen gezonden, die de jongelingen H. de Waal, P. Zwager, KE. Constant, Pereira, Heyning, de Ncheemaker en Arends omtrent hunne waarnemingen hadden opgesteld, en ofschoon hunne aanteeke- ningen uit den aard der zaak geen groot gewicht in de schaal kunner leggen, waar meer geoefende en met kijkers voorziene waarnemers tegelijk werkzaam waren, verdient toch wel vermelding, dat taal, stijl en inhoud dezer opstellen de loffelijkste getuigenis geven van de intellectuële ontwikkeling dezer jongelingen. De voorbijgaande scha- duwen en de positie der zichtbare protuberances werd door de meesten zeer goed beschreven. De geographisch Ingenieur Metzger had voor de waarneming der eklips uitgekozen het triangulatiepunt Tjilentap in de Preanger Regent- schappen, op 6° 53' 42” Z. Br. en Oe 8’ 13” lengte bewesten Bataviu, ongeveer 4 Duitsche mijlen benoorden de lijn der centraliteit gelegen, 1 Dit ) met de opgave van den heer Bergsma, die blijkbaar met zorg geschied is. 17 waar de duur der totaliteit, door hem volgens den Nautical Almanac berekend 3", 9 zou bedragen. (1) Hij werd vergezeld door den photograaf Dietrich te Buitenzorg, dien hij voorgesteld had eene photographie gedurende de totaliteit te maken. De heer Dietrich was slechts voorzien van eene gewone camera, aan geenen parallatischen voet verbonden, de proef, die hij nemen zoude, moest dus zijn, een zoogenaamd instantané beeld te verkrijgen. Bij de vorige proeven van Warren de la Rue, Secchi en anderen, werd òf het beeld opgevangen in het brandpunt van een objektief van een’ langen kijker, òf van dit beeld werd, door uitschuiven van het okulair, een vergroot beeld buiten den kijker gevormd en dit opgevangen. Daardoor werd het beeld uitgebreid maar ook lichtzwak en de lichtkroon werd slechts onvolkomen zichtbaar. De heer Dietrich wilde beproeven, met een snelwerkenden toestel met korten brandpuntsafstand een instantané van de lichtkroon te verkrijgen, met de bedoeling het verkregene beeld later te vergrooten. Hij was voorzien van een dubbel objektief voor portretten, en wel een zoogenaamd kabinet-objektief van Liesegang te Flberfeld, no. lOc uit den katalogus van dezen uitstekenden vervaardiger van photographische objektieven. Het bestaat uit vier glazen, het eerste paar, bestaande uit een bikonvex crown- en een bikonkaaf flintglas, komt in vorm veel overeen met een gewoon Fraunhofersch kijker- objektief, doch de kromming der brandpuntsvlakte wordt opgeheven door eene tweede dubbele lens, bestaande uit een’ divergerenden meniskus van flint- en eene bikonvexe lens van crownglas. Door deze inrichting is het mogelijk de opening vanhet objektief tot } van den brandpuntsafstand op te voeren, waardoor veel licht opgevangen wordt, en het objektief voornamelijk, wat snelheid van werken aan- gaat, andere kombinatiën overtreft. Volgens den katalogus zou het nummer 10c een’ brandpuntsafstand hebben van 21 centimeters, doch de middellijn van het verkregene beeld is juist 3 millimeters, hetgeen tot een’ brandpuntsafstand van 30 centimeters doet besluiten. Gedurende de totaliteit gelukte het twee beelden te verkrijgen, bij het eerste was de expositie iets korter dan bij het tweede, namelijk respektievelijk, volgens schatting van den photograaf, 4 en 3 sekonde. Werkelijk is het laatste beeld beter ontwikkeld, de lichtkroon is er iets uitgebreider op, maar aan de binnenzijde reeds zoo zwart, dat van de protuberances moeijelijk iets te onderscheiden is, en zij zich voornamelijk door de uitbreiding verraden, die zij door solarisatie binnenwaarts verkregen hebben; overigens zijn in de lichtkroon vele details op te merken, die dadelijk doen zien, dat het ontvangene kleine beeld zeer goed eene vergrooting verdragen kan. Het gebrek aan zon in de maanden December en Januari heeft (1) De duur op het eiland Lawoengan werd waargenomen te bedragen 3" 50°; waaruit de duur te Tjilentap volgen moet 37 38°, 5 of 3m, 6. (O0) 18 gemaakt dat het vervaardigen dezer vergrootingen niet veel vorderde. Eerst werd een aantal zoogenaamde diapositieven vervaardigd, d. i. posi- tieven op glas, die tot tusschenschakel moesten dienen om weder bij eene tweede vergrooting een negatief te verkrijgen, geschikt om de voor den handel bestemde afdrukken te vervaardigen. Uit deze positieven werd eene keus gedaan, en met het gekozene weder door de camera een negatief verkregen, dat nagenoeg elf maal grootere afmetingen had dan het oorspronkelijke. Met dit negatief of liever met verschillende dezer negatieven of chlichés zijn de photographiën ver- vaardigd, die verzonden en in den handel gebracht zijn. Veel schooner en zuiverder dan deze nogtans zijn de diapositieven op glas, vooral wanneer men ze tegen het licht beschouwt met een stuk melkglas er achter. De echtheid van den oorsprong dezer photographiën is niet alleen betwijfeld, maar zelfs zonder onderzoek in de nieuwsbladen aan- gevallen geworden, daar ik echter dezer dagen, zoowel het originele cliché, als de diapositieven en de weder vergroote negatieve clichés zelf gezien heb, kan ik gerust verklaren dat de achterdocht der kunstbroeders van den heer Dietrich ongegrond geweest is. Dat het verkrijgen van een’ lichtindruk van de zoo zwakke lichtkroon mogelijk was, is aan den kleinen brandpuntsafstand en de betrekkelijk groote opening van het objektief te danken. Wetenschappelijke waarde kunnen deze photographiën voornamelijk verkrijgen door vergelijking met anderen. Zoo als ik boven zeide, zijn te Tjilentap twee beelden gelakt. Het eerste is echter ongelukkig gestoord door een paar onvolkomenheden in het glas, de collodionlaag of het vernis, zoodat de heer Dietrich alleen van het tweede beeld vergrootingen gemaakt heeft. Daar volgens de ontvangen be- richten in Britsch-Indië ook photographiën met de camera gelukt zijn, zal het van belang zijn beide photographiën met elkander te ver- gelijken. Zoo als zij daar echter liggen, zijn zij in geenen deele van belang ontbloot. Volgens mondelinge mededeeling van den heer Dietrich, zijn de afdrukken zoo opgeplakt, als het verschijnsel zich aan den hemel voordeed, heeft men zulk een’ afdruk dus, het boven- en onder- schrift beschouwd, recht voor zich, dan stelt het bovenste punt van het beeld ook het hoogste punt van de maan zelve voor. Dit in aanmerking nemende, vertoont deze photographie even als de in 1869 in Amerika verkregene twee maxima in de hoogte der corona, juist overeenkomende met den equator der zon, en twee minima in hoogte, juist overeenkomende met de polen der omwentelingsas. Overigens heeft de geheele lichtkroon het uiterlijk van een stralenver- schijnsel; geheele bundels zijn niet volkomen radiaal gericht, maar maken aanzienlijke hoeken met den radius van het punt aan den rand waar zij schijnen uit te schieten. Het komt mij voor dat beide deze eigenschappen volkomen in overeenstemming zijn met het door velen, ook door mij, gedeelde gevoelen: dat de lichtkroon een zamengesteld verschijnsel is, bestaande lo, uit een zuiver solairen lichtenden en tevens licht terugkaatsenden dampkring, 2e. uit een optisch verschijn- 19 sel nl. den stralenkrans, ontstaande door het strijken der zonnestralen langs den maansrand. In den laatsten tijd heeft de spektroskoop eenigzins den boventoon gekregen bij de onderzoekingen der corona, en is het eerstgenoemde gedeelte, dat hiermede onderzocht werd bijna geheel op den voorgrond gekomen, zoo zelfs dat de optische oorsprong der stralen slechts door zeer enkelen is besproken gevonden. »Na nog eenen blik op het landschap geworpen te hebben, dus »luidt het verslag van den heer „Metzger, maakte ik met den heer » Dietrich afspraak, hem tegen het begin der totaliteit te waarschuwen, »om zoo mogelijk eene photographie der Bailv-beads te verkrijgen. »Om dit oogenblik niet te verliezen, moest ik mijn zonneglas voor »de totaliteit wegnemen, kon echter met het oog op het felle licht »slechts een oogenblik door den kijker zien. »De horens waren afgerond, concentrisch met het sikkeltje vertoonde »zich een karmijnkleurige streep, + 0',2 breed. De maan, iets verder »zigtbaar dan het sikkeltje, was donker. Onder het zoeken naar een »bewalmd glas, dat voor alle gevallen gereed, maar op het oogenblik »niet ter hand was, miste ik de totaliteit (IG" 27e, 5). »Ik zag toen de groote protuberance op circa 40° links van het »hoogste punt in den kijker, donker karmozijnkleurig, als eene massa, »meer breed dan hoog zonder schakering. »Alvorens verder te gaan zal het hier de plaats zijn iets te ver- »melden over het voorkomen van het landschap gedurende het verloop »der verduistering. »Ik kan den indruk, dien het landschap maakte, niet beter beschrij - »ven dan door vergelijking met een ander verschijnsel, dat men »somwijlen kan opmerken tegen het ondergaan der zon; ik meen het »gezigt, dat men heeft wanneer de hemel gelijkmatig met donkere »wolken bedekt is en slechts het laagste gedeelte van den horizon »schittert in brandend geel. Dat eigenaardig licht dat dan van onze »omgeving meer en meer verdwijnt, naar gelang de wolken dieper »zinken scheen mij ook gedurende de eklips op het landschap te »rusten. De tint onzer gezigten veranderde. »De hemel, die blaauw geweest was, veranderde van lieverlede in »grijs, het werd stil in de natuur. Slechts van verre hoorden wij shet stampen op de rijstblokken (van andere plaatsen heb ik berigt s»ontvangen dat de buffels in het veld zeer onrustig werden). »Kenige minuten voor de totaliteit zag ik Venus. »Te 10" 28m, 2 beschouwde ik de maan met het bloote oog. Ik »moet bekennen dat ik eenigen tijd noodig had, alvorens ik bedaard »genoeg was om dat schouwspel, dat zich aan mij vertoonde te ont- sleden volgens de aanwijzing van den hoofdingenieur. »Als het ware afgescheiden van het uitspansel vertoonde zich de »maan aan mij als een donkere platte schijt, niet zwart, maar van »eene koude loodkleur. »De groote protuberance zag ik ook hier duidelijk brandend ver- »licht, zooals de ondergaande zon soms de wolken zoomt, gloeijend »karmijn vermengd met terrasiena. De tweede protuberance, links 20 » beneden, zag ik eerst later even als de kleine op de regter zijde. » De protuberance scheen in den rand der maan in te vreten. »De corona kwam mij, naar al hetgeen ik daarvan gehoord had, „opvallend rustig voor, mat wit om de maan heen, een iets Aakesier » geschaduwde streep, welligt hoogstens 3’ breed,(1) hierin geene radiale »stralen, het buitenste gedeelte als het ware uitgewasschen, kleur- »loos met zeer zwakke radiale schaduwlijnen. »Op dit oogenblik gelukte eene photographie, waarvan ik eene » vergrooting voor mij heb. »De grootste lengte der stralen is omtrent 2 maans-straal. »De hemel was veel helderder dan de dl de donkerheid » niet zeer groot, welligt als een kwartier na zonsondergang. Zonder »inspanning had ik op eenigen afstand den chronometer afgelezen, »ook aanteekeningen werden zonder inspanning gemaakt. »Kenige sporen van cirrus vertoonden zich geel, de hemel zelf »ligt blaauw grijs. »Ik kon slechts een oogenblik naar sterren zoeken, kon echter »slechts Venus zien, die reeds voor de totaliteit zigtbaar was, en »geruimen tijd na de totaliteit, omtrent een kwartier uur zigtbaar » bleef, »Nog eene photographie werd vervaardigd en toen verraste ons de »zon, die met kracht doorkwam en ons met helder licht overstroomde. » Het prachtige schouwspel had, ons zoo afgetrokken, dat niemand er »om gedacht had, het einde aan te teekenen. »De corona was bijna oogenblikkelijk verdwenen, ik liep aan het »instrument om zoo mogelijk nog protuberances te zien, maar te ver- »geels; een oogenblik nog kon ik de maan buiten de horens volgen, »toen ook zij verdween. Het einde der gedeeltelijke eklips werd » wegens wolken niet waargenomen.” Hierop volgen eenige uittreksels uit de aanteekeningen der geem- ployeerden bij de geographische dienst, die ten deele den heer Metzger vergezelden, ten deele te Soerangga en Telaga gestationneerd waren, an eindigt de ingenieur Metzger zijn berigt met het volgende: » Résumé der waarnemingen. »Over het algemeen schijnt het dat de waarnemingen te Tjilentap »door het weder zeer begunstigd zijn en moet het betreurd worden »dat niet meer tijd voor voorbereiding, meerdere hulpmiddelen en » vooral een grooter getal waarnemers beschikbaar waren. »De uitkomsten kunnen nu in het volgende zamengesteld worden. Photographie. » Met het oog daarop, dat geen instrument op parallatischen voet »beschikbaar was, konden de platen natuurlijk slechts een moment » geëxposeerd worden. Ten einde met een minimum licht te kunnen » werken, werd met eene camera met dubbel objectief gearbeid. Van shet begin der eklips aan werden platen vervaardigd om de werking (1) 6 zijn waarschijnlijk uitgevallen de woorden: vertoonde zich aan de boven- zijde. (0. 21 » van het verminderde licht op de chemicaliën na te gaan; en werden «4 soorten van kollodion gebruikt. » De platen, vóór de totaliteit verkregen, kunnen slechts als proef- „placen beschouwd worden. »Op vier van die platen, waarvan de laatste vervaardigd is te „IGv 2m 5e, vind: men een vreemd verschijnsel. sDe zon is nl. van 4 concentrische cirkels omgeven, die op het vnegadef met eene paarsche tint gekleurd zijn. (U) sp de laaste der platen zijn zij het duidelijkst en zijn de » afmetingen: middellijn der zon 0,003 meter ; » __ vanden lekring O,OI1 » Be DOE ERIS 5 5 NED RE. Shen deer OTE SH «de grenzen van den uitersten cirkel zijn niet meer overal scherp. »Op het negatief is de le cirkel helderder dan de 3e, de 2e zeer »donker, de 4e bijna als de 3e. Het komt mij voor dat het verschijnsel „wel de aandacht verdient, te meer ook daar potographiën door den sheer fsietrich, bij gelegenheid der eklips van 18 Augustus INS »vervaardigd, die ook na de helft der verduistering genomen zijn, vsoortgel jke cirkels vertoonen. » Voorloopig mag nog aangeteekend worden, dat deze kringen zich » duidelijker vertoonden, naar gelang de hemel helderder was. Op »die placen, waar zich sporen van wolken vertoonden, zijn de »grenzen, ook de plaaisen die geheel vrij van wolken zijn, ondui- » delijker. 7 » Gedurende de totaliteit werden 2 platen vervaardigd, vooral op de »eene daarvan, genomen te LGv 20m je, is de corona zeer mooi; onder >de loupe kan men 5 protuberances erkennen. »Uit den aard van het gebezigde werktuig vloeit voort, dat de vbeelden zeer klein moeten zijn, de heer Dictrich heeft de platen ve.a. 5 malen vergroot en aangezien het weder in den laatsten tijd hier zeer ongunstig is en niet gedoogde af te drukken, mij welwillend veenige platen afgestaan. (2) Het is echter de bedoeling zoodra mogelijk afdrukken te vervaar- “digen en behoud ik mij dan voor eenige exemplaren aan te bieden. (3) (1) Het is mij voorgekomen dat deze paarsche tint niet anders is dan hetgeen steeker licht moest te weeg brengen, ik zie er geen anderen tint dan het overige der photographie. (O.) (2 Dit zijn blijkbaar de boven besprokene diapositieven geweest. (0.) 9, Dit is ook later geschied. De (aan den Kommandant der Zeemacht) aange- bodene exemplaren schenen even als sommige der eerste, die in den handel ge- bracht zijn, retouche te verraden. In sommige stralenbundels vertoonden zich namelijk onder de loupe fijne uitloopende witte streepjes, even alsof op het cliché met een penseel en ondoorschijnende verw, dan wel met een potlood die stralen- 22 » Van de originele beelden wenschte de heer Dietrich, en mijns »inziens teregt, niet af te drukken, om de platen niet mogelijk aan shederf bloot te stellen. Gedaante der horens. » Reeds bij de eklips van 1868 heeft de luitenant-ter-zee C. Schuy- “lenburg het afbreken der horens opgemerkt. Ook andere waarne- »mers bijv. Oppolzer en Weiss namen hetzelfde te Aden waar.” „Eigenaardig komen mij slechts de veranderingen voor, die dit » verschijnsel gedurende de waarnemingen vertoond heeft. Zoo als s boven medegedeeld is, heb ik aanhoudend daarop gelet en met hetzelfde » instrument, onder geheel gelijke omstandigheden, de horens dan eens safgebroken, dan eens scherp gezien. » De afstomping te 9u. 56m. en 9u. 57 m. (zie boven) opgemerkt » was te groot dan dat zij door de oneffenheden van den maansrand kon » veroorzaakt zijn (zoo als o. a. bij Bessel Ast. Untersuchungen MI » voorkomt). » Wel is waar vertoonde zich de omtrek der zon donkerder dan » het binnenste en zou men welligt kunnen genegen zijn aan te nemen dat “het door mij gebruikte gekleurd glas aanleiding tot de waarneming ge- »geven had, ware het niet dat na IO uur de horens weder geheel „scherp gezien werden. » Nogtans verdient het m. i. aandacht dat de afgebroken vorm der shorens ook door mij slechts met dat instrument gezien is dat de »sterkste vergrooting en het donkerste zonneglas had. Bij de waar- »neming met andere instrumenten heb ik het niet opgemerkt. » Van andere waarnemers hebben slechts Bergmann en von Alvensleben, s maar ieder slechts korten tijd, de horens stomp of afgebroken gezien. »Ik geloof dat behalve irradiatie ook de toestand der atmos- » pheer hierop gewerkt heeft. | „De uitstralingen aan de horens, die gedurende geruimen tijd s waargenomen werden, zijn reeds bij vroegere eklipsen opgemerkt »b. v. IS68 door Heunetty Branfiel, ook vroeger in 1851, in 1860 en » 1869. >Bij ons werden zij slechts met een kijker van vaz Bia ge- » gezien, die van een zeer helder gekleurd zonneglas voorzien is. » Mogelijk dat hierin de aanleiding moet gezocht worden, weshalve » dat verschijnsel betrekkelijk zeldzaam vermeld wordt. » Eigenaardig is het dat te Tjilentap, Telaga en Soerangg a geene svliegende schaduw is gezien. het is onmogelijk dat zij althans te bundels wat bijgewerkt waren; op later verzondene waren deze fijne streepjes niet zichtbaar. De heer Dietrich ontkent ten sterkste dat die fijne streepjes door eene dergelijke retouche ontstaan waren; hij had ze ook opgemerkt, en schreef hun ontstaan mis- schien daaraan toe dat chloorzilver, dat zich bij het maken der afdrukken op het collodion had vastgehecht, door hem met een doekje met eene cyanoplossing waren verwijderd. Dit cliché werd ook spoedig door een ander vervangen. Het was, toen ik het genoegen had, den heer Dietrich bij mij te zien, reeds vernietigd, zoodat ik niet uit eigen onderzoek spreken kan. (0) - 23 » Tjilentap niet zou opgewerkt zijn, te meer Hensterman speciaal „daarop gelet heeft. »De donkerheid was niet zoo groot als verwacht werd ; men kon sgemakkelijk den chronometer aflezen en schrijven. Ook schijnt »hiervoor de omstandigheid te pleiten, dat niet meer sterren waar- » genomen zijn. “Hoewel aan het opzoeken van sterren geen tijd besteed is, had sik toch van te voren de waarnemers omtrent de plaatsen der pla- sneten en heldere sterren georiënteerd en zou het dus zeer toevallig “zijn dat bij ons ook niet een der planeten gezien is (behalve Venus) vindien niet de groote helderheid zulks belet had. »Te Telaga en Soerangga hebben Sesink Clee en Eraleben Venus sen Mercurius en Venus en Spica gezien s»De tijd had ontbroken om aan, hen nog inlichtingen aangaande de »sterren, die vermoedelijk zigtbaar zouden worden, te verstrekken. »Zij hebben dus beiden de door hen waargenomen hemelligchamen » toevallig opgemerkt, hetgeen wel aan te duiden schijnt, dat op hunne » waarnemingsplaatsen de donkerheid grooter was. »Of welligt de wolken, die daar den hemel bedekten, oorzaak wa- »ren durf ik niet te beslissen. » Overigens komt het mij voor dat ook het gelukken der photographien » gedurende de totaliteit daarvoor pleit, dat bij ons de donkerheid geen shoogen graad bereikt heeft. _»Door allen wordt de kleur van de maan gedurende de totaliteit » voor donkerder gehouden, als die van den hemel op eenigen afstand. » Omtrent den aard dier kleur verschillen de gevoelens, he loeen een » gevolg is der subjectieve opvatting, welligt ook afhankelijk is van de »vermoeijenis van het oog en van de tint van het zonneglas dat gedu- rrende de waarneming gebruikt werd. » Interessant komt het mij vcor, hoe Hensterman de kleuren beoor- „deeld heeft. Hij had met gespannen aandacht aan een kijker ge- vobserveerd die een zwak oranjekleurig zonneglas heeft en schatte »de kleur der maan bij het begin der totaliteit zeer donker violet, later s(toen hij met bloot oog waargenomen had) meer donkerbruin. ‚De indruk, dien de totaliteit op mij maakte, is mogelijk voor een „gedeelte eene werking van het kontrast, aangezien ik bijna aanhou- »dend met zeer donker zonneglas geobserveerd had, dat echter te »vroeg weggenomen werd, waardoor ik verblind was. (1) „Ook de kleurenverandering in de corona die Hensterman opge- „merkt heeft, schijnt van subjectieven aard en is uit het boven me- » degedeelde verklaarbaar ; ook in 1868 hebben de luitenants-ter-zee »Khnle en Commijs, kleurveranderingen in de Corona waargenomen. (1) Ook bij vroegere eklipsen is niet slechts de kleur, maar ook de vorm der maan zeer uiteenloopend beschreven, zoo zag haar bijv. in 1842, Cosarie te Vicensa zwartgrijs, als een opgeschaduwde ‘bol, Werdmüller von "Elgg insge- lijks bolvormig maar zwart, von Littrow gelijkmatig zwart. Daarentegen zag Bergerus Vassenius den 2 Mei 1733 en Ferrer den 16 Junij 1806 de maan zoo helder dat men de grootste vlakken op haar oppervlak «duidelijk zien kon. (M.) 24 s Nogtans schijnt uit alle aanteekeningen te blijken, dat bij ons de »gedaante der Corona weinig of geheel niet veranderde, hetgeen ook » welligt tot het welslagen der photographie bijgedragen heeft; mo- » gel jk dat een groot gedeelie der opgemerkie veranderingen aan den »toestand van onzen dampkring moet toegeschreven worden. s Die toestand alchans schijnt, behalve subjecave opvatting ook een » grooten rol te vervullen bij het beoordeelen der kleuren van het slandschap. Bij ons heerschte bepaaldelijk een geelach.ige tint, ter- » wijl de kleur van een rood kleedingstuk niet zoo gewijzigd werd sals men zou verwacht hebben, slechts gedurende de totaliteit was »de kleur veranderd in bruin. » Dat het licht der totali.eit veel schielijker schijnt te vermeerderen „als het voor de totaliteit afgenomen heeft, is een gewoon verschijnsel, „dat bij onsen ook door Sesinh Cleete Telaga opgemerkt is en m. i. „ook uit physiologische wetten eenvoudig kan verklaard worden. »Aan de protuberances is weinig aandacht geschonken; nogtans » verdient het opmerking, dat zij niet op den maansrand schenen te vrusten, maar als het ware eenen indruk daarin vormden. sNaar ik verneem moet dit vooral te Buitenzorg zeer duidelijk » waargenomen zijn. s Gedurende de eklips was het geheel windstil. >De thermometer, die in de zon hing, daalde van 26°,2 Celsius te „Ou Tj tot 22e bij de totaliteit en klom geregeld, tot dat hij te 12" » 260,3 bereikt had. »De thermometer met natte bol wees om 9! uur «20,2 aan, daalde » bij de toialiteit op 2le.S en klom eerst tegen 115 uur op 220 en »stond om 12 uur op 22°,3 C. ‚De thermometer in de schaduw veranderde nagenoeg niet.” Ik moet nog vermelden eene waarneming van den luitenant-ter- zee J. K. F. Bruyn, wd. chef der Se afdeeling van het Marine-de- partement. Behalve de waarneming van de tijden, waarop de maans- rand de verschillende zonnevlekken bereikte, nam hij, gezamenlijk met den kopitein-ter-zee van Gogh, op het erf van gezegd departe- ment, ook het einde der eklips waar. De eerstbedoelde waarnemin- gen zouden, in verband met corresponderende op dezelfde zonnevlakken, op andere plaatsen genomen, eene bepaling van een lengteverschil kunnen geven, doch de noodzakelijkheid, daarbij de omwenteling der zon om hare as, en de daardoor ontstaande verplaatsing der zonne- vlakken tusschen de waarnemingen op beide plaatsen in rekening te brengen, maakt de berekening zoo langwijlig, dat niet licht daartoe zal overgegaan worden. Het berekenen van de waarneming van het einde der eklips is eenvoudiger; zij geeft, volg ns de berekening van den heeren Sueters en Woldringh, voor de lengte van het marine- gepatement Laat 19*,3, terwijl de aangenomene lengte slechts 0*, 1 meer bedroeg. Hoewel hierop de fouten der zons- en en Ee nog invloed kunnen hebben, is het toch een bewijs eener naauwkeurige waarneming. Belingrijk was ook de waarneming en beschrijving van stralen- bundels, die de heer Bruyn zag. Te Batavia was de eklips niet 25 totaal, er moet aldaar van de zon een sikkeltje van omtrent 12 se- konden grootste breedte overgebleven zijn. De heer Bruyn bericht omtrent zijne waarneming het volgende: »Zoodra naar mijne meening het oogenblik van grootste verduiste- sring was gekomen, nam ik het gekleurde glas van den kijker. De stijd daartoe benoodigd kan hoogstens eene halve minuut geweest szijn. Daarop de zon beschouwende waren de horens van het over- sgeblevene gedeelie der zon in de positie als in de figuur is getee- s kend, (1) plotseling schoot van de benedenste hoorn een burdel stra- slen (radiaal) naar beneden. De kleur van dezen bundel was over „het geheel zeer helder, voor het grootste gedeelte wit, slechts een “paar rosé strepen en een lichtblauwe streep weet ik mij te herinneren ; » hoe verder van de zon af, hoe egaler de kleur werd. die eindelijk geheel vin het wit uitliep. Het geobserveerde willende opteekenen, ont- vdekte mijn oog plotseling een dergelijk doch veel kleiner bundeltje sstralen aan de bovenste heorn. Door het uittreden der zon ging dit »spoedig verloren, toch herinnerde ik mij in het midden een paar »lichtblaauwe strepen gezien te hebben en daarbuiten wit als bij den varderen bundel. De vorm en betrekkelijke groote was ongeveer sals in de figuur is aangegeven. De kleuren waren zwak.” De stralenbundel aan de benedenzijde heeft op de figuur eene breedte van 28e, en strekt zich eén en een vierde maansmiddellijn uit; die aan de bovenzijde heeft eene breede van 15e en strekt zich tot bijra eene maansstraal uit; alleen bij de horens waren zij zicht- baar; in de teekening gedeeltelijk binnen, gedeelielijk buiten de horens; hieruit is wel met waarschijnlijkheid op te maken, dat de stralenbundels van denzelfden oorsprong zijn als die, welke bij de totale eklips gezien werden. Ten slotte gewerd mij nog, ingevolge een daartoe openlijk door mij gedaan verzoek, eene mededeeling van eenige waarnemingen ge- daan door de heeren B. A. en /t. K. Kerkhoven, en J. C. Kummer op het theeland /rdjasari, ongeveer 14 paal langs den weg, of in rechte lijn ongeveer 15060 kilometers bezuiden Bandong. De duur der totaliteit volgt uit de medegedeelde opgave Im 29s, 0. Alleen wanneer de ligging der observatieplaats naauwkeuriger bekend zal zijn, zal van deze opgave partij getrokken kunnen worden. Ook van de protuberances zond de heer Kerkhoven mij twee teeke- ningen; gedurende de eerste helft der totale verduistering waren drie protuberances zichtbaar, geplaatst, zoo als op de bijgevoegde fi- guur was aangegeven, nl. van het hoogste punt langs de maansschijf rechtsom tellende op 1700, 2179 en 314e van den rand. Laatstge- noemde was met het bloote oog duidelijk zigtbaar, en bleef zulks tot het einde der totaliteit; de beide anderen waren kleiner en ver- dwenen in de laatste helft der totaliteit: toen verscheen daarentegen (1) Im deze figuur vertoont de zon nog eene zeer smalle sikkel, met de konvexe zijde links naar boven gekeerd. De oostelijkste hoorn was omstreeks 45° rechts van het hoogste punt. de westelijkste 45° links van het laagste punt. (0, 26 aan de rechter-bovenzijde (van 180 tot 69o volgens de teekening), een breede protuberance-boord. Deze is blijkbaar dezelfde lichtzoom geweest, die ook dr. Bergsma te Buitenzorg gezien en beschreven heeft, op de plaats waar het zon- licht weder doorbrak; ook de ligging der andere protuberancen komt nagenoeg met de teekeningen van hem en den heer Woldringh overeen. De voorloopige resultaten van hetgeen de waarnemingen der eklips leerden, werden door mij, na van den heer Bergsma mededeeling van het door hem waargenome verkregen te hebben, in de Engelsche taal aan de Akademie van wetenschappen te Amsterdam gezonden. Dit tele- gram is reeds bekend, het werd door gebrek aan interpunctie eenig- zins verkeerd opgevat en de vertaling door mij in de Javasche courant van 13 Febraarij jl. gerectificeerd. Dit résumé aanvullende, geloof ik dat de gezamenlijke waarnemingen der eklips het volgende opgeleverd hebben. Ik zal mij veroorloven enkele aanmerkingen bij te voegen. lo, De lichtkroon was zuiver wit. Op het eiland Lawoengan en te Buitenzorg werd hoegenaamd niets van kleuren gezien. De kleu- ren, door enkele waarnemers in de Preanger Regentschappen gezien, schijnen van subjektieven aard te zijn. De beschouwing nogtans van gekleurde bloemen of andere voor- werpen duidde op een geelachtigen tint, waarvan de oorzaak nog niet is aan te geven. Zo, De stralen waren veranderlijk, waardoor verstaan moet worden, niet dat er spoedige of plotselinge veranderingen in gezien waren, maar wel dat zij langzamerhand veranderden, hetgeen een natuurlijk gevolg kan zijn van de beweging der maan voorbij de zon. 3o, Zoowel de lichte als enkele minder lichte stralen of zoogenaamde donkere spleten (dark rifts) reikten geheel tot aan den maansrand. Zoowel met het bloote oog als in den zoeker der kijkers, heb ik dit met volkomene zekerheid gezien, en andere waarnemers op het eiland Lawoengan met mij. do. Geene chromospheer, zoo daardoor eene onderste laag van den zonnedampkring bedoeld wordt, die eenige minuten hoog zou zijn. Niet anders als de laag protuberance stof , die over den rand slechts eenige sekonden hoog was , behalve de erupties die de pro- tuberances uitmaakten. Bij het begin en het einde der totaliteit was deze laag eenige sekonden zigtbaar; de Engelsche sterrekundige Airy maakte in 1842 het eerst op dat verschijnsel opmerkzaam, waardoor men zich, er niet mede bekend zijnde, in het schatten van het begin of einde kan vergissen, zoo men met het bloote oog observeert. Deze laag was helder lichtend, en had den bekenden zacht violetten gloed der protuberances. Daar, zooals gezegdis, de ge- heele lichtkroon uit witte stralen bestond, moet aangenomen wor- den , dat die geringe laag protuberancestof niet of weinig medewerkt bo, 7o, Oo, 100, bio, 27 tot haar ontstaan, maar het langs de maan strijkende zonlicht zelf er de hoofdoorzaak van is: dit werd daardoor bevestigd dat er geen verband bestond tusschen de protuberances en de stralen : in hoever de buiging der lichtstralen of het lichten van in den ether zwevende stofdeeltjes er deel aan heeft, blijft nader te onderzoeken. De door den heer Dietrich vervaardigde photographie der corona heeft meer het aanzien van een stralenverschijnsel, dan van eene soort van dampkring, het schijnt dus dat het eerstgenoemd ge- deelte het hootdbestanddeel der lichtkroon uitmaakt. De twee laagste gedeelten der lichtkroon hebben op de afdruk- ken der photographie eene hoogte van 2 en 3 minuten, laatst- bedoelde correspondeert juist met eene protuberance. _ De verste stralen reiken 10 minuten van den rand. Zoo er eenige invloed van het verschijnsel op de dagelijksche beweging der magneetnaald plaats gehad heeft, is die zeer gering geweest, daar een voorloopig onderzoek der te Buitenzorg en Batavia onder de leiding van dr. Bergsma gedane waarne- mingen, een geheel negatief resultaat heeft opgeleverd. Door de radiale polarisatie der lichtkroon, d. i. de polarisatie en een vlak gaande door het middelpunt der maan, werd be- wezen, dat behalve het optische verschijnsel, ontstaande door het strijken van het zonlicht langs den maansrand, ook meer in de nabijheid der zon, licht terugkaatsende deeltjes bestaan. De zoogenaamde bewegende schaduwlijnen, (flying shadows) waarschijnlijk een interferentieverschijnsel, werden te Buitenzorg duidelijk gezien; op het eiland Luawoengan en te Tjilentap niet. Zij schenen gelegen te zijn in vlakken, waarop de richting naar de zon loodrecht stond, en bewogen zich van de zon af: hun onderlinge afstand moet een paar decimeters geweest zijn. Van zeer veel belang is een nader onderzoek naar den aard en den oorsprong dezer lijnen. Op de photographiën van de gedeeltelijk verduisterde zon ver- toonen zich concentrische ringen, waarvan de oorsprong insgelijks onzeker is, maar die wellicht toe te schrijven zijn aan de licht- kegels, die hun ontstaan aan inwendige terugkaatsingen tusschen de glazen van het objectief te danken hebben. Afstompingen en afbrekingen van de horens der zon werden gezien, die het voorkomen hadden. grooter te zijn dan door de onregelmatigheden der maan verklaard kon worden. In hoever hier een gezigtsbedrog onder schuilt, kan ook nog door latere opzettelijke waarnemingen en metingen onderzocht worden. Tangentiale stralen werden gezien voor de totaliteit, uitgaande van de horens, door den heer Metzger te Tjilentap; radiale, in de nabijheid der horens tijdens de grootste phase, door den heer Bruyn te Bataviu, waar de eklips niet totaal was. Blijkbaar wordt het eerste verschijnsel, wanneer men den 98 optischen oorsprong van de stralen der lichtkreon aanneemt , ver- klaard door het bestaan van eenen steilen berg aan den maans- rand, terwijl het tweede verschijnsel zonder twijfel het begin van lichekroonstralen is. 12o, In de lichtkroon werden op het eiland Lawoergan door den heer 130. | 4 o . hosenwald twee, en door den heer Soeters éen, ook te Muiten- zorg door de heeren Hergsma en Scheffer. één lancetvormige straal gezien en beschreven; ook van deze reeds meermalen opgemerkte soort van stralenbundel is de verklaring nog een desideratum. Van de door Necchi beschrevene vormen van protuberances, zoo als hij ze door dagelijksche beschouwing van den zonnerand vol- gens de methode van Zöller heeft leeren kennen, werden de jets, amas en nuages opgemerkt. omtrent de uitkomsten der waarneming van begin en einde te Lawoengan (Soeters en Oudemans), Buitenzorg (Woldringh) en Batavia (kolonel van Gogh en luitenant-ter-zee Bruyn) zal nader bericht worden. De Hoofd-ingenieur van de Geographische Dienst. OUDEMANS. E ME TE A haden did 1 md den MH st bon MNC or xr 4 san NAE A ze Heze Kk Ek en 5 tai TEN EA Mt ru | 2 re: bk NA 6775 | E a 9 rp bs Ri X en E\ > er SV K. L : dé (ER id gn ' « } Ki _ k | Ee E ii f e, EC 6 Ô Ke Af 7 3 Fr” And NS” ps 4, EN Pon N € N € RAA rd mk MLA A ED INT Ae Eren SAY zt A on MS ANO RE Sen er „Bh A MG 1 k OI MA AR 5 17 E Re? en 43 ël_A° A ETM de 8 jn Kk B A Ve Ì ra 6 PPD, et à Dt kt ir é kb ME js à Si 4} PZ Ss Ke) \% pe \% en NEE MR Nin Re a > Nat sf, FC ” len hed ‘ Ri Broi | à, je d ge 4 d) N é zn (S ha Wals , st Op Á- atd dn it SA PA inline P/ CES LIBRARY ENE re en ©, he, : EA RT MK A Pet ie SS RAET DE ETEN N Teer hid 3 1853 10004 NE ne, LS En S : K X \ pg P, Ee had Daan 8 E Ip 4 : 4 hen! Ean EE Pa s ’ k Ke en WE A & Pa” b ik < N % t } á ee. od h 4 E, k r5 B Ee -K % pr 5 1 B. 4 ‘ "A on ad LK à n a) KE: KR PE Rel \ 5, ú en \ d { j) p 5 . LE | E ) dh s ‚ VE pn E k n = > ' 1 k 8 k 4 d . k 1 ps dé 3 7 Nn mn ú k hd 3 dn 4 % A kl hel Ni a he ' etn, P/ id n . , ve * d he , ; Ml pes » 23 '4 KA A 7 Eni i PN Î = PP hs EN n L MN” NE p Uk: - E s à ‘ f $ f EE / i he d . X PE kn ge. ì . À el à ë rr J k JE Wk AEK Ee Pk \ + em) \ ná k Ne 4 N » A Mak os . ed € se EN \ 8 " hs 4 ie : ’ ’ tr € ' ì | B. b Gl eN j d € U vis 7 4 6 a vir 3 Ng, ORT e pe p 5 Re NG à d AG á ‚ k ’ 3 5 Tm . en k b dg , A: Á kn Mn, / E © e ek A N „5 dd ® e hi°8 ks Cn EN : ee P p E Pr « Ed pts N ‚N } à N his : ì n-, d Rn ON 5 ei pre et EE , / € 7 le p À pj id q ‚4 adi Nn is ò 1 ‚, € p Pte kf t dn. pO NMR & ed ad PD 4 » tr AD ì Ie k E « at ° 5 Ri L 1 7e ’ Ne k a 6 he E Pe ’ $ Ô De Ks vs ’ \ \ ES AIN _ At = ; ë Ex « 4 Bg h das EE ad n Fe ae pn à { x A é à Sé d & p Ge . bne ee U É Ì nt pn - | \ _& 1 x : ”, Dm k A Ì ec” R en se 7 pie PA / A * AT | | CALIF ACAD OF SCIE | Nak he kf e ij A a p - é 4 vi 5 Nr Md K, kl E M J's ' Lid \ el es 8 ‘4 is ï À ú p ve eik A / ha \ Ë de (Nv, ve en EN Lb er Es 18 4 | 4 25, Daf E ’ EED oe KOA AN â ” € Ne \ e Pi) | J …N 0 $ de En A