Pd kend En
ij s San, DPS / $ £ Pd nds R — ” 4 2 . < ie k. n d 5 Dae ar  aen 2 À, % E v end Ren - 7 Bad pn « - “., me, al p, en , - Fk N d = N Et d rn al ee Á à ke zn eN Gr N & Des il na e en ” 4 S, ” Ee , Phan Pà * 5 _ en = eran ver mein. Pans mmo, Venn en ee h ” Be tadind ' = ä ad " » - Ag m …_% 1 - hd ” . ” » A he Î N Pe P - va ien dk on a h, 84 … P, « has Ae dt Ek , « Bad le a Me ied f ee rn, ek 4 p er, ui % me mA ke le, ” Ne á es 4 \ ms. rid, , \ ‚n BES ’ r mend _ - _ = Lex hand ed p de _ ed 3 Gen De en Oita vnd _ he gt in Eid PS jn - _…l mement manee ” vd Nel Gé, en ir % SEN INE re 6 - wk Na : nt on D ‘ / Na k Dn > Won Nm ee, 3 Dn and - kt Dd - — n Na Ne tn pf b 4 > hen a ed ha Ed
° ig en ) pk en « - { E > | S 8 | „ 7 5 | | | | | s \ ne } ay ie zer tinae ie en. hann 7 , ks nen ai er 5 Ke er ne vet. | | Ee, | R 0 e \ g ZE: Ne p n. 7 san „ 5 , 7 > | 5 ze Ge N é men ENGE D = sE EE , EA mn Bn pel P EN g, N aen - meneren zere . | mmm A vert A Sen, Di Enneh ze ze St ; zi 8 Ó * er
TREED, PA
os
ie
….
NATUURKUNDIGE BESCHRIVING EENER
UEEMOUN TENDEVERZAMELIN.G
VAN
ZELDSAAME GEDIER TEN,
Beftaande in
OOS in BIND ST IND ESC HIB
VIERVOETIGE DIEREN, VOGELEN eN SLANGEN,
Weleer leevend voorhanden geweest zynde, buiten den Haag, op het KLEINE LOO van Z. D. H, den Prins van ORANJE-NASSAU,
DOOR REU te 154 an Meli Arte IE,
In zyn leven Raad van Z. D. H., Directeur der Vorftelyke Natuur- en Konst- Kabinetten en Diergaarden , Lid der Keizerlyke Academie, en Correspondent der Koninglyke Academie der Wetenfchappen van Parys, Lid der Koninglyke Academie van Madrid, van het Zeeuwsch Genootfchap te Vlisfingen, en van de Holl. Maatfchappye te Haarlem,
Met naar *t leven Getekende en Gecouleurde Afbeeldingen,
T E AMsTERDAM; B y ke B. EWE MDCECCEHVNV
t£ Lbs. Li AR ESY AN
A: Bk A er PP PG £ El 8 ie: ve «4 € î iN dk Rek EN le a Nf 1 Ä er, 1-6 Wi er he nj Ld rd Tr ag út « 5 Ê Ls LEAR val go gerid a
en
var,
k e M elan. ih
PEDT LAKERS Ve AREND
Se
KS Ie
sn WA pn \ Ln DENN
TE TNND EE
A
Ax bi î 1 Dn ! é «BRA Li Vrt In ' si LE (edit sil) a
A
AOV Fn £ EW at RD a “es fr Bg Ci N CRE BAAT EEEN nend
PR Mie U CN ak rJ 8 ps
LARA HOPE AOV ziet d
Almys Jeesvag aohasdtioov beaswaal zsafoMT v-gain% atb EEE „A nev OOI
ë ble, d ‚Â
KN GS ame haf, atsual amgs wl
ua ssttonidoN Ared hemmen zen wreken we ON rn ERA rte eme
ha : naden talk tem EE VUE SDU
emuiblead tf shmioldars)
58
tante gant, Merk sh net
va vbu) naval 1 tosu 100
geregent ponten sag anepresn Ens
zTew 2T
a
RS EI v 8
2
VOOR BERICHT:
\
De DIERKUNDE (Zoölogie) fs een deel van de Natuurlyke His- torie, °t welk inzonderheid op eigen onderzoek fleunt,en dus, in den uit- gebreidflen zin van het woord; best kan geoefsend worden, dádr waar groot vermogen en een byna over de geheele waereld verfpreid gezag, de dierlyke voordbrengzelen van byna de geheele waereld, ’t xv leevend, in Vorftelyke Menageriën, of dood en opgevuld, in aanzienlyke Cabinet- ten heeft by een gebragt. Geen Schryver die over deze flof wil hande- len, kan daar in wel flaagen zonder zyn werk, zo veel als in 't midden eener ryk voorzienne Diergaarde, te ontwerpen; ten einde elk Dier, het welk hy befchryft, voor zich te hebben; deszelfs levenswyze en zo zeer onderling werfchillenden aart naartegaan, en naar de natuur zelve te befchryvens of zo dit hem al, door gebrek aan leeyende voorwere pen onmooglyk zy» dan moet hy echter de wel bewaarde en natuurlyk opgevulde huiden der Dieren , welken hy befchryft, voor zich hebben; ten einde de naauwkeurisfte afmeetingen en befchryvingen van het geheel voorkomen. des Diers te kunnen geeven.
Deze mocilykheid om in het vak der Natuurlyke Historie uittemun- ten, heeft ook het getal der Schryvers over dezelve, in vergelyking met dat, welk men in andere weetenfchappen aantreft, niet zeer doen aan- wasfen. —_ Immers‘ daar, in.dit foort van onderwys, de ondervinding wol voornaamentlyk ‚de. beste dieermeester is, moet men of door uitgebrei- de Reistogten „of door «le gunst van geer voornaame lieden, welke dier- gelyke Menagerien en Cabinetten kunnen bekostigen, daar toe in flaat gefleld worden; en wanneer men ook flechts een kort overzicht over de Ge- fchiedenis van dit gedeelte. der Natuurlyke Historie werpt; zal men aldra ontdekken, dat eene of andere, of spel beide deze vereischten by de weinige Schryvers, welke în dit vak voorkanden zyn, plaats gehad Ki
A 2 é
Kv VS OON Me BOR MC MH
De Natuurlvke Historie ÎS 1 07 daar en boven gelyk aa! de Muziek, daar in, dat het nieuwfte aityd het beste is, en het oude in verval en misachting brengt; echter met meer grond, aryl de Natuurlyke Historie ep ondervindingen en waarneemingen rust, die eene langheid van tyd vereisfchen, alvoorens men verzeekerd kan zyn, niet în fonmige opvat- tingen te dwaalen of misleid te worden. ARrisTOTELEs welke, toen de Waereld, na fommiger meening, reeds 35Q9o Jaar geftaan had, het eerst begon > de kundigheeden. die weelen voor hein in het Ryk der Dieren verkreegen hadden, by:een te verzamelen, en ih een Werk te famen te brengen , konde , hoe zeer hy ook den grond tot nader onderzoek in de wyd uitgeftrekte Weetenfchap der Natuurlyke Historie van de Dieren gelegd heeft, en hoe zeer zyne naarvorfchingen met Alexanders Schatten onderfleund werden, welke daar aan niet minder dan 8oo Talenten of ongeveer 720000 Dalers te koste lag, echter zo veel miet weeten als 2yn opvolger Plinius, by de Romeinen, die, 2ym arbeid ten gronde leggende, dien omtrend in het zofte Ffaar onzer Saartelling , met de kundigheeden van een tydvak van omtrend 470 JFaaren met veel minder moeite konde verbeteren en vermeerderen. Op dezen volgde, na 130 Jaa- enz OPPIANUS, en 20 Paar laater de Griek ELIANUS, welke, one der de Regeering van Keizer Heliogabalus, al mede miet weel meer dan enkele aantekeningen, rustende op hier en daar opgefpeurde berichten, daar by te voegen had, In dezen ffaat bleef die Weetenfchap tot in de zestiende Eeuw onzer Sfaartelling, wanneer COENRADUS GESNER; Of GESNERUS en ULYSSES ALDROVANDUS dezelre ongemeen vere meerderden, en een geheel mieuw en vollediger aanzien deeden verkrygen, welken herniewvden flaat derzelve , men den Middentydfchen der Natuar- lyke Historie zou kunnen noemen, en met den arbeid van den Engelfchen JONSTON, die veelal op de waarneemingen der Ouden fleunde, be- footen wordt.
Na hem kwam men allengs, door de uitbreiding van Zee- en Land- reizen, tot meer eigene naarfpeuringen en verbeteringen , waar toe de beroemde ontleedkundige nENDRIK RuYysecn in Holland, BRIsSSON En WIiLLOUGHBY in Engeland, SAMUEL HALLEN CH ERXLE- BEN in Duitschland, en de Ridder KAREL LINNaUs ín Zweden, niet weing toebragten. Inzonderheid [lak deze laatfle door een nieuw en regelmaatig Systema van Clasfificatie, welk, door het uitvoerig Werk van wylen den yverigen Natuurkenner HoUTTUIN» ook in Nederland
be-
WT ol RK B B RR IA O4 HU Te v Bekend werd (%), in dit meer en meer uitgebreide vak van Kundigheeden een helder lichtenden Fakkel aan, by wiens licht de volgende Natuuroider- zoekers vals waren PENNANT in Engeland, FABRICIUS EN KRAMER in Duitschland en de eenige BUFFON, de Aristoteles van onzen leef- tyd, in Frankryk, de onuitputtelyke Schatten in het Natuur- Ryk verder ontdekten; welke laatstgenoemde deze WWeetenfchap in den flaat gebragt heeft, dat ze in deze dagen, alleen door befchaaving, en in geringe suances, te verbeteren valt.
De uitgeftrektheid en volledigheid, zo der Menagerie als van het Ca- binet van Dierkunde en _Natuurlyke Historie, °t welk de Koningen van Frankryk, federt eenige Faaren, zo aanziënlyk hadden doen aanwasfen, als ook ’s Konings ryke Bibliotheek, waar van de Geleerden gebruik kon- den maaken, frelden dezen Wysgeer , benevens den doorkundigen DAUBEN- TON» in flaat, om hunne Natuurlyke Historie tot een allervolledigst ens onfterffelyk werk te doen worden.
Eene diergelyke en niet min gunftige gelegenheid tot het naarvorfchen van den aart en levenswyze, of immers tot de naauwkeurige befchryving van cen aantal vreemde Gedierten, welken zo wel in Oost- als Westindien, en elders, in verre afgelegen Oorden der aarde , huisvesten, is ook aan den kundigen Schryver dezes werks, wylen den zeer geleerden Heer ARNOUT VOSMAER fe beurt gevallen; daar hy , by zyne uitgeftrekte geleerde Brief- wisfelingen metde voornaamfte Natuurkundigen in het vak der Dierge- fchiedenis, en gyne uitgeputte lecture der werken van de aloude en laatere Zoölngisten , ook nog door het dagelyks befchouwenen bezigen van het fchoon- fte Cabinet, "t welk, na dat van den Koning van Vrankryk, door geheel Europa ‘beroemd was, in gyne geliefde Studie onderfteund werd; als zynde hy Directeur der Vorftelyke Natuur- en Kunstcabinetten van den Prins van Ovranie aan wien, menigvuldige reizen, leevende Dieren, van de zeldzaamfle foort, door de Gouverneurs onzer Oost- en BWestin- difche Coloniën, ten gefchenke gezonden, en onder des Schryvers Kundig opzicht. gefteld werden. WWelken post van Directeur hy niet alleen zo, getrouw waarnam, dat geen ander Cabinet în netheid en orde destyds by dat des Prinsfen te vergelyken was, maar ook tevens zyne geleerde pen befleedde om het zelve tot eene voorraadplaats van elders vergeefsch te zoer
kee
(*) Dit Werk, onder den Tytel van Natuurlyke Historie of Uitvoerige Befchryving der Dieren, Planten en Mineraalen, volgends het flelfel van den Heer Linnaus, met naauwkeurigc afbeeldingen, 37 Deekn in 8°,, is by den Uitgeever dezes be bekoonsen.
3
vI Vr On On Ri B EB RR Wi OO HE TU
kene kundigheeden, en tot een Jeerfchool der Natuurlyke Historie van werfcheidene zeldzaame en, tot heden, of in het geheel nief, of enkel op gebrekkige berichten der Reizigers, onvolkomen befchreevene Dieren te doen dienen; waardoor en yn naam en tevens de roem van dit zo heerlyk Cabinet > ’t welk de Franfche natie, zich maderhand by derzelver inval in deze Republiek, toegeëigend heeft „ alom met. glans bekend. geworden is.
Het is hier de plaats niet, om dit voor ons zo nadeelig verlies te betreuren. Wy zullen ons alleen vergenoegen met «de vruchten van dien ryken fla, het eenige wat ons van deszelfs voorgaanden luister nog is overgebleevens aan het leer- en leesgierig Publiek, tot een gefchikt Geheel gevormd, aan te bieden; daar deszelfs beroemde verzamelaar en optel ier, door den dood op den vader van Joourwwmaand des Faars 1799 te midden zyner yverige poogingen om „heh zelve. tot volkomenheid te brengen, is wer gerukt. ee
Wy geeven hier derhalven eene uitvoerige befchryving van verfcheidene Viervoetige Dieren, Vogelen eu Slangen, welke meerendeels allen leeyende in de Diergaarde van den Prins van Oranje , op het Kleine Loo buis ten den Haag, aanwezig geweest, en. door den Schryver in alle hunne byzondere eigenfchappen met de maawuwkeurigfte oplettendheid. waargeno- men» «onder. zyn opzicht door de kundige en meesterachtige band der Kunftenaars A. SCHOUMANs/T: P. C: HAAG en anderen getekend; woords» so door den beroemden Kunstgraveur SIMON FOKKE als anderen in bet koper gebragt, als ook, onder bet oog des Schryvers, na de na- tuurlyke voorwerpen zelven, met de eigene kleuren, door deskundigen geënlumineerd of verlicht zyn.
Ontfangt dus, geïichte Nederlandfche. Leezer! deze zo kostbaare als geldeaaime verzameling, en laat zy u» by derzelver leerzaambeid , en voor den sweetgierigen onderzoeker. aangenaamen inboud, tevens tot. cen aandenken wverfirekken, zo van den ryken Schat, waar op uw Land weleer zich beroemen kons als van den yver en verdienste uwer Land- genoten, welke de nagedachtenis van dit Cabinet…door hunne fchryf= en sckenpen. voor de vergetelheid bewaard hebben. … x
6)
LN HOER IK
VIERVOETIGE DIEREN. N°. 1. Africaansch' breedfiiuitig Varken of Bosch-Zwyn. 2. Guineesch Juffer-Bokje. 3. Africaansch Basterd- Mormeldier.
4. Oostindifche groote em langffaartige vliegende Eekhoorn,
5. Americaanfche langftaartige Aap-foort, genaamd Bosch- Duivel, of Slinger - Aap,
Een, tot nu toe, onbekende vyfvingerige:Luimard-foorts2 tr 5 7. Ameficaämfche'!Sfinber” dap föorry genaamd de-lgiterssl c 8. Africaanfche Kat-foort, genaamd Bizau: Kat{e »o01)
9. Americaanfche langftaartige en Eekhoornachtige klaauwen hebbende Wezel Potto,
IO, == Gebulte Stier, genaamd Bifon— rr. Oostindifche Krokodillen- dooder, genaamd Zchneumos, ie. Lil hog niet befchteevene”Boëch« Horid.” — 13. == nog niet befchreevene Bosch. Kat.
14515. Aap:foort, genaamd Orang - Outang. 16, Harte-Bok, genaamd Coudout, 17. Eland, genaamd Canna. ori 55 act Or 18. Bosch- Buffel, genaamd Grou, eoV st £ 19. Hartebok, genaamd Pronkbok. ao. Africaansch Diertje, genaamd de brolielinziet Mol. gi. Kameel- Paard ( Camelopardalis) (a) en Geraamte (b)
£
Vv OG E LEN
N° r. Americaanfche Trompetter. _— —- langftaartige Ys. Vogel.
Americaansch Ys- Vogeltje, hebbende byna, geen’ (kaart, Oost <indifche Yse Vogeltjes. a Pi Ë Americaanfche Lyster, genaamd Quereiva,
a Rots Hales oe veeseercerereen
6. 7. Oost- indifche Papegaay - foort, genaamd de groote purper. roode Loert, 8. Africaanfche Roof - Vogel, genaamd Sagitarign:
9. |
Ze 3. 4 5.
N°
Ceilonfche Kaneel- Duif. °@. Africaanfche of Kaapfche en aldaar SRRRDSR: Bosch. Kalkoen,
EE Û be je Hi) S S slufjzoikv pese Nen go gag aninio0 … p
N°, 1. Surinaamfche Ratelflang. - 2. Langftaartige, ruw-gefchubde Slang= ged; Tab. 1
3e Platftaart Slangen, Tab. Il
BERICHT voon pen BINDER.
By het Inbinden van dit Werk, moeten de Stukken volgends de ‘boven- ikaande Rangfchikking op elkander volgen ;
1° De Viervoetige Dieren, a°* De Vogelen, A 3°. De Slangen,
BE:
BE SCHR Y VING
van een onlangs nieuw ontdekt en nog geheel onbekend foort van AF RIC A ANS CH
BREEDSNUITIG VARKEN,
OF
BOS CH-Z WY N:;
In de afgelegenfte deelen van Africa gevangen, en overgebragt in de Diergaarde VAN ZYNE
DOL DCHEIGSTE HOOGHEID
DEN HEERE PRINSEVANORANJFE EN NASSAUW, ERF. STADHOUDER, ERF-GOUVERNEUR, ERF-KAPITEIN- GENERAAL EN ADMIRAAL DER VEREENIGDE NEDERLANDEN, enz. enz. enz.
Befchreeven en uitgegeeven door
A OV O S M A E R,
Dire@teur der Vorstelyke Natuur- en Kunst - Kabinetten, Lid der Keizerlyke Akademie, en Korrespondent der Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys.
KS Sk Sand
Te AMsTERDAM, De BEB FT ER ME LJ WE B, NDC A VL
\ î NE, 4 p d t , d _ 1’ . L * u d _ a Te k E TE pe. Ve ef ‘ „en, del eed , ard es n E ! EN i is | Pel k , : , : € he * id B hat on … 5 k Ì „4 mrt ES mj De ot . pm _ À LS ze Pomme el 1 ref — Fn e d 4 ij E Las « hi Vaal L Bs en A _ Aes ee : rt L e ’ ga =d B „6 $ { B : d Je j ved ' , el f he) : x il Ee ed en, EE: ï H z ME Ed en: ï i N Mij hi <= Dd , n — ki an B B . Î “ dn J n _ : ke Nie Dn E pe e i ee] 4 Ds „el 1 d ï Pad « Pa , he À E Kal . E ï E hind h E: bed nd k E] 1 Ne Ll „ d x n DE} had * 7 ; E ze es hem - 1 E h n ' N « beed - a an, | ed 1 ved -
Ni E 5 De 3 ï ki en % s + j bd weed r me » Ke N pel p= Li $ E ‚ n het Babos 3 Ad : . Eide _ Fe _ Í ze „a ce kf n ef bee ee | kt , pd À sa ï ld en ‘ | bezeie 4 LS % - bet ' h; poem n il k hed had ad , E 8 ier ej a, = n hd - . et í k A gemel Re Ke … k î pel : " hj d jen n _ 4 & pn nd : zt sd € « ij ek . , ®
4
me rt man dg
Bladz. 3 NATUURLYKE HISTORIE
vaN HET AFRICAANSCHE
BREEDSNUITIG VARKEN,®
0. F
BOSCH-Z W YN.
IES nog toe zou men hebben kunnen denken , een denk- beeld willende formeeren van die fchepfelen welken onder de benaaming van Zwyn bekend zyn, dat men zich maar behoefde voorteftellen een dier welks buitenfte Lynen van het hoofd, na- genoeg in een ongelyk zydigen driehoek , t’ faamen liepen : doch welke Iynen aan het einde , by den mond van dit dier, rond en afge- fneeden,en zich dus als eene afgefneeden kegel, vertoonden. Maar de Natuur is, om zo te fpreeken, als kwiftig met haare gaaven, nimmermeer ontbreekt het haar aan uitzonderingen , of afwykin- gen, in haaren anderszins gewoonen loop. Geneegen zynde om de voorwerpen als fchakels aan elkanderen te hechten , vormt zy onderfcheidene clas/én en geflachten , zonder dezelven te, bepaa- len. Van daar ontmoet men die byna onzichtbaare overgangen van plant en dier: en hier door ontftaan die gevoelige aandoeningen der
ziel,
* Ik beb het deezen naam gegeeven wegens ditzyn allereerst in bet oogloopende kenmerk, en vermits betzelve , als noch gebeel onbekend zynde, geenen naam gegeeven is.
A 2
à BESCHRYVING vaN EEN
ziel, welken de befchouwing daar van in elk vernuftig mensch voortbrengt.
Het geflacht der Zwynen breid zig tot nog toe niet ver uit. Ons Europees (4), ongetwyfeld een afftammeling van het wilde Bosch- zwyn (b), is by ons huisfelyk geworden, en dus, zynen wilden aart verlooren hebbende, heeft het daardoor onbegrypelyke veran- deringen ondergaan. Elk onderfcheiden gewest heeft echter zyne eigene foorten , die de zorgvuldige Natuur, in het wild woonende , bewaard, vermengingen van verfeheiden landäart geeven fomwyl baftaarden , dan dit moet men als door dwangmiddelen tegen de na- tuur aanmerken.
In het westelyke van Afrika valt het Gwineefche Varken (c), ken- nelyk aan deszelfs puntige ooren, en welks afbeelding by Jonn- STON Tub. XLVI. volgens BRissoN goed is, doch hy had tame- lyk mogen zeggen.
America heeft het zoogenaamde Muskus-zwyn, de Tajacu of Ta- Jasfit (D), ’t welk den gewaanden navel op de rug draagt.
In Afie, op Bouro, een der Molukkifche Eilanden , vind men het vreemde Babyrosfa-zwyn (e), kennelyk aan de naar boven zich omkruillende tanden van het boven Kaakbeen, waardoor het een wonderlyk aanzien heeft.
Zie daar nu de vier tot heden bekende Varkens , en welken wy nu met een vyfde uit de Vorstelyke diergaarde zullen verryken.
De
Ca) Burron. Hift. Nat. Tom. V. Tab. XVI. Ed. guarto.
() AIV. p. 99.
Ce) Linn. Syff. ed. X. p. so. fp. 2. BrissonN. Quad. ed. guarto p. 109. Marceraar Brafil p. 230.
(d) Lin. Soft. edit. X. p. so. fp. 3. Drisson. Quad, ed. r°. p. 111. fp. 6. Bur- roN. Hit. Nat. Wol. X.p. 21. Tab. III. &c.
(©) VALENTYN. Befch. van Ooftind. Tom. 3. p. 268. Linn. Syt. Ed. X.p. so. fD.4. BRISSON. edit. go. p. Mio, /P. 5-
___
AFRICAANSCH BREEDSNUITIG VARKEN. 5
De kenmerken van het Zwynen-geflacht, ’twelk zich van alle an- deren afzondert, beftaan voornaamelyk in eene min of meer rol- ronde neus (van welk kenteeken zich onze nieuwe foort af- zondert) die knor- of kraakbeenig is. Gelyk mede in de vier ter weêrzyden wyduitfteekende flagtanden , en in de in tweën gefpleeten voeten en twee los by hangende nagels.
Gelyk nu de Natuur uitzonderingen gemaakt heeft in den bree- den Muil van deeze nieuwe foort, en in de ontbeering der voor- tanden, Cvan al ’t welk wy nader fpreeken zullen) zo geeft zy ook fomwyl fpeelingen. Hiertoe kan men dat Ras brengen van ’t ge- meene Zwyn, ’t geen de hoeven der voeten niet gefpleeten , maar in eene hoef heeft tfaamen gegroeid , enhet welk in Poolen , Zwee- den enz. gemeen genoeg word gevonden,en aan ARISTOTELES ({) reeds bekend was.
Voor zo ver ik zien kan, is dit Zwyn, ’t welk wy te befchryven voorneemens zyn, in Europa voorheen nog niet gezien , of by iemant der hedendaagfche, veel min aan de oude Schryvers be- kend. Men meent echter hier tegen in te kunnen brengen, als of KorBe, FLACCOURT , BUFFON en ADANSON , van vreemde Zwynen fpreekende , die zy, of ter loops gezien , of waarvan Zy eenige Deelen in kabinetten ontmoet hebben, mogelyk deeze onze vyfde foort reeds zouden hebben in het oog gehad; dan de waar- fchynlykheid , veelmin de zekerheid , komt my niet voor hier in te blyken.
> KorBr (zegt men) maakt onder de Africaanfche dieren gewag » van een Africaansch Bosch-Zwyn, en ik denk geenszins dat in Africa ons Europeesch Ras (of Wild-zwyn) wild zal gevonden worden.”
De
(f) Arusr. de Hifb. animal, lib, ZL. cap. £.
A3
6 BES CGHRYVIJNG VAN EEN
De opmerkende Heer Korse, een Duitfcher van geboorte, zal zekerlyk het wilde Zwyn wel gekend hebben ; maar zie hiet ten overvloede zyne eigene woorden , welken tegen de bovenftaan- de ftelling volftrekt aanloopen.
… De Wilde Varkens (g) worden hier niet veel gevonden, niet zo zeer, om dat zy van andere wilde roofdieren verflonden en verfcheurd worden ‚ maar myns bedunkens liever, om dat ‘er geen Bosfchagie omtrent dit Voorgebergte is , waar in Zy haar verblyf zouden konnen zoeken. Daar en boven 2yz zy van de Europeaanfche gantsch niel onderfcbeiden ‚ ten ware men wilde zeg: gen, dat zy in de koude landen, alwaar zy hun onderhoud ry- kelyk konnen vinden, grooter en vetter wierden, *t welk ik noch- tans acht, fehoon zulks veel tot de zaak doet, dat geen wet zenlyk onderfcheid maakt.”
By FraccourD (£) vind ik geene meerdere drangredenen dat hy ons Zwyn op ’t oog gehad hebbe; maar mogelyk , en zulks noch duister, de Babyros/a.
De Heer BUFFON (4), ípreekende van een gedeelte der Kaak- beenen, Staart en Voeten vaneen vreemd Zwyn van ’t groene Voor- gebergte, (Capo verdo) welken in het kabinet des Konings bewaard worden, zegt, dat ’er voortanden in die kaakbeenen zyn: deze ontbreeken immers in ons Varken.
De Heer ADANSON (£) in zyne Senegalfche reizen, naar eene vooraffpraak van zaaken welken hy aldaar ontmoette, zegt: „ J'ap- „ pereus un de ces énormes fàngliers particuliers à F'Afrique, & „… dont je fcache pas qu'accun naturaliste ait encore parlé. Il ve-
Olt
(2) Korpe. Befth. van de Kaap. Holl, uitg. Tom. Ip. 106. (4) Fraccourr. Hift. de Madagascar. p. 15e. e (5) Burron. Hift. Nat. Tom. XIV. p. 409. Ere.
&) ADANSON. Voyage du Senegal. p. 76,77.
AFRICAANSCH BREEDSNUITIG VARKEN. ri
» noit tête baisfée {ur moi, & m’auroit infailliblement atteint fi je » ne leusfe, pour ainfi dire, averti & détourner fes pas, par qucl- » que bruit que je fis en le couchant en joue. Il étoit noir com- » me les fangliers d'Europe, mais d'une taille infiniment plus hau- » te. 1 avoit quatre grandes defences, dont les deux fupérieures » Étoient recourbées en demi-circle vers le front, où elles îmi- » toient les cornes que portent d'autres animaux.”
Wat gevolg zal men nu uit deeze befchryving trekken: is ons Zwyn van zulk eene vervaarlyke grootte? Is de vreemde gedaan- te van het hoofd niet alleen dat geene ’t welk het eerst in het oog loopt? En zou de Heer ADANsoN, die dat Zwyn van zo naby zag, dat hy vier flagtanden en de kleur ontdekte, die zonderlinge gedaanten van het hoofd niet aangeteekend hebben ? Ik wil niet fpree- ken van den afftand van Senegal met het land der Caffers, en de rivieren welken als zo veele affcheidingen maaken in dat uitgebreide waerelddeel.
Dit verwonderingswaardige Schepfel, thans het onderwerp dezer befchryvinge, is met een der Oostindifche fchepen , genaamd de Err-PriNs, in het voorgaande jaar 1765. van de Kaap de Goede Hoop overgezonden aan ZyNe DooRLUCHTIGSTE Hoocnerip DEN HEERE PRINSE VAN ORANJE EN NassaAuw, Err- STADHOUDER ciZ. cilZ. NZ. deezer Landen. Wy zyn de kennis en bezitting daar van verfchuldigd aan den Wel Ed. Geftr. Heere Ryx TULBAGH, buitengewoon Raad van Neêrlands Indie, en Gouver- neur van gemelde Kaap de Goede Hoop, wiens aitoos voortduurende beleefde oplettendheden, ter bevordering der algemeene Natuur- kunde, onder de gewigtige begunstiging der Edele Oostindifche Maatfchappye , zo meenige aangenaame als wonderbaare voor- werpen, aan de Vorstelyke Verzamelplaatfen der Natuur edel- moediglyk gefchonken heeft,
A 4 We-
8 BESCHRYVING VAN EEN
Wegens de woonplaats van dit Zwyn vind ik in eenen brief van den Heer Gouverneur der gemelde Kaap aangeteekend , „ dat » deeze Varkens het meest gevonden worden , en dit gevangen », was, tusfchen het Land der Caffers en dat van de groote Na- „ maquers 3 zynde omtrent twee honderd uuren van de Kaap de > Goede Hoop afgeleegen. Met verdere byvoeging , dat dit het » eerfte van deszelfs foort is, ’t geen aan gemelde Kaap leevende » gezien was.”
In het jaar 1758., en dus nu reeds agt jaaren geleden , is my voor het Kabinet , door den zelven Ed. Heer Gouverneur , onder ver- fcheiden andere zeldzaamheden (de zaak nu van achteren be- fchouwd) het geheele vel van het zelfde dier toegezonden, dit was toen zekerlyk maar alleen afgevild en by gelegenheid van een binnenlandfche reize aan de Kaap gebragt. Ik ontfing te dier tyd het zelve onder de benaaming van Hartlooper , zonder verdere byvoe- ging. Het vel van het lyf „hoewel bereid, was, door gebrek aan ges noegzaame voorzorge, geheel bedorven, zo dat ik daar van maar alleen het hoofd en de voeten kost behouden, welke deelen, door de uitgenomen beenderen, zeer fterk ingedroogd zynde, de waare gedaante van dit dier bedekten , en toen ter tyd niets dan alleen eene onzekere befchouwing toeftonden. Dit gedroogde vel van *t hoofd toont echter in verfcheiden opzichten te verfchillen, met dat van het leevende dier; dan hier alleen met de historie te doen hebbende, zullen wy die achter de befchryving van het leevende Varken aan- teekenen , en nu van deeze uitweiding wederom tot ons leevende voorwerp overgaan.
By, deszelfs aankomst, alvoorens het in de Vorstelyke Diergaar- de, het groote Loo genaamd , een groot uur van hier en dicht by Voor- burg gelegen, wierd overgebragt „‚ noopte my de nieuwsgierigheid hetzelve van naby te befchouwen. Op het voorplein van het Stadhouderlvk Hof alhier in een houten hok gebragt, en dooreen?
Brief
AFRICAANSCH BREEDSNUITIG VARKEN. 9
Brief van den Ed. Heer Gouverneur reeds van de tamheid van dit dier onderrecht zynde, liet ik de deur van zyn Kot openen, en wel dra bediende het zich van deeze zyne vryheid. My met eenige Hofbedienden genoegzaam voor het hok bevindende, gaf het in het uitloopen geen den minften fchyn van kwaadheid; ‘tliep, vro- Iyk huppelende, fnuffelende of het eenig voedzel konde vinden, en nam ’t geen wy het gaven greetig aan. Na hetzelve een’ korten tyd alleen gelaaten tehebben, vond ik by myne terug komst, het zeer druk bezig met in den grond te graaven, alwaar het , niet- tegenftaande die met kleine fteenen zeer vast belegd is, een on- gelooflyk groot gat gemaakt had , om, zo als wy naderhand ont- dekten, zich meester te maaken van eenriool, ’t geen al zeer diep onder den grond. doorliep. Ik gaf last hetzelve in deezen zynen vruchteloozen arbeid te ftooren en weder in zyn kot te brengen „ hetgeen , doch niet dan door behulp van verfcheiden bedienden en niet zonder zeer veel moeite , veel gefchreeuw en tegenfporrc- ling, gelukte. Nu in zyn kot zynde, het welk met hout tralywerk voorzien was , gaf het zyn ongenoegen door een langduurend , zeer hard en lamentabel gefchreeuw te kennen, ’t welk dikwyls met dat van een fors fchreijend kind, en veele onderfcheiden toonverande- ringen ‚die fomwylen zeer belagchelyk en als klaagend waren, vry
veel overeenkomst had. Uit deeze aanteekeninge kan men genoeg opmaaken dat het van
eene zeer goede geaartheid is. Hiertoe zal mogelyk de langduurig- heid der reizeen het gezelfchap van het fcheepsvolk wel iets hebben toegebragt, ten ware men liever wilde veronderftellen dat het op de binnenlandfche reizen in de Africaanfche Bosfchen jong gevangen is; want het blykt my dat hetzelve alhier in grootheid merkelyk is toegenomen. __Nu nog leevende, heeft het den geheelen voorgaanden winter , A 5 _wel-
10 BESCHRYVING VAN EEN
welke al vry zwaar geweest is, hoewel meest in een hok befloo- ten, zeer wel doorgebragt.
In vaardigheid fchynt het onze inlandfche Varkens te overtref- fen, jaagende dikwyls , meer uit dartelheid dan om dezelven eenig leed te doen , de kleine Bengaalfche Reen, de Axis van Prr- NIUS (*).
Het taat zich zeer gaarne, ‘tzy met de hand of meteen’ ftok vry- ven, en wel hoe harder hoeliever. Op deeze wyze kon men het best doen ftilftaan, wanneer ik hetzelve liet afteekenen.
Geplaagd of te keer gegaan wordende, wykt het achterwaards te rug, deszelfs hoofd altoos naar den tegenftand die het ontmoet wen- dende , en daarmede fterk fchuddende en flaande.
Lang opgeflooten geweest en losgelaaten zynde, is het zeer blyde, loopt, fpringt en jaagt de Reen en andere dieren met een’ opfteeken- den ftaart, welke anders regt neêr hangt.
Het geeft een fterke reuk van zich, doch welken ik niet aan eeni- ge zaak in juiste overeenkomst kon bepaalen of verveelende bevin- den , maar met de hand aangeraakt zynde, riekt het zeer fterk naar de groene Kaas die men Schabzieger noemt,
Het neemt, gelyk alle andere Varkens ,allerleie graanen tot zyn voedzel. Zyn fcheepskost was de Mays , afval van groenten, enz. zo lang men die had, doch in de diergaarde gerst en bock- weit van de andere dieren geproefd hebbende, verkiest het deezen , gelyk mede de wortels van gras en andere planten ‚die hy met den voorkant zyner nuit, en met zyn pooten greetig opwroet. Rogge- brood bemind het boven alles, waarom het elk die het heeft gelyk een hond naaloopt.
Als het eet ligt het zeer veel voorover op de omgeboogen Kniën, het zelfde doet het drinkende , voor al als het water in de dier-
gaar- C£) BurroN, ijl. Nat. Tom. Xl, p. 397. edit. quarte.
AFRICAANSCH BREEDSNUITIG VARKEN. II
gaarde wat laag is , flurpende hetzelve van de opperviakte. Het fchynt den ftand van op de kniën der voorvoeten te liggen afs een rustende en gemakshalve te verkiezen; ten minfte ik heb het dikwyls in deezen ftaat gevonden.
De zintuigen van het gehoor en van den reuk zyn, gelyk by al de dieren van dit geflacht , zeer fterk, zo niet fterker. De minfte beweeging word het door de eerften gewaar, en door de anderen {huffelt, wroet en fpeurt het alles op en om.
Deze twee zintuigen vergoeden het bepaald gezicht van dit dier, ’t welk, door de kleinheid en den ftand der Oogen, niet zo wel rondom zien kan, vermids dezelven veel meer boven in het hoofd en dichter byeen geplaats zyn dan in de andere Zwynen , maar daar en boven ook nog door twee ter zyden of onder de oogen ftaande ooglappen „die veelen voor een dubbeltal van ooren aanzien, min of meer belemmerd worden.
In oordeel of fhedigheid van begrip, zo als men ’t noemen wil 5 overtreft het de Europeefchen, ’t welk reeds door eenige aange- haalde , maar noch meer door veelvuldige kleinigheden dagelyks kan worden gezien.
Ten aanzien van het hoofd heeft het eene fchrikkelyke ge: daante. De plat-en breedheid van de neus, gevoegd by de on- gewoone lengte van den kop, breeden fimoel, zonderlinge ooglap: pen, puntige uitpuilingen ter zyde boven den bek, en zwaare flag: tanden, doen het monftereus fchynen.
BESC HR Ye Vk Ne van bet dfricaanfche Breedfnuitig Varken.
Vermits hier achter by Za. 1. eene zeer goede afbeelding van het dier gevoegd is , zo zullen wy in de befchryving niet anders zeg- gen dan alleen dat geene ’t welk tot meerdere opheldering noodig is.
Van.
12 BESCHRY VIN G VAN EEN
Van de gedaante en grootheid zal men het best kunnen oordee- len, als wy zeggen: dat de lengte van het begin der neus tot aan het begin van den ftaart is 4 voeten en ruim 3 duimen. De hoogte van het ligchaam ‚ van tusfchen de fchouderbladen tot den grond 2 voeten en 3 duimen. Van het midden der lendenen tot den grond 1 voct rr en 5tagtfte duimen. De grootfte dikte van het lyf 3 voeten en 1 duim. De kleinfte dikte by de dyën 2 voeten ro en 4 astfte duimen. Het Hoofd, van het begin der neustot tusfechen de ooren, 1 voet en ruim 3 duimen. Breedte van het hoofd tusfchen de oog- lappen aan den bovenkant 9#duimen. Breedte der neus tusfchen de {lagtanden 6 duimen 7# agtften. Lengte van den ftaart ro duimen en
r agtften. Deze voetmaat is de Rynlandfche.
De gedaante van het lyf is na genoeg aan ons gemeene Huis-zwyn. Het fchynt my kleiner, de rug van boven platter, en korter van voeten.
Het hoofd is, ten aanzien van andere Zwynen , mismaakt, zo In gedaante als grootte. De fnuit is zeer groot en breed, plat ge- drukt en zeer hard. De neus is beweeglyk , ter zyde wat neêrge- bogen en fchuins afgefheeden. De neusgaten zyn groot, ftaan wyd vaneen en zyn onzigtbaar of men moet het hoofd opligten. De boven-lip is op de zyde by de flagtanden hard en dik , en over dezelven zeer omgeflagen en neêrhangende , maakende , voornaa- melyk achter de flagtanden , cen half ovaal neêrhangende en kraak- beenige lobbe, ter wederzyden de hoeken van denbek bedekkende.
Voortanden heeft dit dier van boven noch van onderen in ’% scheel niet, *t welk zeer aanmerkelyk is; doch het tandvleesch is van vooren glad-rond en hard.
De flagtanden in ’t opper kaakbeen zyn aan ’tgrondftuk ruim een mans duim dik, krom omgeboogen , en in derzelver kromme Iyn 54 duimen uvitfteekende, wyd naar buiten uitftaande , en in een ftomp punt eindigende; ook zyn dezelven op zyde elk een met eene foort van groef of fleuf voorzien. Die
AFRICAANSCIH BREEDSNUITIG VARKEN. _ 15
Die van het onder kaakbeen zvn veel kleiner, minder krom , by- na driezydig en, tegen de bovenfte door geduurige vryving afseflee- ten zynde, vertoonen zy zich als fchuins afsefheeden.
Kiezen heeft het, doch deezen ftaan dieper in den bek, doch de tegenftand van het dier belette ons dezelven naauwkeurig te zien.
De Oogen zyn klein in evenredigheid van het hoofd; zy ftaan hooger in het hoofd, digter by elkaêr en by de ooren, dan in het gemeene Varken. De ris is donker bruin op een wit Hoornvlics. De bovenfte Oogleden zyn alleen met bruine, ftyve, regt uit en digt byeen flaande hairen bezet, welken in het midden het langst zyn. De onderften hebben ‘er geen. De Traanfleuf is vry lang neder- waards gaande.
De Ooren zyn tamelyk groot, meer rond dan fpits, van binnen vry digt met geele hairen begroeid, en ftaan uitwaards naar ’t lyf.
Onder de oogen vertoont zich als een bultig of klierachtig zak- je, en even daaronder doen zich twee horizontaal regt uit ftaande dikke platte ronde lellen, die ik ooglappen noem, zien; derzelver lengte en breedte is omtrent twee en een vierde duimen; zy zyn be- weeglyk en ten naasten by een vierde duim dik. Onkundigen nee- men deze lellen voor ooren , en noemen het dier om die reden een vier oorig Varken. In een regte Iyn, tusfchen deezelellen en den bek, vertoont zig ter weêrzyden van den Kop een harde ronde en puntige uitpuilende verhevenheid.
De Huid fehynt vry dik, en aan de gewoone plaatfen met fpek aangevuld ; aan den hals, de liezen en voorhuid is hy ruim. Op fom- mige plaatfen vertoont dezelve zich als met flaauwe dwarsfleuven zi ongelyk, en als of de opperhuid hier en daar wat vervelde.
Over het geheele Iyf vertoont zich maar weinig en als dun gezaaid, hair, ftaande hetzelve als met bosjes van drie, vier, en vyf hairen, die min of meer lang zyn , en in een regte lyn naast elkanderen. De meeste bosjes beftaan uit drie of vyf hairen. Het voorhoofd tus-
fchen
14 BESCH RY MEN GiMAN EEN
fchen de ooren fchynt rimpelig , en is digt met witte en bruine hai- ren bezet, die zich uit het middelpunt al verder en verder , plat- achtig neêrgedrukt, uitbreiden. Vandaar nederwaards naar de neus loopt op ’tmidden van den kop een fmalle ftreek zwarte en gryze hai- ren, die zich uit het midden naar de zyden van ’t hoofd buigen, voor het overige zyn zy dun gezaaid.
Op den nek en het voorfte deel des rugs ftaan de meeste, digt- fte en langfte borftel-hairen , welken donkerbruin en ook grys zyn. Sommigen zyn tot zevenen agt duim lang, de dikte en fplytbaarheid van de gemeene Varkensborftels hebbende. Alle deeze borftel- hairen zyn niet opftaande , maar liggen luchtig nederwaards. Ver- der op den rug verdwynen deeze digt byeen ftaande borftels, en zy worden verder maar weinig in getal en zeer dun gezaaid gevonden, zodat men overäl den naakten huid ziet. Voor het overige zyn de zyden van het lyf, de borst en buik, de zyden van den kop en keel, met kleine witte borftelhairen bezet, die aan de oorklieren als een t° faamenloopende naad maaken.
De Pooten zyn overeenkomftig met die van onze inlandfche Varkens. De nagels of voorhoeven in tweën gefpleeten , puntig en zwart. De bastaard-nagels rusten ook , doch meest hangende. op den grond.
De ftaart is dun, Iynregt neêrhangende , kaal , en naar ’t einde wat dunder afloopende.
Dit dier van ’t manlyke foort zynde, heeft den Bal-zak tuffchen de dyén vastgehecht. De Voorhuid is zeer ruim aan het einde, en behoud een gedeelte der pis.
De koleur van dit dier is aan den kop zwartachtig, doch over het verder gedeelte des rugs en buiks enz. licht rosachtig graauw.
de 3e ze se He
id He
B E.
AFRICAANSCH BREEDSNUITIG VARKEN. 15
DEE SCHR VN ING
der verfchillende gedaante van bet vel van den Kop, van een dergelyk Varken, in den Jaare 1758. van de Kaap de Goede Hoop overgezonden,
Over het geheel fchynt dit Hoofd kleiner. De Bek is minder breed. Aan het zelve ontbreeken de twee horizontaale onder de oogen {taande uitfteekende Ooglappen , echter toont het aldaar kleine uit- puilingen, en dus de grondbeginzelen daarvan te hebben. Het heeft in het geheel niet die knobbelachtige ronde en puntige verhevenhe- den, of uitpuilingen, die in een regte lyn tusfchen de vaornoem- de ooglappen en den bek geplaatst zyn. De Slagtanden, daaren- tegen, zyn veel grooter, fteekende de bovenften, die ter weêrzy- den een diepe groef of fleuf hebben, en fpits van punt zyn, ruim 6£ duimen ter zyde uit den bek , en de onderften 24 duimen, zynde deezen tegen de bovenften fchuins afgefleeten, en daardoor zeer fcherp.
Men ziet uit deeze verfcheidenheid, dat 'er eene oorzaak van verfchil zyn moet; maar welke is die ? De grootheid deezer flag- tanden bewyzen genoeg dat dit vel van geen jong dier zyn kan: daar blyft dus niets overig, dan te denken , of dit niet het bereide vel van een Varken van de vrouwelyke fexe geweest is, In de Pooten vind ik geen onderfcheid.
o %
Et DE PE VON NW EED hk kakke Es a En _ 0 on _ _ me: _ _ - R E Lan En _ n AS Den _ - _ EE
Ur 0e rv rp dr (olan il E
| ne En _ a tele MI DH on
file 4 MS Af aid, A ES
EE RK En ien be kn en ze gaas As Br _ et ht Aa kaai dek Ni oe s Bar =d ENA on gat, Mae ij Aah het PATRON U n oi _ _ OO EN OO _ es Ee s pe en Md oe eN n Ge pe _ E _ b di ae tek f ij a Nia Á Ni R breder MEDE af _ il BE ak beg deg * n mi dede 7] _ |
B ì kN go Ì he n En _ DE n mn n n En tat sp Mera baders PAN er erkend shad
En IAS - ii thali wad AR sr ík wi ì Ki Ln po die np hik: dd zer ck A E dát BED ent LE aan nebe welde ig srinti ds eier vaan
seitan rav mij dr TEE] ol Kn ra ze heks ahd Rudie sar se lage wad Nn E
in oaf TT n ne wl fen zeen Tin In n Fil BE TE ik ie E EM _ ik dl, Bead nj Jel gti! rr eee B 34 an made dak j ie Nl ki „en: kedk e mi Lon m1 Mi en ti Ek B nd | EN Ie _ B n TN n Ne © _ B i ij An n In n _ Re BEP B pe al 83 adt 0 AND Ka MENE WN AR 8 . n nd _ ra 4 ar eeb rn ete hese ee brt ND kade aknaik Ju vd iik Nie alá EN nn es na ed nT di die â dad = sd PE mett 4 Aal n gens er TE slk Re ON EN oM CE AEN 10 Boal « ANT EPN MIE _ _ En ú a EE Pi n n en n _ _ id ro AL RA ak had D n n A rn. hae nn PAGE 10 wt Reil. TE NET _ dos E hd pe jn En 4 Î ; Oe of FD Js 415 ke ; Tt nà
A A mv he ie an EEn
9 AE veefdi Tear 3 út n, LE En Bd ad ak Jin kfn mt vi: : 45, lili
tt KL id Kish «del led, Ben 40 Wi Mg, WUD dl talk Nn Zn k od 8 AR, (pet Eren K Ii iN Arty £ ai Ji se : afd j n PAR m En ET mn ie
cat BONA & A vans tr oo 0 he. 4 es $ of
… in ” gahfidine 8 Kid eere rn Ja Id
î Î rade n n me ì Kie. Kl br Ik El _ is Rb ah at
_ n D n _ E Ü î _ fj _ î 0 A _ _ Ô 5 _ fj Ô be gi 4 _ _ En mn E Ka _ _ À a _ n _ Kan De A A Te n D E _ en î n dn n _ _ Ô _ Ba _ W n mn _ _ _ _ KE _ _ | En Û _ ì B. 4 q Mi _ pl ij Ì e _ _ ed _ me al D û E KEN ® _ id ES n ii _ _ Ean î OO a ni _ n En
BE SCHR Y VIN GG
van een genoegzaam nog onbekend en allerfierlykst Pe OE OE
’t welk wy om deszelfs fraaije en fyne geftalte noemen , het
GAU AEN CE B rS AC OH E
JUEFEER-BOK JE;
Van voornoemde Kust overgebragt en bewaard wordende in de Diergaarde VAN ZENE
PRE CHTIGSTLE HOOG NEELID
DEN HEERE PRINSEVANORANFE EN NASSAUW, ERE. STADHOUDER, ERF-GOUVERNEUR, ERF-KAPITEIN. GENERAAL EN ADMIRAAL DER VEREENIGDE
NEDERLANDEN, enz. enz. eng.
Befchreeven en uitgegeeven door
A 0 5 MA PB We,
Direfteur der Vorstelyke Natuur- en Kunst - Kabinetten, Lid der Keizerlyke Akademie, en Korrespondent der Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys.
ne ee nd ke ed Eh ad Te AMSTERDAM, Breen Bel OM B Tis
MDCE LA VL
eV | D ms „MES ap ne d db tn
” EE
ARL AO a tt AE
ptp ded Arden lee @ ep vet” Bw rk) | Kad
Da rt bi oo et {i avnustie nd OET _
maant De PER TESTTE man en TE. KEVER ARE
helt aamts A40 KEE A OERLE DAA
wt vpn va asof BRR MOR OD
ha vla ant ain | ij rears vp bijge rh omsea) wnd vt vm
Mh nae iT it HAUS HA ARE M M Nye dua n
iem pel Camiivlai né p
_
Ze
TZ
Bladz. 3 NATUURLYKE HISTORIE
VAN HE TD
GUT eN EB Sor
JUFFER-BOKJE:
ID HERMAN Nicoraas GRIMM heeft, in de Epbemerides Natura Curioforum (@) een Dier zeer onvolmaakt befchreeven en afgebeeld, ’t welk echter door een byzonder kenmerk, alleen aan dit foort eigen, genoegzaame tekens draagt dat dit het zelf: de is ’t welk wy hier voorneemens zyn te befchryven. Het is be- kend by de meeste Natuurkundigen (4) onder de benaaming van het Bokje van Grimm ,naar zynen naam genoemd, vermits hy zekerlyk de eerfte geweest is welken daarvan gewag maakt. Naderhand heb- ben de beroemde Natuurkenners , de Heeren BurroN en Dau- BENTON , in hunne algemeene en byzondere Natuurlyke Historie (6) meerder licht aan hetzelve toegebragt , hoewel zy maar een gedecl- te van het hoofd en de beenen daarvan gezien hebben.
Het diertje, want het is klein, ’t welk ten onderwerp deezer be- fchryving verftrekt, is , in tegenftelling van dat van GR1MmMm,van het mannelyke foort, en een der bevalligfte en fraaifte’t geen men zien kan. Hetzelve is, vier of vvf jaaren geleeden, zo my bericht is, met dertien anderen van beiderlei geflacht uit Guinée overgezonden „ zynde van dezelven twaalf op de reize geïtorven „en daar onder alle de
wy
* Jk geef bet deezen naam, wegens deszelfs uitneemende delicaat en tederheid, waar- door hei gelyk de Fuife èrfobag, vitmunt.
(a) Epbem. gat. curif. deeur. IL. ann. 4. 1685. ob/. 57. CoLLE=TION AcApEm. Dyon 1755. T. UL. p. 656. fig. pl- XÄVI.
(Db) Rav. Syz. Quad. Capra sylvestris Africana Grimmii. p. 80. N.7. Driss. Reg. anim. le Chevrstain d'sifrigne, Tragulus Africanus. p. o7. N. a. LanN. Sy. nat. Ed. X. Gr immnia capra capive fasciculo topbofb, cavitate infra oculos, p. 7o. KLrin. Quad, Tra. gus, Capra Sylwefrris Africana, Grimmii. p. 19..N. 57.
(ec) Byrron. Hifd. Nat. Tom. ALL. p. 307. & 329.
B 2
4 Bies CHRYVING MAN HET
wyfjes. De twee overgeblevene, beide mannetjes, zyn dus alleen gekomen in de Diergaarde ZYNER DOORLUCHTIGSTE Hoog- HEID DEN HEERE PRINSE VAN ORANJE ,Enz. enz. enz. alwaar het eene nog leeft , doch het andere in den winter van ’t jaar 1764. overleden is. Volgen s bericht van den Oppasfer der Dicr- gaarde gaf dit afgeftorvene Dier terftond na het overlyden zulk een vreeslyken ftank van zich, dat men Ee rakt was hetzelve ten eerften in den grond te begraaven.
BosMaAN (DD, in zyne Befchryving van Guinde, 't geen te ver- wonderen is, van verfcheiden Dieren in Africa bericht geevende,maakt geen het allerminfte gewag van ditDier. Alt geen hy van de klei- ne Hartebeestjes zegt, die hy Abningkjes der Harten noemt, ziet op het kleine zogenaamde Genweesch Reetje (+). Insgelyks GeNTir (/), ’t welk de Heer BurroN by zyne befchryving der Chevrotain (@) zeer wel onderfcheiden heeft.
De wvfjes van dit Guineesch Juffer-Bokje draagen geen hoorn- tjes, zo als ons bericht word; dan of zy eene zo hoog opftaande hair-bos op het hoofd hebben , zo als GRiMM het zyne, in alle opzichten onkenbaar , afbeeld , daar aan hebben wy redenen ge- noeg te twyfelen.
Deeze Diertjes zyn van eenen vreesachtigen aart , de minfte bewe- ging, en vooräl de donder, ontfteld hen , geevende zy hunne vrees door een kort doch fterk geblaas met de neus te kennen, wanneer men hen vervolgt.
Dit nog in de Diergaarde leevende Bokje is , in tegenftelling van het andere, ’t geen zeer wild en fehuw was, door den tyd tamelyk ge- meenzaam geworden. Het luistert naar den naam van Zetje , en laat zich, wanneer men ‘er langzaam met een ftuk brood by komt, graag op het hoofd en hals krouwen. Het bemint de zindelyk- heid zo, dat het nooit de minfte onreinheid aan ‘tlvf heeft, krab-
ben-
(d) Bosman. Beftb. van de Guineefcbe Goud-Tand en Slave-Rust. a. deel p. 31. ge) Srva Thef. Tom. L. Tab. XLIII.
f) Germi. Le Nouveau Voyage au tour du Dlonde. T. LI. p. 67. & Edit. 4 Ce) Hifd, nat. Tom. XII. p. ed dili ks kak
GUENBESCHE JUFFER-BOKTE: 5
bende zich ook dikwyls ten dien einde met een der achter voetjes. Het is ook hieröm dat men het den naam van Zetje , afkomftig van tettis, zindelyk, gegeeven heeft. Vryft men het echter wat lang over het lyf, dan zet zich een wit poeder aan de vingers, even als by de paarden wanneer men die roskamt.
De geheele gedaante, de dunheid der beentjes enz. geeft eene ongewoone vaardigheid in deeze diertjes te kennen , en welke zy ook werkelyk bezitten. Zeer dikwyls ftaat ons Beestje met een krom opgeligt voor-voetje, als gereed om weg te loopen, ’t welk eene bevallige gedaante vertoont.
Het gewoone voedfel waarmede het onderhouden word is rog- genbrood, en klein gefnheden ftukjes geele peen. Aardappelen cet het zeer graag. Honger hebbende, ftaat het aardig op de achtervoct- jes, wanneer men brood of iets dergelvks naar omhoog houd. Het herkaauwt gelyk alle de foorten van dit geflacht. Deszelfs excrementen zyn, naar evenredigheid van het diertje , zeer groot, en uit kleine bolletjes te famen gefteld.
Hoe onvolkomen anderszins ook Dr. Grimm dit Bokje befchree- ven heeft , zo vind men echter in zyne befchry ving dat volkomen ken- merk , ’t welk hetzelve terftond van anderen van zyn geflacht onder- tcheid ; maar zie hier vertaald zyne eigen woorden. (#) „Ik heb in » Africa, in een flot digt by de Kaap de Goede Hoop, een zeer » Zeldfaam foort van Wilde Geit gezien, van verwe aschgraauw , > wat donker; hebtende voor op het Hoofd een Bos van zeer „ hooge rechtopitaande hairen, en tusfchen ieder der Neusgaaten en Oogen eene Holligheid, waarin zieh verzamelt , een geelach- tig fmeerig en kleverig vocht, ’t welk door den tyd verhard en zwart word, en waarvan de reuk naar het Castorivur en de Mus- cus helt. Als men deeze ffofFe weg neemt , komt ’er weer nieuwe te voorfchyn, die in de lucht ook hard word , en ik heb my wel overtuigd dat deeze hoiligheden geene t framenloop met de oogen hadden , en dat het verdikte vocht, ’t weik zv inhielden ‚ VEr- fcheiden was , van datgeene *twelk zich in den grooten hoek van
2 bk 29 29 bk 22 22 29
AN . . „5 008 (a) Epbemerides nat. curioforum. dec. IT. ann. 4. 1685. obf. 57.
B 3
6 BESCHRYVING vAN HET
„ oog der Herten en eenige andere Dieren by een vergaêrt. Deeze ftoffe heeft ongetwvfeld krachten en cigenfchappen , welken van de hertentraanen zeer verfchillend zvn moeten.”
Deeze befchryving komt nagenoeg met de eigenfchap van ons Dicrt- je overeen ; doch het zy dat het tegenwoordige klimaat of het voedfel invloed op de dierlyke geesten hebbe , welks uitwerkfelen ge- noeg bekend zyn; of dat het onderfeheid der (exe eenig verfchil baare, wy vinden in ons voorwerp eene enkele onderfcheiding , en die echter aanmerkelyk genoeg is om dezelve hier aan te haalen. Dit ons Diertje heeft wezenlyk tusfchen de oogen en de neus eene plaats, die een taai , gomachtig , en kleverig vocht, doch in geringe hoeveelheid , doet uitvloeijen „en welk vocht door den tyd verhard en zwart word; doch , daar ’t hier op aan komt, ik heb my nimmer van den reuk van dit Beestje, welke GRIMM tusfchen de Bluskus en % Castorium ftelt, kunnen verzekeren , maar in tegendeel geene de min- fte reuk aan hetzelve kunnen ontdekken. GRrmM, zo als wy reeds gezegd hebben, geeft by Zyne befchryving ook een afbeelding van dit Diertje , doch welke in alle deelen gebrekkig is. Voor op het hoofd verbeeld hy eene zeer hoogen regt opftaanden hair-bos , welke den teekenaar waarfchynlyk nog wel wat vergroot zal hebben ; Zyn voor- werp was van ’t vrouwelyke foort ‚en had dus geene hoorens; het onze, van het mannelyke, heeft, in evenredigheid der grootte van het dier, tamelyk groote ‘hoorntjes, en in plaats van dien hoogen opftaanden hair-bos , heeft het tusfchen de hoorntjes maar eene kleine verhevenheid van hair , welke echter zich als een puntig bosje verheft.
Het wezenlykfte *t welk my nog eenigzins doet twyfelen, of niet het hoofd, t welk de Heeren BurroN en DAUBENTON be- fchryven en afbeelden (4), van een nog verfchillend foort is, zyn de hoorntjes , welken by hen zich meer geboogen wa per revourbées obliguement, zo als de Heer DAUBENTON zegt, vertoonen.
(6) Tom. XI, pl. XLI. p.
kep} pk | je) Ce Le} ta \O
mn Ee
GUINEESCHE JUFFER-BOKJE. BE SEE RV iN eG
VAN HET GUINEESCHE JUFFER-BOKJE.
T ABe AL
Aangaande de waare grootte van dit Diertje is met geene mogc- Iyvkheid eene juistebepaalinge op te geeven. Zo als het ziet dat men, tzy een touwtje, maatftok , of iets dergelyks, in de hand heeft, vertrouwt het niemand; wil men het vast houden dan worftelt het zo fterk dat deszelfs dunne beentjes gevaar loopen van te breeken. Men kan dus ten dien opzichte niets zeggen , dan dat het om- trent de grootte heeft van een Reebok van twee maanden. Het heeft in alle deszelfs deelen eene fraaije evenredigheid. De Been- tes, fchoon dun en teêr, zyn zeer wel naar het ligchaam gefchikt.
Het hoofd is fraai, het oog levendig en vol vuur, en in het loopen heeft het geen van zyne foort te wyken.
Het Hoofd is nagenoeg gelykende aan dat van een Reebok. De Neus, welke zwart en zonder hair is, is altyd vochtig. De Neus- gaaten zyn halvemaanswyze langwerpig. De Kanten van den Bek zyn zwart. De Bovenlip , hoewel ongefpleeten , verdeeld zich in twee lobben. De Kin heeft weinig hair , doch wat hooger vormt het zich ter weêrzyden als eene foort van kleine knevels; onder aan de Keel is een hairig vratje. De Tong is meer rond dan puntig. De middelfte Tanden zyn breed en ftaan wat krom buitenwaards ; de Zy- tanden zyn wat puntiger en verminderen langzaamerhand in grootte.
De Hoorentjes zyn zwart, naar beneden overlangs fyn gegroefd, en omtrent drie duim lang; recht opgaande, in ’t minst niet geboo- gen maar naar boven in een redelyk fcharpe punt eindigende; van onde- ren hebben zy omtrent drie vierdeder dikte van een duim, en zyn met vier ringen verfierd , die achter naar het lyf wat naar omhoog loopen.
De voorhoofds Hairen zyn iets langer dan de anderen, ruw , grys en wat opftaande aan *t grondbeginfel der hoorntjes. T'usfchen de twee hoorntjes richt het Hoofdhair zich nog wat meer omhoog, zodat men zou kunnen zeggen dat het aldaar als een foort van
100-
8 BES CHRYVING VAN HET SEUZ
toepet formeert , die puntig toeloopt en zwart is. Uit deze toepetf loopt eene zwarte ftreep over ’t voorhoofd, welke zich in de zwarte neus verliest.
De Ooren zyn groot,en van buiten met drie neêrgaande groeven of fleuven; boven aan inwendig met kort witachtig hair ; verder zyn dezelven kaal en zwartachtig.
De Oogen zyn redelyk groot en donkerbruin. Het hair der Wenkbraauwen is zwart; dik , en lang aan de bovenfte Oogleeden. Boven de oogen is het hair langachtig , doch yler of meer verfpreid.
Ter zvde tustchen de oogen en de neus vertoont zich die aanmer- kelyke en byzondere eigenfchap, welke dit Dier aanftonds doetken- nen, en waarvan wy reeds gefproken hebben. Dit gedeelte is wat min verheeven, naakt en zwart. In het midden van hetzelve fchynt een vooren of fleuf, welke als verëeld en altyd vochtig is; hieruit vloeit, doch in geringe hoeveelheid, een taai , kleverig of gomachtig vocht , % welk door den tyd verhard en zwart word. Het Dier fchynt zich van tyd tot tvd van deeze ontlastende ftoffe te ontdoen ; want men vind dezelve verhard en zwart aan de traliën van deszelfs hok of loop-plaats als afgeveegd. De Reuk , waarvan GRIMMIUS en Zyne nafchryvers gewaagen , heb ik niet kunnen ontdekken.
De Hals, welke maatig lang is, is nederwaards met tamelyk hard hair bedekt, ’t welk, gelyk mede dat van ’t hoofd, geelachtig grys is. Dat van de Keel en het boven gedeelte van den hals is van on- deren wit.
Het Hair van het Iyf is zwaar en hard, echter glad in ’t aanraa- ken. Dat der voorfte deelen is mooi ligt grys; meer naar achteren zeer licht bruin, en naar den buik grys, en laager geheel wit.
De Beentjes zyn zeer dun, zwartachtig beneden by de Hoeven. De Voorvoeten zyn van vooren tot omtrent de kniën met een zwarte ftreep verfierd. Byhangende Klaauwtjes heeft het niet, dochin de plaats van die naauwlyks eenig uitwas. De voeten zyn in tweën ge- ipleeten „en met zwart puntige hoeven voorzien, die fraai en glad zyn.
De Staart is zeer kort , in leden verdeeld, wit, boven op met een zwarten band geteekend. Ín opzicht der Teeldeelen is het fterk, beftaande dezelven in eenen grooten zwarten Balzak, tusfchen de beenen hangende, en een groote Voorhuid.
He
‚ 3
B Bes CHR LNV ING
van eene zeer vreemde en geheel nieuwe foort van
AE RR HE Ar N SC H
BASTERD-MORMELDIER,
zich onthoudende op de Steen- of Klipbergen van de
KAAP pe GOEDE HOOP:
Bewaard wordende in het Museum,
VAN ZYNE
hOORLUGHTIGSTE HOOGHEID
DEN HEERE PRINSE VANORANFE EN N4ASSAUW, ERF. STADHOUDER, ERF-GOUVERNEUR, ERF-KAPITEIN. GENERAAL EN ADMIRAAL DER VEREENIGDE NEDERLANDEN, enz. enz. enz.
Befchreeven en uitgegeeven door
er OS M A B RE,
Direteur der Vorstelyke Natuur- en Kunst - Kabinetten, Lid der Keizerlyke Akademie, en Korrespondent der Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys.
en en ded Kd vnd CO, de TE AMSTERDAM, br BATE TE RK MET E Ke
MDCCLKYIL
ran 15 kT? Ee VvyYyanoed Nn En Pen Spedo am ders Cn UI8RAADDLEATA
eo HINT IAM HOM -OAATEAG sh zer zomaar EL Mn soit
An aar0D aa JAAR
eline odt soit at Shesboon Srtera® zur mit _ an aoón ETsOit HOU IAbod ie OMURBERU UA EÁRAO Ki VETLTKNANE „AIS VRA wig hert vern, AAAARA REE Sranan
nd EN en ME n ®
Rd id ate Pe
ke nn nn |
E Kan à on tin he tour a ea an ATEN PET RER Je
Ziko odd
Es
er
Bladz. 3 NATUURLYKE HISTORIE VÁN HET
ACESR "TC: A lAcoNiebnet zi H BASTERD-MORMELDIER.*
DD: eenigfte Schryver, die gewag maakt van dit vreemde Diertje, ’t welk aan de oude en zelfs hedendaagfche Natuurkundigen is onbekend gebleeven, hoewel hetzelve gemeen genoeg in Afrí- ca gevonden word, is Korze in zyne befchryving van de Kaap de Goede Hoop (4).
De Rangfchikkende Schryvers (/ystematici) zyn van zeer ver- fchillende” denkbeelden omtrent de plaatfing der Dieren , welke KLEIN (#) onder de benaaming van Cavia betrokken heeft, en waartoe dit ons Dier (fchoon het veel verfchillende kenmer: ken heeft) het naaste behoort. BRrssoN (C) maakt ’er Kony: nen van, en RAAY (d), en LiNNEus (@) , brengen ’er van ons der de Rotten en Haazen: om echter recht te doen aan alle dee« ze beroemde Natuurkundigen , moet men zeggen , dat onder de Cavia van KLEIN zeer onderfcheiden Dieren te vinden zyn; en waarlyk deeze Dieren van dit geflacht hebben gemengde over- eenkomfte, van ’t Varken, van 't Konyn, van de Haas, Rot enz,
Aan de Kaap de Goede Hoop is dit Diertje bekend onder de be- naaming van Á/ip-Das , waarfchynlyk wegens deszelfs geaartheid
van
G) Ik laat bet den naam behouden van MorMeLDIER, welke KorBe aar aangeger. wen beeft, om dus den naamlyst van dit Dier niet ‘onnoodig te vers: erderen; en voeg “er allgen die van BasrTErRD by, ten einde bier door aan te duiden dat ’er verfchil in deze twee Dieren is.
(a) Pag. 173. & 189:
(2) Krein. Ouadrup, p. 49.
(Cc) Reg. Anim. p. 142. EFC.
(d) Rar. Quad 205. Gc.
(e) Syt. Nat. Xp. 59. 7.4. D. 59. n. 1. CC.
Co
-
ROE BESCHRYVING van Her
van meest, gelyk de Das, (f) in den grond te leeven; want anders heeft hetzelve niet de allerminfte overeenkomst met de Das. Kor- BE, wien deeze benaaming ook niet geviel, heeft die verandert in die van Mormeldier Cg) daar ’t zekerlyk, hoe verfchillende ook, beter naar gelyke dan naarseen Das, : Maar laat ons. dezen Schry- ver zelf doen fpreeken en zyne woorden hier ter neêrftellen „ Hicr, 5 segt by, (B) worden ook Dasten gevonden, maar wanneer men „ derzelver geftalte;- vorm , innerlyke eigentchappen en voorts „ het geheele weezen eenigzins naauwkeuriger overweegt, en met „ de :befchryving. der Dasten van Gesnerus ,„ Francius , didro- a vandus en anderen, vergelykt, en tot het Dier , het welk de „ inwooners alhier den naam van Das gewoon Zyn te geeven, be- aâ trekt, zo fchynt het niets minder dan een Das te zyn, ’t zy , dat men de grootte van het Iyf, deszelfs geftalce, of het in- „ wendige vet en vleesch in aanmerking neemt; beter komt deeze „ zogenaamde Das met een Marmot of Mormeldier overeen , en „ heb ik derhalven raadzaam geïcht, om dat Dier onder zynen » rechten en eigenlyken naam te brengen d. en op de behoorlyke „ plaats nog een weinig daar by te voegen ” Deeze Schryver, over de Dieren van dit gedeelte van Africa kees befchryft ‘dezelven niet naar de onderfcheiden Klasfen , maar naar eene Al- phabetifche order, dus aan de naams letter koomende, die hy het eigen acht, zegt hy verder: „ Het Mormeldier (Ci) t welk hier ins- » gelyksg Haden en door de i inwooners, gantsch verkeert, den naam van Das gegeven word, word door Geszerus en anderen mede al onder de Muizen gerekend. Vermits zy in Europa genoeg bekent zyn , zal ik verder niets daar van zeggen, dan dat het vleesch van hetzelve zeer goed om te eeten, en, geftoofd en gekruid, zeer aangenaam en gezond is. De dikwyls gemelde Heer Oortman , had een Slaave-kind, van omtrent 9. jaaren oud,
sdat
CP) Linn. Syfz. Nat. X. p. 48. n. 5. Idem Hourruin , Nat, Hijtorie der Dieren , Ec. Z. Deels, Il. Stuk, p. 228.
(2) Burr coN, Hift, Nat. Tom, VAL. tab. 28.
(b) Pag. 173.
(i) Pag. 189.
29 2 25 29 bd
22
AFRICAANSCH BASTERD -MORMELDIER. 3
, dat de Kalveren hoedde, en derhalven de naastliggende Steen- bergen dikwyls op en af klauterde. Dit Kind bragt ’er fomtyds zo veel thuis, dat men zoude hebben gezegd , dat het onmo- » gelyk was, dat zulk een jong Kind die allen op eenmaal konde » draagen, of de bekwaamheid had, om ze te vangen. Nochtans » verzoette het loon den arbeid , en vond dit Kind geen verdriet daarin , maar richtte een’ Hond af, om die voor hem te van- gen. Doordien ik dikwyls daarvan heb gegeten , zo is my zeer wel bewust hoe ze fmaaken, en dat zy my nooit kwalyk zyn bekomen ”.
Het ware te wenfchen dat Korsr ons wat meer aangaande Bn aart en huishouding van deeze Dieren had gemeld , waartoe hy door het voornoemde Kind eene zeer goede gelegenheid aan de hand had.
Eenige tyd geleeden is het eerfte deezer Diertjes , zynde een van het Vrouwelyke foort, voor het Kabinet van zYNE DoorrucH- TIGSTE HooGHeip overgezonden door den Wer GesTR. HEER TurBAG, Gouverneur der Kaap de Goede Hoop, en van wiens vruchten eener beleefde oplettendheid ter bevordering der Natuur- kennis wy nog meermaalen gelegenheid zullen hebben te fpreeken. Dit Diertje, ’t welk in wyngeest in ’t kabinet bewaard word, is mogelyk nog jong; want het is veel kleiner dan een ander, waar van wy nader fpreeken zullen: de koleur verfchilt ook merkelyk , want dit, ’t welk ik thans voor my heb, is flaauw geelachtig wit, op den rug alleen maar wat meer naar het flaauw bruin hellende. Een tweede van het Mannelyk foort, ten onderwerp der volsende befchryving dienende, is my in ’ laatst des voorgaanden Winters door den Heer BERGMEIER , van Amfterdam gezonden „ uit zyne fraaije Diergaarde, die alöm genoeg onder de benaaming van Blaauw Fan bekend is, en welke aldaar door meest alle vreemdelin- gen word bezocht en ie id gezien te worden
Volgens het bericht, my wegens de evensunze dezer Dieren opgegeeven, zyn zy fomber, over dag dikwyls flaapende. Hunne beweging is langzaam en huppelende, doch in ’t wild zal dezelve ongetwyfeld veel fterker zyn, en mogelyk aan die der Konynen
C 3 even.
bhd
bd
22 2 2
2
6 —_BESCHRYVING VAN EEN
evenaaren „ 't welk de afrechting van den Hond om ze te van- gen, in de befchryving van KorBe, ook fchynt aan te duiden. Zy maaken dikwyls een kort doch fcherp en doordringend ge- luid. Derzelver gewoone voedfel hier te land is brood en ver- {cheiden groenten. Het is vry waarfchynlyk dat deeze Dieren niet lang draagen , dikwyls en veele jongen te gelyk ter waereld brengen, en dus hier in, gelyk ook in andere eigenfchappen met de Konynen overeenkomen. Het maakfel van derzelver voeten {chynt ook aan te duiden dat zy goede graavers zyn, ’t welk hen noodig is om onder den grond te woonen.
De romp van dit Dier, ’t geen door te gulzig te eeten, te Am- fterdam geftorven is, heb ík ter ontleding aan den Heer Pallas M. D. gegeeven, welke daarvan (als buiten myn beftek zynde) verflag doet in zyne Miscellanea Zologica; en by welke gelegenheid door hem in de ingewanden nog eenige flukken van een Lintworm ont- dekt zyn. Het konftig opgevulde vel bevind zich in het kabinet van zyne Doorr. HOOGHEID.
Bei SOE BEV abe GC VAN HET
A EIR T CWO EEN BASTERD-MORMELDIER.
In Grootte komt dit Dier vry wel overeen met een gewoon Ko- nyn, doch het lyf is dikker en in een gedrongener ; de Buik is zeer dik.
_ De Ooren zyn ovaal rond, aan de randen kaal, ten deele met een kort zacht hair bedekt, en verder in ’t hair van ’t hoofd ver- borgen.
De Oogen zyn middelmaatig groot, van een fraai aanzien. De Oogleden hebben onder en boven eenige korte zwarte hairtjes , en boven dezelven komen, byna uit den hoek van ’t voorfte ooglid
en
AFRICAANSCH BASTERD- MORMELDIER. rd
en verder, vyf of zes lange zwarte hairen , achter naar ’t hoofd over: hellende.
Omtrent halverwege den Bek, in de boven-lip, {taan ter weêr- zyde zes zwarte knevel-hairen, die zich tegen ’t hoofd of de wan- gen fchikken.
De Neus is naakt , zwart en door een fyn naadje als verdeeld, en welke verdeeling tot in de lip doorloopt. De Neusgaaten ver- toonen zich als een in ’t midden geknakte lyn.
Onder aan de Smoel naar de keel ftaan, op een foort van vrat, eenige lange zwarte hairen , gelyk mede aan de wangen, enz. en men kan zelfs als een kenmerk van dit Dier hier aanteekenen , det zich deeze min of meer lange zwarte hairen , die fteviger dan de overigen zyn, van afftand tot afftand over het geheele Iyf doen zien. Waarfchynlyk zyn deeze hairen gefchikt om het Dier van de aannadering of de nabyheid van ligchaamen, die het hinderende of fchadelyk zyn, in zyne onderaardfche wooning te waarfchou- wen: mogelyk wyzen zy het, door derzelver gevoelige aandoenin- gen, de genoegzaame grootheid die het by *t vervaardigen van zy- ne loopgraaven en wooning noodig heeft: men heeft genoeg voor- beelden in de natuur, welken dergelyke wysheid, zorg en goed= heid van het Opperfte Weezen voor zyne fchepfelen aanduiden.
Het Verhemelte van den bek heeft agt diepe {leuven of voorens, De Tong is vry dik, tamelyk lang, en van vooren ovaal rond;met kleine tepeltjes bezet.
_ De boven Voortanden zyn twee, vry lang, voor in den bek, wyd van elkander afftaande; op die zyde , naamelyk, daar zy zich van elkaêr verwyderen, zyn dezelven dik, en aan de buitenzyde fcharp ; van onderen eindigen zy ook in een ronde fcherpe punt ;. zo dat zy eigenlyk een langwerpige platte driezydige gedaaante hebben; De Tanden van het beneden kaakbeen ftaan , voor in den bek, digt byeen, zyn vier in getal en fhytanden; C't geen buitengewoon en geheel verfchillend-met dit foort van Dieren is) dezelven zyn tames Iyk lang, plat en breed ; die op de hoeken ftaan zyn echter wat breeder en hooger aan de buitenfte zyde, en naar de andère tan- den (door de vryving der twee bovenfte) fehuins afgefleeten ; want
in
® „BESCHRYVING vaN HET, enZ,
in het jonge wyfje zyn die allen egaal. Elke tand heeft twee groe- ven overlangs, zodat zy uitwendig als in driën verdeeld zyn, ’ geen in het jonge Dier nog veel zichtbaarder is dan in het oude. De Kiezen ftaan ver van de tanden af, naar achteren in den bek, en zyn tamelyk groot. In de bovenfte kaakbeenen zyn er aan elke zyde vier en nog een kleine, die wat boven de anderen uitfteekt : van onderen heeft elke zyde maar vier kiezen.
Het Dier heeft korte Voorvoeten en wel half in ’t vel van ’% Iyf verborgen. Een groot gedeelte der Voor- en Achtervoeten zyn zonder hair, en als met een zwart leerachtig bekleedfel overtrok- ken. De Vingers der voorvoeten zyn in vier van vooren rond af- gefneeden deelen verdeeld, waarvan ’er echter maar drie, welks middelfte de langtte is, uitkomen, en gefcheiden zyn ; de vierde: of teen aan de buitenzyde is veel korter, en met de derde als vast- gegroeid. Op de einde dier vingers , fchynen korte ronde doch binnen ’t vel blyvende Nageltjes , even als onze nagels. De Achtcer- voeten hebben drie vingers , waarvan de binnenfte alleen een krom- men nagel heeft, de buitenfte vinger is wat korter dan de ande- ren , en deeze vingers hebben ook allen een zwart leerachtig be- kleedtel. Zy loopen op deeze achtervoeten even als de Konynen, zodat de voetzool zich aldaar tot aan de knok van het buigzaa- me lid uitbreid, en die voetzool is in vier langwerpig vierkante wij achtige deelen verdeeld.
Het Dier heeft geen het allerminfte bewys van ftaart. De Ans vertoont zich vry lang. De voorhuid rolrond , en ontbloot het teel lid een weinig, zo dat het zichtbaar is.
De kleur van het Hair is graauw of licht bruin , even als dat der Haazen of wilde Konynen; boven op ’t Hoofd en den Rug wat donkerder , voor aan de Borst en Buik witachtig. Zeer laag om den Hals, beneden by den Rug vertoont zich een wit- achtige band, die echter maar tot op de hoogte der voorvoeten komt, en dus niet voorby de borst rond loopt. Het Hair zelf is wollig en zacht.
äe Ko
BES COEORE V ENG
van eene geheel nieuwe of onbekende foort van
EEE IM BRE CEL EN
GROOTEN eN LANGSTAAR TIGEN
WE A ENE LE ON
E EK HOORN;
KAN DE
MOLUKKESCHE or PHILIPYNSCHE EILANDEN,
zich bevindende in het Museum, VAN ZYNE DOOR UCHEEIGSTEE HOOGER
DEN HEERE PRINSE VANORANFE EN NASSAU, ERF. STADHOUDER, ERF-GOUVERNEUR, ERF-KAPITEIN. GENERAAL EN ADMIRAAL DER VEREENIGDE NEDERLANDEN, enz. enz. enz.
Befchreeven en uitgegeeven door
A V O S M A E R,
Dire&teur der Vorstelyke Natuur- en Kunst - Kabinetten, Lid der Keizerlyke Akademie, en Korrespondent der Koningklyke Akademie der Weetenfchappen van Parys.
ban a id Kd ed wo $ Ts AMSTERDA M,
By Wehl B Rep EERE Rs MOCCA VIE
= 7 : 1 . N . = Md ki _ Da « we n \ 4 ii N 4d ï F 5 Ù E - LN B ï 3 N = _ vi 1 - . $ Ì Ri n Et 5 y en, had jh a ie * pa” hi En n ' B N je En js £ Pan d nn jn \ EE re & va h 8 _ U ij 5 » / * N q hi zer ï “ on 8 _ _ h' ij N Ì - … hf 1 1 u . ï î e . î on 8 ii f bes EN . En he ES pi : d aen B ‚ 5 an ij GN: Ae Phn: ig „ EN LI 8 1 « pl , e ' k Ld al ' er . d ‘ \ i Ú _ 1 _ Ö Ls ’ _ D he ij Ld NE) _ i À u hd ne Ni , è B kod bh ® E 1 _ hi en he _ me it p N 3 _ … a eN 7 hi n 3
Bladz, 3 NATUURLYKE HISTORIE
VAN .DEN
Oee Ne Do Betr Ge Ht BN
GROOTEN en LANGSTAARTIGE N VLIEGENDEN
Beek HOOR N
D: Heer LiNNeus heeft, onder andere verfchillende foorten in zyn vernieuwde Syflema (a), twee zogenaamde vliegende viervoetige Dieren, waar van hy thans het eene tot het geflacht der Muizen (U) en het ander tot dat der Eekhoorns (c)) betrekt. BRrrs- SON (d) voegt by deeze twee foorten nog een derde , en ftelt dezelve alle drie onder den rang der Zekboornen. Verfcheiden Schry- vers maaken gewag van deeze tweede foort (e) welk gemeen ge- noeg in de noordelyke deelen der oude en nieuwe waereld gevon- den word, dan tot nog toe heeft niemant dat zonderlinge Diertje
mn
(*) Deeze naam fchynt my meer eigen dan die van VuieceNDe Kar „by welken an derzins dit Dier by ons bekend is. Het hoofd ‚de tanden en de klaauwen hebben meer over- eenkomst met die der EEKHOORNS, dan alleen de ruige ronde flaart, welke de Kat ei- gen is. De naam van vliegende is ook niet oneigen wegens den flerken JProng die bet Dier maakt.
(a) Syft. Nat. Edit. X.
Cb) Mus volans. fb. 16. p. 63. Sena Thef. Tom. L. tab. XLIV. f. 3.
Cc) Sciurus volans. fp. 7. p. 64. Sena Thef. T.L. tab. XLI f. 3.
(4) Reg. Anim. Sciurus Sibericus volans. p. 159. N. 13.
(e) Deeerfte,by LiNNeus onder de Muizen gebragt „is nog door niemant dan Srna befchreeven, en de derde bier aangehaalde van den Heer Brisson, zal waarfchynelyk niet anders dan alleen eene verftcheidenbeid zyn van die waarvan wy bier fpreeken.
De
4 Beb SC R Le N GerAN DEN
in aart en eigenfchappen beter befchreeven dan de Heeren Bur- FON en DAUBENTON ({),by welken wy hetzelve onder de Rus- fifche landbenaaming van Polatouche bekend vinden. Dit Diertje, die Polatouche naamelyk , ’t welk , buiten alle tegenfpraak ‚ meeren- deels overeenkomtftig is met dat waar van wy ftraks fpreeken zul- len, heeft den bynaam van vliegend verkreegen , omdat het als een vliegenden fprong maakt , (zich van den eenen boom op den anderen willende begeeven) die fommige op vyf-en-twintig of dertig voeten , en anderen op dertig of veertig fchreeden ftellen. Men zal zich over deeze vaardigheid minder verwonderen, als men het maakfel zelf uit de hier achter volgende befchryving in aanmerking neemt: van den eenen boom op den anderen willende zyn ,neemt het een fter- ken fprong ‚en fpannende , door het uitfteeken der voor- en achter- voeten, het vel uit, ’t geen zich tusfchen dezelven bevind, dryft het, om zo te fpreeken, als op de lucht. „ Het vel dus uitge- „ breid, vergroot de oppervlakte van het ligehaam , zonder de {toffe van hetzelve in zwaarte te doen toeneemen, en vertraagt gevolglyk de fchielykheid van den val zodanig , dat het Diertje met eenen fprong vry verre komt: deeze beweeging is derhalven geene vlucht als die van een vogel, noch eene zweeving als die van eene Vledermuis, die beiden door het {laan van de lucht verricht worden , met herhaalde flingeringen; maar ’t is een enkele {prong ‚in welken alles afhangt van den eerften fchok , door wel- ken de beweeging alleen verlengd word, en des te langer duurt omdat het ligehaam van het Dier, eene grooter oppervlakte aan de tucht bloorftellende , een grooter weêrftand ontmoet en lang- „ zaamer valt” Dus redeneert ’er de geleerde Heer BurronN (g) zeer wel over,en vermids deeze zonderlinge eigenfchap ook in ons volgende voorwerp plaats heeft , en een der zeldzaamfte van dit Dier behelst, hebben wy noodig geacht deswegen wat omftandiger
te zyn. Het Dier, thans het onderwerp deezer verhandeling , voormaals uit
22 3 2 2 9 3 bkd 2 3
39
Cf Hift. Nat. Tom. X p.95.t. 21,22 GS 23. eg, Jdemp. 97. & 98.
OOS:TINDISCHEN EEKHOORN. 5
uit de Oostindie overgezonden, bevind zich in de Kabinet-verza- meling van ZyNE DooRLUCHTIGSTE HOOGHEID DEN HEE- RE PRINSE VAN ORANJE enz. enz. enz. alwaar het gedroogd en als een der zeldzaamfte ftukken onder de uitlandfche Dieren bewaard word. Uit alle omftandigheden kan men befluiten dat het met de Polatouche in de eigenfchap van te kunnen vliegen overeen- komt, doch in gedaante en grootte verfchilt het zeer veel van dezelve, zo dat men het als een geheel nieuw en verfchillend foort moet aanmerken. .
De Schryvers, welken gewag van dit Dier fchynen te maaken, zyn maar twee in getal , behalven de Hooggeleerde Heer Arre- MAND, die 'er eene korte befchryving van geeft (#) opgemaakt naar een van de vrouwelyke foort en in koleur verfchillend Dier, dat te Leiden in het Akademifche Kabinet bewaard word. VareEnN- TYN (#) is zekerlyk, hoe gebrekkig ook en zonder afbeelding, de eerfte die van dit ons dier gefprooken heeft: zie hier ’t geen hy er van zegt: … Op Gilolo, omtrent Dodingo, heeft men vliegende > Civetten. Zy hebben vlerken als de Vledermuizen van de voor- „> fte tot de achterfte pooten, waarmede zy van den eenen naar den anderen boom vliegen. Zy hebben ook zeer lange ftaarten, ‚ byna eveneens als de Meirkatten. Als zy nederzitten , ziet „ men haare vlerken niet. Men heeft dezelven niet boven vyf- tig jaaren geleden aldaar ontdekt, doordien zy zeer wild en fehuw zyn. Zy zyn ros van kop met donker graauw gemengd. en haare vlerken zyn van buiten ook met hair bekleed, * geen het verfchil tusfchen haar en de Vleermuizen is. Zy zyn fcherp van gebit, zo dat zy in ftaat zyn een houten kooi gemakkelyk in eenen nacht door te byten. Anderen noemen ze ook wel vliegende Aapen.” Verder zegt hy: „ Het volk van zeker fchip, t
’ . jacht Boero genaamd, in ’t jaar 1677. omtrent Halemachera in Ter- » J ke) €
39 na-
bd bd 23 2 2
bed
(b) Zie bet bekort Syflema der Dieren van den Heer DrR:issonN, % welk zyn Ed. te Leiden 1762. onder den volgenden tytel beeft doen drukken. Rronum Anmarr én Ciaf7es LX diffributum, five SyNorsis METHODICA A. D. Brrsson. jd
(5) Befchr. van Oud en Nieuw Ooflindiën, III, Deel, p‚269. & 275.
3
6 BESCHRYVING VAN DEN
» nate, naby Dodingo, liggende, wierd allereerst een van decze » Dieren, zich op de boomen onthoudende,en van den eenen op „ den anderen vliegende, gewaar. Zy zagen het eerst voor een „> Eekhorentje aan, doch het hoofd was veel fcherper, en meer „… naar een (&) Coescoes (een Dier, dat wy hier in prent vertoonen)
2) IE
dk) Corscors. Deeze is de Oostindifche Boscu or Brurs-Ror, Philander van SEBa. Didelphis van LiNNEus, welks beffaan f geboorteplaats in Oostindie te zyn den geleerden Heer Burron, in zu N. deel pag. 284. enz. zo voltrekt tegenfpreekt; dezelve alleen aan de nieuwe Waecreld als eigen flellende. Wy kunnen echter deezen beroem- den Natuurkenner verzekeren ,dat VarLENTyYNen SEBa zeer welgedaanbebben met deeze Dieren tot Azie zo wel als tot Amerika thuis te brengen. Ik zelf beb, in den voorgaanden zomer , zo wel de mannelyke als vrouwelyke foort wit Oostindie ontfangen; gelyk mede de geleerde Heer DR. SCULOSSER Pe Amfterdam , die dezelfde foort van een vriend van Am- boina is toegezonden ; hoewel ik voor my’er ‚buiten deezen, geene meer kenne „en dezelven dus miet zeer algemeen zyn. De grootfte verfheidenbeid tusfchen de Oost- en Westindifche be- wind ik te beftaan in de keleur van bet hair, die by bet mannetje der Oostindifche geheel faauw geelachtig wit is: dat van bet wyfje is wat bruiner met een zwarte of liever bruine flreep op den rug. Het hoofd van de Oostindifthe is korter, doch dat van bet mannetje ‘fchynt my wat langer dan ’t hoofd van”t wyfje , de ooren zyn in deeze foort veel korter dan die der Westindifche. De beftbryving der tweede foort , waar van VALENTYN ook
fpreekt is te duister om met eenige zekerheid op te kunnen doorgaan. “By deeze gelegenheid moet ik bier ook nog , tegen bet gevoelen van den Heer Durron, X. deel pag. 159. enz. aanteekenen ; dat my in den voorgaanden jaare 1765, door aen Ed. Heer Gouverneur TurracH vande Kaap de Goede Hoop ‚de MirreNeErTER, Myrmecophaga Jy LINNEUS, 000r bet Kabinet van AyNre Doorr. Hoocnerip is overgezonden. Ik heb denzelven onder de benaaming van AARD-VARKEN oute fangen, gelk Korsr hen dus ook noemt in zyne Bef. I. deel pag. 196. zo dat DrsMAR- cmars inzynelojagie,en Kousr, gelyk hebben, als zy zeggen dat dit Dier in Africa zo wel als in Amerika gevonden word. Uit dit, ’t welk in liguor is overgezonden, ’t geen maar pas geboren fchynt en reeds de grootte van een jonge Varkens Big heeft, blykt, dat Zet volwasfen Dier zeer groot moet zyn. Zie bier deszelfs grootfle verfchillendbeden , voor zo verre die van een zo jong Dier kenbaar zyn. De fhuit is aan bet einde wat dik enrond, en dus, hooger op, als ingedrukt. De ooren zyn zeer groot, lang, dun en puntig nebr- hangende. De voorvoeten hebben vier Klaauwen, de eerfleen derde even lang , de tweede wat langer en de vierde of buitenfte wat korter dan de derde. Alle vier de nagels zyn bier vry lang „ weinig krom, puntig toeloopende en genoegzaam even groot. De achtervoeten beb- ben vyf klaauwen , welker drie middelfte byna cven lang en de twee Duitenfle veel korter zyn. De nagels zyn bier kleiner, de twee buitenfte °t Rleinft. De flaart is niet zeer lang, dik en puntig eindigende. Men kan bier nog byvoegen, dat de twee Mierenteters van Sr- na Tom. L. tab. 37. f. 2. en tab. ao. f.1. zekerlyk eenerlei zjn „en alleen maar in koleur van
‘ OOKTINDIDSCHEN BEK HOORN 7
„„ gelykende. Met was graauw van hairen, van de neus af, en „, over den rug tot achter toe, met een zwarte ftreck. Aan de » VOOLr-
van bair verfchillende, Zy zyn zeer wel afgebeeld ;een foort op zich zelve ; gedeel verfchillende van de Tamanduúa guacu van MareceraaAr of Taman noir van den Heer Burron. De voorfte nagels van deeze zyn drie, de middelfle zeer groot, de binnen/te kleiner , en de „buitenfte zeer klein. Die der achtervoeten zyn vyf, allen evenlang ‚vry groot en wat krom. De flaart is meest kaal, beeft aan bet einde een zwarte punt, en een weinig daar van af, een zwarte ring. Op den rug is deeze, die ik thans voor my hebbe, met danker bruine en witte dwarsftreepen verfierd, Mogelyk is deeze de zelfde van Srna, op wiens verkoping ik hem gekogt beb? Het is maar eene verfcheidenbeid van de zo even aangehaalde tab. 37. EP 40. zo dat wy vyf onderfcheiden foorten van Micrenteters kunnen tellen, naamelyk.
1. De Tamandua guacu. Maree. p. 225. BurroN Tamandua noir. Tone. X, £. 29.
oe, De Tamandua-i. Marce. p. 226. Sena Tom. Zl. &. 47. fig. 2.
g. De Fourmillier. Sera Zom. £. £. 37. fig. 3. Burron Tom. X. £. 30.
4e Det > $-J « SEBA. Tom. Lot. 37. fig. 2. CS tab. 40. fig. 1.
5. De Africaaanfche, welke wy hier thans opgeeven.
Met de wederlegging eeniger misflellingen bezig zynde, zal bet niet ondienflig zyn bier ook aan te teekenen, dat de Heer DurroN aangaande de zogenaamde SunriKaT in zyn XIII. Deel pag. 72. enz. befthreeven, waarfchynelyk, en in den naam en in de gee boorteplaats zal misleid zyn. Althans dit kunnen wy ’er van zeggen, dat dit Diertje, ’t geen anders volmaakt door bem befchreeven is, my in den laatstleden zomer door den Ed. Heer TurBaau, Gouverneur der Kaap de Goede Hoop, voor de. Diergaarde van zyne DoorrvceuHrTieer HooeHnerD ds overgezonden, en dus niet in America, alwaar ik bet nergens befchreeven vinde , maar in Africa thuis boort. Dit Diertje, waar van twee der verfchillende fexe zyn overgezonden, doch het wyfje op de reis geflorven is, beeft Korsr ziet gekend, ten minfle by maakt ’er geheel geen gewag van, en het Schynt dat hetzelve ook niet dan zeer diep landwaards in gevonden word, ’t welt uit den Brief van welgen. Heer Gouverneur daar by ontfangen, is af te leiden, alwaar gezegd word: „, Ook heb ik nog aan den gemelden Schipper mede gegeeven twee kleine leevende Dierzjes „ man en wyfje ‚die wy echter geenen naam geeven of ergens by vergelyken kunnen „vermi Á „ my dezelwen ‚nu voor bet eerst , ver uit de wildernisfèn en klipbergen van dit wyduitge- „> rekte land zyn toegezonden; zy zyn zeer mak en aardig , eetende versch gekookt of DE „ wel raauw vleesch, raauwe eijeren, en mieren als zy die krygen kunnen, waarom ik » wenfthe dat deeze beestjes int leeven zullen blyven , dewyl ik van gedachten ben dat „> diergelyke foort mogelyk nog nooit in Europa zal gezien zyn”. Wegens de benaming van SurIiKAT Deb ik alleen maar dit te zeggen, dat ik die albier nooit anders beb Dooren geeven als aande Mococo en Moncous, welken de Heer Burron Tom. XIII, zab. XXII. & XXVI. zo volmaakt befihryft en afbeeld.
Zie daar eenige uitweidingen, voor welken ik my verzekerd houde geenszins van den bee roemden en waarbeidzoekenden Heer Durron, maar alleen aan myne Leezeren, die ze mogten verveeld ebben , verfchooning te moeten verzoeken. i
D 4
8 BBSCHRY VING vÁN DEN
voorfte pooten, van de klaauwen af, tot aan de klaauwen der „ achterfte pooten toe, was de huid aan het ligchaam , gelyk het aan » de Vleer-muizen is, vast gefpannen; doch dit vel was van bui- » ten met hair bekleed, gelyk het onderlyf, en ook van binnen »» met wit hair begroeid. Als zy van den eenen boom naar den » anderen fprongen, breidden zy te gelyk hunne vlerken uit, en fcheenen dan als opgefpalkt te zyn. De Inlanders verklaarden » toen die Dieren nooit meer gezien te hebben.”
Het is zeker dat VALENTYN, hoe gebrekkig hy hier ook fpreekt, ons volgende Dier in t oog gehad hebbe. De lange ftaart , het uitgebreide en met hair begroeide vel tusfchen de pooten, ’ welk hy vlerken als van een Vleermuis noemt, doch zeer verkeerdelyk, kan op geen ander Dier dan het geen wy hier verhandelen toege- past worden. De Lemur volans van LiNNEUs (4) welke de vlie- gende Kat van SEBA () is , kan hier in geen aanmerking ko- men , vermids hier maar van een vastfpanning van den huid tusfchen de voor- en achterpooten gefprooken word , en in die van SEA fpant zich die huid, boven dien, van het hoofd ook tot aan de voor- voeten, en van de achtervoeten tot aan het einde van den ftaart, van welke aanmerkelyke en zeldzaame eigenfchap VALENTYN in zyne befchryving geen het minfte gewag maakt.
In het werk van den geleerden Abt PREVOST (#) vind men ook eene zeer korte befchryving , en zeer flegte afbeelding, over- genomen uit Les Lettres Ediftantes , betrekkelyk op dit ons Dier, indien de breede ftaart, welke daar verbeeld word, het niet nog tot een andere foort brengt. Spreekende van de Natuurlyke Historie der Philippynfche Eilanden, zegt hy: „ Deeze Eilanden , de eenig- „ fte plaatfen der Waereld , waar men een foort van Katten ziet die ‚ de grootte der Haazen en de koleur der Vosfen hebben, en „ aan welken de Indiaanen den naam van Taguan geeven. Zy heb- „ ben vleugels gelyk de Vleermuizen , doch met hair bedekt , waar-
| s van
hd -
>
CJ) Sy?. Nat. Edit. X. p. 30, fp. 3. Cm) Serra Thef. Tom. [. tab. 58. fig. 2, 3. (n) Hi. Gen. des Voyages. Tom. XV. p. 51. Edit. de la Haye,
OOSTINDISCHEN EEKHOORN. 9
s van zy zich bedienen om van den eenen boom op den anderen te fpringen , ten afftande van dertig palmen.
Zie daar alles wat de Schryvers van dit Dier gezegd hebben, ’% welk weinig is en veel verfchillende van de wezenlvke gedaante; doch wat wonder? de zeldzaamheid van hetzelve, gevoegd by de plaat- fen daar het zich onthoud , welken mogelyk weinig door de handel- dryvende Europeërs bezocht worden , zyn daarvan de reden.
Uit het aangehaalde van de twee gemelde Schryvers mogen wy nu met meerder recht veronderftellen , dat de verdere natuurlyke huishouding van deeze foort met de kleine van den Heer Burron, waarvan wy reeds onder de benaming van Polatouche gefproken hebben , overeenkomtftig is. Deeze Diertjes , van welken ik ’er zelf twee , doch niet lang , leevende gezien heb in de VOoRSTELYKE Diergaarde, fliepen genoegfaam den gantfchen dag 5; fterk aange- fpoord wordende deeden zy wel eenen kleinen en als vliegenden fprong, doch kroopen terftond weg, als zeer vreesachtig zynde. Zy beminden, gelyk de gemeene Eekhoorn, by uitftek de warmte, kruipende, als men hen ontdèkte, zo ras mogelyk onder de wolle lappen, waarin men hen liet rusten. Hun voedfel was geweekt brood, vruchten enz. ’t geen zy, even als de Eekhorentjes, zit- tende, uit hunne voorpootjes aten; tegen den nacht waaren Zy meer in beweeging. Het verfchillende klimaat enz. had zekerlyk zeer veel invloed omtrent de verandering der geaartheid deezer Diertjes, die van eene tedere gefteldheid waaren.
Van de groote nieuwe foort, het onderwerp deezer en der vol- gende befchryving, heb ik vier ftuks gezien , zynde ook allen die hier te Lande bekend zyn, en daar onder twee verfcheidenheden. Een derzelven bevind zich in het Akademie-Kabinet te Leiden, een an- der is hier in den voorgaanden Zomer , na het overlyden van den Ed. Heer van EvERsSDYK, by verkooping van deszelfs Kabinet verkocht, en gekomen in de fraaije Natuur- en Kunstverzameling van den Wel Ed. Heer vaN HEETEREN, alhier woonende. Dee- ze beiden zyn van de vrouwelyke foort , licht kaftanje kleurig, doch op den rug wat donkerer ; het einde van den {taart zwartach-
tig.
de) B:ESS:C HR YVING vAN DEN
tig. Het onderfcheid der fexe is kennelyk aan zes kleine tepels, die evenwydig in twee ryen op de borst en den buik geplaatst zyn. De twee overige, beide mannelyke foorten , behoorende tot het Kabinet van ZyNE Doorr. HoocHeip , waarvan echter een voor myne aanftellinge is weggeraakt , waaren in alle deelen overeen- komftig aan de volgende befchryving.
BAE! SMET MTN VErLN AE VAN DEN O0 ST hk AD GN
GROOTEN EN LANGSTAARTIGEN
VLIEGENDEN EEKHOORN,
Tanel Me
De Grootte van het Dier, voor zo ver men die met zekerheid kan opgeeven, (want het is, doch zeer wel, opgevuld overgezon- den) is 17 Rynlandfehe duimen , naamelyk van de punt der neus tot aan het grondbeginfel van den ftaart. De Breedte van het lig- chaam by de voorvoeten, in een platliggende of vliegende geftal- te genomen, 4 en # duim , by de achtervoeten , 5 en 4 duim. De Lengte van den ftaart tot aan het uiteinde van deszelfs hair oo duimen. De voorvoeten uitgebreid zynde zo is de lyn des afftands van het uiteinde des eenen klaauws tot den anderen 12 en £ duim; en die der achtervoeten 15 duimen. _
Het Hoofd is fpitfer toeloopende dan dat van een Eekhoorn.
De Ooren zyn klein en fchynen my puntig , zynde uitwendig met zeer kort en fyn licht bruin hair bedekt.
De Oogen . . . . . boven dezelven ftaan twee lange flaauw brui- ne hairen. De Oogleden fchynen kaal.
Voor-
OOSTINDESCHEN EEKHOORN. cr
Voortian, ter weêrzyden den Bek , ftaan verfcheiden lange , zwarte en zeer ftevige knevel-hairen. De Neus is naakt.
De Tanden zyn als die der Eekhoorens , boven en onder twee, hoog geel, de onderften zeer lang. De Kiezen ftaan mede achter in den bek.
De Voor- en Achtervoeten zyn , vooral de laatfte, tot byna aan de klaauwen als in het vlieg-vel verborgen. De Voorklaauwen zyn viervingerig en zwart. De twee middelfte de langfte , vooral de derde. Die der achtervoeten zyn mede zwart en vyf in getal, vier derzelven zyn even lang, doch de vyfde, zynde de binnenfte, is veel korter, en vertoont zich alleen als een byhangende klaauw. De Nagels zyn zeer groot en fcherp ‚van boven zwast, onder wit, en breed by hun grondbeginfel. De leedjes deezer klaauwen zyn als die der Eekhoorns.
Het Vlieg-vel, ’t welk zich tusfchen: de voor- en achtervoeten uitgefpannen in onze afbeelding vertoont, is in het midden, daar het zich ter weêrzyden op omtrent vier duimen breedte uit- breid , het allerdunst , en niet dikker dan fyn Oostindisch pa- pier. Hetzelve is , doch zeer dun en yl, met kastanje bruine hairtjes bezet. By de voor- en achtervoeten word het dikker, of gelyk een kusfen , opgevulder ; *t welk breeder by de dyen en final naar ’t einde der pooten toeloopt ; dit gedeelte is dik met bruine en zwarte hairen begroeid. By de de voorklaauwen vertoont het zich los , en als een by of overhangende lap, die rond en dik met hair begroeid is. De buitenfte kan het Vlieg- vel zyn, met een dikken boord van zwarte en gryze hairer omzoomd.
Het bovenfte gedeelte van het Hoofd , den Rug en ’t grond- beginfel van den Staart zyn met dik en vry lang hair bezet, welks benedenfte deelen zwart en de toppen of uiteinden , voor een groot deel, grys wit zyn.
De ftaart-hairen zyn zwart, naar ’t lyf gryzer,en zo gefchikt dat de ftaart zich rond vertoont.
De:
pe) BiB SC HR YIVIEN © VWN enz,
De Wangen ter zyde van het hoofd zyn bruin grys. De keel licht witachtig grys, gelyk mede de borst , buik en onder naar den ftaart. Het Vlieg-vel heeft hier van onderen insgelyks maar zeer weinige gryze hairen.
Dj PE ET en! @
4 J C
BBS OTR UWEI NG
VAN EENE ZELDZAAME ASM EB RIKA ANS CHE
LANGSTAARTIGE AAP-SOORT,
by den Inlander gewoonlyk genaamd QUATTO, en by de Hollanders
BOSCH-DUIVEL, or SLINGER-AAP.
Uit de Hollandfche Volkplanting
DEK ALENA IME N:
bewaard wordende in het Museum
VN AEN E
DONE CHTIGSTLE HOOGHEID DEN HEERE PRINSE VAN ORANJE EN NASSAUW, ERF. STADHOUDER, ERFGOUVERNEUR, EREKAPITEIN. GENERAAL EN ADMIRAAL DER VEREENIGDE
NEDERLANDEN, enz. eng. enz. .
Befchreeven en uitgegeeven door
We SOS AM Veer B
Dire&teur der Vorstelyke Natuur-en Kunst-Kabinetten, Lid der Keizerlyke Akademie, en Korrespondent der Koninglyke Akademie der We eetenfchappen van Parys.
Tere AMSTERDAM, By beb TER NEE TE BR, MPCCEX VIEL
‘ - en! Val} pa Ä KAS E —e kre er Et BA oeh «dik
' ä d -i t Jin AES s un 3 t : 5 =f ! 4 \ pdf eb sa
NATUURLYKE HISTORIE
VAN DEN AMERIKAANSCHEN BOSCH-DUIVEL, or SLINGER-AAP,
by den Inlander Q UA T T O genaamd.
Dae is tot nog toe geen Schryver, welke beter over de Dic- ren gefchreeven heeft, dan de Heer BurroN, en inzonder- heid over die, welken in het algemeen onder de benaaming van Aapen bekend zyn. Het XIV. en XV. Deel van zyne Befchry- vingen levert acht-en-twintig onderfcheiden foorten van deeze Die. ren op, by welken vyf-en-dertig afbeeldingen gevoegd zyn, en dus zeven, die hy tot noch toe als te min verfchillende acht, om die voor verfcheiden in foort op te geeven.
Die geleerde Schryver verdeelt dezelven in vyf afdeelingen. Zyne eerfte bevat drie foorten, welken hy, met uitzondering van alle anderen, alleen Aapen noemt. Hier toe behoort de Jocho, dien hy meent de Orang- Oetang der Schryveren te zyn. Deeze, of eigenlyk de Pongo, (welke maar een verfcheidenheid in groot- te van den Jocko fchynt te zyn ) is zo groot als een menfch, zo vuurig voor de vrouwen als voor zyne wyfjes, een Aap die zig van fteenen bedient om aan te vallen, ftokken om zig te verwee- ren, en altyd op de achterfte voeten overëind gaat (a). Nog voegt hy hier by twee ftaartontbeerende, en overëind gaande foor- ten, namenlyk de Pithecos der Grieken, en twee verfcheidenheden van de lang-geärmde Gibbons; deezen drie zyn eigenlyk maar alleen de waare Aapen van den Heer BurroN (4); doch hy brengt
ner
(Ca) Hift. Nat. Tom. XIV. p. 3.
Cb) Geen flaart hebbenden, het aangezicht platachtig , op twee voeten gaanden, Id.
PD. 2, A 2
A BESCHRYVING vaN DEN
‘er nog een vierde by, de 144got genaamd , echter zo, dat dit dier, (dat, gelyk de voorigen, zonder ftaart is, maar daar en tegen op vier voeten loopt, ) als eene tusfchen-foort by deeze, of de volgende afdeeling, kan genomen worden.
De tweede afdeeling , vervat drie foorten , eene verfcheiden- heid , en een vierde tusfchen-flachtig-foort, en hy noemt deezen Babouins Cc).
De derde, Guenous geheeten , heeft negen foorten , waar by nog vier verfcheidenheden voorkomen (4).
De vierde Sapafous, zyn vyf in getal, met twee verfcheiden- heden, of een weinig verfchillende Ce).
De vyfde en laatfte afdeeling, behelzen zes onderfcheiden foor- ten, Sagoins geheeten (f”).
Wy hebben deeze rang-fchikking van den Heer BurroN, en zyne onderfcheide kenmerken hier wel eens te neder willen ftel- len , en men ziet hier uit, dat hy eigenlyk geenen van deeze die- ren voor Aapen wil erkennen, dan die drie of vier foorten, hier boven aangehaald. „ Ik noem Zap (zegt die Schryver) een dier », zonder ftaart, van ’t welk het aangezicht plat is; van ’t welk de > tanden, de handen, de vingers, de nagels naar die van een > menfch gelyken, en die, gelyk hy, op zyn’ twee voeten over- > Ëind gaat: deeze bepaaling , genomen uit de natuur zelfs van
> het
(Cc) Zy hebben een korten flaart, langachtig weezen, een breeden witfleekenden fnuit,
zakken onder de kaaken, de bondstanden weel dikker dan de menfch, eene eeltachtige ver- barding op de billen. Ia. p. 5. Deezen loopen meeft op wier woeten.
(ad) Zy zyn veel kleinder, min flark, hunnen fbaart is langer; Id. p. o. zy hebben de billen kaal, en de eeltachtige verharding is natuurlyk aan die deelen; zy bebben zakken on-
der de kaaken, daar zy bun woedzel in bewaaren 5; bet middelfchot van den neus is fmal, en de neusgaaten zyn om laag , of onder aan de neus, open, gelyk die wan den menfch. ld,
UTS dl (Ce) Zy onderfcheiden zich genoeg van de anderen door hunnen , alles aangrypenden, Jtaart, waar mede zy zich aan alles waft houden. Id. p. 15. De billen zyn met hair be- dekt; zy bebben geen zakken onder de kaaken. Id. p. 14.
(f) Zy zyn meerendeels klein, de billen met bair bedekt, geen zakken onder de kaaken, bet middelfchot van den neus breed, de neusgaaten zyn ter zyden open, en niet van onde- ren. Id. p. 14. c, In evenreedigbeid hebben zy den fbaart weel langer , en te geljk ge- heel bairig , flap en regt. Tom. XV. p. 2, @c,
AMERIKAANSCHEN BOSCH-DUIVEL. 5
‚‚ het dier, en zyne overeenkomften met die van een menfch, zondert daar van af, gelyk men ziet, alle de dieren die ftaar- ten hebben , allen die geenen , die het aangezicht vooruitttce- kend of den fhuic lang hebben, allen, die de nagels krom, ha- kig of puntig zyn: allen, die liever op vier dan op twee voc- » ten gaan (2 )”. Niemand kan de bepaaling, welke de Heer BurroN hier geeft, op zich zelfs genomen, tegenfpreeken, maar even min kan de myne, welke ftraks zal volgen, wederfproken worden. Zodanige redeneer wyze kan men ftrik-redenen noemen, die meer misleiden dan ophelderen. Door Aap, (kan ik met even veel regt zeggen) verftaa ik, „, een dier van menfchelyk vernuft > en fpraak ontbloot, dat echter door gebaarden, manieren, en > in al zyn doen, den menfch als fchynt naar te aapen, en in fom- »» migen zyner leedemaaten meer of min gelykt ”. Men kan my tegenwerpen, dat de Heer BurroN, door zyne bepaaling, alleen zyne weezenlyke Aapen van de overigen afzondert; maar dat is het daar ik weezen wil. De Heer BurroN berifpt den beroem- den Heer LiNNÉus geduurig wegens zyne bepaalingen, onder- fcheidingen der geflachten , naam-veranderingen enz., en zest, dat men de eigenfchappelyke naamen moet bewaaren , zonder (dan daar dezelven ontbreeken ) tot nieuwe benaamingen over te gaan. Het verwondert my deezen Natuurkundigen dus te hooren redenee- ren; want waarom moet dan het grootfte gedeelte van een geflacht van dieren, zo bekend als de Aapen , zyn alöm bekende en al- öude naam ontnomen worden ? Zal niet elk, men neeme de verfchillendfte foort die men ook wil, uit de onderfcheiden Fami- liën der Babouins , Gwuenons , Sapajous en Sagoîns , (aan welken de Heer BurroN den naam van Aap weigerd,) zal niet elk, zeg ik, welke foort van deeze Familiën men hem onder het oog zal willen brengen, aanftonds zeggen, dat het een Aap is 2 Ik voor my vinde my dan gedwongen hier in verfchillend te handelen :
Ik
2 3% 2
2
(£) Tom. XIV. p. 2.
6 BESCHRY VING VAN DEN
Ik noem Aap al wat zig met myne bepaaling ftrookt, en heet de drie eerfte regt op gaande Aapen van de Heer BurronN, ftaartönt- breekende Aapen, of, zo men wil, Menfchelyke Aap - foorten: dus blyft men by de bekende benaaming , en dus onderfcheid men echter die drie verwonderende weezens, welken de hoogmoedige gedachten, die de menfch van zich zelven heeft, geene geringe paalen ftellen.
Het voorwerp van deeze verhandeling behoort tot de Sapajous van den Heer BurroN, en is de Coaita van dien geleerden Schry- ver (h), welken hy te gelyk befchryft met den Exguima van MARCGRAAF, in meening zynde, (’t geen wy echter niet toeftem- men, >) dat beiden deezen maar verfcheidenheden van ééne foort zyn. De Heer LinNÉus heeft die, in zyn voorig Syflema , als de zevende foort, onder de benaaming van Paniftus (ú),en nu, in zyn laatft vernieuwd Sy/tema , onder dien zelfden naam, als de veertiende geplaatft (&). _BRrissoN noemt hem Belzebuth (1), en verfcheiden andere Schryvers fpreeken ’er van onder verfchillen- de benaamingen, waar van ftraks nader.
Niemand heeft echter deezen Aap door eene goede afbeelding getragt op te helderen, dan de Heer BurroN : doch wanneer men het dier met die afbeelding vergelykt, zal men rafch bemerken, dat het zelve, door den tekenaar, over het geheel wat te mager, het aangezicht te veel vooruitfteekende, en de fmoel te lang ver- beeld is. BARRERE (#7) noemd het daarom, in teegenftelling, zeer wel, als hy zegt, het aangezicht naar den menfth gelykende; want het weezen is in deeze foort veel platter als dat der Babouins en Guenons. Het is dan niet alleen om deeze reeden, dat wy dit hier zeldzaam voorkomende fchepzel op nieuw uitgeeven, maar
te
Cb) Tom. XV, p. 16. (Ci) Edit. X. p. 26. Ck) Edit. XII p. 37. (Cl) Reg Anim. p. 211. (Cm) Hijt. Nat. de la France Equin. p. 15o. Cercopithecus major niger, faciem. bumanam referens,
AMERIKAANSCHEN BOSCH-DUIVEL. 7
te gelyk ter verdere voldoening van het ons voorgeftelde plan, by het welk wy ook de ontbreekende gekoleurde afbeeldingen be- loofd hebben.
De geboorte-plaats van deeze Aap-foort is Surinamen. De Heer BurroN noemt hem Coaita of Quoata, zeggende dat het dier dus in Guiana genaamd word, en Chameek in Peru. In onze Volk- planting noemt het de inlander Owatto (xn), of, zo als ik met BARRERE , liever zoude gelooven, Qwuoata, welke naam door ons Volk in eene kleine verbaftering zal zyn gebracht, en uit welken Quatto of Quotoes, Quata enz., zal gebooren zyn. By de Hol- landers word dit dier S/inger-dap geheeten; eene benaaming, wel- ke de kennelyke eigenfchap van het zelven volmaakt wel uitdrukt. Anderen weerom, min gelukkig om eene kennelyke eigenfchap in den naam te mengen , noemen het Bo/ëb- Duivel, waarfchynlyk wegens zyne zwarte koleur, by welken het rofch of roodachtige weezen aanmerkelyk affteekt.
Het grootfte kenmerk van deeze Aapen is het geheel ont- breeken van den duim aan de voorvoeten , welken alleen maar in vier vingers verdeeld zyn; daar in tegendeel alle de overige Sapa- fous van den Heer BurroN, gelyk de andere Aap-foorten , vyf vin- gers aan alle de voeten hebben. Hunne tweede eigenfchap , (waar in alle de Sapajous min of meer overëenkomen ) beftaat in hunnen alles aangrypenden ftaart, waar mede zy , gelyk de Elefant met zyn fnuit, alles konnen aanvatten, het geen voor al aan dit foort, byzonder eigen is. Eenige jaaren geleeden zag ik deezen Aap voor den eerftenmaal te Amfterdam , in de Diergaarde van den Heer BERGMEYER. Hy was met een ketting en ring vaftgemaakt aan een lang gefpannen koord , en wift zyn {taart om dat
koord
Cn) Quotto. vaN BERKEL, Amerikaanfche Voyagien, Amft. 1605. 4to. Quotoes. Befchryving van de Volkplantinge Suriname. Leeuwaarden 1718. gto. Quotoes. Pis- TORIUS Befchryvinge van de Colonie van Suriname. Amft. 1763. 4to. Quata, en Negre
rtl ‚ zegt Mr. FERMIN , Hijs. Nat, de la Hollande Equinoxiale, Amft, 1765 40.
8 BESCHRY VING VAN DEN
koord zo vaft te flaan , dat hy , zonder zich verder vaft te ‘hou- den, daar aan hing, allerleië grimasfên maakte en verwonderlyk flingerde. Wanneer men hem den ftaart om de hand liet flaan , kneep hy daar zo vaft mede dat het zeer deedt.
De natuurlyke geïartheid van deeze foort is in zich zelve niet kwaadaartig; echter fpeelen zy nu en dan den valfch-aart, voor- namenlyk wanneer zy wat te veel naar hunnen zin geplaagd wor- den. Hun voedzel is overëenkomftig met dat van andere Aapen, dat is, byna alles wat hun voorkomt, doch vruchten is hunne gewoonlykfte en gelieffte fpyze. Men verzekert dat zy Vifch in het waater weeten te vangen met hunnen ftaart. DAMPIER en WArFER, (de Reizen van welken laatften achter die van den eerft- genoemden gedrukt zyn ) zyn de voornaamfte Reizigers, welken van deeze Aap-foorten gewag maken , en ’t geen zy daar van verhaalen verdiend , Cin navolging van de Heer BurroN) hier ter neêrgefteld te worden.
> De Meerkatten in die geweften ( Serles Eiland in de Baay » van Campéche) zyn de leelykften, die ik ooit gezien heb, zy »» Zyn veel grooter dan een haas, en hebben groote ftaarten, van >> omtrend derde half voet lang. De binnenfte zyde van hunne s ftaarten is kaal, met een bruin hard vel; maar de bovenfte zy- » de is met grof, lang, zwart, en fteil hair bedekt. Deeze die- s, ren houden zich in een troep van 2o of 30 byëen , en loo- > pen door ’t Bofch, fpringenden van den eenen boom op den » anderen. Indien zy één perfoon alleen ontmoeten , dreigen zy „> hem te verflinden , zulks dat ik, alleen zynde , niet op hun » durfde fchieten, inzonderheid in ’t eerft als zy my tegenkwa- „> men met een grooten troep , fpringenden van den eenen boom » Op den anderen, over myn hoofd heên, en makenden een ys- » lyk getier en geraas , behalven dat zy zeer leelyk grynsden, » en vreemde kuuren aanrechteden. Sommigen braaken dorre tak- » jes af, gooiden ’er meê naar my , en wierpen my met hun- » ne vuiligheid naar t hoofd ; eindelyk kwam ’er een heel groote,
„ Op
25
AMERIKAANSCHEN BOSCH-DUIVEL. 9
op een uitfteekenden tak, boven myn hoofd, en , naar my toc- fpringende , deedt my te rug treeden; doch hy floeg zyn ftaart om den tak, en flingerde toen heen en weêr, grynfende my toe. ... De ftaarten deezer Meerkatten zyn hun zo goed als een hand, en zy konnen ’er immer zo vaft mede houden. Als wy met ons tweên, of meer, t’ zamen waren , dan liepen Zy voor ons weg. De wyfjes, met haare jongen belaaden, heb- ben veel werk om de mannetjes na te fpringen , want gemeen- Iyk hebben zy ‘er twee, waar van zy ’t een onder den arm draagen, en ’t ander zit haar op den rug, en flaat zyn voorfte pooten om haaren hals Co) ”.
WaArERr, in zyne befchryving der Landëngte van Amerika ,
fpreekt ‘er dus van. „ Daar Zyn ook groote meenigten van Meer-
bd 23 23 23 22 Dd 2 23 23 22 >
bid
katten, fommigen wit, maar meeft zwart; eenigen hebben baar- den, en anderen zyn baardeloos: zy zyn middelflag van groot- te, maar ongemeen vet in het droog faizoen, als de vruchten ryp zyn: hun vleefch is goed, en wy aaten ’t zeer veel. De Indiaanen waaren in ’t eerft fchuuw om ’er van te eeten , maar zy lieten ’er zich haaft toe beweegen, ziende dat wy ’er zo fimakelyk van aaten. In het reegen-faizoen hebben zy dikwils wormen in hun ingewand : ’t is gebeurt, dat ik een hand vol kreeg uit een Meerkat die wy openfnheeden, en zommigen van dezelven waren 7 of 8 voet (duim denk ik dat het zal moeten zyn) lang. Deeze Meerkatten zyn zeer potsachtig, en rech- ten veele kuuren aan als men door de Bosfchen gaat, {prin- genden van den eenen tak op den anderen met de jongen op hunnen rug; zy grynsden ons leelyk toe , en piften ons , als zy 'er gelegenheid toe hadden, op ’t hoofd. Wanneer zy van den eenen boom op den anderen willen, en dat de takken wat te verre van een zyn om ze te befpringen, zullen zy fom- tyds aan elkanders ftaarten hangen als een ketting, en zwaai-
5 Jen Co) Dampiers Reizen, II, Deel, p. 157.
10 .BESCHRYVING VAN DEN
„‚ jen of flingeren alzo heen en weêr, zo lang tot dat de laatfte „ een tak grypt, en dan de anderen optrekt (p). Op het Ei- … land Gorgonia (zest hy verder) zag ik veele Meerkatten, „ die ten deele van Oefters leefden, welken zy, by- laag water, „ uit zee haalden. Om ’er den vifch uit te krygen, leiden zy „ den Oefter op een fteen , en namen dan een anderen fteen;, … waar mede zy zo lang op den fehelp klopten , tot dat hy brak (4) ”.
RusseL (7), en D'AcosTaA (s), beveftigen ook in hunne Reizen ’t geen wy hier hebben aangenaald. Doch het is opmer- kelyk ’*t geen WAFER zegt, dat ’er witten en zelfs gebaarden onder deeze Slinger-Aapen zyn.
Het fchynt ons ook toe, dat de LExguima van MARCGRAAF (4?) de foort is, welke de Heer LiNNÉus voor de Diana opgeeft: en wy kunnen den Heer BurroN verzekeren, dat de Diana geen aan- grypenden ftaart heeft, vermits wy die leevende gezien hebben, De Exguima dient dus van de Qwatto of Coaita onderfcheiden te zyn, en wy hoopen by vervolg ook de Diana door eene betere afbeelding „ als tot noch toe van dezelve gegeeven is, op te hel- deren.
De Ovatto van deeze befchryving is uit Surinamen overgebracht , en , na eenigen tyd in de alömbekende Diergaarde van den Heer BERGMEYER geweeft te zyn , aldaar geftorven. Daar na is hy, volmaakt wel opgezet, by verkooping van eene byzondere ver-
zameling, en tot zeer hoogen prys, door my , voor het Vorfte- Iyk Mufeum, gekogt, alwaar dezelve thans bewaard word.
He, je achter Dampier. p. 45. Id.
Higfory of amara. Chap. 7.
J
Tifbotre Naturelle des Indes, p. 200, En Hift, Nat. Brafil. p. 227.
BESCHRY-
AMERIKAANSCHEN BOSCH-DUIVEL. 11
Ssusnsnsnsnems as Hmswmsuns memmen BE SCHR Y VIN GG VAN DEN AMERIKAANSCHE N BOSCH-DUIVEL, or SLINGER-AAP, 2 UATTO genaamd.
Tub. V.
D: grootte van deezen Aap komt na genoeg overëen met dië van den Heer BurronN. By een zeer wel opgezetten, wel- ken ik thans voor my hebbe , vind’ ik de grootheid van het Iyf 1/7 Rhynlandfche duimen ; namenlyk , van den top des hoofds tot het begin van den ftaart; de ftaart zelfs is 3 voeten.
Het aangezicht, ‘t geen van een ligt-roode koleur is, is ge- heel naakt; hier en daar vertoont zich maar alleen een redelyk lang hair. De ooren zyn ook naakt, en gelyken volmaakt naar die van een menfch. ‘Ter zyden van het hoofd, voor de ooren, vertoont zich een fimal ftreekje hair. De bovenfte lip heeft me- __de eenige hairtjes, doch de onderfte heeft ‘er meêr. Het geheele weezen of aangezicht is meerder plat dan uitfteekende, voornamen- lIyk voor by de oogen. Dat deel, ’t welk men den fnuit noemd, vind’ ik, in dit voorwerp , voor al niet meer dan een duim ver- der dan de oogen voorüit te fteeken. De koleur der oogen is my niet zeker bekend, doch zy zyn in evenredigheid van het hoofd, ’t geen klein is, vry groot. De oogleeden hebben geene wenkbraawen. Het voorhoofd verheft zich naar om hoog, en daar groeit het hair tusfchen de oogen, nederwaards in een punt
Be © uit
me BE SIC HER Y VAIJN G VAN: DEN. enz
uidoopende. De neus is redelyk breed , en loopt met den ge- heelen fnuit in een fchuinfchen nederdalenden Iyn, zo dat dee- ze deelen min uitftekende zyn dan de Heer Burron die verbeeld. De neus is platachtig en lang, en de neusgaaten zyn , niet van vooren ‚ maar ter zyden oopen. De voor tanden zyn boven en onder vier, behalven de wederzydfche hoek tanden, die, voor- il de bovenften, puntiger en de helft langer dan de anderen uit- fteeken. Deeze foort van Aapen heeft geen zakken onder de kaa- ken, daar zy hunne fpys in kunnen verbergen.
De voorvoeten hebben in deeze foort maar vier vingeren, zo dat de duim hier geheel ontbreekt. De leden der vingers zyn zeer lang, de nagels git- zwart, ter zyde neêrgeboogen en van voren rond. De achter-voeten hebben vyf vingers , de nagels zyn me- de zwart, die van de duimen alleen zyn plat, doch die van den derden vinger, naaft den pink ftaande, fteekt met een punt naar omhoog „ en vertoont zich dus als driehoekig. Het zwarte hair loopt tot byna op de vingers , welken alleen kaal zyn, en git- zwart vel hebben.
De ftaart is aan zyn gfondbeginzel vry dik, dicht met zwart hair begroeid, en in een dun ftomp punt uitloopende , dat aan de onderfte zyde kaal is, en zich aldaar ook als eene fleuf vertoond. Met dit einde van den ftaart houdt hy zich aan alles vaft, daar aan hangt en flingert hy zich, en hier van bediend hy zich ook dikwyls, gelyk de Elefant van zynen fhuit, om alles aan te vatten, en naar zich toe te brengen.
De koleur van het hair ís over het geheele Dier git- zwart en redelyk lang. Dit Dier fchynt ook op verre na zo rank en ma- ger niet geweeft te zvn als het door den Heer BurroN verbeeld word. In het loopen maakt het gebruik van alle vier de voeten. De achterfte deelen zyn niet naakt, gelyk in de Baviaanen , maar met hair begroeid.
EINDE
BES Cark VI NIG
VAN EEN TOT NU TOE ONBEKENDE
VOL PV ENGE RIGE
LUIAARD-SOORT,
IN BENGAALEN VvALLENDE,
en van daar levendig overgebragt in de DIERGAARDE
VAN ZYNE HOORLUCHTIGSBE HOOGHEID,
DEN HEERE PRINSE VANORANJE EN NASS4UW, ERF. STADHOUDER, ERF.GOUVERNEUR, ERE.KAPITEIN. GENERAAL EN ADMIRAAL DER VEREENIGDE NEDERLANDEN, enz. eng. enz.
Befchreeven en uitgegeeven door
PER OSM Al OE 4R:
Direlteur der Vorstelyke Natuur-en Kunst-Kabinetten, Lid der Keizerlyke Akademie , en Korrespondent der Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys, Lid van het Zeeuwfche Genootfchap der Weetenfchappen van Vlifingen.
FORD RE Fokekek dkok ek
Ter AMSTERDAM, BunBatE TER SM BTT ER: MDCCLXX
0
Á
Ll en r N _ IJ fl x n $ zt: n ki B ' x n j " ek _ ED } _ r a ia | y N } a _ E …. Ed :
ï
€ Ddl R hi 6! ä ús Ad a Ì 7 Pa n _ ee
é. VL.
Dl LZ
\
NATUURLYKE HISTORIE
VAN DEN
VYFVINGERIGEN BENGAALSCHEN
le DD
E Luiaard, welken de Heer pe Burron (@) een inwooner fteld, alleenlyk eigen aan de Nieuwe Waereld, ís een zo verwonde- rens-waerdig fchepfel , wegens zyne ongelooflyke traagheid, dat hy de oplettenheid van alle zyne befchouwers heeft naar zich getrok- ken. Behalven de betrachting der wyze, op welke dit Dier C't geen, zo het zeggen waar is, in eenen dag geen vyftig fchreden by zyne fnelfte beweeging vordert) tot Noach in de Arke gekomen Zy, indien men den Zondvloed algemeen over de geheele Aarde ftelle, zo verwekt de gedaante, het naar geluid en de geduurige flaaperigheid , beurtelings, eenen natuurlyken afkeer en medely- den, wegens den oogfchynlyken ongelukkigen ftaat , waar in wy dit fchepfel befchouwen. Maar laaten wy deezen, by het eerfte voorkomen, zo ongelukkigen ftaat, waar van de Heer pe Bu r- FON by dit Dier zo veel opgeeft, eens overweegen: dikwils be- driesen onze eerfte denkbeelden ons, in de uiterlyke befchouwing van den ftaat der natuurlyke weezens, in opzicht der betrekkin- gen, die zy tot de geheele Natuur, of tot zich zelve, hebben. On- eindige maalen heb ik my hier in, door naauwkeuriger onderzoek, bedroogen gevonden , en die naauwkeuriger onderzoekingen , my tot algemeener en hooger denkbeelden opleidende, overtuigden my, dat elk weezen , of tot:zich zelve, of tot het geheel, zeer goed was. My, in de kennis der Natuure tot geenen wetgeever veel min verbeteraar dier Konftgewrochten , willende opwerpen (want be- risping. veronderfteld kennis van verbetering) zo betuig ik, inte- gen-
Ca) Hiftoire Naturelle &c, Tom, XIII pag. 34
As
4 BESCHRRYVING VAN DIEN
gendeel de verfchrikkelyke ellende, door den Heer pe BurroN (4) aan dit fchepfel toegefchreeven , in een geheel verfchillend licht te befchouwen. Het fchoontíte Tafereel, ’t geen de Schilderkunde kan voortbrengen, zoude, zonder fchaduwen , diepfels en an- dere eigenfchappen der Kunft , eene flegte vertooning maaken. Even dus is het met de Natuur geleegen. De groote Werk- meefter, alles met eene ondoorgrondelyke wysheid gefchikt heb- bende, heeft niet gewild, dat alle Schepfelen met gelyke fchoon- heid van leeft, en van koleuren zouden pronken; met even veel vernuft, fterkte, zachte of wreede geaartheid, traag en vaar- digheid, zouden begaafd zyn. Men vergelyke den fehoonen Paauw met den onaanzienlyken Dodo: den Aap, het Paard , het Schaap, den Tyger den Luiaard en Eekhoorn. Doorloop Leezer alle de geflachten der Dieren in het algemeen, en daal met uwe befpiege-
lin-
(Cb) Van den Luiaard (preekende zegt de Heer de Burron: „ C'eft moins pareffe » que mifère, c'eft défaut, c'eft dénuement, c'eft vice dans la conformation : point s, de dents incifives ni canines, Jes yeux obfcurs & couverts , la mâchoire auflì lour- » de qu’épaifle, le poil plat & femblable à de l'herbe féchée, les cuiffes mal emboi- 9 tées & presque hors des hanches , les jambes trop courtes, mal tournées, & enco. », re plus mal terminées: point d'afliette de pied, point de pouces, point de doigts …, féparément mobiles; mais deux ou trois ongles excelfivement longs , recourbés en » deffou, qui ne peuvent fe mouvoir qu'enfemble & nuiffent plus à marcher qu’ils ne „, fervent à grimper: la lenteur, la ftupidité, labandon de fon être, & même la „ douleur habiuelle , réfultans de cette conformation bizarre & négligée ; point d’ar- ‚, mes pour attaquer ou fe défendre; nul moyen de fécurité, pas même en grattant la terre; nulle reffource de falut dans la fuite: confinés, je ne dis pas au pays, mais à la motte de terre, à l'arbre fous lequel ils font nés; prifonniers au milieu de „ Fefpace ; ne pouvant parcourir qu’une toife en une heure; grimpant avec peine, fe traînant avec douleur , une voix plaintive & par accens entrecoupés qu’ils n’ofent » Élever que la nuit; tout annonce leur mifère, tout nous rappelle ces mon{tres par défaut, ces Ébauches imparfaites mille fois projetées, exécutées par la Nature „ qui ayant à peine la faculté d'exifter ‚n'ont dû fubfifter qu'un temps, &ont été depuis effacées de la lifte des êtres3 & en effet, fi les terres qu’'habitent & l'unau & Paï n’étoient pas des déferts ; fi les hommes & les animaux puiffans s'y fuffent » anciepnement multipliés, ces efpèces ne feroient pas parvenucs jusqu’à nous, elles. eufTent été détruites par les autres ‚ comme elles le feront un jour. Tom. XL > PAS. 38. Kc.
VYFVINGERIGEN BENGAALSCHEN LUIAARD. s
lingen van die verfchrikkelyke fchepfelen, den Krak , den Watl- vifch en Elefant, tot op de kleine Water-Vloo, het Raderdiert- je, en andere kleine fchepfelen, die voor het ongewapend oog onzigtbaar zyn en zig naauwlyks, door het meeft vergrootende vergrootglas, doen befchouwen. Gaa dan verder, doorlees het groote Boek der Natuure, in de werken der Scheppinge, lettende op den aart, eigenfchappen en huishouding der fchepfelen: wel- ke fchoone Tafereelen zullen zich voor het oog opdoen! Daar zal men zien, dat de verachte Mol, eene eeuwige duifternis bewoonende, gelukkig leeft. Dat een Dier, gelyk de Luiaard, om zo te fpreeken, alleen gefchikt om by nacht te leeven, alleen tot een bewooner van het geboomte gefteld, zelfs, op de tak- ken flaapende, en, volgens den Heer pe BurrFoN, ook alleen van Boombladen en vruchten leevende, overeenkomtftig naar zyne
levenswyze gevormd en gefchikt is. Ik beken, ten opzicht van het Tafereel der geheele Natuure fchynt dit Dier eene fombre fchaduw , een zwart diepfel, en als gefchikt om de andere voorwerpen te heerlyker te doen affteeken. Maar dit Dier op zich zelve befchouwd , zyne Natuur overwoo- gen, waar toe zoude hem de gezwinde beweeging dienen ? zoude deeze hem in het donkere, op de takken der boomen voortkrui- pende, niet aan ongelukken blootftellen? by alle zyne traagheid is het bekend, dat hy eene ongelooflyke kracht in zyne klaauwen bezit (c); deze is hem noodig; gelyk mede de gedaante zyner wan- ftaltige achtervoeten, om zich in het donker , en flaapende, aan de Boomtakken vaft te houden, en om van den eenen Boom op den anderen te klimmen. Geheel verwerpelyk komt ons het ver- haal van den Heer pe BurroN voor, dat deze Dieren te traag zyn
Ce) Geloofwaardige perfoonen hebben my, omtrent den Weftindifchen Luiaard, verzekerd , de kracht in deszelfs klaanwen zo (terk te zyn, dat, ingevalle men hem eenen Ooftindifchen Rotting in de klaauwen vaft laat houden, hy die langzaamerhand zo fterk toekonypt, dat de Rotting daar door vaneen fplyt.
se
6 BESCHRYVEING vaN DEN
zyn zouden om nederwaards te klimmen, dat zy zich ten dien einde , gelyk een blok , uit den Boom laaten nedervallen (4). Niet minder moeit my, dat zulk een Natuurkenner , als de Heer DE BurroN, voor de vernietiging van een geflacht van Dieren, als dit, bezorgd is, daar het zelve zich, reeds zoo vecle eeu- wen in zynen gewaanden ellendigen ftaat bewaard heeft. Eenige Schepfels mogen, wegens hunnen fchaadelyken aart, hier of daar verminderd ja byna uitgeroeid worden; dan voor de geheele ver- nietiging toont de bezorgde Natuur alom genoegzame zorge te draagen.
De Heer pe Burron vergift zich groflyk, met te zeggen (e) dat deze Dieren geene tanden hebben. Men behoeft flegts weinige bladeren in zyn eigen werk om te flaan, en de naauwkeurige ont- leedkundige befchryving van den Heer DAUBENTON (f) in te
zien,
(d) Hoe wel kan men hier de welgepafte waarfchouwing van den Heer pr BurroN ter neder ftellen. , Comme endoûtriner des Ecoliers, ou parler à des Hommes, » font deux chofes différentes; que les premiers regoivent fans examen & même avec avidité l'arbieraire comme le réel, le faux comme le vrai, dès qu'il leur eft préfen- s té fous la forme de documens; que les autres au contraire rcjettent avec dégoût „> ces mêmes documens, lorsqu'ils ne font pas fondés 5 Hijt. Nat. Tom, XIV. ‚> Pag. IL.
Ce) ‚, Point de dents incifives ni canines. Tom, XIII. pag. 33. idem, faute de » dents, ces pauvres animaux ne peuvent ni fai(ir une proie, ni fe nourrir de chair, ‚> ni même brouter Pherbe ; réduits à vivre de feuilles & de fruits fauvages, pag. 41. » & ibidem. d'Ailleurs le pareleux & le tatou font les feuls parmi les quadrupèdes, » Qui n’ayant ni dents incifives ni dents canines, ont feulement des dents mollaires » Cylindriques &c. Tom. IX. pag. go.
(f) »» L'extrémité de la mâchoire fupérieure eft groffe , principalement fur les cô- » tés qui font renflés par les dents canines3 Tom. XIIL. pag. 56. Idem. L’unau n'a », point de dents incifives dans la mâchoire du deflus, ni dans celle du deffou ; mais s ly a dansles deux mâchoires des dents eanines & des mâchelières , une canine & qua- » tre mâchelières de chaque côté de la mâchoire fupérieure, une canine & trois mâche- » lières de chaque côcé de Tinférieure , ce qui ne fait en tout que dix-huit dents. Pag. 57.
Eno wat verder zegt de Heer DavBENToN in zyae befchryving vanden /’.Ai of drie voor- vingerigen Luiaard (want wy hebben daar zo even van de PUnau of twee voorvin- gerige gefproken). „Le nombre des dents étoit le même dans le fquelette d'aï & ‚‚ dans le fquelette d'unau que j'ai vus; les dents de la mâchoire du deffous parois- ‚> foient reffemblantes pour la figure & la fituation , mais les deux premières de la
» TDà-
VYFVINGERIGEN BENGAALSCHEN LUIAARD. 7
zien, en men zal zich, gelyk zulks wezendlyk is, van het tegen- deel overtuigd vinden. Het was my bewuft, dat deze Dieren geen- Zins tandeloos waaren , hoewel de fnytanden hen ontbreeken, ’t geen in meer andere foorten, en die echter vinnig byten, gevon- den wordt. Deeze dwaaling dan met den Heer DAUBENTON herfteld hebbende ; welke niet alleen de tanden , maar ook de kie- zen, in beide verfchillende foorten van Luiaards , naauwkeurig be- fchryft ; zo geeven wy te gelyk in overweeging, of deeze Dieren wel alleen van bladen en vruchten leeven ? Dan wy zullen nog nadere gelegenheid hebben om ons hier over verder in te laaten.
Volgens den Heer pe BurroN zyn ’er flegts twee foorten van Luiaards bekend, waar van die geleerde Schryver aan de eerfte den naame geeft van L'wnau, zynde die by ons geheeten de-twee voor- wingerige ongeftaartte Luiaard. Den anderen, L’Af genaamd, noe- men wy, de kortflaartige drie wvoorvingerige Luiaard.
Beide deeze foorten fteld de gemelde Schryver als bewooners van de nieuwe Waereld, gelyk zy ’t ook inderdaad zyn, doch hy ontkent te gelyker tyd dat het Dier, ’t welk men met recht een Luiaard noemt, in de oude Waereld te vinden zy. Wy hebben in eene voorgaande Befchryving (g) reeds aangeweezen de dwaalingen, waaraan de denkbeeldige ftellingen onderhevig zyn, door aan te toonen dat de Beurs-Rot, tegen het gevoelen van den Heer Dr BurroN, zo wel in Afie als in America gevonden worde; als mede, dat de Mier-eeter een inboorling is, zo wel van Affrica als van America: Het zelfde verfchil zal hier weer plaats vinden,
daar
„ mâchoire du deffus étoient placées à proportion plus près lune de l'autre dans laf „ que dans 'unau, ê fembloient avoir plus de rapport à des incifives qu'à des ca- s nines; elles étoient très petites, tandis que les canines du deffous étoient beauconp » plus grandes; la première des mâchelières du deffus fe trouvoit placée plus en » avant que dans l'unau , les mâchelières de l'aï au lieu d'être pointues, comme celles „ de unau, étoient terminées par une face concave. Page 64. > 65.
(g) Befchryving van den Ooftindifchen grooten en langftaartigen vliegenden Eekhoorn,
- BESCHRYVING vAN DEN
daar wy thans met die van SeBA eenen vierden Luiaard in het licht zullen ftellen, die zyne woonftede in Afie houdt. De gevolg- trekkingen (waar van de Heer pE BurroN zich zo dikwyls bedient, ) op gronden van ondervinding fteunende , ik beken het, zyn dik- wyls noodzaaklyk en van nut, in gevallen daar men niet anders kan 5 doch men moet eenen grondflag van waarheid voor zich hebben daar men op bouwt; dit niet hebbende, mag men zyne gedachten voor naby aan de waarheid komende gisfingen ‚ maar voor geene zekere waarheden, opgeeven.
F. VALENTYN (hb) is de eerfte geweeft, die, myns wee- tens, reeds gezegd heeft, dat de Luiaard in de oude Waecreld gevon- den worde. De oppervlakkige kennis van dien Schryver in ver- tcheide deelen der Natuurlyke Hiftorie is bekend; doch men moet daar om niet alles verwerpen , terwyl men zeker weet, dat hy ook goeds heeft, ’t welk wy in onze voorige fchriften reeds kebben aangetoond.
A. SeBa (7) geeft onder anderen twee Ceilonfche Luiaards, de Moeder en haar Jong, welke uit de afbeeldinge blyken , de L'unau te zyn, die de Heer pe BurroN wil, dat alleen in de nieu- we Waereld woonen zou. De volwasfene, de Moeder dier twee (#) heb ik zelfs op de verkooping van het Kabinet van SEBA zecr duur gekogt, gelyk die ook nog in de Vorftelyke Verzameling bewaard wordt; en men moet bekennen, dat ’er weinig verfchil in deeze, die hy voor Ceylonfche te boek fteld, en die van America, te vinden is: Het hoofd alleen fchynt my wat ronder, en naar den neus wat voller, dat is, min ingeboogen, dan de Americaanfche. Ik beken, ’t is verwonderens-waerdig, twee Dieren , van zo ver-
. fchillende
(hb) ‚> Men heeft veelerley dieren, zegt WValentyn, zo wilde als tamme op dit „ Eyland”, die hy opnoemt, en daar onder den Luiaard. En wat verder, die dieren nader opnoemende, zegt hy: ,, De Luiaard valt hier mede”. Befchr. van Oud en Nieuw Ooftindien, Vde Deel, en daar in Befchr. van Ceylon, pag. 53.
(£) Thefaurus Tom. 7. Tab, XXXIIL, fig. IW. & Tab. XXXIV,
(4) Idem, Tab, XXX,
VYEVINGERIGEN BENGAALSCHEN LUIAARD. 9
fchillende Geweften , als Afie en America, zo overeenkomtftig te zien 5 maar wy hebben zulks hier boven en te vooren reeds met alle mogelyke zekerheid in de Beurs-Rot en den Mier- eeter aangeweezen. Hier tegen in te brengen, gelyk de Heer pe BurroN fchynt te willen doen, dat deeze Luiaard uit America naar Afie konde gebragt zyn, is al te ongeloof baar: onze Eu- ropeers, in die geweften , hebben te veel verfchillende bezighe- den en oogmerken, dan dat zy zich met de Natuur- Hiftorie, of het laaten overbrengen van voor hun nuttelooze Dieren, zouden be- moeijen. Elk weet het antwoord, het geen een beoeffenaar der Na- tuurlyke Hiftorie van zynen Vriend uit de Indiën ontfing, dien hy om de overzending van eenige bloedelooze Diertjes verzocht had, „> Ik ben hier niet gekomen om Vliegen te vangen, fchreef hy hem te rug : Luiaards zyn weinig in ftaat om in de Indiën fortuin te maaken, Voorheen, ik beken het, heb ik in myne befchryving der Ratecl- {lange den Heer Sema in een zelfde geval twyfelende tegengefpro- ken; doch niet meer als twyfelende en waarom? om dat ik geene reizigers vond, die my in hunne befchryvingen verzekerden, dat die Slang in de Ooft-Indiën gevonden wordt. Hier in tegen- deel, zegt VALENTYN, de Luiaard valt in Ooft-Indiën, en Sr- BA zegt, dat hy die uit Ceylon ontfangen heeft en dus beruft, in dit geval, de zaak op twee getuigen.
Van deeze uitweidingen, die wy, ter aanfpooringe tot meer- der onderzoek op de verfchillende Luiaard-foorten, noodig geacht hebben , afftappende , keeren wy ons dan eindelyk tot het wezendlyke onderwerp deezer befchryving. Aan de nadere ontdekking van den tyd overlaatende , of die zo na aan de Weft-Indifche komende Luiaard van den Heer SBA ook wezendlyk in Ceylon gevonden worde.
Het Dier, ’t welk wy hier voorneemen te befchryven, is, voor zo ver ik heb kunnen nagaan, nog nooit befchreeven. Het fchynt een tusfchen-foort te maaken (de uiterlyke gedaante alleen in aanmerking genomen ) tusfchen de gemeene bekende Weft-Indifche Luiaards, waar van wy hier boven omftandig gefproken hebben,
B en
de) BESCHRYVING vaN DE N
en die zonderlinge Dieren, welken de Heer SrBA ook Ceylonfthe tengere Luiaards noemd (1), doch waaraan de Heer pe BurronN den naam van Loris geeft (az). In den eerften opflag van het oog fchynt het zelfs zeer weinig met deeze laatfte te verfchil- len; dan by eene nadere befchouwing befpeurt men merktekens , welke hen terftond onderfcheidenlyk doen kennen. De klaau- wen of vingeren der voor- en achter voeten zyn volmaakt wel met die laatfte overeenkomttig ; maar de arm , voornaamlyk der voorvoeten „ is in deeze korter en dikker. Het lichaam van deeze heeft die dunne of ranke fchraalheid niet; het is naar de bil- len dikker en heeft een klein bewys van ftaart. Het hoofd toont zich zo onderfcheiden niet van het lichaam, het toont zich door het dikwollig opftaande haair daar mede meer vereenigd. De ooren verbergen zich by deeze in het haair. Hier door, en door de meerdere kortheid zyner beenen, en door zyne natuurlyke eigen- fchappen, gelyk wy verder zien zullen, gelykt hy meerder naar den gemeenen bekenden Weft-Indifchen Luiaard, dan naar den Ceylonfchen tengeren Luiaard van SEBA, de Loris van den Heer DE BUFFON.
Voor wy tot de huishoudelyke befchouwing van dit Dier over- gaan, zal het niet ondienftig zyn eenig bericht te geeven , naamelyk „ waarom wy dit Dier, het geen voornaamelyk in de gedaante der
klaau-
(1) Idem. Pag. 55. Tab. XXX/. fig. 1. € 2. „ Ceylons dierken (zegt SrBA) s… met een honds hoofd, Luiaard genoemd , hebbende de geftalte van een Aap”. Daar het doch niet veel naar gelykt. Idem. Pag. 75. Tub. XLWIL fig. 1. ‚, Ceylon- » fche Luiaard , grootftefoort”. De Heer Sega, welke deeze weinig verfchillende diertjes, onder den naame van Luiaard, gekregen heeft, en dien hy hen ook laat behouden, meent echter , uit de langheid der pooten, dat het geene Luiaards zyn, ’t welk doch geene genoegzame zekere reden is.
(Cm) De Heer de BurroN zegt Tom. XII. pag. 210. dat wy den naam van Loeris aan dit dier gegeeven hebben, my is het zelve echter nimmer onder die benoeming voorgekomen , dan alleen in de Catalogus van het Mu/eum Petropolit. pag. 339. al- waar eenvoudig ftaat, Belgis een Loeris, en dit foort een Aap genoemd word. In alle Kabinetten, waar in ik deeze diertjes gezien hebbe, heb ik de benaming van Lui- aard gevonden,
VYEVINGERIGEN BENGAALSCHEN LUIAARD. rt
klaauwen zeer veel van de gewoone Luiaards verfchilt, echter dien naam laaten behouden. Voor eerft, antwoorden wy daar op, om dat dezelve onder die benoeming van Bengalen ís overgezonden, en dus dit foort aldaar met dien naame bekend is. Ten anderen, en ’t welk wel de voornaame reden behelsd, om de overecn- komende natuurlyke eigenfchap, die dit Dier, in deszelfs traag- heid, met den Luiaard heeft; zo als wy hier na zien zuilen. Wy verkiezen daarenboven, gelyk de oude Schryvers ons veeltyds daar in zyn voorgegaan, altoos, zo veel mogelyk, de eigenfchap te kennen geevende naamen te behouden; daar door wordt het ge- heugen te gemoet gekomen, en de naam errinnert te gelyk de eigenfchap der zaake. De naam is daarenboven aan deeze Dieren niet toevalligerwyze gegeeven , noch afgeleid van de gedaan- te, maar alleen van de traag- en luiheid, die by deeze Schepfelen heerfcht. Voor het overige, voor geene van die oppervlakkige Natuurbefchouwerties fchryvende, die zich meer met de verza- meling der zaaken, dan met de bewerkende betrachting, bezig hou- den, is het ons vry onverfchillig, hoe zy deeze onze fchikking aan- neemen. Wy hebben hun reeds, door anderen, hooren denken, hoe zal deeze vyfvingerige Luiaard zich in den Rang der twee en drie vingerigen vleijen ? Dan zulks is my om het even , zo lange ik by het denkbeeld blyve, ’*t geen als eene Natuurwet zich niet gemaklyk laat verwerpen , dat de rangfchikkingen naar de na- tuurlyke weezens , maar niet deeze naar de rangfchikkingen moe- ten gefchaard worden. De minft-geoeffende ziet genoeg, dat het Geflacht der Luiaards zich hier door in drie onderfcheidingen verdeeld; als werdende daar in. reeds twee= en drie-vingerigen ge- vonden. Maar mogelyk zal de tyd, die alles ontdekt, de zo genoemde tengere. Luiaards van SeBA nog wel by deeze Ben- gaalfchen voegen: „ van. welk: gevoelen wy geheel niet vreemd zyn. In zulkeh gevalle zal men vyf, zo niet fes verfcheidenhe- den, in ‚vier foorten van Luiaards tellen, naamelyk, de Twee-;, en de Drievingerige van America, en de Tweevingerige van Cey-
B 2 lon.
12 BESCHRYVING VAN DEN
lon. Deeze vyfvingerige van Bengaalen, en de een of twee foor- ten der Ceylonfche tengere vyfvingerige van SreBA, die de Heer pre BurroN de Loris noemt, en maar een foort meent te zyn, en welk laatfte wy noch voor- noch tegenfpreeken (7).
Den 25. der Maand Juny, van het Jaar 1768. wierd dit zon- derlinge Schepfel, onder de benoeming van Luiaard, van Benga- len, door de zorge van den Wer EDELEN GESTRENGEN HEER. DirecteunR VERNET, voor de Diergaarde van Zyne Doorluch- tigfte Hoogheid, overgezonden. De zeldzaamheid van dit Dier, gevoegd by myne nieuwsgierigheid, om het van naby waar te nee- men, deed my, in weerwille van de onaangenaame reuk, befluiten „ het zelve onder myn eigen opzigt , en zelfs in myn Kamer by my te neemen; en dit heeft my in ftaat gefteld met alle zeker- heihet volgende daar van te kunnen mededeelen.
Den geheelen dag fliep hy tot aan het vallen vanden avond, en, in den Zomer hier zynde, wierd hy niet eerder wakker dan om half negen uuren. In eene langwerpige vierkante Kooy zittende, rondsom met yzere tralien bezet, fliep hy altoos op zyn achterfte „ digt voor de tralien zittende, het hoofd voor over tusfchen de voor-pooten tegen den buik geboogen. In dien zittenden ftand hield hy zich, flaapende, altoos met de twee achter klaauwen, en dikwils met nog een der voorklaauwen , aan de tralien zeer fterk vaft. Deeze zeldzaame eigenfchap doet my vaft ffellen, dat dit Dier gewoonlyk op de Boomen flaapt, en zich aan de by hem zynde tak of takjes vaft houdt,
Wak-
(n) Deeze befchryving byna gereed zynde, komt my de Wer Eprre GESTRENGE Heer pe Jono bezoeken, welke geduurende den tyd van twee en dertig Jaaren in verfcheide gewigtige bedieningen op Ceylon en Malabaar geweeft is. Deeze verze- kert my, deeze kleine diertjes, de vyfvingerige tengere Lujaards van SrBa , de Loeris van den Heer pr BurroN, verfcheide maalen gezien te hebben, daar by voegende: „ Dat het by uic{tek luie en traage dieren zyn ; dat zy geheel den dag flaapen, en, ‚ fchoon gejaagd wordende, niet ra{fcher voortgaan , maar traaglyk poot voor poot
Ke oplichten en in Ceylon alom onder de benoeming van Luiaard bekend zyn”. Doch de andere foort van SeBA» de twecvingerige, was hem niet bekend,
VYFVINGERIGEN BENGAALSCHEN LUIAARD. 18
ie)
Wakker zynde, was zyne beweeging ongemeen traag, van het begin, tot het einde, altyd het zelfde. Van tralie tot tralie op de achter voeten voort en voort kruipende, vatte hy de tralien om hoog met de voorpooten, en liet nooit geene tralie los, voor en al eer een der voorvoeten weer langzaam , eene andere tralie zeer vaft had aangegreepen. Op den vlakken bodem door de Kooy kruipende , had hy even dezelfde langzaame beweeging, poot voor poot opligtende, als een Dier dat lam is; in dic be- weeging verhief hy zyn lichaam flegts zeer weinig van den grond, kruipende meeft al maar voort, zo dat de buik, meeften tyds, geen vingerbreed van den grond was. Werdt hy gejaagd , met een ftokje door de tralien te fteeken en hem aan te ftooten , dit mocht weinig baaten; dwong men hem hier mede te fterk, dan beet hy in den ftok, en dit was alle zyne verweering.
De avondftond gevallen zynde, wierd hy langzaam wakker, als een menfch , die in zyn nachtruft geftoord wordt, na dat hy in langen tyd niet geflaapen heeft. Eeten was dan zyn eerfte werk 3 want hier toe was by dag zyn flaaptyd te koftelyk; dit, naar zyn doen, nog al vry fchielyk verricht hebbende, ontlafte hy zich van zyne verteerde ftoffen van den vorigen avondmaaltyd. De Urin was van eenen fterken, doordringenden en onaangenaamen reuk. De afgang als kleine fchaapekeutels.
Zyn gewoone voedfel was, volgens opgave van den Kapitein van het Schip die hem had mede gebragt, niet anders dan zeer droog gekookte Ryft, en volgens zyn zeggen, dronk hy nooit.
My verzekert houdende dat deeze Dieren ook andere voedfels, wanneer men hun die voorleide, zouden neemen, wilde ik daar van eene proef neemen. Ik gaf hem ten dien einde een tak met bladen van een Lindeboom; doch hy verwierp dien, de Fruiten, gelyk Peeren en Kersfen , waren beter van zyn gading; van de laatften liet hy, meeften tyds, den kern of fteen liggen, en deeze verkoos hy verre boven Aalbesfen. Droog Brood en Befchuit at hy gretig; doch, als men het in water natmaakte liet hy het lig-
B 3 gen
4 BESCHRYVING VAN DEN
gen; dit beveftigd het gezegde, dat hy niet dronk: gaf men hem water, hy rook 'er wel aan, doch dronk niet. Van Eyeren was hy een ongemeen liefhebber; de fchaal aan ftukken bytende, likte hy wit en doôr finaaklyk op.
Dikwils maakte hy in het eeten, even als de Eekhorens, ge- bruik van zyne voorpooten en vingers, daar mede een Kers, een Peer, of een brok gekookte Ryft aanvattende , en daar uit eetende.
De proef van het Ey my aangeweezen hebbende, dat hy ook; het geen van Dieren komt, niet verachtte, hield ik my verze- kerd, dat de Dieren zelve hem niet onverfchillig zouden zyn. My des Avonds den XL. July eenen gemeenen Vogel , een Mofch, heb- bende doen brengen , bragt ik deezen in een Kooy voor den Luiaard. Terftond veftigde hy zyn fcharp- ziende oog op het voorwerp , kroop , poot voor poot langzaam opligtende , dicht voor zyn tralien. Het fchuifje der Vogel- kooy open gehaald heb- bende, trok myn Knegt dat van het hok der Luiaard open, daar hy voorzat. Wy meenden den Vogel in zyn hok te jaagen ; doch hv gaf daar toe geen tyd, kroop half in de Vogelkooy , en greep den Vogel, dien hy te rug in zyn hok trok, ten eerften dood beet, en met veeren, bek, pooten, beenderen en alles gulzig opvrat, na alvorens nog droog Brood en Kersfen gegeeten te hebben. Niets liet hy van een’ Vogel liggen, dan alleen de groote flagveeren der vleugels en die der ftaart.
Men moet eens en voor al weeten , hoe traag dit Dier ook anders in zyne gewoonlyke beweegingen was, dat hy fchielyk at, en als men hem een levend fchepfel gaf, had hy eene verwonderens- waardige behendigheid. Hy kroop ‘er voet voor voet naer toe, en 'er dicht by zynde, greep hy, met eene poot, fchiclyk toe, en mifte nooit in zyne prooy te vatten, en daar voor was ook nimmer kans ter ontworftcling.
Wy hebben reeds gezegd, dat hy den geheelen dag fliep ; doch daartegen gelooven wy ook, dat hy het grootft gedeelte van den
nacht in eene traage beweeging was. Des nagts ten twee uuren zag ik
VYFVINGERIGEN BENGAALSCHEN LUIAARD. 15
ìk hem dikwils nog wakker; doch des morgens, om half zeven uuren, vond men hem reeds in diepe ruft , in welke hy zich, door het fchoonmaaken van zyn hok, niet liet ftooren. Over dag door veelvuldig plaagen wakker gemaakt zynde, werd hy kwaadaartig, dan beet hy, doch alles met traage beweeging, in het ftokje , onder het maaken van een geduurig herhaald naar en klaagend geluid van Ai, A, di, elk A zeer lang, beevend, en even zo als men het van den Weft-Indifchen verhaald, uitroepende. Hem dus lang geplaagd, en wel ter dege wakker gemaakt hebbende, zo kroop hy twee of driemaal door de kooy; doch ging dan al weer flaapen.
Twee dagen naa de eerfte proefneeming met den Vogel, gaf ik hem des avonds vier Kersfen, die hy fmaaklyk opat. Nu willen- de beproeven of de gekorve of beenderlooze Dieren ook van zyn {maak waren, zo wierp ik een leevende Tor (o) hier bekend, onder den naam van zwart- gevlakte Duinkewer of Molenaar by hem. Aanftonds kroop hy naar dit voorwerp, hy nam het met een greep in zyn poot en at hetzelve met de har- de vleugel-dekken en alles op, zonder iets over te laaten. Daar na gaf ik hem nog een Mos, die hy langzaam bekroop , en doen ook fchielyk met den poot greep. Hier van een deel gegeeten hebbende liet hy die liggen, en ging, hoewel het reeds laat in den avond was, zitten flaapen. Dit echter van korten duur zynde, en wakker wordende, nam hy zyn Vogel weer, hem verder zeer fchoon opkluivende. Daarna at hy nog verfch gekookte Ryft en een ftuk droog Brood. Dit verricht hebbende zag ik, met verwondering, dat hy zich tot de ruft fchikte, en wanneer ik des nachts ten een uur naar bed ging, fliep hy nog geruft en wel.
Den zeftienden Auguftus, ‘smorgens om elf uuren, zag ik my met een bezoek vereerd van HUNNE DOORLUCHTIGSTE HOOGHEDEN , DEN HEERE PRINCE HENDRIK VAN PRUISSEN,
nevens Co) De Fullo van Linné Scarab. Spec. 57. Edit. XIL
16 BESCHRYYVING VAN DEN
nevens den HeEeERE PRINCE ERFSTADHOUDER en verdere Heeren van ’t gevolg. Den Luiaard aan deeze Hooge Perfoonen vertoonende , liet ik hem, wel wakker gemaakt zynde, een Vink geeven. De Vogel juift naar den hoek van de kooy vliegende daar den Luiaard zat, greep deeze hem vry fchielyk. De Luiaard bleef. zitten, zich met de achter pooten aan de tralien vafthou- den, doch eindelyk den Vogel in dien ftand niet gemaklyk genoeg kunnende verflinden, met welk hy terftond begon, at hy die, half op zy en op den rug liggende, zeer fmaaklyk op, terwyl zyne achter - voeten de tralien bleeven vafthouden. Den Vogel opge- geeten hebbende fliep hy het overige van dien dag. In geaartheid fcheen hy my den valfch-aart te fpeelen; want eens begerig zynde te weeten hoe zyn Tong gefteld was (die ik vry ruuw bevond) gaf ik hem myn vinger, eerft likte hy die, doch daar op meen- de hy toe te byten, ’t welk hem echter mislukte.
Weinige dagen hier na my op reis begeevende, naar cene onzer afgelegenfte Provintien, moeft ik Mmyne verdere proefnee- mingen ftaaken, welke ik nog voorneemens was in ’twerk te ftel- ten. Dit Dier geen het minfte blyk van ziekte geevende, hoopte ik op eenen langduurenden Leeftyd; dan weinige weeken daar na wernam ik met zeer veel leedwezen, dat hy den 26. September, eenigen tyd voor myne te rug komft, was overleeden , waar door wy van de verdere nafpeuring (als reeds opgezet zynde) omtrent het zenderlinge der TFeeldeelen en inwendige gefteldheid , ons ver- ftooken zagen. De natuurlyke eigenfchappen van den Ooft-Indi- {chen Luiaard, wiens beftaan door den Heer De BurroN zo volftrekt is tegengefproken, hier dan, voor zo ver zulks moge- Iyk geweeft is, befchreeven hebbende, moet ik de aandacht myner Leezeren nog eenige oogenblikken bezig houden met de overeen- komende geaartheden van deezen onzen Ooft-Indifchen Luiaard met die van de Weft- Indiën.
In traagheid komt deeze nieuwe foort der oude Waereld met die der nieuwe overeen; want het verfchil of de graad van traag-
heid
VYFVINGERIGEN BENGAALSCHEN LUIAARD. 17
heid kan hier in geene aanmerking komen, vermits de Schryvers, die de Heer pe BurFroN daar omtrent aanhaalt , het zelfs gantfch niet eens zyn. De een doet den Americaanfchen Luiaard, in vyftien dagen, eenen fteenworp voortkruipen, d’ an- der laat hem vyftig fchreeden op eenen dag afleggen , en een derde, dien de Heer pe BurroN het naaft aan de waarheid denkt te komen, (waar aan wy echter ons zegel nog niet hangen) geeft den Americaanfchen inwoonder eenen grooten dag werks om een vierde van een uur op zynen weg te vorderen. Want men zeg my eens, hoe ftrookt zulks? als wy door den Heer pe Bur- FON den Heer Marquis de MoNTmriRraArirL, die de /Unau drie Jaar leevend in zyne Diergaarde gehad heeft, zelfs hooren zeggen, dat zyn Luiaard verfcheide maalen op eenen dag den hoogften Boom op en af klom. Het wel opgeftelde verhaal, ‘tgeen de Heer DE MoNTMIRAIL als een waarneemer en ooggetuig opgeeft , en *t welk zeer voldoende is, geld by my meer, dan dat van alle an- deren. Bedriegt ons geheugen zich niet, zoo hebben wy de eer en het genoegen gehad deezen verplichtenden Heer by Zyne Ex- CELLENTIE DEN AMBASSADEUR D'AFFRY, (welks buiten- gemeene vriendelykheid, gedurende deszelfs Afgezandfchap, wy ons noch dikwils erinneren ) te ontmoeten; doende my het ver- maak en de eer aan, na den maaltyd, dit zonderlinge Schepfel, * geen hy te Amfterdam gekocht had, aan zyn Logement te ver- toonen.
Maar om van deezen uitftap, welken de erkentenis van ons afvordert, weder te keeren. Deeze Ooft-Indifche flaapt, even als die van de Weft, den geheelen dag. Geplaagd en aangepord wordende om fchielyker voort te gaan, mogt, even als by de anderen, weinig baaten.
Deeze drinkt ook nooit. De vrees of erkenning van Perfoon was hem even onbekend. Het haair, fchoon wollig, is by deeze ook niet minder dan zagt, maar ruuw in het aanraaken. Hy eet, op dezelfde wyze, uit zyn poot en ook neerhangende of liggende.
8 Slaa-
18 BESCHRYVING VAN DE N
Slaapende , hong of zat hy, zich aan de tralien van zyn hok vafthoudende , en zyn gelieffte ftand was, even als de Weft-Indi- fche, zich ergens aan vaft te houden of te hangen. Zyn geluid was ook, even als dat van den Weft-Indifchen , volmaakt, met eene korte en klaagende ftem, df, Af, df. En eindelyk, in zyne geheele gedaante, zoo als hy nog zeer wel opgezet in het Mufeum bewaard word, heeft hy zeer veel zweem van een traag en lui aanzien, en gelykenis op de Tweevingerige /Unau, die in America woont.
Na al dit bygebragte geeven wy onzen onzydigen Leezer in over- weeging , met hoe veel recht wy het ontmoeten van den Luiaard in de Oude Waereld, tegen het gevoelen van den fchranderen en Geleerden Heer DE BurrFoN, beweerd hebben. Gelukt het ons de beloften der overvoering van de Luiaards der Nieuwe Waereld hier leevend te zien, gelyk wy hoopen, het zal ons in ftaat ftel- len de waarheid, door eigen oog gezien, onzen Landgenooten te verhaalen, en het zal ons verwonderen, indien die niet, gelyk deeze, het Gevogelte en de gekorvene Dieren mede ten voedfel neemen.
In den Rang der viervoetige Dieren fchynt deeze Luiaard met de Loris, die wy de tengere Luiaard van SEBA noemen, en de Tarfier van den Heer de BurFoN, en zyne Makis, die by ons onder den naam van Swrikat bekend zyn, na vermaagdfchapt.
BESCHRY-
VYFVINGERIGEN BENGAALSCHEN LUIAARD. 19
SEE KES SSS IDS EEE SSS
BBS G Hie Roe WkoV el.N-G
VreA AN De BAN
VYFVINGERIGEN BENGAALSCHEN
de HR A OEE OND
Tab. VL
EN kan wegens de grootheid van dit Dier genoeg oordee-
len, als ik zeg, dat de lengte van den kruin des Kops tot
achter by den aars, is dertien duimen. De hier by gevoegde Af:
beelding, die zeer goed is, geeft een verder begrip van het ge- heel.
Het Hoofd heeft eene byna ronde gedaante , loopende de Bek alleen wat puntig uit. De Ooren zyn zeer dun, ovaal en opftaande , doch in het wollige haair byna geheel verborgen en van binnen ook met haair begroeid. De Oogen ftaan voor in het Hoofd, boven by de Neus, en dicht by een. Zy zyn volmaakt rond, en, naarmaate van dit Dier, vry groot. De koleur donker- bruin. De Oog-appel (Pupil) was, by dag opgewekt wordende, zeer klein , doch wierd allengskens grooter. Even zoo was het als hy des avonds wakker wierd, en het keerslicht daar dicht by gebragt wordende verwyderde zich dien Appel tot byna de ge- heele rondheid van het Oog. De Neus is klein, van vooren platachtig , en ter zyden oopen.
Het onder Kakebeen heeft, voor in den bek, vier fimalle platte Sny-tanden, daar op volgen aan weerszyden een grooter, en dan
de
go BESCHRYVING van DEN VYFVINGERIGEN enz,
de twee groote Honds-tanden. Op den Honds-tand volgen, aan elke zyde, nog twee ronde puntige Tanden, maakende dus te faa- men twaalf Tanden.
Verder, zoo verik in den Bek zien kan, zyn aan elke zyde twee of drie Kiezen. Het bovenfte Kakebeen heeft voor in ’t midden alleen twee kleine van een ftaande tandjes, wat verder, twee klei- ne Honds- tanden, ter wederzyden een , en daar op volgen aan elke zyde nog twee kleinder Tanden en twee of drie Kiezen, en dus acht Tanden, behalven de Kiezen.
De Tong is redelyk dik en lang, van vooren rond en fcharp.
Het Haair is redelyk lang, fyn en wollig, doch wreed in het aanraaken. De koleur is over ’t geheel licht-geelachtig grys of Afch-koleurig, ter zyden van den Buik en Pooten wat rosfcher. Om de Oogen en Ooren is de koleur ook iets hooger, en over den Kop en den geheelen Rug loopt een bruine ftreep.
Dit Dier heeft een klein bewys van Staart omtrent twee of drie Lynen lang.
De Voorvingeren zyn vyf in getal. De Duim is er en dikker ‚ dan de andere Vingers, waar van de middelfte de langfte, en de voorfte Vinger de kortfte is. De Nagels zyn als die van eenen Menfch.
Met de Achtervingers is het even eens, miksbeondend dat by deeze de Nagel aan den voorften Vinger zeer lang en puntig fcharp is. De Vingers fchynen my alle drie ledig te zyn, van boven met weinig haair begroeid, en van binnen zyn dezelven kaal en met een bruine dikke huid begroeid. ed
De lengte der Voorvoeten is omtrent fes en die der Achter: voeten omtrent acht duim.
Het fcheen my toe van de Mannelyke Sexe te zyn.
Kel N dak.
BESCHRYVING
VAN EENE ZELDZAAME
AMER DIKAANSCHE
NOG NIET BESCHREEVEN
SLINGER-AAP-SOORT,
GENAAMD DE
Ee Et
Uit de Hollandfche Volkplanting
S U R IN A ME N:
Bewaard wordende in het Museum
VAN ZYNE DOOREUVCHTIGSTE, HOOGHEID
DEN HEERE PRINSE VANORANJE EN NASS4AUW, ERF. STADHOUDER, ERF-GOUVERNEUR, ERF.KAPITE IN. GENERAAL EN ADMIRAAL DER VEREENIGDE NEDERLANDEN, enz. enz. enz.
Befchreeven en uitgegeeven door
A _V O S M A E R,
DireBeur der Vorstelyke Natuur-en Kunst-Kabinetten, Lid der Keizerlyke Akademie , en Korrespondens der Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys, Lid van hes Zeeuwfche Genootfchap der Weetenfchappen van V lillingen,
FDR DK kokekek Hok
%
Te AMSTERDAM, By PED BER ME IT ER. MDCCLKXX,
e
Zab. VIT
RENS : Bren SE ammis:
v \ ART PONDREAT CC ‚JN CE AAN SCG
DEN SLINGER=-AAP=-SOOR'T. i
NATUURLYKE HISTORIE
VAN DEN
AMERIKAANSCHE N
SLING E R-A AP,
GENAAMD DE FEUITER(*»
E Aap, welken wy befchryven , is eene verfchillende foort der Sapajous van den Heer De BurrFoN (a), die met hunne Staarten alles aangrypen, en waar van wy reeds eene andere, onder de benoeming van Qwatto, Bofch- Duivel, of liever Slinger- dap, befchreeven hebben. Hy komt het naaft, naar ons denkbeeld, aan de bruine $ajou van gemelden Schryver (£). Hy verfchilt ’er echter genoeg van, zoo in gedaante, als in die na- tuurlyke eigenfchap, waar door men hem den naam van Alwiter, gegeeven heeft. Dit flach van Aapen is niet kwaadaartig, maar in tegendeel, van eenen goeden inborft; fommige menfchen echter mogt hy in geenen
(+) Volgens de aan my verzekerde opgaave zou deeze Aap in Surinamen ook onder de benoeming van Mico bekend zyn; doch ik durf my hier op niet verlaaten; % is my te wel bekend, welke verbafteringen zulke benoemingen ondergaan. Prsrorrus, in zype Befchryving van de Colonie Surinamen, maakt gewag van eenen Aap,welken de Indíaanen Meekoê noemen , waar van ligtelyk, by verbaftering , Mico konde ont- ftaan zyn; dog het fchynt my uit zyne Befchryving niet toe, dat hy daar door deeze foort bedoele, hoe wel het te gelyk waar is, dat zyne Befchryvingen , meeft al, ten alleruiterfte gebreklyk, en van anderen overgenomen zyn. De Heer or Burron geeft de benaaming van Mico aan een geheel verfchillende foort, die hy onder de Bende der kleinfte Aapen plaatft, welke door hem Sagoins genoemd worden. Tom, X/. pag. 121.
(a) Tom. XV. pag. 5. enz.
(b) Idem Pag. 37. Tub, 4.
4 BEN GHRYN ANG vAN PEN
geenen deele Iyden, mogelyk door het een of ander kwaad hem voorheen aangedaan , want tegen dezulken toonde hy eene byzon- dere geheugnis te bezitten.
Niet tegenftaande deeze met vyf Vingers aan de Voorvoeten voorzien is, (in tegenftelling der voorige by ons befchreeven Slin- ger- Aap, welke Viervingerige Voorvoeten heeft) maakte hy, even als die, gebruik van zynen Staart, met welks einde hy alles aanvatte. Hier mede hield hy zich ook vaft, in het op- en ne- derklimmen , daar mede droeg hy zyn ketting by het opklim- men naar boven, en dikwils zag men hem daar mede een ftuk van een Tabakspyp , of dergelyke zaaken, van den grond op- vatten , en naar boven draagen. Zeer zonderling is het, dat eenige der Sapajous of Slinger- Aapen , gelyk deeze, den Staart ten einde toe rondsom met haair begroeid hebben, en echter alles zeer wel daar mede aanvatten , daar de voorige befchreeven het einde van zynen Staart aan de binnen zyde geheel kaal heeft, ’t welk dus vry beter tot de aangryping van eenige zaak gefchikt fchynt. Dik- wils nam deeze Soort, gelyk de voorige, het vermaak , aan zynen Staart alleen hangende, zich gins en weêr te flingeren. Levend zynde, droeg hy het einde van zynen Staart meeft omgebogen, *t welk by den Opzetter en Teekenaar verzuimd is, in acht te neemen. De Wel Edele Geftrenge Heer G. SCHILLING, geweezen Raad van Polici in Surinamen, aan wiens vriendelyke mededeelzaamheid de Vorftelyke Diergaarde en Kabinet’ Verzame- ling ongemeen verplicht zyn, verhaalde my, weinige dagen gele- den, dat Hy eens in het Bofch zynde, eenen deezer Aapen fchoot, die, dood zynde, echter met zynen Staart aan eenen Tak bleef hangen, en welken hy dus wegens de hoogte niet kon bekomen. Hy meent ook dat deeze Soort , en waar van ook kleinder ge- vonden worden , in Surinamen onder de benoeming van Meekoé bekend zyn.
De byzondere eigenfchap van deeze Dieren, waar van wy hem
den naam van Fluiter gegeeven hebben, is aanmerkelyk. Ver- fcheide
AMERICAANSCHEN SLINGER-AAP. 5
fcheide Aapen maaken een min of meêr Fluitend geluid; doch deeze bezat die Kunft meefterlyk, zoo dat men wezendlyk dacht dat 'er iemand fluitte. Het geluid was eentoonig, zeer hard, doch verflaauwend, en dit herhaalde hy dikwils uit zich zelve, tot vermaak ; want uit boosheid fchreeuwde hy.
Gelyk byna alle andere Dieren van zyn Geflacht, at en dronk hy fchier alles; maar inzonderheid was hy een groot Liefhebber van Eyeren, en van Spinnekoppen, die hy over al opzocht. Zeer graag dronk hy Genever, op welk een en ander de Stalknechts in des Vorften Ry-School, daar hy alhier verfcheide Jaaren geleefd heeft, hem nu en dan al eens onthaalden.
Hy was van de Mannelyke Sexe, en van eenen heeten aart. Dikwils wiefch hy zyn geheele aangezigt met zyn eigen water, ’% geen hy ten dien einde in zyn Voorpooten daar toe opving.
vonneeonssrhuerenn nne Hrrer sent
Be SOE Vee ENG
VAN DEN
AMERIKAANSCHEN
Sk Nem aalter, AB DE FLUITER GENAAMD. Tab. VIL
E grootte van deezen Aap is van den top des Hoofds tot aan
: het begin des Staarts, ruim 14. duim. Het Aangezigt is rondsom de Oogen en Neus kaal, wat verder liggen zeer korte bruin-gryze haairtjes, gelyk op de lip- A 3 pen,
6 BESCHRY VIN G vAN DEN enz.
pen, plat neder. De Ooren zyn zeer groot met weinig haair begroeid. De Oogen zyn my niet zeker bekend, redelyk groot zonder wenkbraauwen. De Neus is plat en de Neusgaten zyn ter zyden oopen. De Voortanden zyn van onderen vier, doch van boven drie; naar het my toefchynt in dit zeer wel opgezette voorwerp; daar op volgen, zoo onder als boven, aan elke zyde dier Tanden, een zeer groote Slagtand. De Kiezen zyn my niet mogelyk te zien.
De Voor- en Achtervoeten hebben vyf Vingeren, welke vry lang en drieledig zyn, zynde de twee middelfte Vingers de langfte en de duimen het kortfte. De Nagels zyn zwart, ter zyde plat neêrgeboogen en puntig, die der duimen , doch alleen van de Achtervoeten, wat breeder en ronder. De Vingeren zyn met korte zwarte haairen tot op de Nagelen bedekt.
De Staart is vry lang, en ten einde toe geheel digt met zwart haair begroeid; dit echter, zoo als wy reeds gezegd hebben, be= lette hem niet om daar mede alles aan te grypen.
De koleur van dit Dier is over den Rug donker- bruin, ter zyde en op de Borft is die wat lichter. Op het Hoofd en de Achtervoeten meer naar ’t zwart hellende. Het bovenfte lid der Voorvoeten ís van vooren licht-bruinachtig geel. Het Aange- zigt vertoond zich, door zyne kaal en rofchachtige graauwheid even als een Masker.
Deeze was van het Mannelyke Geflacht.
B OM AN, Dv.
BESC ERNDV ENG
VAN EENE ZELDZAAME
AFRIKA A NSC HE
NOG NIET BESCHREEVEN
KAT-SOOR TT,
GENAAMD DE
BIZAAM-KAT, op DE KAAP pr GOEDE HOOP varLLENDE,
En bewaard wordende in het Museum
VAN ZYNE
DOORLUCHTIGSTE HOOGHEID,
DEN HEERE PRINSE VANORANJE EN NASS4AUW, ERF. STADHOUDER, ERFGOUVERNEUR, ERF.KAPITE IN. GENERAAL EN ADMIRAAL DER VEREENIGDE NEDERLANDEN, enz. enz. enz.
Befchreeven en uitgegeeven door
Ae MS OM A PR.
Direleur der Vorstelyke Natuur- en Kunst- Kabinetten en Diergaarden, Lid dep Keizerlyke Akademie , en Korrespondent der Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys, Lid van het Zeeuwfche Genootfchap der Weetenfchappen van VlifJingen, en van de Hollandfche Maatfchappye te Haarlem.
Klien dd kkk
TE AMSTERDAM, DYNA Bert ER SME E Tor BR, RED CCL MAT
en ren teel
E ‚ band
TO
}
w
ne
Zab. VHI.
SAS SE
NATUURLYKE HISTORIE
VAN. DE
AFRIKAANSCHE
Bel Ar A Mes AT
N den Jaare 1759. wierd aan de Diergaarde van ZYNE Door-
LUCHTIGSTE HoocHeEm, door den Wel Ed. Geftrengen Heere Ryk TurBacH, thans gewoone Raad van Neêrlands Indiën, en Gouverneur van de Kaap de Goede Hoop, levend overgezonden, dit zeldzame diertje, onder de benoeming van BizAAM-KAT.
Voor zo veel ik heb konnen ontdekken, heeft nog niemand deeze foort befchreeven. KorBe (a) alleen maakt gewag van een Dier van deezen naam; dan zyne befchryving, die, gelyk wy hier ftraks zien zullen, zeer oppervlakkig en aan geheel verfchillende Dieren eigenaartig is, doch vooral de afbeelding die hy van dat Dier geeft, geheel niet met deeze ftrookende, maakt, dat wy deeze onze foort, als nog onbefchreeven „ konnen aanmerken. Zie hier wat hy van zyn foort zegt. „ Ik zal nog maar gewag ‚> maaken van de Bizaam- Katten, en van dezelve zeggen, dat „ haar vel, van wegens den reuk, die zoo aangenaam als Mufcus is, en om die rede doorgaans Muskeljaat- Katten werden ge- > naamd, zeer hoog geacht, en gemeenlyk voor een Ryxdaalder > verkogt word, offchoon het zelve voor het overige niet veel „> byzonders lykt. Mynes weetens is ’er nooit een gedood, die … Mufcus by zich heeft gevoerd; derhalven weet ik niet, of de
» de
Ca) Befchryving van de Kaap de Goede Hoop, Amft. 1727. Fol. Tom. 1. pag. 182. Tab. pag- 200.
A 2
4 BES CO B VEV TENIG * VENT DER
„> de Inwooners alhier weeten, wanneer zy Mufcus by zich heb- „ ben; dan of zy het wel ooit draagen en voortbrengen. Wat „ hier van zy, ik weet zeer wel, dat zy wegens den huid tame- „ lvk gewilt zyn (4) ”
Dus fpreekt KorsBer van zyne Bizaam-Kat , Hele ‚ ZO als wy reeds gezegd hebben, voornaamelyk in de afbeeldinge die hy van dat Dier geeft, geheel verfchillendeis, gelyk men by eene ver- gelyking der zynen ,met deeze, zien kan. Wat aangaat de Mufcus- reuk waar van hy fpreekt, en welke hy geheel en al ontkent, daar van hebben wy in drie jJaaren leeftyd , dien deeze alhier te Lande geweeft is , ook niets ondervonden.
Van natuur was dit Dier, ’t geen eene fraije gedaante had! juift niet veel te vertrouwen; doch zeer kwaadaartig kan men ook niet zeggen dat deeze foort is. Ik fpreek hier (dit moet men veron- derftellen ) van een Dier, ’t geen in eene kooy opgeflooten, of aan een ketting vaft lag; want in het wild zal dit zekerlyk aan eenige uitzonderingen, of verandering, onderhevig zyn.
Myn gevoelen , dies aangaande, beruft op hier zynde be- handelingen; want in een niet heel groot hokje overgezonden zyn- de, verkoos men dit Dier liever in de diergaarde aan eene ketting te leggen, waar van het zich den halsband vry gematigd liet om- doen.
Zeer greetig at dit Dier vleefch , doch vooral levendige Vogels. Aande ketting liggende, nam het nu en dan wel eens een gewoon Hoen, ’t welk hem te naby kwam , en verflond zulks verfcheurender wyze; dan deeze en andere Vogels leerden hunnen gemeenen vyand wel ras kennen, en zyn te na koomen vermyden.
Maauwend geluid heb ik dit Dier nimmer hooren geeven; doch, geplaagd wordende, knorde en blies het even als een kat, met welks geaartheid hetzelve ook , voor het overige, het naafte overeen
kwam. By
(Cb) Als vooren. A
AFRIKAANSCHE BIZAAM-KAT. 5
By alle Dieren, welke-de geleerde: Heer pre Burron, ons heeft doen kennen, komt dit het naafte aan zyne AZargay. van Cayenne (c)5 wy zeggen, dat het naaft by kome; want by eene: naauwkeurige vergelykinge heeft dit Dier den muil veel dunder en {pitter uitloopende. De ftaart en tekening der vlekken verfchil- len ook zeer veel.
(c) Tome XIII, pag. 248. Tab. 37. RENNEN REN EREN BENEDEN DEN IERENE BENEDEN EREN DEN REN DEN REN B okS: CG HvoR- ModeN G
VAN DE
AFRIKAANSCHE
Ee: SANNE ONE 2 ENE EEE COR. NE B
11 NN 00 8 Si
E grootte van dit Diertje is als die van eene gemeene huis
kat. De lichte heerfchende kleur over het geheele Iyf is afchgraauw , daar op vertoonen zich de vlakken van eene bruine kleur. Halfwegen boven op den rug begint een zwarte ftreep die tot aan den ftaart loopt. De ftaart is met zwart en witte ban- den, doch het einde der ftaart is zwart of bruin-zwart. De voor- en achter voeten hebben, buiten en binnen, veel van de bruine kleur. Het onderlyf of buik en borft zyn grys afchkleurig. Het hoofd heeft ter zyden, en op de neus, bruine ftreepen, voor aan de neus, en onder de oogen, zyn witte vlakken. De ooren zyn met korte gryze haairen bedekt en rond opftaande. De kleur der gogen is my onbekend. Boven den binnenften hoek derzelven vertoonen zich twee a drie redelyk lange zwarte haairen. ee De
65 _BESCHRYVING van DE AFRIK. BIZAAM-KAT.
De neus is zwart, de neusgaten zyn ter zyden open. Ten weêr- zyden der neuze ftaan verfcheide vrylange knevelhaairen, welke bruin en wit zyn. De bek is boven en onder met zeer {charpe tanden en kiezen gewapend; de vier flagtanden zyn wat langer, doch niet zo groot als in de gewoone Kat. De overige tanden, denk ik, zullen met deze geflachten van Dieren genoegzaam over- eenkomftig zyn, zynde dezelven in dit opgezette voorwerp niet wel zigtbaar.
De voeten zyn met kleine kromme intrekkende witte nagels gewapend; en ten opzigte der Kunne konnen wy niets zekers bepaalen, zynde ditDier, terwyl wy op reis waren , geftorven en opgezet.
BESCHRYVING
VAN EEN GEHEEL NIEUWE or ONBEKENDE SOORT van
AMERIKAANSCHE
LANGSTAARTIGE, EN EEKHOORNACHTIGE KLAAUWEN HEBBENDE
WEZEL, POTTO
GENAAMD. OVERGEBRAGT UIT DE HOLLANDSCHE VOLKPLANTING
S UR IN A ME N; En bewaard wordende in het Museum
VAN ZY NE:
DOORLUCHTIGSTE HOOGHEEFD,
DEN HEERE PRINSE VANORANPFE EN NASS4AUW, ERF: STADHOUDER, ERF-GOUVERNEUR, ERF.KAPITE IN. GENERAAL EN ADMIRAAL DER VEREENIGDE NEDERLANDEN, enz. enz. enz.
Befchreeven en uitgegeeven door
kh OV © S-M A B R;
Diretteur der Vorstelyke Natuur- en Kunst- Kabinetten en Diergaarden, Lid der Keizerlyke Akademie , en Korrespondent der Koninglyke Akademie der SWeetenfchappen van Parys, Lid van het Zeeuwfche Genootfchap der Weetenfchappen van VlifJingen, en van de Hollandfche Maatfchappye te Haarlem,
KRK R DK Katie alte
Heke aje TE AMSTERDAM,
BE DE ER MEIJE KR, MDCCLXXL
€ EN Sr hs eng, _ vie . di * - = « p so _ 5 Á {i n E ES b) _ B 8 \ set n .. 3 , fi * _ EN . _ _ 4 _ on a o . hi _ e « B 5 Di = 7 ‚ © den S 4Â
- pn Mi
_ 8 er 8 4 kl Pa ad EN B 5 , ld . pn ke € E n ir Ree
PEG
TE
if
el
man ad vir. d
NATUURLYKE HISTORIE
VAN DEN AMERIKAANS CHEN
LANGSTAARTIGEN EN EEKHOORNACHTIGE KLAAUWEN HEBBENDEN
Nn eneen Blan Masnes Dead hut nde
GENAAMD.
It Diertje, ‘t welk myns weetens nog door niemand befchrec-
ven is, wierd voor eenige jaaren door den Wel Edelen Heer Marseris, de Zoon, die het uit Surinamen had mede ge- bragt, met verfcheide andere zeldzame Dieren, aan de Vorftely- ke Diergaarde gezonden. Het was reeds ziek by zyn aankomft, zo dat het twee a drie dagen daarna ftierf. Men-wift my nicts van het zelve te onderrichten, dan dat het een onbekend Diertje was, ZO dat niemand, zelfs in de Colonie, het kende.
Het weinige, “twelk men in de Diergaarde heeft kunnen ontdek- ken, beftaat alleen hierin: het maakte een fyn kirrend geluid. Het fliep zeer veel, met den ongewoonen langen ftaart om den hals geflingerd. Het was niet zeer mak , maar beet naar dien het wilde vatten. Het at gekookte drooge Ryft en was een lief heb- ber van Amandelen. Volgens aan my gegeeven onderricht van den Oppasfer der Diergaarde, at het niet uit de pooten, gelyk de Eekhoorens; hoewel de gefteldheid en overeenkomft der zelve, my echter zulks doet denken; dan dit kan door zwakheid zyn veroor- zaakt. Meer dan een levende Eekhoorn, die ik tot hunne dood gehad hebbe, wierden, op het laatft van haar leven, dermaaten
A 2 door
4 BESCH RY UING van! EEN
door eene zwak- of lamheid overwonnen, dat zy het voedfel niet meer in de pooten konden houden. Ik voor my, de gedaante, de tanden, de klaauwen , den ftaart en het haair in aanmerkinge nee- mende, ben van gevoelen, dat dit Diertje zyne levenswyze is, byna als die der Eekhoorns: dat het de boomen beklimt, van vruchten en Vogel-Eijeren leeft, en zelfs het klein gevogelte tot zyn voedfel neemt. Het onderfcheid der kunne, door den Op- zetter niet nagegaan zynde, ís my onbekend gebleeven.
Na de dood in het Mufeum geplaatft, heeft nooit iemand het zelve gekend. Dan, in der voorledenen Zomer, de Heer BR o- Kes van Lemden (genoeg bekend door zyne bekwaame kundighe- den en beroemde Diergaarde aldaar) by my op ’t Kabinet zynde, toonde ik het zelve; de zo evengemelde Heer zeide het te kennen, en heeft my onlangs nog dit weinige daar van mede gedeeld.
Het zelfde Diertje was hem toegekoomen uit de Americaanfche St. Kitts of Chriftoffels Eilanden , aldaar bekend ander de benoeming van Porro. Melk, Brood, Groente en Fruit was zyn gewoon voedfel. Veeltyds liet het de Tong heel lang uit de Bek hangen. Het fliep veel, en wanneer het geftoord wierd was het zeer genee- gen om zich boos te maaken. Het leefde in Londen negen maan- den, ftierf eindelyk aan eene contraCtie in de ingewanden , en wierd aldaar, gelyk hier, by alle Natuur-kenners gehouden voor een vreemd en onbekend Diertje.
Het valt moeilyk dit Diertje zyne juifte plaats onder de geflach- ten der Dieren aan te wyzen; vermits het in het geftel zyner tan- den, langen ftaart, Eekhoornachtige klaauwen , en geene knevels hebbende, kenmerken draagt, welke aan onderfcheide geflachten toekoomen. De beroemde Natuurkenner LiNNEE brengt onder zvne Dieren van den derden rang de FRETTEN en de WEzELs tot twee onderfcheide geflachten, (hoewel hy de eigenlyke Fret by de Wezels voegt) doch ik voor my zie geene genoegzaame redenen voor deeze affcheiding, welke KLEIN en BRissON met veel recht meeft byeen voegen. Het geftel der tanden, en,
eenig-
AMERIKAANSCHEN WEZEL. 5
eenigzins, de gedaante der nagelen , in aanmerking genomen, hebben my dit Diertje , het naaft aan den MARTER komende, doen vinden, en deeze door den Heer LiNNEr by de WeEzers t’ huis gebragt , hebben wy het lieft hem daar henen willen brengen, hem middelerwyl, ter beter onderfcheidinge, de benoeming van Porro (a) geevende, waar by hy reeds in America bekend is.
Ca) In de Ditionnaire raifonné & univerfel des Animaux. Paris 1759. 4to. gelyk mede in die van den Heer BoMARE, zien wy de benoeming van Por ro reeds aan den Luiaard gegeeven, in navolging van BosMAN in zyne Befchryving van Guinée, Doch de Befchryving der Luiaard van Bosman is zo gebrekkig, en zo min echt, dat wy ook aan de echtheid van die benoeming twyfelen.
RENDEN EREN BEN BENRNREN ERNIE RN REN REN DENDER DEN DEN
DB BS CERN MTN G
VAN DEN
AMERIKAANSCHEN
LANGSTAARTIGEN EN EEKHOORNACHTIGE KLAAUWEN HEBBENDEN
WEZEL: POT TO
GENAAMD.
Tub. 1 Z
FE IE grootte van dit Diertje is, van den top des hoofds tot aan het begin der ftaart, elf duim, of na genoeg aan eenen gemeenen grooten Eekhoorn, met welken het ook, in dikte van
*t lichaam , byna overeenkomt. De ooren zyn dun, byna rond en uitfteekende. De oogen zyn groot en rond, geene wenkbraauwen boven dezelven. De A 3 neus
ö BESCHRYVING van EEN. AMERIK. WEZEL.
neus is zwart, weinig uitfteekende. De neusgaten zyn klein en van vooren open. Het diertje heeft geen bewys van knevels. DESDER van dl ord Ad
Boven in de bek ftaan fes kleine fimalle voortanden, daar op volgen, aan elke zyde, een Honds-tand, en vier, of meer, dikke puntige tanden of kiezen. Van onder in de bek {taan mede fes voortanden, ter weerzyden een groote Honds-tand, die voor de bovenfte heen fchieten, en ook vier of meer (zo ver ik in den bek zien kan) zulke puntige tanden of kiezen.
De voor- en achtervoeten hebben elk vyf klaauwen, in ge- daante zeer veel naar die der Eekhoorens zweemende, de twee middelfte zyn de langfte. De nagels zyn wit, ter zyden zeer plat, breed aan haar grondbeginfel, verder krom en fcherp.
De ftaart, die ruim vyftien duim lang is, is niet dik, met kort haair begroeid , aan het einde niet zo puntig, als zy hier ver- beeld is, maar ftomp.
De heerfchende kleur is graauw - bruin, over ’t hoofd, de rug, de buitenfte deelen der pooten en den ftaart. De wangen, keel, borft, buik, en de binnenfte deelen der pooten, zyn licht rofch- achtig geel. Het haair is kort,
Het onderfcheid der Kunne is my onbekend.
,
“
BES GL Kek V ING
VAN DE N AMERIKAANSCHE N
GEBULTEN STIER,
GE Ne A AteD
A ME Nn A
IN NOORD-AMERIKA, By pe GROOTE RIVIER MISSISSIPI, EN pe KLEINE RIVIER ARRECO, GE MA MGE N
In verfcheide plaatfen van Holland, en elders, levendig vertoond,
Befchreeven en uitgegeeven door
A. V OS M A E R,
Direfteur der Vorftelyke Natuur- en Kunft - Kabinetten en Diergaarden, Lid der Keizerlyke Akademie, en Korrefpondent der Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys, Lid van het Zeewwfche Genootf/chap der Weetenfchappen van Vlisfingen, en van de Hollandfche Maatfchappye te Haarlem.
ei a ekke Drek sek sk
TE AMSTERDAM, BE BLETENR MEAIIER AB DC CAL NR % B L
4 ge Er Fn KALNA AAT? ZATAUEED
edt. ML An
sf Oe 1 en
ie u Ur BED atie tee bartho or 4 Jijie ritter Vn hit ser wt velndin ded MUD WNV A a
| ir en hi nl otra ws ha tt ek jn dn Ee
Oe
w
B
ae . kd 5 N n _ ’ _ _ PEN Ús En n = Es EN En x d & _ Mi _ EEN « N E ER : « . n B h | - n z 8 - en = _ e Ee 3 yd 5 B Lee 2 5 Ì ki . B : - : _ B . R _ _ s as . _ ï 3 ' pj n n e n ne, e 5 en 5 s 4 bd ‚ % _ il _ n ne ' : _ AE 8 3 JE . B ê \ : : NME = je E : * - ne U n r 3 _ n N De = « : 5 d > B 8 5 _ of Lak - = . - bie e re ee : k et s d _ „ s hl - N d "
NATUURLYKE HISTORIE VEN DEN AMERIKAAN SCHE N
GEBULTEN STIER,
GE N A A M D BLS Ore Niet)
E Stier, welken wy befchryven, is een van die dieren, waar omtrent de Natuurkundigen het niet eens zyn, naame-
yk , of het een afzonderlyk foort op zich zelven uitmaake; dan of het flegts eene verfcheidenheid zy vam den wilden Stier C-Zwrocks), uit de wildernisfen by ons overgebragt, die, om zo te fpreeken , huisfelyk is geworden, en, gelyk verfcheide andere, in deezen ftaat, geene geringe veranderingen heeft ondergaan. De Ridder LiNNÉE brengt thans, in zyn vernieuwd Samen- ftel (a), zes onderfcheide foorten van Stieren, waaronder de gemeene Stier of Aurocks; de Bonafits; de Bifon, dien wy hier befchryven ; de Grunniens in de Nova J@. petrop. befchree- ven; de Buffel; en de kleine Indiaanftbe Buffel van EDwARDs. De Heer BRissoN, om van geene andere te fpreeken,
maakt ’er acht foorten van (4), onder welken hy plaatft onzen gemeenen
(+) Jubatis Bifon. Prin, Hitt. nat. Lib. VIII Cap. V. ArpRrovaNDus. Bi- culcis. Lib. I. p. 355. HERNANDES Hit. Mex. p. 587. Idem achter in hetzelfde boek FERNANDES Hitt. Nov. Hifp. p. to & Gesner Thierbuch p. res. zuricher Ed. 1563. loNsToN Quad. p 44 Holl Ed. Caresny Car. ap. p. ro. t. 20. Ray. Quad. 71. LiNNEE Syft. nat p.oo N.3. Ed Duod. ref. Kr rin Quad. difp. p. 13. Brrisson. Reg. anim. p. 83 N°. 7. Hourruin. Nae Hitt. 1 Deel III Stuk p. 324. WarsoN. Dierlyke waereld, in ’t Holl. door C. NozEMAN. p. 1.0. En verfcheide Reisbefchryvers. welke over den Bifon gefchreeven hebben.
(a) Syjt. Nat. Holm. 1766. p 98. @ 99.
(Cb) Le Regne Animal. Paris 1756. p. 77. @c.
A2
# BE S\CHEER Yr VALEN AG: via Mb EE EINE HR
gemeenen Stier. De kleine Duffel van EpwARDs; doch die hy de Afrikaanfche noemt. De Aurocks. De Buffel. Drie Bifons, die hy de Schotfche , de Duvtfche en de Amerikaanfche noemt, en de Bonafis , by hem genoemd de wilde Stier.
De Heer LiNNKÉE fchynt my het naaft aan de waarheid te zyn; hoewel ik beken , zynen Bonafus ‚noch Grunniens , niet gezien te hebben; zyne vier overige zyn my bekend. De Heer Br rs- sON heeft, waarfchynlyk, eenige verfcheidenheden voor afzon- Iyke foorten te boek gefteld.
Maar de beroemde Heer Dr BurroN, op wien wy in het begin dezer befchryvinge het oog hebben , werpt, door zyne Veron- derftellingen, om, ware het mogelyk , den oorfprong der Dieren in derzelver wilden ftaat te ontdekken, (hoe fraay dit laatfte ook zy, wanneer zulks behoedzaam gefchied,) byna alles omverre. By zyne befchryving van den Os zegt hy eerft (ec), dat men die niet moet verwarren met de urocks ‚de Buffel en de Bifòn;, want dat in de Indie, zo wel als in de deelen van Afrika, en zelfs in Amerika, niet dan Bi/òns gevonden worden, die een Bult op den rug hebben; of andere dieren, aan welken de reizigers den naam van Os geeven, maar ’t geen eene verfchillende foort is van onze Osfen. In dat gedeelte, waar deze geleerde fchryver handelt over de dieren van de Oude Waereld (4), onderfcheid
hy,
(Cc) PEfpèce de nos Beeufs, qu’il ne faut pas confondre avec celles de l'Auroks , du Buffle & da Bifon, paroit être originaire de nos climats tempérés, la grande chaleur les incommodant autant que le froid exceffif; d'ailleurs cette efpèce, fi abondante en Europe ne fe trouve point dans les pays méridionaux, & ne s’eft pas étendue au delà de l'Arménie & de la Perfe en Afie, & au delà de l'Egypte & de la Barbarie en Afrique; car aux Indes, aufli-bien que dans le refte de l'Afrique & même en Amérigue, ce font des Bifons qui ont une bofle fur le dos, ou d'autres animaux auxquels les voyageurs ont donné le nom de Beeuf , mais qui font d'une efptce différente de celle.de nos Boeufs; Hift: Nat. Tom. IV. page 470. & 471.
Cd) L'Efpèce de Boeuf qui s'eft trouvée au Mexique, à la Louifiane , &c. & que nous avons appellé Beeuf fauvage ou Bifon, n'eft point iffu de nos Beeufs; le Bifon exiftoit en Amérique avant quw’on y eùt tranfporté le Boeuf d'Europe, & il Euode
aflez
AMERIKAANSCHEN GEBULTEN STIER. 5
hy, in het begin, van den Os fpreekende , nog de Bifùj:s van de Osftn; dan op de volgende bladzyde word hy twyfelachtig door eenen Brief van den Heer pe LA Nux,welke zegt, dat de Bifòn met d'Europifche Koey voortteeld, en dat dit Ras, na eenige Generatien, den bult verliezen. Deze verdwyning van den buit zegt, naar myne gedachten, niet veel, om te bewyzen, dat zy eene foort zouden zyn. Waarom is de Buffel van Europa en die van Afia en Aftika ook niet door een bult onderfcheiden ? die de Heer pre BurroN (e) zegt onveranderd te zyn. Hy zelve heeft immers een Kumeel gezien, die ziek en mager was, welke -geen overblyffel van bult had Cf). Het Paard teelt met d'Ezelin, d' Ezel met de Merrie, deze vermenging geeft de Muil- Ezels, en deeze laatfte dieren teelen onderling voort, en geeven ook Mwit- Ezels; want men kan geen geloof weigeren aan ARISTOTELES (2), den Prins der Natuurkundigen. Zyn dus het Paard, d'Ezel en de Mwil- Ezel ook eenerleije dieren? 't welk niemand zal toeftemmen.
Welke overeenkomft van gedachten is ’er by den Heer pe BUurFroN, op dit ftuk, te vinden? Eert zegt deeze geleerde Schryver, zo als wy reeds hebben aangeweezen, dat de Os, Difon, Buffel en Aurocks onderfcheidene dieren zyn: daarna weêr vlak het tegengeftelde , dat de Os en Bifon eenerlei is: wat verder, denkt by (% ), dat onze Os, in Noord - Amerika overge- bragt, Lifón geworden is: verder (2), ‘t geen wy ook geloo- ven, dat de Urus of Aurocks onze Stier in zynen wilden ftaat is: en wat verder, dat de Bi/ôr niet, dan door eene toevallige ver- fchillendheid , onderfcheiden zynde, ook niet anders, dan de -4u-
rocks affez de celui-ci pour qu'on puiffe le confidérer , comme faifant une efpèce à part. T'om. IX. pag. 64. (e) Tom. XL pag. 297. (f) Tom. LX. pag. 67. Ca) Hift. Anim. Lib. WI, Cap. 24. Id, Cap‚ 36.
Cb) Tom, IX. pag. 68. Ci) Tom, XI. pag. 289.
A 3
6 BES CHREENING VAN BEN EN
rocks , eene zelfde foort met onzen Os is: vervolgens hoort men weer zeggen (&), dat de Lifòn en Aurocks zich ftaande gehouden hebben, zo in ‘twild, als tam gemaakt: wat verder, alle de tam- me Os/e , zonder bult, komen voort van de Awrocks , en, alle die gebult zyn, van de Bifon: alverder (4), alle Zuiderdeelen van Afrika en Afia zyn vol van gebulte Os/4n of Bifôns , en, in tegen- deel, die zelve Noorder Waerelddeelen, en Europa, zyn vol van ongebulte , afftammende van de wrocksfen: verder (a), de Bonafis, de durocks, de Bifon en de Zebu, zyn alle dieren van eene eenige foort: en al verder zegt hy (u), vraagt men, welk is t eerfte Ras, de Bifòn of d'Aurocks? d'Eerfte verlieft zyn bult in de vermenging, d'Aurocks is dus d'eerfte. Vervolgens {chynt hy, gelyk ook elders , te gelooven , dat de bult der Bi/öns, door ’t draagen van zwaare laften, trekken en werken , waartoe men den Os federt onheuglyke tyden heeft gebruikt, is veroor- zaakt; maar, waarom heeft de Buffel dan ook geen bult gekreegen, die ook niet min tot werken enz. gebruikt word, en tot draagen van zwaare laften Co), fchoon de Heer DE BUFFON (p) zegt, dat zy niet draagen, maar trekken, ftrydig ‘met zyne eigene zo even aangehaalde fchryvers. Maar, waarom vindt men dan ook geene Rasfen van gebulte Paarden en Ezels?
Wy zien, uit alle het bygebragte, niet alleen genoegzame twyfelingen , maar zelfs veele, ja meer dan waarfchynelyke reede- nen, welke aanduiden , dat de Lifôn een onderfcheiden foort van onzen gewoonen Stier is. Kan de Aameel zynen bult verliezen, de Bluil- Ezel voortteelen, gelyk nog nader beveftigd word (Cg).
Hebben:
(k) Tom. XI. pag. 308.
(1) Tom. AL pag. gee.
(im) Tom. XL pag. 326.
Ca) Tom. XL pag. 327.
(Co) Tom. XL zie in de Noct pag. 333
Cp) Tom- XL pag. 331.
Cq) In bet Journal de Trév. O@tob. 1703. ziet men, dat te Palermo eene Muil- Ezelin van drie Jaar een Veulen ter waereld bragt, door paaring met eenen Muil- Ezel gewonnen, dat zy ’t zelve met een overvloed van Zog zoogde.
AMERIKAANSCHEN GEBULTEN STIER. 7
Hebben de Bifons en Awrocks zich ftaande gehouden, zo in het wild, als tam gemaakt ? Zijn alle Zuiderdeelen van Afia en Afrika vol van gebulte Os/en of Bifons, en, in tegendeel, die zelve Noorderdeelen, gelyk Europa, vol van ongebulte afftam- melingen, (gelyk wy ook gelooven,) van de Zurocks; waarom zou dan de Bifn geene onderfcheiden foort zyn? Maar laaten wy tot de nadere eigenfchappen en kenmerken van dit vreemde Dier overgaan, waarvan, behalve deze, nog geene goede af- beelding gegeeven is.
In het Jaar 1766. kwam Monfieur Lodewyk Singeis , geboor- tig van Worms, met dezen Bifòn in ’s Haage. Hy berichtte my, dat dezelve in ’t Noorden van Misfisfipi, by de kleine Rivier Arreco, in het laatft van het Jaar 1763. gevangen was; dat de- zelve nog kort voor zyn vertrek twee Aoveyen, den Gouver- neur dier plaats behoorende, had gedekt; doch dat hy niet wift wat daarvan geworden was. Dat zy in het wild, by trouppen van tien tot twintig , alle achter elkander loopen, en de Koey nog grooter dan de Stier is. Dat hun vleefch niet alleen zeer goed, maar zelfs van eenen uitmuntenden wilden {maak is. Dat zy. zeer fterk loopen, en, vervolgt wordende, de fteenen die zy ontmoc- ten achteruit werpen. Hier te zien zynde, fcheen my dit dier zeer mak, en van eenen goeden aart. Het ftond dikwils op de achtervoeten, liet zich vry wel behandelen en aanraaken. Zyn gewoone winter-voeder was hooy; doch veel liever at het brood. Des Zomers graasde het, even als onze Aunderen, in de Weiden. Aangaande het hair op het achterlyf, dit is (volgens opgave) in den Winter zeer kort, in vergelykinge van dat, ’t welk het hoofd en het voorlyf bedekt; doch in Mey valt dit hair, op het achterlyf, genoegzaam af en ’t blyft aldaar den geheelen Zomer kaal en glad; doch het hair van het hoofd en voorlyf blyft altyd.
BESCHRY
Ss BESCHERYWVING: VAN: EEN EN BENEN NENENNEDRENEKEDNEPENKENNENNENENENENENEN ENNE
B-E- SG HR Y VeleNrsG.
VANDEN
AMERIKAANSCHEN
GEBULTEN STIER
GEN A A.M D
En, en EA EEL BANE
HE Dier, ’t welk wy hier befchryven , fcheen my grooter, dar onze gewoone Stier. De Horizontale Iyn , ter zyden van den bek tot aan den ftaart, was zeven voeten elf en een halve duim, Rhynl. De hoogte van den grond, by de voorvoe- ten, tot boven den Bult, vyf voeten en twee duim. De hoogte van den grond, by de achtervoeten, tot boven de billen, drie voeten en elf duim.
Het hoofd is redelyk groot, in evenredigheid met het lig- haam; doch het vertoond zich grooter, door de menigte en langte van het vaal - bruine hair, waarmede het begroeid is. De Diagonale Iyn van het hoofd, van de wortels der hoornen tot dan het uiteinde van den muil, is twee-en-twintig duim. De breedte van het hoofd, van vooren tusfchen de wortels der hoorens, was zeftien duimen. De hoornen zyn ter halverwegen, van boven naar beneden , zwartachtig; verder, naar beneden, graauw-bruin. Zy ftaan, buitenwaards uitgekeerd, naar omhoog »
in
AMERIKAANSCHEN GEBULTEN STIER... 9
in eene fchuinfe Iyn met den hoek van het oog; zy zyn vry dik van onder „ en loopen, als-in-de- afbeeling „ geboogen, in een redelyk fcherp punt uit, …_Deeze hoorn - punten ftaan twee voeten van elkander. verwyderd. - De ooren zyn niet zeer groot en byna in het lange hoofd -hair verborgen... Zy ftaan direCt by de hoornen, zyn, als wat toegevouwen , byna puntig, van buiten en binnen met kort hair begrceid. De oogen zyn groot, rond, bruin, en blaauwachtig in het midden op een wit hoorn- vlies. Rondom de oogleden , van boven twee en van onder drie vingerbreedte, is het vel, vaal- zwart, kaal en zonder hair. De neus is naakt, zeer breed, vaal- zwart. De neusgaten zyn zeer groot en ftaan van boven veel wyder, dan van onder, van elkaar. Binnen in den muil telde ik van onderen acht voortan- den. De tong fcheen my fcharp en puntig.
Het hair is, voor al boven en ter zyden de kop van het dier, zeer lang, onder aan den kin hangt een lange baard. De koleur van ’t hair is donker-bruinachtig , of liever vaal-zwart.
Boven de voorpooten, ter helfte van den rug, verheft zich de rug tot eenen hoogen Bult, die ter zyden en by den kop weer neder daalt. Geheel dit voorfte deel is altyd met dik ros - bruin hair bewasfen; hoe meer naar vooren hoe langer; en dit hair be- dekt ook de voorvoeten tot beneden de knien. Verder is het geheele Iyf in den Zomer naar achteren genoegzaam kaal, en *t vel vaal-zwart. In den Winter heeft het een weinig hair op t achterlyf,
De ftaart, welke hier, door den Teekenaar, te kort verbeeld is, is vyftien duim lang, en daaronder nog acht duim lang by- hangende losfe hairen. De koleur is mede vaal - zwart.
De voorvoeten zyn, gelyk gezegd is, met lang byhangend hair
ro. BEE RRVYVVENG van Bas
hair tot over de knien bewasfen, verder, gelyk de achtervoe- ten, vaal- zwart en kaal. De hoeven of klaauwen zyn, als van den gemeenen Stier, zwart, doch wat meer puntig en meerder gefpleeten , en elk der voeten heeft eene kleine byhangende klaauw, die mede zwart is.
De Buik was flegts van weinig hair voorzien. De teeldeelen waren in deezen gelyk aan die van onzen Stier.
BB BRK VI NG
WE A DEN OOSTINDISCHE N KROKODILLEN-DOODE
9 ED
N A A M D ICH NE UM ON, IN BENGAALEN vALLENDE,
en levendig overgebragt in de DrERGAARDE
Vv AN ZY NE
DOORLUCHTIGSTE HOOGHEID,
DEN HEERE PRINSE VAN ORANJE EN NASSAUW, ERF- STADHOUDER, ERF-GOUVERNEUR, ERF-KAPITEIN- GENERAAL
EN ADMIRAAL DER VEREENIGDE NEDERLANDEN, enz. enz. enz.
Befchreeven en uitgegeeven door
Me OO SM AE Rs Diretteur der Vorftelyke Natuur- en Kunft - Kabinetten en Diergaarden, Lid der Keizerlyke Akademie, en Korrefpondent der Koninglyke Akademie der
*__ Weetenfchappen van Parys, Lid van het Zeeuwfche Genootfchap der Weetenfchappen van Vlisfingen, en van de Hollandfche Maatfchappye te Haarlem.
KORORGD LOR Hei egt
TE AMSTERDAM B v
Br B MM Eb heh MD CE EAA B LE
N
/ vir.
NATUURLYKE HISTORIE VAN DEN
Orc STIN DT S-C HEN
KROKODILLEN-DOODER,
GE. N AA M D ICHNEUMON (*)
AN dit berucht Diertje wierd voorheen, by de Egyptenaa- ren, Godlyke cere beweezen, wegens den dienft, dien
Zy, in de vernieling van het fchaadelyk ongedierte , van hetzelve genooten,.
De Grieken en Latynen noemden het Zchneumon (a). De Arabieren Zezer-dea (b). De Egyptenaaren Zchneumon of Mus- Pharaonis Cc). In Afia, (want men vindt het in verfcheide Waerelddeeten ) heet het by den Inlander Mwngutia, by de Portugeezen Mungo , en by de Hollanders aldaar AZwncus of Muncos Cd). In Ceylon Quil of Ouirpele Ce). In Malabaar Chiri Cf). Aan de Kaap de Goede Hoop, noemen het de Hollanders Mwis-Jlond (Cg). Wy heeten het Arokodillendooaer ,
Rot
(*) Wy verkiezeh liever in ’t algemeen den bekenden naain van Zchneumon, in navolging van eene reeks hier aangehaalde Schryvers,te behouden , dan dien, gelyk de Heer be Burron, in Mangoufte te verwisfelen.
(a) Arrisroreres, Hitt, Anim. L. VI. Cap. 35. Pintus, Hitt, Nat. vol. 1. pag. 452. &.
(b) Saws Reizen door Barbaryen in het Ooften, I. Deel pag. 266. Nederd: vert.
(c) Prose. ArPin, Hitt. Egypte, pag. 234. Tab. XIV. fig. 3.
(d) KAEMPFER, Amoenit. pag. 574. Rumevurus, Herb. Amb. Tom. 7. pag. 69. Tab. 28. fig. 2 & 3. VALENTYN, Oud en Nieuw Ooft-Ind. Tom. 3. pag. 293. enz.
(Ce) KamPreEr, als vooren, Garcras ab Hort. Aromat. Hift, 1, 1. Cap. 44.
(f) P. ViNceNnT MArrr, Voyage.
(gs) Korper, Bef. van de Kaap de Goede. Hoop, I. Deel pag. 188.
Arg
áiBESCHIRNY NVING, VAN BENE »
Rot van Pharao; doch laaten het meeft den naam van Jchreumorn behouden. Zie daar de onderfcheide benoemingen, welken het in verfcheide Waerelddeelen heeft, by welken men noch eenige,
alleen door verbafteringen ontítaan, zoude konnen voegen. Onderfcheide {chryveren (#) hebben, behalven de reeds by- gebragte, van dit aangenaame Diertje, met min of meer onwaar- fchynlyke verhaalen, gefprooken. Alle de verdichtfelen, daar van aan te haalen, zoude meer verveelende dan onderrichtende zyn, ten opzigte van den waaren aart van dit Dier. Wy verwer- pen dan de verhaalen dier Reizigers, welken zeggen, dat het den Krokodil , die met open bek te flaapen ligt, in het lig- haam zoude kruípen; en alsdan de ingewanden en buik door- knaagen. Dat het zich met eene harde korft van klei zoude be- dekken, om met de vergiftigfte Slangen in gevegt te treeden, en meer dergelyke. Wy volgen dan alleenlyk, en zelfs nog al fchroom-
Ch) Zchneumon. Rat de Pbaraan. BrLoN. Obfervations, Paris 1583, pag. 211. & fig. o12.
Jehneumon, Rat de Pharaon. BEron. De la nature des Poiffons, Paris 15ss. pag. 35- fig. pag. 37
Zchneumon. five Lutra Aegypti. ALDROVANDUS. De Quad. digit. Pag. 298. fg. 301.
Ichneumon. GesNer. Thier- Bach. pag. CXV. fig. ib. Zurich. 1563.
Jchneumon, JoNsToN. Befchr. der Dieren, pag. ras. Tab, LXVII,
Jchneumon, CHARLE TON. Exercitationes, pag. 19.
Ceilonfch Kwasje, Sena. Thef. vol. 1. pag. 66. Tab. XLI.
Mangoufte. BurronN. Hit. Natur. Tom. XIII. pag. rso. Tab. XIX.
Ichneumon. Epwarps. Hift, Nat. Tom. IV. pag. 199. Tab. CXCIX,
Jebneumon. WarsoN Dierlyke waereld. pag. 145. Tab. XI. fig. 2.
Fret. Ichneumon. HourrTuin. Nat. Hiftorie volgens LinNaus, 1, Deel IJ. Stuk, pag. 248. ‘Tab. XIII. fig. 1.
Iebneumon. Rot van Pharao. Matllet. Bef. van Egypte II Deel p. go. fig. p. 33.
Meles Ichneumon. HASsELQUIST, pag. 271. &. Roftock 1762. Oâavo.
Viverra Ray. Syn. Anim. pag. 197. &.
Viverra. Icbneumon. LiNNEE Sytft. Nat. pag. 63. N9 1. Holm. 1766.
Muftela. Ichneumon. Krein. Quadrup. pag. 64. &.
Icbneumon. &. BRisON. Reg. Anim. pag. 250. N°, 12,
Ichneumon. &. VAL MONT DE BoMARE, Diétion. d'Hift, Nat, Tom. III pag. 130. Paris 1764. Ottâvo.
OOSTINDISCHEN KROKODILLEN-DOODER. 5
fchroomächtig, dit verhaal, dat de Zchmeumon, door een ver- giftige Slang, gekwetft zynde, en de werking van het vergift gevoelende ‚ eene tegengiftige wortel zoude opzoeken , dic, deswegens, de Mwngo- wortel genaamd, en als een allerfterkft tegengiftig middel in de Indie zoude bekend zyn (4).
Met meerder volkomene zekerheden kan men ’er dit volgende van zeggen: Dat het een nuttig en menfchlievend Dier is; want hoe zeer verflindende hetzelve ook omtrent Gevogelte, Eijeren en zelfs verfcheide andere dieren zyn mag, zo is het te gelyk nuttig , voornaamlyk in Egypten en in de Oofterfche Geweften , alwaar het de Eijeren der Krokodillen, met eene ongelooflyke be- geerte, verflindt. Alle hier aangehaalde Schryveren komen in dit ftuk overeen; het moet dan door een byzonder inftinkt, door het Opperweezen in dit dier gelegt, toekoomen, dat het zich dus verflindende omtrent de Krokodit-Eijeren vertoond. Deeze dieren leggen, gelyk alle Magedis-foorten , eene meenigte van Eijeren (£); derzelver te groote vermeenigvuldiging was dus, niet zonder genoegzaame redenen, te vreezen ; indien het Alwec- tende Vooruitzigt die door den Zchneumon niet hadde bepaald. Dit dier mag dus met recht, zonder de tusfchenkomft van het Fabelagtige, de Arokodillen-dooder genaamd worden. Maar dit is nog niet alle dienft, welken de Egyptenaaren, en andere Vol- keren, van hetzelve genieten, en waarom de eerftgemelden daar- aan meer dan hoogächting betoonden , en nog hoogächten : Dit dier, zuivert hun Land verder van byna alle fchaadelyk ongedierte; het zyn niet alleen de Ratten en Muizen; maar zelfs de giftige
Slangen,
Ci) KamrPrERrR, Utf.
(k) Men zegt, dat, als de Krokodil van vierhonderd Eyeren, welken zy te ge- lyk op eene reis werpt , eenige voor de verwoedheid van dezen doodlyken vyand van hadr geflacht wil bewaaren, zy genoodzaakt zij dezelven naar zommige kleine Eilanden over te voeren, als de Nyl weder in zyne oevers gekeerd is, ten einde de Zon de Eyeren zou doen uitkonen. Marrrer. Befchr, van Egypten Tom, li, pag. or. Nederd. vertal,
A 3
6 BE SCHEER VY VIN GG VA NP BEEN EN
Slangen, de Magedis-foorten, en verdere min-fchaadelyke dieren die door dit dier aangerandt en verflonden worden.
Hoe goedäartig het ook voor den Menfch is; want het laat zich zeer gemeenzaam behandelen; zo onbevreeft niet alleen maar zelfs aanrandende is het voor verfcheide dieren, als Kat- ten , Honden en zelfs het Kameel niet uitgezonderd. In drie verfcheidenheden , alle uit Ooft- Indie, welken zich thans in het Kabinet bevinden en door my levendig gezien zyn, heb ik dezelfde goedäartigheid waargenomen,
Het voorwerp deezer Befchryving wierd den 16. July 1768. door den Wel Edel-Geftrengen Heere Trnomas Hope , voormaals Bewindbebber der Ld. Ooft- Indifche Compagnie en Reprefèntant by gemelde Compagnie van ZYNE DoorLucHricsteE Hoocneim, DEN HEERE PRINSE VAN ORANJE EN. NASSAUW ENZ. ENZ. ENZ, Caan wien wy ter bevordering der Natuurlyke Hiftorie, by on- derfcheide gelegenheden, eene altoosduurende verplichting heb- ben ) aan de Vorftelyke Diergaarde afgezonden. De zeldfaam- heid van dit voorwerp, in- deze Landen, deed my. befluiten , hetzelve by my in myne Kamer optevoeden, alwaar hetzelve;, naa omtrent een Jaar geleefd te hebben, ftierf. . De aangetce- kende eigenfchappen daarvan zyn de volgende: Deszelfs ge- boorteplaats was Bengaalen. Het was menfchlievende , voor elk even mak en handelbaar, gelyk een klein Hondje; fpeelende nam het de vingers in zyn bek, zonder in het allerminfte te byten ; het fliep des avonds dikwils by my, in myn Japon zit- tende3 allerley gekookt of gebraaden , doch liefft Schaape-vleetch, was zyn gewoon voedfel; brood wilde het niet eeten , dock zeer graag was het naar Kersfen , Peeren en andere Fruiten, gelyk mede naar Eijeren, die het behendig verbrak en uitzoog ; het dronk ook veel. De proef willende neemen, of het ook levendig Gevogelte zoude aandoen , liet ik een gemeene mufch in zyn ruime kooy vliegen ; met eene onbedenkelyke vaer- digheid vong hy dezelve, en at ze met veel fimaak. Met
fcheen
OOSTINDISCHEN KROKODILLEN-DOODER. /
fcheen voor dit diertje eene foort van vermaak, met de poot- jes in zyn water - bakje te fpeelen. Ook liep het veeltyds, even als een hond, fpeelende en naar zyn ftaart bytende , in't rond. Met eene ongelooflyke vaerdigheid liep en klom het overal op. Overdag fliep hetzelve dikwils met de kop , ftaart en pooten, onder het lyf geboogen ; in dien ftaat vertoonde dit diertje zich even als de Egels (wanneer zy zich , als men hun aanraakt, willen verbergen ); of gelyk een halve ronde bal, zo dat men van den kop, en verdere deelen, niets konde zien; doch by avond en des nachts was het in zyn hokje. De aart van deze diertjes fchynt zeer zinnelyk, nooit zag men eenige vuiligheid op het Iyf, en deszelfs gevveg deed het altyd op eene plaats achter zvn hokje, dezelve was dun, zwart, en „ als de Urin, zeer ftin- kende. Nu en dan maakte het diertje even als fommige Vogels , een piepend geluit. Op het eerfte gezigt van een klein hond- je knorde en blies het gelyk een Kat. Op het laatft van den Win- tertyd wierd het kaal boven op den ftaart, en door jeukte, ze- kerlyk, beet hy dien, tegen allerley genomene voorzorge, gedu- rig open, waar op hetzelve eindelyk , na omtrent een jaar by my geleefd te hebben, ftierf.
De verfcheidenheid , gelyk de Heer pe BurroNn zeer wel zegt, is even gelyk in onze huisdieren , ongemeen ver- {chillende. ‘Er bevinden zich nu in de Vorftelyke Verzameling drie, waaronder een van Madagaskar, welken alle, met die ik behalven deeze gezien hebbe, in grootte en kleur van hair onder- tcheiden zyn; gelyk ook deeze met die van de Heeren EpwarDps en DE BurroN verfchilt. Volgens den Heer EpwaRrps is het grootfte onderfcheid tusfchen den Ooft-Indifchen en den Egyp- tifchen (welke laatfte ik nog niet gezien heb) daar in beftaande , dat de laatftgemelde een klein kwasje aan den punt van den ftaart heeft. De Egyptifche, zegt deeze zelfde Schryver, had de lengte van twee-en-veertig duimen, en de Ooft-Indifche zeven - en - twintig : Deeze , die wy hier befchryven , was van de neus tot aan het uiteinde
van
3 BESCHRVYVING vaN BENEN
van den ftaart een-en-twintig en een quart hollandfche duim.
Hoe zeer de Rangfchikkers , (waar over de Heer pe Bur- FON zich vry veel, en , op eene wyze, eenen geleerden het minft pasfende , zich te partydig uitlaat (/ )» gedurig, waar hy eenigzins kan, den Geleerden LiNNEÉE doorftrykende ) hoe zeer, zegge ik, zy het onder hun oneens zyn, te weeten, tot welk geflacht van dieren, de Achnewmon eigentlyk behoort; alzo fommige dit dier te huis brengen tot Rotten, Otters, Dasfen, Wezels of Fretten; zo is het echter zeker, wanneer men de kenmerken van hetzelve nagaat , dat dit dier het befte by de laatftgenoemde paft.
Alles nagaande twyfelen wy, of de aangehaalde van SE BA (4) wel een waare Jchneumon is, en niet veeleer een Bonsfem CPutorius). SEBA zelfs noemt hem geen 4chneumon ‚ maar Ceilons Quasje. De kop is ook niet fpits genoeg, en de ftaart
(des
(£) Men behoeve flegts de Befchryving van den Heer pe Burron, Tom. XIII. pae. 154. &. zyner Mangoufle, die wy Jchneumon noemen, na te zien, om te erkennen op welk eene wyze de ongelukkige HAssrrQUursT, die, ik beken het, eene fout in de toe-eigening der benoeming begaan heeft ; doch nog meer als zogenaamde Nomenclateur en als Leerling van den genoeg beroemden Heer LiNnNÉeE, behandeld word. Welke onpartydige en niet al te eer inhaalende Schry- ver, de onderneeming van HAssELQUIST, en het werk en de Schriften van den Heer LinNEE, kennende, weigert hun den welverdienden lof ? De naam van den Heer LiNNEE is reedste ver boven allen Nyd. Hy erkent geduurig in het ruime veld der Natuur, door zyne verbeeteringen, zyne dwaalingen , gelyvk ook wy zelfs in onze Schriften die getracht hebben aantewyzen. Men befchouwe de onderfcheiden uitgave zyner Rangfchikkingen (Syftemata) nu eens als veronderftel- lingen; hoe veele ja oneindige maalen heeft de Heer pr BurronN, wien wy des niet tegenftaande hoogachten, op valfche veronderftellingen gebouwd , en die zelfs als waarheden voorgedraagen? Men onderzoeke wat wy ten dien opzicht van de Mier-eeters, en andere dieren, gezegd hebben, en wat wy nog, onder anderen , van den Elephant zeggen zullen. Wie zou, by zulk eenen verlichten Schryver, gelykde Heer pe BurroN, verwachten, in zyn nieuw Werk, de Na. tuurlyke Hiftorie der Vogelen (pag. 46. Parys 1770. 49. Ed.) de Paradys-Voge- len voetenloos, of zonder het gebruik der voeten, en altoos vliegende, te zien befchryven, gelyk zy dus by onkundige en in de kinder print-boekjes verbeeldt worden.
(mm) Thef. vol. 1. pag. 66. Tab. XLI.
OOSTINDISCHEN KROKODILLEN-DOODER. 9
(des debneumons befte kenmerk) te dun by het Iyf. Deszelfs geaartheid verfchilt ook met den Zehneumon, die zinnelyk was en niets van zyn hok door byten befchaadigde. SrBA, ’t blykt, heeft gedwaald in de kennis der Zchneumon, wyl hy dien naam een plaat verder bezigt , en verkeerdelyk aan een geheel ander dier toecëigent.
De Befchryving, welke de Heer VALMONT DE Bom aA- RE, in zyn Woordenboek, van den Zchneumon gegeeven heeft, fchynt met die van de Egyptifche Bergrot (Mus Jaculus L1N- NÉE ) hier en daar verward te zyn. Althans het is zeker, dat daar eigenfchappen, by dien anderfins geleerden Schryver, opgegee- ven worden, wellzen enkel eu alleen-aan de Berg- of Spring-Rot , de Gerbuab der Arabieren, eigen zyn.
SISISSSSISSISISS ASS: SIN SIESISISNISIEEIESISISE
B Bibs nbr Roei Wad vi NerG
VAN DEN
O0 S daleN Drl.S Cn „EN
TC HNE U M ON.
Jab, AL
E lengte van deezen, welken wy hier befchreeven hebben ,
is van de neus tot het uitëinde van den ftaart, een-en-twintig
en een quart Rhynl. duimen. De ftaart, op zich zelven, heeft:
negen duimen. Andere Ooft-Indifche, welke ik gezien heb, waren veel grooter, en zeer onderfcheiden in kleuren.
De kleur over het geheele Iyf is flaauw- geelächtig, onregel-
maatig, vooral boven op het lyf, ter zyden, op de pooten en
ftaart ,
ro BESCHRYVING VÁN EENEN:ENZ
ftaart, met fyne zwarte teekening. Het hair, ’t welk kort en digt is, is drie-kleurig , naamelyk , by het Iyf flaauw-zwart, ver- der flaauw-geel, verder zwartächtig, hoewel ’er ook andere met flaauwe geele punten onder zyn. Onder de bek, borft en onder- Iyf, ís de heerfchende kleur flaauw vuil-geelächtig.
De oogen zyn blaauw, met eenen fchoonen oranje-ring.
De ooren dun en rond, kort buiten ’t hoofd-hair uitfteekende.
De neus is klein, naakt, zwart, en van vooren open.
De tong redelyk lang, van vooren rond, en fcherp in % aan- raaken.
De tanden voor in de bovenkaak zes, ter weêrzyde een flag- tand, verder drie andere, en, zo veel ik zien kande, twee kie- zen. Onder in de kaak voor in, ook zes tanden, ter weêrzyde een groote flagtand, vier andere en drie of vier kiezen.
De ftaart (des Zchneumons befte kenmerk) is digt by ’t Iyf zeer dik, en loopt dun af, en ’t hair eindigt in eene fyne punt.
De voor- en achter -klaauwtjes hebben vier redelyke groote zwarte nagels, en wat hooger, aan de binnen zyde, een byhan- gende Nagel. De twee middelfte zyn de langfte, zy zyn als door een vliesje aaneen gehecht, ’t geen echter maar tot aan het eerfte lit komt. De voetzoolen zyn naakt en zwart
De balzak is zeer groct; daarentegen de fchacht zeer klein.
De opening of beurs boven den aars, hoe zeer de Schryvers ook daar van fpreeken, heb ik niet gevonden.
Erde ME
BES CER IVING
VAN EENEN ZEEDZAAMEN
OOSTINDISCHE N
NOG NIET BESCHREEVEN
BOSCH-HOND,
IN CEYLON VALLENDE.
BESCHREEVEN EN UITGEGEEVEN DOOR
A. VV O0 S M A E R,
Direbteur der Vorftelyke Natuur- en Kunft- Kabinetten en Diergaarden , Lid der Keizerlyke Akademie, en Korrefpondent der Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys, Lid van het Zeeuwfche Genoorfchap der Weetenfchappen van Vlisfingen, en van de Hollandfche Maatfchappye te Haarlem,
Knee an dale ad HPI DK kkk ke
En
TE AMSTERDAM.
Bx PIETER MEIIE:R, AEEA
& Ez ka dd _ í ! Á dk — had EE df ed dk srad = p a 1e d KA 4 k Ta & k ee as - _ _ 4 pe ' À
r y
ä
Ps k OE 09 WS an EN f 14 B PE oor En. E, _ Fa a: p Sid Med rh re ' Ta 1 adh Kef 8 | IEEE NA al |
zA 8 AKE 48 à
ge Tees A v
ä
d r ui e
aks
Fa
vent mm ersten U
oe ermm den eenen ee nn 0 . . .
Te En TEEN omeen aam tn
et n _ : An _ ed - - pantefmmins saaie St eme dn tn oe en ede _ menin nere ae ee ee Ba Viggen - er
. Ï
AR Ek wo greed
pr Gel
+
Wa i SDS NA NWD JL LAN ILS IL 2D WO JOU
NATUURLYKE HISTORIE
VA aen IN
€.:B.F EL O Ne StiC- HE N
BO S.C HELLO N D,
E onderfcheide foorten van Wolven, Vosfen en Hon- den, grenzen zo na aan elkander, dat ‘er eene meêr dan oppervlakkige befchouwing noodig is, om fommige derzelven behoorlyk te onderfcheiden. Tot nog toe heeft niemand deeze deelen der Natuurlyke Hiftorie beter tot dat einde behandeld , dan de Heeren DE BurFoN (a) en DAUBENTON. De Ontleed- kundige befchouwingen van den laatften verfpreiden een onöntbee- rend licht, ’t welk de fchilderkunftige Tafereelen van den eerftge- melden volmaakt opheldert. By deeze overeenkomftige doch wezendlyk verfchillende foorten moet nog de Hyena, doch voornaamelyk de Jakhals C Chacal), sevoegd worden. Dit laat- fte dier, zo bekend in fommige deelen van Europa, Afia en Africa, is nog niet genoeg bekend aan onze Natuurkundigen. Den Heer LiNNEE, fchoon hy dit onder het Geflacht der Hon- den brengt, ontbreeken kenmerken (#).“En Bur roN ontbreekt eene afbeelding Cc), waarfchynelyk het vel, waarna DAUBE N- TON zyne befchryving gemaakt heeft, daartoe niet volkomen ge- noeg in order geacht hebbende. Zie daar dan het geflacht van dieren, waartoe deeze Bo/ch-bond, welken wy hier befchryven,
als eene verfcheidenheid of verfchillende foort behoort. Zonder
(a) Hift. Nat. Tom. . pag. 185. Tom. VII. pag. 39 @& 75. Tom. IX. pag. 362. (b) Sy/t. Nat, Tom. 1. pag. so. N°. 7. Cc) Hijt. Nat. Tom, XIII. pag. 255. @c,
A 2
4 BESCHRYVING VAN EENEN
Zonder my in te laaten, over de onderfcheide foorten van Honden en derzelver verbafteringen, in het onderzoek , of de Her- ders-hond het eerfte ras kan opleeveren; dan, of die eene verbaftering, of wezendlyk, als eene eerfte foort, kan, of moet aangemerkt worden; zonder in dit onderzoek te willen treeden, geef ik deezen onder de benoeming, gelyk ik dien ontfangen hebbe, maamelyk, van Ceylonfche Boftb- hond. Het naafte, waartoe dit voorwerp te brengen is, fchynt my den Hond, wel- ken de Heer LiNNEÉE de benoeming van Corfac (d) gegee- ven heeft, en die zekere ftreeken van Siberiën bewoont. De lengte van de ftaart (welke in deeze afbeelding echter wat al te lang verbeeld is ) in vergelyking van de kleinheid van het dier, ’t welk my toefcheen volwasfen te zyn, maakt dit foort aan- merkelyk, en onderfcheidt het aanftonds, met meerdere ver- fcheidenheid in foort, van bovengemelde dieren , naamentlyk, van den Wolf, Vos en Jakhals.
INaardien dit vreemde dier niet, dan volmaakt wel opgezet, reeds Jang dood geweeft zynde, onder myn oog gekomen is, en men van deszelfs geäartheid niets heeft konnen ontdekken, ben ik buiten ftaat aan de kennis der Natuur - Hiftorie ten dien opzichte meerder licht by te zetten. Wy kunnen echter niet nalaaten de werfchuldigde erkentenis te bewyzen aan den Heer A. DE KrerRK, genoeg bekend by de Liefhebberen in Zeeland, Am- fterdam en elders, door zyne Verzameling, zo van ongemeen fraaije opgezette vogelen , als van viervoetige en andere dieren, welke, eenigen tyd geleeden , door hem aan een Engelfch Heer verkogt en nu in Londen te zien zyn. Door zyn Ed. , die my dit dier, ter afteekening en befchryving, met eenige andere toczond, ben ik onderricht, dat het zelve van Ceylon, onder de benoe- ming van Bofthb-bond, gekomen is. De kennis van dit dier,
door
Cd) Syft. Nat. Tom III, Appendix pag 223.
CGEYLONSCHEN BOSCH-HONB. 5
door een goede afbeelding opgehelderd, voegt wederom eene fchakel aan de kennis der natuurlyke weezens , welke men met verwonderinge befchouwen moet.
DISSE SIS SSISISIEISISISISISIEISNE
B E S-C-H RY #V FoiN 6 VAN DE N
CEYLON SC'H EN
Bus OO Bere Er addros (Je No 4, Zab. ALL
E grootte is iets meêr, dan eene gemeene Huis-kat. De
lengte, van de neus tot aan den ftaart is, in deezen ftand zittende, over den rug met een touw gemeeten , twee-en-twintig en een halve duim. Die der ftaart, welke in de afbeelding wat te lang verbeeld is, heeft zeftien en een vierde duim. Hoog, van den grond tot op den rug, in eenen loopenden ftand , negen en een halve duim.
De grondkleur van dit dier is geelächtig afch-kleurig, met donkerder en lichter bruine hairen vlakkig doorweeven. De voor- en achtervoeten zyn, byna, geheel bruin. De ftaart, hoe meer naar ’t einde, hoe donkerder. Hier en daar, vooral langs. den rug, fchynt het bruin zich als ftreepächtig te willen ver- toonen. De buik is afch-kleurig. Het geheele dier is dik- hairig, niet wollig, doch zagt in het aanraaken.
De kop, die, in lengte en fpitsheid, wel wat naar dien van een Das gelykt, ie over de reus, boven- bek en oogen, tot
A 3 digt
6 B ESICIH KY V INIG Wal ENZ
digt by de ooren en onder den bek, bruinkleurig. Boven op het hoofd is de kleur afch- geel; deeze kleur loopt voorby de ooren en maakt onder dezelven als een vlak; verder daalt zy tot tusfchen de oogen, daar die als in een punt uitloopt. On- der de oogen, op de wangen, zyn mede lichtkleurige en lang- werpige vlakken.
De neusgaten zyn, ter Zyden halvemaanswyze open. Voor aan de bek heeft dit dier zeer veele en zwartbruine kneevel-hairen, en twee zulke hairen {taan aan elken binnenkant{chen hoek van het oog.
In een rechte Iym-van den bek, ter weêrzyden van-het hoofd, vertoont zich ook zulk een enkeld hair, gelyk mede onder aan den-bek „ ‚ zeer verre naar achteren.
“De ooren zyn’ eenigzins puntig en obaarfle, met bruine hairen bedekt.
De oogen . … … «LAZ Dástong . . . . «?
De tanden zyn voor in den boven-bek zes. Daarop volgen twee flagtanden „en verder, (zo ver ik in, dit opgezet voorwerp zien ;kan-) ter wederzyden, vier zeer puntige kiestanden; doch ik denk dat 'er meer zyn zullen, welke, door den te naauw- geflooten bek, niet zigtbaar zyn. Onder in den bek zyn mede zes kleine voortanden, ter wederzyden met een groote flagtand bezet, die tusfchen de bovenfte flagtand en de kleine infchiet. In elke zyde der onderkaak tel ik vyf puntige kiestanden, die beurtelings , de bek toe zynde, tusfchen de bovenfte infchieten.
De klaauwen van dit dier gelyken meer naar die van eene Kat, dan paar die van eenen Hond; hoewel de nagels niet zo lang zoch zo fcherp zyn.
De voor- en achtervoeten zyn in vyf klaauwen verdeeld, welker nagels klein, doch plat en breed aan haar grondbeginfel, krom en puntig uitloopende, en wit zyn.
De Sexe heb ik niet kunnen onderfcheiden.
E IEN D E.
OO mn Db en En Ee ee
an al
_ a SO 5 en n Te B Da n MERA eier we On nm 3 - Oe
_ _ OO é
BESCHRKEVING
VAN EENE ZELDZAAME
DOSTIND KBC HE
NOG NIET BESCHREEVEN
BOSCH-K AT,
IN JAPAN VALLENDE.
BESCHREEVEN EN UITGEGEEVEN DOOR
A. V O S M A E R,
Direbteur der Vorftelyke Natuur- en Kunft- Kabinetten en Diergaarden , Liâ der Keizerlyke Akademie, en Korrefpondent der Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys, Lid van het Zeeuwfche Genootfchap der Weetenfchappen van Vlisfingen, en van de Hollandfche Maatfchappye te Haarlem,
KRK Ok Kn on Klin ale Kandi Kd
TE AMSTERDAM, Kr PIETER MEITER,. MD CCL ZXILER
— é - > Gn n p Ì | Á el oke es ï E = " € _k ae u « ti 4‘ . ' El 4
_ \ 4 «
n Pad
m3 î eef
rs Pt!
WU 2 de dl
pe peen e- Ji Pe - 1
NATUURLYKE HISTORIE
Ver ND E
J A PA NS C HE Bd Che Bede dr)
E T is merkwaardig, dat bet gemeen geflacht van de Katten, welke doch onder de huislyke dieren dienen
geteld te worden, zo weinig verandering, in tegenftelling van andere, gelyk de Honden, ondergaan heeft. Het grootfte ver- fchil, ’ geen ’er, tusfchen de Wilde- en de Huys-Kat, te vinden is, beftaat in den dikken ftaart, die, van de Wilde Kat, aan het Einde ook dik is, en niet, gelyk van de Huis- Kat, dun en pun- tig uitloopt. In welk gedeelte der wacreld deeze dieren ook overgebragt zyn; zo wel in de Oude als in de Nieuwe waereld- deelen; zy hebben derzelver algemeene kenmerken genoegzaam behouden. Die van Zygora (a) is, door de lange hairen, het meeft onderfcheiden. Het is, in zeekeren zin, waar, ’t geen de Heer pr BurroN van de Kat zegt, dat men dezelve maar als half-domeftique dieren kan aanmerken; vermits zy onder geenen dwang, ten minften niet, dan zeer bepaald of zeldzaam, onder gehoorzaamheid kan gebragt worden ; ín dien zin leeven zy, even gelyk de Rat en Muis, onder ons, in eenen redelyk vryen ftaat. De meefte onderwerping aan den wil van den Meefter, die ik van eene Kat gezien heb, was, dat zy, na veele ca- resfes en wel geftreeld te zyn, even gelyk de Hond, door eenen d Hoepel
(C*) Wy hebben voorheen, in onze Dierbefchryving, de BizAam-KaArT van de Kaap de Goede Hoop, een Kat-foort genoemd, Onder bet opmaaken wan deeze Be. febryving keeren wy daar van te rug , en brengen die liever tot de CriBer, Civer en GENET van den Heer'ne Burron, Tom. IX. pag. 209. &c. of tot de We. ZEL foorten (VivERRA) van den Heer LinNnéer Edie. Duod. ref, pag. 63. Vol, 1,
(a) Burron Hijt. Nat. Tom. VL, pag. 48. Tab. /.
A 2
4 BESCHRYVING vaN BENE
Hoepel, door den arm of in elkaêr geflagen handen van den Meefter, fprong. Uit haar zelven geeven zy dikwils blyken van behendigheid en vernuft. Ik heb eene Kat gekend, welke eene kleine kas in de keuken , waarin de fpyzen bewaard wierden , door eenen houten wervel geflooten, wift te openen : zy vatte den houten knop tusfchen haar’ pooten, en wreef dien zo lang tusfchen de- zelve, tot de wervel verfchoof en losfprong. Op een Landgoed van mynen Neef was een Kat, die des avonds, de deur geflooten , in huis willende zyn, behoorlyk aanklopte. Toen ik dit de eerfte maal hoorde, en men my zeide dat het de Kat was, wilde ik zulks niet gelooven; dan ap eenen anderen avond daarop pasfende wierd ik wel dra van de waarheid overtuigd. De ingang van dit Landhuis was van vooren met eene aan wederzyden opgaande Stoep, onder welke de huisbedienden door eene deur met eenige nedergaande trappen, ter zyden door eene fteenen Rollaag bepaald, het beneeden-huis ingingen. Die beneeden deur had eenen gewoonen klopper; de Kat, des avonds in huis wil- lende zyn , ftak haar poot (ter zyden op de fteenen Rollaag zittende) onder den klopper, dien opligtende, en liet hem weder vallen; dit met eenige tusfchenpoozingen zo dikwils herhaalende, tot dat zy wierd ingelaaten. Men ziet, uit deeze bygebragte ftaaltjes , dat zy» niettegenftaande haaren norsfen en byna onbuigzaamen aart, vatbaar voor vernuft zyn.
Dit voorwerp deezer befchryving zyn wy, gelyk dat van den Ooft-Indifchen Bofch-hond, verplicht aan de vriendelykheid van den Heer A. pe KLERK, welke, by deeze zyne gewoone be- leefdheid , ons nog het volgende, ten opzichte der Natuurlyke Hiftorie, heeft gelieven mede te deelen.
Dit dier was in den Jaare 1765. met de Ooft-Indifche Sche- pen overgebragt, en aan het Schip, door de mede genomen zwangere moeder geworpen. Het had, tot op de aankomft van het Schip, nog gezoogen. Het was buitengemeen tam en goed- aartig; anders was ’er niets zonderlings aan te ontdekken, dan
het
JrAPAAN:SCHE:BOSCH-KAT 35
het geluid, ’t geen zeer zwaar was, en meeft overeenkomende „ met dat van eenen grooten Kater, wanneer die in benaauwdheid is. De nagels, en de kokers van dezelve , waren ook ongelyk langer, wanneer zy die uitftrekte, dan van de gewoone Huis-Kat. Dit dier, zegt de Heer pr KLERK verder, fcheen zynen volko- men wasdom nog niet bereikt te hebben, vermits het nog dage- Iyks in grootte toenam, geduurende den tyd van twee of drie maanden, die het hier te lande geweeft was; na welken tyd het, ongelukkiglyk , door een Rytuig wierd overreeden.
EIS SISSI SISSI SISI SISISIEIESISISIE
B: #8 °C elke Ro. Val iNe G VAN DE
JAPAN SS E“H:E
B OO 5.6 El Ene. We: bs dn
E grootte is nagenoeg als eene gemeene Huis- Kat, waar- mede het in gedaante ook volmaakt overeen komt. De
ftaart alleen is wat korter, zynde maar tien en een vierde duim Tang. In opzicht van kleur, komt deeze zeer naby aan die foort, welke, by ons, onder de gemeene benoeming van Cyperfche Kat . bekend is. De kleur van het geheele Iyf is flaauw - geelachtig , licht-grijs , met zeer veel zwart doormengd, zo, dat zig dit zwart even, als dwarsftreepjes vertoont. Op den rug maakt dit zwart als een’ breeden zwarten ftreep, die zig ook boven over den {taart (die anders aan den onderkant ligt-grys is) uitbreidt en de A aldaar
6 BESCHRYVING vaN ENZ
aldaar negen halve banden, en den punt geheel zwart maakt.
De voor- en achterpooten zyn, doch meeft aan den buxen- kant, zeer fraay zwart geftreept. De borft en het onderlyf zyn licht- grys. De kop heeft op het voorhoofd ook als kleine naar achteren loopende zwarte ftreepjes; verder, naar achter loopen- de, vermengen zij zig meer.
De ooren zyn dun, puntig, opftaande en fyn lichtbruin hairig. Onder, by de borft, of op ’t einde van den hals, ftaan ook twee byna tot een toeloopende zwarte halfronde ftreepen.
De oogen zijn als die van de gemeene Cyperfche Kat.
Beton XE. ef
De voorpooten zijn gewapend met vier witte fcharpe kromme nagels, en één’ die wat hooger ftaat, en die het dier kon in= trekken.
De achtervoeten hebben ’er mede vier, waarvan de middelfte veel vooruit ftaan.
De tanden zyn onder en boven, voor in den bek, zes in ge- tal, aan weêrzyden door twee groote flagtanden bezet.
„De Kiezen aan ieder zyde, zo boven als onder, zo ver ik in dit voorwerp konde zien, waren drie of vier.
De neusgaten zyn van vooren open. De boven-lippen met zwarte en witte fyne knevelhairen bezet. Boven de binnenfte hoek van de oogen, en ter zyden op de wangen, {taan ook eenige knevelhairtjes.
Derk wars elndtnees
Ekin BE
BB SC ERRY VING
VAN DE ZO ZELDZAAME ars ZONDERLINGE
A AP SOORT,
GE N A A M D
OR ANG-OU TANG,
VAN HET EILAND BORNEO.
Leevendig overgebrast in de DIERGAARDE VAN ZENE
DOORLUCHTIGSTE HOOGHEID,
DEN HEERE PRINSE VAN ORANJE EN NASSAUW, ERF- STADHOUDER, ERF.GOUVERNEUR, ERF.CAPITEIN- GENERAAL EN ADMIRAAL DER VEREENIGDE NEDERLANDEN, enz. enz. enz.
BESCHREEVEN EN UITGEGEEVEN DOOR
À. Ms OO SS MA ER;
Direëteur der Vorftelyke Natuur- en Kunft- Kabinetten en Diergaarden, Lid der Keizerlyke Akademie, en Korrefpondent der Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys, Lid wan bet Zeeuwfche Genootfcbap der Weetenfchappen van Vlisfingen , en wan de Hollandfche Maatfchappye te Haarlem, enz.
Ee ae a he lS 2d Ee dS dk Keke ke kk ki TE AMSTERDAM, Bv PIETER ME ITE R,
MEDECLKAREIIK
ee e | fd H F ded Kk : as DN + . Ô Pen Li] ° Fe r , e „ +
pr ‚të ij n ee, \ ij ús E { 8 Ï nt EL p | rt Ne de :
…l
beij ed _ E hes EN - a Áo E2, dn} d a Leal kend GN ad al 1d Ln : u : L
enn
Ren B” wer,
RN in PD ADE $
van vod
fen " Ô Ln
Hd ie ME: 3
— En DN . ‘ Dn Den ‚ B * '
x RV (RN TT kl ANT CS + ORANG —- OU TANG. ai
Lks
Tr: _ . N 5 dn. ( ï + AO 4 Le “ ï . H F n j bn 8
5 WOS 4 LNIDIS ORAN G- OU TAN
PK AAN (C LAAK
an. | = x
NATUURLYKE HISTORIE
MEAN: t DEESN
OE ZEN GOA NG,
VAN BOOR NE OU s(4
DD: verwonderlyke Aap-Soort in Afie, Orang-Outang genoemd, 't welk Lofth- Men/th betekend, en ten blyk ftrekt, dat zelfs de Indiaanen overeenkomende eigenfchappen in dit zonder- linge fchepzel met den menfch ontdekken, is (hoe gebrekkig ook ) zo menigvuldige maalen door Natuurkundige en Reizigers befchreeven, dat wy de aanmerkelyke Iyft daar van, by den Heer pe BurrFoN aangehaald, nog met verfcheiden zouden konnen aanvullen. Dan vermits het, naar ons begrip, meer verwarring dan opheldering veroorzaakt, alles aan te haalen wat flegts zylings, en niet regtftreeks , behoort, tot een voorwerp, xt welk men ter befchryvinge onder handen heeft, zo ver- genoegen wy ons hier met flegts aan te haalen die Schryveren, welken, naar het ons toefchynt, dit zelfde voorwerp ten doelwit
hebben
(+) Turrtus, Satyrus Indicus. Orang-Outang. Ob/ervat. Med. lib. 3. Cap. 56.
fig. ibid.
Idem. De Hollandfche Vertaaling. Geneeskundige Waarneemingen, bladz. 371. en bygevoegde fig. Gedrukt 1740, in 8°,
Tyson, Orang-Ourang, five Homo Sylwefteris of Pygmie., Lond, 1699 4°. figs 2,50,
EpwarDs, l'Homme Sauvage. Glanures Tom. I. pag. 6. fig. 213.
BurroN, Jocko. Hijt. Nat. Tom. XIV. pag. 43. Tab. 1.
LiNNÉE, Satyrus. Simia ecaudata ferruginea, lacertorum pilis rewerfis, natibus tellis. Syft. Nat. Edit. XII. pag. 34. N°. 1.
HourtTuiN, Satyrus. Aap zonder flaart, van onderen kaal. (Dit laatfte “gezegde is in navolging van LiNNEE zyne X. Druk) Natuurlyke Hifborie 1 Deel. 1, Stuk bladz. 354. Tab. VL fig. te
A 2
4 BESCHRYVING VAN DEN
hebben gehad ; een voorwerp, ’t welk wy leevendig gezien, gehad, en in alle omftandigheden waargenomen hebben. Wy verwerpen dan in dit geval de ellendige gedaante, welke de an- derszins geleerde en beroemde BoNTrus (a) daar van gegee- ven heeft, met de verhaalen van anderen, die het verwonde- renswaardige van dit fchepzel, gelyk zyne wezenlyke grootheid, vergroot hebben, zelfs zo, dat men, de graaden van onderfcheid naauwlyks kunnende bemerken, den Menfch haaft met hetzelve zoude verwarren.
De Africaanfche van Zngola, door den beroemden Burge- meefter Turr befchreeven , zynde omtrent den Jaare 1640 aan ZyNE DooRLUCHTIGE HooGHeID DEN PRINSE FREDERIK HEeNDrik verëerd, komt, onzes bedunkens, het allernaafte aan het voorwerp dezer befchryvinge, zo in de gedaante als in eigen- fchappen en grootheid. Alleen zou men konnen zeggen, dat de armen en beenen, van die van Turr, zwaarder en dikker gefpierd waren, gelyk in de Afbeelding, welke merktekenen van echtheid draagt, kan gezien worden. De voor. en achter voeten fchynen ons echter in dat voorwerp eenigzins te kort en de vingers te fpits afloopende.
Doctor Tyson heeft in 1699 eene ampele Befchryving in het Engelfch, ongetwyfeld van dit zelfde fchepzel doch mede uit Africa, gegeeven, en dezelve met acht onderfcheide plaaten opgehelderd, In de twee eerfte zien wy het geheele dier, *t welk een mannelyk foort was, zoo van vooren als van achteren, dan in fommige deelen fchynt de tekenaar niet gelukkig geflaagd te zyn. De ooren zyn te groot en te wyd afftaande, de neus is veel te verheeven, de groote teen der achtervoeten is te lang en genageld, welke nagel wy by drie van onze voorwerpen niet gevonden hebben. De twee volgende plaaten vertoonen het dier, zo van vooren als van achteren, in zyne fpieren. De vyfde
verbeeld,
Ca) Bonrius Hift. Nat. Ind. pag. 84. fig. ibid,
ORANG-0OUTANG. 5
verbeeld het geraamte, en de drie volgende, de inwendige deelen. Deze ontleedkundige Afbeeldingen zyn door de Heeren BurronN en verfcheide anderen met lof geroemd, en de Heer DAUBENTON, wiens naauwkeurige dierlyke Ontleedingen nog geen weergade gevonden hebben, heeft dezelve in zyne Befchry- ving overgenoomen.
De Heer Epwarps geeft in zyn Werk over de Natuur- Iyke Hiftorie der Dieren , hier aangehaald , de Befchryving en Afbeelding ook zekerlyk van deze zelfde foort, welken hy voor eene Africaanfche fchynt te houden. De Afbeelding is vry goed, voor zo verre zy niet naar een leevend voorwerp gemaakt is, en de groote teen der voeten verbeeld hy ook ge- nageld, ’t welk onze Afiatifche niet heeft, gelyk wy zo even gezegd hebben.
Eindelyk heeft de Heer de Burron alle mogelyke vlyt en oordeel aangewend, om ons dit twvfelächtig fchepzel te doen kennen , en daar toe by gebragt al wat de voornaamfte Schry- vers des aangaande gezegd hebben. Hy befchryft de foort, die hy gezien heeft, onder de benoeming van Jocko, en fchynt hem in zyne Hiftorifche Befchryving insgelyks den Nagel op de groote teen der achter voeten te geeven. De Heer DAUBENTON zegt, dat die mede uit Africa van de kant van Zugola af komítig was. Mogelyk is die nagel dan een onderfcheidend kenmerk der Afri- caanfche, van de Afiatifche. De Afbeelding, welke de Heer de BurroN van de Jocko geeft, en dien hy dezelfde acht te zyn met die van Turr, Tyson en EDwARDS, ftrookt geheel niet met de Afbeeldinge van die Schryveren , welken meer naby met onze Afiatfche overeenftemmen, en waar van de verfchillen mogelyk alleen aan het begrip of oog-punt van de befchouwing der Kunftenaaren zullen te wyten zyn. Het weezen is in deszelfs Jocko te menfchlyk, door dien de neus te ver- heven en de lippen al te dik verbeeld zyn. De ooren fchynen ook wat te groot en de palm van de handen of voorvoeten wat te kort, A 3 Na
6 BESCHRYVING VAN DEN
Na de vier voornaamfte Schryvers, welke opzettelyk over dit onderwerp gefchreeven hebben, te hebben aangehaald, achten wy het dienftig (voor dat wy de Natuurlyke Hiftorie en befchryving van ons voorwerp mede deelen ) hier nog eenige aanmerkingen ter neêr te ftellen, waar toe ons, de gemaklyke gelegenheid van ons voorwerp te befchouwen, en de tyd dien wy het onder ons oog gehad hebben, genoegzaame aanleidinge konde geeven.
De Orang-Outang , het voorwerp dezer Verhandeling, is zekerlyk dezelfde foort als die welke aan ZyYNE DooRLUCHTIGE HoocHeiD FREDERIK HENDRIK PRINSE VAN ORANJE EN NAssAUW is veréerd, door den Heer Turr befchreeven , en dus de tweede welke leevend in Holland is gezien. Onze hier aangehaalde Schryvers zyn, of fchynen in het denkbeeld, dat deze foort maar zeer jong en nog onvolwasfene dieren geweeft zyn; dan ik heb eenige reedenen om daaraan te twyfelen. Van waar komt het dan, dat alle die voorwerpen maar ruim de lengte vantwee, of twee en een halve voet , gelyk de onze , gehad hebben, en ‘er geene grooter overgebragt zyn, welke door haare grootheid zekerlyk meerder verwondering zouden baaren? Deze, welke ik hier voor- neeme te befchryven , heb ik by zyne aankomft verfcheide- maalen gemeeten , en had de hoogte, rechtovereind ftaande, van twee en een halve Rhynlandfche voeten; overleeden zynde, nam ik andermaal, dezelve behoorlyk uitgerekt zynde , de maat, en bevond , tot myne verwondering , dat die eerder iets korter dan langer was, een klaar bewys , dat deze in den tyd van zeven maanden, welken hy hier geleefd heeft, niets gegroeid is. Ik beken , dat men van de uiterlyke tekenen altyd niet zeker kan oordeelen over den ouderdom, vooral in de dieren, anderszins gaven het uiterlyk aanzien, en vooral de tanden, die vry groot en volmaakt geformeerd waren, geenszins eenen onvolwasfenen leeftyd van dic dierlyk wezen te kennen. Dan wy behoeven ons hier met geene gisfingen op te houden; wy heb- ben hier omtrent ontleedkundige Waarneemingen te wachten,
van
OR ANGELO U TAN G. 7
van den Hoogleeraar P. CAMPER, die reeds in den faare 1770 een dergelyke Vrouwelyke foort als deze van Borneo in wyngeeft overgezonden, heeft ontvangen, en welke door hem is ont- leed, in Scelet gebragt, en over welke hy in dat zelfde Jaar openbaare Lesfen voor zyne Studenten gehouden heeft, waar van een affchrift onder my beruft. De Ingewanden waren, ter verzekerder bevryding voor bederf, uit zyn voorwerp geno- men, doch dit gebrek hebben wy in twee bezendingen van on- derfcheide voorwerpen aan zyn Wel Ed. getracht te vergoeden. De fpraak- en andere deelen zyn door gemelden Hoogleeraar recds in zyn ontvangen voorwerp onderzogt, in zyne Ontleedkundige Lesfen verhandeld, en zelfs in Brieven aan den Heer pe Bur- FON (4) en aan my (ce), desäangaande befchreeven, in welke zyn Ed. tracht aan te toonen, dat de fpraakdeelen volftrekt on- gefchikt waren om te kunnen fpreeken. De Heer CAMPER zegt ook in zyne Collegiale Les, dat de groote teen der achter voeten by zyn voorwerp ongenageld was.
Betreffende de vraag, aan my meenigvuldigmaalen gedaan, of deze foort de waare Orang-Outang is? Ik beken voormaals vol- ftrekt in twyfel geweeft te zyn , voordat ik onze leevende gezien bad. Te vooren ingenoomen met de denkbeelden, welken de Schryveren, gelyk de Geleerde BoNTius en anderen (waar van eenigen ‘er -byna een Menfch van gemaakt hebben) ons van de gedaanten, grootheid van vyf en zes voeten, en het overeind gaan, gelyk den Menfch, gaaven, behielden die denkbeelden en gezegdens daar omtrent van voornaame Mannen eenig gezag over myne twyfelingen: Ik zogt den Menfch in het Dier; als zo dikwyls (gelyk noch onlangs ) het Dier in den Menfch gevonden hebbende. - Dan -nu,; door de befchouwing van het leevende fchepzel, “waar toe ik het zelve een Maand by my gehouden
hebbe }
Cb) Supplément à V'Hiftoire Naturelle Tom. LIL pag. 144. (Cc) Brief aan my gejchreewen den 4. Mey 1771.
8 BESCHRYVING VAN DEN
hebbe ) vinde ik my overtuigd, vermits deze, hoewel een Aap zynde en biyvende, te veel in fommige deelen , en ir geäartheid, van de overige Aapen verfchild. De indrukzelen, welken myne denkbeelden van de gedaanten, grootheid en het rechtöpgaan, ontvangen hadden, zig dan allengs verliezende in de befchouwing van ons voorwerp; want wat doet eígentlyk de grootheid , wat de denkbeeldige en mogelyk herfenfchimmige gedaanten, en zelfs het rechtöpgaan? zien wy piet dagelyks op onze Jaarmarkten, dit verrichten, door de allergemeentte kleene Aapen dus geleerd; wat doet dit alles, wel in gezien zynde, ter zaake, of ter beflis- finge, of deze de waare Orang-Outang zy of niet: weinige Jaaren geleeden, en pu nog onlangs zag men eene redelyk gemeene Aap-Soort, op de koord, recht over eind gaande zyne Kunften verrichten. Welke verwondering baarden het niet, wanneer hy op de koord geklommen, zig tusfchen het kruis nederzette, zyne achtervoeten van zelve uictftak om die, van onderen, met kryt te laaten beftryken. Vervolgens den Balansftok in zyne voorpooten neemende, zag men hem zo goed als den wel be- dreevenften koord-danfer, op de koord voortloopen, en meer dergelyke Kunften met eene verwonderenswaardige naauwkeurig- heid verrichten. Men heeft den Elephant, Paarden, Honden, en verfcheide andere zeer verfchillende Dieren , verwonderende bekwaamheden , in aangeleerde Kunften, zien vertoonen, van welken het wel gedresfeerde Kanary-Vogeltje, op eenige onzer Jaarmarkten , by my het meeft van allen verwondering verwekt heeft. Doch men moet, in ditalles, de aangeleerde Kunften , van de wee- zenlyke natuurlyke verrichtingen van het Dier, onderfcheiden, en hier door den trap, in het wezenlyk oordeel van het fchepzel, trachten te ontdekken; dan daar toe was zekerlyk de befchouwing van den natuurlyken ftaat, ende leevenswyze dezer Dieren in de bosfchen, noodig. Het komt hier dan maar alleenlyk aan, of wy kenmerken in dit fchepzel vinden, zo in gedaanten als geïtartheden, welke eenigzins van de gemeene Aapen ver-
fchillen,
ORANG-OUTAN G. 9
fchillen, en den Menfch, eeniezins, nader by komen: wy denken met den beroemden Geneesheer Turr, ja; en gemerkt ’er, volgens T ysoN zyne Ontleding, deelen in deze zyn, meer- der overtëenkomende met het menfchlyke, ten anderen, verfcheide ‘zyner dadelyke verrichtingen, fpooren van menfchlykheid ver- toonen. Of ’er nu, den menfch nog meerder naby komende foort of foorten, gevonden worden, daar aan heeft men reden genoeg te twyfelen, gelyk myne Leezers verder zien zullen; althans men heeft my op veelvuldige aanfchryvingen , naar Ooft- en Weft-Indiën, in eene verloopene reeks van oo Jaaren gedaan, nog geene andere, dan deze, konnen bezorgen.
Behalven de overleedene Gouverneurs van Neêrlands-Indiën, „de Edele Heeren Mosserr en VAN DER PARRA, aan wiens gedienftige beleefdheden de Kabinet-Verzamcling eene ongemeene verpligting heeft, en die my meer dan eens de onvindbaarheid bedeelden van den Orang Outang , naamelyk, met die gewoone eigenfchappen en grootheid, gelyk vroegere en laatere Schryvers hun befchreeven hebben. Behalven de gezegdens van die Heeren zegt de Heer W. vaN HoGENDoORP, Re/fident op Rembang, (die zig opzettelyk met de nafpooring dien aangaande heeft believen te belaften ) in eenen Brief aan my van Batavia den 13 Mey 1774. Dit kan ik zeggen, dat de > Orang-Outans , van de grootte die Uw Ed. my heeft opgegee- » ven, hier nooit gezien is, en men twyfeld of die wel in we- „‚ zen is; men heeft hier fomtyds Orang - Owtangs van minder » grootte, dan tegenswoordig zyn ‘er geen”, In eenen naderen Brief van 25 September deszelven Jaars vinde ik het volgende in het Franfch. En attendant Monfieur, j'ai Fhonneur de vous ‚s envoyer un Orang- Outang, non tel que vous m'en avez de- „ mandé de cinq pieds, qu'en doute pouvoir trouver , mais un „ qu'on dit être affez jcli, & quia de lefprit comme un Dé- ‚» mon. J'ai fait Écrire par un de mes amis à Banjer - Mafin, „> pour voir fi Fon peut m'en procurer un grand; & dut il
B 5 CUUIEL
ro BESCHRYVING VAN DEN
hd
2
29
23
couter mille écus , vous laurez, s'il eft à trouver, Monfieur BurroN, tout grand homme qu'il eft, me paroît battre la Campagne dans fon Article des Orangs - Outangs; celui dont parle Turp écoit du nouveau Monde”. In eenen Brief kort
daar op volgende zegt zyn Wel Edele, my ’er, door een byzonder geluk , twee leevendige te konnen zenden, doch beide deze zyn, niet tegenftaande alle voorzorge, onderweg op de reis geftor- ven. Van deze twee heeft men maar één op het Schip in Wyn- geeft of Arak konnen bewaaren, die my ook is toegezonden; dezelve, hier overéind ftaande gemeeten, had nog de grootte niect van twee Rhynlandfche voeten, de andere was, volgens bericht, niet veel grooter. In een nader fchryven van 3o No- wember deszelven jaars, zegt de gemelde Heer: „Je me flatte
5
bid
bid
bid
bid
Led
23
23
23
que vous aurez requ vivants les deux Orangs- Outangs &c. Je crains bien Monfieur, que je ne pourrai point vcus en- voyer un Orang-Outang, tel que Monfieur de BurrFoN le décrit, & que vous fouhaiteriez l'avoir; voici ce qu’écrit, à Monfieur vaN DER BeEKE, (à qui javois donné la com- miffion de s'informer chez fon Parent, après un fi grand Orang-Outang ,) Monfieur Par Mm, Refident de Banjer-MafJin, ce que vous prouvera, que j'ai faifi occafion d'en avoir un fi la chofe eft poflible.
Extrait de la Lettre.
„ Wat aanbelangt de Orang-Outang , die Uw Ed. verzoekt, daarom ben ik zelfs naar Cajoetangie geweeft, en hebbe den VorsT op het minfaamft verzogt my, des mogelyk zynde „ daar aan te helpen, die my ook beloofd heeft daar na te laa- ten zoeken, doch onder betuiging, dat die Dieren , van grootte als Uw Ed. meldt, namelyk 5 voeten, zeer zeldzaam te be- komen zyn: ook zeggen my de Oudfte Inlanders , nooit van
‚ zulke groote Orang- Owtangs gehoord. te hebben : Echter ‚ hebbe ik regts en links Commisfie- gegeeven. *.
Voegt:
ORANG-OUTAN G. IT
Voegt men nu, by dezeaan my medegedeelde Berichten, nog - de volgende opmerking, dat die van Ture, Tyson, Epwarps en DE BurroN, ale, niet grooter dan twee à twee en een halve voeten geweeft zyn, dat de Edele Heer Van DER PARRA, in zyn Ed. leeven Gouverneur te Batavia my in 1773. de eerfte in Ligvor heeft gezonden, al mede niet grooter dan ruim twee voeten: Dat de twee in 1774 over- gezondene van den Heer van HoGENDo RP mede maar twee voeten en zelfs minder geweeft zyn: dat dit voorwerp dezer Verhandeling maar twee en een halve voet groot geweeft is: Dat die, welken de Heer CAMPER in 1771. uit Ooft-Indie heeft ontvangen, volgens het aan my gedaan bericht, ookal, eer kleiner dan grooter geweeft is : Dat de Hoogleeraar ALrLraA- MAND, eenige Jaaren geleeden, ‘er mede een van omtrent die grootte heeft ontvangen; zo dunkt my de gegrondheid myner gevolgtrekking genoeg beweezen, naamelyk, dat ’er in de Ooft- Indien geene andere noch grooter foort van Orang-Outangs zyn , dan die welken wy thans befchryven zullen; want het gezegde van den VORST VAN CAJOETANGIE, dat die dieren ter grootte. van vyf voeten zelden te bekomen zyn, acht ik in de- zen opzicht minder, dan dat van de Oudfte Inlanders , als waar- fchynlyk des kundiger, en die betuigen nooit van zulke groote Orang-Outangs gehoord te hebben (*). Men voege by dit alles nog deze onze eigene waarneeming, waarvan wy reeds gefpro- ken hebben, naamelyk , dat wy de waare grootte van deze Orang- Outang, by haar aankomft, met alle mogelyke oplettenheid
gemeeten
(+) Na de volvoering dezer Befchryving, hebben wy het genoegen gehad den Heer Duréz, geboortig van Bern in Zwitzerland, te ontmoeten, welke eenige Jaaren als Militair Officier op Borneo gewecft is, nu onlangs van daar t’ huis gekomen, Zyn Wel Ed. Geftr. dezen Orang-Outang op het Vorftelyke Kabinet ziende, verzekerde my, wel kleiner van die zelfde foort, doch nooit grooter daarvan gezien te hebben, daarby voegende dat deze dieren aldaar zelfs niet zeer gemeen zyn.
B 2
r2 BESCHRYVING vaN DEN:
“_ gemeeten hebben, en dezelve, regt overëindftaande , niet hoger dan twee en een halve Rhynlandfche voeten bevonden. Dat wy na derzelver overlyden, het dier wederom in eenen recht- ftandigen ftaat ftellende, met alle behoorlyke omzigtig- en oplet- tenheid dezelve andermaal op het naauwkeurigft meetende, met verwondering bevonden hebben, derzelver hoogte eer iets „ doch van geen aanbelang, korter te zyn, dan twee en een halve Rhynlandfche voeten: dus is dezelve in de zeven Maanden van haar hier zyn niet het allerminfte gegroeid, ’t welk, was deze een jong en nog groeijend dier geweeft, zekerlyk zigtbaar ge- beurd zoude zyn, gelyk wy zulks by verfcheide andere dieren der Diergaarde waargenomen hebben. En waarom zyn ’er dan, zo als wy insgelyks gezegd hebben, geene grooter overgebragt, gelyk van andere bekende Aap-foorten, daar de grootheid doch altyd meerder verwondering en oplettenheid veroorzaakt ? Van alle de Tien, hier zo even opgenoemde, Orang-Outangs , zyn eenige minder en geen een , myns wetens, hooger, dan twee en een halve voet, geweeft. De Geneeskundige BoNTius meld niets van de waare grootte zyner Orang- Outang, dan hy geeft te gelyk geene reden om te denken, dat die grooter geweeft zy. Voegen: wy nu by deze elf voorbeelden var grootheid dezer dieren, het getuigenis van de Heeren vAN HOGENDORP, VAN DER PALM, en Durez, gelyk mede onze waarneeming, dat die der Vorfte- Iyke Diergaarden, na een verblyf van zeven maanden, niets gegroeid is; zo heeft men een bewys van niet minder dan veer- tien of vyftien waarneemingen , zo van Afiatifche als Africaantche, tegen de gewaande grootheid van vyf en zes voeten, welke eenige Schryvers aan deze Dieren geeven.
Na dus meer dan twintig Jaaren vruchtloos alle poogingen aangewend te hebben, om den. waaren Orang - Outang te ont- dekken (*) , waar toe de reeds gemelde Edele Heeren Gouverneurs
en
C*) Wy zeggen hier, den waaren Orang Outang ‚ als voorheen door de:Schryvers io
ORANG-OUTANG. 13
en de Heer vaN HoeeNpoRrP zig alle mogelyke moeite gegeeven hebben, gelukte het eindelyk den Heer O. L. Hem- My, Tweede en Opper- Koopman van de Kaap de Goede Hoop , (thans tot myn leedweezen overleeden ) my dezen Orang- Outans levendig voor de Vorftelyke Diergaarden over te zen- den. Volgens eenen daarby zynden Brief van de Heer Hemmvy, gedateerd 29. February 1776, was dezelve reeds een Jaar ge- leeden van Batavia gezonden door deszelfs Zoan, den Heer Onder-Koopman G. HEemMmy, met byvoeging van eenige geäart- heden van het Dier, waarvan wy ftraks nader fpreeken zullen, en dat die van Banjermaflin Cop het Eyland Borneo) af komftig Was.
Op den 29 Jury van het gepasfeerde Jaar 1776, gaf men my kennis van de behouden aankomft. Verblyd met de aangenaame tyding en het eerfte gezicht van een hier zo zeldzaam leevend overgebragt Schepzel , gaf- ik order om hetzelve zo na mogelyk by my te plaatfen, ten einde gelegenheid te hebben om het ge- makkelyk te betrachten. Het aldus een geheele Maand, vol- maakt wel by my gehouden hebbende, zag ik my genoodzaakt het naar de Diergaarden te zenden, vermits den toevloed der nieuwsgierige dagelyks zo ontzaglyk toenam , dat het niet mogelyk was het dier langer by my te houden. Wegens de geïartheid en verdere eigenfchap konnen wy, met zekerheid, het volgende op- geeven.
Hetzelve was van de vrouwelyke Sexe. Met alle mogelyke oplettenheid hebben wy de gewoone veranderinge Cecoulement périodique) in dit voorwerp niet konnen ontdekken; noch dat zy, gelyk andere Aap-foorten, het eeten terzyde by de keel kon verbergen. Zy was van eene onbegrypelyke goedäartigheid ,
nimmer in het gemeene denkbeeld ‘gebragt, dat zulks een Dier was, byna van nienfchlyke
gedaante en grootte; op dien voet zogten wy naar zulk een Schepzel, en dit is zekerlyk de reden geweeft, als niet in wezen zynde ‚ waardoor wy niet geflaag: :
ZyD. B 3
I4 BESCHRYVING VAN DEN
nimmer heeft men haar eenige blyk van kwaadäartigheid zien toonen , men kon haar veilig de hand in den mond fteeken. In haar uiterlyk aanzien had zy iets droevigs, doch in alle haare omftandig- heden kon men zulks niet bemerken. Zy beminde het gezelfchap van menfchen, zonder onderfcheid der Kunne te maaken, alleen gaf zy de natuurlyke voorkeur aan die haar dagelyks oppaften en goed deeden, en toonde alleen aan deze meerder bewyzen van vriendíchap. Somwylen als deze heenen ging, gooiden zy zig, aan de kettingliggende, als uitgelaaten op den grond, fchreeuwde jammerlyk en fcheurde alle by zig hebbende doeken aan ftukken, als zy alleen was. Haar Oppasfer fomtyds de gewoonte heb- bende, by haar op den grond te gaan zitten, nam zy eenige reizen eenig hooy, daar zy op fliep, fchikten dat naaft haar, en gaf alle blyken van verlangen, door hem aan te zien, dat hy nevens haar zoude zitten. Eens op eenen tyd by haar komende, vond ik den Oppasfer in groote verlegenheid. Het Dier lag aan een yzeren ketting met een ring aan eene lange yzeren opftaande ftaaf. Ik vond hem opftaande , met den Aap op zyn borft, hem onbeweegbaar vaft houdende met de voor- en achter voeten, alles. was vruchtloos om haar los te maaken, eenige aarbeijen op een fchoteltje aan haar laatende zien, liet zy eindelyk los en kwam af om die op te eeten. Hy had, volgens zyn zeggen, by haar gezeeten, zy was hem op de fchoot gekroopen en had hem toen dus vaft gehouden zonder eenig leed te doen, in dien ftand had hy al eenigen tyd geftaan, tot ik gelukkig kwam en
hem verlofte, en hy had moeite gehad om overeind te komen. Haare gewoone wyze van gaan was op alle vier voeten, gelyk andere Aapen , doch zy kon ook regt overeinde op de achter- voeten gaan. Een goede ftok hebbende, ftond zy dikwyls, daarop leunende, zeer lang op de achtervoeten; doch zetten de voeten, gelyk de menfch, nooit plat neêr, maar buirenwaards omgebogen, zodat zy op de buitenzykanten der achtervoeten ftond ‚de vingers naar binnengetrokken, ’t welk eene gefchiktheid aan
ORANG-OUTA NG. 15
aanwees tot het beklimmen der boomen. Zy lag vaft aan een foort van ledere halsband, om den hals waftgemaakt meteen hangflootje en redelyk lange yzeren ketting, en was dus op een zolder onder een zeer hoog dak gehuisveft. Eens op eenen mor- gen by haar komende, vonden wy haar losgebrooken, zig dien halsband over het hoofd gehaald hebbende, zy klom met eene verwonderenswaardige vaardigheid tegen de fchuinfche balken en latten van het dak, en vier menfchen hadden meer dan een uur werks, om haar weêr , en den halsband over ’t hoofd te krygen. By deze gelegenheid, waar by ik zelfs wilde helpen, befpeurden wy eene meer dan gewoone kracht in derzelver Spieren; men kreeg haar met zeer veele moeiten op den rug op den grond , twee fterke menfchen hadden werk met de voeten, een derde met het hoofd vaft te houden, en de vierde met den halsband, weêr over het hoofd te brengen en naauwer te fluiten. By dit los zyn had zy onder anderen een gekurkte fles, waar ín eenige Mallagawyn was, geöpend, leeg gedronken, en weder op de- zelfde plaats neder gezet.
Zy at genoegzaam alles wat men haar aanbood. Haar gewoone fpys was brood, wortelen, inzonderheid geele peen, alle vruch- ten, vooräl Aardbefien; maar byzonder was zy gefteld op het dAromatigue als pietercelie-wortel of pietercelie. Zy at ook ge- kookt of gebraaden Vleefch en Vifch. Zy was, gelyk anders de andere Aap-foorten zyn, geen lief hebfter van Infeéten te eeten, haar eens een groote Spin en groote Vlieg geevende, beet zy die dood, en als proevende, fmeet zy die weg. Ik gaf haar eenen leevenden Vogel , een Mufch, zy nam het touwtje, 'twelk om de poot van de Vogel gebonden was, doch zy fchrikte als hy begon te vliegen. De Mufch, te ruuw door haar behandelt, beet haar in den arm, waarvan zy insgelyks fchrikte en zeer gevoelig fcheen. Eindelyk neep zy hem dood, plukte eenige veêren uit het lyf, beet ‘er in en proefde het vleefch:, doch: {meez hem: ten. eerften: weg: in: de Diergaarde, en: reeds- zeer
16 BESCHRYVING VAN DEN
ziek zynde, heb ik haar eens, zeer weinig, raauw vleefch zien eeten, doch met geen blyk van fmaak. Een raauw Ey aan haar geevende, beet zy er een gat in en zoog het met veel fmaak uit. Volgens bericht van de Kaap had zy aldaar eens eenige potten met verf leeg gegeeten, waardoor zy zeer ziek wierd, doch door het ingeeven van een flefch zoeten oly, en eenige klyfteeren, herftelde zy zeer fchielyk. Gebraaden vleefch en vifch at zy zeer {maaklyk. Men had haar geleerd met een lepel en vork te eeten; gaf men haar aardbefiën op een bord, dan was het aartig te zien hoe zy dezelve, een vooreen, metde vork in den mond ftak, terwyl zy het bord of fchoteltje in de andere hand of poot vaft hield. Haar gewoone drank was water, doch zeer graag dronk zy allerley wyn en byzonder Mallaga; gaf men haar een flefch, zy trok ’er de kurk met de hand af en dronk ’er zeer wel uit, gelyk mede uit een bierglas, en gedaan hebbende, veegde zy, even gelyk een menfch , de lippen af, het zy enkeld met de hand of met een doek. Gaf men haar, gegesten hebbende, een pennetje, zy ploos ‘er zig de tanden mede uit, even gelyk een menfch. Zeer behendig haalde zy brood of andere dingen uit de zakken. Men heeft my verzekerd, dat zy op het Schip veel los liep, en onder en met het volk fpeelde, en als het volk het gewoone Rantzoen by den Kok haalde, zy ook zulks voor haar ging haalen.
Met het vallen van den avond ging zy flaapen. Was het voor elk verwonderenswaardig haar te zien eeten en drinken; meer verwonde- renswaardig was het, wanneer zy zig ter ruft begaf. Zy fliep niet graag in haar hok, uit vrees, naar het my toefcheen , daarin opgeflooten te zullen worden. Zig ter rufte willende begeeven, {chikte zy het hooy waar zy gewoonlyk op zat, fchudde het op en br gt meer hooy by een, daar zy met het hoofd op lag, leidde zig meeft op de zyde neder en dekte zig met een kleed, (want was zeer kouwlyk, fchoon op de Kaap reeds aan een koeler climaat, dan ín de Ooft, gewoon ) warmen wel toe: fomwylen hebben wy
haar
ORANG-OUTAN G. 17
haar iets zien doen, ’t geen ons, vooral de eerftemaal dat wy het zagen , ten allerhoogften verwonderde. Haare ruftplaats dus naar gewoonte gemaakt hebbende, nam zy eenen by zig heb- benden linnen doek „ fpreide dien op den grond regelmatig en glad uit, toen nam zy eenig hooy en leide dat in ’t midden van den doek, trok de vier punten van den doek 'er over en by een; nam het voorzigtúg op, bragt het op haar bed, ging 'er met het hoofd op leggen, het dekkleed over haar Iyf trekkende. Over dag fliep zy nu en dan, doch zeer weinig. Veeltyds zittende, omhing zy zig met het een of ander dekkleed, dikwyls over het hoofd , doch ook fomwylen alleenlyk om den hals en om hetlyf, als voor haar nog te koud zynde; hoewel het Zomer en zeer warm was; in dien ftand maakte zy eene zeer aartige figuur. My eens het flootje van haar ketting met een fleuteltje met veel oplettenheid ziende openen en naderhand weêr fluiten, zogt zy een kleen dun ftukje by zig leggend houd, ftak het in het flootje, draaide het om en weder om, en zag of het flootje open ging. Met eene fterke yzeren ketting aan eene lange yzeren ftaaf liggende , tegen welke zy dikwyls te hoog op klom en op een balk kroop, liet ik, om zulks te beletten, een der fchakels van de ketting met een yzeren kram in de vloer vaft flaan. Eens eene groote fpyker ter lengte van vyf duim, op eene onbegrypelyke wys, uit een der zykanten van haar hok gehaald hebbende, probeer- de zy met dien fpyker de gezegde yzeren kram uit de vloer te trekken, die fpyker juift daartoe even eens als eenen hefboom gebruikende.
Men gaf haar eens een zeer jong Katje, zy berook het overal, vooräl aan den aars, ('twelk zy den Vogel ook gedaan had, en byna aan alles deed wat men haar gaf) dan dit Katje wat te ruuw behandelende , zo krabde hetzelve haar op den arm, toen fmeet zy hetzelve weg, haar arm beziende en wilde hetzelve niet meer aanraaken.
Haar water op den grond gemaakt hebbende, waar zy zat,
nam
18 BESCHRYVING VAN DEN
nam zy fomtyds een doek en veegde het zeer fchoon op. Eens waterde zy in de hand en dronk hetzelve, hoewel zy kort te vooren gedronken had.
By derzelver eerfte aankomft wierd zy in eene Kamer ge- plaatft, digt by een Noteboomen Kabinet, verfcheidemaalen nam zy eenen by zig hebbenden doek , en veegde met denzelven, zeer zindelyk, het ftof van den voet van het Kabinet.
Dikwyls eenige Heeren gelaarft by haar komende, nam zy, fomwylen , een by haar liggend afchbezempje en veegde de Laar- fen zeer fchoon af.
Zeer handig maakte zy de Gespen der Schoenen van de by haar komende Heeren los, zo goed als een Knegt zulks konde doen.
Alle knoopen in touw als anders , hoe vaft en hoeveel ook gelegd, maakte zy, zeer behendig, met de vingers, of als die te vaft waaren, met de tanden los, doch, om die te maaken, fcheen zy geen begrip te hebben.
Iets willende hebben, waar zy met de zogenoemde handen niet by konde komen, leidde zy zig achter over met de rug op den grond, en greep met de uitgeftrekte achtervoeten dat geene, ’t welk zy anders niet konde bereiken. Somwyl bediende zy zich daartoe ook van eenen langen doek, en floeg 'er zo lang na tot dat zy het by zig kreeg.
Een glas of bakje in de eene hand, en een ftok in de andere hand hebbende, had men veele moeiten om haar zulks af te nee- men, gedurig zulks ontwykende , en met den ftok flaande, om zelve te behouden.
Zy maakte nooit eenig geluid, dan alleen zynde, in die om- ftandigheid zweemde het begin naar dat van eenen jongen tjen- kenden Hond, daarna was het zeer grof en fchor, ’t welk ik nergens beeter by weet tê vergelyken , dan by dat van eene groote Zaag, die hout zaagt.
Zy bezat eene meer dan gewoone kragt, gelyk reeds gezegd
18,
ORANG-OUTANG. 19
is, doch deze was inzonderheid zigtbaar in de voorvoeten of handen, die zy, gelyk alle andere Aap-foorten, tot alles ge- bruikt, daar mede groote zwaartens op ligtende en wegfchui- vende,
Haar afgang beftond, gezond zynde, in lange ronde ftukken,.
Eene allerbyzonderfte eigenfchap, en zo ver my bewuft is, nog van geen dier, dan by dit, waargenomen, is deze: Men fpoog haar, in de Diergaarde nog gezond en wel zyn- de, in de hand, zy bekeek het en likte het op, kort daar op zag men haar ook eenig fpeekzel in den mond vergaa- ren, en in haar hand fpoegen , zo, dat geen menfch het natuur- Iyker konde doen, de fpoeg was fchuimende, als die van een menfch. Deze gevallige ontdekking, ís my door mynen geëerden Vriend, den Heer J. Tak, Med, Door te Leyden, goedgunttig medegedeeld.
Na dit verwonderende voorwerp, gelyk gezegd is, vier wee- ken zorgvuldiglyk by my bewaard hebbende, zond ik het zelve den 28 July deszelven Jaars met alle mogelyke voorzorge, in eene daartoe expres gefchikte plaats in de Diergaarde. Eenige maanden aldaar redelyk wel geweeft zynde, wierd het arme Dier in November ziek, (volgens eene loflyke gewoonte dezer Dier- gaarden), zy zat te beeven met eenen vry fterken afgang , dan eene kleene gift van Rhabarber fcheen alles te herftellen. Maar dit duurde niet lang , want kort daarop verviel zy in eene zeer triefte en uitteerende ziekte, van welke zy den 22 January 1777 ftierf. Volgens bericht kreunde zy eenigen tyd voor haar dood zeer fterk , waarop de gorgel in de keel en eenige doodfnikken volgden, na dus omtrent zeven maanden hier geleefd te hebben.
Gevoeglyk zouden wy hier onze eigenlyke Befchryving van dezen waaren Orang - Outang , naar gewoonte, doen volgen, dan eene Aanmerking van den Heer G. ForsrTER in het MZ. Deel gyner Reize rondom de Weereld, te Londenin het Engelfibin1777 uitgegeeven, verdient hier deze korte wederlegging, terwyl wy
C a andere
20 BESCHRYVING VAN DEN
andere naamlooze prulfchriften geen antwoord waardig achten. Wy zeggen dan maar eenvouwdig, zonder zyn zo onvoorzigtig als onédelmoedig voorbeeld, van lage onwaarheden, te volgen, dat zyn Ed, in allen deelen (vry waarfchynlyk op een valfch bericht ) bezyden de waarheid preekt, in zyne Noot op het ftuk van den Orang-Outang. Alle de omftandigheden na het over- lyden van het Dier voorgevallen (’t welk opgevuld in ’s PRINSEN Kabinet, met volkomen goedkeuring geplaatft is) zyn te wyd« loopig om hier aan te haalen, de blyken der hooge goedkeuring van myn gedrag, in deze zaak gehouden, kan elk, zulks ver- langende, by my en zelfs in onzydiger plaats zien. Het fcheeld dikwyls zeer veel, hoedanig men eene zaak voordraagt: juift is dit hier het geval. Ik heb, in den ftriktften zin genoomen , alleen dat geen doen geeven, ’t geen ik beloofd had, het Kabinet vorderde dit zeldzaame Schepzel , myn Opzetter, wezendlyk een zeer bekwaam Konftenaar, zoude elk, die hem zulks verg- de, zekerlyk gezwooren hebben, (doch elk zal hem lichtelyk gelooven) dat hy dit Schepzel, zonder den kop en de pooten aan het vel te behouden, niet konde opzetten : mogelyk weet de Heer FoRsTER daartoe eenen aan ons onbekenden raad: We- gens de befchuldigingen en gevolgtrekkingen van zyn Ed. die my raaken ; deeze worden hem vergeeven, als vry ongelukkig mis- leid zynde, met toewenfchinge, dat zulke onwaarheden geenen invloed op de Leezers zyner Reize mogen hebben; vermits de meeften veel al vorderen, dat een Reiziger de zaaken die hy verhaald, dikwyls van meer dan eene zyde befchouwd, en wat verder ziet, dan zyn Neus lang is,
BESCHRYVING
ORANG-OUTANG. at IROHOROEKORERRER ORD HOROROR KOA DINERS Ge FR Bev _bN-G
VAN DE
OOST-INDIS CHE
ORANG OU TEA NG.
Tab. XIV. Tab. XV.
DD hoogte van dien, recht opftaande gemeeten, was twee en een halve Rhynlandfche voeten. By haar aankomen hier te Lande, was het Dier vooral niet maager, maar zeer wel in het vleesch, hoewel de armen en beenen in geenen deelen zo dik gefpierd waaren als de Geleerde Turrius ons die in zyne Afbeeldinge voorfteld, doch de buik was, vooral als zy zat, even eens, zeer zwaar en dik uitgezet. De tepels der borften (zy was van de Vrouwelyke Sexe) waaren kleen en digt by de oxels. De navel in den buik was zeer menfchlyk.
De voorvoeten of armen waaren van de oxels tot het einde der middelfte vingers 23 duim. De hand op zig zelve tot het einde der middelfte vinger 7 duim. De middelfte vinger drie en een halve duim lang. De eerfte wat korter, de derde iets langer, de vierde of pink veel korter, doch de duim is nog veel korter. Alle de vingers zyn drieledig, de duim is maar tweeledig, zy zyn alle met een zwarte ronde nagel voorzien.
De beenen waaren van de heup tot den grond eo duim, doch het dybeen fcheen my in evenredigheid veel korter dan het fcheenbeen. De voorvoeten vlak op den grond ftaande, waaren van achter van de hiel tot het einde der middelfte vinger
of teen, 8 duim, De teenen der voeten zyn korter, dan de C 3 vingers
1»
2 BESCHRYVING VAN DEN
vingers der voorvoeten, de middelfte is ook iets langer, dan de andere, doch hier is de duim-teen veel korter, dan die der hand of voorvoeten. De teenen zyn eeven als vooren, zwartkleurig, genageld, doch de duim-teen, welke maar tweeledig is, is volftrekt in vier my bekende voorwerpen van deze Afiatifche foort, ongenageld: Mogelyk is dit een onderfcheiden kenmerk der Amerikaanfche, welker duim-teenen of groote teenen gena- geld fehynen.
De binnenfte zyde der vaor- en achtervoeten is geheel kaal en zonder haair met een redelyk zagt vaal zwart vel bekleedt, doch na de dood en in haar ziekte was dit vel reeds veel wit- ter geworden. De vingers der voor- en achtervoeten waaren insgelyks zonder haair.
De billen waaren niet kaal noch verëeld, gelyk by andere Aap-foorten, doch men kon geen billen, noch kuiten aan de beenen befpeuren, gelyk mede geen het minfte bewys van ftaart.
Het hoofd is van vooren geheel met een kaal muisvaalkleurig vel bedekt. De bek of mond fteekt, hoewel niet zo veel als by de Baviaan-foorten, wat vooruit, doch zy kon die te gelyk zeer veel vooruit fteeken en intrekken. De mond of bek is gelyk by de meefte Dieren zeer wyd. Rondom de oogen, de lippen en kin was het vel wat vleefchkleuriger. De oogen zyn blaauwächtig bruin in het midden zwart. De oogleden hebben, zo wel onder als boven, kleene uitfteekende haairtjes. Boven de oogen is eenig haair; doch men kan het niet wel wenkbraau- wen noemen. De neus is zeer plat ingedrukt en breed naar onderen. De voor-tanden in het boven kaakebeen zyn vier in getal, daar op volgt aan weerszyde eene opene plaats, en daar op aan elke zyde eene hoektand die langer is, en daar op aan ieder zyde drie kiezen, waarvan de achterfte de grootfte is. In het onder kakebeen heerfcht dezelfde order. De tanden zyn zeer menfchlyk , en gaaven door hunne groote en breedheid eenen volgroeiden leevensftaat te kennen. Binnen in de boven bek, of
het
ORANG-OUTANG. 23
het verhemelte, is de koleur zwart, onder de tong integendeel vleefchkleurig , het tandvleefch rondom de tanden en kiezen van het onder-kaakebeen is mede zwart. De tong is lang, van voo- ren rond, glad en zagt. De ooren zyn kaal en zeer menfch- lyk, doch kleender dan die by anderen verbeeldt worden.
By derzelver aankomft had zy geen haair, dan een bruinkleurig op het achterlyf, op de armen, dyën en beenen , boven of achter op het hoofd op de borft en buik was genoegzaam geen haair, het vel was muisvaalkleurig. Op de armen bemerkte men de- zelfde ftrekking van het haair, waarvan Dr. T ysoN fpreekt, namelyk, van de fchouder tot den elleboog liep het nederwaards, en van de handen of voorvoeten opwaards tot aan den elleboog. Op den aannaderenden winter kreeg dit Dier veel meer haair, het hoofd was nu (in welke tyd zy door den Konftfchilder, den Heer Haag, is afgebeeld) vry digt, met bruin geeler kort haair bewasfen.
De rug, borft en alle verdere deelen van het Dier, waaren nu veel fterker met dergelyk licht kaftanje kleurig haair begroeid, zo dat het een geheel ander Dier geleek.
De langfte haairen bevond ik, op den rug, drie duim lang.
BED GEE RL VIN G
VAN DE NOG GENOEGZAAM ONBEKENDE EN EEN DER GROOTSTE SOORT VAN
HAR TE-BOKKEN,
GENA AM TT
CG Oe WB O U; VAN DE KAAP pe GOEDE HOOP,
Voor de eerflemaal, in EUROPA, levendig overgebragt in de DIERGAARDE
VAN ZYNE
DOORLUCHTIGSTE HOOGHEID,
DEN HEERE PRINSE VAN ORANJE EN NASSAUW, ERF- STADHOUDER, ERFGOUVERNEUR, ERF CAPITEIN. GENERAAL EN AD WIRAAL DER VEREENIGDE NEDERLANDEN, enz. enz. enz.
BESCHREEVEN EN UITGEGEEVEN DOOR
AE RM ABR,
Raad van gemelde Zynue Doorl. Hoogheid, Direêteur der Vorftelyke Natuur- en Kunft-Kabinetten en Diergaarde, Lid der Keyzerlyke Akademie , en Korres- pondent der Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys, Lid der Koninglyke Akademie van Madrid, van het Zeeuwfche Ge- nootfchap van Vlisfingen en Hollandfche Maatfchappye te Haarlem, enz. KOOKS KOK OK FP ik kk Kal
TE AMSTERDAM, ‚Br DE Enven P. MEIJER zn G. WARNARS, MDCCLXXAIIL
d
N ij od Ker ï pele - ' Ey Li _ _ 5 5) ï ï bea 1 E r è ' Sb x 3 / ij d wl) . Li n ie LN ER ler. DN Ea £ 4 pn ed e Ee pt fj D ' en ‚ â Eb. - ” N \ î “ v ï ‘ : ‘ 1 Ü \ " 4 n el „id E à k î id 3 A EN Rl a k " el "Á \ K Á Ri _ EEN Kn ei, RM £ a, ARE _ EE n k i mn pe: uk ek é ij € * _ ” Ed n _ Ee „ 5 Bl id (aw) Ps # - ld EE: ‚n Di 1 € À ‚ jb 4 - he ï f er _ } en 5 Ten en en en ans En rien Sn Se re enk er a Ee: Poi
Zab AVI
COUDOU va
mn de Kaap de Goede Hoop.
NATUURLYKE HISTORIE
VAN DE
AFRICAANSCHE COUDOU.
E Graaf de BurroN, fchynt nog in het onzekere geblee- ven te zyn, omtrend eene der allergrootfte foort van Harte-Bokken welke tot heden bekend is. Het hoofd aileen, met de hoornen, was zyn Ep. maar onder ’toog gekoomen. De Heer BAurHis, Commis in den Zee-dienft, had hem naderhand eene hoorn van dit fraaije Dier , onder de benaaming van Condoma , van de Kaap de Goede Hoop, ter hand gefteld , welke benaa- ming hy dus met recht aan hetzelve liet behouden. My is ech- ter die benaaming , tot dat Dier betrekkelyk, nimmer voorgekoo- men, maar in tegendeel zints veele Jaaren die van Cowdou, waarfchynlyk heeft gebrek aan genoegzaam geheugen, de waare, en naar myn denkbeeld Hottentotfche, benaaming van Coudou, in die van Condoma veränderd of verbafterd.
Vrywaarfchynlyk is deze Coudou het waare Dier waarvan GESNERUS (4), in navolging van Cayus, alleen den kop met hoornen af beeld, Doch het is geenzints de onbekende Bok , die Korpe in zyne Befchryving van de Kaap de Goede Hoop (4) opgeeft, en duidelyk met een fik of baard en rechte hoorns afbeeld, gelyk de Heer de BurroN (c), de Coudou, niet leevend gezien hebbende, verönderfteld.
U ALDROVANDUs (d) geeft, gelyk GESNERUS, het hoofd met hogrens, in navolging van Cajus, doch de ver-
beelde
(a) GESNER, de Quad. p. 205. Jdem Hoogduitfche uitgaave gen, Thiers buch. Surich 1563. fol. pag. 67. Ch) Korne, 1. Deel, pag. 170. met eene Afbeelding Holl. uitgaave fol, „ €c) Tom. r2. pag. zor. Idem DAUBENTON, Tom, 15, Pag. 192» (Cd) De Quadrup. Bifulcis, pag. 740. Bon, 1642,
A 2
8 BIES:CHRY VIN G: van.DE
beelde bochtige omwending der hoorens is mingelukkig als by GEsNER, en hun dier is, gelyk de Heer BurroN te recht aanmerkt, geenzints de Strepficeros der ouden , maar waarfchyn- Iyk deze Coudou, welke Cajus, en zyne volgeren, dus teu onrechte de Strepficeros genaamd hebben.
De hoorens, welke de Heer de BurroN, voor die der Cou- dou afbeeld en befchryft Ce), zyn ook geenzints van de Cou- dou, maar die van den Eland van KorBe, thans onder zyne landbenaaming van Canna bekend, en welk zeldzaam Dier wy in het volgende Stukje van ons werk befchryven.
Het Dier, ’t welk wy heden onder zyne rechte benaaming var Coudou nader doen kennen, is het allerëerfte, van dat foort, t welk leevend in Europa, en alhier in de Diergaarde van Zyne Doorl. Hoogheid WirLEM DEN VYFDEN gezien is. Eenige Schryveren hebben daarvan, min of meer gebrekkige Afbeel- dingen en Befchryvingen gegeeven, in zo verre het voorwerp: bun bekend of toegefchikt toeliet, gelyk wy by elk derzelve hier navolgende aanteekenen. Dan geene dier Afbeeldingen kan in allen opzicht met meerder oplettenheid volvoerd zyn, dan deze hier bygevoegde door den Heer SCHOUWMAN, welke in: voorzeide Diergaarde naar het leevendige Dier geteekend is. Dit ons gezegde beruft op het oordeel van alle des kundigen welke het leevend Dier , en alle de onderfcheidene Afbeeldingen daar- van gezien hebben.
By den teekenkundigen RiDiNGER, genoeg bekend door: een aanzienlyk getal van Afbeeldingen welken hy, met zeer- veel roem, van onderfcheiden dieren gegeeven heeft, heb»
jk reeds voor veele Jaaren , de Afbeelding der Coudou met ver-
wondering het allerëerft ontdekt (f). Dezelve is vrygoed ver-
: beeld „ Ce) Tom. XII, Tab. 46. bis. pag. 357. ent. Pag. 377 en 378.
Cf) Im een der 12 fraaije Prenten van het Paradys, waar onder flaat, Jon. Ev. RiDiNGERr; Inv. fec & excudit, Aug. vind,
AFRICAANSCHE COUDOU, 5
beeld, waarfchynlyk naar eene goede Teekening of welbereid vel door een Duitfcher van de Kaap medegebragt.
De onvermoeide en zeer geleerde Heer HourtuyN, Med, Door te Amfterdam, heeft mede eene Afbeelding van dit zeld- zaam Dier (2), doch zonder benaaming, en zo goed als moge- lyk was, gegeeven naar eene Teekening welke zyn Ed. van den geleerden Heer NARrcissus, insgelyks Med, Door aldaar hadt ontfangen. De geftalte van het Dier is vry goed verbeeld , dan, hier ontbreeken voornaamelyk de echte kenmerken , als de van den rug terzyden het lyf nederdaalende witte ftreepen, ge- Iyk mede de witte ftreepen en vlakken van het hoofd enz. Ins- gelyks ontbreekt hier de Befchryving, zynde daar alléén maar bygevoegd, dat het aan de Ooft-Kuft van Africa voor weinige Jaaren gefchooten was, alwaar men het van verre voor een’ Een- hoorn had aangezien, vermits het zich, zekerlyk van terzyde gezien zynde, als Eenhoornig vertoonde.
De geleerde Heer Cor riNr, Geheim-Secretaris en Direfteur van het Kabinet der Natuurlyke Hiftorie van den Kunft-en-Ge- leerdheidlievenden KeuRrvoRrsT van den PAL Tz enz. heeft de Befchryving en Afbeelding van dit vreemd Dier in de A&a dca- demia Palatine Cb), onder de benaaming van Cerf du Cap de bonne Efperance geplaatft, welke Afbeelding, gelyk te zien is, is gemaakt naar een bereid vel, ’t welk in het Keurvorftelyke Kabi- net bewaard wordt. De Befchryving is meerendeels overëenkom.- ftig, in zoverre als men wegens een bereid vel kan oordeelen, doch de Afbeelding is, in allen opzigte, door een gebrekkige Teekenaar en Plaatínyder gemaakt.
In.
(g) HourruyN. Befchryving der Dieren, Planten en Mineraalen, volgens het Jaamenflel van den Heer Linneus. JI. Deel, 3 Stuk, pag. 267. fig. 26 Amft. 1762. enz. gr. 8°.
Ch) Academia Palatina, Wol. IL. pag. 487. Manh. 1766. 4 de 4
6 BESCHRYVING van Dé
In het koftbaare werk van de Heeren KNorr en Murten; vindt men mede eene, doch gants geene gelukkige, Afbeelding ën Befchryving (4) onder de verbafterde benaaming van Coetoe, welke men insgelyks kenlyk zien kan, dat naar eene zeer flegt- opgevulde huid van het Dier gemaakt ís.
Noch vind men de Befchryving en gebrekkige Afbeelding, met alle naauwkeurig -en- getrouwheid (gelyk men verzekert) ge- teekend naar het leevend Dier, en dus het zelfde waar naar onze Afbeelding gemaakt is, in eene zogenaamde nieuwe Befchry- ving van de Kaap de Goede Hoop (&). Maar hoe kan men op zulk eene naauwkeurige Afbeelding én Befchryving ftaatmaken , als men daar dat fraaije Dier met de hoorens achter de ooren, en als een Bok met een vry langen fik of baard; ’t geen het dier piet heeft, verbeeld ziet; en in de Befchryving zulks beveftigd vind door deze byvoeging. , Zyn kin is met een baard voor- s> zien die uit vry lange bairen beftaat,”
Met vry meerder, en Natuurkundige oplettenheid, heeft de Heer Par LAs, dit fraaije fchepzel by zyne Harte- Bokken CAntilòppes’) kortelyk aangeteekend (/). De Heer PALLAS, welke ter volvoering zyner ftudie der Natuurlyke-Hiftorie zig ver- fcheiden Jaaren hier in ’s Zaage heeft opgehouden, en welke, by den dagelykfchen toegang tot ket Vorftelyk Kabinet, het bereide Hoofd met de hoornen by my onêindige maalen gezien heeft, {preekt zelfs ontkennender wyze van den fik of baard. Verfchei- den Jaaren, na het vertrek van den Heer ParLAs van hier, ’% geen omtrent 1766. of t begin van 1767. is geweeft, is dit
zonder
(1) Krorr @ Murrrr, Delicie Nature felele. Of Kabinet van zeld- zaamheden der Natuur, 1L. Deel, Tab. K. 5. & Tab. K. XL. pag. so @ 54. Holl. Edit. Dord. 1771. Atlasformaat met gecouleurde Afbeeldingen.
Ck) Nieuwfde en bekropte Befchryving van de Kaap de Goede Hoope. Nevens een Dagverhaal van eenen Landtogt, pag-44. Amft. 1778. met fig. 8°.
(1) Parras, Spicilegia Zoologica, Tom. d. fac. Ie Pag. 17. N. 15. Borel, 1767.
AFRICAANSCHE COUDOU 7
zonderlinge Dier, het allerëerft leevend, zoo ver my bewuft, in Europa en alhier in de Diergaarde aangekomen. Gemelde Heer Par LAs is insgelyks in het denkbeeld, dat het de Strepf/iceros der ouden nietis, hy laat het dier echter dien naam, in navolging van Cajus, ep deszelfs Griekfche beteekenis behouden.
Ingevolge een’ Brief, gedateerd 13 Mey 1776. werd my dit genoegzaam onbekend Dier, ’t geen voor dit nimmer, zoo verre ik weet, leevend in Europa gezien is, door den Edelen Heere BARON J. VAN PLETTENBERG, Gouverneur van de Kaap de Goede Hoop, aan wiens gedienftige beleefdhe- den het Kabinet van ZyNe Doorr. HoocHeip ongemeene verpligting heeft, voor de Vorftelyke Diergaarde overgezon- den. Den 22 September van datzelfde Jaar kwam het gezond en wel in de Diergaarde, naar eenigen tyd in des Ed. Compa- gnies Stallen te Amfterdam, ter bekwaame vervoering, opgehou- den geweeft te zyn.
De Coudou, is, na het Paard en Kaapfche Ezel, een der fchoonfte van alle my bekende viervoetige dieren. Graazende, in de Weide der Diergaarde en voortgaande, kon men het- zelve Dier niet zonder eene diepe verwondering befchouwen. In zyne gedaante en houding, en alle verdere eigenfchappen, evenäarde het aan die edele bevalligheden, met welke het aanbidlyk Opperweezen de allergrootfte en fraaifte Harten zoo uitmuntende verfierd heeft. Niet minder verfieren dit aanvallige Dier, de fchoone hoornen, in welker bochtige om- wendingen , die naar eenen uitgerekten krukrek (Spiraal) gely- ken, geene lamme bocht of ftreek ’t ontdekken is, zoo mede het fiere hoofd, de lange nederhangende hairen aan hals en borft, en de van den rug, ter zyden het Iyf daalende witte ftreepen enz. gelyk men in de hier volgende Befchryving van hetzelve, nader zien zal. Alle deze verfchillende eigenfchappen verwekten, elk op zch zelven, eene verruklijke Beichou-
wing
8 BESCHRYVING van DE
wing en erinnering van onderfcheiden dieren, welke men in dit fchoone Schepzel als zogt te verëenigen.
De geäartheid van dit zoo zeldzaame als fchoone Dier was ten allerüiterfte zachtzinnig, en zelfs goedäartig. Nimmer heb ik hetzelve eenige blyken van boosheid, ruuw-of-wildheid zien geeven, het liet zich zonder de minfte vrees cf {chuuwheid nade- ren, aanraaken en ftreelen. Het at graag brood, en nam het zelfs uit de hand van elk dien hem zulks aanbood. Het was van de mannelyke fexe. Deszelfs gewoon voedzel in de Diergaarde was gras, hooy, haver en dergelyke graanen, doch het at ook byzonder graâg geele peen en voor alles brood, gelyk meeft alle tamme Harten en dergelyke Dieren. Het fliep ook even als die dieren, zeerveel met het hoofd op het Iyf leggende, Volgens my verzekerd bericht van den Oppasfer der Diergaarde, herkaauwde het zyn genoomen voedzel, ’t welk ik zelfs , door de afgeleegenheid der plaats , hoe dikwerf ik ook aldaar geweeft ben, niet heb kunnen ontdekken. Het geluid had veel overëenkomft met dat der Harten, vooräl als zy , gelyk in den Bronstyd , naar elkander fchreeuwen, doch het maakte zeer weinig gefchreeuw. Loopende, had het veel overëenkomft aan de gewoone draf van een Paard, en ’t fcheen gefchikt tot eene nelle beweeging , doch de lange reis, en hunnete zeer bekrompen plaats. op de Sche- pen, veröorzaakt eene ftrammigheid der leden in al zulke dieren, die zelden verdwynt. - Vrolyk zynde lichte het, in ’% fpringend loopen, het achterlyf dikwyls op, zonder echter in het allerminfte achterüit te flaan.
Alhoewel dit Dier aanmerkelyk genoeg was in grootheid, ge- Iyk uit de navolgende afmeetingen welken wy genoegzaam ach- ten, te zien is , ZOO was hetzelve nog niet tot zyn volkoomenheid , gelyk de Ep. HEER BARON VAN PLETTENBERG, in des- zelfs Brief aanteckend, daar by voegende, veel grooter hoo- rens van deze Dieren aan de Kaap gezien te hebben, Het moet
dus ,
AFRICAANSCHE COUDOU. 9
dus, volwasfen zynde, het allergrootfte Hart, en zelfs ecn Paard, verre overtreffen.
Betreffende het verfchil, ’t welk ‘er mogelyk tusfchen het Mannelyke en Vrouwelyke foort dezer Dieren zyn kan, ben ik niet inftaat iets met zekerheid te zeggen, hebbende ik ten dien opzichte nog geen nader bericht ontvangen. Wy moogen ech- ter desäangaande, op de zoo nutte als onvermoeide nafpeuringen van den Wer Ep. HEERE GORDON, met alle recht ver- trouwen.
In onderfcheiden bereide veilen, die ik gezien hebbe, is my voorgekoomen , dat de witte vlakken terzyden het hoofd , en wel byzonder de witte ftreepen die zich terzyden van het lyf wertoo- nen, in onderfcheiden voorwerpen merkelyk verfchillen. By eenige ziet men twee by andere drie witte vlakken terzyden het hoofd, en fomwylen heb ik die, in eene eenigzints verlengd vlak, inéen zien vloeijen. De witte ftreepen vertoonen zich ook zeer onderfcheiden. RripiNGER verbeeld zyn dier onge- baard, gelyk het wezendlyk is, met de twee witte ftreepen, on- der op den Neus, in de gedaante van eene V byëen loopende, en op elke Wang drie, in eene fchuinfe lyn {taande , vlakken. Het Iyf heeft tien witte ftreepen , waarvan de vierde en vyfde, een weinig naar beneden, inëen loopen. De Heer CorriNr ver- beeld zyn dier maar met zeven witte ftreepen op het lyf , waar van de eerfte, naar onderen zich gevorkt, of in tween gedeelt vertoont. KNoRrRen Murper, vertoonen het met negen breede banden. Dit ons voorwerp heeft aan de eene zyde ze- ven, en aan de andere negen witte ftreepen. Alle deeze en meer aangehaalde Schryveren verbeelden het zonder Baard, en aan geen dier hoofden welke my, met het welbereide vel en hoorns daar op, zyn toegezonden, was een Baard of dergelyk te befpeuren. Doch wy hebben te vooren deswegens genoeg gezegt. ,
Deeze Coudous onthouden zich vry verre Landwaards in van
B de
10 BESCHRY VIN G vaN De
de Kaap de Goede Hoop, want op een’ Landtocht (in gemelde Befchryving van de Kaap geplaatft) welke den 16 July 1761. van de Kaap begon, zyn dezelve den 22 November, en dus naar vier maanden reizens, &erft ontdekt aan de zogenaamde Gamma Rivier. Hier lieten zich te gelyk zien de Rhixzoceros , ’t Ca- meel-Paard, Buffels, wilde Paarden, Quachas, welke laatfte waarfchynlyk de verbafterde Kaapfe Ezel zyn zal (mm) enz. Nadat dit elks verwondering naar zich trekkende fraaije Dier, omtrent drie maanden, in de Diergaarde redelyk wel geleefd hadt , is hetzelve aan eene uitteerende ziekte overleeden. De aart deezer dieren, als uit eene bergächtige en drooge Landftreek koomende , zooveel verfchillende met onzen laagen en eenigzints
moeras-
Cm) In het laatfle van A©. 1780. zond de Edele Heer Gouverneur der Kaap , de Baron ran PLETTENBERG, ingevolge zyne gewoone en verpligtende dienftbewyzen „ waarvan wy nog genoegzame geleegenheid zullen hebben te fpreeken, een zeld- zaam dier onder de benaaming van Quagga. De minfte oplettende befchouwing ontdekt in hetzelve, by het eerfte aanzien , AAD Ezel , doch door eene vermenging met een ander Geflacht, verbafterd; ‘en ik houde my verzekert dat de Kaapfe Ezels zich nu en dan met de wilde Paarden, en die met hun, onder- ling vermengen , want ik zelfs heb reeds in den Jaare 1748. of 1749. eene verfchei- denheid van dergelyke Quaggaas in Koleur en Teekening , van de Kaap af komftig , alhier op de Stallen van den Overleedenen STADHOUDER WiLLEM DEN IV,
ezien. Lang na deeze en de volgende gereed zynde Befchryving, opgehouden door onderfcheiden Sterfgevallen enz. ontvang ikeen vervolg tot het Ve. Deel der Nat. Hift. van den Heerde Bu FrroN, zynde een nadruk der fraaije Paryfche uitgaave, welke onder het opzigt en met vermeerderingen door den Heere ProfefTor Arr a- MAND, te Amfterdam word uitgegeeven. Met een gevoelig vergenoegen zie ik daarin de Befchryving der Quagga, door de lofverdienende nafpeuringen van den Heer GorpoN, aan den Heere ALLEMAND medegedeeld, waariiit (de ge- noegzame overtenkomft te ontdekken is myner hier bygebragte denkbeelden om- trent de verbaftering dezer Dieren zoo in naam als gedaante. Het is alleen be- klaaglyk, dat de Afbeeldingen (waartoe aan de Kaap zeker geene zoo goede gelec- genheid, door gebrek aan goede Teekenaaren , als hier bydebereidde overzending der vellen te vinden is) in dat werk zoo dikwyls door ellendiger Printverbeel- dingen nogmeer bedorven en byaa onkennelyk gemaakt worden, gelyk, om nict van de Quagga, en zoovecele andere te fpreeken, in deeze en onze volgende Be- fchryvingvan den Kaapfen Eland, Kanna genaamd, by vergelykkan gezien worden.
AFRICAANSCHE COUDOU. If
moerasfigen grond in de Diergaarde, kan zich, naar my toe: fchynt, behalven dat ook, aan onze insgelyks zoo veel verfchi! lende luchtftreek en voedzel, niet gewennen. Het bereide vel is ter plaatzing voor het Kabinet gefchikt.
Wy achten het dus genoeg deeze Befchryving door eene vol- maakte goede Afbeelding te hebben opgeheldert, waartoe van ons zoo wel als van onzen Drukker noch moeite noch koften ont- zien worden, en daarby te hebben aangeweezen, dat de waare benaaming van dit fraaije Dier is: Coudou;, waar van de Heer de BurroN, het hoofd met de hoorns alléén maar verbeeld, en door verkeert bericht misleid , hetzelfde Dier , onder de benaaming van Condoma befchreeven heeft, dus de Condoma mogelyk niets anders is, dan eene verbafterde of kwalyk onthouden benaaming , van Coudou afkomftig, en, waarfchynlyk een dier ’t welk niet beftaat of in weezen is. Gelyk meede, dat de hoorns welke dien- zelven Schryver, Tom. XII. Tab. 46. bis, als die van de Cor- dou te zyn befchryft en afbeeld, aan een geheel en al verfchil- lend dier behooren, naamelyk, aan het dier op de Kaap alóm bekend onder de zekerlyk zeer onëigen benaaming van Kaapíche Eland. Doch thans is dit niet min zeldzaame Dier onder de Land- benaaming van Canna door den Heere GoRDON nader bekend ge- maakt, gelyk wy reeds in onze byvoegzelen hebben gezegd, en t zelve ín het volgende ook lang gereed geweeft zynde ftuk, met eene goede Afbeelding ophelderen (4).
BESCHRY-
Cn) De Heer de Burron. wiens elegante fchryfwyze voorzeker min betwift baar is, dan deszelfs onfeilbaarheid, befchuldigt of beftraft my in zyn Hiftoire Naturelle des Oifeaux, Tom. WII. pag. 204. Quart. Edit, Paris 1780. om dat ik verkies, wanneer my onbekende of noch onbenaamde Dieren voorkomen ( want anders bediene ik my daar nooitvan ) dat ik, in zulke gevallen, die Dieren eenc naam geeve, afgeleid van derzelver in het oog vallende karakters, gelyk ik gedaan heb by het Fuffer-Bokje , Bafterd-Mormeldier enz., daarvan reden geevende. Dan her moet my, en elk die believen zal dit natezien , verwonderen , dat gemelde Schryver in zvn Supplement , Tom. II. pag.178, Paris 1776. reeds uitgekoomen die benaaming van Bafterd- Mormeldier enz. goedkeurt! De Heer de Burron, welke ik, zelfs daar ik
B 2 hem
12 BESCHRY VIN G vaN DE od he on en kn tn ak ons ok on nd BR =S CIE RIGE EN VAN DE AP RICA ANS CH BE
Cortese online len neden
dab. AVL
LT fraaije Dier had de lengte, in eene rechte Iyn gemee. ten, voor van den neus tot agter aan het begin van den ftaart, van zes Rhynlandfche voeten en drie duim. De hoogte, langs den voorvoet tot op den rug, was vier voe- ten en vier duim. Idem langs den agtervoet, tot op den rug, beide in een rechte lyn gemeeten, vier voeten en een duim.
De
hem wederfpreek, allen welverdienden lof geeve, befchuldigt myook , dat ik’, de Agamilogel, Trompetter genaamd hebbe: Zie hier alweêr , gelyk in de Coudou enz. de waarheid van myn zoo evengezegde omtrend de onfeilbaarheid van den Heere DE BurronN. Niet ik, Myn Heer! maar myne Landgenooten, hebben deze Vogels dus benaamd gevonden in onze Wettindifche Bezittingen, zelfs langen tyd vóór dat ik dien Vogel konde kennen. Dochniet alleen onze Holl. Schryvers, maar zelfs uwe Lands-of-Taalgenooten , hebben dien ook dus genaamd gevonden. Myne Befchryving van den Trompetter Vogel isin 1768. gedrukt, en men ziet CONDAMINE, in zyne Reis van Zuid-America, reeds in 1745. te Parys gedrukt, dien Vogel zoo noemen. FERMIN, in zyne Hift. Naturelle de la Hollande Equinoxiale ‚door my aan- gehaald in myne Befchryving van den Trompetter Vogel, noemt die mede alzo; benik dan die naamgeever? Wegens de Ys-Vogels , en al-het daartoe behoorende, ter- myner veräntwoording , is deeze plaats te bepaald. Daar zyn noch onderfcheiden twyfelingen, zoowel by den Heer pe BurroN als by my te vinden, welke het oog van een onzydig en goed waarneemer voorderen.
AFRICAANSCHE COUDOU. 73
De lengte van het hoofd, van agter de hoorns tot voor aan den neus, een voeten drie duim. De lengte der hoorns, in een regte Iyn, twee voeten en feven duim.
De lengte van den ftaart, een voet en fes duim.
De heerfchende koleur, over het geheele Iyf, is lichtbruin. Onder naar den buik , en naby de voor-en-agtervoeten, veriin- dert dezelve in grys of aschkleurig wit, zoo mede by de billen of agterfte deelen van het lyf, en zelfs ftrekt zich dit aschkleurig wit ook eenigzints over den agterkant der voor-en-agterbeenen.
Het hoofd is insgelyks met lichtbruinkleurig hair bedekt, doch uit de hoeken der oogen loopt ter weêrzyde een witte ftreep op de neus , ieder in eene fchuinfche lyn nederwaarts , welke zich , be- neden te faamen voegende, als een V vertoont. Onder de oogen terzyde op de wangen ftaan, in eene fchuine lyn, drie witte vlakken , welke echter aan de eene zyde van het hoofd, meer als aan de andere zyde, inëen loopen. De oogen zyn bruinkleu- rig; de bovenfte oogleden digt met zwarte hairen bezet, ter- zyde de bek en groote neusgaaten ziet men eenige knevelhai- ren. De tong is als die der Harten. In de boven voorbek zyn geen tanden, van onderen negen, doch door het byten op de houtteplanken, in het Schip, reeds te zeer befchadigd om de onderfcheiden met zekerheid te kunnen opgeeven, De kiezen fchynen my, in de onder en bovenkaaken, aan elke zyde zes, wagrvan de twee middelfte zeer breet en groot zyn. Mogelyk zyn ’er acht in elke kaak, ’t welk niet zeker te zien is, want beziet men die aan de zyde, zoo teld men ’er negen, door- dien voornaamelyk de in het middenftaande kiezen zich aldaar als twee kiezen vertoonen, doch van bovenöp bezien vertoonen - zy zich maar als ééne kies. De hoornen, welke zich van de vaftftaande {pil of wortel laaten afdraaijen, zyn van eene graauwe koleur, zy zyn bochtig gedraait en maaken eene fraaije verbeel- ding van eene verlangde of uitëengetrokken Spiraal. Zy heb- ben een’ terzyden op het voorhoofd beginnende, uitpuillenden:
B 3 rand
14 BESCHRY VING vaN DE
rand, welke tot op een’ kleinen afftand van de punten met de uitgetrokken Spiraale krultrek voortloopt. Vervolgens zyn deeze hoorns, van onderenäf tot op zekere hoogte, met fchuins- loopende inkervingen geteekend. Het fchynt my toe dat de hoornen hier wat te kleen of te kort verbeeld zyn, dan myn kundige Teekenaar , de Heer ScHouwmMAN verzekert van neen. Men ziet veel grooter hoorns dan deze, welke maar twee voe- ten en zeven duim lang zyn, ik heb ’er gezien van omtrend vier voeten lengte ; een bewys dat deeze Dieren veel grooter worden; zy laaten zich zeer fraai polyften, gelyk ’er in het Kabinet ge- zien worden. De ooren zyn negen en een half duim lang, van binnen met zeer kort wit hair bezet.
De kin of onderbek heeft geen het allerminfte bewys van fik of baard, gelyk het in de gemelde Befchryving van de Kaap , zeer verkeert, verbeeld en befchreeven is. Onder aan de kaakbee- nen, naby den hals, heeft het eenig nederhangend hair, ook heeft het, langs de keel en borft tot beneden by de voor- voeten, eene doorgaande ftreek neêrhangende hairen, die voor op de borft het langfte zyn; de langfte deezer hairen zyn omtrend negen duim, en ’er loopen donkerbruine hairen onder de licht- bruine en rofchkleurige.
Het hair op het Iyf is zeer kort en gelyk reeds gezegt is meeftäl ligtbruinkleurig. Langs, of liever op den hals, tot omtrend op het Iyf by de voorbeenen, heeft het eene fmalle ftreek van ligtbruine maanhairen, de langfte omtrend drie duim en waarvan een kleen bosje , beneden aan den hals, zich omkee- rende naar boven loopt. Daaröp volgt de ftreek van korter zeer witte hairen, welke op den rug, tot byna aan den ftaart, doorloopt. Van boven, omtrent het midden van den rug, loopen, ter zyde van het Jyf nederdaalende , aan de eene zyde, negen {malle witte ftreepen, de eene duidelyker als de andere: en aan de andere zyde telt men in dit voorwerp maar zeven
der-
AFRICAANSCHE COUDOU 15
dergelyke ftreepen. Somwylen loopen van boven twee dezer ftreepen inëen.
De voor-en-agterbeenen hebben, van vooren, geelächtiger bruin hair. Verder naar de binnenzyde word het wat afchkleu- riger. De hoeven zyn zwart en gefpleeten, zoo als by alle deze foorten van Dieren, en van agteren boven de hoeven vertoo- nen zich insgelyks twee zwarte loshangende klaauwtjes op een donkerder bruinhairig vel.
De ftaart heeft in het midden bruine, en terzyden witte hairen, onderäan is een fraai byhangend bosje donkerbruin- kleurige hairen, waarvan de langfte omtrend vyf duim lang zyn.
Het was van de mannelyke fexe, en daarin met de Harten overëenkoomende,
Tr
os
BE S CoH RY VIN G
Van het nog genoegzaam onbekend ArricAANscH Dier, aan de Kaap pe GorvE Hoor, bekend onder de verkeerde benaaming van
E L À N D;
pocH BY DE HOTTENTOTTEN ALDAAR GENAAMD
C JN N N À.
Voor de eerfemaal, in den Paare 1748. of 1749. levendig overgebragt in de DIERGAARDE
VAN ZYNE
DOORLUCHTIGSTE HOOGHEID WILLEM pen IV.;
PRINSEVAN ORANJE EN NASSAUW, GOUVERNEUR, CAPITEIN-.GENERAAL EN ADMIRAAL DER i VEREENIGDE NEDERLANDEN, enz. enz. enz.
Gelyk meede ten tweedemaal in Anno 1780. voor de DiERGAARDE VAN Z YANE
DOORLUCHTIGSTE HOOGHEID WILLEM pen V.,
PRINSE VAN ORANJE EN NASSAUW, ERF-STAD- HOUDER, ERF-GOUVERNEUR, ERF-CAPITEIN. GENERAAL EN ADMIRAAL DER VEREENIG-
DE NEDERLANDEN, enz. enz. enz.
BESCHREEVEN EN UITGEGEEVEN DOOR
Ame OA. ER,
Raad van gemelde Zyne Doorl. Hoogheid , Direêteur der Worflelyke Natuur. en Kunft-Kabinetten en Diergaarde, Lid der Keyzerlyke Akademie , en Korres- pondent der Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys, Lid der Koninglyke Akademie van Madrid, van het Zeeuwfthe Ge- nootfchap van Vlisfingen en Hollandfche Maatfchappye te Haarlem, enz. las led ak TE AMSTERDAM,
By pe Erven P. MEIJER en G. WARNARS, MDCCLXXXIIL,
hi à pan! . / , . Ei “ hd : r gi inz N É pn fi Ei , [ie] __ : ard & Es En + 1 damn > kost -_ al Ed ae 5 id hd hf - . Ee mn haf je tn - EA \ - Ld 3 ke zee Ë nee ka & _ Ee B ed _ in J rn UE e ne _ E en ‚ _ Era | hi a Tj ' î _ s n 5 B és : 8 - hd * t= k n â barn e dd « _ 5 En « E ee a © . ik ê Ee a © geen kel é : he pe 7 Kad _ - es p ek - ps ca á 8 N zr 8 pt 8 ki : © w À $ í es Ee = * de _ . Ge Nl ze Erf \ É - b . ; rp 8 he Îi fi je J
2 nl
CANNA of zoge: Bland, van de Kaap de Goede Hoop.
NATUURLYKE HISTORIE
VAN DEN ZOOGENAAMDEN
KAAPSCHEN ELAND.
DOOR DE HOTTENTOTTEN GENAAMD Ct er Are Ngee nNE eng 1)
Me kan de voorderende kennis van elk gedeelte der Natuur- Iyke Hiftorie aanmerken, als eene nieuwe fchakel aan de onbegrensde keten van de wonderen der Natuur. Wonderwer- ken, die elk vernuftig Schepzel als uitlokt en zelfs roept, tot derzelver befpiegelende befchouwing. Zy doet hun eene wysheid, orde en geduurige verwisfelende fchoonheden bemerken, welke een Schepper, Beftuurder en Onderhouder van alles zoo kennelyk doet doorftraalen, dat zulks de ondankbaarfte en waanwyfte befchouwers befchaamd en overtuigd, indien hunne gewaande geleerdheid , waarmeede zy veeltyds zoo belachlyk pron-
ken, ook maar door eenige overtuiging te overtuigen is. KorBe (4), is de allerëerfte geweeft die van dit Dier gefproken heeft, ’t welk aan de Kaap bij de Hollanders, alge- meen met de benaaming van de Kaapfche Eland bekend is. De befchryving en afbeelding, door hem gegeeven, is in zeker opzichte gebrekkig en te onzeker, om hetzelve wel te doen kennen. De benaaming van Eland voegt ook in geenen deele aan
(*) Korre, Kaapfchen Eland. Befchr. van de Kaap de Goede Hoop, Amft. 1727. jol. E. Deel pag. 173. met eene bygevoegde eenigzints gebrekkige afbeelding , pe BurroN, Coudou , Hift. Nat. Tom. XII, pag. 357. Tab. 46. bis. PALLAs. An. zilope Oryx. Specilegia Zoolog. fate. I. pag. 15. Berol. 1774. 49. ALL AMÁND. Canna Sup. Tom. V. Hift. Nat. de Mr. pr Burron, Edit. Arif, 1781.
Ca) Befchr. van de Kaap de Goede Hoop. I. Deel, pag. 173.
A 2
4 BESCHRYVING vaN DEN
aan dit Dier, ’t welk genoegzaam rechte hoornen heeft, die van onder fchroefswijze gedraaid, verder rond en glad zyn, die het geduurende zyn ieeven behoudt en piet verwisfelt 3 daar, in tegenftelling, de Eland breedbladerige hoorns heeft „ die eenigzints getakt zyn, en die het, even als de Hartebee- ften, alle faaren afwerpt en vernieuwd.
De Heer de BurroN (4), was in het denkbeeld dat de Eland van KorBeEe, de Bubalus zoude zyn der oude Schryve- ren , waarmeede echter de rechtftaande hoorns , met welke KoLBE zyn Eland af beeld en genoegzaam befchryft, geene overëen- komft hebben. Wat verder (ec) verbeeldt die geleerde Schry- ver volmaakt wel de waare hoorns onzer zoogenaamde Eland, doch eigent dezelve toe, hoe wel ten onrechte, aan de Coudou door my befchreeven, misleid zynde door een verkeerd Byvoeg- zel ( Ertigwette) der benaaming, gevonden by zoodanige hoorns in het Kabinet van den Heer Durreix (4d). Aan dusdanige misleidingen is elk onderhevig, doch zy koomen te recht mits men getrouwe afbeeldingen leevert, door goede Kunftenaars ver- vaardigd (e).
Verfcheiden Jaaren geleeden verëerde de Heer ONvymos, Med. Door en uitmuntend Ontleedkundige alhier , aan het Vorfte- Iyk Kabinet der Natuurlyke Hiftorie, onder veele andere kun- ftige Sceletten van onderfcheiden Dieren , dat van den Kaapfchen Eland. Dit Dier, van het manlyke geflacht geweeft zynde,
was.
(bh) Hift. Nat. Tom. XII. pag. 296.
(c) Idem Tom. XII. Tab. 46. bis. Daar de Hoorns volmaakt wel ver beeld zvn.
(a) Idem Tom. XII. pag. 357. &c.
Ce) Dus kan men aanftonds erkennen, dat het middelfte figuur op Tab. LX. pag. 329. Supplem. Tom. IL Hift. Nat. de Mr. pr Burron, Parysfche uitgaave 1776. en door die Schryver zelfs met recht in twyffel getrokken, geenzints een hoorntje der Giraffe is 3 zoodanig een volmaakt overëenkomtftig beentje is hier in het Kabinet, met byvoeging, dat hetzelve is uit de Penis van een viervoetig Weft- Indisch Dier,
KAAPSCHEN ELAND. 5
was vóór veele Jaaren , zoo als men vervolgens zien zal, nevens een ander van de Vrouwlyke foort, van de Kaap overgezon- den aan Wylen Zyne DooRrLucHTIiGsSTE HoocHerDs; WILLEM DEN IV. Prin/? van Oranje en Nasfauw , Stadhouder der Verëenigde Nederlanden, enz. enz. enz. En men kan hier by aanteekenen, dat die Dieren, ten dien tyde, de allerëerfte geweeft zyn welke onder de benaaming van Eland alhier in Eu- ropa leevendig zyn overgebragt (*) Een verloop van ruim der- tig Jaaren fcheen genoegzaam, zonder dit welbewaarde Scetet, de gedachtenis deezer zoo zeldzaame of zonderlinge Dieren te heb- ben uitgewischt. Dan! een gelukkig toeval ontdekte my, dar het manlyke foort deezer Dieren , door den overleeden Heer Hof- Schilder HAAG, naar het teeven was afgeteekend. De Heer HAAG, de Zoon, thans die zelfde plaats bekleedende met een gelukkig gevolg, byzonder in het fchilderen van Paarden en andere Dieren, had de goedheid my deeze bygevoegde af beelding ter hand te ftellen. Hier door aangemoedigd vervolgde ik myne verdere ontdekking, en het gelukte my nog een der Perfoo- nen uittevinden welke die zoogenaamde Elanden geduurende hun leeven had opgepaft. Door dezelven is my het volgende be- richt meedegedeeld, naar eene direéte erkenning van het Dier, by het vertoonen der hier byvoegde af beelding.
In het Jaar 1748. of 1749. werden twee deezer Dieren, beiderlei /eve, van de Kaap de Goede Hoop leevendig overge- bragt, aan gemelde Zyne Door. Hooeneip verëerd , en ver- zonden naar de Vorftelyke Diergaarde, ten dien tyd zynde op het
Lust-
(C*) Verfcheiden der Romeinfche Keizeren hebben het geheugen van verfchillen- de vreemde Dieren, welke zy aan het volk, by onderfcheiden gelegenheden plechtig vertoond hebben, op hunne Munten doen verteuwigen. Dit gebruik billykt myne handelwyze, in Hun diezelfde eer te doen toekomen, welke aar ons en ons nageflacht dergelyke Vorftelyke gunftbewyzen bezorgd hebben, door het doen zien en kennen van zoo veele en zoo zeldzaame als verwonderingbaarende Schepfelen, waarvan verfcheiden zelfs nimmer tot de kennis der alöude volkeren: gekoomen zyn,
Ä 3
ó BESCHRYVING VAN DEN
Luft-Huis genaamd het Loo, in de Provincie van Gelderland ge. legen. Zy fcheenen omtrend volwasfchen, hebbende de groote van onze gewoone Koe-Beeften, Na eenigen tijd in de Dier- gaarde geweeft te zyn, en dus van de ongemakken der Reize herfteld, waaren zy tierig en wel, en, door hunne verfchiei- denheid met onze bekende Dieren, aanmerkelyk. Derzelver geiïartheid was in allen opzichte goedäartig , zoo dat men hun zon- der de minfte vreeze dorft naderen en behandelen. Men hadt zelfs het manlyk foort, zonder veele moeite geleerd tusfchen de boomen van een cliais te loopen en naar den toom te luifte- ren. Het kon, doch niet lang, ongemeen hard voor de Chais loopen, en zelfs harder dan een Paard, waar van de proef, en zoo als gedacht wordr , maar alteveel genoomen is.
In welftand zynde, hadden zy in hun ftaan, gang, loo- pen en aanzien, veel gelykenis met een Harte-Beeft: derzelver fchreeuwende geluid kwam ook eenigzints met dat van het Hart overten. Het manlyk foort was veel vlugger en fterker als het vrouwlyke, anders in gedaante daarmede meerendeels overëen- koomftig, uitgezondert, gelyk men my verzekert, dat het vrouwlyke foort ongehoornd was. Maar omtrend dit laatfte geeft de Heer GoRDON, gelyk men verder zien zal , een tegen- ftrydig bericht. Hun gewoone voedzel was gras, hooy, haver, brood en zemelen en byzonder graâg likten zy zout. Zy be- hoorden tot de herkaauwende Dieren vermits zy derzelver ge- noomen voedzels herkaauwden.
Nadat deeze vreemde Dieren eenigen tyd vrywel in de Dicr- gaarde geleefd hadden, men denkt omtrend twee Jaaren, is het wyfje veel vroeger dan het mannetje, beide aan eene uit-teeren- de ziekte geftorven.
Deeze bygevoegde afbeelding , hoewel ín het begin der ziekte van het eene Dier gemaakt, mift hieröm deszelfs anders ge= woone leevendigheid in de oogen en houding, het was reeds min of meer vermagert.
KOLBE,
KAAPSCHEN ELAND. 7
KorLsBE, (buiten wien men niet veel omtrend de Natuurlyke Hiftorie van de Kaap de goede Hoop aangeteekend vindt, en waartegen al veelmaal zelfs de allerönkundigfte fchreeuwen , zoo omtrend zyne fouten als onvolmaaktheden } zegt zelfs in zyne befchryving, dat deeze zoogenaamde Eland aan de Kaap, geheel en al met den Europifchen of Noordfchen verfchilt. Dat de hoornen van dit Dier van onderen geringd, van of naar boven, gansch glad en {pits toeloopen en omtrend één voet hoog zyn. Hy verbeeldt het ook met rechte hoorns, eene kennelykheid welke hun genoeg van de Bubalus der oude Schryveren doet onderkennen. Verder zegt hy, dat het een Dier is van ruim vyf voeten hoog en zes voeten lang. Dat deszelfs vleesch, zelfs ingezouten, een zeer aangenaame fmaak heeft, % zy ge- kookt of gebraaden, dat hetzelve naar Rundvleesch gelykt, een gezond voedzel geeft, als hebbende hy zelfs het onderfcheiden maalen gegeeten. Dat deeze Dieren zich op de hoogfte Bergen onthouden daar zy maar goede weiden en water vinden, hoewel zy ook veeltyds in de daalen koomen en als dan gefchooten wor- den. Dat derzelver huiden meer tot fchoenleder, als tot ander , gebruikt wordt. Verder verhaalt en verbeeldt hy, hoe dezelve ook fomwylen , aan een’ zwaaren taaijen in den grond {taande en kromneêrgeboogen ftok gevangen worden. Men kan uit de hicr opgegeeve grootheid van het Dier en zyne hoorns, genoeg aflei- den dat Hy van een jong en onvolwasfen Dier {preekt.
Deeze befchryving dus verre reeds lang gereed, maar in de uitgaave vertraagd, door fterfgevallen van myn Drukker, Ver- taalder en onöphoudende bezigheden , welke het Kabinet aan myne zorge toevertrouwd, verëisfchen , ontving ik in den Jaare 1780. een’ volgens gewoonte verpligtenden Brief van den Hooc-Wer- GEBOOREN HEERE BARON VAN PLETTENBERG, Gouverneur der Kaap de goede Hoop, in welke Zyn Welëd: my kennis gaf der af- zending van onderfcheiden Dieren, naamenlyk : Twee geftreepte Woud-Ezels, (Aebra.) Een Baftaard dito Quagga genaamd , waar-
var
ö BESCHRYVING VAN DEN
van wy in de Befchryving der Coudou iets gezegd hebben. Een Nog of Gnaou, onderweg geftorven, waarvan voorheen reeds twee in de Diergaarde, door denzelven edelmoedigen Begunttiger , gezonden zyn, en van welke de befchryving, met een goede afbeelding, eerlang zal volgen. En ten laatften zag ik, met een allerbyzonderft genoegen, dat hierby nog gevoegd was een’ jongen Kaapfchen Eland. Kort ná den ontvangft van deezen my ten hoogften aangenaamen Brief, landden alle de gemelde Dieren vrygelukkig , uitgezondert de Guou, gelyk ik gezegt hebbe welke op de reis ftierf. Maar tot myn byzonder leedwezen, daar de overige Dieren, onder des Edele Compagnies goede bezor- ging, wel ontlaaden waaren, was de Eland, door eene flinkfe vroc- gere ordlaading, buiten ’s Comp. kennis gefchied , en als toen by de ontlaading gevallen hebbende, ín zulkëen’ ellendigen toeftand , dat dezelven, weinige uuren naar zyn aankoomen alhier, ís ge- ftorven. My bleef dus niets overig, dan de onäangenaame be fchouwing van dit ongelukkige zeldzaame Schepzel, en zelfs geene andere gelegenheid, dan om de echtheid der hier bygevoeg- de afbeelding te verzekeren, en de achtervolgende befchry- ving op te maaken van den zoogenaamden Eland, welke, by zyn ftervend leeven, geen blyken gaf , als die van eene allerzacht- zinnigfte geïartheid, gelyk meede, eene meerdere leevendigheid welke zich in het oog en de gedaante fcheen aan te duiden, dan in de hierby verbeelde afteekening, waarvan wy de reden reeds gezegd hebben.
De vertraaging deezer uitgaave, geeft my geleegenheid ge- bruik te maaken van eenige nog nadere ontvangen, zoo fchriftes Jyke als mondelinge, berichten,‘ van welke zommige nagenoeg overëenkoomen met eene Befchryving van den Wer En. GESTR. Heere GoRDON, door den Hooc-LEERAAR ALLEMAND (f)
uitge.
-_({) Supplem. Tom: W Hift. Nat. de Mr: DE Burron, Edit. Amft 1731.
KA AP SCHE NIETEN D; 9
uitgegeeven. Deeze berichten verzekeren my , dat deeze zoage- naamde Elanden zich nog dikwyls, by groote troupen, niet wyd van de Kaap onthouden, en die van het Man- en Vrouwlvke geflacht zich nu- en- dan van elkander afzonderen , uitgenoomen in Pariogstyd , als wanneer zy zich, fchoon in veelminder getallen, byëen vertoonen, terwyl ’er als dan fomwyl vry hevige verfchit- len by de mannelyke foort voorvallen. Verder, dat zy wat verre van de Kaap niet zeer fchuuw, echter vry gezwind in het loo: pen en *t beklimmen van de fteile gebergten zyn; dat hun aart dus zachtzinnig is , dat men dikwyls, uit eene troup een gefchooten hebbende, geen het minfte gevaar loopt. De manier van voortteeling is als die van onze Runderen, en de wyf. jes werpen maar één jong, hoewel zy vier tepels hebben. Meer- maalen is my verzekert, dat 'er Boeren aan de Kaap geweeft zyn, ’t geen mogelyk van de afgelegen gedeeltens der Kaap moet verftaan worden, welke den Eland tot werkdienften, als tot het trekken voor de kar, gewent hebben, de mogelykheid is ontwyffelbaar , gelyk ik hier vroeger beweezen hebbe, naamlyk: dat men een der eerft hier te Lande gezondene voor een Chais te loopen gewend heeft. In maar ééne omftandigheid is myn be- richt met dat van den Heere GoRrpoN verfchillende. Zyn Ep. zegt: dat de wyfjes ook gehoornd zyn. Volgens ’t aan my gedaan bericht heb ik voorheen gezegt dat die ongehoornd waaren, en de Man, welke my dat bericht gegeeven en die dieren in 1748. of 1749. heeft helpen oppasfen, verzekert my zulks nog. Dan! met meer recht geloof ik, deswegens op het gezegde van den Heer GoRDoON te kunnen ftaat maaken, als een getrouw en kundig ooggetuigen, op de plaats zelve zynde daar deeze Dieren vallen, te meer, daar het zeer mogelyk is, dat de lang- duurigheid van tyd zulks den Oppasfer der eerftövergezondene
Dieren heeft doen vergeeten. Men ziet uit de gemelde Befchryving van den Heere GorDon, en het is my ook alhier, door Kaapfche Inwoonderen , verzekert, B dat
pe) BESCHRY VIN G VAN DEN
dat deeze Dieren by de Mottentotten CANNA en by de Caffers IN- POAF genaamt worden, en welke eerftgemelde wy nu aan het hoofd deezer befchryving , by anderzints algemeen bekende doch zekerlyk onéëigen benaaming van Eland, gevoegd hebben,
OROURORORDRORER RORE OROHOK BRS CCK aM AR Ne
VAN DEN ZOOGENAAMDEN
KAAPSCHEN ELAND,
DOOR DE HOTTENTOTTEN GENAAMD
OR: at KE | A;
Zuab. XVIL
EN moet vooräf wel in het oog houden, dat de volgende befchryving is opgemaakt, naar de laaftövergezonden Canna, welke by de ontlosfing uit het Schip , door eenen zwaaren val inwendig te veel bezeert, alhier na zyne aankoomft maar weinige uuren, in eene allerëllendigfte ftaat , in ’t leevenis gebleee ven. Dezelve was van het Mannelyke geflacht, nog zeer jong, in aanmerking genoomen de grootheid van het Sce/er, *t welk, van een der twee allerëerft overgezondene , zich in het Kabinet be- vind, gelyk meede by vergelyk der grootheid deezer dieren , door den Heere GORDON opgegeeven ; als ftellende die de lengte, van den neus tot aan het begin van den ftaart, 8 voeten en 2 duimen, en de hoogte, by de voervoeten, tot op den gebulten rug, 5 voeten. De lengte der laaft overgezondene Canna was, van den neus tot het begin van den taart, 5 voeten en 3 duimen, en de hoogte, by de voorvoeten, tot op den bult van den rug, 4 voeten
1; duimen, De
K AAP SICH EN-EL A ND: 1
De heerfchende kleur is, over het geheele Iyf, lichtkleurig graauwächtig bruins de hals is wat grysächtiger, vooräl van vooren by de keel; onder, naar de zyden van de buik, wat witter , de buik geheel wit. Men verzekert my dat eenige deezer dieren, geheel- en- al aschkleurig grys zyn. De rug is boven op de fchoft, of boven de voorbeenen naby den hals, bultig verheven; wordende deeze verhevenheid veröorzaakt door de Procesfiss fpinofa Vertebrarum, Boven op den rug vertoont zich het hair tot aan den ftaart, als een’ {mallen zwarten ftreep, welke beneden by den hals oploopende, aldaar zyne zwarte koleur ver- lieft, Het knobbeltje (Loupe) onder het hoofd op de keel, x welk de Heer GoRrDoN verbeeld en befchryft, was in dit voorwerp niet zichtbaar, mogelyk door de-jonkheid van deeze Canna. Van onder, voor aan de borst hong de huid, vooräl by het oude Dier, in 1748. of 1749. overgezonden en naar welk deze bygevoegde afbeelding gemaakt is, even als by de koeyen, kwabächtig neêr, doch geenzints gelyk een bos lange afhangende hairen, zoo als dezelve in de Amfterdamfche aangehaalde befchryving verbeeld is. Het jonge laaftöverge- zonden ongelukkige Dier had zulks ook veel minder zichtbaar als het oude. De voorbeenen hebben, aan de binnenzyde, bo- ven de kniën, eene bruine zwartäichtige vlak; de hoeven zyn zwart en wyd in tweën gefpleeten; even boven de hoeven zyn, aan elken voet van achteren, de gewoone twee hoornächtige byhangende klaauwtjes , die aldaar, op een zwarte vlak van een hand breed, geplaatft zyn.
Het hoofd is gelyk kleurig als het ligchaam, alleen voor naar den neus vaal zwart; de ooren zyn, naar evenredigheid van het Dier, zeer groot, 8% duimen lang in ééne punt uitloopende. De koleur is, gelyk aan het hoofd, alleen van binnen met zeer kort grysächtig hair bezet; de oogen zyn donkerbruin, de bovenfte oogleeden met zeer korte hairen bezet; de hoornen zyn zwart, 14+ duimen lang; van onder hebben dezelve een
| B a krul-
12 BESCHRYVING vaN DEN KAAPSCHEN ELAND.
krultrekkige fpiraale draai of omwinding, die, omtrend tot op de helft der lengte van de hoornen naar boven loopt; het ver- der gedeelte derzelve loopt glad, rond en puntig uit, een wei- nig naar het lyf geboogen en in dien ftand gelyk zy hier verbeeldt zyn. Deeze Canna had geen het minfte bewys van lange hairen boven op het voorhoofd. Boven in de bek zyn geen voortan- den; van onderen 8, waar van de middelfte veel breeder zyn als de anderen; in de bovenfte en onderfte kaakebeenen zyn, aan elke zyde, 6 kiezen, waarvan de drie achterfte zeer groot en breed zyn, zoo datmen, die alleen op de buiten zyde be- fchouwende, elke kies, op zichzelven, voor drie kiezen zou- de aanzien, door de twee diepe infnydingen die elke kies al. daar als in driën verdeelen; de twee daaröpvolgende kiezen zyn veel kleinder, en de ‘daaröp volgende, of voorfte kies fcbynt, door derzelver puntige verhevenheid , byna eer een tand als kies, doch de dikte en afftand van de tanden doet haar ge- noeg als een kies erkennen. De tong is gelykvormig aan derge- iyke dieren, maar op de oppervlakten is dezelve, vry regulier, met kleine zwarte fpikkels.bezet. Het binnenfte gedeelte van den mond is vleefchkleurig „ en het tandvleefch door een’ zwar- ten rand omgeeven. Het. verhemelte boven in den mond is wit- tichtig en als met weeke witte kammetjes bezet. De ftaart is met glad kort hair bezet en als ’ ligchaam gekoleurd , onder aan hangt een bosje losfe zwarte hairen, welke 5 duim lang zyn, de geheele lengte, tot onder dit bosje hairen, is 1 5} duimen.
Het Scelet, van een der voorige Elanden of Cannaas , *t welk zich in het Kabinet bevind ; alwaar het altoos onder de benaaming van Kaapfchen Eland bekend geweeft is, heeft de lengte van den neus tot by den {taart van «p voeten en ro duimen; de hoogte langs den voorvoet, tot op den hoogften top van de bultformeerende beenderen, is ruim 5 voeten , en de hoorns zyn 1 voet, rr duimen lang.
ET ND HE
BES CHR Y VIN G
VAN EEN NIEUW VIERVOETIG DIER,
AAN DE KAAP pe GOEDE HOOP GEHEETEN:
BOSCHBUEEEL,
EN BY DE HOTTENTOTTEN ALDAAR GENAAMD
G N O U.
Voor de eerftemaal, în EUROPA, leevendis overgebrast in de DIERGAARDE
VAN ZYNE DOORLUCHTIGSTE HOOGHEID,
DEN HEERE PRINSE VAN ORANJE EN NASSAUW, ERF-STADHOUDER, ERF-GOUVERNEUR, ERF-CAPITEIN- GENERAAL EN ADMIRAAL DER VEREENIGDE NEDERLANDEN, enz. enz. enz.
BESCHREEVEN EN UITGEGEEVEN DOOR
A SM Brei,
Raad van gemelde Zyne Doorl. Hoogheid , Direêteur der Vorftelyke Natuur- en Kunft-Kabinetten en Diergaarde, Lid der Keyzerlyke Akademie , en Korres- pondent der Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys, Lid der Koninglyke Akademie van Madrid, van het Zeeuwfche Ge- nootfchap van Vlisfingen en Hollandfche Maatfchappye te Haarlem, enz.
Kite ledi altered KOK PK
*
TE AMSTERDAM, By DE ERVEN P. MEIJER en G. WARNARS, MDCCLXXAIJ.
Eer Á TER 4 en, =: Rs B en BhREd AVEN 21 kf ( " Ll eit _ " - 3 Vieard . 3 1 Ekel _ 8 ” - * í = Ld : r es IK nes N } DAs eet Î kl HS AT. … K d _ Bl ú mâ ER ha : j d kg d Á í DES ta =_ - and Les A « n n : . k ie pi n ee: E bdvel ri :. nde n L … nin A ek dk AAA ‘se t e e pj ë bea € Ri 3 t N PEER DE Pa / % b: » had \ rd fs Big d Í AS dt 5 ld Een sk Ser d : _ En 4 _ E 1D terr indd nheharen dei veld 4 k s Ì 8 STAK ND Gite ae 33 (AN AYRE bne prk, Ì EREN NS A zal mr blad leeataa ht sem dt Ee < 2 Bick „vant ame WEAAmdolis tss WE mon Shnnelinehes le asana km pl AN ETD) oh , ki HS ARR EC Lt Tet Wh Matt PARE (ihD Vin KONA Sk û Ent LR ge NS MEE nit dT nefe hei deten Betere erg Be met Abt, ve he, fi 7 « - en Fed ‘ ki En sE tn KK eN : : we Ur st eh ie ET NÀ ok Ik d ref „8 1 TRAM are. 6 EI IEN … bana. Ì n hd PIE _ an ' ge ARRR Rh den Oe : N
\ |: | : - h | 3 |
ze Re
ONE R cl Brel i
ie
Card nd it
Tab. ZVU
== =|
GNOU. of zoweti: Be
) er
h-Buffel, van de Kaap de Goede Ho op. en.
NATUURLYKE HISTORIE
VAN DEN ZOOGENAAMDEN EA Ar BSM BN
BOSCHBUF FEL,
DOOR DE HOTTENTOTTEN GENAAMD Ne UT EA
B’ de thans alöm vermeerderde kennis der Natuurlyke Wee- zens, moet men nu wederom dit verwonderende en voor- maals geheel onbekende fchepzel voegen, ’t welk zich in de
binnenfte deelen van Africa onthoud. Ingevolge een’ Brief gedagteekend den 1 February 1 774. vanden Ed. Heere Baron vaN PLETTENBERG, Gouverneur der Kaap de
C*) Nadat deeze Befchryving reeds gereed was, zyn my de volgende Schryveren bekend geworden :
Grou. ArrLAMAND. Hift. Nat. de Mr. Dr Burron Sup, Tom. XV, Edit. d’Amft, he
Grou ou Niou. BurronN Hift. Nat. Suppl. Tom. VI, pag. 89. & Edit. de Paris 4to.
Gnu. SPARRMANN» Konig). Schwedifche Akademie der Wisfenfchaften ar. Band. Hoogd. Uitgaave, Leipzig 1783. Oftavo. Dit Deel heb ik eerft kort geleeden ontvangen, in welk het knie kruipen der Befchryving van den Heere Ar rEMAND, hoewel ten onrechte, isovergenoomen. De ruuwe hairen , onder de Kin , kan men , naar myn denkbeeld , ook geen Baard noemen. De SrNus by de oogen, gelykde Harten hebben , heb ik ook niet waargenoomen, doch dit kan myn gezicht, als zulks in dit Dier niet wachtende, ont{lipt zyn. De Heer SparRMANN geeft hier ook de Befchryving van den Kaapfchen Eland CANNA, en zegt: dat de Vrou- welyke foort der Coupou, ongehoornd is. Noch vind men hier den waaren Kaapfchen Buffel, en de Burar1s, aan de Kaap Hartcbeeft genaamt, befchreeven, en derzelver afbeeldingen, die wy echter hoopen, dat in de Sweedfche Edit. , beter zullen zyn,
A 2
4 BESCHRYVING VAN DEN
de Goede Hoop, aan wiens gedienftige hulp, (ter vermeerde- rende kennis der Natuurlyke Hiftorie, wy by aanhoudenheid ongemeen verpligt blyven,) kwam dit zonderlinge f{chepzel, in Juny deszelven Jaars, in de Diergaarde. Zyn Hoog Wel- gebooren gaf my, in gemelden Brief, ook nog de volgende berichten: „, Naar het zeggen van den Beer, door wien dit „ Dier zeer jong gevangen, en vervolgens was opgevoed, is „ het zelve niet voor het einde van 1772. gebooren”, en kon dus, by zyn aankoomen in de Diergaarde den 14. Juny 1774, nog geen twee jaaren oud zyn. Eenige weeken na deszelfs aan- koomft, is hetzelve door den Heere ScHouwMAN, voornaam Kunft- fchilder , met alle mogelyke oplettenheid in teekening gebragt; naar welke deeze bygevoegde afbeelding gemaakt is, Verder zegt gemelde Ed. Heer Gouverneur: „, Dat dit
„ Dier, naar zyne gedachten, pas halfvolwasfen was , doch niet „ geloofde , dat hetzelve die grootte of vlugheid zoude „ Erlangen, welke aan die Dieren in het wilde , eigen is’: C Naar myn denkbeeld moet het dan in den tusfchentyd der reize fterk gegroeid zyn) „en dewyl de Taal der Hottentotten (zegt de Ed, Heer Gouverneur al verder) „ zich niet wel laat „ fchryven, is het my niet mogelyk, den naam uit te drukken , „ welken door hun aan deeze Dieren wordt gegeeven, dewyl ier eenen Tongflag by vereifche word, die alleen by den „ natuurlyken Ingezeetenen deezer uithoek, in gebruik is”, Eenige maanden (zoo ik my niet bedrieg van het Jaar 1774.) na het ontvangen van dit onbekende Dier, gaf de Heer GoRDoON, Bevelhebber der Kaapfche Militie, my een lang gewenfcht bezoek, en beveftigde, met eenig bericht der verdere eigen. {chappen deezer Dieren, (waarvan wy met die van anderen, van de Kaap naderhand overgekoomen Heeren, doch meeftä! overëenkoomftig zynde , hierna fpreeken zullen ) de moeilykheid der Hottentotfche Tongflagen, die dikwyls in derzelver Taal of Spraak voorkoomen; dan zyn Wel Ed, Geftr. verzekerde my, dat :
KAAPSCHEN BOSCHBUFFEL. 5:
dat de naafte bepaaling daaräan te geeven, op Nou of liever Grou uidiep. Wy zyn dus deeze bepaaling van naam als anderzints, aan de oplettenheid en nafpeuringe der Natuurlyke Hiftorie van den Heere Gorpon, verfchuldigd.
Wy hebben reeds gezegt, dat deeze Grou in 1774, in de Diergaarde aankwam. Dezelve was van het mannelyke geflacht, en leefde ruim twee jaaren zeer gezond. In het jaar 1776, zond de Ed. Heer van PLETTENBERG, eene tweede en wel van de vrouwelyke foort, die den 15 July deszelven Jaars mede zeer wel en gezond in de Diergaarde gebragt werd. Voor de aankoomft van deeze, had de voorige, na de op ftalhouding van- eenige dagen, nevens eenige andere Dieren, in de weide geloo- pen ; doch weldra gaf hem deeze meerdere vryheid eenige wildere eigenfchappen. Hy liet zich niet meer zoo onbevreeft naderen, bleef echter, met eene zachte behandeling noch han- delbaar, doch, wanneer men zulks:te veel voortzette, floeg hy met de voor- en- achtervoeten, en trachtte ook met zyn hoornen sl hoewel niet kwaadäartig, te {tooten, men dorft hem dus, gelyk voorheen , zoo veel niet meer vertrouwen. In de Dier- gaarde loopende, jaagde hy dikwyls de Bengaalfche Harten, enz. echter bleef hy als nog, voor zyne gewoone Oppasfers, zeer wel handelbaar. Ik gaf order hem eenige dagen op den Stal te zetten, met een Koebeeft naaft hem, alléén door een laag tus- fchenfchot van elkander afgezondert, om hun beide aan elkander te doen gewennen, doch men zag geene blyken van overëen- koomft of genegenheid, maar wel het tegengeftelde: Daarna liet men hun beiden in het land, doch hy voorät toonde geene de allerminfte blyk van vriendíchap of aandoenlykheid, integendeel, hy jaagde-de Koe geduurig, als zy hem maareenigzints naderde ; en trachtte haar zelfs door-zyne hoornen te befchadigen , ’t welk men, zooveel mogelyk, met zachtheid belettede.- Vooräl van dien tyd werd hy wilder, en: men was genoodzaakt de Koe van hem af te neemen, en hem, door een in: de weide gemaakt
A 3. affchutze}, ,
6 BESCHRYVING VAN DEN
affchutzel,-op zich zelven en alléén te laaten. Dit mannelyke foort dus, zo als reeds gezegt is, ruim twee jaaren in de Dier- gaarde geweeft zynde, bragt men de, op den 15. July 1776. aangekoome vrouwelyke foort, naar eenige dagen op den ftal geftaan te hebben , by hem; dit gezicht verleevendigde hem geheel en al, en fcheen hem zyne voormaalige woefte en wilde geäartheid nu volmaakt te hergeeven, Het wyfje, integendeel, was van het begin tot op het laatfte ongeluk , waarvan wy zoe fpreeken zullen, van veel goediger geäartheid. Men liet hun beiden met genoomen voorzorg, byëen, van de andere dieren afgezondert, doch men moeft hun weldra vanèen fcheiden, men gaf hun meerdere ruimte, doch al bet zelfde, trachtede hy geduurig het wyfje door zyne hoornen te kwetzen , zoodat men genoodzaakt was, een klein dwars gaatje in elke punt der hoorens te booren, en daaröp een lat of dergelyk ftuk hout, vaft te hechten. Hierdoor dacht men hem buiten ftaat te ftellen, om het wyfje te befchaadigen , dan deeze en alle voorzorgen, die men trachte te neemen, waaren vruchteloos. Zyne kwaadäar- tigheid van dag tot dag toeneemende, en wel byzonder tegens het wyfje, ’t geen merkelyk kleender en my ongeveer ruim één jaar jonger toefcheen , was men genoodzaakt den Bul of het mannelyke foort, aan een fterk en redelyk lang touw in de weide vaft te leggen, ten einde het wyfje, of de andere dieren, waar by hy liep, niets kwaads te kunnen toebrengen. Nadat beide deeze dieren, ruim vier weeken te faamen in de Diergaarde geweeft waaren, doch, wegens de kwaadäartigheid van den Bul, al meeft van elkander afgezondert , en ik voorneemens was, om een’ Stier by het wyfje te doen brengen, ten einde de mislukking van den Bul, was zulks mogelyk , te herftellen, vond de laatftgemelde geleegenheid, zich van het touw los te breeken, liep met zulk eene woede, dat het wyfje, zich van benaauwdheid niet weetende te bergen, met het hoofd tegens eene paal van het roofterwerk aanfloeg , met de hoornen tusfchen
de
KAAPSCHEN BOSCHBUFFEL. y
de latten van hetzelve verwarde, zich in de lendenen bezeerde en daarvan eenige dagen hierna ftierf. De Bul, na met veel moeite opgevangen, en weêr vaft gelegt te zyn, had zich onge- twyfeld insgelyks, met de hoornen tusfchen de latten van het roofterwerk , ’t welk de Diergaarde omringd, bezeerd, hetgeen de gefchondene en afgebrookene punten zyner hoornen genoeg aanwyzen, en ftierf dus meede korte dagen daarna. De Dul Jeefde byna twee jaar en twee maanden in de Diergaarde , doch het wyfje maar ruim vier weeken, ongetwyfeld door het gemelde ongeluk en geene genoegzaame oplettenheid en voorzorge van den, ten dien tyde daar zynde, doch thans gedimiteerden, Opzigter der Diergaarde.
Dan! hoe zeer men, door het hier bygebragte verhaal, over de woeft- en- kwaadtiartigheid deezer dieren mag oordeelen, men heeft my in onderfcheiden berichten verzekert, gelyk hier voor- heen ook reeds gezegd hebbe , dat zy, zonder aanleiding daartoe, geenzints kwaadäartig zyn, en misfchien heeft men die aanleidinge, in de aan my gedaane verhaalen, verzweegen , ’t ‘welk my door de afgeleegenheid der Diergaarde niet mogelyk was, om na te gaan.
Eenige eigenfchappen deezer dieren, verlangende te kennen, gaf de Ed. Heer Gouverneur Baron vAN PLETTENBERG, My by deszelfs Brief van 12. April 1775. het volgende bericht: Betreffende de Boschbuffels, kan ik niet anders melden, als dat zy gewoonlyk by troupen van tien tot twintig gaan weiden, zynde het vleefch zeer goed om te eeten. Zy zyn, niet door honden gejaagd wordende, geenzints kwaadiäartig, doch in dat geval, weeten zy zich zeer wel te verweeren, flaande met hunne hoornen, aan weêrzyden, met zulk een-geweld, dat meenige hond daardoor als ’t waare, vanëen gereeten „ word”. Verder {preekt Zyn Hoog Welgeb. nog over den naam, dan hiervân hebbe ik reeds verflag gedaan.
De Wel Ed. Heer GorpoN, by deszelfs aanzyn alhier, en daarna onderfcheiden Bewoonderen van de Kaap, welken ik
zelf
bed
8 BESCHRYVING vAN DEN
zelfs gefprooken heb, verhaalden, dat deeze dieren, in zeer groote meenigte, in de veräfgeleegene Landen van de Kaap, gevonden worden. Sommige hebben my verzekert, dat zy fom- wylen eenige weinige, niet zeer wyd van onze Kaapfche Volks- planting, gezien hadden, en beveftigden de reeds bygebragte eigenfchappen deezer dieren. De afftand, waar zy zich voor- paamenlyk in meenigte onthouden, bepaalde men op 150 tot omtrent 2oo uuren landwaards in, zonder echter het juifte diftrict , aan te wyzen. Myne toevlucht neemende tot het fournaal van den Landtogt in den jaare 1 76 1 ondernoomen, onder de Regeering van den overleeden Ed. Heere Gouverneur R. TULBACH, fcheen ’t my eenigzints toe, dat men deeze dieren (indien men de Guou hier bedoeld) in de grasvlaktens ten Ooften en Noorden van de zoogenaamde groote Namacquas moeft vinden. Althans de Hoogleeräar, de Heer ALLAMAND plaatft alhier op dien Landtogt, met deszelfs gewoone oplettenheid, deeze dieren, Grou ook Bofchbuffel genoemd, in zyne aanteekening op dien Landtogt N°.36. Ik blyf echter geheel in twyfel of in de befchryving van deezen Landtogt (a) de Grou bedoeld wordt. Hier word wel van Buffels gefprooken, doch ’er worden diep landwaards in nog eene geheele andere foort, insgelyks Buffels genaamd, gevonden, van welken men my een hoofd met enorme ‘hoorens heeft toegezonden (4). Maar om weder tot het waare onderwerp deezer Verhandeling de Guowu te koomen, het is wonder, dat deeze aanmerkelyke dieren , voormaals nimmer befchreeven, zoo geheel onbekend zyn gebleeven, doch wie zal ons zeggen, hoe veele ganfch onbekende Schepzelen zich in de als nog onöpgefpeurde deelen van Africa onthouden. De oude
Schryveren,
Ca) Nieuwe Befchryving vande Kaap, Amfl. 1778 , in Oflavo, bladz. ssens7.
Cb) Mogelyk is deeze de Bifon mufque, welke in het Suppl. PI Deel (my nu eerft ter hand gekoomen ) vanden Heere pr BurroN gevonden wordt; doch de hoorens der Kaapfche zyn rechter en min neêrgeboogen.
KAAPsSCHEN BOSCHBUFFEL. En
Schryveren, of liever eenige derzelve , noemden voormaals byna alle vreemde of onbekende dieren: Monfters. De oude Hol- landfche Puikdichter J. vaN VoNDEL, zingt reeds in zeker Vaers : „ Men hoeft om Monfters niet te reizen, naar Africa”. Men kan deeze zonderlinge Schepzelen in geenen deele, gelyk den Kaapfchen Ezel (Zebra), de Coudou enz., als eene fchoone geftalte en aanzien hebbende, befchryven. Het hoofd ruig en wild met ongelyke vry lange hairen hier- en- daar begroeid, de witte ftyve hairen in een cirkel om de oogen ftaande, geeven dezelve meer een verwonderend en wild, als wel een fraai aanzien. De lange hairen van den hals, verfchillen te veel van de fraaije lauge ter zyden den hals van het Paard af hangende maanen. Zy onderfcheiden zich te veel, als veel korter en minäanzienlyk op den hals van de Gnow nederleggende (Cc). De
Cc) Men zal zich ongetwyffeld verwonderen, als men deeze myne af beelding, met die van den Heere ALLAMAND, vergelykt; de daarna gevolgde van den Heere DE BurroN zyn merkelyk verbeterd. De Ed. Heer Baron vAN PLETTENBERG;, heeft my te gelyk eene Afbeelding, Copie of Origineel, van die van den Heere ALLAMAND gezonden, doch die tegens het leeven vergelykende, achttede wy nodig , eene andere, door myn’ Teekenaar , met alle oplettenheid te doen maaken, die elken Kundigen , het dier ziende , onëindig beter geviel. Het ontbreekt den Heere Gor Don aan de Kaap, volftrekt aan bekwaame Teekenkundigen , doch zulks kan zyn Welëdele niet verhelpen.
Lange na myne voorige befchryvingen der Coudou en Canna, en zelfs na de opgemaakte befchryvingen deezer Grou en Pronkbok , koomt my , door verzuim van myn’ Boekverkooper, nu onlangs eerft het XI. en XII. Vervolg in Oétavo, van den Heere p= BurroN, in handen; daar hy toch gewoon was, my de Quarto Uitgaave te leeveren, en dus het VI. Deel of Vervolg, my reeds lang moeft verzorgt hebben. De menigvuldigheid myner bezigheden my thans minder, dan voorheen, tyd tot het leezen der Uitlandfche Journaalen enz. , overlaatende, te meer, daar wy zeer goede Hollandfche, gelyk de Vaderland/che Letterüeffeningen, Algemeene Bibliotheek enz., hebben, hoewel die niet altyd, de buitenlandfche Nieuwigheden aankondigen, zo is de Uitgaave van den Heere pr BurroN, te laat tot myne kennis gekoomen. Myn Vriend, de Heer Bopparrr te Utrecht, myne twee voorgaande ftukjes ontvangende, fchreef my te recht: ,,met verwon. » dering te befpeuren, dat ik het gemelde Vervolg nog niet fcheen gezien te „, hebben”. Ik vraag verfchooning aan myne Leezers , wegens deeze voor hun onver-
B fchillige,
fo BESCHRYVING vAN Ben £
De gedaante van het wonderbaar gehoornde hoofd, 't welk zich mieeftäl nederhangend of bukkend , als dat der Runderen vertoond, onderfcheid zich te veel van het Paard, anders zoude men uit fommige deelen van het lyf enz. , eenige flaauwe overëen- koomft kunnen vinden, dan , naar myn denkbeeld , koomt hetzelve nader aan den Stier en Buffel, als aan eenig ander dier.
Het gewoone voedzel deezer dieren was gras, hooi en hàäver. Zy aaten zeer graâg brood, kool en fàladeblaèren. Volgens aan my gedaane verzekering der Oppasfers, herkaauwden zy hun voedzel , gelyk de Runderen. Hun geluid, hoe zeer ook daarvan onderfcheiden, als minder bulkende, kwam het naaft by dat der Koeijen. Het affcheeren van het gras, het drinken en het flaapen, kwam daar meede overëen. Voorheen hebben wy reeds gezegt , dat hun vleefch zeer goed om te eeten is, Op de zwaarfte hitte van den dag, zogten zy de fchaduw onder
het
fchillige, doch voor my niet onverfchillige uitweiding. En betreffende de daarin voorkoomende befchuldigingen, van den Heere ne BurroN, van peu attentief en dergelyke, wy achten dezelve als weêrklanken van dergelyke aanmerkingen; welke wy de vryheid genoomen hebben, zyn Ed., doch met vry meer befcheis denheid, van tyd tot tyd, onder het oog te brengen, of mogelyk zyn zulks opzettingen van my ongunftige, welker laage handelwyze wy verächten, evert gelyk de ongelukkige aanmerking van den Heere Jon. Rein. ForsTER, den Ouden , welks bekwaamheden met deszelfs Charaêter, zynen Reisgenooten; ja Engeland bekend is. Van deszelfs edelmoedigen en door geleerden Zoon , G. FoRsTER, mynen hooggeächten Vriend, hebben wy nog onlangs blyken van een tegengefteld Charaêter ontvangen, deeze , voorheen door een’ fehynvriend , met een’ zoo val- fchen als kwaadäartigen brief misleid, heeft my, van zyn’ misflag ten vollen overtuigd zynde, naderhand de edelmoedigfte voldoening gegeeven, gelyk die te zien zyn, in The Monthly Review, London 1778, Vol, LIX. pag. 461 ; doch voornaamenlyk, in de Appendix pag. 559. „Algemeene Bibliotheek, Amft. 1778. Tweede Deel in het Letternieuws, pag. 546. Algemeene Vaderlandfche Letteröeffe- ningen, in het Mengelwerk, eerfle Deel agtfle Stuk, pag. 38: Journal -des Sgavans Septemb. 1779, pag. goe Pc. Edit. d'Amfterdam de M. M. Rry. Ik wäs voor- neemens de dwaasheid en het onwaare van den Heere J. R. Forster, ’t welk de Heer pe BurroN, zonder noodzaake, heeft overgenoomen, vonäangeroerd te laaten, doch vermits men zulks als eenen nieuwen aanval van den Zoon, zoude Kunnen aanzien, heb ik deeze aanteekening hier noodig geächt.
KAAPSCHEN BOSCHBUFTEL. Ir
het geboomte. Het op de kniën voortkruipen, waarvan de Heer ALLAMAND fípreekt, is my, gelyk ook den bediende der Diergaarde, volmaakt onbekend, en alleen eene eigenfchap van het Breedfínuitig Varken, voorheen door my befchreeven.
Het onderfcheid in gedaante van dat der Sexe, was van geen aanbelang. Beide gehoornd zynde, fcheen my de vrouwelyke foort kleinder, doch daar my deeze ook jonger toefcheen, durf ik deswegens niets zekers bepaalen. Derzelver uitwerpzelen waaren keutelächtig, wat grooter als die der Harten.
CRLEVPFNPALNCHLPVERENLNOK BEDOGCHRYVING
VAN DEN
K A APS CHE N
BOSCHBUEFEEL,
DOOR DE
HOTTENTOTTEN GNOU GENAAMD.
Tab, AVIIL
DD zonderlinge dier, welke tot het mannelyke geflacht behoort, heeft van het begin der neus tot aan het grond- beginzel van den Staart, de lengte van ruim zes Rhynlandíche voeten. De hoogte, langs den voorvoet tot op den rug by den hals, was drie voet zeven en een halve duim,
B 2 De
12 BESCHRYVING vAN DEN
De lengte van het hoofd, van achter de hoorns tot voor aan de neus, is negentien duim. De lengte der hoorns, langs de uitwendige kromme bocht, met een koort van het achterfte grondbeginzel tot aan de punt gevolgt, gaf, het koort gemeeten zynde, de lengte van eenéntwintig duim.
De lengte van den Staart was vyfêntwintig duim.
Het geheele lyf is bedekt met kort glad hair , eenigzins graauwiichtig bruin van kleur. Nederwaards langs den hals en de borft vertoond zich een ftreek zwarte langere hairen, die tusfchen de voorbeenen tot op den buik doorloopt. Boven op den hals tot voor op den rug heeft het fterke maanhairen , waarvan de langfte ruim drie en een half duim lang zyn, beneden- waards grys wit en verder zwart. De maanhairen moeften in deeze afbeelding een weinig meer overëindftaande verbeeld zyn (*)).
Het hoofd is in evenredigheid van het ligchaam groot. Het- zelve geeft een verwonderend en wild aanzien, als voor op de neus met lange zwarte opftaande hairen bezet, terzyden ziet men die insgelyks, doch korter en meer neêrleggende ; maar onder de kop of bek, naar de keel, zyn die weêr langer. Men kan die echter geenzins een’ fik of baard noemen. De oogen zyn donkerbruin, rondöm bezet met ftyve uitfteekende witte hairen, van omtrent anderhalve duim lengte, ‘die zich als de ftraalen van een ftar om het oog vertoonen, en aldus eene verwonderende befchouwing veröorzaaken. Ik herinner my niet zulks by eenig dier gezien te hebben. Het hair der
oogleeden
(+) Doch geenzins zoo fterk overëindftaande, gelyk die van de Heeren Aur a- MAND en Burron. Maar myn Teekenaar, de Heer SeHouwMAN, genoeg door zyne bekwaamheden bekend, beweert van neen. Zeeker is het, als men het dier grazende in het veld zag, met een neêrgeboogen hoofd, dat dan de maanhairen meer als anders overëind ftonden,
KAAPSCHEN BOSCHBUFFEL. 3
oogleeden is kort en donkerbruin. De neus is kaal en zwart. De neusgaaten zyn groot en halfmaanswyze. De ooren zyn als die van een’ Os, met kort bruin hair begroeid , en omtrent zes duim lang. De hoorns zyn by haar grondbeginzel breed en plat, en koomen aldaar naby elkander. Zy hebben eenige, ik zeg eenige overëenkoomft, met die hoorns, welke de Heer DE BurroN van den echten Kaapfchen Buffel afbeeld (*), naamenlyk in haar grondbeginzel , doch zy zyn aldaar veel kleinder en platter. De hoorns buigen zich van haar begin een weinig nederwaards, in haare voortgroeijing, tot omtrent een derde van derzelver lengte , alsdan maaken zy een’ kleinen krom- men bocht, en begeeven zich verder, byna recht in de hoogte, alwaar zy vry fcherppuntig eindigen. De koleur is by derzelver begin graauwächtig zwart, de punten zyn gladder en zwarter. Op het Scelet van het hoofd zyn zy, op derzelver inwerdige kern, gelyk die der Koeijen, beweegbaar, doch door derzelver bocht daar niet van af te trekken, Voor in den bovenbek zyn geen tanden, maar ver achter in aan weêrzyden vyf Kiezen, de drie achterfte zyn groot of breed, die daaröp volgt is kleinder, en de voorfte, nog veel kleinder en meer naar binnen ftaande, heeft, naar de buitenzyde, digt tegen zich aan, noch een klein losftaande ligchaampje , het welk meer naar een platächtig tandje, dan naar een Kies gelykt, dit mede als eene Kies gereekend, zyn ‘er zes. Van onderen zyn voor in den mond acht breede platte fcherpe fhytanden , waarvan de middenfte de breedfte zyn. Ver achterin zyn hier aan weêrzyden insgelyks vyf Kiezen, doch minder dik als de bovenfte, anders overëenkoomttig, behalven dat hier de voorfte Kies, dat kleine Kiestandje, niet
by
C*) Burron, Tom, XI, Tab. XLI. fig. 4. Doch deeze van de Grou zyn op verre na niet zoo dik , zoo zwaar, en veel platter by derzelver grond- beginzel,
r4 BESCHRYVING vaN DEN KAAPSCHEN BOSCHBUFFEL.
by zich heeft. Men diend wel op te merken, dat men in deeze geheele befchryving het mannelyke foort bedoeld, want in den kop der vrouwelyke foort vooräan, onder in elke kaak, ontdekt zich zeer duidelyk , noch een klein kiesächtig tandje meer, zeer digt tegen de vyf volgende Kiezen (*)).
De voor- en- achterbeenen zyn, gelyk het Iyf, graauwächtig bruin, niet zoo dik als die der Koeijen, of zoo dun als die der Harten. De hoeven zyn zwart en gefpleeten, en terzyden boven dezelve vertoonen zich de losfe byhangende zwarte klaauwtjes.
De ftaart heeft losfe geelächtige witte hairen , eenige overëen- koomft hebbende met die van een paard, doch dunder van hair,
De gedaante van het Iyf,‚ de kop, de eenigzins korte beenen, de gefpleeten hoeven, de niet wisfelende hoornen, de herkaauwing enz., brengen dit zonderlinge fchepzel tot de Runderen.
(+) Het wyfje der mannelyke foort, die ik hier befchreeven heb, was meede gehoornd , de maanen op den hals waaren korter , anders vry overéenkoomtftig ; maar het was kleinder, en, gelyk my uit de beenderen gebleeken is, ook jonger.
BESCHRYVING
EENER NIEUWE SOORT VAN KLEENEN
H AR TE B O K,
BY DE HOLLANDSCHE VOLKSPLANTING
AAN DE KAAP pe GOEDE HOOP BEKEND, ONDER DE BENAAMING VAN
PR ON KE B OK,
Voor de eerftemaal, in EUROPA, leevendig overgebrast in de DIERGAARDE
VAN ZYNE DOORLUCHTIGSTE HOOGHEID,
DEN HEERE PRINSE VAN ORANJE EN NASSAUW, ERF-STADHOUDER, ERF-GOUVERNEUR, ERF-CAPITEIN- GENERAAL EN ADMIRAAL DER VEREENIGDE NEDERLANDEN, enz. enz. enz.
BESCHREEVEN EN UITGEGEEVEN DOOR
ARR IM ank it,
Raad van gemelde Zyne Doorl. Hoogheid, Direêteur der Vorftelyke Natuur- en Kunft-Kabinetten en Diergaarde, Lid der Keyzerlyke Akademie , en Korres- pondent der Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys, Lid der Koninglyke Akademie van Madrid, van het Zeeuwfche Gen nootfchap van Vlisfingen en Hollandfche Maatfchappye te Haarlem, eng. kPR DE
TE AMSTERDAM, By DE ERVEN P. MEIJER en G. WARNARS, MDCCEXXAXIV.
PRONK-BOKJE
van de Kaap de Goede Hoop.
NATUURLYKE HISTORIE
VAN DEN KLEENEN
deli Ars RD en dBu Oel,
AAN DE KAAP DE GOEDE HOOP BEKEND,
ONDER DE BENAAMING VAN DEN
PR DN B DK EN
B 5 30. July 1774 , werd dit nieuwe foort van Hartee bokjes (Gazelle), aan de Diergaarde van Zyne Door. HoocHerp gezonden , door den Wel Ed. Geftr. Heere GORDON, eerfte Bevelhebber der Kaapfche Militie, De kennis der Natuurlyke Hiftorie, vooräl in opzicht van de vier- voetige Dieren dier Africaanfche Geweften, vindt zig ten hoog- ften verpligt aan zyne oplettende nafpeuringen: Deeze zyne natuurlyke neiging deedt hem de gevaaren der binnenlandfche reizen verächten, die maakten hem gehard om de woefte wil- dernisfen, in de afgeleegenfte en veeläl onbekende ftreeken, te doorzoeken , hierdoor overkwam hy alle die, anderfints onöverkoomelyke hindernisfen en ongemakken, van welke zomwylen ééne enkele genoeg in ftaat zoude geweeft zyn een’
anderen
(*) Nadat deeze Befchryving gereed was, zyn my de volgende Schryveren bekend geworden, de twee eerfte alleen door vriendelyk bericht. Springbok. ZIMMERMAN, Geögraphifche Zoologie, 1778. ftgg. 8vo. Springbok. PENNANT, Hiftory of Quadrupeds. Vol. 1. pag. 82. N.35., Lond. 1781,
Chevre fautante. ForsrTeEr, den Ouden, in Burron, Hijt. Nat. Suppl, Tom, VI, Paryfche Uitgaave gto. pag. 176. @c.
Gazelle a Bourfe fur le dos, ALLAMAND, in Burron, Hift. Nat. Suppl. Tow. VI, Utf. pag. 180 EC.
9
4 BESCHRYVING VAN DEN
anderen af te fchrikken , zonder door eene zoodanige Natuurdrift te zyn aangemoedigd.
Dit voorheen onbekende Diertje, 't geen zig door eene byzondere eigenfchap, zyne foort alléén eigen, van de andere Hartebokken genoegzaam onderfcheid, is in onze Kaapfche volksplanting onder deeze volgende verfchillende benaamingen be- kend. Men noemt deeze dieren aldaar Zrekbok, om reeden, dat zy geduurig van verblyf veränderen, wanneer het gewoone voedzel en water hun begint te ontbreeken, het welk door de groote droogte landwaard in dikwyls voorvalt. By die geleegenheid misten zy zelden in derzelver keuze waar zich beft, met hunne groote meenigte, naar toe te begeeven.
Andere noemen hun Springbok, wegens derzelver vlugheid en hooge fprongen die zy, vooräl in vryheid zynde, dikwyls doen. Weder anderen, en, zoo het my toefchynt, met geen minder recht, geeven hun den naam van Pronkbok, uit oorzaak dier zonderlinge eigenfchap, hun alléén eigen, naamelyk, dat zy het achterlyf, ’t welk, gelyk het verdere van den rug, zeer licht Caftanjebruin is, naar hun believen geheel wit kun- nen maaken, over ’t welk ik omftandiger zal fpreeken.
De Heer GORDON, en andere by my geweeft zynde Kaapfche Heeren, byzonder de Heer J. VAN REENEN, Oud- Burgerraad van de Kaup (a), die my de gemelde benaamingen. ook heeft opgegeeven, hebben my te gelyk in ftaat geftelt het volgende omtrent deeze zonderlinge dieren aanteteekenen. De vruchtbaarheid van deeze foort gaat byna het geloof te boven; want men heeft my verzekert , dat zy zig in Troupen van
duizenden
(a) Deeze Heer heeft my gezegt een middel uitgevonden te hebben, om de anderfints groene Wasch, welke op de Kaap aan zeekere Heefter groeit, door kooking enz. volmaakt wit, veel harder en glanfiger te maaken, als het gewoone Wasch van onze Kaarsfen. Buiten allen twyfel verdiende deeze ontdekking aange- moedigt te worden : Zyn Ed. had de goedheid, my proeven daarvan, voor het Kabinet, ter hand te ftellen.
KLEENEN HARTEBOK. 5
duizenden byëen vertoonen. Vervolgens is men van gedachten, dat zy zig voornaamelyk in het Land der Caffers ophouden; van daar, en mogelyk nog veel verder, verfpreiden zy zig door geheele Landftreeken, alwaar zy, vermits byna allerlei groen- ten van hunne gading is, alles, tot zelfs de wortels der planten, by gebrek van ander voedzel, verflinden: in dien opzichte ver- ftrekken zy tot geene geringe plaag van den armen Landman, welke daar en tegen ook alles aanwend om van derzelver {chrikbaarend bezoek bevryd en ontflaagen te worden. Zeer veele derzelve worden door de Boeren en Jagers gefchooten of gevangen, ’t geen gemakkelyk gefchied als van geenen vrees- ächtigen aart zynde, en in dit opzicht zyn zy mogelyk alléén nuttig, vermits derzelver vleefch niet alleen een zeer goed en aangenaam voedzel is, maar zelfs voor een {inaakelyk wildbraad wordt gehouden. Het verfcheurende gedierte, gelyk de Leeu- wen, Luippaarden, Hyënaas en anderen, verflinden insgelyks eene meenigte derzelven, als niet gefchikt ter zelfverdediging door hunne weerloosheid. Op verfchillende wyze koomen nog zeer veele om ’t leeven, door ziekten, ongemakken, gebrek aan genoegzaamen voorraad van voedzel voor derzelver ongeloof- Iyke meenigte, en welk voedzel zy in de uitgebreide Landen die zy doortrekken , niet overäl in gelyken overvloed aan- treffen. De groote droogte, welke vooräl des Zomers in de inwendige deelen van Africa heerfcht, waardoor dikwyls geheele rivieren uitdroogen, ontbloot den grond van de anders daar zynde gewasfen, hierdoor zyn zelfs het geboomte en brandftof- fen aldaar zeer fchaars en men ontmoet ‘er niet dan kleen kreu- pelbos. Deeze voornaame hindernisfen, zoo nadeelig zelfs voor de verdere bewooning en bevolking deezer landen, doen het gedierte de vruchtbuarer geweften opfpeuren en voert hen dikwyls in de nabyheid onzer volksplanting. Wat men ook, met fchyn van zekerheid, weegens het gewoone verblyf dezer Harte-
bokken, als Zerra de Natal enz. mag opgeeven, men heeft my FM verzekert
6 BESCHRYVING VAN DEN
verzekert dat hetzelve zeer onzeker is. Doch dit is ftellig zeker, dat zy uit zeer verre en onbewoonde geweften koomen , en als ik my op het gezegde mag verlaaten , dat zy , diep landwaards in, zoo weinig vreeze betoonen, dat men dezelve met de handen grypen kan; een onbetwiftbaar bewys dat zy het gevaar van den menfch voor zich niet kennen.
Het gewoone voedzel deezer dieren is overtenkoomftig met de Harten, Bokken enz. gras en diergelyke gewasfen, doch dit foort is, gelyk de Bokken, minder keurig dan anderen; hunne geäartheid is zagtzinnig, waardoor zy zig weldra gewennen, na het verlies van derzelver vryheid.
Men verzekert my dat de vrouwelyke foort ook gehoornd is} de zonderlinge eigenfchap, om zig van achteren wit te kun- nen maaken, gelyk men van het manlyke zeker weet, dorft men niet ftellig bepaalen, doch men geloofde zuiks.
De Heer GoRDON hadt dit diertje, noch jong zynde, naar Holland meedegenoomen, en te gelyk eene melkgeevende Geit. In de Diergaarde overgebragt zoog het nu en dan maar zeer wei- nig; de Geit kwam na genoeg met onze geiten overëen, der- zelver couleur was een weinig blaauwächtiger grys, en ftierf niet lang hier zynde.
Dit aanvallig diertje , ’t welk ik thans onder zynen kaapfchen en zonderlingen eigenfchap aanwyzenden raam van Pronkbok be- fchryf , leefde tierig en wel in de Diergaarde. Zyn ge- woone voedzel was gras, allerlei groentens, falade en koolbla- den, geele peen enz. ja alles was genoegzaam zyne gading. Des winters, in eene warme kamer gehouden, at het hooy, zeer greetig brood, maar veelliever tarw als roggen brood, en was byzonder geftelt op tabak zelfs Snuiftabak, gelyk alle Bok-foorten. Het was geenzints fchuuw , naamelyk , tegens die hy kende, echter eenigzints wantrouwend voor vreemden. Zyne verdere geäüartheid was gelyk alle andere Soorten van deze die- ren, naamenlyk moedig en leevendig. Somwyl fprong het uit zig
zelve
KLEENEN HARTEBOK. 7
zelve drie en vier voeten hoog , in eene rechtftandige Ivn, van den grond, wanneer hy zig, gelyk men my verzekert, (want zelfs heb ik dat nooit gezien) van achteren wit maakte. Zyne ftem of geluid was naby koomende aan dat van een Hart, doch hy liet zig zelden hooren. By zyne aankoomft was het veel kleinder, het liet niet toe dat men de maat van hem konde neemen door zynen leevendigen of dartelenden aart, maar het fcheen ons toe, dat hetzelve omtrend één vierde grooter is geworden, geduurende den geruimen tyd dat het zeerwel zynde in de Diergaarde geleefd heeft (4). Eenen geruimen tyd, zeg ik, want hetzelve is den 3o. July 1774. in de Diergaarde gekoo- men, en in Auguftus of September van het Jaar 1777. door een ongelukkig toeval, geftorven (c). Het was in de weide der Diergaarde, door eene affcheiding, van de andere dieren afgezondert, doch een Breedfimuitig Varken van de Kaap, voorheen door my befchreeven, ’t welk by de andere dieren zonder eenigen hinder liep, ondergroef de affcheiding by nacht. Het diertje, zekerlyk door de bykomft van het Zwyn ver- fchrikt, moet zig inwendig door fpringen bezeert hebben, want uitwendig vond men geene andere teekens, als het verlies van eenige tanden en het losftaan der overige. Men trachte dic gebrek door zachte voedzels te gemoet te koomen, doch het
{tierf weinige dagen na dit ongeluk. Na deeze kleene uitftap, (alleen gefchikt ter aanwyzing van de
(4) De Heer J. R. Forsren, de Oude, fchynt niet zeer naauwkceurig, daar hy de groote van dit Diertje met de Axrs, of het gevlakte Hart van Ben- gaalen, gelyk ftelt. Het fcheelt wat veel, ’t geen omtrent de helft fcheelt. Zie den Heer Burron, Suppl. Tom. PI. pag. 178. Vergelyk Le Darm by den Heere DAUBENTON, die in grootheid met de Axrs, gelyk geftelt wordt.
Cc) De Hoogleeräar de Heer Arr AMaNDp vergift zich merkelyk, met te zeggen dat hetzelve maar eenige maanden in de Diergaarde geleefd heeft , daar ber hier blykt, dat het meer dan drie Jaaren aldaar in leeven geweeft is. Zie den Heex pE BurroNs Suppl. Fom. VI. pag. 188.
8 BESCHRYVING VAN DEN
de benoodigde voorzorge, welke by alle Diergaarden vereischt worden) zal ik, den draad der Nat. Hiftorie volgende, overgaan tot de aanmerkelykfte eigenfchap deezer dieren en waardoor zy, onder andere benaamingen, aan de Kaap, dien van Pronkbok ver- kreegen hebben.
Ik heb te vooren maar even aangeroerd, dat deze diertjes , welks boven- en- achterlyf, licht Cattanjekleurig bruin is, zig het achterlyf geheel wit kunnen maaken, dit deet het weezent- yk tot verwondering van alle die zulks gezien hebben. In Áu- guftus van den jaare 1774. heb ik de eer gehad , zyne Koninglyke Hoogheid, den AARTs- HERTOG FRAN. XAVER. MAXIMILIÄAN, onder den Naam van GRAAVE VAN BURGAU reizende, en be- geleid door onze Doorr. STADHOUDERLYKE FAMILLIE, de wonderbaare eigenfchap van dit Diertje met ongemeen genoegen te doen befchouwen. In eene kleene doch genoegzaame loopplaats , van de andere dieren afgezondert ‚ hebbe ik nimmer die veränderende eigenfchap ontdekt; men verzekert my echter dat hy fomwyl zulks deed, naamenlyk , wanneer hy in een vrolyker luim fomtyds drie en meer voeten van den grond rechtftandig opfprong, zich als dan van achteren geheel wit vertoonende. Dan men was meer verzekert dit te zullen zien, wanneer men hem, ín eenen eenigzints ruimer doch bepaalde plaats, uitliet en aan het loopen hielp, in dit geval mifte hy nimmer aanftonds na zyn ftilftaan zulks te vertoonen. Het Diertje, vóór zyn loopen of na zyn ftilftaan, met een naauwkeurig onderzoek betaftende, ontdekte men, van het midden der lengte van den rug tot op den ftaart, eene {malle ftreek fneeuwwitte hairen, die vooräl op den rug vier en een half, en zelfs vyf duimen lengte hadden , maar die naar den ftaart korter werden. Doch om deeze te zien, moeft men de daar overheen fchui- vende zylingfe bruine hairen wegfchuiven ; maar welke moeite men ook te werk ftelde , men kon die witte ftreek, flechts iets meer als één duim verbreeden, daarënteegen,
na
KLEENEN HARTEBOK. 5
na dathet dier zes of acht pasfen geloopen had, en dan ftilftond, verbreedde het die byna over het geheele achterlyf, en na een of twee minuuten zoo geftaan te hebben, trok het de bruine hairen weêr byëen, en men zag niets van het wit als een weinig naar achter.
De wyze hoe en op welke dit dier deeze toverächtige eigen- fchap werkftellig maakte is vreemd, doch ik zal zulks door waarneemingen trachten te verklaaren. De Heer GoRDoON en andere dachten, dat deeze verändering door wegtrekking van het vel verricht werdt, doch dit verklaart geen text, gelyk by de ontwyding na zyn’ dood gebleeken is. Nog verzekerde my de Heer vAN REENEN dat die dieren deeze vreemde eigenfchap open- baaren, wanneer zy iets vreemds zien of hooren; dan zulks is my hier , na herhaalde proeven, niet gelukt, te ontdekken. Men viel inhet eerft in het denkbeeld , dat derzelver bruine hairen aan haar gronbeginzel wit waaren, dan dit zyn zy geenzints. De bruin- kleurige hairen zyn by haar grondbeginzel, licht bruinächtig aschgraauw , en maar weinig verfchillend van derzelver uitéinde. De oppasfers in de Diergaarde dachten, dat het dier zyne zon- derlinge vertooning alleen veröorzaakte door het overëinde zetten der hairen van den rug en het achterlyf, dan dit is in een’ zeer- bepaalden zin maar eene waarheid, gelyk men nader zien zal. Het dier geftorven zynde onderzogt ik alles zoo veel mogelyk , en liet hetzelve voor het kabinet, door den kundigften Opzetter in dit foort van zaaken, in orde brengen. Ik belafte hem ver- der, een allernaauwkeurigft. onderzoek naar die byzondere eigen- fchap van dit Dier, naamelyk het wit worden, ’ welk hy, by de afzondering van het vel van % ligchaam, zeer wel kon doen, en ‘zie hier het hoofdzaaklyke van de aan my gedaane opgaave: … Dit Bokje kon zyne hairen gemakkelyk doen opryzen, ver- „ mits by de ontwyding of de /éparatie van het vel, my geblec- ‚, ken is, dat hetzelve, onder het vel van den rug , eene » opéenftapeling van digt inêen gewerkte fpierächtige vezelen „
B of
de) BESCHRYVING vaN DEN
‚ of faamenweefzel van fpieren had, zeer gefchikt om de huid » uit te rekken of te doen inkrimpen, om dus het hair opge- »» richt of glad te vertoonen. Van eene zak of beurs, van- ‚ binnen met wit en van buiten met bruin hair, heb ik niets- „ hoe genaamt, kunnen befpeuren (4) ”.
Wy zien dus de oprichting van het hair door den Opzetter beveftigd, maar noch daarênboven verzekert my zulks alhier een Chirurgyn, welke dit Hartebokje eenige weeken, direêt- agter zyn Huis, in een kleen bleekveldje, voordat het na de Vorftelyke Diergaarde verzonden is, bewaard heeft: dezelve heeft my ook het hoog opfpringen en wit. worden beveftigd waarvan wy reeds gefprooken hebben.
Het is. dus meer als waarfchynlyk , dat het Dier de witte - hairen door de fpieren van den rug opzet, doch dan moet noodwendig volgen, dat het die momentlyk daarna, ter weêr- zyden, over het bruine hair nederlegt, want anders kon het geheele achterlyf niet wit worden. Door de oprichting alléén, * welk ik verfcheiden maalen onderzogt heb, ziet men niet anders als eenen witten ftreep. Men herinnere zich myn gezegde:
Dat :
(Cd) Door het nu eerft ontvangen VL. Supplement van den Heere de Burron zie ik, dat de Heer ArrLAMAND dit Hartebokje (door. my Pronkbokje genoemt ) de benaaming van Gazelle a bourfe fur le dos gegeeven heeft, en dat zyn Hooggel. het met een zak of beurs op den rug befchryft. Zie hier deszelfs - eigen woorden. „ Voici comment cela s'opére : Vanimal a fur le dos une efpèce de > bourfe faite par la peau, qui fe repliant des deur cótés , forme deux lèvres qui fe » touchent prefques le fond de cette bourfe eft couvert de poils blancs, & c’eft Pere 2 trémité de ce poils qui, pafJant entre les deux lèvres , paroft être une raie ou ligne » blanches lorfque la Gazelle court, cette bourfe s’ouvre, le fond blanc parott à „ découvert , EP dès qu'elle s’arrête, la bourfe fe referme”. Zie deeze befchryving van den Heere ALLAMAND, by den Heere Burron, Suppl. Tom. VI. pag. 182 , zyn Wel Ed. fchynt hierïn niet wel onderricht, of niet wel in de beurs gekeeken te hebben.
De Chèvre Sautante , van den ouden Heere ForsrTer. De-Gazelle a Böurfe fur - le dos, van den Heere ALLAMAND, en deeze myn Pronkbok, is zonder beden- king, het zelfde Dier; doch geenzints de Bontebok, waar omtrent by den Heere - de Berron, nog eenige twyfel fchynt.
KLEENEN HARTEBOK. er
Dat die fneeuwwitte hairen, boven op den rug, vier of vyf duim lang zyn, dat ik in zyn leeven en zelfs na zyn’ dood, die witte ftreek niet kon verbreeden. Maar dit was ook niet nodig, vermits men nu zelfs noch, daar het reeds voor het Kabinet is opgezet, die lange witte hairen, over de bruine, die korter zyn, zoo kan oplichten en nederfchuiven, dat het zich van achteren wit vertoond. Nog heb ik by deze proefneemingen bevonden, dat de gemelde ftreek witte hairen zich, naar het achterlyf, wat meerder breed doet zien, dan hier zyn dezelve zoo lang niet; het Dier moet dus volftrekt de witte hairen kunnen oplichten en over de bruine heen fchuiven, * welk men, gelyk zoo even gezegd heb, als nog met de handen kan verrichten.
Zie daar die wonderbaare eigenfchap van dit bevallige Hartebokje ‚ zoo duidlyk my moogelyk, voorgefteld. Maar waartoe deeze Dieren met dit vermoogen begaafd ? De groote Werkmeefter der fchoone Natuur heeft niets voor niet verricht, Door het wit worden ontdekken zy zich op eenen verderen afftand; zou zulks ook moeten dienen (gemerkt hunne te groote vruchtbaarheid , waardoor zy, gelyk men verzekert, geheele Landftreeken bedekken) om daardoor de Jagers, bene- vens het verfcheurende Gedierte, hun wit te beter te doen treffen? Ik voor my bekenne, de wyze fchikking van het onbegrypelyk Alvermoogen, welke dikwyls zoo zichtbaar in het gefchaapene doorftraalt, in deeze fchepzelen, niet te kunnen doorgronden,
B 2 BESCHRYVING
18 BESCHRYVING vAN DEN PNPVENPVEUCUP VLIES BESC HRM Maud.NeG
VAN. DEN
K AAPS CHE N
PE. Ren IN cher aloe: elke
D' Hartebokje was van het Mannelyke geflacht. De lengte van de neus tot aan het grondbeginzel van den ftaart , is twee Rhynlandfche voeten en tien duimen. De hoogte, langs den voorvoet gemeeten tot. ep den rug, is twee voet drie en een halve duim. De lengte van het hoofd, in een fchuine Iyn, is van de neus tot het achterhoofd , tien duim. De hoorens zyn zwart, acht en een quart duim. Derzelver grond- {tuk is eenigzints ovaal, in haar grootífte middellyn twee en een halve duim. Aldaar-met een’ afftand van elkander van een halve duim. Derzelver gedaante is beft in deeze afbeelding te zien. Zy zyn geringd. Men telt veertien ringen, waarvan de twee bovenfte het minfte zichtbaar zyn. Zeven of negen der onderfte ringen verdeelen zich, naar het achterhoofd, als in tweën. De puntjes der hoorens zyn, ter lengte van twee en een halve duim, glad en zonder ringen, zy buigen zich eenigzints naar elkander toe, tot op eenen afftand van vier en een quart duim. De ooren zyn zeer groot, vyf en een halve duim lang. De ftaart,
ten einde der byhangende hairen, ís acht duimen. De koleur van het geheele bovenlyf, het achterhoofd, den hals en de zyden derzelven, gelyk meede de voorbeenen, van vooren ,
KLEENEN HARTEBOK, 15
vooren, is zeer licht kaftanjekleurig bruin gelyk de Harten. De achterbeenen insgelyks, doch die hebben voor en achter, een’ witten neêrloopenden fmallen ftreep, in tegenftelling zyn de voorbeenen van achteren geheel wit. Ter zyden van het lyf, boven het wit der buik, vertoont zich een lange en breede don- kerbruine band of vlak, welke zich, by de voor- en achter- beenen, in het lichtbruin verlieft. Terhalverweg, boven op den rug, begint de onzichtbaare ftreek witte hairen, welke men niet zien kan, als het Dier in ruft is, doch die het, door oplichting , ter zyden over het geheele achterlyf, kan heenen fchuiven, waardoor het zich als dan, aldaar, geheel wit ver- toont. Deeze ftreek fneeuwwitte hairen , is op’den rug ruim een duim breed, meer naar den {taart wat breeder, de witte hairen zelfs, zyn vier en een half, ja vyf duim lang op den rug, verder naar den {taart korter, doch de witte hairen wor- den, het Dier in ruft zynde, door de bruine overdekt, die hier ook langer als op de verdere deelen van het Dier. zyn. Het hoofd is van vooren, ter zyden en van onderen, wit. Op het voorhoofd is een lichtbruine vlak, die zich, tus- fchen de hoorns in de bruine kleur van het achterhoofd verlieft. Terzyden het hoofd vertoont zig een donkerder bruine vlak of ftreep, die over de oogen tot op de lippen fchuins nederloopt. De oogen zyn donkerbruin, de binnezydfche hoek derzelven verlengt zich als in een traanbuis. De oogleden zyn onder en boven met vry lange zwarte hairtjes omringd. De ooren zyn kokerächtig rond, zeer lang, regtöpftaande en puntig uitloo- pende, van binnen als buiten met kort grys hair bezet. De neus- gaaten zyn groot en eenigzins halfmaanswyze. De bovenlip vertoont zich onder de neus als verdeelt, en is, gelyk de onderlip en kin, met kort grys wit hair bezet. Boven in den mond zyn geen voortanden, van onderen acht, waar van de twee middenfte de breedfte, en de zes anderen fimal zyn. De Kiezen zyn, onder en boven, gelyk in getal, aan elke zyde vyf, De voorfte
Kies
14 BESCHRYVING vaN DEN KLEENEN HARTEBOK.
Kies in de onderkaak is zeer klein, en byna als een tand, de volgende grooter en grooter, maar zy verfchillen uitwendig, De achterfte is ter zyden als in driën verdeeld, elk deel zich als een halfrond vertoonende. De drie volgende zyn even zoo, doch maar in twee halve ronden verdeelt. De voorfte Kies, în de bovenkaak, is wat grooter en kiesächtiger, als die van onderen. De twee achterfte hebben ter zyden drie {malle uit- fteekende ribben, als een op het midden en een op elken zykant. De twee volgende hebben 'er maar twee, op elken zykant een. Van onder de witte mond van het Dier, langs het voorfte gedeelte van den hals of de keel, is het wit, welke zich met het wit van den geheelen buik en het onderlyf vermengd. De beenen zyn ongemeen teêr. De gefpleeten en zeer puntige hoeven zyn zwart. Boven dezelve zyn, aan elken voet , twee kleene zwarte puntige byhangende klaauwtjes. De ftaart is aan de binnenzyde kaal, zeer dun, withairig, van onder met een bosje losfe bruine en zwarte hairen.
BE SCHR Y VIN G
VAN EEN
Genoegzaam onbekende Africaanfch Diertje, van de KAAP DE GOEDE HOOP ; aldaar algemeen onder de benaaming van MOL bekend, en door my, in onderfcheiding van andere, genaamd:
DE GROENGLANZIGE MOL.
Overgezonden aan bet KABINET
VAN ZYNE
DOORLUCHTIGSTE HOOGHEID,
DEN HEERE PRINSE VAN ORANJE EN NASSAUW, ERF-STADHOUDER, ERF-GOUVERNEUR, ERF-CAPITEIN. GENERAAL EN ADMIRAAL DER VEREENIGDE NEDERLANDEN, enz. enz. enz.
BESCHREEVEN EN UITGEGEEVEN DOOR
À. Vv OQ S M A E R
Raad van gemelde Zyue Doorl. Hoogheid, Direêteur der Vorftelyke Natuur. en Kunft-Kabinetten en Diergaarde, Lid der Keyzerlyke Akademie ‚ en Korres- pondent der Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys, Lid der Koninglyke Akademie van Madrid, van het Zeeuwfche Ge- wootfchap van Vlisfingen en Hollandfche Maatfchappye te Haarlem, enz.
3
Kedde dà KOK kl dhà Ko
TE AMSTERDAM,
By pe Erven P, MEIJER en G. WARNARS, MDCCLXXXVIHI
N, $ 1 p | . ' che - ve be ME, d f W « € os ‘ ri » * Y - hd . N ì f n r p í 5 ne S È . r zig re Mig ee ï ê ú Ë « à 4 pe t 4 nd * , -. ‘ Ti : € B « * 1 B nend ed maas FS Li - EN Wert en \ fd QC Bumerd et . - - EA & ’ d e ' E 1 es « FO EUT ER U tj e 4 : = k Ee | \ Eid * i] 4 rr Kr vn = er ke En _n rl zee ge ee X f N ‚ we 4 dk „a sx e: - ar d - Û LE \ ' ok Rl n b € é EE e, \ ki. ‘ 5 a á a : ' - A . ke Md be ir
pe : - - ded „ki Ae . ij jd ze 2 ‘ A dad ' q . het tr Mh Tai er Ì ve \ Hi Li kj Tr eid 4 hoe A IN i
Dd 4 Ks : men aad e PEN A dat E wij S tk EK BEA terde 9 KN tt us vaertd D e\- Á « Bent ë 1 _ s s bE. Aanhef rand va lr à 5 p à ° N ee sh gd » E 3 rs TE. BE. _ e î Ak ì Kie 4 Ze = \ 1 > = a de be \ ï fn 3 AN a
Ne
OL, van de
Kaap de De
Goede Hoop. A
NATUURLYKE HISTORIE VAN DEN RAe A Pers OER Be_N
GROENGLANZIGEN MOL.
LBERTUS SEBA (a) is de eerfte , welke deezen KN zonderlingen en fraaïen Mol heeft befchreeven, an door eene vry goede afbeelding opgehelderd. Dan by hem vinden wy dezelve voor eenen Siberifchen te boek gefteld, ongetwyffeld door onkunde van die geenen, door wie hy den- zelven heeft verkreegen.
Op de verkooping van het Kabinet van den Heere S e- BA, ’t geente Amfterdam in het Jaar 1752. geweeft is, werdt dezelve op N°. 136 voor dertig guldens verkogt. Op gemelde nommer der Catalogus vindt men de volgende be- fchryving: ,, Een Mol uit Arabie, met veelerhande wêer- fchynende verwen, dxplax genaamd” Ziedaar ten tweede- maal eene verkeerde geboorteplaats aan denzelven toege- eigend, onbetwiftbaar een misflag van den opfteller dier Verkooplyft; Men wift ten dien tyd den naam van den Kooper niet- Maar in 1769 kwam dezelve wéêer te voor- fchyn , te Amfterdam , op de Verkooping van den overleeden Heere Med. Door J. pe VrisscHeR. Hy werd aldaar weder, met dezelfde benaaming, en als eene Arabifche verkogt, en wel, voor een-en-veertig Guldens , aan den Heere B. VRrieNDs, kundigen bezitter , voornaamelyk, van
eene
(a) Thefaurus, Tom. IL. p.s1. Tab. 32. NP. 4 & 5. De gekoleurde afbeelding met gouden fPreepjes is flegt. A 2
4 NATUURLYKE HISTORIE vAn pen:
eene ryke verzaameling van Uit- en -Inlandfche Vogelen en gekorvene Diertjes. Ten dien tyde was die Mol de eenig- fte bekende, van, dat foort, tenminfte in deeze Verëenigde Landen. Maar in den Jaare 1780. had ik het genoegen kennis te verkrygen aan den Heêre PATERSON, zoo ik my niet. bedrieg een’ bekwaamen Kruid- kundigen van Londerr, welke, ter vermeerdering zyner kennis, van eene reize naar onze Kaapfche Volkplanting, als toen over Am- fterftarn van zynereize te rug kwam. By het bezien van verfcheiden zeldzaamheden zyner Kaapfche verzaameling, zeide hy deeze fraaïe Mol ook vandaar hadt meedegebragt, Ziedaar de ontdekking der waare geboorteplaats welke wy aanden Heere PATERSON verpligtzyn. Voordien tyd wilt men nog niets zekers, omtrent de waare afkoomft van. dit fchoone Diertje; want Arabie was eene kennelyke mis- {lag in de Verkoop- of - Naamlyften, vermits het The/vurus van SEBA, in welke dees Mol voor eene Siberifche be fchreeven is, lang vóór deeze Naamlyften, was in het ligt gebragt, en voor Siberie was ook niets waarfchynlyks „ vermits ons de Reizigers dier Geweften niets van denzel- ven vermelden; vooräl de Hoog-Leeräar PALLAs, wel- ke in Siberie gereisd heeft: en daar die geen bericht geeft dat deeze Mol zich in Siberie of Ruschland onthield, had: men reeden genoeg dat denzelven aldaar niet gevonden wierd, vermits dit zonderlinge Schepzel zyn kundig oog en nafpeu- ring onmogelyk konde ontwyken. Door de hier voor- verhaalde kennis verkryging, van den Heere PATERSON voorgelicht, fchreef ik daaröver naar de Kaap, en ik had in denJaare 1783, reeds het genoegen deezen fraaïen Mol , met nog twee andere zeer onderfcheiden Molfoorten, te ontvangen voor het Kabinet van Zyne Doorr. Hoog- HEID, door de verpligtende dienftbewyzen van den Heere Baron van PLETTENBERG, Gouverneur van gem, Kaap. Het
GAAPSCHEN GROENGLANZIGEN MOL. 5
Het was by my zeerlang eene twyffeling „ of dees zonderlinge Mol zyne fchitterende koleuren , leevend en droog zynde, wel vertoonde, naamenlyk met al dien groenglanzigen en zelfs eenigzints goudkleurigen gloed, waarmeede dezelve in een glas met geeftig vocht gedom- pelt, en in een bekwaam daglicht: geplaaft, zich vertoont. Dit was by my eene twyffel, zeg ik, om dat andere on- derwerpen, gelyk eenige zaaden van Bloemen, en Popjes (Chry/alide) van gekorvene Diertjes , my zulks reeds lang ge- leerd hadden, en zie hier volgende; ’t geen myne gisfing fehynt te beveftigen. By den my toegezonden Mol, die maar alléén volmaakt: fraaï was, waaren noch drie of vier foortgelyke ‚ maar die , als meer dan de helft kleinder zynde, my toefcheenen noch zeer jong en dus on- volmaakt te zyn, echter hadden zy reeds iets, min of meer, van de fraïe kouleur des ouden. Ik nam een’ der meeft kleurige uit de Liguor, liet hem opzetten en droo- gen; hem daarna beziende wâaren de weinige koleuren;, die hy te vooren in de Liguor hadt, geheel .en-al ver- dweenen, gelyk dezelve nog in het Vorftelyk Kabinet te zien is; en in tegenftelling, een dergelyke jonge in Li- guor, zyn weinige koleur behouden hebbende, in het Kabinet der fraïe Natuurlyke verzaameling van den Heere C. P. Meyer, Koopman te Amfterdam kan gezien wor- den. Maar zie hier nog meer beveftiging van myne ver- Önderftelde koleurverändering deezer dieren, wanneer zy droog of nat zyn.
By twee Brieven gedagteekend Haarlem 13 November 1784.en 19 Jan.1785 fchryft my de meergemelde Heer B. VriEnDs: „ Ik heb onlangs het geluk gehad nog een’ » groenglanzigen Mol van de Kaap in Liguor te bekoomen. » Ik was daarmeede in myn’ fchik, temeer, wylik lang
A 3 ZEEF
NATUURLYKE HISTORIE VAN DEN
zeer nieuwsgierig geweeft ben, of dit diertje droog zynde (volgens uw denkbeeld) zich zonder die fchoone koleuren zoude vertoonen, zoo lang ik ’er maar een had wilde ik het zelve aan geen kleur- bederf blootftellen. Ik heb nueen’ tweeden laaten opzetten, omte zien wat de uitkoomft zoude zyn, en het volgende bevonden: De fchitterende groene weêrfchynende koleur is meeren- deels daardoor verminderd, zy vertoont zich nu, by de eerfte befchouwing, als eene donkerbruine koleur, doch echter zeer fterk glimmende, en zelfs fterker als ik my zulks by eenig dier kan erinneren ; maar wanneer men het, vanhet licht af, tegen de zyden aanziet , zoo koomt ’er tog eenen flaauwen weêrfchyn van groen ten voorfchyn; maar zoodraa men het hair maar eenigzints, zelfs maar met eenen vochtigen vinger, nat maakt, als dan verleevendigd zich de fraaïe kolenr aanftonds, in al haar fchoonheid. Dit weinige in het oog lichten der koleuren, wanneer het dier droogis, denk ik nu, over- Eenkoomftig met U, dat mogelyk de waare reden zal zyn dat hetzelve zoolang is onbekend gebleeven”.
Men ziet hier myne verwachting en waarneeming, by
eene nadere proef, in het verfchil der glansryke koleuren, door een’ bekwaamen Natuurkundigenbeveftigd. Dan ! vermits de kennis der Natuurlyke Hiftorie met alle oprechtheid en de mogelykfte naauwkeurigheid moet behandeld worden, vin- de ik my verpligt hierby te voegen: dat de Heer SpARrr- MANN, () wiens reize naar de Kaap ik eerft onlangs hebbe ontvangen, niets zegt van dit verfchil der koleuren ,
in
(5) Reife nach dem Vorgebirge der guten Hoffnung & Berlin 1784. 8vo. p. 495.
De reeds witgegeeven Werkenjvan de Heeren PENNANT. SCHREBER, €71 BROWN. Waar van deeze Schryver fpreekt, heb ik nog niet gezien.
CAAPSCHEN GROENGLANZIGEN MOL. 7
in eenen droogen of natten toeftand befchouwd. Doch het is ook mogelyk , dat die Schryver dezelven niet dan na hun dood, in Ligwor bewaart, ontvangen of gezien heeft, De Heer Le VAILLANT, welke opzettelyk de Kaap bereisd heeft ter betrachting der Nat. Hift. na zyne te rugkoomft in 1784. my meteen bezoek verëerende, ver- zekerde my, dat deeze dieren, in heur leeven en na heur’ dood , dezelve fraaïe koleuren vertoonden, doch heeft nader- hand my door een?’ Vriend doen fchryven , dat zy zich zoo fraai niet vertoonden als de zoogenaamde Siberifche van SEBA. Dit isechter onbetwiftbaar, dat, die welke wy thans voor geen’ Siberifchen maar Kaapfchen Mol kennen, zich onéindig en onvergelykelyk fraaïer in Liguor vertoont als die by SrBA verbeeld is, en als de kunft dien verbeelden kan.
De Heer de Burron, welke dit onderwerp onzer befchry- ving nog niet fchyntte kennen, befchryft twee andere geheel! verfchillende Kaapfche Molfoorten (c). By eene der- zelve (d) fpreekt de Heer GORDON nog van eene kleindere flaalkleurige foort die hy landwaardsin gezien heeft. Ik zoude haaft in het denkbeeld vallen of die ook de groenglanzige foort kon zyn; maar het geen de Heer GORDON vervolgens zegt, dat die voor het overige vol- maakt overëenkoomftig is met een ander , (den kleenen Kaapfchen Mol (e) naamlyk ) ontneemd my allen twyffel; want de gedaante der voorklaauwen van deezen groenglan- zigen, dien wy befchryven , en den zoo even aangehaal-
den Cc) Hift. Nat. Tom,-6. t. 36. & 38. 4to. Paryfohe uitgaave, Die myte gelyks met die wy hier befchryven, door den Ed. Heere Baron van PLETTENBERG voor het- Kabinet zyn toegezonden. (d) Burron Hift. Nat. Supp. Tom. 6. p. 253.* Ce) Burron als vooren, Tab. 36.
3 NATUURLYKE HISTORIE vAN DEN
den van den Heere de BurroN, zyn geheel vers fchillende ; ’t geen in de afbeelding by SerBA reeds genoeg te zien is, en in de hierachtervolgende afzon- derlyke befchryving kennelyk zal gezien worden.
Ten opzichte van de natuurlyke geäardheid en eigen- fchap, deezer fraaie Mol-foort, zyn de my opgegeeve be- richten éénftemmig, en ook overëenkoomftig met dat geene t welk de reedsgemelde Heer Lr VAiLLANT my des- aangaande heeft opgegeeven , naamenlyk: zy leeven volmaakt, gelyk de meeftbekende Europifche Mollen, onder den grond in loopgraaven , en maaken derzelver hoogtens of land- onëfenheden welken wy gewoonlyk Molshoopen noemen. Zoo verre men heeft konnen nagaan gebruiken zy het zelfde voedzel wortels van planten, aardwormen enz. Zy onthouden zich in al de Tuinen aan de Kaap, in vry groot getal. Dit beweert het nog niet ten vollen opgelofte verfchil, van hunne fraïe koleurvertooning, ten my- nen voordeele, die, zoude men immers natuurlyk zeggen, moeft lang in het oog geloopen hebben, en deez’ fraaïe Mol foort reeds voorlang hebbendoen overbrengen ; en ‚ ten laat- {ten ; vertoonen zy deze fraaïe koleuren in haar leeven? gelyk zy dezelve naar heur’ dood, mits in een geeftig vocht bewaard, vertoonen, waarom heeft men derzelver afge- trokken huid aan de Kaap, daar men zegt dat zy genoeg gevonden worden , niet bereid? het geen het allerkoftbaar- fte en fchoonfte Pelswerk zoude opleveren dat tot heden bekend is. Voor het verdere verzekert men my, dat zy in de Tuinen dezelfde fchadelyke gevolgen veröorzaaken als onze gewoone Mollen.
Onderfcheiden Natuurkundigen welken dit nog zeld- zaame Dier, by de Aard-Muizen, in hunne Rangfchik- kin-
CAAPSCHEN GROENGLANZIGEN MOL: 9
kingen, geplaatft hebben, zullen waarfchynlyk, celyk de-Heer de BurroN (f) my denkelyk berispen , omdat fk hun voetfpoor niet volge. Dan! hier geene Rangfchik- king, maar de gedaante en natuur, van een zeldzaam dier, befchryvende, het welk in aard en eigenfchappen zoo vol- maakt met de Mollen overëenkoomttig is, blykbaar uit my- ne zoo evengegeeven befchryving, en desäangaande aan de Kaap onder die naam bekend zynde, achte ik zulks voor my eene genoegvoldoende reeden om hun die naam te laaten behouden.
BESCH R Y-
(f) De byna boven alle in Styl uitmuntende Heer de Burron, mag my, gelyk nog onlangs, een obfervateur PEU ATTENTiF noemen, omtrent zaaken in welke ik met hem verfchille. Maar kanmenhet P Lus ATTENT 1F noemen, als men hem, om hier maar één voorbeeld bytebrengen, den Luiüard zonder tanden ziet befchryven, daar integendeel dit dier wel degelyk zeer goede tanden heeft. Men zie, desäangaan. de „, myne befchryving van den Bengaalfchen Luiäard pag. 6. @®c. Hoewel de Heey de Burr oìN deezen zynen misflag , op myne aanwyzing , heeft erkend, Wildeik alles in het licht brengen, myne aanteekeningen die ik op het fomwyl PEU ATTENTIVEs TROP GRANDE CREDULITÉ, HARDIE, c. van dien, met al dit, geleer” den Schryver thans voor my hebbe, het zoude een bekwaam boekdeel opleveren. By herfeezing xyner THEÖRIE DE LA TERRE. EroQurs De LA NATURE €, zal geen oordeelkundige aan Hemde zachte benaamingvan AUTEUR of OpsERrvA- TEUR TROP HARDIE weigeren. Uit eerftgemelde wil ik hiermaar te pas brengen het geen: Hy van den grooten BURNET zegt: UNAUTRE, TaéorOGrEeN HÉTÉ. RODOXE, LA TÈTE ECHAUFFÉ DE VISION POËTIQUE, CROIT AvoIR VU CRÉER L’U. NIvERS: &c. Men kan hier alleen ( Î'rroLOGIEN) aflaaten, en 't verdere ge- zegde, met allen recht, op den Heere de Burron zelfs toepasfen. Zie zyn Hijt. Nat. Tom. 1. pag. 67. En wat verder , op diezelve bladzyde, naar eene vry korte fchets der flelfels van WursroN, BurNer en WooDwaArD, omtrend onzen Aard- Bol gegeeven te hebben, zegt Hy: Toures Es HyYPOTHÈSES FAITES AU HASARD, ET QUI NE PORTENT QUE SUR DES FONDEMENS RUI, NEUX, N'ONT POINT ECLAIRCI LES IDEES ET ONT CONFONDU LES FAITS, ONA MÊLÉLA FABLE A LA PAYsIQUE; AUSSI CESSYSTÈMEs
ONT ÉÊTÉ RECUS QUE DE CEUX QUI RECOIVENT TOUT AVEUGLE- MENT, INCAPABLES QU'ILSSONTDE DISTINGUER LES NUANCES Dy VRAI-SEMBLABLE,) ET PLUS FLATTEZ DU MERVEILLEUX QUE FRAF- PEZ DU VRAI!! R
ze ojeofetderkgerkjekdeigenkdent Beerden ride BESCHRYNVENG
VA WEEDE N
KAAT SCM BN
GROENGLANZIGEN MOL.
Tab. AA
| es ‘er aan de Kaap geen grooter van dit fraïe dier gevonden worden, als dit, ’t welke ik ter befchryving voor my hebbe, dan vind ik deezen Mol wat kleinder als onzen Europifchen Mol. De Heer SPARRMAN zegt, dat deezen Kaapfchen 5a6 duimenlang is; die ik thans voor my hebbe is maar vier en een halve Rhynlandfche duimen, en dus omtrent een halve duim grooter als de hier bygevoegde afbeelding. Het hair is in deezen, eevengelyk in onzen ge- meenen Mol, ongemeen fyn, zacht en gelyk Fluëel , by het aanraaken. De koleuren vertoonen zich in den Wyngeeft, in welkenhet diertje is opgeflooten , verrukkelyk fchoon, voornaamelyk, als men het, zich met den rug naar den dag gekeert, voor zich houdt. Het verfchilt zeer veel hoe men het befchouwd: het zelve, in den zoo evengezegden ftand, op een’ tafel voor zich neêrzettende, vertoont het zich groenglanzend, hier en daar met donkere bruinächtige vlakken. Maar wanneer men het glas
is opgeflooten, maar ig vo den die donkere vlakken ftelligt men deez: :
in welken ’t zelve ig vooröver buigt, 400 wor:
oenglanzend. Maar bewerkt- befchouwing in een? fchoonen zonne-
CAAPSCHEN GROENGLANZIGEN MOL. ar
zonnefchyn, als dan verfchynen deeze koleuren inalle haare fchoonheid en fchitteringen , en het groenglanzige is als dan, vooräl aan de puntige uitëindens van het donfige fyne hair , met goudgeelen koleuren vermeerderd, welke het aller- kundigfte kunftvermogen der Schilderkuntft niet in ftaat is te vertoonen. De afbeelding daarvan hier bygevoegt, hoe naby koomende , volgens het oordeel van deskundigen, geeft maar eene flaauwe fchets der ftraalbreekende en buigende wetten, welken de Natuur alléén kan vertoonen, doch zich door de kunft niet laat verbeelden. -
Het voorwerp deezer befchryving behoort tot het vrou- welyke geflacht. Twee vrylang uithangende tepeltjes vertoonen zich, wat wyd vaneen ftaande , naby de achter- klaauwtjes. De neus is volmaakt kaal, zonder hair, en fteekt, met de booven bek, veel over den onderbek heen, de neus is redelyk breed, donker roodächtig bruin en is door een middelftuk in tweën gedeeld. Boven de neus loopt een geele zoom of rand, welke in acht eenigzints on- gelyke deelen, door ftreepjes of liever inkervingen, ver- deelt is. Deze zoom loopt, doch minder breed, onder om de neus rond. De bek vertoont zich als eene wyd- beenige V. De tanden hebbeik, door den onverwrikbaaren geflooten bek in dit voorwerp (als daarvan maar een , naar het my toefchynt volwaflene, hebbende) niet konnen na- zien; in de onvolwasfene waaren diete ontkennelyk. Dan de Heer SPARMANN, wiens befchryving my voldoende toefchynt, geeft dezelve aldus op: „ De twee boovenfte voor en digt aanëen ftaande tanden, zyn beitelformig. De vier onderfte, waarvan de twee middelfte de kortíte zyn, vertoonen zich puntig fcherp. De zytanden, of kiezen „ zyn in elk kaakebeen, zoo onder als booven, zeven, van welke de twee of drie eerfte iets glad en fpits zyn.
B 2 De
z2 NATUURLYKE HISTORIE VAN DEN
De twee of drie achterfte zijn als gevorkt. De uiterfteis grooter als de andere en ís puntig”. De oogen als meede de ooren zyn, door het fyne en opéenpakkende hair, gelyk meede door derzelver kleinheid, onzichtbaar , dan, dezelve Heer SPARMANN verzekert , dat men die , by af- trekking van het vel, ontdekt. De voorklaauwen, welke zeerveel naar die van den Weft-Indifchen Mier-ëeter gely- ken, zyn drie, waarvan de voorfte de grootfte is, de tweede is kleinder, en de derde veel kleinder. Aan elke bui- tenzyde van den grooten voorften klaauw, of krommen nagel, zit vry hoog van die nagel verwydert, een klein rond- ächtig bruin hard knobbeltje, doch ’t welk, naar myn denkbeeld, geenfints als een nageltje kan geächt worden, voor het welk gemelde Heer SPARMANN het echter wil gehouden hebben. Het is enigzints hoornächtig, doch byna niet verheven, rond, glad, en dus niets nagel- zchtig.
De achter- voeten hebben vyf kleine kromme nageltjes. Dit Diertje heeft geen {taart.
E IN DE.
BES CHRYVING
NAAN HET
nog weinig bekende, en ’*t allerhoogfte van de viervoetige, Dieren, die, in de afgeleegene Wildernisfen van Africa, gevonden worden, en ’t welk aan de Kaar pr Gorpe Hoor bekend is, onder den naam van:
KAMEEL-PAAR DD (CAMELOPARDALIS)
En by oude en laatere Schrijvers onder dien van
GT WA FRE
Zijnde het bereide Vel, gelijk meede bet geheele Geraamte van dezelve , overgezonden aan bet KABINET
VAN ZYNE DOORLUCHTIGSTE HOOGHEID
DEN HEERE PRINSE VAN ORANJE EN NASSAUW, ERF-STADHOUDER, ERF-GOUVERNEUR, ERF-CAPITEIN- GENERAAL EN ADMIRAAL DER VEREENIGDE
NEDERLANDEN, enz. enz. enz.
BESCHREEVEN EN UITGEGEEVEN DOOR
AMS vAn Rd
Raad van gemelde Zyne Doorl. Hoogheid, Direêteur der Vorftelyke Natuur- en Kunft-Kabinetten en Diergaarde, Lid der Keyzerlyke Akademie , en Korres- pondent der Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys, Lid der Koninglyke Akademie van Madrid, van het Zeeuwfche Gen nootfchap van Vlisfingen en Hollandfche Maatfchappye te Haarlem, enz. Kale ae ad
al dik aalke d à Kn dal er TE AMSTERDAM,
Bv DE Erven P. MEIJER en G. WARNARS; MDCELXXXVIL
>
eh En ï he OO: oke J zi east nv d eruit © f aas M „Slnadsd sin id Ke be ken ggn …d Lade à ab ai A sa eg au TRAN B nut daw ras PEEL 4 mabnovsg ni pies onzaiy Gs bint „el Basdal 140 Haaso HAAT ATATAMAR teld cd nl akt MAD)., p
mee sis suba ass ovsdeet vba vint En
j EE RC OE ) 1 ò | pan hanen Dd alaeleg tol raam Milen «18% art wt di Ì GERTGAN Ui VAD oren. oves , SULB HAY
Orshaaor dreniraouvanood © Rire Vn PEUNKG UIN AENINL. UKR VEL MEAT LERT KONMIICOOHR AK „AAUUORANTL ANA TABL NTA TRED FRRAIMOK WK JiRAEURO lj d am art RAA NAA AUK Eve anvagornrgn US UENATERIJTA
Ae KeM B Oy A
_ ve Ab ace „hispida am lt an rl ded ‚embed shudrsngdkenh Lek ppp den K
naasten AT 5 ÖKAUKAN D us HEWIM 5 naval aard KINKLKLAIIG où
ee
En \ Bogers.
GIRAFFE or KAMEEL-PAART, van de Kaap de Goede Hoop
J
p: ef zal GLE SLS
NATUURLYKE HISTORIE MH Aat MEL
KAA P.S:-C HRH E
K A MEEL PAARD
CAMELOPARDALIS or GIRAFFE GENAAMD. (*)
oewel de oude en laatere Schryveren dit zonderlinge
Dier gekend, en hetzelve, veelvuldige maalen , afge-
beeid en befchreeven hebben, uitwyzende de hier byge-
voegde naamlyft, zoo voldoen zy echter in geenen deele,
noch aan de waare gedaante noch aan de kennis, van het
zelve, welke men vordert. Niemant, zal my dus van
onwaarheid befchuldigen dat ik het byvoegzel van nog
weinigen bekend, by deeze verhandeling, over dit zoo ver- wonderingwekkend en reusächtig Dier, gebruike.
De
(*) Men kan Moses , als den Oudften en gêwijden Joodfehen Gefchied- Schryver hier aanhaalen ; doordien zommige zich verbeelden, dat deeze in DEUTERON. I4. V. 5. de Giraffe bedoelt heeft; dezelve als eetbaar ftellende voor de Israëliten; vermits de veréilchte hoedaanigheden als herkaauwende , en verdeelde boeven hebbende, by dezelve gevonden worden. Dan ‚daar het: als nog niet zeker is , of die Schryver dit dier gekent en: bedoelt heeft, en dus de Giraffe onder de benaaming van Zemer of Zamer heeft willen aanduiden, achten wij het alhier genoeg, het zelve als onzeker aanteteekenen. Verder zyn 'er nog zeer veele Oude Schryveren, van welke wy hier de voornaamfte maar zullen bybrengen, met de naamen die, zy aan dit Dier gegeeven hebbén, en 'er nog byvoegen, dat ArIsTOTELES noch AELaANus , decze Dieren. hebben. gekend. D
Cmelopardalis. Herroporus. Libro. lCap, 27, Edit. Francof. 1681. 8voï “ Camelop, STrano. Lib. 16. p. 1120, Lib, 17. ‚p. 1183, Amt. 1707. Folio,
Camelop. ARTEMIDORUS. Vid, Hupson. Geogr. vet, {cript. Grasc, mins in Fragm. ARTEMID, vol. 3, p. 80. Oxon. 1698, 89°
A s
4 NATUURLYKE HISTORIE váN net
De meenigvuldige afbeeldingen, waarmeede de Natuur? Iyke Hiftorie-Schryveren, vooräl tegenwoordig, hunne befchryvingen verryken, en trachten optehelderen, be- wyzen de noodzaaklykheid , hoe koftbaar ook , van goede en zelfs gekoleurde atbeeldingen. Daar deeze ontbrceken
kan
Camelop. Drovorus. Siculus. Bibliot. Hift. Tom. 1. Lib.2. pag. 163. Amft. 1746. Folio.
Camelop. OppraNus. De venatione. Lib. 3. p. 93. venet. 1517. Bes Camzlon. Printus. Hitt. Natur. Lib. 8. Cap. 18. Paris. 1723. cum Not, Hard. Fol. “Camelop. So t1Nus. cum Not. Salmafü. Cap. go. p. 41. id. p. 275. Tom. IL Traj. ad. Rhen. 1689. Fol. e Giraffe. GiuL ros. (P.) .. Cap. 9. Dit Boek heb ik nergens kunnen vinden,
Camelop: Giraf: CoNsTAN1rus. A. Epigrammatum. &.-Fani. 1502. 4°.
Oralphus. MAERLANT. (J. vAN)M. S. van de 1ge. Eeuw op Pergament in Fol.
Seraffa. BREIDENBACH. (B. vAN) Bedevaart naar 't Heilige Land. Mentz. 1488. 4°. Ì
Camelop. GesNerus. Thier Buch. Surich 1563. Fol. p. 98.
Giraff:. Beo pu Mans. Obfervations. p. 118. Paris 1554. 4°
Camnelop. ALDROVANDUS. Quad. Bis. p. 027. Bonon. 1642. Fol.
Camelop. Jons ron. Dierbefchryving. p. 82. Amft. 1660. Fol.
Giraffe. Nreremrere. Hit. Natural. p. 191. Antw. 1635. Fol.
Carmnelop. CHARLETON. Exercit. p. 13 Oxon. 1677. Fol.
Camelop. Prose. Arpin. Hift. Aegypt. p. 236. Lugd. Bat. 1735. 4°.
Camelop. RAr. Syn. Quad. p. go. Lond. 1693. 8°.
Camelop. VALEN TiNr Musei Mufeor. p. 143. Francf. 1714. 2e. deel. Pol,
Giraffe. KLEIN. Quad. dispofit. p. 22. Lips. 1751. 4°.
Giraffe. Brisson. Reg. Anim. p. 6o. Par. 1756. 4°,
_Camelop. HasserquisT Reife nach Paleft, p. 282. Rott. 1726, 8°. Id: At. upal. 1750. p- 15. Giraffe, Burron. Hitt. Nat. Tom. 13. p. 1. id. Sup. Tom. 3. p. 320. Edit. Par. 42
Camelop. Hou TrTuvyn. Nat. Hift. der Dieren 1. D. 3. ft. p. 36. Amft. 1761. 89. í
_ Camelop. LiNNÊr Syft. Nat. p. 97. Edit Duod. Holm. 1766. 8°. _Camelop.-T RANsA-c: Phil. p. 27. Lond. 1770. vol. LX, 4°. - ,
Giraffe. PeNNANT. Synop. anim. p. 20. Cheft. 1771. 8°. Id, Hift. of Quad: Loûd..nf7Br.… pi°sB- 4e VP ES. dad
Cerv. Camelop. ErxLEBEN. Syft. Animal. p. 204. Lips. 1777 8.
— Giraffe. LiMMERMANN. Geogr. Gefch. p. 125 & 270. 2e. en 3e, Theil Leip. 1778. 8°. 'S6 « J 3 EE / ibid AA eid i4 Og
6 >
KAAPSCHE KAMEEL-PAARD: 5
kan men, dikwerf, hunne onderwerpen onbekend noe: men, vermits de naauwkeurigfte befchryving , veeläl, niet toereikende is, om de waare gedaante te doen kennen, en gebrekkige afbeeldingen , zoo als zelfs tot op heden van dic Dier gegeeven zyn, eer verwarring dan opheldering aanbrengen.
BocHARrT, (a) wiens geleerdheid en kundig oordeel alöm bekend is , zegt: datde Camelopardus of Camelopardalis by de Arabifche Schryvers Zwrapba , by de grieken Zorapbis, by de Italiäanen en Spaanfchen Girafa by de Duitfchers, Poolen en Hungaaren Grieif, by de Aetiöpiers Nabis genoemt wordt. De laatere Aetiöpiers hebben dit Dier Zirath Katchin, en eenige der Romeinen. Ovisfera (zeeker wegens deszelfs zachtmoedigheid) genaamd, hoe- wel ook eenige der Grieken en Latynen het Cameloparda- lis geheeten hebben. In onze Volkplanting of wingeweft, de Kaap de goede Hoop, is het meeft by de onëigenlyke benaaming van Kameel-Paard bekend, waaröm wy die
ook
Camelpard. SPARMANN. Reife nach. den Cap, p. s31, Berl. 1784. 89. bt Camelop. LeskKeE. Anfangs Grund. Tom. r. p. 21. Lipz. 1784, 8°.
Camelop. BopparRrT. Elenc. Anim. p. 133. Rotterd. 1785. 89,
Buiten deeze hier aangehaalde Schryveren , welker getal nog merkelyk te vermeerderen is, zyn ’er nog eene reeks van Reifigers die van deeze dieren fpreeken.
De voornaamfte zyn:
TrBEveT. Cosmogr: du Levant. Lyon. 1554.
Marc. Paur. Defcript. des Indes. Orient. Paris, 1556.
ViLLAMONT. Voyage. Lyon. 1620.
Lron. Arrrg. Difcrip. Afric. vol. 2- Lugd. Bat. 1632.
Loro. Voyage d'Abifin. Amft.
RELATIONS. de div. Voy. curieux. la Defcription des Animaux par CosMmas le Solitaire. Paris 1666. Fol. p. 10.
ScHAuws Reize door Barbarye Utr. 1773, 2. Deel. p. 181. 8, I9I-
Niwe Bescur. van de Kaap. Am(t. 1778. zie Dagverhaal.
(a) Hierozoicon. Tom. 2. lib. 3. Cap. er. pag. 904. enz, Lugd. Bat. zor. A 3
5 NATUURLYKE HISTORIE vAN ger
ook. behouden hebben. Met de verbafteringen der naamen vinde ik niet noodig my optehouden,
Niettegenftaande ik my alle moogelyke moeite hebbe gegeeven, om myne Afbeelding van het dier tot de meeft- mogelyke volmaaktheid te brengen, ’t welk men uit de befchouwing eener aantal teekeningen die ik daarvan, behalven de reeds verfcheurde, nog hebbe, zoude kunnen zien; zoo durve ik my nog niet ten vollen verzekeren dat ik hier eene, in allen deelen volmaakte afbeelding geeve, in dien zin naamelyk , omtrent de verfchillende hoogten van het achterlyf tot het voorfte gedeelte van het zelve, waaröver nog nader geleegenheid te fpreeken zal voor- koomen. Natuur-Dier-en Teekenkundigen echter, wan- neer zy deeze afbeeldingen, tegens die van den Hoog- Leeréar ALL AMAND en van den Heere BurroN verge- lyken, zullen zoo ik vertrouwe, aan deeze, de voorkeure niet weigeren, en ik vinde my, ten dien opzichte ten hoogften verpligt, de gedienflige hulp, met de dankbaarfte erkentenis te melden, welke de Hoog-Leeräar CAMPER en de Raadsheer MererexK (van welken nog meerder geleegenheid te fpreeken zyn zal) my in de Befchryving vanhet Geraamte en de Afbeelding hebben toegebragt.
Het geheele vel vandit, elk te recht verwonderende, Dier, gelyk meede alle de beenderen, die tot het Geraamte be hooren, is my, volgens onder my beruftende Brieven, voor het Kabinet van ZyNE Doorr. HOOGHEID DEN HEERE PRINSE Err-STADHOUDER , toegezonden door de meergemelde allerverpligtendfte dienftbewyzen van onzen voormaaligen Kaapfchen Bevelhebber, den HEERE BARON VAN PrLETTENBRG, die het zelve, volgens my nader gedaan bericht, van den Heere GoRDON, ter verzending, hadde ontfangen, en welke laaftgemelde het,
À by
KAAPSCHE KAMEEL-PAARD. 3
by geleegenheid zyner binnelandfche Kaapfche reizen, zelve gefchooten heeft.
_ Het is vry duifter, gelyk wy reeds gezegt hebben, of de Hebreen dit dier, de Camelopardalis of Giraffe, onder de benaaming van Zemer bedoelt hebben, en of Moses hetzelve, onderdien naam , Deuteron. 14. v. 5. als eetbaar voor den Israëliten gefteld heeft; fchoon het zeeker is dat hetzelve de daartoe veréifchte hoedanigheden heeft in zyne herkaauwingen verdeelde hoeven. Buxrorr (4) zegt: dat ’er in de Hoogduitfche Bybelvertaaling Rupicapra geftelt is , ‘tgeen de Gems of Steen-Geit zoude beteekenen. Scnaw (c) acht de Zemer of Zamer de Giraffe te zyn, met welk ge- voelen wederom andere verfchillen (4).
Dat
(5) Lexicon Hebraicum & Chaldaicum, p. 19o. Bazel 163r. 89,
(c) Reize door Barb. en het Ooften 2. deel. p. 181. & 1or. Holl. Edit. Der. 1773. 4°.
(4d) Myn hooggeäïchte Zeergeleerde Vriend , de Wel Eërw. Hee,
P. NieuwLAND fchreef my het volgende: ,, Op de Vraage wat eigenlyk door het Dier Zemer , Deuteron, gemeent wordt, is niet wel met volkoomen zekerheid te antwoorden: Het is zoo ; vele oude Overzettingen, de Griekfche de Latynfche van Hieronymus, hebben den Camelopardus die anders de Girapha of Zurapha is, daarvoor gehouden , dan! laatere oordeelkundigen verfchillen hier van; BocmHar Tr dacht met veelen liefst opden Steengeit, zynde de wortel van het woord te vinden in de ligte beweeging en fprongen van dit bekende Dier: Voor den Comelopardus heeft echter niet zeer lang geleden de Heer Scnure geftemt in zyne aantekeningen op Coccejus hebreeuws Woordenboek p. q2o. uit alles wat ik heb kunnen naarfpooren ‚ zoude het my hoogwaarfchynlyk worden, dag men den Zemer wan de Alce die de Eland is verftaan kan, welke Alce het zelve Dier is, zoo ik niet feile, ’t geen onze Nederlandfche Overzetting door de Gemfe heeft uitgedrukt, alles duid aan, dat, of de Wilde Ezel, of de Eland of ‚ de Steengeit in de plaats van Deuteronomium beöogt wordt, terwyl het moete. Iyk valk, in de veräfgeleegenheid van tyden, en het flechts éénmaal voorkoo- men van het woord in den hebreeuwfchen Bybel, de ftipte beteekenis te be. paalen. & ” Men ziet hierde twyfelingen; maarik begryp de gegronde reden niet op welke Fonflon zegt, dat het den Jooden niet was geöorloofd om ’t zelve te eren, vermits my geen Schryver dan hy bekend is , die zulks voluit gezegt heeft, Nog zegt hy in het begin zyner Cameel-Befchryving, doch zeer ten onrechte , dat de Camelopardalis ongehoornd is,
8 NATUURLYKE HISTORIE vAn Her
Dat deeze Dieren by de Ouden meer bekend, als tegens” woordig , geweeft zyn, is blykbaar ; want olene SuiDaAs heeft Jur. CAESAR dezelve ’t eerft in de Schouwfpeelen doen zien. PuHiriPpPus, of volgens anderen, GoRrDIA- NUs, vertoonde ’er tien aan het volk. AURELIANUS voerde ’er eenige om, in zyne zeegepraal. Keizer Leo wierd er een door de Aethiöpiers toegezonden. De Sultan van Babylonie verëerde ’ereen aan FREDERIK, en een andere Sultan zond’ereenten gefchenke aan LAURENS DE Mepicis.
Onder de oude Schryveren, welke in zeer onderfchei- den tyden geleefd hebben, zyn ’er veele die klaarblyke- lyk, dit Dier gekent hebben. De voornaamfte echter daarvan zyn: HELIopoRUS ,STRABO en OPPIANUS met anderen, in hier by opgegeeven naamlyft aangetee- kend, welke nog merkelyk te vermeerderen zoude zyn.
Daar reeds de Heer de BurronN eenige uittrekzels van fommigen gegeeven heeft, zal ik alhier maar van eenige gebruik maaken, die welken wy als meerder opheldering geevende noodig achten, gelyk meede van eenige welke zyn onbekend gebleeven.
OrpPiANus heeft dit onderwerp in Griekfche Vaerfen ; reeds ten tyde van Keyzer SEverus, bezongen. De Geleerde Heer HEMSTERHUIS (Ce) heeft de verpligten- de goedheid gehad my de hier navolgende vertaaling, op myn verzoek, meedetedeelen, Ik acht dezelve niet on-
dien-
Ce) Zie hier, Amice! woordelyk zoo ik my niet bedriege Ccus fchryft zyr: W. E‚ aan my ) dat gedeelte van OrpPraNt s raskende het Kameelpaard, de Camelopardalis of wel de Camelopardus, weke benaam:ng de Griekfche Dichter niet gebruikt. By aldien deeze overzetting verfchilt ven de Latynfche, die ik niet gezien hebbe, levert zulks nog geene zeckere reden uit om d-eze te ver. werpen. De Overzetting van den Heer Buffon is verfchiliende, gelyk gy ziet.
KAAPSCHE KAMEEL-PAARD. 4)
dienftig, vermits zy eensdeels verfchilt met die welke de Heer de BurroN daarvan gegeeven heeft, die van den aart der boorns deezer dieren geen gewag maakt, ten anderen om de verheevene en dichterlyke uitdrukkingen, reeds ten dien tyde en het zeldzaam voorkoomen van dat werkje. Men hoore hier OPPrANUs:
„Vertel my ook , zoete fdhelklinkende Zanggodin ! die ge- mengde geflagten, welker natuur uit die van verfchillende Dieren is te faamen gevloeit. Daar is de Panther met gevlek- ten huid en teffens Cameel. ò Vader Jupiter!welke dingen hebt gy niet uitgedacht! welke foorten hebt gyons niet geteelt ! welke zaaken hebt gy niet aan den ftervelingen gegeeven! welke niet aan de voetenlooze zeedieren ! Gy die hebt ver- zonnen het maâkzel eens Cameels te overtrekken met de huid van wreede Pantherdieren. Een berucht aangenaam en tam geflacht voor de Menfchen. Zyn hals is lang. Zyn ligchaam gevlekt. Zyne ooren zyn kert. Zyn hoofd is klein. Zyne pooten zyn fpigtig en zyne voeten breed. Zyne leden zyn niet van evenreedige maat, want zyne beenen zyn niet gelyk; de voorfte zyn langer en de agterfte veel korter, na krukkende of ftruikelende beenen gely- kende. Uit het midden van het hoofd puilen twee hoornen regt uit; dog echter geen hoornen hoorn. By de ooren en uit het midden van het hair fpruiten op de hoofdflaapen zwakke hoorntjes of puntjes. Hy heeft den bek eêl en teder gelyk een hart, en van binnen zyn rondfömme in denzelven kleine melkwitte tanden geveftigt. Zyne oogen blikzemen uit een’ alömfchitterenden glans. « Doch hy heeft een kleine ftaart, gelyk de {nelle Das/in, met zwarte hairen op het einde”.
Men moet, aan de Poëtifche omfchryving van dit Dier ; by OrPrANUs wat toegeeven. De zwakke hoorntjes aan de hoofdflaapen hebbe ik niet kunnen ontdekken, en om-
B trent
sä NAÁTUURLIKE HISTORIE van ner
trent ‘de tanden &nz. zal men hier nader onderricht wor- den. Hy geett hier echter duidelyke blyk, de hoorens deezer dieren gekent en geweeten te hebben dat zy van geene hoornächtige natuur waaren. De {truikelende beenen of gang waar van hy, zoo wel als andere fpreekt, en het, verfchil der voor -en-achterhoogte is aanmerkelyk.
De vriendfchap van den meer dan Rechtsgeleerden Heere J. Visser, alhier, ftelt my, uit zyne alöude Boek-Schat, een Boekdeel in Folio ter hand, ’t welk van het begin der XIV. Eeuw geächt wordt. Het zelve is zonder eenigen Tytel, op Pergament, in twee colommen, met Gottifche letteren gefchreeven en met de gewoone uitlaating van eenige letters welke de leezing daarvan moeyelyk maakt. Verder is het met zeer veele kleine af- beeldingen verfiert, welke naar dien tyd redelyk goed zyn. In het zelve is de Giraffe niet onduidelyk, onder de benaaming van Oralpbus, in oude Hollandfche of liever Vlaamfche vaerfen, befchreeven.
Dan deeze benaamingismy nergens voorgekomen. weldie van Orafius die by MaAjorus gemeld wordt.
Men hoore hter deezen ouden Vlaamfchen Dichter (f)
Oralphus dat es een Dier Syn vel fo miffetie foens occ echt
Dat va varwen cs fo fier En fo menighe varwe d’an
Dat gheene beeste fcherlike Dat hem om miet ele man
Van fiene hare es fo rike Pynt te ferivene dies gelike
Up die vorste voete voren Die Dier vheft hem fekerlike
So eft fo hoech, als wyt hore Als hem die liedene fien ane
Pat XL voete op wt flaat Het toghet hem alle fine gedane
Mettn hoefde d’ het ftaat En keert hem om defen en dien:
Ächter fone ift hogher niet Om dat het wille fyn befien
Dan die herten over den tiet Die foudaen van babilone
Na den hert voete ende ftaert ‚ Sende defe beeste fcone
En ghehouet als een paert Wilen van ftoife Vrederike
Lanc upwaert den hals gerecht In dat lant ne qua noit h’ gekke Men.
(f) Dit oudfte Rymwerk, inde Holl. of Vlaamfche taalover de geheele Na- tuurlyke H ftorie handelende „( zegt-de HeerVisser ) wordt toegefchreeven aam JAcog: vAN MAAREAND;, van hetzelve is my geen ander als dit bekend,
KAAPSCHE KAMEEL-PAARD. rr
Men moet aan deeze Vaerfen en befchryving, als van het vroege der veertiende Eeuw, gelyk meede aan zyne begroote hoogte van Veertig voeten , wat toegeeven. De hoogte, van vooren en van achteren, wordt hier almee- de als weel verfchillende. opgegeeven.
Nog verpligt my de gemelde Heer VrsseEr, door my een ander werk, van het begin der Drukkunft, te doen kennen, zynde: de Hollandfche of Vlaamfche Be- fchryving eener Bzedevaart naar het Heilige Land, door BERNARD VAN BREIDENBACH, ten dien tyde, Dee- ken en Kameräar van de Kerk te Mentz. By die Beedë- vaart wâs, onder anderen ook Meefter E vERHART RE- wricH van Uitrecht, welke de afbeeldingen in dat werk getcekend en het zelve in 1488. te Mentz, in Folio heeft doen drukken. De laatfte houte Plaatdruk van dat Boek vertoond zeer onderfcheiden dieren, waarönder twyfeläch- tige , en by dezelven, de Cumelopardalis, met de bygevoeg- de benaaming van Seraffu. Dezelve is zeer kennelyk en, gelyk by alle de Schryveren, van achteren zeer laag en voor zeer hoog verbeeld. De befchryving deezer Dieren wordt in het werk zelfs niet gevonden. Onder eender ver- beelde dieren , een’ langftaartigen Aap ‚is gevoegt , non conffat de noîë , welk laatfte woord eene verkorting is, van het eigentlyke woord, nomine , zooveel willende beteekenen, als dat de naam van dat Dier onbekend is (g). De aanhaa- ling van dit Boek gefchied alleen om aantetoonen, dat dit Dier, reeds in zoover verloopen tyden, ook aldaar bekend was.
Cz) Myn verpligtende Vriend, de. Geleerde Heer Mercier, Abt de St. Leger de Sdfons, bericht my, na zyn vertrek. van Amfterdam „ by een’ Brief, dat ’er van dit zelve. Boek, ’t geen reeds zeldzaam is, eene: Franfche overzet- ting te Lyon, meede in 1488. by Michelet Topie gedrukt is, Als meede no8
B 2 €En
i2 NATUURLYKE HISTORIE van wer
By deeze oude Vlaamfche Schryver plaatst zich gevoeg- lyk de volgende , my insgelyks door den Heere VISSER terhand geftelt, ten Tytel voerende. Voyage van Joos VAN GHISTELE (h). Daarin word gezegt: dat Hy met zyn tochtgenooten, te Aden koomende (eene Stad aan de Arabifche Zee in gelukkig Arabie) aan hun, onderandere vertoond wierden twee Geraffen „ Dat alte fchoon en te » vreemde Dieren zyn, vooren hooghe van halze ende » van beenen wel twee mans lyngden maer achteren zyn » Zy nauwe alzo hooghe als een cleen paerdeke , hebbende » een cleen rond fteertgin, *t hooft ende de voeten ghe- » nouch ghelyc den herten, met twee cleenen hoorentgins »„ omtrent een vierendeel (zekerlyk el) lang, ende niet ghe- » taft. Dees Dieren zyn wat ruachtich, ende van coleu- » re ghelyckende den Leeuwen , hebbende groote ronde „ plecken als een ghepomoleert paert.” Zie daar ’s mans eigen woorden , en alweeder het merkelyke verfchil deezer Dieren, in hoogte van vooren en van achteren, aange= weezen. Fot Se ‚
Reets voor eenigen tyd met de befchryving der Giraffe bezig zynde, en het vel van zulk een Dier op den grond myner kamerlegsende , kwam de Heer Baron HocHEPIED my bezoeken. Zyne verwondering by het gezicht van dat vel bemerkende, vroeg ik Hem de reeden; zie hier het antwoord: „ Geduurende myn lang verblyf in Con- „ ftantinopolen , Erinnere ik my , allerleevendigft , dit
E zelfde
een Latynfche van 1486. en dat onder de Plaatverbeclding der Dieren , in die uitgaave, geleezen wordt:
Haee animalia funt veraciter de pilla, cicut vidimus in Terra fanéta, Maar op die Plaatdruk worden. even op ip de reeds bygebragte uitgaave, by de Giraffe, en andere meerbekende Dieren, te gelykverbeeld het Eenhoorn. Paard , nee- vens een’ langftäartigen Aap, welke, zonder de flaart, veel gelykt naar. den Orang-Outang. Hoe zal men dit methet v’d mus in Terra Sariêta overëenbrengen.
Ch) Te Ghendt by Henrie van den Keere 1564. kleen Folio. p. 208.
KAAPSCHE KAMEEL-PAARD. 13
» zelfde dier aldaar, in een opgevuld vel, gezien te hebben ; Men heeft in Conftantinopolen, by den Groo- ten Heer, op groote feftiviteiten de gewoonten, alles, 't geen de verwondering maar eenigzints kan opwek ken, in het openbaar ten toon te ftellen, By zulk eene onftandigheid zagen wy zulk een dier, onder andere afgeftorvene opgevulde dierenvellen, en het geene my hetallermeeft , by zyne verbaazerrde hoogte, verwon- derde, was , het verbaazend verfchil van het laage achter- lyf in tegenftelling van het voorfte deel van dit dier, Het- zelve was vrywel opgezet of opgevuld, zekerlyk door lie- den welke het aldaar leevende gezien of behandeld had- den; want de Groote Heer (Sultan) krygt dikwyls » prefenten van leevendige dieren.
Men ziet hieruit alweêr, de voorige verhaalen, omtrent de laagte van het achterlyf, beveftigd.
P. Grirrrius en BELoN hebben zeker dit dier het beft befchreeven. ’t Werk van Eerftgemelden„ dic ge- meent wordt tusfchen de veertiende en vyftiende Ecuw geleeft te hebben, heb ik niet kunnen ontdekken ; van BerroN heb ik onderfcheide Uitgaaven, en vinde aangetee- kend dat die Schryver in 1564. is vermoord. Beide die Schryveren geeven vryomftandige berichten der Giraffe, van welke de uittrekzelen by den Heer de Bu FroN (#) te vinden zyn. Ik hebbe meede niet konnen vinden dat BeLoN gezegt heeft, gelyk GESNERUS hem in zyne Latyn{íche uitgaave van Francfort 1603. doet zeggen, dat de Giraffe, gelyk de Harten, de hoorns verwisfelt. Het is echter niet ondien- ftig hier aanteteekenen, da: in de Hoogduitfche uitgaave zyner Viervoetige dieren, te Zurich 1563, gedrukt, daar
| re VRIE
Ci) Bourron, Hit, Not, vol. 53. p. É &. Edit, 4°. de Paris, 3
14 NATUURLYKE HISTORIE vAN mer,
AES,
van ook niets gezegt word by de korte omfchryving der dieren die hy aldaar geeft. Aanmerkelyk is het echter, dat ook beide deeze vry omftandig fpreeken over de ver- {chillende hoogten van het voor-en-achterlyf deezer dieren.
_ Daar wy hier over de kennis fpreeken, die de Oude en laatere fchryveren van deeze dieren gehad hebben, moeten wy de gewichtige ontdekking van den geleerden Heere MERCIER dbt. de St. Leger de Soisfons, bybrengen. door hem in de Mazarynfche Bibliotheek gedaan, en welke zyn Eerw. der geleerde waereld reeds heeft medege- deeid: (£) JAQUES CoNsTANTIius (zegt hy) wasde uitgeever van dit werk gyns Vaders ANTONII ConN- STANTII, welke in 149o. overleedt. Zie hierde vertac- ling van den Brief zoo als hy, in de hier onderäange- haalde journals, door den Heer Mercier, gegeeven
IS.
ANTONIUS CONSTANTIUS AAN GALEOLTUS MANFREDUS PRINS VAN FAËNZA.
„Ik biede U hier nevens aan ,een vry naauwkeurige af- teekening van een Kameelpaard, dat ik onlangs hier gezien heb. Eenige byzonderheden omtrent dit fchoone Dier, zal ik daar tevens byvoegen, welke, hoe zeer mogelyk aan U niet onbekend, niet te min, zo ik vertrouw, nog aan U nog aan de Geleerden van Uw Koninglyke Stad onäangenaam kunnen zyn.
Men
Ck) De Tytel van dit zeldzaam voorkoomende Boek is, volgens den Heere MERCIER. ANTONIT CoNsTANTIr epigrammatum libellus, Odae epiftolae, orationes €. Fani, HIERONIMUS SoNCINUS. 1502. 4°. Zie Journal des favans juillet 1784. p. 490. Edit. van Parys. 4°. En daaruit overgenoomen in, L’Es-
prit des Fournaux-van Oftob, 1784. Pag. 328. - 3
PSKAPSCHESKAMEEL-PAARD, 15 Men vint het Kameelpaard in het Zuidelyke gedeelté van Ethiöpiën, het welk ook den Rhinoceros en het Luy- paard voortbrengt. dit Dier werdt gemeenlyk Giraff2, ge- noemd, ’t geen ontleent en verbaftert is van het woord Siraf, waaronder hetzelve by de hedendaagfche Arabiers bekend ftact. By de Ouden wierd het dan eens een Aameel- paard; dan eens een Wildfthaap, genaamd. de Ethiöpiërs noemen het in hunne taal , Nabum, welke benaaming, door Albertus Magnus, ten onrechte, in die van Znabula is verändert geworden.
Dit Dier heeft de kop van een’ Kameel, de hals van een Paard, de pooten, de ftaart en de dyen van een’ Os. De rosfe vlakken van zyn huid zyn met witte ftreepen doormengt, waarvan het, volgens Plinius, den naam van Kameelpaard heeft ontvangen. Het agterlyf is lager dan het voorgedeelte van ’t Ligchaam ’t geen aan dit dier een zittende geftalte fchynt te geeven. De hals is lang en ver- heven. waarüit Strabo, tegen het begrip van Artemidorus aan, vermeent te kunnen afleyden , dat dit Dier niet fnel ter been zoude zyn. Dan ten onregte. De Inwoonders van Fano hebben het met zoveel fnelheid en zo ongedwon- gen zien loopen, dat de befte Ruiters agter moeften bly- ven, al fpoorden zy hunne Paarden daartoe aan. (*)
Ook dwaalt Strabo nog, wanneer hy ftelt, dat ’er tus- fchen dit dier en den Luipaard geene gelykenis zoude zyn; want hoe zeer de koleur der vlekken, of der oogen (gelyk
men
(*) Deeze omftandigheid fchynt eenigzints het gevoelen van de Heere ÂLLAMAND tegen te gaan. Zyn Hoog. Gel. drukt zich aldus uit in het re, D, p. m. 55. van zyne Byvoegfelen tot de Natuurlyke Hiftorie® De beweegingen van de Giraffe zyn niet zeer fnel, en zyn renning is minder daw die van een: Paard. Men moet evenwel cen goed Paard hebben om dit dier te kunnen vol. gem, Met zyne lange pooten kan het veel wegs afdoen.
16 NATUURLYKE HISTORIE vANHET
men die noemt) verfchillende is, zo zyn egter die vlek ken op dezelfde wyze geteekend, ’t geen genoeg is om eenige gelykheid daar te ftellen ; en zulks word ook nog door den Geleerden VARRoO beveftigt, die een Kameel- paard uit Mlexandria had gezien, ’t welk de kop had van een’ Kameel, en de gevlekte huid van het Pantherdier.
Diodorus van Sicilien, die zig veel met fprookjes bezig houdt, vertelt ons, dat het Kameelpaard niet zo dik dan een Kameel, en van een korter hals voorzien is. Maar, dat my ’t meeft verwondert, Pinius , Solinus Strabo, Albertus Magnus, Diodorus, Varro, en meer andere zwygen alle van de hoornen, die het Kameelpaard egter eigen zyn. Mogelyk dat het Dier, dat men voor ’teerft te Romen, onder het Dittatorfchap van Julius Caefar zag, gelyk meede dat, ’t welk aan den Keyzer Fredericus, ten tyde van Albertus Magnus toebehoorde, beide hunne hoor- nen hadden verlooren. Dit gaf my gelegenheid aan Lau- rens de Medicis het volgend puntdicht toe te zingen.
Albertus magno clarus cognomine, plenam Non didicit noftri corporis cffisiem. Non qui orbis modico feripfict memoranda libello. Plinius, et pulchrae conditor hiftoriae Non qui feriptorem dum corrigit Artemidorum Strabo, mihi dotes invidet ipfe. meas. Qualiacumque vides ifti mihi cornua demunt: Laurenti, hos tibi do barbara discipulos. (*) De
(*) Dit Stukje werd onder de Gedichten van Conftantius gevonden, bladz. 6. redo van het vel A. alwaar ’t zelve word vooräfgegaan door deze vaarzen, aan denzelfden Prins opgedragen, en waarin men ook de Giraffa fpreekende invoert:
Cornua funt nobis capreae, funt ora cameli Colla ferocis equi, tergora pardus habet. Cauda pedesque bBovem referunt. Si nomina quaeris Sunt tria; fed grato nomine dicor ovis. Regia fant aurum, tentoria, balfama: Phaebi Nos fumus , et divae munera Leuchotoae Me primum exhibuit Romae Dittator Tulus; Quid mihi eum magao Cacfare, Á tua um?
KAAPSCHE KAMEEL-PAARD. ig
De meefte Schryvers fchynen ook van den Staatigen en trotfen tred van de Giraffa geen kennis te hebben ge- dragen. In haar’ gang, volgt de linker agterpoot de be- weeging niet van den regter voorpoot , maar de twee voorpooten beweegen zich gelyker tyd, en dan eerft de twee agterpooten , in diervoege , dat dit dier zich in zyn’ tred van verfcheiden zyden fchynt te vertoonen. Voor het overige, hoe zeer men het Kameelpaard onder de wilde dieren rangfchikt, ís het zelve egter noch wreed noch on- tembaar. Om zyne zagtzinnigheid zoude het eerder den naam van een Schaap verdienen. Ik heb het te Fano zeer gewillig uit de handen van kleine Meisjes brood, hooy, vruchten en uyenzien ontvangen , en met veel greetigheid inflokken. Meermalen hebik dit dier, de Kop naar boven zien fteeken , om aanteneemen het geene hem uit een Vengfter wierd toegereikt. Hy kan zyn Kop tot de hoogte van elf voeten bovenwaards brengen. Des het gemeen, in ’t verfchiet eerder een tooren dan een dier meende te zien. De Giraffa fchynt voor de groote toeloop van volk niet bevreesd, altoos vredig, ruftig, en zonder angft fchynt zy de omftanders met genoegen aantezien.
Fano den 17 January 1487.”
Zie daar de fraaïe befckryving van CoNsTANTIUS, reeds in 1487. by eenen Brief aan den PRINSE van F A- ENZA GALLIAS MANFREDI gegeeven ; laatere Schry- veren, zelfs die onzer tydgenooten befchaamende. De ge- lykenis van dit dier met de Leöpard, welke deeze Schryver voorftaat , is wat overdreeven, maar in anderen opzichte verbeeterd hy de Oude, en omtrent de gezwindheid van den gang, onze hedendaagfche Schryvers, uitwyzende de noot , raakende den Heere ArLLAMAND, door de Heer MERCIER, met recht daar bygevoegd.
Men
18 _NATUURLYKE HISTORIE vaN ger
‚Men verwondert zich hoe deeze Colloffaale dieren; reeds
in die tyden, in Italie zyn overgebragt, daar het ons nog niet heelt moogen gebeuren die dieren leevend te moogen zien, niettegenftaande onze geduurige Scheepvaart op de Kuft van Africa. Dan, zulks geeft, naar myn denkbeeld, zeerveel waarfchynlykheid dat die dieren, wan de Kaap de Goede Hoop afgereekend, zich veel dieper in de woeftyn van Zaara en zelfs in Barbergen onthouden, als de Heer ZIMMERMAN dezelve, in zyne fraaïe Zoölogifthe waereld- kaart geplaaft heeft. In Etbiopbie, zoona aan Egypten gren- zende , onthouden zy zich, volgens eenige fchryveren. Men herdenke wat wy vroeger gezegt hebben, naamenlyk;, dat Keizer Leo er één door de Ethiopiers ontving; de SULTAN van Babilonie’er één aan Freperix ten gefchen- ke zondt, en cene andere SULTAN een aan LAURENS pE Mepicis verëerde. Men neeme hierby nog in over- weeging , dat voormaals de Koophandel en Scheepvaart der Venetiaanen en andere , op de Roode-Zee en de Adriatifche of Venetiaanfche Golf, wegens de Afiatifche, Egyptifche en verdere Africaanfche geweflen, aanmerke- lyk geweeft is; en dat dezelve eerft na de ontdekking en het omvaaren der Kaap, op den uithoek van Africa, door de Hollanders in het vroege der 16. Eeuw geheel in ver- val gebragt is: als men dit alles overweegt, dan zal het niet meer moeilyk voor het begrip zyn, hoe dieren gemak- kelyker, dan de Egyptifche Obilisguen , naar Roomen en Fano zyn overgebragt. Juno, ’t welk ik by myne reize door Italie gezien hebbe, legt omtrend 32. Italiäanfche mylen, dat is ruim ro, vuren, van Ancona, beide aan de Adriatifche Golf, is nu een arm Steedje, welks inwoon- deren, denkelyk geene Girafft meer leevend zien zullen.
Na hier dus het voornaamfte bygebragt te hebben, ’t geen
KAAPSCHE KAMEEL-PAARD. 19
geen vroege en laatere Schryveren van deeze dieren be- kend was, zoo volgt hier nu dat geene, ’t welk my, door onderfcheiden berichten , van de Kaap is toegezon:- den, gelyk mede, ’t geen my alhier geweeft zynde be- woonderen van dit geweft, zelfs mondeling hebben mede gedeeld. Dan deeze berichten moeten in veel opzicht, noodwendig, met die door de Heer GoRrpoN, aan den Heere ALLAMAND medegedeeld , overëenkoomen, te meer daar ik, by deszelfs hier zyn, het genoegen gehad hebbe , ook desaangaande, met zyn Ed. te fpreeken. Men moet hem in deeze, in eenigen opzichte , als den be- voegdften Rechter aanmerken , daar hy zelfs, by zyne binnenlandíche reize, onderfcheiden dezer dieren , en zelfs het onderwerp deezer befchryving, ter neêrgeveld heeft. Doch met alle die voordeelige omftandigheden, in welke de Heer GorDON zich heeft bevonden, moet het elk onpartydigen Natuurbefchouwer verwonderen , dat hy in zyn fchryven aan den Hoogleeräar ALLAMAND ; onder meer andere (ter dier tyd nog twyfelingen doch nu in deeze meeft afgedaan) niet beflift heeft, of de Hoorns der Giraffen, Jaarlyks verwisfelde; ’t welk de Heer GorDoN. by eene oplettende befchouwing, ontwyffel baar met neen, en dus ontkennende wyze, had kunnen beäntwoorden, vermits de gedaante en het maakzel dier Hoorns zulks ten klaarften aanduiden. Keeren wy by dit onderwerp eens een oogenblik terug, befchouwen wy in deeze de partydige handelwyze van den Heere de BurroN (/) koe ongenadig en laag hy aldaar (even als voorheen reeds by myne befchryving der Pehneumon is aangemerkt ) juift ten opzichte van de natuur der Hoornen der Giraffe, den ongelukkigen H Asser QuisT ‘behandeld heeft, (1) Buffon. Hift. Nat. vol. 13. pag. 7. enz. 2
zo NATUURLYKE HISTORIE van wer
heeft. Die ongelukkige, herhaalen wy, die alles ter ver- kryging van Natuurwonderen opöferde , en hierdoor zich het benoodigde onderhoud en de noodige voorzorge van zyn ligchaam verzuimende , te Smirna, aan eene Tec- ring (m) overleedt, Partydige en te laage handelwyze, herzeggen wy voor een’ BuFFON, om in den LEER- LING, de onfterflyke LINNEE te gispen, welk in het hier aangeweezen oogmerk genoeg te ontdekken is. Maar ge- noeg hier van, er blyven in de Giraffe nog twyfelingen over, welke de Heer GorpoN, beftuurt door eenen Leermeefter als den grooten LINNEE, ontwyfelbaar zou- den hebben opgeloft. Maar ik moct voortfpoeden en vraagen mynen Leezer verfchooning , omtrent myn offer der gerechtigheid, ’t welk ik my verfchuldigd achtede, aan de afgeftorvene zielen dier verdienstvolle Natuurkenne- fen.
Alle de Oude en zelfs laatere berichten koomen zoo- wel in hunne befchryving als afbeelding, in dit belang- ryk {tuk overëen, naamenlyk: dat zy het achterlyf der Giraffe twee en zelfs meer voeten laager te zyn befchryven, of in hunne afbeeldingen vertoonen, dan het voorfte
gedeelte
Con) Men leeze de fraaïe voorreede van den Ridder LiNNEE in de Reize van HaAsseLQUuistT naar Paleftina. Hoogd. Uitg. Roftoch 1762. 8°. en aldaar de edelmoedige daad der Sweedfche Koningin Lursa UrricA, welke door de geleerdheidächtende Heeren den Archiator Becx, en den Ridder LiNNEE van het ongeval onderricht, terftond bevel gaf, voor HAAR eigen geld, ter fomme van 14000. Ryksdaalders , des Overleedens nalaatenfchap, alléén in zyne Schriften en Natuurproauêten beftaande, voor HAAR intelosfchen. Geluk- kige geleerden, in dienftaan zulke Hoven ! waar zich oordeelkundige ea geleerd- heidlievende edelen bevinden , vermits het zelfs den besten der Vors TEN niet mogelyk is alles te onderkennen, te minder, daar waare geleerde meer verkic- zen omzich in bun Boekvertrek, zelfs by hun Lamplicht, te verluftigen, dan inde verlichtfte zaalen vanhet Hof, vooräl wen zy geenen prys of achting zien verleenen, dan alleen aan het zich laagvergeederende en bedrieglyk zelfsbelang.
KAAPSCHE KAMEEL-PAARD. zt
gedeete. (#) Ik zoude waarlyk, zoo veele geleerde mannen voor my hebbende, in haare denkbeelden, ten dien opzich- te, moeten treeden, en weldes te gereeder, daar verfchei- den dit Dier zoo wel, als den Heere GORDON, en met meerder gemak, als reeds gevangen en getemd, ge- zien hebben. Dan! de doorkundige Hoog-Leeraâr CA M- PER, welke zoo veele Dieren ontleed, onderzogt en met elkander vergeleeken heeft, brengt my desäangaande in twyfeling. Zyn onvermoeide arbeid, die de juitte maaten op alle de deelen van het uitmuntende , geraamte genoo- men, en die der voor en achter beenderen, tegens elkaêr vergeleeken heeft, fchynt my nu op het allerduidelykfte te bewyzen, dat alle de Schryveren gedwaald hebben ín hetzelve van achteren zoo laag te verbeelden , gelyk in- de hierächtervolgende befchryving, met welke zyn Wel. Ed. my zoo verpligtend heeft gelieven te verëeren, kan gezien worden (0). Van
(7) Men ondergoeke deeze myne aanmerking, wanneer men dezelven byalle de Oude en laatere Schryveren zal beveftigd vindeu, en ’t welk wy ook reeds vroeger, by eenige, hebben doen zien.
(0) Ik achte het alhier de gevoeglyke plaats om myne verpligting te betuigen wegens de ontvangene dienftbewyzen , in eenigen opzichte het onderwerp deezer verhandeling betreffende. De Heer Mercx, Raad van zyne D. L. Hoogheid den Heere Landgraave van Hesfen-Darmftad, het uitmuntend fcelet der Giraffe by my ziende, had de verpligtendfte goedheid my de afteekening , ('twelk een ieders werk niet is ) en zelfs de bezorging van het graveeren der Plaat, gulhar- tig aantebieden. Ik aanvaarde, met dank, deeze aanbieding, onder belofte van zyn W. E. daar van geene Copie, dan aan my te zullen geeven, als reeds be- wuft zynde van myn voorneernen, om dit nog onbekende ftak ten vervolg van myne andere werken in het licht te brengen. Zyn W. B. heeft weezendlyk vol- daan aan deszelfs belofte, in zoo verre , dat men de hier bygevoegde afbeelding van het Scelet aan zyne zoo zeldzaame kunftneiging te danken hebbe, en voor welk dienftbewys ik alhier openlyk myne verpligting betuige. Maar te gelyk kan ik hier myn billyk ongenoegen niet verbergen , daar ik verneem (door twee af- drukken van Plaaten die my zyn toegezonden) dat zyn W.E eene veel ver- groote Copy , of originecle Plaatdruk van dit Scelet reeds lang geleeden naar Lon- den heeft gezonden, waardoor ik my dus, gelyk al meer gebeurt is, verltoo- ken vinde, van de my toekoomende rechtmaatige eere der eerfte uitgaave,
C 3
22 NATUURLYKE HISTORIE vAN ger
Van de laatere Schryveren hebben niemant, dan de Heeren ALLAMAND, of GORDON, door zyne laatfte afbeelding, hoe gebrekkig die, buiten zyne fchuld ook zyn mag, eenig bewys gegeeven, dat deeze dieren met een al te laag achterlyf verbeeld en befchreeven zyn, en in welk, denkelyk, misverftand, zelfs de Heer de B ur- FON, door eene alleréllendigfte afbeelding mifleid , ins- gelyks vervallen is. Men befchouwe die afbeelding (p); Maa- nen , zo men die by deeze dieren dus noemen mag , van het hoofd tot by den ftaart! Puntige regtöpftaande hoorns (4). Het geheele lyf, door een’ kladfchilder, met onverfchil- lig hier- en- daar ter nedergeduuwde vlakken als bezaaid. Bezien wy nu, de eerftgegeeven afbeelding van den Heere ALLAMAND (fr) almeede door eene ellendige afbeelding misleid, welke (men moet zulks zien ) naar eene ellendig opgepropte jonge Giraffe huid vervaardigd is, doch op wel- ke de vlakken , gelyk die weezendlyk zyn, kennelyk gevon- den worden, die echter in de Printverbeelding even ellen- dig als de voorige van den Heere de BurFFoN met hier- en- daar ter neêrgeduuwde vlakken verbeeld zyn, en welke dus nog eene tweede verbeelding, doorde Heer GORDON over- gezonden, vorderde (s). Hierin zyn de vlekken eenigzints
ver-
(p) Bur ron. Hift. Nat. Tom 13. p. 330. tab. 64. 4°. Ed. de Par.
(q) De Heer de Burron ha; wel reeden omhet gewaande Giraffe hoorntje , hem door den Hoogleeräar ALLAMAND toegezonden te verdenken. Zie zyne Hit. Nat. Supp. Tom. 3. pag. 329. tab. 65. Daarvan was reeds voorlang een volmaakt dergelyk alhier in lee kabinet, met dit woordelyk byfchrift. „ Een hoorn of been van den Vifch gen. Narwal dewelke dit been of hoorntje op de rechterzyde, onder het vel (zonder byvoegzel waar) heeft leggen, en zonder dat men weet tot wat nut.” zoude dit ook mogelyk ter rechterzyde van het hoofd leggen, en dus een begin zyn der groei van eenen tweeden hoorn, welken eenige Schryvers aan dien Vifch toefehryven ?
(-) Burron Nat. Hift. Holl, vertaalde uitgaave van den Heere Arra- MAND. 13. deel. Bladz. 8. pl. 1. Amft. 1782. 4°.
(+) Als vooren Bladz. 16. plaat 1. 4. van diezelfde uitgaave.
KAAPSCHE KAMEEL-PAARD. 23
verbeterd, maar ver van haare waare gedaante te vertoo. nen. En wat moet ik nu van het daarby afgebeelde ge- raamte van dit dier zeggen? door de Heer ALLAMAND met zooveel verhaefting uitgegeeven (4) en daarin nog, zonder eenige kennis ofte affpraake met my , door den be- kwaamer ontleed- en Heelkundigen Heere ONyMUs, inde maaten der deelen , gelyk hy zelfs zegt, te regtgeholpen;, terwyl die Heer, met het in order brengen van het zelve voor het Vorftelyk Kabinet, en deeze befchryving, bezig was. Maar genoeg hiervan! wy wyzen onzen oordeelkun- digen Leezer liever, tot een vergelyk dier afbeelding, met die welke my hierby door den ontleed- en teekenkundi- gen Heere Mercer is medegedeeld. Ik fchikke my dus om tot de natuurlyke eigenfchappen deezer dieren over te gaan. Maar ík achte nog nodig dit volgende te zeggen:
De gemelde Heer Merck had my, op myn verzock , ook reeds eene bekorte befchryving van dit /ielet gezon- den. Dan de zoo merkelyke veríchillende opgaave der Schryveren , omtrent de laagte van het achterlyf der Girafe, waarvan ik hier boven omftandiger fpreeke, fcheen my nu, meer dan voorheen, eene omftandiger be- fchryving van het ftelet te veréisfchen. En wie konde my hierin beeter dienen dan den Hoogleeräiar CAMPER, met welken , zoo door zyn W.E. nudikwyis hier zyn als nadere woonplaatze , het gemakkelyker was al het benoodigde afte- doen. Hierin, door de gedienftige bereidwilligheid van gem. Heere, volmaaktelyk geflaagd zynde, heb ik tegelyk de eer Hem myne erkennelyke verpligting te betuigen.
De eigenlyke verblyfplaatzen. deezer dieren is, in de diepfte wildernisfen wan Africa in Ethiophie enz, gelyk
wy
: (1) Als vooten, Bl, 22, plaat 1, 5,
€
iris ÁÀ
24 NATUURLYKE HISTORIE vANnET
wy in deezen opzichte onze gedachten reeds gezegt hebben by den fraaïen Brief van CoNsTANTIUS; zy verwyderen zich echter fomwylen, want men heeft dezelve , van veer- tig tot op tweehondert mylen afftands, van de Kaap de Goede Hoop, gevonden. De Heer GoRDON zegt, en zulks is my ook van anderen verzeekert, dat men dezelve vindt in het Land ’t welk door eene zwarte Nat e bewoond wordt, door de Hottentotten Brinas of Briguas genaamd, en geleegenop 28 graaden zuiderbreette , doch, voegt hy ’er by, zeldzaam verder. Dit land der Brinas fchynt my, volgens de kaart van SPARMAN, het zelfde of aangren- zende te zyn van de groote Namaguas, alwaar de Heer GoRrDON een dezer dieren gefchooten heeft. Na de Ooftelyker deelen verzeekert men my, dat zy zich fom- wyl op drie en vier graaden lengte der andere zyden van de Kaap vertoonen. In het eigentlyk Ethiophie zyn zy, buitenallen twyfel. In Alexandrye heeft Prospr. Ar Pin. die gezien, en door andere, zyn dezelve te Cairo gevon- den. Het is dus meer dan waarfchynlyk dat deeze dieren over de Middelandfche Zee in de Adriätifche Golf gevoerd, en langs dien weg in Italie gebragt zyn.
Het is overëenkoomftig met het bericht, my door den Heere VAILLANT, en andere Kaapfche Burgeren gedaan, (hebbende eerftgemelde zelfs eenige afgeleegene gedeelten der Kaap bereisd) dat men de Giraffe nimmer dan in de vlakten vindt, fomwylen van vier tot in grooter getal by een, graazende en ftilftaande , en hunne befchouweren met gelyke verwondering aanziende. Het moet een verbaazend en verrakkend gezicht opleeveren, zoo veele zulke Colos- faale, en byna onbekende dieren, byëen te zien, waarin echter de verwondering hunner onregelmatige, of liever ongewoone gedaanten, meerder werkzaam zyn moet dan
hunne
KAAPSCHE KAMEEL-PAARD. 25
hunne fchoonheid waarvan veele Schryveren zoo hoog opgeeven. De Zebra en Coedoe zyn ontwyfelbaar, in te- genftelling, veel fchoonder dieren.
De geüartheid der Giraffen wordt alöm, als uitmuntende in zachtzinnigheid opgegeeven, zelfs zoo, dat men dezelve, met een dun koord aan het hoofd gebonden, waar men wil, kan heenen leiden. Zy laaten zich by hunne ont- moeting , tot op eene zekere nabyheid, naaderen, zonder, in het allerminft, eenen aanvallenden of kwaaden aart te doen blyken. Volgens CoNsTANTrus aten zy brood enz. uit de hand van kinderen , en voorby de huizen gaan- de naamen alles, ’t geen de nieuwsgierige lieden, boven uit hunne vengfters leggende om dezelvete zien, aanbooden. Maar hoeveel vermeerderd hunne blyk van goedäartigheid , als wy het bericht van de Heer GoRrDoON, aanden Heere ALLAMAND meedegedeeld, naleezen , daar hy zeet: „ Het kenmerk van zagtzinnigheid, ’t welk de oogen en t geheele gelaat aankondigen, is niet bedrieglyk; Ja » zelfs is dit dier, gekweft zynde, niet kwaadäartig. De „ Heer GoRrDoN een ter aarden hebbende doen vallen „ door een fnaphaan fchoot, die het beeft flegts een been vermorfelde, naderde hetzelve zonder dat het nog eeni- ge begeerte toonde, om met de hoornen te ftooten, „ of zich op eenigerhande wyze te wreeken. Hy bewoog, zelfs verfcheiden maalen , zyne hand heen en weder voor zyne oogen, maar het floot alleenlyk dezelve zon- der eenig teeken van toorn te geeven; men fneedt het „ den halsaf, om ’t af te ftroopen en het vel te bewaaren; daar vloeide eene verbaazende hoeveelheid bloeds uit, en in de doodsängften floeg ’t verfcheiden maalen op de aarde met eene kracht , welke die van elk ander dier ver- re overtrof; ook is het in de flaagen of fchoppen met
D » Zyne
26 NATUURLYKE HISTORIE van t er
»’Yyhe póoten, dat zyne voornaamfte verdeediging be- at (4.
Het Vrouwelyke zoo wel als het Mannelyke geflacht , zyn beiden;gehoornd, alleen verzeekert men, dat-die der Vrouwelyke wat kleinder zyn. “Het “is meer: dan” waar- fchynlyk, hoe gering deeze hoorntjes ons ook moogen toe- íchynen, by deeze coloffaale dieren, in vergelyk met die van andere kleinder dieren, dat dezelve hun meerder ter verweering, als ten fieraad zullen ftrekken. Het is niet mogelyk in alle de geheime oogmerken van den Schepper door te dringen, de in allen deelen onnafpeurbaare wys- heid , van ’t geene bekend is, bewyft zulks. Zouden de- zelve aan deeze zachtzinnige dieren ook gegeevenzyn, om; gelyk zulks by de Bokfoorten gezien wordt, door een fpeelend ftooten tegens elkanderen zichte verluftigen. Der- zelver bekleede verfiering, boven op hunne ftompetoppen; met vrylange zwarte hairen, belet volftrekt te denken, dat zy hun tot eene befchaadigende verweering gegeeven zyn. By de befchouwing van het gefceletteerde hoofd, welk ik thans voormy hebbe, blyft geene de allerminfte twyfeling meer over, dat deeze dieren hunne hoorntjes jaarlyks, gelyk de Harten , zouden verwisfelen. Zy zyn aan het voorhoofdsbeen, en van dezelfde natuur-als dat, vafigehecht, en zelfs daarüit voortgroeïende, dus is zulks niet mogelyk. Het word belachlyk , als men dit hoofd van het vel ontbloot befehouwd, om de bultige verheevenheid , die zich op het voorhoofd vertoont, en welke wat meer nederwaards naar de neus, vals de hoornen, geplaatst is om die bi zeg ik, in navolging van GrrLiusen anderen
die
(a) Burrox Nat. Hit. Holl. vert. uitg. van ‘den Heere - AEKAMAND. 13. dect. bladz. ‘ro. Amft. 178 q°.
KAAPSCHE KAMEEL:-PAARD, 27
die zeker geen van het-velöntbloote hoofd zullen gezien hebben, een begin van, of een derde hoorn te noemen. Eene verhevenheid van niet meerdan eene duim, kan men die benaaming niet geeven, het is niet anders dan eene bultige verheffing, mogelyk gefchikt om meerdere fterkte en vaftigheid, aan die plaats, tegeeven, daar de neusbeen: deren zich, met die van het voorhoofd, verëenigen. Inde voor my hebbende gefceletteerden, kop, fchynt het my niet anders te zyn, dan eene onregelmaatige. uitftorting, of uit» groeïng dier ftoffe welke tot de beenwording gefchikt zyn. Die bultige verhevenheid vertoont zich, zeer onregelmatig, in groote en, kleine byëenftaande, doch-zich echter eenig- zints van, elkaêr afzonderende knobbels, …Juift vier. duimen, laager vertoont zich, ter linkezyde op het neusbeen, eene kleindere doch even dergelyke verhevenheid, die is even knobbelig, rond, en ruim eene halve duim verheven, en even alzoo nog op verfcheiden andere deelen van het hoofd, zelfs langs de beide hoorns, en eene aanmerkelyke, boven op. de rechter oogkas; moeten dit almeede hoorns worden? men zoude ’er dus doende een wonderlyk gediocht van maaken !
Meerder verwondering geeven. my eenige oude Schry= veren die deeze dieren als ongehoornd befchryven, ‘tgeen CoNsTANTIUus doet denken of die, welke onder het Diltatorfchap van Jur. CAESAR te Romen, en in laater tyd aan Keizer FREDERIK gezonden zyn, hunne hoorns verlooren hadden (v). Vond men by de hedendaagfche geene vetzeekering dat beiderleie geflachten geboornd waaren, men zou kunnen denken, dat het vrouwelyke geflacht dee- zer dieren daar van niet voorzien waaren; dan het is niet
mogelyk ,
() Zie hier vroeger,in de overgenoome befchryving van CoNsTANT1Us,
D 2
28 NATUURLYKE HISTORIE vAN ner
mogelyk, dat beide Heeren GorDON en VAILLANT, die de Kaap inwendig bereisd, deeze dieren gezien en ter- neêrgeveld hebben , zoodaanigen miflag zouden begaan , in beide gehoornd te ftellen. Daar moet dus iets plaats heb- ben welke dit misverftand heeft veröorzaakt, naamenlyk, dat de oude Schryveren de hoorns vergeeten hebben te befchryven, of dat men die had afgezaagd , en de eene Schryver den anderen heeft naargefchreeven. Voor de verbreeking dier hoorns is, wegens de vaftheid hunner been- ächtige ftoffe, geene moogelykheid. JoHNsTOoN zelve, zie ik, in zyne Cameel Befchryving, deeze dieren nog onge- hoornd noemen, zeggende: „ Tot hiertoe hebben wy van de gehoornde herkaauwende gehandeld, nu volgen de on- gehoornde naamenlyk: de Kameel en Kamelo- pardalis;
Wy hebben reeds gezegt dat de Giraffe tot de herkaau- wende dieren behoord, en, als gekloofde hoeven hebben- de, het den Jooden vryftond dezelve te eeten, indien zy deeze dieren gekend hebben, welk vrywaarfchynlyk {tuk , nog in twift is. Intusfchen weet men nu dat het vleefch een welfmaakend voedfel is, maar fomtyds eene aromatigue fmaak heeft, naar dergelyke planten die zy eeten, en dat de Hottentotten zeer verlekkert zyn op het merg van
derzelver beenen, ten welken einde zy dezelve met ver- gifte pylen {chieten,
Onderfcheiden berichten hebben my verzekert dat deeze dieren een’ zeer Ínellen loop hebben , en CoNsTANTIUS beveftigd zulks, tegens het tegenftrydige desäangaande van STRABO, met Artemidorus en de getuigen der bewoon- deren van Fano, die dezelve, zonder moeite hebben zien loopen, en welmet zooveel Ínelheid dat te paard rydende dezelve niet konden byhouden, al fpoorden zy zelfs hunne paarden daartoe aan. Dit ftrydt tegens het bericht van
de
KAAPSCHE KAMEEL- PAARD. 29
de Heeren GorDpoN-en ALLAMAND, gelyk de Heer MERCIER met alle recht aanmerkt by den Brief van Con- STANTIUS- Hunnen harden loop, is my verzeekert, eene zeer fterke gallop te zyn, by welken zy hunnen lan- gen hals geduurig naar voor-en-achter brengen, de langte hunner beenen hierby gevoegd, moet hun een’ gezwinden voortgang geeven.
Ten opzichte der gemakkelyke of ongemakkelyke ver- kryging van het voedzel deezer dieren, zyn de gevoelens zeer verfchillende by oude Schryveren, wegens de lange voorbeenen en den hoogen hals. Hierdoor hebben eenige, in hunne befchryving, dezelveals zy voedzel van den grond wilden neemen, op de knien doen kruipen, of de voor- beenen wyd van een doen zetten. Andere hun byna alléén tot het eeten van boombladeren verweezen, enz. Op myne vraage desäangaande aan den Heere VAILLANT gedaan , die deeze dieren leevend, ter plaatze waar zy ge= vonden worden, gezien heeft, windt ik deszelfs antwoord by my aldus aangeteekend. „ Waarom zoude dit dier niet, of met moeite van den grond konnen eeten, het drinkt immers uit de rivieren, die dikwyls laager dan den grond zyn daar het zich op bevind? Het eet en plukt even goed de planten van den grond als alle andere dieren.” Men kan- dus, ten dienopzichte verzekert zyn, dat het zelve even gemakkelyk, als alle andere dieren, eet en drinkt, ’t welk ook de welgefchikte wervelbeenderen van den hals genoeg aanduiden. Ik achte my verpligt hier nu by te voegen, dat de wervelbeenderen , op zekere hoogten van den hals, door een zeer fterk /igament, van eene peesächtige natuur,
verbonden waaren met eenige uitfteekende wervelbeenderen van den rug, ’t welk ten klaarften de wyze voorziening van het Albeftvarend Opperweezen aanduid , by decze D 3 dieren
30 NATUURLYKE HISTORIE vANHET
dieren, om hunne zeer langen hals, willekeurig, voorên-, achter te kunnen brengen. By de fchoonmaaking der been- deren en het in orderbrengen van het geraamte heeft, de doorkundige ontleeder, de Heer ONy Mus hetzelve. niet welvoeglyk kunnen bewaaren.
Het gewoone voedzel der Girafft is gras, zeer veele onderfcheiden planten, boombladeren en ook hooy. Zy fchynen, in hunne fpyzen van geenen viezen aartte zyn en beminnen zelfs eromatigue planten en wortelen. In den Brief van CoNsTANTIus ziet men hun uyens, vruch- ten , hooy en brood eeten
De eeltächtige verharding, welke de aan my onder: fcheiden overgezondene vellen, hier-en-daar.doen zien, bewyzen dat deeze dieren veeltyds op den buik neder. leggen, doch veeläl leggen zy ook ter zyden op den grond: geheel uitgeftrekt neder.
Omtrend. de-hoogten deezer. dieren is een. aanmerkelyk, verfchil. by.veele, Schryveren, zeker hierdoor. ontftaan- de, of zy dezelve, zeer jong of zeer oud en volwasfen, gezien hebben. Het onderwerpdeezer verhandeling wordt, als vyftien voeten en. vier duimen opgegeeven, en in verönderftelling dat het geraamte der Vorftelyke verzaa-, meling. wel is opgeftelt, fchynt het my toe die hoogte zeer ruim gehad te hebben. De Heer GorponN ftelt de. gemeene hoogte derzelven op 14a15. voeten, en zegt verder dat boovengem. van 15. v. en 4. d. van het man- nelyk foort-zynde, de hoogfte. was, die. hy immer gezien hadt, en‚zoo ’er grooter, mogten gevonden worden, dat zulks- op zyn. meeft- niet meer dan 2. of 3. duimen (zeker Rhynl:) zoude. zyn. In de befchryving van het dagver- haal, gehouden, op eene. Landtogt, door het Land der
groote
KAAPSCHE KAMEEL-PAARD. 51 groöte“en kleine Mamacquas, op bevel van den overleeden „Heere Gouverneur TurBAGH in den Jaare 1761. (w) ge- 'Sdâan, ‘word’ van eene ter nedergevelde gefprooken van 17, voeten hoogte. ‘De Heer GorDonN twyfelt aan de echit- heid deezer opgegeeven hoogte; dan! ik vinde geene vol. doende rede welke my meer aan die als zyne opgaave kan
“doen twyffelen, ‘te minder , daar ik zie te hebben aangetee- kend datde meergermelde Heer VArrLANT my insgelyks verzeekert ‘heëft, dat'Z. E. ’er verfcheiden- gezien hadde waarvan de grootfte ruim 17. voeten hoog was. En zie hier noch fterker. Ik vinde by my aangeteekend: Bejaarde
‘en my voorkoomende zeer geloofwaardige bewoonderen der Kaap, gefprooken te hebben (het fpyt my derzelver naamen niet te hebben aangeteekend) die my verzeker-
“den , dat Yer voormaals van deeze' dieren gezien en terneêr geveld zyn, welke (de toppen der hoornen meedegeree- kend ) 22. Voeten hoog waaren.
Deeze laatfte colosfaale hoogte, welke benaaming men "zelfs aan die van 17. voeten mag geeven, als nog in het on- “zeker laatende , zoo'is het echter nu blykbaar genoeg, dat „die geene welke deeze dieren laager dan 17. voeten ftellen, „nog geene volwasfchen van die dieren gezien hebben. De geleerde Heer HourrTurYN twyffelde, (en hy hadt geen congelyk in den tyd toen hy zulks fchreef) of de oude
Schryveren de hoogten van 15. voeten niet te overdreeven ‘ftelden (x) Hy kan nu'met alle zekerheid derzelver hoog- te tot: 17 ”en“mogelyk nog hooger aanneemen,
Men (7) Befch. van de Kaap. p. 28, van het dagverhaal. Amft. 1778; gr. 8vo,
_ Cx) Nac. Hift, der Dieren enz, 1. Deels 3e. ftuk p. 38..Amft, 1761, &«in- gr. Et:
32 NATUURLYKE HISTORIE vaN Her
Men verzeekert dat de Vrouwelyke foorten deezer die- ren, iets kleinder dan het manlyk geflacht zyn, en de hoorntjes ook kleinder en dunder bevonden worden. Dat dezelve vier Tepels of Borften hebben , doch reffens maar één Jong voortbrengen,
Hier nu, zooveel mogelyk, alles hebbende byëen ge- voegd, wat de alleröudfte en zelfs de laatfte Schryveren hebben aangeteekend, en dat geen ’t welk my zelfs door geloofwaardige berichten is meedegedeeld, zoo bleef ‘er niets meer over dan eene goede afbeelding , zoo van het dier zelfs, in zynen natuurlyken ftand, als van het geraam- te. In hoe verre wy hier in geflaagd zyn zaleen kun- dig oog genoeg ontdekken, vooräl, by vergelyk der af- afbeeldingen welke de Heeren BurFoN en ALLAMAND daarvan gegeeven hebben,
Ten opzichte van myne afbeelding der Giraffe, moet ik hier nog byvoegen. Dat de voorige teekening reeds gemaakt was, na het in allen deele compleet aan my over- _ gezonden vel, aan welk het hoofd en de voeten bewaard waaren. Volgens de afmeeting van hetrelve vel, vertoonde zich het achterlyf weezendlyk laager in die teekening. Dan by ondervinding weetende, hoe weinig men zich op zodaa- nige buiten ’s Lands bereide vellen kan betrouwen, zoo heb ik liever myn’ Teekenaar dien ftand aan het dier doen geeven, welken de Heer CAMPER my het genoegen deedt in eene omtrek van hetzelve, volgens deszelfs denkbeeld, meedetedeelen,
Betreffende het geraamte deezer Giraffe, verdiend de Heer GorpoN, Bevelhebber der Kaapfche Militie, den “lof van elks verwondering in de volvoering zyner zoowel gelukte
KAAPSCHE KAMEEL-PAARD. 33
begonnen onderneeming. Het zegt iets, in de woefte wildernisfen van Africa zulk een Coloffaal ftuk te ontlee- den ‚en ‚zonder gemis van eenig deel, ter verzending naarEu- ropa te {chikken! Het is zeekerlyk niet in dien tand, ge- lykhet nuis, overgezonden, zulks was onmoogelyk: Het- zelve heeft men te danken, aan de onvermoeide kunftwer- king van den bekwaamen ontleedkundigen Heere ONyMos. M.D. De Hoogleeräar CAMPER roemt denzelven, en by deezen Lof zyn geene weêrklanken meer nodig.
De Hoogleeräar MricnAëzrrs (y) heeft , onder veele andere , eenige vraagen voorgefteld, weegens de Camelo= pardalis of Giraffe, aan een Gezelfchap van Reizigers, welke op bevel van Zyne MaAjesTerit, den KoNiNG van DEENEMARKEN, naar Arabie reisden, omtrent deeze vraagen zal men alhier meede eenige oplosfinge vinden.
Ten befluit voege ik hier nog by, dat men deeze Dieren, naar myne denkbeelden, als het naafte aan de Cameelen grenzende, ter vermyding van de onnoodige vermeerdering der Geflachten, in de Rangfchikkinge, on- der de benaaming van Giraffe, of Gehoornde en gevlakte Cameel , als eene merkelyke verfcheidenheid, by het Geflacht dier Dieren , zoude kunnen plaatzen.
_(y) MrcmaËrrs. Vraagen aan een Gezelfchap &. Amt. & Utr. 1774. 4to Holl, vert. p. 139.
BLRACD Ae FP Fil Veel Dare BESCHRYVING VAN: HE E
KIA A BSM Her
KAMEEL-PAARD,
pE CAMELOPARDALIS or GIRAFFE
der vroege- en laatere Schryveren,
Jab. XXL
it elks verwonderingwaardige Dier was van het mans | A ee geflacht. De hoogte van het zelve, by de voorvoet van den grond tot op het hoofd opgemeeten was volgens opgaave, 15. voeten en 4. duimen: Rhyn-- lands. Die van de borst tot de ftaart, in een rechte lyn ;. 5. voeter en 7. duimen. Voor de verdere maaten wyzen. wy, den begeerigen Leezer, liever naar de hier achtervolgende befchryving, van den beroemden Ontleedkundigen Heere CAMPER. Ik bekenne dat ’er eenige verfchillen in de. maaten van het Scelet, en die op het leevende dier genoo- men zyn, plaats hebben, doch dezelve kunnen zooveel. niet zyn, dat zy het begrip te boven gaan.
De grondkoleur by deeze dieren, in vier onderfcheiden vellen die ik gezien hebbe, is zuiver wit; (want men moet zich:
KAAPSCHE KAMEEL-PAARD. 35
zich door de geelachtige koleur, die het wit deezer vellen, by het bereiden, gekreegen hebben, niet laaten misleiden op deeze witte grondkoleur vertoonen zich lichtbruine vlakken!, van allerlei gedaanten, welke in de afbeelding, gelyk zy weezendlyk zyn, verbeeld worden. De witte grondkoleur vertoont zich vry regelmaatig, even als een Ímal riviertje, ’t welk om en tusfchen eene meenigte kleine eilandjes, van onderfcheiden gedaanten, rondömloopt, en dus geheel verfchillende, van alle de verbeeldingen, die de oude en alle laatere fchryveren daarvan tot op heden ges geeven hebben. De vlakken ter zyden van den hals, en zoo het my toefchynt op de keel, fchikken zich zoo, dat zy aldaar de witte grondkoleur, als byna in eene rechte ne- dergaande lyn laaten doorloopen , tot omtrent op de bortft. De grootfte vlakken zyn terzyden het ligchaam en op den hals. De Heer GoRDoONzegt, dat de vlakken by de wyfjes en jonge dieren, lichter van koleur, en eenige derzelve, by de oude, zwart zyn. De buik is witächtig grys, gelyk meede de onderfte deelen der beenen, op welke zich echter hier en daar de bruine vlakjes , beneedenwaards verminderende, doen zien. De lange hals heeft caftanje kleurige bruine maanhairen, veel van die eens paards ver- fchillende. - De langfte van die hairen zyn vyf duim, dere zelver. grondbeginzel en uiteinde zyn, ligter bruinkleurig of liever grysächtig. « Deeze zogenaamde maanhairen vers toonen zich, van het hoofd toteven op den rug, en geen zints tot by de ftaart, noch zoo alternatief geel en bruin gevlakt, gelyk men die by myne tydgenooten verbeeld vindt - De bultige hoogten, voor boven op den rug, is eenigzints aanmerkelyk, zy word veröorzaakt door de opftaande vere lenging van eenige wervelbeenderen van den rug, en ik ben in twyfel of deeze bultige verhooging alléén niet de werkende oorzaak is, welke deeze dieren van achteren zoo
E 2 laag
26 NATUURLYKE HISTORIE vAN HeT
laag doet fchynen, zoo als de fchryveren hun verbeeld en: befchreeven hebben. Het wit en bruine hair is over het geheele Iyf zeer kort. Het vel deezer dieren is, aan het dikke van den hals, op den rug, terzyden van het lyf en van de achterbeenen, byna een’ halven duim dik. By en op het hoofd ‚den buik, voorbeenen en aan het achterlyf, is het veel dunder. De Hottentotten , en anderen, ge= bruiken het voor fchoenen en andere behoeftens.
De ftaart heeft meede korte gryze hairen met flaauwe bruine vlakjes. Boven op langs dezelve loopt ,een fmalle ftreek donkerder geelbruine hairen, die wat langer dan de overige zyn. Deeze ftreek neemt reeds haar begin twaalf duimen op het lyf voor ’t begin der ftaart. Dit dus verre gedeelte der ftaart is ruim twee voeten lang en zeer dun uitloopende. Daaräan hangd een bos puntig uitloopende hairen, waarvan de langfte ruim twee- en- twintig duimen zyn. Eenige derzelve zyn bruin geel, half doorzichtig en plat, de overige, die meer in getal zyn, zyn zwart en rond. De inlanders gebruiken die by hunne armringen enz.
Het hoofd heeft geene naar het lyf gelykenende vlakken; De koleur is gryswit, van de hoorns tot op de neus loopt eene breede ligebruine vlak die zich by de neusgaaten vers {mald. De ooren zyn, in evenreedigheid van het hoofd, redelyk groot puntig uitloopende, van buiten en binnen met zeer kort wit grys hair bezet. Dezelve ftaan in deeze afbeelding te digt by de hoorns van welke zy op twee duimen afftands geplaatst zyn. De twee hoorns zyn. elk acht duim hoog , de toppen ftaan drie duim van elkander, onder koomen zy elkaar veel nader, zy ftaan- een weinig achteröverhellende. Zy zyn met een lichtbruinkleurig ge- haird vel bekleed , de toppen hebben langer zwarte hairen, die by jonger dieren in eene pinceelpunt uitloopen, en by
ouder „,
KAAPSCHE KAMEEL-PAARD. 37
ouder, gelykdeeze, zich maar korter en als afgefleeten doen zien, door afwryving tegens harder ligchaamen. Van de bultächtige knobbels, welke de Heer ALLAMAND, tuse fchen de ooren en de hoorns befchryft, vind ik geene de minfte blyk, in drie onderfcheiden vellen. Op ’t midden van het voorhoofd, even boven de oogen, ziet men eene bultige verheevenheid, dezelve heeft niet den allerminften fchyn van een’ derden hoorn, gelyk eenige gedacht hebben. Wy hebben daarvan: vroeger omftandig gefprooken. De oogen zyn groot, leevendig en fchitterende van een goed- äardig aanzien. De boven oogleeden hebben lange en ftee- vige ooghairen, die der onderfte zyn veel korter. Maarik vinde nergens aangeteekend, dat die bovenfte ooghairen , uit de bovenhoek van het oog tot op de halve lengte van het oog uit zwarte hairen beftaat, en de verdere lengten zyn ligt bruin , die zyn langer van hair en ftaan wat hooger op den rand van dat ooglidt. De rand van het onderfte ooglidt heeft weiniger en korter, doch alle zwarte hairenz De oogen hebben geen traanbuis. De neusgaaten zyn zeer groot en langwerpig. De boovenlip fteekt wel twee duim over de onderfte, en die zyn beide met een’ breeden dik- ken rand van korte digte en harde gryze en bruine hairen omzet. Her hair op het hoofd is overäl langer als dat van het lyf. Onder den geheelen bek van het dier is het hair meer wit dan grys.
Boven, voor in den mond, zyn geen tanden, maar wel. van onderen, het heeft aldaar agt fnytanden, en in elk kaakbeen zes kiezen. De gedaante kan men in de hier volgende befchryving omftandiger vinden. De tong komt zeer naby aan de herten,
E 3 De
38 NATUURLYKE HISTORIE vAN mer
De beenen zyn, in vergelyk, niet dik, hebben geen bewys van byhangende klaauwtjes boven de voeten, als eenige andere dieren, maar zyn met zeer groote gekliefde hoeven voorzien; die, aan de my overgezonden vellen, zyn van zeer masfive hoornächtige natuur, niet zwart maar grysgraauw. Die der voorvoeten zyn een duim grooter als die der achtervoeten.
E IN D/E.
CIE IE Ni IRE WAARNEEMINGEN
OVER HET GERAAMTE VAN DE
CAMELOPARDALIS,
Welk in bet KABINET van Z. D. H. den Heere PRINSE VAN ORANGE gevonden wordt,
e Camelopardalis, of Giraffe, heeft als alle levendbaa- rende viervoetige Dieren zeven halswervelen ; doch veertien in de borft, vyf in de Lendenen; Het heiligbeen beftaat uit vier als inëen gefmoltene wervelen , met welkers uiterfte de ftaart geleed is, die uit zeventien, allengskens verminderende wervelen zamengefteld is.
Daar zyn evenveel ribben als borftwervelen, van welke agt met het borftbeen geleed zynde waare of echte, en de overige zes onwaare of onéchte kunnen genaamd worden.
Het
KAAPSCHE KAMEEL-PAARD. 39
Het borftbeen heeft een fpits aangevoegd been, of os Enfiforme: e. &. De Ribben, vooräl de waare, zyn, even als in de harten , geleed met kleinereftukken, die niet kraak= beenig, als in menfchen , en veele andere Dieren, maar been zyn; deeze zyn eigentlyk door middel van kraakbee- nige veréenigingen gehecht aan het borftbeen. Hetfchynt dat de Natuur, dit, in zeer veele viervoetige Dieren, en wel by de meefte herkaauwende, ook in het Varken, als mede in de Vogelen, zelfs in de Bruinvisfchen zoo gewrogt heeft, om ruimer te ademen ; aangezien, de voorfte ribe ben, een’ rechten hoek met de ruggraat maakende, de borftdoor geene beweeging kunnen verwyderen, gelyk zulks in ons gefchiedt. De herkaauwende dieren ademen dus meeftäl met het middenrif, en heigen daaröm zoo fterk in de warmte , gelyk vooräl in de fchaapen gezien kan worden.
De heupbeenderen, en agterpooten zyn gemaakt even als by de fchaapen; zoo zyn ook de voorpooten; dat is „ ‘er zyn geene fluitbeenderen, noch agterklaauwen, gelyk by: zommige harten, en vooräl by het Rendier. |
Het gebrek aan fluitbeenderen fchynt oorzaak, dat ’er zydelings aan den buitenkant, tusfchen het hiel -en-fcheen- been, een klein been gevonden wordt, ’t welke het koot- been bevat, en een foort van buitenenkel maakt, zoo als het de Heer Daubenton zeerwel befchreeven heeft by het geraamte van den Os, Hifl. Nat. du Cab. du Roi, Tom. IV, pag. 527. ’t welke als eene Hypographe van het fluitbeen kan aangemerkt worden: In het Geraamte van het Indiäanfch Reetje, door my in myne Natuurkundige Verband, p. 225. befchreeven, heb ik het als nog niet konnen gewaar wor- den; Het fluitbeen fchynt daar, als by ons en veele andere dieren, den buitenften Enkel te maaken. De voorveet;,
evenals by de fchaapen, beftaat uit foortgelyke beenderer: , j ook:
40 NATUURLYKE HISTORIE van HET
ook de voorhand; ’er ontbreekt aan den voorvoet van dit geraamte een klein beentje overëenkoomende met het groote wiggebeen, waar in de trekker van den Mu/èulus peronens zig inhegt, zeer zichtbaar in Koejen en Schaapen. Ook wordt het tongenbeen gemist, zoo dat wy daarömtrent niets konnen bepaalen; te minder, om dat die beenderen in de herkaauwende Dieren zeer verfchillende zyn, vooräl ten opzigte vanhet middelftuk of bais, aan welke, by voorbeeld in de Buffels , een uitfteekfel is, gelyk by de Paarden, Schoon kleiner, ’t welk by de Harten Rendieren en Schaapen;, geheel niet gevonden wordt,
De Schryvers, welke dit Dier wel gekend, en oorfprons gelyk hebben nagefpoord, gelyk Petrus Gillius, door de meeften , als door Gesner , dldrovandus , Linneüs, Brion, en anderen naderhand uitgefchreeven, zeggen alle, dat de voor- pooten langer zyn dan de agterpooten, ’t gene inde daad zoo is, fchoon het verfchil niet aanmerkelyk bevonden zal worden, en op zyn beft 7. duimen uitmaakt, ’t welk op eene hoogte van omtrent 7. voeten genoegzaem van geen belang is; offchoon het merkelyk vermeerderd zou konnen worden door het fchuinzer {taan van het deije- en- fcheen- been, in vergelyking van het armbeen, en de ellepyp.
Wy zullen den kop met deszelfs voornaamfte deelen be- fchryven, en aanmerken, hier in gelykformig te zyn aan alle dieren, welke de horens op een voctftuk draagen, van uit het voorhoofdsbeen uit te groejen, en niet vlak bo- ven het ooghol, maar boven de verëeniging van het voor- hoofdsbeen met het jukbeen te ftaan.
Als meede, dat het Dier, gelyk alle de harten, de Elan.
den,
„KAAPSCHE KAMEEL-PAARD. 39
den, het Rendier, en zommige Bokken (a) eene opening heeft aan den voorkant van het opperkaakbeen , even on- der of bezyden het ooghol, welke door Daubenton Tom. VL. over het hartebeest handelende Planche XVIII. door NO. afgebeeld is, en pag. 129. zeerwel befchreeven wordt met de benaaming van wa’ efpace vuide, eene „opene plaats: Dit is een natuurlyk en geregeld gebrek in het been van de bo- venkaak, tusfchen het Os Unguis en het neusbeen in.
Het wordt in de harten, Damharten en Rendieren met hetbeenvlies, van binnen en buiten zich opëen hegtende, gedekt en geflooten; anders zou ’er de lucht doorgaan, het is L, in de bygevoegde figuur.
_ Er waren geene fnytanden in de tusfenkaaks beenderen ; gelyk dezelve by alle herkaauwende Dieren ook niet gevon:- den worden, ook geene Haaktanden onder noch boven; doch aan beide de zyden zes kiezen in de opperkaak, alle met twee wortels. In de onderkaak in tegendeel zyn agt {nytanden, waarvan de beide uiterfte zeer groot, en breed van kroon en als ingefneden zyn, ftaande fcheppende als by de koeijen; ook zyn ’er aan yder zyde beneden zes kiezen , waar van deagterfte, de grootfte ‚krom is, en drie wortelen fchynt te hebben.
De onderkaak is teder, de plaats voor de Muftulus tem- poralis, of flaapfpier zeer diep, en vry groot. Het jukbeen is zeer zwaar, en kan van gelyken eene groote Mafftter plaatzen. |
De twee horenftronken d, d, zyn agt duimenlang, ftaan
boven
< (a) De Condoma, de Kevel, en eenige anderen, welke by den Graave de Buffon worden afgebeeld Tom. XII. pl. zr. 32. 39. Äc F
4o NATUURLYKE HISTORIE vAN HET
boven 3. duimen van elkander, en hebben een’ dikken ftoel of bafis byna famenkoomende midden op het hoofd.
Daar de Neusbeenderen met de voorhoofdsbeenderen verenigd zyn, is eene knobbeligheid s., hetis daar ter plaatfe, daar door Gillius een foort van derden horen ‚ om- trent twee vingeren hoog, geftelt wordt.
De lengte van den voorkant der onderkaaksbeenderen tot den knobbel van het agterhoofd is = 2 Khynl. voeten; en 4 duimen, naamenlyk ag =trto.gk, =Ó6.bi, =8. ib, = 4. dus a b.— 28 duim. De onderkaak e, f, = 22 duim=e d. De geheelehoogte c k.= 7 duim. Van boven den ftronk des korens tot onder het juk-kebeen d,k= 12 +duim. Het ooghol /, m, en n, o, = 3. duim. e‚d. = 2 *voet. dp=1irduim. g9r=9g. P‚ iS 14. m,t = 12 duim,
Het breedfte van den kop beneffens de ooghollen = 11 duim, nevens het begin der fnuit = 5. duim.
De buitenkanten van de grootfte tanden zyn 4: duim van een.
De hals beftaat, gelyk boven gezegd is, uit zeven wer- velen , waarvan de Atlas of bovenfte = is aan 5 duim. De Epiflropbeus of tweede = ,. rx: SPOE Ee raa koten Sire an each IEN IDE VIE Aus beha velndeekeen nn ES DENTEN aile elle te SS De zesde, en zevende yder = ro: of 21 duim te zamen) Db, n, De hals is dus lang 72. duim of 6 voeten,
met de kops-hoogteb, d. = 7 voeten, en 4 duimen.
De hoogte van ude cerfte borftwervel ten voeten uit,
“Ss
KAAPSCHE KAMEEL-PAARD, AL
u =8 voet 9. duim. Enw, w = 1 voet 2. duim, dus van w. tot v. — 9 voeten 11 duim, naagenoeg ro. voeten.
Het Schouderblad is lang = 2 voet r duim. Hen Anmibeeh ben 4 oh te a De Radius sof dradijer 7 ‘an Ó De Ellepijp geheel. . . 2 == —
De voorhand, dat is de Carpus, beftaat uit zes beentjes, welke twee reijen uitmaaken als in de menfchen ; de bovenfte wordt zaamen gefteld uit het driehoekig, het halfmaanfch, het fchuit en ronde beentje. De henedenfte beftaat flegts uit twee, welke yder wederom als twee in een gefmolten zyn, naamclyk de twee veelhoekige, en het hoofd en haakbeen te zamen twee uitmaakende.
De hoogte der voorhand B. y.=3 duim, dat isde twee teyen beendjes op elkander gerekend.
De naahand y à. = 2 voet 3d. àe de eerfte vinger koot 5. «. G.de tweede =2. 6. 1. d. het navelbeen — 4 duimen.
Waaragter twee voegftukken g. in de plaat, dochte hoog; zy zyn geleed met de nagelbeenderen, agter 4.9. en om trent 1; duim lang.
Er zijn, even als by alle dieren, twee Offu /fämoidea, of Zaadbeenderen, tusfchen het nahands, en eerfte vinger- been , hier te hoog à.
De fchoen van den voorpoot is 8: duim lang, zoo dat de Zaadbeendertjes w, enb. 1. datis 4.en 1: of 5; duim, zeer gemakkelyk in den fchoen konnen bevat worden,
Nu overgaande tot den romp zal ik aanmerken, dat de- zelve tot aan het Heiligbeen lang is= 4 voet, 1 duim.
De veertien Borftwervelen zyn = 3 voet, dus de vyf FE 2 Lenden
42 NATUURLYKE HISTORIE vaN Her
Lendenwervelen = 1 voet, r duim. De ftaart ®.x.= r voet, ri duim. Het Heiligbeen B. ®. uit vier Wervelen beftaande = g duim.
Het Borftbeen = 2 voet, 4 duim. Het Schildwysbeen = 4 duim. De eerfte Rib = 1 voet en 8 duim. De laatfte waare Rib 7. £. = 2 voet, 9 duim. Het ftuk £. g. =g duim. De laatfte Rib is flegts lang = 1 voet, Q duim: op deeze wyze kan men de borftholte naagenoeg gisfen.
Het heupenbeen A.B. D. E. was lang van B. tot D.= 1 voet, 6 duim; het Darmbeen A.B. breed 1 voet, 6 duim, tot de Pan of dcetabuluim = 1 voet, 1 duim; van voor de punt van het Darmbeen A. tot de voorpunt van het Schaam- been E.= 1 voet, g duim. Het Schaambeen van E. tot D. == 11 duim, het ovaale gat F. G. = 3 duim, |
Het Deijebeen, H. I. K. = 1 voet, 7 duim. De Knie- fchyf M. L. 4 duim, Het Scheenbeen L.N.K.P.O. = 1 voet, 9 duim,
Men dient aantemerken , dat hier geen Fluitbeen is ; eene opmerking, welke CoirTer rects, lang gemaakt heeft om- trent de herkaauwende Dieren. De guadrup. ftelet. Cap. 2. zonder van hem te weeten, maakte ik dezelfde aanmerking in den Jaare 1774. Zoo, dat ik ftellig verzekeren dorft, by niet één herkaauwend dier zulk een been gevonden te zullen worden , tot dat ik onverwagt dit been gewaar wierd in het Afiätifch Reetje, den 12 Oétober 1778. gelyk ik in mijne Verhandeling over het Rendier, p. 228. 6 5. gemeld hebbe.
Natuurlyk moeten wy nu tot den voorvoet, of Tarfius koomen, van welken ik reets eenig gewag gemaakt hebbe. Hy beftaat uit het hielbeen R. Z., de koot T. het taar-
ling
KAAPSCHE KAMEEL-PAARD, 43
ling wysbeen met het fchuitbeen in een gefmolten R. V., en twee wiggebeenderen w. v. w., mede tot een been veréëe- nigd: eindelyk uit het derde wiggebeen; derhalven uit vyf; doch ’er iseen zesde e by, welke den buiten enkel uitmaakt, reets door ons befchreeven, en door den Heere DAUBEN- TON uitmuntend uitgelegd. Het vyfde, of derde wigge- been, ’t welke in de Koeijen en Schaapen den trekker van de Peroneus ontfangt, fchynt hier verlooren , ’t welkte eer- der gefchieden moeft, om dat de beenderen los, en zeer onder een verward tot het Kabinet overgekoomen zyn.
Men moet zig veelëer verwonderen, dat dit geraamte nog tot die volkomenheid, heeft kunnen gebragt worden, Zy hebben dus zes beenderen in het geheel, welke te za- men den voorvoet O. P. W. Y. uitmaakende , 5 duimen hoog zyn. |
De naavoet of Metatarfiusw, y.a.b. = 2voet, 4duim. Het been a.b. d.c. = 4} duim. Het tweede d. c. f. g. = 2. Het derde fg. #. k. = 4. Het agterbeentje g. b. gelyk® van een duim.
Er zyn hier weder twee zaadbeenderen tusfen de gele- ding van het naavoetsbeen , en vingerbeen, a. 5. naame- Iyk, b. e, welke 15 duim. lang zyn.
De fchoen van den agterpoot is een duim kleiner dan van den voorften, dat is = 7} duim, waarin het nagelbeen f. 3. ì. k. met het agterbeentje ligtelyk bevat kan worden, om dat het de helft kleiner is dan aan den voorpoot.
De hoogte van den fchoft tot onder het borstbeen a. «. == 4: Voet.
Het Geraamte in ’s Prinfen Kabinet is in de daat fchoon; en uitmuntend wel faamengefteld: men zou nogthans de FE 3 kleine
44 NATUURLYKE HISTORIE vAN Her
kleine beenderen van den voorvoet en voorhand, duide- lyker gezien hebben, indien men in plaats van breedkoper darmfnaar had gebezigd, ’t welke by myne zekere onder- vinding even duurzaam is, en daar en boven nooit het been bederft, daar het anders zoe wel door het koper, als yzer weg roeft.
De ruggraat ftaat te recht, en het fchouderblad is te laag geplaatft: De voor zoowel, als de achterpooten han- gen, maar ftaan niet. Dit iseen gebrek, ’t welke men in alle de Geraamte van Dieren in het Kabinet des Konings van Frankryk, in het Natuurboek van den Graave DE BurroN ontmoet, en over het hoofd gezien is door D A v- BENTON.
De Heer Merex heeft dit naar myne aanmerking ge- tracht te verbeteren, dog zou beter geflaagd hebben, indien zyn Edelheid meer tyd gebad hadde.
Ik hebbe zelf dit Geraam-e twe onlen gemeeten in De-
cember 1785. en weder den 2 July : 75%. om dat het my ontgaan was, dat ik dit reets met naaukeurigheid. verrigt hadde: dog t’ huisgekoomen vond ik myne eere aantee-
keningen, welker maaten , met de laatite vergeleken zyn- de, volmaakt overëenftemden.
PETRUS CAMPEN
Krein LANKUM; den 4 Auguftus 178 6,
BES CHER YI VIN G
VAN DEN
AMERIKAANSCHEN
TROMPET TER,
ZYNDE EEN GENOEGZAAM ONBEKENDEN , EN EENE 'ZONDERLINGE EIGENSCHAP HEBBENDE
OE,
koomende uit
S UR IN A M EN, E N zich thans bevindende in de DreRGAARDE en het Museum VAN ZY NE POOREUCHTIGS TE HOOGHEID, DEN HEERE PRINSE VANORANJE EN NASS4UW, ERF. STADHOUDER, ERFGOUVERNEUR, ERFEKAPITEIN.
GENERAAL EN ADMIRAAL DER VEREENIGDE NEDERLANDEN, enz. enz. enz.
Befchreeven en uitgegeeven door
Ke Mr ON SME A U rt
Diretteur der Vorstelyke Natuur-en Kunst-Kabinetten, Lid der Keizerlyke Akademie 5 en Korrespondent der Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys.
en Kcal Te AMmsTERDAM,
By Babeke KR MEITBE BR, MPCCLXVIIL
per
nnn
h.
ek
‘
(A | ke JL Ween 4
zt
ek Ee
. add
‚.
NATUURLYKE HISTORIE VAN DEN AMERIKAANSCHEN
TROMPETTER-VOGEL.
E Schryvers, welken min of meêr ‚doch genoegzaam allen even duifter of gebrekkig, over deezen Vogel gefchreeven heb- ben, zyn in gering getal. MARCGRAAF (a) is de eerfte geweeft „ die den - zelven onder den Brafielfchen naam van acucagua heeft vermeld ,en dát weinige en gebrekkige, ’t welk die Schryver ’er van zegt, is naderhand door PisoN (4), (wiens werk te gelyk met dat van MArccRaAF gedrukt is) WiLLOUGHBEI (c), Raay (4). BRissoN (e), en anderen overgenomen. Uit de befchryvingen onzer Weft-Indifche Volkplantingen, die van de Dieren, enz. fpreeken , bekomt men geen meerder licht. D’Heer FERMIN (f)) maakt hun onkenbaar. Prsrorius (g), die anders ook niet veel zeggen wil, is de eenigfte, welke eenige waare eigenfchappen van dit zonder- linge Dier mede deelt, hoewel hy met al de anderen, aan de beue felachtige vertellingen, die men overal verfpreid heeft, namelyk dat deeze Vogel een geluid door den aars geeve, al meede blyft hangen. De Syftematifche Schryvers zyn, volgens gewoonte, het zeer on-eens tot welk geflagt deeze Vogel te brengen zy. WILLOUGHBEL en Raay betrekken den zelven tot de Hoenderen : BrissoN maakt ‘er een Patrys van : Krein (£) een Trapgans, en LiNNÉus (í) een byzonder geflagt, ‘t welk hy P/öphia, en deezen Vogel daar ins $ B bea Braf. p. 213. Ornitbologie. Pp. 116. f. 26. De Avibus. p. 53.
d e ) Ornitbologie. fupp. 12.
f) Hijft. Nat. de la Holl. Equinoxiale, Amf. 1765. 5
6;
Ci)
Ks
) Befchr. van de Col. van Suriname. Am/t. 1763. pag. 65. } Avium prod. p. zee ‚ft. Nat. Edit. X. p. Side: Nat. Hijt. Er Dieren Cc. 1, D. P., St P. 285, A
kr)
ik BESCH RY WEN erGt VAN DEN
in, Crepitans noemt. Ik voor my omhelze het gevoelen van den Heer Parras, die den-zelven tot de Kraanvogels thuis brengt, hoewel hy korter van bek, hals en beenen is.
Vier deezer Vogels, welker geluid zo verwonderbaar is, als de wyze op welke zy dat voortbrengen ‚in de Diergaarde van ZyNE DooRrLUCHTIGSTE HooGHeim, DEN HEERE PRINSE ERFSTADHOU- DER, gehad hebbende, van welken ’er nu nog een in ’t leeven is, is ons de gelegenheid gunftig genoeg geweeft , de-zelven in hunnen aart en eigenfchappen van naby te kunnen befchouwen,
Twee der-zelven zyn, in ’t laatft’ van den Jaare 1764., door den Wel Ed. Geftr. Heer Marsvys, uit Zeeland, en twee an- deren, in den Zomer van 1765. , door den Wel Ed. Geftr. Heer MARsELis, van Amfterdam, aan de Diergaarde van Hoogftgem. ZyNE Doorr, Hoocneim gezonden. Beiden deezen waren uit onze Weft-Indifche Colonie van Surinamen overgebragt. D’Heer FERMIN zegt, dat zy zeer gemeen zyn op de kuft der Ama: zonen.
De aart van deeze Vogels is in geenen deele fchuuw of vrees- achtig, in tegendeel zyn zy zeer mak , zelfs zo, dat men hun met de hand kan opvatten, uit welke zy ook, ’t geen men hun geeft, aanneemen. In gedaante en gang hebben zy veel overeen- komft met de Kraanvogels, dan eens fchielyk loopende , en dan weêr, als in een’ deftige houding, met groote fchreeden ftappen- de, fomwylen ook zeer vrolyk huppelende. Stil ftaanden ruften zy veeltyds op een been, het ander opgetrokken houdende. In deezen ftand brengen zy hun ligchaam meer in eene horizontaale gedaante, de rug word krom of hooger, en de hals meêr inge- trokken: ftoort men hun echter hier in, dan rechten zy zich op. de hals word langer, het ligchaam begeeft zich in een fchuinfchen {tand, en de Vogel gelykt een geheel ander foort. Het is deeze gedaante , welke de voornaame Dier-fchilder, d'Heer A. SCHOUMAN , als de leevendigfte, heeft uitgekoozen ter afbeelding.
Wanneer deeze Vagels maar zindelyk gehouden worden, zyn
ZV
AMERIKAANSCHEN TROMPETTER.VOGEL. 5
zy ook zindelyk op hun ligchaam en haalen dikwyls de vee- ren van het lyf en de vleugels door den bek. Als zy fomtyds te- gens elkaâr vegten, is zulks al fpringende, en met redelyke fter. ke beweegingen of flaagen der vleugels. Het verfchillende klimaat en voedzel bepaalt hier zekerlyk hunne natuurlyke drift ter voort- tecling, waar toe Zy maar weinige blyken van luft geeven. Hun- ne gewoone fpys is graan, als boekweit, enz. ; doch zy eeten ook gaarne kleine vifchjes en vleefch , en beminnen zeer fterk het brood. Hunne neiging naar vifch,en het redelyk lang ftel van bee- nen , doet genoegzaam zien , hoe zy, ook hier in den Reigeren en Kraan naderende, waterminnaaren zyn, of tot de watervogelen behooren.
De grootfte, kennelykfte en aanmerkelykfte eigenfchap die zy hebben, is het wonderbaare geluid, ’t geen deeze Vogels dikwyls uit zich zelfs maken, of, daar toe door de Oppasfers der Dier- gaarde worden aungefpoord. Het verwondert my niet, dat men tot op heden in het denkbeeld gebleeven zy, dat zy zulks door den aars deeden; ik zelve heb moeite genoeg gehad my van het tc- gendeel te overtuigen; ’t welk men niet doen kan , of men moct zich genoegzaam op den grond nederleggen , den Vogel door brood by zich lokken, en denzelven het geluid doen maaken; waar in de Oppasfers, (die het zelve al vry wel weeten na te bootfen) en ik zelfs, door hem zulks voor te doen, dikwyls al zeer gelukkig flaag- den. Voor dat zy hun twyffelachtig geluid maaken, geeven zy veelmaalen een wild gefehreeuw ,‘t geen fomwylen wordt afgebro- ken door een klank die naar /Aberek, /öherek Zweemt, en daar op volgt dikwyls het zonderlinge doffe geluid, ’t welk eenige weinige overeenkomft heeft met het gekir der Duiven. In dier voegen hoort men hun vyf, zes, tot zeven maalen, kort op een, een doffen klank geeven, uit het lyf voortkomende, en zweemende naar fou, dow, fou, tou, tou, tor, tou, binnen ’smonds ge- maakt; welk laatfte zou . … . … zy zeer lang en zagtics uitrekken. Deeze klank hecft ook zeer veel zweem naar dat lang
A 3 er
6 BESCHRYVING VAN DEN
en fteunende geluid, ‘twelk de Bakkers op een glaazen pofthoorn maaken, om hunne kalanten te waarfchuwen, als het warm broad uit den ooven komt.
Dit geluid of deeze klank komt dan , gelyk wy reeds gezegt hebben , niet uit den aars , maar het fchynt my nevens den Heer Dr. PaLras , dic het met my dikwyls gehoord heeft, en wien ik den Romp des geftor- venen Vogels ter ontleeding gegeeven hebbe, zeer zeker , dat het zelve voortkemt door eene flaauwe opening des beks „en een foort van wind- zakken , welken , hoewel verfchillende in gedaante , meeft allen Voge- len inwendig eigen zyn. Voornoemde Heer heeft my (daar het in dit ftuk op aankomt) de volgende waamemingen wegens het in- wendige maakzel meede gedeeld, waar voor wy hem onze erken- tenis hier afleggen. Zie hier wat hy zegt: „ De luchtpyp is, cer zy in de borft gaat, van dikte als een groote fchryf-pen, been- „ hard en geheel rol-rond. In de borft wordt zy kraakbeenig , eu verdeelt zich in twee half ronde kanaaten , die hunnen loop naar „ de long neemen. De linker windzak is zeer kort; die der rechterzyde gaat tot geheel achter in het onderlyf, en is door … dwars-vliezen in drie of vier groote cellen afgedeeld ”. Het zyn dan zekerlyk deeze zogenaamde wind-zakken, welken men als oorzaaken van de onderfcheiden geluid maakingen der Vogelen grooten deels moet aanmerken. De lucht, door de drukkende werkingen der fpieren geperft, zoekt haaren uitgang door de hoofd- takken der vleezige long , en ontmoet in haaren weg kleine , veerkragt hebbende vliesjes , welken drillingen verwekken, die allerleië too- nen kunnen voortbrengen (4). Maar t geen ons eindelyk ver- zekert dat dit geluid niet uit den aars komt, is dit, dat men, by eene zeer naauwe oplettenheid , als zy dit vreemde doffe geluid maaken Ct geen zy veeltyds zonder voorafgaand gefchreeuw doen,) hunne borft en buik ziet beweegen, en den bek eventjes open gaan.
Het
C+) Mem. de Mr. HerissaNT, Cans les Mem. de PAcad, Royale des Sciences de Paris ; année 1753. P. 293.
AMERIKAANSCHEN TROMPETTER-VOGEL. 7
Het geen de reeds aangehaalde Prsrorius ons wegens de erken- tepis van deezen Vogel verhaalt, kan fommige menfchen in hun gedrag befchaamen. _…„ Deeze Vogel (zegt hy) is erkennend; » wanneer hy tam gemaakt is, zo dat hy altoos zyn meefter of » weldoender boven allen anderen kent, dat ik zelfs, ’er een van » jongs af opgefokt hebbende , ondervond. Wanneer ik ’s mor- s> gens zyn hok open maakte, fprong dit vriendelyke beeft rond- » om myn lyf, met beide vleugels uitgefpreid, zrompettende (zo » meenen veelen het te moeten noemen ) met den bek en aars, ss als of hy my op deeze wyze een goeden morgen wenfchte; niet »> minder vriendelyk bejegende hy my, wanneer ik uit geweeft » was en wederom thuis kwam; naauwlyks zag hy my van ver- » Ie, of liep naar my toe; al was ik zelfs in een vaartuig, zo ras » Was ik niet aan den wal, of hy verwelkomde my in ’t byzonder s» alleen met dezelfde complimenten , zonder iemand anders ” Deeze Schryver laat hier nog op volgen een Vogel dien hy Crico noemt „en welke even het zelfde geluid met bek en aars, doch wel Zo aangenaam, zou maaken.
DEES SSS 35 SUS US ESSE SSR
„BE Seco Re VE NG
VAN DEN ANNEE BER A ANS GE EIN
TROMPETTER-VOGEL.
Tab.
N grootheid komt deeze Vogel het naaft aan den gemeenen Wulp, de Zrgquata van LaiNNÉ; doch het lyf is korter en dikker. « Maar om beter over de grootheid van denzelgen te kun- nen oordeelen, zullen wy ‘de maat hier liever ter neder ftellen. Dezelve is genomen van een volmaakt wel opgezetten Vogel, die in het Kabinet geplaatft is „en welken ik thans ter Befchryving voor my
8 BESCHRYVING VvAN DEN enz.
my hebbe. De hoogte van den grond tot den top van het hoofd is achttien duim. De breette van vooren aan de borft tot agter aan den ftuit is horizontaal acht duim. De lengte der beenen, van den grond tot dicht aan het Iyf, acht en een half duim. De hals, van het bovengedeelte van ’t Iyf tot aan den top van ’t hoofd, zes en een vierde duim.
De bek gelykt volmaakt naar die van den Trapgans, is veel kor- ter dan die van den Kraan, en ter zyden wat plat gedrukt ; aan ’t grondbeginzel is hy redelyk breed, verder puntig toe loopende; van boven fimal rond, en naar ’t einde een weinig krom naar bene- den geboogen. De kleur ís vuil groen. Het opperfte van den bek fluit ter zyde op het onderfte. De neus-gaaten,zyn groot. langwerpig ei-rond, en dicht by het voorhoofd , ter zyde den bek , geplaatft.
De frides of oog-ringen zyn donker geslachts en redelyk goot.
De tong is kraakbeenig, plat en aan het:éinde! gefnazeld. voo!
Hoofd en hals zyn met korte donzige vaäl-zwarte veertjes. bezet by den bek komen die tot dicht aan de’ rieus-gaaten, « Wat laager ; beneden den hals , worden deeze veeren grooter; en alleen van voo- ren aan den hals , even boven de borft, zyn zy zeer fchoon , met een groenen, blaauwen, rooden en goudkleyrigen’ weêrfchyn. ver- fierd , welke de Schilder-kunft niet kan afbeelden. Het verder ge- deelke der borft, het geheele onderlyf, en‚het. grootfte deel van den rug heeft meede vaal - zwarte häir - achtige: veeren. _ Op het ag- terfte gedeelte van ’t boven Iyf isde kleur dêr veenerd. thauw idot- geen grys. De vleugels zyn mede vaal-zwart.
De beenen zyn groen achtig. ‘De dyen halfwege met vaal-zwarte hairige veeren bedekt. De vingeren’ zyn -van voorcn driey de mid- delfte is de dangfte sen ‘doer: een kort zwemt vliesje dan den’ búiten- fen, en door een nog korter aan ‘defi binnenfteritvinger verbönden, De vagels zyn meede korten’ puntig.o Agtér dân de beenen vindt men ner een, even van den grond hangendenvitigersmet ‘een kleinen ná- gel. Onder de voeten -by”derhiel is, ee veclt-achtig knobbeltje. «
DN DE,
BESCHRYVING
VAN EEN
ZEER FRAAIËN , 'ZELDZAAMEN , OF MIS- SCHIEN GEHEEL ONBEKENDEN
AMERIKAANSCHEN LANGS TAARTTGEN
NSO Gt Lo
aan den welken men twee voor-, en twee aster-wingers ontmoet.
Herwaarts gebragt uit de Hollandfche Volkplanting,
DD E Beuk B 1. Be E N bewaard wordende in het Museum van Zyne
DOOREVCHTIGSTE HOOGHEID,
DEN HEERE PRINSE VANORANJE EN NASSAUW, ERF. STADHOUDER, ERF-GOUVERNEUR, ERF.KAPITEIN. GENERAAL EN ADMIRAAL DER VEREENIGDE NEDERLANDEN, enz. enz. enz.
Befchreeven en uitgegeeven door
AAV OO 8 MM Á BE- R:
Direêteur der Vorstelyke Natuur-en Kunst- Kabinetten, Lid der Keizerlyke Akademie, en Korrespondent der Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys.
rg Re
TE AMSTERDAM, Brv Bals ER MEL TE BR MPCCEXVIEL
Nad
dk
Pd
Ed
á : Pre ï air EE J 1 4
DS In, Jh 2
A dee
nn
NATUURLYKE HISTORIE
VAN EEN
AMERIKAANSCHEN
twee woor-, en twee agter-vingers hebbende
LANGSTAARTIGEN YS-VOGEL.
E Schryvers, welken de kennis der Vogelen COruitholo- gia) behandeld hebben, zyn het niet eens omtrend de be- paalingen der kenmerken , welken zy wegens de Ys-vogelen op- geeven. Wy verkiezen met de Schryvers van onzen tyd te be- ginnen. d'Heer BRissoN (a) C'tis onbegrypelyk voor een man die zo veel gezien heeft,) maakt zyn XIII. Orde van die Vogelen, welken twee voor-, en twee agter-klaauwen hebben, door geene vliezen (Membrana) te famen gehecht; waar onder de Papc- gaijen, Spechten (4), Koekoekken, Toucans , enz. behooren. Verder zegt hy, dat de Ys-Vogelen, by hem de XIV. Orde uitma- kende, drie voor-, en eenen agter -klaauw hebben. De Ridder LiNNÉ (ec) fchynt hem te volgen, hoewel hy de kenmerken dee- zer Vogelen niet van de voeten, als een wezenlyk kenmerk af leidt. SeBA (d), en Moernrina (e), geeven hun mede, drie voor- en eenen agter-klaauw (f): EpwarDs (g), WiLLoucH- BEI
(Ca) ORNiTHoLocra. Tom. IV. pag. 471. Par. 1760. PL Vol. Quarto.
(b) Doch de Heer Linne beeft reeds lang een Specht ondekt, met drie woor-, en cen achter-vinger. Zie Houttuyn, Natuurlyke Hift. der Dieren, enz. (volgens bet Sa- menftel van Linnmus) J. Deels, IV. Stuk, pag. 393. Amft. 1761. Oâavo.
LinNE, Syfbema Nature. Edit. XII. pag. 177. N. or. Ce) Syftema urf.
(ad) Thefaurus. Tom. IT, en II.
Ce) Auviwm Genera, Aurice 1752. Oëtavo. Item Holl. Vertaaling daar wan gen. ne der Vogelen, door my met Aanteekeningen uitgegeeven. Amft, 1758. Oétavo by P. Meijer.
If) zi de Anteek. by myne Hollandfche uitgave van Morurinc.
Cg) Hijt. Naturelle des Oifvaux &c. Lond, 1751. Quarto.
ddem Glanures, Lond. 1758. Quarto.
A 2
4 BESCHRY VIN GS MA! LEN
BEI (P), BELLON (4), ALDROVANDUS (4), en GesSNERUS (4), doen allen het zelfde, Alleen SCHWENKFELD (41), en KLEIN (#), zyn volger, (zonder my met deezes laatften twyffelingen of onder- fcheiding van den cion en Zpida op te houden) zeggen, dat deeze Vogelen maar twee voor-, en twee. agter-voeten, of klaauwen hebben. Men ziet uit dit kleine ftaaltje, in welke verwarring de Geflagtkunde der Vogelen noch ligt, of liever, aan wat Zwaarig- heden dezelve onderhevig is, door de onuitputtelyke verfcheiden- heden die zich in de ryken der Natuur vertoonen. Wy moogen alle onze poogingen aanwenden, om de waare grens- {cheidingen der Natuurlyke wezens te ontdekken, en te bepaalen, de groote Bouwheer der Natuur doet ons, by elken ftap, ten aller dui- delykfte zien, dat hy al het gefchapene, als een gefchakelde kee- ten , aan elkaâr verbonden heeft. Maar, om tot ons onderwerp weder te keeren, deeze ftrydige gevoelens der Schryveren zyn overëen te brengen, als men zich erinnerd dat verfcheiden Gewes- ten, dikwyls Dieren voortbrengen, die in eenige deelen van hun ligchaam verfchillen , fchoon anderfints, hnnne aart, eigenfchap- pen, en verfcheiden kenmerken, genoegzaam aan toonen,dat zy, voor het overige, overeenkomftig zyn.
In myne Aanmerkingen, by de vertaalde uitgave der Vogel-ge- flagten van Mornrine, heb ik reeds gezegd, dat zich in het Ka- binet van ZYNE Doorr. HoocHeio , DEN HEERE PRrIiNsE ERF- STADHOUDER , ENZ. ENZ. ENZ., een uitlandfch Ys-Vogeltje bevindt, met twee voor-, en eenen agter-vinger, nevens een ander Ame- rikaanfch , met twee voor-, en twee achter- vingers. Beide die
ver-
(bh) Ornitbologia, Lond. 1676. Folio.
(i) L'Hiftoire de la Nature des Oifeaux. Paris 1555. Folio. Het is zonderling , dat die Schryver deeze Vogelen met drie woor-, en eenen achter-klaauw beftbryft, daar by bun, in zyne afbeelding , duidelyk , twee voor- , en twee achter-klaauwen geeft.
(Ck) Ornitbologia. Bononie 1640. Folio.
(4) Vogel- Buch. Zurich 1657. Folio.
Cm) Therio-tropbeum Silefie. Lignicii 1603. Quarto.
(7) Stemmata Avium. Lipf. 1759. pag. 6. Tab. V. Onarto.
ltem Avium prodromus. Lub. 1750. p. 31. @c. Quarto.
AMERIKAANSCHEN YS-VOGEL. 5
verfchillende foorten zyn wy voorneemens op deeze uitgave te laa- ten volgen. Men voege hier by het onderwerp deezer Verhande- ling; ’t welk mede twee voor-, en twee achter-klaauwen heeft; én weêrom anderen , met drie voor-, en eenen achter - klaauw gewapend, (gelyk de meefte Schryveren aan allen toefchryven ).
Zie daar, door welke oorzaak mogelyk het verfchil ontftaat.
De gefteltheid der voeten, ondertusfchen, van onzen inland- fchen Ys-Vogel, (van welke foort ik thans een onlangs geftorve- nen, voor my hebbe, die door de geweezere ftrenge koude op het Ys dood gevonden is,) blyft van deeze verfchillenheid uitge- zonderd , vermits die wezenlyk, drie voor-, en eenen agter-klaauw heeft; en ’t blykt hier uit, dat SCHWENKFELD, en KrEIN, voor al niet van onachtzaamheid vry te fpreken zyn, door dien zy het ftelfel der voeten , in deezen onzen gemeenen Ys-Vogel, nict be- ter naagezien hebben.
Uit alle de verfcheidenheden , welken zich in de Vorftelyke ver- zâmeling, en by de Schryvers bevinden, nevens die, welken ik in andere Kabinetten gezien hebbe, dunkt my, dat de kenmerken van dit geflacht het beft aldus bepaald worden.
Het hoofd is groot in evenredigheid van het ligchaam, de hals kort, de bek lang, breed, aan ’t grondbeginzel meeft regt en pun- tig uitlopende , doch fomwyl, gelyk in deezen, wel wat neêrge- boogen; van boven, daksgewys , of gelyk een omgekeerde A. De voeten zyn kort, en tot over de dyën en kniën in de veeren ver- borgen, De klaauwen zyn lang, en altoos, voor al de buitenften, Ct geen het befte kenmerk van dit geflacht oplevert) twee of drie leeden ver aan elkander vaft gegroeid, zo dat de voetzool zich al- daar breed en plat vertoond. De ftaarten zyn onderfcheiden, doch in de meeften zeer kort.
Zonder ons in de beuzelachtige vertelfels der Ouden in te laa- ten , kan men met zekerheid dit volgende zeggen , ten opzicht der leevenswyze van onze inlandfche Ys-Vogelen. Zy houden zich, voor al in den broeityd , met paaren by een, en fchuuwen dus ,
AS in
6 BESCHRY VING VAN EEN
in tegenftelling van anderen, de veel-wyvery. Zy maaken hun Neftje aan de kanten der Slooten en Vyvers, zeer diep in den grond, van drooge deelen van planten , waar onder zich dikwyls vifchgraaten van hun genomen voedzel , bevinden. Zy leggen drie à vier eiëren, en het mannetje voedt, in dien tyd, het wyfje. Hun gewoon voedzel is vifch, doch ik meen ook ontdekt te heb- ben, dat zy infeêten eeten. Zeker Heer, in Amfterdam, heeft my verhaalt, dezelven vry lang in een kleine kamer in ’*t leeven gehouden te hebben, in het midden op een tafel een fchotel water met leevende vifchjes zettende, die zy, in de vlucht, ’er aardig wiften uit te haalen.
De Ys-Vogel, welken wy hier befchryven zullen, is een der fraaitte Vogelen van dit geflacht, gelyk men uit de bygevoegde af- beelding zien kan. Dan het is volftrekt onmogelyk denzelven naar behooren af te beelden; de fchitterende en veranderende glans der veeren heeft iets, *t geen het volmaakfte pinceel niet kan af fchet- zen; de fchoonfte koleuren, en de kunft van de mengeling der- zelven, zyn te zwak om de Natuur hier in naar te volgen. De borduurnaald, beftuurd door een fchilder- en oordeel-kundige hand , is alleen daar toe in ftaat; en ik heb, veele jaaren geleeden, ’t genoegen gehad hier van een overtuigend bewys te befchou- wen (0). Deeze fchoone Vogel is my uit de Colonie de Berbice gezonden.
Co) De overledene Huisvrouw van den beroemden Kunft-Schilder SaNpErs, te Rotter- dam, zelfs een Schilderesfe zynde , beeft in baar leeven eenige weinige flukken , bloem- feftoenen werbeeldende, met zyde geborduurd, daar al de regelen der Schilderkunft wol- maakt in gevolgd zyn. Daar, durf ik wan die onwaardeerbaare Kunfl-flukken zeggen, fcheen de Kunft in verbeelding de Natuur te evenaaren, door bet voordeel wan den gloed en glans der zyde, welk voordeel de Werffboffen ontbeeren, en ’t geen bun de fcboonfte vernis
giet geeven kan. EEE EN 5
lS
BESCHRY-
AMERIKAANSCHEN YS.VOGEL, á
SIDES ISES HES KISS ISSINSTESS ESKE
B ES GC HT RekeV EN G
VAN DEN ANT ERA RA AIN SEO REEN
twee woor-, en twee agter -wingers hebbende
LANGSTAARTIGEN YS-VOGEL.
Tab. IL.
A seande de bepaaling van de waare grootte der Vogelen, ben ik lang in onzekere verkiezing geweeft. De maatneeming , welke de Heer BRrssoN, en anderen gevolgd hebben, is veel te twyffelachtig. De meefte Vogelen worden ons, opgevuld, uit ver- fcheiden Geweften toegezonden; hier door wordt de huid, die rek- baar is, dikwyls buiten haare waare vorm gebragt, en de natuur- Iyke geftalte van den hals en der pooten veranderd, en zo voorts. Ik heb dan liever, eens voor al, de grootheden, by wyze van vergelyking, willen opgeeven, en den Leezer hier in naar Die- ren wyzen, die elk bekend zyn. Op dien voet zeg ik, dat het lyf, of de romp van deezen Vogel (het hoofd en den ftaart ’er niet by gerekend) de grootte van onze gemeene en grootfte Lyfter- foorten evenaard.
De Bek, uit den hoek der kaak gemeeten, is twee duimen lang, zwart , aan ’t grond-beginzel breed , van boven , daksgewys , fchuins afloopende , naar het uiteinde wat krom neêrdaalende, en eindi- gende in een redelyk fcharpen punt. De onder-bek heeft, ter weêrzyde by het hoofd beginnende, een breeden diepen fleuf, dic
zich
8 B EOC -HRFYVIVEDN-:G SANEREN
zich halverweg de lengte dier bek verlieft. De neusgaten zyn ovaal- rond, en ftaan digt by de voorhoofds veeren.
De Oogen … .=rn ar. Be Long ma OD. rn var
De veeren van het hoofd zyn fchoon blinkend blaauw - achtig groen; agter by den nek wat naar *t goud - kleurige , en wat ver- der, naar het rood-koper-kleurige hellende.
De rug-veeren fpeelen met een leevendigen rood-koper-kleurigen glans, voor al boven by den hals; verder, en op de fchaften der vleugels, zyn dezelven meerder blinkend goud-kleurig groen.
De vier onderfte flag-veeren der vleugels zyn zwart, de verde- ren fchoon blinkend groen, en gêeven (gelvk alle de veeren van deezen Vogel,) een fchooren goud-kleurigen weêrfchyn, naar maate dat men de lichtftraalen ‘er op laat vallen.
De bovenfte ftaart-veeren, die omtrent vyf duimen lang zyn, pronken met dezelfde koleuren, doch met meer blaauwen weêr- fchyn. _ Van onderen zyn zy blaauw-ftaal-kleurig.
Sommige Vogelkundigen onder myne Leezeren verwonderen zich mogelvk, dat ík, op het voetfpoor myner voorgangeren , het getal der flag-veeren, in hunne onderfcheiden rangen , en die van den ftaart, hier niet opgeeve: Ik meen in eenige myner fchriften reeds de re- den daar van gegeeven te hebben; zo niet, elk kan makkelyk ge- noeg naargaan, aan hoe groote onzekerheid deeze opgave onderhe- vig zy, voor al in Vogelen , welken ons gedroogd uit vreemde Ge- weften worden toegezonden , door dien deeze Dieren zeer dikwyls ftaart- en flag-veeren, zelfs buiten den rui-tyd verliezen, door de naauwheid der plaats waar in men hun veeltyds bewaard.
De veeren, onder den bek en van de keel , of korten hals, zyn mede blinkend-groen, en hier op vertoonen zich, even bo- ven de borft, eenige witte veeren, die aldaar als een tamelyk breeden witten vlak maaken.
De borft-veeren, en die van het geheele onder-Iyf, zyn hoog- kaneel-, of roeft-kleurig-geel,
De
AMERIKAANSCHEN YS-VOGEL. 9
De beenen zyn, gelyk in alle de Ys-Vogelen, kort, en bedekt met veertjes die tot by den klaauw neêrhangen. De klaauwen zyn, in dit voorwerp, zeer duidelyk voor en agter twee. De buiten- fte voor-, en agter-vingers zyn de langften , en de binnenfte voor- vinger is, meer dan halver weg, aan de anderen vaft gegroeid; zoo „dat de voetzoel, gelyk ik gezegd hebbe, zich hier breed en plat vertoont. De twee agter-klaauwen zyn los, doch ftaan ook digt by een. De nagels zyn redelyk lang, ter zyde plat gedrukt, een weinig krom, fcharp, en, gelyk de beenen en klaauwen , zwart.
pn
auf
3
…
na ss
BESCHRIVING
VAN EEN VERWONDERBAAR FRA AI
AMERIKAAN S-C H
YS-VOGELTJE,
hebbende byna geen flaart, doch voorzien met twee voor-, en twee agter- vingers.
Koomende uit de Hollandfche Volkplanting, genaamd
B B B BE RR B A CE
E N bewaard wordende in het Museum VAN ZYNE
DOORLUCHTIGSTE HOOGHEID,
DEN HEERE PRINSE VANORANJFE EN NASSAUW, ERF. STADHOUDER, ERF-GOUVERNEUR, ERF.KAPITE IN. GENERAAL EN ADMIRAAL DER VEREENIGDE NEDERLANDEN, enz. enz. enz.
Befchreeven en uitgegeeven door
KD WOERD AI Re
Direêteur der Vorstelyke Natuur-en Kunst-Kabinetten, Lid der Keizerlyke Akademie , en Korrespondent der Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys.
FPD EK kokoiet
Kale di alie ad
Tr AMSsTERDAM, DueBel E TER METIIE R, MDCCLXS VEILE
e
—
\ n te . "
re £ : L Ld abe ' Ld tk Ld : Cà Tr me 4
£ Af Í - fi B LE AR in { 4 Rf
n 5 Geen > ï N ú (A € (KT Es be mk nch! OE 4 3 re > a Le En hadndd And he \ A rd Li VE {î i en _ EF DRI ’ kk ô
Es zor ad een oe,
draden
nn nd aen vn
Al villa (il
ad
indra Bel KN RAR AD Nl Aa YU
NATUURLYKE HISTORIE
VAN EEN AMERIKAANS CH
PeSeNr OG ELT FE,
byna zonder flaart , doch met twee woor-, en twee agter-wingers voorzien Zynde.
N onze voorige Verhandeling hebben wy de Befchryving gegee- ven van een vier - vingerigen langftaartigen Ys-vogel, die, na- melyk, twee voor-, en twee agter-klaauwen hadt. Thans doen wy ‘er op volgen, een diergelyken vier- vingerigen, die insgelyks de klaauwen, paarsgewys , voor en agter geplaatft heeft, doch wel- ke gevoeslyk, in tegenftelling van den voorigen , zoude kunnen genaamd worden de Ys-vogel zonder ftaart, met twee voor-, en twee agter-klaauwen.
Hoewel d'Heer BurFoN , voor wiens fchriften wy alle hoog- agting betuigen, ons anders is voorgegaan, verkiezen wy echter, in de benaaming der onbenoemde wezens , altyd liever die ken- merken in het oog te houden, die zich terftond by de befchou- wing ontdekken, dan zulken te gebruiken , welken alleen bekend zyn by Natiën, die mogelyk nimmer tot de kennis van onze fchriften koomen zullen.
By de voorgaande Befchryving zoude men mogelyk, en met reden hebben kunnen twyffelen aan de zekerheid van ons geftelde, om dat men het getuigenis omtrend de gefteldheid der voeten dee- zer Vogelen van zoo veele Schryveren voor zich hadt, die met ons hier in onéens zyn; te meerder, als men bewuft is, hoe dik- wyls en gemakkelyk , door onkundige of bedriegelyke behande- laars, de welgeplaatfte deelen der Dieren, verminkt, verwrongen en verplaatft worden , eer zy ons gedroogd zyn toegezonden.
A 2 Dan
ú BESC HIRY Vo TENG. WAN EEN
Dan, niet tegenftaande wy verzekeren kunnen, hier omtrend al- tyd op onze hoede te zyn, Zoo twyffelen wy nict, of het dikwyls te veel veld- winnende vooroordeel zal zich het aller beft doen overtuigen, door het te berde brengen van drie of vier verfchei- denheden, welken, als zoo veele afzonderingen op den regel, die by na alle Schryvers vaft ftellen, zyn aan te merken , namelyk , dat, alle Ys-vogelen drie voor-, en eenen agter-klaauw , of volgens SCHWENKFELD, en KLEIN, twee voor-, en twee agter - klaauwen hebben. Het na dit volgende ftukje, behelzende de Befchryving van nog twee, (wederom in verdeeling der vingers verfchillende , ) fraaië Ys-vogeltjes, zal mogelyk de waarheid myner ontdekking buiten allen twyftel brengen.
Aangaande de Natuurlyke Hiftorie van dit verwonderlyk fraaië Vogeltje, tot welks volmaakt gekoleurde afbeelding de tot nog be- kende verfftoffen te kort fchieten, kunnen wy geene merkwaardige omftandigheden by brengen. Het is vry twyffelachtig , of dit Ge- {lacht der Vogelen, die zich zoo onderfcheiden van gedaanten in Afit, Afrika, en Amerika onthouden, ook niet geheel in aart en huishouding met ons Europeefch zal verfchillen : verfcheiden voorbeelden daar van zou men hier, genomen van andere Geflach- ten en foorten , kunnen bybrengen.
Dit Vogeltje is my, gelyk de voorige, zonder eenig bericht „van de Berbice overgezonden; en ‚voor zoo ver ik het zelve heb kun- nen nagaan , voor my nog niet befchreeven. Door een misver- {tand van den Letter-fnyder, is hier de naam van den Heer A. ScHOUMAN , onder de afbeelding gefteld; het is den Heer G. vAN DEN Hruver die het zelve geteekend heeft.
BESCHRY-
AMERIKAANSCH YS-VOGELTJE. 5
SESESESESHSES EIS ES ISIS SSS HSH
BRS OCE Rv MV ING
VAN DEN
AMERIKA A NSC H.E:N
Jlaart ontbeerenden , en twee woor-, en twee agter= wingers hebbende
NnijSrf on Os Get oer
Tab. IIL
E grootte van deezen Ys-Vogel, komt, na genoeg, aan die van onze gemeene, hier te Land vallende, foort, eer klein- der dan grooter.
De bek, uit den hoek der kaak gemeeten, is een en vyf agtíte duim lang. De koleur is overal geheel zwart. De gedaante is, zoo wel boven als van onderen, zeer fcharp, daksgewys, of ge- Iyk als deeze (<> ) twee teegens een gelegde letters V ,en loopt uit in een regten en fcharpen punt. De Neusgaten zyn ovaal- rond, en fchynen my (zoo ver ik uit dit gedroogd en opgevuld voorwerp zien kan) ruim halver wegen met een dun fchuins neêr- loopend vliesje bedekt. Zy ftaan digt by de voorhoofds- veeren , en zyn aldaar met drie fyne, zwarte, voor uitftaande, lange bor- ftel-hairtjes gewaapend.
De Oogen. Krsee & “o De Tông :
Aan den hoek van het oog, voor by den bek , de meede vyf op een rei geplaatfte kleinder borftelhairtjes.
De veeren, boven op het hoofd en aan de wangen, of onder de oogen, zyn fraai , blinkend- goudkleurig- groen; doch het is
AS in
6 BESCHRYVIJNG VAN. EEN efz
in de water-verwen niet mogelyk, deeze gouden en blinkende ko- leuren, by dit voorwerp, wel af te beelden. Agter, of verder op den nek, rug en borft, vertoonen zy zig blinkend koper-kleurig rood. De onderfte flag-veeren der vleugels zyn vaal zwart, de verderen worden door de genoemde rug-veeren bedekt.
De afhangende rug-veertjes, die als een klein bewys van een ftaart maken, zyn ook rood koper-kleurig , met loot - kleurigen gemengd.
De veeren, onder de keel en by den bek, zyn wit, die der borft , (als gezegd is) zyn blinkend koper- kleurig rood, en de verderen van den buik, enz. zyn kaneel-kleurig.
De beenen zyn kort ,met tot by den klaauw neêrhangende vee- ren bedekt, en met de klaauwen zwartachtig van koleur.
De klaauwen zyn hier meede voor en agter, twee; de buiten- fte voor- en agter-klaauwen zyn zeer lang , de naar binnen ftaan- den, in evenredigheid, veel korter, en meer dan halverwege aan den anderen vaft gegroeid, zoo dat de voet- zool zig hier ook breed en plat vertoond. De twee agter-klaauwen zyn los.
De nagels zyn redelyk lang, ter zyde plat, krom, zwart en fcharp.
d-
bBESGIEERIVING
VAN T WEE
LEER FRAAIE, KORTSTAARTIGE
OOSTINDISCHE
YS-VOGELTJES,
beiden voorzien met twee woor-, en eenen agter- vinger,
bewaard wordende in het Museum
VAN ZYNE
DOOR LBCRIIGS TER HOOGHEID.
DEN HEERE PRINSE VANORANFE EN NASSAUW, ERF. STADHOUDER, ERFGOUVERNEUR, ERE.KA4PITEIN. GENERAAL EN ADMIRAAL DER VEREENIGDE NEDERLANDEN, enz. enz. enz.
Befchreeven en uitgegeeven door
A V O S M A ER,
DireBleur der Vorstelyke Natuur-en Kunst-Kabinetten, Lid der Keizerlyke Akademit , en Korrespondent der Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys.
Kd nend a a Kek kit he
Ter AMsTERDAM, Dr PLEET E R M EIJER, MDCCLXVIIL
„ae
Bd : N 1 T& ee Pad ‘ 3 : / 4 hd * zo y = Ei : sld ' a wd , el it ij DN . £ hr
NATUURLYKE HISTORIE VAN NEE
OOS T-INDES CHE Ne marne Bialer OE o le D,
beiden voorzien met twee voor-, en eenen agter-vinger.
Ik den derden rang der Ys-vogelen, die verfchillende zyn in de kenmerken, welken men hun meett heeft toegefchreeven , vol- gen hier wederom twee foorten, door de verdeeling der vingeren onderfcheiden van die, welken wy reeds te vooren befchreeven hebben. Deeze fraaië Diertjes hebben in het geheel maar drie vin- geren, en wel dusdanig gefchikt, dat twee van dezelven voor, en een agter geplaatft is: zie daar eene fpeeling der Natuur in het ge- tal der vingeren by dit Geflacht, van welke noch by geene Schry- vers is eefproken
De Heer Sera (4) befchryft een Vogeltje van deeze foort, zeer naar by koomende aan het Zovenfte in onze afbeeldingen, doch hy fpreekt niet van de gefteldheid der voeten, en, doordien het vlic- gende is afgebeeld , is daaromtrent dok niets te ontdekken. Hy noemt het Zyne cen Amerikaanfch, en zegt, dat het zymù voedzel aan de Honisbyèn zoude vinden. Dit Vogeltje van SeBA neemt de Heer BrissoN (£) voor zyne zeftiende foort, brengt het ook in Amerika t’ huis , en geeft het Cg gelvk hy aan alle Zy ne Ys-vo- gelen doet) drie voor-, en eenen achter- vinger.
Rik verfchitlende fchikking der Natuur, in hét getal der vinge-
rcn,
653 Tom. I. Tab. LIL N°. 3 b) Tom. IV, p. sos.
4 BESC HRN V ING IVAN TWEE
ren van deeze onze voorwerpen is verwonderlyk. Aan de ver- fchciderheid van Geweft kan echter dít verfchil in de famenftelling niet toesgefchreeven worden, zo, naamelyk, dat Afie vogelen, die men wegens haare uiterlyke overeenkomft met die van andere geweften tot een geflacht brengt, met drie vingeren of klaauwen voort zoude brengen, en America met vier. Het tegendeel zelfs is bekend: de Vorftelyke verzaameling , en andere Kabinetten, toonen ook Afiatifche Ys-vogelen met drie voor-, en eenen ach- ter-vinger, en dus vier-vingerigen, gelyk die van Europa zyn. De waare oorzaak derhalven moet in andere omftandigheden, ons noch onbekend, te vinden wezen. De groote Werkmeefter der Natuur toont ons, by het onderzoeken , wel veeltyds de wyze rede- nen van zyn doen, maar meeftendeels echter blyven dezelven voor onze oplettendfte naarfpeuringen verborgen. De gedaante van den bek, en het maakzel der klaauwen, zyn zekerlyk gefchikt naar de natuur der Dieren, naar het voedzel ’t geen zy in het alge- meen noodig hebben, en naar de wyze op welke zy dat moeten bekoomen. Elk Schepzel is dan op de beft mogelyke wyze gewa- pend, zo om zyn onderhoud te kunnen bekoomen, als ter ver- weering tegens zodanige andere Schepzelen , als aan welken hy nict ten prooi is toegefchikt,
De Ys-vogel van SeBA verfchilt van den geenen, welken wy hier befchryven , en die op de bovenfte tak zittende is afgebeeld, on- der anderen door eenige blaauwe en witte veeren, die deeze foort terzyde van den hals heeft; maar de bek van SenaA’s Vogel fchynt my niet geheel en al gefchikt, om, gelyk die Schryver zegt, al- leen van Byen te leeven.
Ik moet echter bekennen, gelyk wy voorheen reeds hebben aangetekend. dat de Ys-vogels by gebrek van Vifch, anders hun gewoon voedzel , zich ook met het gebruik der bloedelooze Diertjes behelpen kunnen. Doch zo men eens met opletten- heid naargaat het geflacht dier Vogelen, welken van de gekorve- ne Diertjes leeven, voornaamenlyk van Byen en al zulke foort van.
Infec-
OOST-INDISCHE YS-VOGELTJES: 8
Infeten, en die daarom reeds van de Ouden Zpiafter genaamd wer- den, zal men een merkelyk verfchil in de gedaante van den bek vinden.
Beide foorten van Ys-vogelen , die wy hier verbeelden, en welken in koleuren met die van den Heer BRissoN merkelyk genoeg verfchillen, zyn, ten opzicht van het getal en de plaatfing der vin- geren, elkaâr gelyk, doch de koleuren verfchillen , zoo als men in de volgende Befchryving zien zal Zy zyn my op onderfcheiden tyden toegekoomen, en beiden als Ooft-Indifchen by my te boek gefteld. Gedroogd en reeds opgevuld overgebracht zynde , is het niet mogelyk ten opzigt van het verfchil der Kunne iets ze- kers te bepaalen; echter fchynen zy my daar in alleen maar te verfchillen,
SESHS ESS ESH HSH SISI HS MS WSS B ESC HE RY VEN G 8 VAN DE TWEE
kortflaartige, beiden twee woor-, en een agter- vinger hebbende
Me Te ek SS Cr EE
Va GREETS
Tuel We
H° bovenfte afgebeelde Ys- vogeltje, ’t geen wegens deszelfs leevendiger koleuren het mannetje fchynt te zyn, is even-
redig aan de grootte van de afbeelding. De bek, uit den hoek der kaak gemeten, is een en zeven zes- tiende duim lang, boven en onder wat minder fcharp dan van de A 3 voorige
6 BE SCHRYVING VAN TWEE
voorige foort, echter daksgewys afdaalende , zo dat de door- {hede eene ruit zoude verbeelden. De kanten van den bek zyn eventjes inwaards gebogen; het uiteinde is niet heel fcherp uitlo- pende. De koleur ís licht-geel. De neusgaaten komen, in form van een half ovaal, eeven uit de voorhoofds-veeren, en zyn door een dun vliesje geheel geflooten.
Me Doren ss ren Ar De tONE fl Wb à Bik Vlas
De koleur der veeren, boven op het hoofd , zyn licht kaftanje- kleurig-bruin. Voor het voorhoofd vertoond zich, ter wederzy- den by de neusgaaten, een licht geel vlakje. De wangen , borft, en buik zyn fraai licht geel. Ter zyden van den hals , wat naar achteren, doet zig een klein bosje fchoone blaauwe veeren zien, en daar onder een wat grooter van diergelyke witte veertjes.
De veeren onder den bek zyn wit.
Op den rug zyn de veeren fchoon donker - blaauw; laager naar den ftaart wat naar ’t purper trekkende. De bovenfte ftaartveert- jes zyn, eeven als het hoofd, licht kaftanje-bruin, van onderen ka- neel-kleurig. De vleugel veertjes, en flagpennen, zyn muisvaal-, kleurig.
De beenen zyn redelyk kort, licht - geel, zeer teer en naakt.
De klaauwtjes voor twee en achter een. De binnenfte voor- klaauw is wat langer dan de anderen, en zeer ver met de buitenfte - vaftgegroeid , waar door het voetzooltje hier, in evenredigheid met de dunte der klaauwen of vingertjes, zich ook weêr breed en plat vertoond.
De nageltjes zvn kort, ter zyde plat, krom, licht geel , en fcharp.
Vermits er verfchil in de koleuren is, zoo wolgt hier de Befchry- ving van bet, op 't benedenfte takje zittende „ Vogeltje.
Dit komt in grootte genoegzaam over een met het voorige, en zou mogelyk , wegens de mindere leevendigheid in koleur, het wyfje zyn kunnen.
De
OOST-INDISCHE YS-VOGELTJES. rl
De bek is in grootte en maakzel eevenredig aan het voorige. De koleur alleen verfchilt, en is vuil of bruinachtig-geel. De neusgaaten zyn even eens.
De oogen > …— … … De tong REE
De koleur der veeren, boven op het hoofd, is licht rosachtig- kaneel-koteur. Voor het voorhoofd vertoonen zig dezelfde licht- geele vlakjes, ter wederzyden, by de neusgaaten. De wangen zyn geel-kleurig. De veeren op den rug , op de bovenzyde van den ftaart, en die op de fchoften der vleugels, zyn mede licht-ros- achtig kaneel-kleurig. De flagpennen in de vleugels zyn muisvaal, met roskleurige kanten,
De veeren, onder den bek, zyn licht afch-graauw. Die der Borft rofchachtig-geel , met wat rosachtiger veeren gemengd. Onder aan den buik, en verder, zyn dezelven flaauw-geel, en onder den {taart rofch-kleurig.
De beenen zyn tamelyk kort, bruinachtig, teer en naakt.
De klaauwtjes even als by het voorige. De nagels alleen wat „donkerder-geel.
BESCHRYVING
VAN EENEN FRAAIËN
AMERIKAANSCHEN
B SE B
QUEREIVA genaamd, IN AB RA SEL" VALLEN D/E,
en bewaard wordende in het Museum VAN ZX NE DOORLUCHTIGSTE HOOGHEID,
DEN HEERE PRINSE VANORANJE EN NASS4AUW, ERF. STADHOUDER, ERF-GOUVERNEUR, ERF.KAPITEIN. GENERAAL EN ADMIRAAL DER VEREENIGDE NEDERLANDEN, enz. enz. enz.
Befchreeven en uitgegeeven door
A OV O S M A E R,
DireBteur der Vorstelyke Natuur-en Kunst-Kabinetten, Lid der Keizerlyke Akademie , en Korrespondent der Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys. HDD KD KD KPKORDK kok Kalina
Ter AMSTERDAM, Barbe Ee Ao eNM EE Te ER: MDOCHENTG
à RN zen nn re ne 7 : RES AS 4 Zeh ekelk PLP Ee =r Ea ta - hs ï er EN 4 \ d / hi i 8 T | £ k « ë À + EN Xx se 4 eo * a - ek Ln zrL £k
' 5 nk KA f X Ft E a en tr en - « À Sk „4 „t L € SAR ESD Eee B Ohe AA A
Fe Pad ; Koen N Wma PA á ee 4 en
AT OEE EN ON ANA EE Tm IT A T za N - AIAHDOOH ALANITHIDAHO ET
te ader Mere Beker dn ee Keek Rn Re Et AT ITA T ae r Tl en a FS
ek INA o Tr r/L vhat 1 ek A hae V ebr JE A nh Fet hl Flak sk
PEN
ALAT IEN KANN „1 ANRA AG AAE EM ARTE ANATMRAANE „AGAANKIGORN AA KAA UOUARTS
er vr T Ter „ KT A1 ERN e N Ee nT ie en EOL A TAA A AAE Cl Fe BEE AKNAE AAD GERD RS BNS A GRA sd al K3 Menon aart PL th ma P ” ï Ci f hd EE ‚ hed «
‘ In Î ki: \ \ Kk, baarn ke Te. Pal IJ ES afs k Re DA | LE Mkb 4 Et î ARI Er - « - tr ie Wang ze ì 4 PRA - 3 … 1 'o 5 ï ji i : n ë 5 ’ 5 _ Á : „
NATUURLYKE HISTORIE
VAN DEN
AMERIKAANSCHE N
| BN rn en Dg SMN ì 6
genaamd OQ U ERE IVA,
1) foorten deezer wonderlyk fchoone Vogels, van welken noch maar weinige Schryvers gefprooken hebben , zyn zo onderfcheiden afgebeeld en befchreeven, dat wy het niet ondien- ftig oordeelen dezelven, door eene naauwkeurige nafpeuring, ze veel mogelyk, op te helderen.
De Heer BrrissoN (a), een der voornaamfte Ornithologt fJèhe Schryvers van onzen tyd, brengt deezen Vogel, welken wy, wegens deszelfs overeenkomft, voor eene Lyfter- foort hou- den , met andere en veel verfchillende Vogels in zyn XXIII Ge- flacht, ’t welk door hem Cotinga genaamd wordt; een naam, zegt hy, van de Amerikaanen ontleend.
EpwaARDS (4) befchryft en verbeeldt onder anderen twee dergelyke Vogels, die hy Manakin noemt, en welken door BRrs- SON tot zyne eerfte foort betrokken worden.
A. SEBA (c) geeft eindelyk een Vogel, die zeer verfchild met den geenen, dien wy hier befchryven zullen , en noemt hem Ococolin , waarfchynlyk in navolging van FERNANDES, welken hy aanhaalt, doch ten onrechte.
FERNANDES, (d) in zyne Befchryving van den Ococolin (om niet vaneen Patryste fpreeken, waar aan hy denzelven naam geeft)
fchynt
Ca) CoTINcA DE CAYENNE. Ornithologie Tom. II. p. 344. tab. 34. fig. 3. Cb) MANAKIN. Glanurés Tom. 1. p.6s. Tab.24r. Idem Tom. Ll, p.273. Tab. g4c. Cc) Ococorin. Tbefaurus, Tom. JL. p. 1o2. Tab. 96. fig. 3.
Cd) Hiflorie Animalium €} Cap. CCXI. p. 54. je
A BESCHRY VIN G vaN DEN
fchynt my, in allen opzicht, meêr te zien op den Vogel, die by ons onder de benaamíing van Troupial bekend is, dan op de Cotinga; vermits de laatfte, de geele koleur enz., waar van FERr- NANDES fpreekt, niet heeft.
BRissON brengt deezen Vogel, dien SEBA te gelyker tyd, hoewel ten onrechte, een Spreeuw noemt, tot zyn derde foort der Cotingaas , en noemt hem Cotinga van Cayenne.
Maar fla ik het oog op het geen de Heer BRISSON in de be- fchryving van zyn eerfte Cotinga zegt: Eenigen hebben op de bor? gen dwarsband, van bet zelfde blaauw als dat van den rug, en eenige rofchkleurige vlakken aan de benedenfte deelen van den bals en op den buik Ce) dan, zeg ik, kan ik niet opmaaken waarom dee- ze kundige fchryver de foort van SeBa vande eerfte foort zy- ner Cotingaas affcheidt, en die by zyne derde foort brengt, aan- gemerkt het verfchil in deeze minder is, dan de verfchillendhe- den, zo even door hem aangehaald.
De beroemde Heer LiNNé herneemt thans in zyn vernieuwd Natuur /yffema (f) de benaaming van Zmpelis, 't geen hy nu aan het Geflacht geeft, waar toe hy deeze foorten van Vogels brengt: De fesde zyner Ampelis, Cayana genaamd, (zynde de derde van den Heer BRrrissoN, en de aangehaalde van SEBA ) is eigenlyk die, welke het meeft met deeze, die wy thans behandelen , overeen komt.
KLEIN (g) maakt een Roof-vogel van deezen Lyfter , hem noemende Lanius, en Ococolin, in navolging van SEB A.
Van meerder gewichtachten wy het weinige, 't geen DE LAAT Ch). aanteekent, als hy zegt: De Wilden maaken groot werk van het Vogeltje QUEREIVA, 't wolk zeer fihoone roode veerkens heeft ep deborf?, de vleugelen zwart, en de reft van bet Iyf Dlaauw. Dee-
Ze
AmerLis. Edit. Duodecima, reform. pag. 297. © 298. N° 6. LANIUs Ococorin diëlus. Axium prod. pag. 54. N° 6, QueRErva, Be/chryving van Weftindiën , pag. 595.
a
} Ornitb. pag. 341. ) Ò
AMERIKAANSCHEN LYSTER. }
ze korte, doch klaare, befchryving duid onzen Vogel vry wel aan 5 maar 't geen meer is, daar vinden wy de waare Land-benaaminge, die wy hem dus , onderfcheidings halven , als eenen toenaam geeven kunnen.
Ik beken by de eerfte vergelyking der aangehaalde Schryveren, tegen deeze onze Lyfter-foort, by na in twyfel gebragt te zyn, of de koleuren, met welken Se BA en E pwaA RDs hunne Vogels verbeelden, der natuure wel nauwkeurig genoeg gevolgd waaren ? Dan daar na gelegenheid gevonden hebbende deeze fraaie Vogels in de Kabinetten der Liefhebbers naar te gaan, (gelyk, onder ande- ren, in dat van den zo vriendelyken als verplichtenden Heer JuriaNus, te Utrecht, ’t geen ongemeene zeldzaamheden be- vat ) ben ik volledig overtuigd geworden, dat onder deeze foort, verfcheide verfchillendheden, evenals by de Europcefche Lyfters, gevonden worden.
In deeze gedachten dus door eigene ondervinding gefterkt, vermoede ik, dat niet alleen de twee Muanakins van EnwaARDs 5 (naamenlyk , die de keel , borft en het gedeelte van den buik , purper kleurig heeft, en die met de rooze-of oranje -kleurige vlakken , welken hy alleen in kunne onderfcheiden denkt te zyn, doch Vry onzeker )) maar ook de Ococolin van SrBaA (die maar zeer weinig purper onder den bek heeft ) en de Vogel met den blaauwen dwars- band, van welken BRIssON by zyn eerfte foort als eene ver- fcheidenheid fpreekt, en eindelyk deeze, dien wy hier befchryven zullen, vyf,of ten minften vier onderfcheiden’ foorten zyn. Voor- naamenlyk mogen wy dit veronderftellen, indien het verfchil der kunne (omtrent welke wy by de kennis der vogelen, vifchen en andere fchepzelen.nog op duiftere paden wandelen} hier in gee- ne miftafting kan veroorzaaken; dit plaats hebbende , zoude het kunnen zyn, dat de Vogel van SeEBA de vrauwelyke foort van den onzen is, vermits de purpere koleur der keele veel minder, en de blaauwe koleur zelfs zwakker is; doch wy zyn verplicht hier aan te merken „dat deeze veronderftelling alleenlyk ruft op eenige waar-
A 3 nee-
6 BESCHRY VING vaN DEN
neemingen van fommige Ornithologici, welke de koleur der vrou: welyke foorten doorgaans minder fchoon en zwakker vinden. Een ftelregel, welke, hoewel zy by fommige foorten doorgaat, echter anderfints , door dagelykfche ondervinding beweezen kan wor- den aan genoegzaame tegenfpraak onderworpen te zyn.
De overeenkomftige kenmerken, welke wy in deeze Vogelen met de Lyfters vinden, naamenlyk de grootheid, de gedaante van het lyf, de bek, (die, genoegzaam als die der Lyfters, het omgeboogen puntje heeft) de ftaart, de voeten, dit alles by een genomen, zeg ik, doet ons deezen Vogel, op het eerfte aanfchou-: wen, een Lyfter noemen.
Van deezen Vogel , alhier in ’s Graven Hage op eene verkoping , zeer wel gedroogt en opgezet , voor het Vorftelyke Kabinet gekogt , en dus by ons niet leevende gezien zynde , kunnen wy , wegens deszelfs natuurlyke eigenfchappen , hier niets zeker ter neder ftellen.
Het komt ons nochtans niet onwaarfchynlyk voor , dat deszelfs gewoone leevenswyze en voedzel niet veel van den Lyfter verfchil- len zal. Deszelfs geboorteplaats is Brafil.
BESCHRY-
AMERIKAANSCHEN LYSTER. 7
SISESISESISES ES IS ISSN NS HS ESS
BE SCHR YY VIN GG
VAN DEN
AMERIKAANSCHE N
BXD dE: R,
genaamd QUEREIVA. Tab. V.
Ds grootte van deezen Vogel is overeenkomende met dien Lyse ter, welke onder de benaaming van Krams - Vogel bekend is,
De Bek is zwart; het puntje van den bovenften eventjes over den onderften als omgeboogen. De Neusgaaten half ovaal buiten de voorhoofds-veeren uitftekende.
De Oogen - - - - De Tong - ij- - - -
De veeren van het Hoofd, den Hals en den Rug zyn fchoon lichtblaauw , met zwart gemengd. De flag - veeren der Vleugels zyn zwart, gelyk mede de fchoften der Vleugels , doch wat laager ver- toonen zich ook eenige blaauwe veertjes. De Staart-veeren zyn me- de zwart.
De Keel is van onder den Bek tot op de Borft fchoon pur- perachtig rood. De geheele Borft en Buik, tot aan den Staart, zyn fchoon lichtblaauw. Dicht by de Beenen en by den Aars vertoonen zich alleen een enkeld purperachtig rood en zwart veertje. &
De Beenen, en de Klaauwen , die van vooren drie en achter een zyn , zyn zwart, gelyk mede de kromme platachtige Nagels.
EEND E
BESCHRYVING
VAN DEN AMERIDIKAANSCHEN
ROT S-H AAN,
Zynde een wonder - fèboone en nog weinig bekende
Ne u, ls,
overgebragt uit
Sb HRe EN. A MEAO ING
en zich bevindende in het Museum
VAN ZYNE DOORLEUCHTIGSTE HOOGHEID
DEN HEERE PRINSE VANORANJE EN NASS4UW, ERF. STADHOUDER, ERF.GOUVERNEUR, ERF.KAPITEIN. GENERAAL EN ADMIRAAL DER VEREENIGDE NEDERLANDEN, enz. enz. enz.
Befchreeven en uitgegeeven door
KOS ME AR
Direlteur der Vorstelyke Natuur-en Kunst-Kabinetten » Lid der Keizerlyke Akademie, en Korrespondent der Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys. KOROROD Rek Ees lie ns dd Kk hd TE AMSsTERDAM,
By BIE T ER ME Belt ER: MDCECLENIX
Dit ve rauDerd
Ni UE UAV UaNHDenAAMNIAEM A AA AH-e TOA =_Sushal sive gra Ae non: KINDE MID INWE n Fr an FN el â d z) 8 \f 3 3geidanoro B HAM AMIA U & muzen M zl at obnskotved dis f9 KITS TAN ke a nike: p
AKA NIREERK UI ATURKO ALT AGIA TL LAAR AAG SANA TILLA Ad ud EVSODAAT ALCVORCNE KADIMAEAAN MEC JEN ALMUAN UE INNAAUAD Kr B Amd ,MAECULIALAAKA
Flatt zo0b Aer ip re Eet OALHONDEL
HK A A M 2-0 VA
: EN shgbais do biL etten AnAnid rs alit db metnil cmt ee wagens Ga smeek, elchyindd …vhrogrre so
Tad ed NE ee tr Bek Ere Be de 5 & Bal dtEACAET ERA ai .
MALEN AE Har rd KLEI M VE
n ” le oe vite UT ea en MA er am raten ree vende emmen ot B ee p « n » _
NATUURLYKE HISTORIE
VAN DEN
AMERIKAANSCHEN
ROT SH AAN.
ie de oneindige nteenigte voorwerpen der Natuure, die wy niet kennen, zyn ’er nog een Ongelooflyk getal , waar van aan ons niets meerder, dan de oppervlakkige geddante;, be- kend is. Het is zekerlyk te beklaagen, dat de overzenders, voor- naamelyk die der uitheemfche geweften, dikwils geene de allerminfte opgave doen, gelyk al meeft gebeurt, van deh aart en van de
eigenfchappen der voorwerpen; welken zy overzenden: hoe weinig zulks ook zyn mogt, het zou nuttig weezen; want her leidt en brengt
eenen waaren Natuur - befehouwer op het rechte {poor , van t welk hy anders ; (door zyne befpiegelitngen , op waarfchynlyke veron-
{tellingen geveftigd, dikwyls misleid ) gemaklyk kan afdwaalen. Onder deeze duifterheid der voorwerpen, waar over wy klaa- gen, verbergt zich nog de kennis der natuurlyke eigenfchappen van deezen fraaten Vogel. BARRERE (a) is de cerfte geweeft , die het Zeflaan , doch ook maar alleen het beflaan, wan denzelven, in zyhe Americaantche Lyft der Planten en Dieren , opgegeeven heeft. By de reizigers, en die de dieren der nieuwe waereld befchreeven hebben, voornaamelyk by die van onze Colonie, heb ik ’er niets van
(*) Dit voorwerp , waar na deeze Befchryving en Af beelding gemaakt is, niet levendig zynde, maar gedroogd en zeer wel opgezet, zo is bet ons niet mogelyk geweeft bet waa- re Geflacht der Kunne te bepaalen. By bet bebouden van den naam, door BARRERE aan deezen Vogel gegeenen, hebben wy ook die van Haan moeten behouden, hoewel denzelwen anderfins niet eigen is, dan aan bet Männelyke Geflacht der Wogelen. °
Ca) Gallus feruss-Saxatilis, Croceus , crifbam è plwmis conflruêtam gerens. «Coc-des Roches. Eat fur V’Hiftoire Naturelle de la France Equinoxiale, Paris 1749 80, a
4 BESCHRY VIN G van ‘DEN
van kunnen ontdekken. De Heer LiNNEE (2), brengt thans deezen Vogel, met eenige andere, onder een nieuw geflacht, geen hy Pipra noemt, en geeft hem den naam van Rupicola, in navolging van den Heer BRrIssoN, van wien wy ftraks zullen fpreeken. EpwARDs(c) verbeeldt en befchryft het hoofd en den hals van deezen Vogel; doordien hy deeze deelen maar alleen , en dus zeer gebrekkig, had ontfangen. _Jn een klein „-door- zyn vriend daar by gevoegd, bericht, niet minder gebrekkig, dan dit hem toegezonden deel, wordt gezegd, dat hy fterk naar Muskus ruïkt, Ctgeen ik in mynen gedroogden niet heb kunnen ontdekken); dat hy zeer zeldzaam is in Surinamen en moeielyk om hem te naa- deren. Men geeft hem aldaar ook den oneigen naam van //íed- debop , welken de Heer LiNNÉr hem voormaals mede gaf. De Heer BrissoN (d) is dan de eerfte, die deezen Vogel, zyne uiter- Iyke gedaante, als een rangfchikkend (fyftematifch) Schryver, naauw- keurig hefchryfr; en met eene viy guede afbeelding, doch onge koleurd, opheldert. Hy plaatft den zelven in zyn XIV. Order, welke in V. Afdeelingen en VIL Geflachten verdeeld is, Zyn ecer- fte Geflacht, indie Order, bevat alleen deezen Cocg-de-Roche , door BARRERE reeds aldus genaamd, en welken wy, in navolging, Rots-Haan noemen. Dus niets van den aart van deezen Vogel befchreeven vindende, zo kunnen wy geene andere befchryving, dan flegts eene denkbeeldi- ge, daar van opgeeven, welke op de benaaming en eenige uiterly- ke kenmerken beruft.
By eene vergelyking van deezen Vogel, met den waaren Hop- Vogel, welken, niet wy, (gelyk de Heer BrIissoN verkeerd meent) maar de Duitfchers , Wieddehopff of Widbopf noemen, zal men rafch
be-
Cb) Rupicola, Pipra. Crifba erela margine purpureo, corpore croceo, teclricibus rec- tricum truncatis. Syft. Nat. Ed, Duodec. Hol. 1766. p. 338.
Cc) Le Widde Hop. Glanures, Tom. IL, p. ris. Tab. 264. Cd) Rupicola, Coq-des-Roches. Ornithologie. Tom, IP. p. 437. @c. Pary/che witgave.
AMERIKAANSCHEN ROTS-HAAN. 3
bemerken , dat geene andere overeenkomften in beide deeze zeer onderfcheiden Vogelen zyn, dan alleen, dat zy elk eene fraaie opftaande Kuif hebben, die evenwel in onzen, Rots - Haan ge- heel en al Werfchillende is “met die van den Hop. * De vergely- king der bekken van deeze, zeer onderfcheiden , Vogelen, is al- leen genoeg om de verfcheidenheid des ‘Geflachts in een oogenblik te onderkennen. Den, naam, van Cog-de- Roche, zegt de Heer BrissoN (alléen in eené kleine’ aantekening), komt, om dat hy zich op de Rotfen onthoudt; mogelyk draagt hy den naam van Haan, naar een eenigfins overeenkomend geluid; ’t geen hy met den Haan maakt; want hy draagt geene fpooren , noch andere over- eenkomften met de ondertcheide ‘Geflachten der dieren van in naam.
Volgens de gefteldheid van den bek zoude ik oordeelen, dat hy een Vogel is, die de weeke graanen of zaaden en dergelyke dingen tr Zy VOETZEL HEEM, of auderfius van gekorvene dic= renleeft. Het ftelzel der klaauwen, naby die van den Ys-voget komende, fchynt met dit gevoelen ook wel overeen te ftemmen.
De zelve is my voor eenen Surinaamfchen Vogel verkogt , en zeer waarfchynlyk laat hy zich door geheel Guiana vinden, alwaar hy, volgens BARRERE, door de Franfchen, Cog-de-Roche genaamd word. Het is te verwonderen , dat van zulk eenen zonderlingen en fraaien Vogel niet het minfte gefproken wordt by de Hollandfche nieuwe Waereld-befchryvers, daar zy teffens van de Vogelen en verdere Dieren van die Landen fpreeken.
6 BESCHRYVING vaN DEN
EN ER Set MR Nan | VAN DEN
AMERIKAANSCHEN.
RÓ TS.H A ANN, Tab. VL |
EE peen Vogel is een weinig kleinder, dan de gemeene Duif. Dé Bek ís licht-geel , kort, ter zyden plat , boven rond en naar het einde wat krom neêrdaatende; het onder kaak-been wordt doot het bovenfle ingeflooten. _ De Neusgatetr fchynen my ovaal ef groot, en ftéan in dit voorwérp, tgeen zeer wel is opgezet, ónder de voor-veeren van dé Kuif verborgen.
Be ObEE! OG "De Tg. p
De Veeren van het Hoofd, Hals, Borft, Buik, fuit En op de Schoften der Vleugels , gelyk mede de boven- en onderveefen van den Staart, pronken met eene’ fechoont vert zeer fevendige oranje koleur, dóch even onder den bek is dezelve een weinig lich- ter. De fraatre Kuif-veeren , waarmede deeze Vogel pronkt, zyn insgelvks oranje-kleurig; zy vertoonen zich ter zyden als plat gedrukt , omtrent anderhalf duim hoog opftaande , en maaken dus, op het voor-en achter-hoofd , als een halfronde cirkel. Boven in deeze fraaie Kuif, even van de uiteindens der veeren af, ziet men een rondloopend fmal bandje „ ’t geen bruin-rood is, (de Heer BRIssSON zegt, fchoon purper) ’t-welk den Vogel een fraai aan- zien geeft.
In de Vleugels zyn de onderfte groote flag-veeren vaal- zwart, omtrent het midden hebben zy eene groote witte vlak, De vee-
a f ren
AMERIKAANSCHEN ROTS-HAAN. rú
ren van de binnenfte zyden, aan het einde der eerfte groote flag- veer, verminderen eensklaps in hunne breedte , zo, dat de pen zich aldaar , aan het einde, als naakt en zonder veer vertoont, * geen een zeldzaam verfchynfel is in deezen Vogel. De minde- re flag-veeren zyn mede vaal- zwart, doch aan den buiten-kant oranje-kleurig , en aan de einden vuil-wit met eenen oranje-kleurigen weerfchyn. Boven, wat terzyden den Rug, liggen eenige lange draadachtige oranje-kleurige veeren los over de vleugels heen.
De boven op en onderliggende ftaart- veeren (hebben wy reeds gezegd ) zyn oranje-kleurig ; doch wy moeten hier by voegen, dat zy zich, aan het einde, even als afgefneeden vertoonen. De wezent- lyke ftaart-veeren zelfs , die redelyk kort zyn, zyn mede vaal-zwart. Aan hun einde, daar zy zich insgelyks als regt afgefneeden doen zien, zyn zy verflaauwend oranje-kleurig.
De Beenen zyn niet lang, en licht-geel. De oranje- kleurige Buik-veeren hangen, in ons voorwerp, over de Hielen heen. De Klaauwen zyn van vooren drie, achter een, en met platte geele en vry groote kromme Nagels gewaapend. De Heer BRISSON zegt, dat de middelfte van de drie voorfte vingers, tot aan het derde lid met den buitenften vereenigd is, en,‚met den binnenften, tot aan het eerfte lid. Wy hebben geene gelegenheid kunnen vin- den dit te ontdekken, zonder gevaar van fchaade aan ons voor- werp toe te brengen. De Klaauwen waaren te fterk gedroogd , en door yzerdraaden te vaft aan een boomtakje verbonden. Dan de naauwkeurigheid , met welke deeze waarneemer zyne voorwerpen befchouwt, belet hier in alle twyfeling.
EIN DES
nn 5 _
4e Ng n ET MRE on za? vhn, ee: SI ger vale Bld zo gnd ral ie nj gier n
PDE edge aar et orders praan die eN er > BE 20 bas. tigunlang als alst HA BAR EIEnbie CAR, ibis st Jago eea ot a dee or rumas leg 5 Sel got gab nsB doob vais lanv chart 3 des BÙ A wegtsbh gitwro nonsense im kar dabriseb. mas fo Glee
Spel oginse pusgil etui vab. pebysat heb „osvol ntlnsew
tao atrgualg ly tra eol Tstsov onhusshkekno dende ebour pw deduua) warom Vinke asgglikonre Hp go IO ke Od 3ab Hanson vel void rorsóm pw Hbo ebueiol oi” meg bu0s05 -1HOEIVE =d HARRON mmabodiails, slade Shins Zabfikn:, tlnis’ ys: Tiewtles) nlet Mis Rnd 5 ar lb z Vor eorage tea lalad Tob meine Tri b JAE EX In EN kT nak gen aes yi s0 bus usndr 18 LS als
nnee SC ron soil mo <priel Aaike fg Let STH oa oatsind sbetuvo UPO GT act A8 Even een _ebs2 seal Zenete ga penne Slib osb Mor mem Le voren d sold zt chrmmenwan 2e or Wegh s gern Per in /S sed aas 303 Etui sdhoov. shih eb nav ainehbint Wb deb, HBN erfimoenid sab 390 Def Etos Baie agih zang bit akgab.> ertig cromenl hiding stg org moda vN ir AE) as dad Ek 100V 20 sten Shesehik Hip onteren zult Mer do He HE rij « baowikeg hek ai u rund, WEE, frs zò haa Di
Lan niet obrodier aud dos “lev. os lars zu zeab rm heredia ede Ne n Wis, N Ne going sli ie Mil wt
BESCHRYVING
WAN EENE FRAAITE
OOST-INDISCHE
PAPEGAAY-SOORT,
DE GROOTE
PURPER-ROODE LOERI
GENAAMD, IN CEYLON VALLENDE,
en bewaard wordende in het Museum
VOAGN: ZY NE
DOORLUCHTIGSTE HOOGHEED,
DEN HEERE PRINSE VAN ORANJE EN NASS4UW, ERF. STADHOUDER, ERFGOUVERNEUR, ERF.KAPITE IN- GENERAAL EN ADMIRAAL DER VEREENIGDE NEDERLANDEN, enz. eng. enz.
Befchreeven en uitgegeeven door
K V O 8 M A E_R,
Direlleur der Vorstelyke Natuur-en Kunst-Kabinetten, Lid der Keizerlyke Akademie, en Korrespondent der Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys, Lid van het Zeeuwfche Genootfchap der Weetenfchappen van Vliflingen.
kkk
Te AMSTERDAM, Be sE BE Re eM BE Ei T SB RG MDGCCLEXIX
E\
ge
zn
NATUURLYKE HISTORIE
VAN DE GROOTE C Eer ONS eC HE
PURPER-ROODE LOERI.
M" zou fchier vermoeden , na dat een Schryver (a) ons vyf-en-negentig verfcheidenheden van Papegaay-foorten op- levert, dat , zeg ik, in dit getal alle de foorten bekend en genoemd zouden zyn, die in dit geflacht gevonden worden. Dan het te- gendeel is waar; zo onbepaald en onderfcheiden vertoont zich de groote Werkmeefter der Natuure in zyne Schepzelen.
Deeze fchoone Vogel, welke met recht een der fraayfte van de geheele bende der Papegadljer kau genaamd worden „ heb ik niet kunnen ontdekken, dat nog door iemand befchreeven is. Hy ontbreekt zo wel in de Geflacht-Iyft van den opmerkenden LiNNEeE, als in die van BRissonN. By onze Uitheemfche Landbefchryvers, welke de Natuurlyke Hiftorie, veel al, zeer oppervlakkig behandeld of elkander nagefchreeven hebben , vind’ ik ’er ook geen het minfte gewag van.
De-
(a) De onvermoeide Heer Brrsson heeft dit getal van verfchillende foorten ‘by een gebragt, waar onder men echter alle de verfcheidenheden van dit geflacht moet begrypen: Als daar zyn de groote Langftaarten, die wy den oneigentlyken naam van Raaf geeven. De kleine Langftaarten, welken wy Parkiet- Raafje noe- men. Die, welke in ’t algemeen onder de benoeming van Papegaay bekend zyn. Die, welke Loeri genoemd worden, alleen kenbaar aan derzelver gewoonlyke min of meêr fchoone hooge roode koleur; doch dit kenmerk is niet genoegzaam om hun van de eigentlyke Papegaaijen af te zonderen. Verder volgen die, welken den naam Kakatoe gegeeven is, kennelyk aan derzelver fraaije kuif, waar mede zy pronken. En eindelyk, die onder den naam van Parakietjes of Mofch- Parkietjes, door hunne kleinheid, genoeg bekend zyn. Mogelyk zyn ’er onder die verfcheidenheden van den Heer BrissoN wel eenige, die zich maar alleen door ’t verfchil'der Kunne ón-
derfcheiden: dit, en de volwasfen- of onvolwasfenheid, zyn zeer moeijelyke hinder- pisfen by de Vogelen, in de bepaalinge der foorten. Ornitholog. Tom. IV. p. 182,
A 2
â. BENSSCHEBY VING VAN EEN
Dezelve is voor eenige faaren door zyne Doorluchtigfte Hoogheid, op deszelfs Euftplaats het Huis in *t Bofch , van eener Ooft- Indie-vaarder gekocht, die zeide hem van Ceylon te heb- ben mede gebragt. De leeftyd aan het Hof,.van dit fraaije Dier, is maar eenige weinige maanden en dus van korten duur geweeft. Met hoe fchoone en Het oog. gandoenclyke kof deeze Vogel verfierd was, zyne geaartheid was min uitmuntend, tegen de gewoonten. der zogenaamde Loerries , die: anders. leerzaam zyn (4). Hy fprak nieten wilde niets leeren, anders was hy van geen. kwaadaartigen. aart; en dit was zyn befte Karakter, in
| (bree
JOONOV LfI2i
aÂada
(b) Sena befchryft cene Loeri, van de Papoefche Eilanden, welke vierderleye,
Tom, IL. Tab. 38. Fig. 4. Sa f Epwarps. Hift. Nat, des Oifeaux , Tom. IV, Tab. 170. verbeeld een kleine Loeri. Deeze is in ’ voorleedene Jaar, leevend, aan ZyNe Doorr. HoocHeEiD toegezonden door den-Wel Edelen Geftrengen Heere Horr, Reprefentant van wels gemelden Vorft, by de Edele Ooft-Indifche Compagnie. Dezelve is van Bengag+ len, en het leerzaamfte, makfte en fraayfte Diertje ( want het is niet groot ) ’t geen men zien kan. Het fpreekt, verfcheide woorden, zeer duidelyk en fluit zeer fraay. Het legt zich neder op den rugge, fpeelt met bek en pooten, met iemands hand. Op den vloer gezet , huppelt het, even gelyk een Mofch, iemand achter na. Het danft op zyn ftok en op den vinger van die het neemt, telkens, met eene zeer duidelyke en lieffelyke ftem, Loeri roepende. Dit aangenaame Diertje is thans het vermaak van Haarre KoniNGLYKE Hoocnein, MEvROUWE DE PRINCESSE VAN. ORANe JE EN Nassauw enz. enz. enz. De koleuren van deezen Vogel zyn véel fchoon- der en levendiger, dan die door den Heer EpwarDs verbeeld zyn. Weinige dae gen na deeze befchryving is het zelve overleeden, 5 Nog een ander, het geen de Heer Ep wARDS. Tah. 169. volmaakt wel vet, beeld, en ’t welk wegens zyne overeenkomende gedaante, maar niet in koleuren, een, kleine, Loeri fchynt te jn (hoewel ik geene genoegzaame verfchillen ontdekken, kan , omde Loerris van de eigentlyke Papegaaijen af: te zonderen ) bevind zich ook, met verfcheide andere „ in het Vorftelyk Mufeum, Dat fraaie Diertje was mede van eene lieftalligheid „ waar van my, het voorige uitgezonderd, geene weer- lais Md gade
OOST-INDISCHE PAPEGAAY-SOORT. 5
tegenoverftelling van zyne fchoone koleuren en fchreeuwachtig- heid. Men gaf hem eens een Mos, om te zien hoe hy daar mede. zoude omgaan, de uitkomft beantwoorde de gevreesde ver- wachting; hy beet het arme Dier dood en vergenoegde zich met ‘er de Hersfenen alleen van op te eeten.
De natuurlyke geaartheid óver het geflacht în zym- geheel ge- nomen, is leerzaam ef 't.menfchelyk geflacht beminnende. — Het geen men desaangaande daar van by de Schryvers vind aangetee- kend , het fäbelachtige uitgezonderd „is uitmuntend. Ik zelfs heb eene Papegaay te Rotterdám gezien; welke haar Meetfteresfe by het fpeelen: op ‚/t Clawier in verfcheide Muziek ={tukjes ver- wonderlyk acompagneerde. d ‚Haar gewoone voedzels zyn allerfey Boor vrachten. De ge- fchiktheid en de kracht die deeze Vogels in hunnen bek hebben, fchynt zelfs in den eerften opflag van het oog tot mêerder weêr- ftandbiedende Lichaamen, dan de weeke Boom-vruchten, gefehikt te zyn, en zyis het ook inderdaad ; want, behalve de verweering die zy tegen verfeheïde vleefcheetende Dieren, welken in die Ge- weften des nachts de Boomen beklimmen, noodig hebben, dient hun. zoodanige kracht ook voornaamelyk «om de pitten en kerns van. fommige vruchten.-die zy. graag seeten „en; waar van eenige in eenen harden baft - beflooten zyn, te vermeefteren, ‚ Men kan 'er nog byvoegen, dat de bek der Papegaayen hun als, een derde voet in het klimmen dient.
Volgens LABAT (c) maaken, zy hunne meften: in: holle boo- men en takken, „den. grond; met eenige hunner: vederen - bedek- kende, De geleerde Heer „VAL MONT: DE BOMEER (4)
fpreekt
gade bekend is. Wy hebben deeze byvoegzelen maar alleen willen aanhaalen, om aan te toonen, dat deeze Papegaay= foogrens inagpderheid zeer leerzaam „ zacht van aart; en dus ligt te temmen zyn,
Cc) Nieuwe Reizen naar de “ranfelie Bijanden van Amerika, T Deel pag. o Amfl. 17es. 4°.
(d) Diltionaire dHift, Naturelle Tom. DW, pag. 235. Paris 1764. 8,
A 3
Pol BESCH RY VAI.N GG VAN” EEN
fpreekt ook van zeer aartige neften, welken zy van fyne takjes enz. ’t faamenftellen, en die zy aan de hoogfte en uiterfte einden der boomtakken, zekerlyk ter beveiliginge hunner jongen , af han- gend vaft maaken, Dit komt overeen. met de befchryving en af: beelding, welke SEBA (2) van- zulk een neft geeft, en ’t geen in ’t Vorftelyk: Mufeum te zien is. Zy leggen 5 ‘volgens de meefte Schryvers, maar twee Eijeren, die gefpikkeld, byna de grootte van Duiven-eijeren hebben, en, beurtelings, door het Mannetje en Wyfje, gebroeid worden; Gemelde.LaABAT zegt, dat in het Jaar 1707. te Parys by de Weduwe van den Heer Auecer, Gouverneur van St, Domingo, twee: Papegaaijen vere fcheide reizen jongen teelden , doch dat zy niet in ’t-leven bleeven, zekerlyk door gebrek aan ’t benodigd” voedzel voor zulke jonge Vogels. Dikwils is my hier te lande een klein doch wit eitje, door een Papegaai jaarlyks.in deszelfs kooy gelegd, voor-geko- Men.
De Papegaayen kunnen zeer oud worden, ik ken ’er een, wel- ken men zeker weet dat naby de honderd jaar by eene Famillie geleeft heeft. Dit niet tegenftaande zyn zy heel zeer aan de vak lende ziekte onderhevig , voornaamelyk, de zogenaamde Loeries. Het befte hulpmiddel hier tegen is hun brood, zeer natgemaakt met eene goede -quantiteit geftampt Hennip-zaad te vermengen. De Ooft-Indifche Loeries vereiffchen doorgaans natter voedzel, dan de Amerikaanfche Papegaayen. Het is ook zonderling van deeze Vogelen, dat het zaad der Katoen-boom hun dronken maakt, en dat der wilde Saffraan’, ‘t geen een fterk- Purgeermiddel voor-den Menfch is, door hun zonder. fehaade: gebruikt word ({).
Het is aanmerkelyk *t geen PrsToRrius (g) verhaalt, en waar -
uit
Gey Thefaurus Vòl.I. pag. 104. Tub. 68. Fig. 1.
(f) Hourruin, Nat. Hijt. of uitvoerige Befchryving der Dieren, Planten en Mineraalen, volgens het famenftel van den Heer Linnaeus, ZJ Deel IV Stuk pag.
233. Amft. 1762. 89. (2) Befchryving van de Colonie van Surinamen, Pag. 68.--Amft. 1763. 4°>
OOST-INDISCHE PAPEGAAY-SOORT. >
uit fchynt te blyken, dat de Papegaayen , hoewel zy in Surinamen voortteelen, ook Trek - vogels. zyn. In de maanden Auguftus ‚‚ en September van de Jaaren 1750. en 1751. (zegt hy,) wan- ‚‚ neer de Koffy- Oogft invalt, zag men in Surinamen een on- „ noemlyk groot getal van Papegaayen van allerley foort, die met ‚‚ geheele trouppen: op de Koffy vielen, de roode baft van de- „ zelven afpluckten en tot hun voedzel namen, terwyl zy de „ Boonen op den grond verftrooiden. In *t Jaar 1760. terzelve » tyd, zag men wederom diergelyke zwermen van Papegaayen., die zich over-de geheele Kuft verfpreiden, en veele fchaade en »-verwoefting aanrechten , zonder dat men heeft kunnen” ontdek- „ ken, van waar die Dieren. in zo groote meenigte kwaamen ”. Dezelfde Schryver en anderen zeggen ook, dat in de Neusga- ten en in eene buil op het Hoofd der Jonge Papegaayen een. kort en dik Wormpje groeid, dat na weinig tvds- afvalt, wanneer zich de plaats daar het gezeeten heeft wederom fluit (# ). (
De manier om deze Vogels te vangen is verfchillende. Die men verkieft in het leven te behouden, om te leeren praaten, worden zeer jong uit de Neften gehaald, volgens PisTorrus, in Auguftus.
De
(») Zekerlyk moet dit veroorzaakt worden door het een of ander InfeCt, tot de Vlieg- of Wefp-foorten behoorende, welke die plaatfen verkiezen om hunne Ei- jeren daar, ter uitbroeijing, inte leggen ; even als by de Rendieren enz- gefchied. Deeze bedenking brengt my de gevleugelde Luis te binnen, zo als de Heer SLARBER die noemt en befchryft ; in de Verhandelingen van de Hollandfche Maat- fchappye der Weetenfchappen , X, Deels IL. Stukpag. 413. Op het eerfte: gezigt der af beeldinge, verwonderde ik my reeds over de benoeming van Luis, zonder my de befchryving te erinneren, welke reeds de beroemde Heer de RrAuMuUR daar van, onder den naam van Vlieg, gegeeven had. Befchouw ik de gedaante van dit Dier, de Vleugels, voornaamelyk den langen Zuiger, die aan het einde met een om- geflagen rand plat is: doorlees ik de. befchryvingen van de Heeren de REAGMUR en SLABBER; ik vind meer Vlieg, dan Luis, die zyne Eijeren en jongen den Zwaluw goebetrouwd. Ik lees ook met den Heer SLABBER, by den Heer Reaumur Tom, IV. Mem. 3. dat hy de neften der Zwaluwen vol vlooijen vond en met wormer wan vlooijen, of de vlooijen in haar eerfte gedaante: mogelyk zullen deeze de - Zwaaluw-vlooijeg.zyn.
8 BESCHRY VING VAN EEN
De oude worden in Brazil met zeer lange pylen, welkers punt met kattoen zeer dik omwonden is, uit de boomen gefchooten.
LaBAT verhaalt, dat de Caraiben by nacht de boomen, waar op zy zich onthouden, met koolen beleggen, daar op een Gom met groene Piment werpen, door welks rook deze Vogels duize- lig worden en voor hun neder vallen. VAN BERKEL (#) ver- ‘haalt, dat de Indiaanen dezelve in Rio de Berbice vangen, met ftrikken „ aan ftokken vaftgehecht, en die zy den Vogel over ’t Hoofd werpen.
Het vleefch deezer Vogelen is eene zeer goede fpyze. LABAT, die zegt meer Papegaaijen in Amerika „ dan Patryzen in Europa, „gegeeten te hebben, verzekert zulks, zeggende , dat het. vleefch der jongen zeer aangenaam en faàppig is, het zy geftoofd „ aam ’t fpit, of in Wyngaard-bladen gebraaden. Van de Oude Vogels bereid men een goede Soupe. Doch haar Vleefch verkrygt den reuk en fimaak der voedzels die zy eeten, en ’t ís hier door dat zy dik- wils zeer fimaaklyk of onbruikbaar tot fpyze worden.
De Spraak, waar door deeze Dieren boven alle andere uitmun- ten , maakt hun aanmerkelyk. Dan vermits wy de ontleedkundige befchouwingen eigentlyk niet tot ons voorgeftelde Plan gefchikt hebben, en ons daar toe een zo oordeelkundige en bekwaame Ontleeder, als de Heer de BurroN in den Heer DAUBENTON heeft aangetroffen, behalven meer, ontbreekt, wyzem wy den desaangaanden begeerigen Leezer naar het Werk van den onver- moeiden Heer Doctor HourTtruyYN. Deeze Geleerde heeft in zyne Natuurlyke Hiftorie (#) alles hier toe betrekkelyk, met zeer veele onderzoekingen byeen gebragt.
Cé) Amerikaanfche Voyagie, pag. 85. Am/t. 1695. 4q®. Ck) Natuurlyke Hiftorie der Dieren enz, I. Deel IV. Stuk, Pag. 22.
OOST-INDISCHE PAPEGAAY-SOORT. «:
bh NRE B.E-SC-H.R.X NV ING.
VAN DE meh Pate Ns sns AR en PURPER.ROODE LOERL Tab. VIL
E grootte van deezen Vogel is een weinig meerder, dan de gewoone Loodkleurige Papegaay, Erithacus LiN., en wat kleinder, dan de dubbelde Amazoon, Ziflious Lin.
Het geheele Hoofd, de Hals, en een gedeelte der Borft zyn zeer fchoon fcharlaaken rood, naar ’t purper hellende, en zo is ook de rug, het meerdergedeelte der Vleugels, de veeren der » Voeten en de onderfte deelen by den Staart, zo dat men den geheelen Vogel, naaf de heerfchende koleur, de Purper -roode Loeri kan noemen. De Borft alleen pronkt met een gewaasfemd blaauw, even als by de blaauwe Pruimen gezien word, waar op de Dauw noch ongefchonden bewaard is, en waar een Tint van purperachtig rood doorftraald. Even dat zelfde blaauw der Borft, ‘tgeen tot op de Beenen neêrdaald, verheft zich ter weêrzyden by de fchoften der Vleugels, en loopt den Hals, of liever wat be- nedenwaards , rond, daar het zich op den rug komende ver- breed. De fchoften der Vleugels zyn met eenen rand van zeer fchoo- ne blaauwe veertjes omzoomd. De uiteinden der flag - pennen, zelfs de buitenfte halve zyden der eerfte of grootfte, zyn fchoon donker blaauw. De ftaart-veeren zyn van boven rood, en de
B ein-
rm BESCHRY VIN GHTANT BEN vens;
einden derzelven fraay licht geel. Van de onderzyde zyn de ftaart-veeren eigentlyk geheel geel, doch ‘het middelfte gedeelte daar van. is licht geelachtig rood.
De Bek van deezen Vogel is zwart. De Neusgaaten zyn klein, ovaal, en komen maar even uit de voorhoofd-veeren.
De Oogen zyn zwart, met eenen geelen ring. De Tong ...
De Beenen zyn graauw zwart, gelyk mede de-Klaauwen , die voor en achter tweevingerig zyn, zynde de binnenfte de kortfte. De Nagels zyn groot, krom, zwart en puntig.
BES OGER NV IN:G
VAN EENEN
AFRIKAANSC HEN
NOG GEHEEL ONBEKENDEN
RO OR VOG ED Dd ER HS
GENAAMD, op DE KAAP pe GOEDE HOOP vaLLENDE,
en overgebragt in de DIERGAARDE
VAN ZYNE DOORLUCHTIGSTE HOOGHEID,
DEN HEERE PRINSE VANORANJE EN NASS4UW, ERF. STADHOUDER, ERFGOUVERNEUR, ERE.KAPITE IN. GENERAAL EN ADMIRAAL DER VEREENIGDE NEDERLANDEN, enz. enz. enz.
Befchreeven en uitgegeeven door
AV O S M A E R,
Direlteur der Vorstelyke Natuur-en Kunst-Kabinetten, Lid der Keizerlyke Akademie » an Korrespondent der Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys; Lid van hes Zeeuwfche Genootfchap der Weetenfchappen van Vliffingen.
OD
ok Ter AMSTERDAM, Bvb TER ME LTE RR. MDCCLXIX,
10
had zi pn H heem an B H ef Se wd Dea N hen alg GC ki ie: a] ZA nd 5 k Á de 4 r erf Be, 4 mj k Lr veg nd LS B j : ì EN, eN Sel; Kn ï \ ï i ; t % \ hen is cij del d kh _Á ef eed _ mr Se hel É ad 1D LEES p asl kn k ed > iet vrek tú li heer) p k _ | - nd Gr, N Ì hen | p p \ ee 5 : _ % 1 E Kie SN 1 n \ eee wl as hond Fen "4 . ker n ' A * _ 8 a En E : ‘ mr se | 8e \ ee , Pen eme Ei G — wed Si EE jr Be x Bel, > 4 es Hi ' Ld % bez NE « Ds wei i ei el nd hi 8 : oe eZ Te Ear D r 5 ns „4 / eN, El | pl N i as wd ) : ; n ) vt Lt \ ‚ pen: = han eef E kt pen dd t « —i ZA el En, gn Bi ú hd NE _ Fi a £ ie t ko El B dt B
wel Eke ET bez had Ln) og Pan 5 5 zij A En laks ij ï : A ey a Ee Pel 4 r Pe) Ed dek: ‘ ì En Mr Let
NATUURLYKE HISTORIE
VAN DEN AFRIKAANS CHEN
VOGEL, SAGIT TARIUS.
Wet onbekende wonderen de wilderniffen van Afrika in hun binnenfte verbergen , of fomwylen doen zien, daar van heb- ben wy reeds de blyken doen befchouwen, in onze befchryvin= gen van ’t breedfhuitig Bofch-Zwyn en het bafterd Mormeldier,
Thans komen wy die. proeven te vermeerderen , door een Schepfel uit, het Geflacht der Vogelen van dat Waereld- deel. Een Schepfel , zo vreemd, in deszelfs geftalten, als in de fà- menftellinge der deelen waar uit het beftaat, en niet minder ver- wonderlyk , in zyne - geaartheid en” cigenfchappen, in tegenover ftellinge van zyne gedaante.
ALDROvVANDUS.befchryft eene Duif met den bek van ee Eend (4). Een Gans met den onder- en boven-bek vooraan bin- nenwaards omgeboogen, (£). « Een andere met eenen Snavel naar een, Arends bek gelykende.(c ). ‚Om van geen Monfter te fpree- ken; want,deeze bygebragte geeft de gemelde Schryver voor wee zendlyke foorten op. Zo verfchillend is de Natuur in haare uit- werkfelen ; en hoe moeijelyk zyn de grensfcheidingen der Geflach- ten. „door, zulke, voorwerpen , te bepaalen.
__Dit ‚zoeven aangehaalde, en niet minder het onderwerp deezer befchryvinge, toont;sten allerduidelykfte, zo als wy voorheen by de, Ys;vogelen, rgeds,-gezegd hebben, op hoe loffe gronden de fà- menftelfels, der Natuure ( Syflenzata) nog ruften; voornaamelyk, wanneer men de onderfgheide kentekens, der Geflachten en Soor- ten Agen, aan RDG ot mer wil“ bepaalen.- „Ik beken de.
nut- Ornitboagis Tom. BE vin
f
Ca)
Cb) Ornichòlorie “Poh. TIL. p. 150: Ce) Ornikbaldgie Tonrlll. p. 164.
5 BESCHRYVING van BENEN
nuttigheden , en de vorderingen dezer Eeuw, hier in gemaakt; dar hoe zal men op dien voet deezen Vogel plaatfen? De kromme bek brengt hem tot de Roofvogelen, en de iange beenen, tot de Steldoopers of Waaterminnaaren 5. welk. eene verfchillendheid.van kenmerken! en echter zyn die overeenkomftig met den aart in deezen Vogel, zo als men uit deszelfs befchryvinge zien zal. De aart en natuurlyke eigenfchäppen der fchepfelen zyn dan datgeene *t welk men, vooral by de Rangfchikkingen , moet raad: pleegen. Geen vyand van vifch zynde, zo is echter: het gelieffte voedfel van deezen Vogel vleefch, “tgeen hy verfcheurend inzwelgt; zie daar: een kenmerk, ’t welk hem terftond naar de Bende der Roofvoge- len verwysd, en in welke hy, wegens zyne-lange: beenen , die: anders aan hun oneigen zyn, een afzonderlyk Geflacht uitmaakt.
Deeze Vogel kan, naar tfchynt, de gefteldheid van onze lucht- ftreek zeer wel verdraagen. — Voor omtrent twee Jaaren is dezel- ve door den Heere Orro LUDER HEMMY, Lid van den Raad der: Juftitie van de Kaap de Goede Hoop, overgezonden, en aart hier in- onze Diergaarde -volmaakt wei.
De Kuifveeren, welke, by de langbeenige en meeft alle andre Vogelen, alleen den- mannelyken eigen zyn, doen my denken dat- Ky tot hun Geflacht behoort. _ Van natuur is deeze Vogel niet: kwaadaartig ; en hoewel hy met eenen bek gewapend is, die vrees aan- brengt, byt hy nooit, zelfs niet als men hem aangrypt en vaft- houd, altoos trachtende iemand te -ontvlugten, die hem nadert: In dit geval kan-hy ook fprongen doen van acht a negen voeten hoog, om zynen vervolger te ontwyken. Zich ter rufte willen- de begeeven, legt hy zich op den buik en borft op den grond ne-- der, en fläapt met het hoofd tuffchen. de veêren:’ ‘Zyn fchreeu- wend getuit zweemd het meeft naar dât van eenen Arend, doch’ dit maakte hy -zeldfaam.… Zvyne gewoone beweeging is, by aanhou-- dendheid, met zeer groote fchreeden gins en weêr te loopen; van wege deeze groote flappen die hy maakt, eenigzins overeen- komftig met eenen Boog-Schutter , zal het mogelvk- zyn „dat men
hem:
AFRIKAANSCHEN ROOF-.VOGEL. 5
hem den naam van Sagittarius gegeeven heeft, en met welken hy van de Kaap is afgezonden. Deeze Vogel moet aldaar nog zeer raar zyn, vermits KoLBe, VALENTYN, en anderen in hunne Kaapfche dier- befchryvingen, geen gewag van hem maaken (d). Wanneer men hem by zyn gins. en weêrloopen nadert, en waar in hy weezendlyk eene grootfche houding vertoont, maakt hy een geduurig kraakend geluid , even als, Arak, Krak. Hy fchynt, eenigen tyd in ruft gelaaten , en van zyne gewoone vree- ze voor iemand te rug gekoomen zynde, vry nieuwsgierig. Toen de Tekenaar met hem af te beelden bezig was, kwam hy, even als hier terzyden in de afbeeldinge vertoond is, zelfs van zeer na by, en als over zyne afbeelding verwonderd, met de veeren van het hoofd alle opgericht, op de aftekeninge zien. Dikwils komt hy met opgelichte vleugels en vooruitfteekenden kop nieuwsgierig zien; zo kwam hy twee a drie maalen. by my , wanneer ik aan een tafel, in zyn loopplaats gezeeten , met hem te befchryven bezig was. In dien ftand, of dat men hem, als hy honger heeft, iets ’t geen hem aangenaam is toewerpt, fpreid hy de kopvee- ren in twee ryên vry hoog opgericht van een, daar-zy anderzins als onregelmaatig hieren daar geplaatft zich nederhangende vertoo- nen. Ver van kwaadaartig te zyn, fchynt hy veeleer van eene goedaartige: en vrolyke natuur; veeltyds ziet men hem een ftrootje, of ander by hem liggend lichaam, met den bek en zelfs met den poot opvatten, en in de hoogte werpen, ’t welk hy, als fpeelende, verfcheide reizen herhaalt. Zyn (d) Na dat ik deeze Befchryving geheel had afgefchreeven, komt my een oud Domefticq bezoeken, pas van de Kaap te rug gekomen, alwaar hy eenige Jaaren gewoond heeft. Die bericht my, dat deeze Vogels aldaar thans redelyk gemeen zyn, dat de Boeren die, eenige uuren ver van de Kaap, zeer jong uit de Neften haalen, en dezelven voor hun vermaak houden, gelyk mede om hunne Woonfteeden van het ongedierte van Slangen, Hagedisten, Padden, Rotten en Muizen enz. te zuiveren, die zy alle opzoeken en verflinden. Men zou dus deezen Vogel den
Afrikaanfchen Ìtis kunnen noemen. De gemelde Boeren geeven hem (zekerlyk by verbaftering van het woord Sagittarius) den naam van Secretarius.
A3
6 BESCHRY VIN G VAN EENEN
Zyn gewoon en geliefft voedfel is vleefch. Werpt men hem een levendig Kuiken, zelfs een Hoen voor, zo flaat hy ‘t zelve met eenen voet zeer geweldig. Mift het hem, het dier in eenen flag genoeg te treffen, zo herhaalt hy zulks, en verfcheurt het vervolgens met Zynen krommen fcherpen bek. Eens heb ik hem drie doode Moffchen , die men hem voorwierp, den een naa den anderen , met veeren en al, zeer gulzig zien inflokken. Om die gemakkelyk door te zwelgen nam hy die by den kop, vooraan in den bek, en flokte die zo, zonder de minfte verfcheuring, naar binnen. Zyne gewoone fpys is echter Schaapevleefch, waar van hy het vet zelfs afzondert en liggen laat. Des Winters, tegen de koude, binnens huis in eene afgezonderde plaats bewaard worden- de, weet hy de Rotten en Muizen, die op het zaad der Dieren af koomen, aartig te vangen. Geduldig kan hy langen tyd voor het een of ander gat, daar zy door koomen, ftaan loeren, ‚en wanneer die in zyn bereik zyn, flaat hy hun dikwils in eenen flag dood en voed 'er zig mede. Dit zyn zyne lekkerfte beet- jes; want hy verkieft de levende boven de doode dieren. Op zyn gemak willende eeten, buigt hy zich neder op zyn hakken of kniën, en verflindt dus zyn voedfel half liggende.
De lange beenen van deezen Vogel gaven my genoegfaame verze kering dat hy, gelyk de Reigers, ook vifch tot zyn voedfel-zoude neemen: ik liet ‘er hem eenige voorwerpen; hy bezag dezelve, zonder die aan te raaken; dan den volgenden morgen, mogelyk door wat meerder honger aangefpoord, vond men die meeft ver- teerd, en‚ om zeker te zyn, hem doen nog een kleine Snoek voorgeworpen zynde , verkoos hy ’t vleefch. Hoe oplettend men geweeft is, heeft men niet konnen zien, dat hy ooit dronk,
In de maan deh Juny en February verzekert my zyn oppafker, dat hy hier van veeren verwiflelt. De ondafting den: verteerde fpyze is, als die der Reigers, .
BESCHRY-
AFRIKAANSCHEN ROOF-VOGEL, rá
RORE ORDRE DA on BE SCHR Y VIN GG
VAN DEN
AFRIKAANSCHEN
VOGEL, SAGITTARIUS.
Tib Mere
E hoogte, van den grond tot den top des hoofds gemeeten,
is ruim drie Rhynlandfche voeten. Het hoofd, de hals
en het lyf, zyn lood- kleurig. De borft is, tot op de dvën, met vuil - witte veeren bedekt. De dyën hebben korte plat op cen lig- gende kleine Zwarte veeren, tot op de hakken van het eerfte lid der beenen. Onder, naar den buik, zyn de veeren zwart, aan den aars wit. Het hoofd heeft naar gifling (want men kan die door tuffchenkoomende kleindere veeren niet wel tellen) twaalf lan- ge zwarte afhangende fimalle veeren, de langfte derzelve zyn om- trend vyf duimen. De oogen zyn zeer groot en rond. De middelfte appel is zwart , rondom deezen loopt een breede gryze, en vervolgens, een finalle geele ring. De oogen worden tegen alle toevallen, die, gelyk het licht als anders, hun niet alleen on- dienftig , maar ook fchaadelyk kunnen zyn, befchermd , door een blaauwachtig redelyk dik vlies, ’t geen zich: voor de oogen heenen fchuift, dan ’t welk, naar het my toefchynt, niet, zo als andere willen, van boven naar beneden, maar, vry duidelyk, van den achter hoek van het oog naar vooren bewoogen word. De Vo- gel, vaftgehouden wordende, om dien ter befchryvinge beter van naby te bezien, bewoog dit vlies vry dikwils, doch zeer fchie- Iyk. De bovenfte oogleeden zyn met, ten minften veertien , vry lan:
8 BESCHRY VIN G vAN EENEN énz.
lange kromme, naar achteren geboogen , dikke zwarte haairen bezet, die platachtig en zich als hol uitgefchaafd vertoonen. De onder- oogleeden hebben korte fyne zwarte haairtjes. Rondom de oogen vertoont zieh een geel -eeltig vel, dat zich op den bek tot aan de neusgaten uitbreid.
De bek is lood- kleurig blaauw. De boven-bek aan ’t ein- de krom neerdaalende, gelyk mede de-onderfte,-en in de zyden der bovenfte influitende, beide ter zyden wat platachtig. De Tong …—-— - ee 7
De neusgaten {taan dwars, even voor de voorhoofd - veeren zyn zy geheel open en vry groot.
De vleugels zyn mede met lood-kleurige veeren gedekt, de flagveeren alleen zyn geheel zwart. r
De ftaart beftaat uit verfcheide lange veeren, waar uit in het midden twee nog veel langer uitfteeken. en die zich, naar derzel- ver uiteinden, als van elkander verwyderen. Deze veeren zyn ins- gelyks loodkleurig , naar derzelver einde met eenen breeden zwarten band verfierd, en aan de uiterfte einden witgepunt. Boven, dicht by het lyf van den Vogel, zyn zy wit en zwart geftreept.
De beenen zyn, als by den Reigeren , zeer lang, de dyën, gelyk gezegd is, met zwarte platliggende veeren tot op de hakken of kniën bedekt. Verder zyn dezelve naakt, vliezig en rofch- kleurig. Van onderen zyn die met drie voorklaauwen of vingeren , en eene achterklaauw, voorzien. De voorklaauwen zyn door een half vlies, tot aan het eerfte lid der vingeren, aan elkander ver- bonden. De middelfte vinger is de langfte, de twee anderen zyn omtrend even lang. De achterfte vinger is los. De nagels zyn zwart, maatig lang, krom en fcherp. De klaauwen zyn van on- deren fterk geknobbeld.
Eel .N DE
BESCHRYVIN G
VAN EEN ZELDZAAM
EN Weds CO RT,
GEN OE MD DE CHILONSCHE
KANE OE.
Bewaard geweest zynde in het Muszuu
VAN ZYNE DOORLUCHTIGE HOOGHEID.
BESCHREEVEN DOOR adi De SMA
Ja zyn leven Raad van Z, D, H., Directeur der Vorftelyke Natuur. en Konst. Kabinetten en Diergaarden , Lid der Keizerlyke Academie, en Correspondent der Koninglyke Academie der Wetenfchappen van Parys , Lid der Koninglyke Academie van Madrid, van het Zeeuwsch Genootfchap te Vlisfingen, en van de Holl, Maatfchappye te Haarlem,
Met naar *t leven Getekende en Gecouleurde Afbeeldingen,
Te AMSTERDAM) B v L B. E L W E; MDCCCIY,
" ë
8:
+ U KOT LN
Las d M
k
&
Ze
PEIL EA
MANICHIS HAN MAV: x
A
> Oe HIW
lat ni oboys tevongps bros wad'
GUYS HAY
4 sn Sr or UH „sf — k _ CM AOIF AEROOU … - DP Ki „fe a WEVER ARIE AA
En o N
ed … oJ en. hd
MA nhekofwoN veln maranth ooh oh oh ane Dan meusl ws all
yi 7
essent, sArsaniod von bi osamangert ao natowidni «ted,
estate W se stamhad. shqvoviwe
5,
A oh Amsprotasad ui rar shyhgatnaA en bek era wat
0 rr emmae cuit ALA UDP VEND
mevr or Gppieterwed Aorgemaak tok mut
LAG CHE
ei
‘ eN BA WE
A ot Wetende rend. Mokk ea smet
ihlenttA shiuninoasd ns Sbnodssaed maval 45 esarr zal 4
me nege en Se meemninene
WETEN WIRE AIN TENEN MELEN SLEE DEN EEE ETOL SRS
} yr : Ea EEA PN & 1 Br er ë he ï A | & efL EN, hd ä >
N
AN
NN NN
NATUURLYKE HISTORIE
VAN DE
el ee a inde
Ter verklaaring. van die van
DE CEILONSCHE
KANEELDUIF.
Oa alle met den Mensch leevende Dieren (a) immers onder de Vogelen , is geen gemeemner en meer bekend dan de Duif: waar door de Befchryving derzelve ovèrtollig zoude worden, zoo niet de menigvuldige foorten, in welken men dezelve onderfeheidt, eenigzins ecne bepaaling en onderfcheidende aanwyzing van het hoofd of al gemeenfle foort vorderden.
De Duif, door de Grieken Peristera en 'Peristeros en door de Latynen van het Griekfche woord Kolwinban, betekenende het hoofd „onder het swater houden, gelyk de Duiven, wanneer zy drinken; ge- woon zyn te doen, Coluinba geheeten, is, wanneer men derzelver voors naamfte foort befchouwt een vrywillig met den Mensch leevend Dier; dat eigentlyk niet gezegd kan worden door bedwang, maar alleen door gewoonte zich by hem te onthouden, waarom de be- roemde Graaf de BÜFFON, in zynem gewoonen fchilderachtigen ftyl, van dezelve zegt: Zy zyn indedaad geene Huisdieren gelyk de Honden, noch gevangenen gelyk de Hoenders; het zyn veel cer vrywil- lige gevangenen, vluchtige gasten; die zich niet langer in het verblyf
dat
Ca) emmtpumiten, ARI srToTELES, Hist. Anim.
A 2
4 _BESCHRYVING vanspake) CEILONSCHE
lat men hun aanbiedt, ophouden, dan zolang zy er vermaak in fchep- pen, zo lang zy er overvloedig voedfel, eene aangenaame 1wooning en alle de aangenaamheeden en gemakken, svelked tot het legen noodig zyn, aan- treffen ; zodra hun iets ontbreekt of mishaagt, verlaaten zy-hetzelve, en verfprriden, zich am naar elders te! vertfekken,: (bs): Heure geftalte is zeer bevallig, de bek dun, {pits, langwerpig, boven de neusgaten meelachtig, en voor het overige bruin; de regenboog van het oog rosachtig geel; de pooten zyn aan de voorzyde byna tot aan de vingers met vederen bezet, de pooten en vingeren rood, de vage- len zwart, de kop. van een blaauwachtigeeschkleur, de hals met fchoone kleuren verfierd, ‘welken, naar derzelver plaatzings ín een verfchillend daglicht, veranderlyk zyn; de krop is ros, het overige van de borst en de buik asehverwig, het achterfte gedeelte van den rug wit en aschverwig omtrend «de fchouderen, het. overige, zwart; doch echter met eene aschkleur. gefchaduwd; ‚de, lagpennen , der vleugelen zyn van dezelfde kleur; die van den ftaart zyn vier en een halve duim lang, aan de uiteinden zwart, voor ’ overige aschkleurig; heure vlucht of uitfpreiding der vleugelen, heeft eene uiegeftrektheid van zes-en- twintig duimen, terwyl de lengte van heur lighaam, van, den bek tot het uiteinde van den ftaart, dertien duimen beflaat; zynde het gewigt van dezen Vogel omtrend. dertien, oncen ; voords merkt men, wat derzelver inwendige deelen betreft, op, dat de flokdarm eener Duif tot grootere uitzetting bekwaam is dan die van eenigen ande- ren. Vogel, gelyk men zulks bevinden, ‚kan, met in heure Juchtpyp te blaazen. (c) Zy heeft een, kleing en ‚byna ronde holte boven de maag, welke de, krap geheeten wordtn jn welke zy de verfche fpys bewaart. (d) Heur maag is zeer heet; de milt, door derzelver kleinheid , naauwlyks zichtbaar. Over de „gel, hebben de Natuur-
on-
: vaarde (5) Burron, Histoire Naturelle, Art. Pigeon.
Ce) Histoire de VP Academie Frangaife des Sciences, 3 3 Partie, Cd) Aris. Hist. Animal. Lib 3. kbd
EKCAEN Ber Le Deest alg oee 5
onderzoekeren, van ouds, bereids zeer-van gevoelen verfchild, daar fommigen haar dezelve geheel ontzegden; doch het welk. door GALENUS echter ontkend wordt. (e) Voords is het.der Duiven eigen beide de oogfchellen te kunnen beweegen. Cf”)
Zy zyn zeer tot de liefde geneigd, waarom ze ook;door de Grie- ken aan de Godinne Venus gewyd waren; daar er ook eene groote menigte op de eilanden Cyprus, Paphos, Cythera, Siciliën en Knidus, waar Venus voornaamlyk gediend werd, aangetroffen werd. Het Mannetien dat by ons den naam van. Doffer draagt, en zich door zyne grovere ftem voornaamentlyk onderfcheidt, is zeer trouw voor het Wyfjen, verlaatende , wanneer hy de aanprikkeling tot vereeniging gevoelt, haar niet, maar zweevende geftadig, met uitgefpreiden ftaart, rondom haar, welke tekenen van liefde door het Wyfjen met een dof’ gekor beandwoord. worden ‚en de paaring , onder een aanhoudend strekkebekken, derzelver beflag verkrygt.
Van de twee witte eyêren die de Duif legt en bebroedt, brengt
et eene een Mannetjen en het andere een Wyfjen voord; fomtyds worden oek «wel twee Mannetjens en twee Wyfjens tegelyk voort- gebragt. Om ieders ei. te leggen wordt eene nieuwe paaring vereischt. Het Wyfjen legt. liefst in den namiddag, en als zy heure twee eyëren gelegd heeft, zit zy, geduurende vyftien dagen, van drie of wier uuren in den namiddag op dezelven om te broeden, tot ’sande- ren daags negen of tien uurens wanneer-zy door den Doffer afge- lost en Vervangen „wordt tot omtrend weder vier. uuren in den ‚na- middag (g) geduurende welken rusttydzy. aas gaat‚zoeken. …Blyven zy echter een van beiden langer dan de bepaalde tyd uit, dan gaat de “broedende den zwervenden opzoeken, en dryft dien‚‚hem gevonden hebbende, naar het nest. Geduurende de drie eerfte dagen, t NE
Ce) De Atra bike. F (DN) ARISTOTELES, de Partib. Anim, Lib. 2. (5) ATHENzus, Lib. 9.
A3
Î
6 BESCHRYVING van rene CEILONSCHE
geeven Zy den Jongen geen voedf{el hoegenaamd, maar zorgen alleen om Ze te verwarmen, wyl ze geheel kaal en wanftaltig ter waereld komen, Hier na fpuwen zy hun, eenige dagen achter een, heur ver teerd en tot pap geworden voedzel in den bek, en wel in dier voe- ge dat de Doffer gemeenlyk het jonge Duifjen, en de Duif het jon- ge Doffertjen aast, en zo dra zy even in (läat zyn om te vliegen» verdryft de Doffer hen uit het nest.
De Doffer betoont de zichtbaarfte blyken van minyver, wanneer zyn Duifjen zich door een’ anderen Doffer heeft laaten dekken; als Wanneer hy haar overal ontwykt, en, zo hy genoodzaakt is haar te ontmoeten, met haar vecht, De ouden hebben reeds waargenomen „ dat de Wyfjens zich, by gebrek aan Mannetjens, met elkander paa- ren, en daar na, alle dagen, tot den achtften toe, een onvruchtbaar ey leggen (4) als ook dat twee Doffers elkanders Wyfjens, waar over ze onvergenoegd waren, met elkander verwisfeld hebben, en wervolgends, elk met zyne verruilde gade, vreedzaam leefden. Zy zyn het geheele jaar door vruchtbaar, (é) als zy eene warme plaats en fpyze hebben, welke zy, door de groote hitte van heure maag, zeer gemakkelyk verteeren; ’t welk door ARISTOTELES voor de voornaamfte oorzaak heurer vruchtbaarheid aangezien werd. (k) Varro meldt, dat er ten zynen tyde vyf duizend duiven in ééne kooi gevoed werden. (7)
Hun voedzel is liefst wikken of boonen, tarwe „ boekweit, garst „ êrweten, hennipzaad en allerhande foorten van zaaden, Zy baaden: zich. gaarne en wentelen zich gaarne ín het zand, tem: einde zich van: de luizen en vlooijen, die hen zeer lastig zyn, te ontflaan,
Hunne vlucht is, wat de tamme betreft, niet hoog maar fnel , en:
hune
Ch) FJ JouNsToN, Hit, dvium
(5) PLINIUS, Lib. zo. Cap. 53
CA) ArisrToT. Hist. Animalium. Lib. 6. Cap. 4
LD VARRO, de Re rustica. Cap. 7e
KoAN EB EDU IR >
hunne geneigdheid tot hun dagelyks verblyf zo fterk, dat zy het- zelve niet ligt verlaaten, maar altyd daar heenen weder keeren; waarom ze ook tot zeekere Briefdraagers van ouds gebezigd zyn’ Towrasthenes gebruikte hen reeds, om eene overwinning aan zyn. Vader te dAlgina te boodfchappen, (mm) en zo ook werden zy; tot dat zelfde einde, door de Romeinen Hirtius en. Brutus in het beleg van Mutina gebezigd, (n) zo: ook gebruikten de Romeinen hen als Boodfchappers, wanneer zy, in de Schouwburgen zittende, iets tot hunnent te berichten hadden. (se) De Egyptifche, Cyprifche en Cretifche Schippers , zonden ze vooraf, wanneer zy hun land ge- naakten, om hunne aankomst tot hunnent te melden; en welken dienst zy aan de belegerde Stad Leyden, in den Jaare 1572 bewee- zen hebben, is alom in ’s Lands Gefchiedboeken vermeld. Wan: neer zy in de lucht den Kiekendief of den Sperwer ontmoeten, vers dubbelen zy de felheid hunner vlucht, en de angst voor dezen hun- nen. natuurlyken vyand, doet hen een fidderend en fluitend geluid maaken. Hun gezicht. en gehoor, is, ten einde hunnen vyanden te eerder te kunnen ontwyken, uitneemend fcherp; en fchoon ze over het, algemeen; voor, zeer zachtaartig en vwreesachtig gehouden wors den, vechten zy dikwyls, wanneer de, jaloufie hen beweegt, met
elkanderen , dat ze er dood by neêr vallen, Zy leeven over het algemeen tot acht jaarens (p) ATHENAEUS: rekt echter den leeftyd. der tammen tot de dertig jaaren- uit. (CQ) Hun vleesch.is zeer dienftig voor zwakke, tedere en naauwelyke uitveene ziekte verrezene lieden, alzo, het, voornaamlyk dat der jonge Duifjens, malsch, fappig en zeer gemakkelyk om te verteeren is. Oud
Cm) AELIANUS, Variar, Hist. Lib. g.
Ca) PLiNrus, Lib. ro. Cap. 37.
Co) BeLLONIUS de Ayibisse
Cp) PuLrNzus, Hist, Nat. Lib, ro, Au rsr. Hist. ian: Lib. 9. Cad Lib. g.
8 BESCHRYVING var EENE CEILONSCHE
Oud zynde, Teveren ze in Jafg zo een ligt voedzel niet op. Men wit dat eene Duif kort na de dood opengefneden, en nog, warnr tegen:
de voetzoolen van een’ krankzinnigen gelegd, het bloed van de hers
fenen aftrekke en-alzo de vlhoofdigheid geneeze 5 derzelver nog laauwe. bloed geneest maar men wil de oogwonden, men niengtrhêtzelve meest’ onder de fpaanfche vliegen, om door deszelfs: hitte,” ‘die in ftaat zis het vel, waar op het eenige tvd gelegen heeft, ‘met“roodheid te ontftecken, de koude flymachtige gezwellen optelosfen.
Dit zy genoeg van derzelver algemeene eigenfchappen, wy zullen nu voordgaan om derzelver voorndamfte foorten kortelyk op te noe-
men. Deze: Zyn (1) De Gemétrie Duif of « Hokduif" (Cohamba Vilzaris.) (2) De Wilde Duif, Hout- of Koolduif ‚Life (Columba:
Livia Gesner) welke door pr ‘nerroN voor den Stamvader van alle de overige Duiffoorten gehouden (#) in eenige ‘koude luchtftreeken ‘gevonden wordt „ doeh , een Trekvogel zynde; niet dan”
geduureride den zomer ‘heur verblyf in onze gemdatigde lucheftree-.
ken ‘houdt, ‘en tegen den winter van daar Waarfehynelyk naar- Africa” vertrekt. (3) De Duif Briefdraager (Columba Oenas fera en vinago) Zo genoemd van Ofnos, dat in de griekfche taal Wyn betekent, om dat heur kleur aan die van rype druiven gelyk is, Deze was, vol gends het gevoelen van DE BUFFON, alleen’ by de Oudenbe- ketid„ (s) onder dezen teit men tharids verfcheiderie, door’ vóedfel climaat en temming zeer wan elkander verfchillende, fpeelfoorten „ alsde Frommelduif (Col, anas Dafypus,) Ruigpoot) om derzelver zeer ruige pooten aldus genoemd, de Kropduif, Kropper (Col, erfas. Gutturofa) ér) Hist. Nat. des Oiftaux, Art. Pigeon; WATSON, ankh Waereld, Vert. door Nozeman, Bladz. 269.
Cs) Hist. Nat. des Oif. waar hy zegt: Nous remarguerons dte que les Aids ne sonnoisfoient que cette espèce de Pigeon Sauvage quw'ilsappellotent Oinas' ou Vinago
GP qu'ils ne font nuile mention de notre Bifet qui nêantmioins est le: foul en vrdi- ment Sauvage el qui n'a pas pad tar Vetat de domesticitd, VE,
Î ER OAIND Bt pan UIATENRDeAE 8:
met ecn’ ongemeen grooten Krop. “De Kap of Sluiorduif ook ge- Rapte' Non dt’ Pacóbyn gehecten’ CCól“ Oenas ChcullataS van een kap vant vederen, die haar in’ de nek aftiänge. “De Pauwinduif CCol, Oenas Laticauday met eefì” uîtgebreiden en opflaanden fkaart, en de cî- gentlyke Briefdraager (Col. Oenas “Tabellaria five T: uroica”) Ön dat ze, inzonderheid in het Oosten ef by de BOE oe dien’ dienst ge- bezigd word. bf
Voords zyn er nog Andere foorten van Duiven, als de Kroon duif Col, ht ke de rele fBört van edn en. wor: welke níet grooter gan een Mdserr, en ag del ideinfte oren de Duifroorten is. De Ringduif CCol. Paumbes) Zodanig. genoemd naar een ring van fChoone vederen om den hals. wZy- zjn in Duitschland ER Traliën : zeer ülgemeen; en * “wòrden ’ in Fran] kryk Ras nilers of Takdaiven genoemd, onder welken ndatì zeook-by BU rroN befchreeven worden’ (4). De Lachduif CCôlmba Rifria) om heur Re geluid aldus geheeten, én in Indiën thuis bekoorende; De
Tortelduif Col. Turtur) naar heur geluid in het Grieks, Trugoon gee ite Welk woord in de’ Meeste Europifche” kalen „7 ellé “Baar dede zelver diale€t, overgenomen is. Deze bemiùt imZenderheld de warme plaatfen, en is insgelyks ecn, Trekvogels, daar geene derzelven, gelyk nog wel de Life en Takduif, ter plaatfe; waar zy gewoon gewor= den zyn, kunnen overwinteren. (#) Vóór den Herfst, zyn ze reeds uit Zweden, . Duitschland, Frankryks Ttaliën én Griekenland ver“ trokken; en komen niet. ‘dan laat in de Lente weder terug. En eindelyk de Rotsduif (Col. R upicola eene kleine Duiffoort, welke aschkleurig: is, er de rotfen en oevers der zee bewoont.
Onder de vreemde Vogelen; welken men om hunnen uiterlyken
zweem €23) BaissoNius, ori. Tom. L Cy) BurFrFoN, Bit. Naturelle des Oifeatit, Art. Rin ée Cw) dum, Art. Zourterelle.
B
ro BESCHRYVING van EeNE CEILONSCHE
zweem, ook den naam van Duiven gegeeven heeft, telt men de Brafiliaanfche Duif, die MARCGRAVE onder den naam van Picus Pinima befchreeven heeft. (x) De Duif van Nicombar Cy) of Ni cobar ‚ zynde eenige kleine Eilanden ten noorden, van Sumatra, die. dezen naam draagen. De wilde Duif van het Eiland Sf. Thomas, (z) De Duif van. SFamaica, (aa) Voords worden er nog een menigte andere foorten van Duiven, door vermenging van foorten, met el- kander en dus als ’t ware door de, kunst voortgebragt, als de Pa- gadet, die uit de Bastaardduif. en uit den Briefdraager voortgeteeld wordt; de Duif van Mahometh, welke weinig van de Numidifche verfchilt, enz. (bb) Onder, alle de Duiven echter, wil men, dat die van Lowifiana het finaaklykfte vleesch hebben; deze zyn door geheel America zo vet, dat ze, gefchooten wordende, in het neder. vallen niet zelden bersten. Aan de Kaap de Goede Hoop, worden de Bergduiven en die-in de Kreupelbosfchen gevonden worden, zeer hoog gefchat. … Zelfs de Poollanden brengen eene foort van Vo- gels voord, welken al mede onder de Duiven gerangfchikt. worden. LinNzaus geeft ons eene befchryving van de Groenlandfche Duif (cc) en de Heer ANDERSON zegt, dat ze ook op het Ei- land Ysland gevonden worden. (dd)
Uit
Cx) MARCGRAVEs Mist. Nat. Brafil. Pag. oo4.
(4) ALBINUS, Tom. IIL pag. eo, alwaar het Mannetjen op de XL V [Ifte en het Wyfjen op de XLV[Ilfte plaat wordt afgebeeld, doch welk onderfcheid tusfchen het Mant, en Vrouwl. geflacht, volgends Edwards, niet zeeker is, die er nog een beter af becldfel van geeft. Glanuren, pag. 271. plaat CCCXXXIX.
C2) Columbae Sylvestris Species ex infula Sandt Thoma, MArCceGRAVE, Hist, Natur. Brafil. pag org.
Caa) Columba minor ventre Candido, SLOANE Jamaica, pag. 303. Tab. CCLXII. fig: I. BROW Ns Nat. Hist. of Jamaica, pag. 469. CATESBY, Hist. de Ja Ca- roline, Tom. 1. pag. 25. pl. XXV.
45) Zie daar vn by RAY, in zyne Befchryving der Vogelen.
Cee) LiINNZ Us», Natuurlyke Hist. 5de Deel. WATSON, vert. door NOZE- MAN, Bladz. 240,
Cdd) ANDERSON en HORREBOWS, Befchryving van Ysland, Bladz, 35- Nelerd, Vertaaling.
KAA TNAE FEL vD £U 1 FE. IE
Uit dit alles is ligtelyk te befluiten, dat de Duif in het alge- meen, een bewooner der geheele Waereld genoemd kan worden, daar zy, Zo wel in Europa,” als in de Oost- en West- Indiën voorkomt, Ja zelfs op de Peley Eilanden, is ze aangetroffen geworden, waar zy-van eene groote waarde gehouden ‘wordt, zo dat het niemand, dan perfoonen van een’ hoogen rang, vryftonds van dezelve te ecten. (ee)
Men ziet door deze optelling, dat onze Europifche wilde Duif; zich over de geheele Aarde verfpreid heeft; men vinde ze in Mexie co, in Niewp Spanje, op het Eiland Martinique, in Carolina, in Jamaica; in alle de heete en gemaatigde Landftreeken der West- Indiën, in de Oost- Indiën, Amboina ({f) Ceilon, de Molukkifche en Philippynfche Eilanden. Ja, zelfs worden er Duiffoorten in de Poollanden gevonden, waardoor de algemeenheid van dezen Vogel genoegzaam geftaafd wordt; echter de byzondere en door geenen Schryver nog befchreevene foort, van het Eland Ceilan of Ceilon, welke wy de Ceilonfche Kaneelduif noemen, verdiende naar ons oordeel als iets zeldzaams in deze foort, in derzelver kleuren naauwkeus rig afgebeeld, en als een weinig bekende Vogel, den lief hebberen der Natuurlyke Historie voorgefteld te worden.
Cee) Zie Gc. KEATE, Reize van Henry Wilfon in 1783, naar de Pelew Eilan- den, gedrukt te Rotterdam 1789, Bladz. 304,
(ff) Een myl oostwaardsch van Zmboina, heeft men eene Baai, voor welke, een half myl van. den wal, het klein Eiland Pw/o Zouban of het Duiven Eiland ligt, dus genoemd naar de menigte dier Vogelen , welke men aldaar vindt, PREVOST. Hist, Befchryving der Reizen, XIlIde Deel. (Ned, Uitgave)
ú BET RA VET EN "GE Ve CET B OUN TS GENE
KANEELDUIF.
Tab. IX,
Deze Vogel, fehoon onder de Colombe Oenas wel te betreke ken , maakt echter. een geheel zonderling foort uit, als men deszelfs: kleur. in aanmerking neemt, welke nergens, by geen’ Schryver over de Natuurlyke Historie der Duiven, alzo-wordt gevonden. Zy is eigente lyk van Ceilon, tot verryking van het Kabinet van den Prince overge- zonden, en wordt nergens in deszelfs waare kleuren gehaald of bez fchreeven-: gevenden.
Zy is iets kleiner dan de gemeene Duif, {choon dezelfde geftalte van ‘hoofd hebbende, de kleur van de vederen boven op den kop; hemelschblaauw, de bek kaneelkleurig, aan den hals bleek rood, de. krop en buik eenigzins bruiner, de dekvederen donker groen , met eene ligt blaauwe plek van.boven voorzien, de zeer korte ftaart is donker bruin en de pooten hoog rood; wy geeven dezelve den naam van Ka- neelduif , zo om de kleur van den bek als om dat ze zich gaarne met het kaneelriet voedt. Daar wy dezen Vogel, niet dan dood en reeds afge zet ontfangen hebben, is. het niet mogelyk van deszelfs levenswyze eenig veiflag te geeven. Zo veel echter is zeeker, dat ze van de ge= meene Duif niet veel in aart verfchilt, en in menigte in de boschryke Oorden van het Eiland Ceilon wordt aangetroffen; alwaar ze echter „ uit hoofde van derzelver wildheid, niet zeer gemaklyk leevende gevan- gen wordt. Zy heeft genoegzaam denzelfden aart als de Molukkifche en Amboinafche Duiven, fchoon ze, om heure gemengde kleur „ nog meer
jet die van Nicobar overeenkomt; alhoewel ze in grootte met dezel- ve verfchille,
EINDE
B BaSdGuEb. BE aak NG VAN EENEN ZELDZAAMEN
AFRIKAANDSCHEN NOG NIET BESCHREEVENEN
NAAKTHALSIGEN
NIMMERZAT or WULP,
AAN DE KAAP pr GOEDE HOOP
GEN OO E M D
BOSCH-KALKOEN.
En overgebragt in de DIERGAARDE
VAN ZYNE DOORLUCHTIGE HOOGHEID.
BESCHREENVEN DOOR AD URG MENE 1E id ARE RL
En zyn leven Raad van Z. D., H., Directeur der Vorftelyke Natuur- ens Konst- Kabinetten en Diergaarden , Lid der Keizerlyke Academie, en Correspondent der Koninglyke Academie der Wetenfchappen van Parys, Lid der Koninglyke Academie van Madrid, van het Zeeuwsch Genootfchap te Vlisfingen, en van de Holl, Maatfchappye te Haarlem,
Met naar ’t leven Getekende en Gecouleurde Afbeeldingem
TE AMsTERDAM, B rx }. B: E LL W En» MDCCEENV,
ed OREN:
WAMAANTS AS mangs MAV UARDPEUAAAIM RA MAKAVaRARHO EE Ta DOH,
UWOTL KHAN GAUW ao 1 AXA Mi id
TOUH TOHO: J ad TAA iq HAA
DM OM ED ok MANCKS LAA HOOR aTaAADRaTE of sgeidgevo iel SUS MAV kn Pet That
IAHOOOH ZOT THSILAG OA
N HOOA MAVAAAHIARE kek AE METAR M ë G v Â
he ri Sa AN
5 E js i p Nt Ve: d CT OO mar Ken! ws 4 Ve WEL Be (WD ARO \ BEAN Free: KL ó Ja ER hoa 5, MINS 44 ek . * 4
3 ao EN Al BL oedemen en RE, az EN aat: Aas Su EN wuthnan … shigrinork, zakte Maa ahuitidze? VIOS KB cAvARLS, sate sia Jamo. shgbouitol, wb hij. wet nar …
a Ten sits) ass ETEN 3
aan ss LN wer NT et mraset
insgaiblsadtA sbualuoasd no sbuodssad savel 4 zena 1501
aen omeen egens rar MAAAR TMA, RE TT 5 zt Wil Ps | n NC Ri! | 4 ä
NI JM
«l
NATUURLYKE HISTORIE
VAN EENEN WR RK ATA N S-CoHsE N
NIMMERZAT or WULP, CTANTALUS Ling.)
Aan de Kaap de Goede Hoop BOSCH-KALKOEN genoemd.
jn Beten wy meermalen gelegenheid, om de billykheid der klagten van zo veele ervaren Natuuronderzoekeren te moeten erkennen; over. de geheel onvoegzaame en dikwerf groote verwarring geevende benamingen, welken zo veele voortbrengfelen, der natuur van derzel- ver eerite vinders, of ontdekkers, wegens gebrek aan de noodige gronden der, waare, Natuur-kennis , bekomen hebben; wy treffen er thands. wederom een nieuw en zeer overtuigend voorbeeld van aan, in den, fchoonen Vogel welken wy hier gaan befchryven; als zynde van de Kaap de Goede Hoop , aan de zoo bercemde en myner zorge toevertrouwde Vorftelyke Diergaarde overgezonden, onder den naam-van Bosch= Kalkoen, offchoon aan denzelven niet al- leen alle de orde- en geflaahts -kentekenen ontbraken, welke het dier noodzakelyk hebben moest, om tot die afdelingen te kunnen gerangfchikt worden, en‚den nu verkeerdelyk gegeeven naam met recht te kunnen dragen, behoorende de vogel, welken wy voorge: nemen hebben, hierte ‘befchryven en aftebeelden,- zo om zynens by het eerfte aanzien zelfs terftond in het Og vallende, langen en neêrwaards omgebogen bek, zynen langen hals, zyne tot byna aan de knieën bevederde lange, pooten , als om den kalen breeden keel en_ wangen, om den ftand der toonen of zogenaamde vingers, en wegens zynen overigen geheelen lichaamsbouw; tot de orde der zo. genaamde Steltlopers, en daar in tot het Geflacht der Zuntali, of
ÂA 2 dier
a BESCHRYVING Van TENEN AFRICAANSCHEN
dier vogels, welken wy Neêrlanders Wulpen of ook wel Nimmerzat. ten, de Franfchen Courlis, de Engelfchen Carlews, (beide naar het gewoon geluid dezer dieren) en de Hoogduitfchers Wind., Regen- of etter. Vogel of ook wel Nimmerzat noemen. Van dit Vogel -ge- {lacht bewoonen verfcheide foorten verfchillende Wereld -deelen, zo echter, dat fommigen alleen aan dit, fommigen aan een ander Wea reld-deel by uitzondering, en als in eigendom {chynen toe te be- oren. Over het algemeen genomen zyn ze zeer fnel, zo wel van oop als van vlucht, vliegen in fchoolen met elkanderen, en kunnen als Trek-Vogels aangemerkt worden, die hunne woonplaatfen min of meer naar de veranderingen der Jaargetyden verwisfelen. In vere fcheidene foorten van dit Vogel-geflacht, heeft men tusfchen de Mannetjens en Wyfjens (wat de uiterlyke gedaante, grootte en teke- ning of koleur der vederen betreft) geen byzonder in het oog val- tend verfchil kunnen waarnemen, zo als zulks, door het voorbeeld onzer Europifche Wulpen, bewaarheid wordt, Voor zo verre men tot heden heeft waargenomen, leggen de meesten drie of vier eijeren; welke even als die onzer Europifche Wulpen, die men vry een- ftemmig zegt dat er fteeds vier leggen, voorts by uitftek {maakelyk;, en als eene byzondere lekkerny geacht worden.
Voorts onthouden zy zich in waterryke moerasfige landftreeken , zo wel in den omtrek van rivieren et meiren, als op de flykende zeebanken , en aan de oevers der zeeën, alwaar zy zich voorna- mentlyk voeden met kikvorfchen, kleine vischjens en wormen, wel- ken zy met hunnen daar toe zo juist gefchikten, langen priemvormi- gen, en aan deszelfs einde feisvormig neêrwaards omgebogen bek, zeer behendig weeten uit den grond te haalen, terwyl, volgends het verhaal van fommige Reizigers, ook het vleesch van verfcheide buiten- landfche Courlis of Wulp-foorten , aan de bewooners der landftree- ken waar zy zich ophouden, geen minder fmaakelyk gerecht ople-
vert,
Ì Ì
NSI MMER ZAT or ‚WULP. 5
vert, dan onze. inlandfehe- Wulpen ons hier te Lande verfchaffen. (*) Van dit fraaije Vogel-geflacht heeft de Graaf de gurroN,vyftien foorten befchreevens en van dezen er elf doen af beelden , welk aan- tal naderhand, by het doen, van. zo, veele nieuwe ontdekkingen in de verfchillende Wereld-deelen, allengs, met nog zes anderen ver- meerderd iss gelyk men die‚in de laat{té of veertiende uitgaaf van het Systema Nature des Ridders LiNN zus (f) by een vergaderd, en beknoptlyk kan befchreeven vinden, en waar by wy als eene geheel nieuwe, of zo verre wy weeten, eene tot heden nog niet naauw- keurig befchreevene twee-entwintigfte foort, nu die voegen mogen, welke wy thands naar het voorwerp zelve gaan befchryven , en in eene ook naar hetzelve, door den beroemden Vogel-Schilder a, sC HO U- MAN, naauwkeurig vervaardigde afbeelding , den lief hebberen der Natuurlyke Historie zullen voorftellen, —=
(>) Vergel. de belangryke befchryving, door den voortreffelyken HoUTTUIN, van onzen inlandfchen zogenaamden GRAUWEN wWurpP,gegeeven in het fchoone Werk over de Nederlandfche Vogelen, des Hrn. sere, II Deel, bl, rog en 1 ro.
CH) Ik vind echter den Zentalus Calvus aldaar verkeerd, en waarfchynlyk alleen by overyling befchreeven, als: zwart zo wel van agterlioofd, als van bek en pooten; daar alle die deelen, in deze foort, beftendig rood van koleur en als zodanig ook befchreeven en afgebeeld zyn, in de door den Hr. GMELIN zelven aangehaalde werken,
A 5 BE:
6 BESCHRYVING var ENEN AFRICAANSCHEN
„ee e Bree Eet has Edd "De Det eG Der Ee meern Dennen penn Der Or
Bes CERN en RIN (SE
e DE:
VAN EENEN
r {
AEFRDKAANSCHEN
TANTALUS or WULP,
Aan de Kaap de Goede bec BOSCH KALKOEN eintde) ES |
Dee fraaiie en zeldzame Tantalus of Wulp, die omftreeks “twin- tig duimen hoog, en van lyf-zo groot als eh gewoon volwasfen huis-hond is, heeft een kaalen kop, wiens voorfte en, bovenfte, ge- deelten van de bafis, of „het grond{tuk der boven nebbe-af‚‚ ‚tot ruim halver wegen den! kruin, in eene even boven langs de oogen fchuins oploopende richting, door eene vleefchige en verhevene roodkoleurige huid bedekt is, terwyl de ruim zes duimen lange, roode en naar het -einid feisvormig uitloopende ‘bek, buitenwaards met geene neusga- ten, mar van binen in deszelfs boven nebbe; digt by het gehe- melte, met een@ lange fmalle opene fleuf voorzien is, en de wangen reeds van boven de oogen af; en zijdelings langs het grondftuk van den bek, even als de kecl beneden en ook het voorfte en zydelingfche gedeelte van den hals tot voor aan de borst, geheel kaal en met ligt grys of blaauwachtig vel bedekt zyn. Doch het overige van den hals daar en tegen , van agteren en ook eenigermaaten zydwaards met donkere. of zwartgroene neêrhangende veêren bezet is, welke van weêrskanten langs de voorfchouders rondachtig benedenwaards naar de borst voortloopen, en daar, als ’t ware, eenen langwerpig ronden, zwartkoleurigen kraag vormen; ’t is dan ook in deze zo ver uitge- ftrelte en daar door zeer in ’% oog vallende naaktheid van hals,
by-
EE AN T-A LD, SD er, WULD
ä
byzonderlyk dat: ik-eene voldoende. reden meen, gevonden te hebben, om „dezen -vogel rden: kenmerkenden en, niet onpas sfenden naam van Tantalus _Nudicollis of Naakthalfigen. Wulp te geeven, ter onderfche: ding van dien, welken de, Heer pe RUFF ON, Onder den naam van Courlis_à, tête, muê Ca) „befchreeven en afgebeeld heeft, en “welke in de laatfte vof dertiende uitgave, van het Systema Nature des Hr. LINNZEUS (hb) als de elfde foort van het Tantalus geflacht , onder de kenmerkende benaaming van Tantalus Calvus of Kaalhog) fdigen Wulp voorkomt, met. wien de onze. overigens, by het eerfte, aanzien, zeer veel, verwanfchap, fchynt “te hebben. Arn +5
Het binnenfte van den oogappel. van dezen Vogel is. Zwart, en met eenen lichten rooden kring omgeeven: de oor gaten zyn bloot, breed van opening en liggen laag, benedenwaards en achter de kaaks ge* leding,in- de naakte wang huid bevats, de, tong is, even afs in alle de tot heden toe bekende Wulpfoorten , ‘koft en dun, de heels ope ning wyd-s Zonder, SRR in eenen vliesachtigen meelzak over, te gaan. «7
Het gancfche luk. van, At ‚Vogel. is overal dik beveder d, en fehynt (van- verre, gezien), ééne -koleurig en wel ZW artachtig groen te zyn; fehoon iedere, veer ten van naby ‘befehouwd) eenén fraaijen weêrfchyn van, zich: geeves die met een donker glanzig, groen, en een. zwaar gedekt ftaalkoleurig blaauw als gemengeld fchynt te zyn: de veêren van de agterzyde van den, hals, borst en ftaart zyn voor al. van eene glanzige. donker ‚groene koleur, en de eerfte die van den halven. borst ‚ naamentlyk daar nar: Zy den hier bovengemel. den kraag vormen, langen, Stroef. ie
Op. het midden der vleugels zyn de dekveêren donker bruin, of rood koper koleurig, en aan derzelver bovenkant met eenen leevendi- gen ftaalkoleurigen rand omgeeven, welken, wegens den glans en in éenfimelting der, koleuren, niet dan ten uiterften gebrekkig kan. nage-
EI ij 11001 ghrjo! rin tog En bootst Ca) Hist. Nat. Bee oi Tom. VIII. “pag. Gin ‘PL, enlum. N. 867. (5) Tom, r. parte ge. pag. 649 en 653
8 BESCHRYVING vaN EENEN/ENZ.
bootst worden, en die men daarom ook in onze hier by gevoegde (fchoon overigens zeer naauwkeurige) af beelding fleehts zeer onvol- komen heeft kunnen aanwyzen, zynde voords de flagpennen van de zelfde algemeene donker groene koleur, die het geheele lyf heeft en teffens zo lang, dat dezelven, daar tegen aan' gefloten zynde ; zich’ uitftrekken tot even voorby den flaart , die kort -neêrhellend- in eenen eirond vormigen omtrek uitloopt, en, even als het onderfte ge= deelte van den buik, met zwart groene vederen digt bezet is.
De pooten die lang, fterk van fehenkels „ tot flechts even boven het: kniegewricht bevederd en rozenkleurig zyn, hebben drie voorklauwen of toonen, welke tot aan hun eerfte gelid (van den voet afgerekend) door eene huid of vlies aan een verbonden, en even als de agterklauw met eenen zwarten, fimsllen, en hoekachtig neêrwaards omgebogenen nagel voorzien zyn, terwyl die van den middenften voortoon’ breeder dan die der anderen is.
Deze fraaije Vogel, is dan, naar myn inzien,” ván älle andere > tot heden toe befchrevene Zantali of Wulpen onderfcheiden, ook zelfs van den Tantalus Calyus of Kaalhoofdigen Wulp dien wy hier boven zeiden dat anders met den onzen het meest overeenkomt, en met hem teffens ook het zelfde waderland heeft: Zynde ik voords te meer in deze myne: meening gefterkt, door dien ik de onderfcheidende kenmerken van eenen’ woorwaards tot aan de borst toe naakten hals, eenen uit lange en fhroeve zwart groene vederen, als gevormden kraag , eenen langeren bek en hoogere poo ten, behaiven nog het aanmerkelyk verfchil van koleur , en eene algemteencre Rloekheid van het geheele dier, beftendig hebbe aangetroffen in ieder dee zer Vogelen, welke onder den: onpasfenden naam van Bosch- Kalkoen, en als uit de Kaapfche binnenlanden herkomftig, aan de Vorftelyke Dierverzameling zyn toegezonden, en waar-door ik derhal— ven meen recht te hebben, dezen Vogel niet flechts voor-eerie verfchei- denheid van den Zantalis Calvus, maar voor eene wezentlyk nieuwer en van denzelven geheel verfchillende foort te kunnen houden.
E IND E
BS GMR VING
VAN EENE
SIERLYK GETEEKENDE ,; EN OVER HET HoorD EN DEN Hars TWEE LANGE ZWARTE STREEPEN HEBBENDE
SEREN AAM SCHE
RATELSLAN G:
NEVENS
NIEUWE PROEFNEMINGEN, IN ’'SGRAVENHAGE GENOMEN) OP DE DOODELYKE UITWERKSELEN DER VERGIFTIGE BEET VAN EEN LEEVEND OVER- GEBRAGT SOORT DIER SLANGEN;
Zich bevindende, met verfcheiden anderen, in het Museum VAN ZYN E
DOORKREUCHTIGSTE HOOGHEID
DEN HEERE PRINSE VANORANJE EN NASSAUW, ERF. STADHOUDER, ERF-GOUVERNEUR, ERF.KAPITEIN. GENERAAL EN ADMIRAAL DER VEREENIGDE NEDERLANDEN, enz. eng. enz.
Befchreven en uitgegeven door
Rek VOM AE,
Direeur der Vorstelyke Natuur-en Kunst-Kabinetten, Lid der Keizerlyke Akademie , en Korrespondent der Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys,
Tere AMSTERDAM, AR LB MET TE NS MDCCLXVIIL
3 N - _ di ea ere EN K . & E > ae ps Dis p : EK E iT s ï / | Ì ak NE Á <i Kn: We, Pi, ï 4 k 5. Nen wd eed hek Kn - - Od Et - 6 “bh ZE ERD vd kk j aat f ei é ris wee) Oera ak sn : Te : £ Ake: r ï &iad He i mn be ) al BEEN HL Toe ’= : 3 pr N s A : Î nj 5 : Ì 1 \ $ AME 4 EL EAP AS A f _ … ze 6 pg ie ds zoen p bi í K ë { 2 Í k ut i LE Ì Ë iS el ‘ N LN Eh Nd kb de De waer ad 1 hd nd „fin PE, te ee Ma ij _ Rn à gemeen df eur Ber Trets ig neer sarrerseren odd CEE CAA AAG ah VAAT ME KE CI IES SVT CAR BAL odt det U Mi vm ners =i dE » te nii ie, koe : st Pe kep ARTIU HAT AERLUAG HA EA BEREN MES ATD BEAVER IL LP UA dt DEE B KEREN DP ii ee SEBAS ilk bb ER AE ke B rdk an , n we » - A - Pi s í k a î E zE © TE IE bud sh Lt t 1 \ B SE P ne . ren 2 si E à 1 1 : ‘ a kr E ek ha ij ' 1. $ = \ JJ e \ ME NE \ gris f= | Û ik et ' AN ek EE er {en Ke A Matts ME: u eter ENE: AL EEN Iuik % AAnkel A Moe AE kB Vb de en UD ik DD A hd ve ee MR OE Me ER A - n ENDE î 5) bs Ì 3 hs NTM Î Dn DN pn * me " p hd ‘ * H é A i ê k td À ds ed 1 e AA n _ mn er - Ain at _ ES x ì ein Kg ALTEA . ke ME Link Fin SRE 8 ‘ N hd ee de BORD 343 is hike if ts Le 34 ; à : En e ’ b e 1 He 4 Ee El eon nn n sl 5 dk ns HAS Rara ad 4 hl ek à A rd ex vir ‘ 8 id . - Í ak rar Ss 3 - mn ow : ï ï J a d Ee ‚ ke ATL -
“
ef
NATUURLYKE HISTORIE
| E_N NIEUWE PROEFNEMINGEN,
IN ‘SGRAVENHAGE GENOMEN, OP DE DOODELYKE UITWERKSELEN DER VERGIFTIGE BEET
VAN DE
AMER IK ASANS- CTU E
KAIELSL ANG
En wy hier boven niet van nieuwe Proefhemingen gewag maak- ten, zoude het elk, die in de Natuurlyke Hiftorie der Dieren maar een weinig kundig is , billyk verwonderen moeten, op nieuw een Dier te zien befchryven en afbeelden, ’t welk reeds ten on- derwerp van zeer veele Schryvers gediend heeft. Zo min nu als het dit beruchte Schepfel aan Schryvers ontbreekt, even zo veel heeft men het getracht door afbeeldingen kenbaarder te maaken : hoe verre nu wy hier in boven anderen, door de teekenkundige hand van den. Heer G. VAN DEN HEUVEL, geflaagd zyn, zullen wy aan het oordeel der Kunft-kenneren overlaaten. _ Onder alle de Schryvers , hier onder aangehaald (a), by welken men
Ca) Der Konigl. Schwedifchen Academie der Wisfenfchaften. Tom, XIV. p. 316, Tom. AP. p. 54: 189. _R. Meap. A Mechanical Account of Poifons. Lond, 1747.
P. Fermin. Hift. Nat. de la Hollande Equinoxiale, Amft. 1765.
T. Pisrorrus. Befch. van Surinamen. Amft. 1763.
F, Warson: De Dierlyke Wereld, Amjt. 1761.
R. Braprew Wysgerige Werbandeling. Amjt. 1744. Tab. IX. fig. 1.
Jeurnal des Scavans, Septembre 1764. No. ro. p. s13. Eapériences faites par le Capitaine Harr, fur les effets du poifon du Serpent à fonnettes. Extraites des Tramsations Pbilofopbiques.
E. Tyson Phil. Transaêt. Ang. Wol. XIII. No, 144. p. 25. Idem in Acta Erupir. 1684. p. 598. Tab. ”. i\
A CATES-
q BESCHRYVING vaN pe
men nog een goed aantal zoude kunnen voegen, zyn ’er zekerlyk geen, welken meer omftandigheden en beter Befchryving van deze Slangen geven, dan de Heeren CarM en Kapitein Harr, by wel- ken wy de fraaije afbeelding van het Ontleede hoofd dezer Slang, en de waare gedaanten der tanden, ’t geen wy in het Werkje van Dr. Meap vinden, niet vergeten moeten ; gelyk ook de geleerde Heeren Dr. HourruyN, en WATSON, (wiens Werk door den Eerw. en Geleerden Natuurkenner Dr. C. NozrEMaN in het Hollandfch vertaald is) in hunne hier aangehaalde Werken ,„alles wat over de- ze ftoffe tot noch toe ontdekt is, gevoeglyk by elkander gebragt hebben.
Daar zyn Schryvers , welken het verblyf dezer Slangen zoo wel in Ooft- als Weft-Indiën ftellen ; maar het fchynt my vry twyfkel- achtig of deze, door derzelve vergiftigende beet zo alom met recht gevreesde Slang , wel ergens anders, dan in de nieuwe Waercld- deelen gevonden wordt: Men weet dat SrBA in zyn II. Deel ver- {cheide Ooft-Indifche Ratel- Slangen (4) afbeeldt en befchryft: doch men weet ook teffens zeker, dat de eerfte, die die beroemde Man op Zub. 45. f. 4. verbeeld , en voor een Ceilonfche Wyfjes Adder-Slang befchryft, geene andere ís, dan een jong Wett-Indifch Ratel-foort, en wel de zelfde , welke wy hier na befchryven zullen. Ik beken met den Heer BurroN (Cc) my dikwyls in die korte en losfe Kabinet-befchryvingen te mistrouwen; de ftukken, waaruit dezelve beftaan, zyn veeltyds voor een groot gedeelte op Verkoo-
pingen
CarrFsry. Nat. A Carolina. Vol. H. p. 41. Tab. 42. A. Sena. Thefaurus Wol. IL. Tab. 45. fig. 4e Tab. 95. ee 1. 2. 3. Tab, 96.
nde. Nat. Hijt. il Dieren enz. Amft. 1764. €, Vol. I. Pars VE pag. 290. Tab. 45. fig. W. ScHovrrTEN. Ooft- Faifsbe Voyagie. Amft. 1676. IIL Boek p. 53. CrarrEvoix. Hit. de la nouvelle France. Tom. V. P. 233. Lausons. Natural Hiftory of ie P. 129. LinNé. Syft. Nat. Edit. X. p. 2 Gronovrus. Muf. Icht. Tom. II D zo. Jd. Zoopbyl. Fac. 1. p. 26. ben Zie bier boven. se) Tom, X. p. 98.
AME RIKAANSCHE RAÁTEL:SL ANG. 5
pingen gekocht, op Naamlyften , niet zelden door onkundigen , of zonder oordeel, zo niet fomtyds met een merkelyk bedrog om te misleiden, opgemaakt; verzekerde proeven hier van zyn my, in een vyf-en-twintig jaarige ondervinding, te veel maalen voorge- komen.
De voornaame reden op welke myne twyffeling beruft , naame:- Iyk of deeze Dieren in de oude Waereld te vinden zyn, is deeze, dat de Reizigers dier Geweften daar van niet, of ten minften zeer onzeker fpreeken. WOUTER SCHOUTEN (d), in zyne Ooft- In- difche Reize, zegt wel, dat zy dezelven in de Wildernisfen van het Eiland Dingding, ruim dertig mylen ten Noordweften van Ma- lakka gelegen, hoorden ratelen, doch hy betuigt daar by, dat zy dit gedierte, hoe zeer zy ’er ook naar zochten, niet gezien heb- ben. Het kan dus gemaklyk zyn, dat zy het geluid van den Veld krekel, welke m Oott- en Weft-Indiën merkelyk grooter dan hier valt, daar voor genoomen hebben. VaLENTYNs wydloopig Werk van Oud- en Nieuw-Ooft-Indiën doorbladerd hebbende, vinde ik dat deze ‘er zo min van fpreekt, als eene geheele reeks van an- dere Reizigers door welken Ooft-Indiën is doorkruift , en wier Wer- ken ik nagezien hebbe. D'Heer LinNgus fchynt het ook vaft te ftellen dat zy in het Ooften niet gevonden worden; want in zyn Syftemna Nature ftelt hy alle drie zyne foorten voor Amerikaanfche te boek ,en ook zelfs die , welken SeBa voor Ooft-Indifche opgeeft: Wy verlangen dus des aangaande zekerder berichten,
In het Museum van ZyNE Doorr. Hoocneim , DEN HEERE PRINSE ERFSTADHOUDER, bewaare ik zes foorten of verfcheiden- heden, zo als men ’t noemen wil, en waar onder een, die ik uit “de Verkooping van het Kabinet van SeBA „onder de benaaming van Ooft-Indifche , gekocht hebbe. Deeze fchynt my dezelfde als die welke hy in zyn Zhefaurus Tub. 95. fis. 9. en 3. verbeeldt. Het is zeker dat als wy deeze Slangen, tegen die, welken wy weten dat
Ameri- Cd) Zie bier woor in de Lyfl der Schryveren. A 3
5 BESCHRY VING vaN DE
Amerikaanfehe zyn, vergelvken , men een merkelyk verfchil zat vinden , maar dit verfchil wederfpreekt geenszins haar recht van geboorte aan de Nieuwe Waereld; want waarom zou dit Geweft alleen geen twee of meerdere verfcheidenheden in foort van deeze Dieren kunnen opleveren? ’t geen CarrsBY in Carolina reeds aan- toont. Ook kan de vervelling der Slang hierin een merkelyk aan- deel hebben. Myne twyffelingen, naamelyk, of dit foort van Slan- gen wel zo zeer aan de Oude als aan de Nieuwe Waereld eigen Zy ‚ beruft dan maar alleen, gelyk ik gezegd hebbe, hier op, dat ik in de Ooft-Indifche Reisbefchryvingen , niet het allerminfte be- richt desaangaande vinde, waar op eenigen ftaat gemaakt kan wor- den. De geleerde Abt PrevosT (e) rept ’er niets van in zyne Befchryving van Cevlon, daar SreBA evenwel zegt die van daar ontfangen te hebben. R. KNox (f), die in zyne Befchryving van Ceylon van verfcheide Slangen en andere Dieren van dat Ei- land fpreekt, meld ’er ook niets van, insgelyks OsBEEK (2) enz. en in Afrika kan ik ook geene blyken van deeze gevaarlyke Dieren ontdekken : Wat reft ’er dan anders, dan te denken dat de Heer SrBa in de opgave der woonplaatfen van deeze Dieren zal misleid zyn geweeft.
In onze Weft-Indifche Kolonie te Surinamen noemt men deze Slangen Bofcininga, en in *t Hollandfch Ratel- of Bel-flang. De Heer LiNNÉus geeft de benaaming van Crotalopborus aan dit geflacht, in het welk hy drie onderfcheidene foorten heeft opgeteekend, die hy Morridus , Dryinas en Durisfis noemt. Hy onderfcheid die foorten door het verfchillend getal van fchubben , welke deeze Dic- ren onder aan den buik en ftaart hebben, een kenteeken ( behou- dens de achting, welke wy anders aan dien grooten Natuurkenner verfchuldigd zyn) even gelvk het tellen der Vingraaten ter on-
der-
Ce) Hifk. Gen. des Voyages. Tom. Il, Edit. de la Haye. C/) 't Eyland Czylon in zyn binnenfie &c. Amft. 1693. 8vO. (Zg) Reize nach Ooftindie und China. Roftoek 1765:
AMERIKAANSCHE RATEL-SLANG. y
derfeheiding: der Vifch-{oorten , van veel te .ongewisfe uitkomft om daar op. met zekerheid te kunnen aangaan.
De Natuurlyke Hiftorie deezer Dieren door den Heer Karm en andere genoegzaam afgehandeld zynde , ( waarby men nog de Schriften. van MARCGRAAF, Piso en NIEREMBERG voegen kan) zo is myn voornemen maar alleen (gelyk wy alreeds daar mede begonnen zyn) de misflagen , tegenftrydigheden, en dat geene ’% welk anderen verzuimd kebben, en myne eigene waarnemingen , hier ter neêr te ftcllen,
Men is het zeer oneens of deeze Slang eene vlugge dan wel eene traage beweeging eigen zv. Dat geene, ’t welk ik door eigene ondervinding „wete, is zekerlyk niet in allen opzichte voldoende ;, want de langduurigheid van de reis, de befloote, hoewel zeer rui- me en van boven met elas overdekte kift, waarin de Ratel - flang by my ontfangen zich bevond, zyn, ongetwyffeld , hinderlyk , aan Dieren, die in het wild gewoon zyn te leeven; zo dat zy, door af- gematheid en vrees, belet: worden hunnen waaren aart te ver- toonen. De eerfte veertien dagen , der zeven en twintig, die zy by my geleefd heeft, (niet tegenftaande deeze Slang toen reeds al meer dan 23 weeken, zonder te eeten, gevangen was geweeft,”) was dezelve nog zeer leevendig , kruipende geduurig door de kift heen en weder, komende dikwyls tot boven aan het glas; en uit al de beweegingen, die ik haar in dien tyd heb zien maaken, heb ik my nimmer kunnen overtuigen, dat deeze Dieren van een langzaa- men en traagen aart zyn, vooral wanneer zy zich in het wild op- houden. Het geval, ’t welk ik, in tegenwoordigheid van een goed vrind en mynen knecht, met dezelve gehad hebbe, wanneer wy haar in een daar toe gefchikte kift, met glas bedekt, overbragten, en waarvan wy hier na fpreeken zullen, kan niets anders dan eene vaardigheid te kennen geeven, welke my, of mynen toenmaaligen knecht, zeer flecht had kunnen bekomen.
Eenige Schryvers maaken gewag van een fterken ftank, welke dee- ze Slangen, getergd wordende, afgeeven, Dit heb ik niet onder-
von-
9 BESCHRYVING van pe
vonden, terwyl dezelve in zyne eerfte kift, welke van oud droog eikenhout , van binnen met witte lymverf beftreeken , bewaard werd. Doch haar naderhand in een grooter nieuwe vuuren-hou- ten kift overbrengende , rook de eerfte kift, door het op den bodem liggende vochtige zand , zeer fterk , ’t welk veelen, hoe- wel verkeerdelyk , voor een ftank der flang namen.
Niet tegenftaande alle aangewende poogingen heb ik deeze Ratel- flans, zo min als onze gemeene inlandfche Slangen (welken in het Sticht by Utrecht en elders veel gevonden worden) aan het eeten kunnen krygen. Alles wat ik dezelve voorwierp was vruch- teloos 3 alleenlyk meent men haar eens melk te hebben zien drinken, doch ook niet meer dan eens , en zulks nog vry onzeker; want hoe naauwkeurig ik op de vermindering der melk acht gaf, ’t welk ik, wegens een teeken, ’t geen zieh aan den rand van het bakje bevond „ gemaklyk doen konde, kon ik niet zien dat de melk in het bakje verminderde , hoewel de flang 'er haar bek eenigen tyd geboogen in hield. Het zelfde gebeurde met een kom met enkel water, door welke zy dikwyvls heenen kroop,en ’er fomtyds in lig- gen bleef.
Het fcheen my toe, nevens zeer veele andere perfoonen, die deeze Slang by my gezien hebben, dat de Dieren , welken wy haar voorwierpen, en waar van wy d'uitkomft hier na melden zullen, eene fchrikkelyke gewaarwording van deezen hunnen alge- meenen vyand hadden. Zo dra werden zy niet by denzelven ge- bragt, of zy zochten zich in een hoekje te verbergen, en hier in, door een ingebragt ftokje, verhinderd wordende, liepen zy, als reeds den doodfchrik gezet hebbende , hunnen met den ftaart ge- duurig ratelenden vyand te gemoet. WarsoN befchryft dit betoo- verend vermogen zeer fraai, ’t welk men deeze Slangen, door hun- nen prooi fterk aantezien, toekent , en waar door alle Dieren haar als in den opgefparden muil zouden loopen of vallen. Dan ik ge- loof, dat men zulks nog meer, door deeze zonderlinge eigenfchap in fommige menfchen, aldus zoude kunnen ophelderen. Indien het
zeker
AMERIKAANSCHE RATEL-.SLANG, .
zeker is dat alle Dieren , inzonderheid klein Gevogelte , deezen hun- nen vyand kennen, en door eenen dood-fchrik op het zien van hem bevangen worden , zou het met hun even eens kunnen gaan, als met vreesachtige menfchen, die op eenen {mallen en hoogen weg, of op een open toorn klimmen, en die gewis- lyk (door de vreeze dusdanig geprangd ) van boven neder zou- den ftorten, indien men hun niet te hulp kwam; dit kan ook een betooverend vermogen, ’t geen de vrees alleen veroorzaakt, genoemd worden.
Men is nog in twyffel, of deeze Slangen uit gramfchap, dan uit vreeze, met haaren ftaart ratelen. Myns bedunkens kan het beide waar zyn , en nog in een derde geval plaats heb- ben; naamelyk, om, in den tyd der paaring , elkander ter by- eenkomft uit te lokken; gelyk wy weeten dat in zeer vecle Dieren plaats heeft: hoe wel ’t ook zyn kan, dat de goedheid en voorzorge van het Opperwezen dit geluid alleen gefchike hebbe, om den menfch te waarfchouwen. Het heeft my , in myne proefnemingen, altyd toegefchenen , dat eerft de vrees, daar na de gramfchap haar ter rateling aanfpoorde. Wanneer wy ecnig Dier ,’t zy een Muis of Vogel, by de Slang wierpen , kroop in ’*t eerft de Slang verfchrikt weg en ratelde; daar na, terwyl de Vogel of Muis benaauwd rond liep, herftelde zy zich weêr, en bleef rate- len, tot dat zy het Dier gebeten had. Met hare fchubben, die zy op het Iyf heeft , heb ik haar nooit geluid hooren maas ken, fchoon fommigen zeggen dat zy zulks doet,
Verfcheiden Schryvers zyn van gedachten, dat de ouderdom der Slang, uit het getal der leden, waar uit de ratel beftaat , kan gekend worden; andere fpreeken dit wederom tegen, doch met geen meerder recht, zo ’t my toefchynt, dan hunne par- ty. Wy kennen de kringmerken der Runderen, en de in-ker- ving der tanden by de Paarden. SreBA verbeeld eene Slang met veertig leden in den ratel; dan dit is zeldzaam, want doorgaans hebben zy ’er niet boven tien of twaalf. De wyfes, zegt men,
B heb
He) BESCHRY VONN ENDE
hebben altyd minder leden in haare ratcls. Hier door kan het zyn, dat men fomtyds groote Slangen met weinig, en kleine met meerder fchellen in de ratels ziet; doch dan kan het ook niet waar zyn, dat het getal der leden in den ratel den ouderdom van het Dier aanduide; ten waare men wilde veronderftellen , dat de wyfjes fchielyker ftierven, en rafler aangroeiden. Onder de veelvuldigen, die ik in de Kabinetten gezien hebbe, heb ik fom- tyds groote Slangen met weinig, en kleine met veele ratels gevon- den: De grootte deezer Slangen is ongelyk : de Heer KarLM fpreckt maar van vier tot zes voeten lengte ; WATsonN ftelt dic van zeven tot twaalf, en FERMIN zegt van vyftien voeten; dech dit is cwyffelachtig.
Sommigen zeggen dat de Slangen geen gehoor hebben, om dat men ‘er geene openingen voor vind . die zeker- Iyk, gelyk in den Schildpad, onder de fchubachtige opperhuid verborgen zyn. Wy hebben hier over, in ‘t kort, eenige ophelde= ring te wagten van den Hoogleeraar P. CAMPER, te Groningen, die met het onderzoek van het gehoor der Dieren bezig is.
De wyze, op welke deeze Slangen leevende gevangen worden , bericht men my hier in te beftaan, dat de zwarte of Afrikaan- fche Negers dezelven, als zy in eengerold , of , zo als men daar te Lande zegt, te flaapen liggen, weeten te bekruipen , en haar heel gezwind digt onder den kop vatten, zo dat zy die niet kunnen omdraaijen. De Slang flaat zich dan wel ten eer- ften om de hand en den arm, doch alle deeze beweegingen zyn vruchteloos , en niet in ftaat om haar vry te maaken.
Het heeft my toegefchenen dat deeze Slang, welke ik leevende gehad hebbe, het licht in de oogen, even gelyk de katten „ door twee tot elkaêr naderende vliezen kon bepaalen: want, na den dood, was de perpendiculaire ftreep, dien wy zoo dikwils. met verandering waargenomen hadden, veel wyder. Maar „ in de laatfte dagen van haaren leeftyd, heb ik zelfs beginnen te twyflelen, of zy niet reeds blind was, vermits ik geene aandoe-
ning:
AMERIKAANSCHE RATEL-SLANG. ar
ning befpeurde, als ik het ftokje digt voorby haare oogen deed zweeven ; maar wel als men haar maar even den kop daarmede aanraakte.
Terwyl ik dit fchryve, brengt men my de twaalfde, veel ver- meerderde , en veranderde druk van het Natuur-Syffema, van den Heer CAROLI A LINNE (/), het welk met de Visfchen ein- digt, zo dat de Infeten en wormachtige Dieren nog moeten volgen. Hier zyn thans vyf foorten deezer Slangen, en dus is dit geflacht met twee vermeerderd. Maar ik geef deezen groo- ten Natuur- onderzoeker, gelyk allen anderen in overweeging , (Cmidlerwyl ik antwoord afwachte op de brieven, door my over dit onderwerp gefchreeven , ) of 'er waarlyk wel zo veele onderfcheidene foorten deezer Dieren bekend zyn, als men zich inbeeld? De verfcheidenheden C gelyk ik dezelve thans achte, tot betere ondervinding my anders onderrichte) welken ik in de Vorftelyke verzaameling bewaare, geeven my genoegzame reden om te twyffelen, of ’er wel meêr dan vier waare verfchillende opgenoemd kunnen worden? Die by SeBA ({), (hoe zeer dit op ‘t oog anders fchynen mooge,) denk ik dat één foort zyn, en maar alleen door ouderdom onderfcheiden , vermits ik by die, welke in de Vorftelyke verzaameling, en in andere Kabinetten be= waard worden, zeer klaar meen ontdekt te hebben, dat de fier- Iyke teekening met de vermeerdering der jaaren verloopt: en dus koomen my nog drie andere Slangen, die by den zelfden Sr BaA(#) elders te vinden zyn ‚ook maar als afzonderlyke foorten voor van de voorgaanden; waar by men, met zekerheid, de twee van CATESBY, als de vierde kan voegen. Ik bepaal hier, gelyk men ziet , niets zekers; ik tracht door myne twyffelingen maar alleen het zekere te doen ontdekken. Welk een verfchil kan de vervelling van huid, de onderfcheiden tyden der faizoenen van het jaar, waar in
zy
(b) Syft. Nature , Edit. Duodecima, reformata. Tom. I. Holm, 1766.
(Ci) Tab. XL. fig. 4. © Tab. CUL fig. C&) Tab. XC.
B 2
12 BESCH ERY VBN E VAN DE
zy gevangen worden, en het onderfcheid der Sexe niet geevernr? Men zie hier over na wat CATESBY zelf zegt, van zyne twee, zo in kleur als teekening, verfchillende foorten deezer Slangen.
Het verfchillende getal der buik-, en ftaart-fchilden, ’t geen de Heer LinNÉus, zekerlyvk niet zonder reden , maar als een ken- merk opgeeft om de foorten te onderfcheiden, moeft, zou men zeggen, alle deeze twyffelingen beflechten ; dan ik heb reeds ge- zegd, en herhaal hier zulks nogmaals , dat dit kenmerk niet doorgaat , en geene zekere teekens heeft. Ik heb alle de Ratel -flangen der Vorftelyke verzaameling met alle oplettenheid in dit opzicht on- derzocht; de fchilden, of liever fchubben, verfcheiden maalen ge- teld ; en welke was de uitkomft? dezelfde , die my door het onder- zoek van anderen reeds bekend was; naamelyk, dat, onder de zes, maar een was, die in getalvan fchubben met den Zorridus van den Heer LiNNEÉus over een kwam. Men kan hier zien wat ik ondervonden hebbe.
Aan eene zeer groote en dikke Slang, de lengte van 4 voet en 8 duim Rynlands hebbende, en welker ratel met 11. leden voor- zien is, tel ik , zeer naauwkeurig, 1 70. Buik-, en 2 5. Staart-fchubben.
Aan eene kleindere, van dezelfde foort , doch, als jonger , wat netter in teekening, (zynde die, welke ik leevende gehad hebbe, en over welke deeze Verhandeling gaat,) die lang is 3. voet en een halven duim, en zes fchellen in haren ratel heeft, bevind’ ik 168. Buik-, en 29. Staart-fchubben.
Aan nog een zeer fierlyke kleine, dunne, mede van ’t zelfde foort, maar 3. fchellen in den ratel hebbende, vind’ ik 171. Buik-, en er. Staart-fchubben. Deze drie zyn my allen van Surina- men toegezonden, en dezelfden, die SBA ook verbeeld (e). Hoe weinig ftaats is hier nu op te maaken? Met te zeggen dat het, by deeze telling , op geen twee of vier fchubben aankoom’, zegt men my niet veel voordeeligs van deeze uitvinding? Voor welke foort van den Heer LinNÉus moeten wy nu deezen neemen? voor zynen Morridus, of voor den Alutus ? In.
(Ce) Tom. IL, Tab. 45. fig. 4
AMERIKAANSCHE RATEL-SLANG. 13
In drie anderen , welken meeft afch-graauw van koleur zyn, fommigen met meer of minder flaauwe teekening, en het meeft overeenkomende met die by den Heer SeBa, Z4b. 95. heb ik hete dus met de fchubben gevonden.
Een vinde ik, (dieik op de Verkooping van Sr BA ge- kogt hebbe, en voor eene Ceilonfche te boek geteld word ), met 6. ratelfchellen : deeze fchynt my 1 62. Buik-, en eo. Staart-tchubben te hebben; dan dit is twyffelachtig, vermits de Slang wat flecht bewaard is.
In een tweede, voor eene Weft-Indifche by my geboekt, ontmoeten my ro. ratelfchellen: deeze heeft 163. Buik-, en 28. Staart-fchubben.
Een derde, mede een Weft-Indifche, met 6. fchellen, heeft 167. Buik-, en 23. Staart-fchubben. Deeze alleen komt met den Horridus van den Heer LinnÉus, in ’t getal der fchubben, overeen.
Wy zullen na deeze uitweiding Cin welke wy de onzekerheid van deeze kenmerken maar hebben willen aantoonen , en welken wy veel liever uit de gedaanten van het hoofd, en den {taart willen afleiden ) wederom tot ons onderwerp overgaan.
Den eo. der maand September, van den Jaare 1765., werd my deeze Slang , leevende, over Amfterdam , voor het Kabinet , toe- gezonden door den Wel-Ed. Geftr. Heere JaN Nerveu, Fifcaal op Surinamen. Ik ontfing dezelve in een klein houten vaatje, boven op met dik lood bedekt, waar ín eenige gaten gemaakt wa- ren, doch die niet toelieten iets van het Dier te zien. Ik maakte, met hulp van mynen knegt , het lood gedeeltelyk los, en een foort van linnen zak, boven om den ton, onder ’ lood bindende, ftaken wy , het open einde deezer zak by elkaêr neemende, op die wyze in een kasje, tgeen van boven met een fchuivend dekzel met dik gas voorzien was. Wy zagen de Slang ook in het kasje vallen , nog gedeeltelyk door den linnen doek, zo wy meenden, alleen bedekt zynde: doch de knegt de zak wat fchielyk uit het kasje trekkende was de Slang daar te gelyk met het hoofd meer dan &. of to. duimen buiten gefchooten. Myne tegenwoordigheid vangeeft redde ons ; ikk had
B 3 een
14 BES CHR: WING; VAN DE
een hand-doek in de hand; myn vriend, die op het toefchuiven van het glazen dekfel paften , knelde de Slang een weinig, en ik ítiet , met den hand-doek gewapend , de Slang gelukkig in het kasje.
'Er zvn menfchen, welken my hebben willen verzekeren, dat deeze vergiftigende Slangen, eenigen tyd gevangen geweeft zyn- de, haar vergif zouden verliezen : Men heeft my verfcheiden ver- zekerde Hiftoriën , ten bewyze daar van, bygebragt; doch het vol- gende Dag-verhaal , by my naauwkeurig opgeteekend , en waar van de proeven, in de tegenwoordigheid van Vorftelyke en andere Per- foonen, zyn genomen , zal, zo ik geloof, deeze zaak geheel bui- ten twyfFel ftellen.
Saturdag , den 2 1. September 1 765. werd my de Slang van Amfter- dam gezonden: ik plaatfte die , des middags , in een , daar toe redelyk bekwaam, kasje , of kisje, boven op met glas voorzien zynde , en ter zyde van boven met een fchuitje , om het een of ander, zonder gevaar , het dier te kunnen toewerpen. De bodem van dit kasje was met gemeen zand bedekt. De Slang was zeer fterk , fors en leevendig, geduurig door het kasje heen en weêr kruipende; dikwils kwam Zy tot boven aan het glas , naar eenige uitkomft omziende.
Zondag, den e2. niets kunnende krygen, lieten wy haar in ruft, Ik gaf haar brood, vliegen, vruchten, enz. doch zy nam niets.
Maandag, den 2 3. des avonds een leevenden Vogel krygende, zyn- de een Wyfjes-Groeninger , deed ik denzelven in het kasje: de Slang ratelde toen voor het eerft zeer fterk, en fcheen, den Vogel ge- duurig aanziende , denzelven te willen afwachten. Deeze Vogel, zeer gebrekkig aan de pooten zynde, en zeer benaauwd , kroop in een hoek van de kas, zonder beweeging , en dit duurde zelfs tot sen volgenden morgen, van welken wy nu fpreeken zullen.
Dingsdag, den 24. ’s morgens vroeg opftaande, en begeerig te wee- ten hoe het met den Vogcl was, vond ik denzelven nog op zyn oude plaats, de Slang en hy elkaêr aanzienden. Om half acht uuren hoorde ik eenig gewoel in ’t kasje, ‘t geen in eenen hoek der kamer ftond,
en
AMERIKAANSCHE RATEL-SLANG. Ès
en de Vogel, die, voor weinige minuuten , nog fris leevend was, was dood; zeer waarfchynelyk door de Slang gebeeten, en kort daar op geftorven,
Dien zelfden morgen, om tien uuren, kwam ZyNe Door. Hoocnew, DE HeeR PRiNs ERFSTADHOUDER, en eenige andere Heeren van het Hof, de Slang bezien; ik gaf’ dezelve een anderen dergelyken Vogel, die fris leevend was , doch zeer bang in ’t ronde vloog. Deratelende Slang wachte maar even zo lang, tot dit Dier in haar bereik was, fchoot toe, en beet het in het dikke vleugel - lid. De Vogel piepte, kroop in een hoek , hield zich eenige oogenblik- ken ftil , maar hier op overvielen hem ftuiptrekkingen , in welken hy binnen ro. minuuten ftierf. De Slang kroop aanftonds, na de gedaa- ne beet, in een, ratelde nog eenigen tyd, en hield zich verder ftil.
Woensdag , Donderdag en Vrydag, den e5., 26. en 27., gaf ik haar niets, dan zulke dingen, die ik dienftig oordeelde om te zien of wy haar aan ’t eeten konden krygen: ik liet de doode Vogels by haar, doch zy raakte niets aan, maar kroop ’er over heen en weêr. Als wy aan de kift ftieten , of met een lang ftokje haar aanraakten, ratelde zy, zo dat men het zelve de geheele ka- mer door konde hooren.
Saturdag , den 28. des ‘s morgens, kwamen HUNNE DoorLucH- TIGE HOOGHEDEN , DE HEEREN PRINSEN vAN WEILBURG EN SAER- BRUK, en eenige andere Heeren. Weêr een Vogel in het kiftje gelaaten hebbende, werd dezelve terftond door de Slang gebeeten, zo dat de Vogel piepte. Na een weinig ftil- zittens, braakte de Vogel, in geduurige ftuiptrekkingen, zyn kort te voren gegeeten kennipzaad uit,en ftierf in 22, minuuten ‚in ftuipen. Twee À drie dagen, na datik de Slang in het kasje gebragt had , loosde dezelve eenigen afgang ; deeze geleek volmaakt naar brokkelige fyn-geklopte geele zwavel, en was met eenig vogt vermengd; dit uitwerpzel , t geen zy in eenen hoek van het kasje gelegd had, maakte de wan- den, welken met witten lym geverfd waren , zwart.
Des namiddags, ten vyf uuren „kwam ZyNE Door. Hooenei
DE.
16 BESCHRYVING vaN DE
pE Heer Prins ERFSTADHOUDER, vergezeld van de Heeren Ba- rons van WurcKNITZ , en Voor , nevens de Heeren Profefforen Wers en Gaupius, en anderen. Men plaatfte by de Slang weder een Vogel, welke, benaauwd rond loopende, en vliegende , naar uitkomft zoet. De Slang, mogelyk van ’smorgens vermoeid , beet verfcheiden reizen op den onruftigen Vogel mis ‚dan eindelyk kwetfte zy hem in het lid van den vleugel. De Vogel kroop in een hoek, werd aanftonds door ftuip-trekkingen overvallen, en was dood in vier minuuten.
Zondag, den 29. een Muis gevangen hebbende, gaf ik haar die, des avonds om half 9. vuren, in hoop dat zy dit boutje, als een lekker brokje voor de Slangen , zoude op eeten. De muis in ’*t kasje gelaa- ten hebbende, liep deeze vry lang, doch zeer wild, heen en weder, en zelfs om en over de Slang, die eindelvk zyn prooi in de ribben beet: terftond verviel het Dier (dat by de beet zeer fterk gepiept had,) in zwaare ftuip- trekkingen; en, in minder dan een en een halven minuut, ftierf de Muis. Aanftonds na deeze proefneming van het byten der Slang, zag de Heer Baron de Hocnepiep ( die toen by my was) nevens my , een zonderling bedryf der Slang, ’ welk wy te voren noch nooit gezien hadden. Terftond na de bect, (daar in tegendeel de Slang zich anders ftil hield „) begaf zy zich in ge- duurige beweeging met het hoofd tegen het glas, gaapte en gecuwde cp deeze wyze wel vyftien- of twintig- maalen , kort op elkander, den bek, zo wyd mogelyk, dikwils zeer fchuin en fcheef, ver- {chrikkelyk open fperrende. By deeze gelegenheid liet zy ook haare vergiftigende wapentuigen , de twee, ter wederzyden , voor aan boven in den bek ftaande „en een weinig krom geboogen tanden , ten allerduidelykfte geduurig zien, en ratelde, gelyk in alle de voori- ge reizen, toen zeer fterk. Wy raakten, by dit zonderling ver- fchynzel, in ’t vermoeden, of de Slang ook haare tanden op de ribben der Muis mogt bezeerd hebben.
Saturdag den 5.Oétober. Tot deezen tyd liet ik de Slang in ruft, ce Muis, en ’t geen wy verder bedachten, by haar laatende , om
te
AMERIKAANSCHE RATEL-SLANG. 15
4
te zien of zy wilde eeten; dan alles was vruchteloos. Ondertus- fchen, het kasje, of kisje, in het welk zy zich bevond, wat te klein achtende, had ik een ander, van vuurenhout, doen maaken, ’% geen veel grooter was, en ’t welk men op een derde konde afflui- ten, door een nederzakkende fchuif. Ik kreeg hier door gele- genheid, om alles, ’t geen ik wilde, zonder gevaar, in deeze kift by de Slang te brengen, door middel van haar met een ftokje in de groote ruimte te jaagen, welke ik dan affloot, en het af: zonderlyk met glas voorzien zynde dekzel maar op floes. Het Dier in deeze zyne nieuwe en ruime wooning overgebragt hebben- de, Ct geen niet zonder vrees, en alle mogelyke voorzorg ge- fchiedde „) gaf ik het een groote kom met water, nevens een bak- je met verfche melk , waar van wy den uitflag, die zonder vrucht was, reeds gezegd hebben.
Vrydag den rr. Oétober. Van den vyfden October tot deezen dag toe, lieten wy haar aan zich zelve, de melk, het water, enz. van tyd tot tyd ververfchende, om te zien of zy, by nacht of by dag, noch luft ter fpysneming zoude krygen; doch wy konden zulks niet befpeuren. Dien zelfden morgen, door een gezelfchap verzocht wordende om de Slang te mogen zien , gaf ik haar weder een Vogel; die, zeer fchielyk door. haar gebeten zynde , even als de anderen, in veertien minuuten, ftierf
Saturdag den ra. des namiddags, om half twee uuren, had ik de eer en het genoegen, dat HUNNE Door. HOOGHEDEN, DE Heer PRiNs’ ERFSTADHOUDER , nevens den Heere HerToG LODEWYK -VAN BRUNSWYK LUNENBURG, &c. &c. &c. de Slang kwamen bezien. Men gaf haar wederom een Vogel , die, zeer be- vreesd , weg kroop , en , niet tegenftaande alle daar toe aange- wende moeite, wilde de Slang, die men nu aanhitfte, en by welke men den Vogel bragt, denzelven niet byten , gelyk zy ook toen ten tyde niet ratelde. In den namiddag, om half vyf uuren, mêt eenig gezelfchap, weder by de Slang koomende , in welkers kift ik den Vogel gelaten had , vonden wy den zelven noch onbefcha-
C é digd,
18 BESCHEKRKYVENG! vaN me
digd, doch digt in een hoekje zittende. Mert een ftokje den Vo- gel verfcheiden maalen by de Slang brengende, Ct welk ik doen kon, vermits over al daar toe gaten in de kit gemaakt waren, } beet eindelyk de Slang, na een weinig gerateld te hebben, en de Vogel ftierf, gelyk alle anderen, aan ftuipen , in zeventien .mi- nuuten.
Na deeze laatfte proefneming, verminderde de Slang van dag tot dag in krachten, hoe langer hoe minder zich beweegende,
Woensdag den 16. bevond ik dezelve geheel magteloos; nu en dan, wat benaauwd fchynende, verkroop zy een weinig.
Donderdag den 17. ’smorgens om twaalf uuren, haar met een ftokje aanraakende, gaf zy maar flaauwe blyken van leeven : kort hier op begon zy, uit zich zelve, te ratelen, doch zeer zacht, en, gelyk my zulks nader bleek, alleen door eene ftuiptrekkende be- weeging. Dit bleef aanhouden met tusfchenpoozen , en open- fparringen des beks, even als op den 29. der voorige maand, tot in den namiddag om vier uuren, vindende ik haar, korten tyd daar na, geftorven.
Deeze Slang was, volgens ontfangen bericht, in Surinamen. gee vangen op de Plantagie, genaamd de Vier Kinderen, in Para, in het begin van de maand April 1765.; en had dus, toen ik dezelve kreeg, reeds vyf maanden, en drie weeken, zonder voedzel ges leefd, en, na dien tyd, by my, noch zeven en twintig dagen.
Den avond van haar overlyden , den buik zeer rood en ontftoken vindende , deed ik haar terftond in fterken brandewyn. Door geduurige vermagering, was de dikte, voornamelyk op den rug, zeer verminderd, zo dat zy, op den buik liggende, zich als drie- kantig vertoonde.
Op den to. January 1766., en dus, na omtrent drie maanden in brandewyn gelegen te hebben, wilde ik beproeven of de Slang haar vergif noch behouden had. Na de vergiftigende tanden , door een werktuig, naar vooren gebragt te hebben , nam ik een frisfchen leevenden vogel, en kwetfte deezen daar mede in het vleugel-lid,
des
AMERIKAANSCHE RATEL-SLANG. 19
des namiddags om vyf uuren. Zo dra had ik den Vogel niet weêr in zvne kooi gezet, of hy gaf aanftonds blyken der werking van het fenyn, en bleef onbeweeglyk op ééne plaats, dan met toe, en dan wederom met open oogen zitten; tot dat myn knecht, des avonds tusfchen tien en elf uuren, my kwam zeggen, dat hy hem {chielyk dood gevonden had.
Alle deeze Vogels, gelyk mede de Muis, zaten ogenblik’Iyk na de ontfangene wond zeer ftil, tot hun de ftuiptrekkingen meêr en meêr overvielen.
De doode Vogels en de Muis naziende , kon men naauwlyks de beet der tanden ontdekken. Aan twee Vogels, welken ik in het vleugel-lid had zien byten, zag men twee, onbegrypelyk kleine, paars roode vlekjes, doch het lyf was niets opgezwollen; zy fchee- nen ook geen vroeger bederving onderhevig te zyn, vermits ik dezelven, hoewel fomwylen drie of vier dagen by de Slang laaten: de, niet meêr, dan gewoonlyk, bedorven vond.
De Slang tiet de aan haar voorgeworpen Diertjes na de beet aans ftonds los, en kroop te rug, als verzekerd van haar bedryf. Zy nam doorgaans haare kans zeer wel waar, en fchaot, zeer kwaad- aartig in het byten, met een open gefparden bek, en uitwaards gebogen tanden, op haaren prooi toe; daar na rolde. zy zich , in een hoek der kift, in een, ratelde meeft voor af en daar na, dik- wyls zeer lang, den ftaart, in *t midden van haar, even gelyk een opgerold kabeltouw, liggend lighaam, naar om hoog al drillende beweegende.
In de Philofopbifthe Tranfuêions, (de fchryver van het Journal des ftavans zegt niet in welk deel) vind men eene uitvoerige Verhande- ling , aangaande verfcheide Proefnemingen, welken de Kapitein Harr, in Carolina, weegens de uitwerkzelen der beet van deeze Slangen op verfcheiden dieren, genemen heeft : de beveftigende overeenkomft met de onzen, en de’ zeldzaemheid van zodanige proeven, doen ons overgaan; om dezelven hier kort ter neêr te ftellen.
C 2 Hy
20 BB SC ERN VEEN GAN ÁN ADE
Hy liet een Ratel-flang, van omtrend vier voet, aan een ftok „ in den grond ftaande , vaftmaaken. Drie Honden werden door de Slang gebeeten. De eerfte ftierf in min dan een vierde van een minuut; de tweede, kort daer op gebeeten, in twee uuren; bei- den aan ftuipen. De derde, gebeeten een half uur daar na, on- derging de zichtbaare werking van het vergif eerft drie uuren na- derhand, en ftierf , doch onzeker wanneer. Vier dagen daar na ftierf een vierde Hond in een halve , en een andere, wat laater, in vier minuuten. Een Katwerd den volgenden dag dood gevonden. Acht dagen na dien tyd zag men een gebeeten Kikvorfch in twee , en een Kuiken van drie maanden in drie minuuten fterven. Eenigen tuf: fchentyd, door gebrek aan voorwerpen, verloopen zy nde, kreeg men een gemeene witte Slang, die fterk, en by de drie voet lang was; men bragt deeze by de Ratel-flang, zy beeten elkaâr; doch de gemeene Slang beet de andere fterk genoeg om die te doen bloeden. Men fcheidde dezelven van een, en in min dan acht minuuten ftierf de witte Slang; de andere, daar tegen, hoewel fterker gebeeten, gaf geen de minfte blyk van ziekte, maar be- vond zich zo wel als voorheen. Eindelyk wiilende zien of de Ratel -flang ook zich zelve zou konnen befchadigen, ftelde men alles in ’t werk om haar zich zelve te doen byten, dit gelukte, en in minder dan twaalf minuuten gaf zy den geeft.
De Varkens zoekende Ratel-, zo wel als alle andere Slangen, en eeten dezelven met zeer veel fimaak, zonder het minfte letzel Een Hond at den afgehakten en vermorzelden kop van een deezer Slangen „ zonder hindernis.
Dikwyls ziet men deeze foort van Ratel-flangen , wanneer zy noch jong zyn, maar met een, twee of drie fchellen in den Ratel.
4
BE
AMERIKAANSCHE RATEL-SLANG, 21 SESSIE SISSI SI SESSIES ES SU St er BES CH RY VIN G D E R
SIERLYK GETEEKENDE;, EN OVER DEN KOP EN HALS TWEE LANGE ZWARTE STREEPEN HEBBENDE ;
S U Re NAA MSGICHERE
RATE Le. SelorAoN Go
Tab. LL
E Lengte van deeze Slang is drie voet, en een halve duim. Het Hoofd is van boven plat, achter naar het lyf breed, en naar vooren fmal of overal rond. De ronde holle Neufgaten ftaan voor aan den bek, wat laager dan de oogen. De Oogen, na den dood, en in Ligvor ftaande , zyn paarelkleurig, met een witten oog-appel. In leeven zynde, waren dezelven fchitterende donker bruin, met een perpendiculairen {treep, die zich, naar maaten van het licht, verwyderde of vernaauwde. De Tong is zwart, buigzaam, van voren in twee-en verdeeld, en ligt onder in den bek in een fchede befloten. Het maakzel zo van de ver- giftigende, als der andere Tanden , en van het geheel ontlede Hoofd, is volmaakt, by Dr. Mer ap, afgebeeld en befchreven. Boven op den Kop is deeze Slang fierlyk geteekend , met zwar- te, dwars en ter zyde uitloopende ftreepen , waar van de twee mid- delften boven over den hals, zeer lang en recht door loopen, dic daar na, in een omgeboogen punt, op den rug eindigen. Laa- ger naar de borft of den buik ftaan noch een of twee finalle ftrec- pies van zwarte Schubben. Verder op den rug, en ter zy- C 3 de
ao BESCHRYMVLN GG - JAN DE
de den buik, vertoonen de Schubben zich als ruitachtige figuuren, die in het midden ligt bruin, en door een zwarten, en een vuilgeelen rand omtrokken zyn. Benedenwaards , naar den buik, zyn de Schub- ben min of meer afch-kleurig, hier en daar met zwarten gemengd. Maar naar den ftaart verlieft zich deeze ruitachtige teekening; de zwarte Schubben neemen hier een muisvaaler kleur aan, hoewel ’er eenigen onder zyn die men vuil geelen of afchkleurigen kan noe- men. Aan het einde van den ftaert, tot aan den ratel, zyn zy we- der muisvaal. De breede Buik- en Staart-fchilden zyn in het leeven wit, doch worden geelachtiger na den dood.
De gedaanten der Schubben koomen het naaft aan ruitachtige fi- guuren, die, even als de leyën op de daken, over elkander ge- fchooven liggen, zo dat elke Schubbe met haar punt, of liever tot over de helft, onder de bovenfte Schub uit fteekt: zy zyn zo gefchikt, dat zy den loop der figuuren, waarmede deeze Slang verfierd is, volgen. Boven op het Hooft der Slang, op den Rug, naar-en op den Staart, zyn de Schubben het kleinft, plat en digt op een liggende ; verder naar de zyden, of naar den buik, worden zy al grooter en grooter, en vertoonen zich aldaar meer verheven of opwaarts ftaande. De Schilden of Schubben, welken de onderfte deelen der Slang, gelyk de Keel, den Buik, en Staart bedekken, beftaan elk uit een fimal ftuk of fchub ,welken over el- kander gefchooven, de geheele breette van die deelen bedekken. De Schubben zelve fchynen van eene hoornachtige zelfftandigheid te zyn, die zeer dun is.
De Ratel beftaat in deeze Slang, uit zes leden, en is van een zeer dunne hoorn-achtige natuur. Elk lid is los, en inwendig drie dubbeld in elkaär fchietende , waar door het een het ander kan vaft houden: dus verwonderlyk zyn zy te faamen gefteld.
BESCHRYVING
VAN DE ZEER ZELDZAAME, LANGSTAARTIGE, RUW-GESCHUBDE
SLANG-HAGEDIS, MOGELYK in AFRICA VALLENDE?
GELYK MEDE, VAN DE ZELDZAAME
AFRICAANSCHE GLAD-GESCHUBDE
WORM-HAGKEDIS,
VAN DE KAAP pr GOEDE HOOP.
Beide bewaard wordende in het Museum
VAN ZYNE
DOORLUCHTIGSTE HOOGHEID,
DEN HEERE PRINSE VAN ORANJE EN NASSAUW, ERF. STADHOUDER, ERF- GOUVERNEUR, ERF. CAPITEIN- GENERAAL JEN ADMIRAAL DER 'VEREENIGDE NEDERLANDEN, enz. enz. enz.
BESCHREEVEN EN UITGEGEEVEN DOOR
A OV OO 8 M A OE R,
Direêteur der Vorftelyke Natuur- en Kunft-Kabinetten en Diergaarden, Lid der Keizerlyke Akademie, en Korrefpondent der Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys, Lid van het Zeeuwfche Genootfchap der Weetenfchappen van Vlisfingen, en van de Hollandfche Maatfchappye te Haarlem,
ge kk dk otk krek kp
TE AMSTERDAM,
Br PIETER MEIJE R$ MDCCEKXIM
-
= Ed t _ K - zi De ad an a . ny n ul : 4 ‘ 8 \ Ti i ï mj 1 \ d : \ r in ere . « ” N Ge n t „ A ï K 4 fi E Emad pt _ Kl Ge pl i \ d ani e h == N D, . en 7% en - ad EN
ttsé
ten E é
ee ge _ d _ JN hd “ { D ae sens pam a - ee " 4 je had . en 4 pn
: _ { d
í _ nme ï bet Fos
d *
EN . ned wed 14 A Ia
Á Fa n EN En =d Lin Hi _ ee od
NATUURLYKE HISTORIE
VAN DE
LANGSTAARTIGE, RUW-GESCHUBDE
SLA NG-HAGE DIS, MOGELYK vir AFRICA.
GELYK MEDE VAN DE GLAD-GESCHUBDE AFRICAANSCHE
WORM-HAGEDIS
OT onze onderwerpen in de Natuurlyke Hiftorie, alleen- lyk datgeene neemende, ’t welk geheel onbekend, of niet genoeg bekend is, zo volgt natuurlyk daar uit voort, dat wy dikwijls buiten ftaat zyn, aan onze befchryvingen toe te voe- gen, dat leevendige en verluftigende , ’t welk anders de verhande. lingen der geäartheid , huishouding en eigenfchappen der Dieren, daar aan konnen geeven. Juift in deeze omftandigheid bevin- den wy ons thans, gelyk meermaalen, by deeze hier te befchry- vene voorwerpen. Dan, liever verkiezende onbekende wezens, door goede afbeeldingen, bekend te maaken, en, zo veel moge: Iyk, door befchryvingen op te helderen, en niet, gelyk fommige gedaan hebben, eenen Roman of eene verdichte Hiftorie der fchepfelen te geeven, blyven wy ons ingetreeden pad bewandelen,
en zwygen, daar ons genoegzaam licht ontbreekt. Gelyk het bygeloof, door bedrog voortgeholpen, het Zeven- hoofdig dier verbeeld heeft (a);3 even zo heeft het ongeloof, alles
(a) SeBA Thef. Tom. 1, Tab, CIT. fig. te A 2
ë BESCHRYVINGIWAN Dg
alles-aanerypende wàt flegts dienen kon, om de Godlyke Open- baaringen te ontzenuwen, de vervloeking der S/ange, om voeten- loos op den buik te kruipen, door de ontdekking van dergelyke voorwerpen, als die van deeze verhandeling, trachten te beftry- den; voorgeevende, dat 'er Slangen met voeten gevonden wier- den. Dan hunne bepaalde kennis in de natuurlyke wezens, te dikwijls ontdekt, geene eigenfchappen of kenmerken gade flaande , wift van geene onderfcheidings kenmerken, welken de Slangen van de Hagedisfen onderfcheide. Zy zyn ‘er echter; en wy zvn derzelver opgehelderde kennis verfchuldigd , aan den Hoogleeraar P. CAMPER, van wien wy eenige fraaije ontdek- kingen over het gehoor van verfcheide Dieren te wachten hebben. De voornaamfte verfchillende eigenfchappen en kenmerken, tusfchen Slang en Jlagedis, beftaan hier in; dat de Slangen de ooren of gehoorgaaten bedekt, en, integendeel, de Hagedisfen die, hoewel zeer kleen, geheel ontbloot van eenig overdekfel, vry en open hebben. De oogen der Mlagedisfen, fluiten zig ook door leeden, doch die der S/angen zyn open. _
Het gebruik, ’t geen dit dier van de voetjes of vinnetjes kan maaken, valt niet gemaklyk te begrypen. Zy fchynen uiter- maaten zwak, en hebben geen bewys van nagels aan derzelver uittinden. Geheel met fchubbetjes gedekt, zeer dun zynde, en puntig uitleopende, kunnen zy in het water van geen den minften dienft zvn, en men zoude hier uit, dunkt my, mogen befluiten, dat het meer, voor een Land- dan voor een Water- diertje, kan gehouden worden.
Deeze zeldzaame zuw-gefchubde Slang-Hagedis, is voor veele Jaaren uit het Cabinet van eenen voornaamen Liefhebber, den Heere VAN Hory, Med. Do@tor, in dat van my, ’t welk ik als doen. bezat, en ’t geen ik naderhand aan ZyNe DoorL. HoocueiDp DEN HEERE PRINSE VAN ORANJE EN NASssAUW ETC. ETC. ETC. by de aanvaarding myner bedie- dinge verkogt hebbe, overgegaan. Ik kan. my niet. herinneren,
de
LANGSTAART., RUW-GES. SLÁNG HAGEDIS, enz. “5
de weêrgade daarvan ín eenig Cabinet gezien te hebben. A. SEBa echter fchijnt mede een bezitter daarvan geweeft te zyn (4), doch geen hy van dezelve zegt, dat zy dan de Kaap by de Tafelbady in de rivier tusfchen de klippen in menigte zouden te vinden zyn, komt my twyfkclägtig voor, en fchynt my meerder toepas- felyk te weezen op de WWorm-Hagedis, die wy zo ftraks be- fchryven zullen , om reeden , dát ik die van de Kaap hebbe ontfan- gen ‚doch ‚de „Stange Hagedis nooit, hoe zeer ik daaróm ge- gefchreeven hebbe; zo dat het bericht, dieh aangaande aan den ‘Heer SEBA gedaan, denkelyk,- verkeerd zal gefchied zyn,
Het fchynt my echter toe, dat ’er in de lengte en ’t onbuig- zaame van den ftaart, van die van SrBa, én it de{chubben van den buik en kleur, eenig verfchil ís met de onze, *
De Ridder LiNNEr (c), heeft hem, onder de benoeming van Zreuina, met recht onder de Hagedisfëin geplaatft, en een byvoegfel omtrent zyne- gedaante, in’ zyn vernieuwd Syftéma, gegeeven, ’tgeen ik hem over eenige Jaaren in eefien brief. mede- deelde; doch ik heb my als toen vergift, in. dit diertje nagels aan de voetjes toe te fchryven, waar in ik misleid geweeft ben, door de puntige overfteekende fchubbetjes, -die de voetjes be- dekken. j e Sn
De Heer HourruinN (4) noemt. hem Worm Hagedis, welke naam my echter eigenlyker toefchynt aan de volgende foort te behooren.
(b) Tom. Il. Tub. 68. fig. 7 @ 8, (c) Edit. Duod. reformata. Tom. I pag. 371. Cd) Natuurlyke Hifborie der Dieren enz , I Deel 6, Stuk pag. 186.
6 BEESCHRYVING vaN DE
ESSE SISIESISISISEHSISISSISSSESSSSSH
Br. Sont sr B ao Mo Ee Nee
VAN DE
LANGSTAARTIGE, RUW-GESCHUBDE
S TAN. Galt AG als
Tila L
E lengte van dezelve is twintig duim , en de dikte overeen- komftig met de hier by gevoegde afbeelding,
De kleur is, over het geheel genomen, afchgraauw , op de zy- den naar den ftaart een weinig donkerder. De buik wat witter.
De langwerpige fchubben liggen in taamelyk rechte reijen, byna gelyk de leijen op de daken der huizen; doch op den buik nog rechter, en niet, gelyk by die van SEBA, ruitsge- wys over elkander gefchooven.
Het hoofd loopt met het lichaam egaal uit. Het fchynt my toe, dat zich vooraan, ter zyden van den bek, kleene neusgaten vertoonen. De tong ...: De tanden ... zyn, door het fluiten van den bek, (en niet te openen zonder gevaar van het voorwerp te fchenden) niet zigtbaar: Het fchynt echter, dat het, leevend, de bek wyd kan openen. Dit diertje heeft oog- leden, die hetzelve, als andere dieren, kan fluiten: de ooren of gehoor - gaten ftaan kort achter den bek, dwars, zyn meerder langwerpig, dan rond.
De vier kleine voetjes zyn genoegzaam rond, mede, gelyk het Iyf, tot aan het uitëinde, rondom met fchubbetjes bedekt, zonder het minfte bewys van nageltjes aan derzelver uitëinde.
De ftaart loopt dun en draadswyze uit, en is, ten einde toe, met gemelde fchubbetjes gedekt. Dicht by de achtervoetjes ver- topnt zich den anus. | N A-
AFRICAANSCHE GLAD.GES., WORM-HAGEDIS. 7 kiek ie Pek Pk RPR kk Dek
NATUURLYKE HISTORIE
VAN DE
AFRICAANSCHE GLAD-GESCHUBDE WORM-HAGEDIS.
(IT diertje, niet zeer gemeen in de Cabinetten der Lief-
hebbers voorkomende, is ons, onder anderen, voor eenige
Jaaren van de Kaap de Goede Hoop, door den overleeden Heer Gouverneur TULBACH, toegezonden
Verfcheide zo vroege als laatere Schryvers- (a), hebben het zelve aangehaald, doch tot nog toe met geene goede afbeelding opgehelderd.
De Ouden hebben ’er vry duifter van befdroleni de ftaart te lang en te dun uitloopende afgebeeld , hun te groot gemaakt, en de fchaadelyke eigenfchap gegeeven, als of hunne beete ver- giftig was, en verrotting in de wond zoude: brengen. Dit is echter niet waarfchynlyk, de kleenheid en het aanzien deezer diertjes, in aanmerking genomen; want verfcheiden die ik gezien: hebbe, waren alle zeer kleen. Meen kent daarenboven het alge- meen en kwaad gerucht, waarin zelfs onze: gemeene Inlandfche Land- Hagedisfèn , als vergiftig, nog zyn ;. hoewel my het tegen- deel , door eigene ondervinding, bekend is. De Heer LiNNEE,
heeft. Ga) Imrrrarus. Hijt. Naturalis page 917. Cecilia major. ALDROVANDUS. Quad. digit. vivip. pag. 638. Lacerta Chalcidica,- CorLuMNa. Expr. IL, pag. 35. tab. 36. Lacerta Cbalcidica, Raj. Quap. pag. 272. utfupra, _GroNovius. Zoopbylacii pag. 11. NP. 43. Scincuss- LinNÈr. Syfl. Nat. pag. 369. Chalcidis. Hourruin. Natuurlyke Hiftorie der Dieren, I. Deel 6, Stuk bladz. 184;
8 BESCHRYVING van pe AFRICAANSCHE enz.
heeft dezelve eerft als drievingerig, en daarna als viervingerig befchreeven; doch de Heer GRONovi1Us heeft die, te recht, als vyfvingerig te boek gefteld en als een Scigcus aangemerkt. —
Het is vry waarfchynlyk , dat deeze diertjes zich in wa- terächtige plaatfen ophouden, en van kleene gekorvene diertjes leeven, dus wy het gezegde van Serra, omtrent het verblyf van de voorgaande, op deeze, die ongetwyfeld een- Africaanfche ks liever toepasfen.
AARS BE: SC HR Y.V LN
MAN BE AFRICAANSCHE GLAÁD- GESCHUBDE
ora ek a 10000 IT le is Be na genoeg , op zyn waare grootte afge. beeld.
De heerfchende kleur is van het bovenlyf rofch- kleurig rs waarop , de fyne gladde: en dichtfluitende fchubbetjes , eene fier- Iyke fyne zwarte, of :donkerbruine tekening” maaken. Van onderen is het geheel afchkleurig wit. Het is aan vervelling, gelyk alle Slangen en Hugedisfèn ‚ onderhevig.
Het hoofd loopt met het lichaam egaal tt van boven wat platiächtig. | | … De Torig.... en Tanden zyn niet’ zigtbaass: De oogleeden kan het, gelyk alle andere foorten , fluiten. De oorenvof gehoorgaatjes zyn rond, en ftaan in eene regte lyn, wat van den bek af.
De vier kleine voetjes zyn rond, gelyk het lyf, met kleine fchubbetjes. bedekt, en naáar beneden elk zeer duidelyk in. vyf kleine vingertjes verdeeld, welke wederom elk , met een kleen wit, krom en fcharp nageltje , gewapend zyn.
De ftaart loopt rolrond: en dikpuntig uit. Den uus heeft hetzelve kort achter de achtervoctjes. ike
BES CHRY VING VAN TWEE VERSCHILLENDE EN VOOR ALS NOG ZEER. WEINIG BEKENDE
PLATSTAART SLANGEN,
ZYNDE DE BRUIN-RUG vir MEXICO, eN De GERINGDE vir ve INDISCHE ZEEN,
Beide, met nog eene verfchillende forte van de laatflgemelde, bewaard wordende in het Museum
VAN ZVNE
DOORLUCHTIGSTE HOOGHEID,
DEN HEERE PRINSE VAN ORANJE EN NASSAUW, ERF. STADHOUDER, ERF-GOUVERNEUR, ERF.CAPITEIN- GENERAAL EN ADMIRAAL DER VEREENIGDE NEDERLANDEN, enz. enz. enz.
BESCHREEVEN EN UITGEGEEVEN DOOR
A. NO Dn Miri, Be Rs
-Direêteur der Vorftelyke Natuur- en Kunft-Kabinetten en Diergaarden, Lid der Keizerlyke Akademie, en Korrefpondent der Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys, Lid van het Zeeuwfche Genootfchap der Weetenfchappen van Vlisfingen, en van de Hollandfthe Maatfchappye te Haarlem,
ORK kkk KOORD kik
8 TE AMSTERDAM,
Be PIE TER MEIJER, 'MDCCLKXKIV.
Me
4
het ne NÀ En nj gade” er nn pe _ R, Ar r OO Ki Oe ne n ee lans En En De ie MOEN n _ pn e ies : Ee En _ j am _e e En ge En _ hd _ _ , Dkt
En ie _
_ en
Dn
D
NATUURLYKE HISTORIE VAN DE
BR U I N-R U G
PLATSTAART SLANG, Ut MEXICO.
IT zeldzaam voorwerp ontdekte ik, onder andere fraaije
zaaken, toen , voor verfcheide Jaaren, by de oprech- ting van het Kabinet, door wylen HAARE KONINGLYKE Hoocneip, Glorieufer Gedachtenisfe, de Verzameling van den Heer de LAssARAZ, voor het Cabinet gekogt wierd. Tot nog toe heb ik geene weêrgade daarvan in eenig Cabinet gevonden. Alleen SEBA (a) fchynt het mede gehad te heb- ben; hy zegt dat het te Mexico te huis hoort, en befchryft het onder de benoeming van MNixboa OQuanguecholla, of zeldzaame Slang van Mexico, met eenen breeden ftaart. Dit is het alles, behalven de kleur-befchryving, wat wy daarvan vinden, en de afbeelding is zeer gebrekkig.
De Heer LiNNEE, hetgeen vreemd is, heeft deeze Platftaart in zyne Rangfchikking niet overgenomen, daar hy nochtans die, waarvan wy ftraks fpreeken zullen, of eene verfchillende foort derzelve, zeer wel gekend en plaats gegeeven heeft.
De overeenkomst, welke tusfchen deeze en de volgende te vinden is, zo in de platheid der ftaart, het ontbreeken der buikfchilden , als anders , doet my denken, dat deeze van denzelfden aart, en dus een Zee-dier of Zee-Slang, zyn zal, terwyì dezelve zig, door het gebrek der vinnen, genoeg van Zee-lampereijen en Aalen , onderfcheidt. B E-
(a) Thef, Ton, IL, Tab, LXXII, Fig. a. of liever 1. als verkeerd gemerkt zynde. A 2
4 BESCHRYV. van pe BRUIN-RUG PLATST, SLANG. ROKR HS PRK
Bae, S CH Re WV TNG
VAN DE BebKE ADA EEEN" U 5
PLATSTAART SLANG.
Tab. IL
FET dier, hier op. zyne waare grootte afgebeeld zynde,
behoeft destangaande geene nadere bepaaling.
Over het hoofd en langs den geheelen rug loopt een breede donkerbruine band, zynde verder licht- of flaauw-geel. Ter zyde, naby het beginfel van en op den ftaart, vertoonen zig eenige bruine vlakken.
Vooraan op den bovenbek vertoonen zig twee wat van een {taande ronde gaatjes, die mogelyk de neusgaten zullen zyn. De kop is van boven gedekt met kleene fchildplaatjes , even als (ommige Slangen. De ronde oogen fchynen blaauwächtig, in ’t midden een wit flipje hebbende, ’er zyn geene oogleeden, noch zichtbaare gehoorgaten.
Het geheele Iyf is van onderen , als op den rug, gelyk mede op zyde en den ftaart, met zeer kleene plat- en dichtfluitende {chobbertjes bezet.
Men befpeurt geen het allerminfte-bewys van vinnen. Het tyf fchynt rondächtig, naar het ftaart-einde, ter zyden, wat meêr plat gedrukt. .
De ftaart is omtrent een duim lang, ter zyden geheel en al dun en plat. Het heeft onder aan den buik , noch aan het ftaart= einde, geene de minfte tekens van fmalle buikfchubben, die anders aan de Slangen eigen zyn. N A-
BESCHRYV. van pe GERINGDE PLATST. SLANG. 3 REDEN CIC CIE CINN CIE CINENEINEN CDE
NATUURLYKE HISTORIE
VAN. DE
Gent NG DB.
PLATSTAART.-.SLEANG,
Lo Pet D E
EN Dea SC Hebt B -BeeNt
IT Zeldzaam, en zo veel ik weet, nog niet befchreee
ven Platffaart Slangetje, is, tegelyk met het voorige,
uit de Cabinet- verzameling van den Heer Dr LASSARAZ; zonder dat men weet, van waar het afkomftig is. In deeze onkunde zouden wy mogelyk nog lang gebleeven zyn 5 dan verfcheide bezoeken, waarmede de beroemde Engelfche Na- tuurkundige, de Heer BANKs, zo bekend door zyne Reyz rondom de Weereld, by zyn verblyf alhier, my verterde , deed my daarvan eenige nadere kennis verkrygen. Deeze, by ons zeldzaame voorwerpen, onder anderen, aan Hem vertoonende , verzekerde hy my, drie onderfcheide foorten van dezelve, en in eene groote meenigte gevonden te hebben, op de volgende plaatfen , naamelyk: in de ftille Zee , langs de Ooft-kuft van Nieuw- Holland, van 20. tot ro. graaden Zuiderbreedte. Verder in de Zee, tusfchen Nieuw - Guinée en het Noordelyk gedeelte. van Nieuw- Holland, tot voorby het Zuidelyk gedeelte van het Eyland Timor. Zyn Wel -Ed.: verhaalde my nog, dat die zelfde foorten van Slangen mede gezien zyn in de Zeën en op de Kuften van Chjna. Met mooy weêr in ftille zee, zagen A3 j Zy
€ BESCHRYVIN:G varN -D:e
zy die zwemmen, gelyk met de oppervlakte van het water, en ook dikwyls weder nederwaards naar den grond duiken.
DaAMPIER (4) fpreekt in de Reizen , door hem naar het Zuidland gedaan, ook reeds van verfcheide foorten van Water-flangen, die hy by de Kuft van Nieuw- Holland gezien heeft; doch de befchryving die hy daarvan geeft, en de veran- dering der kleuren, welke, vooral de Water-dieren, in de Ligwor ondergaan, waarin die ons overgezonden worden, kunnen my met geene zekerheid doen bepaalen, of het dezelfde foorten zjn; hoewel de Heer BANKS, die daarvan by my als Natuurkundige en ooggetuige fprak, zulks verzekerde.
Dit is het al, ’t welk wy omtrent dit zeldzaam fchepfel zeg- gen konnen. Maar niet lang geleeden, heb ik nog eene derde zeer merkelyk daarvan verfchillende gekreegen, door inruiling, voor dubbelde zaaken (eene handelwyze, waardoor ik duizenden van fraaije Zeldzaamheden, aan het Cabinet, zonder de minfte koften, bezorgd hebbe). Deeze verfcheidenheid van de twee voorgaande , is juift die , waarvan de Ridder LiNNEe (co), de allereerfte befchryving en afbeelding heeft gegeeven, onder de benoeming van Laticaudatus, in het Cabinet des Konings van Zweeden. Dan even deeze, waarvan wy nu fpreeken, hoe zeer dezelve in den eerften opflag dezelfde fchynt met de voorgaande befchreevene foort, is geheel en al verfchillende.
By de voorige twee verfcheide foorten is gezegd, dat die, gelyk anders de gewoone Slangen hebben, met geene buik- of ftaart-{childen of fchubben voorzien zyn ; deeze integendeel heeft die zeer kennelyk, ’t welk eene zonderlinge verfcheiden- heid oplevert. De
(4) W. Damrier en L. Warers Reistogten rondom de Waereid, III. Deel bladz. 60. 61. en 62. Ec. , Amft. 1717. Holl. Edit.
(c) Mufei Adolpbi Fred. , Tom, 1. Tab. XVI. fig. 1. pag. 31 @ 32. Idem Syft. Nat., pag. 383. Colub. Laticaudatus.
HovrrurinN Natuurlyke Hiftorie der Dieren, IT Deel 6. Stuk, bladz. g91. Breed-
flaartige. En, wat verder, onder de eigenlyke zogenoemde Slangen, ontmoet men nog een Surinaamf/che Breedftaart » bladz 424. - E
GERINGDE PLATSTAART SLANG, 7
De verdere verfchillen,-die in deeze voorkomen, en waar- door deeze zich, van de hiervooren befchreevene, onderfcheidt , zyn als volgt:
„_ De zwarte banden zyn breeder, ftaan wyder vaneen, en loopen niet alle rondöm tot één. De drie eerfte banden van en by de kop loopen, op zyde van het onderkaakbeen, door een ftreep byeen. Alle de banden zyn zwarter. De kleur is op het lyf loodkleurig blaauw, onder aan de buik geel-wit, waar- by men dan nog de hierby- komende buikfchilden, als een hoofdkenmerk , moet voegen. Te Haarlem, in het Cabinet van de HOLLANDSCHE MAATSCHAPPY DER WEETEN- SCHAPPEN is eene dergelyke. Waarfchynlyk zyn deeze beide. uit de Ooft- Indifche Zeën.
ESSSSSSSS SES SSS SS SSS SSS EEE SH B: E. Se Gs HeRR: Ys Ve Lt Ne Ge VAN DE
GEB RE beNe Geeks E
BCATSTACARE SLANG.
UIT D E EEN-D: I:S-:C HSES ZEEZE.N* Tube |
De EZE Slang is mede naar haare waare grootte afgebeeld. Het geheele Iyf is omringd met digt byeen ftaande, vaal- zwarte banden of ringen, De kleur, tusfchen beide, is flaauw -
geelfichtig
8 BESCHRYVING vaN pe GERINGDE Enz.
geelächtig-wit. Boven op den kop en punt der bek is mede:een vaale zwarte vlak. De platte ftaart is aan derzelver. einde vaal: zwart. Vooraan op de bek zyn mede twee ronde, mogelyk, neusgaatjes. -De kop is met fchild-plaatjes gedekt.
De oogen zyn rond, blaauwächtig, in ’t midden wit. Geen: oogleeden noch zichtbaare gehoorgaten. … Het Iyf is rondöm met kleene plat- en dichtfluitende fchubbetjes bezet. Het lyf is rond, naby het einde der ftaart, en de ftaart, plat. Het heeft geen het minfte teken van vinnen, Onder, aan den buik en ftaart, ziet men geen bewys van fchilden of fchubben , waarmede anders de Slangen voorzien zyn.
ON LIBRARIES
48 7822
AAA
IN
3 NL hi
|
il