NATUURKUNDIG TIJDSCHRIFT VOOR NEDERLANDSCH INDIE. NATUURKUNDIG TIJDSCHRIFT Vvoon NEDERLANDSCH INDIË, UITGEGEVEN DOOR DE NATUURKUNDIGE VEREENIGING IN NEDERLANDSCH INDIE, ONDER HOOFDREDAKTIE VAN P. BLEEKER. DEEL XX. VIERDE SERIE. DL VI. REW YORx BOT AMIGA MERE, H. M. VAN DORP. 18591860. VARHAET ESS FEB 24 1031 LISRARE mew Tena pet ANIGAL INHOUD vanme VAN HET TWINTIGSTE DEEL (ZESDE DEEL DER VIERDE SERIE). BLADZ Algemeen verslag der werkzaamheden van de Natuurkundige Vereeniging in Nederlandsch Indië, voorgelezen in de 9e Algemeene vergadering, gehouden den 24n February 1859, door P. BLEEKER. Programma der Natuurkundige Vereeniging in Nederlandsch Indië voor het jaar 4859, vastgesteld in de 9e Algemeene vergadering. Nieuwe wetten van de Natuurkundige Vereeniging in Neder- landsch Indië. Naamlijst der Leden van de Natuurkundige Vereeniging in Nederlandsch Indië op den An Mei 1859. Levensberigt van Coenraad Jacob Temminck, door W. Vroum. Vergaderingen der Natuurkundige Vereeniging in Nederlandsch Indië. Algemeene Vergadering gehouden den 24n February 1859. Bestuursvergadering gehouden den 24n February 1859. Titaanhoudend magneetijzerzand van Telokbetong, door A. G. VELTMAN. Over vischsoorten en reptiliën van Bintang en Siak, aan- geboden door den heer E. F. Merien. 59 85 86 VL Bestuursvergadering gehouden den 40n Maart 1859. Vezelstof van de Asclepias gigantea, door De Vocer. . . 90 Catarractes chrysocoma op de reede van Batavia. . . 90 Minerale wateren in de residentie Rembans. .…. . . . M1 Nieuwe vischsoorten van Nieuw-Guineaen Bawean. . .… 95 Ingekomen boekwerken. EERE REENER Bestuursvergadering gehouden den 50n Maart 1859. . . 96 Dood van het Adviserend lid C. L. Dorescuarr. . . .… 97 Zoutbron in het regentschap Tauralili te Amarang. …. …. 98 Aschregen op Madoera, door T. Arriëns. . . . … «… 99 Vanilla planifolia niet bekend in de Molukken. …. . . 400 Over de zoetwatervischfauna van Siam, door P, BrrexKer. 401 Aschregen te Soerabaja en te Probolingo, door J. Haczr- MAN, Jcz. VO SEB JE Vo AG Minerale wateren in de residentie Banjoemas. . … … 10% Minerale wateren in de residentie Soerakarta. . . … 105 Warme bronnen op het land Tjikoppo, afdeeling Buiten- zorg, door JAEARIESZ. oe vab ie en as nr elite de Minerale wateren in het distrikt Tjibinong, door Soera ie en Minerale wateren in het distrikt Tjibaroessa, door Rapuen Ema. 108 PoeErTRA. Zoutwater-bronnen in het distrikt Paroeng, door RapneN SOMA DET, NINGBAT Ie on pt oe on Minerale bronnen in het distrikt Jasinga, door Rapnen Nara Wipsasa. EEEN EE 90E ORE Minerale wateren in de residentie Tegal door C. F. Bouprior. 4112 Minerale bronnen in Patjitan. orn TE Ingekomen boekwerken: …,n 0 lans wo oon ort Bestuursvergadering gehouden den A4n April 1859. . 117 BLADZ. Klei-ijzersteen van westelijk Borneo. : - - : - 4418 Kalkmergelrotsen van Noessa Kembangan. sh vlan (eva A Gedroogde giftplanten van Zuid-Borneo, aangeboden door J. Morrev. EREN Kee In Merrie ero en ander AO insekomens boekwerken” are, “en verrsstandnid lee rat Â95 Bestuursvergadering gehouden den 28n April 1859. A27 Nagelaten manuskripten van Zippelius. . …. . . 128,158 Vischsoorten van Badjoa, verzameld door B. Scnreupers. 129 Beknopt verslag over het voorkomen van minerale bron- nen in Sintang, door H. Von GAFFRON …. … … … …450 Nyeticebus javanicus Gr. van Ketimbang, aangeboden door ASWAN DOREBMAND. 0 non iS sers olde tt jen iSeusinsf OA Suiker uit den arenpalm. pe atd en bekert: engelen cad Inelkomen boelswerken: >inbed ole rrie anai epe hd Bestuursvergadering gehouden den 12n Mei 1859. . . 158 Chroomerts van Amboina, door C. F. Scnnemer. . 159 Gips van Telokbetong en Samangka. . . . … … …440 Vischsoorten van Badjoa, verzameld door E. Nerscner. … 140 Vischsoorten van de Kokos-eilanden, verzameld door Á. J. ANDERSON. BR me lite BEN verh ed Aar SAS) B NAAR Mineralen van Japan, verzameld en aangeboden door Jkhr J. L. C. Pompe vAN MEERDERVOORT. . . -’ . «… «145 Aard- en harssoorten van Linga en de Karimon-eilanden, aangeboden door J. H. Topas . . … … « … … 145 Vulkanisch zand van den Lamongan en ampo-soorten van El ee Etre EP RL oh tt ABEEEn Minerale bronnen in Kediri, door A. E. H. Van pe Poen. 145 Minerale bronnen in de residentie Djokdjokarta, door CG. P. DEVA EMR Á 50) esb elen nue nail an roaiet se Â4D vul BLADZ. Minerale bronnen. in de Minahassa, door A. J. F. Jansen. 146 Minerale bronnen ter Sumatra's Westkust. . … . 41 Ingekomen hoelewerkems aut-bioN av sro rei TA tor ER Bestuursvergadering, gehouden den 26n Mei 1859. .… . 455 Sicydium cynocephalus CV. of Ikan Menga van Tjikadjang. 156 Dood van het Adviserend lid H. ZorLincer. weren ze van Over menschen met staarten op Borneo. sont 10 eeN Ingekomen boekwerken. …. …. .… TPA Bestuursvergadering, gehouden den 9u Juny 41859. .… . . 460 Over de vezelstof- der Calotropis gigantea, door D. W. Rosr VAN DORENERR CO LUURGU DA NONE UITEN OL Att GRAN Bruinkolen te Telokdjambi, door A. J. KrasenBriNK. …. 165 Over chroomijzererts van Amboina, door P. J. Marr, . 465 Minerale wateren in de Padangsche bovenlanden, door H. M. Anpree Wirtens. Tro liel EA er tte ie a Minerale bron in de residentie Probolingo, door R. Scurrius. 167 gekomen. boekwerken. rts er dee rx ol oarder oee Bestuursvergadering gehouden den 25r Juny 4859. . …. .… 470 Over menschen met staarten op Borneo, door C. Herrricn. 17{ Opgave der minerale. bronnen in de. residentie Samarang. 175 Tinerts van de Karimon-eilanden, door P.J. Marer. . 478 Beeldsteen van Lingga, door J. CG. BerNeror Moers. …. 178 Dammar daging en dammar ambaloe, door J. C. BerxeLor | MOERS. et ADT dia rt ke epe ret rde Gipssoorten uit de Lampongsche distrikten, door J. GC. BerreLor Moens. ie SKU var Ingekomen boekwerken. —…… … «ee 185 Bestuursvergadering gehouden den 44n July 1859. . .… 186 Kultuur der Samadera indica. «©... 188 RLAFZ. Verlichting door katjangolie. 188 Eijeren van den doekang (Ketengus typus Blkr). 489 Minerale bronnen in de residentie Tapanoli, door J. Van DER LINDEM. 190 Over Mygale sumatrenseen haren beet, door E. W. A. Lv- DEKING Set KD Minerale bronnen in de residentie Madioen 195 Gips van Madoera, door J. C. BerreLor Moens. 195 Ingekomen boekwerken. 194 Bestuursvergadering gehouden den 28n July 1859. 196 Herinnering aan den 9n verjaardag der Vereeniging. 196 Mokka-koffijboompjes te Buitenzorg. 497 Vischsoorten van Badjoa, verzameld door E. Nerscner. . 197 Soorten van visschen van Priaman, verzameld door H. DrePeNHoRst. 198 Zoetwatervisschen van Sintang, verzameld door A. H. Tuerass. 199 Reptiliën van Sintang, verzameld door A. H. Trepass. 200 Vischsoorten van Biliton, verzameld door... Kruvmer. . 202 Nieuwe vischsoorten van de Kokos-eilanden, verzameld door Dr. A. J. ANDERSON . 202 Vischsoorten van Karangbollong, verzameld door F. J. ScHULTzZE. 202 Vischsoorten van Amboina, verzameld door D. S. Hoepr. 204 Sphargis coriacea, gevangen bij Cheribon. 204 Vischsoorten en reptiliën van Bali, verzameld door P. L. Van Brormen WAANDERS. 205 Nieuw uitzigt op een gebouw voor het Museum der Ver- eeniging. . 208 Minerale bron te Larieke. ‚ 209 BLADZ. Minerale bronnen der afdeeling Amboina. So Pet Warme en zoute bronnen op Saparoea en Haroeko, door Doverham wan Oampen: se Ziener, oiv ef DEN Minerale bronnen op de zuidkust van Ceram. sot rn ingekomen boekwerken ti: naginaa: wig, val bin en Bestuursvergadering, gehouden den 1ln Augustus 1859. . 45 Visschen nieuw voor de fauna van Singapoera. . …. . 246 Reptiliën en visschen van Tandjong aan de Samangka-baai, verzameld door CG. F. W. Hunnius. nde er Minerale bronnen inde afdeeling Ajerbangies en Rau, door L:0B VAR PocANEN PETEL. Voo 10 5 EES BU LE Middel tot wering van kalanders uit rijst, door A. Van SANTEN. EMM MEBIN KES) DOET ER CET TELLINGEN 225 Ingekomen ‘boekwerken? AENNt 000 GTE EEV 7 MN Bestuursvergadering gehouden den 24n Augustus 1859. 205 Aardbeving te Larantoeka, door J. F. A. HARTSTEEN. . 22 Over menschen met staarten op Borneo, door H. Von Gar- FRON iser ds Alike lk over ie Scheikundig onderzoek van zout en van mineraalwater van West-Borneo, door A. G. VELTMAN. … … … . 255 Onderzoek van mineraal water van Rembang, door A. G. VELTMAN. rik oe dieren elek HEET erdee nk WN Visschen van Nagasaki, verzameld door Jkhr J. L. C. Pompe VAN (MREERDERNDORP «05 tijt aar On er Visschen van Singapoera, geschetst door den Graaf Fr. De CASTELNAU. U btn ar versl ed en 0 We AEN Onderzoek van Dipteren, Hymenopteren en Hemipteren van den. IndischenArchapel 454 Aue terabonran on) sala XI BLADZ. Slangen en visschen uit de omstreken van Anjer en uit het meer Dano, verzameld door J. G.T. Berreror Moess. 244 beeekomen boekwerken. … iniss1e 5e anar akt nnn (iets vernis, 245 Bestuursvergadering, gehouden den 8n September 1859. ‚Mhh Vruchten van den Geteh-boom, aangeboden door E. Nerscuer. 245 Afbeeldingen van zee-infusoriën en krustaceën, vervaardigd Eet Insekamenshoekwerken.: -44% 27 inorde ireen re DAT door Mevrouw $. SrarerT geb. Konine. Over de zamenstelling van de vulkanische asschen, uitgewor- pen door eenige vuurbergen van den Nederlandsch-In- dischen Archipel, door D. W. Rosr van ToNNINGEN. . 249 A few remarks concerning a Parasitic fish found in the Ho- lothuria of the Cocos-islands, by A. J. ANpERson. „254 Bestuursvergadering gehouden den 22n September 1859. . 257 Over Minerale wateren op Banka, door J. J. Aurureer. . 259 Mineralen van Japan, aangeboden door Jkhr J. L. C. Poure van MEERDERvOORT, door J. C. BerreLor Moens. . 265 REEKSEN Woekperkens: 0: 57 sne dare 069 Aanteekeningen betreffende de kakao-kultuur in de residen- tie Manado. RUBEN ION OMEN POLS en Mr WE AE Handleiding voor de teelt en bereiding van de kakao. . 508 Bijdrage tot de kennis der insekten, die den kakao-boom na- HEEN 20 TBN et er Bijdrage tot de statistiek der kakao, door W. H. De Vriese. 216 Scheikundige analysen van den bast, de bladeren, de vruch- ten en de zaden van den kakao-boom, door D. W. Rost VAN TONNINGEN. werst ilena the denn br eea ei an ROE Bestuursvergadering, gehouden den 452 Oktober 1859. . 521 Planten en planten-voortbrengselen van de Padangsche bo- XII BLADZ. venlanden, aangeboden door E. W. A. Lupekine, door J. E. TeEijsMANN. GAAR eh ARCEN STC TTEOOONNEN NON Konchyliën van Sumatra’s Westkust (Tikoe, en de bergen Merapi en Singalang), aangeboden door E. W. A. Lupexine, daar WM Sart on boegdbggdss DEOO atN e, 110z CONAERE Reptiliën van Agam aangeboden door E‚ W. A. Lupexine, „door, P_ BreBKeR- 0 GO MAO R MATE te 0 OEE ED Aardbevingen waargenomen op Java in 1847 en 1848, door TJ. Man Brogwen- WAANDERS. lg ror oatoes Oden Nieuwe vischsoorten van Borneo, aangeboden door J. W. RoeLanpr, door P. BLEEKER. somde berditker ge Heten Vischsoorten van Amboina, aangeboden door 0. Mounike, door P. BLEEKER. NEEN EAP ID MDN 0 Vischsoorten van de Aroe-eilanden aangeboden door 0. Mounige, door P..BLEERER-. ; a «on Oorde rat Reptiliën en visschen van Bonthain, aangeboden door J. L. De Jrecer, door P. BLEEKER. wite ade te En Slangen van Anjer aangeboden door J. G. T. BerNeror Moens, door P. BLEEKER. ADE NEE EEEN ORT 5 Over eene zoutbron bij Motong in Palembang, door P. F. CouPeERUS. MEGAN bat ie VOREN DEED erin (otor Te verleenen hulp aan ’s Rijks Museum van Natuurlijke Fietostenteeiden Valois Mer) Ue Pra oe EN Ingekomen boekwerken. … …. … … „359 Giftige slangenbeet, zijne uitwerking en middelen tot genezing, Beet WWA 01 se REN ANGLE Eenige opmerkingen en wenken tot beantwoording der vraag; »hoe kunnen personen, die geene opzettelijke beoefe- naars van de natuurwetenschap zijn, de kennis der Ne- Xi BLADZ. derlandsch-indische produkten bevorderen?”, door W. H. DEMRNENEEEEEOR SME A A Der on ELEAERE GAK ADN Bestuursvergadering, gehouden den 27n Oktober 1859. . . 574 Marmer van Patjitan, aangeboden door D.G. Noorpziek. 572 Ertsen, steen- en aardsoorten van Karimon, Boaja en Ma- par, aangeboden door J. H. G. JoRpeNs. . . … 3575 Minerale bron in het Palembangsche (Kikim) door P. F. Couperus. lS ARRE LT a EER KON ORL A LEER Ait A NWE BRA SEA: 0 Tripang van de zuidkust der Preanger-regentschappen. … 378 Ingekómen Hoek werken; vts „ci nanmn sar oh 79 Bestuursvergadering, gehouden den 10n November 1859. . 581 Minerale bronnen in de afdeeling Keboemen, door W. Lance 385 Minerale bronnen in Ledok, doer H. A. Steyn PaRvÉ. … 584 Minerale bron in Poerworedjo, door J. J. GaapE. . . 584 Over fossiele zoogdiertanden van Bonthain, door Fr. Juneuvus. 585 Over den grooten Japanschen Salamander, door Jkhr. J. L. C.. Pompe vaN MEERDERVOORT. …. …. … «586, Over zelfstandigheden geschikt voor tusschenproppen in vuurmonden, door G. F‚ De Bruun Kors. …. …. 588, 405 Over Fierasfer in tripangs, door A.J. ANpeERson. . … 588 BREEKOMERSBOEM Werken. re AAN AEET PED CEM 101 OTE TENEN Bestuursvergadering, gehouden den 242 November 1859. . 51 Telegrafische verbinding tusschen Batavia en Singapoera. 591 Onderzoek van in Patjitan ontdekt marmer, door W. F. VERSTEEG, male Miet: ni tin nadben 44 10 Tie Saro an eea en Over de plaatsing in het stelsel van de Luciocephaloïden, door P. Brregen. Malte rn ti ven te dt wo damen dine SA Meehamen boekwerken... …… .-ssear Smarminde m1 d08 Over eenige nieuwe soorten van Zeeveders of Pennatulina XIV BLEEKER. Bestuursvergadering gehouden den 82 December 1859. BLADZ. (Polypi natantes) van den Indischen Archipel, door P. 599 „A10 Nota over marmer en graniet, zoomede aangaande de be- vinding van het Patjitan-marmer en eene ontginning van steengroeven in Nederlandsch Indië voor gouverne- ments-rekening, door Corns De Groor. Slangen van Rau (Sumatra’s Westkust), J. A. James, door P. BLEEKER. Reptiliën van Bankalis, aangeboden door J. J. W. E. Van Riemspijk , door P. BLEEKER. ging door den Koning. Ingekomen boekwerken. Conspectus Systematis Cyprinorum, auct. P. BLEEKER. ‚AM aangeboden door 116 „A16 Aanvaarding van het Beschermheerschap over de Vereeni- Vijfde bijdrage tot de kennis der vischfauna van Timor (visch- soorten van Atapoepoe), door P. BLEEKER Derde bijdrage tot de kennis der vischfauna van Singapoera, ‚4h9 door P. BrrEEkKER. Bestuursvergadering gehouden den 222 December 1859. heer LAPORTE te Bordeaux. Over het stelsel der visschen, door P. BLEEKER. 497 Ruiling van insekten en mollusken voorgesteld door den . 458 Mineraalwater van Manindjoe, verzameld door P. Van Dur. Over giftslangen en tegengiften tegen haren beet door Á. . 462 A. WorrTERBEEK. Ingekomen boekwerken. Bestuursvergadering ‚ gehouden den 12° January 1859. 459 261 ‚465 „468 XV BLADZ. Vertraging in het kleuren der kaarten van het mijnwezen. 469 Japanees bumstskelet. 2e te ve ct no enen ter ne AAD Pareas Waandersi, de zoogenaamde vliegende slang van Balin door BaBEEEEER:) 25 sci peen til ener eer nt BT Â Tripang van de zuidkust der Preanger-regentschappen. … 472 Verwarring door vreemde genootschappen van de Vereeni- ging met het Bataviaasch Genootschap van kunsten en NEEEREGHOODBRE AA vaN „ede Let rio” ToT Maeekemen boekwerken: Meur t oh eros art sh ee ATA hit ie soli Hare Bia. } p ek nk „N 4 En dg Ë veg Hr wet = & eeh . 4 8 SAN idea. olp {ot wedt gra toad en zj or: es ede as rin donde iben Ken « - + » « . EN d * p f we Wad | k Las f pe 1e Ï / í 1 + Kk N \ 7 ET nike Ki x \ AN v, Li + £ { neh Á - K d „- 4 Á P fi ke : ad _ vu fi AT 1 | ‘ 4 \ „ $ LA fl df s hi EN MET il Eph AT kt 4 Kl 4 bp É 4 ï ra he N ' \ IE 4 K 1 Bf KE ; blj ’ Î vig Ï 4 í EN î ' td fl Na, 4 4 Hi \ RIE Ld et A fe Hedad 4% dr ne ) - RT AAR di} biet EE ALGEMEEN VERSLAG WERKZAAMIEDEN NATUURKUNDIGE VEREENIGING IN NEDERLANDSCH INDIË, voorgelezen in de Je Algemeene Vergadering, GEHOUDEN DEN 24° FEBRUARY 1859, DOOR Dr. P. BLEEKER, Re es Baer Ceed R 0. DP IG LK. Ace Wi, enz: President der Vereeniging. M. H. Ten negende male zijt gij in Algemeene Vergadering bij- een geroepen, om mededeeling te ontvangen van wat door onze Vereeniging in het jongste jaar van haar bestaan is verrigt, van hetgeen in dien tijdkring hare lotgevallen zijn geweest, en van de toekomst die voor haar blijft geopend! Ten negende male ook valt mij het voorregt te beurt, door uw vertrouwen geroepen te zijn, het jaarlijksche ver- slag onzer instelling uit te brengen. Ik doe dat weder met genoegen, niet alleen omdat ik in de herbenoeming tot het Voorzitterschap gemeend heb DL. XX â 4 te mogen zien een blijk uwer tevredenheid, over de wijze waarop de werkzaamheden der Vereeniging zijn geleid ge- worden, maar ook, omdat de Vereeniging zelve weder met goed gevolg is voortgeschreden op de baan, welke zij zich heeft getrokkken. Uit den aard der zaak hebben verslagen, als welks uit- brenging mij thans weder ten taak is gesteld, iets gelijk- luidends. Overeenkomstige feiten en verrigüngen, als in vroeger jaren waren vermeld, komen weder op den voorgrond, en al hebben die ook betrekking tot nieuwe ontdekkingen en uitbreiding van verkregene kennis, die uitbreiding van ons weten en kennen kan in een algemeen verslag niet in bij- zonderheden worden omschreven, en de algemeene om- trekken, welke het slechts vergund is daarin te schetsen, kunnen niet zijn zonder eene meerdere of mindere gelij- kenis op vroeger reeds gegevene. Indien echter, ten opzigte onzer Vereeniging, het thans te geven verslag veel gelijkluidends aanbiedt met vroegere verslagen, mogen wij ons daarover allezins verheugen, want tot nog toe waren die verslagen altijd de vertaling van haren steeds toenemenden bloei en vooruitgang. En inderdaad, M, H.,mag ook thans weder van onze in- stelling worden gezegd, dat zij in het jongste Vereenigings- jaar im hare werkzaamheden niet is achterlijk gebleven bij eenig der vroegere jaren van haar leven, en dat nieuwe voorwaarden zijn verkregen voor de voortduring van haar krachtig bestaan. Tijdschrift en Verhandelingen. In de jongste Algemeene Vergadering, gehouden den 22 February des vorigen jaars, mogt ik ter tafel brengen het 15° en 14° deel van het Tijdschrift der Vereeniging, welke beide deelen in het laatst voorgaande Vereenigings- jaar waren uitgegeven. Thans mag ik wijzen op de drie voor u liggende dee- ed ed len van het Tijdschrift, het 15°, 16°, en 17e deel, als uit- komst onzer werkzaamheden gedurende het afgeloopen jaar. De ruime voorraad bouwstoffen heeft het noodig ge- maakt, het drukken daarvan met den meest mogelijken spoed te doen plaats hebben, en zoo is de direktie er in geslaagd, één deel meer van het Tijdschrift het licht te doen zien, dan gebruikelijk ss. Het 15° déel is, even als het 17°, geheel bestemd ge- worden voor de opname van ingezondene artikels. Behalve berigten over aardbevingen, vulkanische uitbar- stingen, verrigtingen der ingenieurs van het mijnwezen in Nederlandsch Indië, personaliën en een paar uit een vreemd tijdschrift overgenomene artikels, over den paradijsvogel en de natuurlijke geschiedenis van de Aroe-eilanden, ko- men in beide genoemde deelen voor de volgende bijdragen. A. Over de op Java aangekweekte Sarsaparilla (Smilax syphili- tica) door D. W. Rosr van ToNNINGEN. 2. Toestand der aangekweekte kinaboomen op het eiland Java, tijdens het bezoek van zijne Excellentie den Gouverneur-Generaal Ca. F. Panvp, in het laatst der maand Juny en het begin der maand July 1857, kort beschreven door Fr. Jurenvun. 5. Bijdragen tot de geologische en mineralogische kennis van Nederlandsch Indië door de Ingenieurs van het mijnwezen in Ne- derlandsch Indië. XIX Over de waarde van eenige Nederlandsch-Indische kolen- soorten, door P. Van Duk. 4. Visschen van Java's zuidkust, door Referent. D. Over Oxybeles gracilis Blkr, door C. L. Dorrscrarr. 6. Holacanthus pseudannularis, eene nieuwe soort van Batavia, door Referent. 7. Scheikundig onderzoek van het water uit den put gelegen in de nabijheid van het garnizoens-hospitaal te Djokjokarta, door D. Erxkua. 8. Scheikundig onderzoek eener heete zoetwaterbron in het distrikt Tjongean, afdeeling Soemedang, door A. G. VerTMAN. 9. Kwalitatief onderzoek van twee bronnen van Bondjol, be- nevens eenige in hare nabijheid voorkomende mineralen, door A. G. VELTMAN. 4 10. Scheikundig onderzoek van Calotropis gigantea R. Br, door P. G. Wiers. 11. Bijdrage tot de kennis der vischfauna van den Goram-ar- chipel, door Referent. 12. Vierde bijdrage tot de kennis der vischfauna van Biliton door Referent. 15. Tweede bijdrage tot de kennis der vischfauna van Singapore, door Referent. Ah. Gemiddelde thermometerstand te Samarinda, Oostkust van Borneo, in het jaar 1858, door J. Worrr. 15. Opsomming der tot dusverre van het eiland Sumatra be-, kend gewordene reptiliën, door Referent. 16. Verslag van de uitkomsten van eenige kultuurproeven met suikerriet, door P. F. H. Frougere. 17. Scheikundig onderzoek van het water uit het kratermeer van den Patoea en der in zijn water voorkomende zwavelmelk, door P. J. Maren. 18. Onderzoek naar de zamenstelling eener witte stof, welke zich in het hart, alsmede in de scheuren van sommige djatiboo- men afzet, waarom die boomen bij de inlanders den naam van djati-kapor dragen, door D. Pres. 19. Bijdrage tot de kennis der kajoepoetie-olie, door D. Pres, 20. Aardstorting op Tidore, door J. H. Topas. 21. Enumeratio specierum piscium javanensium hucusque cog- nitarum, door Referent. 22. Vijfde bijdrage tot de kennis der ichthyologische fauna van de Kokos-eilanden, door Referent. 25. Verslag over de hoedanigheid van het sap van eenige soor-, ten van suikerriet, gekweekt in den laboratorium-tuin, door P F. H. Fronrene. 24. Chemisch en physisch onderzoek van een vijftigtal suiker- riet-gronden van de residentie Pasoeroean, door D. W. Rost vaN ToNNINGEN. 25. Derde bijdrage tot de kennis der Dipteren-fauna van Ne. derlandsch Indië, door CG. L. Dorrscnarr. 26. Vierde bijdrage tot de kennis der ichthyologische fauna van Timor; visschen van Atapoepoe, door Referent. 27. Derde bijdrage tot de kennis der ichthyologische fauna van Bali, door Referent. 28. Verslag van eene reeks van proeven met suikerrietsap, in verband met de fabrikaadje, door P. F. H. Fromperc. 99. Tets over de natuurlijke geschiedenis van Madoera, door H. ZoLLINGEr, 50. Eene beschouwing over de koolformatie van Borneo naar aanleiding van XVIII en XIX der bijdragen tot de geologische en mineralogische kennis van Nederlandsch Indië, door S. BLrEKRODE. 51. Verslag van eene bemestingsproef van suikerriet in den laboratoriumtuin, door P. F. H. Frougere. 52. Overzigt der vulkanische verschijnselen op Java, waarge- nomen en bekend geworden over 1857, door J. Haceman, Jez. 53. Scheikundig onderzoek van den bast van Nauclea orientalis Lam., door J. J. Arrneen. 54. Bijdragen tot de geologische en mineralogische kennis van Nederlandsch Indië door de ingenieurs van het mijnwezen in Ne- derlandsch Indië. XX Wester-afdeeling van Borneo, door R. Everwijx (met kaart). 5d. Verslag van de uitkomsten van een vergelijkend onderzoek van twee suikerriet-gronden, door P. F. H. Fromsrr. 56. Verslag over een chemisch onderzoek van den soerenbast, door P. F. H_ Frourero. 57. Scheikundig onderzoek naar de giftige bestanddeelen van den wortel der Cicca dsticha, door J. J. ArTurer. 58. De thans zigtbare komeet, door J. A. C. OupreMans. 59. Eenige statistische opgaven omtrent aardbevingen, op Java gevoeld van 1840 tot 1857, of gedurende 17 jaren tijdsverloop, door J. HAGEMaAN, Jez. Het 16° deel van het Tijdschrift is geheel gewijd aan de Handelingen der Vereeniging en bevat de Notulen der vergaderingen van de Vereeniging , gehouden van 25 Augus- tus 1857 tot heden, alsmede het in de laatste algemeene vergadering voorgelezen Algemeen Verslag van hare werk- zaamheden. Talrijke rapporten en berigten, handelende over schei- kundige onderzoekingen, over mineralen en voortbrengselen uit het plantenrijk en over de fauna van den Imdischen Archipel, zijn in die Notulen nedergelegd. De genoemde drie deelen zijn de eerste van het Tijd- schrift, welke geheel op kosten der Vereeniging zijn open- baar gemaakt. , 4) Vroeger geschiedde die uitgave, zoo als u bekend is, voor rekening van het Bataviaasch Genootschap van kun- sten en wetenschappen, hetwelk zich wel had willen getroosten de jaarlijksche te-korten, welke het Tijdschrift hetzelve veroorzaakte, doch waartegen het ook het voor- deel genoot, aan ieder zijner leden een exemplaar van het Tijdschrift gratis te kunnen verstrekken. Toen de Vereeniging het beheer van het Tijdschrift overnam, bevond zij het geheele aantal inteekenaren slechts te bedragen 78. Dit aantal was in de verte niet voldoende om zelfs de helft van de kosten der uitgave goed te maken. Wel had de direktie met het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen eene overeenkomst getroffen, waarbij dat Genootschap zich verbond, een minimum van 100 exemplaren van het Tijdschrift ten behoeve zijner leden over te nemen, doch aangezien deze exemplaren tegen 40°/, mindering op den inteekeningsprijs werden afgeleverd, was het bedrag der inkomsten, uit deze overeenkomst te verwachten, niet hooger te stellen dan dat van 60 gewone inteekenaren. Evenwel zijn ongeveer 500 inteekenaren tegen den vollen inteekeningsprijs van f 10,— per deel noo- dig, om de kosten van uitgave van het Tijdschrift tedekken. Het was alzoo onvermijdelijk, te trachten, door de open- stelling van eene nieuwe inteekening, het aantal geabon- neerden te doen toenemen. Deze poging is met zeer gunstige uitkomsten bekroond, en de direktie heeft met genoegen mogen hebben, het aan- tal van 78 inteekenaren tot nagenoeg 200 te zien stijgen. De overige geldelijke middelen, over welke de Vereeni- ging beschikken kan, zijn voldoende, om de op de inteeke- ningen overblijvende te korten te dekken. Van de Verhandelingen der Vereeniging heeft in den loop van 1858 het licht gezien het 4° deel, terwijl ook het 5° deel reeds grootendeels is afgedrukt en binnen kort aan de inteekenaren zal kunnen worden verzonden. _k Het 4e deel bestaat geheel uit de afdeeling Siluri van Referents Ichthyologiae Archipelagi indici Prodromus, de uitgave van welken arbeid de Vereeniging gemeend heeft op zich te moeten nemen, en in volgende deelen zal wor- den voortgezet. In het 5 deel zijn meerdere artikels van verschillende leden bevat, t. w. 1. Tweede bijdrage tot de kennis der arachniden van den In- dischen Archipel, door C. L. Doresenarr (met 17 platen). 2. Overzigtstabellen voor de ornithologie van den Indischen Ar- chipel, door H. Vor RosexBeEnG. 5. Zevende bijdrage tot de kennis der vischfauna van Sumatra; visschen van Palembang, door Referent. 4. Twaalfde bijdrage tot kennis der vischfauna van Borneo; visschen van Singkawang, door Referent. 5. Twaalfde bijdrage tot de kennis der vischfauna van Celebes; visschen van Manado, door Referent. 6. Vijfde bijdrage tot de kennis der ichthyologische fauna van Japan, door Referent (met 5 platen). É 7. Verslag van de uitkomsten van het scheikundig onderzoek van een aantal suikermonsters, door P. F. H. Frouperc. 8. Bijdrage tot de {kennis der vischfauna van Nieuw-Guinea, door Referent. 9. Waarnemingen op de komeet van 1858 gedaan te Batavia, door J. A. C. Oepruars. Even als de kosten der uitgave van het Tijdschrift, worden ook die der openbaarmaking van de Verhandelin- gen, voor een groot deel gedekt door inteekeningen van leden en niet-leden der Vereeniging. De inteekeningen op de Verhandelingen zijn echter aan- merkelijk minder talrijk, dan die op het Tijdschrift, en daar bovendien de uitgave der Verhandelingen veel kost- baarder is, deels wegens het fraaijere papier waarop ze worden gedrukt, deels wegens de platen, die ze vergezel- len, zijn de tekorten op deze uitgave aanmerkelijk groo- ter, en moet een niet onaanzienlijk bedrag van de ove- rige inkomsten der Vereeniging tot goedmaking dier te- korten worden aangewend. Ss Men ontwaart alzoo, dat de Vereeniging im het afge- loopen jaar niet minder dan 5 nieuwe boekdeelen heeft uitgegeven, waardoor het geheele aantal, tot nu toe door haar gepubliceerde boekdeelen, gebragt wordt tot 22, waar- van 17 van het Tijdschrift en 5 van de Acta. Bovendien zijn reeds ter perse gelegd de 18° en 19e deelen van het TFijdschrift en het 6e deel der Acta. Voor deze deelen zijn, hetzij reeds geheel of gedeeltelijk afgedrukt, hetzij reeds beschikbaar, de volgende bijdragen. A. Botanische reis over Banka en in de Palembangsche binnen- landen, door J. KE. TEYsMANN. 2. Voorloopige handleiding voor de proef-kinakultuur, zamen- gesteld naar een oorsprovkelijk geschrift van F. W. Jurenvan. 5. Aanteekeningen, in verband staande met de voorloopige hand- leiding voor de proef-kinakultuur, zamengesteld naar een oor- spronkelijk geschrift van F. W. Jurcrunan. 4. Invloed van guano-bemesting in de suikerrietvelden der fabriek Wonopringo in de residentie Pekalongan. 5. Berigten over aardbevingen en berguitbarstingen, vermeld in de Bataviasche Koloniale Courant, de Java-Governement Gazette, de Bataviasche Courant, en de Javasche Courant, van 1810 tot 4850, zamengesteld door A. W. P. Werrzer. 6. Rerigten over aardbevingen en berguitbarstingen, vermeld in de Javasche Courant van 1851 tot 1840, verzameld door M. Th. Reicne. 7. Berigten over aardbevingen en berguitbarstingen, vermeld in de Javasche Courant van 41841 tot 1850, verzameld door W. F. VersrrEeG. 8. De inlandsche planten-namen, bijeenverzameld en in alphabe- tische orde gerangschikt, door G. J. Fiurer. 9. Ichthyologiae Archipelagi indici Prodromus. Vol IL, Cyprini, door Referent. 10. Achtste bijdrage tot de kennis der vischfauna van Suma- tra; visschen van Benkoelen, Priaman en Palembang, door Re- ferent. it. Bijdrage tot de kennis der vischfauna van Bawean, door Referent. 12. Negende Bijdrage tot de kennis der vischfauna van Banka door Referent. 9 15. Over eene merkwaardige anomalie in den oorsprong der arteriae carotides bij Pitta cyanura Vieill., door H. A. Bersstein, (met eene plaat). 44. Beschrijving van eenen togt naar de Zuidwest- en Noord- oostkust van Nieuw-Guinea, door H. Vor Rosexgerc. 15. Rapport over de aanwezigheid van grondstoffen in den Nederlandsch-Indischen Archipel, geschikt tot bereiding van pa- pier, door D. W. Rosr van ToNNINGEN. 16. Een woord aan het publiek, betreffende: »Eene beschouwing over de koolformatie van Borneo naar aanleiding van de 18° en 19° der Bijdragen tot de geologische en mineralogische kennis van Nederlandsch Indië, door S. Brrekropr”, door Corrs De Groot. 47. Over het soortelijk verschil van Falco lymnaetus Horsf. en Falco niveus T. (Spizaêtus cirrhatus Bp), door H. A. Berssrern. 18. Scheikundig onderzoek van twee bronwateren en een bron- afzetsel van Bawean, door A. G. VerTMaN. 19. Bijdrage tot de kennis van het goudbevattende kustzand van Tjilatjap, door P. J. Maren. 20. Opgave van den gevallen regen te Pamakassan, residentie Madoera, met zelfregistrerenden regenmeter, door T. Arriëns. 21. Elfde bijdrage tot de kennis der vischfauna van Amboina, door Referent. 22. Over eene verzameling visschen van Patjitan, door Referent. Ik mag van dit onderwerp niet afstappen, alvorens de hulde der direktie gebragt te hebben, in de eerste plaats aan den ijver der waarnemers en schrijvers, die door hunne talrijke bijdragen zoo krachtig tot den bloei der Vereeni- ging hebben medegewerkt; doch in de tweede plaats ook aan de HI. inteekenaren op Tijdschrift en Acta, welke door hunne geldelijke ondersteuning hebben mogelijk ge- maakt, dat de Vereeniging binnen een enkel jaar tijds vijf lijvige boekdeelen het licht heeft doen zien. De gouvernements-subsidie, der Vereeniging verleend, hoe noodzakelijk ook, zou in de verte niet toereiken om die kostbare uitgaven te dekken, wat men daaruit kan nagaan, dat het kostende der bedoelde vijf deelen de be- langrijke som van f 14,000 bedraagt, terwijl de bedoelde subsidie f 4000 ’s jaars beloopt. 10 De direktie brengt gaarne haren dank aan HH. intee- kenaren, omdat het haar bekend is, dat zeer velen hun- ner met hunne inteekening de uitgaven der Vereeniging ondersteunen, niet omdat de in het Tijdschrift of de Acta bevatte bijdragen, liggen im de rigting hunner studiën, maar omdat zij doordrongen zijn van het nut, door de Vereeniging gesticht en van de noodzakelijkheid van bij- dragen, ook van niet natuurkundigen, om de Vereeniging in staat te stellen dat nut te blijven stichten. Het zijn voor velen geldelijke offers, op het altaar der Wetenschap gebragt, zonder evenredig nut voor de bren- gers. In Europa zal men schaars voorbeelden van zoo ruime ondersteuning, door niet natuurkundigen aan een natuur- kundig genootschap vinden, en de HIL inteekenaren beb- ben daarom aanspraak op de erkentelijkheid der weten- schap zoowel als op die onzer instelling. Vergaderingen. De bestuursvergaderingen hebben in het afgeloopen jaar weder in den regel twee malen ’smaands plaats gehad. In die vergaderingen werden, even als vroeger, alle we- tenschappelijke en huishoudelijke belangen der Vereeniging behandeld, doch in het jongste jaar werd eene meer dan gewone werkzaamheid aan den dag gelegd, waarvan de blij- ken te vinden zijn, in de handelingen der Vereeniging, za- men gevat in het 16de deel van het Tijdschrift. In de aanteekeningen van de bestuursvergaderingen, is de geschiedenis der Vereeniging gedurende het jongste jaar bevat. Maar bovendien bevatten zij talrijke kortere wetenschap- pelijke berigten, tot toelichting van de kennis der natuur dezer gewesten. Wat het delfstoffenrijk betreft vindt men er bijzonderheden in betreffende ijzererts van West Borneo, een scheikundig onderzoek van eene delfstof, gevonden ter 11 Westkust van Sumatra; berigten over minerale bronnen te Kriö in Bantam; over de minerale bronnen gevonden wor- dende in de residentie Soerabaja en Patjitan, alsmede eene beschrijving der Kajangan-api of vuurwellen in Bodjonegoro, en korte berigten over steenkool, gevonden in het westen. der residentie Batavia en in de residentie Palembang. Voortbrengselen uit het plantenrijk, in de notulen toege- licht, zijn de witte stof, gevonden in de djati kapor, de getah- pertja-soorten van Westelijk Borneo, de minjak tankawang; van Westelijk en Oostelijk Borneo, de dawon bitjetah, enz Eene niet onbelangrijke verzameling planten van het ei- land Banka was der Vereeniging aangeboden door een mi litur, genaamd J. Amann. Op advies van den heer Teysmann heeft de direktie beslo- ten die planten te zenden aan de heeren Miquel, E‚ B. Van den Bosch en Van den Sande la Coste in Nederland, ten einde de wetenschap er het meest mogelijke nut van te doen trekken. Ten opzigte van de fauna dezer gewesten zijn talrijke bij- zonderheden in de notulen nedergelegd, en de kennis der herpetologie en ichthyologie van Java, de Kokos-eilanden, Sumatra, Banka, Biliton, Bali, Borneo, Gelebes en Batjan heeft daardoor aan uitbreiding gewonnen. In de uitrusting der militaire expeditie tegen het rijk van Boni heeft de direktie aanleiding gevonden, een schrij- ven te rigten aan den kommandant des legers, met uit- noodiging, eene aanbeveling te doen afgaan aan de Offi- cieren dier expeditie om ook werkzaam te zijn aan de bevordering der natuurkundige kennis van Boni, door het maken van aanteekeningen en verzamelingen aldaar en de aanbieding daarvan aan de Vereeniging. Bovendien hebben meerdere leden der Vereeniging, aan die expeditie toegevoegd, en meer speciaal onze mede-di- rekteur, de heer W. F. Versteeg, op zich genomen, tij- dens hun verblijf in Boni, in het belang van de kennis der natuur van dat gewest, naar vermogen werkzaam te .. Zijn zijn. « 12 Aan ons verdienstelijk medelid den heer Jkhr H. C. van der Wijck, resident van Soerabaja, had de Vereeniging te danken opgaven omtrent alle bekende minerale wateren, welke in de residentiën Preanger- Regentschappen en Soe- rabaja worden aangetroffen. Ten einde tot eene dergelijke kennis te geraken van alle andere, onder het Nederlandsche bestuur staatie gewesten in dezen archipel, heeft de Vereeniging eene circulaire gerigt aan alle hoofden van gewestelijk bestuur, met uitnoodiging , dergelijke opgaven, als de door den heer Van der Wijck aangebodene en in het Tijdschrift der Vereeniging openbaar gemaakte, der Vereeniging te willen doen geworden. Indien daaraan, zoo als vertrouwd wordt, algemeen vol- daan zal zijn, zal zonder twijfel deze tak van kennis der natuur in deze gewesten, eene belangrijke schrede voor- waarts zijn gebragt. In Juny jl.’ ontving de Vereeniging een schrijven van het Gouvernement, in overweging gevende de zamensmel- ting van de drie te Batavia gevestigde wetenschappelijke instellingen. Het gouvernement achtte die zamensmelting wenschelijk en meende, dat daardoor ook bereikt zou kunnen worden eene bezuiniging in de Gouvernements-toelagen aan die instellingen, met gelijktijdige betere ondersteuning der we- tenschap, terwijl het tevens wees op eene opperste leiding van het gouvernement, welke aan de tot een enkel ge- nootschap vereenigde instellingen zou kunnen worden ge- geven. U allen, M. H., is het reeds bekend, in welken zin door de Vereeniging op dien brief geantwoord is. Eene toetreding tot het voorstel der regering zou heb- ben gelijk gestaan met eene ontbinding onzer instelling. Zij zou teruggebragt geworden zijn tot eene afdeeling van een ander genootschap en daarmede zoude het ook gedaan zijn geweest met hare onafhankelijkheid, met hare eerzucht. 15 Van zelfstandig ligchaam tot het onderdeel van een be- heerschend ligchaam afgedaald, zou zij niet meer vrij heb- ben kunnen beschikken over de gelden, voor de uitgave harer werken benoodigd, en daardoor in het openbaar ma- ken dier werken grootelijks belemmerd zijn geworden. Van eene toekomst voor de Vereeniging, van een, voort- gaanden bloei en ontwikkeling, zou geene sprake meer zijn geweest, en de terugwerking der opheffing of indee- ling onzer instelling op hare leden zou een’ gevoeligen slag hebben toegebragt aan de beoefening der natuur-we- tenschappen in deze gewesten. Bij het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Weten- schappen en de Nederlandsch-Indische Maatschappij van Nijverheid mogt het regerings-voorstel evenmin bijval vinden. De adviezen van die instellingen zijn geweest in den zelfden geest, als dat der Vereeniging en alzoo bestaat er alle grond te vermoeden, dat de regering, door die advie- zen voorgelicht, insgelijks tot de overtuiging zal zijn ge- bragt, dat eene zamensmelting der verschillende genoot- schappen niet raadzaam zou wezen. Het gevaar, waarmedede Vereeniging van deze zijde be- dreigd werd, mag alzoo beschouwd worden thans geweken te zijn. Verzamelingen. Museum. De verzamelingen der Vereeniging zijn weder aanmer- kelijk verrijkt geworden. Voorwerpen uit het delfstoffenrijk van Java, Sumatra, „Bali en Bawean, zijn der Vereeniging toegezonden door de HI. A. H.-G. Blokzeijl, H. Diepenhorst, F. R. J. M. Huijsers, J. E. Kreijenberg, J. G. T. Bernelot Moens, J. A. W. Van Ophuijsen, C. L. Schröder,.... Scharff, P. L. van Bloemen Waanders en G. Wassink. Plantenverzamelingen en voortbrengselen uit het plan- tenrijk van Java, Sumatra, Banka, Bali en Borneo, mogt de Vereeniging ontvangen van de H.H. J. Amann, C. C. 14 Hardenberg, Z. H. Sulthan moeda van Sambas Oemar Ka- maloedin, den Regent van Serang Radhen Toemmenggoong Ario Tjondro Negoro, J. G. T. Bernelot Moens, P. J. Maier, J. A. Krajenbrink en J. A. W. Van Ophuijsen. Dieren of voorwerpen uit het dierenrijk van Java, de Kokos-eilanden, Bali, Sumatra, Banka, Biliton, Borneo, Ge- lebs, Bawean, Amboina, Timor, Banda, Nieuw- Guinea en Japan, had de Vereeniging te danken aan de HI. A. J. Anderson, J. W. E. Arndt, J. G. X. Broekmeijer, O. Brum- mer, J. K. Van den Broek, H. Diepenhorst, F. W. Dolge, J. H. Donleben, F. H. Deissner, GC. A. M. M. Von El- lenrieder, G. J. Filet, H. D. A. Van der Goes, J. Hageman, Jez., A. Hendriks, D. S. Hoedt, R. V. Heyliger, G. F. James, A. J. F. Jansen, W. Kock, P. Knuttel, C. M. H. Kroesen, E. A. Lange, C. W. A. Ludeking, J. G. T. Bernelot Moens, D. G. Noordziek, J. A. W. Van Ophuiijsen, J. H. A. B. Sonnemann Rebentisch, H. Von Rosenberg, J. J. W. E. Van Riemsdijk, J. M. G. E‚ Le Rutte, G. G. Schonck, G. EL. Schröder, F. J. P. Storm van ’sGravensande, S. A. Thurkow, P. L. Van Bloemen Waanders, J. T. Van Bloemen Waanders, G. Wassink en J. Wolff, Onze mededirekteur, de heer Maier, heeft aanspraak op de erkentelijkheid der Vereeniging, voor de welwillendheid, waarmede hij thans reeds een reeks van jaren, niettegen- staande de Vereeniging nog geene eigene lokalen bezit, hare verzamelingen onder zijne bewaring heeft genomen. Scheikundige onderzoekingen van voorwerpen uit het delfstoffen- en plantenrijk, op verzoek der direktie verrigt, had de Vereeniging te danken aan de HI. J.J, Altheer, P. J. Maier en A. G. Veltman. Door de talrijke schenkingen aan het museum is meer dan ooit het dringende gevoeld der behoefte aan een ge- schikt gebouw, om de groote, reeds aanwezige, hoeveelheid voorwerpen behoorlijk ten toon te stellen. Weinig voldoen- de zijn de berigten, die ik thans betreffende den stand dezer aangelegenheid heb mede te deelen. 15 In vorige verslagen is telkens melding gemaakt van de pogingen, door de direktie in het werk gesteld, om tot de erlanging van een geschikt gebouw voor de Vereeniging te geraken. Na den vruchteloozen afloop van die verschillende po- gingen, meende eindelijk de direktie, dat de verwezenlij- king harer wenschen ten dezen nabij te achten was. Zij had de aanwijzing der regering gevolgd, door een beroep te doen op de ingezetenen van Nederlandsch Indië, en daardoor was haar ten bedoelden einde eene som toe- gezegd van ruim f 5000—. De regering zelve had erkend, dat de Vereeniging de ondersteuning van het Gouvernement verdient, de direktie oplettend gemaakt dat eene door haar gevraagde som van f_10,000 haar onvoldoende voorkwam ter bereiking van bet beoogde doel, en haar de hoop doen koesteren dat, wanneer de inschrijvingen der ingezetenen zouden blijken onvoldoende te zijn ter bestrijding van de kosten van op- bouw van een Museum, een nader beroep op het Gouver- nement niet vruchteloos zou worden gedaan. Met veel vertrouwen op eene gunstige beslissing der re- gering; wendde de direktie zich daarom op nieuw tot het Gouvernement, onder overlegging van plannen en begroo- ting van een gebouw, met verzoek, der Vereeniging te ge- moet te komen door de toekenning van een stuk gronds en van eene som groot minstens f 28,000, — ter dekking van de kosten van oprigting. Geruimen tijd mogt de direktie de hoop koesteren op eene gunstige beslissing, toen bij besluit van den 2án De- cember 1858 No. 14 te kennen werd gegeven, dat in het verzoek der Vereeniging niet kon worden getreden. Na al het vooraf gebeurde was dit besluit, der direktie eene groote teleurstelling. Zij koesterde en koestert nog de overtuiging, dat het Gouvernement, evenzeer als zij zelve, van oordeel is, dat de beschikbaarheid van cen ge- bouw voor de Vereeniging, voor is van dringende nood- 16 zakelijkheid. De bedoelde som was gevraagd om een in alle opzigten voldoende gebouw daar te stellen, en de re- gering zelve had tot het aanvragen daarvan aanleiding ge- geven, door er op te wijzen, dat, toen de Vereeniging eene som van f 10,000 tot hetzelfde einde had verzocht, haar die som te gering scheen ter bereiking van het beoogde doel. Intusschen hebben zich weder nieuwe gunstige vooruit- zigten geopend. Het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen, aan hetwelk de Vereeniging reeds zoo veel verpligt is, heeft zich op nieuw eene duurzame aan- spraak verworven op hare erkentelijkheid, door te verkla- ren, bereid te zijn, een der Gouvernements-gebouwen, welke het in gebruik heeft, af te staan, wanneer het Gou- vernement daarover ten behoeve der Vereeniging mogt wenschen te beschikken. Op eene weinig kostbare wijze zal alzoo in de dringen- de behoeften aan lokalen voor de Vereeniging voorzien kunnen worden, zijnde bedoeld gebouw, na eenige herstel- lingen, dadelijk geschikt, om het te doen dienen tot Mu- seum, Boekerij en Vergaderingen onzer instelling. Het verzoek aan het Gouvernement, dat bedoeld gebouw ten gebruike aan de Vereeniging moge worden afgestaan, ligt ter verzending in gereedheid. Bibliotheek, Behalve door belangrijke schenkingen, is de bibliotheek der Vereeniging op nieuw aanmerkelijk uitgebreid gewor- den door aankoopen van een aantal belangrijke werken, terwijl eenige kostbare reiswerken over natuurlijke ge- schiedenis zijn besteld. Talrijke en belangrijke werken had de boekerij te dan- ken aan de Akademiën en Genootschappen, met welke de Vereeniging in korrespondentie staat; andere nog aan het Gouvernement en vele andere nog aan de HH. J. J. Altheer, P. J. Van Beneden, H. A. Bernstein, J. W. H. Cordes, F. E. Gué- 17 rin Méneville, C. L. Doleschall, P. F. H. Fromberg, Hausmann, G. F. De Bruyn Kops, H. J. Lion, T. W. Schrö- der, D. W. Rost van Tonningen, J. E. Teysmann, W. H. De Vriese, P. G. Wijers en H. Zollinger. De titels der geschonken werken, zijn achter de notulen der bestuursvergaderingen in de Handelingen der Vereeni- ging bekend gemaakt. Gewis zal ieder onzer gaarne zijnen dank brengen aan onzen medebestuurder den heer De Bruyn Kops, niet al- leen voor den ijver, waarmede hij de belangen der boekerij behartigt, maar ook voorde welwillendheid, waarmede hij tot dusverre een gedeelte zijner woning heeft afgezonderd ter harer bewaring. Korrespondentie. Dank zij den ijver van onzen Sekretaris, is de korrespon- dentie der Vereeniging in het afgeloopen jaar weder niet minder levendig geweest dan vroeger. Men mag zeggen dat zij nog TAN toenemende is, ge- tuigen de Notulen der bestuursvergaderingen, in het 16 deel van het Tijdschrift der Vereeniging openbaar gemaakt. Op nieuw heeft de Vereeniging te roemen de medewer- king der hoofden van algemeen en gewestelijk bestuur in Nederlandsch Indië, in de behartiging harer belangen en in het welwillend voldoen aan alle verzoeken, welke de direktie in het belang der wetenschap en in dat onzer instelling vermeend kee aan hun te mogen rigten. Welwillendheid en belangstelling kenmerkten ook we- der de briefwisseling met de verschillende Akademiën en Genootschappen, zoowel in als buiten Nederlandsch Indië. Nieuwe betrekkingen zijn aangeknoopt met het Zoölo- gisch- Botanisch Verein te Weenen en met de British As- sociation for the advancement of Science te Londen. Van wege de Vereeniging worden thans haar Tijdschrift en hare Acta Kbkontld verzonden aan de volgende genootschap- pen en redaktiën. DE, XX - 18 in Nederlandsch Indté. 1. Bataviaasch Geuootschap van Kunsten en Wetenschappen, te ‘Batavia. 2. Vereeniging ter bevordering der Geneeskundige Wetenschap- pen in Nederlandsch Indië, te Batavia. 5. Nederlandsch- bidische Maatschappij van Nijverheid, te Da- tavia. 4. Koninklijk Instituut van Ingenieurs, Afdeeling Oost-Java, te Soerabaja. 5. Maatschappij tot Nut van het Algemeen in Oost Iudië, te Batavia. 6. Redaktie van de Java-bode. 7. Redaktie van het Bataviaasch Handelsblad. In Nederland. 8. Koninklijke Akademie van Wetenschappen, te Amsterdam. 9. Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen, te Haarlem. 10. Provinciaal Utrechtsch Genootschap van kunsten en We- tenschappen, te Utrecht. 11. Bataafsch Genootschap van Proefondervindelijke Wijsbe- geerte, te Rotterdam. 12. Koninklijk Nederlandsch Meteorotogisch Instituut, te Utrecht. 13. Koninklijk Zoölogisch Genootschap. Natura Artis Magistra, te Amsterdam. 44. Bibliotheek der Hoogeschool te Leiden. 15. Redaktie van het Tijdschrift de Gids te Amsterdam. 16. Redaktie van de Algemeene Konst- en Letterbode, te ’s Gra- venhage. 17. Redaktie van het Tijdschrift voor Nederlandsch Indië, te ’s Gravenhage. In het Buitenland. 18. Académie Impériale des Sciences de l'Institut, te Parijs. 19. Muséum d'Histoire naturelle, te Parijs. 20. Société Géologigue de France, te Parijs. 21. Société Impériale des Sciences Naturelles, te Cherbourg. 22, Académie des Sciences, Arts et Belles lettres, te Dijon. 25. Kaiserlich-königliche Academie der Wissenschaften, te Weenen. 24, Kaiserlich- königliche Geologische Reichsanstalt, te Weenen. B5. 26. chen. 27. 28. 29. 18 Königliech-Böhmische Gesellschaft der Wissenschaften, te Praag. Königlich-Baierische Akademie der Wissenschaften, te Mün- Königlich Preusissche Akademie der Wissenschaften, te Berlijn. Königliche Gesellschaft der Wissenschaften, te Goettingen. Academia Caesarea Leopoldino-Carolina Naturae Curiosorum, te Jena. 50. Senckenbergische Naturforschende Gesellschaft, te Frankfort aan de Main. 51. 92. 55. òh. 5). 56. Zoölogisch-Botanische Verein, te Weenen. Verein fur Vaterländische Naturkunde, te Stuttgardt. Redaktie van het Archiv für Naturgeschichte, te Bonn. Société de Physique et d'Histoire naturelle, te Genève. Naturforschende Gesellschaft, te Zürich. Académie Royale des Sciences, Arts et Belles lettres de _ Belgique, te Brussel. 57. 58. 59. 10. IA. 12. 13. heh 45. 16. 17. 18. 19. 50. öl. 52 53. bh. 55. 56. 57. . Académie Royale de Médécine, te Brussel. Kongelige Danske Videnskabernes Sellskab, te Koppenhagen. Naturhistorisk Forening, te Koppenhagen. Kongelige Svenska Vetenskaps Academien, te Stokholm. Académie Impériale des Sciences, te St. Petersburg. Société Impériale des Naturalistes, te Moskou. Academia Reale delle Scienza, te Turin. Reale Academia delle Saenza e Belle lettere, te Napels. Academia Reale des Sciencias, te Madrid. Academia Reale de Ciencias, te Lissabon. Royal Society, te London. Zoölogical Society, te Londen. Royal Astronomical Society, te Londen. Linnean Society, te bonden. Britisch Association for the advancement of Science, te Londen. Wernerian Society of Natural History, te Edimburg. American Academy of Eatural Science, te Philadelphia. American Academy of Arts and Sciences, te Boston. Smithsonian Institution, te Washington. New-Orleans Academy of Sciences, te New-Orleans. Ásiatic Society of Bengal, te Calcutta. Programma. Alhoewel verschillende punten, in het Programma der Ver 20 eeniging voor het vorige jaar, niet nader zijn toegelicht geworden, mogt de Vereeniging omtrent talrijke andere punten bijdragen ontvangen, ter althans gedeeltelijke vol- doening aan het in de desiderata gestelde verlangen. Zoo ontving de Vereeniging eene niet onbelangrijke ver- zameling kaarten, tot deze gewesten betrekking hebbende, van haar werkzaam lid, den heer J. Hageman Jzn. De HH. Weitzel, Reiche en Versteeg hebben zich de moeite getroost, de berigten omtrent aardbevingen en vulkanische uitbarstingen in deze gewesten, verspreid in 50 jaargangen van de te Batavia verschenen Couranten tot op het jaar 1859, te verzamelen, en daardoor volledig te maken, de rei van dergelijke berigten, na 1850 reeds in het Tijd- schrift der Vereeniging bijeengebragt. Nieuwe scheikundige onderzoekingen van minerale wa- teren dezer gewesten hebben plaats gehad door de leden, de HH. A. G. Veltman en D. Eekma, alsmede door het besturend lid den heer P. J. Maier. Eene verzameling houtsoorten van de residentie Bantam is aangeboden geworden door hetlid, den Regent van Serang Radhen Toemmenggong Ario Tjondro Negoro. Ons adviserend lid, de heer CG. L. Doleschall, heeft een uitgebreid herbarium uit de planten van Amboina zamen- gesteld, hetwelk onder anderen nagenoeg 1000 soorten van phanerogamen moet bevatten, en waarvan veel voor de na- dere kennis der flora van Amboina mag verwacht worden. Hetzelfde ijverige adviserend lid is voortgegaan met de studie der dipteren dezer gewesten, in het bijzonder die van Amboina. De uitkomsten daarvan zijn reeds in het Tijdschrift der Vereeniging openbaar gemaakt. Eene belangrijke bezending tripangsoorten van Biliton, had de Vereeniging te danken aan den ijver van haar lid den heer A. Hendriks. Krustaceën zijn der Vereeniging van verschillende eilan- den van den Indischen Archipel geworden door de welwil- 21 lendheid van de leden de H.H. H. Diepenhorst, J. A. W. Van Ophuysen, A. Hendriks, J. A. H. B. Sonnemann Re- bentisch, C. L. Schröder en P. L. en J. T. Van Bloemen Waanders. De Vereeniging had verlangd, eene opsomming en be- schrijving der hymenopteren van eenige bepaalde streek van den Indischen Archipel. Alhoewel door geen der le- den van onze instelling aan dit vraagpunt is voldaan, heeft de wetenschap te danken een artikel over de insekten der genoemde orde van Borneo en Singapore, aan den heer F. Smith te Londen, die de verzamelingen dezer insekten, door den heer A. R. Wallace gemaakt, in het Journal of the Proceedings of the Linnean Society heeft beschreven, even als de door denzelfden reiziger verzamelde homopte- ren van Borneo, door den heer F. Walker in hetzelfde Tijdschrift, zijn bekend gemaakt. Indien de ruimte zulks toelaat, zullen de bedoelde ar- tikels in het Tijdschrift der Vereeniging worden overge- nomen. Het lid de heer Von Rosenberg is voortgegaan met zijne studie der archipelagische vogels en houdt zich onledig met de zamenstelling van overzigts-tabellen van de vogels der verschillende eilanden van den archipel, van welke eenige reeds voor het vijfde deel der Acta van de Ver- eeniging zijn afgedrukt. Het plaatwerk over de arachniden van den Indischen Archipel van ons adviserend lid den heer Doleschall, is zijner voltooijing nabij en zal nog plaats kunnen vinden in het vijfde deel van de Verhandelingen onzer instelling. Polypenstokken uit straat Doeri, zijn aangeboden door het lid den heer G. Wassink, terwijl eene verzameling van polypenstokken van Amboina is toegezegd door den heer Doleschall. De prijsvraag, uitgeschreven over het ontstaan in en de wering van den klander uit de rijst, heeft verscheidene antwoorden uitgelokt, en hoezeer geen dier antwoorden 22 der bekrooning is waardig gekeurd, zijn daarin toch ver- schillende nuttige aanwijzingen bevat, welker openbaar- making zal geschieden, indien daartegen bij de inzenders geene bedenkingen worden geopperd. Ons medebesturend lid de heer Maier houdt zich onle- dig met de zamenstelling van de uitkomsten, tot dusverre verkregen, door het scheikundig onderzoek van minerale wateren in deze gewesten. De onderzoekingstogt naar Nieuw-Guinea, onlangs ten einde gebragt, zal voor de wetenschap niet vruchteloos zijn geweest en hoezeer de aard van dien togt niet heeft toe- gelaten, overeenkomstig den wensch der Vereeniging, zoet- waterdieren van daar te erlangen, zijn toch, door den ijver van de leden de HH. Van der Goes en Von Rosen- berg belangrijke verzamelingen gemaakt van vogels, rep- tiliën en visschen met welker bewerking voor de Vereeni- ging reeds een aanvang is gemaakt. Het verlangen der Vereeniging naar het bezit van zoet- waterdieren van Gelebes, is vooralsnog wel niet bevre- digd, maar men heeft grond te verwachten, dat de on- langs naar Boni vertrokkene militaire expeditie ook voor dit punt van kennis niet onvruchtbaar zal eindigen. Er bestaat alzoo alle grond, M. H., tot tevredenheid over het met betrekking tot het Programma al weder verrigte, doch het komt raadzaam voor, hetzelfde Programma nog- maals voor het loopende jaar uit te schrijven, als een blijk, dat de Vereeniging wenscht dat worde voortgegaan, aan de daarin uitgedrukte verlangens te voldoen. Geldmiddelen. Reeds in het vorig verslag is medegedeeld, dat de rege- ring de magtiging des Konings had gevraagd, om de be- grooting van Nederlandsch Indië voor de eerstvolgende ja- ren te verhoogen met een’ post van f 4000 jaarlijks, ter toekenning eener subsidie tot gemeld bedrag aan de Ver- CEDLGING. 25 Die magtging des Konings is sedert verleend geworden, en bij gouvernements-besluit van den 25en Maart 1858 No. 6 gebragt ter kennis van de Vereeniging. Hare geldmiddelen zijn door deze gunstige beschikking op eenen vasteren voet gebragt, en alhoewel de verleende tegemoetkoming in de verte niet voldoende is om daarmede de belangrijke kosten te dekken, welke het onvermijdelijk gevolg zijn van de door de Vereeniging aan den dag ge- legde werkzaamheid, is het door haar mogelijk geworden, in verband met de overige inkomsten, voortspruitende uit de vrijwillige bijdragen der leden en de inteekeningen op het Tijdschrift en de Verhandelingen, de inkomsten in evenredigheid te brengen met de uitgaven. De staat van de finantiën onzer instelling is dan ook gunstig te noemen, zoodat van deze zijde geene vrees be- staat, dat de Vereeniging zich in de uitgave harer werken zal moeten bekrimpen. Maar aan den anderen kant zou de stand der geldmid- delen volstrekt niet toelaten, de bestrijding van de uitga- ven, welke het gevolg zouden zijn van de oprigting ef van den aankoop van een gebouw voor de verzamelingen en vergaderingen der Vereeniging. Ik heb dan ook hierboven reeds vermeld, wat door de direktie op nieuw is verrigt, ten einde de tegemoetkoming van het gouvernement te erlangen, om te kunnen geraken tot het bezit van een Museum. De geldelijke uitgaven der Vereeniging over het afge- loopen jaar hebben bedragen de som van f 12,000, waar- tegen ontvangen is eene som van f 12,500. In kas bleef op den laatsten December jl. eene som van f 2418. Eene kommissie, benoemd geweest, om de rekening en verantwoording van den thesaurier na te gaan, en bestaan hebbende uit de HI. De Lange en Oudemans, heeft die in orde bevonden. ledere onzer zal zeker met mij instemmen, wanneer ik 7 24 hier openlijk den dank der Vereeniging betuig aan haren thesaurier, onzer medebestuurder den heer Reiche, voor den ijver en de naauwgezetheid, waarmede hij de gelde- lijke belangen der Vereeniging heeft behartigd. Personeel. In het personeel der Vereeniging hebben talrijke veran- deringen plaats gegrepen. De HH. J. H. Croockewit Iz. en J. J. Altheer, zijn uit het bestuur getreden; de heer Croockewit wegens vertrek naar Nederland; de heer Altheer wegens vertrek naar Banka. Im hunne plaats zijn tot besturende leden verkozen, het Adviserend lid de heer W. H. De Vriese, en het gewone lid, de heer B. E‚ J. H. Becking, zoodat de direktie thans weder bestaat uit 15 leden. BIJ de verkiezingen der funktionarissen in het bestuur voor het jaar 1859, zijn de keuzen wederom gsvallen op dezelfde direkteuren, welke die waardigheden op het einde des jaars reeds bekleedden. Door het vertrek van den heer Altheer, in de eerste helft van het vorige jaar, was het sekretariaat voorloopig over- gegaan op den heer Versteeg, die het met welwillendheid heeft waargenomen, doch bezwaren heeft moeten maken, wegens zijne vele dienstbezigheden, het voortdurend op zich te nemen. De heer Weitzel werd sedert bepaaldelijk tot sekretaris verkozen en ook voor 1859 herkozen, doch zijn ophanden zijnde vertrek naar Nederland, heeft op nieuw de verkie- zing van een’ sekretaris noodzakelijk gemaakt. Die nieuwe keuze is gevallen op onzen medebestuurder den heer De Lange, die reeds vroeger geruimen tijd als sekretaris der Vereeniging heeft gefungeerd en voor het jaar 1859 deze betrekking met welwillendheid weder op zich heeft genomen. Be heer Altheer is, bij zijne aftreding als bestuurslid, wegens de vele diensten, door hem aan de Vereeniging en aan de wetenschap bewezen, begiftigd met den titel van adviserend lid. Een onherstelbaar verlies heeft de Vereeniging geleden in het overlijden van haar adviserend lid, wijlen den heer P. F. H. Fromberg. De Direktie heeft gemeend openlijk hulde te moeten brengen aam de nagedachtenis van den waardige afgestorvene, door een levensberigt van den ver- dienstelijken scheikundige, opgemaakt door den heer Rost van Tonningen, in de Handelingen der Vereeniging op te nemen en daaraan ook, door middel der dagbladpers, rui- mere bekendheid te geven. Het honorair lidmaatschap is in het vorige jaar opge- dragen aan den heer P. Mijer, oud minister van koloniën te 's Gravenhage, wegens de krachtige ondersteuning, der Vereeniging verleend in de vaste toekenning der boven, reeds gemelde gouvernements-subsidie aan de Vereeniging” Dezelfde: eeretitel is verleend aan den kommodore B. Ritter Von Wüllerstorf Urbair, tijdens hij, als chef der weten- schappelijke expeditie van de Novara, Batavia heeft bezocht. Van de korresponderende leden in Nederland heeft de Vereeniging door den dood verloren den heer GC. J. Tem- minck, Direkteur van het Museum van Natuurlijke Histo- rie te Leiden. De groote verdieusten van dezen uitstekenden zoöloog zijn herinnerd in verschillende levensberigten, in het moe- derland openbaar gemaakt. Ter volledigmaking van het 50-tal, is, uit eene vooraf opgemaakte lijst van kandidaten, tot korresponderend lid in Nederland benoemd, de heer Dr. CG. A.J. A. Oudemans, lektor aan de klinische school te Rotterdam. Van de korresponderende teden in het buitenland zijn der Vereeniging door overlijden ontvallen de Hil. RK. Brown te Londen en J. Müller, te Berlijn, twee korijfeën in de specialiteiten hunner wetenschap. In de twee vakatures, in het 50-tal, daardoor ontstaan, 26 is voorzien door de verkiezing tot buitenlandsche korres- ponderende leden van de HH. F. E‚ Guérin Méneville te Parijs en van sir Roderik Murchison, te Londen. Van de leden korrespondenten in Nederlandsch Indië hebben weder onder de gewone leden plaats genomen, de heer A. Scharlee, die door zijne overplaatsing naar Batavia zijne funktiën als lid korrespondent niet heeft kunnen blij- ven waarnemen, alsmede de heer H. A. Deeleman, die, wegens ziekte, naar Nederland is moeten vertrekken. Van de gewone leden zijn door overlijden afgetreden - de HH. S. L. Blankenburg, S. D. Schiff, J. F. Gijsbers en F. Schmitt. Eenige andere leden zijn naar Europa vertrokken en hebben plaats erlangd op de lijst der gewone leden buiten Nederlandsch Indië, t. w. de HH. J. Hartzfeld, W. Van Ommeren, J. J. Lindgreen, J. CG. W. Baron van Heeckeren tot Waliën, H. L. van Bloemen Waanders en H. A. Dee- leman. Daarentegen zijn uit Europa in Indië teruggekeerd, de gewone leden, de HH. A. J. Andresen en A. Prins. Tot gewone leden zijn sedert de laatste algemeene ver- gadering benoemd, de HH. G. Frauenfeld, F. Hochstetter, en K. Scherzer, leden der wetenschappelijke kommissie aan boord van het Oostenrijksche fregat Novara, alsmede in Nederlandsch Indië, de HH. J. G. C. Ross, A. J. An- derson, J. A. W. Van Ophuysen, A. W.F, H. Tuckerman, G. J. James, H. J. Lion, F. W. Dolge, E. A. Lange, "6: G. Schonck, C. L. Schröder, F. J. P. Storm van ’s Grave- sande, E. F. M. Helmkampf, O. Brummer, F. A. G, Van Kervel, H. D. A. Van der Goes, F. H. Deissner, R. V. Heyliger, H. J. W. Van Lawick van Pabst, F. Ketting Olivier, H. A. Steyn Parvé, H. A. F. De Vogel, Radhen Adhipati Tirto Noto, J. W. H. Cordes, G. W. Fredzess, H. Diepen- horst, CG. P. CG. Steinmetz, G. F. Nauta, A. H. G. Blokzeyl, R. A. Sijthoff, G. Kolff, G. Serlé, J, E. Akkeringa, A. H. Bisschop Grevelinck, Z, H. de Suldhan moeda van Sambas 27 Oemar Kamaloedin, Radhen Toemenggoong Ario Tjondro, Negoro, F. R. J. M. Huysers en G. A. Van Delden. Het personeel der Vereeniging bestaat thans uit 290 le- RER Honorair beschermheer … . EN Aers ARtatsd Besturende Leden AEP oet risks He Adviserende leden NRA De PA ind Ens Bandieten URI ver trede AE niezen! SS Korresponderende leden in Nederland 5 Korresponderende leden in het Buitenland . . . 50 Leden Korrespondenten in Nederlandsch Tdi ts Spalk Gewone leden in Nederlandsch Indië. vete ee RK Gewone leden buiten Nederlandsch Indië, …. …. . 22 te zamen 290 Sedert de Jongste Algemeene Vergadering 1s het aantal leden toegenomen met 59, Daar niemand onder de leden der Vereeniging wordt op- genomen, zonder iets in het belang der natuurwetenschap- pen of in dat der Vereeniging verrigt te hebben, geven de cijfers der leden eenigermate een’ maatstaf ter beoordee- ling van de toenemende belangstelling Het is daarom, dat ik hier nog laat van die cijfers zooals zij waren tijdens de verschillende Algemeene Verslagen, 1850/1851 [1852/185311854 Beschermheer (thans ho- norair). ld — Besturende Leden 9| 10 fe) Adviserende Leden — —| — Honoraire Leden. — 2 z Korresponderende Leden in Nederland. ee 7102 Korresjonderende Leden in het Buitenland. —l == — 8 10 Leden Korrespondenten in Indië — Gewone Leden in N.Indiël 22} 830j 59} SOf 97 Gewone Leden buiten N. Indië. —| | ll — 5 Totaal 81 42| 81 en medewerking. volgen een overzigt het uitbrengen van 1 1 1 1 1 SN Od 5 BR OE — al 9 6! 5 3 3 4 G| 8 10f 27f 30/ 30f -30 7 7 7 7 4 105f 99f 117/| 144f 175 5 4 2 21244-92 EE et ej eh jn 169| 190/ 208/ 2511 290 28 Deze cijfers zouden nog duidelijker spreken, indien de Vereeniging, gedurende den loop van haar bestaan, niet talrijke leden had verloren, hetzij door vertrek naar Euro- pa, hetzij door overlijden. Alleen de lijst van de der Vereeniging door den dood ontvallene leden, zal levendig in herinnering brengen, de groote verliezen, welke onze instelling, tijdens haar nog geen negenjarig bestaan, heeft ondergaan. Men zal daaronder talrijke namen aantreffen, aan wel- ke zich herinneringen knoopen van der wetenschap bewe- zene min of meer belangrijke diensten. Als leden van het Bestuur zijn overleden C. L. A. M. Schwaner, H. D. A. Smits, P. Baron Melvill van Carnbee en S. H. De Lange. Als Adviserend lid is der Vereeniging door den dood ontvallen, P. F, H. Fromberg. Als Korresponderende leden heeft onze instelling door overlijden verloren GC. F. Temminck, L. Gmelin, R. Brown, J. Müller en C. L. Bonaparte, Prins van Canino. Als Gewone leden ontvielen der Vereeniging door den dood G. M. Bleckman, J. Van Heyningen, F. E. H., Lie- bert, F. D. J. Van der Pant, H. W. Schwanefeld, L. W. Beijerinck, J. H. Graaf Van den Bosch, H. Glabbeek Van der Does, P. Jakles, A. G. Brouwer, D. W. CG. Baron Van Lijnden, E. A. Schill, J, C. J, Hellmuth, CG. M. Visser, G. A. E. Wiggers, H. Schwenk, W. CG. Muller, J. Van Es, en in het jongste jaar nog, zoo als boven reeds gemeld is, S. L. Blankenburg, F. Schmitt, J. F. Gijsbers en S. D. Schuff. Besluit. M. H. Ik heb thans weder een jaar der geschiedenis van onze Vereeniging voor u ontvouwd. Scherp waren de trekken niet, die ik u had te schetsen. Het leven eener wetenschappelijke instelling biedt die cok zelden aan. " 29 Lo Haar aard brengt slechts mede een’ rustigen vooruitgang, eene werkzaamheid zonder ophef, eene bedrijvigheid ver van het wrijven der partijen, een leven wars van het ge- woel der dagbladpers. Onze Vereeniging heeft dien ‘aard niet verloochend. Zonder het gesis van den stoom en zonder het geraas van schroeven of raderen, heeft zij weder nuttige beweging voortgebragt, niet minder dan in vroeger jaren. Indien wij allen niet zonder eenig gevoel van zelfvol- doening blikken op de hoeveelheid dier nuttige beweging, het bijzonder oordeel daarover moet blijven, aan wie niet tot haar behooren. Maar eene geschiedenis, al is zij slechts die van een wetenschappelijk genootschap, wordt niet regt begrepen, wanneer zij niet van tijd tot tijd wordt in verband gebragt met algemeene feiten en verschijnselen. Dat mogen en behooren wij zelve te doen. Steeds, mogen wij beweren, is onze Vereeniging vooruit- gegaan. Het gegeven verslag moge strekken als een nieuw blijk daarvan. Maar wij behooren de vraag te stellen, of die- vooruit- gang geëvenredigd is geweest aan den vooruitgang, dien wij bijkans allerwege, ook buiten onze instelling, in deze gewesten opmerken; in hoeverre zij daarvan is gevolg, in hoeverre daarvan oorzaak. Tot op de oprigting der Vereeniging was het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen de eenige we- tenschappelijke instelling in deze gewesten. Bijkans drie vierden eener eeuw had toen reeds dat Genootschap geleefd, en indien het dikwerf, gedurende zijn lang bestaan, in de vervulling zijner roeping te kort schoot, men wijte zulks voor een groot deel aan het beperkte en aan den aard der toenmalige europesche maatschappij in deze gewesten. Eerst in het jaar 1858 openbaarde zich de behoefte aan 50 iets meer, dan het Bataviaasch Genootschap toen bij magte was te doen, Men wenschte een algemeen letterkundig en wetenschap- pelijk Tijdschrift, dat in kortere tijdstippen dan de werken van het Genootschap verscheen, en het Tijdschrift voor Nederlandsch Indië werd opgerigt, en bloeide eene reeks van tien jaren lang in deze gewesten. Daarmede was een groote aanstoot gegeven. Men mag aannemen, dat van af genoemd jaar, een nieuw wetenschap- pelijk leven in deze gewesten is ontwaakt. Weldra wenschte men meer dan het Tijdschrift voor Nederlandsch Indië. Men wilde organen voor de fraaije letteren afzonderlijk , voor de verschillende wetenschappen afzonderlijk. Eene verdeeling van den arbeid begon noodig te worden: In 1840 zag het eerste letterkundige jaarboekje in deze gewesten het licht onder den titel van » Lakschmi,’ —en toen dat opgehouden had te verschijnen, verrees het on- der een fraaijer kleed, met den titel van »Warnasarie,” zoo als nog thans. In 1845 begon de uitgave van een Tijdschrift, deels de strekking hebbende van het Tijdschrift van Nederlandsch Indië, deels bestemd tot het opnemen van verhalen en be- rigten uit europesche tijdschriften. Nadat dit ‘Fijdschrift onder den titel van »De Koptist,” één jaargang had beleefd, nam het onder den titel van » Indisch Magazijn,” eene zuiver Indische rigting, doch hield op te verschijnen in het jaar 1845. In het »Fijdschrift voor Nederlandsch Indië” en de »Ko- piïst’ vond men artikelen over de meest uiteenloopende takken van kennis. De behoefte werd dan ook alras gevoeld aan eene schif- ting der bouwstoffen. Zoo ontstond in 1844 een Tijdschrift, uitsluitend aan Natuur-en Geneeskunde gewijd, onder den titel van »Na- tuur-en Geneeskundig Archief voor Nederlandsch Indië.” 51 Vier jaargangen zagen daarvan het licht, tot dat in 1847 redenen van geheel bijzonderen aard, de verdere uitgave deden staken, Met dit Fijdschrift was de voorname aanstoot aan de beoe- fening der Natuurwetenschappen in deze gewesten gegeven. Het was inderdaad te beschouwen als de voorlooper on- zer Vereeniging en had geleerd, dat reeds in 1844 het tijdstip aangebroken was, waarop een afzonderlijk Genoot- schap voor de Natuurkundige wetenschappen in Neder- _ landsch Indië had kunnen worden tot stand gebragt. Ook in andere rigtingen nam de geestige ontwikkeling in deze gewesten een’ aanvang. In 1847 verscheen er het eerste Godsdienstige tijdschrift onder den titel van »Tijdschrift ter bevordering van Christe- lijken zin in Neerland’s Indië.” Wel waren de levenskrachten van een zoodanig tijd- schrift twijfelachtig, doch de spoedige staking van zijne uitgave had toch haren voornamen grond in het vertrek van zijnen redakteur naar Europa. Eerst acht jaren later werd op nieuw de uitgave van een dergelijk maandwerk beproefd, hetwelk verscheen onder den titel van » Tijd- „schrift tot bevordering van Christelijk leven in Nederlandsch Indië”, doch zich niet over een veel langer bestaan heeft mogen verheugen dan zijn voorganger. In 1848 had het Tijdschrift voor Nederlandsch Indië op- gehouden in deze gewesten te verschijnen. Hoezeer het in het moederland herleefde en daar thans nog bloeit, werd het gemis daarvan in Indië zoodanig ge- voeld, dat reeds in 1849 zijne voortzetting in Indië werd beproefd onder den titel van »Indisch Archief”, En toen ook dit archief, na twee jaren levens, ophield te verschij- nen, nam het Bataviaasch Genootschap, in 1855, de taak op zich, voortaan, naast zijne Verhandelingen, uit te ge- ven een » Tijdschrift voor Indische Taal-, Land- en Vol- kenkunde,” welks bloet thans voor nog langen tijd schijnt verzekerd te zijn. 52 In 1850 ontstond het plan tot oprigtng onzer Vereeni- ging. Men had gezien, dat verschillende tijdschriften, aan we- tenschappelijke belangen van verschillenden aard gewijd, waren verrezen en weder te niet gegaan. Men was tot de oorzaken van dat verschijnsel opgeklom- men en men meende eene voorname oorzaak der onbesten- digheid van de organen van kennis en wetenschap in deze gewesten gevonden te hebben daarin, dat het bestaan dier tijdschriften geheel afhankelijk was gemaakt van enkele personen, wier vertrek van Batavia reeds genoegzaam was om hunne verschijning te doen ophouden. Maar men had tevens de opmerking gemaakt, dat het niet ontbrak aan wetenschappelijke werkzaamheid in deze gewesten en dat die werkzaamheid toenam, naarmate door daarvoor bestemde organen de gelegenheid daargesteld werd zich te uiten. En alzoo meende men, dat de verlangde duurzaamheid van een orgaan voor de natuurwetenschap- pen in deze gewesten, slechts verkregen zou kunnen wor- den door eene Vereeniging als die, aan welker opbouw wij allen onze krachten wijden. Inderdaad, de eigenaardigheid der europesche maat- schappij in deze gewesten, haar gering aantal, de onophoude- lijke afwisseling en verplaatsing van het personeel, zoowel in Indië, als naar Europa, de korte duur des levens en het doel van het hierzijn der groote meerderheid, zij zijn zoo vele oorzaken, welke den bloei van periodieke geschrif- ten in den weg staan. Eene ruime inteekening in het eerste jaar, indien die al is te verkrijgen, is in een volgend jaar gewoonlijk niet meer voldoende om de kosten der uitgave te dekken, en zoo al de redaktie dan nog in stand gebleven is, moet de uitgave gestaakt worden, wegens de geldelijke tekorten. En is dit reeds gebleken waar te zijn voor tijdschrif ten van meer algemeene, deels populaire strekking, — in hoogere mate nog is het zulks voor tijdschriften van zui- 55 ver wetenschappelijken aard, zoo als de werken onzer Ver- eenig ing. De oprigting van Genootschappen of Vereenigingen of Maatschappijen voor bepaalde takken van wetenschap, heeft, in Nederlandsch Indië vooral, reeds dit groote voordeel, dat beter gewaarborgd wordt het bestaan van wetenschap- pelijke organen. h Er is dan meer zamenwerking tot één doel, minder af- hankelijkheid van enkele personen, en vooral ook bestaat dan de mogelijkheid, hetzij door ruimere deelname der leden aam de inteekeneningen, hetzij door hunne geldelij- ke bijdragen, hetzij door tegemoetkomingen van anderen aard op welke eene partikuliere redaktie niet kan reke- nen, de geldelijke tekorten te dekken, welke den voort duur der uitgave van wetenschappelijke geschriften hier tot dusverre steeds hebben in den weg gestaan. Wij hebben de getuigen mogen zijn van de vruchtbaar- heid van het denkbeeld tot oprigting onzer instelling, niet alleen voor de beoefening der natuurwetenschappen in de- ze gewesten, maar ook voor andere takken van kennisen wetenschap. Want het voorbeeld onzer Vereeniging heeft weldra na- volging gevonden. Het Bataviaasch Genootschap van kunsten en _weten- schappen zelf, de bakermat der Wetenschap in deze gewes- ten, heeft van een nieuw leven doen blijken, sedert het besloot, afgescheiden van zijne slechts eens in het jaar of eens in de twee of drie jaren verschijnende Verhandelin- gen, de uitgave op zich te nemen van een Tijdschrift, uit- sluitend gewijd aan de Indische TFaal-, Land- en Volken- kunde, van hetwelk thans reeds het achtste deel het licht ziet. Op het voetspoor der Vereeniging is het er ook toe over- gegaan, de aanteekeningen zijner Vergaderingen openbaar te maken en alzoo leden en niet-leden bekend te maken met zijne verrigtingen. DL. XX . 54 Naauwelijks een jaar na de oprigting onzer instelling, in 1851, vestigde zich te Soerabaja eene afdeeling Oostelijk Java van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs; alsmede eene Vereeniging, ten doel hebbende de verbetering en uitbreiding van handel, zeevaart, industrie en kultures. Het voorbeeld onzer instelling werd in 1852 gevolgd door de oprigting der Vereeniging tot bevordering der Genees- kundige wetenschappen in Nederlandsch Indie, welke se- dert heeft uitgegeven zes deelen van haar Tijdschrift. Dat Tijdschrift is als het ware, even als het Natuurkun- dig Tijdschrift, een vervolg op het Natuur-en Genceskun- dig Archief voor Nederlandsch Indië. In hetzelfde jaar werd te Batavia opgerigt het » Nederlandsch „Indisch Onderwijzers-Genootschap.” Het had tot doel bevordering der belangen van het on- derwijs en van het onderwijzend personeel in deze gewesten en is tot in het vorige jaar met veel nut werkzaam ge- weest, ook door de uitgave van het schoolblad voor Ne- derlandsch Indië, thans vervangen door de Indische School- bode onder de leiding eener partikuliere redaktie. In 1855 werd gesticht de » Nederlandsch-Indische Maat- »schappij van Nijverheid.” Een nieuw Tijdschrift verscheen door de zorg van dit genootschap. Reeds het vijfde deel.daarvan ziet thans het licht. Men heeft grond aan te nemen, dat deze Maatschappij het moeijelijkste tijdperk van haar bestaan achter zich heeft en op den weg is eener ruimere ontwikkeling. Nog in hetzelfde jaar 1855 werd door het gouverne- ment erkend de » Maatschappij tot nut van het Algemeen in Oost Indië, welke ontstond uit de mislukte pogingen, om te Batavia te doen bloeijen eene Afdeeling van de Maat- schappij tot Nut van het Algemeen in Nederland. Afdeelingen in Indië van genootschappen, in Nederland gevestigd, hebben geringen kans van bloeijen, tenzij haar onafhankelijkheid worde gelaten in hare verrigtingen en geldmiddelen. 35 _ De Maatschappij tot Nut van het Algemeen in Oost-Indië heeft dat begrepen en terwijl zij allengs in kracht is toe- genomen en thans met zeer gunstige uitkomsten werkt, is de » Bataviasche Afdeeling” der Maatschappij tot Nut van het algemeen in Nederland, reeds te niet gegaan. Afgescheiden nog van dat opgewekte leven in de Indisch- Nederlandsche Maatschappij, te weeg gebragt door zoo tal- rijke, in eenige weinige jaren verrezene, instellingen van wetenschap en openbaar nut, hield zij niet op, ook nog in andere rigtingen en met andere middelen nuttig te arbeiden. De regtswetenschappen bleven bij de algemeene beweging niet achter en sedert het jaar 1850 bloeit te Batavia een Tijdschrift, uitsluitend daaraan gewijd, onder den titel van „Het Regt in Nederlandsch Indië.” Uit de wetenschappelijke beweging ontwikkelde zich ook weldra die in het maatschappelijke en staatkundige. Dertig jaren lang had men zich vergenoegd met hetgeen de officiële nieuwsbladen goedvonden op staatkundig en staatshuishoudelijk gebied, den ingezetenen mede te deelen. Toen de wetenschap hier te lande hare stem verhief en bijval had gevonden, namen de intellektuële behoeften der ingezetenen ook in andere rigtingen toe. Men begon zich te bewegen op het gebied der fraaie letteren en geschie- denis, op het veld van godsdienst- en zedekunde en op het terrein van opvoeding en onderwijs, De terugwerking op algemeene maatschappelijke en lands- belangen bleef niet achter. Ter bespreking daarvan echter zijn maand- en jaarschrif- ten ongeschikt, en zoo deed zich alras de behoefte gevoelen aan de snellere werking der dagbladpers. De voornaamste hoofdplaatsen van Java zijn thans reeds in het bezit daarvan, en te Batavia en Soerabaja schijnt het bestaan van de belangrijkste verzekerd. Menig maatschappelijk en staatshuishoudelijk vraagstuk is hier reeds door de dagbladpers behandeld, en het ge- 56 zond verstand en de gematigdheid, welke, in het algemeen, zelfs in de artikelen van zeer tederen aard, doorstralen, hebben aangetoond, dat Nederlandsch Indië rijp is voor de openbare bespreking zijner belangen, zelfs in Indië. Dat zou nog meer blijken, wanneer de ambtelijke post- tie van het grootste deel der verlichte ingezetenen die be- spreking niet verbood of voor alsnog gewaagd maakte voor de belangen der sprekers of schrijvers. Ik heb gemeend, M. H., den gang van de werkzaamheden des geestes in Nederlandsch Indië, gedurende de laatste twintig jaren , kortelijk in uwe herinnering te mogen brengen. Het nut, door onze Vereeniging gesticht, wordt slechts eenzijdig opgevat of begrepen, indien men slechts het oog vestigt op hare handelingen, op de 17 deelen van haar Tijdschrift, op de 5 deelen harer Acta. In den omvang van haren arbeid ligt de roem, dren zij zich heeft verworven, de deelneming, die haar in deze ge- westen van alle zijden te beurt valt. Maar het is geoorloofd nog op eene andere nuttige zijde van haar bestaan te wijzen. Zij heeft den spoorslag gegeven tot de oprigting van tal- rijke andere wetenschappelijke en maatschappelijke instel- lingen. > Zij heeft meer dadelijk bijgedragen tot de vestiging der Nederlandsch-Indische Maatschappij van Nijverheid, door de bewerking der Bataviasche Tentoonstelling van 1855, uit welke die maatschappij is ontsproten. Zij heeft hernieuwd leven gegeven aan hare oudere zus- ter-instelling te Batavia, de oudste wetenschappelijke in- stelling buiten Europa, die te regt begrepen heeft, niet al- leen, dat slechts een krachtiger werken haar behoeden kon voor eene overschaduwing van hare jongere zuster, maar ook, dat haar nog, zelfs na de stichting van zoovele zus- terinstellingen, een ruim veld van werkzaamheid overbleef. Onze Vereeniging eindelijk heeft het voorbeeld gegeven, hoe door ijver en volharding, door doelmatige organisatie 57 en zedelijken moed, met geringe middelen belangrijke uit- komsten zijn te verkrijgen; want men houde wel in het oog, dat, wat zij is, zij dat is door zich zelve, en noch door den invloed van hoog geplaatste personen, noch ook door de zedelijke en stoffelijke ondersteuning van het gou- vernement, welke zij eerst later heeft erlangd, niet als gunst, maar als erkenning dat zij die waardig is. Laat ons alzoo voortgaan op den tot dusverre gevolgden weg, door ieder naar zijne krachten bij te brengen, niet alleen tot den bloei der Vereeniging, maar, ook in het al- gemeen, tot de intellektuële, zedelijke en stoffelijke ver- heffing van het gewest onzer inwoning. Tot die aanvankelijke, hoezeer reeds merkwaardige, ver- heffing, heeft de wetenschap de baan gebroken. Maar zij is er nog verre af‚ hare taak volbragt te hebben. Talrijke volgende geslachten zullen nog gelegenheid heb- ben daartoe mede te werken, en hopen wij het, in meer- dere mate, dan zulks der tegenwoordige generatie gegund is. Maar ook voor het tegenwoordige geslacht is nog veel te doen. Het draagt niet alleen den roem maar ook de verant- woordelijkheid van zijn pogen. Het blijve zorgen voor de welig opgeschotene kiem, die het zaaide, tot dat het volgende geslacht de zorg voor het ontloken gewas kunne op zich nemen. Het kan nog meer doen. Het legge nieuwe kiemen voor eene toekomstige ontwikkeling van kennis en beschaving en stoffelijk welzijn. Hooger en middelbaar onderwijs, kolonisatie van Euro- peanen en immigratie van meerdere europesche kennis en kapitaal, zijn reeds de brandende vraagstukken van den dag geworden, en, merkwaardig verschijnsel, de kloof tus- schen de tegenstrijdige gevoelens omtrent deze belangrijke onderwerpen, nog kort geleden onoverzienbaar, is thans reeds op eenige schoppen aarde na gevuld. De hoogste staatsbeambten, zoowel in het moederland als hier, bebben 58 de onbewimpelde verklaring afgelegd, dat die vraagstukken behooren te worden opgelost in den zin, welken de bescha- ving wenscht, het zedelijk en stoffelijk belang der indische maatschappij verlangt en de bevestiging van ons staatkun- dig gezag eischt. Vertrouwen mag men alzoo, dat de regering dezer ge- westen zal voortgaan, zooals zij reeds begonnen is, die beweging ten goede te bevorderen en daar, waar het doel- matig is, zich aan de spits er van te stellen. Wij zullen dan, spoediger dan ik in een ‘vorig verslag aanwees, de indisch-nederlandsche maatschappij hier op- gevoerd zien tot eene hoogte, welke nog kort geleden niet bereikbaar scheen. Nederland zal dan met trots op zijne indische zonen wij- zen, gelijk deze er steeds trotsch op zullen zijn den naam van Nederlander te dragen. En hiermede, M. H., wensch ik dit verslag te besluiten. Moge hij, die geroepen zal zijn, het eerstvolgende alge- meen verslag uit te brengen, wijzen, zoowel voor onze in- stelling als voor de maatschappij dezer gewesten, op der- gelijke verblijdende teekenen, als op welke ik het voorregt heb gehad dezen avond uwe aandacht te vestigen. PROGRAMMA DER NATUURKUNDIGE VEREENIGING IN NEDERLANDSCH INDIË VOOR HET JAAR 1859, VASTGESTELD IN DE NEGENDE ALGEMEENE VERGADERING, GEHOUDEN TE BATAvIA DEN 24" FepruAry 185 1. De Vereeniging verlangt eene naauwkeurige opgave van den tijd waarop en de sterrebeelden waarin men de zoogenaamde vallende sterren in deze gewesten ziet ver- schijnen en verdwijnen. 2. De Vereeniging verlangt herhaalde waarnemingen en eene naauwkeurige beschrijving van het zodiakaallicht, zoo als het zich in deze gewesten vertoont. 5. De invloed der maansphasen op het weder en in het bijzonder op de regens is, niettegenstaande als volksge- voelen vrij algemeen aangenomen, op goede gronden ont- kend. Voor Nederlandsch Indië bestaan desbetrekkelijk nog slechts weinige bepaalde waarnemingen. De Vereeni- ging wenscht de aandacht op dit punt te vestigen en ver- langt nadere waarnemingen ten dien opzigte, welke kun- nen leiden om met voldoenden grond over dien invloed, wat deze gewesten betreft, te oordeelen. 4. De Vereeniging verlangt naauwkeurige waarnemingen van de getijden in Nederlandsch Indië. 5. De Vereeniging heeft aangelegd eene verzameling ge- ographische, hydrographische en geologische kaarten, zoo- wel gedrukte als in manuskript, betreffende deze bezittin- gen. Zij noodigt een ieder uit, die in het bezit is van dergelijke kaarten en genegen ze af te staan, ze aan de 40 Vereeniging in te zenden, ten einde de bedoelde verzame- ling gaande weg uitgebreid kunne worden. Alle kaar- ten, hetzij een geheel eiland of wel eene enkele residentie, afdeeling, distrikt of eenig nog meer beperkt gedeelte be- handelende, zullen zeer welkom zijn. Zelfs onder de oude kaarten van de voormalige O. TL. Kompagnie, hoe ouder- wetsch en onoogelijk ze soms uitzien, worden er vaak aan- getroffen, die thans nog groote waarde hebben, hetzij uit een geographisch, hetzij uit een historisch oogpunt. Dergelijke stukken zullen daarom ook met dank aangenomen worden. 6. Tot heden zijn in Nederlandsch Indië slechts weinig talrijke onderzoekingen gedaan naar het ozon-gehalte van den dampkring. De Vereeniging geeft haar verlangen te kennen in het bezit te worden gesteld van eene rei van dagelijksche waarnemingen ten dezen opzigte, van meerdere plaatsen van den archipel. 7. De Vereeniging verlangt eene zoo volledig mogelijke opgave van de aardbevingen, welke in den Indischen Ar- chipel zijn waargenomen geworden. 8. De Vereeniging verlangt eene dergelijke opgave van berguitbarstingen. 9. De Vereeniging verlangt een kwalitatief en kwantita- tief scheikundig onderzoek van de uitwerpselen der vul- kanen op Java. 10. De Vereeniging verlangt toezending van de rotssoor- ten en mineralen van Hitoe en Leitimor, met opgave der plaatsen van voorkomen en van alle bijzonderheden, welke tot eene nadere geognostische en oryktognostische kennis van het eiland Amboina kunnen bijdragen. 11. De Vereeniging vestigt de aandacht op de overblijf- selen van planten en dieren, welke in de thans reeds van vele deelen van den archipel bekende kolenbeddingen voor- komen. Zij verlangt toezending van die overblijfselen, vergezeld van monsters der lagen, waarin ze zijn aange- troffen, alsmede, zooveel mogelijk, eene naauwkeurige be- schrijving der aangrenzende lagen. 41 12. Het is bekend, dat de aardsoorten, welke, na rooste- ring, door de inlanders gegeten en onder den naam van ampo op de bazaars verkocht worden, talrijke infusoriën- schalen bevatten. De Vereeniging verlangt eene opgave der plaatsen van waar die ampo wordt verkregen, alsme- de een maauwkeurig mikroskopisch onderzoek daarvan, als- ook toezending van monsters dezer aardsoorten. Indien aan de beantwoording van het tweede gedeelte bezwaren in den weg staan, zal niettemin de beantwoording van het eerste gedeelte gaarne ontvangen worden, waarbij te- vens gewenscht zal zijn eene beschrijving van het terrein der plaats van voorkomen. 15. Het is in dezen tijd meer en meer gebleken, dat verschillende eilanden van den Indischen Archipel rijk zijn aan petrefakten. De Vereeniging wenscht haar Museum ook in deze rigting uit te breiden en verlangt toezending van fossiele planten en dieren van de meest verschillende punten van den Archipel, vergezeld zooveel mogelijk van naauwkeurige aanteekeningen betreffende de plaats van voor- komen. Bijzonder belang wordt daarbij gesteld in de fossile overblijfselen van gewervelde dieren, vooral van visschen. 14. De Vereeniging verlangt eene op eene voldoende rei waarnemingen gegronde berekening van de hoeveelheid slib, welke door de Kalimas en Solo-rivier, in Oostelijk Java jaarlijks in zee wordt afgevoerd. 15. In de residentie Japara en op den berg Pandan in Madioen zijn gevonden groote opeenstapelingen van been- deren van zoogdieren. De Vereeniging verlangt eene naauw- keurige beschrijving der plaatsen, waar die beenderen ge- vonden worden, alsmede toezending van monsters der beenderen en naauwkeurige beschrijvingen daarvan. 16. In den jongsten tijd zijn enkele plantaardige voedings- middelen, bij de inlanders in gebruik, scheikundig onder zocht. De Vereeniging wenscht dit onderzoek uitgestrekt te zien tot alle plantaardige voedingsmiddelen, bij de vol- ken van den Indischen Archipel in gebruik. 42 17. Op de Moluksche eilanden worden talrijke soorten van etherische oliën uit daar inheemsche planten verkre- gen. De Vereeniging wenscht te ontvangen een monster der verschillende vlugtige oliën, met de opgave van de systematische namen der planten, uit welke ze zijn verkre- gen, of met bijvoeging van takjes en bladen, bloemen en vruchten van elke dier planten en met naauwkeurige op- gave van hare inlandsche benamingen. 18. De Vereeniging verlangt onderzoekingen naar het iodiumgehalte der wieren van de Java-zee. 19. Er bestaat veel grond voor het vermoeden, dat de In- dische Archipel in het bezit is van meerdere planten, welke min of meer belangrijke akaloïden bevatten. De Vereeni- sing verlangt scheikundige onderzoekingen, de strekking, hebbende, om tot de kennis van die alkaloïden te geraken. 20. De Vereeniging verlangt eene opsomming der gra- mineën van Java of van eenig ander eiland van den In- dischen Archipel. 21. De kennis der houtsoorten van den Indischen Archipel, hare aanwendbaarheid in de verschillende takken van nij- verheid, van de mate waarin zij voorkomen, enz. is van in het oog vallende waarde. Die kennis wordt grootelijks belemmerd, doordien dezelfde boomsoorten op de verschil- lende eilanden en zelfs op de verschillende deelen van een zelfde eiland verschillende namen dragen. De Ver- eeniging verlangt eene zamenstelling van het tot dus verre met zekerheid bekende omtrent inlandsche synonymen (gelijkbeteekende namen) dier houtsoorten met bijvoeging der systematische namen. Elke toezending van houtsoor- ten met bijvoeging der Inlandsche namen en nuttige prak- tische inlichtingen, alsook van een takje met bladen en bloemen en vruchten van den boom, waarvan ze zijn ver- kregen, zal der Vereeniging aangenaam zijn. 22. De Vereeniging verlangt scheikundige onderzoekin- gen van koffijbladen, op verschillende tijden en ouderdom verzameld. Zij wenscht die beredeneerd vergeleken te zien 45 met de bestaande of nog te leveren analysen van goede theesoorten. 25. De Vereeniging verlangt eene opsomming der plan- ten, welke tot nu toe van de verschillende Moluksche ei- landen zijn bekend geworden. 24. De nagelboomen in Molukken zijn onderhevig aan een ziekte, welke begint met de vorming van een wit draadachtig weefsel langs de kleinere takken en eindigt met den dood der boomen. Men is nog in het onzekere aangaande den aard dier ziekte, welke nu en dan van zeer nadeeligen invloed is op den nageloogst. Er schijnt veel grond te bestaan voor de jwstheid der meening, dat de oorzaak dier ziekte gezocht moet worden in eene rups, welke op den nagelboom leeft en zich daar tusschen de bladen der takjes inspint om er hare gedaanteverwisseling tot pop te ondergaan. De Vereeniging verlangt een naauwkeurig onderzoek van dit punt, in verband met de middelen, welke zullen kun- nen worden aangewend om de ziekte te voorkomen of, bij gebleken bestaan, uit te roeijen. 25. De kennis der zamenstelling van zaden en vruch- ten van vele in deze gewesten voorkomende planten is nog zeer onbevredigend. De Vereeniging verlangt een schei- kundig onderzoek van de vruchten en zaden der planten, behoorende tot de familie der Anacardiaceae, hoofdzake- lijk wat den aard en het gehalte aan vetten betreft. 26. De Vereeniging verlangt eene beschrijving der wie- ren, welke langs de kusten van Java worden aangetroffen. 27. De Vereeniging verlangt beschrijvingen en afbeel- dingen van de insekten, welke der voornaamste kultures op Java schadelijk zijn, alsmede aanwijzing van de meest geschikte middelen om die insekten schadeloos te maken. Exemplaren van die insekten, gedroogd en op wijngeest, zullen daarbij zeer welkom zijn. 28. De soorten van bloedzuigers van den Indischen ar- chipel zijn nog weinig bekend. Men bezit ook nog geene 44 juiste opgaven omtrent het voorkomen daarvan op de ver- schillende eilanden. De Vereeniging verlangt toezending van de soorten van bloedzuigers op wijngeest van de meest verschillende plaatsen van den Archipel. Naauwkeurige beschrijvingen en afbeeldingen naar den verschen toestand zijn daarbij van geene ondergeschikte waarde. 29. De tweevleugelige insekten van den Indisehen ar- chipel, zelfs die van Java, zijn, niettegenstaande de in den jongsten tijd plaats gehad hebbende onderzoekingen nog onvolkomen bekend. De Vereeniging blijft de aandacht op deze orde van ongewervelde dieren vestigen. 50. De Vereeniging verlangt afbeeldingen en beschrij- vingen van de verschillende soorten van witte mieren van den Indischen archipel, zooveel mogelijk vergezeld van toe- lichtingen betreffende hare huishouding en levenswijze, alsmede van de insekten zelve, in hunne verschillende toe- standen, gedroogd en op wijngeest. 51. Van de eilanden van den Indischen archipel, gelegen beoosten Borneo, is tot nog toe geene enkele soort van karperachtige visschen bekend geworden, zoodat Bali en Borneo de grens dier familie schijnt uit te maken. Ten einde hieromtrent tot zekerheid te geraken, verlangt de Vereeniging toezending van de soorten van zoetwatervisschen van ver- schillende gedeelten van Gelebes, van de Moluksche eilan- den en van de eilanden Lombokh, Sumbawa, Flores en Timor. 52. De tripangsoorten van den Indischen Archipel, zijn, niettegenstaande zij eenen zoo belangrijken tak van nijver- heid en handel vormen, in een wetenschappelijk opzigt nog zeer onvoldoende bekend. De Vereeniging noodigt een ieder uit, die daartoe in de gelegenheid is, de tripangsoor- ten in de nabijheid zijner woonplaats te verzamelen en die, in spiritus bewaard, der Vereeniging te doen geworden, zoo mogelijk met opgave der versche kleuren, der bruik- baarheid voor den handel, der hoeveelheid van voorkomen en van alles, wat omtrent dezen tak van industrie ophel- dering of nuttige aanwijzingen kan verschaffen. 45 55. In den jongsten tijd is als een merkwaardig feit in de huishouding der dieren bekend geworden, Se eene soort van visch, behoorende tot familie der Ophidini, als parasiet in verschillende soorten van echinodermen (zeester- ren en tripangs) zich ophoudt. De Vereeniging verlangt nadere waarnemingen daaromtrent, “alsmede opheldering van het verschijnsel, dat levende visschen, van de grootte van Fierasfer of Oxybeles, in de ligchamen van zeesterren en tripangs geraken en daar voortleven. 54. De Vereeniging verlangt eene opsomming en be- schrijving der hymenopteren van eenige bepaalde streek van den Indischen Archipel. 55. Van het groote eiland Celebes zijn tot nog toe slechts enkele soorten van schaaldieren (crustacea) bekend geworden. De Vereeniging noodigt uit tot het daarstellen van verza- _melingen uit deze dierklasse op genoemd eiland, en toe- zending daarvan aan de direktie, ten einde die soorten wetenschappelijk kunnen worden bepaald. 56. Van de eilanden der groep van Halmaheira zijn tot nog toe slechts eenige weinige soorten uit de klasse der reptiliën bekend geworden. De Vereeniging verlangt toe- zending van kruipende dieren van genoemde eilanden, ten ne de kennis ten deze kunne ‘vorden uitgebreid. ‚ Omtrent de zoetwatervischfauna van het eiland Timor ie: de wetenschap nog nagenoeg geene gegevens. Die fauna is hoogst waarschijnlijk zeer merkwaardig wegens de nabijheid van Australië en van hooge belangrijkheid voor de kennis van de geographische verbreiding der zoet- waterdieren. De Vereeniging verlangt toezending van ri- viervisschen van Timor, w Sadi tevens zeer w elke zul- len zijn zoetwater- en landmollusken van hetzelfde eiland. 58. De Vereeniging verlangt eene opsomming der thans van den B lcha Achiel bekende vogels, met bijvoe- ging bij elken soortnaam van de synonymen, en van het eiland en van de plaats van voorkomen. 59. De Vereeniging wenscht eene opsomming en be- 46 schrijving der arachniden van eenig gedeelte van Neder- landsch Indië. 40. De Vereeniging wenscht in het bezit te geraken van eene volledige verzameling van de verschillende soorten van polypenstokken, waaruit de koraalriffen in deze ge- westen zijn opgebouwd. Zij noodigt uit tot toezending van koralen van de verschillende gedeelten van den Indischen Archipel. Koralen, waar de polypen zelve nog aanwezig zijn, zijn daarbij vooral van waarde. 41. De Vereeniging verlangt eene beschrijving dier dier- soorten, welke in deze gewesten aan houtwerken in en buiten water schadelijk zijn en nasporingen omtrent de middelen, om de door haar aangerigt wordende verwoes- tingen tegen te gaan. 49. Het lid der Vereeniging, de heer J.F. Heckler, heeft voorgesteld als prijsvraag uit te schrijven eene beschrijving van den klander der rijst, benevens eene toelichting van zijn ontstaan en ontwikkeling in de rijst, alsmede eene opgave der middelen, in de praktijk aanwendbaar, om dit insekt te weren of te vernietigen. De heer Heckler stelt op de voldoende beantwoording dezer vraag eene belooning ten bedrage van f 500. 45. De Vereeniging verlangt eene korte zamenstelling van de uitkomsten, tot dusverre verkregen door het schei- kundig onderzoek van minerale wateren in Nederlandsch Indië. 44. De Vereeniging verlangt eene naauwkeurige beschrij- ving der pandaneën van eenig gewest van den Indischen archipel. 45. De Vereeniging verlangt toezending van zoetwater- dieren van Nieuw-Guinea. 46. De Vereeniging verlangt eene beschrijving der aphi- den (plantenluizen) van eenig gewest van den Indischen archipel. nnn NIEUWE WETTEN VAN DE NATUURKUNDIGE VEREENIGING IN NEDERLANDSCH INDIE, VASTGESTELD IN DE ZESDE ALGEMEENE VERGADERING GEHOUDEN DEN 28n FEBRUARY 1856. ART. 1. Het doel der Natuurkundige Vereeniging in Nederlandsch Indië is, werkzaam te zijn tot bevordering der natuurkun- dige wetenschappen, in den uitgebreidsten zin, zoowel door eigen vlijt, als door de zorg, die zij zal aanwenden, om de natuurkundige nasporingen en ontdekkingen, die in Nederlandsch Indië gedaan worden, te verzamelen, in het licht te geven en door alle in haar bereik vallende middelen aan te moedigen. ART. 2. De zetel der Vereeniging is te Batavia. ART. 3. De leden zijn: Dirigerende, Honoraire, Korresponderende, Adviserende, Korrespondenten en (Gewone. 48 ART. 4. Dirigerende leden zijn: de oprigters der Vereeniging en zij die, bij vertrek van Batavia of bij aftreding van één of meer hunner, uit de gewone leden gekozen worden. ART De Het aantal dirigerende leden is bepaald op acht, doch kan, wegens bijzondere omstandigheden, vermeerderd wor- den. ART. 6. Dirigerende leden, van Batavia naar eene andere stand- plaats vertrekkende, treden als zoodanig af. ART: De benoeming tot dirigerend lid geschiedt in de verga- dering der direktie, uit de op dat tijdstip te Batavia aan- wezige gewone leden, zullende het te benoemen lid op zich moet vereenigen twee derden der stemmen van de te Batavia aanwezige dirigerende leden. ART. 8. Tot gewone leden zijn benoembaar, alle personen in Nederlandsch Indië, die geacht worden in staat te zijn, het doel der Vereeniging te bevorderen en van hunnen wensch daartoe hebben doen blijken, hetzij door het uit- geven van geschriften of door het inzenden van bijdragen voor het tijdschrift, hetzij door het toezenden van belang- rijke voorwerpen. ART. 9. Tot honoraire leden kunnen worden benoemd, leden die uit Nederlandsch Indië vertrekken en zich jegens de Ver- eeniging bijzonder verdienstelijk hebben gemaakt. 49 Voorts zijn als zoodanig verkiesbaar, alle in deze gewes- ten woonachtige personen, aan of van welker maatschap- pelijken invloed en zucht tot bevordering der natuurkun- dige wetenschappen, de Vereeniging bescherming en on- dersteuning te danken of te verwachten heeft. ART. 10. Tot Korresponderende leden zijn verkiesbaar, alle natuur- kundigen, buiten Nederlandsch Imdië wonende, die zich eenen gevestigden naam in de natuurkundige wetenschap- pen hebben verworven, en welker benoeming voor den bloei der Vereeniging belangrijk te achten is. Korresponderende leden, zich in Nederlandsch Indië bui- ten Batavia vestigende, erlangen den titel van Advrserende leden. De titel van adviserend lid kan door de direktie ook verleend worden, bij eenparigheid van stemmen, aan zoodanige gewone leden, welke zich in de wetenschap bij- zonder verdienstelijk hebben gemaakt. Bij tegenwoordig- heid te Batavia van de adviserende leden, hebben zij stem in de bestuursvergaderingen, even als de leden der direktie. Anr 115 De benoeming tot gewoon lid heeft plaats in de be- stuursvergaderingen bij meerderheid van stemmen der te- Mktbordige leden. Een gewoon lid iemand tot id der Vereeniging wen- ele aangenomen te zien, doet daartoe een gemotiveerd voorstel aan de direktie, welke omtrent de Bee van den voorgestelden kandidaat bij meerderheid van stemmen beslist. ANT: 15: Ter behartiging van de belangen der Vereeniging op DL. XX 50 andere plaatsen benoemt de direktie, daar waar zij zulks noodig acht, uit de gewone leden leden korrespondenten. ART. 14. Een gewoon lid, Nederlandsch Indië verlatende, blijft het lidmaatschap behouden, indien hij zich daartoe gene- gen verklaart. Art. 15 Door de dirigerende leden worden met meerderheid van stemmen gekozen een President, Vicepresident, Bibliothe- karis, Direkteur van het museum, Sekretaris, Penning- meester en Hoofdredakteur van het tijdschrift. Deze treden met den 1sten January van elk jaar af, doch zijn terstond weder verkiesbaar. Eene dezer betrek- kingen tusschentijds openvallende, wordt daarin onmiddel- lijk voorzien. ART. 16. Bij tijdelijke afwezigheid van den Sekretaris zullen zijne betrekkingen waargenomen worden door het jongste lid in jaren der direktie. Amr 17: De President leidt de orde der werkzaamheden van alle vergaderingen. Uij brengt gedane voorstellen in om vraag en handhaaft ten allen tijde de wetten der Vereeniging. ARTE AB: Geene besluiten kunnen genomen worden , wanneer de vergadering minder dan vijf personen telt. In geval van As Rr stemmen beslist de voorzitter. 51 Art. 19. De Sekretaris voert de korrespondentie en houdt de no- tulen van alle vergaderingen. Alle gewigtige stukken worden door den president en den sekretaris, namens de direktie, onderteekend. Anr. 20. De Thesaurier heeft het beheer over de geldmiddelen, waarvan hij jaarlijks verantwoording doet. De betalingen geschieden op magtiging der direktie. ART 2e Door de Vereeniging worden uitgegeven, behalve een Tijdschrift, bundels Verhandelingen, in welke worden op- genomen de bij de direktie ingekomene memoriën, ver- handelingen, enz. op de wis- en natuurkundige wetenschap- pen betrekking hebbende en waarvan door haar de be- kendmaking nuttig en wenschelijk wordt geacht. Amt. 25. Van het tijdschrift verschijnt jaarlijks minstens één deel, bestaande uit zes nummers, elk inhoudende minstens vijf vellen druks. De bundels verhandelingen verschijnen op onbepaalde tijdstippen, afhankelijk van de hoeveelheid en omvang der daarvoor te bestemmen bijdragen, echter altijd met den meest mogelijken spoed. ART. 94. De ingekomene verhandelingen worden in de eerstvol- gende vergadering der dirigerende leden ter tafel gebragt. De direktie beslist omtrent de al of niet plaatsing dezer stukken. - Art.,25. De stukken, waarvan de plaatsing niet geschiedt, blijven ter beschikking van den inzender. ART. 26. De verantwoordelijkheid voor de opgenomene stukken wordt gelaten voor rekening van den schrijver. ART. “27 Be stukken, warvan de plaatsing door de direktie is goedgekeurd, worden aan den Hoofdredakteur ter hand gesteld, aan wien is opgedragen ze voor de pers gereed te maken. ART. 28. De dirigerende leden zijn gehouden, den hoofdredakteur in de redaktie bij te staan, zoo dikwijls hij het verlangen daartoe zal te kennen geven. ART. 29, De dirigerende leden houden minstens één maal 's maands vergadering ter bespreking van de belangen der Vereeni- gmg. ART 50: Behalve deze vergadering hebben, zoo dikwijls daartoe aanleiding is, gewone vergaderingen plaats, waartoe alle leden der Vereeniging toegang hebben. Hiervan zal de eerste in elk jaar, als algemeene verga- dering, in January of F ebruary gehouden worden. ART: <51. De president maakt jaarlijks een verslag op der verrigte werkzaamheden, welk verslag van wege de direktie in de algemeene vergadering voorgelezen en in het tijdschrift op- genomen wordt. AnT:-32. Het is wenschelijk, dat de leden, buiten Batavia geves- ugd, vergaderingen houden in den geest der Vereeniging en van het verhandelde in deze vergaderingen mededee- ling doen aan de direktie te Batavia. AT: In de wetten der Vereeniging kunnen geene veranderin- gen gebragt worden, ten zij in algemeene vergadering. De voorstellen, daartoe strekkende, behooren voor den sten December aan de direktie te worden ingezonden en zullen in de bovengenoemde vergadering in beoordeeling worden gebragt. Voor de aanneming van eenige verandering worden twee derden der stemmen vereischt. NAAMLIJST DER LEDEN VAN DE NATUURKUNDIGE VEREENIGING IN NEDERLANDSCH INDIE OP DEN 1? Mer 1859. DATUM VAN OPRIGTING 19 JULY 1850. Oprigters der Vereeniging. P. Brrexer, J. H. Grooekewit Hz, GC. pe Groor, P. J. Maren, P. BARoN MeLviLL VAN CARNBEE} 1856, GC. M. Scnwanen + 1851 HED: A-SMIS 1 -1853: Honorair Beschermheer. Z. Exc. Mr. A. J. DUYMAER VAN TWIST. President. Dr. P. BLEEKER. Vicepresident. Dr. A. J. STEENSTRA TOUSSAINT. Sekretaris. G. A. DE LANGE. Besturende Leden. Datum van benoeming. 1 Dr. P. Bleeker. . . te Batavia. 19. „July. 1858 DE DeGroof. hie» Buitenzorg. » » » SPee Mamers Batavia: » » » 4 J.G. R. Steinmetz . » Soerabaja. » » » 5 D. W. Rost van Ton- mingen. » Buitenzorg. 27 Decemb. » 6 Dr. A.J. D. Steenstra TEoussainti: … ve Mr Batavia. 12 Febr. 1855. - Besturende Leden. Datum van benoeming. 7 G. A. De Lange. . te Batavia. At Decr: 1D 8 G. F. De Bruyn Kops. » » 14 Maart 1854. 9 M. Th. Reiche. . .» » 29: Det.) E0856. EREN oP VErsteen. „As » 27 August. 1857. 11 Dr.J. A.C. Oudemans » 7 28 Jane 1888, 12 Dr. W. H. De Vriese » » 28 Maart » 15 B. E. J. H. Becking » » 15 Jan, 1859% WES 1: Janssens, 1. » TO Maart 5 Adviserende Leden. 1 Pr. F. Junghuhn. . te Lembang. 28 Febr. 1856. 2 H. Zollinger . . . » Banjoewangi. 28 » » Ber. JEDE Vrij» Bandong. Den 1858. 4 J.J. Altheer. © . . » Muntok. 28 Mei N 5 Dr. H. A. Bernstein. „ Gadok. 1er Aprile 1859, Honoratre Leden. 1 Z. H. Karel Bernard Hertog van Saksen Weimar Eisenach. . te 's Gravenhage. 6 Februar. 1851. Bedr W. Bosch: « > »’ Arnhem. 6 » » 5 Z.Exc.E. G. Van der Babel en orn SGEAvauhage: 19 July 1854. 4 W. M. Smit : OPA EXE Jhrs B: Vs A: 7 Ridder de Stuers. . » ‘sGravenhage. 7 August. 1857. Bes Exe. JJ. FD bour Hellevoetsluis. 14 Mei 1856. z ed BEBIS Ae es PED » 10 Sept. » 7 J. B. Ritter Von Wül- lerstorff Urbair. . …. » » 21 Mei 1858 8 Mr. P. Miet: -— … . „ ‘sGravenhiage. 21» y BE Eric) tE » 24 Febr. 1859. 10 A. W. P. Weitzel. . » » Mh mm h 50 Maart » 11 Graaf F. De Castelnau. „ Bangkok. 56 Korresponderende Leden. Datum van benoeming. deelen Blume.. te leiden: 15 Januar. 1852. 9 Dr.J.G.S.van Breda. » Haarlem. 1E) » 5 Dr.J. Vander Hoeven. » Leiden. shan » BRE: Po Mkaaser. eol 000 alde eren » B Dr.R. Lobatto. 4 …"» Delft. de » B. Dr. F. A.W: Miquel. » Amsterdam. Weeen » 7 Dr. G. J. Mulder. . » Utrecht. ae » 8 Dr. R. Van Rees. fr id. 15 » ” 9 Dr. G. Simons. . …. » ‘sGravenhage. 13» » 10 De. W. Vrolik. … +» Amsterdam. En » ere DD. Buys Ballot Asen fh nh GIG 17 Febr. 1855. 12 DrP. Harting. geren hl 17 » » 15 Dr. H. Schlegel. . . » Leiden. 1 » 1e Dr. Jhr. PhE. Von oro PN 17 een » 15: Mr. P- Elias... wetn Haarlem. 19 July » 16 Dr.J. L.G. Schroeder van der Kolk. . . » Utrecht. LS Nese » 17 Dr. F.J. Stamkart. . » Amsterdam. 19 » » “18 Dr. F. G. Donders. . » Utrecht. 16 Febr. 1854. 19 De. J. K. Van den Broek. Be ne aid: 19 July » 20 Dr.J. A. Herklots. . » Leiden. 19» » 91 Dr. L. Ali Cohen. …. » Groningen. 28 Febr. 1855. 29 Dr. S. Müller. . . » Leiden. 28 » „_ 235 Dr. S. Bleekrode. . » Delft. 28 » » BAADT Are Wi Van Hasseltes. ..n, Utrecht BO en ade 1856 25 Dr. CG. Mulder. . . » Groningen. 287 » 96 Dr.H. G. van Hall. . » id. 28 n 1857. 9 Dr. J.K. Hasskarl .» V8 mi » 28 Dr. G. J: Verdam. „ Leiden. 28 Jan. 18558. 29 F‚ W. Conrad. . « » ’sGravenhage. 28 _» » 50 Dr.C.A.J.A.Oudemans „ Rotterdam. 15 Juny » men vee Cl IS _=_ we . = al CG 5 Go ko mk el sen OO ml G St te to to to to to to to lo 19 de) Dr. Th. Cantor. te Calcutta. 17 Febr. 1855. Dr. A. Deeandolle. _ » Genève. EEn » Dr. P. Flourens. . . » Parijs. Fi » Dr. J. Von Liebig. . » Mienchen. sel » Mk. Maury. se,» Washingtons 17e» » Dr. R. Owen. weerd londen: ir » Dr. F. Schönbein. . » Basel. RSD » Dr. KF. HM. Froschel. » Bonn. 16 » 1855 Dr. Th. Horsfield . » Londen. 19 July » Dr. P.J. Vanbeneden. » Leuven. 28 Febr. 1856. Dre mas rm Pafiijs. 28» » He ArA amer a Zoe 28 in " Dr. G. G. Ehrenberg. » Berlijn. 28 » » Dr. M. Faraday. „… » Londen. ESL » Dr. H. RB. Göppert. _» Breslau. ARE » Dr. J. W. llooker. » Londen. 28 » » Br:”J. vretl. sve ns Weenen. Ae NN » Dr, U. J. Leverrier. » Parijs. zate NL, » rt GE EP; Von Martius. … … . . » Munchen. 28 » ” Dr. A. Mousson. …» Zürich. 0 » Dr. Ch. Lyell. . . » London. 28 » » Dr. A. Quetelet. . „ Brussel. rt ME « Dr. Lb. Reichenbach. » Dresden. 28 » » Dr. J. Steenstrup. „ » Koppenhagen. ee 0 ” Dr. A. Valenciennes. » Parijs. 28 » » Dr. L. Agassiz. „ Cambridge. (Mass.) 12 » 1857 Dr. W. Struve. . . » Pulkowa. SE » Dr. E. De Beaumont » Parijs. Ss Okt. » Dr. F. E. Guérin Mé- REE en # Parijs. 15 July 1858. Sir. R. Murchison. » London. 15 Deeemb. » GW, Korresponderende Leden in het Buitenland. Datum van Benoeming. 58 Leden Korrespondenten. Datum van Benoeming. EE ADR Teysmann. . te Buitenzorg. 18 Sept. 1850. 2 J. Hageman Jez. . » Soerabaja. 2 Julij LSA 5 W. R. Severing. . . » Samarang. 9 Nov. ASR WD: SS Hoedt.” “san Amborha: 16 Febr. 1854. Gewone Leden in Nederlandsch Indië. 1 O. F. U. J. Huguenin te Labocha 15 Aug. 1850. 2 G. G. Van Dentzsch. » Batavia. 19 Sept. al 5 J. A.Krajenbrink. . » Telokdjambi. 19 » ” 4 P. F.C. Vreede. . » Soerabaja. 19 ” 5 S. Schreuder. . . » Buitenzorg. 2 Okt. » 6:Dr.: J. BR. Bauer . … » Makassar. a ONE) » 7 Dr. J. Einthoven. . » Samarang. in » Beds Wolff ve. onsen bas: Bli » 9 E‚ F.G. Kreijenberg. » Soerabaja. 7 Novemb. » G. Stompendissel. . » Willem I. Tet » Dr. O. G. J. Mohnike. » Amboina. ZR » 2 H. A. Modderman. . » 27 Decemb. » Dr. P. L. Onnen. . » Soerabaja. IT. on » P. F. Uhlenbeck. . » Onrust. del Se » 5 H. Von Gäffron. . . » Sintang 15 Maart 1851. Dr. F. CG. Schmitt. . „ Samarang. etat zi H. Von Dewall. . . » Riouw 13 » » D. L. Wolfson. . . » Soerabaja PI » A. J. Andresen. . . » Samarang 5 April » 0 Dr. C.F. A. Schneider. » Willem [ 17 » » Clio rag to to to to to to to to Il OD J. G.X. Broekmeijer. » Batavia 10 July » D. J. Uhlenbeck. . » Besoeki. 14 Aug. N Dr. G. Wassink. . » Batavia 14 » » S. Binnendijk. . . » Buitenzorg 9 Okt. » G. GC. Daum. doe A batavia 15 Nov. » D. F. Schaap. . . » Makassar 15 » » TT, Arriëns. z sumanap 15 Dec. » 4, Gewone Leden in Nederlandsch Indië. 28 A. Scharlee. ‚ te Batavia 13 Dec. 1851. 29 E. Netscher. 7 » 5 Mei » 50 Mr. A. Prins. » » 5 Juny 1852. 51 E. F. Graaf van Bd heim Tecklenburg Rheda » Bandjermasin 4 Sept. » 52 J. E. Herderschee .» Pekalongan 4 » » 55 B. M. F. Phlippeau. . » Bandong B » 54 J.P. Van Rouveroy van Nieuwaal. tege Pe Samataneg An » 55 A. W. Kinder de Ca- marecd. ss Hatavla 15 Dec » 56 Jhr. Mr. H.C. Van der Wijck Er „ » Soerabaja 15 » » 57 Dr. F. L. W. Vogler. » Padang 13 Jan. … 1853 58 Dr.J. K. Van den Broek » Batavia 17 Febr » 59 W. F. Godin. ‚» Sum. Westk. 19 July » 40 P. L. Van Bloemen Waanders. „ » Boleling ee » BT. Bilk . » Batavia 9 Nov » 42 E. Chaulan. » » Tike » 45 W.J. Van de Graaff. » » SE » 44 D. Pryce. » Batavia ee des js 45 W.C. Von IE » » 9» » 46 R. P. Tolson. » » 16 Febr. 1854. 47 Jkhr. C. F. Goldman. » Amboina H67 0 » 48 W. Cores de Vries. » Soerabaja 16 _» » 49 L. Weber. » Buitenzorg 16 » » Boer. Je W. E. Arndt. » ‘Fimorkoep. 19 July » 51 Dr. J. J. Van Limburg Brouwer. ne, » Probolingo 19 _» » bad. A. J. B. de Graaf. » Soerabaja 19 » » 55 G. J. Filet. » Bandaneira 19 » » 54 A. J. F. Jansen. » Manado 19 _» » 55 J. Loudon. » Batavia TL RE » Datum van Benoeming. Atm Ó Ed ml al <1 al A sl _l ler) Gewone leden in R. F..De Sey ff. 4 J.N. Stevens. . H. H. Haase. RAe A ANEOIS Mheer AI TC Nan Oven. DME Palen SEE GENE MO PIG Ta er S. Van Deventer. . … R. Everwijn. Rees C. Helfrich. Es AGG Niescher van Gaasbgekes. or tet W. Hubers van Assen- rade Be se en GI Bosch hat G. GC. Hardenberg. … TL. Lindman. Reen J.G. F. Bernelot Moens. Dr. E. H. U. Mühlert. J. O. Van Polanen Petel. ln (a PCT Sister: Dr GAS AM SM Von Ellenrieder. E. F. J. Van Kappen. Dom Luis Augusto d'. Almeida Macedo. A. Bierwirth. C. Van der Moore. Dr.E. ‘Fall: D. C. Noordzick. J. J. Goetzee. ZExce. J. Van Swieten. J. B. Quartero. 60 Nederlandsch Indic. Datum van benoeming. 1] » » „ SULLENZOFG Djokdjokarta Salatiga Padang Samarang Djokdjokarta Batavia »” Jorn. Westk. Willem L Bandong Willem 1 Banjoewangi Makassar Soerabaja Anjer Manado Poerwakarta Muntok Batavia Palembang; Muntok Tumor delhi Batavia Fyjiandjtoer Willem I Patyitan Manado Batavia Pasocrocan 19 19 19 28 28 28 28 28 ee) 19 to to to eo} Moovs k to e …} July Febr. » Maart Juny Juny Okt. 1856. »„ 1856. Gewone Leden ur Gl Nederlandsch Endt. Datum van benoeming. S6 C.P. Brest van Kempen te Djokdjokarta 2 95E Okt. 1856. 87 ML. Von Rosenberg. 88 G.W. Schönberg Muller 90 J. Motley. 91 Mr. 9 H. M. ge A. G 99 E. F. J. Schultze. P. Van Dijk. ad Er: EP jp J. Van Vollenhoven. TC A Hogendorp. B. IL Egberts. Dr. J. K. Ploem. . Knuttel. Rant. Eekma. W.A: RE P. Van Bleiswijk Ruis H. A. B. Andree Wiltens. J. MH. Walbeehm. J. Edeling. ‚ Hendriks. Sonnemann Rebentisch. FE. Den W. Roelandt. d. Hed. wel Raat. Bekker. L. Ullmann. G. H. ra ee en: An 4e dingen. î A. Veltman. r. Meijer. Jha DE Kk. W. S. U. Ez P. Kock. Moesman Van Hels- KG. D. Fievez. Niepce. % »„ ”„ „ Amboina Cheribon Tjtandjioer 9= 4 „ ” 28 Dec. » 28 » » Bandjermasin 17 Jan. 1857. Samarang 12 Febr. » Batavia 12 D) ” Tjiandjioer 26 _ » » Fortde Koek 26 » » Riouw 26 „ ”„ Batavia Biliton 19 Maart » 9 April » Batavia 9 » » Bandjermasin 9 » » Ambal. 9 » 3 Banka. 25 » 8 Soerakarta. 25 _ „ % Fortde Koek 14 Mei Batavia Sinkawang Batavia Sinkawang Patti Eeke 25 Batavia. Amboina. Batavia. Uouw. Batavia. Indramajoe Tjilatjap ’’ 14 „ Pr 11 Juny 5 11 ’) ’ 11 ’ ,) 25 July ») ’ 27 Aug. sd 10 Sept. 7 10 2 ” ARN REE 1 nt # 10 ,… DE) 24 5 a aak to to to 1 Lees CO GO Li) GR ne Cl LO dd ot Ot OT OT OT O1 CT OT Cl to ro to FO Jk pd ed eh jk jh ed ed jk jk jk jm le 2) ek (eD | de) 140 141 142 145 144 145 Gewone J. F. Heckler. J. H. Donleben. A. Baron Sloet Oldruitenborgh. P. A. W. Beijen. T. W. Schröder Kr ANV an Waanders. . A. De Vos. van 4 G. Ples. J.H. Tobias. P. GC. Lans. J. Rigg. E gr ROS: Pe ed G. J. James. HEI. dann. 4 F. W. Dolge. We Assbanse. oo G. G. Schonck. G. L. Schröder: Es FieBssStorm. van s’'Gravensande. E. F. M. Helmkampf. O. Brummer. f T. A. CG. Van Kervel. H. D. A. Van der Goes. F. H. Deissner. Mr. R. V. Heyliger. Mr. H. J. W. Van lua- wick van Pabst. . Bloemen Anderson. J. A.W. Van Ophuysen A.W.F.H. Tuckerman. 62 leden in Nederlandsch Indië. Datum van benoeming. Indramajoe 24 Serang 1 Madioen 27 | Soerabaja 27 Batavia 10 » 10 Buitenzorg 24 Riouw 94 Batavia 28 Jasinga 11 Kokoseil. 22 1 O Benkoelen 22 Ketimbang 22 Oenarang 22 Batavia 24 Muntok 24 Palembang 24 Banjoemas 15 Soerabaja 15 Batavia 15 Sum. Westk. 19 Atapoepoe 19 Anjer 19 Banda 9 Gombong 9 Batavia 9 to ke | Rembang, Okt. 1857. Nov. z 22 bed ’ bb 2 pb} Dec. ja 2 2 2 2 zi) 2 Jan. 1858. Febr: Ain April 4 23 2 2) bk 2 »’ 2» 2 Juny Ka , bb] bk ’’ July 5 bd bd % EE) Aug ij 2) bh ’’ ’ Sept. sn bk) 2, 7) » 146 F. Ketting Olivier. H. A. F. De Vogel. Radhen Adipati Tirto 159 A. H. Bisschop Greve- Gewone leden 1m Noto. lk 149 J. W. H. Cordes . 150 G. W. Fredzess. 151 H. Diepenhorst. 152 C. P. GC. Steinmetz. 1535 G. F. Nauta. 154 A. H. G. Blokzeyl. 155 F. W. Sijthoff. 156 G. Kolff . „157 G. Serlé. . 158 J. E. Akkeringa. Menen die EB J.M. Huysers. G. J. Van Delden. 65 2 2 et) 162 Radhen Toemmenggoeng Ario Tjondro Negoro. „ 165 Sulthan moeda van Sam- bas Oemar Kamaloedin ,„ 164 K. WV. Jk er) Gs ee 166 F. N. Nieuwenhuizen. dai G. F. DEN ler) le 9} Zi es EE 174 C. W. Walbeelim. Van Gorkom. .Â.M.N. Keuchenius. Boudriot. Holle. CG. F. W. Hunnius. J. F. Riesz. AE 171 J. M. GC. E. Le Rutte P. J. G. Beijerinck. J G. Jordens. 2 2 . te Rembang . » Bodjonegoro bb] Rembang Batavia Priaman Pasoeroean Pontianak Djembrana Ngawi Batavia Patti Mnntok Pasoeroean Ternate Palembang. Serang Sambas Buitenzorg bb] Soerakarta Tegal Tjikadjang Ketimbang; Tjikoppo Benkoelen Batavia ,) …„ Batavia. 25 o) = ai Ee to IO tO TO mm ek hek PO ot Ol O W DO OO OO to to to to to ter el fe ie EN OOS od Ek gk pk OT OT OT OT OT IT UT == DO en) Nederlandsch Indië. Sept. Datum van benoeming. 1858. 64 Gewone Leden in Nederlandsch Endre. Datum van benoeming. 175 dhr: JL. C. Pompe van Meerdervoort. _. te Desima 14 April 1859. 176 B, Schreuders. sv, Batavia LoM zi Gewone leden buiten Nederlandsch Endië. Dr. JOE Ofbockewit FJEIAASA vn met {OS Tuly 1650 EDT Hartzfeld th A Ben Std AS ANC EE Rr MantHengel: nt et nn CREG LSH. LL: Van Bloemene Waanders.sr. . 15 Dec, Nn BME AME Crarherus.. Sent ee Me NON EE 6 A. A. Reed. ARE NN in ENTER Kollmann. se KoRn A16 EEDt. CA RENE Vans Ommeren een a ter LO en En BTI GEW LE Voir ne teen B lbe De j HOE Tandsteen. WNP oa EG en (EE Deelname M MEN te ene er a Ee PONG BESCH: 2 AE ee Tr Ma Ates) 5e ISOR Gas Sfenerwald: Ain ee oe MOA De Brauw. Lits kars AO DT en teres te Van PETELAD Ee Re verge ep ze DARE Ie Jansen. 7: Ee etn ed OS g 17 J.C. W. Baron van He hal eren tot Waliën 28 Dec. 5 OBN Pooldans Cen Dn epen re 126 IDE 1976 G. ene OR UT OENE NE Ee A AARDENNE een te A ie DANE. E en Wrs ep Soc Ne oem Kescherzer.. 0. Aen a le 1858. 95 Dre re Bachstetter: BAE d oP Ger ementeld: SA Eee Peek 05 ee LEVENSBERIGT VAN COENRAAD JACOB TEMMINCK, » Lid der Koninklijke Akademie van Wetenschappen. DOOR W. VROLIK, Sekretaris der Afdeeling voor de Wis- en Natuurkundige Wetenschappen (*) Al weder eene treurmaar, M. M., H. H., bij het open- leggen der briefwisseling. Zij moge niet onverwacht wezen en eenen man gelden van hoog geklommen jaren, eene ramp toch voor Nederland Ree het doodberigt, voor eenige weinige minuten U RAR Uit het reeds zoo kleine getal der leden, rustend in naam, werkzaam in we- zenlijkheid, ontviel ons Coenraad Jacob Temminck, een naam, helder klinkende overal, waar men in de beoefe- ning der Natuurlijke Geschiedenis belang stelt. In elke Boafdstan der groote Europesche rijken, waar men eenen tempel der natuur stichtte, komt hij met lof en dank den bezoeker te gemoet; op elke bladzijde schier der werken, waarin een Engelsche of een Amerikaansche, een Fn of Duitsche, een Zweedsche, Deensche, Russische of Ne- derlandsche natuuronderzoeker zijne waarnemingen te boek stelde, staat hij gegrift. Zoo wij hierom reeds op dezen ') Voorgedragen in de gewone vergadering der Natuurkundige Afdeeling van den 27sten February 1858. (a) Overgenomen uit Jaarboek van de Koninklijke Akademie van wetenschap- pen gevestigd te Amsterdam, van April 1857 —April 1858. DIEN 66 landgenoot trotsch mogen wezen, geene mindere verhoo- vaardiging ontleenen wij uit de herinnering, dat ons dier- baar iudhrdând aan hem de oprigting verschuldigd is van het heerlijk Rijks Museum van Baike Geschiedenis te beiden gevestigd. Redenen genoeg voorwaar, om in cene vergadering, waarin hij het regt van zitting had, eenige weinige oogenblikken bij zijne nagedachtenis te verw let Ik zoude U beleedigen, M.M. H.H, zoo ik U om eene belangstellende anche vroeg: ik weet, dat ik haar van U mag verwachten. Goenraad Jacob Temminck werd den 5tsten Maart des jaars 1778 te Amsterdam uit een aanzienlijk geslacht ge- boren. Zijn vader was Jacob Temminck, thesaurier de toenmalige Oost-Indische Kompagnie; zijne moeder Alyda Van Stamhorst. Zijne eerste opleiding was niet die van een’ toekomstigen geleerde, en zijae Jongelingsjaren schijnen ook niet te hele doen vermoeden, dat hij eenmaal met zooveel glans overal zoude worden genoemd, geprezen en geöerd. Op zeventienjarigen leeftijd verkreeg hij, gelijk zulks toen de niet prijzenswaardige gewoonte was, door den invloed van een zijner aanverwanten, de betrekking van algemeen vendumeester bij de voormalige Oost-Indi- sche Kompagnie; zeker wel eene hoogst zonderlinge en zeer prozaïsche levensbestemming voor den man, die zich later tot een’ systematischen zoöloog van den hoogsten stempel zoude ontwikkelen. Het is intusschen niet onmo- gelijk, dat het verkeer met de bewindhebberen, zoowel der Oost-Indische Kompagnie, als met de gezagvoerders van schepen, om Oost en West varende, en de dagelijksche omgang, vooral met zijnen vader, die voor de natuurlijke geschiedenis eenige voorliefde schijnt gehad te hebben, veel hebben bijgedragen om in den jongeling den lust te ontwikkelen tot verzamelen, tot afbeelden en tot beschrij- ven van natuurprodukten. Het blijkt althans, dat de vader van Temminck eene kleine verzameling van vogels had hed 67 bijeengebragt, en aan Le Vaillant, bij zijne reis naar de Kaap de Goede Hoop tot voorspraak en aanbeveling strek- te, aan welk gewigtig dienstbetoon de beroemde en als zoöloog steeds hoog te waarderen reiziger }) zich erkente- lijk toonde, door hem het Eerste Deel van zijne Histoire naturelle des Oiseaur d'Afrique op te dragen. Vele der door Le Vaillant medegebragte vogelen werden door den heer Temminck aangekocht en verscheidene dezer bevin- den zich nu nog in het Rijks Museum. Het laat zich ver- wachten, dat de omgang met Le Vaillant, welligt ook de toen ten tijde in zwang zijnde opvoeding en de in hooge- re kringen heerschende toon van het maatschappelijk leven, veel hebben bijgedragen, om aan Temminck de hem eigene gemakkelijkheid te geven tot het gebruik der Fransche taal voor gesprek en schrijfstijl. Zijn eigenlijke leermeester in- tusschen in de wetenschappelijke en praktische Natuurken- nis was Meyer te Offenbach, die met Wolf het bekende Taschenbuch der Duitsche Ornithologie heeft uitgegeven. Tusschen den meester en den leerling ontstond eene war- me wederkeerige vriendschap. Een half jaar ongeveer bragt Pemminck met zijne eerste echtgenoot in de woning van den kundigen artsenijbereider te Offenbach door, en deze bezocht hem ook te Amsterdam ?). 1) Zoo dit oordeel te gunstig luidt in de ooren van hen, die geloof weige- ren wam het opgesmukt en hier en daar fabelachtig verhaal, hetwelk Le Vail- lant van zijne reis in Zuid Afrika gaf, beroep ik mij op de verklaring van den algemeen beminden en geachten Andrew Smith, die voor vele jaren reeds mij te Chatham verzekerde, dat in alles, wat natuurlijke geschiedenis betrof, Lie Vaillant het volste vertrouwen verdiende. Smith was tot beoordeeling be- voegd; vermits hij pas was teruggekeerd van eene reis, langs dezelfde stre- ken, door Le Vaillant bezocht, waarvan hij de resultaten mededcelde in zijne Lllustrations of the Zoölogy of South Africa. z) Deze en vele andere bijzonderheden ben ik verschuldigd aan de H.H. H. Schlegel en J. A. Susanna, waarvan de eerste als conservator, de tweede als administrateur, sedert meer dan dertig jaren met eenen nict genoeg te prij- zen ijver tot de uitbreiding en den bloei van het Museum hebben zamenge- werkt. Zij gelieven mijne dankbetuiging aan te nemen voor deze heusche me- dedeelingen. GS - De school bleek goed en de leerling van uitmuntenden aanleg te zijn. ‘Femminck verkreeg eene groote mate van teelmische vaardigheid in de behandeling en bewaring der overblijfselen van dieren, vooral van visschen. De manier waarop hij zulks deed, maakte zooveel opgang, dat men haar voor weinige jaren en welligt nog heden in het Mu- seum van Weenen, alwaar hij haar overbragt, gebruikte en roemde onder den naam van Temmincks methode. Zij is onmisbaar voor groote voorwerpen, naar blijkt voor de eigenlijke bestudering der visschen van ondergeschikt be- lang te zijn. Vele der, gedurende zijne menigvuldige rei- zen, door Temminck bijeengebragte en door hem gepre- pareerde visschen bevinden zich in ’s Rijks Museum. Niet minder oefende hij zich in de kunst, om dieren, vooral vogels, te bestemmen en hun eene plaats in het zoölogische stelsel aan te wijzen. Zoo doende werden de gronden gelegd tot de verzameling, welke in Amsterdam zoo zeer de belangstelling tot zich trok, en een groot deel, tot ingang en portaal toe, vulde van de toen aldaar door hem betrokken woning }). Deze verzameling, aan wier uitbreiding Temminck al- lengs zijn leven wijdde, gaf aanleiding, dat hij in den jare 1807 voor de eerste maal als schrijver optrad, door het uitgeven van een Catalogue systematigue du cabinet d' Ornt- thologie et de la collection de Quadrumanes de GC. J. Tem- minck. Mierop deed hij volgen zijn prachtwerk over de Duiven, onder den titel van Mistoire naturelle des Pigeons, im folio te Parijs in den jare 1815 uitgegeven met afbeel- dingen, geteekend door mejufvrouw Knip, waarvan het eerste deel door hem, en het tweede over de exotische Duiven, door Florent Provost werd bewerkt: In kleiner bestek werd datzelfde onderwerp behandeld in een werk, te Amsterdam uitgegeven in drie octavo deelen, onder den 1) Op de Heerengracht bij de Leidschegracht. 6 titel van Histoire naturelle des Pigeons et des (eallinaves, Amsterdam 1815—1815. Zijn naam als dierkundige vestig- de zich door deze werken. Voor gezetten arbeid waren echter de toenmalige tijdsomstandigheden nrnder gunstig. Koning Lodewijk had hem tot zijnen kamerheer benoemd en met de door hem ingestelde Orde der Unie begiftigd. Toen, na den val van het keizerrijk, Holland weder onder de rij der volken was opgetreden, maar op: nieuw, na eene zoo korte verademing, werd bedreigd, vatte Temminck met zoo menig ander de wapens op en werd hij een der aan- voerders van het uit Amsterdam vertrokken vrijkorps te paard. Dit alles heeft hem wel gestoord, maar niet belet, om met zijne geliefde studiën voort te gaan. Reeds in den jare 1815 verscheen zijn meest beroemd werk, Manuel d'Ornithologie, toen in één deel, maar korten tijd daarna door eene tweede uitgaaf vervangen, waarvan de bewerking in vier deelen te Parijs van 1820 tot 1840, dus twintig jaren, geduurd heeft. Dit werk heeft eenen grooten indruk gemaakt. Het systematisch overzigt van de rangschikking der vogels vond grooten bijval; maar vooral prees men de naauwkeurige beschrijvingen, de naauwgezette synonymie en de menigvuldige opgaven omtrent de levenswijze en de zeden der vogels, waardoor hij de waarnemingen van Bechstein, Naumann en Brehmr en zijne eigene, welke in Frankrijk schier onbekend waren gebleven, op den Fran- schen bodem overbragt. Van twistgeschrijf, dien kanker der wetenschappelijke literatuur, mogt krij daarbij, even- min als zoo menig ander, vrij blijven. Zijne Observations sur la Classification naturelle des Oiseaur par Vieillol, en de voorrede der tweede uitgaaf van het Manuel geven daar- van blijk. Met meer welgevallen rust het oog op een reuzenwerk, in den jare 1820 door hem aangevangen en in 1859 vol- tooid, onder den titel van Nouveau Recueil de planches colo- rides d'Oiseaur, waarin hij door 600 uitmuntend uitgevoerde platen een vervolg en eene voltooijing gaf der Planches en- 70 luminées van Buffon. Op den titel daarvan leest men ook den naam van den heer Meiffren Laugier, Baron de Char- treuse, die echter geen deel heeft gehad aan de weten- schappelijke bewerking. Het jaar, waarin de uitgave van dit grootsch, algemeen geacht en kostbaar werk aanving, schonk tevens aan Tem- minek een’ nieuwen werkkring, welke meer nog dan alle door hem uitgegeven geschriften, tot uitbreiding en vol- making der zoölogische wetenschap bijdroeg. Hij verkocht toen zijne verzameling aan het Rijk, en werd Direkteur van het terzelfder tijde opgerigte Rijks Museum van Na- tuurlijke Historie te Leiden. Vergunt mij, M.M. HLH., dat ik daarbij voor een oogen- blik sul sta, en in korte trekken de geschiedenis herinnere der oprigting van deze voortreffelijke verzameling. Zij is een sieraad van ons land en eene parel aan de kroon van Zijne Majesteit Willem den Eerste, onder wiens regering zooveel meer goeds werd tot stand gebragt, waarvoor de geschiedschrijver, niet even als eenzijdige partijzucht, blind en doof mag blijven. Hetgeen ik over haar te zeggen heb, hecht zich als van zelf aan hetgeen ik U vroeger om- trent de zending van Reinwardt naar Oost-Indië mededeelde. In den jare 1795 had de Fransche overheersching eene keurige verzameling van natuurprodukten, door Prins Wil- lem den Vijfde bijeengebragt, en algemeen onder den naam van Kabinet des Stadhouders bekend, naar Frankrijks hoofd- stad gesleept. De overwinning, zoo duur te Waterloo ge- kocht, schonk het terug aan Koning Willem den Eerste. De beroemde Brugmans, aan wiens veelzijdige kennis en helderen blik nimmer te groote lof kan worden toegekend, werd geroepen, om het aldaar in ontvangst te nemen en naar Leiden over te brengen, aan wier Hoogeschool de Koning het ten geschenke had gegeven. Merkwaardig is het verhaal, door den witmuntenden H. G. Van der Boon Mesch in zijne sierlijke lofrede op Brugmans gegeven van de WIJZe, Waarop tot ons terugkeerde, hetgeen men toen, 71 en met het volste regt, een’ grooten schat noemde, maar dat nu in het midden van zooveel grooteren rijkdom als wegzinkt. „Met hevigen weerzin en tegenkanting toch,” zoo sprak de lofredenaar, „zag de Fransche natie door „anderen zich iets terugeigenen, hetgeen zij reeds verge- „ten was, dat aan hen immer had toebehoord, of althans, „dat zij nu als haar door den tijd gewettigd eigendom „beschouwde; met welks pronk zij zoo zeer was ingeno- „men en waarvan eene listige bezorgheid, bij de ontvoe- „ring, alles, wat ooit tot een bewijs bij terugvordering „strekken kon, had met zich geaomen. „Door ijver intusschen en door beleid, — deels door „vriendschappelijke schikking, waar die gevoegelijk en ge- „raden was, deels door eene ernstige houding, waar toe- „gevendheid zwakheid zoude verraden, — wist Brugmans „al de zwarigheden te overwinnen, die aan het wel vol- „brengen van den last verbonden waren. En werden er „verscheidene voorwerpen van het Kabinet gemist, die te „zeer ginds en herwaarts verstrooid waren om ze bijeen „te zamelen: hij wilde niet ten halve voldaan zijn, en „een’ gebrekkigen schat terugbrengen; maar ging een ver- „drag aan, waarbij men van al de voorwerpen, die het „Museum dubbel bezat, een of meer afstond, en hem „daarvoor eene vrij rijke aaneengeschakelde orde van na- „tuurlijke voorwerpen , tot ruime vergoeding werd afgestaan” Aldus werd eene schoone verzameling bijeengebragt, in- gepakt en im een schip geladen. Met tegenstand op te- genstand, met ramp op ramp had de heer officier van gezondheid Thijssens (zijn naam blijve daarvoor in dank bewaard) te kampen, toen Brugmans hem met het vervoe- ren belastte. Met moeite kreeg hij vergunning om de la- ding Parijs te doen verlaten, waartoe zelfs de magt van den Pruissischen Gouverneur der toen zoo vernederde we- reldstad moest worden ingeroepen. Te Rouaan wilden de douanen, die de lading; voor verdacht hielden, de kis- ten boren; het vaartuig leed sehipbreuk op de hoogte van 74 Havre de Grace, en werd slechts door de inspanning van den heer Thijssens behouden. Maar eindelijk toch bereik- te het de reede van Rotterdam, en was dus behouden, het- geen toen Akademische verzameling werd en later de voor- name grondslag van ’s Rijks Museum zoude wezen. Op- merkelijk is het aantal hinderpalen, waarmede zijne verdere vestiging te kampen had. Zending op zending van Rein- wardt 1) werden door de golven verslonden, en het was schier, alsof er geen einde aan de teleurstelling zoude komen. Volharding echter en vlijt overwonnen al deze bezwaren. Brugmans gaf korten tijd vóór zijnen dood nog van zijn’ ijver en belangstelling blijk, door in Brunswijk aan te koopen de verzameling van delfstoffen, door den beroemden Bruckman bijeengebragt. Zij is de grondslag ge- weest van de uitmuntende Mineralogische afdeeling des Museums, waaraan de heer Beima nu ongeveer twintig jaren reeds met zooveel vlijt en zelfopoffering al zijne krach- ten wijdt. Maar het was vooral toen Temminck, na den dood van Brugmans, Direkteur geworden van hetgeen van dien tijd af den naam kreeg van Rijks Museum, zich aan het hoofd der instelling plaatste, dat zij in bloei toenam en weldra de schatkamer der natuur stond te worden, waarop heden aller oogen met bewondering en eerbied gevestigd zijn. Behalve zijne eigene verzameling bragt hij daartoe uit Am- sterdam naar Leiden over een klein museum, dat op last van Koning Lodewijk, dien voor zijn geliefd Holland steeds zoo wakker zorgenden vorst, in eene der bovenzalen van het Paleis op den Dam was bijeengebragt. Deze kleine, maar toch niet onbelangrijke verzameling werd aldus de derde grondslag van ’s Rijks Museum. Als een vierde mag genoemd worden een Akademisch museum, dat in den plantentuin te Leiden werd bewaard; en tot vijfden grond- 1) Z. hetgeen ik daaromtrent vermeldde in het Levensberigt van Reinwardt, in Wersl. en Meded., Dl. II, bl. 223. ie 12 slag dienden enkele voorwerpen, welke bij den aankoop van het rijke anatomisch museum van Brugmans voor de Hoogeschool, in 's Rijks Museum van Natuurlijke Geschie- denis werden geplaatst, als meer daartoe behoorende (!). Al deze grondslagen zijn van onderscheiden’ oorsprong, en ge- ven aan ’s Rijks Museum een gemengd karakter. Het meest onpartijdig standpunt is voorzeker, dat men het beschouwe als eene Rijk's instelling, waarmede de vroegere Akademi- sche verzamelingen als ineengesmolten zijn. Uit een af- schrift, mij medegedeeld, blijkt, dat in de maand Decem- ber des jaars 1820 aan den hoogleeraar Sandifort werd opgedragen, om het Kabinet van Natuurlijke Geschiedenis door Z. M. Koning Willem [ aan de Hoogeschool te Leiden geschonken, en hetgeen daarbij verder mogt behooren, aan den Direkteur van ’s Rijks Museum, den heer Temminck, over te geven. Door een Koninklijk besluit van 12 April 1821 werd bepaald, dat, te rekenen van 1 January 1822, op de begrooting der staatsuitgaven hetsRijks Museun van Natuurlijke Historie te Leiden de plaats zou vervangen van het Kabinet van Natuurlijke Historie te Amsterdam, en dat alle uitgaven voor hetzelve zouden worden afgescheiden van die voor de Hoogeschool te Leiden. Naar de letter van dit besluit, werd dus door de Regering het Leidsch Mu- seum als eene voortzetting beschouwd van het door een vroeger Bestuur opgerigt Amsterdamsche, hierboven vermeld Museum. Veel was derhalve reeds bijeengebragt; maar nietig schier schijnt dat alles, hoe hoog ook op zich zelf te waarderen, bij al den rijkdom, welke uit Oost- en West-Indië en uit de omstreken der Kaapstad, onder den bezielenden invloed van Temminck in lateren tijd werd zamengegaard. Meer dan één naam valt daarbij met dankbaarheid, maar tevens 1) Men leze daaromtrent de Inleiding tot het Derde Deel van het Museum Anatomicum Academiae Lugduno-Batavae, descriptum a Gerardo Sandifort. Lug- duni Batavorum 1827, 74 met weemoed te noemen. Welke verdiensten daarin aan Reinwardt zijn toe te kennen, werd vroeger door mij uit- eengezet. Ik mag dus heden daaromtrent het stilzwijgen bewaren, om meer bepaaldelijk, miet zonder innig leedge- voel, vier veelbelovende jeugdige natuuronderzoekers te gedenken, die in Nederlandsch Indië de slagoffers werden van hunnen voorbeeldeloozen ijver en uitputtende werkzaam- heid, Kuhl, Van Hasselt, Boie, die daaronder bezweken, Macklot, die in een’ opstand der Chinezen werd omgebragt. Wat zij deden en hoeveel zij aan het door hen zoo geliefd Museum schonken, leert zelfs de meest oppervlakkige be- schouwing zijner gaanderijen *). Eere en dank zij hunner assche. Op gelijken dank hebben aanspraak S. Muller, Lb. Horner, Korthals, E. A. Forsten, H. S. Pel, G. Schrwaner, Van Horstocek, Van Oordt, allen door ‘s Lands Regering uitgezonden of gesteund tot het natuurkundig onderzoek hetzij van Oost-Indië, hetzij van de Kust van Guinea, het- zij van de Kaap de Goede Hoop. Behalve hen waren er nog vele anderen, die zonder bepaalde lastgeving en zon- der het bedingen van eenige voorwaarde het Museum ver- rijkten. Ik noem als zoodanige Dr. Kuhn, chef van de ge- neeskundige dienst in Suriname, Dieperinck, apothecar der eerste klasse aldaar, Dr. Von Siebold op het eiland Desima in Japan, professor Troost te Nashville in Noord- Amerika, Jonkheer Clifford Gocq van Breugel, konsul in Tripoli, Van Lansberge, vroeger Zr. Ms. konsul te Santa Fé de Bogota, later konsul generaal van Caracas en Ve- nezuela, thans gouverneur van Curacao, Sir B. HL. Hodgson, britsch minister aan het hof van Nepal, Clot Bey, inspek- teur generaal van geneeskundige dienst in Egypte, Dr. H. W. Junghubn in Oost-Indië, Dr. Bleeker te Batavia, Dr. 1) Men leze voorts de Uittreksel uit brieven van Heinrich Boie aan H. Schle- gel in Bijdr. tot de natuurk. wetensch., DI. II, bl. 231, het Werslag wan J. A. Susanna, ibid. Dl. IV, bl. 84en J. A. Susanna, Levensschets en hulde aan de deugden en verdiensten van Hendrik Boie. 75 Piller te Makassar, L. W. Ruyssenaers, Zr. Ms. konsul ge- neraal te Alexandrië. Het ontbrak dus niet aan medewerking, en ook somtijds werd tot aanzienlijke aankoopen gelegenheid gegeven, waar- onder vele voorwerpen te noemen zijn uit het kabinet van J. Raye van Breukelenwaert te Amsterdam en J. Brooks te Londen. Maar vooral behoort vermeld te worden de rijke verzameling, door ons medelid G. L. Blume uit Oost- Indië overgebragt. Hij stond haar tegen eene schadeloos- stelling in den jare 1828 af. Uit het authentiek proces- verbaal der overgifte is mij hare belangrijkheid gebleken. Er worden daarin geteld 8200 huiden van zoogdieren, vo- gels en _amphibiën, 5000 geraamten van zoogdieren, vogels en amphibiën en 100,000 insekten. Ziedaar de bouwstoffen, welke Temminck ten dienste ston- den en grootendeels ongetwijfeld door hem bijeengebragt, werden. Ambtenaren, onder den titel van konservatoren, stonden hem met grooten ijver ter zijde; preparateurs wer- den gevormd wier wedergade men in buitenlandsche Mu- sea te vergeefs zal zoeken. Met één woord, alles en allen stemden zamen tot opbouw, uitbreiding en versiering, in een tal van werkzaamheden, waarvan Femminek het hoofd en het middelpunt was. Zoo ik niet verder in dezen lof uit- weide, geschiedt dit alleen om mij, hoe gaarne ik ook hier onvoorwaardelijk prijze, niet op de glibberige baan te bege- ven eener lofspraak op levenden. Waarom ook zoude ik mij aan haar wagen? Men roepe slechts het circumspice aan elken deskundigen bezoeker der gaanderijen te Leiden toe. Alle verdere lof is overbodig. Wil men echter weten, hoe anderen er over denkeu , men sla de Proceedings op der Zoölogical Society te Londen. Part. XVIL, 1849, p. 149, waar Charles Lucien prins Bonaparte het volgende zegt: _» De voortreffelijkheid van het Leidsche „Museum boven elk ander van denzelfden aard is onmis- „kenbaar; niet alleen omdat het een grooter aantal soorten „bevat dan die van Londen, Parijs, Philadelphia en Berlijn, 76 „maar ook wegens de frischheid en de volmaaktheid der „specimina, de hoeveelheid der geraamten, en bovenal, „wegens de nooit genoeg te prijzen reeksen van individus „derzelfde soort van verschillende sexe, leeftijd en land- „streek , waardoor men zijn oordeel gemakkelijker kan ves- „tigen, en dadelijk, vooral voor zoogdieren, kan aanwijzen „ wat eene goede soort is, wat niet.” Dergelijke lof uit zoodanigen mond zegt meer dan de uitvoerigste rede. Het Rijks Museum is eene instelling, waarop wij allen fier mogen wezen. Wij hebben haar als nationalen eigendom te bewaken en te bewaren. In een oogenblik als het tegenwoordige, en in eenen kring als degene, waarin ik de eer heb het woord te voeren, mag ik op uwer aller zamenstemming rekenen, zoo ik wensche dat ook ’s Lands Regering met gelijken geest doordrongen zij, en zorge dat daaraan nooit een verstandig bestuur, een verlichte geest, eene voortgaande oatwikkeling mogen ontbreken. Maar met regt mag men vragen: was en is het slechts eene verzameling, gelijk zoo menige andere, waarin de voorwerpen, angstig achter slot op slot bewaard, voor den waarheidlievenden onderzoeker ontoegankelijk blijven ? Heeft het eenige vruchten afgeworpen? Deed het de wetenschap vooruitgaan ? Het leven van Temminck zal op deze vragen het ant— woord geven. Hij wenschte, en zijne beambten stemden daarin met hem overeen, dat het Museum schier den ganschen dag voor allen open zoude zijn, en dat vooral het gebruik der voorwerpen nimmer hun zoude worden ontzegd, wien het om studie en niet om eene bloot aan- gapende nieuwsgierigheid te doen is. Ik kan daarvan bij eigen ondervinding spreken, en vrees geenszins, dat het- geen ik hier openlijk verkondig, door eenig geleerde in Nederland of daar buiten zal worden weêrsproken. Toen ik, door nood gedrongen, er eenmaal gastvrijheid inriep om den in de nabijheid van Leiden gestranden en nu in Haar- zj lems Maatschappij prijkenden Hvperoodon 1) in de werk- zalen des Museums aan het ontleedmes te mogen bloot geven, ware het moeijelijk geweest, van eigen beambten meer voorkomendheid en grooter hulpvaardigheid te eischen, dan mij toen op 's meesters last van de preparateurs van 's Rijks Museum gewierd. En hoe menigmaal ik ook vroe- ger of later aanklopte, steeds werd mij het gebruik van alle voorwerpen met de meeste vrijgevigheid en het volste vertrouwen, bij eene groote mate van beleefde hulp, geschonken. Hoevele uitstekende buitenlandsche geleer- den hebben aldaar niet gearbeid! Ja, zag men den Prins Charles Lucien Bonaparte niet alleen den dag, maar zelfs een gedeelte van den avond, zoo hij dezen niet hij zijnen vriend Schlegel of in de boekerij van Temminck doorbragt, gebrui ken, om aldaar met zijne niets ontziende voortvarenheid, voorwerp op voorwerp te vergelijken, en er zijne ziens- wijze over natuurlijke rangschikking uit af teleiden. Zul- len wij nu nog naar vruchten vragen? — De keuze is zoo groot, dat ik zoude vreezen van uw mij steeds zoo welwil- lend gehoor misbruik te maken, zoo ik ze allen ging tellen. Ontrouw echter pleegde ik aan mijn mandaat, zoo ik U althans niet diegenen noemde, welke wij aan Temminck zelven verschuldigd zijn. Ik tel daaronder in de eerste plaats zijne Monographies de Mammalogie, in twee lijvige quarto deelen van 1825 tot 1859 te Parijs uitgegeven, een zaakrijk, helder geschreven werk over die geslachten van zoogdieren, waarin veel verwarring heerschte en waarin Temminck orde bragt. De rijke voorraad, ter zijner be- schikking, stelde hem daartoe in staat. Men heeft den titel gegispt, en niet zonder reden; maar gelukkig het werk , waarvan de rijke mhoud eene min juiste woordvoe- ging op den titel doet vergeten. Zoo ik haar vermeld, I) Zie W. Vrolik Natuur-en ontleedkundige beschouwing van den Hyperoödon in Natuurk. Verh. van de Holl. Maatschappij der Wetensch. te Haarlem ze Verzam. be DI, le St. Haarlem 1848. 78 is het niet om ook mij eenmaal het genoegen der kritiek te schenken, maar veeleer om daaruit de heden niet on- tijdige wenk voor den jeugdigen beoefenaar der wetenschap te ontleenen, dat klassieke taalstudie niet, gelijk helaas te veel geschiedt, volstrektelijk worde veronachtzaamd. De bemoeijingen met ’s Rijks Museum, het daarmede zoo naauw verwant belang der volkplanting in Oost-Indië, het daaruit voortspruitend verkeer met de staatsmagt, welke daarover het beheer heeft, gaven aanleiding, dat Temminck zijn Coup d'oeil général sur les possesstons Néèrlandaises dans UInde archipelagigue in de jaren 1846—1849 in drie octavo deelen uitgaf. Ook in de Fauna Japonica van Von Siebold had hij de hand. Het algemeen overzigt, betwelk als in- leiding kan beschouwd worden, en de beide eerste afleve- ringen, waarin de zoogdieren worden beschreven, op den bodem levende van het tot aan dien tijd schier geheel on- bekende Japansche rijk, heeft men aan hem te danken. De overige afleveringen over de gewervelde dieren is men verschuldigd aan zijn’ ijverigen medewerker, ons geacht medelid Schlegel. Een ander zijner medewerkers, wij- len ons verdienstelijk medelid W. De Haan, beschreef de schaaldieren. — Nog tot op het laatst zijns levens bleef hij in denzelfden geest werkzaam. Zijne Wsquisses Zoòlogiques sur la côte de Guince, in den jare 1855 te Leiden uitge- komen, zullen steeds een gedenkteeken blijven van rijke begaafdheid en onverdoofden vlijt, bij een toen meer dan zeventigjarigen grijsaard. Vreest niet, M.M. HI, dat ik in deze optelling onver- meld zal laten het overal met zooveel belangstelling ont- vangen prachtwerk over De Bevolking, de Dieren- en _Plan- tenwereld van Nederlandsch Indië, in drie folio deelen tekst en even zoo veel deelen van voortreffelijk plaatwerk uit- gegeven. Het kwam op last en kosten der Regering on- der het beheer van Temminck uit. De zorg voor de zui- vering van stijl en voor de typographische uitvoering ver- bleef aan den ijverigen administrateur des Museums, den 79 heer Susanna. De beambten van 's Rijks Museum waren daarvan de schrijvers; de ontleedkundige beschrijving van den Orang oetan alleen werd niet door hen, maar door Sandifort bewerkt. S. Muller, thans te Freiburg in Breis- gau, gaf de Land- en Volkenkunde, bescheef de Neetari- niae, en deelde ook in menige andere verhandeling, welke men verder aan Schlegel verschuldigd is, bijzonderheden mede over de levenswijze en de zeden der Oost-Indische dieren. De beschrijving der Insekten geschiedde door De Haan; het botanische gedeelte werd door Korthals be- werkt. Ware er geen’ anderen vooruitgang der wetenschap te noemen dan de in deze korte schets medegedeelde, dan voorzeker was er reeds genoeg geleverd, om het Rijks Museum vruchtbaar te heeten. Maar hoeveel meer arbeid zoude nog te vermelden wezen, zoo men ook diengene wilde optellen, welke niet onmiddellijk van de instelling zelve uitging. Vergunt mij, dat ik daaromtrent slechts op twee werken van groote, hoewel onderscheiden beteekenis wijze. Zoude onze Schlegel zijne Phystonomie des Serpents, zoude onze Van der Hoeven zijn in Engelsch en Duitsch gewaad overgebragt en bij allen zoo hoog geschat Handboek: der Drer- leunde hebben kunnen uitgeven, zoo het Rijks Museum hun de bouwstoffen daartoe miet had geleverd? En hoeveel vruchten meer wierp het niet af, welke zich noch in let- ters, noch in cijfers, woch im beelden openbaren? Wie zal de opgehelderde denkbeelden tellen, door eene een- voudige beschouwing der gaanderijen verkregen? Wie zal de dwalingen meten, door het bestuderen der voorwerpen aldaar verdreven? Wie weet te voorspellen hoeveel goeds daaruit nog verder kan voortkomen? Maar genoeg. Ik bleef lang, — het zij, M.M. H.H., naar uwe schatting wiet te lang — bij het Rijks Museum stil- staan. Een levensberigt van den man, die het stichtte en het meer dan het vierde van eene eeuw beheerde, gaf mij daartoe gereede aanleiding, ja legde mij zelfs daarvan 80 de verpligung op en zij dus mijne verontschuldiging. Ik zoude hier kunnen eindigen. Maar men vergenoegt zich zelden met de eenvoudige opgave der wetenschappe- lijke verdiensten van een beroemd man. Een billijk ver- langen eischt ook eenige vermelding van zijn karakter, zijne levenswijze, zijn meer innig verkeer. Vlijt, zal ik dat behoeven te herhalen, was in het ka- rakter van Temminck de hoofdtrek. Voor hetgeen men uitspanning in de wereldsche beteekenis van het woord noemt, schijnt hij, althans op meer gevorderden leeftijd, noch behoefte, noch lust gevoeld te hebben. Bevond hij zich niet op de voor hem afgezonderde kamer in sRijks Museum, bezig met het bestemmen en beschrijven van de zoo zeer door hem geliefde vogels en kleine zoogdieren, waarmede hij zich zoo wist te omringen, dat hij schier ongenaakbaar werd, — dan was hij ten zijnen huize in zijne boekerij te vinden, alwaar hij de kostbaarste werken over dierkunde, reisbeschrijving en letterkunde had bijeen gebragt. In zijn dagelijksch leven waren netheid, orde, naauwkeurigheid zijn rigtsnoer, even als zij zich bij zijne onverpoosde werkzaamheid openbaarden. Im houding, klee- ding en spreekwijze verkondigde hij steeds het eigenaar- dige van hem, die gewoon is in beschaafd gezelschap en in de hoogere kringen der maatschappij te verkeeren. Scherts, somtijds wel eens naar sarcasme zweemende, was hem niet vreemd, evenmin als de neiging om, hoewel in den meest beleefden vorm, eenigen afstand te bewaren. Wie hem echter over zijne geliefkoosde wetenschap kwam raadplegen of zijne medehulp kwam inroepen — ik mag daaromtrent uit eigen ondervinding spreken — vond steeds een voorkomend en dienstvaardig onthaal. Als gulle gast- heer ontving hij gaarne zijne vrienden, vooral op zijn bui- tenverblijf Wildlust te Lisse, alwaar hij een groot gedeelte des jaars doorbragt, en zich met de jagt, zoo naauw met natuurstudie verknocht, en met duinontginning verpoosde. Driemaal gehuwd, de eerste maal met mejufvrouw D. 6. a | Cau, de tweede met mejufvrouw GC. Nepveu, de derde met mejufvrouw A. A. Smissaert, laat hij van dit laatste huwe- lijk eene weduwe en drie zoons na. Aan vereering heeft het hem niet ontbroken. Hij was Ridder van den Nederlandschen ‘leeuw, van het Legioen van Eer en van de Orde der Ontvangenis in Portugal. De Hoogeschool te Groningen schonk hem den 6den Au- gustus des jaars 1819 den titel van Doctor in de Natuur- wetenschap, honoris causa. De Eerste Klasse van het Ko- ninklijk Nederlandsch Instituut benoemde hem in den jare 1856 tot haar medelid, en na hare opheffing ging hij tot de tegenwoordige Akademie over. De Académie des Scien- ces te Parijs plaatste hem onder hare korrespondenten. Be- halve door deze beide werd hem het lidmaatschap van een groot aantal andere binnen- en buitenlandsche genoot- schappen toegekend }). Geacht en door zijne betrekkingen bemind, bereikte hij een’ bijna tachtigjarigen leeftijd, en bleef hij tot in den jare 1857 in ongestoord genot van ligchaams- en van geest kracht. Toen echter begonnen zijne krachten te vermin- deren; sukkelend bragt hij den zomer en het najaar door, en hij bezweek eindelijk op den 50sten January 1858. Zijn laatste gang was naar het Museum. Ook hierin derhalve bleef hij zich zelven gelijk. Hetgeen hem schier zijn ge- heele leven had bezig gehouden, was ook de laatste werk- zaamheid, welke hij volbragt. Zijn lot is in vele opzigten benijdenswaardig geweest. Het doel, dat hij beoogde, heeft I) Zij zijn: 1°. de Natuurkundige Vereeniging in Nederlandsch Indië, te Ba- tavia. 2°. het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen te Batavia. 3o, Alle de voorname wetenschappelijke Genootschappen in Nederland. 40. De K. Akademie der Wissenschaften te Berlijn. 5°. De Académie Impériale des Sciences te St. Petersburg. 60. de Socicté Impériale des Naturalistes te Mos- cou. 70, De National Institution for the promotion of Science te Washington. 8°. De Maatschappijen van Wetenschappen te Stockholm, te Upsal, te Phila- delphia; 99. De Medical and Chirurgical en de Zoölogical Society te Londen, enz., enz., enz. DL. XX & 82 hij bereikt. Tot aan zijn tachtigjarigen leeftijd toe, mogt hij schier onafgebroken eene krachtige gezondheid blijven genieten. Korten tijd slechts duurde de strijd, welke het sloopen des ligchaams door ouderdom pleegt vooraf te gaan. Allen, die hem liefhadden, werden voor de smart bewaard, om hem zich zelven te zien overleven. Van het- geen hij zaaide, mogt hij een deel van den oogst zelf maaien ,en hij laat een welig vruchtbaren akker na, waarop nog; menig na hem kan bouwen of nalezen. Wie M.M. H.H. zou voor hen, welke men als zich zelven bemint, geen dergelijk leven en geen dergelijken dood wenschen ! Men heeft hetgeen door hem gesticht werd, weleens eene wetenschappelijke weelde geheeten, te groot voor een land van zoo geringe uitgebreidheid als het onze. Elk onzer, die de wetenschap lief heeft, kan en moet zorgen en wa- ken, dat niemand ooit geregtigd worde tot de uitspraak, dat het land te gering en niet waard zij, om dergelijken schat langer te bewaren. Men ga slechts op den eens gebaanden weg voort, en het zal blijken, dat deze weelde niet tot diegene behoort, tegen welke de bekrompen tijds- geest zich mag verzetten. Dit zij zoo. VERGADERINGEN DER NATUURKUNDIGE VEREENIGING IN NEDERLANDSCH INDIË, ALGEMEENE VERGADERING, GEHOUDEN DEN 240 FeBRUARY 1859, TEN HUIZE VAN DEN HEER BLEEKER. Tegenwoordig zijn: de Besturende leden: P. BreeKER, Presidenl. B. E. J. H. Beckine, J. GROLL, G. F. De BruyN Kors, Bibliothekaris. J. A. CG. OUDEMANS, M. Tr. Rercue, Thesaurier. A. W. P. WeIrzeL, G. A. Dr Lance, Sekretaris. de Gewone leden: _ Dr. J. K. VAN DEN BROEK, - J. G. X. BROEKMEIJER, B. H. EeBerts, H. L. JANSSEN, H. J. Lron, J. MuxnricH, G. W. F. Mock, J. T. VAN BLOEMEN WAANDERS, terwijl de heer He EST, JALENK: de vergadering als gast bijwoont. 84 De notulen der laatste algemeene vergadering worden voorgelezen en goedgekeurd. Na de aanwezige heeren welkom in deze Negende Alge- meene vergadering te hebben geheeten, gaat de President over tot het voorlezen van het Algemeen Verslag van de Werkzaamheden der Vereeniging gedurende het afgeloopen genootschapsjaar. Genaderd tot het hoofdstuk »Geldmiddelen” poost hij eenige oogenblikken. Daarna hervat hij zijne lezing, en besluit het verslag met een overzigt te geven van de geschiedenis der weten- schappelijke ontwikkeling van deze gewesten. Nadat het verslag is uitgebragt, bekomt het lid de heer Lion het woord. Hij bedankt den President voor zijnen voordragt, en merkt op, dat onder de daarin opgenoemde oorzaken van den bloei der Vereeniging, een der voor- naamste niet is opgesomd, namelijk, de ijver en het be- leid, waarmede de President hare belangen behartigt. Met akklamatie vereenigt zich de vergadering met die toespraak. De President, der Vergadering voor het gegeven blijk van goedkeuring zijnen dank betuigende, zegt, niet onop- gemerkt te mogen laten, dat, indien zijne persoonlijke po- gingen hebben mogen bijdragen tot den bloei der Vereeni- ging, die pogingen weinig zouden hebben gebaat, indien de algemeene en krachtige medewerking van de leden der Vereeniging, in zijn Verslag geschetst, ware achterwege gebleven. Na het sluiten der Vergadering wordt de verdere avond in gezellig verkeer doorgebragt. De Sekretaris, G. A. Dr LANGE. BESTUURSVERGADERING, GEHOUDEN DEN 240 FEBRUARY 1859, TEN IIUIZE VAN DEN HEER BLEEKER. Tegenwoordig zijn de HH. H. P. BreekenR, President. B. E. J. H. Berekine, Jr GROLL, 5. F. De Bruyn Kors, Bibliothekaris. M. Tu. Rercne, G. A. De Lance, Sekrelaris. 1. De notulen der vorige bestuursvergadering worden voorgelezen en goedgekeurd. 2. Het koncept, opgemaakt door den sekretaris, van eenen brief, gerigt aan den gouverneur generaal, betrek- kelijk het verkrijgen van een gebouw voor museum en boekerij der Vereeniging, wordt voorgelezen en _goedge- keurd. 5. Het voorstel van den president om de H.H. Weitzel en Groll bij hun vertrek naar Nederland, van wege de direk- te uitgeleide te doen naar de afschepingsplaats te Bata- via, wordt met algemeenen bijval aangenomen. 4. Wordt verder besloten den HH. Groll en Weitzel het Eerelidmaatschap aan te bieden, als eene hulde en erken- tenis der direktie, voor de vele diensten, welke deze aftreden- de bestuursleden der Vereeniging hebben bewezen. 5. Wordt ter tafel gebragt eene vendu-rekening groot 12.02 en eene ordonnantie van betaling op ’s lands kas ad f 1000 der subsidie over het 1e kwartaal van 1859. 86 In handen gesteld van den thesaurier. 6. Brief van het lid den heer GC. J. Bosch, van Banjoe- wangi den 11n February 1859 met een stortingsbewijs ad f 57. 7. Brief van den heer L. W. G. Bosch, gedagteekend 51 Fe- bruary 1859 van Tjiandjioer, met een stortingsbewijs ad f 15%. In handen gesteld van den thesaurier. 8. Brief van den heer J. E. Akkeringa, te Blinjoe, dank zeggende voor zijne benoeming tot lid der Vereeniging. Notifikatie en in handen gesteld van den thesaurier. 9. Brief van het lid den heer A. G. Veltman te Batavia, strekkende tot antwoord op dezerzijdsch schrijven, en mel- dende, dat het zwarte zand, nabij Telokbetong 20 rijnl. v. diep opgegraven, door hem bevonden is te zijn titaanhou- dend magneetijzerzand. (Zie notulen van 25 November a. p. onder No. 7.) 10. Brief van het lid den heer J. F. Schultze, te Ambal, de vraag stellende of eene verzameling van visschen, door hem bijeengebragt, nog verlangd wordt. Daarop is reeds bevestigend geantwoord. 11. Brief van den heer H. M. Van Dorp, boekdrukker en boekhandelaar ter dezer plaatse, meldende de voorwaar- den, waarop hij genegen is het Fijdsehrift der Vereeniging uit te geven. 12. De heer Bleeker berigt omtrent eenige vischsoorten en reptiliën van Bintang en Siak, aangeboden door het lid der Vereeniging, den heer E. F. Meijer, officier van ge- zondheid der 2e klasse te Riouw. De soorten van reptiliën van Riouw zijn: Ophthalmidion crassum DB. » fuscum DB. Cylindrophis rufa DB. Python reticulatus Gr, Dendrophis picta Boie. Km OUIS mt » octolineata Schl. Cerberus boaeformis DB. úb riglyphodon dendrophilum DB. ot GD 9 Elaps furcatus Schl. 10 __» bivirgatus Schl. 11 Platurus fasciatus Dand. 12 Bufo gymnauchen Blkr. Van deze soorten zijn nieuw voor de kennis der fauna van Biliton niet minder dan 7, t. w. Ophthalmidion cras- sum DB., Gylindrophis rufa DB., Python reticulatus Gr., Dendrophis octolineata Schl., Triglypodon dendrophilum DB., Platurus fasciatus Daud. en Elaps furcatus Schl. Van het eiland Bintang zijn volgens verslaggever thans de vol- gende soorten van reptiliën bekend. Crocodilus biporcatus Cuv. 2 Hemidactylus marginatus Cuv. 5 „ _ Meijeri Blkr. 4 » _ variegatus Cuv. Jk 5 Bronchocela eristatella Kp. 6 Euprepes Sehae DB. 7 Fyphlops braminus Cuv. 8 Ophthalmidion crassum DB. 9 Bes efüiscumer DB: 0 Cylindrophis rufa DB. Ll Python reticulatus Gr. 2 Dendrophis picta Boie. 3 » _ octelineata. Schl. 4 Cerberus boaeformis DB. 15 Chrysopelea ornata Boie. 16 Triglyphodon nin DB. 17 Elaps bivirgatus Schl. Wheel be Schl. 19 Naja tripudians Wagl. 20 Platurus fasciatus Daud. dS 21 Rana tigrina Daud. 22 Bufo gymnauchen Blkr. De visschen van Bintang bestaan uit slechts 3 soorten t. w. 1 Svnanceia brachio CV. 58 Monopterus javanensis Lac. Hippocampus kuda Blkr. De reptiliën van Siak zijn, alhoewel alle reeds bekend Cl te van Sumatra, nieuw voor de kennis der fauna van Siak en bestaan: uit 5 soorten van slangen, t. w. Cylindrophis rufa DB. Python reticulatus Gr. Gonyosoma oxycephalus DB. Dendrophis picta Boie, en 5 Triglyphodon dendrophilum DB. 15. De president sluit de vergadering om zich gereed te maken tot het houden der algemeene vergadering. Cl EO rn De Sekretaris, G. A. Dr LANGE. BESTUURSVERGADERING, GEHOUDEN DEN 10n Maart 1859, TEN HUIZE VAN DEN HEER Der LANGE. Tegenwoordig zijn: P. BrerKer, President. A. J. D. Srrexsrra Toussaint, Vicepresident. B. J. E. A. Beckine, G. F. De Bruyr Kors, Bibliothekaris, J. A. CG. OupeEMaANs, M. Tr. Rrrene, Thesaurier, G. A. Dr Lanraer, Sekretaris. De notulen der laatste algemeene en der vorige be- stuurs-vergadering worden voorgelezen en goedgekeurd. Worden ter tafel gebragt de volgende brieven en be- scheiden. 1. Extrakt uit het Register der besluiten van den gou- verneur generaal van Nederlandsch Indië, van den 24n Fe- bruary 1859, No. 66, andermaal zijne welwillende tusschen- komst toezeggende om brieven aan Europesche geleerden en wetenschappelijke instellingen franco te verzenden. Wordt onder notifikatie met erkentelijkheid vernomen. 2. Brief van het lid den heer Hardenberg te Sambas met eene kist, inhoudende ertsen, welke volgens mededeeling van den Sulthan moeda van Sambas, in eene diepte van 1!/, voet in de nabijheid der rivier Temakei zijn bijeengebragt. Het water dezer rivier is licht groen gekleurd. Ten slotte wordt het verzoek gedaan, dat van wege de Vereeniging de genoemde ertsen mogen worden onderzocht. 90 Wordt besloten, daartoe den heer Maier uit te noodigen en ook het besturend lid den heer De Groot te verzoeken, in deze aangelegenheid te dienen van voorlichting en raad. 5. Brief van den kolonel direkteur der genie, den heer Von Schierbrand, houdende het verzoek, om hem den weg aan te wijzen, langs welken hij kan geraken tot de kennis der geaardheid van de kalkmergelrots op het eiland Noessa-kambangan, waarin kustbatterijen zijn aan- gelegd. Wordt besloten, ter voldoening daaraan, te ra adplegen het adviserend lid der Vereeniging, den heer Junghuhn, te Bandong. 4. Brief uit Bodjonegoro van het lid den heer De Vogel, met aanbieding van de vroeger toegezegde vezels uit bast en vrucht en gedroogde bloemen en bladeren van eene soort van Asclepias. Na mededeeling van eenige bijzonderheden omtrent de proefaanplanting van dat gewas, eindigt die brief met het voorstel, dat de Vereeniging deze vezelstof doe onderzoeken, waartoe reeds de noodige voorraad aanwezig is, welke in dat geval gaarne aan haar zal worden afgestaan. Wordt besloten daarover het advies van het besturend lid den heer Rost van Tonningen in te winnen, en den heer De Vogel voor zijne toezending voorloopig den dank der direktie te betuigen. Brief van het lid den heer H. Von Rosenberg, ten ge- leide van eene bladvulling voor de » Acta”, welke de bijzonderheid vermeldt, dat onlangs op de buitenreede van Batavia is gevangen een Catarractes chrysocoma, welke in het gematigd klimaat van het zuider-halfrond te huis behoort. Het bestuurslid de heer De Bruyn Kops deelt daarop mede, dat hem onlangs aan boord van de Zwaan, gezagvoerder van Kemert, hier ter reede liggende, werd verhaald, dat op de hoogte van St. Paul en Amsterdam een penguin aan boord was genomen, die nabij de reede van Batavia over boord 91 was geraakt. Na deze opheldering, waardoor het merk- waardige van dit ornithologisch verschijnsel vervalt, wordt besloten den berigtgever, onder kennisgave daarvan, zijne me- dedeeling terug aan te bieden. 6. Brief van het adviserend lid den heer Altheer, van Muntok, in antwoord op dezerzijdsch schrijven mededee- lende de oorzaken, welke hem hebben belet om te volvoe- ren het chemisch onderzoek van de akar toeba, hetwelk hij had op zich genomen, blijkens notulen dd. 27 Aug. 1857. Aangenomen voor notifikatie. 7. Brief van den waarnemenden resident der Lampong- sche distrikten, den heer Wijnen, welke ter inzage verzoekt het XIVe deel van het Natuurkundig Tijdschrift, om te be- ter te kunnen voldoen aan het verzoek van de Vereeniging betrekkelijk de opgaven van nog onvermelde minerale wate- ren, welke in de verschillende landschappen dezer gewes- ten worden aangetroffen. De bibliothekaris neemt op zich, het gevraagde boek- werk den heer Wijnen toe te zenden. 8. Brief van den resident van Rembang, den heer Van Lawick van Pabst, ten geleide van eene opgave van bronnen, welke in de afdeeling Toeban worden aangetroffen. De op- gave luidt als volgt. Minerale wateren in de residentie Rembang. » Distrikt Djenoe, dessa Toho. Ontwikkeling van sterk naar aardolie riekend gas. Van deze bronnen bestaan er twee op geringen afstand van elkander, eene groote en eene kleine. Het gas komt uit den grond in eene kom, welke met water is gevuld. Men ziet het water dus sterk opborrelen, doch er schijnt niets dan gas uit den grond te komen. De aard van het gas is mij onbekend. » Distrikt Rembes, dessa Dermawoe. Opborreling, op zeer vele plaatsen, van eene warme, sterk naar zwavel riekende vloeistof. Deze bron bevindt zich in het gebergte en bijna uitsluitend op eenen berg, gelijkende op eenen afgeknotten be J kegel, van boven ce. 8 voeten diameter hebbende. Meu ziet niets dan blaasjes uit den grond komen. De aarde is bezwangerd met gedegen zwavel. » Distrikt Rengel, dessa Galang en dessa Soendoelan. Warm water bron, naar zwavelwaterstof riekende. Op beide deze plaatsen vindt men dusdanige bron. Door het gemis van thermometer kon de warmtegraad van het water niet worden opgegeven. » Dit water wordt met goed gevolg voor baden tegen schurft gebezigd.” Wordt besloten den inzender voor dit berigt dank te zeggen. 9. Brief van den boekdrukker den heer Bruining, waar- bij eene begrooting wordt gegeven, naar welke hij zich wil belasten met de uitgave van het Tijdschrift der Vereeniging. Wordt, nadat deze begrooting is vergeleken met die van den heer Van Dorp, welke in de vorige vergadering was ter tafel gebragt, besloten, om laatstgenoemden drukker met de uitgave van de werken der Vereeniging te begunstigen. 10. Brief van het hd den heer Van Ophuysen, berigt verzoekende betrekkelijk de rigtige bezorging van voor het museum verzonden naturaliën. Hierop zal in bevestigenden zin en onder dankbetuiging aan den schenker, worden geantwoord. 11. Van het lid den heer Bisschop Grevelinck te Pasoe- roean, bevattende eenige botanische bijzonderheden. Wordt besloten hierover voorlichting en raad in te win- nen bij het adviserend lid den heer Zollinger. 12. Beschrijving van eenen reistogt naar de Z. W.en N. O. kust van Nieuw-Guinea, door H. Von Rosenberg, door schrij- ver ter plaatsing in de werken der Vereeniging aangeboden. Wordt besloten het stuk ter lezing bij de bestuursleden te doen rond gaan. 15. Brief van den direkteur der kultures ten geleide van een Rapport over de aanwezigheid van grondstoffen in den Nederlandsch Indischen archipel, geschikt tot bereiding van papier door D. W. Rost van Tonningen. 9ö Wordt besloten tot de plaatsing in het 'Fijdschrift der Vereeniging. 14. De president stelt voor, in het Tijdschrift der Ver- eeniging in het Nederduitsch over te zetten uit het Vier- telsjabrschrift für praktische Pharmacie een stuk, getiteld: Ghemische Untersuchung des Harzes der Garcinia mango- stana von N. Reiller, maar vooraf dat stuk in rondlezing te doen gaan. Wordt dienovereenkomstig besloten. 15. Verslag van een scheikundig onderzoek der vruchten van Fangkallak door K. W. Van Gorkom, en ter plaatsing aangeboden door den direkteur der kultures. Besloten tot rondzending bij de direktie. 16. De heer Bleeker biedt aan ter plaatsing in het Tijd- schrift en de Acta der Vereeniging eene » Bijdrage tot de kennis der vischfauna van Nieuw-Guinea,’ alsmede eene »Bij- drage tot de kennis der vischfauna van het eiland Bawean.” _De eerste bijdrage bevat een verslag van de vischsoorten, tijdens den jongsten onderzoekingstogt naar Nieuw-Guinea, aldaar verzameld, en aangeboden door de leden der Ver- eeniging, de heeren H. D. A. Van der Goes, D. S. Hoedt en H. Von Rosenberg. Daarin zijn 7 voor de wetenschap nieuwe soorten beschreven, t. w. Salarias Goesi, Malacanthus Hoedti, Antennarius dorehensis, Amphiprion Rosenbergi, Scarus dimidiatus, Conger neoguinaicus en Balistes hetera- canthus, terwijler in het geheel 152 voor de fauna van Nieuw-Guinea nieuwe soorten zijn opgesomd. De tweede bijdrage is een verslag van de vischsoorten , eenige maanden geleden aangeboden door het lid den heer GC. L. Schröder en verzameld te Sankapoera op het eiland Bawean. De 104 soorten, daarin vermeld, zijn de eerste welke van het eiland Bawean zijn bekend geworden. Slechts een dier soorten, Glyphisodon xanthonotus, is nieuw voor de wetenschap. Is verstaan, de eerstgenoemde bijdrage te plaatsen in de Acta en de tweede in het Fijdschrift der Vereeniging, 94 17. Een exemplaar der Overzigtstabellen voor de Oritho- logie van den Indischen archipel, door H. Von Rosenberg, door den schrijver der Vereeniging aangeboden. Wordt in dank aangenomen en besloten tot plaatsing in de boekerij. 18. Ter plaatsing aangeboden door het besturend lid den heer De Groot, een door hem geschreven stuk genaamd : „Een woord aan het pubiek betreffende eene beschouwing over de koolformatie van Borneo, naar aanleiding van de NVIIL en XIX der Bijdragen tot de geologische en mine- ralogische kennis van Nederlandsch Indië, door S. Bleekrode.” Zal ter lezing bij de direktie rondgaan. 19. Eene kwitantie groot f 259, van den heer Huart, in voldoening van het lithografiëren van platen welke behoo- ren bij den tekst der bijdrage van den heer Doleschall over de Arachniden van den Indischen Archipel, behoo- rende tot het 5e deel van de Acta der Vereeniging. 20. Een presentexemplaar van de vijfde serie van P. Baron Melvill van Carnbée ’s Algemeene Atlas van Neder- landsch Indië, voortgezet door W. F. Versteeg. Wordt besloten tot plaatsing in de boekerij. 21. Reglement van het Koninklijk Instituut voor de taal-, land- en volkenkunde van Nederlandsch Indië. 22. Prospectus eener Nederlandsche vertaling van den Koran door Mr. L. J. A. Tollens. Aangenomen voor notifikatie. 25. Terug ontvangen van de algemeene sekretarie twee teekeningen, behoorende tot het adres der direktie ter ver- krijging van een gebouw voor de Vereeniging. Nedergelegd in het archief. 24. Van den resident van Tappanoli, dd. 18 February jl. no. 209, overmakende f/ 10, en terugzendende eene kwitantie. 25. Van den gouverneur van Makassar, dd 15 February jl. no. 514 met een stortingsbewijs van / 12. 26. Van den resident van Samarang, dd. 22 February 95 jl. no. 1996 met stortingsbewijs van f 256, en terugzen- dende 8 kwitantiën. De laatste drie stukken in handen gesteld van den t he- saurier. 27. Voorgesteld en aangenomen tot gewoon lid der Ver- eeniging de heer K. W. Van Gorkom en tot bestuurslid de heer H. L. Janssen. 28. Ingekomen boekwerken: Beginselen der Natuurkunde door Petrus Van Musschenbroeck, Leijden bij Samuel Luchtmans, 1756 (van den heer F. H. H. Beer), Idem, tweede druk, idem (van denzelfden). Tweede Bijdrage tot de kennis der Arachniden van den Indi- schen archipel doer C. L. Doleschall. Broch. (van den schrijver). Flora van Nederlandsch Indië door F.A. W. Miquel. Eerste deel afl. 6 en tweede deel afl. VI vel 95—60, benevens slot van de eerste afdeeling van het eerste deel. 8” met platen. (aangekocht) Overzigtstabellen voor de ornithologie van den Indischen archi- pel door H. Von Rosenberg. Broch. 4° (van den schrijver). Algemeene Atlas van Nederlandsch Indië door P. Melvill van Carnbée, Vijfde serie (van den uitgever). De Sekretaris, G. A. De LANGE. BESTUURSVERGADERING, = GEHOUDEN DEN 5Osten MAART 1859, TEN HUIZE VAN DEN HEER OUDEMANS. Tegenwoordig zijn de Heeren : P. BreekerR, President, A. J. D. Srrersrra Toussaint, Vicepresident. B. E. J. H. Beckine, G. F. De Bruyn Kors, Bibliothekaris, J. A. G. OupeMans, M. Tu. Reiene, Thesaurier. H. L. JANSSEN. G. A. De Lance, Sehretaris. De president opent de Vergadering met eene korte toe- spraak, gerigt tot het nieuw gekozen bestuurslid, den heer Janssen. Daarna worden de notulen der vorige vergadering voor- gelezen en goedgekeurd. De president vraagt het oordeel der bestuursleden, over de geschiktheid ter plaatsing in de werken der Vereeni- ging van de stukken, welke sedert de laatste vergadering in lezing zijn geweest. Hierop wordt toestemmend geantwoord, terwijl de heer Janssen op zich neemt de vertaling van het artikel over de Garcinia mangostana, vermeld in de notulen der vori- ge bestuursvergadering, sub no. 14. De heer De Bruyn Kops brengt een stuk hout ter tafel, dat volkomen gaaf is, en is opgehaald van den bodem der reede Batavia, hebbende een deel uitgemaakt van den stok 97 eens ankers, waarvan het ijzer bijna geheel was vergaan, en aan welks vorm het te herkennen was, dat het onge- veer een paar eeuwen oud moet zijn. Wordt besloten dit stuk hout op te nemen in het museum. 1. De president vestigt de aandacht op eene recensie, voorkomende in de » Gids” van February 1859, over de werk- zaamheden der Vereeniging. 2. De president berigt, dat het drukken van het 20e deel van het Tijdschrift der Vereeniging thans bij den boeck- handelaar Van Dorp plaats vindt. 5. Betrekkelijk de Acta, welke op de werkplaats van de boekhandelaren Lange en Co. worden gedrukt, berigt hij, dat, ten gevolge van gebrek aan papier, vertraging plaats heeft in de geregelde uitgave, hetwelk echter volgens mededee- ling der bovengenoemde firma binnen kort zal ophouden, dewijl zij dagelijks eene bezending papier uit Nederland is verwachtende. 4. Wordt herinnerd, dat berigt van Amboina is gekomen van het overlijden van den verdienstelijken natuuronder- zoeker den heer Doleschall, Adviserend lid der Vereeniging. Als een blijk van erkenning der belangrijke bijdragen welke de heer Doleschall aan de werken der Vereeniging gedurende zijn voor de wetenschap te kort leven heeft ver- schaft, wordt besloten, het lid den heer Mohnike uit te noodigen, voor het Tijdschrift der Vereeniging een levens- berigt van den overledene op te stellen. De bibliothekaris neemt op zich, bij heeren kommissa- rissen in den boedel van den heer Doleschall op te vorde- ren de werken, welke uit de bibliotheek der Vereeniging in leen aan den heer Doleschall zijn afgestaan geweest, en die heeren tevens opmerkzaam te maken, dat in dien boedel waarschijnlijk nog voor de wetenschap belangrijke stukken aanwezig zullen zijn (onder andere vrij zeker eene botanische beschrijving deromstreken van Amboina), welke reeds der Vereeniging in der tijd door wijlen den heer Doleschall zijn toegezegd geworden; en ten slotte te ver- DL. XX 7 98 zoeken dergelijke stukken ten nutte der wetenschap en ter eere van de nagedachtenis des ‘overledene ter open- baarmaking aan de Vereeniging over te maken. Voorts worden ter tafel gebragt: 5. Brief van den heer K. W. Van Gorkom, dank betuigen- de voor zijne benoeming tot gewoon lid der Vereeniging, en zich verbindende tot de gewone kontributie. 6. Brief van het lid den heer L. J. Kroll, houdende berigt, dat hij eerstdaags naar Nederland zal vertrekken en het opzeggen van zijn lidmaatschap. Beide laatstgenoemde brieven worden in handen ge- steld van den thesaurier. 7. Brief van het lid den heer Schaap, gouverneur van Gelebes en onderhoorigheden dd. 21 February no. 575, aan- biedende een afschrift eener aan hem gerigte missive van den adsistent resident der Noorderdistrikten en strekken- de in antwoord op de circulaire tot bekoming van berig- ten omtrent minerale wateren. Deze brief is vergezeld geweest van eene flesch met bedoeld water, welke echter gebroken is aangekomen. De brief van den adsistent resident luidt: » Onder terug aanbieding van den brief der Natuurkun- dige Vereeniging, enz. heb ik de eer U hierbij ter verdere doorzending te doen geworden, een flesch water uit eene zoutbron, gelegen in het regentschap Tauralili te Amarang, linea recta 9 palen van de zee, waarschijnlijk ongeveer niets anders bevattende dan zout.” Wordt besloten den heer Schaap voor zijne mededeeling den dank der direktie te betuigen, en hem te verzoeken nogmaals eenige flesschen met water uit genoemde bron over te doen zenden. 8. Brief van het lid den heer T. Arriëns, van Pamakas- san, van den navolgenden inhoud. „Ik heb de eer bij deze aan de Vereeniging aan te bie- den eene opgave van den gevallen regen ter hoofdplaats alhier gedurende de maanden January en February dezes jaars. Hiermede zal ik maandelijks voortgaan. 99 » Mogten er nog meerdere of andere opgaven over dit on- derwerp noodig zijn, dan houde ik mij voor mededeeling aan- bevolen. Door den zelfregistrerenden regenmeter kan ook de tijd en de duur van tele bui des noods opgegeven worden. „Tot dus verre is er gebrek aan regen; de totale hoe- veelheid bedraagt slechts 429.” » Over den aschregen van den Lamongan zullen U wel berigten van Probolingo zijn toegezonden. » Dezelve heeft zich op dit eiland uitgestrekt van Bang- kallang tot 5 palen oostwaarts van Pamakassan. Hieruit blijkt, dat de wind oostelijk geweest is, want Bangkallang ligt verder westwaarts van den meridaan van den Lamon- gan dan Pamakassan. „De afstand westwaarts van dien meridaan bedraagt on- geveer 55 minuten of 45 palen en oostwaarts 15 minuten of 16 palen. De meeste asch is dus in het Sampangsche gevallen, hetwelk zich ook bevestigd heeft. „De hoeveelheid, hier des DEE gevallen, bedroeg 61/3 gram per vierkante el. Deze hoeveelheid was Rn ge- mengd met andere bestanddeelen, die er al vroeger gelegen hadden. Ik schat deze op de helften er blijft dus voor de asch ruim 5 gram. Van ’s morgens 6 ure tot 11, toen alles geeindigd was, is, naauwkeurig gewogen, nog 0,55 gram per vierkante el gevallen. „De asch bestond uit korrels van doorschijnend wit, mat wit rood, bruin, geelen zwart, vooral veel roode en witte. Dezelve was in geringe hoeveelheid magnetisch, want uit 80 gram werden maar zeer weinige korrels aangetrokken. De grootste korrels bedroegen 8 honderdsten van een’ mil- limeter. De kleinere tot 4 duizendsten van een millimeter.” Wordt besloten den heer Arriëns voor zijne mededee- ling te bedanken, en hem te berigten, dat met belangstel- ling bij voortduur de toegezegde opgaven worden te gemoet gezien. 9. Eene bijdrage van het adviserendlid der Vereeniging 100 den heer Zollinger, bevattende Meteorologische waarnemin- gen, gedaan te Rogodjampi in 1857 en 1858. Wordt besloten tot opname in het Tijdschrift. 10. Brief van den heer Zelle, adjudant onderofficier te Tjiringin , gevende eene beschrijving van een door hem ge- vangen dier. Daaruit blijkt, dat het de bekende Gekko (Platydactylus guttatus Cuv.) is. 11. Brief van het lid der Vereeniging den heer B. H. Egberts waaruit blijkt dat schrijver meent eene belangrijke ont- dekking betrekkelijk het gebruik der logarithmen- tafels te hebben gemaakt. Wordt besloten den heer Egberts te verzoeken zich bree- der over zijne ontdekking te willen verklaren. 12. Brief van het lid der Vereeniging den heer Gold- man, gouverneur der Moluksche eilanden, in antwoord op een dezerzijdsch schrijven naar aanleiding van het verhan- delde onder no. 15 bestuursvergadering 28 Oktober a. p. Die brief berigt, dat tot dusverre een ingesteld onderzoek naar het aanwezen van de Vanilla planifolia in de afdee- ling Hila en op het eiland Haroekoe, tot geene uitkomst heeft geleid. Verder wordt verzocht over te zenden eenige stekjes van de Vanielje, ten einde die uit te deelen aan de hoofden op Ceram om de opsporing op dat eiland te vergemakkelijken. Wordt besloten aan dat verzoek te voldoen. 15. De heer Bleeker biedt aan ter opname in bet Tijd- schrift der Vereeniging eene „Negende bijdrage tot de ken- nis der vischfauna van het eiland Banka”, bevattende te- vens het verslag over een aantal vischsoorten van dat eiland, in Augustus des vorigen jaars aangeboden door het lid der Vereeniging den heer F. H. Deissner. Wordt besloten de bijdrage in het Tijdschrift te plaatsen. 14, De heer Bleeker biedt nog aan voor de Verhande- lingen der Vereeniging eene: » Achtste bijdrage tot de kennis der vischfauna van Sumatra”, handelende over soor- 101 ten, in de laatste maanden ontvangen van Djambi, Palem- bang, Benkoelen en_ Priaman en bevattende de beschrij- vingen van verschillende nieuwe soorten. Is verstaan, de bijdrage in de Acta op te nemen. 15. De heer Bleeker deelt voorts mede, dat hij eene ver- zameling visschen heeft ontvangen van Bangkok, hoofd- stad van Siam, door de welwillendheid van den Graaf Francis De Castelnau, doch dat die verzameling tijdens den over- voer van Bangkok herwaarts zoodanig geleden heeft, dat het niet meer mogelijk is bevonden de soorten te bepalen. Intusschen is hij toch in de mogelijkheid, eenige inlichtin- gen te geven omtrent de ichthyologische fauna van Siam, welke zeker binnen kort uitvoerig door den Graaf De Cas- telnau zal besproken worden. De heer De Castelnau heeft namelijk de goedheid gehad, rapporteur ter inzage toe te zenden zijn schetsboek van Siamsche visschen, waarin ongeveer 150 soorten zijn af- gebeeld, welker bepaling, wegens de getrouwheid, waar- mede de physiognomie der voorwerpen is teruggegeven, gemakkelijk is geweest. De studie dier afbeeldingen heeft geleerd, dat vele zoet- watervisschen, welke tot nog toe geacht werden aan de groote Soenda-eilanden, vooral aan Borneo en Sumatra, eigen te zijn, ook in de rivieren van Siam, althans in de Meinam, leven. Rapporteur voegt er bij, dat hij, indien hij niet bekend geweest was met den oorsprong der af- beeldingen, hij ze, wat de zoetwatervisschen betreft, ge- houden zou hebben als voor te stellen de zoetwatervischfau- na van Borneo of Sumatra. Zoo b. v. leven in de Siamsche rivieren van de Laby- rinthvisschen: Anabas scandens GV., Osphromenus olfax Comm., Frichopus trichopterus GV, Trichopus striatus Blkr, Helostoma Temminckii K. v. HL, Ophicephalus striatus BL, Ophieephalus lucius K. v. H., Ophicephalus Stevensii Blkr; — van de Datnioïden Datnioides polota Blkr en Datnioides microlepis Blkr; — van de Rhynchobdelloïden , Rhyncho- 102 bdella ocellata CV., Mastacembelus erythrotaenia Blkr en Mastacembelus maculatus Rwdt; — van de Bogodoïden Am- bassis Wolffii Blkr;— van de Siluroïden Pangasius ma- eronema Blkr, Gephalocassis coelatus Blkr, Cephalocassis truncatus Blkr, Bagrus nemurus CV, Wallago Russelli Blkr, Micronema hexapterus Blkr, Phalacronotus micruropterus Blkr, Plotosus cantus Buch; — van de Heterobranchoïden Clarius batrachus CV.;— van de Cyprinoïden, Chrysophe- kadion polyporos Blkr, Rohita melanopleura Blkr, Rohita borneënsis Blkr, Systomus (Barbodes) rubripinnis Blkr, Amblyrhynchichthys truncatus Blkr, Balantiocheilos me- lanopterus Blkr, Systomus (Systomus) bulu Blkr, Rasbora dusonensis Blkr, Macrochirichthys uranoscopus Blkr;— van de Clupeoïden Engraulis melanochir Blkr, Coilia bor- neënsis Blkr; — van de Tetraodontoïden Arothron leiurus Blkr, enz. enz. Bovendien bevatten de zoete wateren van Siam, naar de aangehaalde afbeeldingen te oordeelen, zon- der twijfel eenige nog onbeschrevene soorten, welker bekend- making men van den heer De Castelnau mag te gemoet zien. De brakwater- of zee-soorten, door den heer De Castelnau afgebeeld, komen bijkans zonder uitzondering ook in de Javasche zee voor. 16. Brief van den heer Holle, te Tjikadjang, aanbie- dende waarnemingen aangaande den thermometerstand, de rigting van den wind, de regendagen en de heldere of betrokken lucht, benevens de aardbevingen, te Tjikadjang. Deze waarnemingen worden in handen gesteld van het bestuurslid den heer Becking, om daarover te berigten. Wijders meldt de heer Holle, dat hij heeft verzonden eene flesch met eenige exemplaren van eene vischsoort, ge- naamd Menga, waarvan de ontvangst met belangstelling wordt te gemoet gezien. 17. Eene bijdrage van het lid den heer Dr. Bernstein, geti- teld » Eene merkwaardige anomalie in den oorsprong der arteriae carotides, waargenomen bij Pitta cyanura Vtieill, met een plaat.” 105 Wordt besloten de bijdrage op te nemen in de werken der Vereeniging. 18. Eenige gedroogde bladen, zaden en bloemen, ge- zonden door het lid den heer Bisschop Grevelimck te Pa- soeroean, behoorende bij zijnen brief, in de laatste verga- dering ter tafel gebragt. Wordt besloten tot verzending aan het adviserend lid den heer Zollinger. 19. Een brief ten geleide van eenige vischsoorten van _Benkoelen van den heer J. M. G. E. Le Rutte. De president berigt, de ontvangst daarvan onder dank- betuiging reeds te hebben erkend. 20. Brief van het lid korrespondent den heer Hageman, handelende over twee natuurverschijnselen vermeld in de »Oostpost.” Betrekkelijk een daarvan, namelijk een windhoos in het Malangsche, moet volgens een ooggetuige het berigt in de »Oostpost” niet van overdrijving zijn vrij te pleiten. Betrekkelijk het andere, een aschregen, zegt de heer Hageman : „Op den 28n February hebben wij de bloemen in de stad Soerabaja en de zuider-voorstad Simpang bevonden bedekt te zijn met zwarte spikkels, die tot eene geringe hoeveelheid bijeengegaard en onder het mikroskoop gebragt, glinsterende punten vertoonden, als van staalbreuk of steen- koolschilfers. Anderen vonden die, op gelijke wijze, van het voorkomen van bruine korrels van eene vulkanische zelfstandigheid. Een vaartuig, dat in straat Madoera zeilde in dien nacht, op de hoogte van Probolingo, was vrij wel met die asch of dat zand bedekt; de aangezigten van het scheepsvolk waren zwart of donker geworden, bij het op dek wacht houden. De regent van Probolingo schreef aan zijn’ vader, dat het des nachts, circa 11 uur aldaar, te Probo- lingo, zand geregend had. Een mijner zendelingen werd te Arosbaja (Madoera) opgehouden door een’ zandregen; hij bragt een fleschje van dat zand mede (dit zal der 104 Vereeniging worden toegezonden). Die zandregen vond plaats om 5 uur des morgens, of zes uren na Probolingo. Tot zooverre mijne berigten. »De Oost-post No. 19 en het Pasoeroeansch Nieuws- en Advertentie-blad, maken melding van eene uitbarsting van den Lamongan, op den 1n Maart, in den vooravond, en van een’ digten aschregen. Ik hoop nadere berigten in te winnen omtrent deze merkwaardigheid.” De toegezegde flesch vulkanisch zand wordt met belang- stelling te gemoet gezien. 21. Brief van het lid der Vereeniging den heer Blokzeyl, uit Negara, toezeggende eenige exemplaren van de drie in het landschap Djembrana Bali, bekende amposoorten, en van eenige daar voorkomende soorten van bloedzuigers. Dit geschenk zal met erkentelijkheid ontvangen worden. 22. Brieven uit Bezoeki en Japara, geschreven van we- ge de hoofden dier gewesten van eensluidenden inhoud, meldende in antwoord op dezerzijdsche Girkulaire opzigte- lijk de minerale wateren, dat er in die gewesten geene ge- vonden zijn. Aangenomen voor kennisgave. 25. In antwoord op meer genoemde circulaire een brief van den resident van Banjoemas, den heer Schonck, met eene opgave luidende als volgt. Minerale wateren in de Residentie Banjoemas. Afdeeling Bandjernegara, distrikt Karangkobar, dessa Ter- sono. Eene warme bron, genaamd Kali anget. Distrikt Batoor, Dessa Diëng, Koude bronnen Tlogo drin- goe, Djalatoendo, Tlaga balekambang, Tlaga Troes, Tlaga Merdada, Tlaga Nila, Gassiran Soetomo, Tlaga Wibi. — Warme bronnen Tlaga Lerie, Kawa Kidang, Kawa Dringoe, Kali anget, Kawa Sepandoe, Kawa banteng. Afdeeling Poerwokerto, Distrikt Poerwokerto, Dessa Katen- ger. Eene warme bron; deze heeft 2 openingen. 105 Afdeeling Tjilatjap, Distrikt Pegadingan, Dessa Panarawan. Een zoutbron zonder beteekenis; het is eigenlijk meer eene modderwel, die zout bevat. Afdeeling Poerbolingo, Distrikt Dajaloehoer, Dessa Prin- gking. Eene warme bron. Niet noemenswaardig. Afdeeling Poerbolingo, Distrikt Tjahijana. In de rivier Kalie gintoeng. Eenige aardolie-bronnen. Is verstaan den resident van Banjoemas voor deze opgave den dank der Vereeniging te betuigen. 24. Brief van den resident van Soerakarta, den heer Nieuwenhuizen, met eene opgave luidende als volgt. Minerale wateren in de Residentie Soerakarta. » De warme en zoute bronnen hebben geene afzonderlijke namen. » Onder het gebied van den keizer. In hetdistrikt Gagatan Ampel, dessa Larangan, één zoute bron. In het distrikt Gagd- tan Ampel, dessa Semowalan, twee zoute bronnen. In het distrikt Gagatan Ampel, dessa Kali goembak, één zoute bron. In het distrikt Gagatan Ampel, dessa Ngradjeg één zoute bron en in distrikt Gagatan Ampel, dessa Ampel, één zoute bron. Deze bronnen leveren tevens aardolie op. In het distrikt Sragen, dessa Balong, één warme bron. In het distrikt Sragen, dessa Bajanan, één warme bron. In het distrikt Sragen, dessa Gamping, één warme bron. In het distrikt Sragen, dessa Kurangnonho, Één zoute bron. In het distrikt Sragen, dessa Bakoengan, één zoute bron. In het distrikt Seagen, dessa Waijoe, één zoute bron. Deze laatste levert tevens aardolie op. v Onder het gebied van den Pangeran Mangkoe Negoro. In het distrikt Soekoewati, dessa Sangiran, vier zoute bronnen. In ‘het distrikt Soekowati, dessa Pablengan, vier zoute bronnen. In de regenmoesson is het zoutgehalte dezer bronnen zeer zwak. „In het distrikt Matéséh, dessa Pablengan, drie warme en vijf zoute bronnen. Deze drie warme zijn tevens zoute bron- ” nen, 106 Ís verstaan den resident van Soerakarta den dank der direktie voor deze opgave te betuigen. 25. Brief van den adsistent resident van Buitenzorg, den heer Keuchenius, met verschillende nota's, luidende als volgt. Nota betreffende twee warme bronnen op het land Tji- koppo, Afdeeling Buitenzorg. » In de nabijheid der kampong Tjablong, aan den linker, uit trachiet bestaanden, oever van de rivier Tjibago, omtrent 5 palen bezuiden het gezondheids-etablissement te Gadok ontspringen nevens elkander twee warme bronnen. » De geneesheer van bovengemeld etablissement, Dr. Bern- stein, daartoe aangezocht, heeft de vriendelijkheid gehad navolgende beschrijving te leveren.” »», De eerste warme bron, die men aantreft, heeft eene temperatuur van 52° Réaum. Het water bevat veel ijzer, als koolzuur ijzeroxydule, in opgelosten toestand, hetwelk zich onder den invloed der buitenlucht afscheidt, en de voorwerpen, welke met het water in aanraking komen, met eene vrij dikke korst van ijzeroxydehydraat bedekt. Bui- tendien echter bevat deze bron nog andere minerale stof- fen, vooral waarschijnlijk koolzuren kalk, aangezien er zich slechts weinige schreden van voormelde bron eene tweede 50° Réaum. warme bron bevindt, die zeer rijk aan kool- zuren kalk is, die zich, naarmate het water door den in- vloed der buitenlucht kouder wordt, afscheidt en alle voorwerpen, steenen, wortels, takken, enz, die daarmede in aanraking komen, met eene dikke kalkkorst overtrekt (in- krusteert). Deze kalk is zeer zuiver en zoude zeer ge- schikt zijn tot technische doeleinden, indien de aanwezige voorraad grooter was. »» Door gebrek aan de noodigen reagentia is het echter niet mogelijk, om van deze beide bronnen eene meer naauw- … keurige analyse te leveren. De iijzerbron zal in voorko- mende gevallen met nut door de te Gadok aanwezige 107 ô lijders gebruikt kunnen worden, als drinkwater, maar het bezigen derzelve tot baden is voor alsnog, zoo niet onmo- gelijk, dan toch hoogst moeijelijk, in aanmerking genomen de groote afstand en de moeijelijkheid van den weg als loopende hij over een zeer ongelijk terrein.” » Mogt Dr. Bernstein later eene meer volledige analyse leveren, dan zal het mij eene aangename taak zijn, dezelve zoo spoedig mogelijk in te zenden.” Bantarpeteh 19 Maart 185 J.F Riesz. Minerale wateren in het distrikt Tjibinong. „Ik heb ontvangen en begrepen den brief van mijnheer den resident, gedagteekend den 12u dezer no. 40, houdende verzoek om op te geven hoeveel bronnen van zout en warm water zich bevinden op de plaatsen onder mijn beheer. „Naar aanleiding daarvan, deel ik mede, dat ik ter zake inlichting heb gevraagd aan al de hoofden, die in mijn gebied zijn. „1. Op het land Zyörap bevindt zich eene warme bron, waarvan het water van den Goenoeng Pantjar komt. Zij is gelegen ten oosten van de kampong Karangtenga en bo- ven (ten zuiden van) de kampong Lemiegong. „De landheer van Zjitrap heeft er opzettelijk een badhuis en vijvers met steenen omheiningen doen aanleggen. » Dit warm water wordt als geneesmiddel gebruikt tegen huidziekten (koreng, parang en boedoek). »2. Op het land Zyilodong is eene plaats, waar men stin- kend water (zwavelbron) aantreft. De diameter der wel is 1/, duim. »Zij is gelegen ten oosten van de kampong Noessakam- bangan, aan den oever van de Kali Tjibinoeng, grenzende aan het land Timangies. » Van dit stinkend water wordt niet veel partij getrokken, omdat het zich te digt aan den oever van de rivier be- vindt. Wanneer de Kali Tjiliwoeng rijst, dan vereenigt 108 zij zich met het stinkend water, waardoor het onzigtbaar wordt. „Dit stinkend water is een geneesmiddel voor menschen, die behebt zijn met huidziekten (koreng en boedoek). „Volgens de rapporten der hoofden op andere plaatsen, bevinden zich geene andere bronnen van den aard als hier- boven wordt bedoeld.” Pjibinong den 19n January 1859. De wd. Demang, - SOERIA PoETTRA. (Vertaald door GC. M. Walbeehm). Minerale wateren in het distrikt Djibaroessa. „Ik heb andermaal ontvangen den brief van mijnheer, gedagteekend 22 February 1859 no. 174, waarbij mijnheer mij verzoekt mede te deelen, hoeveel bronnen van zout- en warm water zich bevinden in het distrikt Zyibaroessa. „Naar aanleiding daarvan, stel ik mijnheer in weten- schap, dat ik ter zake inlichting heb gevraagd aan de djoe- ragans van Pjibaroessa, Tjilengst, Klapa-noengal, Tjimapak en Tjipamingkis. „De vier (eerstgenoemde) djoeragans hebben mij gerap- porteerd, dat in het gebied onder hun beheer geene bron- nen van warm of zout water zich bevinden. Alleen de djoeragan van het land Pipamingkis heeft mij kennis ge- geven van het bestaan van eene zoutwater bron, zijnde deze de eenige bron, welke men in het distrikt Zjibaroessa aan- treft. „Deze bron is gelegen ten noorden van de kampong Djodjokgan op het land Tjipamingkis en ten westen van den goenoeng Leltek. De wel bevindt zich in de rivier Tjjipa- mingkis. Het water daarvan is werkelijk zout. „Wanneer de rivier Tjipamingkis in de drooge moesson opdroogt, wordt het zoute water door de karbouwen gedron- ken, terwijl de geringe lieden veelal van dat water fijn zout bereiden. 109 » Wanneer de rivier Tjipamingkis in de regenmoesson vol water is, wordt de wel onzigtbaar. Alleen in de drooge moesson kan men haar zien. „Er bevinden zich geene andere wellen dan slechts deze eenige. „In het distrikt Zyibaroessa treft men in het geheel geene warm-water bronnen aan. Warm-water bronnen van den aard als die, welke men in het Bantamsche aantreft, wor- den hier niet gevonden. » Volgens ingewonnen berigten van de djoeragans van het distrikt Zyibaroessa bevindt zich alleen de boven bedoelde zoutwater bron op het land Pjipamingkis, doch het water daarvan kan niet tot geneesmiddel dienen. » Andere waterkommen (talaga), zoo als die welke men in het Bantamsche aantreft, zijn hier niet aanwezig. Tjibaroessa 25 February 1859. De Demang Rapren Ema (vertaald door G. M. Walbeehm). Zoutwater-bronnen in het distrikt Paroeng. „Land Koeripan. Ten noorden van de kampong Tjinring op den berg Kapoetian. Dit water wordt, bij wijze van bad, als geneesmiddel tegen huidziekten (koreng, raget) aangewend. De wel heeft vele openingen. Het water valt op versteende aarde (wadas). Al wat met dit water in aanraking komt verkrijgt eene witachtige kleur. » Land Sawangan— Ten oosten van de kampong Sawangan, aan den oever der rivier Angsana. Dit water wordt, bij wijze van bad, als geneesmiddel tegen huidziekten (koreng, raget) aangewend. Twee bronnen van zout en warm water langs den dijk der rijstvelden van de kampong Paroeng. Wordt niet als geneesmiddel aangewend. Alleen de buffels drinken het water. Eene kleine bron, cirkelvormig; van gedaante. „Land Tjibodas. Ten zuiden van de kampong 1jilamboer, langs de rijstvelden. Wordt als geneesmiddel aangewend 110 tegen huidziekte (goedik). Twee bronnen van zout en warm water. „In de kampong Gobang, ten noorden van goenoeng Pan- ganghan. Wordt niet als geneesmiddel aangewend. Het water wordt slechts door de buffels gedronken. Het zijpelt uit eene aantal kleine openingen. „Land Goenoeng Sindoer. Im nabijheid van de kampong Jampang op het alang-alang-veld. Wordt niet als genees- middel aangewend. Het water wordt slechts door de buffels gedronken. Eene bron van zoutwater (brak). „Land 7jampea. Op den goenoeng Malang, nabij de grens- scheiding van het land Tjomas, bevindt zich eene warm- water-bron. Wegens de vuilheid van het water werd het vroeger nooit tot eenig doeleinde gebruikt. De landheer heeft thans een badhuis opgerigt, ten behoeve van personen, lijdende aan huidziekten (koreng, raget). Deze vierhoekige bron is zes voet in omtrek. „Op den goenoeng Boender, onder het gebied van Tjampea, treft men eene zwavelbron aan; de zwavel er van wordt ver-… zameld. De bron heeft eene groote opening. „Land Roempin, op het veld, gelegen ten oosten van de kampong LElor. Wordt niet als geneesmiddel aangewend. Het water wordt alleen door de buffels gedronken. Het vocht zijpelt uit den grond. „Aan den oever der rivier Sedani, ten zuiden van de kam- pong Totogan. Wordt niet als geneesmiddel aangewend. Het water wordt alleen door de buffels gedronken. Het vocht zijpelt uit den grond.” Paroeng den 2n Maart 1859. De Demang 2 RADHEN SOMA DEI NINGRAT. (vertaald door G. M. Walbeehm). Minerate bronnen in het distriht Jasinga. »Op het land Jasinga. Een zoutwaterbron ten zuiden van de kampomg Jasinga. Een zoutwaterbron ten zuiden van hd 111 de kampong Babakan. Twee zoutwaterbronnen ten zuiden van de kampong Karoendang. Een zoutwaterbron ten noorden van de kampong Pangradin. Een zoutwaterbron ten westen van de kampong Nangoong. Een zoutwaterbron ten westen van de kampong Petee. »Op het land Bollang. Een zoutwaterbron ten oosten van de kampong Nangoeng. Een zoutwaterbron ten noorden van de kampong Joega. Een zoutwaterbron ten oosten van de kampong Taugee. Een zoutwaterbron ten oosten van de kampong Kallang. Een zoutwaterbron ten zuiden van de kampong Renganis. Een zoutwaterbron ten noorden van de kampong Bollang. Een zoutwaterbron ten zuiden van de kampong Tipar. »Op het land Jamboe. Een zoutwaterbron ten noorden van de kampong Sedang. Een zoutwaterbron ten noorden van de kampong Tjibanteng. Een zoutwaterbron ten noorden van de kampong Pakoe. Een zoutwaterbron ten noorden van de kampong Kalong. Een zoutwaterbron ten westen van de kampong Panjaoengan. Een zoutwaterbron ten noor- den van de kampong Prakanmoentjang. »Op het land Nangoeng. Een zoutwaterbron ten zuiden van de kampong Banar. Een zoutwaterbron ten oosten van de kampong fjoeroeh betoeng. „Op het land 7jikoppo. Een zoutwaterbron ten oosten van de kampong Passirnangka. »Op het land Jang klappa. Een zoutwaterbron ten zuiden van de kampong Pangauw. »Op het land Karoel. Twee zoutwaterbronnen ten zuiden van de kampong Loempang. Een zoutwaterbron ten zuiden van de kampong Ajiparay. Een zoutwaterbron ten zuiden van de kampong Karoel. Een zoutwaterbron ten zuiden van de kampong Pingkoe. Een zoutwaterbron ten zuiden van de kampong Pitjoeng. Een zoutwaterbron ten zuiden van de ‘kampong Kabasiran. Een zoutwaterbron ten zuiden van de kampong Pjikoeda. » Te zamen 52 zoutwaterbronnen. Bronnen als die, welke 112 in het Bantamsche aangetroffen worden, bestaan in het distrikt Jasinga niet.” Jasinga 28 February 1859. De Demang Rapnen Nara WIpJaJA. (vertaald door G. M. Walbeehm). Is verstaan den adsistent resident van Buitenzorg den dank der direktie voor de toezending van alle deze opgaven te betuigen. 26. Brief van den resident van Tegal, den heer Bou- driot handelende over Minerale wateren tn de residentie Tegal en luidende als volgt. » Ten einde, zooveel mogelijk, aan het bij uwe aanschrij- ving van den 29n December 1858 no. 156 gedaan verzock, te voldoen, zal ik hieronder laten volgen, afdeelingsgewijze , wat omtrent den aard, het aantal en de ligging der minerale bronnen in dit gewest, tot nu toe, bekend is geworden. » A. Regentschap Brebes, Afdeeling Boemiaijoe. „Na een ter zake voorschreven opzettelijk ingesteld on- derzoek is gebleken, dat in die afdeeling, aanwezig zijn vier plaatsen, waar warm, zoo al niet kokend, water uit den grond opborrelt, namelijk: „1. Nabij de dessa Kedoengoleng in het bosch, Tjipannas genaamd. „Die bron ligt op ongeveer 7 palen afstands van den pas- sanggrahan te Boemiaijoe, die van de hoofdplaats Tegal, in eene zuidelijke rigting, verwijderdis op p.m. 57 palen, waarvan 25 per as en 12 te paard worden afgelegd. „2. In het bosch Remboel, bij de dessa van dien naam, behoorende onder het distrikt Lebaksioe. De bron is gelegen op omstreeks 19 palen van den passanggrahan te Lebakstoe, welke per as kan worden bereikt langs eenen goeden rijweg, 15 palen lang. 115 „5. De derde bron wordt in het distrikt Salem aangetrof- fen in het bosch Pangebatan, nabij de dessa van denzelfden naam. Zij is van de passanggrahan te Bantarkawoeng ver- wijderd ongeveer 5 !/, palen. „4. De vierde treft men aan in het bosch 7jisoeroe, digt bij de dessa van dien naam, ook in het distrikt Salem, op geen 14 palen afstands van de passanggrahan, bij artikel drie genoemd. „B. Afdeeling Brebes, regentschap Brebes. „In deze afdeeling zijn, tot nu toe, nog geene minerale bronnen aangetroffen, even min als in: »C. het Regentschap Tagal. »D. Regentschap Pamalang, afdeeling Pamalang. » Voor zoo veel tot nu toe bekend is, zijn er twee plaat- sen in het gebergte, waar zout en een waar warm water uit den grond opkomt, als: „1. In het distrikt Mandiradja, nabij de dessa Semiengkier in het bosch van dien naam, omstreeks op 5 palen af- stands van de passanggrahan te Randoedongkal. „2. In het distrikt Bongas, midden in de sawa-velden, behoorende onder het gebied der dessa Madjalangoe, op 2 palen afstands van de passanggrahan te Goenoengtiga. »5. In het bosch Bantaragoeng, digt bij de dessa Badak, op geen 2 paal van de passanggrahan, zoo even reeds op- gegeven, bevindt zich de warme bron, waarvan zoo even sprake is geweest. Zij schijnt sterk met zwavel te zijn bezwangerd, doch is, even als al de overige, nog nooit deor deskundigen scheikundig onderzocht.” Is verstaan, den resident van Tegal den dank der di- rektie aan te bieden voor deze mededeelingen. 27. Brief van den adsistent resident van Patjitan den heer Noordziek luidende: Patjitan, den 142 Maart 1859. » Uwe circulaire van 26 Becember jl. no. 156 gesteld heb- bende in handen van de kontroleurs van Pangool en _Pa- DL. XX. 8 114 titan, zijn in voldoening daaraan, van beide ambtenaren ontvangen de deze kopielijk vergezellende brieven van 24 January jl. No. 21/16 en van 11 dezer no. 7/1, houdende berigt, dat in hunne respektieve afdeelingen, geene minerale bronnen worden aangetroffen, meenende laatstgenoemde amb- tenaar, dat de warme bron, nabij de dessa Karanggajam in het distrikt Semauten, niet onder de zoodanigen te rekenen is. „Hoe het zij, is van die warme bron, die mijns inziens wel degelijk tot de minerale behoort te worden gebragt, en eveneens van de digt daarbij liggende koude bron, be- reids in de maand December jl, langs onderhandschen weg, eene korte Nota aan den heer President uwer Ver- eeniging aangeboden, en zulks ten vervolge van de, kort te voren, aan denzelfden gezondene flesschen, inhoudende uit beide bronnen afkomstig water (vide $ b. art. 10 van het verhandelde in uwe Bestuurs-vergadering van 9 Au- gustus des vorigen jaars, opgenomen in het XV[E deel be aflevering van het Natuurkundig Tijdschrift) en meen ik verdere bijzonderheden daarmede voor het oogenblik over- bodig te mogen achten. » Dat ik volgaarne, zoo te dezer zake, als in andere door u behartigd wordende aangelegenheden, alle zoodanige inlichtingen geven zal, als door u nader mogten wor- den gewenscht, zal voorzeker wel geene vermelding behoeven.” De bijgevoegde brieven zijn van den volgenden inhoud. Pangool-den 24n January 1859. »Beantwoordende de marginale dispositie van den 16n dezer no. 49, gesteld op afschrift missive van den President der Natuurkundige Vereeniging in Nederlandsch Indië dd. 26 December a. p. no. 156, heb ik de eeru te berigten, dat, voor zoo ver mij bekend is en uit de mededeelingen der inlandsche hoofden hier is kunnen blijken, in deze af- deeling geene minerale bronnen worden aangetroffen.” De Kontroleur (w. g.) G.,De Roon Swaan. 115 Patjitan, 11 Maart 1859. „In antwoord op uwen apostil, gedagteekend 16 January jl. no. 49, gesteld op de missive van de Natuurkundige Vereeniging in Nederlandsch Indië van den 26n December 1859 no. 156, heb ik de eer u mede te deelen, dat in deze afdeeling geene minerale bronnen aanwezig zijn, ten zij men de warme bron te Karanggajam, in het distrikt Semanten, daaronder wilde rekenen, ofschoon mijns inziens bedoelde bron niet onder de minerale bronnen kan wor- den gerekend.” De Kontroleur R. K. VAN OLDEN. Wordt besloten voor de toezending der boven vermelde nota's de erkentelijkheid der direktie te betuigen. Voorts wordt bepaald, dat wanneer de nota's omtrent de minerale wateren van alle hoofden van gewestelijk be- stuur zullen zijn ingekomen, deze alle in handen zullen worden gesteld van het bestuurslid den heer Maier, ten einde hem te kunnen dienen bij de zamenstelling van een algemeen werk over de Minerale wateren in Nederlandsch Indië. ' 28. Brief van den President der Vereeniging ter bevor- dering der Geneeskundige wetenschappen in Nederlandsch Indië, aanbiedende het Tijdschrift ter bevordering der ge- neeskûadige wetenschappen in Nederlandsch Indië, Deel VI, nieuwe serie, Dl. I, afl. 5 en 6. Is verstaan op de gewone wijze den dank der direktie aan te bieden. 29. Brief van den adsistent resident van Sambas ten geleide van f 10. Wordt gesteld in handen van den thesaurier. 50. Worden voorgesteld en benoemd tot Honorair hid de heer F. Graaf De Castelnau, fransch konsul te Siam, en tot Gewone leden de heeren A. A. M. N. Keuchenius, Adsistent resident te Buitenzorg, hl BN mn ER db Sn C. F. Boudriot, Resident te Tegal, ge F. N. Nieuwenhuizen, Resident te Soerakarta, K. F. Holle, Partikulier te Tjikadjang ER J. F. W. Hunnius, Officier van Gezondheid 56 klasse te Ketimbang, Gi gi | Re. J. F. Riesz, Partikulier te Tjikoppo, | J. M.-C.E.… Le Rutte; Geen van Gezondheid 2e klasse te Benkoelen. 51. Ingekomen boekwerken. Comptes rendus des séances de l'Académie des Sciences. Pre: mier semestre 1859 No. 4. 2. 5 (aangekocht). Tijdschrift ter bevordering der Geneeskundige wetenschappen. voor Nederlandsch Indië. Deel VI Nieuwe serie DI. T afl. ò en 6 (van de redaktie). De Sekretaris, G. A. Dre LANGE. BESTUURSVERGADERING, GEHOUDEN DEN 140 APRIL 1859, TEN HUIZE VAN DEN HEER REICHE, Tegenwoordig zijn de heeren: P. BreeEKErR, President. A. J. D. Steenstra TFoussarnt, Vicepresident. B. E. J. H. Beckine. H. L. JANSSEN. J. A. CG. OUDEMANS. M. Tu. Rerone, Zhesaurier, „ G. A. Dr Larner, Sekretaris, terwijl de heer G. F. De Bruyn Kors laat weten, dat hij verhinderd is de vergadering bij te wonen. De president berigt: Dat van de pers zijn gekomen en aan heeren inteekenaren zijn verzonden deel XVL aflevering 6, en deel XVII aflevering 5 en 6 van het Natuurkundig Tijdschrift en Deel IV van de Acta der Vereeniging. Dat het Algemeen verslag der Vereeniging over het jaar 1858 nagenoeg is afgedrukt en eerstdaags het Gouvernement en den Resident van Batavia zal kunnen worden aangeboden. De sekretaris wordt uitgenoodigd, bij de boekhandelaren Lange en Co. aan te dringen op het overleggen eener ver- kooprekening, betrekkelijk de naar Nederland in den handel gebragte werken der Vereeniging. De president brengt ter tafel de volgende brieven en bescheiden. 1. Meteorologische waarnemingen van het adviserend lid den heer Zollimger, sedert de laatste vergadering over- 118 gezet in 't Nederduitsch en voor de pers in gereedheid ge- bragt door den heer Oudemans, die daarvoor namens de vergadering door den president wordt bedankt. 2. Brief van het bestuurslid den heer De Groot dd. 6 April, houdende de mededeeling, dat hij ontvangen heeft een stuk klei-ijzersteen, verzameld door den sulthan moeda van Sambas (vide notulen der vergadering van 10 Maart 1859). De heer De Groot meldt, dat die klei-ijzersteen voor de plaats, waar die is gevonden, voor alsnog van geene waar- de is te achten. Dat echter in de rijke kolendistrikten van Engeland en Schotland de klet-ijzersteen door hoedanigheid en talrijkheid dikwerf aanleiding geeft om ze, veelal vermengd met rijke primaire iijzerertsen, uit te smelten met kolen, opgedolven uit dezelfde mijn waar zij worden aangetroffen. Wordt besloten den heer De Groot voor zijne mededee- ling te bedanken en den adsistent resident van Sambas in kennis te stellen met dat berigt. 5. Brief van het bestuurslid den heer Maier, die door ongesteldheid is belet geworden de vergadering bij te wo- nen, handelende over hetzelfde onderwerp als hierboven, en eensluidend berigtende dat de mineralen, door den sul- than van Sambas verzameld van geene industriële waar- de zijn te achten. 4. Een zakelijk uittreksel, vervaardigd door het bestuurslid den heer Becking, uit het in zijne handen gestelde stuk van den heer K. F. Holle, van meteorologischen aard. De president betuigt voor dien arbeid den heer Becking den dank der direktie, terwijl voorts wordt besloten tot de opname van het uittreksel in het Tijdschrift der Vereeniging. Tevens wordt het voorstel des heeren Becking aangeno- men, om den heer Holle overtezenden de voorschriften, welke tot het doen van weerkundige waarnemingen zijn ontworpen door de Eerste Klasse van het Koninklijk Ne- derlandsch Instituut. 119 5. De vertaling van het stuk over de hars der Garcinia mangostana, vervaardigd door den heer Janssen, en be- stemd tot plaatsing in het Tijdschrift der Vereeniging. De heer Janssen ontvangt voor die overzetting den dank der direktie. 6. Brief van het adviserend lid den heer Junghuhn, de- zerzijds geraadpleegd ter beantwoording van de missive, verhandeld in de vergadering dd. 10 Maart jl. en geschre- ven door den kolonel direkteur der genie, handelende over de kalkmergelrotsen van Noessa Kembangan. Wordt besloten den kolonel te antwoorden, onder over- legging van een afschrift van den bovengenoemden brief, dat de heer Junghuhn bereid is, zoodra zijne vele bezighe- den ophouden zulks te verhinderen, uit zijne dagboeken de gevraagde inlichtingen te trekken en van enkele mergellagen scheikundige analysen te doen vervaardi- gen. 7. Brief van de Koninklijke Akademie van Wetenschap- pen te Amsterdam, ter begeleiding van geschriften -door die Akademie aan de Vereeniging gezonden. Wordt besloten die werken in de boekerij op te nemen en onder dankbetuiging de ontvangst te erkennen. 8. Brief van het Koninklijk Zoölogisch Genootschap Na- „tura artis magistra te Amsterdam van gelijke strekking als boven en mededeelende, welke werken der Vereeniging in het bezit zijn van die instelling, met verzoek om in ruil van hare werken de ontbrekende over te maken. Wordt besloten den heer P. H. Van den Heuvel te Lei- den op te dragen aan genoemd Genootschap de hetzelve ont- brekende werken toe te zenden, en te antwoorden dat de voorgestelde ruil volgaarne wordt aangegaan. 9. Brief van het Koninklijk Meteorologisch Instituut te Utrecht, ten geleide van geschriften, van het Instituut welke met erkentelijkheid in de boekerij der Vereeniging worden geplaatst en voor welke op de gewone wijze dank zal worden betuigd. 120 10. Brief van het Bibliothekariaat der Königlich Bayeri- sche Akademie der Wissenschaften, ter erkenning der ontvangst van geschriften der Vereeniging en ter begelei- ding van geschriften van die Akademie. Wordt besloten de ontvangst onder dankbetuiging te er- kennen en de toegezondene werken te plaatsen in de boe- kerij der Vereeniging Wordt nog besloten te voldoen aan het in dien brief gedaan verzoek om de nog ontbrekende nummers van het Tijdschrift der Vereeniging in de bibliotheek der Beijersche Akademie te doen aanvullen. î 10. Brief van de Kaiserlich-königliche geologische Reichs- anstalt te Weenen houdende erkenning als boven. Notufikatie. 12. Brief van dezelfde instelling, ten geleide van door haar uitgegeven verhandelingen. Wordt besloten de ontvangst onder dankbetuiging te er- kennen. 15. Brief van de Kaiserlich-königliche Geographische Gesellschaft te Weenen, houdende het voorstel om eene rui- ling aan te gaan van geschriften, door dat Genootschap en de Vereeniging uit te geven. Wordt besloten het voorstel aan te nemen. 14. Brief van den heer Jhr. Pompe van Meerdervoort, gedagteekend Desima 7 Maart 1859, ten geleide van eenige vischsoorten, in de Japansche wateren verzameld. De president neemt op zich, daarover te berigten en den inzender te bedanken. 15. Brief van het lid den heer Bisschop Grevelinck te Pasoeroean, toezendende het bewijs van verzending van blad en bloemen van eene soort van Caesalpinia. Wordt besloten dien heer de goede ontvangst van het gezondene te erkennen. 16. Wordt gewezen op een levensberigt van wijlen het BNS ceoandereal lid der Vereeniging bad Jacob Tem- minck opgemaakt door den heer W, Vrolik, en geplaatst in het Jaarboek van de Koninklijke Akademie van Weten- schappen van April 1857 — April 1858. Wordt besloten dit berigt over te nemen in het Tijdschrift der Vereeniging. 17. Wordt voorgelezen een berigt, voorkomende in de Comptes rendus van de Académiè des Sciences te Parijs, van den franschen konsul op Mauritius, gezonden naar genoemde Akademie, meldende, dat eene flesch, door den heer Oudemans op zijne reis herwaarts den 9 Dec. 1857 overboord geworpen op 28°16' z. br. en 42°’ o. Ll van Greenwich den 19 Okt. 1858, nabij Mauritius is opgevischt. 18. De heer Bleeker biedt aan ter plaatsing in de Acta der Vereeniging zijne Elfde bijdrage tot de kennis der vischfauna van Amboina. Wordt besloten tot de plaatsing. 19. Brief, welke voor notifikatie wordt aangenomen, van den resident van Rembang, meldende de verzending naar den resident van Samarang, ter verdere doorzending, van monsters mineraalwater, vroeger aan de Vereeniging toegezegd. 20. Brief van het adviserend lid, den heer De Vrij, mel- dende dat zijn arbeid over de kinine voltooid is, en hij voor- nemens is zijn verslag over de kinine van Java te bewer- ken voor de plaatsing in het Tijdschrift der Vereeniging, maar daartoe nog behoeft inzage van het Journal de Pharmacie et de Chimie de Paris van 1855. De president berigt, dat hij vergeefs naar dat tijdschrift hier ter plaatse heeft gezocht, en daarvan den heer De Vrij heeft kennis gegeven, onder mededeeling, dat met ver- langen het toegezegde stuk over de kinine wordt te gemoet gezien. De heer De Vrij meldt nog es, dat hij bezitter is van Lie- big’s Anaalen der Chemie und Pharmacie (kompleet) en van Canstatt's Jahresberichte der Pharmacie (kompleet). Hij merkt daarbij op, dat beoefenaren der natuurweten- schappen in deze gewesten elkander onderling zouden te hulp kunnen komen, indien zij in het Tijdschrift der Ver- 122 eeniging openbaar maakten, welke wetenschappelijke werken in hunne boekerijen aanwezig zijn. 21. Brief van den resident van de Zuid- en Ooster-afdeeling van Borneo, ten geleide van een pakket gedroogde planten. Dit pakket is afkomstig van het lid den heer Motley, te Kalangan, en vergezeld van eenen brief, waarin wordt toege- zegd de toezending van de beenderen van een zoogdier, waarschijnlijk van een doejong (Halicore dugong), die op- gedolven zijn tijdens de uitgravingen voor den aanleg van den spoorweg van de steenkolenmijn Julia Hermina. Het toegezegde wordt met belangstelling te gemoet ge- zien, en voorts besloten den heer Motley voorloopig den dank der direktie te betuigen. ‚_ Overeenkomstig het verzoek van den heer Motley zal, ter inwinning van berigt met het oog op eene mededeeling, te plaatsen in het Tijdschrift der Vereeniging, worden in handen gesteld van het bestuurslid den heer De Vriese, het pakket inhoudende exemplaren van verschillende plan- ten, onder welke er zijn, die de Dajahs bezigen tot vergif- tiging hunner blaaspijp-pijlen, met bijvoeging van de nota, desbetrekkelijk door den heer Motley opgemaakt. 22, Brief van de heeren Dorrepaal en Co. van Samarang, ten geleide van naturaliën, voor de Vereeniging bestemd door het lid den heer Schultze te Ambal. De president deelt mede, dat hij de goede ontvangst dier naturaliën reeds heeft erkend en over het gezondene een berigt zal opmaken. 25. Brief van den heer Schade van Westrum, in Banjoemas, reeds beantwoord door den president, inlichtingen vragende, op welke wijze hij gedurende den tijd dat hij een gedeelte van het Diëng-gebergte opnemen moet, het best ten nutte der wetenschap in die belangrijke streek zal kunnen arbeiden. 24. Een door den president reeds voorloopig beantwoor- de brief van Willem [,‚ van den heer Beckman, meldende de aanstaande toezending van visschen en insekten, door hem op Nieuw-Guinea a erzameld. _ - 125 Het toegezegde wordt met belangstelling te gemoet gezien. 25. Brief van het lid korrespondent den heer Hageman Jz, van Soerabaja den 27" Maart, bevattende de opmerking, dat het lid de heer |. W. Schröder op het Tijdschrift der Vereeniging wel heeft ingeteekend maar het tot dus verre niet heeft ontvangen. Hierin reeds voorzien zijnde, wordt de brief in handen gesteld van den thesaurier. 26. Brief van den resident van Bezoeki dd. 25 Maart 1859 No. 477, overmakende f 10. Gesteld in handen van den thesaurier. 27. Brief van den kolonel:direkteur der genie, erken- nende onder dankzegging de ontvangst van het dezerzijdsch rapport over ijzeren gebouwen in Nederlandsch Indië. Noufikatie. 28. Worden voorgesteld en benoemd tot Adviserend lid het gewoon lid de heer. Dr. H. A. Bernstein, en tot Gewone leden de heeren Jkhr. J. L. CG, Pompe van Meerdervoort, Officier van ge- zondheid der 2e klasse te Desima. J. H. G. Jordens, Inspekteur van het Boschwezen in Ne- derlandsch Indië, te Batavia. P. J. G. Beijerinck, Ingenieur der 1e klasse te Batavia. G. W. Walbeehm, Ambtenaar ter Algemeene Sekretarie te Batavia. 29. Ingekomen boekwerken: Uitkomsten van wetenschap en ervaring, Uitgegeven door het Koninklijk Nederlandsch Meteorologisch Instituut 1856, 1857 en 1858, in drie banden. (van het Koninklijk Nederlandsch Meteo- rologisch Instituut). Meteorologische waarnemingen in Nederland en zijne bezittin- gen, en afwijkingen van temperatuur en barometerstand op vele plaatsen in Europa. Uitgegeven door het Koninklijk Nederlandsch Meteorologisch Instituut 1857. (van het Instituut). Bijdragen tot de dierkunde. Uitgegeven door het Koninklijk 124 Zoölogisch Genootschap Natura Artis Magistra te Amsterdam. Ze- vende aflevering. 1858 (van het Genootschap). Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Akademie van Wet tenschappen. Afdeeling Letterkunde. Derde deel tweede stuk. (van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen). Verslagen en mededeelingen der Koninklijke Akademie van We- tenschappen. Afdeeling Letterkunde. Derde deel derde stuk. (van de Akademie). Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Akademie van Wet tenschappen. Afdeeling Natuurkunde. Zevende deel, derde stuk. (van de Akademie). Jaarboek van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen geves- tigd te Amsterdam van April 1857—April 1858. (van de Akademie). Catalogus van de boekerij der Koninklijke Akademie van Wet tenschappen, gevestigd te Amsterdam. te deel de stuk 1857. (van de Akademie). Verhandelingen der Koninklijke Akademie van Wetenschappen. IVe en VIe deel 1858. (van de Akademie). J. Swammerdammii Biblia Naturae sive Historia insectorum, 2 deelen folio. Leiden 1757. (van den heer C. Engel). Bibliotheca indica, à collection of Oriental works published un- der the superintendence of the Asiatic Society of Bengal no. 141 en no. 147. (van de Asiatic Society). Journal of the Asiatic Society of Bengal edited bij the secreta- ries, no. CCGLXIV of no. V 4857, no. CCLXV of no. VI 1857, no. CCLXVI of no. 1 1858 tot CCLXIX of no. IV 4858. (van de Society). Annalen der Physik und Chemie, herausgegeben zu Berlin von J. C. Poggendorff. Band GVI Stück, 1 1859 no. IT Leipzig 1859. (aangekocht). Comptes rendus hebdomadaires des séances de l'Académie des Sciences par M. M. les Secrétaires perpêtucls no. 4 en no. ò 1859 (aangekocht). Catalogue des livres de la Bibliothèque de l'Académie Royale de Médéeine de Belgique 1857 (van de Akademie). Mémoires de l'Académie Royale de Médécine de Belgique. Troi- sième fascicule du tome Il. Idem Premier fascicule du tome IV (van de Akademie). Novorum Actorum Academiae caesareae Leopoldino-Garolinae Naturae Curiosorum Voluminis vicesimi sexti pars prior 1857. 4? (van de Akademie), Id DN to Ueber königliche Matznahmen für das Gedeihen der Wissen- schaften. Redefeier des Allerhöchsten Geburtsfestes seiner Ma- jestät des Konigs Maximilian IL von Bayern gehalten, in der öf- fentlichen Sitzung der k. Akademie der Wissenschaften am 28 November 41857 von Friedrich von Thiersch d. z. Vorstand der Akademie. München 4858. (van de Königlich Bayerische Akademie der Wissenschaften). Denkrede auf Johann Nepomuk von Fuchs. Gelesen in der öffentlichen Sitzung der k. Bayerischen Akademie der Wissenschaf- ten am 28 Marz 1856 von Fränz Von Kobell. München 41858 (van de Königlich Bayerische Akademie der Wissenschaften). Ueber die Physik der Molecularkräfte. Rede in der öffentlichen Sitzung der Königlichen Bayerischen Akademie der Wissenschaften am 28 Marz 1857, zu ihrer 98 Stiftungsfeier vorgetragen von Professor Dr. Jolly. München 1857 (van de Akademie). Ueber das Verhältniss der Akademie zur Schule. Rede in der öffentlichen Sitzung der königl. Akademie der Wissenschaften am 27 Marz 4858 zur Vorfeier ihres 99 Stiftungstages gehalten von Friedrich Von Thierschd. z. Vorstand der Akademie. München 1858 (van de Akademie). Abhandlungen der Mathematisch-physikalischen Classe der Kö- niglichen Bayerischen Akademie der Wissenschaften. Achten bandes erste Abtheilung. München 4857 (van de Akademie. Abhandlungen der Kaiserlich-königlichen Geologischen Reichs- anstalt 1,2 en 5 Band. Wien 1856 (van de K. k. Geolog. Reichsanstalt). Meteorologische Beobachtungen aufgezeichnet an der königl. Sternwarte bei München in den Jahren 1825—1857. Il Supplement- band zu den Annalen der Müncher Sternwarte. (van de Königlich Bayerische Akademie der Wissenschaften). Annalen der königlichen Sternwarte bei München VI Band (der volständigen Sammlimg XXII Band), idem IX Band, idem X Band (van de Akademie). Uebersicht der resultate Mineralogischer Forschungen in den Jahren 4844 his 1849 von Dr. Gustav Adolph Renngott. [eráus- gegeben von der k.k. geologischen Reichsanstalt. idem in den Jahren 1850 und 1851. idem im Jahre 1852 (van de K. k. geolog. Reichsanstalt). Katalog der Bibliothek des K. k. Hof- Mineralien Cabinets in Wien. Zusammengestellt von Paul Partsch, Custos an den genann- ten Cabinet. Herausgegeben von der Kais. kön. Geologischen Reichsantalt. (van de K.k. geolog. Reichsantalt). 126 Jahrbuch der Kaiserlich-königlichen Geologischen Reichsanstalt 1855. VI Jahrgang no. 4 October, Nov. December. Wien Aus. der k.k. Hof und Staatsdruckerei idem 4856 VIT Jahrgang. idem 1857 VIIl Jahrgang 1 p Trimester. idem 1858 IX Jahrgang 1 en 2 trimestre (van als boven). Magnetische Karten von Deutschland und Bayern von Dr. J. Lamont. München 4854. (van de Koniglieh Bayerischen Akademie der Wissenschaften). Mittheilungen der Kaiserlich-königlichen Geographischen Ge- sellschaft. IT Jahrgang 1857. Heft 4. Redigirt von Frans Foetterle, Wien 4857. (van den K.k. geographische Gesellschaft). De Sekretaris, G. A. De LANGE. BESTUURSVERGADERING, GEHOUDEN DEN 280 ApriL 1859 TEN HUIZE VAN DEN HEER STEENSTRA ToOUSSAINT. Tegenwoordig zijn de Heeren: P. BrreKer, President. A. J. D. SreeystraA Toussaint, Vicepresidenl. G. F. De Bruyn Kors, Bibliothekaris. P. J. MAIeRr, J. A. G. OUDEMANS, Mr. Tu. Reicur, Zhesaurier. G. A. De Lance, Sekrelaris. De notulen der vorige vergadering worden voorgelezen en goedgekeurd. ; De president brengt ter tafel de navolgende brieven en bescheiden. 1. Brief van den heer Dr. A, Bernstein te Gadok, in- houdende dankzegging voor zijne benoeming tot adviserend lid, benevens de verzekering dat hij die onderscheiding altijd hoog op prijs zal stellen. Aangenomen voor kennisgeving. 2. Brief van den heer Boudriot, resident van Tegal, inhoudende dankzegging voor zijne benoeming tot lid der Vereeniging en zijne verbinding tot de gewone kon- tribuuie. Wordt aangenomen voor kennisgeving en gesteld in han- den van den thesaurier. 5. Brief van den heer K. F. Holle, van Tjikadjang, van dezelfde strekking en bovendien inhoudende de belofte van 128 eerstdaags der Vereeniging toe te zenden tripangsoorten van de zuidkust van Java. Deze bezending wordt met belangstelling te gemoet gezien, en de brief voorts gesteld in handen van den thesaurier. 4. Brief van den sekretaris der Koninklijke Akademie van wetenschappen te Amsterdam den heer Vrolik, strek- kende in antwoord op dezerzijdsch schrijven over de we- tenschappelijke nalatenschap van den natuuronderzoeker Zippelius. Zie notulen der vergadering dd. 25 November 1858. De heer Vrolik meent dat de heer Blume binnen kort een’ aanvang zal maken met te voldoen aan het billijke verlangen der Vereeniging opzigtelijk die nalatenschap. Dewijl overigens de voorstelling dezer aangelegenheid dezerzijds gegeven, niet strookt met die des heeren Blume, wordt den sekretaris opgedragen, dienaangaande het archief der Vereeniging te raadplegen. 5, Brief van het adviserend lid den heer Zollinger, in- houdende een advies over twee stukken van den heer Bis- schop Grevelinek van botanischen aard, handelende, het eerste over eene soort van Caesalpinia, het andere bevattende eene lijst van Javaansche plantennamen. Zie betrekkelijk deze stukken, de notulen der beide vo- rige vergaderingen. Wordt besloten te handelen overeenkomstig het ad- vies en daarvan den heer Bisschop Grevelinck berigt te- geven. 6. Brief van het bestuurslid den heer De Vriese, han- delende over stukken afkomstig van den heer Motley, welke (zie notulen der der vorige vergadering) in zijne han- den zijn gesteld, en waarover hij later zal berigten. De heer De Vriese zegt verder der Vereeniging voor haar Tijdschrift toe een stuk, handelende over de middelen waardoor leken de kennis der produkten van Nederlandsch Indië zouden kunnen bevorderen. Die arbeid zal met belangstelling worden ontvangen. 129 7. De president berigt dat hij ontmoet heeft, den heer Blandowski van Melbourne, die hem gezegd heeft, dat de naturaliën, in der tijd door de Vereeniging naar Mel- bourn gezonden, in het museum aldaar zijn geplaatst. 8. De heer Bleeker berigt, dat hij, als eerste resultaat van de Bonische expeditie voor de wetenschap, kan mededee- len, dat de heer B. Schreuders, officier van gezondheid der 5e klasse, gisteren met een gedeelte der expeditionnaire troepen teruggekeerd, eene kleine verzameling visschen van Boni heeft medegebragt. Deze soorten, 10 in getal, en de eerste welke rapporteur van de kust van Boni zijn onder de oogen gekomen, zijn: „ Pterois zebra CV. . Scorpaenopsis oxycephalus Blkr. » gibbosus Blkr. Apistus fuscovirens QG. Pomacentrus katunko Blkr. Cheilio hemichrysos CV. Ee OU IO 5 6 7 Salarias quadripinnis GV. 8 Arothron scaber Blkr. 9 Diodon novemmaculatus Cuv. 10 Balistes verrucosus L.= Balistes praslinus Lac. Hoewel alle deze soorten reeds in de wetenschap zijn bekend, zijn alle nieuw voor de kennis der plaatselijke fauna van Badjoa, terwijl tevens nieuw zijn voor de ken- nis der fauna van Celebes Scorpaenopsis gibbosus, Apistus fusco-virens QG, Pomacentrus katunko en Arothron scaber. 9. Brief van het bestuurslid den heer De Groot, geschre- ven om berigt in te winnen nopens een artikel, door hem ter plaatsing in het Tijdschrift der Vereeniging aangeboden. Hierop heeft de president reeds geantwoord. 10 Brief van den luitenant kolonel waarnemend resi- dent der Wester-afdeeling van Borneo, den heer Nauta, ten geleide van een beknopt verslag van minerale bronnen in de afdeeling Sintang. DL. XX. 150 Wordt besloten dat verslag in de aanteekeningen dezer vergadering op te nemen en den resident voornoemd den dank der direktie te betuigen. . Beknopt verslag over het voorkomen van Minerale bronnen en de adsistent residentie Sintang. De minerale bronnen, tot nu toe hier bekend, behooren onder twee hoofden gebragt te worden en wel warme en koude; het cijfer der eerste is slechts één; van de tweede soort zijn echter reeds vele bekend. 1_ Warme bronnen. De eenige warme bron, welke tot nu toe bekend is, wordt gevonden aan een’ zijtak van de Katoengouw-rivier, zijnde deze weder een regter zijtak van de Kapoeas. Onder de dajahsche bevolking is deze warme bron be- kend onder den naam van ajer angat. Ten gevolge van me- dedeelingen door lieden, die de bron bezocht hebben, werd mij het volgende berigt: De bron is gelegen aan het bovengedeelte van den zijtak der Katoengouw Soengei Taboen, ongeveer een dag gaans van de hoofdrivier Katoengan landwaarts. Het water in de bron zou eene vrij hooge temperatuur bezitten, die in den droogen tijd nog hooger zou zijn dan in den regentijd. Inlanders zeggen, dat zij maar korten tijd de hand in het water houden kunnen. Als bijzonderheid deelden zij nog mede, dat het water den reuk heeft van vuile eijeren (zwavelwaterstofgas). Ook op het Serawaksche grondgebied, aan de boven-Linga-rivier zouden warme bronnen gevonden worden. II Koude bronnen (zoutbronnen). Het getal der reeds bekende zoutbronnen is reeds vrij groot, en zal waarschijnlijk nog grooter zijn dan hier wordt opgegeven. Intusschen vindt men reeds gewag gemaakt van deze bronnen in de verslagen van den luitenant kolonel Hen- rici, later in die van den heer Von Gaffron, van den luitenant 151 Von Kessel, den ambtenaar Everwijn en Dr. Croockewit. In het jaar 1856 werd zelfs door laatstgenoemden amb- tenaar een 12 tal kruiken met water uit de zoutbronnen van Spouw naar Batavia gezonden, ten einde aldaar aan een onderzoek te worden onderworpen. Intusschen zijn de resulta- ten van dit onderzoek aan schrijver niet bekend geworden. Het gunstige tijdstip tot onderzoek der minerale bron- nen is de oost-moesson , vermits dan de gehalte aan zouten der bronnen grooter is, dan tijdens de westmoesson, alhoe- wel de bronnen over het algemeen minder water opgeven in de drooge moesson. Het voorkomen der vele zoutbronnen moet ik afleiden van of wel toeschrijven aan steenzoutbeddingen, gelegen tusschen de dieper liggende rotsformatiën, het Kapoeas- bekken vormende. Door toelichtingen zal ik trachten mijne vooronderstelling te staven. Over het algemeen bestaan de bovenste formatiën , waar- uit het Kapoeasbekken zamengesteld is, en wel te ver- staan van opwaarts Taijen, uit tertiaire vormingen tot zeer ver opwaarts in de distrikten van Taman en Ka- hajan of wel van ongeveer 110°10’ oosterlengte tot ongeveer 115° 15’ ooster lengte van Greenwich en uit quartaire vormin- gen van beneden Taijen tot aan zee. Hieronder zijn begre- pen alle eilanden, vormende de delta der Kapoeas-mondingen. De voornoemde formatiën zijn echter op sommige plaatsen doorbroken, en andere rotssoorten worden aan enkele plaatsen zigtbaar, meest zich vertoonende als gra- niet en als dioriet-achtige gesteenten. Ook zijn de noorder- maar voornamelijk de zuider-rand van het Kapoeas-bek- ken aanmerkelijk opgeligt, waardoor men niet alleen aan dezen rand den graniet en dioriet terugvindt, maar ook enkele rotssoorten, gerangschikt wordende onder de se- condaire-gesteenten, aldaar ontmoet. Wel is niet te ont- kennen, dat vele afzettingen, zoowel in de tertiaire als dieper liggende formatiën, onbekend zijn, en de tertiaire vlotvormingen alleen konden nagegaan worden tot eene 152 diepte van ongeveer 100 ellen, maar desniettemin moet men uit de ligging der zoutbronnen tot elkander afleiden, even als uit de homogeniteit harer wateren, dat zij in rotsbed- dingen van secondairen aard haren oorsprong nemen, en voorts, dat deze rotssoort geene andere kan zijn, als: uitge- strekte steenzoutbeddingen of zout-thon, tegen welke tweede soort echter nog de procentsgewijze verhouding van het zout bedenkingen verwekt. Men is almede verpligt, den oorsprong van voornoemde zoutwellen, in steenzoutbeddingen te stellen, die het meest gevonden worden op het midden der hoogte van den op- geligten zuiderrand van het bekken der Kapoeas. Gaat men eene groote kaart van het Kapoeas-bekken na en zoekt men daar de plaatsen op, waar zoutbronnen zijn, dan ontwaart men, dat zij over het algemeen in eene van het o.n.o. naar het w.z.w. loopende rigting tot elkander liggen, hetwelk er niet weinig toe bijdraagt uitgestrekte steenzoutbeddingen te vooronderstellen langs den zuiderrand. De plaatsen, waar thans zoutbronnen voorkomen zijn: a. In de boven Taijen-rivier, zijtak van de Melawi en wel daar in de kreek Santi. De bronnen liggen hier nog twee uren opwaarts van hare monding in de Taijen. Dajahs en Maleijers maken in den laatsten tijd veel werk van de bronnen ter verkrijging van zout, terwijl in rustige tijden weinig partij er van getrokken wordt. Het zout-koken heeft ech- ter voornamelijk in den droogen tijd plaats, en dan geven de bronnen maar weinig water op, terwijl tijdens den regentijd, alswanneer de bronnen veel water opgeven, de zoutgehalte zoo onbeduidend is, dat er door koken bijkans geen zout ver- kregen wordt, terwijl bij lang aanhoudende oostmoessons aan de beide hier voorhandene bronnen ongeveer 1000 gan- tangs zout of een kojang gekookt kan worden. Het uit deze bronnen verkregen zout heeft eene meer of minder geelachtige kleur en is bitterachtig van smaak. Aan schaarschte van ander zout moet alleen de bewerking der zoutbronnen toegeschreven worden. Volgens nog andere in- 155 gewonnen berigten, moeten zich ook zoutbronnen aan het hoogere gedeelte der Elah en Amballouw-rivieren bevinden. Tot de belangrijkste zoutbronnen behooren die in het Spouwsche en wel, die aan het spruitje Karis gelegen. Hier worden twee bronnen gevonden, waar zoowel Dajahs als Maleijers van tijd tot tijd zout koken. De hoeveelheid zout echter, hier gekookt wordende, beloopt niet meer den 800 gantangs ‘sjaars. Het bronwater is, zoo als gezegd is, reeds vroeger naar Batavia opgezonden geworden. Oppervlakkig beschouwd, schijnt het hier verkregen zout gelijk te zijn aan dat, hetwelk aan de Taijen-rivier gekookt wordt. Berigten, omtrent het koken ingewonnen, komen op het volgende neder. Gewoonlijk bedienen zich de zoutkokers van ijzeren en opene pannen, tot ongeveer 5 bataviasche kan water inhou- dende. Bij goed vuur en behoorlijk verdampen, kunnen de werklieden tot 12 pannen in een dag doen verdampen of onge- veer 60 kannen bataviasche maat aan water, welk volumen gedurende de oostmoesson 2!/, à 5 gantangs zout oplevert of ongeveer 11!/, pd. amst. Gedurende den regentijd wordt ook hier in de bron een minder zoutgehalte opgemerkt. Intusschen geven beide bronnen maar weinig water op, om welke reden boven dezelve kleine vergaderbakken voor het water zijn, voor het gemak der zoutkokers. De zoutkokers verhalen, dat het soms gebeurt, dat met het bronwater ook bladeren omhoog komen van aren-palmen. Intusschen moet zulks niet bevreemden, daar het zeer mogelijk is, dat door het een of ander der doorzijgings- kanalen, de bladen met den waterstroom, naar de onder- aardsche reservoirs gevoerd, en van daar uit, door de weer omhoog rijzende waterkolom, naar de oppervlakte terug geleid worden. Ik deel intusschen volstrekt niet de meening van sommigen, dat de zoutbronnen haar ontstaan te danken hebben aan onderaardsche kanalen, in zee uitkomende. Voorts bezit ook het landschap Skadouw op meerdere plaatsen zoutbronnen, en wel aan de zijtakken vande 154 boven Skadouw-river t. w. 2 bronnen opwaarts van het spruitje Kenaja, en 2 aan het spruitje Mantarap; voorts een aan de spruit Taman. Intusschen maakt zoowel de dajahsche als maleische bevolking hier weinig werk van het zout koken. Proeven, vroeger van zout uit deze bronnen gezien, geleken geheel op het zout van Spouw. Bovendien zijn deze bronnen, ook welligt slechts 5—6 uren gaans van de bronnen in het Spouwsche verwijderd. Door mij zijn pogingen ge- daan, om met spoed in het bezit van eenige proeven verkregen zout, alsmede van eene genoegzame hoeveel- heid water uit de bronnen te komen, ten einde ze zoo spoedig als mogelijk is op te zenden tot onderzoek. Ten slotte houd ik mij echter verpligt, om aan te merken, dat door de goedkoope daarstelling van zout langs de stranden van Java enz. deze bronnen voorloopig weinig waarde hebben; terwijl zelfs bij eene op europesche wijze geleide exploitatie, deze salienen niet met gene konkurreren kunnen. De Adsistent resident, Von GAFFRON. 11. Brief van het lid den heer Tuckerman, gedateerd uit Ketimbang, ten geleide van een levend exemplaar van Nyeticebus javanicus Gr. = Stenops javanicus v. d. Hoev. Wordt besloten dat dier, namens den heer Tuckerman aan te bieden aan het Koninklijk Zoölogisch Genootschap Natura artis magistra te Amsterdam, indien de heer T'uc- kerman daartegen geene bedenkingen heeft. 12. Brief van den heer J. A. Van der Chijs, ter mede- deeling van een verzoek van den kontroleur der landelijke inkomsten en kultures den heer Bergsma, te Djatirogo , om in het bezit gesteld te worden van het XIV? deel van het Tijdschrift der Vereeniging, ten einde te kunnen raadple- sen het artikel van het Lid der Vereeniging den heer Jkh Mr Van der Wijck over de minerale wateren der Preanger regentschappen, 155 Dit verzoek doet hij, om te beter te kunnen voldoen aan de uitnoodiging, voorkomende in de circulaire der direk- tie, nopens de minerale bronnen in deze gewesten. De president deelt mede, aan dat verzoek reeds te heb- ben voldaan. 15. Brief van het lid den heer J. G. X. Broekmeijer, ten geleide van, een boekgeschenk, hetwelk met erkentelijkheid wordt aangenomen. 14, Circulaire van den president, gerigt aan de le- den der direktie, waarin hij verzoekt, na de voltooijing der thans ter perse liggende werken der Vereeniging, zijn ont- slag te bekomen als Hoofdredakteur, en de wijze aangeeft, volgens welke, zijns inziens, in den vervolge de korrektie der geschriften van de Vereeniging zal kunnen plaats hebben. Blijkens de afteekening dier cirkulaire door de be- stuursleden worden de inzigten van den president betrek- kelijk de verdere regeling dier aangelegenheid omhelsd. De vicepresident spreekt het gevoelen uit van alle be- stuursleden, door den heer Bleeker de erkentelijkheid te be- tuigen van de direktie, dat hij zoovele jaren zich heeft wil- len belasten met het omvangrijke redaktie-werk en het bezor- gen van het korrektie-werk van de geschriften der Vereeni- ging. Hij dankt hem nog, nu omstandigheden hem nopen, zich aan dien arbeid na de voltooijing der ter perse liggende deelen te onttrekken, dat de heer Bleeker de direktie heeft voorgelicht, hoedanig die arbeid het best kan worden verdeeld, en de geregelde uitgave van de werken der Vereeniging kan worden verzekerd. Naar aanleiding dier cirkulaire wordt nog voorgesteld en aangenomen den bibliothekaris, te rekenen van 1 Ja- nuary 1859 eene tegemoetkoming; toe te kennen van / 25 per maand, uithoofde de werkzaamheden aan het bibliotheka- riaat verbonden niet gering zijn te achten, en opoffering van eigen tijd vordert of de betaling van klerkenloonen, ongere- kend de ruimte, welke in de woning van den bibliothekaris door de boekerij wordt ingenomen, 156 15. Brief van den heer het lid De Vogel te Bodjonegoro, inlichtingen vragende nopens de vigerende Wetten der Vereeniging. Wordt besloten den heer De Vogel te antwoorden, dat die wetten zijn te vinden in het elfde deel van het Tijd- schrift der Vereeniging en dat ze bovendien voor het 20ste deel zullen worden overgedrukt. Doelmatig wordt geacht, in den vervolge, bij de benoe- ming tot het lidmaatschap der Vereeniging, tevens een afdruk der Wetten den benoemden aan te bieden. 16. Berigt dat de heer P. Berliner wegens vertrek be- dankt voor de inteekening op de werken der Vereeniging. Notifikatie. 17. Afdrukken der Berigten over aardbevingen en berguitbarstingen, vermeld in de Javasche couranten van 1810 tot 1850, verzameld door A. W. P. Weitzel. Berigten over idem van 1851 tot 1840, verzameld door M. Th. Reiche. Berigten over idem van 1841 tot 1850, verzameld door WR: Versteen. Wordt besloten een exemplaar van die berigten te plaat- sen in de boekerij der Vereeniging en overeenkomstig een vroeger besluit der direktie, een exemplaar per mail te zenden aan den heer Alexis Perrey te Dijon (zie notulen der vergadering van 19 January 1858). 18. Eene kwitantie ad f 150, van den heer Wiemans, betrekkelijk het lithographiëren van drie platen japansche vischsoorten, behoorende bij de Vijfde bijdrage tot de visch- fauna van Japan, bestemd voor het vijfde deel van de Acta der Vereeniging. Gesteld in handen van thesaurier. 19. Brief van den adsistent resident van het wester- kwartier der ommelanden van Batavia, met drie kwi- tantiën. 20. Brief van den resident van Bantam, met f 45. 157 21. Brief van den adsistent resident van Buitenzorg, met f 156. 22. Brief van den resident van Soerakarta met f 40. 25. Brief van den resident van Tegal, met f_ 60. Is verstaan de brieven van no. 20 t/m 25 te stellen in handen van den thesaurier. 24. De heer Maier deelt mede, dat, volgens eene opgave van het lid den heer Krajenbrink, 75 pCt. gekristalliseerde suiker gewonnen kan worden uit de arensuiker. 25. Voorgesteld en aangenomen tot Gewoon lid der Ver- eeniging de heer B. Schreuders, Officier van gezondheid der 5e klasse te Datavia. 26. Ingekomen boekwerken. Comptes rendus hebdomadaires des séances de l'Académie des sciences. Premier trimestre 1859 No. 6 en 7 (aangekocht). Palm-trees of the Amazone, by Alfred Russel Wallace. 8° en Manuel de L'histoire naturelle des Crustacés par Desmarest 2 vol. 8° (van den heer Broekmeijer.) Le Spectateur militaire Vol 1—20 Paris 8° en Mechanics magazine I II II 8. (van den heer J. Groll). Berigten over aardbevingen en berguitbarstingen vermeld in de Javasche-Couranten van 1810 tot 1850, verzameld door A. W P. Weitzel. Broch 8° (van den heer Weitzel). Idem van 1851 tot 1840 verzameld door M. Th. Reiche. Broch. 8° {van den heer Reiche. Idem van 18/4 tot 1850, verzameld door W. F. Versteeg. Broch. 8° (van den heer Versteeg). lets over de natuurlijke geschiedenis van Madoera door HL. Zollinger. Broch. 8° (van den schrijver). Vijfde bijdrage tot de kennis der ichthyologische fauna van Ja- pan door P. Bleeker. Broch 4°. (van den schrijver). Waarnemingen op de komeet van 1858, gedaan te Batavia door Dr. J. A. GC. Oudemans. Broch 4°. (van den schrijver). Uittreksels uit vreemde tijdschriften voor de leden van he Koninklijk Instituut van ingenieurs 1857—1858 No. 4— Maart. Idem No, $—Juny (van het Instituut). De Sekretaris G. A. DE LANGE BESTUURSVERGADERING, GEHOUDEN DEN 120 Mer 1859, TEN HUIZE VAN DEN HEER VERSTEEG. Tegenwoordig zijn de heeren: P. BLEEKER, President. A. J. D. Steenstra Toussaint, Vicepresident. B. ErJs „He Breng: P. J. Mater, Derekteur van het Museum. J. A. CG. OUDEMANS. M. Tu. Rercne, Zhesaurier. W. FE. VERSTEEG. G. A. De Lance, Sekretaris, terwijl het lid de heer W. CG. Vor ScHreRBRAND, en de heer Branpowsky, de vergadering als gasten bijwonen. De president opent de vergadering met eene korte toe- spraak, gerigt aan den heer Versteeg, waarin hij hem, namens de direktie, geluk wenscht met zijnen terugkeer van de expeditie tegen Boni. Hij heet verder de heeren gasten welkom in de ver- gadering. De notulen der vorige vergadering worden voorgelezen en goedgekeurd. De sekretaris brengt verslag uit nopens de handelingen der direktie ten opzigte van wetenschappelijke nalatenschap van Zippelius. Blijkens de notulen der vergadering dd. 11 Augustus 1852 heeft de direktie eene juiste voorstelling dier aange- legenheid aan den sekretaris der Koninklijke Akademie van 159 wetenschappen te Amsterdam, den heer Vrolik, gegeven. Wordt besloten, in die zaak verder te berusten, dewijl volgens den heer Vrolik het uitzigt geopend is, dat de di- rektie haar doel bereiken zal, namelijk, dat de wetenschap- pelijke arbeid van Zippelius zal worden openbaar gemaakt. Verder wordt besloten in dien geest aan den heer Vrolik te schrijven en hem te bedanken voor zijne welwillende medewerking om deze aangelegenheid tot een gewenscht einde te brengen. De president brengt de volgende brieven en bescheiden ter tafel. % 1. Brieven, houdende dankzeggingen voor benoemingen tot het lidmaatschap der Vereeniging, en verklaringen van te willen voldoen aan de gewone kontributiën van de heeren CG. W Walbeehm, F. N. Nieuwenhuizen, A. A.M. N. Keuchenius, J. H. G. Jordens, B. Schreuders en J. M. G. E. Le Rutte. Wordt besloten die brieven te stellen in handen van den thesaurier. De brief van den heer Le Rutte zegt der direktie eenige natu- raliën toe, welke met belangstelling zullen ontvangen worden. 2. Brief van den gouverneur der Moluksche eilanden, den heer Goldman, lid der Vereeniging, ten geleide van een doosje, inhoudende eenige stukken chroomerts, volgens eene schriftelijke mededeeling van het lid den heer Schneider, welke den brief van den gouverneur voornoemd vergezelt, ver- zameld op den smallen bergrug n. o. van den vlaggestok bij Batoegadja en in de aangrenzende vallei. De gouverneur verzoekt de meening der direktie te mo- gen vernemen opzigtelijk deze aangelegenheid, dewijl volgens den heer Schneider die erts eene zeer uitgebreide aanwending vindt in de verwerij en katoendrukkerij. Wordt besloten den gouverneur der Molukken mede te deelen, dat de heer Maier op zich genomen heeft, ter zake de direktie voor te lichten en dat hem later de uitslag, daarvan zal worden bekend gemaakt, 140 5. Brief van het lid den heer Jordens, waarin hij zich bereid verklaart, op eene eerstdaags te ondernemen dienst- reis naar den Riouw-archipel natuurkundige onderzoekingen te bewerkstelligen en naturaliën te verzamelen. Wordt besloten, den heer Jordens uit te noodigen, de vol- gende vergadering der direktie bij te wonen, ten einde daarin met hem over de wijze te spreken, waarop hij zijn loffelijk voornemen zal kunnen ten uitvoer brengen. 4. Een scheikundig onderzoek van twee warme minerale bronnen, voorkomende nabij Koeningan, residentie Cheri- bon, door P. J. Maier. Wordt besloten tot plaatsing in het Tijdschrift der Ver- _eeniging. 5. Brief van Telokbetong van den resident der Lam- pongsche distrikten, den heer Wijnen, ter aanbieding van twee stukken gips, gevonden in de distrikten ‘Felokbetong en Semangka. De heer Wijnen wenscht het oordeel der direktie over het gezondene te vernemen opzigtelijk eene mogelijke in- dustriële aanwending dier gipssoorten. De heer Maier neemt op zich, hierover de direktie te dienen van voorlichting, wordende voorts besloten de stuk- ken te plaatsen in het museum. 6. Brief van het lid den heer E. Netscher ten geleide van eene verzameling van zeevisschen , door hem ter reede Badjoa (Boni) bijeengebragt. De heer Bleeker deelt mede, dat hij de verzameling van den heer Netscher bereids heeft onderzocht en dat hij ze bevonden heeft te bevatten een aantal van 45 vischsoor- HER, SEE 1. Holocentrum orientale CV. 2. Myripristis parvidens GV. 5. Apogon Hoevenii Blkr. 4. Mesoprion bottonensis Blkr. 5. Lethrinus opercularis CV. 6. Heterognathodom bifasciatus Blkr. to te to te to to ler] or © © © KS ser DW 1 CG OT OT OU OT OT OT OI OT CT & de) Cl Oo jen es le dn | It == 141 . Scolopsides lycogenis CV. . Pristipoma nageb Rüpp. „ Lobotes erate CV. „ Caesio coerulaureus Lac. » erythrogaster kv Hs „ Upeneoides sundaicus Blkr. » vittatus Blkr. . Scorpaenopsis gibbosus Blkr. » oxycephalus Blkr. „ Ápistus fusco-virens QG. . Pterois zebra CV. .‚ Platax vespertilio Cuv. „ Sphyraena langsar Blkr. ‚ Caranx Forsteri CV. Equula ensifera CV. » __insidiatrix CV. »__ oblonga CV. Gazza equulaeformis Rüpp. Amphacanthus javus GV. » ___margaritiferus GV. Atherina duodecimalis CV. Platycephalus insidiator Bl. Schn. „ Gobius criniger CV. Echeneis neucrates L. Julis (Halichoeres) mola Cuv. . Scarus sumbawensis Blkr. „ Plotosus anguillaris Lac. . Belone gigantea T. Schl. ‚ Hemiramphus Dussumieri CV. „‚ Exocoetus mento CV. ‚ Pellona Hoevenii Blkr. . Engraulis Russelli Blkr. ‚ Rhombus polyspilos Blkr. . Monacanthus geographicus Cuv. „ Ostracion cornutus L. „ __ rhinorhynchos Blkr. 142 45. Arôthron kappa Blkr. …__» _ virgatus Blkr. 45. Trygon Kuhlii MH. De soorten van Badjoa, verzameld door de heeren Net- scher en Schreuders (zie pag. 129) zijn alle nieuw voor de kennis der plaatselijke fauna van Badjoa, doch alle zijn reeds in de registers der wetenschap ingeschreven. Nieuw voor de kennis der fauna van Celebes zijn : Apogon Hoevenii Blkr, Scorpaenopsis gibbosus Blkr, Apistus fusco-virens QG, Sphy- raena langsar Blkr, Pomacentrus katunko Blkr, Scarus sum- bawensis Blkr, Echeneis neucrates L., Exocoetus mento CV, Arothron scaber Blkr en Ostracion rhinorhynchos Blkr, te zamen 10 soorten, welke het aantal thans van Celebes be- kende vischsoorten doen stijgen tot 728, of ruim 100 meer, dan in de jongste lijst van visschen van Gelebes, voorko- mende in heteerste deel der Acta van de Vereeuiging, zijn opgesomd. Is verstaan. Den heer Netscher den dank te betuigen voor hetgeen hij ten deze tot de uitbreiding der kennis van Celebes wel heeft willen bijdragen. 7 De heer Bleeker berigt omtrent een tiental vischsoor- ten van de Kokos-eilanden, aangeboden door het Lid der Vereeniging, den heer Dr. A. J. Anderson. Deze soorten zijn. 1. Holocentrum diadema Lac. Apogon monochrous Blkr. Serranus hexagonatus CV. Scorpaena bandanensis Blkr. Trachinotus mookalee CV. Platax vespertilio Cuv. Epibulus insidiator CV. Gobiodon quinquestrigatus Blkr. Antennarius horridus Blkr. Nd EERE 0. Belone gigantea T. Schl. 145 Zes dezer soorten zijn nieuw voor de kennis der fauna van de Kokos-eilanden, t.w. Holocentrum diadema, Apogon monochrous, Platax vespertilio, Gobiodon quinquestrigatus, Antennarius horridus en Belone gigantea, zoodat thans 110 vischsoorten van de Kokos-eilanden bekend zijn. 8. Brief uit Desima van het lid Jkhr Pompe van Meer- dervoort, meldende dat zijne pogingen om de geologische kennis van Japan te bevorderen, belemmerd worden ten eerste door de moeijelijkheid om ertsen te verkrijgen en ten tweede om de plaatsen van herkomst te ontdekken. Intusschen zendt hij een kistje met ertsen, welke hij ge- deeltelijk zelf heeft verzameld, gedeeltelijk door zijne leerlin- sen heeft doen verzamelen, van het eiland Kioesioe, uit de provinciën Satsuma en Tisen. Van Groot Nippon en Jesso zal hij, als zijne verzame- ling vollediger is, eenige ertssoorten overzenden. Hij zegt verder, dat het ijzerzand gemerkt Koozeloo en Amaksa is verzameld op uitgestrekte velden van dat zand, welke langs de kusten van Kioesioe voorkomen, en waaruit ijzermetaal wordt gewonnen. Een bijgevoegd monster kwikerts is verkregen uit ee- nen berg van grooten omvang, waar sedert 2 jaren eene ontginning is aangevangen. Wordt verstaan den heer Pompe van Meerdervoort den dank der direktie te betuigen voor zijne belangrijke mede- deelingen en toezendingen en hem te verzekeren, dat ‘de direktie zijnen arbeid ten deze van groot gewigt acht. 9. Brief van het lid den heer Tobias, resident van Riouw, ten geleide van vijf genummerde monsters. No. 1 is eene specie gevonden op Linga te Talokh. Daaruit worden gemaakt schotels en trekpotjes waarvan een monster gemerkt no. 2. De heer Tobias maakt de gissing, dat die specie de zoo- genaamde kaolin is. Tot dusverre heeft hem de gelegenheid ontbroken, de plaats waar die specie wordt aangetroffen te bezoeken, 144 maar hij vermeent, dat onder die specie eene verharde, op marmer gelijkende, steensoort zich bevindt. Onder no. 5 wordt een stuk hars, uit den Tjingalboom gewonnen, aangeboden. Te Sambas en Pontianak wordt die hars tegen 21/, á 5 dollars, te Singapore tegen S en 8/ dollars verkocht. Het monster, gemerkt 4, is een stuk hars, afkomstig van den Ambaloeboom, welke boom veelvuldig op Riouw aan- wezig is, maar welker hars niet in den handel voorkomt. Ten slotte is onder no. 5 een stuk tin, gesmolten uit tinerts, gedolven op de Karimon-eilanden, nabij eene ze- kere plaats Passir Pandjang, acht ellen van het strand, uit eene diepte van 2 ellen. Wordt verstaan een en ander te plaatsen in het museum en den inzender den dank der direktie te betuigen, ter- wijl de heer Maier op zich neemt, de direktie in staat te stellen den heer Tobias op zijn gedaan verzoek inlichtin- gen te geven betrekkelijk het monster onder no. 1. 10. Brief van het lid korrespondent den heer Hageman, begeleidende een kistje, inhoudende steenen van Bodjonegoro, vulkanisch zand van den Lemongan en een kistje met mineralen van Balt. Een en ander wordt bestemd voor het museum, terwijl de vulkanische aschsoorten der laatste uitbarsting van den Lemongan in handen zullen worden gesteld van het adviserend lid den heer Rost van Tonningen, welke sedert geruimen tijd deze aschsoorten tot een bijzonder onder- werp van onderzoek heeft gemaakt. 11. Een stuk getiteld „Over de uitbarstingen der ooste- lijke vulkanen op Java in 1856” van den heer Hageman. Wordt besloten dit stuk ter lezing te zenden bij de be- stuursleden. 12. Brief van het lid den heer Egberts, waarbij hij aan- biedt eene door hem ontdekte methode, naar welke het ge- bruik der logarithmen-tafels eene uitbreiding erlangt. Na onderzoek blijkt het der direktie, dat zijne methode 145 van geen praktisch nut is te achten en om die reden niet in de leerboeken wordt aangegeven. Wordt besloten deze zienswijze den heer Egberts mede te deelen. 15. Eene bijdrage van het lid den heer Arriëns, geti- teld: Opgave van den gevallen regen in de maand Maart 1859 te Pamakassan, eiland Madoera. Wordt besloten tot opname in het Tijdschrift der Ver- eeniging. 14. Eene bijdrage getiteld: Over eenige vischsoorten van de Kaap de Goede Hoop, door P. Bleeker, ter opname in de geschriften der Vereeniging aangeboden. Besloten tot de opname. 15. Afdruk van een artikel getiteld: Iets over den Pi- théchir mélanure van F. Cuvier door J. Van der Hoeven, houdende eenige bijzonderheden omtrent dit zeldzame dier en voorts de strekking hebbende, de aandacht der natuuron- derzoekers op Java en Sumatra op deze soort te vestigen. Wordt besloten ter bevordering van het doel des heeren Van der Hoeven over deze soort in een volgend programma der Vereeniging een vraag uit te schrijven. Verschillende brieven, handelende over minerale wateren in Nederlandsch Indië t. w. 16. Brief van den heer Van der Poel, resident van Ke- dirt, luidende als volgt: » Naar aanleiding uwer missive van 29 December jl, heb ik de eer mede te deelen, dat uit een gehouden plaatselijk onderzoek in deze residentie is gebleken, dat er eene war- me bron aanwezig is in het distrikt Lengkong, afdeeling Kertosono, regentschap Berbek, welks water eene zwavel- achtige reuk heeft en zout-bitter van smaak is. „Op verlangen, en met vermelding der hoeveelheid, zal een monster van dat water ter beoordeeling aangeboden worden; ofschoon gedacht wordt, dat aan een plaatselijk onderzoek naar de hoedanigheid van dat vocht de voor- keur is te geven, enz. / DL. XX to 146 „De bron is gelegen nagenoeg midden in de djatibosschen ven Lengkong, op p. m. 18 à 20 palen afstands van den grooten postweg van Peene naar Kediri, zeer ver- wijderd van bewoonde buurten.” Is verstaan den resident van Kediri den dank der en eeniging te betuigen voor deze mededeeling. 17. Brief van resident van Djokdjokarta den heer Brest van Kempen, van den 25m April jl. begeleidende eene nota, luidende als volgt. Minerale bronnen in de residentie Djokdjokarta. In het distrikt Bantool Kadirodjo één warme zoute bron. In het distrikt Depok Boengkoos dessa Mantjingan, Één warme zoute bron genaamd Parang wedang. Im het distrikt Nan- goelan, onderdistrikt Gribak bij de dessa Gribak een bron genaamd Zoeroos, bij de dessa Simmo een bron genaamd Soemoor watoe, bij de dessa Kaliboeko eene bron genaamd Gondang, en voorts in het onderdistrikt Pemanggil, bij de dessa Zemanggil een bron genaamd Zjankring. De vier laatste bronnen zijn opgegeven als zoetwater-bron- nen. Het is echter te vooronderstellen, dat zij insgelijks minerale bronnen zijn, zoowel uithoofde van de verschil- lende geneeskrachten, die door de inlanders aan het water derzelve worden toegeschreven, zooals tegen scabies, koude en heete koorts en hoofdpijnen; als door de omstan- digheid, dat door de inlanders het water, hetwelk niet een’ duidelijken zoutsmaak verraadt, al ligt door hen als zoetwater beschouwd wordt. Is verstaan den resident van Djokdjokarta voor deze mededeeling den dank der Vereeniging te betuigen. 18. Brief van den resident van Manado, den heer Jan- sen, van den 50n Maart jl. begeleidende eene nota, lui- dende als volgt: Minerale bronnen in de Minahassa (Residentie Manado). Afdeeling Manado. In het distrikt Kakaskassan, nabij Kajamoeh Tetenaman, 147 . één warme bron. Wordt aangewend tot het genezen van wonden. In het distrikt Kakaskasssan, nabij Kinilow Pasoch twéé warme bronnen. Worden gebezigd tot baden. In het distrikt Kakaskassan, nabij Koka Mahelitoeb, één warme bron. Wordt gebezigd tot baden. In het distrikt Zombariri, nabij Waloan Ranopasoeh, één warme bron. Wordt aangewend tot het genezen van wonden. In het distrikt Zombariri, nabij Waloan Tetenaman, twee warme bronnen. Worden aangewend tot het genezen van wonden. In het distrikt Zombariri nabij Zuratara Ranowatoe, één warme bron. In het distrikt Zombariri, nabij Zaratara Maanar, één warme bron. In het distrikt Zombariri nabij Arahan Makarisot, één zeer heete bron. Afdeeling Kema. In het distrikt Zonsea, nabij Goenoeng Watoe Winingkilan, één zeer heete zwavelbron. Wordt tot genezing van wonden en huidziekten aangewend. Hier bevindt zich ook één laauwe zwavelbron. Van deze naast elkander gelegen bronnen wordt veel gebruik gemaakt. Afdeeling Fondano. In het distrikt Zondano Poelian, in de sawa-velden nabij de hoofdnegorij ter plaatse, Passo genoemd, één laauwe zoute bron. Dit water loopt met ander water over de sawa’s, en wordt tot baden gebruikt. In het distrikt Zondano Toelian, ter plaatse Waroewoe, nabij de negorij Zutaáran, één laauwe zoutwater-bron. Zieken en gewonden baden in dit water. In het distrikt Remboken, ter plaatse Soemaroendoe, nabij de negorij Leleko, een laauwe zwavelachtige bron; haar water wordt dagelijks gedronken en tot baden gebezigd. In het distrikt Remboken,in de sawavelden nabij de hoofd- negorij, een zeer heete zwavelachtige bron. Wordt aange- wend tot genezing van wonden en huidziekten. In het dis- trikt Remboken, ter plaatse Pasisiin genoemd, een laauwe zwavelachtige bron. Wordt aangewend tot baden en drinken. In het distrikt Remboken, ter plaatse Winentelan, een laauwe 148 zwavelachtige bron. Wordt aangewend tot baden en drin- ken. In het distrikt Bemboken, ter plaatse Geselwanko, nabij de negorij Paslaten, een laauwe zwavelachtige bron. Wordt aangewend tot baden en drinken. In het distrikt Rembo- ken, ter plaatse Gesel-Okij, eenlaauwe zwavelachtige bron. Wordt aangewend tot baden en drinken. Im het distrikt Remboken, ter plaates Zusoemeper genoemd, een laauwe zwavelachtige bron. Wordt aangewend tot baden en drin- ken. In het distrikt Remboken, ter plaatse Perongan, nabij de negorij Zulikoerang een warme zwavelachtige bron. Wordt aangewend tot baden en drinken. In het distrikt Remboken, ter plaatse Zikoel, een laauwe zwavelachtige bron. Wordt aangewend tot baden en drinken. Im het distrikt Remboken, ter plaatse Wawasalen, een laauwe zwa- velachtige bron. Wordt aangewend tot baden en drinken. In het distrikt Remboken, ter plaatse Welang, een laauwe zwavelachtige bron. Wordt aangewend tot genezing van wonden en huidziekten. In het distrikt Remboken, ter plaatse Pinankejan, een laauwe zwavelachtige bron. Wordt aangewend tot baden en drinken. In het distrikt Remboken, ter plaatse Jonlanboh, een laauwe zwavelachtige bron. Wordt aangewend tot baden en drinken. In het distrikt Remboken, ter plaatse Toriresah, een laauwe zwavelachtige bron. Wordt aangewend tot baden en drinken. Im het distrikt Remboken, ter plaatse Kiririr, een laauwe zwa- velachtige bron. Wordt aangewend tot baden en drinken. In het distrikt Remboken ter plaatse Goenong Koewarak, een zeer heete zwavelachtige bron. Wordt aangewend tot ge- nezing van wonden en huidziekten. In het distrikt Kakas, ter plaatse Lelendoengan, nabij de negorij Passo, een laauwe zwavelachtige bron. Wordt aangewend tot genezing van wonden en huidziekten en om te drinken. In het distrikt Kakas, ter plaatse Kaloenlaij, een laauwe zwavelachtige bron. Wordt aangewend tot genezing van wonden en huidziekten en om te drinken. In het distrikt Kakas, ter plaatse Wollin, een laauwe 149 zwavelachtige bron. Wordt aangewend tot genezing van wonden en huidziekten en om te drinken. Im het dis- tikt Kakas, ter plaatse Passo Jaäsuh een warme zwavel- achtige bron. Wordt aangewend tot genezing van wonden en huidziekten en om te drinken. In het distrikt Kakas, ter plaatse Sinoejan, een laauwe zwavelachtige bron. Wordt aangewend tot genezing van wonden en huidziekten en om te drinken. Im het distrikt Kakas, ter plaatse Kaurlij, een laauwe zwavelachtige bron. Wordt aangewend tot ge- nezing van wonden en huidziekten en om te drinken. Im het distrikt Kakas, ter plaatse Kembes, een warme zwa- velachtige bron. Wordt aangewend tot genezing van won- den en huidziekten en om te drmken. In het distrikt Kakas ter plaatse Pasoenel , een laauwe zwavelachtige bron. Wordt aangewend tot genezing van wonden en huidziek- ten en om te drinken. In ce distrikt Kakas, ter plaatse Koemalakka, een laauwe zwavelachtige bron. Wordt aan- gewend tot genezing van wonden en huidziekten en om te drinken. In het distrikt Kakas, ter plaatse Zimboan, een laauwe zwavelachtige bron. Wordt aangewend tot gene- zing van wonden en huidziekten en om te drinken. In het distrikt Langowan, aan den voet van den berg Zem- pang, eea zeer heete bron. In het distrikt Langowan, aan den voet van den berg ZPuboecoen, een zeer heete bron. In het distrikt Langowan, aan den voet van den berg Zoelei- tep, een laauwe zwavelachtige bron. Wordt aangewend tot genezing van wonden en (RA In hert distrikt Suronsong, ter plaatse Kiwoerang,een laau- we zwavelachtige bron. In het distrikt Saronsong, ter plaatse Tondangon, een ee zwavelachtige bron. Im het distrikt Savonsong, te Lehler, nabij de negorij Lahendong, een laau- we zwavelachtige bron. In het distrikt Saronsong, te Silain, nabij de negorij Kamboenan, een laauwe zwavelachtige bron. In het distrikt Saronsong, te Bombah, nabij de negorij Pi- naras, een laauwe zwavelachtige bron. In het distrikt Sa- ronsong, te Makalendeng, nabij de negorij Pondangon, een 150 warme zwavelachtige bron. Alle deze bronnen worden aangewend tot genezing van wonden en huidziekten. In het distrikt Zomohon, te Samberoe, nabij de negorij 7a- laaran, een laauwe zwavelachtige bron. In het distrikt Tomohon, ter plaatse Waija, een laauwe zwavelachtige bron. In het distrikt Zomohon, ter plaatse Mapate, een laauwe zwa- velachtige bron. In het distrikt Zomohon, te Koejoe, nabij de negorij Koeroehan, een laauwe zwavelachtige bron. Ook alle deze bronnen worden aangewend tot genezing van wonden en huidziekten. Afdeeling Amoerang. In het distrikt Zompasso, te Ranepasso, nabij de hoofdne- gorij, een warme zwavelachtige bron. Wordt aangewend tot genezing vam wonden en huidziekten. In het distrikt Tompasso, ter plaatse Toloh,een warme zwavelachtige bron. In distrikt Kawankowan, aan het strand nabij de negorij Saut, een warme zoute zwavelachtige bron. Wordt aange- wend tot genezing van verlammingen en huidziekten. In het distrikt Sonder, nabij de negorij Kihawa, een warme zwavelachtige bron. Wordt aangewend tot genezing van verlammingen en huidziekten. Afdeeling Belang. In het distrikt Zonsawang, aan den voet van het gebergte Kembes, een laauwe bron. In distrikt Zonsawang aan den voet van het gebergte Boloembahoe, een laauwe bron. In het distrikt Zonsawang, aan den voet van het gebergte Dan goesan, een laauwe bron. In het distrikt Zonsawang, aan den voet van den berg Poniki, een laauwe bron. In het distrikt Zonsawang, aan den voet van den berg Sapoetan, aan de zijde van de negorij Silian, een laauwe bron. Is verstaan den resident van Manado voor bovenstaande nota den dank der Vereeniging te betuigen. 19. Brief van den resident van Banda den heer Van der Goes, van Banda Neira den 9den Maart 1859 luidende als volgt. 151 » In antwoord op uwe missive van den 50sten Decem- ber 1858 No. 156, heb ik de eer u te kennen te geven, dat aan het daarbij geuite verlangen door mij niet kan worden voldaan, aangezien op de Banda-eilanden geene warme of andere minerale bronnen bestaan; terwijl van de natuurlijke gesteldheid der overige tot deze residentie behoorende vele eilanden-groepen, benevens van het oos- telijk gedeelte van Ceram hier niets bekend is, uithoofde de eersten nimmer en het laatste slechts uiterst zeldzaam door den resident van Banda worden bezocht, die, door gebrek aan scheepsgelegenheid , daartoe niet in de mogelijkheid is. » Is verstaan voor deze mededeeling den dank der direktie te betuigen. 20. Brief van den generaal majoor civiel en militair gouverneur ter westkust van Sumatra den heer Meis, van Padang den 15den April 1859, begeleidende: a. Brief van den adsistent-resident van Priaman, den heer Diepenhorst van den 22sten Maart jl, berigtende, dat in de afdeeling Priaman geene minerale bronnen bestaan. b. Brief van den adsistent-resident te Padang den heer GC. H. Palm, van den 14den Maart jl, meldende dat noch in de Afdeeling Padang, noch in de Zuidelijke Afdeeling van Padang minerale bronnen zijn aangetroffen. c. Brief van denzelfden ambtenaar van den Ssten Maart jl, meldende het voorkomen van minerale bronnen te To- ratha en Soengie-loendang, gelegen in het distrikt Troes- san, op ongeveer 50 palen zuidelijk van Padang. d. Brief van den dirigerenden officier van gezondheid der 2de klasse den heer G. J. Van Thienen, van Padang den 1áden April, berigtende, dat het minerale water van Toratha bij chemisch onderzoek bevonden is te behooren tot de zoutachtige alkalische wateren, doch niet kan ge- bragt worden tot de geneeskrachtige wateren. Wordt besloten onder dankbetuiging de goede ontvangst dezer brieven te erkennen. 21. Brief van het lid korrespondent den heer Hageman, 152 te Soerabaja, meldende dat hij op wachtgeld is gesteld, ten gevolge van administratieve veranderingen in de residentie Soerabaja , maar dat hij vooreerst te Soerabaja vertoeven en het agentschap der Vereeniging zal blijven waarnemen. Wordt aangenomen voor notifikatie. 22. Brieven van de heeren Teding van Berkhout en G. H. Beer, de laatste in kwaliteit van sekretaris en biblio- thekaris van de Societeit te Willlem I, waarin beide de inteekening op de geschriften der Vereeniging opzeggen. Gesteld in handen van den thesaurier. 25. Brief van den heer G. H. Beer, verzoekende, voor zich zelven de kompletering van eenige in het ongereede geraakte afleveringen van zijn exemplaar van het Tijdschrift der Vereeniging. Wordt besloten aan dat verzoek te voldoen. 24. Van de navolgende hoofden van gewestelijk bestuur brieven, welke met hunne bijlagen worden gesteld in handen van den thesaurier, als van: Patjitan, met f 11— Japara »__» 10— Bantam » » 34 Probolingo » drie kwitantiën terug. Tagal scsi Banjoemas » » 196— en een kwitantie terug. _Benkoelen » » 151— Salatiga » » 45— en twee kwitantiën terug; en nog van het lid den heer Hubers van Assenraad, van Wil- lem Ï, met f 126. 25. enige afdrukken van het 9e Algemeen verslag der werkzaamheden van de Vereeniging, waarvan aan elk der aanwezigen in de vergadering een exemplaar wordt uit- gereikt en een bestemd wordt ter inzending aan den al- gemeenen sekretaris van het gouvernement en den resident van Datavia. 29. De heer Oudemans berigt, dat hij eerstdaags eene dienstreis over Java gaat ondernemen, en aldus eenige 155 maanden het genoegen zal missen de vergaderingen bij te wonen. 27. Monsters mineraalwater, uit Rembang afkomstig, en in de vorige vergadering reeds bij brief van den resi- dent van Rembang toegezegd. Wordt besloten die in handen te stellen van het lid den heer Veltman, met uitnoodiging ze scheikundig te willen onderzoeken. 28. Worden voorgesteld en aangenomen tot gewone le- den de heeren: A. TH. Van de Poel, Resident van Kediri, te Kediri. G. H. Palm, Adsistent-resident te Padang. G. J. Van Thienen, Dirigerende Officier van Gezondheid 2de kl. te Padang. G. H. Beer, Apotheker 2de kl. te Willem I. G. Castens, Resident van Japara, te Patti. R. Scherius, Resident van Probolingo, te Probolingo. H. E.‚. De Vogel, Adsistent-resident van Salatiga. T. H. Eisinger, Officier van Gezondheid der 5de kl. te Batavia. R. Wijnen, Resident der Lampongsche distrikten te Te- lokbetong. 29. De heer Blandowski geeft ter bezigtiging zijne schets- boeken, inhoudende teekeningen, door hem in Australië vervaardigd, voorstellende voorwerpen wit de natuurlijke historie en geologische gezigten. Hij onderhoudt de verga- dering met een tal van belangrijke opmerkingen, welke de schetsen hem te binnen brengen, zoowel van volkenkundi- gen als natuurkundigen aard. Eindelijk wordt de vergadering om het vergevorderde uur gesloten. 50. Ingekomen boekwerken: Der arabische Kaffee, geschildert van Dr. W. R. Weitenweber. Zweite unveranderte Ausgabe. 8° (van den schrijver) Systematisches Verzeichniss der böhmisehen Trilobiten, welche sich in der Sammlung des Herrn Landesprälaten Dr. Hier Jos, 154 Zeidler im k. Prämontratenser Stifte Strahon in Prag vorfinden. Mittgetheilt van Dr. Wilh. Rud. Weitenweber (Separatabdfuck aus dem VII Jahrgange der Zeitschrift Lotos) Prag. 1857 8°. (van den schrijver). Archiv für Naturgeschichte, gegründet van A. F. A. Wiegmann, fortgesetzt van W. F. Erichson. In Verbindung mit Prof. Dr. R. Leuckart herausgegeben von Dr. F. H. Troschel. Jahrgang XXIV, drittes and viertes Heft. Berlin 1858. 8° (aangekocht) Annalen der Physik und Chemie herausgegeben van J. CG. Pog- gendorff 1859 no. 2 Leipzig 1859. 8° (aangekocht). Comptes rendus hebdomadaires des Séances de Y’ Académie des sciences par M. M. les sécrétaires perpetuels Tome XLVIII No. & en 9. Paris 1859 4° (aangekocht). Over de Widjin of Sesamum-olie door K. W. Van Gorkom. Brosch. 8° (van den schrijver). Proceedings of the Academy of natural seiences of Philadelphia. vol 1—10. Philadelphia 1845—1858 (aangekocht). De Sekretaris. G. A. DE LANGL. BESTUURSVERGADERING, GEHOUDEN DEN 26sten Mert 1859, TEN HUIZE VAN DEN HEER BLEEKER. Tegenwoordig zijn de Heeren: P. BreekerR, President, A. J. D. Steenstra Toussaint, Vicepresident. B. E.J. H. BecKine; G. F. De Bruyn Kors, Bibliothekaris, M. Tu. Rerrene, Thesaurier. G. A. Der Lance, Sekretaris, terwijl de gewone leden de HH. H. J. Lion en J. H. G. Jordens de vergadering als gasten bijwonen. _… De president heet de gasten welkom in de vergadering, en zegt den heer Jordens dank, dat hij aan de uitnoodiging der direktie om in deze vergadering tegenwoordig te zijn heeft gevolg gegeven. Zie betrekkelijk die uitnoodiging de notulen der vorige vergadering, welke worden voor- gelezen en goedgekeurd. De heer De Bruyn Kops berigt, dat de heer Bierhaus wenscht op te houden inteekenaar te zijn, op de werken der Vereeniging. De thesaurier wordt verzocht daarvan nota te nemen. Worden ter tafel gebragt. 1. Brieven van de navolgende heeren leden: G. A. Van Delden te Palembang, GC. T. W. Hunnius te Ketimbang en T. H. Eisinger, te Batavia, waarin zij 156 hunnen dank betuigen voor de benoeming tot het gewoon lidmaatschap der Vereeniging, en zich verbinden tot de jaarlijksche kontributie. In handen gesteld van den thesaurier. 2. Brief van het lid den kolonel C. G. Van Dentzsch waarin hij mededeeling doet van zijn aanstaand vertrek naar Nederland. Voor kennisgave aangenomen. 5. Brief van den resident van Batavia, erkennende de ontvangst van het hem dezerzijds toegezonden Algemeen ver- slag der Vereeniging over het jaar 1858. Aangenomen voor notfikatie. 4. Brief van het bestuurslid den heer W. H. De Vriese, gedagteekendd Soerakarta 14 Mei jl, waarin hij zijne be- reidwilligheid betuigt om de hem dezerzijds toegezondene bo- tanische voorwerpen en nota's van den heer Motley voor open- baarmaking te bewerken, en meldt, dat hij reeds met laatst- genoemden heer daarover in korrespondentie is getreden. Aangenomen voor kennisgave. 5. De heer Bleeker deelt mede, dat hij ontvangen heeft de exemplaren der vischsoort van Tjikadjang, genaamd Menga, en gezonden door hetlid der Vereeniging, den heer K. F. Holle, en dat hiij die soort bevonden heeft te zijn Sicydium cynocephalus GV., welke alzoo tot op eene hoogte van meer dan 5000 voeten boven de oppervlakte der zee wordt aangetroffen. Is verstaan: Den heer Holle uit te noodigen voort te gaan met het ver- zamelen van vischsoorten en zoo mogelijk ook van reptiliën uit de omstreken zijner woonplaats. 6. De heer Bleeker vestigt de aandacht op het berigt, voorkomende in het Bataviaasch Handelsblad van gisteren, volgens hetwelk per telegraaf de tijding is aangebragt van het overlijden in Probolingo van het adviserend lid der Vereeniging, den verdienstelijken natuuronderzoeker H. Zollinger. 157 Dewijl deze tijding door een der aanwezigen wordt beves- tigd, wordt besloten der weduwe van den heer Zollinger van wege de direktie een’ brief van deelneming te schrijven, en wijders het lid den heer Dr. J.J. Van Limburg Brouwer uit te noodigen een levensberigt van den overledene op te stel- len en te bestemmen voor het Tijdschrift der Vereeniging. De president herinnert tevens den moord, in Bandjerma- sin gepleegd op den heer J. Motley, waardoor een ander verdienstelijk lid voor de Vereeniging is verloren gegaan. 7. De president deelt mede, dat het 18de deel van Tijd- schrift thans geheel is afgedrukt en eerstdaags aan de in- teekenaren en naar Europa zal kunnen worden verzonden. De bibliothekaris wordt uitgenoodigd het toezigt der ver- zending van de voor Europa bestemde exemplaren op zich te willen nemen, vooral ook met het oog daarop, dat dit deel uitgegeven wordt bij den heer Ogilvie, die thans voor het eerst de expeditie voor Europa bezorgen zal. 8. De president deelt nog mede, dat het drukken der Acta reeds sedert eenige maanden gestaakt is, doordien nog altijd gewacht wordt op het daarvoor benoodigde pa- pier, hetwelk de firma Lange en Co. reeds voor lang be- rigt had dagelijks uit Nederland te verwachten, doch tot nog, toe niet aangekomen is. Is verstaan de firma voornoemd te verzoeken der direktie een stellig berigt te doen toekomen omtrent den tijd der waarschijnlijke aankomst van bedoeld papier, ten einde, indien daarop nog geruimen tijd gewacht zal moeten wor- den, het dadelijk noodige papier, zoo mogelijk, bij andere boekhandelaars in te koopen. 9. Brief uit Jena, van den president der Kaiserliche Leopoldinisch-Carolinische Akademie der Naturforscher, waarin de Vereeniging wordt uitgenoodigd om de juistheid te bepalen van een berigt, voorkomende in het blad Ausland, van hier geschreven door een genoemden maar bij de leden der direktie niet bekenden persoon, betreffende het aanwe- zen op Borneo van menschen met staarten. 158 Wordt besloten dezen brief te stellen in handen van het lid den heer Von Gaffron te Sintang, met verzoek ter zake de direktie te willen dienen van voorlichting, terwijl de heer Becking op zich neemt hetzelfde verzoek te doen aan het lid den heer Helfrich, die lang op Bornee als officier van gezondheid geplaatst is geweest. 10. Brief van het lid den heer A. H. Bisschop Grevelinck te Pasoeroean, mhoudende eene nadere verklaring van zijne bedoeling met eenen botanischen arbeid, welken hij der direktie had toegezonden, en waarover gehandeld is in de vergadering van 28 April jl Aangenomen voor kennisgave. 11. Brief van den luitenant kolonel waarnd. resident der Wester-afdeeling van Borneo, ten geleide van flesschen, mineraal-water, behoorende bij het beknopt verslag van minerale bronnen in de afdeeling Sintang, welk verslag in de vergadering van 28 April jl. is ter tafel gebragt. Wordt besloten het lid den heer Veltman te verzoeken een scheikundig onderzoek van bovengenoemd water in te stellen, en de uitkomst aan de direktie te willen mede- deelen. 12. De heer Bleeker deelt uit een aan hem gerigt schrijven van het adviserend lid der Vereeniging den heer De Vrij mede, dat de heer De Vrij voorstelt om in het Tijdschrift der Vereeniging op te nemen een artikel getiteld: Bijdrage tot de kennis der kina-alkaloïden en geplaatst tn Haakman's Tijdschrift voor wetenschappelijke Pharmacie, tweede serie, 4de jaargang, ten einde in zijne later openbaar te maken ver- handeling over kinine van Java daarop te kunnen verwijzen. Wordt besloten bovengenoemd artikel gelijktijdig met de toegezegde verhandeling in het Tijdschrift der Vereeniging op te nemen. 15. Verslag van den hoofd-ingenieur van de geographi- sche dienst in Nederlandsch Indië over het jaar 1858. Wordt besloten tot de plaatsing inde Acta der Vereeni- ging. 159 14. Met den heer Jordens wordt besproken, op welke wijze hij, in overeenstemming met de hem ten dienste staande middelen, het best zijn voornemen, om op zijne dienstreis in den Riouw-archipel ten nutte der wetenschap werkzaam te zijn, kan ten uitvoer brengen. Hierbij wordt herinnerd, hoe weinig nog van dien archi- pel uit een wetenschappelijk oogpunt bekend is. 15. Brieven van de heeren Wijnmalen te Malang en Meijer ‘Fhijssen te Tempel, waarin beide opzeggen hunne inteekening op de Werken der Vereeniging. Gesteld in handen van den thesaurier. 16. Brieven van hoofden van gewestelijk bestuur over makende geld of kwitantiën als: van Soerakarta met stor- tingsbewijs ad f 82, van Djokdjokarta do. ad f 75, van Poerworedjo (Bagelen) do. ad f 125 en 5 kwitantiën. Gesteld in handen van den thesaurier. 17. Ingekomen boekwerken. Comptes rendus hebdomadaires des séances de l'Académie des sciences, par M. M. les sécretaires perpétuels no. 10 en no. 11,7 en 14% Maart 1859 (aangekocht). Annalen der Physik und Chemie. Herausgegeben zu Berlin von. J. G. Poggendoff. Band CVI Stuck 5. Leipzig 1859 (aangekocht). Eene beschouwing over de koolformatie van Borneo naar aan- leiding van XVIII en XIX der bijdragen tot de geologische en mineralogische kennis van Nederlandsch Indië, door J. Bleekrode Broch in 8° (overgedrukt uit het Tijdschrift der Vereeniging). Bijdrage tot de kennis der vischfauna van Bawean door P. Blee- ker Broch. 8° (van den schrijver). Negende bijdrage tot de kennis der vischfauna van Banka, door P. Bleeker. Broch. 8° (van den schrijver). Hoever is men thans gevorderd met de bereiding en verwerking van aluminium? door S Bleekrode Broch. $° (van den schrijver). Onderzoek van een kopererts uit de Padangsche bovenlanden, Sumatra. Met een overzigt van hetgene er over koperertsen in Neerlands Indië bekend geworden is. Door S. Bleekrode. Broch. 8° (van den schrijver). De Sekretaris, G. A. DE LANGE. BESTUURSVERGADERING, GEHOUDEN DEN 90 Jury 1859, TEN HUIZE VAN DEN HEER BRCKING. Tegenwoordig zijn de H. H. P. Brreker, President. A. J. D. SreeNSTRA Toussaint, Vicepresident. B. E. J. H. BreckKInG, G. F. De Bruyn Kors, Bibliothekaris. M. Tu. Rercur, Thesaurier. G. A. De Lange, Sekrelaris, terwijl de heeren G. A. Veltman en J. G. Bernelot Moens de vergadering als gasten bijwonen. De notulen der vorige vergadering worden voorgelezen en goedgekeurd. De president brengt de navolgende brieven en beschei- den ter tafel. 1. Brief van het bestuurslid den heer Versteeg, waar- in hij berigt, verhinderd te zijn de vergadering bij te wonen. Noufikatie. 2. Het stuk van den heer J. Hageman Jcz. over de uit- barsting der oostelijke vulkanen op Java in 1586, hetwelk bij de bestuursleden in lezing geweest 1s. Wordt besloten tot de opname in het Tijdschrift der Vereeniging. 5. Brieven van de heeren CG. Castens uit Japara, R. Sche- rius, uit Probolingo en G. H. Beer, van Willem I waarin zij, hunne benoeming tot het gewoon lidmaatschap der Ver- eeniging in dank aannemen, en zich tot de voldoening der gewone kontributie verbinden. 161 Worden gesteld in handen van den thesaurier. 4. Brief van de boekhandelaren Lange & Co., waarin zij als antwoord op dezerzijds gedane vraag, mededeelen, dat het papier, benoodigd voor de Acta der Vereeniging, den 202 April uit Nederland verzonden is. Wordt besloten, zoo mogelijk, het papier voor de Acta hier ter plaatse in te koopen om verdere vertraging in de uitgave te vermijden. 5. Brief van het bestuurslid den heer Rost van Tonnin- gen, houdende adviezen, welke dezerzijds bij hem ingewon- nen zijn, luidende als volgt: » Wat betreft de mij toegezondene vezels van de vruch- „ten der Asclepias gigantea, benevens die van den bast » dezer plant, afkomstig van den heer De Vogel, kan mijn „advies, uit het oogpunt van hunne toepasselijkheid voor „de industrie, niet gunstig wezen, niet zoo zeer omdat »de vezels, op zich zelve beschouwd, niet geschikt zouden » wezen om tot het bereiden van touw, kleedingstoffen , »papier enz. te dienen, maar omdat de onkosten, welke „de bewerking tot ruwe grondstof onvermijdelijk verge- »zellen, veel te hoog zijn, ook dan zelfs, al worden er » geene meststoffen aangewend en de plant in het wild » verzameld. Het is vooral deze laatste zaak, welke eener » vervanging van vlas, hennip en de hiervan afkomstige „lompen tot heden toe steeds in den weg gestaan heeft. » Als beginsel hierbij kan men aännemen, dat alleen die » stoffen daartoe geschikt zullen wezen, welke als afval ver- » kregen worden, en geene speciale zorg of geldelijke uit- »gaven voor hare verzameling vereischen. Hulde doende „aan den ijver en goeden wil van den heer De Vogel mag „ik hem dus niet aanbevelen, om met deze zijne proe- »ven (wat de produktie der nu besprokene plant aangaat) »nog verder voort te gaan.” » Wat de mij toegezondene vulkanische asschen betreft, »deze zijn reeds in bewerking, en ik hoop der Vereeniging „binnen korten tijd, de resultaten van hun onderzoek DL. XX. z5 162 „mede te deelen. Mogten er soms eenige berigten aan- »gaande het tijdstip hunner verzameling en vergezeld ge- »gaan hebbende omstandigheden tijdens het vallen voor- „handen zijn, dan houd ik mij ten zeerste aanbevolen „deze te mogen ontvangen, ten einde er een goed afge- „rond geheel van te kunnen maken. Wordt besloten het lid den heer De Vogel bekend te maken met de gegevene inlichtingen betrekkelijk de nut- tigheid der kultuur van bovengenoemde plant en voorts den sekretaris op te dragen de mededeelingen over den jong- sten vulkanischen aschregen in Oost-Java van de heeren Hageman en Arriëns, te zenden aan den heer Rost van Tonningen. 6. Brief van hetlid der Vereeniging den heer Ludeking, waarin hij berigt der Vereeniging eenige reptiliën van de Padangsche bovenlanden te zullen toezenden. Dit geschenk wordt met belangstelling te gemoet gezien. 7. Brief van den boekhandelaar Van den Heuvel te Leiden, bevattende bijzonderheden omtrent een dezerzijds gedane bestelling van boekwerken en overzending van het des betrekkelijk kognoscement. De brief wordt gesteld in handen van den thesaurier, en het kognoscement in die van den bibliothekaris. 8. Wordt voorgesteld en aangenomen, te beginnen met 1860, regtstreeks met den boekhandelaar Van den Heuvel te Leiden, opzigtelijk de verspreiding der werken van de Vereeniging in Nederland te onderhandelen, en rekening met hem te openen. 9. Brief van het bestuurslid den heer Maier, waarin hij bepaalt eenige mineralen van Timor, der Vereeniging toegezonden door het lid den heer Dr. Wassink, chef van de geneeskundige dienst. Zie notulen der vergadering van den 199 Augustus 1858. Wordt verstaan die mineralen te plaatsen in het museum, en den heer Maier, overeenkomstig zijn verzoek, den daar- bij behoorenden brief ter kennisname toe te zenden. 165 10. Brief van Telokdjambi, van het lid der Vereeniging den heer Krajenbrink, meldende onder anderen. „Ik heb dezer dagen de onmiskenbare sporen van bruin- „kolen bij mij op het land gevonden. „De aan den dag komende laag is echter maar 4 cen- »timeter dik. Ik zal eens laten graven en boren. Ze lig- „gen echter wat ver uit den koers; afvoer 5 palen te land, „de rest te water.” Aangenomen voor berigt. 11. Berigt van de boekhandelaren Lange & Co. dat zij 50 overdrukken van den arbeid van den heer Filet over inlandsche plantennamen, verzonden hebben aan den schrijver. Aangenomen voor berigt. 12. Brief van den president der Geneeskundige Vereeni- ging in Nederlandsch Indië den heer Dr. G. Wassink ten geleide van afl. 1 en 2 van Dl, VI van het Geneeskundig tijdschrift voor Nederlandsch Indië. Wordt besloten tot plaatsing in de boekerij en voor dat boekgeschenk den dank der direktie te betuigen. 15. Brief van het lid korrespondent den heer D. S. Hoedt, te Amboina, waarin hij toezegt de toezending van eenige naturaliën. Deze worden met belangstelling te gemoet gezien. 14. Brief van het lid korrespondent te Soerabaja, den heer J. Hageman Jcz., mededeelende het overlijden van den heer Zollinger. Aangenomen voor notifikatie. 15. Advies van het bestuurslid den heer Maier, betrek- kelijk de stukken, afkomstig van den gouverneur der Mo- lukken en welke ter tafel zijn gebragt in de vergadering van den 12n Mei jl. De heer Maier meldt: » Bedoelde erts is chroomijzererts »en zijn voorkomen te Amboina was tot dus ver onbekend. „Het zoude wenschelijk zijn den gouverneur der Moluksche „eilanden te verzoeken aan de Vereeniging nadere opgaven 164 »te doen omtrent het voorkomen van dezen ertsen tevens »eene kleine hoeveelheid aan de Vereeniging te zenden (2 »tot 5 ponden) ten einde zijn gemiddeld chroomiijzer-ge- „halte te kunnen bepalen.” Wordt verstaan overeenkomstig dat advies te handelen. 16. Brief met bijlagen van het lid den heer A. Meis, generaal majoor civiel en militair gouverneur ter Suma- tra's westkust, houdende een vervolg op vroegere opgaven van minerale bronnen, welke aangetroffen worden in de gewesten onder zijn bestuur staande en nu bepaaldelijk van de Padangsche bovenlanden. De opgave luidt als volgt. Minerale wateren in de Padangsche bovenlanden. Afdeeling Tanahdatar. In het distrikt Tunahdatar, twee warme bronnen en een koude bron. Im het distrikt XX Kota, drie warme bron- nen. In het distrikt Kota VIT, een koude bron. Omtrent de minerale bronnen in de afdeeling Tanahdatar kunnen dezer- zijds geene bijzonderheden medegedeeld worden. Afdeeling Agam. In het distrikt Batipoe en X Kota een warme zwavelhou- dende bron, gelegen aan de westelijke helling van den Merapi. In het distrikt Bondjol, twee warme bronnen. Deze bron- nen hebben eene temperatuur van 180° F. en behooren tot de inkrusterende. In het distrikt Bondjol, nog een warme bron. Tempera- tuur 92° F.; is almede inkrusterend. Deze en de beide vorige bronnen liggen in de nabijheid van het etablisse- ment. In het distrikt Bondjol, voorts nog drie koude bronnen. Temperatuur gelijk aan die van den dampkring. Een dezer bronnen ligt in de laras V Kota, 4/, palen van het etablissement; de beide andere te Melampa, 24 palen van Bondjol. 165 In het distrikt Danau en Matoea, twee warme bronnen. Geene bijzonderheden op te geven. De ingenieur. van het mijnwezen P. Van Dijk, heeft eenig water uit deze bron- nen verzameld, om het te Buitenzorg te doen onderzoe- ken. Afdeeling 15 en 9 Kota. Het getal der warme en koude minerale bronnen in de Afdeeling 15 en 9 Kota is niet met juistheid op te geven, omdat ze zóó menigvuldig voorkomen. De -warme bronnen liggen voor een groot gedeelte aan den voet en langs de helling van den nog werkenden vul- kaan Talang. Vele dezer bronnen vindt men echter ook te Salayo, Moeara-panas en nabij Paya, plaatsen, die op 2, 4 en 5 palen van Solok zijn gelegen. De inlandsche bevolking maakt van deze bronnen veel- vuldig gebruik, vooral ter genezing van huidziekten. Vol- gens den officier van gezondheid te Solok P. G. Neeb, zou de geneeskracht dier bronnen van weinig beteekenis zijn, wegens het geringe zwavelgehalte derzelve. De tem- peratuur is nog al veranderlijk. Kleur van het water zeer helder, uitgezonderd na langdurige regens, als wanneer het troebel wordt; smaak flaauw; sporen van zwavelwaterstof; reuk zwavelig. De koude bronnen worden het meest aangetroffen in het gebergte, dat de 15 Kota van de benedenlanden scheidt, alsmede tusschen Alahanpandjang en Soengiepagoe, meer bepaald nabij Loeboesampiet. De koude bronnen onderscheiden zich meest alle door eenen ziltigen bitteren smaak, welke meer of minder merk- baar is, naar mate van de salpeterzure zouten, hoofdzake- lijk salpeterzure potasch, die zich in opgelosten staat in het water bevinden. Het water dezer bronnen gedronken wordende, heeft eene laxerende werking, doch veroorzaakt ook dikwijls buikpijnen. De dieren uit den omtrek maken veel ge- bruik van het water, zoodat men dikwerf slechts het 166 spoor van die dieren behoeft te volgen om eene bron te ontdekken. Bij de inlanders dragen deze bronnen den naam van Sosopan. Afdeeling Limapoeloe. In de afdeeling Limapoeloe zijn, volgens door den ad- sistent resident aldaar verkregen informatiën, geene mine- rale bronnen aanwezig. Wordt verstaan voor deze opgave den dank der direktie te betuigen. 17. Op voorstel van den president wordt besloten over- te nemen in het Tijdschrift der Vereeniging een artikel, voor- komende in het hier ter plaatse verschijnend Geneeskun- dig tijdschrift, handelende over een scheikundig onderzoek van den bast van Nauclea orientalis Lam. door den heer J. G. Bernelot Moens. 18. Gedrukte brief van Dr. K. Scherzer en Dr. E. Schwarz, geschreven aan boord van het oostenrijksche fregat Novara, houdende eene uitnoodiging, om naar eene voorgeschrevene methode, metingen te doen op het ligchaam van verschil- lende individuën van onderscheidene rassen, met het ver- zoek, de uitkomsten daarvan over te maken aan de Keizer- lijke Akademie der Wetenschappen te Weenen. Wordt verstaan, dat de Vereeniging, waar haar zulks mo- selijks is, de bedoeling van deze wetenschappelijke uitnoo- diging zal bevorderen. 19. Brief van den resident van Probolingo den heer Scherius, meldende, dat er in zijne residentie slechts één warme bron wordt aangetroffen. De brief luidt als volgt. Probolingo, den 9n Mei 1859. » Met referte aan hare missive van den 26n December 1858 no. 156, heb ik de eer der Natuurkundige Vereeniging bij deze mede te deelen, dat er in deze residentie slechts één warme bron wordt aangetroffen. 167 »Deze bron bevindt zich in het distrikt Pedjarakan, atf- deeling Gending, één paal ten zuidwesten van het meer van Segarran, nabij de helling van het Lamongan- gebergte. Zij heeft de gedaante van eene eivormige kom, welke 20 voeten lengte, 8 voeten breedte en 2 voeten diepte heeft. »Zij is gelegen vlak bij de rivier van Segarran (hooger op Tierees genoemd) en is van dezelve afgescheiden door een’ kleinen dam van 5 voeten breedte met eene opening van 11/, voet, waardoor zij zich in bovenvermelde rivier ontlast. Het water borrelt op uit veelvuldige kleine wel- len. In het midden der kom bevindt zich de grootste wel. De bodem der kom is met kleine steenen en zand” ge- vuld. » Het water is laauw en heeft den smaak van seltzerwater, dat bijna tot bederf is overgegaan. „De uitdamping is gering en eenigzins zwavelachtig. „De inlanders maken hoegenaamd geen gebruik van dit water. » Onder mededeeling hiervan, heb ik de eer uwer Vereeni- ging hierbij twee kruiken van dat bronwater te doen toe- komen.” De Resident van Probolingo. SCHERIUS. Wordt besloten voor deze mededeeling den dank der direktie te betuigen. Het lid de heer A. G. Veltman neemt op zich, het water, hierboven genoemd , aan een schei- kundig onderzoek te onderwerpen. 20. Brief van den gouverneur van Gelebes en Onder- hoorigheden, den heer Schaap, ten geleide van twee krui- ken met bronwater, ter vervanging van vroeger gezondene maar gebrokene flesschen. Wordt verstaan de ontvangst onder dankbetuiging te er- kennen, terwijl de heer Veltman zich bereid verklaart, den inhoud dier kruiken scheikundig te onderzoeken. 21. Brief van het lid den heer H. Von Rosenberg, ge- schreven van de Zuidkust van het eiland Ceram, waarin hij 168 toezegt de toezending van eenige vischsoorten, welke met belangstelling worden te gemoet gezien en wijders berigt, hij dat hij zoo spoedig mogelijk zal afwerken het 2e gedeelte van het journaal zijner reis naar Nieuw-Guinea. Aangenomen voor berigt. 22. Brief van het hid den heer Von Rosenberg, kende eene teekening terug, door hem in der tijd aan de Vereeniging toegezonden. De sekretaris wordt gemagtigd die teekening uit het ar- chief der Vereeniging te ligten en aan den vervaardiger terug te doen geworden. 25. Mineralen van Japan, aangeboden door het lid den heer Jkhr Pompe van Meerdervoort, waarvan de beloofde toezending reeds in eene vroegere vergadering vermeld is. Wordt verstaan genoemde mineralen te plaatsen in het museum. verzoe- 24. Brieven over geldelijke aangelegenheden der Vereeni- ging, welke benevens de vergezellende stortingsbewijzen ge- steld worden in handen van den thesaurier, als: van den resident van Samarang, op verzoek van den resi- dent van Soerakarta overmakende een stortingsbewijs ad f 10. van den resident van Biliton met stortingsbewijs ad f 22. van den resident van Riouw met stortingsbewijs ad / 42. van den resident van Banka met stortingsbewijs ad f 50. van den resident van Timor met stortingsbewijs ad f 52. 25. Wordt voorgesteld en aangenomen tot gewoon lid der Vereeniging : de heer J. G. Bernelot Moens, Militair Apotheker te Ba- tavla. 26. Ingekomen boekwerken. Le Règne animal distribut d'après son organisation pour servir de base à l'histoire naturelle des animaux et d'introduction à Yanatomie compareé, par le baron Cuvier, avec figures dessinées d'après nature. Nouvelle édition. Revue et augmentée. Tome TV Paris 1829 8° (aangekocht). 169 Allgemeine Länder-und Völkerkunde, nebst einem Abriss der physikalischen Erdbeschreibung. Ein Lehr-und Hausbuch für alle Stände, von Dr. Heinrich Berghaus, Stuttgart 1857 8° (aange- kocht). Geneeskundig tijdschrift voor Nederlandsch Indië, Deel VIT te en 2° aflevering. Batavia 1859 8° (van de redaktie). Comptes rendus hebdomadaires des séances de l'Académie des Sciences par M. M. les sécrétaires perpétuels. no. 12.15. 14. Paris 1859 49 (aangekocht). De Sekretaris. G. A. DE LANGE. BESTUURSVERGADERING, GEHOUDEN DEN 250 Jury 1859, TEN HUIZE VAN DEN HEER De LANGE. Tegenwoordig zijn de H. H. Breeker, President. J. D. Srrensrra Toussaint, Vicepresident. E. J. H. BecKInNe, F. De Bruyn Kors, Bibliothekaris, Tu. Rercne, Thesaurier, F. VERSTEEG. G. A. De Lanar, Sekretaris. E: A. B. G. M. w. De notulen der vorige vergadering worden voorgelezen en goedgekeurd. De heer Versteeg berigt, dat het topographisch bureau der genie in het bezit is geraakt van een volledig minera- logisch kabinet, hetwelk kan dienstbaar gemaakt worden, ter bepaling van mineralen, welke aan de Vereeniging van tijd tot tijd worden toegezonden. Aangenomen voor kennisgave. De heer De Bruyn Kops geeft eenige mineralen ter be- zigtiging, afkomstig van het landgoed Bolang, waaronder bruinkolen en obsidiaan. De president zegt dat hij er belang in stelt, te weten de juiste plaats waar obsidiaan op het genoemde landgoed wordt aangetroffen, waarop de heer De Bruyn Kops op zich neemt, bij den landheer van Bolang naauwkeurige op- gaven daaromtrent in te inwinnen. Worden ter tafel bragt de volgende brieven en bescheiden. 171 1. Brief van den heer J. Gray, waarin hij berigt, dat de gewone kontributiën van de leden der Vereeniging de hee- ren Ross en Dr. Anderson op de Kokos-eilanden, betaal- baar zijn gesteld bij de firma Wilson & Co. alhier. Gesteld in handen van den thesaurier. 2. Brief van den heer R. Wijnen, waarnemend resident der Lampongsche distrikten, waarin hij, onder dankbetuiging, aanneemt zijne benoeming tot lid der Vereeniging, en zich verbindt tot de betaling der gewone kontributie. Gesteld in handen als boven. 5. Brief enz. 4. Brief van den direkteur der produkten en civiele ma- gazijnen, waaruit blijkt, dat de gewone maatregelen geno- men zijn ter verzending van kisten met boekwerken van de Vereeniging, bestemd voor geleerde genootschappen enz. in Europa. Aangenomen voor berigt. 5. Brief van het lid den heer Helfrich, omtrent het beweerde voorkomen van menschen met staarten op Borneo , welke brief wordt voorgelezen door den heer Becking, en onder anderen het volgende behelst. rede ._… zoo moet ik toch bekennen dat ik ons veepkeifke niet de vereischte inlichtingen kan geven en ik geloof niet, dat iemand daartoe in staat zal zijn. Wat ik er van weet zal ik in het kort mededeelen. „Daar mij te Bandjermasin, onder vele andere kurieuse dingen van de Dajahs, ook verhaald werd, dat er in de ommelanden menschen met staarten waren, heb ik mij hiernaar zoo veel mogelijk en bij iedere gelegenheid geïn- formeerd. Ik heb de in de verschillende streken van de Dajahlanden verspreide zendelingen en reizende civiele ge- zaghebbers er naar gevraagd, doch niemand hunner kon mij iets positiefs daaromtrent mededeelen. Toen ik in 1858 de toemmengoengs van Soerapatti en Toentang, die aan de uiterste grenzen, dus digt bij de gewaande men- schen met staarten, waren, ontmoette, ondervroeg ik ook 172 hen, doch ook zij hadden geene menschen met staarten ge- zien. De orang oet. of Pari, zoo verhaalden deze toemmen- goengs, zijn zeer wilde menschen. Zij planten geen rijst, eten slangen, apen en in het wild groeijende vruchten. Zij zijn zeer vlug, zoodat men ze in hunnen loop naauwelijks met de oogen kan volgen. Zij komen met de overige Dajahs nimmer in aanraking. Wel drijven zij eenigen ruilhandel met hen, doch deze handel geschiedt op zoodanige wijze, dat zij niet door de overige Dajahs gezien kunnen worden. Zij gaan des nachts op korten afstand van eene kam- pong achter een’ boom staan, geven hun verlangen naar het een of ander voorwerp te kennen, dat dan op eene zekere plaats gelegd wordt en waarvoor zij een ander ge- vraagd stuk in de plaats leggen. Daarna vlugten zij weder in de bosschen. Zij hebben geene woonhuizen. Hunne voornaamste bezigheden bestaan in jagen en het vervaar- digen van wapens, voornamelijk werpspiesen en, als ik mij wel herinner, pieken. Hunne schaamdeelen bedekken zij met een van rottan of boomschors vervaardigd voorwerp (bij de Dajahs ewa genoemd), dat zij zoodanig aanleg- gen, dat het aan het heiligbeen in den vorm van een’ staart naar beneden hangt. Dit laatste heeft zeker tot het zon- derlinge praatje aanleiding gegeven. Bij een volk, waarbij niet eens de buren en menschen van gelijken stam toege- laten worden, en die bevreesd zijn zich door hunne natuur- genooten te laten zien, is en zal ook zeker nimmer een euro- peaan toegelaten worden. Daarom zal men ook vooreerst niet in staat zijn, een preparaat, veel minder een kind op spiritus, van hen te verkrijgen en het gouvernementsgezag is bij de in de buurt wonende Dajahs niet zoodanig ge- vestigd, dat deze, die tevens zeer bijgeloovig zijn, zelfs niet voor veel geld, zouden te bewegen zijn om hiervoor de hand te leenen. Wilde men het echter beproeven, dan zoude de 1e luitenant Bangert, te Marabahan, daartoe in de gelegenheid zijn. Deze officier is tevens civiel gezaghebber in de Doesson en met die betrekking reeds sedert geruimen 175 tijd belast, doet dikwijls reizen in de boven-Doesson en komt daar in aanraking met den toemmengoeng Soera- patti, die nog al verlicht is en met den heer Bangert op een’ vrij goeden voet staat. Wanneer de Natuurkundige Ver- eeniging het goed vindt, zal ik aan dien heer schrijven, om zoo mogelijk de gevraagde inlichtingen te erlangen. „Ik moet hier echter nog bijvoegen, dat de orang oetan of Pari gezegd worden menschen te eten, hetgeen echter van eene andere zijde wordt tegengesproken. Hunne doo- den begraven zij, naar men zegt, in holle boomstammen. » Ziedaar wat ik van de zaak gehoord heb. Ik kan echter voor de waarheid niet instaan. Ik voor mij betwijfel zeer het voorkomen van menschen met staarten, te meer daar men den overgang van het dieren- tot het menschen-ge- slacht veel gemakkelijker vindt, wanneer men het oog rigt op de al of niet van staarten voorziene apen, welke laatste veel intelligenter te zijn dan de eerste.” 6. Brief van den resident van Samarang met bijlagen, geschreven naar aanleiding van dezerzijdsche circulaire over minerale bronnen, en bevattende de navolgende opgave der minerale bronnen in de residentie Samarang. Opgave der minerale bronnen in de residentie Samarang. Afdeeling Kaliwoengoe. In het distrikt Bodja. De bron Tjandipengilon, op het huur- land Medini, nabij den top van den Oengaran. Het water heeft een’ ziltigen smaak en zou ijzeroxyde precipiteren. Is van geen nut. — De bron Moedal, nabij de dessa Rembes, ten noorden van de Kradjan Bodja. Het water is laauw en heeft een’ zwak ziltigen smaak. Men drenkt er de buf- fels. — De bron Sioepas, nabij de dessa Wanasari, ver ten oosten van de Kradjan Bodja. Het water is sterk bruin ge- kleurd. Waarschijnlijk bevat het zwavelijzer. Geen visch kan er een oogenblik in leven. — De bron Poele, nabij de dessa Kebonombo ten z. w. van de Kradjan Bodja. Het water is grijsachtig, troebel, van een’ zwak zuren smaak; 174 van geen nut.— De bron Sidringo, nabij de dessa Ke- doengbato, aan de noordwestelijke helling van den berg Oengaran. Het water, uit een’ steen ontspringende, is gewoon- lijk helder, doch wel eens bezwangerd met aardolie. Bij gebruik daarvan zou men, volgens de overlevering, krank- zinnig worden. — De bron Ngargo tópô, te midden van den gouvernements koffijtuin van dien naam, sorterende onder de dessa Kloewak, aan de noordhelling van den Oengaran. Het water heeft een’ hoogen warmtegraad, is troebel en zet een geel bruin precipitaat af, dat zich te- gen de wanden der bron als eene spongieuse korst hecht; borrelt met hevigheid uit den grond op, doch stroomt niet af; bevat verder veel iodium en kalk. Afdeeling Demak en Grobogan. In het distrikt Poerwodadi. De bron Goepit, nabij de dessa Ngembah. Het water is zoutachtig, roodachtig wit van kleur. Dient bij het maken van inlandsch gebak. — De bron Latoengan, nabij de dessa Ngembah. Donkere aardolie. Dient als geneesmiddel tegen schurft en zwellin- gen, ook tot het verdrijven van witte mieren. In het distrikt Kradenan. De bron Koewoe, ten westen van de dessa van dien naam, eenigzins hooger dan de om- omliggende gronden. Sterk zoutachtig, bezwangerd met veel modderdeelen en,‚ te oordeelen naar den witachtigen rook, ook met zwaveldeelen. Levert goed zout op.— De bron Djati, ten westen van de dessa van dien naam. Ne- gen sterk zoutachtige bronnen. Leveren goed zout op. — De bron Mendekel, ten zuiden van de dessa van dien naam. Twee sterk zoutachtige wateren. Daaruit wordt goed zout getrokken. De bron Bandjar-lor, ten noord wes- ten van de dessa van dien naam. Zes sterk zoutachtige bronnen. Leveren goed zout op. — De bron Bandjar hidoel, ten westen van die dessa. Vijf sterk zoutachtige bronnen. Geven goed zout.— De bron Tjrewek, ten noordoosten van die dessa. Elf sterk zoutachtige bronnen. Geven goed zout. — De bron Kasian, ten noordoosten van de dessa van 175 dien naam. Twee zoutbronnen; het water schijnt roodachtig door de kleur van den grond. Er wordt zout uit getrokken. — De bron Ngraho, ten noordwesten van de dessa van dien naam. Eene zoutbron. Water helder van kleur. Levert te weinig zeut voor de exploitatie er van. — De bron Grantil, ten oosten van de dessa van dien naam. Water zwavelachtig, helder van kleur. Wegens het zwavelgehalte wordt het niet gedronken. Onsmakelijk is het echter niet.— De bron Tjangdkan, ten oosten van de dessa van dien naam. Water brak, zonder nut.— De bronnen Medang-ramessan ten oosten van de dessa van dien naam, vier in getal; zon- der nut. In het distrikt Mangar, bij de dessa Glapan, een minerale bron, zonder naam. Water laauw en zwavelwaterstofhou- dend. Wordt wel eens gebruikt tot drenking der buffels. De inlanders beschouwen het als een heilzaam middel tegen huidziekten. Afdeeling Salatiga. Uit deze afdeeling is reeds eene opgave gegeven in de maand September 1858, behandelende de meren, moeras- sen en rivieren. Hetgeen hier van deze afdeeling staat, is volgens melding de van den Regent en de Inlandsche hoof- den. | De bron Plantoengan, nabij de dessa Soember, ten noor- den van het land Ploembon, of ten oosten van Salatiga. Het water is troebel en bevat veel aardolie; van geen nut. De bron Tadjook, nabij de dessa Kendal ten n. w. van het perceel Setoengoor en ten zuiden van Salatiga. Het water is helder, van een meer of minder sterk zwa- velgehalte; van geen nut.— De bron Kalipawon, ten zui- den van berg Oengaran, op een halven paal afstands van Banjoekoening of een paal van de dessa Taroekan, distrikt Ambarawa. Het water heeft een’ zuren en zwavelachtigen smaak. Bij de opwelling ontwikkelt zich koolzuurgas. „De Javanen drinken van dat water, dat heilzaam tegen uitslag moet werken. De bron is verder eene geschikte bad- 176 plaats. — De bron Zjandi-doehooh, ten _n. o. van den berg Telemojo of aan den voet van den oostelijken arm van het Djamboe-gebergte, in de nabijheid vande Rawah Pening, 4 palen van de hoofdplaats Ambarawa. Het water is met mod- der vermengd, zoutachtig van smaak, zonder kleur en van geen nut. Zie Natuurkundig Tijdschrift Deel VI Jaar 1854. —De bron Klotok, aan den z. w. voet van den berg Kendali-sodo op cc. 5 palen van Ambarawa. Het water bor- relt met groote kracht uit den grond op en scheidt veel precipitaat af van geel-bruine kleur; het heeft een’ min- deren warmtegraad dan dat van Tjandi-doekooh. In het Na- tuurkundig Tijdschrift is deze bron nader omschreven. Zij bestaat uit een’ nagenoeg ronden gemetselden put van om- streeks zes voeten diameter bij eene diepte van ongeveer 4 voeten. — De bron Gedangsanggo, op c.c. 5 palen afstands van de Kali Pawon, boven Zuroekan. Het water is koud en helder, heeft een’ zoutachtigen smaak en een’ sterken zwavel- reuk. Een groot gedeelte daarvan scheidt zich uit het water af en hecht zich als eene witte korst aan het gesteen- te rondom vast. De beschrijving hiervan is ook in het Natuurkundig Tijdschrift, hiervoren aangehaald, gegeven. De bronnen Tlogo-nipa en Soemberkaman. Zij liggen be- neden en in de nabijheid van den krater Oengaran. Het water smaakt zuur en is zwavelhoudend. Deze bronnen zoo ook die, welke ten noorden van dezen krater zijn gelegen, zijn waarschijnlijk nog niet opgenomen, de laatste moet laauw zwavelwater bevatten, waarvan de stank zoo sterk is, dat men er zich slechts een oogenblik in ophouden kan. — De bron Pablengan, nabij de dessa Kalioelo, distrikt Oen- garan oostw. van Randoenoentoeng of Merakmati. Het water is aangenaam van smaak en rijk aan minerale bestanddeelen. Het wordt door de inlanders veel gebruikt tot bereiding van spijzen en van eene soort van snoeperij genaamd gemblong, welke de geurigheid daarvan verkrijgt. — De bron Kalioelo, in de nabijheid van Pringapoor, ten oosten van het perceel Klepoe gelegen. Het water is helder en heeft een’ ziltigen smaak 177 en ruikt naar zwavelwaterstofgas en heeft veel overeenkomst met seltserwater. Waarschijnlijk bevat deze bron, even als de Kalipawon, ijzeroxyde. Is van geen nut. — De bron Koe- ning, één à twee palen van de dessa Kalioelo. Bevat water van zwak zoutachtigen smaak en zwavelachtigen reuk. De bron Kali alang, niet ver van den grooten weg van Oengaran naar Ambarawa, bij de 18° paal, op eene hoogte tusschen de sawahs. Deze bron, van ec. 6 voeten vier- kant, bevat koud water en men ontwaart er opborrelingen van grijsachtigen modder, stijgende uit de diepte veel aard- olie, welke zich aan den kant vereenigt. De kleiachtige grond en eenige boomtakken, welke zich daarin bevinden, worden, door de inwerking der aardolie, donker bruin van kleur. Behalve de opgenoemde zijn aan den noordkant van den Aloro-baboe bronnen of wellen van zwavelwa- ter, die van weinig beteekenis en,even als die op den top van den Oengaran, nog niet onderzocht zijn. Afdeeling Kendal. Twee bronnen van onbekenden naam. Een daarvan is gelegen in het z. o. en omstreeks 11/, paal van de des- sa Sodjomerto Er is slechts sprake van die, welke ten z. 0. van de dessa Sodjomerto is gelegen. Het water is helder en heeft eenen sterk zouten smaak. Voor de ge- neeskunde is de exploitatie van deze bron welligt zeer aan te bevelen. Een in 1851 door den heer Plate en den kontroleur van Kendal, destijds den heer H. E. De Vogel, genomene proef, heeft aangetoond, dat dit bronwater veel iodium bevat. Afdeeling Selokaton. De bronnen Plantoengan, Gebangan en Kaliloempang. De derde zou keukenzout bevatten in groote hoeveelheid. De twee eerste zijn van algemeene bekendheid in de genees-- kunde. Wordt verstaan den resident van Samarang den dank der direktie te betuigen voor deze belangrijke opgave. DL. XX de 178 7. Brief van den eersten gouvernements sekretaris, ver- gezeld van een’ ornithologischen arbeid van den heer H. Von Rosenberg, waarin gevraagd wordt of de Vereeniging prijs stelt op de openbaarmaking van dit stuk. Wordt besloten daarover raad en voorlichting in te winnen van den heer Dr. H. A. Bernstein, adviserend lid der Vereeniging te Gadok. 8. Berigt van het bestuurslid den heer Maier, naar aan- leiding van dezerzijdsch verzoek betrekkelijk het verhan- delde in de bestuursvergadering den 12n Mei jl., waarbij ter tafel werd gebragt een brief van het lid den heer Tobias, resident van Riotw, met monsters van onderscheidene voor- werpen. Het berigt luidt omtrent het monster gemerkt no. 5. „De tinerts, afkomstig van de Karimon-eilanden, is van „eene zeer goede hoedanigheid. Zijn soortelijk gewigt is » gemiddeld 6,716 en van enkele zuivere ertsstukjes 6,904. » De erts is grofkorrelig van duidelijken kristalvorm; zijne » kleur is zwart of bruin, soms geelachtig; de geelachtige »ertsstukjes zijn meestal doorschijnend. „Het uit dezen erts gesmolten tin is, gelijk het Banka- „tin, van de beste hoedanigheid.” Verder luidt het berigt omtrent de monsters, gemerkt no. sen 4. »De harssoorten zijn door den heer Bernelot Moens na- » der onderzocht. De uitkomsten van dat onderzoek zijn zeer » belangrijk. Ik acht het wenschelijk, dat de Vereeniging » pogingen in het werk stelle, ten einde beter bekend te » worden met de afkomst, bereiding, enz. dezer harssoorten. v Het onderzoek van den heer Bernelot Moens is in ne- » vensgaande bijlage vermeld.” Ten aanzien van de monsters no. 1 en 2 zegt het berigt: »De aardsoort, die op het eiland inga te Talokh ge- » vonden wordt, heeft veel van den beeldsteen (agalma- »tholiet) doch is aanmerkelijk weeker. Hare hardheid is »1—2. Zij bezit geringen vetglans, is aan de kanten doorschij- »nend of ondoorzigtig, vettig op het gevoel, kleeft aan de 11 „tong; en heeft eene witte, vleesch- of roode kleur. „ Het voorwerp, volgens opgave daaruit bereid, bezit eene „hardheid van 2—5, kleeft niet of zeer weinig aan de tong „en is van meer witte streek. „Het komt mij voor, dat dit voorwerp van eene andere » aardsoort vervaardigd is, of dat de bedoelde aardsoort vooraf » daartoe bijzonder was toebereid. Nadere inlichtingen ten » deze zijn wenschelijk.” Daarna worden voorgelezen de boven bedoelde uitkomsten van het onderzoek der hars, bewerkstelligd door het lid den heer Bernelot Moens, luidende: » Hars no. 1. Damar daging van Borneo; een zeer groot stuk, »van buiten licht geel gekleurd, met eene ruwe opper- » vlakte als of de hars in bladen opgevangen is, waarvan „de nerven zich in de weeke massa afgedrukt hebben; van „binnen bijna kleurloos, eenigzins melkachtig; in kleine „stukjes kleurloos, glashelder, doorzigtig, zeer hard, broos, »op de breuk schelpvorming, glasglanzig. De reuk is zwak, »doch wordt bij fijnwrijving duidelijker en vertoont dan »eenige overeenkomst met dien van citroen- of bergamot- » olie. » Hars no. 2. Dammar van den boom Ambaloe uit de „residentie Riouw. Bezit dezelfde eigenschappen als de » vorige; de stukken zijn kleiner en nog minder gekleurd. „Ter onderlinge vergelijking werden ze met verschillende » oplosmiddelen behandeld, terwijl tevens de dammar, vroe- »ger door den kolonel Andresen der Natuurkundige Ver- »eeniging in Nederlandsch Indië aangeboden, op dezelfde » wijze onderzocht werd , om te bepalen in hoeverre deze hars- » soorten overeenkomst bezitten. » De uitkomsten waren de volgende: 180 Oplos Van D No, 1, An De Mi ammar dagieng van ammar middel. den kolonel Andresen. tan van Biens Terpentijn Gemakkelijk oplosbaar ; | Gedeeltelijk oplosbaar Als de olie. vocht licht geel. ‚ bij koking ; het terug ge- vorige. blevene wordt door alko- ‚ hol van 0.828 sp. gew. | opgelost. Alkohol Niet geheel oplosbaar, Volkomen en gemakke- Als de van ook bij verwarming niet. | lijk oplosbaar ; door wa- vorige. 0.8281,9. Het opgeloste wordt door | ter als te zamen hangende water als een wit poeder | massa nedergeslagen. nedergeslagen. Ammonia. Weinig oplosbaar; zu- Geleiachtig en daarna Als de ren brengen in de vloei- | geheel oplosbaar door zu- vorige. stof een gering wit neêr- | ren weder neêrgeslagen. slag te weeg. Potasch. Weinig oplosbaar. Verandert bij koking in Als de eene taaije zeep, die in vorige. water oplosbaar is. | ' Soortelijk | 1.07. 1,065, gewigt bij 279 C. „Uit dit onderzoek blijkt dus, dat de beide harssoorten „no. 1 en 2, zoowel in physische als in chemische eigenschap- » pen, overeenkomen en wel voor identisch mogen gehou- »den worden, en dat ze geheel verschillen van de mede „van Borneo afkomstige hars van den heer Andresen. „In den europeschen handel gebragt, zullen ze waar- „schijnlijk kopal genoemd worden, onder welken kollek- »tief naam allerlei harsen van verschillenden oorsprong en » verschillende eigenschappen begrepen worden. „Het weinig gekleurd zijn dezer harssoorten en de ge- „makkelijke oplosbaarheid in alkohol. geven reeds het regt, »ze als goede grondstoffen voor de bereiding van vernis- „sen te beschouwen. Nog meer is dit het geval, wanneer 181 „in aanmerking genomen wordt, dat ze in terpentijnolie „kunnen opgelost worden, indien men dezelfde kunst- „greep bezigt, die in Europa met goed gevolg voor de be- »reiding van kopalvernis gebruikt wordt, en die daarin „bestaat, dat de hars gesmolten en dan langzamerhand „met kokende terpentijnolie gemengd wordt. Het gelukte »mij, op die wijze, een zeer goed vernis te bereiden. »De oplossing in alkohol levert een vernis, dat weinig „duurzaam en vast is en gemakkelijk door stoot of wrij- » ving weggenomen wordt. De toevoeging van een weinig „terpentijn is echter voldoende om aan de alkoholische „oplossing deze slechte eigenschappen te ontnemen en er » een zeer bruikbaar spoedig opdroogend vernis van te makeu. » Wanneer met juistheid de boomen opgegeven konden „worden, waarvan deze harssoorten afkomstig zijn, zoude „het zeer de moeite waard zijn, daarvan een meer be- „»paald scheikundig onderzoek in het werk te stellen.” Wordt verstaan de heeren Maier en Bernelot Moens den dank der Direktie te betuigen, voor de gegevene inlich- tingen, en voorts besloten, den heer Tobias met dezelve be- kend te maken en hem te verzoeken, zoo ver hem mo- gelijk is, te voldoen aan den wensch der adviseurs, om om- trent deze verschillende zaken meerdere bijzonderheden ter kennis der Vereeniging te brengen. 9. Advies van het lid den heer J. G. Bernelot Moens, aangaande twee gipssoorten, in de vergadering van den 12n Mei jl. ter tafel gebragt, en toegezonden door den heer Wijnen, wd. resident der Lampongsche distrikten. Het advies luidt als volgt: „De heer Maier, die het onderzoek der bovenbedoelde mineralen op zich genomen had, was zoo vriendelijk ze mij tot dat doel af te staan. „Beide stukken behooren tot dezelfde mineraalspecie „en het onderzoek van één mag dus voor beide gelden. „De witte vormlooze massen bezitten eene hardheid van „1-5 en kunnen met den vinger afgewreven worden. Ze 182 »zijn mager op het gevoel, ondoorzigtig, mat; de breuk is „geer En korrelig, de streek wit. Het mineraal kleeft wei- „nig aan de tong; voor de blaasbuis is het onsmeltbaar, „doch lost zich in de borax-parel tot een doorschijnend »glas op; in een buisje verhit, kleurt het zich iets don- »kerder en geeft een weinig water. Met water kan het tot „een vormbaar deeg gekneed worden. „Daar het de meeste overeenkomst met kaolin bezat, was „het van belang, het kiezelzuur- en aluinaarde-gehalte te be- „palen, ten einde daaromtrent zekerheid te erlangen. Bij het „onderzoek bleek, dat daarvan in 100 deelen bevat waren: „kiezelzuur 69.68 en. aluinaarde 17,8; verder 7,027 water, „een weinig ijzeroxyde dat bij de aluinaarde bepaald is, man- „gaanoxyde, magnesia en kalk. Het aanwezen van alka- »liën, hoewel niet kwalitatief onderzocht, is zeer waarschijn- „lijk. „De gewone zamenstelling van kaolin vereischt 46,80/, „kiezelzuur, 59,5 aluinaarde en 150/, water nagenoeg; doch »ze komt meestal gemengd voor met onontleed mineraal, »kwartskorrels en zand, waardoor natuurlijk het kiezelzuur- „gehalte vergroot en het aluinaarde-gehalte verminderd wordt. „Het komt mij voor, dat dit ook hier het geval 1s. Bij »slibbing blijft een zanderig gedeelte terug , en wanneer het oe elibte mineraal ondenel werd, zoude het stellig veel „meer naderen tot de zamenstelling van sommige kao „soorten, die tot de porceleinbereid ing debet worden, »zooals b. v. tot die van twee Chinesche soorten, welke vol- „gens Ebelmen en Salvetus van 48,57 tot 55,5 kiezelzuur ven van 54,95 tot 56,85 aluinaarde bevatteden. „Ik mag de aandacht der Vereeniging vestigen op de » rente dat door goed gekozen Hinderen b. v. » Ean kalk, gips, PEEN ASO enz. ook de onder- » werpelijke kaolinsoort tot het vervaardigen van porcelein » geschikt kan gemaakt worden, en dat lut het voorkomen ser van in onze bezittingen niet van belang ontbloot is. 185 „Eene opgave van de wijze waarop en de aardsoorten » waarmede dit mineraal in de Lampongsche distrikten » voorkomt, is hoogst wenschelijk en zoude misschien eenig „licht over de wijze van ontstaan kunnen verspreiden”. Wordt verstaan den heer Wijnen met bovenstaand advies bekend te maken, en zijne aandacht te vestigen op den aan het slot voorkomenden wensch en voorts den heer Berne- lot Moens ook voor dezen arbeid den dank der direktie te betuigen. 10. Brief uit Bodjonegoro van het lid den heer De Vogel, houdende eenige aanwijzigingen van drukfouten, voorko- mende in deel XVI afl. 5 in een door hem gesteld berigt omtrent de vuurwellen van Bodjonegoro. Wordt besloten die fouten te herstellen. 11. Brief van het lid den heer Dr. Anderson, geschreven van de Kokos-eilanden, houdende eenige bemerkingen aan- gaande de soort van Fierasfer of Oxvybeles, die in de tri- pang der Kokos-eilanden gevonden wordt. De president neemt op zich, voorloopig den heer Ander- son te antwoorden, terwijl hij zich voorbehoudt later op dit in de natuurlijke historie hoogst zonderlinge verschijnsel terug te komen. 12 Brief van den heer Spoelstra, te Boeloekomba, in- trekkende zijne inteekening op de geschriften der Vereeniging. Aangenomen voor notifikatic. 15 Eene nota van den heer Huart, lithograaf, betreffende steenteekeningen , door hem voor het Tijdschrift der Ver- eeniging vervaardigd, en de kosten daarvan. De thesaurier berigt, dat die zaak reeds vereffend is. 14. De president berigt, dat hij, overeenkomstig het besluit, genomen in de vorige vergadering, heeft onderzocht of het papier, voor de Acta benoodigd, hier door aankoop te verkrij- genis,en dat hij daarin tegen f 50 — per riem had kunnen slagen, maar dat die prijs hem te hoog is voorgekomen om tot den aankoop over te gaan. De vergadering deelt de zienswijze van den voorzitter. 184 15. Den heer Versteeg wordt inlichting gevraagd omtrent de vertraging in de verschijning van eene kaart van Bor- neo, welke reeds bij het XVIe deel van het Tijdschrift der Vereeniging in het licht had verschenen moeten zijn. De heer Versteeg verklaart, dat de vele dienstbezig- heden en het beperkt personeel bij de lithographische pers van het topographisch bureau, der genie-direktie oorzaken van die vertraging zijn, en dat het nog wel een drietal weken zal aanhouden, voor dat die kaart zal kunnen gedrukt worden. 16. Brieven van finantiëlen aard, welke met hunne bij- lagen in handen worden gesteld van den thesaurier, als: Van den resident van Tappanoli met stortingsbewijs ad f 20- en twee kwitantiën terug. Van den resident der Padangsche bovenlanden met gelden ad 58. Van den resident van Madioen met gelden ad f 46. Van den resident van Bezoekie met stortingsbewijs ad f 55. Van den resident der Wester-afdeeling van Borneo met stortingsbewijs ad f 95.- en f 10, tevens terugzendende kwitantiën van den heer Hardenberg. 17 De thesaurier berigt, dat een regterlijk onderzoek be- treffende de ontvreemding van gelden, der Vereeniging be- hoorende, tot geen’ gunstigen uitslag heeft geleid. Wordt besloten te magtigen tot afschrijving dier gelden. 18. De president biedt ter bezigtiging aan een nieuw schetsboek, toebehoorende van den Graaf t°. De Castelnau, en bevattende afbeeldingen van visschen van Siam en Singapore. Deze afbeeldingen worden met belangstelling in oogen-schouw genomen. 19. Worden voorgesteld en benoemd tot gewone leden de heer F. H. G. Motman, Landeigenaar in de residentie Buitenzorg te Bolang. Pangeran Ario Tjondro Negoro, Regent van Demak en Grobngan te Demak. 185 20. Ingekomen boekwerken. Comptes rendus hebdomadaires des séances de l'Académie des Sciences par M. M. les secrétaires perpétuels. No. 15 en 16,1859 (aangekocht). Annalen der Physik und Chemie, herausgegeben zu Berlin von J. C. Poggendorff. No. 4, 1859 (aangekocht). De Sekretaris. G. A. Dre LANGE. BESTUURSVERGADERING, GEHOUDEN DEN 140 Jury 1859, TEN HUIZE VAN DEN HEER De Bruyr Kops. Tegenwoordig zijn de heeren: P. BrrekenR, President. A. J. D. Steenstra Toussaint, Vicepresident. B. E. J. H. Beckrne. H. L. JANSSEN. ‚. F. De Bruyn Kors, Bibliothekaris. M. Tu. Rereue, Zhesaurier. W. F. VeERSTEEG. G. A. De Lance, Sekretaris, terwijl de heer M. E. Curvannes als gast de Vergade- ring bijwoont. De notulen der vorige vergadering worden voorgelezen en goedgekeurd. De president brengt de volgende brieven en bescheiden ter tafel. 1. Brief van het bestuurslid den heer Maier, begeleidende eene nota, hierna te vermelden, en de mededeeling be- vattende, dat hij niet zeker weet of hij de vergadering van heden zal kunnen bijwonen. Aangenomen voor berigt. 2. Extrakt uit het register der besluiten van den gou- verneur generaal van Nederlandsch Indië van den 2ásten Juny jl. no. 44, blijkens hetwelk de gewone maatrege- len zijn genomen, om door middel van de ministeriën van koloniën en buitenlandsche zaken, eenige brieven der Ver- 187 eeniging, gerigt aan europesche geleerden en genootschap- pen, aan hunne adressen te doen bezorgen. Deze gouvernements-beschikking wordt met erkentelijk- heid vernomen. 5. Brieven van de heeren H. E. De Vogel en J. CG. Ber- nelot Moens, waarin zij kennis geven het lidmaatschap der- Vereeniging aan te nemen. Gesteld in handen van den thesaurier. 4. Brief van de Rijks Kommissie voor Statistiek , gedagtee- kend ’sGravenhage 16 April 1859, kennis gevende van haar optreden, met aanbeveling, dat haar mededeeling worde gedaan van stukken van statistischen aard, welke in het bezit der Vereeniging zijn, en verklarende wederkeerig der Vereeniging, waar zij kan, van dienst te willen zijn. Wordt besloten te antwoorden, dat het der direktie aan- genaam zal zijn te ontvangen eene opgave van hetgeen de Kommissie in het bijzonder van de Vereeniging verlangt, en intusschen de werken der Vereeniging haar ten geschenke over te zenden, onder mededeeling, dat de Vereeniging gaarne hare boekerij met de geschriften zal verrijkt zien, welke de Kommissie in het licht zal doen verschijnen. 5. Brief van den direkteur der kultures, gedagteekend 15 July jl. de vraag houdende of de direktie ook iets bekend is omtrent de ontdekking van een vocht, hetwelk, volgens een opstel, onderteekend door W. F. De Graaff en geplaatst in de Java-bode van 8 en 15 January jl, eene geheele om- wenteling zou brengen in de tegenwoordig op Java gevolgde manier van suikerbereiding. Wordt besloten ter zake berigt te verzoeken van den heer Maier. 6. De president berigt, dat hij heeft ingeteekend voor de Vereeniging op de Javasche Courant, om daaruit voor het Tijd- schrift der Vereeniging te kunnen doen overnemen de in die Courant bevatte berigten betreffende de werkzaamheden der ingenieurs van het Mijnwezen in Nederlandsch Indië, betreffende aardbevingen, en berguitbarsting in den Indischen Archipel, enz. 188 Hij vraagt en ontvangt daarop de goedkeuring der direktie. 7. Drie stuks verslagen der Vereeniging over 1858, welke. bestemd worden voor den koning, voor den minister van koloniën en voor den honorairen beschermheer der Vereeni- ging zijne exc. den heer Mr. A. J. Duymaer van Twist. 8. Een artikel van het bestuurslid den heer D. W. Rost ‚van Tonningen over de zamenstelling van de vulkanische asschen, uigeworpen door eenige vuurbergen van den Indi- schen archipel. Wordt besloten tot plaatsing in het Tijdschrift der Ver- eeniging. 9. Berigt van het overlijden van het honorair lid der Vereeniging den heer J. F. D. Bouricius, voormalig kom- mandant van de zeemagt in deze gewesten. Wordt met leedwezen vernomen. 10. Brief van het bestuurslid den heer Rost van Ton- ningen, blijkens welken nog meerdere stukken van zijne hand en van zijnen medearbeider aan het landbouwkundig labora- torium, den heer Van Gorkum, voor de pers in gereedheid zijn gebragten aan de direktie van kultures zijn ingezonden. Wordt besloten bij die direktie inlichtingen desbetrek- kelijk in te winnen. Uit dien brief worden nog de navolgende berigten- met belangstelling vernomen : »Van de Samaderine, voor een paar jaren door mij ont- dekt, heb ik veel genoegen. Eene hoeveelheid is op hoo- ger last door mij bereid en naar Nederland gezonden, ter- wijl de aanplant der Samadera indica gelast en thans reeds gedeeltelijk uitgevoerd is. Belangrijk is het feit te noe- men, dat deze bitterstof voor een goed deel in de zaden huisvest en de vruchtdraging snel (m drie jaren) en over- vloedig is. „Men behoeft dus geene boomen om te kappen of af te schillen, maar alleen de zaden te verzamelen. „De Societeit alhier (Buitenzorg) is gisteren avond gedeel- telijk verlicht geweest met katjang-olie, eenvoudig door 189 kloppen met wat zwavelzuur en afwassching met water gezui- verd. Zij brandt alsdan zonder walm en geefteen perfekt goed licht; ook aan het paleis is zij beproefd en zeer medegevallen.” 11. De president stelt voor eene vertaling te plaatsen in het Tijdschrift der Vereeniging van een stuk, voorko- mende in Poggendorff's Annalen der Physik und Chemie, getiteld Platinerz von Goenoeng Lawack auf Borneo door S. Bleekrode te Delft. Dit voorstel wordt aangenomen terwijl de heer Becking zich met de vertaling van dat artikel belast. 12. Een wissel van het lid den heer Jkhr Pompe van Meerdervoort te Desima, groot f/ 12, voor kontributie over 1859. Gesteld in handen van den thesaurier. 15. Brief van het lid den heer E. A. Lange, ten geleide van eijeren van een doekang (Ketengus typus Blkr). De president berigt, daarvoor reeds den dank der direktie te hebben betuigd. 14. Brief van het adviserend lid den heer Bernstein te Gadok ter aanbieding van eene bijdrage voor de werken der Vereeniging, handelende over eene door hem waargeno- men monorchie bij Centropus medius en affinis. Wordt besloten tot de plaatsing in het Tijdschrift der Vereeniging. 15. Brief, toezeggende eenige exemplaren van visschen, van het lid den heer Mühlert te Manado. Deze worden met belangstelling te gemoet gezien. 16. Brief van het lid den heer Van der Goes, resident van Banda van gelijke strekking. Is verstaan als boven. 17. Brief van het lid den heer Meis, generaal majoor civiel en militair gouverneur ter westkust van Sumatra, ten geleide van een vervolg op de opgave betreffende de minerale bronnen, welke in laatstgenoemd gewest worden aangetroffen, en nu in het bijzonder van de adsistent-resi- dentie Mandheling. Het berigt daarover van den resident van Tappanoli luidt als volgt: 190 Siboga, den 50n Met 1859. » Als een vervolg op mijn schrijven van den 28% der vo- rige maand no. 678, heb ik de eer ten gerieve van het Natuurkundig Genootschap te Batavia bekend te stellen, dat, voor zoo verre men heeft kunnen nagaan, er minerale bronnen worden aangetroffen in de adsistent-residentie Mandheling en wel: „1. In het Sipiroksche, bij de kampong Pagaran Dollok Ba- ringinen Prau Sorat, waarvan het water warm is. De tem- peratuur is niet altijd dezelfde’, gewoonlijk echter kan men zich in de bronnen baden. Het water heeft geen’ bijsmaak, wordt door de inlanders steeds gedronken en is ook warm gedronken niet walgelijk. Welke bestanddeelen het inhoudt kan niet worden opgegeven. »2. In Klein-Mandheling, bij de kampong Tolang, in het Koeria Menombin, op ongeveer 9 palen afstands van Kota Nopan, digt aan den linkeroever der langs die kampong loopende rivier Aik Poengkoes. Het water daarin is kokend heet en wasemt BA sas houdende dampen uit, doch vertoont, voor zoo verre beoordeeld kan worden, geene bijzondere minerale eigenschappen, zijnde ook de smaak van het water geheel different. De bovenste laag van den grond, waaruit dit water opwelt, is zandgrond, terwijl ook in het distrikt Tanah Batoe, in de nabijheid van den Goenong Merapi, door de inlanders Soriek Merapi genoemd, vele scheuren in den grond worden gevonden, waaruit warm, soms kokend, water opwelt, en dikke naar zwavel riekende dampen uitwasemen. » Het water is flaauw van smaak. »5. Te Goenong Sitoli (Nias) in het distrikt Glora Ha- limboengan is een zwak iodium-lucht afgevende zoute bron, zonder naam en „4. In het distrikt Nako, mede behoorende onder het ge- bied van Nias, iseene dergelijke naphta-houdende bron te Sendrongan en zonder naam. 101 » Te Baros en Singkel bevinden zich volgens der kontro- leurs opgaven geene minerale bronnen.” De Resident van Tappanoli. VAN DER LINDEN. Is verstaan voor dit berigt den dank der Vereeniging te betuigen. 18. Brief van hetlid den heer Van Ophuysen, adsistent- resident te Benkoelen, ten geleide van vijftig exemplaren van voortbrengselen uit dat gewest, en bestemd voor het museum der Vereeniging. Wordt besloten tot de opname der voorwerpen in het museum en den inzender den dank der direktie te betuigen voor dit zeer belangrijke geschenk. 19. Nota van den heer Maier, bevattende een berigt omtrent steenen van Bodjonegoro en mineralen van Bali, in de maand April door den heer Hageman te Soerabaja aan de Vereeniging toegezonden. Wordt aangenomen voor notifikatie. 20. Brief van het lid den heer Ludeking, van Fort de Kock, waarin beloofd wordt de toezending van reptiliën en harssoorten, hetwelk met belangstelling wordt vernomen. De verdere inhoud van dezen brief luidt: » Voor een paar maanden ving ik eene Mygale suma- »trense, die mij het volgende deed waarnemen. De woon- » plaats dezer spin was een kokerachtig gat, van binnen wit „en zeer vast, over hetwelk een zeer vast net was uitge- » spannen, dat den ingang voor verreweg het grootste gedeelte » bedekte. De opening bedroeg 12 n. duimen. In het net zaten » vele vliegen verward, op welke kleine vogels jagt maakten. »Zoude op deze wijze de Mygale vogeltjes kunnen vangen, „als deze op hunne beurt in het sterke net verward ge- » raken ? »Het gat kwam voor ?}/, voet boven den grond, in een’ » kleiachtigen heuvelwand. Ik duwde een’ stok in de ope- »ning tot op den bodem. De Mygale klemde zich daaraan » vasten ik deed haar in een ruime stopflesch. 192 » Haar ligchaam had eene lengte van 6 n. duimen. » De gifhaken alleen, voor zooverre zij niet bekleed waren, » waren Î n. duim lang. „Ik hield de spin 10 dagen lang in die flesch in het leven. »356 uren na den vangst deed ik een’ kleineren vogel in de »flesch. Bliksemsnel besprong hem de Mygale en bragt hem »even vlug een beet op den rug toe. Ongeveer 1 sekonde na »den aanval zakte de vogel ineen, viel op de linkerzijde, » kreeg een’ allerhevigsten aanval van tetanus en was dood. » Alles zal 6 of 8 sekonden geduurd hebben. Ik liet het » vogeltje in de flesch liggen en na 12 uren was het, uit- »gezonderd de beenige schedel, de dijebeenderen en de » zwaardere vederen, totaal door de spin verslonden. „De spin was zeer opgezet. „Na 4 dagen was zij, om zoo te zeggen, zeer ver- » magerd. „Ik bragt vliegen in de flesch. Zij stierven, maar de »Mygale raakte geen enkele aan. „Ik liet nu de spin uithongeren, om op grootere vogels » proeven tedoen. Deze nam ik den 10% dag na den vangst. „Ik deed in de flesch een kuiken, naar gissing 16—18 dagen „oud. De spin bespong het even snel, pakte het eveneens „in den rug, maar zonder resultaat. „Daarop vatte de spin met hare gifhaken den regter poot »van boven het voet gewricht. Er vloeide eenig bloed uit „de beetopening. De poot zwol aanmerkelijk; de omtrek »van den beet werd livide. Het kuiken opende den bek, »de oogen puilden uit; het zakte op de borst en het ge- » heele ligchaam ineen. De ademhaling scheen zeer belem- »merd. Meermalen klom de spin op den rug van het kuiken „en beet, maar blijkbaar zonder resultaat. „Na 6 uren was het kuiken behalve de zwelling aan den »poot, geheel beter. Ik haalde het nu uit de flesch, die ik „steeds half open gelaten had, zette het op den grond en, „onder aanhoudend pikken, ter plaatse waar de spin het » gebeten had, ging het weg. Het is later geheel hersteld.” Pi 195 20. Brief van den resident van Madioen luidende: Madioen, den 16n Juny 1859. „In antwoord op uwe missive, gedagteekend 29 Decem- ber 1858 no. 156, heb ik de eer der Natuurkundige Ver- eeniging mede te deelen, dat in deze residentie de navol- gende minerale bronnen aanwezig zijn, als: „1. In het distrikt Oeteran, bij de dessa Praijan, waarvan het water vrij warm is, den smaak van seltzerwater heeft en beschouwd wordt eene versterkende kracht te bezitten. »2. In het distrikt Gerdingan, waaruit eene soort van berg- teer vloeit, bij de inlanders bekend onder den naam van mienjak latoong. | „5. In het distrikt Sepreh zijn drie bronnen, bij de inlan- ders bekend onder de namen van Soemberkarang, Banjoe- asien en Pablengan, waarvan het water eenen ziltigen bit- terachtigen smaak heeft. »4. In het distrikt Derro, waarvan bet water des morgens laauw warm is, en bijna den smaak van seltzerwater heeft. „In de andere afdeelingen dezer residentie zijn, voor zoo- veel bekend is, geene minerale bronnen aangetroffen.” Is verstaan voor dit berigt den dank der Vereeniging te betuigen. 22. Het verslag over 1858 van den hoofdingenieur der geographische dienst, aangeboden door het gouvernement ter openbaarmaking. Daartoe was reeds in vorige vergadering besloten. 25. Brief van lid den heer J. CG. Bernelot Moens, han- delende over een mineraal, van Madoera afkomstig, waarvan hij zegt. » Het mineraal is gips, CaO SO3 + 2 HO met 46,5% zwa velzuur, 52,6% kalk en 20,9% water. Het is de varieteit die genoemd wordt gipsspaath, selenit, vrouwen- of mariaglas, onder welke laatste benaming echter ook een mineraal bekend is, bestaande uit kiezelzure aluinaarde met potaschglimmer.” Nog deelt een der aanwezige leden mede, dat deze gips ge- bruikt wordt voor het vervaardigen van beeldjes, welke te- DL. XX 13 194 genwoordig door Italianen hier veelvuldig worden rondgevent. 24. Brief van den boekhandelaar den heer Ogilvie, te Batavia, handelende over aangelegenheden betreffende de verzending van het 18° deel van het Tijdschrift der Ver- eeniging naar Nederland. De bibliothekaris wordt verzocht ten deze het noodige te willen verrigten. 25. Brieven van finantielen aard, welke worden gesteld in handen van thesaurier, als: Van het lid korrespondent, den heer Hageman te Soera- baja met f 185.- in geld en kwitantiën terug. Van den wd. resident der Lampongsche distrikten met stortingsbewijs ad. f 20. Van den resident van Palembang met f 64- in geld. Van den resident van Rembang met f 65.- in geld. Van den resident der Preanger-regentschappen met f 118. in geld. Van den gouverneur van Celebes en Onderhoorigheden met stortingsbewijzen ad f 11, f 10- en f 10- 27. Worden voorgesteld en benoemd tot gewone leden: de H. H. J. Van der Linden, Resident te Tappanoli. Ch. Wiggers, Resident van Madioen. Mr. A. Loudon, Algemeene Sekretaris, te Batavia. L. J. W. De Waal, Eerste Gouvernements-Sekretaris, te Batavia. 26. Ingekomene boekwerken. Comptes rendus hebdomadaires des séances de l'Académie des Sciences, par M. M. les secrétaires perpétuels. No. 17—18 Paris. 1859. 4° (aangekocht). Verhandelingen van het Koninklijk Instituut van ingenieurs 1858—1859 4°. Eerste aflevering (van het Instituut). Opgave van den gevallen regen te Pamakassan residentie Ma- doera, volgens zelfregistrerenden regenmeter door T. Arriëns. Broch. 8° (van den schrijver). Meteorologische waarnemingen verrigt te Tjikadjang regent- schap Bandong door K. P. Holle. Broch. 8° (van den schrijver). 195 Scheikundig onderzoek van twee bronwateren en een bronaf- zetsel van Bawean door A. G. Veltman. Broch. 8° (van den schrijver). Over eenige vischsoorten van de zuidkust-wateren van Java, door P. Bleeker. Broch. 8° (van den schrijver). Weerkundige waarnemingen, gedaan op het eiland Desima en Japan, gedurende de het jaar 1858, door Jonkhr J. L. C. Pompe van Meerdervoort. Broch. 8° (van den schrijver). Een woord aan het publiek, betreffende: eene beschouwing over de koolformatie van Borneo, naar aanleiding van de XVIIIde en XIXde der bijdragen tot de geologische en mineralogische ken- nis van Nederlandsch Indië door S. Bleekrode door Corns de Groot. Broch. 8° (van den schrijver). Het Regt in Nederlandsch-Indië. Regtskundig tijdschrift, onder redaktie van Mr. R. A. Eekhout en T. H. Der Kinderen. Negende jaargang No. 1 Batavia 1859. (van de redaktie). Verslag over de gouvernements electro-magnetische telegra- fen in Nederlandsch Indië over het jaar 1858 Broch. 8° (van den heer Janssen). Verslagen en mededeelingen der Koninklijke Akademie van We- tenschappen Afdeeling. Natuurkunde. Negende deel. Eerste stuk Amsterdam 1859. 8° (van de Akademie). Bijdrage tot de kennis van het goudbevattende kustzand van Tjilatjap door P. J. Maier. Broch. 8° (van den schrijver). Annalen der Physik und Chemie. Herausgegeben zu Berlin von J. C. Poggendorff 1859 no. 5 8° (aangekocht). De Sekretaris. G. A. De LANGE. BESTUURSVERGADERING, GEHOUDEN DEN 282 Jury 1859 TEN HUIZE VAN DEN HEER BLEEKER. Tegenwoordig zijn de Heeren: P. BrrekKeR, President. A. J. D. SreeNSTRA ToussaINT, Vicepresident. B. E. J.H. Becking. G. Dr Groor. P. J. Maren, Direkteur van het Museum. Mr. Tu. Rerone, Zhesaurier. G. A. De Lance, Sekretaris, terwijl de heer... . Groen de vergadering als gast bijwoont. Na opening der vergadering herinnert de voorzitter, dat de Vereeniging, sedert de vorige bestuursvergadering, het 10° jaar van haar bestan is ingetreden. Hij herinnert kortelijk de verrigtingen en den voorspoed der Vereeniging gedurende de negen thans achter haar liggende jaren en wijst op den omvang der door haar ge- publiceerde werken, bestaande in 19e oktavo deelen van haar Tijdschrift en 5 kwarto deelen van hare Verhande- lingen. Hij wijst verder op het aanzien en den roem, die de Ver- eeniging zich heeft verworven, en terwijl hij hulde brengt aan de nagedachtenis der mannen, die zooveel hebben bij- gebragt om de Vereeniging tot haar tegenwoordig stand- punt op te voeren, doch die alle in de kracht van den mannelijken leeftijd zijn bezweken, mannen als Schwan- ner, Smits, Van Heyningen, Melvill van Carnbee, S. H. 197 De Lange, Fromberg, Doleschall en Zollinger, doet hij uitkomen, dat de Vereeniging a depiotende die tal- rijke en zware verliezen nog Gierik daarstaat, en vindt hij daarin het bewijs van de vastheid der grondslagen op welke zij is opgetrokken. Vervolgens worden de notulen der vorige vergadering Bikelezen en goedgekeurd. De president brengt ter tafel de volgende brieven en be- scheiden. 1. Brief van den Pangeran Ario Fjondro Negoro, regent van Demak, waarin hij aanneemt zijne benoeming tot het lidmaatschap der Vereeniging,en zich tot de gewone kon- tributie verbindt. Gesteld in handen van den thesaurier. Berigt uit eenen brief van het bestuurslid den heer Rost Van Tonningen luidende: „Deze week heb ik het genoegen gehad, achter het Land- » bouw-scheikundig laboratorium te Buitenzorg een 150- tal » echte Mokkakoffijboompjes over te planten, welke weldra » nog door een gelijk getal zullen worden gevolgd. Zoowel »de verzameling te Mokka zelve als de aankweeking van het » van daar afkomstige zaad, heeft veel moeite gekost, doch „is deze zaak voor goed in orde, dank zij den ijver van » mijnen vroegeren chef Dr. Fromberg, wiens taak ik thans » voor als nog vervolgende ben. De verkregene Mokka-koffij » werd door de Faktorij der Nederlandsche Handel Maatschap- „pij op f 56 à f 58 de pikol geschat.” De heer Bleeker deelt mede, dat het lid der Vereeni- ging, de heer E. Netscher, der Vereeniging nog eene tweede verzameling visschen van Badjoa heeft doen geworden. Hij herinnert, dat de vorige verzameling van den heer Netscher bestond uit 45 soorten, welke vermeld zijn in de notulen gehouden den 128 Mei jl. sub no. HE) U 5. Volgens zijne bepaling bevat de nieuwe verzameling van der bestuursvergadering den heer Netscher de volgende 16 soorten. 1. Mesoprion aarden QG. 10. 16. A rr 198 Dentex tambulus CV. Upeneoides sulphureus Blkr. Gerres filamentosus CV. Sphyraena obtusata CV. Scomber loo GV. Selar Hasselt Blkr. „» _Kuhlii Blkr. Gazza minuta Blkr. Equula bindoides Blkr. » oblonga CV. . Julis (Julis) dorsalis QG. ‚ Spratella tembang Blkr. . Engraulis Brownii CV. Gastrophysus lunaris J. Müll. Alhoewel geen dezer soorten nieuw is voor de weten- schap, zijn zij alle, met uitzondering slechts van Equula oblonga CV., nieuw voor de kennis van de plaatselijke fauna van Badjoa, van waar thans 66 soorten in de re- gisters der ichthyologie zijn ingeschreven. Van de boven- genoemde soorten is slechts een nieuw voor de kennis der fauna van het eiland Celebes, t. w. Dentex tambulus CV. Het geheele aantal thans van Celebes bekende vischsoorten wordt daardoor gebragt op 729. Is voorts verstaan, den heer Netscher voor het ge- schenk dezer verzameling den dank der Vereeniging te betuigen. he. van van De heer Bleeker berigt de ontvangst van Priaman, wege het lid der Vereeniging, den heer H. Diepenhorst, eenige vischsoorten t. w. 1. Pterois antennata CV. ES Cl LO ii Ca GE Holacanthus bicolor Bl. Acanthurus hepatus Bl. Amphiprion xanthurus CV. Amphisile scutata Cuv. Hippocampus kuda Blkr, en Ostracion cubicus Bl, 199 drie van welke soorten, Holacanthus bicolor Bl, Acan- thurus hepatus Bl, en Ostracion cubicus Bl. nog niet van Sumatra bekend waren, terwijl bovendien nog nieuw zijn voor de kennis der plaatselijke fauna van Priaman: Pterois antennata CV. en Amphisile scutata Cuv— Referent heeft van deze kleine verzameling nog gebruik kunnen maken voor zijne reeds ter perse gelegde doch nog niet afgedruk- te Achtste Bijdrage tot de kennis der vischfauna van Su- matra. Is verstaan den heer Diepenhorst den dank der Vereeni- ging voor de toezending der genoemde soorten te betuigen. 5. Brief van den heer A. Thepass, van Sintang den 50n Juny 1859, begeleidende eene verzameling zoetwatervis- schen, in de rivieren Kapoeas en Mahoei, niet ver van Sintang, verzameld, alsmede eenige reptiliën uit de omstre- ken van Sintang. De heer Bleeker deelt mede, dat hij deze verzameling bereids heeft onderzocht en daarover een berigt heeft op- gemaakt, waaruit blijkt dat zij bevat de volgende soorten van visschen. Zoetwatervisschen van Sintang (verzameld door den heer A. Thepass). ‘1* Datnioides microlepis Blkr. 2 Toxotes jaculator CV. Osphromenus olfax Comm. 4“ Trichopus Leerii Blkr. Helostoma Temminckii K. v. H. 6* Ophicephalus micropeltes K. v. H. 7 » striatus Bl. S* Mastacembelus erythrotaenia Blkr. 9* Eleotris marmorata Blkr. 10° Gephalocassis melanochir Blkr = Arius melanochir Blkr ol. 11 Kryptopterus micropus Blkr = Silurus kryptopterus Blkr, ol. 200 12“ Chaca bankanensis Blkr. 15° Clarias leiacanthus Blkr. 14 Hymenophysa macracanthus Blkr = Gobitis macra- canthus Blkr, ol. 15* Dangila ocellata Blkr = Cyrene ocellata Heck. 167 Cyeloeheiliehtlys (Anematichthys) apogon Blk: Systomus apogon Val. 17 Balantiocheilos melanopterus Blkr = Systomus me- lanopterus Blkr, ol. 18* Systomus (Barbodes) fasciatus Blkr = Barbus fasciatus Blkr, ol. 19* Rasbora (Rasbora) dusonensis Blkr = Leuciscus du- soneneis Blkr ol. 20* Luciocephalus pulcher Blkr = Diplopterus pulcher Gray. 21 Notopterus lopis Blkr. 22“ Achiroides melanorhynchos Blkr. 25“ Arothron? palembangensis Blkr. 24* Chonerhinos modestus Blkr. Van deze soorten zijn nieuw voor de kennis der fauna van Sintang de met een * gemerkte, ten getale van niet minder dan 19, terwijl van Aen soorten nieuw is voor de kennis der fauna van Borneo, Gephalocassis melanochir Blkr. Reptiliën van Sinlang. Ook de reptiliën van zijn door rapporteur bepaald gewor- den en gebleken te bestaan uit 9 soorten. Vroeger waren bij de Vereeniging reeds van Sintang ontvangen Cistudo bor- neënsis Blkr, Tachydromus sexlineatus Daud, Calamaria borneënsis Blkr, Dendrophis picta Bote, Compsosoma ra- diatum DB., Tropidonotus sundanensis Blkr, en Bufo asper Schl. De thans te vermeldene soorten zijn alle andere, t. w. L Draco viridis Daud. CGylindcophis rufa Blkr. vt te Compsosoma melanurus Blkr. 201 Simotes octolineatus DB. Tragops prasinus Wag)]. sam Psammophis pulverulentus Boie. Elaps tetrataenia Blkr. » _ Thepassi Blkr. „ Fropidolaemus Schlegeli Blkr, zoodat thans 16 soorten van reptiliën van Sintang be- kend zijn. Twee dezer soorten, de beide van Elaps, ver- schillen van de overige bekende van het geslacht. ee a Elaps tetrataenia is zeer na verwant aan Elaps bivirga- tus Schl. en heeft evenzeer kop, staart en buik fraai rood Zwarte vlekken of banden bevinden zich aan de buikvlak- te niet. De bandteekening echter verschilt. De zijban- den zijn wit en zeer smal en niet azuurblaauw en breed, zooals bij Elaps bivirgatus. Bovendien is de rug nog in zijne geheele lengte met twee zeer dunne witte bandjes ge- teekend, zoodat er in het geheel vier overlangsche witte bandjes zijn. Ook ontbreekt er de violet-bruine band, wel- ke bij Elaps bivirgatus zich over de geheele lengte van den rug van den staart uitstrekt. Elaps Thepassi, dus genoemd ter eere van den toezen- der, is zeer na verwant aan Elaps furcatus Schl. maar er gemakkelijk van te onderkennen, doordien de witte over- langsche rugband zich op den kop niet in tweeën splitst en onverdeeld op de kruin eindigt; doordien voorts de roode dwarsche achterkaaksband er niet tot de slapen of de kruin opstijgt en de staart aan de ondervlakte met twee of drie zwarte dwarsche gave bandjes is geteekend. Is voorts verstaan, den heer Thepass den dank der Ver- eeniging voor de vermelde belangrijke verzameling te be- tuigen en hem uitte noodigen, voort te gaan op dezelfde loffelijke wijze zich jegens de wetenschap verdienstelijk te maken. 6. Eene stopflesch met twee soorten van visschen van Jiliton, aangeboden door den heer Kruymel, gezagvoerder van de tot de mijnontginning op Biliton behoorende 202 to schooner. Deze soorten zijn, volgens de bepaling van den heer Bleeker: 1. Synanceia horrida Bl. Schn. = Ikan Lepo Bilit. Opistognathus Sonneratii GV.? Blkr. Laatstgenoemde soort was nog niet van Biliton bekend. Is verstaan den heer Kruymel den dank der Vereeniging voor deze aanbieding te betuigen. 7. Berigt omtrent eenige vischsoorten van de Kokos-ei- landen, aangeboden door het lid der Vereeniging den heer Dr. A. J. Anderson, geneesheer op de Kokos-eilanden te Nieuw-Selma. Volgens den heer Bleeker zijn deze soorten. Synanceia brachio GV. Zanclus cornutus CV. Acanthurus Rüppelli Blkr. Cheilinus tetrazona Blkr. Antennarius nummifer Blkr. Polypterichthys Valentini Blkr. . Fierasfer gracilis Blkr. Slechts beide laatstgenoemde soorten zijn nieuw voorde kennis der fauna van genoemde eilanden. Is verstaan den heer Anderson den dank der Vereeni- ging voor deze nieuwe toezending te betuigen. 8. Berigt van den heer Bleeker, omtrent eene aantal vischsoorten van Karangbollong aan de zuidkust van Java, aangeboden door het lid der Vereeniging den heer F.J. Schultze, luidende als volgt. jl Ko IO mk Vischsoorten van Karangbollong (verzameld door den heer F. J. Schultze). Holocentrum orientale CV. Serranus Hoevenii Blkr. »___microprion Blkr. Mesoprion fulviflamma Blkr. » monostigma CV. Apogon novemfasciatus GV. Ee, Ss ee Ge oid 205 . Grammistes orientalis Bl. Schn. . Chaetodon biocellatus CV. » __ vagabundus Bl. 10. Holacanthus semicirculatus CV. 11. Amphacanthus dorsalis CV. 12. Acanthurus lineatus Lac. 15. » _matoides CV. 14. » _triostegus CV. 15. Mugil vaigiensis Q. 16. Atherina Valenciennesi Blkr. 17. Salarias cyanostigma Blkr. 18. „ lineatus CV. 19. » _melanocephalus Blkr. 20. » sumatranus Blkr. 21. Gobius petrophilus Blkr. 22. Glyphisodon antjerius K. v. H. © DO 1 25. » rahti CV. 24. » septémfasciatus GV. 25. » unimaculatus CV. 26. Julis (Julis) cupido T. Sch. 27. » ( » } Jansem Blkr. 28. _» (Halichoeres) annularis K. v. H. 29. » (__» } casturi Blkr. 50. _» (__» ) Harloffit Blkr. 31. » (__» ) leparensis Blkr. DEAt np. (Cem )ermikmiates K: v. H. 33. Opr fm Je notopsis K: vs H. 54. _» _(__» _) phekadopleura Blkr. 55. Muraena colubrina Richds. 56. __» isingteena Richds. 57. » variegata J. R. Forst. Van deze vischsoorten zijn nieuw voor de kennis der plaatselijke fauna van Karangbollong, Mesoprion fulviflam- ma Blkr, Mugil vaigiensis QG., Amphacanthus dorsalis GV, Atherina Valenciennesi Blkr, Julis (Halichoerer) miniatus K. v. H., Muraena colubrina Richds en Muraena isingtee- to 0% na Richds., doeh geen derzelve is nieuw voor de kennis van Java of voor de wetenschap. 9. De heer Bleeker berigt omtrent eeuige vischsoorten van Amboina, alhier aangebragt met de brik Marsoek en aangeboden door het lid der Vereeniging den heer D. S. Hoedt. Deze soorten zijn 1. Diagramma orientale GV. » plectorhynchos GV. Novacula kallosoma Blkr. Malacanthus taeniatus CV. Antennarius leprosus Blkr. Muraena zebra Cuv. Muraenoblenna tigrina Kp. Pyrodon niger Rüpp. Monacanthus melanocephalus Blkr. Van deze soorten zijn nieuw voor de kennis der fauna DO AD EH 1 IO De van Amboina, Novacula kallosoma, Malacanthus taeniatus, Muraenoblenna tigrina en Pyrodon niger, terwijl Novacula kallosoma tevens nieuw is voor de wetenschap. Volgens rapporteur zijn thans 801 soorten van visschen van Am- boina bekend. Hij deelt voorts mede, dat hij de beschrij- ving der genoemde nieuwe soort nog heeft kunnen opne- men in zijne ter perse zijnde doch nog niet afgedrukte Elfde Bijdrage tot de kennis der vischfauna van Amboina. Is voorts verstaan, den heer Hoedt den bijzonderen dank der Vereeniging te betuigen voor de welwillendheid, waar- mede hij voortgaat door zijne toezendingen de kennis der fauna van Amboina te verrijken. 10. De heer Bleeker deelt nog mede, dat eenige dagen geleden de heer U. G. Hoogeveen, inspekteur van finan- tiën, toen juist van Cheribon teruggekeerd, hem heeft be- rigt, dat in de zee nabij Cheribon gevangen was een bij de inlanders aldaar onbekend dier van eene zonderlinge gedaante en van eene lengte van ruim zeven voeten; dat dit dier, aan wal gebragt daar nog eenigen tijd heeft; ge- leefd en dat de resident van Cheribon de heer De Serriëre 205 het aan de Vereeniging had willen opzenden, doch dat het overlijden van hetzelve, wegens gebrek aan middelen tot bewaring, zulks niet wel doenlijk maakte. Uit de naauw- keurige beschrijving der vormen, welke de heer Hogeveen van dit dier wist te geven, is voldoende gebleken, dat het een oud voorwerp was van Sphargis coriacea Gray, eene soort, welke in den Indischen archipel zeer zeldzaam schijnt te zijn, doch welke ook voorkomt in de Middellandsche zee, den Atlantischen Oceaan, bij de Kaap de Goede Hoop en in de wateren van Japan. De heer Bieeker vertoont een zeer jong voorwerp dezer soort uit zijne verzameling, hetwelk eenige jaren geleden bij Padang, aan de westkust van Sumatra, gevangen is. 11. Derde bijdrage tot de kennis der ichthyologische fauna van Soembawa, door P. Bleeker, aangeboden ter plaatsing in het Tijdschrift der Vereeniging. Deze bijdra- ge is opgemaakt naar aanleiding eener verzameling, ten geschenke gegeven door het lid der Vereeniging den heer P. L. Van Bloemen Waanders, thans adsistent-resident van Banjoewangi, wien daarvoor reeds dank is betuigd. Als nieuw voor de wetenschap is daarin beschreven eene soort van Dentex, onder den naam van Dentex sumba- wensis, terwijl het aantal van het eiland Soembawa be- kende vischsoorten er in gebragt wordt van 57 tot 88. Is verstaan, deze bijdrage op te nemen in het Tijdschrift der Vereeniging. 12. Berigt van heer Bleeker over een aantal vischsoorten van Bali Boleling, aangeboden door het lid der Vereeni- ging den heer P. L. Van Bloemen Waanders, en luidende als volgt: Vischsoorten van Balt (verzameld door den heer P. L. Van Bloemen Waanders). 1“ Holocentrum orientale CV. 2 Mesoprion bottonensis Blkr. 5 » coeruleopuunctatus Blkr. 206 4 Mesoprion monostigma GV. 5 » octolineatus Blkr. 6” » Sebae Blkr. 7 » vitta Blkr. 8 Lethrinus opercularis CV. 9 » ornatus CV. 10 » rostratus K. v. H. 11 Apogon novemfasciatus GV. 12 eren oxycephalus Blkr. 15 Upeneus barberinus CV. 14 » Russellii CV. 15 Trachinotus Baillonii CV. 16 Carangichthys typus Blkr. 17 Carangoides blepharis Blkr. 18 Gazza tapeinosoma Blkr. 19 Equula gomorah CV. 20 » gracilis Blkr. Dit » oblonga CV. 22" Amphacanthus dorsalis CV. 25" Acanthurus chrysosoma Blkr. 24 » __ matoides GV. 25* Naseus annulatus Blkr. 26 Atherina duodecimalis CV. 27 Platycephalus pristiger CV. LAS 28” Callionymus opercularioides Blkr. 29 Trichonotus setiger Bl. Schn. 0“ Eleotris litera | en Alg 5 ien bifasciatus Bl. Schn. » trifasciatus CV. Cl to Pomacentrus melanopterus Blkr. “Glyphisodon rahtú CV. Julis (Halichoeren) casturi Blkr. Harloffi Blkr. Hartzfeldi Blkr. interruptus Blkr. kallosoma Blkr. GS: * er) » ( » ( D) ( ( *& _l DD] On ot OT OT OT O1 OT OT OU GT OT en Ne Pe de) ” 207 40 Julis (Halichoeres) miniatus K. v. H. 41” ” ( ” ) Reichei Blkr. 42* Novacula kallosoma Blkr. 45" » julioides Blkr. 44" » praetextata Blkr. 45” » taeniurus Blkr. 46* Cheilinus ceramensis Blkr. 47” » radiatus Blkr. 48° » tetrazona Blkr. 49* Plotosus anguillaris Lac. 50 Engraulis encrasicholoides Blkr. 51 » rhinorhynchos Blkr. 52 » Russelli Blkr. 55 Saurus myops CV. 54 » synodus CV. 55 Rhombus pantherinus Rüpp. 56 Plagusia marmorata Blkr. 57 Arothron hypselogeneion Blkr. 58” » lineatus Blkr. 59 Anosmius Bennett: Blkr. 60 Ostracion cornutus L. Van deze 60 soorten zijn de met een * gemerkte, ten getale van 22, nieuw voor de kennis der fauna van Bali, welke, gevoegd bij de 185 reeds van daar bekende soorten, een totaal voor Bali geven van 207 soorten. Een der soor- ten, Novacula kallosoma Blkr, is nieuw voor de wetenschap. Ik ontving die soort bijna gelijktijdig van Amboina en heb haar in mijne Elfde bijdrage tot de kennis der vischfauna van Amboina beschreven. Behalve de genoemde visschen bevonden zich in de ver- zameling van den heer Van Bloemen Waanders ook twee soorten van reptiliën van Bali, t. w. Draco viridis Daud. en Draco fuscus Daud., welke beide soorten nog niet van dit eiland bekend waren. Van Bali zijn trouwens, behalve de genoemde soorten, nog geene anderc reptiliën bekend ge- worden dan Hemidactylus frenatus Schl., Varanus bivitta- Lo 208 tus DB., Bronchocela jubata Kp., Dendrophis picta Boie, Lycodon auliceum Boie, Rana tigrina Daud. en Bufo bipor- catus Schl., alzoo te zamen slechts 9 soorten. 15. De president deelt mede, dat op het verzoek der Ver- eeniging aan het gouvernement van den 5% Maart jl, dat “het lokaal, gelegen beoosten de Societeit de Harmonie te Batavia haar ten gebruike worde afgestaan en voor haar zal worden ingerigt tot museum, boekerij en vergaderzaal, in zooverre is beschikt, dat spoedig de algeheele verbou- wing van dat lokaal mag worden te gemoet gezien, het- welk daarna voorloopig bestemd zal worden tot noodge- bouw voor het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen om, nadat voor laatstgenoemd Genootschap een nieuw gebouw zal zijn opgerigt, te worden bestemd voor de Vereeniging en gedeeltelijk ook voor de Neder- landsch-Indische Maatschappij van Nijverheid. Deze mededeeling wordt met de meeste belangstelling vernomen, als althans een bepaald uitzigt openende op de verwezenlijking van de oprigting van een gebouw voor de Vereeniging, waarnaar de direktie jaren achtereen, doch vroeger steeds met ongunstigen uitslag, onverdroten heeft U? gestreefd. 14. Brief van den heer Bernstein, adviserend lid der Vereeniging, ter aanbieding van een advies op de Bijdrage tot de ornithologische fauua van Nieuw-Guinea van den heer Von Rosenberg. Wordt naar aanleiding van dit advies besloten, voor te stellen de aanmerkingen der direktie op genoemde bijdrage, aan den heer Von Rosenberg te doen mededeelen, en ze daar- toe met zijn stuk aan de regering te zenden, onder kennis- gave, dat de Vereeniging gaarne tot de openbaarmaking van den arbeid des heeren Von Rosenberg wil overgaan, nadat deze is in de gelegenheid gesteld geworden kennis te nemen van de opmerkingen der direktie. 15. Brief van den heer Van Riemsdijk uit Siak, waarin hij der Vereeniging toezegt eenige voorwerpen uit de na- 209 tuurlijke historie, welke met belangstelling worden te ge- moet gezien. 16. Brief van den gouverneur der Moluksche eilanden, den heer Goldman, lid der Vereeniging, ten geleide van opgaven betreffende minerale bronnen in de landen om de Elpapoeti-baai, van het eiland Saparoea en van Hila. Voorts biedt de gouverneur voornoemd aan, om, in geval de Vereeniging zulks wenschelijk acht, te zenden flesschen met water, uit die bronnen vergaderd. Wordt besloten den gouverneur der Moluksche eilanden voor zijne mededeelingen dank te betuigen en hem te berigten dat de direktie gaarne in de gelegenheid zich gesteld zal zien het water aan een scheikundig onderzoek te doen onder- werpen. De berigten omtrent de bedoelde bronnen luiden als volgt: Hila, den 28u Maart 1859. » Ter voldoening aan den last, vervat in uwe missive van den 112 February jl. no. 99, heb ik de eer mede te deelen, dat voor zoover tot nog toe is bekend, zich in deze afdeeling geene minerale bronnen bevinden, als die bedoeld bij het schrijven van de Natuurkundige Vereeni- ging in dato 50 December 1858 no. 156. Alleen treft men in de kom van de negorij Larieke eene wel aan, die ge- acht wordt zwavel en minerale bestanddeelen te bevatten, doch van weinig beteekenis is, aangezien dezelve slechts aan de oppervlakte van den grond een weinig water geeft, dat afzijpelende niets anders dan eene kwalijk riekend gootje vormt ter lengte van omstreeks 50 schreden. „Voor het geval daaraan, hoe onbeduidend dit verschijn- sel ook voorkomt, eenig gewigt mogt worden gehecht, doe ik hiernevens gaan een flesch, gevuld met dat water, tot on- derzoek door deskundigen.” De Adsistent-resrdent van Hila en Laricke. DUVELAAR VAN CAMPEN. DL. XX Ee 210 In de afdeeling Amboina gevonden wordende minerale bronnen. In het distrikt Toelehoe. De bronnen Aman Tawari, Wai Poetoet, Wai Poetoet Hatoe, Sila, Hatoe Assaim, Pana Fain, Hatoe Ekkan. In het distrikt Soeli. De bronnen Tankandoewa, Leiriring, Hatoeasa en twee zwavelbronnen Wat Pono-pono en Nieni. Warme en zoute bronnen op Saparoea en Haroeko. IL. Eiland Saparoea. „In de negorij Touw, twee warme bronnen, Ajer panas besaar en Ajer panas keljil. Vóór de aardbeving van 1855 werd hier slechts de bron Ajer panas besaar gevonden, die toen veel grooter en ook van hoogere temperatuur was dan thans. Ter gelegenheid van dat natuurverschijnsel heeft zich de bron Ajer panas keljil gevormd, doch zij schijnt met de eerstgenoemde in onderaardsche verbinding te staan. Beide schijnen salinisch te zijn, doch zetten geen zout af.” 1. Kiland Haroeko. „Onder de negorij Oma. De warme bron Ajer panas besaar is van ronde gedaante cc. 6 voeten doorsnede en 6 voeten diepte; zwavelachtig. Het water is geelachtig van kleur. De grond geeft eene hoogroode verwstof. Zekere plant, door de inlanders genaamd Sajor soenga, leeft in dit water. De bron ligt in het bosch genaamd Sira, op een’ afstand van I/, uur van het strand en 1!/, uur van de negorij. Een ei kan in deze bron in 10 minuten gaar worden gekookt. Er leeft eene soort van visch in dit water, waarvan eenige exemplaren benevens een flesch van het water hiernevens gaan. Ook de in den omtrek staande boomen, hebben geen’ hinder van de hitte van dit water, hetwelk opwelt uit eene rotsplaat (koraal). „De warme bron Matoe, bestaande uit tiental kleine wellen, welke bij vloed door het zeewater overstroomd worden. Zij zijn zonder zigtbaren afloop. 211 »Op de hoofdplaats Haroeko werd volgens informatie, vroeger ook eene warme bron gevonden. De daar stroo- mende rivier Wai-Era (groote rivier) heeft haar echter, door verlegging van haren loop, in haar bed opgenomen.” De Adststent-resident van Saparoea en Haroeko. DUVELAAR VAN CAMPEN. Mtnerale bronnen in de landen om de Hipapoeti- baai op de zuidkust van Ceram. „In de landschappen om de Elpapoeti-baai, van af Latoe tot en met Sepa, bevinden zich, voor zoover bekend is, slechts twee warme bronnen. » De eerste bevindt zich in het gebied van Sepa, bijna een dag reizens het binnenland in. Van de negorij Sepa noor- delijk opgaande komt men na twee heuvelrijen gepasseerd te zijn, in de vlakte, waardoor de groote rivier Koeatan stroomt. Dáár, op den regteroever dier rivier, ligt een ajer panas (alfoersch Wai-poe-oetô). Ik heb die nog niet kun- nen bezoeken, doch volgens opgave van den Radja van Sepa is dezelve niet zeer krachug opborrelend, doch zeer heet. Meer wist hij er mij niet van mede te deelen. „De tweede warme bron bevindt zich op het strand, vlak voor de nieuwe alfoersche nederzetting Sanahoe. Het strand is daar overee ne lengte van p. m. 100 passen langs de zee overdekt met eene menigte warme bronnen, die tij- dens mijn onderzoek, ‘smorgens om 7 uur, met laag water in de wel eene warmte hadden van 96° tot 105° FF... Met den vloed worden zij geheel door het zeewater bedekt. „Het water heeft een’ zuurachtig onaangenamen, overigens niet te beschrijven, smaak, die nog lang na het gebruik blijft aanhouden. Bezonken is het geheel helder, doch het voert eene massa fijne roodachtige deeltjes met zich, waardoor het strand rood gekleurd is, uitziende als ijzer- oxyde. Voorts is de geheele kust aldaar tot vrij ver in zee (bij laag water tot op 5 vademen diepte) bezaaid met bron- nen, die soms met vrij groote kracht opwellen, zoodat het zeewater schijnt te koken. Iet is mij niet mogen geluk- ken te ontdekken, of ook deze bronnen tot de warme be- hooren, dewijl zij door vermenging met het zeewater geen sporen van warmte vertoonen. De thermometerstand was in zee in en buiten de bronnen overal dezelfde. » Ongeveer vijf minuten westelijker, daar waar de heuvel van Soriette hetstrand nadert, ligt aan het strand eene zeer heete bron — temperatuur 185—190® F. — die echter alleen bij zeer laag water kan onderzocht worden, dewijl zij dan bloot komt. Het water was zoutachtig, waarschijnlijk door vermenging met het zeewater. » Het terrein achter de negorij Sanahoe is nooit wetenschap- pelijk onderzocht; het bestaat uit een langzaam rijzend vlak, dat een half uur landwaarts in eindigt in eene heu- velrij, die zich parallel met het strand uitstrekt, en even als elders met digte bosschen bedekt 15.” De Ambtenaar belast met het civiel bestuur in de Elpapoeti-baat. H. GC. VAN EYBERGEN. 17. Brief van het lid der Vereeniging, den heer Van Lim- burg Brouwer, ter overzending van een levensberigt van wijlen het adviserend lid der Vereeniging Zollinger, opgesteld door zijne echtgenoote en de gouvernante harer kinderen. Wordt verstaan berigt het ter lezing rond te zenden aan de bestuursleden. 18. Brief van Amboina, van de kommissarissen in den boedel van wijlen het adviserend lid der Vereeniging Dole- schall, meldende, in antwoord op dezerzijdsch schrijven, dat in diens boedel niet gevonden zijn boekwerken, welke door de Vereeniging waren opgevorderd, en dat daarin ook niet is aangetroffen eene botanische beschrijving van de omstreken van Amboina, welke de direktie gemeend had dat de overle- dene voor het Tijdschrift der Vereeniging had opgesteld, to 215 evenmin als eene verzameling van koraalvormen en polypen welke die natuuronderzoeker aan het museum der Ver- eeniging had toegezegd. Wordt begrepen dat in deze aangelegenheid niets verder te doen valt. | 19. Brief uit Pesth, waaruit blijkt, dat aldaar is opgerigt een naturaliën- en oudheidkundig-kantoor en waarin de oprigter zich voor bestellingen aanbeveelt. Wordt nedergelegd in het archief. 20. Brieven van de residenten van Ternate en Banda, met f 11 en f 41. 2 Gesteld in handen van den thesaurier. 21. Worden voorgesteld en benoemd tot Gewone leden der Vereeniging de heeren: J. P. Schlosser, Aspirant Ingenieur van het Mijnwezen, te Buitenzorg. H. GC. Hoogeveen, Inspekteur van Finantiën, te Batavia. A. H. Thepass, Officier van Gezondheid der 2e klasse te Sintang. J. J. W. E. Van Riemsdijk, Officier van Gezondheid der ze klasse, te Bankalis. F. M. G. Van Cattenburgh, Adsistent-resident en Magi- straat van Amboina, te Amboina. W. A. Duvelaar van Campen, Adsistent-resident van Sa- paroea en Haroeko. H. C. Van Eybergen, Ambtenaar ter beschikking van den Gouverneur der Moluksche Eilanden. 22. Ingekomen boekwerken. Comptes rendus hebdomadaires des séances de l'Académie des sciences, par M. M. les sécretaires perpêétuels no. 19 en no. 20 1859 (aangekocht). Purper uit guano. Eene overwinning der toegepaste scheikunde. Toegelicht door een monster tibet geverfd met Murexide. Door Prof. S. Bleekrode. Rotterdam. 41859 8° (van den schrijver). Over eene merkwaardige anomalie in den oorsprong der arte- riae carotides waargenomen bij Pitta cyanura Vieill. door Dr. HL. 214 A. Bernstein (met een plaat) Broch. 8° (van den schrijver). Das Gesetz des menschlichen Wachsthumes und der unter der Norm zurückgebliebene Brustkorb als die erste und wichtigste Ursache der Rhachitis, Scrophulose und Tuberculose; von Franz Liharzik. Wien 8° 1858 (van den schrijver). De Sekretaris, G. A. DE LANGE. BESTUURSVERGADERING, GEHOUDEN DEN 112 Aucustus 1859, TEN HUIZE VAN DEN HEER De LANGE. Tegenwoordig zijn de H. H. P. BreekerR, President, B. E. J. H. BeckinG, H. L. JANSEN, G. F. De Bruyy Kors, Bibliothekaris, M. Tu. Reicne, Thesaurier, W. F. VERSTEEG, G. A. De Larner, Sekretaris, terwijl de heer G. Urrengroek en het gewone lid de heer D. GC. Noorpziek de Vergadering als gasten bij- wonen. De heer A. J. D. Steenstra Toussaint, vicepresident der Vereeniging, zendt zijne verontschuldiging in, dat hij belet is de vergadering bij te wonen. De president berigt, dat de geologische kaart van de wester- afdeeling van Borneo afgedrukt is, en dat reeds eenige exemplaren daarvan, om gekleurd te worden, ver- zonden zijn naar het bureau der mijngenie te Buitenzorg. De sekretaris wordt uitgenoodigd van de firma Lange en Co. een berigt op te vorderen betrekkelijk hare verrigtin- gen om tot eene vereffening te geraken met den boekhan- delaar Van den Heuvell, te Leiden, ter zake van de wer- ken der Vereeniging, welke derwaarts voor de versprei- ding in Nederland zijn gezonden. Vervolgens worden de notulen der vorige vergadering voorgelezen en goedgekeurd. 26 De president brengt de volgende brieven en bescheiden ter tafel. 1. Brief van den Graaf F. De Castelnau, gedagteekend Singapore, 26 July 1859, waarin hij, onder dankbetuiging aanneemt het eere-lidmaatschap der Vereeniging. 2. De heer Bleeker deelt mede, dat hij van het honorair ld der Vereeniging den Graaf Fr. De Castelnau, thans tijdelijk te Singapore verblijvende, inzage heeft bekomen van zijn schetsboek van visschen van Singapore. Hij herin- nert, dat in zijne Tweede Bijdrage tot de kennis der visch- fauna van Singapore, opgenomen in het 15e deel van het Tijdschrift der Vereeniging, 259 vischsoorten van Singapore vermeld zijn. Blijkens genoemd schetsboek en eene kleine verzameling visschen, door den Graaf De Castelnau rap- porteur aangeboden, komen bij Singapore ook voor de hieronder genoemde, nog niet in de boven aangehaalde bijdrage vermelde soorten. . Mesoprion fulviflamma Blkr. » _lutjanus CV. jemek. Diagramma crassispinum Rüpp. Therapon servus CV. Cheilodipterus lineatus Lac. = Cheil. octovittatus CV. Apogon monochrous Blkr. Pterois Russelti v. Hass. — Pterois kodipungi Blkr. Pelor Cuvieri Gr. Synanceia elongata CV. 10. Ophicephalus striatus Bl 11. Pomacentrus fasciatus CV. 12. Julis (Halichoeres) Cuvieri Blkr. O5 em Ol bo 1D on (nt) elegans -K: /v-AH. 14. » _(__» _) leparensis Blkr. 15. Machaeritum reticulatum Blkr. 16. Eleotris ophicephalus K. v. H. 17. Oxyurichthys belosso Blkr. 18. Butis gymuopomus Blkr. 19. Frypauchen vagima CV. 20. Clarias batrachus CV. pj ej Systomus (Barbodes) maculatus Blkr. Alausa macrurus Blkr. Chatoessus nasus CV. Muraena micropoëcila Richds. „ Rhombus lentiginosus Richds. Triacanthus oxycephalus Blkr. »__Nieuhofi Blkr. Nareine timle1 Henl. . Chiloscyllium phymatodes Blkr. Het aantal thans van Singapore bekende vischsoorten stijgt daardoor van 259 tot 268. De zoetwatervisschen zijn volgens eene schriftelijke mededeeling van den heer De Castelnau op Singapore zeer zeldzaam. De eenige tot nog toe bekende echter zoetwater-soorten zijn Ophicephalus striatus BL, Clarias batrachus GV. en Systomus (Barbodes) macula- a Blkr; soorten, welke ook op de overige Soenda-eilan- den tot de het meest algemeen voorkomende vormen be- hooren. 5. Brief van den heer A. Loudon, waarin hij aanneemt zijne benoeming tot het gewone lidmaatschap der Vereeni- ging en zich verbindt tot de gewone kontributie. Gesteld in handen van den thesaurier. 4. Brief van het oud-besturend lid der Vereeniging den heer R. F. De Seyff, kapitein adjudant van den gouverneur Lo ek He Cl en « to to to to to to to to to HRe generaal, waarin hij namens den gouverneur generaal van Nederlandsch Indië dank betuigt voor de toezending van een exemplaar van het verslag der Vereeniging over 1858. Aangenomen voor berigt. -_ 5. Brief van den 1sten gouvernements sekretaris, blijkens welken aan het verzoek der Vereeniging is voldaan, om exem- plaren van bovengenoemd verslag Z. M. den koning en den minister van koloniën uit naam der direktie aan te bieden. Advies van het besturend lid den heer Maier, nopens de zamenstelling van een vocht, hetwelk door den heer W. PF. De Graaff zou ontdekt zijn, en hetwelk eene be- langrijke omwenteling in de suikerbereiding uit rietstok- ken ten gevolge zou Een hebben. 218 Wordt besloten den direkteur van kultures in antwoord op zijne missive van 15 July 1859 mo. 2929/2 te be- rigten, dat het der direktie niet is mogen geluk- ken de zamenstelling van bedoeld vocht te ontdekken en overigens op te merken, dat de uitvinder in zijne door de Java-Bode openbaar gemaakte stukken bewijzen heeft ge- geven, dat hij verwarde denkbeelden betrekkelijk de schei- kundige wetenschap voedt. 7. Brief van den tsten gouvernements sekretaris, ter plaat- sing in de werken der Vereeniging aanbiedende de XXIe Bijdrage tot de geologische en mineralogische kennis van Ne- derlandsch Indië, door den ingenieur 5de klasse B. Everwijn. Wordt verstaan de bijdrage in het Tijdschrift der Ver- eeniging op te nemen. 8. Brief van het lid den heer D. C. Noordziek, aanbiedende een berigt nopens aardbevingen, waargenomen te Patjitan. De heer Noordziek wordt mondeling voor die mededee- ling bedankt. 9. Brief van het lid den heer Dr. A. J. Anderson, van de Kokos-eilanden, houdende eene nadere en juistere me- dedeeling opzigtelijk het vroeger door hem mededeeld ver- schijnsel, dat het ligchaam der tripangs meermalen tot woon- plaats verstrekt aan soorten van Hierasfer of Oxybeles. Het stuk daarover is getiteld. A few remarks concerning a parasitic fish found in the Holothuria of the Cocos-Islands. Wordt verstaan deze bijdrage in het Tijdschrift der Ver- eeniging op te nemen. 10. Brief van het hid den heer J. G. T. Bernelot Moens, uit Anjer, mededeelende dat hij voor de Vereeniging heeft afgezonden 2 flesschen met slangen en visschen, af komstig; uit het meer Dano bij Tjomas in de residentie Bantam. De president zegt toe, na de ontvangst, over deze voorwer- pen verslag te zullen doen en intusschen den heer Bernelot Moens, den dank der direktie voor zijn geschenk te betuigen. 11. Brief van gelijke strekking van het lid den heer 44 Hunnius, te Tandjong, nopens de toezending van visschen en reptiliën van Tandjong en de Samangka-baa1. De heer Bleeker berigt, dat de bedoelde visschen en reptiliën, te Batavia aangebragt met het brikschip Karel August, reeds ontvangen en door hem bepaald zijn. Het berigt luidt overigens als volgt. Visschen uit de omstreken van Tandjong, aan de Samangka- baat. De visschen van Fandjong, door den heer Hunuius aan- geboden, bestaan uit de volgende soorten. 1. Mesoprion annularis CV. Ne »__fulviflamma Blkr. in » __Russelli Blkr. 4. Dentex taeniopterus CV. 5. Therapon servus CV. __» _theraps CV. Pterois Russell: v. lass. » volitans CV. Otolithus argenteus K. v. H. Upeneoides sulphureus Blkr. Toxotes jaculator CV. Chaetodon vagabundus Bl. ll Go . Atom DS DO 0 Scatophagus argus CV. me ek pe Chorinemus toloo CV. 15. Equula ensifera CV. 16. Mugil coeruleomaculatus Lac. 17. Ophicephalus striatus Bl. 18. Platycephalus insidiator Bl. Schn. 19. Callionymus opercularioides Blkr. 20. Culius niger Blkr. = Eleotris nigra QG. ‘21. Eleotris Folson: Blkr. 29. Gobius kokius CV. 25. Periophthalmus argentilincatus CV. 24. Netuma nasuta Blkr. —= Arius nasutus CV. 94 Achirus poropterus Blkr. 220 26. Balistes verrucosus Ls. — Balistes praslinus Lac. 27. Pyrodon niger Rüpp. “28. Syngnathus Helfrichi Blkr. WER „ Hunniu Blkr. “50. Microphis polyacanthus Blkr. = Syngnathus polyacan- thus Blkr. Alle deze soorten zijn nieuw voor de kennis der plaat- selijke fauna van Tandjong, terwijl nieuw zijn voor de kennis der fauna van Sumatra: Eleotris Tolsoni, Syngna- thus Helfrichi, Syngnathus Hunnii en Microphis polyacan- thus, van welke soorten tevens nieuw is voor de weten- schap Syngnathus Hunnii, welker beschrijving ik nog heb kunnen lasschen in mijne ter perse zijnde doch nog niet afgedrukte Achtste bijdrage tot de kennis der vischfauna van Sumatra. Reptiliën uit de omstreken van Tandjong. De reptiliën van Tandjong, verzameld door „den heer Hunnius, zijn de volgende. 1. Tachydromus sexlineatus Daud. 2. Euprepes Sebae DB. 5. Ophthalmidion crassum DB. 4. Pilidion lineatum DB. 5. Calamaria Linnei Boie, 6. Oligodon subquadratum DB. 7. Dendrophis octolineata DB. » formosa Schl. „picta Bote. 10. Tropidonotus trianguligerus Schl. 11. Amphiesma rhodomelas DB. 12. Psammophis floresianus Blkr. 15. Tragops prasinus Wagl. 14. Platurus fasciatus Daud. Ook alle deze soorten zijn nieuw voor de kennis der plaatselijke fauna van Tandjong, terwijl Ophthalmidion crassum, Calamaria Linnei, Dendrophis formosa, Amphies- ma rhodomelas en Psammophis floresianus tevens nieuw oo 9 — to 1 zijn voor de kennis der fahna van Sumatra. Het aantal thans van het geheele eiland Sumatra bekend gewordene reptiliën wordt hierdoor gebragt tot 119, waaronder Schild- padden 12, Hagedissen 27, Slangen 66 en Kikvorschen 14. Is voorts verstaan den heer Hunnius den dank der Ver- eeniging te betuigen voor zijn belangrijk geschenk en hem uit te noodigen op dezelfde loffelijke wijze voort te gaan bij te dragen tot de uitbreiding der kennis van de natuur dezer gewesten. 12. Brief van den generaal majoor civiel en militair gouverneur van Sumatra's Westkust, den heer Meis, van Padang den 6n July, ten geleide van een berigt, nopens mi- nerale bronnen uit de landstreek Ajerbangies: luidende: Ajerbangies den 70 Juny 1859. „Naar aanleiding van uwe missive dato 2 February jl. no. 552, heb ik de eer het volgende te rapporteren. »Op zeer vele punten van deze afdeeling, in de nabijheid der vulkanische gebergten, komen heete bronnen voor. Dik- wijls vindt men er eene groote hoeveelheid in eene kleine ruimte bij elkander. Hier aanschouwt men langwerpig ronde kommen en groote vergaarbakken uit kiezeltuf ge- vormd waaruit het water rustig afvloeit, daar ziet men ronde kokers van eenen regelmatigen bouw, waaruit het met geweld in de hoogte spuit; op nog andere plaatsen verheft het zich in stralen uit kleine kegelvormige kraters en verstuift in de lucht in schuim en damp. f „Bij Panti, aan den grooten weg en midden in een moerassig bosch, stroomt het koolstofzuurgas door een aan- tal kanalen uit den bodem. Deze stroomen, hebben van 20 tot 50 voeten hoogte en houden het water in voortduren- de borrelende beweging. »Op sommige plaatsen bevatten de dampstroomen, be- halve koolstofzuur, eenig zwavelwaterstofgas, zwaveligzuur- gas en zelfs zwaveldamp, wel is waar slechts in zeer ge- 222 ringe hoeveelheid, maar toch duidelijk te herkennen aan den eigenaardigen reuk en aan de massen zwavel, die daar- uit na verloop van tijd worden afgezet. Deze vormen de eigenlijke solfataren en zijn voornamelijk gelegen op de hellingen van den Ophir en den Merap: van Mandheling. » Gewoonlijk houdt het water der warme bronnen stoffen uit het mineraalrijk opgelost, doch vindt men hierop uit- zonderingen en worden er heete bronnen gevonden, welker water zeer zuiver Is. „Onder de bronnen, die eenen sterken smaak naar zwa- velalkaliën of naar zwavelwaterstof bezitten, de dus ge- naamde zwavelwateren, treft men er aan van zeer hooge en ook lage temperatuur. „Zes van deze warme bronnen worden door de inlanders menigvuldig gebruikt tot genezing van huidziekten en be- vinden zich. 1. Een paal benoorden het etablissement te Rau. 2. Aan den grooten weg, }/, paal bezuiden het etablisse- ment te Rau. 5. Te Panti, kampong Tambangan. 4. 2 palen tenzuidoosten vanhet etablissement te Loe- boesikaping. 5. Te Tjoebada. 6. 1 paal van het etablissement te Taloe, en de overige op de hellingen van den Ophir en Goenong Merapi. „Koude minerale bronnen zijn tot nu toe nog niet ontdekt. „De middelen tot onderzoek dier bronnen ontbreken, zoodat omtrent dezelve geene verdere inlichting kan gege- ven worden.” De Adsistent-resident van Ajerbangies en Rau, (w. g-) VAN PoLANEN PeTEL. Wordt verstaan den dank der direktie voor deze mede- deeling te betuigen. 15. Brief van het Bataviaasch Genootschap van kunsten te 225 en wetenschappen houdende medededeeling van het na- volgende, voorkomende in eene Nota, afkomstig van den heer A. Van Santen, te Priaman. Middel tot wering van kalanders uit rijst „ Hiertoe bezigt men den Lagoendi-struik (Vitex trifoliata) » welke in menigte aan de zeestranden gevonden wordt. » Voor rijst, welke de europesehe markt moet bezoeken ven eerst eene lange zeereis moet doen, alvorens zij in den „handel komt en dan daarna nog dikwijls zeer lang blijft „liggen eer zij gekonsumeerd wordt, legt men eenige tak- „jes op den bodem, im het midden en boven in de balen „met rijst en men kan verzekerd zijn, dit graan gaaf te » zullen houden.” Aangenomen voor berigt. 14. Programma van de Hollandsche Maatschappij der wetenschappen te Haarlem over 1859. Wordt bepaald dit programma bij de bestuursleden ter lezing rond te zenden. 15. Brief van den resident van Batavia, houdende het verzoek tot verkrijging eener ledenlijst der Vereeniging, bestemd voor het naamregister van Nederlandsch Indië voor het jaar 1860. Wordt besloten daaraan te voldoen. 16. Brief van den heer P. H. Van den Heuvell, boek- handelaar te Leiden, kennis gevende dat hij zijnen boekhan- del aan den heer P. Van Santen, op 1 July 1859, heeft overgedaan, zullende deze die zaak voortzetten onder de firma Van den Heuvell en Van Santen. Aangenomen voor notifikatie. 17. Van de hoofden van gewestelijk bestuur uit de re- sidentie Kadoe en adsistent-residentie Banjoewangi, brie- ven, van Kadoe met geld ad / 51,en van Banjoewangt met een stortingsbewijs ad f 44. Gesteld in handen van den thesaurier. 18. Brief van het bestuurslid den heer Dr. De Vriese, met f 24, als zijne kontributie over de jaren 1858 en 1859. Gesteld als boven in handen van den thesaurier. 19. Worden voorgesteld en benoemd tot Gewone leden der Vereeniging de hee Dr. Th. H. MacGillavry, Officier van Gezondheid de 5de klasse te Batavia. L. B. Van Polanen Petel, Adsistent-resident van Ajer- bangies en Rau. Dr. G. Uylenbroek, Adspirant-ingenieur van den Water- staat, te Batavia, P. Severijn, Adsistent-resident te Padang. 20. Ingekomen boekwerken. Onderzoekingen over de hoegrootheid der accommodatie ‘door H. Mac-Gillavry. Broch. 8° (van den schrijver). Flora van Nederlandsch Indië door F. A. W. Miquel de deel 2e afdeeling, aflevering 4. Met platen. S (aangekocht). Reports of the juries of the Madras exhibition of 1857 4' (van het lid J. G. T. Bernelot Moens). Tijdschrift voor Indische Taal-, Land-en Volkenkunde, uitgege- ven door het Bataviaasch Genootschap van kunsten en weten- schappen, onder redaktie van J. Muunich en E. Netscher. Deel IX Derde serie Deel III Aflevering 4. (van het Genootschap). Beschrijving van eene reis naar de Zuidwest en Noordoostkust van Nieuw-Guinea door H. Von Rosenberg. Broch. 8° (van den schrij ver). G. Uylenbroek, De phaenomenis physicis, quae in ebullienti- bus liquidis observantur. Broch. 8° (van den schrijver). Annalen der Physik und Chemie. Herausgegeben zu Berlin von J. C. Poggendorff. 1859 no. 6 (aangekocht). Comptes rendus hebdomadaires des séances de Académie des sciences par M. M. les secrétaires perpétuels. no. 21 en no. 22 1859 4 (aangekocht). Bataviaasch Handelsblad 2de Jaargang no. 1859 no. 1. no. 63. (van de redaktie). Java-bode. Nieuws-, Handels- en _ Advertentie- blad voor Neder- landsch Indië no. 1859 no. 1 no. 65 (van de redaktie). De Sekretarts. G. A. DE LANGE. BESTUURSVERGADERING, GEHOUDEN DEN 240 Auvcustus 1859, TEN HUIZE VAN DEN HEER REICHE. Tegenwoordig zijn de heeren : P. Brereker, President. A. J. D. Steenstra Toussaint, Vicepresident. B. E. J. H. Beckine. G. F. De Brurn Kors, Bibliothekaris. M. Tu. Reicne, Zhesaurier. W. F. VERSTEEG. G. A. De Lancer, Sekretaris, terwijl de heer ‘Pu. H. Mac-Giravry de vergadering als gast bijwoont. De notulen der vorige vergadering worden voorgelezen en goedgekeurd. = Worden ter tafel gebragt de volgende brieven en be- scheiden. 1. Het in rondlezing geweest zijnde levensberigt van het overleden adviserend lid Zollinger (zie notul. vergad. 28 July). Wordt verstaan, dat een levensberigt van den heer Zollinger, te bestemmen voor het Tijdschrift der Vereeniging, voornamelijk zal behooren te bevatten de bijzonderheden van het wetenschappelijke leven van den overledene, ter- wijl de president op zich neemt een opstel in dien geest te vervaardigen en daarbij gebruik te maken van het on- derwerpelijke berigt. 2. Brief van den heer Th. H. Mac-Gillavry, waarbij hij on- der dankbetuiging aanneemt zijne benoeming; tot het gewoon De An 226 lidmaatschap der Vereeniging en zich verbindt tot de ge- wone kontributie. Aangenomen voor berigt en gesteld in handen van den thesaurier. 5. Brief van den heer J. F. A. Hartsteen, bevattende het volgende berigt uit Larentoeka. Aardbeving te Larentoeka. „Ik heb de eer het navolgende te berigten als zijnde misschien -waardig in het Tijdschrift voor Natuurkundige wetenschappen te worden opgenomen: „Den 5e Mei jl. werd alhier eene horizontale aardbe- ving gevoeld, des namiddags ten 2 uur 10 minuten, welker “duur ongeveer 5 sek. bedroeg en van het z. o. naar het n. w. voortging, bij eene temperatuur van 920 F., zuid- westen wind en ligt bewolkten hemel. „Den 28sten daaraanvolgende gevoelden wij des avonds ten 10 uur 20 minuten, eene vertikale aardbeving, welke ongeveer 6 sek. aanhield en van een sterk onderaardsch gedruisch voorafgegaan werd, hetwelk het best te verge- lijken was bij een op eenigen afstand plaats hebbend ka- nongebulder. Deze schok, welke vrij hevig was, werd ook op zee en de nabij gelegene eilanden gevoeld. „De thermometer teekende op dat oogenblik 85° F. (ge- wone stand 809) bij onbewolkten hemel en volkomene wind- stlte. » Opmerkelijk is het, dat de vulkaan Lobosoby, op de zuidwestkust van Flores, sinds eenige dagen opgehouden had te rooken.” Is verstaan den heer Hartsteen voor dit berigt den dank der direktie te betuigen. 4. Brief van het lid den heer Von Gaffron, uit Sam- bas, handelende over de vraag, gesteld door den president der Kaiserliche Leopoldinisch-Carolinische Academie der Naturforscher, opzigtelijk het aanwezen van menschen met ; 227 staarten op Borneo en over de mogelijkheid eener ver- menging van menschen met apen. Wordt verstaan alsnu aan genoemde Akademie te be- rigten, dat van verschillende zijden, welke ter zake alle vertrouwen verdienen, een ontkennend antwoord op de gestelde vraag is ingekomen, em overigens over te wijzen naar het verslag van den heer Von Gaffron, hetwelk luidt: Over menschen met staarten op Borneo. » Ten antwoord op het schrijven van de Keizerlijke Duit- sche Akademie van Natuuronderzoekers dd. 9 Maart 1859 betreffende de vraag, of op Borneo menschen met staarten voorkomen, veroorloof ik mij het navolgende mede te deelen. »Van af 1845 tot heden aldaar in onderscheidene betrek- kingen werkzaam, heb ik de gelegenheid gehad, om het gedeelte van Borneo, dat onder Nederlandsch beheer staat, goed te leeren kennen en dat is geen onbelangrijk deel van het eiland, want het beslaat ongeveer 7800 vierk. ge- ographische mijlen. »Bereids in 1845 hoorde ik te Bandjermasin, de hoofd- plaats van Borneo's zuidkust, gewagen van zoodanigen da- jabschen stam, uit staartdragende menschen bestaande, die tusschen de bronnen van de hoofdstroomen des eilands de Barito, de Mahakkam of Koetei, de groote Kahajan en de Kapoeas zoude wonen. » Deze berigten echter waren afkomstig van eenige mo- hammedaansche kooplieden, die opgaven dezelve van Dajahs te hebben vernomen, doch zelve zoodanige menschen nooit . gezien hadden en ook geene aanwijzigingen omtrent de woonplaats en naam van dien stam hadden kunnen bekomen. „In het voorjaar van 1844 kwam ik verder in de ge- legenheid, om den toemmengong Soeropati, het voornaam- ste opperhoofd der Dajahs aan de boven-Baritoe, te Ban- djermassin te ontmoeten, toen hij met ongeveer 200 hoof- den van zijn’ eigen’ stam en bovendien nog 80 Dajahs Lo 28 Pari derwaarts was gereisd. Van hem mogt ik echter niets naders over staartdragende stammen te weten komen, hebbende dat opperhoofd in persoon ook nooit zoodanige menschen gezien. „Even weinig bepaalds kon ik zelf, in het jaar 1845, aan de boven-Barito te weten komen, niettegenstaande ik die rivier tot Baboeat }) de verste bewoonde plaats, die zich hier aan dezelve bevindt, opvoer en te Bahan eenigen tijd vertoefde, aangezien ik reeds toen den wensch koesterde, om van daar uit naar den Melahoei of Kapoeas en langs dezen stroom naar Pontianak, de hoofdplaats der Westkust, te trekken. » Ofschoon ik mij toen verpligt zag dat voornemen te laten varen, bezocht ik toch eenige takken van de Barito, zoo- als de Baboeat en Lahan °), langs welke de Dajahs zich ge- woonlijk naar de Mahakkan begeven en, hoezeer daarbij vele Dajahs-Pari en Modang te zien krijgende, hoorde ik van hen echter ook niets van menschen met staarten. Niet minder ongunstig slaagden mijne navorschingen aan den bovenloop der Theweh en Mentalat- rivier en in het Ma- nitoes of Mehiak-gebergte, dat de grens uitmaakt tusschen de Barito-landen en de rijken van Koetei en Pasir. » Later, in de jaren 1846 en 1847, bereisde ik zuidelijk en zuidwestelijk Borneo, daarbij de rivieren Mentangi, groote Kahajan, Katingan, Pemboean en Lamandouw opvarende, zooverre zij bewoond waren, doch ook geen spoor van staartdragende menschen was hier te vinden. „In 1847 trok ik de waterscheiding dezer rivieren met die van het stroomgebied der Kapoeas over, van welke de berg Kamintang (5000 voeten hoog) de hoogste top uitmaakt. Ik trof aldaar mede eenige Ot-stammen aan, die buiten- gewoon schuw zijn, doch vernam ook hier niets van eenen 1) Baboeat ligt ce. 114° ooster-lengte van Greenwich en 0°10' noorder- breedte. 2) De tak Lahan, die zich op 114° 24’ lengte b. o. Greenwich in de Barito uitstort, voer ik op tot 0? 40’ n.br. ed 229 staartdragenden menschenstam; evenmin later op mijne reize over Sintang de Kapoeas afwaarts tot Pontianak. „In 1854 andermaal door de regering naar Sintang ge- zonden, bezocht ik nog in hetzelfde jaar de boven-Ka- poeas, de groote binnen-meren Sreang, Loear en Tjawan en de meest belangwekkende neven-rivieren tot in het distrikt Taman, de woonplaats van den het diepst land- waarts in bekende dajah-stam, maar ook hier weder ver- nam ik niets omtrent menschen met staarten. „In 1855 bezocht ik die streek nogmaals met het stoom- schip Onrust tot boven den zijtak Mendalam en later in 1856 en 1857 wederom met een ander stoomschip, de CGe- lebes, ja zelfs op een ander tijdstip voer ik met kleine praauwen of boten de Kapoeas tot Loensa op, alwaar alle bewoning ophoudt en dat gelegen is op c.c. 115° lengte beoosten Greenwich en op 0°40’ Red zonder ole ter iets naders omtrent dit onderwerp te vernemen. „Door de Poenah's t) of Modangs, die ik hier evenzeer in grooten getale aantrof, werd mij evenwel medegedeeld, dat er zich een grijsaard bevond, die eene soort van staart had. Natuurlijk liet ik hem opzoeken en kwam zoodoende ook wezenlijk in de gelegenheid eene soort van uitwas te zien, dat het gevolg scheen te zijn van eenen abnormalen toestand van het stuitbeen, dat niet binnenwaarts maar buitenwaarts gebogen was en in eenen vleeschklomp eindigde, dat als een gezwel zich welligt 17/5 rijnl. duim boven de achter- deelen verhief en den man bij het zitten zeer hinderde; het geheel had echter volstrekt geen staartachtig voorkomen. 1) Poenab's, Pari's, Modangs, Bahoe's en Ot's behooren alle tot de Dajah- stammen, die noch huizen bouwen noch rijst planten, doch in de wildernissen in kleihutten, holen of op groote boomen wonen. Zij leven van sago en wilde vruchten, eten alle dieren, zelfs reptiliën, zelfs nog wanneer deze reeds eeniger- mate tot bederf zijn overgegaan. Aan de boven-Kapoeas heeten deze stammen: Poenah’s in het Koetei-Sche Madang's in de Baransche landen Modans, aan de boven-Barito Pari’s en eindelijk aan de boven-Melahoei en groote Kahajan Ot's. 250 Op alle mijne vragen, of zulke uitwassen meermalen voor- kwamen en ook bij vrouwen en kinderen gevonden wer- den, ontving ik een ontkennend antwoord en de Dajah beschouwde zelf dit uitwas als van ziekelijken aard te zijn. „Langs de nevenrivieren der Kapoeas, als de Limbo- gan, Ambolouw, Paling, Mendalam tot 1°50’ noorderbreed- te opwaarts, alsmede aan de Meranti en Moendi, heb ik niets kunnen te weten komen, dat het vermoeden zoude kunnen regtvaardigen, dat aldaar menschen met staarten zouden te vinden zijn. » Van daar heb ik dan ook de vaste overtuiging, dat, al- thans in massa, geen zoodanig van de gewone gedaante afwijkende menschenvorm op Borneo voorkomt, ten min- ste niet zuidelijk van de 20 noorderbreedte, dus voor zoo verre onze bezittingen zich uitstrekken. » Het verdichtsel, dat er op Borneo menschen met staar- ten zouden bestaan, schijnt mijns inziens zijn ontstaan te danken te hebben aan het wilde voorkomen der Paris, Madangs of Ot's, als ook aan de wijze, waarop zij hunnen heupband (tjawat) dragen. Deze laatste namelijk loopt om de lendenen tusschen de beenen door, tot bedekking der schaamdeelen en wordt van achteren opwaarts gebon- den of ondergestoken, ten gevolge waarvan eene kleine slip, even als een staart, uitsteekt en daarvan het voorkomen in nog hoogere mate verkrijgt, doordien daaraan beesten- haar of vel wordt vastgebonden. Deze wijze van den tja- wat te dragen is bij deze stammen algemeen. » Vroeger, toen Borneo nog niet zoo veel doorreisd was als tegenwoordig, vonden deze fabelachtige berigten nog geloof en het behoort volstrekt niet tot de onmogelijkhe- den, dat jonge ijverige natuurvorschers, welke zich gedu- rende al te beperkten tijd in onzen archipel ophielden, zich hebben laten verleiden, om die berigten omtrent men- schen met staarten op Borneo aan te nemen en mede te dee- len, even als men zulks vroeger ook van het dorp Kalang in de residentie Banjoemas (op Java) vertelde. 251 » Doch ik wensch met betrekking tot dit onderwerp nog de aandacht te vestigen, dat bastaarden uit eenen mensch met eenen aap gesproten niet, althans niet kollektief, be- staan kunnen. De eenige soort van aap, welke in gestalte den mensch vrij nabij komt is de orang oetang, door de Dajahs allas genoemd. Aangezien dit dier zeer tam ge- maakt kan worden, is het denkbaar, dat een volwassen mannetje, onder menschen opgevoed, door geslachtsdrift aangedreven, getracht hebbe in coitus met eene vrouw of meisje te komen en dat daarbij de vrouw uit schaam- gevoel gezwegen en een bastaard-wezen ter wereld gebragt hebbe — doch ook dan nog zoude zulk een bastaard geen’ staart hebben, want de orang oetan heeft er geen. f „Eene vermenging van eenen man met een wijfjes orang- oetan is nog veel ongeloofelijker, dewijl bij de Dajah's hier de gewoonte bestaat, dat een meisje, zoo lang zij niet ge- huwd is, volkomen vrijheid over hare persoon bezit, en aan een ieder, die haar bevalt, hare gunsten mag schenken, zijnde het ook geene schande, wanneer zij in zwangeren toestand geraakt, daar gewoonlijk hij haar echtgenoot wordt, die vermeent de vader van het kind te zijn. » Aan eene vermenging met andere soorten van apen valt nog minder te denken, zoowel wegens het verschil in gestalte van beide schepselen, als wegens de groote schuwheid der apen zelve. „Buitendien bestaat bij vele Dajah's nog de gewoonte, zeer misvormde pasgeboren kinderen door onthouding van voedsel te doen omkomen. „Vat men nu alle deze bewijsgronden bij elkander en brengt men die in verband met het tot den huidigen dag vruchteloos gedaan onderzoek, dan zal men tot de over- tuiging moeten komen, dat zoodanige abnormiteit van den mensch bij gansche stammen niet bestaan kan en dat de daarover bestaande mededeelingen beschouwd moeten wor- den als eene misvatting van vroegere berigtgevers. „Ten slotte veroorloof ik mij bij deze gelegenheid mede to 52 te deelen, dat bij vele dajah-stammen bestaat de gewoonte, dat de mannen zich den penis in den eikel boven de pisbuis doorsteken en later in die opening een staaftje van koper of zilver dragen ter lengte van 2 rijnlandsche duimen. Dit staafje eindigt ter wederzijde in een kogeltje, waarvan er een afgenomen kan worden om het staafje uit te nemen. » Die kogeltjes zijn van metaal, steen of hoorn. „Dit gebruik treft men het meest aan bij de dajahsche stammen, aan de groote Kahajan wonende en de namen dragende van Bahouw, Longwai, Pari, Ambalouw, Men- dalam, Sibouw, Taman, Mandai en Modang. De vrou- wen in deze stammen zijn zoodanig op het aanwenden dezer kleine inrigting, palang (ampalang) genoemd, gesteld, dat zij hem, die haar niet hebben, de keuze geven van echtscheiding of wel zich daarvan te voorzien. Het genot van den coitus wordt hierdoor voor de vrouwen vermoc- delijk zeer verhoogd, ja zelfs in zoodanige mate, dat, wanneer men met de vrouwen dezer stammen over het gebruik des ampalang’s spreekt, zij dien met zout verge- lijken, zeggende, wat het eene is bij het eten is de andere bij den coitus. „In het algemeen schrijft men het echter aan het ge- bruik van dezen ampalang toe, dat zelfs nog jonge vrou- wen reeds onvruchtbaar worden, ten gevolge van gevoel- loosheid. »Eindigende, uit ik den wensch, dat de gedane mededee- lingen er toe zullen medewerken om het nog bestaande denkbeeld, dat er menschen met staarten op Borneo voor- komen, weg te nemen. Kan ik wijders der wetenschap nuttig wezen met eene of andere mededeeling over Borneo, dan zal ik er prijs op stellen, dat van mijn aanbod worde ge- bruik gemaakt.” „En hiermede enz. Sambas 1 Augustus 1859. (w. g.) Von GAFFRON. 255 Is verstaan, den heer Von Gaffron den dank der Vereeni- ging te betuigen voor zijne belangrijke mededeeling, onder kennisgave, dat de Vereeniging zich ook voor andere weten- schappelijke mededeelingen, Borneo betreffende, aanbevolen houdt. 5. Brief van het lid den heer Veltman, van den navol- genden inhoud. „Ik heb de eer, met terugzending van nevensgaande bijla- gen, het resultaat mede te deelen van het scheikundig onder- zoek van eenige flesschen zout, benevens mineraalwater, mij bij missive van den 2Ssten Mei 1859 no. 119 door den sekretaris der Vereeniging toegezonden. „Het zout, vermeld in de missive van 9 April 1859 no. 8172/25, van den waarnemend resident der Wester-afdee- ling van Borneo, bezit eene bruingele kleur door de aan- wezigheid van organische stoffen en iijzeroxyde en is een weinig hygroskopisch, hetgeen veroorzaakt wordt door een groot gehalte van chloorcalcium. Verder komen er geringe hoeveelheden chloormagnesium, koolzuren en kiezel- zuren kalk in voor. Ook kunnen nog door gevoelige reagentiën sporen van iodium en phosphorzuur aangetoond worden, terwijl zwavelzuur er niet in gevonden wordt. Door om- kristallisering wordt een zeer goed keukenzout verkregen, hetgeen tevens van de bovengenoemde inmengselen be- vrijd is. » Het zoutwater, waaruit bovengemeld zout door uitdam- ping is verkregen, bevat natuurlijk dezelfde bestanddeelen, als bij het zout vermeld zijn. „De hoeveelheid zuiver keukenzout, in dit water bevat, bedraagt ruim 5°/, terwijl de gezamenlijke vaste bestand- deelen gemiddeld 6,25 pCt. bedragen. „De wateren, bedoeld in de missive van 5den Maart 1859 no. 406 van den resident van Rembang, komen nagenoeg, met elkander overeen wat de bestanddeelen aangaat. Zij be- zitten eenen onaangenamen reuk en smaak afkomstig van een gehalte zwavelwaterstof, hetgeen hierin voorkomt. to 54 „De andere bestanddeelen zijn die, welke gewoonlijk in de meeste wateren gevonden worden, en de hoeveelheden schijnen weinig verschil met elkander op te leveren.” „Door eene te kleine hoeveelheid dezer wateren, heb ik mij slechts tot het kwalitatief onderzoek bepaald, te meer nog, daar zij mij niet genoeg belangrijk voorkwamen tot het doen van een kwantitatief onderzoek.” Wordt verstaan den heer Veltman voor dit berigt den dank der direktie te betuigen. 6. Brief van het adviserend lid den heer Bernstein, ter plaatsing in de geschriften der Vereeniging aanbiedende, eene Tweede Oölogische bijdrage, bevattende de uitkomsten van de door hem gedurende de twee laatste jaren gedane onderzoekingen. Wordt tot de plaatsing besloten. Verder blijkt nog uit dezen brief, dat de heer Bernstein zich onledig houdt met nasporingen betrekkelijk de Java- “sche mieren. De direktie verneemt zulks met veel genoe- gen, dewijl daardoor het uitzigt wordt geopend, dat deze tak der natuurlijke historie, welke tot dusverre in geringe mate de aandacht van natuuronderzoekers in deze gewesten tot zich heeft getrokken, thans stelselmatig door den heer Bernstein zal worden beoefend. 7. De heer Bleeker brengt verslag uit over de vischsoorten, den 12den Augustus j.l. bij de Vereeniging ontvangen, en te Desima verzameld door het lid der Vereeniging den heer Jkhr. J. L. C. Pompe van Meerdervoort, officier van ge- zondheid der 2de klasse en gouvernements-geneesheer en natuurkundige in Japan. De bedoelde soorten zijn, vol- gens de bepaling van rapporteur, de volgende: Centropristes hirundinaceus GV. Serranus octocinctus T. Schl. Serranus trimaculatus CV. Apogon lineatus T. Schl. Apogonichthys carinatus Blkr. Dentex hypselosoma Blkr. IO me < hd Pd 55 t 7 Dentex setigerus T.Schl. 8 Scolopsides inermis T. Schl. 9 Upeneoides bensasi Blkr. 10 Apistus alatus CV. 11 Trigla Burgeri T. Schl. 12 Amphacanthus fuscescens T. Schl. 15 Uranoscopus asper T. Schl. 14 Percis pulchella T. Schl. 15 » sexfasciata T.Schl. 16 Platycephalus macrolepis Blkr. 17 » __ Meerdervoort Blkr. 18 » _ spinosus T.Schl. 19 Hoplichthys Langsdorffi GV. 20 Callionymus longicaudatus ‘T. Schl. 21 Periophthalmus modestus T. Schl. Chaeturichthys polynema Blkr. Cepola Krusensternii Blkr. Carassius auratus Nils. Conger anago T.Schl. » vulgaris Cuv. Myrophis uropterus Blkr. Platessa cornuta T.Schl. 29 Aesopia japonica Blkr. 3 50 Monacanthus oblongus T. Schl. óL » trachyderma Blkr. Onder deze soorten zijn er slechts drie, welke niet van de Japansche wateren bekend waren, en welke tevens nieuw zijn voor de wetenschap, tw. Platycephalus Meer- dervoortii, Aesopia japonica en Monacanthus trachyderma. Rapporteur voegt er bij, dat hij de beschrijvingen dezer soorten nog heeft kunnen voegen bij zijne sedert maanden voor de Acta der Vereeniging bestemde doch wegens ge- brek aan papier te Batavia nog niet afgedrukte Zesde Bij- drage tot de kennis der Vischfauna van Japan. — Bij de bovengenoemde Visschen was ook gevoegd eene slang van Japan, welke door rapporteur bepaald is te zijn bo to to to to ts to te OO dT OD Kn CT 256 Elaphis conspicillatus DB. of Goluber eonspicillatus Schl., eene soort welke men reeds geruimen tijd als eene Japan- sche kent. Is verstaan het lid den heer Pompe van Meerdervoort den dank der Vereeniging te betuigen voor zijne herhaalde belangrijke toezendingen en hem uit te noodigen daar- mede wel te willen blijven voortgaan. 8. De heer Bleeker vertoont een vervolg-schetsboek van Visschen van Singapore, hem toegezonden door het hono- rair lid der Vereeniging den heer Graaf Fr. De Castelnau. Dit schetsboek is rijk aan afbeeldingen, en bevat de om- trekken vau talrijke soorten, welke tot dus verre nog niet van de wateren van Singapore waren bekend gemaakt. Talrijke dier soorten zijn blijkbaar nieuw voor de weten- schap, bepaaldelijk eenige soorten van Apogon, Gheilodi- pterus, Scarus en Gobius, welker beschrijvingen naar de natuur men van den Graaf De Castelnau mag, te gemoet zien. De soorten, welke het rapporteur gelukt is te her- kennen en welke niet vermeld zijn in de vroeger van Sin- gapore openbaar gemaakt lijsten, zijn de volgende: 1 Serranus boenack GV. 2 » formosus CV. 5 » sexfasciatus K. v. H. 4 » myriaster CV., 5 » variolosus CV. 6 Priacanthus holocentrum Blkr. 7 Diploprion bifasciatum K. v. IH. 8 Apogon koilomatodon Blkr. 9 » _ orbicularis K. v. H. 10» __hyalosoma Blkr. 14 » __ modestus Blkr. 12 Ambassis urotaenia Blkr. 15 Mesoprion vitta Bikr. 14 Diagramma chrysotaenia Blkr. 15 Chrysophrys calamara CV. 16 Pimelepterus lembus CV. 17 18 19 co sl G Ot He or OU ro to to to ro LO He IO me OO © „\ Oo or ST OT OT CT OT CT OT er) He en 0 EE SE 5, se Cl LO « a eo N Mer EK ro 57 Johnius microlepis Blkr. Johnius plagiostoma Blkr. Synanceia elongata GV. Chaetodon octofasciatus Bl. Holacanthus mesoleucos CV. Pempheris moluca CV. Trachinotus mookalee GV. Scomber kanagurta GV. Selar Hasseltii Blkr. Leioglossus caraugoides Blkr. Equula gomorah CV. Amphiprion bifasciatus Bl Schn. » _ melanopus Blkr. » __percula GV. Pomaecentrus chrysopoëcilus Kims » trimaculatus CV. Julis (Julis) lunaris CV. » (Halichoeres) modestus Blkr. » (__») mola Cuv. Cheilinus decacanthus Blkr. » _ fasciatus GV. » _ guttatus Blkr. Epibulus imsidiator GV. Scarus Dussumieri GV. „__ psittacus Forsk. Cepola abbreviata CV. Percis cylindrica GV. » xanthozona Bikr. Platycephalus insidiator Bl. Schn. » __bobossok Blkr. Callionymus dactylopus Benn. Petroskirtes bankanensis Blkr. » Temminck: Blkr. »_Fhepassi Blkr. Eleotris porocephalus CV. Eleotriodes muralis Blkr. H. 258 Opistognathus Castelnaui Blkr —= Opistognathus Son- neratii CV.? Blkr ol. Boleophthalmus Boddaert CV. Apoeryptes macrolepis Blkr. Gobius criniger CV. » __cyanomos Blkr. » _kokius CV. » _ melanostigma Blkr. » _ pavoninoides Blkr. » Voigti Blkr. 2 Antennarius nummifer Blkr. » _urophthalmus Blkr. Hexanematichthys sundaicus Blkr. Ariodes tonggol Blkr. Hemiramphus melanurus GV. Elops saurus L. Megalops indicus CV. Harengula dispilonotus Blkr. » _ moluccensis Blkr. Coilia Dussumieri CV. Muraena tessellata Richds. Synaptura panoides Blkr. Arelia Kopsi Blkr. Amphisile scutata Cuv. Pegasus natans L. Monacanthus choirocephalus Blkr. » nemurus Blkr. Triacanthus strigilifer Cant. Gastrophysus argenteus J. Müll. » oblongus J. Müll. Arothron lineatus Blkr. »__potamophilus Blkr. Chiloscyllium punctatum MH. ; Carcharias (Prionodon) javanicus Blkr. Trygon Kuhli MH. » _heterurus Blkr. to ad 88 Trygon macrurus Blkr. Niet minder alzoo dan 88 soorten zijn te voegen bij de reeds van Singapore bekende, zoodat het getal dezer soor- ten stijgt van 268 tot 555. 9. Brief uit Lahat van het lid den heer Von Ellenrieder, waarin hij aanbiedt om de vruchten van zijnen, gezamen- lijk met den heer Egger, keizerlijk-koninklijke hofarts te Weenen uit te voeren arbeid, opzigtelijk de tweevleugelige in- sekten van Nederlandsch Indië, af te staan voor de werken der Vereeniging, ten gelijken tijde dat ook elders in de fransche of hoogduitsche taal de verkregene uitkomsten van hun onderzoek zal worden openbaar gemaakt. Wordt besloten den heer Von Ellenrieder te antwoor- den, dat de direktie met genoegen in zijn voorstel treedt. De heer Von Ellenrieder vraagt nog de medewerking der direktie, ter verkrijging van de verzameling van insek- ten, bijeengebragt door wijlen de heeren Doleschall te Amboina, en Strating te Salatiga. Wordt herinnerd, dat reeds eene vruchtelooze poging om iets van de wetenschappelijk nalatenschap van Doleschall voor de Vereeniging te redden is te werk gesteld. Een der aanwezige bestuursleden deelt voorts mede, dat de verzameling van wijlen den heer Strating door een speku- lant is gekocht en naar Europa verzonden. Wijders schrijft de heer Von Ellenrieder nog. „Ik zelf heb mij, behalve met het onderzoek van Dipteren en Hymenopteren, zooveel dit de omstandigheden gedu- rende de expeditie in de Lemattang-Oeloe, toelieten, voor- al met dat van Hemipteren onledig gehouden en reeds circa 60 tot 70 nieuwe species daarvan gevonden. Van de Orbiskuten en Koniskuten alleen heb ik van de volgende genera nieuwe species verzameld: Dalpada 2, Halys 2, Nevroscia 1, Seiocoris f, Eurydema 1, Phyllocephala 1, Nezara 2, Hotea 1, Coptosoma 1, Stirctrosoma 1, en van een nog niet beschreven genus, hetwelk tusschen Deroptoa en de Stirctriden te plaatsen is. Van 4 Koniskuten ben 9 40 t ik over de diagnose nog in twijfel. Binnen kort zal ile de opsomming der hier gevondene soorten en de beschrij- ving met teekening der nieuwe van deze beide familiën toezenden. De meeste reeds beschrevene javasche soor- ten heb ik ook hier teruggevonden en buitendien eenige als wier vaderland Bengalen in de handboeken wordt op- gegeven. Het zou belangrijk zijn, de javasche species en die van andere eilanden met die van Sumatra te verge- lijken, vooral omdat juist bij de Hemipteren zoovele varie- teiten waargenomen worden, en overal nog punten van kwestie bestaan.” 10. Brief van het lid den heer Pompe van Meerder- voort, van Desima, handelende over eene toezending van verzamelingen van visschen, waarop de president reeds heeft geantwoord. | Verder bevindt zich daarbij een belangrijk verslag van bovengenoemd lid over zijne verrigtingen als onderwijzer in de natuurwetenschappen in Japan, zijnde een afdruk uit het Journal of the North China Branche of the Royal Asiatic Society. 11. Brief van het lid den heer Von Rosenberg, van Ceram, waarin hij meldt, dat hij bezig is te verzamelen visch- soorten en slangen voor de Vereeniging. Wordt met genoegen vernomen en voorts besloten te ant- woorden, naar aanleiding van eene in dien brief voorko- mende vraag, dat de afdrukken van het eerste gedeelte van zijn Journaal naar de kust van Nieuw-Guinea reeds aan zijn adres zijn afgezonden. 12. De heer Bleeker berigt, dat de naturaliën, der Ver- eeniging toegezonden door het lid den heer J. G. T. Ber- nelot Moens te Anjer, blijkens zijnen brief van den 50n July jl, in orde ontvangen zijn, en dat hij die bevonden heeft te bestaan uit de volgende soorten. Slangen uit de omstreken van Anjer. 1 Ophthalmidion crassum DB. Coryphodon korros DB. Lycodon aulicum Boie. Tropidonotus quincunciatus Schl. » vittatus Schl. Dendrophis picta Boie. Ablabes baliodeiroides Blkr. Triglyphodon dendrophilum DB. Naja tripudians Wagl. Bungarus semifasciatus Kuhl. Alhoewel alle deze slangen reeds als bewoonsters van Java bekend zijn, waren daarvan tot dus verre nog niet van de fauna van Anjer ingeschreven Goryphodon korros, Tropidonotus quineunciatus, Ablabes baliodeiroides, 'Eri- glyphodon dendrophilum, Naja tripudians en Bungarus semifasciatus. ek © © OD AT DP KE Ul te Visschen wit het Meer Dano. mend Trichopus trichopterus GV. Ophicephalus striatus Bl = Clarias batrachus CV. Monopterus javanensis Lac. De drie eerst genoemde soorten waren reeds van ge- noemd meer bekend, doch Monopterus javanensis niet. En O1 Lo Visschen van Anjer. eg Mesoprion Russelli Blkr. Holacanthus semicirculatus CV. Platax batavianus CV. Salarias Hendriksi Blkr. Ophisurus boro Buch. Muraena bullata Richds. Arothron? kappa Blkr. Op Mesoprion Russelli na, zijn alle deze soorten nieuw voor de kennis der plaatselijke fauna van Anjer. Slechts En OU LO Gr 1 één soort, Salarias Hendriksi, is nieuw voor de kennis der fauna van Java en was tot dusverre slechts van de wate- ren van Biliton bekend. DL. XX id 242 Is verstaan den heer J.G. T. Bernelot Moens den dank der Vereeniging te betuigen voor de toegezondene voorwerpen. 15. Brief van den gouverneur der Moluksche eilanden, den heer Goldman, lid der Vereeniging, ten geleide eener nota, welke bevat de uitkomsten van scheikundige onder- zoekingen, bewerkstelligd door den heer Schneider op mi- nerale wateren, die door den heer D.J. Hoedt op Amboina verzameld zijn. Wordt verstaan het bestuurslid den heer Maier, omtrent de wenschelijkheid van eene openbaarmaking der nota te raadplegen. 14. Brief van het lid den heer Dr. Mohnike, houdende toezegging eerstdaags voor het Tijdschrift der Vereeniging in te zenden een dezerzijds verzocht opstel, hetwelk eene levensbeschrijving bevatten zal van wijlen het adviserend lid der Vereeniging Doleschall. Aangenomen voor berigt. 15. De heer Versteeg, daartoe uitgenoodigd, neemt op zich, bij het bureau der mijngenie aan te dringen op het bespoedigen van het kleuren van de mineralogische kaart van Westelijk Borneo, naar welke wacht de uitgave van het negentiende deel van het Tijdschrift der Vereeniging. 16. Met genoegen wordt de mededeeling vernomen, dat met het schip de Heilige Willebrordus, is aangekomen het papier, bestemd voor de Acta der Vereeniging. 17. Brieven van Koepang en Manado, houdende stor- tingsbewijzen ad f 40 en f 65, wegens kontributiën ten behoeve der Vereeniging. Gesteld in handen van den thesaurier. 18. Wordt voorgesteld en benoemd tot Gewoon Lid der Vereeniging : de heer J. F. A. Hartsteen, Officier van gezondheid 5de klasse te Larantoeka. 19. Ingekomen boekwerken. Plan en grondwetten van het Bataafsch Genootschap der proef: bo 245 ondervindelijke wijsbegeerte te Rotterdam (van den heer Bleeker). Wetten van de Maatschappij tot nut van ’t algemeen in Oost- Indië. Batavia 1855 8° (van den heer Bleeker). Siebzehntes Neujahrsblatt zum Besten des Waisenhauses auf das Neujahr 185% von einer Gesellschaft herausgegeben — bevat- tende een levensberigt van Dr. Ludwig Horner — (van den heer Bleeker). Vita Henrici Kuhlii, Academiae C. L. C. Naturae curiosorum, dum vivebat, socii 4° (van den heer Bleeker). Prospectus of the Philosophical Society of Victoria to be incor- porated by Royal charter. Melbourne 1854. (van den heer Bleeker). Statuten der Isis, Gesellschaft für specielle, besonders vater- ländische Naturkunde in Dresden 1855. (van den heer Bleeker). Reglement voor de Vereeniging tot bevordering der Geneeskun- dige wetenschappen in Nederlandsch Indië, gevestigd te Batavia 1855 (van den heer Bleeker). Comptes rendus hebdomadaires des séances de l'Académie des sciences par M. M. les secrétaires perpétuels. no. 25 — no. 25 1859, benevens Tables des Comptes rendus; deuxième semestre 1858 (aangekocht). Wetten der Maatschappij tot Nut van ‘t Algemeen 184% 8° (van den heer Bleeker). Over de uitbarsting der Oostelijke vulkanen op Java in 1586 (A. Jav. 1806) door J. Hageman, Jez., Broch. 8° (van den schrijver). Statuten der Vereeniging voor de Flora van Nederland en zijne overzeesche bezittingen. Leiden 1851. 8° (van den heer Bleeker). Wet voor de Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst 1849. 8° (van den heer Bleeker). De Sekretaris, G. A. DE LANGE. BESTUURSVERGADERING, GEHOUDEN OP DONDERDAG DEN Ssten SEPTEMBER 1859 TES HUIZE VAN DEN HEER STEENSTRA TOUSSAINT. Tegenwoordig zijn de Heeren: A. J. D. Steenstra Toussaint, Vicepresidenl. B. E. J. H. Beekrne. H. L. JANSSEN. M. Tu. Rrrcne, Zhesaurter. W. F. VERSTEEG. G. A. De Lance, Sekretaris, terwijl het honorair lid de heer W. M. Surr, en het ge- woon lid de heer G. UvyrexproeK, de vergadering als gasten bijwonen. De vicepresident opent de vergadering met de mede- deeling, dat de voorzitter belet is geworden ter vergadering te verschijnen, en hij verwelkomt den heer Smit, die, na eene afwezigheid van ruim drie jaren, weder deel kan ne- men aan de werkzaamheden van het bestuur, terwijl zijn voorstel om den heer Smit daarin weder op te nemen met algemeenen bijval wordt aangenomen. Nadat de heer Smit verklaard heeft die benoeming te zullen aannemen, wenscht de ondervoorzitter de direktie geluk met de weder-intreding als bestuurslid van den heer Smit, die door warme belangstelling en ijverige medewerking voor zijn vertrek uit Indië, in Mei 1856, der Vereeniging van zooveel dienst is geweest. Daarna laat de ondervoorzitter de notulen voorlezen, welke worden goedgekeurd. ED 245 to Verder worden ter tafel gebragt de volgende brieven en bescheiden. 8 1. Brief van den’ heer L. J. W. De Waal, houdende de verklaring, dat hij gaarne aanneemt zijne benoeming _tot gewoon lid der Vereeniging en zich verbindt tot de ge- wone kontributie. Gesteld in handen van den thesaurier. 2. Brief van den 1sten gouvernements-sekretaris, aan- biedende meteorologische waarnemingen gehouden te Desima in 1858 door Jhr. Pompe van Meerdervoort en tevens houdende de vraag, of de Vereeniging dergelijke tabellen voortaan wenscht te ontvangen. Wordt verstaan die vraag bevestigend te beantwoorden en voor de genoemde toezending den dank der direktie te be- tuigen. 5. Brief van de Societa Reale Borbonica te Napels, de ont- vangst erkennende van geschriften der Vereeniging en daar- voor dank betuigende. Aangenomen voor berigt. 4. Brief van het lid den heer E. Netscher, gedagteekend 17 Augustus, uit Kediri, waarin hij der Vereeniging toe- zegt een takje met vruchten en bladen, die veel overeen- komst hebben met die van den muskaatnotenboom. Deze boom wordt aangetroffen in de bosschen van het distrikt Modjoroto. Bij insnijding komt een rood vocht uit den bast, waarnaar de Inlanders den boom noemen Geteh, d. 1. bloed. Van den boom zelven of van de vruchten wordt geen gebruik gemaakt. Is verstaan deze voorwerpen in handen te stellen van het lid den heer Teysmann, met verzoek den systematischen naam der soort te willen mededeelen. 5. Brief van het lid den heer E. Netscher, geschreven 22 Augustus te Madioen, waarin der Vereeniging worden toe- gezegd kruiken met water uit de minerale bron Prajan, nabij den weg van Ponorogo naar Madioen, imm het distrikt Oeteran. 246 De heer Netscher belooft die kruiken na zijne terugkomst te Batavia te zullen overhandigen. Wordt besloten na ontvangst pogingen te werk te stellen om een chemisch onderzoek van het water te verkrijgen en daartoe uit te noodigen den heer Maser. 6. Brief van, het lid den heer Blokzeyl, te Negara, mel- dende de verzending voor de Vereeniging aan het lid kor- respondent den heer Hageman te Soerabaja, van een kistje met 2 stopflesschen met visschen, gevangen in de rivier Djegading of Loloan, in het rijk Djembrana (Bali). Wordt besloten de ontvangst af te wachten en den heer Bleeker uit te noodigen, deze verzameling te onderzoeken en verslag daarover uit te brengen. 7. Brief van het lid den heer Ludeking, uit Fort de Kock, houdende het berigt, dat hij heeft afgezonden voorwerpen uit de natuurlijke historie Wordt besloten na de ontvangst te bepalen aan wien die voorwerpen tot onderzoek en berigt zullen worden in han- den gesteld. De heer Ludeking meldt voorts, dat hij bezig is aan het be- werken eener natuur-geneeskundige topographie van Agam, en om die reden de uitkomsten van het onderzoek der ge- zondene voorwerpen gaarne spoedig wenschte te vernemen. Het bestuurslid, de heer Smit, neemt op zich, te bepalen de schelpen, welke bij deze bezending behooren, terwijl de voor- werpen uit het plantenrijk in handen gesteld zullen worden van den heer Teysmann, met verzoek om betrekkelijk de- zelve te dienen van voorlichting. 7. Brief ter aanbieding van een exemplaar van zijn werk over de Indische plantennamen, van den heer Filet, uit Banda. Wordt besloten genoemd boekwerk te plaatsen in de boekerij. 8. Een ordonnantie van betaling voor het bedrag van f 20 van de genie-direktie te Batavia, in voldoening van het 17e en 18e deel van het Tijdschrift der Vereeniging. 9. Van Padang een stortingsbewijs ad / 51 en van 47 to Sibogha, een stortingsbewijsad / 10, welke beide in handen worden gesteld van den thesaurier. 10. De heer Smit deelt mede, dat hij gedurende zijne laatste reis, uit Nederland herwaarts, zich onledig heeft gehouden met het verzamelen en mikroskopisch onderzoeken van zeedier- tjes, en dat vele afbeeldingen van die diertjes vervaardigd zijn door de verdienstelijke teekenares Mevrouw S. Stapert geb. Ko- ning. Hij geeft die teekeningen ter bezigtiging, waarvan de uitvoering aller aandacht trekt. De heer Smit hoopt later ter zake een verslag op te maken. Hij zegt nog, in de nabijheid van Christma's eiland het witte water of de zoogenaamde melkzee te hebben aange- troffen. Met dat water zijn kruiken gevuld, welke voor een chemisch onderzoek door den gezagvoerder, den heer Stapert, der Vereeniging worden aangeboden. De heer Smit wordt uitgenoodigd zijne opmerkingen over dat verschijnsel voor het Tijdschrift der Vereeniging in een verslag neder te leggen of mede te deelen aan den schei- kundige, die het bedoelde water zal onderzoeken. 11. Wordt voorgesteld en benoemd tot gewoon lid der Vereeniging de heer J. Stapert, Gezagvoerder. 12. Ingekomen boekwerken. Annalen der Physik und Chemie. Ïlerausgegeben zu Berlin von J. C. Poggendorff. 1859 No. 7. 8° (aangekocht). Comptes rendus hebdomadaires des séances de l'Académie des Sciences, par M. M. les Secrétaires perpétuels No. 26, Premier semestre et No. 5 du deuxième semestre 1859 4° (idem). Verslagen en mededeelingen der Koninklijke Akademie van we- tenschappen. Afdeeling Natuurkunde, Negende deel, tweede stuk. 8° (van de Akademie). Derde bijdrage tot de kennis der vischfauna van Soembawa, door P. Bleeker. Broch. 8° (van den schrijver). Weerkundige waarnemingen gedaan te Desima in Japan gedu- rende het jaar 1858, door Jonkhr J. L. C. Pompe van Meerdervoort. 8° (van de regering). De Sekretaris, G. A. DE LANGE. OVER DE ZAMENSTELLING VAN DE VULKANISCHE ASSCHEN, CITGEWORPEN DOOR EENIGE VUORBERGEN VAN DEN NEDERLANDSCH-INDISCHEN ARCHIPEL DOOR D. W. ROST VAN TONNINGEN. Op verzoek der Natuurkundige Vereeniging in Neder- landsch Indië mij van tijd tot tijd bezig gehouden hebbende, met het onderzoeken van eenige vulkanische asschen , welke door sommige vuurbergen van dezen Archipel uitgeworpen en alle met de meeste zorg verzameld waren geworden, heb ik het niet ondoelmatig geacht, om bij de aankondiging der verkregene resultaten, tevens een overzigt van alle de tot dusver bekend gemaakte analysen, van soortgelijke al- hier opgezamelde, asschen, mede te deelen. Het getal der mij bekende analysen van genoemde vul- kanische uitwerpselen, bedraagt tot heden toe zeven (eene in 1805 door- den heer Horsfield aangekondigde gelijksoor- tige asch-analyse, heeft ten gevolge van de toen nog on- volkomen bekende wijze, om juiste kwantitatieve bepalin- gen te doen, minder waarde), van welke er twee door den heer P. J. Maier, twee door den heer K. W. Van Gorkom en drie door mij bewerkstelligd zijn. De uitkomsten zijn alle in nevensgaande tabel aangetoond en de aard en hoe- veelheid der bestanddeelen percentsgewijze en _naauwkeu- rig opgegeven. De wijze waarop de analyse is uitgevoerd, vroeger reeds meermalen ook in dit Tijdschrift medege- 249 deeld zijnde, heb ik het onnoodig geoordeeld, ten deze nog- maals in eene nadere omschrijving te treden. Alhoewel er nog vele andere werkzame vuurbergen in dezen archipel bestaan, van welke de uitgeworpene asch niet is onderzocht, treft men toch onder de opgenoem- de asschen diegene aan, welke van de meest werkzame vulkanen op Java afkomstig zijn, namelijk die van den Lamongan, den Goenoeng-Goentoer en den Merapi. Dat verder de vuurberg van Ternate en die van de Sangi- eilanden nu en dan vreesselijke teekenen van leven gege- ven hebben, is genoegzaam bekend. Wat de geschiedenis der uitbarstingen betreft, waarbij de nu onderzoehte asschen werden verzameld, zoo moeten wij den lezer, die hiervan naauwkeurige berigten wil in- winnen, verwijzen naar het werk van den heer Junghuhn (Java, zijne gedaante enz), waar onder anderen de twee uit- barstingen van den Goenoeng-Goentoer, bij welke gelegenheid de hier besprokene asschen verkregen werden, uitvoerig be- schreven zijn, terwijl de heer Bleeker in zijne Fragmenten eener Reis over Java, de uitbarsting van den Merapi, van welke hij zelf getuige was en waarbij mede de asch, door dien berg uitgebraakt, verzameld werd, medegedeeld heeft. De noodlottige gevolgen der uitbarsting van den berg Ta- boekan, een der vulkanen van de Sangi-eilanden, liggen nog te versch in het geheugen, dan dat ik hierover nog nader zoude behoeven uit te weiden. De berigten hieromtrent zijn trouwens, zoowel in de alhier uitkomende nieuwsbla- den, als in dit Tijdschrift, opgenomen. Alleen zij het mij vergund, hier nog op te geven de berig- ten, welke van de laatste vrij hevige uitbarsting van den Lamongan, ter mijner kennis gekomen zijn. Door den regent van Probolingo, werd hieromtrent het volgende vermeld. „Het nieuws van Probolingo is, dat op den avond van den 270 February 1859, de berg Lamongan groote vlam- men uitdreef en er om elf uur des nachts een zware 250 zandregen is gevallen in de distrikten Probolingo, Gen- ding, Driengoe en Padjarakkan. De berg is gebarsten en elf huizen zijn aan zijn’ voet bedolven. Men zegt dat de zandregen zich in dien nacht heeft uitgestrekt tot aan Soerabaja toe.” Dit laatste was dan ook werkelijk het geval geweest, aangezien door den heer Hageman aldaar, te dien opzigte aan de Natuurkundige Vereeniging werd geschreven: „Op den 282 February jl. hebben wijde bloemen in de stad Soerabaja en zuidervoorstad Simpang overdekt bevon- den met zwarte spikkels, welke tot eene geringe hoeveel- heid verzameld en onder het mikroskoop gebragt, glinste- rende punten vertoonden als die van eene staalbreuk of van steenkoolschilfers. Anderen vonden ze op gelijke wijze, het voorkomen hebbende van bruine vulkanische korrels. Een vaartuig, dat in de straat Madoera zeilende was, werd op de hoogte van Probolingo mede met eenig zand bedekt, terwijl de aangezigten van het wachthebbend scheepsvolk zwart waren geworden. Een mijner zendelin- gen werd te Arosbaja (Madoera) door een’ zandregen op- gehouden. Deze vond aldaar plaats des morgens ten vijf ure, dus zes uren later dan deze te Probolingo bemerkt was.” De resident van Madoera, de heer T. Arriëns, zond om- trent den aschregen aldaar, aan de Natuurkundige Ver- eeniging nog de volgende door hem gedane waarnemingen. » Genoemde aschregen heeft zich op dit eiland, van Bang- kallang tot vijf palen oostwaarts van Pamakassan uit- gestrekt, waaruit blijkt dat de wind oostelijk geweest is, aangezien Bangkallang verder westwaarts van den meri- diaan van den Lamongan ligt dan Pamakassan. De af- stand westwaarts van dien meridiaan bedraagt p. m. 56 mi- nuten of 45 palen en oostwaarts 15 minuten of 16 palen. De meeste asch moet dus in het Sampangsche gevallen zijn, wat zich dan ook later bevestigd heeft.” De gevallen asch was, volgens den heer Arriëns, magne- tisch, iets wat ook alhier waargenomen is. 251 Wij kunnen ons dus gevoegelijk bepalen, om de resul- taten aan te geven, welke uit de verkregene uitkomsten der geanalyseerde asschen te trekken zijn; te weten: 1. Dat er een groot verschil bestaat, tusschen het soor- telijk gewigt nietalleen van de verschillende uitgeworpene vulkanische asschen onderling, maar ook tusschen dat van die, welke door denzelfden vuurberg uitgebraakt wor- den, zooals b. v. plaats vindt met de twee asschen van den Goenoeng-Goentoer, van welke de eene een soortelijk gewigt van 1,7 en de andere een van 2,857 bezat. 2. Dat zij in de hoofdzaak bestaan uit silikaten van aluin- aarde, ijzeroxyde en kalk. 5. Dat hunne onderlinge zamenstelling, ook van die welke door denzelfden vulkaan maar op verschillende tijd- stippen uitgebraakt werden, zeer uiteenloopt, zooals dat be- wezen wordt door de analysen der twee asschen van den Goenoeng-Goentoer, van welke de eene in January 1845 en de andere in November 1844 uitgeworpen werd. 4. Dat de hoeveelheid der in water oplosbare deelen, bepaald wordt, door hun gehalte aan zwavelzuur en chloor. 5. Dat phosphorzure en potassa-zouten, steeds in de za- menstelling ontbreken, althans in geene der gedane ana- lysen dezer asschen zijn aangetoond geworden. 6. Dat eindelijk het onmiddellijk aandeel, hetwelk b. v. eene dunne laag der uitgeworpene vulkanische asch aan de voeding der gewassen nemen kan, wordt beheerscht door hun gehalte van in water oplosbare deelen. Scheikundige verzameling van eenige Vulkanische Asschen , uitgeworpen door de vuurbergen tn den Nederlandsch-Indischen Archipel. KE IJzer- oxyde, Wanneer Spec. In water | Kiezel- | Aluin- Afkomst. uitgeworpen. | gewigt. |oplosbaar.| aarde, aarde, zi (a af Goenoeng Goentoer, 4 Jan. 1843 | 1,7 1,743°/, [34,2293°/,|37,4961°/, 18,1779°/, Idem 25 Nov, 1844. 2,857 0,3 U 51,7667,, 25,7667, iN oo Sf Merapti 6 Sept. 1846 | 2,801 1,421 „ |48,125 „ 132,9 u 5 Vuurberg van Ternate | 30 April 1850 2,753 1.602 „ |31,6655, |46,476 » De | E „_ Taboekan op E: de Sangi-eilanden Maart 1856 | 2,008 8,215 1 |50,398 „ 127,49 = Ef Lamongan 28 Febr. 1859| 1,6394 | 0,184 „ |44,373 « |15,584 „ 5 Opgevangen te Arosbaja 5) (eiland Madoera). 1859 1,5722 | 0,663 „ |49,348 „ |17,625 4 Burrenzore, 7 July 1859. ee «) Het zwavelzuur, het chloor en de soda z 13,6667, 10,738 14,68 12,948 29,94 22,607 U} " „ IL} Ik Kalk, 6,7157°/o 7,4369, 7,392 4,774 5,349 7,803 „ IÂ IL Magnesia. 0,683 Of, „424 2,23 0,5305 „ 0,875 0,666 „/ 0,385 „ ijn onder de hoeveelheid in water oplosbare deelen hier begrepen, Zwavel- zuur. 0,1715°/, 0,0172 1,097 „ 0,2955 u 0,662 „ sporen sporen Chloor. Water, Soda en verlies, 0,04949/, [0,257 °/,|0,733 °/, 0,0203 „ 0,089 0,206 0,556 „ „ „ IA 0,322 1,292 0,9925 1,598 0,154 0,359 „ „ Id Li „ 0,0611 „» 1,13 0,38 0,124 0,353 1,569 id A FEW REMARKS CONGERNING A PARISITIC FISH, FOUND IN THE HOLOTHURIA OF THE Cocos-[sLANDS , BY A. J. ANDERSON, M. D. {. These Parasitical fish (Fierasfer v. Oxybeles) are not found in all specimens of the Trepang. 2. The fish always leave the trepang within a variable time, generally soon after the latter have been taken from the sea, so that whenever a carga is brought home in the evening, the fish are found mixed up with the mass of trepang,. 5. Those who are accustomed to gather the trepang, usually know when they contain fish by the difference of feeling communicated to the hand. Bij the first and second of these reasons a specimen of trepang still containing te fish, could not easily be ob- tained. I have myself accompanied parties, but they are so rare, [have never managed to get one trepang with a fish. Ordinary trepang exist here to an almost infinite amount and of several different species, but these with fish are difficult to procure. Latterly L requested the man ac- ting as mandore to the party usually gathering trepang, whenever he met with one containing a fish, to tie both extremities by which means [ have succeeded in obtaining, two or three specimens of trepang, having fish still within 254 them. By telling him to put a trepang into a bucket of - sea water upon being freshly caught, L further managed to have a living trepang with a living parasitic fish. This Jast IT opened and found therein two fish, which, being replaced in the bucket, swam about with great liveliness. This wason a Saturday forenoon. [ next procured a freshly caught trepang and left it and the two fish together in the vessel of salt water. Almost 1m- mediately one of the fish approached the mouth of the tre- pang as if examining it, but speedily moved away again. he three remained together that night, and next morning (Sunday) [ found one of the fish dead, the other quite lively. The dead one had unfortunately been wounded by the scalpel in opening the trepang; not expecting to see two fish, I was not so careful as 1 ought to have been. On Sunday forenoon the remaining fish entered the trepang, inserting the tail first, as far as Ll can understand at least; it was seen and reported to me by my servant, a china-boy. Regarding the precise mode of its entrance 1 will not in this account be positive. Nevertheless as [ saw it had entered, which was indeed the result [ had anticipated, [ now wished to see what followed. In a short time the trepang gave evident signs of uneasiness, taking in and forcibly ejecting again large quantities of water, striving Ï supposed, in this manner to expel the fish, but it kept its place. In its further endeavours to get rid of the in- truder, the trepang extruded a portion of its respiratory and reproductory organs and finally nearly all of the intes- tinal canal. (This extrusion of such a large quantity of the viscera is Ì believe not an uncommon occurrence in {he Holothuriae, when suffering under any great irrita- tion and it seems that the whole of its complex arrange- ment of respiratory, reproductive and digestive apparatus is capable of being, regenerated). None of these efforts avai- led to dislodge the fish, it remained at perfect ease, now and again protruding its head out of the aperture of the IEA Td 55 hd 9, t trepang, but usually situated so, that its snout was just Capable of being seen. If touched it withdrew itself out of sight, but never remained long so, I suppose in that case not being able to respire with freedom. On Sunday evening there appeared several irregular white spots on the exterior of the trepang, as if caused by an excoriation of the dark outer cuticle, these, soon became openings, leading into the cavity of the animal. It seemed now to be ex- hausted in its efforts to get rid of the fish and on Mon- day morning 1 found the trepang dead. The fish having left it, was still alive and moving restlesly about in the vessel; on Tuesday the fish died also. [ now come to the slender stock of information [ possess concerning the origin of this curious fish. The people here formerly picked up the trepang, merely for the amusement of seeing the fish, as something out of the common. From them [ have learned that they are to be obtained , though very rarely, as small as half an inch (and from that up to siz or seven inches) in length. It is only in the young trepang that these small fish are to be found. ‘The size of the fish corresponds to the size of the trepang and as the object of collecting this animal is for the China-market, only the full grown ones are taken, so that young ones are rarely or never gathered unless requested; hence the rarity of the small fish. None of the people have even seen any thing in the shape of the eggs or spawn of this fish. There are altogether about ten different species and va- rieties of Holothuria on these Islands, in only three of which, are the fish to be found, and in other than two or three particular spots, they are extremely rare. The fish that I experimented on was taken from a black species and the live trepang I placed in the bucket along with it, was of a red. It is just possible that the reason it did not enter immediately, was because of the red not being its own proper habitat, but it receded and waited, till no other shelter offering itself, it was perforce obliged 256 to enter the red trepang — this however is merely conjecture, {t would seen carrying out the hypothesis 1 have adopted that this fish is incubated in the body of the young trepang, its growth progressing equally with that of the trepang, which thereby becomes gradually aceustomed to its presence, it also being likely as above, that the en- trance of a full grown fish into the body of a full grown trepang invariably gives rise to an irritation too great for the animal to withstand. In such a situation it seems to derive its nutriment from the numerous animalculae or mi- nute molluscae, which will be attracted towards it, by the movements in the water, caused by the suction of the tre- pang- Its proper medium of existence, as of all fishes, being the open water, yet, from various circumstances perhaps an organisation too delicate to sustain the slightest external vio- lence or an inability to search for its own proper sustenance etc., it may have been destined to seek for shelter within the body of the trepang;, and it would seem that it does not interfere materially with the respiratory and digestive processes to be carried on by that animal, to all appea- rances the bodies of the latter with piscatorial tenants are similar to and just as well suited for mercantile articles as those having no such occupants. 1 have conceived that this fish can at pleasure leave the body of the trepang and return again, an idea possibly warranted by the fa- cility with wich it entered, in the instance above related. In favourable circumstances, where it could sustain no external injury, Ì have no doubt that it can live for some time separated from the trepang, more especially if ca- pable of obtaining its own nutriment; but I may observe that no fish of its kind has ever been seen living freely in the open sea, since these Islands have been occupied. L intend, should L receive any additional information , to continue this subject. Cocos-Islands, (12%) July 1859. VERGADERINGEN DER NATUURKUNDIGE VEREENIGING IN NEDERLANDSCH INDIË. BESTUURSVERGADERING, GEHOUDEN DEN 220 SePreMBER 1859, TEN HUIZE VAN DEN HEER VERSTEEG. Tegenwoordig zijn de Direkteuren H. H. P. BLEEKER, President, B. E. J. H. Beekrine, G. F. De Bruyn Kors, Brbliothekaris, M. Tu. Rricne, Thesaurier, W. M. Samir, W. F. VERSTEEG, G. A. De LANGE, Sekretaris, en als gast het gewoon lid de heer O. F. U. I, Huevenin. De notulen der vorige vergadering worden voorgelezen en goedgekeurd. De president brengt de volgende brieven en bescheiden ter tafel. 1. Brief van het korresponderend lid in het buitenland den heer J. Steenstrup, te Koppenhagen, gedagteekend 20 Sep- tember 1857, houdende dankbetuiging voor de benoeming tot het korresponderend lidmaatschap der Vereeniging. Aangenomen voor notifikatie. 2. Brief van den heer J. Stapert, van gelijke strekking, voor de benoeming tot het gewoon lidmaatschap der Ver- eeniging,. DL XX 17 258 Gesteld in handen van den thesaurier. 5. Brief uit Hanau dd. 29 Augustus 1858, van het Na- tuurkundig Wetterauer Genootschap, waarbij het de Vereeni- ging uitnoodigt in den vervolge een wetenschappelijk verkeer aan te gaan, en waarmede het reeds een’ aanvang neemt door de overzending van werken, door het genoot- schap uitgegeven. Wordt besloten de werken der Vereeniging het Wet- terauer genootschap toe te zenden en daarmede in den ver- volge voort te gaan en tevens genoemd genootschap te ver- zoeken zijne uitgegeven werken kompleet wederkeerig der Vereeniging ten geschenke te geven. 4, Brief van het Koninklijk Deensch genootschap van wetenschappen te Koppenhagen, gedateerd 1 July 1858, de erkenning bevattende van de ontvangst van boekwerken, door de Vereeniging ten geschenke overgezonden. Aangenomen voor notifikatie. 5. Brief van hetzelfde genootschap, gedateerd als boven, ten geleide van een boekgeschenk, aan het slot der notulen vermeld. Wordt verstaan op de gewone wijze dank te betuigen: 6. Brief van de Académie royale des sciences te Stok- holm van 15 November 1858, van gelijke streking als de brief onder no. 4. 7. Brief van dezelfde Akademie en dezelfde dagteekening, van gelijke strekking als onder no. 5. 8. Brief uit Sintang van den heer A. H. Thepass, hou- dende de verklaring, dat hij reeds het gewoon lidmaat- schap der Vereeniging in 1851 verwierf en alzoo zijne benoeming in de vergadering, van 28 July jl. als eene vergissing wil aangemerkt zien. Wordt verstaan den heer Thepass te verzoeken op te geven den datum zijner eerste benoeming, ten einde deze vergissing, indien ze werkelijk begaan is, zooveel mogelijk te herstellen. 9. Brief van de Smithsonian Institution te Washington, 259 van 15 July 1859, waarin wordt aangedrongen op eene meer geregelde overzending van de werking der Vereeniging, dan tot dus verre plaats had, terwijl die wetenschappelijke inrig- ting belooft ook met hare boekgeschenken hetzelfde in acht te zullen nemen. Wordt verstaan dat de bibliothekaris bij den Amerikaan- schen konsul alhier eene schikking ter zake zal trachten te treffen, terwijl de heer De Bruyn Kops ook nog op zich neemt de geschriften der Vereeniging welke het Smithson’s Instituut nog niet heeft ontvangen, aan te vullen en over te zenden. 10. Brief van den kommies archivarius van het mijnwe- zen, te Buitenzorg, houdende berigt, dat de afdrukken der geologische kaart van de Westerafdeeling van Borneo nog op verre na niet gekleurd zijn, en dat het eerste 50-tal eerst over eene maand zal gereed zijn. Wordt verstaan op bespoediging aan te dringen, dewijl de uitgifte van het XIXe deel van het Tijdschrift der Veree- niging er op wacht. 11. Brief van Atapoepoe, van hetlid den heer Brummer, gedagteekend 13 Augustus ll, toezeggende eene verzameling van visschen, welke met belangstelling wordt te gemoet gezien. 12. Brief van het bestuurslid den heer Maier, bevattende eene beoordeeling van den chemischen arbeid, vermeld in de vergadering van 24 Augustus jl. De direktie zich vereenigende met het oordeel van den heer Maier, is verstaan, dat daarvan kennis gegeven zal worden aan den gouverneur der Molukken den heer Gold- man. 15. Brief gedagteekend Muntok 15 September van het adviserend lid der Vereeniging den heer Altheer luidende: Muntok, 15 September 1859. » Hiernevens heb ik het genoegen der Vereeniging aan te bieden eene kleine nota betrekkelijk eene in het distrikt 260 Blinjoe voorkomende minerale bron. Deze is belangrijk, al ware het alleen, omdat de resident Van Capelle in der tijd het bestaan van minerale wateren op Banka ontkend heeft, maar zeker is zij het meer, omdat door den inge- nieur Van Diest beweerd wordt, dat die en soortgelijke bron - nen aanwijzingen zijn van rijke tinaders. Ik voor mij geloof, dat het bewijs daarvan ten eenemale ontbreekt, maar het zoude toch opmerkelijk wezen als het bewaar- heid werd dat, waar die bronnen zijn, ook tevens en tina- ders zich bevinden. Over minerale wateren op Banka. „Uit de notulen uwer vergadering van 27 Jan. Il, sub no. 13, blijkt, dat er een brief is ingekomen van den resi- dent van Banka, gedagteekend 15 January 1859 no. 58, meldende dat in die residentie geene minerale wateren ge- vonden worden. ej » Onlangs evenwel ontving ik eenen brief van den adspi- rant-ingenieur P. H. Van Diest, waarin mij mededeeling werd gedaan van het bestaan van warme bronnen op Banka, met toezegging, mij van het water, voor zoo verre daartoe, gelegenheid zou bestaan, wat ter onderzoeking te zullen toezenden. Aan den inhoud van dien brief ontleen ik het navolgende: »» Het werkvolk van den ingenieur Akkeringa, in het bo- vengedeelte van het riviertje Ajer-angat, naar tinerts borende, verkreeg daarbij een zoodanig goed resultaat, dat er wel exploitatie op volgen zal, en ontdekte tevens eene bron, waarvan het water eene temperatuur had van ongeveer 150° Fahr. »» Het schijnt mij toe, of liever, ik ben er van overtuigd, dat de warmte het gevolg is van verwering van zwavel en arsenik-ijzer, welke verbindingen daar in de nabijheid voorkomen. „» Daardoor meen ik dat dit water een uitmuntende gids is voor het opsporen van eene ader. 261 »» Bij goede vergelijking met andere dergelijke bronnen zoude men uit de warmte de hoeveelheid van kies en daar- uit de hoegrootheid van de schacht of ader kunnen gissen. »» Buitendien bestaan er nog andere aanwijzingen, dat in dien omtrek eene tinader moet zijnen wel van grooten rijk- dom, als men de hoeveelheid erts nagaat, waarmede die ader valleijen in den omtrek gevoed heeft. »» Ook in Soengei-slan komen twee warme bronnen voor, een op 7 palen afstands van den pankal, even noord van den grooten weg voor de kampong... Klitak, geloof ik, genaamd. Ook daar is evenzeer als hooger op, volgens de kaart te oordeelen, eene ader, ten minste zwavelijzer, te vermoeden. „Ik ben in Engeland in mijnen geweest, waar de tem- peratuur door een dergelijken pyriet tot 120 Fahr. klom, hoewel in de werkplaatsen ventilators tot het aanbrengen van frissche lucht aanwezig waren.” ” „Korten tijd daarop zond de heer J. J. A. Keuchenius, elève-administrateur, destijds waarnemend admistrateur van Blinjoe, mij drie flesschen water en een schrijven, waarin onder anderen het volgende daaromtrent voorkomt. »» De bron, waaruit het water genomen is, ligt in moerassig terrein, op 20 voeten van een klein riviertje, waarin het bronwater vloeit of zich mengt. Zij is nagenoeg geheel rond; diameter 1.28 ned. el; temperatuur 64°C. Het water heeft het aanzien of het kookt en doet zich vuil voor. Im een glas geschept is het niet geheel doorzigtig, maar als klapperwater nagenoeg, doch koud geworden hel- der met een gering precipitaat. Op omtrent. 20 voeten van deze bron bevindt zich nog eene andere van nagenoeg dezelfde grootte; temp. 58°C. Het water heeft hetzelfde aanzien als dat uit de eerste bron: vuil, doch in een glas gedaan helder, met een gering neerslag.” ” „Het water, door mij ontvangen, was in alle drie de fles- schen volkomen helder en bleef dat ook na met de lucht in aanraking gesteld te zijn en na verwarming tot kokens toe. Het was geheel reukeloos, flaauw van smaak, en ver- toonde eene zwak alkalische reaktie. Het soortelijk gewigt is door mij bevonden bij 50°,2 G. == 1.001. » Bij verdamping tot op de helft blijft het water volkomen helder; zeer kleine gasbellen worden langzamerhand uit- gedreven en de alkalische reaktie neemt toe. Aan de op- pervlakte begint zich nu een dun rimpelig vliesje af te scheiden, dat zich op het eerste gezigt vertoont als een fijn netwerk van kristallen. Tot op ongeveer een vijfde ver- dampt, vertoont de vloeistof de opmerkelijke eigenschap, dat het bovengedeelte naauwelijks meer alkalisch rea- geert, terwijl het onderste eene sterk alkalische reaktie ver- toont. Op den bodem hebben zich geleiachtige klonters afgezet, terwijl witte volumineuse vlokken in de vloeistof zwevende zijn. Tot droogwordens toe uitgedampt, blijft eene betrekkelijk geringe, door organische stof hier en daar eenigzins gekleurde, aan de lucht vervloeijende zout- massa terug van sterk alkalische reaktie. Met zeezoutzuur overgoten heeft er ontwikkeling plaats van koolzuur, ter- wijl het grootste gedeelte daarbij in den vorm van vlok- ken of wel in gelatineuse gedaante terugblijft. „In verschillende gedeelten dier zure solutie werden nu aangewezen; 1. IJzer, door ferri-cyan. kali. 2. Aluinaarde, door verwarming met koolzuurvrije ammo- nia }). 5. Kalk (zie hieronder). 4. Kiezelzuur, door verdamping en uittrekking met zee- zoutzuur. 5. Potasch, door verdampen der solutie, verkregen in 4, oplossen in water, toevoegen van chlor. platini, verdampen en behandelen met een weinig alkohol. » Verder is aangetoond: 1) Hiertoe heb ik ter mijner beschikking zijnde koolzuur houdende ammo- nia, na met kalkwater gekookt en afgefiltreerd te zijn. 0 265 k 6. Chlorium, door toevoegen van salpeterzuur en nitras argenti tot het oorspronkelijke water. 7. Soda, door de bij verdamping van het water terug- blijvende zoutmassa met alkohol te vermengen en dezen aan te steken: de vlam wordt geel gekleurd. » Van zwavelzuur is geen spoor voorhanden. » Wanneer het water na toevóeging van een weinig kool- zure potasch en zwavelzuur wordt verdampt, vormen zich benevens kristallen van het tesserale systeem (aluin), de gemakkelijk herkenbare zijde-achtige en tot bundels gegroe- peerde kristalnaaldjes van gips. » Om mij te overtuigen, dat het water geheel vrij was van schadelijke metaal-inmengselen (tin, arsenik, enz.) is de geheele hoeveelheid, die nog ter mijner beschikking was, meer dan twee wijnflesschen, in een waterbad tot droog- wordens toe uitgedampt. Vervolgens is het residu met zee- zoutzuur en een weinig gedestilleerd water behandeld, de vloeistof afgefiltreerd, en door het filtraat geruimen tijd zwavelwaterstofgas geleid. De vloeistof werd eenigzins melk- achtig troebel, maar ook zelfs na langen tijd in rust te hebben verkeerd, scheidde zich geen bezinksel af. » Het water ajer angat ì) 1s zeer arm aan minerale stoffen. Betrekkelijk veel koolzure potasch, kiezelzuur en aluinaarde bevattende, treden de andere bestanddeelen daarbij zeer op den achtergrond, als zijnde daarvan slechts sporen voorhan- den. Geen dezer duidt op de omstandigheid, dat het water met ijzerpyriet of arsenik-kies, in staat van verweering zoude in aanraking geweest zijn, waartegen zelfs pleit het geheel ontbreken van zwavelverbindingen. Men kan aannemen, dat de vaste deelen van het water hunnen oorsprong ver- schuldigd zijn aan een der hoofdbestanddeelen van Banka'’s granietbodem, namelijk aan veldspaath, terwijl mijns inziens !) Het is mij namelijk later medegedeeld dat het riviertje, in welks onmid- dellijke nabijheid de minerale bron gelegen is, vroeger door geene bijzondere benaming werd aangeduid, maar dat er door de inianders, na het ontdekken van de warme bron, den naam van ujer angat (warm water) aan gegeven is. 264 nog geen grond bestaat de hoogere temperatuur van het water aan andere oorzaken te moeten toeschrijven dan aan de aardwarmte. Het blijft evenwel wenschelijk, dat de heer Van Diest er in slagen moge, eenige gronden te kunnen bijbrengen om de bewering te staven, dat er verband zij tusschen de thermale bronnen en het optreden van tinerts, waardoor zoowel in de wetenschap als in de ontginning der tinmijnen, eene belangrijke schrede zoude zijn voor- waarts gedaan,” J. J. ALTHEER. Is verstaan den heer Altheer dank te betuigen voor deze mededeeling. 14. Brief van Bonthain van den heer De Jeeger ter aan- bieding van: 1. Eene TE met visschen en slangen. 2. Een fleschje met zoogenaamde spring-bloedzuigers. 5. Stukken van tanden, gevonden op 5 voeten diepte, bij Bonthain, bij gelegenheid van het opruimen van een bosch. 4. Twee flesschen water uit eene warme bron gelegen circa 200 voeten boven de oppervlakte der zee. 5. De kop eener tor, vroeger aan den kapitein der genie den heer Versteeg afgegeven. Wordt verstaan ten fine van berigt in handen te stellen: de voorwerpen onder no. 1 van den heer Bleeker, die onder no. 5 van den heer Junghuhn, en die onder no. 4 van den heer Maier, zijnde het onder no. 5 gemelde reeds ge- plaatst in bet museum der Vereeniging. 15. Brief het lid van den heer E. Netscher luidende: „Ik heb de eer hierbij aan te bieden: 1. Eene mand met monsters van steenen uit de groef na- bij Wadjak in Kediri. 2. Eene kruik en eene flesch water uit de. bron Prajan, in Madioen, 5. Twee steenen uit diezelfde bron. 4. Twee monsters zout uit de modderwel te Koewoe en uit de putten te Mendikel en Poerwodadi (Samarang). 265 Wordt verstaan een en ander te plaatsen in het museum der Vereeniging en den heer Maier uit te noodigen het water onder no. 2 chemisch te laten onderzoeken; voorts den heer Netscher dank te betuigen voor zijne ijverige pogingen om der Vereeniging van nut te zijn. 16. Brief van het lid den heer J. C. Bernelot Moens over Mineralen van Japan. luidende: 5 »De japansche mineralen die de Natuurkundige Vereeni- ging in Nederlandsch Indië te danken heeft aan den heer Jkhr Pompe van Meerdervoort, werden mij welwillend door den heer Maier ter bepaling afgestaan. » Het zijn de volgende: 1. Magneet-ijzerzand; een mengsel van titaanhoudend magneet-ijzer, kleine hornblende-kristallen, kwartskorrels, glimmerplaatjes en weinige, zeer kleine, iijzerpyriet-kristal- len. Vindplaatsen: Amaksa en Koosiloo. 2. Serpentijngesteente met oktaëdrische magneetijzerkris- tallen. 5. IJzerpyriet, in tetraëdrische en oktaëdrische kristallen. 4. Straalkies. 5. Magneetijzer; kristallen onduidelijk rhombendode- kaëdrisch. 6. Digte ijzerkies overgaande in bruinijzersteen. 7. Schubbige bruinijzersteen (lepidokrokit.) 8. Digte, zeer witte ijzerkies. 9, Fayalit (ijzerperidot). 10. Favalit. 11. Bruinijzersteen; pseudomorphose naar ijzerkies. 12. Loodglans met koper- en iijzerkies op thonschiefer. 15. Psilomelan. 14. Zinkblende (een gedeelte van het zink door iijzer vervangen.) 15. Koperkies. 16 Koperkies. 266 17. Bontkoperkies op kwartsgesteente. 18. Bontkoperkies met kiezelkoper en koperpekerts. 19. Bontkoperkies met kiezelkoper. 20. Bontkoperkies. 21. Kwartsgesteente met kiezelkoper. 22, Antimonglans. 5. Antimon-ijzerglans (Berthierit). 24. Donkergraauw guldenerts (antimonfahlerts). 25. Obsidiaan. 26. Eenassige glimmer (hexagonalglimmer). 27. Kalk-karbonaat (waarschijnlijk als bronafzetsel.) 28. Rhomboëdrische kalkspaath (vereeniging van kristal- groepen.) 29. Kalkspaath. 50. Arragonit. 51. Kalkspaath, laagsgewijze met glimmer en serpentijn. 52. Kwartsgesteente met hexagonale zuïlen van berg kristal. - 55. Gemeene opaal. Gedeeltelijk verweerde feldspaath. ‚ Feldspaath (meer verweerd dan de vorige). ‚ Aluminit (vindplaats Simabara). Kolenschiefer. Trachietporfier. » Van deze mineralen zijn de volgende van belang voor de uitsmelting der daarin bevatte metalen: Magneetijzer en bruinijzersteen. Loodglans: Koperkies en bontkoperkies; Antimonglans en Berthierit; terwijl de psilomelan, bij gebrek aan ander mangaanerts, voor de ontwikkeling van chloor zeer geschikt zoude zijn. » Zinkblende kan niet met voordeel tot de bereiding van zinkmetaal dienen. Zijn voorkomen maakt echter dat van andere zinkertsen waarschijnlijk. „De heer Pompe van Meerdervoort heeft beloofd deze Ee eis ee ol Ol AT ol A ler) De 267 eerste bezending spoedig door eene tweede te doen volgen. Met belangstelling mogen wij die te gemoet zien. » Meerdere kennis aan de mineralen van Japan is niet al- leen van wetenschappelijk belang; ook met het oog op den zich meer en meer uitbreidenden handel van dit rijk mogen wij alles welkom heeten, wat kan strekken, hetgeen wij aan- gaande zijne voortbrengselen weten, uit te breiden.” Het lid der Vereeniging. Moens. Is verstaân den heer Bernelot Moens den dank der di- rektie voor dit berigt te betuigen. 17. Drie brieven van den direkteur der kultures, gedag- teekend Batavia 20 September jl, ten geleide van 1°. Eenigestukken betreffende de kakao-kultuur. 2°. Eene door den waarnemend agrikultuur-chemist be- werkstelligde analyse, aangaande de minerale deelen van den bast, de bladeren, vruchten en zaden van den kakao-boom. 5. Een schrijven van de faktorij der Nederlandsche Han- delmaatschappij, overleggende rapporten van makelaars in Nederland nopens de hoedanigheid van drie pikols kakao afkomstig van Manado. Wordt verstaan deze stukken voor zooveel wenschelijk in het Tijdschrift der Vereening op te nemen. 18. Brief van den direkteur der kultures, houdende verzoek om een 50 tal afdrukken der bovengenoemde en ter opna- me in het Tijdschrift der Vereeniging aangebodene stukken. Wordt verstaan op dat verzoek ter zijner tijd te letten. 19. Brief uit Leiden van den heer Van den Heuvell, boek- handelaar aldaar, houdende mededeeling, dat door hem, naar aanleiding van het dezerzijds gedaan verzoek, aan het Ko- ninklijk Zoologisch genootschap Natura Artis Magistra te Amsterdam zijn toegezonden de nummers van het Tijd- schrift der Vereeniging, welke bij dat genootschap noe ontbraken. ek î hija Wijders handelt die brief over het bedrag dien boekhan- Lo 268 delaar toekomende, wegens aan de Vereeniging geleverde boekwerken. De thesaurier belast zich, ter zake het noo- dige te zullen doen. 20. De heer De Bruyn Kops brengt rapport uit over den aankoop op eene vendutie van de boekwerken, hieronder ver- meld, en erlangt daarop de goedkeuring van het bestuur. 21. Wordt voorgesteld en goedgekeurd, dat met het 21ste deel van het Tijdschrift der Vereeniging eene Nieuwe Serie zal aanvangen en dat inteekeningslijsten op die nieuwe Serie in Nederlandsch Indië zullen worden rondgezonden. 22. De president biedt den leden van het bestuur aan afdrukken van eene nieuw gedrukte Ledenlijst der Vereeni- ging en stelt twee exemplaren daarvan ter hand aan de sekretaris ter verzending aan den resident van Batavia, welke die lijst heeft verzocht voor de zamenstelling van het Naamregister voor Nederlandsch Indië voor 1860. 25. Worden in handen gesteld van den thesaurier de na- volgende waarden in geld of in stortingsbewijzen op s'lands kas en de desbetrekkelijke brieven, als: uit Poerwakarta met f 52—, Pattie met f 20— Pekalongan met f 21 en f32— Tegal met f 12,— en uit Rembang twee onvoldane kwitantiën terug. 24. De heer Huguenin verklaart, dat hij genegen is voor de Vereeniging te verzamelen insekten, hetgeen met be- langstelling “wordt vernomen. 25. De volgende vergadering wordt belegd ten huize van den heer Becking. 26. Worden voorgesteld en benoemd tot het gewoon lid- maatschap der Vereeniging. Mevrouw Stapert geb. Koning. De HH. P. H. Van Diest, Adspirant-ingenieur van het Mijnwezen op Banka. J. J. Keuchenius, Administrateur bij de Tinmijnen op Banka. J. L. De Jeeger, Officier van Gezondheid der 2e klasse te Bonthain. 269 GC. G. CG. T. Greiner, Officier van Beennilkbid der 2e klasse te Malang. 27. Ingekomen boekwerken. Comptes rendus hebdomadaires des séances de l'Académie des sciences. Tome 46, Janvier-Juillet Paris 1858 — 4° Id., Tome 47 Juillet — Decembere 1858 (aangekocht). Voyage au Pole Sud et dans l'Océanie, sur les corvettes l'As- trolabe et la Zelée, exécuté par ordre du roi pendant les années 1857 —1858—1859—1840 sous le commandement de M. J. Dumont dUrville, capitaine de vaisseau. Publié par ordre du gouverne- ment sous la direction supérieure de Jacquinot, capitaine de vais- seau, commandant de la Zelée. Zoölogie par MM. Hombron et Jacquinot. Tome I. IL. IV. V. et Atlas, Paris 185% 8° (aangekocht). Kongliga Svenska fregatten Eugenies resa omkring Jorden un- der befäl af C. A. Virgin aren 1851—1855 vetenskapliga iaktta- gelser Pa H. Majt Konung Oscar den Förskes befallning utgifna af K. Svenska vetenskaps Akademien Stockholm 4858. Zoologi I, II Botanik IT Fysik IT (van de Koninkl. Akad. v. wetensch. te Stok- holm). Voyage autour du monde sur la fregatte Suèdoise l'Eugénie, exécuté pendant les années 1851—1855, sous le commandement de C. A. Virgin. Observations scientifiques publiées par ordre de sa Majesté le roi Oscar I, par l'Académie royale des sciences à Stockholm. Stockholm 41858 4. Physique I (van de genoemde Akademie). Oversigt over det Kongelige danske Videnskabernes Selskabs forhandlinger og dets Medlemmers Arbeider i Aaret 1857. Af con- ferentsraad, Professor G. Forchhammer. Selskabets Secretär. Kjo- benhavn 8° (van het Genootschap). Het Regt in Nederlandsch Indie. Negende jaargang no. 2 en 5. Batavia 1859 8° (van de redaktie). Naturhistorische Abhandlungen aus dem Gebiete der Wetterau. Eene Festgabe der Wetterauer Gesellschaft für die gesammte Na- turkunde zu Hanau, bey ihrer 50 jährigen Jubelfeier am 11 Au- gust 1858 Hanau 1858 8° (van het Genootschap). Jahresbericht der Wetterauer Gesellschaft für die gesammte Na- turkunde zu Hanau über die Gesellschaftsjahre von August 1855 bis dahin 1857. Hanau 1858 8° (van het Genootschap). Geneeskundig Tijdschrift voor Nederlandsch Indië, uitgegeven door de Vereeniging tot bevordering der geneeskundige weten- 270 schappen in Nederlandsch Indië. Deel VII, nieuwe serie deel II aflevering 5 en 4. Batavia 1859 8° (van de Vereeniging). Question scientifique et personnelle, soulevée au sein de F'Institut au sujet des dernières découvertes sur la géographie et l'histoire de Y Inde, avec les explications de M. Reinaud. Nouvelle édition revue et augmentée d'une deuxième partie. Paris 1859 8° (van den schrijver). De inlandsche plantennamen, -bijeenverzameld en in alphabe- tische orde gerangschikt door G. J. Filet, officier van gezondheid 2de klasse. Batavia 1859 8° (van den schrijver). Flora van Nederlandsch Indië door F. A. W. Miquel. Eerste deel Tweede afdeeling Aflevering 2. Amsterdam, Utrecht, Leipzig 1859 8° (aangekocht). Annalen der Physik und Chemie. Herausgegeben zu Berlin van J. C. Poggendorff Band CHI, CIV, CV (1858 no. 1—12) Leipzig 1858 8° (aangekocht). Achiv fur Naturgeschichte. Gegründet von A. F. A. Wiegmann, fortgesetzt van W. F. Erichson in Verbinding mit Prof. Dr. R. Leuckart in Giessen, herausgegeben von Dr. F. H. Troschel. Vier und zwanzigster Jahrgang no. 1. 2. 5. Berlin 1858 8° (aangekocht). Voyage dans 'Amérique meridionale (le Brésil, la République orientale de "Urugay, la république argentine, la Patagonie, la républigue du Chili, la république de Bolivia, la république du Perou) exécuté dans le cours des années 1826—1827— 1828— 1829 1850—1851—1852 et 1855 par M. Alcide D. D’ Orbigny. Tome 4 partie 2 en 5. Tome ö partie 1—5—4 5. Tome 6 partie 1 et 2 Paris 1847 4° (aangekocht). Expédition daus Ls parties centrales de PAmérique du sud de Rio Janeiro à Lima et de Lima an Pérou, excécutée par ordre du gouvernement francais, pendant les années 1845 à 1848, sous la direction du comte Francis de Castelnau. Septième partie. Zoölogie. Paris 1855 4 (aangekocht). The Zoology of the Voyage of H. M. S. Herald, under the com- mand of captain Henry Kellett. R. N. C. B. during the years 1845 —b1. edited bij Professor Edward Forbes. Fossil Mammals by sir John Richardson Knt. London 1852 4°. Reptiles and Fish bij id. London 1854 4° (aangekocht). Versuch einer systematischen Terminologie fur das Pflanzen — und Thierreich; von Dr. Illiger. Helmstadt 1800 8° (aangekocht even als alle hier onder genoemde werken). Prodromus florae batavae Van den Bosch. Leyden 1850 2 vol 85. 271 De planten in den botanischen tuin bij het groot militair hos- pitaal te Weltevreden, hunne inlandsche benamingen, groeiplaats en gebruik, door G. J. Filet. Batavia 4855. 8e. De inlandsche plantennamen, bijeen verzameld en in alphabe- tische orde gerangschikt, door G. J. Filet. Batavia 1859 8°. Blume (C. L.) Enumeratio plantarum Javae et insularum adja- centium minus cognitarum vel novarum ex herbariis Reinwardti, Kuhlii, Hasseltii et Blumii. Leiden 4828 Je en 2e deel. 8°. Veber botanische Museën, insbesondere über das an der Uni- versität Breslau, von H. R. Goeppert. Görlitz 1856. 8°. Aanteekeningen over hetnut, door de bewoners van Java aan eenige planten van dat eiland toegeschreven, uit berigten der inlanders zamengesteld door J. K. Hasskarl. Amsterdam 1845. 8°. Plantarum rariorum vel minus cognitarum horti bogoriensis decades, auctore J. K. Hasskarl (zonder titelblad). De Candolle. Prodromus systematis naturalis regni vegetabilis, sive enumeratio contracta ordinum, generum, specierumque plan- tarum, hucusyue cognitarum, juxta methodi naturalis normas digesta. Parijs 1856 44 deelen in 17 banden 8°. An introduction to physiological and systematical botany by J. E. Smith, Bik edit. London 41819 8°. Grundriss der Kräuterkunde, zu Vorlesungen entworfen durch CG. L, Willdenow Bte Auflage. Berlin 1810. 8°. De Candolle's und Sprengel’s Grundzüge der wissenschaftlichen Pflanzenkunde zu Vorlesungen. Leipzig 1820 8°. Flora van Noord-Nederland, of kort begrip der Nederlandsche Flora door H. C. Van Hall. Amsterdam 4856. deel 1 (5 St.) en 2 (2 St) 8e. Flora 7 provinciarum Belgii foederati indigena, auctore D. De Gorter, Haarlem 1781. 8°. Catalogus van eenige der merkwaardigste, zoo in- als uitheem- sche gewassen, te vinden in ’s lands plantentuin te Buitenzorg, door CG. L Blume. 8°. Handbuch der botanischen Terminologie und Systemkunde. Als zweite umgearbeitete Ausgabe der botanischen Kunstsprache in Umrissen, von Dr. G. W. Bischoff. Nürnberg 1850. 4. Das System der Pilze und Schwämme von Nees von Esenbeck. Würzburg 1827 (nebst Atlas) 4°. Abrizzen zur Organographie und Pbysiologie der Classe der Schwämme von C. Montagne, übersetst und mit einigen Anmer- kungen vorsehen von J. D. GC. Pfund, Prag 1844 8”. 272 Lo Bijdragen tot deflora van Nederlandsch Indië, door C. L. Blume. Batavia 1825 2 din. 4e. Plantenkunde voor apothekers en artsen, of beschrijvingen der geneeskrachtige planten naar de natuurlijke familiën van het plantenrijk, door W. H. De Vriese. Leijden 1855 2 dln. kl. 4. Kunstwoordenleer der zichtbaar-bloeijende planten, ter ge- bruike bij het onderwijs in de kruidkunde voor eerstbeginnenden , door Dr. A. Dietrich 2de vermeerderde en omgewerkte uitgave, ìn het Nederduitsch op nieuw bewerkt door W. H. De Vriese. Am- sterdam 41841 8°. Elementa botanices in usum lectionum academicarum, auctore. H. C. Van Hall. Groningen 1854 gr. 8°. Anleitung zum Studium der Mycologie, nebst kritischer Be- schreibung aller bekannten Gattungen, und einer kurzen Geschich- te der Systematik. von A. CG. J. Corda. Praag 1842 8°, Walpers (G. G.) Annales botanices systematicae. Leipzig 1849 Je deel 6 St. 8°. Tweede catalogus der in ’s lands plantentuin te Buitenzorg gekweekte gewassen, door J. K. Hasskarl. Batavia 1844 8. Junghuhn (Fr.) Enumeratio plantarum quas in insulis Java et Sumatra detexit. Leiden 1855 5 St. 8. Enchiridion botanicum exhibens classes et ordines plantarum accedit nomenclator generum et officinalium vel usualium indi- catio, auctore S. Endlicher. Leipzig 1841 8°. 8 Flore médicinale de F. P. Chaumeton. Paris 1814—1820 7 tomes 18v0l,8% Systema vegetabilium, auct. C. Sprengel, Gottingen 1825. ò dln 8e. Bibliotheca botanica, qua seripta ad rem herbariam facientia a verum initiis recensentur. auct: A. Von Haller (inko mpleet) Turingen 1771 4de dl. 4. Oratio de ardore, quo historiae naturalis et inprimis botanices cultores in sua studia feruntur. Harderwijk 1851 4. Systematisches Verzeichniss der im indischen Archipel in den Jahren 4842—48 gesammelten, so wie der aus Japan empfange- nen Pflanzen, von H. Zollinger. Zurich 41855 5 St. 8°. Bemerkungen über die Lebermoose, vorzüglich aus den Grup- pen der Marchantieën und Riccieën, nebst Beschreibung mehre- rer theils kritischer, theils neuer Arten, von Dr. G. W. Bischoff. Schlüssel zum Hortus indicus malabaricus, oder dreifaches Re- gister zu diesem Werke, von Dr. A. W. Dennstedt, Weimar 1818 4°. Plantae indiae batavae orientalis quas in itinere per insulas 275 archipelagi indici Javam, Amboinam, Celebem, Ternatam, alias- que, annis 1815—1821. auct G. G. C. Reinwardt. Leiden 1856 40. Mémoire sur le camphrier de Sumatraet de Borneo, par W. H. De Vriese. Leiden 1856. 4°. Dissertatio botanico-pharmaceutico-medica inauguralis de Ce- drela febrifuga, auctore E. A. Forsten. Leiden 1856 4’. De palmen van Suriname, beschouwd in betrekking tot derzel- ver kruidkundige kenmerken, kultuur en nut voor nijverheid en handel, door W. H. De Vriese. 4°. Ueber den Character der Vegetation auf den Inseln des indi- schen Archipels. Vortrag gehalten in der Versammlumg deutscher Naturforscher und Aerzte in Berlin, am 20 Sept. 1828, von C. G. C. Reinwardt, Berlin 1828 4. Flora Javae nec non insularum adjacentium, auctore CG. L. Blume. Bruxelles 1828. folio. Rumphia, sive commentationes botanicae imprimis de plantis indiae orientalis, tum penitus incognitis tum quae in libris Rheedii, Rumphii, Roxburghii, Wallichii, inveniunter. Leiden 1855 — 1854 4 vol. folio. Rariorum plantarum horti medici amstelodamensis descriptiones et icones, auctore C. Commelin. Amsterdam 1701. folio. Handboek der botanie, uit het hoogduitsch vertaald door N. B. Millard, met eene voorrede van W. H. De Vriese, Amsterdam 1856 41e deel &°. Repertorium botanices systematicae, auctore C. B. Presl. Praag 8°. Instruction pratique sur les collections botaniques, par Decan- dolle. Tiré de la Bibliothèque universelle, Juin. 1854 8°. De noord nederlandsche vegetatie in hare hoofdtrekken verge- leken met die der pruissische Rijnprovincie, door J. A. G. Miquel. Leiden 1854. Neues System der Pflanzen-physiologie, von F.J. F. Meyen. Berlin 1857 5 vol 8°. Neue Entdeckungen im ganzen Umfang der Pflanzenkunde, von K. Sprengel (inkompleet). Leipzig 1820 4e deel &°. Aanteekening over den groei van de vrucht van Glaucium luteum, door Claas Mulder 8°. (afzonderlijk afgedrukt uit Natuur- kundige Bijdr. be Jaarg. 7e st.) Synopsis diatomearum, oder Versuch einer systematischen Zu- sammenstellung der Diatomeën , von F. T. Kützing. Halle 1854 8°. Verslag van het scheikundig onderzoek van de zaden der Ca- navalia ensiformis, door P. F. H. Fromberg. Broch. &°. DL. XX 18 274 Dagverhaal eener botanische reis over de westkust van Suma- tra, door J. E. Teysmann. Broch. 8. Uittreksel uit het dagverhaal eener reis door Oost-Java, Kari- mon-Java en Bali-Boliling, door J. E. Teysmann. Broch. &°. Uittreksel uit een dagverhaal eener reis door Midden-Java, door J. E. Teysmann. Brochure &°. Handleiding voor de teelt en de bereiding van Tabak op Java. Brochure 8°. De novis quibusdam plantarum familiis expositio et olim jam expositarum enumeratio, auctore G. L, Blume. Broch. 8°. Over de op Java aangekweekte Sarsaparilla, door D. W. Rost van Tonningen. Brochure &°. Samaderine. Een nieuw ligchaam afgescheiden uit de Samadera indica Gaertn. door D. W. Rost van Tonningen, Brochure 4. Over de soorten van Rottlera van den botanischen tuin te Bui- tenzorg, door H. Zollinger. Broch. 4. A natural system of botany, by Lindley. London 1856 8°. An introduction to botany by Lindley. London 1852 &°. Oratio de regno vegetabili in telluris superficie mutanda effi- caci; auctore F. A. G. Miquel. Amsterdam,1846 4°. Collection de mémoires pour servir à l'histoire du règne végé- tal, par M. A.P. Decandolle. Dix mémoires. Paris 1858 40. Aeltere und mittlere Geschichte der medicinischen Naturwissen- schaften und ihrer Literatur, von E. Hensel. Berlin 1845 4 din. 8°. Fundamenta doetrinae pathologicae, sive de corporis animique morbi ratione atque natura libri tres, scholarum causa con- scripti, auctore L. H. Friedländer, Leipzig 1828. 8° Lehrbuch der Geburtskunde. Ein Leitfaden bei akademischen Vorlesungen von D. W. H. Busch, 2te Auflage, Marburg 1855 S°. Kort begrip der bijzondere natuurkunde van den mensch, door J. Budge; naar den 2den druk in ’t Nederduitsch be- werkt en uitgegeven onder toezigt van L. Ali Cohen. Groningen 1850 8e. Philosophie anatomique des organes respiratoires sous le rapport de la détermination et de lidentité de leurs pièces osseuses, par Geoffroy Saint Hilaire. Paris 18188°, avec Atlas 4. Du quinium. Extrait du bulletin de Académie impériale de medécine, tome 21 8e. Bedenkingen tegen de homöopathie, benevens eene korte schets dier leer, door A. Smitt. Winschoten 1854. &8°. te 75 Verslag overde ziekten, welke in 1855 in Nederland geheerscht hebben ; namens de Commissie voor geneeskundige plaatsbeschrij- ving en volksziekten, door N. D. Sybrandi 8°. Mémoire et observations sur l épidémie de cholera morbus, qui a règné au Bengale pendant l'été de 1818, par J. J. Deville. Paris 1819 8°. Coup d'oeil sur les maladies les plus communes des Dayakois de la cote sud-ouest de Bornéo, accompagné de quelques con- sidérations sur l'état de la médécine chez cette peuplade, par Ch. Van Swijgenhoven. Gand 1844 85. De uitoefening der geneeskundige praktijk en ontwerp eener reorganisatie der civiele en militaire geneeskundige dienst in Ne- derlandsch Indië. Rotterdam 1848 8°. On Bengal dysentery and its statistics, with a notice of the use of large emetics in that disease and of quinine in remit- tent fever, by John Macpherson, Calcutta 1850. 80. Volks-heelkunde, of de kunst om spoedig hulp aan te brengen en eenvoudige verband-middelen aan te leggen, in gewigtige ge- vallen en op de komst des heelmeesters wachtende, door Mayor, vertaald uit ’t Fransch door J. W. F. Scheffer. Utrecht 1842 8e. Reports on the asylums for European and native insane patients at Bhowanipore and Dullunda for 1856—57. Calcutta 1858 8°. Entwickelungsgeschichte der Säugethiere und des Menschen, von Bischoff. Leipzig 1842. 8°. Handleiding tot de leer der verbanden, door M. Troschel uit het hoogduitsch vertaald door Van Onsenoort. Utrecht 1842. 82, Opmerkingen betreffende de oorheelkunde, door A.H. Swaagman. Broch. 80. A treatise on the practice of medicine, by John Eberle. Third edition Philadelphia 1855 2 vol. gr. 8°. Lehrbuch der pathologischen Anatomie, von Karl Rokitansky 5 te Auflage. Wien 1856 2 vol. 8. Geschiedenis der militaire geneeskundige dienst in Nederland, met inbegrip van die zijner zeemagt en overzeesche bezittingen, door G. J. Van Dommelen. Nijmegen 1857. 8°. Die Hautkrankheiten in tabellarischer Form, von Puchelt, Hei- delberg 1856. 4. De dysenteria tropica, benevens een vlugtig onderzoek aan- gaande de vraag of de mensch de natuurkundige geschiktheid heeft 276 om zijn’ geboortegrond te verlaten en elk klimaat te gaan be- wonen, door W. Bosch. s’Hage 1844. 80. Die specielle Pathologie und Therapie vom klinischen Stand- punkte aus bearbeitet, von D. CG. Canstatt, 2te Auflage. Erlangen 1845 6 vol. 4 banden &°. Handboek der Anatomie des Menschen, von E. H. Weber, 4e Ausgabe. Braunschweig 1850 4 vol. 8°. Dictionaire des dictionaires de médecine francais et étrangers, par Fabre, 7 vol. &. Abhandlung über Perkussion und Auskultation, von J. Skoda. Ste Auflage. Wien 1844 8°. De wijsheid der natuur, zigtbaar in de bewerktuiging van het menschelijk ligchaam, door L. A. Gohen; fragmenten uit eene voor- lezing 8°. Beiträge zur Kenntniss des Zustandes der heutigen Entwicke- lungsgeschichte, von K. B. Reichert. Berlin 1845 S°. Memoranda van de ziekten der kinderen, door Plange, uit het hoogduitsch door J. B. Dompeling. Utrecht 1847. 8° Observations sur les plaies pénétrantes de Y abdomen, par W. Bosch, tiré du Journal médical, février 1844 83°. Beknopt verslag omtrent de te Amboina gedurende 1858 heer- schende ziekten, door P. J. Schindele. Broch. 8°. Academicae praelectiones de cognoscendis et curandis praeci- puis corporis humani affectibus, auctore R. A. Vogel. Göttingen 1782, S°. Die Physiologie als Erfahrungswissenschaft, von K. F. Burdach. 2te Auflage. Leipzig 1855 6 vol. 8. De dysenterie van een pathologisch, anatomisch en practisch standpunt beschouwd, door P. Bleeker. Batavia 1849 88°. Handbuch der Entwickelungsgeschichte des Menschen, mit ver- gleichender Rücksicht der Entwickelung der Säugethiere und Vögel, von G. Valentin. Berlin 1855 8°. Thesaurus dissertationum, programmatum, aliorumque opuscu- lorum selectissimorum ad omnem medicinae ambitum pertinen- tium, auctore E. Sandifort. Rotterdam 4749 2 vol. 4”. De re medica, auctore A. G. Celsi, libri octo. Editio nova, Leipzig 1825 12e. Pathològische Anatomie des menschlichen Körpers, von J. Vogel, mit Erlaüterungstafeln (folio). Leipzig 1845 &°. Die Entwiekelung des Menschen und des Hühnchens im Ei, von M. P. Erdl. Leipzig 1845 2 Vol. nebst Atlas 4°. 277 H. Fabricii ab Aquapendente, opera omnia anatomica et physiolo- gica, Lugd. Bat. 1758 folio. Ontleedkunde en physiologische beschrijving van het werktuig des gehoors, door J. K. van den Broek. Arnhem 4852 folio. Notes on the medical topography of Calcutta, bij J. R. Martin. Calcutta 1857 8°. Nouveaux éléments de médecine opératoire, par Velpeau. 2e ed. inkompleet Atlas. Bruxelles 1841. folio. Précis d’ anatomie pathologique, par G. Andral. Bruxelles 1857 80. Handwörterbuch der Physiologie mit Rücksicht auf physiologi- sche Pathologie, von R. Wagner (inkompleet) Braunschweig 1846 5 Theile 8° Notice sur les eaux minérales de Hombourg, par Victor Stöber, Strasburg 1844. 12°. Eléments de physique expérimentale et de météorologie, par Pouillet, Bruxelles 1840 4e éd. avec atlas 8°. Natuurkunde toegepast op alle vakken van nijverheid. Tijd- schrift, onder medewerking van vaderlandsche geleerden uitge- geven door het Genootschap tot nut en vergenoegen te Arnhem. Arnhem. Jaarg. 1850 1e—9de St. 1851 1e—de en Ide St. 1852 Je en 2de St. 8°. Disertatio inauguralis de phaenomenis physicis, quae in ebul- lientibus liquidis observantur, auctore Uylenbroek. Leiden 1851 2ex. 8. Miquel, Mulder et Wenckebach. Bulletin des sciences physiques et naturelles en Néerlande. Année 1859 Rotterdam 8°. Physikalische Geographie. Vorlesungen gehalten an der Univer- sität zu Berlin in den Jahren 1854 und 4855, durch F. Hoffman Berlin 1857 8°. Traité théorique des blessures par armes de guerre, redigé d’a- pres les lecons cliniques du baron Dupuytren, par Paillard et Marx. Bruxelles 1855 &°. Handbuch der allgemeinen Anatomie des Menschen und der Haussäugethiere, von F. Gerber. Bern 1840 &°. Manuel des maladies vénériennes, par C. M. Gibert. Bruxelles 1857 8. Der Barometer und seine Benützung, vorzüglich als Instrument zum Höhenmessen, von K. P. Schenkl. 4. Anleitung zum Gebrauch des Mikroskopes zur zoochemischen Analyse und zur mikroskopisch-chemischen Untersuchung über- haupt, von Vogel. Leipzig 1841 8. 278 Die Microscopie als Hilfswissenschaft der medicinische microsco- pische Anatomie und Physiologie der thierischen Flüssigkeiten, von A. Donné. Nach dem französischen bearbeitet und durch zahlreiche Anmerkungen und Zusätze vervollständigt, von E. von Gorup-Besanez. Erlangen 1846 8°, Die Naturlehre nach ihrem gegenwärtigen Zustande, mit Rück- sicht auf mathematische Begründung, von A. Baumgartner. Be Auflage, Wien 1856 8°. Onderzoekingen over de hoegrootheid der accommodatie. Proefschrift ter verkrijging van den graad van doctor in de geneeskunde aan de Utrechtsche hoogeschool, door F. U. Mac. Gillavry. Utrecht 1858 8°. The value of the practical interrogation of nature, a lecture introductory of the course of chemistry, applied to the arts, deli- vered at the Franklin institute in Nov. 1852, by J. K. Mitchell. Philadelphia 1854 8°. De elementen. Eene voorlezing dôor G. J. Mulder. Rotterdam 1844 8°. Vorbemerkungen zu Berghaus’ physikalischem Atlas, folio. Geschichte der induktiven Wissenschaften der Astronomie, Phy- sik, Chemie ete. von Whewell, nach dem Englischen mit Anmer- kungen von J. S. Littrow. Stuttgart 1841 5 Theilen 8° Beginselen der stelkunst, ontworpen naar haren tegenwoordigen staat van vordering en beschaving. Ten gebruike van zijne openbare en bijzonder lessen opgesteld door J. De Gelder. Leiden. 8°. Brieven over scheikunde en de betrekking waarin deze we- tenschap staat tot koophandel, physiologie en landbouw (uit het Engelsch vertaald) door J. Liebig. Haarlem 184% 8e. Die Chemie in ihrer Anwendung auf Agricultur und Physiolo- gie, von J. Liebig. Ste umgearbeitete Auflage. Braunschweig 1845 8°. Over het eerste hydraat van chinine, door J. Van Heyningen 8°. Gronden der scheikunde voor de kadetten der artillerie en genie, van Moritz Meyer, Uit het hoogduitsch vertaald. Breda 1840 8°. Grundriss der organischen Chemie, von J. Wöhler. 2te ver- besserte Auflage. Berlin 1841. 8°. De stoffelijke wereld, een middel tot hoogere ontwikkeling; eene redevoering door G. J. Mulder. Rotterdam 1845 8°. Traité de chimie élémentaire, théorique et pratique, par L. J. Thénard, Bruxelles 1829 2 vol. 8e édit. 8. _ « Handbuch der technischen Chemie, zum Gebrauch beim Unter- „ 279 richt in kön. Gewerbinstitut und den Provinzial Gewerbschulen des Preussischen Staates, von E. L. Schubarth. 5te Ausgabe. 5 Theilen nebst Atlas, Berlin 1859 8°. Die organische Chemie in ihrer Anwendung auf Physiologie und Pathologie, von J. Liebig, Braunschweig 1842 8. Die Anwendung des Löthrohrs in der Chemie und Mineralogie von Berzelius, Ste Aufl. Nurnberg 1857 8°. Scheikundig onderzoek van Calotropis gigantea, door P. G. Wijers. Broch. &°. Tafel van dampdrukking, in millimeters berekend voor de honderddeelige thermometerschaal en een barometerstand van 760 m.m. plano. Psychrometer-tafels voor den honderddeeligen thermometer. Breda 1845 Over het aantal onweder en regendagen op Java, door H. Zollinger. 2 Ex. Broch. 8°. Berigten over aardbevingen en berguitbarstingen, vermeld in de javasche couranten van 1810—1850, door A. W. P. Weitzel. Broch. 8°. Berigten over aardbevingen en berguitbarstingen, vermeld in de Javasche Couranten van 41851—1840, door M. T. Reiche. Broch. 8°. Berigten over aardbevingen en berguitbarstingen, vermeld in de Javasche Couranten van 1841—1850, door W. F. Versteeg, Broch. 8°. Exposition du système du monde de La Place. Garantie con- forme à la Be édit. de Paris, revue et augmentée, Bruxelles 1826 8°. Populáre Astronomie, von J. H. Mädler. Berlin 41844. 8°. (ontbreekt atlas). Medizinisch-analytische Chemie oder Chemie der näheren Be- standtheile des thierischen Körpers, von J. Franz Simon, Berlin 1840 2 vol. 8. Relation de l'ambassade du lord Macartney à la Chine, dans les années 1792—94 par Anderson. Paris 1798 2 vol. &°. Voyage aux Indes orientales par Barthélemy. Traduit de l'italien, Paris 1808 2 vol. 8. Malayan Miscellanies, printed and published at the sumatran mission press. (inkompleet) Bencoolen 1822 2e deel 8’. Tafereelen en merkwaardigheden in Oost-Indië, door Olivier, Amsterdam 1856 2 deelen &°. 280 Reistogt naar en door Oost-Indiën, door Wouter Schouten. 4de druk. Utrecht 1775 2 deelen 4. Togten naar Borneo van Jacob Brooke, thans gevestigd te Sarawak en van de Britsche oorlogschepen tot demping der zee- rooverij, door H. Keppel. Amsterdam 1846 2 deelen 8’, Journal d'un voyage en Chine en 1845—46, par Jules Itier. Paris 1848 2 vol. 8’. Reis door een gedeelte van de Nederlandsche bezittingen in Oost-Indië, door J. CG. Baane. Amsterdam 1826 8°. Coup d'oeil général sur les possessions néerlandaises dans PInde archipélagique, par GC. J. Temminck. Leiden 41846 5 vol. &° Bijdrage tot de kennis van het eiland Madura, door P. Bleeker. Broch. 8°. Aardrijksbeschrijving van Nederlandsch Indië, ook ten dienste van hen, die zich tot de lessen der Kon. Milit. Akademie voor- bereiden, door P. P. Roorda van Eysinga. Breda 1858 &. Natuurlijke aardrijksbeschrijving, in verband tot geologie, klima- tologie, botanie en geologie, door D. Buddingh. Haarlem 1846 en 47 2 deelen en register 8. De residentie Passoeroeang, door H. J. Domis. ’s Hage 1856. 8°. Aanteekeningen omtrent Sollok en de solloksche zeeroovers, door A.J. F. Jansen. Broch. &°. The history of Sumatra, containing an account of the governe- ment, laws, customs and manners of the native inhabitants bij William Marsden. Second edition. London 178% &°, Borneo's wester-afdeeling, geographisch, statistisch, historisch beschreven, voorafgegaan door eene algemeene schetsdes ganschen eilands door P. J. Veth. Zaltbommel 1854 2 vol. S°. Tableau politique et statistique de l'empire Brittannique dans YInde par Petit de Bazoncourt. Paris 1842 8°, Lettres sur l'Inde, Paris 1848 8°, Die Erde und ihre Bewohner. Ein Lesebuch fur alle Stände. von F.V. Hoffmann, Stuttgart 1855 8’. Die Bevölkerungsverhältnisse der österreichischen Monarchie, mit einem Anhange der Volkszahl, Geburten, Sterbfälle und Trauungen vom Jahre 1819—45 Wien 1846 8’. Geodesie voor de kadetten van alle wapenen, door G. A. van Kerkwyk. Breda. &°. Lehrbuch der Elementärgeometrie, von F. Rummer. Heidelberg 1844 2 vol. &. 281 Over Oxybeles gracilis Blkr, door G. L. Doleschall, 2 Ex. Broch. &°. le, 2de en 5de bijdrage tot de kennis der dipterologische fauna van Nederlandsch Indië, door G. L. Doleschall, Broch. 8 5 St. 2 Ex. Bijdrage tot de kennis der arachniden van den indischen archipel, door G. L. Doleschall, Broch. 8° 2 Ex. Bijdrage tot de nadere kennis van het geslacht Collocalia, door A. Bernstein 2 Ex. Broch. 4°. Bijdrage tot de kennis der Sumatrasche neushoornvogels, door H. Von Rosenberg. Broch 4°. Mededeeling over het fossiel gewoon hert, opgedolven te Schild- wolde, door Claas Mulder. broch. 8, Histoire naturelle des animaux sans vertèbres, présentant les caractères généraux et particuliers de ces anìmaux, par J. B. P. A. De Lamarck. Deuxième édition, revue et augmentée de notes présentant des faits nouveaux, par M. M. Deshayes et Milne Ed- wards. Paris 1855 11 vol. 8’. American natural history, by J, D. Godman. Second edition Philadelphia 1851 5 vol. 8° Natuurlijke en naar het leven naauwkeurig gekleurde afbeel- dingen en beschrijvingen der spoken, wandelende bladen, spring- hanen, krekels en kakkerlakken, in alle vier deeien der wereld huishoudende, door Caspar Stoll. Amsterdam 1815. 2 din, 4°. Tableaux systématiques des animaux mollusques classés en familles naturelles, dans lesquels on a établi la concordance de tous les systèmes; suivis d'un prodrome général pour tous les mollusques terrestres ou fluviatiles, vivants ou fossiles, par De Ferussac. Paris. groot 4°. Esquisses zoölogiques sur la côte de Guiné, par C. J. Temminck Leiden 1855 4e St. 8°. Prodromus Systematis mammalium et avium additis terminis zoographicis, utriusque classis eorumque versione germanica , auc- tore C. Illiger, Berlin 1811 &°. Instructie omtrent de behandeling van voorwerpen der natuur- lijke historie, ten dienste der officieren van gezondheid in Neder- landsch Indië, naar aanleiding van Temminck’s voorschrift, Batavia 1847 8° Blicke in das Leben der Thierwelt, verglichen mit dem Leben des Menschen, von H. G. L. Reichenbach, Dresden 1845 &°. Handbuch der Naturgeschichte, von H. Burmeister. zum Gebrauche bei Vorlesungen entworfen. Berlin 1857 &°. 282 Fundamenta historiae naturalis muscorum frondosorum con- eernens eorum flores etc. auctore J. Hedwig. Leipzig 1782 2 vol. 4. Rapport historique sur les progrês des sciences naturelles, de- puis 1789 et sur leur état actuel, par le baron Cuvier. Présenté à sa Majesté l'empereur et le roi, en son conseil d’ état, le 6 février 1808, par la classe des sciences physiques et mathématiques de YInstitut. Paris 1810 kl. 4. Entozoorum, sive vermium intestinalium historia naturalis, auctore G. A. Rudolphi. Amsterdam 4808 2 vol. &. Handboek der natuurlijke historie, of natuurgeschiedenis door Blumenbach; uit het hoogduitsch vertaald door Bennet en Van Olivier. Leiden 1802 8°, Beiträge zur Naturgeschichte von Brasiliën, von Prins Maxi- milian von Neuwied. Weimar 1825 4 vol. 6 St. &°. Manuel d'entomologie ou histoire naturelle des insectes, contenant la synonymie et la description de la plus grande partie des es- pèces d’ Europe et des espèces exotiques les plus remarquables, par Boitard, Paris 18282 vol. 12°. Neue Untersuchungen über die Entwickelungsgeschichte unse- rer Flussmuschel, von CG. G. Garus. Leipzig 1852 4. Sur les genre hyène, et description d'une espèce nouvelle dé- couverte en Afrique, par M. C. J, Temminck 8°. Bijbel der natuur of historie der insecten, tot zekere soorten gebragt door voorbeelden, ontleedkundige onderzoekingen en ko- pere plaaten opgehelderd, door Jan Swammerdam. Hierbij komt een voorreden, waarin het leven van den auteur beschreven is door Herman Boerhaave. Leyden 1727 2 deelen folio. De tafreelen en derzelver korte uitleggsingen, waardoor de bijbel der natuur van Jan Swammerdam word opgeheldert. folio. Temminck (C. J.) Sur la classification méthodique des oiseaux et remarques sur l'analyse d'une nouvelle ornithologie élémen- taire, par L. P. Vieillot. Amsterdam 1817 8°, De anatomia CGorvorum, auctore H. A. Bernstein. 1855 8°. La Galerie des oiseaux, par Vieillot et Oudart. Paris 1825 2 vol. 4°. Monographie der Gattung Otis, vorzüglig nach den in Sencken- bergischen naturhistorischen Museen aufgestellten Individuen. Aus- gezogen aus dem 2ten Bande des Museum Senckenbergianum , von E. Rüppell 1857 4, Handbuch der Naturgeschichte der skelettlosen ungegliederten Thiere, von A. F. Schweigger. Leipzig 1820 8°. 285 Beiträge zur Vögelkunde in vollständigen Beschreibungen meh- rerer neu entdeckter und vieler seltener, oder nicht gehörich beobachteter deutschen Vögel, von GC. L. Brehm. Neustadt 1820 5 vol. &. A natural history, being a description of the earth and of animated nature, compiled from the works of Buffon, Gold- smith, Cuvier, Shaw and other eminent naturalists. StereoLype edition. London 1858 8°. Urweltliche Naturgeschichte der organischen Reiche in alphabe- tischer Ordnung, von J. F. Krüger Leipzig 1825 2 vol. &. Entozoorum synopsis cui accedunt mantissa duplex et indices locupletissimi, auctore C. A. Rudolphi, Berlin 1819 8°. Considérations générales sur la classe des insectes, par A. M. C. Dumeéril. Paris 1825 8. Aristoteles Naturgeschichte der Thiere übersetzt und mit An- merkungen begleitet von F. Strack, Frankfurt a/m 1816 8°. Histoire naturelle des insectes et des mollusques, par A. An- telme. Paris 1841 2 vol. 16°. Handbuch der Naturgeschichte der drei Reiche für Haus und Schule, von H. Graefe. Leipzig 1856 4. Band. Thierreich, 8°. Introduction à l entomologie, comprenant les principes géné- raux de 1’ anatomie et de la pbysiologie des insectes, des détails sur leurs moeurs et un résumé des principaux systèmes de clas- sification proposés jusqu'à ce jour pour ces animaux, par M. Th. Lacordaire. Paris 1858 2 vol. &. Mikrographische Beiträge zur Naturgeschichte der wirbellosen Thiere, von A. Von Nordmann. Berlin 41852 2 deelen 4. Prodromus faunae Homeriet Hesiodi, auctore G. T. F. Groshans. Leyden 1859 8°. Opuscules de zoologie et d'anatomie comparées; déscription de quelques espèces nouvelles de Molusques, par J. Cantraine. Bru- xelles 1857 8°. Die Land- und Süsswasser Mollusken von Java, nach den Sen- dungen des Hernn Zollinger zusammengestellt und beschrieben von Mousson. Zürich 1849 8». Dissertatio inauguralis zoologica sistens characteres et des- eriptiones testaceorum circa Tubingam indigenorum. Tübingen 1818 9. L'art de préparer et conserver les insectes, par E. Evans, Paris 1841 8, Monographie des espèces vivantes et fossiles du genre Mélanop- 284 side et observations géologiques à leur sujet, par d'Audubard de Férussac. Paris 1825 4. Instruction pour les voyageurs et pour les employés dans les colonies sur la manière de recueillir, de conserver et d’ en- voyer les objets d’ histoire naturelle. Rédigée sur invitation du ministre de la marine et des colonies, par l'administration du muséum royal d’ histoire naturelle. Paris 1824 4°. Manuel de l histoire naturelle des Crustacés, contenant leur description et leurs moeurs, par M. A. G. Desmarest Paris 1850 val; 422: Handbuch der Naturgeschichte für Landwirthe, von G. E. W. Crome. Zoologie. Hannover 1816 en 47, 5de deel 2 St. 8°. Encyclopédie méthodique. Histoire naturelle des vers, par Bru- guière. Paris 1789 4e deel 2 St. 4° Naturgeschichte der Vögel, von H. R. Schinz, Neueste ver- mehrte Ausgabe, Zürich 1846 7 afl. 4°. Eneyelopedie méthodique. Histoire naturelle des Zoophytes ou animaux rayonnés, faisant suite a l’ histoire naturelle des vers de Bruguière, par Lamouroux. Paris 1824 2e deel 4e. Die in und an dem Körper des lebenden Menschen vorkom- menden Parasiten. Ein Lehr-und Handbuch der Diagnose und Behandlung der thierischen und pflanzlichen Parasiten des Men- schen, von T. Küchenmeister. Leipzig 1855 5 Lief. 8. Handbuch für Naturaliensammler, oder gründliche Anweisung der Naturkörper aller drei Reiche zu sammeln, im Naturaliën- kabinet aufzustellen und aufzubewahren. Frei nach dem franzö- sichen bearbeitet und vervollstandigt, von Th. Thon. [lmenau 1827 &°. Recherches sur les oeufs et le développement des limaces et autres mollusques et considérations générales sur la Zoogénie, par Laurent &. Kritisches Register zu Martini und Chemnitz’s systematischem Konchylien-Kabinet, von L. Pfeiffer. Kassel 1840 8°. Charpentier (F. de) Orthoptera. Leipzig 1845 11 afl. 4. Commentatio de organis generationis in molluscis gasteropodis pneumonicis, auctore M. CG. Verloren. Leiden 1857 4°. Steenstrup (J. J.) Hectocotyldannelsen hos octopodslaegterne Argonauta og Tremoctopus oplyst ved Jagttagelse af lignende Dannelser hos Blaeksprutternei Almindelighed. Koppenhagen 1856 4». A. de Chamisso, de animalibus quibusdam e classe vermium Linnaeanain circumnavigatione terrae auspicante comite Roman- ko 85 ‚zoff duce Ottone de Kotzebue annis 1815—1818. Berlin 41819 4. Jaarboekje van het Zoologisch genootschap Natura artis ma- gistra voor het jaar 1855. Amsterdam 1855 kl. 8. Histoire naturelle des insectes diptères, par Macquart. Paris 185% 2 vol &. Specimen philosophieum inaugurale, exhibens monographiam am- moniteorum et goniatiteorum, auctore W. De Haan. Leiden 1825 8°, Histoire des insectes nuisibles et utiles à l'homme, aux bestiaux , à lagriculture et aux arts. Accompagnée de méthodes pour dé- truire les nuisibles et multiplier les utiles, par J. P. Buchoz. Paris, an VIT 2 vol ®. Specimen anatomico-zoölogicum de phocis speciatim de phoca vitulina, auctore W. Vrolik. Utrecht 1822 80°. L'art de préparer, monter et conserver les oiseaux, suivi de la manière de prendre, préparer et conserver les papillons et autres insectes, par B. Evans. Paris 1841 8’. History and description of the skeleton of a new sperm whale lately set up in the australian museum; — together with some account of a new genus of sperm whales called Euphysetes, by W. Wall. Sydney 1851 8° Kurze Nachricht über 274 seit dem Abschluss der Tafeln des grösseren Infusorienwerkes neu beobachte Infusorien Arten von G. G. Ehrenberg. Aus den Berichten der Berlin. Akad. der Wis- senschaften, vom Nov. 1840 Berlin 1840 8°. Schinz (H. R.) Naturgeschichte und Abbildungen der Vögel. Nach den neuesten Systemen bearbeitet. Nach der Natur und den vorzüglichsten originalien gezeichnet und lithographirt von K. J. Brodtmann. Neue Ausgabe. Leipzig 1856, nebst Atlas folio. Historiae sive synopsis methodica conchyliorum quorum om- nium picturae ad vivum delineatae exhibentur liber primus, qui est de cochleis terrestribus auctore M. Lister, Londen 1685 folio. Caii Plinii secundi historiae naturalis. Leipzig, 5 vol. 12°. A. de Chamisso. Cetaceorum maris kamschatici imagines, ab Aleutis e ligno fictas. 4°. Trochilinarum enumeratio et affinitate naturali reciproca pri- mum ducta provisoria, auctore Reichenbach. Leipzig 1855 4°. Mémoire sur les thalides et sur les biphores Broch. 4. Note sur Foreille externe des oiseaux de proie nocturnes, par Van Beneden. Broch. 8°. Vorlaüfige Nachricht über das kleinste Leben im Weltmeer, am Südpol und in den Meeres tiefen von Ehrenberg. Broch. 8”. 286 Mémoire sur la génération des animaux à bourse. Paris 1824 &°. Darstellung der Familien und Gattungen der Thierinsekten als Prodromus einer Naturgeschichte derselben, von CG. L. Nitzsch. Mémoires sur l'histoire naturelle des Crustacés, par W. E. Leach. Strasburg 1818 kl. 8, Conchyliologie systématique et classification méthodique des coquilles, par De Montfort. Paris 1808. 2 vol. 8, Tableau des arananeides, ou caractères essentiels des tribus, genres, familles et races que renferme le genre Aranea de Linné avec la désignation comprise dans chacune de ces divisions, par Walckenaer. Paris 1805 8’. Steenstrüp. Myriotrochus Rinkii en ny form af de lingelöse og fodlöse sopolsers gruppe, broch. &°. Steenstrüp om slaegten Isis og de under isis hippuris Linn. sammenblandede Arter. 8°. Lutken. Oversigt over de vestindiske Ophiurer Broch. 8° Lettres sur l'histoire de la terre et de ’homme, par De Luc. La Haye 1779 5 vol. 8°. Synopsis novorum generum, specierum et varietatum testa- ecorum viventium anno 1854 promulgatorum. 8°. Description d'un nouveau genre d'édenté fossile renfermant plu- sieurs espèces voisines du Glyptodon, par Nodot. Dyon gr. 4. Systematische Uebersicht der Vögel nord-ost Afrika’s, nebst Ab- bildung und Beschreibung von fünfzig, theils unbekannten, theils noch nicht bildlich dargestellten Arten, von B. Rüppell. Frank- furt a/M 1845 gr. 8°. Symbolae ad orthopterorum quorundam oeconomiam, auctore F. Goldfuss. Bonn. 4’. Railwagen door water bewogen, door CG. F. Deeleman Broch. &°. Beschrijving van een djagong peller, door G. F. Deeleman Broch. 8°. Algemeene verslagen van de werkzaamheden der Natuurkundige Vereeniging in Nederlandsch Indië voor de jaren 1855, 54, 55, 56 en 57 Broch. &° Reinwardt, Oratio de geologiae ortu et progressu, Leiden 1855 4°. Veber drei Lager von Gebirgsmassen aus Infusoriën als Meeres- absatz in Nord-America und derer Vergleichung mit den orga- nischen Kreidegebirgen in Europa und Afrika, von Ehrenberg. (aus den Monatsberichten der Berliner Akademie der Wissenschaf- ten. Februar 1844) Berlin 1844 &°. 287 De voorwereldlijke scheppingen, vergeleken met de tegenwoor- dige door P. Harting. Tiel 1857 8°, Die Urwelt und ihre Wunder, von F. Werner. Aus dem Engli- schen von W. Buckland. Stuttgart 1827 8°. Besteigung des Vulkanes Tambora auf der Insel Sumbawa und Schilderung der Erupzion desselben, im Jahr 1815, von H. Zollinger, Winterthur 1855 4’. Charakteristik der Felsarten. Für akademische Vorlesungen und zum Selbststudium, von K. GC. von Leonhard. Heidelberg 1825. 8°. Geologische verhandeling of antwoord op de in 1828 uitge- schrevene en in 4850 herhaalde prijsvraag: wat weet men thans van geologie, door R. Bernhardi; uitgegeven door Teylers tweede genootschap. Haarlem 1852 4°. Die Entstehung der Erde. Eine Vorlesung von J. Nöggerath Bonn. 1845 &°. Lehrbuch der Geologie und Petrefactenkunde, zum Gebrauche bei Vorlesungen und zum Selbstunterricht. Theilsweise nach Elie de Beaumont’s Vorlesungen an der école des mines von D. Vogt. Braunsweig 1846 2 deelen 8°. Lehrbuch der chemischen und physikalischen Geologie, von G. Bischof. Bonn. 1847 2 deelen 4 st. &. Geschichte der durch Ueberlieferung nachgewiesenen natür- lichen Veränderungen der Erdoberfläche, Von K. E. A, von Hoff (eine von der kön Gesellschaft der Wissenschaften zu Göttingen gekrönte Preisschrift, Gotha 1822 5 deelen gr. 8”. Burmeister (H.) Geschichte der Schöpfung. Eine Darstellung des Entwickelungsganges der Erde und ihrer Bewohner, von H. Bur- meister. Zweite vermehrte Ausgabe. Leipzig 1845, gr. 8°. Manuel géologique, par De la Bèche. Seconde édition publiée à Londres en 1852. Traduction francaise, revue par A. J. M. Brochant de Villiers. Paris 1855 8°. Ábbildung und Beschreibung einiger neuen oder wenig gekann- ten Versteinerungen aus der Kalkschieferformation von Solenhofen, von E. von Rüppell, Frankfurt a/M. 1829 4. Geschichte der Geognosie, und Schilderung der vulkanischen Erscheinungen, von F. Hoffmann. Vorlesungen an der Universität zu Berlin. Berlin 1858 S°. Bronn (H. G.) Lethaea geognostica, oder Abbildungen und Be- schreibungen der für die Gebirgsformationen bezeichnendsten Ver- steinerungen, von G. Bronn. Stuttgart 1855—57 2 vol. &° 288 Agenda geognostica. Hülfsbuch für reisende Gebirgsforscher und Leitfaden zu Vorträgen über angewandte Geognosie, von C. G Leonhard. Zweite verbesserte Auflage. Heidelberg 1858 kl. 8°. Anleitung zum Studium der Geognosie und Geologie, besonders für deutsche Forstwirthe, Landwirthe und Techniker, von B. Cotta, Dresden 1842 8°. Von Leonhard und Bronn. Neues Jahrbuch für Mineralogie, Geognosie, Geologie und Petrefactenkunde. Jahrg. 1850—55 Stutt- gart 1850—b5 2° Nouveaux éléments de minéralogie, ou manuel du minéralogiste voyageur, contenant des notions élémentaires sur la minéralogie, et description des espèces minérales connues, par Erard. Nouvelle édition, Bruxelles 1858 1. vol. 2. parties kl. 8. Manuel de minéralogie ou traité élémentaire de cette science d'après Pétat actuel de nos connaissances, par M. Blondeau. 4e edit. kl. 8° Bruxelles 1857. Grundriss der Mineralogie, mit Einschluss der Geognosie und Petrefactenkunde, für höhere Lehranstalten und zum Pivat-ge- brauch, von E. F. Glöcker Nürnberg 1859 8°. Allgemeine Naturgeschichte für alle Stände. von Oken. Erster Band. Mineralogie und Geognosie bearbeitet von F. A. Wal- chner. Stuttgart 1859 8°, Lehrbuch der Oryktognosie, von J. R. Blum. Stuttgart 1852 8°. Kieshistorie als des vornehmsten Minerals nach dessen Na- men, Arten, Lagerstatten, Ursprung aus Sammlung, Grubenbe- fahrung, Briefwechsel und chymischer Untersuchung, von D. J. F. Henkel. Neue verbesserte Ausgabe, Leipzig 1754 8. Handbuch der Oryktognosie für akademische Vorlesungen und zum Selbststudium, von K. C. Von Leonhard. Heidelberg 1821 gr. 8°. Bijdragen tot de geologische en mineralogische kennis van Ne- derlandsch Indië. 18e Bijdrage; over het onderzoek naar het aan- wezen van steenkolen in het terrein aan de Tjiletoekbaai, door Huguenin. Broch. 8°. Bijdrage tot de kennis van het goudbevattende kustzand van Tjilatjap door P. J. Maier. Broch. 8°. Bijdrage tot de geologische kennis van het eiland Biliton. door GC. De Groot. Broch. 8’. De Sekretaris G. A. DE LANGE. AANTEEKENINGEN BETREFFENDE DE KAKAO KULTUUR, IN DE RESIDENTIE MANADO. Geschiedenis. De kakaoboom behoort niet tot de inheemsche gewassen van dit gewest. Het schijnt echter, dat hij reeds zeer lang geleden hier is ingevoerd, en de vooronderstelling komt dus niet gewaagd voor, dat zulks geschiedde tijdens de spaansche overheer- sching gedurende de eerste helft der zeventiende eeuw. Vermoedelijk bragten de Spanjaarden in die dagen dezer boom, welks vruchten de grondstof tot de bereiding van eenen door hen geliefkoosden drank oplevert, van de west- kust van Amerika herwaarts over. Of hunne pogingen dienaangaande in den gewenschten graad slaagden is onbekend doch mag betwijfeld worden, omdat er in de oude geschriften geene melding van is ge- maakt en daarin, noch in de plaatselijke overleveringen, iets wordt aangetroffen, wat zou kunnen doen denken aan het vroeger op eenigzins uitgebreide schaal bestaan van de kakao-kultuur als eenen aan dit land eigenen tak van landbouw waaraan de Nederlandsch Oost-indische Kompag- nie zich dan gewis zou hebben laten gelegen liggen, hetzij tot benuttiging in haar eigen voordeel, hetzij tot beperking in het belang van haren alleenhandel. DL. XX 19 290 Wat hiervan ook wezen moge, zooveel is zeker, dat de aangewende moeite om deze landen met den kakaoboom te begiftigen niet geheel vruchteloos bleef, en dat de Ame- rikaansche stamvaders in den rijken bodem van Noord- Celebes voorttellende, leven schonken aan een nakroost, het- welk, hoezeer verbasterd, zich tot den huidigen dag hier voortplante en na eene reeks van jaren onopgemerkt en verwaarloosd geweest te zijn, eindelijk de aandacht tot zich trok en voor de ingezetenen van dit gewest eene bron van rijkdom werd. | De van enkele op erven en in kleine tuinen verspreide boomen verkregene kakao voorzag in de behoefte der plaat- selijke konsumptie. Verder ging het doel der aanplanting niet, tot dat omstreeks het jaar 1822 eenige te Manado ge- vestigde Europeanen en Chinezen, daartoe uitgelokt door de navraag van Manillesche handelaren, zich meer op de kul- tuur begonnen toe te leggen, daarin weldra gevolgd door de inlandsche landbouwers in de nabijheid der hoofdplaats ge- zeten. Dat die kultuur evenwel nog lang binnen enge grenzen bepaald bleef. blijkt uit het geringe cijfer van den uitvoer, welke tot 1850 eene hoeveelheid van 109 pikols 's jaars niet te boven ging, zijnde uitgevoerd, in: ISEB ere ee mat Rb pikols USAGE Ne are ee DOEN Ip ET A ARE) e ANS SLS AE NEE EEE 1829 56 » Sedert 1850 nam de kakaokultuur eene hoogere vlugt. De europesche en chinesche landeigenaren breidden hun- ne plantaadjen aanmerkelijk uit en behaalden daarmede aanzienlijke winsten, terwijl ook de inlandsche bevolking, door die groote voordeelen geprikkeld, meer en meer aan- plantingen daarstelde. Bereikte de boom al niet den omvang en de ontwikke- ling, waartoe hij in zijn Vaderland geraakt, van bijzondere 291 ziekte of kwijning werd niet, immers slechts bij uitzonde- ring, bespeurd; de oogsten vloeiden ruim, het produkt was tegen goeden prijs gewild en het scheen alzoo, dat de ka- kao-kultuur eene gulden eeuw voor Menado geopend had. De uitvoer beliep in: IEB on ee Be larkte tv pikels 1851 . « . . . . En » KOBDK ah MERE et ee (Sne EK RAD on WES EN er ian LL BEER abad ae ien hae A00 Ti VEE Ee GR oi TOO zen re RE ee) LRE MAB ene IES 1840 Beweb MAI Men mogt zich echter niet lang in dezen veelbelovenden toestand verheugen. Reeds in 1841 vertoonde zich in den kakao-boom algemeen eene ziekte, zigtbaar in bederf der vruchten alvorens ze tot volle rijpheid kwamen, en in kwijuing door verdorring van takken en vernieling van bladeren, welke ziekte gedurende de volgende jaren in he- vigheid toenam, zoodat een groot aantal boomen stierf en de produktie belangrijk achteruit ging. Kort na de zware aardbeving van 1845 deed zich wel eenige beterschap voor, in 1846 en 1847 was dien ten ge- volge de oogst wel weder tamelijk gunstig, doch de hier- door opgevatte hoop op herstel werd spoedig teleurgesteld. In 1848 vervielen de kakao-boomen op nieuw in hunne vorige kwijning, welke zich meer en meer verspreidde en de produktie verminderde ver beneden het peil eener ma- tige verhouding tot het aantal boomen. De omstandigheid dat die kwijning aan het evengemeld natuurverschijnsel voorafging en dat kort na hetzelve ver- betering plaats vond, gaf aanleiding tot de meening, dat de oorzaak van het kwaad in vulkanische werkingen of mvloeden gelegen was. 292 Tusschen vrees en hoop geslingerd, door den aanhou- denden tegenspoed ontmoedigd en door de even bedoelde meening in dwaling geleid, doofde de lust in de kakao- kultuur allengs uit. Vele planters lieten, na vergeefsche pogingen tot verbe- tering, hunne plantaadjen varen; anderen gingen met bij- of overplanten slechts schoorvoetend voort en de meesten vergenoegden zich met de enkele gezonde vruchten te pluk- ken, overigens de boomen aan hun droevig lot en aan den harden strijd tegen ongedierte en onkruid overlatende. De uitvoer bedroeg in: Bed on rige en a SE pikols. TEAN NN ot DAS 4 ESA EMBEE HEE A 5 (Br ter Cr 102 5 Eerde eee 0 ê AERO Arn ae ee NDS 3 BRUIN nde DD $ es OEREN OL, 5 TE RRA Get ET LD Ova VERROEN REEL > En RE 800 : De heer Francis, die in 1847 als kommissaris de resi- dentie Manado bezocht, schreef de daling, welke de kakao- produktie ondergaan had, toe aan onvoldoende bewerking van den grond bij het planten en aan slechte. verzorging der tuinen, zonder deswege in zijn rapport bijzonderheden tot staving van dit gevoelen te vermelden of de ziektever- schijnselen te doen kennen. Hij oordeelde eene regelmati- ge uitbreiding der kultuur door tusschenkomst van het bestuur, in het belang zoo wel van het gouveruement als van de bevolking wenschelijk, en de toenmalige resident, zulks eveneens raadzaam achtende, zoo vaardigde de rege- ring bij besluit van 5 September 1850 no. 15 den last uit, om die uitbreiding in de Minahassa zooveel mogelijk te bevorderen eu aan te moedigen, en tot dit einde aan elk dorp de verpligting op te leggen, om door elk huisgezin, in een geregeld tuintje te doen planten en onderhouden 25 kakao-boomen, van welke aanplantingen evenwel het genot der vruchten uitsluitend aan den planter verzekerd werd. Deze last had aanvankelijk wel ten gevolge, dat door de bevolking op onderscheidene plaatsen op nieuw kakao werd aangeplant, doch de toestand der kultuur bleef in den re- gel te ongunstig of te wisselvallig, om niet een beletsel te zijn tegen algemeene toepassing en voortdurende hand- having en om niet bij voorkeur het aankweeken van ka- kao-boomen, behoudens ‘aansporing waar en wanneer de gelegenheid geschikt voorkwam, over te laten aan den vrijen wil der inlanders, die van het te behalen voordeel, bij wel- slaging, reeds ten volle bewust waren, en dan ook uit eigene beweging aanplantingen bewerkstelligden. De betrekkelijk gunstige oogsten van 1856 en 1858 en de hooge prijzen in de laatste jaren voor de kakao ver- kregen, hebben den lust in den teelt van dit produkt we- der eenigzins opgewekt, zoodat door de bevolking, daar- toe van bestuurswege aangemoedigd, belangrijke aan- plantingen daargesteld en ook door enkele europesche landeigenaren op nieuw kakao-plantaadjen aangelegd wer- den. Het verdient hier vermelding, dat, ten einde langs dien weg verbetering te beproeven, dezerzijds in het jaar 1855 eene poging is aangewend, om den Java-kakao-boom her- waarts over te brengen, welke poging door tusschenkomst van den direkteur der kultures, aanvankelijk tot eenen goeden uitslag leidde, zijnde een honderdtal destijds ont- vangene jonge plantjes en ontkiemde zaden van Batavia overgebragt,. alhier meestal welig opgekomen en tot boo- men gegroeid, welke tot dus verre een gezond aanzien hebben, en thans voor het eerst vruchten geven, over wel- ker deugdzaamheid evenwel vooralsnog geen juist oordeel kan worden geveld. De uitvoer beliep in: REED EN Ate tdk, “STO pikelen REDT GENERE 600 » DT RN CS ed WAS » PSD EAO DO » 1856 ET er OD » 1857 tt BAREND » 1858 - AEN 2650 D) Ten aanzien van het hooge cijfer van 1858, moet tot opheldering aangeteekend worden, dat daaronder, ofschoon de oogst buitengewoon gunstig was, zich eene zekere hoe- veelheid kakao van het voorafgaande jaar bevond, welke, bij gebrek aan scheepsruimte in dat jaar, niet werd uit- gevoerd. Maar ook afgescheiden hiervan, kan de uitvoer van af 1850 en misschen reeds van eenige jaren vroeger, niet tot maatstaf strekken ter beoordeeling van voor- of achteruit- gang der kakao-kultuur in de Minahassa, omdat in de cijfers van dien uitvoer gedeeltelijk begrepen is de produk- tie van de Sangi-eilanden, van Gorontalo en van de lan- den op de Noordkust van Gelebes, alwaar de bevolking zich sedert eeuige jaren vrijwillig op de kakao-kultuur heeft toegelegd. | Op welk tijdstip zulks aanving en wanneer voor het eerst kakao uit die streken naar Manado gebragt en van daar uitgevoerd werd, kan niet met naauwkeurigheid worden opgegeven, maar stellig had dit laatste in toenemenden graad plaats van af 1850. Buiten de Minahassa werd het eerst in groote hoeveel- beid kakao geplant op de Sangi-eilanden. Aanvankelijk was daar, even als in de Minahassa, de boom vrij van ziek- te en het produkt van superieure hoedanigheid, doch de kultuur ontging er het lot niet, haar in de Minahassa be- schoren. Die gunstige toestand was op de Sangi-eilan- den evenmin van langen duur. Sedert een viertal jaren is er de kakao-boom aan dezelfde kwijning onderhevig. 295 In de landen ter noordkust, waar het kakao planten iets later aanving en welke kortelings zich nog mogten ver- heugen in het bezit van gezonde boomen en een aller schoonst produkt, betwelk f 100 tot f 120 den pikol haal- de, is sedert een paar jaren de bewuste ziekte mede door- gedrongen. Gelukkig is dit het geval tot dus verre niet of althans in zeer geringen graad in Gorontalo, alwaar de kultuur het laatst ingevoerd en gedurende de jongst verloopene jaren belangrijk uitgebreid werd, en van waar tegenwoor- dig de beste kakao verkregen wordt. In 1858 bedroeg de uitvoer te Gorontalo 400 pikols, te- gen eenen gemiddelden prijs van f 80 de pikol. Ik noemde hiervoren de afstammelingen van de door de Spanjaarden in de zeventiende eeuw herwaarts overgebragte amerikaansche kakao-boomen, verbasterd. Dat ze dat in- derdaad zijn, hieromtrent kan, dunkt mij, geen twijfel be- staan, wanneer men de hier zelfs gunstig ontwikkelde boom, wat uiterlijk aanzien, vorm en produktie betreft, vergelijkt met den kakao-boom, zooals die volgens Porter (de Landbouw tusschen de Keerkringen) in midden-Amerika voorkomt. immers, terwijl hij daar eenen stam maakt van acht tot tien en meer voeten hoogte en eene kroon heeft, welke in omvang met dien van den kersenboom wordt gelijkge- steld, ziet men hier in den regel korte stammen, welker middellijn zelden eene dikte van twee nederlandsche pal- men overschrijdt en waaruit ter hoogte van één, twee tot zes voeten, twee à drie vertikale hoofdtakken ontsprin- gen, welke met hunne horizontale zijtakken eene kroon vormen van geringen omvang. Zelfs de enkele kakao-boo- men, welke ik vroeger op Java te zien kreeg, kwamen, wat het uiterlijke betreft, meer dan de manadosche met de amerikaansche type overeen. In Amerika bereikt de kakao-boom eenen hoogen ou- derdom. 296 Hier wordt hem geen langer leven dan van ten hoogste twintig à dertig jaren toegeschreven, en moge die leeftijd door eene zorgzame behandeling al voor eenige rekking vatbaar wezen, zeker is dit niet in zoodanigen graad het geval, om niet steeds te blijven ver beneden eenen hon- derd à honderd vijftigjarigen duur. Ook het produktief vermogen verschilt aanmerkelijk, want levert, volgens Porter, een onder gunstige voorwaar- den verkeerende boom in Amerika, 6 à 7 ponden kakao 'sjaars, over het algemeen kan hier van gezonde boomen op geen grooter produkt dan van één à een en half katti jaarlijks gerekend worden. Alle deze omstandigheden bevestigen, meen ik, het denk- beeld van verbastering, maar beletten niet, dat de kakao- kultuur in dit gewest toch een allerbelangrijkste en winst- gevende tak van landbouw zijn kan, hetgeen zonder wijd- loopig betoog in het oog springt, wanneer men den betrek- kelijk geringen arbeid en de betrekkelijk luttele kosten aan den teelt en bereiding van kakao verbonden, stelt tegen over de marktwaarde van dit produkt, welke voor goede kwa- liteit zelden beneden f 50 de pikol daalt en gedurende de jongstverloopene jaren, bij toenemende hoeveelheid, tot f 100 à f 120 de pikol steeg. Prijs en H oedanigheid. Voor zooverre ik heb kunnen nagaan was de prijs, in: LBL ese seer ef A0 Aa bOde zpikolk LSO HEEE Borzage les 1 Mien ss Oe » USD EERE ea 4 dine on Nr ane: 6 OP » 1828 . . . e et) 40 » 50 » » RBE er vr a Ob a ORE » 184B rt orana nr OF A zer » VSA toit kre on ND SOS. En » 1855 us anar ee ded a Oee (5 » 18Bbee raita vt ER Or OO, yi 185 etser es Oord HOO 7 » 185Grur veer BO Ar100r de -pikol A85 wor AN Spitak vo Oren: 100: 7 » 1858 uri. ror. WEERDRGO: 107 120: » » De prijs varieert behalve naar de behoeften van de markt, natuurlijk ook naar gelang van de hoedanigheid. Zeer slechte kakao wordt gewoonlijk met f 50 à f/ 40, en de beste soort werd in den laatsten tijd met f 100 àf120 de pikol betaal. Dat de manado-kakao even als schier alle andere voort- brengselen van den grond in deze residentie, van supe- rieure kwaliteit is, blijkt uit de omstandigheid, dat ze zelfs tegen deze hooge prijzen te Manilla zeer gezocht is en met groot voordeel wordt van de hand gezet, niette- genstaande aldaar aanzienlijke hoeveelheden amerikaansche kakao worden aangebragt. Ik geloof niet, dat de manado-kakao eene betere markt kan vinden dan Manilla, en dat voor geene andere markt dezelfde prijzen met kans op voordeel zouden kunnen be- steed worden, uithoofde de afstand derwaarts met een zeil- schip in veertien à twintig dageu afgelegd en het produkt dus met eene betrekkelijk geringe vracht bezwaard wordt. Aanplantingen. Het aantal kakao-boomen, hetwelk in de Minahassa is aangeplant, valt hoogst moeijelijk met juistheid op te geven en kan slechts bij benadering geschat worden. Wel wordt tegenwoordig jaarlijks eene telling bewerk- stelligd, maar het laat zich begrijpen, dat die niet naauw- keurig kan zijn, ten opzigte van een gewas, zoo allerwege verspreid. In 1847 schatte men het aantal op ruim een millioen, met inbegrip van de plantaadjes der Europeanen en Chine- zen, waarvan circa de helft vruchtdragend. Blijkens het kultuur-verslag over 1858, bestond, voor zooverre was kunuen worden nagegaan, de aanplant der imlanders uit circa een millioen boomen, welk cijfer als minimum dient aangemerkt te worden. 298 De aanplant van Europeanen en Chinezen zal thans het cijfer van 200 à 500,000 boomen niet ver te boven gaan. Aannemende dat slechts een derde den vollen wasdom bereikt heeft, dan zou de tegenwoordige aanplanting, ge- rekend tegen één katti per boom, bij gunstige gesteldheid, een produkt van 5200 pikols kakao kunnen afwerpen ter geldswaarde, volgens den tegenwoordigen marktprijs, van ruim f 500,000. De oogst in de Minahassa bedroeg echter niet meer dan circa: 400 pikols in 1853 600 » » 1854 700 » » 1855 1000 » » 1856 200 » » 1857 1000 » » 1858, uit welke cijfers van opbrengst, de graad van kwijning der kultuur met afwisselende beterschap genoegzaam kan worden afgeleid. Ten aanzien van de andere gedeelten der residentie, waar kakao geteeld wordt, is het niet mogelijk, zelfs bij benade- ring, het aantal boomen te schatten en kan ook, met uit- zondering van Gorontalo, de produktie niet met eenigen schijn van naauwkeurigheid worden opgegeven. Ziekteverschijnselen. Aanvankelijk deelde ik in het gevoelen, dat het bederf, in de kakao-boomen en vruchten waargenomen wordende, veroorzaakt werd door eene ziekte, in de gesteldheid van den grond of van de atmosfeer oorsprong vindende. Nader onderzoek heeft mij dit gevoelen als een dwaal- begrip doen kennen en de zekerheid verschaft, dat dit be- derf door ongedierte wordt teweeggebragt. In hoeverre dit ongedierte wordt gelokt of ontwikkeld ten gevolge van eenen voorafgaanden ziekelijken toestand der plant zelve, hieromtrent verkeer ik in onwetendheid en kunnen tot staving geene bewijzen worden aangevoerd, 299 maar het is eene daadzaak, dat de zigtbare oorzaak van het kwaad gelegen is in de aanrandingen van onderscheide- ne insekten. In dit opzigt maakt de kakao-boom hier echter geene uitzondering op den regel en deelt hij in het lot zijner amerikaansche stamgenooten. Immers Porter zegt van de laatste, dat voortdurend tegen derzelver vernieling door insekten en kruipende diertjes, moet worden gewaakt, en dat vele van de nadeelen, waaraan de kakao-boomen on- derhevig zijn, voortvloeijen uit de aanvallen van insekten. Het kan dierhalve geene bevreemding baren, dat die nadeelen in ruime mate worden ondervonden, in een land, waar tegen die vijanden tot dus verre slechts een flaauwe strijd werd gevoerd, waar de weldadigheid der natuur den landbouwer of planter aan sterke inspanning of voortdu- rende zorg ontwent, waar zelfs de prikkel van het eigen- belang niet altijd sterk genoeg is tot opwekking van lust en ijver om de natuur in haren arbeid te gemoet te komen, en waar bovendien de ontwikkeling van voor de gewassen schadelijk ongedierte, zoo zeer bevorderd wordt door over- matige vochtigheid der lucht en de daaruit ontstaande veel- vuldige, aanhoudende en hevige regens. Schuwt de kakao-boom, even als de katoenplant, overtol- lig water in den grond, ik geloof mij niet te bedriegen, wanneer ik het er voor houde, dat de buitengewone damp- krings vochtigheid, voor de kakao even nadeelig is als voor de katoenvrucht, door in beiden het ontstaan van onge- dierte te bevorderen. Ik ontleen deze meening onder anderen aan de opmer- king, dat na langdurige droogte meer gezonde vruchten werden verkregen en dat de kwijning in eenigzins minde- ren graad heerscht in het oostelijk gedeelte dezer landstreek, waar het veel minder regent dan in het westelijk gedeelte. Waar in de voorafgaande en ondervolgende regelen sprake is van ziekte, moet aan die uitdrukking dus niet de be- teekenis van eigenaardige ziekelijke gesteldheid gehecht wor- 500 den. Ik gebruik dat woord alleenlijk als algemeene term tot aanduiding van het kwaad, waardoor de werking der levensorganen van het onderwvrpelijk gewas verstoord wordt. De zigtbare verschijnselen dier verstoring zijn hoofdza- kelijk de volgende: a. Het afsterven van de toppen der boomen en takken. b. Het verdorren van geheele takken. c. Het vroegtijdig sterven van den boom. d. Het kwijnend nederhangen en verdorren van bladeren. e. Het geheel of gedeeltelijk verknagen der bladeren. f- Trage groei van jonge boomen. g. Gebrekkige ontwikkeling van stam en kroon. h. Verrotting en vermolming van gedeelten van den stam, der takken of der wortels. i. Wormstekigheid in de gedaante van zwarte spikkels op de vrucht. hk. Zwarte vlekken, en groene en gele strepen op de on- rijpe donkerroode vruchten. l. Het vroegtijdig geel worden der vruchten. m. Het verharden of opdroogen en bederven van het moes in de vruchten. n. Het aan elkander hechten, verharden en verrotten der pit.en. o. Het geheel uitdroogen der vrucht, zoodat daarvan niets overblijft als eene harde zwarte schil. p. Het verdorren, verrotten en afvallen van jonge vruchten, ‚ Het bederven van het merg in de jonge pitten. Alle deze verschijnselen doen ek gedeeltelijk of gezamen- lijk aan de kwijnende boomen voor, hetgeen evenwel niet belet, dat zoodanige boomen enkele gezonde vruchten voort- brengen, en dat zelfs van aangestoken vruchten een ge- deelte onbedorven blijft en meer of minder goede pitten geeft. De boomen zijn afwisselend meer of minder kwijnend en leveren afwisselend meer of minder gezonde vruchten; 501 terwijl de gevallen niet zeldzaam zijn, dat ze zich na lang- durige kwijning, voor korteren of langeren tijd eenigzins herstellen. Volkomen en voortdurend gezonde boomen worden schaars aangetroffen, althans onder de vruchtdragende. _De kwijning van jonge boomen is niet algemeen. Meestal behouden ze tot aan of tot kort na de eerste vruchtdraging een krachtig en frisch uiterlijk. Gezonde vruchten hebben, zoo lang ze nog niet tot volle rijpheid zijn gekomen, eene donkerroode kleur en zijn veelal met een grijs of aschkleurig waas overdekt. Rijp wordende, nemen ze eene-gele kleur aan Ziekte-oorzaken. Hiervoren deed ik als mijn gevoelen kennen, dat het bederf, waaraan de kakao-boomen en vruchten onderhevig zijn, hoofdzakelijk veroorzaakt wordt door insekten Voor zooverre ik heb kunnen nagaan, bestaan die in- sekten in: 1° Witte en zwarte wormen Deze wormen nestelen zich in de wortels, in den stam, in de takken en in de vruchten. Men kan er zeker van zijn eene of meerdere in elken sterk kwijnenden boom of in de bedorvene vruchten aan te treffen. Dat ze eene hoofdoorzaak der kwijning en van het bederf zijn, valt niet te betwijfelen. In de wortels, den stam of de takken zich ophouden- de, belemmeren ze de cirkulatie van vochten en dus den regelmatigen toevoer van voedende stoffen, door zich een deel daarvan toe te eigenen en de deelen van den boom of van de vrucht waarmede ze in regtstreeksche aanraking komen, te beschadigen, te verteren en tot bederf te doen overgaan. Het aanwezen van wormen in stam of takken is bij eenige oplettende beschouwing gemakkelijk waar te nemen uit het wegvloeijen van sap, waarop de zwarte mieren 502 azen en uit het vernielen der schors door deze insekten. Zwarte spikkels op de vruchten zijn een zeker teeken, dat zich daarin wormen bevinden. Deze wormen zijn ech- ter kleiner dan die, welke zich in het hout nestelen en misschien van dezelfde soort of oorsprong. Naar gelang ze zich in meer of minder aantal en korteren of langeren tijd in de vrucht ophouden, doorknagen ze dezelve, met het gevolg, dat het in gezonden staat sneeuwwitte en zachte moes, waarin de pitten gewikkeld liggen, bruin wordt, verrot of verhardt en de pitten verharden of verrotten. Worden ze in dit vernielingswerk niet gestoord, dan zetten ze het met behulp van zwarte of roode mieren voort, tot dat de vrucht geheel ledig is en van dezelve niets over- blijft als de drooge zwarte korst of schil. Hoe de wormen ontstaan, of ze in den boom en de vrucht leven erlangen uit eieren daarin door vlinders of andere vliegende insekten nedergelegd, of wel van bui- ten indringen, hieromtrent durf ik geene bepaalde mee- ning uiten. Wat de vruchten betreft, doen de wormste- ken (zwarte spikkels), welke in zigtbaar verband staan met het inwendig bederf, aan zoodanige indringing denken, hetgeen bovendien schijnt bevestigd te worden door de omstandigheid, dat slechte vruchten worden gevonden aan boomen, welke overigens een gezond en sterk aanzien hebben. Het is niet onwaarschijnlijk, dat de wormen welke hier den kakao-boom zoo zeer benadeelen, van dezelfde soort zijn als die, welke Porter opgeeft als de voorname vijan- den van dezen boom in Amerika Y). Witte mieren. De wijze waarop dit bij uitstek verwoestend insekt te werk gaat in het vernielen en bederven van gewassen, is overbekend. Naast de worm, in de vorige S genoemd , !) Een nader onderzoek van de hier en nog hieronder bedoelde insekten, en eene zoölogische bepaliug daarvan, komen allezins wenschelijk voor. — Red. 505 is de witte mier ontegenzeggelijk de ergste belager van den kakao-boom in dit gewest. Ze vestigt zich in wortels, stam en takken, belemmert den groei van jonge, doodt de oude boomen en belet de ontwikkeling der vruchten of doet deze zonder direkte aanranding, door gemis aan vol- doenden toevoer van voedende stoffen, vroegtijdig verk wijnen. Onder de plagen waartegen de kakao-boom in Amerika te kampen heeft, noemt Porter de witte mieren niet. Torren. Eenige verschillend gekleurde, doch meestal roodgrijze, torren vernielen de kakao-bladeren, welke ze afknagen en tot voeding gebruiken. Het lijdt geen twijfel dat ze daar- door den boom en de vruchten schaden. Bovendien schij- nen ze het ook bijzonderlijk op de bloesems gemunt te hebben; althans boomen, waarvan de bladeren door deze torren zijn aangetast, geven geene of weinig vruchten. Vermoedelijk zijn dit de insekten door Porter, rosquillas geheeten. Kleine witte en roode vlinders. Ofschoon het mij niet bekend is, op welke wijze dit in- sekt den kakao-boom benadeelt, wordt het hier evenwel mede onder de vijanden van dien boom gerangschikt, omdat het zich veelvuldig daarin ophoudt en de onder- stelling dus niet gewaagd voorkomt, dat deze vlinder, zoo hij al niet zelf direkt schade aanrigt, in naauwe verwant- schap staat tot de wormen in $ 1 bedoeld. Witte luizen. Tamelijk groote met een wit kleverig weefsel overdekte luizen, plaatsen zich in groot aantal en op elkander ge- hoopt, op de vruchten doch bij voorkeur op de vrucht-en bloesem-stengels, waaraan ze knagen of zuigen, vermoe- delijk met het gevolg, dat de toevoer van voedingsvochten naar de vruchten en bloesems belemmerd, mitsdien de groei belet of vertraagd, en het afvallen van bloesems als- mede het bederven der vruchten veroorzaakt wordt. 504 Hoe en waardoor zich deze luizen ontwikkelen, is mij onbekend. Zwarte mieren Ik geloof niet, dat de kakao-planters zich zouden te be- klagen hebben, indien ze alleenlijk te strijden hadden te- gen dit talrijk maar minder schadelijk gedierte, hetwelk, hoezeer zich in ontelbare massa op den kakao-boom ver- toonende, dezen toch, meen ik, regtstreeks niet méér be- nadeelt dan elken anderen vruchtboom, welke het voorwerp van zijne dagelijksche bezoeken is. Doch indirekt doen de zwarte mieren zeker kwaad. Ze azen op het sap ten gevolge der verwonding door de wor- men, uit stam en takken vloeijende; hare talrijke nim- mer rustende benden verbrijzelen, doorboren, vernielen de schors door dit sap bevochtigd, zoodat gedeelten van stammen en takken, van derzelver omkleeding ontdaan, zich als afgeknaagde beenderen voordoen. Gelukt het hen, in hunne ijverige nasporingen of door onvermoeiden arbeid, in de vrucht, hetzij jong of oud, eene opening te vinden of te maken, de inhoud dier vrucht wordt dan gewis haar prooi. Onafzienbare en telkens vernieuwde legers van die klei- ne zwarte vernielers vallen er op aan, en laten aan den planter slechts het uitgedroogde omhulsel over. De zwarte mieren schijnen ook tot den kakao-boom aan- getrokken te worden door de onder $ 5 vermelde luizen, waarop ze jagt maken, misschien om den wille van het witte kleed waarmede EA diertjes bedekt zijn en waarvan deze zich mede vrijwillig ontdoen, blijkens overblijfselen welke aan takken en vruchten te bespeuren zijn. Welligt zijn die luizen zelve het doel van den aanval en getuigt de achtergelatene witte kleverige stof van de slagting, door de zwarte mieren onder hen aangerigt of van hie haas- tige vlugt. Hoe dit zij, het is een feit, dat, waar die witte luizen worden opgemerkt, de zwarte mieren in menigte nabij zijn. 505 Behalve van de bedoelde insekten, hebben de kakao- aanplantingen hier, even als in Amerika, te lijden van apen en vogels, die de vruchten vernielen en deels ver- slinden, hetgeen hier bovendien ook nog geschiedt door de veldmuizen. Al die aanrandingen van ongedierte zijn echter niet de eenige oorzaken der kwijning van de kakao-kultuur in dit gewest. Als zoodanig verdient ook nog bekend gemaakt te wordefn: a. Te digt op elkander planten. bh. Niet snoeijen. ce. Onvoldoende waterloozing. d. Gebrekkige reiniging van den grond. Het niet in acht nemen eener doelmatige plantruimte geövenredigd aan den aard van het gewas, van den grond en van de luchtgesteldheid, is, ofschoon dienaangaande verbetering niet te miskennen valt, een gebrek, hetwelk hier algemeen wordt waargenomen, vooral bij den inlander. Men vindt hier nog belangrijke kakao-plantaadjen, waar- van de boomen zoo digt op elkander staan dat ze, zelfs bevrijd van alle ongedierte, zouden hebben moeten kwijnen. De uitkappingen, door mij bevolen of op mijnen raad ge- schied, hadden steeds eenig gunstig resultaat. In den regel dient de kakao-boom op geenen minderen afstand dan 15 rijulandsche voeten geplant te worden. Volgens Porter is snoeiijjing, vooral van jonge boomen, aan te bevelen. De ondervinding heeft mij de doelmatig- heid daarvan mede doen inzien. Desniettemin is het snoeijen hier steeds nagelaten of had slechts bij uitzondering plaats, hetgeen zeker nadeelig op de ontwikkeling van boomen en vruchten terugwerkte. Aan het afleiden van overtollig water en het zuiveren en omwerken van den grond werd eveneens geen of weinig zorg, besteeds. Dat de schadelijke gevolgen dezer zorgeloos- heid niet uitbleven, laat zich ligtelijk beseffen, en wordt trouwens bewezen door de omstandigheid, dat, waar men DL. XX se 506 deswege eenige moeite aanwendde, deze door de erlangde betere resultaten werd beloond. Aangewende middelen tot herstel. Het eenige middel, hetwelk men vroeger, doch vruchte- loos aanwendde, om zoo het heette de ziekte uit de ka- kao-boomen te verdrijven, bestond in zwavel en andere be- rookingen, waarmede men is opgehouden omdat er geen duur- zaam herstel door werd erlangd en de moeite en kosten daarvan afschrikten. Met eenig goed gevolg heeft men zeer kwijnende en geene gezonde vruchten leverende boomen tot op een paar voe- ten boven den grond afgekapt. k De aldus ontkroonde stammen schoten nieuwe loten en gaven later soms betere vruchten. Het is mij niet bekend, dat van de zijde der europesche of inlandsche planters andere middelen tot wering van het kwaad werden beproefd of in het groot toegepast. Van mijne zijde is steeds aanbevolen en voor zooveel de inlandsche bevolking betreft, gelast, om wijder te planten, om uit te kappen waar de boomen te digt op een stonden, om de boomen van dorre takken en bedorven vruchten te zuiveren, om den grond te reinigen en om te werken. Doch die maatregelen, ofschoon niet zonder goed effekt blijvende, waren onvoldoende tegen het te bestrijden kwaad, en kunnen uithoofde van den aard van hetzelve, de ge- wenschte beterschap niet tot uitkomst hebben. Daartoe worden andere meer direkt aantastende middelen vereischt. Tot dusverre ontbreekt evenwel de kennis dier middelen. Eenige proeven, door mij persoonlijk genomen, met was- sching van zeepoplossing (volgens aanbeveling van den heer Teysmann), met aschinwrijving, met berookingen en met aschbemesting, geschiedden op eene te kleine schaal en vorderden betrekkelijk te veel arbeids, om, zonder zekerheid van welslaging, er de toepassing algemeen van te kunnen vorderen. 507 Trouwens tegen de hoofdoorzaken van het kwaad, na- melijk de wormen en witte mieren, zijn ook die middelen magteloos. Uit hetgeen hiervoren is aangeteekend omtrent den vroe- geren en tegenwoordigen toestand der kakao-kultuur, kan worden ontwaard, dat deze tak van landbouw, bij wel- slaging, zeer winstgevend is, en in hooge mate kan bij- dragen, zoowel tot de welvaart van dit gewest, als tot vermeerdering van het handelsvertier. Het mag derhalve allerwenschelijkst genoemd worden, dat door deskundigen een naauwkeurig onderzoek worde ingesteld naar de oorzaken van het kwaad, hetwelk die belangrijke kultuur doet kwijnen, ten einde langs dien weg te geraken tot de kennis van de middelen om dit kwaad met goed gevolg te bestrijden. HANDLEIDING VOOR DE TEELT EN BEREIDING VAN DE KAKAO. Keus van gronden. De kakao verlangt eenen zeer lossen grond, en groeit het best aan de afhelling van lage heuvêls op vette voch- tige gronden, bestaande uit klei vermengd met zand. Zware kleigronden, en vlakke terreinen, waar het regenwater geen’ genoegzamen afloop heeft, zijn ongeschikt voor de kakao- kultuur. Wijze van planten. De kakao vordert veel vocht, doch kan geen stilstaand water verdragen. Het is daarom goed, op vlakke gronden waterafleidingen tusschen de boomen te graven. Evenmin kan de kakao zware winden verdragen, dewijl de bloesems zeer los aan den stam zitten, zoodat schut- boomen een eerste vereischte zijn. Dadap- en kanari-boomen, de laatste op groote afstan- den van 120—150 voeten, zijn daarvoor het meest aan te bevelen. De zaaitijd regelt zich naar den oogst, die hier twee malen in het jaar plaats vindt, namelijk: in de maanden Mei en Juny, alsmede in September en Oktober. De pitten worden eerst in behoorlijk omgewerkte bedden geplant, twee of drie te zamen, op een voet afstauds van elkander. Daarbij zorgt men, dat ze een duim diep in den grond komen, met het dunne einde waar de kiem zit, naar boven. Vooraf rolt men dezelve goed in houtasch om de 509 mieren af te weren. Ook moeten de bedden met diezelfde stof bestrooid worden. Op plaatsen waar bamboe (boeloe sero) te verkrijgen is, is het planten van zaad in bamboezen kokers verre te ver- kiezen boven dat in beddingen. Tot dat einde worden bamboezen kokers van omstreeks 6 rijnl. duimen lengte met goede aarde gevuld en daarin een paar pitten geplant. Door deze wijze van bibiets aan te leggen wordt het overplanten zeer vergemakkelijkt, ter- wijl de plantjes ongedeerd blijven. De bamboe die reeds ten halve verrot is kan met het uiterste gemak en zonder schade voor de plant gespleten en afgenomen worden. Na 14 dagen komen de jonge scheuten te voorschijn. Men bedekt ze dan 20 dagen lang met pisangbast-bladeren over dag tegen de hitte der zon, en bevochtigt ze iederen dag naar de behoefte ‘smorgens en ‘savonds. Ondertusschen worden de voor de kultuur gekozeu gron- den toebereid door het omhakken van boomen en struiken. Enkele hooge boomen kan men laten staan als schut- boomen. Het omgehakte wordt op de plaats verbrand, de grond daarna ligt omgewerkt, en vervolgens de plaats bepaald, waar de kakao geplant moet worden. Dit geschiedt in reijen, 12 a 15 voeten van elkander. Men graaft gaten van minstens één voet in doorsnede en drie voeten diep, die, nadat ze eenigen tijd, b: v: twee tot drie weken aan de inwerking der lucht zijn blootgesteld, met goede aarde worden aangevuld. Ook plant men reeds dade- lijk tusschen die gaten jonge pisangs om als schaduw-boo- men voor de jonge kakao te dienen. Bij de overplanting neemt men de krachtigste plantjes en steekt men ter beveiliging derzelve tegen de zon, klap- per- of saguweer-bladeren in den grond en bindt deze een voet hoog boven de jonge plantjes te zamen, tot zoolang ze schaduw ontvangen van de pisang-boomen. Om het onkruid tegen te gaan, is het goed, bij den eersten aanleg tusschen de jonge boompjes in, patattas te planten. 310 De wortels der jonge plantjes zijn zeer teeder. Voor zoo ver de bibiets in beddingen zijn aangelegd, moet vooral zorg worden gedragen bij het overplanten ze steeds met een kluit aarde uit te graven en de wortels niet te bescha- digen. De overplanting geschiedt het best door middel van een’ bamboezen koker (boeloe djawa of boeloe sero), die in tweeën gespleten, door een stuk touw aan elkander wordt gehou- den. : Met behulp van dezen koker wordt de plant met eene kluit aarde geligt en op de daarvoor bestemde plaats ge- plant, waarna de band, die de bamboe aan elkander houdt los gemaakt en de bamboe er uitgenomen wordt. Als de jonge boompjes een paar voeten hoog zijn, wordt de grond rondom den stam met goede aarde eenigzins op- gehoogd. Na het einde van het derde jaar worden de pi- sangboomen weggeruimd. C. Snoeijing, wieding , ongedierte. De kakao-boom moet ligt gesnoeid worden, vooral daar hij zijne vrucht niet aan het jonge maar aan het oude vaste hout draagt. Men neemt de zuigers of waterloten en vooral het doode hout weg. Anderen snoeijen den stam tot 4 voeten hoogte en laten de kruin op drie takken groei- jen. De weg te kappen takken worden twee duimen van den stam afgesneden. Onder het onkruid behoort het klimop en vooral de woekerplanten weggenomen te worden; Ook is het zeer nuttig het mos der stammen met een houten mesje af te schrapen. Bij de eerste planting spelen de mieren, wormen en sprinkhanen de hoofdrol, waartegen vooral houtasch aan- gewend wordt. Herten zijn vernielers van kakao-tuinen. Ander gedierte is hier voor alsnog niet bekend. 311 D. Oogst. Als de vrucht rijp is, hetgeen duidelijk te zien is, wan- neer de tusschenruimte der zijden, die de schalen ver- deelt, van kleur begint te veranderen en geel te worden, wordt ze met een ijzeren schopje of getande bamboe voor- zigtig van onder naar boven toe van den stam afgestoo- ten, zorgdragende de schors niet te beschadigen. De kakaopitten hebben bij volle rijpheid eene blanke eenigzins geelachtige kleur, met een los vleeschachtig om- kleedsel, zoet van smaak. De ingezamelde vruchten draagt men in het veld bij een op een’ hoop. Met een stuk hout wordt de schil stuk ge- slagen waarna de pitten worden uitgenomen, die in een vat of kist minstens 5 maal 24 uren lang aan eene gisting behooren onderworpen te worden. E. Zuivering der kakao-boonen. Gedurende de broeijing in de loods worden de pitten twee maal daags ’s morgens en ’s avonds omgeroerd. Daarna worden de kakaopitten in manden gelegd en in het water geschud of met bloote voeten getrapt om ze van het omkleedsel te ontdoen. Men moet bij de zuivering van de boonen vooral daar- op letten, dat het dunne omkleedsel van de boon niet wordt afgeschuurd, hetgeen de waarde van de kakao zeer zou doen verminderen. De pitten worden vervolgens in de zon op matten dun uitgespreid te droogen gelegd. Bij góed zonnig weder zijn ze in een dag genoeg gedroogd om veilig te zijn voor bederf. Dit droogen wordt echter 6 tot 8 dagen herhaald, tot dat de schil bij drukking open springt, en het binnenste der pit een donker bruine kleur vertoont. 512 Bij regenachtig weder is eene drooging op eene parra parra (bale-bale) over houtskolenvuur aan te raden, hoe zeer die bereiding niet zoo goed is als bij zonnehitte en de kakao dan ook niet de zuivere zacht bruinachtige kleur behoudt, welke in den handel gewild is. Voor aanplantingen op eene groote schaal is eene be- hoorlijke stookkamer onvermijdelijk. BIJDRAGE TOT DE KENNIS DER INSEKTEN, DIE DEN KAKAO-BOOM NADEELIG ZIJN IN ZUID- AMERIKA. $ De klagten over de menigte vijanden van dezen boom, bekend gemaakt door de memorie van den resident van Manado bij zijne missive dd. 25 April jl. zijn zeker niet ten onregte uitgebragt. Deze boom en zijne vruchten zijn, in Zuid-Amerika, daaraan niet minder onderhevig, dan zulks in Nederlandsch Indië het geval is, zoo als, indien ik mij niet bedrieg, uit het onderstaande kan blijken. Wij lezen ongeveer bij Simmonds t. a. pl. p. 16. „Vijanden, ziekten en schadende invloeden van den boom’. Te sterke zonneschijn schaadt den boom. Indien hij te veel is blootgesteld aan hare stralen, dan hangen de tak- ken weldra neder, breken af en de boom sterft. Hij wordt almede beschadigd door wormen, die de schors rondom afknagen, daarna het inwendige van het hout aantasten en dit vernietigen. Het eenig middel, wat, tot dusverre, is bevonden in dezen dienstig te zijn, bestaat in het bezigen van werkvolk dat de wormen doodt. Zij worden voortgebragt door een klein, schubbig insekt, dat aan den booi knaagt. Zoodra dit insekt de personen, die komen om het te vangen, ge- waar wordt, dan laat het zich vallen en rust op zijne vleugels, als wanende het zich aldan veilig. Dit dier heeft eene aschkleur, gemengd met wit. Wan- neer men het drukt, dan geeft het een geluid, dat eeni- 514 germate overeenkomt met het sissen van water dat op een verhit voorwerp wordt gegoten. Het dier heeft twee kleine sprieten, waarvan de punten naar boven zijn gekeerd. Het legt zijne eitjes in kleine holten van den boom. In den regentijd verschijnt een andere worm, welke de jonge bladen verslindt. Dit dier heet »goaseme” en het is in sommige jaren zoo algemeen, dat de geheele bevol- king van eene plantaadje, alleen tot de vernietiging dezer dieren wordt aan het werk gesteld. Deze worm is vier duim lang en heeft de dikte van een’ vinger. Men gelooft dat hij wordt voortgebragt door eenen anderen grooten worm in den grond, uit welken vlinders ontstaan, die hun- ne eitjes leggen op de bladen en wier wormen zich later voeden met deze bladen. Men zoekt en vernietigt ze met groote zorg, wegens de belangrijke schade, die zij aan- rigten. Op het tijdstip, waarop de vlinder verschijnt, legt men vuren aan, waardoor hij wordt aangetrokken. In de vallei van Tuy, op Cuba, Sabana, Ocumare, San Francis, is een andere worm, de »rasquilla,” die zich in het drooge saisoen vermenigvuldigt. Voorts zijn er kleine insekten, door de Spanjaarden »ac- cerredores” genoemd, gelijk van gedaante aan die, welke den bast doorknagen, maar grooter en zwart van kleur. Zij voeden zich met de takken van den boom. De kwaal kan alleen worden weggenomen door deze dieren te dooden. Een nog grooter kwaad wordt te weeg gebragt door wor- men, waaraan men den naam geeft van »vachacos.” Zij vreten aan de bloem en de bladen. Men moet ze vernie- tigen in hunne nesten, in den grond. Men ziet er water in en beweegt dat als in een’ vijzel. Zoo doodt men de jongen, en vermindert het kwaad, al kan men het ook niet in zijn geheel wegnemen. Als de boom draagt, dan ontwaart men daaraan eene ziekte, die den naam heeft van »tache.” Deze is van eene zwarte kleur, omgeeft den geheelen stam van onder en 515 doodt dien. Als middel daartegen raadt men aan, om, in den beginne, eene ligte inkerving te maken, waardoor de schors wordt doorgesneden. Maar indien deze zwarte kleur eene groote uitbreiding heeft bekomen, dan is het van belang het geheele aangedane deel weg te snijden. Daaruit vloeit alsdan eene vloeistof en de wonde geneest. In het aangedane deel blijft de schors paars gekleurd. (Simmonds Extr. p. 14—16.) Er is geen ander middel om de kakao van zijne vijan- den te bevrijden, dan die door menschenhanden weg te nemen en te vernietigen. (M. Guizan, Traité sur les terres noyées de la Guyane. 1825 p. 596 suiv.) BIJDRAGE TOT DE STATISTIEK DER KAKAO. Het verbruik van kakao in Groot Brittanje is jaarlijks om- trent 5 millioen ponden. Dit representeert eene jaarlijksch revenu van L 15.500. In 1852 bedroeg dit 5.955.865 ponden. Het zou van belang zijn het verbruik in Frankrijk te kennen; want nergens is dat zoo algemeen. De voornaamste invoer in Europa heeft plaats uit Cara- cas en Guayaquil. Deze kakao is ook van eene goede kwa- liteit. De provincie Barcelona, grenzende aan Caracas, voert jaarlijks uit 200.000—500.000 C.W.t. dus 20.000.000— 50.000.000 ponden. De exportatie van Guayaquil was in: 185D per vOngve ol vevae 6-6OHET86 ponden USS he vee 100855 » USB een 10480085 1 » 18E RR Gek od 0-98-4605 » ABBA er 8.520.121 » (SRS NUE Ker gede? 1.199.057 » WERD te et IS » ES AO ner ie c1-4-26067942 » De exportatie van La Guayra was in: 1850 rens Rr 40.181 Fanepas-= kali En MW » = LBR en Werder den EOS S » = » De exportatie van Trinidad was van 1821—1845: SIA ee, A2 LADE 183535 5.090.526 ponden 182De en ASO 1854 vts 21 569:050 » 1825 vr 2E TOS 1835 . 2.744.645 » 1824 . 2.661.628 1850 r0r3.188.870 » 1825. 2.460:605 1837, :2.507,485 » 1826 99950 Ad 1858 . 2571915 ponden 1827 . 5.696.144 1859 Nn » 1828. 2:5823:525 1840 . 2.007.494 » 1829 .- 2.756.605 1841 . 2.495.502 » 1850 .… 1.646.551 1842 . 2.165.798 » Ks je en 852 1845. … 1.099.975 » 1852 550.990 (Mill ’s Trinidad; Simmonds t. a. pl.) enoride van St. Vincent, St. Lucia en Grenada in: BADDE VL HOEDOES EPAR on 5 117 60 AOM Noch Suriname, noch Fransch en Engelsch Guyana, noch de Antilles zijn hierbij opgegeven. Hieromtrent moet men opheldering zoeken in de statistische stukken over de fransche koloniën, uitgegeven door het Fransch Gouver- nement. Indien wij de exportatie van La Guayra buiten rekening laten, vermits de verhouding tot ons kilogram mij onbe- kend is, dan komt men, wat den uitvoer aangaat, zoo ver die bekend is, tot het volgende resultaat: GANACAS se ded a 0 000.000.000: ponden Guayaquil. 5 = 5 5 : ë . é 14.266.942 ” naden deter ed Re 01, 09007B nn St. Vincent, St. Luciaen Grenada. ».619.016 » La Guayra? Suriname ? en Ee, Fransch } Guatimala ? Antilles ? Totaal. . . . 45.985.955 ponden, zijnde het bedrag van den bekenden uitvoer uit Zuid-Ame- rika. N. B. Omtrent den invoer en het verbruik in Nederland hebben wij nog geene opgaven. In betrekking tot den handel in dit artikel op Manado en later ook op Amboina, kan het niet onbelangrijk zijn dit te vernemen. 518 De kennis van den handel in dit artikel moet toege- licht worden door de onkosten van transporten, de reg- ten, de prijzen in verhouding tot de kwaliteit, en wat de kakao van Manado en Java aangaat, door de beoor- deelingen der experts. De Hoogleeraar belast met het onderzoek der kultures in Nederlandsch Indië. W. H. De Vriese: Soerabaja 24 July 1859. ; De Kakao-kultuur in Zuid-Amerika, met andere kulturen ver- geleken (getrokken wit de Proceedings of the Agricultural Society of Grenada 1854? 1 2 3 4 5 - 6 7 p Hoogte bo- | Gemiddelde [Benoodigde| Getal el ven deopper-| graad van |tijdruimte| planten Levens- | Hoeveel À vlakte van temperat. |voor volko-| op eene heid de zee, Min. van | men ont- | „fanegadä duur van het = wikkeling produkt, d = Kakao zl shite 6l/s jaar 1156 40 jaren Ul mene = 8 yards 46.00 De | PER an e.S ESE had 630 81.17 9 EN Pisau 1077 46.00 oud maan-|_ 3613 | 30 jaren |°© Ee SUIS RB yards 40.61 11 9 den ì Re | 8 EO TN NT ST nn nn In m9 Ans 1077 81.17 90 k 238 ag n É tad 40.61 110 : van e SS „SS Mais | 12601800 | 36-57-80 |i2o, desen) 28-900 | 1 jer |zaadje, dat) Za & 5 25—20—27 [180 geplant is.) &0, S RRRS band Elke kassa- Ex & 81.17 10? maan- Ee ve plant EER: ere and 4061 [ié den | 28.900 |T VCHATIE kan opleve-| Zé E 7 43.00 120 dagen p renruimö/j| Sm =2 pond meel. Mad. S Ene 4 flesschen. S Ki 630 81.17 5. 452 60 olie van Sa.E Eik 46.00 6) Jaren elken boom. Am =E aas TI | 8888 81.1 150 Vit ge 0 630 ed 170t droogde | — & mathak 1077 % dagen; 28.900 1 jaar planten ; song 1980 40.61 18 © zijn Sel 33.30 225 pond tabak. 4 d 2 3 d 5 6 Hoogte bo- | Gemiddelde {Benoodigde{ Getal Hoeveel ven deopper-| graad van | tijdruimte | planten Levens heid vlakte van temperat. [voor volko-| op eene van het de zee. Min. van | men ont- [„fenegada” duur produkt. wikkeling. 81.1 61/\ àl 630 hr 7 DE 31/5 1 pd. Katoen 1077 40.61 7 ,8 28.900 | (de boom |zuiver per 1415 3461 9 33 katoen?) | plant. 230 ee DE 630 25 s 5 ae Ils pd. per Kofij |1077—2250| 37:80 [as 5.300 | 45 jaren | Bom” 2453 SNN e 33.30 a 10 procen- ba0. denver Ie satan Peio ran het ik - en E jaren van het buiken | ©” 1080 41.40 El gewigt van het riet. 90 48.60 _ |21}s Pr Indigo 630 46.00 _ |3 baden 67.800 | djs jaar | Veen 1077 40.61 _ |31] ein ed kleursel. Ans 1080 38.70 140 41/5 pond Nee 1980 850 ii dagen| 116.600 | 1 jaar ele mi 27 : 210 567 42.30 80 et Tarwe 1170 88.70 zoop dagen| 57.800 1 jaar [zaadje dat 2520 82.99 120 in den grond is | gelegd. De Hoogleeraar belast met het onderzoek der Kultures in Nederlandsch Indië. W.H. De VrresE. Scheikundige analysen van den bast, de bladeren, de vruchten en de zaden van den Kakao-boom ten dienste van den hoogleeraar W. U. De Vriese. Potasch (CO 2. Ke): Specifikatie. Kiezelzuur. Zwavelzuur. Chloor. Phosphaten. Kalk (CaO). Magnesia (MgO). Minerale deelen (asch-gehalte). Kakao-bast. 12,865% | 34,6 %| 4,854% 0,638% | 23,015% | 11,655% | 4,558% 19,534x | sporen | «_bladeren.| 14,584 « | 42,657 «| 10,222 «| 0,25l«| 5,213« | 14,388 «| 6,196 «| 20,136 «| SPOren « vruchten.| 13,342 « | sporen 3,506 «| 0,303«| 7,143 «| 3,76 «| 3,215 « 69,7 »|[ 8,667% 3,876 «| 0,999 «| 4,304«| 0,449 «| 38,182 «| 1,937 «! sporen | 4,441 7,831 « « zaden. N. R. Alle de geanalyseerde stoffen zijn voor de analyse watervrij gemaakt en als zoodanig ook de resultaten (ten honderd) bereken d Buitenzorg 7 July 1859. De Wd. Agrikultuur-Chenust, Rost VAN TONNINGEN. BESTUURSVERGADERING, GEHOUDEN DEN 15den OKTOBER 1859 TEN HUIZE VAN DEN HEER BECKING. Tegenwoordig zijn de Direkteuren de HH. P. BrrekerR, President, A. J. D. SrreexstraA Toussaint, Vicepresident, B. E. J. H. Beckine, J. Grorr, Honorair Lid, H. L. JANSEN, M. Tu. Rerene, Thesaurier, W. M. Surr, G. A. De Larner, Sekretaris, terwijl het gewoon lid, de heer J. H. G. Jordens, de ver- gadering als gast bijwoont, en de direkteur de heer Versteeg zich bij brief heeft verontschuldigd niet in de vergadering te kunnen verschijnen, hetgeen bij monde van den sekretaris ook voor den direkteur den heer De Bruyn Kops geschiedt. De notulen der vorige vergadering worden voorgelezen en goedgekeurd. De president verwelkomt den heer Groll, die sedert Maart jl. naar Europa afwezig is geweest. De heer Groll neemt met genoegen aan het voorstel van den president, om weder als besturend lid zitting te nemen, terwijl bij akklamatie de vergadering haar genoegen daarover aan den dag legt. Vóór den aanvang der overige werkzaamheden wordt besloten, te plaatsen in het Tijdschrift der Vereeniging de stukken, handelende over de kakao-kultuur, welke, blijkens de notulen der vorige vergadering, door den direk- teur der kultures tot dat einde aan de Vereeniging zijn toegezonden geworden. DL. XX 21 522 Hierna brengt de president de volgende brieven en be- scheiden ter tafel: 1. De mededeeling van den sekretaris, dat deze te Bui- tenzorg vernomen heeft, dat het kleuren der geologische kaarten van de Westerafdeeling Borneo, op het bureau van het mijnwezen te bewerkstelligen, nog in geene maanden zal afgeloopen zijn. Aangezien de uitgave van het Tijdschrift der Vereeniging reeds sedert vele weken wegens het niet gereed zijn dier kaarten is opgehouden, is door middel van de Javasche courant bekend gemaakt, dat het XIXe deel, in tegenspraak met vroeger gedane belofte, zonder die kaarten in het licht is gegeven moeten worden. Hierop de goedkeuring der vergadering verkregen zijnde wordt tevens vastgesteld, dat in den vervolge de stukken, van wege het mijnwezen ter plaatsing ingezonden, niet eerder gedrukt zullen worden, dan nadat de plannen of kaarten, daarbij behoorende, voor de uitgave zullen zijn in gereedheid gebragt. 2. Vijf brieven, houdende dankzegging voor benoemingen tot het gewoon lidmaatschap der Vereeniging en verkla- ringen deel te willen nemen aan de gewone kontributie, van de HH. P. Severijn, J. P. Schlosser, J. Van der Lin- den, G. J. Van Thienen en J. J. W. E. Van Riemsdijk. Deze brieven worden in handen gesteld van den thesau- rier. 5. Brief van het lid korrespondent den heer Teysmann, van Buitenzorg 1 Oktober 1859, strekkende in antwoord op dezerzijds gevraagde inlichtingen nopens de gezondene naturaliën van het lid den heer Ludeking (zie vergadering van den 81 September) en van het lid den heer E. Netscher (in dezelfde vergadering ter tafel gebragt). Wordt verstaan, den heer Ludeking afschrift van dien brief, zooverre hem betreft, te verleenen, wijders aan den resident van Kediri, het lid der Vereeniging den heer Van de Poel te verzoeken, eenige vruchten, takjes met bla- den en bloemen van den wilden muskaatnotenboom der mr G 525 Vereeniging te willen toezenden. Ten dien einde zal ook den resident voornoemd worden aangeboden een exem- plaar. »Handleiding tot het verzamelen, konserveren en „verzenden van levende planten, zaden, en herbarium”, door den heer Teysmann opgesteld. 4, De opgave van den heer Teysmann betrekkelijk de plan- ten en plantendeelen, aangeboden door den heer Lude- king, luidt als volgt. Planten enz. van de Padangsche bovenlanden. „Het kistje no. 1 bevatte 2 soorten van planten, als: Balanophora elongata en Hydnophytum montanum. „In no. 2 waren, voor zooveel nog kenbaar, de volgende geslachten, waarvan de species niet alle meer te herken- nen waren. Abelmoschus. Dioscorea; bedorven vruch- Adenostemma, ten. Aeschynanthus. Dischidia. Agapetes 4 species. Elaeocarpus; vruchten. Araliaceae. Elsholtzia. Ardisia. Fagraea. Bigonia 2 sp. Caesalpinia; vruchten. Gaultheria punctata, leuco- carpa en repens. Chamaebuxus. Gentianeae. Chloranthus. Gnaphalium. Cissus. Gnetum; vruchten. Cyperacea. Gordonia; bedorven vruch- Claoxylon. ten. Clerodendron. Gumira. Conyza. Gunnera erosa. Curculigo. Impatiens 2 sp. Daphne. Laurinea; bedorven vrucht. Dianella. Leptospermum. Lycopodium 5 sp. Pratia montana. 524 Marlea. Quercus; bedorven vruchten. Meliaceae; bedorven vruch- Rhododendron 4 sp. ten. Sambucus javanicus. Mussaenda. Schoenus paniculatus. Nepenthes. Scindapsus. Ophelia. Scutellaria. Orchideae 5 sp. Smilax; vruchten. Pavetta. Tetranthera. Pinanga, bedorven vruchten. Trivaldia. Polygonum 2 sp. Umbelliferae. - 5. De opgave van het bestuurslid den heer Smit is van den volgenden inhoud. Konchiliën van Sumatra's Westkust (Tikoe) en van de bergen Merapi en Singalang ter bepaling toegezonden door den heer Ludeking. „Bij het verzamelen heeft men verzuimd de vindplaatsen aan het strand of op het gebergte, benevens de gesteldheid van den bodem op te geven, zoodat niet kan worden uit- gemaakt tot welke regionen ze behooren. Het zijn alle doode schelpen, die door rollen en verwering zooveel gele- den hebben, dat van de meesten niet met zekerheid de species kan worden bepaald. 1. Helix conus Phil.; kalkbodem. » _cavernula Nob. » 2. Bulimus interruptus, elongatus Müll.; kalkhoudende tuin-aarde of alluviale bodem. 5. Limnaeus longulus gracilis Müll. 4. Scarabus pyramidatus Reeve; op de kalkrotsen » _ varieteit? 5. Cyclostoma ciliferum Mouss.; kalk en vulkanische bodem. Bandong » ___» varieteit (zeer beschadigd.) il 16. hz: 18. 19: een 525 „ Paludestrina striata d’ Orb. . Melania torquata V. d. Busch; zoet water. . Neritina eximium Mouss. Op laag- en hoogvlakten, b. v. in de omstreken van Malang van 1000-1200’. » __discordeum Sow. » communis Quoi. » rugosa V. d. Busch. » _fuliginosa. V. d. Busch. . Voluta et Oliva 2 species; zeestrand. ‚ Pyrula Lam.; zeestrand. 1. Strombus chiragra; zeestrand. 2. Gerithium (species?). 5. Murex 4 species. 4. Purpura. 2 species, beschadigd; zeestrand. . Natica (species ?). Nassa (species?). Solen anguinus Rumph. Univalvae. Haliotis (species?) Bivalvae. 4 species. Niet bepaald. Waarschijnlijk voor gedeelte van het gebergte afkomstig; het zijn frag- menten, die verkleurd en afgesleten zijn. 6. Ook de heer Bleeker berigt omtrent de door den heer Ludeking gezondene reptiliën uit het Agamsche. Dit berigt luidt als volgt: Reptiliën van Agam. „De verzameling van den heer Ludeking is hoogst be- langrijk wegens de betrekkelijk talrijke nieuwe soorten, daarin bevat. Ik heb haar bevonden te bestaan uit de volgende species. ek DO OK We O1 Le Lophyrus megalepis Blkr, n. spec. Calotes Ludekingi Blkr, n. sp. Bronchocela cristatella Kp. Hemidactylus Ludeking: Blkr. » _platurus Blkr. »_ variegatus Cuv. 526 Hemiphyllodactylus typus Blkr, nov. gen. et spec. Gymnodactylus agamensis Blkr, n. spec. Chelomeles sumatrensis Blkr, n. spec. 10 Tropidolepisma macrurus Blkr, n. spec. 11 Dibamus Novae-Guineae DB. 12 Typhlina leucurus Blkr, n. spec. 15 Calamaria agamensis Blkr, n. spec. 14 Xenopeltis unicolor DB. 15 Brachyorrhos albus Kuhl. 16 Tropidonotus trianguligerus Schl. 17 Compsosoma melanurus DB. 18 » radiatum DB. 19 Dendrophis picta Boie. 20 Tragops prasinus Wagl. 21 Rana tigrina Daud. 22 Mierhyla achatùna Tschudi. » Niet minder dan 15 dezer soorten kende men tot nog toe niet van het Agamsche, doch, wat voornamelijk opmer- king verdient, is, dat 9 dier soorten tevens nieuw zijn voor de kennis der fauna van Sumatra en 8 nieuw voor de we- tenschap, t. w. Lophyrus megalepis, Calotes Ludekingi, Hemiphyllodactylus typus, Gymnodactylus agamensis, Che- lomeles sumatrensis, Tropidolepisma macrurus, Typhlina leucurus en Calamaria agamensis. Hemiphyllodactylus is tevens een nieuw geslacht en het geslacht Dibamus kende men tot nog toe slechts van Nieuw-Guinea, even als het geslacht Typhlina slechts van de Kaap de Goede Hoop. » Door de bezending van den heer Ludeking stijgt het aantal tot nu toe van Sumatra bekend gewordene reptiliën tot 126. » Eene meer uitvoerige beschrijving der nieuwe soorten mij voor mijn speciaal werk over de archipelagische reptiliën voorbehoudende, teeken ik hier slechts het volgende om- trent ze aan. Calotes Ludekingi Blkr. » Buitengewoon sterk ontwikkelde onderkaakspieren, aan © DO JT 527 beide zijden eene aanmerkelijke langwerpige opzwelling vormende onder het trommelvlies. Enkele, lage nekkam. schubben der zijden groot, veel grooter dan die van den buik. Een gele overlangsche onderoogsband. Eene groote langwerpige vierhoekige gele vlek op den nek, welke in haar midden eene zwartachtige vlek heeft. Lophyrus megalepis Blkr. „Dubbele rugkam, de voorste op den nek, driehoekig, niet tot tusschen de oogen reikende, van achteren het hoogste, door eene vrij groote kamlooze ruimte van de achterste kam gescheiden, die weinig minder hoog is. Eene groote schild- of kegelvormige schub een weinig schuins benedenwaarts achter den bekhoek; deze schub is grooter dan het trommelvlies. De schubben der zijden van zeer ongelijke grootte; de grootere schubben vallen zeer in het oog, ook wegens hare gewoonlijk gele kleur, welke vrij scherp op de groene grondkleur afsteekt. De staartschub- ben buitengewoon groot, voor aan den staart slechts 4 of 5 in eene dwarsche rei zonder de kamschubben. De staart zelf zamengedrukt, slechts van voren gekamd, en over zijne geheele lengte met breede bruinachtige banden ge- teekend. De soort is na verwant aan Lophyrus sumatra- nus Schl., ook wegens hare groote staartschubben, doch Lophyrus sumatranus heeft slechts eene enkele rugkam. Hemiphyllodactylus Blkr. „De bouw der teenen als bij Hemidactylus, doch een teen geheel rudimentair, bijkans niet zigtbaar en zonder nagel. Staart van onderen zonder schilden. De kin zonder tus- schenkaakschilden. Staat in verwantschap tusschen Pla- tydactylus en Hemidactylus. Hemiphyllodactylus typus Blkr. » Twee overlangsche reijjen gele vlekken op den rug; de vlekken aan den grond van den staart veel grooter dan de overige, driehoekig. Het midden van de ondervlakte van den staart met een’ gelen band in zijne geheele iengte. Ik bezit eene afbeelding dezer soort, afkomstig van de voormalige Natuurkundige kommissie, voorzien van den naam Ptyodactylus gracilis en naast welke aangeteekend is, dat de soort ook op den Goenong Parong (Java) leeft. Gymnodactylus agamensis Blkr. „Drie groote en twee zeer kleine kinplaten, de voorste groote vijfhoekig, de twee andere groote scheef vierhoekig naast aan elkander liggende. Rug met 8 dwarsche reijen, elke van vier langwerpige elkander nagenoeg rakende zwarte vlekken. Kruin met onregelmatige zwarte vlekken. Staart met breede zwarte en witte ringen. Chelomeles sumatrensis Blkr. „De teenen in kromme kegelvormige doornen eindigende; neusplaten vijfhoekig, van elkander verwijderd. Rug bij de oude voorwerpen zwart-violet, bij de jonge met even- veel overlangsche strepen als er schubreijen zijn. Buik wit. Ondervlakte van den staart met op overlangsche reijen geplaatste kleine zwarte vlekjes. Fyphlina leucurus Blkr. » Onderkaakschede niet uit eene enkele maar uit drie dui- delijk afgescheidene platen bestaande; de middelste dezer platen veel kleiner dan de zijdelingsche, langwerpig vier- hoekig. Ongeveer 22 overlangsche schubreijen op het lig- chaam. Staart ?/; tot Y/,;, van de lengte van het geheele ligchaam innemende, dikker dan de kop, zeer stomp af- gerond eindigende en wit-geel gekleurd. Tropidolepisma macrurus Blkr. » Onderste ooglid beschubt. Schubben van ligchaam en staart elke met 2 of 5 kieltjes. Staartschubben zonder doorn- tjes. Staart veel langer dan de romp met den kop, slank, dun eindigende. Kleur van boven bruinviolet. Lipschilden der beide kaken met zwarte vlekjes geteekend. Calamaria agamensis Blkr. » Vijf bovenlipschilden; de voorste onderlipsplaten elkan- der rakende; eene schub tusschen de achterste kin- of tus- schenkaaksplaten; snuitplaat niet over den snuit heen gebogen; voorhoofdsplaat breeder dan lang, van voren afge- rond, van achteren spitshoekig. Staart !/,, tot 1/,, van de lengte van het geheele ligchaam innemende. Kop van boven en rug zwart-violet; kruin met een’ smallen dwar- schen gelen band; buik vuilgeel of rood, met diffuus bruin- achtige vlekteekening op het midden der schilden; staart van onderen violetachtig.” Rapporteur deelt voorts mede, dat hij den heer Ludeking bereids den dank der Vereeniging voor zijne nieuwe ver- zameling heeft gebragt en dat hij hem ook reeds heeft toe- gezonden eene lijst, bevattende de systematische namen van alle de soorten van reptiliën van Sumatra, welke hij bij verschillende gelegenheden der Vereeniging heeft aange- boden. 7. Brief van den heer Wolterbeek, te Loeweliang, hande- lende over de door hem waargenomene uitwerking van slangenbeten op eenige inlanders, naar aanleiding waar- van het bestuurslid, de heer Smit, de hierachter volgende mededeeling heeft zamengesteld. Wordt verstaan, den heer Wolterbeek den dank der di- rektie te betuigen en hem uit te noodigen, zijne waarnemin- gen voort te zetten, onder opmerking, dat het bijzonder wenschelijk is, dat hij de juiste namen der slangen ver- meldt, welke hij daarbij aantreft, of op spiritus die aan de Vereeniging toezendt. Naar aanleiding hiervan wordt de wenschelijkheid uit- gedrukt en beaamd, dat met inachtname van dezen wensch meerdere personen hunne ondervinding betreffende slan- genbeten der Vereeniging bekend maken. 8. De president noodigt de vergadering uit te bezigtigen de boekwerken, welke hij op eene vendutie onlangs uit de nalatenschap van wijlen het adviserend lid den heer Zol- linger voor de bibliotheek der Vereeniging heeft aangekocht en welke aankoop wordt goedgekeurd. De titels der aan- gekochte boekwerken zijn aan het slot dezer notulen vermeld. 9. Brief van het bestuurslid, den heer De Vriese, hou- dende de mededeeling, dat hij ten gevolge van vele ambts- 550 bezigleden nog niet heeft kunnen afdoen het berigt om- trent de planten enz. afkomstig van wijlen den heer Mot- ley en hem door de direktie in handen gesteld; maar dat hij na de ontvangst eener beslissing van het gouvernement op zijne voorstellen, omtrent de getah-pertja, te beter in staat zal zijn, aan het verlangen der direktie te voldoen. Wordt aangenomen voor notifikatie. 10. Brief van den heer De Vriese, waaruit blijkt, dat een werkje, hetwelk den brief vergezelt en bevattende eenige op- merkingen en wenken tot beantwoording der vraag. » Hoe „kunnen personen, die geene opzettelijke beoefenzars van „de Natuurwetenschap zijn, de kennis der Nederlandsch „Indische produkten bevorderen?” op ’s lands kosten is ge- drukt en aan alle ambtenaren is toegezonden, en dat het kan afgedrukt worden in het tijdschrift der Vereeniging. Wordt verstaan, van die vergunning gebruik te ma- ken, om aan deze wenken nog meerdere bekendheid te geven. 11. Brief van hetlid den heer T.J. Van Bloemen Waan- ders van den 29n September j.l. houdende volgend berigt om- trent: Aardbevingen waargenomen op Java in 1847 en 1848. „Bij de nalezing van het 4® deel 4° serie van het Natuur- kundig tijdschrift, herinnerde ik mij, dat, in het afgeloo- pen jaar te Selokaton zijnde, uit een dagboek van den ouden heer Odenthal, de volgende aanteekeningen door mij zijn overgenomen. „Kunnen ze iets tot de kennis der aardbevingen op Java bijdragen dan kunt gij er naar goedvinden over beschikken. »»15 November 1847; mooi weder, 's namiddags eene re- genbui. »»16 November 1847. 15’ voor 11 ure, eene tamelijk sterke aardbeving, iets later eene tweede ligtere en 10’ voor 11 ure een derde ligte schok.; 8’ voor 11 ure een zwaardere dan de eerste, zoodat de sirappen op de daken kletter- 551 den. De strekking was naar gissing zuid en noord; des namiddags regen. »»17 November 1847; 's namiddags regen. »»15 Mei 1848; den geheelen dag eene zware kanonnade gehoord. »»16 Mei 1848 van des avonds 7} tot 94 ure nog zwaar- der heviger en duidelijker kanonnade. „Volgens latere berigten was het de berg Keloed in het Kedirische”"". 12. De heer Bleeker biedt aan ter plaatsing in de Acta der Vereeniging eene Dertiende bijdrage tot de kennis der visch- fauna van Borneo, opgemaakt naar aanleiding van eenige hem in de vorige maand aangebodene vischsoorten, ver- zameld op Borneo's westkust te Soengei-doeri en Bankayang door het lid der Vereeniging den heer Roelandt. Im deze bijdrage zijn beschreven twee nieuwe soorten van Trichiurus (Trichturus glossodon en Trichiurus Roelandt), eene nieu- we soort van Trypauchen (Trypauchen microcephalus) en eene nieuwe soort, behoorende tot een nog onbeschreven, zeer na aan Trypauchen verwant geslacht en door den heer Bleeker Trypauchenichthys genoemd, welk geslacht zich van Trypauchen voornamelijk onderscheidt door ge- heel vrije, van elkander verwijderde buikvinnen. Is verstaan overeenkomstig de aanbieding te handelen. 15. De heer Bleeker vertoont een zestal visschen, gevan- gen in de baai van Amboina en aangeboden namens het lid der Vereeniging den heer Dr. O. Mohnike, officier van gezondheid der te klasse te Amboina. De visschen, behoo- ren tot 6 verschillende, soorten t. w. Dactylopterus orientalis CV. Platax melanosoma Blkr. Amphacanthus hexagonatus Blkr. Periophthalmus argentilineatus CV. Balistes lineatus Bl. Schn. en Seyllium maculatum Gr. ‘wee dezer soorten, Platax melanosoma en Amphacan- eN se Cl to r mn OO OL Ie dind 553 thus hexagonatus Blkr, zijn nieuw voor de kennis der fauna van Amboina en de eerstgenoemde is tevens nieuw voor de wetenschap. De beschrijving dezer soort is nog kun- nen opgenomen worden in rapporteurs ter perse liggende Elfde bijdrage tot de kennis der vischfauna van Amboina. 14. Ter bezigtiging worden gesteld 2 soorten van blaas- visschen van de Aroe-eilanden, mede aangeboden namens het lid den heer Mohnike, te Amboina. Deze soorten, t. w. Arothron laterna Blkr en Arothron virgatus Blkr, hoezeer door sir J. Richardson, reeds jaren geleden, beschreven en afgebeeld, kende men tot nog toe niet vande Aroe-ei- landen, omtrent welker fauna, vooral hunne vischfauna, de bestaande kennis voor als nog niet noemenswaardig is. 15. De heer Bleeker berigt over eenige vischsoorten en reptiliën van Bonthain (zuidwestelijk Celebes), aangeboden door het lid den heer De Jeeger, officier van gezondheid der 2e klasse te Bonthain. De reptiliën bestaan uit slechts twee soorten t. w. 1. Lycodon aulicum Boie, en 2. Platurus fasciatus Daud., welke beide soorten nieuw zijn voor kennis der plaat- selijke fauna van Bonthain, terwijl Platurus fasciatus Daud. tot nog toe niet van Celebes was bekend geworden. De visschen bestaan uit slechts 7 soorten t. w. Mesoprion lutjanus CV, Pristipoma nageb Rupp. Gerres kapas Blkr, Equula ensifera CV, 5. Spratella tembang Blkr. 6. Saurida tumbil CV. en 7. Arothron testudineus J. Müll. Deze soorten zijn nieuw voor de kennis der plaatselijke fauna van Bonthain, met uitzondering slechts van Gerres kapas Blkr, doch geen harer is nieuw voor Celebes of voor de wetenschap. PI 16. Het lid de heer J. G. T. Bernelot Moens biedt aan eenige slangen uit de omstreken van Anjer, welke volgens bepaling van den heer Bleeker bestaan uit de volgende soorten. 1. Cylindrophis rufa DB. Dendrophis picta Boie. Fropidonotus quincunciatus Schl. Amphiesma subminiatum DB. en 5. Triglyphodon dendrophilum DB. Is verstaan, den schenker den dank der direktie te be- tuigen. 17. Brief van den resident van Palembang, den heer - Couperus Ol Lo Over eene zoutbron bij Motong, luidende: “ Palembang, 19 September 1859. „Naar aanleiding van de missive van de Natuurkundige Vereeniging in Nederlandsch Indië van 530 December 1858 no. 156, heb ik de eer haar mede te deelen, dat in deze residentie geene minerale bronnen worden aangetroffen, uit- genomen in de afdeeling Lematang-oeloe, alwaar in de nabijheid van de doesson Motong van de marga Goemay Lembak aanwezig is eene zoutbron, die, volgens opgave, ongeveer 5 pikols zout van geringe kwaliteit jaarlijks kan opleveren.” Is verstaan deu resident van Palembang den dank der direktie te betuigen voor deze mededeeling. 18. Brief van den direkteur van ’s Rijks Museum van na- tuurlijke historie te Leiden, den heer H. Schlegel, houden- de het verzoek, dat de Direktie der Vereeniging hare tus- schenkomst en bemiddeling verleene, om voorwerpen, welke in den Indischen archipel voor het Rijks-Museum worden verzameld, naar Leiden op te zenden, dewijl de ondervinding geleerd heeft, dat, wanneer zulks geschiedt langs den officiëlen weg en door tusschenkomst van het 504 gouvernement, die voorwerpen , nadat zij te Batavia zijn aan- gebragt, ligtelijk in de pakhuizen in het ongereede geraken. Wordt verstaan, dat de Vereeniging de gevraagde hulp in den vervolge zal verleenen, waartoe zij reeds dadelijk over- gaat, door den sekretaris op te dragen, te informeren naar voorwerpen, welke de ridder Huyssen van Kattendijke voor gezegd Museum uit Japan per stoomschip Bali heeft af- gezonden. 19. Een nieuw berigt en prospectus aangaande den al- gemeenen Atlas van Nederlandsch Indië, ontworpen en te zamengesteld door P. Baron Melvill van Carnbee, en na diens overlijden voortgezet door W. F. Versteeg; benevens de Zesde Serie van dien atlas. Gesteld in handen van den bibliothekaris. 20. Brief van den heer Van den Heuvell, boekhandelaar te Leiden, met een duplikaat kognossement van der Ver- eeniging toegezondene boeken. Gesteld in handen van den thesaurier. 21. Brief van den heer Rademaker uit Soemedang, waar- in hij opzegt zijne inteekening op het Tijdschrift der Ver-, eeniging en terugzendt eene kwitantie voor het 18° deel dewijl dat door hem niet zou zijn ontvangen. Gesteld in handen van den thesaurier, terwijl de bibli- othekaris zal worden uitgenoodigd bij den boekhandelaar Ogilvie te informeren, of genoemd deel niet of wel aan den heer Rademaker is afgezonden. 22. Brief van den resident van Djokdjokarta, ter terug- aanbieding eener kwitantie, afgegeven door den heer L. De Paauw, ter voldoening van een exemplaar van het 46 deel Verhandelingen der Vereening hetwelk laatstgenoemde berigt, niet te hebben ontvangen. Gesteld in handen van den thesaurier om het noodige te verrigten. 93. Brieven met waarden ad f 52, f 12, f 126, f 208 en f 108, respektievelijk van Bezoeki, Patjitan , Banjoemas, Buitenzorg en Soerakarta. 339 Gesteld in handen „als boven. 24. De heer Groll deelt mede, dat hij op zijne reis naar Nederland meent een zeemonster te hebben gezien (zooge- naamde zeeslang) van welke ontmoeting eene omstandige beschrijving kan worden te gemoet gezien van het hono- rair lid, den heer Weitzel, die zich op die reis met den heer Groll op denzelfden bodem bevond. Bedoelde beschrijving wordt met belangstelling te gemoet gezien. 25. De heer Jordens biedt ten geschenke aan eene flesch met eenige insekten welke met dank door de direktie wordt aan- genomen. 26. Worden voorgesteld en aangenomen tot gewone le- den, der Vereeniging de HH: A. A. Wolterbeek, Partikulier, te Loeweliang. P. F. Couperus, Resident van Palembang, te Palembang. K. W. Hamilton of Silvertonhill, Officier van gezondheid der 5e klasse, te Bankalis. L. O. De Visser, Officier van Gezondheid der 2e klasse bij de Bonische expeditie. 27. Ingekomen boekwerken. Natuurkundig Tijdschrift voor Nederlandsch Indië, uitgegeven door de Natuurkundige Vereeniging in Nederlandsch Indië. Deel 15 geb, deel 1447 ongeb. Batavia &°. Reis door de Minahassa en den Molukschen Archipel, gedaan in de maanden September en Oktober 1855, in het gevolg van den gouverneur generaal Mr. A. J. Duymaer van Twist, door Dr. P. Bleeker. 2 deelen. Batavia 1856 groot 8°. Das Thierreich, geordnet nach seiner Organisation als Grund- lage der Naturgeschichte der Thiere und Einleitung in die ver- gleichende Anatomie, nach der zweiten vermehrten Ausgabe über- setzt und durch Zusätze erweitert, von Baron Cuvier und F. S. Voigt. ö Banden. Leipzig 185145 8’. Bijdragen tot de natuurkundige wetenschappen, verzameld door H. C. Van Hall, W. Vrolik en G. J. Mulder. deel 1 afl. Ys II afl. 1.2. 4. UI '/4 IV 4. beschadigd 2. 5. 4. Vafl. '/4 VI '/; Amsterdam 1826/51. 556 Tijdschrift voor Nijverheid in Nederlandsch Indië, uitgegeven door de Nederlandsch Indische Maatschappij van Nijverheid, deel 1/5 geb. deel IV afl. 1/5 ongeb. deel V. afl. 1/5 ongeb. Batavia 1854/58. Annales Botanices systematicae auct. G. CG. Walpers. Tom. 1. Synopsis plantarum phanerogamicarum novarum omni- um per annos 1846 1847 descriptarum; adjectus est index or- dinum, subordinum, generum, sectionem, specierum et synony- morum omnium obviorum. Lipsiae 1848—1849 8°. geb. Tom. II. Synopsis plantarum phanerogamicarum thalamiflorarum et Calyciflorarum, omnium per annos 1848, 1849 1850 descrip- tarum, Lipsiae 1851—1852 8°. geb. Tom. HIL Synopsis plantarum phanerogamicarum corolliflorarum monochlamydearum et monocotyledonearum omnium per annos 1848, 1849, 1850, descriptarum Lipsiae 1852—1855 &. geb. Tom. IV. Synopsis plantarum phanerogamicarum, novarum om- nium per annos 1851, 1252, 1855, 1854, 1855 descriptarum aucto- re Carolo Mueller. Berol. Fasc. 1. II. III Lipsiae 1857 8. ongeb. Bijdrage tot de Flora van Nederlandsch Indië, uitgegeven door C. L. Blume met vele aanteekeningen. deel T afl. 4/10, deel IT afl. 11/47 geb. Batavia 18251826 kl. 8°. Museum botanicum Lugduno-batavum, sive stirpium exotica- rum novarum vel minus cognitarum ex vivis aut siccis brevis expositio et descriptio; auctore GC. L. Blume. Tom. [ cum quator et viginti tabulis ad illustranda sexaginta plantarum exoticarum Genera. Lugduni Batavornm 1849—1851 83°. geb. Enumeratio plantarum Javae et insularum adjacentium minus cognitarum vel novarum ex herbariis Reinwardtii, Kuhlii, Has- seltii et Blumii, curavit CG. L. Blume. Fasciculus Il. Lugduni Bata- vorum 1827. Fasciculus II Hagae 1850 1 Band &°. geb. Handbuch der botanischen Terminologie und Systemkunde, von G. W. Bischoff. Band 1. Die Einleitung, die allgemeinen und die besonderen für die phanerogamischen Pflanzen gebräuchlichen Kunstaus- drücke enthaltend. Mit 47 lithographirten Tafeln. Nürnberg 1855. ho, geb. Band II. Die für die kryptogamischen Pflanzen gebräuchlichen Kunstausdrücke enthaltend, mit 50 lithografirten Tafeln. Nürn- berg 1842. Band III. Die Systemkunde und das Register enthaltend. Nürn- berg 1844. E Genera Plantarum secundum ordines naturales disposita, au- 557 ctore S. Endlicher. Vindobonae 1856—1840 Cum supplementis |, IH, UI IV. Vindobonae 1842—1847 4e. gebondeu. Flora de Filipinas. Segun el Sistema sexual de Linneo por el P. Fr. Manuel Blanco Agustino Calzado. Manila 1857, &°, Flora Gochinchinensis sistens plantas in regno Cochinchina na- scentes, quibus accedunt aliae observatae in Sinensi imperio, Africa orientali, Indiaeque locis variis, omnes dispositae secundum Systema sexuale Linnaeanum, labore ac studio J. De Loureiro; denuo in Germania edita cum notis C. L. Willdenow. Tom. 1 Berolini 1795 geb. D'Amboinsche Rariteitkamer, behelzende eene beschrijvinge van allerhanden zoo weeke als harde Schaalvisschen, te weete raare krabben, kreeften en diergelijke zeedieren, als mede allerhande Hoorntjes en schulpen, die men in d'Amboinsche zee vindt. Daar- benevens zommige mineraalen, gesteenten en soorten van Aarde die in d'Amboinsche en zommige omleggende eilanden gevonden worden. door G. E. Rumphius. Amsterdam 4741 folio. Veber die Rottlera-Arten des botanischen Gartens zu Buiten- zorg und im Herbarium von Zollinger und Moritz, so wie über einige verwandte Geschlechter aus der Familie der Euphorbia- ceën von H. Zollinger. Broch. 2 ex. Observationes Botanicae novae, von H. Zollinger, broch. &°. 2 ex. Veber den Begriff und Umfang einer Flora Malesiana, von H. Zollinger. Broch. 8°. 2 ex. Over bet begrip en den omvang eener Flora Malesiana, door H. Zollinger. Broch. 8°. ex. Systematisches Verzeichniss der im Indischen Archipel in den Jahren 1842—1848 gesammelten so wie aus Japan empfangenen Pflanzen von H. Zollinger Heft. 1 2 5 Zurich 1854—55 8°. 2 ex. Prodromus Florae Novae Hollandiae et insulae Van Diemen, exhibens characteres plantarum quas annis 1802—1805 per oras utriusque insulae collegit et descripsit Robertus Brown; insertis passim aliis speciebus auctori hucusque cognitis, seu evulgatis seu ineditis, praesertim Banksianis, in primo itinere navarchi Cook detectis. veneunt a redactione Isidis auctore Roberti Brown h°. geb. Monographiae generis Polygoni prodromus; accedunt tab. aeneae septem. auctore C. F. Meisner. Genevae 1826 4°. G. J. Kaulfuss. Das Wesen der Farrenkraüer, besonders ihrer Fruchttheile, zugleich mit Rücksicht auf systematische Anord- nung betrachtet und mit einer Darstellung der Entwickelung der Pteris serrulata aus dem Samen begleitet. Leipzig 1827 4”. DL. XX 558 Botanische Zeitung 1848; inkompleet. Muscorum Hepaticorum Species novae Javanenses auctore Gott- sche. Broch. &. 2 ex. Enumeratio filicum quas in itinere circa terram legit C. A. De Chamisso, adjectis in omnia harum plantarum genera permultas- que species non satis cognitas vel novas animadversionibus cum tabulis aeneis duabus auctore G. F. Kaulfuss. Lipsiae 18248. Flora Zeylanica sistens plantas indicas Zeylonae insulae, quae olim 1670—1677 lectae fuere Paulo Hermanno, prof. bot. Leydensi, demum post 70 annos ab augusto Gunthero, pharm. Hafniensi orbi redditae, hoc vero opere revisae, examinatae, determinatae et illu- stratae generibus certis, differentiis specificis, synonymis pro- priis, descriptionibus. compendiosis, iconibus paucis. Amstelaedami 1748 8°. Flora Japonica, sistens plantas insularum Japonicarum secun- dum systema sexuale emendatum redactas ad XX classes, ordi- nes, genera et species cum differentiis specificis, synonymis pau- cis, descriptionibus concinniset XXXIX iconibus adjectis auctore C. P. Thunberg. Lipsiae 1784 &. Enchiridion Botanicum, exhibens classes et ordines plantarum; accedit nomenclator generum et officinalium vel usualium indi- catio auctore S. Endlicher. Lipsiae, Viennae 1841 8. geb. An English index of the plants of India by H. Piddington. Cal- cutta 1852 8. Linnaea. Ein Journal für die Botanik in ihrem ganzen Umfange. Band XXVII Heft II, oder Beiträge zur Pflanzenkunde. Band XII Heft III Boge 17.24, Herausgegeben von D.F. L. Von Schlechtendal. Halle 1856. Botanische reis over Banka en in de Palembangsche binnen- landen door J. E. Teysmann. Broch. 8°. Reden und Vorträge über Gegenstände aus dem Gebiete der Na- turforschung, von K. F. Ph. Von Martius. Stuttgart und Tübingen 1858 8. Einleitung in die Entomologie, oder Elemente der Naturge- schichte der Insecten, herausgegeben von Oken, von W. Kirby und W. Spence. Stuttgart 1825— 1855. 4 deelen, 8. Manuel de Malacologie et de Conchyliologie par HL. M. Ducrotay de Blainville. Paris, Strasbourg. 1825 8. 2 deelen. Die geographische Verbreitung der Säugthiere, mit Karten von A. Wagner (Abhandlungen d. II CL. d. Ak. d. Wiss. Berlin IV. Bd.). Handbuch der Physiologie des Menschen für Vorlesungen von J. Müller. Coblenz 1854—1840 2 din. 8% geb. 559 Vorlesungen über Meteorologie von L. Fr. Kämtz. mit sechs Tafeln in Steindruck. Halle 1840 &°. Uber das Gesetz der Stürme von H. W. Dove; mit einer Karte. Berlin 1857 8. Meteorologische Untersuchungen von H. W. Dove. Mit Stein- drucktafeln. Berlin 1857 8°. Over het aantal onweder- en regendagen op Java door H. Zol- linger. Broch. 8. Handbuch der Naturgeschichte zum Gebrauch bei Vorlesungen entworfen von H. Burmeister. Berlin 1857 8°. A System of Mineralogy comprising the most recent discoveries including full descriptions of species and their Localities, chemical analyses and formulas, tables for the determination of minerals, with a treatise on mathematical crystallographyand the drawing of figures of erystalls, illustrated by sixhundred woodcuts by Ja- mes D. Dana. Fourth edition, rewritten, rearranged and enlar- ged. Two volumes. New-York and London 185%. 8°. Guide du Géologue voyageur sur le modèle de agenda geognostica de M. Leonhard, par Ami Boué. 2 dl. Bruxelles 1856 12°. Classification und Beschreibung der Felsarten mit XII Tabellen. von F. Senft. Breslau 1857 ®. Löthrohrbuch. Eine Anleitung zum Gebrauch des Löthrohrs nebst Beschreibung der vorzüglichsten Löthrohrgebläse, fur Che- miker, Mineralogen, Metallurgen, Metallarbeiter, und andere Techni- ker; sowie zum Unterrichte auf Berg- Forst- und landwirthschaft- lichen Academieën, polytechnischen Lehranstalten, Gewerbeschulen s. w. Mit in den Text eingedrückten Holzschnitten. Von Th. Scheerer. Braunschweig 1851 S°. Transactions of the Royal Society of arts and sciences of Mau- ritius by Louis Bouton. New series Part 4 vol IL. Medicinal plants growing or cultivated in the island of Mauritius. Plantes médi- cinales de Maurice, indigènes ou cultivées dans les jardins par Louis Bouton. Mauritius 1857. Broch. Das Einfachste und Nützlichste der unorganischen Chemie. Leichtfassliche Vorträge von J. Gut. Thun 41855, 80. in een band met Die Geschichte der Chemie, von J. R. Wagner. Leipzig 1855, 8. Naturgeschichte der Vulcane und der damit in Verbindung ste- henden Erscheinungen von G. Landgrebe. 2 Th. Gotha 1855 85. geb, Zonengemälde oder Darstellung der jedem Himmelstriche eigen- thümlichen organischen Naturgeschöpfe von J. Schäppi. Dritte ver- besserte und verschönerte Auflag. Winterthur 1852 8°. Vierteljahrschrift der Naturforschenden Gesellschaft in Zürich von D. Rud. Wolff. 1 Jahrgang Abl. 14 2 Jahrgang Abl. 1. 2. en kt. Zürich 1856—1857 8°. De invloed der keerkringsluchtstreken op Europesche gestellen. Eene verhandeling over de onder de Europeanen voorkomende ziekten in heete gewesten door James Johnson. Uit het engelsch, naar de derde uitgave vertaald en met aanteekeningen, bene- vens een aanhangsel over de Cholera Morbus, vermeerderd door J. M. Daum. 2 deelen. Amsterdam 1824—1826 8°. Beknopt doch zooveel mogelijk volledig handboek voor de leer der geneesmiddelen (Materies medica). door J. A. Van de Water. Amsterdam 1829 8°. geb. Veterinair Medizin von Kreutzer. geen titelblad. 8°. Lehrbuch der Mathematischen Geographie und populären Him- melkunde. Zum Schulgebrauch und Selbstunterricht, von F. A. W. Diesterwy. Berlin 1840 80. Die Mathematic in systematischer Behandlungsweise von J. C. Huz. Erster Band I Algebra und algebraische Analysis II syn- thetische und analitische Geometrie, erste und zweite Lieferung. Zürich. 1856 8°. Vorschule der Mathematik von Adolph Fellkampf. Fünfte Au- flage mit neun Kupfertafeln. Berlin 1856 8°. Lehrbuch der praktischen Geometrie, mit 10 Figurentafeln von Fr. Pross. Stuttgart 1858 8°. Taschenbuch für Mathematik und Physik, zum eigen Gebrauche entworfen, von Rud Wolf. Bern. 1852 12°. Beginselen der Goniometrieen Trigonometrie, ten gebruike van de kadetten der koninklijke Artillerie- en genie-school te Delft vrij gevolgd naar het fransch van S. F. La Croix. door J. KR. Schmidt, tweede druk ’s Gravenhage en Amsterdam 18% 8°, Logarithmisch Trigonometrisch Handbuch von G. Freyherrn von Vega. Siebenzehnte Auflage oder zwölfte stereotypen Ausgabe. Leip- zig 1858 gr. &°. The history of Sumatra, containing an account of the govern- ments, laws customs and manners of the native inhabitants, with a description of the natural productions and relation of the an- cient state of that island by W. Marsden. Third edition, with corrections additions and plates. London 1811 4°. geb. De vestiging en uitbreiding der Nederlanders ter westkust van Sumatra door H. J. J. L, ridder de Stuers, uitgegeven door P. J. Veth. Met platen en kaarten 2dl. Amsterdam 1849 &°. geb. 541 Voyage aux Indes orientales, pendant les années 1802—4805 1804—1805 et 1806 par Ch. F. Tombe. revu et augmenté de plu- sieurs notes et éclaircissements par M. Sonnini. 2 Vol. Paris 1810 &°. Lehrbuch der Geognosie von C. F. Naumann. 2 Th. Leipzig 18501854. 8°. Die Pflanzenkunde in populärer Darstellung, mit besonderer Berücksichtigung der ökonomisch, technisch und medizinisch wichtigen Pflanzen. Ein Lehrbuch für höhere Unterrichts-anstalten so wie zum Selbststudium von Moritz Seubert. Mit 2 Stein- drucktafeln und 510 in den Text eingedrückten Holzschnitten. Dritte vermehrte und verbesserte Auflage. Stuttgart 1855 8° geb. Oeuvres de Jacques Henri Bernardin de St. Pierre, mises en ordre et précedés de la vie de l'auteur par L. Aimé Martin, 2 vol. Paris 1855. 8, Die Physiologie der Nahrungsmittel. Ein Handbuch der Diätetik. von Jac Moleschott. Fr. Tiedemanns Lehre von dem Nahrungs- bedurfniss den Nahrungstrieb und der Nahrungsmitteln des Men- schen nach dem heutigen Standpunkte der physiologischen Chemie völlig umgearbeitet. Darmstadt 1850, 8. geb. The history of British India. Fourth edition with notes and continuation by James Mill. By H. Hagman Wilson. 9 vol. London 1840—1848 8°. geb. (alle hier genoemde boekwerken aangekocht). De Sekretaris, G. A. DE LANGE. GIFTIGE SLANGENBEET, ZIJNE UITWERKING EN MIDDELEN TOT GENEZING. Het berigt van den heer Wolterbeek is van den navol- genden zakelijken inhoud: »Op het land Bollang Ielier deed zich met het snijden van het suikerriet menig geval van slangenbeet voor, die naarmate van de giftigheid van het dier meer of min ernstige gevolgen na zich sleepte. De in de maleische en Soendasche talen bekende oelar-tanah (aardslang) is de beruchtste en meest gevreesde dezer dieren. De na te melden gevallen van vergiftiging, door den heer Wolterbeek waargenomen, werden door den beet van dit dier veroorzaakt. In den aanvang van het verblijf van den heer Wolterbeek op Bollang Ielier gebeurde het somwijlen, dat eenige werklie- den maanden lang van hunnen arbeid wegbleven, ten gevolge van den beet van oelar-tanah; omdat zij verzuimd hadden, om het lid boven boven de wondplaats af te binden, waardoor de opslorping van het vergift in het bloed kan worden tegen gehouden; terwijl de inlanders zich geheel verlaten op hunne mohammedaansche gebeden en het drin- ken van water, dat door gebeden gewijd is. Van dien tijd af aan gaf de heer Wolterbeek den last aan zijne hoofden, om met den meesten spoed gewaar- schuwd te worden, zoodra iemand door eene slang gebeten was en zoo mogelijk het dier magtig te worden en te dooden. Deze gelegenheid liet zich niet lang wachten. Bij de meesten was de beet te erkennen aan drie gaatjes, even als speldenprikken, veroorzaakt door het inslaan der gifttanden. Na hetleggen van een bindsel boven de wond, werden herhaaldelijk eenige druppels ammonia liquida op de wondplaats ingewreven en te gelijkertijd een theelepeltje am- monia met water toegediend, om transpiratie op te wekken. 545 Twee uren later werd het bindscl weggenomen, en met deze behandeling is het herhaaldelijk gelukt, den voortgang der vergiftiging te stuiten, zoodat de werklieden na twee dagen hunnen arbeid konden hervatten. De navolgende gevallen zijn door den heer Wolterbeek waargenomen en opgeteekend. Eerste geval. In de maand Mei jl. werd een inlander, Ásim genaamd, door eene oelar-tanah gebeten; eerst 24 uren later kwam zulks ter kennis van den heer Wolterbeek, toen de lijder reeds gestorven en men gereed was hem te begraven. Vertrouwende op hunne gebeden, had men geene andere hulp ingeroepen. Het lijk was zwart en de wondplaats met blaren be- dekt, terwijl het bloed van onder de nagels der teenen en vingers te voorschijn kwam. Tweede geval. Den 15% Mei werd de heer Wolterbeek des namiddags ten één uur door een groot ramoer uit zijnen middagslaap gewekt. De vrouw van een’ der mandoors, naar gissing 50 jaren oud, werd, terwijl zij bezig was met wie- den in een tuintje, door eene oelar-tanah gebeten. De drie wondjes, die zeer pijnlijk waren, waren aan den regter duim, een weinig beneden den knokkel toegebragt. Vol- gens haar verhaal waren er ongeveer 5 minuten sedert de verwonding verloopen. Onmiddellijk werd een bindsel om den arm aan den elleboog (!) aangelegd, waarop de wondjes begonnen te bloeden, die daarna met ammonia liquida werden inge- wreven; terwijl ook inwendig ammonia met water werd toegediend. Hierbij voegden evenwel de inlanders boven- dien hunne gebeden en gewijd water. Des avonds was de arm beneden den band sterk gezwollen en met blaren bedekt, die met een bloederig vocht gevuld waren. De heer Wolterbeek beval nu aan om den band niet los te maken en warme pappen aante wenden. Hiertoe waren de bloedverwanten echter niet te bewegen, de voorkeur gevende aan hunne eigene bijgeloovige middelen. Ten tien 544 uur des avonds kwam het bloed van onder de nagels der teenen te voorschijn, vergezeld van hevig braken van met bloed gemengde, kwalijk riekende stof en felle koorts, doch zonder iijlhoofdigheid. Het bloeden en braken duurde met geringe tusschenpozing tot den achtsten dag (!) voort; het bindsel was op den tweeden dag afgenomen. Op den vierden dag braken de blaren aan den arm open, waaruit zich een stinkend vocht ontlastte en waarna de zwelling langzamerhand verminderde; alleen de gebeten duim bleet nog aanmerkelijk gezwollen, terwijl de beet-wondjes sterk etterden. Hier ter plaatse ontstane woekering, z. g. wild vleesch, werd door den echtgenoot uitgesneden, terwijl zich later uit de wond eenige beenfragmentjes van den duim ontlastten. De vrouw is thans geheel genezen, doch heeft de vrije beweging van den duim verloren. De bij deze gelegenheid gedoode slang was 11/, r. vt. lang en 1 z. dm. dik, met platten kop en donkergrijs, naar het zwart hellende van kleur, met vaal witte stip- pen aan den buik. Derde geval. Eene vrouw was door eene oelar-tanah aan den voet gebeten. Het been werd niet afgebonden. Wel kwam het bloed van onder de nagels te voorschijn en vormden zich ook menigvuldige vuil zwarte blaren, doch het lijden was veel minder dan bij de vorige. De heer Wolterbeek liet geschraapte rhinoceros-hoorn, in azijn ge- weekt, op de wondjes leggen, dat eenige dagen later af- genomen werd. De vrouw was spoedig hersteld. De schrijver, die zijn verhaal in den vorm van een’ brief aan den heer De Bruyn Kops heeft gerigt, eindigt met den raad: vals gij bij voorkomende slangenbeet geene ammonia liquida of rhinoceros-hoorn bij de hand hebt, wrijf dan de wond met ouden sterk naar urine (ammonia) riekenden mest uit paardenstallen en doe den lijder die dampen te gelijker tijd inademen, om transpiratie op te wek- ken, na alvorens het gebeten lid te hebben afgebonden”. Tot dus verre het bekort verhaal van den heer Wolterbeek 545 dat getuigt van ijverige belangstelling in het lot zijner onder- geschikten. Op deze wijze kan veel nut worden gesticht, menig menschenleven behouden worden en het is daar- om, dat wij zullen trachten dit onderwerp nader uit een te zetten en toe te lichten, ten einde den heer Wolterbeek in zijne menschlievende pogingen op enkele punten te regt te wijzen, en welligt ook ten algemeene nutte diens- tig te zijn. De Handleiding der Vergiftleer van Van Hasselt is hiertoe herhaaldelijk geraadpleegd. Hoewel de waarnemingen meer tot het gebied der ge- neeskunde behooren, geven ze toch ook aanleiding, om in nadere bijzonderheden te treden aangaande den aard der slangen en hare vergiftigingsorganen, waardoor ze ook in een natuurkundig tijdschrift niet misplaatst zijn; doch buiten deze overweging is de rationele behandeling van gifüge slangenbeet een onderwerp, waaraan in onze overzee- sche bezittngen eene plaats waardig zal gekeurd worden in ieder orgaan ter verbreiding van algemeene nuttige kennis. De begrippen omtrent de behandeling van giftige slan- genbeet zijn zeer uiteenloopende. Men schenkt vertrouwen aan middelen, die bij overlevering, zoowel bij europeanen als inlanders, in groot aanzien staan en toch wanneer ze met een onbevangen oordeel aan de wetenschap worden getoetst, wordt dat vertrouwen spoedig aan het wankelen gebragt, en volgt daaruit noodwendig de gewigtige kon- klusie, dat met zoodanige middelen dikwijls de tijd verlo- ren gaat, om met krachtige, door verstand en ervaring geiijkte, middelen het leven van het slagtoffer te redden. Tot deze twijfelachtige middelen behooren de onderschei- dene slangen-kruiden en slangenwortels en de z. g. bezoar- steenen. De laatsten worden in 5 soorten verdeeld: de mi- nerale bezoar, eene spiesglansbereiding; de vegetale bezoar, de wortel van Dorstenia brasiliensis, en de animale of ware bezoarsteenen, steenachtige konkrementen, die in de inge- wanden van onderscheidene dieren worden aangetroffen en gedeeltelijk uit bitter-aarde zouten, gedeeltelijk uit bewerk- 546 tuigde stoffen van dierlijken en plantaardigen oorsprong bestaan. Onder de laatsten wordt de oostersche, afkomstig van eene soort van geiten, voor de beste gehouden; voor minder deugdzaam de westersche, van eene kameelsoort. Zij werden in poeder zoo wel in als uitwendig toegediend. In den laatsten tijd zijn echter de bezoarsteenen veelal in onbruik geraakt. Van meer algemeene bekendheid is de rhinoceros-hoorn, die, hoewel evenzeer tot het middeleeuwsche tijdperk on- zer geschiedenis behoorende, echter tot op den huidigen dag dien roem heeft staande gehouden. De oude fransche koningen bedienden zich van den rhi- noceros-hoorn, als voorbehoedmiddel tegen vergiftiging, door kleine stukjes daarvan in hunne drinkschalen te leggen. Wel ontmoet men in eenige populaire geschriften opga- ven van zijne nuttige werking, doch hiermede is de waar- schijnlijkheid zelfs niet aangetoond. Alleen van dierproe- ven met wel bewezene giftige slangen die, voor zooverre mij bekend is nog niet zijn genomen, zoude ten dien opzigte eene beslissende uitspraak kunnen worden verwacht. Wij hebben den rhinoceros-hoorn mede onder de twijfelachtige middelen genoemd, omdat scheikundigen invloed op het vergif, op rationelen grond niet is aan te nemen, terwijl ook het absorberend vermogen te gering is, om het gif uit de diepte eener wond op te zuigen en welligt daarin nieteens de poreuze bezoar-steenen en vele andere zaken uit onze dagelijksche omgeving nabij komt en kan hier alleen gedacht worden aan den scheikundigen invloed van den azijn, waarin de hoorn geweekt is, vooral wanneer het azijnzuur of z. g. houtazijn is. De voorbeelden in de zoo- even aangehaalde populaire geschriften als bewijzen aan- gevoerd, kunnen niet onvoorwaardelijk als zoodanig gelden; in de eerste plaats, omdat iedere giftige slangenbeet, ook zelfs van de gevaarlijkste soorten, niet absoluut doodelijk is en ten andere menige slang ten onregte als vergiftig wordt beschouwd, die bij nader onderzoek blijkt geheel onschade- le 0 AN or | Jt { lijk te zijn. De verhouding van de onschadelijke tot de giftige slangen is zelfs zoo gunstig, dat volgens berekening onder negen soorten van slangen slechts één giftige wordt aange- troffen. Desniettemin wordt bijna iedere slangenbeet voor doodelijk gehouden en laat zich daaruit gemakkelijk de ge- volgtrekking afleiden, dat ook iedere genezing, zelfs van geheel - onschadelijke beten, aan de behandeling wordt toegeschreven. Ten bewijze, hoe weinig de overlevering aangaande den aard der slangen te vertrouwen is, dient het volgende: De meest gevreesde slang in Suriname, naast de Oeroe- coecoe (Frigonocephalus crotalinus) en ratelslang (Crotalus), is de kwa-kwa snekie (eend-slang) welker beet voor abso- luut doodelijk wordt gehouden, zoowel door den beschaafden Europeaan als door den neger. Ditdier is zelfs geene slang, maar eene hagedis (lacerta of monitor) voor welk onscha- delijk en schuw diertje ik eens een aantal negers de vlugt zag nemen en bij diezelfde gelegenheid het dier magtig werd. Ook de heer Van Hasselt, wien een exemplaar werd toegezon- den, bevestigt dit (Handleiding der vergiftleer IIe. deel blz. 855) metde verklaring, dat dit dier geenen gif-toestel bezit. Ziehier nog een ander voorbeeld: in West-Indië wordt de inenting tegen slangenbeet voor een onfeilbaar middel ge- houden. Het volksgeloof beweert, dat zij niet alleen behoedt tegen vergiftiging, maar zelfs tegen den beet; ik heb zelfs door Europeanen dikwijls de vaste overtuiging hooren uit- spreken, datde ingeënte nimmer door eene slang gebeten wordt, het dier op zijne aannadering de vlugt neemt en hij het zelfs ongestraft kan aanpakken. Het is evenwel met ge- noegzame zekerheid uitgemaakt, dat het hoofdbestanddeel van het inentingspoeder, uit tot kool verbrande slangen- koppen bestaat. Door de verbranding moet noodwendig het dierlijk vergift volkomen vernietigd worden. De kunst- bewerking zelve, die gewoonlijk aan den handwortel wordt bewerkstelligd, heeft dan ook geene voor de gezondheid schadelijke gevolgen. De rationele weg, die door den heer Wolterbeek in zijne 548 behandeling over het algemeen gevolgd is, noopt mij, om hierbij eenige bemerkingen te voegen, ten einde die over- tuiging te versterken en tevens de middelen aan te wijzen, om langs eenen meer zekeren weg, dezelfde behandelings- wijze van toepassing te maken. Het lijdt geen twijfel, of de hier genoemde oelar-tanah ‘is eene zeer gevaarlijke giftslang. Zij behoort tot het ge- slacht Naja van de familie der Elapina (serpens vénimeux colubriformes van den heer Schlegel.) De heer Bleeker ver- moedt, dat zij eene Naja tripudians (dansende slang, brilslang, cobra di capello) is, eehter veel kleiner dan die, welke door de Indische slangenbezweerders bij hunne voorstel- lingen worden gebezigd, waarvan ik er twee ter lengte van ongeveer zes voeten gezien heb. De diepte en uitgebreidheid der verwonding verschilt naar gelang van de grootte der slang en bijgevolg van de lengte harer gifttanden. De door den heer Wolterbeek ge- noemde drie (soms twee, soms vier, naar het getal gifttanden, die getroffen hebben) wondjes, zijn bijgevolg meer of minder diep. Soms het aanzien hebbende van speldenprikjes, zoo als de heer Wolterbeek ze gezien heeft, die dikwijls aan het oog ontsnappen, zoo kunnen echter bij sommigen de deelen aanmerkelijk gescheurd zijn. Het vreesselijk wapen der giftslangen bestaat uit een’ klier- achtigen toestel, ter wederzijde van de opperkaak gelegen. Het vergift, dat door de klier wordt afgescheiden, verzamelt zich in twee zakjes, aan het voorste gedeelte van de bovenkaak. Deze zakjes oefenen gemeenschap met de gifttanden of beter gezegd gifthaken, die in het voorste gedeelte van het gehe- melte, in plooijen van het tandvleesch verborgen liggen. Sissend en speeksel van zich werpend, rigt het dier zich spiraalvormig op, steunende op zijn rondgebogen staart- einde, en spalkt den mond wijd open. Door het opligten der bovenkaak, die naar boven bewegelijk is, komen de gift- haken uit de groeven van het tandvleesch te voorschijn en rig- ten zich op. Met eenen voorwaartschen sprong, die zelden 549 mist, valt het dier op zijne prooi aan en slaat soms her- haalde malen zijne gifthaken in. Gelijktijdig wordt door drukking der spieren van de bovenkaak het vergift uit de zakjes, door de holle gifthaken, in de wond gespoten. De beet, zelfs van de meest giftige slangen, is echter niet altijd even gevaarlijk, hetgeen eensdeels afhangt van de plaats der verwonding, van hare meerdere of mindere diepte en uitbreiding of wel van de deelen die gewond zijn. Zoo is de beet in het aangezigt, in de tong, waarvan enkele voorbeelden met z. g. slangen-bezweerders zijn waargeno- men, aan den hals en het lijf gevaarlijker dan aan de le- dematen, terwijl bij doorgebeten aderen het vergif regt- streeks in het bloed kan worden opgenomen. Ten andere schijnen de giftzakjes niet altijd in dezelfde mate gevuld te zijn, hetwelk zoude afhangen, van den tijd van den dag of naarmate de toorn het dier ook vooraf is opgewekt geworden, of wel daarvan dat het vergift korten tijd te voren tot bemagtiging eener prooi was verbruikt. Alle deze omstandigheden maken de bepaling á priori van het gevaar tot de absolute doodelijkheid van een’ giftigen slangenbeet hoogst onzeker. Voegt men hierbij, hetgeen wij reeds hebben opgemerkt omtrent de zwakke verhouding van het getal giftslangen tot de onschadelijke, dan wordt het begrijpelijk, waarom zoovele middelen, die tegen deze vergiftiging zijn aangeprezen, allen in zekere omstandighe- den nuttig kunnen zijn bevonden, omdat men lijders zag her- stellen, zelfs na verwonding van erkende giftslangen , waar- van men herhaaldelijk eenen doodelijken afloop had gezien. Zoo lang de twijfel, in hoeverre een aantal middelen, waaronder ook de rhinoceros-hoorn, eenig vertrouwen ver- dienen, door proeven niet is opgehelderd, is eene rationele behandeling, die even zeer den toets der wetenschap als der ervaring kan doorstaan, te verkiezen. Met de innige overtuiging, dat zij de veiligste weg is, om het leven te behouden, zullen wij trachten die behandeling zoo duidelijk mogelijk uit één te zetten. 550 Zij laat zich in 4 hoofdaanwijzingen splitsen. 1. De opslorping en rondvoering van het vergif in het bloed te beletten door een bindsel. 2. Het vergif uit de wond te verwijderen, door uitwas- schen, het bloeden te bevorderen, of de wond uit te zuigen. 5. Het vergif in de wond te vernietigen of onschadelijk te maken, door uitbranden of uitbijten. 4. De verschijnselen te leiden en de smarten te verzach- ten, wanneer de bovengenoemde middelen niet gebaat heb- ben of te laat zijn aangewend en zich levens-gevaarlijke teekenen van vergiftiging voordoen. Het eerste en voornaamste middel is het bindsel, dat zonder tijdverlies boven de wond (tusschen deze en het hart) rondom het lid wordt gelegd. Men neemt daartoe het eerste wat men bij de hand heeft, b. v. een’ in el- kander gedraaiden hals- of zakdoek. Hen mag vooral niet stijver worden aangelegd dan noodig is om den aderlijken bloedsomloop te stremmen, alzoo niet vaster dan de laat- band bij aderlating en niet meer dan twee a drie duimen boven de wond. Om het bindsel hooger te leggen , naarmate er meer tijd verloopen is, zoo als de heer Wolterbeek aan- geeft, is schadelijk. Dit kan alléén noodig zijn wanneer het deel reeds gezwollen is; in dit geval wordt het bindsel buiten de zwelling gelegd. Op plaatsen, waar geen rondgaand bind- sel kan worden aangelegd, in het aangezigt b. v., wordt met de vingers onder en boven de wond eene drukking gemaakt. Wanneer de wondjes nu beginnen te bloeden, dan moet dit onderhouden worden door drukken en af- sponsen met laauw water, en zoo dit niet het geval is, wordt de bloeding opgewekt door middel van een’ droogen kop. Men neemt daartoe en kop- of wijnglas, waarin eenige druppels geestrijk vocht of een stukje papier wordt aange- stoken en snel op de beet-wond omgekeerd, zoo dat deze in het glas optrekt en aan het bloeden raakt. Bij gemis van andere hulpmiddelen kan de wond met den mond worden uitgezogen, hetgeen zonder gevaar van 551 vergiftiging kan geschieden, wanneer lippen of tong, niet ontveld en tanden en kiezen gaaf zijn. Is de slang inmiddels gedood, dan overtuige men zich of zij giftig is, door den mond te openen en de bovenkaak sterk naar boven te drukken. Is de slang giftig, dan ver- toonen zich de gifthaken die uit de groeven van het tand- vleesch, even als gedurende het leven zich oprigten. Bij deze proef zij men omzigtig, zich niet te kwetsen. Veelal treft men slechts twee gifthaken, één ter weder- zijde aan, doch niet zelden vindt men achter deze nog 2 tot 4 kleinere, die soms mede vatten, doch bestemd zijn, om de voorste haken, wanneer die verloren gaan, te vervangen. Vindt men die bewijzen van de giftigheid van het dier niet, dan stake men de verdere behandeling. Voor- zigtigheids halve, kan men echter het bindsel eenigen tijd laten liggen en de wondjes met ammonia uitwasschen, voor het mogelijk geval, dat de gifthaken afgebroken kunnen zijn en de slang schijnbaar onschadelijk zoude wezen. Is de slang onmiskenbaar giftig, dan moeten de wondjes kruiselings ingekerfd worden, meer of minder diep, naar de diepte van den beet. Dit is alleen noodig, wanneer de haken priemsgewijs, zonder verscheuring, zijn ingedrongen zoo als de heer Wolterbeek ze beschrijft. Bij voorkeur worden nu deze wonden uitgebrand met een wit gloeijend metalen voorwerp, bij voorkeur van zoodanigen vorm, dat het tot in de diepte der wond kan doordringen. Bij gemis van een gloeijend ijzer worden de wonden uit- gebrand met buskruid, of uitgebeten met eene oplossing van bijtende potasch of ammonia liquida, des noods met pekel, sterken azijn en zelfs urine. Behalve de plaatselijke behandeling der gift-wonden , worden inwendig zweet-drij- vende middelen toegediend. Onder meer anderen is ook de inwendige toediening van ammonia liquida, volgens de wijze van den heer Wolterbeek aanbevelingswaardig. Strikte onthouding van koud water bij kwellenden dorst is niet nood- zakelijk. Tegen de pijnlijk gespannen , soms monsterachtige zwelling der deelen, zijn laauw warme vochtige pappen met laudanum nuttig bevonden. Gedurende deze behandeling, moet het bindsel van tijd tot tijd worden losgemaakt, zoodra de pijn of tinteling in het lid ondragelijk wordt; de band wordt dan tevens een weinig verschoven en op nieuw aangelegd. Door het te lang en te vast aanliggen van den band kan zeer spoedig koudvuur ontstaan, omdat bij vergiftiging door slan- genbeet daartoe eene bijzondere neiging bestaat. Zoodra zich na de eerste behandeling uitgebreidde pijnlijke zwel- ling openbaart, moet het bindsel worden afgenomen. Ik vestig hierop inzonderheid de aandacht, omdat ook de heer Wolterbeek van gevoelen is, den band niet te moeten los- maken, hetwelk de schromelijkste gevolgen kan hebben. Ten slotte wenschen wij, dat de heer Wolterbeek die den rigtigen weg voor de behandeling van slangenbeet heeft ingeslagen, minder vertrouwen stelle in den rhinoceros- hoorn, evenmin in den betrekkelijk weinig ammonia-hou- denden ouden met urine doortrokken mest der paardenstal- len, en bevelen wij aan allen, die in afgezonderde streken zonder dadelijke geneeskundige hulp wonen, zich voor het mogelijk geval van slangenbeet te voorzien van een fleschje met eene oplossing van bijtende potasch, één met ammonia liquida, een paar kopglazen, een goed snijdend fijnpun- ug mesje voor het inkerven der wonden en een doelmatig brandijzertje; want deze middelen zijn tot dus verre de eenige, die een bepaald vertrouwen verdienen. Onmiddel- lijk na den beet zonder aarzelen aangewend, zijn ze gewis de veiligste voor het behoud van het leven. Wij hopen door toezending van eenen oelar tanah en zoo mogelijk van meerdere slangen uit die streek, door den heer Wolterbeek, spoedig in de gelegenheid te worden gesteld, om het geslacht en de soort met zekerheid te kunnen bepalen. W. M. SMIT: EENIGE OPMERKINGEN EN WENKEN TOT BEANTWOORDING DER VRAAG: » HOE KUNNEN PERSONEN, DIE GEENE OPZETTELIJKE BEOEFE- » NAARS VAN DE NATUURWETENSCHAP ZIJN, DE KENNIS » DER NEDERLANDSCH-INDISCHE PRODUKTEN BEVORDEREN? DOOR W. H. DE VRIESE. Men kan, ook bij gebrek aan opzettelijke kruidkundige studie, de kennis van nuttige voortbrengselen van het plan- tenrijk in de tropische gewesten bevorderen: door het inzamelen en doelmatig bewaren van voorwerpen; en eindelijk, door het mededeelen van opmerkingen omtrent de ge- schiedenis dier voortbrengselen zelve; dat is, omtrent hun voorkomen in de natuur, hunne kultuur, hunne wijze van ze in te zamelen, hun is als voedsel, als geneesmid- delen of tot hk Stine voorts, hunne versprei- ding in de landen of A waar zij voorkomen, den handel en den prijs welken zij gelden, en omtrent BIE wat tot toelichting van de kennis dezer voortbrengselen kan dienen Het middel nu, om nuttige voorwerpen van het plan- tenrijk van verwijderde landen te kunnen onderzoeken, bestaat in het inzamelen, bereiden en bewaren van die voorwerpen, op zoodanige wijze, dat zij, zoo veel mogelijk, hunne natuurlijke brea behouden. Wie zich de moeite wil geven, om, ten dienste der wetenschap en van de kultuur, in dien zin nuttig te zijn, heeft dus slechts te letten op de middelen, die tot dit doel kunnen leiden. Aan de opmerkzaamheid van hen, die geen wetenschappe- lijke beoefenaars der kruidkunde zijn, maar die toch der Dl XX ni 554 wetenschap en daardoor het algemeen belang gaarne willen bevorderlijk wezen, wordt het volgende inzonderheid aan- bevolen. 1. De planten zijn kruidachtig, struik- of boomachtig. Men verstaat door kruiden, zoodanige planten, welke eene groene massa vormen, doorgaans slechts een’ korteren le- vensduur hebben, bloeien en zaad voortbrengen, waarna zij veelal spoedig afsterven. Struiken en boomen vormen eenen houtachtigen stam en takken. De eerstgenoemde kan men, niet zelden, wanneer zij althans klein zijn, in haar geheel bewaren; van de laatsten is het slechts mogelijk dit met bijzondere deelen, takken of takjes te doen. Onder de gewassen van eene lagere orde, dat is, meer eenvoudig maaksel, maar die in de ekonomie der natuur eene groote rol hebben, zijn de mosplanten. Zij groeijen veelal in den vorm van zoden op rotsen of op boomen en zijn gemakkelijk in te zamelen, te droogen en te be- waren; waarbij echter dient gelet te worden dat men deze met vrucht inzamele. De vrucht nu is, in die gewassen, te herkennen door de aanwezigheid van een kapje of knopje, hetwelk zich bevindt aan den top van een steeltje, dat zich uit het hart der blaadjes verlengt. 2. Men zamelt de planten liefst op zoodanig tijdstip in, waarop zij bloem, vrucht en zaden dragen, en zulks, ten einde alle deelen aan een wetenschappelijk onderzoek te kunnen onderwerpen. In tropische landen ziet men, niet zelden, aan eenen en denzelfden boom of heester, deze dee- len op hetzelfde tijdsup. Is dit intusschen het geval niet, dan zamele men van zoodanige plant of boom in, wat deze aanbiedt, om dan welligt, bij een later bezoek, of op eene andere soms niet zeer verwijderde plaats, dezelfde plant- soort in eenen meer gevorderden toestand aan te treffen en alzoo de geschiedenis der plant, zoo veel mogelijk kom- pleet te kunnen hebben. Meermalen ziet men ook, dat van eene en dezelfde plantsoort het eene individu de man- 555 nelijke, dat is, geen vruchtdragende bloemen heeft, ter- wijl het andere met vrouwelijke bloemen voorzien, werke- lijk vrucht en zaad geeft. Het is noodig hierop te letten, ten einde de individuën van beide seksen volledig kunnen bekend worden. Ter verduidelijking zij hierbij gevoegd, dat men, door mannelijke bloemen, de zoodanige ver- staat, in welke geen beginsel van eene vrucht wordt ge- zien, maar waarin men alleen meeldraden ziet, aan welker toppen zich knopjes of kapjes bevinden en in welke eene soort van geel en meelachtig stof wordt gevonden, dat, bij aanraking, aan de vingers kleeft. In de vrouwelijke planten missen de bloemen deze meelstofdraden; het is, voor de vorming van kiembaar zaad noodig, dat het stof van de bloemen der mannelijke plant, op het beginsel der vrucht in de bloemen der vrouwelijke worde overgebragt. Hier- toe dient veelal de wind, of zijn de insekten, aan wier behaarde pooten dit stof blijft kleven, vaak de overdragers. 5. De inzameling geschiedt, bij voorkeur, bij droog we- der. Men spreidt de voorwerpen uit op een vel papier, dat gelegd is op een wijd opengevlochten raam van bamboe, hetwelk zoo groot behoort te zijn, als het vel papier zelf. De lengte en breedte van zulk een raam zijn mij, bij onder- vinding, gebleken voldoende te zijn van 80 op 50 nederl. duimen. Bamboe vindt men zeer algemeen en deze ramen of sassaks zijn dus overal gemakkelijk, hier te lande, te zamen te stellen. Het papier moet gemakkelijk de vochtigheid uit de plant opnemen. Men kan hiertoe chineesch papier bezigen, hetwelk op bijna alle hoofdplaatsen te bekomen is. Bij het uitspreiden volgt men, zoo veel mogelijk, de natuurlijke hou- ding der plant, dat is, men legt de deelen nagenoeg in de- zelfde rigting, als welke zij hebben in het levend gewas. De deelen der plant moeten met elkander in aanraking zijn; hierdoor schimmelen of verrotten zij ligtelijk. Men zondert deze gemakkelijk van een, door er kleine stukjes papier tusschen te leggen. Men slaat daarna het papier toe, of liever: men legt er een ander over heen en wendt eene 556 uiterst zachte drukking aan, ten einde het krimpen of om- krullen voor te komen: b. v. door een ander bamboe-raam of sassak van gelijken vorm en grootte er op te leggen en met den onderliggenden sassak te verbinden, of door een foliant of een plankje van denzelfden vorm en grootte als het papier, doch waarop dan vooreerst nog slechts een gering gewigt wordt gelegd; dit mag echter, vooral in den aanvang, niet van belang zijn. Op drie of vier, hoogsten tien vellen, naar gelang de planten meer of min saprijk zijn en vocht bevat- ten, wordt doorgaans dit tweede bamboe-raam gelegd en met het onderliggende door bamboezen bandjes verbonden. Indien de takken of bladen of het loof, zoo als b. v. dat van varens en palmen, te groot zijn, kan men deze in stukken snijden, en ieder stuk tusschen een afzonderlijk vel papier te droogen leggen. Hierbij moet geen stuk verloren gaan, vermits het noodig is, later, bij wetenschappelijk on- derzoek, de stukken weder aan een te kunnen passen. 4. Planten met eene dikke, saprijke of zoogenaamd vleesch- achtige massa, waartoe de bladen van Euphorbiën, Cactus en andere sapplanten behooren, droogen niet gemakkelijk en gaan spoedig tot ontbinding en verschimmeling over; zij ver- eischen eene afzonderlijke verzorging. Ten einde, bij deze soort van voorwerpen, den uitwendigen vorm te behouden, is het vaak noodig, de inwendig water- houdende en saprijke massa met een mes van binnen of van tusschen de twee vlakten af te zonderen en daarna deze twee oppervlakten weder tegen elkander te leggen met tusschen- voeging van eene stof, die gemakkelijk de vochtigheid op- neemt, en tevens den vorm weder aanvult, bijvoorbeeld: ka- pok, boom wol of eene andere vezelstof. Doorgaans is het ech- ter voldoende, om saprijke planten even te houden boven den damp van kokend water, waardoor zij hare stevigheid ver. liezen en tevens haar water gemakkelijker aan het papier mede deelen. Andere sapplanten, b. v. de balsamine van de tuinen, of het geslacht Impatiens, dat in de hooge bergstreken nimmer 557 ontbreekt, of waterplanten, als de Lotus-bloemen en water- leliën (Castalia javanica) enz, kan men ook, alvorens haar te leggen tusschen papier, aan de lucht laten verflensen, waardoor zij een groot gedeelte van haar water verliezen Saprijke vruchten (als b. v. kalebas- of komkommerach- tige of besachtige vruchten) kan men uithollen; dit kan even- wel niet geschieden zonder hare inwendige deelen te ver- nietigen; om deze te behouden, heeft men slechts de vol- gende middelen. a. Het langzaam droogen in de lucht, bijaldien de vrucht niet al te saprijk ss. bh. Het nu en dan indompelen in kokend water, nadat meu de vrucht op talrijke plaatsen, ter ontlasting van water, heeft doorstoken, waardoor de zwelling en het water-ge- halte allengs verminderen. c. Het snijden en bewaren van eene laag uit de vrucht, in overlangsche en in horizontale rigting; waardoor men, na de drooging, wel den vorm als zoodanig heeft verloren, maar het karakteristische van de zamenstelling harer dee- len behoudt. d. Het afzonderlijk bewaren van vruchten, hetgeen plaats heeft in flesschen met arak of met gedestilleerden hout- azijn (namelijk 1 deel op 7 deelen water). 5. Om het droogen te bespoedigen wordt een pakje al- dus tusschen papieren ingelegde planten, dat tusschen twee bamboe-ramen is bevat, blootgesteld aan de zon en keert men dit op den eersten en tweeden dag, naar mate van vochtdeelen in de planten bevat, ten minste alle twee uren, om, ten einde de oppervlakten der beide sassaks gelijkelijk kunnen droogen. 6. Het papier, waartusschen men de planten ter droo- ging heeft gelegd, moet aanvankelijk alle dagen en later om de twee, uiterlijk drie dagen, tegen ander droog pa- pier worden verwisseld en de half drooge planten moeten daarin worden overgelegd. Het vochtig geworden papier, behoort dadelijk in de zon te worden uitgespreid en ge- 558 droogd, ten einde den volgenden dag weder te kunnen dienen. Dit laatste voorschrift is bovenal aan te bevelen voor reizigers, want het papier verrot spoedig en het is een groot bezwaar om eene massa droog papier steeds met zich te voeren. Indien het regent of het weder vochtig is, kan men de papieren droogen boven een houtskoolvuur. Bij dit ververschen der papieren gaat men met niet min- der zorg te werk, dan bij het eerste inleggen, omdat de planten, na een verblijf tusschen papier, hare veerkracht hebben verloren en slap zijn geworden, hetgeen, bij een min zorgvuldige behandeling tijdens het verwisselen van de vellen, aanleiding kan geven tot breken, rimpelen en schimmelen. Hoe meer nu de uitdrooging der planten vordert, des te veiliger kan men de drukking voorzigtig vermeerderen. Door deze drukking worden zij meer effen en verbetert haar uiterlijk aanzien. De kleuren der bloe- men kan men meestal niet in den oorspronkelijken staat behouden. De kruidkundige stelt in het behoud van de kleur der bloem wel belang om harer schoonheidswille, maar minder als onderscheidend karakter; vermits de kleur, zelfs gedurende het leven en in de gezonde plant, aan veel wijzigingen onderhevig en zelden onveranderlijk is. Eene gedroogde plant is, voor een’ leek in de wetenschap, zelden schoon of belangwekkend en men dient dus alle zorg aan te wenden, opdat, in zijn oog, eene verzameling drooge planten of een zoogenaamd herbarium er goed uit zie en,‚ zelfs voor den niet kruidkundige, eene andere waarde hebbe dan hooi. 7. Geheel drooge planten worden gelegd tusschen schoo- ne en drooge vellen papier van gelijke grootte als de plan- ten zelve, en daarna in bundels of portefeuilles bewaard, dat is, tusschen twee vellen bordpapier of plankjes of digte bamboeramen, stevig zamen gebonden, opdat de vochtig- heid van den dampkring niet door haar worde opge- nomen, welke eigenschap drooge planten bij uitnemend- heid bezitten. Vochtig geworden zijnde, bederven zij dadelijk. — Zulke verzamelingen maken een herbarium uit. 8. Het maken van zulke verzamelingen gaat, inzonder- heid in de tusschen-keerkringslanden, met bezwaren ge- paard, die, in den aanvang, afschrikken. De vochtigheid en de warmte doen niet zelden gisting ontstaan en deze doet vaak de bladen afvallen; men vindt dan somwijlen, den volgenden dag na het inleggen, in plaats van een’ tak met bladen en bloemen, alle deelen van elkander als losgemaakt, tusschen het papier liggen. Men moet zich daardoor evenmin laten afschrikken, als door het legioen van mieren, welke men tijdens het droo- gen, ieder dag op nieuw tusschen de planten vindt. Zij verminderen in aantal, naar gelang de planten meer uit- droogen. Hiertegen is vaak niet veel te doen. Er zijn namelijk planten, welke men nimmer in gaven staat ge- droogd kan erlangen. In andere gevallen echter, is snel droogen als middel daartegen, met goed gevolg aan te wen- den. Het boven reeds aanbevolen blootstellen van de pa- pieren aan een’ niet al te sterken zonneschijn, tusschen twee bamboezenramen, welke stijf worden zamen gebon- den, kan daartoe dienen. Het bewaren op eene drooge plaats, waarvan de dampkring weinig wisselingen van zijnen vochtigheids-toestand ondergaat, is allezins aan te bevelen. 9. Insekten, inzonderheid zeer kleine torretjes, zijn de groote vijanden van herbariën. Hunne eitjes zijn in de gezamelde planten of takken reeds voorhanden, vóór dat men deze inzamelt en droogt. Zij ontwikkelen en verme- nigvuldigen zich allengs en voeden zich met het gewas. Bij voorkeur voeden zij zich met de meer tedere deelen der bloem, die het meest voor botanisch onderzoek moe- ten strekken. Eenige plantengroepen, vooral die met dus- genaamd zamengestelde bloemen (Compositae) en-die, welke de bloemen bij wijze van een scherm verspreid dragen (Umbelliferae), worden door insekten bij voorkeur vernield. Als middel tot wering dezer dieren, is, met goed gevolg u’ aangeprezen eene zeer verdunde oplossing van bijtenden 560 kwiksublimaat in alkohol. Daar dit evenwel eene vergiftige en dus gevaarlijke stof is, kan dit middel niet, zonder be- perking, worden aanbevolen. Wie zijne met zorg gedroog- de planten gaaf wil bewaren en van dit vergift geen ge- bruik kan of wil maken, behoort ze telkens door de han- den te laten gaan en van deze bewoners te zuiveren. 10. De beste zorg is echter, inzonderheid in tropische landen, niet bij magte, om, op den duur, plantverzame- lingen tegen zulke schadende invloeden te bewaren en te beschermen, vooral niet, wanneer zij eene groote uitbrei- ding bekomen. In Europa, waar deze omstandigheden in minderen graad en dus niet zoo schadelijk als tusschen de keerkringen werken, is het eer mogelijk dit doel te berei- den. De spoedige afzending van gedroogde planten uit Oost-Indië daarheen en wel, in blikken, naauwkeurig toe- gesoldeerde kisten, is dus zeer aan te bevelen. 11. Bij de inzameling van planten valt op onderscheide- ne bijzonderheden te letten, die den kruidkundige niet zul- len ontgaan, maar den leek behooren te worden kenbaar gemaakt. Men zamelt van elke plant meerdere voorwer- pen in, ten einde door eene mogelijke verspreiding der exemplaren, de kennis van het gewas meer algemeen te maken en met voorwerpen uit andere verzamelingen te kunnen ruilen. Van eene kruidachtige plant moet men, zoo veel mogelijk, al de deelen inzamelen. De wortel-bla- den zijn vaak geheel anders van vorm dan die van den stengel en den bloeitak. Het gebeurt niet zelden, dat bloeijende takken veel kleiner bladen hebben, dan de niet bloem- dragende. Het is dus, zoo “mogelijk, ook wenschelijk, om beide vormen in te zamelen. Ten aanzien van varens (pakis), waaraan deze koloniën zoo rijk zijn, moet worden opgemerkt, dat deze planten- groep hare zaadjes draagt aan de rugzijde van het blad; zij vallen er, bij eene ligte beweging uit, als een uiterst fijn, bruin stof; waardoor men dus, bij de inzameling van die voorwerpen, er op moet letten, om, zoo veel mogelijk, 561 de vruchtdragende voorwerpen, zoowel als de niet vrucht- dragende in te zamelen. Im een woord, de werkelijk op- merkzame onderzoeker slaat niets over, wat tot het bijeen- brengen van de komplete historie eener plant kan dienen, van het kiemend zaad af tot de vorming van de vrucht toe, die, als het ware, de keten uitmaakt, waardoor de eene generatie aan alle volgende verbonden is. 12. Schoone vruchten, die voor geene drooging vatbaar zijn, sommige prachtige en saprijke bloemen, als b. v. die van de Orchideën, dienen, met den tak en eenige bladen, te worden bewaard in stopflesschen op arak, of verdunden houtazijn, en deze wel gesloten met lak óf een mengsel van gesmolten was en hars. Deze flesschen worden bij de af- zending; in kisten naar Europa, wel zorgvuldig van elkander afgescheiden en omgeven met eene of andere vezelstof, b. v. rameh- of aren-vlas, om het breken voor te komen en voorts geplaatst in blikken bussen en deze wèl toegesoldeerd. 13. Ergroeit op de aarde wel geene enkele plant, welke onze opmerkzaamheid niet ten volle waardig is. Niet alle echter trekken zij die in gelijke mate tot zich. Wij letten in de planten bovenal op tweederlei eigenschappen, nut- tigheid en schoonheid. Maar, van hetgeen men nuttig noemt, of wat men gewoonlijk niet als zoodanig erkent, zijn de grenzen niet wel aan te wijzen. In een voorwerp, waarvan heden geene nuttige eigenschap bekend is, wordt er morgen welligt eene ontdekt. Hierom strekt zich het onderzoek van den kruidkundige uit tot alle voorkomende, niet tot een beperkt aantal gewassen. Die een kruidkun- dige, wiens streven en doel in nuttige toepassing gelegen is, in dit opzigt, zou willen beperken, zou tevens het be- wijs leveren van gebrek aan kennis en doorzigt te hebben en het groote beginsel te miskennen, dat strenge weten- schap en toepassing van elkander onafscheidelijk zijn. Dit is van alle wetenschappen waar. De natuurkunde hield zich eene halve eeuw lang bezig met het opsporen van de wetten van elektriciteit en mag- netismus. Velen zagen die inspanningen met bewondering, anderen met medelijden aan, en vroegen: waartoe dit lei- den moest. De verbinding van de oude met de nieuwe wereld door den elektromagnetischen telegraaf, de treffendste gebeurtenis in de geschiedenis der humaniteit, heeft er het antwoord op gegeven. Zoo is het ook waar in de schei- en kruidkunde. De kina-overbrengst en hare kul- tuur in Nederlandsch Indië, berust geheel op wetenschap- pelijke gronden en onder andere, op de verspreiding van gelijksoortige typen van planten op de bergen van Java, als te midden van welke de kina-boomen in Zuid-Amerrika groeijen. De vanielje-produktie is het resultaat van het meest afgetrokken en meest subtiel mikroskopisch onder- zoek. Men store zich dus niet aan hetgeen onkundigen of zij, die het regt niet hebben buiten het gebied hunner eigene wetenschap eene stem uit te brengen, wel eens ver- keerdelijk beweren of ten onregte afkeuren, alsof name- lijk de kruidkundigen zich slechts zouden bezig houden met beschrijven en systematiseren van-gewassen, zonder op de praktijk te letten. Zou het b. v. niet van belang zijn bij elke kultuur met juistheid uit te maken welke soort van plant men voor hebbe? Dit kan niet onverschillig zijn, omdat verschillende soorten niet hetzelfde produkt in ge- lijke hoeveelheid bezitten. Een speciaal en streng onder- zoek vorderen, in dit opzigt, de indigo-planten, op Java gekweekt, en bovenal de verscheidenheden en verbasterin- gen daaruit ontstaan. Nuttige gewassen noemt men, bij uitnemendheid, die welke een of meerdere bestanddeelen bevatten of eene of andere eigenschap bezitten, waarom zij worden aanbevolen, en het zijn bij voorkeur deze planten, waarop meer bepaaldelijk de aandacht wordt gevestigd. Hiebij komen bovenal in aanmerking de planten, welke de hier onder te noemen bestanddeelen opleveren : a. Meel of zetmeel. Dit bestanddeel komt voor in wortels (katella of kassave), in knollen (obi, Dioscorea), in stam men (sago-palm), in vruchten (nangka), in zaden (padi, 565 djagong). Het komt veelal in meerdere of mindere hoe- veelheid vereenigd voor met een stikstofhoudend bestand- deel, het planten-eiwit. Dit meel is een der meest voe- dende stoffen in de planten en is overal, maar inzon- derheid in Indië, het voornaamste plantenvoedsel der bevolking. Het is te meer nuttig voor de voeding, naarmate er meer stikstofhoudende bestanddeelen (eiwitaardige stoffen) mede verbonden voorkomen. De kennis van meelvoortbrengende planten moet dus wel als zeer ge- wigtig, ja hoogst noodzakelijk zijn te beschouwen. b. Vette olie, was, en andere verwstoffen in het algemeen; behooren eensdeels tot de voedende stoffen van menshen en dieren; anderdeels hebben zij, in den tegenwoordigen tijd, een gewigtig aandeel aan den bloei van industrie en handel. Elke vetstof is thans per se een artikel van handel en dus van meerdere of mindere waarde. Neder- landsch Indië, vooral Borneo en Sumatra, leveren boomen op, die in hunne vruchten of zaden eene groote hoeveel- heid vet bevatten, dat vooral (immers wat Borneo betreft) in groote hoeveelheid wordt uitgevoerd naar Singapore en dat elders in den handel is. Den boom of de boomsoor- ten, die dit produkt opleveren en die in groote hoeveel- beid gezegd worden aldaar voor te komen, kent men, tot dus verre, in de wetenschap niet. De mededeeling van den honorairen inspekteur der kultures J. E. Teysmann, onlangs over de minjak tangkawang gedaan (zie Natuur- kundig Tijdschrift voor Nederlandsch Indië, deel XVI bladzijde 500) verdient in dit opzigt alle aandacht. Dat nu wetenschappelijke kennis de grondslag zijn moet van de kennis ook van deze produkten, zou overtollig zijn om te gaan betoogen. Hoe worden de vetstoffen uit de planten verkregen? In het algemeen is hare bereiding voor veel verbetering vatbaar. c. Harsen en gomharsen. Een groot aantal boomen levert stoffen van dezen aard op, welke, tot hiertoe, in hare d. gj. 564 eigenschappen, maar vooral in haren oorsprong, onbekend zijn en die toch voor den handel zeer belangrijk zijn of zouden kunnen worden. Zij bevatten die harsachtige stoffen deels in hare vruchten, deels (en wel voornamelijk) in hare schorsen; het meest evenwel in de lagere ge- deelten van de stammen, somwijlen zelfs tot in de wor- tels; ja, men vindt zelfs, niet zelden, koeken van harsen in den grond en rondom de wortels, uitgezweet en afge- zet. Deze harsen vloeijjen vaak uit spleten, door de natuur zelve gemaakt, naar buiten of hangen in groote massen aan de stammen. Het zijn vooral die harsopleve- rende en voor het grootst aantal nog onbekende boomen, op welker kennis de grootste prijs wordt gesteld. Deze kennis, gelijk ook die van hunne produkten zelve, kan iedereen naar aanleiding van deze aanwijzing, bevor- deren, zoo hij slechts daartoe gezind is. Het zijn, bij- voorbeeld: de kamferboomen van Sumatra en Borneo (van welke, door personen van groote ervaring, beweerd wordt, dat er meerdere soorten bestaan), de benzoë, de boterboomen, de getah-pertja of gutta-percha-planten en de verschillende harsopleverende gewassen van de on- derscheidene eilanden van den Archipel, op welker kennis de hoogste prijs is te stellen, en welker onderzoek derhalve ten dringendste wordt aanbevolen aan allen, die gezind zijn, door uitbreiding van nuttige kennis, het algemeen belang en den kolonialen handel te helpen bevorderen. Verder komen in aanmerking: Vezel-planten. Gewassen, die kleurstoffen bevatten en die als verwmid- delen kunnen dienen. Geneeskrachtige stoffen, vooral die, welke bij den in- lander in gebruik zijn, met aanwijzing van den oor- sprong, de groeiplaats en de hoogte, op welke zij voor- komen, de wijze waarop men ze bereidt en gebruikt en de omstandigheden, waaronder men ze bezigt. Nuttige houtsoorten voor konstruktie, of timmerwerk, h. voor vervaardiging van huisraad geschikt. De kennis van dit alles is van het grootste nut te achten. De houtsoorten, welke men gewoonlijk inzamelt, bestaan veelal uit monsters, die den vorm hebben van kleine boekjes. Zij hebben welligt waarde als sieraden, maar kunnen niet dienen voor wetenschappelijk onderzoek. Den bouw en de eigenschappen van het hout, kan men er althans niet dan onvolkomen door leeren kennen. Een stuk van 1 voet lengte van een stam of tak die, b. v., 4-3 voet middellijn heeft, met schors en bast (of van mindere afmetingen, indien de stammen of takken van reeds volwassen boomen minder sterk “zijn ontwik- keld) waarop men een nommer snijdt, dat korrespon- deert met dat van eenige gedroogde takken der moe- derplant, waaraan bloem of vrucht of beide voorkomen; dit alleen, zeg ik, kan van eenige waarde zijn voor wetenschappelijk onderzoek van de houtsoorten van den Indischen Archipel, welke, met uitzondering van eenige weinige soorten van Java en Sumatra, doorgaans onbe- kend of onvolledig bekend zijn. Om het groot belang, hetwelk de kolonie heeft bij goed konstruktie-hout, meu- belhout enz. kan het onderzoek hiervan niet te sterk worden aanbevolen, en dit geldt bovenal de houtsoor- ten van Celebes. Verder komt hierbij nog in aanmerking, voor zoo ver zulks kultuur-gewassen aangaat, en deze zonder eenige de minste uitzondering, de manier waarop men deze kultiveert of behandelt, van den aanvang af tot den oogst toe, en inzonderheid de wijze, waarop de bevolking zelve gewoon is die kulturen te drijven. Eindelijk is van het onberekenbaarste nut de kennis van de werktuigen, zonder eenig onderscheid, die bij het landelijk bedrijf en de kulturen, van welken aard ook, alsmede bij de bereiding en- bewerking der stoffen of produkten in deze landen, worden aangewend. Opgaven daarvan, des noods afbeeldingen en modellen op eene 566 verkleinde schaal (b. v. van 1 rijnl. voet op t duim), zijn uitmuntende hulpmiddelen, om eenige meerdere kennis omtrent den landbouw dezer gewesten te ver- krijgen en aangaande de middelen, dienstbaar en nut- tig tot zijne verbetering. 14. Als algemeene regel geldt het volgende. Elke ge- droogde plant, elk voortbrengsel van het plantenrijk, elke vrucht, ieder voorwerp droog of op arak bewaard, moet zijn geschreven etikette of zijn nommer hebben, hetwelk korrespondeert met eene geschreven lijst, waarop voorko- men: zijn inlandsche naam, opgave van de kleur der bloe- men, de groeiplaats b. v. aan het strand der zee, aan den oever van rivieren en moerassen, in de wouden, op de bergen, en eene korte opgave van de eigenschappen der plant, hetzij nuttige of schadelijke, den tijd waarop, de plaats en hoogte waar de inzameling is geschied, enz. Dit nommer of briefje moet alweder korresponderen met eene bijgevoegde lijst. Zulk een nommer kan men, bij voor- werpen welke in arak of ander vocht worden bewaard, insnijden b. v. op een smal plankje, in een strookje perga- ment of leder, en schrijven op een strook papier voor drooge planten. Als voorwerpen, die meer bijzonder de aandacht verdie- nen, worden ten slotte aan de opmerkzaamheid van allen, die belang in den Indischen landbouw en in de kennis van de produkten der Indische vegetatie stellen, de volgen- de zaken aanbevolen: 10. Alle kultuur-planten en hare produkten voor de europesche markt. Hiervan zijn, in strijd met de heerschende mee- ning daaromtrent, vaak vele bijzonderheden onbekend. 20. Alle gewassen, die der inlandsche bevolking van nut zijn tot voeding, geneesmiddelen, een of ander tech- nisch doel; alle vergiften voor menschen of dieren. . Alle nieuw ingevoerde planten en daarvan verkregen produkten van het plantenrijk van welken aard ook, in de verschillende gedeelten van den Archipel. Alle 567 berigten en mededeelingen daartoe betrekkelijk , kunnen van nut zijn. 40, Alle mededeelingen omtrent ziekten van planten of van hare produkten, de padi, de koffij, de kakao, enz. In het bijzonder worden der aandacht aanbevolen: 50, Alle planten, die gommen, vetten, harsen, vlugtige en aromatische oliën opleveren, alsmede die voortbrengselen zelve, inzonderheid op Borneo, Boero, Ceram, Makas- sar (Gelebes) en Sumatra. Vele meenen dat dit alles bekende zaken zijn, en hierdoor ontstaan meermalen groote dwalingen en verwarring. De volgende voorbeel- den zullen dit kunnen toelichten. B. v.: wordt de kajoepoeti-olie (het is de witte boom van Rumph) verkregen van één of van meerdere soorten van boomen? Wat is waar ten dezen aanzien, aangaande dit produkt van Ceram en Boero? Hoe bereidt men de Makassar-olie? Welke plant levert haar op? Wat voor boomen zijn het, die, op Borneo, vooral in de streek van Pontianak, een vet opleveren, dat in bam- boezen naar Singapore wordt verzonden (minjak tangka- wang) en aldaar (te weten: Singapore) bekend is als » ve- getable tallow »? Hoe is de bereiding van de sago in de Molukken en op Borneo? Is de verbeterde methode van de Engelschen, vooral op Singapore, waar men de sago van Borneo en Siak fabriekmatig verwerkt en een uitmuntend produkt levert, hier en daar in onze eigene kolonie reeds bekend en ingevoerd? Is sago altijd een produkt van een en dezelfde palm- soort? of zijn er meerdere soorten, gelijk beweerd wordt? Welke zijn bovendien de nuttige palmen in de Moluk- ken en in den geheelen Archipel en waarin bestaat dat nut? En welke zijn hunne produkten? « Stukken van de stammen, bloeijende en vruchtdragende takken en bladen kunnen de historie van deze produkten, even als de voortbrengselen zelve, vaak toelichten. 568 Hoe bereidt men het drakenbloed op Sumatra? welke zijn de soorten daarvan in gebruik? Dezelfde vraag om- trent den kamferboom, de kamferhars en kamfer-olie van Borneo? Wat Borneo en Sumatra betreft, zijn er geen produkten, welke thans meer de aandacht verdienen, terwijl zij, wat haren oorsprong aangaat, veelal onbekend zijn, dan die der EN ae Monsters van alle soorten van die stof in triplo, met gedroogde takken der boomen van welke zij afstammen in bloem en vrucht, en deze laatste ook op arak, zijn de eenige middelen om deze zaak tot klaarheid te brengen. De kwestie is, althans voorloopig, geheel botanisch. De vraag om de goede geta-pertja te hebben, is alleen deze: » van welke boomsoort zamelt gij in?” Ik heb dit onderwerp bij onderscheidene gelegenhe- den besproken, onder anderen in eene verhandeling: Over de getah-pertjaboomen van Nederlandsch Indië, in betrek- king tot onzen handel (Leiden 1856) en men kan daarover verder lezen: Feysmann’s verslag over zijne laatste reis naar Sumatra (Natuurkundig Tijdschrift van Nederlandsch Indië XIV 5e Ser. IV Afl. XV p. 258) en Von Gaffron (t. 1. pl. XVI 4e Ser. Deel II Afl. IV 1858 p. 224). Langs de Westkust van Sumatra worden onderscheide- ne, sf hennep- of vlassoorten gevonden. Daar- onder wordt ook eene genoemd, met den naam van »Poe- »loet-poeloet.” Monsters van die vlassoorten en drooge takken met bloem of vrucht van de planten, waartoe zij behooren, zouden de zaak kunnen toelichten. Hiertoe zul- len ook andere bijzonderheden omtrent bereiding, gebruik, prijs en handel van nut zijn. De kardamom-zaden van Sumatra schijnen in onderschei- dene soorten voor te komen. Welke zijn die soorten? Kan men monsters van de zaden en gedroogde planten beko- men ? Hoe heeft de inzameling van kaoetsjoek plaats? Deze heeft grooten invloed op de kwaliteit en den prijs. 569 Van welke plant stamt de padang-cassia? Is padang- cassia hetzelfde produkt als chinesche kaneel? Kan men de kwaliteit door kultuur verbeteren? Monsters van den bast, van de olie en van de plant kunnen nuttig zijn tot onderzoek. Beschrijving van de kultuur en inzameling. Hoe bekomt men de zoogenaamde geämandaliseerde ben- zoë? Deze soort is gewigtig voor den handel. Hoe bereidt men de koffo in de Molukken? — Zijn er reeds werktuigen ingevoerd om dit niet meer met handen te doen en in het groot? Geeft die eigene plantsoort (Musa texti- lis?) onder gunstige omstandigheden, ook zaden ? Foelie-olie is in Nederland courant; waarom wordt zij niet in meerdere hoeveelheid van hier geëxporteerd? Hoe bereidt men haar? In de Molukken komen onderscheidene soorten van plan- ten voor, die basten opleveren, welke voor den handel ge- schikt en daarin courant zijn. Men bedoelt den kulilawan- bast, den papoeaanschen bast, den massooi-bast. Deze basten, hunne oliën en de planten van welke zij afstammen, even als de landen waar, en de omstandighe- den waaronder zij groeiijjen, zijn nog weinig bekend. Een en ander verdient opheldering. 15. In het verslag van de Staatskommissie voor koloni- satie, ingesteld bij Zijner Majesteits besluit dd. 16 Juny 1857 enz. komen vele zoodanige artikels ter sprake, welke wij hier niet kunnen vermelden, maar naar welk belang- rijk rapport daarover, wij hier, kortheidshalve verwijzen. Men vergelijke hierover verder: Handleiding tot het ver- zenden en droogen van planten door J. E. Teysmann, Tijdschrift van de Indische Maatschappij van Nijverheid [II VL 1856 en Sir Will. J. Hooker, Some remarks and in- structions for collecting and preserving plants and their usefull products. Voor hen, die eene goede handleiding verlangen tot bo- tanische studie, zijn aan te bevelen het handboek voor de beoefening der kruidkunde door Dr. Burgersdijk , uitgege- DE 2% en 570 ven van wege de Koninklijke Militaire Akademie te Breda, en het handboek van Seubert, uit het Hoogduitsch vertaald door Dr. Oudemans. Er zijn onderscheidene produkten, waarvan men geener- lei oorsprong kent, en die toch in den handel courant zijn. De sintok-bast, b. v. is in Europa in den handel en levert veel looizuur op. Van waar komt hij? van Sumatra wel- ligt? Misschien wel van een laurier-gewas (eene Cinnamo- mum? maar welke soort, dit is onzeker)? Van een heir van andere produkten geldt hetzelfde. Eiland Java 25 Sept. 1858. BESTUURSVERGADERING, GEHOUDEN DEN 27sten OkTOBER 1859 TEN HUIZE VAN DEN HEER BLEEKER. Tegenwoordig zijn de direkteuren de HH. P. BLEEKER, President. A. J. D. Steenstra Toussaint, Vicepresident. B. E. J. H. Beckine. J. Grorn. G. F. De Bruyr Kors, Bibliothekaris. H. L. JANSSEN, M. Tu. Rricne Thesaurier. W. M. Sarir, W. F. VERSTEEG. G. A. De LANceE, Sekretaris. De notulen der vorige vergadering worden voorgelezen en goedgekeurd. Op verzoek van den heer Reiche, die, wegens ongesteld- heid, de vergadering spoedig wenscht te verlaten, worden de werkzaamheden aangevangen met in behandeling te brengen de aangelegenheden van finantiëlen aard. Worden ter tafel gebragt. 1. Brief van de firma Lange en Go. overleggende de de rekening-courant van de Vereeniging met den boekhan- deiaar Van den Heuvell, te Leiden, over de jaren 1856, en 1857 welke sluit, na aftrek van de onkosten door de firma Lange en Co. ter zake voorgeschoten, met een voor de Vereeniging voordeelig saldo van f 554,50. Gesteld in handen van den thesaurier. 572 2. Brieven uit de navolgende plaatsen met waarden daar achter gesteld, als van Madioen f52— Poerwakarta f 21, en kwitantie ad f/ 10, terug; Sambas f/ 21 — Molukken / 522, — en f 140, en eenige kwitantiën terug; Riouw f 76. Wil- lem If 90., Rembang f/ 56., Banjoewangi f 12., Poerwo- redjo f 124.; Telokbetong f 64; Salatiga f 52. 6 Gesteld in handen van den thesaurier, die daarop de ver- gadering verlaat. 5. Het verzoek, gerigt aan den bibliothekaris, hetwelk hij aanneemt, om in den vervolge, alle bemoeijenissen welke tot de boekerij betrekking hebben op zich te nemen; zoo als het opmaken van de lijst der ingekomene boekwerken, welke achter de notulen van elke vergadering wordt opge- nomen; de ontvangst erkenning van boekgeschenken van el- ders regelmatig af te doen of de gewone brieven in geval van dezerzijdsche aanbiedingen van de werken der Vereeniging aan anderen te doen afgaan, enz. De bibliothekaris neemt deze gelegenheid te baat om mede te deelen dat de katalogus van de bibliotheek eerst- daags zal zijn zamengesteld. 4. Brief van de Royal Society of London, erkennende de ontvangst van deel 1 en 2 der Acta en deel 15 van het Tijdschrift der Vereeniging. Notfikatie. 5. Brieven van de heeren Van Cattenburg en Greiner, waarin zij onder dankbetuiging aannemen het gewoon lid- maatschap der Vereeniging en zich verbinden tot de vrij- willige maandelijksche bijdrage. Zullen den thesaurier worden overgereikt. 6. Brief van mevrouw E. J. Stapert Koning, blijkens welken zij als eene haar vereerende onderscheiding aanneemt het haar aangebodene lidmaatschap der Vereeniging. Notifikatie. 7. Brief van het lid den heer Noordziek, adsistent-re- sident van Patjitan, meldende dat men, bij gelegenheid der verbreeding van den kustweg tusschen de baai van As- 515 sem, naar Djikotro, een rotswand met buskruid heeft doen springen en het toen gebleken is, dat die rots uit geaderden kalksteen bestond. De heer Noordziek wenscht de soort van dien steen bepaald te hebben, waartoe hij der Vereeniging toezendt eenige monsters daarvan. Mogt het blijken, deelt hij mede, dat hier een goed bouw- materiaal is aangetroffen, dan verdient zulks te meer ge- waardeerd te worden, dewijl er van de plaats van her- komst, over zee, een gemakkelijk en onkostbaar vervoer kan plaats hebben. De heer Versteeg verklaart zich bereid de steensoort te onderzoeken en ter zake in eene volgende vergadering verslag uit te brengen. 8. Brief uit Muntok van den resident aldaar den heer Van den Bossche, blijkens welken door hem is afgezonden eene verzameling van visschen, waarvan de ontvangst reeds door den heer Bleeker is erkend en waarover deze binnen kort verslag hoopt te doen. 9. De heer Bleeker brengt ter tafel het thans geheel afgedrukte Vijfde deel van de Acta en de drie eerste afle- veringen van het Twintigste deel van het Tijdschrift der Vereeniging, welke werken binnen weinige dagen aan de inteekenaren zullen worden verzonden. De bibliothekaris wordt uitgenoodigd op zich te nemen te doen zorgen, dat de expeditie dezer werken voor Ne- derland en het buitenland met den wenschelijken spoed plaats hebbe, waarbij wordt in herinnering gebragt, dat het 20e deel van het Tijdschrift, bij den boekhandelaar Van Dorp uitgegeven zijnde, dezen boekhandelaar de noodige inlichtingen worden gegeven omtrent de verzending van het Tijdschrift buiten Indië. 10. Brief van het lid den heer Jordens, luidende. Batavia, den 18n Oktober 1859. » Behalve de zaagvisch en eenige insekten, welke hij de eer had aan de Direktie der Natuurkundige Ver- 574 eeniging in hare jongste bestuursvergadering ter hand te stel- len, mogt het den ondergeteekende slechts gelukken eenige weinigen der verlangde zaken of voorwerpen, gedurende zijne reis door den Lingga- en Riouw-archipel magtig te worden en mede te brengen. » Van hoe weinig belang deze voorwerpen welligt zijn, durft hij als een blijk van zijnen goeden wil en streven om het doel der Vereeniging bevorderlijk te zijn, aanbieden. a. Een zakje met tinerts houdenden grond, gegraven op ongeveer 80 ellen hoogte boven den waterspiegel en 1 n. el diepte op het eiland groot Karimon. b. Een zakje met tinerts, uit dezelfde soort van grond gewasschen bij de onderneming van den heer Van den Berg, op Groot-Karimon. c. Een zakje met steenen uit de tinerts-houdende gronden van Groot-Karimon. d. Een zakje met verschillende steensoorten van het ei- land Boaja. e. Een zakje met leemgrond, op eene diepte van 10 va- demen uit zee opgehaald aan den n. o. hoek van het eiland Boaja. f. Een zakje met steenen van het eiland Mapar, bezui- den Lingga.” Is verstaan, de voorwerpen opgenoemd sub d tot f, te stellen in handen van den heer Maier met uitnoodiging daarover zijne opmerkingen mede te deelen, en den heer Jordens namens de direktie voor de toezending dank te te betuigen. 11. Brief van Palembang van den resident aldaar het lid den heer Couperus, van den navolgenden inhoud. Over eene minerale bron in het Palembangsche. Palembang, den 11% Oktober 1859. » Ten vervolge op mijne missive dd. 17 September jl. 3575 heb ik de eer der Natuurkundige Vereeniging in Neder- landsch Indië alsnog mede te deelen, dat, volgens dezer dagen bekomen berigt van den adsistent resident van Tebingtingi, in de Ampat-lawang en Moesi-oeloe, zich geene minerale bronnen bevinden, doch daarentegen bij gelegenheid van eene eerst onlangs plaats gehad heb- bende exkursie in de Kikim, op 5 palen afstands van de doessoen Soeka-djadi, aan den oorsprong der Empajang eene. zoutbron gevonden wordt, waarvan de bevolking een zeer druk gebruik maakt. » Deze bron zoude jaarlijks f 5000 aan zout van zeer goe- de kwaliteit opleveren en verre de voorkeur boven het overwalsche zout verdienen. » Hieromtrent is mij nog medegedeeld, dat te dier plaatse eene soort van fabriek bestaat, waarin het zout vervaardigd wordt en die ongeveer 20 zoutpannen bevat. „De bron heeft eene middellijn van ongeveer twee ne- derlandsche ellen en twee trechtervormige openingen, waar- uit het water geput wordt. „De wanden, van zeer harden en hechten steen, verhef- fen zich ongeveer een nederlandsche el boven de opper- vlakte van den grond. „Het zout hiervan afkomstig is wit en goed gekristalli- seerd. Bij eene betere bewerking zoude deze bron eenen belangrijken voorraad zout en hierdoor eene rijke bron van inkomsten kunnen opleveren.” Wordt besloten de heer Couperus, voor zijne mededee- lingen den dank der direktie te betuigen. 12. Brief van het dirigerend lid den heer Rost van Ton- ningen, ten geleide van een voor het Tijdschrift der Ver- eeniging bestemd artikel, handelende over het voorkomen van onkristalliseerbare suiker (glukose) in suikerrietsap. Wordt tot de spoedige opname in het Tijdschrift besloten te meer dewijl de heer Rost van Tonningen opmerkt, dat een belangrijk vraagpunt in zijne bijdrage wordt opgelost. 15. Brief van denzelfden, ter plaatsing aanbiedende, eene 576 bijdrage over de eigenschappen en de waarde van het Borneo-suikerriet. Hierop wordt dezelfde beschikking genomen als boven. 14. Brief van den ingenieur chef van het mijnwezen, den heer C. De Groot, waarbij hij terugzendt 400 stuks der in de vorige vergaderingen meermalen besprokene geologi- sche kaart van de Westerafdeeling van Borneo, welker kleuring het bureau van het mijnwezen op zich had geno- men, maar hetgeen, ten gevolge der onevenredige ver- houding tusschen de vele werkzaamheden op dat bureau en het daarvoor bestemd personeel, niet met den gewenschten spoed geschieden kan, en om welke reden thans die taak aan de zorg der direktie wordt overgedragen. Wordt met genoegen aangenomen de aanbieding der heeren Versteeg en Janssen, dat zij zullen beproeven de kleuring dier kaarten alhier te doen bewerkstelligen. Verder wordt verstaan den ingenieur voornoemd mede te deelen, dat de daaruit voortvloêijende onkosten aan hem zullen worden opgegeven en hem te vragen of hij voor de kleuring der onder zijne berusting geblevene kaarten zal zorg dragen. 15. Brief van den kommanderenden officier van het oor- logsschroefstoomschip Bali den heer Jhr. J. Van Capellen, in antwoord op dezerzijdsch schrijven houdende het berigt, dat naturaliën, met de Bali uit Japan verzonden en voor 's Rijks museum te Leiden bestemd, aan den marine-pak- huismeester te Batavia zijn afgegeven. De heer Bleeker berigt, dat hij naar aanleiding van den brief van den heer Van Capellen, en naar aanleiding van den brief van den direkteur van 'sRijks Museum van Na- tuurlijke historie te Leiden van den 140 Augustus jl. de per stoomschip Bali voor bedoeld Museum alhier aange- bragte kisten in het marinepakhuis in tegenwoordigheid van den marinepakhuismeester heeft onderzocht en be- vonden, dat de inhoud in eenen verregaanden toestand van bederf verkeerde, terwijl de inhoud van slechts 2 der 18 in Jr de beide kisten bevatte flesschen vatbaar scheen om door vernieuwing van den wijngeest voor ’s Rijks museum be- houden te worden; dat hij echter daartoe niet heeft willen overgaan dan na alvorens den toestand der verzameling door twee direkteuren der Vereeniging te hebben doen kon- stateren, wat de heeren G. F. De Bruyn Kops en G. A. De Lange wel hebben willen op zich nemen; dat hij daarna uit de verschillende flesschen heeft uitgezocht die voorwerpen, welke bij aanraking niet uit een vielen en deze van verschen sterken wijngeest voorzien, waardoor nog talrijke voorwerpen, hoezeer in min of meer beschadig- den toestand, voor bedoeld Museum zijn behouden geble- ven, welke voorwerpen, 12 der 18 stopflesschen vullende, op nieuw zorgvuldig zijn ingepakt en ter doorzending naar Nederland in gereedheid gebragt. Is verstaan. Den direkteur van 's Rijks Museum voornoemd mede- deeling te doen van het door de Vereeniging ten deze ver- rigte en daarbij overteleggen het procesverbaal van bevin- ding van de heeren De Bruyn Kops en De Lange en voorts de Faktorij der Nederlandsche Handelmaatschappij alhier te verzoeken voor de verdere verzending der behoudene voor- werpen zorg te willen dragen. 16. Brief van de firma Schimmelpenninck en Co, te Batavia, houdende de toezegging, dat door haar zal worden afgescheept voor den heer Gustaaf Schlegel, geplaatst bij het Neder- landsche konsulaat te Amoy, een vat arak, en zulks naar aanleiding van dezerzijdsch verzoek, gedaan door de direk- tie op aanvrage van den Direkteur van ’s Rijks Museum te Leiden den heer Schlegel, in zijne boven aangehaalde mis- sive. 17. Brief van het lid den heer Van der Moore, blijkens welken door hem voldaan is een exemplaar van het 4e deel van de Verhandelingen der Vereeniging, ofschoon dat exem- plaar nog niet door hem is ontvangen. De president deelt mede, dat de firma Lange en Co., nadat 578 deze brief haar was in handen gesteld, te kennen heeft ge- geven dat dadelijk door haar het begane verzuim hersteld is. Wordt verstaan daarvan den heer Van der Moore kennis te geven. 18. De heer De Lange berigt, dat, tijdens zijn jongst ver- blijf te Tjiandjoer, hem de mededeeling gedaan is, dat op de zuidkust van de Preanger-regentschappen vele soorten van tripaug worden aangetroffen, en op aanmoediging van het bestuur aldaar door inlanders de proef is genomen, om eenige gevangen tripangs voor den handel te bereiden. Daar die proef aanvankelijk is mislukt, vraagt hij of hierin niet iets van wege de direktie gedaan zou kunnen worden om door hare medewerking dezen tak van handel in de Preanger in het leven te roepen. Wordt bepaald, den resident der Preanger-regentschappen te verzoeken eenige exemplaren der tripangsoorten op arak te zenden aan de Vereeniging om ze wetenschappelijk te bepalen, en ook eenige bereide, welke dan ter fine van be- rigtaan de Nederlandsch-Indische Maatschappij van nijver- heid zullen worden toegezonden. 19. De bibliothekaris berigt, dat de amerikaansche kon- sul alhier zich gaarne zal belasten met de verzending van boekgeschenken der Vereeniging aan geleerde genootschap- pen in de Vereenigde staten van Noord-Amerika. Wordt met genoegen vernomen, en besloten te beproe- ven om ook van de andere konsuls alhier dezelfde bereid- willigheid te erlangen. 20. Brief van den ingenieur belast met de leiding der dienst van het mijnwezen den heer C. De Groot, houdende de opmerking, dat tot dus verre de direktie de gewoonte gevolgd heeft om een 25 a 50-tal afdrukken te zenden van de op officiële wijze aangebodene bijdragen tot de geologische en mineralogische kennis van Nederlandsch Indië, doch dat zulks niet is in acht genomen met de 20e bijdrage. Wordt verstaan, mede te deelen dat zulks met opzet niet is geschied, omdat de zoo dikwerf besprokene geologische 519 kaart, welke bij die bijdrage behoort, nog niet gekleurd is; dat er echter geen bezwaar bestaat de afdrukken zonder die kaart af te zenden. 21. Brief van den resident van Batavia, houdende ver- zoek hem, zoo mogelijk in de maand January aanstaande, te doen toekomen een verslag betreffende het wetenswaar- dige der verrigtingen der Vereeniging over 1859. Wordt verstaan aan dat verzoek gevolg te geven, nadat het gewoon algemeen verslag zal zijn opgemaakt, en daar- van den resident kennis te geven. 22. Brief van het lid den heer Von Rosenberg van Pau- lohi (Ceram), houdende de toezegging, eenige exempla- ren van vischsoorten, opgehaald uit de grootste rivier van Ceram, te zullen overzenden. Worden met belangstelling te gemoet gezien. 25. Worden voorgesteld en benoemd tot Gewone leden der Vereeniging de HH. J. F. R.S. Van den Bossche, resident van Banka, te Muntok, en Dr. G. L. Vlaanderen, Ambtenaar voor scheikundige on- derzoekingen, te Muntok. 24. De president herrinnert het overlijden van het bui- tenlandsch Korresponderend lid der Vereeniging den heer Th. Horsfield, te! Londen. Is verstaan eene lijst van kandidaten op te maken ter vervulling der in het 50-tal buitenlandsche Korresponde- rende leden ontstane vakature, zullende tot de verkiezing in eene volgende vergadering worden overgegaan. 25. De volgende vergadering wordt belegd ten huize van den heer Janssen. 26. Ingekomen boekwerken. Philosophical Transactions of the Royal Society of London, for the year 4857 Vol. 4147, part IL. London 1848 4. — (van de Society). Proceedings of the Royal Society. Vol. EX n° 50 en 51. London 1858 8°. (van de Roval Society) / 580 Comptes rendus hebdomadaïres des séances de l'Académie des Sciences. Tome XLIX n°. 2. 5. 6. 7. Paris 1859. 4e. (aangekocht). - Reglement voor het Gymnasium Willem Ill te Batavia. Batavia 1859. 89%. (van het kollegie van kuratoren van het Gymnasium). Bijdrage tot de kennis der vischfauna van Nieuw-Guinea door P. Bleeker. Brochure 4°. uit de Verhandelingen der Natuurkundige Vereeniging (van den schrijver). Vergaderingen der Natuurkundige Vereeniging in Nederlandsch Indië van 2% Febr. 1859 tot 8 Sept, 1859 Brochure; uit Natuur- kundig Tijdschrift Deel XX. Batavia 8. 5 exempl. Atlas van Nederlandsch-Indië. Batavia. fol. (van den uitgever) a. Kaart van de residentie Cheribon, gevolgd naar de geodesische en topegraphische opname in de jaren 1854-1856 door W. F. Versteeg. 1857. b. Kaart van de residentie Tagal, te zamengesteld door W.F. Versteeg. 1857. c. Kaart van de afdeeling Biliton (of Blitong) te zamengesteld door P. Baron Melvill van Carnbee. 1856. d. Kaart van de residentie Banjoemas te zamengesteld door W. F. Versteeg. 1857: e. Kaart van het gouvernement Sumatra's Westkust. Ne. 4. Behelzende de noorderhelft der residentie Tapanoeli of de eigenlijke Battalanden van Singkel tot Ankola, te zamenge- steld door W. F. Versteeg. 1857. N°. 2. Behelzende de zuiderhelft der residentie Tapanoeli, en het noordelijkste gedeelte der Padangsche Bovenlanden van af Ankola tot bij den goenong Ophir, te zamengesteld door W. F. Versteeg. 1857. De Sekretaris, G: A. DE BANOE BESTUURSVERGADERING , GEHOUDEN OP DEN 108 NoveMmBerR 1259 TEN HUIZE VAN DEN HEER JANSSEN. Tegenwoordig zijn de Direkteuren de HH. P. BreekKeR, Presvdent. A. J. D. Steenstra Toussaint, Vicepresident. H. L. JANSSEN. J. A. G. OUDEMANS. M. Tu. Reicne, Zhesaurier. W. F. VeERSTEEG. G. A. De Laner, Sekretaris. en als gast het gewoon lid de heer G. Uijlenbroek. De notulen der vorige vergadering worden voorgelezen en goedgekeurd. De president verwelkomt den heer Oudemans, die na zijn’ terugkeer van eene dienstreis over Java voor de eerste maal weder de vergadering bijwoont. Worden ter tafel gebragt: 1. Een schrijven van den adjudant-bibliothekaris des Konings, blijkens hetwelk de Koning met welgevallen in- zage genomen heeft van werken door de Vereeniging Z. M. aangeboden, bestaande uit 15 deelen van het Tijdschrift en & dito der Verhandelingen van de Vereeniging en waar- voor Z.M.'s bijzondere dank wordt aangeboden. Aangenomen voor notifikatie. 2. Brief van de Société impériale des sciences naturelles de Cherbourg, gedagteekend 1 September a. p. voorstel- 582 lende eene ruiling met de Vereeniging aan te gaan van de wer- ken welke beide genootschappen in het licht geven en waarin wordt aangegeven langs welken weg die wederkee- rige boekgeschenken het best hunne bestemming kunnen bereiken. Wordt verstaan den brief te stellen in handen van den bibliothekaris, ten einde de verzending op de voorgestelde wijze te doen plaats hebben. 5. Brief van hetzelfde genootschap, erkennende de ont- vangst van boekwerken, dezerzijds hetzelve toegezonden met opgave van nummers en deelen, welke nog niet zijn ontvangen. Wordt verstaan den bibliothekaris te verzoeken zorg te dragen het ontbrekende op nieuw te zenden. 4. Brieven van de heeren P. F. Couperus en P. H. Van Diest, waarin zij onder dankbetuiging aannemen het ge- woon lidmaatschap der Vereeniging en zich verbinden tot de gewone kontributie. Gesteld in handen van den thesaurier. 5. Brief van den ingenieur der 1e klasse chef van het mijnwezen, den heer C. De Groot, daarbij terugzendende de verbeterde proef van de XXIe Bijdrage der ingenieurs van het mijnwezen en het verzoek inhoudende, dat eene proef der teekening, bij dat stuk behoorende, aan hem worde toe- gezonden. : Wordt verstaan den brief te stellen in handen van den heer Versteeg die te kennen geeft dat hij aan het verzoek van den beer De Groot zal gevolg geven. 6. Brief van den resident van Bagelen ten geleide van de navolgende berigten omtrent minerale bronnen in dat gewest aanwezig. Minerale bronnen un de afdeeling Keboemen. A. In het regentschap Karanganjar. „Wanneer men den grooten weg van Gombong naar Banjoemas twee palen ver loopt, dan komt men aan de RN indigofabriek Selokerto. Vijf palen ten noorden van deze fabriek ligt aan den oostelijken voet van den bijna 800 voet hoogen berg Wageer-soeroe, ongeveer 150 voet boven den waterspiegel aan de rivier Djati-negoro, eene bron. „Het water van deze bron heeft eene tamelijk hooge temperatuur, is helder, riekt sterk naar zwavel en smaakt min of meer zoutachtig. Het komt uit het tertiaire ge= steente te voorschijn. » De omstreken duiden aan, dat het in vroegeren tijd in grootere massa moet gestroomd hebben, want de steenbrok- ken zijn met kalkinkrustaties bedekt. „Eene tweede bron ligt vijf palen ten noorden der dessa Pedjagoan, aan den voet van den vulkanischen kegelberg Broedjoel. en vlak aan den rand van het bed der rivier Lok-oelo. „Het water dezer bron borrelt op uit de hier voorkomende wadasbanken en rolsteenen, ook uit modderpoelen, door het water der rivier veroorzaakt, maar in eene zeer gerin- ge hoeveelheid. Reeds op eenigen afstand ruikt men het zwavelwaterstofgas. Het water is echter koud tamelijk klaar als men heteen uur laat bezinken en smaakt insgelijks naar zout. Dit is eene reden, dat de karbouwen zeer gaarne hier komen, om zich in den modder te wentelen, waarbij zij gretig aan het water lekken.” B. In het Regentschap Keboemen. » Zeven palen ten noordoosten van Keboemen, op den weg naar Sroeni en Wadas-malang naar Sadang, ligt aan den voet van den 800 voeten hoogen Pager-oeri, vlak aan het ri- vierbed der Kali Kedjok, eene bron. Het water derzelve vloeit uit wadaslagen, is koud helder en overigens van dezelfde hoedanigheid als de reeds hierbovertvermelde twee bronnen. » Voorts komen nog eenige bronnen met helder koud wa- ter voor, waarvan het water als wellen uit den grond op- borrelt en dat, volgens de bevolking, eene geneeskundige kracht bezit, doch waarvoor noch door smaak, reuk of brui- sen van hetzelve eene reden kan gevonden worden. 584 » Uit de rotsen van den 1500 voeten hoogen berg Tjondong, regentschap Karanganjar, moet vroeger eene warme bron gevloeid hebben, van welke echter nu geen spoor meer te vinden is. Het terrein aldaar is bedekt met eene massa trachietblokken en konglomeraten en draagt rondom het karakter van een’ verheffingskrater waaraan sporen van eene vroegere vulkanische werkzaamheid duidelijk zigtbaar Fn zijn. Keboemen den 9 July 1859. De Adsistent-resident van Keboemen, (w. g.) W. LANGE. Minerale bronnen in Ledok. Wonosobo, den 280 Oktober 1859. „In voldoening aan uwe missive van 14 January jl. heb ik de eer mede te deelen, dat in deze afdeeling geene minerale bronnen zijn bekend, als het warme water van Kali Anget, zijnde twee palen van Wonosobo. » De minerale-bronnen, zich op den Diëng bevindende, be- hooren tot het gebied van Banjoemas. » Dewijl de opgegevene bron van Kali Anget door den apotheker Behr, zoowel kwalitatief als kwantitatief, is ge- analyseerd en de beschrijving der bron, zoomede eene op- gave der daarin vervatte bestanddeelen in het Tijdschrift der Natuurkundige Vereeniging zullen worden opgenomen, zoo dit niet bereids heeft plaats gehad, zoo vermeen ik mij van eene uitweiding ter zake te mogen onthouden.” De Adsistent Resident van Ledok, (w. g.) Steyn PARvÉ. Minerale bron in Poerworedjo. Tjatjaban, 1 Juny 1859. „In voldoening aan het gevraagde in de missive van de 585 Natuurkundige Vereeniging in Nederlandsch Indië dd. 29 December 1858 no. 156, waarvan mij afschrift is geworden bij uwen apostil van 14 January jl. no. 155, heb ik de eer het volgende mede te deelen. „Er wordt in deze afdeeling maar eene minerale bron aangetroffen, en wel in het distrikt Loano, nabij de dessa Banjoe-asin, vlak aan den kant der rivier Banjoe-asin. „Deze naam, welke, zooals bekend is, zoutwater be- teekent, geeft reeds te kennen, wat het water van be- doelde bron werkelijk is, namelijk zout van smaak, ter- wijl het zeer helder is en geen reuk van zich geeft. „De bron is van geringen omvang en zal wel spoedig niet meer zigtbaar zijn, aangezien genoemde rivier er wel- dra over heen zal stroomen.” De Kontroleur van Poerworedjo, (w. g.) GAADE. Wordt verstaan den resident van Bagelen, voor deze mededeelingen te bedanken. 7. Brief van het adviserend lid den heer Junghuhn lui- dende. Lembang 1 November 1859. ‚In antwoord op uw schrijven van den 222 September no. 201 heb ik de eer mede te deelen, dat de daarbij toegezondene tanden veel overeenkomst hebben met die, welke ik, in verband met mammouth- en mastodon- over- blijfselen, in de diluviale gronden van Djapara gevonden heb en welke tot het genus Bos behooren; dat echter de species, alleen naar beschrijvingen en afbeeldingen, zonder bezit van verzamelingen ter vergelijking, en op grond van zoo onvolleedige en beschadigde overblijfselen, niet met zekerheid bestemd kan worden. Ik zou niet eens durven beweren, dat die van Bonthain werkelijk fossiel zijn en tot eene niet meer levend bestaande soort van Bos behooren. Derhalve ben ik van oordeel, dat, zoolang geene meerdere DL. XX Ji 586 andere fossiele of half-fossiele overblijfselen aldaar zijn ge- vonden, voorloopig geene gevolgtrekkingen daaruit kunnen worden afgeleid, en zal de 5 toegezondene tandstukken, in afwachtig van verdere mededeelingen daaromtrent, pro- visioneel in bewaring houden.” Het adviserend lid der Vereenging, Fr. JUNGHUHN. Is verstaan, den heer Junghuhn voor deze mededeeling den dank der direktie te betuigen. 8. Brief van het lid den heer Pompe van Meerdervoort uit Decima, bevattende, onder andere berigten, het navol- gende: » Deze letteren dienen voornamelijk om u te melden dat dat ik aan u zend twee kleine levende salamanders. » Het zijne ware exemplaren van de Satamandra maxima. Zij huisvest op het eiland Groot Nipon, waarschijnlijk ook op Zuid-Jedo. Deze dieren leven bij voorkeur in on- diepe beken en bergstroomen met zandigen bodem en gaan gewoonlijk des nachts het gebergte in. „De gezondene exemplaren zijn van beiderlei geslacht. Hunne voeding bestaat uit kleine vischjes, waarvan zij slechts weinigen gebruiken. Om de twee à drie dagen vorderen zij versch water. » Volgens de Japanners zou het wijfje van dezen salaman- der gedurende den coitus stil liggen, terwijl het mannetje met snelheid cirkelvormige bewegingen om haar heen maakt en dan het bevruchtend vocht uitwerpt, hetwelk een witte streep in het water veroorzaakt, waarna eenige zuigende deelen van het wijfje in werking komen en op die wijze het vocht in de genitaliën opgenomen wordt. „De heer Von Siebold, wien ik er over sprak, zeide mij dat verschijnsel vroeger ook te hehben waargenomen.” De president deelt mede, dat de bedoelde salamanders nog; niet zijn aangekomen, doch dat hij berigt van Singa- 587 pore heeft ontvangen, dat den overbrenger derzelve een voorwerp ontvreemd is, zoodat slechts het andere voor- werp te gemoet gezien kan worden. Verder houdt de brief van den heer Pompe van Meerder- voort nog in de mededeeling, dat de schrijver door het Ja- pansche gouvernement was voorzien van een lijk, om te dienen bij de anatomische lessen, welke hij aan eenige Japanners geeft. Dit berigt is belangrijk, om dat de Ja- pansche regering vroeger zich ten zeerste afkeerig verklaarde, dat lijken van Japanners tot dat einde dienen zouden. 9. Brief van den 1sten gouvernements sekretaris, houden- de het verzoek, waaraan zal worden voldaan, om de re- gering toete zenden 50 afdrukken van het Verslag van den hoofdingenieur der geografische dienst in Nederlandsch Indië, hetwelk in de Acta der Vereeniging wordt openbaar gemaakt. 10. Eene vertaling van een artikel, bewerkstelligd door het bestuurslid den heer Janssen, waarvoor hij den dank der direktie erlangt en welke in het Tijdschrift der Vereeni- ging zal worden opgenomen, getiteld: Iets over de hoogte- verspreiding en het voorkomen van land-en zoetwater- mollusken op Java en de Soenda-eilanden door H. Zollinger. 11. Brief van het lid den heer Krajenbrink, ter plaatsing in het Tijdschrift der Vereeniging aanbiedende een opstel, over de uitkomsten van twee bemestingsproeven op suikerriet. Is verstaan deze bijdrage bij de bestuursleden ter lezing te doen rond gaan. 12. Drie brieven, ten geleide van de navolgende stukken, ter plaatsing in het Tijdschrift der Vereeniging aangeboden, door den heer Rost van Tonningen, als: 1. Over de hoedanigheid van suikerrietsap, dat door middel van stoomhitte en op open vuur tot tjeng is verkookt. 2. Over de defekatie van het suikerrietsap. 5. Over de hoeveelheid rietsap welke uit suikerriet ver- kregen wordt. Wordt verstaan die stukken zoo spoedig mogelijk te plaatsen. 588 15. Brief dd. 1 November jl. van het marine departe- ment, houdende verzoek dat departement te willen voor- lichten omtrent het vinden eener geschikte zelfstandigheid in deze gewesten, welke zou kunnen dienen ter vervan- ging van het gedroogde zeewier, in Nederland gebezigd als tusschenprop bij de lading der vuurmonden. Blijkens genoemden brief stelt de minister van marine veel belang in de oplossing dier vraag, dewijl door proeven in Frankrijk is gebleken, dat het gebruik van eene veer- krachtige tusschenprop de stukken minder aan nadeelige werking blootstelt dan de zoogenaamde gelijktijdige lading doet, en welke aangelegenheid sedert de herhaalde onge- lukken op de vloot bij het afschieten van vuurmonden bij- zonder de aandacht heeft gaande gemaakt. Wordt verstaan den heer De Bruyn Kops te verzoeken ter zake aan de direktie verslag uit te brengen. 14. Brief van het lid den heer Dr. Anderson , van de Kokos- eilanden, gerigt aan den president en houdende, onder meer, het navolgende berigt. ' „Het doet mij leed dat de tijd mij ontbroken heeft meerdere nieuwe bijzonderheden te verzamelen nopens de tripang. »Intusschen verkreeg ik verschillende soorten van vis- schen, welke in dezelfde soorten van tripang zich ophiel- den. Ik zal ze u zenden. „Deze visch is met eijeren in den tripang aangetroffen, welke omstandigheid, dunkt mij, ons tot de verklaring brengt van het meermalen besproken verschijnsel. Im- mers nu is het duidelijk, dat de visch zijne eijeren in de tripang kan nederleggen. __» Ten aanzien der zeesterren heeft mij nog de gelegenheid ontbroken om tot eene oplossing te geraken.” Aangenomen voor berigt. 15. Brief van den mijningenieur der te klasse den heer C. De Groot, ten geleide van een 50-tal der op het bureau van het mijnwezen gekleurde kaarten, behoorende bij de 20ste 589 bijdrage tot de geologische en mineralogische kennis van Nederlandsch Indië. De sekretaris wordt verzocht die kaarten aan den uit- gever van het Tijdschrift der Vereeniging te doen toekomen. 16. Brief van denzelfden, houdende het verzoek 50 af- drukken van de 20ste bijdrage bovengenoemd af te zenden aan het bureau voor het mijnwezen. Wordt bepaald aan dat verzoek gevolg te geven. 17. Brief van het adviserend lid der Vereeniging den heer Bernstein, opmerkzaam makende, dat in zijn stuk over » monorchie’ een drukfout is ingeslopen. In de lijst der drukfouten zal die fout worden verbeterd: 18. Brief van het lid korrespondent den heer Hageman met f 220, welke aan den thesaurier worden ter hand ge- steld, en bevattende de kennisgave van de toezending van visschen, verzameld door de leden der Vereeniging de ge- broeders F. W. en CG. L. Schröder, op Bawean, en op Bali door het lid den heer Blokzeyl. De heer Bleeker neemt op zich ter zijner tijd over deze visschen verslag uit te brengen. 19. Brieven van finäntiëlen aard, welke in handen wor- den gesteld van den thesaurier; als van Priaman, met eene waarde van f 12— Solok hert, D) D) rt Benkoelen p D D) D) DEE Biliton Eeke D) D) D) Mets gn 20. Wordt voorgesteld en benoemd tot Korresponderend lid der Vereeniging in het buitenland, ter aanvulling van het dertigtal, de heer W. Von Haidinger, te Weenen; en tot Gewone leden der Vereeniging de HH. G. J. Uhlenbeck, Direkteur der burgerlijke openbare werken, te Batavia. O. Van Rees, Resident van Bagelen, te Poerworedjo. W. Lange, Adsistent-resident van Keboemen. 1. J. Gaade, Kontroleur te Poerworedjo. 590 21. Ingekomen boekwerken. Mémoires de la Société impériale des Sciences naturelles de Cherbourg, publiés sous la direction de A. Le Jolis. Tome ò 1857 Paris 8e, (van het genootschap). A few remarks concerning a parasitic fish, found in the Ho- lothuries of the Cocos-islands, bij A. J. Anderson, Broch. 8°. 4859 (van den schrijver). Over de zamenstelling van de vulkanische asschen uitgewor- pen door eenige vuurbergen van den Nederlandsch-Indischen Ar- chipel, door D. W. Rost Van Tonningen. Broch. &°. 1859 (van den schrijver). Bijdrage tot de kennis der vischfauna van Nieuw-Guinea, door P. Bleeker, Broch. 4o. 1859 (van den schrijver). Archiv für Naturgeschichte, in Verbindung mit R. Leuckart he rausgegeben von F. H. Troschel. Jahrg. 2% Hft. 6, Jahrg. 25 Hft. 4, 2. Berlin 1858, 1859 8°. (aangekocht). Annalen der Physik und Chemie, herausgegeben zu Berlin von J. CG. Poggendorff. Bd. 108 Stück 4. 1859 no. 9. Leipzig. 1859 8e (aangekocht). Comptes rendus hebdomadaires des séances de l'Académie des sciences, par MM. les Secrétaires perpétuels. Tom. 49 no. 8, 9, 40. Paris 1859 40. (aangekocht). De Sekretaris. G. A. DE LANGE. BESTUURSVERGADERING, GEHOUDEN DEN 240 NOVEMBER 1859 TEN HUIZE VAN DEN HEER De Bruyn Kops. Tegenwoordig zijn de Direkteuren de HH. P. BrrekeR, President, B. EB. J. H. Beckine, J. Grorr, Honorair Lid, E.E: B G. F. De Bruyn Kors, Bibliothekaris, P. J. Mátrer, Diit van het Museum, TeAs Ge Gap: M. Tan. Rrerene, Thesaurier, W. M. Sar, W. F. VERSTEEG, G. A. De Lance, Sekrelaris, en als gast het gewoon lid de heer J. G. Bernelot Moens. De notulen der vorige vergadering worden voorgelezen en goedgekeurd. Vóór den aanvang der werkzaamheden spreekt de voor- zitter den heer Groll op ongeveer de volgende wijze toe: „De vergadering heet u welkom in haar midden, en » wenscht u geluk met de voltooijing der telegrafische ge- » meenschap tusschen deze hoofdplaats en Singapore. „De handel moge te regt in de eerste plaats zich daar- „over verheugen, de wetenschap, welker belangen in deze » vergadering worden voorgestaan, begroet deze gebeurtenis „ook met blijdschap, wetende dat ook voor haar daarvan » velerlei en nuttige uitkomsten te verwachten zijn. 592 „De Natuurkundige Vereeniging in Nederlandsch Indië » mag met regtmatige zelfvoldoening zich herinneren, dat „uit haar midden, en wel in de Algemeene Vergadering »van het 1855, het eerst in het openbaar op de nuttig- » heid eener telegrafische gemeenschap in Nederlandsch In- » dië is gewezen, en dat toen, bij monde van den luitenant ter »zee den heer Cornelis, onderzocht werd, langs welken » weg zulks naar Singapore zou kunnen geschieden” De heer Groll antwoordt, dat hij in dank de hem toege- bragte gelukwenschen aanneemt, en deelt mede, dat toe- valliger wijze, bij het leggen van den telegrafischen kabel, bijna geheel de bedoelde weg is gevolgd, op welken de voorzitter zinspeelt. De volgende brieven en bescheiden worden door den president ter tafel gebragt. 1. Brieven, houdende dankbetuiging voor de benoeming tot het gewoon lidmaatshap der Vereeniging, en de ver- klaring tot deelname aan de jaarlijksche kontributie van de heeren Dr. C. Vlaanderen, J. J. Keuchenius, J. L. De Jeeger, H. GC. Van Eybergem, W. A. Duvelaar van Cam- pen en J. F. A. Hartsteen. Gesteld handen van den thesaurier. 2. Brief van het lid den heer H. A. Thepass te Sintang, mededeelende dat hij in September 1855 tot gewoon lid der Vereeniging benoemd is. 5. De heer Versteeg brengt het navolgende verslag uit over door het lid den heer D. CG. Noordziek in Patjilan ontdekt marmer. Weltevreden 16 Nov. 1859. „Bevonden hebbende, dat het door bemiddeling van het lid den heer D. CG. Noordziek van Patjitan bij het bestuur der Vereeniging ontvangen monster steen uitwendig alle over- eenkomst had met korreligen kalksteen, werd daarvan een stuk afgeslagen eu daarop azijnzuur gedruppeld, waarbij eene zachte gasontwikkeling werd waargenomen, die al 595 aanstonds aan ontwijking van koolzuurgas deed denken. „Daarna met verdund zoutzuur overgoten loste het stukje geheel op, en bleef de oplossing helder en kleurloos. „Een ander stukje “werd na gloeijing zuiver wit, waarbij de glinsterende kristallijne vorm geheel verdween zonder echter de minste smelting te vertoonen; het verviel, daarna aan de lucht blootgesteld, tot zuiver kalkpoeder. „Een en ander genoegzaam de overtuiging gegeven heb- bende, dat men hier te doen heeft met vrij harde kristal- lijnen korreligen kalk, werd een klein stukje bekapt, met puimsteen glad geschuurd en gepolijst, om het in dien toestand te kunnen vergelijken met het marmer, dat te- genwoordig tot bevloering in het gebouw der militaire Socie- teit alhier wordt gebezigd. Uit dat stuk en mede bijgaand monster van laatstbedoeld marmer zal men ontwaren, dat uitwendig geen het minste onderscheid is op te merken, kunnende ik daar echter bijvoegen, dat het marmer van Patjitan veel harder is dan het thans in gemeld gebouw gebezigde. » Ten slotte werd het mij overblijvende stuk steen, voor zoo veel den omvang van hetzelve toeliet, bekapt en ge- schuurd tot bijgaanden tegel van 0.11 op 0.15 n. el, waaruit men meer duidelijk kan opmerken, welk schoon marmer alsnu op Java gevonden is. „Neemt men daarbij de vindplaats onmiddellijk aan het zuider zeestrand, slechts op twee palen afstands van de hoofd- plaats Patjitan (1) in aanmerking, dan voorzeker belooft de exploitatie veel, indien het vermoeden van den inzender omtrent de groote massa, waarin dat gesteente voorkomt, nader bevestigd wordt.” Den verslaggever wordt de dank der direktie betuigd, voor de wijze waarop hij voldaan heeft aan hare uitnoo- (!) Sedert is gebleken dat de eigenlijke vindplaats niet aan de baai van Pa- tjitan maar aan die van Punggool is gelegen, doch dat zij dezelfde gemakken aanbiedt voor den afvoer. 594 diging, om ter zake te dienen van voorlichting en raad. Voorts wordt besloten, den heer Noordziek te schrijven dat het zich laat aanzien dat hij eene belangrijke ontdek- king heeft gedaan, het gouvernement daarmede bekend te maken en daarbij het voorstel te voegen, dat de regering late onderzoeken door een’ deskundige, of de aanwezigheid van het marmer in Patjitan van zulk eene beteekenis is, dat de ontginning daarvan goede uitkomsten kan opleveren. De heer Versteeg deelt nog mede, dat het lid de heer Von Schierbrand, met veel belangstelling had vernomen, dat er in Patjitan marmer aanwezig is, en dat het te bejame- ren zou zijn, dat bij eene eventuële ontginning niet gelet zou worden, om daartoe menschen te kiezen welke in dergelijke mijngroeven hebben gearbeid. Wordt verstaan, om, in geval het gouvernement, nadat het voorgesteld onderzoek tot een gunstige uitkomst heeft geleid, de direktie ter zake verder zal raadplegen, van de be- merking des heeren Von Schierbrand partij te trekken, en hem daarover te schrijven. 4. Eene bijdrage van het bestuurslid den heer Rost Van Tonningen, ter plaatsing in het Tijdschrift der Vereeni- aangeboden, handelende over de verbastering en veredeling der suikerriet-varieteiten op Java. Wordt tot de plaatsing besloten. 5. Brief van den ingenieur der 1e klasse G. De Groot, ten geleide van een proefdruk van de »schets der bruinko- lenlagen in het Palembangsche.” Notifikatie. 6. De heer Bleeker biedt aan ter plaatsing in het Tijd- schrift der Vereeniging eene Tiende bijdrage tot de kennis der vischfauna van Banka, bevattende het verslag van de onlangs door het lid der Vereeniging den heer J. F. R. L. Van den Bossche, resident van Banka, aangebodene vischsoorten. Onder die visschen zijn aangetroffen 55 soorten, welke nog niet van de wateren van Banka be- kend waren en waardoor het geheele cijfer der thans be- 3595 kende bankasche visschen op 519 wordt gebragt. De eenige voor de wetenschap nieuwe soort, naar den toezender ge- naamd Platycephalus Bosschei, is in de bijdrage nader be- schreven. Is verstaan. De bijdrage op te nemen in het 21e deel van het Tijd- schrift der Vereeniging. 7. Brief van het lid den heer Von Rosenberg, handelende over de verzending van visschen van Ceram op spiritus. De heer Bleeker neemt op zich, na ontvangst van het aangekondigde, ter zijner tijd daarover te berigten. De heer Von Rosenberg geeft daarin nog zijn verlangen te kennen, dat eenige gelithografieerde teekeningen bij het tweede gedeelte van zijn reisjournaal naar de kust van Nieuw-Guinea worden gevoegd. Hieraan zal worden voldaan. 8. Brief van het lid den heer Den Dekker, handelende over de toezending van visschen op spiritus. De heer Bleeker neemt op zich, na de ontvangst daar- over te berigten. 9. Nota van den heer Wiemans, houdende opgave van beëindigde lithografische werkzaamheden voor de Acta der Vereeniging. Notifikatie. 10. Brief van den 1n gouvernements sekretaris, namens het gouvernement aanbiedende een exemplaar van den Katalogus van boeken en geschriften uitmakende de bi- bliotheek van het Departement van koloniën. Wordt geplaatst in de boekerij. 11. De heer Bleeker leest voor de volgende mededeeling. Over de plaatsing in het stelsel van de Luetocephaloïden. „Ik heb dezer dagen nader onderzocht het merkwaardige geslacht Luciocephalus, hetwelk ik vroeger beschouwde als in verwantschap te staan tusschen de Cyprinodontoï- den en Esocioïden. Dit nadere onderzoek, bewerkstelligd 596 op voorwerpen in uitmuntenden toestand van bewaring, welke ik vroeger niet bezat, heeft mij geleerd, dat zich achter de oogen eene ruime holte bevindt, welke beneden slechts door een vlies van het achterste gedeelte der mond- holte is afgescheiden en welk vlies naar achteren ongeveer ter hoogte van den achterrand des preoperkels eindigt. „De holte strekt zich tot geheel nabij de oogkas uit, is slechts van achteren benedenwaarts geopend en stelt daar de holte in gemeenschap, deels met het achterste gedeelte der mondholte, deels met de kieuwbogen. De kieuwbogen, van welke de voorste nog vóór het oog ontspringen, loo- pen achterwaarts in horizontale rigting en aan den bo- venrand met kegelvormige tandjes bezet, tot waar het vlies, hetwelk de achteroogsholte van de mondholte afscheidt, ophoudt en buigen zich dan naar boven om, de voorste om zich bladvormig uit te breiden en zich binnen de ach- teroogsholte te begeven, in welker bovenste helft hij eene zadelvormige gedaante aanneemt en zich voorts aan den binnenwand der holte vasthecht. De tweede kieuwboog stijgt evenzeer in de achteroogsholte op, breidt zich min- - der bladvormig uit doch geeft daarentegen een priemvor- mig eenigzins gebogen verlengsel af, dat naar voren ge- rigt is en in het achterste gedeelte der holte vrij uitpuilt. » Wanneer men bij goed bewaarde voorwerpen de operkels van de kieuwen af beweegt, ziet men zeer duidelijk den ingang der achteroogsholte. Het water kan alzoo bij be- weging der kieuwdeksels gemakkelijk in de achteroogshol- te dringen, terwijl de visch door nederwaartsche beweging der kieuwdeksels bij magte is, de opening volkomen te slui- ten, en het in de holte bevatte water naar willekeur te bewaren, wanneer hij zich buiten het water bevindt. » Uit dezen kieuwbouw blijkt, dat Luciocephalus tot de Labyrinthibranchinen behoort, doch de overige merk waar- digheden in den bouw laten niet toe, het met de Os- phromenoïden te vereenigen. Het blijkt de waarde van eene eigene familie te behouden, doch deze familie kan hare 597 plaats niet behouden tusschen de Cyprinodontoïden en Esocioïden, maar zal moeten gerangschikt worden naast de Osphromenoïden. In mijn in het begin dezer maand afge- drukt Tentamen van een nieuw natuurlijk stelsel der vis- schen, voorkomende in mijne Enumeratio specierum pis- cium huecusque in Archipelago Indico observatarum, zijn - de Luciocephaloïden nog foutievelijk onder de Cyprino- donten geplaatst. Zij behooren daar’ plaats te nemen in de Subordo Labyrinthibranchini.” 12. De heer Bleeker vertoont zijne verzameling van ar- chipelagische zeeveders (Pennatulina), welke hij dezer da- gen heeft bepaald en onder welke hij heeft aangetroffen 11 nieuwe soorten van Pteroeides Herkl. De beschrijvingen dezer soorten zullen achter deze no- tulen worden geplaatst. 15. Brief van de firma Schimmelpenninck en Co. aanbie- dende eene rekening van f 65.75 om door de Vereeniging te voldoen, voor de bewerkstelligde verzending van arak aan den heer Schlegel te Amovy. Aan den thesaurier wordt magtiging tot de uitbetaling verleend, terwijl voorts wordt besloten opgave van dat voor- schot te doen aan den heer Schlegel te Leiden, met verzoek het ter hand te doen stellen aan den boekhandelaar der Vereeniging te Leiden, den heer Van den Heuvell, ter ver- rekening met de Vereeniging. 14. Brieven begeleidende gelden of geldswaarden der Vereeniging aankomende wegens kontributiën en inteeke- ningen, als van Pasoeroean met f 51. » Serang ef 68: » Makassar nf ST: » Pengaboengan» f 20. Gesteld in handen van den thesaurier. 15. Worden voorgesteld en benoemd tot het Gewoon lidmaatschap der Vereeniging de HH. H. Anthon Jr, Vicekonsul der Vereenigde staten van Noord-Amerika, te Batavia. 598 W. J. Van den Broek, Lid der Firma Schimmelpenninck en Co. te Batavia. A. Fraser, Britsch konsul, te Batavia. GC. Vriesendorp, Lid der Firma Schimmelpenninck en Co. te Batavia. 16. Ingekomen boekwerken. Comptes rendus hebdomadaires des séances de l’ Académie des Sciences, par M. M. les Secrétaires perpétuels. Tom. 49 no. 11 et 12 (Sept. 1859), Paris 1859, 4°. (aangekocht). Videnskabelige Meddelelser fra den Naturhistoriske Forening i Kjöbenhavn for Aaret 1858. Kjöbenhavn 1859 8,. (van de Forening). Over eenige vischsoorten van de Kaap de Goede Hoop, door P. Bleeker. Broch. Batavia 1859 8e. (van den schrijver). Het Rest in Nederlandsch Indië. Regtskundig Tijdschrift onder redaktie van R. A, Eekhout en T. H. Der Kinderen. 9° Jaarg. no. 4 Batavia 1859 8°. (van de Redaktie), Lijst der boeken en geschriften uitmakende de bibliotheek van het Departement van Koloniën. ’s Gravenhage 1858, 80. (van het Gouvernement). fee, e Dekrelars, G. A. DE LANGE. OVER EENIGE NIEUWE SOORTEN VAN ZEEVEDERS or PENNATULINA (POLYPI NATANTES) VAN DEN INDISCHEN ARCHIPEL DOOR P. BLEEKER. De heer J. A. Herklots heeft in het vorige jaar in de Bijdragen tot de Dierkunde, uitgegeven door het Koninklijk Zoölogisch Genootschap Natura Artis Magistra te Amster- dam, openbaar gemaakt eene hoogst belangrijke bijdrage tot de kennis der zeeveders &). Van dien arbeid heb ik eerst dezer dagen kennis kunnen nemen, en daar mijn ka- binet een aantal archipelagische vormen dezer familie be- vat, besloot ik, ze met den arbeid van den heer Herklots te vergelijken. De uitkomst is geweest, dat ik, met uit- zondering slechts van Virgularia Reinwardtii Herkl. en Li- tuaria phalloides Val, geen mijner soorten tot de door den heer Herklots beschrevene en afgebeelde heb kunnen te- rug brengen. Deze soorten zijn niet minder dan 11 in getal en behooren merkwaardiger wijze alle tot het door den heer Herklots zeer goed vastgestelde geslacht Pteroei- des, van hetwelk hij echter in het geheel slechts 7 soor- ten vermeldt. 1) Notices pour servir à l'étude der Polypiers nageurs ou Pennatulides. 400 In het geheel zijn thans van de geheele aarde nog geene 40 soorten van zeeveders bekend en de heer Herklots zegt te regt »qu'on doit s'attendre à les voir augmenter considéra- blement.” Ik heb het aantal dier soorten met meer dan een vierde kunnen verhoogen. Van den Indischen archipel zie ik in het geheel slechts 5 soorten vermeld, t. w. Virgularia juncea Lam. (van Borneo en de Molukken), Virgularia Reinwardtiù Herkl. en Pteroeides Esperi Herkl. (van Sumatra). Van deze soorten bezit ik slechts Virgularia Reinwardtii van Am- boina. Van Lituaria phalloides, welke ik insgelijks van Amboina ontving, was als woonplaats in algemeene ter- men opgegeven de Indische Oceaan, zoodat zij thans meer bepaald als Archipelagische soort kan vermeld worden. De nieuwe soorten van Pteroeides van mijn kabinet zijn de hieronder kortelijk beschrevene. 1. Pteroeides hymenokaulon Blkr. Stipes latus laevis; parte nuda parte pinnata duplo bre- vlore, conica, carnosa, partem pinnatam versus tumida; parte pinnata latissima membranacea axi gracili rigida sustentata, axi stipitis apicem non attingente. Pinnae utro- que latere 24 p. m. oblique flabelliformes, membranaceae, spinis 10 ad 12 membranam longe superantibus sustenta- tae, utraque facie polypiferae, polypis irregulariter dispo- sitis. Stipes pinnatus cum pinnis expansis aeque latus cir- citer ac longus. Pinnae marginem liberum versus violacecae. Stipes flavescens, parte aptera violascente maculatus. Longitudo totius stipitis 150”; partis ejus apterae 45; pinnae majoris 51”, Hab. Amboina, in mari. Adnot. Spec. Pteroeid. Esperi Herkl. affinis, sed differt stipitis partis pinnatae structura membranacea, pinnis bre- vioribus pendulis, spinis membranam pinnarum longe su- perantibus. 2. Pteroeides sarkokaulon Blkr. Stipes latus, laevis; parte aptera parte pinnata non mul- 401 to breviore, conica, carnosa, partem pinnatam versus tu- mida; parte pinnata carnosa, minus triplo longiore quam lata, postice leviter et parce granulata. Pinnae utroque latere 24 vel 25, oblique flabelliformes, carnosae, spinis 16 ad 19 pinnam sat multo superantibus sustentatae, utra- que facie polypiferae, polypis irregulariter dispositis. Stipes pinnatus cum pinnis expausis aeque latus ac longus, fla- vescens, immaculatus. Longitudo totius stipitis 112”; partis ejus apterae 48/7; pinnae majoris 52°”. Hab. Sinkawang, Borneo occidentalis, in mari. Adn. Species stipite pinnato latissimo valde distincta. 5. Pteroeides bankanense Blkr. Stipes latus, laevis; parte aptera parte pinnata non valde multo breviore, conica, carnosa, partem pinnatam versus tumida, infra intumescentiam leviter coarctata; parte pin- nata carnosa quadruplo fere longiore quam lata. Pinnae utroque latere 25 p. m., oblique flabelliformes, carno- sae, spinis 11 vel 12 pinnam sat multo superantibus sustentatae, utraque facie polypiferae, polypis numerosis confertis. Stipes pinnatus cum pinnis expansis aeque latus circiter ac longus, flavescens, parte aptera maculis viola- ceis ornatus. Longitudo totius stipitis 82”; partis ejus apterae 55’; pinnae majoris 27”. Hab. Banka (Muntok), in mari. 4. Pteroeides macracanthus Blkr. Stipes latus, laevis; parte aptera parte pinnata valde mul- to sed minus duplo breviore, conica, carnosa, partem pinnatam versus tumida; parte pinnata carnosa, plus quin- tuplo longiore quam lata. Pinnae utroque latere 51 p. m., oblique flabelliformes, carnosae, spinis 12 ad 14 pinnam sat multo superantibus sustentatae, utraque facie polypi- ferae, polypis irregulariter dispositis. Stipes pinnatus cum DL. XX se 402 pinnis expansis sat multo longior quam latus, flavescens, parte aptera maculis sparsis parvis violaceis. Longitudo totius stipitis 122”; partis ejus apterae 44; In pinnae majoris 52”. Hab. Java (Batavia), in mari. 5. Pteroeides aurantiacum Blkr. Stipes latus, laevis; parte aptera parte pinnata valde multo sed multo minus duplo breviore, conica, carnosa medio coarctata; parte pinnata carnosa, plus sextuplo lon- giore quam lata. Pinnae utroque latere 25 p. m., oblique flabelliformes, carnoso-membranaceae, spinis 12 p. m. pin- nam sat longe superantibus sustentatae, utraque facie po- lypiferae, polypis irregulariter dispositis. Stipes pinnatus cum pinnis expansis sat multo longior quam latus. Stipes pinnaeque aurantiacae. Stipes apterus nigro sat dense ma- culatus. Longitudo totius stipitis 150; partis ejus apterae 48”; pinnae majoris 52. Hab. Amboina, in mari. 6. Pteroeides javamcum Blkr. Stipes latus; laevis: parte aptera parte pinnata paulo tantum breviore, conica, carnosa, medio leviter coarctata; parte pinnata carnosa, sextuplo circiter longiore quam lata. Pinnae utroque latere 25, oblique flabelliformes, car- nosae, spinis 8 p. m. pinnam longe superantibus susten- tatae, utraque facie polypiferae, polypis irregulatiter dis- positis. Stipes pinnatus cum pinnis expansis non multo longior quam latus, flavescens, parte aptera maculis spar- sis parvis violaceis. Longitudo totius stipitis 110”; partis ejus apterae 49"; pinnae majoris 25”. Hab. Java (Batavia), in mari. 7 Pteroeides hystrix Blkr. Stipes gracilis, laevis; parte aptera longitudine parti 405 pinnatae subaequali, fusiformi, carnosa, partem pinnatam versus tumida, apicem versus gracilescente; parte pinnata carnosa, plus quintuplo longiore quam lata. Pinnae utroque latere 24 vel 25, oblique flabelliformes, membranaceae, spinis 9 pinnam longe superantibus sustentatae, utraque facie polypiferae, polypis irregulariter dispositis, spinis facie pinnarum superiore tota earum longitudine maxime conspicuis. Stipes pinnatus cum pinnis expansis sat multo longior quam latus, parte pinnata flavescens, parte aptera aurantiacus, apice et partem pinnatam versus late violaceus. Longitudo totius stipitis 119”; partis ejus apterae 58”; pinnae majoris 21”. Hab. Java (Batavia), in mari. 8. Pteroeides Herklotsi Blkr. Stipes latus, laevis; parte aptera parte pinnata vix vel non breviore, conica, carnosa, medio leviter coarctata; parte pinnata carnosa, sextuplo longiore quam lata. Pin- nae utroque latere 19 vel 20, oblique flabelliformes, car- noso-membranaceae, spinis 12 ad 14 pinnam longe supe- rantibus sustentatae, utraque facie polvpiferae, polypis irregulariter dispositis. Stipes pinnatus cum pinnis expan- sis multo longior quam latus, flavescens, parte aptera et pinnata violaceo. maculatus. Longitudo totius stipitis 98”; partis ejus apterae 45”; pinnae majoris 18”. Hab. Java (Batavia), in mari. 9. Pteroeides kampylopterus Blkr. Supes latus, laevis; parte aptera parte pinnata multo sed multo minus duplo breviore, conica, carnosa, medio coarctata; parte pinnata carnosa, quintuplo circiter longi- ore quam lata. Pinnae utroque latere 19 vel 20, oblique flabelliformes, carnosae, curvatae, sese invicem amplecten- tes, spinis 12 p. m. pinnam conspicue superantibus sus- tentatae, utroque facie polypiferae, polypis irregulariter 404 dispositis. Stipes pinnatus cum pinnis expanpis duplo longior quam latus, flavescens, parte aptera violaceo maculatus. Longitudo totius stipitis 108”; partis ejus apterae 45”; pinnae majoris {7 Hab. Java (Batavia), in mari. 10. Pteroeides micropterus Blkr. Stipes latus, laevis; parte aptera parte pinnata non mul- to breviore, conica, carnosa, partem pinnatam versus tu- mida; parte pinnata plus octuplo longiore quam lata. Pin- nae utroque latere 22 ad 24, oblique flabelliformes, carnosae, spinis 9 vel 10 pinnam superantibus sustentatae, utraque facie polypiferae, polypis irregulariter dispositis. Stipes pin- natus cum pinnis expansis plus triplo longior quam latus, parte aptera tota flavescens, parte pinnata magna parte violaceus. Longitudo totius stipits 155; partis ejus apterae 57; pinnae majoris 10” ad 11. Hab. Java (Batavia), in mari. 11. Pteroeides oligopterus Blkr. Stipes latus, laevis; parte aptera parti pinnatae longitu- dine aequali, conica, carnosa, medium versus leviter co- arctata; parte pinnata sextuplo circiter longiore quam lata. Pinnae utroque latere 12, oblique flabelliformes, carnosae, spinis 12 p. m. pinnam paulo superantibus sustentatae, utraque facie polypiferae, polypis irregulariter dispositis. Stipes pinnatus cum pinnis expansis triplo circiter longior quam latus, flavescens, ubique immaculatus. Longitudo totius stipitis 101; partis ejus apterae 50,5"; pinnae majoris 12. Hab. Fernata, in mari. Seripsi Bataviae Calendis Novembris 1859. BESTUURSVERGADERING, GEHOUDEN DEN 86 DerCEMBER 1859 TEN HUIZE VAN DEN HEER Der LANGE Tegenwoordig zijn de direkteuren de HH. P. Brreker, President. A. J. D. SreenstRA Toussaint, Vicepresident. H. L. JANSSEN, G. F. De Bruyn Kors, Bibliothekaris. J. A. CG. OUDEMANS, M. Tu. Rrercne Thesaurier. W. M. Sarir, W. F. VERSTEEG, G. A. De Lance, Sekretaris, terwijl het oud bestuurslid de heer R. F. De Seyff als gast de vergadering bijwoont. De notulen der vorige vergadering worden voorgelezen en goedgekeurd. De heer De Bruyn Kops brengt verslag uit nopens de vraag, aan de direktie gedaan door den kommandant der zeemagt in Oost-Indië, of het plantenrijk in deze gewes- ten eenig voortbrengselen oplevert dat vervangen kan het zeewier in Nederland voor tusschen proppengebezigd bij de lading van vuurmonden. Dat verslag luidt als volgt. Over zelfslandigheden in Nederlandsch Indië, geschikt tot het ver- vaardigen van tusschenproppen bij de lading van vuurmonden. In de vergadering der Natuurkundige Vereeniging in Ne- 406 derlandsch Indië van den 10n November 1859 werd ter tafel gebragt eene missive van den schout-bij-nacht, kommandant van Z.M. zeemagt in Oost-Indië en inspekteur der marine van 1 Nov. jl. 2e bureau no. 5467, waarin der Vereeniging het verzoek gedaan wordt, te willen berigten of er voor de tusschenproppen, eventueel te bezigen bij de lading van stukken, eene stof aanwezig is, die het zeewier in Neder- land kan vervangen. Dit stuk werd in mijne handen ge- steld om te dienen van rapport. Hieraan voldoende, heb ik de eer mededeeling te doen van eenige uittreksels van een stuk, getiteld: Proeven nopens het wederstandsvermo- gen van iijzeren geschut in België, opgenomen in het nom- mer van de Militaire Spectator van September jl. „Nadat in 1857 5 ijzeren 24 ponders in het oefeningskamp te Braschaet, bij oefeningen met !/; kogelzware lading gespron- gen waren, werd besloten te onderzoeken, waaraan deze onge- lukken waren toe te schrijven. Reeds vroeger waren ook stukken gesprongen, als in 1846 een 18 ponder te Braschaet, in 1849 een 50 ponder te Vlissingen, in 1855 een 12 ponder te Braschaet, in 1855 en 1856 telkens een 48 ponder te Braschaet. Later werd deze lijst nog, vergroot door een 50 ponder op Z. M. korvet Medusa, een 80 ponder op Z. M. stoomschip Am- sterdam en een 50 ponder op het verdedigingsvaartuig Pro Patria. Alle deze stukken waren vóór 1850 te Luik gegoten. „Daar de gieting steeds op dezelfde wijze plaats had, het ijzer aanmerkelijk beter was en sedert vele jaren de di- rektie der gieterij stond onder denzelfden gietersbaas, was niet aan te nemen, dat de oorzaak in de stukken zelve moest gezocht worden. Men moest dus wel vooronderstel- len, dat de oorzaak alleen te vinden is in het buskruid, waarvan de spanning der gassoorten zoo hevig werd, dat, het stuk sprong voordat de kogel in beweging was gebragt. „De schoone proeven van Piobert geven de wetten aan van het verbranden van het buskruid. Im de veronder- stelling, dat de kogel stil bleef liggen, bevond hij dat de gassoorten, uit de ontbranding van het buskruid geboren, 407 aanvankelijk zeer snel, later echter langzamer toencemt. Hieruit blijkt, dat de spanning der gassoorten in de eerste oogenblikken moet verminderd worden, hetwelk het best kan verkregen worden, door den kogel meer voorlijk te plaatsen en de lading dus in eene grootere ruimte te doen verbranden. Hiertoe plaatste hij een hooiprop tusschen de kardoes en den kogel. De uitwerking was gunstig. Om dit nog meer te bewerken verminderde hij de middellijn der kardoezen. De verbranding werd hierdoor wel is waar bespoedigd, doch de ontwikkeling der gassen nam minder spoedig toe, dan de spanning door de meerdere ruimte af- nam. „De kogel begon zijne voorwaartsche beweging later, de gassen, met groote snelheid zich ontwikkelende, gaven aan den kogel eene even groote, soms zelfs eene grootere aan- vankelijke snelheid dan bij de oude ladingswijze. » Uit de genomen proeven bleek verder, dat de spanning der gassen het grootste is, als de kogel zich een half kali- ber verplaatst heeft, waardoor het nut der tusschenprop bewezen wordt. » Reeds vroeger werden bij de fransche marine proeven genomen met ijzeren 50 ponders, met en zonder tusschen- prop geladen. Volgens het oordeel der kommissie moes- ten de stukken, zonder tusschenprop geladen, na 500 scho- ten reeds buiten gebruik gesteld worden, terwijl zij met een tusschenprop tot 2000 schoten uithielden zonder be- schadiging. »De aanvankelijke snelheid bleek door de tusschenprop met 4 el vermeerderd te zijn. » Het bleek ook, dat de stof, waarvan de tusschenproppen vervaardigd zijn, niet onverschillig is, daar de proppen, die de meeste elasticiteit hadden en zich dus het meest lieten zamenpersen, de voorkeur verdienen. » Als een bewijs van het groote nut der tusschenproppen kan ook dienen, de uitkomst der proeven, genomen met 4 ijzeren 24 ponders, waarvan twee geladen werden met 408 kardoezen, die slechts eenige strepen minder middellijn hadden dan de ziel, en twee met verlengde kardoezen en tusschenproppen van hooi. v De beide eerste kanonnen sprongen bij het 2® en 6° schot. Geen der beide laatste sprong. Uit het eene deed men 915, uit het tweede 1500 schoten. Het buskruid was voor deze proeven hetzelfde snel verbrandende buskruid, wat bij de vorige proeven gediend had. » Het blijkt uit bovenstaande proeven, dat eene veerkrach- tige stof het beste resultaat oplevert, Indien men nu nagaat, welke plantaardige stoffen in Indië het meest geschikt zoowel door veelvuldig voorkomen als onkost- baarheid, het zeewier kunnen vervangen, dan doen zich daartoe verschillende stoffen voor. » Een vereischte, waar tevens opgelet moet worden is, dat zich geene harde deelen bevinden in de gebruikte stof, zooals bladribben, schubben, enz., welke het geschut zeer spoedig doen uitslijten. „In eene groote mate voldoet aan beide vereischtende gewone kapok, ontbolsterd en gezuiverd. Deze, los in een zak gedaan, levert eene uitmuntende tusschenprop op. Het gevaar van vuur zoude kunnen worden vermeden, door de kapok vooraf te dompelen in eene brandwerende vloei- stof, zooals eene oplossing van aluin in water of waterglas. „In Indië kunnen verder tot dat doel worden aangewend de omhulsels van de gewone klapper- en pinangnoot. De zachte stof, welke deze daarstelt, bezit in hooge mate de eigenschap van veerkracht. Gedroogde pisangbladeren, ont- daan van de middenerf, zouden, in bundels gepakt, hier- voor dienstig kunnen zijn. » Aan boord zoude het afval van touwwerk, dat niet meer dienstig is tot het spinnen van garens, of niet meer tot werk kan gepluisd worden, eene zeer goede stof opleveren, welke daartoe zou kunnen worden vergaard. Oud versleten manilla-touwwerk beveelt zich hiervoor zeer aan, even als oud scheurpapier, en dergelijke. 409 » Alle deze stoffen zullen echter, ter voorkoming van brand, in de eene of andere brandwerende vloeistof moeten wor- den gedompeld. „Om aan dat doel te beantwoorden komt mij voor, dat zoude kunnen worden gebruik gemaakt van den volgenden eenvoudigen toestel. Twee ringen van rottan van kleiner middellijn dan de ziel, worden door drie kruisselings aan de binnenzijde bevestigde rottans op een kaliber afstand van elkander vastgehouden en dienen als tusschenprop. Deze zouden het voordeel hebben van eene groote opene ruimte over te laten en toch niet door het aanzetten of den druk van den kogel tegen den wand worden ge- perst. „Door den kleineren diameter dan die der ziel zoude voor inwendige beschadiging niet veel vrees behoeven te bestaan. » Meermalen is bij mij het denkbeeld opgekomen, dat het gebruik der kransproppen aanleiding kan geven tot het springen der stukken. Door het aanzetten zal de ring- vormige prop aan den binnenzijde den vorm van den kogel aannemen. Indien de kogel nu eene rollende beweging ver- krijgt, door den stoot buiten het middenpunt te ontvangen, zal hij de werking hebben de prop neer te drukken, tus- schen den wand der ziel en den kogel. Deze zal dus als een wig kunnen werken, indien de ruimte tusschen den kogel en den wand (de speelruimte) zoo groot is, dat eene der garens van de prop daarin kan komen. Hetzelfde zal plaats hebben, als de prop voor den kogel nedervalt. „In den regel zal de prop door den kogel worden voor- uitgestuwd en is er in dat geval geen gevaar van sprin- gen, maar werkt de kogel tegen het hellende vlak, door de prop gevormd, dan is het springen onvermijdelijk. „Ik neem alzoo de vrijheid voor te stellen, den schout. bij-nacht kommandant van Z.M. zeemagt in Oost-Indië en Inspekteur der marine in antwoord op bedoelde missive het bovenstaande mede te deelen.” De direktie, met het gevoelen van den heer De Bruyn Kops 410 zich vereenigende, wordt verstaan, daarvan mededeeling te doen aan den kommandant der zeemagt, onder over- legging van een afschrift van het verslag. De president brengt ter tafel de volgende brieven en bescheiden. 1. Het artikel van het lid den heer Krajenbrink, het- welk bij de bestuursleden in lezing geweest is, handelende over de uitkomsten van twee bemestingsproeven op suikerriet. Wordt besloten tot de plaatsing in het Tijdschrift der Vereeniging. 2. Brieven, houdende dankzeggingen voor benoemingen tot het lidmaatschap der Vereeniging en verklaringen te willen voldoen aan de gewone kontributie van de HH. H. Anthon, CG. Vriesendorp en K. W. Hamilton of Silvertonhill. Wordt besloten deze brieven te stellen in handen van den thesaurier. 5. Brief van den LIsten gouvernements sekretaris, strek- kende ten geleide van den ornithologischen arbeid des heeren Von Rosenberg, reeds in de Vergadering van 25 July jl. ter tafel geweest en sedert door dien heer naar de bemerkingen der direktie herzien. Wordt verstaan thans tot de openbaarmaking er van in de werken der Vereeniging over te gaan. 4. Brief van als boven luidende. pd Batavia, den 7 December 1859. „Met referte aan uwe missive van 25 November jl. no. 2357, heb ik de eer uwer direktie hiernevens in afschrift aan te bieden eene Nota van den mijn-ingenieur GC. De Groot, waarin zijne bevinding van het Patjitan-marmer is bekend gesteld, en tevens eene eventuële ontginning van steengroeven in Nederlandsch Indië voor Gouvernements rekening wordt ter sprake gebragt, onder mededeeling, dat de gouverneur generaal met de meeste belangstelling heeft kennis genomen, van het betrekkelijk rapport van den 411 heer W.F. Versteeg, hetwelk bij voormeld schrijven van uwe direktie was overgelegd.” De 1e Gouvernements Sekretaris L. J.W. De Waar. Wordt verstaan in de notulen te voegen de genoemde nota, welke luidt als volgt. Nota over marmer en graniet, zoomede aangaande de bevinding van het Patjitan-marmer en eene ontginning van steengroeven in Nederlandsch Indië voor Gouvernements rekening. » Vroeger bestond het denkbeeld, dat het marmer eene niet in water afgezette kalkformatie was en tot de zooge- naamde primaire rotsen behoorde. In den laatsten tijd is evenwel bewezen, dat het marmer, even als alle andere kalksteenen, door middel van water is ontstaan en de ei- genschappen, die het als marmer doen erkennen, te dan- ken heeft aan den invloed der warmte, afgegeven door de pyrogene gesteenten, in de nabijheid waarvan het wordt gevonden. „In Nederlandsch Indië, waar kalksteen en pyrogene ge- steenten in elkanders nabijheid overvloedig worden aan- getroffen, was het derhalve te verwachten, dat marmer zou worden gevonden. Zoo vond de mijningenieur De Groot in 1852 marmer in de Noorderdistrikten van Makassar, nabij Kantissan aan de bevaarbare rivier Benangka Sang- kra, en in 1854 volkomen hetzelfde graauw geelachtig ge- kleurde marmer als nabij Kantissan, op het eiland Towali- ketjil, in de residentie Ternate. Im 1858 werden door dien mijningenieur prachtige marmersoorten gevonden op vele plaatsen in de Padangsche bovenlanden. Het marmer van Towali-ketjil, alhoewel aan zee ontginbaar, ligt te ver weg voor het transport naar Java en elders, waar het in Nederlandsch Indië noodig mogt zijn. Het marmer van de Padangsche bovenlanden is wegens het moeijelijke transport naar zee niet voor uitvoer ontginbaar. Het marmer van Kantissan is in alle opzigten ontginbaar. „Bij besluit van 51 January 1859 No. 5 werd eene proefontginning van marmer in Kediri, onder toezigt van den waterstaat, ingesteld. Omtrent de uitkomsten dezer proef zijn nog geene berigten ontvangen. Dit marmer (waarvan twee goede monsters in het mineralen-kabinet van het mijnwezen voorhanden zijn) werd, zooveel ik weet, het eerst aangewezen door den voormaligen kontroleur bij de landelijke inkomsten en kultures P. De Groot van den Hummel. » Het was mij ter oore gekomen, dat in de residentie Riouw, door de Chinezen, gehouwen steen werd ontgonnen. Op dezerzijdsch verzoek heeft de resident Nieuwenhuyzen daar- van een kubus van ruim 0,5 ned. el zijde tot monster ge- zonden en is bevouden, dat het een onzuivere kalksteen is, geschikt als bouwmateriaal, wanneer geene gepolijste oppervlakken worden gevorderd. „In de residentie Banka had de ingenieur De Groot op een paar gunstig gelegene punten aan het strand, fraai graniet, uitnemend geschikt als bouwstof, gevonden. Ik heb daarvan in Maart 1859 monsters doen nemen en de noodige inlichtingen doen geven, door de thans daar werkzame mijningenieurs betreffende eene ontginning van dat ge- steente op het eiland Banka. » Vervolgens ben ik in July 1859 in overleg getreden met den direkteur der burgerlijke openbare werken en den kolonel direkteur der genie, over de vermoedelijk jaarlijks benoodigde hoeveelheid, de vereischte afmetingen, den vorm en het uiterlijk voorkomen der verlangde voorwerpen, en de tegenwoordig betaalde prijzen, zoo van graniet, als van marmer (waaronder de zoogenaamde hardsteen). » Het voorgaande zal mij dienen bij de beantwoording van het vraagstuk, waarmede ik mij sedert eenigen tijd bezig houd vof het van belang is voor de burgerlijke open- „bare werken en de militaire genie om in Indië steengroe- 415 »te openen? — of zulks met voordeel kan geschieden? — „welke steensoorten zich daartoe aanbieden en op welke „plaatsen de ontginning, gelet op het vervoer over zee, „het best kan geschieden. » Vier dagen geleden ontving ik van het gouvernement eene missive der direktie van de Natuurkundige Vereeni- ging in Nederlandsch Indië, met bijgevoegde monsters mar- mer, dat in Patjitan aan de kust is bevonden voor te ko- men door den adsistent resident Noordziek, zoomede eene scherf marmer afkomstig uit Europa en van tegels genomen, welke gebruikt worden tot bevloering der Societeit Con- cordia te Batavia. Ik heb de eigenschappen der aangebodene marmers on- derzocht; dat van een tegeltje van Patjitan I genoemd, een veelzijdig stuk van daar afkomstig met Il aangewezen en de scherf europeesch marmer door III aangeduid. Om het overzigt gemakkelijk te maken, plaats ik hunne over- eenkomstige eigenschappen naast elkander. Ï LU HI Afkomstig van Pa- Afkomstig van Pa- Afkomstig van Eu- tjitan. tjitan. ropa; wordt te Bata- via aan de Societeit Concordia gebruikt tot bevloering. Licht roodbruin en Zwart en grijs ge- Lichtgrijs geaderd. groenachtig ge- aderd. aderd. Minder fijn korrelig, Fijn korrelig en digt Fijn korrelig en digt grover kristallijn van zamenstelling; van zamenstelling; van zamenstelling volkomen gelijk is als marmer eene dan LI. aan HI. zeer goede bouwstof. Niet zoo digt en Digten gelijkmatig Digt en gelijkmatig minder gelijkma- op het gepolijste op het gepolijste op- tig op het gepo- oppervlak, zonder pervlak, zonder groe- 414 lijste oppervlak, groeven of andere ven of andere on- eenigzins celvormig. ongelijkheden. gelijkheden. Het ijzeroxyde, dat de roodbruine ader- tjes vormt, laat bij het zagen, schuren en polijsten los, waardoor in het ge- polijste oppervlak ter plaatse van de adertjes groeven ontstaan. Is even hard als Car- Iets harder dan Iets harder dan Car- rara-marmer. Carrara-marmer. rara marmer. Specifiek gewigt 2,65. Specifiek gewigt 2, Specifiek gewigt 2, 64. 64. Bruikbaar als mar- Zeer goed marmer Zeer goed marmer mer voor bouw- voor bouwkundige voor bouwkundige kundige zaken. zaken. zaken. „Uit het voorgaande blijkt, dat nabij Patjitan kalksteen wordt gevonden, welke geschikt is om als marmer in den huisbouw te worden gebruikt. Het is gelijksoortig met dat van Kediri, dat, gelijk boven is gezegd, door den water- staat, bij wijze van proefneming, wordt ontgonnen. » Voor de oplossing van het vraagstuk der steengroeven is dierhalve eene belangrijke vondst gedaan, indien het blijkt, dat het marmer daar ontginbaar voorkomt en de plaats werkelijk voor het transport over zee gunstig is ge- legen. „Omtrent den graniet mogt ik bereids antwoord ont- vangen van den kolonel direkteur der genie, en evenzoo omtrent het marmer van den direkteur der burgerlijke openbare werken, doch van eerstgenoemde mogt ik nog geen berigt ontvangen omtrent het marmer en van laatst- genoemden nog niet aangaande den graniet. „De vindplaatsen nabij Kantissan op Celebes en die op 415 Banka in Jeboes, Soengei-liat en Toboali zijn mij geheel bekend, doch die in Riouw, in Kediri en nabij Patjitan zijn mij geheel onbekend en het is wenschelijk te achten dat, alvorens door mij een voorstel tot opening van steen- groeven voor gouvernements rekening wordt gedaan, die vindplaatsen door mij worden bezocht. »Zoodra de nog ontbrekende opgaven van de direkteu- ren der burgerlijke openbare werken en militaire genie zullen zijn ingekomen, zal aan de regering verslag wor- den gedaan van hetgeen in deze bereids is bekend gewor- den, en daarbij worden voorgesteld om te magtigen, de drie nog onbezochte vindplaatsen te gaan bezoeken, met het oog op ontginning en vervoer over zee. »Op deze wijze zal worden getracht, indien zulks blijkt wenschelijk te zijn, om, in betrekkelijk korten tijd Neder- landsch Indië zelf in zijne behoeften te doen voorzien, aan allerlei soort van gehouwen steen.” De Ingenieur der te klasse, belast met de leiding der dienst van het Mijnwezen, (Get.) DE GROOT. 5. Brief van het lid den heer Hunnius, bevattende de opmerking, dat hij niet heeft ontvangen, bij het XIXe deel van het Tijdschrift der Vereeniging, de daarin aange- kondigde geologische kaart van de Wester-afdeeling van Borneo. Wordt verstaan, den heer Hunnius mededeeling te doen, dat hij die kaart afzonderlijk zal ontvangen, en in de par- ukuliere dagbladen, zooals reeds in het officiële nieuwsblad is geschied, aan heeren inteekenaren op het Tijdschrift der Vereeniging hetzelfde kenbaar te maken. 6. Brief van den ingenieur, belast met de leiding der dienst van het mijnwezen, ten geleide van 45 stuks ge- kleurde exemplaren van de in 95 genoemde kaart. Wordt verstaan deze te doen afgeven aan den uitgever 416 van het Tijdschrift der Vereeniging, den heer Van Dorp. 7. Brieven, blijkens welke de heeren Schultze, Buys en Miero intrekken hunne inteekening op het Tijdschrift en de Acta der Vereeniging. Gesteld in handen van den thesaurier. 8. De heer Bleeker berigt omtrent eenige Slangen van Rau (Sumatra's Westkust), aangeboden door den heer J. A. James, officier van gezond- heid der 2° klasse, welke slangen bestaan uit de volgen- de soorten: ‚ Xenopeltis unicolor DB. . Ophites subcinctus Wagl. mek „ Tropidonotus trianguligerus Schl., en . Tragops prasinus Wagl., welke soorten de eerste zijn, welke van Rau zijn be- kend geworden. 9. Het lid der Vereeniging, de heer J.J W. E. Van Riemsdijk, biedt aan eenige O1 Lo Reptiliën van Banhalis, de nieuwe nederlandsche vestiging in het rijk van Siak. Deze reptiliën bestaan, volgens de bepaling van den heer Bleeker, uit de volgende soorten. 7 1. Draco fuscus Daud. . Python reticulatus Gr. Dendrophis picta Boie. » _ octolincata DB. „ Compsosoma melanurus DB. Ee Ol LO eist . Elaps bivirgatus Schl. » __ Thepassi Blkr. Bij deze reptiliën bevinden zich tevens eenige eijeren met foetus van Ketengus typus (Ikan Doekang betoel). De nt Mer soort is reeds in eijeren van 18°” diameter goed herken- baar aan den zeer stompen breeden kop. Bij een foetus 417 112 van 58” lengte heeft de nog met den buik verbonden dojerzak een’ diameter van 18”. Ook bevindt zich nog bij de reptiliën een jong voorwerp van Arothron testudi- neus J. Müll., hetwelk bij Bankalis gevangen is. Is verstaan, den heer Van Riemsdijk den dank der Ver- eeniging voor zijn geschenk te betuigen. 10. De heer Bleeker stelt ter bezigtiging eenige voor- werpen van Hemiramphus Buffonis Val. en Mugil vaigiensis Q., door het lid den heer Huguenin van Batjan medegebragt. 11. De heer Bleeker brengt verslag uit over de visch- soorten van Atapoepoe, aan de noordkust van het eiland Timor, aangeboden door het lid der Vereeniging den heer Dr. Brummer. Dit verslag maakt uit eene Vijfde bijdrage tot de kennis der vischfauna van Timor, welke rappor- teur ter plaatsing in het Tijdschrift der Vereeniging aan- biedt.” Hij deelt daaruit mede, dat de verzameling van den heer Brummer bestond uit 48 soorten, op 7 na alle nieuw voor de kennis der plaatselijke fauna van Atapoe- poe, terwijl 28 der 48 soorten nog niet van het eiland Timor bekend waren en daaronder Callyodon carolinus Val. nieuw voor de kennis der fauna van den Indischen Archipel. Is verstaan. Den heer Brummer den dank der Vereeniging aan te bieden voor de toezending en de bijdrage van rapporteur op te ne- men achter deze notulen. 12. Brief van den heer Wiemans, ten geleide van 645 exemplaren van het plaatje Bruinkolen-lagen in het Pa- lembangsche, bestemd voor het Tijdschrift der Vereeniging. De hoofdredakteur berigt, dat die plaatjes den uitgever van het Tijdschrift der Vereeniging zullen worden ter hand gesteld. 15. Brief van den president der Geneeskundige Vereeniging in Nederlandsch Indië, aanbiedende de 5e en 6% aflevering DL. XX 2 418 van deel VIT van het door die Vereeniging uitgegeven wordend tijdschrift. Wordt besloten voor genoemd boekgeschenk den dank der direktie te betuigen en het te plaatsen in de boekerij der Vereeniging. 14. Brief van den heer Meysenheim Knipschaar, aan- biedende een werkje door hem uitgegeven, handelende over de telegraphie in Nederlandsch Indië. Wordt besloten als boven. 15. Brief van den heer Wienecke, te Onrust, houdende het verzoek dat de Vereeniging een ruil van werken zal aangaan met de navolgende keloerde instellingen, welke doble het initiatief bij hem hebben genomen. De Oberhessische Gesellschaft fur Natur- und Heilkunde te Giessen, De Universiteit te Giessen. De Geographische Verein te Darmstadt. Wordt verstaan den heer Wienecke te antwoorden, dat zijn voorstel is aangenomen, en dat de bibliothekaris der Vereeniging op zich heeft genomen het daarin ncodige te verrigten. 16. Brief van het lid den heer visscher van Gaasbeek, waarin hij, wegens vertrek naar Europa, voor het lidmaat- schap der Vereeniging bedankt. Is verstaan den naam van den heer Visscher van Gaas- beek van de ledenlijst af te voeren. 17. Brief van den resident van Djokjokarta met der Ver- eeniging wegens kontributiën aankomende gelden, ad f 96. Gesteld in handen van den thesaurier. 18. De president noodigt, namens de vergadering, het oud-bestuurslid den heer De Seyff uit om weder in het bestuur zitting te nemen. De heer De Seyff verklaart dat hij gaarne die uitnoo- diging aanneemt. 19. De president verzoekt de heeren, ter vergadering aan- wezig, op te staan, en deelt daarop mede den inhoud van 419 eenen brief, gedateerd 10 Mei jl. van den direkteur van het kabinet des Konings, luidende: 's Gravenhage, den 10n Mei 1859. » De brief van het Bestuur der Natuurkundige Vereeniging in Nederlandsch Indië, dd. 8 November Il, is bij den Koning ontvangen met en benevens het exemplaar van hare daarbij vermelde werken. » Zijne Majesteit heeft van die missive met veel belang- stelling kennis genomen, en vertrouwt voorshands, dat zulks eveneens het geval zal zijn bij de inzage van de werken zelve. » Intusschen laat de Koning het Bestuur voor de alsnu plaats gehad hebbende aanbieding dank zeggen, en wordt door Zijne Majesteit, als een bewijs van belangstelling in de voormelde Vereeniging, het Beschermheerschap over Dezel- ve aanvaard. „Ik heb de eer, op ’s Konings last, van het voorafgaande aan het meergemeld Bestuur bij deze mededeeling te doen.” De Direkteur van het kabinet des Konings. DE KOCK. Daarop hernemen de vergaderden hunne zitplaatsen en wenscht de President de Vereeniging geluk met de groote onderscheiding, welke haar is te beurt gevallen. 20. De heer Bleeker spreekt over de stelselmatige ver- deeling van de Cyprinen, naar aanleiding van eenige nieuwe geslachten van Cyprinoïden, welke hij in den jongsten tijd gemeend heeft te moeten opstellen en welke nader beschre- ven zijn in het ter perse gelegd 2e deel van zijne Ichthyo- logiae Archipelagi Indici Prodromus, hetwelk uitsluitend over de Cyprinen handelt. Hij neemt de beide familiën van den heer Agassiz (Cyprinoï- den en Cyprinodontoïden) aan, en verdeelt dan de Cyprinoïden in drie onderfamilien, de Gobitiformes, Homalopteraeformes, en Cypriniformes en de Cydpriniformes weder in twee hoofdgroepen, de Phalacrognathinen (met 2 ondergroepen , La- 420 beoninen en Chondrostominen) en de Cheilognathinen (met 5 ondergroepen, Catostominen, Cyprininen en Barbinen). In de Cyprinodontoïden neemt hij 4 groepen aan, Cypri- nodontinen, Aplocheilinen, Orestiasinen en Anablepinen. In een ter tafel gebragt overzigt, getrokken uit genoemd werk, zijn alle die groepen, alsmede de tot ze gebragte ge- slachten, systematisch gerangschikt en gekenmerkt. Is verstaan. Het overzigt achter deze notulen in het Tijdschrift der Vereeniging op te nemen. 21. Worden voorgesteld en benoemd tot gewone leden der Vereeniging de HH. GC. J. Umbgrove, Officier van Z. M. Marine, thans te Ba- tavia. A. A. Meysenheim Knipschaar, Chef van de 5e telegraaf- afdeeling op Java, te Samarang, en W. Schwertzel, Docent in de Wis- en Natuurkunde aan het Gymnasium Willem III, te Batavia. 22. Ingekomene boekwerken. Annalen der Physik und Chemie. Herausgegeben zu Berlin von J. GC. Poggendorff. Bd. 108 Stúck 1859. Ne, 10. Leipz. 1859. 80 (aangekocht). Comptes rendus hebdomadaires des séances de l'Académie des Sciences par les Secrétaires perpétuels. Tom. 49 N°, 15 et 14 (Sept. Oct. 1859). Paris 1859 4e (aangekocht). Geneeskundig Tijdschrift voor Nederlandsch Indië, uitgegeven door de Vereeniging tot bevordering der geneeskundige weten- schappen in Nederlandsch Indië. Hoofdredakteur G. Wassink. Dl. 7 Afl. 5,6. Batavia 1859 8° (van de Vereeniging). Practische en Theoretische beschrijving der Elektro-magnetische druk- telegraaf in Nederlandsch Indië, met toelichtende figuren, alphabeth, reglementen en tarieven, door Meysenheym Knipschaar, 1859 83° (van den schrijver). De Sekretaris G. A. De LANGE. CONSPECTUS SYSTEMATIS CYPRINORUM, AUCT. P. BLEEKER. CYPRINI. Pisces ossei, branchiis liberis simplicibus, malacopteri, corpore oblongo vel elongato, squamato vel alepidoto, nunquam loricato, suboperculo non deficiente; ossibus intermaxillaribus marginem maxillae superioris constituentibus, palatinis edentulis, pharyn- gealibus inferioribus non unitis, dentatis; pinna dorsali unica radiosa libera; ventriculo sacco coeco nullo; appendicibus pylo- ricis nullis. Familia 1. CYPRINOIDEL Cyprini maxillis edentulis; ossibus pharyngealibus inferioribus tantum dentatis, dentibus uniad tri-seriatis; ossibus intermaxil- laribus non coalitis; membrana branchiostega radiis 5. Subfamilia [. CoBITIFoRMES. Cyprinoidei corpore compresso vel cylindraceo non depresso; squamis minimis in cute muco tegente laevi quasi immersis; cirris 6 ad 412; pinnis amacanthis, pectoralibus radio simplice unico tantum ; apertura branchiali verticali angusta; pseudobran- chiis nullis; dentibus pharyngealibus conicis uniseriatis. 1 Spina suborbitalis bifurcata. A. Pinna dorsalis pinnis ventralibus opposita. a. Oculi liberi. Cirri 6 vel 8, rostrales 4, supramaxillares 2, inframaxillares interdum 2. Vesica aërea parte majore libere in cavitate ventris suspensa. Hymenophysa MeCl. Species cognitae 6. b. Oculi velati. Cirri 6, rostrales 2, supramaxillares 4. Ve- sica aërea tota in pyxide vertebrali inclusa. Acanthopsis V. Hass. Species cognitae 15. B. Pinna dorsalis pinnas ventrales inter et analem sita. Oculi velati. Corpus valde compressum. Vesica aêrea nulla. Cirri 6. 422 ) a. Cirri rostrales 4, supramaxillares 2. Caput squamosum, Lepidocephalus Blkr. Spec. cogn. 5. hb. Cirri rostrales 2, supramaxillares 4. Caput alepidotum. Acanthophthalmmus V. Hass. Spec. cogn. 4. II Spina suborbitalis nulla. Pinna dorsalis pinnis ventralibus opposita. Vesica aërea tota in pyxide vertebrali inclusa. A. Oculi liberi. Cirri 6, rostrales 4, supramaxillares 2. Cobitis Art. Spec. cogn. 55. B. Oculi velati. Cirri 10 ad 12, rostro-supramaxillares 6 ad 8, inframaxillares 4 Corpus valde compressum. Pinna caudalis supra et infra caudam in carinam subadiposam producta. 5 Cobitichthys Blkr. Spec. cogn. A1. Subfamilia 2. HomArLOPTERAEFORMES. Cyprinoidei corpore capiteque depressis inferne planis, ore infero, parvo, centrali; pinnis anacanthis, pectoralibus et ventralibus linea ventrali insertis, horizontalibus, subdisciformibus, pectora- libus radijs simplicibus pluribus; dentibus pharyngealibus uni- seriatis conicis. 1 Mentum disco suctorio munito. Cirri 4. Lissorliynchus Blkr. Spec. cogn. 4. IH Mentum disco suctorio nullo. A. Cirri 6 breves carnosi. Homaloptera V. Hass. Spec. cogn. 15. B. Cirri nulli. Psilorhynehus MeCl. Spec. cogn. 2. Subfamilia 5. CyPRINIFORMES. Cyprinoidei corpore oblongo vel elongato compresso; capite alepidoto; cirris 4 ad nullis; apertura branchiali ampla; pinnis pectoralibus radio simplice unico tantum; dentibus pharyngea- libus uni- ad tri-seriatis, varias formas referentibus. Cohors 1. PHALACROGNATHINL Cypriniformes maxilla inferiore margine libero nuda, cum labio inferiore non vestita, vagina vel lamina cornea decidua protecta. Stirps a. Labeonini. Cypriniformes phalacrognathini, labio inferiore vario modo con- structo , reflexo. 1 Dentes pharyngeales triseriati. Corpus squamatum, A. Pinna dorsalis anacantha. ad. Rostrum margine libero crenatum. Rictus parallelo- grammicus. Cirri 2 ad 4. Squamae magnae. 425 aa. Labium inferius cum labio superiore unitum. j Rostrum integrum, utroque latere processu conico mobili. Mentum disco suctorio nullo. Epalzeorhynchos Blkr. Spec. cogn. 1. +’ Rostrum sulco transverso bipartitum, lateribus pro- cessu nullo. Mentum disco suctorio. Discognathus Heck. Spec. cogn. 6. Db. Labium inferius cum labio superiore non unitum. Rostrum integrum processubys nullis. Mentum disco nullo. Crossocheilos V. Hass. Spec. cogn. 11. b. Rostrum margine libero non crenatum. aa. Mentum disco suctorio. Rostrum integrum. Labium inferius cum labio superiore unìtum. Squamae magnae. Discognathichthys Blkr. Spec. cogn. 5. bb. Labium inferius lobum vario modo circumscriptum sed non discum suctorium efficiens. Squamae magnae. t Rostrum sulco profundo longitudinali bipartitum. Platycara MeCl. Spee. cogn. 1. ’ Rostrum suleo longitudinali nullo. Maxilla inferior incrassata carnoso-cartilaginea. S Labium inferius cum labio superiore non unitum. Rostrum sulco transverso bipartitum. Cirri 4. Schismatorhynchos Blkr. Spec. cogn. 4. S' Labium inferius cum labio superiore unitum, con- tinuum. Cirri 2 ad 4. SS Labium superius cum labii inferioris margine anteriore continuum. q Rostrum utroque latere lobo munitum. Os suborbitale anterius sat longe ante orbitam situm. Labeo Cuv. Spec. cogn. 22. q’ Rostrum non lobatum. ô Rostrum sulco transverso bipartitum. La- bium inferius crenulatnm. Tylognathus Heck. Spec. cogn. 5. Ô’ Rostrum integrum, Labium inferius non crenulatum. Os suborbitale anterius orbi- tae approximatum. Diplocheilichthys Blkr. Spec. cogn. A. SS’ Labium superius facie labii inferioris superiore 424 intra marginem insertum. Lobocheilos V. Hass. Spec. cogn. 7. ec. Labium inferius simpliciter reflexum, nec lobatum nec disciferum. Squamae magnae vel mediocres. f Labia fimbriata vel crenulato-papillatta. Cirri 4 vel 2. S Labia superius et inferius fimbriata. Rictus ore aperto ovalis. SS Sulci postlabiales 2 longitudinales isthmo lato distantes. Os suborbitale anterius orbitae ap- proximatum. Rohita Val. Spec. cogn. 52. SS’ Sulcus postlabialis unicus transversus semilu- naris. Os suborbitale anterius sat longe ante orbitam situm. Morulius Buch. = Chrysophekadion Blkr. Sp. egn. 11. S' Labium inferius tantum fimbriatum. Os suborbi- tale anterius sat longe ante orbitam situm. Rohitichthys Blkr. Spec. cogn. A. S” Labium superius tantum papillatum. Rictus ore aperto subparallelogrammicus. Maxilla inferior margine libero tenui. Dangila Val. Spec. cogn. A1. +’ Labia nec fimbriata nec papillata. S Labium superius crassum carnosum. Rictus ore aperto parallelogrammicus. Cirri 4. Squamae parvae. Abrostomus Smith. Spec. cogn. 2. S’ Labium superius gracillimum membranaceum, ante maxillam superiorem pendulum. Squamae magnae. SS Rictus ore aperto angulatus. Os suborbitale an- terius formam pedis equini subsimilans. Cirri. 4. Barbichthys Blkr. Spec. cogn. 1. SS’ Rictus semilunaris. Os suborbitale anterius pen- tagonum apice acuto sursum spectans. Cirri nulli. Morara Blkr. Spec. cogn. 2. B. Pinna dorsalis radio simplice postico osseo. g. Spina dorsalis edentula. Squamae magnae, anales ceteris non majores. Pinnadorsalis multiradiata. Cirri nulli. Semiplotus Blkr. Spec. cogn. 1. b. Spina dorsalis postice serrata. Squamae parvae, anales ceteris multo majores. Pinna dorsalis pauciradiata. Girri 4. 425 Opistocheilos Blkr. Spec. cogn. 4. II. Dentes pharyngeales biseriati vel uniseriati. A. Spina dorsalis ossea. Dentes pharyngeales cultriformes 4/4. Cirri nulli. Squamae magnae. a. Maxillae cochleariformes margine libero acutae. Cochlognathus Baird Gir. Spec. cogn. 1. b. Maxillae non cochleariformes. Pimephales Raf. Spec. cogn. 5. B. Spina dorsalis nulla. a. Cirri2 supramaxillares. aa. Dentes pharyngeales graciles acuti uniseriati 5/5. La- bium inferius reflexum trilobatum. Regio thoraco- gularis alepidota. Anus pinnis ventralibus approxi- matus. Pseudogobio Blkr. Spec. cogn. 4. bb. Dentes pharyngeales molares, persistentes biseriati 2.5/5.2. Rietus subterminalis horizontalis. Mylocheilus Ag. Spec. cogn. 5. b. Cirri nulli. aa. Dentes pharyngeales molares persistentes biseriati 2.5/5.2 vel 2.442. Rictus magnus. Mylopharodon Ayr. Spec. cogn. 2. bb. Dentes pharyngeales cultriformes. f Labium inferius bilobum. Dentes biseriati 1.441. Exoglossum Raf. Spec. cogn. 2. + Labium inferius non lobatum. S Dentes pharyngeales biseriati. SS Pinna dorsalis post ventrales incipiens. Rictus curvatus. Dentes 1.441 facie masticatoria elon- gata gracili. Squamae mediocres. Campostoma Ag. Spec. cogn. 4. SS’ Pinna dorsalis supra vel ante ventrales inci- piens. Rictus parvus terminalis. Dentes 1.4/5.2 facie mâásticatoria nulla. Squamae magnae. Siboma Gir. Spec. cogn. 2. S' Dentes pharyngeales uniseriati. SS Os inferum. Squamae magnae vel mediocres. ?_Pinna dorsalis supra vel vix ante pinnam ana- lem desinens. Rictus ore clauso transversus. Den- tes uncinati 5/5. Maxilla inferior acie truncata. Lavinia Gir.— Aecrocheilus Ag. Spec. cogn. 4. SS’ Pinna dorsalis ante analem desinens. Dentes 4/4. q Dentes non uncinati. Maxilla inferior acie rotundata. Pinna dorsalis supra ventrales in- cipiens. Dionda Gir. Spec. cogn. 10. q Dentes facie masticatoria sublineari. Rictus parvus. Pinna dorsalis ante ventrales in- cipiens. Caput subtruncatum. Corpus elon- gatum ? Algoma Gir. Spec. cogn. 2. q’ Dentes facie masticatoria lineari. Rictus parvus horizontalis. Pinna dorsalis supra ventrales incipiens. Maxilla inferior acie lata rotundata. Rostrum gibbosum trun- catum. Corpus oblongum. Hyborhynchus Ag. Spec. cogn. 5. S Os terminale. Pinna dorsalis supra vel ante ventrales incipiens. Dentes 44 vel 55. SS Dentes vix vel non uncinati 4% facie mas- ticatoria lineari. Maxilla inferior symphysi tuberculo munita. Squamae magnae. Corpus elongatum compressum. Hybognathus Ag. Spec. cogn. 7. SS’ Dentes lanceolati subrecti 5/5. Maxilla inferior. symphysì tuberculo munita. Squamae parvae. Corpus subfusiforme. Orthodon Gir. Spec. cogn. 1. SS” Dentes raptatorii uncinati 4% facie mastica- toria nulla. Rictus amplus. Rostrum rotun- datum. Squamae magnae. Corpus elongatum compressum. Cliola Gir. Spec. cogn. 5. SS” Dentes 4/4 vel 5/5. Rictus mediocris obliquus. Rostrum acutiusculum. Squamae magnae vel mediocres. Corpus oblongum compressum. Algansea Gir. Spec. cogn. 4 Stirps b. Chondrostomini. Cypriniformes phalacrognathini labio inferiore deficiente. 1 Dentes pharyngeales uniseriati cultriformes 5/5 ad 6/6 vel 7/6. Pinna dorsalis anacantha. A. Rostrum integrum ante os prominens. Cirri nulli. Pinna 427 dorsalis longe ante analem desinens. Chondrostoma Ag. Spec. cogn. 7. B. Rostrum foveatum non ante os prominens. Cirri 2 supra- maxillares. Pinna dorsalis supra analem desinens. Acheilognathus Blkr. Spec. cogn. 5. IH Dentes pharyngeales triseriati. A. Pinna dorsalis anacantha. a. Pinna dorsalis ventrales inter et analem sita, paucira- diata. Cirri nulli. Ossa suborbitalia genas tegentia. Dentes aggregati 2.4.4/4,4,2. Linea lateralis valde deflexa. pspidoparia Heck. Spee. cogn. 1. b. Pinna dorsalis supra vel ante ventrales incipiens. Linea lateralis rectiuscula. aa. Cirri 2 supramaxillares vel nulli. Rostrum margine libero integrum. Dentes palaeformes 2.5.4/4.5.2. Gymnostomus Heck. Spec. cogn. 16. bb. Cirri 2 rostrales. Rostrum margine libero crenulatum. Dentes aggregati 2.5.5/5.5.2. Mrigala Blkr. Spec. cogn. 6. B. Spina dorsalis ossea. a. Spina edentula. Squamae anales normales. Pinna dor- salis pauciradiata. Cirri nulli. Dentes cochleariformes, 2.5.4/h.5.2. Dillonia Heck. Spec. cogn. 1. : b. Spina dorsalis serrata. ad. Squamae anales normales ceteris non majores. + Pinna dorsalis pluriradiata. Cirri 2, supramaxillares. Squamae magnae. Dentes cochleariformes 2.5.4/4.5.2. Cyprinion Heck. Spec. cogn. 6. +} Pinna dorsalis pauciradiata. Cirri 4 vel 2. Squamae p parvae vel mediocres. Dentes palaeformes 2.5.4/4.5.2. Oreinus MeCl. — Seaphiodon Heck. Spec. cogn. 16. bb. Squamae parvae, anales squamis ceteris multo ma- jores. Pinna dorsalis pauciradiata. Cirri 4. Dentes ag- gregati 2.5.5/5.5.2. Schizopyge Heck. Spec. cogn. 6. Cohors 2. CHEILOGNATHINI. Cypriniformes maxilla inferiore apice cum labio inferiore vestita, vagina vel lamina cornea nulla. Stirps a. Catostomini. Cypriniformes cheilognathini capite labiisque carnosis, dentibus 428 utroque osse pharyngeali inferiore 40 ad plus quam 60, pecten eflicientibus. Ï Linea lateralis conspicua. A. Pinna dorsalis longe ante analem desinens. Labium in- ferius bilobum. Corpus elongatum. a. Dentes pharyngeales tuberculati. Labia papillata. Caput elongatum rostro valde prominente. Squamae corpore antice quam postice minores. aa. Squamae parvae vel medioeres, caudales supra-axil- laribus multo majores. Ossa pharyngealia gracilia non introrsum directa, dentibus bituberculatis. Acomus Gir. Spec. cogn. &. bb. Squamae mediocres vel magnae, caudales supra-axil- laribus paulo majores. Ossa pharyngealia gracilia val- de introrsum directa, dentibus bituberculatis. Minomus Gir. Spec. cogn. 5. ec. Ossa pharyngealia valida compressiuscula, dentibus unituberculatis. Catostomus Les. Spec. cogn. 10. b. Dentes pharyngeales non tuberculati. Rostrum vix ante os prominens. aa. Squamae corpore antice et postice aequales. Labia minus carnosa transversim sulcata. Ossa pharyn- gealia valida lata. Ptychostomus Ag. Spec. cogn. 7. bb. Squamae corpore antice quam postice majores. Labia lata carnosa papillata. Ossa pharyngealia latiuscula. Hylomyzon Ag. Spec. cogn. À. B. Pinna dorsalis multiradiata supra pinnam analem desinens. dg. Pinna dorsalis antice valde elevata, medio et postice humilis. Labia papillata. aa. Ossa pharyngealia tenuia valde compressa, dentibus unituberculatis. Labium inferius bilobum. Carpiodes Raf. Spec. cogn. 5. bb. Ossa pharyngealia validiora triquetra vel subtrique- tra, dentibus facie masticatoria obliqua vel emar- ginata. Labium inferius medio emarginatum. Cycleptus Raf. Spec. cogn. 2. cc. Ossa pharyngealia validiora triquetra vel subtrique- tra, dentibus unituberculatis. Labium inferius pa- pillatum. Ichthyobus Raf. Spec. cogn. 4. b. Pinna dorsalis antice quam postice et medio vix altior. Labia granulata. aa. Ossa pharyngealia valida triquetra dentibus facie masticatoria convexa angulo tantum processu brevi munita. Bubalichthys Ag. Spec. cogn. 6. II. Linea lateralis inconspicua. A. Pinna dorsalis subelongata, ante pinnam analem desinens. Labium inferius bilobum. Moxostoma Raf. Spec. cogn. 8. _ Stirps b. Cyprinini. Cypriniformes cheilognathini corpore oblongo, squamis magnis, labiis carnosis, pinnis dorsali multiradiata et anali pauciradiata singulis spina dentata armatis. I Cirri 4, rostrales et supramaxillares. Dentes pharyngeales molares vel calyciformes 14.5/5.1.4 vel 1.441. Cyprinus Art. = Carpio Heck. Spec. cogn. 15. UH Cirri nulli. Dentes pharyngeales scalpriformes 4/4. Carassius Nils. Spec. cogn. 20. Stirps c. Barbini. Cypriniformes cheilognathini, pinna anali radio dentato nullo, dentibus pharyngealibus utroque latere uni- ad tri-seriatis parcis, nunguam plus quam 12. Series 1. Amblygastri. Barbini ventre ante pinnas ventrales inferne plano vel rotun- dato, non cultrato. Subseries 1. Acanthophori. Barbini amblygastri pinna dorsali spina armata. 1 Corpus squamosum. A. Squamae anales squamis ceteris parvis multo majores. Spina dorsalis dentata. Cirri 4. a. Labium inferius valde carnosum lobatum. Racoma MeCl. Spec. cogn. 4. b. Labium inferius non lobatum. Dentes cochleariformes 2.5.5/5.5.2. Schizothorax Heck. Spec. cogn. 7. B. Squamae anales squamis ceteris non majores. a. Apertura branchialis verticalis angustior sub operculo de- sinens. Spina dorsi serrata. Cirri nulli. Labium inferius a to- to maxillae margine pendulum saccum postice tantum aper- 450 tum efficiens. Dentes uncinato-cochleariformes 2.5.5/5.5.2. Squamae magnae. Dorsum angulatum. Balantiocheilos Blkr. Spec. cogn. 1. b. Apertura branchialis lata sub praeoperculo vel sub oculo desinens. aa. Oculi maxima parte membrana palpebrali velati. Spi- na dorsì serrata. Girri nulli. Suamae magnae. Dor- sum angulatum. Maxilla inferior symphysi tuberculo hamata. + Rostrum truncatum. Ossa supramaxillaria apicem rostri attingentia ibique ossa intermaxillaria re- tracta occultantia. Os suborbitale anterius calcei- forme. Pinna caudalis basi tantum squamosa. Dentes aggregati cuneiformes 2.5.4/4.5.2. Amblyrhynehiehthys Blkr. Spee. eogn. A. +’ Rostrum convexum non truncatum. Óssa suprama- xillaria apicem rostri non attingentia. Os suborbi- tale anterius pentagonum. Pinna caudalis dimidio basali tota squamosa. Dentes incisivi scalpriformes 2.5.4/h.5.2. Albulichthys Blkr. Spee. cogn. 1. bb. Oculi membrana palpebrali non velati. + Pinna analis pauciradiata. S Rictus magnus obliquus. Maxilla superior et aper- tura branchialis sub oculo desinentes. Cirri 2 su- pramaxillares. Spina dorsi dentata. Squamae mag- nae. Dentes cochleariformes 1.5.5/5.5.1. Hampala V. Hass. Spec. cogn. 2. S’ Rictus parvus vel mediocris ante oculum desinens. SS Rostrum genaeque tuberculis vel verrucis obsi- tae. Rostrum conicum. Spina dorsalis gracilis edentula. Cirri 4, 2, vel nulli. Hypselobarbus Blkr. (Subg. Hypselobarbus, Gono- proktopterus, Tambra Blkr.) Spec. cogn. 4. SS’ Rostrum genaeque tuberculis vel verrucisnullis. q Squamae magnae vel mediocres. x. Os suborbitale anterius pentagonum apice acuto sursum spectans. Sulcus postlabialis utroque latere margini oris parallelus, isthmo a sulco lateris oppositi separatus. Os anti- cum vel subanticum. Squamae magnae. Cirri 451 kh, vel 2, vel nulli. Spina dorsalis dentata vel edentula. Dentes non aggregati triseri- ati 8 ad 10. Systomus McCl. (Subg. Barbodes, Capoëta et Systo- mus). Spec. cogn. 98. X’ Os suborbitale anticum trigonum apice acuto antrorsum spectans vel elongatum. Suleus postlabialis unicus margini oris par- allelus. o Spina dorsalis dentata. Rostrum co- nieum. Dentes cochleariformes 7 ad 10 triseriati. ò Pinna dorsalis basi vagina squamo- sa. Dorsum elevatum angulatum. Ge- ' nae strijs numerosis transversis pa- rallelis. V. 2/9. Cirri 4, vel 2, vel nulli. Cyclocheilichthys Blkr (Subg. Cyclocheilichthys, Siaja et Anematichthys). Spec. cogn. 12. ò’ Pinna dorsalis basi non? squamosa. Dorsum humile. Cirri 4. Barbus Cuv. Spec. cogn. 17. 9’ Spina dorsalis edentula. Squamae mag- nae. V. 28. ò Cirri 4. Dentes cochleariformes vel subeochleariformes 7 ad 10 triseriati. Labeobarbus Rüpp. Spec. cogn. 50. ò’ Cirri2, supramaxillares tantum. Den- tes acuti uniseriati 4/4. Hemibarbus Blkr. Spec. cogn. 1. q’ Squamae parvae. Cirri nullí. X Spina dorsalis edentula. Pinna dorsalis basi alepidota. Dentes contusorii ö/4. Pseudophozinus Blkr. Spec. cogn. 1. X’ Spina dorsalis dentata. Apertura branchi- alis sub oculo desinens. Pinna dorsalis basi squamosa. Dentes uneinato-cochlearifor- mes 2.5.5/5.5.2. Rohteichthys Blkr. Spec. cogn. 1. +} Pinna amalis elongata vel subelongata pluri- ad mul- radiata. Cirri nulli. Os anticum vel subanticum. 452 S Spina dorsalis dentata. Squamae parvae. Dentes cochleariformes 2.5.5/5.5.2. Rohtee Syk.— Osteobrama Heck. Spec. cogn. 9. S' Spina dorsi edentula. Squam. mediocres vel parvae, SS Corpus oblongum. Rostrum convexum. Den- tes 5/5. q Linea lateralis basi pinnae caudalis desinens. Squamae parvae vel mediocres. Dentes con- tusoriì. Acanthobrama Heck. Spec. cogn. 6. q’ Linea lateralis corpore antice tantum con- spicua. Squamae magnae. Dentes cultrifor- mes. Rhodeus Ag. Spec. cogn. A. SS’ Corpus subelongatum. Rostrum valde acutum. Squamae medioecres. Linea lateralis parum. curvata. q Maxilla inferior non prominens. Rostrum por- rectum. Dorsum angulatum. Chanodichthys Blkr. Spec. cogn. 5. q’ Maxilla inferior prominens. Rostrum breve Dorsum humile. Pseudoculter Blkr. Spec. cogn. 2. SS” Corpus elongatum. Rostrum breve. Scuamae mediocres vel parvae. Linea lateralis valde cur- vata. Hemiculter Blkr. IL Corpus alepidotum. A. Spina dorsalis dentata. Rictus parvus. Nares utroque la- tere simplices. Cirri 4. Dentes scalpriformes 4/4. Aulopyge Heck. Spec. cogn. 4. B. Spina dorsalis edentula. Rictus sub oculo desinens. Cirri nulli. Dentes prehensiles 1.441. Meda Gir. Spec. cogn. 1. Subseries 2. Anacanthonoli. Barbini amblygastri pinna dorsali spina nulla, corpore squa- mato. 1 Regio thoraco-gularis alepidota. Maxillae tumidae poroso-ver- rucosae seu lacunosae. Squamae magnae. Cirri nulli. A. Ossa humeralia valde evoluta nuda. Pinna dorsalis post ventrales incipiens. Dentes uncinato-contusorii 45/54. 455 Chedrus Swns.— Pachystomus Heck. Sp. cgn. 4. B. Ossa humeralia normalia. Pinna dorsalis supra ventrales incipiens. Dentes compressi prehensiles 2.4/4.2, Plargyrus Raf. == Hypsolepis Baird. Spec. cogn. 7. Il Maxillae cute laevi vestitae. A. Maxilla inferior depressa cochleariformis. Cirri nulli. Rostrum depressum. Os anticum. Dentes triseriati. a. Pinna dorsalis multiradiata, analis pauciradiata. Squa- mae magnae. Sulcus postlabialis unicus. Labium in- ferius a toto maxillae margine pendulum. Dentes ag- gregati 2.4.5/5.4.2. Catla Val. Gibelion Heck. ex parte. Spec. cogn. 1. b. Pinna dorsalis pauciradiata. Squamae parvae. Oculi posteri vel inferi. aa. Pinna analis multiradiata pinna dorsali longior. Opercula radiatim rugosa. Hypophthalmichthys Blkr. Spec. cogn. 6. bb. Pinna analis pauciradiata pinna dorsali brevior. Opercula non rugosa. + Pinna dorsalis supra vel ante ventrales incipiens. Dentes aggregati facie masticatoria oblique trun- cati plani 24.55.42. Thynnichthys Blkr. Spec. cogn. 6. t’ Pinna dorsalis post ventrales incipiens. Dentes molares facie masticatoria transversim rugosi. 1.2.5/5.2.1. Amblypharyngodon Blkr==Mola Heck. Spec. cogn. 3. B. Pinnae dorsalis et analis elongatae multiradiatae, dor- salis magna parte anali opposita. Cirri nulli. da. Corpus oblongum elevatum, squamis magnis, linea laterali curvata lineae ventrali convexae approximata. Devario Heck. Spec. cogn. 4. C. Pinna dorsalis pinnae anali tota vel ex parte opposita. Dorsum humile. Rostrum acutum. Squamae magnae. Oculi post vel infra aplcem rostri siti. a. Rictus latus obliquus sub oculo desinens. Pinnae dor- salis et analis pauciradiatae, pectorales elongataec. Cirri 4 carnosae vel nullae. Dentes subcochleariformes vel voratorii 244442 vel 2,4.5/5.4.2. Luciosoma Blkr. (Subg. Luciosoma, Trinematich- thys) Spec. cogn. 5. b. Rictus parvus ante oculum desinens. Cirri 4, supra- maxillares rigidi setacei. DE XX 2 oo 454 aa. Linea lateralis valde curvata lineae ventrali con- vexae approximata. Pinnae dorsalis et analis pluri- ad multiradiatae, pectorales non elongatae. Perilampus MeCl. Spec. cogn. 5. bb. Linea lateralis nulla. Cirri rostrales cirris supra- maxillaribus approximati. Pinnae dorsalis et analis pauciradiatae breves, pectorales elongatae. Dentes acuti vix curvati 5/5. Esomus Swns. — Nuria Val. Spec. cogn. 5. D. Squamae parvae. Rostrum carnosum. Pinnae dorsalis et analis pauciradiatae, dorsalis tota ante analem sita. a. Cirri 2, supramaxillares. aa. Os terminale. Corpus oblongum compressum dorso elevato angulato. Dentes clavati 45. Tinca Rond. Guv. Spec. cogn. 2. bb. Os inferum. Corpus elongatum fusiforme dorso hu- mili. Dentes raptatorii 1.44.2, vel 2.442, vel 4/4. Argyreus Heck — Rhinichthys Ag.—= Agosia Gir. Spec. cogn. 41. b. Cirri nulli. Corpus elongatum fusiforme. aa. Corpus ubique squamosum. Linea lateralis vix cur- vata. Os terminale. + Dentes leviter uncinati facie masticatoria gracili b/5. Squamae membranaceaec. Chrosomus Raf. Spec. cogn. À. #’ Dentes raptatorii facie masticatoria nulla 4.5/5,1. Isthmus latissimus. Tiaroga Gir. Spee. cogn. A. 4” Dentes raptatorii 2442 vel 25/42. Rostrum obtusum convexum. Phoeinus Rond. Ag. Spec. cogn, 1. bb. Corpus linea laterali antice tantum squamosum, squamis uniseriatis. + Dentes contusorii 5/4 Rostrum obtusum. Os ter- minale. Phowvinellus Heck. Spec. cogn. A. E. Squamae magnae. Rostrum carnosum. Pinnae dorsalis et analis breves, dorsalis ante ventrales incipiens et longe ante analem desinens. Rictus parvus. a. Cirri 2, rostrales tantum. Rostrum non porrectum. Cirrhina Guv. Spec, cogn: 1 h. Cirri 2, supramaxillares tantum. Rostrum porrectum. Dentes raptatorii biseriati 2.441 ad 5.5/5.2. Gobio Cuv. Spec. cogn. 10. C. Cirri nulli. Rostrum valde elevatum, Linea lateralis rec- tiuscula. Pinna dorsalis ante ventrales incipiens. Sarcocheilichthys Blkr. Spec. cogn. 1. F. Rostrum acutum depressum. Corpus elongatum, dorso humili. Pinna dorsalis pauciradiata ante analem sita. a. Pinna dorsalis supra vel vix ante ventrales incipiens. Squamae magnae. Pinna analis pauciradiata. aa. Cirri 4. Labia gracilia. Rictus mediocris obliquus Maxilla inferior symphysi tuberculo nullo. Linea lateralis curvata. Dentes cochleariformes facie mas- ticatoria plurierenulata 2.5.5/5.5.2. Leptobarbus Blkr. Spec. cogn. 1. bb. Cirri 2, supramaxillares tantum. Rictus mediocris obliquus. Linea lateralis rectiuscula. Dentes ? Gnathopogon Blkr. Spec. cogn. 2. cc. Cirri nulli. Labia valde carnosa. Os superum, rictu brevissimo verticali. Linea lateralis rectiuscula. Den- tes uncinato-compressorii 5/5. Pseudorasbora Blkr. Spec. cogn. 2. b. Pinna dorsalis post pinnas ventrales incipiens. Cirri nulli. Os anticum, rictu mediocri. Dentes bi- ad trise- riati. aa. Pinna analis pauciradiata. Squamae magnae. Maxilla superior symphysi incisura tuberculum inframaxillare recipiente. Oculi non velati. Linea lateralis lineae ventrali approximata. Dentes subcochleariformes uncinati, Rasbora Blkr. Spec. cogn. 24. bb. Pinna analis multiradiata dorsali multo longior. Squamae mediocres. Maxilla superior incisura nulla. Oculi membrana palpebrali maxima parte velati Linea lateralìs vix curvata. Dentes cultriformes. Rasborichthys Blkr. Spec. cogn. 1. G. Rictus magnus obliquus sub oeulo desinens. Pinna ana- lis pluriradiata. Linea lateralis valde curvata. Rostrum acutum. Os anticum. a. Ossa nasalia valde evoluta. Maxilla inferior symphysi tuberculo hamata. Vesica natatoria triloba. Corpus elongatum. Squamae parvae vel medioeres. Cirri nulli. Rostrum porrectum. 456 Elopichthys Blkr. Spec. cogn. 2. b. Ossa nasalia normalia. aa. Dentes pharyngeales raptatorii biseriati. Cirri nulli. Pinna dorsalis post ventrales incipiens. + Maxilla superior symphysi emarginata, inferior prominens symphysi tuberculo incisuram inter- maxillarem intrante. Corpus elongatum, cauda gra- cili, squamis magnis vel medioecribus. Dentes cy- lindrici. Aspius Ag. Spec. cogn. 12. +’ Squamae parvae vel mediocres inaequales. Cor- pus elongatum cauda gracili. Dentes compressi. Maxilla inferior non hamata? Gila Baird Gir.—= Tigoma Gir.== Cheonda Gir. Spec. cogn. 21. F” Squamae mediocres inaequales. Labia carnosa. Corpus oblongum vel elongatum, cauda robusta. Dentes facie masticatoria nulla. Isthmus mediocris. Ptychocheilus Ag. = Clinostomus Gir. Sp. cgn. 9. bb. Dentes pharyngeales voratorii triseriati. Venter con- vexus dorso non humilior. Cirri 4, vel 2, vel nulli. Suamae magnae vel mediocres. Linea lateralis valde curvata. Opsarius McCl. (Subg. Shacra, Bendilisis, Opsarius Blkr). Spec. cogn. 28. H. Rostrum convexum non depressum. Squamae niagnae vel mediocres. Pinna dorsalis brevis. a. Pinna analis multiradiata elongata dorsali multo lon- gior; dorsalis post pinnas ventrales incipiens. Squa- mae magnae. Cirri nulli. Corpus valde elevatnm. Den- tes uni- vel biseriati. aa. Linea lateralis leviter curvata. Venter post ventrales carina alepidota. Abramis Cuv.—=Blicca Heck. = Ballerus Heck — Bliccopsis Heck. Spec. cogn. 20. bb’. Linea lateralis valde curvata. Luxzilus Raf. —= Stilbe De Kay — Richardsonius Gir. Spec. cogn 10. b. Pinna analis multiradiata dorsali longior. Corpus sube- longatum dorso non elevato. Maxilla superior symphysi incisura tuberculum maxillae inferioris recipiente. Rictus valde obliquus. Pinna dorsalis post ventrales incipiens. 457 Venter post ventrales carinatus. Linea lateralis valde curvata. Alburnus Rond. Heck. = Alburnellus Gir.— Leucas- pius Heck. Kner. Spec. cogn. 57. C. Pinna analis non elongata, dorsali brevior ad vix lon- gior. aa. Rostrum valde convexum truncatiusculum ante os prominens. Pinna dorsalis supra ventrales incipiens. Squamae magnae. Cirri 2 supramaxillares vel nulli. Linea lateralis rectiuscula. Hybopsis Ag. (Subg. Hybopsis Ag., Hudsonius Gir.). Spec. cogn. 9. bb. Rostrum non truncatum, non ante os promi- nens. Pinna dorsalis ante vel supra initium analis desinens. + Cirri 2, supramaxillares. Squamae magnae. Corpus elongatum vel subelongatum. S Rictus sat magnus. Linea lateralis curvata. Den- tes biseriati. Leucosomus Heck. =Cheilonemus Baird=Pogonich- (hys Gir. — Nocomis Gir. Spec. cogn. 15. S' Rictus mediocris. Linea lateralis rectiuscula. Dentes uniseriati. Ceratichthys Baird. Spec. cogn. 5. j’ Cirri nulli. Squamae magnae vel mediocres. Den- tes uni-vel biseriati. Corpus oblongum vel elon- gatum. S Rictus sat magnus. Pinna dorsalis post ventrales incipiens. Oculi superi. Genae elevatae. Linea lateralis parum curvata. Semotilus Raf. (gen. Leucosomus Heck. valde aft.) Spec. cogn. 7. S' Rictus mediocris vel parvus. Corpus oblongum vel elongatum. SS Pinna dorsalis supra vel vix post ventrales incipiens. Linea lateralis parum ad valde cur- vata. Squamae magnae vel mediocres. Leuciscus Rond. Klein — Leucos Heck. — Squa- lius Bp. Spec, cogn. 67 cum specieb. dub. aff. SS’ Corpus oblongum. Squamae magnae. Linca lateralis mediocriter curvata. Pinna dorsalis post pinnas ventrales incipiens, 458 Scardinius Bp. — laus Heck. Spec. cogn, 45, SS” Squamae magnae deciduae. Rostrum incrassatum ante os prominens. Pinna dorsalis supra ven- trales incipiens. Linea lateralis rectiuscula. Alburnops Gir. Spec. cogn. 4. SS” Squamae altae breves. Rictus brevis. Pinna dorsalis supra vel vix post ventrales incipiens. Linea lateralis mediocriter curvata. Cyprinella Gir. Spec. cogn.51. SS” Squamae mediocres. Maxillae aequales. Os ter- minale. Pinna dorsalis paulo post ventrales in- cipiens. Linea lateralis parum curvata. Isthimus sat latus. Dentes 44. Codoma Gir. Spec. cogn. 2. Series 2. Orygastri. Barbini ventre ante pinnas ventrales cultratus. Corpus squamo- sum. Pinnae analis elongata, dorsalis brevis. Cirri nulli. 1. Pinna dorsalis spina armata. Pinnae pectorales mediocres. A. Spina dorsalis serrata. Corpus oblongum, dorso rostro- que angulatis. Squamae parvae. Linea lateralis rectius- cula. Dentes compressi facie masticatoria obliqgua trun- cata plurituberculata 2.2.44.2.2. Smiliogaster Blkr. Spec. cogn. 1. B. Spina dorsalis edentula. Corpus elongatum dorso hu- mili. Pinna dorsalis ventrales inter et analem sita. Squa- mae mediocres vel parvae. Linea lateralis valde cur- vata. Vesica aërea triloba. Culter Basil. Spec. cogn. 6. IL. Pinna dorsalis spina nulla, anali tota vel ex parte op- posita. Pinnae pectorales elongatae. Rictus valde obliquus. A. Linea gulo-ventralis regulariter convexa. Linea latera- lis valde curvata. a. Corpus oblongum. Rictus brevis. Maxilla superior sym- physi non emarginata, inferior symphysi non tuber- culata. Squamae magnae subaequales, nuchales longe post oeulum rejectae. Dentes voratorii 2.4.5/5.4.2 Laubuca Blkr. Spec. cogn. 2. b. Corpus oblongum vel elongatum, Squamae inaequaies, nuchales supra oculum incipientes. Maxilla superior symphysì incisura tuberculum maxillae inferioris re- cipiente. Dentes raptatorii bi- vel triseriati 2.4.5/5,4.2 vel 2.5/5,2 vel 4Alh,h. 459 Chela Buch. == Peleeus Ag. Spec. cogn. 26. B, Linea gulo-ventralis post axillam valde emarginata. Linea lateralis parum curvata. a. Corpus elongatum. Squamae parvae. Rictus magnus subverticalis. Dentes subcochleariformes voratorii 4.4/4,4. Pinnae pectorales elongatae. Maerochirichthys Blkr Spec. cogn. 2. Familia 2 CYPRINODONTOIDEL. Cyprini maxillis denticulatis; corpore capiteque squamatis; os- sibus pharyngealibus tam superioribus quam inferioribus denti- bus pluriseriatis parvis; pseudobranchiis nullis; membrana bran- chiostega radiis 4 ad 6. Cohors 1. CyPRINODONTIN. Cyprinodontoidei pinna anali pauci-ad pluriradiata, non elon- gata; squamis magnis. 1 Pinnae ventrales nullae. Dentes maxillis uniseriati tricuspidati. Tellia Gerv. Spec. cogn. 1. HI Pinnae ventrales. A. Dentes uniseriati tricuspidati. Pinna dorsalis brevis ana- li brevi subopposita. Maxillae depressae. Membrana bran- chiostega radiis 5. Cyprinodon Lac. — Lebias Cuv. Spec. cogn. 19. B. Dentes uniseriati acuti mobiles. Maxilla inferior humi- lis. Rictus obliquus. Pinna dorsalis brevis masculis post, feminis supra analem brevem incipiens; analis masculis radijs anterioribus apice chelaeformibus non sagittatis ante apicem serratis; caudalis radiis productis nullis. B. 5. Girardinus Poey. Spec. cogn. 1. An Genera Heterandria Baird Gir. Spec. cogn 4. et Zygonectes Ag. Spec. cogn. 8 huj. loci? C. Dentes pluriseriati indivisi. a. Dentes medii ceteris longiores. Pinna dorsalis brevis ventrales inter et analem brevem sita; caudalis biloba- B. 4. Fundulichthys Blkr. Spec. cogn. A. ‚b. Dentes serie externa iis seriebus ceteris longiores. aa. Pinna dorsalis elongata anali plus duplo ad mul- toties longior. Pinnae ventrales et analis masculis valde approximatae. B. 5. + Maxilla inferior humilis. Rictus obliquus. Pinna caudalis masculis radijs productis nullis. 440 S Pinna dorsalis supra basin pectoralium incipiens et longe post analem brevem desinens. Maxilla superior angulata depressa protractilis. Os te- tragonum. Vesica aêrea postice bicornis. Mollienisia Les. Spec. cogn, 5. S' Pinna dorsalis post apicem pectoralium inci- piens et longe post analem brevem desinens; analis masculis radijs anticis longe productis nec ser- ratis nec uncinatis. Pseudoxiphophorus Blkr. Spec. cogn. À. +’ Maxilla iuferior elevata, angulata. Rictus vertica- lis. Caudalis masculis radiis inferioribus productis. S Pinna dorsalis supra vel vix post apicem pec- toralium incipiens et post analem brevem desi- nens; analis masculis radis anticis productis apicem versus serratis et sagittatis. Xiphophorus Heck. spec. cogn. 1. bb. Pinna dorsalis longe post pectorales rejecta, bre- vis. Rictus obliquus. + Maxilla inferior elevata. Os superum. Pinnae ven- trales longe post apicem pectoralium rejectae; analis subelongata; dorsalis breviuscula, anali bre- vior supra analem desinens, caudalis biloba. B. 5. Vesica aërea bipartita. Grundulus Val. Spec. cogn. À. +’ Maxilla inferior humilis. Rictus obliquus. Pinnae dorsalis et analis oppositae vel suboppositae. S Membrana branchiostega radiis 6. SS Pinna dorsalis pauciradiata; analis mascu- lis ventralibus valde approximata radiis anterioribus productis apice simpliciter ha- matis vel chelaeformibus. Gambusia Poey — Limia Poey — Hemiwipho- phorus Blkr. Spec. cogn. 7. SS’ Pinna dorsalis pluriradiata anali non vel vix brevior. Maxilla superior protractilis Radii anales anteriores masculis non pro- ductis ? Hydrargyra Lac. Spec. cogn. 8. S’ Membrana branchiostega radiis 5. Pinna analis dorsali non multo brevior ad non multo longior. SS Maxilla superior angulata depressa protracti- 441 lis. Os tetragonum. Dentes serie externa curvati mobiles. Poecilia Bl. Schn. Spec. cogn. 9. SS’ Maxilla superior rotundata. Os semirotundum. Fundulus Lac. Spec. cogn. 12. Cohors 2. APLOCHEILINI. Cyprinodontoidei pinna dorsali brevi parti analis elongatae posteriori opposita, squamis magnis; pinnis ventralibus. A. Dentes vomerini. Dentes maxillis pluriseriati serie externa majores. Maxilla superior depressa valde protractilis. B. 5 v. 6. Panchar Val. Spec. cogn. 5. A. Dentes vomerini nulli. Dentes maxillis uniseriati. Maxilla superior non protractilis. Squamae deciduae. B. ö. Aplocheilus MeCl. Spec. cogn. 5. Cohors 5. ORESTIASINL. Cyprinodontoidei pinnis ventralibus nullis, ventre alepidoto, maxillis non depressis, squamis capite nuchaque subscutiformibus, membrana branchiostega radiis ò. A. Dentes maxillis pluriseriati parvi. Pinnae dorsalis et analis pluriradiatae oppositae. Orestias Val. Spec. cogn. 10. Cohors. 4. ANABLEPINL Cyprinodontoidei corpore elongato cylindraceo, pinna dorsali brevi tota post analem brevem rejecta, pupilla frenulo corneae quasi duplice, membrana branchiostega radiis 5. A. Dentes maxillis pluriseriati serie externa majores mobiles. Squamae magnae vel medioeres. Ovarium duplex. Anableps Art. Spec. cogn. 5. VIJFDE BIJDRAGE TOT DE KENNIS DER VISCHFAUNA, VAN TIMOR (VISCHSOORTEN VAN ATAPOEPOE) DOOR P. BLEEKER. De heer Dr. O. Brummer, aan wiens verzameling van Atapoepoe mijne Vierde Bijdrage tot de kennis der ich- thyologische fauna van Timor haar ontstaan te danken had, heeft mij op nieuw in de gelegenheid gesteld eene bijdrage tot de kennis dier fauna te geven, door eene nieuwe bezending van vischsoorten, bij dezelfde plaats gevan- gen. Deze soorten zijn de hieronder genoemde. *Scyllium maculatum Gr. Carcharias (Prionodon) melanopterus QG. “Trygon uarnak Rüpp. *Diodon punctatus Cuv. Balistes lineatus Bl. » _ verrucosus L. —Balistes praslinus Lac. “Synaptura heterolepis Blkr. “Scarus psittacus Forsk. » __nuchipunctatus Val. *___» __rivulatoides Blkr. * Gallyodon carolinus Val.? mi OO © GO al DK pm OUIS mk Ie ed 21 ll te to to to ko be tk re to to el 445 *Cheilinus chlorurus Blkr == Sparus chlorurus Bl. 5 » __ trilobatus Lac. * Gossyphodus macrodon Blkr. “Julis (Halichoeres) hortulanus GV. *Glyphisodon waigiensis CV. * Holocentrum sammara Ehr. Serranus hexagonatus CV. d » _ horridus K. v. H. 2 » myriaster CV. » __rhyncholepis Blkr. f » _ Sebae Blkr. Mesoprion decussatus CV. » __ fulviflamma Blkr. * Lethrinus latufrons Rüpp. Scolopsides cancellatus CV. Therapon servus GV. *Diagramma Goldmani Blkr. *__» __haematochir Blkr. * Upeneus barberinus GV. Upeneoides vittatus Bikr. Toxotes jaculator CV. #% * Chaetodon auriga Forsk. *__» _ ephippium GV. » __vagabundus Bl. Sphyraena Commersonii GV. Scomber loo CV. Caranx Forsteri CV. » __janthinospilos Blkr. Amphacanthus marmoratus QG. Acanthurus matoides CV. » _ triostegus CV. * Belone leiuroides Blkr. Hemiramphus Dussumieri Val. % hd % » far Rüpp. — Hemiramphus Commersonii Val. Megalops setipinna Richds. — Megalops indicus Val. * Muraena lita Richds. 444 48 Muraena variegata J. R. Forst. Behalve Balistes lineatus, Balistes verrucosus, Scarus nuchipunctatus, Mesoprion decussatus, Sphyraena Commer- sonii, Scomber loo en Muraena variegata, zijn de genoem- de soorten nieuw voor de kennis der plaatselijke fauna van Atapoepoe, van waar thans in het geheel 82 visch- soorten in de registers der wetenschap zijn te schrijven. De soorten, hierboven met een * gemerkt, ten getale van 28, zijn tevens nieuw voor de kennis der fauna van het eiland Timor, waardoor het aantal bekende Timor- sche visschen, in mijne laatste bijdrage over dit eiland op 161 gebragt, tot 189 stijgt. Geene enkele soort is nieuw voor de wetenschap, doch Callyodon carolinus Val.?, hier- onder nader beschreven, was tot nog toe niet van den Indischen archipel bekend en bevond zich ook vroeger niet in mijn kabinet. Callyodon carolinus Val., Poiss. XIV p. 216? Callyod. corpore oblongo compresso, altitudine 5%, circiter in ejus longitudine, latitudine 2% circiter in ejus altitudine; capite convexiusculo 4/, circiter in longitudine corporis, vix longiore gqnam alto; oculis diametro 4 fere in longitudine capitis, diame- tro 1 distantibus; linea rostro-frontali concaviuscula; osse sub- orbitali sub oculo oculi diametro vìx humiliore; naribus approxi- matis, posterioribus rotundis, anterioribus cirro simplice; maxilla superiore dentibus subimbricatis anterioribus bi-ad tri-seriatis pos- terioribus multo majoribus postice utroque latere dentibus 2 cur- vatis postrorsum spectantibus; maxilla inferiore dentibus imbri- catis anterioribus posterioribus majoribus; linea laterali ramosa sub posteriore parte pinnae dorsalis radiosae vix interrupta; squa- mis lateribus 24 in linea laterali, 9 in serie transversali; pinnis dorsali et anali basì vagina squamosa, dorsali postice rotundata, anali postice angulata, dorsali spinis flexilibus subaequalibus membrana interspinali vix emarginata; pinnis pectoralibus apice angulatis postice obtuse rotundatis 6 fere, ventralibus acute rotundatis 7 et paulo, caudali postice convexa angulis acuta 445 paulo producta 54, circiter in longitudine corporis; colore cor- pore violaceo; squamis corpore rubro punctulatis; pinnis dor- sali, anali caudalique violaceo-nigris, caudali postice roseo mar-- ginata; pinnis pectoralibus radiis aurantiacis, membrana roseo- hyalinis, basi macula magna transversa nigra; pinnis ventralibus purpureis vittulis transversis pluribus nigricantibus. B. 5. D. 940 vel A4. P. 24. V. 1/5° A. 59 vel 340. CG. 1A1A et lat. brev. Syn. Callyodon des Carolines Val., Poiss. XIV p. 216%. Hab. Atapupu, in mari. Longitudo speciminis unici 4147.” Aanm. Mijn voorwerp wijkt niet noemenswaardig af van de beschrijving, door den heer Valenciennes van Callyo- don carolinus gegeven, weshalve ik geen’ grond vind haar als eene daarvan verschillende soort te beschouwen. De bijzonderheden van de kleuren der vinnen zijn echter niet door den heer Valenciennes vermeld. Batavia, December 1859. DERDE BIJDRAGE TOT DE KENNIS DER VISCHFAUNA VAN SINGAPOERA, DOOR P. BLEEKER. Deze bijdrage heeft haar ontstaan te danken aan mede- deelingen van den Graaf Francis De Castelnau. Deze be- roemde reiziger heeft tijdens zijn verblijf te Singapoera zich onledig gehouden met de studie der visschen aldaar en van alle door hem waargenomen soorten schetsen vervaar- digd, welke mij welwillend ter inzage en bepaling werden ter hand gesteld en welke, met groote getrouwheid ont- worpen, de soorten bijkans zonder uitzondering met ge- mak hebben laten herkennen. Ik heb reeds vroeger kor- telijk omtrent die schetsteekeningen berigt in het 20e deel van het Natuurkundig Tijdschrift voor Nederlandsch Indië (bladz. 216 en 256) en aangetoond, hoe talrijke soorten daardoor van Singapoera zijn bekend geworden, van daar vroeger noch door den heer Cantor, noch door mij ver- meld. Ik vat die berigten hier te zamen, onder bijvoeging van nog eenige namen van vroeger niet van Singapoera vermelde soorten, in eene nieuwe rei teekeningen van den Graaf De Castelnau afgebeeld en gedeeltelijk tevens in na- tura mij aangeboden. Ik heb van eenige met zekerheid als nieuw bepaalbare soorten de korte beschrijvingen hier- onder laten volgen, onder aanduiding dat ze door den heer De Castelnau zijn ontdekt. Slechts van eene enkele 447 dier mieuwe soorten, Cheilodipterus singapurensis Casteln. is de beschrijving naar de natuur zelve genomen. Behalve de kortelijk beschrevene nieuwe soorten, heb ik in het al- bum van den heer De Castelnau nog vrij talrijke soorten afgebeeld gezien, voornamelijk van Labroïden en Gobioï- den, welke zeker insgelijks nieuw zijn voor de wetenschap, doch welker beschrijving naar de natuur zelve zal dienen te geschieden, vermits de kenmerken derzelve op de schet- sen niet genoegzaam in bijzonderheden zijn aangegeven. De soorten, door den Graaf De Castelnau te Singapoera waargenomen en als nieuw voor de kennis der fauna van Singapoera te beschouwen zijn, voor zooverre ze reeds be- paald zijn, de volgende: Chiloscyllium phymatodes Blkr. » punctatum MH. Earcharias (Prionodon) javanicus Blkr. Trygon heterurus Blkr. » _ Kuhluù MH. » __ macrurus Blkr. Narcine tmlei Henle. Arothron lineatus J. Müll. »___potamophilus Blkr. Gastrophysus argenteus J. Müll. » _ oblongus J. Müll. Monacanthus choirocephalus Blkr. » __nemurus Blkr. 4 Triacanthus Nieuhofi Blkr. 15 » _ oxycephalus Blkr. 16 » __strigilifer Cant. 17 Pegasus natans L. 18 Rhombus lentiginosus Richds. 19 Synaptura panoides Blkr. 20 Arelia Kopsi Blkr. Amphisile scutata Cuv. B OUIS me mk OO OO OO Al PD Te jk Cl to Antennarius nummufer Blkr. » urophthalmus Blkr. to te ko Gl IS to to to ko to © OO DO a DD Ci Cl MO En EH OT CT OT OT CT OT O1 Ol OT 1 to iom OO OO Dl DD EK Fr we Cl 448 Scarus Dussumieri CV. » __psittacus Forsk. Julis (Julis) lunaris CV. » _ (Halichoeres) Cuvieri Blkr. » ) elegans K. v. H. ) leparensis Blkr- »__) modestus Blkr. ot In Hege) molat Gur. = hd LER RC = hed Cheilinus decacanthus Blkr. » _ fasciatus Val. » ___chlorurus Blkr. Epibulus insidiator CV. Amphiprion bifasciatus BlSchn. » __melanopus Blkr. » _ percula GV. Pomacentrus chrysopoëcilus KaviEE. » _ fasciatus CV. » trimaculatus CV. Priacanthus holocentrum Blkr. Serranus boenack CV. » _ formosus CV. » myriaster CV. » _ sexfasciatus K. v. H. » __ variolosus CV. Therapon servus CV. Mesoprion fulviflamma Blkr. » _ lutjanus GV. » vitta Blkr. Diagramma chrysotaenia Blkr. » crassispinum Rüpp. Chrysophrys calamara GV. Pimelepterus lembus CV. Diploprion bifasciatum K. v. H. Cheilodipterus lineatus Lac. » __singapurensis Casteln. Apogon arenatus Casteln. 449 60 Apogon hyalosoma Blkr. 61 » __koilomatodon Blkr. 62 » _ melanurus Casteln. 65 » __ modestus Blkr. 64 » __monochrous Blkr. 65 » _ orbicularis K. v. H. 66 » __singapurensis Casteln. 67 Apogonichthys macrophthalmus Casteln. 68 » __ taeniopterus Casteln. 69 Ambassis urotaenia Blkr. 70 Pterois Russelli V. Hass. 1 Pelor Cuvieri Gr. 2 Synanceia elongata CV. 5 Johnius microlepis Blkr. 4 » __plagiostoma Blkr. 5 Chaetodon octofasciatus Bl. 6 Holacanthus mesoleucos CV. 7 Pempheris moluca CV. 8 Scomber kanagurta CV. 9 Trachinotus mookalee CV. 80 Selar Hasseltii Blkr. 1 Leioglossus carangoides Blkr. 82 Equula gomorah GV. 85 Ophicephalus striatus Bl. 84 Platycephalus bobossok Blkr. 85 » _ insidiator Bl. Schn. 86 Callionymus dactylopus Benn. 87 Percis cylindrica CV. 88 » __xanthozona Blkr. 89 Petroskirtes bankanensis Blkr. 90 » __ Temminck: Blkr. 91 » __ Thepassi Blkr. 92 Gobius criniger CV. 95 » __ evanomos Blkr. 94 » kokius CV. 95 » __melanopus Casteln. 96 97 98 99 100 101 102 105 104 105 106 107 108 109 110 111 zb A 115 114 115 116 Li 118 119 120 121 132 125 De 450 Gobius melanostigma Blkr. » ___ pavoninoides Blkr. » Voigti Blkr. Oxyurichthys belosso Blkr. Apocryptes macrolepis. Blkr. Boleophthalmus Boddaerti Val. Eleotris ophicephalus K. v. H. » ___porocephalus Val. Butis gymopomus Blkr. Eleotriodes muralis Blkr. Opistognathus Castelnaui Blkr. Trypauchen vagina Val. Gepola abbreviata CV. Machaerium reticulatum Bikr. Ariodes tonggol Blkr. Hexanematichthys sundaicus Blkr. Clarias batrachus Val. Systomus (Barbodes) maculatus Blkr. Hemiramphus melanurus Val. Elops saurus L. Megalops setipinnis Richds. Harengula dispilonotus Blkr. » moluccensis Blkr. Alausa macrurus Blikr. Coilia Dussumieri Val. Chatoessus nasus Val. Muraena micropoëcila Richds. » tessellata Richds. bovengenoemde 125 soorten, gevoegd bij de 259, in mijne Tweede bijdrage tot de kennis der vischfauna van Singapoera (Natuurk. Tijdschr. v. Ned. Ind. DI. XV p. 241- 254) opgesomd, brengen het geheele aantal thans van Sin- gapoera bekend gewordene vischsoorten op 562. De alzoo ruim ontdekkingen van den graaf De Castelnau hebben de bestaande kennis aan soorten van Singapoera met de helft vermeerderd. 451 Ik laat de beschrijvingen van eenige soorten hier volgen. Die van Temera Hardwicki Gr. en Cheilodipterus singa- purensis Casteln. zijn naar de natuur, de overige naar de afbeeldingen van den heer De Castelnau ontworpen. Temera Hardwickiü Gray, Zoöl. Misc. p. 7, Illustr. Ind. Zoöl. tab. 102 fig. 1; Müll. Henl., Plagiost. p. 151; Cant, Cat. Mal. Fish. p. 420, tab. 12 fig. 1, 2. Temer. corpore oblongo depresso antice disciformi; disco longitudine 1°/, circiter in longitudine totius corporis, cir- culari, non maulto longiore quam lato, rotundato, antice truncatiusculo; capite 5 circiter in longitudine corporis; rostro linea anteriore obtuse rotundato, longitudine 5 fere in longitudine disci, basi plus triplo latiore quam longo, antice non emarginato; oculis diametro 5 circiter in lon- gitudine rostri, diametris 4 circiter distantibus; foramine temporali oculo plus duplo majore eique maxime appro- ximato, rotundiusculo; naribus frenulo tantum a se invicem remotis, valvula anteriore paulo prominente; rictu rectius- culo plus duplo ejus longitudinis a margine rostro-pecto- rali remoto, laminis dentalibus sat multo longiore; denti- bus maxillis planis juxtapositis pluriseriatis; labiis supe- riore et inferiore bilobis lobis rotundatis; aperturis bran- chialibus oblongis, aequidistantibus, in seriem rectam dis- positis, tota serie rostro longiore; ano medio rictum inter et apicem caudae sito; pinnis ventralibus pinnis pectora- libus approximatis oblique quadratis angulis acutiuscule rotundatis, ab angulo anteriore usque ad angulum poste- riorem 2 circiter in longitudine disci; appendicibus geni- talibus angulum ventralium posteriorem longe superantibus, conico-planiusculis postice (superne) longitudinaliter profun- de bisulcatis; caudali extensa triangulari angulo superiore acutiuscule angulo inferiore valde obtuse rotundata, mar- gine posteriore truncato-convexiusculo vel convexo; colore 452 corpore superne olivaceo, strijs diffusis irregularibus ni- gricantibus, inferne albido; pinna caudali tota olivacea. Syn. Hardwiche's Temera Gray, Zoöl. Misc. p. 7. Parech kubas lintjin Mal. Fret. Mal. Hab. Singapura, in mari. Longitudo 2 speciminum (mas et fem.) 86” et 104”. Aanm. Het geslacht Temera en de onderwerpelijke soort werden het eerst bekend gemaakt in een artikel van Gray getiteld: Description of twelve new Genera of Fish, disco- vered by Gen. Hardwicke, en opgenomen in de Zoölogical Miscellany, terwijl de eerste afbeelding der soort werd gegeven in de Illustrations of Indian Zoölogy. In de Sys- tematische Beschreibung der Plagiostomen is de soort eenig- zins nader toegelicht. De heer Cantor gaf eene nadere be- schrijving en afbeelding van het elektrisch orgaan der soort, wat in wezenlijkheid niet verschilt van dat bij Narcine timlei Henl. De soort is tot dusverre slechts bekend van Malakka, Pinang en Singapoera. Cheilodipterus singapurensis Casteln. Cheilod. corpore oblongo compresso, altitudine 4 in ejus longitudine, latitudine 2 in ejus altitudine; capite acuto 52/, ad 51/, in longitudine corporis; altitudine capitis 1°/, circiter in ejus longitudine; oculis diametro 53/, circiter in longitudine capitis, diametro Y/, circiter distantibus; linea rostro-frontali rostro convexa, fronte concaviuscula; orbita, osse subortitali, crista praeoperculi intramarginali, suboper- culo interoperculoque edentulis; maxilla superiore maxilla inferiore non longiore, postice convexa, sub oculi margine posteriore desinente, 14/, circiter in longitudine capitis; dentibus maxillis pluriseriatis, maxilla superiore utroque latere antice caninis 2 elongatis, maxilla inferiore utroque latere caninis pluribus (5 ad 6) inaequalibus, antico cete- ris longiore; dentibus vomerinis et palatinis pluriseriatis parvis, vomerinis in vittam / formem, palatinis utroque 455 latere in vittam gracilem longitudinalen dispositis; lingua edentula; praeoperculo obtuse rotundato, margine inferiore edentulo, margine posteriore leviter denticulato; operculo spina nulla; osse suprascapulari edentulo; squamis capite eycloideis, corpore ctenoideis, lateribus 27 vel 28 in serie longitudinali, 10 vel 11 in serie transversali; linea laterali valde curvata, singulis squamis tubulo simplice vel sub- simplice notata; pinna dorsali spinosa pinna dorsali radio- sa sat multo humiliore, spinis sat validis 2a et 5* ceteris longioribus corpore minus duplo humilioribus; dorsali ra- diosa obtusa rotundata 13} circiter in altitudine corporis, spina spina dorsali 2? breviore; pinnis pectoralibus obtu- sis rotundatis ventralibus acutiusculis paulo longioribus 5%/; circiter, caudali parum emarginata lobis obtusiusculis con- vexis 4°/, circiter in longitudine corporis; anali obtusa convexa, angulata, non emarginata, dorsali radiosa paulo humihiore, spina 22 radio 1° multo sed minus duplo bre- viore; colore corpore hyalino roseo-viridi, fasciis utroque latere 5 vel 6 longitudinalibus fuscescentibus diffusis; cauda macula parva rotundiuscula nigra in linea laterali ad ba- sin pinnae caudalis; iride flava; pinnis roseo-hyalinis, dor- sali spinosa superne sat dense nigricante arenata, caudali superne et inferne nigricante diffuse marginata. B. 7. D. 6—1/9 vel 6—1/10. P. 2/10. V. 1/5. A 2/8 vel 2/9. C. 1/15 /1 et lat. brev. Hab. Singapura, in mari. Longitudo speciminis unici 149, Aanm. De heer Fr. Graaf De Castelnau heeft mij het hier beschreven voorwerp toegezonden, met de aanduiding, dat de soort niet dezelfde kan zijn als Cheilodipterus octovittatus CV. Inderdaad verschilt zij daarvan ook we- zenlijk door lageren (slankeren) kop, kleinere oogen, be- trekkelijk langere, geheel tot onder den achterrand des oogs zich uitstrekkende van achteren bolle bovenkaak, sterker ont- wikkelde rugvindoornen, bolle straalachtige rugvin en aars- 454 vin, minder diep ingesneden staartvin en eenige bijzon derheden in de kleurteekening. Deze verschillen vallen vooral goed in het oog bij vergelijking van voorwerpen van beide soorten van gelijke grootte. Ik bezit nog een kleiner voorwerp van Gheilodipterus singapurensis, van 119” lengte, hetwelk zich in een minder goeden toestand van bewaring bevindt en lang bij mijne voorwerpen van Cheilodipterus octovittatus CV. is bewaard geweest. De plaats, van waar dit voorwerp afkomstig is, kan ik niet meer bepalen. In het schetsboek van visschen van Singapoera van den Graaf Fr. De Castelnau zie ik nog eene andere soort van Cheilodipterus afgebeeld, welke insgelijks nieuw is voor de wetenschap. Deze soort is Cheilodipterus polystigma Cast. Naar de afbeelding te oordeelen gaat hare hoogte on- geveer 5 malen in de lengte des geheelen oeh ein- digt de bovenkaak er onder den achterrand van het oog, en is de staartvin afgerond in stede van uitgerand. Het ge- heele ligchaam en ook de vertikale vinnen zijn er met kleine violetbruine vlekjes geteekend, welke vlekjes op den rug in overlangsche reijen zijn geplaatst en gedeeltelijk tot overlangsche bandjes met elkander vereenigd. De staart is er overigens met eene groote zwarte vlek geteekend en de staartvin donker violet gekleurd. Apogon singapurensis Casteln. Apog. corpore oblongo compresso, altitudine ie quam 5 in ejus longitudine; capite acutiusculo; pinna caudali lobis acutis; pinna dorsali spinosa elevata dorsali radiosa non vel vix humiliore; colore corpore roseo; cauda ma- cula rotunda nigra; vittis utroque latere cephalo-caudali- bus # aureis; pinnis, dorsali spinosa albida excepta, rubris. Hab. Singapura. Apogon melanurus Cast. Apog. corpore oblongo compresso, altitudine plus quam 455 4 in ejus longitudine; capite acuto; pinna caudali valde emarginata lobis acute rotundatis; pinnis dorsali radiosa et anali acutangulis; colore corpore superne violaceo, infer- ne violascente-viridi; corpore maculis parvis purpureo- violaceis numerosis, in series 7 longitudinales dispositis; pinnis dorsali spinosa et ventralibus violascentibus, ceteris pulchre rubris; caudali basi fascia nigra lata transversa se- milunari cohvexitate antrorsum spectante et postice nigro marginata; pinna anali late nigro marginata. Hab. Singapura. Apogon arenatus Cast. Apog. corpore oblongo compresso, alatudine plus quam 5 in ejus longitudine; linea rostro-dorsali convexa; rictu valde obliquo; pinnis dorsali radiosa et anali acutangulis; caudali profunde incisa lobis acutis; colore corpore superne roseo-hyalino, inferne hyalino; capite corporeque superne lateribusque punctis valde conspicuis rubris sparse arena- tis; pinnis roseis. Hab. Singapura. Apogonichthys macrophthalmus Cast. Apogon. corpore oblongo compresso, altitudine plus quam 5 in ejus longitudine; capite obtuso; oculis diametro 2 vel minus quam 2 in longitudine capitis; pinnis dorsali radiosa, anali et caudali convexis; colore corpore superne violascente-roseo, inferne dilutiore; corpore fasciis 5 vel 6 longitudinalibus carmosinis, latitudine inaequalibus; pinnis pulchre carmosinis. Hab. Singapura. Apogomchthys laeniopterus Cast. Ap. eorpore oblongo compresso, altitudine plus quam 4 in ejus longitudine; linea rostro-dorsali convexa; pinna caudali integra; pinnis dorsalibus sat longe distantibus; colore corpore viridi-roseo hyalino, capite antice et super- 456 ne punctis purpureis; pinnis hyalinis, dorsalibus cau- dalique late nigro marginatis, dorsali radiosa et anali media altitudine fascia longitudinali fusca; caudali medio fascia transversa fusca. Hab. Singapura. Gobius melanopus Cast. Gob. corpore elongato, altitudine 7?/, ad S in ejus lon- gitudine; capite obtuso, convexo; pinna caudali obtusa ro- tundata; colore corpore viridi; capite maculis sparsis ru- bro-violaceis; corpore fascis 6 latis transversis obliquis rubro-violaceis; pinnis dorsalibus viridibus ocellis rubro- violaceis coeruleo limbatis; pinnis pectoralibus aurantiacis; ventrali viridi vittulis rubro-violaceis, apice nigra; anali tota violaceo-nigra ; caudali aurantiaca ocellis rubro-violaceis. Hab. Singapura. Seripsi Bataviae Calendis Octobris 1859. BESTUURSVERGADERING, GEHOUDEN DEN 22n DECEMBER 1859 TEN HUIZE VAN DEN HEER OUDEMANS. Tegenwoordig zijn de Direkteuren de HH. P. BrrekeR, President, A. J. D. Steenstra Toussaint, Vicepresident. J. GRroLL, H. L. JANSSEN, G. F. De Bruyn Kors, Bibliothekaris, J. A. CG. OuprMans, M. Tu. Rerrenre, Thesaurier, W. M. Smrr, Ò W. F. VerstreG, G. A. Dr Lancer, Sekretaris, De notulen der vorige vergadering worden voorgelezen en goedgekeurd. De sekretaris berigt, dat zijn vermoeden, uitgedrukt in $ 2 der notulen van de vorige ‘vergadering, gebleken is juist te zijn. Daarop wordt verstaan, den ingenieur 1e klasse, chef van het mijnwezen in Nederlandsch Indië, te schrijven, dat de direktie wenscht te vernemen of hij genegen is zorg te dragen, dat vergoed zullen worden de kosten van het kleuren der geologische kaart van Borneo, en dat bij de direktie niet het voornemen bestaat, om zich ter dier zake zelve aan het gouvernement te rigten, en dat zij zulks liever, zoo noo- dig, aan hem wil overlaten. De president brengt de volgende brieven en bescheiden ter tafel. 458 1. Brief van de Literary en Philosophical Society of Manchester, houdende het voorstel om metde Vereeniging eene ruiling aan te gaan der werken, welke beide genoot- schappen in het licht geven. Wordt besloten tot dat voorstel toe te treden, en daar- van aan bovengenoemd Genootschap kennis te geven, terwijl de bibliothekaris op zich neemt, voor de afzending der werken van de Vereeniging te zullen zorg dragen. 2. Brief van den heer Laporte aîné, uit Bordeaux, hou- dende het berigt, dat de openbaarmaking in het Tijdschrift der Vereeniging, van zijn’ wensch, om met verzamelaars van insekten, schelpen en hoorns aan te gaan eene ruiling van diergelijke voorwerpen, voor hem nog gebleven is zon- der gevolg; dat hij desniettemin de direktie der Vereeni- ging dank betuigt voor hare ter zake in het werk gestelde pogingen en hij verder hare medewerking inroept. Wordt verstaan den heer Laporte te antwoorden, dat de direktie nog eene poging om hem van dienst te zijn, zal beproeven, door de heeren Goldman en Hoedt te Am- boina, en Ludeking te Fort de Kock, met zijne wenschen bekend te maken, hem wijders aansporende zich regtstreeks tot die heeren te wenden terwijl, bij gebeurlijken ruil of geschenk, de direktie hare tusschenkomst aanbiedt om de verzending te vergemakkelijken. 5. Extrakt uit het register der besluiten van den gou- verneur generaal van Nederlandsch Indië, no. 5 dd. 9 De- cember jl. bepalende, dat voortaan de nederlandsche kom- missaris, konsul-generaal der Nederlanden in Japan, zal zenden een exemplaar van tabellen der op Japan gedane meteorologische waarnemingen, aan de Natuurkundige Ver- eeniging in Nederlandsch Indië. Aangenomen voor notifikatie. 4. Brief van den 12 gouvernements sekretaris, ten ge- leide van een geschenk van boekwerken, afkomstig van de Académie Royale des sciences, des arts et des belles let- tres de Belgique, en van.den heer A. Quetelet, uit Beussel. 459 De bibliothekaris neemt op zich de gewone ontvangsSt- erkenning en dankbetuiging te doen afgaan. 5. Brieven van nieuwe leden der Vereeniging, houden- de hunne dankbetuiging voor de benoeming als zoodanig en de verklaring,dat zij wenschen geteld te worden onder hen, die zich tot eene jaarlijksche bijdrage hebben verbon- den, van de heeren A. Fraser, te Batavia. W. Schwertzel, te Batavia. GC. J. Umbgrove, te Batavia. A. A. Meysenheim Knipscheer, te Samarang, en A. A. Wolterbeek, te Batavia. Gesteld in handen van den thesaurier. 6. De heer Oudemans reikt een boekgeschenk over, van zijnen broeder den heer GC. A. J. A. Oudemans, hoog- Ieeraar te Amsterdam, zijnde een exemplaar, uit het werk getiteld; Natuurlijke historie van Nederland „Afdeeling; De Flora van Nederland”, bewerkt door genoemden geleerde. De bibliothekaris neemt op zich, op de gebruikelijke wij- ze den dank der direktie aan den schrijver voor dat ge- schenk te betuigen. 7. Brief van den schout-bij-nacht kommandant van Z. M. zeemagt in Oost Indië en inspekteur der marine, hou- dende de betuiging van dank voor het uitgebragt gevoelen der direktie nopens de keuze eener hier in Indië aanwezige veerkrachtige stof, welke het zeewier, in Nederland gebe- zigd voor tusschenproppen, kan vervangen en het verzoek bijzonderlijk den heer De Bruyn Kops voor de ter zake genomene moeite die betuiging over te brengen. Notifikatie. « 8. Brief van den ingenieur belast met de leiding der dienst van het mijnwezen ten geleide van eene kist in- houdende 6 flesschen bronwater uit de nabijheid van het- meer van Manindjoe, Padangsche bovenlanden, en gezonden door den ingenieur voorde mijnen den heer P. Van Dijk. Nadere bijzonderheden omtrent de bronnen waaruit dat 460 water genomeu is komen voor in een bijdrage van genoem- den ingenieur, welke het gouvernement gezegd wordt eerst- daags der direktie te zullen toezenden. Voorts wordt het verlangen te kennen gegeven, dat de heer Maier dat water scheikundig zal laten onderzoeken. Wordt verstaan den brief te stellen in handen van den heer Maier, en het daarin vervatte verzoek door de direk- tie te ondersteunen, ten einde de uitkomst daarvan met die bijdrage openbaar te maken. 9. Brief van den resident van Kediri, overmakende een herbarium van bladen en vruchten dezerzijds verzocht, en verzameld door den kontroleur den heer Van Laren (zie over deze aangelegenheid de notulen der vergadering dd. 15 Oktober jl.) Wordt verstaan de goede ontvangst onder dankbetuiging te erkennen, en het herbarium met de nota des verzame laars te stellen in handen van het lid den heer Binnendijk, met verzoek, daarop te willen dienen van berigt. 10. Brief van het bestuurslid den heer De Vriese, ter plaatsing in het Tijdschrift der Vereeniging aanbiedende een stuk, getiteld: Aanteekeningen betreffende getah-pertja- boomen (Sapoteën) en getah-pertja van zuidoostelijk Bor- neo, naar aanleiding van ontdekkingen van James Motley medegedeeld door Dr. W. H. De Vriese (zie $ 21 der no- tulen van de vergadering dd. 14 April jl.) Wordt verstaan den heer De Vriese mede te deelen, dat zijn stuk in het Tijdschrift der Vereeniging zal worden opge- nomen en de direktie hem voor zijn’arbeid haren dank betuigt. 11. Wordt voorgesteld en goedgekeurd over te nemen in het Tijdschrift der Vereeniging de navolgende stukken: Chemisch-physiologisch onderzoek naar het bittere be- standdeel van Gocculus crispus DG. door J. J. Altheer (uit „het Tijdschrift ter bevordering der geneeskundige weten- schappen in Nederlandsch Indië, en Ontleding van een mineraal water van de dessa Moloong , in de nabijheid van Soerabaja, door H. G. Dibbets; uit de 461 Scheikundige verhandelingen en onderzoekingen, uitgegeven door G. J. Mulder. [Ie Deel 2e Stuk. 2. De heer Bleeker brengt ter tafel een exemplaar van zijnen onlangs afgedrukten arbeid getiteld: Enumeratio spe- cierum piscium hucusque in Archipelago indico observa- tarum. Hij wijst op het daarin voorkomende Tentamen van een natuurlijk stelsel der visschen en maakt daaromtrent eeni-_ ge opmerkingen. Door de haast, waarmede dat Tentamen is opgemaakt en afgedrukt, zijn eenige noodzakelijke ver- beteringen in het systematisch overzigt tot zijn leedwezen niet aangebragt geworden en hij ‘tracht zulks thans te her- stellen. Deze verbeteringen hebben voornamelijk betrek- king tot de orde der Cyprini. Reeds in eene vorige verga- dering heeft hij er op gewezen, dat zijne nieuwste onder- zoekingen er toe hebben geleid, de Luciocephaloïden uit die orde weg te nemen en deze familie te plaatsen naast de Osphromenoïden. Maar ook de familiën der Gonorhyn- choïden, Lutodeiroïden en Amblyopsidoïden hadden niet onder de orde der Cyprinen behooren te worden gebragt en kunnen gevoegelijk tot eene afzonderlijke orde worden verheven, aan welke men den naam van Cyprinesoces zou kunnen geven. Voorts zijn in het Tentamen de Pyrrhu- lininen door eene misvatting geplaatst onder de Cyprino- dontoïden, terwijl zij onder de Hyodontiformes hadden be- hooren gesteld te worden. Door eene zelfde misvatting zijn ook de Microstomatinen onder de Cyprinodontoïden gebragt, terwijl zij, althans wanneer zij, zooals Risso en de heer Reinhardt aangeven, eene vetvin bezitten, in de sub- familie der Salmoniformes te huis behooren. De orde der Cyprinen blijkt na deze wijzigingen zuiver beperkt tot die Malacopterygii abdominales der schrijvers, bij welke de 4 operkelbeenderen alle aanwezig zijn, de bovenkaaksrand slechts door de tusschenkaaksbeenderen gevormd wordt en de onderste keelgatsbeenderen niet tot een enkel been met elkander vergroeid zijn. 462 Het komt hem ook voor, dat de beide Tribus zijner or- de’ Esoces, als eigene orden kunnen beschouwd worden, in welk geval de Tribus der Chorisopharyngodonten den naam van Esoces zou kunnen behouden, terwijl de Fribus der Synpharyngodonten als orde den vroegeren familienaam Scombresoces zou kunnen erlangen. Men zou voorts deze Scombresoces op het voorbeeld van J. Müller uit de Ca- terva der Physostomi kunnen verwijderen, ook wegens het gemis van den slokdarm-zwemblaasbuis, en ze in het stelsel plaatsen nabij de Scombri, met welke ze niet te misken- nen verwantschap bezit. Ze op grond alleen van den bouw der keelgatsbeenderen, op het voetspoor van J. Müller, met de Labroïden en Chromidoïden in eene zelfde orde te plaatsen, komt hem voor zuiver kunstmatig te zijn, wegens den overigens geheel van dien der Scombresoces verschil- lenden bouw der Labroïden. 15. Brief van het lid den heer Krajenbrink, ten geleide van een artikel, ter plaatsing in het Tijdschrift der Vereeni- ging aangeboden. Wordt verstaan het artikel te stellen in handen van het adviserend lid den heer De Vrij, met uitnoodiging daarop te willen dienen van berigt. 14. Brief van den heer H. M. Van Dorp, uitgever van het Tijdschrift der Vereeniging, blijkens welke volbragt is de expeditie van de eerste helft van het XX? deel. Notfikatie. 15 Eenige voorwerpen, door het lid den heer Wolterbeek toegezonden, vergezeld van de navolgende nota. »1. Oelar tanah, van dezelfde soort als waarvan ik laatst melding maakte 4) dat de beten zoo gevaarlijk zijn. Im 1) Deze soort is niet Naja tripudians Wagl., zooals vroeger vermoed werd maar Trigonocephalus rhodostoma Rwdt, welke meer algemeen bekend is on- der den naam Oelar biloedah. Hieruit blijkt alweder hoe noodig het is, ter voorkoming van verwarring, dat de soorten, van welke beten zijn waargenomen, naauwkeurig bepaald worden en dat men zich ten deze niet kan verlaten op de door de inlanders aan ze gegevene namen. Rel. 465 groene allang-allang of gras kruipende is zij groen, in dorre b. v. afgebrande allang-allang krijgen zij meer de kleur hiervan. „2. Eenige bladeren pakoe djoehieg genaamd, om als geneesmiddel op de slangenbeten te dienen. De bladen moeten goed gekneusd worden, daarna op de wond gedaan, doch met dien verstande dat, zoodra de slang gebeten heeft, de wond eerst afgebonden en met ammonia liquida ingewreven worde, dienende deze pakoe djoehieg, alleen om de wond te doen genezen. »5. Mata koetjien, uit de bamboe tali. „Ik vermeen dat dit middel geschikt is voor borstkwa- len en buikziekten. De mata koetjien is zeer duur. „4. Eene plant, radja mantri genaamd. 16. Eene beschrijving van eene hagelbui, door het lid den heer A. A. Wolterbeek. e 17. Brief van den resident der Lampongsche distrikten met f 12, zijnde der Vereeniging aankomende gelden. 18. Brief uit Gombong van den heer Bruyn van Ro- zenburg, waarin hij der direktie toezegt eene kollektie ka- “pellen en koleopteren. Wordt met belangstelling te gemoet gezien. 19. De heer Versteeg brengt ter tafel eenige mineralo- gische voorwerpen, verzameld in de residentie Bagelen , be- nevens flesschen met water van bronnen uit dat oord met eene daarbij behoorende nota, alles voor de Vereeniging bestemd door den heer J. CG. Wilsen. Wordt verstaan den dank der direktie den heer Wilsen te betuigen, de voorwerpen te plaatsen in het museum, en het water met de nota te stellen in handen van het lid, den heer J. C. Bernelot Moens, met verzoek het water scheikundig te onderzoeken. 20. De heer De Bruyn Kops deelt mede, dat hij als se- kretaris van de kommissie voor de oprigting van een mo- nument op de grafplaats van wijlen P. Baron Melvill van Carnbee, heeft ontvangeu het berigt, dat de heeren 464 Eindhoven te ’s Hage zich gaarne willen belasten met het gieten van het bedoelde monument naar het plan, door den heer Ermeling ontworpen, welk plan door genoemde fabrikanten ten zeerste wordt geroemd. Dit berigt wordt met veel genoegen vernomen, en de direktie beslut hare erkentelijkheid te betuigen aan den heer Ermeling, welke zich zoo volijverig met goed gevolg bemoeid heeft om de nagedachtenis te bestendigen, van een’ man, wiens verscheiden nog altoos door de direktie betreurd wordt, en wiens veelzijdige verdiensten door haar meermalen worden herdacht. 21. De president herinnert, dat nog altijd wordt inge- wacht de levensbeschrijving van het overleden adviserend lid Doleschall, welke het lid de heer Mohnike, te Amboina, der direktie had toegezegd. Wordt verstaan den heer Mohnike aan zijne belofte te herinneren. 22. Worden voorgesteld en benoemd tot gewone leden der Vereeniging de heeren J. CG. Wilsen, Militair ambtenaar 1 klasse, te Keboemen. J. P. Ermeling, Kapitein der genie te Soerabaja. P. M. Van Laren, Adsistent-resident van Tjiringien, te Tjiringien. P. B. Bruyn van Rozenburg, Officier der infanterie te Gombong. N. G. Boekholtz, Tabaksondernemer te Bodjonegoro. 23. De president stelt voor over te gaan tot de keuze van de verschillende titularissen in het bestuur voor het jaar 1860. Daarvoor zijn reeds ingekomen de kiesbrieven van de be- stuursleden de heeren CG. De Groot en D. W. Rost van Tonningen. Uit de verdere stemming blijkt, dat op de- zelfde leden als in het vorige jaar de keuzen vallen tot de verschillende betrekkingen bij het bestuur. De aanwezige leden, op wie de keuzen gevallen zijn, ver- klaren haar aan te nemen. 465 24. De volgende vergadering wordt belegd ten huize van den heer Reiche. 25. Ingekomen boekwerken. Aanteekeningen betreffende de kakao-kultuur in de residentie Manado, uit Nat. Tijdschr. Ned. Ind. Dl. XX. Broch. &°. Chemisch-physiologisch onderzoek naar het bittere bestanddeel van Cocculus crispus DG, door J.J. Altheer. Broch. 8° 1859 (van den schrijver). Comptes rendus hebdomadaires des Séances de l'Académie des Sciences, par les Secrétaires perpétuels. Tom. 49 no. 415, 16 1859. Paris. 4° (aangekocht). Annales de l'Observatoire royal de Bruxelles, publieés aux frais de Etat, par le Directeur A. Quetelet. Tom. XIV. Brux. 1859 4° (van den Direkteur). Mémoires de l'Académie royale des Sciences, des lettres et des beaux-arts de Belgique. Tom. 51 Bruxelles 1859 4 (van de Aka- demie). Observations des phénomènes périodiques. Extract du Tome 51 des Mémoires de l'Académie Royale de Belgique. Bruxelles 1859 4° (van het Observatoire te Brussel). Annuaire de Académie royale des Sciences, des lettres et des beaux-arts de Belgique. Bruxelles 1859 8° (van de Akademie). Sur les travaux de [ancienne Académie de Bruxelles. Discours prononcé le 16 Décembre 1858 par A. Quetelet. Broch. 8° (van den schrijver). Sur les étoiles filantes périodiques du mois d'Aout 1858, ob- servées en Allemagne. Lettre de M. Heis à M. A. Quetelet. Broch. 8° (van den heer A. Quetelet). Note sur un principe remarquable en géométrie, par E. Que- telet. Broch. 8° (van den schrijver). Sur la Comète de Donati, visible à I'geil nu, par A. Quetelet. Broch. 8° (van den schrijver). Magnétisme terrestre à Bruxelles par E. Quetelet. Broch. 8° 1859 (van den schrijver). Eclipse de soleil du 415 Mars 1858. Notice par A. Quetelet. Broch. 8&° (van den schrijver). Mémoire sur le Calendrier arabe avant IIslamisme par Mah- moud Effendi, astronome égyptien. Mémoire de A. Quetelet. Broch. 8° (van den schrijver.) DL.” XX 466 Sur le magnétisme terrestre par M. Hansteen. Lettres adres- sées à A. Quetelet, 2-Broch. 8° (van den heer A. Quetelet.) Météorologie. Notice par A. Quetelet. Broch. 8° (van den schrijver). Sur les étoiles filantes et le magnétisme terrestre, par A. Quete- let. Broch. 8° (van den schrijver). Table de mortalité pour le Brabant, d'après les documents du recensement de 1856, par A. Quetelet. Broch. 8° (van den schrijver). Mémoires couronnés des savants étrangers, publiés par l'Aca- démie royale des Sciences, des lettres et des beaux-arts de Bru- xelles. Tom. 29, 1856—1858. Bruxelles 1858, 4° (van de Aka- demie). Memoires couronués et autres mémoires, publiés par l'Acadé- mie royale des Sciences, des lettres et des beaux-arts de Belgique. Collection in 8° Tom. 8, Bruxelles 1859 8° (van de Akademie). Bulletins de Académie royale des Sciences, des lettres et des beaux-arts de Belgique. 27e Année 2e Sér. Tom. IV, V 1858, 28 Année 2 Série Tom. VI. 1859. Brux. 1858, 1859. 8° (van de Aka- _demie). Tables générales et analytiqgues du recueil des Bulletins de Académie royale des Sciences, des lettres et des beaux-arts de Belgique. 4 Série Tom. 1 à 25 (1852 à 1856). Brux. 1858, 8° (van de Akademie). Rymbybel van Jacob van Maerlant, met voorrede, varianten van Hss., aenteekeningen en glossarium, op last van het gou- vernement en in naam der Koninklijke Akademie van weten- schappen, letteren en fraeye kunsten voor de eerste maal uit- gegeven door J. David Pr. 2e deel. Brussel. 1859, 8° (van de Aka- demie). Histoire physique, politique et naturelle de File de Cuba, par Ramon de la Sagra. Géographie, climat et population 2 vol. par Ramon de la Sagra. Traduction de J. Berthelot. Paris 1842, 1845 8°, Histoire naturelle par Ramon de la Sagra, Alcide d'Orbigny, Cocteau et Bibron, Guichenot, Guérin Méneville, et Montagne. Paris 1858—1845. 8° 9 vol 8° avec Atlas. fol. (aangekocht). Expédition dans les parties centrales de 'Amérique du sud, de Rio de Janeiro à Lima et de Lima au Para, exécutée par ordre du gouvernement francais pendant les années 1845 à 1847 sous la direction du Comte Francis De Castelnau. Septième partie. 29 Livraison. Entomologie, Myriapodes. Paris 1856 4°, Natuurlijke historie van Nederland. De flora van Nederland door 467 CG. A. J. A. Oudemans Afl T— III Haarlem 418359 80 (van den schrijver). lets over de ware afkomst van het (zoogenaamde) penawar djambi des Nederlandschen Handels (een vel) door C. A. J. A. Oude- mans (van den schrijver). De Sekretaris, G. A. DE LANGE. BESTUURSVERGADERING, GEHOUDEN DEN 12n JANUARY 1860, TEN HUIZE VAN DEN HEER BLEEKER. Tegenwoordig zijn de Direkteuren de HH. P. BrreKerR, President. A. J. D. Steenstra Toussaint, Vicepresident. B. E. J. H. Beckrne. J. Grou. H. L. JANSSEN. G. EF. De Bruyn Koers, Bibliothekaris. J. A. G. OUuDeMaNs. W. M. Sarr. W. F. VeRsSTEEG. G. A. De Larner, Sekretaris. en als gasten de gewone leden de HH. J. G. BerNeLor Moens. K. W. Van Gorkom. De notulen der vorige vergadering worden voorgelezen en goedgekeurd. De vergadering is, wegens ongesteldheid van den heer Reiche, belegd ten huize van den president. De president brengt de volgende brieven en bescheiden ter tafel. 1. Brief van het lid, den heer G. H. Uhlenbeck, waarin hij aanneemt zijne benoeming tot gewoon lid der Vereeni- ging, en daarvoor zijn’ dank betuigt, tevens zich tot de gewone kontributie verbindende. Gesteld in handen van thesauarier. 469 2. Brief van den heer O. Van Rees, onder dankbetui- ging aannemende zijne benoeming tot gewoon lid der Ver- eeniging en zich tot de gewone bijdrage verbindende. Gesteld in handen van den thesaurier. 5. Brief van het lid den heer F. R. J. M. Huysers, van gelijke strekking als de voorgaande. Gesteld in handen van den thesaurier. 4. Brief van de 1? gouvernements sekretaris dd. 10 Ja- nuary 1860 no. 81, ten dienste van het Tijdschrift der Vereeniging aanbiedende de XXLIe Bijdrage tot de geolo- gische en mineralogische kennis van Nederlandsch Indië, handelende over de gedurende eene reis van Padang naar Siboga verzamelde bijzonderheden, aangaande de geologi- sche vorming van Sumatra's Westkust door den ingenieur der derde klasse voor de mijnen P. Van Dijk, vergezeld van eene daarbij behoorende kaart van de kloof van Anee. Verder bevat de brief den wensch van zijne excellentie den gouverneur generaal, dat de ter plaatsing in het Tijd- schrift der Vereeniging aangeboden stukken, waarbij kaarten of teekeningen behooren, in hun geheel gepubliceerd wor- den, en niet de schrifturen afgescheiden van de geteekende bijlagen, zooals geschied is met de XVUI® Bijdrage door den Ingenieur De Groot en de XX® door den ingenieur Everwijn. Wordt besloten tot de plaatsing van de bovengenoemde XXII® bijdrage en voorts verstaan: zijne excellentie den gouverneur generaal mede te deelen, dat de direktie te eer- der aan bovengenoemd uitgedrukt verlangen zal gevolg ge- ven, dewijl zij reeds, blijkens $ 1 der notulen harer ver- gadering, gehouden den 15" Oktober a/p., besloten heeft, dat in den vervolge de stukken, van wege het mijnwezen ter plaatsing ingezonden, niet eerder gedrukt zullen worden, dan nadat de plannen of kaarten, daarbij behoorende, voor de uitgave zullen zijn in gereedheid gebragt en dat die be- paling gemaakt werd, juist naar aanleiding der ondervin- ding, opgedaan met de geologische kaart van de Wester- afdeeling van Borneo, waarvan de kleuring volgens vroe- 470 ger gedane belofte op het bureau van het mijnwezen ge- schieden zou, maar in tegenspraak daarmede het grooter tal der exemplaren aan de diréktie is teruggezonden, en de vervulling dier taak aan hare zorgen is overgedragen. 5. Brieven van de adviserende leden de heeren Dr. F. Junghuhn en Dr. J. E. De Vrij, naar aanleiding van welke de president mededeelt, dat voor het Tijdschrift der Ver- eeniging reeds ter perse ligt een verslag, handelende over de Kina en Kinine van Java en door bovengenoemde heeren gemeenschappelijk te zamen gesteld. De president verzoekt de goedkeuring te erlangen op deze door hem buiten de vergadering genomene beschik- king, welke goedkeuring verleend wordt. 6. Brief van den heer H. Chevallier, namens het het hid der Vereeniging den heer Jkhr Pompe van Meerdervoort, te Desima, aanbiedende een’ levenden Salamander uit Japan. De president deelt mede, dat hij den heer Chevallier reeds voor zijne bemoeijing ten dezen den dank der direktie heeft betuigd; voorts stelt hij den Salamander ter bezigtiging. Nog vertoont hij een in Japan gemaakt kunst-dier, het- welk de heer Chevallier hem heeft ter hand gesteld. De heer Smit herkent het te zijn gelijksoortig met hetgeen in het museum te ’s Gravenhage aan bezoekers wordt vertoond als meerminnen, van Japan afkomstig. De presideut toont aan, dat het een kunst- of phantasie- dier is en dat de kaken er van zijn de kaken van eene vischsoort uit het geslacht Lethrinus. 7. Brief van het lid, den heer P. L. Bloemen Waanders, van Banjoewangi, aanbiedende een slang van Bali op spiritus, welke bij de inlanders aldaar als een vliegende bekend staat. De heer Bleeker toont uit den vorm van het dier aan, dat die mening ongerijmd is. Hij berigt voorts, dat hij deze zoogenaamde vliegende slang nader heeft onderzocht. Hoezeer het gezonden voorwerp door verwonding en drooging zeer geleden heeft, heeft hij kunnen bepalen, dat 471 het behoort tot het geslacht Pareas Wagl. doch verschilt van de beide van dat geslacht beschrevene soorten Parecas carinata Wagl. en Parecas laevis DB. Het geheele voorwerp is bijkans 2 meterslang (1950). De staart alleen, welks spits echter afgebroken is, heeft eene lengte van 580 mil- limeters en dus ongeveer een vijfde der lengte van het ge- heele ligchaam. De kop is minder stomp dan bij de beide bovengenoemde soorten. De voorste tanden der gehemelte- beenderen zijn zeer lang en hebben het aanzien van gift- haken, even als de voorste tanden der onderkaak. Die der bovenkaak zijn ongeveer 8 in getal, rond en naar ach- teren toe allengskens in grootte toenemende, hoezeer de achterste nog niet half zoo lang zijn als de voorste gehe- melte- en onderkaakstanden. De lip, kop en snuitplaten laten zich door de beschadiging van den kop niet naauw- keurig beschrijven. De schubben van het geheele ligchaam zijn ongekield. De kleuren laten zich niet naauwkeurig bepalen doch er zijn talrijke, breede, ongelijke, dwarsche zwarte banden, welke rug en zijden doch niet den buik omgeven en door lichter gekleurde tusschenruimten, van dezelfde tot grootere breedte dan zij zelve, van elkander zijn gescheiden. Op den staart loopen deze banden ge- deeltelijk met elkander ineen. Rapporteur stelt voor, de soort, naar den geachten toc- zender, het lid der Vereeniging den heer P. L. Van Bloec- men Waanders, te noemen Pareas Waandersi. 8. Brief van het militair departement, gedagteekend Ba- tavia 24 December a/p., houdende de mededeeling, dat bij den militairen kommandant te Gombong gedeponeerd zijn, voorwerpen uit de natuurlijke historie en verzameld door den 1e luitenant bij het korps pupillen P. B. Bruyn van Ro- zenburg en den officier van gezondheid 5e klasse F. H. Deissner, en welke ter beschikking zijn gesteld van de Vereeniging. Voorts vraagt genoemd departement, op welke wijze de opzending dier voorwerpen geregeld moet wor- den, wanneer de Vereeniging verlangt in het bezit daarvan gesteld te worden. ro 475 Wordt verstaan in dank het aangeboden geschenk aan te nemen, en het militair departement te verzoeken, op kosten der Vereeniging de overzending te doen plaats grijpen. 9. Brief van het lid den heer F. H. Deissner, houdende dezelfde mededeeling, als hierboven omtrent zijne verzame- ling is gegeven. 10. Brief van het lid dee heer CG. Van der Moore, resi- dent der Preanger-regentschappen, strekkende tot ant- woord op dezerzijdsch schrijven, naar aanleiding van het besprokene in $ 18 der notulen van 27 Oktober jl. De heer Van der Moore zendt daarbij twee stopflesschen (nog niet ontvangen) met op arak gezette tripang-soorten en wel de tripangs, aan de zuidkust bekend onder den naam van ge- lang tèrèp en kamit, benevens een paar katties daarvan, tot handelswaar bereid. Voorts legt hij over eene beschrijving, ter zake zamengesteld door het lid der Vereeniging den heer J. Van remendiovenl en wordt nog opgemerkt, dat de po- ging, in het werk gesteld om van de tot handelswaar be- reide tripang door Chinezen te Buitenzorg te doen verkoo- pen, niet is geslaagd, daar deze beweren, dat de berei- ding onvoldoende is, om welke reden de resident het van belang acht, dat naar de bereidingswijze een onderzoek worde in het werk gesteld, ten einde die der bevolking te kunnen mededeelen, waardoor kan worden verwacht, dat dit artikel een niet onbelangrijk handelsvertier zal te weeg brengen, daar op de zuidkust eene aanmerkelijke hoeveelheid er van wordt aangetroffen. _ - Wordt verstaan den heer Van der Moore den dank der direktie te betuigen, en hem mede te deelen, dat de ge- noemde flesschen nog niet zijn ontvangen en nog worden te gemoet gezien, terwijl mede het lid der Vereeniging den heer Van Vollenhoven de dank der direktie zal worden over- gebragt. 11. Brief van het lid der Vereeniging den heer Krajen- brink, ten geleide van een boekgeschenk, zijnde een exem- plaar van het Amerikaansch Patent Office Rapport 1848, 415 waarvan hij zegt dat er belangrijke stukken in voorkomen nopens de suikerkultuur en bereiding en dat daaruit blijkt, dat in Louisiana die industrie met ernst wordt opgevat, en eerstdaags een belangrijke mededingster ter zake met Java en de West-Indische eilanden zal worden. De bibliothekaris neemt op zich, den dank der direktie voor het boekgeschenk te betuigen. 12. Brief van het lid den heer H. Raat, van Tandjong-mo- djo, kennis gevende van de toezending van eenige fles- schen, gevuld met slangen op spiritus. Aangenomen voor kennisgave. 15. De circulaire der direktie, aan de hoofden der de- partementen en gewestelijke besturen geschreven, begelei- dende inteekeningslijsten ter erlanging van inteekenaren op de Nieuwe Serie van het Tijdschrift der Vereeniging en de Acta. 14. Brieven van den direkteur der middelen en domei- nen en van de algemeene rekenkamer, blijkens welke de boven bedoelde inteekeningslijsten bij het personeel der bei- de bureaux zijn rondgegaan. 15. Brief van de Königlich Preussische Akademie der Wissenschaften, gerigt aan het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen, waarin, onder dankbetuiging, er- kend wordt de ontvangst van het Tijdschrift en de Acta der Vereeniging. Uit dien brief blijkt, dat de Pruissische Akademie van wetenschappen in de meening verkeert, dat de Vereeniging en het Bataviaasch Genootschap dezelfde instelling zijn. Gevolgelijk wordt verstaan; de genoemde Akademie daar- omtrent in te lichten, en te kennen te geven, dat ook de Vereeniging gaarne zich in het bezit gesteld zag der ge- schriften, welke de Akademie openbaar maakt. 16. De heer Bleeker berigt, dat eerstdaags weder vertra- sing in de uitgave van de Acta zal komen, uithoofde van gebrek aan papier, tenzij de direktie goed kan vinden, de uitgave te doen voortzetten met eene andere soort van 474 _papier, van welke hij een monster ter bezigtiging overlegt. Wordt verstaan de regeling dezer aangelegenheid over te laten aan den hoofdredakteur. 17. Brief van den heer Wiemans, ter overlegging van eene rekening wegens lithographisch werk voor het Tijd- schrift der Vereeniging, welke den thesaurier ter voldoe- ning wordt in handen gesteld: 18. Brieven uit Probolingo en Banda met f 48 en f 52 wegens kontributiën. Gesteld in handen van den thesaurier. 19. De heer Van Gorkom deelt mede, dat de Societeit te Buitenzorg sedert het 16e deel, niet meer erlangt het Tijd- schrift der Vereeniging, terwijl die Societeit daarop toch ingeteekend heeft. De sekretaris wordt uitgenoodigd daarover de boekhan- delaren Lange en Co. te onderhouden. 20. Wordt op nieuw in behandeling gebragt de vraag, of het voor de Vereeniging wenschelijk zijn zou, zich eene eigen pers aan te schaffen, waardoor zij met meer spoed hare werken in het licht zou kunnen geven. Eene globale becijfering toont echter aan, dat dit vraag- punt voorloopig in advies moet worden gehouden. 21. Wordt voorgesteld en benoemd tot gewoon lid der Vereeniging de heer H. Chevallier, te Batavia. 22. Ingekomen boekwerken. Annual Report of the Commissioner of patents for the year 1848. Washington 1849 8° (van den heer Krajenbrink). Tijdschrift voor Indische taal-, land- en volkenkunde uitgegeven door het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschap- pen onder redaktie van J. Munnich en E. Netscher DL. 8(5° serie deel 2) afl. 5 en 6 en DL. 9 (5e serie, deel 5) afl. 2 en 5. Batavia 1859 8° (van het Genootschap). Over Monorchie of het voorkomen van eenen enkelen testicu- lus bij Centropus medius Müll. en Centropus affinis Horsf. door IL. A. Bernstein. Met eene plaat. Broch. 8° Batav. 1859 (van den schrijver), Achtste bijdrage tot de kennis der vischfauna van Sumatra. 475 Visschen van Benkoelen, Priaman, Tandjong, Palembang en Djam- bi; door P. Bleeker. Batavia 1859 4° Broch. (van den schrijver). Giftige slangenbeet, zijne uitwerking en middelen tot genezing door W. M. Smit. Broch. Bat. 1859 8° (van den schrijver). De Sekretaris, G. A. DE LANGE, | 3 5185 00240 3507